SÜRINAAMSCHE KEGERINGS-KEGLEMENT
magtiging tan den rector magnificus
GEWOOK HOOCLKERAAK IN DK WIJSBKGEEKTE RK LETTEREN,
meï toestemming van den academisohen senaat
voi.gens eest/uit dek regïsgel.eerde eagülteit,
TER VBRKBIJ6IKO TAN HEK GKAAI) VAU
tn Eowrfn^^ m E^gl,
aak de hoogeschool ïe tjtkechï
ik het openbaar te verdedigen
op Maandag, den 25steü Maart 1867, des namiddags ten 2 «re,
(•HEISTIA]^\' SCHEMERmCx BEELFS,
üeboren te Paraniavibo.
AMSTERDAM,
C. Y A N - H B L D E N.
1867.
> - : .
u
/ i i
O H
: v\' ■/
4 ;
•I\' "H V^\'-.
/ ■ • ■.
■f?
\'rtT
s» .
oedïstrict bij w. j, de koeve« k.röhek.
-ocr page 3-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 4-^^ ^. -\'-^lî^^^^^^^îjtcî^i yi ^Viï^ifl tooi ^laaïoi
-ocr page 5-HET
SUEINAAMSCHE EEGEEINS-EEGLEIENT
tan 1865.
Persoonlijke betrekkingen tot de Nederlandsch
West-Indische kolonie Suriname hebben mijne keuze
tot het onderwerp van dit Academisch Proefschrift be-
paald, Dit neemt niet weg, dat, buiten dien bij zon-
deren band, ik mij aan onze Overzeesche bezittin-
gen gehecht voel, welke de gedenkteekenen zijn van
een roemruchtig verleden en de aandacht van den
tijdgenoot verdienen, ten einde onze Europesche be-
schaving daarheen te brengen, en alzoo de pligten
der menschelijkheid te vervullen jegens den verwij-
derden natuurgenoot. Daaruit zal onmisbaar eene
bron van voordeden voor het Moederland ontsprin-
gen. Daar langs, gewis, loopt de eenige weg om
de koloniën voor Nederland te behouden en vruch-
ten te doen dragen.
Met belangstelling hebben wij in der tijd kennis
genomen van de Emancipatie der slaven in West-
1
-ocr page 6-ïndië en evenzeer van het Reglement op het Be-
leid der Regering in de kolonie Suriname Een
langdurig persoonlijk onderzoek en het bekend worden
der gevoelens van bevoegden, zoo te Paramaribo als te
Amsterdam, heeft de meening doen ontstaan, dat het
Regeringsreglement veel verbetert, vele leemten aan-
vult en zeer voldoende grondslagen legt voor toe-
komstige regtstoestanden. Daarom mag eene be-
schouwing dier koloniale Grondwet geenszins een
nutteloos werk worden geacht. Gaarne zou de schrij-
ver een sinds geruimen tijd beraamd plan met zijne
Verhandeling hebben ten uitvoer gelegd, doch, zoo
niet de vrees van aanmerkelijk den tijd en de ruimte
te overschrijden, welke hij tot zijne beschikking heeft,
dit had doen opgeven, zoo moest hij toch wijken
voor den pligt, van behoedzaam te zijn in het be-
oordeelen van wetten, welke nog slechts zeer kort
in werking zijn, en in het wagen van nog onbeproefde
krachten op dit regtsgebied. üit dien hoofde is de
gedachte uitvoerigheid ingekrompen en thans alleen
gepoogd om aan de gewenschte beknoptheid de ver-
eischte grondigheid te paren, met het doel om later,
met de vruchten eener gehoopte ervaring, deze stof
tot nader onderwerp eener meer uitgebreide beschou-
wing te maken.
Wet van 8 Aug. 1862 houdende opheffing der slavernij in
de kolonie Suriname. (S. B. N\'\'. 164).
Wet van 31 Mei 1865, houdende vaststelling van het Re-
glement op het beleid der regering in de kolonie Suriname.
(S. B. W. 55).
BKGRIP. GESCHIEDENIS. TEACTATEN.
§ 1. Het woord kolonie, als generieke term ge-
bezigd, beteekent Volkplantmg. Als speciale bena-
ming verstaat men onder kolonie: „Elk grondgebied,
dat op eene of andere wijze, bello ?mt pace, buiten
het eigen land, wordt bezeten." De Engelsehen
onderscheiden Colonies and Possessions. Dewijl het
eigen land zijne wetten, instellingen en gebruiken
zooveel doenlijk naar het vreemde grondgebied over-
brengt en eenen aanmerkelijken invloed uitoefent op
de ontwikkeling van de inboorlingen, op kunsten
en wetenschappen, handel en nijverheid,, enz. geeft
men het den naam van Moederland, Of hieronder
niet vaak eene stiefmoeder te verstaan zij, blijve in
het midden.
De onderscheiding in Koloniën en Bezittingen wordt
door de Grondwet van 1848 naauwkeurig in het
oog gehouden \'), De Grondwet van 1815 sprak,
minder eigenaardig, van Volkplantingen en Bezit-
tingen
Met den specialen naam van Koloniën behoort
men te bestempelen: Suriname, Curapao, St. Eusta-
>) Artt. 59, .60, 72, 185.
Artt. 60, 208.
tius en verdere eilanden. Met dien van Bezittingen:
al wat in den Indischen Archipel onder Nederlandsch
gezag is gebragt, alsmede de posten op de kust van
Guinea. Als Volkplantingen zijn aan te merken: de
Landbouw-, Plantagie- en Bergwerk-koloniën; han-
delsnederzettingen, versterkte posten en straf-inrig-
tingen.
^ 2. Volkplantingen zijn de koloniën in eigen-
lijken zin des woords, gelijk zij bij de Grieken en
Romeinen der oude wereld bestonden. In lateren
tijd zijn zij minder, en hoogst zelden met günstigen
uitslag, voorgekomen. Landbouw-koloniën zijn neder-
latingen van beschaafde volkeren in nog niet be-
bouwde streken. Deze verplaatsing geschiedt proprio
motu, in tegenstelling met die der eigenlijke kolo-
niën; zij doen zich in den jongsten tijd voor als
landverhuizing. Plantagie-koloniën bestaan uit Euro-
peërs, die over zee trekken om land te ontginnen.
Het hoofdverschil tusschen deze en de landbouw-
koloniën is: — in de laatsten werkt de kolonist
zelf, in de eerste voert de kolonist beheer, terwijl de
inboorling voor hem arbeidt- Bergwerk-koloniën wor-
den gevormd door Europeanen, die naar elders gaan
om mijnen uit te delven. Deze gaan gewoonlijk, na
langer of korter tijd, over in landbouw- of plantagie-
koloniën. Handelsvestigingen vinden daarin hun oor-
sprong, dat Europesche volkeren handelsbetrekkingen
aanknoopen met die van andere werelddeelen. Indien
deze voordeelen opleveren, trekken personen daar-
heen tot bestuur van dien handel. Er ontstaan kan-
toren, factorijen, enz., die spoedig versterkte punten
worden, om welke zich steden verheffen. Vaak wor-
den de inlanders daaraan onderworpen. In Japan en
China heeft men het nooit verder kunnen brengen
dan tot handelsposten. Versterkte posten zijn: Gi-
braltar, Malta, het eiland Perim in de Roode zee,
Perim op hare oevers, Helgoland, enz.
§ 3. Tot de Straf-inrigtingen behooren; Botany-
Bay, Cayenne, Melbourne enz. De Nederlanders
houden er eene dergelijke inrigting niet op na.
Door sommigen wordt zij noodzakelijk geacht, in-
dien de partij, welke de afschaffing der doodstraf
poogt door te drijven, daarin mogt slagen
Dewijl dit geschrift uit zijnen aard niet geschied-
kundig is, zal het de Geschiedenis der vestiging en
uitbreiding onzer koloniale magt tot het einde der
achttiende eeuw slechts mogen aanstippen. De vesti-
ging sproot uit twee omstandigheden:
Uit de groote ontwikkeling in de XVIe eeuM^
van onzen Europeschen handel j
2°. Uit de staatkundige gebeurtenissen dier eeuw.
§ 4. In dat tijdsgewricht hadden de Hollanders,
Zeeuwen en Friesen eenen handel, welke dien van
alle andere volken overtrof. Verkeerd is de vrij alge-
meene voorstelling, dat die eerst van de XVI^ eeuw
dagteekent. Reeds in de XV® eeuw had Willem
Beukelsz. te Biervliet het haringkaken uitgevonden
en daardoor den grond gelegd voor eene reusachtige
visscherij. De haring werd door geheel Europa ge-
Mr. F. S. van Nierop, De Vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid. Stelling XXIV.
voerd en geruild; in het Noorden tegen graan en
scheepsbouwstoffen; in het Zuiden tegen zout; in
Frankrijk en Spanje tegen wijnen; in Portugal tegen
Oost-Indische voortbrengselen. Lissabon was toen de
stapelplaats der Indische waren. De Kroon aldaar
dreef handel en bepaalde, dat die voortbrengselen
niet mogten uitgevoerd, maar in de hoofdstad des rijks
moesten gehaald worden. Hiervan werd het meeste
partij getrokken door de nijvere handelaren onzer ge-
westen. Lang nog na het begin van den opstand tegen
Spanje werden de Nederlanders in Spaansche havens
ontvangen. Nadat in 1580 Portugal onder Philips 11
kwam, bleven de Nederlanders te Lissabon handel
drijven. In weerwil dezer oogluiking stonden zij meer
en meer aan gevaren bloot, zoodat zij er op bedacht
werden, het noodige zeiven elders te gaan halen. Dit
geschiedde het eerst om het voor den haring onmis-
bare zout, dat toen slechts in Spanje en Portugal
werd gevonden. De Nederlanders beproefden het van
de Canarische eilanden te halen. Dit gelukte hun
zoo goed, dat zij er op uit waren, verdere togten te
ondernemen.
§ 5, Sir Francis Drake deed in 1565 en Ca-
vendish in 1585 een togt om de wereld. Hierdoor
werden de Nederlanders opgewekt. Balthasar de
Moucheron, een te Middelburg gevestigd Ant-
werpsch koopman, deed den Prins van Oranje het
voorstel, Indië langs een anderen weg op te zoeken,
dan de Portugezen namen. In 1581 drong hij er op
aan, langs het Noorden naar China en Indië te zei-
len. Willem I intusschen viel in 1584 door het pis-
toolschot van Balthasar Gerarüts en eerst in 1593
zag de onvermoeide de Moücheron zijne voorstellen
aangenomen onder Prins Maürits, In 1595 werden
acht schepen naar het Noorden gezonden; doch deze
werden weldra, wegens het ijs, verpligt terug te kee-
ren. Amsterdam rustte nieuwe schepen uit onder
Heemskerk, Rijp en Barendsz. Deze togt, welke
tot Nova Zembla werd doorgezet, zal een der roem-
rijkste herinneringen onzer koene zeevaarders blij-
ven.
§ 6. Twee inboorhngen van Gouda, Jan en Cor-
NELis Houtman hadden lang op Spanje gevaren,
maar besloten nu de grootere reizen te ondernemen.
Den April 1595 zeilden vier schepen onder
opperbevel van Cornelis naar het rijk van Bantam
op Java, dat toen de voorname pepermarkt was. Dit
was de eerste handelstogt naar Oost-Indië. Na het
doorstaan van talrijke gevaren en eene zeer lange
reis bereikten de onverschrokken Nederlanders Java,
dreven er eenigen handel en ontsnapten met veel
moeite aan de vervolgingen der Portugezen, die met
de nieuwe gasten geenszins ingenomen waren. De
winst was klein, de glorie groot. Intusschen had men
er deze vrucht uitgetrokken, dat men de zekerheid
had van aanzienlijke voordeelen te kunnen behalen.
Spoedig werden in gansch Holland en Zeeland eene
menigte zoogenaamde „Compagniën van Verre" op-
gerigt, waarvan eenigen veel geld verdienden, de
meesten duchtige verliezen leden. Daardoor kwam
men op het denkbeeld de verspreide krachten te ver-
zamelen, en bij octrooi der Staten Generaal van 20
Maart 1602 werd de Vereenigde Oost-Indische Com-
pagnie opgerigt. joan van Oldenbaenevelü gaf het
octrooi, maar verklaarde zich, als vooruitziend staat-
huishoudkundige, in beginsel tegen octrooien. Of-
schoon handelende in naam van de Staten der Repu-
bliek, had de O.-I. Compagnie het regt van oorlog
en vrede, en bezat hare eigene vloten en legers. Toen
zij een dozijn jaren bestond, telde zij 45 liniesche-
pen, met 4000 stukken geschut en 15000 koppen.
Reeds in het laatst der XVI^ eeuw zeilden onze
landgenoten, doch vooral de Zeeuwen, op avontuur
naar West-Indië en bezochten de kust van Zuid-
Amerika, tusschen de Amazonen-rivier en de Ori-
noco, ten einde plantagiën aan te leggen Deze
ondernemingen werden niet met dien gunstigen uit-
slag bekroond, welken zij verdiend hadden. Willem
Husseling, gelijk de Moucheron, een Antwerpsch
koopman, die naar Noord-Nederland was gekomen,
deed een voorstel tot kolonisatie in Noord-Amerika.
De staatsomstandigheden verhinderden aanvankelijk
daaraan gehoor te geven, tot eindelijk in 1610 met
octrooi der Staten de kolonie Nieuw-Nederland in
Noord-Amerika werd gesticht aan de monding der
Hudson-rivier, met Nieuw-Amsterdam tot hoofdplaats.
Deze volkplanting bleef klein. Reeds was verschei-
dene malen beproefd om, even als de in 1602 op-
gerigte O.-l. Compagnie eene W.-Indische maat-
schappij tot stand te brengen. Dit gelukte eindelijk
in 1621, toen, bij octrooi van 3 Junij de eerste
W.-I. Compagnie werd opgerigt voor den tijd van
J, de Laat, Beschrijving van West-Indië, blz. 509. Gu-
hklla, Histoirc de l\'Orimque, 1, 128.
24 jaren \'). In haar werd de compagnie van Nieuw-
Nederland overgebragt en het gebied van deze met
de W.-Indische versmolten.
§7. De compagnie voer meest op buit en rustte
vloten uit tegen de Spanjaarden. Aanvankelijk werd
er veel verdiend. Zij verwaarloosde intusschen de
kolome Nieuw-Nederland, en toen de Britten deze
in den tweeden Engelschen oorlog, ten jare 1665
overvielen, geraakte zij zonder slag of stoot in de
magt des vijands. Men meende later een goeden ruil
te doen met Suriname voor Nieuw-Nederland aan te
nemen, en het oude Nieuw-Amsterdam werd New-York.
Krachtens de octrooien, welke scherp werden toe-
gepast, handelde de O. I. Compagnie op alles w^at
ten oosten der Kaap de Goede Hoop en ten westen
van Nieuw Guinea lag, terwijl de W. I. Compagnie
Afrika\'s westkust, geheel Amerika, de Stille Zuidzee
en Australië exploiteerde.
De veroveringen in Brazihë, vooral door Graaf
JoAN Maurits van Nassau gemaakt, konden na
zijn vertrek niet behouden worden en daardoor ging
de bloeijende W. I. Compagnie zoo sterk achteruit,
dat zij bij besluit der Staten den 20«\'®« September
1674 vernietigd en eene nieuwe W. 1. Compagnie
opgerigt werd met een octrooi van 26 jaren. Deze
werd bezitster van Suriname, waartoe haar door de
Algemeene Staten den 23®*®» September 1682 octrooi
verleend werd. Daarbij werd in 32 artikelen de ver-
houding tusschen het moederland en de kolonie vast-
\') J. wolbeks, Qeschkdenis van Suriname, blz, 53,
-ocr page 14-gesteld en de wijze van bestuur bepaald, alsmede
billijke en voordeelige beschikkingen voor de blanke
bewoners der kolonie gemaakt \').
§ 8. Onze koloniën gingen te loor door de omwen-
teling van 1795. Zij had ons bondgenoot der Fraa-
schen en vijand der Engelse hen gemaakt, die van
1795 tot 1802 de Kaap de Goede Hoop, Ceylon,
Malakka, de Moluksche eilanden, Suriname, Bssequebo,
Berebice en Curagao wegnamen, onder voorwendsel,
die te bewaren voor den Prins van Oranje. Zoo ook
onze oorlogsvloot. In 1802 werd den 27«\'®» Maart
de vrede van Amiens gesloten, waarbij het Bataafsche
Gemeenebest door Engeland erkend en de koloniën,
met uitzondering van Ceylon, teruggegeven werden.
Men heeft Schimmelpenninck verweten, dat hij het
tractaat onderteekende, waarbij het eiland Ceylon werd
afgestaan.
In 1803 brak de oorlog andermaal uit en, gelijk
vroeger, verloren wij de koloniën weder, bijna zonder
slag of stoot. De Britten beschouwden de herneming
van Suriname als eene der gewigtigste gebeurtenis-
sen De aanzienlijke Britsche kapitalen, in den
laatsten oorlog in die volkplanting geplaatst, hadden
de planters op de beste wijze in staat gesteld, hunne
producten te vermenigvuldigen, en uit het wederkee-
rig vertier, mogt Engeland met grond de beste uit-
Men vindt dit octrooi hier en daar in zijn geheel afgedrukt,
o, a, in het aangehaalde, belangrijke werk des heeren J. WoL-
BjEKS, blz. 834 en bij Mr, B. E. Colaco Belmonte, Over de
hervorming van het regeringsstelsel in Ned. W. /., blz. 239,
The Liverpools Saturdai/s Jdveriiser, 30 .July 1804.
-ocr page 15-komsten verwachten. Ook in Suriname was men hier-
van doordrongen; vandaar dat er de blanke bevolking
volstrekt niet zoo anti-engelsch gezind was, als som-
mige publicatiën en proclamatiën van dien tijd zouden
doen gelooven \').
Maarschalk Daendels, door Koning Lodewijk
Napoleon als Gouverneur-Generaal naar Indië gezon-
den, wist zich van 1808 tot 1811 zoo krachtig staande
te houden, dat de Engelschen zich niet aan hem
waagden. Thomas Stameort Rapeles slaagde er in,
de Engelsche regering te beduiden, dat wij op Java
en elders zwak waren. Hij stond bekend, als Neder-
lands vijand en werd aan het hoofd gesteld eener
vloot, welke in Februarij 1812 de Mol ukken en in
September Java nam. Toen was Generaal Jansen
Gouverneur Generaal. De Britten verklaarden, dat
de koloniën te bekwamen tijde zouden worden terug-
gegeven. Dit gebeurde bij traktaat van 13 Augustus
1814. Een deel onzer koloniën werd door Engeland
verworven als vergoeding zijner aanzienlijke bijdrage
in geld voor de oprigting van eenen dubbelen vesting-
muur in België, en ter betaling eener schadevergoeding
aan Zweden, welke de Mogendheden ons hadden op-
gelegd In den Indischen Archipel kregen wij al onze
WOLBEKS, O. C. p. 510.
Wat nu volgt heeft op Suriname niet regtstreeks betrek-
king, maar wel op O.-I. Desniettemin hebben wij gemeend deze
geschiedkundige bijzonderheden niet te mogen achterwege laten,
aangezien, gelijk later zal blijken, ook het O.-I.-Eegeringsregle-
ment een deel onzer beschouwing uitmaakt.
Zie lager het traotuat van l\'ó Aug. 1814.
-ocr page 16-bezittingen terug en het eiland Banka werd ons afge-
staan, in ruil voor onze kantoren op de kust van Malabar.
Bij tractaat van 17 Maart 1824 werden alle nog
bestaande moeilijkheden uit den weg geruimd. Wij
stonden Engeland alles af wat ons nog op de vaste
kust van Indië behoorde en Engeland ons zijne be-
zittingen en posten op Sumatra.
§ 9. Tot de kennis der volkenregtelijke grondsla-
gen van ons koloniaal bezit, zij nog een blik op de
verdragen geworpen.
Het eerst komen hier in aanmerking de vroegere
met Europesche mogendheden geslotene tractaten,
krachtens welke wij in ons buitenlandsch bezit zijn
erkend en gehandhaafd. 1°. Het twaalfjarig bestand
van 1609 tot 1621, waarbij Spanje ons erkent in
het feitelijk gezag, dat wij reeds in O. Indië ver-
wierven 2«. Het vredesverdrag van Munster, van
30 Januarij 1648, waarbij - Spanje onze bezittingen
in Indië erkent, en ons vrij laat, deze uit te brei-
den, terwijl het zich verbindt dit laatste niet zelf te
beproeven 3o. Het vredesverdrag van Breda van
Julij. 1677, hetwelk ons Sumatra en de Mohikken
verzekert. Bij den vrede van West-Minster, in 1654,
waren wij verpligt geweest, Engeland bezetting te
laten leggen in den Moinkschen Archipel Nog zijn
vele andere verdragen gesloten, hetzij door de Re-
publiek en Engeland; hetzij tusschen afzonderlijke
personen, die de compagniën vertegenwoordigden,
\') Kluit, Index Foederum, 247.
Ib. N». 418.
s) Ib. N\'. 697.
zoowel m Engeland als bij de inlandsche vorsten \').
Van bijzonder belang is het verdrag den IS^en Augus-
tus 1814 met Engeland gesloten Art. 1 bepaalt
in beginsel, dat de koloniën, door de Engelschen ge-
nomen, worden teruggegeven aan den Prins van Oranje.
De Kaap de Goede Hoop, Demerary, Berebice en
Essequebo komen aan Engeland, Banka aan Neder-
land tegen onze kantoren op de kust van Malabar,
welke geene waarde meer voor ons hadden. Art. 4
regelt de handelsbetrekkingen in zeer vrijgevigen zin:
wij worden met de meest begunstigde volkeren gelijk
gesteld, zonder dit wederkeerig te beloven; maar wel,
dat wij onze bezittingen op het vaste land van Indië
niet zLÜlen versterken. Art. 5 bevat den termijn van
teruggave. Art. 6. De teruggave geschiedt in den
toestand, waarin de koloniën zich bevinden ten tijde
der onderteekening van het verdrag.
Art. 8 verpligt Nederland om mede te werken tot
het onderdrukken van den slavenhandel.
Eerst in 1.816 is eene expeditie van hier op Java
aangekomen om de Indische bezittingen uit de han-
den der Engelschen over te nemen, dewijl wij niet
vroeger over eene vloot konden beschikken. Deover-
dragt eischte nog twee jaren, zonder dat de rekenin-
gen wederzijds konden afgesloten worden. De drie Ne-
derland sche Commissarissen-Generaal waren verpligt,
die zorg aan de regeringen in Europa over te laten.
Dit tractaat bevatte nog articles additionnels. Bij
Meest te vinden bij Kluit en bij Lüsao, Hollandsch Rijk-
dom. Dl. 2. Bijlagen,
■•\') Lagermaxs, Recueil de Traités etc. N°. 9.
-ocr page 18-het verdrag van Parijs van 1.814 was bepaald, dat
Zweden het eiland Guadeloupe zou afstaan tegen eene
later te bepalen schadeloosstelling. Deze zou verstrekt
worden door den Prins van Oranje ter vergelding der
zamenvoeging van België en Noord-Nederland. Hier
voor werd eene som van £ 100,000 bepaald. Enge-
land nam daarvan de betaling op zich. Het droeg
bovendien £ 2,000,000 tot versterking van België
tegen Frankrijk. Den Koning van Nederland was die
versterking verpligtend gemaakt, en daartoe moest
£ 4,000,000 worden besteed. Tevens zou Nederland
een deel der Russische staatsschuld overnemen ten
bedrage van £ 4,200,000, waarvan Engeland insge-
lijks de helft betaalde.
Het 2® art. additionnel stond onze posten op de
kust van Malabar af, tegen eene som, gelijk aan de
inkomsten, welke men vroeger van die kantoren trok.
Dewijl men het daarover nooit eens werd, is er nim-
mer een gulden betaald. Deze gebrekkige overeen-
komst is eerst tien jaren later verbeterd, bij verdrag
van 17 Maart 1824
Het 8® art, add. hield in, dat de Koning der Ne-
derlanden al zijne bezittingen op de kust van Coro-
mandel afstond. Het 10e bevatte den afstand der stad
en vesting Malakka. — Art. 12, 1°. keurde de ves-
tiging der Engelschen te Singapore goed. Art. 9, 11
en 12, 2". bepaalde, dat Engeland alle vestigingen
op Sumatra, BiUiton en op de eilanden in den Riouw-
Archipel, ten zuiden van Singapore, afstond. Volgens
Over dit tractaat zie Smülüeks Geschiedenis en FeMaring
van het Tractaat van 17 Maart 1824. Utrecht 1856.
Art. 15 inogten de genoemde punten, zoo min door
Engeland als door ons ooit aan vreemde mogendhe-
den worden afgestaan. Art. 16 stelde vast, dat alle
hangende geschillen zullen vereifend zijn met beta-
ling onzerzijds eener som van 100,000. Officieren
en agenten der beide mogendheden zullen geen nieuwe
kantoren op de oostelijke eilanden aanleggen, zonder
toestemming van hunne regering. De wederzij dsche
onderdanen werden toegelaten op den voet der meest
begunstigde natie. Met de inlandsche vorsten mogt
geen tractaat gesloten worden, waardoor de handel
der andere partij kon belet of belemmer^ worden.
De handel zou over en weder niet bemoeilijkt wor-
den, en er zou zamenwerking zijn tot beteugeling
van zeeroof. Bij dit verdrag waren twee explicative
nota\'s, welke vriendschap, vergeven en vergeten, als-
mede verklaring van enkele uitdrukkingen inhielden.
§ 10. Nog is het verdrag met Portugal van 20
April 1859 der aandacht waard, waarbij het weder-
zijdsche gebied op het eiland Timor in O. Indië wordt
geregeld Timor is het meest zuid-oostelijke eiland
van den Indischen Archipel. De Portugezen waren
op Timor, toen de O. I. Compagnie er in de XVII®
eeuw post vatte. Voortdurend is er tusschen Neder-
landers en Portugezen geschil geweest. In 1855 poogde
men ernstig dit bij te leggen door een verdrag, dat
de Tweede Kamer in 1856 verwierp, omdat er geen
vrijheid van godsdienst bedongen was. Hierop is het
andermaal gesloten, met het verlangde bijvoegsel in
Art. 10. Midden door het eiland is eene lijn getrok-
<) Staatsblad N\'. 56; Anno 1856.
-ocr page 20-ken van het noorden naar het zuiden. Het westelijk
deel behoort Nederland. Portugal maakte ook aan
spraak op eilanden ten westen van Timor, doch geeft
dit op bij Art. 7. Wij betaalden daarvoor aan Por-
tugal / 200,000. Timor is voor Nederland en Portu-
gal een lastpost; slechts zou het moeilijk kunnen wor-
den, indien Portugal zijne bezitting aan Amerika,
l^rankrijk of eenige andere mogendheid overdroeg.
§11 . Ons koloniaal gebied is, in zijn aard en om-
vang, van zeer onderscheiden karakter. Het is l».
volstrekt gebied: pleine souveraineté et propriété;
2o. oppergezag: imperium sine dominio; 3®. overwe-
gende invloed op vorsten en volken, die onafhankelijk
in naam zijn. In Amerika hebben wdj imperium et
dominium, even zoo op het grootste deel van Java, over
Banka, Sumatra\'s westkust; zuid-oostkust van Borneo;
het rijk van Banjarmasing, op Celebes. Summum impe-
rium sine dominio in de vorstenlanden van Java: Djokjo-
carta; Ternate en Tidore in den Moinkschen Archi-
pel, over den Riouw-Archipel; eenige deelen van
Borneo, Sumatra\'s oostkust, Palembang en sommige
deelen van Celebes, en de kust van Afrika. In-
vloed en gezag hebben wij over het andere deel van
den Archipel. De titels van het bezit kunnen wij niet
overal aanwijzen, evenmin weten wij alom de juiste
grenzen van ons gebied. Het binnenland van Borneo
is nog eene terra incognita, Sumatra en Celebes is
ook deels onbezocht. Wat ons op de kust van Afrika
toekomt, weten wij niet eens. Sinds 13 jaren poogt
men te vergeefs de grenzen te bepalen van Neder-
landsch en Fransch Guiana.
KEGERINGSBEGINSELEN. AFSCHAFFING DER SLAVERNIJ,
§ 1. Bij het nagaan van het koloniale regeringstel-
sel in Suriname, gedurende ongeveer twee eeuwen,
bespeurt men, dat het tegenwoordige een belangrijk
beginsel huldigt, hetwelk ook in de eerste tijden er-
kend was. Het octrooi van 1682 had het beginsel
van vertegenwoordiging tot wet verheven. De inge-
zetenen hadden een aanzienlijk deel in het bestuur
door de vertegenwoordigers, die zij kozen, en die met
den Gouverneur, het Hof van Politie uitmaakten. Het
octrooi bepaalt in Art. 18, dat die politieke raad zal
bestaan uit tien personen, welke, bij uitbreiding der
kolonie, tot veertig kunnen stijgen, en in Art. 19, dat
die raadsleden, voor hun leven, door de ingezetenen
bij meerderheid van stemmen zullen verkozen worden.
Dit stelsel heeft een gunstigen invloed op de ko-
loniale zaken uitgeoefend en zoo ook heeft het tegen-
overgestelde: de geheele verandering dier regeerwijze,
veel bijgedragen tot den achteruitgang onzer W, In-
dische koloniën. Bij regeringsreglement van Suriname,
goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 14 Septem-
ber 1815, viel het vertegenwoordigend stelsel en een
Hof van politie werd ingesteld, welks leden niet, ge-
lijk vroeger, door de ingezetenen, maar door hetbe-
2
-ocr page 22-stimr werden benoemd \'). Bij den Gouverneur be-
rustte het uitvoerend gezag; bij hem en den raad de
wetgevende magt. Dit collegie had ook de criminele
regtspraak. Hieruit ontstonden eindelooze moeilijkhe-
den, verwarringen en botsing. Wetgeving en regts-
magt in eene hand vereenigd, bragt slechte gevol-
gen voort, zoodat zelfs het geheele land daaronder
leed.
^ 2. In 1828 was het tijdstip der staatshervorming
voor de koloniën daar. Het handelscrediet was zwaar
getrofien; er bestond gebrek aan geld; de landbouw
kwijnde; onderwijs en armwezen bevonden zich in
treurigen toestand; het lot der slaven was diep ellen-
dig. De Nederlandsche regering was met dien achter-
uitgang bekend en zond van den Bosch als Com-
missaris-Generaal naar West-Indië, ten einde, door
het nemen van gepaste maatregelen en het ontwer-
pen van een nieuw regerings-reglement, den bloei
der kolonie te bewerken Met veel ijver spande
hij zijne beproefde krachten in, en reeds den 21®\'«»
Julij 1828 kondigde hij de voltooijing van het nieuwe
>) Reglement op het beleid vau de regering, het justitie-wezen,
den landbouw en de scheepvaart in Suriname. Gouvernements-
bladen van de kolonie Suriname. Anno 1816, 3.
De Commissaris-Generaal is de gemagtigde, die naar Oost-
en West-Indië werd gezonden om bepaalde punten te regelen.
Hij moest kunnen doen wat de Koning zelf, ter plaatse tegen-
woordig, vermogt hadde. Vandaar had hij in bepaalde gevallen
meer magt dan de Gouverneur. Zijne verhouding tot deze werd
bij den lastbrief geregeld.
regerings-reglement aan, en bepaalde, dat het den
Augustus zoude in werking komen. Suriname en de
W.-I. eilanden werden onder het zelfde bestuur van
een Gouverneur-Generaal gebragt, wiens zetel te Pa-
ramaribo zou zijn. Het reglement breidde zijne magt
zeer uit, daarentegen werd den 22«»®» Julij het Hof
van Politie en Justitie ontbonden en den Gouverneur
een Hooge Raad toegevoegd, die niet door het volk
gekozen, maar uit vier hoofdambtenaren zamenge-
steld was, namelijk: den procureur-generaal, den con-
troleur-generaal der Pinantiën, den commissaris "gene-
raal voor \'s Rijks domeinen en den commissaris voor
de inlandsche bevolking. De Gouverneur kon, in bij-
zondere gevallen, den president van het Hof van
civile en criminele justitie, benevens den president
van den Surinaamschen Gemeenteraad als adviserende
leden oproepen. In dien Hoogen Raad werden wet-
ten ontworpen, welke onder \'s Konings goedkeuring
uitvoerbaar waren. In dringende gevallen kon de
Raad besluiten uitvaardigen, welke zelfs vóór de goed-
keuring werkten. Het hof van civile en criminele
Justitie was met de regtspleging belast, zoodat thans
het ware beginsel van scheiding tusschen wetgevende
en regterlijke magt gehuldigd werd. Men had in
West-Indië de waarheid ondervonden der woorden
van Mr. J. R. Thorbecke: »De grofste dwalingen
en misbruiken zijn onvermijdelijk, wanneer het uit-
voerend gezag de regels, tot wier betrachting het is
ingesteld, zelf geeft en verandert. De regel wordt
dan naar oogenblikkelijke, wisselende, administrative
begrippen verbogen of gewijzigd; het bestuur wordt,
bij den besten wil, willekeurig, en, hoe strijdig dit
2*
-ocr page 24-met zijn wezen zij, onverantwoordelijk" \'). Iu Art. 60
van het Regerings-reglement werd de onafhankelijk-
heid der regterlijke rnagt uitdrukkelijk erkend. Art.
117 vernietigde het beginsel, dat de slaven in reg-
ten als zaken en niet als personen werden beschouwd.
Van den Bosch bevorderde al wat tot welzijn van
Suriname kon strekken.
§ 3. Ofschoon veel verbetering door zijn Regerings-
reglement was aangebragt, bleek het natuurlijk niet
volmaakt. Een nieuw Reglement werd bij Koninklijk
Besluit van 9 Augustus 1833 vastgesteld, en den
December 1832 in de kolonie afgekondigd
Doch dit verviel in het vroeger ontweken euvel: uit
zijne bepalingen vloeide voort, dat de wetgevende,
regterlijke en uitvoerende magt weder waren ver-
eenigd. Ten minste, de artikelen hebben aanleiding
gegeven tot dit misbruik, hetwelk veroorzaakt werd
door de te ver gedrevene zucht naar bezuiniging en
vereenvoudiging, waaraan de Nederlandsche wetgever
heeft bot gevierd, en waartegen onze aanzienlijkste
regtsgeleerden meermalen eene waarschuwende stem
hebben verheven
In November 1842 kwam een in ieder opzigt uit-
stekend man als Gouverneur van VVest-Indië te Su-
1) Over de plaatselijke hegrooting, p. 105; Bijdrage tot her-
ziening der Grondwet, p. 56.
ï) Gouvernementsbladen van Suriname, 1832, N". 13,
Mr. S. P. Lipman, Aanmerking op het Wetb. van Burg.
Regtspleging. Mrs. Lipman en J. W, Tydeman in hunne verge-
lijking van ons Wetb. v, B. Segtsv, met het Rom. en Pransch regt.
riname: de bekwame, onpartijdige en regtschapen
Burghard Jean Elias. Standvastig naar bet welzijn
der kolonie strevende, maakte hij zich vele vijanden,
en verwierf na een even moeilijk als boven lof ver-
heven bewind, den Sisten April zijn eervol ontslag.
Den lOden Junij kondigde hij het Koninklijk Besluit
af, waarbij het bestuur van Suriname weder was
afgezonderd van dat der eilanden, zoodat Parama-
ribo thans niet meer de zetel van het gezag der
West-Indiën is \').
§ 4. Sinds lang waren stemmen opgegaan ten bate
van de afschaffing der slavernij; doch het eigenbelang,
vooral der W.-I. handelshuizen in het moederland,
kantte zich hiertegen. Desniettemin tastte de Rege-
ring door en te gelijkertijd kwam een ander punt
ter sprake. Blijkens het voorloopig verslag der Com-
missie van rapporteurs over de ontwerpen van wet
tot afschaffing der slavernij in West-Indië, vestigden
verscheidene leden der Tweede Kamer de aandacht
op den ellendigen toestand van het regtswezen in
Suriname. Zij merkten aan, dat het daar nog gel-
dige Oud-Hollandsche Regt meer en meer ontaard
en in de handen van belangzuchtigen schier een
middel van regtsvertreding geworden is. Onder de
misbruiken telden zij: 1». De voorrang, welke er, in
lijnregten strijd met alle gezonde regtsbegrippen, aan
alle vorderingen ter zake van levering ten behoeve
eener plantage, zelfs van levensmiddelen, boven de
Jhr. C. A. VAK SiJPESTEIN, Beschrijving van Suriname,
blz. ÖU.
vordering van den bypotliecairen schuldeischer wordt
toegekend; 2°. de slechte gang der procedure; 3".
het jaren lang rekken der regtsgedingen en de on-
eindige duur der sequestratiën
Reeds den 30®\'^®° September 1852 was bij Konink-
lijk Besluit eene staats-commissie ingesteld, om deze
zaak te onderzoeken en voorstellen te doen tot in-
voering eener nieuwe wetgeving in West-Indië, zoo-
veel mogelijk in overeenstemming met die van het
moederland. Bij Kon. Besluit van 28 December 1859
werd Mr. L. Metman, lid dier staats-commissie, be-
noemd tot commissaris speciaal, belast met alles wat
betrekking had tot de invoering eener nieuwe wet-
geving in de W.-I. koloniën en hem als secretaris
toegevoegd Mr. H. M. van Andel, advocaat bij den
Hoogen Raad der Nederlanden. Deze heeren kwa-
men den April 1860 te Paramaribo, doch reeds
den 5"^®» October overleed de als mensch en regts-
geleerde hooggeschatte Mr. L. Metman. Daardoor
heeft dit nuttige werk eene betreurenswaardige ver-
traging ondervonden
De afschaffing der slavernij werd in Nederland
een onderwerp van schier eindelooze beraadslaging.
Er bestaat daarvan eene litteratuur. Eindelijk is over
de menigte hinderpalen gezegevierd en de wet aan-
genomen.
Surinaamsche Aangelegenheden. Utrecht, 1859.
J. WoLBEBs, 1.1. blz. 758.
geondwerrblijke bepalingen omtrent overzeesch
bestuue.
Dewijl de beschouwing van het jongste Regerings-
reglement voor Suriname het hoofddoel dezer ver-
handeling is, gaan wij hiertoe dadelijk over, na, zoo
beknopt mogelijk, te hebben laten voorafgaan, wat
tot juist verstand van het geheel en inzage van het
verband tusschen oorzaak en gevolg mogt wensche-
lijk geacht worden.
Nopens het Bestuur der overzeesche gewesten is
de Grondwet schraal in bepalingen. Opmerkelijk was
Art. 59 der Grondwet van 1815, luidende: ,,De
Koning heeft bij uitsluiting het opperbestuur over
de volkplantingen en bezittingen van het Rijk in
andere werelddeelen." Dat „bij uitsluiting" werd
soms uitgelegd, als had de Koning „geheel alleen"
het opperbestuur. Hiertegen echter verklaarde zich
o. a. Gijsbert Karel van Hogendorp. De zin moet,
gelijk in de hier voren aangehaalde artikelen der grond-
wet van 1848, zóó verstaan worden, dat ooL het gan-
sche koloniale regeringsbeleid in handen des Konings
is zamengevat, om, als andere takken van algemeen
bewind, onder waarborg der grondwet en ro edewer-
king der verantwoordelijke ministers, te worden uit-
geoefend, Drie zaken bepaalt de grondwet uitdruk-
kelijk, dat door de wet moeten worden geregeld:
in Art. 59, ^o, d^ reglementen op het beleid der
Regering; 2°. in Art. 59, ^o. Het muntstelsel; 3°.
in Art. 60, De wijze van beheer en verantwoor-
ding der koloniale geldmiddelen. In het algemeen
eischt Art. 59, ^^ der Grondwet voor nog andere
onderwerpen regeling bij de wet. Tot deze behooren:
Wetten tot vrijmaking der slaven, van in- en uitvoer,
enz. De algemeene maatregelen van inwendig bestuur
der koloniën moet de Raad van State goedkeuren.
Wij vestigen er de aandacht op, dat reeds in
1854 een nieuw Regerings-reglement voor Oost-
Indië werd uitgevaardigd, derhalve 11 jaren eer dan
het Surinaamsche Gedurende dien tijd heeft de
afschaffing der slavernij plaats gegrepen en daardoor
vinden wij (behoudens andere oorzaken) menig ver-
schil van bepalingen in de beide koloniale staatsstukken.
In het Regerings-reglement van Suriname ontwa-
ren wij, dat het Eerste Hoofdstuk, Art. l—IO handelt
van de kolonie en hare inwoners.
§ 1. Het reglement van Oost-Indië wijdde zijn
Eerste Hoofdstuk, Art. 1—19 aan de zamenstelling
der Regering in Oost-Indië. Zoo ook luidde de eer-
ste titel van het Surinaamsche Regerings-reglement
van 1832, Art. 1—18: „Over het Hoogste Gezag,"
en vindt men daarin, een paar bepalingen uitgezon-
derd, niets van den inhoud van ons eerste hoofdstuk.
Vanwaar dit? Geenszins gewaagd mag de stelling
\') Wet van 0 Sept. i8&4 (S, B. 129).
-ocr page 29-geacht worden, dat het noodig was in het nieuwe
Reglement van de kolonie en hare bewoners in de
eerste plaals te spreken, dewijl het ten doel had
onze constitutionnele instellingen, met enkele wijzi-
gingen, naar Suriname over te brengen. Daarom
vinden wij eene bepaalde gelijkvormigheid met onze
Grondwet, welke insgelijks tot 1® hoofdstuk heeft:
„Van het rijk en zijne inwoners." Gewis, een gewig-
tige stap voorwaarts was dit streven, om de kolonie
tot volkomen zelfbeheer op te leiden. Sinds dertig
jaar had de kolonie ons altijd zwaardere offers ge-
kost, zonder dat zij zelve daarbij gebaat bleek, maar
integendeel kwijnender werd. Zulk een toestand kon
niet voortduren, en aangezien het oude stelsel van
dwingen der aanhankelijkheid hem had voortgebragt,
mogt men hopen, dat het nieuwe en tegenoverge-
stelde de gewenschte vruchten zou afwerpen. Uit po-
litiesch en oeconomiesch standpunt valt steun en be-
scherming in het algemeen af te keuren. Daaruit
vloeit voor de eene partij regtstreeksch nadeel, voor
de andere veronachtzaming voort. De Regering had
het vaste plan, het staatstoezigt niet langer te laten
voortduren, maar te beproeven, door opwekking harer
sluimerende krachten, haar minder hulpbehoevend van
Nederland en aldus voor zich welvarender en ge-
lukkiger te maken \'). Dat zij hierbij den waren weg
koos, wordt door verschillende schrijvers aangetoond
1) Memorie van Toelichting, blz, 3.
s) 0, a, John Stüart Mill, Considerations on, representative
government, p. 131; It is now a filed principle of the policy
Art, 1, gelijk aaii Art. 1 Grondwet, onaschrijft het
grondgebied van Suriname en bepaalt in alinea 2,
dat alle verdragen van afstand, ruiling en grens-
regeling de goedkeuring der Staten-Generaal behoe-
ve;!. Dit is geheel in overeenstemming met Art. 57,
3o. Grondwet, hetwelk bovendien vaststelt, dat de
Koning eerst na die goedkeuring, zulke verdragen
bekrachtigt \').
Art. 2 eischt van allen, die zich in de kolonie be-
vinden, eerbied en gehoorzaamheid aan de Regering
en onderwerping aan de algemeene verordeningen^
Hier vinden wij eene wel niet geheel opgaande, maar
toch zeer nabij komende gelijkheid met Art. 8 en 9
der Wet, houdende algemeene bepalingen, welke de
strafwetten en verordeningen van policie in Neder-
land voor den vreemdeling verbindend verklaren en
hem het genot van ons Burgerlijk Regt toekennen.
Uit dien hoofde achten wij ook in Suriname ten op-
of Great Britain, professed in theory and faithfully adhered to
in practice, that her colonies of European race, equally with the
parent country, possess the fullest measure of internal self-govern-
ment. They have been allowed to make their own free represen-
tative constitutions, by altering in any manner they thought tit,
the already very popular constitutions, which we had given them!
Each is governed by its own legislature and executive, constitu-
ted on highly democratic principles,
») Dewijl hier onze grondwet soms wordt aangehaald, raag het
geenszins overtollig geacht worden te herinneren aan haar llS«
Art.: De grondwet en andere wetten zijn alleen voor het rijk
in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin wordt uitge-
drukt."
zigte van vreemdelingen den regel v^enschelijk, door
een uitstekend regtsgeleerde voor hunne strafbaar-
heid in een bepaald geval gesteld. Dat namelijk de
koloniale regter zulke daden, door een vreemdeling
in een ander land gepleegd, moet straffen, die, èn
door onze wet èn door die van dat land als misda-
den beschouwd worden \'). Dit staat ook in verband
met Art. 9, 2o. W. v. Strafv.
Welke zijn die algemeene verordeningen? Art. 3
zegt: l". De verdragen met vreemde mogendheden,
door den Staat aangegaan, voor zoo verre zij in de
kolonie van toepassing zijn.
Allen, die naar volkenregt tot den Staat behooren,
worden door zijne verdragen verbonden, omdat Hij
daarbij partij is. Derhalve: het rijk in Europa en de
koloniën en bezittingen over zee. Die kracht ontlee-
nen de verdragen aan zichzelven; niet aan hunne af-
kondiging, ofschoon deze noodig is om hen ter open-
bare kennis te brengen en te doen werken
2o. De wetten, voor de kolonie gemaakt of ver-
bindende ;
Het is eenigzins opmerkelijk, dat deze onder „ al-
gemeene verordeningen" gerangschikt worden. Nu dit
eenmaal geschiedde was het noodig, haar uitdrukke-
lijk te noemen; want ofschoon wetten voorzeker alge-
meene verordeningen zijn, pleegt men de laatste meer
1) Mr. C. W. Opzoomer, Algemeene bepalingen, ad Art. 9, S^e
druk, blz. 37.
Memorie van Toelichting, blz. 2.
-ocr page 32-te beschouwen als uitgaande van eene overheid, als uit-
voerende magt; de eerste als gemaakt door den Koning
ende Staten-Generaal (Art. 104 Grondw.). Het regle-
ment van N. L, ofschoon in Art. 31 evenzeer al-
gemeene verordeningen" als generieken term bezigende,
spreekt in Art. 20 van algemeene verordeningen,
welke de Gouverneur bevoegd is vast te stellen omtrent
onderwerpen, welke niet bij de wet behooren geregeld.
Hierin ligt de bovenbedoelde onderscheiding.
3\'\'. De koninklijke besluiten;
Zij volstaan met den vorm, dien de grondwet voor
maatregelen van inwendig bestuur des koningrijks
vordert. Deze bepaling is noodig, dewijl anders met
regt mogt geweigerd worden, zulk een besluit in de
koloniën uit te voeren.
4°. De besluiten des Gouverneurs.
Deze zijn algemeene maatregelen, welke hij, den
raad van State gehoord, binnen de grenzen zijner
bevoegdheid uitvaardigt. Art. 31 van het regle-
ment van N. I. noemt die meer bijzonder ordon-
nantiën,
§ 2. Hoogst belangrijk is Art. 4: „ Slavernij wordt
in de kolonie niet geduld." In geen ander reglement
mogt deze bepaling voorkomen. Het reglement van
N. I. kon in Art. 115 nog slechts zeggen, dat uiter-
lijk op 1 Januarij 1860 de slavernij zou afgeschaft
zijn. Art. 4 is dus als Art. 2 van ons B. W., en
derhalve ook in dit opzigt aan de kolonie een zelfde
voorregt geschonken als aan het moederland. Maar
waarom spreekt Art. 4 van het Reglement niet, als Art.
2, van alle andere persoonlijke dienstbaarheden? Dewijl
die in Suriname nooit bekend waren. Wat niet aan-
wezig is behoeft niet te worden opgeheven \'). Voor
latere uitvindingen hieromtrent behoeft men niet te
vreezen: te eenenmale is de mogelijkheid ontnomen,
dat de mensch als eene zaak kan beschouwd en ge-
bezigd worden. Voorheen was de slaaf, die uit Indië
kwam, in Nederland vrij, doch, teruggegaan, weder
slaaf, want onze wet geldt niet in Indië Thans
alom dezelfde erkenning van de regten der mensch-
heid.
Art. 4, 2» geeft, gelijk Art. 108 Reglement van
N. 1. aan allen, die zich op het grondgebied bevin-
den, gelijke aanspraak op bescherming van persoon
en goederen. Intusschen vindt men in het laatste
reglement niet het woord gelijke." Dit neemt niet
weg, dat de plaatsing onder staatstoezigt, zoo in 0.-
als in W.-I. blijft plaats grijpen, zonder met deze
bepaling te strijden. Steeds behooren gewigtige re-
denen van staatsbelang tot tijdelijke wijziging van
1) M. v. T. blz. 4.
Dit gevoelen, hetwelk wij voorstaan, is, gelijk bekend, dat
van Mr. C. W. Opzoomek, B. W. Aanteekeningen op artikelen,
die nog verklaring behoeven, druk, blz, 3. Het tegenoverge-
stelde wordt geleerd in het Eegtsgel. bijblad, II. 145—149. Uit
de verklaring van Mr. C. W. Opzoomee vloeit voort, dat onze
Indische slaaf, die in het moederland vrij was, bij zijn terugkeer
in slechter toestand verkeerde dan de vreemde slaaf, die in onze
Koloniën kwam, dewijl deze genot had van Art. 116, 2» E. v.
N. I.: // De als slaven van elders aangevoerde personen zijn vrij,
zoodra zij zich op het grondgebied van N. I. bevinden." Hierbij
houde men echter in het oog, dat deze bepaling uitdrukkelijk
was gemaakt tot wering van den slavenhandel, waartoe wij ons
jegens Engeland verbonden hadden. Zie boven blz. 13.
algemeene regten te kunnen leiden. Overigens is
Art. 4, 2o Reglement \') gelijk aan Art. 3, grond-
wet.
Art. 5 stelt als regel, dat de kolonie geen perso-
nen uitlevert. Daartoe wordt een verdrag gevorderd,
overeenkomstig de Artt. 3 en 57 der grondwet ge-
sloten.
Art. 6 bepaalt, dat de toelating en uitzetting van
personen, niet in de kolonie gevestigd noch van rijks-
wege daarheen gezonden, bij koloniale verordening
worde geregeld. Dit is eene opmerkelijke afwijking
van Art. 67 van het Reglement van 1832, hetwelk
den Gouverneur-Generaal de magt verleende, perso-
nen, wier verblijf in de kolonie hij schadelijk acht,
onder toezigt te stellen of te doen vertrekken. Eene
gelijke bevoegdheid verleent het reglement van N. I.
in Art. 45. Ons Art. 5 is derhalve in overeenstem-
ming met Art. 3, 2» Grondwet. Hiertegen werd me-
nige bedenking geopperd in de Staten-Generaal. De
regering nogtans was van oordeel, dat het regt van
pohtieke uitzetting niet behoorde gehandhaafd te wor-
den. In Suriname bestaan daarvoor niet de redenen,
welke in N. I. voorkomen. Tegenover vreemdelingen
kon het tot gevaarlijke verwikkelingen leiden. De
ligging van Suriname tusschen Fransch- en Britsch-
Guiana neemt alle bezorgdheid weg voor het onder-
mijnen van het Nederlandsch gezag, en ter verzeke-
Ter vermijding van herhaling zij opgemerkt, dat overal,
waar „ Reglement" wordt aangegeven, zonder meer — het Su-
rinaamsche Keglement van 1865 bedoeld wordt.
ring der inwendige rust en orde behoeft men dit
middel evenmin \').
Art. 6 Grondwet verklaart iederen Nederlander tot
elke landsbediening benoembaar, üe wet, bedoeld bij
Art. 7 grondwet, bepaalt wie Nederlanders zijn
Art. 7 van ons reglement stelt die zelfde Nederlan-
ders en de kinderen van ingezetenen der W. I. ko-
loniën voor elk ambt benoembaar. Art. 63, Reglement
van 1832, bepaalde, dat geenerlei kleur noch gods-
dienst den vrijen burger van eenig ambt zal kunnen
uitsluiten. Deze regel heeft historische waarde. Voor-
heen waren niet alle godsdiensten in Suriname ge-
duld Bijna in geheel Amerika heerschte vroeger
een afkeer van de kleurlingen. In onze koloniën is
dit verdwenen. Waar het vooroordeel niet meer be-
stond, behoefde men door geen bepaling, welke het
M. v, T. blz. 4. Eindverslag, blz. 4. Jhr. 0. A. van Su-
pestein, Beschrijving van Suriname, blz. 53 en v. In onze vreem-
delingenwet van 13 Aug. 1849, S. B., 39, zegt Art. 9:
/, Niet toegelaten vreemdelingen, die geeu reis- en verblijfpas kun-
nen bekomen, binnen \'slands gevonden wordende, moeten over
de grenzen worden gebragt" en Art. 12: » De vreemdeling, ge-
vaarlijk voor de publieke rust, kan op Onzen last worden uitge-
zet."
W. v. 38 Julij 1850, S. B., N^ 44. Art, 107 S. v. N. I.
luidt: «Onder Nederlanders worden volgens deze wet verstaan
die het zijn volgens de wetten van het koningrijk." Hierdoor is
in dit punt volkomen gelijkstelling met W. I.
In 1785 Averd de uitoefening der K. C. godsdienst toege-
staan. In 1825 werden de joden met de belijders vän alle andere
gezindten gelijk gesteld. J. Woebbks, o. c. blz, 407 en 624.
weerstand bood, er aan te herinneren. Van daar het
vervallen der bepaling van Art. 63, Reglement 1832.
§ 3. Art. 1, 2® laat de benoembaarheid tot andere,
dan door den Koning opgedragene, ambten aan de
koloniale verordening over. Art 62, Reglement 1832,
stelde vast, dat elk, die tot eenig ambt in de kolonie
Suriname verkiesbaar is, in het burgerregister moet
ingeschreven worden.
Een der eerste kenmerken van eenen vrijen staat
is de onbelemmerde werking der drukpers. Zij is,
gelijk een groot geleerde zich kernachtig uitdrukt,
de beste bondgenoot der waarheid \'). In Art. 8 vin-
den wij dienaangaande de schoone bepaling van Art.
8 grondwet. „Niemand heeft voorafgaand verlof noo-
dig om door de drukpers gedachten of gevoelens te
openbaren." Eene vrije pers sticht nergens grooter
nut dan in eene kolonie. Gewis heeft zij hare eigen-
aardige gevaren en bezwaren, doch niet dan in uiter-
sten nood zou men aan eene censuur mogen denken.
Van daar dat ons Art. alleen spreekt van eene ko-
loniale verordening, welke de verantwoordelijkheid
regelt van schrijvers, uitgevers, drukkers en versprei-
ders ten bate van openbare orde en zedelijkheid.
Hieruit bespeurt men, dat die wetgever zeer beperkt
is in zijne belemmerende bepalingen en deze alleen
ten doel hebben, het ontaarden van vrijheid in buiten-
sporige bandeloosheid te voorkomen. Zoo ook Art. 8
onzer Grondwet: „behoudens ieders verantwoordelijk-
heid volgens de wet." In denzelfden geest is Art. 110
\') Dr. C. G. OoBET, Brief vaii 16 Pebr, 1808.
-ocr page 37-R. V. N. l, hetwelk in zijn lid de toelating vari
in Nederland gedrukte stukken bij verordening re-
gelt. In ons Art. 8, 2° moeten dergelijke bepalingen
bij eene wet bekrachtigd worden.
§ 4. Art. 9, overeenstemmende met Art. 9 grond-
wet, kent het regt van petitie toe, waardoor alle bur-
gers hunne wenschen, bezwaren en behoeften aan de
bevoegde magt kunnen mededeelen. Het verstaat
zich, dat het persoonlijk is. Wettelijk zamengestelde
ligchamen mogen in naam van meerderen verzoek-
schriften onderteekenen; want elk ligchaam vormt één
persoon. Hetzelfde stelt Art. 112 R. v. N. I. vast.
Intusschen houdt ons Art. eene bijvoeging, welke
elders wordt gemist: „Personen, die niet schrijven
kunnen, mogen petitionneren door tusschenkomst der
daartoe bij koloniale verordening bevoegd verklaarde
ambtenaren." Dit behoort insgelijks te worden toe-
gestaan aan de bewoners van N. I., dewijl daar de-
zelfde grond bestaat.
Art. 10 Grondwet erkent uitdrukkelijk het regt tot
vereeniging en vergadering, hetwelk den constitu-
tionnelen staatsburger toekomt. Art. 10 R. v. S. er-
kent het implicite door te zeggen, dat de uitoefening
er van geregeld en beperkt kan worden bij koloniale
verordening in het belang der openbare orde, zede-
lijkheid en gezondheid. Deze bepaling heeft iets on-
bestemds en is verre van de klare en krachtige uit-
drukking van Art. 9, 1« grondwet. Het is ivaar,
deze had eene historische reden. Art. 291 W. v. Strafr.
eischte toestemming der regering tot het oprigten van
godsdienstige, letter-, staatkundige en andere vereeni-
gingen, meer dan twintig personen tellende. Art. 292
3
-ocr page 38-Strafr. bedreigde zoodanig ongeoorloofd genootschap
met ontbinding en zijne bestuurders met geldboete.
De grondwet bragt hierin verandering bij Art. 9,
terwijl de bij Art. 9, 2° bedoelde wet de Artt. 291,
292 en 294 W. v. Strafr. uitdrukkelijk ophief \').
Ofschoon nu in W.-I. dat strafregt niet gegolden had,
was er toch evenmin voor 1865 regt tot vereeniging
geweest, zoodat de uitdrukkelijke erkenning verre
van overtollig ware. Nu moeten de koloniale staten
hieromtrent eene regeling maken, en hierdoor wordt
de mogelijkheid niet weggenomen, dat dit regt tot
hoogst geringe verhoudingen wordt besnoeid. Art. 111
R. v. N. I. verbiedt vergaderingen van staatkundigen
aard of welke de openbare orde bedreigen.
») W. v. 22 April 1855, S. B. N°. 32, Art. 17.
-ocr page 39-m
benoeming. ontslag en verantwoordblijkhbid van
den gouverneur.
§ 1. Het R. v. Suriname is liet eerste, dat, even als
de grondwet, zijn 2\'i® hoofdstuk met bepalingen om-
trent het hoofd der regering aanvangt. De Koning
benoemt tot Gouverneur wien hij verkiest en ont-
slaat hem naar welgevallen. Deze bepaling van Art.
11 vindt men ook in Art. 2, 2° van het R. v. N.-I.;
zoo ook, wat dit Art. sub !<> vordert, dat hij den
ouderdom van 30 jaren vervuld hebbe, in ons Art.
12; maar wat Art. 2, R. v. N. I. bovendien eischt,
dat hij Nederlander zij, wordt vruchteloos in het Su-
rinaamsche reglement gezocht. Intusschen zal die hoe-
danigheid een vereischte blijven en voortvloeijen uit
Art. 6, 2° grondwet: wgeen vreemdeling is tot eene
landsbediening benoembaar dan volgens de bepalin-
gen der wet," in verband met Art, 59, 1» grondwet.
Het R. v. 1832 bevatte geenerlei bepaling omtrent
den ouderdom des Gouverneurs \') en heeft overigens
niet dan een paar bepalingen, welke met het in deze
afdeeling behandelde onderwerp in betrekking staan.
\') Ofschoon reeds in de grondwet van 1815 was bepaald, dat
de Koning om als hoofd van den staat werkzaam te zijn, acht-
tien jaar moet vervuld hebben. Art, 37, N^ 42.
De Gouverneur legt in handen des Konings of
diens vertegenwoordiger den eed van zuivering en
dien van trouw aan den Koning en de grondwet af.
Art. 13. Zoo ook de Gouverneur-Generaal van N. I.,
krachtens Art. 5 R. v. N. I. De tekst van den zui-
veringseed werd ontleend aan Art. 9 der wet op de
bevoegdheid en zamenstelling van den Raad van State,
waarin het formulier van Art. 83 grondwet het eerst
verbeterd werd. Uit de woorden van den eed van
trouw volgt de verpligting tot gehoorzaamheid aan
den Koning, gelijk de vergelijking met Art. 21 bo-
ven twijfel verheft.
Politieke omstandigheden, oproer, oorlog en andere
gewigtige en gevaarlijke gebeurtenissen kunnen het
noodig maken, dat de Koning een Gouverneur aan-
stelt, die niet dadelijk bekend gemaakt wordt. Als-
dan geschiedt de benoeming in een geheim en ver-
zegeld stuk, hetwelk tevens de autoriteit of den
persoon tot het afnemen van den ambtseed aanwijst.
Het stuk wordt geopend in eene vergadering van
den raad van bestuur en, na door de aanwezige le-
den te zijn gewaarmerkt, in het archief van den raad
nedergelegd. De Gouverneur aanvaardt de regering
door overlegging in eene plegtige zitting der kolo-
niale staten van een afschrift zijner acte van benoe-
ming en van het proces-verbaal zijner eedsaflegging,
en brengt zijne aanvaarding der regering bij procla-
matie ter kennis der ingezetenen. Aldus de Artt. 14
en 15.
§ 2. Door het gewag maken van „de regering" des
Gouverneurs kon het vermoeden ontstaan, dat een
onafhankelijk gezag bedoeld werd, hetwelk evenzeer
met de magt der kroon als met de grondwet zou strij-
den. Nogtans betaamde dit woord aan de waardigheid
des Gouverneurs. Uitvoerende magt en bestuur kunnen
ook den eersten magistraat eener republiek toeko-
men. De Gouverneur echter is meer. Hij is als ver-
tegenwoordiger des Konings het hoofd der regering.
Hem op dat hooge standpunt en daardoor het mo-
narchaal beginsel te handhaven strookt met den geest
der grondwet
De Gouverneur mag gedurende zijne regering.de
kolonie niet verlaten zonder verlof des Konings. Deze
bepaling van Art. 17 is gelijk aan die van Art. 2,
2® R. v. N. L, hetwelk echter de woorden „gedu-
rende zijne regering" niet bevat. Uit dien hoofde
meende men in de Kamer, dat zij ook hier konden
gemist worden. De regering stemde dit toe. Des-
niettemin bleven zij, dewijl de meerderheid der Sta-
ten-Generaal bepaald wilde uitmaken, dat met den
Gouverneur nimmer een ander kan bedoeld worden
dan degeen, die daadwerkelijk in Suriname de teu-
gels van het bewind voert.
Kan de Gouverneur, die zijn ontslag verzoekt en
verworven heeft, de kolonie verlaten, vóór zijn op-
volger is aangekomen? Ja. In het R. v. 1832 werd
ons Art. 17 niet aangetroffen en kon hieromtrent
geen twijfel zijn. Vandaar dat o. a. de Gouverneur
Büechaed Jean Elias de komst van zijn opvolger
niet afwachtte, maar den 16^®» Julij 1845 den Pro-
cureur-Generaal de Kanter, als oudste lid van den
Kolonialen Raad, zijne waardigheid overdroeg. Onder
M. v. T. blz. 5.
-ocr page 42-het nieuwe reglement moet hetzelfde gelden. De Gou-
verneur kan zijn ambt doen waarnemen door zijn
opvolger in het voorzitterschap van den Raad van
Bestuur. Zoodra hij dit doet, houdt hij op te rege-
ren en moet dus vrij zijn, te gaan waar hij verkiest.
De bijvoeging ,/gedurende zijne regering" is in ons
Art. dus verre van overtollig.
§ 2. Art. 18 bevat verbodsbepalingen. De Gou-
verneur mag niet: 1°. zelf handel drijven; 2°. han-
delsvennoot; 3°. reeder van schepen in of op de ko-
lonie varende; 4P. aandeelhouder in landbouw- of
nijverheidsondernemingen der kolonie zijn; 5®. regt-
streeks noch zijdelings deel nemen in overeenkomsten,
waarbij de Staat of de kolonie partij is; 6®. zich voor
de uitvoering van zulke overeenkomsten borg stellen.
De grond dezer uitsluitingen ligt voor de hand;
de hooge waardigheid van den vertegenwoordiger des
konings duldt geene andere bemoeijingen; zij ver-
schaft een invloed, welke tot eigen baat en nadeel
van anderen kan worden aangewend; zij moet an-
deren niet verlokken groote credieten te verschaffen
aan iemand, die weinig vermogen heeft en verleid
zou kunnen worden tot speculatiën, welke, bij ramp-
spoed, aan faillissement bloot stellen. Reeds zeer oud
is die onbevoegdheid; zij trof bij de Romeinen: de
magistraten in de provinciën \'); den adel de
O L. 6. § 3, D. de Officie Proc. (1—16) : ne donum vel
munus ipse Proconsul, vel qui in alio officio erit, accipiat ematve
quid, nisi victus quotidiani causa.
L. 3 C. ofe Commerças (IV, 63).
-ocr page 43-geestelijkheid \'); de krijgslieden de Joden In ons
regt de leden der regterlijke magt^); enz. Art. 3, 2® R.
v. N. I, verbiedt nog bovendien het aankoopen van
schuldvorderingen ten laste van N. I Benige leden
der Tweede Kamer wilden die bepaling eveneens
overgenomen zien. De regering deelde echter mede,
dat er geen schuldvorderingen ten laste van Suriname
bestonden. Er was dus geen wapen noodig tegen het
niet aanwezige gevaar. Het komt ons echter voor,
dat het verbod niet misplaatst ware geweest; want
Suriname kan later in schulden geraken.
De naauwkeurige omschrijving der verboden stelt
den Koning in staat volgens Art. 18, 3° dispensatie
te verleenen
§ 3, Gelijk in alle staatswetten, betrekking heb-
bende op personen, die tot de wetgevende magt, het pro-
vinciaal of gemeentelijk bestuur behooren, neemt Art.
19 maatregelen tegen mogelijke familie-regering, waar-
van het vaderland voorheen de rampen ondervond.
Even als Art. 8 R. v. N. I. bepaalt, mag geen bloed-
verwantschap of zwagerschap tot den derden graad
Nov. 123, Cap. 6 i,ne clerici vel monachi saecularibus ne-
gotiis se imonisceant." (III, 51).
L. 15, C. de re MilÜari (XII, 36). — L. un. C. Nego-
tiat. ne milit. (XII, 35).
Marpeegek, HandelsgericM, 231—23S.
Art. 14 der W. v. 31 Mei 1861 (S, B. N«. 49).
®} Art. 67 Grw, Dispensatie wordt door den Koning slechts
verleend van eene bepaalde wet, in de gevallen, door de wet
omschreveu.
bestaan tusschen den Gouverneur en den gouverne-
ments-secretaris, den procureur-generaal, een hoofd-
ambtenaar van algemeen bestuur en een lid van den
raad van bestuur. De Koning beslist omtrent het
behoud der bediening, bij zwagerschap, opgekomen na
de benoeming; zij houdt op bij den dood der vrouw.
Art. 20 voorziet in het geval van krankzinnigheid
en mag, even als Art. 17 R. v. N. I. geacht wor-
den voldoende waarborgen op te leveren tot juiste
constatering van het feit. Ofschoon niet met zoo vele
woorden uitgedrukt, bedoelen Artt. 42 en 43 grond-
wet hetzelfde.
De verantwoordelijkheid vloeit voort uit Art. 21,
hetwelk hem beveeh, zijne waardigheid uit te oefe-
nen met stipte inachtneming van \'s Konings bevelen.
Hij is, volgens Art. 159 grondwet, deswege door den
Koning tot straf vervolgbaar \') en door de Tweede
Kamer, en staat alsdan teregt voor den Hoogen Raad.
Zoo ook Art, 37 R. v. N, I.
Wanneer is hij vervolgbaar? Bij uitvoering van
Kon. besluiten óf beschikkingen, l®. buiten last des
ministers van Koloniën; 2». verstoken van de ver-
eischte ministeriële mede-onderteekening; 3°. bij het
nemen, geven of handhaven van beschikkingen, welke
het reglement of andere geldende verordeningen schen-
den; 4°. bij nalatigheid in de uitvoering der laatsten
of van Kon. Besluiten en beschikkingen, welker uitvoe-
ring de minister van Koloniën hem heeft opgedragen.
M Met toepassing der wet op de miuisteriële verantwoorde-
lijkiieid van 22 April 1865 (S. B. N". 33).
A\'oor alle deze wordt opzet vereischt ter strafbaar-
heid, en voor de uitvoering sub 4° grof verzuim.
Magna negliyenüa culpa est, magna culpa dolus est.
In Art, 38 R. v. N. I. is dit verschil, dat de Gou-
verneur-Generaal strafbaar is voor de feiten sub Art.
1®. en 2o. zonder dat „opzet" vereischt wordt, het-
welk voor de zelfde feiten van ons Art. sub 1». en
2\'\'. wel gevorderd is. Hiervan is de rede, dat men
zich moest houden aan Art. 3 der Wet op de Mi-
nisteriëele verantwoordelijkheid, welke een jaar later
dagteekent dan het R. van N. L, en als organieke
wet behoort gevolgd te worden bij elke nadere toe-
passing van het in Art. 73 Grondwet gehuldigd be-
ginsel van verantwoordelijkheid.
Hij kan in de kolonie, gedurende zijne regering
noch daarna strafregtelijk vervolgd worden; burger-
lijke gijzeling is niet op hem toepasselijk. Zonder
zijne toestemming kan zijne getuigenis in een regts-
geding niet verkregen worden, dewijl anders de gou-
verneur wel eens gedwongen kon worden, zich^ in
eene procedure, waarbij de kolome privaat-regtelijk
betrokken is, tegen het algemeen belang, over rege-
ringszaken uit te laten. Bestaat dit gevaar niet, dan
zal hij hoogstwaarschijnlijk als getuige optreden
Wegens ambtsmisdrijven wordt hij in Nederland, als
boven gezegd, voor den Hoogen Raad gedagvaard;
overigens voor den, naar gelang van het feit, bevoeg-
De leden van het Koninklijk Huis mogen niet als getuigen
optreden, dan krachtens Koninklijk Besluit, W. v. Strafv. Artt.
311 — 314.
den regter van den zetel onzer regering i). Deze past
het strafregt toe der plaats, waar het feit gepleegd
is, (Art, 23, 24 en 41 R. v. 1830.)
Bij vervolging tot straf legt de Gouverneur op
\'s Konings bevel, zijne waardigheid neder in handen
van den door den Koning of het Regl. aangewezene.
(Art. 25 R., 40 R. v, n! I,) Heeft de Koning geen
opvolger benoemd, dan is het, de, bij ontstentenis
des Gouverneurs, tijdelijke voorzitter van den Raad
van Bestuur. Volgens Art. 17 R. van 1832 trad
alsdan de oudste koloniale Raadsheer op. In N. I.
de Luitenant-Gouverneur-Generaal; de vice-President
of het oudste Lid van den Raad. (Artt. 5 en 13 R.
V. N. I.). Met uitzondering der Artt. 12, 13 en 19
zijn op den waarnemenden Gouverneur alle bepa-
lingen nopens den Gouverneur toepasselijk.
Art. 28, gelijk Art. 6 R. v, I,, bepaalt, dat hij
onmiddellijk de regering aanvaardt. De Koloniale
Staten komen zoo spoedig mogelijk, en, des vereischt,
buitengewoon bijeen. In handen van hun voorzitter
legt hij den eed van zuivering en van trouw aan
Koning en Grondwet af.
») De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regters,
welke de wet aanwijst. Art, 149 Grw. Niemand kan tegen zijn
wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toe-
kent. Art. 150 Grw.
de magt des gouverneurs.
^ 1. De vertegenwoordiger des Konings is, als
zoodanig, met de uitvoerende magt bekleed en staat
daardoor in menig opzigt met den vorst gelijk, in
wiens naam hij de kolonie regeert. Hij heeft het op-
perbevel over de zee- en landmagt. In deze punten
stemmen dus Art. 29 en 30 overeen met Art. 1, l®.;
41 en 42, 1°. R. v. N. I. en Art. 1, 1«. R. v. 1830,
in verband met Art, 58 Grw. Hij oefent dat opper-
bevel uit behoudens de administratieve betrekkingen
der gewapende magt tot de ministeriën in het ko-
ningrijk en volgens de bijzondere beschikkingen des
Konings, Hij beschikt over de strijdkrachten in oor-
log en vrede, naar het belang der kolonie en kan
bevelhebbers en officieren schorsen. Hiervan geeft hij
den Koning kennis en zoo lang deze de schorsing
niet bekrachtigd heeft, is zij voorloopig. Eene gelijke
bepaling heeft het R, v. 1830, hetwelk in Art. 5,
2°. den Gouverneur slechts provisioneel leden van den
Kolonialen Raad laat benoemen.
Niets belet, ja het kan zelfs raadzaam zijn, dat de
Gouverneur zich onder bepaalde omstandigheden aan
het hoofd der krijgsmagt stelt. Hierin kunnen de
bijzondere beschikkingen des Konings voorzien.
In Art. 31 hebben wij de geheele onbeperkte magt
van den Gouverneur ten opzigte der koloniale gewa-
pende magt, welke geheel afgescheiden behoort ge-
dacht te worden van \'s Rijks zee- en landmagt, dewijl
zij uitsluitend aan dc kolonie behoort en deze daarin
een kenmerk van een\' zelfstandigen staat heeft. De be-
velhebbers, officieren en onder-officieren worden door
den Gouverneur benoemd, geschorst en ontslagen.
Meer nog dan koninklijke magt geeft Art. 32. In
geval van oorlog of opstand neemt hij alle maatre-
gelen, welke de nood in het belang van het Rijk of
de kolonie gebiedt. Niets bindt hem, noch deze ko-
loniale grondwet, noch eenige andere algemeene ver-
ordening. Hij verklaart de kolonie, deels of geheel,
in staat van oorlog of beleg; heft tijdelijk zelfs de
door den Koning aangestelde autoriteiten op. Hij kan
de burgerlijke en krijgsoverheden voorloopig alle bui-
tengewone maatregelen doen nemen. Art. 43 R. v,
N. I. geeft den Gouverneur-Generaal dezelfde magt,
doch legt dezen niet de verpligting des Gouverneurs
van Suriname op, om den Koning onverwijld van die
maatregelen kennis te geven (Art. 32, 4"). Het ge-
voelen van vele leden der Tweede Kamer, dat den
Gouverneur in het gestelde geval de meest uitge-
strekte magt moest worden toegestaan, waardoor hij
pro re nata mogt handelen, was ook dat der rege-
ring 1).
Hiermede in onmiddellijk verband, staat de hem
in Art. 33 opgelegde pligt om de eer van staat en
kolonie te beschermen tegen alle aanranding van bui-
ten. Terwijl Art. 44 R. v. N. I. den Gouverneur-
Generaal oorlog en vrede en verdragen met Indische
vorsten laat sluiten, laat Art. 34 den Gouverneur
van Suriname voorloopige overeenkomsten met vreemde
magten aangaan, onder voorbehoud van goedkeuring
M. v. T. ad Art. 30.
-ocr page 49-door den Koning, wien hij hiervan terstond kennis
geeft. Volgt de koninklijke bekrachtiging niet binnen
het jaar na de dagteekening of binnen den korteren
bij de overeenkomst bepaalden termijn, dan vervalt zij.
Volgens Art. 66 R. v. 1830 kon de Gonver-
nenr zijne ondergeschikten in hunne bediening schor-
sen, met uitzondering der leden van het Geregtshof.
Art. 35 meer gelijk aan Art. 49 R. v. N. I. kan de
Gouverneur alle ambtenaren benoemen, schorsen of
ontslaan, nopens wie de Koning het zich niet voor-
behouden heeft of dit aan anderen bij verordening
opgedragen is. Ook voorziet hij, in belang der dienst,
in de tijdelijke waarneming der betrekkingen, welke
de Koning begeeft, en kan aan ambtenaren en officie-
ren een binnen- of buitenlandsch verlof verleenen.
§ 2. Ten opzigte der „koloniale" geldmiddelen geeft
Art. 37 den Gouverneur een „algemeen bestuur/\' ter-
wijl Art. 61 grondwet den Koning het „opperbestuur"
der „algemeene" geldmiddelen geeft. Derhalve is de
Gouverneur beperkt tot de inkomsten zijner kolonie,
terwijl de Koning, krachtens zijn opperbestuur, des
vereischt, ook over die geldmiddelen kan beschikken,
dewijl zij tot de „algemeene" behooren. Ware dit niet
het geval, dan 20U het verschil van ons Art. 37 en
Art. 61 grondwet geen zin hebben. De bezoldigingen,
verloftractementen, wachtgelden en pensioenen van
fdle openbare collegiën, ambtenaren en bedienden in
de kolonie, welke uit de koloniale kas gekweten wor-
den, brengt de Gouverneur op de koloniale huishou-
delijke begrooting, nadat zij^ (met uitzondering der
bezoldigingen, die hij zelf regelt)\' bij koloniale veror-
dening geregeld zijn. In Nederland bezoldigt de Ko-
4G
ning; de wet echter regelt de bezoldiging der reg-
terlijke magt, en de pensioenen der ambtenaren. De
Gouverneur-Generaal regelt de bezoldigingen en sol-
dijen in N. I. (Artt. 37 en 38 R.; Art. 61 grond-
wet; Art. 50 R. v. N. I.).
In Art. 37 ziet men den Gouverneur in één geval
weder meer magt bezitten dan de Koning. Hij kan
namelijk, waar de nood dringt, amnestie, abolitie of
generaal pardon verleenen. Alleen is hem geboden
daarbij den Raad van Bestuur te hooren en wordt
\'s Konings bekrachtiging voorbehouden. In Nederland
echter worden amnestie en abolitie niet dan door de
wet toegestaan. De Gouverneur-Generaal v. N. I.
heeft dat regt, voor zooveel inlandsche vorsten en
hoofden betreft (Art. 52, 1° R. v. N. I.; Art. 66,
3° grondwet). Buiten het geval van dringenden nood,
behoeft de Gouverneur van Suriname \'s Konings uit-
drukkelijke magtiging. Door generaal pardon verstaat
men een algemeenen regel, waarbij, na afloop van een
oorlog, onder zekere voorwaarden kwijtschelding ver-
leend wordt wegens militaire vergrijpen, inzonderheid
desertie \').
De Gouverneur heeft het regt van gratie jegens
alle burgerlijke en militaire veroordeelden, na inge-
wonnen berigt van den regter, die het vonnis wees
Kon. besluiten van 25 Junij 1814 (S. B. No, 71); 28 Nov.
1840 (S. B. No, 74) en 33 Sept. 1847 (S. B, N^ 59)\'
*) De Koning heeft het regt van gratie. Bij gevangenisstraf
van drie jaar en daar beneden en tot geldboete, te zamen of af-
zonderlijk, hoort hij den regter, die het vonnis wees; in andere
gevallen den Hoogen Raad; Art. 66 Grw. De Gouverneur-Gene-
Het koninklijk regt van dispensatie heeft de Gon-
verneur, krachtens de verordeningen niet, gelijk
de Gouverneur-Generaal v. N. I, ook in regtszaken
en van bepaalde ordonnantiën, in de gevallen, daarbij
niet vermeld. (Art. 40, R.; 53, R. v. N. L; Art.
67, Grondwet).
De Gouverneur verleent zeebrieven aan schepen
en vaartuigen van inwoners der kolonie. Dit is eene
acte van wege den Koning aan den schipper uitge-
reikt, waardoor zijn schip het regt heeft de Neder-
landsche vlag te voeren en zich in alle zeeën als Ne-
derlandsch eigendom te vertoonen. In het Pransch :
acte de francisation (Art. 226, C. de Comm.)
afkondiging en vaststelling van wetten
en verordeningen.
§ 3. Als orgaan der wetgevende magt treedt de
Gouverneur in Art. 42 op, hetwelk hem de zorg op-
draagt voor de afkondiging en uitvoering der Wet-
ten en koninklijke Besluiten. Art. 31, 32 en 27,
R. v. N. I. legt den Gouverneur-Generaal een gelij-
ken phgt op. Intusschen kan het in Nederland ge-
nomen Besluit, door plotselinge en gewigtige om-
standigheden, bij zijne aankomst in Suriname, zoo
raai v. N. I. oefent dat regt uit, op advies van het Hoog-Geregts-
hof. Art. 52, 1« R. v. N. I.
») Mr. A. de Pinto, W. v. Kooph., § 284, 2° b. Mr. C. D.
Asser c. s., W. v. K. ad Art. 357, 2°. Het aan boord hebben
van den zeebrief is vooral noodig, om de voordeelen te kunnen
genieten, welke bij verschillende handelstractaten ten behoeve van
nationale schepen bedongen zijn.
het wordt afgekondigd, hoogst schadelijk werken. Als-
dan zal de Gouverneur de hem bevolene afkondiging
of uitvoering schorsen; doch hiervan den Koning ter-
stond kennis geven, die dit weder ten spoedigste aan
de Staten-Generaa] mededeelt. Keurt de Koning deze
opschorting af, dan gaat de Gouverneur onverwijld
tot de afkondiging en uitvoering over. (Art. 43, R.;
22 en 25, R. v. N. I.) Het is door de afkondiging,
dat alle Verordeningen verbinden, gelijk omtrent de-
zelfde handeling des Konings en van den Gouver-
neur-Generaal is bepaald. Daarvan is voor Suriname
de vorm plaatsing in het Gouvernementsblad; voor Ne-
derland in het Staatsblad; voor N. I. in het Staats-
blad voor N. I. Zoo geen ander tijdstip bepaald is,
werkt de Verordening den 30®*®» dag na de plaat-
sing. Het formulier van Suriname is het tegenover-
gsstelde van dat voor de afkondiging in N. I.; het
eerste geschiedt met een opschrift: „In naam des
Konings! enz."; het tweede met een onderschrift.
Zij stemmen onderling en met het Surinaamsche
R. v. 1832 hierin overeen, dat de onderteekening
van den Gouverneur en den Gouvernement-secretaris
wordt gevorderd. (Art. 44 en 45 R.; Artt. 1 en 2,
A. B.; Art. 31 en 32, R. v. N. I.; Art. 16 R, v.
1830).
De koloniale Staten keuren de koloniale verorde-
ningen goed; daarna stelt de Gouverneur die vast
en zorgt voor hare afkondiging — of wel, hi;j houdt
de vaststelling in beraad, indien hij bezwaar heeft.
Derhalve is hem hier het regt van „ veto" toegekend.
Wat bij de Wet of bij Koninklijk Besluit is gere-
geld, valt niet onder het bereik der koloniale veror-
dening Daarentegen, wanneer de Wet of het
Kon. Besluit regelt, wat reeds het onderwerp eener
koloniale verordening uitmaakte, dan vervalt deze bij
het in werking treden der eerstgenoemden. (Art. 46
47, 48, R.)
De Gouverneur zendt elke verordening, door hem
vastgesteld, onverwijld aan den Koning. Deze kan,
den Raad van State gehoord, bij beslnit, met rede-
nen omkleed, eene koloniale verordening vernietigen
wegens strijd met de Wet, met een Koninklijk Be-
sluit of met het algemeen belang van het Rijk of de
Kolonie. Met dit Art. 49 heeft Art. 13, R. v. 183.2
eenige overeenkomst, dewijl het bepaalde, dat de wet-
ten, reglementen en bepalingen, door den Gouver-
neur-Generaal, na ingewonnen advys van den Kolo-
nialen Raad, gearresteerd, alvorens (Van kracht te
kunnen zijn, moeten zijn goedgekeurd door of van
wege Z. M.
In den regel kondigt de Gouverneur de koloniale
verordeningen niet af, vóór hij berigt ontving, dat bij
den Koning geen voornemen tot vernietiging bestaat,
of vóór , sinds de opzending, zes maanden verloopen zijn
zonder dat hij hieromtrent iets vernam. Oordeelt hij
en de meerderheid van den Raad van Bestuur, dat
er spoed gevorderd wordt, dan kan hij de verorde-
ning vroeger afkondigen. Dezelfde magt bezat, vol-
Trekt men de onderwerpen zamen, welke de koloniale ver-
ordeningen regelen, dan is daarin vervat ongeveer al wat tot het
koloniaal huishouden behoort. De opsomming is enuneiatief. De
werkzaamheid der koloniale staten strekt zich zoo ver uit, als Art.
47 gedoogt.
gens Art. 14, R. v. 1832, de Goiivernenr-Generaal
van W. I. in dringende gevallen; doch met de ver-
pligting, om hiervan, met de gronden, dadelijk ken-
nis te geven aan den Minister van Koloniën.
Eene koloniale verordening houdt op te verbinden:
1". indien zij door eene. latere koloniale verordening
wordt afgeschaft. Dit is het beginsel van Art. 5, A.
B.; 2®. zoodra zij, volgens Art. 48 van (lit Regle-
ment, vervalt; 3°. als het Kon. Besluit tot hare ver-
nietiging in de Kolonie afgekondigd en in werking
getreden is.
§ 4. De vorm voor de afkondiging der Koloniale
Verordening is: hare plaatsing in het Gouverneinents-
blad. Het formulier levert weinig verschil op met
dat van Art. 15, R. v, 1830. — Den dertigsten dag
na de uitgifte van het Gouvernernentsblad, waarin zij
voorkomt, werkt de verordening, zoo zij zelve geen
ander tijdstip aanwijst. De gouverneur is bevoegd, be-
sluiten uit te vaardigen, houdende algemeene maatre-
gelen en strekkende om uitvoering te geven aan:
Wetten; 2°. Kon. Besluiten; 3°. Koloniale verordenin-
gen. Hierover wordt de Raad van Bestuur gehoord.
De afkondiging geschiedt in het Gouvernementsblad,
bij een formulier, dat geringe overeenkomst heeft met
dat van Art. 33, R. v. N. I. (3ok dit besluit deelt
hij den Koning ten snelste mede, en trekt het in of
wijzigt het, zoodra hem dit van \'s Konings wege
wordt bevolen.
De orde in acht nemende, welke het reglement
zelf houdt, hebben wij getracht een overzigt te ge-
ven van de gewigtige waardigheid, door den Gou-
verneur van Suriname bekleed. Ongetwijfeld mag
het eene groote schrede voorwaarts geacht worden,
dat de weifelende en onbestemde bepalingen van het
vroegere reglement vervangen zijn doer eene vrij
naauwkenrige omschrijving zijner regten en verplig-
tingen. In den vertegenwoordiger des Konings be-
hoort men een groot vertrouwen te kunnen stellen, en
daarom verleent hem het Reglement aan den eenen
kant de vrije hand in de bijzondere gevallen, welke
geen uitstel dulden; terwijl aan de andere zijde eene
wijze beperking is ingevoerd, welke den Gouverneur
belet alleenheerscher te zijn. Niet slechts is dit ten
bate des volks, maar ook van hem zeiven. De open-
baarheid en de gelegenheid tot beoordeeling zijner
handelingen, zal welligt verhoeden, dat hij niet, gelijk
meermalen het lot van uitstekende Gouverneurs was, \')
ten doel sta aan miskenning en onregtmatige aantij-
ging. Omtrent het gebruik, door hem gemaakt van de
beide hoofdtakken zijner magt, de uitvoerende en de
wetgevende, kan men zich zoowel in het moederland
als in Suriname voldoende inlichten, om voor over-
schrijding niet bezorgd te zijn, of haar, waar zij mogt
ontstaan, spoedig te fnuiken.
O. a, van Mr. Joan Jacob Matjkicics, Gouverneur-Gene-
raal van Suriname, sinds 1742—1751. Bekend is zijne uitmun-
tende levensbeschrijving door Jhr. C. A. van Sijpbsteïn, — Zoo
ook van den Gouverneur-Generaal van W. I., B. J. Emas over
wien wij een enkel woord aanstipten op blz, 31.
de raad van bestuur.
Eene geheel nieuwe instelling is aan Suriname ge-
schonken in den Raad van Bestuur, welke den Gou-
verneur ter zijde staat en eenige gelijkvormigheid
heeft met onzen Raad van State. Juist daarom
konden eenige leden der Staten-Generaal haar niet
goedkeuren. Nogtans mogt het nuttig, ja, noodig
voor de dienst worden geacht, dat de weinige hoofd-
ambtenaren of deskundigen der Kolonie in een Raad
werden vereenigd, met het doel om den Gouverneur in
alle gewigtige aangelegenheden voor te lichten en bij
te staan en met hem de ontwerpen en voorstellen,
bijv, der begrooting of der aan de koloniale Staten
voor te leggen verordeningen te overwegen en voor
te bereiden. Ook in de Fransche W. I. Koloniën
bestond zulk een raad onder den naam van Conseil
Privé en de diensten van deze werden te regt op
prijs gesteld. De Gouverneur zelf had de onmis-
baarheid van den Raad van Bestuur betoogd, welke
zijne veel omvattende taak in den regel gemakkelij-
ker en zijne verantwoordelijkheid minder bezwarend
zou maken. Dewijl zijne leden gemeenlijk bezoldigde
ambtenaren zijn, heeft men geene kosten te duchten.
De schaduwzijde wordt verre overtroffen door de
lichtzijde.
zamenstelling.
§ 1. De Raad telt een Voorzitter: den Gouverneur;
een Onder-Voorzitter: den Procureur-Generaal, en drie
leden, die de Koning benoemt, schorst en ontslaat,
en wier rang zich regelt naar den ouderdom hunner
benoeming. Reeds dadelijk valt hier dit verschil met
den Raad van N. I. op te merken, dat deze uit vier
leden bestaat, die dertigjarige Nederlanders moeten
zijn en geen andere, bezoldigde, staatsambten mogen
bekleeden. (Art. 58 R.; Art. 7, 1«; 8, en 9 R.
v. N. I).
§ 2. De Koning kan buitengewone leden benoe-
men, schorsen en ontslaan. Deze zijn, naar ouder-
dom van benoeming, als plaatsvervangers werkzaam.
Deze maatregel mag beter geacht worden dan die
van het R. v. N. I., dewijl hij onmiddelijke voor-
ziening geeft, welke bij vacature in den Raad van
N. I. slechts in dringende omstandigheden kan ge-
nomen worden. De gewone en buitengewone leden
leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden in
handen van den Gouverneur den eed van zuivering
en trouw af, gelijk de Raden v. N. I. (Artt. 59 en
60 R.; Artt. 10 en 11 R. v. N. I.).
§ 3. Terwijl de Raad v. N. I. een bijzonderen se-
cretaris heeft, wordt onze Raad van Bestuur door
den Gouvernements-secretaris bijgestaan, ook al is hij
geen lid. Dus kan hij lid zijn. Hetzelfde werd om-
trent hem door j[jet R. v. 1832 vastgesteld. De Raad
ontwerpt zijn reglement van orde, hetwelk de Gou-
verneur vaststelt, doch dat, even als zijne wijzigingen,
\'s Konings goedkeuring behoeft, opdat niet de rege-
ling zijner werkzaamheden aan het oog van het op-
perbestuur worde onttrokken. In tegenstelling hier-
mede is het de Koning, die het reglement van orde
voor den Raad v. N. I vaststelt. (Artt. 7, en 5°
R. v. N. L; Artt. 61 en 62 R. en Art. 12 R, v.
1832.)
wbekzaamhedbn.
§ 1. De Gouverneur hoort den Raad van Bestuur
nopens: 1", Alle koloniale verordeningen, die de Gou-
verneur aan de Koloniale Staten wil onderwerpen,
of die hem door dezen ter vaststelling zijn aangeboden.
Hier derhalve vinden wij het regt van initiatief, het-
welk de Koning en de Tweede Kamer ten opzigte
der wetten heeft, alsmede het hooren van den Raad
van State. (Artt. 104, 69, 105, 110, 111 en 72
Grondwet). 2^. Alle besluiten, welke de Gouverneur
tot uitvoering van algemeene verordeningen wil ne-
men. 3°. Alle aangelegenheden, waaromtrent dit wordt
bevolen door het R., door eene andere algemeene ver-
ordening of door den Koning. 4». Alle overige zaken,
waaromtrent de Gouverneur, ter zijner verantwoording,
het gevoelen van den Raad verlangt. (Art. 72, 3\',
Grondwet). Eenige gelijkvormigheid met ons Art.
63 heeft Art. 8 R. v. 1830, hetwelk den Gouver-
neur verpligtte den Koloniakn Raad te hooren nopens
de bovenstaande punten. Volkomene overeenstemming
heeft Art. 11 R. v. 1832 laet ons Art. 64, hou-
dende, dat de Raad niet mag weigeren zijn gevoelen,
des gevraagd, den Gouverneur schriftelijk mede te
deelen.
§ 2. De bevoegdheid, dem Gouverneur-Generaal
in Art. 7, 4® R. v. N. I. verleend, om officieren van
land- en zeemagt, geen leden zijnde, te gelasten den
Raad bij te wonen tot het geven van. inlichtingen,
heeft ook de Gouverneur van Suriname in Art. 65,
De Raad kan regtsmagt erlangen in geschillen van
bestuur en verrigt voorts alle andere werkzaamheden,
bij E. of verordening opgedragen. In Nederland be-
slist de Koning geschillen van bestuur, welke hij bij
den Raad van State brengt. (Art. 66 en 67 R.;
Art. 68 Grondwet).
de koloniale staten.
Het Kiesregt, voorheen aanwezig, doch te kwader
ure weggecijferd, is teruggekeerd en daarmede eene
vrije vertegenwoordiging des volks in de kolonie.
Veie leden der Staten-Generaal bestreden die weder-
invoering en hingen zwarte tafereelen op van de ge-
volgen, vooral, dewijl de slaven-emancipatie thans
haren noodlottigen invloed zou doen gevoelen. Te
minder echter mogt dezen worden gehoor gegeven,
dewijl zij ook bij de Emancipatie-wet schrikbeelden
hadden geschetst, welke later nimmer in werkelijk-
heid werden waargenomen. Waren de rampen slechts
half verwezenlijkt, welke men toen voorspelde, dan
zou de kolonie thans te gronde zijn. Intusschen is
de toestand van Suriname thans beter dan vóór de
vrij-verklaring. Onze Regering beschouwde het als
haren duren pligt, om de vrij-verklaarden te bescher-
men en in hunne pas verkregen regten te handhaven,
daarom eischte zij eene Koloniale Vergadering, welke
zich hiervoor krachtdadig beijveren zou. Volkskeuze
is een der beste middelen ter verkrijging eener ver-
tegenwoordiging. Doch deze behoort van elk groot
maatschappelijk belang en van eiken stand wettige
organen in haar midden te hebben. Derhalve dienen
in de kolonie, behalve door de volkskeuze, eenige
loden door den Gouverneur benoemd te worden. Wel
m waar wordt hieidoor de Vergadering uaai tweeër-
lei beginsel zamengesteld, doch dat hierin voordeel
ligt, heeft het voorbeeld der zeer constitutionele
Britten bewezen, die, sinds lang, op dezen weg gun-
stige en belangrijke uitkomsten verwierven.
zamenstelling.
§ 1. Jaarlijks, voor 1 Mei, benoemt de Gouver-
neur vier leden der Koloniale Staten. Dit „jaarlijks"
heeft tweeërlei nut: hij kan nu bij het doen zijner
keuze telkens acht slaan op den aard der voorstel-
len, welke hij, gedurende die zitting wil behandelen;
de hoofdambtenaren, welke die eerebetrekking erlan-
gen, zullen niet onafgebroken aan hunne overige bezig-
heden worden onttrokken, hetwelk onmiskenbaar scha-
delijk voor de dienst zou zijn. Volgens het reglement
van 1832 werden de zes leden van den Kolonialen
Raad door den Koning benoemd.
De overige leden worden door dc kiezers benoemd,
in verhouding van een tot honderd; doch nimmer in
minder getal dan negen.
Om kiezer te zijn wordt vereischt: l®. Ingezeten-
schap. Dit hebben: a. Nederlanders, sinds 1 Januarij
in de kolonie gevestigd; b. vreemdelingen, sinds 1
Januarij van het vorige jaar in Suriname gevestigd;
2«. leeftijd van vijf en twintig jaren; 3®. het volle
genot der burgerlijke regten, 4". het betalen eener
som in de directe belasting, niet beneden de f 20,
noch boven de / löO. In Nederland moet de kiezer
Nederlander, meerderjarige ingezeten van het rijk, de
provincie of de gemeente zijn en in het volle genot
der burgerlijke en burgerschapsregten, alsmede eene
vaste som in de directe belasting betalen (Artt. 68
en 69 R. 4 R. v. 1832; 1 Kieswet
§ 2. De koloniale vertegenwoordiging heeft een
zuiver municipaal karakter, zoodat ingezetenschap, niet
Nederlanderschap, het hoofdvereischte van het kies-
regt moet zijn. Ingezeten is men in het land, waar
men zijn domicilie vestigt, en de aanvankelijke duur
der vestiging levert een vermoeden op, dat zij ern-
stig gemeend is en een blijvend karakter bezit. Bij
vreemdelingen moet de aanvankelijke duur langer
genomen worden dan bij den Nederlander. De be-
staande bepalingen omtrent het bnrgerregt vorderen
vestiging van een jaar en zes weken. Dit tijdvak is
ruim genoeg tot het opdoen der kennis, voor het
uitbrengen eener goede keuze gevorderd. Tusschen
de verkrijging van het stemregt en de eerste uitoefe-
ning ligt, vooral nu tweejarige aftreding plaats grijpt,
eene voldoende tusschenruimte. Deze gronden zijn ge-
wis voldoende ter wederlegging van hen, die een lan-
ger verblijf in Suriname noodig achtten.
De leeftijd sub 2® geëischt is de politieke meer-
deijarigheid voor het kiesregt, de burgerlijke vordert
slechts 23 jaren.
De directe belastingen, welke voor het oogenblik
1) W. van 7 Juiij 1850.
-ocr page 63-worden geheven, zijn het personeel, de huiirwaaide,
het patentregt en het paardengeld.
§ 2. Onbekwaam om te kiezen of verkozen te
worden zijn: De vrijgemaakten, die onder staats-
toezigt staan; zij, wien dat regt ontzegd is bij
regterlijk vonnis,; S\'\'. zij, die geregtelijken afstand van
goederen gedaan en hunnen schuldeischers niet ge-
heel voldaan hebben. De beide laatste punten stem-
men overeen met onze bepalingen van Straf- en
Staatsregt (Artt. 69 en 70 R.; 1 en 5 Kieswet;
Art. 8 der W. v. 29 Junij 1854. S. B. N». 102 \').
In de Staten-Generaal wenschte men ook hen uit
te sluiten, die niet konden lezen of schrijven. Doch
wanneer iemand, die door zijne directe belasting be-
wijst zekeren maatschappelijken stand in te nemen,
daarin geene aansporing vindt om lezen en schrijven
te leeren, zal ook het kiesregt niet helpen. Men dient
uit te gaan van het vermoeden, dat zulk een die
kunsten verstaat. Daarbij, hoe zal men zich bij het
vaststellen dier lijsten vergewissen, dat elk aange-
slagene kan lezen en schrijven
§ 3. Verkiesbaar zijn: alle vijf en twintigjarige inge-
zetenen, die het volle genot hunner burgerlijke regten
hebben, en niet uitgesloten noch onbekwaam zijn. Vol-
gens R. V. 1832: vijf en twintigjarigen leeftijd, een ver-
blijf van twee jaar in de kolonie ; geen bloedverwanten
of zwagers van den Gouverneur-Generaal tot den der-
den graad, In Nederland zijn verkiesbaar: tot Leden
ï] Wet, houdende eenige veranderingen in de straffen op mis-
drijven gesteld.
M, v. T. ad Art. 70.
-ocr page 64-der Eerste Kamer, dertigjarige Nederlanders, in liet
volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten,
hoogste aangeslagenen in \'s Rijks directe belastingen.
Der Tweede Kamer: dertigjarige Nederlanders, in
hetzelfde genot. Der Provinciale Staten: vijfentwintig-
jarigen; van den Gemeente-raad: meerderjarige Ne-
derlanders, in da\'t genot (Artt. 71, 1» 69, 2», 3"
R.; 71 en 98 Kiesw.; 79 Grondw.; 17 Provinciale
W. »); 19 Gemeente W.
§ 4. Uitgesloten zijn: 1° de Gouverneur; 2^^ de
Gouvernements-Secretaris; 2° krijgslieden van den
Staat in werkelijke dienst; 4° geesteUiken en bedie-
naren der godsdienst.
Voorheen was de Gouverneur Voorzitter van den
Politieken Raad; daarom wilden sommigen hem ook
Voorzitter der Koloniale Staten maken. Daardoor zou
hij, naar de Regering teregt aanmerkte, gewis meer
invloed hebben, doch te gelijk de vrijheid der be-
raadslagingen kunnen belemmeren, en het moeder-
land dus verstoken blijven van de vereischte inlich-
ting nopens de wenschen en behoeften der bevolking.
Ontstond er verdeeldheid in de Vergadering, zijne
waardigheid zou er onder lijden, als hij persoonlijk
bij alles betrokken werd. Krijgslieden moeten niet
door plaatselijke eereposten, van hunne dienstpligten,
worden afgetrokken. De regering had de geestelijk-
heid niet willen uitsluiten, doch daarop is zoo lier-
haald en nadrukkelijk aangedrongen, dat het ge-
W. v. 6 Julij 1850, S. B. N". 39.
W. v. 29 Juuy IS81, S. B. N". 85.
-ocr page 65-schiedcle. Ook Art. 91 Grw. sluit hen uit, op grond,
dat het de roeping der geestelijken niet is, zich, zoo
lang zij hunne herderlijke waardigheid bekleeden, met
staatkundige zaken bezig te houden. De regering
voerde aan, dat de Koloniale Staten zich niet met
staatkunde in eigenlijken zin bezig houden en er
dus geen voldoende reden bestond om mannen, acht-
baar door stand en beschaving, en tevens met de
behoeften des volks bijzonder bekend, te weren \').
§ 5. Bloedverwant- of zwagerschap tot den tweeden
graad mag tusschen de Staten niet bestaan. Worden
zulke verwanten gelijk verkozen, dan wordt hij toe-
gelaten, die de meeste stemmen verwierf, en, bij
gelijk getal, de oudste in jaren is. Verboden zwa-
gerschap na benoeming verpligt niet tot aftreden
vóór het einde van zijn zittingstij d, welke zes jaren
duurt. Om de twee jaar treedt een derde af, dat
dadelijk herkiesbaar is. Na de eerste benoeming en
na eene ontbinding regelt het lot den rooster van af-
treding. De tusschentijds gekozene treedt af op het
tijdstip, dat zijn voorganger dit had moeten doen,
In het R. v, 1832 trad jaarlijks, Januarij, het
oudste lid in rang af, ten ware het zijn diensttijd
nog niet vervuld had. Ook onze Gedeputeerde Staten
zitten zes jaren, de helft treedt af om de drie jaren
en zijn dadelijk herkiesbaar. De Koloniale Staten
stemnien hier geheel overeen met onze Gemeente-
raden (Artt. 73 en 74 R.; 4 en 7 R. v. 1832; 58
Prov. W.; 27 Gemeente W.),
\') M. v. T.; Eindverslag en Mem, v. Beantwoording ad Art, 72.
-ocr page 66-Hef kiesroglemeiit wordt vastgesteld bij koloniak;
verordening. De eerste verkiezing geschiedt binnen
een jaar na de invoering van het R., volgens voor-
loopig reglement, door den Gouverneur vastgesteld,
doch vooraf door den Koning goedgekeurd. De Sta-
ten leggen in handen van den Gouverneur den eed
van zuivering en trouw af, en genieten, evenmin als
die van 1832, bezoldiging; doch bij koloniale veror-
dening kan hun vergoeding van reis- en verblijfkos-
ten worden toegekend. Zij kunnen, gelijk onze leden
der Eerste en Tweede Kamer, Provinciale Staten en
Gemeenteraad te allen tijde hun ontslag nemen. Nog-
tans blijft het Gemeentelid zitten tot de geloofsbrie-
ven zijns opvolgers zijn goedgekeurd. Men wenschte
iets dergelijks in den Kolonialen Raad, doch behalve
dat een onwillig lid zelden eene wenschelijke winst
is, bestaat er niet dezelfde grond als bij den Gemeen-
teraad, welke veel loopende zaken te beslissen en het
huishouden steeds te beheeren heeft. Het lidmaat-
schap vervalt door: 1® het opgeven der vestiging;
2« het verlies der volle burg. regten; 3° opgekornene
onbekwaamheid; aanvaarding eener strijdige be-
trekking (Artt. 75—78 R; 18 R. v. 1832; 95 en
112 Kiesw.; 50 Prov. w.; 18 Gem. w.).
veegadering.
§ 1. Jaarlijks, den 2^®« Dmgsdag in Mei wordt
dc Staten-Vergadering door of namens den Gouver-
neiir geopend. Het R. bepaalt niets nopens de ge-
houdenheid der leden om op te komen. Intusschen
kan de Vergadering hare werkzaamheden niet aan-
vangen of voortzetten, als de Leden niet in genoeg-
zamen getale bijeenkomen. Het Reglement van Orde
behoort de opkomst der Leden te verzekeren.
De Gouverneur benoemt jaarlijks uit hun midden
den Voorzitter en Onder-Voorzitter. Volgens het R.
van 1832 was de Gouverneur-Generaal Voorzitter.
De Koning benoemt de Voorzitters onzer Kamers.
Gelijk onze Provinciale Staten benoemen de Kolo-
niale den Griffier buiten hun midden. Zij onderzoe-
ken de geloofsbrieven der nieuw ingekomen Leden
en beslissen de geschillen deswege, alsmede die der
verkiezing. Zij stellen het Reglement van Orde vast,
en vergaderen in het openbaar. De deuren worden
gesloten, als de Voorzitter het noodig acht of vier
Leden het vorderen. De Vergadering beslist hierover.
Nopens het verhandelde in besloten Vergaderingen
kan daarin ook een besluit genomen worden (Artt.
79—84 R.; 9 R. van 1832; 84 en 93 Grw.; 36
Prov. W.), De deuren worden niet op last van den
Gouverneur gesloten, want hij is geen Voorzitter.
Sommige afgevaardigden wilden bepaald hebben, dat
de Nederlandsche taal zou gebezigd worden. Dit was
onnoodig, dewijl in Suriname, behalve het neger-
Engelsch, alleen de moedertaal gesproken wordt en
de ingezetenen daarop zelfs zeer naijverig zijn.
§ 2. De Staten stemmen, gelijk onze Leden der
Tweede Kamer, naar eed en geweten, zonder rugge-
spraak met hen, die benoemen. Voor beraadslaging
en besluit wordt de tegenwoordigheid van de helft
der leden gevorderd. Voor het opm;<];en der beslui-
ten wordt volstrekte meerderheid van stemmen ge-
vorderd. Staken de stemmen, dan wordt het nemen
van een besluit tot eene volgende Vergadering uit-
gesteld. Staken ook dan de stemmen, of wel deden
zij dit in eene voltallige Vergadering, dan wordt het
voorstel geacht niet te zijn aangenomen. Even als
in onze Staten-Generaal wordt over alle zaken mon-
deling en bij hoofdelijke oproeping gestemd; doch
bij het doen van keuzen of voordragten van perso-
nen, met gesloten en ongeteekende briefjes. Evenmin
als onze Staten-Generaal, zijn de Koloniale Staten
geregtelijk vervolgbaar voor hetgene zij .als zoodanig
zeggen en doen (Artt. 85—88 R.; 82, 102 en 92
Grw.). Het beginsel der niet-aansprakelijkheid, tegen-
hanger der ministeriëele verantwoordelijkheid, is de
hoeksteen der parlementaire vrijheid. Het is dus be-
ter dit te ruim dan te bekrompen toe te passen. De
Vergadering handhave de politie in haar eigen mid-
den. Persoonlijke aanranding kan nimmer gebragt
worden onder hetgeen een Lid der Staten, als zoo-
danig doet \').
§ 3. De Gouverneur heeft het regt, de Vergade-
ring te schorsen, te sluiten, buitengewoon bijeen te
roepen en geheel te ontbinden, gelijk de Koning die
der Staten-Generaal. Op het besluit ter ontbinding
wordt de Raad van Bestuur gehoord; het schrijft de
verkiezing uit der nieuwe Staten binnen 60 dagen,
en de bijeenroeping der nieuw gekozenen binnen drie
M. v. T. ad Art. 8S.
-ocr page 69-tiS
maanden. Tegelijk slnit de Gouverneur de Vergade-
ring. (Artt. 90 en 91 R. 70 Grw.). De bestrijders
van het parlementair stelsel voor Suriname duchten
ontbinding op ontbinding der Koloniale Staten, welke
zij zicli als steeds onverzoenlijk verdeeld, voorstelden.
De Regering zag de zaken niet zoo somber in. Wel
wekt het gemeen overleg, door verschil van gevoe-
len, soms gevaarlijken twist; maar schenkt, juist
daardoor, vaak aanzienlijke voordeelen. Het regt van
ontbinding met beleid uitgeoefend is doorgaans het
middel om de overhellende politieke balans weder in
den evenaar te brengen.
§ 1. Een gewigtig grondwettig beginsel wordt da-
delijk gevonden in de bepaling, dat de Koloniale
Staten de kolonie vertegenwoordigen. Onze Staten-
Generaal meenden, dat de magt der Koloniale Sta-
ten, met betrekking tot hunne wetgevende bevoegd-
heid, niet genoeg afgebakend was. Mogen zij alle
koloniale onderwerpen regelen, welke niet bij de
Wet of een Kon. Besluit zijn geregeld? Overbo-
dige angst! Zij hebben zich te houden aan dit regle-
ment \'), Daarbij, het woord kolonie drukt bunne
afhankelijkheid van het moederland uit en er is
\') Efïrste M. v. T. ^ 5.
-ocr page 70-geen grond, de trouw en gehechtheid van Suriname
te betwijfelen, en dus ook niet om het beginsel van
vertegenwoordiging te vermommen.
§ 2. Het tweede belangrijke regt der Koloniale
Staten is dat van amendement, hetwelk door het
minder gebruikelijke woord „wijziging" wordt uitge-
drukt. Ook dit vond menige tegenkanting bij onze
wetgevende magt; doch de Regering meende, dat,
wilde men een stelsel, men het behoorde te willen
met al zijne regtsgevolgen. Inderdaad schijnen som-
migen onzer vertegenwoordigers zich een onjuist denk-
beeld van de Surinaamsche maatschappij te hebben ge-
vormd. Deze toch mag bogen op tal van mannen, wier
gezond verstand, bezadigdheid en zaakkennis hen in
de Koloniale Staten tot groot nut van het gouver-
nement kan doen strekken, zoodra zij het regt van
amendement bezitten. Ook zou men zich zeer moe-
ten vergissen nopens den aard en het doel eener wet-
gevende vertegenwoordiging, indien men meende,
haar voortdurend zulk een noodzakelijk regt te kun-
nen onthouden.
§ 3. In de derde plaats ontmoeten wij het regt
van initiatief, dit degelijke bestanddeel van het wet-
gevende karakter. Zij ontwerpen verordeningen en
zenden die den Gouverneur. Met den Kolonialen
Raad van 1832 was het geheel anders. Deze, inge-
steld om den Gouverneur, waar hij dit noodig achtte,
te adviseren of voor te lichten, mogt niet beraad-
slagen dan over onderwerpen, welke hij te dien einde
voordroeg.
Eindelijk is hun ook het regt van interpellatie toe-
gestaan. De Gouverneur geeft mondeling of schrifte-
lijk, in persoon of bij gemagtigde, de gewenscbte
inlicbting, wanneer hij vermeent, dat het geschieden
kan, zonder schade voor de hem toevertrouwde be-
langen. Deze laatste bepaling gaat misbruik van het
regt van interpellatie tegen. Omtrent de wijze, waarop
hij aan de uitnoodiging tot iïdichting wil gevolg ge-
ven, is hem eene ruime keuze gelaten. Zijne per-
soonlijke waardigheid kan er dus nooit door gekrenkt
worden, evenmin als door een tot hem gerigt ver-
zoekschrift. Intusschen blijft altijd vaststaan, dat de
Gouverneur den Koning en Staten-Generaal, niet den
Kolonialen Staten verantwoordelijk is.
Al deze bepalingen omtrent vier constitutionnele
hoofdbeginsels zijn in overeenstemming met de be-
voegdheden aan onze vertegenwoordiging bij de Grond-
wet verleend (Artt. 92, 98, 101, 105 en 106 R.;
10 R. van 1832; 74, 107, 111, 89, 2® Grw.).
De Regering, overwegende dat kleine verhoudin-
gen sterk aan kleinigheden doen hechten heeft vaste
formulieren gegeven, voor alle gevallen, welke, ten
gevolge van het R. zich kunnen voordoen: 1°. als de
Gouverneur hun eene verordening tot onderzoek aan-
biedt; 2°. als de Staten den Gouverneur het goed-
keuren der verordening mededeelen; 3°. als hij ken-
nis geeft van het vaststellen; 4°. van zijn bezwaar
hiertegen; 5°. als zij hun bezwaar kenbaar maken;
6®. van het regt van amendement gebruik maken;
7°. als de Gouverneur zich met de gewijzigde ver-
ordening vereenigt; 8°. of niet vereenigt; 9°. als de
Staten hun regt van initiatief uitoefenen; 10". als de
Gouvernenr de voorgedragene verordening al of niet
vaststelt.
Buitendien zijn de Koloniale Staten bevoegd, do
belangen der kolonie voor te staan bij den Koning,
de Staten-Generaal en den Gouverneur. Zij onder-
zoeken de tot hen gerigte verzoekschriften (Artt. 93 —
104 R.).
bbgrooting.
^ 1. Regeling van eigen huishouding omvat inde
eerste plaats regeling van eigen finantiën. De raagt
hiertoe behoort dus in het tegenwoordig R. der Sta-
ten. Het was voldoende den rijkswetgever het heffen
van belasting in Suriname te verzekeren. Art. 148
doet dit uitdrukkelijk, door én de wet én de kolo-
niale verordening die heffing te laten bevelen en re-
gelen. AI is de belasting door den wetgever uitge-
schreven, zoo kan toch de wijze van invordering bij
koloniale verordening worden bepaald; op dit stuk
is alleen het koninklijk besluit buiten gesloten. Als
bij den aanvang des jaars de begrooting zich laat
wachten, moet óf de dienst stil staan, óf het een of
ander hulpmiddel haar voorloopig ten grondslag strek-
ken, Het gevaar dat naderhand de definitive begroo-
ting met dat inmiddels gevolgd hulpmiddel een zeker
verschil aanwijst en dientengevolge in het overgangs-
tijdvak ontvangsten of uitgaven kunnen gedaan zijn,
die van achteren blijken onwettig te zijn gedaan,
kan nooit geheel worden opgeheven. Wanneer zelfs
de Koloniale Staten de begrooting niet tijdig hebben
goedgekeurd, moet de begrooting van het vooraf-
gaande jaar worden genomen. Het beste redmiddel uit
alle ongelegenheden is liet volgen der door den Gou-
verneur vastgestelde begrooting, behoudens de moge-
lijke wijzigingen des Konings. Komt die goedkeuring
eerst na Januarij te Paramaribo, en als geen der
drie gevallen van Art. 112 aanwezig zijn, dan geldt
de voorloopige begrooting als definitive,
Het Rijk betaalt: de wedde en verblijfkosten
des Gouverneurs; 2° de kosten van \'sRijks zee- en
landmagt, tot bescherming der kolonie gevorderd.
Dit is in overeenstemming met Art./187,1° Grond-
wet: „Aï de kosten voor de legers van het Rijk
worden uit \'s landskas voldaan." Eene kolonie, die
ook in hare verdediging voorzag, hield op van het
moederland afhankelijk te zijn. De bescherming van
den geheelen Staat en de zorg voor de eer der vlag
is rijkspligt. Neemt de bloei der kolonie zoo toe, dat
zij, in plaats van Rijkssubsidie te behoeven, bijdragen
aan \'slandskas kan leveren, dan is de wetgever vrij
belastingen op te leggen, welke geheel of ten deele
ten bate van het moederland strekken. (Art. 107 R.).
§ 2. De koloniale huishoudelijke begrooting wijst
de uitgaven voor de openbare dienst der kolonie aan,
welke niet ten laste van het Rijk komen. In 1832
moest evenzeer eene behoorlijk gedetailleerde begroo-
ting der inkomsten en uitgaven den grondslag uit-
maken van het financieel beheer der kolonie. De
Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, ont-
vver\'pt jaarlijks die begrooting en biedt haar den Sta-
ten, bij de opening der Vergadering, aan. In 1832
ontwierp haar de Administrateur van Financiën, die
haar den Gouverneur-Generaal tot onderzoek aanbood.
In N. I. raadpleegt de Gouverneur-Generaal den Raad
v. N, I. over de algemeene begrooting van ontvang-
sten en uitgaven. De begrootingsontwerpen in Ne-
derland worden jaarlijks van wege den Koning der
Tweede Kamer aangeboden. Zij wordt, gelijk de
Koloniale Staten haar goedkeurden, door den Gou-
verneur voorloopig vastgesteld en afgekondigd, en
den Koning, met de vereischte toelichting, terstond
gezonden. In 1832 deelde de Gouverneur-Generaal
haar den Kol. Raad mede, en zond ze daarna met
diens en zijne eigene aanmerking aan het departe-
ment van Koloniën, ten einde \'s Konings approbatie
en executoirverklaring te erlangen (Artt. 108—111
R.; 53 en 54 R. v. 1832; 120 Grw.).
§ 3. De wet stelt haar definitief vast: 1°. indien
Rijkssubsidie de koloniale middelen moet aanvullen;
2®. indien de Koning haar niet goedkeurt; 3°. indien
de Staten haar niet vaststelden voor 1® Sept. van het
jaar der aanbieding. Is geen dier gevallen aanwezig,
dan geldt de voorloopige vaststelling als definitive.
Het bepaalde sub 1° vloeit uit de Grondwet: ,/door
de wet worden de begrootingen van alle uitgaven
des Rijks vastgesteld." In het geval sub 3® strekt
voorloopig, behoudens \'sKonings wijziging, de be-
grooting van het vorige jaar, tot grondslag der dienst.
Uitgaven en heffingen, krachtens de voorloopige be-
grooting, vóór de definitief vaststellende wet afge-
kondigd is en werkt, blijven van waarde voor zooveel
zij geschiedden met \'sKonings magtiging of vóór dat
van den Koning berigt ontvangen is. Komen de ko-
ninklijke besluiten van goedkeuring of wijziging te laat,
dan weet men thans, hoe ten opzigte der begrooting
te handelen. Stelt de wet de begrooting vast, dan
geschiedt de verantwoording van ontvangst en uit-
gaaf voor eik dienstjaar aan de wetgevende magt,
op last des Konings; zoo niet, aan de koloniale sta-
ten, door den Gouverneur. Naar gelijke onderschei-
ding stelt óf de wet, óf de koloniale verordening het
slot der rekening vast, welke steeds wordt overge-
legd, goedgekeurd door de magt, welke de wet of
de Koning aanwijst (Artt. 112—114 R., 119 en
122 Grondwet).
I\'
\'i
inwendige vbbdeeling der kolonie.
I
§ 1. De koloniale verordening regelt: 1°. de ver-
deeling in districten en gemeenten; 2°. de zamen-
stelling, inrigting en bevoegdheid harer besturen; al
hetgeen de politie van land en stad betreft. Uitbrei-
ding der kolonie en ontwikkehng van gemeentewezen
zullen dit hoofdstuk weUigt doen aanvullen en daarom
is de indeehng niet, gelijk in onze Grondwet, bij het
jste Hoofdst. vastgesteld, maar met de noodige wij-
ziging het bepaalde omtrent N. I. gevolgd (Art. 115
R., 1 en 2 Grondwet, 68 R. v. N. L).
r
het ue6tswezën.
algemeene voorschriften.
§ 1. De waarborgen voer eene behoorlijke regts-
pleging mogen geacht worden, thans ook in Suriname
te bestaan. Op den tbans ingeslagen w^eg, zal men,
bij stipte naleving van het R., geen gelegenheid meer
vinden voor de vele grieven, welke voorheen met
grond werden aangevoerd. Ook hier is uitdrukkelijk
de straf van burgerlijken\'dood of verbeurd-verklaring
aller goederen verboden, gelijk in Art. 90 R. v. N. I.
en 155 Grondwet; 121 R.
Gelijk in Nederland wordt in Suriname regt ge-
sproken in naam des Konings; in N. I. voor zoover
aan het volk zijne eigene regtspleging niet is gela-
ten. De regtspraak geschiedt naar koloniale verorde-
ningen, zooveel mogelijk overeenstemmende met de
Nederlandsche wetten (Artt. 116 en 117 R., 74 en
75 R V. N. I., 146 Grondwet).
§ 2. Alleen ten algemeenen nutte, en „altijd"
ten algemeene nutte kan onteigening, op Avettelijke
wijze, plaats grijpen, zoo als in het moederland en
iiJ N. 1, Ilct is hoogst onwn.\'irschijnlijk, dat dc ko-
loiiiale staten de verklaring vau algemeen nut hard-
nekkig zullen weigeren, indien het opperbestuur een
groot openbaar werk op rijkskosten wil tot stand
brengen. Daarom kan hun die beoordeeling veilig
worden overgelaten. De regterlijke magt neemt ken-
nis van alle burgerlijke en staatsburgerlijke geschil-
len, zoo voor de laatste geen bijzondere regter is
aangewezen. Vervolging tot straf heeft plaats voor
den regter en op de wijze, bij verordening bepaald.
Hierin is overeenstemming ten opzigte van civile en
criminele zaken met den toestand van 1832 en ove-
rigens met Nederland en N. I. (Artt. 119—122 11.;
78 en 88 R. v. N. I.; 24 R. v. 1832; 148 Grondw.).
§ 3. De teregtzittingen zijn openbaar. De vonnis-
sen worden met opene deuren uitgesproken, behelzen
de gronden, waarop zij zijn gewezen, en in straf-
zaken de artikelen der algemeene verordeningen,
waarop de veroordeeling rust. Ook hierin had men
in 1832 zekere gelijkvormigheid (Artt. 32, 33 R. v.
1832; 91 R. v. N. L; 123 R.; 156 Grw.). Niemand
kan tegen zijn wil van zijn regter worden afgetrok-
ken. Algemeene verordeningen regelen jurisdictie-
geschillen. De persoonlijke vrijheid heeft geenerlei
gevaar meer te duchten, dewijl, als in het moeder-
land en Oost-Indië, buiten de gevallen bij algemeene
verordening voorzien, niemand in hechtenis mag ge-
nomen worden dan op regterlijk bevel, dat de rede-
nen bevat, en zoo spoedig doenlijk dengene, tegen
wien het gerigt is, moet beteekend worden. De alge-
meene verordening bepaalt den vorm van het bevel
en den tijd, binnen welken de gevangen genomene
moet worden verhoord. De vrijheid der woning en
het geheim van den brief is evenzeer gewaarborgd.
Alleen de bevoegde magt kan gene binnentreden,
tegen des bewoners wil; dezen openen, volgens het
bij verordening bepaalde. Kan de vrijverklaarde, die
onder staatstoezigt staat, wel gezegd worden eene
eigene woning te hebben? Ongetwijfeld, ofschoon die
vaak slechts eene hut is. Hij is daarin heer en mees-
ter, in weerwil van het toezigt, dat nimmer het ka-
rakter van willekeur mag aannemen (Artt. 124—127
R.; 85 en 87 R. v. N. I.; 151, 153 en 154 Grw.).
Al de hier nedergelegde beginselen, welke de Re-
gering van een vrij volk behoort te huldigen, zijn
ons reeds zoo\'eigen geworden, dat de toelichting er
van eene overtolligheid mag genoemd worden, bij
al hetgene daarover reeds geschreven is.
zamewstejli.1ng dek, regtekluke magï.
§ 1. Voorheen gold, dat van alle eindvonnissen,
door het Geregtshof ter eerster instantie gewezen,
hooger beroep zou zijn bij den, door de Wet, in het
moederland, aangewezen regter. Thans zal de Wet
de regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden
in koloniale zaken regelen. Deze zou dan regter in
hooger beroep voor burgerlijke zaken zijn, en in cas-
satie voor strafzaken in het belang der Wet. De vraag
ot\' de H. R. dit laatste ook 0[) verzoek van partijen
zal zijn, hangt onbeslist. — Het opperste Geregtshof
der kolonie heet Hof van Jmtitie. Het waakt voor
de geregelde afdoening der gedingen en de vervol-
ging der misdrijven. De Koning benoemt zijn Voor-
zitter en Leden voor het leven; zijn Griffier tot
\\vederopzegging. Te voren had men het Geregtshof
der kolonie Suriname. In N. I. wordt de zelfde rang
ingenomen door het Hoog-Geregtshof van N. I. (Artt.
128 en 129 R.; 20 en 23 R. v. 1832; 93 R. v.
N. L). Wij zien dus dat Suriname altijd een opperste
Geregtshof heeft gehad. Het kan dit niet missen.
Zoo als het thans is zaraengesteld, geniet het groot
vertrouwen bij de ingezetenen, doet de klagten over
trage regtsbedeeling ophouden, en is gescMkt om bij
de invoering der nieuwe wetboeken goede diensten
te leenen. De regterlijke raagt behoort ook in de
kolonie, door hare onafhankelijkheid, hoog in aanzien
te staan en moet dus onafzetbaar zijn.
§ 2. Het openbaar ministerie bij het Hof van Jus-
titie wordt uitgeoefend door of namens den Procureur-
Generaal. Steeds nam de Procureur-Generaal een hoog
standpunt in als hoofd der regterlijke en administra-
tive politie, en daarop heeft het R. hem gehandhaafd.
De Koning benoemt, schorst en ontslaat hem en hij
vertegenwwrdigt den Staat, de Regering of de Ko-
lonie in regten, gelijk voorheen. In Nederland treedt
hij op, als eene persoonlijke, en de Commissaris des
Konings in de provincie, waar het goed gelegen is, als
eene zakelijke regtsvordering tegen den Koning wordt
ingesteld. (Artt. 130—132 R.; 19 en 21 R. v. 1832;
4, 1® B. Rv,). Voor het voltrekken van een doodvonnis
wordt dc last of voorkennis van den Procurcur-Gc-
neraal en de magtiging des Gouverneurs vereischt,
die deze niet verleent dan na advies van den hoogsten
burgerlijken of militairen regter „ in de kolonie." Deze
laatste woorden zijn er bijgevoegd, opdat men niet zou
meenen, dat de Hooge Raad of het Hoog Militair
Geregtshof in het moederland, die opperste Regters
voor de koloniën zijn, moeten gehoord worden. Doch
noch last, noch voorkennis, magtiging of advies
\\vordt in halszaken vereischt, bij oorlog of beleg, opdat
niet gestremde gemeenschap of andere omstandigheid
belette, een verrader of verbreker der krijgstucht op
heeter daad te straffen. In 1832 kon de voltrekking
van een gewijsde in strafzaken slechts worden opge-
schort door een verzoek om gratie of verzachting,
waarop de Gouverneur den Procureur-Generaal en
het Geregtshof hoorde. De tegenwoordige, naauwkeu-
riger bepaling, welke ook in N. I. geldt, mag veel
meer in het algemeen belang geacht worden (Artt.
133 R.; 35 R. v. 1832j 92 R. v. N. L).
§ 3. De Koning geeft den voorzitter en leden van
het Hof van Justitie, eervol ontslag, met aanspraak
op pensioen: 1°. bij ongeschiktheid, door leeftijd of
aanhoudende ziels- of ligchaamsziekte; 2°. curatele;
ontslag; bij gebleken wangedrag, onzedelijkheid of
grof verzuim. Hetzelfde geldt in Nederland en in
N. I. (Art. 134 R.; 95 R. v. N. I.; 11, 12 R. O.;
163 Grondw.). Oordeelt de Gouverneur een dier re-
denen van ontslag aanwezig, dan draagt hij het den
Koning voor, na het hooren van den R. v. Bestuur
en rnet toezending der stukken. De ambtenaar er-
langt hiervan kennis en inzage en kan zijn verweer-
\'\'chrift bij de stukken voegen. Intusschen kan hem
de Gouverneur schorsen en tijdelijk het ambt doen
waarnemen, doch de geschorste behoudt zijne volle
bezoldiging en heeft aanspraak op verlof-tractement
en vrijen overtogt, zoo hij zich persoonlijk in Neder-
land wil gaan verantwoorden. De Koning besüst over
het ontslag (Art. 135 R.; 95 R. v. N. L; Artt. 14
en 108 R. O.). De Hooge Raad kan, in raadkamer,
bij met redenen omkleed arrest, den voorzitter en de
leden van het Hof van Justitie afzetten: bij hunne
veroordeeling tot gevangenisstraf, behoudens die, welke
geldboete vervangt; 2o, kennelijk onvermogen of gij-
zeling wegens schuld. De Procureur-Generaal zendt
de stukken aan zijn ambtgenoot bij den Hoogen Raad
weder met voorkennis van den betrokken ambtenaar,
die zijne verdediging te gelijker tijd aan den Hoogen
Raad kan opzenden. Bij elk ander veroordeelend von-
nis wordt tevens de regterlijke ambtenaar afgezet.
(Art. 136 R.; 95 en 97 R. v, N. I.; 11 R. O.).
Elk lid der regterlijke magt wordt in zijn ambt, niet
in zijne bezoldiging, geschorst, bij: l«. dagvaarding
in persoon; 2». bevel tot gevangenneming; 3°. mag-
tiging tot opname in een huis van bewaring of in
een krankzinnigengesticht; 4°. werkelijken lijfsdwang
(Art. 137 R.; 96 R. v, N. I.; 14 R. O.).
§ 4. Koloniale verordeningen regelen de verdere
inrigting en zamenstelling der regterlijke magt. Bij het
ontwerp dier R. O. is het beginsel van kantongeregten
te Paramaribo en Nieuw-Rotterdam aangenomen. De
koloniale raad drong aan op het doen vonnissen door
den kantonregter te Paramaribo met twee assessoren —
derhalve het behoud der Commissie tot de kleine za-
ken van 1832. In bijzondere gevallen zal de^Gouver-
neur bevoegd zijn, na verhoor van den Procureur-
Generaal en het Hof van Justitie, ter beregting van
strafzaken, buiten Paramaribo, eene speciale regtbank
te benoemen van 4 of 6 leden, met den voorzitter
of een lid van het Hof van Justitie tot president.
Dit bestaat ook thans (Art. 138 R.; 26 -28 R. v.
1832).
Gelijk in Nederland de regterlijke magt alleen
wordt uitgeoefend door de regters, die de wet, zoo
in Suriname door de regters, die de algemeene ver-
ordening aanwijst. Reeds voorheen was het politiek
gezag buiten alle bemoeijing met regtszaken gesloten,
en dit is, even als in N. 1., weder uitdrukkelijk vast-
gesteld. De burger heeft aanspraak op eene vrije, on-
afhankelijke en onbelemmerde regtspleging, wijl deze
hoog noodzakelijk is voor de bescherming zijner per-
soonlijke en zakelijke belangen. Vonnissen en bevelen
des regters in het moederland of in onze koloniën of
bezittingen, en grossen van authentieke akten aldaar
verleden, kunnen in Suriname worden uitgevoerd.
Omgekeerd geldt hetzelfde in Nederland voor Suri-
name. Derhalve is hier gelijkheid voor Nederlanden
onze kolonie, zoodat in Suriname alle vonnissen, ge-
wezen in eenige Nederlandsche kolonie of bezitting,
insgelijks kunnen worden ten uitvoer gelegd — bij-
gevolg ook die, welke in N. I. zijn geslagen. Doch
het Surinaamsche vonnis of bevel zal daarentegen
niet executabel zijn in N. I., dewijl daar het R. al-
leen de vonnissen, bevelen en grossen van het moe-
derland toelaat. Om dus in dit punt gelijkheid met
Suriname te erlangen, zou het R. v. N. I. op dat
artikel moeten herzien worden, tenzij eene koloniale
ordonnantie lictzeifde kon vaststellen. Het mag eenig-
zins bevreemding wekken, dat deze zaak niet reeds
veel eerder is geregeld, dewijl nooit behoorde uit het
oog te worden verloren, dat de band tusschen moe-
derland en koloniën of bezitting slechts dan sterk is,
wanneer zij, zonder eenige leemte, ook de laatsten
onderling omsnoert.
db godsdienst.
§ 1. Geen element in den Staat oefent magtiger
invloed uit dan de godsdienst, en daarom mag hare
onbeperkte uitoefening een der degelijkste grondsla-
gen van de algemeene rust geacht worden. De ge-
schiedenis toch is daar, om te bewijzen, dat altijd
en overal de geregelde gang van zaken gestoord, ja,
de zwaarste schok ondervonden werd, waar het gewe-
ten in kluisters werd geklonken. Desniettemin kan
het geenszins worden aangenomen, dat het onbelem-
merde toelaten der talrijke dweepende sekten in de
beide Indiën ooit tot voortdurende rust en welvaart
zal leiden. Integendeel, indien men de weldaden der
Europesche beschaving naar Oost en West wil over-
brengen, zal men moeten aanvangen met eene stel-
selmatige, beleidvolle fnuiking der vijandige gezind-
ten en bevordering der Christelijke godsdienst. Geen
vooruitgang, geen ontwikkeling, geen maatschappe-
lijke zekerheid is denkbaar, zonder den grondslag
van het evangelie.
§ 2. Gelijk onze Grondwet ieder volkomen vrij-
heid schenkt tot het belijden zijner godsdienstige mee-
ningen, behoudens de bescherming der maatschappij
en harer leden tegen de overtredingen der Strafwet,
zoo ook het regeringsreglement. Intusschen verleent
dit slechts gelijke bescherming aan alle „erkende"
kerkgenootschappen in de kolonie. Deze beperking
6
■
-ocr page 86-werd door eenige leden onzer vertegenwoordiging
herhaaldelijk gelaakt; doch de Regering en de meer-
derheid der Tweede Kamer verlangde het woord
,/erkende" te behouden. Sekten, gelijk b. v. die der
Mormonen kunnen in eenen staat niet geduld wor-
den. Dat onze Grondwet geen erkenning vordert,
vloeit daaruit voort, dat men zulke sekten in Neder-
land niet te duchten heeft. Bij koloniale verordening
kan de erkenning plaats grijpen. Den Gouverneur
is de zorg opgedragen voor de kerkgenootschappen,
dat zij zich binnen de palen der gehoorzaamheid
aan de algemeene verordeningen en de gestelde mag-
ten in de kolonie houden. In Nederland doet dit de
Koning; in Neêrlands Indië de Gouverneur, en, voor
zoo ver den priester der niet-christelijke eerediensten
aangaat, de Vorst, de Regent of het inlandsche hoofd.
Nog wordt in N. 1. voor de christen-leeraars, pries-
ters en zendelingen eene bijzondere toelating van
den Gouverneur geëischt, ter uitoefening van hun
dienstwerk (Artt. 141—i43 R.; 164, 165 en 169
Grw.; 119, 124 en 123 R. v. N. L),
f 3. Reeds in 1832 was er bepaald, dat geene
godsdienst den vrijen burger van het bekleeden van
eenig ambt of bediening kon uitsluiten. Dit beginsel
is ook thans bevestigd, door het verleenen van ge-
lijke aanspraak en het genot van de zelfde burger-
lijke en burgerregten. Deze bepaling wordt niet in
het R. v. N. I. gevonden. Van pensioenen, tracte-
menten of andere inkomsten wordt in ons R. geen
gewag gemaakt. De openbare eeredienst en godsdienst-
oefening is slechts onderworpen aan de beperkingen,
welke in het belang der openbare orde, rust en zede-
lijkheid, bij koloniale verordeningen worden bevolen.
Men vindt derhalve ook bier eene overeenstemming
met het moederland, welke goede vruchten kan op-
leveren, indien niet de gelijkstelling der onderschei-
dene belijders slechts eene doode letter blijft en in-
derdaad de een om zijne godsdienst begunstigd, de
ander ackteruit gezet wordt (163 R. v. 1832; 144
en 145 R.; 164 en v. Grw.).
wnantiën.
De zorg voor de geldmiddelen is vooral van
gewigt, dewijl vaak, en niet te onregt, klagten zijn
geuit over verspilling, verduistering, afpersing en
andere kwalen, waarvan het volk steeds den last leed.
Daarom behoort men te trachten die maatregelen te
nemen, welke de zuur verdiende penningen van den
onderdaan werkelijk doen strekken tot onderhoud van
den Staat. Het R. v. N. I. bevat een zoodanig hoofd-
stuk niet. Het R. v. 1832 behandelde in zijn IVn
titel de Einantiën, doch zeer onvolledig en ongeveer
uitsluitend ten opzigte van het beheer. Doch even
als vroeger is ook thans het beleid der koloniale
geldmiddelen en het beheer der domeinen, onder het
oppertoezigt des Gouverneurs, opgedragen aan een
hoofdambtenaar, wiens benoeming, schorsing, ontslag,
instructiën en jaarwedde vau den Koning uitgaan.
De Wet regelt het muntstelsel. Belastingen ten bate
van het rijk of de koloniën worden alleen volgens de
Wet of de koloniale verordening geheven, zonder dat
eenig privilegie daarin mag worden verleend. Het
zelfde gebiedt onze Grondwet. De belastingen mogen
niet strekken ter belemmering des vrijen handels met
Nederland, zijne koloniën of bezittingen, of ter be-
voorregting van den handel, de nijverheid of den
landbouw der kolonie boven dien van Nederland, de
koloniën en bezittingen. Hierin ligt geenszins opge-
sloten, dat de handel niet vrij zoude zijn, indien,
naar een zuiver fiscaal tarief, in- en uitgaande regten
worden geheven. Doch de plaatselijke accijnsen mo-
gen nooit strekken tot belemmering van in-, uit- en
doorvoer (Artt. 49 en v. R. v. 1832; 146—150 R..
171 en 172; 142, 3« Grw.).
§ 2. Alleen uit kracht van koloniale verordenin-
gen, goedgekeurd bij de Wet, kunnen geldleeningen
ten laste der kolonie worden aangegaan. Ook regelt
de Wet, en, bij gebreke van deze, de koloniale ver-
ordening, de uitgifte in pacht of eigendom en het
beheer der domaniale gronden en bosschen of de uit-
oefening van andere domaniale regten. Zoolang deze
regeling, welke altijd onderhevig zal zijn aan de ko-
ninklijke censuur, er niet is, blijven de bestaande
verordeningen, welke niet veroorloven domeingoede-
ren anders te verkoopen, dan met magtiging des Ko-
nings, van kracht. De wijze van beheer en verant-
woording der koloniale geldmiddelen wordt bij de
Wet geregeld. Deze bepaling maakt het duidelijk,
waarom de meeste artikels van titel IV in het R. v.
1832 zijn weggevallen. Inderdaad mag het wensche-
lijk geacht worden, uit hoofde van verschillende om-
standigheden, dat thans een meer krachtige waar-
borg voor eerlijkheid en stiptheid worde verschaft,
dan wij in het vorige reglement vinden. Het tegen-
woordige bevat, gelijk dat in eene grondwet betaamt,
slechts die algemeene beginselen, welke in wetten en
verordeningen hunne geheele toepassing kunnen vin-
den (151—153 R.; 53 en v. R. v. 1832; 176 Grw.;
58, 61 en 62 R. v. N. I.).
de gewapende magï.
§ 1. Het eischt geen betoog, dat de onderdaan,
die steeds een hoog belang heeft bij het behoud van
orde en rust in den Staat, verpligt is ter harer hand-
having of herstel, des noods, gewapender hand mede
te werken, In het R, v. N. I. vindt men ons hoofd-
stuk niet en in het Surinaamsche van 1832 heeft
men slechts ééne bepaling op dit stuk, welke over-
eenkomt met die van het nieuwe R, hetgeen vast-
stelt, dat alle weerbare ingezetenen gehouden zijn,
indien een binnen- of buitenlandsche vijand dreigt,
ter verdediging, en, bij vrede, tot behoud der inwen-
dige rust mede te werken. Gelijk in het moederland,
worden te dien einde schutterijen opgerigt, volgens
koloniale verordening, welke tevens hare sterkte be-
paalt, alsmede de oprigting eener gewapende politie
,/kan" bevelen. Terwijl de schutterij dus gebiedend
is, blijft die politie facultatief. Van de laatste spreekt
Hoofdstuk VIII der Grondwet niet; wel is er in be-
paald, dat vreemde troepen niet dan met overleg des
Konings en der Staten-Generaal worden in dienst ge-
nomen. Ook de Gouverneur van Suriname is hiertoe,
als ook tot het werven van vrijwilligers, bevoegd,
doch alleen in geval van dringenden nood, wanneer
\'s rijks zee- en landmagt, ondersteund door de ko-
loniale gewapende magt, niet voorzien kan in de be-
hoorlijke verdediging (Artt, 154—156 R.; 69 R, v.
1832: 177, 179, 188, 189 Grw.),
f
ondekwijs, openbare gezondheid, armbestuur.
^ 1. Deze drie takken beslaan eene zoo gewigtige
plaats in de tegenwoordige maatschappij, dat geen
Regering het verwijt zal op zich willen laden van
hen te hebben veronachtzaamd. Het R. van 1832 be-
handelt hen niet; dat van N. I. bepaalt zich tot het
onderwijs; ons R. is het meest in overeenstemming
met de Grondwet. Reeds dadelijk verklaart het, dat
de verspreiding van verlichting en beschaving en de
aanmoediging van kunst en wetenschap aanhoudend
door de Regering wordt behartigd, leder, die vol-
doende bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid
levert, is vrij tot het geven van onderwijs. Hieronder
wordt het examen en het getuigschrift door achtings-
waardige personen afgegeven, verstaan. De Regering
zorgt, door het ondersteunen der bijzondere of het
oprigten van openbare scholen, voor zoo verre hare
middelen strekken, dat het lager onderwijs de aller-
eerste kundigheden onder het bereik der minvermo-
genden brenge. Daarbij zal het van gewigt zijn, dat
alle partijdigheid vermeden worde, waarover in het
moederland, te regt, herhaaldelijk is geklaagd. Op
de gestelde grondslagen wordt het onderwijs geregeld
bij koloniale verordening, welke, naar wij ernstig
wenschen, niet mauk ga aan de groote gebreken,
welke onze Wet op het onderwijs aankleven >). Ge-
lijk bij ons eene onlangs afgekondigde Wet, zal in
Suriname eene koloniale verordening het toezigt re-
gelen, dat de overheid houdt op den toestand der
openbare gezondheid en al hetgene de uitoefening
der genees-, heel-, verlos- en artsenijmeng-kunst aan-
gaat (Artt. 157—161 R.; 125—128 R. v. N. I.;
194 en 195 Grw.).
§ 2. Zeer juist is de bepaling, dat de Regering
arbeidszin aanmoedige, luiheid en lediggang bij de
onvermogenden were. Intusschen meenden sommige
leden der wetgevende magt, dat het laatste niet tot
de taak eener overheid behooren, maar onder het
bereik der Strafwet vallen moest. Onjuist voorzeker
Wel is landlooperij een wanbedrijf, doch daaraan ma-
ken alleen zij zich schuldig, die noch vaste woon-
plaats, noch middel van bestaan, noch gewoonte heb-
ben om eenig ambacht of beroep uit te oefenen. De
bepaling van het R. wil kennelijk, dat de Regering
zich beijvere om zooveel doenlijk werk te verschaffen.
(162 R.; 269, 270 Wetb. v. Sr.).
§ 3. Ten opzigte van het armwezen, is, gelijk
mogt worden verwacht, de baan bewandeld, welke
men ook voor Nederland de wenschelijkste heeft ge-
acht. Uitdrukkelijk is het belangrijke beginsel gehul-
digd, dat de bijzondere en de kerkelijke liefdadig-
heid vrijgelaten en zooveel mogelijk bevorderd wordt.
De eigenlijke armenwet zal in eene koloniale veror-
Wet op het Lager onderwijs vau 13 Augustus 1857. S B
N". lOö.
dening vervat worden, en ook hier geldt wat wdj
boven omtrent het onderwijs uitdrukten, dat men
zich spiegele aan de weinig benijdbare gevolgen, welke
de toepassing van sommige bepalingen onzer armen-
wet \') heeft voortgebragt. Felix, quem aliena peri-
cula docent.
28 Junij 185é. S. B.
Wet op het Armbestuur van
N". 100.
de volksvlijt,
§ 1. Ter bevordering van den bloei der kolome
behoort de volksvlijt krachtig geschraagd te worden.
Talrijke bronnen kunnen nog worden ontsloten, waar-
uit rijke strooinen van welvaart zich over het gan-
sche land zullen verbreiden. Vooral in de koloniën
en bezittingen, waar de bevolking nog behoefte heeft
aan opwekking, zal de bemoeijing van overheidswege
hare goede en vele vruchten afwerpen: Daarom is
den Gouverneur opgelegd, dat hij alle takken van
volksvlijt, zooveel in zijn vermogen is, aanmoedige,
en aan den Koning en aan de koloniale Staten alle
daartoe strekkende voordragten doe. Hierin nogtans
ligt niet opgesloten, dat de particuliere nijverheid
subsidie zal erlangen; en daar deze van \'s Rijkswege
niet kan worden verleend dan met toestemming der
wetgevende magt, was het niet noodig haar bepaald
uit te sluiten. Van groot belang voor de toekomst
der kolonie is de immigratie, en er valt niet aan te
twijfelen of elk Gouverneur zal haar krachtig bevor-
deren. Tot heden heeft zij zeer bevredigende uitkom-
sten opgeleverd,
§ 2. Kamers van koophandel en fabrieken en com-
missiën van landbouw, circulatie-banken, crediet-ver-
eenigingen en verzekerings-maatschappijen kunnen bij
koloniale vei-ordtaring worden opgerigt. Deze baaken
zijn niet bestemd in Nederland te werken. De assu-
rantie-maatscbappijen zijn uitdrukkelijk vermeld ten
einde vreemde opligterijen tegen te gaan. De Rege-
ring behoort zooveel mogelijk alle instellingen be-
staanbaar te maken, welke verhoeden, dat de pennin-
gen der ingezetenen eene prooi worden van buiten-
landsche fortuinzoekers (Artt. 163, 164 R.).
§ 3. Geen handel is bijna bestaanbaar, waar be-
hoorlijke middelen van gemeenschap ontbreken. De
particulier wordt er gedrukt door de ontzaggelijke
kosten, welke het vervoer naar de markten en ha-
vens eischt, terwijl maar al te dikwijls vertraagde
aankomst tot aanzienlijke schade leidt. Daarom be-
paalt het R., dat de Regering zich met al de haar
ten dienste staande krachten op de verbetering der
middelen van gemeenschap zal toeleggen. Het ver-
dient hier opmerking, dat, in de artikelen 163 en
166 uitsluitend sprake is van persoonlijke pligten
des Gouverneurs, doch dat Art. 165, gelijk Art. 162
aan de gansche Regering eene collective taak op-
draagt, zoodat alle autoriteiten en ambtenaren, in
wier werkkring de zorg voor eenig gemeenschaps-
middel ligt, daar hunne aandacht op te vestigen
hebben. Dit bewijst, hoezeer onze wetgevende Ver-
gadering van het gewigt dezer zaak doordrongen
was. Sommigen gaven den wensch te kennen naar
eene maildienst tusschen Suriname en Nederland,
doch hiertegen werd opgemerkt, dat deze naar alle
berekening slechts weinige percenten der kosten zoude
dekken. Oorlogsschepen zijn hiertoe volstrekt onbruik-
baar; zij hebben geen ruimte voor goederen en pas-
sagiers en nem\'n maar voor weinige dagen steen-
kolen in, om het overige der reis als zeilschepen te
volbrengen,
§ 4. Bij koloniale verordening wordt het toezigt
geregeld, dat de overheid op de middelen van ge-
meenschap te water en te lande behoort te houden.
(Art. 165 R.).
§ 5. De Gouverneur kan vergunning verleenen voor
den aanleg van werken en de oprigting van ondernemin-
gen van openbaar nut. De concessie wordt intusschen
niet willekeurig toegestaan, maar volgens regelen,
welke bij koloniale verordening moeten vastgesteld wor-
den, Te dezer plaatse mag het geenszins overtollig zijn,
de meening mede te deelen van een geacht regtsge-
leerde, die verklaart, dat het wenschelijk is, onder-
scheid te maken tusschen „ politie-vergunning" en
„concessie;" en onder het eerste te verstaan: „het
verlof om gebruik te maken van een regt, dat men
heeft;" onder het laatste: „de toekenning, in het al-
gemeen belang, van een regt, dat den Staat toebe-
hoort" \') (Art. 166 R.).
§ 6. Art. 44 bepaalt, dat de wetten en koninklijke
besluiten worden afgekondigd door plaatsing in het
Gouvernementsblad. Aan deze vorm is ook ons regie -
ment gebonden. Doch het treedt niet, volgens Art.
45, in werking op den dertigsten dag na die plaat-
\') Mr. G. be Bosch Kempeè, I)& concmiën volgens het Ne-
derlandsche Regt, blz. 34 en v.
sing, aangezien de Koning zich de aanwijzing van
het tijdstip heeft voorbehouden.
Het spreekt van zelf, dat er een betrekkelijk ge-
ruime tijd verloopen moet, voor en aleer de zaken,
in dit R. vervat, tot het geschreven regt behooren,
en daarom is vastgesteld, dat alle verbindende ver-
ordeningen, welke er zijn op het tijdstip, dat ons R.
in werking treedt, van kracht blijven tot zij door
anderen, volgens de voorschriften dezer wet, vervan-
gen zijn. (Artt. 167 en 168 R.).
De groote belangsteUing, door schrijver dezes je-
gens Suriname gekoesterd, heeft hem met voortdu-
rend genoegen doen arbeiden aan deze beknopte
uiteenzetting van het jongste regeringsreglement der
kolonie. Niemand is meer dan hij overtuigd van het
onvolmaakte zijns werks, en daarom durft hij op
eene toegevende beoordeeling hopen. Het is hem in-
tusschen aangenaam, eene gelegenheid gevonden te
hebben, om in het licht te stellen, hoe de Neder-
landsche regering en vertegenwoordiging een zeer
belangrijken stap van wel overwogen vooruitgang
heeft gedaan, welks vruchten wij, hoe kort nog slechts
het tijdsverloop zij, reeds in knop zien. Daardoor
kunnen wij tevens op het feit wijzen, dat de West-
Indische maatschappij rijp is voor onze .constitution-
nele instellingen en de bezwaren, welke velen in het
moederland tegen hare invoering aanvoerden, de voort-
brengselen blijken te zijn geweest eener ijdele vrees.
Aan de ontwikkeling van een volk behoort steeds
te worden gearbeid, en slechts dan zal die met grond
mogen verwacht worden, wanneer eene verheilte wet-
geving toestanden schept, welke ieder in staat stellen
tot het gemeene leven bij te dragen wat in hem is.
Tevens moet diep in het volk de overtuiging zetelen,
dat voor het bekleeden der openbare bedieningen
waarborgen van bekwaamheid en regtschapenheid wor-
den geëischt, zoodat het niet ligtelijk de speelbal kan
zijn van willekeur, knevelarij of bedrog. Voorzeker,
het is niet doenlijk, als met een tooverslag al dat-
gene te verwijderen wat voor het betere behoort plaats
te maken; echter is het reeds veel, wanneer men
ontwaart, dat de betere weg met ernst wordt inge-
slagen.
Dit neemt niet weg, dat men den wensch mag
uiten naar een krachtdadig, doortastend handelen,
opdat weldra het vele belangrijke verwezenlijkt worde,
waarop het reglement aanspraak geeft. Vooral heb-
ben wij hierbij het oog op de regtspleging, welke
zich in Suriname nog in den allerjammerlijksten toe-
stand bevindt. Gelijk bekend, is het oud Roomsch-
liollandsch Regt daar nog in vollen glans; te midden
eener maatschappij, welker verhoudingen er volstrekt
niet toe geëigend zijn. Het omslagtige der regtsple-
ging, de eindelooze duur der processen, de lastige
en ongerijmde vormen hebben het jammerlijke ge-
volg, dat velen liever hun regt opgeven, dan het te
eischen of te verdedigen. Het zal eene weldaad voor
de kolonie en evenzeer voor het moederland zijn, in-
dien eene hedendaagsche wetgeving dezen onduldba-
ren staat van zaken doet ophouden. Te meer zal de
behoefte gevoeld worden, naarmate het regerings-
reglement, door langdurige toepassing, ,een gewig-
tigen omkeer in den toestand der kolonie teweeg
brengt.
De bevordering der immigratie, bet werd reeds
opgemerkt, mag voor de kolonie als hoogst gewig-
tig beschouwd worden, dewijl daardoor de vele nij-
vere handen kunnen gewonnen worden, welke Neder-
landsch Guiana zijne rijkdommen ontwoekeren moe-
ten. Uit dien hoofde is het aangenaam, te mogen
constateren, dat de landverhuizing naar Suriname in
den laatsten tijd veelvuldig plaats vindt, en op door-
slaande wijze het toenemen van den bloei der kolo-
nie belooft.
Het uitvaardigen van ons reglement mag beschouwd
worden als een gevolg van de afkondiging der wet
tot emancipatie der slaven. Zoodra de banden, welke
de menschheid onteerden, verbroken waren, trad de
kolonie in geheel bijzondere verhoudingen, waaraan
zij vroeger vreemd was. Nu moest het openbare,
staatkundige leven voor den burger meer ontsloten
worden en daardoor eene juistere waardeering der
algemeene belangen ontstaan. Het is reeds aan geen
redelijken twijfel meer onderhevig, dat de emancipa-
tiewet in hare toepassing de sombere voorspellingen
harer tegenstanders bij de voordragt, in elk opzigt
heeft gelogenstraft.
De grnote ondernemingen van handel en nijver-
heid vormen de kern der welvaart eener bevolking.
Reeds in 1857 hebben eenige aanzienlijke Amster-
damsche en buitenlandsche huizen aan de Nederland-
sche Regering een Ontwerp ingediend tot oprigting
eener Nederlandsch-West-Tndische Ontginning- en
Ïlandel-Maatschappij, met een kapitaal van vijftig
millioen guldens Zij wilde al de kosten van liet
emanciperen der slaven in Suriname voor hare reke-
ning nemen, indien de Regering de emancipatie deed
plaats grijpen bij wijze van onteigening ten alge-
meenen nutte met inbegrip der plantagies, en tegen
een, bij de onteigeningswet vast te stellen, prijs.
Ook haar doel was, eene nieuwe, grootendeels tropi-
sche, bevolking naar Suriname over te brengen, ten
einde nevens de vrij te maken slaven-bevolking, aan-
gewend te worden tot ontginning van den grond,
alzoo tot leerend voorbeeld te strekken van de daar
toen aanwezige, arbeidende bevolking en tot groote
uitbreiding der voortbrenging van stapel-producten,
suiker, katoen, tabak, cacao, zoomede van potasch,
gommen, oliën enz. Het grootsche plan, waarover
hier niet uitvoerig kan gesproken worden, leed schip-
breuk, en wij gelooven, dat daardoor veel voor de
kolonie en het moederland is verloren gegaan. Wan-
neer men het zeer uitvoerig en hoogst belangrijk
ontwerp en de latere Memorie van Beantwoording op
het der maatschappij ongunstige rapport van Suri-
name aandachtig overweegt, dan wekt het be-
vreemding, dat noch het Surinaamsche gouverne-
ment, noch ons ministerie van koloniën hebben ge-
meend de oprigting te moeten begunstigen eener
maatschappij, welker breede grondslagen met uitne-
mende zaakkennis werden bloot gelegd.
Ontwerp enz, \'s Hage, 1857.
Eapport met Memorie v. Beantwoording, \'s Hagf, 185S.
-ocr page 101-De jeugdige Surinaamsche bank is in volle wer-
king en levert zeer goede uitkomsten op. Het kapi-
taal, de magtige hefboom van elke onderneming,
wordt gemakkelijker onder het bereik gebragt van
hen, die het behoeven, en daardoor het crediet niet
zoo ligt aan het wankelen gebragt. Dat meerdere,
dergelijke instellingen van algemeen nut verrijzen en
de toekomst zal niet meer verre zijn, waarin Suri-
name het moederland eenigzins vergoede, wat dit in
ruime mate heeft opgeofferd. Milde toepassing van
vrijgevige beginselen; onpartijdige bevordering tot het
staatsbestuur; erkenning der regten van alle burgers,
zonder onderscheid — ziedaar eenige middelen, welke
den voorspoed zullen bewerken.
^ i
-,
^»i ■••v.t..-;\' -j;\' .
v.u.:
-ocr page 103-I.
Interpretatio Cl. Savxnii verborum//ut aurum, quod ven-
didit, praestet" in L. 45 D. de contr. emt. (Syst. III. 295)
laudanda.
II.
Iure Eomano praediis urbanis tempore statute praeter-
lap so tacit e reconductis, iis, qui contraxerunt, quandocunque
lubet, recedendi est facultas.
III.
Te regt is in het Surinaamsche Eegerings-Eeglejnent van
1865 de bepaling weggelaten, dat de Grouverneur-Generaal
I^ederlander moet zijn.
IV.
In het geval van Art. 125 B. W. moet het huwelijk
worden nietig verklaard, bijaldien de eiscb aan den oppo-
santes toegewezen.
V.
Brieven van wettiging, bedoeld bij Art. 329 B. W. kun-
nen ook na den dood van een der echtgenooten verkregen
worden.
VI.
Minderjarige personen, die venia aetatis bekomen hebben,
vallen niet onder Art. 1053 B.
VII.
De commanditaire vennoot is in geval van overtreding
van Art. 20 W. K. geJieel alleen aansprakelijk voor zijn be-
heer, en met de andere vennooten hoofdelijk voor alle an-
dere handelingen, door dezen verrigt.
VIII.
Er bes|aat geen reden om de oprigting eener verzeke-
ring-maatschappij tegen diefstal te weigeren, (VooBDuisr
VIII, 172.)
IX.
Van de handelingen, bedoeld bij Art. 777 W. K. moet
uitgezonderd worden het aannemen eener erfenis.
X.
Art. 157 B. E. heeft alleen betrekking op Art. 155 B. E.
XI.
Tegen een vonnis bij verstek gewezen ten laste eener
firma, kan, na ontbinding dier firma, een der gewezen ven-
nooten alleen niet in verzet komen, wanneer hij niet blijkt
te zijn de eenige liquidateur der firma.
XII.
Art. 29—32 C. P. behoorden in \'t B. W. bij de curatele
te staan. .
XIII.
Bij toepassing van Art. 66 C. P. kan het kind niet in
de kosten veroordeeld worden.
XIV.
De Eegter mag den inhoud eener wet niet aan de Grrw.
toetsen.
XV.
De zoogenaamde bescherming der inlandsehe nijverheid
miskent de eerste beginselen der staathuishoudkunde.
XVI.
De stelling van Adam Smith, dat de productive kracht
der verdeeling van den arbeid toeneemt door besparing van
den tijd, anders vereischt om van het eene werk tot het
andere over te gaan, is eenzijdig.
XVII
Wie, bon celen de zestien jaren, ten gevolge eener dwalin«^
als getuige in een strafzaak is toegelaten, en onder eede een
valsche verklaring aflegt, beloopt geen straf.
XVIII,
Wenschelijk is het dat, ook in den zeeoorlog, het beginsel
der onschendbaarheid van den bijzonderen eigendom alge-
meen worde aangenomen.
XIX.
Het regt van beschikking bij testament berust alleen op
de bepalingen der positieve wetgeving. Het kan niet
een natuurlijk regt van den mensch worden aangenomen.