-ocr page 1-

QUANTITATIEVE BEPALINGEN
BETREFFENDE KALIUM EN ZIJN
RADIOACTIEVE VERVANGERS
IN HET HART

G. M. STREEF

Diss.

Utrecht

1926

-ocr page 2-

-rv.

\' 5

-ocr page 3-

/ • •\'y / »i - V -..« --\'s:

- -

\'M\' \'v

-ocr page 4- -ocr page 5-

..... ■■

-. - ■ - ■ ....
. y.-; - •

\'t ^ , ... ^ ■ . . -^r.

-ocr page 6-

H!»

•.4 .

r-

-ocr page 7-

QUANTITATIEVE BEPALINGEN BETREFFENDE
KALIUM EN ZIJN RADIOACTIEVE VERVANGERS
IN HET HART

-ocr page 8-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3969 2912

-ocr page 9-

QUANTITATIEVE BEPALINGEN BETREFL-
FENDE KALIUM EN ZIJN RADIOACTIEVE
VERVANGERS IN HET HART

proefschrift ter verkrijging van den graad
van doctor in de geneeskunde aan de rijks-
universiteit te utrecht. op gezag van den
rector magnificus
MR. J. PH. suyling, hoog-
leeraar in de faculteit der rechtsgeleerd-
heid. volgens besluit van den senaat der
universiteit tegen de bedenkingen van de
faculteit der geneeskunde. te verdedigen
op dinsdag
6 juli 1926. des namiddags te
vijf uur, door
GERRIT MARINUS STREEF, arts.

geboren te culemborg

P. DEN BOER

senatus veteranorum typographus et librorum editor
UTRECHT MCMXXVI

-3DÜ0THEEK DER
.lliJX:,iüNIVERSITEIT
UTRECHT;

-ocr page 10-

\' ........

//tv

. \'^nny^fiv

-ocr page 11-

aan mijne ouders

aan mijne aanstaande vrouw

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Het voltooien van dit proefschrift biedt mij een welkome
gelegenheid U, Hoogleeraren der medische en philosophische
faculteiten, mijn dank te betuigen voor het van U genoten
onderwijs,

In het bijzonder geldt deze dank U, Hooggeleerde Zwaarde-
maker, Hooggeachte Promotor, voor Uw zoo zeer gewaar-
deerde steun en de raadgevingen, waarmede Gij mij bij het
bewerken van dit proefschrift steeds terzijde hebt gestaan.
Dat ik als assistent nog eenigen tijd onder Uw leiding mag
blijven werken, stel ik zeer op prijs.

U, Hooggeleerde Ringer, ben ik zeer erkentelijk voor de
groote welwillendheid, waarmede Gij de voor een aantal
proeven noodzakelijke medewerking verleend hebt.

Hartelijk dank ik U, Zeergeleerde Zeehuisen, voor Uw zeer
gewaardeerde steun. Ook mijn mede-assistenten en het per-
soneel van het laboratorium dank ik voor de ondervonden
medewerking.

-ocr page 14-

m.

Cf^j^PS \'J "G-;;"\' -s;- - ••

^^ ^v^ . - ^ \'

•.V-..V rr*^ ^ ■ ..... • " : \'

-ocr page 15-

INHOUD.

Blz.

I. Inleiding..........................j

11. De techniek der proeven.........5

III. Kalium..................

IV. Uraan................22

V. Schildpadharten met uraan.........26

VI. Thorium..............

VII. Schildpadharten met thorium ........ 36

VIII. Ionium...................39

IX. Radium.........

X. Sensibilisatoren. I. Adrenaline.......46

J^J- .. II. Histamine...... ... 53

X ■ III. Choline........56

AlU. Tijd gedurende welken harten op verschillende

doorstroomingsvloeistoffen blijven kloppen ... 59

XIV. Paradoxa.................

XV. Corpusculo-aequivalentie of radio-acquivalentie . 73

XVI. Feitelijke uitkomsten.............

XVII. Beschouwingen......................gj

Concluaies.............! ! 85

-ocr page 16- -ocr page 17-

HOOFDSTUK L
Inleiding.

Om meer inziohl te verkrijgen in de fvuicties van verschil-
lende organen bij dieren is het vaak gewenscht deze uit het
lichaam te nemen, ten einde beter verschillende omstandig-
heden te kunnen wijzigen, om de gevolgen daarvan te bestu-
deeren. Een goede kimstmatige doorstrooming is hiervoor een
eerste vereischte. Door Ludwig en zijn medewerkers werd
daartoe bij ihun studies van uit het lichaam genomen organen
gebruik gemaakt van gedefibrineerd bloed van dezelfde dier-
soort,

Kronecker toonde in 1874 aan, dat het kikkerhart bij door-
strooming met 0,6 % NaCl spoedig stil bleef staan. Toevoeging
van natriumcarbonaat gaf, zooals het eerst door Merunowicz
werd gevonden, wel tijdelijke verbetering. Deze laatste vond
ook, dat, bij toevoeging van een alcoholisch (dus grootendeels
van eiwit beroofd) extract van serum, of de asch daarvan, aan
de keukenzouitoplossing, het hart zich weer herstelde. Bij
analyse van deze asch werd door hem, naast andere elementen,
wel kalium gevonden, zonder dat daar verder aandacht aan
werd geschonken. Het calcium was hem ontgaan.

Sidney Ringer is degene geweest, die het eerst systematisch
den invloed van kalium en calcium in de doorstroomingsvloei-
stof heeft nagegaan en op hun onmisbaarheid heeft gewezen.
Verder vond S, Ringer reeds, dat niet alleen de absolute hoe-
veelheden van kalium en calcium van belang zijn, maar vooral
ook hun onderlinge verhouding. Ook het natrium oefent een
invloed uit.

Sinds dien hebben tallooze onderzoekers zich beziggehouden
met den invloed van deze drie stoffen op de verschillende
functies van het hart en is getracht door allerlei beschouwings-

-ocr page 18-

wijzen de hierbij gevonden feiten te verklaren. Een bespreking
hiervan valt buiten den opzet van dit overzicht. Tigerstedt
geeft in zijn „Physiologie des Kreislaufes" 1) een uitvoerig
overzicht met vermelding der literatuur.

Het kalium is van groote beteekenis voor de automatie van
het hart. Bij doorstrooming met kaliumlooze Ringerscihe vloei-
stof blijft het hart na eenigen tijd stilstaan. Voegt men weer
kalium in voldoende hoeveelheid aan de vloeistof toe, dan
treedt herstel van de hartswerking op. Bij wegnemen van het
calcium blijft het hart bijna onmiddellijk stilstaan, maar dit
komt door het opheffen van de contractiliteit. Zooals uit het
aanvankelijk doorgaan van het electrocardiogram blijkt, blijft
de automatie gedurende een uur of langer ongestoord.

Talrijke proeven zijn genomen betreffende de vervanging
van een van de drie genoemde atomen door andere, S, Ringer 2)
heeft al gevonden, dat rubidixmi volkomen in staat is het kalium
in de naar hem genoemde vloeistof te vervangen. Ook caesium
kon door hem, zij (het minder volkomen, als vervanger gebruikt
worden. De vervanging geschiedde in aequi-moleculaire hoe-
veelheden,

In 1906 werd door Campbell en Wood 3) aangetoond, dat
het kalium radioactief is. Ook met rubidium is zulks het geval.
Beiden zenden
ß- en /-stralen uit. Deze bevindingen werden
van verschillende zijden bevestigd. De radioactiviteit is niet
te danken aan verontreinigingen, Harkins en Guy 4) vonden,
dat de straling van rubidium 10—15 maal weeker is, dan die
van kalium. De activiteit van kalium verhoudt zich volgens
hen tot die van rubidium als 1,39 : 1,00, Ook bij caesium is
door W, E, Ringer 5) wel is waar zwakke radioactiviteit ge-

1) R. Tigerstedt, Die Physiologie des Kreislaufes, Zweite Auflage,
Erster Band, S. 243 f.f,

2) S, Ringer, Journal of Physiol, Vol 4, 1883.

3) N. Campbell and A, Wood, Proc, of the Cambridge Philosoph,
Society, 1906. Vol. XIV, p, 15.

4) W, D, Harkins and W, G, Guy, Proc, Nat, Academy of Sciences,
U. S, Amen, Vol. XI, p, 628,

5) W, E, Ringer, Arch, Néerl de Physiol, T. VIL

-ocr page 19-

vonden, maar door grondige reiniging kon hij deze activiteit
bijna geheel doen verdwijnen. 1) Vermoedelijk moet dus de
radioactiviteit van caesium worden toegeschreven aan veront-
reiniging,

Dcwr Zwaardemaker werd in 1916 de vraag overwogen, of
de vitale eigenschappen van het kalium ook konden samen-
hangen met het radioactieve vermogen, In samenwerking met
Feenstra 2) werd nagegaan, of, bij vervanging van het kalium
in de Ringersche vloeistof door andere radioactieve stoffen,
de automatie van het kikkerhart behouden bleef. De vervang-
baarheid door rubidium werd opnieuw bevestigd. Maar tevens
bleek, dat het kalium ook vervangen kon worden door uraan,
thorium, emanatie of radium, mits ongeveer radio-aequivalente
doses genomen worden (Wet der aequi-radioactieve vervanging),
Bij verdere onderzoekingen werd gevonden, dat de vervanging
ook kan geschieden door bestraling met radium, mesothorium
en polonium, en verder door kathodestralen.

Al konden dus zoowel a- als /5-stralen gebruikt worden tot
instandhouding der automatie, toch werd al spoedig door
Zwaardemaker
3) gevonden, dat er tusschen deze beide groe-
pen een tegenstelling bestaat (Wet van het radiologisch anta-
gonisme in levende systemen). Wanneer men eerst door-
stroomt met een Ringersche vloeistof, welke een /9-straler
bevat en men gaat dan over op een Ringer met a-straler, of
omgekeerd, dan treedt bij dezen overgang vaak een tijdelijke
stilstand van het hart op, na afloop waarvan het opnieuw
regelmatig gaat kloppen (door Zwaardemaker Paradoxon I
genoemd),

Nog duidelijker blijkt dit antagonisme bij een zoogenaamde
evenwichts-vloeistof. We maken een kaliumhoudende en een
uraanhoudende Ringersche vloeistof, beide zoodanig, dat het

1) E, Smits, Dissertatie, Utrecht, 1923, p. 36,

2) H. Zwaardemaker en T, P, Veenstra, Verslag Kon, Akad, van
Wetensch,, Amsterdam, 28-IV, 27-V en 30-IX-1916,

3) H, Zwaardemaker, ld, 24-11-1917,

-ocr page 20-

hart er goed op klopt. Wanneer we nu gelijke deelen van
deze vloeistoffen bij elkaar doen, dan gaat, mits de doses goed
gekozen zijn, het hart op het mengsel stilstaan (door Zwaarde-
maker evenwicht genoemd), In plaats van kalium en uraan
kunnen andere
ß- en a-stralers genomen worden,

Zoo\'n evenwicht kan verbroken worden door de doses van
een der componenten te verlagen of te verhoogen, In het
laatste geval kan men het evenwicht terugkrijgen, door ook
de dosis van de andere component te verhoogen. Zoo kan
men een reeks evenwichten krijgen met telkens hoogere doses
a- en /?-straler. Daarbij moet men echter met de doseering
van de /^-straler naar verhouding sterker stijgen, dan met die
van de a-straler.

Er is nog een tweede manier om een evenwicht te ver-
breken, en wel door toevoeging van een stof, die een ongelijken
invloed uitoefent op de twee in de doorstroomingsvloeistof
aanwezige radioactieve stoffen, waardoor een van beide de
overhand verkrijgt. Verschillende stoffen doen dit, doordat
zij sensibiliseeren hetzij voor de a-stralen, hetzij voor de /?-
stralen, hetzij voor beide, maar dan in ongelijke mate, In
hoofdstuk X wordt op de werking van deze sensibilisatoren
nog nader teruggekomen.

Een samenvatting van de onderzoekingen van Zwaarde-
maker en zijn medewerkers, met vermelding van de literatuur,
is te vinden in „Ergebnisse der Physiologie" 1), De techniek
van
radio-physiologische proeven is behandeld in de „Arch,
Néerl, de
Physiologie" 2) en uitvoeriger in Abderhaldens
handboek 3),

Echter moet niet uit het oog verloren worden, dat de radio-
actieve invloed niet de eenige werking van het kalium is. Voor
het normaal functioneeren van het hart is ook de balanceering

1) H, Zwaardemaker, Ergebnisse der Physiol., 1921, Bd, XIX, S, 326,

2) H, Zwaardemaker, Arch. Néerl, de Physiol,, 1921, T, V, p, 285,

3) H, Zwaardemaker: Abderhalden, Handbuch der biolog, Arbeits-
methoden, Abt, V, T, 4, S, 1715,

-ocr page 21-

van de ionen van groot belang. Afgezien van het rubidium,
wordt deze door de vervanging in ernstige mate gestoord. Door
toevoeging van caesium kan hieraan desgewenscht tegemoet
worden gekomen (zie blz. 40 en 43).

Het ligt voor de hand zich af te vragen, in welke mate het
kahumgehalte van de hartspier wordt gewijzigd onder invloed
van de doorstrooming met vloeistoffen, die al of niet kalium
bevatten. En verder, in hoeverre, bij vervanging van kalium
door uraan, thorium, ionium of radium, deze stoffen door het
hart worden vastgehouden. De mogelijkheid om deze vragen
te beantwoorden is gegeven, doordat met een gevoeligen
quadrantelectrometer hoeveelheden uraan ter grootte van
0.005 m.gr, met redelijke nauwkeurigheid kunnen worden
bepaald. Deze methode is ook wel gebruikt voor kalium-
bepalingen. Echter is de titrimetrische kaliumbepaling volgens
Kramer en Tisdall nog aanmerkelijk nauwkeuriger.

Door Clark l) zijn bepalingen gedaan betreffende het
kahumgehalte van kikkerharten zoowel niet doorstroomd, als
na doorstrooming met kaliumlooze Ringersche vloeistof. Door
Zeehuisen2) is dit eveneens gedaan. Tevens heeft laatst-
pnoemde reeds bepalingen verricht betreffende de hoeveel-
heden uraan, thorium en ionium, die na doorstrooming hier-
mede in de harten achterbleven. De door mij verrichte onder-
zoekingen zijn hiervan een voortzetting.

HOOFDSTUK II.

De techniek der proeven.

Als proefdier werd, tenzij anders vermeld, de kikvorsch
gebruikt en wel ten deele Rana esculenta, ten deele Rana

1) A, J, Clark, Journal of Pharmacol, and Experim, Therapeut, 1922
Vol. XVIII, p. 423,

2) H. Zeehuisen, Verslag Physiologendag, 12-XII-1925, Ned, Tijdschr.
V, Geneesk., 1926, I, blz, 2123,

-ocr page 22-

temporaria. De kikvorsch heeft voor "deze onderzoekingen
voordeelen boven grootere proefdieren. De hartspier is be-
trekkelijk dun. Hierbij komt nog de lacimaire bouw. Zoo-
doende kunnen de verschillende stoffen gemakkelijk uitge-
wasschen of opgenomen worden. Bovendien kan voor iedere
proef een grooter aantal harten gebruikt worden, waardoor
men minder gehinderd wordt door individueele verschillen.

Voor de doorstrooming werd gebruik gemaakt van de ca-
nule volgens Kronecker 1), Het dier werd gedood door af-
knippen van de kop, waarna het ruggemerg verwoest werd.
Na doorknippen van de claviculae en oplichten van het ster-
num komt het hart bloot te liggen. Het hartezakje wordi ge-
opend en het hart voorzichtig met een stompe pincet bij de
punt beetgepakt. Nadat het bandje aan de achterzijde is
doorgeknipt, kan het hart met de pimt naar de craniale zijde
worden omgeklapt, In de sinus venosus wordt nu een knipje
gegeven en door deze opening met een fijne pincet het sep-
tum atriorum verwoest, teneinde niet de kans te loopen, dat
de openingen van de canule door het septum afgesloten
zouden worden. Daarna wordt een canule a double courant
door de opening zoover naar birmen gevoerd, dat het uiteinde
juist tot in den ventriekei reikt. Onmiddellijk onder het
borstje van de canule wordt de ligatuur gelegd. Deze komt
zoodoende dicht bij de atrio-ventriculairgrens te liggen. Dit
is gewenscht, daar men anders de kans loopt, dat het boven
de ligatuur gelegen stuk atrium zich zakvormig uit gaat zet-
ten, Door onvolkomen contracties heeft hierin dan geen vol-
doende vloeistofwisseling plaats en zoodoende wordt dit deel
van het hart slechts onvolkomen uitgespoeld.

Meestal werden canules van nieuw-zilver gebruikt, bij
groote harten ook wel glazen canules. De buisjes hebben een
verschillend lumen. Het nauwste dient steeds voor toevoer.
Bij metalen canules moet steeds gecontroleerd worden, dat

1) Kronecker, Beitrage zur Anat, u. Physiol., Festgabe für Ludv/ig,
Leipzig, 1875, S, 174,

-ocr page 23-

er door oxydatie of hardhandig schoonmaken geen opening
ontstaan is tusschen beide buisjes.

Het doorstroomingstoestel bestaat uit drie flesschen van
Mariotte op een houten bankje. Door korte,, dikwandige
gummislangen zijn de flesschen verbonden met glazen buizen,
die ieder van een kraan voorzien zijn en uitmonden in een
gemeenschappelijke buis. Deze is door een gummislang ver-
bonden met de canule. Het geheele buizenstelsel is zoo kort
en nauw mogelijk gehouden. Zoodoende bereikt men, dat
heel gauw jia het sluiten van de eene en het openen van de
andere kraan de vloeistof uit de tweede flesch onvermengd
door het hart stroomt. De druk, waarmede doorstroomd werd,
bedroeg 8—10 c.M. water. Door het steeds goed gesloten
houden van de stoppen op de flesschen werd gezorgd, dat
altijd flink lucht borrelde door de op dat oogenblik in ge-
bruik zijnde flesch. Het kloppende kikkerhart heeft zuurstof
noodig 1). Ook werd steeds voor een ruime doorstrooming
zorg gedragen. Per uur stroomde steeds
Mj—1 L. vloeistof
door het hart. De registratie van de hartswerking geschiedde
niet de suspensiemethode op een beroet kymographion.

De doorstroomingstoestellen werden geregeld schoon-
gemaakt, bij voorkeur met water, dat iets aangezuurd was.
Wanneer van een reeks proeven met uraan, thorium, ionium
of radium tot een andere reeks overgegaan werd, dan ge-
schiedde het schoonmaken met zoutzuur.

Bij proeven, die een paar uur of langer duren, is het nood-
zakelijk het hart door middel van een vochtig kamertje tegen
uitdrogen te beschermen.

De door mij gebruikte kaliumlooze doorstroomingsvloeistof
bevatte per L. water:

Bicarbon, natric, 0,2 gram.

Chloret, calcic, 0,2 „

Chloret, natric. 6,5 ,,

1) E, Abderhalden und E, Gellhorn, Pflügers Archiv, 1920, Bd. 183,
S. 303.

-ocr page 24-

De zouten werden in de hier genoemde volgorde opgelost.
Gebruikt werd leidingwater. Dit bevat in Utrecht ongeveer
0,06 gram chloret, calcic, per L., waarmede rekening ge-
houden werd. Het is praktisch kaliumvrij.

De zouten waren ten deele van de Pharmaceut. Groot-
handel te Utrecht, ten deele van Poulenc te Parijs, Zij waren
zeer zuiver. Speciaal op het kaliumgehalte werd gelet;
0,5 m,gr. per L. kaliumlooze Ringer was de hoogst toelaat-
bare dosis.

Aan deze doorstroomingsvloeistof kan tijdens de proeven
telkens de gewenschte hoeveelheid kalium, uraan, thorium,
ionium of radium worden toegevoegd.

De reactie van de kaliumlooze Ringer was zoodanig, dat
bij toevoeging van neutraalrood de kleur juist op de omslag
was van roserood naar oranje. Deze omslag vindt plaats van
pH 7 tot pH 81). Bij toevoeging van uranylnitraat nam de
zuurgraad toe, Natriumcarbonaat werd dan toegevoegd, tot
weer het genoemde omslagpunt bereikt was.

Na afloop van de proef werd de ligatuur doorgesneden, het
atrium tot vlak langs de atrio-ventriculairgrens verwijderd,
het hart opengeknipt, tusschen filtreerpapier gedroogd, ge-
wogen en in een kwartskroesje bewaard in een zwavelzuur-
exsiccator. Was er zooveel hartspier in een kroesje ver-
zameld, als voor een bepaalde proef vereischt werd, dan
volgde de verassching,.

Het verasschen geschiedde langs de natte weg. Eerst werd
verdund zwavelzuur in ruime mate toegevoegd. Dan werd het
kroesje op een zandbad verwarmd. Geleidelijk verkoolt de
inhoud. Tevens worden alle kaliumzouten in sulfaat omgezet,
waardoor bij het gloeien minder verdampt. Is de inhoud
geheel tot asch geworden, dan wordt voorzichtig boven de
vrije vlam gegloeid, tot de inhoud van het kroesje zijn zwarte
kleur verloren heeft.

De kaliumbepalingen konden, door de groote welwillend-

1) Sörcnsen, Ergebnisse d. Physiol,, 1912, S, 392,

-ocr page 25-

heid van Prof. Ringer, voor mij verricht worden op het La-
boratorium voor Physiol. Chemie, De bepalingen geschiedden
volgens de door Kramer en Tisdall 1) aangegeven methode.
Het principe hiervan is, dat het kalium als kaliumcobaltnitriet
volledig wordt neergeslagen met behulp van natriumcobalt-
nitriet van bepaalden zuurgraad (pH 5,7), Daarna wordt titri-
metrisch bepaald hoeveel kaliumcobaltnitriet neergeslagen
was. De uitvoering geschiedde als volgt:

De te behandelen kroesjes worden op het waterbad ge-
plaatst, 3—4 maal langs de wanden afgespoeld met kleine
hoeveelheden sterk, overgedestilleerd zoutzuur ( 22 %] en
ingedampt. Daarna worden de chloriden opgelost in kleine
hoeveelheden warm gedest, water, en deze telkens over-
geschonken in geijkte cylinderglaasjes van 10 c, c, met in-
geslepen stop. De kroesjes worden nog eenige malen na-
gespoeld met 1—2 c, c, gedest, water en ten slotte wordt de
inhoud van de cylinderglaasjes met water aangevuld tot 10 c.c.
Vervolgens pipetteert men in kleine centrifugebuisjes:
1 c.c, te onderzoeken oplossing,
1 c,c, aqua dest.,

1 c,c, natriumcobaltnitrietreagens (De Koninck\'s reagens 1),
Het laatste voegt men langzaam druppelsgewijs toe, onder
voortdurend omroeren. Ten slotte wordt de inhoud der buisjes
goed gemengd. Na 45 min, staan wordt 2 cc, water toe-
gevoegd, de inhoud nogmaals goed gemengd en dan een half

-ocr page 26-

uur gecentrifugeerd met een snelheid van 2000 toeren per min.
Daarna wordt de bovenstaande vloeistof afgeheveld door
middel van een klein hevelt je met een omgebogen einde, zóó,
dat de opening hiervan naar boven is gekeerd. Bij het af-
hevelen moet men zorg dragen, dat het neerslag niet wordt
opgejaagd, terwijl toch zooveel mogelijk alle bovenstaande
vloeistof verwijderd moet worden, In ieder buisje laat men
nu druppelsgewijs 5 c, c, water uit een buret langs de wand
vloeien, terwijl men de buisjes telkens zachtjes schudt, zoodat
het water zich goed mengt met het achtergebleven reagens.
Hierbij moet echter het neerslag zoo min mogelijk worden
opgejaagd. De buisjes worden dan weer gecentrifugeerd ge-
durende 5 min. Dit uitwasschen wordt nog driemaal herhaald.
De bovenstaande vloeistof van de laatste wassching moet vol-
komen kleurloos zijn. Nadat deze afgeheveld is, wordt een
overmaat 0,02 N kaliumpermanganaat toegevoegd (2 c,c, was
meestal voldoende), daarna 1 c, c, 4 N zwavelzuur. Het prae-
cipitaat wordt dan met behulp van een roerstaafje flink ge-
mengd met de bovenstaande vloeistof en verhit op een kokend
waterbad, tot geen kleursverandering meer optreedt. Dit mag
echter voor kleine hoeveelheden neerslag niet langer dan
1 min, duren. Er wordt dan een overmaat 0,01 N oxaalzuur
toegevoegd om de vloeistof volkomen te ontkleuren. De over-
maat oxaalzuiu- wordt daarna bepaald, door 0,02 N kalium-
permanganaat toe te voegen, tot een bliivende rose kleur
optreedt.

Berekening: 1 c,c, 0,01 N kaliumpermanganaat oxydeert een
hoeveelheid kaliumcobaltnitriet, overeenkomend met 0,071
m.gr, kalium.

De bepalingen werden steeds in tweevoud verricht.

De bepaling van de hoeveelheid uraan, thoriiun, ionium en
radiiun geschiedde met behulp van een zeer gevoeligen
quadrantelectrometer volgens Dolezalek 1), Door den heer

-ocr page 27-

Stellema, chef-instrumentmaker, werden aan het toestel nog
eenige verbeteringen aangebracht. Zoo werd de kwartsdraad
vervangen door een Wollestondraad ter dikte van 4 Hier-
aan werd een vleugel gehangen van verzilverd mica, gewicht
142 m.gr. Deze blijft beter vlak, dan een vleugel van alu-
minium, Met behulp van een batterij werd de vleugel op een
spanning van 40 Volt gehouden, nadat nagegaan was, dat bij
deze spanning de grootste uitslagen verkregen werden. De
vleugel was symmetrisch ten opzichte van de quadranten ge-
plaatst en even ver van de bovenkant als van de onderkant.
Bij meer naar boven of naar onder brengen van de vleugel
worden de uitslagen wel grooter, maar tevens wordt de nauw-
keurigheid minder.

Het eene quadrantenpaar is steeds verbonden met de aarde,
het andere met een koperen staaf, die doorloopt tot in het
ionisatievat. Met deze staaf is een dwarsverloopend staafje
verbonden, eindigend in een metalen plaatje. Een met de
aarde verbonden staafje wordt door een veer tegen dit plaatje
aangedrukt. Deze verbinding wordt verbroken, doordat een
touwtje, waaraan een gewichtje is bevestigd, over een katrol-
letje wordt gehangen. Het tweede quadrantenpaar is dus steeds
met het ionisatievat verbonden, terwijl de verbinding met de
aarde telkens verbroken en hersteld kan worden, zonder dat
het toestel daardoor een schok kan krijgen. Bijzondere zorg
"Werd verder besteed aan de isolaties, terwijl alle deelen, die
geen spanning behoefden te hebben, met de aarde werden
verbonden.

Het ionisatievat was zoo kort mogelijk genomen en bestond
uit een koperen deksel, waarin een platte koperen bak ge-
schoven kon worden. Deze had een middellijn van c,M.
en was zoo diep, dat een te meten kwartskroesje er juist in
paste (3 c,M,), Een hooger ionisatievat gaf veel geringer uit-
slagen, Met behulp van een batterij werd het ionisatievat op

-ocr page 28-

een constante spanning gehouden van 320 Volt, Bij het in-
schuiven van een andere bak kon, door het losdraaien van
een in de leiding opgenomen lamp, de spanning weggenomen
worden.

De uitslag werd afgelezen door een kijker, die, via het
spiegeltje in den electrometer, ingesteld werd op een onder
den kijker geplaatste schaalverdeeling. De afstand tusschen
spiegel en schaalverdeeling bedroeg 144 c.M,

Het principe berust op de ionisatie der lucht door radio-
actieve stoffen, welke op deze wijze gemeten kan worden.
Hierbij moet rekening gehouden worden met de steeds be-
staande geringe ionisatie van het vat zelf en de lucht erin:
het zoogenaamde luchtlek. Daarom moet voor en na iedere
meting het luchtlek bepaald worden en de gevonden uitkomst
hiermede verminderd. De uitkomsten zijn alleen betrouwbaar,
indien het luchtlek vrij constant is. Bovendien wachtte ik na
hel inschuiven van een andere bak steeds 5 min,, om het toe-
stel tot rust te laten komen.

Als maatstaf werd genomen een bekende hoeveelheid uraan,
thorium, enz,, die in een kwartskroesje ingedampt was. Met
het oog op deze maatstaf meende ik af te mogen zien van
het meten der a- en/^-straling afzonderlijk, temeer daar de
hoeveelheden toch al vaak lagen aan de grens van het meet-
bare, De activiteit van het nog in de asch aanwezige kalium
kon bijna steeds verwaarloosd worden als vallende binnen
de foutengrens, In verband met het geringe doordringings-
vermogen der «-stralen is het noodzakelijk de asch flink te
gloeien,

1 schaaldeel in 5 min, kwam overeen met 5 m,gr, kalium en
met 0,002 m,gr, uraan of thorium. Het luchtlek bedroeg in
5 min, ongeveer 5 schaaldeelen.

De kroesjes werden vóór het gebruik op hun activiteit onder-
zocht, Na het gebruik werden ze grondig met zoutzuur schoon-
gemaakt, Er bleef echter eenige activiteit, wisselend tusschen
10 en
40 in achter. Door Prof, Ringer werd dezelfde
ervaring opgedaan met platinakroesjes.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK III..

Kalium,

A, Doorstrooming met wisselende hoeveelheden kalium.

Het kaliumgehalte van de Ringersche vloeistof, dat noodig
is, om het kikkerhart regelmatig te doen kloppen, wisselt
sterk. Wel zijn bij dieren van één zending de verschillen ge-
woonlijk gering. Dit geldt ook voor de radioactieve ver-
vangers van het kalium. Meestal is 100—200 m.gr. KCl per
L. voldoende, om een goede hartswerking te krijgen. Het op-
timum ligt gewoonlijk wat hooger. Stijgt men met het kalivun-
gehalte nog hooger, dan wordt de hartswerking minder goed.
De contracties worden kleiner, het hart klopt minder fre-
quent, de uitzetting tijdens de diastole wordt maximaal. Bij
nog hoogere doses (600—1000 m.gr, KCl per L,) komt het, nu
eens geleidelijk, dan weer plotseling, tot een stilstand in
maximale diastole. Het hart is nu ook onprikkelbaar ge-
worden, Herstel hiervan is mogelijk. Ook de toxische kalium-
dosis is zeer wisselend, In de zomermaanden kan men vaak
met een mininmum van 50 m,gr. KCl en nog minder volstaan;
ook de bovengrens ligt dan veel lager.

Het kaliumgehalte van het serum bij verschillende dieren
bedraagt 0,225—0,270 gram per 1000 gram serum; dit komt
dus ongeveer overeen met het kaliumgehalte van de Ringer-
sche vloeistof. Voor de kikvorsch zijn mij geen cijfers bekend.

Alvorens nagegaan kan worden, of het kaliumgehalte van
de hartspier verandert onder invloed van de doorstrooming
met Ringersche vloeistof, welke meer of minder kalium be^
vat, moeten we eerst eenig inzicht hebben in het kalium-
gehalte van de hartspier op het moment, dat het hart uit het
lichaam genomen wordt. Door Clark l) was gevonden, dat
de niet doorstroomde hartspier per gram 1,96 m.gr, kalium

1) A, J, Clark, Journal of Pharmacol, and expcrim. Therapeut., 1922,
Vol. XVIII,
p, 423,

-ocr page 30-

bevai Zeehuisen 1) vond, eveneens met de methode Kramer-
Tisdall, per gram hartspier 2,01 m,gr. kalium.

Ook door mij werd het kaliumgehalte van de niet door-
stroomde hartspier bepaald. Voor dit doel werden de harten,
nadat ze uit het lichaam genomen waren, opengeknipt en
met Ringersche vloeistof afgespoeld, ten einde al het bloed
te verwijderen. De voorkamer werd weggeknipt en de harten
daarna op de in het vorige hoofdstuk aangegeven wijze ge-
wogen en verascht. Het resultaat is:

1. Kroesje met aanvankelijk 1070 m,gr. niet doorstroom-
de hartspier bevat 2,183 m.gr, kalium, of per gram
hartspier 2,04 m.gr, kaliimi.

Dit is in overeenstemming met de bovengenoemde cijfers.
Het kaliumgehalte van de niet doorstroomde hartspier schijnt
dus zeer constant te zijn en schommelt om 2 m,gr. per gram
hartspier.1

Daarna werd de invloed nagegaan van doorstroomen met
Ringersche vloeistof, waaraan verschillende doses kalium
waren toegevoegd, In de eerste plaats werden een aantal
harten gedurende 2—6 uur doorstroomd met een voor ieder
hart optimaal gekozen hoeveelheid kalium. Als optimale
dosis werd die beschouwd, waarop de harten klopten met
de grootste frequentie en de grootste uitslagen. De resul-
taten zijn;

2. Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende 2 uur
geklopt hebbend op gemiddeld 195 m.gr. KCl per L,
(optimale dosis), bevat 2,07 m.gr. kalium.

3. Kroesje met aanv. 1070 m.gr. hartspier, gedurende
2 uur geklopt hebbend op gemiddeld 300 m,gr. KCl
per L, (optimale dosis), bevat 2,15 m,gr. kalium, of per
gram hartspier 2,01 m,gr. kalium.

1) H, Zeehuisen, Verslag Physiologendag, 12-XII.1925. Ned Tijdschr.
V, Geneesk,, 1926, I, blz, 2123,

-ocr page 31-

4. Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende 2 urn-
geklopt hebbend op gemiddeld 350 m.gr. KCl per L.
(optimale dosis), bevat 2,11 m.gr. kalium.

5. Kroesje met aanv. 1015 m.gr. hartspier, gedurende
6 uur geklopt hebbend op gemiddeld 200 m.gr. KCl per
L, (optimale dosis), bevat 1,95 m.gr. kalium, of per
gram hartspier 1,92 m.gr. kalium.

6. Kroesje met aanv. 1025 m.gr. hartspier, gedurende
6 uur geklopt hebbend op gemiddeld 340 m.gr. KCl per
L. (optimale dosis), bevat 2,00 m.gr. kalium, of per
gram hartspier 1,95 m.gr. kalium.

Bij deze proeven bleef het kaliumgehalte, niettegenstaande
den langen duur van de doorstrooming, onveranderd.

Vervolgens werden een aantal harten gedurende 1, 2 en
3 uur doorstroomd met 500 m.gr. KCl per L. Deze dosis was
voor de groep harten, welke voor deze proeven gebruikt
werd, wat aan den hoogen kant. Enkele harten klopten in
groepen; enkele wel regelmatig, maar met geringe frequentie.
Bij verschillende was er duidelijk wat negatieve inotropie,
vooral tegen het einde van de proef. De uitkomsten zijn:

7. Kroesje met aanv. 640 m.gr. hartspier, gedurende
3 uur geklopt hebbend op 500 m.gr. KCl per L., bevat
1,31 m.gr. kalium, of per gram hartspier 2,05 m.gr.
kalium.

8. Kroesje met aanv. 805 m.gr. hartspier, gedurende
2 uur geklopt hebbend op 500 m.gr. KCl per L., bevat
1,63 m^r. kalium, of per gram hartspier 2,00 m.gr.
kalium.

9. Kroesje met aanv. 795 m.gr. hartspier, gedurende
1 uur geklopt hebbend op 500 m.gr. KCl per L., gevat
1.76 m.gr, kalium, of per gram hartspier 2,21 m.gr.
kalium.

Ook hier treedt geen noemenswaardige verhooging van het
Kahumgehalte op. Het eenige kroesje met een iets hooger
kahumgehalte is juist dat met de kortste doorstroomingsduur,

-ocr page 32-

Er werd ook een groep harten doorstroomd met een kaliimi-
dosis, die bij ieder hart op de grens van de toxische lag. De
harten klopten langzaam (sommige in groepen) en met sterke
negatieve inotropie. Het resultaat van de kaliumbepaling was:

10, Kroesje met aanv. 665 m.gr. hartspier, gedurende
1 uur geklopt hebbend op gemiddeld 700 m.gr. KCl per
L. (maximale dosis), bevat 1,404 m.gr, kalium, of per
gram hartspier 2,11 m.gr. kalium.

Hoewel de kaliumdosLs dus zoo hoog mogelijk opgevoerd
werd, bleef het kaliumgehalte van de hartspier toch ongeveer
2 m,gr. per gram hartspier.

Bij een volgende groep harten werd het calciumgehalte van de Ringer-
sche vloeistof sterk verhoogd. Ook het kaliumgehalte kon nu nog verder
verhoogd worden. Het resultaat was:

11, Kroesje met aanv, 540 m.gr, hartspier, gedurende 1 uur geklopt
hebbend op Ringersche vloeistof met 600 m.gr,
CaCla en 1000 m.gr.
KCl per L, (hoogst mogelijke dosis), bevat 1,424 m,gr, kalium, of
per gram hartspier 2,64 m.gr, kalium.

Het is dus op deze wijze gelukt het kaliumgehalte van de hartspier
op te voeren tot aanmerkelijk boven 2 m.gr. per gram hartspier. Ecn
soortgelijk resultaat is verkregen bij doorstroomen met de maximale
kaliumdosis Enzytol (zie blz. 58), In dit verband zij vermeld, dat ook
Zeehuisen er in slaagde het kaliumgehaUe der hartspier op te voeren
lot aanmerkelijk boven 2 m.gr, per gram. Het is mogelijk, dat ook seizoen»
invloeden hierbij een rol spelen.

Ten slotte werden eenige proeven gedaan met het door-
stroomen met de minimumdosis kalium, waarop een aantal
harten gedurende een uiu- nog regelmatig bleven kloppen, en
met een nog lagere dosis. Op deze laatste werkten de harten
slecht; de meesten klopten in groepen. De uitkomsten zijn:

12, Kroesje met aanv, 510 m.gr. hartspier, gedurende
1 uur geklopt hebbend op gemiddeld 150 m,gr. KCl per
L,. (de minimumdosis; het optimum lag voor deze har-
ten bij 200—250 m,gr. KCl), bevat 0,882 m.gr. kalium,
of per gram hartspier 1,73 m,gr. kalium.

-ocr page 33-

13. Kroesje met aanv. 530 m.gr, hartspier, gedurende
1 uur geklopt hebbend op 75 m,gr, KCl per L, (opti-
male dosis eveneens 200—250 m,gr, KCL), bevat 0,806
m.gr, kalium, of per gram hartspier 1,52 m.gr, kalium,

In deze beide proeven is dus duidelijk kalium uit de hart-
spier uitgespoeld.

Wanneer we de resultaten van de proeven 2—13 overzien,
dan blijkt duidelijk, dat het onder de gebruikelijke proef-
voorwaarden niet mogelijk is het kaliumgehalte op te voeren
door doorstrooming met kaliumhoudende Ringersche vloei-
stof, Niettegenstaande de kaliumdosis opgevoerd werd zelfs
tot 700 m,gr, KCl per L,, bleef het gehalte van de hartspier
aan kalium ongeveer 2 m,gr, per gram, hetzelfde bedrag, dat
ook in de niet doorstroomde hartspier gevonden wordt.
Wijzigt men echter de voorwaarden (verhooging van het cal-
ciumgehalte, toevoeging van Enzytol, enz,), dan is het moge-
lijk het kaliumgehalte der hartspier verder op te voeren.

Daarentegen wordt bij doorstroomen met een kaliumdosis,
die beneden de optimale ligt, een gedeelte van het kalium
uit het hart uitgespoeld, zelfs al klopt dit nog langen tijd door.
Het uitspoelen geschiedt sneller, wanneer het kaliumgehalte
in de Ringersche vloeistof lager is.

Reeds lang was gebleken, dat harten, die eenige uren regel-
matig geklopt hadden op een aan den lagen kant genomen
kaliumdosis, daarna een grootere hoeveelheid kalium noodig
hadden, om regelmatig te blijven werken. Door J, B, Zwaarde-
maker was reeds de veronderstelling geuit, dat dit toege-
schreven moest worden aan het uitspoelen van kalium 1). Dit
blijkt juist te zijn, al blijft daarnaast de mogelijkheid bestaan
van voor kaliimi sensibiliseerende hormonen, die eveneens
Uitgespoeld zouden worden. Werkt men met een optimale
kaliumdosis, dan wordt geen kalium uit het liart uitgespoeld,
wat klopt met de ervaring, dat de harten dan, mits beschermd

ï) J. B, Zwaardemaker, Dissertatie. Utrecht, 1922, blz. 10,

-ocr page 34-

tegen uitdrogen (vochtig kamertje), vele uren regelmatig
door blijven kloppen.

B, Doorstrooming met kaliumlooze Ringersche vloeistof.

Reeds door Jannink l) was gevonden, dat het hart bij door-
stroomen met kaliumlooze Ringersche vloeistof aan de vloei-
stof kalium afstaat. Door Clark was gevonden, dat het
kaliumgehalte der hartspier na 2 uur doorstroomen gedaald
was van 0,20 % tot 0,13 % en na 6 uur tot 0,10 %. Over de
zuiverheid der voor de Ringersche vloeistof gebruikte chemi-
caliën wordt niets medegedeeld. Slechts wordt vermeld, dat
de harten op kaliumlooze Ringer gemiddeld na 30 min, klop-
pen stil bleven staan,

Zeehuisen doorstroomde harten gedurende 1 uur met
kaliumlooze Ringer, Nadat ze stil bleven staan (gemiddeld na
een half uur), werden ze door mechanische prikkeling gedu-
rende de rest van het uur aan het kloppen gehouden. Per
gram hartspier vond hij 1,30 m,gr, kalium, dus het bedrag, dat
Clark na 2 uur kreeg.

Door mij werd het kaliumgehalte bepaald op het moment,
dat de harten tijdens de doorstrooming met kaliumlooze Rin-
ger stil bleven staan. Bij deze groep was dat na gemiddeld
36 min, het geval. Bij de kaliumbepaling werd gevonden:

14, Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende gemid-
deld 36 min, geklopt hebbend op kaliumlooze Ringer
(tot de harten stilstonden), bevat 1,30 m.gr, kalium.

Verder werden nog bepalingen verricht na doorstroomen
met kaliumlooze Ringer, gedurende 10 min,, 20 min,, 2 uur en
6 uur. Deze harten werden, in tegenstelling met die van Zee-
huisen, nadat ze stilstonden niet meer mechanisch aan het
kloppen gehouden. Bij de harten van proef 15—18 trad ge-
middeld na 25 min, stilstand op. De uitkomsten zijn:

15, Kroesje met aanv, 6,10 m,gr, hartspier, gedurende 10
min, doorstroomd met kaliumlooze Ringer, bevat 0,882
m,gr. kalium, of per gram hartspier 1,77 m.gr, kalium.

1) E, H, Jannink, Dissertatie, Utrecht, 1921, blz. 23.

-ocr page 35-

16. Kroesje met aanv, 860 m.gr. hartspier, gedurende
20 min, doorstroomd met kalimnlooze Ringer, bevat
1,163 m.gr. kalium, of per gram hartspier 1,37 m.gr.
kalium.

17. Kroesje met aanv. 935 m.gr, hartspier, gedurende 2 uur
doorstroomd met kaliumlooze Ringer, bevat 1,005 m,gr.
kalium, of per gram hartspier 1,07 m.gr. kalium.

18. Kroesje met aanv. 940 m.gr. hartspier, gedurende 6 uur
doorstroomd met kaliumlooze Ringer, bevat 0,94 m.gr.
kalium, of per gram hartspier 1,00 m.gr. kaliiun.

Het kaliumgehalte blijkt dus de eerste 20 min. sterk af te
nemen, waarna de verdere vermindering slechts langzaam
plaats vmdt (zie fig. 1). Hartstilstand schijnt gemiddeld op te

Fig. 1.

l.oo^
LfS.
LSO.

l.oo^

1 I I,
10 10 J6

WtK tnüy. hUlv,

"TT—

/

I

L

HAt/t

Hoeveelheid kalium per gram hartspier, uitgedrukt in m,gr„
na doorstrooming gedurende den aangegeven tijd met kalium-
looze Ringersche vloeistof.

-ocr page 36-

treden, wanneer het kaliumgehalte gedaald is tot ongeveer
0,13 dus ongeveer een derde van de totale hoeveelheid
kalium uit het hart is uitgespoeld,

C, Doorstrooming met kaliumlooze Ringersche vloeistof,
welke slechts 0,30 fo NaCl bevat.

Door Witanowski 1) zijn proeven verricht over den invloed
van een verlaagd geihalte aan keukenzout in de Ringersche
vloeistof op de automatie van het kikkerhart. Hij verlaagde
het gehalte van NaCl tot 0,30 %. Wanneer harten met deze
vloeistof, maar zonder kalium, doorstroomd werden, dan duur-
de het gemiddeld aanmerkelijk langer, voor stilstand optrad,
dan zulks het geval is op gewone kaliumlooze Ringer. Het is
mogelijk, dat, door (het lage natriumgehalte der vloeistof, het
kalium moeilijker door de cellen aan de doorstroomende vloei-
stof wordt afgestaan. Een andere mogelijkheid is, dat de
harten, in verband met het pseudo-antagonisme tusschen
kalium en natrium, nog blijven kloppen op een kaliumgehalte,
waarop ze anders al stil staan,

In de eerste plaats wilde ik het kaliumgehalte vergelijken
van harten, die met gewone kaliumlooze Ringer doorstroomd
zijn, op het oogenblik, dat ze stil bleven staan, met dat van
harten, die even lang met de natriumarme, kaliumlooze Ringer
doorstroomd zijn. Om te zorgen, dat de harten van de tweede
groep geen kalium kunnen verliezen, zoolang ze nog niet ge-
wend zijn aan de natriumarme Ringer, werdén zij eerst gedu-
rende 10 min, doorstroomd met deze Ringersohe vloeistof,
waaraan per L, 200 m,gr. KCl was toegevoegd. Steeds werd
tegelijkertijd een hart met gewone en een met natriumarme,
kaliumlooze Ringer doorstroomd. Zoodra het eerste stilstond,
werden beide afgenomen; gemiddeld was dit na 36 min, het
geval. Twee harten van de tweede reeks stonden ongeveer
tegelijkertijd stil met de er bij behoorende harten van de
andere reeks. Negen andere van de tweede reeks klopten nog,

1) W. R. Witanowski, Pflügers Archiv, 1926,

-ocr page 37-

toen de er bij behoorende van de eerste reeks reeds stil ston-
den, De resultaten van de kaliumbepalingen zijn:

19. (reeds vermeld op blz. 18), Na gemiddeld 36 min. klop-
pen op gewone kaliumlooze Ringer is er per gram hart-
spier nog 1,30 m.gr, kalium aanwezig,

20. Kroesje met aanv, 1 gram hartspier, gedurende gemid-
deld 36 min, geklopt hebbend op natriumarme, kalium-
looze Ringer, bevat 1,65 m.gr, kalium.

Duidelijk blijkt hier dus bij het lage natriumgehalte de
kaliumafgifte vertraagd.

Daarna werd een reeks harten met natriumarme, kalium-
looze Ringer doorstroomd, tot stilstand optrad. Gemiddeld
jvas dit het geval na 100 min, (op gewone kaliumlooze Ringer
binnen 30 min,). Deze tijd komt overeen met die, welke
Witanowski gevonden heeft,

21, Kroesje met 745 m.gr, hartspier, gedurende gemiddeld
100 min, geklopt hebbend op natriumarme, kaliumlooze
Ringer (tot de harten stilstonden), bevat 0,795 m,gr,
kalium, of per gram hartspier 1,07 m,gr, kalium.

Ten slotte werd nog een groep harten gedurende 4 uur
doorstroomd met de natriumarme, kaliumloozö Ringer, Ook
deze harten klopten gemiddeld anderhalf uur,

22, Kroesje met aanv, 855 m.gr, hartspier, gedurende 4 uur
doorstroomd met natriumarme, kaliumlooze Ringer,
bevat 0,8875 m.gr, kalium, of per gram hartspier 1,04
m.gr, kalium.

Op deze vloeistof schijnen de harten dus tot een iets lager
kaliumgehalte door te blijven kloppen, dan op gewone kalium-
looze Ringer het geval is. Echter daalt daarna het kalium-
gehalte nagenoeg niet meer, zoodat ook hier, evenals op ge-
wone kaliumlooze Ringer, het eindresultaat van de doorstroo-
ming ongeveer 1 m,gr, kalium per gram hartspier is.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK IV.

Uraan.

Indien men harten gedurende längeren tijd op luraanhou-
dende Ringersche vloeistof wil laten kloppen, dan is het
noodzakelijk nauwkeurig de optimale uraandosis voor ieder
hart afzonderlijk te bepalen, In hoofdstuk XIII wordt hier
nog nader op teruggekomen.

Door Zeehuisen (1, c,) zijn op deze wijze 30 harten langdurig
doorstroomd met uraanhoudende Ringer, waarvan de uraan-
dosis voor ieder hart optimaal gekozen was. Het bleek, dat
deze harten gemiddeld gedurende 9 uur geklopt hadden op
gemiddeld 20 m,gr. uranylnitraat per L. (berekend zonder
kristalwater). Het uraangehalte van de asch werd bepaald op
overeenkomstige wijze, als later door mij geschiedde. De har-
ten wogen 4 gram en bevatten 0,417 m.gr, uraan, of per gram
hartspier 0,104 m.gr, uraan. Een gedeelte van deze harten,
dat gemiddeld gedtu-ende korteren tijd geklopt had op een
lagere uraandosis, bevatte aanmerkelijk minder uraan per
gram hartspier dan de rest.

Door mij werd uitvoeriger het uraangehalte na doorstroo-
ming nagegaan, In verband met de zoo juist vermelde be-
vinding van Zeehuisen lag het voor de hand, zoowel den in-
vloed van den tijdsduur, gedurende welke doorstroomd werd,
als van de gebruikte doseering, na te gaan. Met het oog op
het laatste was ik genoodzaakt als regel af te zien van het
gebruik van een voor ieder hart afzonderlijk optimaal gekozen
uraandosis. De gemiddelde tijd, gedurende welke mijn harten
klopten, was dan ook veel korter, dan die van Zeehuisen.
Doordat ik tegelijkertijd harten verzamelde, welke gedurende
30 min,, 1 uur en 2 uur met de vastgestelde uraandosis door-
stroomd waren, slaagde ik er toch gemakkelijk in ook voldoen-
de harten van de laatste groep te krijgen. Zoo noodig werden
de harten gedurende de laatste 5 of 10 min, door mechanische
prikkeling aan het kloppen gehouden.

-ocr page 39-

De in dit en het volgende hoofdstuk gegeven cijfers voor de
uraandosis in de Ringersche vloeistof hebben steeds betrekking
op uranylnitraat zonder kristalwater.

\'De eerste reeks proeven had plaats in October. Van te
voren was bij de hiervoor gebruikte zending kikkers de opti-
male dosis uraan bepaald. Het gemiddelde was 20 m.gr.
Uranylnitraat per L, Deze dosis werd nu verder voor de proe-
ven gebruikt. Enkele harten, die hier niet op wilden kloppen,
■berden weggeworpen. De uitkomsten van deze reeks zijn:

1. Kroesje met aanv. 850 m.gr. hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op 20 m.gr. uranylnitraat per L,,
bevat 0,0052 m,gr. uraan, of per gram hartspier 0,006
m.gr, uraan,

2. Kroesje met aanv. 830 m.gr. hartspier, gedurende 1 uur
geklopt hebbend op 20 m.gr. uranylnitraat per L., bevat
0,009 m.gr. uraan, of per gram hartspier 0,011 m.gr.
uraan.

3. Kroesje met aanv. 695 m.gr. hartspier, gedurende 2 uur
geklopt hebbend op 20 m.gr. uranylnitraat per L,, bevat
0,016 m,gr. uraan, of per gram hartspier 0,023 m.gr.
uraan.

In Maart werden nogmaals harten gedurende 30 min, en
I uur met uraanhoudende Ringer doorstroomd. Dc uitkomsten
biervan zijn:

4. Kroesje met aanv. 1025 m.gr. hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op 20 m,gr. uranylnitraat per L,,
bevat 0,0082 m.gr. uraan, of per gram hartspier 0,008
m.gr. uraan.

5. Kroesje met aanv. 980 m.gr. hartspier, gedurende ge-
middeld 62 min. geklopt hebbend op 20 m.gr. uranyl-
nitraat per L., bevat 0,015 m.gr. uraan, of per gram
hartspier na 1 uur kloppen 0,015 m.gr. uraan.

Gemiddeld vinden we dus bij doorstroomen met 20 m.gr.
uranylnitraat per L, per gram hartspier na 30 min. kloppen
0,007 m.gr, uraan en na 1 uur kloppen 0,013 m.gr. uraan.

-ocr page 40-

Dat de uitkomsten van de tweede reeks wat hooger zijn dan
van de eerste, houdt wellicht verband met het zooveel kleiner
zijn van de harten bij de tweede reeks (gemiddeld 50—70
m.gr. per stuk tegen 70—100 m.gr. bij de eerste reeks). De
optimale dosis was bij de tweede reeks eveneens ongeveer 20
m,gr, uranylnitraat per L„ zoodat er geen reden is aan zoo-
genaamde „zomerkikkers" te denken,

Intusschen was ook nagegaan de hoeveelheid uraan na 5
min, en 10 min, doorstroomen. Bij deze proeven is de hoe-
veelheid uraan in verhouding tot de nog in de harten aan-
wezige hoeveelheid kalium veel geringer, dan bij proeven van
längeren duur. Het kwam mij daarom noodzakelijk voor een
correctie aan te brengen voor het van het kalium afkomstige
deel van de activiteit. De intensiteit van de /^-stralen was te
g€rmg voor nauwkeurige directe meting (b,v. door het kroesje
af te delgen met stanniol). Daarom werd als maatstaf genomen
de op blz, 12 genoemde activiteit van 5 m.gr, kalium, terwijl
de in de kroesjes aanwezige hoeveelheid kalium afgeleid werd
uit de gegevens van hoofdstuk III,

Het kalium wordt, zooals uit de volgende proef blijkt, bij doorstroomen
met uraanhoudende Ringer in ongeveer even sterke mate uitgespoeld,
als bij doorstroomen met kaliumlooze Ringer.

6. Kroesje met aanv, 830 m.gr. hartspier, gedurende 1 uur geklopt
hebbend op uraanhoudende Ringer (20 m.gr. uranylnitraat per L.),
bevat 1,10 m.gr. kalium, of per gram hartspier 1,32 m.gr, kalium.

7, Kroesje met aanv. 4540 m.gr, hartspier, gedurende 5
min, geklopt hebbend op 20 m,gr. uranylnitraat per L„
bevat 0,0095 m.gr. uraan, of per gram hartspier 0,002
m.gr, uraan,

8, Kroesje met aanv. 2000 m,gr, hartspier, gedurende 15
min, geklopt hebbend op 20 m,gr. uranylnitraat per L.,
bevat 0,0085 m.gr. uraan, of per gram hartspier 0,004
m.gr, uraan.

-ocr page 41-

Bij doorstroomen met 20 m.gr. uranylnitraat per L. vinden
we dus per gram hartspier:

ëtot/V<JUiJuA.OL V/lA^U

aaio

na 5 min.

uraan.

.. 15

II

II 30 rt

.. 0.007 „

II

„ 1 uur

II

11 2 „

...... 0,023

II

II 9 ,,

„ (Zeehuisen) ......

...... 0,104 „

II

Zooals duidelijk uit deze tabel blijkt, bestaat er een innig
verband tusschen den tijd, gedurende welken doorstroomd
wordt, en de in de harten opgehoopte hoeveelheid uraan. Het
eerste kwartier is de toename sterker, maar daarna blijft ze
vrijwel recht «venredig met den tijd (zie ook fig. 2).

-ocr page 42-

Ook de invloed van de doseering werd nagegaan. De uit-
komst hiervan is:

9, Kroesje met aanv. 1010 m,gr, hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op 25 m,gr, uranylnitraat per L,,
bevat 0,012 m,gr. uraan, of per gram hartspier 0,012
m.gr. uraan.

Bij doorstroomen met 20 m,gr. uranylnitraat per L, zou,
zooals uit bovenstaande tabel blijkt, de hoeveelheid uraan
ongeveer 0,009 m,gr, bedragen hebben. Het uraangehalte van
de hartspier neemt dus ook toe bij hoogere doseering en wel
eveneens ongeveer evenredig met de gebruikte doseering.

Wanneer een toestel afwisselend gebruikt wordt voor door-
strooming met uraan-, thorium- en ioniumhoudende Ringer-
sche vloeistof, dan is het, althans voor quantitatieve bepalin-
gen, noodzakelijk het toestel en vooral de toevoerende buizen
na het gebruik van thorium of ionium grondig met zoutzuur te
reinigen, In een kroesje met harten, welke met uraanhoudende
Ringer doorstroomd waren met behulp van een toestel, dat te
voren gebruikt was voor proeven met colloidaal ionium en
daarna slechts met water schoongemaakt was, werd een
radioactiviteit gevonden, die ongeveer 4 maal grooter was, dan
verwacht kon worden. Vermoedelijk had «en verontreiniging
plaats gevonden met sporen ionium, dic nog in de flesch cn in
dc buizen waren achter gebleven. Het ionium wordt, evenals
het thorium, in veel sterker mate door de hartspier vastgehou-
den dan het uraan en kan dus al in kleine hoeveelheden der-
gelijke fouten geven.

HOOFDSTUK V.
Schildpadharten met uraan.

Voor deze proeven werden zoowel landschildpadden als
moerasschildpadden gebruikt. Nadat het dier gedood is, wordt

-ocr page 43-

het buikschild verwijderd, het vlies, dat de ingewanden be-
dekt, weggeknipt en het hartezakje geopend. Bij mijn eerste
proeven werd de canule gestoken in een, aan de onderkant
van de lever gelegen groote tak van de V. hepatica. Nadat
bij de proeven met thorium gebleken was, dat hierin een
bron van fouten kon schuilen (zie blz. 37), werd voortaan de
canule gestoken in de V. hepatica zelf, zoo dicht mogelijk bij
de plaats, waar deze ader in de voorkamer uitmondt. Door
een knipje in de aorta werd voor een ruime afvoer gezorgd.
De samenstelling van de Ringersche vloeistof was dezelfde
als bij de kikvorsch. De druk, waarmede doorstroomd werd,
bedroeg ongeveer 12 c.M. water. Meestal werd het hart in
situ gelaten, Eenige malen heb ik het hart uit het lichaam
genomen, zonder dat zulks verschil opleverde.

De proeven geschiedden van November tot Februari. Ge-
durende dezen tijd was 300 m.gr. KCl per L. steeds een ge-
schikte dosis. Zooals
J. B. Zwaardemaker 1) gevonden heeft,
kan ook bij de schildpad het kalium in de Ringersche vloei-
stof vervangen worden door uraan. 25 m.gr. uranylnitraat
per L. bleek tc weinig; 30—40 m.gr. was steeds ccn ge-
schikte dosis. Bij 15 harten kreeg ik 3 maal een paradoxon
bij den overgang van kaliumhoudende naar uraanhoudende
Ringer. Op uraan trad steeds wat tonusvcrhooging op en
meestal ook een geringe positief chronotropc cn inotropc
werking. In een aantal gevallen werd na een uur of langer
de tonusverhooging hinderlijk. Door toevoeging van 200 m.gr.
cacsiumchloride per L. kreeg ik dan een duidelijke ver-
betering. Wanneer van het begin af caesium aan dc uraan-
houdende Ringer toegevoegd werd, dan bleef dc tonotrope
■Werking nchlcrwcge cn klopte het hart uren lang uilcrmale
traai door.

Behalve door 30—40 m.gr. uranylnitraat kon het kalium
de Ringersche vloeistof bij dc schildpad ook vervangen
Worden door 30—50 m.gr. thoriumnitraat per L. (zie blz. 36)

1) J. B. Zwaardemaker, Diwcrlatic. Utrecht, 1922.

-ocr page 44-

cn door colloidaal ionium, overeenkomend met 1.6 m.gr.
ionium-thoriumoxalaat per L, (zie blz. 41).

De voorkamers en de kamer werden bij mijn proeven met
schildpadharten steeds afzonderlijk bewaard. De uitkomsten
van de eerste proefreeksen zijn:

1 5 harten werden eerst met kalium doorstoomd en
\' daarna gedurende 1 uur met 30 m.gr uranylnitraat
per L. De canule zit in een tak van de V. hepatica.

1 gram voorkamerspier bevat 0,021 m.gr, uraan.

5110 m.gr. kamerspier bevat 0,0665 ni,gr. uraan, of per

gram spier 0,013 m,gr, uraan.

Te samen 6110 m.gr, hartspier, bevattende 0,0875
m,gr, uraan, of per gram hartspier 0,014 m.gr. uraan,
2, 4 harten werden eerst met kalium doorstoomd en
daarna eveneens gedurende 1 uur met 30 m.gr. uranyl-
nitraat per L, De canule is nu echter, evenals m alle
volgende proeven, gestoken in de V. hepatica, zoo

dicht mogelijk bij het hart.

525 m.gr. voorkamerspier bevat 0,013 m,gr. uraan,

of per gram spier 0,025 m,gr. uraan,

2250 m,gr. kamerspier bevat 0,047 m^r. uraan, of

per gram spier 0,021 m,gr. uraan.

Te samen 2775 m.gr. hartspier, bevattende 0,060
m,gr. uraan, of per gram hartspier 0,022 m.gr. uraan.

Het verschil tusschen de uitkomsten van de eerste en de
tweede reeks is zeer groot: 0,014 en 0,022 m.gr, m-aan per
gram hartspier. Steeds werd er op gelet, dat het hart goed
doorstroomd werd. Het is dan ook waarschijnlijk, dat de oor-
zaak gezocht moet worden in de plaats van dc canule. Op
den zooveel längeren weg, die de vloeistof in dc eerste proef-
reeks af moest leggen alvorens het hart tc bereiken, l^n een
belangrijk deel van het uraan tegen de vaatwand neer-
geslagen zijn. Zoodoende zijn de harten doorstroomd met een
vloeistof, die minder dan 30 m,gr. uranylnitraat per L. be-
vatte Zooals in het vorige hoofdstuk gebleken is, heeft de

-ocr page 45-

concentratie van het uraan in de Ringersche vloeistof een
grooten ivloed op de in het hart opgehoopte hoeveelheid
uraan. Het is daarom noodzakelijk de canule in de V. hepatica
in te voeren zoo dicht mogelijk bij de voorkamer.

Verder werden nog proeven gedaan met een längeren
doorstroomingsduur en met een hoogeren uraandosis.

3. Een hart klopt eerst op 300 m.gr. KCl per L, Daarna
wordt het gezet op 30 m.gr. uranylnitraat per L,, waar-
op het na 6 uur nog goed klopte.

200 m.gr. voorkamerspier bevat 0,0175 m.gr. uraan,
of per gram spier 0,088 m.gr, uraan.

1200 m.gr. kamerspier bevat 0,0385 m.gr. uraan, of
per gram spier 0,032 m.gr. uraan.

Te samen 1400 m.gr. hartspier, bevattende 0,056
m.gr. uraan, of per gram hartspier 0,040 m.^r, uraan.

Er is dus nog wel een duidelijke toename na het eerste uur,
maar veel minder, dan evenredig met den tijd zou zijn.

4. Een drietal harten wordt van kalium gebracht op
40 m.gr. uranylnitraat 200 m.gr. caesiumchloride
per L. In 1 geval treedt een korte paradox op. De
harten kloppen fraai; geen tonusverhooging. Na 1 uur
wordt de proef gestaakt,

500 m.gr, voorkamerspier bevat 0,018 m.gr. uraan,
of per gram spier 0,036 m,gr. uraan.

1625 m,gr. kamerspier bevat 0,042 m,gr. uraan, of
per gram spier 0,025 m,gr. uraan.

Te samen 2125 m,gr. hartspier, bevattende 0,060
m.gr^ uraan, of per gram hartspier 0,028 m,gr. uraan.

In verband met proef 2 blijkt duidelijk, dat ook bij schild-
padden de door de hartspier vastgehouden hoeveelheden
uraan ongeveer evenredig toenemen met dc in de Ringersche
vloeistof gebruikte doses uraan.

Ten slotte werd nagegaan, of het uraan weer uit de harten
uitgespoeld kon worden.

-ocr page 46-

5. 5 harten kloppen eerst op kaliumhoudende Ringer.
Daarna gedurende 1 uur op 30 m.gr, uranylnitraat per
L, Tot slot weer gedurende 1 uur op 300 m.gr, KCl per
L. Bij de meting werd gevonden:

6150 m,gr, hartspier bevat 0,005 m.gr, uraan.

Bij den overgang van kalium naar uraan treedt 1 maal een
paradaxon op, bij den overgang van uraan naar kalium geen
enkele. Wel treedt bij alle harten nadat ze weer op kalium
gezet zijn, binnen 5 min, een meer of minder duidelijke ver-
betering van de werking op. De tonusverhooging verdwijnt,
We kunnen dit Ln verband brengen met de verbetering in de
ionenbalanceering. Of de automatie onderhouden wordt door
het nog vastgehouden uraan, dan wel door het toegevoerde
kalium, is zoo niet duidelijk. Misschien zou de studie van het
electrocardiogram 1) hier de beslissing kunnen brengen. De
gevonden hoeveelheid uraan ligt op de grens van het meet-
bare, Per gram hartspier is deze minder dan 0,001 m,gr.
tegen 0,022 m,gr. uraan aan het begin van het uur uitspoelen.
Het uraan is dus in de loop van het uur practisch geheel uit
het hart uitgespoeld.

Bij de harten van de vijfde reeks moeten we aannemen,
dat de automatie, die eerst door uraan onderhouden werd,
aan het eind van de proef in elk geval door het kalium in
stand werd gehouden. De overgang is in alle gevallen vol-
komen geleidelijk geweest. Ook bij den overgang van kalium
naar uraan zijn paradoxa schaars. Wanneer we aannemen,
dat een paradaxon tot stand komt door de plotselinge wisse-
ling, hetzij in ionenconcentratie, hetzij in radioactief bestand-
deel (zie hoofdstuk XIV), dan wordt het bovenstaande wel
begrijpelijk, In het groote schildpadhart zullen dergelijke
wisselingen veel langzamer en veel onregelmatiger in hun
werk gaan, dan in het kikkerhart. Daarnaast zal vermoe-
delijk ook de levendigheid der automatie een rol spelen.

1) J, P, Slooff, Dissertatie, Utrecht, 1922,

-ocr page 47-

Bakker l) vond bij het bestudeeren der automatische be-
wegingen van de oesophagus, dat, zoolang het orgaan nog
betrekkelijk rijk aan kalium was, geen paradoxa optraden.
Op analoge wijze is het bij de schildpad misschien mogelijk
meer paradoxa te krijgen, indien eerst, ten gevolge van lang-
durig doorstroomen met kaliumlooze Ringer, de automatie
verzwakt is.

Wat het uraangehalte van de voorkamers in verhouding tot
dat van de kamer betreft, bij samenvatting van de resultaten
van de proeven 1—4 vinden we:

voorkamers: 2,225 m,gr. spier bevat 0,070 m,gr. uraan, of
per gram spier 0,031 m.gr. uraan.

kamer: 10,185 m.gr, spier bevat 0,194 m.gr. uraan, of per
gram spier 0,019 m.gr, uraan.

Per gram spier verhouden de hoeveelheden uraan in de
voorkamers en kamer zich dus als 5 : 3. Dit kan zoowel samen-
hangen met het feit, dat de vloeistof het eerst in de voor-
kamer komt, waar dan een gedeelte van het uraan achter-
blijft, zoodat de kamer met een uraanarmer vloeistof door-
stroomd wordt, alsook met de relatief grootere oppervlakte
van de voorkamers. Voor het eerste pleit, dat bij het zooveel
makkelijker neerslaande thorium de verhouding nog aan-
merkelijk gunstiger is voor de voorkamers. Toch acht ik ook
de tweede factor van belang.

HOOFDSTUK VI,
Thorium.

A. Thoriumnitraat.

Evenals door uraan, kan men het kalium in de Ringersche
vloeistof ook vervangen door thorium, zooals Zwaardemaker
en Feenstra 2} aangetoond hebben. De hiervoor benoodigde
dosis wisselt tusschen 15—50 m.gr. thoriumnitraat (zonder

1) B, Bakker, Dissertatie. Utrecht, 1924,

2) H, Zwaardemaker en T, P, Feenstra, Verslag Kon, Akad, v, Weten-
sch,, Amsterdam, 27-V-1916,

-ocr page 48-

kristalwater) per L. \'s Zomers kan vaak met nog aanmerkelijk
minder volstaan worden. Bij langer durende proeven met
thoriiun moet er rekening mede gehouden worden, dat in de
Ringersche vloeistof het thorium al vrij gauw begint uit te
vlokken, zoodat de concentratie geringer wordt. Daarom werd
door mij dezelfde vloeistof nooit langer dan één uur gebruikt.
Ook bij thorium is het, indien men langduriger kloppen
wenscht, noodzakelijk de optimale dosis te bepalen. Om
echter den invloed van den duur der doorstrooming na te
kunnen gaan, was ik, evenals bij het uraan, genoodzaakt
steeds dezelfde dosis te gebruiken. Deze kwam overeen met
het gemiddelde van de optimale doses, zooals deze te voren
bij eenige kikkers van dezelfde zending waren gevonden. De
cijfers voor het thoriumnitraat hebben steeds betrekking op
het kristalwatervrije zout.

De uitkomsten van de verschillende proeven zijn:

1, Kroesje met aanv, 1085 m,gr, hartspier, gedurende
1 uur geklopt hebbend op 15 m,gr, thoriumnitraat per
L„ bevat 0,360 m,gr, thorium, of per gram hartspier
0,332 m,gr, thorium,

2, Kroesje met aanv, 1065 m,gr. hartspier, gedurende
30 min, geklopt hebbend op 15 m,gr, thoriumnitraat
per L„ bevat 0,204 m.gr, thorium, of per gram hart-
spier 0,191 m,gr, thorium,

3, Kroesje met aanv. 1045 m.gr, hartspier, gedurende
15 min, geklopt hebbend op 15 m,gr, thoriumnitraat
per L,, bevat 0,112 m.gr, thorium, of per gram hart-
spier 0,107 m.gr, thorium,

4, Kroesje met aanv. 1040 m,gr, hartspier, gedurende
30 min. geklopt hebbend op 25 m.gr, thoriumnitraait
per L,, bevat 0,388 m,gr, thorium, of per gram hart-
spier 0,373 m,gr. thorium.

Duidelijk blijkt, dat de hoeveelheid thorium bij langere
doorstroomingsduur toeneemt en wel ongeveer recht even-
redig met den tijd (zie fig, 3). Verder is, evenals bij uraan, de

-ocr page 49-

hoeveelheid ook afhankelijk van de thoriumdosis in de
Ringersche vloeistof. Hier schijnt de stijging iets sterker, dan
overeenkomt met de doseering.

Fig. 3.

oioo

. ULhmI T-UU^ L^a^nc^X»

Hoeveelheid thorium per gram hartspier, uitgedrukt in
m.gr,, na doorstrooming gedurende den aangegeven tijd met
15 m.gr, thoriumnitraat per L„ resp. met coli, thorium, over-
eenkomend met 7 m.gr, thoriumnitraat per L,

De radioactiviteit van 1 m,gr. thorium is slechts weinig
hooger, dan van 1 m,gr, uraan. In verband met atoom- en
moleculairgewicht.komt 20 m.gr. uranylnitraat ongeveer over-
een met 25 m.gr. thoriumnitraat. De voor de vervanging van
het kalium in de Ringersche vloeistof noodige hoeveelheden
uranylnitraat en thoriumnitraat hebben dus wel ongeveer de-
zelfde radioactiviteii Echter wordt van het thorium een veel
grootere hoeveelheid in de harten opgehoopt. Mogelijk is dit
alleen een gevolg van het zooveel minder bestendig zijn van
de thoriiunoplossing in neutrale omgeving,

B, Colloidaal thoriumhydroxyde.

Door A. M. Streef l) is de mogelijkheid aangetoond, om als

1) A, M, Streef, Onderz, Physiol, Laborat,, Utrecht, Se Reeks, Deel
XIX, blz. 1.

-ocr page 50-

kaliumvervanger in de Ringersche vloeistof in plaats van
thoriumnitraat te gebrvdken de colloidale oplossing van tho-
riumliydroxyde. Aangezien de werking afhangt van het atoom
thorium, moet in dit geval de dosis zoodanig gekozen worden,
dat het thoriumgehalte gelijk is aan dat van de anders te ge-
bruiken Ihoriumnitraathoudende Ringer,

De bereiding geschiedde als volgt: 800 m.gr, thoriumnitraat
wordt opgelost in 32 c.c. water. Hieraan wordt bij kookhitte
ammonia liquida toegevoegd, waardoor thoriumhydroxyde
neerslaat. Het neerslag wordt afgefiltreerd en met warm
water grondig uitgewasschen. Daarna wordt het thoriimi-
hydroxyde met 250 c.c, water in een Erlenmeyerkolf tot
koken verhit. Met kleine beetjes wordt nu ^/jo N zoutzuur
toegevoegd, terwijl het verdampte water telkens wordt aan-
gevuld. Hiermede moet doorgegaan worden, tot het thorium-
hydroxyde zich homogeen in de vloeistof verdeeld heeft.
Hiervoor is 34,8 c,c, ^/go N zoutzuur noodig 1).

Voegt men coli, thorium toe aan de Ringersche vloeistof,
dan treedt binnen 12 uur een duidelijke uitvlokking op. Door
A, M, Streef werd gevonden, dat toevoeging van een beschut-
tingscolloid, b.v, 0,002 % gelatineoplossing, zulks tegengaat.
Nu was na 14 dagen nog geen merkbare uitvlokking opge-
treden, Voor langer durende doorstroomingsproeven ver-
dient dit dus wel aanbeveling.

De door mij voor de proeven met coli, thorium gebruikte
reeks harten klopte over het algemeen op een zeer lage
thoriumdosis. Een hoeveelheid coli, thorium per L,, welke
overeenkwam met 7 m,gr. thoriumnitraat, was bij de meesten
juist voldoende voor regelmatige hartswerking. Aangezien
eenige gegevens gewenscht werden over het optreden van
paradoxa bij den overang van kalium naar coli, thorium of
omgekeerd, werden de harten nadat ze op kalium klopten,
gedurende 10 min. op coli, thorium gezet. Daarna weer op
kaliumhoudende Ringer en ten slotte op kaliumlooze Ringer,

1) Th, Svedberg, Herstellung Kolloidaler Lösungen Anorg, Stoffe,

-ocr page 51-

tot stilstand optrad. Na 10 min. stilstaan werden ze weer op
Ringer met coll. thorium gezet. Herstel trad gemiddeld na
15 min. op. Daarna werd nog gemiddeld 30 min. of 1 uur met
de doorstrooming doorgegaan. In totaal werden de harten
dus na het stilstaan op kaliumlooze Ringer gedurende ge-
middeld 45 min, of 75 min, met coll. thorium doorstroomd. De
gegevens betreffende het optreden van paradoxa en den tijd,
gedurende welke de harten bleven kloppen, zijn te vinden in
de hoofdstukken XIII en XIV.

De uitkomsten van de proeven zijn:

5. Kroesje met aanv. 1070 m.gr. hartspier, gedurende
gemiddeld 75 min. doorstroomd met coll, thorium,
overeenkomend met 7 m,gr. thoriumnitraat per L,, be-
vat 0,212 m,gr. thorium, of per gram hartspier 0,198
m.gr. thorium.

6. Kroesje met aanv. 1040 m.gr, hartspier, gedurende
gemiddeld 45 min. doorstroomd met coll. thorium, over-
eenkomend met 7 m.gr. thoriumnitraat per L,, bevat
0,134 m,gr. thorium, of per gram hartspier 0,129 m.gr.
thorium.

We vinden dus ook hier, dat de hoeveelheid thorium on-
geveer evenredig is met den tijd van doorstroomen.

Wanneer we de uitkomsten vergelijken van de proeven
met thoriumnitraat en met coll. thoriumhydroxyde, dan treft
het ons, dat de door het hart vastgehouden hoeveelheden
thorium in de twee reeksen, indien we deze voor een gelijken
duur van doorstroomen berekenen, ongeveer evenredig zijn
aan de hoeveelheden thorium in dc Ringersche vloeistof, on-
verschillig of het thorium aanwezig was als nitraat, dan wel
in colloidale toestand. Dit pleit sterk tegen het binnendringen
van het thorium in de cellen, aangezien de zooveel grootere
complexen van coll. thoriumhydroxyde toch wel veel moei-
lijker zullen kimnen binnendringen, dan de moleculen tho-
riumnitraat.

-ocr page 52-

HOOFDSTUK VIL
Schildpadharten met thorium.

Voor deze proeven werden, evenals bij het uraan, zoowel
land- als moerasschildpadden gebruikt. Aanvankelijk werd,
op de in hoofdstuk V beschreven wijze, de canule gestoken
in een aan den onderkant van de lever gelegen groote tak van
de V. hepatica. Bij iedere proef werd er goed op gelet, dat
het hart werkelijk doorstroomd werd. Uit de in de aorta ge-
maakte opening kwamen eerst bloed en stolsels; daarna
kwam er bij iedere hartslag wat heldere vloeistof uit. Zoo-
doende had ik de zekerheid, dat de Ringersche vloeistof
werkelijk het hart passeerde.

De door mij gebruikte hoeveelheid thoriumnitraat wisselde
tusschen 30 en 50 m,gr, per L,. Hierop klopten de harten
goed. Ook na stilstand op kaliumlooze Ringer kreeg ik hier-
mede een fraai herstel. Er was steeds wat tonusverhooging.
Toevoeging van caesiumchloride deed deze eventueel ver-
dwijnen. Evenals bij uraan, waren ook hier paradoxa
schaarsch; op 7 harten 1 korte paradox bij den overgang van
kalium naar thorium.

Aangezien verwacht kon worden, dat de hoeveelheid tho-
rium in de voorkamers, resp, de kamer van 1 hart groot ge-
noeg zou zijn om te meten, werd ieder hart afzonderlijk
onderzocht. De uitkomsten van de eerste reeks bepalingen
waren:

1, Het hart is gedurende 1 uur doorstroomd met 30 m,gr,
thoriumnitraat per L.

360 m.gr, voorkamerspier bevat 0,010 m.gr, tho-
rium, of per gram spier 0,028 m.gr. thorium.

1850 m.gr, kamerspier bevat 0,005 m.gr, thorium, of
per gram spier 0,003 m,gr, thorium.

Te samen 2210 m,gr. hartspier, bevattende 0,015
m,gr, thorium, of per gram hartspier 0,007 m.gr, tho-
riiun.

-ocr page 53-

2. Het hart heeft gedurende 2 uur geklopt op 40 m.gr,
thoriumnitraat per L.

125 m.gr. voorkamerspier bevat 0,110 m.gr. thorium,
of per gram spier 0,808 m.gr. thorium.

710 m.gr. kamerspier bevat 0,290 m.gr, thoritun, of
per gram spier 0,296 m,gr, thorium.

Te samen 835 m.gr, hartspier, bevattende 0,320 m,gr,
thorium, of per gram hartspier 0,383 m,gr, thorium.

3. Het hart heeft gedurende 2 uiu* geklopt op 50 m.gr,
thoriumnitraat per L.

150 m,gr. voorkamerspier bevat 0,040 m,gr. thorium,
of per gram spier 0,270 m.gr, thorium,

790 m,gr, kamerspier bevat 0,053 m,gr. thorium, of
per gram spier 0,067 m,gr.thorium.

Te samen 940 m,gr. hartspier, bevattende 0,093 m.gr,
thorium, of per gram hartspier 0,099 m.gr. thorium.

4. Het hart heeft gedurende 1 uur geklopt op 50 m.gr.
thoriumnitraat per L.

205 m.gr. voorkamerspier bevat 0,014 m.gr. thorium,
of per gram spier 0,068 m.gr, thorium,

1065 m,gr. kamerspier bevat 0,010 m,gr. thorium, of
per gram spier 0,009 m.gr. thorium.

Te samen 1270 m,gr. hartspier, bevattende 0,024
m.gr, thorium, of per gram hartspier 0,019 m,gr. tho-
rium.

De resultaten van proef 2 liggen wel in de buurt van wat
we konden verwachten. De andere uitkomsten zijn echter
buitengewoon laag. Verder is er geen duidelijk verband tus-
schen thoriumdosis, tijdsduur van het doorstroomen en de
gevonden hoeveelheid thorium. Gedacht werd aan fouten in
verband met de manier van doorstroomen. Bij de volgende
proeven werd nu de canule gestoken in de V, hepatica, zoo
dicht mogelijk bij de uitmonding in de voorkamer. De resul-
taten van de op deze wijze verrichte proeven zijn:

-ocr page 54-

5, Hel hart heeft gedurende 3 uur geklopt op 50 ni.gr.
thoriumnitraat per L.

135 m.gr. voorkamerspier beval 0,370 m.gr^ thorium,
of per gram spier 2,737 m.gr, thoriimi,

680 m,gr, kamer spier beval 1,107 m,gr, thorium, of
per gram ispier 1,629 m,gr. thorium.

Te .samen 815 m,gr, harlspier, bevattende 1,477 m.gr.
thorium, of per gram harlspier, 1,812 m,gr. thorium.

6, Het hart heeft gedurende 2 uur geklopt op 50 m,gr,
ilhoriumnitraat per L,

215 m.gr. voorkamerspier bevat 0,325 m.gr, thorium,
of per gram spier 1,514 m,gr, Ihoriiun,

1050 m.gr, kamerspier bevat 0,575 m,gr. thorium, of
per gram spier 0,548 m,gr. thorium.

Te samen 1265 m,gr, harlspier, bevallende 0,900 m.gr,
thorium, of per gram hartspier 0,712 m,gr. thorium,

7, Hel hart heeft gedurende 1 uur geklopt op 50 m,gr.
thoriumniilraal per L,

145 m,gr, voorkamerspier bevat 0,256 m,gr, thorium,
of per gram spier 1,767 m.gr, thorium,

890 m,gr, kamerspier bevat 0,287 m,gr, thorium, of
per gram spier 0,322 m,gr. thorium.

Te samen 1035 m,gr, hartspier, bevattende 0,543
m,gr, thorium, of per gram hartspier 0,525 m.gr, thorium

Uil de proeven 5—7 blijkt, vooral wanneer we voorkamers
en kamer te samen nemen, een duidelijk verband tusschen den
tijd van doorstroomen en de hoeveelheid thorium in de asch.
Dat de toename zoo onregelmatig is, meen ik grootendeels toé
te mogen schrijven aan het gebruik van slechts één hart voor
iedere proef. De hoeveelheden zijn, evenals bij de proeven
met kikkerharten, veel grooter dan bij het uraan.

Wal de verhouding betreft tusschen de in de voorkamers en
in de kamer gevonden hoeveelheden, blijkt uit de proeven 5—7
hel volgende:

495 m,gr, voorkamerspier beval 0,951 m,gr. thorium, of per
gram spier 1,921 m,gr, thorium.

-ocr page 55-

2620~m.gr, kamerspier bevat 1,969 m.gr. thorium, of per
gram spier 0,752 m.gr, thorium,

De verhouding per gram spier is dus bijna 8 : 3 ten gunste
van de voorkamers.

Bij het uraan is deze verhouding 5 : 3, Dit verschil meen ik
in verband te mogen brengen met het feit, dat het tiiorium
zooveel gemakkelijker neerslaat dan het uraan. De vloeistof,
die, na de rechter voorkamer gepasseerd te zijn, in de kamer
komt, is nu naar verhouding nog meer verdund, dan bij het
uraan het geval was,

HOOFDSTUK VIII,
Ionium.

Door W. H, Levend 1) werden voor de eerste maal op uitge-
breide schaal proeven genomen met ionium als vervanger van
het kalium in de Ringersche vloeistof,

Ionium behoort in de lu-aanreeks thuis en wel tusschen
uraan II en radium. Chemisch is het volkomen identiek met
thorium; het is als isotope ervan te beschouwen. Het komt
voor in uraanhoudende ertsen {b,v, in de uit St, Joachimsthal
afkomstige Pechblende), Ionium is ruim 100,000 maal actiever
dan thorium. Het zendt eveneens a-stralen uit (draagwijdte
3,19 c,M,); de halveeringsperiode bedraagt 1 X W jaar. Door
de firma de Haen uit Seelze (Hannover) is het in den handel
gebracht als dubbelzout: ionium-thoriumoxalaat. Deze ver-
binding is in Ringersche vloeistof zeer labiel. Levend slaagde
er in het om te zetten in een colloidale oplossing van ionium-
thorium droxy de, op analoge wijze, als zulks vroeger door
A, M. Streef was gesohied voor thorium-

De bereiding geschiedt als volgt: 500 m.gr, ionium-thorium-
oxalaat wordt met 10 c,c, gedestilleerd water in een bekerglas
gedaan. Hieraan wordt een H c,c, broom toegevoegd, bene-
vens zooveel 10 % NaOH, dat alle broom opgelost is. Er ont-
staat nu IoTh{0H)4, dat den volgenden dag volkomen neer-

1) W, H. Levend, Dissertatie. Utrecht, 1921,

-ocr page 56-

geslagen is. Na opkoken wordt het neerslag afgefiltreerd, uit-
gewasschen en opgelost in zoutzuur, waarna met ammoniak
het ionium-thoriumhydroxyde zuiver neergeslagen wordt. Na
uitwassohen wordt het met 25 c.c, V" N zoutzuur gepeptiseerd.
Ten slotte wordt gedestilleerd water toegevoegd, tot de ge-
wenschte sterkte verkregen is.

Wanneer men de zoo verkregen colloidale oplossing voegt
bij Ringersche vloeistof, dan gaat het ionium-thorium gelei-
delijk uitvlokken. Levend stelde reeds vast, dat na 24 uur de
vloeistof bijna volkomen inactief geworden was. Het gelukte
hem niet een geschikt besohuttingscolloid te vinden.

Ten einde te bereiken, dat de werkelijke concentratie
althans zoo dicht mogelijk lag bij de gewenschte, werd door
mij voor ieder hart, even voor den overgang van kaliumhou-
dende naar ioniumhoudende Ringer, de laatstgenoemde vloei-
stof versch bereid. Bij langer durende doorstroomingen werd
om het half uur versehe ioniumhoudende vloeistof gemaakt.

Om storing in de balanceering tegen te gaan, werd in de
meeste gevallen caesium toegevoegd en wel 200 m.gr, per L,
van het fabriekspraeparaat Kahlbaum, Deze hoeveelheid is
op zich zelf absoluut onvoldoende om de automatic te onder-
houden- Daarvoor zou, indien geen ionium werd toegevoegd,
volgens Smits 1) minstens 900 m.gr, noodig zijn. Evenals bij
de schildpadharten met uraan of thorium, blijkt ook hier een
zeer duidelijke werking van het caesium. Terwijl bij een aantal
harten, waarbij aan de doorstroomingsvloeistof geen caesium
was toegevoegd, bijna steeds een zeer duidelijke cn enkele
keeren een zeer sterke tonusverhooging optrad, ,bleef deze,
indien van te voren caesium aan de ioniumhoudende Ringer
was toegevoegd, steeds achterwege. Deze harten bleven even
fraai doorkloppen als ,op kalium,

Van de voor deze proeven gebruikte zending kikkers klop-
ten de meeste harten goed op 200—250 m,gr, KCl per L, Zij
werden dan gezet op loniumringer, overeenkomende met 0,8
m.gr, ionium-thoriumoxalaat per L, Verreweg de meesten
1) E. Smits, Dissertatie, Utrecht, 1923,

-ocr page 57-

klopten hierop nog fraai, toen de doorstrooming werd ge-
staakt, Een aantal harten had minstens 300 m,gr, KCl per L.
noodig. Deze werden doorstroomd met loniumringer, welke
overeenkwam met 1,2 m,gr. ionium-thoriumoxalaat per L, Op
«en paar na klopten zij hierop goed.

Een schildpadhart, uit het lichaam genomen, klopte fraai
op 300 m,gr, KCl per L, Het werd na eenigen tijd gezet op
loniumringer, overeenkomend met 1,6 m.gr, ionium-thorium-
oxalaat per L, Hieraan was bovendien nog toegevoegd 200
m.gr, caesiumöhloride per L, Na 2 uur klopte het hart op deze
vloeistof nog regelmatig door.

Bij den overgang van kalium naar ionium trad in 7 gevallen
wel en in 4 gevallen geen paradoxon op. De meeste van deze
paradoxa bestonden uit 1—3 groepen en een pas daarna weer
regelmatig worden van de hartswerking.

Als maat voor de hoeveelheid loTh-verbinding, die zich in
de asch bevond, werd een kroesje genomen, waarin % c.c, van
de voorraadvloeistof, overeenkomend met 0,156 m.gr. loTh-
oxalaat, was ingedampt. Hierbij bleek, dat de radioactiviteit
van 1 m,gr. loTh-oxalaat ongeveer overeenkwam met die van
100 m.gr. thorium, In de gebruikte verbinding moet de ver-
houding tusschen de hoeveelheden ionium en thorium dus on-
geveer geweest zijn als 1 : 300.

De uitkomsten van de proeven zijn:

1. Kroesje met aanv. 1120 m.gr. hartspier, gedurende 15
min, geklopt hebbend op coll, ionium, overeenkomend
met 0,8 m,gr, loTh-oxalaat per L., bevat een hoeveel-
heid ionium, overeenkomend met 0,089 m.gr,, of per
gram hartspier met 0,080 m,gr, loTh-oxalaat,

2. Kroesje met aanv. 925 m.gr. hartspier, gedurende 30
min. geklopt hebbend op coll, ionium, overeenkomend
met 0,8 m,gr, loTh-oxalaat per L,, bevat een hoeveel-
heid ionium, overeenkomend met 0,155 m,gr., of per
gram hartspier met 0,168 m.gr. loTh-oxalaat,

3. Kroesje met aanv, 525 m,gr, hartspier, gedurende 1 uur

-ocr page 58-

geklopt hebbend op coll, ionium, overeenkomend met
0,8 m.gr. loTh-oxalaat per L„ bevat een hoeveelheid
ionium, overeenkomend met 0,339 m.gr. of per gram
hartspier met 0,646 m.gr. loTh-oxalaat.

4. Kroesje met aanv. 360 m,gr. hartspier, gedurende ge-
middeld 4 uur geklopt hebbend op coll, ionium, over-
eenkomend met 0,8 m.gr, loTh-oxalaat per L,, bevat
een hoeveelheid ionium, overeenkomend met 1,301 m,gr.
of per gram hartspier met 3,614 m,gr. loTh-oxalaat.

5. Kroesje met aanv. 800 m,gr. hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op coll, ionium, overeenkomend
met 1,2 m,gr. loTh-oxalaat per L,, bevat een hoeveel-
heid ionium, overeenkomend met 0,205 m,gr., of per
gram hartspier met 0,256 m,gr. loTh-oxalaat.

6. Kroesje met aanv, 1580 m,gr. hartspier van schildpad,
gedurende 2 uur geklopt hebbend op coll, ionium, over-
eenkomend met 1,6 m,gr. loTh-oxalaat per L,, bevat
een hoeveelheid ionium, overeenkomend met 0,408 m.gr.
of per gram hartspier met 0,258 m.gr. loTh\'-oxalaat.

-ocr page 59-

Duidelijk blijkt hieruit dus weer, dat de door de hartspier
vastgehouden hoeveelheid radioactieve stof toeneemt met den
tijd van doorstrooming (zie fig, 4) en tevens ongeveer even-
redig is aan de gebruikte doseering. Evenals bij thorium zijn
de hoeveelheden veel grooter, dan bij de proeven met uraan.
De verhouding tussdhen de hoeveelheid in het sohildpadhart
en die in de kikkerharten is ongeveer als bij thorium.

HOOFDSTUK IX,
Radium.

Door Zwaardemaker en Feenstra 1) werd in 1916 reeds
aangetoond, dat voor de automatie van het kikkerhart het
kalium in de Ringersche vloeistof ook vervangen kan worden
door radium, mits dit genomen wordt in ongeveer radio-
aequivalente doseering. Gebruikt werd een radium-barium-
bromideoplossing van zoodanige sterkte, dat het radiumgehalte
in de Ringersche vloeistof per L, (1—
3) X 10^° m,gr. bedroeg.
Hiermede kon, na stilstand op kaliumlooze Ringer, herstel
van de hartswerking verkregen worden.

Het is duidelijk, dat bij een zoodanige vervanging de ionen-
balanceering op ernstige wijze gestoord wordt.^ Als regel
treedt, als men van kaliimihoudende naar radiumhoudende
Ringer overgaat, na eenige minuten een duidelijke tonus-
verhooging op, In sommige gevallen wordt deze zeer hinder-
lijk. Door toevoeging van caesiumchloride (100—200 m,gr,
per L,) kreeg ik dan, evenals bij ionium (zie blz, 40), ver-
betering, Voegt men van te voren, hetzij bij den overgang
van kaliumhoudende naar radiumhoudende Ringer, hetzij bij
herstel op Radiumringer na stilstand op kaliumlooze Ringer,
een dergelijke hoeveelheid caesium toe, dan krijgt men fraai
kloppen, dat bij goed gekozen radiumdosis uren lang onver-

Ij H, Zwaardemaker en T, P, Feenstra, Verslag Kon, Akad, v, Weten-
sch,, Amsterdam, 30-IX-1916.

-ocr page 60-

anderd doorgaat, Het maakt geen verschil, of men hiervoor
ongezuiverd of gezuiverd caesium 1) gebruikt. Ook zonder
caesium krijgt men, mits de radiumdosis optimaal zij, her-
haaldelijk harten, die geen storende tonusverhoogiag ver-
toonen en uren lang fraai blijven kloppen.

Bij mijn proeven met radium werd zooveel mogelijk bij
harten voor één kroesje aan dezelfde dosis radium vast-
gehouden, Als maatstaf werd genomen een bekende hoeveel-
heid van de gebruikte
radium-bariumbromideoplossing. Deze
werd in een kwartskroesje ingedampt en de radioactiviteit
hiervan gemeten.
De uitkomsten zijn:

1, Kroesje met aanv, 890 m,gr, hartspier, gedurende ge-
middeld uur geklopt hebbend op gemiddeld
0,75
X 10-« m,gr, radium per L,, bevat 25,0 X 10-»
m,gr, radium, of per gram hartspier 28,1
X 10-^° ni,gr,
radium,

2, Kroesje met aanv, 1 gram hartspier, gedurende ge-
middeld 1 uur geklopt hebbend op gemiddeld
0,65
X 10-0 m,gr. radium per L,, bevat 13,0 X 10-"
m.gr, radium,

3, Kroesje met aanv. 830 m.gr, hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op gemiddeld 0,60
X 10-" m.gr,
radiiun per L„ bevat 7,5
X 10—° m.gr, radium, of per
gram hartspier 9,0
X 10—° m,gr, radium,

4, Kroesje met aanv, 930 m.gr, hartspier, gedurende 15
min, geklopt hebbend op gemiddeld 0,9
X 10-^° m.gr,
radium per L„ bevat 7,5
X 10-° m.gr, radium, of per
gram hartspier 8,1
X 10-° m.gr, radium,

5, Kroesje met aanv, 1 gram hartspier. Deze harten zijn
met kaliumlooze Ringer doorstroomd, tot zij stil
stonden, 10 min, later zijn zij gezet op Radiumringer,
bevattende 1 X 10—® m.gr, radium per L, Herstel
volgde gemiddeld na 10 min. Na 15 min, kloppen werd

1) E. Smits, Dissertatie, Utrecht, 1923,

-ocr page 61-

de proef gestaakt. Deze harten zijn dus gemiddeld ge-
durende 25 min, met radiumhoudende Ringer door-
stroomd, Het kroesje bevatte 13,5X10—® m.gr. radium.

Ook bij doorstroomen met radium blijkt dus de hoeveelheid
bij langer doorstroomen en bij hoogere doses toe te nemen.
De invloed van den tijd wordt nog duidelijker, als we de ge-
vonden hoeveelheden omrekenen voor de dosis 1
X 10—®
m.gr,. radium per L. Naar analogie van de uitkomsten bij
uraan, thorium en ionium meen ik dit wel te mogen doen.
We krijgen dan als hoeveelheid radium, uitgedrukt in
1
X 10—° m.gr. per gram hartspier:

to.

na

2H uur

doorstroomen ....

.... 37,5.

ff

1

ff

30 min.

ff

25 „

.... 13,5.

ff

15 „

.... 9,0.

Na het eerste halve uur vindt de toename verder veel lang-
7amer plaats (zie ook fig. 5).

Fig. 5.

tM/nv

V<7

-ocr page 62-

Het toenemen van de hoeveelheid radium bij hoogere do-
seering blijkt het duidelijkst, als de in de proeven 3—5
gevonden hoeveelheden omrekenen voor een doorstroomings-
duur van 15 min. Hierbij wordt dan de toename recht even-
redig aan den tijd gesteld. Proef 1 en 2 laat ik hier buiten
beschouwing, omdat de tijd hier zooveel van 15 min. afwijkt
en omdat bij langer doorstroomen de toename zooveel lang-
zamer plaats vindt, We krijgen dan, de hoeveelheid radium
per gram hartspier uitdrukkend in 1
X 10—® m,gr,:

na 15 min.

doorstroomen met 0,60 X lO"® m.gr. Ra per L,

9,0,

,, 15 „

„ 0,90 X 10-8 „ „ „ „

16,2,

,, 15

„ 1,00 X 10-6 ...... „

16,1,

Al is de toename ook niet volkomen regelmatig, toch blijkt
uit de tabel duidelijk de invloed van de doseering.

Evenals bij uraan, thorium en ionium blijkt dus ook bij
radium de hoeveelheid, die bij doorstroomen in de hartspier
wordt opgehoopt, toe te nemen en wel ongeveer evenredig
zoowel met den tijd van doorstroomen als met de doseering
van het radium in de Ringersche vloeistof. De radioactiviteit
van het vastgehouden radium is slechts weinig hooger, dan
van het uraan. Bij bepaling van de hoeveelheid na 5 min,
doorstroomen zou dus eveneens een hoeveelheid van on-
geveer 4 gram hartspier noodig geweest zijn.

HOOFDSTUK X,
Sensibilisatoren,

I, Adrenaline.

Reeds lang is bekend, dat er stoffen zijn, die sensibiliseeren
voor den invloed van het liöht, H, von Tappemer l) heeft zulks

1) H, von Tappemer, Ergebnisse der Physiol, 1909, Bd. VIII, S, 698,

-ocr page 63-

aangetoond voor eenige fluoresceerende stoffen. Ook bij
röntgenstralen (heeft men sensibilisatie gevonden en wel door
enzytol (een oholine-praeparaat).

Door H, Zwaardemaker werd gevonden, dat men, bij de
vervanging van het kalimn in de Ringersche vloeistof door
uraan, kon volstaan met minder uraan, indien bovendien 100
m.gr. fluoresceine per L, werd toegevoegd. Bij bestraling met
radium 1) werd, vooral bij lage doses, eveneens duidelijk
betere hartswerking verkregen, indien fluoresceine aan de
kaliumvrije doorstroomingsvloeistof werd toegevoegd.

Wanneer bij een zoogenaamd evenwicht (zie blz, 3) 100
m.gr, fluoresceine aan de doorstroomingsvloeistof wordt toe-
gevoegd, dan wordt het evenwicht verbroken: het hart begint
weer te kloppen. Het zoo verbroken evenwicht kan men terug
krijgen, door aan de vloeistof wat kalium of een andere
/?-straler toe te voegen 2), Ook eosine verbreekt het even-
wicht, maar hierbij gaat integendeel de kaliumwerking over-
wegen, zoodat men juist de uraandosis moet verihoogen om het
hart weer tot stilstand te brengen.

Het bewijs, dat men werkelijk met sensibiliseerende stoffen
te doen heeft, werd geleverd door A. M,
Streef 3). Hij deed
dit, door na te gaan in hoeverre de minimum dosis kalium resp.
thorium, waarop de harten nog regelmatig klopten, kon wor-
den verlaagd, indien fluoresceine of eosine werd toegevoegd.
Fluoresceine verlaagde de minimumdosis van kalium met 33
en van thorium met 50 Eosine daarentegen verlaagde bij
kalium de minimumdosis met 40 maar bij thorium slechts
met 15 %. Dit maakt het verschuiven van evenwiohten en wel
in verschillende richting begrijpelijk. Verder kon A, M, Streef,
gelijk vroeger Zwaardemaker, den invloed van licht uitsluiten.
Hij zocht daarom de verklaring in het geadsorbeerd worden van

1) H. Zwaardemaker, C. E. Benjamins en T. P, Feenstra, Ned, Tijdschr,
V, Genecsk. 1916, II, blz, 1923.

2) H, Zwaardemaker, Verslag Kon. Akad, v, Wetensch,, Amsterdam,
29-IX-1917,

3) A. M. Streef, Dissertatie. Utrecht, 1918.

-ocr page 64-

fluoresceine en eosine, waarbij deze stoffen op hun beurt de
a-straler resp, de/?-straler in verhoogde mate vasthielden.
In overeenstemming met deze opvattingen was, dat eosine de
fluoresceine in het evenwichtsmengsel kon verdringen, even-
als zulks het geval is bij adsorptie aan talc, venet, en andere
adsorbentia,

Sensibilisatoren zijn het gemakkelijkst te vinden bij een
evenwichtsmengsel. Reeds bij een geringe verschuiving naar
de a- of /^-kant reageert het hart, door weer te gaan kloppen.
Heeft men slechts één radioactieve stof in de vloeistof, dan
treden alleen grootere verschillen voldoende duidelijk aan den
dag. Nadat men een stof gevonden heeft, die het evenwicht
verbreekt, moet men nog bewijzen met een .sensibilisator te
doen te hebben, door na te gaan, of, en zoo ja hoeveel, de
minimumdosis van ce- en /?-straler door de toevoeging ver-
andert,

In 1920 vestigde H, Zwaardemaker de aandacht op de sen-
sibiliseerende werking van adrenaline en choline 1), Het eerste
verschuift het evenwidht naar de a-kant, het tweede naar de
/9-kant, Beide verlagen de grenzen aanmerkelijk. Door
adrenaline krijgt men een toestand, zooals van nature te vin-
den is bij de zoogenaamde „zomerkikkers" 2],

Behalve de invloed van linksdraaiend adrenaline werd door
Zwaardemaker ook die van rechtsdraaiend adrenaline op het
evenwichtsmengsel kalium-uraan nagegaan 3), Daarbij bleek
het evenwicht ook verschoven, maar nu naar de kaliumkant: er
moest uraan toegevoegd worden, om het hart opnieuw tot stil-
stand te brengen. Dit zou een qualitatief onderscheid zijn
tusschen links- en rechtsdraaiend adrenaline. Helaas was de
ter beschikking staande hoeveelheid te klein voor uitvoeriger
experimenten betreffende de verschuiving der grenzen,

1) H, Zwaardemaker, Verslag Kon. Akad, v. Wetensch., Amsterdam,
25 IX 1920

H. Zwaardemaker, Arch. Internat, de Physiol, 1921, Vol, 18, p, 282,

2) S, de Boer, Arch, Néerl, de Physiol., T, II, p. 352, 1918,

3) H. Zwaardemaker, Verslag Kon, Akad, v. Wetensch,. Amsterdam,
Deel XXXIV, blz, 872,

-ocr page 65-

Er zijn ook stoffen, die desensibiliseeren, Dat bij verihooging
van de calciumdosis niet alleen de kaliumdosis, maar ook de
hoeveelheid uraan of thorium in de Ringersche vloeistof ver-
hoogd moet worden, was reeds in 1916 door Zwaardemaker
en Feenstra 1) gevonden. Tevens bleek, dat hetzelfde geldt
voor Strontium, indien dit gebruikt wordt ter vervanging van
calcium in de Ringersche vloeistof. Door
Detmar2) werd na-
gegaan de invloed van calcium, Strontium en barium op de
kalium-uracmevenwichten. Hij vond, dat bij vermeerdering
der genoemde stoffen het evenwicht naar de kaliumkant ver-
schoven werd, Feenstra 3) ging nog eens uitvoerig na de balan-
ceering tusschen calcium cn zijn vervangers, strontium en
barium, eenerzijds en het kalium of zijn radioactieve vervan-
gers anderzijds, G. J, v, d, Bovenkamp 4) gebruikte in dit ver-
band voor het eerst de naam desensibilisatoren. Hij onder-
zocht nog een groot aantal andere desensibiliseerende stoffen.
Hierbij werd ook de mate van desensibilisatie, speciaal voor
het kalium, bepaald.

Een bezwaar bij het werken met adrenaline in Ringersche
vloeistof is, dat het in neutrale omgeving vlug
bederft 5), Hier-
voor is zuurstof noodig. Aan deze voorwaarde wordt bij het
gebruik van een flesch van Mariotte ruimschoots voldaan. Het
licht werkt bovendien als katalysator bevorderend op het
ontleden. Door inpakken van de flesch in zwart papier is de
lichtwerking sterk te verminderen. Toch treedt na eenige uren
een duidelijke, roode verkleuring op. Volgens Abderhalden
en Gellhorn is de werkzame groep echter vrij resistent tegen
oxydatic en een alkalische omgeving. Nog eenige uren, nadat
een uitgesproken verkleuring opgetreden is, zou de werking

1) H, Zwaardemaker en T, P, Feenstra, Verslag Kon. Akad, v, Weten-
sch.. Amsterdam, 28-rV en 27-V-1916,

2) H. C. A. Detmar, Dissertatie. Utrecht. 1919,

3) T, F, Feenstra. Dissertatie, Utrecht, 1921,

4) G, J, van den Bovenkamp. Dissertatie, Utrecht, 1923.

5) Handbuch der experimentelle Pharmacologie. Herausgegeben von
A. HeHter. Bd. II. T, II, 1924. S. 1130 f.f.

-ocr page 66-

nog duidelijk zijn. Zekerheidshalve gebruikte ik echter nooit
langer dan 1—1% uur dezelfde vloeistof. Het door mij ge-
bruikte adrenalinepraeparaat is dat van Parke, Davis and Co.

Kaliumgehalte van harten, wanneer adrenaline is toegevoegd.

Bij het werken met het kikkerhart in situ wordt aangegeven,
dat slechts zelden positief chronotrope en inotrope werking
optreedt. De verhoudingen worden hier zeer gecompliceerd
door de sterke vaatwerking van adrenaline en doordat alle
deelen van het hart meewerken 1),

Abderhalden en Gellhom2) gingen den invloed na van
adrenaline op de hartspierstrook volgens Loewe, Zij vonden,
dat adrenaline een positief inotroop effect gaf. Ook verdwenen
de Lucianische groepen, Bii hoogere doses trad een negatief
ohronotroop effect aan den dag, Libbrecht 3) werkte met het
hart aan een canule volgens Symes, Hij kreeg bij toevoeging
aan de Ringersche vloeistof van adrenaline 1 :20 000 000 en
zelfs 1 :200 000 000 positief chronotroop en inotroop effect.

Door mij werd gewerkt met het hart volgens Kronecker.
Aangezien de ligatuur vrij dicht bij de atrio-ventriculairgrens
gelegd werd, had ik hier eigenlijk alleen met den ventrikel te
doen. Door Zeehuisen was reeds gevonden, dat kleine doses
adrenaline (1 : 1 000 000 en minder) een positief chrono troop
en inotroop effect hadden. Bij hoogere doses trad vaak een
negatief chronotroop effect op. Ook ik kreeg duidelijk een
positief chronotroop en inotroop effect, mits de kaliumdosis
aan den lagen kant genomen werd. Het duidelijkst was de
frequentievermeerdering bij een adrenalineconcentratie van
ongeveer 1 : 2 000 000,

Bij het bepalen van de minimum dosis kalium, waarop een
hart nog regelmatig klopte, bleek deze bij toevoeging van
adrenaline veel lager te liggen. Bij 18 kikkerharten van een

1) F, Schapiro, Biochem, Zeitschr,, 1916, Bd, 73, S, 1,

2) E, Abderhalden und E, Gellhorn, Pflügers Archiv, 1922, Bd, 196„
S, 608,

3) W, Libbrecht, Arch, Intern, de Physiol., 1920, Vol. XV, p, 52,

-ocr page 67-

bepaalde zending was de minimum kaliumdosis zonder adre-
naline 300 m,gr. KCl per L. Bij 36 andere harten van dezelfde
zending, waar adrenaline 1 :2 000 000 aan de Ringersche
vloeistof was toegevoegd, was gemiddeld slechts 150 m.gr. KCl
per L, noodig, om ze gedurende 2 uur volkomen regelmatig te
laten werken. Door toevoegen van adrenaline kan dus de
kaliumdosis tot de helft worden teruggebracht.

De uitkomsten van de kaliumbepalingen in de asch van deze
harten zijn:

1. Kroesje met aanv, 1070 m.gr, hartspier, gedurende 2
uur geklopt hebbend op gemiddeld 300 m.gr. KCl per L,,
bevat 2,15 m.gr. kalium, of per gram hartspier 2,01 m.gr.
kalium.

2. Kroesje met aanv. 1045 m.gr. hartspier, gedurende 2
uur geklopt hebbend op gemiddeld 200 m.gr. KCl per
L., benevens adrenaline 1 : 2 000 000, bevat 1,78 m.gr.
kalium, of per gram hartspier 1,70 m.gr. kalium,

3. Kroesje met aanv. 1015 m.gr. hartspier, gedurende 2
uur geklopt hebbend op gemiddeld 100 m.gr, KCl per
L,, benevens adrenaline 1 :2 000 000, bevat 1,54 m.gr.
kalium, of per gram hartspier, 1,52 m.gr. kalium.

De sensibiliseerende werking van het adrenaline blijkt dus
niet te bestaan in het in sterker mate vasthouden van het
kalium. Dit wordt integendeel uit het hart uitgespoeld in min-
stens even sterke mate als zulks het geval zou zijn bij door-
stroomen met dezelfde kaliumdosis zonder adrenaline (verge-
lijk hoofdstuk III).

Uraangehalte van harten, wanneer adrenaline is toegevoegd.

Op dezelfde wijze als bij kalium werd door mij ook bij uraan
de mate van sensibiliseeren door adrenaline bepaald. Bij 16
harten was de minimum dosis uraan, waarbij regelmatige
hartswerking optrad, gemiddeld 20 m.gr. uranylnitraat per L.
Bij 15 harten, van dezelfde zending afkomstig, werd adrenaline
1 :2 000 000 aan de uraanhoudende Ringer toegevoegd en nu
bleek, dat gemiddeld 10 m.gr. uranylnitraat per L, reeds vol-

-ocr page 68-

doende was, om een goede, regelmatige hartswerking te krij-
gen. Door toevoeging van adrenaline kan dus de uraandosis
eveneens met 50
Jo verlaagd worden.

Op uraan met adrenaline vertoonden de meeste harten nog
een duidelijke positief inotrope werking, vergeleken met de
dubbele hoeveelheid uraan zonder adrenaline. De frequentie
was in deze twee gevallen meestal gelijk. Als regel trad op
uraan met adrenaline ook wel een tonusverhooging op, maar
deze was geringer, dan op de hoogere uraandosis zonder
adrenaline.

Bij een drietal proefreeksen werd de hoeveelheid uraan m
de asch bepaald. De dosis van het adrenaline was steeds
1 : 2 000 000, De uitkomsten zijn:

4, Kroesje met aanv. 1225 m,gr. hartspier, gedurende
gemiddeld 70 min, geklopt hebbend op gemiddeld 10
m,gr. uranylnitraat ,per L, adrenaline, bevat 0,025
m,gr, uraan, of per gram hartspier na 1 uur kloppen

0,017 m,gr, uraan,

5, Kroesje met aanv, 1 gram hartspier, gedurende 30 mm,
geklopt hebbend op gemiddeld 10 m.gr, uranylnitraat
per L, adrenaline, bevat 0,010 m,gr, uraan,

6, Kroesje met aanv, 980 m,gr, hartspier, gedurende 30
min, geklopt hebbend op gemiddeld 10 m,gr, uranyl-
nitraat per L, adrenaline, bevat 0,012 m.gr. uraan, of
per gram hartspier 0,012 m,gr, uraan.

Het gemiddelde van proef 5 en 6 is 0,011 m,gr. uraan per

gram hartspier. ..........,

In onderstaande tabel zijn ter vergelijkmg ook de cijfers uit
hoofdstuk IV gegeven. De hoeveelheid uraan per gram hart-
spier is uitgedrukt in 1 X 10-» m,gr.

toename

door
adrenaline

IV\'L
llH

Geklopt:

<

op 20 m.gr.
uranylnitraat

per L.

op 10 m.gr.

uranylnitraat

per L. adre-
naline

min.

7
13

1

i 11

i

te verwachten
op 10 m.gr.
uranylnitraat
per L. zonder
adrenaline

3H
6H

-ocr page 69-

Door toevoeging van adrenaline blijkt dus het uraan in
veel sterker mate te zijn vastgehouden door de hartspier,
dan dit het geval zou zijn zonder adrenaline. Of dit, zooals
door
A. M. Streef bij de werking van fluoresceine en eosine
aangenomen wordt (zie blz, 47), komt, doordat uraan nu in
sterker mate geadsorbeerd wordt, is niet met zekerheid te
zeggen. Wel wijzen de cijfers uit de laatste kolom in deze
richting.

De uitkomsten van de in dit hoofdstuk besproken proeven
maken het echter wel begrijpelijk, waarom adrenaline een
evenwicht duidelijk verschuift naar den uraankant, niet-
tegenstaande het feit, dat het voor kalium zoowel als voor
uraan ongeveer even sterk sensibiliseert.

HOOFDSTUK XL.
Sensibilisatoren II.

Histamine.

In het waterige extract van secale cornutum komt o.a.
ook voor het ^^-imidazol-aethylamine of histamine. Deze stof
is het eerst afgezonderd en beschreven door Barger en
Dale 1). Histamine geeft contractie van gladde spieren, voor-
al van de uterus. Verder werd reeds door de ontdekkers
vastgesteld, dat het een vaatverwijdende en bloeddruk-
verlagende werking heeft.

Door W. Einis2) werd de werking van histamine op het
kikkerhart nagegaan. Hij werkte met de canule volgens
Straub. Toevoeging van histamine 1 : 100 000 gaf frequentie-
vermindering en een geringe versterking der contracties.
Concentraties van 1 : 10 000 en hooger gaven periodieke hart-
stilstand en groepenvorming.

Histamine verschuift een kalium-uraanevenwicht en wel

1) Barger and Dale, Journal of Physiol., Bd, 40. 1910,

2) W. Einis, Biochcm. Zeitschr,, 1913, Bd. 52, S. 96.

-ocr page 70-

naar den nraankant, Halbertsma 1) vond, bij zijn onderzoek
betreffende den invloed van radioactieve stoffen en hor-
monen op de vasomotorische prikkelbaarheid, een dergelijke
verschuiving bij evenwichtsmengsels. Mes 2) vond bij het be-
studeeren van de automatische bewegingen van het kikker-
rectum, dat, wanneer hij de bewegingen op een evenwichts-
mengsel tot stilstand gebracht had, door toevoegen van his-
tamine een fraai herleven optrad.

Door mij werd in de eerste plaats de mate van sensibili-
satie bij kalium en uraan bepaald. Verder werd de invloed
van histamine op de hoeveelheid kalium en uraan in de asch
nagegaan. Het door mij gebruikte praeparaat was Ergamine
van Burroughs Wellcome & Co.

Kaliumgehalte van harten, wanneer histamine is toegevoegd.

Op soortgelijke wijze als bij adrenaline werd bij histamine
nagegaan in welke mate het voor kalium sensibiliseert. De
beste werking kreeg ik bij toevoeging van 2—3 m,gr, erga-
mine per L, De minimumdosis kalium, waarop een aantal
harten een uur lang regelmatig bleven kloppen bij toevoeging
van histamine, was gemiddeld 150 m,gr, KCl per L, Harten
van dezelfde zending hadden zonder deze toevoeging ge-
middeld 200 m.gr. KCl per L, noodig. Histamine sensibiliseert
dus duidelijk voor kalium en wel ongeveer 25 Bij een
aantal harten werd nu achtereenvolgens de minimumdosis
kalium met en zonder histamine bepaald. Daarbij traden
groote individueele verschillen aan den dag. Het maximum
van sensibilisatie bedroeg 50 %, het minimum 10 %; het ge-
middelde was ook ongeveer 25 %.

In de door mij gebruikte doseering gaf histamine in den
regel geen tonotrope werking; slechts enkele malen trad
eenige tonusverhooging op. Ook de inotrope werking was
meestal weinig uitgesproken en slechts enkele keeren duide-
lijk positief,,

1) K, T, A. Halbertsma, Dissertatie. Utrecht, 1922.
21 L. Mes, Dissertatie. Utrecht, 1926.

-ocr page 71-

Op de gebruikelijke wijze werd het kaliumgehalte in de
asch bepaald. Het resultaat hiervan is:

1. Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende 1 uur
geklopt hebbend op gemiddeld 150 m.gr, KCl en 2—3
ra,gr. ergamine per L,, bevat 1,79 m,gr, kalium,

2. Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende 1 uur
geklopt hebbend op 150 m.gr. KCl per L, zonder hista-
mine (de harten klopten hierop minder goed; de mees-
ten vertoonden groepen), bevat 1,73 m.gr, kalium.

In beide gevallen is ruim 10 % van het kalium uit de hart-
spier uitgespoeld. Evenmin als in tegenwoordigheid van
adrenaline wordt het kalium dus in tegenwoordigheid van
histamine door de hartspier vastgehouden, indien de do-
seering van het kalium gebleven is beneden de optimale do-
seering zonder sensibilisator.

Uraangehalte van harten, wanneer histamine is toegevoegd.

Ook voor uraan werd de sensibiliseerende werking be-
paald. Bij een aantal harten bleek, dat zij regelmatig werk-
ten op gemiddeld 15 m.gr. uranylnitraat en 2—3 m,gr. erga-
mine per L. als minimum. Een andere groep harten van
dezelfde zending had in minimo gemiddeld 20 m.gr. uranyl-
nitraat per L, zonder histamine noodig om regelmatig tc
blijven kloppen. De sensibiliseerende werking bedroeg dus,
evenals voor kalium, ongeveer 25 %.

De chronotrope en inotrope werking van 15 m.gr, uranyl-
nitraat per L, met histamine is ongeveer gelijk aan die van
20 m,gr. uranylnitraat alleen, maar de tonusverhooging is in
het eerste geval wat geringer dan in het tweede.

Ook de hoeveelheid uraan, die in de harten achtergebleven
was, werd bepaald:

3. Kroesje met aanv. 1015 m,gr. hartspier, gedurende 30
min. geklopt hebbend op gemiddeld 15 m,gr. uranyl-
nitraat en 2—3 m.gr. ergamine per L,, bevat 0,009 m,gr,
uraan.

-ocr page 72-

Een vergelijking tusschen adrenaline en histamine onderling
laat zich treffen, wanneer men onderstaande tabel beschouwt.

Per gram hartspier wordt gevonden na

30 min, kloppen

op een dosis van:

20

m.gr, uranylnitraat per L,

0,007 m.gr, uraan.

15

„ „ „ „ histamine

0,009 „

10

„ » adrenaline

0,011 „

Evenals bij adrenaline vinden we ook hier, dat het uraan
in tegenwoordigheid van histamine door de hartspier in ster-
ker mate wordt vastgehouden. Daar de sensibilisatie door
histamine voor kalium en uraan ongeveer gelijk is, moet
naar mijn meening, evenals bij adrenaline, in deze ophooping
de oorzaak gezocht worden voor de verschuiving van het
evenwicht naar den uraankant.

HOOFDSTUK XIL
Sensibilisatoren UI.
Choline.

Op de sensibiliseerende werking van choline werd in 1920
door H. Zwaardemaker 1) de aandacht gevestigd. Hij wees
daarbij tevens op het belang dezer eigenschap, daar choline,
evenals adrenaline, in het menschelijk lichaam voorkomt.

Door choline wordt, evenals door adrenaline en histamine,
een evenwicht verschoven, nu echter naar de /?-zijde: er
moet uraan of een andere a-straler toegevoegd worden, om
het hart opnieuw tot stilstand te brengen. Ook door Bakker 2)
werd bij het bestudeeren van de automatische bewegingen
van den oesophagus een duidelijke sensibilisatie voor kalitun
door choline gevonden. Mes 3) vond bij zijn proeven betref-

1) H. Zwaardemakcr, Verslag Kon, Akad. v, Wetensch,, Amsterdam.
25-IX-1920,

2) B, Bakker,\' Dissertatie, Utrecht, 1924,

3) L. Mes, Dissertatie, Utrecht, 1926,

-ocr page 73-

fende de automatie van het rectum, dat choline de op een
evenwichtmengsel verkregen stilstand verbreekt: er volgden
gedurende uren weer fraaie contracties.

Het door mij gebruikte choline-praeparaat was enzytol,
van de „Vereinigte Chemische Werke", Charlottenburg.
Volgens den fabrikant is het een 10 % waterige oplossing
van boorzure choline en is het praeparaat maanden lang
houdbaar,

Kaliumgehalte van harten, wanneer choline is toegevoegd.

De beste werking verkreeg ik bij toevoeging van 0,1—0,3
c,c. enzytol per L, Ringersche vloeistof. Bij toevoeging van
0,5 c,c, werd de hartswerking herhaaldelijk minder goed.

Bij een aantal harten werd eerst de minimumdosis kalium
zonder enzytol bepaald, waarbij regelmatige hartswerking
optrad, en daarna deze bij aanwezigheid van 0,2 c,c, enzytol
per L, De mate van sensibilisatie was zeer verschillend. Bij
enkele harten bedroeg ze nagenoeg niets, bij andere daar-
entegen 20—30 %. Als gemiddelde voor de sensibiliseerende
werking vond ik 15—20 %. Ook bij eenige aalharten werd de
mate van sensibilisatie door choline nagegaan: daar bedroeg
ze 20—25 %,

De invloed van choline op het kaliumgehalte van de hart-
spier werd eveneens op de gebruikelijke wijze nagegaan.
Hierbij werd gevonden:

1. Kroesje met aanv, 1 gram hartspier, gedurende 2 uiu-
geklopt hebbend op gemiddeld 140 m,gr. KCl 0,2 c,c,
enzytol per L,, bevat 2,05 m.gr, kalium.

2, Kroesje met aanv. 1 gram hartspier, gedurende 1 uur
geklopt hebbend op 150 m.gr, KCl per L, zonder en-
zytol (de meeste harten klopten hierop in groepen),
bevat 1,73 m,gr, kalium.

Nagegaan werd ook de invloed van choline op het kalium-
gehalte, wanneer de kaliumdosis in de Ringersche vloeistof
zoo hoog mogelijk genomen werd. Hierbij werd gevonden:

-ocr page 74-

3. Kroesje met 655 m.gr. hartspier, gedurende 1 uur ge-
klopt hebbend op 500 m.gr, KCl 0,3 c.c, enzytol
per L., bevat 1,602 m.gr. kalium, of per gram hart-
spier 2,45 m.gr. kalium.
In tegenstelling met adrenaline en histamine maakt enzy-
tol dus, dat de hartspier het kalium beter vasthoudt. Zelfs
gelukt het op deze wijze het kaliumgehalte op te voeren tot
aanmerkelijk boven 2 m.gr. per gram hartspier,

Uraangehalte van harten, wanneer choline is toegevoegd.
In de eerste plaats werd nagegaan, of choline voor uraan
sensibiliseert. Bij enkele harten meende ik een zeer geringe
sensibilisatie te vinden. Bij verreweg de meesten was echter
dezelfde uraandosis met en zonder enzytol noodig, om de
harten regelmatig te doen kloppen. Een duidelijke sensibili-
satie voor uraan is dus niet gevonden.

Daarna werd nagegaan, of de toevoeging van choline nog
invloed had op de hoeveelheid uraan in de asch.

4. Kroesje met aanv. 900 m.gr. hartspier, gedurende 30
min. geklopt hebbend op gemiddeld 181/2 m.gr. uranyl-
nitraat -l- 0,2 c.c. enzytol per L„ bevat 0,0075 m.gr.
uraan, of per gram hartspier 0,008 m,gr. uraan.

Bij doorstroomen met 20 m.gr. uranylnitraat per L. zonder
enzytol, eveneens gedurende 30 min., had ik per gram hart-
spier gevonden 0,006 en 0,008 m.gr. uraan. De eventueele
vermeerdermg bij choline valt dus binnen de foutengrens.

Het verschuiven van het evenwicht naar de /?-kant is nu
zeer begrijpelijk. Wat het uraan betreft, hebben we noch een
duidelijke
sensibilisatie, noch een duidelijk sterker vast-
houden door de hartspier. Bij het kalium daarentegen is er
eenerzijds een sensibilisatie van 15—20% en anderzijds
wordt het kalium bij toevoeging van enzytol ook beter door
de hartspier vastgehouden.

-ocr page 75-

HOOFDSTUK XIII.

Tijd gedurende welken harten op verschillende
doorstroomingsvloeistoiien blijven kloppen.

Het kwam mij gewenscht voor eenige gegevens te ver-
zamelen omtrent den tijd, gedurende welken harten blijven
kloppen op kaliumlooze Ringer, glucose-vloeistof en Ringer-
sche vloeistof, waarin het kalium door een andere radio-
actieve stof was vervangen. Met groote welwillendheid heeft
Dr. H. Zeehuisen mij hiertoe ook zijn proefverslagen ter hand
gesteld.

A, Kaliumhoudende Ringersche vloeistof.

Wat deze in de door ons gebruikte samenstelling betreft,
gebeurde het, mits de goede dosis kalium genomen werd,
slechts sporadisch, dat een hart daarop niet wilde kloppen.
Wel was het niet altijd gemakkelijk de optimale dosis te
vinden,, In het algemeen kloppen de harten op een te lage
dosis in groepen. Stijgt men met het kalium, dan wordt de
werking regelmatig. De frequentie neemt bij verdere stijging
aanvankelijk nog toe. Komt men boven het optimum, dan
treedt in den regel eerst een negatief chronotrope werking op,
bij een nog verdere stijging gevolgd door een negatief ino-
troop effect. De tonus wordt zeer laag. In een aantal ge-
vallen treedt groepvorming op. Ten slotte volgt stilstand in
diastole, soms kritisch, soms lytisch door het steeds kleiner
worden van de uitslagen l).

B, Kaliumlooze Ringersche vloeistof, welke slechts éénmaal
het hart passeert.

Men moet zorgen voor ruime doorstrooming en zuivere
chemicalien (het kaliumgehalte der vloeistof moet blijven
beneden 0,5 m.gr. per L,), Wanneer men de harten op deze

1) E, Smits, Dissertatie, Utrecht, 1923,

-ocr page 76-

wijze doorstroomt, dan blijven zij gemiddeld niet langer dan
een half uur voortkloppen, In den regel komt het dan tot een
onverwachte, plotselinge stilstand in diastole (kritische stil-
stand). Als teeken van het definitief zijn van de stilstand
werd genomen, dat het hart gedurende 5 min. geen contractie
meer maakte. Ook bij het kloppen op de kaliumvervangers
werd de stilstand blijvend geacht, wanneer het hart in 5 min,
geen contractie meer gemaakt had. Verder is het gewenscht
de ligatuur dicht bij de
atrio-ventriculairgrens te leggen, ten-
einde zooveel mogelijk atrium uit te schakelen (zie blz, 6),
Door verschillende onderzoekers is hetzelfde gemiddelde
gevonden, Clark 1) vond 30 min,, Zeehuisen 2) eveneens. Ik
zelf vond 27 min. Er blijken echter tusschen verschillende
harten groote verschillen te bestaan, waarvoor geen ver-
klaring gevonden is. Alleen is door A, M, Streef 3) gevonden,
dat een lage temperatuur in het werklokaal de gemiddelde

Fig. 6,

STILSTAND OP KALIUMLOOZE
RINGER ZONDER CIRCULATIE.

NA
I-I5MIN.I

16-30. .1

4-3.
37.

31-45 . .1-□ ia-

46-60 „.CZZD \'2.

>60 » .l=J

120.

1) A. J. Clark, Journal of Pharmacol, and experim. Therapeut, 1922,

Vol, XVIII, p, 423,

2) H, Zeehuisen, Ned, Tijdschr, v, Geneesk,, 1926, I, blz, 2123,

3) A, M, Streef, Onderz, Physiol, Laborat, Utrecht, 5e Reeks, Deel
XIX, blz, 1,

-ocr page 77-

duur van kloppen aanmerkelijk verlengt, wat hij toeschrijft
aan tonusverhooging. Het is niet waarschijnlijk, dat de oor-
zaak voor de groote verschillen gelegen is in een iets beter
of iets minder goed praepareeren van het hart. De oorzaak
zou gezocht kimnen worden in een individueel in verschil-
lende mate loslaten van het kalium door de hartspier, of in
een individueel verschillend zijn van het minimum gehalte
aan kalium, waarop een hart nog blijft kloppen. Het is ge-
bleken, dat na 20 min. het kalium slechts zeer langzaam
verder wordt uitgespoeld (zie blz. 19), De laatstgenoemde
factor kan dus aanleiding geven tot groote verschillen in den
duur van het kloppen.

Bij 120 harten was de gemiddelde duur van kloppen 27 min,
(zie fig, 6),

Stilstand na

1—15 min.

43 harten =

36 %.

fp ff

16—30 „

37 ., =

31 %.

tt tl

31-45 „

19 „ =

16 %.

ff ff

46—60

12 „ =

10 %.

ff ff

> 60 „

9 „ =

7 %.

Totaal 120 harten.

Hierbij valt op te merken, dat de eerste groep de grootste
is en dat na 30 min, 67 % van de harten stilstaan.

C. Kaliumlooze Ringersche vloeistof, welke circuleert.

Door Zeehuisen zijn een aantal proeven gedaan met cir-
culatie op de wijze, zooals het eerst is toegepast door Locke
en Rosenheim l) en waarvan Smits in zijn proefschrift (l.c.,
blz. 20) een beschrijving en afbeelding geeft. De vloeistof,
die uit het hart stroomde, werd opgevangen in een trechtertje
en daarna met behulp van een luchtstroom via een verticale

1) F. S. Locke and O. Rosenheim, Journal of Physiol,, 1907, Vol, 36,
p. 205,

-ocr page 78-

buis weer in de toevoerflesch teruggebracht. Op deze wijze
circuleerde een hoeveelheid vloeistof van 300 c.c. door het
hart gedurende den duur van de proef. Daarna werd dezelfde
vloeistof genomen, om door een tweede hart te circuleeren,
vervolgens door een derde, enz. Voor iedere groep van
10 harten werd op deze manier dezelfde 300 c.c, vloeistof
genomen, 20 harten klopten op deze wijze gemiddeld on-
geveer 1 uur (zie fig. 7). Het kaliumgehalte der hartspier was

Fig, 7.

STILSTAND OP KALIUMLOOZE-
MET CIRCULATIE.

NA CTOTAAL GOOCQ
I-I^MIHI 1 2.

16-30, IIZZ3

31-4S«E=3 2.

G,

46-BO,

>60.J ^ ^

20\'.

na afloop gedaald tot ruim 1 m.gr. per gram hartspier (zonder
circulatie is het 1,3 m.gr. op het moment, dat het hart stil
blijft staan),. Het langer en tot een lager kaliumgehalte blijven
kloppen, dan op kaliumlooze Ringer zonder circulatie, is
vermoedelijk toe te schrijven aan het toenemende kalium-
gehalte van de doorstroomingsvloeistof.

Stilstand na 1—15 min.

2 harten =

10 %.

16-30 „

2 „ ==

10 %.

.. 31-45 „

2 =

10 %.

„ 46-60 „

6 „ =

30 %,

„ , > 60 „

8 „ =

40 %.

Totaal 20 harten.

-ocr page 79-

D. Glucose-vloeistof, welke slechts éénmaal het hart passeert.

Noyons en Cousy 1) waren de eersten, die uit de door-
stroomingsvloeistof de zouten geheel weglieten en vervingen
door glucose. Slechts was de toevoeging van een kleine hoe-
veelheid natriumbicarbonaat noodig. De door ons gebruikte
glucose-vloeistof bevatte per L. 35,5 gr, glucose en 0,400 gr.
bicarbon, natric. Hierop klopten 30 harten gemiddeld ongeveer
1 uur (zie fig 8). Het kaliumgehalte der hartspier bleek na
1 uur nog niet duidelijk afgenomen te zijn (2,0 m.gr. per gram).

Fig. 8,

TUD GEDURENDE WELKE HARTEN
KLOPPEN OP
GLUCQSE-QPLOSSING
ZONDER
CIRCULATIE.

I-I5MIN.C
16-30 ,, .C
31-45 „ .C
46-GO
>60 , .C

3.

4.
3.
6.

^ 14.
30.

Stilstand na

1—15 min.

3 harten

10 %.

Il II

16—30 „

4 „

=

13 %.

Il II

31-^5 „

3 „

10 %.

Il ii

46—60 „

6 ,1

=3

20 %.

il ii

> 60 „

14 .1

47 %.

Totaal 30 harten.

1) A, K. Noyons et R, Cousy, Comptes Rend. Soc, de Biol., T. 88, 1923,
p. 620,

R. Cousy, Arch, Intern, de Physiol,, 1923, Vol. 21, p, 90.
C. D, Verryp, Dissertatie, Utrecht, 1925.

-ocr page 80-

E. Glucose-vloeistof, welke circuleert.

Op dezelfde wijze als onder B circuleerde nu de glucose-
vloeistof door de harten en wel telkens 300 c.c. door 10 har-
ten. Op deze wijze klopten 20 harten gemiddeld 41/2 uur (zie
fig, 9). Aan het einde van de proef was het kalitungehalte

Fig. 9.

TUD GEDURENDE-WELKE HARTEN
KLOPPEN OP
CLUCOSE-OPLOSSING
I MEI CIRCULATIE. o.

O.

IB-30,.1 O-

31-45 « .1

46-GO „ .1—"n_ _ 2.

1-2UUR.cz: ^ II-

2-3 - .1-1 2.

3-4 . .1-1 2.

>4 ^ .1 « J-

20

van de hartspier gedaald tot rtum 1 m.gr. per gram, hetzelfde
bedrag als bij de kaUumlooze Ringer, die circuleerde. Echter
was hiertoe nu 41/2 in plaats van 1 uur noodig. De glucose-
oplossing schijnt dus het uitspoelen van het kalium aan-
merkelijk te vertragen. Hiermede is tevens te verklaren,
waarom harten op glucose-vloeistof zooveel langer blijven
kloppen, dan op kaliumlooze Ringersche vloeistof.

Stilstand na 1—60 min.

2 harten

=

10 %.

„ 1—2 uur

11

=

55 %.

f 1 \'»

fl It 2^-3 M

2 „

=5

10 %.

3—4 fl

2 „

=3

10 %,

>1 1. > 4 „

3 „

=

15 %.

t

Totaal 20 harten.

-ocr page 81-

F, Uraanhoudende Ringersche vloeistof.

Door mij werd gewerkt met een bepaalde uraandosis voor
iedere groep harten. Hiervoor werd het gemiddelde genomen
van de bij eenige kikkers van dezelfde zending gevonden
optimale doses. Een derde gedeelte van de harten had eerst
stilgestaan op kaliumlooze Ringer, om daarna op uraan weer
te beginnen. De tijden van deze groep zijn wat ongunstiger,
dan van de rest. De gemiddelde tijd van 46 harten was 35 min.
Zie fig, 10. 16 harten klopten, na stilstand op kaliumlooze
Ringer, gemiddeld 25 min, op Uraanringer.

Fig. 10.

TUD GEDURENDE WELKEN HARTEN
KLOPPEN OP EEN
MIDDELMATIGE URAANDOSIS

5.
20.
I I ,
3 .

46 .

I-I5MIN.
16-30 „ .
31-45 „ ,
46-eO „
>60.,

Stilstand na 1—15 min.

5 harten

11 %.

„ 16—30 „

20 „

43 %.

31-45 „

11

=a

24 %.

.. 46-60 „

3

7 %.

> 60 „

7

=

15 %.

1

Totaal 46 harten.

Door Zeehuisen is bij een aantal harten zeer nauwkeurig
de optimale uraandosis onderzocht. Hiervoor wordt, even-
als bij kalium, die dosis genomen, waarop het hart met de
grootste frequentie en de grootste uitslagen klopt. Op deze
wijze gelukt het de harten heel veel langer te laten kloppen
(zie fig. 11). 40 harten klopten gemiddeld ruim 9 uur, terwijl
5 (= 121/2 %) langer klopten dan 24 uur.

-ocr page 82-

Fig, 11,

TUD GEDURENDE WELKEN HARTEN
KLOPPEN OP EEN
OPTIMALE URAANDOSIS.

(♦ 20 M.GR. URANYLNITRAAT PER L)

< \'/2UUR.
\'/2-1 . ,
1-2 . ,

2-3 .

3-6 .
6-12 .

12-24 .
>

I.

5.
11 .

6.
3.
i ,
6 ,

C

. c

O

ü 0

Stilstand

binnen % uur

1 hart(en)

= %.

II

na y^—l

11

5

II

= %.

II

1—2

II

11

II

= 2iy2\\ %.

II

2—3

II

6

II

= 15 %.

II

3—6

II

3

II

%.

II

6—12

II

1

II

= 2H %.

ft

12—24

II

8

II

= 20 %.

,1

> 24

II

5

ff

= 12J^ %.

Totaal

40 harten.

Door Clark (1. c.) werd gevonden, dat de harten op kalium-
looze Ringer en op Uraanringer gemiddeld even gauw stil
stonden. Alle harten werden echter met dezelfde uraandosis
doorstroomd. Bij mij waren op deze wijze de tijden bij Uraan-
ringer reeds gimstiger, dan op kaliumlooze Ringer, Op uraan
was de gemiddelde tijd 35 min, en de derde groep grooter
dan de eerste. Op kaliumlooze Ringer was de gemiddelde tijd
27 min, en de derde groep kleiner dan de eerste. Hoewel het
verschil niet groot is, kan men het toch niet toeschrijven aan
een minder vlug uitspoelen van het kalium uit het hart, wanneer

-ocr page 83-

met Uraanringer in plaats van met kaliimilooze Ringer door-
stroomd wordt. Op blz, 24 is reeds vermeld, dat in beide
gevallen het kalium in gelijke mate wordt uitgespoeld. Zoodra
men de dosis uraan optimaal neemt, worden de resultaten nog
veel gunstiger (zie fig, 11). Dan krijgt men tijden, die slechts
weinig onder doen voor die bij kalium.

G. Thoriumhoudende Ringersche vloeistof.

Hierbij werd eveneens voor alle harten van een bepaalde
groep dezelfde dosis gebruikt. De helft van de harten hebben
eerst stilgestaan op kaliumlooze Ringer, waardoor de tijden
eenigszins in ongunstigen zin zijn beïnvloed.

Stilstand

na

1—15 min.

26 harten =a

23 %.

II

II

16-30 „

55 „

49 %.

II

II

31-45 „

17 II

15 %.

II

II

46-60 „

7 11 =

6 %.

II

II

> 60 „

8 11 =

7 %.

Totaal 113 harten.

H, loniumhoudende Ringersche vloeistof.
Ook hier werd voor eenzelfde groep harten steeds de-
zelfde dosis ionium gebruikt.

Stilstand

na

1—15 min.

9 harten =

19 %.

II

II

16-30 „

14 1, =

30 %.

II

II

31-60 „

14 „ =

30 %.

II

II

> 60 „

10 „ =

21 %.

Totaal 47 harten.

I, Radiumhoudende Ringersche vloeistof.
Hier werd eveneens voor dezelfde groep harten dezelfde
dosis radium gebruikt.

-ocr page 84-

Stilstand na 1—15 min.

12 harten

= 27 %.

M 16—30 „

14

= 32 %.

„ 31-45 „

3 „

= 7 %,

„ 46-60 „

8 „

18 %.

> 60 „

7 „

= 16 %.

Totaal 44 harten.

Bij het gebruilc van uniforme doses krijgen we dus bij ver-
schillende kalimnvervangers ongeveer gelijke resultaten, wat
den duur van het kloppen betreft. Wil men langduriger klop-
pen krijgen, dan is het noodzakelijk de optimale dosis te
bepalen. De harten blijven dan uren lang kloppen.

HOOFDSTUK XIV.

Paradoxa.

Wanneer men een hart eerst laat kloppen op een Ringer-
sche vloeistof met een /J-straler en men gaat dan over op
een vloeistof met een a -straler, of omgekeerd, dan zal hier-
bij herhaaldelijk een paradoxon optreden, d,w,z, een stilstand
van het hart gedurende een wisselende tijd, waarna het op
de nieuwe vloeistof weer regelmatig doorklopt (zie blz, 3).
Het paradoxon is gekenmerkt door het plotselinge begin,
bijna onmiddellijk na de vloeistofwisseling. Het hart staat
dan in diastole stil gedurende een tijd, die wisselt tusschen
10 sec,, en 13 min. Wanneer het hart daarna opnieuw begint
te kloppen, dan hebben de contracties dadelijk weer de nor-
male grootte. Soms komen er eerst nog eenige groepen, maar
meestal is de hartswerking onmiddellijk weer regelmatig.

Lang niet altijd treedt een paradoxon op. De kans, om bij
de vloeistofwisselingen paradoxa te krijgen, wordt grooter
bij het gebruik van optimale doses der radioactieve stoffen.
Herhaaldelijk slaagt men er dan ook in, om, wanneer één of
beide overgangen zonder paradoxon verloopt, dit te voor-

-ocr page 85-

schijn te doen komen door wijziging van de dosis der stof,
welke het hart met de geringste frequentie deed kloppen. Een
grootere frequentie daarna op de vloeistof, waarvan het radio-
actieve bestanddeel gewijzigd is, geeft dan het bewijs, dat
men nu dichter bij het optimum gekomen is.

Door mij werd bij mijn proeven gebruik gemaakt van doses,
die, hoewel niet optimaal gekozen, toch in de buurt van het
optimum lagen. Bij het nagaan van de frequentie, waarin
paradoxa optraden, vond ik:

Bij den overgang van kalium naar uraan, thorium of radium
67 maal wel en 81 maal geen paradoxon.

Bij den overgang van uraan, thorium of radium naar kalium
28 maal wel en 16 maal geen paradoxon,

In totaal 95 maal wel en 97 maal geen paradoxon. Dit trad
dus in bijna 50 % der gevallen op.

Door van Dishoeck werd eveneens gevonden, dat para-
doxa bij den overgang van kalium naar uraan of omgekeerd
in 50 % der gevallen optraden. Odinot vond 40 %. Veel hangt
ook af van het jaargetijde. In den winter komen paradoxa
het meeste voor; in den zomer zijn zij moeilijker te krijgen.
Wanneer geen paradoxa optreden, dan kan men ze, be-
halve door wijziging in de dosis van
ß- of «-straler, herhaal-
delijk ook krijgen, door eenige uren te wachten, terwijl het
hart ondertusschen doorstroomd wordt. Hiertegenover staat,
dat paradoxa tijdelijk weer tot verdwijning zijn te brengen
door toevoeging van adrenaline (1 : 1 000000) aan beide vloei-
stoffen 1). De werking der adrenaline kan daarbij beschouwd
worden als een verlevendiging der automatie, waardoor het
bij den overgang van de eene vloeistof naar de andere minder
gemakkelijk komt tot een tijdelijk onderbreken der auto-
matie, Voor het optreden van paradoxa zou een zekere tor-
piditeit van het hart noodig zijn. Het in den aanvang van de
doorstrooming vaak afwezig zijn der paradoxa wordt door
Zwaardemaker toegeschreven aan het in het hart aanwezig

1) H. Zwaardemaker, Ergebnisse der Physiol., 1925, Bd, XXIV, S, 166,

-ocr page 86-

zijn van adrenaline-achtige hormonen; indien deze na eenigen
tijd uitgespoeld zijn, treden v^rel paradoxa op. Het zeldzaam
zijn van paradoxa in den zomer kan ook toegeschreven wor-
den aan het dan zooveel levendiger zijn der automatie.
Bakker 1) vond bij zijn proeven met de kikkeroesophagus, dat
paradoxa hier pas optreden na langdurig doorstroomen met
kaliumlooze Ringer, waardoor de automatie zeer verzwakt
wordt.

Indien men het begrip torpiditeit omgaan wil, dan kan men
de verklaring van den invloed van adrenaline op het op-
treden van paradoxa zoeken in het sensibiliseeren van het
orgaan voor de werking van kalium en uraan, waardoor de
doses ver boven het optimum gekomen zijn (zie hoofdstuk X),
In overeenstemming met deze opvatting is, dat ik bij den
overgang van 200 m,gr, KCl per L. naar 10 m,gr, uranylnitraat
per L, adrenaline, wat ongeveer overeenkomt met de op-
timale dosis uraan zonder adrenaline, 7 maal wel en 8 maal
geen paradox kreeg. Bij den overgang van 200 m,gr, KCl per
L. naar 15 m,gr. uranylnitraat per L, -}- histamine, eveneens
overeenkomend met de optimale uraandosis zonder sensibili-
sator, trad 5 maal wel en 5 maal geen paradox op, In totaal
dus 12 maal wel en 13 maal niet, of weer in bijna 50 % der
gevallen een paradoxon, evenals bij de ongeveer optimale
uraandosis zonder sensibilisator.

Behalve bij den overgang van kalium naar uraan, enz,, of
omgekeerd, treden paradoxale stilstanden ook op bij den
overgang van een hooge naar een lage kaliumdosis, van
kaliumhoudende naar kaliumlooze Ringer of van Ringer van
20° C, naar Ringer van 37° C, (boven 27° is veel zuurstof
noodig); in al deze gevallen zoowel bij den overgang in ge-
noemde als in omgekeerde volgorde. Op deze paradoxa werd
het eerst door Libbrecht 2) de aandacht gevestigd. Hij brengt
de eerste twee groepen in verband met de gestoorde balan-
ceering, Door gelijktijdige verandering van de calciumdosis

1) B, Bakker, Dissertatie. Utrecht, 1924,

2) W. Libbrecht, Arch, Internat, de Physiol., 1921, VoL XVI, p. 448.

-ocr page 87-

zouden de paradoxa achterwege blijven. Voor de derde groep
geeft hij geen verklaring.

Door Witanowski 1) wordt aan het pseudo-antagonisme
natrium-kalium een groote invloed toegekend op het op-
treden van paradoxa. Verlaging van het natriumgehalte doet
de neiging tot paradoxa verdwijnen. Dit werd door mij be-
vestigd, Nadat het natriumgehalte van de Ringersche vloei-
stof verlaagd was tot 0,3 %, trad bij den overgang van kalium-
houdende naar kaliumlooze Ringer slechts éénmaal wel een
paradoxen op tegen 16 maal niet,

Odinot ging het optreden van paradoxa na bij den over-
gang van vloeistof met veel kalium naar die met weinig
kalium en omgekeerd; eveneens van kaliumhoudende naar
kaliumlooze Ringer en omgekeerd en ten slotte ook van
vloeistof met hooge osmotische druk naar een met lage os-
motische druk en omgekeerd, In 40 % der gevallen vond hij
een paradoxen, dus evenveel als door hem bij de overgangen
tusschen kalium en uraan gevonden waren..

Door mij werd nagegaan het aantal paradoxa, dat optrad
bij de overgangen tusschen kaliumhoudende en kaliumlooze
Ringer.

Bij den overgang van kaliumhoudende naar kaliumlooze
Ringer trad 22 maal wel en 25 maal geen paradoxen op.

Bij den overgang van kaliumlooze naar kaliumhoudende
Ringer trad 20 maal wel en 24 maal geen paradoxon op.

In totaal dus 42 maal wel en 49 maal niet, of in ruim 46 %
de gevallen van paradoxon.

Tot dezelfde groep paradoxa zou men kunnen rekenen die,
welke optreden, wanneer men een hart, dat klopt op een
lage uraandosis, brengt op dezelfde uraandosis, waaraan
adrenaline is toegevoegd, aangezien men op deze wijze de
hoeveelheid uraan als het ware verdubbelt. Bij dezen over-
gang kreeg ik in 10 gevallen 4 maal een paradoxon, of in 40%.
Tusschen de radioactieve paradoxa, die men ook qualita-

1) W, R, Witanowski, Pflügers Archiv. 1926.

-ocr page 88-

tieve zou kunnen noemen, en de niet-radioactieve of quan-
titatieve paradoxa is groote overeenkomst. Het verschijnsel
zelf (plotseling begin en einde, stilstand in diastole) is in beide
gevallen gelijk. Ook de gemiddelde latente periode en de ge-
middelde duur vertoonen overeenkomst. De frequentie,
waarin zij optreden, is bij beide groepen vrijwel even groot.
Zoo zou men de neiging krijgen de radioactieve paradoxa
gelijk te stellen aan de andere en toe te schrijven aan den
overgang van een vloeistof met kalium naar een zonder, dus
een storing in de balanceering. Daarbij wordt dan de a-straler
zelf geheel buiten beschouwing gelaten. Hiertegenover staat
in de eerste plaats de groote invloed van de doseering
van de «-straler. Daarnaast komen de proeven, waarbij de
storing in de balanceering voorkomen werd door de toe-
voeging van volkomen gezuiverd caesium. Van Dishoeck
kreeg, nadat hij aan het uraan nog gezuiverd (dus niet radio-
actief) caesium toegevoegd had, paradoxa in 33 % der ge-
vallen, Ik zelf kreeg onder deze omstandigheden 9 maal wel
en 8 maal geen paradoxon. Dus ook hier, ondanks behouden
balanceering, een percentage paradoxa, dat ongeveer overeen-
komt met de andere cijfers. Ik meen dus wel bij de radio-
actieve paradoxa de oorzaak te moeten zoeken in de plotse-
linge wisseling van radioactief bestanddeel, tegenover een
plotselinge storing der balanceering bij de niet-radioactieve
paradoxa.

Van het grootste belang is in beide gevallen het plotselinge
der wisselingen. Ook Witanowski (l.c,) zegt, dat bij de over-
gangen tusschen kaliumhoudende en kaliumlooze Ringer geen
paradoxa optreden, indien de wisseling zoo langzaam plaats
heeft, dat kalium van of naar de oppervlakte diffundeeren
kan. Bij mijn proeven met schildpadden heb ik hierop reeds
gewezen (zie blz, 30),

Ten slotte heb ik nagegaan de gemiddelde duur van de
latente periode en van het paradoxon zelf. Bij den overgang
van kalium naar uraan bedroeg de duur van de latente peri-
ode gemiddeld 36 sec., terwijl de stilstand zelf gemiddeld

-ocr page 89-

1 min. 44 sec. bedroeg. Bij den overgang van uraan naar
kalium duurde de latente periode gemiddeld 48 sec. en het
paradoxon zelf gemiddeld 2 min, 15 sec. Beide tijden zijn bij
den overgang van kalium naar uraan korter, dan bij den
omgekeerden overgang. Dit zou daaraan toegeschreven kun-
nen worden, dat het uraan gemakkelijker geadsorbeerd zou
worden dan het kalium en, indien het geadsorbeerd is, moei-
lijker weer loslaat,

HOOFDSTUK XV,

Corpusculo-aequivalentie o! radio-aequivalentic.

De vervanging van het kalium in de Ringersche vloeistof
door andere radioactieve stoffen geschiedde na tastend zoeken
aanvankelijk volgens empirische gegevens, die op coi^usculo-
aequivalentie schenen te wijzen, d, w, z, de hoeveelheid radio-
actief bestanddeel moest zoo gekozen worden, dat het aanUl
uitgezonden deeltjes, onverschillig of dit
ß- of «-deeltjes
waren, per tijdseenheid in iedere doorstroomingsvloeistof

ongeveer gelijk was.

Al spoedig werd echter gevonden, dat er tusschen de ß- en
«-stralers een tegenstelling bestaat: paradaxon, evenwichten.
Terwijl ieder op zich zelf in staat is de automatie te onder-
houden, heffen ze te samen gebracht eikaars werking op. Dit
is moeilijk te verklaren, indien men zich voorstelt, dat de
automatie in stand wordt gehouden door de telkens herhaalde
stooten, toegebracht door de uitgezonden/?- of cc-deeltjes,
In verband met het bovenstaande werd door Zwaardemaker
verondersteld, dat men niet moet rekenen met het aantal uit-
gezonden deeltjes, maar met hun kinetische energie, Oogen-
schijnlijk is dit in strijd met de proefondervindelijk juist ge-
bleken doseering in de Ringersche vloeistof. Een hart, waarvan
de optimale kaliumdosis 250 m,gr, KCl per L, bedraagt, heeft
ongeveer 20 m,gr. uranylnitraat per L, noodig, Het aantal uit-
gezonden deeltjes bij deze hoeveelheden bedraagt per L, en
per sec, ongeveer 268 bij het kalium en 284 bij het uraan.

-ocr page 90-

terwijl de energie van de straling dan ongeveer bedraagt
7,37
X lO-t^ Erg bij het kalium en 185 X 10-« Erg bij het
uraan. Het aantal uitgezonden deeltjes is in beide gevallen
dus ongeveer gelijk, terwijl de hoeveelheid energie aan-
merkelijk verschilt.

Aan de hand van de gegevens van de vorige hoofdstukken
is het mogelijk ongeveer te berekenen het aantal deeltjes en
de hoeveelheid energie der straling, uitgaande van het kali-
um, terwijl het hart nog op kaliumhoudende Ringer klopt.
Verder kunnen we ook berekenen het aantal uitgezonden
deeltjes en de energie der straling, uitgaande van het in het
hart aanwezige uraan op het oogenblik, dat na een parado-
xalen stilstand bij den overgang van kalium naar uraan het
hart weer begint te kloppen, resp, wanneer na stilstand op
kaliumlooze Ringer weer herstel optreedt op uraanhoudende
Ringer. Bij mijn proeven was dit laatste gemiddeld na 10 min,
het geval, We nemen voor de berekening een hart van 100
m,gr. De hoeveelheid Ringersche vloeistof in een hart van
die grootte ktmnen we tijdens de diastole stellen op gemid-
deld 75 m,gr. De hoeveelheid kalium bedraagt dan, tijdens
doorstroomen met 250 m.gr- KCl per L,, 0,20 m,gr. in de hart-
spier en 0,01 m,gr. in dc vloeistof; in totaal is er dus 0,21 m,gr.
kalium in zoo\'n hart. De hoeveelheid uraan in de hartspier
aan het eind van het paradoxon (gemiddeld 2% min, na de
vloeistofwisseling) bedraagt 1
X 10-^^ m,gr, en die in 75 m.gr.
vloeistof, indien de dosis in de doorstroomingsvloeistof 20
m.gr, uranylnitraat per L, bedraagt, is 9
X 10—^ m,gr. Te
samen dus 1
X 10—^ m,gr, uraan. Bij herstel is de hoeveel-
heid uraan aanvankelijk te stellen op 1,3
X 10—® m.gr, in
hartspier en vloeistof samen. De groote moeilijkheid is, dat
we niet weten welk deel van de in de vloeistof uitgezonden
deeltjes nog werkzaam is. Wij zullen voorloopig niet anders
kunnen doen, dan de hoeveelheden in de spier en in de vloei-
stof samen te tellen, al is het ook waarschijnlijk, dat de
atomen in de spier en de geadsorbeerde atomen een grooteren
invloed uitoefenen, dan de atomen in de vloeistof.

-ocr page 91-

Volgen we dezen weg, dan blijkt het volgende. Zoolang het
hart nog op kalium klopt, bedraagt het aantal uitgezonden
/5-deeltjes ongeveer 42 X 10-^ per sec. met een energie van
1,2 X 10-\'^ Erg, Door het uraan worden aan het einde van
het paradoxon 2,37 X 10-^ a-deeltjes uitgezonden met een
energie van 1,5 X 10-^ Erg, Wanneer het hart eerst stü-
gestaan heeft op kaliumlooze Ringer en er treedt dan op
uraanhoudende Ringer herstel op, dan bedraagt het aantal
«-deeltjes, dat uitgezonden wordt door het uraan, ongeveer
3,1 X 10—- en de energie hiervan 2,0 X 10--\'^ Erg,

\' Deze cijfers pleiten er dus sterk voor, dat men niet moet
letten op het aantal uitgezonden deeltjes, maar op de energie
der straling, dus geen
corpusculo-aequivalentie, maar radio-
aequivalentie. Terwijl het aantal deeltjes van het kalium veel
grooter is, dan van het zich binnen het hart bevindende uraan,
is de energie der straling bij het uraan slechts weinig hooger,
dan bij het kalium,. Bovendien zal in werkelijkheid een deel
der «-stralen uit de vloeistof vermoedelijk wel onwerkzaam
blijven. Dus
aequi-radioactiviteit.

Het kaliumgehalte in de Ringersche vloeistof is schijnbaar
in strijd met deze opvatting. Echter is bij doorstroommg met
kaliumhoudende Ringer de hoeveelheid kalium in het hart
zelf veel grooter, dan die van de in het hart aanwezige vloei-
stof terwijl bij het kloppen op de uraanhoudende Ringer jmst
de hoeveelheid radioactieve stof in de in het hart aanwezige
vloeistof de grootste is. Voor de «-stralers geldt dus ook bij
de samenstelling van de Ringersche vloeistof wel de radio-
aequivalentie, terwijl men bij de /?-stralers te maken heeft
met het groote depot van stralende substantie in het hart, dat
door de vloeistof slechts op peil gehouden behoeft te worden,
Dat dit depót werkelijk in staat is de automatie te onder-
houden, blijkt bij het doorstroomen met kaliumlooze Rmger
of glucose-vloeistof, waarop het hart door blijft kloppen,
zoolang niet meer dan een derde deel van het kalium uit-
gespoeld is.

-ocr page 92-

HOOFDSTUK XVI.

Feitelijke uitkomsten,

I. Met de methode Kramer—Tisdall is het mogelijk de
kleme physiologische hoeveelheden kalium zeer
nauwkeurig te bepalen, terwijl met den quadrant-
electrometer de zeer kleine hoeveelheden van de
overige radioactieve stoffen, die in aanmerking
komen, nog met redelijke nauwkeurigheid gemeten
kunnen worden,

II. Het kaliumgehalte van de niet doorstroomde hart-

■ spier van de kikvorsch bedraagt 2 m.gr. per gram

spier.

III. Bij doorstroomen met Ringersche vloeistof, welke
een optimale of hoogere dosis kalium bevat, blijft
onder de gebruikelijke proefvoorwaarden het ka-
liumgehalte der hartspier volkomen constant.

IV. Onder afwijkende omstandigheden, zooals sterk ver-
hoogd calciumgehalte of toevoeging van choline,
beide bij een maximale kaliumdosis in de vloeistof,
is het mogelijk het kaliumgehalte der hartspier op te
voeren tot aanmerkelijk boven 2 m,gr. per gram
spier.

V. Bij doorstroomen met een Ringersche vloeistof, die
mmder kalium bevat dan de optimale dosis voor dat
hart bedraagt, wordt kalium uit het hart uitgespoeld
en wel des te vlugger, naarmate het kaliumgehalte
in de Ringersche vloeistof lager is.

VI, Bij doorstroomen met kaliumlooze Ringer is na on-
geveer een half uur een derde gedeelte van het totale
kaliumgehalte van de hartspier uitgespoeld; op dat

-ocr page 93-

oogenblik staat het hart stil. Bij nog langere door-
strooming vermindert het kaliumgehalte verder
slechts uiterst langzaam. Na 6 uur is het gedaald tot
1 m,gr, per gram hartspier,

VII. Bij vermindering van het natriumgehalte in de Rin-
gersche vloeistof tot 0,3 % gaat het uitspoelen van
het kalium uit het hart langzamer en blijft het hart
doorkloppen tot een iets lager kaliumgehalte van de
hartspier, alvorens stilstand optreedt. Wordt de
doorstrooming nog langer voortgezet, dan nadert ook
hier het kaliumgehalte ten slotte tot 1 m,gr. per
gram spier.

VUL Terwijl op gewone kaliumlooze Ringersche vloeistof
gemiddeld binnen een half uur stilstand van het hart
optreedt, is dit op de kaliumlooze Ringersche vloei-
stof met 0,3 % NaCl pas het geval na gemiddeld ruim
anderhalf uur.

IX,, Bij doorstroomen met uraanhoudende Ringersche
vloeistof neemt de door het hart vastgehouden hoe-
veelheid uraan bij langer doorstroomen steeds toe en
wel evenredig met den tijd van doorstroomen. Verder
is de hoeveelheid uraan ook nog afhankelijk van de
uraandosis in de Ringersche vloeistof.

X, Indien men het hart doorstroomt met een Ringersche
vloeistof, welke thoriumnitraat of colloidaal thoriimi-
hydroxyde bevat, dan wordt thorium door de hart-
spier vastgehouden. In beide gevallen is de hoeveel-
heid evenredig met den duur der doorstrooming en
met de doseering van het thorium in de vloeistof,
terwijl het geen verschil maakt, of men thorium-
nitraat, dan wel coll, thorium neemt.

-ocr page 94-

XI. Bij doorstroomen met colloidaal ionium is de hoeveel-
heid ionium, die door de hartspier vastgehouden
wordt, ongeveer evenredig met den duur der door-
strooming en de in de Ringersche vloeistof gebruikte
doseering.

XII. De hoeveelheid radium, die bij doorstroomen in de
hartspier achterblijft, is eveneens ongeveer even-
redig met den duur der doorstrooming en de ge-
bruikte doseering.

XIII. Om den invloed van het in de doorstroomingsvloei-
stof aanwezige radioactieve bestanddeel op het
schildpadhart na te kunnen gaan, is het noodzakelijk
de canule in te voeren in de Vena hepatica zoo dicht
mogelijk bij het hart. Daarna kan het hart zonder
bezwaar uit het lichaam genomen worden,

XIV. Bij de schildpad kan het kalium in de Ringersche
vloeistof vervangen worden door uraan, thorium of
ionium in een doseering, die iets hooger is, dan de
bij de kikvorsch gebruikelijke. Bij den overgang van
een
(3- naar een «-straler, of omgekeerd, zijn para-
doxa schaarsch,

XV. In het schildpadhart neemt de hoeveelheid uraan toe
met den tijd van doorstroomen en is ook ongeveer
evenredig met de gebruikte dosis. De hoeveelheid
uraan in de voorkamers is per gram spier bijna het
dubbele van die in de kamer.

XVI. Het is mogelijk het uraan weer uit het hart uit te
spoelen.

XVII. De hoeveelheid thorium m het schildpadhart neemt
toe ongeveer evenredig zoowel met den duur der

-ocr page 95-

doorstrooming als met de doseering in de Ringersche
vloeistof, In de voorkamers is de hoeveelheid thorimn
per gram spier ruim het dubbele van die in de kamer,

XVIII, Door toevoeging aan de Ringersche vloeistof, welke
uraan of een andere a-straler bevat, van een hoe-
veelheid caesium, die op zich zelf niet voldoende
is voor het onderhouden van de automatie, bereikt
men, dat de anders optredende tonusverhooging
achterwege blijft. De harten, zoowel van kikker als
van schildpad, blijven nu langen tijd zeer fraai door-
kloppen.

XIX. Adrenaline sensibiliseert zoowel voor kalium, als
voor uraan en wel voor beide ongeveer gelijk (
50 %), Daarnaast maakt het, dat door de hartspier
een veel grootere hoeveelheid uraan uit de door-
stroomingsvloeistof wordt vastgehouden, dan zonder
adrenaline het geval zou zijn. Op het al of niet vast-
houden van het kalium door het hart wordt door
adrenaline geen invloed uitgeoefend,

XX. Histamine sensibiliseert ook zoowel voor kalium,
als voor uraan en eveneens voor beide ongeveer ge-
lijk, echter minder dan adrenaline. Op de hoeveel-
heid kalium in de hartspier wordt geen invloed uit-
geoefend. Het uraan wordt, evenals bij toevoeging
van adrenaline, in sterker mate door het hart vast-
gehouden. Ook in dit opzicht werkt histamine zwak-
ker dan adrenaline. De werking van adrenaline en
histamine is dus in de door mij bestudeerde opzich-
ten qualitatief gelijk, echter quantitatief verschillend.

XXI. Choline sensibiliseert wel voor kalium, maar niet
voor uraan. Daarnaast maakt het, dat de hartspier

- het kalium beter vasthoudt, terwijl het geen invloed
heeft op het uraangehalte van het hart.

-ocr page 96-

XXIL Bij doorstroomen met glucose-vloeistof of kalium-
looze Ringer, welke telkens opnieuw door het hart
circuleert, blijft het hart gemiddeld veel langer
kloppen, dan wanneer de doorstroomingsvloeistof,
na éénmaal het hart gepasseerd te zijn, wegstroomt.

XXIII. Het hart blijft bij doorstrooming met glucose-vloei-
stof, hetzij met circulatie, hetzij zoo, dat de vloeistof
slechts éénmaal passeert, gemiddeld veel langer
kloppen, dan bij doorstrooming op overeenkomstige
wijze met kaliumlooze Ringer.

XXIV. Wanneer het hart klopt op glucose-vloeistof, dan
wordt het kalium veel langzamer uitgespoeld, dan
bij kloppen op kaliumlooze Ringer.

XXV. Indien men harten langdurig wil laten kloppen op
uraanhoudende Ringersche vloeistof, dan is het nood-
zakelijk nauwkeurig de optimale dosis op te zoeken.
Doet men zulks, dan krijgt men tijden, die slechts
weinig onderdoen voor de tijd, gedurende welken
harten kloppen op kaliumhoudende Ringer. Het-
zelfde geldt voor de andere a-stralers.

XXVI. Men heeft de meeste kans op het krijgen van radio-
actieve paradoxa bij het gebruik van optimale doses,
Verder heeft ook het seizoen grooten invloed op de
frequentie, waarmede paradoxa optreden.

XXVII. Adrenaline en histamine verhinderen het optreden
van paradoxa niet, mits tegelijkertijd de hoeveelheid
van het radioactieve bestanddeel zoodanig vermin-
derd wordt, dat opnieuw de optimale doseering, nu
met adrenaline of histamine, gebruikt wordt.

XXVIIL De paradoxa bij den overgang van kalium naar
uraan treden gemiddeld iets vlugger op en duren ook
iets korter, dan die bij den omgekeerden overgang.

-ocr page 97-

XXIX. Wanneer door toevoeging van caesium aan de vloei-
stof met a -straler de balanceering der ionen is ge-
waarborgd, dan treden de paradoxa in ongeveer ge-
lijke frequentie op als zonder caesium.

XXX. Naast de radioactieve of qualitatieve paradoxa be-
staan de niet-radioactieve of quantitatieve paradoxa.
Er is groote overeenkomst tusschen beide groepen,
zoowel in frequentie waarmede ze optreden, als in
het verloop van het verschijnsel.

XXXI. De vervanging van het kalivun in het hart door
andere radioactieve stoffen geschiedt niet volgens
corpusculo-aequivalentie, maar volgens radio-aequi-
valentie. De concentratie van de -stralers in de
Ringersche vloeistof is hier slechts schijnbaar mede
in strijd, daar de hartswerking in dit geval in hoofd-
zaak onderhouden wordt door het kaliumdepot in
de
hartspier zelf, zoodat de doorstroomingsvloeistof
slechts behoeft te zorgen voor het instandhouden
hiervan.

HOOFDSTUK XVII,
Beschouwingen.

De resultaten van de doorstrooming met Ringersche vloei-
stof, welke wisselende hoeveelheden kalium bevatte, of geheel
vrij van kalium was, geven weinig moeilijkheden. De hartspier
schijnt een mechanisme te bezitten, waardoor een stijging van
het kaliimigehalte boven het normale onder gewone omstandig-
heden belet wordt. Omgekeerd is de hartspier echter niet in
staat het kalium vast te houden, indien het gehalte in de
doorstroomingsvloeistof daalt beneden de optimale dosis.
Voor het instandhouden der automatie kan niet meer dan een
derde deel van het totale kaliumgehalte der hartspier gemist

-ocr page 98-

worden- Stilstand treedt op wanneer liet uitspoelen tot die
grens gevorderd is. Het verdere uitspoelen gaat uitermate
langzaam. Vermoedelijk is het eerst uitgespoelde derde deel
geadsorbeerd kalium geweest en geschiedt de verdere ver-
mindering ten koste van het kalium in de cellen.

Onder afwijkende omstandigheden (sterk verhoogd calcium-
gehalte, choline) was het mogelijk het kaliumgehalte der hart-
spier te verhoogen. Of dit geschiedde door verhoogde ad-
sorptie, dan wel door binnendringen van meer kalium in de
cellen, is zoo niet te zeggen, al acht ik het eerste het
waarschijnlijkst.

Bij het uraan zijn de verhoudingen geheel anders. Het hart
houdt een deel van het uraan uit de doorstroomingsvloeistof
vast. De hoeveelheid hangt af zoowel van de doseering in de
Ringersche vloeistof, als van den duur van doorstroomen, In
het begin is de toename iets sterker, maar daarna is ze even-
redig met den tijd. Het is mogelijk het uraan weer uit te
spoelen. Vermoedelijk hebben we aanvankelijk wel met een
adsorptie van het uraan te doen, maar daarna moeten we,
gezien de gelijkmatig doorgaande toename, wel aannemen,
dat we te maken hebben met een praecipitatie. Tegen een
bmnendringen in de cel pleiten zeer sterk de resultaten van
de proeven met thorium. De toename geschiedt daar op soort-
gelijke wijze als bij het uraan, alleen in sterker mate. Het
maakt nu voor de hoeveelheid thorium in het hart geen ver-
schil, of we thoriumnitraat nemen, dan wel colloidaal tho-
riumhydroxyde. Het is echter niet waarschijnlijk, dat dc groote
colloidale complexen even snel in de cellen binnen zouden
dringen, als de moleculen thoriunmitraat.

In verband met deze ophooping van uraan in het hart heb-
ben we nu de tegenstrijdigheid, dat eenerzijds de toelaatbare
doseering van het uraan in de Ringersche vloeistof schom-
melt tusschen vrij nauwe grenzen, terwijl anderzijds de hoe-
veelheid uraan, die door de hartspier vastgehouden wordt,
tot een zeer aanmerkelijk bedrag toe kan nemen, zonder dat
het hart tot stilstand komt (zie de hoeveelheid na gemiddeld

-ocr page 99-

9 uur kloppen; blz, 22). In de eerste plaats zij opgemerkt, dat
althans gedurende het eerste halve uur de hoeveelheid
uraan, die zich tijdens diastole in de in het hart aanwezige
vloeistof bevindt, nog aanmerkelijk grooter is dan de door
de spier vastgehouden hoeveelheid. Dat echter ook daarna
het hart bij goed gekozen dosis nog langen tijd door blijft
kloppen, stel ik mij op de volgende wijze voor. Tegen de
binnenvlakte van het hart heeft zich geleidelijk een laagje
uraanzouten afgezet. Dit werkt nu als een filter en houdt een
deel van de a-straling welke afkomstig is van in de vloeistof
aanwezig uraan, tegen. Wordt tegen het genoemde laagje nog
meer uraan afgezet, dan wordt de straling hiervan eveneens
ten deele tegengehouden. Aangezien de a-straling van uraan
zeer week is, wordt deze door een zeer dun laagje al aan-
merkelijk verzwakt.

Bij thorium en ionium neemt de praecipitatie nog veel
grooter afmetingen aan. Dezelfde beschouwingen als bij het
uraan zijn overigens ook hier van kracht. Bij het radium is,
althans gedurende het eerste halve uur, de adsorptie ver-
moedelijk overwegend (zie fig. 5).

Bij het beschouwen van de uitkomsten der proeven met
adrenaline en histamine treft het ons, dat beide gelijk sen-
sibiliseeren voor kalimn en uraan, terwijl hun invloed op het
vasthouden van kalium en uraan door de hartspier zoo ver-
schillend is. Het lijkt mij waarschijnlijk, dat de sensibili-
seerende werking van deze stoffen gezocht moet worden in
een directen invloed op de automatie van het hart, en wel
zoodanig, dat deze door een veel geringer prikkel in stand
wordt gehouden. Het is dan onverschillig, welke de prikkel
is, die dient tot instandhouding der automatie. Daarnaast
komt dan nog bij beide een versterking der uraanadsorptie.
Door deze laatste invloed kunnen we dan de verbreking van
het evenwicht naar den uraankant verklaren. Als bezwaar
hiertegen is aan te voeren, dat de verbreking zoo vlug volgt
op de vloeistofwisseling. Echter is een gering overwicht van
een der radioactieve componenten hiertoe reeds voldoende.

-ocr page 100-

Aangezien het in sterker mate vasthouden van uraan in
tegenwoordigheid van adrenaline of histamine vermoedelijk
geschiedt door verhoogde adsorptie, kan in enkele minuten
al een voldoende hoeveelheid uraan in de hartspier opge-
hoopt zijn om aan het uraan het noodige overwicht te geven.
Bij choline heb ik geen sensibilisatie voor uraan of ver-
sterkte adsorptie ervan gevonden. Het sterker vasthouden
van het kalium maakt zoowel de, zij het slechts zwakke, sensi-
bilisatie ervoor als het verbreken van het evenwicht naar den
kaliumkant begrijpelijk. Wat de sensibiliseerende werking be-
treft, is er dus een principieele tegenstelling tusschen adrena-
line en histamine eenerzijds en choline anderziids.

-ocr page 101-

Conclusies,

I. Het kaliumgehalte van de hartspier blijft bij door-
stroomen met optimale of hooge kaliumdoses in de
Ringersche vloeistof onder de gebruikelijke proef-
voorwaarden constant. Bij lagere kaliumdoses wordt
kalium aan de vloeistof afgestaan en wel het snelst bij
kaliumlooze Ringer.

li. Voor het instandhouden der automatie mag het kalium-
gehalte der hartspier niet dalen beneden twee derde
van het normale, tenzij een andere radioactieve stof
wordt toegevoegd,

III. Zoowel bij de kikvorsch als bij de schildpad wordt het
uraan door de hartspier opgehoopt. Vermoedelijk ge-
schiedt dit aanvankelijk ten deele door adsorptie, ten
deele door praecipitatie en bij langer doorstroomen
geheel door praecipitatie. De hoeveelheid is ongeveer
evenredig met den duur der doorstrooming en met de
doseering in de Ringersche vloeistof. Hetzelfde geldt
voor thorium, ionium en radium.

IV. Adrenaline en histamine sensibiliseeren beide even
sterk voor kalium als voor uraan. Waarschijnlijk be-
rust zulks op verlevendiging der automatie door deze
hormonen. Daarbij komt nog een sterker vasthouden
(adsorptie?) van uraan. Het verbreken van het even-
wicht moet op den laatsten factor berusten.

V. ChoHne bevordert het vasthouden van het kalium door
de hartspier (adsorptie?), waarin de verklaring gevon-
den kan worden zoowel voor de sensibilisatie voor
kalium als voor het verbreken van het evenwicht.

-ocr page 102-

STELLINGEN

1.

Om bij kikvorsch of schildpad nog hartstilstand door vagus-
prikkeling tc krijgen, mag, ook indien het kalimn in de door-
stroomingsvloeistof door een andere radioactieve stof wordt
vervangen, niet te veel kalium uit het hart uitgespoeld zijn.

II.

Bij middelzware gevallen van longtuberculose, vooral bij
den exsudatieven vorm, verdient een voorzichtige behandeling
met sanocrysine overweging.

III.

Bij de behandeling van angina pectoris behoort, voor eenig
chirurgisch ingrijpen, de paravertebrale injectie volgens Kappis
toegepast te worden,

IV.

Bij chirurgische tuberculose passe men, behalve de noodige
orthopaedische en chirurgische maatregelen, ook het dieet
volgens Gerson-Hcn-mannsdorfer toe.

V.

Bij M, Basedow verdient, als voorbereiding voor de operatie,
een voorzichtige toediening van jodium aanbeveling.

-ocr page 103-

VI, Voor langdurig kloppen op een «-straler is een opti-
male doseering in de Ringersche vloeistof noodzake-
lijk. Voegt men bovendien caesium toe, zoodat de
storing in de balanceering voorkomen wordt, dan heeft
men een ideale kaliumvervanging,

VII. De radioactieve paradoxa moeten toegeschreven wor-
den aan de wisseling in radioactief bestanddeel en niet
aan het ontbreken van kaliiun in één van de twee vloei-
stoffen,

VIII, De vervanging van het kalium geschiedt volgens radio-
aequivalentie.

-ocr page 104-

op onvoldoende gronden wordt van verschillende zijden
de sectio caesaria als de in de eerste plaats in aanmerking
komende behandelingswijze bij placenta praevia beschouwd.

VII.

Bij den progressieven vorm van multipele sclerose worde,
indien andere middelen geen verbetering geven, een malaria-
behandeling in overweging genomen,

VIII.

Bij de behandeling van glaucoma komt adrenaline alleen in
aanmerking in gevallen van glaucoma simplex.

IX.

Een instituut voor spraakonderricht is noodzakelijk,

X.

Bij de differentiaaldiagnose tusschen psoriasis en psoriasi-
forme Syphiliden lette men op het papuleuze karakter bij lues.

-ocr page 105- -ocr page 106- -ocr page 107- -ocr page 108-