eerste gedeelte.
NA MAGTI&INe TAN DEN RECTOR MAGNIPICUS,
GEWOON HOOGLEEKAAK IN DE WIJSBEGEERTE EH LETTEEEN,
tobstemmisg tan den academischen senaat
\'dolgens besixht dee ebgtsgeibeede eaculteit,
TER TEEKRIJGING TAN DEN GRAAD
in het Romeinsch en Hedendaagsch Regt,
AAN
DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT
in het oeenbaab te veededigen
Zaturdag den SOsten Junij 1866, ten 1 ure,
DOOK
^DBIEN JONATHAN EETHAAN MACAEÉ,
geboren te Middelburg.
-ocr page 2-m»
\' -J \'ÈkrV 2
sasf-vw-r- ST . - :
^
Je,. / -UOr^-^C M ^
F
r.
„ .A
-1 Aw-ft;
> |
■ - f | |||
« 1« |
* # ■ | |||
■ |
* |
v • * |
■ < | |
0 ^ | ||||
.■».-«la | ||||
£ | ||||
♦ \' * «.V |
P |
• < | ||
•\'if |
- |
mm |
♦
y |
■■ \'.■-ïf-\' |
t | |
» | |
. r, |
Î-K"., |
r\' |
^ , ^ !»•\' Jjä
, jÏKLx i . .. . i^i
-ocr page 3-AAN MIJNE MOEDER
-ocr page 4-
ttmr | ||
VOORREDE.
Toen ik de bewerking van dit proefschrift legon, was
het mijn vast plan daaraan geen voorrede te doen vooraf-
gaan. Nu ik eeMer slechts op het eerste gedeelte mijner
dissertatie promoveer, schijnt het mij niet overbodig, mei
een enkel woord de redenen bloot te leggen, die mij daartoe
hebben doen besluiten, en tevens de verzekering te geven,
dai het mijn bepaald voornemen is, spoedig ook het ver-
\'\'^olg^ waartoe aUe bouwstoffen alreeds aanwezig zijn, het
^icht te doen zien.
Dat ik mijne promotie niet liever uitfesteld héb tot dat
mijne verhandeling geheel voltooid had, is aan verschil-
lende omstandigheden te wijten, waaronder de donkere wol-
die zich hier en daar aan onzen politieken horizont
"^^irtoonen, niet de minste plaats bekleedden.
Het scheen mij, dat alles in aanmerking nemende,
raadzaam, met mijne promotie niet langer te talmen,
en iJc ging er te eerder toe over, om dit eerste gedeelte
alleen tot proefschrift te bestemmen, wijl het in zekeren
zin een afgesloten geheel vormt, dat ik misschien niet on-
juist met den titel: „beschouwingen over den oorsprong van
den wissel," zou kunnen hestempelen.
Nu ik toch eenmaal eene voorrede schrijf, kan ik niet
nalaten in H algemeen een woord van welgemeenden dank
te brengen aan allen, die het hunne tot mijne vorming héb-
ben bijgebragt, en meer in \'t bijzonder aan de hoogleer aren der
juridische faculteit, van wier algemeen bekende humaniteit
ik gedurende mijne academische loopbaan zoo menig bewijs
oniiving, mijnen opregten dank te betuigen, niet alleen voor
het uitmuntende onderwijs, dat ik van hen genoot, maar
vooral voor de welwillendheid, die zij mij ten allen tijde
betoonden.
En hiermede geef ik dü eerste gedeelte in het licht;
mogt hei al niet in alle opzigten aan de verwachtingen
beantwoorden, die de titel er van zou doen koesteren, zoo
hoop ik, dat men bij de beoordeeling er van wel zal willen
in aanmerking nemen, dat het slechts een ^voai-schrift is.
Inleiding............
Eerste gedeelte.
^e assignatie van af de oudste tijden tot het
einde der middeleeuwen.
^ De assignatie bij de Grieken en Romeinen ... 9.
^ De assignatie in de middeleeuwen. Ontwikkeling van
deu wissel uit de assignatie............
^ De üeberkauf.............
^ De assignatie in den vorm van eene quittantie of apocha. 60.
................
mm
r --i •• \' irr ■sc.a^^i» ■ - ir
■ ç
Ui«^.
Het woord Assignatie is een van die woorden, die
bij verreweg de meesten van hen, die dit proef-
^\'^hnft ter hand zullen nemen, niet dadelijk een helder
^ Scherp begrensd begrip voor den geest zullen roepen,
schijnt mij daarom tot regt verstand van hetgeen
2al niet overbodig, hier met een enkel woord
te duiden, wat men onder eene assignatie te ver-
heeft, en in welk,en vorm zij zich gewoonlijk
meest gewone en tevens de eenvoudigste vorm van
"^^signatie is:
Goed voor ƒ 100.00.
UEd. gelieve aan den Heer N. N. de Somma
wan honderd guldens te betalen.
UTRECHT, ^ ^
den .... i8_.
Aan den Heer Z. Z. te Rotterdam,
^iterlijlj is de Assignatie bijna niet te onderkennen
van den getrokken vpissel. Wat haar echter van dezeü
onderscheidt is, dat bij den vi^issel de onderteekenaar
voor de betaling instaat, bij de assignatie daarentegen
doet hij dat juist niet.
Alles komt hier dus aan op de bedoeling van den
onderteekenaar, heeft deze zich wisselregtelijk willen
verbinden, dan is de assignatie wissel, en dan moet
men in het boven aangehaalde voorbeeld eene betaling®\'
belofte zien, alhoewel zij er bij geen mogelijkheid in
te lezen is. — Heeft de onderteekenaar dat intusschen
niet gewild, heeft hij zich volstrekt niet borg voor de
betaling der assignatie willen stellen, welnu dan leze
men in de assignatie niets meer of minder als er in
staat; men vatte haar dus eenvoudig op als:
een tot een\' derden gerigt verzoek om aan een
aangewezen\' persoon eene somme gelds of ie^s
anders te geven, (want het is volstrekt geen ver-
eischte, dat hetgeen gegeven zal worden, juist geld
is, hoewel dat wel het meest gewone geval is)-
Daar echter, zooals gezegd is, uit het stuk zelf niet
blijkt wat de bedoeling van den schrijver er van i®\'
zoo heeft men al spoedig naar een middel omgezie»\'
waaruit dadelijk blijken kon, of hij zich al dan niet
wisselregtelijk verbinden wilde.
Het gemakkelijkste en het meest doeltreffende middel
is zeker, dat men, zooals dat in de Allg. Deutsch
Wechsel-Ordnung art. 4 is voorgeschreven, eens vooral
bepaalt, dat hij die zich wisselregtelijk wil verbinden,
dat moet aanduiden door in het ligchaam van den wis®®^
zelven het woord „wissel" in te lasschen.
Ongelukkig heeft men die eenvoudige bepaling ^^^^
-ocr page 11-^let overal aangenomen. In vele wetgevingen en ook
^^ de onze heeft men in stede van zich te vergenoegen,
alleen voor den wissel een\' vasten vorm voor te
^ Rijven ook den vorm der assignatie geregeld.
t Gevolg daarvan is geweest dat er nog een derde
Papier ontstaan is, een papier, dat noch aan de ver-
®^schten, die de wet voor den wissel stelt, noch aan die
^elke zij voor de assignatie bepaalt, voldoet.
"^an daar nieuwe moeijelijkheden en nieuwe verwar-
^^ng, die ik te harer plaatse hoop te behandelen.
Bovengemeld verzoek kan echter ook stilzwijgend ge-
aan worden, en in dien vorm komt het in het dage-
^Jksch leven zeer dikwijls voor.
Wanneer iemand zich met eene alsnog onbetaalde
^nittantie van een onzer schuldeischers bij ons aanmeldt,
n IS er wel niemand, die den zin van die handeling
niet oogenblikkelijk begrijpt. Memand die ze niet bij
^ichzelven aldus vertaalt:
UEd. gelieve aan toonder dezer te betalen het-
geen gij mij schuldig zijt; waartegen deze u de
quittantie zal laten. •
Het valt al dadelijk in het oog, dat wij hier dus
^^gentlijk met hetzelfde eenvoudige tot een\' derden ge-
verzoek als boven te doen hebben, en het mag
^^orzeker onze verwondering wekken, dat eene zoo een-
oudige handeling aan de regtsgeleerden aanleiding heeft
^ ƒ even tot het ontwikkelen van eene leer, die onder
moeijelijkste van onze hedendaagsche regtswetenschap
^ ®®§t gerangschikt te worden.
tie^h^-^^^ leer, die zich vooral met de handels-assigna-
®2ig houdt, zoo moeijelijk en ingewikkeld geworden
is, mag Yoor een groot deel toegeschreven w^orden aan
de omstandigheid, dat de eerste schrijvers, die de as-
signatie als een afzonderlijk regtsinstitunt behandeld
hebben, zich van de oorspronkelijke aanwijzing geen
helder begrip hebben gevormd.
Zij zagen bijkomende omstandigheden voor onmis-
bare bestanddeelen der assignatie aan, en bouwden
op valsche gegevens eene kunstige theorie, die even
wankelend als zijn grondslag, dikwijls niet dan naet
verzaking van elders overal gehuldigde regtsbeginselen
te verdedigen was.
In stede dat de latere schrijvers, het onvoldoende dier
theorie inziende, naar een\' hechteren en beteren grond-
slag zochten, bleven zij „jurare in verba magistri,"
wilden ze in de assignatie alles, behalve het eenvoudige
verzoek, dat ze alleen behelst, lezen.
De verwarring, die er daardoor in deze leer heerschte,
werd dagelijks grooter en werd bovendien niet weimg
vermeerderd door de groote overeenkomst, die er uiter-
lijk tusschen eenen wissel en eene assignatie bestaat.
Eene overeenkomst waardoor, zoowel de koopman als
de regtsgeleerde, zoowel de wetgever als de regter, maai
al te dikwijls verleid werden, om de beginselen en d®
eigenaardigheden van den wissel op de assignatie toe
te passen.
Eerst in den laatsten tijd zijn er door verschillende
schrijvers pogingen gedaan, om een weinig meer orde
en duidelijkheid in deze leer te brengen.
Mijns inziens is het echter aan geen van hen gelukt
zich geheel van de oude versletene theorie te ontdoen»
en ik meen dus geen geheel onnut werk te verrigten»
^^dieü ik mijne zwakke krachten er aan waag, om in
bladeren de leer der assignatie, na haar van alle
^^eemde bestanddeelen ontdaan te hebben, weder tot
® »antiqua simplicitas" terug te brengen.
^ I>ie antiqua simplicitas bezat de assignatie nog bij
^ ® Grrieken en Romeinen, en het is eerst later, toen
^^ de middeleeuwen de wissel naast of Hever uit de
^®signatie ontstond, dat de leer van de aanwijzingen
ingewikkeld is geworden. — Het is dus mijn plan
na kortelijk nagegaan te hebben hoe de Romeinen
G-rieken de assignatie opgevat hebben, meer bepaal-
yk bij het wordings-proces van den wissel stil te blij-
^^^ staan , wat mij dan tevens de gelegendheid zal geven
scherpe grens tusschen beide soorten van papier
trekken.
t>at alles zal het eerste gedeelte van mijne verhan-
^^g uitmaken. In het tweede hoop ik na te gaan
"ö\'t door de verschillende schrijvers en wetgevers zoo-
in het binnen- als buitenland over de assignatie
is ^ Qj^ eindelijk in het derde gedeelte uiteen te
^®tten, hoe de assignatie. door onzen wetgever is opge-
\' en hoe ik meen dat deze ze had moeten opvatten.
-OOJO^OO--
-ocr page 14- -ocr page 15-l^E ASSIGNATIE VAN AE DE OUDSTE TIJDEN TOT
HET EINDE DEK MIDDELEEUWEN.
màr^i
3.;-
.......
-ocr page 17-I>E ASSIGNATIE BIJ DB GBIEKEN EN EOMEINEN.
de door mij in mijne Inleiding aan het woord As-
^^gnatie gegevene beteekenis, zal het wel niemand ver-
donderen, indien ik aan dat zoo eenvoudig begrip een\'
^eer hoogen ouderdom toeken; mijns inziens zal het zich
gelijk met het begrip van mijn en dijn ontwikkeld
en waarschijnlijk zou het bij nader onderzoek
moeijelijk zijn, talrijke sporen er van tot zelfs in
oudste geschriften aan te wijzen.
Een dergelijk onderzoek zou mij echter niet alleen
te ver leiden, maar bovendien weinig nut voor mijn
Onderwerp opleveren; ik meen daarom te kunnen vol-
®taan, niet een kort overzigt te geven van de wijze
d^nrop de Grieken en Romeinen de assignatie gebruikt
opgevat hebben.
^at de Grieken betreft, zoo vinden wij in de Tra-
ï^^ziticug van Isocrates eene voor ons onderwerp hoogst
merkwaardige plaats, die wel verdient dat wij haar
eenigzins uitvoeriger behandelen.
De redevoering, waarin de plaats voorkomt en die
de naam van Trapeziticus draagt, omdat ze tegen eenen
wisselaar {rpccTr.^mKÓg) gerigt is, werd omstreeks 400
voor Christus door Isocrates ten behoeve van een jong
mensch uit Pontus geschreven.
De laatstgenoemde, die als eischer optrad, beweerde
dat hij eene zekere som gelds aan den wisselaar Pasio
in bewaring had gegeven, welke som hij nu terug vor-
derde.
Zijne tegenpartij ontkende echter het bestaan van
zulk een depót ten eenemale, en om haar beweren bij
de regters ingang te doen vinden wees zij er op, dat
de eischer wel verre van zulk een\' overvloed van geld
te bezitten, dat hij het bij haar zou gedeponeerd heb-
ben, juist integendeel in zoo benarde omstandigheden
verkeerde, dat hij bij eenen zekeren Stratocles geld had
moeten leenen.
Dat laatste argument klonk bijzonder fraai, en ont-
leende nieuwe kracht aan de omstandigheid, dat de eischer
volstrekt niet loochende, dat hij geld van Stratocles ont-
vangen had.
Het kan ons dus niet bevreemden, dat Isocrates lang
bij dit punt stilstaat en op overtuigende wijze tracht aan
te toonen, dat hoewel het waar was, dat de eischer geld
geleend had, daaruit nog geenzins volgde, dat hij
benarde omstandigheden verkeerde. Wat toch was er
tusschen dezen en Stratocles verhandeld.
„Ik had," dus spreekt de eischer, want daar Isocra-
tes zijne redevoeringen meestal zelf niet uitsprak, maar
aan zijne clienten overliet , zoo wordt de eischer
^ier sprekende ingevoerd;\') „Ik had Stratocles, die op
naar Pontus ging, van waar ik zooveel geld als
hogelijk wilde aanvoeren, verzocht mij zijn geld te ge-
wat hij dan weder te Pontus van mijnen vader
terug bekomen; het was mij toch veel waard mijn
8®!*! aldus voor de gevaren van eene zeereis vrij te
^aren, en dat te meer omdat de Lacedaemoniers te
tijde heer en meester op zee waren."
»Daaruit volgt dus naar mijn oordeel geenzins hetgeen,
ï^asio beweert, te weten: dat ik hier geen geld beschikbaar
^ou-de gehad hebben, integendeel hoop ik dat hetgeen er
tüsschen mij en Stratocles is verhandeld een van de meest
afdoende bewijzen voor mijn beweren, dat ik geld bij Pasio
bad liggen, zal worden. Toen toch Stratocles mij vroeg,
hem het geld zou teruggeven, indien mijn\' vader
dat
\'«Üyj
CÖ;
vrat ik hem in mijnen brief verzocht , eens niet
^ Ik laat hier den oorapronkelijken text volgen, zooals men die in de
laimannel Bekker bezorgde uitgave van Tsoorates kan vinden. —
^^ lïydj y^p^ y xvlpsg hxxazoa, /xiXXa-nOi St/SsctozA^Ous sitiTiAsïv sU zhv ritiv-
ixra^firasSat TMV X/2>JA«*Tt>Jv, lSe>j(9ï)v Sr^sa-
""s, to fikv auTOu ypwsim kuLOi xxTCtXnisïv, èv sè tw TJóvtm tiapa tou
hu • xo/ihx^doii- vo/j.i^oiv fisyéXx xspS{x.ustv , d xxrix nXoiv ftij xiv-
XpV/^xToc, ói}.X<ii; ts x«l A.axsSat/iow!uv d^jjóurwv xkt\' èxstvov tov
daXd-TTTog. — TCKizea ouv oOSèv riyoX)/J.ou tout\' ïtiai irvj/xsiov,
^^ èvdaSs xp\'Ót^^.To.. sè /asytaz\' sutai rsx/t^pw tk 7r/sèj
ra\'\\ T^pxxSévTCi, eö; ^v j^ot izapx toÜtw /^ucrtov. É/swtövtos yap Srpix-
t(j, aurö A-noidast tA ^(^p-niJiXTX , éav o Ttaxi^p, b è/xoi fxi] naaja^
au. . >7 «üris èxTiieu^a; svSdS\' ju.-/i xxTaiA/Syi, nactóvct aitrSt
y\'yv \'■ ^\' è>!>.o\\iiyr\\<jsv outos cüjtö xm to Ap^odov xod toüj réxous tou;
\' owTw pxZtcis Totsoijrm xpyi/JLaTon éyyuvjTjjv y^vkaOxi.
-ocr page 20-deed, en hij mij bij zijne tehuiskomst hier niet terug-
vond — bragt ik hem bij Pasio, die hem
beloofde,
dat hij dan kapitaal en interessen zou teruggeven.
„En wie uwer gelooft nu, dat Pasio, indien hij niets
van mij in deposito had gehad, zich zoo
gemakkelijk
borg voor mij gesteld zou hebben?"
Tot zoover Isocrates.
Wanneer wij ons nu afvragen welke naar onze regts
begrippen de aard van het hier beschreven negotium
is, dan valt het in het oog, dat we hier deels met een
mutuum, deels met eene assignatie, deels met een ma-n
datum te doen hebben. Stratocles leent toch eene
kere som gelds aan den eischer, die deze hem t®
Pontus zal teruggeven. Dat is het mutuum; de assig\'
natie daarentegen is de brief, waarvan gesproken wordt»
en waarin de eischer zijnen vader verzoekt de daarin
uitgedrukte som aan Stratocles te betalen.
Tenvijl eindelijk het afgeven van dien brief aan Stra
tocles, ten einde dat deze ze aan den vader te Pontus
overhandige, niet anders is als een\' mandatum en ^
een mandatum „mea et tua gratia."
Of de Grieken dat alles ook zoo opgevat hebben,
blijkt uit de hier aangehaalde plaats niet. Alleen ^ ^
woord „S^xvf/tty" (leenen), dat herhaaldelijk gebezig
wordt om het boven beschreven negotium aan te duiden^
geeft wel eenigen grond voor het vermoeden, dat ook ziJ
de zaak zoo beschouwden en althans het mutuum
de hoofdzaak aanzagen.
Dat de op zoo hoogen trap van beschaving staan ^
Romeinen met het zoo eenvoudige begrip van assignat^®
onbekend geweest zouden zijn, is wel niet aan te nemeo
Toch maken de Romeinsche ICti geen gewag van een
ander regtsinstitnnt, dat gezegd kan worden eenige
^^ereenkomst te hebben met de leer der assignatiën,
^ooals die thans nog door vele schrijvers ontwikkeld
"^ordt; — evenmin vindt men bij hen het woord „assig-
^atio in de beteekenis, die wij er aan hechten, gebruikt \').
daaruit mogen wij dus wel besluiten, dat de Eomei-
de assignatie niet als een eigenaardig regtsinstituut
eene eigene zelfstandige actie gekend hebben, maar
^ Zouden te ver gaan indien we daaruit ook wilden
dat zij het begrip van assignatie niet gekend,
niet geassigneerd zouden hebben,
taf\'-^^^^ in de Pandecten als bij de schrijvers, komen
^^ rijke plaatsen voor die het tegendeel ten duidelijkste
Men zie slechts het fr. 64 Dig de solutioni-
inod P^i^l^® zegt: „Quum jussu meo id,
niibi debes, solvis creditori meo et tu a me, et
a creditore meo liberor."
Of
Waarvan is hier anders sprake dan van eene as-
signatie?
ook
«ad signare," dat is „mede-onderteekenen;" zoo in het fr.
^ Dig. de Verb. Oblig. (45,1). — fr. 20. Dig. de anctoritat et
tut (26,8). — lex unica Cod. de solut et liberat. debit civit. (IX. 40).
\'^eteek assignare komt herhaaldelijk in de Pandecten yoor; meestal
^^ ®Ht het „trihuere" „aanbedeelen" -— zoo in: fr. 1, § 24 Dig.
5 Poss mitt (37,9). — fr. 45. Dig. de legatis III (32). — fr. 47,
f,, \'^J\' § 3. Dig. eodem, — fr. 87. Dig. de hered. instit. (28.5),
Ooi\' ^ ^ (10,2).
deu ■ achtsten titel van het derden boek der Instituten en in
oveï dertigste boek der Digesten, waar uitsluitend
aci^(g ®®signatio libertorum gehandeld wordt, heeft het woord geen
het als die van „aanbedeelen." — Enkele malen beteekent
136,
«Oßs,
-ocr page 22-A. zegt toch tot zijnen schuldenaar B: UEd. gelieve
aan mijnen schuldeischer C. hetgeen gij mij schuldig
zijt te betalen.
De ICtus noemt dat verzoek een „jussus" en met dien
naam wordt het ook op verscheidene andere plaatsen
aangeduid, i) Gloy neemt hieruit aanleiding om in zijne
in 1865 te Berlijn verdedigde dissertatie „de Assigna-
tionis Natura" te betoogen, dat de Romeinen di^ijussus
als een afzonderlijk regtsinstituut zouden gekend hebben;
dat hij daarin dwaalt hoop ik straks nader uit een te
zetten, voorloopig zij het genoeg er op te wijzen, dat
de Romeinen datzelfde verzoek ook wel met een ander
woord aanduiden; zoo vindt men een aantal plaatsen,
waarin het woord „mandatus" in dien zin gebezigd wordt,
terwijl weder op andere het „jussu meo" vervangen is door
„rogatu meo" 3) of wel door „si quis scripserit" en op eene
1) Zie bijv. het fr. 15 Dig. de Credit. (12,1) — fr. 32. Dig. eod. -
ö pr. et §- 1. Dig. de condict causa data c. n. s. (12,4) fr. 1, pr. § 1\'
2 et 3, fr. 5 pr. et § 1. Dig. quod jussu (15,4) - fr. 34 pr. Maudati vel
contra. (17,1) ~ fr. 15, § 2. Dig. de contrah. emtione (18,1) _ fr. 5, M"
fr. 19, fr. 82. Dig. de jure dotium (23.3) — fr. 3, § 12, § 13, fr-
pr. Dig. de Donation, int. vir. et ux (24.1) — fr. 5. Dig. si quid in fra«"^
patr. faet. est (38,5) - fr. 9, § 2, fr. 21. Dig.de Donationibus (39,5)-
fr. 21. Dig. de Novat et delegat. (46,2) _ fr. 32, fr. 34 , § 7, fr. 39-
fr. 49, fr. 66 et fr. 108. Dig. de Solution. (46,3) — fr. 44, pr. Dig.
furtis (47,2) - fr. 180. Dig, de Div. Reg. Jur. (50,17).
2) Pr. 10, § 4, fr. 12, § 5, § 11, § 16, fr. 17, fr. 22, § 8, fr.
§ 1, fr. 26, § 5, fr. 27, § 5 et fr. 45, § 4- Dig. Mandati vel contra
(17,1) — fr. 19, § 3. Dig. de Donationibus (39,5) — fr. 18, fr. 34, §
fr. 56. Dig. de Solut. (46,3).
3) Pr. 58. Dig. de condict indeb. (12,6).
4) Pr. 27. pr. Dig.\' Mandati vel contra (17,1) — fr. 89, § 1. Dig-\'1\'\'
Solut. (46,3).
^iikele plaats zelfs door „poscimus." \') Dat zijn trou-
wens alle woorden van dezelfde beteekenis, slechts door
fijue nuances van elkander onderscheiden; „jussus" ons
iibevel" wordt meestal gebruikt wanneer de assignatie
^ot iemand gerigt is, die om een\' of anderen reden ver-
Pligt is aan dat verzoek te voldoen, zooals bijv. een servus,
filius familias, een debitor. — „Mandatus" ons „op-
dragt of last," — is eene zachtere uitdrukking, het
Veronderstelt de mogelijkheid, dat de last niet zal aan-
genomen worden; „rogatus" eindelijk ons „bede of ver-
doek," veronderstelt dat de nakoming van het verzoek
eene gunst zal zijn; in het straks aangehaalde fr. 53
de condict indebit fl2.6) wordt het dan ook ge-
ï\'uikt voor eene assignatie, die een slaaf tot een Hber
^onio had gerigt.
Êiener 2) meent, dat de Romeinen, ook onder het
"^oord „permutare" eene assignatie verstonden en beroept
^i^li daarvoor op eene reeks plaatsen uit de Epistolae
Van Cicero 3), die volgens hem „mehr oder wenig deut-
Uch" •
van aanwijzingen zijn te verstaan. Wat ik hem
^ehter slechts gedeeltelijk kan toegeven. Bij eene aan-
achtige lezing toch van die plaatsen valt het in het
^\'^g > dat het negotium, wat daar herhaaldelijk „permu-
p ï\'r. 9 , ^ 8. Dig. de reb. credit (12,1).
Dr. F. Biener, Wechselrechtliche Abliandluugeu, Leipzig, 1859.
1. « 5. bl. 29.
Atticum V. 15. XI. 1. 24. XII. 24. XV. 15. Ad Diversos seu
^^iliares, m, 5. XJlr. Huber, en in navolging van hem Heineocins,
^•■oepen lich zeer ten onregte op deze plaatsen om te bewijzen dat de
reeds met den wissel bekend zouden geweest zijn. Zie Ulr.
^ Praelectiones ad Digesta. Tit. mandati vel contra. (17. 1.) Hei-
El, Jnr. Camb Gap. X. § VIL
tatio" genoemd wordt, werkelijk een ruilcontract iS\'
waarbij de eene contractant, bijv. te Eome een zekei
aantal Romeinscbe munten in ruil gaf tegen een gelijk
aantal Griekscbe munten van dezelfde waarde, hem
binnen zooveel tijd te Athene te leveren. ^
Hoe nu hij, die zich tot de levering te Athene o
elders verpligt had, zijne verbindtenis nakwam, d. i- ^^
wat wijze hij zorgde, dat het geld daar op den bepn^^
den tijd aanwezig was, blijkt nergens. — Ik meen ech
ter met Holtius \') gerust te kunnen aannemen, dat znlke
contracten gewoonlijk aangegaan werden met rijke Bo
meinen, die bijna aUe uitgestrekte goederen in de
vinciën bezaten en daar dus dikwijls aanzienlijke som
men gelds hadden te ontvangen. ^
Dat we hier ten minste nog niet aan bankiers
wisselaars, die van het overmaken van geld hun ber^eP
maakten, te denken hebben, blijkt uit de omstandig\'
heid, dat er te Rome niet eens ten allen tijde gelege
heid bestond, om op die wijze geld naar Athene ov®
te maken. 2)
Werd nu zulk eene permutatio door iemand geslot®\'^\'
dan kwam deze waarschijnlijk op de volgende wijz© ^^^^
verpligting tot levering na. Hij gaf zijnen procurator
in de provincie last om aan den permutans of aan
1) A. C. Holtius, Voorlezingen over Handels- en Zeeregt;
door B. J. L. de Geer. Utrecht 1861. Deel I. Handelsregt, blz- ,
njgero \'
S) Dat dat zoo was blijkt onder anderen uit eene plaats m ^^^
brieven aan Atticus. Cicero wilde zijnen te Athene studerenden zooo ^^^^
spoedigste geld overmaken en vraagt nu aan Attieus, die zich
ïï Zie C\'i"\'
■te Rome bevond: „permutarine possit an ipsi ferendum sit.
Bpist. ad Att. lib. XII. 24.
^oor dezen aangewezen persoon de bepaalde som uit te
® alen. In stede echter van dien vermoedelijk in eenen
vervatten last aan den permutans zelf ter over-
^ ----- ---------^ ut^AiU ZJVJJLX UV^J. VJVVJJ.—
renging te geven, in welk geval we hier alreeds met
assignatie in den thans nog gebruikelijken vorm
jonden te doen hebben, zullen de rijke Romeinen, en
eze vsraren het vooral die permutationes sloten, dien
veeleer door een\' hunner talryke boden hebben
aten overbrengen.
^at kon voor hen, die zeker door middel van hunne
eene vrij geregelde correspondentie met hunne
Pi^ocuratoren in de provinciën onderhielden, geen groot
^^-zwaar opleveren, te meer daar zij op die wijze schier
® gevaar voor vervals ching hunner epistolae ver-
deden.
I>eze bij de permutatio voorkomende assignatie, want
eene epistola verdient ten volle dien naam, heeft
echter bij de Romeinen niet ontwikkeld, ik meen
"Vooral aan de omstandigheid, dat ze niet aan den
P®i"mutans zelf maar aan een\' nuncius ter overbren-
Werd gegeven, te mogen toeschrijven. De assignatie
daardoor voor een derde geen de minste waarde
^ Werkte in het geheel niet naar buiten, Biener gaat
Wel wat te ver, indien hij hier reeds van „Zahlung
/^^ch Anweisungen" spreekt, en zijne conjectuur dat we
bet fr. 76. pig. ^e Verb. Signif. (50. 16): „Dedisse
®tiigendus est etiam is, qui permutaverit vel compen-
tar^^\'^^\'" woord „permutaveritzulk eene be-
^^^g met aanwijzingen zouden moeten verstaan, schijnt
y dan ook zonder eenigen grond,
^^halve bij permutationes maakten de Romeinen ver-
brief
moedelijk ook bij het depositum een ruim gebruik van
assignatiën.
Zij waren toch gewoon hun geld bij nummularii of
argentarii in bewaring te geven, en er dan bij gedeelten
over te beschikken \'). In welken vorm zij dat echter
deden, blijkt uit de bovenaangehaalde fragmenten der
Digesten niet; alleen het op enkele plaatsen gebezigde
woord: „scribere" schijnt aan te toonen, dat men het
ook per epistolam deed
Een vaste vorm werd er zeker niet voor vereischt
Neemt men dat alles in aanmerking, dan zal de con-
jectuur, dat de Romeinen die beschikkingen gewoonlijk
aldus inkleedden: „Mando (vel jubeo) Sejum depositarium
(vel debitorem) meum, ut centum es meis nummis Titio
solvat," niet gewaagd voorkomen. Lipman neemt dan
ook zonder bedenking aan, dat de schedulae der Ro-
meinen vrij wel met onze assignatiën overeenkomen.
Wat nu hunne regtsopvatting aangaat, zóó zagen de
Romeinen zeer teregt in zulk eene schedula of assignatie
niets anders dan eene éénzijdige wilsverklaring, die, zoo-
1) Fr. 9, § 3. Dig. de edendo (2,18) „et (nummularii) accipiunt pß"
ouniam et erogant per partes." — fr. 39. Dig. de Solut. (46,3) — fr. 7 >
§ 3. Dig. Depositi vel contra (16,3).
2) Dat we hier niet aan syngraphae, chirographae, instrumenta, etc. etc.
moeten denken heeft Gneist in zijne „Formelle Verträge des neuen Rö-
mischen Rechts," overtuigend aangetoond. Waar echter het woord „chiro"
graphae" in de beteekenis van handschriften en „instrumenta " in die van
stukken gebezigd wordt, kan men onder die algemeene uitdrakking®^
ongetwijfeld even goed assignatiën als andere schrifturen ver.staan.
3) Conf. fr. 1. § 1. Dig. quod jussu. (15. 4.)
4) Lipman, Wetb. van Kooph. Tit. VIL bl. 81.
-ocr page 27-^ang ze alleen bleef staan, geenerlei gevolg bad, en nie-
i^and zelfs, niet dengene, die ze gegeven had, bond.
^^oegde zich daar echter de wilsverklaring van een
t^veede bij, was er, om kort te gaan, „dnornm in idem
consensus," dan werd het contractus mandati geboren,
^at had dus gewoonlijk plaats, zoodra hij, tot wien het
Jiissus of mandatus gerigt was, daaraan gevolg gaf,
•^at is het .mandaat, den last aannam.
IJegeen, die het mandaat gegeven had, had van dat
•^Ogenblik de actio mandati tegen zijnen mandataris, en
op zijne beurt de actio mandati contraria tegen
^ynen mandans.
Wat de verhouding tusschen den aanwijzer en den
aangewezene, d. i. hij aan wien betaald zou worden
betreft, zoo heeft de assignatie daarop geen den min-
sten invloed; de aangewezene ontleent aan haar geen
^iikel regt, en evenmin wordt hij er door tot iets ver-
Pligt.
Hunne opvatting is dus zeer eenvoudig, en het kan ons
geenszins bevreemden, dat de Eomeinsche ICti er niet
aan gedacht hebben om van een zóó onbeteekenend be-
^i^P» dat, zooals het daar ligt, geen enkel juris vin-
^^lum in het leven roept of opheft, en dat eigentlijk
^let anders dan eene periclitatio, (Versuch zu, poging),
i^iandati is, een afzonderlijk regtsinstituut te maken.
DE ASSIGNATIE IN DB MIDDELEEUWEN. - ONTWIKKELEN\'^
VAN DEN WISSEL UIT DE ASSIGNATIE.
Veel belangrijker dan de Romeinscbe regtsbronnen is
voor ons onderwerp wat hier en daar omtrent het ge-
bruik van aanwijzingen bij de schrijvers in de Middel-
eeuwen voorkomt. In dat tijdvak toch ontwikkelde de
wissel zich uit de assignatie.
Het is algemeen bekend, dat dit wordingsproces, als
ik het zoo noemen mag, geheel in Italië plaats greep>
en het zijn dus de gewoonten der Italiaansche koop-
lieden, die wij met betrekking tot het onderwerp dat
ons bezig houdt, het eerst hebben te raadplegen. Scacci»
en Raphael de Turri deelen ons dienaangaande een en
ander mede, waaruit vrij duidelijk blijkt, dat de assig-
natie den Italianen juist dezelfde diensten bewees als
vroeger den Romeinen, en dat beide volken ze op dezelfde
wijze gebruikten en behandelden.
(
Even als den Romeinen diende ze den Italianen tot
een middel om over gereed liggend geld te beschikken,
en waren het niets anders dan lastbrieven. Ze werden
laeestal op bancherii of campsores afgegeven, welke
laatste, wat het depositum of accomenda \') aangaat,
als eene voortzetting der oude Nummularii te beschou-
wen zijn 2).
Scaccia handelt in zijn boek de Commerciis et Cam-
biis op twee plaatsen vrij uitvoerig over dergelijke bij
eampsores gedeponeerde gelden en over de daarbij ge-
bruikelijke chirographi. En wel ten eerste in § 2,
^lossa V, N°. 55, waar hij eene omschrijving van die chi-
^■egraphi geeft, waaruit blijken kan, dat ze vrij wel met
assignatiën overeen kwamen; hij zegt daar: „apud
eampsorem depositarium duobus modis fiat depositio
pecuniae: videlicet per numerationem et per traditio-
nem chirographorum, acceptorum ab eo pro pecunia
ii^-imerata, et iisdem duo bus modis fiat ab eo redditio
seilicet numerando et tradendo chirographos quibus ro-
9\'^t alium campsorem ut pro eo numeretr
I>e tweede plaats is te vinden in § 1. Quaestio 7.
^ar. 11^ Ampl. 3, N°. 10. Scaccia behandelt daar de
1) Over het accomenda, een contract dat veel overeenkomst met het
gewoae depositum had, zie men Biener Wechselrechtliche Abhandlungen.
23 sqq.
Op welke groote schaal de Italiaansche bancherii die zaken dreven,
blijken uit hetgeen ons bij Villani Storia, Lib. XI, c. 87, gemeld
omtrent de groote sommen, die de huizen Peruzzi en Bardi, beiden
ïlorence gevestigd, aan Eduard III van Engeland leenden. Bene operatie
\'daartoe zij alleen in staat waren door de talrijke gelddepóts, die zij van
\'^^Htj landgenooten ontvingen.
vraag, in hoeverre het aan bankiers geoorloofd is, om
een zeker disconto bij het uitbetalen van assignation te
heffen. — In \'t algemeen verklaart hij zich voor hen,
die leeren dat zulks ongeoorloofd is, ofschoon hij aan
den anderen kant toegeeft, dat er sommige gevallen
zijn, waarin het wel geoorloofd is: „Primus casus est,"
zegt hij, „quando depositarius, seu, ut loquimur, Ban-
chum, cui tuus debitor mandat, ut solvat tibi sent.
1000. non habet illa in deposito a tuo debitore man-
dante, ideoque non tenetur illa solvere de contanti.
sed vult ea solvere, quasi debitor delegatus, hocqne
nomine vult te referre inter creditores ipsius banchi et
tecum etiam compensare, si tu itidem esses debitor
Banchi: vel vult per chirographum remittere te ad alinni,
qui solvat in fine nundinarum, vel alio certo tempore,
et per ejusmodi chirographariam solutionem integram
summam tibi solvit, etc." Het kan ons uit deze plaats
blijken, dat het reeds toen niet ongewoon was, dat iemand
eene assignatie op eenen bankier afgaf, ofschoon hij
bij dezen geen geld in deposito noch eenige vordering
uitstaande had.
Behalve deze bij het depositum voorkomende chiro-
graphi, gebruikten de Italianen ook assignatiën bij het
contractus permutationis, en daar de wissel vooral nit
die soort van assignatie ontstaan is, zoo verdient zij
bijzonder onze aandacht.
Het contractus permutationis was bij de Italianen ge-
heel gelijk aan de zoo even behandelde Romeinsche per-
mutatio, ofschoon men het dikwijls met een\' anderen naain
aangeduid vindt; zoo spreken vele schrijvers van „com-
mutatio," andere gebruiken eene omschrijving en noemen
het emptio venditio pecuniae absentis pro praesenti,
nog anderen noemen het cambium per litteras Onder
de litterae van de laatste uitdrukking hebben we dan
de assignatie te verstaan die, even als bij de Romei-
nen, eigentlijk niet anders dan het aan een corres-
pondent gerigte verzoek was, om aan een daarbij
aangewezenen persoon eene zekere som gelds te be-
talen.
Het eenige onderscheid, dat hier voor ons van ge-
wigt is, is, dat aan de Italiaansche campsoren niet,
even als aan de Romeinsche grondbezitters, tal van
servi ten dienste stonden, om die assignatie naar de
bestemde plaats over te brengen.
Van daar dat het al spoedig bij hen in zwang kwam,
om de assignatie aan den permutans ter bezorging te
geven. Deze ging toch gewoonlijk zelf naar de plaats
1) Dat het woord „Cambium" bij de oudere schrijvers niet uitsluitend
^vissel beteekent, maar dat het integendeel bij hen meestal die beteekenis
niet heeft, daarop heeft reeds Holtius in zijn Wisselregt der 144e eeuw
gewezen, waar hij sprekende over den ouderdom van den wissel, op bl. 5
^egt: „Ilc moet namentlijk eens voor al aanmerken, dat niet alleen het
»woord wissel (Cambio, Change), gelijk van zelf spreekt, in dezen onbe-
»Wijzend is, maar dat ook de enkele uitdrukking Wisselbrieven , wanneer
»wij die brieven zelve niet voor ons hebben of de aard en werking van
»den gesloten handel niet vermeld worden, nog zeer onzeker en onvol-
»doende blijft." Zoo geeft ook Scaccia de volgende omschrijving van het
Woord Cambium. „Cambium generioe sumptum est permutatio, vel quae-
»libet commutatio, etiam speciei ad genus puta domus cum frnmento;
»at permutatio est proprie speciei ad speciem. De cambio ergo, specifice
»sumpto, prout est commutatio, seu negotiatio pecuniae cum pecunia
»erit praecipnus tractatus in seqq. qq et — zie Scaccia t. a. p. §1.
Quaestio IV, n». 1 en 3.
waar hij geld beschikbaar wilde hebben, of zond er al-
thans iemand van zijnentwege heen \').
De permutans was wel is waar uit het contract niet
gehouden, om dien lastbrief aan den correspondent of
debitor van zijnen schuldenaar over te brengen, maar
de moeite om dat te doen was zoo gering, dat dit geen
bezwaar kon opleveren, terwijl bovendien zijn eigenbe-
lang meestal medebragt, dat de correspondent bij tijds
den last om het geld uit te betalen ontving.
Het zal dus wel zelden of nooit voorgekomen zijn,
dat een permutans weigerde dien last over te brengen;
meestal zal hij zich met de assignatie naar den corres-
pondent begeven hebben, die hem dan dadelijk of op
den bepaalden tijd het geld uitkeerde. Wat echter is na-
tuurlijker dan dat men, toen de gewoonte, om de brieven
aan den permutans zeiven mede te geven, meer en meer
veld won, gaandeweg het oorspronkelijk karakter van
de permutatio uit het oog verloor en hoe langer hoe
meer gewigt aan den brief hechtte? Het had nu toch
allen schijn alsof de brief alleen voldoende was, om geld
op eene andere plaats beschikbaar te krijgen. Alleen
dan wanneer er niet betaald werd, wanneer de corres-
pondent niet aan den last voldeed, trad het eigentlijke
contract weêr op den voorgrond en de brief op den
1) Het schijnt zelfs wel voorgekomen te zijn, dat men enkel met het
doel, om de assignatie te incasseren de reis deed, waaraan de gewoonte
om bij wanbetaling ook reiskosten in rekening te brengen haren oorsprong
verschuldigd mag wezen,
Een overblijfsel van die gewoonte vindt men in art. 4. Tit. VI van de
Ordonnance de Commerce van 1673, waar van de liquidatie dier reiskosten
gesproken wordt.
achtergrond. Maar ook hierin kwam verandering. De
campsoren waren toch gewend om den permutans, zoo
hij contant betaalde, eene quittantie wegens de genotene
gelden te geven; toen het nu gebruikelijk werd om den
permutans ook de assignatie te geven, kwamen zij er
^Is van zelf toe om zoowel den brief aan hunnen cor-
i\'espondent als de quittantie gemakshalve op een en
hetzelfde stuk papier te plaatsen.
Daardoor kreeg de assignatie ook in regten eene groote
beteekenis. Weigerde toch de correspondent te betalen,
dan stelde de permutans de gewone actio causa data
^ausa non secutain, en bewees de datio ob causam door
het overleggen van de op de assignatie gestelde quit-
tantie, en bij de groote bewijskracht, die de handels-
geregten in dien tijd reeds aan de scripturae mercatoris
^n vooral aan de scripturae campsoris toekenden, ont-
sloeg die quittantie of valuta-bekentenis den permutans
Bleestal van het aanvoeren van andere bewijsmiddelen.
Wat een campsor geschreven of onderteekend had,
had eene kracht, bijna gelijk aan die van authentieke
^cten, en waar men zich tegenover den campsor zelven
op een dergelijk bewijs beriep, daar verdiende het on-
bepaald geloof en was het dezen volgens de Statuten\')
l) Zoo bepaalden de in het jaar 1391 herziene Statuta et decreta antiqua
"i^fitatis Placentiae, waarin overigens van geen wissels sprake is: dat
^^ canipsoren moesten „solvere dare reddere et restitnere in pecunia nn-
"®erata sine alia exceptione, oppositione, eavillatione vel compensatione
"luibuslibet personis vel habentibus causam ab eis seu ea omnem pecu-
"iiiae quantitatem quam ipsae personae vel persona deponent vel accomen-
»darent penes ipsos campsores, etc."
Uit de Statuten van Bologna is ons ook een dergelijke bepaling bekend,
zelfs niet geoorloofd de exceptio non numeratae p®\'
cuniae op te werpen i).
Tegen de campsoren gold reeds toen het „wat ik g«\'
schreven heb, dat heb ik geschreven," met volle kracht
die zeker al van voor het jaar 1381 dateert. Zie beide bij G. F.
Martens: Versuch einer historischen Entwickelung des wahren Ursprnng®
des Wechselrechts, Göttingen 1797. Anhang, blz. 18 en S6.
1) In hoeverre deze uitsluiting der exceptio n. n. pec. in verbau^
Staat met hetgeen Justinianus Novella 186. Cap. 5 en 6, omtrent
geloofwaardigheid van de boeken der argentarii bepaald had, is quaestieus.
Gneist (die formelle Verträge des neuen Römischen Rechts, blz. 82 eo
109) ontkent hef, zonder zijn gevoelen echter door eenig argument te
staven.
Het komt mij meer dan waarschijnlijk voor, dat er tusschen een
en ander een naauw verband bestaat. De Novella van Justinianus be-
paalde eigentlijk niets nieuws, ze bekrachtigde slechts eene
handels-
usantie, waarvan de sporen reeds bij de Grieken te vinden zijn. ü»»\'\'
toch hadden de schriften der trapezitai, al is het niet dezelfde, dan tocb
eene dergelijke kracht, zooals Gneist zelf blz. 423 erkent. En die meer-
dere geloofwaardigheid ging waarschijnlijk van hen op de Romeinsche
argentarii over; de Grieksehe Volkplantingen, die zich in beneden Ita^i®
hadden gevestigd, maakten er de Campaniërs mede vertrouwd, die ze «P
hunne beurt weder naar Rome overgeplant hebben; van daar dat reeds
in het Edictum Perpetuum door Salvius Julianus aan de boeken der ar-
gentarii eene grootere bewijskracht wordt toegekend. Zie fr. 4, fr-
fr. 10. Dig. de edendo. — (3,13).
Zie Dr. J. E. Kuntze, Deutsches Wechselrecht mit Excursen. Leips«\'®
1862, blz. 124, en Mor. Voigt, Das jus naturale aequum et bonum ud^
jus gentium der Römer, Leipzig 1858. II. § 34 en 74.
2) De geloofwaardigheid van de schriften der campsoren werd boveD\'
dièn niet weinig verhoogd door de omstandigheid, dat zij als het fl^are
publieke personen waren. Zie over hen Muratori, Antiq. Italicae me^ii
aevi. Milano 1738. I. blz. 898. Holtius Wisselregt der 14<ie eeuw, blz- 30-
G. F. von Martens, Versuch einer historischen Entwickelung des wahren
Ursprungs des Wechselrechts. Gottingen 1797, blz. 23 sqq. en Anhang,
blz. 18.
Zoowel dus in als buiten regten trad de assignatie
lioe langer hoe meer op den voorgrond.
Maar niet alleen voor hem, die ze ontving, kregen
die bij het cambiare (wisselen) gebruikelijke Htterae
dagelijks meer gewigt, ook voor de campsoren kregen
ze gaandeweg eene geheel andere beteekenis. De eerste
Van hen, die op de assignatie tevens de valuta-beken-
tenis plaatste, zal wel geweten hebben, dat dat eigent-
lijk twee afzonderlijke stukken waren, die met elkander
niets gemeen hadden dan het papier, waarop ze geschre-
den waren, maar toen die gewoonte eenmaal algemeen
ingang had gevonden, onderscheidde men zoo streng
niet meer, en even als men er langzamerhand toe ge-
komen was, om de assignatie als een onmisbaar deel
of Hever als de hoofdzaak, bij het aangaan van eene
permutatio te beschouwen, zoo werd nu de valuta-be-
kentenis een integrerend deel van de assignatie.
De latere campsores, die den tijd niet gekend had-
den, waarin assignatie en quittantie nog ieder afzon-
derlijk werden afgegeven, verloren allengs de war© be-
teekenis van die valuta-bekentenis uit het oog; ze gaven
zich niet juist meer rekenschap van hare werking.
Één ding echter onthielden ze, en wel dat hij, die
eene assignatie, waarop tevens eene valuta-bekentenis
voorkwam, onderteekende, zich zonder voorbehoud tot
de betaling der assignatie verbond, voor het geval, dat
H tot wien ze gerigt was, ze niet betaalde.
Van de campsoren plantte zich die overtuiging, dat hij
die een in dien vorm opgemaakt papier onderteekende,
zich onbeperkt en onafhankelijk van de materiële regts-
oorzaak tot de betahng er van verbond, op de koop-
lieden over, hetgeen des te gemakkelijker ging, wijl de
scripturae mercatoris al spoedig even groote bewijskracht
verkregen, als die van de campsoren. \')
En van het oogenblik nu, dat die overtuiging een©
regtsovertuiging geworden was, dat is van het oogenblik
toen ieder en een iegelijk wist, dat hij die zulk
papier onderteekende, tevens beloofde, dat hij het,
geval de betrokkene niet betaalde, moest betalen, ^^^
het oogenblik, dat men de beteekenis van de valuta-
bekentenis zoo geheel uit het oog verloren had, dat
men zelfs, al had men de waarde niet genoten, de
valuta-bekentenis toch op de assignatie stelde; van dat
oogenblik af was zulk eene assignatie een wissel g®"
worden.
Het hoofdkenmerk van den wissel is toch, dat hg
eene hetalingshelqfte is. — Die betalingsbelofte staat er
wel niet in te lezen, maar ze is gegrond op de alge-
meen heerschende regtsovertuiging, dat hij die een lïi
zekeren vorm vervat papier, dat den naam van wissel
draagt, onderteekent, zich door die onderteekening
leen tot de betaling er van zoo noodig verbindt. —
lang die overtuiging niet algemeen was doorgedrongen,
zoolang kon er ook geen sprake van wissels zijn,
lang waren er slechts assignatiën
1) Zoo zegt Baldus, Pars III, Cons. 300: quia scriptura mercatorufO
et campsorum habetur pro sententia, et ut ita dixerim sua fide transit m
rem judicatam. (In sommige uitgaven is dit Cons. te vinden Pars lH\'
298, en in andere Lib. I, 349 of 348.)
2) Dat de wissel uit de assignatie ontstaan is, is vrij algemeen aaoS®\'
nomen. Zie bijv. J. G. Büsch, Theoret. Prakt. Darstellung der Handlung-
Hamburg en Lübeck 1800. Ister Theil. Kap. 6. J 4—6.; G. F. von Mai"
-ocr page 37-^oe (Jie overtuiging is ontstaan, heb ik zoo even ge-
^^cht te ontwikkelen.
Wanneer ze is ontstaan, of liever wanneer ze alge-
ïQeeTi
^ was aangenomen, zal wel nimmer met juistheid
J bepalen zijn; zulk eene overtuiging wordt niet op een
®Paald tijdstip gevestigd, ze baant zich slechts lang-
haren
Er
weg.
Kloet dus ook eene periode geweest zijn, waarin
Eene
de
^egtsovertuiging weifelende, of met een Duitsch
dat beter mijne gedachte teruggeeft, waarin ze
"^^hwankende" was.
periode, waarin die overtuiging nog wel niet bij
^^^ of bij de meerderheid der kooplieden gevestigd was,
^^^^ waarin ze toch al reeds bij velen bestond. In
«leu tijd
naoet het dan ook zoowel voor den jurist als
den koopman haast ondoenlijk zijn geweest, om
Wissel
en assignatie streng te onderscheiden, en men
handelt
sei
mijns inziens ten eenemale verkeerd , indien men
th
^ns bij ixet zoeken, naar den ouderdom van den wis-
\' alleen ziet op den vorm, waarin sommige stuk-
voorkomen. Zoo vind ik bij Kuntze op bl. 137
volgende document afgedrukt:
^ Siraon Rubens bancherius fatetur habuisse lib. 34,
\'*\'^ariorum Januae (sc. danari genovesi) et danarios 32,
^^ quibus Wilhelmus bancherius ejus frater debet dare
\'eus TT
\' "-\'\'•Sprung des Wechselrechts, § 9, J. H. Bender, Grundsätze des
Witschen Wechselreclits, 1ste Abth. Darmstad 1828. Buch 11. § 223,
Wisselregt der 14de eeuw, p. 19, Biener, Abhandl. § 8.
^ den laatsten tijd heeft echter Kuntze zich tegen die leer gekant;
^Ij dit ten onregte doet, zal ik straks nader betoogen.
in Palermo marcas 8 boni argenti illi, qui ei dabi^
hanc cartam. i).
Dit stuk dateert vermoedelijk van het jaar 1200 of
1207, en Biener aarzelt niet, om het een onmiskenbareii
wissel te noemen o).
„Diese Urkunde ist unzweifelhaft für einen Wechsel
zu erklären." Want, zegt Biener, wij hebben hier
eene ware remissio pecuniae de loco in locum te doeu-
Ik geloof echter, dat Biener hier te veel op den
vorm en te weinig op den aard van den wissel gezi®\'^
heeft, en dat we hier nog niet met een wissel, maar lO®^
eene van eene quittantie voorziene assignatie te doeO
hebben. Ware de remissio pecuniae de loco in locuio
het eenige vereischte, am de assignatie tot wissel te
verheffen, dan had Biener in de bovenaangehaalde plaats
van Isocrates, waar evenzeer sprake is van eene remissi^
pecuniae de loco in locum ook eenen wissel moete®
zien; dat doet hij echter zeer teregt niet.
Het is trouwens niet te verwonderen, dat Biener eeiug\'
zins weifelt bij het trekken van de grens tusschen as-
signatiën en wissels.
Hij is toch een tegenstander van de leer, dat de
wissel slechts eene Formalact is, hij neemt ze ten minst®
niet anders dan onder beneficie van inventaris aan. ^^^
1) Dit stuk is medegedeeld door M. G. Canale: Storia civile comW®\'"
ciale e letteraria dei Genevesi vol. III. Genova 1845, blz. 306; die b®^
in de fogliazzo de notai d. d. 6 April 1307 had gevonden. Zie oo^
Kuntze, Deutsches Wechselrecht. I.Exkurs. 3. Abschn. § 6, blz. \'
Biener, Abhandl. 1859, blz. 53, A. von Reumont, in die Blättern fi"\'
litterarische Unterhaltung 1848, N". 333—885.
2) Kuntze is die meening evenzeer toegedaan.
-ocr page 39-Italianen reeds in de 14\'ie eeuw den wissel als For-
^s-laet behandeld zouden hebben, is iets dat hij niet
ligt zal toegeven, en toch geloof ik dat de wissel van
^yn eerste ontstaan af altijd eene dergelijke formele ver-
bindtenis is geweest; zoolang zij dat niet was, bleef zij
öeiie eenvoudige assignatie.
Dat in 1200 reeds de regtsovertuiging bestaan zou heb-
ban, dat men zich alleen door het onderteekenen van
dergelijk stuk als het boven afgedrukte zonder eenig
Voorbehoud tot de betaling er van verbond, meen ik
mogen betwijfelen, te meer daar ik straks gelegen-
heid zal hebben om aan te toonen, dat zelfs in
1380 die overtuiging nog lang niet overal doorgedron-
gen was.
In bovengemeld stuk zie ik dus niets clan eene ter
gelegenheid van eene permutatio afgegevene assignatie,
^aaroü tevens de quittantie wegens het ontvangen geld
gesteld is. Die tot den broeder gerigte assignatie is in
den vorm van een bevel of jussus: „debet dare," gegeven.
Opmerking verdient, dat we hier al met papier aan-
^oonder te doen hebben.
Dat kan ons bij onze opvatting van de wijze, waarop
assignatie zich bij de permutatio ontwikkelde, niet
zeer verwonderen. We zagen toch, dat de camp-
soren of bancherii gewend waren, de assignatie ter be-
zorging aan den permutans mede te geven, daar het
bun meestal aan eene geschikte gelegendheid ontbrak,
^^ haar op andere wijze aan hunnen correspondent te
"^oen toekomen, \'t Gebeurde echter wel, dat de permu-
tans zelf evenmin naar die plaats ging, en zelfs niet
e^ns wist, wie hij er heen zou zenden; wat was dus
natuurlijker dan dat men er in die gevallen al spoedig
toekwam, om het papier aan toonder te stellen?
" De Hoogleeraar A. C, Holtius heeft in zijn Wisselreg^
der XlV\'Je eeuw twee adviezen van Baldus behandeld, di^
mij toeschijnen menig argument tot staving van mij^®
opvatting aangaande het ontstaan des wissels te bevat-
ten, en tevens te bewijzen, dat Baldus nog in di®
periode leefde, waarin de overtuiging, dat de onderte®-
kening alleen, hem die teekende tot de betaling
bond, zich wel reeds hier en daar vertoonde maar nog
verre van gevestigd was.
In zijn eerste advies behandelt Baldus een geval\'
dat zich zoo het schijnt in regten had voorgedaan,
waarbij de regter om zijne voorlichting had gevraagd-
De casuspositie is deze: Sempronius te Bologna heeft
op Titius te Venetie eene aanwijzing afgegeven, van den
volgenden inhoud:
„Al nome de Dio. Amen.
„A di primo de Febr. 1381 pagate per questa prima
lettera ad usanza ad voi medesimo lib re 43 de grossi)
sono per cambio de ducati 440, che queste chi lioii®
ricevuto da sejo et ei compagni altramente le pagate-
A Titio. Sempronio.
(In Naam des Heeren. Amen.
. r
Betaal den 1. Februarij 1381 voor dezen prima brie
volgens gebruik aan u zeiven \') 43 pond groot, en wel als
1) Het is bekend hoeveel moeite dit „aan u zeiven" (ad voi medesiffl\'\')\'
aan de commentatoren gegeven heeft. —\' De meest gangbare conjectu\'*\'\'
is nog wel die van Biener, dat Titius ten behoeve van Sejus een credie
17 j0
ZOU openen ter concurrentie van de in het stuk uitgedrukte som. —\' ^
Biener, t. a. p. § 5. blz. 34.
(cambio) voor 440 ducateii, die ik van Sejus en
heb ontvangen. — Betaal op tijd.
^an Titius. Sempronins.)
Dit stuk is, zooals Baldus ons nader mededeelt, door
ejns aan Titius gepresenteerd; deze weigerde echter
Zoowel te accepteren als te betalen.
Daarop stelt Sejus eene regtsvordering tegen Sem-
Pronius in, waarbij hij niet, zooals men zou verwachten,
bet bedrag van den wissel, in casu dus 43 pond groot
Vordert, maar integendeel slechts zijne 440 ducaten te-
\'\'^g vraagt en voorts tot de erkenning van het schrift
tot parate executie concludeert.
Sejus behandelt de zaak dus geheel in overeenstem-
inuig met onze opvatting. Hij ziet in de geheele han-
deling niets dan eene permutatio, en stelt nu, daar de
Andere partij niet aan zijne verpligtingen voldoet, eene
•Condictio causa data causa non secuta in, terwijl hij
^ot bewijs van het causa data de valuta-bekentenis §Siïi-
^oert, en op grond van het schrift parate executie vraagt.
Laat ons nu nagaan hoe Baldus de zaak opvat. Hij
i^egint met de parate executie te verwerpen, want, zegt
hy, de executie van het geschrift komt dan alleen te
Pö-s, wanneer er tot nakoming van het geschrift geageerd
Wordt.
Dit is hier echter geenzins het geval; de valuta-be-
i^öïitenis moge bewijzen, dat er geld door Sempronins
Ontvangen is, maar dat hij het ook nu weerom geven
^oet, dat bewijst ze niet.
En wat nu het overige aangaat, zoo is Baldus het
^^et den eischer eens, dat we hier te doen hebben met
eene permutatio of contractus cambii, waaruit bij niet
3
-ocr page 42-nakoming de condictio causa data causa non secuta
voortspruit. Dat belet echter niet, dat hij Sejus ziju®^
eisch ontzegt en wel om verschillende redenen, ^^aai
onder behalve de op de onderlinge verhouding van Sejns
en zijne socii gegronde plus petitio, dit argument vooi
komt, dat de overeenkomst, krachtens welke Seinp^o
nius tot de betaling in Venetie en Sejus tot èe betalmg
te Bologna verpligt yas, niet alleen niet bewezen, maar
dat het bovendien gebleken was, dat Sejus bij het aan-
gaan van het contract niet tegenwoordig was geweest;
en dus ook niet had kunnen stipuleren.
Maar er was meer, wat Baldus ten nadeele van Sejns
deed beslissen. Uit de instructie en de plaats g^^^
hebbende getuigen-verhooren, was ten duidelijkste g®
bleken, dat er in het geheel geen geld aan Sempronnr®
was betaald. Sejus had in judicio bekend, dat hij
gelden aan Sempronius had uitgeteld, en zijne compag\'
nons hadden ieder voor zich hetzelfde verklaard. Ka-
rakteristiek, en een voor mijne meening niet weinig a
doend argument is het, dat Baldus zichzelven hier de
tegenwerping maakte dat hij zoodoende tegen de nit
drukkelijke bepaling van het statuut in, de exceptio non
numeratae pecuniae toelaat.
Dat dit echter het geval niet is, betoogt hij op vnj
duidelijke wijze.
„Item ista privata epistola non probat veram nunaer^
tionem sed confessionem, ut nö C. de non num P^^\'
1. „si ex
cautione" (IV. 30. 1. 3), nisi reus confiteatnr
numerationem vel saltem non diffiteatur, ut, fr. 5
pee. 1. „lecta" (12. 1. 1. 40), et fr. de verb. obl. 1-
ita stipulatus" § „Grisogonus" (45. 1. 1. 126 § 2)\'
^^ licet ex forma statuti non possit opponi exceptio
numeratae pecuniae, tarnen non sequitur ergo fuit
fes statutum quicquid dicat per con-
sionem agentia potest probari non numeratio, quum
contra presumptionem juris et de jure probatur
ontrarium per confessionem; ut probatur in auth. de
d«is § „aliud" (Nov. 97. cap. II.) Nam per
Confessionem apparet de malitia agentis: unde per offi-
judicis debet repelli, ut noster Inno, in C. j. de
® <^10 vicarii in C. constitutis de filiis presbyte" f
h/d^ ^\'^^tandigheid echter dat de valuta in werkelijk-
niet betaald waren, gevoegd bij het feit, dat Sejus
volstrekt niet gestipuleerd heeft, doen Baldus het
geheele negotium voor een negotium simulatum verkla-
dat wezen noch zelfstandigheid heeft.
^ ^^atten we dit alles te zamen, dan meen ik het regt
liebben, om uit dit eerste advies een krachtig he-
^ys voor mijne stelling, dat er in 1381 eigentlijk nog
geen wissels in den waren zin van het woord sprake
^^ 2ijn, te putten.
Van een uit het schrift ontstane verbindtenis vinden
® toch geen enkel spoor; noch Baldus noch de eischer
Baaken van zoo iets gewag.
^ ^Alleen uit het feit dat de trekker Sempronius deva-
^ a-bekentenis op de assignatie (want iets anders is
papier mijns inziens niet) gesteld had, terwijl hij
^ in werkelijkheid niets ontvangen had, mogen wij
gevolgtrekking maken, dat we reeds in die periode
^^ Baldns Consilia Pars I. 53. Venetiaansche uitgave van 149]. In
" uitgaven is het te vinden: Pars 11. Gons. 190.
36
verkeeren waarin men zich niet meer juist rekenschap
van de eigentlijke beteekenis dier bekentenis gaf, en
ze meer als eene zuivere formule beschouwde, die, o^®
dat ze op alle bij permutatio gebruikelijke assignatie»
voorkwam, niet gemist kon worden.
Het tweede advies levert, zoo het kan, nog sterker®
argumenten voor ons gevoelen \'). Het daar b^andelde
geval is het volgende.
Bonromeus te Milaan had den volgenden wissel of assig-
natie, (want ik wil voorloopig nog in het midden lat®»"
met wat voor een stuk we hier te doen hebben) oP
een zekeren Alexander de Bonromeis afgegeven.
„Pagati per questa prima littera a di IX de Octobre
a Inca de Groro libr. XLV, sono per la valuta qui ^^
Mafio Eena; al tempo li pagati e poniti a mio conto
re che Christo ve guarde. Bonromeo de bonromei saln
de Milano a di IX de Majo MCCCXCV
a tergo „Alexandro di bonromei e dominico de
drea in Venezia \')."
(Betaal voor dezen eersten brief den October-^
aan Luca de Goro 45 pond en wel voor de valuta, di®
ik van Mafio Eena ontving — betaal ze op tijd en s e
het op mijne rekening. Dat de Christus u behoede-
Bonromeus de Bonromeis laat u groeten. Milaan 9
1395. Op den rug stond: Aan Alexander Bonromeus e»
Dominicus de Andrea in Venetie).
1) Dit advies is te vinden in de Consilia van Baldus, Pars iH- ^^
of 398, en in andere uitgaven Pars I. 349 of 348.
1) In den oorspronkelijken text staat voor „in venezia" „iu viee." ■ "
ineniz." — Reeds Raphael de Turri heeft voorgesteld om daarvoor te
„in venezia", eene textverbetering die door de lateren algemeen aangenomeD
^ Luca de Goro, die in den brief als remittent voor-
liad dezen ter acceptatie aan de betrokkenen
aangeboden, die dadelijk geaccepteerd hadden, en zelfs,
iiiettegeiistaande dat zij failliet waren, de betaling hadden
aangeboden, een aanbod dat echter door Lnca de Goro
was aangenomen; wijl bij den slechten stand der
^aken van de betrokkenen, hunne betaling ten allen
^ijcle met de actio Pauliana door de overige schuld-
®^schers kon te niet gedaan worden.
Volgens onze hedendaagsche begrippen zou men nu
verwachten, dat Luca de Goro regres op den trekker
^eeiut. Dat is echter het geval niet. Niet hij, maar
atio Rena, die de waarde gegeven heeft, stelt eene
^^gtsvordering tegen den trekker in. En die omstandig-
heid bewijst dunkt mij duidelijk, dat de overtuiging, dat
® trekker door zijne onderteekening alleen verpligt was,
den wissel te betalen, zoo de betrokkene dit niet
"^^ed, toen althans nog niet algemeen doorgedrongen
^as. Dat ze zich echter juist in dezen tijd weg begon
® banen, zullen wij zoo meteen ontwaren.
I^e door Mafio Rena ingestelde actie intusschen is
^ene gevrone actio „praescriptis verbis" en strekt, om
OQromeus te dwingen, alsnog aan zijne verpligting,
45 pQ^^ Venetië te betalen, te voldoen, en wel
Oï" eene nieuwe en soliedere aanwijzing op die plaats
af te geven.
^e eischer beschouwt kennelijk de geheele handeling
eene permutatio, waarbij hij de keus heeft, om oi^
de condictio causa data causa non secuta het van
^yneu kant gepraesteerde terug te vorderen, of, om zoo
als hij thans doet, met de actio praescriptis verbis de
tegenpartij alsnog tot nakoming zijner verpligtingeö te
dwingen.
Bonromens ecliter weigert aan dien eiscli te voldoen?
wijl hij beweert, dat hij door het afgeven van den brief\'
die niet alleen geaccepteerd maar waarvan de betaling o^k
aangeboden was, aan al zijne verpligtingen voldaan had-
De cardo qnaestionis is dus, wie de door het faillissement
van de betrokkenen ontstane schade moet dragen, de
trekker of wel de waardegever. Daar dit geschilp^ii^^
voor ons onderwerp echter niet het minste belang heeft,
zoo ga ik al de verschillende argumenten, die Baldns
hierbij te berde brengt, stilzwijgend voorbij; en tracht
liever uit hetgeen bij die gelegenheid door Baldus over
den aard en de werking van het negotium, dat plaat®
gehad had, gezegd wordt, op te maken, in hoeverre
zijne opvatting dienaangaande in de 14 jaren, die e^"
tusschen het eerste en tweede advies verloopen
gewijzigd was.
Ik begin met op te merken, dat Baldus in dit ad-
vies veel verwarder en weifelender spreekt dan in bet
vorige, en wanneer wij de bijkomende omstandigheden
in aanmerking nemen, kan dat ons zoozeer niet ver-
wonderen.
Behalve toch dat ditmaal de gever van de waarde e»
de nemer twee geheel verschillende personen zijn,
onderlinge verhouding voor Baldus niet zeer
duidelijk
is, heeft hij buitendien met een Bonromeus, dat wü
zeggen met eenen invloedrijken campsor, te doen, die
met zijne koopmansbegrippen en handelsusantiën Baldus,
die waarschijnlijk ook wel van elders reeds met dis
nieuwere opvatting der kooplieden bekend was, zonder
ze daarom regt te begrijpen, geheel in de war brengt,
^ïider dien invloed schuift ook hij het contractus per-
^iitatio-nis, waarop zijn vorig advies geheel rustte, meer
^P den achtergrond. In stede van de levering van het
geld te Venetie als hoofdzaak, en den brief slechts als
gemakkelijk middel voor den obligatus, om aan
zijne verbindtenis te voldoen, te beschouwen, treedt
thans bij hem, in navolging van wat in de praktijk ge-
beurde, de brief meer op den voorgrond, en meent hij
Bonromeus zich tegenover Mafio Rena alleen tot het
lederen van dien lastbrief, met het gevolg van acceptatie
betaling, aan Luca de Goro heeft verbonden.
Evenzeer weifelt hij bij het qualificeren van het ne-
gotium, dat plaats heeft gehad; in den beginne ver-
klaart hij de poenitentia voor ongeoorloofd, daar we hier
^et een contractus nominatus en wel met eene emptio
^enditio pecuniae te doen hebben; een weinig verder
laat hij Bonromeus, die sprekende door hem inge-
voerd wordt, zeggen: „quod iste contractus non-est con-
^^actus mandati, sed mercati." Wat Baldus echter on
een „contractus mercati," in tegenstelüng van een
"Contractus mandati" verstaat, is mij niet gebleken,
^an het slot van zijn advies geraakt hij echter in lijn-
^egte tegenspraak met zichzelven, waar hij tot het be-
komt, dat de schrifture van eisch verkeerd gesteld
omdat er uit een contractus innominatus had moeten
geageerd worden; zoowel uit het bovenstaande als uit
betgeen Baldus verder aanvoert, blijkt duidelijk, dat
bij op twee gedachten hinkt; dan eens wil hij alles,
even als in zijn eerste advies, uit het contractus per-
»antationis verklaren, dan weder wil hij alleen van
den wisselbrief uitgaan, waarbij hij echter op de moei-
jelijkheid stuit, dat de brief zelf geenerlei belofte, noch
aan Mafio Rena, noch aan Luca de Goro, inhoudt.
Hij geeft dan ook ditmaal geen bepaald advies, maar
laat het aan den regter over om „visis rationibus pro
et contra," een eindoordeel te vellen.
Hij gevoelt kennelijk, dat zijne vroegere opvatting, waarbij
hij zich streng aan het contractus permutationis hield,
niet meer te rijmen is met hetgeen er in werkelijkheid
tusschen partijen is voorgevallen, terwijl hij aan den
anderen kant toch niet weet op wat voor contract dan
de verschillende regtsbetrekkingen en verpligtingen, die
tusschen de bij den wissel betrokkene personen bestaan,
berusten.
Een oogenblik schijnt hij op weg om tot de leer der
Formalact, die eerst vier eeuwen later zou gegrondvest
worden, te komen, waar hij in den wissel eene betalings
belofte of een pecunia constituta wil zien, maar hij laat
die uitlegging al spoedig glippen, zonder er verder partij
van te trekken. Ons echter kan uit het verschil, dat
er tusschen de twee adviezen van Baldus bestaat, blij-
ken, dat juist in dien tijd, dat is op het einde der
14\'!« eeuw, de bij de permutatio gebruikelijke assignatie
in den wissel overging. Zij scheidde zich toen gaande-
weg geheel af van het contractus permutationis, zij maakte
zich los van den regtsgrond, waarop ze tot nu toe ge-
rust had, en werd de draagster van eene eenzijdige wils-
verklaring van den onderteekenaar, waarbij deze zich
onvoorwaardelijk tot de betaling van de in het papier
uitgedrukte som verbond, zoo de betrokkene weigerde aan
den hem opgedragen last om te betalen, te voldoen.
^ I^ie wil van den onderteekenaar werd echter niet op
gewone wijze, dat is door hem onder woorden te bren-
uitgedrukt, maar ze bleek uit den vorm van het
De assignatie met valuta-bekentenis was eigentlijk
anders dan een monsterachtig teeken geworden, waar-
naen „communi consensu," de boven omschrevene
oetalingsbelofte aanduidde. Hii die dat teeken maakte,
dat \'
IS een in dien vorm vervat geschrift onderteekende,
^erd geacht de beteekenis er van te verstaan, en de
daaruit voortspruitende verbindtenis gewild te hebben,
ï\'^er echter iedereen geacht kon worden die beteekenis
er
van te kennen, verliep er noodwendig een tusschen-
Waarin de een in een dergelijk geschrift nog de
^^^de assignatie met valuta bekentenis zag, de ander er
de beteekenis van eene betalingsbelofte aan hechtte,
^an \'t oogenblik echter, dat de laatste meening de
^werhand kreeg, was de assignatie wissel geworden.
®gen de leer dat de wissel uit de assignatie zou ont-
®Proten zijn, is Kuntze te velde getrokken. Hij heeft
althans in zijn Deutsches Wechselrecht dat denkbeeld
^^Voorwaardelijk verworpen, en daarentegen een schijn-
nieuwe theorie verkondigd, volgens welke de tegen-
Woordige wissel uit de Commanditen of Urwissel ont-
\'^^an zon zijn.
l^k zeg schijnbaar nieuwe, want die ürwechsel van
^tze is niet anders dan eene aanwijzing of assignatie,
^eor dat ik echter voor die stelling nadere bewijs-
S^onden aanvoer, wil ik eerst de enkele argumenten we-
eggen, waarop Kuntze zich grondt, om den zamen-
nang
van vfissel en assignatie te ontkennen,
ßehalve het holklinkende en ter zake niet afdoende
beweren, dat het begrip van assignatie slechts verwar-
ring in de ontwikkelingsgeschiedenis des wissels brengt;
is zijn hoofdgrieve tegen de door Biener gepredikte leer-
dat men wanneer men van de assignatie uitgaat, vrel
den oorsprong van den getrokken wissel (Tratte), maar
niet dien van den eigen wissel of acceptatie kan aan-
toonen, zoodat men dan genoodzaakt is de geschiedenis
des wissels met een dualisme te beginnen.
Dat argument in den mond van een\' geleerde als
Kuntze, mag ons met regt bevreemden. Wij kunnen toch
moeijelijk aannemen, dat Kuntze den eigentlijken oor-
sprong van den eigen wissel niet zou gekend hebben»
dat hij niet zou geweten hebben, dat de cambia sicca
of mortua, in den beginne althans, slechts dienden om
de pauselijke verordeningen, waarbij het nemen van in-
terest voor geleend geld verboden werd, te ontduiken-
Baldus zegt dan ook van dat soort wissels: „cambia
sicca non sunt cambium, sed mutuum usuratum",
gezegde waarmede Raphael de Turri volmaakt instemt >
zooals blijken kan uit de beschrijving, die hij ons van
de wijze, waarop men die wissels gebruikte, geeft\')*
„Siccum cambium dictum fuit ex eo, quod sine litten^
fiebat hoc modo. Promissor se obligabat ad solveminm
libros decem grossorum monetae Venetiarum pro pretio
et valuta habita florenorum centum sex; quarum libra-
rum nee fiebat solutio, nec destinabantur Venetiis, sed
post certum tempus repetebantur a stipulatore in ea-
dem civitate Florentiae, non in dicto genere librarum,
sed in totidem florenis, servata tamen valutatione tem-
1) Disp. II. Qn. 24. Raphael de Turri, Tractatus de cambiis.
-ocr page 51-pore solutionis currente Venetiis. Quod facile est credere,
temper factum fuisse cum aliquo augmento florenorum
illorum, qui primo loco a stipulatore soluti fuerunt."
De eigen wissel had met den waren wissel niets ge-
dan den vorm; zeer teregt onderscheidden de
^i^de theologische schrijvers, die zich met wissel en
^sselregt ophielden, van den beginne af tusschen
^et cambium reale en het cambium siccum of obliquum.
Be leer, dat de eigen wissel de vader van den ge-
^i\'okkenen zou zijn, moge vroeger vrij algemeen in Duitsch-
land gangbaar geweest zijn, sinds het begin dezer eeuw
hare juistheid achtereenvolgens door verschillende
Schrijvers van naam ontkend. — Onder de eersten, die
zich tegen verklaarden, behoort Büsch, genoemd te
Worden, J) aan wien zich Bender later aansloot. „Eigne
^Vechsel" zegt deze: „entsprechen dem Wesen des Wechsels
gar nicht und sind in der Regel blosz Localgeschäfte."
Alleen Einert heeft die oude leer op nieuw in be-
scherming genomen, en getracht aan te toonen, dat de
setrokken wissel en de eigen wissel genetisch één zijn. s)
1) Zie Büsch , Theor. Prakt. Darstellung der Handlung, Hamburg 1792.
äa 1800); Th. I. Buch I. Cap. VI, i 9, III.
\'^P eene andere plaats zegt hij niet onaardig tegen hen, die den ge-
\'\'■"okken wissel als eene later ontstane afwijking van den eigen wissel
\'^^sehouwden (zooals toen ter tijde Siegel, Brüchting en von Selchow
äeden) heiszt doch wohl die unechten kinder, welche nimmer hätten
^®Sitimirt werden sollen, über die echten kindern hinaussetzen." Zusatz,
zn I, 6 § 6.
Bender, Grundsätze des Deutschen Wechselrechts, Darmstadt 1828,
^\'\'tli- II. Abschn. II. § 383. S. 3.
3) Zie Einert, das Wechselrecht nach dem Bedürfnisz des neunzehnten
•Jahrhunderts 1839, Sz. 3. S. 71, 75 et passim.
Het is iiem echter niet gelukt die leer, waarvan biJ
zelf moest erkennen, dat ze met de geschiedenis deS
wissels niet geheel in overeenstemming was te brengen\'
ingang te doen vinden.
Zij heeft integendeel overal bestrijders gevonden ^^^
vooral Biener heeft hare onhoudbaarheid, zoo het niij
schijnt, op overtuigende gronden aangetoond. \')
Dat dus Kuntze het aan hen, die den wissel nit de
assignatie willen afleiden, tot een verwijt maakt, da^
hunne opvatting alleen het ontstaan van den getrokke
nen wissel en niet dat van den eigen wissel
aantoont,
mag ons met regt verwonderen.
Het valt echter gemakkelijk aan te wijzen hoe hjj ^^
die dwahng vervallen is. Zij staat in naauw verband
met zijne leer, dat de wissel „eine frisch aus der Er*"^®
hervorgewachsene Pflanze" is, die zieh niet
geleidelijk
uit een ander Instituut maar geheel uit zichzelve ont-
wikkeld heeft. 2)
Die leer, waarvan ik hierboven i^eeds op mij nam
onjuistheid te bewijzen, laat zich kortelijk aldus zamen-
vatten.
Oudtijds, zegt Kuntze, kwam men aan
de wisselbank
van den campsor, om zijn geld tegen andere mnnt-
stukken in te wisselen.
De campsor gaf dan met de eene hand de gevraagd®
muntstukken, en streek met de andere de daarvoor
ruil gegevene op.
Toen echter de handel zich begon uit te breiden,
1) Biener, Abhandl. 1859. Abh. II. § 5 et 6. S. 313.
2) Zie Kuntze, D. Wechselrecht, I Exkurs. 3 Abschu. § 5, S. 137\'
-ocr page 53-^Wam jj^gt voor, dat men den campsor vroeg om de
gevraagde munt op eene andere plaats uit te tellen.
campsor streek dan het ter ruil aangebodene op,
^\'^^\'ier belofte van op de aangewezene plaats ander geld
arvoor in plaats te zullen geven; hier ontstond dus
obligatio, en werd hij, die de valuta gegeven had,
\'^huldeischer van hem die ze ontvangen had.
^ Van toen af viel het wissel- of ruilbedrijf (Wechsel-
^^schaft) onder het bereik van het Obligationenregt.
\'^sselbrief en wisselverbindtenis zijn dus te gelijk ont-
•^^aan; ele wisselbrief is de in het Obligationenregt over-
gedragene Handwissel (cambium manuale of minutum).
den wisselbrief bekent de campsor, dat hij van
n nemer de valuta ontvangen heeft, en zegt hem (stil-
/^%end) de contrapraestatie op eene andere plaats en
®ene andere munt toe. Die wisselbrief is, wat vorm
inhoud aangaat, bijna gelijk aan de aanwijzing, hij
J^^derscheidt zich echter van deze vooral daardoor, dat
y de verpligting van den aanwijzer bevat, om voor de
oOede betaling van het papier in te staan; de grond
an die verpligting is de ontvangst der valuta en de
^ssel bevat de erkentenis, dat die valuta ontvan-
zijn 1).
^ \'Tot zoover Kuntze. — Bij eene eenigzins aandachtige
^^^ng van het bovenstaande valt de grove fout, die hij
^J zijne redenering begaat, ieder dadelijk in het oog.
y gaat toch uit van de zeer zeker valsche stelling, dat
^ ) Meu houde in het oog dat het bovenstaande, alhoewel aanzienlijk
t, voor het overige letterlijk nit Kuntze vertaald is. Zie Kuntze,
■ ^echselrecht, I Exkurs, 2. Abschnitt, § 3. S. 130 en 131.
er bij het wisselen van geld, bij het cambium manual«>
geen obligatiën zouden ontstaan.
Hoe ongerijmd en onhoudbaar die steUing is, zal ik
met een voorbeeld trachten duidelijk te maken.
Stel: ik begeef mij naar mijnen bankier, en doe hem
de volgende vraag: Kunt gij mij voor deze 475 guldens
1000 francs geven?
Antwoordt nu de bankier toestemmend, dan bestaat
er van dat oogenblik af eene overeenkomst tusschen
ons, want er is duorum in idem consensus.
Of dat contract volgens Romeinscbe regtsbeginselen
al dan niet een contractus nominatus is, dat is, of het
eene emtio venditio, dan wel eene permutatio is, schijnt
mij vrij moeijelijk te beshssen; ik wil echter aannemen,
dat de Romeinen het eeue permutatio genoemd zouden
hebben \'), en zoo mijne tegenpartij zelfs de gelegendheid
geven, om met een beroep op fr. 1. § 2. Dig de rerum
permutatione (19. 4) \') te beweren, dat de obligatio
1) De vraag of wij hier eene emtio venditio of wel eene permutatio fflO«\'
ten aannemen, is iu het gegeven voorbeeld daarom nog moeijelijker te
beslissen, daar het hier geen venditio sine nummis geldt, en men
daarbij
zeer goed kan onderscheiden quid eorum merx, et quid pretium sit.
Op die gronden zou ik hier liefst eene emtio venditio aannemen >
welk geval Kuntze\'s dwaling uog duidelijker zou zijn. Bij dat contract
ontstaan er toch, dadelijk nadat de consensus gegeven is, twee obliga*\'\'®\'^\'
Zie over het onderscheid tusschen permutatio en emtio, en over den strij"
die over die vraag reeds tusschen de Sabiani en Proculejani bestond-
§ 2 et 3. Inst. De emt et vend. (III. 23). — fr. 1. Dig. de contrah. em^\'
(18,1). — fr. 1. Dig. de rerum permutatione (19,1), J. J. van Jagen,®®\'
lecta de pactis et contractibus, imprimis autem de permutatione, Cri"
ningen 1808.
1) Paulus libro XXXII ad Edictum. — Item emtio ac venditio nu^»
consentientium voluntate contrahitur; permutatio autem ex re tradita lO\'"
wan den bankier, om mij voor mijn geld 1000 franks te
Söven, eerst ex re tradita ontstaat, dat is dus eerst na-
dat ik bem de 475 guldens zal toegeteld bebben.
Heb ik ze hem echter eenmaal toegeteld, dan is de
obligatio van den bankier, om mij 1000 francs te beta-
len daar; en dat schijnt Kuntze over het hoofd te heb-
gezien.
T is wel waar, dat bij het cambium manuale, waar
de bankier meestal dadelijk na de ontvangst van het geld
zijne beurt de gevraagde munten gaf, die obligatie
^yua even spoedig te niet ging als ze geboren werd.
dat neemt niet weg, dat de obligatie toch, al is
\'^et dan ook een ondenkbaar oogenblik, bestaan heeft.
I*at dat zoo is, blijkt nog duidelijker indien we bijv.
aannemen, dat de bankier op het oogenblik zooveel
Mansch geld niet in kas hebbende, zich verbonden had
dat vier en twintig uren later te leveren.
Kn
zal ieder regtsgeleerde toch wel willen toegeven,
dat er eene obligatio tusschen den bankier en mij be-
^^aat, en tevens dat die verbindtenis niet door de tigds-
\'^epaling in het leven is geroepen, maar dat de tijds-
bepaling
aan eene reeds bestaande obligatie is toegevoegd.
Wanneer Kuntze dus aanneemt, dat er bij het wissel-
rnilbedrijf eerst sprake van obligatiën kon zijn, toen
de campsoren de gevraagde munt op eene andere plaats,
^Is Waar zij de waarde er voor ontvangen hadden, te-
^\'\'iDi obligationi praebet, alioquin si res nondum tradita sit, audo oon-
constitui obligationem dicemus, qaod iu his dumtaxat receptum
» quae nomen suum habent, ut in emtione venditione, conductioue,
®>aadato.
-ocr page 56-ruggaYen, begaat bij eene grove dwaling. Want reß^s
het Romeinsche regt had hem kunnen leeren, dat b®^
contractus permutationis wel degelijk onder het bei®
van het obligationenregt valt; — zijne stelling, dat
is
selbrief en wisselverbindtenis te gelijk geboren zip\'
dus ten eenemale onwaar.
Even onjuist is hetgeen hij verder omtrent het ondei
scheid tusschen aanwijzing en wissel zegt. ^^^^
De wisselbrief, zegt hij, bevat de verpKgting van ^
aanwijzer om voor de goede betaling van het papiei"
te staan. ^^
Ieder, die echter slechts een wissel gezien heeft? ^ ^
mij al dadelijk toegeven, dat die belofte in den
volstrekt niet te lezen staat, en reeds Baldus heeft
opmerking gemaakt.
En juist bij een onderzoek naar den oorsprong
wissels is de cardo quaestionis, hoe men er toe
men is, om in den wisselbrief geheel iets anders
lezen dan er in stond.
Als grond van die verpligting noemt Kuntze de o^^
vangst der valuta, maar ook dit kan ik hem niet toe^
geven. Het moge waar zijn, dat bij de permutatio
obligatio eerst geboren werd nadat de eene partij
hare praestatie voldaan heeft, het is niet minder w^ai»
dat die praestatie alleen, zonder voorafgaande
komst, niet voldoende is om de andere partij tot
doen van eene contrapraestatie te dvdngen. Daartoo
meer noodig.
Omdat ik u 475 guldens gegeven heb, en gij dat m -
ontkent, daarom zijt gij nog niet gehouden mij
francs te geven.
^na eene dergelijke verpligting voor u in het leven te
^\'^epen, zon er nog moeten bewezen worden, dat er
cJien ons eene overeenkomst was aangegaan, waarbij
beloofd hadt, dat als ik u 475 guldens gaf, gij mij
^^^ francs zoudt geven.
En van die overeenkomst blijkt uit de valuta-beken-
niets.
K^untze heeft dus geen regt, om op die bekentenis
•^ueen de gehoudenheid van den trekker te grondvesten,
n biermede vervalt het onderscheid, dat hij tusschen
wissel en eene aanwijzing maakt.
Hetgeen Kuntze wissel noemt, is niet anders dan eene
"■^iguatie, waarop tevens quittantie wegens ontvangene
baarde gegeven is.
^ ^ij is in gebreke gebleven om aan te wijzen, hoe
papier de kracht en de beteekenis heeft gekregen,
bet thans heeft, hoe dat het wissel is geworden.
En Wat hij nu verder omtrent den zoogenaamde com-
^andietwissel aanvoert, vult die in zijn betoog be-
\'^aande leemte niet aan.
, Volgens hem zou de oudste vorm, waarin de wissel-
rief • r,
Zich. voorgedaan heeft, die van den getrokken
^igen T^igggi _
V
^ ^or deze meening voert hij het volgende aan. Uit
m de della Decima opgenomen geschriften van Pe-
^•^lotti en Uzzano i) en uit Muratori 2) weten wij, dat
decima e delle altre gravezze della moneta e della raercatara
® ^lorientini sino al secoio XVI. Lisbona e Lucca 1765. — T. II.
137.
^^ Muratori Autiquit Italiae, diss. 16, T. I, p. 889.
-ocr page 58-de Italiaansche Campsoreii reeds zeer vroeg op andere
plaatsen filiaalhuizen stichtten, of wel zich met eldei®
gevestigde campsoren in verbinding stelden.
Trokken zij nu eenen wissel op een dergelijken com-
mandiet, en \'tis waarschijnlijk, dat de campsoren bijna
op geen andere plaatsen wissels trokken, als op znlke»
waar zij een commandiet hadden, dan vormden trekken
en betrokkene slechts één en denzelfden persoon en ^vas
de wissel dus een getrokken eigen vnssel. (Trassi
eigner Wechsel).
Tegen deze conjectuur van Kuntze laat zich echter
het volgende in het midden brengen.
Eerstens neemt hij, zonder daarvoor eenig bewijs ^-a»
te voeren, aan, dat de verhouding tusschen den camp
sor en zijne op andere plaatsen gevestigde commandieten,
die van socii was, en zij dus over en wéér voor elkan^
ders daden aansprakelijk waren, en tegenover derden
una eademque persona optraden.
Behalve dat die hypothese op niets steunt en ^^
integendeel uit het tweede consilium van Baldus,
wij een voorbeeld hebben van eenen door een Bonroinen^
op een Bonromeus getrokken wissel, kunnen leeren, ^^
de verhouding tusschen die twee bancherii, die nog ^^
bovendien leden van één en dezelfde familie waren,
die van socii was, we lezen er toch, dat slechts de e
falliet was, en waren ze nu socii, dan zoude het fail^^®^
sement van den eenen ook dat van den anderen me
gebragt hebben. Behalve dat dus, verklaart die hyp®
these nog geenzins hoe of die socii er dan toegekoine^^
zijn, om hunne betalingsbeloften in dien allezins vreem
en omslagtigên vorm te gieten. Onder de acht ou s
dusgenaamde wissels, die wij kennen, en die Knntze in
^yn werk heeft laten afdrukken\'), is geen enkele ge-
trokken eigen wissel.
En mijns inziens is het veel waarschijnlijker, dat waar
ti\'ekker en betrokkene socii waren, de trekker eene ge-
^o^e schuldbekentenis afgegeven zal hebben, dan dat
H den zoo omslagtigen vorm van den getrokken eigen
^ssel zal gebruikt hebben. Van zulk een omstreeks
^270 afgegeven papier, vinden wij dan ook bij Durantis
zijn Speculum judiciale 2) het volgende voorbeeld :
ïiKoveritis, me recepisse a tali dante, nomine A Scho-
laris Bononiae residentis centum libr. Turon, quas jjro-
jjg,. gf socios reddere Bononiae praefato
®eolari, vel tot libras Bononienses, quae tantundem va-
habita cambii rationa."
Met even weinig grond neemt Knntze aan, dat de
Kuntze, Deutsch. Wechselrecht I, Exkurs 2, Abschn. § 6. S. 137.
ook in Biener\'s Abhandlungen 1859. Abh. I, § 7. S. 52, te vinden.
Durantis Speculum judiciale. Lib. IV , Part. III. Eubr de obligat,
solut. § Praenotandum. N». 8. Zie voorts over dit papier Biener
■^bhandl. 1846, S. 98. — Biener wil er al een miswissel inzien. Mij
^inkt echter, dat we hier nog slechts met eene wegens een mutuum
®%egevene betaliugsbelofte te doen hebben, die zich alleen daardoor van
gewone schuldbekentenissen onderscheidt, dat het geld op eene andere
\'^\'^äts, als het ontvangen is, moet teruggegeven worden.
I^e uitwerking van dit stuk is wel juist dezelfde als die van eenen
dissel. Daar het toch eene scriptura campsoris is, is de exceptio non
"^aeratae pecuniae uitgesloten , en de parate executie er van toegelaten.
Maar indien men dit een wissel wil noemen, dan dient men aan den
\'dissel een veel hoogeren ouderdom toe te kennen, daar dergelijke stuk-
zeer zeker ook al bij de Romeinen zijn voorgekomen.
Men zie bijv. het fr. 126. Dig. de verb. oblig. (45,1), waar althans iets
^\'^fgelijks voorkomt.
campsoren alleen wissels trokken op personen, met \'V^i®
zij zoo naanw verbonden waren, en dat dus in de oud-
ste tijden, dat is, volgens hem, van 1250—1450, er bij^a
geene andere vdssels in omloop waren dan dergelijke
getrokken eigen wissels.
Kuntze\'s conjectuur, dat de Commandietwissel de
vader van al de latere soorten van wissels zou zij^\'
komt mij dus ten eenemale ongegrond voor; zij ^^^^
hoogstens eene vernuftig uitgedachte poging genoemd woi^
den, om voor den getrokken wissel en den eigen wiss
een\' gemeenschappelijken stamvader te vinden i).
di®
1) Kuntze somt aan het einde van zijn betoog de voordeelen op .
zij die den Commandietwissel voor den vader van alle andere wisselsoo\' ^^^
houden, boven hen die van de aanwijzing uitgaan, verkrijgen.
het na de uitvoerige wederlegging van die meening zelve, misschien o^®^^
bodig zal schijnen, zoo kan ik toch niet nalaten hier met een en
woord ook de juistheid vau die resultaten te bestrijden.
Hij noemt vijf van die voordeelen op, en wel: ^
10. Dat de Commandietwissel de latere ontwikkeling van het Ac
verklaart. ^^^
Die latere ontwikkeling van het Accept laat zich echter even goed, zo^
niet beter verklaren, als men van de aanwijzing uitgaat. In
tijden toch, wij hebben er boven reeds op gewezen, bragt de
wissel genoemde remittent, dien gewoonlijk zelf over. Wat natuur i
dan dat hij, eenmaal op de plaats zijner bestemming gekomen, den e ^^^^
kene kennis gaf, dat hij op den vervaldag, die in de meeste "
wel niet heel lang meer verwijderd zal geweest zijn, bij hem be a ^^^
zou komen vragen? Door het doen van die waarschuwing,
toch , dat hij op den vervaldag zich genoodzaakt zag eenigen tijd m ^^
aan deu betrokkene te geven, omdat deze op dat oogenblik de
som, althans in de verlangde munt, niet voorhanden had; terWi.1 ^^^
tevens zoodoende de zekerheid verkreeg, dat de betrokkene den wissel op^^^
vervaldas zon betalen; had deze toch daartoe geen plan, dan had hiJ
dat wel dadelijk, nadat hij kennis van deu wissel bekomen had
Een ander bezwaar dat men aan de door mij verkon-
digde leer zoude kunnen tegenwerpen is, dat ze wel is
Waar op zeer voldoende wijze aantoont hoe de verplig-
Door dat uiet te doen, verbond de betrokkene zich wel is waar
®\'*\'iliter, maar dan toch moraliter tot de betaling. En in die morele
mogen wij de kern zien waaruit zich later de acceptatie
Die ontwikkeling heeft vooral op de jaarmissen plaats ge-
^ = eerst daar verkreeg het accept dat formele streng bindende karakter,
® het nog heden ten dage heeft. Op die jaarmarkten, die ge-
^ °onlijk een maand duurden, was het gaandeweg gewoonte geworden om
^ Wissels gedurende de eerste zes dagen ter acceptatie aan den betrok-
aan te bieden. Verklaarde deze, dat hij den wissel zou betalen,
®aakte hij althans geene reserven, dan gold de wissel voor geaccep-
leejci
> en Werd daarvan aanteekening gehouden in het wisselcontoboek
afaccia), dat elk koopman bij zich droeg. Een aldus geaccepteerde
\'sselbrief werd dan door de kooplieden als baargeld beschouwd, waar-
zij elkander bij het scontreren betaalden.
^ öebeurde het nu, dat een wisselbrief die op die wijze misschien door
^^derd handen geloopen had, niet betaald werd, dan ontstond daaruit
®\'\'iUriij]j eene groote verwarring in de afrekeningen tusschen de ver-
®hillende kooplieden en campsoren; en die omstandigheid alleen is vol-
om ons te doen begrijpen , hoe het gebeurd is, dat de handels-
\'lën spoedig aan het accept eene veel krachtigere beteekenis hebben
\'Sfikend, dan het in den beginne had, en er gaandeweg toegekomen zijn,
ttoende
toe:
de bepaalde belofte van te zullen betalen in te zien.
^le nog gjgjjgj, ^gj, aangeh. pl. § 13, p. 107 § 9,
87, Kuntze I. Ekcurs Ste Abschnitt, § 9, pag. 152.
Dat de commandietwissel op volledigere en betere wijze de strenge
"^Pligting van den trekker om te betalen, verklaart.
; Kuntze daarin dwaalt, heb ik zoo even reeds aangetoond, indien
•och de
aaroit
wissel den vorm heeft van een getrekkenen wissel, dan blijkt
log niet, dat, aangenomen zelfs, dat trekker en betrokkene una
persona zijn, een van die twee tot de betaling gehouden is.
® gehoudenheid
laat zich slechts uit de formele natuur van den wissel
niet uit de Valuta-bekentenis alleen.
• Zegt Kuntze,
dat de aanwijzings-hypothese in strijd is met de om-
-ocr page 62-ting van den trekker tegenover den waardegever is oö^
staan, maar niet hoe die verpligting op den houder is
overgegaan.
standigheid, dat volgens handelsgewoonte de in den wissel vei"
last onheiToepbaar is.
Ook dat is onjuist. Ik behoef slechts op te merken, dat die gewoo
die, naar ik meen, door geen enkele wettelijke bepaling bevestigd is,
aard van het wisselbedrijf ligt opgesloten, en dat ze dus hier ter
niets afdoet. Waarom herroept de koopman den eens in den wissel geg
ven last bijna nooit? omdat het gevolg daarvan zou zijn, dat de ne
kene niet betaalde, en de houder dus eene regres-actie zonde instellen>
de wisselsom met de op het protesteren en op den herwissel ge^®
onkosten op den trekker te verhalen. Deze heeft er dus bijna altij\'\'
lang bij, dat de betrokkene betaalt, en zal dus niet dan zeer zeWz®®
herroepen. Dat hij het intusschen wel mag en kan doen, heeft Cr\'jpP\'
in Heise und Cropp\'s Juristisohe Abhandlungen (Hamburg
XIII, in het breede uiteengezet.
4®. Dat de Commandietwissel veel beter dan de aanwijzing de s
gebondenheid van den Acceptant verklaart.
Na hetgeen hierover sub. 1°. is te berde gebragt, zal het over
zijn hier verder over uit te weiden.
5°. Dat, men van den Commandietwissel uitgaande, ook zonder ®®
kan verklaren, waarom de trekker ook verpligt is voor de accep
in te staan.
Maar niets is gemakkelijker dan, om, als men aanneemt, dat de wiss®^ "
de assignatie is gesproten, die verpligting van den trekker te verklar®^
In de eerste tijden waren acceptatie en betaling één. Hij die weig®
te accepteren, werd geacht ook de betaling te weigeren. Later,
de jaarmarkten de wissel door het accept als het ware tot een negoe^® ^
papier verheven werd, was het natuurlijk voor eiken koopman ^^^
grootste belang, dat de wissels, die hij bij zich had, geaccepteerd
onte.
ide
den, en het laat zich dus begrijpen, dat hij, hij het inkoopen v^a"
wissel reeds, vau den trekker bedong, dat deze er ook voor m
staan, dat de door hem afgegeven wissel geaccepteerd zoude WordeO\'
gebeurde dat echter niet, dan trachtte men door van den trekker zekerhei
voor de betaling te vragen den wissel als nog negociabel te maken.
zou
-ocr page 63-Dit bezwaar schijnt grooter dan het is.
Keeren wij bijv. even tot den straks reeds behandelden
tweeden wissel van Baldus terug. Daar is Mafio Rena
^aardegever en Luca de Goro houder.
Welke kan nu de verhouding tusschen deze twee
^ezen?
Duca kan of mandataris, of creditor, aan wien de
^^signatie in betahng is gegeven, of debitor, aan wien
op de assignatie te ontvangen som te leen wordt
§®geven, of eindelijk donataris zijn.
Is Luca de Goro slechts mandataris van Mafio
is hij dus slechts als het ware een machine
daardoor deze zijn geld ontvangt, dan vormen Luca de
^oro en Mafio Rena tegenover Bonromeus slechts één
Persoon, en is deze dat, wat hij aan Mafio Rena
Verschuldigd is, evenzeer verschuldigd aan Luca de
^oro, waar deze als vertegenwoordiger van Mafio Rena
Is Luca de Goro creditor van Mafio Rena, en heeft
bij dus de assignatie in betaling genomen, dan zal hij
allen regt van dezen kunnen vorderen, dat hij hem
iiidien de betrokkene niet betaalt, de actie, die hij te-
gen den trekker heeft, cedeert.
Is Luca de Goro debitor van Mafio Rena, dat is,
beeft deze hem de assignatie credendi causa gegeven,
•^an is Luca de Goro zoolang hij niets ontvangen heeft
®iechts mandataris van Mafio Rena; hem is opgedra-
gen de in de assignatie uitgedrukte som te gaan ont-
vangen; eerst wanneer hij die ontvangen heeft, ontstaat het
^ntuum, en wel door eene traditio brevi manu; zoolang
ef echter niet betaald is, treedt hij alleen in zijne hoe-
danigheid van vertegenwoordiger van Mafio Rena op.
en geldt dus het bovengezegde voor hein.
Is hij daarentegen donataris, dan zal Mafio Rena ze-
ker geen moeijelijkheid maken om hem, even als in het
geval, dat hij de assignatie in solutum had aangenomen,
de actie tegen den trekker te cederen.
In alle die gevallen intusschen is de verhouding van
houder en remittent voor den trekker vrij onverschillig»
welk belang kan hij er toch van het oogenblik af, dat
hij toch betalen moet, bij hebben, of hij aan A. dan
wel aan B. betaalt?
Toen eenmaal de overtuiging algemeen geworden was,
dat hij, die een in zekeren vorm vervat papier teekende,
zich onvoorwaardelijk tot de betaling er van verbond,
in geval de betrokkene dat niet deed, voegde zich daar
al spoedig de overtuiging bij, dat hij niet alleen tot
die betaling verpligt was jegens den waardegever maar
ook jegens den houder.
Hiermede stap ik voor goed van de quaestie, of de
wissel zijn ontstaan aan den eigen wissel dan wel aan
de assignatie verschuldigd is, af. Mij schijnt het niet
twijfelachtig, of het pleit moet ten voordeele van de as-
signatie beslist worden.
DE UEBBEKAtnP.
—sot-
Omstreeks terzelfder tijd, dat in Italië de wissel uit
de assignatie ontstond, ontwikkelde zich in Noord-
^uitschland bijna op gelijke wijze de Ueberkauf uit de
Assignatie.
En het mag voorzeker als een krachtig bewijs voor
die den wissel uit de assignatie afleiden, gelden,
dat ook elders gelijke toestanden en gelijke behoeften
papier te voorschijn riepen, dat in vele opzigten
den wissel overeenstemt. Hirsch heeft ons in zijne
^andelsgeschichte Danzigs i) het eerst met dit papier
bekend gemaakt. Hij verhaalt er ons het volgende van:
de Danziger kooplieden maakten een druk gebruik van
Hirsch, Handels- und G-ewerbsgeschichte Danzig\'s unter der Herr-
®®liaft des Deutschen Ordens, Leipzig 1858, blz. 232—239 Zie oob
t. a. p. ? 21, blz. 279.
de gewone aanwijzing, die, zooals wij weten, niet veel
meer behelsde dan het tot een derde gerigt verzoek, «m
aan een aangewezen persoon eene zekere som gelds te
betalen.
\'t Gebeurde echter ook, evenals wij dat reeds bij
Romeinen en Italianen zagen, dat hij, die op eene zeker®
plaats geld had uit te betalen, zich tot iemand wendde
van wien hij wist, dat hij op die plaats geld beschik
baar had liggen, met het verzoek dat deze hem door"
het afgeven van eene aanwijzing op die plaats de be
schikking over dat geld zou geven.
Hierbij deed zich echter eene moeijelijkheid voor; ^
Danzig toch waren er geen lieden, die zich, evenals^de
Italiaansche campsoren, uitsluitend op den geldhan^
toelegden, \'t was dus dikwijls zeer moeijelijk om te we-
ten te komen, wie geld op de verlangde plaats beschik
baar had en omgekeerd, wie of op die plaats geld van
noode had. Om aan dat bezwaar te gemoet te kómen-
ontstond onder de Danziger kooplieden de gewoonte»
om, wanneer zij op eene vreemde plaats over geld te
beschikken hadden, de aanwijzing daarop te koop
stellen.
Het koopen en verkoopen nu van zulke aanwijzing®^
noemden zij „Ueberkauf."
Wat de gevolgen van eene dergelijke Ueberkauf wa
ren, is mij niet bekend. Het laat zich echter uit be-^
woord „Kauf vermoeden, dat de kooper van een zoo
danig papier de eene of andere actie tot vrijwaring za
ingesteld hebben, voor \'t geval, dat de betrokkene nie
aan het in de aanwijzing vervatte verzoek voldeed.
Wat den vorm, waarin die aanwijzingen gedaan wer
-ocr page 67-^^^ betreft, zoo deelt Hirscb ons mede, dat zij meestal
•^P een vasten datum gesteld waren en soms ook op
eenige dagen na zigt; of op de assignatie zelve ook
Vermeld werd, dat de waarde er voor genoten was,
blijkt niet. Indien dat het geval is geweest, dan heb-
ben wij hier wederom, even als boven, met eene assig-
natie, waarop tevens quittantie voor de genotene
baarde gegeven is, te doen.
I^eze Üeberkauf, waarvan de oudste bekende voorbeel-
dden reeds van de 14de eeuw dagteekenen, schijnt echter
later geheel door den wissel, waarvan zij trouwens maar
Weinig verschilde, verdrongen te zijn.\') Zij heeft daar-
door alle belangrijkheid voor ons verloren. Dat ik er
biervan melding maak, geschiedt dan ook alleen, om op
d^e allezins merkwaardige overeenkomst te wijzen, die
tusschen de ontwikkelings-geschiedenis van dit in-
stituut en die van den wissel bestaat.
Dat dit echter zeer langzaam geschiedde kan blijken uit de om-
^\'-aadigheid, dat in 1446, d. i. dus in een tijd, waarin de wissel in Italië,
s
Panje, Vlaanderen en Frankrijk algemeen gebruikt werd, er te Danzig
geen wissels op Neurenberg of Keulen te bekomen waren.
DE ASSIGNATIE IN DEN VOBM VAN EENE
QUITTANTIE OP APOCHA.
Alvorens dit eerste gedeelte mijner verhandeling te
besluiten, schijnt het mij niet overbodig nog met een
enkel woord te gewagen over de assignatie, als ze iJi
den vorm van eene quittantie uitgegeven wordt. Ik
kan daarover echter kort wezen. Of de Grieken op die
wijze hunne uitstaande vorderingen inden is mij niet
bekend, en ook van de Romeinen kan ik niet veel
meer zeggen. Wij weten wel dat zij, evenals wij
nog heden ten dage doen, quittantiën voor betaalde
schulden afgaven, die zij met een Grieksch woord apo-
cha\'s 1) noemden; maar of zij die ook, om er de be-
I) Apocha, van dTxéxsiv. Zie Brissonius de verb. signif. ed. J.
Heineccii 1743. in voce.
taliüg van te verkrijgen, aan hunnen schuldenaar lieten
presenteren, is eene vraag, die ik niet zoude durven
beshssen.
In de Pandecten komen slechts enkele plaatsen voor,
Waar van dergelijke apocha\'s sprake is \'); in de meeste
^an die wordt echter alleen over de bewijskracht van
dergelijk stuk gesproken. De eenige plaats die
belang voor ons kan hebben, is het fr. 19. § 1.
de acceptilatione (46. 3.), waar Ulpianus zegt:
5,Inter acceptilationem et apocham hoe interest, quod
acceptilatione omni modo liberatio contingit, licet pe-
^^inia soluta non sit, apocha non alias, quam si pe-
^^nia soluta sit."
1) Conf. et fr. uit. § 2. Dig. de eondict. indeb. (12.6) — fr. 27 § 2. Dig,
fnrtis (é7.2) — fr. 46 § 5. Dig. de admin. et peric. tut. (26.7) —
God. de fide instrnm. (IV. 91.) en Tit. 22. Cod. de apochis publi-
et desoriptionibus eurialibus (X).
Het groote onderscheid tusschen acceptilatio eu apocha is, zooals
Weet, dat de apocha meestal het bewijs van de betaling eener schuld
\' 3e acceptilatio daarentegen de kwijtschelding van eene bestaande schuld
\'°öder voorafgaande betaling. — Acceptilatio autem est veluti imagi-
"^^a solutio; quod enim es verborum obligatione tibi debeam, id si velis
remittere, poterit sic fieri, ut patiaris haec verba me dieere : „quod
tibi promisi, habesne acceptum ?" et tu respondeas: „habeo." (Gajus
ïnstit. c. III. 5 169).
^ooals uit deze plaats blijkt, was de acceptilatio in den eersten tijd
^^leen toepasselijk op de verborum obligationes, later werd ze met be-
^\'\'Ip van de stipulatio Aquiliana ook op al de andere obligatiën toege-
P^st. Bij ijg litterarum obligatio had men bovendien nog eene andere
^\'j\'ie, om quittantie of kwijtschelding te geven, en wel door in de boe-
hetgeen tot nog toe als „expensum" stond opgeteekend „in acceptum"
te schrijven.
Hieruit blijkt toch, dat de Romeinen ook wel apocba®
afgaven zonder dat ze betaald waren.
Dit wordt nog bevestigd door hetgeen wij in den Co
dex omtrent de toelating van de exceptio non nume
ratae pecuniae lezen, die wel is waar bij door publiek®
personen afgegevene apocha\'s ten eenemale uitgesloten
was, maar daarentegen bij die van private personen
binnen de eerste dertig dagen na afgifte van de qnit-
tantie opgeworpen kon worden. Dat alles bewij®^
echter niet, dat de Romeinen, ook in den vorm
quittantiën assigneerden. \'t Is echter mogelijk, dat ook
zij op die wijze uitstaande gelden ingevorderd hebben-
Zoo ze het deden, dan laten zich twee gevallen den
ken, of hij aan wien de quittantie werd
aangeboden,
betaalde, of hij weigerde te betalen.
In het eerste geval ontving hij de apocha, die voo^
hem dan het bewijs van de gedane betaling werd, en
gaf het geld aan den toonder van de quittantie, ^^^
gewoonlijk mandataris van den creditor was.
In het tweede geval zal deze de quittantie aan zijnen
mandans teruggebragt hebben, die hem anders daartoe
door de actio mandati kon dwingen.
Alle deze verhoudingen zijn echter zóó eenvoudig»
dat het niet noodig zal zijn er langer bij te blij\'^®\'^
stilstaan.
Zij kunnen in elk geval het bewijs leveren, dat i
niet ten onregte in mijne Inleiding van de antiin*"
1) Conf. 1. 4. Cod, de apocWs.publicis (X. 22).
2) Conf. 1. 14 § 2 Cod. de non numerata pecunia (IV. 30).
-ocr page 71-^iBaplicitas gesproken hebben. In het tweede gedeelte
^^öp ik nu verder na te gaan, hoe uit dit zoo een-
\'^oudige begrip een zoo verwarde leer is ontstaan, en
^au Wien de schuld daarvan geweten mag worden.
. T ^
Mr
«-V
Vît
<3. vf.
%
r- -
M\'
A-
«J
i ~
iÄ\'
if^
îr^
"rtt
"M
I.
Non facio cum Sehrader (Abhandl. aus dem Civilr.,
299) statuente, praedio dominante diviso plures ser-
"^itutes singulares exsistere.
II.
Stipulatie orta est ex sponsione.
III.
Actio confessoria et actio negatoria tantum quoad for-
i^am differunt, revera sunt una eademque actio.
IV.
Krachtens art. 5, n°. 1, B.W., in verband met art. 3
^•"W., is een kind, door in Nederland gevestigde ouders
Verwekt, maar buiten \'s lands (nadat de ouders opge-
-ocr page 74-houden hadden hier gevestigd te zijn) geboren, Neder-
lander.
V.
Het regt van hypotheek is eene roerende zaak.
VI.
De hereditatis petitio mag ook ingesteld worden
het terugvorderen van eene enkele roerende zaak.
VII.
Hij, die de actie van art. 1302 B. W., instelt, dient
zelf aan zijne verpligtingen voldaan te hebben.
A^IIL
Onder de in art. 1518 B. W., gebezigde uitdrukking =
„al wat daartoe behoort," is de actie tot vrijwaring« ^^^
de verkooper tegen een vorigen verkooper zou kunnen
toekomen, niet begrepen.
dijk
het
IX.
Consignatie van geld en goederen is bij ons onmöge
ont-
bij gebreke van een bevoegden persoon, om ze in
vang te nemen.
X.
Het faillissement van eene vennootschap brengt
faillissement van al de vennooten mede.
67
XL
Indien bij eene burgerlijke regtsvordering de gedaagde,
\'^^iigende het geding, het aanbod doet, om aan den eisch
v^n de tegenpartij in alle opzigten te voldoen, zal de reg-
ter toch gehouden zijn een veroordeelend vonnis te wijzen.
XII.
Art. 5, al. 2, B. W. is niet analogice toepasselijk,
Wanneer bij het niet bestaan eener eigenlijke handelsver-
\'ïeniging^ de eischer of gedaagde handel drijft onder
®ene firma.
XIII.
Op de in art. 179 C. P. vermelde poging zijn de be-
P^lingen van art. 2 C. P. toepasselijk, zooverre daaraan
iiiet uitdrukkelijk in eerstgemeld art. is gederogeerd.
XIY.
I^e bepaling van art. 297 C. P. is af te keuren.
iÉi.
XV.
Het O. M. is bevoegd om ook na het sluiten, ja zelfs
de homologatie van het accoord door de Eegtbank,
^ttibtshalve eene vervolging tegen den gefailleerde in te
stellen.
XVI.
Het regt van appel komt aan het O. M, toe ook in
-ocr page 76-zake art. 68, al. 2, Wetb. v. Strafr. (in gijzeling stelling
wegens het weigeren van het afleggen van getuigenis)-
XVII.
Eene spoedige herziening van art. 1 Grdw. is wen-
schelijk.
XVIII.
staat
de
Zoodra het afvallige deel van een of anderen
geheel gevestigd is, d. i. een eigen regelmatig door
meerderheid erkend bestuur heeft, zijn de neutrale
gendheden verpligt aan de opstandelingen de regten van
belligerenten toe te kennen.
XIX.
De Grondbelasting moet geheven worden in evenre-
digheid met de pachtwaarde,
XX.
Opkoop- of bewaar-handel is niet alleen geoorloofd»
maar zelfs goed te keuren.
XXI.
Eerst wanneer de kooplieden zeiven begrijpen, dat
m hun belang is publiciteit aan hunne zaken te geven,
zal de handels-statistiek eenig nut kunnen stichten.
XXII.
Het cultuurstelsel in Ned. Indië is af te keureu.