-ocr page 1-

OVER DE MAGT

van den

mmtm m het hof in strafzaken

volgens het

Ï\'I^ANSCïïE EN NEDEELANDSGEE EEÖT.

academisch proefschrift,

magïigiïfö tan des bbctoe magitiiricus,

H. c. MILLIES,

hooglbbeaab in de wijsbegeerte en letteeen ,

toestemming van den academischen senaat
LGENS besluit der regtsgeleerde faculteit ,

TEE YEEKRUGIIfG VAN DEK GEAA.D

octor in de Keg\'tsgeleerdheid,

^^ DB HOOaBSCHOOL TE UTBECHT,
TE VERDEDIGEN

°«nsdag den 27 Junij 1866, des namiddags ten 3 ure.

t)

op w,

ÏBUARD IIIIIM ÏAN RAAITE,

geboeen te amstekdam.

UTEBOHT,
J\' VAN BOEKHOVEN.

1866.

-ocr page 2-

^.TTOBOSTOH^ EDaiiSffAOA

s- ^

.etioiijTi\'vjji^» uoi^jsa ÄSÄ OTitoiVa^L.:^

mil m THfiKaiiii

■ - .\\ ■ li- . ^ . \\

pmo îof

.hiojJoh m loÄoCl

\' - - .THDîrjîTu âï .îooBo^îâoooa tó ÎSAA iJ^\'lî Î

-ocr page 3-

aan mijne ouders.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

INHOUD.

HOOFDSTUK I.

^^e President van het Hof in strafzaken .

HOOFDSTUK II.

Afdeeling I.

n-et beleid en de handhaving der orde ter tèregt-
zitting, (Police de 1\'audience) volgens het Fransche
^^ I^egt..................

• Het bestuur der debatten..........16.

Afdeeling 11.

Discretionaire inagt...............23.

Magt van den President in de instructie......23

Aard dier inagt.................27.

^ Jurisprudentie..................

Over de uitoefening der discretionaire magt .... 42.
magc van den President in de Nederlandsche Straf-
fegtspleging..................

1.

-ocr page 6-

-..o: IT O H r

■■w

■ta- :

.1. OTTïCfinqH\' . .
- tr» iii \'Kill f\'«7

; ; ; .tt }ïyï8aw)h ,, ;. " \' :,

■ ■■ •VvJï, ■ f:\'- ^ -- -^ -.1 ; /

■J. . \' \' \' \' i \' ■ ,\' ".\'\' \' . .. ^ ■■ Y

,, f . \'arirMw\'-Kfh rf».V)J -»ff «» »{

\\ , arrij.Foii ^\'\'I

.fiÇ . - ■ \' .\'I\'simp^vi^i sb ui rr.Hbr«?\':\'! fot\' ßs i

■ ■ . \' - .rit\' ■\' • . • . ■

■l \\ . .■ . grgiîm\'.\'wiMoJî^aiî.\'jàifc

.\'■îu-\'h\'iïjiijbT^jïr.H "»lî 1\' .ifi l\'îÀ «RV-à^w

v\' , -, , i . \' - ....-vw^\'jjj.-vi-.• . ■sdbnlai^H\'n

I

-

m

-ocr page 7-

HOOFDSTUK I.
Ûe President van het Hof in strafzaken.

Le Président qui doit avoir une supériorité
de mérite aussi-bien que de rang sur ses As-
sesseurs, doit d\'un
côté veiller exactement à
ce qu\'ils remplissent leurs devoirs, et de Tautre
être fort attentif aux siens propres. Le Pré-
sident , en un mot, est comme l\'ame du corps,
c\'est lui qui doit en dirigeant tout confor-
mément aux Loix, donner le branle h tout le
corps, et en régler l\'action.

Code Frédéric 1751.

beefr^ spreken over de magt die de President

^^ > zullen wij eerst over den persoon van dien magis-

^^^^ en zijne waardigheid handelen.
Ie ^^ \'horige eeuw gaf een Nederlandsch regtsge-
re^! ^^ "volgende verklaring van liet ambt van dien
^^ er. „President" zeideMr. Thymen Boey (Woor-
kent*^^^ ^^ voce), „is een onduitsch woord, dat betee-
jj
 in een vergadermg voorzit." De beide

de^^ï ^^^ ^a» Holland en

per ^^^ zeggen dat destijds een

Yoorzittend Regter aan hun hoofd hadden,
ver^ ^^^ eernaam President gaf; „zijnde — zoo
de eerste leden van alle andere col-

öiëii 1

\' wel voorzittende leden, - maar aan dewelke

-ocr page 8-

men eigenlijk den naam van Presidenten bij distinctie
van de andere leden niet geven kan, als zijnde allen
in rang
egaalT De evengemelde ware Voorzitters der
hoogste regterlijke collegiën waren van de andere leden
van den raad, boven verscheidene voorregten, ook
daarin onderscheiden, dat zij onmiddellijk in handen
van den Souverein (de Staten van Holland en Zeeland)
eed gedaan hadden. Zoo was het tot 1795.

Naar luid van art 32 van het Wetboek op de regterl-
instellingen en regtspleging in het Koningrijk Holland,
(14 Julij 1809) zouden de Presidenten van de geregts-
hoven van appèl, even als de gewone leden, procureurs
des Konings, griiEers en secretarissen, onmiddellijk
door den Koning aangesteld worden, voor een onbe-
paalden tijd," doch tot kennelijk wederzeggen.

Naar het Fransche stelsel, dat tot 1 Oct. 1838 hier
te lande heeft gegolden, werd de President van het
Hof van Assises benoemd door den Minister van Justitie
of eersten President van het keizerlijk geregtshof.\')
Thans wordt de President van het provinciaal geregts-
hof door den Koning aangesteld. Geheel iets anders
zien wij in België, daar wordt een President gekozen
uit het midden der raadskeeren,en zij zijn het die
eigenlijk den President benoemen; en dit voorwaar schijnt
een uitstekende maatregel, want, om ons bij ons land
te bepalen, de Koning doet die benoeming, hij wordt
natuurlijk ingelicht omtrent de hoedanigheden van den

1) Art. 16 V. de wet v. 20 April 1810.
«) Art. 62 R, O.

S) Art. 99 der Belgische constitutie „les cours choisissent dans leui\'
sein leurs Présidents et vice-présidents," en art, 14 en 38 der wet van
4 Aug. 1833 op de regterl. organisatie.

-ocr page 9-

persoon dien Mj zal Mezen, maar wordt hij juist altijd
en onpartijdig ingelicht? er zal tocli allicht gunst
vooringenomenheid onder schuilen: wij zouden
•^öïhalve aan het Belgische stelsel de voorkeur geven.

K.iest niet bij ons een voorname wetenschappelijke
bijstelling zelf haren President uit het midden der leden ?

y de regtbanken staat meestal het beginsel voorop
^^ een President te kiezen uit de oudste regters;
y de Instelling welke wij op het oog hebben, ismen
Ver af om zich aan dien regel van anciënniteit te
ouden: daar wordt niet gevraagd, b.oe lang dit lid
®eft zitting gehad, maar daar vraagt men: is N.N.
^let boven allen en bij uitstek geschikt het praesidium
^\'^ar te nemen? al zat hij ook nog zoo kort daar: dit
^oet niQn toejuichen, want men weet wien men als
waardigste aan het hoofd der overige plaatst.
Van zelf leidt dit ons tot de vereischten van het
\'^^ierlijk voorkomen van den President, wij zeggen
^^terlijk om ons eerst hiermede en dan met zijne ge-
aardheid bezig te houden.

Steeds toch zal het niet onverschillig zijn noch aan de
j^^gters persoonlijk noch aan de toehoorders hoe de Presi-
er uit ziet in den meest uitgestrekten zin van het
"^oord: er behoort niets in zijne gedaante te wezen dat tot
jainachting veelmin tot bespotting aanleiding zou kun-
^ geven. Welke moeten de zedelijke hoedanigheden

O •

eveu^^ei wenschelijk dat de President gebogcheld zij. Hoe

tegerh President in Frankrijk zich met een snedigen

n wist te hoeden, lezen wij bij Berry er, Sonve-

liem werd beklaagde had iemand gesmaad en gehoond,
W de Prerid^\'\'/^"""^^^\'\' advocaat toegevoegd; op de teregtzitting vroeg

1 ent (Bexon) waarom hij dien beklaagde zoo behandeld

-ocr page 10-

van den President zijn ? Aan het uitstekend werk van den
President
de la Cuisine willen wij eenige wenken ontlee-
nen, bij welke men in het oog gelieve te houden het ver-
schil tusschen onze en de Fransche regtspleging in straf-
zaken. Een hoofdbeginsel dat den voorzitter moet
bezielen, is onpartijdigheid. Wanneer hij ondervraagt,
moet hij reeds tamelijk op de hoogte der zaak zijn en
de vraag wel hebben overwogen; zoo hij een argument
aanvoert, moet hij op alle tegenwerpingen van de ver-
dediging bedacht zijn. Maar dit alles moet hij met
zooyeel juistheid en omzigtigheid doen, dat men hem
niet kunne beschuldigen zijne meening geopenbaard te
hebben. Wie zal ontkennen dat die taak moeijelijk
is en dat hij vele klippen heeft te ontwijken? Ge-
durig moet hij zijne woorden bedwingen, zijne ge-
dachten moet hij naanwkeurig uitdrukken en dit alles
eischt veel verstand, beleid en zelfbeheersching,
maar vooral een groote naanwgezetheid en een braaf
karakter. De President moet het zijn pligt rekenen,
kalm en welberaden te blijven; hij moet zich niet
laten medeslepen door eenig belang noch van de zyde
van den beschuldiger of beschuldigde, hij moet de

had ? hij durfde geen antwoord geven ; eindelijk daar de President aan-
hield, zeide hij dat de ander hem verweten had dat hij een bogchel had ;
„mais mon camarade" hernam Bexon, „oe n\'est pas une injure; de-
mandez plutôt à votre défenseur."

1) De la Cuisine, Traité du pouvoir judiciaire dans la direction des
débats criminels. Dyon 1844 p. 6.

S) Over den voor zijne taak naar men beweerde niet opgewassen en
aan meer verdienstelijke candidaten uit gunst voorgetrokken Heer v.
Veenhuizen, President van den HoogenEaad, schoonzoon van Olden-
bar nevelt, verg. men het jaarboekje van de regterlijke magt voor 1840 en
daarin de hatelijke uitvallen tegen dien voorzitter van het achtbaar collegia.

-ocr page 11-

®ehaal met een vaste hand weten te besturen, en vooral
ronder ophouden de waarheid trachten op te sporen.

aardoor beantwoordt hij aan de eisohen van het geding;
^an niemand wie het ook zij, mag de President het
lïiitiatief laten nemen van beslissende vraagpunten, die
overtuiging der hoorders met name der gezworenen
\'^an het wankelen zouden kunnen brengen, doch gebruik
bakende van zijn gezag, moet hij die voor allen klaar
Uitdrukken en formuleren; hij moet het debat als het
^are zuiveren van alle spitsvondigheden. Hij mag niet
vergeten, dat hem alleen de leiding van het debat
toekomt en hij behoort niet te dulden dat iemand hem
indere in de uitoefening daarvan: de wet toch heeft
dit toevertrouwd, tot waarborg van iedereen. Hij
Voorkomt dan zelf door wel overlegde vragen alle op
wet gegronde vorderingen, zoowel van het Open-
baar Ministerie als van de verdediging, en alzoo ^al
JJ vele nuttelooze dingen afsnijden. Ontijdige quaes-
B moet hij verbannen, iedere opwelling van hartstogt
^oet hij trachten te bedaren en in zijne ambtsverrig-
gen moet goedheid zonder zwakte, vastberadenheid
zonder strengheid doorstralen. Met dde voortreffelijke
eigenschappen, moet hij een gemakkelijkheid in het

van^^^\' ^^^^^ beknoptheid van gedachte, vlugheid
geest, juistheid in het overzigt en in het teruggeven
van de gansche toedragt van het gebeurde en verhandelde
^^^aelijk een diepe kennis van het strafregt. Vol ont-
duu"\'^^^^^ Openbaar Ministerie, behoeft hij niet te
en dat zijn persoon of karakter ooit worden miskend,
oor zijn geduld^) jegens de getuigen, moet hij

idex quum causam audire inceperit, litigatorum assertiones vel res-

-ocr page 12-

trachten hunne verlegenheid te doen verdwijnen, hunne
aarzeling moet hij eerbiedigen: edelmoedig tegenover
den beschuldigde, moet hij hem zonder kunstgrepen en
strikvragen verhoeren en zooveel hem dit mogelijk is,
beschermen en aanmoedigen. Ben krachtige steun zij
hij voor de verdediging, zoowel als een streng berisper
van hare buitensporigheden. Aan het einde van het
onderzoek behoort de President bij het resumé, dat hij
volgens het Fransche stelsel van de geheele zaak geeft,
(C.d\'J. crim. art. 336: „Ie Président résumera l\'affai-
re" enz.) met de meeste onbevangenheid te spreken; zijn
speech moet hij niet te voren gemaakt hebben, maar
die rede moet geïmproviseerd zijn in de hitte van den
strijd en onder den nog levendigen indruk der debatten.
Zoo hij iets toevoegt aan het gesprokene door den
verdediger, moet hij dit met oordeel doen en in zulke
termen, die daaraan door de gezworenen niet te veel
gewigt doen hechten. Nimmer mag hij uit het oog
verliezen dat het misbruik zijner magt in criminele
zaken, een groote inbreuk is op zijn ambtspligt; steeds
gedachtig aan de gulden regelen: „iniquitas (juaesito-
ris omni crimine gravior est."

Zoo ongeveer stellen wij ons den President voor:

ponsiones patienter accipiat et omnia plena discussione perquirat. (L. 7
C. Theod. de judiciis.) Ook moet hij zich steeds herinneren de woorden
van Pli ni us den jonge: „praesertim cum primum religioni suae judex
patientiam deheat, quae pars magna justitiae est" (Lib. 6. Ep. 2.) Zie
meer Herover bij Dupin, Manuel des e\'tudians en droit, Bruxelles
1825 en vooral in het geschrift van dien voormaligen advocaat „de la
libre défense des accusés
{lettres sur la profession d\'avocat, van hem
en Camus) p. 337; „écouter la défense patiemment sans l\'interrompre,
ni la troubler sous aucun prétexte."

De la Cuisine p. 9.

-ocr page 13-

ögaafd met die onwaardeerbare hoedanigheden, zal hij
door zijn gezag opregtheid aan de getuigen inboezemen,
^^ a,an al zijne handelingen waardigheid bijzetten; al-
dus zal hij zelfs onbewust op allen een grooten en
heilzamen invloed uitoefenen.

R-eeds in de oudheid zag men de behoefte aan een
President (om ons bij dit woord te houden) in. Onder
r e 1 den Grroote vervulden de
Missi dominici gedeel-
telijk de plaats van de hedendaagsche Presidenten der
-\'^ssiseB in Frankrijk en zij waren noodig; want „dans
temps, où l\'iniquité des comtes, des seigneurs et
autres magistrats subalternes dans l\'administration de
justice, était devenue un fléau redoutable pour le
peuple, les assises, que les envoyés royaux tenaient
quatre fois par an dans leurs légations, remédièrent
^^ la plupart des abus ; la conduite des juges fut éclai-
r^e, et la faiblesse du peuple y trouva un asile
toujours ouvert contre la puissance. des grands." \')
^it was al vroeger eveneens te Kome, waar de Se-
naat aan de consuls P. Scipio en D. Brutus
last gaf om zich in persoon ter plaatse te begeven
Waar de misdaden die Italië beroerden, ,het gron-
•ligst konden opgespoord en beregt worden. En dit
liad gewigtige gevolgen en bragt een weldadigen
afschrik te weeg. Immers wij lezen: „que la
seule désignation des commissaires, laissait une telle
Mémoire et exemple du fait, qu\'il n\'y avait si déses-
Pere qui voulût et osât penser à commettre chose sem-

) cf. M ably, Observations sur l\'histoire de France, bii de la Cui-
sme
p.

ï^e la Cuisine p, 18.

-ocr page 14-

/

blable; car quand le premier et souverain juge marche
en pays, son ombre seule fait justice. Aussi le seul
nom de Lucius Oa^ssins, le plus sévère juge qui
fût à Eome, apporta telle majesté et autorité aux
procès, telle expectation et attente,
qu\'en la procédure
et instruction, il y eut quasi plus d\'exemple et de
frayeur qu\'à l\'issue." Afgescheiden van het verschil
van tijden en zeden, ligt toch in die eenvoudige taal
een diepe gedachte, die in onze dagen nog bestaat.

"Welke de verscheidenheid der zaken moge zijn die
in de criminele regtspleging voorkomen, zijn de acht-
baarheid van den President en de eerbied dien hij in-
boezemt, blijvende indrukken zelfs voor de kwaadwilli-
gen die huns ondanks, verpligt zijn hem hulde te
bewijzen. Een regter mag zich aan geene volksgunst
laten gelegen zijn, even weinig als aan het mishagen
der regering. Hoevele vijanden toch kan zich niet ligt
een President maken, helaas, buiten zijne schuld! Be-
kleedt hij zijn ambt met gemoedelijke naanwgezetheid,
dan voorwaar moet men zijne handeHngen goedkeuren,
doch de wufte menigte beaamt dikwerf meer en luistert
liever naar de stem van een weisprekenden dwarsdrij-
ver, dan van hem die in de betrachting van een on-
aangenamen en harden pligt, het goed met haar voorheeft.
Inderdaad een geluk mag men het noemen, zoo het
publiek in den President, in hem die het overheids-
ambt bekleedt, ware verdienste en bovenal het zedelijk
gezag eert. Zoo wordt reeds van de oudheid getuigd :
„Quand les Romains outre la commune appellation de
préteurs, ajoutaient celle de quaestores à ceux qui

0 In de wandeling scopulus reorum genaamd.

-ocr page 15-

^\'Vaient îa connaissance des crimes, et que leurs juges
aussi n\'étaient pas personnes publiques\', mais privées,
J l\'opinion que c\'était pour donner à entendre ce en
liioi gît principalement le vrai office et la fonction la
pins propre du juge, à le prendre comme magistrat;
^ar, par la seule notation et dérivation du nom, ils vou-
aient dire qu\'à faire le procès d\'un accusé, la plus
noble et la plus difficile partie, c\'est l\'inquisition et
^instruction; quant à juger, qu\'il n\'y a rien de si aisé
^ «lui a tant soit peu d\'expérience, de probité, bon et
^air entendement; aussi, quand le point d\'une accu-
sation a été recherché si dextrement qu\'il ne reste plus
qna le proposer sur le bureau, il est aisé à qui
assiste au jugement, d\'opiner à absolution, s\'il n\'y a
point de preuve; à condamnation, s\'il y en a; ou si
a naatière est obscure, de prononcer,
non liquet ou
^^phus." \') Die opmerldngen kunnen ook toegepast
borden op den hedendaagschen President, vooral in het
eleM en de beregting van strafzaken,
^-ijn taak moet hij wel begrijpen — wat hij in dien
Werkkring al dan niet mag doen, inzonderheid wan-
neer hij de geleverde bewijzen aan een streng onder-
hoek en tegenbewijs moet toetsen; hij heeft zich dan
® wachten voor alle vooroordeel en alle misleiding der
eipnliefde. Is zijne roeping derhalve zoo edel en ge-
^igtlg en daarbij zoo moeijelijk, zijne benoeming ge-
lede niet in het wild, want wierd zij eens het loon
an gunst, dan had de justitie haar glans verloren en
1 ekeur en verdrukking zouden niet ver afzijn. Zulk

justi • ^ ^^ = Tadministration de la

ee crim. en Prance depuis la re\'forme de la législation.

-ocr page 16-

eene waardigheid mag door geen achtbaar magistraat
worden nagejaagd, hij moet haar met bescheidenheid
aanvaarden en zonder praal vervullen. Doch hoe
schrander en bekwaam regtsgeleerde, is niet elk tot
die betrekking van President geschikt. In die op-
merking ligt niets beleedigends voor de personen ^
hoe getrouw in de waarneming van hunnen pligt: niet
jnist altijd trekken de achtingwaardigste personen de
blikken tot zich door schitterende hoedanigheden. In
de Hoven van justitie kan men zich in meer dan een
opzigt verdienstelijk maken, en zoo allen niet geschikt
zijn tot de vertooning naar buiten en om door in het
openbaar te spreken, roem te behalen, bestaan er toch
een menigte leden die toegerust met een zekere begaafd-
heid door verkregene kennis en ervaring, in stilte leven,
dierbaar aan hen die hunne kunde en daden op prijs
stellen, maar te dikwerf miskend door een publiek
dat te veel vordert en welks achting zij toch eveneens
verdienen. De taak der justitie is zwaar voor iedereen,
het is voldoende te kunnen zeggen dat men die met
een opregt geweten heeft getracht te vervullen en
onder alle omstandigheden, zal dit de edelste belooning
zijn. Door het algemeen welzijn te plaatsen boven
de eigenliefde der personen, zal in het benoemen der
Presidenten minder worden gedwaald.

Vóór alles moet men waken dat geene stemmen zich
verheffen tegen de benoeming die geschied is. Vroeger
toen in Frankrijk de criminele en civiele regtspraak
in dezelfde handen\' waren, zijn er meermalen klagten op-
gegaan tegen den President en dit kon ook niet anders.

cf. Henrion de Pansey, de l\'autorité judiciaire ea Prance, en Hoquet,
Hist, dn Parlement de Normandie,

-ocr page 17-

. na het innemen van Hâvre toen Karei IX

lil het Parlement van Rouen verscheen, werd hem door
den eersten President van dit Hof betoogd dat dejus-
itie slecht werd bedeeld en er groote behoefte aan
_ervorming was; o. a. zeide hij: „Sire, ce n\'est pas
SI petite chose que Ton penserait bien, que l\'office
un judge soubverain; ces judges soubverains ressuci-
ent les morts et font mourir les vivans; ilz font le
yiche pauvre et le pauvre riche ; ils ostent l\'honneur
a celui qui en a, et en donnent à celuy qui n\'en a
pas. Aussy advenant qu\'entre le riche et le pauvre y
ayt ung procès de tous les biens du riche, si le pau-
_ ® gagne sa cause, voyez ung pauvre enrichy et le
^^ e appauvry; ainsi est de l\'honneur osté et donné
fa^^ judgements des causes d\'infamie; en somme,

la de vos subjects sont en

^ain et puissance de vos judges soubverains.

bie ^^^ grande et périlleuse charge, et doibt-on
met ^^^^^^ regarder quelz personnages l\'on y com-
c\'elt ^^^ ^^ ^^ justice est sincèrement administrée,
la plus belle chose du monde, mal ne peut ad-
au pays où cela est. Si le contraire se fait,
une expoliation publique et ruyne apparente de
et\'^r nienace les lieux où l\'injustice reigne,

^ es méchants et injurieux sont en crédit et tiennent
^^ug d\'honneur. Dieu vous faice la grâce d\'y pouvoir
vou^^\' °^dre, car c\'est la principale charge qu\'il
sur ^ et pour laquelle sont établis les roys

j peuple\'"). Voorzeker die ernstige en gemoe-

® taal geldt te allen tijde, onder alle wetge-

la Cuisine, p. 25.

-ocr page 18-

vingen en volken, waar een braaf en onbeschroomd
President, die een Hof leidt en niet zelf het von-
nis bepaalt, in die moeijelijke taak maar al te dikwijls
een gelijken moed noodig heeft.

Na deze korte en vlugtige schets die — dit weten
wij — zeer onvolledig is en waarin vele punten niet
gevonden worden, die der aanteekening waardig wa-
ren:, moeten wij thans de magt gaan beschouwen, die
den President is aanbevolen.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK IL

AFDEELING I.

1. Het beleid en de handhaving der orde ter teregt-
ziiting, (Police de Vaudience) volgens het Vr.regt.

De magt van den President is drieledig:

1®. Een toeziende magt ter teregtzitting.

De magt om de debatten te besturen, en eindelijk
Een discrétionaire magt.

Vooreerst dan het toezigt van den Voorzitter, daar-
®.ede in verband de maatregelen die hij kan nemen.

Wij hebben hier te doen met art. 267 al. 2 0. d\'J.
waar wij lezen dat „Ie président aura la police de
1\'audience.\'- Evenzoo stond dit in den Code van 3
brnm. an IV, \') maar daar stoorden zich vele Presi-
•ienten weinig aan, die den Procureur Generaal de de-
batten lieten leiden, en hem die magt dan ook toekenden,
^it had een nadeeligen invloed.

De Procureur Generaal toch houdt den beschuldigde

\') Art. 274.

-ocr page 20-

uit den aard der zaak voor schuldig, maar voor den
President is deze iemand die wel verdacht is van mis-
daad , maar door de wet ondersteld wordt onschuldig te
zijn tot dat het tegendeel is bewezen;-^) hij moet dus
die zachtheid gebruiken die den beschuldigde gerust
stelt en in het karakter van den onpartijdigen Regter
moet de Maatschappij een grooten waarborg vinden.

Doch, om op ons onderwerp terug te komen, vragen
wij, wat is
la police de Vaudience ? Die vraag laat
zich gemakkelijk beantwoorden, doch wat betreft de
maatregelen die de President bij voorkomende gevallen
bevoegd is te nemen, hebben zich eenige geschillen
opgedaan.

De police de Vaudience heeft ten doel de orde, rust
en veiligheid in de regtsbedeeling te handhaven. Wij
willen het een en ander opnoemen wat de President
kan gelasten. Nemen wij het geval dat er een zaak
van groot gewigt wordt behandeld: voor het paleis
van justitie staat een woelige menigte, die met onstui-
mig geweld verlangt binnen te treden; vóór zij even-
wel daar doordringt, spreekt men in die zaak het arrest
of vonnis uit. De menigte laat zich heftig en onbe-
tamelijk uit over de justitie en bedreigt zelfs de Regters ;
in dit geval schijnt de President de militaire magt te
kunnen inroepen om de volkomen onafhankelijkheid
van het Hof te verzekeren en derhalve nog meer te
kunnen doen dan waartoe streng genomen, art. 170 en
305 vg. Strafv. regt geven.

1) Zie evenwel de verhandeling van~ den beroemden J. D. Meijer
over den regel: dat iedereen voor eerlijk wordt gehouden tot dat het tegen-
deel is bewezen II deel bl, 3—32.

Zie ook den C. d\'J. crim, in art. 504 suiv. en over het gewenscht

-ocr page 21-

Wat betreft de maatregelen omtrent het toelaten van
personen bij de behandeling van eene strafzaak, willen
wy een arrest aanhalen, waarin gesproken wordt van
^et verleenen van plaatsen, voor welke de President
biljetten kan uitdeelen : „qu\'il ne résultait de là qu\'une
mesure d\'ordre et de police d\'audience qui ne contrarie
point la publicité des débats." Over die zaak bestaat
"^eel strijd; met Leg rave rend stemmen wij vol-
komen in, als hij zegt : „rien ne s\'oppose sans doute,
à ce que le président d\'une Cour et le ministère public
prennent des mesures de concert pour prévenir le dés-
ordre et le trouble à l\'audience; mais antre chose est
® prendre des mesures de cette espèce, autre chose
est de
càoisir en quelque sorte les spectateurs."
^ V^oorwaar de publiciteit van een auditorium, wat is
^ anders dan de deuren voor een ieder open te stel-
®n. Wanneer bij genoegzame ruimte van het lokaal,
wekere personen door biljetten hun alleen gegeven, bin-
nentreden , houdt de zitting op in waarheid publiek te
Wezen, de wet zou dan overtreden worden.

Is er niet altijd een groot gewigt gehecht aan de
openbaarheid der debatten, en waarom anders dan de-
wijl men er een onschatbare waarboi\'g in ziet voor

den beschuldigde.

Wij durven wel voor zeker stellen dat de bedoe-

^^ om wederspannige of beschoHke liedea buiten de deur te

I Aanmerkingen van de H. H. üytwerf Sterling, P. A. en

\'

\'\'Oodani ^^ ^ I\'ebr. 1813, zie ook wat wegens het verleenen van

kwani^^^^"\'^^^\'^\'\'^^ toegang in de ontwerpen van Strafvordering voor-
"^oorduin op art. 170 strafvordering.
> egisl. crim. t. 3 oh. 1 § 4 p. 33 Note 3, Bruxelles 1832,

-ocr page 22-

ling toch niet van den wetgever kan geweest zijn dien
waarborg te krenken, veelmin te verijdelen, en aldus
een der hoofdbeginselen der hedendaagsche Strafregts-
pleging te schenden,^) als de beschuldigde daar lieden
voor zich zou moeten zien gekozen om een publiek te
vormen, hetgeen zijn toestand zou verzwaren.

Moge al het Fransche Hof van Cassatie in die onge-
lukkige gewoonte geene nietigheid zien, zoo behoorde
de overheid ten minste in het belang der justitie dit
misbruik van bevoorregting van zekere nieuwsgierigen
te doen ophouden.

2. Het beduur der dehatien.

De leiding der debatten behoort tot de gewigtigste
werkzaamheden van den President. De artikels daartoe
betrekkelijk luiden : „II sera " de plus chargé person-
nellement de diriger les jurés dans l\'exercice de leurs
fonctions, de leur exposer l\'affaire sur laquelle ils
auront à délibérer, même de leur rappeler leur devoir,
de présider à toute l\'instruction et de déterminer l\'or-

Zie meer hierover bij Hé lie, Traité de l\'instr. crim. t. 8 p. 439
Paris 1858 en de Gazette des tribunaux van 4 Jan. 1845.

cf. Hélie t. 8 p. 439 en aldaar eeue circulaire van den Minister
van Justitie van 7 Julij 1844.
3) Art. 367 en 270 C. d\'J.

-ocr page 23-

dre entre ceux qui demanderont à parler." En „le
president devra rejeter tout ce qui tendrait à prolon-
ger les débats sans donner lieu d\'espérer plus de cer-
titude dans les résultats." Door zijne waakzaamheid
en met zijn schrander inzigt, moet hij juist dit punt
\'\'\'^eten te onderscheiden ten einde noch het onderzoek
noodeloos te rekken, noch voorbarig en ongeduldig op
^et regt der verdediging in te grijpen.

Als wij den inhoud der aangehaalde wetsbepalingen
overwegen, kunnen wij er gereedelijk een driedubbele
^agt van den President uit afleiden.

De eerste heeft slechts ten doel om aan de gezwo-
i\'enen hunne pligten en regten voor te houden, en hun
middelen gemakkelijk te maken tot het al dan niet
erkennen van het bestaan der feiten, waarover zij
»loeten beslissen.

De tweede magt ligt in het uitsluitend regt dat
jnist het karakter van den President aanwijst „de pré-
à toute l\'instruction," dat is het onderzoek zóó
te regelen, dat de leden van het Hof op het standpunt
Van een volkomen onzijdigheid geplaatst, de geheele
zaak grondig leeren kennen.

In de derde en laatste plaats heeft de President het
zooals alle leden van het collegie, het volstrekt
\' °v^bodige uit het debat weg te laten en af te snijden.
^^^ aar, waar gelijk in Frankrijk, door de klagt der
^e eedigde partij een crimineel regtsgeding aanhangig
^an worden gemaakt,\') zal het dikwijls nuttig zijn,
o-Lr1^^ trachte de zedelijkheid van die bur-

J e partij te leeren kennen, zooals die der getuigen

\') Art. 63 C.d\'j.

-ocr page 24-

ter voorkoming van alle onbetamelijke verstandhouding,
die de waarheid van het gebeurde zoude kunnen ver-
duisteren en de President mag niet toestaan dat de
burgerlijke partij of getuigen onderling in aanraking
of naast den beschuldigde worden geplaatst, evenmin
dat de beschuldigde of diens raadsman het debat store.

„Le président doit diriger les débats." Die woorden
hebben zulk eene beteekenis, dat zij den President zelf
tot rigtsnoer behooren te zijn. Hij is het die, als wij
het zoo eens mogen uitdrukken, den draad van Ariadne
in handen heeft; onbetamelijk inderdaad mag het heeten
zoo hij dit een oogenblik vergeet en dien draad aan
andere handen overlaat. Even weinig als de Advocaat
zou de Procureur-Gleneraal zich de leiding der debatten
mogen aanmatigen. De wet heeft de werkzaamheden
van het O. M. omschreven en welverre van de uit-
oefening daarvan te hinderen, moet de President het
met al zijne krachten daarin bijstaan. \') Doch zoo het
O. M. in naam der Maatschappij den beschuldigde
vervolgt, omdat het hem voor schuldig houdt, behoort
de President daarentegen de\' waarheid geheel onbevoor-
deeld te doen uitkomen, waar hetzij het leven, de eer
of de vrijheid van een mensch op het spel staat.

De Fransche Code heeft zich niet vergenoegd in deze
algemeene trekken de magt van den President te schet-
sen en als een regel die alle debatten beheerscht te
bepalen. Hij heeft zelf daarin hier en daar in eenige
artikels de toepassing geformuleerd. Zoo mag hij aan
den beschuldigde zoowel als aan het Openbaar Minls-

-ocr page 25-

terie een uitstel toestaan;^) onderscheidene acten van
eschuldiging in een en hetzelfde debat voegen en
palen dat die zaken gemeenschappelijk en gelijktijdig
worden behandeld;«) hij kan maatregelen nemen opdat
e getuigen onder elkaar niet zamenspannen; hij kan
zoodanige ophelderingen vragen aan den beschuldigde
getuigen, als hij in het belang der waarheid nut-
oordeelt;hij mag terstond getuigen in hechtenis
-oeji stellen die hij van valsche getuigenis verdenkt; ®)
IJ an tolken benoemen waar de wet zulks eischt;«)
JJ kan bepalen in welke orde de beschuldigden ach-
ervolgens worden ondervraagd^) en eindelijk is het
verklaren dat de debatten zijn gesloten.\')
ten duidelijk dat al deze bijzondere voorschrif-

^ echts toepassingen en directe gevolgen zijn van
toch\'\'\'^\'^ ^^ art. 267 C. d\'J. vastgesteld. Het regt
van de debatten te leiden zal zonder twijfel wel

maaT^ het regt tot het nemen van al die

a regelen, welke den loop en de strekking van het
^^derzoek bevorderen.

gerek ^^ lioever de bevoegdheid van art. 267

aan d^^" ^^ President zich moet onthouden

e gezworenen de strafregtelijke gevolgen van

306 C.d\'J.

3) Art" J^g Zie mede art. 164 Strafv.

2 ft- 319 C.\'d\'J."
) ft. 330 C.d\'J.
) ft. 332 C.d\'J.
) ft. 384 C.d\'J.
^ Art. 335 C.d\'J

-ocr page 26-

hunne yerklaring te doen kennen, kan hij eyenwel zoo
de verdediger hen in dwaling poogt te brengen, ver-
beteren hetgeen onjuist is in diens bewering ; dit doende
gaat hij zijne magt niet te buiten, het is toch de pligt
van den President om de gezworenen aan hunne taak
en roeping te herinneren. Ook kan en moet de
President de gezworenen als het ware versterken tegen
de verkeerde opvatting, waarin zij al ligt door de kunst-
grepen der verdediging zouden vallen ; maar de regten
van de verdediging mag hij niet verkorten.

Doch zouden op grond van het aangehaalde art.
504 C. d\'J. de verdediger zelf, de beleedigde partij of
de getuigen insgelijks door den President uit de zaal
verwijderd kunnen worden? Vermits de wet niemand
uitzondert, heeft men dit bevestigend beantwoord,
mits de redenen der verwijdering, het geraas, de op-
schudding etc. door hen verwekt behoorlijk in het
proces-verbaal der teregtzitting vermeld wierden : anders
toch nemen de schrijvers als onbetwistbaar aan: „que
si les causes de l\'expulsion du défenseur n\'étaient pas
légitimes, il y aurait violation des droits de la défense,
et, par conséqu^ent, cause de nullité."^) Zoo is ook
in Frankrijk beslist dat een advocaat niet in toga ge-
kleed uit de zaal geweerd kan worden.

En hoe wanneer de beschuldigden zeiven zich onbe-
tamelijk en wederspannig aan alle vermaningen en
waarschuwingen gedragen? Op grond der wet van 9

1) Hél ie t. 8 p. 444 suiv.

of, Anapacli, de la procédure devant les Cours d\'Assises , Brussel
en Parijs 1856 die zich beroept op Cubain Cour d\'Assises No, 109.
3) Arrest van 7 Oct, 1830, Anspach p, 96,

-ocr page 27-

Sept. 1835, art. 10 heeft men in Frankrijk aan het
Hot de bevoegdheid verleend zelfs deze uit de gehoor-
zaal te verwijderen; maar in België begrijpt men dat
zonder uitdrukkelijke wetsbepaling „Faccusé ne peut
point être expulsé, sa présence effective étant indis-
pensable à la validité des débats." ^

Sier te lande is bij art. 200 en 201 Strafv. in eene
leemte voorzien, welke zich inzonderheid in Frankrijk
nieermalen had doen gevoelen; het zij genoeg tot de
«chandelijke tooneelen van het staatkundig monster-
geding onder den naam van
proces des accusés d\'Avril

(121

m getal) bekend, te verwijzen.

In 1851 eindelijk is door den President van het Hof
in Henegouwen bij de behandeling van de zaak
Bomr-
de Brusselsche dagbladschrijver Lab ar re, wegens
^et onjuist verslag van het verhandelde in eene
Vroegere teregtzitting, zonder vorm van proces gelast
onmiddolijk de zaal te verlaten.

Wij willen hier ten slotte melding maken van eene
vraag die zich in Frankrijk voorgedaan heeft, of name-
J een of andere bloedverwant van den beschuldigde
naast hem of wel op de bank der verdedigers plaats zou
dat"^"^^^ »eiaen? Het Hof van Cassatie heeft beslist,
^ bet tot de aan den President toegekende
Police
1\'audience
behoort, zoo iets of toetestaan of wel te
Weigeren. Die vraag herinnert het gebeurde in het

P Anspach p. 96.

Gisquet, ancien préfet de police, Brussel 1841 t. 3

P\' 417 suiv.

ditle^r^^^^ P- 96 Arresten van 17 April en 27 Aug. 1853 „attendu,
ernier arrêt, que la demande de l\'accusé de se faire assister^ar

escl ■ ^^ police de l\'audience, que l\'art 367 C. d\'J. confie

usivement au président de la Cour d\'Assises."

-ocr page 28-

-ST-

22

beroemd regtsgeding van Lord Russell, beschuldigd
van hoogverraad ten jar e 1683, waar deze met verlof
van het Hof door zijne edele echtgenoot als secretaris
werd bijgestaan. In het proces-verbaal van het ver-
handelde lezen wij: Lord Russell „may I have some
body to write, to assist my memory" ? adressing him-
self to the Court. Att. Gen. „Yes a servant."

t.i

Lord Chief Justice: „Any of your servants shall
assist you in writing any thing you please for you."
Lord Russell „My wife is here, my Lord, to doit." \')

») Samuel March PHILLIPPS t. 2 p. 7, London 1826.

-ocr page 29-

AFDEELING II.

De Discretionaire magt.

In cognoscendo neque excaudescere adversum
eos qiios malos piitat, neque precibus illacvymari
oportet, id enim non est eonstantis et recti
Judicis (L. 19 § 1 de off. praes.)

Wij liebberi gezegd dat de discretionaire magt naar
Pransch regt, eene der drie magten is welke den Pre-
sident toekomen; wij zullen baar nu in deze en vol-
gende bladzijden behandelen als het gewigtigste deel
der werkzaamheden van dien Regter. Gemakshalve
willen wij deze afdeeling in paragrafen verdeelen en
1« stilstaan bij de

§ 1. Magt van den President in de instructie.

Wat verstaat men door discretionaire magt?
I^ie magt is een regt om te bevelen waarin niet
de wet voorzien is en toe te staan hetgeen niet
verboden is; verder om de gebiedende voorschriften
der wet te doen nakomen en te eerbiedigen; buiten
® wettelijke grenzen wierd zij bloote willekeur i),

Carnot ad art. 268 C.d\'J. zegt: un pouvoir discrétionnaire n\'est

-ocr page 30-

en die is onbestaanbaar met elk begrip van wettelijk
gezag en zou verderfelijk zijn voor iederen waarborg
der justitie.\') Men is het omtrent het beginsel, dat
die magt hare grenzen vindt in de wet dermate eens,
dat Cassatie is uitgesproken van handelingen, strijdig
met de wet, welke de President in een gegeven geval
had bevolen.

De artikelen®) op de discretionaire magt betrekking
hebbende luiden: „le président est investi
^\'mypouvoir
discrétionnaire,
en vertu duquel il pourra prendre sur
lui tout ce qu\'il croira utile pour découvrir la vérité.
La loi charge son honneur et sa conscience d^employer tous
ses efforts pour en favoriser la manifestation."

In het volgend artikel, geeft de wet als het ware
voorbeelden van die alles omvattende bevoegdheid,
door te bepalen, dat: „le président pourra, dans le
cours des débats, appeler, même par mandat d\'amener,
et entendre toutes personnes, ou se faire apporter tou-
tes nouvelles pièces qui lui paraîtraient,
d\'après les
nouveaux développements donnés à Vaudience,
soit parles
accusés, soit par les témoins, pouvoir répandre un
jour utile sur le fait contesté. Les témoins ainsi ap-
pas UH pouvoir arbitraire-, le pre\'sident auquel il est confe\'ré doit en
user avec
judicieuse retenue: tel est le sens que tous les grammai-
riens attachent à la
discrétion, qu\'ils qualifient de conduite discrete;
verg. ook A. Morin, dictionnaire du droit crim. Paris 1842 p. 214.

De la Cuisine p. 353 en Bérenger, de la just. crim. en France,
Paris 1818, p. 454; zie nog Mittermaier, das Deutsche Strafverfah-
ren, Heidelberg 1840 t. 2 p. 223.

Arrest van het Hof v. Cassatie v. 23 Julij 1830, „attendu que le
pouvoir discre\'tionnaire dont est investi le pre\'sident, quelque étendu qu\'il
soit, ne l\'autorise pas cependant à faire ou à permettre ce qui est défendu
par la loi," en zie nog twee vroegere arresten bij Anspach p. 201.
•\') Art. 368 en 369 C.d\'J.

-ocr page 31-

mmmmmmmmm

25

pelés ne prêteront point serinent, et leurs déclarations
ne seront considérées que comme renseignements"
Geens-
zins moeten wij gelooven dat die voorbeelden limitatief
2ijn, maar wel enuntiatief.

Maar achtte men dan die magt noodzakelijk? Ja,
•ie debatten op de openbare teregtzitting volgen niet
altijd den, door de voorafgaande en geschrevene in-
structie aangewezen weg, zij zijn niet ingesloten in
hetzelfde bestek en. evenmin gebonden aan dezelfde
regelen en bewijsmiddelen O- Want hier bij de open-
bare behandeling der zaak, zijn het de getuigen die
ontdekkingen doen, tot nu toe te vergeefs gewenscht,
of die beweringen tegenspreken, welke tot hiertoe
"chenen vast te staan; hier zijn het de beschuldigden
-■l-lve, die in hunne verdediging of wederkeerige aan-
tijgingen onopgemerkde omstandigheden doen bespeu-
of aan het licht brengen of wel hunne eerste be-
kentenis door herroeping trachten te vernietigen; hier
rapt men hen op onvoorzichtige woorden, die hun
onwillekeurig ontglippen, of er ontstaan twijfelingen en
genstrijdigheden, die in den loop van het onderzoek
oprijzen en den Eegter aan het wankelen brengen.

et men nu de verdere behandeling uitstellen en een
ïiieuwe geheime instructie wegens deze nieuwe ver-
moedens of aanwijzingen gelasten? Moeten die nieuwe
^ Weringen bij een tweede voorafgaand onderzoek ,
den Ptegter ter instructie worden overwogen en
■ Moeten met een woord alle elementen, die
z"f • in de discussie ter openbare teregt-

ing hebben voorgedaan, bij dien Eegter nogmaals

\') Hélie t. 8. p.

-ocr page 32-

26

ontleed worden? Neen: want die aanvullingsinstructie
kan dadelijk en zonder eenig gevaar voor de belangen
van het geding op de audientie zelve plaats hebben,
ja zelfs met veel meer hulpmiddelen om de waarheid
uit te vorsehen, ten gevolge van de magt, die den
President opgedragen is. Het is veeleer noodig, dat
de voorgebragte bewijzen, zoo zij gebrekkig en onvol-
doende bevonden worden, volkomen gemaakt worden;
dat nieuwe getuigen geroepen en stukken wier over-
legging nuttig schijnt, medegebragt kunnen worden.
Aan deze behoefte dan voldoet de President der Assises,
door gebruik te maken van de hem toegekende magt;
hij voorziet toch in alle eischen van het debat, hij
voldoet aan alle vragen der partijen, hij lost alle
moeijelijkheden en hij heldert, zoo veel als hem dit
mogelijk is, alle onzekerheid op die de mondelinge
instructie belemmerde.

Na dit alles vermeld te hebben, gelooven wij eenig
denkbeeld van de discretionaire magt te hebben ge-
geven. Als wij haar uit een theoretisch oogpunt be-
schouwen, en de menschelijke hartstogten, van welke
ook de President niet vrij is, buiten spel laten, mee-
nen wij dat zij zich zeer wel laat verdedigen en be-
schut is tegen elke kritiek: zij stemt toch volkomen
overeen met de mondelinge instructie en geeft aan de
debatten het middel om zoo veel doenlijk, de waarheid
in het licht te stellen. Maar zij heeft ook met vele
moeijelijkheden te kampen, als men haar namelijk in
een bepaald geval heeft toe te passen en als het ware
het terrein moet afmeten, binnen hetwelk zij behoort
te blijven. Het is geen eigendunkelijk gezag; en het
is niet te billijken, den beschuldigde te bejegenen op

-ocr page 33-

eene wijze alsof hij reeds van misdaad overtuigd ware.
Wij

kunnen daarom de woorden van een arrest \') niet
beamen, luidende: „que ce pouvoir n\'a d\'autre
limite et d\'autre règle que la conscience du magistrat
auquel la loi en a déféré l\'exercice."

Want zoo kon een minder gemoedelijk en naauwge-
2et President veel doen, waarin hij niets zag, dat
echter niet zelden wederregterlijk en nadeelig zou zijn.

§ 2. Aard dier magt.

Wij

ufioeten nu meer in het bijzonder de artikelen
en
269 nagaan; het eerste omschrijft het alge-
uieen karakter van de discretionaire magt en het doel
dat zij heeft. Is het wenschelijk die magt aan den
President zóó te verleenen dat hij letterlijk alles moge
doen ter ontdekking der waarheid? Neen, die magt
^ou dan te uitgestrekt zijn, en de achtingwaardigste
. ^®®ldent zelf zou ligtelijk door te grooten ambtsijver
lu .den loop der debatten tot iets verleid worden, wat

Arrest vaa 20 April 1835,
^
Arrert vau 26 Junij 1835. Zoo b.v. in het geding van den Kolonel
zittin"^^^^\' President, dat men hem zijne knevels ter teregt-

kond^ 3\'fecheren, dewijl een getuige, een onder-prefect, hem niet
^on e herkennen. Hieruit zien wij dat de President iets deed, hetgeen
ïeo-el^^^\'^ strenge opvatting der wet, wel mogt hevelen, doch die maat-
p desniettemin afkeuring; verg. Sirey 1828, Ie partie,

dat " ^^ ^^^ w^t in Frankrijk in 1826 geschied is,

te tKi gelast werd ter openbare teregtzitting haren boezem

ver ■ ° ^ti de verwonding, over welke zij klaagde, te

prati^^\'^^^\'^\'^\' vermeld bij Bonnier, Traité théorique et

preuves en droit civil et en droit criminel p. 73, die dit
e^drag zeer laakt.

-ocr page 34-

volstrekt niet geoorloofd ware; ook zou hij wel eens
door een of andere kunstgreep de wet kunnen ont-
duiken.

Daarom is kalmte en zelfbeheersching niet minder
dan vlugheid en gevatheid bij het ondervragen, in den
President onontbeerlijk om hem en anderen tegen over-
schrijding van gezag te behoeden. Wij houden het
er voor, dat aan den President uit den aard der zaak,
ook wat de leiding van het onderzoek betreft, boven
de andere Regters zooveel magt moet toekomen, en
in dier voege geregeld, „dat door hare uitoefening,
aan de overige Regters werkdadige deelneming aan
het onderzoek niet worde onthouden, het O. M. in
zijne werkkring niet worde belemmerd, de regten der
verdediging niet worden verkort."

Over het rigtig gebruik van het gezag van den Pre-
sident, gedurende den loop van het onderzoek ter
teregtzitting uitweidende, wijst Trébutien, Cours
élém. de droit crim. t. II p. 390 aan, hoe gevaarlijk
die magt zou kunnen worden, wanneer men haar met
Rodière in zijne Élém. de la proc. crim. p. 182,
buiten de palen der wet zou willen uitbreiden.

„La loi", had Rodière beweerd „confère à cet égard
à ce magistrat les pouvoirs les plus étendus. Elle
consacre pour lui cette maxime
que le sage doit conser-
ver une liberté parfaite d\'action,
parceque sa sagesse
même est comme
une regle souveraine, auprès de la-

De Ie Bi dart de Thumaïde, des vices de la législ, pen. Beige
p. 178 Mons 1843.

Memorie van toelichting der regering, ontwerpen van herziening
van het weth. van Strafv., Godefroi en Olivier folio 80 en 59,

-ocr page 35-

l-\'ielle toutes les autres ne peuvent être qu\'inutiles ou
Ji^isibles. Mitte sapientem et nihil dicas. L\'intérêt
e lart commande quelquefois de s\'en affranchir."
Doch zegt Trébutien: „cette théorie nous paraît
coaiplètément inadmissible, il ne peut être donné à
personne de se mettre au-dessus de la loi: le pouvoir
\' iscretionnaire peut donc s\'étendre à tout ce qui n\'est
P^s défendu par la loi; mais il ne peut aller jusqu\'à
contrarier les dispositions impératives ou prohibitives
«le la loi."

A.1 hetgeen de President doet of beveelt, wat niet
1 tot de ontdekking der waarheid, zou buitenspo-
i\'igheid en misbruik van magt zijn.

^00 werd teregt beslist dat hij aan een getuige,
verdacht was eene valsche verklaring te hebben
^ ge egd, niet mogt toestaan zich in het geheim met
eu verdediger te onderhouden\'). Die handeling werd
geoordeeld niet tot de middelen ter ontdekking der
gaarheid te behooren en bij gevolg niet tot de discre-
tionaire magt.

_ ^^Igens de wet heeft men als hoofdbeginselen in de
-Uitoefening dier magt steeds in het oog te houden:
"il ue peut s\'exercer dans le cours des débats", en „il
peut s\'exercer que lorsqu\'il est provoqué par les
iiouveaux développements qui sont donnés à l\'audience."

^ij zien dus dat de wet aan den eenen kant haar
gebied heeft afgepaald, maar ook aan de andere zijde
in het onzekere en aan het beleid en doorzigt
^an den President heeft gelaten; „ce pouvoir", zoo
een der nieuwste beoefenaren van de strafregts-

An-est van 29 Junij 1841.

-ocr page 36-

plegiug, die in België gelijk in Frankrijk geldt, „est
limité : V. quant à son temps, par la durée même des
débats; dès que les débats sont clos, il n\'existe plus."

2". Quant à son étendue :

Par toutes les dispositions de la loi, c\'est-à-dire que
le président ne peut point, en vertu de son pouvoir
discrétionnaire, prendre une mesure qui est prohibée
par la loi."

Naast de discretionaire magt staat dan, maar van
haar onafscheidelijk, eene buitengewone magt om het
onvolledig debat aan te vullen. Die magt immers
wordt uitgeoefend, „si des nouveaux développements
sont donnés soit par les accusés, soit par les témoins."

Maar waarom kan die magt dan slechts uitgeoefend
worden, en bij voorbeeld niet zoo „des nouveaux dé-
veloppements" door het O. M. zijn gegeven ? De wet
wilde bovenal den beschuldigde beschermen tegen elke
verrassing, want teregt koesterde zij de vrees dat het
O. M. wel eens tot het laatste oogenblik zou kunnen
wachten, met nieuwe bewijzen tegen den beschuldigde
aan te voeren, waartegen deze zich dan natuurlijk
overrompeld, niet naar eisch konde verdedigen ; en
eene magt ingesteld ter ontdekking der waarheid,
moest niet aangewend kunnen worden om de verdedi-
ging te smoren of te verdrukken.

Zie Anspach pag, 101.

») Van daar de weldadige bepaling van ons wetb, van Strafv. art. 303
omtrent de gebondenheid van den Procureur-Generaal om den beschul-
digde opmerkzaam te maken op verzwarende omstandigheden, welke niet
bij het slot van de akte van beschuldiging waren vermeld; vergel, bij
Mr. D. Léon, Eegtspr. van den Hoogen Eaad, hoe menigmalen men
in Cassatie de schennis van dit art. heeft doen gelden,

-ocr page 37-

Laten wij nn eens in bijzonderheden nagaan welke
maatregelen de President mag nemen volgens art.
269: „il pourra appeler, même par mandat d\'amener
et entendre toutes personnes, ou se faire apporter tou-
tes nouvelles pièces." Met deze woorden te herhalen,
willen wij slechts te kennen geven dat de wet zelve
voorkeur aan gewone middelen denkt en deze den
President aan de hand geeft; hij kan getuigen laten
oproepen, hij kan bevelen dat stukken worden voor-
gebragt, etc. In zoo verre heeft de wet beproefd de
grenzen van de discretionaire magt vast te stellen.

Maar die magt, als het ware in een cirkel sluiten
kon zij niet, dewijl een menigte omstandigheden zich
in het debat kunnen voordoen, welke zich met geen
mogelijkheid alle te voren laten bepalen.

En zoo kan zonder twijfel, de President nog andere
maatregelen nemen dan die juist in de wet zijn uitge-
drukt, b.
V. het bevelen van een opgraving van een
lijk of van iedere plaatselijke bezigtiging, „il peut or-
donner que la Cour d\'Assises se transporte sur les lieux
du crime, si d\'ailleurs toutes les formes de publicité
et autres prescrites pendant les débats, sont observées,
pendant ce déplacement." Doch in al zulke omstan-
digheden mag wel het minst de persoon van den be-
schuldigde en
diens onschendbaar regt van verdediging,
uit het oog worden verloren. Bonnier p. 30 her-
innert, „quun arrêt de cassation du 25 Sept. 1828,
a annulé une condamnation prononcée à la suite d\'une

Hélie t. 8. p. 453.

Arrest vau het Fransche Hof v. Cassatie 23 Maart 1843 bij An-
®Pach p, 102.

-ocr page 38-

visite des lieux faite par le jury officieusement, sans
qu\'il fût accompagné de l\'accusé," Voor het overige
is de bevoegdheid tot zoodanige verplaatsing van het
personeel der Regters niet tot de eigenlijke criminele
zaken beperkt, en heeft b. v. de correctionele regt-
bank te Parijs 26 November 1842 het voorbeeld ge-
geven van zulk eene bezigtiging der plaats met eigen
oog, om de oorzaak van het op den spoorweg van
Versailles eenige maanden vroeger voorgevallen onge-
luk op te sporen; vergel. Bonnier ter aangehaalde
plaats.

. Wij gelooven dat de slotsom wel deze zal zijn: dat
de President gedurende de debatten met een buite-
gewone magt bekleed is, om ook die onvoorziene
moeijelijkheden op te lossen, die eensklaps in het
onderzoek opkomen.

§ 3. Jurisprudentie.

Wij zagen dat die magt even als elke andere
zekere grenzen heeft om aan de eischen der geregtig-
heid zelve te beantwoorden. Hoe uitgestrekt die magt
ook zij, mag zij niets gebieden wat uitdrukkelijk door
de wet zelve gewraakt wordt.

Grewis zal elk instemmen met de woorden van
Merlin\'): „que le pouvoir discrétionnaire, quelque
étendu qu\'il soit, ne peut jamais autoriser le prési-
dent à faire ce que la loi défend par une disposition
générale."

Bij een arrest werd die regel gehuldigd in een

Quest, de droit V» ministère public.

-ocr page 39-

geval, waar de President de overbrenging van een
bescbuldigde naar een ander oord dan bet huis van
arrest (dans un lieu autre que la maison de justice) had
bevolen: „que les attributions des présidents sont dé-
terminées par la loi ; que les ordonnances ou actes dans
lesquels ils en dépassent les limites sont, par con-
séquent , une usurpation de pouvoir et une contraven-
tion aux règles \'de leur compétence; que si l\'art 268
les investit d\'un pouvoir discrétionnaire pour découvrir
la vérité,
ce pouvoir ried pas tel qu\'il puisse être étendu
Jf^squ\'a les autoriser a faire ce qui est prohibé par la
loi."
1) Dit is de regel en de jurisprudentie heeft dien
standvastig gehandhaafd. In verschillende arresten staat
•lie uitgedrukt: „que le pouvouir discrétionnaire est
illimité en tout ce qui ne serait pas contraire aux
dispositions de la loi."

Het blijkt dus genoeg dat de President alles kan
doen, wat hem niet door de wet verboden is : waar
^ derhalve een bepaald verbod ziet, moet hij zich
outhouden, want tot daar en niet verder, gaat zijne
bevoegdheid ; hij moet wel bedenken, dat hij met geen
\'^^illekeurige magt is bekleed; hij mag dus niet aan
een beschuldigde verbieden, vrijelijk met zijn raadsman
^"^er al wat zijne verdediging betreft te spreken. ,

Doch er blijven nog enkele geschilpunten over het
juist verstand der artikelen 268 en 269.

In de eerste plaats dan, wat beteekenen in het laat-
ste artikel de woorden
,^toutes personnes" % Mag de

\') Arrest van 21 Mei 1813; ook werd daarbij uitgemaakt dat de
resident slechts op de teregtzitting en in den loop der debatten zijn
iscretionair gezag mag uitoefenen; cf. Carnot Inst. Crim. ad art. 243.

-ocr page 40-

President een ieder bevelen om te komen getuigen?
Voor bet bevestigend antwoord kan men aanvoeren
dat het art, zonder eenige beperking van
„toutes per-
sonnes"
gewaagt en daarvan niemand uitsluit. Doch
dit kan men niet zoo onvoorwaardelijk aannemen; als
wij art. 315 0. d\'J. overwegen, rijst de vraag of hij
■ als ware getuigen mag oproepen, die wel in de ge-
schrevene instructie gehoord, maar niet voor het Hof
gedagvaard zijn, en dan staat dit vast dat de partijen
te voren uit de beteekende lijst de namen dier perso--
nen moeten weten, voor dat de debatten beginnen. In
art. 269 evenwel vindt men niets van zulke getuigen,
die reeds gehoord zijn in de voorafgaande instructie;
daar wordt gesproken van lieden, wier naam voor de
eerste maal in den loop van het debat voorkomt. De
een zoowel als de ander schijnen onder het bereik
van het
pouvoir cliscréüonnaire te vallen , mits zij niet
zoo zeer als getuigen, dan wel krachtens art. 269 tot
het geven van verklaring bij wege van enkele inlich-
ting
(renseignements) worden ondervraagd. Maar kan
de President in Frankrijk op die wijze bij wege van
inlichting lieden hooren, die regelmatig zijn gedag-
vaard, maar wier namen niet op de lijst zijn beteekend ?
Elk getuige geregeld gedagvaard, verschijnt krachtens
het bével dat hij gekregen heeft, en hij maakt dus
een deel uit van het debat. Als men heeft vergeten
zijn\' naam te beteekenen, ontneemt hem dit, zou men
kunnen zeggen, volstrekt niet zijne hoedanigheid van
getuige; hij verschijnt ter teregtzitting als een gedaag-
de van de eene of andere partij en niet van den Pre-
sident. De President schijnt hem dus niet te mogen
berooven van zijn titel als gewoon getuige. Vele

-ocr page 41-

arresten hebben dit punt in dien zin beslist te weten
^d, de President zijne magt zou te buiten gaan, indien

onde*^*^" zonder voorafgaande eedsaflegging

Vroeg. )

tij, President enkel bijwege van inlich-

bTcf liooren wier getuigenis bij de wet is ver-

0 en . De jurisprudentie heeft die vraag toestemmend
eantwoord. In een arrest lezen wij het volgende : „la
P^hibition de l\'art. 322 n\'est point absolue, elle n\'est

cCé ^^ ^^ y aurait opposition de l\'ac-

de^ ministère public à l\'audition comme témoins

biti compris dans cet article ; rjue la prohi-

en^T\' d\'ailleurs qu\'à l\'audience des témoins

que le pouvoir discrétionnaire dont le
dr^a^^^^\' ^^^ l^^esti pour favoriser la manifestation
vérité, n\'est circonscrit dans aucunes limites;
^^a cet effet le Président est autorisé par l\'art 269,
qur?^*^^^\' par voie de déclaration, toutes personnes;
^ es mots
toutes personnes sont généraux et n\'ad-
ent point d\'exceptions; que le législateur en
faculté sans bornes au Président a bien
ac ^ ^as dans lesquels on ne peut

^ quérir la manifestation de la vérité que par le
^^ yen^ d\'entendre des personnes qui sont conjointes à
accusé par les plus étroits liens du sang".

dold uitzouderingen: zij die biir-

^^et van ^Sl Frankrijk afgeschaft bij de

\'"lichtiu ^^^^^ ^^ crimineel veroordeelden kunnen slechts

■^^oi\'den b" \' getuigen onregelmatig gedagvaard moeten gehoord

eindelij];; al inlichting, krachtens de discretionaire magt; en

gewiu-t getuigen bcnedeu de 15 jaar oud ziju, omdat zij het

^ den eed nog niet beselfen.

-ocr page 42-

Tegen die jurisprudentie is wel iets te zeggen, zij
vernietigt den inhoud van art. 322, hetwelk niet ge-
doogt , dat naaste bloedverwanten tegen elkaar getuigen.
Er is iets stuitends in dergelijke getuigenissen tegen
elkaar te stellen. Derhalve moet de President een
uiterste omzigtigheid gebruiken, om zoodanige lieden,
al zij het bij wege van inlichting, te hooren, vooral
als de beschuldigden zich tegen hunne ondervraging
verzetten. Uit een oogpunt van zedelijkheid is het
te bejammeren, dat de wet veroorlooft, kinderen tegen
hunnen v^^der, den man tegen de vrouw, deze tegen
haren echtgenoot te doen optreden; men bezigt alzoo
onbetamelijke middelen om tot de kennis der waarheid
en dus tot een juist doel te geraken. Meer dan een
afschuwelijke misdaad is alleen daardoor, trots de hals-
starrige ontkenning van de beschuldigden aan het licht
gekomen. Eeeds in de zaak
Fualdh stelde men eene
moeder met hare kleine kinderen in tegenspraak, de
President voerde haar te gemoet: „on a entendu dire
plusieurs fois à vos deux plus petits enfants que le
19 Mars du soir un homme avait été tué dans votre
cuisine; ils ont même rapporté des circonstances qui
prouvent la sincérité de leurs discours. D\'ailleurs,
il n\'est pas vraisemblable que des enfants eussent dit
de pareilles choses, si elles n\'étaient point vraies."
Het is anders in den loop van dit bloedig en ver-
maard regtsgeding dat men de grenzen der discretio-
naire magt van den Voorzitter meermalen met o;e-
moedelijke naauwgezetheid in acht ziet nemen, o. a.

\') Histoire complète du procès relatif à l\'assassinat duSr. Fualdès
Paris 1817, p. 31.

-ocr page 43-

het voorlezen ter teregtzitting van schriftelijke ver-
lezT^^^^ ^^ bescheiden,
„he Président," zoo

^ tl- 73, „demande aux conseils des accusés

® \'^^^^entent à ce que le rapport et les pièces qui
^ accompagnent soient lus publiquement. Tous y acquies-
M, jg procureur-général y conclut lui-même,

^insi que la partie civile-, et aussitôt cette lecture est
laite."

^ Indien de President eigenmagtig en zonder zich van
® toestemming der belanghebbende partijen te hebben
j^eizekerd, de stukken die tot de voorloopige instructie
^^^ooren, aldus tot een bestanddeel van het mon-
debat maken mogt, \' zou het groot voordeel
an de openbare beregting der strafzaken ophouden
bestaan.

I^eeds in art. 365 van den Code van 3 brum, an 4
las

las nipn • \'1 AT

• "it ne peut etre lu aux jures aucune décla-

^ on écrite de témoins non présents à l\'audience."

eze regel heeft in Frankrijk slechts twee uitzonde-

iingen : ni. g^jg gj, tusschen de eerste en latere verkla-

iingen van dezelfde getuigen tegenstrijdigheid is, en
\'nj het

regtsgeding tegen voortvlugtige misdadigers.

O —Ö^^J^iig ul^gOiX ï (JUl IJ» J.Ug tlgD IJLllDUclUX^t/liS. J

e zelfde beginsel van openbaarheid huldigt de tegen-
woordige Code in art. 317, „que les témoins dépose-
ront oralement,\'^\') terwijl art. 341 verbiedt aan de
gezworenen de geschrevene verklaringen van ^etuiffen
te deelen.

felechts in het mondeling openbaar, voor onmidde-
yke tegenspraak en gedachtenwisseling vatbaar debat.

^er die mondelinge instructie zie men Meij er, Inst, Jud. t.YI p. 367-

-ocr page 44-

bieden de verklaringen hetzij van eigenlijke getuigen
of van hen die bij wege van inlichting vernomen wor-
den, een grooten waarborg aan. De President moet
dus naauwlettend te werk gaan als hij in een buiten-
gewoon geval beveelt, wel in de Nederlandsche wet-
geving (Strafv. art. 175) maar niet in de Fransche
voorzien, dat geschrevene verklaringen gelezen zullen
worden \') : vindt dit lezen al geen uitdrukkelijk ver-
bod in de Fransche wet, zoo is er toch een beginsel,
waarmede het regelregt in strijd is; door het bloot
lezen toch van stukken, wordt het onderzoek naar de
waarheid van een zijner krachtigste middelen versto-
ken; in de voorloopige instructie moge eene raadkamer
op zulke stukken regt doen, voor het Hof moeten de
beschuldigden en getuigen zelve worden gehoord

In twee arresten vinden wij het beginsel met nadruk
gehandhaafd : 1«. „le refus fait par un président d\'or-
donner la lecture de la déclaration écrite d\'un témoin
non assigné aux débats, est conforme à l\'esprit et à
la lettre de l\'art. 341"«); 2°. „que
sauf l\'exception
unique portée en l\'art. 477 relatif aux accusés qui
purgent leur contumace, les déclarations écrites des
témoins ne doivent pas être lues à l\'audience, et que
c\'est d\'après le débat oral que le jury doit former sa
conviction."

Nog strenger dan in Frankrijk houdt men in België
die leer vast; wij ontleenen aan het reeds meermalen
aangehaalde werk van den advocaat te Brussel An-

Hélic, t. 8 p. 463.
2) Wetb. van Strafv. art. 138 en art. 233 C.d\'J,
.3) Arrest van 22 Sept. 1837.
*) Arrest van 30 Julij 1836,

-ocr page 45-

spacli^), (Je volgende punten van vergelijking tus-
schen de regtspraak van het hoogste regterlijk ligchaam
België en die van het Fransche Hof van Cassatie :
» application du principe de l\'oralité à la lecture des
^positions des témoins absents ou décédés rencontre
plus de difficultés.

^a Cour de Cassation- Belge, d\'accord dans sa juris-
prudence avec Tesprit de la loi, d\'accord avec toute
a doctrine française, a constamment décidé que la
e ure de telles dépositions opère nullité, comme con-
l\'aire au principe de l\'oralité des débats.

nen est pas de même de la Cour de Cassation
ƒ France. Jugé par elle que telles dépositions peuvent
® re lues, surtout si l\'accusé ne s\'est point opposé à
"ette lecture;

Qne cette lecture est une conséquence du pouvoir
discrétionnaire du Président ;

lecture peut être donnée de la déposition écrite
nn militaire que son service empêche de paraître à
1 audience ;

Que la lecture de la déposition d\'un témoin absent,
* ^r ^^^ parties, n\'est pas contraire à l\'oralité

débats, bien qu\'elle n\'ait eu lieu que du consen-
tacite du président."
als ^^^ ^^^ beginsel der openbaarheid van de debatten
^^ een zoo onwaardeerbare waarborg wordt beschouwd
gehandhaafd, mag de raadsman van den beschul-

verkl\'als het O. M. zich beroepen op de
ring van lieden, die wel_ in de voorloopige
nstructie, maar niet ter openbare teregtzitting als

\') De

® a proce\'dure devant les Cours d\'Assises, p. 130 suiv

-ocr page 46-

getuigen gehoord zijn; zie het Proch dn comte de Bo-
carmé,
i) waar de President den verdediger niet toestond
zich van zulk een voorloopige verklaring te bedienen,
niettegenstaande de Advocaat daartoe uitdrukkelijk ver-
lof had gevraagd: „je prie M. le Président de m\'auto-
riser à citer sa déposition;" (de verklaring ni. van
zeker persoon, schoon door den regter ter instructie
beëedigd) „ce témoin," zeide de President, „n\'a pas
déposé devant la Cour, vous ne pouvez invoquer sa
déposition, vous n\'avez d\'autres éléments que l\'instruc-
tion
orale"

Zoo heeft ook de President het regt den verdediger
te beletten, dat deze aan de gezworenen door het op-
wekken van hun medelijden al het schrikkelijke voor-
houde van de straf, welke de veroordeelde zou moe-
ten ondergaan : „M. M. les jurés," herinnerde in hetzelfde
regtsgeding de Belgische Voorzitter,^) „n\'ont pas à
se préoccuper de la peine, vous ne pouvez pas leur en
parler;" en de Advocaat, die op het gemoed der ge-
zworenen had trachten te werken, door hun de woor-
den toe te voegen: „rappelez-vous que la société qui

nous accuse, qui demande nos têtes....." enz., had

de eerlijkheid zijn misslag te erkennen, „votre ob-
servation est fondée M. le président, je retire mon ex-
pression."

Maar indien de President zoo veel gezag oefent
jegens den verdediger, zal hij wel niet in de verhou-
ding tot het O. M. met eene andere maat mogen
meten; zoo zien wij dan ook in hetzelfde regtsgeding

\') Pag. 135.

13 Junij 1857 procès, p. 341,

-ocr page 47-

"^an Bo ear mé hoe aan den Procureur des Konings
<loor den President wordt verklaard, dat hij zich hier
of daar in het feitelijke vergist, terwijl wij zien
dat ook het O. M. op zijne beurt belijdt gedwaald te
liebben: „M. le président. Je suis fâché de vous
interrompre, mais je ferai remarquer que d\'après
rapport de M. Stas le pigeon est mort en trente
secondes et non pas èn deux minutes. En outre, la
nicotine employée sur les animaux n\'est pas celle qui
a été extraite du cadavre de Fougnies.

de Marbaix. En effet, je me suis trompé."
Maar mag de President in den loop der debatten
aan de gezworenen processale stukken mededeelen?
Het schijnt niet alleen zijn regt, maar ook zijne roe-
ping te zijn de debatten voor de gezworenen zoo ver-
®taanbaar mogelijk te maken ; wij meenen dus die vraag
moeten bevestigen. Maar de mededeeling dier
stukken moet dan enkel het doel hebben, om de ten
laste gelegde feiten volledig bloot te leggen en zoo-
"^eel doenlijk de waarheid aan het licht te brengen;
^ij naoet de gezworenen niet kunnen verhinderen uit
® onderzoek ter teregtzitting de gronden van hunne
overtuiging te putten; daarin ligt de waarheid en niet
^^ de stukken der vroegere instructie. Dit in het
oog houdende, schijnt er voor de gezworenen geen be-
2waar te zijn van die gedingstukken inzage te nemen,
^ij lezen in een arrest:\'} „que l\'acte d\'accusation
porte à la connaissance des jurés par la lecture

\') Procès, p. 212.
J) Art. 341 C.d\'j"

Arrest van 10 Junij 1830.

-ocr page 48-

qui en est faite; qu\'il doit en outre leur être remis,
lorsqu\'ils entrent dans la chambre de leurs délibéra-
tions , pour rédiger leur déclaration ; qu\'aucune disposi-
tion de la loi n\'interdit au président de leur en faire
distribuer copie; que chargé par Tart 269 de diriger
les jurés dans l\'exercice de leurs fonctions, il a donc
pu prendre sur lui d\'ordonner cette remise et que l\'u-
sage qu\'il a fait ainsi de son pouvoir discrétionnaire
est sans contrôle, du moment où il n\'a rien de con-
traire à la loi."

§ 4. Omr ëe uitoefening der discretionaire magt.

Er blijft ons nu nog over te onderzoeken, hoe die
magt wordt uitgeoefend.

Die magt, wij herinnerden het al hierboven, is per-
soonlijk, slechts den President komt zij toe, de reg-
ters mogen zich die volstrekt niet aanmatigen en er
zelfs geen deel aan hebben. De jurisprudentie erkent
die uitsluitende bevoegdheid van den Voorzitter in de
woorden; „que les pouvoirs conférés au président sont
distincts et séparés de ceux conférés aux Cours d\'As-
sises elles-mêmes ; qu\'ils sont incommunicables, puisque
la loi en charge exclusivement l\'honneur et la con-
science du président; qu\'elle ne s\'en remet qu\'à sa
décision et à sa prudence pour les cas où il peut être
utile à la manifestation de la vérité de déroger, par
la lecture des dépositions écrites des témoins décédés,
à la règle du débat oral qui doit former la conviction
du jury." \')

Hélie, t. 8 p. 467.

-ocr page 49-

^00 zou dan het Hof door in de uitoefening der
discretionaire magt te treden, inbreuk maken op het
gezag en de eigenlijke werkzaamheid van den Presi-
dent. Het moet zich daartoe onbevoegd verklaren en
zelf mag van de, hem door de wet toegekende
bevoegdheid ook niet uitdrukkelijk of stilzwijgend af-
zien. Welke ook zijne bescheidenheid en inschikkelijk-
iijkheid zij in het raadplegen met de leden van het
Hof, welke zijne toegeeflijkheid in het inwilligen van
®en of ander verlangen door het O. M. door den be-
schuldigde, of diens verdediger, of wel door een der
gezworenen geuit, blijft hij volkomen onafhankelijk,

^ alleen beslist en schrijft de vereischte maatregelen
voor.

Wij lezen in een arrest:\') „que le président en
demandant aux jurés s\'ils désiraient qu\'il appelât
der témoins dont lui-même jugeait l\'audience utile,
lia pas subordonné à leur réponse l\'exercice du pou-
voir discrétionnaire."

_ De discretionaire magt is zuiver facultatief; de Pre-
sident schrijft het een of ander voor, naarmate hem
dit nuttig toeschijnt; hij is vrij in zijne handelingen
beslissingen en aan niemand behoeft hij de reden
te zeggen, waarom hij dit of dat deed.

Een arrest huldigt dien regel in deze krachtige
Woorden : ,,qne Ie pouvoir donné au président s\'exerce
sans contrôle ni partage; qu\'il n\'a d\'autres limites que
a conscience et l\'honneur de ce magistrat; que le
lûinistère public ni l\'accusé n\'ont à cet égard aucun

p Arrest van 16 Jan. 1836,
) Arrest van 13 October 1853.

-ocr page 50-

droit de réquisition; et que dans les décisions qu\'il
prend, en vertu de ce pouvoir, il n\'a aucun compte
à rendre à qui que ce soit."

Wij zien wederom de toepassing van dit regt in het
meermaal aangehaalde
Procès de Bocarmé^), waar de
Advocaat van den beschuldigde te vergeefs aangedron-
gen hebbende op het hooren van iemand, wien hij als
een onmisbaar getuige had doen voorkomen, de Pre-
sident te kennen gaf dat die persoon niet zou ver-
schijnen: „Je vous dirai que M......ne pourra pas

être et ne sera pas entendu." En de advocaat daar-
tegen het een en ander inbrengende, de President bij
zyn besluit volhardde en verklaarde: „Si j\'avais à don-
ner les raisons de ma décision, je suis sûr qu\'elles
obtiendraient l\'approbation de la défense."

W\'

In naauw verband met het zoo even gezegde, staat
vast dat de President zijne beslissingen en andere door
hem bevolen maatregelen niet met redenen behoeft te
omkleeden. Wij herhalen dat hij „ne doit aucun
compte à qui ce soit." Die beslissingen of maatregelen
neemt hij niet op eenigen eisch, vrijwillig gebiedt hij
ze, als hij het oorbaar acht. En mogt al eens deze
of gene op de uitoefening zijner magt in een gegeven
geval aandringen, zoo behoeft hij in geene opheldering
te treden, waarom hij den voorgestelden maatregel
nutteloos oordeelt, en in het geval daarentegen waarin
hij dien raadzaam vindt, heeft hij dien zonder verkla-
ring slechts voor te schrijven. Het is geene uitspraak
van het geding zelf, het is niets dan een voorschrift
van instructie en ter verkrijging van meer licht in de

\') 11 Junij 1851, p. 201.

-ocr page 51-

zaak, en den bevolen maatregel kan de President al-
tijd des goedvindende herroepen.

Dit doel, deze strekking der discretionaire magt,
mag nimmer uit het oog worden verloren.

Bij het uitoefenen van zijn gezag is het de pligt
\'^an den President de gezworenen te onderrigten dat
alle stukken, die hij laat voorlezen en alle getuigen ,
<iie hij dagvaardt, slechts tot inlichting mogen dienen.
Welligt anders zouden zij geneigd zijn, om de inlich-
tingen en bewijzen met elkaar te verwarren, zij moeten
"Vooral het wettig verschil daartusschen kennen.

Hen dus daarop oplettend te maken, is eene zaak
Van groot belang in de bedoeling des wetgevers.

Alle stukken die ter teregtzitting uit kracht van het
bevel van den President medegebragt moeten worden
en alle aldus opgeroepen personen worden slechts bij-
zege van inlichting gelezen en gehoord; noch aan die
stukken, noch aan die verklaringen heeft de wetgever
iets meer dan de kracht eener aanwijzing willen schen-
den , en nog moet er met veel bedachtzaamheid gebruik
Van gemaakt worden en verdienen die aanwijzingen
slechts een betrekkelijk vertrouwen.

Intusschen gelooven wij niet dat die onderscheiding
<iaadwerkelijk in de Fransche regtspleging zulk een
groot gewigt heeft als de wet er aan heeft willen
hechten; het vertrouwen dat men in een getuige stelt,
®Prnit toch niet geheel en al voort uit den eed, dien
by heeft afgelegd, maar veeleer uit zijn gansche in-
•lividualiteit, uit den goeden naam dien hij geniet,
^it zijne levenswijze, zeden en stand, uit de redenen

\') Bérenger p. 443,

-ocr page 52-

van wetenschap en uit de standvastigheid en gemoe-
delijkheid, waarmede hij zijne verklaring in regten uit.
Indien hij enkel de waarheid beoogt, zullen de ge-
zworenen zich weinig meer herinneren, of hij al dan
niet beëedigd was.

En zoo is door de bepaling van art. 269 O. d\'J. een
bijzondere klasse van getuigen ontstaan, die nl. onbe-
ëedigd, ontslagen zijn van den eenigen waarborg, dien
de justitie stelt in hunne verklaringen, maar"tegelijk
dan ook van de verantwoordelijkheid der getuigenissen,
die zij afleggen; en evenwel hebben hunne verklarin-
gen ten naaste bij, ten minste bij de gezworenen,
niet zelden dezelfde uitwerking. In den grond der
zaak derhalve is die onderscheiding niet veel meer dan
een klank en vorm.

Maar welk het onderscheid ook zij tusschen de be-
ëedigde en de niet beëedigde getuigen, men behoort
er naauwkeurig en ernstig op te letten, want het is
wel van veel belang nieuwe inlichtingen in het
debat te brengen, maar de gezworenen moeten er niet
meer beteekenis aan geven dan zij verdienen ; zij moe-
ten altijd gedachtig zijn, dat het geene eigenlijke be-
wijzen zijn, en met dubbele omzigtigheid mogen zij
dan wel naar de lezing dier stukken en naar de woor-
den van zoodanige getuigen luisteren.

Maar zoo de President nu nalaat de gezworenen
van dit wezenlijk verschil bij de wet erkend te on-
derrigten, brengt dit verzuim dan nietigheid teweeg?
De Fransche jurisprudentie ontkent die vraag met te
zeggen: „qu\'aucune disposition de la loi n\'exige à peine
de nullité que le jury soit averti de ne considérer les
pièces lues ou les déclarations entendues que comme

-ocr page 53-

simples renseignements." Inderdaad nergens bepaalt
de C.d\'J. dat de President dit doen moet, maar de
wetgever heeft immers een regel gesteld door te be-
palen: „que les éléments produits par le président
ne seront considérés que comme simples renseigne-
ments."

Wie moet ze aldus waarderen ? Ongetwijfeld de ge-
zworenen en daarom moeten deze ook slechts de be-
trekkelijke waarde er van kennen, en hoe is dit mogelijk
zoo zij dienaangaande te voren niet zijn ingelicht.

De President is dus zedelijk verpligt hun die inlich-
ting te geven. De President behoeft ook niet te ver-
klaren , dat hij krachtens zijne discretionaire magt
handelt, zegt een ander arrest,^} „paree qu\'il se
manifeste suffisamment par son exercice."

De jurisprudentie is nog verder gegaan.

Hoe indien een getuige krachtens de discretionaire
magt geroepen, onder eede is gehoord? Een arrest^)
beeft die vraag aldus beslist: „que l\'art. 269, qui
porte que les témoins ainsi appelés ne prêteront pas
Serment, n\'est pas prescrit à peine de nullité; que
1 accusé, n\'ayant point été averti d\'avance qu\'ils seraient
produits contre lui, peut sans doute s\'opposer à ce
lue ces témoins prêtent serment et donnent par là
plus de poids à leurs déclarations ; mais que , lorsqu\'il
ne s\'y oppose pas, la nullité \'des débats ne saurait
l\'esulter de l\'accomplissement d\'une formalité qui four-
iiit une garantie de plus pour la manifestation du
ferment."

") Arreat van 20 Sept. 1855.
An-est van 9 Febr. 1843.

-ocr page 54-

Dit arrest miskent blijkbaar den geest der wet. In-
derdaad toch geeft de eed meer gewigt aan de ver-
klaring, daarom is bij Mer nadeelig, te meer daar
aldus betgeen eene bloote inlichting moest zijn de
waarde krijgt van een wettig bewijsmiddel ; die eed
misleidt derhalve de gezworenen.

Als men de, krachtens het discretionair gezag, te
verkrijgen inlichtingen laat bezweren, overtreedt de
President niet alleen de wet,\') maar hij ontneemt
tevens aan de verdediging een\' waarborg, hij brengt
in het debat een bewijs, dat onwillekeurig op het ge-
moed der gezworenen een dieperen indruk maakt.
Met opzigt tot de gezworenen en de onderrigting,
welke de President gehouden is hun te geven, behelst
de Belgische wet van 15 Mei 1838 in de artikelen 20
en 25 de volgende voorschriften, waarin de wetgeving
van den C. d\'J. bij onze naburen gewijzigd is.

Artikel 20 zegt: „Le président de la Cour d\'Assises
remettra aux jurés les questions sur lesquelles ils
auront à répondre séparément et distinctement, d\'abord
sur le fait principal, ensuite sur chacune des circon-
stances aggravantes. Les jurés voteront séparément
et distinctement sur chacune des questions ainsi posées,
et, s\'il y a lieu, sur chacune des questions posées
dans les cas prévus par les art. 339 et 340 du C. d\'J."

Ilet tweede verklaart : „Le président de la Cour
d\'Assises, en remettant les questions aux jurés, les
avertira sur la manière dont ils doivent procéder, et

Art. 269 C.d\'J.

Delebecque, Loi sur le jury. Bulletin des lois et arrêtés concernant
l\'administration générale, Bruxelles 1853, p. 186,

-ocr page 55-

émettre leurs votes. Les art. 18, 19, 20, 21, 22,
et 24 seront imprimés en gros caractères et affichés
dans la salle des délibérations du jury."

En de Belgische jurisprudentie betrekkelijk de toe-
passing dier art,, toont hoe naauw men tegen het
plegen van inbreuken daarop waakt. Zoo is er nietig-
lieid door het Hof van Cassatie erkend in het geval
dat het proces-verbaal der teregtzitting de woorden in-
l^leld: „le président a donné
quelques avertissements
au jury", omdat er twijfel was blijven bestaan in hoe-
verre de President den gezworenen al de bij de wet
vereischte onderrigtingen had gegeven.

Uit de woorden voorkomende in art. 269, „dans le
cours des débats" moet ongetwijfeld afgeleid worden,
dat de discretionaire magt beperkt is tot den tijd van
1\'^et onderzoek op de teregtzitting. Hetgeen niet
Wegneemt dat, wanneer na het sluiten der debatten,
de President bemerkte eene of andere wezenlijke for-
maliteit nagelaten te hebben, of dat nog een of
ander gewigtig getuige moest worden verhoord, het
Onderzoek hervat zou kunnen worden. Zoo althans
luidt de Fransche jurisprudentie met dit voorbehoud,
dat als de beschuldigde of de Procureur-Greneraal zich
tegen die heropening der debatten zouden verzetten,

niet de President maar het Hof daarover te beslissen
heeft.

Wij

hebben zoo even melding gemaakt van het stel-
len der vragen, welke de President krachtens de wet

Gass, van 24 Jimij 1840 en arrest van 16 Oct. 1855 bij Anspach
P- 204 en Delebecque c. 1.

Verg, Anspach p. 170 suiv. en de aldaar aangehaalde arresten,

-ocr page 56-

van 15 Mei 1838 , aan de gezworenen in België ter
beantwoording overhandigt. Dit belangrijk punt is
eenige jaren geleden, behandeld in het geschrift van
0.
V. Stemann, Zur Lehfe von der Fragenstellung im
SchwurgericMlichen Verfahren,\'^)
over den inhoud van
welke vragen de President, de leden van het Hof en
het Openbaar Ministerie, zoowel als de raadsman van
den beschuldigde niet zelden verschillen. Bij deze ge-
legenheid moet niet voorbij gezien worden, dat art.
336 C. d\'J. in België in de afschaifing van het
Résumé
van het verhandelde door den President, eene aanmer-
kelijke wijziging heeft ondergaan.

In alle Duitsche Staten, waar even als in België de
Jury is ingevoerd, heeft men dat
Besumé integendeel
in overeenstemming met het Fransche Eegt gehand-
haafd, en de moeijelijke taak om zonder vooringe-
nomenheid al hetgeen uit de debatten gebleken is,
beknopt terug te geven aan den President opgedragen,
met de eenige uitzondering van het Hertogdom Bruns-
wijk; waar men op het voorbeeld van België, den Pre-
sident van dien last, welks vervulling voor den be-
schuldigde dikwijls gevaarlijk is geacht, heeft ont-
heven.

Maar ook daar ontwerpt de President de vragen die
de gezworenen zullen hebben te beantwoorden.

1) Archiv des Criminalrechts 1852, S. 524 follg.

Verg. wat Brunswijk betreft: E. Brauer, die Deutschen Schwur-
gerichtsgesetze in ihren Hauptbestimmungen, Erlangen 1856 (St. P. 0.
§ 136—139;
de wet v. 4 Mei 1858), Seite 188, „Ein schluszvortrag
des Präsidenten findet hier gar nicht Statt."

\') P. Sundelin, Sammlung der neuern deutschen Gesetze, Berlin
1861, Seite 286, „der präsident entwirft die ^n Geschwornen vorzu-

-ocr page 57-

Het zou te veel omslag vereischen bij de bepalingen
der Pruissische, Beijersehe, Hannoversche, Wurtem-
bergsche, Badensche, Kenr-Hessische en andere wet-
gevingen op dit stuk in het bijzonder stil te staan,
niaar onder die voorschriften meenen wij meer bepaald
gewag te moeten maken van hetgeen in de Strafvor-
dering van Hannover § 187 en 188 aangetroffen wordt:
^.187 „Nach dem Vortrage des Staatsanwaltes und
der vertheidigung des Angeklagten, faszt sodann der
Vorsitzende die ganze Sache in gedrängter Darstellung
zusammen, entwickelt in einfachen Sätzen ohne An-
deutung seiner persönlichen Ansicht, das Ergebnisz
der aufgenommenen Beweise sowohl für als wider den
Angeklagten, und erklärt schlieszlich, so weit diesz
erforderlich, die Merkmalen, welche das Gesetz zu der
den Gegenstand der Anklage oder Beschuldigung bil-
denden Gl-esetzübertretung fordert. Dieser Vortrag des
Vorsitzenden darf unter keiner Bedingung von einer
der Partheien unterbrochen und ebensowenig die Art
esselben zum Gregenstande einer späteren Verhandlung
oder eines späteren Antragen gemacht werden. Sollte
er Vorsitzende bei der Darstellung des Sachverhalts
nicht an das halten, was bei der mündlichen Ver-
^ andlung vorgekommen ist, sondern neue Thatsachen

da!^^-\'^\'^^\' ^^^ ^^^^ Partheien das Recht, an
as Gericht den Antrag zu stellen, rücksichtlich dieser
^nateachen die Verhandlung wieder zu eröffnen." En
«Sodann verliest der Vorsitzende die von ihm

loo ^\'rageu , welche von ihm zn unterschreiben und laut zu ver-

sind."

-ocr page 58-

aufgestellten, an die Greschwornen zuriclitenden Fra-
gen u. s, w." \')

Hoe groot en veelomvattend pouvoir discrétionnaire
van den President in Frankrijk en België ook zij, toch
wordt die magt, daar waar het de vragen betreft,
die hij aan de gezworenen stelt, niet onbepaald en
grenzenloos geacht, maar wordt vooreerst het beginsel
nageleefd, dat de te stellen vragen overeenkomstig den
C. d\'J. art. 337 nit de acte van beschuldiging moeten
voortvloeijen; ten andere, dat het feitelijke en het
regtspunt niet mogen worden verward, dat de vragen
niet mogen worden verwikkeld, maar behooren gesplitst
te worden, en welke wenken meer omtrent dit netelig
onderwerp bij de schrijvers, met name bij Anspach
worden aangetroffen. Deze Eegtsgeleerde geeft bij de
uitvoerige behandeling van allerlei gerezen geschillen
een aantal arresten op, waarbij vragen door Presiden-
ten gedaan, als strijdig met de wet nietig en van
onwaarde zijn verklaard en komt dientengevolge tot
deze dubbele conclusie: 1". „Les questions ne peuvent,
à peine de nullité, porter sur d\'autres faits que ceux
repris dans l\'acte d\'accusation," s) en 2®. „Les ques-
tions résultant de l\'acte d\'accusation doivent, à peine
de nullité, contenir tous les éléments du crime ou du
délit ;" terwijl wat aangaat de vragen voortgespro-
ten uit het onderzoek ter teregtzitting door hem o. a.
worden medegedeeld als in Cassatie erkende onbestaan-

1) Brauer S. 187.

5) De Bosch Kemper, Strafv, II. D. bl. 317 eu 543.
S) Anspach, p. 174.
*) Anspach, p. 178,

-ocr page 59-

/

bare vragen, die over landlooperij waar het eene be-
schuldiging gold van diefstal, de vraag over bedrie-
gelijke opligting of valschheid, waar het eene beschnl-
diging van bedriegelijke bankbreuk betrof, de vraag
over het verduisteren van een kind, waar het betrof
•ie beschuldiging van kindermoord, de vraag over
knevelarij, waar de rede was van verduistering van
stukken door een ambtenaar, de vraag eindelijk over
bet dragen van verboden wapenen, waar de beschul-
diging luidde : poging tot doodslag.

Nog behandelt hij afzonderlijk de vragen met opzigt
tot de gronden van verschooning
(excuse) van het feit
te stellen, b. v. die van provocatie, en daar waar het
*^en leeftijd van minderjarigen betreft, die van het al
•^an niet bestaan van het oordeel des onderscheids,
^en strijdt daarover of de verpligting van den Presi-
dent zich ook uitstrekt tot het stellen der vragen over
krankzinnigheid, noodweer en andere, welke de toe-
i\'ekenbaarheid geheel uitsluiten. Sommigen beweren
dat die
faits justificatifs onder de excuses begrepen
^nde, de President daartoe ongehouden zou zijn
y onderscheidt vervolgens de vragen over de hoofd-
en die over de verzwarende omstandigheden;
"herder die over het regtspunt en eindelijk de zamen-
gestelde of ingewikkelde vragen (questions complexes)
omtrent welke laatste hij nietig en van onwaarde ver-
aart „la question qui réunit plusieurs chefs d\'accu-
sation distincts et indépendants, et en général toute
question qui fait naître un doute sur la pensée du jury" »).

Anspach, p. 183.
) Verg. Anspach
p. 186 en de la Cuisine p. 432 suit.
) ^erg, Anspach
p. 198.

-ocr page 60-

Men bemerkt duidelijk ili de zorgvuldige aanwijzing
van zoodanige gevallen van onbevoegdheid, of van
overschrijding van magt, hoe men er in België op uit
geweest is het discretionair gezag van den President
te matigen, en de gezworenen zoowel als de beschul-
digden te behoeden voor het misbruik dat uit den al
te overwegenden invloed van een man kon voortspruiten ;
met den besten wil toch om hunne roeping naauw-
gezet te vervullen, waren de gezworenen in Frankrijk
al te dikwerf door hun blind en onbepaald vertrouwen
in dien Voorzitter van den weg afgedwaald.

"Wij sluiten deze beschouwing met de schets door
den Franschen Eaadsheer Cottu reeds lang geleden,
van de toepassing van het
pouvoir discrétionnaire ge-
geven en van het dubbel gevaar, dat dientengevolge
den beschuldigde over het hoofd hing ; „Le désir
ardent de bien faire dont les jurés sont généralement
animés, et la crainte de s\'égarer, les jette dans une
obéissance passive à l\'impulsion qui leur est donnée
par le président, et si ce magistrat sait s\'emparer
de leur estime, alors leur confiance en lui ne connaît
plus de bornes. Ils le considèrent comme l\'étoile qui
doit les guider dans l\'obscurité qui les environne, et
pleins d un respect aveugle pour son opinion, ils
n\'attendent que la manifestation qu\'il leur en fait pour
la sanctionner par leur déclaration. Ainsi au lieu
de deux juges que Taccusé devait avoir, il n\'en a bien
souvent qu\'un seul qui est le président de la Cour
d\'Assises, et sa condamnation peut dépendre de l\'opi-
nion que le caractère plus ou moins sévère de ce
magistrat, son éducation, ses préjugés, la disposition
présente de son esprit peuvent lui faire prendre de

-ocr page 61-

l\'affaire. Quel vaste champ de réflexion, pour le phi-
losophe et l\'homme d\'état"

Daarom stelde de le Bidart in zijne bekroonde
verhandeling bl. 183 zoo al niet de opheffing van het
pouvoir discrétionnaire zelf voor, ten minste de afschaf-
fing van het art. 269 C.d\'J., naar luid van hetwelk
de getuigen ter teregtzitting door den President op-
geroepen, bij wege van inlichting hunne verklaring
afleggen, terwijl hij wilde dat de magt van den Pre-
sident nimmer in de plaats zou kunnen treden van
een of ander gebiedend voorschrift der wet: „qu\'il
ordonne (le législateur) que le pouvoir discrétionnaire
ne pourra suppléer, ni
directement ni indirectement, à
l\'omission d\'une formalité prescrite par la procédure
criminelle."

Eene enkele vraag nog: het discretionair gezag is
voor het beleid der criminele zaken toegekend. In
hoeverre geldt die buitengewone bevoegdheid al dan
niet stilzwijgend bij de beregting van correctionele
zaken? De vraag is in België opgeworpen, en nog
zeer onlangs ontkennend beantwoord op de volgende
gronden, welke wij aan het verslag van het gebeurde
in de Belgique judiciaire ontleenen : „Quant au
pouvoir discrétionnaire du président qu\'invoque le ju-
gement du 3 Oct. 1865, la doctrine et la jurisprudence
s\'accordent pour dénier au président d\'un tribunal cor-
rectionnel ce pouvoir discrétionnaire, qui a été confié
aux seuls présidents des Cours d\'Assises et pour des

\') Feuerbach, Betrachtungen über die Öffentlichkeit und Münd-
lichkeit der Gerechtigheitspflege, 3er Band, Seite 476 folgg. Glessen 1835.
] Maart 1866 p. 264 suiv.

-ocr page 62-

raisons qui n\'existent pas devant les tribunaux correc-
tionnels. (Helie t. 7 p. 654.) Enfin lorsque le prési-
dent a un pouvoir discrétionnaire, ce pouvoir est per-
sonnel et incommunicable, les juges ne peuvent par-
ticiper à son exercice, en ce sens que le tribunal ne
peut intervenir comme le fait le tribunal de
Malines,
pour le faire valoir ou l\'invoquer dans un jugement
au profit du président.

Dans son réquisitoire au sujet des appels dont il
s\'agit ci-dessus, M. Simons, Procureur-Grénéral estime
que les prétentions qui ont donné lieu à la contestation
actuelle sont trop exclusives; que, d\'après la nature
des choses, il convient que, pendant l\'audience cor-
rectionnelle , les dossiers soient confiés au magistrat
qui est chargé de diriger les débats, sauf à les com-
muniquer au besoin au ministère public et à la défense.

La Cour, dans les trois incidents prémentionnés, a
statué, le même jour, de la manière suivante:

Attendu que toutes les pièces dont se compose le
dossier d\'une affaire correctionnelle ont une destination
commune, celle de concourir à la manifestation de la
vérité dans l\'intérêt d\'une bonne et complète justice ,
qu\'elles doivent donc être également à la disposition
du prévenu, du ministère public et du juge pendant
l\'instruction et les débats de l\'affaire.

Attendu que la seule autorité établie par la loi
pour assurer cette destination est celle du magistrat
qui préside l\'audience et qui en a la police, sauf l\'ap-
pel réservé au ministère public et au prévenu contre
le jugement au fond, si les droits de la poursuite ou
de la défense ont été arbitrairement méconnus,

Attendu que, dans l\'espèce, il n\'est pas même allégué

-ocr page 63-

en fait q^g jg président aurait réfusé au ministère public

^ communication du dossier chaque fois qu\'il l\'a de-
mandé.

^ar ces motifs, la Cour met l\'appel au néant, (du
^ ^ov. 1865)."

-ocr page 64-

De magt van den President in de Nederlandsche
Strafregtspleging.

In welk opzigt verschilt het gezag van het Hoofd
van het regterlijk Collegie bij ons in strafzaken, van
dat hetwelk de President in Frankrijk en België uit-
oefent ? Heeft men bij ons de discretionaire magt
geheel afgeschaft, dan wel die met de daad in plaats-
van aan een regter, aan het gansche Hof opgedragen
1
Waarom heeft men den Voorzitter, die toch ook bij
ons de goede orde bij de teregtzitting moet handhaven,
zoodanige magt ontzegd ? Wij willen in de eerste
plaats de meening van een der oudste Commentatoren
van ons Wetboek van Strafvordering, Mr. S. P. L i p m an
1842 aanvoeren, waar die uitstekende regtsgeleerde
van het oproepen van personen in den loop der debatten
en van hunne ondervraging tot het geven van inlichting
sprekende hieromtrent het volgende aanmerkt: „de
bevoegdheid om deze getuigen te doen oproepen werd
van den President op het geheele Hof overgèbragt,
gelijk omtrent onderscheidene onderwerpen welke, naar
aanleiding der bij art. 268
C. d\'J. aan den President

-ocr page 65-

verleende discretionaire magt, door hem alleen werden
geregeld, thans door het geheele Hof moet worden
beschikt; Terg. art. 183, 2, Wetb. v. Strafv. met art.

C.d\'J., art. 195 Strafv. enz."

_ En nog vroeger in zijne wetenschappelijke toelich-
ting en ontwikkeling van het Wetb. van Strafv. 1840
schreef de Bosch Kemper\') over dit onderwerp:
»De magt van den President is in de Nederlandsche
Wetgeving geheel onderscheiden van de discretionaire
magt, welke vroeger de Presidenten der Hoven van
Assises bezaten. Alleen de handhaving van de orde,
en de uitvoering van het onderzoek zijn hem opgedra-
gen; hij beveêlt, dat de getuigen zich naar hunne
kamers zullen begeven; hij neemt den eed af; hij
ondervraagt; hij laat aanteekening houden; hij vertoont
de stukken van overtuiging; hij verklaart het onder-
zoek gesloten, en spreekt het vonnis uit. Zie art. 170,
183, 184, 185, 192, 193, 194, 198, 199, 204
en
211; zoodra echter een maatregel genomen moet
Worden, die van den gewonen gang afwijkt, kan zulks
alleen door het Hof geschieden; (art. 181, 102, 188,
195, 196 en 197)."

Desniettemin is sedert bij de behandeling van straf-
zaken meer dan eens door sommigen geoordeeld, dat
de magt van den President nog te uitgestrekt was,
en dat eene andere bevoegdheid regelregt toegekend
kon worden, hetzij aan leden van het Hof, of aan
den Raadsman van den beschuldigde, zonder van de
al of niet toestemming van den President afhankelijk
te worden gesteld; het is in dien geest dat reeds bij

\') 2e deel pag, 396.

-ocr page 66-

de behandeling van den inhoud van art. 185 Strafv.
door Mr. A. de Pinto in zijn fraai vertoog over
de verdediging van beschuldigden , de aanmerking
gemaakt werd: „Het is juist om tegen een misbruik,
dat van onberekenbaar rampzalige gevolgen zou kun-
nen zijn, te waken, dat de President het doen eener
vraag niet geheel op eigen gezag kan weigeren, maar
dat hij daarover eerst het Hof moet hebben geraad-
pleegd;" hoewel uit datzelfde artikel volgde dat de
President niet gehouden was zich naar het advies van
het Hof te gedragen. En het is dan ook daarom dat
in de nieuwe ontwerpen van herziening van het Wet-
boek van Strafvordering, zoowel van den Minister
Godefroi als van den Minister O li vier de poging
doorstraalt om de eischen van het regterlijk gezag aan
het Hoofd van het Oollegie toekomende, met die van
de zelfstandige bedrijvigheid der Leden en in het bij-
zonder met de onbelemmerde verdediging der beschul-
digden, zoo veel doenlijk in overeenstemming te brengen.

In de Memorie van toelichting van den titel,
van het regtsgedmg in eersten aanleg lezen wij op dit
punt het volgende: „De regering wenscht de magt,
die aan den President uit den aard der zaak, ook wat
de leiding van het onderzoek betreft, boven de andere
regters moet toekomen , in dier voege omschreven te
zien, dat, door hare uitoefening, aan de overige reg-
ters werkdadige deelneming aan het onderzoek niet
worde onthouden, het Openbaar Ministerie in zijnen
werkkring niet worde belemmerd, de regten der ver-
dediging niet worden verkort."

O Themis 1839, bl. 53,

-ocr page 67-

ledT^^ laatste o. a. betreft zoo heeft al jaren ge-
^^en de Bosch Kemper in zijne verhandeling\'),
verzekering van het bepaalde in art. 184 Strafv.
d^r ^^^^^^ gesteld: „Vordert de billijkheid niet, dat
hip^ mag gevorderd worden? of, zoo men

lertegen mogt opzien, zou men dan niet kunnen be-
en, dat bi] weigering van den President, het verzoek
nftelijk moet gedaan worden, en dit geschrift bij
processale stukken zal worden gevoegd, met zoo-
^iiige aanteekeningen in het proces-verbaal, als het
Hof daarbij zou willen gelasten ?"

Doch yeel meer is er te doen geweest over de toe-
passing yan art. 181 Strafv.
Eene belangrijke vraag heeft zich hierbij voorgedaan,
ag het Hof, dat in de Nederlandsche wetgeving be-
kleed is geworden met de magt bij de C. d\'J. in art.

uitsluitend aan den President toegekend, de over-
®gging bevelen van brieven van den beschuldigde aan
®en medegevangene, die reeds in den loop van het
onderzoek in het bezit van het Openbaar Ministerie
Waren? Zijn dit nieuwe stukken in den zin van art.
181 Strafv.? Mr. Schröder betoogV), da,t die
stukken
nieuw aan de zaal moeten zijn en het niet
genoeg is dat zij nieuw voor het Hof waren, vermits
toch voor de meeste leden de geheele zaak nieiiw is.
Want de verdediging mag bij de aanklagt niet achter
staan. Dezelfde voorwaarden die art. 181 voor het

^ ) Het Wetb. vaa Strafv. aan ervaring en wetenschap getoetst,
® Ged. in de Nederl. Jaarboeken voor regtsgeleerdheid en .wetgeving.
Van den Tes en van Hall, 9e dl, 3e stuk, bl. 409 sq.

) Nederl. Jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving, van den
en van Hall, dl. V, 1843,

-ocr page 68-

doen overleggen van nienwe stukken stelt, komen reeds
in art. 269 C. d\'J. voor: kier werd de discretionaire
magt des Presidenten er door beperkt, en was dus art.
269
striotae interpretatioms in Frankrijk, alzoo ook art.
181 bij ons. Heeft liet Openbaar Ministerie de stukken
reeds gekend, b. v. in een geding over valsclibeid in
geschrift, en een of ander niet ter griffie gedeponeerd,
dan kan de verdediger dit niet onderzoeken; is het stuk
eerst bij de behandeling op de teregtzitting door nieuwe
inlichtingen van beschuldigden of getuigen opgedaagd,
dan staan Openbaar Ministerie en verdediger volmaakt
gelijk, wat het gebruik maken van dit stuk betreft.
Waren er echter getuigen in de instructie gehoord,
en ter openbare • teregtzitting niet opgeroepen, dan
vermag het Hof deze wel te hooren, daar de Advocaat
in de geschrevene instructie die verklaring al heeft
kunnen lezen en er zich op wapenen, om bij hunne
eventuele verschijning zijne kritiek te doen gelden:
hier is dan geene overrompeling te vreezen, en daarom
beperkt art. 181 de bevoegdheid enkel tot nieuwe stukken
en niet tot nieuwe personen, want voor deze is par
conditio actoris et rei.

In de zitting van 21 December 1842 zeide de
Procureur-Q-eneraal van den Hoogen Eaad betrekkelijk
de gevorderde Cassatie wegens het voorlezen van
de -onderschepte brieven door den beschuldigde Ge-
lauff aan zijne vrouw geschreven, en door een mede-
gevangene over Grelauff aan den hoofd-suppoost van
het huis van arrest gerigt, dat hij verre was van zoo
iets goed te keuren; dat hij zulk eene wijze om de
waarheid aan het licht te doen komen voor illoyaal
hield, en dat het hem genoegen deed, dat het Publiek

-ocr page 69-

Ministerie yerklaard had, die brieven niet te hebben
uitgelokt; Z. E. ïï. A. toonde wijders aan, dat het
echter opmerking verdiende, dat die brieven niet bij
de processale stukken waren gevoegd, en daargelaten
dus of het Hof wel of kwalijk had gehandeld met die
stukken te doen voorlezen, en den cipier en den mede-
gevangene te hooren, hetgeen Z. E. H. A. liever niet
had gezien, stelde hij de vraag, of het gebeurde grond
tot Cassatie opleverde, en meende die vraag ontken-
nend te moeten beantwoorden, daar die stukken voor
het Hof nieuw waren; en dat dus, wat er ook mogt
^iju van het berispelijke of onberispelijke in het voor-
lezen dier brieven i) het art. 181 zijns inziens niet was

\') Over dit misbruik van brieven en andere stukken, geheel onver-
dacht voor te lezen, vergelijke men wat Mittermaier, Gerichtssaal
1858, Seite 305, der gegenwärtige Standpunkt der Staatsanwallschaft
aanmerkt, ofschoon wat daar gezegd wordt meer bepaald Landen betreft,
Waar niet wetenschappelijke regters, maar gezworenen over het al of
"iet bestaan der misdaad hebben te beslissen „im Schluszvortrage",
schrijft hij, „steht dem Staatsanwalt auszer dem unbeschränkten,
deiner Controle unterworfenen Vortrage noch das Kecht zu, von schrift-
lichen. Beweisen, die sich der Staatsanwalt erst z. B. durch den Tele-
gi\'aphen verschaffte, von Berichten z. B. der Friedensrichter, über die
^oralität des Angeklagten, von Briefen einen G-ebrauch zu machen,
oft einen erschütternden Eindruck auf Geschworne hervorbringt,
während der Vertheidiger auf diese oft schlau zurückgehaltenen, in die
Verhandlung nicht gezogenen Beweise nicht in Stande ist, genügende
Vertheidigung zu führen." Werkelijk is bij een arrest van het Hof van
Cassatie in België verstaan, dat de Procureur-Generaal zich in zijn
pleidooi beroepen kan op „documents et certificats, sans les avoir com-
^iiaiqués a 1\'accusé", en wel van „personnes étrangères aux débats dans
questions de sciencc" (arrest van 23 Febr. 1847, zie Anspach
Pag. 170 et 305 en voorts dat, het publiek Ministerie mogt voorlezen
»"»ocuments émanés d\'officiers de police sur la moralité de l\'accusé"
(an-est van 15 Maart 1857), terwijl bij gelegenheid van het dagvaarden
een tot lijf en onteerende straf veroordeelden getuige, maar wien
publiek Ministerie slechts bij wege van inlichting wilde gehoord

-ocr page 70-

geschoiideii. (Wkbl, van \'tregt N". 350.) En zoo werd
dan ook overeenkomstig deze conclusie bij arrest van
den H. R. van 10 Januarij 1843 aangenomen, dat het
voorlezen dier onderschepte brieven geene schending
van art. 181 Strafv. behelsde. (Wkbl. N«. 482).

Ter loops is hiervoren melding gemaakt van het ge-
wigtig artikel 184 Strafv., dat over de aanteekening
handelt, die de President den Griffier gelast naauwkeu-
rig te houden van de bijvoegselen, veranderingen of
opgaven van een getuige met zijne vroegere verklarin-
gen verschillende. Gelijk ook naauwkeurig door den
Griffier alles dient te worden opgeteekend wat op de
teregtzitting voorvalt; men verneemt toch uit dit proces-
verbaal wat er geschied is: daaruit moet blijken of de
wettelijke vormen al dan niet stipt nagekomen zijn *)•

De Griffier kan niet volstaan met eenvoudig te ver-
klaren, dat de formaliteiten der wet vervuld zijn, maar
het proces-verbaal moet vermelden,
wat er geschied is,
hij zelf heeft niet over de wettigheid of de genoeg-
zaamheid van het gebeurde te oordeelen. De wet vor-
dert een
hehoorlyk proces-verbaal: met andere woorden,
een verslag zoo volledig ingerigt, dat het blijke dat
aan de eischen der wet regelmatig voldaan is; indien
de Griffier zou willen volstaan met de bewering, dat
naar zijn oordeel de wet behoorlijk is opgevolgd, zoo

hebben, beslist is dat de Procureur-Generaal in dit opzigt geen inbreuk
had gemaakt op de magt van den President. Arrest van het Hof vaa
Cassatie, 4 April 1835 (n\'empiète pas sur les attributions du président).

1) Arrest van den H. E. 1 Maart 1842 Wkb. 316. Verg. art. 317,
dat zegt dat het proces-verbaal door den President en Griffier
moet
worden onderteekend; zie Schüller, Wetb, van Strafv. ad art. 184,

-ocr page 71-

■^are dit zelf onbehoorlyh en bij gevolg nietig, vi^ant er
zou niet uit het verhandelde ter teregtzitting kunnen
\'blijken, dat de vormen der vfet v^erkelijk zijn in acht
genomen. Laten wij eens het geval nemen dat de
^nffier zich niet houdt aan art. 217 en dus in het
geheel geen proces-verbaal opmaakt. \') In den C.d\'J.
^erd den Grriffier eene boete opgelegd van 500 fr. Bij
ous vindt men die bepaling niet, doch wij beamen ge-
li^el wat door Mr. A. de Pint o in gemeld vertoog
gezegd is, dat eene zoo belangrijke formaliteit niet straf-
e oos m.ag worden nagelaten. Zoo er geen proces-ver-
aal bestond, zou immers noch blijken van de naleving,
aoch van het verzuim der wettelijke vormen en met
alle regt kan men het er\' dus voor houden dat alle
^"ormen ter zijde zijn gesteld.

Artikel 185 handelt nader over het verhoor der ge-
tuigen. Wij zien daar dat de verdediger den getuige
^let regtstreeks mag ondervragen; alleen mag hij de
"blagen, welke hij na de afgelegde verklaring der ge-
tuigen te doen heeft aan den President voorstellen, die
dan zelf tot de reeds gehoorde getuigen rigt. Ér ligt
zeker niets vereerends in om den President als het ware
tot Werktuig van den beschuldigde of diens verdediger
uiaken. Men kan er niet voor zorgen dat de Pre-
sident de vraag letterlijk herhale en dat hij door een
enkel woord te veranderen, geheel iets anders over-
^ge dan men hem had voorgezegd; ja dat hij niet
vraag in plaats van die des verdedigers stelle,
et is voorwaar moeijelijk een getuige te ondervragen;

J Themia I, pag. 45 Jaargang 1839.

. \' Art. 373,

-ocr page 72-

soms begrijpt Mj de vraag niet, men moet haar ver-
scheidene malen herhalen en telkens verdnidelijken,
soms ook antwoordt hij dubbelzinnig omdat hij zich
liever niet heeft willen uitlaten. \') Het geval heeft zich
voorgedaan en heeft dan ook tot Cassatie van het aan-
gevallen arrest aanleiding gegeven; dat de President
eigenmagtig en zonder medewerking van het Hof ge-
weigerd had eene voorgestelde vraag te doen, hetgeen,
het onderzoek daargelaten of die vraag was ongeoor-
loofd- en ongepast, is geoordeeld door den Hoogen Raad
in strijd te zijn met de bepaling van art. 185 Sv. en
de President daardoor zijne bevoegdheid te buiten te
zijn gegaan; zoodat dit naar aanleiding van art. 380,
al.
2 Sv. grond opleverde tot vernietiging van het
beklaagde vonnis.

Eene andere Cassatie is wegens de niet stipte nako-
ming van art. 193 uitgesproken en wel in de beruchte
zaak van de Maleijers, (Sidin c. s.) op grond dat het
Hof gedurende het verhoor van een beschuldigde, de
medebeschuldigden had doen buiten staan en voorts-met
het onderzoek der zaak was voortgegaan, zonder dat
vooraf de President „respectievelijk de
21 medebeschul-
digden had onderrigt, van hetgeen buiten hunne te-
genwoordigheid was voorgevallen en wel voorts bepaal-
delijk op deze overweging dat de termen, waarin bij
dit art. bevolen is om eiken beschuldigde te onderrig-
ten van hetgeen in deszelfs afwezigheid is voorgevallen,

») Themis I p. 54.

2) Arrest van 30 Ang. 1850 V\\rkbl. 1190; Le\'on, Regtspraak van deïi
H. E. op art. 380 N». 33 en 185 N». 10 litt, b; maar wel erkent het
artikel 185 de bevoegdheid tot weigering na gehoude raadspleging met
het Hof.

-ocr page 73-

67

zyn algemeen, en mitsdien de President niet veroorlo-
\'^en om de nakoming daarvan achterwege te laten, op
êi\'ond dat de omstandigheden, waarover de getuige is
gehoord, naar zijn oordeel deze of gene der afwezige
eschuldigden niet persoonlijk zouden betreffen." O
_ "Artikel 194 handelt over de stukken van overtuiging,
die door den President aan den beschuldigde worden
Vertoond. Aan dezen moeten die stukken altijd worden
vertoond, met de vraag of hij die erkent, aan de ge-
tnigen alleen
indien daartoe gronden zijn, met andere
Woorden, zoo dit over de zaak licht verspreiden kan.

e President oordeelt over den geschikten tijd van die
^ertooning en hij is alleen daartoe verpligt in den loop
^an het onderzoek.
Ben arrest van den Hoogen Raad 21 Junij 1842 heeft
® 1st, dat de wet het al dan niet vertoonen van die
■Voorwerpen aan den President opgedragen heeft,
voor
-ooverre die stukken tot overtuiging dienen kunnen,
althans
daar tegen het niet vertoonen geen straf van nietig-
^^ bedreigd is, naar den aard en het belang der zaak
e al of niet uitvoering van dien maatregel van de
®^oegdheid van den President afhangt %

ook is bij andere arresten van den H. R. bij
de^^^ eene in de wet bedreigde nietigheid geoor-
^^ \' dat het aan den President vrijstaat niet alleen
en afloop van het getuigenverhoor, maar ook ge-
nae den loop yan hetzelve den beschuldigde te
ondervragen terwijl bij een arrest van den H. R.

1843) het

N«. 1924.

gj op art. 194.

® O n op art. 198. Verg. in het Weekbl. van het Regt N». 401, (13 Junij
2eer omstandig verhoor van den beschuldigde J, C, van Stenis,

-ocr page 74-

is beslist , dat het artikel 198 niet was geschonden,
hoewel van den kant van den reqnirant van Cassatie
werd beweerd dat het Openbaar Ministerie van den
President onmiddelijk het woord zou hebben gekregen,
na het hooren der getuigen, zonder den reqnirant vooraf
te ondervragen. De H. R. nam aan dat die bewering
in strijd was met het proces-verbaal der zitting, als
waaruit bleek, dat toen alle getuigen, zoo
a charge
als a décharge en zelfs nog één krachtens des Presidents
discretionaire magt, waren gehoord, onmiddelijk daarop
de beschuldigde door den vice-President was ondervraagd
en verhoord, „en de overtuigingstukken aan hem zijn
vertoond; dat daardoor volkomen aan het bevel van
art. 198 Sv. is voldaan, en dat, ofschoon
na een uit-
stel van ééne maand, op verzoek van den
reqnirant
en in zijn belang verleend, in de zitting van 12 Sept.
1814 weder eenige getuigen zijn gehoord, op wier
dispositiën de requirant in de gelegenheid is
gesteld
zijne aanmerkingen te maken, gelijk dit blijkt uit het
proces-verbaal daarvan opgemaakt, de wet nergens eene
tweede ondervraging voorschrijft, wanneer de
President
zulks niet noodzakelijk acht."

Zoo heeft ook de toepassing van art. 202 Sv. in
verband met art. 247 in een arrest van den H. R. van
17 Junij 1846 Wkbl. 715 o. a. geleid tot de erkenning
van de bevoegdheid van den President in het
verleenen
van het woord eerst aan het O. M. en in de tweede
plaats aan den raadsman van den beklaagde en wel
op grond van de volgende overweging: „dat door den
Voorzitter, blijkens het proces-verbaal der teregtzitting,

»} 10 December 1844, Wkbl, 580,

-ocr page 75-

aan des req, verdediger te regt is te kennen gegeven,
dat die wijze van procederen medebrengt, dat eerst
ket O. M., daarna de app. en zijn verdediger, het
woord voeren; dat immers dit nitdrnkkelijk is bepaald
bij art. 202 en 229 Sv. en krachtens 227 en 247,
mede op de behandeling van correctionele zaken in
hooger beroep is toepasselijk; en dat de Voorzitter, als
bij de wet belast met het beleid der teregtzitting, door
den verdediger aan deze uitdrukkelijke voorschriften
der wet te houden, slechts heeft gehandeld binnen de
grenzen zijner bevoegdheid en alzoo geene overschrijding
van regtsmagt heeft begaan."

Art. 204 verklaart dat het onderzoek der zaak door
den President wordt gesloten. Het Hof moet, na ge-
houden raadpleging, dadelijk uitspraak doen. Maar de
praktijk houdt er zich niet aan; meestal kondigt de
President een anderen dag aan, waarop het Hof zal
uitspraak doen. Dit is eene afwijking der wet, zij wil
in den regel onmiddelijk uitspraak en in enkele gevallen
slechts uitstel, maar dit uitstel moet worden bepaald
door het Hof, niet door den President\').

Bi] arresten van 6 Dec. 1853 en van 29 Mei 1855
is aangenomen,dat indien uit het proces-verbaal
niet blijkt dat de President zonder voorafgaande beraad-
slaging van het Hof, veelmin tegen deszelfs wil of
goedvinden, het regtsgeding heeft geschorst, maar alleen

\') Hoe veel moeijelijkheden over dit artikel in verband met de artikelen
181, 305 en 319 van tijd tot tijd tusschen den Voorzitter en het Hof
gerezen zijn, kan men zien bij Léon op art. 304; Arresten van 1847,
1849, 1850, 1858; uit de
\'Regtsgeleerde Adviezen IV, 333 en 340,
benevens het Wkbl. van het Eegt van 14 Junij 1847 N». 816.

Le\'on op art, 219 N". 6.

-ocr page 76-

dat hij, waartoe hij als orgaan van het Hof bevoegd
was, het ten gevolge der schorsing uit te spreken uit-
stel heeft uitgesproken, er geene overschrijding van
regtmagt begaan is; aan den anderen kant is bij arrest
van den Hoogen Eaad van 4 Junij 1847 aangenomen
dat het bevel van den President tot sluiting van het
onderzoek op de openbare teregtzitting het Hof of de
regtbank niet dermate bindt of dat Oollegie behoudt de
vrijheid de zaak ambtshalve uit te stellen, ten einde
nadere getuigen gehoord, of bewijs-stukken ingewon-
nen worden, opdat de zaak tot meerdere klaarheid
kunne gebragt worden.

Art. 211 eindelijk handelt over de uitspraak van het
arrest. Moet het arrest op straffe van nietigheid door
den President voorgelezen worden, of wel kan dit ook
door den Griffier geschieden?\') Bij arrest van 16 Mei
1843 en ook bij latere heeft de H. E. beslist, dat hoe-
zeer het onregelmatig is, dat door den
President slechts
is voorgelezen het gedeelte van het arrest, houdende
schuldigverUaring, de strafbepaling, alsmede den tekst
der wet, bij het arr. toegepast, terwijl de motieven
daarvan door den G-riffier zijn voorgelezen, die onre-
gelmatigheid echter geen grond tot Cassatie oplevert,
indien dit, blijkens het proces-verbaal ter teregtzitting
is geschied met uitdrukkelijke toestemming van den
beschuldigde en van den Procureur-Generaal en alzoo
geene van de partijen daardoor is benadeeld geworden.
Maar de Haagsche regtsgeleerden houden streng het

Zie oot daarover de voorzieningen in Cassatie bij Léon op art.
211 N». 27 aangehaald.

«) Adviezen 3e verzameling 1848, bl. 199.

-ocr page 77-

arg-urrient vast ook op grond van de uitzondering in
213 (jg^i- voorlezing van het arrest door den
I^resident behoort tot de
ordre public en dat daarvan door
toestemming der partijen niet kan afgeweken worden.

Uit alle welke geschillen en eindeloos gehaspel
over de bevoegdheid nu eens van den President dan
Weder van het Hof, de onmiskenbare behoefte aan eene
duidelijke afbakening van elks wettig gezag bij de her-
ziening van het Wetboek van Strafvordering overtuigend
gebleken. Het komt ons voor dat het aan de Staten-
Creneraal voorgedragen ontwerp op vrij wat punten de
bezwaren voor het vervolg uit den weg zou ruimen,
daar het een middenweg bewandelt door, niet uitslui-
tend aan den President, maar evenzeer aan ieder der
Regters een aantal bevoegdheden uitdrukkelijk toe te
kennen om de zaak met de meeste onbevangenheid tot
klaarheid te brengen. Naar de tegenwoordige nog be-
staande regtspleging is toch het lot van den beschul-
digde nog al te veel, in weerwil van de afschaffing of
\'»u.oeijing yan het
poiivoir discrétionnaire, van het inzigt
een enkel persoon afhankelijk. Want in de Me-

van

J^orie van den Hoogen Raad van 21 October 1863 op
ontwerp van herzieningaarzelt ons hoogst reg-
^ei\'lijk ligchaam niet te verklaren dat het vonnis of
^^rest niet altijd het zuiver uitvloeisel is der gezamen-
J ontworpen overwegingen, maar dat deze overwe-
gmgen veelal slechts de inkleeding zijn der regterlijke
^eslissing hoofdzakelijk aan den Voorzitter of een der
egters of Griffier overgelaten.

^ at hiervan zij, na de veroordeeling is het een edel

\'J^\'tel T, Art. 75,

-ocr page 78-

gedeelte der taak van den President tot den naisdadiger
een indrukwekkende toespraak te houden. Al heeft ons
Wetboek niet de schoone en treffende woorden van het
art. 371 C.d\'J. overgenomen : „le président pourra
après avoir prononcé l\'arrêt, selon les circonstances,
exhorter l\'accusé à la fermeté, à la résignation, ou à
réformer sa conduite", en al kennen onze Hoven niet
de in Engeland gebruikelijke dramatische voorstelling
der zwarte muts (black cap) \'), met welk dreigend
zinnebeeld de Regter den veroordeelde zijn schrikkelijk
en onherroepelijk beslist uiteinde aankondigt, toch
houdt gemeenlijk ook hier te lande de President na
het doodvonnis, een roerende en gemoedelijke toespraak
en bespeurt men daarvan op de toehoorders een heil-
zamen indruk.

Als proeve van zoodanige rede, eene der eerste
onder de werking van het Wetb. van Strafv. gehouden,
wijzen wij ten besluite van dit proefschrift, op de
toespraak van den toenmaligen President van het
Provinciaal Hof van Grelderland tot den jeugdigen ter
dood veroordeelden Mar tin us Zoeren wegens dood-
slag, diefstal en herhaling van misdaad, de Voorzitter
(van Rappard) herinnerde hem, hoe hij te
Arnhem
het eerste levenslicht had genoten en ook daar binnen
kort zijn leven moest verliezen; hoe hij op Zaturdag
voor Pinkster in het jaar 1838 de gruwelijkste misdaad
had gepleegd, en nu op Zaturdag voor Pinkster 1839
werd veroordeeld.

"Welke plegtigheden oudtijds bij doodvonmssen en de uitvoering
daarvan te Amsterdam plaats kadden, zie bij Calk oen, Over bet
voorkomen en straffen der misdaden, Amsterdam 1777 en 1796, p, 340 vlg-
2) Weekblad van het Regt, N®. 35, 18 Mei 1839,

-ocr page 79-

STELLINGEN.

L

Non facio cum Vangerow § 449 in conditione
Positum (si me vivo Titius decedat Sejus heres esto)
jure Justinianeo heredem institutum haberi.

IL

Nulla antinomia inter L. 33 et L. 26 D. de Obl.
et Act.

III.

Non adsentior F r a n c k e Archiv für die Civil. Praxis
p. 125 sqq. et Laspeyres (eod. XX p. 35 sqq.)
actione Pauliana, si creditori ante diem.solutum est
obligatione cujus dies demum post missionem in
ona venerit, totam solutionem rescindi.

-ocr page 80-

IV.

Het is af te kearen dat de surcéance niet werkt ten
aanzien van hypotheek en pandhouders.

V.

Het verkoopen door een niet koopman aan hem, die
koopt om te verkoopen is geen daad van koophandel.

VI.

Partijen kunnen aan art. 1625 B. W. derogeren,
zoodat de ontbinding der huur zal plaats hebben al is
er geen schade geleden.

VIL

Het beslag uit art. 1188 B. W. mag gelegd worden,
al zijn de huurpenningen nog niet opeischbaar.

vm.

De verkooper staat in zijn privilegie niet ten achter
bij den verhuurder die kennis droeg, dat de prijs der
meubelen niet door den huurder voldaan was.

IX.

De Ouders zijn aan hunne bloedschendige en over-
spelige kinderen levensonderhoud verschuldigd.

-ocr page 81-

X.

De legatarissen kunnen van art. 4 N". 6 Ry. geen
gebruik maken.

XI.

Teregt beweren Benjamin Constant en Eossi
dat ook bij militairen de onbepaalde gehoorzaamheid
te verwerpen is.

XIL

De vraag „Ie fait par une femme livrée à la pros-
titution, d\'avoir
accosté et sollicité un homme sur la
^eie publique, constitue-t-il le délit prévu par 1\' art. 330
P."? mag niet met de la Palme (Encyclopédie
du droit.) bevestigend beantwoord worden.

XIII.

■A-rt. 283 O. P. is bij photographiën niet van toe-
Passing.

XIV.

Hij die hier buitenlandsche papierenmunt (bv. Pruis-
sische Cassen Anweisungen) namaakt en uitgeeft is
Volgens art. 405 C. P. strafbaar.

-ocr page 82-

XV.

Bij ontslag van regtsvervolging van den beklaagde
kan de Regter toch de gevorderde schadevergoeding
toewijzen.

XVI.

Het regt van amendement is alleen ten aanzien van
het in behandeling zijnde onderwerp beperkt.

XVH.

Huwelijksbeperkingen zijn geen geschikt middel tot
vermindering van pauperisme.

XVIIL

Muntverzwakking staat met diefstal gelijk en onder-
mijnt de volkswelvaart,

XIX.

Het is raadzaam dat de Staat zijne domeinen gere-
geld verkoope, maar niet om met de opbrengst in de
gewone Staatsuitgaven, of in tijden van oorlog en be-
roering een plotseling opgekomen groote behoefte te
voorzien.