-ocr page 1-

HANDLEIDING

fox DE

INLANDSCHE

SCHAAPS-TEELT,

-ocr page 2-

• -J

ß- v^ î Cl \' ■ ^

A ^ Vi

na ïfT?\'

a n D e .i r i

J E E ^ ^ â A n a \'-e

-ocr page 3-

HANDLEIDING

TOT DE

INLANDSCHE

S C H A A P S-T E E L T,

INZONDERHEID MET OPZIGT TOT
VERBETERING DER

WOL;

door

Dr. A. N U M A N,

aiDDER DER OBDE VAN DEN NEDERLANDSCHEN lEETTVV, DIREC-
TEUR VAN \'s KIIKS VEE-ARTSENYSCHOOL, HOOGLEËRÀAR IH DE
FRACTISCHE VAKKEN AAN DEZELVE, SECRETARIS DER COM-
MISSIE VAN LANDBOUW, IN T7TIIECHT, LID VAN HET
KO~
NINKLIJK-NEDERLANDSCHE INSTITUUT VAN WETENSCHAP-
jPEN, LETTERKUNDE, EN SCHOONE KUNSTEN, EN ANDE-
RE GELEERDE GENOOTSCHAÏPEN.

T WEESE STUK,

Uitgegeven van wege de

NÉDÉRLANDSCHE huishoudelijke MAATSCËAPPIJ;

en overgedrukt uit het

tijdschrift ter bevordering van nijverheid.

haarlem,
bij v. loosjes.

-ocr page 4-

O,M I «I l - \'î « \'

Hfl "ÎOÎ ~ .

3 H :) 8 a y; a j n i.

TOT TiH^\'îO r?

i^atl DiCI/iviTJuijäV

I (i Yf

jiooa

-PX Î^II KAV . .v-M îrav^a .

-aa;;/. Vi .THTei-Tîa ;i.nucu3R Vi :

\'S. «iim.\'^^t.

eb fiLT uo-^ï^r-^^\'ïï

3 jr. ^ A H

-ocr page 5-

HOOFD - LNHOÜD.

vierde afdeeling.

Dienen sommige onzer Schaaps - rassen of versehet-
denheden onvermengd te worden gehouden, of %al
men der%elver wollen, hetzij door kruising met an-
dere inlandsohe rassen , hetzij op eene andere wij-
ae , kunnen verbeteren f Bladz. 1—17.

Ten einde hierover te oördeelen, is het noodig den
aard der wollen te overwegen, en de stoßen in het
algemeen , tot welker vervaardiging dezelve kunnen wor-
den gebezigd. Deze worden onderscheiden in
gevolde
en ongevolde. Welke stoffen voornamelijk tot de eene
en andere soorten behooren. Eigenschappen, welke de
wollen voor de eerst - en laatstgenoemde stoffen moeten
bezitten.
Kaarde-wollen en kam-wollen. De inland-
sche wollen, tot de laatste behoorende , zijn meer voor
gladde dan voor volbare stoffen geschikt» Vroeger wer-
den dezelve aangewend voor grove lakens, hetzij ge-
heel of gedeeltelijk ; later zijn zij
daartoe weinig meer
gebezigd. De Engelsche wollen overtreffen onze kam-
wollen, in zijdeachtige zachtheid. Oorzaken, waaraan
dit toe te schrijven is. Wij kunnen onze wollen aan

-ocr page 6-

deze doen evenaren, indien aan de Schaaps-teelt de-
zelfde zorgen worden besteed als door de Engelschen.
In sommige opzigten kunnen de inlandsche wollen te-
gen de Engelsche zeer goed opwegen. Naar welk doel
de wolverbetering in het algemeen zal behooren te wor-
den gerigt, ten einde op een gewenscht gevolg te kun-
nen hopen. Het raadzaamst zal zijn zich voornamelijk
op het aankweeken der lange wollen te blijven toeleg-
gen; doch de teelt van kortwollige Schapen kan, naast
die der langwollige, met vrucht in sommige streken
worden ondernomen. Het zou ondoelmatig zijn al de
mindere soorten in wollen van de hoogste fijnheid en
de beste kwaliteit te willen veranderen. Er zijn ver-
schillende wollen tot allerlei slofFen noodig. De ver-
meerdering der waarde van de beste soorten brengt eene
onmiddellijke verhooging van die der mindere te weeg.
Elke wol moet in hare soort de meeste volkomenheid
bezitten voor de oogmerken, waartoe zij dienen moet.
Overweging der vraag, of men hel oogmerk der wol -
verbetering zal kunnen bereiken door de onderlinge ver-
menging der inlandsche Schaaps - rassen. Proeven hier-
omtrent in enkele Provinciën genomen. Dezelve zijn niet
genoeg voortgezet , om hierover beslissend te kunnen oor-
deelen. Oorzaken, welke hieraan hinderlijk zijn geweest.
WeJke Schapen, met vooruitzigt op een goed gevolg,
zouden kunnen worden vereenigd. Overbrenging van be-
tere Schapen naar streken , alwaar mindere soorten be-
staan, zal beter en spoediger aan het oogmerk voldoen,
dan het kruisen onzer rassen onderling. Het uitkiezen
van de meest geschikte voorwerpen tot de voorltehng
is eene hoofdvoorwaarde tot de verbetering der wol»
zoo wel met opzuigt tot de kruising der inlandsche Scha-
pen met vreemde rassen, als tot de verbetering i»
zelve.

-ocr page 7-

( vu )

VIJFDE AFDEELING.

Over de natuurkundige eigenschappen der wol, ah
bewerktuigde zelfstandigheid van hef dierlijk lig-
chaam, over hare deugdzame en gebrekkige hoeda-
niqheden, %oowel met betrekking tot de enkele wol-
haren,
als de geheele vacht, henevens over de oorza-
ken , welke hierop invloed hebben.
Bladz. 18 -93.

Wat men onder wol te verstaan hebbe Er bestaat lus-
scben wol en haren geen wezenlijk verschil. Dezelve
bezitten slechts een plantaardig leven. Ontwikkeling. Na-
tuurkundige bewerktuiging der wol. Verschil tusschen
Krove en fijne wol, ten aanzien der merg - cellen. Wy-
L van groeijen. Vet-zweet. Invloed der voedmg op de
kleur, sterkte, dikte, en lengte der wol. Wit en geel vet-
zweet. De wol bezit een opslorpend, waarschijnlijk ook
een uitwasemend, vermogen. Wol-bundel of stapel. Des-
zelfs verschillende gedaante, bij lammeren ongescho-
rene, en meermalen geschorene. Schapen. Melk- of moe-
der-wol. Deze verliest zich binnen wemige weken na
de geboorte.

Als bijzondere eigenschappen der wol komen hoofdza-
kelijk in aanmerking: degelijkheid of effenheid der wol-
haren; de ronde, platte, of hoekige gedaante; de zacht-
heid en mildheid der wol; het vermogen der wol, om
zich uit te spinnen; de glans; de sterkte. Kracht- ot
sterkte-meters
{casse^fils). Fijnheid. Wolmeters, van
B0LL05D en KÖHLEK. Bogen of slingeringen der wol-
draden. Klassificatie der korte kroese wollen, naar der-
zelver fijnheid en bogen.
Onderscheiding der langewol-
len. Helderheid en kleur. Witte en zwarte wollen, en

/

-ocr page 8-

{ Till )

derzelver verscheidenheden. Veerkracht, en verschillen-
de soorten derzelve.

Eigenschappen der wolvacht. Kortheid en lengte van
den wol stapel; digtheid en losheid deszelven; gedaante.
Klaarheid der wol. Gelijkheid van den wol-stapel. On-
trouwheid der vacht. De stapel behoort niet te liggen.
Dezelve moet, zoo veel mogelijk, over het geheele lig-
chaam, dezelfde hoedanigheid bezitten. Verschil der wol
naar de onderscheidene ligchaamsdeelen. Hetgeen te de-
zen opzigt omtrent het enkele Schaap geldt, kan op
de geheele kudde worden toegepast. Nadeel voor den
Schaapshouder, uit te groole ongelijkheid der wol voort-
vloeijende. Onvolkomenheden der wolvacht. Te sterke
en ongeregelde kroesing, het
twijnen oï tweernen ge-
naamd. Het omkrullen der einden van den wol - stapel,
of het
paarlen. Ruw - of hardpuntigheid der wol. Val-
sche of bindbaren, overloopers. Stekel-haren, Hön-
de -, Bokke - of Geite - haren. Doode haren. Het vil-
len of pelten der wol. Het zittenblijven der wol.

Omstandigheden, welke op de hoedanigheid der wol
invloed hebben. Deze zijn deels in den aard der Scha-
pen, deels in derzelver voeding en behandeling, deels
in den dampkring of de weersgesteldheid gelegen. Ver-
schil tusschen de wol van groote en kleinere Schapen.
De fijnheid der wol staat in verband met de dunheid
der huid. De Hgchamelijke sterkte komt mede in aan-
merking. Ziekte en gezondheid hebben grooten invloed
op de woL Tweescheutigheid. Behoorlijke voeding is
noodzakelijk voor den wol-groei.Nad eel van te schrale
verzorging. Gelijkmatigheid van voeding is noodzakelijk
voor een geregelden groei der wol. Uitwerking van bij-
zondere voedsels op de wol. Verschil van gevoelens hier-
omtrent. Invloed van het vet- zweet op de wol. Hetzel-
ve kan te veel en leweinig aanwezig zijn. Mest-vettige
of Ie sterk beladene wol. Nederslaan van het vet - zweet.
De wol wordt onzuiver door het indringen van vreem-

-ocr page 9-

de stoffen in de vaclit, zoo als zand, en andere aard-
soorten, voederstofFen, uitwerpselen. Verschillende na-
deden , hieruit voortvloeijende. Over de uitwerking van
eene natte en drooge, zoowel als heldere en donkere,
ïucht op de wol. Sterke hitte, zoowel als strenge kou-
de, alsmede afwisseling van natheid en droogte, zijn zeer
nadeelig voor den wol-groei. Uitwerking van het
hcht
op de wol. Overdekking der Schapen, koudere en war-
mere saisoenen, en de geographische ligging des lands ,
hebben eenen, niet onbeduidenden, invloed op de hoe-
veelheid en eigenschappen der woL üitwerkiag, welke de
ouderdom der Schapen, en het herhaald scheren op de wol
hebben. Het Schaap is niet aan eene geregelde ver-
wisseling der huidbedekking onderhevig, gelijk het Paard
en Rund. Verschil in dezen lusschen het wilde en tamme
of veredelde Schaap. Het uitvallen der wol bi.] vlok-
ken is aan slapheid der huid of ziekelijkheid der Scha-
pen toe te schrijven. Overweging, of de wol, door het
overslaan der schering op den gewonen tijd, de eigen-
genschap van tweescheutigheid verkrijgt. Wat te dezen
aanzien uit de vorming der horen - kringen kan worden
afgeleid. Hoedanigheid der lammer-wol, in betrekking
tot de wol van andere Schapen, Reden van het ver-
schijnsel, dat de wol, na elke schering, dikker of gro-
ver wordt. Aan de wol der derde, vierde, en vijfde
schering mag algemeen de voorkeur worden gegeven.
Of het herhaald scheren de fijnheid der wol bevordert,
en de hoeveelheid vermeerdert. Proeven, hieromtrent ge-
nomen , door den Heer
pktri , te Theresienfeld, en zij-
ne theorie, hierop gevestigd, ter vermeerdering en verfij-
ïiing der wol. liet tweemaal scheren in het jaar kau
somwijlen noodzakelijk zijn, vooral bij hviidziekten. Over
het scheren der kort- en fijn-wollige
Schapen, om de
twee, drie, of meerdere jaren, ten einde langere wol
te verkrijgen. Dit is algemeen niet voordeelig bevonden.
Het eenmaal scheren levert, over het geheel, de gere-
geldste voordeden op.

-ocr page 10-

ZESDE AFDEELING.

Over het onderhoud door voedsel^ en de verzorging

der Schapen, Bladz. 93—94.

De voedering en verzorging der Schapen verschilt naar
de streken, waar, en de hoofd-oogmerken, waartoe
zij in de Landhuishouding worden aangehouden. Zij
worden, in kleiner of grooter getal, in weiden gehou-
den, of in kudden, langs de wegen of op uitgestrekte
velden, gehoed. Geen onzer huisdieren ondervindt zoo
Jigt eene zigtbare afwijking in zijne gezondheid, bij
een ongeschikten leefregel, als het Schaap. Het onder-
houd der Schapen, in den zomer, verschilt van de verzor-
ging, in den winter.

I. Over de voedering en verzorging der Schapen,
in den zomer.

A. Over de weiden voot Schapen, Bladz. 94—108.

Be weiden komen hel eerst in aanmerking. Welke
weiden het Schaap vooral behoeft en bemint, ook met
betrekking tot de verschillende rassen. Onderscheiding
der weiden in
zoete en brakke. Hoedanigheden, welke
dezelve voor de gezondheid der Schapen behooren te
bezitten. Schadelijkheden, welke aan sommige weiden
eigen zijn. Afweiding der jonge tarwe, rogge, garst,
haver, boekweit. Nadeel van het eten der laatslgemel-
de plant ondervonden, wanneer dezelve in bloei staat.
De braakvelden en stoppellanden komen mede voor Schaaps -
beweiding in aanmerking. Planten, welke de Schapen

-ocr page 11-

gaarn eten, en een goed voedsel opleveren. Die, wel-
ke min voedzaanx zijn. Die, aan welke een schadelij-
ke of vergiftige uitwerking voor de Schapen wordt toe-
gekend. De weiden kunnen nadeelige eigenschappen ver-
krijgen, door den honigdauw, en
crypiogamiscke voort-
brengselen, welke op vele planten ontstaan. Middelen,
Welke ter verbetering van slechte of ongezonde weiden
kunnen worden aangewend. De weiden moeten bere-
kend zijn voor de soorten en het getal der Schapen*
Algemeene regelen hieromtrent. Zoogenaamde kunst -
Weiden of kunst-voeders. Omzigtigheid, bij derzelver ge-
bruik in acht te
nemen. Zij bestaan uit klaver^ lucer-
ne , esparcette ^ spurrie^ haver- of rogge-gras ^ en
andere. Deze voeders worden afzonderlijk of onder el-
kander gezaaid. Wijze van bezaaijing voor het aan-
leggen eener gemengde
kunst» vveide, hoedanige in En-
geland gevolgd wordt.

B. Over de drijf - of drift - hoeding der SchapeUt

Bladz. 108—112.

Levenswijze der Schapen, die in kudden worden ge-
hoed. Hierbij zijn de oplettendheid en zorgvuldigheid van
den Herder ook de geschiktheid van den hond van het
grootste belang. Welke Honden hiertoe, als de meest
geschikte, gebruikt worden. Hoofd-vereischten, die de
ilerders - hond bezitten moet. Kleur. Waam. Regelen,
^ie bij de hoeding in acht moeten worden genomen,

C. Over het perken der Schapen, Bladz. 112—113.

Horde - voedering of het perken der Schapen. Oog-
*üerk , waartoe, en de wijze, hoe zulks geschiedt. Het
perken heeft plaats, gedurende den geheelen, of een
S<ideelte van den dag, of ook des nachts.

-ocr page 12-

II. Over het onderhoud en de verzorging der Scha\'
pen^ in den winter.
 Bladz. 114—137.

De Schapen bhjven, in sommige streken, den gehee-
len winter, buiten. Nadeelige uitwerking der vochtig-
heid, van het voedsel, en des dampkrings, op het
Schaap, inzonderheid ook van den drassigen bodem op
de voeten. De sneeuw is niet nadeelig voor de Scha-
pen. Gevaar, waaraan deze blootstaan, om te verdrin-
ken, als het ijs zwak is. De voorzigtigheid gebiedt,
om de Schapen des winters in hokken of stallingen te
brengen. Inrigling derzelve. Nadeelen, welke vele stal-
len voor de gezondheid der Schapen bezitten. De stal-
len moeten niet donker of bedompt zijn. Nadeelen van
den broeijenden mest voor de oogen, de longen, de
voeten, en het geheele ligchaara. De morsigheid is scha-
delijk voor de hoedanigheid en hoeveelheid der wol.
Welke stallen het best aan de onderhouding der gezond-
heid van het wol-vee voldoen. Dezelve moeten ruim,
luchtig, en behoorlijk van licht voorzien zijn, en de
dieren slechts tegen den regen of sneeuw beschutten.

Nuttigheid eener gepaste vereeniging van groen of sap-
pig en droog voeder in den winter, Nadeeien, welke
uit een te schielijken overgang van groen tot droog
voeder kunnen ontstaan. Eene vroegtijdige en geregelde
toediening van eenig droog voeder tegen den herfst be-
waart de Schapen het best tegen het ongans.

Het eigenlijke winter-voeder der Schapen bestaat: I®.
in hooi, hetzij van gewone of van kunst - weiden; 2\'.
in verschillende slroo-soorten; 3^ in loof van verschil-
lende boomen; 4o. in koorn en andere zaden; in
onderscheidene wortel \' gewassen ; 6-\\ in soep - voedering
en genever - spoeling. Herfst - voeders , welke den over-
gang tot het drooge of winter-voeder uitmaken. Nade-
re beschouwing van elk dezer voeder - soorten, Hoeda-

-ocr page 13-

hïgliedèïi, welke het hooi, als voedsel vOor het Schaap»
liioet bezitten. Hoeveelheid hooi, welke het Schaap be-»
hoeft. Het hooi van klaver, lucerne, esparcelte, spur->
rie, en andere kruiden kunnen tot een uitmuntend
winter-voeder dienen. NadeeUge hoedanigheden, welke
sommige dezer hooi - soorten kunnen bezitten. Stroo van
graan - soorten , haver - stroo, garsten ■• stroo, rogge - stroo ,
tarwe-stroo. Hoeveelheid, welke het Schaap van de-
zelve noodig heeft. Stroo van peul - vruchten. Linzen wik-
ken-,
erwten - en boonen-stroo. Nadeelige eigenschappen,
welke aan dezelve somwijlen eigen zijn. Boekweit - stroo,
boombladeren of loofsoorten. Deze kunnen slechts als
hulpvoeders worden beschouwd. De bladen en fijne tak-
ken van den eiken-, elzen-, esschen-, eschdoorn-,
berken - , linden -, populier - , vuilboom en wilgen-
boom , ook de wijnstok - bladen komen hier , als Schaaps-
voeder, in aanmerking. Hoe en wanneer dezelve moe-
ten verzameld worden.
Daar, waar men van deze voe-
ders voor het gewoon onderhoud van het Schaap ge-
bruik moet maken, is hel van het grootste belang zich op
het aankweeken van betere voeder-gewassen toe te leggen.
Het voeder moet aan het Schaap
in behoorlijk ver-
deelde hoeveelheden worden gegeven.

Onder de graan-voeders komen de haver, garst, tars
\\ve, de turksche tarwe of
maïs, onder de zaden, het
lijnzaad, hennepzaad, raapzaad, doch nog meer alge-
meen derzelver uitgeperste koeken, ook het bremzaad.
Voorts de eikels, wilde kastanjes, en van de peul -
Vruchten, de paarde-boonen, witte boonen, wikken,
linzen en erwten, als de meest gewone bijvoeders in
aanmerking. Wat omtrent elk dezer voeders valt op
te merken. Wortel - gewassen. Menigvuldige soorten
Van knollen, en rapen, peen of gewone wortelen, wit-
te wortelen, aardappelen, mangelwortelen. Hoeveelhe-
«ien, welke van dezelve dienen te worden gegeven. De
Voedering van soep; hos deze bereid wordt, en hoe te

-ocr page 14-

geven. Welke nadeelen men aan het voederen der ge-
never-spoeling heeft toegeschreven. Hoe dezelve, op de
beste wijze, wordt gegeven. Om een geregeld plan
van voedering te kunnen volgen, is het noodig de be-
trekkelijke voedende kracht der onderscheidene voedsels
te kennen. Opgave dezer verhoudingen, volgens
ger-
mershaüsen
, ter nadere beproeving medegedeeld; ook
volgens EiwHOF.

Over het gebruik van %out bij Schapen,

Bladz. 13S—148.

Hetzelve behoort niet tot de eigenlijke voedsels, maar
is als een nuttig middel te beschouwen ter bevordering
van de gezondheid der Schapen. De ondervinding be-
vestigt zulks, door de gezondheid der Schapen, die zil-
tige planten eten. Waarop de voordeelige werking van
het zout, als diaeletisch middel, berust. Er bestaat een
aanmerkelijk verschil van gevoelen , omtrent den tijd
en de herhaling van de aanwending des
zouts. Aan
welke wijze de voorkeur behoort te worden gegeven. Hoe-
veelheid , en hoe toe te dienen. Men kan ook in het ge-
braik des zouts te ver gaan. Waarop bij de aanwen-
ding van het zout inzonderheid te letten valt.

Over het drenken der Schapen. Bladz. 148—151.

Verschillende gevoelens hieromtrent. Vooroordeelen en
dwalingen. De natuurlijke neiging van het Schaap, om
Zijnen dorst te lesschen, wijst aan, dat hetzelve
vocht
noodig heeft. Proeven ten aanzien van het drenken der
Schapen genomen. Regelen, welke bij hetzelve in acht
hehooren te worden genomen.

-ocr page 15-

Over de Stal- of Huis -voedering der Schapen:

Bladz. 152—170.

De Stal-voedering van het Rundvee mag als een der
beste middelen worden beschouwd, ter ondersteuning
van den Landbouw. De ondervinding, dat dit vee hier-
bij eene ongekrenkte gezondheid blijft genieten en den-
zelfden ouderdom kan bereiken, als bij deszelfs gewo-
ne vrijere leefwijze, heeft in naburige landen aanlei-
ding gegeven tot de invoering
van de Huis- of Stal-
voedering der Schapen. Redenen, waarom men heeft
gemeend, dat deze wijze van verzorging niet voor de-
zelve geschikt zoude zijn. De ondervinding leert, dat
het Schaap in dezen geene mindere geschiktheid bezit,
om zich aan de bedoelingen van den mensch te onder-
werpen, dan andere dieren. De huisvoedering der Scha-
pen heeft veel tegenstand ondervonden, en ondervindt
dien ook nog. Dezelve is nogtans niet alleen uitvoer-
baar, maar in
vele opzigten verkieslijk boven de wijze
van hoeding, hetzij in bijzondere weiden, of in kudden
langs de wegen, op heide - velden, of andere driften.
De huis - voedering is, in lateren tijd, in andere lan-
den, meer en meer toegenomen. Uitspraak van
andré
omtrent het voordeel, aan deze wijze van voede-
ring verbonden. Bevestiging daarvan door vele andere
Schrijvers. Geschiedenis van de huis-voedering der Scha-
pen uitvoerig medegedeeld in het werkje van
gek-
mbshausen
en pohl. Hetgeen voor en tegen de stal-voe-
dering der Schapen kan worden ingebragt, vindt men
hier, alsmede in andere werken overwogen. Dezelve zal
ook, met vooruitzigt op een goed gevolg, en ter be-
vordering der wol-teelt, in ons land, kunnen worden
ondernomen.

Vergelijking tusschen de Stal - voedering van het Rund
«ii het Schaap, en overweging , waarom dexeive, ten

-ocr page 16-

aanzien van het laatste, vooral niet minder dan vafl
het eërsie, voordeelig mag worden geaèht. De Scha-
pen worden daarbij meer geregeld gevoed; de lamme-
ren gedijen beter; dezelve zijn aan minder gevaren bloot-
gesteld ; de Schapen staan bij de huis - voedering minder
aan ziekten en sterfte bloot, waaraan zij op lage en natte
landen jaarlijks onderhevig zijn; dezelve zijn meer bevei-
ligd tegen het eten van schadelijke of vergiftige plan-
ten; in luchtige , overdekte, loodsen, worden de Scha-
pen even zeer tegen regen en sneeuw als feilen sion-
neschijn bedekt; zij blijven mede, door afzondering,
meer beveiligd tegen besmettelijke ziekten, zoo als de
schurft , pokken enz, — Men wil, dat de draai-ziek-
te , welke, in sommige kudden, vroeger menigvuldig
plaats had, bij de stal - voedering heeft opgehouden. Men
kan bij de stal-voedering alle soorten van Schapen aan-
houden , en behoeft zich niet te bepalen tot zoodani-
ge rassen j welke met den aard en de natuurlijke vrucht-
baarheid van den bodem der landstreek overeenkomen.

De vruchtbaarheid der Schapen wordt bij de huis - voe-
dering niet verminderd, zoo als enkelen gewild hebben.
Deze is evenmin schadelijk voor de wol. Nadeelige uit-
werking, aan de huis - voedering toegeschreven, door an-
dere waarnemingen wederlegd. Men verkrijgt bij de ge-
heele huis - voedering eene grootere, ja dubbelde hoe-
veelheid mest van hetzelfde getal Schapen. Scheikundig
onderzoek van den Schaapsmest. Vooral komt in aan-
merking de geringere oppervlakte van grond, waarvan
éen gelijk getal Schapen in den stal kan worden onder-
houden , in evenredigheid der vrije beweiding.

Over de stallen voor de huis - voedering der Schapen,

Biadz. 171—177.

Het komt vooral op eene geschikte inrigting van de
stallen aan, waarin de Scnapen bestendig hun verblijf

-ocr page 17-

moeten houden. Ontwerp van eenen stal, hoedanige aan
\'s Rijks Vee - artsenijschool is gebouwd, voor de huis-
voedering van Schapen. Deze proefneming belooft aan-
vankelijk gunstige gevolgen.

De drift-hoeding der Schapen zal, door de huis »voe-
dering, niet overal kunnen of verdienen te worden af-
geschaft. Redenen, die zulks verhinderen. De uitvoer-
baarheid en voordeelen evenwel, aan de huis - voedering
verbonden, leveren een bewijs op, dat de heide- en
andere woeste gronden niet, ter oorzaak der Schaaps-
teelt, onverdeeld of in een onvruchtbaren staat behoe-
ven te blijven, welke reden meermalen, als een hoofd-
bezwaar tegen dezen maatregel is ingebragt. Door de
invoering der huis - voedering zal het getal Schapen kun-
nen worden vermeerderd, in die streken, alwaar thans
slechts een klein getal in beperkte landen wordt gehou-
den, indien het blijkt, dat deze teelt slechts voordeel
kan aanbrengen. Hieromtrent dienen proeven te worden
genomen, en berekeningen gemaakt. Deze zijn mede
noodzakelijk, ten aanzien der verhouding van de kos-
ten der huis-voedering, in betrekking tot de drift-hoeding.
Vooral mogen de proefnemingen omtrent de huis - voede-
ring der Schapen worden aanbevolen aan die landhuis-
houdkundigen, welke reeds de stal-voedering van het Rund-
Vee in het werk stellen. Zij hebben daartoe de geschik-
ste gelegenheid, doordien hun bedrijf reeds voor deze
"Wijze van voedering is ingerigt. De huis-voedering der
Schapen is allezins der beproeving waardig, ofschoon ha-
uitkomsten slechts gedeeltelijk mogen beantwoorden
aan de groote voordeelen, welke daarvan door sommi-
»nigen worden opgegeven. Gunstige uitspraak over d®
huis-voedering der Schapen door
geokg ïobstner.

* *

-ocr page 18-

Over de Ruiven»

Veel hangt van de doelmatige inrigting der Ruiven en
Kribben af voor de geschikte aanwending des voeders,
en de besparing van ruimte in de stallen. Zij hebben
mede geen onbeduidenden invloed op de voeding en ge-
zondheid der Schapen, en op de hoedanigheid der wol.
Enkele, dubbele, vaste en losse ruiven. Ronde of cir-3
kelvormige Ruiven bezitten vele voordeden boven vier-
kante of hoekige ruiven en zoodanige kribben of voe-
der-bakken. Beschrijving van eenen ronden ruif, hoe-
danige aan \'sRijks Vee - artsenijschool wordt gebruikt.

ZEVENDE AFDEELING,

Ovsr de behandeling der Schapen, met betrekking
tot de voortteling en de verzorging der Lammeren.

Biadz. 182—211.

Régelen, welke hieromtrent in acht moeten worden ge-
nomen. Men moet de beste en krachtigste lammeren tot
jde voortteling uitkiezen. Afstammelingen van bot - o£
lever-zieke Schapen, of de zoodanige, die de draai-
of schurk - ziekte hebben, moeten volstrekt niet lot de
voortteling worden gebezigd, dewijl deze ziekten of de
voorbeschiktheid tot dezelve op de jongen overgaan. Wan-
ïieer de Schapen, zoo wel Rammen als Ooijen, vroeg
tot de voortteling worden toegelaten, blijven dezelve,
het geheele leven door, achterlijk en onvolkomen. De
lammeren van zoodanige Schapen blijven mede tiein,
én de kudde neemt, door eene vroegtijdige voortteling der

Bladz. 177—J 82.

-ocr page 19-

Schapen, in waarde af. Tijd, waaropmen de Schapen
tan doen voorttelen. Wanneer en hoe lang zij daartoe het
meest geschikt blijven. Invloed van jonge en oude Ram-
men en Ooijen op de afstammelingen. Het is in den
regel niet voordeelig de Schapen langer dan tot zeven
of uiterlijk acht jaren aan te houden. Wanneer men
zich van oude Rammen en moeder - Schapen mag be-
dienen, Hoe vele Ooi - Schapen aan eenen Ram ter be-
springing behooren te worden toegedeeld. Verschillende
gevoelens hieromtrent. T^adeelen van een te groot ge-
tal Ooijen, welke de Ram bespringen moet. Wanneer
de Ram slechts op gezette tijden bij de kudde wordt
gelaten, dan is hij in staat een grooter getal Ooijen te
dekken, dan vrij onder de kudde verkeerende. Kenmer-
ken der togtigheid bij de Ooi-Schapen. De wijze en
het voordeel, om zich van een proef- of probeer-Ram
te bedienen. Voorzorg hierbij in. acht te nemen. Hij
dient -van een schortlap voorzien te zijn. Nut van het
zoogenaamde dekken uit de hand. Middel, waardoor
men zien kan, welke Ooijen besprongen zijn, indien
de Ram vrij onder de kudde loopt. Van het dekken
der Ooijen dient aanteekening te worden gehouden. De
Ram moet tegen den springtijd ruim gevoederd worden.
Het is beter bij afwisseling een enkelen Ram, dan meer-
dere Rammen te gelijk, onder de kudde te doen. Na-
deden , aan het laatste verbonden.

Over den tijd, waarop de Ooi-Schapen besprongen
"worden. Algemeen heeft zulks , in de noordelijke stre-
ken, plaats van September tot in December; doch dit
Verschilt ook eenigermate naar bijzondere omstandighe-
den. Het voordeel, aan eene vroegere of latere dek-
king verbonden, verschilt naar de landstreek, en de wij-
2.e, waarop de Schapen worden gehouden. Het Schaap
is ook vatbaar, om twee malen in het jaar te werpen,
doch zulks is niet voordeelig. Daar men van ruim win-
ter-voeder voorzien is, en in vruchtbare streken, kan

-ocr page 20-

de speel- en ook de werp-tijd vervroegd worden. Het
vroeg werpen der lammeren levert, onder deze om-
standigheden, vele voordeelen op.

Zorg en oplettenheid , welke, ten aanzien der drag-
tige moeder - Schapen, moeten in acht worden genomen.
Hiertoe behooren: eene ruimere voedering, het vermijden
van de Schapen des ochtends vroeg uit te laten gaan,
van het op elkander dringen in de hokken, van sterk
of vermoeijend drijven; omzigligheid, ten aanzien van
den Hond, in acht te nemen. Over den dragt-tijd der
Schapen. Eigene waarnemingen daaromtrent. De wol
moet, tegen het werpen, rondom den uijer worden af-
geschoren. Nadeelen, uit het verzuim dezer voorzorg
voortvloeijende. Gevaar, waaraan de lammeren zijn
blootgesteld, wanneer de Schapen buiten \'shuis werpen.
Waarop de Herder, bij de drift-hoeding, te lellen heeft,
ten aanzien der Schapen, die op het 1 nimen staan, of
op het veld werpen.

Noodzakelijkheid, om tegen den lam - tijd meerdere
verdeelingen of afschuttingen in de hokken te maken.
Gedurende het tijdvak, dat de Schapen lammeren krij-
gen , moet de kudde, zoo binnen als buiten \'s huis,
nimmer buiten opzigt van den Herder zijn.

Kenteekenen, waaruit men kan afleiden, dat bet
■Schaap spoedig werpen zal. Verschijnselen, hierbij
plaats hebbende, en het beloop der verlossing. Ver*
jschillende vruchtbaarheid der rassen. Men kan de vrucht
baarheid door eene goede voeding en doelmatige ver-
zorging vermeerderen. Beloop der verlossing, wanneer
«en moeder-Schaap meerdere lammeren werpt. Hoe het
moeder-Schaap zich, na de verlossing, ten opzigt van
het lam gedraagt. Hoe het lam en de moeder verder
moeten behandeld worden. Hoe te handelen, indien de
moeder het lam versloot. Zorg tegen de verwisseling
der lammeren. Hoe met het lam te handelen, wan-
neer de moeder sterft. De eerste melk is voor het

-ocr page 21-

latii hoogst nuttig. Wanneer een moeder-Schaap twee
of drie lammeren heeft, welke het niet wel alle kan
opbrengen, is het raadzaam hetzelve een of twee te
ontnemen. De jonge lammeren moeten tegen de koude
behoed worden. Men gewenne dezelve, als zij 12 of
14 dagen oud zijn of vroeger, aan de buitenlucht. Met
14 dagen of drie weken, beginnen de lammeren reeds
enkele stroo. halmen of hooi te eten. Men zoelte voor
hen het fijnste uit. Vervolgens kunnen de lammeren
ook eenige dunbastige of gebroken haver of zemelen
nuttigen, ook gebroken garst of geweekte erwten.

Met drie of vier maanden , worden de lammeren gewoon-
lijk afgezet. Bij eene vroegere spening erlangen dezelve
geenszins de vereischte grootte en sterkte. De lammeren,
welke niet gespeend worden, gewennen zich van zelve
af. Hoe de spening behoort te geschieden.

Over de veredeling der Schapen, en de grondregels,
welke
, bij het kruisen van verschillende rassen,
behooren te worden opgevolgd,
Bladz. 211—^2S9.

Wat in het algemeen door veredeling wordt verstaan.
Hoofdbedoeling
der dier - veredeling. Dezelve bepaalt
zich bij het Schaap voornamelijk tot de verbetering der
wol. Aanleg bij het Schaap tot veredeling. Natuur-
lijke en opzettelijke veredeling. Verbetering of vere-
deling in zich zelve, en kunstmatige veredeling of
het kruisen. Wat onder
bloed verslaan wordt. Vol-
bloed. Halfbloed. Kruishngen of mestiezen. Wat men
door de veredeling tracht te bewerken, en welke re-
gels daarbij moeten worden opgevolgd. De kruisings-
veredehng is op eene natuurwet gegrond, volgens wel-
ke de\'
jongen in de gemeenschappelijke hoedanigheden
der ouders deelen. Uitzonderingen. In hoe ver de in-
vloed des vaders een overwegenden invloed op de jon-
gen uitoefent. Veranderingen, welke door het kruisen

-ocr page 22-

( XXTl )

der Schapen worden voorlgebragt. In welke opzigten
deze meer door den Ram of de Ooi worden bepaald,
zoo wat den ligchaams - bouw en de wol, als sommige
andere hoedanigheden, en ziekten betreft. Aanwijzin-
gen, hieruit voortvloeijende. Voortgang der veredeling.
Dezelve wordt bij het Schaap, tot het oogmerk der wol-
verbetering, spoediger bereikt, dan bij andere dieren;
Hoe lang de kruising moet worden voortgezet, om een
nieuw stam-ras voort te brengen. De hgchamelijke ver-
anderingen gaan, bij de kruising, van de edelste dee-
ïen, namelijk den kop en de hersenen, uit, en plan-
ten zich volgens den ruggraat voort. Het is van belang,
dat de Ooijen, voor de eerste maal, door een fraaijen
Ram worden gedekt. Om de verkregene eigenschappen
der veredeling te bewaren en te bevestigen, moet de
kruising eerst nog met den oorspronkeüjken vreemden
! Ram worden voortgezet. Wanneer de kruisings-rammeu
daartoe kunnen worden gebezigd. Vernieuwing of verfris-
sching van het bloed. Dezelve wordt door sommigen nood-
zakelijk, door anderenonnoodig gehouden. Men kan ook,
door eene gedeeltelijke veredeling, eene tusschensoort
van fijnere of betere wol verkrijgen. Het is ondoelma-
tig onmiddellijk de grofwolhgste Ooijen met Rammen van
de hoogste wol-fijnheid te doen vereenigen. Hadeelen,
welke hieraan verbonden zijn. Reden, waaraan dit moét
worden toegeschreven. Oorspronkelijkheid van ras weer-
staat den invloed van het vreemde bloed het sterkst.
Over het paren in bloedverwantschap. Verschillende ge-
voelens hieromtrent. De wetten, welke den mensch te
dezen opzigte worden voorgeschreven, vinden op de die-
ren geene toepassing-.

-ocr page 23-

ACHTSTE AFDEELING,

Over de behandeling^ welke de Lammeren en Scha-
pen, tot bijzondere oogmerken^ ondergaan,

A Over het snijden der Lammeren,

Bladz. 239-^246.

Oogmerk van het ontmannen der Rammen. Tijd, waar-
op zulks behoort te geschieden. De ontmanning is mini
der gevaarlijk voor jongere, dan voor oudere dieren.
Wijzen, waarop dezelve wordt verrigt, en wat bij de-
ze bewerking dient te worden in acht genomen. De
castratie of het snijden van Ooi - lammeren is bij ons
weinig in gebruik. Wijze, hoe zulks verrigt wordt.
Bij het snijden, zoowel van Rammen als Ooijen, valt
mede vooral op de gesteldheid des weders en het sai-
soen te letten.

B Over het afslaan van den staart.

Bladz. 246—247.

Het afkorten van den staart heeft, bij de langstaarti-
ge Schapen, eenige nuttigheid. Wi-jze, hoe zulks ge-
schiedt, en
op welken tijd.

C Over het afkorten, der horens,

Bladz. 248—249.

Over de nuttigheid, om een gedeelte van de horens
der Rammen af te nemen. Zulks is alleen noodzakelgk,
wanneer een of beide horens eene verkeerde rigling ver-

-ocr page 24-

wmm

krijgen, en met de punt in den kop groeijen. Over
het voordeel dezer bewerking bij gehorende Ooi - Scha-
pen.

D. Over hei merken of teekenen der Lammeren,

Bladz. 250—252.

Onderscheiding der teekens in veld-merken en oör-
merken. Waartoe deze merken dienen. Verschillende
wijzen, om de Schapen te teekeaen,

Ê. Over het scheren der Schapen,

Bladz. 253—267.

De scheertijd verschilt naar de meer of min gunsti-
ge weersgesteldheid. Voorbereiding tot het scheren. Het
wasschen der Schapen. Alleen aan te wenden bij Scha-
pen , die opene of holle vachten hebben, geenszins bij
de digtwollige. Niet alle waters zijn voor de Schaaps-
wassching even geschikt. Welke eigenschappen dezelve
bezitten moeten. Onderscheidene handelwijzen, welke
daarbij plaats hebben. Hoe de Schapen behooren te
worden behandeld, nadat dezelve gewasschen zijn. Het
wasschen doet de Schapen op eene ongewone wijze aan,
en kan ligt nadeelig voor dezelve worden. Velen wen-
schen, dat de wassching der wol op de Schapen af-
geschaft en vervangen worde door eene koude wassching
der wol, nadat dezelve is afgeschoren. Voordeel, het-
welk er voor den Schaaps-houder in gelegen is, om
zijne wol zuiver aan den handelaar te kunnen aanbie-
den. Verschillende handelwijzen, bij het scheren der
Schapen gebruikelijk. Wat ten aanzien der schering
dient te worden in acht genomen. Middelen , aan te
wenden, indien het Schaap bij toeval gewond wordt.
Bien zal beter doen de schering, bij wijze van dag-
loon , dan bij het stuk te doen verrigten. Hoe ve-

-ocr page 25-

ie Schapen, door een geoefend scheerder, op een dag
behoorlijk van de vacht kunnen worden ontdaan. Voor-
zorgen , omtrent de Schapen in acht te nemen,. nadat
dezelve geschoren zijn. Ongesteldheden, waaraan zij,
bij het veronachtzamen van dezelve, blootstaan.

Hoe de wol, nadat dezelve is afgeschoren, moet be-
handeld worden. De vacht moet niet verdeeld worden.
Wijze, hoe dezelve tot een bundel moet worden za-
mengelegd en vastgebonden. Hoe de wol het best te
bewaren, indien dezelve niet dadelijk wordt gezakt,
om verkocht te worden. Wol, die bewaard zal wor-
den , moet zuiver en droog zijn. Onzuivere wol ge-
raakt niet zelden in gisting, wordt warm en bederft»
Dezelve kan door broeijing in brand vliegen.

NEGENDE AFDEELING.

Over de kenteekenen van den ouderdom ende gezond-
heid der Schapen , als mede over de Insecten en.
Ingewands - woïmen, welke aan dezelve eigen

A. Over de kenmerken van den ouderdom der
Schapen.
 Biadz. 268—270.

De ouderdom wordt het best gekend uit de gesteld-
heid der tanden. Ook kan dezelve eenigermate uit de
Wol, en, bij de Rammen, mede uit de kringen der
horens, worden afgeleid. Kenmerken, uit de tan-
den, derzelver wisseling, afslijting, en gaafheid geno-
Tot hoe lang de ouderdom der Schapen, met
Zekerheid, kan gekend worden. Sommige soorten van
Schapen behouden de tanden langer dan andere. Zulks

-ocr page 26-

lïangt van de Hgcliaares - gestekiheid, de meerdere of
mindere edeibéid der rassen, en ook van de voedsels,
af.

B. Of er de gewondheids - kenteekenen der Scha^
pen,
 Bladz. \'^ll—Wl.

Belang dezer kennis voor den Schaaps-houder. De
gezondheid der Schapen valt reeds bij de uitwendige
beschouwing der dieren in het oog, of wordt gekend
doOr een nader onderzoek van de bijzondere verrigtin-
gen des ligchaams. Hierbij komen dus in aanmerking.
1°. Hel uitwendig aanzien; De beweging en rust;
8°. De eetlust; 4". Be kaauwing en herkaauwing; 5°.
De buiks - ontlasting; 6°. De pis - ontlasting; 7°. De adem-
haling ; 8". De polsslag of bloedbeweging. Nadere aan-
wijzing der teekenen van gezondheid of ziekte, voor
zoo ver zij uit de natuurlijke gesteldheid dezer verrig-
tingen kunnen worden afgeleid.

C. Over de Insecten en Ingewands - wormen ,
ivelke aan de Schapen eigen %ijn, en de%el~
ve henadeelen.
 Bladz. 282—290.

De Schaaps-horzel. Middelen, daartegen aangeraden.
De Schaaps - luisvlieg. Mijt - soorten; de kleine - of B.e-
duvius-mijt; de Schaaps - of Honds-mijt; de Schurft-
mijt. Middelen, tot derzelver verdrijving meest nuttig
bevonden. Zelfstandigheden, welke als gevaarlijk zijn
te beschouwen. Gewone luis. De veelkoppige blaas-
worm. De draadvormige Pallisaden - worm. Andere In-
gewands - wormen.

-ocr page 27-

B Ij VOEGSEL.

Over de Spaanscha Merinos -, en Engelsche Zui-
derduin-Schapen. Bladz. 291—340.

Deze uitheemsche kort wollige rassen zijn niet alge-
meen in ons land bekend. Het werk van
c. p, tAS-
teyrie, Over de Spaansche Schapen, bevat de hoofd-
bijzonderheden der Merinos. Verklaring der wijze, hoe
de lang- en kort wollige rassen uit hetzelfde oorspron-
kelijke Schaap zullen zijn ontstaan. De Spaansche Scha-
pen, en onder deze de Merinos, zijn van alle bekende
kortwollige rassen als de edelste te
beschouwen. Ver-
schillende stammen. Dezelve zijn uit Spanje naar de
overige deelen van Europa overgebragt. Het is onzeker,
of dezelve oorspronkelijk in Spanje te huis behooren,
of van elders derwaarls zijn gekomen; ook of, in het
laatste geval, de Merixsos eerst in dit land tot derzel-
Ver tegenwoordige voortreffelijkheid zijn gebragt.
Tes-
siEB. houdt het Merinos - Schaap voor een eigen ras. Over-,
Weging, of dit Schaap als een natuurlijk ras in Spanje
Ontstaan zij. Velen wülen, dat de
Merinos, als fijn-
Wollige Schapen, uit Africa, door de Arabieren, naar
Spanje zijn gebragt, en hier, door de vlijt der inwo-
i^ers
, en onder begunstigende omstandigheden, eene
Verdere verbetering hebben ondergaan. Anderen houden
i>et Merinos-Schaap voor een kunst - voortbrengsel, ont-
staan door het paren van Spaansche land - Schapen met
Äfricaansche Rammen. Het is evenwel onzeker, wan-
ïieer zulks, of wel de veronderstelde invoering der Scha-
den uit Africa naar Spanje hebbe plaats gehad. Vol-
gens sommigen zou reeds door
bxasgus golümeua de

-ocr page 28-

grondslag tot het ras der Merinos gelegd zijn. Door
anderen wordt de invoering, vorming, of verbetering
aan de Mooren toegekend. Aanwijzing der verschillen-
de jaren, waarin de Merinos uit Spanje naar de ove-
rige deelen van Europa, alsmede naar de Kaap de Goe-
de Hoop en America, zijn overgebragt. Van hel tijd-
stip dezer verspreiding dagteekent het begin der meer
algemeen veredelde Schaaps - teelt, als eene hoogst be-
langrijke tak der Landbouwkundige Nijverheid. Vele
landen hebben hiervan reeds de voordeeligsle vruchten
ingeoogst, en gaan in de wol-verbetering bestendig voort.
De wol der Merinos in Duitscbland, bijzonder in Sak-
sen, en ook in Frankrijk geteeld, heeft eene groolere
volkomenheid, en daardoor eene hoogere waarde, ver-
kregen dan de oorspronkelijke Spaansche Wol. Over-
zigt der betrekkelijke en toenemende waarde der Fransche
en Saksische boven de Spaansche wol, van 1804—1827.

De ondervinding heeft geleerd, dat de Merinos, on-
der eene doematige behandeling, in ons land, goed
voortkomen, en eene wol opleveren, geschikt voor fraai-
je en deugdzame lakens en andere slolFen. Door wie
de Spaansche Schapen het eerst zijn ingevoerd. Deze
teelt, hoewel aanvankelijk met geestdrift ondernomen,
cn met goed gevolg voortgezet, heeft bij ons geenszins
die
vooi-deelige uitkomsten opgeleverd, als in andere lan-
den. Eegin en voortgang der Spaansche Schaaps-teelt
in Holland. Bemoeijing van den
Oeeonomisohen Tak,
thans Nederland sehe Huishoudelijke Maatschappij ^ om-
trent dezelve. Voorstanders, die aan hare bevordering
werkzaam zijn geweest.

Afneming dezer teelt. Er beslaan thans slechts wei-
nige kudden van Spaansche Schapen meer in ons land.
Overweging, of de redenen, waaraan dil; verval alge-
meen wordt toegeschreven, als gegrond kunnen worden
beschouwd. Dezelfde of soortgelijke redenen en moei-
jelijkheden , waarmede men hier te worstelen had, be-

-ocr page 29-

stonden ook, bij de invoering der Spaanscbe Schapen,\'
in andere landen. Men heeft evenwel elders dezelve door
ijver en volharding weten te overwinnen. Welke mid-
delen elders hebben bijgedragen, om de veredelde wol-
teelt een günstigen voortgang te doen nemen. Onder-
steuning en aanmoediging der Lands Regeringen Me-
dewerking en bemoeijing van de aanzienlijkste grondbe-
zitters, Vereenigingen van Schaapshouders, Fabrijkan-
ten, en Wolhandelaren. Geschriften over de Schaaps -
teelt, wolkennis, enz. Men is in de aanwending der
middelen, die hiertoe elders met uitstekend voordeel ge-
bezigd zijn, bij ons steeds achterlijk gebleven. Het ont-
vangen van onderrigt, door geschikte geschriften, is voor den
Schaapsfokker onontbeerlijk. Dezelve ontbreken in ons
land. De Schaaps-teelt is wel eene practische bemoei-
jing , maar zij is tevens het voorwerp eener grondige
theoretische bemoeipng, en behoeft andere wetenschappen
tot hare ondersteuning. Na deze beschouwing dér hoofd-
oorzaken, welke in ons land, tot het min gunstig slagen
der veredelde Schaaps - teelt hebben medegewerkt. Mid-
delen ter vei-betering en opbeuring. De voorname aan-
moediging bestaat in een geregeld vertier en aftrek der
wol. Het uitloven van premien voor de beste wollen,
en grootste hoeveelheid, derzelver aanwending voor de
militaire kleeding, en het aanleggen van openbare wol -
markten zouden hieraan welligt bevorderlijk kunnen zijn.
Het voordeel der wol - markten wordt gestaafd, door
het toenemender Schaaps-teelt, de verbetering der wol,
en uitbreiding van haren handel, in Duitschland, sedert
derzelver oprigting.

Het Engelsche Zuiderduin-Schaap behoort mede lot de
kort - en fijnwollige rassen. DeszeJfs vleesch is van eene uit-

-ocr page 30-

stekende hoedanigheid. Het bestond te Voren alleen op
de Zuidelijke Duinen van het Graafschap
Sussex, doch
is thans door geheel Engeland verspreid. Het is ook\'
reeds naar Frankrijk en elders overgebragt. Kudde aan
\'s
Rijks Vee - artsenijschool te Utrecht geplaatst. Hooge
waarde, waarop de oatvangéne Ooijen en Ram geschat
worden. Gewone
prijs dezer Schapen, indien dezelve
minder zuiver van ras of eenigermate verbasterd zijn.
Geschiedenis der verbetering van dit Schaaps-ras in En-
geland, door den Heer
emmara vaw glynbe , nabij Ze-
mes, in Sussex. Beschrijving der beste ligchaams - ge-
stalte en kleur dezer Schapen. Zwaarte en opbrengst
voor de slagtbank. Op welken ouderdom de Hamels
Koowel als de Ooijen gewoonlijk worden verkocht. \'Vrucht-
baarheid van het Zuiderduin - Schaap. Opgaven en over-
ligt , hiertoe betrekkelijk. Dit ras is van eene sterke
geaardheid, en verdraagt, zonder nadeel, eene koude,
gure, en afwisselende weersgesteldheid. Het vergenoegt
sich met een schraal voedsel, en kan dus leven in stre-
ken, alwaar zwaardere rassen niet kunnen bestaan. Le-
venswijze en verzorging der Zuiderduin - Schapen in En-
geland , zoo ten aanzien der voeding, ais voortteling.
Eigenschappen en kleur der wol van dit ras, zoo der
oudere Schapen als van de lammeren.
De laatste zijn
bij de geboorte gevlekt, bont, en eenigermate als ge-
tijgerd. Opgave der verhouding van den prijs der Zui-
derduin-wol tot dien van andere Engelsche wollen. Proe-
ven, genomen met de kruising van het langwollige
ley - ras en het Zuiderduin - Schaap. Hierdoor wordt
een onder-ras voortgebragt, waaraan de Engelschen den
naam van
Half-breed, de Franschen dien van Bisletj-
Southdowns
geven. Oogmerk dezer vereeniging. De
kruising van het Zuiderduin - ras met het
Merinos - Schaap
heeft tot dus ver verschillende uitkomsten opgeleverd.
De invoering van het Zuiderduin - Schaap in ons land
belooft onderscheidene voordeden. Dezelve bestaan in

-ocr page 31-

het verkrijgen eener geschikte fijne, korte, veerkrach-
tige wol, voor lakens van middelbare kwaliteiten, en
andere gevolde stolTen; in de verbetering onzer lange
wollen, door kruising met het gemelde ras; in de voor-
bereiding onzer Schapen tot het kruisen met Rammen
van eene hoogere wol - fijnheid , en in de aanwinst van
een uitstekend vleesch. Voorwaarden, onder welke het
alleen mogelijk zijn zal, eene veredeling onzer wollen
tot stand te brengen, in evenredigheid tot andere lan^
den, en dezelve duurzaam te vestigen.

-ocr page 32-

p

, ion-) r f\'hiéSiT î\'/

Xi-\' , ii ôiifiJbi ; "di r.cr ^M\'jÀi}. Aom

ny.,: 1 losaa ob j.ü ; noTïü*^

-1007 ob ivi ;ejn abiamdg ^ .. j^ii-\'v\' - jb ,
n-iffttïïiiJi j\'jmvixagnnJ tojC i.-\'*, \'Q-mii^t^ «.»sao • -p.ùOifSï^cî-
afijc\'laaiwnßii \'»b nr;;» , b;\'^\':.-\'^-^\'» . ér.T,

^örf :s/biîo , ■i\'ibTEijynfU/\'\' .ib«:;;/ bi\'::-."J^-te. jidg -

iiat\'ow ^.\'r bo-f^v t.icr;\' . ^

■ J\'i , âvit ^ , aob

* ■
1

r ^ ■ ■ • ■ ■-«i - \'

Si

f\'Aïi ■ li®

-ocr page 33-

Handleiding tot de Inlandsche Schaaps
teelt, inzonderheid met opzigt tot
verbetering der wol ;

Door Dr. a. k ü m a w.

VIERDE AFDEELI NG.

Dienen sommige on%er Schaaps - rassen of vét^
scheidenheden onvermengd te worden gehouden ^
of %al men derzelver wollen , hetzij door krui-
sing met andere inlandsche rassen, hetzij
op eene andere wijze, kunnen verbeterend

Ten einde hierover te oordeelfen, tal het noodig lijn
ïiader den aard
der wollen te overwegen, en de slof-
fen in het algemeen, tot welker vervaardiging dezelve»
naar hare verschillende hoedanigheden,
worden gebe-
zigd. Hieruit zal kunnen blijken, voor
welke verwer^-
kingen de inlandsche wollen, zoo als deze thans be-
staan, meer of minder geschikt zijn, of niet kunnen
Worden aangewend, alsmede, of van eene onderlinge

l

-ocr page 34-

vermenging van sommige onzer Schaaps - rassen, eene
zoodanige verbetering zal mogen worden verwacht, dat
de wollen aan de eischen van den smaak en de behoef-
ten van den tegenwoordigen tijd, beter dan tot dus
ver, zullen kunnen voldoen.

Men kan de stoffen, waartoe de woï, als grondstof-
fe, dient, in twee hoofdsoorten onderscheiden, name-
lijk in
gevolde en ongevolde. De laatste worden ook
gladde of kale stoffen genoemd.

Tot de eerste behooren: de eigenlijke Lakens, Ca-
chemieren, Karsaaijen, Draps de Dames, CircMssien»
nes, Castorines, Baaijen, Duffels, Friesen, Bergen
qen op Zoom, Molletons, Bevers, Kalmukken, De-
kens, Saaijen, Flanellen,
en meer andere. Ook de
Hoede - vilten kunnen hiertoe worden gebragt.

Onder de tweede soort worden gerangschikt: de
■Grijnen, Vijf schachten ^ Damasten^ Etamines, (es-
temyn) , Everlasttng , Merinos, Morèen, Bomhasy-
nen, Kamelotten, Serges, Vlaggedoeken, Shawls,
en
smdßre Omslag-doeken. Boezelaars, Trijpen, en ver-
schillende
Streep - goederen, of zoogenaamde Eigen «
reedseh,
van welke de ketting somwijlen van vlas of
hennep >s, doch de inslag uit wol bestaat. Hierbij ko-
men voorts nog in aanmerking: de
Saaijetten en 6?a-
Tens, welke voor Tapijt -werk en Gehreide goederen,
als Kousen , Borstrokken , Mutsen, Handschoenen enz.
dienen. Behalve de opgenoemde, komen er nog vele
gemengde stoffen voor, welke deels uit wol, deels uit
katoen of zijde, zijn te xamen gesteld. Wij kunnen
frier sléchts eenige der voornaamste uit de twee hoofd-
soorten der wollen - sloffen opnoemen, en moeten ver-
der verwijzen naar de technologische schriften, waarin
over den aard der verschillende stoffen, en- de wijze van
derzelver bewerking, gehandeld wordt Alleen dient te

-ocr page 35-

worden opgemerkt, dat, hoewel de gevolde o^ lakenackHge
stofFen zich, door de dikkere, wollige, en viltige zelf-
standigheid, van de Aa/e stoffen wezenlijk onderscheiden,
welke laatste digter geweefd, ligier, dminer, en niet
viltig zijn, zij evenwel, wegens derzelver groote ver-
scheidenheid, en de veelvuldige wijzen van bewerking,
bijna onmerkbaar ineenvloei.)en ("f).

Het volgende moge dienen ter korte toelichting om-
trent het voorname
verschil der wollen, welke voor de
soorten der genoemde stoffen worden gevorderd.

De wollen, welke voor de bewerking der volling ge-
schikt zi^in, moeten de eigenschap hebben van te krim-
pen, ten einde aan het weefsel eene digte, viltachtige,
hoedanigheid worde medegedeeld. Waar den aard der
stoffen, welke men wenscht te vervaardigen, behoo^

-ocr page 36-

?eïï zij eene meerdere of mindere fijnheid en «terkte
te bezitten. De korte, kroeze, wollen komen hier-
voor het meest in aanmerking, en deze moeten, voor de
fijnste en fraaiste stoffen, met de veerkracht of elasti-
citeit, de hoogste fijnheid, zachtheid, of eene zijdeach»
tige eigenschap, vereenigen.

Deze wollen, welke men ook kaarde - wollen {laines
de carde)
noemt, worden, ten \'einde tot de bedoelde
stoffen te kannen worden geweefd, met olie bedeeld,
en op het zoogenaamde vet-wiel, of wel op groote
werktuigen, tot garen gesponnen. Door deze wijze van
spinnen worden de wol haren of vezels niet in de leng-
te, maar in eene dwarsche rigting, om elkander ge-
slingerd. Bij de voihng laïen zich de wol-einden van
dusdanige draden gemakkelijk los, en dezelve trachten
zich, uit den gedwongen toestand, waarin zij door de
spinning gebragt waren, zoo veel mogelijk, in een vrij-
en staat te herstellen. De einden, uit den draa-d los ge-
worden zijnde, kroezen nu door elkander, waardoor
het vilfige des weefsels geboren wordt, terwijl de pun-
ten der wolharen vervolgens, door de bewerking van
het ruglgn, op de oppervlakte worden te voorschijn
gebragt. Deze bewerking geeft aan de stoffe het dons-
achtige of ruige aanzien, waardoor de lakens en an-
dere gevolde stoffen zich van de gladde onderscheiden ,
wordende dezelve vervolgens, op eene eigene wijze, ef-
fen geschoren , en zulks geheel of ten deele,

Voor de gladde of kale stoffen zijn de lange of kam -
wollen {laines de peigne)
dienstbaar, die hoofdzake-
lijk, l>ehalve eene behoorlijke sterkte en lengte, gelijk-
heid, glans, en zachtheid van vezel, voorts fijnheid,
naar gelang der stoffen , die er van zullen worden ver-
vaardigd, moeteA bezitten. De eigenschap van te krim-
pen wordt in deze wollen niet zoo zeer vereischt, noch
verlangd, vermits de hoedanigheid der stofTen hierdoor

-ocr page 37-

veranderd, en de iiitbreiding, waarop zij zijn aange-
legd, verkleind wordt.

Indien wij nu de wollen onzer Schapen in aanmer-
king nemen, dan bhjkt het, dat dezelve, daar zij al-
le tot de lange soorten behooren, geschikt zijn voor de
vervaardiging van gladde stofFen, doch minder of ge-
heel niet voor die, welke de volling moeten ondergaan.
Zekerlijk kunnen sommige derzelve, voor zoo ver zi)
de noodige fijnheid en eenige eigenschap bezitten van te
krimpen, voor enkele der laatstbedoelde stoffen die-
nen, zoo als voor e^eAews, haai] en, duffels, bevers,
kalmukken,
en al die stoffen, welke minder digt van
weefsel zijn , en niet, of slechts weinig gesehoren wor-
den, maar meer of minder ruig blijven, en met wol
bedekt of als behangen zijn. Ook voor grove lakens
kunnen zij worden aangewend, vooral vermengd met
kortere vreemde wollen. Zoo werden, in vorige tijden,
grove lakens
vervaardigd, van welke de ketting of sche-
ring uit
Noord-Hollandsche, bijzonder Teselsche, of Frie-
sche, langere wol, de inslag uit fijnere en kortere (1),
namelijk uit Spaanscbe, Engelsche, Saxische, en andere
Duilsche (t), of Deensche wollen bestond. Of dezelve

-ocr page 38-

(6 )

werden geheel uit inlandsche wol gemaakt, de schering
namelijk uit lange, de inslag uit kortere soorten. Wij
hebben vroeger vermeld, dat de Texelsche en andere
Noord - Hollandsche wol schier bij uitsluiting werd ge-
bezigd tot de vervaardiging van karsaaijen, voor de
kleeding van \'s Lands Armée.

In latere tijden, is de inlandsche wol, met uitzon-
dering welligt der Noord - Brabandsche, weinig meer
tot de fabricering van deze of andere lakens gebe-
zigd , dan bij gebrek van genoegzame uitlandsche,
voornamelijk Deensche, wol. In de drie of vier laatste
jaren evenwel, hebben de inlandsche wollen, wegens
de algemeene schaarschheid, ter oorzake van de, bijna
overal plaats gehad hebbende, ziekten en sterfte der
Schapen, en de vermeerderde behoefte aan wol voor
militaire lakens, daartoe veelal moeten dienen. Lit
hoofde der te groote lengte, worden de wollen tot dit
oogmerk somwijlen doorgeknipt of aan stukken gehakt,
ten einde meerdere geschiktheid voor de bewerking der
volling en ruwing te verkrijgen.

i\'i I

Dan , bijaldien onze wollen tot de grove of midden-
soortige lakens niet ten eenemale ongebruikt behoeven
te blijven, zoo kunnen zij , in geenen deele, voldoen
aan de vereischten der fijne en fraaije fabricaten, zoo
als deze thans, voor de kleeding van den beschaafden
stand, verlangd, en in de meeste landen vervaardigd
worden. Hiertoe worden de korte, fijne, kroeze, zach-
te, Spaansche, Saxische, en andere Duitsche, ook som-
mige Engelsche, wollen gevorderd, welke aan de la-
kens eene mollige of zijdeachtige bedekking
{-peau de
taupe),
een blinkend, fijn, aanzien, en een korten,
digt bezetten, stapel kunnen verleenen.

I

-ocr page 39-

Voor de tai)ijt - febrijken kunnen al onze wollen j
zoo wel de scheer - als bloot - wollen dienen, tot de
vervaardiging van vloer-kleeden van mindere en betere
kwaliteiten. De kammeling der Zuid- en ïJoord-Hol-,
landsche, Utrechtsche, en Geldersche wol wordt daarto€i
algemeen gebezigd. Dezelfde wollen, benevens de Gro-
ningsche, de beste Overijsselsche, ook de Zeeuwsche,
zijn zeer geschikt voor de kammérijen» om tot saaijet-
ten en garens (*) voor verschillende brei - stoffen te wor-
den gesponnen. Bovenal is de Friesche wol, wegens
het
krimp-vrije, dat zij boven de overige bezit, on-
gemeen bekwaam voor de fijnere saaijetten, om welke
hoedanigheid zij ook buitens lands het sterkst gezocht
is. Vele dezer wollen, voor zoo ver dezelve niet te
tang zijn, zoowel als derzelver kammeiingen, worden
aangewend tot boezels, gestreepte of ongestreepte baai-
jen, duffels, en gelijksoortige goederen van gewone of
mindere
kwaliteiten; doch voor d^i betere worden al-
mede bij ons Spaansche, Engelsche en Deensche wollen
gebruikt. Onder de inlandsche kammeiingen munt ook
die der Friesche wol uit, zoodat, iiidien zij dezelfde
fijnte heeft als de Engelsche, door sommige fabriekan-
ten, voor de bedoelde stolFen, aan de eerste de voor-
keur wordt gegeven, omdat zij algemeen wolliger en
minder schraal is dan de laatste. Zij valt evenwel,
wegens de bepaalde hoeveelheid, welke van dezelve be-

-ocr page 40-

slaat, voor sommige dezer sloffen dikwijls te duur {1).

Hel groot vertier, dal de Engelsche saaijetten en ga-
rens, sedert een geruimen tijd, tot groot nadeel der hier
gevestigde kam- en spin - fabrijken, en der Schaaps-
teelt , ondervinden, schijnt te bewijzen, dal dezelve
zich of door de deugdzaamheid der wol, of wegens de
betere bewerking, aanbevelen, of wel, uil hoofde van
derzelver lageren prijs, boven onze wollen verkozen
■worden.

Waarschijnlijk werken meerdere dezer redenen hier-
toe te zamen. De Engelschen hebben, sinds langen tijd,
zich met kracht en niet zonder voordeel, toegelegd, om
hunne wollen, bepaaldelijk ook de lange of kam-wol-
len, te verbeteren, en derzelver hoeveelheid te vermeer-
deren , van welke laatste omstandigheid de verminder-
de prijs het gevolg is. Engeland vindt zich dan ook
in slaat, om eene aanzienlijke hoeveelheid van deze
wollen uit te voeren, Zij voorziet Frankrijk thans, voor
een groot gedeelte, van de lange wollen, welke hetzel-
ve behoeft. De langwollige Engelsche Schapen, welke
in de Graafschappen ,
Nottingham, Durham ^

Lincoln, en andere streken, worden aangekweekt ,
waaronder inzonderheid het
Disley - of Nieuw Leiees-
ter-ras
in aanmerking komt, bezitten eene vacht van
uitstekend zuivere , lange , zijdeachtige, wol, welke voor
saaijetten en kinette - garens ongemeen geschikt is, hoe-
danige geen onzer rassen bezit. Deze deugdzaamheid
moet vooral worden toegeschreven aan de groote zorg,
welke men voor de bewaring der zuiverheid van het
ras in Engeland aanwendt, en van de doelmatige be-
handeling der Schapen; voorts ook aan de heerlijke
weiden, welke men in vele der gemelde landstreken
aantreft; terwijl rnede de eenigermate koele en voch-

1  In 1832 en 1833 kostto de Fnesclie kanimellng ƒ 1^50
het ISfed. pond, en was toen naauwelijks verkiijgbaar.

-ocr page 41-

lige, en meer donkere dan heldere of zeer drooge en
heete lucht, benevens de vlakke bodem, voor zoo ver
deze niet te laag of moerassig is, hier inzonderheid aan
den langen
wol-groei bevorderlijk zijn (1). Daar wij
intusschen ook van voortrefFeKjke weilanden ruim ge-
noeg voorzien zijn, of die kunnen aanleggen, en onze
dampkring genoegzaam met die van Engeland overeen-
komt, om aan de wollen witheid, malschheid, of eene
zijdeachtige zachtheid mede te deelen, zoo IS er wei-
nig twijfel aan , of wij zullen onze wollen in deugd-
zaamheid die onzer overzeesche naburen kunnen doen
evenaren, indien wij aan de Schaaps - teelt slechts
dezelfde moeite en zorgen besteden, als zij. — Welligt
zullen alsdan onze wollen de laatste, in sommige op-
zigten, kunnen overtreffen. Want, indien enkele hoe-
danigheden op zich zelve , b. v. de sterkte, in aan-
merking worden genomen, dan kunnen de beste in-
landsche
wollen tegen de Engelsche zeer goed opwegen.
Om deze reden zijn zij dan ook geschikter, om som-
mige verwingen te Ondergaan, waardoor de wol meer
of minder lijdt; iets, hetwelk inzonderheid het geval
is ten aanzien der zwart - verwing. En over het ge-
heel kan men van onze inlandsche wollen zeggen, dat
dezelve zich van vele vreemde onderscheiden door blank-
heid , en helderheid van kleuren, welke zij bij het
Verwen aannemen. Dit is mede voor den Fabrijkant
Van groot belang, als gevende zulks aan de goederen
een fraai aanzien.

1  Hieromtrent wordt nlivoejrig gehandeld in het BuUetm
de la Société d\'Amélioration des Laines,
N". 1.; zie het
^Extrait d\'un rapport sur les moyens d\'encourager Vin-
traduction des moutons Disleys en France, et sur les
produits manufacturiers qu^on en peut
rétirer, par d\'au-
tkemont; t. e. elsnes,
Uîbersickt B. I. S. 15,

-ocr page 42-

( ÏO)

Na deze korte beschouwing der verschillende stoffen,
in betrekking tot de meerdere of mindere geschiktheid
der
inlandsche wollen voor dezelve, vinden wij ons na-
der gebragt, om eenigermate te kunnen bepalen, naar
welk doel de wol - verbetering zal behooren te worden
gerigt, ten einde op een gewenscht gevolg te kunnen
hopen. In het algemeen kan hierop het antwoord kort
zijn, en in de volgende hoofdzaken begrepen worden.

1". Men trachte te bewerken, dat de wollen, naar der-
zelver aard, beantwoorden aan de vereischten, welke
voor de fabricering van de meest gewone inlandsche
stoffen gevorderd worden, waartoe wij als nog de
Yreemde wollen noodig hebben, opdat wij deze zullen
kunnen ontberen.

Dat, voor zoo ver wij de hoeveelheid onzer wol
in het algemeen, of van sommige soorten, niet voor
eigen gebruik behoeven, men aan deze grondstoffen die
deugdzaamheid mededeele, dat dezelve gelijksoortige
buitenlandsche wollen evenaren, en wij dus, in den
«ithandel, op gelijken voet, met vreemden kunnen mede-
dingen.

Dat ^ dit laatste van het grootste belang is, zal niet
in twijfel mogen worden getrokken, indien men in aan-
merking neemt, dat in Frankrijk , werwaarts onze wol,
tot dus ver, haren voornaamsten uitweg vond, meer
en meer aan de Engelsche lange wollen, om derzel-
ver, in sommige opzigten betere, althans meer gewilde,
hoedanigheden, de voorkeur wordt gegeven. Er bestaat
dus vrees, dat onze afzettmg derwaarts zal verminde-
ren , of wel ophouden, indien wij in de verbetering
van het voortbrengsel achterlijk blijven, Hierbij mag
worden gevoegd, dat de Franschen zelve, sedert eeni-
ge jaren, geene moeite en kosten ontzien, om de beste
Engelsche langwollige Schajjen in hun land te vestigen,
zijnde reeds herhaalde invoeringen van het kostbare BiS\'

-ocr page 43-

^ey-ras in hetzelve ondernomen (1), Ofschoon men al
met eenigen grond moge veronderstellen, dat, uit hoofde
<ier minder voordeelige gesteldheid van den bodem en
tlampkring voor den groei en de geaardheid der langwol-
lige Schapen, deze teelt aldaar niet in allen deele zoo

1  111 October 1819, -werd het Dishy-ras in Frankrijk
ingevoerd, door
WollastoK, later door caltert. Ande-
ren hebben, sedert dien tijd, de invoering van langwollige
Engelsche Schapen herhaald. In 1833, is, door het Fransch
Gouvernement, eene kudde, bestaande uit 110 moeder - Scha-
pen en 12 Rammen, van het nieuw
Leice&ter-ras of Back-
We//-Schapen , aan de Yee - artsenij school te Alf ort, on-
der het beheer \\an den Heer Directeur
yvaet, geplaatst.
Men vindt hetgeen hiertoe betrekking heeft, zoowel a\'s de
aanvankelijke uitkomsten, welke deze teelt heeft opgeleverd.

Vergezeld van vele land- en staatshuishoudelgke , en fabrijkkun-
kundige , beschouwingen, medegedeeld in de
Annales d\'A-
griculture Franc aùe y Tom.XLIL 2me Serie 1828, p.312~339;
Tom. Xlll. 3me Serie 1834. p. 261—268; alsmede
in het meer-
gemelde
Bulletin de la Société d"amelioration des Laines.

De noodzakelgkheid voor Frankrgk, om lange wollen te
bezitten, welke de Fabrijken te
Reims, Amiens, Tour^
<:oing, Abbeville, Anmale,
enz. gevestigd, in groote hoe-
veelheid behoeven, en het belang, dat er in gelegen is, om
deze wollen zelf aan te kweeken, in stede van deze grond-
stoffen nog steeds van buitenslands, inzonderheid van En-
gi^land, te moeten ontvangen, wordt met nadruk betoogd
in een\'
Brief van 16. Junij Î824, door de Kamer van
Koophandel, te
Reims, geschreven aan den Heer Di-
recteur van
den Landbouw en Koophandel, a. p. ISfo. I.
P. 27.

Ook Duitschland legt zich-op het aankweeken van dezq
«elfde lange wollen toe, blijkens den invoer van 200 stuks
Leicester-Schapen, door den Groot-Hertog vaii Baden, tot
dat oogmerk, in het vorige jaar, gedaan; (Zie de
Hotter^
^<xi7ische Gourant van
24 Junij 1834).

-ocr page 44-

gunstig als bij ons zal kunnen slagen, zoo zal even-
wel door dezelve in een gedeelte der behoefte kunnen
worden voorzien, waarvoor, tot dus ver, onze wol
heeft kunnen en moeten strekken. Het zal dan steeds
eene hoofdzaak blijven, welke bij de verbetering der wol
niet uit het oog moge worden verloren, om dezen,
eenmaal gevestigden uitweg, zoo veel mogelijk, te be-
waren, of wel, kon het zijn, door eene verbetering
van het voortbrengsel, den aftrek derwaarts te doen
vermeerderen.

Uit het bijgebragte zal kunnen worden afgeleid, dat
hel, voor als nog, het raadzaamst zal zijn, zich voor-
namelijk op het aankweeken van lange of kam-wollen
te blijven toeleggen, als voor welke ons land, naar
deszelfs gesteldheid, het meest berekend moet worden
geacht, terwijl deze wollen steeds de meest gewilde,
l\'a noodzakelijke, aanvraag bij de buitenlanders on-
dervinden.

Hierdoor willen wij intusschen geenszins te kennen
geven, dat men niet tevens de teelt van Schaaps-ras-
sen bij ons zou kunnen of behooren in te voeren, ge-
schikt ter verkrijging van korte of kaarde - wollen. De-
ze kunnen bij ons, naast de langwollige Schap.-n, in
tle hoogere streken van sommige gewesten, zoo als op
de Veluwe, in Noord - Braband, in Drenthe , langs de
zee-duinen, ook in de meer vlakke, niet te lage, ge-
deelten des lands, ja, onder de aanwending der ge-
heele huis - of stalvoedering, bijna overal worden ge\'
houden. De kortwollige Schapen kunnen met
vrucht
dienen, om, door kruising met de inlandsche ras-
sen , de wol der laatste te verfijnen. Wanneer men
hiermede slechts bij de eerste, tweede, of derde voort-
teling blijft staan, zoo verkrijgen de wollen meerdere
bekwaamheid voor sommige sloffen , die slechts een geringen
trap van volling behoeven, terwijl zij , onder
behoud
eener behoorlijke lengte van 12—18 Ned. duimen, de

-ocr page 45-

geschiktheid eener kam-wol niet verliezen, hoedanigé
tot zeer fijne kale stoffen, als shawls of andere doe-
ken , en sommige gebreide stoffen, uitnemend dienen
kan. Op zich zelve, dat is onvermengd, en ook door
de voortgezette kruising met de land - Schapen, tot de
vierde of vijfde teelt, of tot de volkomene veredeling
toe, leveren zij wollen voor lakens, en andere geheel
volbare stoffen, hoedanige wij , tot dus ver, voor onze
fabrijken geheel ontberen. Wij willen evenwel geens-
zins aanraden de Schaaps-teelt daar henen te rigten,
dat de lange wollen geheel, of voor het grootste ge-
deelte , tegen korte zouden worden verwisseld. Beide soor-
ten worden, zoo als wi,i gezien hebben, tot verschil-
lende oogmerken vereischt (1). De aankweeking der
eerste zal, om de aangevoerde redenen, de hoofdzaak
moeten blijven, terwijl die der laatste mede, onder eene
doelmatige bestiering, met een voordeelig gevolg zal
kunnen
worden ondernomen.

Het zal evenmin het doel kunnen zijn, bij den toe-
leg ter verbetering onzer wol, om alle grove soorten en
die eener middelmatige deugdzaamheid in wollen van

-ocr page 46-

ile hoogste fijnheid en beste kwaliteit te veranderen,
immers zvdlen de eerstbedoelde altijd moeten blijven be-
slaan voor StolFen van geringere waarde, waaraan op
zich zelve geene mindere behoefte blijft dan aan de fij\'
nere kostbare soorten. Dan, naarmate een grooter ge-
deelte der wollen, door derzelver verbetering, tot eene
hoogere waarde zal worden gebragt, moet zulks een
voordeeligen invloed uitoefenen op de prijzen der ge-
ringere soorten, dewijl deze des te meer zullen gezocht
•worden voor de bewerking van goederen, waarvoor zij
uitsluitend, of bij voorkeur, worden gevorderd. De ver-
meerdering der waarde van de beste moet, in den re-
gel, eene onmiddellijke verhooging van die der geringere
grondstoffe ten gevolge hebben (*). Het komt er slechts
op aan, dat van de verschillende wol-soorten eene
evenredige hoeveelheid , zoo voor eigene benoodigdheden,
als voor den handel naar buiten, worde voortgebragt.
Om het meeste voordeel te behalen, zal men steeds
moeten trachten elke wol, met betrekking tot de ein-
den , waartoe zij dienen moet, de meeste volkomenheid
Ie doen verkrijgen.

Wij komen thans tot de overweging der vraag, of
men hel oogmerk der verbetering onzer wollen zal
kunnen bereiken door de onderlinge vermenging der in-

-ocr page 47-

landsche Schaaps - rassen of verscheidenheden ? Men heeft
hiermede enkele proeven genomen, die geen ongunsti<r
gevolg schenen te beloven. Zoo heefl men in
Groningen
ondervonden, dat de wol, in enkele streken , door de
vermenging van de aldaar beslaande met de Friesche
Schapen, eene betere en fijnere hoedanigheid heeft aan-
genomen , en geoordeeld, dat de invoering van beste Frie-
sche Rammen daaraan nog meer bevorderlijk zou kun^
nen zijn. Andere wilden in der tijd, dat de Texelsche
tot dat oogmerk geschikter moesten worden gehouden (*),
In
Zeeland heeft men, zoo als wij reeds vermeld hebben
(bladz. 145 Stukl.), getracht, door Rammen
\\xsX Staats»
of Zeeuwsoh - Vlaanderen, de wol in deze Provincie te
verbeteren. Deze zullen evenwel niet tot het zuiver in-
landsche ras kunnen gerekend worden te behooren. Of-
schoon nu elders nog meerdere zoodanige proeven mogen
zijn genomen, welke onbekend zijn gebleven, zoo beeft men
dezelve evenwel niet aanhoudend noch algemeen genoeg
doorgezet, om over de uitkomst beslissend te kunnen oor-
deelen. In het algemeen kan men vaststellen, dat de wol-
len onzer inlandsche Schapen te weinig van aard ver-
schillen — indien wij het
kleine Heide - Schaap, en ook
eenigermate het
Kempensohe Schaap, uitzonderen — om
^an de onderlinge vermenging eene groote verandering
te mogen verwachten. Tusschen de wol der drie op-
gegevene hoofd - rassen onzer Schapen, en derzelver ver-
scheidenheden , beslaan voorzeker onderscheidene trappen
^an deugdzaamheid en verschil van eigenschappen, wel-
ige dezelve voor deze of gene verwerkingen meer of
•i^inder geschikt maken- Het onderscheid dezer
wollen is
evenwel niet zoodanig, dat zij, over het geheel,
an-
^ers dan tot dezelfde, namelijk tot gladde of slechts
^veinig gevolde, stoffen zuilen kunnen worden aan-
gewend. Door eene onderlinge vermenging zal gee-

(") J. ICOP3, Magazijn, D. V. hiadz. 351.

-ocr page 48-

ne merkbare, Immers geene \\oIdoencle, verandering of
verbetering worden voortgebragt. Door de kruising van
het
Vekiw-Schaap met het kortstaartige, hetzij Texel-
sche of Friesche , zou de wol van het eerste voorzeker
verfijning en andere verbeteringen kunnen ondergaan,
doch de levenswijze van beide rassen verschillen aan-
merkelijk, Deze zou dan ook moeten worden gewijzigd,
en het is aan twijfehng onderhevig, of zulks overal
met de landhuishoudelijke belangen zou strooken.

Het kleine Heide - Schaap zou inderdaad voor verede-
ling vatbaar zijn, maar in destreken, alwaar hetzelve
gevonden wordt, is de gesteldheid des lands weinig
geschikt voor het onderhoud van de zwaarste en bes-
te rassen. Wilde men hier eene verbetering beproeven,
zoo zou daartoe het Veluw - Schaap, doch meer nog
het Noord - Brabandsche of Rempensche Schaap, in aan-
merking komen. Dit laatste is, wat de ligchaams -
grootte betreft, aan die van het kleine Heide-Schaap
het meest geëvenredigd, en leeft mede gedeeltelijk of
grootendeels op de heide. Deszelfs wol bezit eene meer-
dere waarde, terwijl de opbrengst der hoeveelheid na-
genoeg met die van het laatste overeenkomt. Het
zou misschien der moeite waardig zijn, dat hiermede
regelmatige proeven werden genomen. Mogten deze naar
wensch gelukken, dan zouden de streken, alwaar het
kleine Heide • Schaap bestaat, hierdoor een meerder voor-
deel van de fokkerij kunnen erlangen.

Intusschen zal het niet noodig zijn , om tot het be-
doelde oogmerk eene kruising of vermenging van de in-
landsche rassen te ondernemen. Men zal toch de slech-
tere Schapen ten eenemale door betere kunnen doen ver-
vangen, door de laatste van de eene streek naar de
andere over te brengen, en hen aldaar, zoo veel mo-
gelijk, de levenswijze te doen volgen, welke zij ei-
schen. Zoo zou dan het Kempensche of het Veluw-
Schaap naar Drenthe kunnen worden overgeplant, ten

l-\'l!

1

-ocr page 49-

«inde zich hier geheel door zich zelve te vermenin-vul-
digen, terwijl ook de betere soorten van het Friesche
cn Texelsche Schaap meer en meer, voor zoo veel de
gesteldheid van den bodem zulks kan gedoogen, in an-
dere Gewesten, de plaatsen zouden kunnen innemen der
slechtere em minder winstgevende Schapen.

Eindelijk meenen wij nog eens te mogen herhalen,
dat alleen een gewenscht en duurzaam voordeel van
d« wol-teelt kan worden verkregen, door eene algemeene
Verbetering, waarvoor de wollen der verschillende ras-
sen en soorten onzer Schapen vatbaar zijn, hoedanige
zij , bij de meestal verwaarloosde middelen, welke bier-
toe dienen moeten, grootendeels behoeven. Op deze
voorwaarde berust hoofdzakelijk het vooruitzigt j dat de
bruikbaarheid onzer wollen zal bevorderd, en de waarde
en aftrek vermeerderd kunnen worden.
Zulks nu kan,
onder eene zorgvuldige
uitkfezing der meest geschikte
Voorwerpen tot de voortteling, geschieden , door de
ver-,
betering van elk ras in zieh %elf,
of door de krui-
si7ig en veredeling der inlandsche Schapen met zoo-
danige vreemde rassen
, wier wollen de eerste, in de-
ze of gene deugdzame of gewilde eigenschappen,
over-
treffen. Door de eerste wijze te volgen, zal men met
al onze rassen, doch voora! met de kortstaartige Scha-
pen, ook dan, wanneer zij geheel onvermengd wor-
den, gehouden, grootendeels het doel der wol-verbete-
ring kunnen bereiken. Men zal hierin evenwel spoedi-
ger slagen, door zich, ler kruising, te bedienen van
de beste langwollige, alsmede, tot de aangewezene bij-
zondere oogmerken , van kortwollige Engelsche
Rammen.
Tot het laatstbedoelde einde is de veredeling, door
het Spaanscbe ras der
Merinos, tot dus ver, algemeen
bekend , en in vele landen in werking gebragt. Wij
zullen over de grondregels, welke hier bij moeten wor-
den opgevolgd, vervolgens handelen.

-ocr page 50-

VIJFDE AFDEELING.

Over de natuurkundige eigenschappen der wol, als
bewerktuigde zelfstandigheid van het dierlijk lig-
chaam, over hare deugdzame en gebrekkige hoe-
danigheden, zoowel met betrekking tot de en-
hele
wol\'haren als de geheele vacht; be-
nevens over de oorzaken, welke hierop
invloed hebben.

De wol bestaat uit eene verzameling van vezels of
draden , welke als haren kunnen worden beschouwd (*).
Tusschen haar en wol heeft geen wezenlijk verschil
plaats. Beide zijn te houden voor dunne draad- en
buis-vormige ligchamen van een hoornachtigen aard,
welke zich op dezelfde of eene gelijksoortige wijze ont-
wikkelen , en de ligchamen veler dieren overdekken.

(*) De naauwkeurïgste en nieuwste nasporingen omtrent
de natuurkundige keunis der wol vindt men in de schriften
van
CARI- FRIEDRICH HETJSIN&ER, S-^stewi der Histiologie,
Eisenach 1822, 1823; Ein paar Bemerkungen über Pig^
ment - ahsonderung und M aar bil dung,
in het duitsches Ar-
chiv FÜR DIE PHYStOLO&IE VOn J. E. MECKEL. B. VII. S. 403
23.
lieber das Hären oder die Regeneration der Haare S.
555-561 , alsmede in het werk
Grundzüge der F er gleichende
Physiologie mit hysonderer Rücksicht auf die nut7.haren
Ilaussaugethiere
, Leipzig 1831 vaa denzelfden Schrijver. Dr.
BURICARD EBLE,
Ble Lehre von den Haaren, in der Ge-
sammten organischen Natur,
mit 122 Abbildungen, Wcim.

1831.

-ocr page 51-

De meerdere dikte, hardheid, en regtheid der haren:
doen dezelve van de wol uitwendig vei\'sehillen, welker
draden fijner en zachter zijn. De meeste wol-haren
bezitten slingeringen, zijnde namelijk regts en links ge-
bogen, Deze buigingen worden, ten grootsten getale»
bij de fijne, korte, en kroeze, wollen waargenomen.
In elke wol-vezel zou, volgens sommigen, eene spi-
raals - wijze draaijing om zich zelve, of haren eigen as,
bestaan. De haren van eenige dieren naderen, in vele
dezer opzigten, hetzij over het geheele ligchaam, of
aan enkele deelen, tot den aard der wol, en deze heeft
meermalen de eigenschappen van haar, zoodat het som-
wijlen moeijelijk valt te bepalen, of de huid-bedekking
wol of haar verdient te worden genoemd {1).

De wol moet, even als de haren in het algemeen,
worden aangemerkt als eene zelfstandigheid van het
dierlijk ligchaam , waarin slechts het voedend vermogen
werkzaam is, zijnde dezelve van gevoel (f) en be-

-ocr page 52-

weeglcraclit. geheel ontbloot. Deze deeien staan dus op
den laagsten trap der dierlijke bewerktuiging, en be-
zitten een eenvoudig plantaardig leven.

De wol - vezels ontwikkelen zich uit eigene haarwor-
tels, xvelke besloten zijn in een vliezig beursje
{folU-
culls)
 gelegen in het, met vet gevulde, celweef-

sel, onder de huid. Sommige haar - beursjes zitten op-
pervlakkiger in de huid zelve, en dringen geenszins tot
in het genoemde celweefsel door. Op den bodem van
dit beursje bevindt zich de eigenlijke haar-kern of kiem,
uit vele bloedvaten en mede uit zenuwen bestaande,
door welke de wortels de stoffe en de kracht ontvan-
gen tot het voortbrengen der wol-draden, en waar-
door deze gevoed en hersteld worden. Van den invloed
dezer voeding hangen voorzeker vele eigenschappen der
wol af. De wortels der wol zijn, in evenredigheid tot
die van andere haren, klein, en dezelve gaan onmid-
dellijk, zonder, gelyk de laatste, eene verdunmng of
hals te maken, in de haar-schacht of buis over. De

-ocr page 53-

schachten der wol - hai-en doorboren de • opperhuid, en
groeijen tot eene verschillende lengte voort, voor zoo
ver de wol niet wordt afgeschoren (1).

1  Vroegere ontleedkundigen, met name rüisch, Thesüur.
Anatom.
Tom. V. No. 76; Hai-R , Elementa Physiol. Vol.
V. p 35;
kaatr eoerhaa\'-i;, Perspirtttio p. 148, en meer an-
deren, hebben gewild, dat de haren, bij het doorboren der
huid, de opperhuid tregtervormig vooruit drijven , zoodat el-
ke haar met dezelve , als door eene scheede, zoude overdekt
blijven. In veie schriften, over de wol handelende , vinden
■»vij nog dit gevoelen omhelsd. (
Ribbe, Das Schaf und die
Jf^olle,
s. 154.; Perault de jotems , a, p ;c. W e, putsche,
Allgemeine Encyclopaedie der Gesammten Land- und Hans-
\'\'\'Wirtschaft der Deutschen
u. s, w. Leipzig 1828. B. VL S.479.
Latere onderzoekers wedersprèken he! zelve. Volgens hen
vloeit de uitwendige rand van het beursje, waardoor de haar-
schacht naaawkeurig omvat wordt, met da opperhuid, door
Zamengroeijing, in een; duch deze laatste is met het haar zelf
niet vereenigd. Men kan dit het duidelijkst waarnemen bg de
grootere beurjjes van zware haren, zoo als der tast-haren.
Het hasr schijnt wel somwijlen de oj>p:Thuid vooruit te drij-
ven, en tot op eenigen afstand door dezelve omkleed te wor-
den; dan dit gedeelte sterft nadeihand, verdwijnt, en valt
zelfs in scliuhben af.
Bichat wil, dat in de opperhuid be-
paalde poriën aanwezig zijn, waardoor de hai-en henen gaan.
ï>eze kunnen evenwel, volgens anderen , zelfs niet onder eene
sterke vergrooting, worden waai genomen. Waarschijnlijker is
het, dat de opperhuid, door den aandrang van het doorbrekende
haar, wordt opgeslorpt.
De haren doorboren de opperhuid
eene eenigzins schuinsche rigting;
{ heusinger , in meckels
■Archiv, a. p, S. 410.; Physiologie S. 44; Histiologie a. p.
S. 158;
eble, a. p. S. 68). Dat intusschen de theorie der
geheele haar - ontwikkeling nog geenszjns tot eene gewenschte

zekerheid is gebragt, blijkt uit de nieuwere bescliouwingen,

^velke eerst onlangs tot onze kennis zijn gekomen, van Dr.
WENDT: Ueher die Menschliche Epidermis, in liet Ar-
für Anatomie, Physiologie, und Wissenschaftliche
■l\'dedicin,
u. s. w. von Dr. j. muller, Berlin 1834. Heft. III.
S. 278. Hij sig}!-^ ^jjj ^le [jgj-^jj de relMieren der huid zel-
ontstaan.

-ocr page 54-

De Schacht der wol bestaat, even als die van an-
dere baren, uit eene bastachtige en mergachtige zelf-
standigheid. De laatste is, onder het vergrootglas be-
schouwd, zamengesteld uit celachtige afdeelingen, waar-
mede de holligheidi des haars is opgevuld. In grove en
onedele wollen is de bast dikker, in de fijne of edele
dunner. Bij de laatste is de omvang der mergach-
tige zelfstandigheid aanmerkelijker dan bij de eerste (1),
In de gewone wollen is de holte des haars in meerdere
en onregelmatige celachtige ruimten verdeeld, terwijl in
de edele wollen , zoo als die der Merinos, de cellen
minder talrijk, doch in grootte en gelijkheid meer aan

1  Heusinger {Jlisiiologie S. 179) onderscheidt, i« som-
mifie dikkere, bg zonder in de stekelvormige, haren, drieëilei
zelfstandigheden, sanieliik de binnenste losse, welke uit, af-
wisselend boven elkander liggende, grootere celltn bestaat,
die met lucht gevuld zijn. Buitenwaarts rondom deze grootere
merg -cellejt liggen regelnsatige rijen van kleinere cellen, ins-
gelijks Jucht bevattende, en, even als de eerste, uit eene
zeer dunne, drooge, witte, van vaten ontbloote, vliezige mas-
sa bestaande. Deze worden, ter onderscheiding der eerste,
hast-cellen genoemd. Beide soorten van cellen nemen een be-
gin van den wortel of kern-holte des haars, en loopen toÈ
Lijna aan deszelfs uiteinde of jiunt voort. Deze cel- of
sponsachtige zelfstandigheid wordt omgeven van de uitwendige
harde of hoornachtige, stofFe, welke aan de hai\'en een glan-
zig aanzien verschaft. In de fijnere zgdeachtige haren, zoo
als van konijnen en ratten, en in de wol - haren is het ver-
schil tusschen de
merg- en hasi-cellen minder duidelijk of
in het geheel niet kenbaar (S. 188), Men zal hieroven met
nut kunnen raadplegen de Verhandeling ^an wijlen
job bastisk,
Ocer de hekleedselen van de huid der Dieren, voorname-
lijk van\'t Hair, met afbeeldingen,
in de Ferh. der IIoll,
Maatifch, der Wetenschappen,
te Haarlem D. XIV. Wadz.
.579. Het is evenwel opmerkelijk, dat deze Schrijver de wol
Mict lot een voorwerp van onderzoek schijnt te hebben ge-
iaaakt.

-ocr page 55-

elkander geëvenredigd worden waargenomen. Zulks vloeit
Waarschijnlijk daaruit voort, dat de bladige, vliezige
stolFe, waaruit het merg bestaat, bij de onedele wol-
len , grover, sterker ineengedrongen, en dus op eeue
minder geregelde wijze geplaatst is, terwijl de geheele
holte der schacht, bij de fijnere wollen, door dunne,
dwarsloopende, plaatjes, regelmatig wordt afgedeeld.

Sommigen willen, dat de wol-groei op deze wijze
plaats heeft, dat de punt des baars zich verlengt, ter-
Wijl anderen stellen, dat de verlenging in alle deelen
Van de haar - schacht gelijkmatig geschiedt. Door op-
merkzame waarneming kan men zich overtuigen, dat
de wol van onderen, namelijk door voortgroeijing uit
de huid , verlengd wordt. Men bestrijke slechts de wol ^^^
met eenige blijvende verwstoffe,. op zekeren afstand van
de huid. Na verloop van weinige weken, zal men ont-
waren, dat wel de afstand tusschen de geteekende plaats
en de haar - wortels, doch geenszins boven deze plaats,
of tusschen dezelve en de haarpunlen, langer is gewor-
den.

De wol is bedeeld en doortrokken met het vet-%weet ^
zijnde eene eigene vloei - stoffe , welke, volgens heusinger ,
Wordt voortgebragt uit vet-korrels of kogels, die boven
de haar - wortels, naast de schacht, onder de opper-
huid gelegen zijn. Deze stofFe dringt onmiddellijk door
dezelve en de
wol-haren henen , welke , door het vet-
Zweet, als ingeölied , zacht gehouden , en bewaard wor-
den tegen vele invloeden, die nadeelig op de wol zou-
den kunnen werken (1). Aan sommige deelen des lig-

-ocr page 56-

ehaams, zoo als de borst, de schouders, de zijden,, wordt
het vet - zweet overvloediger afgescheiden, dan aan de
uiteinden, bij v. den kop, slaart, en de beenen. De
hoeveelheid van het vel - zweet verschilt bij onderschei-
dene wollen, en bedraagt somwijlen 30 tot 35 en meer-
dere deelen ten honderd van bet gewigt der vacht. De
fijne , korte, wollen bezitten algemeen meer vet - zweet
dan de grove en lange. Bij de eerste dringt hetzelve
meestal de wol-haren tot aan het eind der schacht
geheel door ; bij de laatste slechts tot op een zeker ge-
deelte van dezelve. De kleur van het vet - zweet is almede
verschillende, zijnde bij sommige Schapen wit, bij an-
dere geel, of ook roodachtig, waardoor de wol dan
ook een onderscheiden aanzien verkrijgt. Het is niet beslist,
of deze of geene kleuren aan bijzondere Schapen uit-
sluitend eigen zijn, hoewel men wil, dat de fijnst&
wollen wit vet-zweet behooren te bezitten (*). Sora-

-ocr page 57-

wijlen is het vet - zweet chm en olieachtig, dan cms
meer kleverig, dik, zelfs pekachtig en laai, zoodat heÈ
ïnoeijelijk van de wol wordt afgewasschen (").

Het vet-zweet {suint) is deels van een zeepachtigen,
deels van een olieachtigen of vetten aard. De olieachtige
deelen maken het eigenlijke
wol-vet {surge) uit. Deze stolFe
dringt tot het binnenste der wol-haren door. Voor zoo ver
het vet - zweet zeepachtige eigenschappen bezit, Is het in
koud water oplosbaar, en geschikt, om de wol gedeel-
telijk van aanhangende vuihgheden, bij de wassching,
te zuiveren. Het wol-vet laat zich alleen in warm wa-
ter, onder bijvoeging van andere zelfstandigheden, voor
een gedeelte evenwel ook, door het zeepachtige beginse!
des vet-zweets zelf, ontbinden, en uit de wol verwij-
deren.

De wol bezit de eigenschap van water op te nemen,
waardoor de vezels zwellen, en in omvang vergroo-t
worden. De kleuren van onderscheidene stolfen, welke
op de wol werken, deelen zich aan dezelve mede.
Men mag dus aan de wol een opslorpend, waarschijn-
lijk ook een uitwasemend, vermogen toekennen (f).

-ocr page 58-

De wol, zoo als dezelve op het Hgchaam van het
Schaap voorkomt, bestaat uit dunne strengen, zijnde
eene verzameling van vele wol - draden , wier wortels,
door celweefsel, nader aan elkander verbonden zijn.
Meerdere zoodanige strengen zich vereenigende, wordt
daardoor een
bundel, bosckje , of vlok gevormd, wel-
ke men gewoon is den
stapel der wol te noemen.
Men erkent dezelve gemakkelijk, door de wol op het
Schaap van een te scheiden. De wol-stapel verschilt
niet alleen zeer veel in lengte, maar ook in zwaarte,
ineengedrongenheid of losheid, gelijkheid, spitsheid of
stompheid, rondheid, en andere hoedanigheden. Wol van
Schapen, die nog niet geschoren zijn, namelijk de lam-
mer - wol, is spits van stapel. De oorzaak hiervan,
hoewel nog niet volkomen verklaard (1) , schijnt voor-
namelijk gelegen te zijn in de natuurlijke gedaante
der wol-haren, welke bij de lammeren aan het ligchaam
Äwaarder zijn, en naar de einden toe dun uitloopen. De-
wijl niet alle haren even lang zijn, wordt, door der-
zelver vereeniging , de spitsheid bevorderd. Mogelijk
hangt dit mede af van de min regelmatige slingeringen
dér lammer- wol. Ten gevolge van het scheren worden
de uiteinden der wol eenigermate verdikt, zoodat de
baren hunne kegelachtige gedaante verliezen, en de
spitsheid des stapels meer en meer veranderd en stom-
per wordt. Door de schering wordt de oppervlakte ef-
fen gemaakt, en daardoor gelegenheid gegeven tot eene
gelijkmatige aangroeijing. De wol, waarmede de lam-
meren, bij de geboorte overdekt zijn, gaat, voor een
gedeelte, gedurende het eerste levens-jaar, onmerkbaar
verloren. De wortels dezer zoogenaamde
melk - of
moeder-wol schijnen te verdorren, waai\'door de haren,
die slechts onvolkomen zijn, afsterven, uitvallen, en

1  Perault de jotems enz. a. p. S. 35; von Lamvliess;
HEüsiXGEii, Physiologie;
a,_ p. S. 122: Spitsen der wolle.

-ocr page 59-

door blijvende vervangen worden. Van hier, dat sommige
lammeren, welke, ter wereld komende, eene verschil-
lend gekleurde wol bezitten, later wit of gelijkkleurig
worden (1). Men ziet gaarne , dat de langere , boven
de kortere uitstekende, en grovere wol - haren zich,
binnen weinige weken, verliezen.

Om over de bijzondere eigenschappen der wol naaiiw-
keurig te oordeelen komen de volgende hoedanigheden
vooral in aanmerking, als :

1  Gehmershattsen en pohl, a. p. Th. I. S. 208, Ook
in dit opzigt staat het Schaap met %ele andere haar- of veder-
dragende dieren gelijk, bij welke de eerste bedekking voorbijgaan
de en onvolkomen is , en , na kortei of längeren tijd , tegen ee-
ne Tneer volkomene verwisseld wordt. De Egel heeft hij de
geboorte slechts sporen van stekels, die week, en gelgk zijn
aan gewone haren. De Zeehond, ter wereld komende, is met
een lang, zacht, en geelachtig graauw haar bedekt, en waagt
zich niet in het water, voor dat hij deze haren heeft afge-
worpen. De vogels zijn eerst alleen met dons bedekt, hetwelk
verloren gaat, wanneer zij vederen verkregen. Het is he-
kend, dat het jonge, nog zuigende, veulen tamelijk lan-
ge, wollige, deliharen bezit, welke geenszins de kleur heb-
ben, die zij later zullen behouden. Deze moeder-haren wor-
telen slechts oppervlakkig in de huid (ï.
bastER, a. pi.
hladz. 382). Kiet zelden ziet men, dat Veulens, die donke-
re
moeder-hai-en hebben, vervolgens ligt-kleurig worden,
200 als bijv. de schimmels, welke meermalen donker, ja zwart,
Worden geboren. Men kan de haren dus onderscheiden in (>or~
spronkdijke
of aangeborene, {pili congeniti, lanugo) cn
iii
later voortgebragte {piliposigeniti). Aristotems dwaal-
de met te
stellen, dat aan den mensch alleen de laatste, aaa
de dieren daarentegen slechts de eerste eigen zijn. ( Eex<e a. p.
ß. I. S. 79 ).

-ocr page 60-

1°. Be gelijkheid of effenheid der wol-haven. De
enliele
wol-haren behooren overal eene gelijke dikte
te bezitten, hetgeen met de gewone, lange, onvere-
deide, land-wollen zelden het geval is, hebbende de
haren meestal eene ongelijke dikte, en zelfs somwijlen,
aan meerdere plaatsen der schacht, knobbelachtige uit-
zettingen (1). De efFene wollen laten zich gemakkel-\'ker
kammen, en verliezen minder aan afval of kammeling,
dan de onelFene, wegens derzeivèr ongelijkmatige sterkte.
Hoe meer de wol veredeld vi\'-ordt, des te meer ver-
krijgt de geheele wol - schacht eene gelijke dikte,

Be ronde, platte, of hoekige gedaante. Even
zeer behoort de volkomen ronde gedaante des baars tot
de vereischte deugdzaamheid^ der wok Sommige wol-
haren zijn geheel of gedeeltelijk plat, hetwelk het best
erkend wordt , door dezelve tusschen de vingers te
draaijen. Zij werpen dan het licht ongelijkmatig terug,
even als gedraaide metaal - plaatjes, — Andere zijn ee-
nigermate hoekig. Dusdanige wollen zijn minder voor
zeer fraaije en zachte stoffen geschikt, dan de eerste.
De gelijkmatige rondheid is mede eene hoofd - eigenschap
der veredélde wollen.

f #

3\'\'. De zachtheid of mildheid der wol. Deze wordt
voornamelijk gekend door het aanvoelen der wol, hetzij
de vacht zich nog op het ligchaam van het Schaap be-
vindt , of reeds afgeschoren is. Deze eigenschap is in de

1  Zie de afheeldin? van zoodanige kuohbejachtige ver-
dikking
des wol-haars, hg ible , a. p. Fig. 69. B. Sommigen
hebben aan de wol weÊrhaken of uitgroeisels toegekend.
De-
ze bestaan evenwel niet, maar schijnen aan toevallig aanhan-
gende onzuiverheden te moeten worden toegeschreven. (
Heu-
slng
-ir, Histiologie S. 189; Physiologie S. 45; West-
i\'hai.,
Anleitung zur Kenntniss der Schaafwolle und de-
ren
S ort innig, Berlin 1839, S. 53}.

-ocr page 61-

Hizondere gesteldheid der enkele wol - draden gelegen,
Waaruit de vacht bestaat. De zachtheid der wol hangt
liamelijk gedeeltelijk af van de effenheid, gehjkmatige
fonde gedaante en bogten, deels van de inwendige ge-
aardheid der haren, waarop ook, volgens het gevoelen der
ineesten, de voedsels invloed kunnen hebben, gelijk wij
Vervolgens zien zullen. De zachte of milde hoedanigheid
tier wol toch is grootendeels gelegen in de dunheid.
Welke elke wol - vezel bezit, ter oorzake der dunheid
Van den hoornachtigen bast, waardoor het vet-zwe et
gemakkelijk henen dringt. Hierdoor verkrijgt de wol
eene meerdere mate van buigzaamheid zoodat dezelve
gemakkelijk alle riglingen aanneemt. In de zachte wol-
len schijnt de evenredigheid der mergachtige zelfstandig-
heid tot de bast - of hoornachtige aanmerkelijker te
\'■\'ijn, welke laatste bij de harde, onbuigzame, wollen
Zwaarder valt. Wollen, welke niet zacht of week
op bet gevoel zijn, worden wreed genoemd , en zulks
kan in verschillende trappen plaats hebben. Men moet
evenwel onderscheid maken, of de wol op zich zelve
Van eene zachte geaardheid is, dan of deze hoedanig-
heid mede moet worden toegekend aan het vet - zweet.
Veeltijds bezit de wol mmdere zachtheid, nadat de^
Zelve gewasschen is, dan in den ongewasschen staat.
Zulks hangt somwijlen af van het water, hetwelk tot
het wasschen gebezigd wordt. Indien enkele haren, of
meerdere te zamen genomen, gebogen wordende, geens-
zins eene zachte bogt, maar een meer of min scherpen
hoek maken , en de buiging niet zeer gemakkelijk ge-
schiedt, dan duidt zulks stijfheid der wol aan,

4°, Met de zijde - aardige gedweeheid der wol dient
de eigenschap gepaard te gaan, dat de haren, bij het
uittrekken der wol, sterk aan elkander hange^i blijven,
zonder te breken. Men noemt dit het
vermögest der
">^01 van %ieh uit te spinnen,
, Om dit te onderzoeken

-ocr page 62-

neemt men eene wol - vlok , houdt dezelve aan de punt, tus-
schen den duim en vinger der linker hand , vast, en trekt
haar
langzaam met die der regterhand uit elkander. Wan-
neer nu de wol - haren bestendig vereenigd blijven, niet,
wegens stijfheid, snel afspringen , of zich van elkander
scheiden, maar, meer en meer verenkelvoudigd, in onaf-
gebroken lossen zamenhang, zich lang laten uithalen, dan
zegt men, dat zoodanige wol zich
goed uitspint, of
dat zij
goed vloeit. Bij deze handelwijze laten zich de
enkele haren zeer naauwkeurig onderzoeken. Hoe lang-
zamer dezelve zich, na de uitspinning, weder te zamen
trekken, en daarbij hare regelmatige gedaante behou-
den, des te gedweeër mag de wol genoemd worden (1).

5\'\'. De glans. Alle wollen van gezonde Schapen be-
zitten een glanzig aanzien, hoewel in verschillende trap-
pen. Deze hoedanigheid is algemeen in sterkere mate
eigen aan de lange, en zelfs aan sommige grove, har-
de, en onelfene, dan aan de veredelde, fijne, zachte,
en korte wollen. Bij deze is echter de glans somwij-
len , als zij ongewasschen is, wegens de sterke bela-
ding met vet-zweet, en daarin hangen blijvend stof,
minder kenbaar; waarop dus bij het onderzoek te let-
ten valt. Wanneer de wol hare natuurlijke glans mist,
en dof of mat is geworden, zoo is zulks, in het al-
gemeen , aan eene ziekelijke gesteldheid der Schapen
toe te schrijven. Zoodanige wol is dan ook tevens on-
sterk, van veerkracht beroofd, en laat zich gemakke-
lijk uit het ligchaam losrukken. Wollen evenwel, wel-
ke eenen sterken zilver - glans bezitten, zijn zelden zeer
mild of zacht, dewijl deze eigenschap moet worden toe-
geschreven aan de dichte en zwaardere bast- of hoorn-
achtige zelfstandigheid der haren.

6"^. De sterkte. Deze is een voornaam vereischte
der wol, dewijl daarvan grootendeels de duurzaamheid

1  Schmalz, ïhierveredlungskunde, S. 201.

-ocr page 63-

der stoffen, welke van dezelve gewerkt worden, af-
hangt, De meerdere of mmdere sterkte der wol-haren
is gelegen in de natuurlijke gesteldheid der Schapen, of
van het ras, of dezelve hangt geheel of gedeeltelijk af
van de voeding en uitwendige omstandigheden, waaron-
der de dieren verkeeren, namelijk van derzelver ge-
zondheid of ziekelijkheid , het verblijf, enz. De sterkte
of zwakheid der wol staat niet altijd met derzelver
grofheid of fijnheid in eene regtstreeksche verhouding, of-
schoon de grovere wollen in den regel sterker zijn dan
de fijnere.

De gewone wijze, om de sterkte der wol te onder-
zoeken, bestaat daarin, dat men slechts meerdere wol-
draden naast elkander vat, en gelijkmatig aan derzelver
einden trekt. Men zal dan gemakkelijk ondervinden,
hoe veel kracht er noodig is, om zoodanige vlok aan
stukken te trekken. Door dezelfde proef bij meerdere
wollen aan te wenden, zal men, bij herhaalde oefe-
ning, genoegzaam kunnen bepalen, welke sterk of
zwak verdienen te worden genoemd, en hoe groot na-
genoeg het betrekkelijk verschil zij, dat in dezen tus-
schen dezelve bestaat. Ook kan men de sterkte der
wol beproeven, door eenig gedeelte een zeker gewigt
te doen dragen, zoo zwaar, dat de baren afbreken.
Men heeft voorts , om de sterkte der wollen naauwkeurig en
Vergelijkend te kennen, eigene krachtmeters
{dynamo-
mêtres)
uitgedacht, bekend onder den naam van draad-
brekers (c«s6-e) (1). Vele ervarene wolkenners houden
evenwel deze werktuigen te omslagtig, en weinig voor

1  AN-jiEi O economische Neuigheiten \\S\\S, Beylage No.
14, S. 110. Gehmehsiiausen en poiil roemen den kraclit-
nieter van Winklir, als hiertoe hijzonder geschikt, a^ p.
ïh. 2. S. 516.

-ocr page 64-

het practisch gebruik geschikt (1}. Zij stellen een vol-
doend vertrouwen op de eerstgemelde proef.

De fijnheid. Er bestaat een groot verschil in
de
fijnheid der wol, en daar deze hoedanigheid voor-
namelijk hare waarde bepaalt, is het van groot belang
dezelve naauwkeurig te kennen. Om de fijnheid der
wol te beoordeelen, is het niet voldoende een enkel
haar te beschouwen, maar men behoort meerdere aan
het onderzoek te onderwerpen, daar er veel verschil
in de dikte of omvang der wol - haren bestaat. Ook moet
men er op letten, of de wol zuiver of ongewasschen
zij; tevens vooral, van welk deel des ligchaams dezelve
is genomen ,
vermits de fijnheid of grofheid naar de plaat-
sen zeer onderscheiden
zijn, terwijl mede de wol-haren
niet alleen aan de ondereinden , maar ook aan de bo-
veneinden, en op meerdere plaatsen dienen te worden
onderzocht, daar vele aanmerkelijke onelFenheden be-
zitten.

De eenvoudigste, en meest bekende w^ze, om de
fijnheid der wol te bepalen, geschiedt door eene zekere
hoeveelheid wol-haren op een zwart gekleurd papier
te leggen (f). Men zal dan reeds, ten aanzien van
gewone wollen , door vergelijking van verschillende soor-
ten , met het bloote oog, kunnen onderscheiden , welke
de fijnste zij. Om met juiste naauwkeurigheid de fijn-
heid , inzonderheid der betere of veredelde wollen, te
onderscheiden , dient men
loupen , miorometers, of mi\'
croscopen
te bezigen Er bestaan, tot dit oogmerk-,

bovendien eigene werktuigen of wol - meters {Eirometres),
zooals die van dollosd, en köhleu (2). De eerste of

1 * c. o. westphal, Anhitung u. s. w. S. 56.

-ocr page 65-

de Engelsche wol-meter is de meest gebruikelijke. Een\'
^nkel wol - haar wordt met denzei ven, door middel van
vergroot- en verdeeld objectiev-glas, genieten, en
de trap van fijnheid aangewezen naar de tienduizendste
\'ieelen van een Engelschen duim. Door den Duitschen
kolmeter, namelijk dien van
köhler , welke niet door
^crgrooting , maar door drukking werkt, worden honderd
Vvol-haren te gelijk gemeten, en de fijnheid bepaald naar
ruimte, welke deze innemen, wanneer zij, op eene
eigene wijze, volgens de inrigting van het werktuig,
\'*^orden te zamen geperst. Het laatste is dus meer ge-
schikt, om de fijnheid eener zekere hoeveelheid wol te
S^lijk, het eerste, om die van enkele draden te bepa ^
Het fijnste wol-haar, dat tot dus ver gemeten is,
bedroeg, volgens den Dollondschen meter ^g.OOOS\'ö dee-
van een Engelschen duim.
Thaer kent evenwel aan
fijnste wol slechts eene middellijn van toe,

^oedanige fijnheid, zoo als hij zegt, dan nog hoogst
Zeldzaam gevonden wordt. Zoodanige lijnheid wordt al-
bij de edele , korte , Schaaps - wollen aangetrolFen.
ïusschen deze en de grovere wollen bestaan zeer ve-.

-ocr page 66-

Ie trappen, zoodat er gevonden worden, welke
graden op den Dollondschen wol-meter beslaan (1).

S2 De hogen of slingeringen. Ook hierin heeft een
groot onderscheid tusschen de wollen plaats.
De korte,
fijne, wol bezit vele en gelijkmatige bogen, en is daar-
door als gekroesd. De onedele, grove, en lange wollen
hebben niet alleen een minder getal bogen, maar de
slingeringen zijn ook ongelijk, zoodat op eene groote
bogt links eene kleinere regts volgt. In de meeste lange
wollen neemt men slechts eene flaauwe slingering waar,
zoodat de vlokken wel eenigermate een golvend of lig*
geboekeld aanzien, maar geene korte diepe buigingen,
bezitten. Vele zijn zelfs nagenoeg of volkomen
slicht.
Hiernaar kunnen de wollen dus worden onderscheiden
in zoodanige, welke slechts vlakke bogen bezitten, die
geen halven cirkel beslaan, en die, welke diepe, meer
dan half cirkelvormige buigingen hebben, en in zulke,
waarvan de bogen onregelmatig en van eene verschil-
lende gedaante zijn. Het getal der bogen is, ook bij
de kroeze wollen, zeer verschillende. De fijnste soorten
hebben van 30 tot 35 of 36 op een Rijnlandschen duim;
men wil zelfs enkele malen 42 hebben waargenomen (f).
Bij de grovere bestaan meermalen slechts 8 of 10 bogen ol
minder, tot eene,
bijna volkomene, slichtheidtoe. He^
Ss eene gewilde eigenschap der kroeze wollen, dat de
bogen alle even groot, en digt ineengedrongen zijn,
en zulks zoo wel in de einden der haren, als kort aa»
het ligchaam. Sommigen stellen, dat het meerder getal
der bogen altijd in eene onmiddellijke verhouding zoU
staan tot de fijnheid der wol; doch anderen merken op.

dat, hoewel zulks, in het algemeen, kan worden aan-
genomen, hieromtrent uitzonderingen bestaan, daar er

1  Zie de opgegevene fijnheids - metingen der inlandsche
wollen op hlada. 178,
Stuk I.

-ocr page 67-

sliclile wollen van eene uitstekende fijnheid gevondeïi
worden (*}.

Naar de fijnheid, in overeenstemming met het meer-
der of geringer getal bogen, worden de veredelde kor-
te wollen, voor fabrijkmatig gebruik, en als voorwerp
Van den handel, in de navolgende soorten verdeeld,
als in:

1®. AUeruitgezocktste soort of super - electa. Deze
heeft 3 of 4 graden Dollond, met 30 tot 34 bogen op
een Engelschen duim.

2®. Eerste uitgezochte soort of eerste electa, heb-
bende 5 graden, met 29 tot 30 bogen.

3". Tweede uitgezochte soort, of tweede electa, heb-
bende 6 graden, en 26 tot 28 bogen.

4®. Eerste fijne soort, of eerste prima, hebbende
7 graden, met 24 tot 26 bogen.

5®. Tweede fijne soort, of tweede prima , met 8
graden, en 22 tot 24 bogen.

6®. Tweede soort ^ of secunda, met 9 graden, en
20 tot 22 bogen.

7". Berde soor/, of tertia, met 10 graden, en 18
tot 20 bogen.

8®. Vierde soort of quarta, met II graden, en 10
tot 18 bogen.

Deze klassen of soorten worden, kortheidshalve, op
de volgende wijze onderscheiden, a is
super - electa^
a a. eerste electa ; a. tweede electa ƒ b -f- eerste pri-
\'nia;
b. tweede prima; c. secunda; d. tertia; en e«
qnarta (f). Anderen (S) volgen eene onderscheiding,

-ocr page 68-

"welke van dé bovenstaande eenigermate afwijkt. Op
grond, dat de hoogste fijnheid, en zelfs die van /s.OOO
Dollond zelden voorkomt, en die van ïg,000 niet al-
gemeen is, zoo is de wol van /s.OOO—r®o)000 die ge-
ne , welke in de electa - soort kan worden opgenomen.
Bij die, welke /„.OOO en §§,000 bezit, valt het ver-
schil, in vergelijking met de eerstgemeJde soorten, dui-
delijk in het oog. Zelden zal men deze dus onder de
electa^ maar slechts onder de prima kunnen plaatsen.
Onder deze kan, wanneer de wol geregeld gegroeid,
en gelijkmatig van fijnheid is, die worden gerekend,
welke i^,000 Dollond heeft. Indien de wol |§,000 dik-
te heeft, en daarboven, dan wordt dezelve onder de
secunda en tertia gerangschikt, en boven t|,000 komt
dezelve voor geene sortering bij de fijne wollen meer
in aanmerking. Deze kennis der wol-fijnheid is voor
tien, die zich op de wol - veredeling toeleggen, van geen
gering belang. Sommigen merken aan, dat de fijn-
heids-meters zich evenmin als de sterkte- of kracht-
meters , voor gewoon gebruik, laten aanwenden, en dat
de geoefendheid van het oog en der vingeren derge-
lijke werktuigen voor den handelaar en verwerker groo-
iendeels overtollig maakt, terwijl een verschil lusschen
twee wollen, hetwelk slechts door eene tweehonderd-
nialige vergrooling kenbaar is, als te gering mag wor-
den gehouden, om algemeen in aanmerking te komen (*).
Jntusschen bieden ons deze werktuigen het geschiktste
jen eenige hulpmiddel aan, om het begrip van fijnheid,
volgens eene vaste grootheid, te bepalen, en deze door
getallen uit te drukken, wordende ook hierdoor het on-
gewapende oog geoefend, en meer afgerigt voor de on-
derkenning van den meerderen of minderen trap van

{*) K. GH. G. STURM, Beiträge ^ a. p. B. II. S. 123. B. lit.
25, 27.; Perauw »e Jotems enz., a. p. S. 26.} WESTPHAt,
a. p. S, 50.

-ocr page 69-

fijnheid , effenheid, en der slingeringen, welke de verschil-
lende wollen bezitten {1).

-ocr page 70-

Ten aanzien der onveredelde, lange, wollen, zooals
die onzer gewone Schapen, maakt men algemeen sleciits

Haar van gemeene

Land - schapen . ... 25 « 28
Menschen-haar . - • . 30 « 40
Haar der beroemde
Engelsche Schapen,

uit Leicestershire ,

voor Isamwól • » «\' »20 « 27

Haar van het, niet

beroemde, Hongaar-

sehe Schaap ( Zac-

kel-Schaap\'),

gelijks geschikt voor 1? « 28

kamwol • » » « ®

Katoen « • - • « ^^

Landv^irtschaftliche Zeitung, 1828. S. 172. Men verge-
Igke voorts eenige metingen vaö het haar der Cachemier - Geit,
en de wol van den Schaaps - kameel
{Camelus Ficu?ina)
of de Figogne-wol, bij hettsinger {Histiologie S. 189).

De Heer o. moi.l, Hoogleeraar te Utrecht, die mg in de
bezorging en tot het gebruik van den Dollondschen wol-me-
ter wel behulpzaam heeft willen zgn, heeft daarmede tevens
eene reeks van metingen omtrent onderscheidene wollen en
andere zelfstandigheden, in het werk gesteld, waarvan de uit-
Itomsten hier niet alle kunnen worden medegedeeld. Wg mee-
nen evenwel eenige derzelve te mogen opgeven, ten eindö
»iet de bovenstaande te kunnen worden vergeleken.

De hoofd-haren van drie menschen werden bevonden te heb-
J)en eene fijnheid, als volgt:

Van een volwassen man. ..... S 0,0021 Doll.

Van een anderen..............0,0021 «

Een ander haar van denzelfden.....0,00p «

Van een anderen. . \'.......«

Een ander haar van dezen...... 0,0041 «

Draad der wol-plant [Eriophoron poiys-

. L- \\ i V ^ ^^

-ocr page 71-

de onderscheiding in eerste, tweede, en derde soorti
namehjk wat betreft de smeer- of scheerwol^ dat is,
de wol, welke van levende Schapen wordt geschoren.
De wol, van geslagte of ook gestorvene Schapen ver-
kregen, noemt men
blootwol, waarvan de laatstbe-
doelde de slechtste is, als zijnde krachteloos , ter oor-
zaak van de ongesteldheden der Schapen. De
bloot-
wol
wordt ook in"\'meerdere soorten verdeeld, zooals
ten aanzien der witte of blanke,
\'va. fijne, kroon, en zoo-
genaamde
drie-lood, en der gele, m fijne en gro»
ve gele
of grijze.

Q\'\'. De helderheid en kleur. De meerdere of minde-
re helderheid en kleur geven aan de wollen eene
betrekkelijk grootere waarde. Er komen
witte^ gele*
ook graauwe, grijze, of smotsige, voorts bruine en
%warte wollen voor. Aan de volkomen heldere witte
Wol wordt de voorkeur gegeven , dewijl dezelve de meeste
geschiktheid bezit, om gelijkmatig alle kleuren, door
verwing, aan te nemen, en zij, ongeverwd blijvende, de
fraaiste is (*). — Daarna volgen de gele en grijze. De
geelheid, mindere helderheid, of smotsigheid der wol
kunnen afhangen van de mindere zuiverheid der witte wol,
doch dezelve zijn ook in de gesteldheid van het ligchaara
des diers gelegen. Dit verschil laat zich door het oni

0,0008
0,0008
0,0004

0,0032
0,0060
0,0030

-ocr page 72-

d«vzoeΣ der wol, wanneer deze zich liog op het Schaap
bevindt, zeer wel onderscheiden. Sommigen schrijven
de geelheid of witheid der wol alleen toe aan de gele
en witte kleur van het vet-zweet (1). Onder de witte
wollen treft men nog vele schakeringen van helderheid
aan. De bruine en zwarte wollen zijn minder gewild,
omdat deze voor geene andere kleuren vatbaar zijn (f),
hoewel zij somwijlen in sterkte, êjnheid, en zacht-
heid , de meer blanke wollen evenaren (l). Men dient
derhalve de Schapen, die deze kleur bezitten , niet tot
de voortteling, dan tot een bepaald oogmerk, àan te
houden; ook dan niet, wanneer dezelve gemengd of
bont zijn, daar zij deze kleuren voortplanten. Zoodanige
wol vordert meerdere moeite van sortering of schifting (2).

1 * Zie hierover éièbe, Düs Schaf und die Wolle S.

2 ** Over de ware oorzaak van de verschillende kleuren der
haren bestaan, van de vroegste tqden tot op heden, zeer uit-
éenloopende gevoelens. Het waarschignlqkst komt ons voor,
dat de kleur der haren, en dus ook der wol, afhangt van
het verschil der üjzondere kleur - stofFe , welke, op den bo-
dem der haar-beurs, door. de fijne vaatjes van de kiem des
baars, uit het bloed afgescheiden, en aan de schacht medegedeeld
wordt. Eg donkere haren en wol is het wortel-beursje steeds
sterk gekleurd (
jsble, a. p. Th. II, S 143, 144.). — Vergelijlc
heüINGER in meckels Archiv, B. VU. S. 403.: lieber Pig-
ment ~ absonderung und ffaaj-bildung ).
Deze schrijft de
kleur der haren aan de pigment - stoffe toe, en verklaart het
verschijnsel, dat sommige dieren in den herfst witte haren
verkrijgen, welke eerst in het voorjaar gekleurd worden ,,
daaruit, dat het pigment, gedurende den winter, ia
den haar -
bol aanwezig blijft.

-ocr page 73-

10\'. Be uitrekhaarheid^ veerkracht, of elasticiteit
der wol. Onder veerkracht wordt in het algemeen ver-
staan de eigenschap van een ligchaam om deszelfs vori-
ge gedaante en omvang wederom aan te nemen, wanneer
dezelve, door eenige uitwendige kracht, zijn veranderd
geworden, namelijk nadat deze heeft opgehouden te wer-
ken. De meerdere of mindere uitrekbaarheid of veer-
kracht der wol is van grooten invloed op derzelver aan-
wending tot verschillende stoffen. Men onderscheidt de
veerkracht, naar de onderscheidene wijzen, waarop zij
zich in de wol openbaart, en onderzocht wordt; na-
melijk: in
veerkracht der oprigting; van te tarnen,
tweernen^
van den omvang of der massa., en der
kroèzing.

a. De veerkracht der opHgting beslaat daarin, dat,
wanneer eene wol-vlok omgebogen en naar beneden
gehouden
wordt, zij weldra, doch niet te schielijk,
de vorige regte rigting wederom aanneemt. Wanneer
de wol weinig gedweeheid bezit, dan zal dezelve zich
snel uit de buiging tol de regte gedaante herstellen. Is
de wol integendeel zeer slap, dan blijft zij in de ge-
bogene rigting staan, indien men dezelve aan het bo-
veneind loslaat.

b. De veerkracht van tweernen {^w&ammenschwit-
\'rende elasticität)
wordt gekend, indien men eene vlok
in eens aan stukken scheurt, als wanneer de einden
der afgescheurde haren zich met meerdere of geringere
snelheid terugtrekken. Hoe gelijkmatiger al de einden
ïich terugtrekken, hetwelk mede niet te snel behoort
te geschieden, en hoe meer dezelve eene gelijke lengte
bezitten, des te grootere gelijkaardigheid mag men aan
de wol toekennen. Indien meerdere der afgescheurde
einden verder dan de overige uitsteken, zoo is zulks
«en teeken van ongelijkaardigheid der wol, en hare ge-
neigdheid tot tweernen.

Onder veerkracht van den omvang verstaat men

-ocr page 74-

de eigenschap der wol, om op te zwellen, nadat de-
zelve in eenige hoeveelheid, te zamengedrukt zijnde,
wederom wordt losgelaten. Deze opzwelling behoort
insgelijks langzaam te geschieden, daar zulks zachtheid
der wol te kennen geeft (1).

Neemt de massa, nadat zij met de hand is zamenge-
drukt geweest, denzelfden omvang aan als te voren,
dan bezit de wol eene groote mate van uitzetting of
elasticiteit. Deze soort van veerkracht gaat, in zeker
opzigt, gepaard met de overige soorten van elasticiteit,\'
doch op de veerkracht van den omvang, in verbinding
met die der kroezing, wordt doorgaans alleen door dé

^ol-handelaren gelet,

d. De -veerkracht van kroeztng of terugtrekking
wordt ondèrzooht door enkele wol- haren of een vlokje,
in de lengte, zoo uitletrekken, dat alleen de bogten,
doch geenäzins de zelfstandigheid der haren, gespannen
worden. Naarmate de wol hierbij meerdere verlenging
Ondergaat, terwijl zij , losgelaten wordende, tot hare vori-
ge gedaante en lengte terugkeert, des te aanmerkelijker
is de veerkracht der kroezing, en de wol, in dit opzigt,
deugdzamer. Niet alle wollen bezitten evenwel deze soort van
veerkracht. Aan de slichte
of ongekroesde wollen is dezel-
ve niet of slechts in geringere mate eigen ( ). Deze laten

-ocr page 75-

%\\ch weinig of niet boven derzelver wezenlijke lengte
uitrekken. Zij heeft in den sterksten trap plaats in de
kort - en digt - gestapelde wollen, en geeft, met gedwee-
heid, zachtheid, en fijnheid vereenigd, aan de wol die
voortreffelijke hoedanigheid, welke voor de sterkste,
fraaiste,
en digtst geslotene lakens gevorderd wordt. Som-
mige kroeze wollen laten zich, op de bedoelde wijze,
tot die mate uitbreiden, dat dezelve meer dan eenmaal
langer worden, dan zij zich in den stapel vertoonen. Men
onderscheidt dus bij deze wollen de
schijnbare van de
wezenlijke lengte (*).

-ocr page 76-

Het is vooral de veerkracht der kroezing, waarop
de geschiktheid der wol berust, om de volling te on-
dergaan , en welke men daarom ook de krimp - of
vol-kracht der wöl pleegt te noemen. Deze eigenschap
namelijk brengt te weeg, dat de wol-haren, door de
inwendige neiging, om zich
door elkander te slingeren,
en, uit hoofde der meer of minder gelijkvormige en kleine
bogen, in een te vatten, zich op het naauwst ver-
binden, en aldus, onder de bewerking der volling,
lot eene digte vilt kunnen vormen.

De veerkracht der wol-haren, in verbinding met de
sterkte en vastheid, is men ook gewoon de
kern of
nerf der wol te noemen.

Tot dus ver hebben wij de wol beschouwd, voor zoo
ver derzelver hoedanigheden gekend worden uit eenige
bijzondere uit- en inwendige eigenschappen van enkele
haren, of kleine hoeveelheden wol. De opgenoemde
vereischten bepalen reeds gedeeltelijk den aard der vacht,

-ocr page 77-

daar deze bestaat uit den zamenbang der enkele wol-
haren, die, nadat dezelve van het ligchaam des-Schaaps
zijn afgeschoren, indien zij niet opzettelijk van een wor-
den gescheiden, tot een vlies of pels los vereenigd blij-«
ven.

Het wol-vlies heeft evenwel, als het geheele bekleed-
sel van het Schaap uitmakende, nog eigene hoedanig-
heden, waarvan de kennis hoogst nuttig, ja onontbeer-
lijk mag worden gehouden voor hen, die zich op de
verbetering der wol willen toeleggen , of de wol - teelt
naar bijzondere bedoelingen wenschen in te rigten. Wij
zullen de voornaamste, zoo deugdzame als gebrekkige,
gesteldheden der wol-vacht thans overwegen. De wol-
stapel valt onmiddelijk in het oog, en verdient vooral on-
ze aandacht, wat deszelfs kortheid of lengte, digtheid
of losheid, gedaante en gelijkheid, betreft. >

1Kortheid en lengte van den wol - stapel. De
kortheid en lengte der wol zijn zeer verschillende, en
geven aan dezelve eene betrekkelijke waarde, welke na-
der of geheel bepaald wordt door de bijzondere stof-
fen, tot welke korte of lange wollen worden gevor-
derd. Voor stoffen, die geschoren worden, vooral voor
lakens, worden wollen vereischt, die kort van stapel
zijn. De kortheid behoort evenwel zekere mate niet te
overschrijden. Wanneer de stapel eene lengte bezit van
3 Ned. duimen en 8 tot 10 strepen tot 4 of 5 duimen,
Zoo zal deze wol, behoudens de overige goede eigen-
schappen , voor gewone en betere lakens, en vele an-
dere gevolde stolFen, hel meest algemeene gebruik vin-
den. Deze maat is intusschen slechts toepasselijk op de
kroeze wollen, die zich aanmerkelijk boven de bedoel-
de schijnbare lengte laten uitbreiden (zie bladz. 43),
Waardoor de wol-haren de helft of een geheel langer
Worden.

De lengte der lange of kamwollen verschilt nog aan-
merkelijker dan die der korte of kaarde - wollen, en

-ocr page 78-

bedraagt van 10 of 12 tot 23 of 24 Ned. duimen {*).
Hoewel voor de gladde stoffen geenszins altijd zeer lan-
ge wollen gevorderd worden, ja voor sommige derzelve
de kortere soorten meer geschikt zijn^ ^ioo is het voor
den opbrengst voordeelig, dat de wol lang van stapel
zij. Indien dezelve eene behoorlijke fijnheid, bij an-
dere wenschelijke eigenschappen, namelijk zachtheid en
effenheid, bezit, kan de kammeling, van deze wol ko-
mende , worden gebezigd voor die stoffen, welke kortere
wollen vorderen. De lange wollen kunnen ook , tot dit oog-
merk, worden doorgesneden. Dit heeft in zoo ver eenig
voordeel, als de uitwendige wr^ede en harde einilen of
punten der wol-haren, die afgesneden en weggeworpen
moeten worden, hier door evenredig mmder blijven. Voor
saaijet is de wol, welke lang van vezel is, voordeehg,
dewijl daardoor in den gesponnen draad weinige einden
voorkomen, en deze ook, wanneer zij de rigting ver-
laten, de gladheid van den draad minder benadee-
len
(t). Voor het overige valt de zeer lange wol

-ocr page 79-

moeijelijker te kammen, dan die eener middelmatige
lengte.

2^. Bigtkeid en losheid van den wol-stapel. Som-
mige Schapen hebben een digten, ineengedrongen, an-
dere een lossen , dunnen , of ijlen wol -Mapei, De eer-
ste is meer bijzonder eigen aan de gene, die korte,
fijne, kroeze,
wqI dragen, de laatste aan de langwol-
lige Schapen, ofschoon, ten aanzien van beide soorten,
veel onderscheid van digtheid of losheid der vacht be-
staat. De digtheid van het wol-vlies is van groot be-,
lang. Niet alleen is hetzelve hierdoor zwaarder van ger
wigt, en dus voor de opbrengst voordeelig; maar, in
het algemeen, staat de trap van fijnheid der wol met de
digtheid der vacht in eene regtstreeksche verhouding.
Hoq
digter deze is, hoe fijner; en integendeel, hoe ijl^r de
vacht is, des te grover valt de wol, hoewel zij dan
tevens langer groeit. — De voedingskracht, welke, bil
de kort-, fijn-, en digtwollige Schapen, aan het groo-
ter getal wol-haren moet worden besteed, kan zich,
bij de losse wol - vliezen , tot de sterkere voeding der
minder talrijke, zwaardere, en langere, haren bepalen.
Door de vol - of digtwolligheid te vermeerderen, zal
men de fijnheid bevorderen. De losheid of ijlheid der
wol op het Schaap heeft het nadeel, dat de stapel
ongelijkmatig ligt, en, bij eenigzins lange wollen, door
elkander wart. Daarenboven zijn deze vachten, welke
holle, opene, of ledige vliezen genoemd worden, veel
geschikter, om regen of water, stof, stoppels, en vuir
ligheden in zich op te nemen dan de
digtwollige of
geslotene vachten , doordien er vele ledige ruimten tus-
schen de wol-stapels over blijven. Deze stolFen bena-
deelen de wol, door, op eene werktuigelijke of schei-
kundige wijze, op dezelve te werken. Bij zoodanige
Schapen, wier vachten slechts ij! van wol zijn, welke
levens slap ea lang is, scheidt dezelve zich op den rug van
een, zoodat er eene opening in de vacht ontstaat, waar-

-ocr page 80-

aoor nog gemakkelijker toegang aan de gemelde nadee-
lige invloeden wordt verleend. Dusdanige vachten zijn
bij voorkeur eigen aan Schapen, welke een scherpen
of hoogen ruggraat bezitten

- 3°. Gedaante van den wol - stapel. De gedaante of
vorm van den wol-stapel is almede zeer verschillende
bij de kort- en langwollige Schapen, en bij deze soor-
ten onderling. Terwijl dezelve, bij de eerste, uit re-
gelmatige strengen bestaat, die zich tot digte vlokjes
tereeni°-en, en ineengedrongen aan elkander staan , zijn
deze, bij de laatste, niet alleen zwaarder en losser
Tan zamenhang, maar wanneer de vacht dun, en te-
vens grofwollig is, mist dezelve meermalen schier eene
duidelijke stapel - vorming
, zoodat de wol niet in stren-
gen of vlokjes, maar bijna als de haren van andere
dieren, meer enkelvoudig verdeeld, op het ligchaam der
Schapen schijnt te staan.

- Ten aanzien der kort- en fijnwollige Schapen ver-
langt men, dat de wol-stapel klein, en vlak of stomp
zij , eene gelijke lengte, en van boven en beneden ee-
nezoo veel mogelijk, gelijkmatige dikte bezitte. De
uiteinden behooren eenigermate rond en volkomen geslo-
ten te wezen, zijnde het gevolg van de gelijke lengte
der
wol-haren , en dat derzelver einden zich zoo vol-
komen in
elkander sluiten, dat er eene zacht golven-
de en gelijkmatige oppervlakte geboren wordt (f). De
vacht behoudt dan, na de schering, dezelfde platheid,
welke daaraan door de schaar is gegeven. Op het uit-
wendig aanzien vertoont zich voorts dusdanige vacht
als gegroeid, doordien er netvormige voren tusschen de
digte wol - vlokken bestaan, welke inzonderheid bij de
beweging der Schapen of de buiging des ligchaams
duidelijker ziglbaar worden. Scheidt men de wol met

-ocr page 81-

3\'e Vingeren van een , dan kan de stapel - vorthmg lof
öp de huid vvorden viRrvólgd. De wol - strengen, die
Van elkander afgezonderd, dóch regelmatig, naast el-
kander behooren te loopen^ vloeijen slechts op het
ligchaam los te zahlen, zoödat dézelve, afgésehoren
zijnde, als vacht vereenigd blijven. Deze digt ineenge-
drongenheid fen zamenhang van den wol-stapel zijn Öór-
Äaak, dat, wanneer men dë wöl op het Schaap van
êen scheidt, de geheele vacht méér of min ili bewe-
ging wordt gebragt. Wanneer evenwel de stapel zieer
dik of plat is, zoodät de wol van boven eenen al te
stijven, vaéteh, weinig gegróefden, zämenhäng Ver-
krijgt , zoo geeft zülks gewoonlijk eene meerdere hard-
heid of wreedheid derzelve en gemis eener grooté ma-
te van fijnheid te kennen, weshälve déze soort vän
stapel-vorming niet gewild is,

4°. De boven bedoelde hoedariighéid van dén w6l - sta-
pel is de üitvverking der kroezing, fijnheid, en zacht-
heid der w^ol-haren. Wanneer déze alle van gelijke
fijnheid, ën de bogen van dezelfde grootte en gedaah-
te zijn, zoo ontstaat daaruit die gelijkvormigheid van
den stapel, welke men de
klaarheid der wol pleegt
te noemen (*). Zijn de wol-hären ongelijk van fijn-
heid , en hebben de bogen eene verschillende grootte en
gedaante, zoo vloeit hieriiit eene onregelmatigheid i»
dèïi wol - stapel voort, welke men
önklaarheid of f er-
"^ardheid van den stapel noemt.

Gelijkheid van den wol- stapel. Deze bestaat daar-
dat de vacht uitwendig en aan het ligchaam van
het Schaap eene gelijke volheid en dikte bezit. Is de-
zelve van onderen digter, naar buiten dunner, zoo is
«Ulks een teèken, dat niet alle wol-haren in dezelfde

-ocr page 82-

groei - kracht deelen, maar dat sleehls een gedeelte der
wol langer is geworden, terwijl een groot gedeelte korter
is gebleven. Men noemt dit de
ontrouwheid der vacht,
dewijl dezelve meestal voller en zwaarder schijnt te
zijn,
dan zij inderdaad is. Men erkent deze bedriege»
lijkheid door het bevoelen der wol op het Schaap.

Wanneer de wol-stapel van buiten voller dan in-
wendig of op het ligchaam zich laat aanvoelen, dan
vloeit zulks daaruit voort, dat de enkele wol - haren
aan de uiteinden aanmerkelijk grover en zwaarder zijn,
dan binnenwaarts. Dit behoort mede tot de bedriege-
lijke eigenschappen der vacht, daar dezelve het voor-
komen heeft van rijker aan wol te zijn, dan wezen-
lijk het geval is. Ook dit kan door het onderzoek op
het Schaap erkend worden.

6". De stapel behoort niet neder te liggen, maar op
te staan, dewijl de eerste gedaante slapheid der wol
te kennen geeft. De lange, fijne, en zachte wollen ne-
men evenwel eene eenigermatige gebogene rigting aan,
welke bij deze niet als een gebrek kan worden be-
schouwd.

Voor het overige kan tot de gelijkheid van den sta-
pel worden gebragt, dat de wol, zoo veel mogelijk,
over het geheele ligchaam dezelfde hoedanigheid bezitte.
Niet aan alle deelen heeft de wol dezelfde natuurlijke
eigenschappen en geaardheid. In den regel bevindt zich
de fijnste en beste wol aan de bovenste deelen des lig-
chaams, namelijk op de bovenste en zijdelijke opper-
vlakte van den hals, op de schoft, en over den rug,
tot aan het kruis. Naar de lagere streken van den
schouder, en langs de onderzijden des buiks, is de-
zelve minder fijn, terwijl de
wol-stapel, door het lig-
gen der dieren op deze deelen, meer
ongeregeld is.
Onder den buik valt de wol nog grover, en dezelve
staat verward, wordende bovendien door de onzuiver-
bèid van den grond, en de uitwerpselen der Schapen,

-ocr page 83-

Verontreinigd, waardoor zij meermalen lot klompen wordt
Ie zamen gepakt, zoodat de gedaante van den stapel
hierdoor verloren gaat. De Schapen, welke weinig wol
Onder den buik hebben, zijn aan deze gebreken even-
redig minder onderhevig,. Ook aan het kruis, en langs de
dijen, neemt de wol in fijnheid en fraaiheid af. De-
zelve valt hier grover en onregelmatiger dan aan den
i"ug, en de stapel is almede aan de zijdelijke en ach-
terdeelen der schenkels, door de bestendige drukking
ïan het nederliggen, plat of verward door elkander
staande. Daar de huid zelve hier dikker valt, zoo staat
daarmede de grovere hoedanigheid der wol aan dit en
andere deelen des ligchaams in een onmiddellijk verband.
Alles trouwens, wat tot verdikking der huid aanleiding
geeft, kan toebrengen, om de woï grof te maken. Wa-
^ij den staart en aan dit deel is de wol grof en ha»
rig. De wol onder den hals is minder fijn dan aan de
bovenzijde van denzelven, en zij komt grootendeels over-
een met de wol van hel kruis, en de bovenste deelen
der dijen. Aan de borst is dezelve nog grover, dan de
laatstbedoelde hals-wol, en terwijl deze, zoowel op
als onder den hals, kort is, valt zij aan de borst lan-
ger. De wol van den voorkop of de toupet-wol is
ïïiede zeer grof en kort, en wordt met de buik-,dije-,
ïieen-, en staart-wol tot den afval gerekend. Ofschoon
^^ in dezen wel een aanmerkelijk verschil kan bestaan,
^oo zal men evenwel algemeen de wol, volgens de aan-
gewezene deelen en hoedanigheden, kunnen onderschei-
den. Hoe grooter het verschil is, dat te dezen aanzien
tusschen de wol der gemelde deelen wordt opgemerkt, des
^ minder en onvoordeeliger zijn hare kwaliteit
en opbrengst,\'
^ij de verbetering der wol moet men derhalve niet al-
een trachten deze ongelijkheid, zoo veel mogelijk, weg
Je nemen, maar ook zorgen, dat de betere wol, hoe
\'^figs hoe meer, een grooter gedeelte des ligchaams in-
ïieme, en de slechtere door deze verdrongen wordei

-ocr page 84-

Op deze wijiie ied, bij de schiftiüg "tier wol, eene
grootere hoeveelheid onder de beste soorten kunnen
worden opgenomen, terwijl slechts weinig in de min-
dere behoeft te vallen (*).

Hetgeen te dezen opzigte van het enkele Schaap geldt ƒ
mag op de geheele kudde worden toegepast. Indien de
toeleg tot de aankweeking van deze of geene wol-soort
eenmaal bepaald is geworden, zal het voordeelig zijn,
dat de kudde, zoo veel mogelijk, wol drage van de*
zelfde goede hoedanigheid. Hoe geUjkmatiger de wol is,
welke jaarlijks ten verkoop kan worden aangeboden, des
te geschikter zal dezelve zijn voor den handelaar, of
den fabrijkant te stade komen. Wollen van ongelijke
kwaliteiten maken de partij steeds van mindere waar-
de. Dewijl de enkele, zeer deugdzame, vachten tus-
schen die van slechtere hoedanigheid vermengd, en als
verscholen raken, is zulks eene oorzaak, dat dezelve
niet worden opgemerkt, indien zij namelijk niet talrijk
genoeg zijn, om in de massa een overwigt van deugd-
zaamheid te doen kennen. Het goede voortbrengsel wordt
derhalve niet genoeg onderscheiden en gewaardeerd.
En zulks geeft bij den Schaaps - fokker aanleiding tot de
veronderstelling, dat ( zoo als ook , in een zeker opzigt,
althans bij ons, onder de bestaande ongelijkheid der
wol, het geval is), de slechtere wollen even duur als
de betere betaald worden. Hij geraakt hierdoor in heï

(*) Hoe ver men het evenwel in de veredeling der wol bren-
gen moge, zoo behoudt dezelve aan entele deelen van heS
ligchaam steeds eene minder fijne hoedanigheid dan aan de ove-
rige , zoodat de geheele vacht niet onder eene en dezelfde
schifting kan worden opgenomen. (
sturm , Beiträge, D. III.
S. 15).;
WISXPHAL, a. p. S. 10. Deze zegt, dat de deugd
der wol aan ondÄscheidene deelen des ligchaams
zoo veel kan
verschillen, dat bij v. één lood, op de schouders gegroeid,,
niet zelden de waarde bezit van acht loode», van de achter-
,4ee!en genomea.

-ocr page 85-

denkbeeld, dat het voor hem op hetzelfde voordeel
nederkomt, vvelke wol hij aankweeke; iets, hetwelk
een hoogst nadeeligen invloed op de wol - teelt hebben
moet, en inderdaad al te veel heeft.

Onder de voornaamste onvolkomenheden der vacht;
hetzij dezelve meer bijzonder tot den wol - stapel, of
tot den aard der wol op zich zeiven, moeten worden
terug gebragt, mogen de volgende gebreken worden ge*
rangschikt. \'

1®. Te sterke en ongeregelde kroeztng. De deugd^
zame hoedanigheid van den wol-stapel hangt, zoo als
wij gezien hebben, voornamelijk mede af van den behoor-
ken trap van kroezing. Deze eigenschaj) kan somwijlen
te sterk plaats hebben, en, indien dezelve onregelma-
tig werkt, vormen zich in de strengen, behalve de
kleine bogen ook grootere, hetwelk aanleiding geeft,
dat meerdere strengen zich op eene eigene wijze spi-
ïaalswijze om en door elkander slingeren, en tot eenen
algemeenen streng worden te zamen gedraaid. Dit ge-
brek wordt het
twijnen of tweernen der wol ge-
Hoemd. Men treft hetzelve zoowel onder de kort- als
lang-wollige Schapen aan; doch het tweernen is het meest
eigen aan de fijnste wollen. Hetzelve is te nadeeliger,
dewijl dusdanige woï zich niet alleen hoogst moeijelijk,
hij de kamming en schrobbeling of kaarding, laat bewer-
l^ea, zonder da,t dezelve aan stukken wordt
gescheurd ^
hetwelk met verlies gepaard gaat, terwijl zulke wol ook
minder fraai fabricaat uitlevert; maar de ondervin-
ding heeft ook geleerd, dat deze eigenschap zich, bij
«vererving, van de oude Schapen aan de nakomelingen
ïïiededeelt. Deze onvolkomene gesteldheid der wol is,

-ocr page 86-

im

in sommige kudden van veredelde Schapen, door een©
te
ver gedrevene poging tot het verkrijgen van sterk
gekroesde wol, algemeen geworden. Men beschouwde
namelijk de groote trap van kroezing en de aanleg tot
tweernen als het zekerste teeken van de bereikbare fijn-
heid der wol. Door de voortgezette paring van zooda-
nige Schapen, is het gebrek verergerd, en in menige
kudde standvastig gebleven, waaruit men hetzelve, on-
geacht alle aangewende moeite, nog niet geheel heeft
kunnen verwijderen De zamendraaijing der wol-

strengen neemt van het buitenste der wol-vacht naar het
Jigchaam toe. Men neemt de neiging der wol tot het
tweernen het eerst waar aan het voorste gedeelte des
ligchaams, namelijk aan de wol, welke zich op de
«schouders en schoft bevindt
(f).

2®. Het omkrullen der einden van den wol-stapel»
Somwijlen krullen zich de einden der wol-strengen
schroefvormig om, even als een kurken - trekker, of de-
zelve zijn van boven geheel ineengedraaid, zoodat
hierdoor kleine knopjes op de oppervlakte der vacht
worden gevormd. Men noemt zulks het
paarten of
moppen van den wol-stapel. Ook deze eigenschap is
voornamelijk eigen aan de fijnwolligste Schapen; doch
schijnt het
paarlen der wol niet altijd van denzelfden
aard te zijn. Door sommigen wordt zulks toegeschre-
ven aan het sterke voederen en onzuiver houden van
zoodanige Schapen, bij welke de wol eene neiging heeft,
om zich als kurken - trekkers te krullen (§). Indien de-
ze oorzaken niet beslaan, en evenwel de punten der
wol zich in den kop sluiten, zoo duidt zulks den
aanleg tot het vorige gebrek,
namelijk het tweernea

-ocr page 87-

•aan (1) De bedoelde knopjes kunnen zoo vast in een^
gedraaid zijn, dat zij niet dan met moeite, hetzij door
wassehing of slaan, worden losgemaakt. Zij komen
ook als van zelve in den gesponnen draad weder te
voorschijn,
zoodat de stoffen eene genopte oppervlakte
verkrijgen. De nopjes moeten uit dezelve worden weg-
genome, waardoor de stoffen lijden, en vooral de la-
kens derzelver fraai aanzien verliezen : weshalve de waar-
de der wol, door het paarlen, indien het sterk en al-
gemeen is, verminderd wordt (f).

3\'. De ruw- of hard-puntigheid van den wol ^^
stapel.
Wij hebben te voren reeds het algemeene ver-
schil opgegeven, hetwelk er tusschen de meer platte en
spitse gedaante van den wol-stapel, bij de korte, m-
eengedrongene , en de langharige , holle , vachten plaat«
heeft. — Wanneer de wol zeer ongelijk groeit, loopt
dezelve meermalen in kortere of langere spitse vlokken
of
strengen uit, die meestal eene slechte hoedanigheid
bezittenr en hard, bros, grof, of miskleurig zijn. Som-
wijlen steken dusdanige dunne spitse strengen ver bui-
ten de vacht uit, en zijn aan de einden gespleten. De

1  Hierover dient vergeleken te worden peuaulx de ïo-
tems,
enz. a. p. S. 31. Door dezen, alsmede door andre,
in de hqgevoegde aanmerking, wordt aangemerkt, dat men
■ zoowel het
paarlen als het tweernen der wol voor gehreken
van veel te ergen aard heeft uitgekreten. Laatstgemelde zegt,
dat fijne wol met deze kleine gehreken te verkiezen is ho-
ven grove zonder dezelve. De eerste Schrqver houdt het paar-
len slechts in zoo ver voor eene eigenschap der wol, äis
zich erfelijk mededeelt aan de nakomelingen, als de hoogste
fijnheid dezelve daartoe voorbeschikt maakt. Hg voegt hierbrj,
dat dit gebrek zich het eene jaar aan dezelfde wol kan ver-
toonen, terwijl zulks in het andere niet meer plaats heeft.
Zie voorts
sturm, a. p. S. 8 en 9.; Hobe, Bas Schaf
■und die Wolle
S. 217.

(t) Stürm. Beiträge, B. III. S. 9.

-ocr page 88-

islordige huisvesting der Schapen, de\'invloed der lucht
en de afwisseling v^n natheid en droogte, kunnen tot
de ruw - puntigheid der wol medewerken; doch de aan-
leg tot dit gebrek is ook veeltijds in den aard der
Schapen te zoeken. Dusdanige wol is van eene gerin-
gere waarde, dewijl de harde, ru^e , of miskleurige
punten moeten worden afgesneden. Blijven deze aan
de wol zitten, zoo maken zij dezelve voor fraaije stof-
fen ongesphikt, die door deze punten, daar zij dikker
en harder, minder sterk, jü somwijlen dood zijn, de
weefsels oneffen, strepig, en minder sterk maken, ter-
wijl zij ook de verwen niet gelijkmatig aannemen. Zull^s
loopt nog meer in het oog bij de gladde dan bij dß
gevolde stoffen. Dit kan mede daaraan worden toege-
schreven, dat de harde, bruine, of doode punten, bij
de langere wollen veel aanzienlijker voorkomen dan bij
de kortere. Voorts hebben dezelve veelvuldig plaats bij
de jarige lammeren , welke geene zeer volle of digte
vachten bezitten, Door een langdurig verblijf der wol
op het Schaap, worden de punten ook eindelijk misr-
Jtleurig en steryen af, waarover wij nog nader zulle^

handelen (1).

Falsche, of bind-haren, overloopers. Bij de
volkomen goede wol-vachten , moetpn de wol-stapels van
boyen af tot op het ligchaam geregeld langs elkander voort
loopen, en zich gemakkelijk
yan een laten scheiden,
terwijl al de haren zich aan e?n\' enkelen stapel blijven

1  SturM, a. p. S, 12. Hij merkt aan, dat de hard - of
yuw-puntigheid van een verschillenden aard is. Dezelve kan in
de gpsteldlieid der wol zelve gelegen zqn, of door uitdrooging
en andere inwerkingen des dampkrings worden veroorzaakt,
lu het eerste geval schijnen de uiteinden der wol-haren geheel
dood, terwijl zg in het tweede alleen veranderd of ziek zijp.
De laatstbedoelde punten nemen nog de verw aan, de eerste
niet of slechts zeer tr^ag*

-ocr page 89-

aansluiten, alleen aan het hgchaam gelijkmatig ineen«
Vloeijende, Wanneer enkele haren schuins of dwars door
ineerdere stapels henen dringen, zoo noemt men deze
verhindings - of valsche haren, welke tot verwarring
der wol bijdragen. Indien zulke valsche haren, die ge?
woonlijk slicht, en daarom langer zijn dan de overige,
door vele stapels henen gaan, en zich op de oppervlakte
des ligchaams neder leggen, dan worden dezelve over-
ioopers genoemd. Men neemt deze haren dikwijls waar
bij oude Rammen, zelfs van edele rassen, welke veel
hebben moeten springen. Het schijnt, dat deze onvol-
komenheid en misvorming van den
wol-stapel hier het
gevolg is van gebrek aan voedende sappen, welke, voor
den groei der wol bestemd zijnde, tot de voortteling
te veel verbruikt zijn geworden (1),

Stekel - haren. In vele vachten, ook zelfs van ver-
edelde wollen, bevinden zich korte, stijve, glanzige,
haren, welke aan het eene eind zeer dik, en aan het
andere spits zijn, bekend onder den naam van
stekel-
haren.
Zij vallen gemakkelijk van de huid af, en bg-
gen doorgaans los in de wol. Deze haren worden niet
zoo zeer als nadeelig beschouwd, dewijl dezelve bij het
scheren of schiften, en door het kloppen der wol, zich
gemakkelijk uit de vacht laten verwijderen (f).

6®, Hönde - Bokke - of Geite - haren. Van de op-
genoemde valsche en stekel-haren zijn nog de zooge-
ïiaamde honde - of geite - haren onderscheiden , waarme-
de de wol-vachten van sommige edele of veredelde Scha-
pen doormengd zijn. Deze zijn grof, slicht, zonder
buigingen of golving, wreed, glanzig, tamelijk lang,

1  Schmalz, a. p. S. 2^0,

( ) Schmalz , a, p. S. 254.; Dezelfde, Jnldturig zur Zuckt,
\'Pß<^ge, und Wartung edler un veredelter Schaafe
, Konings-
berg 1825.
S. 63.; Riebe. Das Schaf und die Wolle p.
SiTn W^sTfiiAL, a. p. S, 51-53.

-ocr page 90-

doch van vèt - zweet en bijna van alle veerkracht
versloken. Men treft dezelve het meest aan bij de voort-
brengselen der kruisingen van fijnwollige met zeer grof-
■wollige Schapen. Zij blijven zelfs somwijlen tot bij de
zesde of zevende afstammelingen nog bestaan; doch de-
zelve gaan, bij de voortgezette veredeling, eindelijk,
en somwijlen zelfs vroeger, verloren. Deze haren ko-
jnen het meest aan den kop, den buik, de beenen,
doch ook aan de zijden en op den rug der Schapen,
yoor.

Het bestaan dezer haren kan evenwel niet als een vast
kenmerk van vermenging of ras - kruising worden aan-
gemerkt, daar dezelve ook bij de oorspronkelijke, zoo-
wel fijne als
grofwollige, rassen worden aangetroffen (1).
Onder de inlandsche Schapen treffen wij deze honde-
haren vrij gemeenzaam aan bij de Noord - Brabandsche
Schapen, of het Kempensche ras. Zij dragen bij ons
algemeen den naam, van
doode haren. Door derzelver
inmenging wordt de waarde der wol benadeeld, door-
dien zij almede een ongelijk en onsterk garen uitlevert,
en de doode haren ook weinig of geheel niet vatbaar
zijn, om de verw aan te nemen (f)*

A

-ocr page 91-

7\'. Eet vilten of pelten der wol. Wanneer dte wol -
stapels op het ligchaam der Schapen van een worden ge-
scheiden, zoo ziet men,
dat de wol onder ineenvloeit, waar-
door de vacht op de huid een vasteren zamenhang er-
langt dan bovenwaarts. Het afgeschoren vlies verkrijgt
hierdoor van de binnenzijde een gesloten, deegachtig,
aanzien. Deze verbinding is het gevolg van de gelijk-
matigheid der enkele
wol-haren, en derzelver overeen-
stemmende bogen. De gelijkheid en daaruit ontstaande
digtheid hebben altijd in het onderste of jongere gedeel-
te der wol, waarop uitwendige invloeden nog geene
werking hebben uitgeoefend, in eene meerdere volko-
menheid plaats, naarmate de vacht over het geheel dig-
ter, voller, en meer gesloten is. Gelijk dus de innige
vereeniging der wol-haren en derzelver sterke aanslui-
ting tot een zamenhangend vlies, als eene deugd der
wol mag worden beschouwd, zoo is het een der groot-
ste gebreken van dezelve, indien zij zich op het lig-
chaam der Schapen als tot eenen vasten koek vormt,
welke een grooter of geringer gedeelte der vacht in-
aeemt. De wol is hierbij geheel onregelmatig door el-
kander gegroeid, en verkrijgt een vilt - of peltachtig aan-
zien. Men noemt dusdanige wol daarom
viltig, peltig,
oïpelterig.
Deze gesteldheid der vacht ontstaat daardoor.
dat vele slechte, zwakke, of valsche wol-haren den
stapel verlaten, en zich op den grond van het wolvlies,
in verschillende rigtingen, nederleggen, schuins en dwars
door de strengen en stapels henen dringen, deze aan
alkander verbinden, zoodat, op deze wijze, het onder-

-ocr page 92-

fite gedeelte der wol vast wordt ineengeweven. \'— Het
5sfet-zweet stolt tevens bo^en op hetzelve tot eene vaste
Stoffe, waardoor de viltige zamenhang der wol nog
vermeerderd wordt. Somwijlen bepaalt zich het vilten
tot enkele vlokken, welke zich, van de huid af, van
fle
overige wol afzonderen, en tot vaste woUtoppen
vereenigen (*).

Sommigen schrijven de pelterigheid der wol aan eenige
ziekelijkheid der Schapen toe, waardoor de wolgroei
zwak en ongeregeld wordt. Om deze reden zouden ook
de lam-ooijen daaraan bijzonder onderhevig zijn (t)»
Anderen leiden dit gebrek alleen af uit eene eigene nei-
ging der wol tot verwarring, en raden ten sterkste
aan, om dusdanige Schapen van de voortteling geheel
uit te sluiten.

De pelterige wol heeft, hoe fijn en deugdzaam de
vacht anders zijn moge, slechts eene zeer geringe waar-
de, dewijl het hoogst moeijelijk, ja somwijlen schier
onmogelijk is, dezelve los te maken, en te bewerken,
terwijl daardoor tevens de werktuigen te veel lijden.
De viltige gedeelten moeten dus meestal worden weg-
geworpen,
hetwelk een aanmerkelijk verhes aan zich
verbindt, en te grooter is, dewijl dezelve tot de on.
derste of beste deelen der wol behooren.

De wol der zuiver edele en tot een hoogen trap
veredelde Schapen is veel minder aan de pelterigheid
onderhevig, dan die der minder veredelde en gewone
land - Schapen; hetwelk uit den meer lossen en min ge-
regelden stapel-bouw bij de laatste kan worden ver^
klaard. Hoofdzakelijk is de eigenschap van te vilten
eigen a^n die Schapen, welke tweederlei wol bezitten,
namelijk uit lange; wreede, en uit zoodanige haren
beslaande, die een aanleg tot zachtheid bezitten, bpe-;

(*) Sturm, Beiträge., B. III. S. 10.

(i) Ktbbi;, Bas Schaf und die WoUe,,% Iß^^i

-ocr page 93-

danige Schapen nog het naast aan het oörspronkëlijkö
of stam-Schaap zouden staan, zoo als zulks ten aan-
dien van het kleine
Heide - of Drentsche - Schaap het
geval is. (Verg. blz» 53. Stuk I). De verschillende trap
Van sterkte en krimp - kracht, welke tusschen de eerst-
gemelde of geite-haren, en de, onder dezelve gelegene»
pluim - wol bestaat j geeft aanleiding tot de bedoelde ver-
warring en zamenvlechting, zoodat in zulke vachten zeer dik-
wijls pelterige gedeelten en toppen Wörden aangetroffen

S\'\'. Het %itten blijven der wol. Deze onregelmatig-
heid van den wol-stapel heeft uitwendig
eenige ge-
lijkheid met het laatst beschreven gebrek, doch verschilt
van hetzelve in aard. Het zitten blijven der wol be-
staat daarin, dat dezelve, op een grooter of kleiner
gedeelte des ligchaams, kort blijft, en zich niet van de
■huid verwijdert, terwijl zij afstervende, door de van
onderen opgroeijende wol, opwaarts gedreven, én al-
zoo afgeschoven wordt. Dewijl de zitten geblevene wol
mede , door het nedergeplofte vet - zweet, vast, taai,
en viltig is, laat zij zich moeijelijk door de schaar weg-
nemen. Bij den vernieuwden wol - groei, ziet men veel-
al , dat zij wordt voortgedreven, zoodat de afgestorvene
Wol zich vervolgens Van de nieuwe bij gedeelten laaifc
afnemen. Blijft zij zitten, zoo groeit de jonge wol
door dezelve henen, en zulks kan dan aanleiding geven

^ (*) J. G. EiiSNER, {Handbuch der veredcUen Schafzucht^
S- 18, 19.) verdeelt de wol in drie hoofdklassen, namelqk
1°. In viltaardige wol, uit de boven beschrevene tweederlei
Wol -haren bestaande ;
2°. In glanzige wol, waarbg de lange
boven- of geiten-haren voornamelijk zijn aanwezig gebleveii,"
die zich, ten gevolge der huiselgkheid en temming, tot ver-
dere volkomenheid hebben ontwikkeld; en In korte,
^ijne, wol, zooals die der Merinos. Hierbij is het boven-
liaar verloren gegaan, terwijl de onderwol de overhand heeft
Verkregen, welke, door de behandeling en het bestier der
P"\'\'\'»®, tot meerdere volkomenheid is gebragt.

-ocr page 94-

tot het eigenhjke vilten. Op zich zelve is het zitten
bhjven, zoo als het schijnt, de uitwerking van een
lijdelijk en voorbijgaand stilstaan van den groei der
wol, hetwelk zich herstellen kan. Men ziet trouwens niet
zelden, dat bij het Schaap, welks wol in het eene jaar
is zitten gebleven, dit gebrek in het volgende niet meer
plaats heeft, of zich verbeterd heeft. Is de storing der
voeding slechts gering, en van korten duur geweest,
dan herstelt de groei der zitten geblevene Wol zich
nog meermalen, zoodat zij niet afsterft, maar de wol
neemt dan, van onderen, op nieuw eene betere hoe-
danigheid aan. Hieruit kan mede het bewijs worden
afgeleid, dat de wol zich verlengt door voortgroei-
jing uit de huid, en niet door de inwendige groei -
kracht der haar-schacht zelve. Het is twijfelachtig, of
er eenige verwisseling van stof-deelen in de wol-ha-
ren zelve plaats hebbe (*).

De hoedanigheid der wol hangt verder van vele bij-
zondere omstandigheden af, welke deels in den aard
der Schapen, deels in derzelver voeding en behandeling,
deels in den invloed, welke de dampkring en weérs-
gesteldheid op de dieren uitoefenen, gelegen zijn. Wij
zullen hierover nog moeten handelen.

{*) J. G- ELSNJEH, Handhiich S. 19. stelt, dat, te dezen
aanzien, onderscheid bestaat tusschen de lange en korte wol-
len. De eerste, zegt hij, verlengen zich, bij het voorgroei-
jen, van onderen en boven te gelijk, hetwelk de oorzaak ia,
dat zg spits toeloopen, terwijl de Merinos-wol de platte ge-
daante behoudt, welke aan dezelve hg het afscheren wordt
gegeven. Naar onze opmerking, heeft er in dezen geen ver-
schil tusschen de langere en kortere woüen plaats.

-ocr page 95-

I". Voor zoo veel de eigenschappen der wol van de
Schapen afhangen, kan men aannemen, dat de groo«
te rassen algemeen geenszins zulke hoogst fijne, korte,
en kroeze, wollen geven, als de kleinere, of die eener
middelmatige grootte. De grootere Schapen zijn , over
het geheel, meer geschikt tot het voortbrengen van lan-
ge, slichte, wollen, die naar
evenredigheid sterk, dik,
of grof vallen; ofschoon dezelve ook tot eenen aan-
merkelijken trap van fijnheid kunnen worden gebragt.
De-
vachten zijn doorgaans holler, naarmate de wol
langer valt. De fijnheid, kortheid, kroesheid, zacht-
heid, en andere eigenschappen slaan derhalve, in het
algemeen, in eene omgekeerde verhouding tot de Hg-
chamelijke grootte der Schapen. Daar de gemelde
hoedanigheden der wol zich niet met de grootste en
Voordeeligsle gestalte der Schapen laten vereenigen, zoo
Zalmen zich, om de edelste, fijne, korte, wollen te
verkrijgen, niet behooren toe te leggen, om de lig-
chamen der Schapen, door ruim voedsel of de paring ,
te vergrooten, maar veeleer, om de zware gestalten

te verkleinen (*).

De fijnheid, en andere, daaraan beantwoordende;
eigenschappen der wol staan in eene onmiddellijke ver-
houding tot de dunheid van de huid der Schapen.

{*) Zulks is door de ondervinding bevestigd. In Saxen
heeft men kleine, minder starke, Schapen, zgnde afkomstig
de
Segovische verscheidenheid der Merinos, welke hoogst
fijne en zachte, doch zwakke, wol dragen. De
Zéonesche.
■^verscheidenheid is grooter en sterker van ligchaams-bouw,
*»aar levert eene minder fijne en zachte, hoewel sterkere,\'
\'W\'ol op.
[Annales d\'Agriculture Française Tora. XXXVII,
tag. 236). — Te
Rambouillet heeft men zich vooral op den
Voordeeligen ligchaams - vorm der Schapen toegelegd ^ doch
de
■\'Vol is minder fraai dan de Saxische^

-ocr page 96-

Hoe dikker de laatste is, des te grovèr valt de wol, dié
zij voortbrengt. Hierin is niet alleen het voorname ver-^
ischil gelegen , hetwelk, in veelvuldige trappen, tusschen
de wollen van onderscheidene Schapen, maar óok lus*
sehen die, welkè aan de verschillende ligchaams - deelen
van hetzelfde diCr gevonden wordt, bestaat. De virol bezit
toch steeds de meeste grofheid aan die deelen, alwaar dè
huid het dikste is j zoo als aan den buik, de dijen,
rondom den staart, en aan het geheele achterstel, on-
der de borst i enz. Men lette dusj opzigtelijk de verede-
ling der vvol, bij de voortteling vooral op hél uitkiezen
van Schapen j die eene dunne huid hebben, en trachte
het, door de paring, daar henen te rigten, dat de
huid, zooveel mogelijk , over het geheele
ligchaarn, dé-
zelfde dunheid verkrijgej daar de vacht iich, te dezen
aanzien, verbeterèn zal ^ nSar mate dé huid aan allè
deelen eene gelijkmatige fijnheid heeft verkregen (*).

3". De ligchamelijke sterkte der Schapen komt hiér
«ilmede in aanmerking. De ondervinding leert, dat dë
Schapen, welke de sterkste geaardheid bezitten, én aaö
sommige schadelijke oorzaken den meesten vvéerstand
bieden, geenszins altijd wol van de meest vérlangde
hoedanigheid voortbrengen. De veredelde Schapen zijn
■algemeen minder sterk, en derzelver gezondheid is lig-
ter aan verstoring onderhevig, dan de grofwollige , of
gewone land - Schapen. Hier geldt hetgeen , ten aanzien
der lamme of huisdieren , in hel algemeen kan worden
aangenomen, dat zij namelijk , door den mensch, aan
zijne bijzondere oogmerken dienstbaar wordende gemaakt,
daarbij niet zelden, met opzigt tot hun eigen welzijn,
nadeel lijden. Bij den hoogsten trap van wol-verede-
ling, waartoe sommige kudden van Merinos gebragt zijn»
verkrijgen de Schapen eene tederheid, welke, hoew«!
niet ziekelijk kunnende worden genoemd, nogtans aa»

-ocr page 97-

( )

zwakheid grenst, zoodat zij eene zorgvuldige behande-
ling vorderen Hiermede staat de voortbrenging van
eene zeer geringe hoeveelheid wol in verband, die wel
eene ongemeene fijnheid, en zachtheid, doch geringe
sterkte bezit. De lammeren van zoodanige Schapen ko-
men slechts met weinig wol bedekt ter wereld,

4\'^. De ongezondheid of eene wezenlijk ziekelijke ge-
steldheid der Schapen heeft op de wol, zoowel met
opzi-t tot de hoedanigheid als hoeveelheid, eenen na-
deelfgen invloed. De geringste ongesteldheid doet den
groei der wol verminderen, en haren aard veranderen,
en deze vermindering laat zich nog spoediger kennen,
dan de afneming in het vleesch. Zoo lang de Schapen
ziek zijn, blijft de wol-groei geheel stilstaan, en deze
begint eerst wederom, nadat zij- volkomen hersteld zijn.
Hierbij worden de wol-haren ongelijk, en verkrijgen
eenen knik. Op deze plaats is de wol onsterk, en breekt,
als dezelve gekamd wordt, af, waardoor de hoeveel-
heid der lange of saaijet ■ wol verminderd wordt. De
wol-kammers noemen zoodanige wollen
twee - scheutig,
{zweiwuchsig bij de Duitschers).

Het te sterk en aanhoudend zuigen der lammeren, en
Voorts alle oorzaken, die verzwakkend op de Schapen
werken, zoo als bij v. het moeijehik werpen, kunnen
hiertoe mede aanleiding geven. Dat bij de schurft-
ziekte, en ook bij andere kwijnende ongesteldheden,

-ocr page 98-

gelijk de lever-bot-ziekte of het ongans, de wol, we-
gens gebrek aan voeding, en slapheid der huid, dezelver
glans verliest, sterft, bij groote vlokken uitvalt, en ver-
loren gaat, is bekend.

De voeding en behandeling der Schapen hebben een
krachtdadigen invloed op de hoeveelheid en aard der wol.
De volgende hoofdzaken komen hieromtrent in aanmer-
king.

10. Om goede wol, in eene voldoende hoeveelheid,
te verkrijgen, is het noodig, dat de Schapen, naar ver-
schil van ras of soort, behoorlijk worden gevoed. Ver-
mits de
levens-werking der voeding bij het Schaap
hoofdzakelijk naar buiten gerigt is, en zich tot den groei
der wol bepaalt, zoo worden, bij de geringste verzwak-
king van dit vermogen, of door onttrekking der vol-
doende hoeveelheid voedsel, de verlenging en sterkte der
wol onmiddellijk benadeeld. Eene goede verzorging der
Schapen, door voedsel, beloont zich door de meerdere
zwaarte der vachten en betere hoedanigheid der wol

-ocr page 99-

Bij de kortwollige Schapen, wordt de wol, door
eene overvloedige voedering, liglelijk te lang, en de
stapel veranderd, hetwelk omtrent de lang,3 of kam-
Wollen minder te vrezen is. De grootere, langwollige.
Schapen kunnen, uit hunnen aard, eene sterkere voe-
dering verdragen, en hebben die zelfs noodig, opdat de
Wol, behalve de noodige lengte, tevens evenredige sterkte
Verkrijge. Om de aangevoerde redenen, zijn de vrucht-
bare en grasrijke streken meer geschikt tot het voort-
brengen van lange dan van korte wollen.
. 2". Wanneer de Schapen te weinig, of wel eene
Voldoende hoeveelheid, voeder erlangen, doch hetwelk
te weinig voedende deelen bevat, zoo wordt de wol
Wel elfen, fijn, en somwijlen tamelijk lang, maar de-
zelve mist steeds de noodige sterkte, en meestal ook,
hoewel slap zijnde, de voldoende zachtheid, wegens ge-
brek aan vet-zweet. Men noemt zoodanige wol hoii-
ger-fijn of honger - schraal. Dergelijke wol is droog
op het aanvoelen, even als vlas, en somwijlen tevens
Wreed of hard, als wanneer zij een slrooachligen aard
aanneemt (*).

3°. Niets is van meer belang, dan dat de voeding der
Schapen gelijkmatig geschiede. De ongeregeldheid in de-
zelve doet zich, even als bij de ziekelijkheid, omiddelijk
den wol-groei kennen. Wordt de voeding, door
gebrek aan het noodige voedsel, gestoord, dan verkrijgt
de wol hetzelfde gebrek der
twee-scheutigheid, hetwelk
hierboven beschreven is (f). Men ziel hetzelve zeer dik-
wijls ontstaan , wanneer de Schapen , des winters, goed
ȕiet hooi, koorn, boonen, of koeken gevoederd zijn
ë^worden, en dit bij voeder hun, des voorjaars, ie spoe
^»g wordt onthouden. Is het voedsel, in de weiden of
\'^^iigs de wegen, dan nog schaarsch, en het weder le-

(*) WüsTPiiAL, a, p. S. 28,
(t) a. p, S. 57,

-ocr page 100-

vens koud en ongunstig, dan ontstaat er een ware slü-
stand in den wol-groei, welke eerst later,
onder gun-
stigere omstandigheden, wederom voortgaat, doch door
een
wezenlijk likteeken, of mat aanzien en zwakheid der
wol, op zekere plaats des haars, kennelijk blijft. Men
behoort dus de Schapen het bijvoeder in de lente niet
te vroeg, veelmin op eens, te laten ontberen. Voor-
deehger is het hun hetzelve, het geheele jaar door,
naar de verschillende gesteldheid der weiden of andere
voedsels, in meerdere of geringere hoeveelheid, te doen
genieten,

4\'\'. Wat de uitwerking van bijzondere voeders op de
wol betreft,
hieromtrent zijn de gevoelens geheel ver-
deeld. De meesten komen daarin overeen, dat grasrij-
ke weiden, of ander saprijk groen voedsel, en ook
vooral de koorn - voeders, de wol overvloediger en lan^
ger doen groeijen, in tegenstelling van weinig voedza-
me of dorre plant - gewassen; dat ook de eerste aan de
wol meerdere zachtheid, blankheid, glans, en
sterkte
mededeelen dan de laatste. Dan, terwijl velen (") stel-

-ocr page 101-

len, dat ook de voeding een bepaalden invloed op de
eigenlijke fijnheid der wol-haren heeft, zoodat deze, ter
oorzake van eene ruimere verzorging, en daaruit voort-
vloeiende volsappigheid, dikker of grover, en bij schra-
lere voedering, of door bijzondere soorten van voed-
seis, fijner zouden worden, wordt zulks door anderen
ten\'eenemale tegengesproken. Sommigen willen, dat
eene overvloedige voeding geheel geene uitwerking heeft
op het dikker of grover worden der wol, welke in-
tegendeel
daardoor niet alleen in hoeveelheid toeneemt,
mLr zelfs ook fijner kan worden (-). Aan de koorn-voeders

-ocr page 102-

wordt, in het algemeen, het vermogen toegekend, dat
zij aan de wol vooral zachtheid, en levens fijnheid
mededeelen, doch ook dit wordt door anderen niet toe-
gestemd , op grond, dat men somwijlen even zachte
en fijne wol verkrijgt, zonder de graanvoedering, ter-
wijl men meermalen deze bij sommige kudden heeft
aangewend, zonder dat eene merkbare verfijning is kun-
nen worden opgemerkt. Deze nemen dus aan, dat de
fijnheid der wol op zich zelve geheel in de ligchaams-
gesteldheid of bijzondere bewerktuiging der Schapen,
vooral in de meerdere of mindere dunheid der huid, gelegen
is, en dat deze eigenschap niet door de voedsels, maar
alleen door eene zorgvuldige uitkiezing der fijnwolligste
dieren tot de paring, kan bevorderd worden.

5®. Meer eenstemmig is de waarneming omtrent dever-
meerdering van het vet-zweet, hetwelk de wol, door de
versterkte voeding, verkrijgt. Hoewel de meer of min-
dere vetheid der wol gedeeltelijk in den aard der Schapen
g-elegen is, zoo wordt het vet-zweet evenwel door de be-
tere voeding vermeerderd (1). Een warm verblijf der
Schapen bevordert mede, door de werkzaamheid der
huid op te wekken, de afscheiding van overvloedig vet-
zweet.
Sommige mest-voeders, zooals boonen, granen,
en raapkoeken, geven aan de wol inzonderheid eene
groote mate van vetheid, en maken daardoor de vach-
ten zwaar van gewigt. Zoodanige wollen noemt me»
dan
mest - vettig of sterk heiaden. Men heeft wel ge-
wild, dat het vet nimmer in eene te groote hoeveel-
heid in de wol aanwezig kan zijn, vermits deze daar-
door zachtheid, mildheid, veerkracht, en glans verkrijgt.
Dan, hoewel deze eigenschappen met eene behoorlijke
vetheid der wol gepaard behooren te gaan, zoo moet
zij dezelve grootendeels uit zich zelve bezitten, en ha-
re zachtheid slechts gedeeltelijk van het vet
{surge)

-ocr page 103-

oritleenen. Is de wol oYermatig met vé^t bedeeld, zóo
behoort dezelve niet tot de meest gezochte, dewijl zij\',
bij de wassehing, een te groot verlies van gewigt on-
dergaat. Het vet-zweet behoort in die hoeveelheid aan-
wezig te zijn, dat de wol inwendig behoorlijk van het-
zelve doordrongen worde, zonder daarmede uitwendig
te slerk beladen te zijn (^j. Het moet, zoo veel mo-
gelijk, dun en opgelost blijven, om voordeeüg op de
wol te kunnen werken, waartoe de warmte des we-
ders veel toebrengt. Het vet stolt ligtelijk, bij koude
afwisseling des weders, en blijft dan aan de buitenste
oppervlakte der haren in klompjes hangen, of zet zich
neder. Men noemt zulks het
nederslaan des vets. Als
zoodanig doel het geen nut op de wol, daar het ge-
stolde vet de haren niet doordringt. De wol wordt als-
dan dor, wreed, en verliest van hare kracht. Dewijl
het vet - zweet hierbij in deszelfs bestanddeelen gescheiden
is, zoodat het zeepachtige gedeelte wordt weggenomen,
terwijl het vet- of olieachtige in de wol blijft han-
gen, kan zoodanige wol volstrekt niet door de gewone
wassehing van hare onzuiverheden worden ontdaan, de-
Wdjl het "vet de werking van het koude water weder-
staat
(t). Ongeregelde voeding en verzwakking of on-
gesteldheden der Schapen kunnen hiertoe mede aanlei-

-ocr page 104-

ding geven. Hoe overvloediger, dikker en taaijer hot
vet - zweet is, hoe meer hetzelve aan het stollen of ne-
derslaan onderhevig wordt bevonden. Men erkent de
betrekkelijke hoeveelheid vet-zweet, welke de wol be-
vat, reeds door het onderzoek op het Schaap, en door
eene vlok wol sterk om den vinger te winden. Is zij
sterk met vet beladen, dan dringt hetzelve naar bui-
ten, terwijl de wol donker graauw schijnt te zijn (1),

Verder is de wol beter, naarmate de Schapen zui-
verder worden gehouden. Dezelve kan op verschillende

wijzen verontreinigd worden.

1°. Door het indringen van allerlei stoffen, waaraan
de Schapen, die geweid worden, zijn blootgesteld. Hier-
toe behooren klei, zand, en andere aardsoorten, wel-
ke tusschen de wol indringen. Deze nemen het vet-zweet
in zich op, waardoor de wol hard, en schraal wordt.
Zijn de aarden met ijzer- of
oker-deelen, of het slof
van steenen, gemengd, dan kan de wol hierdoor eene
roode, gele, of blaauwe kleur erlangen. Deze sloften
dringen dieper in, en hangen sterker aan, naarmate de
wol vetter, de wind sterker, en de vacht holler is (f).

1  E. andeé, Anleitung \'zur Veredlung des Schafvie-
hes, mit Anmerkungen und Zusätze von 3. o.
elsner, Prag.

1826, S. 30.

(f ) Perattlt de iotems enz. a. p. S. 13. Vergelijk stürm,
Beiträge, B. III. S. 20, over den invloed van zandige, lee-
mige, of kalkaardige, bodems op de hoedanigheid der wol.
Dezelve valt op deze, volgens hem, in het algemeen, veel
zachter en fijner, dan op een zwaren klei-grpnd, —
West-
PHAi,, a. p. S. 24,

-ocr page 105-

Op de zand-velden, alwaar veelal zware verstuivingen
plaats hebben, gelijk mede op de kwelders of uiter-
waarden, is de wol niet zelden zwaar met zand, of
andere aard - deelen beladen. Van Schapen, die op wel
bezette klei - gronden hebben gegraasd, valt de wol, over
het geheel, blank en zuiver; bij die, welke in dorre
heide - of zand - streken, gehouden worden, is de-
zelve doorgaans smotsig, of minder helder. Deze is
van mindere waarde, vooral omdat zij, ofschoon gewas-
schen zijnde, geenszins die witheid verkrijgt, welke aan
de klei - wol eigen is. Naarmate de zand - gronden rui-
mer met gras bezet en vruchtbaarder zijn, is dit ver-
schil minder aanmerkelijk.

2°. Gedeelten der voeder - stolFen hechten zich ligt aan
de wol, of dringen in dezelve : waaraan de opene vach-
ten almede meer blootstaan dan de geslotene of digle
vliezen. Dit is voornamelijk het geval met kleine ge-
deelten van heide- en andere struik-gewassen, van
klissen, en soortgelijke zelfstandigheden, die dikwijls zeer
moeijelijk uit de wol kunnen worden verwijderd. Het
hooi-zaad, en de baarden van koorn-airen vallen en
hechten zich in de hals-wol, bij het nedertrekken van
het voedsel uit de ruiven, vooral wanneer deze eene
zeer schuinsche rigting hebben. De Schapen verkrijgen
hierdoor zoogenaamde
voeder - kragen of halsen. Door
al zoodanige inmengselen, ofschoon niet zoo zeer nadee-
lig op zich zelve, wordt de waarde der wol vermin-
derd. Behalve toch den meerderen arbeid, welke zul-
ke wollen vorderen, en het verlies, dat daarmede ge-
paard gaat, veroorzaken de bedoelde vreemde stolFen
aan de Schapen een bestendig jeuken der huid. Deze
Worden hierdoor aangezet, om zich te wrijven, of met
de pooten te krabben, hetwelk een gedurig uitrukkeii
van wol aan zich verbindt, terwijl hierdoor de stapel
Verward en bedorven, en ook de huid niet zelden ont-
stoken of beleedigd wordt.

-ocr page 106-

liet allernadeeligst werken de uitwerpselen, na-
melijk de pis- en drekstolfen, op de wol, wanneer de
Schapen, bij verzuim van behoorlijke strooijing, daarin
moeten nederliggen. Hierdoor wordt de wol aan de dij-
en, aan de zijden, en
onder den buik, veelal geel, wreed,
en\'van het vet beroofd. Gelijk toch hel eenvoudig wa-
ter reeds gedeeltelijk het vetzweel wegneemt, en uit-
spoelt, zoo
werkt "de scherpe pis, waaruit zich vlugtig
loogzout
ontwikkelt, nog sterker ter ontbinding van het
vett°e bestanddeel dezer sloffe. Ook doel de pis, als
eene ware loog, de
wol-vezels zelve aan. Deze wor-
den daardoor veranderd, en verstoord. De wol-haren
verdorren, nemen eerst eene ligt gele, vervolgens eene
bruine,
en zelfs eene zwarte, kleur aan De emden

versterven, en dit is hetgeen men doode punten noemt.
Deze, als afgestorvene of vervuurde gedeelten der wol,
hebben alle sterkte verloren, laten zich als een stroo-
halm breken, en hebben geene de geringste waarde,
terwijl zij die der overige wol grootendeels verminde-
ren. De "wol, welke, door derzelver inmenging, mi^
kleurig is geworden, kan lol geene gewone stoffen wor-
den gebruikt. Worden de gele of bruine gedeelten met
zorgvuldig bij het kammen, of door eene andere be-
werking,
afgescheiden, zoo vallen de stoffen, daarvan
vervaardigd, na de verwing, strepig mt. En dit ge-
brek is
ruim zoo kenbaar en nadeelig bij de kale, als
bij de gevolde stolFen.

Wij zullen nu nog moeten spreken ,over de uilwer-
king , welke de verschillende gesteldheid des dampkrings
op de wol uitoefent, en wel:

-ocr page 107-

lo. Over de ïiatlieid en droogte, benevens de donker-
heid en helderheid der lucht. Daar deze gesteldheden
grootendeels van elkander afhangen, vallen dezelve hier
onder eene gemeenschappelijke beschouwing. In het al-
gemeen kunnen natheid en droogte gesteld worden na-
deelig op de wol te werken, wannneer zij voortdu-
rend, en in
eene sterke mate, plaats hebben. Hoewel
de drooge en heldere lucht voor de gezondheid der
Schapen als voordeelig mag worden beschouwd, zoo
leert evenwel de ondervinding, dat eene donkere, eeni-
germate vochtige, dampkring aan de wol eene zacht-
heid mededeelt, welke zij mist, wanneer de Schapen
aanhoudend aan de werking der felle zonne - hitte of
drooge winden zijn blootgesteld. Om deze reden is wel-
lio-t ook de nachtlucht aan deze eigenschap bevorderlijk
(iie bladz. 118. Stuk I.) De zachtheid der Engelsche

wollen schijnt mede daaruit voort te vloeijen, dat de
Schapen, bij zeer droog en helder weder, gewoonlijk
op beschaduwde plaatsen worden gebragt, terwijl de
stallen zoo zijn ingerigt, dat de wol bestendig aan de
werking van den, in dit land, altijd eenigzins vochti-
gen
dampkring blijft blootgesteld (Zie bladz. 8 en 9.). Vroe-
ger is reeds
aangemerkt, dat de meeste ligchaams - sterk-
te der Schapen niet altijd de zachtste en fijnste wol
aan zich
verbindt. Het schijnt zelfs, dat eene zekere
mate van slapheid of teerheid van gestel, mits deze niet
uit
ziekelijkheid voortvloeije, de zachtheid en fijnheid
der wol, doch geenszins de sterkte, begunstigt (f).

-ocr page 108-

Hoogst nadeelig wordt intusschen de vochtigheid des
dampkrings, wanneer deze sterk en
bij voortduring op
de Schapen werkt, daar zij alsdan het ligchaam onge-
meen verzwakt, door de huid-uitwaseming te beletten, en
aan de voedsels eene waterige hoedanigheid mede te dee-
len , waarbi.j de maag en overige werktuigen der spijs-
vertering in een verslapten toestand worden gebragt, en
de dieren in een kwijnenden staat geraken. Onder zoo-
danige omstandigheden verliest de wol alle goede eigen-
schappen.
Te dezer oorzake is de opbrengst der wol
in
natte jaren niet alleen min voordeelig, wat de hoe-
veelheid betreft, maar zi
,j is, om dezelfde reden, min-=
der deugdzaam dan in matig drooge jaren.

Gedurige afwisseling van natheid en droogte werkt
nadeelio-"op de wol. — Daar de wol, als hoornachtige
zelfstandigheid , door het water meer of min verweekt
wordt, schijnen de haren eene vergrooting of mtzettmg
te ondergaan (*). Heeft zoodanige uitzetting
bij herha-
lin- plaats, terwij! de haren, droog wordende,
zich we-
derom imkrimpen, zoo bederft deze afwisseling de zelf-
slandi-heid der wol-haren. Dusdanige verandermg werkt
te nadeeliger, naarmate de natheid dikwijls, door spoe-
dige droogte en felle
zonneschijn, wordt opgevolgd, en
de regens
het vet-zweet reeds grootendeels mt de vach-
ten hebben
weggenomen. Zij is alsdan te meer aan de
o-emelde invloeden onderworpen. De wol verliest door
Lzelve hare zachtheid, buigzaamheid, en sterkte. De
wol-stapel wordt ook, door veelvuldige regens, veran-
derd,
onaanzienlijk, en bedorven. Men dient dus, zoo

(f) Perattlt de iotems enz. a. p. S. 16. — De hygroine-
tische eigenschap der wol laat zich reeds daardoor ontdek-
ken, dat dezelve, bij donker en eenigzins vochtig weder,
zich\'zachter op het Schaap laat aanvoelen. Dezelve komt ook
als dlgtcr en voller op het ligchaam voor, dan bij zeer droog
weder.

-ocr page 109-

veel mogelijk , hel dikwijls nat worden der Schapen te
vermijden Door eene aanhoudende felle zonnehitte

op zich zelve, wordt de wol te sterk uitgedroogd, zoo-
dat dezelve hard en dor wordt. De punten worden
veelal bros en krachteloos. Men heeft opgemerkt, dat
de wol wreeder dan gewoonlijk valt in de jaren, welke
zich door bestendig sterke zonnehitte kenmerken (f).

2o. Het licht, als een der vermögendste levens-prik-
kels\'voor de plantaartige en dierlijke wezens, heeft niet
alleen een krachtdadigen invloed op het ligcha^ims - ge-
stel van het Schaap, maar ook op de hoedanigheid der

wol, in zoo ver als deszelfs groei - kracht onmiddellijk met
den\'inwendigen levens - toestand te zamen hangt. Eene
vriie toegang en werking des lichts is voor de gezond-
heid der Schapen noodzakelijlc. Worden deze in ge-
heel donkere hokken gehouden, zoo zal de wol wel
eene fiinheid en zachtheid verkri,] gen, welke gemist wordt,
wanneer zij den invloed der vrije lucht en des lichts
genieten; doch zoodanige wol zou geenszins eene be-
hoorlijke sterkte of al de eigenschappen eener deugd-
zame vacht verkrijgen. Dezelve zal eenigermate kunnen
worden vergeleken met de tedere en spilbge plant-ge-
Wassen, in kelders of op andere zeer donkere plaatsen
aangekweekt. Deze ondervinding moet hare toepassing vin-
den op de inrigting der stallen, welke ruim, luchtig,
en zoodanig behooren te zijn, dat het licht een ruimen
toegang vinde, hoewel de onmiddellijke werking der zon-
nesiralL dient te worden afgeweerd.

Dan, hoe noodzakelijk het hebt voor het leven en de
gezondheid der Schapen zi.i, zoo behoeft hetzelve niet
geheel vrij op de
Wol zelve uitwendig te werken om
den groei te
bevorderen, gelijk zulks uit de handelwij-
ze van de Schapen te bedekken, blijkt. Volgens proe-

-ocr page 110-

ven, door den Heer tehnaus , in Frankr^k genomen, en
door anderen, in Duitschland herhaald (*), werd de wol-

-ocr page 111-

groei, door de Scliapen met grof lijnwaad te beklee-
den, zelfs vermeerderd, zoodat ieder zoodanig, met
een kleed overdekt, fijnwollig, Schaap, zeven looden
wol meer opleverde dan de niet bekleede Schapen, wel-
ke tot tegenproef dienden. De wol der bedekte Scha-
pen was langer, zachter, en vetter, terwijl de punten
korter en minder ruw waren, zoodat van dezelve niet
zoo veel verloren ging, bij de bewerking (*), De gro-
ve honde - haren werden, op het eerste gezigt, gemak-
kelijk ontdekt, daar deze boven het effen platgedrukte
vlies uitstaken, waardoor het uittrekken gemakkelijk
werd gemaakt. De ligte onderkenning dezer haren is
van groot belang bij het uitkiezen van spring - Rammen.
De regen maakt de wol niet nat, daar het vette kleed
het water niet doorlaat. — De kosten eveiav/el der be-
kleeding , de gedurige oppassing, om dezelve op de
Schapen geregeld vast te houden, en de vermeerdering
der
vuile, slechtere, dije - wol, doordien de slippen der
dekkleeden vele onzuiverheden opnemen, mogen onder
de onvoordeelige uitwerkingen dezer behandeling worden
gerekend. Niettemin wordt dezelve, als voordeelig,
aan de Schaaps-houders aangeprezen.

De koudere of warmere gesteldheid der saisoenen en
de geographische ligging des lands hebbeia almede eene,
niet onbeduidende, uitwerking zoo wel op de hoeveelheid

-ocr page 112-

als de hoedanigheid der wol. Daar de warmte de werk-
zaamheid der huid opwekt, en aan den bloedstroom eene
rigting naar buiten geeft, waardoor de voeding der wol
bevorderd wordt, groeit dezelve in den zomer sterker
dan in den winter, hetwelk te meer verschilt, naarma-
te\' het
eerstgemelde saizoen zich door bestendige warm-
te , het laatste
door sterkere en langdurige koude onder-
scheidt. In de warme jaren vallen daarom de vachten,
onder \'overigens gelijke omstandigheden, zwaarder dan

in de koudere.

Een gering verschil van aardrijkskundige ligging brengt
geene zoodanige verandering aan de wol toe, dat zulks
op kleine afstanden merkbaar is. In de gematigde lucht-
sLreken toch behoudt de wol, onder eene gelijke be-
handeling der Schapen, dezelfde hoedanigheid, gelijk
aulks , door de overbrenging der Merinos naar de meer
noordelijke en koudere landen van Europa, voldoende be-
wezen is.

Anders schijnt het hieromtrent gelegen te zijn, ten aan-
zien van het uiterst verschil tusschen de landen van een
zeer warm of heet, en koud klimaat. De wol der schoon-
ste en fijnste Merinos, zou, volgens de verzekering van
sommigen, in de heete gewesten van Amerika, zooals
in Chili, Peru, ook in Oost-Indië , spoedig grover wor-
den , en zich in slichle, stijve, haren veranderen. Men
2al hierbij
evenwel moeten onderscheiden, in hoe ver
deze verbastering der wol aan het klimaat of de voed-
selen op zich zelve, of wel aan de vermenging met de,
aldaar
gevonden wordende, land - Schapen zi.j toe te schrij-
ven ("^j. In de verste noordelijke landen, b. v. op Ijs-

-ocr page 113-

land, is de ontwikkeling der wol trager, en deze is
hard van aard; doch de noordsche Schapen bezitten ,
onder de grovere lange haren, nog eene fijnere wol.
Welke
voornamelijk des winters de vacht dikker maakt (1).

Men wil zelfs, dat de Schapen, welke in de zuide-
lijke landen de bedoelde onderwol ontberen, deze zou-
den verkrijgen, wanneer zij naar het noorden worden
verplaatst (f). Voor het overige, zijn de hooge en
drooge landstreken meer geschikt voor de aankweeldng
Van zeer fijne, korte, en kroese wollen, de lagere
en vochtige voor die der lange, kloeke, en slichte wol-
len, waarover reeds vroeger gehandeld is.

De hoedanigheid der wol hangt eindelijk mede van

1  Sturm, a. p. S. 50.; Schmalz, a. p. S. 60.; Germers-
Hausen en pohl. Th. I. S. 43. u. w,; RiEbe, Vas Schaf
^nd die Wolle,
S. II.

(f) Geumershausen en pohl , B. I. S. 42. De Mouflon
heeft op het warme
Sicilië slechts haren, terwijl integen-
deel, volgens
pallas, de Argali, in het noorden, tevens
in de winter - bedekking bezit.

-ocr page 114-

( 82 )

den ouderdom, en de iierhaalde scheringen der Schapen
af. Men heeft vroeger gemeend, en velen verkeereii
nog in het denkbeeld, dat het Schaap, even gelijk ve-
le kortharige dieren , de wol verwisselt, zoo namelijk,
dat de oude wol, op een meer of minder gezelten lijd,
zou uitvallen, en door nieuwe vervangen worden,
zoo als wij zulks bij het verharen van hel Paard e»
Rund opmerken. Hierop berust dus bij hen de bepa-
ling van den regten tijd, waarop het Schaap behoort
geschoren Ie worden, zijnde die, waarop de nieuw®
wol voor den dag komt, als wanneer de oude derzel-
ver volkomene rijpheid heeft verkregen. Wacht men lan-
ger met de schering, dan wordt de nieuwe wol, die
meer en meer in lengte toeneemt, met de oude afge-
sneden , hetwelk ongelijkheid en verlies te weeg brengt,
gaande ook de oude veelal verloren, daar zij uitvalt,
of ligtelijk wordt los gerukt {1). Deze beschouwing be-
evenwel op eene dwaling.

-ocr page 115-

liij hel wiWe Schaap schijnt eene wol - verwisseling
plaats te hebben. Zooals de berigten melden, verlie-
zen de noordsche Schapen de onderwol jaarlijks.
Waarvoor spoedig nieuwe in plaats komt. Over het ge-
heel bezitten ook de Schapen, welke nog niet veredeld,
en het naast aan den oorspronkelijken staat gebleven
zijn, eene meerdere neiging, om de wol in den zo-
mer af te werpen, dan de veredelde. Bij onze, in meer
of minderen trap veredelde. Schapen, of die\' tot den
Volkomen staat der huiselijkheid zijn gebragt, is de
wol aan geene geregelde verwisseling onderworpen, maar
dezelve blijft voortgroeijen, en is dus blijvende. De tem-
ming en kunstmatige voortplanting van het Schaap heb-
ben dus te weeg gebragt, dat dit dier de wol zoo lang
behoudt, totdat men hetzelve deze ontneemt. De ver™
andering, welke vooral in de huid van het Schaap,
door den invloed dezer behandeling, werd voortgebragt,
zal als de waarschijnlijke oorzaak moeten worden be-
schouwd, dat het de eigenschap, om de wol jaarlijks
af te werpen, verloren heeft (f). De lammeren verlie-

-ocr page 116-

zen alleen de moeder-haren, waarmede zi) ter wereld
komen, in het eerste levens-jaar (bladz. 26).

Ook dan, wanneer het Schaap niet geschoren wordt,
groeit de wol bestendig voort , doch de wasdom ver-
mindert, na den drie- of vierjarigen leeftijd, en houdt
met het zesde of uiterlijk achtste levensjaar op. De
voeding en behandeling hebben hierop evenwel een be-
spoedigenden of vertragenden invloed, gelijk zulks door
de ondervinding wordt bevestigd De punten der wol-
haren worden dan eerst bruin van kleur, hetwelk ver-
dorring en afsterving
{gangraena senilis) te kennen
geeft. Men heeft ondervonden, dat de wol, tien jaren
lang, op het ligchaam des Schaaps kan blijven staan.
Zij bad dan, bij de halfveredelde kortwollige Schapen,
met welke deze proeven genomen werden, de ongewo-
ne lengte van meer dan een rijnlandschen voet verkre-
gen. De Schapen waren naauwelijks meer in staat, om
zich te bewegen, doordien de wol op den grond sleep-
te. Het is evenwel twijfelachtig, of de wol der gemee-
ne
onveredelde Schapen zoo lang op het hgchaam aan-
wezig kan blijven (1).

Valt de wol, bij het overslaan der jaarlijkscbe sche-
ring, met vlokken uit, zoo als men dit bij de laatst-
bedoelde Schapen meermalen ziet gebeuren, dan vloeit
zulks voort uit de slapheid der huid, of uit gebrek aan
voeding, ter oorzake eener zwakke of ziekelijke gesteld-
heid der Schapen, of de wol wordt werktuigelijk,
door zich vast te haken, uitgerukt, waaraan dezelve te
ligter bloot staat, naarmate zij langer i?.

3ïen is bet almede daarover oneens, of de wol, wei-

1  Ei.sner, Uibersicht, Th. II. S. 177,

-ocr page 117-

l<e niet iaarlijks geschoren wordt, de hoedanigheid der
twee - scheutigheid verkrijgt. — Sommigen namelijk wil-
len, dat
zich in de wol-haren, op de plaats, alwaar
de groei van het eene jaar in dien van het volgende
overgaat, eene matte of zwakke plaats laat opmerken,
even als zulks, hij de ongeregelde voeding, ten gevol-
ge eener veranderde voedering, of wegens ziekelijk-
heid, wordt waargenomen. Anderen schrijven de twee-
scheuligheid alleen aan de laatsgenoemde oorzaken toe,
en stellen, dat de wol bestendig en gelijkmatig voort-
groeit, zonder den jaarkring door een knik of teeken
aan te duiden, en dat, indien de wol van meerdere
jaren
twee-scheutig is, dit aan eene gestoorde voeding,
uit de genoemde omslandighedeii ontstaande, moet wor-
den toegeschreven, doch geenszins aan den meerderen
ouderdom der wol op zich zeiven {1). Hoewel
ik in
dezen lusschen de verschillende gevoelens, uit eigene on-
dervinding, niet durf beslissen, zoo meen ik echter in de
vorming der horen - kringen , welke den ouderdom der Scha-
pen aanwijzen (biadz. 159, St. L), eenige waarschijn-
lijkheid te vinden, dat er, bij den overgang van den
groei der wol van het eene jaar tot het andere, eene
plaatselijke verfijning der haren ontstaat. Immers laten
zich deze kringen, door humie kleinheid en meerdere in-
Sedrongenheid, van de overige duidelijk onderkennen,
lietwelk, onzes oordeels, alleen uit eene verandering,
"Welke in de doorloopende wol-haren, die tot de zamen-
stelling van den horen-koker dienen, plaats heeft, kan
Worden afgeleid.

1  Men vindt hierover gebanrleld in de AU gemeint Land-^
wirtschaftliche Zeitung
van euder, Augustus 1832, S. 252
en verv. — Voorts in de meeste Duitsche geschriften over de
Schaapsteelt. Ook in een reeds aangehaald werkje, getiteld:
Uthcr Schaf-Veredlung und Woll-Verwendung ^ Leipzig
1833. S. 24,

-ocr page 118-

De lammeren worden, in de meeste landen, doorgaans
voor het eerst geschoren, in het begin des tweeden jaars,
nadat zij geboren zijn. Jonger zijn dezelve te gevoelig
en teér, en men stelt hen, door de wol - bedekking van
het ligchaam weg te nemen, ligtelijk bloot aan nadee-
lige uitwerkingen, welke het vatten van koude kan te
weeg brengen. De meerdere zwaarte, welke de vaclit,
in het volgende jaar, erlangt, vergoedt het gemis der
geringe opbrengst van het eerste jaar (1).

De lammer-wol heeft bijzondere eigenschappen. De
haren zijn aan de buitenste einden spits, en dunner dan
aan de oppervlakte der huid, waarvan het tegenover-
gestelde plaats heeft, bij de wol der volgende sche-
ringen, Deze spitsheid vertoont zich ook in de gedaan-
te vau den wolstapel (zie bladz. 26). De wol van
lammeren is zuiverder, ligter, en lijdt minder verhes
bij de bewerking dan de wol van ouderen Schapen,
ofschoon dezelve somwijlen nog met vele
moeder - ha-
ren
kan bedeeld zijn. Zij is voor sommige slolFen,
bij
V. voor hoeden (f) bijzonder geschikt. Door bijmen-

1  In Frankrijk worden de lammeren veelal reeds in hét
eerste jaar geschoren, dewijl men hier wil dat de geschorene
lammeren heter gedijen dan de ongeschorena. Ook doet men
zulks tot het verdrijven van ongedierte, hetwelk moeijelqker
geschiedt, wanneer
zij reeds achttien maanden oud zijn geworden.
(tessier, a, p.p. 155). Dj vroeg gevallene lammeren worden dan
reeds in de lente, de latere in Julij of Augustus geschoren. Om
dezen tgd worden de vachten afgenomen, ook dan, wanneer de
wol nog te kort mögt zijn voor het gebruik. Bovendien
schijnt
de lammer-wol in Frankrijk tot onderscheidene stoffen te wor-
den aangevvend, waardoor zij hier eene meerdere waarde be-
zit dan elders. (Zie
perault de jotems, enz. a. p S. 37,
en de bijvoeging van
ANDré, in de Hoogduitsche Yertaling.)
De laatste bepaalt de opmerkzaamheid der Scliaapshouders en
Fabrikanten in Duilschland op het gebruik der lammer-vol»
naar het voorbeeld der Franschen,
(f)
Lasteyrïe, a. p. bladz. Ü3.

-ocr page 119-

ging van lammer-wol onder grovere wollen kan men
aan de stolfen eene meerdere zacblbeid en liglheid bij-
\'belten. Zij wordt somwijlen met voordeel, voor eeu
gedeelte, in de lakens verwerkt, tot welke zij alleen
te slap en te zwak zou zijn, vooral wat de vol-kracht
betreft. Bij de fijne wollen wordt zij doorgaans op een
vierde\'van den prijs minder in waarde geschat dan de
Wol van volwassene Schapen. Ten aanzien der geringe-
re
wol-soorten, is dit verschil minder aanmerkelijk.—
De wol der jaarlingen bezit doorgaans de aanzienlijkste
lengte , doch dezelve is , hoewel zachter , nogtans min-
der fijn
{1) en sterk dan die der volgende scheringen.

Wij hebben reeds vroeger gezegd, dat de wol-ha-
ren, door de schering, eene andere gedaante verkrijgen.
De uiteinden
namelijk worden dikker, waardoor ook
het uitwendig aanzien der vacht veranderd wordt. De-
zelve
wordt van buiten digter en gevulder dan bij de
lammeren, of nog niet geschorene Schapen. De wol -
haren, bij de schering, wordende afgeknipt, en dus
gewond , schijnt de sterkere toevloed van voedende dee-
len, welke, ter heeling der geopende haar-buizen, naar
de korle einden plaats heeft, eene verdikking in dezelve
te weeg te brengen. Mogelijk kan het openen der wol -
baren aanleiding
geven tot het indringen van water fcü

Ü

1  Men heeft wel gewild, dat de lammer - wol fijner zij,
"lan die der volwassene Schapen. Zulks wordt evenwel, hij naauw-
keurig onderzoek, niet met de waarheid overeenkomstig be-
tonden. Eerst dan, wanneer het Schaap des-telfs volkomen
Aasdom heeft verkregen, bezit de wol de grootste fijnheid.
(
Gebmek.hausün en eohl , a. p. ïh. I. S. 209. Sturm,
■ßeärägeS. 18.) Deze wil opgemerkt hebben, dat, na het vier-
de en vijfde jaar, de fijnheid der wol, met ieder jaar, loe-
^eetnt, doch dat de hoeveelheid vermindert. Da elasticiteit of
heerkracht en zachtheid zouden, met ieder jaar, na de tand-
^\'«eiing, vermeerderen, doch de
sterkte der wol afnemea.

-ocr page 120-

andere zelfstandigheden, waardoor de einden dikker wor-
den , en de haren eene omgekeerd - kegelvormige gedaan-
te aannemen (1).

Be wol der tweede schering is reeds minder harig,
fijner, en ook sterker. Van de derde tot uiterlijk de
achtste schering, wordt de beste wol verkregen; doch
aan die van de derde, vierde, en vijfde schering mag
algemeen de voorkeur worden gegeven, dewijl zich
dan
de meeste sterkte met de grootste fijnheid en andere
goede hoedanigheden vereenigt. Na
het gemelde tijdstip
nemen sommige dezer eigenschappen af, en de wol ver-
mindert; zoowel in kwaliteit als hoeveelheid. Wanneer
de
voedings-kracht des ligchaams verzwakt, en de huid
onwerkzamer wordt, heeft zulks een verminderden wol-
groei ten gevolge. Dezelve blijft dan jaarlijks korter,
en verkrijgt, hoewel de fijnheid behoudende, eene schra-
lere hoedanigheid.
Zij wordt onsterk , dor , en harder,
wegens de geringere hoeveelheid vet-zweet. Om deze re-
denen bezit de wol van zeer oude Schapen altijd eene
mindere waarde dan die van jongere, voor de gewone
fabrijcaten, en dezelve wordt eindelijk onbruikbaar.

Velen (t) stellen, dat het herhaald scheren der lam-
meren den groei en de fijnheid der wol bevordert, en
hebben op dit beginsel een nieuw stelsel van wol-ver^
meerdering en
verfijning gegrond. Volgens de waarne-

1  Peraült de totems enz. a. p. S. 8.
(f) Waldinger, Wahr neming en an Schafe, um über
ihr Befinden urtheilen zu können,
Wien und Triest 1815.
S 70. Schmalz , Anleitung u. s. w. 1833. S. 81, en an-
deren zqn van gevoelen, dat eene vroegtqdige schering der
lamineren, namelijk in hetzelfde jaar der geboorte, de Scha-
pen eene diglere wol doet verkrijgen. Blen zie hierover ver-
der de
Allgemeine Landwirtschaftliche Zeitung van 1833.
S, 381 : Vermehrt das meermalige Scheeren die JVolle der
Schaafe?
en van 1834, S. 146 : Fermehrter JFoll- und Haar-
■ivachs der Merinos,
Schmalz, Thicrveredlungskunde, S. 113.

-ocr page 121-

mingen en beschouwing van den Heer petri, te There-
sienfeld,
in Oostenrijk^ zouden, door bet scheren der
jonge lammeren, en wel, in het eerste jaarna de ge-
boorte , drie of vier malen, en, in het tweede, twee
of drie malen, de wol zoodanig vermeerderd worden,
dat vervolgens de Schapen, bij dezelfde hoeveelheid voed-
sel, het dubbelde gewigt opleveren, en dat zij daarbij
tevens de alleredelste en fijnste hoedanigheid verkrijgt.
Deze eigenschappen worden , volgens hem, verder, door
de bestendig voortgezette onderlinge voortteling van dus-
danige , vroeg en bij herhaling geschorene, Schapen,
aan de nakomehngen medegedeeld en standvastig gemaakt.
De gemelde Landhuishoudkundige is van oordeel, dat,
door het herhaald scheren, het getal der wöl-draden,
op dezelfde oppervlakte der huid, wordt vermeerderd,
hetwelk digtwoliigheid voortbrengt, terwijl de verme-
nigvuldiging fijnheid ten gevolge moet hebben: uit hoof-
de , dat de meerdere wol - haren of haar - wortelen de
onbezette plaatsen der huid innemen, zoodat hierdoor de
ruimte voor grovere wolharen beperkt wordt.

Ofschoon het niet te ontkennen valt, dat eene herr
haalde schering den wol-groei versterkt, wat de lengte
der haren betreft (1) , zoo valt het moeijelijker te ver-
klaren , hoe dit middel kan strekken ter bevordering
der digtwolligheid, en daarmede in verband staande
Verfijning der wol. De mogelijkheid hiervan komt ons
slechts op twee wijzen eenigermate denkbaar voor. Na-
melijk, de herhaalde schering moet die verandering op

1  Men denkt hierbij onwillekeurig aan de uitwerking, wel-
ke het meer of
minder herhaald afscheren van den baard, en het
afknippen des hoofd-haars op den sterkeren groei derzelve heb-
ben. —
Dj vederen en het dons der ganzen groeijen spoedi-
ger aan, naarmate zij meermalen worden geropt.
(Zie om-
trent dit onderwerp de opmeri- inge j van den
Heer petei , ir
de Qeconomiscke Wcuigkeiten 1832, S. 260).

-ocr page 122-

de levens-werking der huid te weeg brengen, dat in
dit deel een meerder getal van haar-beursjes, benevens
kiemen en wortels, worden gevormd; of wel, uit de
reeds
bestaande wortels, moeten zich meerdere wol-ha-
ren ontwikkelen, ten gevolge der versterkte voedings-
kracht , welke, door het bestendig afscheren, in dezel-
ve , als het ware, wordt opgehoopt. — Men zal zich
moeten voorstellen, dat er eene soort van uitstoeling
plaats hebbe, overeenkomst hebbende met die der graan-
of andere plant - gewassen , wanneer deze bij herhahng
worden afgesneden of gesnoeid, als waardoor de hal-
men of takken naderhand vermeerderd worden. Welke
dezer verklaringen voor de meest aannemelijke moge
worden gehouden, gesteld, dat de zaak zelve op eene
voldoende ondervinding gegrond zij , waag ik niet te
beshssen. — Eene verdere beproeving zal in dezen niet
overtollig mogen worden geoordeeld. Ik had hiermede,
reeds in het jaar 1330, een begin gemaakt, doch de
ongunstige invloed des weders op de lammeren, die
door het ongans werden aangedaan, en daardoor zijn
gestorven, heeft toen de voortzetting der proeven doen
verijdelen. Ik hoop dezelve te hervatten.

Men scheert ook meermalen de Schapen twee malen in
het jaar. Bij ons heeft dit alleen plaats ten aanzien van hel
kleine Heide - Schaap , doch niet algemeen {1). Hel twee-
maal scheren der lange wollen geschiedt met oogmerk, om
dezelve korter te verkrijgen, voor sommige bewerkingen,
terwijl zij hierbij ook minder verontreinigd blijft. Bij
de kudden, welke voortdurend aan de schurft lijden {f),
wordt de tweemalige schering dikwijls noodzakelijk , om
een groot verlies van wol, welke, door het uitvallen,

1  Zie bladz. 650, D. II; ook ï. Kofs, Magazijn, D.
V. bladz. 133.

(f) Vas schmier- und unreines Vieh der Duitschers j
vergelijk
gekmbrsixausen cn ïohl, a. p. Th. II. S. 420.

-ocr page 123-

■erloren gaat, voor te komen. De eerste schering, ge-
schiedt dan des voorjaars, in de maand Mei, de twee-
de
m den herfst, op het eind van September. De
Zomer-wol groeit dus slechts vier, de winter - wol
®"geveer zeven, maanden, waarnaar de opbrengst
verschillen. Dit verschil is evenwel niet evenredig
de genoemde tijdperken, daar de warmere gesteld-
heid van den zomer aan den
wol - groei meer bevorderlijk
dan het koudere winter - saisoen. Vermits het weder
^»i het voorjaar somwijlen nog schraal, en in den herfst
«iet zelden guur en regenachtig is, hebben de Schapen,
»y de ontbloodng des ligchaams, van deze nadeelige in-
vloeden te lijden, waardoor zij meermalen aan ziekten
Worden blootgesteld.

Men heeft zich, vooral bij de kort- en fijn-wollige
Schapen, ten einde langere wol te verkrijgen, van het
»Hiddel bedient, om dezelve twee, drie, of
meerdere jaren
op de dieren te doen verblijven; dan algemeen heeft deze
handelwijze niet aan het oogmerk des voordeels beant-
woord (-). Zij vindt nogtans bij voortduring hare voor-
standers. Hoewel men hierdoor wel eene lange en fijne
Wol kan erlangen, zoo wordt, volgens de ondervinding
er meesten, in hoeveelheid verloren, daar de groei in
«et tweede, doch vooral in het derde, jaar afneemt,
oodat de opbrengst, onder overigens gelijke omstan-
digheden, -i tot 1 en li pond weiniger bedraagt, in
^
^nredigheid der jaarlijksche schering (f). Anderen heb-

-ocr page 124-

( 92 )

ben ondernomen de Schapen drie malen in twee jaren
te doen scheren (*). Zonder voorts op de voor- of na-
deeien te zien, welke een langduriger verblijf der
wol
op het Schaap voor deze hebben kan, zoo verdient in aan-

den Heer w. p. kops, op IFildJioef, te Bloemendaal, in
1803 genomen, hebben aangetoond, dat, bij twee Hamels
van gelijke grootte, de opbrengst der wol van den eenen,
die jaarlgks geschoren was geworden, 23 oude ponden be-
droeg, in twee jaren, terwijl de vacht des anderen, welke
eenoiaal, in dezen tijd, geschoren werd, slechts 18, en dus
5 ponden ligter woog ( J.
-kofs , \' Magazi/n, D. I. bladz. 259).

Ten einde deze proef volkomen naauwkeurig worde geno-
men, zal daartoe hetzelfde Schaap behooren te worden gebe-
zigd. Men zou hetzelve de wol aan de eene he\'ft des lig-
chaams elk jaar kunnen afscheren, en aan de tegenzijde
doen verblijven. Zoodanige p.oeven zijn ook reeds, ten aan-
zien der tweemalige schering, genomen, door den Heer
bour-
geois,
Ie Rambouillet, medegedeeld in Ae Beiträge-v&n stürm,
B. III. S. 96. en verv., waaruit blijkt, dat de opbrengst
der zijde, welke tweemalen \'sjaars, namelijk op 1. Febr.
en 1. Julij geschoren werd, bij een MerinosSchaap, dat aan
deze proef werd onderworpen, 166, bq een ander 58 gram-
men meer wol opleverde dan van de z\'gde, waarvan dè wol
slechts eenmaal was. afgenomen. De tweemalige schering werd
dus berekend een voordeel van 3 en 1 pC,, naar de hoe-
veelheid, te iiebben gegeven, terwql zg meerdere deugdzame
of zuiver witte wol na de wassching uitleverde. Bg dragtige
moeder - Schapen wordt het scheren in den winter afgeraden,
en de tijd zal hierbij moeten verzet worden. Ten aanzien der
liorlwollige Schapen evenwel zal eene tweemalige schering gee-
ne belangrijke voordeden aanbrengen, dewijl de wol daarbij
eene te groote kortheid behoudt. Misschien zou het der moei-
te waardig »ijn, om deze proeven bij sommige onzer lang-
wolhge Schapen te herl,alen, ten einde te zien, of de wol
daardoor niet voor sommige stoffen geschikter zoude worden ge-
maakt, waartoe zij thans, wegens te groote lengte, met kan
worden gebezigd, tenzij aan stukken gesneden. (Zie bladz 6).

(*) Allgemeine Lajidwirtschaftliche Zeitung, S. 381.

-ocr page 125-

merldng te worden genomen, dat de Schaaps - houder
daardoor naar evenredigheid langer verstoken blijft van
de inkomsten, welke de wol hem moet opleveren.

Over het geheel zal men mogen aannemen, dat het
eenmaal scheren de geregeldsle voordeelen oplevert, en
Ook, althans in onze noordelijke streken, het meest met
^en welstand der Schapen overeenkomt. De wol zal
\'^lierbij ook aan de algemeene vereischten het best vol-
doen ; doch bijzondere oogmerken lot het verkrijgen van
^■eer lange of korte wol kunnen voorzeker, door het
^ferzetleh van den gewonen scheertijd, bereikt worden.

ZESDE AFDEELING.

Over het onderhoud door voedsel en de
verzorging der Schapen,

Hel Schaap ontvangt deszelfs voedsel en verzorging op
®1derscheidene wijzen } verschillende naar de streken, al-
en de oogmerken, waartoe dit dier hoofdza-
\'^^yk in de landhuishouding wordt aangehouden. Die
^^er bijzonder voor melk-gewin, om daaruit boter en
te maken, bestaan, worden algemeen in kleine
^^Ppels, bij het Rundvee, in beslotene weiden, en ook,
de zee - uiterwaarden, in uitgebreide kudden gehou-
Die gene, welke alleen om het voordeel van de wol,
^^nevens den mest, worden onderhouden, worden in kud-
^\'^ïivan een grooter of geringer getal, langs de wegen, of
^P Uitgestrekte velden, hetzij heide - of zand - gronden,
^^«er het beslier van een\' Herder en een\' Hond, gehoed!

IS van groot belaug voor den welstand van het

-ocr page 126-

Schaap, dat het een, voor zijne geaardheid geschikt»
voedsel erlange. Geen onzer huisdieren toch
ondervindt
zoo ligt eene zigthare afwijking in deszelfs gezondheid,
indien het gebrek moet lijden, slecht voedsel nuttigen,
of genoodzaakt wordt een ongepasten leefregel te vol-
gen, als het Schaap. Daar het onderhoud der Schapen
in den zomer verschilt van de voedering en behande-
ling, welke zij in den winter genieten, kan men hetzel-
ve onderscheiden in
zomer- en winter-verzorging.

I. Over de voedering en verzorging der
Schapen, in den zomer.

a. Over de weiden voor Schapen.

De weiden verdienen het eerst onze overweging. Het
Schaap bemint hooge en drooge gronden, vooral zoo-
danige, welke voedzame, eenigzins specerijachtige, gras-
sen en planten opleveren. De zwaarste rassen kunnen
alleen op goede, vruchtbare, weiden worden gehouden.
De ligtere soorten ondervinden, op schralere gronden,
eene voldoende voeding. Men kan de weiden, met be-
trekking tot de geschiktheid voor het Schaap, verdee-
len in
zoete en brakke.

Ten aanzien der eerste wordt gevorderd, dat zij hóog
en droog zijn, eene eenigzins afhellende ligging heb-
ben , of ten minste het water gemakkelijk doorlaten.
Lage, drassige, weiden, welke waterachtige,
laffe f
breedbladige, biesachlige, of slappe grassoorten en krui-
den voortbrengen, zijn voor de Schapen ten eenemalc
ongeschikt, daar deze planten onvoedzaam zijn, en cle
spijsvertering spoedig verzwakken. Op dusdanige
weiden
staat het Schaap menigvuldig aan het ongans en kwij\'
ning bloot.

Het loopen in een diepen bodem doet tevens eene
nadeelige uitwerking op de voeten. Bijaldien de Scha-

-ocr page 127-

pRii verpügt zijn aanhoudend op een weeken grond te
verkeeren, zonder, yan tijd tot tijd, op hoogere plaat-
sen te kunnen gaan, waarop de voeten zuiver en droog
worden, zoo ontstaat hierdoor ligtelijk ontsteking, wel-
ke niet zelden tot eene kwaadaardige voet - verzwering
of het zoogenaamde rot-kreupel aanleiding geeft.

De brakke gronden, zoo als de buitendijk sehe landen,
of
zee - uiterwaarden, ook kwelders of schorren genaamd,
zijn , over het geheel, voor de Schapen zeer geschikt (*).
Zij leveren ziltige, drooge, meer dorre dan sappige,
gewassen op, welke door het Schaap worden bemind,
en voor de gezondheid voordeelig zijn. Ofschoon de
bedoelde brakke gronden algemeen niet tot de hooge
en drooge behoorén, zoo dienen zij evenwel niet te
laag of waterig te zijn, dewijl dezelve ook dan, on-
geacht hunnen ziltigen aard, voor het Schaap nadee-
lig kunnen worden, hoezeer altijd minder dan de lage
zoele of moerassige binnenlanden.

Het is zeer schadelijk voor de gezondheid der Scha-
pen, dat zich, op de akkers, water in poelen verza-
melt, hetwelk stilstaande bederft, en eene hoogst ver-
derfelijke hoedanigheid kan verkrijgen (f). De velste

-ocr page 128-

groncleji, welke zeer saprijke planten geven, zijn niet
altijd als de beste te houden voor de gezondheid der
Schapen, hoewel dezelve zeer geschikt zijn, om de die-
ren spoedig vet te doen worden. Nieuws en sterk be-
meste landen zijn almede ongezond voor de Schapen; zij
worden daarop ligt kwijnende, vooral indien de weide
geheel is overgemest, zoodat er geene plaats is overge-
bleven, waarop zij kunnen grazen. Kort, fijn, behoor-
lijk volgroeid, vóórgras behoort tot de beste voedsels
voor het Schaap. Het tweede of nagras, namelijk het
zoogenaamde etgroen, is minder voedzaam, en waterig.
Jonge klaver is mede te slap, en bezit de eigenschap
van ligtelijk eene gevaarlyke opgeblazenheid of de wind-
zucht te verwekken.

De Schapen kunnen voorts op de jonge tarwe, rog-
ge, garst, en haver, voor een tijd, worden geweid,
hetwelk vooral dan met voordeel geschiedt, als deze
gewassen, des voorjaars, te welig opschieten. Zij heb-
ben de verslappende uitwerking met de jonge klaver
eenigermate gemeen. Ook de boekweit kan als groen -
voedering of weide voor de Schapen dienen. Men heeft
/evenwel meermalen waargenomen, dat dezelve, onder of
/ J^a hel gebruik van dit voedsel, eene zwelling van den
/ kop en der ooren ondervonden, vergezeld vaa eene
^ sterke jeukte, en een roosachtig uitslag over het li-^-

chaarn. Inzonderheid brengt de boekweit deze uitwer-
king voort, wanneer dezelve in bloei staat, en het
zaad zich begint te zetten

bestemd, op deze weiden, om de Schapen vel te doen wor-
den, juist zoo lang, tot dat deze ziekte staat uit te breken,
als wanneer zij gesiagt worden.
{Pr actisches Ueher zicht über
die Krankheiten der Schafe, aus dem Englischen, durch
m. h. schilling-, Leipzig 183J. s. 86).

(*) Thaer, Möglinsche Annalen der Landwirtschaft,
B.
5. Ä. I, I8£0. B, 6. L 110 en 331; B. 7. .SV. 1.

-ocr page 129-

Eindelijk komen ook de braak - velden en stoppel-
landen in aanmerking. Op deze kunnen de Schapen
niet voordeel, in bet voor- en najaar, worden geweid.
De garst-, tarwe-, boonen-, en erwten-stoppels zijn
de gezondste. De haver - stoppel mag slechts zoo lang
beweid worden, als de uitgevallen haver nog nipt be-
gint te ontkiemen. Heeft dit plaats, zoo dienen de
Schapen van dezelve te worden verwijderd, daar het
eten van de ontkiemde haver ligt een\' hardnekkigen
doorloop te weeg brengt, of ben in de leverbot - ziekte
doet vervallen (1). Is er evenwel, in den herfst, eene
sterke nachtvorst overgegaan, zoo willen sommigen, dat
Ook deze stoppel-velden zonder gevaar kunnen worden
beweid.

Een groot aantal planten en gras-soorten worden door

1  ScHWERTZ, Anleitung zur Kenntniss der Belgischen
Landwirtschaft,
Tom. 11. S. 349.; Germershaüsen en POHii,
p. Th. I, S. 242.;
Gaspares, Abhandlung von den
, ansteckenden Krankheiten der Schaafe, aus dem Französin
^\'^hen überzetst, mit Anmerkungen von
Dr. J. E. NIEmak,
Halle 1822. S. 19, benevens de bijvoeging des Yertalers.

7

-ocr page 130-

liet schaap genuttigd Tot de grassen, en kruiden,

welke de Schapen bijzonder gaarne eten , en een goed
voedsel opleveren, behooren: onderscheidene soorten van
dravik (Festuca) , inzonderheid de schaaps - , de
roode, en hai^dachtige dravik [Festtica ovina, rubra,
et duriuscula);
de gekamde vi7igerpluim {Cynosuriis
cristatus);
het knobbelig beemdgras (Poa bulbosa);
het reukgras {Anthoxanthurn odoratum) / de bogtige
windhalm {Aira Jlexuosa) ;
de paniek - soorten {Pa-
nicum);
het trilgras {Briza media) ; het havergras
{Melica) ;
het beemdig drieborstelig gras, of de geel-
hloemige haver {Tidsetum pratetise. Avena Jlavencens);
de meeste soorten van het zwenk-gras (Bromus) en
van bet
zorggras {llolcus) ; de gemeene muur {Alsine
media) ;
de gemeene en tandige oogentroost {Euphra-
sia officinalis et Odontites);
de gemeene Brunelle en
het
bentveld - kruid {Prunella vulgaris et laeiniata) ;
het taskruid {Tlaspi Bursa pastoris) ; de heide-plant
(Erica)
ƒ het varen - kruid {Filix) ; het duizendblad
{Achillaea millefohum) ;
de gewone pimpernel {Pole-
rium sanguisorba) ;
de veldthym {Thymus Serpijllum);
de rosmartjn en lavendel, welke twee laatsten even-
wel niet tot de inlandsche kruiden behooren, en meer

-ocr page 131-

andere, die niet alle hier kunnen worden opgenoemd
Behalve deze voederstoffen, welke in het wild of in de
weiden groeijen, komen nog, als gezonde voedsels voor

-ocr page 132-

het Schaap, Vele moeskruiden, boombladen, basten,
wortel - gewassen , en peulvruchten in aanmerking, waar-»
vfin de
voornaamste bij de kunstvoeders en winter-voe-
dering
zullen vermeld worden.

Als- weinig voedzame planten voor het Schaap mag
men houden: meerdere soorten van
eerenpiijs (Veroni-
ca);
het katoenpas {Eriophorum pohjstaohion); on-
derscheidene biessoorten [Scirpus, Juncus); de bosc/i-
be&ien {Vaccinium Myrtillus);
het rondbladicj winter-
groen {Pyrola rotundifoUa) ;
de brandnetels {ïïrtica);
het duurzame bingelkruid {Mercurialis perennis);
de gevlakte kalfvoet {Arum maculatum); de wil-
de pinksternakel (Pastinaca arvensis)
; meer-
dere
soorten van duizendknoop {Polygonum); de moe-
ras-basterd • wederik {Epilobium palustre);
de wil-
de wijngaard {Bryo7iia alba);
het beenbrekend steen-
gras \' {Anthericum ossifraguM^, ;
de gemeene hutter-
toorlel {Pinguieola vulgaris); hel langharig haviks-
kruid {llieraeium pilosella) ; de waterboterbloem {Cal-
tha paluüris);
de windbloem en keukenschei {Ane-
mone nemorosa
(t) et Pulsatilla), en meer andere.

~ (*) Ei] Runderen , welke een tijd lang uitsluitend met deze
plant
gevoederd werden, heeft men mede waargenomen, dat
dezelve door
eene hevige uitslag - ziekte werden aangedaan,
die evenwel zonder jiadeelige gevolgen aOiep. (
HeusinoEK,
Zeitschrift a p. S. 102 ; DüPUY et Vatel , Jour na\', pratique dc
MédecineFétérinaire,
Dec. 1826, p. 547 ; eeuckart , a. p. S. 43)-
(•j;) De windbloem is meermalen vcrdacht gehouden van he^
bloedpissen, bq het Schaap zoowel als Rundvee, te veroor-
zaken. (r. DRiEssEN, in het
Fee-artsenijkundig Maga-Jj^i
D I. biadz. 124; lïnnaeUs Amoenit. Academ-. Tom. VH)\'
De laatste zegt, dat de Schapen deze plant
gewoonlijk
aaniaken
, doch Wanneer zij dezelve elen, daarvan ook cenc
bloedige doorloop krijgen. Hij houdt de windbloem voor li"
hloedhruid { Iferba sanguinalis) der ouden. Anderen hoe-
den deze p\'\'aut wel vóór onvoedzaam , doch overigens, ev^
als de
muizen - ooren , het haviks - kruid, de moeras
terd-wcderik, voor orjschadelijk. f iiei\'singer Physiologie S. 1-

-ocr page 133-

De volgende planten worden opgegeven als een scliade-
lijken of vergiftigen invloed op de gezondheid der Scha-
pen uit te oefenen , zijnde : de
muizen - ooren {Mtjositis
soorpioïdes) ;
onderscheidene raTion/ce/-soor/ere , name-
lijk de
egel-ranonkel of het egel - gras {Ranun-
culus ßammula) ;
de knol-ranonkel of het Si. Anto-
ny-raapje [Ranunculus bulhosus) ; ée akker-hanevoet
{Ranunculus arvensis) (f) / het jeukkruid {Ranunculus
soeleratus)
; de Schaapszuring [Rumex acetosella)
(Zie bladz. 79, St. I.); de akker-paarde-staart of bet
keermoes {Equisetum arvense); h^l padde -gi^as (Juncus

hiifonius); de %onne\'\'dauw {Drosera rotundifolia),
het penningkruid {Lysimachia nummularia) ; versclnl-
lende soorten der
wolfsmelk {Euphorhid) ; het gewoon
genade-kruid {Gratiola officinalis {%)) ;
de vergiftige
waterscheerling {Cicuta vitosa) ;
de bruine wilde
kervel {Chaerophyllum temulentum) ;
de klaproos {Pa-
paver Rhaeas
wordt vergiftig voor lammeren gehou-
den

Aan sommige dezer planten zijn welh\'gt meermalen
iiadeelige uitwerkingen toegeschreven, welke in de al-
gemeene ongezoiide gesteldheid der weiden dienen le
^Vörden gezocht. De proeven althans, door den Hoog-
^pgraar
abugaard, te Copenkage, met den x-onne-dauw

-ocr page 134-

<renomeii, hebben geenszins de vergiftige eigenschap de-
zer plant bevestigd. Dezelve is wel scherp , bijtend, en
maakt, op dé huid gelegd zijnde, dezelve rood; doch
een oud Schaap, drie weken lang, dagelijks met een
handvol van deze plant gevoederd zijnde,
ondervond
daarvan geene de geringste ziekelijkheid of verschijn-
selen van borst - of lever - aandoening, welke gewoon-
üik aan haar worden toegeschreven. Deze proef werd
bij nog meerdere Schapen met hetzelfde gevolg herhaald.
Evenmin ondervond men van de
water-muizen - oor,
waaraan algemeen, ook in ons land, het ontstaan van
het ongans wordt toegekend (Zie bladz. 74, St. I.), eenige
nadeelige uitwerking (*).
Sturm houdt het gevoelen der
Herders, dat bet eten van het
penningkruid (in het
Hoogduitsch Egelkraut genaamd), waarschijnlijk wegens
de ,
uitwendig eenigermate overeenkomende, gedaante der
bhden met die der leverbotten, deze dieren in de le-
vers der Schapen zouden voortbrengen, voor ongegrond.
Hij voedt dezelfde meening ten aanzien der veronder-
stelde schadelijkheid van het
padde - gras , hetwelk ins-
gelijks als eene verderfelijke plant voor de Schapen en

(*) Versuche und Erfahrungen über die JFirkung ver-
schiedener, Gifte auf Thiere, nebst einigen theils neuen,
iheils
wider holten. Versuche, vorzüglich in Hinsicht auf
die Beantwortung der Frage, -wie weit men, aus ihrer un-
gleichen oder einförmigen JVirkung, auf Verschiedenheid
oder f er wandschaft der Arten im Thierreiche schliessen
kan, von
ERICH viborg, Sammlung von Abhandlungen
ii. s, w. B. I. S. 277. Tergelijk Dr. ic. f. h. marx, Ge-
schichtliche Darstellung der Giftlehre, Goettingen
1829,
Th.
II. S. 21. U. W. De ouschadeliikheid van het padde-
gras
en der gemeene veldkers ( Cardamine pratensis ) wordt
beweerd door schmalz. Volgens hem, laten de Schapen het
egel-gras onaangeroerd; hij beschuldigt, als oorzaak van het
ongans, de lage, ongezonde, plaatsen, alwaar deze
plautcti
groeijen. ( Anleitung u. s. w. S, 20 ).

J

-ocr page 135-

ander Vee wordt gehouden , daar zij , volgens de veronder-
slelhng van velen, het ongans zou doen geboren worden,
De weiden evenwel, waarin deze planten groeijen, moe-
ien als nadeelig worden beschouwd, vermits dezelve door-
gaans schaduwachtig en vochtig zijn (*).

Het is voorts bekend , dat hel Schaap, zoowel als
de Geit, sommige planten schadeloos nuttigt, welke
Voor andere dieren, om derzelver scherpheid of bedwel-
mende en vergiftige eigenschappen, nadeelig zijn, zoo
als bij
v. den tabak, de gevlekte scheerling, en an-
dere. Volgens de proeven van
daubentow, ondervonden
de Schapen, die met graagte het
jeukkrutd en de
knol - ranonkel of hel St. Antonij - raapje , acht dagen
lang, gegeten hadden, daarvan geen nadeel; dezelve
werden er zelfs niet dorstig van, hoewel deze planten
zeer scherp zijn. De
rvolfsmelk en wilde wijngaard
werden door dezelve onaangeroerd gelaten. Sommige
paddestoelen zijn voor de Schapen, Geilen, en ander
Vee hoogst vergiftig. Onder deze is de
vliegen -padde-
stoel {Jgaricus musearinus)
eene der gevaarlijkste
(Zie bladz. 74, St. L).

De weiden kunnen voorts nadeelige eigenschappen ver-
krijgen door den
honigdauw, welke, onder eene bij-
zondere , nog niet volkomen gekende, gesteldheid der
planten en des dampkrings, door de uilzweling van een
Äoelachlig vociit uit de de planten wordt voortgebragt ,
hetwelk op derzelver oppervlakte vast kleeft (f). Deze
Stoffe schijnt eene prikkelende werking op de inwen-
dige deelen uit te oefenen. Ten gevolge eener zieke-

{*) Zie Beschreibung nehst Abbildungen der den Scha-
fen nutzlichen Kräuter und Gräser,
von Dr. nees von"
Isenbeck
, in de Beiträge zur Theutschen Lnndwirtschaft
ü. s. w. von k. ch. &, sttiem, B. I, II, IH, IV.

(t) H. c, van hali,, Gedachten over den Honigdauw^
de Bijdragen tot de Natuurkundige Wetenschappm, D,

■III. Ktnk 1. \'

-ocr page 136-

( 1C4 )

lijke groeikracht der planten, ontstaan zeer dikwijls op
dezelve zoogenaamde woeker - planten , zijnde crr/;?/»^«-
mische voortbrengselen, welke, hoewel niet altijd, nog-
tans somwijlen, zeer schadelijke en vergiftige uitwerkin-
gen op verschillende dieren, en ook op het Schaap (*),
te weeg brengen, wanneer zij dezelve als voedsel nut-
tigen , zoo als door meerdere ondervindingen geble-
ken is.

Men zal aan de weiden, indien dezelve drassig zijn,
en er zich laagten op bevinden , waarin het water staan
blijft, veel verbetering kunnen toebrengen, door het
bezorgen eener geregelde afwatering, door ophooging,
het doorsnijden met gruppels, het uilgraven, en schoon-
houden der slooten. Vooral dient het
vlotgras {Festuca
fluitans)
, dat veel in de plassen van lage en moeras-
sige landen, en aan de kanten der slooten, groeit, be-
stendig te worden weggenomen , als zijnde, wegens des-

(*) Heüsinger Physiologie S. 126; tsevihantts , Ver-
mischte Schriften,
B. IV. S. 80; Gasparik, Abhandlung,
u. s, w. §. 5. Men zie hieromtrent verder : Ocer de hoogst
schadelijke eigenschappen, -welke dc voederstoffen kunnen
verkrijgen voor onderscheiden Vee, door cryptogamische
voortbrengselen, welke op dezelve huisvesten,
enz. door a.
nttman
en l. marchand, in het Vee-artsenijkundig Maga-
zijn,
2de D. 1ste en 2de Stuk. Dr. carl sphengel , die van
deze
Verhandeling eene Hoogduitsche vertaling heeft gegeven , in
zijn
Land- und Forstwirtschaftliche Zeitschrift für Brauns-
v/ieg, Hanover, und die angrenzenden Länder,
B. I. Heft.
II.
S. 495. Braunsweig 1834 zegt: dat de vergiftige en dik-
wijls doodelijke werking der
cryptogamen, welke op de voe-
derstoffen der dieren ontslaan , niet langer in twijfel kan wor-
den getrokken, Hg maakt melding van eene schielijke sterf-
te onder de Paarden waargenomen, welke aan het eten van
het
aardveil of den honds-draf {Glecoma hederacea) vrerd
toegeschreven, doch waarvan hij de oorzaak in cryptogamen,
tot het geslacht Puccinia behoorQnde, welke veelvuldig op
de aardveil huisvestsn, meende te moeten zoeken.

Jl

-ocr page 137-

zelfs walcrigheid, ongezond, en le nadeeliger, daar hel
Schaap dil gras gaarne en bij voorkeur eet. Voor het
overige, behoort de noodige zorg te worden gedragen,
dat de Schapen steeds zuiver drinkwater, op eeno ge-
makkelijke wijze, kunnen verkrijgen. Stroomend water
is, over het geheel, boven stilstaand uit slooten of kom-
men te verkiezen (1).

Eindelijk moeten de weiden beantwoorden aan de
rassen, en de hoeveelheid der Schapen, welke gehou-
den worden , daar zij op dezelve eene genoegzame voe-
din"- moeien vinden, terwijl dezelve anders aan verma-
gering en kwijning blootstaan, en ook het Schaap, dat
schraal onderhouden w^ordt, eene mindere hoeveelheid
wol oplevert, welke mede dikwijls eene slechtere hoe-
danigheid verkrijgt. Daar, waar de Schapen eene aan-
merkelijke plaats in de bezitting van den Vee-houder
beslaan, zal men op de verdeeling en inrigting der wei-
den , alsmede op de inzameling van de noodige hoeveel-
heid geschikt winter - voeder, moeten bedacht zijn.

Als een algemeenen regel wordt doorgaans aangeno-
men , dat in een land, alwaar vier Runderen hebben
geweid, nog twee Paarden voedsel kunnen vinden, en
voor zes Schapen genoeg te eten zal zijn. Men rekent,
dat het onderhoud van 7 of 8 Schapen met dat van
eene koe gelijk staat; sommige rekenen evenwel 10
Schapen op een Rund. De zwaarte der soorten,
zoowel van het een als ander Vee, maakt in de-
zen verschil. Van gras, klaver, of ander groen voe-
der nuttigt en verteert het Schaap eener middelmatige

-ocr page 138-

grootte ongeveer vier Nederlandsclie ponden daags
De
zwaardere inlandsche rassen zullen voorzeker eene
evenredig grootere hoeveelheid noodig hebben. Aan de
nadeelen, welke het houden van te veel Schapen, en bet
voortgezet beweiden van dezelfde landen met deze,
aan
zich verbindt, is reeds vroeger, op onderscheidene
plaatsen, herinnerd.

Men bedient zich mede van kunstweiden voor het
Schaap, welke kunnen bestaan uit gewone klaver,
rupsklaver of lucerne, banekammetjes of esparcelte,
spurrie, het haver-gras, het rogge- of ray-gras,
en meer andere. • Dezelve kunnen ook bij uitnemendheid
tot stalvoedering dienen. Deze planten worden afzon-
tlcrlijk of onder elkander gezaaid (f). Zij leveren ecu

-ocr page 139-

voortreffelijk voeder op, indien dezelve niet al te jong-
zijn, en, bij de voedering, de noodige voorzigligheid

-ocr page 140-

wordt in acht genomen. De Schapen hehooren daarvan
niet te veel op eens le eten, noch met deze voeders,
wanneer zi,i volgroeid zijn en in bloei staan, al te sterk
c-evoederd te worden. In het eerste geval, worden de
Schapen ligt door opgeblazenheid of de windzucht aan-
o-edaan, en, in het tweede, staan zij aan volbloedig-
heid en verhitting bloot. Door de yermenging dezer
voeders met stroo - baksel, of de bij voedering van stroo,
kan men deze nadeeien voorkomen. Ook zal het nut-
tiV zijn de Schapen slechts eenige minuten achter el-
kander te laten eten, en dezelve dan telkens, bij tus-
schenpoozen, zacht heen en weer te drijven, ("^j,

b. OvQT de drijf - of driflhoeding der Schapen,

In de streken, alwaar de Schapen in grootere kud-
den worden gehouden en gedreven, is derzelver levens-
wijze geheel verschillende van die , welke in beperkte
weiden grazen.
Het zijn voornamelijk de uitgestrèkte,
dorre, heide-velden en
zandige gronden, ook de klei-
achtige uiterwaarden,
op welke de eerstbedoelde Scha-
pen
onderhoud vinden, terwijl zij mede, langs di^jken
en wegen, al gaande weg, zich verzadigen. Deze wij-
KG van hoeding geschiedt onder hel toezigt en beslier
van een\' Herder en een\' Hond,

Utzteren, Colle 1832. Dit geschrift bevat vele aanwijzingen,
ook voor ons land van toepassing, en verdient wel, ten be-
hoeve van sommige streken, eene Hollandsche Vertaling.

(*) Journal d\'Agriculture pratique. Paris 1834, p. 75,
Moyen d\'empecher les incomcniens de la verdure pour les
hétes à lames.

-ocr page 141-

Het komt, ter bewaring van de gezondheid, en voor
het welzijn der kudde, grootelijks aan op de zorgvul-
digheid van den Herder, op zijne belangstelling in
de Schapen, en de kundigheden, welke hij van zijn
bedrijf beeft ^ gelijk mede de geaardheid en afrigting
van den Hond vooral in aanmerking komen.

De gewone Herdershond mag als de geschikste wor-
den gehouden voor de Schaapshoeding, als zijnde leven-
dig, leerzaam, zacht, en gezeggelijk van aard. Even-
wel kunnen hiertoe ook andere Honden worden afge-
rigt. In streken, alwaar men voor vossen of wolven
te vreezen heeft, die de Schapen of jonge lammeren
kunnen
doOden en verslinden, maakt men zelfs van
groote Honden gebruik, die sterk en dapper zijn, om
deze roofdieren le kunnen weerstaan.

Tot de hoofd vereischten van een goeden Herders-hond
behooren, dat hij den wil zijns meesters spoedig en
naauwkeurig opvolge^ en al dat geen verrigt, wat deze
Van hem verlangt, bij v. dat hij zich, op zijn bevel,
nederlegt, of staan blijft, wanneer de Herder hem toe-
roept; blaft en zwijgt, als deze zulks wil; bet Schaap,
Wanneer dit bevolen wordt, bij. het oor vat, zonder
hetzelve te bijten; goed rondom de kudde
henen loopt;
de Schapen, die gewoon zijn te sterk vooruit te loo-
pen, of zich regts of links uit de kudde te begeven,
tot dezelve terug brengt, en deze helpt voortdrijven.
De Hond dient voorts, om de aangevallene Schapen en
den Herder te verdedigen. Aan ruige Honden wordt,
over het algemeen, boven de gladharige de voorkeur
S^^geven, dewijl gene beter dan deze de koude, den
^<?gen , en wind kunnen doorstaan , en de Schapen meer
voor dezelve hebben. Men wü ook , dat de rui-
ge Honden algemeen bedaarder van aard zijn, en mm-
onstuimig op de kudde losgaan, dan de gladde.
Êene zwarte of donkere kleur doet den Hond het best
vaa de Schapen, op een afstand, onderkennen. Doch

-ocr page 142-

( HO)

wanneer er wolven beslaan, of deze somwijlen uit an-
dere landen overkomen, is eene witte kleur van den
Hond
verkieselijk, dewijl de wolf dezen minder dui-
delijk van de Schapen onderscheidt, kunnende de eerste,
indien de Hond zwart is, de kudde te veiliger aanval-
len , wanneer hij den laatsten daarvan verwijderd ziet (1)•
De naam van den Hond moet schelklinkende en kort
zijn, uit niet meer dan twee lettergrepen bestaande,
opdat hij het roepen van den Herder te beter versta (f)\'

-ocr page 143-

Omtrent, de hoeding zelve valt in acht te nemen, dat
de Schapen niet te sterk moeten worden voortgedreven,
als waardoor zij te zeer verhit en vermoeid worden,
Be Herder kieze zoodanige plaatsen uit, alwaar een ge-
noegzame voorraad van voedsel voorhanden is, en Iaat
hen daar den noodigen tijd vertoeven, om behoorhjk
te kunnen nuttigen. De plaatsen, welke, wegens der-
zelver laagheid, ongezond zijn, of waarop schadelijke
planten groeijen, moeten allerzorgvuldigst vermeden wor-
den. Een verblijf van eenige uren op dezelve is dik-
wijls voldoende, om de Schapen ziek te doen worden (1).
Laar de dauw, zoowel als de rijp, voor de Schapen
zeer nadeelig is, zoo mogen zij niet worden uitgedre-
ven voor dat dezelve ontdooid en opgedroogd zijn. De
Schapen moeten insgelijks des avonds niet laat in den
dauw blijven grazen. — De kudden evenwel, die aan
de drifthoeding gewoon zijn, dienen niet dan bij on-
gunstig weder le buis te blijven.

Vooral moet het .sterk drijven vermeden worden bij
zeer warm weder, en het is van het grootste belang,
dat de Schapen , gedurende de felle zonnehitte, op den
middag, in een stal of op eene beschaduwde plaats
Worden gebragt. Wiet alleen worden zij , door de warm-
te, te zeer verhit, maar wanneer de stralen der zon
vlak op het hoofd werken, kan zulks duizeligheid of
eene ontsteking der hersenen verwekken. Om dit voor
te komen, moet de Herder zorgen, dat de Schapen,
^00 veel mogelijk, des ochtends , tegen het westen, en,
des avonds, tegen het oosten worden gedreven, opdat

1  Hetgeen te dezen aanzien op bladz. 263. is aangemerkt
■vvordt ook door anderen bevestigd. (Schmalz, Anleitung
s. w. S 19). ,

-ocr page 144-

de kop, die onder het grazen nederhangt, in de scha-
duwe van het ligchaam blijve. — Voorts dienen de
Schapen den lijd te genieten voor de herkaauwing.,
welke van zelfs vvordl aangewezen, doordien dezelve,
verzadigd zijnde, liggen gaan, wanneer zij niet worden
gedreven (*).

De Herder geve aanhoudend, acht, of de Schapen
alle met de gewone graagte eten, dan of er zich
somwijlen een of meerdere onder de kudde bevin-
den , die minder vlug of gezond schijnen dan naar ge-
woonte , of zij eenig ongemak aan de voeten hebben,
of zich jeukte of uilslag op de huid openbaart, enz.,
len einde tegen de ; beslaande ongemakken, len spoe-
digste ,
de noodige hulpmiddelen mogen worden aan-
gewend. Het geoefend oog van den ervaren Herder zal
zulks, bij het overzigt der kudde, dadelijk ontwaren.

c. Over het perhen der Schapens

Eene derde wijze, waarop de Schapen, tot een be-
paald oogmerk, worden verzorgd, is het zoogenaamde
perken of de
horde-voedering. Deze beslaat daarin,
dat de Schapen worden opgesloten in een hok, ge-
maakt uil losse hekken, welke in hel vierkant lege»
elkander gezel, en door louwen vereenigd worden. Men
kan deze hekken ook van ^enen horden Ie zamen stel-
len. Het perken geschiedt op de kunslweiden, en op
de bouw - landen, In het eerste geval, doel men
zulks
met
oogmerk, om het voedsel, bij gedeelten, gehed
te laten afeten, terwijl de Schapen alsdan minder vef\'

-ocr page 145-

treden, dan wanneer zij vrij rondloopeia. De grootheid
van het perk moet geëvenredigd zijn aan de talrijkheid
der kudde. Hetzelve wordt, iederen dag, een of meer-
malen, naarmate van het voorhanden zijnde voedsel,
Verzet, en, op deze wijze, het geheele veld overge-
bragt. Op de bouw - landen geschiedt liet perken op
dezelfde wijze, met het doel, om dezelve, bij gedeel-
ten , te bemesten, en voor de verbouwing van granen
of andere gewassen vruchtbaar te maken. In zoo ver
als op deze akkers geen genoegzaam voedsel aanwezig
is, moet hetzelve worden aangebragt. Men bezigt hiertoe
de bovengemelde voeder - gewassen, namelijk de klaver,
rups-klaver, hanekammeljês, en andere, — ook droo-
ge voeders, waarover wij vervolgens zullen spreken.

Wij merken nog aan, dat het perken, geduren-
de een gedeelte van, of den geheelen dag, kan ge-
schieden. Ook doet men de Schapen wel alleen des
tiachts in het perk, en laat dezelve des daags weiden.
Al deze en andere omstandigheden, bij v. om de Scha-
pen slechts des winters, of in den zomer , of wel het
geheel jaar door, le perken hangen af van de bijzon-
dere inrigtingen en oogmerken, waartoe de Schaaps -
leelt, naar de plaatselijke gesteldheid der landstreken,
het verschillend belang des eigenaars of landgebrui-
^ers, dienen moet (1).

1  Over al wat tot het perken behoort wordt wijders uit
Voerig gehandeld door daubenton, a. p. bladz, 165—200.
^en vindt hier van het perk, den hut voor den Herder,
^ti het hok. voor den Hond, fraaije afbeeldingen, PL X.
l^ladz. 309. (Z:e
over de vermeerdering van den opbrengst
^^r landen, door Schapen te perken, en het braken na
late^,
I. KOPS, Magazijn, D. II, bladz. 266. )

-ocr page 146-

ÏI. Over het onderhoud en de vet %otging
dei\' Schapen, in den winter.

Het Scliaap, door deszelfs vacht, tegen de koude ge-
dekt en beveiligd zijnde, zou het naauvrelijks noodig
aijn hetzelve des Winters in huis te halen, indien beï
genoegzaam voedsel, kon vinden, en zich op drooge
plaatsen nederieggen. Niet zelden blijven dan ook de
Schapen, inzonderheid de kort - staarten , den geheelen
winter buiten, zoo als te voren vermeld is. Aanhou-
dend ruw en vochtig weder werkt intusschen nadeelig
^p het Schaap, niet zoo zeer dev^ijl de regen, afge-
scheiden van de uitwerking, welke deze op de wol
uitoefent (Zie biadz. 76.), tot op de huid doordringt,
maar omdat bet voortdurend verblijf in een kouden, zeer
vochtigen, dampkring, verzwakkend op het gestel werkt,
terwijl ook het voedsel te waterachtig en onvoedzaam
wordt, om aan het ligchaam voldoende krachten te ge-
geven.\' Door het loopen in den drassigen grond, wor-
den de voeten mede te zeer verweekt, de smeerbeursen
verstopt, hetwelk, zoo als reeds gezegd is, tot voet-
ontsteking en rotachtige verzwering aanleiding geeft.
"Wanneer de grond met sneeuw bedekt is, hebben de
Schapen te veel moeite, om het voedsel daaronder weg
té halen, hoewel de sneeuw hun anders niet nadeebg
is, en zij , indien hun dagelijks eenig voeder in het
land wordt gebragt, bij droog vorst-weder, op de
sneeuw
zeer gezond kunnen blijven. Doch, bij den aan-
vang van den winter, loopen de Schapen, die buiten
het opzigt van een Herder staan, dikwijls gevaar van
Ie verdrinken, wanneer de slooten naauwelijks digt ge-

-ocr page 147-

frozen zijnde , dezelve zich op het zwakke ijs begeven,
dat met sneeuw bedekt is, waardoor zij hetzelve van
den grond niet kunnen onderscheiden. Öok gebeurt het
niet zelden, dat de Schapen over de sneeuw verdwa-
len, en te zoek raken (1).

Het is, uit hoofde Van al deze redenen, verkieslijk,
dat de Schapen des winters de weiden verlaten, ten
einde in hokken of kooijen te wórden gehuisvest.
De
gewone drift - Schapen worden, het geheele jaar door,
én dus ook des winters, des nachts gestald (f).

De inrigting der stallen, en de verzorging, welke de
Schapen daarin genieten, zijn van heï grootste belang
voor de bewaring hunner gezondheid. Veelal wordt

-ocr page 148-

hieraan, om het Toordeel van den mest, te kort ge-
daan. Algemeen toch worden de Schapen in kooijen
of hokken opgesloten, welke naauw, bedompt, en don-
ker
zijn, en waarin zij bestendig op den natten mest
blijven slaan. Deze wordt slechts zeldzaam uit den stal
verwijderd, opdat dezelve te meer getrapt en vermengd,
en alzoo de broeijing bevorderd worde. Dat zulks na-
deeli^ voor de gezondheid der Schapen zijn moet,
valt
gemakkelijk te beselfen. De lucht in den stal wordt
met de
ammoniacale dampen , die zich uit de uitwerp-
selen ontwikkelen, verontreinigd. Zoodanige scherpe
lucht doet de oogen aan, waaruit niet zelden ontste-
king van dezelve en blindheid ontstaan. Zij werkt
prikkelend op de longen, waardoor hoest wordt ver-
oorzaakt. Daar de stallen doorgaans digt en warm zijn,
wordt de huid-uitwaseming der Schapen onmatig ver-
sterkt, en zelfs, indien deze zich zwaar in de wol
bevinden, en zij op elkander moeten dringen, tot zwe-
ten vermeerderd. De voeten en beenen worden, door
het broeijen van den mest, week en zwak. Hierbij
worden de Schapen gevoelig, en zijn naderhand min-
der in staat, om de koude des weders en den invloed
van den vochtigen grond te weerstaan. Dezelve zija
dus te ligter onderhevig, om des voorjaars, wanneer
zij worden uitgedreven, indien het weer nog ongunstig
is door
bevangenheid , verstijving der beenen , en ande\'
re ongesteldheden, alsmede door gevaarlijke
voet-onl\'
steking, te worden aangedaan. Bovendien wordt ook
de wol, door de aanhangende morsigheid , en de wer-
king der uitwerpselen op hare zelfstandigheid, zoowel
ten aanzien der hoedanigheid als hoeveelheid, bena-
deeld (*). Dezelfde oorzaak geeft mede aanleiding tot
luizen, schurft, en jeukte in de huid, welke onge-
makken almede wol-verlies ten gevolge hebben.

Om eenen Schaaps-stal zoo veel mogelijk aan de on-

-ocr page 149-

( 117 )

derhouding der gezondheid van hel wol-vee te doen be-
antwoorden, moet dezelve
ruim, luc^s en behoorlijk
vanJijihL voorzien zijn. Over hel geheel zijn zooda-
nige stallen of kooijen, welke slechts de Schapen legen
den regen of de sneeuw beschutten, en, voor hel overi-
ge , aan alle zijden open zijn, voor de doelmatigste le
houden.
Wij zullen de inrigting van zoodanigen stal,
bij de beschouwing van de
huis - voedering, aanwijzen.

Ten aanzien der winter - voedering dient te worden
aangemerkt, dat men best doet eenig groen of sappig
voeder, in eene gepaste evenredigheid, met droog voe-
der te vereenigen. Het laatste is, op zich zelf, dik-
wijls le zwaar en verhittende voor de Schapen, voor-
al wanneer zij, gedurende den zomer en herfst, aan
versch voedsel gewend zijn geweest. Enkel groen voe-
der is, in den winter, voor hen te verslappend,
en hetzelve kan ook zelden, voor kudden van ee-
nige
uitgebreidheid, in eene voldoende hoeveelheid,
worden verkregen. Een schielijke overgang van groen
tol droog voeder geeft meermalen, aanleiding tot ver-
stopping in de boekmaag of darmen, fflen doet best,
om de Schapen, reeds in den herfst, eenig droog of
bij-voeder te geven. Hierdoor zullen zij des te beter
aan de
winter-voedering gewend worden. Bovendien
is zoodanige bij - voedering allernuttigst, om de Scha-
liën gezond te houden, en hen tegen het ongans of de
bot - ziekte
le bewaren , waaraan zij in den herfst zeer
iigt blootstaan, wanneer het gras deszelfs kracht ver-
liest, en het weder koud en vochtig begint te worden.
Öe
ondervinding heeft de heilzame uitwerking dezer
liandelwi.ize genoegzaam bevestigd. Men behoort dus
^au de maand October af, en, in regenachtige jaren,
Peeds vroeger, een begin te maken met de Schapen,
®erst een of twee malen in de week, vervolgens om
^en anderen, en
eindeKjk eiken dag, een toe-voeder
doen erlangen, bestaande uit eenig hooi, stroo, met

-ocr page 150-

C HS)

een weinig haver, boonen, zemelen, raapkoek, ook
van wilde kastanjes, of andere drooge zelfstandigheden,
waarover wij nader zullen handelen.

Het eigenlijke winter - voeder der Schapen bestaat:

/

1", In hooi, \'hetzij van gewone, of van kunst^
weiden, gewonnen.

2". In verschillende stroo - soorten,

3®. In loof van velerhande boomen.

4°. In koorn en andere zaden,

5". In onderscheidene wortel - gewassen.

6". In soep-voedering en genever• spoeling.

Behalve deze voeders bestaan er velerlei kruiden of
gewassen, welke tot laat in den herfst groeijen, en»
des winters, groen blijven, die het Schaap tot
voed-
sel kpnnen dienen, en waarvan men meestal gebruik
maakt, in den herfst en voor-winter, om tot de droo-
ge voedering over te gaan. Hiertoe behooren het loof
van knollen , het koolzaad, de bladen van verschillen\'
de kool - soorten , als de spruit - kool, boere - kool, oofe
de cichorei, andijvie - bladen, en soortgelijke.

Wat in de eerste plaats het hooi betreft, zoo bezit
\'hetzelve
dan voorzeker de voordeeligste eigenschappen
voor het Schaap, wanneer het van zoodanige weide»
gewonnen is, welke die specerijachtige kruiden en gras-
soorten bevatten, hoedanige wij, als
de meest gezonde
en aangename, voor de Schapen hebben opgegeven»
Het hooi van brakke landen, die door het zeewater
overstroomd zijn geworden, dienen mede , als hetzelve niet
met slib verontreinigd is, wegens de ziitigheid, die hel
bezit, bij uitnemenheid voor het Schaap. Al te zwaa?
fiooij en zulke planten, welker steügels, gedroogd zijï?-

-ocr page 151-

de, zeer hard worden, kunnen door de Schapen meei-
jelijk
worden doorgebeten. Breedbladig , grof hooi, vaa
\'lage, zure,
moerassige, landen, of het tweede hooi,
alsmede zoodanig,
dat muf, schimmelig C^), met slijk
verontreinigd,
of op eene andere wijze bedorven is, moet
Voor het Schaap niet minder dan voor ander vee,
als hoogst schadelijk worden beschouwd, vermits het-
zelve krachteloos, of ongezond is. ïnzonderheid is
zulk hooi te onvoedzaam en schadelijk voor dragti-
ge
Schapen, welke, uit zwakheid, ter oorzake eener
onvoldoende voeding, de lammeren niet zelden ontij-
dio^ afzetten; ook voor lammeren is hetzelve nadee-
lig°
Uitgezweet, belegen, hooi is voor het Schaap be-
ter dan
nieuw, hetwelk te zwaar is, en ligt op-
geblazenheid veroorzaakt. Twee of derde halve pon-
den goed hooi
(f) zijn eene toereikende dagelijksche ,

-ocr page 152-

hoeveelheid voor een Schaap, namelyk onder toevoede-
ring van stroo of andere zelfstandigheden. Door de hij-
voedering van stroo kan men de hoeveelheid hooi veel
verminderen, en zelfs, in geval van gebrek, hetzelve
doen ontberen, doch alsdan moet het gemis van hooi
door ander geschikt toe-voeder worden aangevuld of
vervangen. Het
hooi-zaad zelf, en de zaden van ve-
lerlei planten, daaronder vermengd, bezitten eene ver-
warmende en maagversterkende kracht voor het Schaap.
Men behoort derhalve te zorgen, dat hetzelve niet ver-
loren ga, hetwelk dikwijls het geval is met zoodanig
hooi, dat te lang op den wortel heeft gestaan. Zulk
hooi is bovendien op zich zelf ook reeds minder voed-
aaam.

Ook het hooi van klaver, rupsklaver, hanekammetjes,
van spurrie, en meer andere kruiden kunnen voor de
Schapen lot uitmuntend winter - voeder dienen. Zij zul-
len daarvan ongeveer dezelfde hoeveelheid behoeven.

Men behoort dezelve evenwel niet oud te laten wor-
den, vermits deze planten alsdan te grove en harde
stengels verkrijgen. Deze voeders dienen, zoowel als
het gewone gras-hooi, met eenig groen bijvoeder of
met stroo vermengd, gegeven te worden, vermits zij
op zich zelve meermalen al te voedzaam of verhitten-
de worden bevonden, welke eigenschap vooral aan
de esparcette, de klaver (1), en ook aan de rupskl^
ver wordt toegeschreven.

-ocr page 153-

In de Iweede plaats komen, als winler-voeders, in
aanmerking de stroo - soorten , waarvan men , voor het
onderhoud der Schapen, daar deze het slroo van veel-
vuldige planten eten, een zeer ruim gebruik kan ma-
ken. Wij zullen eerst over het stroo der graan-soor-
ten , en dan over dat der peul - gewassen handelen.

haver - stroo wordt algemeen als een zeer goed
voedsel gehouden voor de Schapen, omdat het maisch
is. Volgens sommigen , zou deszelfs aanhoudend gebruik
doorloop veroorzaken, waarom zij het met afwisseling
van ander slroo willen gevoederd hebben.

Dezelfde eigenschap bezit ook hel garsten - stroo. Het
slroo van de gebaarde garst kan nadeelig zijn, we-
gens de angels, welke de Schapen in de keel komen,
hoest verwekken, ea ook in de wol blijven hangen.

Het rogge - stroo is zachter dan het tarwe - stroo ,
hetwelk meestal te hard is, tenzij men het dunhalmige
nitzoeke. Voorls is zoodanig slroo hel voedzaamst, dat
nog meerdere graan - korrels beyat, of met gras ver-
mengd is.

Hetzelve moet frisch zijn, en nieuws gedorschen. Oud,
rnuf, of schimmelig slroo is voor het Schaap, gelijk

-ocr page 154-

TOor elk ander dier (*), hoogst nadeehg. Wordt het
stroo tol haksel gesneden, zoo gaat er minder verloren,
en het kan gemakkelijker door het Schaap worden ge-
gelen, iets hetwelk ook ten aanzien van het hooi plaats
heeft, indien het zwaar is , of harde stengels bevat.

Men kan rekenen, dat het Schaap van middelbare
grootte zes halve Ned, ponden stroo, bij het overige
voeder, noodig heeft tot voedsel en eene behoorlijke
strooijing (f). Ook het kaf van haver, rogge, en tar-
we kan het Schaap tot voedsel dienen; doch het kaf
van garst wordt door hetzelve niet of ongaarn gege-
ten.

Van de peul - gewassen mogen wij , in de eerste plaats,
de gedroogde linzen, of het
linzen - stroo noemen.
Hetzelve levert een aangenaam , gezond, voedzaam, en
krachtig voeder op. Men kan hetzelve in plaats van
hooi geven. De jonge Schapen of lammeren bekomt het

-ocr page 155-

( m)

iïij uitnemenbeid goed, vooral dewijl bet biadryk en
maisch is. Vermits de bladen het voedzaamste gedeelte
uitmaken, dient men te zorgen, dat deze bij de in-
zameling niet te veel afvallen, en verloren gaan.

Het stroo der wikken volgt in deugdzaamheid op dat
der
lin%en. Hetzelve levert mede een goed voedsel op
voor Schapen en Lammeren. Deze voeders worden met
meerdere graagte in het najaar en den voor-winter, wan-
neer dezelve frisch
zijn, dan in den na-winter geger?
ten.

Het erwten - stroo wordt, door sommigen, als Schaaps -
Voeder, hoog geprezen, zoodat hetzelve, behalve het
linzen - stroo , voor het beste van alle peul - vruchten
Wordt gehouden, , terwijl anderen daaraan eene min?
dere waarde hechten, of hetzelve geheel verachten.
WALDisaEE. (f) houdt het erwten-stroo als weinig voed-
zaam, maar winderig of opblazende te zijn, en wil,
dat het ruim gebruik van erwten - stroo, bij dragtige
ooi-Schapen, tot het vroegtijdig verwerpen der lam-
meren aanleiding geeft. Dit is zeker, dat het erwten-
stroo , om een gezond voeder op te leveren, goed ge-r
Wonnen en droog ingehaald moet zijn, en dat het niet
alleen, maar met hooi of andere slroo-soorten, of ee-
nig bij - voeder dient te worden gegeven.
Onder dezelfde
Voorwaarde levert almede hel
boonen - stroo , namelijk
Van de paarde - en duive - boonen, en zeifs van de
groote of tuin - boonfen, een tamelijk goed voeder op,
ïiaar deze vruchten niet zelden laat, bij regenachtig
lierfst - weder , worden ingeoogst, staan dezelve ligt aan
Sehimmeling bloot, en z^ijn dan voorzeker als schadelijk
houden.

(*) O economische Veterinärische Hefte von hiem und
3tes Heft S. 85; Waedingek, a. p. S, 32 5 Dau-
a. p. bladz. 68, 6p,

(t) a: p, S. 31.

-ocr page 156-

Het boekweit - siroo kan, onder dezelfde bepalingen ,
mede tot winter - voeder worden gebezigd , inzonderheid
voor oude Schapen. Men doet het best hetzelve, in de
eerste en koude winter - maanden, te vervoederen, daar
de Schapen dit stroo tegen het voorjaar niet meer met
graagte eten, en het de Schapen dan ook minder goed
bekomt

ïn de derde plaats, moeten hier genoemd worden
de bladen of het loof van onderscheidene boomen, als
voeder voor het Schaap. Deze kunnen evenwel slechts
als hulp - voeders worden beschouwd in schrale streken,
alwaar de overige voeders schaars vallen, of in geval
van gebrek, daar dezelve weinig voedzaam, en niet zeer
verteerbaar zijn.

Sommige dezer loof-soorten zijn bitter van smaak,
of hebben zamentrekkende eigenschappen , en kunnen,
in eenige gevallen, als geneesmiddelen worden gebe-
zigd (t).

-ocr page 157-

Onder de loof - voeders kan men brengen de bladen
en fijne takjes van eiken-, elzen-, escbdoorn-, ber-
ken - , linden - , populier -, wilgen - , en vuilboom , ook
de bladen van den wijnstok, en andere struik - gewas-
sen. Van al deze boomen of heesters worden, ongeveer
in de maand Augustus of September, voor dat de bla-
den verdorren of afvallen, (immers de verwelkte en
algevallene bladen zijn geheel onvoedzaam en nutteloos)^
de dunne takken afgesneden, tot bundels te zamen ge-
bonden en gedroogd. Des winters, legt men dan deze,
losgemaakt, in de ruif, om de bladen te doen afeten. De
overblijvende takken worden weggenomen. De Schaap ^
Jherders willen vrij algemeen, dat men, door het voe-
deren van de elzen - bladen, kan ontwaren, of de Scha-

-ocr page 158-

SIC

pén , die in den winter dit loof nog gaärn elén, eii
niet sterk daarop hoesten , gezond zouden zijn, terwijl
integendeel die gene, welke, uit een zekeren inwen-
digen afkeer, het elzen - loof niet meer eten, als door
de lever-ziekte aangedaan, of ongezond, zouden kun-
nen wotden gehouden

In het algemeen zal men kunnen aannemen, dat, in
die streken, alwaar van deze voeders, voor het gewone
onderhoud van het wol-vee, gebruik moet worden ge-
jnaakt, de Schaaps - teelt in een onvoordeeligen toestand
verkeert, en het hier van bet hoogste belang is, daar-
iian, door het aanbouwen van voeder - gewassen , door
verbetering van den hooi-bouw, en de invoering der
stal - voedering, verandering toe te brengen.

Het voeder moet aan de Schapen in verdeelde hoeveel-
heden worden toegevoegd. Alle huisdieren, en dus ook
het Schaap, gedijen beter, wanneer men hun het voe-
der niet op eens, maar bij gedeelten, geeft. Voorts |
dient nog de régel in acht, te worden genomen, dat de
dragtige of feogende ooi-Schapen, als ook het jonge
tvolvee, altijd het beste hooi en stroo erlangen, indien

-ocr page 159-

tfe (ïeagdzame hoeveelheid niet voor de geheele kudde
toereikende is.

Ten vierfló nioeten wij van de graan-voeders éiï
eenige ^aden spreken, welke aan het Schaap, als bij-
voetfer, worden gegeven, hetzij ora daarmede het ge-
brek aan ander voeder te vervullen, of de Schapen
beter te voeden.

De haver is, van de graansoorten, als het ligtst ver-
teerbaar en beste voeder aan te merken, hetwelk de
melkgeving zeer bevorderd, ofschoon hierdoor minder
voordeelig voor den wol-groei zijnde (*). Men geeft
dezelve geheel j doch de garst dient gebroken te wor-
den , dewijl dezelve anders veelal te hard is. Ook
kan een afkooksel van garst aan de Schapen te
drinken worden gegeven. Men verzekert, dat zij zich
daarbij zeer wel bevinden (f). Fijngemalen koorn, in-
zonderheid garsten - meel, is te kleverig , wekt den eet-
lust minder op dan grof gebroken of ongebroken graan,
en blijft aan de tanden vasthechten

Indien de Schapen niet goed kaauwen kunnen, is het
haver-meel meer geschikt, om als bkking, of aange-
mengd, te worden toegediend. De
tarwe is niet alleen
een te kostbaar, maar ook te zwaar, voeder voor het
Schaap ; doch de tarwe - zemelen zijn zeer geschikt,
om ais bijvoeder te worden gebezigd.

Men geeft van deze koorn - voeders, naarmate der
behoeften, een of twee malen \'s weeks , of ook dage-

-ocr page 160-

jijks, een half of geheel pond , of zelfs iets meer, met
stroo - baksel vermengd , om de korrels te beter te doen
kaauwen.

Be rogge, en ook de turkscke tarwe of maïs,
Icunnen mede als goede Schaaps-voeders worden be-
schouwd» Be laatstgenoemde dient, om de hardheid der
korrels, te worden gebroken.

Van die granen, welke niet behoeven te borden ge-
kneusd of verdeeld, kan men de ongedorschén garven
op de ruif geven. Hierbij kan evenwel de hoeveelheid
niet juist worden bepaald, om welke reden deze wijze
minder is aan te bevelen.

De olieachtige zaden, zoo als het lijn-d, hennep ^
d,
en het kool- of raap-d zijn zeer gewone
voeders voor het Schaap, doch men bezigt daarvan
doorgaans alleen de koeken, waaruit de olie is ge-
perst (1).

De hennep - koeken voeden sterk/ doch zij maken dê
Schapen dorstig, en verwekken somwijlen buikloop, in-
dien zij er te veel van eten. Raap - koeken verwekken
minder hitte en dofst, en zijn inzonderheid voor zogende
Schapen en lammeren voordeeligi Bij de eerste ver-
meerderen de raapkoeken de melk, en de laatste groei-
jen er krachtig van. Koeken van
lijn-d en ook
van
nooten schijnen ruim zoo goed te voeden als die
van de andere zaden.

Het hennep-zaad wordt, door DAUEEHToif, als verwar-

1  Volgens waldikger, a. p. S. 34 toonen de Schapen,\'
Welkë niét door den honger gedrongen worden, en daaraan
niet gewoon zgn, tot deze voeders, geen grooten trek. Men
wil van het aanhoudend voederen met de peulen van raap-
zaad , bij joflge Schapen, de draai - ziekte sterk en alge-
meen hebben waargenomen. (
Agricola , in de Schleswich-
Landwirtschaftliche Zeitung
, Febr. 1831; zulks wordt be-
vestigd in de
Oeconomische Neuigkeiten, B. 41, 1831, N".
30. S, 240;
leuckabt, a. p. S, 44),

-ocr page 161-

ïncïid éii maagversterkend aangeprezen, hetwelk de teel-
drift bij de Schapen zouden aanzetten (*).

Ook het hremzaad wordt geroemd als een maag-
Versterkend middel, wanneer men daarvan \'s winters
eeiiige handen vol bij het ander voeder toedient. Het-
zelve wordt verzameld, wanneer het rijp is; of men
snijdt, in Junij en Julij, de kleine brem-takjes met
de peulen en zaden af, doet ze in de zon droogen,
bewaart dezelve aldus, om \'swinters aan de Scha-
pen té worden gegeven. Zij gewennen zich spoedig
aan den bitteren smaak van dit zaad. Door hetzelve
een weinig in water te koken of te laten weken, wordt
de bitterheid verminderd (f).

De eikels en wilde kastanjes verdienen hier mede
^ene plaats, als bijvoeder voor het Schaap. — De eer-
sten zijn wel voedzaam, maar, wegens derzelver za^^
^entrekkend vermogen , maken zij de Schapen dorstig,
indien deze er wat veel van eten* Men dient de eikels
dus slechts, bij afwisseling, en in geringe hoeveelheden»
te geven.

Beter nog gedijen, in het algemeen, de Schapen bij
liet voederen van wilde kastanjes. Dezelve worden in
den üomer opgezameld, en voor de herfst - of winter -
Voedering bewaard. Men snijdt of hakt dezelve aatt
^\'l^ukken , en geeft dan aan ieder Schaap, van een half
tot geheel pond, op een dag, welke hoeveelheid
Ook van de eikels kan worden toegestaan (§). De-
zaad - vruchten kunnen evenwel ruim zoo veel als
S<^neesmiddelen dan als voedsels worden beschouwd (1).

1  Eohlwes houdt de wilde kastanjes, in regenachtige tq-
niet alleen voor een geneesmiddel, maar zelfs voor een
"^öcdzaam voeder. In de eerste dagen, zegt h^, plegen de

-ocr page 162-

VoOpäI behaorfcn zij te worden gegeven in nalfe zo-
mers , of in hét begin van den herfst, wanneer het
weer vochtig en nevelig wordt, daar zij , wegens der-
zêlver versterkend vermogen, voordeelig op de maag en
het ligchaams - gestel der Schapen werken, ter voorko-
ming van het ongans en de waterzucht. De kastanjes
worden gevoederd, nadat zij van de buitenste schelle»
ontdaan zijn. Deze laten gemakkelijk los, wanneer de
vruchten eenige dagen in water geweekt , en voorts in
de zon of in een oven gedroogd worden. De schalen
springen dan gemakkelijk open. — De bittere smaak
wordt, door deze weeking, verzacht, vooral wanneer
het water een en andermaal is afgegoten {1).

De paarde - boonen f witte boonen, wikken, linzen %
en erwten worden meer algemeen, als bijvoeders, voor
de Schapen gebezigd,^ Men maakt het meeste gebruik
Tan de eerste, daar de paarde-boonen een krachtig
•voedsel opleveren, doch nog meer dienen, om de vet"
miesting dan de melkgeving te bevorderen (f). Men ka»

-ocr page 163-

deze peül-vruchten raauw, doch ook geweekt of ge-
broken , geven, waardoor dezelve ligter verteerbaar wor-
den. De voedzaamheid wordt voorts bevorderd, indien
dezelve, zoowel als de graan - voeders, met stroo - hak-
sei worden vermengd, als waardoor zij beter door de
Schapen worden gekaauwd. De boekweit voldoet almede
aan dit oogmerk. Het Schaap eet insgelijks de lupinen,
doch deze zijn bitter, en dienen daarom op water te
worden afgetrokken.

De wortelgewassen leveren, in de vijfde plaats, voe-
ders op, waarvan voor de Schapen een veelvuldig en
voordeelig gebruik kan worden gemaakt. Tot dezelve
behooren inzonderheid de menigvuldige soorten van knol-
len en rapen, de peen of gewone wortelen, ook de
zoogenaamde witte wortelen, de aardappelen, (1) aard-

1  Sommigen hebben aan het voederen van aardappelen de
uitwerking toegeschreven, dat de dragtige Ooijen de lamme-»
reü verwerpen, waartoe welhgt een te sterk gebruik aanlei-
ding heeft kunnen geven.
{Oeconomische Neuigk.Y&l^. S. 48.).,
Anderen meenen , dat de aardappelen als nadeelig moeten wor-^
den gehouden, ten tijde dat de Schapen lammeren hebben,
dewijl deze daardoor een ongemak in de
beenen zouden krijgen,
hetwelk hen belet te kunnen gaan. De vóór - en achterbeenen,
vooral de kniegewrichten, zwellen daarbij op, waarmede eene
volkomene stijfheid gepaard gaat. Deze raden dus af, om
Îamraerdrageiîde en aoogende Schapen met aardappelen te vos-»

-ocr page 164-

deren, en willen ook, dat voor deze Schapen alle knol- of
raap - soorten nadeelig zouden zijn, daar zij te sterk op de
pis en de achter - deelen werken. De laatste voeders zouden
evenwel alleen aan dragtige, doch niet meer aan zogende.
Schapen behoeven te worden onthouden.
{Oeconomische Neu-
igkeiten ^
186). Intusschen wordt, door den Heer an-^
BRÉ, medegedeeld (a. p. 589), dat, volgens zijne onder-
vinding, geen dezer voeders , namelijk noch aardappelen, noch
knol \' soorten , aan de dragtige of zogende moeder - Schapen,
die dagelijks daarmede vrij sterk werden gevoederd, nadeelig
zijn geweest. Het mag hun hieibij evenwel niet aan liooi of
stroo ontbreken^ dewgl zij anders ligt een doorloop krggen.
Men vindt het voordeel der aardappelen, als stal - voedering
voor Schapen, op nieuw aangewezen, door den Hoogleeraar
korte te Möglin, in de Landwirtschaftliche Zeitung van
J834, KO. 19, en het aardappelloof wordt mede als Schaapa-
voeder aangeprezen in hetzelfde Tijdschrift, INo. 22, onder het
H\'ubriek:
Kartoffelkraut als Schafweide ; ook door schmaez ,
Anleitung, S. 53. Hetzelve moet evenwel niet nat zijn door
den regen, of dauw. Dan, indien de aardappelen, met ma-
te en onder gepaste voorzorgen, als een nuttig voedsel voor
"Schapen en\' Punderen kunnen worden gebezigd, zoo bestaan
er evenwel waarnemingen, die bewijzen, dat dezelve, uilgeloo-
pen zqnde, voor de laatste schadelijke uitwerkingen kunnen
hebben, (Zie
sturm, Beiträge B. 2, S, 47.; \'Fee- artse-
nijkundig Magazijn,
D. I. bladz. 163.) Omtrent het ont-
.staan\'van blindheid bij Paarden, waarschijnlijk ter oorzaak
van het voederen met raauwe aardappelen, wordt eene waar-
neming medegedeeld van den Vee-arts
"w. f. ryksen , in
bet laatstgemelde Tijdschrift D. II. bladz. 621. In de uit-
spruitsels der aardappelen huisvest, volgens het onderzoek
van eenige Scheikundigen, het vergiftige beginsel der
nacht-
schade
(Solanum), namelijk de solanine. {Receuil de Mé-
decine sur l\'existence de Iq solanine dans les germes des
tubercules de la pomme de terre, et les effets nuisibles des
germes des pommes de terre sur l\'économie animale,
Tom.
m. Paris 1834, pag. 48. Dat de aardappelen, onrijp zqnde,
of door eene ziekelgke groei - kracht, eene scherpe hoeda-
ffligheid verkrijgende, nadeelige uit wei kingen bij dieren ea
ttienschen voort kunnsa brengen, is door de onder vinding

-ocr page 165-

peren en de mangel - wortelen. Bel Schaap bemint

al deze wortel - of knol - gewassen, als toe voeder , en

-ocr page 166-

deze worden door hetzelve goed verdragen. Deze voe*
ders worden, door sommigen, hoven de graan - voeders
in den winter gekozen, dewijl dezelve minder di-oog
zijn, en gemakkelijker verteerd worden. Velen houden
de wortel-gewassen voordeelig voor den groei der wol,
vooral omdat zij aan deze eene zachte hoedanigheid zou-
den geven. Ook bevorderen deze voeders, inzonderheid
de mangel - wortelen, de melk geving.

Bij het gewone hooi- en stroo - voeder, kan men
een zogend of melkgevend Schaap, eiken dag, één tot
één en een half, op het meest, tot twee ponden, van
deze wortel-voeders doen erlangen. Dezelve moeten aan
behoorlijke stukken worden gesneden, ten einde zij niet
in de keel of slikbuis blijven steken, en vooraf van de
aanhangende aarde worden gezuiverd.—^Indien de wor-
tel - voeders hiertoe worden gewasschen, behooren
zij
een tij\'d lang te staan, ten einde van de waterachtige
deelen bevrijd te worden, dewijl zij aiaders de maag
te veel verslappen. Men laat dezelve dus in een mand
behoorlijk uitloopen en droog worden, voor dat zij aan de
Schapen worden gegeven. Door deze voedsels kan men
de bijvoedering van haver of ander graan -
soorten, ook
van boonen , en raapkoeken , veel verminderen , of zelfs
kunnen deze, door de eerste, geheel vervangen worden.

Eindelijk kan ook nog de voedering van soep en ge-
never-spoeling tot het onderhoud der Schapen, even als
van het
Rundvee, dienen. De eerste wordt bereid uit

-ocr page 167-

verschülende wortel - gewassen, loof of bladen, koeken,
peul-zaden, met eenig meel, door elkander in wateif
gekookt, waarvan aan de Schapen, in den winter, een
of twee malen daags, eene zekere hoeveelheid wordt

toegedeeld (*),

De genever-spoeling is eerst in het laatst der vorige
eeuw meer algemeen in gebruik gekomen. De geschikt-
heid van dit voedsel voor het Schaap is nog aan te-
genspraak onderhevig. Men wil namelijk daarvan de
nadeelige gevolgen hebben waargenomen (f) , dat, wan-
neer m\'en dezelve in te groote hoeveelheid geeft, de
Schapen aan eene ontstekingachtige gesteldheid der leJ
ver, gepaard met geelzucht, onderhevig zouden wor\'

den. Sommigen willen ook opgemerkt hebben, dat, bij
het voederen of drenken met genever - spoeling, de tan-
den der Schapen bedorven worden. Anderen wederspre-
ken zulks, en de spoeling wordt thans vrij algemeen,
door de Duitschers, als een zeer goed voedsel voor het
Schaap gehouden.

Wanneer deze drank, dien men ook slemp pleegt te
noemen, onder de noodige voorzorgen en in matige hoe-
^veelheden, wordt gegeven, kan dezelve voorzeker als een

-ocr page 168-

nuttig hulp-voeder, worden aangewend. Men doet best,
om de spoeling, met stroo - hakkel gemengd, te voede-
ren ; dewijl dit voedsel alsdan meer aan de
herkaau-
wing wordt onderworpen. Hierdoor wordt het voedzamer
voor de Schapen, dan indien de dunne spoeling alleen i»
de maag komt. De genever - spoeling komt intusschen meer
als
mest-voeder dan als gewoon voeder in aanmerking.

Ten einde een geregeld plan van voedering te kunnen
Yolgen, is het noodig, de voedende kracht van onder-
scheidene
voeder - stoffen, welke door het Schaap ge-
nuttigd worden, in betrekking tot elkander, te kennen.
Wij meenen de volgende verhoudingen, door
germekshau-
SEif en POHL (1) opgegeven, hier, ter nadere beproeving,
te mogen mededeelen.

100 ponden goed gras-hooi worden, in voedzame
eigenschappen, gelijk gesteld met:

90 ponden hooi van klaver, lucerne, of esparcettej
120 t> goed linzen - stroo ;
130 * erwten- en wikken - stroo;

1  a. p. S. 295. De voedende eigenschappen der granen
en peul - vruchten voor het Schaap worden hier, volgens de
berekeningen van
einhoe , onder de volgende vergelijking, op-
gegeven, in evenredigheid tot hooi:

100 ponden Tarwe worden gesteld te hevatten 78

voedende bestanddeelen ten honderd:

« « Rogge ..................... 70;

« « Garst..........;........... 65—70;

CS « Haver ......................58;

« « Linzen......,....,......... 78;

a a Erwten.....................75^;

« « Duive - boonen............... 85 ;

« « Groote boonen..............62^;

» « Paarde - boonen.............73 ;

% a Jlooi 5Q,

-ocr page 169-

150 ponden garsten - stroo;

190 » haver-stroo;

500 » tarwe - stroo;

660 » rogge - stroo ;

200 » aardappelen;

268 t> gele wortelen;

350 » rutahaga of zweedsche rapen;

460 » mangel-wortelen;

524 j water-knollen of Engelsche turnips.

Hieruit kan worden afgeleid, dat, indien een Schaap
dagelijks 2 ponden hooi voor behoorlijk onderhoud noo-
dig heeft, doch, in deszelfs plaats, slechts één pond
erlangt,
het ontbrekende moet worden aangevuld,, met
zoodanige hoeveelheid van eenig ander voeder, als waar-
van de voedende kracht die van èén pond hooi even-
aart. Zoo zullen, volgens de bovenstaande verhouding,
twee ponden aardappelen tegen één pond hooi moeien
worden gerekend. Wordt het hooi door stroo
vervangen,
dan zullen van gpten-stroo pond, en van tarwe-
gtroo 5 ponden, tegen één pond hooi opwegen; terwijl
van de water - knollen of turnips 5| ponden worden
gevorderd.

Hoewel de bepalingen der voedende bestanddeelen de-
zer voeders niet op een volstrekt scheikundig onderzoek
mogen gegrond zijn, zoo zal men zich, in het opdoen
van den voorraad, en de inrigting der voedering,
hier-
naar in het algemeen kunnen gedragen, daar deze ver-
gelijkingen op de ondervinding beruste«. Intusschen is
het zeker dat de betrekkelijke voedende kracht dezer
zelfstandigheden aanmerkelijk kan verschillen naar der-
zelver meerdere of mindere deugdzaamheid, of den bo-
dem, waarop zij zijn voortgebragt,
waardoor dus ook
de bepaalde verhoudingen veel kunnen veranderen {1),

1  Van hier dan ook, dat, door andere landhuislioudkun-

\'gen, de voedende krachten der gewone Scbaaps-vocdeis

-ocr page 170-

Over het gebruik van %out voor Schapen.

Ofschoon het zout eigenlijk niet als voedsel kan worden
beschouwd, zoomoet hetzelvenogtansworden aangemerkt,
als een nuttig middel ter bevordering van de gezondheid

eenigzins anders worden opgegeven. Schmalz , Anleitung u.
s. w. S. 54, 55, stelt de voedzaamheid van 80 ponden goed,
niet te laat gemaaid, klaver-hooi gelijk met:

100 ponden klaver-hooi, dat eenigzins hard van stengel is
geworden;

100

K

goed gras-hooi ( Wiesen-hen)-.

150—200

a

goed erwten- en wikken - stroo ;

200—350

a

garsten-stroo zonder klaver j

150—200

«e

a met klaver;

300—400

c<

gewoon haver - stroo ;

400-500

cc

tarwe - stroo j

400 600

a

rogge - stroo;

200

«

aardappelen;

200

s

zweedsche rapen of Rutalaga ;

250

«c

water-knollen of Engelsche Turnips;

500

a

groene klaver;

70

K

haver;

60

ts.

garst;

40

a

erwten;

50

fC

wikken;

50.~55

«

rogge.

Hieruit volgt de berekening, dat een Schaap, hetwelk daags
ponden hooi behoeft, doch slechts 1 erlangt, 3—ponden:
garsten - stroo , of 3—3| ponden erwten- of wikken - stroo,

of 4_7i ponden haver-stroo, of 3| ponden aardappelen, olf

3i ponden zweedsche rapen, 4| ponden Engelsche turnips,
of pond haver, enz. zal moelea ontvangen,
om in de-
zelfde mate gevoed te
worden,

-ocr page 171-

der Schapen, en het kan dus gerekend worden tot der-
aelver leefregelkundige verzorging te hehooren. Wij zul-
len daarom over deszelfs gebruik ook hier moeten han-
delen.

Dat het zout de Schapen voordeelig is, blijkt reeds
daaruit, dat zij zich op brakke gronden, zoo als aan
de zee-stranden, algemeen zeer gezond bevinden, en
van het ongans verschoond blijven, of daarvan meer-
malen op deze gronden genezen worden. Het is waar,
op hooge en drooge gronden, blijven de Schapen, die
van een sterken aard zijn, en in alle opzigten goed.
verzorgd worden, doorgaans mede gezond, en deze
kunnen het zout ontberen. Wij vinden, in ons land,
alwaar bet toedienen van zout niet overal plaats vindt,
voorzeker vele kudden in goeden slaat, die dit middel
»iet erlangen. Voor zoodanige Schapen intusschen, wel-
ke op eenen moerassigen, lagen, bodem hun verblijf
»loeten houden, waarop zij niet dan laf en walerach-?
tig voedsel verkrijgen, hetwelk de maag verzwakt, en de
spi.]svertering bederft, en waardoor deze dieren dus zeer
algemeen in kwijning geraken, in de waterzucht ea
lever-botziekte vervallen, is hel zout een der beste
ïïiiddeïen, om deze ongemakken voor Ie komen. ZeJls
Wanneer dezelve reeds in een geringen trap mogtea
ontslaan zijn, zullen de Schapen daarvan somwijlen
door het zout kunnen worden hersteld.

De voordeelige uilwerking, welke het zout op bet
l\'gchaam van het Schaap te wee/^ brengt, bestaal daar-
dat hetzelve den eetlust opwekt, en de ontbinding
^er voedsels bevordert, zoowel uit hoofde van deszelfs
®^gen oplossend vermogen, als omdat het eene prikke^
lende eigenschap bezit op de maag zelve, en de af-
scheiding van het maagsap bevordert. Het zout zet
koorts de darm- en pisontlasting aan, waardoor das
Zoowel buiksverstoppingen voorgekomen, als de. over-
^olhge
waterachtige deelen uit het ligchaam verwijderd

-ocr page 172-

worden. Vermits zeer vele ziekten bij de Schapen uil
de ophooping der laatsle ontstaan, voortvloeijende uit
de slappe gesteldheid, aan dezelve boven andere dieren
eigen, zoo is het inzonderheid mede wegens^ het pis-
drijvend vermogen, dat het zout voor dit vee als hoogst
nuttig mag worden gehouden.

Voor Ooi - schapen, die gelamd hebben, kan het
geven van eenig zout nuttig zijn, dewijl zij als dan
meer drinken, waardoor de melk vermeerderd en ver-
dund wordt, hetwelk voordeelig op de lammeren werkt.
Sommigen willen ook, dat het zout aan den groei der
wol en derzelver goede hoedanigheden
bevorderlijk zou-
de zijn. Zulks wordt evenwel door anderen niet be-
vestigd (1).
Schmalz houdt bet zout voor een voor-
naam middel, om de krampverstijving der lammeren te
voorkomen, of het gevaar dezer ziekte te verminderen,
indien men de zogende Schapen, ten minste om den
anderen dag, keukenzout geeft, en daaronder, voor
100 Schapen, f pond wonderzout mengt (f)-

Ten aanzien der toediening van het zout, en omtrent
den tijd, wanneer zulks geschieden moet,
wordt met
eenstemmig gedacht, lenigen willen, dat dit, bet ge-
heele jaar door, anderen, dat het alleen in den herfst
worile gegeven. Anderen en wel de meesten wenden
het zout ter voorkoming van ongesteldheden aan, ter-
wijl wederom anderen deszelfs gebruik alleen aanraden,
wanneer de Schapen ziekelijk of onlustig zijn, hetwelk
meest hel geval is bij mistig of regenachtig weder, of
wanneer er sneeuw of sterke koude plaats heeft,

-ocr page 173-

ook indien zij geen ander dan droog voeder verkrij-
gen

-ocr page 174-

Opzigtelijk flé wijze, waarop het zout aan de Scha-
pen wordt toegediend, bestaat er insgelijks een aan-
merkelijk verschil, In. sommige Schaaps-hoederijen wordt
aan dezelve geregeld vier malen in het jaar eene zeke-
re hoeveelheid zout gegeven. Hen rekent doorgaans op
5 of 6 Ned. ponden voor 100 Scbapenj Aan de lam-
meren of jarige Schapen wordt dan slechts twee malen
\'sjaars zout gegeven, namelijk eens, wanneer zij van de
moeders worden afgenomen, en eens bij het inhokken
in den winter. Op sommige plaatsen is men gewoon
de Schapen, elke maand of meermalen, zout te doen
erlangen, wanneer men evenwel eene mindere hoeveel-
heid geeft.

Vraagt men nU, welke handelwijze de beste zij , en
bovenal navolging verdient, zoo oordeelen wij,
dat
vooreerst, wat den tijd des jaars betreft, het geveo
•van zout bijzonder in den nazomer en herfst te
stade
komt, wanneer de lafheid en krachteloosheid des voed-
sels een verzwäkkenden invloed op het ligchaam der
Schapen beginnen uitteoefenen, en zij dus voor die

-ocr page 175-

aielde het meest bloot staan, welke wij reeds meer-
malen hebben opgenoemd, en waartegen het zout een
voornaam behoedmiddel mag worden geacht. Dan, bij-
aldien men het zout hoofdzakelijk in het vroege herfst-
saizoen als hoogst nuttig mag beschouwen, willen wij
deszelfs gebruik hiertoe niet alleen bepaald, of slechts
dan aangewend hebben , wanneer de Schapen reeds tee-
kenen van ziekelijkheid of onlustigheid vertoonen. Veel
beter toch is het, indien men, door eene vroegtijdige
toediening van zout, alle ziekelijkheid kan voorkomen,
dan daarmede te wachten, tot dat zich eenige onge-
steldheid openbaart. Het kan voordeelig zijn, in den
zomer, nu en dan zout te geven, hetwelk te meer
noodzakelijk is, wanneer de vochtige lucht en de reeds
genoemde gesteldheid des voedsels het ligchaam tot ver-
zwakking voorbeschikt maken (1),

-ocr page 176-

Wat betreft bet herhaleia der toediening, zoo aciiten
wij het beter zulks, wanneer het noodig is, dikwijls

-ocr page 177-

t« doen, en dan in evenredig geringe hbeveelheden, dan
zeldzaam en in groote giften, dewijl, volgens de eer-

-ocr page 178-

ste wijïe, de uitwerking van het middel bestendiger en
geregelder zal zijn. Men geve dan het zout, om de 14
dagen , of wekelijke, een of twee malen, naar
eisch
der omstandigheden, en wel een half Ned. pond aan
20 Schapen, dat is ongeveer oud lood voor ieder
Schaap. Men kan ook zelfs deze hoeveelheid zoo ver-
deden, dat dezelve dagelijks over het kort - of bij-
Toeder, of onder het hooi, worde gemengd. In dit
laatste geval geschiedt zidks het best, indién het
zout
vooraf in water ontbonden, en met deze pekel het hooi
bevochtigd wordt. Geeft men het zout afzonderlijk»
dan kan het, in bakjes verdeeld, in de hokken wor-
den geplaatst, zoodat verscheidene Schapen er
gemak-
kelijk kunnen bijkomen, om te lekken. Men kan het
ook met eenige zemelen, graan- of wortel - voeders,
en
haksel, vermengen, en het zoo uit de voeder-kribben
doen eten. Anderen raden aan om stukken zout va»
zekere grootte in de hokken op te hangen, zoodat de
Schapen daarvan naar welgevallen kunnen lekken. Ook
kan het zout met gelijke deelen leem-aarde
vermengd»
en op deze wijze in bakjes verdeeld, in de hokken ge\'
plaatst worden (*). Men bezigt hiertoe het ruwe zout»

-ocr page 179-

als zijnde onkostbaarder dan het gezuiverde of geraffi-
neerde zout, vooral wegens den hoogen accijns, waar-
mede het laatste bezwaard is. Het zee-zout en steen-
zout worden hiertoe onverschillig gebezigd. Daar men
het laatste heeft, bedient men zich bij voorkeur van
hetzelve, dewijl het rijker is aan gehalte van zout-
deelen.

Dan, hoe nuttig het zout moge zijn voor de Scha-
pen , ter bevordering van hunne gezondheid, zoo kan
men in deszelfs aanwending ook te ver gaan. Bij beet
vv-eder verwekt hetzelve voorzeker sterken dorst, en
deze is nadeclig, wanneer bet water, in drooge saisoe-
nen , ontbreekt, zoodat de Schapen niet behoorlijk kun-
nen worden gedrenkt. Hierdoor wordt aanleiding ge-
geven tot verhitting en dikbloedigheid. Het zout kan
ook dan eene nadeelige uitwerking te weeg brengen.
Wanneer het in te groote giften en te aanhoudend wordt
toegediend, zoodat hetzelve een\' doorloop en verzwak-
king der ingewanden verwekt. In een\' reeds ver gevorder-
den staat van het ongans, zou het zout de zwakheid
en ontbinding vermeerderen. Wij zouden ook geenszins
durven beweren, dal, onder eene aanhoudende natte
Weersgesteldheid, het
zout onbepaald als voordeelig zo«
\'boeten worden beschouwd. Veel hangt hier dus van bij-
zondere omstandigheden af, waarop gelet dient te wor-
\'len, In de ongepaste regeling,
met betrekking tot den
Hid, de hoeveelheid des
zouts, en den toestand der
Schapen, waaraan hetzelve werd toegediend, is waar-
®chijnlijk de reden te zoeken, dat dit middel meerma-
^^n schadelijke gevolgen kan hebben gehad, en door
herders, als nadeelig vo\'or deze dieren is gehouden C\').

-ocr page 180-

Over het drenken der Schapen,

Tot dus ver over de voedering der Schapen hebbende
gehandeld, zoo zullen wij nu nog kortelijk over het
drenken dezer dieren dienen te spreken. De gevoelens
zijn hieromtrent verdeeld. Sommigen verkeeren in het
denkbeeld, dat, daar het Schaap, in het algemeen, den
invloed der natheid niet kan weerstaan , maar daardoor

-ocr page 181-

aan xiékelijkheid wdrdt blootgesteld, het drinken van
Water voor dit dier evenzeer schadelijk is. Zij meencn,
dat het Schaap^ uit deszelfs aard, geen water behoeft,
^ü onthouden hetzelve dus zorgvuldig aan het dier j ten
einde het tegen ziekten te bewaren. Volgens anderen
brengen het gras, en de dauw, welke op hetzelve ligt,
Vocht genoeg in het ligchaam des Schaaps, zoödat zij
ïiiet afzonderlijk hehoßven gedrenkt te worden. In som-
»öige Schaapshoederijen is het dan ook gebruikelijk de
Schapen, noch in den winter, noch in den zomer, te
<lrenken. Vele andere Landhuishoudkundigen intusschen
bebben deze gronden, als op dwaling berustende ^ genoeg-
zaam wederlegd, en het harde en verkeerde der handel-
wijze aangetoond, welke men omtrent de Schapen begaat,
^oor dezelve alle water te doen ontberen. Het Schaap,
ijïdien het deszelfs lust kan opvolgen, begeeft zich,
Van lijd tot tijd, bij slooten of poelen, om zijnen
^orsl te lesschen. Het heeft le meer eene bepaalde hoe-
veelheid vocht noodig, wanneer hel, in dén vvinter, niet
\'^\'an hooi en droog voeder erlangt, ter ontbinding dé-
\'■er voedsels in de maag. Proeven, omtrent het dren-
kten der Schapen genomen, hebben geleerd, dat eén
gezond Schaap, ongeveer twee, drie, lot vier halve
^ed. ponden water daags gebruikt Ten opzigte der

-ocr page 182-

drenking neme men bij het Schanp de volgende rege\'
len in acht:

lo. Men drenke de Schapen ten minste eenmaal daags»
Twee malen is nog beter. Wanneer men de Schapen
een längeren tijd het water onthoudt, wordt daardoor
aanleiding gegeven, dat zij op eens te veel drinken,
hetwelk nadeehg kan zijn.

2°, Daar de Schapen, bij enkele drooge voedering»
somwijlen te veel water begeren, waardoor de spijs-
vertering wordt verzwakt, zoo moet men in dit «-eval

O

allen overvloed matigen (1j.

3°. Men geve het water, zoo veel mogelijk, zuiver (f)«

-ocr page 183-

Het loopende of rivier-water is boven stilstaande wa-
teren te verkiezen. Alle onzuivere en harde waters, ook
het water uit stilstaande poelen, kan voor de Schapen
niet voordeehg worden gehouden.

4°. Wanneer de Schapen moeten worden uitgedreven
naar het water, om gedrenkt te worden, zoo zorge
men, vooral indien de drinkplaats ver af is, dat zij
niet verhit of vermoeid aankomen, en dan met groote
haast het water binnen zwelgen. Dit kan tot gevaar-
lijke ontstekings - ziekten aanleiding geven.

5®. Het Schaap heeft een afkeer van warmen drank.
Men kan het water evenwel, in den winter, eenigen
lijd in den stal zetten, of met éen weinig warm wa-
ter vermengen, om de kille koude er af te nemen.

Bij gebrek van water in den winter , kan men
de Schapen ook sneeuw of gestampt ijs in bakken voor-
ïsellen, om zich daarmede te drenken (1).

7 \'. Bij groenvoedering wachtte men zich, om de Scha-
pen spoedig te drenken, nadat zij de maag vol gege-
ten hebben. Zij worden alsdan te ligter aan de op-
geblazenheid blootgesteld. De Schapen vallen bij deze
Voedering minder dorstig dan bij het eten van droog
Voedsel.

1  De sneeuw is de Schapen niet nadeelig. DAtrBEKTTOiT
{Onder-wijs bladz. 86) heeft hieromtrent proeven genomen,
tot bevestiging kunnen dienen van hetgeen bg ons, m de
streken, alwaar de Schapen, het grootste gedeelte van den
sinter, of wel geheel, in de opene lucht hun verblijf hou-
^«ö) van overlang bekend is geweest.

-ocr page 184-

IV. Over de geheele Stal - of Jluisvoede-
ring der Schapen.

De wijze» om het Rundvee, het geheele jaar door,
in den stal te onderhouden, mag gerangschikt worden
onder de belangrijke voortgangen, welke de landhuis-
houding, in het laatste gedeelte der vorige eeuw, beeft
gemaakt. Zij is van Duitschen oorsprong, doch thans,
in de meeste landen ingevoerd, en wordt als een der
doelmatigste middelen ter ondersteuning van den land-
bouw erkend. Hoewel de stalvoedering bij ons geens-
zins kan opwegen tegen de voortrelFelijke en overvloe-
dige weilanden , in die streken, alwaar de uitstekendste
boter en kaas de hoofd. voortbrengselen van het Rund
tiilmaken, zoo mag hare groote nuttigheid niet wordeia
ontkend, ten aanzien van die gewesten, alwaar de ver-
eischte hoeveelheid meststoffen voor de bouwlanden ont-
breekt , en men deze , als eene onontbeerlijke voor-
waarde tot vruchtbaarheid, moet trachten te verkrijgen,
of vermeerderen.

Sedert dat men de gelukkige uitkomsten der stalvoe-
dering van het Rund heeft leeren kennen, en het te-
vens proefondervindelijk bevestigd is geworden, dat dit
Vee, op deze wijze , bij eene doelmatige inrigting van
voedering en verblijf, eene ongekrenkte gezondheid
blijft genieten, en denzelfden ouderdom kan bereiken,
als bij deszelfs gewone vrijere leefwijze {1), is men

-ocr page 185-

kier in Duitschland, Oostenrijk, Hongarije, Rusland,
eu ook in andere landen, alwaar men zich bijzonder op

-ocr page 186-

de verbelcrde wol - teelt toelegt, begonnen deze wijze
van onderbond mede op het Schaap toe te passen, door
namelijk ook dit dier aan eene geheele of onafgebro-
kene stal- of huisvoedering te onderwerpen.

Daar het Sehaap, wegens de behoefte aan beweging,
en genot der vrije lucht, aan velen voor zoodanige le-
venswijze weinig berekend scheen, is het geen wonder,
dat deze handelwijze in het begin een krachtdadigen
tegenstand ondervond, cn men zich ook daarmede nog
op -verre na niet overal en algemeen heeft vereenigd.
De zigtbare waarneming toch leert, dat het Schaap zich,
al wandelende, verzadigt, en liefst eene groote uitge-
breidheid gronds begraast, om, naar zijne kiesche ge-
aardheid , instinctmatig die planten uit te zoeken, wel-
ke het boven andere bemint, of voor zijne gezondheid
behoeft. Hetzelve is door eene dikke wolvacht omge-
ven, en daardoor geschikt, om, zelfs des winters, bui-
tens huis te leven. Deze redenen schijnen dus voor het
denkbeeld te pleiten, dat eene beperking van het Schaap,
len opzigte der beweging en uitkiezing van voedsel, strij-
dig zij met de aanwijzingen der Watuur, en dat der-
halve , door de huis - of stalvoedering, aan den wel-
stand van het dier, zoowel als aan de boedanigheid
en opbrengst der wol, te kort moet worden gedaan.

Dan, ongeacht deze beschouwingen, welke, uit den
natuurlijken aard des Schaaps afgeleid, in den eersten
opslag, niet van allen grond ontbloot schijnen, zoo
leert nogtans de ondervinding, dat hetzelve geene min-
dere geschiktheid dan andere dieren bezit, om zich in
dezen aan de bedoelingen van den mensch te onder-
werpen , en zich naar zijne behoeften te schikken. —

-ocr page 187-

Is hetzelve toch, gelijk het Paard, het Rund, en vele
andere dieren, van oorspronkelijk wild dier lot den
slaat van tamheid gebragt, aan hel verstandig beslier
van den mensch toevertrouwd, Iaat het zich, even als
de laatstgemelde, tot een volkomen huisdier vormen (*)
Hel gewent zich, zonder nadeel, aan eene meer be*
perkte huisvesting, en verdraagt zeer goed, bij wijze
van loedeeling, de voedselen, die voor hetzelve pas-
sen , en zulks niet alleen , zonder vermindering van die
voordeden, welke, volgens de gewone wijzen van voe-
ding , van hetzelve worden getrokken, maar zelfs onder
vermeerdering van sommige derzelve.

-ocr page 188-

Hoeveel legenstaucl dan ook de luiisvoedering der Scha-
pen, bij eene al le eenzijdige en bekrompene beoor-
deeling, moge hebben ontmoet j en nog ondervindt, het
is, door vele waarnemingen, en opzettelijk genomene
proeven, omtrent grootere en kleinere kudden, over-
vloedig bevestigd, dat dezelve niet alleen uitvoerbaar,
maar, in menige opzigten, te verkiezen is boven de
wijze van hoeding, hetzij in bijzondere weiden, of in
kudden langs de wegen, op heide - velden, en ande-
re driften.

Be huisvoedering der Schapen is dus ook, in late-
ren tijd, meer en meer toegenomen, en zij, die de-*
zelve hebben ingevoerd, geven algemeen, de meest voor-
deelige berigten, ten aanzien van de uitkomsten, aan
■ déze wijze van onderhoud verbonden. In de
Oecono-
misc/ie JVem\'gAezien,
1817. S. 298 ^ vindt men daarom-
trent de volgende uitspraak van een der verliebtste Duit-
sche Landhuishoudkundigen, namelijk
asdré :

»Sedert eene vierde gedeelte van eene eeuw bedrijf
ik , met de noodige voorbereidende kundigheden toege»
rust, de practische landhüishouding, en de veredelde
Schaaps - teelt. Gedurende twaalf jaren, heb ik de huis-
Voedt?ring der Schapen ingevoerd. Als het resultaat mij-
ner ondervinding kan ik naar waarheid verzekeren , dat
ik in deze wijze van voedering het krachtigste middel
heh gevonden, ter bevordering van de onderhouding,,
voortplanting, bestemming, en veredeling der Schapen.
Ik ben schier geneigd aan te nemen, dat zij, die gee-
ne huisvoedering nahouden, in onze landstreek, geene
volkomen edele Schaaps - stam , zonder ontaarding , voort-
durend zullen kunnen bezitten. INiet alleen heb ik, bij
de huisvoedering, door geene andere dan toevalhge oor-
zaken, Schapen verloren, maar ik heb integendeel de
móeder - Schapen en Rammen eens zoo lang als bij de
weide, en bijna tot den natuurlijken dood, in het le-
ven behouden, en er het voordeel van genoten^ Nu

-ocr page 189-

weten kundige Schaaps-houders, van hoe groot belang
het is voor de bevestiging van een ras, dat men de
stara - Schapen, welke tot de veredeling zijn uitgeko-
zen, zoo lang mogelijk kan blijven gebruiken." En ver-
der : S. 299. »Eene wel ingerigte huisvoedering heeft
voor de wol het voordeel, dat zij , niet gelijk de wei-
de-wol, in wasdom stil blijft staan, maar gelijkma-
tig voortgroeit. Zij wint de helft in gewigt, en een
vierde in deugd. Dezelve wordt langer, wast in het
natuurlijke vet bestendig voort, en wordt een geheel
ander voortbrengsel voor de verwerking, dan de wei-
de-wol. Ik zwijg van het vermogen der huisvoede-
ring op de nakomelingen, de veredeling, en derzel-
ver voltooijing, en ik herhaal: dat de huis-voedering
der Schapen moet worden bcsehouwd ais een der voor-
naamste middelen tot eene hooge veredeling, als het beste
middel
ter verzekering der gezondheid, en ievensduurzaam-
heid, en ter afwering van besmettelijke ziekten," enz. Het
ware te wenschen, ja het zou als eene der gunstigste om-
wentelingen in de landhuishouding worden beschouwd,
indien de Schaapsdrift geheel kon worden afgeschaft, en
de stal-voedering daarvoor in plaats wierd gesteld. Dan,
weinige streken veroorloven deze gewigtige verbetering;
weinige landbouwers hebben het voedsel voor deze
huisvoedering, en weinigen kunnen zich hetzelve ver-
schaffen. In het voeder, niet in de gesteldheid der
Schapen, is de onmogelijkheid eener algemeene en uit-
gebreide huis-voedering te zoeken. Want Schapen, in
buis onderhouden wordende, hebben veel voedsel noo-
dig, en zulks doet zich te sterker gevoelen, dewijl
bet den weide-gang, die weinig of niets kost, be-
hoort te vervangen," enz. Wij vinden, in deze uit-
spraken, reeds onderscheidene hoofd-aanwijzingen ver-
"^«\'•t, van welke zijde deze voederings - wijze zich aan-
beveelt, en welke moeijelijkhedcn dezelve in den weg
staan.

uw

-ocr page 190-

Dan, bijaldien men zich niet op de, mogelijk al te
gunstige, getuigenis van een\' enkelen voorstander der
Schaaps - huisvoedering wenscht te verlaten, zoo wor-
den , door de vergelijkende proeven van meerdere Land-
huishoudkundigen, de opgegevene voordeden in het al-
gemeen bevestigd. De geschiedenis dezer hoogst gewig-
tige aangelegenheid vindt men vrij uitvoerig medegedeeld
in het, meermalen aangehaalde werkje, van
gekmeks-
HAUSEN en pOHi. (a. p. S. 330), en voorts in de mees-
te Handboeken, welke, in lateren tijd, over de Schaaps-
teelt , in Duitschland, zijn uitgekomen, als ook in de
voornaamste Landhuishoudkundige Tijdschriften (1), De-

-ocr page 191-

zelve bevatten de belangrijkste overwegingen van het-
geen voor en tegen de stalvoedering kan worden aan-
gevoerd, gelijk mede de opgaven en berekeningen de-
zer wijze van onderhoud, in vergelijking gebragt met
de gewone hoeding. Terwijl ik, ter vermijding van Ie
groote uitvoerigheid, den belangstellenden lezer naar de-
ze bronnen verwijs, zal ik slechts kortelijk eene en
andere zaken, betrekkelijk de huisvoedering der Scha-
pen , ter overweging voordragen, ten einde moge blij-
ken, dal dezelve, ook in ons land, met vooruitzigt
op een goed gevolg, en Ier bevordering der wol-teelt
en van andere voordeelen, zal kunnen worden onder-
nomen.

Kan het niet worden ontkend, dat de stalvoedering
van het Rund groote voordeelen oplevert, er , bestaan
welligl nog meerdere redenen, die lol dezelfde wijze
van voedering, len aanzien der Schapen, kunnen no-
pen. Het Schaap heeft een, bijna aanhoudend, opzigt
noodig, wanneer het in kudden wordt gehoed. Terwijl
de beweiding der graslanden, door het Rund, voor
dezelve voordeelig is, daar zij hierdoor in een vrucht-
baren staat gehouden, of wei verbeterd worden, zoo

-ocr page 192-

verdragen de graslanden slechts eene omziglige bewei-
ding met Schapen. Deze, aanhoudend of te veel met
Schapen beslagen zijnde, worden voor ander vee, en
zelfs voor hen zelve, weldra onvoedzaam of ongeschikt.
Het Schaap brengt nadeelen toe aan bet houtgewas,
langs hetwelk de kudden gedreven worden. Geeft het
Rund, behalve den mest, eerst het voordeel van melk-
gewin, nadat het gekalfd heeft, hetwelk in den regel
niet voor het derde levens-jaar plaats heeft, van het
Schaap kan reeds, boven den mest, het voordeel der
wol, en somwijlen ook der lammeren, worden getrok-
ken, op den jarigen ouderdom. Het behoeft dus geen
jaar te wwden gevoed, zonder dat het eenige winst
aanbrengt.

De voordeelige uitkomsten, welke van de geheele huis-
voedering der Schapen worden opgegeven , komen hoofd-
zakelijk hierop neder.

l\'\'. Men heeft steeds waargenomen, dat de Schapen,
over het geheel, bij de huisvoedering, beter gevoed
worden, dan bij de wandelende of drift - hoedirg. De
reden is daarin gelegen, dat het Schaap, hetwelk eene
bestendige beweging verrigt, meerder voedsel noodig
\' heeft, dan het dier, hetwelk, bij mindere beweging,
geringere verspilling van voeding en krachten ouder-
^ vindt (*). Bij eene doelmatige inrigting der stalvoede-
dering kan de voeding meer regelmatig geschieden, ter-
wijl het Schaap, bij den weidegang en de drifthoe^

-ocr page 193-

ding, meermalen aan de afwisseling van voldoend en
schaarscli voedsel is blootgesteld, iets hetwelk niet al-
leen op de gezondheid der dieren, maar inzonderheid
ook op de hoeveelheid en hoedanigheid der wol, groo-
tfn invloed heeft.

2°. De lammeren gedijen mede bij de huisvoedering
Voordeehger, dan bij de gewone wijze van onderhoud.

3\\ Dezelve zijn geenszins aan zoo vele gevaren bloot-
gesteld, ais in de weiden, daar de lammeren, nog jong
zijnde, niet zelden door roofdieren verslonden, door
honden aangevallen of verontrust worden, of op vele
andere wijzen ontijdig omkomen. Tegen deze ongeluk-
ken bevinden zich de lammeren en oudere Schapen,
Onder de huisvoedering, iB geschdttc stallen, beveiiio\'d.

4\'\\ De ervaring van onheugelijke tijden leert, in alle
landen, dat de meeste ziekten en sterften der Scha-
pen de onmiddellijke en schier onvermijdelijke uitwer-
Wg zijn van lage of ongeschikte weiden. Jaarlijks
onderviijdt schier elke Schaaps - houder, dat een aantal
dieren , door het ongans of de leverbot - ziekte, de wa-
terzucht, long-wormen
{strongylus bronckialis), het
ï\'otkreupel, en andere hevige of slepende ongesteldhe-
den , worden aangedaan en weggerukt, waarvan de oor-
Zaak , zoo niet uitsluitend, evenwel voor het grootste
^ïedeelLe, in de drassige, of ongezonde, gesteldheid der
^^nden is le zoeken. In zoodanige jaren, welke zich
^oor ongewone natheid onderscheiden, vermeerdert zich
^eze ongunstige toestand zoodanig, dat niet zelden de
bclft of een grooter gedeelte der kudde verloren gaat (1).
ïloewel nu niet altijd deze kwalen door de huisvoede-
geheel zullen kunnen worden voorgekomen, zoo

-ocr page 194-

iijdt het geen twijfel, of de Schapen zullen daarvan
bij dezelve meer bevrijd blijven.

In regenachtige en ongunstige saisoenen toch, wor-
den dezelve, bij de huisvoedering, niet alleen tegen
den onmiddellijken invloed des weders beveiligd, maar
ook kunnen de Schapen tegen deszelfs uitwerking, en.
de verzwakkende eigenschap van een koud, waterach-
tig , groen voeder, beter ondersteund worden, door
hun, in deszelfs plaats, geheel of gedeeltelijk, droog
voeder en geschikte versterkende middelen toe te deelen.

Voorzeker kunnen ook deze middelen, die te veel
■verwaarloosd worden, in het werk worden gesteld, hoe-
wel de Schapen niet bij de stalvoedering worden gehou-
den. Door de toediening van droog voeder in den herfst,
en, in natte jaren, gedurende den geheelen zomer,
zal
men de kudden grootendeels tegen kwijning en de le-
verbotziekte beveiligen, doch zulks geschiedt alge-
meen minder regelmatig, terwijl de Schapen in de wei-
den steeds aan den nadeeligen invloed van het onguns-
tige weer blijven blootgesteld. Zij, die de huisvoede-
ring, sedert vele jaren, hebben aangewend, verzeke-
ren, dat geene behandeling de Schapen beter tegen het
ongans en andere ongesteldheden w^aarborgt, dan deze
wijze van verzorging

Bij deze voedering staat het Schaap minder bloot
aan het eten van schadelijke en vergiftige planten,
waar-
tegen, zoo als bekend is, het instinct dit dier, aa»
zich zelve overgelaten, niet altijd in de weiden genoeg\'
zaam beveiligt. (Zie bladz. 74, 79, St, I.) (f).

-ocr page 195-

6\'. De slalvoedering, Waarbij de Schapen in doelma-
iigp , hichtige , overdekte , loodsen , worden gehuisvest,
verbindt aan zich het voordeel, dat dezelve even zeer
tegen den regen als feilen zonneschijn bedekt blijven,
welke vooral nadeelig op de huid der Schapen wer-
ken, wanneer dezelve geschoren zijn. Zij zijn boven-
dien in deze verblijven minder onmiddellijk blootgesteld
aan de uitwerking eener gedurige afwisseling der weers-
gesteldheid, en ondervinden in dezelve, in den zomerj,
zoowel koelheid en bescbaduwing, als des winters,
eene matige warmte en bescherming tegen sneeuw, ha-
gel, en winden.

Gelijk, over het geheel, de gezondheid der Scha-
pen meer verzekerd blijft, door de huisvoedering, te-
gen die ziekten, welke uit de ongezonde gesteldheid der
weiden, en eene ongunstige weérs - gesteldheid, voort-
vloeijen. zoo heeft men tevens ondervonden, dat de-
zelve hen beschermt tegen besmettelijke ziekten, waar-
aan bet Schaap veelvuldig blootstaat, zoo als de
schurft^
en pokziekte. De kudden namelijk staan , in bijzonde-
re stallen wordende gehouden , minder aan besmetting
door andere Schapen bloot, waarmede zij, bij de drift-
hoeding, ligt in aanraking komen (1). Men verzekert
ook, dat de draai - ziekte, in sommige kudden, waarin
dezelve vroeger menigvuldig plaats had, bij de stalvoe-
dering geheel is opgehouden (f).

-ocr page 196-

8®. Bij de gewone hoeding of weiding moet men zic!j
bepalen tot het houden van zoodanige Schapen, als
met den aard en de natuurlijke vruchtbaarheid van den
bodem overeenkomt. Daar, waar de stalvoedering kan
plaats vinden, zal men alle soorten van Schapen , zoowel
zware (*) als hgtere, zoowel gewone landschapen als
meer edele rassen, kunnen aankweeken. De ondervin-
dingen, hieromtrent in Duitscbland verkregen, bepalen
zich voornamelijk tot de kudden van Merinos, of van
Schapen, veredeld door Spaansche Rammen.

9\'\'. De vruchtbaarheid der Ooijen wordt, onder de
buisvöedering, niet verminderd. Sommigen willen wel
de opmerking hebben gemaakt, dat er meerdere moe-
der - Schapen overbleven, die niet bevrucht waren ge-
worden, dan bij de weide - Schapen, doch de onder-
vindingen van anderen schijnen het tegendeel te beves-
tigen. Volgens deze kan de mindere togtigheid, welke
het eene jaar bij het andere verschilt, van bijzondere
omstandigheden afhangen. De Rammen betoonen ook
geen minder voorttelings - vermogen (f).

-ocr page 197-

tO\\ Bij de huisvoedering behoeft het bespringen dep
Ooi^jen niet tot den gewonen tijd van den herfst be-
paald te blijven, maar kunnen ook de lammeren van
Ooijen, welke vroeger in den zomer bevrucht zijn ge-
vvorden , en dus in den herfst of tegen den winter
Vallen, denzelven in den stal gemakkelijk doorkomen.

11\'\'. Ten aanzien der uitwerking, welke de huisvoe-
dering op de wol heeft, zijn mede de waarnenn\'ngen niet
eenstemmig. Men heeft wel algemeen ondervonden, dat
de hoeveelheid door dezelve vermeerderd wordt, en de hoe-
danigheid van zachtheid , vetheid, lengte, glans, en
sterkte, door de regelmatige voedering, en de meer ge-
lijke warmte-maat des verblijfs, wordt bevorderd {*).
Sommigen evenwel willen opgemerkt hebben, dat de
Vachten der fijnwollige Schapen, die binnens huis gehou-
den worden, een minder regelmatigen stapel, en de wol
somwijlen ook een minderen trap van veerkracht zou-
den bezitten. Intusschen vindt men ook medegedeeld,
dat de wol der huisvoederings - Schapen voor eenen hoo-
geren prijs is verkocht
(f), dan die van andere, waar-

-ocr page 198-

bij verzekerd wordt, dat dezelve bij voorkeur lof de
fijnste lakens is gezocht geworden. Dan, indien eene
verminderde veerkracht der wolle het gevolg moge kun-
nen zijn der voortgezette huisvoedering, bij de kort-
en fijnwollige Schapen, zoo zal dit bij de langere,
krimpvrije, kamwollen, minder als een gebrek in aan-
merking kunnen komen.

12". Aan mindere belw^jfeling is het voordeel der stal-
voedering onderworpen, ten aanzien van den mest. De-
ze wordt in eene veel grootere, ja in meer dan eene
dubbelde, hoeveelheid verkregen, doordien de uitwerp-
selen der Schapen geheel bewaard kunnen blijven, ter-
wijl dezelve, bij de drift - hoeding, voor een groot ge-
deelte verloren gaan. Dit is van groot belang in zoo-
danige streken, alwaar de Schaaps-mest voor den land-
bouw onmisbaar
js, of sommige gewassen, bij voor-
keur, denzelven vorderen

Ie slechts voor 24 tot 36 Daalders (de steen) verkocht. Het
volgende wordt hieromtrent aangemerkt:

«Het is bekend, dat de Graaf von schönbtjrg-, bij zijne
«veredelde Schaaps - liudden, reeds, sedert eene lange reeks
cvan jaren, de stalvoedering heeft ingevoerd, en aan zijne
«wol wordt, door de Fabrikanten, de voorkeur gegeven bo-
even die van Sehapeü, welke in vrijheid worden gehouden,
ff De ondervinding wederlegt het best de veronderstellingen van
«onervarene beschouwers
[Theoretiker), die willen, dat de
«wol, bg de stalvoedering der Schapen, zou ontaarden, hare
«veerkracht verliezen, slap en lang, doch krachteloos, worden,
«enz. De Engelsehe en Hollandsche laken - fabrpanten laten
B zjch door geene
Oeconomische hypothesen wegslepen, maar
«houden zich aan de ondervinding. Deze moet den strijd be-
«slissen, geenszins de bespiegeling." Vergelijk ook het
aan-
gehaalde deel, S. 304. In het deel van 1820, B. 20. S. 179,
worden de uitstekende gezondheid der Schapen, grootere hoe-
veelheid, meerdere fijnheid, en veerkracht der wol onder de
voordeelen der stalvoedering gerekend,

(*) De opgave der wijae, hoe da mest in den Seliaaps-stal

A

-ocr page 199-

IS\'\'. Eindelijk komt in aanmerking de geringere op-
pervlakte van grond, waarvan een gèlijk getal Schapen

moet worden behandeld, ten einde dezelve tot bijzondere oog-
merken dè meeste geschiktheid verkrqge ,
behoort niet tot ons
oogmerk, evenmin
als de overweging, voor welke soorten
van gronden én gewassen
de Scbaaps - mest, boven andere
mest - stoffen,
bij voorkeur, gevorderd wordt of dienen kan.
Wij vergenoegen ons dus met de aanwijzing van de volgende
schriften, waarin over
dit onderWerp wordt gehandeld: j. a.
uilkens,
Handhoek, bladz. 137—139; p. hofstede crull^
Dissertatio de materiis fimosis animalihus, Gron. 1822, p.
49;
De Star ^ Eeïi tgdschrift, uitgegeven van wege de per-
manente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, 1821.

VI, bladz, 415.; Verhandeling over de meststoffen en
derzelver gebruik,
in de Verh; der Maats, ter bevordering
van dén Landbouw, D. X, St. 2, bladz. 18. ; c. w.
e. put-
sche,
Allgemeine Encyclopaédie, Th. I. S. 265. u. w ;
ï. E. V\'ON REiDER, Lekrbuch der Deutsche Landwirtschaft
nach eigenem Systeme,
Leipzig 1833\'S. 87; Kukkin-, a. p.
S. 72. Deze berekent, dat de mest van 100 Schapen zich
tegen dien van 10 sterk gevoederde Runderen, van 1 Oct.
tot 1 Maart, verhoudt als 7—8. In dezeiï tijd verteren de-
zelve ongeveer dezelfde hoeveelheid voeder in dén stal; doch
de Schapen behoeven veel minder stroo tot strooijing. De
mest is geheel ontbonden en spekachtig. Kü stemmen, zegt
hij, alle ondervindingen overeen, dat men met 7 voeders zoo-
danigen Schaapsmest ten minste de helft verder reikt dan met 8
Voeders mest van ïlunderen, terwijl de Vruchten dan nog
Weliger zullen groegen. De laatste werkt langzamer, doch
duurt langer. Dan hiertegen kan de meer spoedige werking\'
ea vertering van den Schaapsmest
Wel opwegen, dewijl eene
spoedige omloop tusschen productie en consumtie, als het
grootste gewin gevende,
in de meeste gevallen, met het doel
der landhuishouding overeenkomt.
J. i,. aaleroek. Werk-
Madige Landbouw - konst der Vlamingen,
Gend 1823, bladz.

Deze houdt den Schaaps - mest voor den krachtigst en spoe-
digst werkenden van alle mest-stoffen. Van 6 voeren Schaaps-
"^^st, gegt hij, kan men zoo veel nut trekken, als van 9

-ocr page 200-

den 8lal kan worden onderiiouden, in pvenredigheiil

voeren anderen mest, bgzonder in natte iigte Janden. Van 100
Schapen, die wel gevoed worden, kunnen 50 of 60 voeren
mest jaarlijks worden verkregen, die voor den landbouwer
zoo veel waardig zijn als 80 of 90 voeren andere mest-stoffen.
De vruchten der landbouwers, die zich van den Schaaps -
mest kunnen bedienen, ziet men overal te velde in deugd-
zaamheid en veelheid uitsteken boven de vruchten van ande-
ren. — Zie voorts hierover de meeste der aangehaalde Duit-
sche Schriften over de Schaaps-teelt, inzonderheid de Mög-
linische Annalen van thaer , op vele plaatsen.

Ik oordeel het niet onbelangrgk de nitkomst der scheikundige
ontleding van den Schaaps - mest hierbij te voegen, welke ik
door den Heer
j. c. van setten, Apothelier aan \'sRijks Vee-
Artsenijschool, heb doen verrigten. Voor zoo ver mij bekend
is,
heéh men bij ons vroeger geen opzettelijk Scheikundig on-
derzoek omtrent de bestanddeelen dezer meststoffe bewerkstel-
ligd. Bij
davt, Elemente der Agrieulfur- Chemie, aus
dem Englischen übersetzt von
wojlff, mit Anmerkungen
von thaer, Berlin 1814, en bij schuei,er , Grundsätze der
Agricultur-Chemie,
Leipzig 1831, treft men wel eene be-
schouwing van de algemeene eigenschappen, doch geenszins
eene volledige analyse, van den Schaaps -
mest aan.

De, tot het onderzoek, door ons gebezigden, mest werd
uit het middelste gedeelte der mest-laag genomen, welke, ge«
durende ongeveer twaalf maanden, door een getal van 70 Scha-
pen , was gevormd.

Het voedsel, door deze genuttigd, bestond, in de eerste vier
maanden, geheel uit gras; terwijl dezelve, over de acht laatste
maanden, met hooi, als hoofd - voeder, en twee malen daags,
met haver, raapkoeken, mangel - wortelen , gesneden tarwe -
stroo, als bgvoeder, verzorgd waren, waarbij zij voorts ge-
geregeld, twee malen \'s weeks, ruw zout, ongeveer ter hoe-
veelheid van 0,020 Ned. (nagenoeg anderhalf Ned. lood)
Voor ieder Schaap, hadJen erlangd.

De bestanddeelen, welke het scheikundig onderzoek, m
J Ked.^. van den mest, heeft opgeleverd, werden bevonden
te zgn, als volgt:

in

-ocr page 201-

tan (le beweiding; belzij men daartoe bet afgemaaide

Ned. tS.

Chlorophylle................................ 0,035,154.

Stmrinachtige vetstoffe...................... 0,023,436.

Qestremde eiwitstoffe..................................................0,062,500.

In alcohol en water oplosbare extractie/-stoffe^

met nog eenig chlorophylle............................0,005,600.

In water oplosbare sxtr actief - stoffe met planten.

slijm......................................... 0,071,744.

Deze extractief-stoffe bleek vrij sterk stikstof-
houdend te zijn, vermits zij, door de drooge des-
tillatie, met de andere voortbrengselen, eene aan-
zienlijke hoeveelheid
ammonia leverde.

Chloor-sodium (de grootste hoeveelheid)...

Zwavelzure potasch......................

Onderkoolstofzure potasch................

Chlorium - waterstof zure ammonia.........

Koolstofzure kalk........................

Chloor-magnesium.......................

Chloor - calcium..........................

Kiezelzuur (kiezel - aarde).................

jdluin - aarde .............................

IJzer - oxyde (geringe sporen).............

Hout- of planten-vezel..................... 0,312,500.

Sporen van vrije ammonia....................

Dewql, bij eene vroegere ontleding van zuiveren
Schaaps-mest, namelijk van zoodanigen, die niet met
de pis doortrokken of daarmede vermengd was,
geene vrije
ammonia, noch eenig ammoniacaal zout,
waren ontdekt, zoo schijnt de urien tot het ontstaan
Van beide deze beginselen aanleiding te geven.

Flugtige deelen, die niet konden verzameld wor-\\

den...........................................I 0,429,7(X).

JFater, en geleden verlies..................?

>0,016,400.

Werktuigelijk, met den mest vermengd, zand,. 0,042,966,

1,000,000.

-ocr page 202-

gras of ïiooi van gév^^one weiden, of wel van opzeUe-
lijk verbouwde voeder - gewassen bezige

Deze zijn de boofd - uitkomsten, welke wij omtrent
de stalvoedering der
Schapen vermeld vinden. Uit de-
zelve
blijkt, dat zij niet alleen \\uitvoerbaar is, maar
onderscheidene Voordeelen bovén de gewone wijze van
Onderhoud aan zich verbindt.

Deze uitkomsten verschillen aanmerkelijk van <Jié, welke
de analyse van den ScLaaps-mest aan
buckert hebben opge-
leverd, als bestaande ongeveer .50 ponden van denzelven, vol-
gens de mededeeling in de
Bibliothèque Universelle, 1825s,
Août, pag. 2Ó1, uit:\'

Kiezelaarde. ^ ------------------ 8 Ponden , 9 Looden.

1

»

7~

a

h

«

3|

k

29

«

^

«

1

«

2

«

«

6

«

«

«

«

«

9

cc

«

à

2

«

Bitteraarde.

Ohe............................

-ocr page 203-

Over de Stallen voor de Huisvoede-\'
ring van Schapen»

tiet komt vooral, bij de huisvoedering, aan op dé\'
geschikte inrigting der stallen, waarin de Schapen be-
stendig hun verblijf moeten houden. Men behoort aan
de stalvoedering der Schapen geenszins het denkbeeld
te hechten, als of dezelve, even als het E.und en Paard,
in eene naauwe ruimte zouden opgesloten, of aan eene
bepaalde plaals verbonden worden. Zulks zou over het
algemeen strijden met den aard dezer dieren, welke
eene vrije beweging behoeven. Ofschoon toch enkele
voorbeelden bewijzen, dat het Schaap, in eene zeer
beperkte ruimte gehouden, gezond kan blijven, zoo mag
dit geenszins tot een regel dienen, om op deze wijze
eene kudde aan de stalvoedering te onderwerpen. De
pooten of hoorn-klaauwen zouden, bij gemis van \'af-
slijting, tegen den bodem, te lang groeijen, voor den
gang ongeschikt worden, en kreupelheid veroorzaken,
hoewel ook hieraan, door zorgvuldig afsnijden der
te lang groeijende hoorn - schoenen, kan worden te ge-
ïïioet gekomen. De stal moet dus eene zoodanige ruim-
te hebben, dat de Schapen zich vrijelijk in denzelven
kunnen bewegen. Daarenboven behoort hun nog eene
afgeperkte plaats buiten den stal te worden toegestaan,
op welke zij zich kunnen begeven, en dus uit
en in
bunnen loopen. . Om deze redenen mag dan ook deze
"^ijze van opderhoud met meer grond
huisvoedering
dan stalvoedering worden genoemd. De bodem buiten
\'^en stal moet hard en eenigzins
af hellende zijn, opdat
dezelve altijd droog en effen blijve, ten einde de mest ]

-ocr page 204-

gemakkeliik bij elkander geveegd, of opgeraapt, en bij
verdeeling in den slal kunne worden geworpen. Het
is
mede Verkieslijk, dat de stal worde gebouwd aan
een
stroomend water, waardoor de Schapen de gelegen-
heid erlangen, om, naar verkiezing, te kunnen drinken.

De slal zelf kan bestaan uit eene overdekte loods,
^^aarvan de wanden van stevig latwerk zijn gemaakt,
hoog genoeg, om, bij de ophooging van den mest, de
Schapen in den stal te behouden. Tusschen de boven-
einden dezer latten en den kap of het dak dient eene
behoorlijke ruimte geheel open te blijven. De buiten-
rand van dezen kap mag twee of derde halve voeten,
\'a noo\' meer, over de houten lat-wanden buitenwaarts
henen\'\'strekken, ten einde het inslaan van den regen,
bij hevigen wind, eenigermate worde voorgekomen. Men
dient
dtl verblijf verder zoo in te rigten, dat de hol-
le en opene wanden, door houten luiken, geheel of
gedeeltelijk kunnen worden gesloten. Dit komt vooral des
winters le pas, doch kan zulks ook, in andere saisoe-
nen, voor een\' tijd, noodzakebjk worden. De Imken
moeten niet zwaar zijn , ten einde gemakkelijk le kun-
nen worden voorgezet. In zoodanig verblijf zijn de Scha-
pen des zomers, tegen den regen en zonne-schijn
beveihgd, en zij bevinden ^ich altijd als op eene be-
schaduwde plaats, hoedanige men de dieren, aan zich
-zelve overgelaten zijnde, onwillekeurig ziet mtkiezen,
om zich daar, gedurende de warmte van den dag,
op le houden. Des winters zijn zij , in eene matig war-
me woning, bedekt tegen de koude en guurheid des
weders, zonder van het genot der vrije lucht te zijn
verstoken. Dusdanige loodsen komen voorzeker beier over-
een met de behoefte der Schapen, dan de zeer war-
me geheel digte, donkere en kelderachtige, stallen
of kooijen, welke nog algemeen bij ons in gebruik
xijn De grootte van den slal moei beantwoorden

Deze wordeu dan ook door allerverstandige Schaaps^.-bou-

-ocr page 205-

aan het getal der Schapen, dat men heeft. Dezelve
wordt voorzien van ruiven, hetzij losse, of vaste, en-
kele of dubbele, van kribben enz., op de gewone wij-
ze. Van binnen dienen afscheidingen te worden gemaakt,
ten einde jonge en oudere Schapen, Rammen en Ooi-
jen,
te kunnen verdeelen.

Om van dusdanigen stal een duidelijk denkbeeld te
doen verkrijgen, heb ik het niet ondienstig geoordeeld
bier de afbeelding te geven van den stal, dienende voor
de huisvoedering der Schaaps - kudde, aan \'s Rijks Vee -
artsenijschool, (PL-
HfiwrlVv). Gelukt deze proefneming,
waaraan ik naauwelijks twijfel, dan vlei ik mij, dat de-
zelve aanleiding tot navolging zal kunnen geven. Im-

dersafgekeurd. — DATTET:NToiT, Onderwijs , enz. bladz. 21 , zegt
ts regt : De digtgesloteoe
stallen zijn da slechtste huisvestingen ,
die men den
Schapen geven kan. De uitwaseming van hunne
ligchamen en van den mest bederft de lucht, cn
doet de
dieren zweeten. Zij worden zwak in die al te warme en on-
gezonde stallen; zij krijgen er ziekten. De wol verliest hare
sterkte, en dikwijls verdroogt en verbrandt er de mest. Wan-
neer de Schapen buiten den stal komen , zoo worden zij door
de buitenlucht, als die koudis, bevangen. Dezelve doet het
zweet schielijk opdroegen, en dit kan hun dikwijls zware
ziekten veroorzaken. De overdekte loods, om de Schapen te-
gen den regen te beschutten, bij
datjeenton voorgesteld en af-
gebeeld , bladz. 289, berust geheel op den grondregel, welken
wij zijn gevolgd. Deze stal is evenwel niet voor de gehee-
le huisvoedering van Schapen ingerigt.

Men heeft waargenomen, dat de Lammeren, lang in naau—
\'W\'e stallen gehouden zijnde, waarin zij van den vrijen toegang
•^er lucht en van het zoimelicht verstoken bleven, dikwijls
\'ioor eene halfzijdige verlamming werden aangedaan, wordende
dieren vooral zwak in het achterstel en slingerende op dea
S\'äng, terwijl het regter of linker achterbeen slepende werd
■\'baarbij de Scbapen aan uittering stierven; (
Oecononüsche
^^\'^uigkcifen 1818, S. .^86. ).

-ocr page 206-

ïmers, ofschoon de drift - hoeding, in vele streken on-
zes lands, bij het bestaan van zeer uitgestrekte heide -
velden en andere woeste gronden, voor als nog, nood-
zakelijk blijft, om er eenig voordeel van te trekken,
en dezelve ook, voor zoo ver deze hoeding met onver-
deelden grond - eigendom, met bijzondere voorregten ,
bepalingen , en oude gewoonten, te zamenhangt, niet
voegzaam geheel en overal, althans niet spoedig of eens-
klaps , kan of verdient te worden afgeschaft; zoo zal
evenwel, indien de stalvoedering .als uitvoerbaar en voor-
deelig zal zijn erkend geworden1\' daarin het beste be-
wijs kunnen worden gevonden, dat de bedoelde gron-
den niet, ten behoeve der Schaaps - teelt, onverdeeld
of in een orivruchtbaren staat behoeven te blijven, iets,
hetwelk meermalen als een hoofdbezwaar tegen de
ontginning en verdeeling dezer gronden is ingebragt (*),
Integendeel mag het daarvoor worden gehouden, dat de
ontginningen van nagenoeg negen maal honderd duizend
bunders, nog geheel onvruchtbare, gronden, welke in
Koord - Nederland worden aangetroffen , door de invoering
van de huisvoedering der Schapen, wegens daaraan ver-
bonden meerder mestgewin, krachtdadig zullen kun-
nen worden bevorderd
(f).

\' In de streken, alwaar thans slechts weinige Schapen,
in beperkte landen, worden geweid, zal men dezelve
bij de huisvoedering, tot grootere kudden kunnen ver-
meerderen, indien bet slechts blijke, dat deze teelt op

1  Staat van den Landbouw over 1817, biadz. 104.
(f) Een betoog, dat de Schaapslioiiderij zeer wel bestaan-
baar is met de verdeeling en ontginning der Gemeente - gron-
den , vindt men, uit
tiiaers Annalen des Ackerbaues, ver-
taald medegedeeld in het
Magazijn van j. Kors , Vde D. Ilde
Stuk, biadz. 311. Voorts worden hieromtrent belangrijl-ie wen\'=
ken aangetrofien in dezelfde
Annalen van hut jaar 1S05, B.
II. S. 217 en verv,.

-ocr page 207-

de bedoelde wijze voordeel kan aanbrengen, waarto©
bei allezins wenscheiijk zou zijn, dat, door oiibevoor^
oordeelde Landhuishoudkundigen, proeven wierden o-eno-
men, met inachtneming van de berekening der ^kos-
ten, welke zoodanig onderhoud vordert. Niet minder
zou het belangrijk wezen, dat ook de huisvoedering wierd
ondernomen in die Provinciën, alwaar het Schaap voor^
namelijk op de gemeenschappelijke heide- of andere
gronden, bij de drift - hoeding, bestaat, en de kos-
ten , in betrekking tot deze, naauwkeurig
wier den ver
geleken, ten einde over de uitkomsten van het meer of
minder voordeelige bepaaldelijk te kunnen oordeelen (1),

In het bijzonder willen wij deze proefnemingen hebl
ben aanbevolen aan de belangstelling van die gene on-
zer verlichte iandgenooten, die reeds de stalvoedering bij
het Rundvee aanwenden, van wier onbekrompene zucht
voor de verbetering van den vaderlandschen landbouw
en de vermeerdering van deszelfs opbrengsten men mede
ter bevordering van dit doel, de gereedste ondersteu-
ning mag verwachten. Deze toch zullen daartoe de meest
geschikte gelegenheid hebben, doordien hun bedrijf reeds \'
voor deze wijze van veehouding is ingerigt, en de Scha-
pen grootendeels met dezelfde voeder - gewassen kunnen
verzorgd worden, als het Rundvee.

Voor het overige, behoeft het naauwelijks te worden
herinnerd, dat daar, waar de omstandigheden h^^t me-
debrengen, om de Schapen, des najaars, op de stop-
pel-landen of andere weiden, gedurende een\' zekeren
tijd, of Mi tusscheiipoozea, te kunnen doen grazen, dit
voordeel niet behoeft te worden gemist. Zulks laat zich
met de stalvoedering der Schapen, even als ten aanzien

1  Men mag zich vlagen, dat de Prijsvraag over dit on-
derwerp , uitgeschreven van wege de
Ncderlandsc.he ffuis^
koudcUjke Maatsckappj, (
Zie het Programma van 1834. )
daartoe eene geïcLilUe aansponug zal geven.

-ocr page 208-

van het RundveeV zeer wel vereenfgen. Men zal op de-
ze wijze eene
geheele of halve huisvoedering kunnen
aanwenden.

Ik heb, door de medegedeelde aanwijzingen;^ slechts
opmerkzaam wülen maken op eene wijze van Schaaps-voe-
dering, welke elders reeds met goed gevolg ingevoerd,
doch bij ons, tot dus ver, niet in gebruik is ge-
komen, ^en meen, dat dezelve allezins der beproeving
waardig is. Er bestaat, mijns oordeels, weinig twij-
fel , of deielve zal voldoening geven, ofschoon dan ook
moge worden bevonden, dat de uitkomsten slechts gedeel-
telijk kunnen beantwoorden aan de groote voordeden, wel-
ke daarvan worden opgegeven, door hen, die deze zaak,
onder uilbundigen lof, aanbevelen, en als met geest-
drift voorstaan (1).

-ocr page 209-

Over de Ruiven.

De ruiven cn kribben, waarin het voeder aan de
Schapen, zoowel in de stallen, als ook meermalen bui-
ten dezelve, wordt toegedeeld, behooren tot de onont-
beerlijkste gereedschappen bij de Schaaps - teelt. Van der-
zelver doelmatige inrigting hangen de geschikte aanwen-
ding der voeders en de besparing van ruimte in de
stallen af, terwijl deze werkt?jigen mede geen onbe-
duldenden invloed op de voeding en gezondheid der Scha-
pen, en op de hoedanigheid der wol bezitten. Wij
zullen daarom kortelijk over dezelve handelen.

Men bedient zich van enkelde of dubbelde, en van
vaste en losse ruiven; de enkele zijn wel de meest
gebruikelijke. Deze worden algemeen langs de zij -

-ocr page 210-

■wanden van den stal geplaatst. De dubbeide ruivei^
rusten op voeten of schragen, of worden aan paJen
gehangen (\'\'), en zoo geplaatst, dat de Schapen van
beide zijden het voeder kunnen uithalen. Aan de ver-
plaatsbare ruiven is het voordeel verbonden, dat de uit
werpselen meer gelijkelijk in den stal verdeeld, door de
Schapen vastgetreden, en vermengd worden, weshalve
aan deze de voorkeur wordt gegeven, wanneer voor-
al een ruim gewin van goeden mest, als hoofdbedoe-
ling, bij de Schaaps» teelt in aanmerking komt. De en-
kele ruiven, die aan den wand hangen, moeten hooger
geplaatst kunnen worden, naarmate de mest in den stal
zich vermeerdert.

De ruiven, zoowel de enkele als dubbele, moeten eene
geschikte hoogte bezitten. Zijn dezelve te laag, dan eten
de Schapen, het voeder van boven uit de ruif, hetwelk
hun gemakkelijker valt, dan het doorhalen tusschen de
sporten, spijlen, of ruif-latten. Daarbij gaat evenwel
veel voeder verloren, hetwelk in den mest verstrooid
raakt. Wanneer de ruiven te hoog, en alleen voor groo-
te Schapen ingerigt zijn, dan kunnen de kleinere en
de Lammeren het voeder niet bereiken, die dus van
hun behoorlijk aandeel verstoken blijven, en op deze
wijze in de voeding benadeeld worden. De spijlen be-
hooren zoo hol te staan, dat hét
voedsel, hetzij hooi,
onderscheiden stroo, of groen voeder, zonder groolc
moeite, met den mond, in eene geringe hoeveelheid,
kan worden gevat en doorgehaald. Geschiedt zulks bij
grooter gedeelten, dan valt telkens iets weg, hetwelk
veelal niet door het Schaap wordt opgegeten. De tas-
schenruinite der sporten zal, voor hooi, niet meer dau

-ocr page 211-

4 lot 5 Nod. duimen mogen bedragen. Voor stroo - voe-
ders, bepaaldelijk van peul-gewassen, dienen dezelve hol-
ler te staan. Aan ronde spijlen wordt de voorkeur ge-
geven boven vierkante of hoekige, waaraan de Schapen
ligtelijk den neus of mond stoolen, en zich kunnen be-
leedigen. Ronde ijzeren spijlen zijn zeer geschikt, voor-
al bij ruiven, die alleen binnens huis worden gebezigd,
en dus tegen natheid en roest bewaard blijven. Hoe-
wel de eerste uitgave van deze iets meer moge bedra-
gen dan van houten sporten, zoo zullen de ijzeren,
op den duur, als voordeeliger te staan komen, als zijn-
de aan mindere verslijling en herstelling onderhevig.

Onder de ruiven behooren kribben of voeder bakken te
worden geplaatst, hetzij losse, ol, hetgeen beter is,
zoodanige, die aan de eerste vast verbonden zijn, en
dus met de ruif één toestel uilmaken. De kribben die-
nen mede tot besparing des ruif-voeders, vermits het door-
gevallen hooi of stroo daarin wordt opgevangen, en
voor verlreding bewaard bhjft, terwijl tevens het hooi-
zaad, of de niet uitgedorschen graan - korrels in de-
zelve vallen, en kunnen worden opgegeten. Zij zijn me-
de geschikt om de Schapen het kort-voeder te doen
erlangen. Deze bakken kunnen voegzaam 2 palmen en
1 lot 2 Ned. duimen breed, 5 Wed. duimen diep, van
een
ronden, eenigzins schuins buitenwaarts staanden,
en met dun plaatijzer beslagen, rand voorzien zijn, ten
einde de scherpe drukking legen de kaken te voorko-
men, en het hout voor spjinlering en het afknabbelen
door de Schapen Ie bewaren. Men doet wel de rui-
ven , zoowel als de kribben, palen, en voetstukken,
Van geschaafd hout te vervaardigen, dewijl alle ruwheid
tot hel uitrukken en bederven der wol aanleiding geeft.

Hel is in geenen deele onverschillig, welke stand aan
de ruiven worde gegeven. Eene zeer schuinsche rigting
heeft het nadeel, dat het voeder bestendig op de hal-
zeen en voorste deelen des ligchaams valt, hetwelk zich

-ocr page 212-

m (le wol vastlfóclit. Be Sehapeu verkrijgen aisdan zmï"
genaamde voederkragen. Daar de wol aan deze plaat-
sen tot de beste der vacht behoort, wordt bierdoor ha-
re waarde aanmerkelijk verrmnderd. Een volkomen reg-
te stand der spijlen zou de meest verkieslijke zijn,
ware het niet, dat hierbij het nederzakken des voed-
sels verhinderd wordt. Doordien de Schapen hetzelve
van buiten, zoo ver als de mond tusschen de spijlen rei-
ken kan, wegeten, blijft de hoop in het midden staan t
zoodat men genoodzaakt is de voeder - massa, van tijd
tot tijd, op te schudden, en op nieuw in de ruif te
verdeden. Men kan hieraan evenwel eenigermate te ge-
moet komen, door aan den bodem van de ruif, in-
dien dezelve dubbekl is, eene afbellende rigting ter
weerszijden le geven , terwijl dezelve in het midden ke-
gel- of dakvormig. naar boven loopt. Hierdoor valt het
nederdalende voeder bestendig zoo tegen de spijlen , dat
hetzelve door de Schapen kan worden gevat (*). Van
den regten stand der ruiven is intusschen nog on-
afscheidelijk , dat de Lammeren, die reeds mede uit
dezelve beginnen te eten, bestendig in de kribben sprin-
gen, ten einde het voeder te bereiken. Deze verontrei-
nigen de voeder - bakken door hunne uitwerpselen
cn, door zich dwars in dezelve voor de andere Scha-
pen le plaatsen, beletten zij hen behoorlijk te kun-
nen eten. Bij eene overhellende ligging der ruiven
vinden de lammeren hiertoe mindere gelegenheid, als
kunnende dan niet gevoegelijk onder dezelve over-
eind staan.

De ruiven zijn algemeen langwerpig, en, met de voer-

Zie over de Scljaaps-ruiven, en derzelver meest ge-
schikte inrigting
v daüeenton, a. p. bladz. 32, doch vooral
UERMERSHAtrsEN en pohl, a. p. Th. II. s. 375; voorts do
meeste der, reeds meermalen aangehaalde, schriften over de
Schaaps-teelt.

-ocr page 213-

ïsalvken vereenigd, van eenen vierkanten of hoekigen
vorm, Eene cirkelvormige gedaante bezit evenwel vele
voordeelen, zoo als de ondervinding ons, sedert eeni-
gen tijd, geleerd heeft. Niet alleen toch beslaat eene
ronde ruif minder ruimte in den stal dan -eene lang-
werpig vierkante, waardoor de vrije beweging der Schapen
in denzelven meer beperkt wordt, maar ook staan deze
minder bloot aan het gevaar van beleediging, welke-zij,
bij het schielijk heen en weer loopen of door elkan-
der dringen, legen de puntige hoeken der vierkante
kribben meermalen ondervinden, hetwelk inzonderheid
voor de dragtige Schapen en de\'Lammerea gevaarlijk is,
kunnende de laatste, in de ligchamen der moeders, daar-
door zwaar gedrukt worden. Bovendien bieden de ron-
de ruiven eene evenredig grootere ruimte aan voor een
bepaald getal Schapen, die uit dezelve moeten eten.
Zij drukken elkander veel minder, vermits de ligcha-
men , naar mate der uitbreiding van den omtrek , wel-
ke de achterdeelen beslaan, meer van elkander verwij-
derd worden. Ook kunnen de Lammeren zich niet zoo
gemakkelijk in de kribben ophouden, om uit de ruiven
te eten. Aan eene ronde, kegelvormige, xuïf, welke
onder een omtrek van 2 Ned. Ellen, 6 palmen, 2| dui-
men, en boven van 3 Ned. Ellen, 5 palmen, 7 dui-
teen, -5 str. bezit, kunnen zich met gemak 20 of 22
Volwassene Schapen plaatsen, terwijl de krib, rondom
dezelve gemaakt, de ruimte voor een nog grooter ge-
lal, tot ontvangen van het kort-veeder, aanbiedt

-ocr page 214-

ZEVENDE A F D E E L f N G.

Over de hehandeUng der Schapen., met betrek-
king tot de voortteling, en de verzorging
der Lammeren,

Ten einde van de Schaaps-teelt de voordeden te er-
langen, welke aan de welberekende belangen der Land-
huishoudmg kunnen beantwoorden, komt het vooral aan
op het aanfokken van Schapen, die eene duurzame
levenssterkte bezitten. Hiertoe is het noodig die rege-
len en handelwijzen, betrekkelijk de voorttehng, op
te volgen, waarvan men een gunstigen invloed op de
nakomelingen kan verwachten. Worden deze verwaar-
loosd , zoo gaat daardoor reeds een aanzienlijk gedeelte
des voordeels, hetwelk eene kudde, naar hare meerde-
re of mindere uitgebreidheid, kan opleveren, verloren.

Tot het aankweeken van sterke en gezonde Schapen
wordt gevorderd, dat men de beste en krachtigste Jam-

-ocr page 215-

meren lot de voorlleling uitkieze en aanltoude. — De
slechtere, of die. achterlijk in den groei blijven, mo-
gen hiertoe niet woorden gebezigd , maar kunnen voor
de slagtbank dienen- Vooral boude men tot de voort-
teling geene afstammelingen aan van Schapen, die aan
de bot- of leverziekte, aan de draai- of schurk-ziek-
te, aan de long- worm-ziekte, onderhevig waren, ver-
mits de ondervinding leert, dat de voorbeschiktheid lot
deze kwalen van de ouders op de jongen overgaat {").

-ocr page 216-

Men heeft toch meermalen bij de lammeren,\' die van
lever - zieke Schapen gevallen waren, kort na de ge-
boorte, en zelfs by de ongeborene jongen, bot-wor-
men in derzelver levers waargenomen, hetwelk bewijst,
dat zij in dezelfde ziekelijke gesteldheid der moeders
deelden.

Het is eene ondervinding, welke door alle ervarene
Schaaps-fokkers bevestigd wordt, dat zoowel de Ham-
men als de Ooijen , gedurende het geheele leven, ach-
terlijk en onvolkomen blijven, wanneer men dezelve te
vroeg tot de voortteling toelaat. De lammeren, welke
van zoodanige ouders vallen, blijven mede klein of zwak.
Diensvolgens worden, door het vroeg toelaten tot de
voortteling, de afstammelingen steeds kleiner, en de kud
de neemt in deugdzaamheid en waarde af.

Hoewel de Ooi-lammeren op den ouderdom van 7
tot 8,maanden, en de Ranimen op dien van 6 maan-
den, en dus in hetzelfde jaar, waarin zij geboren wor-
den, tot de voortteling in staat zijn, en ook daartoe
dan reeds, in sommige streken, worden toegelaten, zoo
zal men evenwel dezelve, ten einde een sterk en duur-

-ocr page 217-

zaam ras te verkrijgen, niet mogen doen paren, dan
vvanneer zij den ouderdom van 18 maanden hebben ver-
kregen. Zij zullen dan krachtiger en grootere lammeren
Voortbrengen, die minder aan ziekelijkheid en sterfte
onderhevig zijn dan de zwakkere en kleinere afstamme-
hngen der voortteling in het eerste levens-jaar.

Het is insgelijks niet voordeelig zeer oude Schapen
tot de voortteling aan te houden. Is de Ram te oud.
Zoo blijven de lammeren mede dikwijls klein en zwak,
of hetgeen voor de opbrengst nog nadeeliger is, de moe-
der-Schapen blijven gelde, dat is, zij worden niet
dragtig (1). Yan te oude moeder - Schapen heeft men

-ocr page 218-

lieizelfde nadeel le wachlen. Zij worden of niet dra "•li"\'
of wanneer zij al ontvangen en jongen voortbrengen, zoo
zijn deze meesttijds zwakkelingen. Vermits ook de oude
moeder-Schapen eene mindere hoeveelheid melk geven
welke weinig voedzaam is, zoo kunnen zij de lammeren
slechts gebrekkig voeden, waardoor deze in een kwijnen-
den staat geraken, en sterven, of bijaldien zij blijven
leven, brengen dezelve eene zeer nadeelige uitwerking\'
op de kudde te weeg, welke, op deze wijze, hoe
iangs hoe meer door slechte Schapen
aangevuld, en
alzoo bedorven wordt (1).

grootste kracht der Schapen bepaalt zich tot vier
jaren, weshalve men de fokkerij zoo behoort in te rie-
ten, dal men daartoe vele drie- en vierjarige Ptam-
men en Ooijen
(7) kan bezigen, ten einde eene kudde
Ie erlangen, uit krachtvolle, groote, en gezonde Scha-
pen bestaande. De Ooijen blijven gewoonlijk lot 7 of
8 jaren tot de voortteling geschikt, en niet zelden lan-
ger. Men heeft voorbeelden , dat moeder - Schapen in

1  Schmalz, Thierveredlungskunde, S. 103. u w.

(f) Neque pati oportet minores quam himas saliri, quod
na/ue natum ex his idoneum est, neque non ipsae ßunt
etiam deteriores: et non meliorcs, quam trimae admissae,
\\Aiiiio 1. c. lib. II. Cap. L

-ocr page 219-

liel: O\'l\'\', lO\'ïe cn Ilde jaar draglig zijn geworden (»).
Dilti, deze gevallen zijn niet menigvuldig, en het is
geenszins voordeehg, de Schapen langer dan tot zeven
of uiterlijk acht jaren aan te houden (f) , te minder.

-ocr page 220-

dewijl de hoeveelheid en hoedanigheid der wol met de
jaren afneemt. Alleen dan, wanneer men moeder-Scha-
pen of Rammen van een deugdzaam of bijzonder ras
ijezit, welke men wenscht te vermenigvuldigen, kan
zulks eene reden zijn, om dezelve niet vroegtijdig af te
zetten, ten einde er vele afstammelingen van te ver-
werven , en daardoor het ras le vestigen.

Het is van groot belang bet getal Ooi-schapen, wel-
ke aan den Ilam ter bevruchting worden toegedeeld,
zoo le regelen, dat zijn vermogen daaraan behoorlijk
kan beantwoorden. Moet deze een te groot getal be-
springen, dan wordt hij niet alleen te veel verzwakt,
en daardoor vroegtijdig bedorven, maar ook vele Ooi-
jen blijven onbevrucht. Ofschoon een drie - of vierjarige
Ram 50 Ooijen, en, volgens sommigen, een veel groo-
ter geial, gedurende den gewonen springtijd, kan be-
zwangeren , zoo zal men evenwel, om denzelven bij krach-
ten te bewaren, wel doen hem niet meer dan 30 of
38, op het meest 40, Ooijen toe te voegen (*). Dit

-ocr page 221-

ïs de gemiddelde hoeveelheid, waarvan men de slerk-
sle lammeren Ie wachlen heeft, en die het voordeeligst
zullen groei-ien. Indien de Ram te veel moeder-Scha-
pen bespringen moet, plant hij zijne eigenschappen niet
zeker of slechts onvolkomen voort. Ook wil men op-
gemerkt hebben, dat daardoor, zoowel als door bet
te vroeg springen der Rammen, de draai - ziekte of de
voorbeschiktheid tot dezelve bij de lammeren zoude
worden voortgebragt, (1) Wordt evenwel de Ram da-
gelijks slechts op gezette tijden bij de kudde toegela-
ten, om de togtige Schapen te dekken , > en dan we-
derom afgezonderd, dan kan hij een grooter getal be-
vruchten , dan bestendig vrij onder de kudde verkee-
rende , dewijl hij zich, in het eerste geval, niet aari-\'
houdend afmat. Men laat dan telkens de togtige Scha-
pen bij den Ram in een afzonderlijk hok. De togtigheid
der Ooijen wordt gekend aan de roodheid en zwelling
der kling, en bet kwispelen met den staart, alsmede

1  Dit wordt door vele waarnemers vastgesteld, hoewel
deze oorzaak niet als de eenige mag worden aangenomen,
"vvaaruit de draai-ziekte ontstaat. (Verg. Dr. c.
sprengel ,
Land- und Forstwirtschaftliche Zeitschrift, B, I. Heft 2,
S. S69. ScHMAEZ, a p. S. 265), Eene zeer belaiigiijlse
^\'erhandeling over dit onderwerp is te vinden in de
Oecono-
msche Neuigkeiten
van andre, 1830. N». 27.

-ocr page 222-

daaraan, dat zij den Ram opzoeken en blijven verge-
zellen. Men kan de opgewektheid der teeldrift bij de
Ooijen mede onderzoeken, door een anderen Ram bij
dezelve te brengen , ten einde te ontwaren, of zij den-
zelven toelaat, even zoo als men gewoon is, zulks bij
de Merrien te doen, door haar bij den proef- of pro-
beer - Hengst te brengen. Vermits de Ram evenwel de pa-
ring als in een oogenblik verrigt, zal men zorg dienen
le dragen , dat hij niet worde toegelaten, indien men van
denzelven geene nakomelingen verkiest le hebben. Hij
dient dus van een schortlap of broek voorzien te zijn.
l)e jonge Rammen, en de zoodanige, die niet lot het
bespringen zullen dienen, moeten, wanneer dezelve on-
der de kudde verkeeren, reeds vroegtijdig, namebjk in
Jiihj , gebroekt worden (*). Deze wijze van de Ooijen,
zoo als men zegt, uit de hand le doen bespringen,
heeft het voordeel, dat men van de dekkingen gere-
gelde aanteekeningen kan houden , hetwelk nuttig is,
ten einde den tijd der werping, zoo veel mogelijk, le
kunnen bepalen.

Indien de Ram onder de kudde loopt, zoo kan men
de borst en den buik van denzelven met een mengsel
van roode aarde en water besmeren. Hierdoor zullen
de Ooijen, welke besprongen zijn, worden geverwd en
onderkend, waarvan men eiken dag aanteekening dient
te houden , om daarnaar den werptijd te berekenen. De
Ram moet reeds tegen den springtijd, en zoo lang als
dezelve duurt, ter versterking, eene ruime bijvoede-
ring erlangen. De haver en\' garst kimnen hiertoe als de
meest geschikte voeders worden gehouden (f).

-ocr page 223-

Het is beter enkele Rammen, bij afwisseling, onder
de kudde te doen, dan meerdere te gelijk, daar zij
zich onderling bevechten. Dit heeft niet alleen ten ge-
volge , dat dezelve zich somwijlen doodelijk beleedigen,
maar ook is zulks hinderlijk aan het bespringen der
Ooi-Schapen, hetwelk een nadeeligen invloed op de
bevruchting kan hebben, daar vele Ooijen, wegens de
gestoorde paring, gelde blijven. Ook lijden de Ooijen,
zoowel als de Rammën, door het bestendig jagen der
laatste achter de eerste, hetwelk vooral in het begin
Van den springtijd geschiedt, waardoor zij afgemat, en
in het grazen gestoord worden (*).

Hoewel de sterkere Ram den zwakkeren van de tog-
tige Ooijen, zoo veel mogelijk, afweert, zoo springt
deze toch meermalen op de, reeds door den eersten
gedekte, moeder-Schapen, waardoor hij nutteloos zijne
krachten verspilt. Want, ofschoon eene Ooi reeds be-
vrucht zij geworden, zoo duurt de togtigheid nog eeni-
ge uren voort, in welken tijd zij de Rammen toelaat.
Indien de Ram , die het sterkst is , den zwakkeren zoo-
danig ontzag weet in te boezemen, dat deze het niet
Waagt eene Ooi te bespringen, terwijl de eerste alle
dekkingen verrigt, dan wordt hij daardoor te sterk uit-
geput. Het is dus verkieslijk, van tijd tot tijd, nieu-
^ve of frissche Rammen onder de Ooi-Schapen te doen,
die nog bij volle krachten zijn. De Ram, die gediend
lieeft, verkrijgt dan de gelegenheid, om zijn vermogen

Rammen. — Cum j-edierunt Arietes ad stahula e pastu^
ordeum si est datum, firmiores fiunt ad laborem sustinen-
dum;
VAEBO, 1. c. lib. II, Cap. 1.

(*) Wanneer men evenwel slechts weinige Rammen onder
Ooi-Schapen bi-engt, namelijk een oj) veertig der laat-
200 verdeelen deze zich meermalen op zoodanige wijze
onder de kudde, dat zg elkander niet in de paring hinderen.
(Ribbe, a, p. S. 57),

-ocr page 224-

te licrslellen, ten einde, in hel volgende jaar, weder-
om bruikbaar te zijn. De afgezonderde Rammen wor-
den in hokken gevoederd, of onder de Hamels geweid (1),
Men kan insgelijks de Rammen, om den anderen dag,
of bij meerdere dagen, verwisselen.

Wat den üjd aangaat , waarop de Ooi - Schapen be-
sprongen worden, dezelve bepaalt zich, in ons land,
het meest van de maand September tot in December,
zijnde het saizoen , waarin het moeder - Schaap , in de
noordelijke streken, algemeen toglig wordt, hoewel zulks
ook op andere tijden van het jaar kan plaats hebben.
Dit hangt mede van de meer of minder gezonde en wel-
gevoede gesteldheid der Schapen af. Zijn dezelve goed
verzorgd en volkomen gezond, dan ziet men meerma-
len , dal bij eenige Ooijen zich reeds in hel laatst van
Julij of in Augustus de opgewekte leeldrift openbaart,
zoodat zij den Ram aannemen en dragtig worden. De
toglighoid vervroegt zich mede , indien de lammeren der
vorige dragt li.jdig zijn afgezet , en vertoont zich later
op nieuw werkzaam, naarmate dezelve langer hebben
gezogen. De zwakkere Ooijen , en die eene schrale ver-
zorging ondervinden , worden mede eerst in den gevor-
derden herfst toglig. Men kan ook het Schaap twee
raaien \'sjaars doen voorttelen, doch zulks is niet voor-
deelig. Voor hel overige, is bel verkieselijk, dal het
bespringen, zoo veel mogelijk, binnen een kort tijds-
bestek
geschiede, dewijl hel lammen alsdan meer ge-
lijktijdig plaats heeft, en de zorgen, welke daarbij ver-
eiscbt worden, korter behoeven te duren, terwijl ook
de lammeren ter zelfden tijd afgewend, en de Rammen
sjesneden kunnen worden (f).

-ocr page 225-

Het \'voórdeei, aan eene vroegere of latere dekking
der Schapen verbonden, verschilt naar de landstreek,
en de wijze, waarop de Schapen worden gehouden. In
Schrale streken, daar de drift - hoeding plaats heeft, ia
het voordeöliger, dat de laraméren niet vroegtijdig wór-
den geboreni dewijl het moeijelijk valt, om de moe-
der-schapen en de lammeren, in den winter, van be-
hoorlijk voedsel te voorzien. Hier is het verkieselijk,
dat de lammeren geboren worden op den tijd, dat er
reeds eenige groene voedsels bestaan, of de gtas-landen
geschikt zijn, om de Schapen en lammeren te ontvan-
gen» Naar deze omstandigheid dient dus het bespringen
der Ooijen te Worden geregeld. Geschiedt zulks in Oc-
tober, November of December, zoo valt de werptijd
in Februarij, Maart, en Aprih

In vrugtbare streken» alwaar men ruime winter-voe-
dering bezit, kan de speel- en dus ook de werp-tijd
Vervroegd worden. Hier mag de Ram reeds in Septem-
ber , en zélfs vroëger tot de Ooijen worden toegelaten.
Indien geene der even opgenoemde omstandigheden het
Verhinderen , mag het vroeg werpen der lammeren als

-ocr page 226-

voordeelig worden beschouwd , en wel om de volgea»

de redenen :

1". Hoe vroeger men de Rammen tot de Ooijen toe-
laat , des te minder heeft het geval plaats, dat vele
Schapen gust of gelde blijven; eensdeels dewijl sommi-
ge, die krachtig zijn, reeds in Julij en Augustus den
Ram aannemen, en, indien dezelve opbreken of om-
spelen, er meer gelegenheid besta\'at, om nogmaals tij-
dig besprongen te worden. Het is bekend, dat de tog-
tigheid bij het
moeder-Sehaap, dat niet dragtig ge-
worden is, na verloop van 21 dagen terugkeert.

2°. Geschiedt zulks laat in den herfst, zoo zullen
ïïiet alleen meerdere Schapen, die vroeger reeds een of
meermalen: vruchteloos besprongen zijn geweest, den Ram
niet meer aannemen, maar die gene, welke van den
eersten sprong niet behouden hebben, zullen ook dik-
wijls gust blijven, dewijl men de Rammen gewoonlijk
in den winter niet bij de kudde Iaat, dewijl alsdan
de lammeren te laat, namelijk in Mei en Junij , zou-
den vallen j hetwelk, zoo als wij vervolgens zien zul-
len , niet voordeelig is. De ondervinding leert voorts
dat de geslachts-drift bij de moeder - Schapen, hoe-
wel om de drie weken opgewekt
zijnde, steeds meer
en meer verzwakt, en eindelijk voor een tijd lang op-
houdt. De lammeren, die verwekt worden bij de eer-
ste togtigheid, zullen algemeen de sterkste zijn (f).

-ocr page 227-

Öe moeders, Welke in de eerste dagen vän A«ï
gustus gewonnen hebben, künnen nu no^ eene krach-
tige voeding erlangen, hetzij op de stoppel-velden, of
op de gras-landen i hetw^elk op de lammeren j die gé-
dragen worden i een voordeehgen invloed moet hebben.
Lammeren, die vroëg in dén winter geboren vvorden^
groeijen sterker in den zomer, en worden grooter, dan
de later gevallene

-ocr page 228-

i". Bij de vroegtijdige toelating des Rammen lieeK
men het voordeel, dat de Ooijen werpen, wanneer zij
nog in den stal worden gehouden, terwijl de weide-
gang geheel heeft opgehouden. Men kan dus meer zorg-
vuldigheid , ten aanzien der lammeren, in aeht nemen,
en de Herder behoeft geenszins die, welke op de wei-
de geboren worden, heen en weer te dragen. Niet zel-
^ den gaan de zoodanige, indien niet de meeste oplet-
lenheid wordt aangewend, verloren. Meermalen toch ont-
staat een nat, koud, en slordig weder, waarop men
bij het uitdrijven niet gerekend had. Lamt hel Schaap
nu op de weide, zoo is het somwijlen moeijelijk de
jonge lammeren voor verstijving of verkleuming te be-
waren.

5". Het schijnt ook, dat de zuigende lammeren al-
gemeen zich beter bevinden, wannéér de moeders droog
voedsel, dan eene groote hoeveelheid jong gras, in het
voorjaar, erlangen, als waardoor zij, zoowel als de
lammeren, dikwijls een meer of minder aanhoudenden
doorloop verkrijgen, hetwelk de laatste verzwakt, en
in den groei terugzet.

6°. Velen willen hebben opgemerkt, dat de lamme-
ren, welke in den laten herfst of winter geboren wor-
den, algemeen wolrijker zijn, dan die, welke in het
voorjaar vallen. Zij zijn ook minder aan sommige ziek-
ten, zoo als de krampverstijving, onderhevig dan de
laatste , gelijk ik door eigene ondervinding kan be-
vestigen.

Men heeft het in zijne magl de moeder-\'Scha-
pen in den stal zoodanig voedsel te geven, als voor
dezelve en de lammeren het meest geschikt wordt ge-
oordeeld.

8. Er wordt wel eenige meerdere voorraad van voe-

-ocr page 229-

der vereisclit, wanneer de lammeren tijdig, namelijk
ïceds in December of Januarij , worden geboren, dewijl
de moeders, reeds bij het begin van den winter en
verder, bestendig eene ruimere verzorging vorderen, en
ook de lammeren spoedig hooi beginnen te eten. Dan
de kosten van dit meerdere
voeder aal vergoed worden
door de grootere hoeveelheid wol, welke van de vroeg -
geborene lammeren kan worden geschoren. Men zal
toch zoodanige lammeren, zulks verkiezende, gelijktij-
dig met de oude Schapen of spoedig na dezelve kun-
nen scheren. De tweede wol zal alsdan, in het vol-
gende jaar, ook de volle lengte hebben, even als die
der oude Schapen.

9°. De krachten van den Ram worden, bij eene vroeg-
tijdige, dekking, gespaard. Daar niet alle Ooijen gelijk-
tijdig togtig worden, geeft dit dc gelegenheid aan den-
zelven , om deze, voor en na, le bespringen. De dek-
kingen worden dus over een ruimeren tijd verdeeld, dan
wanneer de Ram later wordt toegelaten, vermits dan
een grooter getal moeder - Schapen, kort op elkander,
door denzelven moet worden gedekt, waardoor hij te
veel wordt afgemat. Dit kan
ook eene oorzaak zijn,
dal sommige Ooijen niet bevrucht worden.\'

Gedurende den dragt-tijd moet het moeder - Schaap met
oplettenheid behandeld, en goed verzorgd worden. Het
behoort, naar evenredigheid van de gevorderde zwan-
gerheid, eenige ruimere toedeeling van goed voedsel le
erlangen, hetwelk op de eerste ontwikkeling der vrucht
een voordeeligen invloed heeft. Intusschen is eene voe-
ding der dragtige Schapen, welke tot vetheid aanlei-
ding geeft, nadeelig. De ondervinding leert, dat de lam-
meren van vette Schapen algemeen bij de geboorte klei-
ner en zwakker vallen, dan van welgevoede Ooijen,
die niet vet zijn. Ook veroorzaakt eene te zware voe-
dering der Schapen, \'gedurende den dragt - tijd, met koorn -
andere krachtige voedsels, dat de ȕielk te dik

-ocr page 230-

onverteerbaar wordt voor de jonge lammeren, welke
in de maag tot kaas stolt, waardoor zij meermalen aan
doorloop en kramp verstijving sterven. Hetgeen vroeger
omtrent het nadeel van het vroegtijdig uitdrijven der
Schapen, als het gras bedauwd of bevrozen is, en de
nuttigheid, om dezelve vooraf eenig droog voeder te ge-
ven, is aangemerkt, vindt vooral toepassing op de drag-
tige Schapen. Men zorge, dat de Ooijen, inzonderheid
bij de gevorderde dragt, niet sterk op elkander dringen.
Zulks geeft aanleiding, dat de buiken gedrukt worden,
hetwelk de lammeren kan doen sterven, of een vroeg-
tijdig afzetten van dezelve veroorzaken, met de, daar.
aan verbondene, nadeehge gevolgen voor de moederr
Schapen. NaaUwe hokken zijn daarom voor de dragti.
ge Schapen als gevaarlijk te beschouwen, en de ruimte,
welke bekwaam is, om een bepaald getal Hamels of niet
dragtige Ooijen te bevatten, wordt \\e klein, voor even
zoo vele der laatste, als dezelve dragtig zijn geworden,
vermits deze alsdan schier eens zoo veel ruimte noo-
dig hebben. Hierop moet derhalve, bij de berekening
van de hoeveelheid Schapen, in betrekking tot de stal-
ruimte, gelet worden.

Sterke vermoeijenissen, door het drijven, alsmede al-
Ie ongepaste behandeling, namelijk stooten, slaan, of
ïuw aanpakken, moeten vermeden worden. Het is zelfs
niet raadzaam den Hond te bezigen, om de Scha-
pen uit de hokken te jagen, hetzij om dezelve naar het
drmkwater, of naar de weiden te drijven. Zij springen,
door vrees bevangen, dikwijls te sterk over en door

(^) Over de uitwerking, wdke het schrikken en de ver-
beeldingskracht der dragtige moeder - Schapen op de lammeren
kan hebben, vmdt men meerdere voorbeelden opgeteekend bij
BcnMAi.z,Tki-ervercdi.S.d; Vergelgk
burdach, Physiologie,
als Erfahrungsmssenschaft, Th. II. S 124. Men denke aan
de handelwijze van Vader
iacor, om gesprenkelde, gespik-
kelde en geplekte lammeren te verkrijgen.
Genes, XXX,
VS. i)7, 38. 39.

-ocr page 231-

elkaader, helwelk lot verwerpen der lammeren en zwa-
re geboorten aanleiding kan geven.

De dragt - tijd van het Schaap wordt door de meesten
gesteld op 20 tot 22 weken, of van 140 tot 154 da-
gen. M
okel be vinbé Strekt denzelven van 146 tot 157
dagen uit; naar zijne opgave wierpen de meeste Ooijen
op den 153stea dag (1). Eigene waarnemingen, hierom-
trent aan \'s Rijks Vee - artsenijschool gedaan, hebben,
ien aanzien van onderscheidene rassen, de volgende uit-
komsten opgeleverd.

Van 100 moeder-Schapen, be\\^Ien:
In 1833, van de Veluw - Schapen I op den UQsten dag.
» 1834, » » »
 1 i, » 149 » »

s 1835, * » » ï 1 i> 148 » »

(tweelingen )

i 1833, » »Kempensche Schapen I « » 148 » »

(tweelingen )

1 « « 149 « »
j j, a 2 » » 148 » J>

(tweelingen)

3 » » 148 » »

I » » 147 » »

. % , ^ 147 . .
(tweelingen)

3 » j, 147 » ®

las 146 5» «

9 1833, S S Texelsche Schapen 4 » » 145 » »

1 3, » 146 » »

(tweelingen )

1 » » 147 X. »

1834,

1835,

2 a » 149 » »

Transportée 25.

1  Annales d\'Agriculture Française Tom. LXL öcco-
nom, Neuigk, 1820, Beilage S, 40.

-ocr page 232-

Transport 25

In 1834, van de Texelsche Schapen 2 op den I45sten dag.

(tweelingen)

1885,

^ 1833, ®
» 1834, »

1835,

% 1833, »
i 1834, ,

1

3
1

1
1

4
1

4
l

1

2
2

Friesche Schapen 2
» » 1

» » » 1
1

1

» Drentsche Schapen 2
1

» % § 1
1
» » 145 »
» " » 146 4.
» »147 »
(tweehngen)
» « 147 .
» » 148 i»
(tweelingen)
» » 148 j,
» » 147 »
(tweehngen)
« » 147 »
» » 146 «
(tweelingen)
» » 146 »
» » 145 I)
» v 144 »
(tweelingen)
» > 144 >
> > 146 »
» » 146 »
( drielingen )
» ï 147 3>
(tweelingen)
» » 147 3>
» » 146 »
(tweelingen)
» » 145 »
( drielingen)
ï 150 ,
» ï 148 »
» 149 .
i» » 148 »

Transportere 63

-ocr page 233-

( 201 )
Transport 63

b 1833 van

de ürentsche Schapen

1

op den 147sten dag,

» 1835, »

» » ü

1

»

» 148 »

»

1

» 147 »

l

a

» 148 »

»

» 1833, s

» Engelsche Schapen

1

»

» 145 .

»

van

het Zuiderduin - ras

2

»

» 146 «

»

B ï 834, »

» S S

1

»

» 145 j,

(tweelingen)

3

»

« 146 »

»

1

»

5 146 »

s

(tweelingen )

3

» 147 »

»

4

»

» 148 »

»

1

» 149 ?

J>

1

»

j, 150 »

B

I 1835, a

» » »

1

« 144 »

9

(tweehngen)

3

B

» 145 3

S

1

»

» 145 »

»

(tweelingen)

3

»

I. 146 »

»

t

4

»

147 ®

«

I

»

» 148 »

»

1

»

. 149

» 1834, B

» Spaansche Schapen 1

149 »

£

» 1835, »

»SD

1

i>

j» 148 »

100,

Uit deze waarnemingen blijkt dus, dat van bet getal
der
moeder - Schapen , waarvan de dragt-tijd, volgens
de aanteekeningen der dekkingen, heeft kunnen wor-
den bepaald,

3 op den ISOsten ^
9 ® ® 149 »

Transportere 12

-ocr page 234-

Transport 12
21 op den MS^ten
25 » » 147 »
21 » » 146 »
16 « » 145 »
5 » » 144 B dag hebben geworpen.

100.

Ten aanzien der verschillende rassen bestaat in dezen,
over het geheel, geen groot verschil. Doch schijnt het,
dat de langstaarten algemeen langer dragen dan de kort-
staarten, De kortste dragt-tijd zal, volgens deze waar-
nemingen , in den regel, kunnen worden aangenomen
te zijn 144, de langste 150 dagen (1) , terwijl de mees-
te moeder - Schapen op den 147sten dag wierpen. De
Ooijen, welke twee - of drielingen dragen, lamden van
den I44stea tot den 148sten dag.

Waldinger {f) bepaalt den tijd der dragt op 150 da-
gen of 5 maanden, of iets meer dan 21 weken. Vol-
gens
schmalz, werpen de meeste moeder - Schapen op
den ISO®*^®" tot den I54sten dag, na de bevruchting. En.
kele, zegt hij , dragen 160, andere slechts 146 dagen (§).

Tegen den tijd, dat het moeder-Schaap lammeren
moet brengen, behoort
steeds een wakend oog op het-
zelve te worden
gehouden, en, bij plaats hebbende drift-
boeding, moet hetzelve, als het weer koud of ongun^
stig
is, binnens huis worden gehouden.

De wol moet nu rondom den uijer en van den staart

1 * Varro, c. Libr. II. Cap. I. Ovi\'s praegnans est

-ocr page 235-

Worden afgeschoren, ten einde hel zuigen der lammeren
gemakkelijk Ie maken, en voor te komen, dat deise
geene wol binnen slikken, hetwelk tol het ontstaan van
ballen in de maag aanleiding
geeft, waardoor de lam-
meren in kwijning geraken, en veeltijds sterven
(Zie bladz. 144, St, I,).

Wanneer de Ooijen buiten \'shuis werpen, loopen de
jonggeborene lammeren, in het voorjaar, als ei\' nacht-^
V-orsten plaats hebben, gevaar van in het land te ver-
kleumen , ofwel, door roofvogels of andere dieren, te
Worden verscheurd, geKjk dezelve ook in de sloolen of
poelen kunnen omkomen. Bij de hoeding in kudden be^-
hoort de Herder bijzonder het oog op de dragtige Schapen
te houden, indien er zich
onder dezelve bevinden, die op
hel werpen staan. Gebeurt zulks, zoo moet hij trachten de
jonggeborene lammeren tegen verkleuming te bewaren.
Het is daartoe nuttig, zich, zoo lang als het weder koud

-ocr page 236-

«f onguiislig is, altijd van een gcscliilden woiJen zak
te voorzien, om daarin liet lam te bergen, en hel, met
het moeder - Schaap, onverwijld naar huis te doen bren-
gen. Hel is dus noodig, dat een tweede persoon, de
kudde eenige malen daags kome bezoeken ten einde de
lammeren , indien er mogten geboren zijn, weg te ha-
len, dewijl de Herder zelf de Schapen niet altijd, wan-
neer hij ver van huis is, kan verialen.

Voor den lamtijd moeten in de hokken meerdere ver-
deelingen of afschuttingen worden gemaakt, fen einde de
dragtige Ooi-schapen, die tol den werp-tijd zijn gena-
derd , daarin af le zonderen. Hierdoor wordt het moe-
der-Schaap onder de baring rustiger gelalen, terwijl
óok de jonge lammeren geene verdrukking ondergaan.
Blijven de werpende Schapen onder elk anderen, zoo
gebeurt het dikwijls, dat de reeds grooter gewordene
lammeren de jongere van de melk berooven, door aan
de moeders van deze le zuigen, waardoor de kleinste
lammeren in verval komen.

Tegen en gedurende het tijdvak, dat de Schapen
lammeren krijgen, raag de kudde, hetzij builen of bin-
nen \'shuis, nimmer buiten opzigt van den Herder ge-
lalen worden. Hij dient dezelve, ook des nachts,
meermalen te bezoeken, ten einde, indien er iets mögt
zijn, dat zijne hulp voi\'dert, dezelve dadelijk le kutt"
ïien aanwenden.

De kenmerken, waaruit men kan afleiden, dal het
Schaap spoedig werpen zal, zijn, dal de scheede of
uiUvendige geboorte - deelen zwellen, terwijl de uijer
door melk opgezet is, welke somwijlen droppelswijs®
uit de lepels vloeit, of gedrukt kan worden. De Scha-
pen toonen zich veelal eenigermate onrustig en als on-
gesteld, zoodat zij hijgen, en niet aan den ruif gaan,
maar zich in een hoek van den stal nederleggen. Kort
voor de geboorte, worden de bedoelde deelen slijmig.
waarop zich eindelijk de water-blaas vertoont, ondeF

-ocr page 237-

opvolgende persingen, welke men weeën of vlagen noémL
Nadat de blaas is gebroken, en het voor- en na-wa-
ter zijn weggevloeid, doet het lam zich in de geboor-
te voor, komende, in deszelfs natuurlijkste ligging, jnet
de voorpoten vooruit, waarop de kop met de onder-
kaak rust. De weeën persen hel lam langzaam voor-
waaris, tot dat het, binnen korteren of längeren tijd,
geboren wordt. Bestaat er geen ziekelijke toestand of
bijzondere verhindering, dan volgt de nageboorte spoe-
dig op het lam, waarmede de verlossing geheel vol-
bragt is. Omtrent de regelen en middelen, welke b^
onregelmatige of tegennatuurlijke verlossingen moeten
worden opgevolgd en aangewend, kunnen wij hier niet
handelen, dewijl zulks tot de Verloskunde behoort (1).

Sommige Schapen werpen een, andere twee, of meer-
dere lammeren op eens. Dit verschil der vruchtbaarheid
mag hoofdzakelijk als eene eigenschap van de onder-
scheidene rafsen worden beschouwd. Zoo werpt, ge-
lijk wij vroeger hebben vermeid, het Vehiw - Schaap,
bet Kempensche, ook het Drentsche of kleine Heide-
Schaap, gewoonlijk slechts één lam (f), de kortstaar-
ten brengen veelal twee of drie, en het Friesche Schaap,
drie of vier lammeren. De vruchtbaarheid hangt even-
Wel ook gedeeltelijk van leefregelkundige omstandigheden
af, daar Ooijen van hetzelfde ras in de eene streek meer-
malen meerdere lammeren dan in eene andere werpen {§).

1 * Men kan hierover raadplegen: Het Ilandhoth der Ge-

-ocr page 238-

len kan de vruchtbaarheid, door eene betere voeding
en doelmatige verzorging, bij hel Schaap vermeerderen.

Wanneer een moeder - Schaap meerdere lammeren
draagt, verloopt er, lusschen de geboorte van het eer-
ste en de volgende, een zekeren tijd. Dit korter of
langer tijdsverloop kan, naar de gesteldheid en krach-
len der moeder, verschillen, en ook van de zwaarte,
en goede of ongunstige ligging der lammeren bij dezel-
ve afhangen. Wanneer de geboorte regelmatig geschiedt,
200 komen dezelve, in eene evenredige tyiopvolging,
ßmnen weinige uren, ter wereld.

Het moeder-Schaap likt de lammeren droog en,
om het daartoe te meer aan te zetten, kan men dezel-
ve met zout bestrooijen {*). Eerstwerpende Ooijen doen
dxt somwijlen ongaarne, hetwelk evenwel meer dan een
Vooreerst wordt, door het behkken de.

-ocr page 239-

ïams, de liefde der moeder tot hetzelve meer opge-
"Vvekt. Het afgehkte lam verstijft niet zoo ligt door do
koude, als wanneer zulks niet geschiedt. Is het slijm,
waarmede het lam overdekt is, eenmaal tot eene korsl
verdroogt, zoo blijft hetzelve zeer lang op de wol zit-
ten , hetwelk niet alleen een onooglijk aanzien \'geeft,
maar ook gedijen zulke lammeren minder voordeelig.

Lammeren, welke de moeder niet van zelve zoeken,
moeten aan den uijer worden gebragt, om de speen te
vatten. Men behoort de zwakkelingen vooral daarin
behulpzaam te zijn, en zorgen, dat dezelve niet door
de sterkere verstoeten worden. Hetzelfde dient te ge-
schieden, indien de moeder het lam afstoot, en niet
wil aannemen, zoo als niet zelden met de eerstwer-
pende, en ook somwijlen met andere Schapen, gebeurt.
Men moet dan, verscheidene malen daags, de moeder
vasthouden, en bet lam aan den uijer brengen, om
het te doen zuigen. Dit geschiedt tot zoo lang, dat
de moeder het lam aanneemt. Om het hiertoe te nood-
zaken, is het dikwijls dienstig de moeder met het lam
in eene naauwe ruimte te beperken , zoodat zij hetzelve
niet ontwijken kan Heeft de eerste eens het zuigen toe-
gelaten, dan lijdt zij zulks vervolgens gemakkelijker.

Voorts zorge men, dat er geene verwisseling der lam-
meren, met opzigt tot de moeders, plaats hebbe, maar
dat elke moeder, zoo veel mogelijk, haar eigen lam
behoude. Het gebeurt zelden, dat de moeder een vreemd
lam zoo zeer bemint als haar eigen, en meermalen blij^
ven de lammeren, die niet aan de eigene moeders zui-
gen , achterlijk, of dezelve gaan verloren. Wanneer
evenwel eene moeder, gedurende of kort na de ver-
lossing , sterft , zoo kan het lam door eene andere
moeder worden opgevoed (1), of men brenge het op

1  Niet zelden ziet men, dat de lammeren door eikande-
ren aan vreemde moedei\'s zuigen. Dit heeft evenwel meer

-ocr page 240-

inet de uitgemollcene melk van een andèr Schaap of
eener koe. Deze melk moet met eenig laauw water
worden verdund, dewijl dezelve anders te zwaar is,
te meer, daar het lam hiervan doorgaans meer op eens
tot zich neemt, dan bij het zuigen aan de moeder. Men
bezigt tot de kunstmatige opvoeding van zoodanige lam-
meren een riet of pijpje, waaraan een tepel van zeem-
leder of linnen is gemaakt. Deze wordt het lam in
den mond gedaan, en vast gehouden, terwijl het ande?
eind van het pijpje in de melk nederhangt. Het leert
spoedig en met gemak zuigen, en tot verzadiging ge-
drenkt te worden. Sommige lammeren leeren ook de
melk uit het vat drinken, even als de jonge kalveren.

-ocr page 241-

Voor het overige, mag de eerste melk niet worden
uitgemolken, of voor de lammeren verloren gaan, daar
deze de ontlasting der eerste of zwarte drekstoffe be-
vordert, waarvan de uitwerping voor den voordeeligeti
groei der lammeren noodzakelijk is.

Indien een moeder - Schaap twee of drie lammeren
heeft, welke het niet wel alle kan opbrengen, iets bet-
wélk niet zelden met Ooijen, die voor het eerst wer-
pen , het geval is, zoo ontneme men aan hetzelve een ol
twee der jongen, en trachte dezelve op een der voor-
gestelde wijzen op te brengen, dewijl anders de moeder
te veel lijdt, of de lammeren, hetzij een of alle, in
een achterlijken of kwijnenden staat blijven.

Men hoede de jonge lammeren tegen dê koude tot
den tijd, dat zij eene behoorlijke bedekking van wol
bekomen hebben, en in staat zijn eenige ongemakken
te kunnen weerstaan. Bij gunstig wéér gewenne men
dezelve, zoodra zij twaalf of veertien dagen oud zijn, ja
zelfs vroeger, naar omstandigheden, aan de vrije lucht,
ïot diè einde kan men de lammeren eerst over dag ee-
nige uren met de moeders naar buiten laten gaan, ver-
Volgens den geheelen dag, terwijl dezelve \'snachts zoo
ïang worden binnen gehouden, tot dat de koude voor
hen dragelijk is.

Met veertien dagen of drie weken, ontwaart men
reeds, dat de lammeren enkele stroo-halmen, of ook
hooi beginnen te eten. Men zoekt dan voor hen het
fijnste en beste uit. Bezit al het hooi, dat de moeders
nuttigen, eene zachte hoedanigheid, dan kunnen de lam-
ïiieren daarvan zoo veel tot zich nemen, als zij noo-
dig hebben; men zorge slechts, dat dit hun zoo wor-
de voorgelegd, dat zij hetzelve kunnen
bereiken, en het
niet door de moeders worde opgegeten.

Oe lammeren kunnen, als zij wat ouder zijn gewor-
den, ook reeds eenige dunbastlge, of gebroken haver,
«f zemelen nulligen. — Gebroken garsl of erwten, die

^ 14

-ocr page 242-

vooraf in koud water geweekt zijn, maken, in kleine
hoeveelheden, mede een goed voedsel voor dezelve uit;
doch dusdanige toevoedering is minder noodzakelijk,
wanneer de lammeren op goede weiden kunnen grazen.

Met drie of vier maanden na de geboorte, worden de
Lammeren afgezet. Veeltijds wordt dit reeds vroeger,
namelijk met twee maanden of zes weken, gedaan; doch
zulks is voor de laatste niet voordeelig, die aldus geens-
zins de grootte en sterkte erlangen, welke zij, lan-
ger de moeder - melk genietende, kunnen verkrijgen.
Sommige houden het daarvoor, dat de lammeren 18 tot
21 weken behooren te zuigen, ten einde niet het ge-
heele leven door achterlijk te blijven Veel hangt
voorzeker in dezen af van de meer of min ruime en
goede verzorging, welke de lammeren na de spening
kunnen genieten. Velen ontwennen de lammeren in het
geheel niet, maar laten dezelve zoo lang zuigen, als
zij verkiezen, of de moeders zulks toelaten. Zij wen-
nen zich dan als van zelve af.

Daar niet alle lammeren gelijktijdig geboren worden,
moeten eerst de oudere en verder de jongere worden
gespeend. Men bereikt dit oogmerk het best, indien de
lammeren reeds vooraf, over dag, eenigen tijd van (K;
moeders worden afgezonderd. Zij gewennen hierdoor van
zelve reeds, om ander voedsel dan de melk te nutti-
gen. Het is daarom goed , dat de lammeren in den
stal blijven, terwijl de moeders in de weide gelalen of
uitgedreven worden. Zij leeren hierdoor de
moeders
langzamerhand ontberen, en deze hebben te meer ge-
legenheid , ora zich te verzadigen , vermits zij in de wei\'
den niet door het zuigen der lammeren gestoord wor-
den, terwijl ook de woïgroei hierbi^j wint
(f). Deze han-
delwijze is te noodzakelijker bij zoodanige Schapen, die,

-ocr page 243-

tijdens het zogen, de wol laten uitvallen, hetwelk ver-
oorzaakt wordt, doordien de voeding der wol, wegens
de afscheiding der melk, niet kan worden onderhou-
den.

De lammeren, welke afgewend worden, moeten op
een genoegzamen afstand van de moeders verwijderd, en,
kan het zijn, buiten het gezigt , der laatste gebragt
Worden , vermits zij zelve zich anders onrustig gedragen,
en een\' tijd lang een aanhoudend geschreeuw doen boo-
ten. Worden dezelve verder verwijderd, dan vergeten
zij elkander spoedig.

Over de veredeling der Schapen, en de grond - re-
gels, welke, bij het kruisen van verschillende
rassen, hehooren te worden opgevolgd.

Daar de veredeh\'ng der Schapen voornamelijk berust
op het bestier der voortteling, zal het hier de geschikt-
ste plaats zijn, om over dit onderwerp te handelen.

Onder veredeling der dieren wordt, in het algemeen.
Verstaan elke verandering, welke de dieren ondergaan,
Waardoor dezelve, volgens bepaalde oogmerken, verbe-
terd worden, of meerdere geschiktheid erlangen, ten
einde aan de behoeften van den mensch, naar den trap
zijner voortgaande beschaving, op de meest voldoen-
de wijze, te beantwoorden. De hoofdbedoeling strekt
zich hierbij niet zoo zeer uit tot de bevordering van
liet welzijn der dieren zelve, als wel tot de vermeer-
dering van \'s menschen eigen voordeel en levensgenot (1).

1  Hoe weinig hierbij de welstand en het leven der die-
\'"en in aanmerking komen, blijkt uit de vet - mesting, e» de

-ocr page 244-

De oogmerken der veredeling zijn verscliillende ♦ naar
de bijzondere bestemmingen, welke de dieren in de
landhuishouding bezitten , en de betrekkingen, waarin
zij zich tot den mensch bevinden.

Ten aanzien van het Schaap bepaalt zich de verede-
ling tot dc verbetering der ligchamelijke gestalte, en
van andere hoedanigheden, welke hiermede gedeeltelijk
in een naauw verband staan, zoo als de vleesch - groei»
geschiktheid tot vet-wording, de vruchtbaarheid, en
melkrijkheid, doch vooral tot de verbetering der woL
Daar deze als het voornaamste voortbrengsel van bet
Schaap moet worden beschouwd, en de hoofd-aange-
legenheid van deszelfs teelt uitmaakt, is het bij voor-
keur de wol - verbetering , welke bedoeld wordt, wanneer
men over de veredeling der Schapen spreekt.

De regelen, welke hiertoe wojden aangewezen, heb-
ben dan ook grootendeels de strekking ter bereiking
van het laatstgenoemde oogmerk, hoewel daarbij de ove-
rige bedoelingen geenszins uit het oog kunnen worden
verloren.

Even als bij andere dieren, is ook de aanleg tot
veredeling bij bet Schaap reeds daaraan kenbaar, dat
het zich voordeeliger ontwikkelt, naarmate het een ge-
schikter voedsel, eene meer zorgvuldige behandeling
erlangt, en zich op eenen bodem en in eene luchtstreek
geplaatst vindt, welke met deszelfs aard het meest over-

-ocr page 245-

eenkomen. In deze meer of minder g!Uisl.ige invloeden
toch moet gedeeltelijk het groot verschil worden ge-
docht , waardoor de rassen en soorten zoo zeer uiteen-
löopen. Sommige dezer omstandigheden zijn bijna als
plaatselijk te beschouwen, of toonen hare uitwerking
op
geringe afstanden. Zoo ziet men, dat de Schapen
Van hetzelfde ras in de eene streek grooter, vruchtbaar-
der, melkrijker vallen, ja dat de wol eene betere hoe-
danigheid verkrijgt, dan op andere, kort nabij gelege-
ne, plaatsen. Het tamme Schaap heeft, ten gevolge der
huisseliikheid, reeds als van zelf, eene verbetering on-
dergaan, waardoor het zich van het oorspronkelijke of
wilde Schaap voordeelig onderscheidt. Men kan deze
verandering dus eene natuurlijke veredeling noemen, in
tegenstelling der kunstmatige, welke meer opzettelijk
Wordt in het werk gesteld. De werkdadige pog\'ngen
tot veredeling zullen de beste gevolgen hebben, wan-
neer dezelve ondernomen worden in zoodanige streken,
alwaar de natuurkundige invloeden tot het bedoelde oog-
merk het gunstigst medewerken, en de Schapen reeds
f\'enen aanmerkelijken trap van natuurlijke veredeling
hebben ondergaan. Daar toch, waar natuur en kunst
«ikandcr de hand bieden, zal men het spoedigst, en
f^p de meest volkomene wijze, zijne wenschen vervuld
ïien. Men zal zich intusschen, met opzigt tot de Schaaps-
Veredeling, niet bij uitsluiting behoeven te bepalen tot
Zoodanige streken, alwaar de natuur zich geheel ge-
®ehikt en hulpvaardig betoont. De mensch is in slaat,
iït vele gevallen, door verschillende middelen, te ge-
\'^oet te komen aan hetgeen in dezen door de
Natuur
\'^erd onthouden, ja zwarigheden te overwinnen, welke
^loor haar worden in den weg gelegd. Ook hier zal
met verstandig overleg en kennis van zaken ban-.
^If^lende, kunnen slagen, hoewel dan niet zonder meer-
•^ere moeite, en de voortgaiag trager, ook de beoog-

-ocr page 246-

de voordeelen minder gereedelijk en overvloedig mogen
volgen {1).

De kunstmatige veredeling is tweevoudig. Dezelve be-
rust namelijk op de bevordering der deugdzaamheid van
het ras, zonder vermenging met eenig ander, of door
de vereeniging van verschillende rassen. De eerste wij-
ze wordt algemeen
verbetei^ing, of veredeling in %ioh
%elve
, ook inwendige, bijzondere, of individuele ver-
edeling
genoemd (f), ter onderscheiding der tweede of

1  Elsïjee, Handbuch, S. 143. u. w.; Germershaitsek
en POHi,, a. p. Th. I. S. 223.

(-j-) De Duitschers noemen deze wijze van voortteling : die
Inzucht, en wanneer de paring tusschen de afstammelingen
in bloedverwantschap wordt voortgezet:
die JReinzucht. Bij
de Engelschen wordt de voortteling, zonder vermenging met
vreemde rassen, genoemd:
Breeding in and in. Welke groo-
te vervormingen hierdoor in de dierlijke bewerktuiging kunnen
worden voortgebragt, kan blijken uit het voorbeeld van
bac-
kewell
, die, door de voortgezette verwantschaps-paring van
Hunderen en Schapen, onder eene eigene behandeling, welke,
tot dus ver, niet geheel bekend is geworden, het beenge-
stel tot de helft van deszelfs gewigt verminderde, en daar-
entegen dat van het vleesch verdubbelde. Hij wist de kort-
heid en lengte der beenen, en de geheele gedaante der die-
ren, als naar welgevallen, te wijzigen. Men kon schier zeg-
gen , dat hij de dieren fatsoeneerde, zoo als een ieder zulks
naar zijnen smaak verlangde. De Schapen, door RACicEVirELTi
op deze wijze voortgebragt, onderscheidden zich door onge-
meene vatbaarheid voor den vet- en vleesch-groei. Hij ver-
huurde dusdanige veredelde Rammen eerst, namelijk in 1780,
tot 10; later tot 100; in 1786, tot 300, en, sedert dien
tijd, meermalen tot 400 guineas, voor een enkelen springtijd:
zoodat, in 1789, drie Rammen hem 1200, en zeven 2000
guineas opbragteu. Hij verkocht ook niet zelden de enkelde
Rammen tot 100 guineas. Vergelijk
ïhaer, Einleitung zur
Kenniniss der Englischen Landwirtschaft.
Th, 1. S, 566;

-ocr page 247-

\'eigenlijke veredeling, weike bepaaldelijk den naam van
bet kruisen draagt. Bij beide komt de doelmatige re-
geling der paring, ais hoofdzaak, in aanmerking. De
laatste wijze wordt ook de overbrenging of mededeeling
Van vreemd bloed genoemd. Onder bloed wordt in de
vee-teelt de oorspronkelijkheid
of zuiverheid der afkomst
verstaan. Zoo draagt een Schaaps-ras, hetwelk geheel
onvermengd is gebleven, den naam van
volbloed -ras (1).
Door de vermenging van twee rassen, hetzij beide of
slechts een derzelve het vol-bloed bezitten, wordt het
half - bloed voortgebragt. De afstammelingen dezer ge-
mengde voortteling zijn
kruislingen of mestiezen. Zij
kunnen als nieuwe speel - soorten worden beschouwd,
welke eigene rassen vormen, indien de kruising wordt
voortgezet, en de verkregene hoedanigheden, bij de na-
komelingen, door onderlinge paring, standvastig zijn ge- j
worden. Dewijl de kruising met geen ander oogmerk
geschiedt, dan om de voordeelige eigenschappen der die-
ren te bevorderen, zoo wordt deze uitdrukking bepaal-
delijk in den zin der veredeling gebezigd. Op zich zel-
ve kan de vereeniging van twee rassen, waardoor ver-

1  Volbloed en edel worden veeltijds, ofschoon te onregt,
voor woorden van gelijke beleekenis genomen. Het eerste drukt
de oorsprónkeiijkheid of zuiverheid, het tweede de meeste vol-
komenheid uit, hetwelk een ras, overeenkomstig deszelfs ver-
schillende geaardheid, bezit. Een volbloed - ras , zelfs het meest
zuivere, kan, door vernalatiging , zoo zeer in deugd afnemen,
dat het ophoudt edel te zijn, ofschoon het nog altijd als on-
vermengd en zuiver te beschouwen zij. Het is nu evenwel
nog vatbjiar, om, door de verbetering in zich zelve, we-
derom veredeld te worden.
Schmalz , Thierveredlungskunde,
S. li.

-ocr page 248-

slechlering wordt te weeg gebragt, met even veel regl«
liruising worden genoemd (*).

Door de verbetering tracht men de individuele deugd-
zame hoedanigheden der beste voorwerpen van beiderlei
Itunne van hetzelfde ras, of dezelfde soort of verschei-
denheid, door onderlinge paring, op de jongen over
te brengen, en door voortgezette vereenigingen, de be-
doelde eigenschappen meer en meer onder de nakome-
lingen uit te breiden, en te bevestigen, opdat dezelve
standvastig bij deze bewaard mogen blijven. Hiertoe
wordt dus gevorderd, hetzij men, voor het overige, de
verbetering van den ligchaamsbouw, en van andere ei-
genschappen, of wel hoofdzakelijk of alleen der wol
ten doel bebbe, zoodanige voorwerpen van beiderlei
kunne te doen paren, welke in uitstekende hoedanig-
heden het meest met elkander overeenkomen. In zoo
ver zij hierin verschillen, bestaat het oogmerk, om het
gebrekkige van het eene voorwerp, door het meer vol-
komene van het ander, bij bet voortbrengsel te verbe-
teren of geheel te doen vervangen. Voor de wol-ver-

-ocr page 249-

belering komt het er vooral op aan, dat alleen Rain-
men en Ooijen tot de voortteling worden gebezigd,
welke, zoo veel mogelijk, de beste wol dragen van de
soort, die men wenscht voort te brengen, moetende
de voorwerpen, welke slechtere wol bezitten, zorgvul-
dig buiten de paring gehouden, maar voor de slagtbank
bestemd, en uitgemonsterd worden. Men zal reeds bij
de lammeren, die slechts weinige weken oud zijn, kun-
nen ontwaren, of derzelver wol zich door fijnheid,
zachtheid, gelijkheid, volheid, geslotenheid der vacht,
en andere eigenschappen, kenmerkt. Over den verschil-
lenden invloed, welke de Ram en Ooi op de lamme-
ren uitoefenen, ztil aanstonds nader worden gesproken.
Dezelfde uilwerking, welke te dezen aanzien bij de pa-
ring van verschillende rassen plaals heefi, geldt ook
opzigtelijk de veredeling in zich zelve.

De uitkiezing der voorwerpen behoort, bij aanhou-
denheid , te worden voortgezet, ook dan, wanneer de
kudde bereids tot eene aanmerkelijke verbetering is ge-
bragt. Zulks is noodig, zoowel ten einde dezelve ge-
lijkmatig in de verbeterde hoedanigheid der wol te doen
deelen, en deze bij voortduring nog meer te bevorde-
ren, als omdat meermalen, bij de afstammelingen, een
terugslag der wol tol de vorige mindere deugdzaamhei<l
plaals heeft. Ook deze voorwerpen moeten steeds op
nieuw uit de kudde verwijderd, ten minste van de voort-
teling geheel uitgesloten worden. De schifting of uit-
kiezing blijft daarom altijd, zelfs bij kudden van de
hoogste veredeling, noodzakelijk, indien dezelve niel,
vroeg of laat, aan eene onvermijdelijke verbastering en
teruggang zal worden blootgesteld.

Door het opvolgen van dezen regel alleen, zal men
het inderdaad bij alle Schaaps - rassen ver in de ver-
betering der wol kunnen brengen, ten einde hare waar-
de te verhoogen. Ja, indien dezelve met naauwgczet-
heid werd in acht genomen, zoo bestaat ,er weinig Iwij-

-ocr page 250-

fel, of onze lange wollen zouden eene zoodanige deugd-
zaamheid verkrijgen, dat sommige zouden kunnen die-
nen voor velerhande, zeer keurige, zoogenaamde glad-
de stoffen, hoedanige thans meer dan voorheen ver-
vaardigd worden. Men zal zulks te meer mogen ver-
wachten, dewijl de lange of kamwollen gemakkelijker
en spoediger tot een zekeren trap van volkomenheid kun-
nen worden gebragt, dan de korte wol-soorten, ge-
schikt voor de kaarding en volling.

Is intusschen de veredehng in zich zelve steeds uit
haren aard langwijhg, zij vordert een aanmerkelijk tijds-
verloop, bij slechte, onveredelde, land - Schapen, of ook
bij rassen, wier wol van de vroegere deugdzaamheid
ten eenemale is ontaard. Bevinden zich toch, onder de-
ze geene voorwerpen, die op eene voordeelige onder-
scheiding aanspraak kunnen maken , zoo zal men daar-
bij van eene inwendige veredeling naauwelijks eene eenig-
zins voldoende uitwerking mogen verwachten, althans
niet binnen zoodanigen tijd , welke aan den ondernemer
vooruitzigten op de belooning zijner moeite aanbiedt.
Hier zal men alleen kunnen slagen, ten einde voordeel
te erlangen, met zich te bedienen van Kammen uit oor-
spronkelijke edele rassen, of die tot een hoogeren en
gevesligden trap van kunstmatige veredeling gebragt zijn,
len einde, door deze met de inlandsche moeder-Scha-
pen, de kruisings-voortteling te bewerkslelhgen. Tot de
verfijning der lange of kamwollen zullen de Rammen
van sommige Engelsche Rassen bel meest in aanmerking
komen.

Voorts, hoewel, door de veredeling in zich zelve, de
w\'ol van een bepaald ras, onder eene zorgvuldige en
aanhoudende bemoeijing, de verlangde betere eigenschap-
pen moge kunnen erlangen, waarvoor zij vatbaar is ;
zoo blijft evenwel dej-zelver natuurlijke aard, in zeker
opzigt, onveranderd. Men zal namelijk , op de bedoel-
de Wijze, de lange, slichte, wollen geenszins in korte,

-ocr page 251-

kroeze, nocli omgekeerd deze in gene yeranderen. —
Deze
eigenschappen zijn in de bijzondere gesteldheid der
Schapen
gegrond, en hangen met de inwendige bewerk-
tuiging te zamen, welke zich niet laten veranderen, zon-
der dat de menging des ligchaams worde veranderd. —
Wenscht men derhalve een ander karakter aan de wol-
len mede te deelen, dan wordt de kruisings - paring ge-
vorderd van langwollige met kort-wollige Schapen C^).

De bgchaams-verandering, welke door het kruisen
wordt
voortgebragt, steunt op de natuurwet, volgens
welke de jongen in de gemeenschappelijke hoedanighe-
den der ouders deelen. Hierin komen bijna oneindige
spelingen voor. Men kan naauwelijks als een vasten,
in alle gevallen doorgaanden, regel aannemen, dat het
mannelijk of vrouwelijk voorwerp een overwegenden in-
vloed in dezen uitoefent. Wu eens gelijken toch de jon-
gen meer naar de vaders, dan meer naar de moeders.
In eenige gevallen zweemen zij naar geen van beide,
hoewel zulks- tot de uitzonderingen behoort. In het al-
gemeen mag worden vastgesteld, dat zoowel het man-
nelijk "als vrouwelijke voorwerp aan de overbrenging
hunner hoedanigheden op de jongen een evenredig deel

-ocr page 252-

liebbcn, zoodat dezo de geestige en Hgcliamelijbe eigen-»
schappen van beide in zich vereenigen, en de gewijzig-
de beeldtenis der ouders vertegenwoordigen. De omstan-
digheden , waaronder de paring geschiedt, en de invloe-
den , welke daarbij , zoowel als op de verdere ontwik-
keling der vrucht, werken, zijn zoo menigvuldig, en
van dien aard, dat zij, of door ons niet kunnen op-
gemerkt, of, althans voor helgrootste gedeelte, niet ge-
kend worden (*). Eene voortgezette en getrouwe waar-
neming biedt inmiddels, te dezen aanzien, eenige al-
gemeene daadzaken aan , welke bewijzen , dat sommige
ligchaams-deelen en hoedanigheden meer bijzonder door
den invloed des vaders, andere door die der moeders
worden bepaald. Wij zullen eenige hoofdzaken mede-
deelen, welke hieromtrent, met betrekking tot het Schaap,
volgens de ondervinding van anderen, en onze éigene
waarnemingen, kunnen worden vastgesteld, welke tot
een rigtsnoer bij de kruisings - voortteling kunnen die-
nen.

Hoewel men zal kunnen aannemen, dat beide ouders,
over het geheel, een\' gelijkmatigen invloed op de vor-
ming en eigenschappen der jongen uitoefenen, zoo leert
nogtans de ervaring, dat die des vaders in deze , der
moeder in andere opzigten , als meer vermogende ,
mag worden beschouwd. Komt het dus, bij de vere-
deling , zoowel aan op de geschiktheid der Ooi als van
den Ram, zoo erlangt toch deze reeds eene veel uit-
gebreidere werking op de kudde, in zoo ver als slechts
één Ram lot de bevruchting van een aanmerkelijk ge-
tal moeder - Schapen wordt gebezigd. De hoedanigheden

-ocr page 253-

van den Ram komen dus bovenal in aanmerking. Het
is op dezen grond, dat de veredeling alleen kan vvor-
den bereikt door Rammen, die de Ooijen in deugdzaam-
heid overtrelfen, en naar welke men het ras wenscht
te veranderen. Door fijne en zachtwollige moeder-Scha-
pen met Rammen, die eene slechtere of grove wol dra-
gen , te doen paren, zoude deze hoedanigheid onder
de kudde spoedig worden voortgeplant, hetwelk tegen
de bedoeling van veredeling zou strijden. Men zal, ge-
lijk door STURM (") wordt opgemerkt, het mannelijke
dier mogen beschouwen als den zaai-man, en voort-
brenger van het ras, het moederlijke ligchaam als den
bodem, welke het zaad opneemt, en tot ontwikkeling
brengt. Door de opvolgende voorttelingen laten zich de
gedaante en eigenschappen der dieren, door het manne-
lijk voorwerp , meer en meer veranderen, zoodat de af-
stammelingen bestendig meer aan den vader gelijk worden.

De veranderingen, welke door het kruisen der Scha-
pen worden voortgebragt, bepalen zich tot de hgchaaöis-
bouw of de gestalte, en andere boedanigheden, en tot
de wol.

Wat de eerste betreft, zoo vormen zich de kop en
voorste deelen des ligchaams bij de lammeren, in den
regel, het meest naar dien Van den R.am, de buik en
bet achterstel, met uitzondering van den staart, bene-
vens de grootte en omvang van het ligchaam, naar die
der Ooi. Hieruit kan als een regel worden afgeleid,
dat men, ten aanzien van den Ram, inzonderheid te
letten bebbe op een fraaijen kop en een uitstekend voor-
stel , bij V. goeden hals, hooge schoft, en breedheid
van schouders, bij de Ooi op een schoon gemaakt kruis
en ligchaam, ten einde deze hoedanigheden in dc lam-

-ocr page 254-

meren Ie vereenigen (1). Wanneer men zware Schapen

wenscht te verkrijgen, zal men kloeke Ooi-Schapen

1  Hetzelfde wordt ten aanzien van den invloed der man-
nelijke en vrouwelijke dieren in het algemeen vastgesteld, dat
namelijk de jongen, wat aangaat het voorstel, meer naar de
eerste, wat het achterstel betreft, meer naar de laatste gelig ken ;

Schmalz, S. a. p. S. 18. u, w.; Stürm, a. p. S. 16_25;

Hofacker, Ueber die Eigenschaften, S. 91; Bürbach
Physiologie, als Erfahrungswissenschaft, Th. I. S. 524;
Girotj de buzarei&nes, in de Annales des Sciences Na-
turelles,
Tom. V. p. 21. Paris 1825. De sterkst sprekende
bewijzen hiervoor leverende bastaard - dieren. De muil-Ezel
b.
v., zijnde het voortbrengsel eener Ezelin met een Paarden-
Hengst, is kleiner dan het Muildier, welke is
voortgebragt
door een Ezel-Hengst en eene Paarde - Merrie, In beide ge-
vallen hebben de maat, gedaante,\' en omvang des ligchaams
de meeste overeenkomst met die der moeders behouden. De
Muil-Ezel heeft een dunnen hals, scherpen rug, een spits
toeloopend en afhangend kruis; terwijl het Muildier een be-
ter gevormd voorstel, een schoonen hals, ronde zijden, een
vlakker kruis, en rondo heupen bezit. Beide hebben dus meer
van de moeder dan van den vader, niet alleen opzigtelp de
grootte, maar ook wat den vorm des ligchaams betreft. Ten
aanzien van den kop heeft het tegenovergestelde plaats. Dit
deel is bij den Muil-Ezel langer, en naar evenredigheid niet
zoo zwaar als bij den Ezel; de kop van het Muildier is kor-
ter en dikker dan die van het Paard. Zij hebben dus, zoo
wel met opzigt tot de gedaante ais grootte van den kop,
meer van den vader dan van de moeder. — Dat ook de ho-
rens der Rammen zich algemeen s^Doedig verliezen bg de krui-
sing van gehorende rassen, met zoodanige, waarvan de Ram-
men ongehorend zijn, kan mede tot bevestiging van dezen
regel dienen, hoewel dezelve niet zonder uitzondering zijn
moge (Zie bladz. 430), zoo als daarvan mede door
putsche,
{Encyclopedie, B. VIII. S. 151.) voorbeelden worden aange-
voerd; (
Schmalz, a. p. S. 62). Men vindt dit onderwerp
uitvoerig in de laatstgenoemde schriften behandeld, en door
een aantal vcrmeugings-vooi tbrengsckn, zoo van verscliiJlendc

-ocr page 255-

tot de voortteling moeten bezigen, om de grootte cn
den omvang des ligchaams te bewaren. Ten aanzien der
beenen dient op beide de ouders te worden gelet, dewijl
deze bijna even zoo dikwijls naar die van den Ram, als
der Ooi slaan.

De vatbaarheid voor vleesch - groei en vet - mesting han-
gen ,
bij het Schaap, even als zulks bij andere dieren
wordt waargenomen, in grootere mate van dezelfde
hoedanigheden bij de moeder af, doch de vruchtbaar-
heid wordt vooral door de vaders aan de jongen me-
de"-edeeld. Op de melkrijkheid schijnen beide invloed
te hebben. Door sommigen wordt te dezen meer aan
den vader toegekend (1); doch anderen stellen, dat de
melkrijkheid, bij alle dieren, zich meer uitsluitend naar
deze eigenschap bij de moeders regelt (j). Hiernaar kan
men zich derhalve
bij de veredeling regelen, overeen-

1  Sturm, a. p. S. 119, 120. Hij wil opgemerkt heb.
ben, dat de melkrijkstc koerjen, gedurende eene reeks van
jaren, bijna uitsluitend stier-kalveren wierpen. Hetzij de
re>.
den
hiervan daarin moge kunnen worden gezocht, dat het
mannelijke dier eene grootere hoeveelheid voedende deelen noo-
dig hebbe, hetgeen hem waarschijnlijk voorkomt, of in eene
andere omstandigheid, zoo meent hij,
dat deze eigenschap der
melkrijkheid, welke met vele andere hoedanigheden, die van
den vader overerven, te zamenhangt, ook vooral door de-
zen wordt voortgeplant. Hetzelfde wi! hij bij de Schapen
waargenomen hebben.
De natuurlijke vruchtbaarheid der die^
ren hangen, volgens hem, meer af van den stam des Vaders
dan van dien der moeder,
(f) jpx^rscHE,
Encyclopaedie y B. XII, S, 137.

-ocr page 256-

komstig de bedoelingen, welke daarbij bijzonder wor-
den beoogd.

Sommige ziekten of liever de voorbeschiktbeid tot de-
zelve ijlanien zich meer van de Rammen, andere van de
moeders, als erfelijk, voort. Ziekten van het zenuwgestel,
zelfs de zoodanige, die zich uitwendig aan^ het hgchaam
openbaren, zoo als de draai - ziekte , de schuur- of schurk -
ziekte, zouden, volgens sommigen, meest van de eerste, die
tot de invi^endige deelen betrekking hebben , welke voorde
voeding en gelijkmaking dienen , met name ziekten der
longen, van de lever, en andere buiks-ingewanden, het
sterkst van de laatste overerven. Zulks\'kan derhalve
de aanwijzing geven, waarop zoowel bij de kruisings-
paring , als in bet algemeen, te letten valt, ten einde
de Schapen van deze ziekten, zooveel mogelijk bevrijd,
en in een goeden staat te houden. \'

De fijnheid der wol aardt inzonderheid naar deze hoe-
danigheid bij den Ram, doch voornamelijk, wat de
voorste deelen des ligchaams betreft, zoo als aan den
nek of bovenhals, ook aan de zijden en aan den staart.
Doch aan den buik, de dijen, cn achtcrbeenen belioudt
of verkrijgt de wol meer de eigenschap van die der
Ooijen. Dezelve ontvangt de week - of zachtheid meest
van deze, de veer - of krimpkracht, en, over het ge-
heel, ook de sterkte, bovenal van den Ram. Tot de
rijk - of digtwolligheid schijnen beiden somwijlen gelijk-
matig loe te brengen, ofschoon de moeders hieraan,
zoo als scHMAM (1) wil, dikwijls het grootste deel heb-
ben. Het kan dienovereenkomstig doelmatig zijn fijnwo!-
bge Rammen met digtwollige Ooijen te kruisen, ten ein-
de deze hoedanigheden voordeelig bij de nakomelingen
te vereemgen. Volgens onze waarnemingen , worden de
voortbrengselen der langwollige inlandsche Schapen fijner
ea tevens digter van wol, door de kruising met En-

1  SCHMALZ a. p. S. 271.

-ocr page 257-

gelsche Rammen, die eene korte, fijne, en digte vacht
bezitten. Hieromtrent dient te worden herinnerd, dat de
wol der Rammen bij alle rassen nimmer zoo fijn valt
als die der Ooijen. Het mannelijk karakter drukt zich
mede in de kloekere hoedanigheid der wol uit. Men
bebbe dus te letten, dat de Ram slechts van zoodanige
moeder gevallen zij , wier Ooi-lammeren eene fraaije,
zachte, en fijne wol dragen (*).

Ook de gedaante van den wol - stapel hangt van bei-
de ouders af. Met de fijnheid der wol in een naauw
verband staande, slaat deze meer van den vader dan
van de moeder over. Inzonderheid verkrijgen de lam-
meren ook de gedaante van den wol - stapel op de schoft
van den vader. Bezit dus de wol bij dezen aan dit
deel de eigenschap tot tweernen (Zie bladz. 53), dan
zal dit gebrek bij de lammeren zich mede openbaren,
doch in eene sterkere mate, indien de geneigdheid lot
hetzelve ook bij de Ooi plaats vindt. De lengte der wol
en van den stapel gaat, in het algemeen, meer van den
Ram dan van de moeders over. De grove bekke-
en
honde-haren aarden aan den kop en nek naar die
van den eersten , aan de dijen en beenen naar die der
laatste ; de zoogenaamde stekel - of valsche en doode ha-
ren worden algemeen het sterkst door den Ram mede-
gedeeld. — Voor het overige kan men vaststellen, dat
de wol, als de meest plantaardige zelfstandigheid der
dierlijke bewerktuiging, waarin slechts het voedend le-
ven werkzaam is, van alle deelen des ligchaams het
spoedigst, zoowel door de werking des voedsels en van
den dampkring, als door de vermenging met andere

-ocr page 258-

rassen, aan verandering onderhevig is, zoodat deze reeds
bij de eerste voortbrengselen der kruising kenbaar wordt
waargenomen (1). Zulks is dan ook eene reden, dat
men in de veredeling van het Schaap, voor zoo ver hier-
bij hoofdzakelijk of alleen de verbetering der wol be-
oogd wordt, veel spoediger zal slagen,\'dan van som.
mige andere dieren, bij v. het Paard. Moeten toch bij
het laatste, om deszelfs gedaante volkomen te verande-
ren, zoo wel de beenderen, als spieren en pezen, in
één woord, het geheele ligchamelijke gestel, eene aan-
merkehike vervorming ondergaan, bij het Schaap be-
hoeft dit, voor het bedoelde oogmerk, slechts te ge-
schieden ten aanzien der huid en van het celweefsel, om
eene fijnere en meer regelmatige wol voort te brengen

De ligchaams-veranderingen hebben volgens eenen
bepaalden voortgang plaats, waaraan sommige omstan-
digheden evenwel vertraging kunnen toebrengen. Als re-
gel wordt in dezen, ten aanzien der Schapen, alge-
meenaangenomen, dat, bij de voortbrengselen der eer-
ste kruising, de eigenschappen van den vader en de moe-
der genoegzaam in gelijke male kenbaar zullen zijn.

1  Hewkgeh, Physiologie, S. 83; Sturm, a, p. S.
103, 105, 112, 122. Hierin is weJIigt mede gedeeltelijk dé
reden gegtond van de veelvuldige speling, welke in de horens
der dieren wordt opgemerkt, en dat deze deelen hij de ras
sen algemeen ontstaan, of zich verliezen, naarmate de vaders
dezelve al of met bezitten. De horens toch der Runderen
Schapen, en van andere dieren zijn te beschouwen, als be\'
hoerende, deels tot het been-gestel
{sysihema osseum), deels
tot het hoorn-stelsel
{systhema corneum). De horen-ko-
ker bestaat geheel uit ineengevloeide haren. De minder gebo
gen stand der horens bij het Rund en de Geit staat in ver
band tot de slichiheid des haars bij deze d\'eren, de
om],rui-
ling van die der Schapen tot de kroesheid der wol. Ten aan
:.ien der hoeven heeft mede eene spoedige verandering „aar
den vorm der vaders plaats.

-ocr page 259-

Neemt men dus den Ram, die tot de veredeling dienm
moet, aan als een geheel, en het moeder-Schaap als
nul, zoo zal de gelijkheid van het lam der eerste teelt

tot beide zijn, als . ....................

De voortbrengselen der tweede teelt met denzelfden
Ram, zullen tot dezen in gelijkheid staan, als . . f

Die der derde teelt, als.............. I

Die der vierde teelt, als........... . . • if

Die der vijfde teelt, als . . ^ . ...........li

Die der zesde teelt, als ... ............ff

De verdere voorttelingen maken de kruising volkomen,
zoodat de latere voortbrengselen nagenoeg of geheel de
hoedanigheden van den Ram bezitten , die nu, als het
ware, een nieuwen stam of ras heeft voortgebragt

-ocr page 260-

Men Ican de veredeling, met opzigt tot de wol, als voir
foragt beschouwen, wanneer deze, over het geheeie
ligchaam der afstammelingen , denzelfden aard en gelijke
hoedanigheden als die van den Ram heeft aangenomen.
Sommigen stellen, dat hierin nog altijd eenig verschil
blijft bestaan, zoodat door kenners zal kunnen worden
onderscheiden, of de wol van kruislingen of van oor-
spronkelijke Schapen afkomstig is. Voorzeker zullen te
dezen aanzien, zoowel als opzigtelijk de hgchamelijke
gedaante, steeds de kenmerken aanwezig blijven van
den uiteenloopenden grondvorm der moeder - Schapen,
welke tot de veredeling gebezigd werden , zoo dat hier-
naar de nieuwe rassen gewijzigd zullen zijn. Het is niet-
temin bewezen, dat, bij sommigen derzelve, de wol
zelfs eene fijnere en zachtere hoedanigheid aanneemt,
dan die der oorspronkelijke Schapen. De wol toch van
eenige Saxische stapimen heeft, door de kruising der
land-Schapen met Spaansche Rammen, eene hoogere

-ocr page 261-

Waarde verlcregen, dan het ras der Mefinós zelf (»)■

Opmerkelijk, en, in een physioiogisch opzigt, hoogst
belangrijk is de waarneming van
stürm , die wij, door
Onze ondervinding, altharis omtrent de Schapen, kmi-
nen bevestigen, dat de veranderingen, welke, doo?
het kruisen, in dé verschillende ligchaams - deelen wor»
den voortgebragt, van de edelste deelen, namelijk den
kop en de hersenen, beginnen, en zich verder langs
den ruggraat voortplanten. Zoo zullen, Volgens hem,
bij de veulens van gewone Merrien, en een\' édelen
Hengst geboren, ónder tien gevallen, zéker in acht of
negen, de kop en de voorste deelen naar die des va-
ders slaan, terwijl zij de achterdeelen en het kruis van
de moeders behouden, welke eerst, bij eene voortzet-
ting der paring, meer én meer aan die des eersten ge-
hjk worden.

Bij de lammeren van ruig- of langwollige Schapen,
en kort - wollige Rammen, gevallen , zweemen de kop
en fijnere wol weldra tot op de helft van den rug naar
die der vaders, terwijl de wol der achtèrdèelen den
aard en de gedaante van die dér moeders behoudt. De-
ze weerstaat dé verandering hét langst, en néémt eerst
hier later eene evenredige fijnheid aan. Deelt de wol
aan deze deelen in de eigenschappen van den Ram,
dan kan men de veredeling als volkomen beschouwen.
De slaart echter neemt reeds bij de eerste voortbreng-
selen de gedaante van den laatsten aan; dezelve name-
lijk ondergaat verkorting of verlenging, naar mate der

-ocr page 262-

gesteldheid van dit deel bij dezen. De staart vrordt mei
wol, in plaats van mei haar, begroeid, indien zulks
bij den Ram plaats vindt (1).

Het is van belang, dat de Ooijen voor de eerste maal,
wanneer zij toglig worden, door een fraaijen Ram wor-
den gedekt, dewijl somwijlen de lammeren van volgen-
de werpingen naar den vader zweemen, waarmede de
moeders vroeger hebben gepaard. Zoo heeft men w^aar-
genomen, dat, indien eene Ooi eenmaal door een zwar-
ten Ram is besprongen, zij ook naderhand, ofschoon
door een witten Ram gedekt zijnde, bonte lammeren voorl-
bragl (t).

1  Stubm, Racen und Kreuzungen S. 37, 112. Dit kan
mede dienen tot bevestiging der waarneming, dat de ligchaams-
verandering geschiedt volgens den loop van het hersen - en
zenuw - gestel, als van den kop beginnende, en langs den
ruggraat tot het einde voortgaande. Hangt misschien de in-
vloed , welken in dezen het mannelgke dier boven het vrou-
welgke op de jongen uitoefent, af van den onmiddellijk be-
vruchtenden indruk des vaders bij de paring op de vrucht-
kiem der moeder, waarin het zenuw- of ruggemerg, volgens
de waarneming van vele physiologen, van alle deelen het eerst
ontstaat ?

(f) Van dit merkwaardig, en inderdaad onverklaarbaar,
verschgnsel, vindt men, bij onderscheidene Schrijvers, om-
trent andere dieren, vele voorbeelden opgeteekend. Merrien,
onder anderen" die slechts eenmaal van een Ezel-Hengst
dragtig zgn geworden, zouden naderhand of onvruchtbaar blg-
ven, of slechte Paarde - veulens voortbrengen. In Engeland
werd, in 1815, eene Menie dragtig van een quagga - Hengst,
en wierp een gevlekt veulen, hetwelk zg slechts in 1816,
doch naderhand niet meer, zag. In 1817, 1818, en 1823 werd
zij wederom, telketjs door een Arabischen Hengst, gedekt.
Zg bragt drie veulens ter wereld, die nog grootere vlekken
hadden, dan het eerste bastaard-veulen, benevens langere
streken op den rug, en dwars - strepen aan de bovenste dee-i
kn der beenen. Een tam wij fjes - varken speelde met ecu wild

-ocr page 263-

Wanneer, op de bedoelde wt^Ee, de kudde tot ver-
edeling is gebragt, zoo worden de verkregene eigen-

-ocr page 264-

schappen bij de afstammelingen bewaard, door deze on-
derling te doen voorttelen, moetende de kruisings - Ram-
men daartoe niet eerder dienen , dan nadat de verede-
ling eene zekere volkomenheid heeft bereikt. Vermits
men zich anders aan teruggang blootstelt. Men is het
evenwel niet eens, ten aanzien van het getal der teel-
ten , wanneer deze tot de voortteling mogen woi-dea
aangewend.
Daubentow was van gevoelen , dat de Ram-
men der derde teelt reeds tot veredeling kunnen dienen.
De meesten evenwel willen geene kruisings - Rammen daar-
toe hebben gebezigd , dan die bijna of geheel eene vol-
komene veredeling hebben verkregen, en dus niet van
eene vroegere dan de vijfde of zesde kruisings -
teelt.
Anderen stellen, dat ook zelfs dé volkomen veredelde Ram-
men niet in staat zijn de hoogste veredeling te bewa-
ren, maar dat de kudde aan verbastering onderworpen
is, indien niet de verkregene verbetering ondersteund
worde, door, van tijd tot tijd, op nieuw zuiver oor-
spronkelijke Rammen te bezigen. Men noemt zulks de
vernieuwing of verfr^sscMng van het bloed. Aan het
verzuimen van dezen maatregel wordt dan ook veelal
het min gelukkig slagen der Schaaps - of wol - veredeling
toegeschreven Het laatste wordt door soiiimigen,

over het geheel, als onnoodig gehouden, daar zij wil-
len , dat, indien eenmaal de veredeling is tot stand ge-
bragt, dezelve zeer goed bewaard blijft, door de voort-

-ocr page 265-

teling der afstammelingen, Sturm (1) beweert tevens,
dat, blijkens de ondervinding, de Rammen eener hoóge
veredeling even zoo goed de verkregene eigenschappen
Voortplanten, indien zij tot de kruising met land-Scha-
pen
worden aangewend, als de oorspronkelijke Rammen
der Merinos. Hij zegt, dat vele der Saxische kudden,
zelfs de uitgezochtste, zoo als die te
Rocksburg, en de
Electoraal - Schapen ^ voor kruislingen of mestiezen
houden zijn, bij welke de fijnheid der wol volkomen
standvastig is gebleven. Alleen dan zal eene zoogenaam-
de
vernieuwing noodig zijn, indien er een misslag in de
■voortteling heeft plaats gehad, waardoor men sommige
eigenschappen, die toevallig, of door eene opzettelijke
vermenging, zijn voortgebragt, wederom wenscht te ver-
wijderen. Alsdan moet men op nieuw van oorspronke-
lijk edele Rammen gebruik maken
(f).

Voor het overige, valt het niet te betwijfelen, dat
de
veredeling te meer zal bevestigd worden, naarmate
dezelve langer en zorgvuldiger wordt voortgezet: zoodat
men, onder het bezigen van Rammen der vijfde, zesde,
of verdere teelten , minder aan verbastering of terugslag
onderhevig blijft, dan indien dezelve vroeger worden
aangewend (S). Doch in dezen komt het oogmerk me-

1 * Beiträge, B.III. S. 3, 15, 29. Elsstek, Handbuch^

-ocr page 266-

de in aanmerking, hetwelk men zich met de wol - ver-
betering voorstelt Heeft men slechts de bedoeling, om
bij
V. eene tusschen-soort van fijnere of betere wol te
verkrijgen, dan zal men hierin kunnen slagen, door
de afstaromelingen , zelfs der tweede j derde, en vierde
teelten onderling te doen voorttelen, als wanneer de
wol die verandering zal behouden, welke zij heeft ver-
kregen, Zulke kruislingen zijn evenwel niet in staat de-
zelfde verbetering aan andere Schapen bestendig mede te
deelen, daar deze zich spoedig wederom zal verliezen ^
wanneer men toelaat, dat dezelve zich met de land-
Schapen vermengen. Er zal dan even spoedig teruggang
bij de kruislingen in de wol-verfijning worden opger
jnerkt, als deze, door de veredeling, was voortgebragt.
Immers is dezelve bij hen niet standvastig geworden,
hetwelk alleen geschiedt, door de voort telingen niet de
oorspronkelijke Rammen tot de meest volkomene vere-
deling toe voort te zetten.

Wiet minder is de algemeene regel, welke bij het
kruisen van verschillende dier-rassen moet worden op-
gevolgd, ook op de veredeling der Schapen toepasse-
lijk, dat men namelijk spoediger en beter zal slagen,
indien de voorwerpen niet te veel van elkander verschil-
len. Ten aanzien der wol - verbetering zou het dus niet
volkomen doelmatig wezen onmiddellijk de gfof - wollig-
ste Ooijen, zoo als bij v. het Veluw - of het kleine
Heide - Schaap, met Rammen van de hoogste wol - fijn-
beid, gelijk de Sasische Electoraal - Merinos, te doen
paren. Beter zal het oogmerk worden bereikt, door
de verbetering met Rammen eener minder fijne wol te
beginnen, en alzoo, door eene overgangs-kruisii:-g, de
Schapen tot eene hoogere verfijning voor te bereiden»
welke dan steeds door fijnere Rammen kan worden ver-
volgd. De ondervinding heeft het voordeelige van zoo-
danige langzame toenadering der rassen tot elkanders

-ocr page 267-

ópaigtelijk de wol - verbetering, bevestigd {1). Dezelve
verkrijgt op deze wijze meerdere regelmatigheid en stand-
vastigheid. Indien zeer grof-woUige Ooijen terstond met
zeer fijn-wollige Rammen worden vereenigd, zoo schijnt
de verandering van het gestel bij de eerste afstamme-
lingen te plotseling en ongeregeld te geschieden. Ter-
wijl de huid zelve zich welligt naar den vader vormt,
deelt de moeder nog aan het celweefsel hare overvloe-
dige grove sappen mede- Deze stijgen in de fijne wol-
haren opwaarts , overvullen dezelve, en kunnen, dewijl
zij geen genoegzaam fijne olieachtige deelen bezitten,
aan de wol niet die buigzaamheid en zachtheid mede-
deelen , welke deze, naar hare fijnheid, vordert. Hier-
door wordt onregelmatigheid in de bogen der wol voort-
gebragt, hetwelk aanleiding geeft tot het tweernen, of
andere gebreken der vacht. Deze zijn daarom inzon-
derheid eigen aan kudden, bij welke men, te dezen
opzigte, in de veredeling eene verkeerde leiding heeft
gevolgd. Ook neemt men dikwi^jls waar, dat, bij een
te groot verschil tusschen de Rammen en Ooijen, wat
het karakter der wol betreft, deze bij de afstammelingen
niet over het geheele hgchaam verbeterd wordt, maar
slechts aan sommige deelen fijn te voorschijn komt, ter-
wi^jl zij, op kleine afstanden, aan andere\'plaatsen grof
blijft, en haar oorspronkelijken aard behoudt, zoodat

1  Stusm, Racen und Kreuzungen, S. 115, 124. Het
is, zegt hi), volkomen door de ervaring bewezen, dat, on-
der een gebeelen stam van Merinos, welke zich door een
groot verschil van
wol-Hjnheid onderscheiden, de veredeling
het best gelukt, niet indien men den fijnsten Eam op de grof-
ste Ooi zet, maar een zoodanigen, die bet midden tusschen
de beide fijnheden houdt.
Schmalz, a. p. S, 33 bevestigt
dit. Volgens hem verkrijgt het voortbrengsel van een edelen
Merinos - Ham en een zeer gemeen land-Schaap gewoonlijk aan
alle deelen des ligchaams gemengde fijne en grove wol, Waar-
Van ffeen goed fabrikaat kan worden vervaardigd.

-ocr page 268-

Bièrdóor eène grootè ongelijkheid in dé vacht ontstaat;
Men mag hierbij, als het ware, êen strijd tusschen de
édele en onedele geaardheid veronderstellen , wélke laat-
ste niet zoo spoedig door de eerste kan worden over-
wonnen, dat eene regelmatige verandering in de
geheele
huid wordt voortgebragt, hetwelk dus als bij gèdeelleri
geschiedt

De hgchamelijke veranderingen door het kruisen ge-
schieden rnoeijclijker, naarmate de onverèdelde Ooi-
Schapen op zich zelve zuiverder, dat is, van een overoud
of volbloed ras zijn. De ras-oorspronkelijkheid weer-
staat den invloed van het vreemde bloed het stérkst
(f).
De vervorming of veredeling geschiedt dus spoediger en
meer ziglbaar, indien de moeders tot een gemengd of
bastaard-ras behooren,
Waarbij de eigenschappen nog
niet volkomen gevestigd, maar steeds onstandvastig zijn.
Het mannelijk volbloed - dier oefent alsdan deszelfs over-
wegend vermogen op de afstammelingen in eene sterkerö
mate uit, en deze zullen daardoor te gemakkelijker aan
den vader gelijkvormig Worden. — Langwollige rfiioeder -

-ocr page 269-

Schapen eindelijk zullen binnen korteren tijd, door dus,
danige betere Rammen, en kortwoUige moeders, door
Rammen van gelijksoortige doch betere rassen, veredeld
Worden, dan omgekeerd, door de paring van de eerste

met de laatste {1).

Wij moeten nog ten slotte dezer afdeeling gewag ma^
ken van de voortteling in bloedverwantschap, als slaan-
de met de veredeling in het naauwst verband. Om toch
deze te beginnen en te voltooijen, moeten de eerste kruis-
lingen, namelijk de Ooijen, op nieuw door denzelfden
Ram, die tot de veredeling wordt aangewend, worden
bevrucht, terwijl de verkregene eigenschappen vervolgens,
door de bloedverwantschaps - voortteling der afstamme-^
lingen, worden onderhouden. Alsdan worden evenwel
de betrekkingen reeds spoedig meer verwijderd. Het
zou tot eene te groote uitvoerigheid leiden, indien wij
dit onderwerp, waarover de gevoelens zoo zeer verdeeld
zijn, ja in volstrekte tegenspraak met elkander staan,
opzettelijk wilden overwegen. Men vindt hetzelve in vele
der reeds aangehaalde schriften over de Schaaps - teelt
breedvoerig behandeld, Wij zullen er daarom slechts
met een enkel woord over spreken. Zij , die het paren
der dieren in de naaste bloedverwantschap afkeuren, en
zulks als eene overtreding der natuurwet beschouwen,
meenen, dat daardoor op den duur tot verzwakking, ont-
aarding, en eene verkleinde, ja zelfs gebrekkige, lig-
chaams - gesteldheid bij de nakomelingen aanleiding wordt
gegeven, zoodat de goede hoedanigheid van het ras
hierdoor ten eenemale bedorven wordt, en verloren
gaat (t). Anderen integendeel houden deze veronderstelr

1  J. &. ilsner, Meine Erfahrungen, u. S. W. S. 84.
(f) Deze leer, welke voornamelijk van
de buffok [hist,^
Watur., Vol. 22, p. 152) haar gezag heeft ontleend, is,
gedurende langen tijd, vrij algemeen omhelsd. Sedert de laat-
ste jaren is dezelve evenwel "iopr veleii met kracht bestreden.

-ocr page 270-

de uitwerkingen als geheel op dwaling en vooroordeel
berustende, en beweren, dat juist in deze wijze van
paring de grondslag voor de instandhouding van de deugd-
zaamheid der rassen moet gezocht worden. Zij beroepen
zich onder anderen op de edele rassen van het Arabi-
sche Paard, ook van de Engelsche bloed-Paarden, wel-
ke langs dezen weg zijn ontstaan, en duurzaam bij hun-
ne voortreffelijkheid bewaard blijven. Het valt, volgens
hen, wel niet te ontkennen, dat door de paring van,
na aan elkander verwante, dieren, meermalen zwakke
en gebrekkige afstammelingen worden voortgebragt, dan,
daar zoowel de slechte als goede eigenschappen van de
ouders aan de jongen worden medegedeeld, zal zulks
aan de onvolkomene gesteldheid der laatste, niet aan de
voortteling in bloedverwantschap op zich zelve, moeten
worden toegeschreven. Bezitten de beide ouders goede
hoedanigheden, en zijn dezelve vrij van gebreken, dan

-ocr page 271-

zullen de voortbrengselen daaraan beantwoorden. Uit

de instinctmatige afkeer der dieren, ten aanzien vaa
de paring met de naaste bloedverwanten, kan geen be-
wijs tegen dezelve worden afgeleid, vermits zij, aan
zich zelve overgelaten wordende, elkander lot de paring
aanzoeken , en zonder onderscheid dezelve ,verrigten, even
als tusschen die voorwerpen plaats heeft, welke in eene
verwijderde betrekking van bloedverwantschap slaan. In
vrijheid levende , paren vele dieren der naaste bloedver-
wandschap zelis bi^j voorkeur onderling (1). Aan de
schending van eenig verbod der Natuur valt hier dus
niet le denken. De zedelijke, maatschappelijke, of staat-
kundige wetten, die den mensch ter opvolging, volgens
de beginselen zijner redelijkheid, werden voorgeschreven,
vinden op de dieren geene de minste toepassing.

ACHTSTE AFDEELING.

Over de behandelingen, welke de Lamme-
ren en Schapen, iot bijzondere oogmer^
ken, ondergaan.

Be Rammen, welke niet tot de voortteling zullen
worden aangehouden , worden tot Hamels gemaakt ,
door aan dezelve het vermogen der voortteling te ont-
nemen. Zulks geschiedt, deels om dezelve een smake-
Hjker vleesch te doen verkri.jgen, deels ten einde hen
rustig onder de kudde le doen verkeeren. Deze be-
werking wordt doorgaans 14 dagen na de geboorte ver-
rigt. Sommige snijden de Rammen, wanneer deze zes
weken oud zijn, op grond, dat zij alsdan meerde-
re ligchaams - sterkte verkregen hebben, om de opera-
tie door le staan. Volgens anderen behoort de, ont-

1  Riebe, Das Schaf und die JFolle, S. 115. D\'al-
DoiT, Naturgeschichte, des Pferdes^ Th. 1. S. 13, Sciimaez,
a. p, S. 93.

-ocr page 272-

manning der Rammen eerst te geschieden op den ou-
derdom van negen, tien, twaalf, ja meerdere, maan-
den , dewijl de dieren dan grooter en zwaarder zullen
worden. Hoewel dit laatste gegrond zij, daar de ge-
snedene dieren meer de mannelijke gestalte en geaard-
heid behouden, indien zij eerst dan van het vermogen
der voortteling beroofd worden, wanneer het ligchaam
tot of nabij den volkomen staat van deszelfs ontwik-
keling en krachten gekomen is , dan indien zulks in
den zeer vroegen leeftijd geschiedt, zoo is het evenwei
zeker, dat, in het algemeen, de ontmanning bij jonge
dieren minder gevaarlijk is dan bij oudere. Ook wil
men, dat het vleesch, door de vroege castratie, mal-
scher wordt (f^.

De meesten (§) raden dus aan deze bewerking in de
eerste weken na de geboorte te veiTigten, dewijl de ge-
voeligheid en vooral de prikkelbaarheid des ligchaams

(*) Zie over den invloed der ontmanning op de digren:
ï. A. trxLKENs,
Handboek der F ader l. landhuis k., Lladz\'.
289—293; Denzelfden, Almanak tot Wut en Vergenoeging
voor de onderscheidene standen des 3Iaatschappel{jken Ie-
vens, Groningen 1817. Hoewel de ontmanning een aanmer-
kelgken invloed heeft op de bewerktuiging der dieren in het
algemeen, en dus ook op de Schapen, zoodat de Hamels gee-
ne of slechts onvolkomene horens verkrijgen, zoo is men het
evenwel geenszins volkomen eens, of de wol daardoor eene
standvastige verandering ondergaat. Eenigen willen, dat de
wol, ten gevolge der castratie, beter, anderen, dat zij slech-
ter zoude worden. (
Germershausen en pohi,, a. p. Th. i.
S. 188). Daar bij de Hamels geene krachten aan de voort,
teling worden besteed, valt hieruit af te leiden, dat dezelve
algemeen eene grootere hoeveelheid en sterkere wol zullen dra-,
gen, dan de lam-Ooijen en spring - Rammen.

(f) Daubenton, a. p. biadz. 138.

(è) Riebe, a. p, g. 74, QEHjMüiisnAusjiK ea pohjl-, Th.
I. S. 187. \'

-ocr page 273-

dan nog gering zijn; zoodat de pijn, welke de dieren
bij het snijden ondervinden, de gezondheid weinig be-
nadeelt, en er minder vrees voor eene gevaarlijke ont-
steking bestaat, die bij oudere dieren niet zelden plaats
vindt (1).

De ontmanning der Rammen kan op onderscheidene
wijzen geschieden. De eenvoudigste wijze mag als de beste
worden gehouden. Zij is deze: Een helper vat het lam,
het voor en achterbeen van elke zijde naar elkander toe-
brengende , en vasthoudende, en legt het zoo op zijne
knieën, dat het voorste gedeelte des ligchaams opgerigt,
het achterste eenigzins nederwaarts op dezelve blijft rus-
ten, wordende dit voorts zoodanig gestrekt, dat de buik
naar voren dringt. Nu vat de gene, die de bewerking
doet, met den duim en voorsten vinger der eene hand,
het onderste gedeelte des balzaks, en snijdt met de an-
dere hand, door middel van een scherp mesje, dat hij
\\ tot zoo lang in den mond heeft gehouden, het gevatte
deel des balzaks in eens regt af, of men maakt voor
eiken bal eene bijzondere insnijding in dit deel. AÏs
dan drukt hij de ballen een Weinig naar voren, houdt
en drukt den balzak kort aan den buik te zamen, vat
dan den ba!, een voor een, met een geschikt haakje,
of, op de wijze der Herders, tusschen de tanden, en
trekt denzelven zeer langzaam met de zaad -
strengen ge-

1  De castratie gaat niet bij alle huisdieren van hetzelfde ge«
vaar vergezeld. De Geite-bok staat dezelve veel gemakke-
lijker door dan de Ram, weshalve de bewerking bij dezen
meer omzigtigheid vordert. De Stier ondergaat de ontman-
ning, zelfs in alle leeftgden, en somwijlen op eene ruwe wij-
ze verrigt wordende, zonder aanmerkelgk ongemak. Ook bij
het Varken en den Hond wordt deze operatie zeldzaam van
gevaarlijke toevallen achtervolgd. Big den Hengst integendeel
geeft dezelve niet zelden tot levens - gevaar
aanleiding, zoo-
<3at de ontmanning van denzelven altijd door eene bekwame
hand, en met voorzigtigheid, moet worden verrigt,

-ocr page 274-

heel uit. Of de strengen worden , op de plaats, atwaar
de balzak, door de vingeren, op gezegde wijze, wordt
té zamen gedrukt , afgerukt. Men kan ook de beide
ballen vatten, en dezelve te gelijk uittrekken, hoewe!
dit tot ongelijkmatigheid van het afbreken der strengen
aanleiding kan geven, en daarom minder» verkieslijk
js. Anderen doen deze bewerking zoo, dat de helper
het voorste gedeelte des lams tusschen de beenen naar
beneden bepaalt, terwijl hij de achterbeenen omhoog
houdt, met den buik naar den persoon gekeerd, die
de castratie zal verrigten. Verder wordt hierbij gehan-
deld, gelijk zoo aanstonds is aangewezen. Of de hel-
per kan ook met elke hand de voor- en achterbeenen
van het lam vatten, en leggen hetzelve op den rug,
over de beénen van den genen, die de ballen zal weg-
nemen, terwijl den kop naar den grond nederhangt (1).

Hoewel het afknijpen of uittrekken der zaadstrengen
minder doelmatig schijnt, dan het wegnemen der ballen,
door de strengen kort achter dezelve, door le snijden,
zoo leert echler de ondervinding, dat de eerste wijze al-
gemeen van eene geringere ontsteking der inwendige dee-
len achtervolgd wordt (f), en dus verkieslijk is\' bo-
ven de laatste.

Bij Rammen, die reeds twee , drie, of meerdere maan-
den oud
zijn, is deze handelwijze minder aan te ra-
den, dewijl de strengen dan reeds sterker zijn gewor-
den. Dezelve künnen dan nog wel worden afgescheurd,
maar er volgt eéne sterkere ontsteking. Het is dus be-

1  Deze wijze schijnt het meest in Frankrijk gebruikelijk
■te zijn. Zie DAUEENTOür
Onderwijs, bladz. 133, en 267, al-
waar men de bewerking der castratie, door eene afbeeldiug,
vindt voorgesteld.

(t) G-ERMERSTiAtJSKN en Poiil,, a. p. T. I. s. 189, en an-
deren geven ook aan deze wijze, waarvan de Herders zich
bij ons algemeen bedienen, de voorkeur.

-ocr page 275-

ter, bij deze de zaadstrengen met een scherp mes af té
snijden. Het bloed wordt, na de bewerking, uit den le-
digen balzak zacht uitgedrukt, en de genezing aan de
natuur overgelaten, daar de wond zelden eene opzette-
lijke behandeling vordert. Volgt er aanmerkelijke zwel-
ling van den balzak en de omliggende deelen, dan ver-
dwijnt deze doorgaans, wanneer dezelve een en ander-
maal met eenige warme olie of traan worden gesmeerd (1).

Hoewel sommigen aanraden de Jammeren, nadat de-
zelve gesneden zijn, in beweging te houden, zoo is het
evenwel beter hen veel rust te veroorloven. Het is daar-
om beter, dat zij, gedurende de eerste dagen, te huis
blijven, dan dat men dezelve de kudde laat volgen.
Zi_j zijn hiertoe te minder in staat, dewi.jl het snijden
algemeen van eenige stijfheid der achterste ledenmaten
en in het kruis achtervolgd wordt.

Bij oude Rammen is het niet raadzaam de ballen door
uitrukking of afknijping weg te nemen. Be strengen zijn
bij deze veel te sterk, om zonder nadeelige gevolgen
van ontsteking afgescheurd te worden. Be ballen moeten
dus worden afgesneden. Ook maakt men hier voor el-
ken bal eene bijzondere insnijding in den zak. De ont-
manning geschiedt evenwel bij deze nog veihger, door
de afbinding. Zulks wordt op deze wijze verrigt. Mèii

1  Door G-ERMERSHAUSEN en POHL, a. p. Th. I. S. 190
wordt het volgende middel tot dit oogmerk als zeer geschikt
aangeprezen. Meii kobkt eene zekere hoeveelheid
hier ; schuimt
hetzelve af, doet er dan eenige
ongezouten hoter, die vooi-af
met
geschaafde witte zeep te zamen is gesmoJten, hg. Dit
mengsel wordt, onder eene zachte warmte, uitgedampt, zoo-
dat het stolt. Men bewaart deze zaif in een aarden bus of
pot voor het gebruik. Dezelve
is heelende, neemt de pgn
weg, en houdt de vliegen af. Zij kan ook als eene gewone
heel-zalf bij andere ligte verwondingen der Schaj)en worden
gebezigd. Men bedient zich mede van andere smeersels , als
van teer of vet, tot hetzelfde oogmerk, na de castratie.

-ocr page 276-

ïegt boven de ballen, om den zak , een band, en trekt
denzelven zoo sterk mogelijk aan, dien door een, twee
malen omgeslagen , knoop bevestigende. De balzak wordt
vooraf met een mengsel, uil
teer en olie of traan
bestaande, goed ingesmeerd, waardoor de band beter
op bet deel vast boudt, en de pijn der kneuzing ver-
zacht wordt. De band zelf wordt mede met dit meng-
sel besmeerd en doortrokken. Het deel sterft dan, ver-
droogt , en valt, na eenige dagen, af. De pijn, wel-
ke het dier, door de afbinding gevoelt, duurt, in het
algemeen, niet lang, en is niet zeer hevig. Zulks blijkt
daaruit, dat de dieren meestal onmiddellijk na de be-
werking , het voeder niet versmaden. Mogt men aan
deri pijnlijken of stijven gang van het dier opmerken,
dat hetzelve last van de afbinding ondervindt, dan is
het raadzaam dat gedeelte, hetwelk zich onder den
band bevindt, met het mes weg te nemen, voor dat
het geheel is afgestorven.

Andere wijzen van ontmanning, door de aanwending
van klem - houtjes , de afbinding der zaad - strengen of
derzelver verdeeling door het brand-ijzer, zijn omslag-
tiger, en vorderen ook eene geoefende hand. Dezelve
zijn bij de Schapen weinig gebruikelijk, weshalve wij
daarover niet zullen handelen (1).

Het snijden van Ooi - lammeren, hetwelk beslaat ïn
het wegnemen der eijernesten, is in sommige landen,
vooral in
Frankryk (f), mede in gebruik; doch zulks
geschiedt bij ons niet, of althans niel dan zeldzaam

1 * Over deze wordt gekandeld bij oermershausen en voul,

-ocr page 277-

Beze bewerking heeft mede ten oogmerk, om liet vleesch
malscher en fijner te doen worden. Z-ij gaat met meer
gevaar vergezeld, dan de ontmanning der Rammen. Men
verrigt de kunstbewerking, even als bij de wijfjes der
varkens, op deze wijze. Het lam wordt, op de regter
zijde uitgestrekt, op eene tafel gelegd , en aldus, door
twee helpers, bij de voor- en achterpoten vastgehou-
den , terwijl de kop van de tafel nederhangt. De
gene, die de bewerking doet, vat, op de helft van
den afstand tusschen het hoogste gedeelte des heup-
beens en den navel, in de linkerzijde, een gedeelte
der huid met den duim en voorsten vinger van de lin-
ker hand, en maakt dezelve tot eene plooi. De voorste
helper verlengt deze
vouw naar voren tot aan de korte
ribben. Dezelve wordt doorgekliefd tot op de buik-
spieren, moetende de snede in eene schuinsche rigting
van het heupbeen naar den navel loopen. Voorts wordt,
in de gemelde spieren, eene doorgaande insnijding ge-
niaakt, ter lengte van niet meer dan anderhalven Rijn-
landschen duim, of ongeveer 2 duimen en 6 strepen
Merk; moetende bierbij de beleediging der inwendige
deelen zorgvuldig worden verhoed. Nu wordt de voor-
ste vinger, vooraf met olie besmeerd zijnde, voorzigtig
in den\'\'buik des lams gebragt, om het linker eijernest
te zoeken. Dit gevonden zijnde, wordt hetzelve naar
Luiten geleid. Door zacht aan het deel of
den vliezigen
band te trekken, waaraan dit eijernest verbonden is,
■volgt ook het regter. De beide eijernesten worden af-
gesneden, en de doorgedrongene gedeelten der horens
en banden van den draagzak gaan, of van zelve we-
derom binnen den buik, of worden in denzelven lerug
gebragt, na vooraf met eenige warme olie besmeerd te
zijn. Nu worden de wanden der huidwond, door twee
of drie hechtingen vereenigd , en men laat de genezing
aan de natuur \'over, of bevordert de heeling door ge^.
schikte middelen.
De hechldradea worden eersi dan

-ocr page 278-

weggenomen, wanneer de wondranden behoorlijk aan
elkander zijn gegroeid.

Eindelijk dient te worden herinnerd, dat het snijden,
zoowel van Rammen als van Ooijen, bij gematigd we-
der moet geschieden, dewijl de hevige koude en sterke
warmte op de wonden nadeelig werken, en tot ont-
steking en versterf aanleiding kunnen geven. ïn den zo-
mer vallen de vliegen op de wonden aan, en vertra-
gen de genezing, terwijl zij de dieren in onrust hou-
den, en het grazen beletten.

h. Over het afslaan van den staart.

Het korten van den staart heeft, bij de langstaartige
Schapen, eenige nuttigheid. Aan dit deel hechten zich niet
zelden de drekstoffen en vele andere onzuiverheden vast.
Bij melk-schapen is de lange staart hinderlijk aan het
melken, hetwelk van achteren, en niet op zijde, ge-
lijk bij de koeijen, geschiedt. De staart - wol is van eene
grovere hoedanigheid, die slechts eene geringe waarde
heeft. Het schijnt, dat het Schaap dit deel niet ter afr
wering van vliegen, gelijk het Paard en het -Rund,
noodig heeft; men ziet hetzelve althans den staart daar-
toe niet gebruiken, daar dezelve bestexxdig zonder be-
weging nederhangt. Sommigen wilden ook, dat, na
het korten van den staart, de achterdeelen of het kruis
van het Schaap, ronder, breeder, of meer gevoed zou-
den worden , en dat de voedende deelen, welke

-ocr page 279-

tot den groei der staart - wol moeten dienen, met meer-
der voordeel, tot de vermeerdering van de betere wol
aan de andere ligcbaams - deelen worden besteed.

De bewerking geschiedt op deze wijze, dat men den
staart tusschen twee wervelbeenderen, met een scherp
mes doorsnijdt, zoodat dezelve eene lengte van zes,
acht, of meerdere Ned. duimen behoudt. Op de wond
kan eenige turf-asch hetzij op zich zelve,
of wel met
eenig kaars - vet gemengd
{"), of ook een ander opdroo-
gend middel worden gedaan. Men doet zulks of onmid-
dellijk bij de geboorte, of iets later. De Ooi-lamme-
ren
ondergaan de afkorting van den staart op den tijd,
wanneer de Rammen tot Hamels worden gemaakt.

van de Rammen en Hamels kan onderscheiden. — Indien ook
aan deze dezelfde bewerking geschiedt, gelijk thans in vele
landen plaats vindt,
zoo vervalt mede dit nut.

Het komt ons niet onwaarschgnlijk voor, dat eene meerdere
uitbreiding van het kruis, en betere gevoedheid de uitwerking
kunnen zijn van het wegnemen van den staart, waardoor dit,
niet
onaanzienlijk, deel aan de algemeene voeding onttrokken
wordt. De kortstaartige Schapen zijn toch, over het geheel,
breeder van ligchaam en achterstel, dan de langsta^rtige, het-
welk ook reeds door
daubenton is opgemerkt, biadz. 131.
(Vergelijk St. I. biadz. 36.). Volgens het gevoelen van vele
Paarde-handelaars, verkrijgen de Paarden, aan welke de staar-
ten zijn afgeslagen, meestal meer sterkte in den rug, en
zouden dezelve beter groeijen, en breeder over het kruis
worden. Gedeeltelik zal zulks misschien aan
gezigts-bedrog
kunnen worden toegeschreven, daar de korte staart het hg-
chaam schijnbaar zwaarder doet worden.
(*) Daüeenïon a. p. biadz. 130.

-ocr page 280-

c. Over het afkorten der korens.

Over het afdraaijen der horens aan gehorende Ooi-
Schapen is reeds vroeger (Stuk I. bladz. 165.), bij
de Drentsche Schapen, gehandeld. Sommigen nemen
ook bij de Rammen een gedeelte van de horens af,
ten einde het stooten te beletten, waardoor zij el-
kander doodelijk kunnen beleedigen; ook om voor te
komen, dat zij niet met de horens tusschen de spor-
ten van de ruiven, of aan andere ligchamen blijven
hangen. Ervarene Schaapshouders evenwil willen, dat
zulks hodgst zelden plaats vindt ("). Alleen dan, \'wan-
neer een horen eene toevalhge misvorming of verkeerde
rigting heeft verkregen, zoodat dezelve geheel buiten-
waarts of ook met de punt in den kop groeit, kan het
aangewezen zijn, dat een gedeelte van denzelven worde
afgenomen. Men bedient zich hiertoe het best van eene
scherpe, fijne, handzaag (f). De genezing volgt van
zelve, en te spoediger, indien men den gewonden ho-
ren, eenige dagen lang, met een weinig
teer besmeerd.
Het is intusschen zeer nuttig, den geopenden horen met
eene pek-pleister te overdekken, of er eenig wasch in

_ (p GMMEKSHAirs^N zegt, dat hoewel hij dertig jaren lan.
m Schaaps-hoederijen heeft verkeerd, hem geen een geval
js voorgekomen, dat een gehorende Eam zich zeiven aange-
hangen, en daardoor het leven verloren heeft.

(t) Bg tessier a. p p. 98, vindt men de wijze beschre-
ven volgens welke de horens, door middel van een beitel,
pden afgekort. Hij geeft aa« de handzaag mede de voor-

-ocr page 281-

te doen, ten einde het indriijgen van onzuiverheden voor
te komen, en te beletten, dat geene vliegen, zoo ak
de Neus-horzel
{Oesirus Nasalis) hare eijeren in de-
zelve leggen, welke, zich tot maskers of larven ontwik-
kelende, toevallen van duizeligheid of de draai-ziekte
kunnen verwekken (1). Aan het indringen van dusdani-
ge zelfstandigheden worden de dieren niet blootgesteld,
indien slechts een klein gedeelte van de punt des hoorns
wordt afgenomen, vermits alsdan geenszins de holligheid
van de beenige hoornpit geopend wordt, welke aan
het eind gevuld en gesloten is.

Voor het overige, mag deze handelwijze als eene doel-
looze verminking des diers worden beschouwd. Welge-
vormde en groole horens maken voorzeker een voornaam
sieraad der Rammen uit. Bij het slooten, treft de kracht
meest tegen dezelve, zoodat zij den schedel tegen de
zware, en niet zelden doodelijke beleedigingen, waar-
aan
vooral de ongehorende Rammen blootstaan, eeni-
germate beveiligen.
Of het wegnemen der horens bij de
Ooijen, daar deze deelen met de geslachts - verrigtingen
zoowel bij de vrouwelijke als mannelijke dieren in be-
trekking slaan, op de vruchtbaarheid en melk - afschei-
ding eenigen invloed kan uitoefenen, hieromtrent ont-
breken, zoo veel mij bekend is, tot dus ver, stellige
waarnemingen (f).

1  In de Oecon. Weuigheiten, 1817 S. 487, vindt men
hieromtrent vi^aarnemingen medegedeeld, en door nadere proef-
nemingen bevestigd, dat zich maskers van de Neus-horzel
in de afgeslagene horens hadden ontwikkeld, wanneer dezelve
onbedekt bleven, terwijl znlks geene plaats vond omtrent die
voorwerpen, waarbij aan deze vlieg de toegang tot de bol-
ligheid des horens, op de bedoelde wijze, was verhinderd.

(f) Yergelqk hetgeen opzigtelijk den invloed van het ont-
mannen der Rammen op den groei der horens, m het 1ste
Stuk, bladz, \' 161, is aangemerkt.
Stuiim, { liacen und
Kreuzungm
u. s. w. S. 105 en 106) morki aan, dat

-ocr page 282-

d. Over hel ieekenen of merken der Schapen.

Het is nuttig, tea einde de Schapen van elkander
te onderkennen, dezelve van een merk-teeken te voor-
zien. Dit kan op verschillende wijzen geschieden. Men
onderscheidt de teekens in
veld-merken, en oor-mer-
ken.
Het eerste dient hoofdzakelijk, om de Schapen,
die tot dezelfde kudden behooren, op een zekeren af-
stand, gemakkelijk te kunnen onderscheiden, en bestaat
algemeen daarin, dat men een gedeelte der wol, hetzij
op den rug, over de schoft, op het kruis, of aan een
ander deel, met rood krijt, roode aarde, teer, of eenig
ander smeersel, bijv. rqet en olie, verwt. Deze stoffen
worden evenwel meestal spoedig afgespoeld, en uitge-
wischt, zoodat dezelve bestendig moeten worden ver-
nieuwd; zij bederven ook eenigermate de wol (").

-ocr page 283-

Het oor - merk wordt gegeven , om de Schapen on-
derling te onderkennen, hetwelk vooral nuttig is, ten
einde bij de kruising van onderscheidene rassen, de afstam-
melingen der eerste, tweede, derde, en verdere teelten
te herkennen. Dit teeken wordt gemaakt door het af-
snijden van een stukje van het regter of linker oor, of
het doen van eene of meerdere insnijdingen in het eind,
of in den voor - of achterrand, van een der ooren.
Ook kan men een, twee, of meerdere gaten door een
der
oor-schelpen slaan, en op deze wijze de merk-
teekenen zoo veel vermenigvuldigen, als men verkiest.
Men boude slechts aanteekening
van de gegevene ken-
merken , indien meerdere Schapen op ^ onderscheidene
wijzen, zijn geteekend. In andere landen heeft men daar-
toe ook eigene
punkteer - of tatouéer - werktuigen (*)
uitgevonden. Nog anderen hebben voorgeslagen, om een
plaatje van lood of messing, ter grootte van eene cent.

wordt, als hiertoe bijzonder geschikt, een mengsel aanbevo^
len, bestaande uit
ongel en een achtste, zesde, of vierde
gedeelte
teer , waaronder, terwijl het op het vuur vloeibaar is
gemaakt, zoo veel
poeder van houtskolen wordt geroerd,
dat het eene volkomen zwarte kleur, en eene behoorlqke dik-
te verkrijgt. Nog warm zijnde, worden door middel van een
merk-ijzer de Schapen er mede geteekend. Het mengsel weer-
staat den regen en de stralen der zon, en kan met zeep uit
de wol worden gewasschen. Zie hetzelfde middel, alsmede
een ander, zamengesteld uit 1 pond
ongel, ^ pond pek, met
roet oï menie gemengd, aangeprezen bij putsche, üncyclof
paedie
B. VIII. S. 528.

(*) Germershausen en pohe , Th, I S. 199. Hier wordt;
van een zoodanig ifßtozieer-werktuig eene opgave gevonden, kos-
tende hetzelve in
Duitschland 2 Pruissische Daalders, wanneer
het teeken slechts eene figuur, b. v. ééne letter uitdrukt.
Bgzondere teekens, als wapens, dieren, moeten daarbq af-
zonderlijk worden besteld. Ieder teeken kan gemakkelqk uit-
genomen, en «en ander daarvoor ingezet worden.

-ocr page 284-

buiten, en tevens een zoodanig binnen het oor, door mid-
del van een stift, dat door dit deel gaat, en vastgekJonken
wordt, te bevestigen, waarop het nummer van het Schaap
staat uitgedrukt (1). Deze wijze, hoe doelmatig op zich
zelve, komt ons voor te omslagtig te zijn. De oor-mer-
ken worden aan de lammeren, terstond bij de geboor-
te, of kort na dezelve, gegeven. Men heeft ook aan-
geraden, om de Schapen door een brandteeken op de
hoeven te merken; dan gedeeltelijk verdwijnt dit met
het aangroeijen des horens, en hetzelve kan gemakke-
lijk worden afgeraspt. In Spanje verkrijgen de Schapen
een kunstmerk met het brand - ijzer voor den kop, of
op het oor, of men snijdt hun de ooren af (|). In-
dien de Herder eenige Schapen bij de kudde houdt,
dan behooren deze afzonderlijk geteekend te worden

1 * De wijze van nummering , bg zeer uitgebreide Schaaps-

-ocr page 285-

c, Over het scheren der Schapen.

Wij hebben reeds vroeger gehandeld over het scheren
der Schapen, voor zoo ver de vroeger of latere tijd,
en de herhaling van hel scheren, alsmede sommige an-
dere omstandigheden, op de hoedanigheid der wol in-
vloed hebben. Thans zullen wij dus nog alleen dienen
te spreken over hetgeen hij de schering zelve dient te
worden in acht genomen {1).

De scheertijd verschilt eenigermate naar de meer of
minder gunstige weersgesteldheid, doch bepaalt zich al-
o-emeen lot van af het laatst der maand Mei tot ruim

O

half Junij.

Voor dat de Schapen geschoren worden,, is er geene
andere
voorbereiding noodig, dan dat de wol op het

1  Hetgeen voor den Akkerman, zegt robe, [Has Schaf
und die Wolle
, S. 79 ) de graan - oogst is, kan het sche-
ren der Schapen gerekend worden te zijn voor den Schaaps-
houder. Dit tijdperk wordt door dezen met verlangen te ge-
moet gezien; vrienden en buren nemen deel aan de belang-
stelling, en worden bij het scheren uitgenoodigd, of toegela-
ten. In sommige landen, bijzonder in Engeland, geeft de
Schaaps - schering dikwijls aanleiding tot feesten, waarop zich
vele en aanzienlijke heden, als gasten, laten vinden. En bij
zulke wol-scheer-feesten overschrijden de kosten van den
pronk-toestel niet zelden de geheele opbrengt van den oogst.
Het scheren der Schapen was reeds bij de oudste volkeren
een feest, zelfs bij de Joden in
Palestina^ (GERMERSHAtr-
SEN en POHL Tb. 2.
S. 399).

-ocr page 286-

ligchaam gewasschen worde, om dezelve van de aan^
hangende onreinigheden te zuiveren. Dit geschiedt even-
wel niet omtrent alle Schapen, maar doorgaans alleen
bij de zulke, welke meer opene of holle dan digt-
wollige vachten hebben, dewijl het water moèijelijk door
de laatste op het ligchaam doordringt, en deze vach-
ten ook te lang nat blijven. Het wasschen heeft eeni-
ge dagen voor de schering plaats, moetende de wol
geheel wederom droog zijn, als deze ondernomen wordt.
Men dient het wasschen zoo wel als het scheren der Scha-
pen bij eene drooge en warme weersgesteldheid in het
werk te stellen. Geschiedt de wassching bij regenach-
tig en guur weder, dan moeten de Schapen te lang
met de natte vächt blijven loopen, hetwelk voor de ge-
zondheid nadeelige gevolgen kan hebben.

Niet alle waters zijn voor Schaaps-wassching even ge-
schikt. De ondervinding leert, dat de wol in sommi-
ge waters veel zuiverder en blanker wordt dan in an-
dere. Zoogenaamde harde waters, en die te veel kool-
stofzure zouten bevatten (*), zijn in het algemeen daar-
voor minder geschikt dan de zachte (f). Waters, in
welker nabijheid eiken- of elzen-boomen groeijen, ge-
Ven veeltijds aan de wol een zwart-blaauwachtig

-ocr page 287-

aanzien, doordien de afvallende bladen aan deze wa-
ters bet zamentrekkend of looijend beginsel mededeelen.
Wanneer de woï sterk met drekstolFen verontreinigd is, die
meermalen gedeeltelijk tot harde klompen zijn gedroogd,
zoo doet men best deze, een dag voor de wassching, in
te
wecken, hetwelk de zuivering en uitspoeling gemak-
kelijker maakt. Aan stroomcnd water wordt, door som-
migen, wegens deszelfs zuiverheid , en omdat de uitge-
spoelde onzuiverheden terstond worden weggevoerd, voor
de Schaaps-wassching de voorkeur gegeven. Intusschen
is het water in sommige vijvers (1) of kommen daar-
toe meer geschikt (f).

1  Elsnek, Meine Erfahrungen, S. 93.
(f) Eenigen schrijven dit toe aan de meerdere warmte des
stüstaanden waters, als geschikter, om de onzuiverheid op te
lossen (
Gerbiershattsen en pohl Th. I. a. p. S. 392 ),
of aan de meer alcalische deelen des waters, welke aan het-
zelve een zeepachtig vermogen geven. Men heeft ook opge-
merkt, dat het water somwijlen, in kleine kommen, des te
geschikter werd, om de wol helder te maken, naarmate er
\'meermalen Schapen in waren gewasschen. (
Schmalz , \\An~
leilung,
S. 101). Robe (a. p. S. 78, 174) wil, dat het
helderste en zuiverste water wel de beste uitwerking doet,
wanneer ds wol vooraf is ingeweekt, ora de onzuiverheden
nit te spoelen: doch houdt, voor hét óverige, water, waar-
in zich
leem- of klei-deelen bevinden, voor zeer geschikt
tot de Schaaps - wassching, daar deze eene eigenschap aan
hetzelve mededeelen, welke vermogender werkt, om de kle-
verige , vetachtige, deelen te ontbinden, dan het zuiverste
water in staat is te doen. In de
Landwirtschaftliche Zei-\'
iung
van 20 Febr. 1823 wordt door Professor korte, te
ßlöglin, het wasschen der wol in zuiver stroomend water,
als strijdig met het oogmerk der zuivering, volstrekt afge-
keurd. Hij houdt daartoe het mest-water, dat in poelen of
kommen wordt verzameld, voor
zeer geschikt, als zijnde de
uitwerpselen cn
het uitgewassclien zWeet der Schapen juist de

-ocr page 288-

Men verrigt verder de wassching gewoonlijk aan den
vlakken oever van een slroomend of stilstaand water,

-ocr page 289-

hetwelk van een vasten bodera voorzien is, waarin de
Schapen tot half weg het hgchaam worden gebragt»
terwijl ook de wasscher tot aan de knieën in hetzel-
ve staat. De Schapen worden met water overgoten, of
met het i geheele ligchaam , den kop uitgezonderd , on-
dergedompeld, terwijl de onreinigheden met de handen
uit de wol worden verwijderd. Dit geschiedt door de-
zelve bij herhaling met de handen te drukken, waar-
bi.) men zorg dragen moet, dat de wol-stapel niet
verward, en geene vlokken worden uitgerukt, alsmede
dat het Schaap geen water in de ooren vloeije. Ver-
volgens wordt hetzelve nog een en andermaal onder bet
water gedrukt, ten einde de geheele vacht uit te spoelen.

De Schapen moeten, een voor een, in het water ge-
leid of gedragen worden. Brengt men vele te gelijk in
hetzelve, zoo blijven degene, die het laatst gewasschen
worden, te lang aan de werking des waters blootge-
steld, hetwelk nadeelig is. Het is dus van belang, dat
een voldoend getal personen daaraan helpe, om het
werk, vooral door het aanbrengen en uitdragen der
Schapen, te bespoedigen. Wanneer men geene gelegen-
heid bezit, om de wassehing op deze wijze te verrig-
ten, of de Schapen somwijlen ver moeten gedreven
worden, om tot een geschikt water te komen, zoo kan
men zich tot het wasschen bedienen van eene kuip,
waarin het Schaap geplaatst, met water bestendig over-
goten , en aldus gezuiverd wordt. Of, hetgeen nog be-
ter is, men plaatst de kuip onder eene goot, waar-

-ocr page 290-

in bestendig water wordt gestort, hetwelk op het Schaap,
\\an eene hoogte van twee of drie voeten, nedervait {1}.
Na het wasschen worden de Schapen op eene ge-

1  Men vindt deze wijze zeer goed voorgesteld Lij dair-
benton pi
. VII. bladz. 301. Door GERMERsHAtrsEN en POHL
wordt eene inrigting voor Schaaps-wassching beschreven, en
door eene afbeelding opgehelderd, waarvan men zich in som-
mige streken van
Duitschland bedient. Dezelve is overgeno-
men uit het
Archiv der Teutschen Landwirtschaft, Jan.
1812. Bij KüKKiN, a. p. S. 117 wordt mede van dergelijken,
van steen of hout gemaakten, waterloop of bak eene beschrij-
ving gegeven, waarin op eens 50 Schapen, door eene deur
worden binnen gelaten, die dan gesloten wordt. Het water
stort van boven, door eene geopende schuif, op de dieren.
Binnen weinige minuten is de loop of bak gevuld. Nu
wordt
de bedoelde schuif gesloten, en eene onderste geopend. De
bak loopt in twee minuten ledig, en wordt van alle vuilig-
heden gezuiverd. De bewerking wordt nog eens
herhaald,
waardoor de Schapen volkomen schoon en zuiver worden ge-
wasschen, zonder dat dezelve geplaagd zijn geworden.
Op
deze wijze kunnen 50 Schapen in een half uur, en dus 800
tot 1000 in acht uren gewasschen worden. Soortgelijke toe-
stel wordt ook in de
O economische Wenigkeiten van 1819,
S. 104, beschreven, en door eene afbeelding
verduidelijkt,
van hoedanige men zich in Bohemen bedient In de Mee-
klenhurgsche Annalen der Landwirtschaft
1831- Heft.
wordt voorgesteld, om de Schapen,
door middel van een
brandspuit, te wasschen» Dezelve worden dan, \'s avonds te
voren, eens of tweemalen in het water gedoopt,
waardoor
de wol wordt ingeweekt. Bij het wasschen houdt een man het
Schaap bij den kop, terwijl de bestierder van de pijp
brandspuit, de wassching doet. De wol wordt
gezegd op
deze wgze zoo zuiver te worden als door elke
andere was-
sching, terwijl dezelve daarbij vooral, wit, los, en zacht
blijft,
zoodat de wolhandelaars deze boven anders gewassche-
ne wol zouden verkiezen. ( Zie hierover ook de Jlllgerneine
Landwirtschaftliche Zeitung 1831. S. 138. J. EESx^fEK,
Meine Erfahrungen u. s. w. S. 91.

-ocr page 291-

schikte plaats gehragt, en zuiver gehouden, opdat de-
zelve spoedig
droog, en de wol niet op nieuw ver-
ontreinigd worden. Dezelve wordt met de handen eerst,
nadat de Schapen uit het water komen, tot droog
Wördens toe, uitgedrukt. Men brengt de Schapen voorts
in perken, welke een zuiveren en harden bodem heb-
ben ,
of in hokken. De gevvoonte, om de dieren na
de wassching, in de stallen digt in een te brengen,
en de openingen volkomen te sluiten, ten einde hen
te doen zweeten en het vet, dat door het water uit
de wol is weggenomen, spoedig in dezelve terug te
doen keeren, ten einde het gewigt te herstellen, ver-
dient geenszins aanbeveling, dewijl dit de Schapen be-
naauwd en kortademig maakt. Het is evenwel voordee-
lig de Schapen niet te spoedig na de wassching te sche-
ren. De wol moet namelijk goed droog, en het vet
eenigermate in dezelve terug gekomen zijn, dewijl zij
anders stroef op het aanvoelen is, en de noodige zacht-
heid mist. Een matig warm verblijf na de schering is
daarom niet ondoelmatig.

De afkeer, welke het Schaap tegen het water heeft,
gevoegd bij de behandeling, welke met het wasschen
gepaard gaat, maakt, dat hetzelve geenszins als eene
met den aard dezes diers overeenkomende handelwijze
kan worden beschouwd. Dezelve doet de vreesachti-
ge dieren op eene ongewone wijze aan, en kan ligt
nadeelig voor de gezondheid worden. En zulks moet
te meer het geval zijn, indien de Schapen ver naar
bet water hebben mo.eten gedreven, en verhit in hetzel-
ve geworpen worden, waarbij ook nog somwijlen eene
ruwe behandeling plaats vindt. De wol lijdt hierbij niet
zeiden, of wordt gedeeltelijk uitgerukt. Hiertegen dient
men dus te waken. De Schapen mogen mede niet lang
eene ledige maag na het wasschen
behouden, noch op
een kouden en natten grond verblijven.

-ocr page 292-

Velen wenschen (1), uit hoofde der nadeelen, welke
de Schapen, door het wasschen, en de behandeling,
daaraan verbonden, ondervinden, dat de wassehing der
wol op de dieren (
lavage a dos) afgeschaft, en ver-
vangen worde door eene koude wassehing der wol,
nadat dezelve is afgeschoren
(f). Dezelve wordt hier-

1  Zie de O economische Neuigheiten 1833. No. 20. Wo~
chenhlatt fur Land- und Ilauswirfschaff, Gewerbe, und
Handel,
Stuttgard und Tubingen 1834, No. 1. alwaar
men een werktuig voor de koud - water-wassehing der wol
beschreven en afgebeeld vindt.
Tessier a. p. p. 157. raadt
ook de wassehing der wol op het Schaap af. Vergelijk voorts
het
Journal d\' Agriculture etc. du Royaume des Pays - Ras
1828. p. 253, over de nuttigheid der koude wassehing, en
de maatregelen daartoe, in der tijd, door het Gouvernement
beraamd.

(f) Bq PERAiTLT DE JOTEMS, enz. S. 43. u. w. vindt men
almede de inrigting tot zoodanige koude wol - wassehing be-
schreven. Volgens dezen kan de wol, die op het Schaap
gewasschen is, hg de fabriek - wassehing, nog van 25 tot
40 ten hónderd verliezen, zoodat men namelgk van 100 pon-
den vuile slechts 75 of 60 ponden zuivere wol overhoudt.
Dit geeft een verschil van l5 ponden, of | der ware wol-
gehalte. Bg de koud gewasschene wol na de schering bedraagt
het verlies, bij de fabriek-wassehing, slechts 22 tot 29 pon-
den, zoodat van 100 ponden 78 tot 7l zuivere wol over-
jblgven. Dit is dus een verschil van 7 ponden, en bedraagt
slechts ongeveer \\ gedeelte, waaromtrent men zich, ten aan-
zien van de waardering, kan vergissen. De warme wassehing,
ook koopmans - wassehing
{lavage y marchand) genoemd,
neemt, behalve het zweet, ook een groot gedeelte van het
vet
{surge) uit de wol weg, en er blijft hg dezelve van
93 tot 80 ponden over, hetwelk een verschil maakt van 13
ponden, en dus nagenoeg ^ der waarde. Deze vermindering
des gewigts hangt veel van de warmte-maat des waters af,
waarin de wol wordt gewasschen, Hoe warmer het water is,
des te meer is het in staat het wol-vet te ontbinden en weg
te nemen. Dan liierdoor wordt ook de aard der wol veran-

-ocr page 293-

door levens zuiverder, en het ver?ehil van verlies, het-
welk zoodanige gewasschene wol verder bij de fabrijk-

-ocr page 294-

wassching lijdt, is op verre na niet zoo aanmerkelijk
als van de wol, die op het Schaap gewasschen is. Wij
hebben te voren het belang aangetoond, dat er voor
aen öctiaaps - houder in gelegen is, om zijne wol zui-
ver aan den handelaar te kunnen aanbieden , dewijl
deze dan beter over de waarde
kan oordeelen, en daar-
naar den prijs betalen. Is de wol onzuiver, zoo valt
het met te bepalen, hoeveel verlies dezelve bij de fa-
bryk.wassching zal ondervinden, en de bandelaar be-
steedt dus geen hoogeren prijs,
dan zoodanigen, waar-
bij hij het meeste verlies kan doorstaan. De korte
kroeze, fijne, wollen hebben meerder vet, en laten
hetzelve benevens de daarin vastgezette vuihgheden,
moeyehjker los, dan de gewone lange en grove wol-
len. De eerste vorderen daarom meerderen arbeid en

eene stegere warmte-maat des waters bij de wassching
dan de laatste. ^

De schering zelve geschiedt met de bekende veerkrach-
tige of beugel-schaar. Men hebbe hierbij te zorgen, dat
het Schaap met zachtheid behandeld,
en op eene ge-\'
makkelijke wijze geplaatst worde, opdat het zich.
On-
der de schermg, rustig gedrage. Men doet wel de Scha-
pen vooraf eenige uren zonder voeder te laten, ten ein-
de de maag niet te sterk opgevuld zij. Het Schaap op
den grond gelegd zijnde, worden de beenen vast gebon
den, of dezelve blijven ook los, hetwelk verkieslijk

ne\'emfhK S De scheerder zit en

neemt het Schaap tusschen de beenen , of hij staat in

eene geboge..e houding, en klemt het Schaap tusschen

de kmeen. Hy begmt aan de borst en buik, terwijl het

dier op den rug ligt, wordende de kop en hals omhoog

scheidene wijzen, o.n de wol fn warm water te was sehen,
ene naauwl.eunge beschrijving, alsmede van dergelijke Spaan!
^^ wasch-mngting eene afbeelding, a. p. p. \' 168-187.

JoVr, i« 1-ud en warm water het

d\'Agricultur, JVpv. en Dcc. 1833. pag. 257.

-ocr page 295-

tusscben de beenen vastgehouden. Ts de buik ongeveer
halfweg ter weerszijden geschoren, dan begint men aan
den kop, en scheert de vacht van het gansche hg-
chaam, de beenen, en den staart af (1). Elders be-
dient men zich van eene bijzondere tafel, waarop meer-
dere Schapen worden vastgebonden, en rondom welke
verscheidene personen zitten, om dezelve gelijktijdig te
scheren
(f). Of men legt het Schaap op eene soort van
schraag of slagtbank. Op welke dezer wijzen de sche-
ring geschiede, men hebbe daarbij te verhoeden, dat
de borst en buik niet gedrukt worden , en de
kop niet
af bange, waardoor een toevloed van bloed naar den
kop wordt veroorzaakt.

De wol moet kort, en zoo gelijkmatig mogelijk, van
het ligchaam worden weggenomen, ten einde de stapel
regelmatig wederom aangroeije. De vacht behoort on-
verdeeld te blijven, betgeen voor de sortering voordee-
lig is, tenzij men door de schering zelve tevens de wol
onmiddellijk wenscht te schiften. In dit geval geschiedt
het scheren door meerdere personen. De eerste neemt
slechts van bepaalde deelen ééne soort der wol weg, en
geeft het dier aan een anderen scheerder over die we-
derom ééne soort afneemt, en op deze wijze gaat het
Schaap door zoo vele handen, als men de wol in soor-
ten wenscht te scheiden (p. Deze behandeling wordt
slechts somwijlen bij de edele of veredelde kudden ge-
volgd, is kostbaar en omslagtig, terwijl de sortering
ook onvolkomen blijft. Vooral is de verwonding na-
deelig, daar dezelve aanleiding geeft tot verzwering en

1  Deze wijze schijnt ook het meest in Duitschland te wor-
den gevolgd.
Germeeshattsen eu pche a. p. Th. 11. S.
394-402.

(f) Deze scheerwijze is bijzonder in Frankrijk gebruikelijk
(Zie DAtJEENToisr P]. VIII. bladz. 303).
{§) Westphae, a. p. S. 13. u. w.

-ocr page 296-

huidziekten, terwijl op de likteekens, bij de verdikking
der huid , aan de gewonde plaatsen, grove wol, of zoo-
genaamde stekel - of valsche haren worden voortgebragt.
Is het Schaap bij ongeluk gewond geworden, zoo doet
men best, de plaats eenige malen met water, waarin
zout is opgelost, te wasschen. Deze wassching met zout
water over het ligchaam heeft oolc de nuttigheid, om
de luizen waardoor de geschorene Schapen dikwijls ge-
plaagd worden, af te weren of te dooden. Volgens som-
migen zou de harde huid door deze vpassching mede
geschikter worden tot het dragen van goede wol. De
zalf, door
daubektow voorgeschreven, bestaande uit 1
half Ned. pond gewonen ongel en Ned. pond terpen-
tijn-olie
of iets meer, doet ook op deze en soortge-
lijke kwetsingen der huid, zoo wel als van het schurft,
eene zeer goede uitwerking, indien de beleedigde plaat-
sen daarmede dagelijks eenmaal worden gesmeerd (1).

1  De zoogenaamde carotte-saus (Zie St. I, bladz. 132 )
is mede een goed heelend vocht, bij verwondingen der huid van
het Schaap.

Om de verwonding van het Schaap bq> het scheren voor te
komen, heeft men in Engeland eene soort van schaar, waar
jnede het onmogehjk zou zijn in de huid te snijden, hoe diep
de scheerder het werktuig ook op dezelve boude. De bladen
van den schaar zijn namelijk van een soort van scheede voor-
zien , die in \'de lengte open is, waaruit slechts de scherpe
snede te
voorschgn komt, even als bg de patent - scheermes-
sen plaats heeft.
Gekmershausen en pohl a. p. S. 418. In
de
Annales d\'Agriculture Française, 2rae Serie, Vol, 42,
p, 285—290 wordt mede de beschrijving gegeven van eene
schaar, die ligter is dan de gewone , waarmede men gemakke-
Iqker en spoediger zou kunnen scheren, terwijl de Schapen min-
der beleedigd worden ; en in de
Oeconomisehe Weuigkeiten
S. 37. wordt een schaar beschreven, voorzien van een re-
gulator,
dienende, om niet te digt aan de huid te scheren.
Deze is vooral dienstig bij het twee malen scheren der Scha-
pen in hef jaar,

-ocr page 297-

Hel opstrooijen van eenig poeder van houtskool, van
smids haard-asch , ofvan/eew- of ^/ez -«arcfe is veeltijds
ter genezing voldoende (*).

Ten einde geene aanleiding tot eene overhaastende
of onachtzame behandeling bij het scheren worde gege-
ven, is het beter dit werk bij dagloon dan bij het stuk
te doen verrigten. Het meerder bedrag der kosten zal
door de betere behandeling der dieren en van de wol,
ruim vergoed worden. Een geoefend en bekwaam scheer-
der is van groot belang voor den Schaaps - fokker. Die
in dit werk de vereischte handigheid heeft verkregen,
zal zestien tot twintig Schapen, op een dag, van de
vacht behoorlijk kunnen ontdoen (f).
• Vermits het Schaap, door de schering, van deszelfs
warm bekleedsel wordt beroofd, is het hierdoor onmid-
dellijk aan den invloed des weders onderworpen. Men
dient dus bij de schering, zoo wel als bij het wasschen,
op de gunstige gesteldheid van hetzelve acht te geven,
len einde de dieren niet aan het vatten van koude,
en veelvuldige , daaruit voortvloeijende, ziekten bloot
te stellen. Hoest, ontstekingen, verstijvingen, doorloop

-ocr page 298-

en andere ongesteldheden ontstaan veelvuldig na het
scheren, wanneer hetzelve bij koud en regenachtig we-
der geschiedt, of daarvan achtervolgd wordt. Om zoo-
danige nadeelige uitwerkingen, zooveel mogelijk af te
weren, kan men de Schapen, met voordeel, na het
scheren, met kleeden overdekken.

Even als de koude, zoo is ook de felle zonnehitte den
Schapen, nadat zij geschoren zijn, nadeehg, dewijl hier-
door de huid op den rug droogt, wordende hard, rim-
pelig of berstig, en vatbaar voor de schurft. Men hoede
dus het Schaap , gedurende de eerste tien of twaalf da-
gen, zoowel voor sterke zonnehitte als voor koude en
regen, totdat de huid wederom met eenige wol bedekt
is. Het is daarom vooral raadzaam de Schapen op het
middel van den dag, bij fel weder, op schaduwachtige
plaatsen te doen grazen, of dezelve, gedurende de mid-
dag - uren, in de stal te houden. Zelfs kan het over-
dekken met dunne linnen kleeden raadzaam zyn. Het
zal naauwelijks noodig zijn te herinneren, dat het sche-
ren op eene zuivere plaats, hetzij in de opene lucht,
of onder eene overdekte loots, of in eenen stal dient
te geschieden, ten einde de wol niet verontreinigd wor-
de. Wanneer de schering zoo geschiedt, dat de
vacht
in haar geheel blijft, worden alleen de zeer onzuivere
deelen, er afgenomen, en bij den afval gevoegd. Na-
dat de vacht is afgeschoren, wordt dezelve uitgelegd,
en voorts zoo te
zamen geslagen , dat de binnenste op-
pervlakte buitenwaarts kome. Men maakt daarvan een
vasten bundel , en bevestigt dien met een band, wel-
ke gewoonlijk uit de vacht zelve wordt gemaakt, door
de staart-wol uit te trekken, en al ronddraaijende te
verlengen. Bij fijne, of veredelde wollen is het evenwel
beter hiertoe een geschikt bindtouw te bezigen, het-
welk , voor dat het vhes wordt uitgebreid, op den grond
of eene tafel gelegd is, en op den wol - bundel, door mid-
del van een strik, wordt vastgetrokken. Men kaa op

-ocr page 299-

deze wijze elke vaclit tot een bundel maken, of meer-
dere van gelijke boedanigheid in elkander pakken. Ver-
schilt de wol der kudde in fijnheid en andere eigenschap-
pen , zoo dienen de gelijksoortige vachten bij elkander
te worden gevoegd , ten einde de hoedanigheid beter ia
het oog valle , hetwelk voor de waardering van belang
is {1). De wol wordt nu dadelijk gezakt, om ter ver-
kooping te worden vervoerd, of zij wordt bewaard,
ten welken einde dezelve op eene drooge plaats moet
worden nedergelegd. Een zolder is hiertoe het ge-
schikst. Bedompte en vochtige plaatsen, aan welke som-
migen de wol weg bergen, ten einde dezelve voor ver-
lies van gewigt te bewaren, zijn daartoe ongeschikt,
dewijl de wol aldaar verstikt, en bedorven wordt.

Velen willen, dat de wol, door het liggen, van haar
gewigt verliest. Dit is nogtans hoofdzakelijk aan de on-
zuiverheden toe te schrijven, waarmede de wol bezwan-
gerd is , of aan de vochtigheid, welke zij van de was-
sching heeft behouden. De zuivere en drooge wol ver-
liest weinig of niets van derzelver gewigt, indien zij
bewaard wordt. Is de wol evenwel door vreemde dee-
len,
als drekstoffen, stroo, aarde, of water, sterk ver«
ontreinigd, dan geraakt dezelve niet zelden in gisting;
zij wordt warm , en bederft, terwijl er insecten in ge-
boren worden (f). — Er zijn ook voorbeelden, dat de
wol, door inwendige broeijing, in den brand is ge-
raakt (S).

1 * Westphal, a. p, S. 13. u. w. FTtrRM, Beiträge B.
III. S. 27 geeft, indien geene bijzondere redenen zulks ver-
bieden , de voorkeur aan bet pakken der enkele vachten,
dewijl de tooper alsdan de waarde der wol geraakkelgker kan
onderzoeken, dan in grootere bundels.

-ocr page 300-

NEGENDE AFDEELING.

Over de kenteek\'enert van den ouderdom en de
gezondheid der Schapen, alsmede over de
insecten en ingewands-wormen, wel-
ke aan dezelve eigen zijn.

a. Over de kenteekenen van den
ouderdom der Schapen,

Be ouderdom der Schapen wordt het best uit de ge-
steldheid der tanden beoordeeld. De verandering, wel-
ke de wol, na elke schering, ondergaat, kan voor
kenners ook eenigermate dienen, om den meerjarigen ou-
derdom der Schapen aan te wijzen, daar de stapel der
eerste wol, of van de jaarlingen, in spitse meer of min
gekrulde punten uitloopt. (Verg. biadz. 26). Bij ge-
horende Schapen kunnen de kringen, welke de horens,
bij den wasdom van elk jaar verkrijgen, tot zekeren leef-
tijd toe, mede in aanmerking komen ter onderkenning
van bunnen ouderdom (St. 1. bladz. 159).

De beoordeeling van den ouderdom der Schapen, naar
de tanden, berust op de volgende kenmerken:

-ocr page 301-

De Scliapen van beiderlei kunne brengen acbt kleine,
smalle, tamelijk spitse, snijtanden ter wereld, of zij
verkrijgen dit volle getal, korte dagen na de geboorte,
indien de hoektanden somwijlen bij dezelve nog niet
volkomen zijn uitgekomen. Dezelve zijn in de onder-
kaak geplaatst. In de bovenkaak bezit het Schaap,
evenmin als bet Rund, en andere herkaauwende die-
ren, geene tanden. Men noemt dezelve
wissel- of lam-
mer - tanden
, ter onderscheiding van de blijvende of
Schaaps - tanden, die de plaats der eersten innemen,
•wanneer deze zijn uitgevallen. Heeft het Schaap den
ouderdom van een jaar of iets meer verkregen, dan
vallen twee lammer-tanden uit, en wel de binnenste.
In derzelver plaats komen nu twee langere en breedere.
Men noemt het lam nu een Schaap of een
jaarling,

"Wanneer het Schaap tweejarig wordt, of het derde
is ingetreden, vallen de, naast aan de binnenste staan-
de, tanden uit, en deze worden insgelijks door twee
zwaardere blijvende tanden vervangen. Thans noemt men
het dier een tijdig Schaap, omdat het thans geheel
geschikt is tot de voortteling.

Op het eind van het derde, of in het begin van bet
vierde jaar, wordt het derde paar melktanden voor
Schaaps - tanden verwisseld, en als het volkomen vier
jaren oud is, geschiedt zulks met de hoek- of buiten-
ste tanden. Bij Schapen, die ruim verzorgd worden,
\' en goed groeijen, wassen de tanden spoediger dan bij
de
zoodanige, welke een slecht onderhoud genieten.
Hiernaar kan de tandwisseling eenigzins vroeger of later
plaats hebben. Men kan zich, bij het aankoopen van
Schapen, en de beoordeeling van den ouderdom, naar
de volgende kenmerken rigten.

Een lam, hetwelk een jaar oud is, bezit 8 kleine
of smalle snij-taiiden.

Een tweejarig Schaap heeft %es kleine dismalle, en
twee hreede tanden, zijnde de binnenste.

-ocr page 302-

Een driejarig Schaap heeft vier kleine en vier hree-
de tanden.

Een vierjarig Schaap heeft %es hreede en twee klei-
ne tanden.

Een vijfjarig Schaap heeft aoht hreede tanden.

Tot dus ver kan de ouderdom van het Schaap met
zekerheid en naauwkeurig worden bepaald. Na
verloop
van dezen tijd, wanneer het Schaap vijf, zes, of ze-
ven, jaren oud geworden is, Iaat dezelve zich niet zoo
zeker meer vaststellen. Zoo lang als alle acht tanden
nog wit en gaaf zijn, en regt staan, kan men het
Schaap nog op zes jaren schatten, doch beginnen de
tanden geel en zwart te worden, af te brokken, of
vallen
dezelve uit, dan mag men rekenen, dat de Scha-
pen zeven, acht, of negen jaren of ouder zijn. De bijt-
vlakten worden dan ook, ten gevolge der afslijting, drie-
hoekig en smaller, daar de oppervlakte der tanden, naar
de wortels toe, steeds kleiner van omvang wordt. Na
den vijfjarigen leeftijd, beginnen ook de kiezen te slij-
ten (1).

De tanden gaan evenwel niet bij alle soorten van Scha-
pen even vroeg verloren, maar zulks hangt veel van
de Hgchamelijke gezondheid af. Bij gemeene Schapen
beeft\' de afslijting en het bederf of verlies der tanden
doorgaans spoediger plaats, dan
bij de edeler rassen (f).
Deze groeijen niet zoo schielijk, maar het leven is bij
dezelve duurzamer, waartoe een goed gebit eene hoofd-
voorwaarde uitmaakt. Het eten van hard en droog
voedsel doet de tanden sterker slijten dan van groene
en maische voeders.

1  Men zie hierover daubenton, a. p. biadz. 37 en Pk
II, alwaar de tandwisseling van het Schaap vrij duidelijk wordt
voorgesteld, alsmede
tessiek, a. p. p. 194, en Pk 6.
(t) H. WAJJDINGEK,
JFahrnehmungen S. 42,

-ocr page 303-

h. Over de gezondheids - henteekenen der Schapen,

Het is van groot belang te kunnen zien, of de Scha-
pen gezond zijn, ten einde, bij de geringste teekenen
van ongesteldheid, de noodige middelen en voorzorgen
kunnen worden aangewend. Ook bij het aankoopen van
Schapen komt deze kennis inzonderheid le stade. De
gezondheid der Schapen valt reeds bij de uitwendige be-
schouwing den dieren in het oog, of wordt gekend door
een nader onderzoek van de bijzondere verrigtingen des
ligchaams. Hierbij komen derhalve in aanmerking: l*\'.
Het uitwendig aan%ien. 2°. Be beweging en rust, 3".
J)e eetlust. De kaauwing en herkaauwing, 5".

Be darm-ontlasting, 6\'\\ Be pis - ontlasting. 7". Be
ademhaling. Be polsslag of bloedbeweging.
Wij

zullen hiernaar de voornaamste kenmerken, welke tol
de beoordeehng van den gezonden of ziekelijken staat
der Schapen kunnen dienen, mededeelen.

Het uitwendig aanzien van hel Schaap kan ons
reeds met veel grond over deszelfs gezonden, zoowei
als ziekelijken, toestand, in het algemeen, doen oordee-
len- Het gezonde Schaap is levendig, en heeft een vlug
en frisch voorkomen. De wol is bij het aanvoelen olie-
achtig, vet, naar den aard der verschillende rassen;
dezelve zit vast in de huid, en rijst, nadat zij is za-
mengedrukl, spoedig weder op. Eene lijmige smerig-
heid der wol, die koud op het aanvoelen en slap is,
cn zich laat te zamcnpakken, geeft ongezondheid le ken-
nen. Is de huid op sommige plaatsen van wol ontbloot,
of heeft deze, aan enkele deelen, een, van glans ont-
bloot, dor, of doodelijk wil aanzien; of hangt zij bij
losse vlokken van hel ligchaam neder, dan is dit aau
eene gebrekkige voeding, aan zwakheid, ter oorzake
van ongesteldheden, zoo als het ongans, of aan huid-ziek-

-ocr page 304-

ten, bijv. het schurft, toe te schrijven. Dit uitslag wordt
door het onderzoek gekend (1). Sommige rassen, in-
zonderheid de dragtige of zogende ooi-Schapen, ver-
liezen, tegen het voorjaar, meermalen een gedeelte der
wol. Zulks is mede uit eene onvoldoende voeding af te
leiden, waaraan men, door eene gepaste voedering,
veel kan te gemoet komen. Bij het gezonde Schaap
heeft de huid, onder de wol, eene aangename, rozen-
roode, kleur; dezelve is zacht en warm. Dezelfde kleur
en eigenschappen moeten ook de inwendige deelen van
den mond, den neus, de kling, en de oogen bezit-
ten. De laatste deelen zijn vooral van gewigt voor de
onderkenning van de gezondheid der Schapen. De traan-
heuvel en het bekleedend vlies der oogleden en van den
oog-bol hebben bij gezonde Schapen de aangeduide roo-
de kleur, kenbaar, wanneer de oogleden, met de dui-
men der beide handen, van elkander worden gehouden.
Er moeten zich dan vele afzonderlijke roode aders over
het wit des oogs vertoonen. Is de oog - bol evenwel ge-
heel als met bloed beloopen, zoodat de vaten niet dui-
delijk onderscheiden worden, maar ineenvloeijen, wor-
den de oogleden half of geheel gesloten gehouden, ter-
wijl er ook meermalen uitvloeijing van traaavocht plaats
heeft, dan zijn dit teekenen van ontsteking der oogen,
of van eene verhitte
gesteldheid des ligchaams. Somwij-
len staan de oogen hierbij stijf en voorwaarts gedron-
gen.

Zijn er slechts weinige helder roode vaten op den
oog-bol kennelijk, staan de oogen bleek, fletsch, wa-
terachtig, hebben dezelve een blaauwachtig aanzien, of
vloeit er eene dikke, naar boter gelijkende, slijm- of
etterachtige stofFe uit de ooghoeken, waarmede ook de
randen der oogleden somwijlen als omkorst zijn, dan
mag men het daarvoor houden, dat de Schapen door

1  A. NüMAN, Vee - artsenijkundig Handhoek, bladz. 409.

-ocr page 305-

het ongans of eenige andere kwijnende ziekte zyn aan-
gedaan. Somwijlen zijn de oogen geel geverwd, het-
welk dan mede aanduidt, dat er lever-ziekte plaats
heeft. Bij verzwakking en uittering zinken de oog-bol-
len diep in derzelver holten terug. De pokziekte Iaat
dikwijls ontsteking der oogen, miskleurigheid, ondoor-
schijnenheid der oog-bollen met verlies des gezigts achter.
Het tandvleesch of het inwendige vlies van den mond
is dan tevens bleek, en de tanden zitten losser dan
gewoonlijk.

Hitte van den mond en der ooren, en afwisseling
van warmte en koude aan de laatste deelen, en aan
de horens, geven koorts te kennen. Meermalen krijgen
de lammeren eene vurigheid of korstend uitslag om den
mond, aan de zijden van den neus, en onder de oo-
gen , hetwelk te kennen geeft, dat er eene zure scherp-
te in de maag huisvest, of dat de lammeren aan een
schralen of verkeerden leefregel onderworpen zijn. Ee-
ne uitzetting van den achterboik, vooral der linkerzij-
de, welke veerkrachtig is, en hol klinkt, wanneer de-
zelve gedrukt wordt, of men er met de vingeren legen
aan klopt, is het kenteeken van opgeblazenheid, ter
oorzake van lucht - ontwikkeling in de maag, door win»
derig voedsel. Zwelling van den budi, waarin zich ee-
ne golvende vocht-beweging laat waarnemen, de aan-
wezigheid van eene water-kwabbe of eene zoogenaam-
de flesch onder den hals, geven waterzucht te kennen,
waarmede dan ook tevens de bedoelde fletsche gesteld-
heid der oogen gepaard gaat.

Andere gebreken, als verwondingen, gezwellen, de
meerdere of mindere gevoedheid, enz. vallen mede van
celve in het oog, of worden uit de gebrekkige verrig-
tingen gekend,

2". Ten aanzien der beweging merkt men bij gezon-
de Schapen op, dat zij opmerkzaam zijn ten aanzien
van hetgeen rondom hen gebeurt^ Staat het Schaap als!

18

-ocr page 306-

( 274 )

bewusteloos benen, en wordt het niet ligt in beweging
gebragt, wanneer het daartoe wordt aangespoord, laat
het den kop hangen, zonder te eten, zondert het
zich
in het hok van de overigen af, kruipt het in een hoek,
leunt het tegen den wand, of bhjft het onder het loo-
pen achter, zoodat het meer dan de overige Schapen
moet aangedreven Worden, is de gang slingerend, of
staat het met de vier beenen nabij elkander onder het
lijf, en met een ronden of opgetrokken rug, dan zijn
dit teekenen van ongesteldheid.

Een gezond Schaap rekt het ligchaam, van tijd tot
lijd, uit, inzonderheid als hetzelve, gelegen hebbende,
uit zich zelf opstaat, en beweegt de ooren levendig;
ziek zijnde, hangen dezelve slap, staan
achterwaarts
gekeerd, of zij worden ongewoon en trillende bewo-
gen; het Schaap rekt zich niet bij het opstaan. Een
stuipachtig sidderen over het geheele ligchaam, hetwelk
langer of korter duurt, doch terugkeert, duidt zware
ongesteldheid aan. Het Schaap, dat eenigermate ziek is,
verlaat den stal niet vrolijk. Wanneer het aan inwen-
dige pijnen lijdt, is het onrustig, en gaat dikwijls lig-
gen, doch slaat spoedig wederom op, en versmaadt
het voeder geheel of gedeeltelijk.

Ongewone beweging met den kop, wanneer deze na-
melijk hooger dan gewoonlijk, of zijdwaarts, gedragen
wordt, duidt aan, dat er een blaasworm in de herse-
nen,
of horzel-maskers in den neus huisvesten. Heeft
het eerste plaats, dan loopen de Schapen meest in het
rond naar een der zijden, of ook snel vooruit,
waar-
bij zij dikwijls nederstorten. In hel laatste geval heeft
er veelal eene uitvloeijing van dikke slijmstoffe uit den
neus, en aanhoudend niezen plaats. Bij gezonde
Scha-
pen kan de neus wel vochtig zijn, doch de ontlasting
eener wille stoffe geeft aandoening der luchtwegen te
kennen.

Het krabben der huid met de pooten, of het schu-

-ocr page 307-

ren tegen den wand of andere ligchamen, veronderstelt
jeukte of vurigheid in de huid. Het gedurig schurken
of wrijven des ligchaams, gepaard met vermagering,
en somwijlen met stuipachtige toevallen, doet de zoo-
genaamde schuurziekte vermoeden.

Er heeft kreupelheid plaats, wanneer de Schapen door
het voetzeer zijn aangedaan, of indien zich een steen-
tje of eenig ander ligchaam tusschen de klaauwen heeft
vastgezet. Nogtans kunnen ook stijfheid en kreupelheid
door
bevangenheid, kneuzing, verwonding, ontwrich-
ting , of een beenbreuk , ontstaan. Het voet - of Idaauw^
zeer der Schapen kan somwijlen aan de voetstappen
gekend worden, doordien de klaauwen daarbij verder
van elkander verwijderd staan.

Indien men het Schaap bij een der achterbeenen vat,
en hetzelve daarmede eene herhaalde sterke beweging
maakt, om los te komen, dan is dit een teeken van
bgchaams-kracht en gezondheid.

Gezonde Schapen zoeken, wanneer zij in het open
veld willen rusten, veelal de hoogste plaatsen op, en
liggen met den kop tegen den wind gekeerd. Bij ster-
ke hitte zoeken zij de meest beschaduwde en lagere
plaatsen. Schapen, die aan het ongans of de lever-
ziekte lijden, hggen meest op de linkerzijde, en hou-
den het regter achterbeen van het hgchaam af, en ach-
teruit gestrekt. Wanneer de Schapen meer dan gewoon
onrustig zijn en elkander stooten, duidt zulks meesttijds
eene weersverandering aan.

3^. Als een voornaam kenteeken der gezondheid van
het Schaap mag worden gehouden, dat hetzelve met
graagte eet. Nadert het dier slechts traag den ruif, en
eet het minder, en langzamer dan gewoonlijk , zoo be-
staat er vermoeden van ongesteldheid. Hetzelfde heeft
plaats, wanneer de Schapen in de weiden gaan. In de
stallen, waarin meerdere ruiven of kribben staan, loo-
pen gezonde Schapen dikwijls van de eene naar de an-

-ocr page 308-

dere, om uit dezelve te eten. Het gezonde Schaap drinkt
eenige malen daags, doch niet dikvvijls, en gaat lang-
zaam naar het water. Loopt het schielijk
derwaarts,
en drinkt het haastig, dan mag men koortsigheid ver-
onderstellen. Bij droog voeder drinken de Schapen meer
dan bij groen - voedering; ook na het nuttigen van
zout.
De zogende moeder-Schapen hebben meer behoefte aan
water dan de overige.

4°. Het Schaap, dat gezond is, bijt het voedsel met
eene snelle beweging der kaken door, en zwelgt het
voedsel gemakkelijk en onmerkbaar naar binnen. Wordt
zulks niet met vaardigheid verrigt, dan vloeit zulks voort
uit verminderden eetlust , als het gevolg van ziekelijk-
heid of zwakheid , of er bestaat eene werktuigelijke oor-
zaak , welke de kaauwing en doorslikking belet, zoo
als de beklemming van harde stoppels tusschen de kie-
zen of in den mond, het steken blijven van stukken
van aardappelen, knollen, mangel-wortelen, of soort-
gelijke voeders in de keel of slikbuis, waarbij dan ook
meerdere of mindere benaauwdheid, hoest, uitvloeijing
van speeksel, opzwelling van den kop, en andere toe-
vallen kunnen plaats hebben , die niet ophouden, voor
dat deze vreemde ligchamen verwijderd en weggenomen
worden. Wanneer de Schapen zich, hetzij in de wei-
den of in de stallen, behoorlijk hebben verzadigd. Ie»--
gen zij zich doorgaans met een zeker welgevallen ne-
der, om te herkaauwen. Zij doen dit veelal gelijktij-
dig. Het Schaap herkaauwt nogtans ook staande en
zelfs loopende.

De geregelde herkaauwing wordt daaraan gekend, dat
het voedsel bij gedeelten, doch zonder aanmerkelijke
tusschenpoozen , uit de eerste en tweede , namelijk de pens-
en nel-maag, wederom in den mond wordt opgebragt,
ten einde op nieuw aan de kaauwing te worden ondei^-
worpen. Het Schaap beweegt hierbij de kaken met eene
zekere kracht en onafgebroken, zwelgt dan het fijner

-ocr page 309-

«•emalen voedsel op nieuw door, hetwelk nu onmiddel-
lijk in de derde of boek-maag, en uit deze in de vier-
de of leb-maag, overgaat (1).

Eene vlugge herkaauwing duidt eene goede spijsver-
tering aan. Eene trage, ongeregelde, zwakke, herkaau-
wing is als het teeken eener krachtelooze werking der
maag op zich zelve, of van eenige ziekte, en een vol-
strekt ophouden dezer verrigling is altijd ais gevaarlijk te
beschouwen. Gaat het opbrengen des voedsels bij de
herkaauwing met eenig hoorbaar geluid gepaard, dan
geeft zulks eenig beletsel in de maag-mond, de slik-
buis, de longen, of het srottenhoofd te kennen. Ge-
zonde Schapen houden den kop, onder de herkaauwing,
hetzij dezelve deze staande, gaande, of liggende, ver-
rigten, opgerigt, doch niet of zeldzaam omhoog.

1  Waarnemingen, aan <le Vee-artsenijschool gedaan, heb-
ben uitgewezen, dat het gemiddeld getal der herkaauwingen,
welke, na iedere opbrenging van het voedsel uit de tweede
maag in den mond, worden verrigt, bij de onderscheidene
soorten van Schapen, aanmerkelijk verschilt. Zoo herkaauwt
het
Veluw-Schaap het voedsel 70—72 malen,
a Kempensche « « « 58—59 cc
cc Friesche « « « 87—88 «
« Texelsche « » « 83—-84 «
« Drentsche « « « 67 - 68 «
a Engelsche

Zuiderduin-Schaap «c a 59 76 «

Hieruit schijnt te blijken, dat het getal der herliaauwingeo
eenigermate in betrekking staat tot de zwaarte of grootte der
Schapen. Hiermede staat de ruimte der maag, en de hoe-
veelheid voedsel, welke telkens wordt opgebragt, in ver^
band, hetwelk als de waarschijnlijke reden van bet meerdere
of minder getal der herkaauwingen zal moeten worden be-
schouwd. Deze waarnemingen zijn tien malen achter elkander
herhaald. Ee gemelde uitkomsten zijn die van het geheele ge-
tal herkaauwingen, bij iedere soort, door 10 gedeeld.

-ocr page 310-

De mest van gezonde Schapenis hard, en als af-
zönderhjke Ideine kogels gebald, zonder de kennelijke
zelfstandigheden der genuttigde, onverteerde, voederstof-
fen te bezitten. Bij het gebruik van droog voeder, is
de mest vaster dan van groen voedsel. Zijn de mest -
kogels met een slijmig vliesje bedekt, dan duidt zulks-
eene geprikkelde of slijmige gesteldheid der darmen
aan. Een dunne, of waterachtige afgang of door-
loop, waarbij de meststoffe somwijlen stinkend en mis-
kleurig is , terwijl de wol van den staart en der achter-
deelen door dezelve verontreinigd blijft, kan door ver-
schillende oorzaken worden voorgebragt, zoo als bij v.
door zuur in de buiks - ingewanden, het vatten van kou-
de, overvoedering enz. Bij slepende ziekten, zoo als het
ongans, ontslaande, is de doorloop het gevolg van ver-
zwakking. Dezelve geeft dan een ver gevorderden trap
der ziekte te kennen, en is als een slecht teeken te
beschouwen. Aan de uitwerpselen van Schapen, die aan
het ongans lijden, wordt geenszins de ammoniakale reuk
waargenomen, welke zich uit die van gezonde Schapen,
door eene langzame gisting, ontwikkelt. Wordt deze
reuk dus in de stallen op nieuw waargenomen, nadat
zij was verdwenen, zoo mag men het daarvoor hou-
den, dat de toestand der kudde zich verbetert. Bloe-
dige afgang,\' waarbij de mest met persing wordt afge-
zet , geeft ontsteking der darmen te kennen. Wanneer
de aars zich, na de ontlasting van den af^an*\'\' niet
behoorlijk sluit, maar geheel of gedeeltelijk "open blijft
staan, zoo is dit als een groote trap van levens-zwak-
heid te beschouwen.

Het gezonde Schaap Iaat den mest vallen, terwijl het
loopt. Bij het nuttigen van eene voldoende hoeveelheid
droog voeder, ontlast het Schaap den mest ongeveer
om het anderhalve uur eenmaal, doch groen
voedsel
ontvangende , en in beweging wordende gehouden, meer-
malen, Bij verslapping der darmen heeft de ontlasting

-ocr page 311-

van den mest zeldzamer, maar in eene grootere hoe-
veelheid op eens plaats; de mest is hierbij minder ko-
gelvormig, maar weeker dan gewoonlijk, en veelal klomp\'^
vormig en stinkende.

6». De pis van gezonde Schapen is helder, iets naar
het stroo - gele overhellende Eene hoog bruine kleur
geeft eene verhitte of koortsige toestand des ligchaams
te kennen, Eene troebele, taaije of lijmige pis, die, op
den
grond vallende, schuimt, en de blazen lang behoudt,
of zich in een draad laat uitrekken , toont eene alge-
meene zwakheid aan. Wordt de pis in eene ongewoo1
groote hoeveelheid ontlast, terwijl dezelve zoo hel-
der is als zuiver water, zoo heeft er pisvloed plaats,
waarbi^j het ligchaam vermagert en uitteert (*). Bij het

1  Als oorzaken, welke deze, bq bet Schaap niet zeer
dikwqls voorkomende ziekte, worden beschuldigd : belette uit-
waseming der huid, door eene koude en natte weersgesteld-
heid , het drinken van harde, en zoutachtige, vooral van
zwavel - houdende , waters; voorts het nuttigen van sommige
planten , die op de nieren werken, zooals de verschillende soor-
ten van den
-windbloem { Ane?none Pulsatilla , nemorosa,
. ranunculoides)
de zomer-Adonis {Adonis aestivalis),
voornamelijk de zwaluw-wortel, { Ilirudinaria , rincetoxi-
cum vulgare).
Men heeft dezen pisvloed meermalen \\n.Buitsek-
land
en elders, als eene heerschende ziekte, onder de Scha.
pen waargenomen» Als zoodanig bestond dezelve, sedert vele
jaren, tot 1817, in eene streek van
Oostenrijk, waarvan de
hoofd - oorzaak in de weiden gelegen was. Door proeven,
aau de Vee - artsenijschool te
JF eenen genomen, ondervond
men, dat het uitgeperste sap der bladen v.in het
Zwaluw -
kruid { Fincetoxicum
of Asclepias Fincetoxicum), tot 1
of 2 looden daags, gedurende een zekeren tijd, een gezond
lam ingegeven , bij hetzelve gelijke verschijnselen te weeg
bragt, ais
bij de overige , aan den pisvloed lijdende, Scha-
pen , werden waargenomen, terwijl
bij de opening des lig-
chaams dezelfde ziekelijke uitwerkingen
bestonden, Daar deze
plaat evenwel niet in onze weiden gevonden wordt, zal de-

-ocr page 312-

bloedpissen is de pis rood gekleurd, door bijgemengd
bloed. Deze ziekte is als gevaarlijk te achten.

Gezonde Schapen, welke liggen en haastig opgejaagd
worden, pissen spoedig. Zieke Schapen ontlasten de pis
over het geheel minder dikwijls dan gezonde, en in eene
geringere hoeveelheid. Bij een gevorderde zwakheid des
ligchaams, wordt de pis zeldzamer ontlast, doch in groo-
tere hoeveelheid op eens. Toont het Schaap ter uitdrij-
ving der pis weinig kracht aan te wenden, maar laat
het deze met onbewustheid en als van zelve afvloei-
jen, terwijl de pis slechts gedeeltelijk
wordt ontlast,
dan geeft dit groote zwakheid en een gevaarlijken toe-
stand te kennen.

7 \'. Om de gezondheid der Schapen naar de ademha-
ling te beoordeelen, dient men te letten of dezelve schie-
lijker dan gewoonlijk geschiedt, of de neusgaten daar-
bij aanmerkelijk verwijd worden, en het Schaap tevens
slerk buikslaat; of daarmede hoest gepaard gaat, en of
deze los, droog, ligt, of zwaar is, en met de uitwer-
ping eener slijm - of elterstofife uit den neus gepaard gaat.
Dit alles duidt eene ziekelijke gesteldheid der longen aan.
Hierbij verdient te worden opgemerkt, dat het Schaap,
zelfs in den staat der gezondheid, sterk bewogen of ge-
jaagd wordende,
kortademing wordt en buikslaat. Ook
bij warm weder ademt het gezonde Schaap zeer schie-
lijk, hoorbaar, en blazende, terwij! het den kop laag
naar den grond houdt. Het gezonde Schaap, dat stil
staat of rustig nederhgt, ademt ongeveer 20 malen in
eene minuut. De uitgeademde lucht is zonder reuk.

Aanhoudend\'hoesten, terwijl de Schapen voor het ove-
rige, gezond schijnen, geeft in den regel te kennen,
dat de longen aangedaan zijn. Meermalen wordt deze

-ocr page 313-

hoest Ie weeg gehragt door de aanwezigheid van draad-
wormen in de luchtpijp en derzelver takverdeelingcn
{Slrongijhis broncMalis). Een slinkende adem doet ver-
onderstellen , dal er veretlering in dezelve of zweren in
den neus of mond plaats hebben.

Schapen, welke aan longziekten lijden, hggen min-
der, en houden den kop en hals, wanneer zij neder-
liggen, hooger dan gezonde. De zoodanige, die, we-
gens aandoening der longen, niet kunnen liggen, schui-
ven langs de wanden van den stal henen, of zoeken
steun legen andere hgchamen, len einde niet te vallen.

Deze sterven schielijk.

8®. Tot de beoordeeling van de gezondheid der Scha-
pen uil den hart- en pols-slag wordt eene meerde-
re ervaring en kennis vereischt, dan ten aanzien der
reeds opgenoemde verrigtingen. Men voelt den hartslag,
wanneer de vlakke hand tegen de linkerzijde van den
borslvvand, namelijk tusschen dit deel en het opperarm-
been, onmiddellijk achler hel schouderblad wordt ge-
houden. In den gezonden staat, wanneer het dier in
rust is, en niet geloopen heeft, is dezelve slechts even
voelbaar. Het hart klopt dan ongeveer 70—80 malen
in eene minuut. De slagen volgen elkander regelmatig
op, en zijn even sterk. De pols der slagaderen wordt
hel best aan den rand der onderkaak, aan de zijde
van den kop, en onder het oor, waargenomen , alsmede
aan de onderste oppervlakte van den staart.

Eene sterke en verhaaste klopping van hel hart en
der slagaderen geeft koorts en ontsteking te kennen. De
bloedbeweging wordt ook vermeerderd door het loopen
der Schapen, alsmede door vrees of schrik; doch, in
dit geval, keert de polsslag na korten tijd, als de die-
ren weder rustig zijn, tot den natuurlijken staat terug.
Bij eene zwakke ligchaams - gesteldheid is de pols zwak,
ongeregeld, somwijlen lusschenpoozende. Wanneer de
hartslag zich ook aan de regterzijde der borst doet

-ocr page 314-

waarnemen, dan is dit meermalen te beschouwen als
het teeken, dat zich water in de borst - holte bevindt.
Bij magere dieren, die eene smalle borstkas hebben, voelt
men evenwel ook dikwijls de klopping van het hart,
Konder dat er er borst - waterzucht bestaat.

c. Over de tnsecten en ingewands - wormen ^
welke (tan de Schapen eigen zyn, en
dezelve henadeelen.

Het Schaap wordt door onderscheidene insecten aan-
gevallen, welke hetzelve verontrusten, en de gezondheid
of den groei kunnen henadeelen.

In de weiden slaat het bloot aan de vervolging van
eene vlieg, namelijk de Schaaps - horzel
{Oestrus Ovis
mnw. ; Gastrus Nasalis meiges) , welke hare eijeren
legt aan de lippen of den ingang van den neus des
diers, waaruit maskers voortkomen, die zich in dit deel
en de voorhoofds - holligheden van hetzelve ontwikkelen.
De aanwezigheid dezer maskers wordt daardoor te ken-
nen gegeven, dat het Schaap dikwijls den kop omhoog
houdt, denzelven ongewoon heen en weer beweegt, bij
herhaling niest, terwijl eene droezige slijmstoffe uit\'den
neus vloeit. Somwijlen neemt het dier levens de bewe-
ging aan, als of het draai-ziek is. Ofschoon wel deze
insecten voor het overige geene onmiddellijk nadeelige
uilwerkingen op de gezondheid schijnen uit te oefenen,
zoo veroorzaken zij evenwel, dal de dieren in onrust
worden gehouden, hetwelk hun in het grazen hinderlijk is,
en hen in den groei terugzet. Wanneer de bedoelde maskers
tol rijpheid gekomen zijn, laten zij zich los, en vallen uit,

-ocr page 315-

-^^pmmmm

om lot poppen over te gaan , waaruit dan dezelfde vlie-
gen of horzels geboren worden (*).

Hiertegen kan weinig met zekerheid worden gedaan.
Sommigen bevelen de aanwending van niespoeders aan,
waardoor zij willen, dal de maskers spoediger zouden
worden uitgeworpen.
Waldingek. prijst lot dit oogmerk
aan, om poeder van den
everwortel {Radix Carlinae)
op het voeder te strooijen, hetwelk, ingeademd worden-
de , een hevig niezen te weeg brengt. Men kan lot
ditzelfde oogmerk een niesmiddel zamenstellen uit het
poeder van everwortel, witten nieswortel, majoraan-
kruid
en snuiftabak. Dusdanig poeder wordt de Scha-
pen zoo onder den neus gehouden, dat zij genood-
zaakt zijn hetzelve op te snuiven. Anderen raden in-
spuitingen aan eener verdunde waterachtige oplossing van
het
%out van hertshoorn, of der brandige olie van
ghabekt, als ook ^sxl %oui%uur - kxvik oi sublimaat (f).

(*} De warme en drooge of koele en vochtige weersgesteld-
heid heeft op het voortbrengen dezer maskers een\' merkbaren
invloed. Bq de eerstbedoelde gesteldheid des dampkrings wor-
den
zij menigvuldiger, bij de laatste minder algemeen waarge-
nomen. De opening van een twaalftal koppen van Sctiapen,
door ons, in den zomer van 1835 verrigt, deed bij dezel-
ve een grooter aantal maskers ontwaren dan in andeie jaren,
hetwelk aan het warme en heldere weder in 1834 zal moeten
worden toegeschreven; bij hoedanige weersgesteldheid de Hor-
zels zich het meest verloonen. In dit opzigt komt de ont-
wikkeling der larven van de neus-horzel overeen met die der
horzels, welke in de maag van het gras-paard huisvesten.
Het onderzoek der larven van de Schaaps-neus - horzel heeft
mij nader overtuigd, dat dit msect niet voor dezelfde soort
kan worden gehouden met de neus-horzel des Paards.

(f) J. f. c. dietmchs a, p. S, 507. Indien men de wijze
nagaat, waarop deze maskers zich, met hunne kop-haken,
in het slijm - vlies vasthechten , en den geringen invloed over-
weegt, welke zelfs de scherpste middelen pp dezelve uitoefe-
nen, dan ma^ men van deze zelfstandigheden weinig uitwer-

-ocr page 316-

Van dit ongemak zullen de Schapen meer bevrijd blij-
ven, indien dezelve bij de huis-voedering worden on-
derhouden.

Tot de insecten, welke uitwendig op het Schaap huis-
vesten , behooren, behalve de
Schaaps - luis - vlieg , of
de oneigenlijk zoogenaamde
Schaaps - luis, (Hippoboscce.
Ovina) ,
drie mijt - soorten , namelijk de kleine al Re-
duvius - mijl ( Acarus Reduvius)
, de Schaaps - of
Honds - myl, ook bosch - myl genoemd (Acarus Rici-
nus),
en de schürf 1 ^mtjl {Acarus scabiei) , welke (*)

lung tot het bedoelde oogmerk verwachten, indien ten min ^
ste de larven der neus - horzels, ten aanzien der levens - sterk-
te, eenigermate overeenkomen met de maag-bewonende mas-
kers des Paards ,doch waaromtrent het nog aan proefnemin-
gen ontbreekt. Men vergelijke de
Waarnemingen omtrent de
Morzel - maskers, welke in de maag van het Paard huis-
vesten
, door A. NUMAN, in de ]Sieu-we Ferhandelingen van
het Koninklijk- Mederlandsehe Instituut van Wetenschap-
pen, Letterkunde, en Schoone Llunstcn,
Amst, 1833. D. IV.
Zie voorts
ïessier , a.p. p, 313.

(") Sommigen willen de Schurftziekte bg het Schaap, zoowel
als hg andere dieren en den mensch, aan deze mijten heb-
ben toegeschreven; doch, daar dezelve niet altijd bij dit
uits\'ag schijnen te worden waargenomen, zullen zij moeijelijk
als de eenige oorzaak van hetzelve kuunnen worden beschouwd.
Verg. T. r. wiciiMANN,
Aetiologle der Krätze, Hanover
1786. G. H. WALZ,
Natur- una Behandlung der Sehaaf-
räude,
Stuttgart 1809; J. b oomER, Mémoires et Olser-
vaiions sur la Chirurgie et la Médecine Fétérinaire,
Tom,
II. p 219. De inentings - proeven , door Dr. c. &.
hertwig ,
op nieuw genomen, bevestigen intusschen de vroegere, door
WALZ, in het werk gestelde, waaruit blijkt, dat de besmet-
ting der schurft-ziekte bij de Schapen hoogst waarschijnlijk
alleen geschiedt door de bedoelde mijlen. Worden de wijfjes
der mijten van een schurftig op de huid van een gezond
Schaap overgebragt, zoo ontstaat hij het laatste deze ziekte
regeiiuuiig tusschen den lüden en lüden dag. De iusectcn

-ocr page 317-

in bet schurft - uitslag gevonden wordt. — Dit laatste in-
sect wordt verdreven door de middelen, welke geschikt
ïijn ter genezing der schurft - ziekte. \'

De Schaaps - luis , en eerstgenoemde mijt - soorten , in-
zonderheid de bosch - , of Reduvius - mijt, bevinden zich
meermalen in groote menigte op de Schapen, vooral op
de lammeren, in wier huid zij zich diep inboren. Bij
voorkeur worden de lammeren door dezelve bezocht, ten
tijde, dat de oudere Schapen geschoren zijn, als wan-
neer de insecten, op deze geene schuilplaats in de wol
meer vindende, dezelve verlaten, en op de ongeschorene
lammeren overgaan Bij deze vermeerderen zij zich som-
wijlen zoodanig, dat de lammeren, door de bestendi-
ge jeukte, welke zij van dezelve ondervinden, en de
schuring, daaraan verbonden, vermageren, en de wol
bedorven en verward wordt.

Om deze dieren van de lammeren of Schapen te ver-
wijderen, raden sommigen, als een voldoend middel.

vermenigvuldigen zich spoedig, en breiden de ziekelijke aan-
doening der huid meer en meer uit. Door de inenting met
schurft - etter, en de korsten van het uitslag, hetzij droog
of opgelost zijnde, volgde geene besmetting, evenmin als
door de overbrenging van het bloed. Worden er alleen man-
nelijke mijten overgebragt, dan ontstaat er ook vrel in het
begin miskleurigheid der huid, doch deze verdwijnt wederom
na eenigen tijd van zelve, en de ziekte houdt met het ster •
ven dezer diertjes op. De schurft wordt door
hektwig- en
WALZ gehouden voor eene plaatselijke ziekte, die alleen be-
smettelijk is, voor zoo ver, in de uitvloeijende stofie der
aangedane huid, mijten aanwezig zijn. De genezing berust
alleen op eene geschikte uitwendige behandeling, en de ver-
breiding kan worden voorgekomen, door de aanwending van
zoodanige middelen, die de schurft - mijten onmiddellijk doo-
den. (Zie
Ansteckungs-Versuche an Schafen mit Räude-
milben, Räude-jauche, u. s, w.,
in het Magazin für die
Gesammte Thier heilkunde
von Dr. c. f. gürlt und Dr.
c.
h. hertwich, Berlin 1835. B. I. St. II. I. S. 99.

-ocr page 318-

aan, dezelve met boonen of een ander krachtig voedsel te
voederen, ten einde het vetzweet te vermeerderen, waar-
in de mijten en Schaaps - luizen zich niet kunnen op-
houden , zonder te sterven. Dan, hoewel zulks nuttig
moge zijn ter verdrijving van dit ongedierte, en men
waarneemt, dat de magere lammeren doorgaans nog ster-
ker door hetzelve bezocht worden en lijden, dan de
beter gevoede, zoo is eene versterkte voedering niet al-
lijd voldoende, om hen daarvan spoedig te bevrijden.
Het is dus raadzaam zoodanige middelen aan te wen-
den , als geschikt zijn, om de insecten te dooden. Het
herhaald wasschen met een sterk aftreksel van slechten
tabak doet hiertoe eene goede uitwerking. Anderen (")
bevelen
aan, om, door middel van eene geschikte pijp,
hoedanige men tot het aanwenden van rook - klisteren
bezigt, of wel met een ijzeren haard-biaas-pijp, het
bgchaL tusschen de wol, met tabaks-rook te bedam-
p^n, waardoor de dieren, na vierentwintig uren zou-
den gedood zijn. Volgens eigene ondervinding is dit
middel niet krachtig genoeg, om de Schaaps - luizen ze-
ker en spoedig te verdrijven, tenzij hetzelve meermalen
worde herhaald, hetwelk\' bij een eenigzins groot ge-
tal van Schapen, niet
gemakkelijk valt. - De luizen
stervendoorden tabaks-rook gedeeltelijk andere vvor-
den er als bedwelmd en zwak door, doch herstellen
zich, en
herleven, na korteren of längeren tijd. Het
rattenkruid is voor dezelve , zelfs in eene geringe hoe-
veelheid, een doodelijk vergif, en kan daartoe met vei-
li"-heid worden gebezigd. Inzonderheid werkt hetzelve
vermogend, in vereeniging met een sterk aftreksel van
den tabak, of wel van de
carotte-saus (f). Men be-

{*) Tessier, a. p. p. 325 : schmalz, Anhitungy S. 40
en 128, en ä\'ndere Schrijvers.

(t) Het middel, waarvan ik mij hiertoe met het beste ge-
volg bedien, is op deze wijze zamengesteld:

-ocr page 319-

hoeft van dit vocht slechts een of twee malen, hier ea
daar, een weinig tusschen de wol te gieten, en het-

Neem: Carotte-saus (of bij gemis van hetzelve, een
zeer zamengedrongen af kooksel van sterkem
tabak )
vijf medicinale oneen.

Ge-woon -water, een medicinaal once.

Wit rottenkruid, zes greinen.

Zout-zuur.

Salpeter - zuur, (sterk water), van elk 10 drup-
pels.

Het rattenkruid met het zout •• zuur , salpeter - zuur, en het
water , vereenigd zijnde, wordt zoo lang aan de warmte bloot-
gesteld, totdat het eerste geheel is opgelost. Hierna wordt
hetzelve bij het overige vocht gemengd, en het middel ten
gebruike op eene verzekerde plaats bewaard.

Yolgens door ons genomene proeven leefden de Schaaps-mijten
ÏH dit vocht slechts 17 minuten. In eene ontbinding van ratten-
kruid in zuiver water, ip dezelfde verhouding, als boven,
leefden nog eenige derzelve, na 28 minuten. De bijvoeging
van het zee-zout- en salpeter - zuur dient om de oplosbaar-
beid CU tevens de kracht van het rattenkruid te bevorderen.
Hetzelve toch wordt hierdoor van het
onvolkomen of ar~
senikkig-zuur , in volkomen of arsenik-zuur veranderd,
hetwelk het eerste, wat het vergiftigend vermogen betreft,
nog ver te boven gaat.

In 1805 werd, door de Nederlandsche Huish. Maatschap-
pij , te Haarlem, eene premie uitgeloofd, van 10 Ducaten,
op de aanwqzing van een veilig en beproefd middel tot het
dooden der Schaaps-luizen. Deze premie niet weggedragen
zijnde, werd dit voorslel in 1818 ingetrokken (Zie de
Han-
delingen
van 1818, bladz. 342.; J. kops. Magazijn D. II.
bladz. 490).

Voor het overige mag ik niet in gebreke blijven te waar-
schuwen tegen de onvoorzigtige aanwending van het
ratten--
kruid
en der kwikmiddelen, waarvan, ter genezing van de
schurft- en luis-ziekten bij de dieren, zoo algemeen, en dik-
wijls een zeer onvoorzigtig, gebruik wordt gemaakt, doch wel-

-ocr page 320-

zelve nit cén te wrijven, ten einde de insecten alle Ie
dooden, inzonderheid indien de bevochtiging zoo ge-
schiedt, dat eene zekere streek wol langs de zijden,
en even zoo rondom het ligchaam, met het middel ge-
heel
doortrokken worde. Hierdoor zullen de luizen te
meer
gevaar loopen van te worden vergiftigd, wanneer
zij van plaats veranderen. Dit middel is mede dienstig
tot het dooden van de mijt-soorten en
eigenli.)ke lui-
zen
{Pedieulus Ovis), welke laatste ook niet zelden op
de Schapen, vooral als dezelve in verval zijn, huis-
vesten.

ke de nadeeligste gevolgen kunnen te weeg brengen. Go-
iiiER,
Mémoires et Ohservations etc., Tom. II. p. 53, dee\'t
het geval mede van een Paard, hetwelk, door de schurft
aangedaan, met eenó vermenging
van één deel rattenkruid,
twee deelen zwavel, en veertig of vqftig deelen water,
gewasschen werd. Na hevige koliekpijnen, vergezeld van
koorts, stierf het Paard vergiftigd, op den 16den dag, na
de aanwending van het middel.
Godine de jongere, ver-
meldt eene soortgelijke uitwerliing, gevolgd op het uitwendig
«rebruik van rattenkruid bij Schapen (
Rapport de PEco-
/e Vétérinaire d\'Jlfort, en 1812). Gaspabik , a. p. S.
184-189, deelt, voorbeelden mede van de nadeehge gevoJgen
lor de ;nvoorzigtlge en te sterke aanwending van kwikzal-
1 tegen de slrftziekte bij
Schapen te weeg gebragt.
Yele werden daardoor, zelfs nadat het mtslag reeds genezen
was, ziek, lieten den kop nederwaarts en de tong uit den
mond hangen, terwijl de ademhaling verhaast en benaauwd
was. Een groot getal der Schapen stierf onder siddering, en
een\'sterken kwijl-vloed. Hetzelfde hebben ook anderen om-
trent de kwikmiddelen ^vaargenomen. (Zie de
BihliotUque
Brittannique { Agricultur e) ,
Tom. XVI. p- 451. sqq.).
Vooral is het gebruik derzelve schadelijk bij zogende Scha-
pen daar de kwik in de melk schijnt over te gaan, en op
deze\' wijze eene nadeelige werking kan uitoefenen op de lam-
meren, die daardoor sterven, gehjk hieromtrent door
oaspa-
EiK (a. p. S., 187. §,
203.) onderscheidere afdoende voor-
beelden worden bggebragt.

-ocr page 321-

Door het ontstaan van den veelkoppiger èlaasworm,
{Polyeepkalus
s. Coenurus cerebralis) in de hersenen,
wordt de eigenlijke draai-ziekte bij het Schaap voort-
gebragt. Hiertegen wordt somwijlen de doorboring van
den schedel, door middel van een trok ar of mes» ter
verwijdering van den worm, met nut aangewend, zijn-
de dit het eenige, hoewel twijfelachtige, hulpmiddel {1).

De ontwikkeling van den draadvormigen pallisadeu\'
worm {Strongylus filiaria)
in de takken der lucht-

1  A. numan,. Genees ~ en Verloskundig Handboek,
Waclz. 478, Duptry heeft ook den blaasworm waargenomen
Jn het ruggemerg. Hg vond denzeïven bg een lam, van 18
maanden oud, hetwelk in een staat van vermagering verkeer-
de , en zich niet kon bewegen op de achterbeenen, maar
van alle gevoel en beweging verstoken was. Er bevond zich
in het lenden - gedeelte van het ruggemerg, en wel in de
grgze zelfstandigheid, een
Veelkop-worm, 1er lengte van
ongeveer vgf Ned. duimen (
centimetres ), en van de dikte
eener ganze-pen. Hg is van gevoelen, dat de waterzucht ,
der rug-holte
{ hydrorachitis ), beschreven door toögia ,
kan veroorzaakt zijn door de ontwikkeling, van dergelijke
blaas-wormen, waarvan men het dunne vlies niet heeft op-
gemerkt, hetwelk ook door onvoorzigtigheid kan gescheurd
zijn, zoodat daardoor eene uitstorting is veroorzaakt, welke
de schgnbare waterzucht deed ontstaan,
{Journal Pratique
de Médecine Vétérinaire,
Fevrier 1830). Het verdient on-
derzocht te worden, in hoe ver het bestaan van dezen blaas-
worm in het ruggemerg misschien als de oorzaak mag wor-
den beschouwd der zoogenaamde
schurk-ziekte of schuring.
Men zie hierover de Verhandeling van denzelfden Schrijver
in het
Recueil de Médecine Vétérinaire, Decembre 1829,
p. 680:
Sur la neuralgie lombaire dans les bétes à lai-
ne, maladie convulsive, nerveuse, mal de nerfs, maladie
chancelante, tremblants, branleuse ;
ook j. f. c. niete-
richs,
a. p. S. 326, Von der Kreuz- und Lendenlähmung
der Schafe, Kreuzdrehe, Schruckigseyn, Gnubber - krank-
heit, Gnubhern^

-ocr page 322-

pi^P veroorzaatt bij het Schaap, vooral bij lammeren,
hoest, benaauwdheid, en eene soort van slepende long-
ontsteking , waaraan dezelve niet zelden sterven. Behal-
ve aan deze, is het Schaap nog onderhevig aan vele
andere ingewands - wormen
{enthelminten). Dezelve ko-
men voort uit bijzondere ziekelijke gesteldheden , en bren-
gen tevens nadeelige uitwerkingen voort op de
gezond-
heid
en het leven der dieren, waarin zij huisvesten.
Deze ongesteldheden vorderen eigene
geneesmiddelen,
waarover hier niet kan worden gehandeld.

\' \\

-ocr page 323-

B IJ V O E G S E L.

Over de Spaansche Merinos ~, en Engelsche
Zuiderduin - Schapen.

J[n de voorafgaande Handleiding is meermalen melding
gemaakt van deze vreemde rassen , als geschikt, om bij
ons te worden aangefokt, en tevens, om, door het
kruisen van inlandsche Ooijen met Rammen dezer fijn -
en kortwollige Schapen, onze rassen te veredelen, ten,
einde fijne, korte, en kroeze wollen te erlangen, be-
kwaam voor de vervaardiging van volbare slofien. Daar
de genoemde uilheemsche Schaaps-rassen, in ons land,
niet algemeen bestaan, noch bekend zijn, zal het niet
ondoelmatig mogen worden geacht over dezelve, bij wij-
ze van toevoegsel, nog iets uitvoeriger te bandelen. Ver-
mits het vertaalde werk van c.
p. lastetiiie . Over de
Spaansche Schapen,
Haarlem 1801, de hoofdbijzon-
derheden bevat, betreffende den aard en de verscheiden-
heden der Merinos, derzelver levensw^ze, benevens het
verschil, en de behandeling der wol, welke zij in Span-
je opleveren, zoo zal ik mij hieromtrent, onder ver-

-ocr page 324-

wijzing tot deze belangrijke verhandeling, kunnen bepalen
tot eene korte en algemeene beschouwing van
derzelver
verspreiding, en den uitslag, welke de invoering dezer
Schapen in ons land gehad heeft. Men vindt achter het ge-
noemde werk echter slechts eene gebrekkige afbeelding van
het Merinos. Schaap. Ik heb daarom gemeend aan som-
migen geene ondienst te doen met dit ras, alsmede het
Engelsche Zuiderduin-Schaap, door eene aanschouwe-
lijke voorstelling, duidelijk le doen kennen.

Over de verschillende hoedanigheden der lange en kor-
te wollen, en de onderscheidene stoßen, waartoe de
eene en andere soorten bij voorkeur gebezigd worden,
is reeds vroeger gehandeld (zie biadz. 2 en volg.).
Wij zullen nog met een enkel woord omtrent den ver-
schillenden oorsprong dezer wollen dienen te spreken.

Het valt inderdaad moeijelijk te verklaren, welke oor-
zaken onmiddellijk aanleiding hebben gegeven tol het
ontslaan der zoo onderscheidene huidbedekking van het
Schaap, als tusschen de lange en korte wollen wordt
waargenomen; inzonderheid , indien men aanneemt, dat
alle Schapen oorspronkelijk van een en hetzelfde dier,
namelijk van den
Argalz of Mouflon, afstammen. Zij,
die dit gevoelen omhelzen, meenen, dat zulks op deze
wijze zou zijn geschied. Het oorspronkelijke of wilde
Schaap, tweeërlei wol bezittende, namelijk eene grove,
liarige, lange, boven- of dek-wol, waaronder
zich
eene kortere, fijnere, pluim-wol verbergt, zoo heeft
de eene boven de andere soort, naarmate van de in-
vloeden, waaronder de Schapen, bij derzelver versprei-
ding, geplaatst werden, de overhand verkregen; zoo-
dat of de lange door de korte , of deze door gene als
verdrongen is geworden. Bij de zoodanige, wier huid
de geschiktheid verloor tot hel voortbrengen der fijne,
korte,
vYol, heeft zich de lange wol vermeerderd, en
zoo ontstonden de langwollige Schapen. Daar tegen-
overgestelde omstandighodcn plaats vonden, door welker

-ocr page 325-

tsifvverldng de huid van het Schaap zoo veranderd
werd, dat dezelve meer pluim- of korte onderwol voort-
bragt, verkreeg deze hoe langs hoe meer het overwigt
boven de harige bovenwei, en, bij het verhes van de-
ze , eene meer krachtige ontwikkeling (1). De, vroeger
tusschen beide soorten verdeelde, voeding werd, bij de
vermindering der lange wol - haren, vervolgens aan de
kortere alleen besteed, waardoor het getal der fijne
wol - vezels vermenigvuldigd, en alzoo de digtheid der
vacht bevorderd werd. — De onderlinge voortplanting
der voorwerpen, welke zich het duidelijkst door vele
en digtstaande pluim-wol kenmerkten, bevestigde de nei-
ging tot deze wol-vorming, en bragt dezelve meer en meer,
als eene vaste eigenschap, op de nakomelingen over.
Misschien kan ook , volgens
schmalz (f) , daardoor de

1  Elsner, Handbuch, S. 8, 17. Men mag veilig aan-
nemen, zegt deze Schrgver, dat in de vorming der pluim-wol
bij de oorspronkelijke Schapen de vatbaarheid gelegen is der
nakomelingen tot het voortbrengen van die fijne wol, welke
zich op de Merinos heeft ontwikkeld. Bg deze is de pluim-
wol, bij het land - Schaap meer de harige wol voortgekomen.

(f) Schmalz, a. p. S. 326. Tillesitjs {De Aegocerote^^
Argalide Pallasii,
etc., p. 287, et sqq). Deze bestrijdt
het gevoelen van
pallas , dat de wol zou zijn ontstaan, door
de vermeerdering van het donsige winter-haar van
Aen Argali^
Hg %vil integendeel, dat de bovenharen zich hebben verlengd,-
en, door uitrekking, fijner geworden, eene kroeze of golven-
de eigenschap hebben aangenomen.
Link ( Die Urwelt und
das Alterthum
, Th. I, S. 189 ) stelt, dat het oorspronke-
lijke Schaap even zoo wel in de wildheid kan verloren zgn,
als de stamvader van ons Rundvee.
Heijsinger [Physiologie
S, 215) omhelst het gevoelen van link, dat de Argali of
3Iouflon niet voor het stamras van het Schaap te houden zij ;
maar houdt het voor waarschgnlijk, dat men, in onderschei-
dene streken der aarde, verschillende soorten Iiebbe getemd,
zoodat het hierdoor moeijeli^tc wordt te bepalen, welke ras-
sen door den invloed van het klimaat zijn voortgebragt.

-ocr page 326-

pluim-woï vermeerderd zijn, dat men de Schapen, indeii
winter, een, zoo veel mogelijk, koud verblijf deed hou-
den; of ook, dat men dezelve van de lange vvol-haren,
door uittrekking, beroofde. Hij merkt op, dat de pluim-
wol der Geiten en onveredelde Schapen slicht en on-
gekroesd is, doch is van gevoelen, dat zulks slechts toE
zoo lang plaats vond, als dezelve door stevige, grove,
haren ondersteund werd, of tegen deze kon aanleunen,
doch dat dezelve gekroesd is geworden, toen de laatst-
genoemde wol-haren verloren gingen, en de pluim-wol
op zich zelve bleef bestaan.

Hoewel deze beschouwing geenszins voor eene bewe-
zene waarheid moge gelden, zoo verkrijgt de veronder-
stelling eenigen meerderen grond door de waarneming,
dat die Schaaps - rassen, welke nog het verst van de ver-
edeling verwijderd, en het naast aan het oorspronkelij-
ke of wilde Schaap gebleven zijn, wol van tweeërlei-
jen aard bezitten, namelijk eene lange stroeve, en gro-
ve, somwijlen naar bokke- of geite-haar zweemende,
boven-wol, en eene kortere, zachtere, pluim-wol»
welke onder de eerste verborgen is , hoedanige woï - be-
dekking bij het kleine Heide - Schaap, ook bij het Ve-
luw-Schaap, en zelfs bij sommige der grofwolligste
kortstaarten, wordt aangetrojSen. Ook leert de waar-
neming, dat ten gevolge der kruising van langwollige
Ooijen met kortwollige Rammen, de lange of bovenwof
spoedig bij de afstammelingen verdwijnt, en door korte
of fijne pluim-wol vervangen wordt. Hierdoor wordt
bevestigd, dal eene dikke, slappe, huid meer voor de
vorming der eerste, eene digte, dunne, huid meer voor
die der laatste geschikt mag worden gehouden.

De Spaansche Schapen, en onder deze het ras der
Merinos, zijn, van alle bekende kortwollige rassen, als
de edelste te beschouwen, daar derzelver wol alle andere
soorten in fijnheid, zachtheid, (indien niet welligt de
Perzische en Scheilandsche Schapen hiervan, ten aan-

-ocr page 327-

aien dezer hoedanigheden, moeten worden uitgezon-
derd (1)) en in geschiktheid voor de volling, en de ver^
vaardiging der keurigste stolfen, overtreft. Behalve deze,
bestaan, in het gemelde land. Schapen, welke
Chour-
ros
of Burdos worden genoemd, hebbende grovere wol»
Beze maken eene minder geachte soort uit, en kunnen
als gewone landschapen worden beschouwd, terwijl de
kruislingen of
Mestizen, voortgebragt door de vermen-
ging der eerstgemelde rassen, eene derde soort daar^
stellen. Men kan de Spaansche Schapen dus
\'m. edele,
gemeene
, en veredelde onderscheiden. De kudden, die
tegen den zomer, uit de warmere vlakten naar de koe-
lere bergachtige streken, en van daar, tegen den win-
ter , naar de- eerste terug worden gedreven, noemt men
wandelende of reizende Schapen {transkumantes, am-
bulantes) ;
die, welke hunne gewone verblijfplaats niet
verlaten, zijn bekend onder den naam van
blijvende
kudden of huisselijke Schapen (estantes). De Merinos
behooren inzonderheid tot de eerste bedoelde.

Er bestaan van deze nog wederom verschillende stam-
men, welke onderscheiden worden naar de streken of
bezitters, die zich op derzelver teelt en veredeling bij-
zonder hebben toegelegd. Deze verschillen in grootte en
gestalte van ligchaam, en mede ten aanzien der lengte,
fijnheid, zachtheid, en andere hoedanigheden der wol (f).

Onder deze bekleeden de Schapen , behoorende aan het
vermaarde klooster te
Escurial, een vlek in de Provin-

1  A. thaeb., Anleitung, u s, w. Th. S.; Lasteyrïe,
a. p. bladz. 4 en 252, volgens het werk van ïames andeh-
50K, door hem aangehaald: An account of the different
kinds of Sheep,
Vergelijk J. a. tiilkens. Handboek enz.
bladz, 328. Thans zal waarschgnlgk de Saksische wol de fijn-
ste van alle zgn,

(f) Lasteyrïe, a. p, bladz, 61.

-ocr page 328-

cie Segovia, den eersten rang (1). Op deze volgen
die , vvelke toekomen aan de kloosters van
Guadalupe
en Paular; voorts die van den Hertog van Infanta-
do,
en die der Graven van Negretti en Monfareo. Ve-
le dezer uitstekende kudden zijn door de latere, in Span-
je gevoerde, oorlogen ongemeen verminderd, zijnde die
van
Nigretti, Montareo, en Guadelupe, bijna geheel
verloren gegaan.

De Esourial\'Schaden bezitten de fijnste, zachtste, en
meest gekroesde wol, terwijl de vacht ongemeen digt
gesloten, en de stapel kort en stomp is. Andere stam-
men , zoo als de
Nigrettis, die van Guadalupe, en
de
Infantados onderscheiden zich door eene grootere
ligchaams-gestalte en hoeveelheid van wol, hoewel de»
ze zwaarder en minder fijn is dan die der eerst genoemde«
De wol der twee laatstgenoemde soorten is evenwel lan-
ger en slichter, zijnde ook de stapel spits, en de vacht
open of los, terwijl de vacht van den
Nigretti-simi
mede kort en digt van stapel, en sterk gekroesd is.

Van vele dezer stammen zijn, op verschillende tijden,
Schapen uit Spanje naar de overige gewesten van Eu-
ropa , en zelfs naar andere wereld - deelen overgebragt,
waaruit, door kruising met de verschillende land - Scha-
pen , nieuwe speelsoorten of. verscheidenheden zijn ont-
staan. De afstammelingen van den voortrefielijken .^scana/-
stam , welke het eerst in de Keurvorstelijke - Saksische
hoederijen werd overgebragt, en de kruisings - voortbrengse-
len van denzelven met het, aldaar bestaande, vrij deugd-
zame , landschaap, dragen, wegens de uitnemendste

1  Sommigen honden bet voor waarschqnïijk, dat deze aïs
het eerste of oorspronkelgke ras der édele Spaansche Schapen
moeten worden beschouwd, terwgl de overige, door de ver-
edeling der inlandsche Schapen met dezelve, zgn ontstaan,
waardoor zoo vele verscheidenheden zijn voortgebragt, als thans
nog in Spanje worden aangetroffen. BiBUi:, a. p. S, 20i.

-ocr page 329-

scboonheid van derzelver wol, den naam van Keurvorste-
lijke
of Electoraal - Schapen. Thans zijn deze meer alge-
meen verspreid. — Be stammen der overige Merinos - soorten
worden , sedert lateren tijd, onder den naam van
Infan^
tados
begrepen, welke dus de twee hoofdsoorten der
Duitsche edele en veredelde Schapen uitmaken (1).

Wat den oorsprong der Merinos betreft, zoo is het
steeds twijfelachtig, of dezelve als een zelfstandig ras
moet worden beschouwd, hetwelk zich in Spanje,
als van zelf, namelijk door eene natuurlijke verede-
Hng, onder den gunstigen invloed der luchtsgesteldheid
en eigene levenswijze, bebbe gevormd, dan wel of de-
zelve van elders zijn ingevoerd, en of, in het laatste
geval, deze Schapen toen reeds dezelfde voortreffelijke
wol hebben gehad, waardoor zij zich thans onderschei-
den, dan of deze later, door de vlijt der inwoners,
hare tegenwoordige uitstekende hoedanigheden hebben
verkregen.
Tessier zegt, dat de Merinos een eigen ras
uitmaken, hetwelk in Spanje, sedert overlangen ti^jd,
hestaat, waarvan de herkomst niet verder bekend is (j).
Dat hetzelve hier als een natuurlijk ras zoude zijn ontstaan
wordt eenigermate onwaarschijnlijk, bij de overweging,
dat, in dit land, ook andere onveredelde rassen, zoo
als de Chourros of landschapen, worden aangetroffen,
die aldaar onder dezelfde omstandigheden leven. Dit
kan ten minste tot een bewijs verstrekken, dat het Me-

1  Ribbe, Das Schaf und die Wolle, S. 160, 201, 203,
205;
Schmalz, Thierveredlungskunde, S. 233. Bij deze en
andere Schrijvers wordt het onderscheid, zoowel wat de Hg-
chamelijke gestalte, als den aard der wollen betreft, in meer-
dere bijzonderheden voorgedragen. Onder deze behoort, dat
de
Infantados eene sterk geplooide huid, vooral aan den
hals bezitten, waardoor een vrij zware kraag of kossem ge-
vormd wordt, welke diep naar de borst afhangt, terwijl d®
vacht door een pekachtig vetzweet als overdekt is.

(f) a. p. p. 4.

-ocr page 330-

mos\'Schaap geen voortbrengsel van het kh\'maal op
zich zelf is. Ook ontaardt dit ras in andere landen niet.
Hetzelve is zelfs, door eene doelmatige paring en be-
handeling, in sommige meer noordehjke streken, nog
verbeterd geworden. Indien men aanneemt, dat dit ras,
als zoodanig, van elders is ingevoerd, zoo komt de
vraag in aanmerking, van waar hetzelve gekomen zij.
Sommigen willen, dat het uit
Barbarye of andere stre-
ken van
Afiica is overgebragt. Het is intusschen op\'
merkelijk, dat, volgens het getuigenis der reizigers, diÊ
Schaaps-ras onder de Arabitiren thans niet meer wordt
aangetrofien. De meesten {*) houden het
Merinos-Schaap
voor een
kunst - voortbrengsel of kruisling, ontslaan door
de paring van Spaansche land-Schapen met Africaan-
sche Rammen van eene fijne en deugdzame wol, be-
paaldelijk uit
Barbartje afkomstig. Dan, omtrent den
tijd, wanneer zulks het eerst hebbe plaats gehad, wordt
almede niet eenstemmig gedacht. Eenigen willen, dat
reeds, door den Romeinschen Landbouwer
marcus co-
luhfiila
, den grondslag tot het ras der Merinos zoude
zijn gelegd. Hij kocht eenige wilde R.ammen, uit
Afri*
ca,
te Cadix aangebragt, doorheden, welke dezelve
voor geld lieten bezigtigen. Door deze, nadat zij tam
waren geworden, liet bij eerst zijne bekleede Schapen
(oves teetae) bespringen. Dezelve bragten rmgwolhge
lammeren voort, die in kleur aan den vader gelijk wa-
ren. De Rammen van deze , met de Tarentische Scha-

-ocr page 331-

pen parende, verwekten lammeren, die eene fijnere vactii
hadden, waarvan al de verdere afstammelingen eene wol
droegen, welke de zachtheid van die der moeders met
de schoone kleur van die der vaders in zich vereenig-
de (1). Andere Landbouwers hebben vermoedelijk het

1  L. I. m. coiiitmeliia, a, p. Libs. 11, 2. Marcus co-
xttmeiila
was de oom van dezen Schrqver. Hij leefde onder
Keizer
Claudius, dus in de eerste eeuw onzer jaartelling.
Hij hield zqn verblijf in
Boetica, het tegenwoordige Anda~
lusie. De Romeinen onderscheidden reeds de Schapen in mol"
les
en hirsufae, dat is, zachtwollige, en ruwe, of ruig-
woliige. De Tarentische Schapen werden door hen uit Italië
naar Spanje overgebragt. Hoe veel werk zij van de Schaaps-
teelt maakten, kan daaruit worden afgeleid, dat een talent,
gelgk staande met ongeveer,
1800, voor den vasten prqs
werd gehouden van een uitstekenden Spring-ram, (
Strabo,
Berum Geogr. Libr. XVIII, p. 213: talento aries emitur,
qui\'oves ineat).
Zulk een prgs kon alleen veroorzaakt wor^
den door eene algemeene aanvrage en behoefte. Voor de wol
werd somtqds
ƒ5,00, het pond, betaald. (Plinius Ilist. Mat^
libr, VIII). Er schijnt eene groote overeenkomst te bestaan
tusschen de oude Romeinsche wgze van Schaapshoeding, en
die , welke nog hedendaags in Spanje plaats vindt. De
Me-
rino
of Major komt volkomen overeen met den Magister
Pecoris
of Opper-herder van het vee, zoo als die bij vae-
Ro en columella wordt beschreven. Hij had het gebied over
de
Opiliones en Pastores, (onder - herders van Schapen en
ander vee). De gewoonte, om de helft der Schapen bij de
geboorte te dooden, en de overblijvende door twee moeders
te doen opbrengen, — ook, om de Schapen, voor dat zg ge-
schoren worden, in het zweet te brengen, ten einde de zacht -
heid der wol te vermeerderen, en dezelve van de winter- tot
de zomer-verblgven, bij lange dagreizen, over te brengen,
langs de openbare driften, schijnt door de Spanjaarden van
de Romeinen ontleend te zijn. De verhuizing of wandeling der
Schapen in Italië bepaalde zich echter alleen tot de grofwol-
lige Schapen, terwijl de tedere fijnwollige altijd in huis werden
verzorcd.

-ocr page 332-

Voorbeeld van columella nagevolgd , en hunne inheera"
sehe Spaansche land-Schapen door de kruising met de
bedoelde Rammen of derzelver gemengde afstammelingen ,
veredeld. Dan, hoewel dit tot eene aanmerkelijke ver-
betering der Spaansche wollen aanleiding kan hebben
gegeven, vooral door de witte kleur in dezelve over te
brengen, zoo blijft het echler onbeslist, of door deze
teelt de Merinos zijn voortgebragt. Anderen houden het
als waarschijnlijk , dat dezelve hunnen oorsprong
verschul-
digd zijn aan de Mooren, die, in de veertiende eeuW
of reeds vroeger (*), de Merinos naar Spanje zouden
hebben gebragt, of dezelve aldaar gevormd, of ten min-
ste aanmerkelijk verbeterd hebben (f).

-ocr page 333-

Omtrent den naams - oorsprong bestaan er insgelijks zeer
iiiteenloopende gissingen. Terwijl eenigen denzelven af-
leiden van het woord
Marinus (1), als kunnende aan-
duiden , dat deze Schapen over zee zouden zijn geko-
men , zou, volgens anderen, de naam
Merinos een
Schaap beteekenen, hetwelk kroeze wol heeft (f). Wij
houden de verklaring waarschijnlijker van hen , die,
sleilende, dat de benaming
Merinos, in de Spaansche
taal, een bijvoeglijk naamwoord, voortgevloeid kan
zijn uit het verbasterde latijnsche
merinus of majori-
nus.
Dit woord, bij het zelfstandige naamwoord ove/ös
gevoegd, woi\'dt daardoor een Koninklijke of eerste Op-
ziener der Schaapkudden uitgedrukt. Toen het reizen
der Schapen in Spanje werd ingevoerd, stelde men de
kudden onder het uitsluitend toezigt van eenen
Merino
(nieyer
of major), waarnaar de Schapen, die onder
openbaar beheer stonden,
Merinos Ovejas zullen zijn
genoemd geworden. Kortheidshalve heeft men daarvoor
denkelijk later slechts het eerste woord gebezigd, en
hetzelve op de Schapen toegepast, hoewel eigenlijk den
hoofd - opziener beteekenende.

Bij den twijfel, welke omtrent dit een en ander
overblijft, zijn de berigten zekerder en voor ons van
meer belang, welke er bestaan, ten aanzien der tijd-
perken , waarin de Merinos uit Spanje, welk land vroe-
ger alleen in het bezit dezer Schapen was, naar de
overige deelen van Europa zijn verspreid geworden.
Zweden was het eerste land, werwaarts de uitvoer

m

1  Lasteyrie, a. p. bladz 4,

ff) Kukkin, a. p. S. 2.

(§) Zie rees, New Cyclopaediai

-ocr page 334-

van Spaansche Schapen plaats had, en wel in het jaar
1715. De eerste pogingen tot derzelver voorplanting gin-
gen aldaar niet zeer voorspoedig. Vervolgens, vooral in
1745, werden de invoeringen herhaald {"). In 1763
tot 1768, en nog later, zijn de Merinos naar
Saksen, m
1775 naar
Oostenryk, in 1780 naar Anspach en Wur-
temberg,
in 1776 en 1786 naar Frankryk (f), en in
1789 naar
Holland (§) en de Kaap de Goede Hoop

-ocr page 335-

in 1789 naar Engeland (1), in 1797 naar Denemar-
ken,
in 1805 tot iSil naar Rusland, in kudden vau
grootere en geringere sterkte overgebragt. In 1804 en
1805 werden ook 400 stuks Spaansche Schapen naar
Amei\'ica gevoerd.

Van de tijdstippen dezer invoeringeia dagteekent het
begin der veredelde Schaaps - teelt, in de verschillende
landstreken, als een hoogst belangrijke tak van Land-
bouwkundige Nijverheid. Dezelve heeft, in sommige Sta-
ten, eenen spoedigen en gunstigen, in anderen daaren-
tegen een meer tragen en minder voordeehgen voortgang
gemaakt. Zij is echter in de meeste landen het voor-
werp der zorgvuldigste bemoeijingen gebleven, terwijl

1  Het is onzeker, of niet Engeland reeds vroeger, namelijk
in de 15de Eeuw, Spaansche schapen hehhe bezeten; zelfs willen
sommigen, dat dezelfde fijnwollige Schapen hier zouden geweest
zijn, vóór dat Spanje daarvan in het bezit was gekomen.
Dan,
dit zoo zijnde , schijnt het evenwel, dat de bedoelde Schapen in
Engeland zoo weinig opgang hebben gemaakt, dat zij aldaar
voor
1790 naauwelijks bij name bekend waren. Ei-sner, a, p.
S.
17 is evenwel van meening, dat de Engelsche wollen hare
uitstekende glans en zachtheid aan de kruising van sommige
land-Schapen met de Merinos, welke bij de herhaalde vroege-
re invoeringen, moeten hebben plaats gehad, zouden verschul-
digd zijn. -— Hoe dit zijn moge, bijaldien dit niet als bewe-
zen kunne worden beschouwd, zoo is het meer dan waar-
schijnlijk, dat in Engeland van ouds, immers in de twaalfde
eeuw, fijnwollige Schapen hebben bestaan. Eenigen houden
het als twijfelachtig, of niet, door de overbrenging van deze
Schapen naar Spanje, en de kruising der Spaansche rassen
met dezelve, de Merinos zouden zijn voortgebragt. Men zis
hierover
ribbe, a. p. S. 101, 148; Eesner, a, p. S. 15;
Lasteyrïe, a. p. bladz. 78.; Rees, Cyclopatdia; Sturm,
a. p. S- 100.

-ocr page 336-

vele Lands Regeringen hare uitbreiding hebben onder-
steund, en mannen van kunde, invloed, en vermogen
zich op derzelver volmaking blijven toeleggen. Sommi-
ge landen hebben van deze teelt reeds de rijkste vruchten
ingeoogst, en gaan voort deze voordeelen jaarlijks te
vermeerderen, door de wol meer en meer te verfijnen
en te verbeteren, en de misslagen, waartoe men vroe-
ger, uit onkunde of verkeerde inzigten , vervallen
was,
te vermijden en te herstellen. Jaarlijks toch worden
nog vorderingen gemaakt in de kennis der natuurkun-
dige grondregelen, betrekkelijk de kruisings-voortteling,
de leefregelkunde der Schapen, bepaaldelijk voor zoo
ver deze een voor- of nadeeligen invloed beeft op den
wol - groei, en in de kennis en behandeling der wol zel-
ve ; in één woord, men houdt zich onvermoeid bezig,
om de vacht van het Schaap niet alleen meer en meer,
en op verschillende wijzen, voor den mensch dienstbaar
te maken tot dekking van zijn hgchaam, maar ook,
om de wol te doen beantwoorden aan een verfijnden
smaak, die alleen door de keurigste stoffen kan worden be-
vredigd. Het zijn vooral
Saksen, Pruissen, Oosten-
ryk
, JVurfemberg en Baden, alwaar de veredelde
Schaaps - teelt zich algemeen gevestigd, en de hoogste
volkomenheid verkregen heeft. Ook in
Polen, Rusland,
Zweden
en Benemarken, maakt dezelve goede voort-
gangen , terwijl men zich in
Frankryk reeds tijdig, en
later ook in
Engeland, op de veredeling der korie
wollen heeft toegelegd, hoewel de aankweeking der lan-
ge wollen, in het laatstgenoemde land, steeds de hoofd-
zaak schijnt te blijven.

Van dusdanige bemoeijingen is dan ook het gevolg
geweest, dat de Merinos-wol in Duitschland, bijzonder
in
Saksen , en ook in Frankryk geteeld, eene grootere
volkomenheid, en daardoor ook eene hoogere waarde
boven de oorspronkelijke Spaansche heeft verkregen. De
ongemeene voortgang, welke de Duitschers in deze wol-

-ocr page 337-

téelt, bijzonder len aanzien der allerfijnste en edelste
soorten van wol, hebben gemaakt, raag worden toege-
schreven aan den meerderen ijver, en standvastigen toe-
leg ter verbetering, waarmede zij , bij de behandeling
der kudden, zijn te werk gegaan (*). Bovenal schijnt
daaraan het meest te hebben toegebragt, dat men de
hoogste zorgvuldigheid aanwendt in het uitkiezen de
lammeren, dié vervolgens tot Spring - Rammen moeten
dienen. Door hiertoe slechts zoodanige aan te houden j
die bij de geboorte alleen met wol bedekt zijn, doch
geene haren bezitten , werd het electoraal - Schaap, ala
het hoogst geroemde ras j tol stand gebragt (f).

Het volgende overzigt van den Heer Terhaux stelt
ons in staat, om over de betrekkelijke en toenemende
waarde der Fransche en Saksische boven de Spaan-
sche wol, gedurende het tijdvak van 1804 tot 1&27»
te öOrdéelen (§).

-ocr page 338-

( 306 )

îa het jaar 1804 , kostte de allerfijnste
Spaansche wol, de ki-
logramme, of het Ne-

derl. pond. . . .

____24

Francs

f de Fransche, . .

____18

>

. „ 16

j>

. 20

»

, , 22

»

»

1816, de Spaansche. .

... 16

1

, . 22

»

»

»

j de Fransche. . .

. . , 24

»

» de Saksische. .

... 25

»

»

»

» de Saksische. .

... 21

»

. , 10

p

»

1827, de Spaansche. .

• « • d

»

» de Fransche.. .

, . . 20

»

. . 34

»

-ocr page 339-

Men ziet hieruit, dat de Spaansche Merinos - wol,
in evenredigheid tot de Fransche» in een tijdvak ?an
23 jaren, meer dan de helft is gezonken; dat de laat-
ste, sedert 1820, meer in prijs is gedaald dan toege-
nomen ; dat het Duitsche voortbrengsel over de helft ia
waarde is geslegen.

Hoewel de ondervinding heeft geleerd, dat de Spaan-
sche Schapen, onder eene doelmatige behandeling in
ons laad zeer goed voortkomen, en men van de zui-
vere Merinos, zoowel als van de, met Rammen van dit
ras, gekruiste inlandsche Schapen, wol kan verkrijgen,
geschikt voor fraaije en deugdzame lakens en andere
gevolde sloffen, zoo valt het niet te ontkennen, dat
deze teelt, hoezeer in het begin met geestdrift, door
welgezinde en vermogende landhuishoudkundigen, onder-
nomen, en aanvankelijk met goed gevolg voortgezet,
geenszins die voordeelige uitkomsten heeft gehad, als
zij in andere landen in ruime mate heeft opgeleverd.

De Graaf vas rechteres , toenmalig Ambassadeur der
Republiek aan het Hof van Spanje, zond, in het jaar
1789, aan den Heer
twent, op den Huize Raaphorst,,
en in 1792, aan den Oeconomischen Tak, eenige
Rammen en Ooijen van het beste ras der Merinos, af-
komstig uil de Koninklijke kudde. Deze Schapen, ee-
nige jaren, onder opzigt van de Heeren
couperus ea
twewt , voor rekening der genoemde Maatschappij, ge-
houden zijnde, bleven volmaakt gezond, en gewenden
volkomen aan onze luchlsgesleldheid, zonder in hel minst
te verbasteren. Zij behielden lang den naam van
Oeco-
nomische Schapen,
en komen in de, daaromtrent ge-
gevene berigten der
Nederlandsche Mwishoudelijke Maat~
schappij,
onder denzelven voor. Gelukkig vermenigvul-
digd zijnde, konden weldra aan de leden, die zulks
verlangden, Rammen ter leen worden gegeven, en sederë
dien tijd, zijn de Spaansche Schapen in ons land hiep
en daar verspreid , ofschoon nimmer algemeen geworden.

-ocr page 340-

Onder de genen, die aan de bevordering dezer ff^eW
deel hebben genomen, mogen vermeld worden; de Hee-\'
w. ï». kops, bij Bloemendaal; veew en beèts, bij Over-\'
veen}
j. iioeHtrssEir en J. vah dee. wallen van Vollen\'
hoven,
onder Kool} j. e. g. van der aa , o\\i Middel\'
hoven
onder iVeewwer-^»is^e/; d\'esgury , op Rusthoek^
oa&eT Loosduinen}
troimér , te Rhoon; J. stokkelaar
van evk elf velohüizen,
Onder Nieuwer-Amstel; sloet,
en 3. tedijfgh van BERiciiotTT, w.z, , in Overyssel; hora
sicgama
, in Groningen / j. eyck , aan den Maarlens-
dyk
, in ülrecht; J. weldyk , te Damp en Geest, bij
Lirtimenj. vitriisaa goulon , te Leeuwarden ; p. hof-
stede,
le Assen; j. c. g. vaw der bruggen van groï",
in de Meijerij van den Bosch; f. alewïn in de Beem-
Ster ; H. w. daehdels, bij Souren , op de Veluwe ; Jhr. w. p.
baknaert ,
op den Vogelenzanff, bij Saarlem ; pieter
janse
RYK , te ^ Overzande, op het Eiland Zuid - Beve-
land;
h. B. martini, bij ^sHettogenbosch; b w. de jon-
ge,
ie Helvoir^ ot^ Zwijnsbergen , \'m Noord-Brabandj
o. a. gr ave vAif BYLAND , tusschen Leyden en Haarlem ;
3.
aisEEüw, te Oostbuig, in Zeeland; p. c. sgheltema ,
tuimelaar
, en siDERius, in Friesland; de Graaf vaït
moogendorp,
bij Tilburg; zaal, op den Emelaar, bij
Maren; g. f. wesselman, te Helmond; Baron lyhdeS
VAN HEMMEN, in de Betuwe. Wij hebben alleen deze
namen kunnen vermelden, daar
zij in de berigten der
Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij , en in het
Magazijn voor Vaderlandschen Landbouw van den Heer
J.
ELOps, voorkomen, hoewel nog anderen zich met de
Spaansche Schaaps
- teelt onledig mogen hebben gehou^
den.

Deze teelt scheen gelukkig te zullen slagen, en zulks
was ook inderdaad het geval bij sommigen, die zich
daarop met kracht en zorgvuldigheid hebben toegelegd;
doch, over het geheel, voldeed dezelve niet aan de op^
gevalle verwachting. Yelen toch ondervonden spoedig r

-ocr page 341-

dat de opbrengst van de betere wol der Spaanscbe Scba»
pen niet beantwoordde aan de meerdere moeite, welke
derzelver verzorging vorderde boven de inlandsche Scha -
pen , die eene grootere hoeveelheid wol, hoewel van min-
dere waarde, opbrengen dan de Merinos. Meermalen on-
dervond men, dat de Spaansche wol in prijs beneden
de inlandsche stond, en naauwelijks, wegens gebrek
aan navraag , verkoopbaar was. Er ontstond nu en dan
verdeeldheid tusschen den Voortbrenger en Verwerker.
Terwijl de eerste aanspraak meende te mogen maken op
eenige vergoeding voor de meerdere moeite en uitgaven,
aan de betere wol besteed , door het bedingen van een\',
daaraan geëvenredigden, prijs, maakte de laatste niet zel-
den zwarigheid deze edele of veredelde wol te verwer-
ken , dewijl dezelve niet behoorlijk gesorteerd, en veel-
al te onzuiver, met drekstoffen, heide - stoppels, klissen,
en andere vreemde inmengselen beladen, hem werd aan-
geboden, Hij nam de kosten, welke aan dezelve moes«
ten worden besteed, om haar voor de verwerking ge-
schikt te maken, en het verlies van gewigt, bierdoor
veroorzaakt, bij den aankoop in berekening en aftrek.
Op deze wijze had er meermalen wederzijdsche beschul-«
diging eener te groote baatzucht plaats; namelijk van
de kant des Voortbrengers, dat de Fabrijkant de wol
niet naar derzelver waarde wilde betalen; van de zijde
des laatsten, dat de eerste de wol te hoog schatte,
en de evengemelde omstandigheden niet genoeg in aan-
merking nam. De Spaansche Schapen, kleiner van ge-
stalte, en niet zoo goed voor de vetmesiing geschikt,
werden ais minder voordeelig dan veelal de inlandsche
Schapen voor de slagtbank beschouwd, en waren dus
minder door de slagers gewild. Men ondervond ook,
dat de Merinos nog meer dan de laatste aan sommige
ziekten, bijzonder aan het voetzeer
of rot-kreupel, on-
derhevig waren. Deze en andere redenen hebben ten
gevolge gehad, dat de meeste der genoemde voorsten«

-ocr page 342-

ders van de veredelde Schaaps - teelt, voor en na, van
deze onderneming hebben afgezien, en de Spaaiiscbe
kudden wederom tegen inlandsche hebben verwisseld, of
wel de Schaaps-fokkerij geheel hebben laten varen. De
Spaansche Schaaps - teelt is dan ook bij ons van hever-
lee Zoo zeer afgenomen, dat thans slechts weinige kud-
den meer gevonden worden. Onder de genen, die de-
zelve nog later hebben aangehouden, en waarvan ee-
nigen de teelt steeds met een\' lofwaardigen ijver blijven
voortzetten, mogen wij tellen: de Heeren
e. a. gkave
van eylasd
, Jhr. w. p. barnaeet , Mr. h, b. maetihi ,
en Jonkhr. j. c. g. vaw deb bruggen vaw croy.

Het hgt buiten ons bestek, in bijzonderheden, te over-
wegen , in hoe ver de aangevoerde redenen als vol-
doende mogen worden beschouwd, dat velen zich ge-
noopt hebben moeten vinden, om, bij de teleurstelling
der eerste proefnemingen, zoo spoedig de pogingen te
staken, en of niet aan de geopperde zwarigheden, het-
zij dezelve geheel, of slechts ten deele gegrond waren,
door een meer aanhoudend of ernstig toeleg, grooten-
deels had kunnen worden te gemoet gekomen. Belan"--
rijke opmerkingen , hiertoe betrekkelijk , vindt men reeds
elders, door eene bekwame hand, ontwikkeld (1).

Wij willen evenwel niet onopgemerkt laten, dat men
in andere landen, met dezelfde of soortgelijke moeije-
ïijkbeden, bij de invoering der Spaansche Schapen, te

1  Rapport van den Heer h. b. martini over de Oeco-
Tiomische Schapen, in de Handelingen der Wederlandsche
Huishoudelijke Maatschappij
van het jaar 1818. De beden-
kingen,
in dit Stuk vervat, Waren, in het vorige jaar, door
de Commissie van Landbouw
in Woord-Brahand, ingediend
aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken,
ter gelegenheid van een, aan Z. M. den Koning gedaan, voori
stel tot oprigting eener Koninklijke Schaapshoederg
van het
Spaansche Merinos-ras, in de Brabandsche Kempen.

-ocr page 343-

worstelen heeft gehad. Ook elders bestonden, even als
bij ons, vooroordeelen , die aan de zaak hinderlijk wa-
ren. Verschillende beweegredenen, deels op dwaling,
deels op eigen belang gegrond, werkten hiertoe mede.
In geheel
Duitschland toch , zelfs in Saksen, en Frank-
rijk,
ja bijna overal, verkeerde men algemeen in het
denkbeeld , dat het Merinos - Schaap alleen in
Spanje,
onder de, aldaar heerschende luchtsgesteldheid, en de
eigene levenswijze, waaronder het gehouden wordt, die
voortreffelijke wol kon opleveren, welke van hetzelve
in dat land wordt verkregen; doch dat dit ras, in de
meer noordelijke streken, onder een ruwer en ongmi-
sliger klimaat, en op een lageren bodem overgebragt,
zou verbasteren, en de wol eene minder goede hoeda-
nigheid behouden. Daar de eerste kudden, die
uii Spanje
kwamen, dikwijls door de schurft - ziekte waren aan-
gedaan, was de bezorgdheid, dat dit kwaad zich aan
de land-Schapen zou mededeelen, niet geheel onge-
grond. —■ Dezelve werden hiervan evenwel genezen. Het
duurde dan ook, in de meeste landen, vrij lang, voor
dat de bijzondere Schaapshouders de Merinos in hunne
kudden wilden opnemen, en zich met derzelver teelt
bemoeijen (1). In
Engeland vond de zaak hardnekki-
gen tegenstand. Men hield het er almede voor, dat
dit Schaap hier niet kon voortkomen; althans, dat het
slechter vleesch en wol moest geven, dan in
Spanje,
De Kooplieden en Fabrijkanten deelden met de land-
lieden in hetzelfde gevoelen , doch uit verschillende in-
zigten. De eersten namelijk vreezende , dat een gelukkig
gevolg dezer teelt zou kunnen schaden aan de voor-
deden, welke de buitenlandsche handel hun opleverde,
daar de Fabrijkanten zelve zich alsdan gemakkelijk met
den Voortbrenger in verbinding konden stellen, ver-

1  Elsneb, Ueber sic kt, S. TEssimInstruction fi

34 et 35.

-ocr page 344-

sterkten de laatsten in het denkbeeld, dat de, in En-
geland voortgebragte, Merinos - wol nimmer de voortret-
felijke hoedanigheid en bruikbaarheid kon verkri^jgen
als de Spaansche. De eerste behield dan ook steeds
een lagen prijs. Zelfs toen er in
Engeland reeds eene
zoodanige hoeveelheid dezer wol was voortgebragt, dat
daardoor gedeeltelijk in de behoefte kon worden voor-
zien, en deze door de Fabrijkanten even deugdzaam
werd geacht als de oorspronkelijke Spaansche, weiger-
den de kooplieden dezelve tot gelijke prijzen als deze
aan te nemen. De Regering namelijk had zich, ter over-
tuiging van het ongegronde dezer eigenbatige begrippen,
genoopt gevonden lakens te doen vervaardigen van de
■wol harer ingevoerde Schapen. Dan, ofschoon op het
fabrijkaat niets viel aan te merken, bleef dezelve bij
de Handelaren ongewild, daar zij voorgaven, dat de
wol, na de laatste schering, nog wel ontaard kon zijn (*).
Daar evenwel dusdanige dwaal - begrippen en kunstgre-
pen op den duur zich niet tegen de waarheid kunnen
staande houden, werden de Handelaren eindelijk ge-
noodzaakt voor beide een gelijken prijs te besteden. —
Zulks geschiedde evenwel niet, dan nadat de Regering
het verstandig besluit had genomen, om hare wol aan
de Fabrijkanten af te zetten voor eiken prijs, die er
voor geboden werd. Zij betaalden dus 1 Eng. scheüing
Toor het pond. Nu bragt de winst, welke de koo-
pers op deze wol genoten, zoo vele mededingers voort,
dat dezelve, in het volgende jaar, reeds tot schel-
lingen gestegen was.

Dat de Merinos in alle streken kunnen voortkomen,
en de wol, bij zoodanige zorgvuldige behandeling, als
deze Schapen, naar derzelver aard, vereischen, niet
-verbastert, is reeds vroeg, door de ondervinding, zelfs
in
Zweden, en later in andere noordelijke landen, be-

-ocr page 345-

wezen, alwaar deze wo! eène hoedanigheid bezit, weL
ke voor die van warmere en meer zachte luchtstreken
niet behoeft onder te doen (1).

Uit het bijgebragte kan men opmaken, hoe vele voor-
oordeelen en zwarigheden van verschillenden aard elders
hebben moeten bestreden en overwonnen worden, om de
veredelde Schaaps- teelt geregelden ingang te doen vin-
den. Zij is niet op eens, en zonder groole opofferin-
gen , tot die hoogte gebragt, waarop zij thans staat.
Het streven naar het beoogde doel werd meermalen
door tegenspoeden en teleurstellingen gestoord. De po-
gingen beantwoordden op verre na niet altijd aan de
eerste gunstige verwachtingen. Somwijlen ging men in de
veredeling van verkeerde grondstellingen uit, waardoor
aan de teelt eene verkeerde rigting werd gegeven, wel-
ke dwalingen veeltijds niet dan langzaam kondén wor-
den hersteld. Men heeft evenwel niet opgehouden daar-
aan werkzaam te blijven, ten einde de misslagen of het
onvolkomene te verbeteren, en alzoo heeft deze tak van
nijverheid die hoogte van volkomenheid bereikt, dat
dezelve een ruime bron van welvaart voor vele Staten
geworden is.

Onderscheidene middelen hebben medegewerkt, om de
veredelde Schaaps-teelt, in naburige landen, een voor-
deeligen voortgang te doen nemen. Onder deze mogen
gerekend worden de gunstige ei} welbegrepene onder-
steuning en aanmoediging door de Lands Regeringen.
De eerste kudden der Merinos werden algemeen door
deze, op kosten van den Staat, aangekocht, ingevoerd,
en gevestigd, van waar dezelve vervolgens, tegen bil-
lijke prijzen, voor de bijzondere Schaapshouders verr
krijgbaar werden gesteld. De vermögendste en aanzien-
lijkste grondbezitters maakten deze teelt tot eene hoofd-
aangelegenheid hunner bemoeijingen, en werden t|e

1  Elsnjer, a, p. S. 72. u. w.

-ocr page 346-

voorgangers en raadgevers der minder verlichte en wei-
nig gegoede landgenooten. Er ontstonden vereenigingen,
bepaaldelijk ten doel hebbende de bevordering der
Schaaps - veredeling en wolverbetering (1). Dezelve, uit
de voornaamste Schaaps-Houders, Fabrijkanten, en Han-
delaren bestaande, houden zich onledig met al zoo-
danige zaken, welke tot dit onderwerp behooren,
zoo wel wat betreft, om de Schapen de meest doel-
matige levensvsrijze te doen houden, als om de wol,
naar omstandigheden van smaak en behoefte, voor ver-
schillende stoffen het meest geschikt, en voor den han-
del gewild te maken. De inlichtingen van den Hande-

él

1  Door ELSNER, a. p. S. 117, worden aan deze veree-
nigingen een gewigtigen invloed toegekend op den gunstigen
voortgang der veredelde Schaapsteelt, en deze zegt, dat een
nieuwe tgdkring der Duitsche Schaaps - teelt zich van derzelver
oprigting (in 1814) dagteekent. Onder de voornaamste be-
hooren de vereeniging te
Brunn, en te Leipzig. De Han-
delingen van het
Leipziger IFollzüchter Convent vindt men
medegedeeld in de onderscheidene jaargangen der
Oeconomi-
sche Neuigkeiten,
Behalve deze, bestaan er zoodanige veree-
nigingen in
Mongarye, Neder-Saksen en Thüringen. Ook
hebben er tentoonstellingen van Schapen plaats, welke alme-
de eene geschikte gelegenheid geven tot vergelping, en om
te
beoordeelen, op welk standpunt de Schaapsteelt in de
bijzondere streken geklommen is, en voortgaat, en naar wei-
te verschillende inzigten men bg dezelve, ter bereiking van
het doel, te werk gaat. In
Frankrijk is zoodanige vereeni-
ging in 1825 tot stand gebragt, onder den naam
Société d\'à-
mélioration de laines.
Zq , bestaat uit een groot getal der
voornaamste voortbrengers en verwerkers. Hare nuttige strek-
king kan niet miskend worden, blijkens het, door haar uit-
gegevene , meermalen door ons aangehaalde, tijdschrift. In
sommige streken van Duitschland is het zelfs de gewoonte,
dat de Kooplieden en Fabrijkanten zelve de lammeren in de
kudden helpen uitzoeken, die tot de voortteling zullen wor-
den aangehouden.

-ocr page 347-

laar en Fabrijkant zi^n trouwens voor den Voortbren-
ger van hef grootste belang, als vindende deze daarin
de beste aanwijzing , welken weg hij te volgen, of wel-
ke strekking hij, tot zijn meeste voordeel, bij voortdu-
ring of verandering, aan de teelt te geven hebbe. Ein-
delijk mag het nut niet worden voorbijgezien, Voortgebragt
door geschriften over dit onderwerp, bepaaldelijk ook met
betrekking tot de kennis der wol, en van alles, wat tot
derzelver eerste en verdere behandeling, en verwerking
behoort, uitgegeven. Hoewel de Schaaps - teelt op zich
zelve, even als de overige deelen van den Landbouw,
voornamelijk als epne praktische bemoeijing kan wor-
den beschouwd, zoo is dezelve evenwel meer en meer
bet voorwerp eener grondige theoretische beoefening ge-
worden, en zij berust niet meer op eene bloote erva-
rings-kennis, maar zij behoeft de Natuur-, Schei-,
Piant-, en Vee-artsenijkunde tot hare ondersteuning.
Deze wetenschappen toch vinden hare toepassing op de
physiologische beginselen der voortteling en kruising,
op de leefregelkunde der Schapen, en de afweringen
herstelling van derzelver ziekten,
alsmede op de kennis
van den aard en de bewerking der wol; zij geven om-
trent vele zaken ophelderingen en regelen aan de hand,
welke zonder haar niet verkregen, of althans niet ge-
noegzaam begrepen worden. Door geschriften, deze kun-
digheden bevattende , hoedanige reeds vroegtijdig, door
bekwame mannen, bijna in alle naburige landen, wer-
den ontworpen, en nog aanhoudend in het licht ver-
schijnen, bezit ieder de gelegenheid, om de inzigten
en waarnemingen van anderen deelachtig te worden\', en
daarvan voor zich zeiven een nuttig gebruik te maken.
Men mag als zeker stellen, dat de schriftelijke
ver-
spreiding der denkbeelden, grondregels, en uitkomsten,
ten aanzien der veredelde Schaaps - teelt, het meest heeft
toegebragt tot haren algemeenen en spoedigen voortgano-
Wij mogen niet ontkennen , dat men, ook in dit op-

-ocr page 348-

ïigt, bij ons ten eenemale acblerlijk is gebleven. Hoe-
wel de jaarlijksehe berigten, die ons, betreffende de
Spaansche kudden , inde, vroeger reeds aangehaalde, ge-
schriften, (Z-ie Stuk I, biadz. X.) zijn
medegedeeld,
wel in het algemeen den uitslag van het vóór - of na-
deel , dat dezelve aan de eigenaren hebben opgeleverd,
bevatten, zoo kunnen deze niet geacht worden een vol-
doend onderrigt te geven aan anderen , die deze teelt
eenigermate , volgens zekere gronden , zouden wenschen

te ondernemen.

Als hoofdoorzaken van het min gunstig slagen der
veredelde Schaapsteelt in ons Vaderland zal men voor-
zeker mogen beschouwen de ondergeschikte betrekking,
waarin de opbrengst van het wol-vee tot de overige
voortbrengselen van den Landbouw en de Vee-teelt
slaat, welke laatste meerdere voordeden opleveren, en
dus,\'over het geheel, ten allen tijde, eene meerdere
belangstelling hebben verworven Doch vooral zal

men in aanmerking dienen te nemen, dat de veredel
de wol, als voortbrengsel van den eigen bodem, nun-
mer als een artikel van geregelden handd heeft kun.
nen worden beschouwd. Het getal der ingevoerde oor-
spronkelijke Merinos was gering, en schijnen ons toe
te spoedig verdeeld te zijn geworden (f). Misschien zou

-ocr page 349-

het öogmerk beter zijn bereikt, indiett de kudde in haaf
gebeel gebleven, en aan dezelve, in eene geschikte
slreek, onder een doelmatig opzigt en bestuur, eene
meerdere uitbreiding en vestiging ware gegeven. Alsdan
zou men ten minste in staat zijn gesteld eene grootere
boeveelheid gelijksoortige wol te verkrijgen, die den
Handelaar of Fabrijkant had kunnen worden aangebo-
den, waardoor over de uitkomsten meer bepaald had
kunnen worden geoordeeld (1). Bij de verschillende
wijze, welke zij, die van de Spaansche Schapen, het-
zij enkele Rammen of ook Ooijen, hadden verkregen,
in onderscheidene streken, naar bijzondere inzigten, bij
de voortteling, volgden, moesten de uitkomsten ver^
schillen. Be Herders, aan wier zorg deze Schapen veel-
al werden overgelaten, behandelden dezelve niet met
die meerdere oplettenheid, welke zij, naar hunnen aard,
boven de inlandsche Schapen vorderen. Daar men niet
ruim genoeg voorzien was, om, bij voortduring, oor-
spronkelijke Rammen te verkrijgen, werden tot voort-

1  Dat de wol eerst eene meerdere en geëvenredigde Waar-
de verkrijgt, wanneer zij in eene genoegzame hoeveelheid
wordt voortgebragt, vindt men bevestigd door den Duitschen
wolhandel, die slechts zgne vestiging en algemeenheid ver-
kreeg, toen de veredelde wol in groote partijen voor den-
z-elvcn kon worden aangeboden. EiiSKER,
JJibersicht, S. 169^

-ocr page 350-

Äeiüng der kruising somwijlen zoodanige afsïamnielingeu
"ebezigd, die nog niet genoeg veredeld waren, waar-
door aldra teruggang werd bespeurd, en bet denk-
beeld
ontstond van verbastering, welke ook natuurlijker-
wijze bieruit moest voortvloeijen. De wollen der kruis-
lingen moesten eene groote ongelijksoortigheid verkrij-
gen, naar de streken en rassen, welke tot de vermen-
ging gebezigd werden. De opkoopers der gewone lan-
ge of kam-wollen kenden de korte Spaansche of veredel-
de inlandsche wollen niet, en namen dezelve, als voor
de kamming minder geschikt, niet aan, of schatteden
dezelve in waarde beneden de land-wollen, waarop
ook hunne handel alleen was ingerigt. Deze had dus
steeds een geregelden aftrek, terwijl de betere wol geen
verkoop vond, of voor een\' geringen prijs, niet geë-
venredigd aan de mindere hoeveelheid, die de veredel-
de Schapen, in betrekking tot de meeste inlandsche, op-
leveren,
en aan derzelver meerdere waarde , moest worden
afgezet. Bij den Fabrijkant was dezelve, wegens de straks
gemelde redenen, mede niet gewild. De partijen, wel-
ke hem werden aangeboden, waren bovendien veelal te
gering, en vooral uit te veel ongelijksoortige vachten
bestaande, dan dat voor elk derzelve eene geschikte
bestemming kon worden
aangewezen. En, indien voof
de afzetting nog eene
tamelijke gelegenheid bestond voor
hen, die in de nabijheid van fabrijk-plaatsen woon-
den, zoo waren anderen te afgelegen, om zich met de
Verwerkers zelve in verband te stellen, hetwelk ook,
wegens de geringe hoeveelheden, dikwijls niet der moei-
te waardig kon worden geacht. Deze en andere oor-
zaken
hebben aanleiding gegeven, dat de veredelde
Schaaps - teelt, na weinige jaren , in minachting is ge-
komen, terwijl de klagte algemeen werd gehoord,, dat
de wol geen uitweg vond, ook dat het ras der Men-
nos spoedig verbasterde, en dat hetzelve voor ons land
niet geschikt kon geoordeeld worden. Dat deze ongun-

-ocr page 351-

slige uitslag intusschen niet in de teelt op zich zelve,
maar grootendeels in de wijze, waarop dezelve werd
ondernomen, en in bijzondere omstandigheden, moet ge-
zocht worden, kunnen de uitkomsten bewijzen van hen,
die deze fokkerij tot dus ver doelmatig hebben voort-
gezet, en daarbij een voordeel vonden, waarmede zij
te vrede konden zijn (1).

Zal intusschen de veredelde wol eene geëvenredigde
waarde erlangen, dan wordt hiertoe gevorderd, dat
dezelve in eenige voldoende hoeveelheid worde voortge-
bragt, om een handels-artikel uit te maken. Het be-
hoorlijk sorteren, het wasschen, en andere behandelin-
gen der wol komen hierbij mede in aanmerking, ten
einde dezelve tot eene zuivere en gereedelijk verkoop-
bare waar te brengen. Het behoort in het algemeen
niet tot de bemoeijingen van den Fabrijkant Se wol de-
ze voorloopige bewerkingen te doen ondergaan. Deze is
beter gediend en kan de wol hel duurst betalen, wan-
neer hij dezelve, naar zijne benoodigdheid, bij gesor-
teerde balen, volgens de gewone nommers, van den
Handelaar kan koopen.

Maar moet elke tak van Nijverheid, van welken aard
ook, deszelfs voornaamste ondersteuning en aanmoedi-
ging vinden in een geregelden aftrek en het voordeelig
vertier, moeijelijk zal de veredelde Schaaps - teelt eene
wenschelijke vestiging bij ons erlangen, zoo lang de Voort-
brenger geene betere gelegenheid geopend vindt, om de
wol aan den man te brengen, ten einde, door geë-
venredigde prijzen, zijne moeite op eene meer voldoen-
de wi;jze, beloond te zien , dan hem tot dus ver over
het geheel mogt te beurt vallen.

Wij vermeten ons niet een zekeren weg aan te wij-
zen, welke zoo ter aanmoediging der wol - verbetering

1  Handelingen der Ned. Huish. Maatschappij, 1818. bladz,
332.

-ocr page 352-

als ler bevordering van derzelver gebruik, zoude dié-\'
nen te worden ingeslagen, te minder, daar
sommige
maatregelen, die biertoe moeten medewerken, van een
staatsbuisboudelijken aard zijn, die met de belangen des
bandels, en van het Fabrijk wezen in een naauw ver-
band staan, en waarvan de juiste regeling, inhei even-
redig voordeel van alle, tot de moeijelijkste aangelegen«^
heden van Staatsbestuur schijnen te behooren. Men vindt
daartoe onderscheidene middelen en wenken, in de ad-
vi-isen, door de respectieve Commissien van Landbouw
uitgebragt, aangewezen (*). Van deze kunnen voor-*
zeker sommige als doeltrefFende vvorden geoordeeld,
voor zoo ver daarbij beoogd Wordt het uitloven van
premiën aan de zoodanigen, die de beste wol en in de
meeste hoeveelheid moglen levéren, en derzelver aanwen-
ding voor de militaire kleeding. Zou ook niet dusdanig
gebruik kunnen worden uitgestrekt tot de behoeften
van de armen en gevangenen, die uit openbare fond-^
sen worden onderhouden ? Gelijk de sloffen voor de klee-
ding onzer land - en zeemagt, ten voordeele der Fabrijkan-
ten , in ons land, moeten worden vervaardigd, schijnt het
niet onbillijk te kunnen worden geacht, dat de oortbren-
ger der inlandsche grondstoffe in een gelijk voorregt
deele, om deze te mogen
leveren, indien hij namelijk
dezelve, voor gelijken prijs, van zoodanige hoedanig-
heid kan
aanbieden, als voor de bedoelde stoffen ge-
vorderd wordt. Voorts , om de verbetering der wól
voort
te zetten, dienen de Schaaphouders bestendig de gele-
genheid te hebben,
om, voor matige prijzen\', zoo-
danige oorspronkelijke of veredelde rassen,
inzonder-
heid spring - Rammen, te kunnen verkrijgén, als voor
de kruising tot dit oogmerk met de
landschapen,
kunnen dienen. De maatregelen , hiertoe aanvanke-
lijk , door den Heer Administrateur voor de Nationa-

-ocr page 353-

Ie Nijverheid, beraamd, geven het vooruitzigt, dat hier-
aan welhaast uit de kudden, aan \'s Rijks Vee - artsenij-
school bestaande, zal kunnen worden voldaan.

Evenmin durven wij beslissen, in hoe ver her oprig-
ten van wol-markten in ons land aan het vertier van
dit voortbrengsel bevorderlijk zou kunnen zijn. Be ge-
voelens der kamers van Koophandel, in het jaar 1825,
uitgebragl, { Zie St. 1. bladz. VIII.) waren, opzigtelijk dit
onderwerp, zeer uiteenloopende. Sommigen meenden
daarin geene de minste voordeelen voor het geregeld
vertier der wol te vinden boven de thans algemeen
plaats hebbende wijze van opkooping bij de Schaaps-
houders. Anderen beschouwden de opzettelijke wol -
markten zelfs aan den voordeeligen verkoop als schade-
lijk. Eenigen hielden dit middel voor onuitvoerlijk. En-
kele der genoemde kamers, zoowel als de Nederland-
sche Handelmaatschappij, dachten gunstiger over deze
zaak, en oordeelden de wol-markten voor de geregelde
afzetting geenszins als verwerpelijk.

In vele Duitsche werken over de Schaaps - teelt vindt
Hien ook over de wol-markten gehandeld.
Ribbe is
is daarover zeer uitvoerig (1), en beschouwt dezelve uit
een gunstig oogpunt voor de Schaapsteelt en den wol-
handel. Zeer belangrijk is te dezen aanzien het werk-
je, getiteld
Fragmente über Schafzucht, Wollhandel^
und Wollmärkfe in Böhmen
, von einen Gutsbesitzer,
Prag. 1828. In dèzelve worden de bezwaren en voor-
deelen , welke aan de algemeene wol -markten verbonden
zijn, duidelijk uiteengezet, wordende daarbij tevens de
inrigtingen voorgedragen, welke bij dezelve, om aan
het oogmerk te beantwoorden, noodzakelijk gevorderd
worden, als daar zijn: geschikte berg - en opslag-plaat-
sen of magazijnen, goede Commissie - handelaren, en
de gelegenheid van beleening, of tot het erlangen
van

1  Op het Artikel: JFollmärkle, a. p. S. 242. u. w,

21

-ocr page 354-

voorschot op de wol, die niet verkocht wordt. Sturm {*)
over de oorzaken handelende, waarom de Schaaps-
teelt in de Rijn-streken niet zoo voordeelig gaat, al$
in andere oorden van Duitschland, brengt hiertoe me-
de als eene hoofdreden, dat de Voortbrenger de wol
slechts langzaam en tot geringe prijzen kan afzetten,
bij gemis van geregelde wol-markten.
Elswer (-f-) be-
handelt de geschiedenis der wol-markten zeer oordeel-
kundig, en houdt het daarvoor, dat dezelve zonder
tegenspraak een beduidenden invloed op den voortgang
der veredelde Schaaps-teelt, in bijna alle landen, heb-
ben gehad; hebbende de wolhandel zelve daardoor ee-
ne veel grootere levendigheid en uitgebreidheid verkre-
gen, terwijl zij aan de Schaapshouders den aftrek,
zoowel als een behoorlijken prijs van het voortbreng -
sei, hebben verzekerd. Vooral, zegt hij , hebben de mark-
ten het groote nut aangebragt, dat men daardoor is
gekomen tot eene juiste kennis en waardering der aan-
gebodene waar. Hierdoor werden de Scbaapsbouders
in de gelegenheid gesteld de erkende gebreken der wol
te leeren kennen, en tegen te gaan, en naar het meer
volkomene te streven (§).

Zien wij verder, dat, in de meeste landen, de ver-
edelde Schaapsteelt eerst derzelver hoogsten bloei heeft
verkregen, toen men begonnen is openbare wol-mark-
ten aan te leggen, en buitenlanders dezelve bezochten;
dat niet alleen de teelt der wol vermeerderd, maar dat

-ocr page 355-

de prijzen meer dan de helft gerezen zijn (1), dan
voorzeker vervalt daardoor het denkbeeld der onuit-

1  Het volgeude overzigt omtrent de wolmarkt te Mresiau
kan hiervan tot een hewgs verstrekken.

In 1786 begonnen de wol-markten, die hier twee malen
\'sjaars, namelijk in Junij en October, gehouden werden, voor-
namelijk in aanzien toe te nemen. Er werd als toen, op de
voorjaars-markt, voor het eerst, eene niet onbeduidende
hoe-
veelheid fijne wol ten verkoop aangelwagt, waarvan de zwa-
re steen, wegende 22 ponden , tot 11 Daalders betaald werd.
De hoeveelheid der aangebragte wol was ook in het algemeen
grooter dan op eene der overige markten vroeger werd aan-«
gevoerd, dewijl, op de voorjaars ^ markt, 39,000, en, op de
herfst - markt, 340C0 zware steen van alle soorten van wol aange-
bragt, en ook verkocht werden, wordende de slechte of gro-
ve met 7, de betere of fijne tot den boven gemelden prgSj,
betaald.

Tien jaren later, namelijk in 1796, werd de wol, onder
steeds toenemende veredeling, voor 15 tot 18 Daalders ver-
kocht, terwgl nu op de voorjaars - markt
57,000 steen ten ver-
koop werd aangeboden. De toevoer werd, hoewel met af-
wisseling, bestendig meerder, zoodat de hoeveelheid, in het
jaar 1810, voor de voor- en najaars-markten te zamen,
120,000, in 1815 142,000, in 1818 160,000, en in 1820
190,000 steen bedroeg. De veredeling was nu zoo zeer toe-
genomen, dat, in 1810, de allerfijnste wol tot 27, ea in 1818
tot 36 Daalders, de steen, betaald werd, terwigl met het
toenemen van den prijs der iïjne soorten, ook de slechtere
verhoogd werd ( Zie bladz. 14). Is het wel denkbaar, dat
de Schaapshouder deze groote voordeelen zou zijn deelachtig
geworden, indien niet de bestaande marktplaats hem de
gesel likte gelegenheid had aangeboden, om de wol gereedelijk
in den algemeenen handel te brengen?

Later is de hoeveelheid wol, op de markt te Breslau aan-
gebragt, tot 60,000 Centenaars gestegen, waarvan de waar-
d.e op 4 nuliioenea Rgksdaaiders wordt begroot. (EiiSNJES a.

-ocr page 356-

voerbaarheid en schadelijkheid dezer tnarkten in het al"
gemeen. Veeleer leveren deze daadzaken voldoende gron-
den op, om dezelve als voordeelig te beschouwen. Mo-
ge dus de aandacht bij ons op deze zaak gevestigd
blijven!

Het Engelsche Zuiderduin-Schaap {Southdown- Sheep)
behoort mede tot die rassen, welke eene korte, kroe\'
ze, fijne wol dragen. Dezelve heeft vrij veel overeen-
komst met die der Merinos, ofschoon niet dien trap van
fijnheid bezittende, waardoor de wol der laatste zich,
vooral ten gevolge der voortgezette veredeling, onder-
scheidt (»). De wol van het Zuiderduin - Schaap voldoet

-ocr page 357-

nogtans aan velé behoeften voor zoodanige volbare stof-
fen, waartoe tamelijk fijne, korte, wollen worden
vereiscbt. Dit Schaap is tevens, wegens de uitstekende
hoedanigheid van deszelfs Vleesch, ia Engeland zeer ge-
acht. Het wordt, door
arthur yousg, hoog geroemd,
die zegt, dat dit Schaap beter dan eenig ander het
voedsel betaalt (1). Men heeft, vooral in lateren tijd ,
in het gemelde land, van dit ras meer werk gemaakt,
sedert dat eenige Landhuishoudkundigen zich op deszelfs
verbetering opzettelijk hebben toegelegd, en daarin ge-
lukkig zijn geslaagd. Vroeger bestond hetzelve alleen op
de zuidelijke duinen van
Sussex, welke zich langs de
zee, tegen over de kust van Frankrijk, ter lengte van
vijftig of zestig mijlen, uitstrekken; doch thans vindt
men het Zuiderduin - Schaap meer algemeen, door het
genoemde Rijk verspreid. Voor weinige jaren, is dit
Schaap ook naar Frankrijk en andere landen overge-
bragt (l). Daar eene kleine kudde, bestaande uit een

1  A. thaer, Einleitung zur Kenntniss der englischen
Landwirtschaft,
Th. I. S. 541,

Lasteyrie , a. p, bladz. 252.

(f) Vroeger bestonden op den uitvoer van Schapen uit
Engeland de zwaarste straffen.
Hendrik de III. verbood reeds
eenig Schaap buiten dat Rijk te vervoeren. Men vreesde na-
melijk, dat, indien de Engelsche rassen zich over zee te zeer
mogten vermenigvuldigen, de natie zich van haren zwaren
handel in wollen stoffen, dien zg toen tlreef, vroeg of laat
beroofd kon vinden. Dit verbod werd, onder volgende re-
geringen, hernieuwd. De overtreder verbeurde, voor de eer-
ste maal, al zgne goederen. Hij moest een jaar lang gevan-
gen zitten, en, op het einde van het jaar, werd hem de
hand afgehouwen op de markt, die vervolgens aan een paal
werd gespijkerd, op eene zeer zigtbare plaats; en, bij over-
treding voor de tweede maal, werd hij met den dood ge.^
straft.
HoirrTüYN, {Natuurlijke Historie, D. I. St. 3,
JilaUa, 252), Of dezCj zoo harbaarsche, wetten ^ïija opgehe-

-ocr page 358-

Ram en vijftien Ooi-Schapen, onder mijne zorg, aatf
\'sRijks Vee-artsenijschool zijn geplaatst, vind ik mij
genoopt eene korte beschrijving van dit ras, deszelfs
eigenschappen en levensvvijze, hierbij te voegen. Vier
dezer Schapen, namelijk één Ram en drie Ooijen, in
1832 ontvangen, zijn afkomstig uit het Graafschap Kent,
bij Blackheatk, in de nabijheid van Londen (*). Zij
zijn van het zuiverste ras. Be twaalf aangekochte moe-
der-Schapen, waarmede de kudde, in 1833, is ver-
meerderd geworden, zijn getrokken uit de kudde van
den Marquis
de wellesley , nabij het Epping-forest f

-ocr page 359-

in bet Graafschap Essex. Zij zijn insgelijks van uit-
stekende zuiverheid en fraaijheid, en vallen breeder en
zv^^aarder van gestalte dan de eerst ontvangene, doch
derzelver wol is van allen niet zoo fijn.

Het is vooral de meerdere of mindere zuiverheid van
het Ras,
welke deze Schapen in Engeland een zeer
verschillende waarde doet verkrijgen. De Rammen wor-
den, naarmate van derzelver afkomst, den ouderdom,
en verdere hoedanigheden, met drie tot twintig ponden
Sterlings betaald. Somwijlen worden daarvoor veel hoo-
gere sommen besleed. Volgens eene schriftelijke mede-
deeling , nopens de afkomst van den ontvangen Ram ,
werd hij in Engeland ge^vaardeerd op 150 ponden sterl.
Naar luid van
dit berigt, bragt deszelfs Grootvader
jaarlijks aan den Eigenaar, zijnde een beroemd Landhuis-
houdkundige, in
Burry, de aanzienlijke som op van
iOO Guineas voor het bespringen van Ooijen van
naburige kudden, zijnde de vader van onzen Ram nog
bet sieraad en de gunsteling der kudde, waaruit deze
laatste afstamt. Men verhuurt meermalen Rammen van
dit ras tot 40 ponden sterL, voor eenen springtijd. De
Ooijen van uitstekende ras - zuiverheid worden mede tot
hooge prijzen, zelfs tot 15 ponden sterl., betaald. Die,
welke
minder zuiver , of slechts eenigermate als verbas-
terd
worden gehouden, kunnen voor twee of drie pon-
den slerl., op de markten, worden gekocht. — De eerst-
gemelde komen bijna nimmer in den handel voor, en
zijn slechts hel eigendom van enkele rijke bezitters, die
dezelve of geheel niet, of niet dan voor overgroote prij-
zen , verkoopen.

Ten einde het Zuiderduin - Schaap in deszelfs aard en

-ocr page 360-

eigenschappen te doen kennen, meen ik niel beter te
kunnen doen, dan mede te deelen heigeen, door de En-
gelsche Schrijvers, en de genen , die zich met de
verbetering van dit ras het meest hebben bemoeid, no-
pens hetzelve gezegd wordt. Onder deze verdient de Heer
EiLMAif van
Glynde, in Sussex, de eerste plaals. Hij
wordt genoemd als de voornaamste Eigenaar van dit
kostbaar Schaaps-ras, en gehouden hetzelve te hebben
gevormd , even gelijk
bagkewell het Leicester - ras heeft
voortgebragt (1}. Behalve dezen, hebben zich de Heeren
hewkï bots van Malmains en coke van Bolkam omtrent
de verbetering van dit ras verdienstelijk gemaakt, wier
kudden dan ook vooral in deugdzaamheid uitmunten (f).

Ofschoon de eerste oorsprong van het Zuiderduin-
Schaap onzeker zijn moge, zoo valt het te veronder-
stellen , dat het dezen naam draagt naar de bergachti-
ge streken van
Sussex, alwaar hetzelve reeds lang be-
slaan heeft. De grond dezer streken is schraal en mer-
gelachtig.

De bgchaams - gestalte van de Zuiderduin - Schapen
was, voor ongeveer zestig jaren, nog zeer onvolko-
men , als hebbende dezelve een\' langen dunnen hals,
hooge beenen, en een zeer laag uit het kruis voor
komenden staart. De opbrengst van dit ras was toen
gering. De Heer EtLMAw, reeds van zijne jeugd af hebben-
de opgemerkt, dat die Schapen, welke zich door dé
beste ligchaams-gedaante onderscheidden, zich altijd in
den voordeehgsten slaat bevonden, begreep, dal beï
bedoelde ras voor eene groote verbetering vatbaar zoti
zijn. Aangemoedigd door het goed gevolg, hetwelk
bag-
kewell
ondervonden had, ondernam hij, ter verbete-
ring van het Zuiderduin - Schaap, dezelfde grondregels

1  Sur les Moutons Southdowns, par M. ellmaNj
bet Bulletin etc. N". 3, p. 32 et suiv.
(t)
Bulletin, No. 2, p. 22.

-ocr page 361-

te volgen, door bestendig, met de grootste zorgvuldig--
beid, de Rammen en Ooijen van de schoonste gedaante
tot de voorttehng uit te kiezen. Deze pogingen bleven
niet vruchteloos. Na verloop van vijftien jaren,
begon-
nen de Zuiderduin - Schapen, tot de tegenwoordige vol-
komenheid gebragt , eerst getrokken te worden in
Nor-
folk, Suffolk
en WiltsMre, en later in geheel Enge-
land , alwaar men dezelve thans overal aantreft. In de
eerstgemelde streken heeft dit ras de, vroeger aldaar be-
staande, gehorende Schapen grootendeels verdrongen (*).
Het is rustiger van aard dan de laatstbedoelde.

De Zuiderduin - Schapen loopen niet ver uit een , maar
blijven nabij elkander grazen. Zij zijn van eene klei-
ne , doch gedrongene, gestalte. De Rammen zijn even
als de Ooijen ongehorend. De kop, namelijk het aan-
gezigt, en de beenen zijn bruin, zwart, of grijs van
kleur. Men houdt de Schapen sterker, naarmate dat
de kleur donkerder is, hoewel hiermede somwijlen eene
vermenging van zwarte wol, of gevlektheid over het
ligchaam, vooral aan den kop en nek, gepaard gaat.
Daar zulks de waarde der wol vermindert, wordt eene
matige donkerheid van den kop en de beenen mee&t
verkieslijk gehouden. Op het voorhoofd bevindt zicli
een kleinen wol-top of kuif, welke iets ligter van
kleur is. De wangen zijn tot aan den achterrand der
onderkaak met wol begroeid. Het vlies, dat den mond
inwendig en de tong bekleedt, heeft een zwart of
loodkleurig aanzien. Hiermede schijnt de gevlektheid der
wol bij de lammeren in verband te slaan {•]■).

-ocr page 362-

Teri aanzien der ligchaarns-gestalte, worden die Schapen
Voor de fraaiste en beste gehouden , welke een kleinen
kop(*), siiallen neus, en smalle kaken hebben, waar-
bij een, van boven dikke, en evenredig lange, hals,
goed tusschen de schouders uitkomt, terwijl de borst
gevuld en breed boven de voorbeenen is. De schou-
derbladen behooren naar boven gewelfd te staan, doch
de breedte, welke deze deelen aan de schoft geven, moet
niet te sterk zijn. Een regte rug van de schouders af
tot aan den staart, rond gebogene ribben, platte en
breede lendenen, een breede en hoog g\'^plaatste staart,
matig zware en tevens korte beenen, behooren mede
tot de hoofdkenmerken, waardoor zich de meest ver-
kieslijke gedaanten onderscheiden. De voorbeenen zijn
bij dit ras evenredig zwakker gebouwd dan de achter-
beenen, en de eerste staan eenigermate naar elkander
gebogen in de knieën. De achterste ledematen zijn
vleezig tot over het knie-gewricht, hebben eene ronde
gedaante, en geven aan de dieren, als men dezelve van

-ocr page 363-

s^óTiteren beschouwt, een breed aanzien. Het voorste get.
deelte des ligchaams is veelal iets lager dan het achter-
ste. Hoewel het Zuiderduin-Schaap een langen, tot
over de spronggewrichten nederhangenden, sterk bewol-
den staart, heeft, wordt deze reeds vroeg bij de lam-
meren , tot op drie of vier duimen van het ligchaam,
afgekort.

De gewone zwaarte dezer Schapen, wanneer dezel-
ve drie jaren oud zijn, bedraagt van 60 tot 80 En-
gelsche, of ongeveer 80 tot 40
Ned. ponden. Zij ver-
krijgen evenwel somwijlen een zwaarder gewigt. Men
heeft voorbeelden van enkele Schapen, die, deriig maan-
den oud zijnde, 128 Engelsche of nagenoeg 64 Ned.
ponden wogen, en, in 1323, werden drie Schapen,
welke slechts den ouderdom van twintig maanden had-
den bereikt, op de openbare kersmis - tentoonstelling,
te
Londen, uit de kudde van den Heer eots (1) te
Malmains aangebragt, die het volgende gewigt oplever-
den , als:

Rompen Maag en

Vleesch. Vet. darmen. Bloed. Afval. Huid.

1. 1731. .119 , . 17...14 . . . . 5 . . . 4.....14.

2. I63LlU....I7|-..l2, . . . . . • 3I-....14.
N". 3. 160j,.110....I6f..I2____51 . . .3|^...13|

Eng. ponden.

Het Zuiderduin - Schaap bezit de eigenschap van spoe-
dig vet te worden, en wanneer het derhalve alleen voor
de slagtbank bestemd wordt, brengt het spoedig voor-
deel aan. De Hamels worden zelden langer dan tot
twee jaren aangehouden, en zijn dikwijls reeds vet, als
zij achttien maanden oud zijn. De Ooi - Schapen wor-
den algemeen met vier en een half jaar aan de Vet-
weiders verkocht. Het vleesch wordt voor het uitmun-

1  Bulletin NO. 3. p. 27; R. dikson, Fraciical dgri-
culture,
London 1805, p. 1140.

-ocr page 364-

tenclste der Engelsche rassen gehouden, en duurder dan
het overige Schaaps - vleesch op de markten verkocht.

Eene andere voordeeh\'ge hoedanigheid dezer Schapen
bestaat in derzelver vruchtbaarheid. Men rekent, in bet
algemeen, dat een derde gedeelte der Ooijen tweelin-
gen ter wereld brengt. Het gebeurt mede niet zelden,
dat een moeder-Schaap drielingen werpt. Eene Ooi van
den Heer
bboek bridges bragt, in 1823, vier lamme-
ren op eens, welke zij allen opbragt (1). Aan den
Herder van den Hertog van
bedfort werden vijf gui-
neas geschonken voor het opbrengen van 807 lam-
meren, geworpen door 614 Ooijen, alsmede aan den
Herder van den Heer
ellman , voor de opvoeding van
904
lammeren, voortgebragt door 601 moeder - Scha-
pen. De laatstgemelde geeft de volgende tafel van de
voortbrengselen zijner kudde Zuiderduin - Schapen, over
elf jaren (f).

In 1811 bragten 411 Sch. 541 levende lamm. ter wereld (§).

» 1812

» 448

»

615

I

>

» »

1813

. 442

«

548

I

»

i >

. 1814

S 488

»

715

D

>

» *

1815

474

646

n

»

> >

, 1816

. 523

>

763

t

> >

» 1817

» 537

j>

792

»

»

> *

> 1818

» 580

j>

836

>

»

» B

» 1819

, 510

D

595

>

» ï

> 1820

, 425

»

594

1

^ 1821

» 545

»

664

s

»

» S

5383

7309;

dus

1926

meerdere lam-

meren dan moeder-

Schapen.

Hieruit valt

te berekenen,

dat het getal der meerdere geworpene lammeren, op

1  Bulhiin etc. p. 38.
(t) a. p. NO. 3. p. 38.
i§) a. p. p. 3?.

-ocr page 365-

deze hoeveelheid , 121 meer dan het derde gedeelte dep
moeders bedroeg, die tweelingen hadden geworpen.

Bij dit overzigt zijn niet begrepen de moeder-Scha-
pen, welke voor den lamlijd waren gestorven, zijnde
de lammeren, welke bij de geboorte omkwamen, me-
de niet in de berekening opgenomen. Jonge Ooijen bren-
gen de beste lammeren voort.

De gemelde Schapen zijn voorts van eene sterke ge-
aardheid , en in staat zware vermoeijenissen, de koude en
weérs - verwisselingen zonder nadeel te verdragen. Dezelve
leven , het geheele jaar door, op de uiterste grenzen
des lands, alwaar zij de gure en hevigste stormwinden,
waardoor niet zelden huizen omver worden geworpen, moe-
ten ondervinden, tegen welke zij evenwel, door derzelver
digte vacht en sterken ligchaams - bouw, bestand zijn.
De gezondheid van dit ras wordt als zoo voordeelig op-
gegeven , dat, onder de gemelde ongunstige omstandig-
heden, van duizend Schapen, naauwelijks twee of drie
sterven. Daar dezelve zich met een schaarsch voedsel
vergenoegen, zijn zij, naar evenredigheid van den op-
brengst , goedkoop te onderhouden, en het kan dus in
zoodanige streken bestaan, alwaar andere rassen, b. v.
bet Disley- of Leicester - Schaap, niet behoorlijk zou
kunnen gedijen.

De Zuiderduin - Schapen leven in Sussex, des win-
ters, op de bergen of duinen, van waar zij alleen ne-
derkomen, om met knollen of andere kunstvoeders, te
worden gevoed. Zij worden veelal des avonds op de
bouwlanden geperkt, en blijven dus aan alle weêr bloot-
gesteld. Des voorjaars, ten tijde, dat de Ooijen wer-
pen, worden deze van de bergen afgehaald, en des avonds
in warmere hjkken opgesloten , wordende dan over dag
uitgelaten, om op de knollen en kunst - weiden te gra-
zen, Veertien dagen na het lammen, worden de Scha-
pen wederom geperkt, en voorts op nieuw op de ber-
gen gebragt , alwaar men dezelve voedert met Zweed-

-ocr page 366-

«cfie rapen of afgemaaide rogge. De lammeren blijven
vier maanden lang bij de moeders in vrijheid, en wor-
den alsdan gespeend.

Hoewel de Schapen, op deze wijze, met groen voe-
der zeer goed kunnen worden onderhouden, raadt men
nogtans algemeen aan hun tevens hierbij, in den herfst,
eiken ochtend, eenig droog voedsel te geven, hetzij hooi,
erwten - of boonen-stroo, of wel, hetgeen nog beter is,
esparcette, ter voorkoming van het ongans, waaraan
ook dit ras, vooral bij eene waterachtige, slappe, ge-
steldheid des voedsels, en aanhoudenden regen, onder-
hevig is. Een lage en vochtige grond, en ook zeer we-
lige weiden zijn daarom voor hetzelve, even als voor
andere Schaaps - rassen , nadeeüg. Met inachtneming der
noodige voorzorgen , kunnen de Zuiderduin - Schapen op
alle landen worden gehouden, welke voor het onder-
houd van Schapen in het algemeen geschikt zijn, en
dezelve kunnen zelfs, wegens de geringere hoeveelheid
voedsel, dat zij noodig hebben, voor min vruchtbare
streken berekend worden geacht. Zij zijn zeer geschikt
voor het perken, en uit dien hoofde voordeelig voor
den bouwakker.

De Heer ellmann, wiens kudde uit 500 dragende moe-
der-Schapen bestaat, kiest ieder jaar 60 der beste uit,
om deze door Rammen, die de beste en fijnste vvol heb-
ben , Ie doen bespringen. Aan 50 Ooijen wordt ge-
woonlijk een E.am gegeven. De Rammen worden niet
op eenmaal\', maar na elkander, onder de moeder - Scha-
pen gelaten. De bedoelde 60 uitgezochte Ooijen wor-
den afzonderlijk gehouden.

Eerst worden drie der schoonste Rammen onder de
kudde gelaten. Na vijf of zes dagen, worden
daarbij
nog twee andere gevoegd, en zoo gaat hij voort, tel-
kens na drie of vier dagen, twee Rammen er bij te
^^oegen, tot dat dezelve alle onder de kudde zijn ge-

-ocr page 367-

bragt. Hiervan is bet gevolg, dat de beste moeder-
Schapen door de uitstekendsle Rammen worden be,
sprongen. De toelating der Rammen tot de kudde ge-
schiedt op den 25^ten October. In de
bergachtige stre-
ken van
Sussex bejlaat de gewoonte, om met drie
vier, of vijf jaren, geheel van Rammen te verwisselen]
welk gebruik aldaar als doelmatig erkend, en
algemeen
ingevoerd is {*).

De wol van het Zuiderduin-Schaap behoort tot de
fijnste der korte Engelsche wollen, en is
geschikt, om
gekaard en gevold te worden (f). De lengte der wol-
vezels bedraagt van twee tot drie Engelsche duimen.
Volgens de meting dezer wol, aan \'sRijks Vee-artse-
nysciiool gedaan, heeft dezelve de lengte van 7 Ned.
duimen. De stapel is digt, en de wofwit en glanzig,
wanneer dezelve gezuiverd, en gewasschen is. Ongewas-
schen heeft zij op hel Schaap een graauwachlig, eeni-
germate smotsig aanzien, even als de kortwoliige Scha-
pen in het algemeen. De gemiddelde zwaarte der vacht
wordt op ongeveer 2| Engelsche of nagenoeg Ned. pon
den gerekend (%), De lammeren zijn, bij de geboorte, ge-

{*) In het Bulletin No. 3. p. 36, wordt de behandeling
medegedeeld, welke de Heer
eoys, ten aanzien zijner kudde
^uiderduin - Schapen heeft ingevoerd, welk berigt te belang.
ri]ker is, dewijl hetzelve de behandeling over elke maand be^
vat. Daar de vrees van al te wijdloopig te zullen worden
ons van de overneming terughoudt, moeten wij ons verge«
noegen met den belangstellenden lezer naar dit we]k te ver-
wijzen.

(t) Eene verscheidenheid van het Zuiderduin-Schaap, voor-
komende onder den naam van
Cannock ^ heat, verschilt wei-
mg van het algemeene oorspronkelijke ras. De wol is iets
korter en fijner. Het wordt onderhouden op de heide - velden
van
Stafford. BuUeiin, N^ 2. p. 30.

_ ( § ) De vachten van dit ras hadden , volgens onze waarneming ,
?n
1833, 1834 en 1835, een gemiddeld gewigt van 3|, h\\, en

-ocr page 368-

lieel met wol bedekt, doch dezelve is alsdan meer of
Hiinder met zwarte stippen gevlekt {zie PI. IV.), zoo-
dat de lammeren bont en als getijgerd zijn. Zij yerlie-
zen evenwel doorgaans deze zwarte vlakken, hetzij, dat
deze als moeder-wol uitvalt, of de zwarte wol door
verbleeking aan de witte gelijk wordt. Na verloop van

een half jaar zijn de lammeren algemeen reeds efien wit

geworden. Enkele Schapen behouden nogtans zwarte
haren onder de vachten , welke hierdoor eene mindere
waarde bezitten, terwijl deze ook meermalen hgler van
gewigt worden bevonden dan die, welke geheel wit

zijn. 1 •, • T7

De waarde der wol van dit ras verschdt m Enge-

aand natuurlijk, even ais die der overige Schapen, naar
de behoefte, hoedanigheid, en vele bijzondere omstan-
digheden,
Men vindt dezelve berekend op 2 Engelsche
Schellingen of / 1,20 het Engelsche pond, dat nagenoeg
met een half Ned. pond gelyk, staat.
Alleen de wollen
van
drie der veertien Schaaps-rassen, in Engeland be-
staande, namelijk het
Dunfaced -, het Shetland- en
het Herfortshire- of Ryeland-v^s, zijn duurder^ Die
der twee eerste rassen worden geschat op dne Schel-
lingen, doch de vachten wegen slechts U Eng. pond,
en die der laatste soort, waarvan de vacht 2 ponden
bedraagt, geldt twee schellingen en
negen stmvers. De
wollen
der overige rassen, namelijk van het ßisley- of
Nïeuw Leicester\' Schaap, en dat uit Lincolnshire, van
de
Tees - waters, de Schapen van Bartmore, Eocmore,
Borsetshire,
Norfolk, Heath Herdtaick-, Cheviot-
Schapen,
en andere, bezitten eene geringere waarde, na-
melijk van 5 tot 8 en 11 stuivers, hoewel de vachten
van sommige een aanmerkelijk gewigt bezitten, en wel

3t halve Neri, ponden, doch niet gewasschen op het Schaap,
en zijnde vrq sterk met velzweet en vuil tedeeld.

-ocr page 369-

Tätt Ö, 9, en 11 Éng. ponden (*). Dit heeft Voorna-
Kielijlc plaats ten aanzien der vijf eerstgemelde dezer
Soorten, waarvan de
Tees -waters de zwaarste vachtett
eener lange wol dragen. De vachten der Overige hou*
den slechts 2 tot 2^^ ponden.

Door de kruising Van het kortwoOige Zuiderduin-
Schaap met het langwollige Disley-ras heeft men, in
Engeland, een onderras verkregen, bekend onder den
naam van
half-hreed, ïn Frankrijk is ook reeds deze
kruising in het werk gesteld, en men noemt de voort-
brengselen dezer vermenging hier
Disley - Southdowns (f).
Het schijnt, dat algeaieea de Rammen van het eerst-
genoemde ras ter voortplanting worden gekozen. In het
tegengestelde geval, zouden de voortbrengselen
South-
down - Bisleys
behooren te worden genoemd.

Het oogmerk dezer vereéniging is, om aan de wól
Van het Disley-Schaap de fijnheid van die van het Zui-
derduin - ras mede te deelen, zonder aan de eerste te
veel van derzelver lengte tè ontnemen. Deze proeven,
schijnen allezins gelukkig te sik gen, daar de, op deze
wijze verkregene tusschensoort van lange of kamwol bij
uitnemenheid geschikt is tot de vervaardiging van on-
derscheidene fraaije gladde stolfen , waartoe anders de
lange wollen met de fijne Zuiderduin - wol van Hamels
vermengd worden (5), Het is deze wol, welke in iVbr-

-ocr page 370-

folk geregeld aangekweekt, en naar Norwich ter ver-
werking vervoerd wordt. Men Iaat tot dat oogmerk de
Bisley - Rammen bij voortduring van elders komen, ten
einde Zuiderduin-Ooijen, die
in Norfolk heslSLan, alwaar
het Disley-ras, wegens de ruwheid des khmaats en
ongeschiktheid der weiden, niel kan voortkomen, te
bespringen. De Rammen evenwel, die door de ver-
eeniging dezer twee rassen worden voortgebragt, wor-
den tol de verdere voortteling niet algemeen gebezigd,
om de verbastering te voorkomen. Alleen zoodanige Ei-
genaren, die in de zuiverheid der rassen geen belang
stellen, en meer zien op de zuiverheid der wol alleen,
dan op de volkomenheid van den ligchaams - vorm,
gebruiken ook zoodanige bastaard-Rammen tot de voort-
teling Deze gemengde Disley - Zuiderduin - Schapen
hezitten mede de eigenschap van spoedig vel te wor-
den , en verschaffen een uitstekend vleesch. Men heeft
reeds in Frankrijk deze gemengde teelt ondernomen, en
zulks mei het vooruitzigt op een goed gevolg; tot welk
oogmerk men beide rassen beeft ingevoerd. Dezelfde
kruising wordt in Engeland mede in het werk gesteld
met zoodanige andere langwolhge Schapen, die niet lot
het zuivere Disley- of Leicester-ras behooren, hoewel
meer of minder van deszelfs bloed bezittende, hoedanige
zijn de kunst - rassen , die in
Staffordshire, Wiltshire,
Schropshïre,
en andere Graafschappen voorkomen (f).

De proeven, genomen omtrent het kruisen van de
Merinos met het Zuiderduin - ras, ten einde aan de wol

barotts, Or ^ Stuf gewone lakens, tapgten enz.,
%ins, Worwich-Crepes, Popelines, China, crepes, Shalws^
Valentias, Ismir en andere. Daar deze stofFen veelal hun-
ne benamingen verkriggen, naar de eigene wgze, waarop zij
bewerkt worden, wagen wg het niet deze in onze taal over
te brengen.

(*) Bullelin N\'\'. 2, pag. 27.

(t) Bulletin a. p. pag. 17 , 20-, 38.

-ocr page 371-

van het laatste meerdere fijnheid te geven, en de Kg»
chaams - gestalte van het eerste, deszelfs geschiktheid
voor de slagtbank, en het vleesch te verbeteren, schij-
nen nog geene voldoende uitkomsten te hebben opo-e.
leverd, om daarover beslissend te kunnen
oordeelen.
De Heer coke te Holkam ondervond bij deze kruising
geen voordeel, dewijl zoo wel de grootte als gedaante
der Schapen daardoor verminderde. Lord
sommervule
integendeel, die Merinos - Rammen met Zuiderduin - en
Ryelandsche Ooijen deed paren, bevond, na eenigen
tijd, de verbetering zoo aanmerkelijk, dat de Maat-
schappij van
Bath en Wells hem den prijs toekende
voor de wol en de gedaante der afstammelingen van
deze twee nieuwe rassen, zoodat deze kruising eene
voortgezette beproeving niet onwaardig mag worden ge
oordeeld (*).

Uit het medegedeelde zal, gelijk ik mag vertrouwen,
met eenigen grond kunnen worden afgeleid, dat de in-
voering van het Zuiderduin - Schaap in ons land met
voordeel zal kunnen geschieden. Wij zien uit de be-
schrijving van den aard en de levenswijze van dit ras,
dat hetzelve van eene harde gesteldheid, en aan een,
koud en ruw klimaat gewend is, en aan deszelfs in-
vloed genoegzamen weêrstand biedt, om volkomen ge-
zond te blijven; voorts, dat hetzelve zich met een ta-
melijk schraal voedsel vergenoegt.
Ej is dus weinig
twijfel aan, of dit Schaap zal bij ons voorspoedig voort-
komen, en, in vele streken, met een gunstig gevolg,
kunnen worden voortgeplant. De invoering van hetzd-
ve schijnt de volgende hoofd - voordeelen te beloven.

Door de vermenigvuldiging van het Zuiderduin-
Schaap in deszelfs oorspronkelijke zuiverheid, zullen wij
eene korte, fijne, wol erlangen, geschikt voor lakens
van middelbare kwaliteit, en andere gevolde stoffen.

l*) Bulletin N\', 2, p. 28.

-ocr page 372-

Zal men, naar het voorbeeld der Engelschen éri
ïranschen, door eene doelmatige kruising der inland-
sche langwollige Ooi-Schapen met dit ras, eene wol
kunnen voortbrengen, geschikt voor zoodanige fabrijca-
ten , waartoe middelsoortige lange, doch
fijne, wollen
bij voorkeur gevorderd
Worden.

3 \'. Het Zuiderduin-Schaap, als bezittende eene wol
van middelbare fijnheid, kan voorzeker als geschikt wor-
den geacht, om den grond tot verbetering der inland-
sche \'Schapen te leggen, door eene voorbereidings-krui-
sing, ten einde de veredeling vervolgens, door Ptammen
van eene hoogere wol-fijnheid, b. v. door Saxische
Electoraal - Merinos , voort te zetten.

4\'. Zal bet vleesch van het Zuiderduin-Schaap, dat
in Engeland zoo zeer geacht is, eene aanwinst zijn voor
huishoudelijk gebruik: bij al hetwelk de Landbouw, het
Eabrijkwezen, en de Handel inderdaad niet van gewin
kunnen verstoken blijven.

Dan zal ztilks het wenschelijk gevolg dezer onderne-
ming kunnen zijn, zal de toeleg op de veredeling on-
zer wollen, naar de behoefte des tijds, en in evenre-
digheid tot andere landen, eenmaal tot stand gebragt,
en tevens duurzaam gevestigd blijven, dan zullen Voort-
brenger, Handelaar, en Verwerker
elkander in deze po-
gingen moeten ondersteunen. Zij zullen zich daartoe on-
derling de hand moeten bieden , in plaats van, uit te
ver gedrevene baatzuchtige inzigten, elkander tegen te
werken. Hierdoor alleen zal het welbegrepen belang van
alle bevorderd worden. Ieder hunner zal zich, voor
een tijd, eenige moeite en opofferingen moeten ge-
troosten. Eene hoog gespannen verwachting op onmid-
dellijke groote voordeelen zou zich hierbij op nieuw ïe
leur vinden gesteld; doch wordt de winzucht
slechts
gedurende weinige jaren gematigd, zij zal alleen hier-
door vervolgens te overvloediger
kunnen worden bevredigd.

-ocr page 373-

PL. I,

-ocr page 374-

PX. II.

Y

î
K

SI

w

re

e.fi. /o. /s: -ne.

A

r. ^ r- S. ff. M^/ien

( „

-ocr page 375-

. H?:

-ocr page 376- -ocr page 377-

JD. óVi/.e/te/: Jcii^s.

-ocr page 378-

Afmetingen der ligchaams ^ grootte van het MERINOS- en

ZUIDERDÜIN - SCHAAP.

>t MERINOS.SCHAAP.

Ram, (PI. I).

Ooi, (PI. 2).

il ZÜIDERDUIN - SGHiiAP.

Ram, (PI. 3).

Ooi, (PI. 4).

Lengte van den kop, van tusschen
de ooren tot aan de punt der bo-
venlip.

Lengte van het ligchaam met den
hals, tot tusschen de ooren.

Hoogte op de schoft, van den bo-
den gemeten.

Hoogte op het kruis, van den bo-
dem gemeten.

Ellen.

Palmen.

Duimen.

Strepen,

Ellen.

Palmen.

Duimen.

Strepen.

Ellen.

Palmen,

Duimen.

Strepen.

Ellen.

Palmen.

Duimen.

Strepen.

s

2

3

1

9

8

»

»

7

l

-

i

>

6

5

»

>

2

4

>

D

9

4

»

»

6

4

i

*

f)

7

>

»

2

6 .

»

9

9

»

6

9

>

>

7

1

\'2"

»

»

2

4

j

t

8

4

>

>

6

1

ï

* 1 *

6

li-

>

-ocr page 379-

^ir^: y^^

-

-ocr page 380-

i-

•Î .N

i-\'

* \' -, - :

■j;

Ml I ir

a ■ \'

-ocr page 381-

< I

t/r\'fi

. T ■

\'\'à

-ocr page 382-