DE WATEKSTOF IN STATU NASCENTL
op gezag van den hector magnificus
gewoon hoogleeeaae bij de letterkundige ïaculteit,
^^ET TOESTEIÏING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
en
VOLGENS BESLUIT VAN DE WIS- EN NATUURKUNDIGE FACULTEIT,
ter verkrijging van den graad van
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT
tb verdedigen
Op Zaturdag, den Sen December 1866, des namiddags te 2 ure,
door
Q-eboren te Zwolle.
UTRECHT — P. W. VAN DE WEIJER — 1866.
-ocr page 2-stoomdruk van P. W. van de Weijer, UtrecM.
-ocr page 3-AAN
De nagedachtenis mijnee moeder
en aan mijn
vader en beoeder.
-ocr page 4- -ocr page 5-De taak rust op mij, om, hij het verlaten der
Hoogeschool, een ivoord van hartelijken dank toe te
brengen aan allen, die hebben deel gehad aan
mijne vorming en ontwikkeling.
In de eerste plaats betuig ik U mijn innigen dank,
hooggeachte Promotor, hooggeleerde G. J. Mulder,
voor uwe opgewekte, vruchtbare en heldere lessen,
voor de zorg en kostbare raadgevingen aan mij ten
koste gelegd, en voor de hulp, mij, bij het ver-
vaardigen van mijn Academisch proefschrift bewezen.
Nooit zullen de oogenblikken door mij vergeten
worden, die ik als leerling bij u heb doorgebragt.
Ik hoop dat ik er in zal mogen slagen, om ook
anderen rijkelijk te geven van datgene, wat ik van
u op zoo kwistige wijze heb ontvangen.
Dat gij nog lang de scheikundigen van Neder-
land moogt opvoeden en vormen en door hen zult
spreken tot jeugd en volk!
Ook aan de overige Hoogleeraren der Wis- en
Natuurkundige faculteit zij hartelijke dank toe-
gebragt voor hetgeen zij in verschillende rigtingen
voor mij zijn geweest.
In de eerste plaats mag ik u een ivoord van
ware erkentelijkheid toespreken, Hooggeleerde Miquel,
voor de pogingen, die door u aangewend zijn, om
een degelijk geleerde van mij te maken, en voor den
rijkdom van natuurhistorische kennis, welke immer
van u uitging. Blijf nog lang een iveldoener en
hervormer, voor onze, zoowel als voor de Leidsche
Hoogeschool!
Niet minder gevoel ik mij aan ii verpligt, Hoog-
geleerde Harting. Niet alleen voor het onderrigtin
de praktische microscopie en zoötomie en uwe gede-
gene collegies, over het leven en maaksel der dieren
en de vergelijkende ontleedkunde, maar ook voor de
zorgen als Praeses van het gezelschap Natura Dux
Nobis et Auspex, aan mij bewezen.
Ik hoop dat de voortdurende bloei van deze ver-
eeniging u die voldoening moge geven, die u zoo
ruimschoots, als een belooning voor im ijverig
streven, toekomt.
De lessen van u, Hooggeleerde R, van Rees over
de praktische physica, analytische mechanica m
mathematische physica, bereidden mij in eene geheel
andere rigting eene reeks van genoegelijke uren.
Orde, degelijkheid en diepte lag in ieder mver
woorden. Heb dank voor uive pogingen tot mijn
heil, voor uwe vriendschap en hulp; die mij nimmer
uit het geheugen zullen gaan.
En eindelijk roep ik ook u, Hooggeleerde Buys
Ballot, een welgemeend woord van dank toe. Door
uwe welwillendheid en vriendschap tverd ik op den
iveg gevoerd, dien ik thans bewandel. Ik hoop dat
ik mijne leermeesters niet moge beschamen, aan
wie het zeker niet te wijten is, wanneer ik te kort
schiet in het vervullen van de taak, die mij opge-
dragen is, of in de handhaving van de eer mijner
Alma-Mater.
Slechts kort mogt ik uwe lessen over physiologie
van den mensch, Hooggeleerde Donders, bijwonen.
Doch lang genoeg om te leeren wat doceren is, en
■wat de gave des woords beteekent. Ofschoon ik mij
niet vlei, ooit een leeraar te worden, als gij, 100
is het mij toch geoorloofd ook u, hier ter plaatse,
mijn\' innigen dank te betuigen voor alles wat ik
van u heb genoten.
Ook aan ühooggeleerde Dr. Oudemans, Dr. E. Mulder,
en zeergeleerde Dr. Reinecke en Dr. Jh. van Riemsdijk,
wordt bij deze hartelijke dank toegebragt, voor de
opleiding in de praktische scheikunde, welke ik aan
U voor een groot deel verschuldigd ben.
Wat mijne vroegere wetenschappelijke vorming
aanbelangt, zoo heb ik de grootste verpligting aan
U, zeergeleerde Dr. H. van Blanken, door wien ik,
in het laatste aantal jaren vooral, op het gebied
der integraalrekening mij met meer vrijheid heb
leeren bewegen.
Inzonderheid ben ik den hoogsten dank verschul-
digd aan U, hooggeachte leermeester en vader,
zeergeleerde Dr. G. II. Thiebout, waardoor ik in de
classieke talen datgene heb mogen verwerven, wat zoo
onmisbaar is voor ieder beschaafd mensch en ook voor
den natuurkundige.
En eindelijk roep ik U, mijne kennissen en
vrienden, met warmte het laatste vaarwel toe. Dank
voor uwe toegenegenheid en voor hetgeen ik aan U
verschuldigd ben. Inzonderheid mag ik U noemen
Dr. Hubrecht, aan wien ik wel de meeste verplig-
ting van allen heb.
Blijf lang werkzaam met dezelfde energie en met
-ocr page 11-hetzelfde succes, hetwelk gij immer geniet en hebt
genoten, en leef voor nieuwe denkbeelden en voor-
uitgang in onze wetenschap!
Ook aan U, Oud-Directeur der Technische school,
breng ik mijn dank, voor datgene, wat ik bij U
genoten en geleerd heb.
Ik gedenk nog steeds met genoegen aan de leer-
lingen van die uitstekende inrigting, waarvan gij
de bestuurder waart, en roep ook hen met warmte
en met de beste verwachtingen het waartweU\' toe.
• M . ..V V
"■f
. . \'-irr ^
* f .. | ||
* | ||
jS |
A- | |
* : |
J\' 1 | |
• |
i | |||
% ^^^ | |||
V. |
- M» |
A | |
.» ... |
V |
1 |
-ao^lKoo-—
INLEIDING.
Hoofdstuk I. Werking van waterstof in statu nascenti
op anorganisclie ligchamen.
§ 1. De waterstof Tan Osann. Proeven van Brunner,
Beketoff, Böttger, Pavre.
a. Proeven van den schrijver aangaande eenige nog
hierin te beantwoorden vragen.
§ 2. Werking van wordende waterstof op nitraten en
nitriten. Proeven van Wolf, Siewert, Harcourt
en de Wilde.
§ 3. Werking van waterstof in statu nascenti op koolzure
alcaliën. Proeven van Maly.
a. Proeven van den schrijver dienaangaande,
§ 4. Proeven aangaande de inwerking van waterstof in
staat van wording op enlphiten door den schrijver.
1
-ocr page 14-Hoofdstuk II. Werking van wordende waterstof op
organisclie ligchamen,
§ 1. Werking op aldehyden en ketenen. Proeven van
Würtz. Werking op aldekyd. Werking op valer al.
Op Mtteramandelolie, (Onderzoek van Priedel»
Claus en Curch). Werking op acroleïn. (Proeven
van Linnemann).
§ 2. Werking op zamengestelde aethers. Proeven van
Löwig. Werking op oxalas aethyli.
§ 3. Werking op organische znren. Proeven van Kekulé,
Louteman, Dessaignes. Werking op appelzuur,
fumaarzuur, melkzuur. Onderzoek van Hermann-
Werking op benzoëzuur. Werking op kippuurzuur.
Onderzoek van Otto,
§ 4. Werking op andere organisclie ligchamen. Proeven
van Linnemann. Werking op glucose. Proeve»
dienaangaande van den schrijver. Werking op nitro-
benzol. Proeven van Lorin, Werigo en den
schrijver. Werking op geel bloedloogzout. Op allan-
toïn. Onderzoek van Curch en Perkin aangaande
eenige aminen.
Hoofdstuk III, Eol der waterstof in statu nascenti op
het gebied der synthetische scheikunde.
De waterstof behoort onder die ligchamen, welke zich
ongaarne met andere stoffen verbinden, onder die ele-
menten, die moeijelijk een ander element in zijne ver-
bindingen verplaatsen. Zij dient eerst in zekeren toestand
gebragt te worden, welke toestand haar werkzaam
(actief) maakt.
Zoo oefent b. v. een volumen H en een volumen
Cl, in een klok bij elkander gebragt, hoegenaamd
geen werking op elkander uit, ofschoon dit toch de
verhouding is, waarin deze ligchamen HCl vormen.
Een agens, h. v. diffuus licht, of datgene, wat ver-
kregen wordt bij de verbranding van CS-2 in NOg gas,
IS noodzakelijk, opdat de vereeniging van de twee
elementen plaats hebbe.
Twee volumina H en een volumen O geven bg de
gewone temperatuur geen vorming van knalgas. Ver-
hooging van die temperatuur moet aangebragt worden,
om het gasvormige water te verkrijgen.
Wij zien dus, dat in deze twee eerste voorbeelden
m het eerste geval „licht" in het tweede geval „warmte"
1*
-ocr page 16-als oorzaak van de werkzaamheid der waterstof kun-
nen beschouwd worden.
Bovenal is de staat van wording een toestand, waarin
de waterstof gaarne scheikundige werkingen uitoefent.
Zoo, om eene overbekende zaak als voorbeeld aan
te halen, geven arsenig- of arsenikzure zouten in
oplossing, in aanraking gebragt met de waterstof, die
zich ontwikkelt nit Zn en verdund SO3, HO, aanleiding
tot de wording van arsenikwaterstof. Op welk feit de
methode van Mar sch, om kleine hoeveelheden As
aan te toonen, berust. Zoo geeft een zwavelmetaal
(van een der metalen afkomstig, die tot de vierde
groep behooren) met een verdund znnr overgoten,
aanleiding tot het ontstaan van HS. De waterstof,
afkomstig van het ontlede HO, vereenigt zich bij haar
wording met de zwavel van het metaal, terwijl ar-
senikzonten of zwavel in contact gebragt met waterstof,
die lang onder een klok is bewaard geworden, hoege-
naamd geen wijziging ondergaan.
De scheikundige maakt met voordeel gebruik van
den staat van wording, van dien eigenaardigen toestand,
waarin de waterstof verkeert op het oogenblik van
haar ontstaan, en waarin deze eene grootere kracht
bezit dan later, om haar met andere ligchamen eene
scheikundige verbinding te doen aangaan, of wel om
andere eigenaardige reducerende (zuurstof onttrek-
kende), of substituerende werkingen met haar te weeg
te brengen.
De waterstof wordt verkregen door ontleding van
water. En aangezien die waterstof op het oogenblik
van haar ontstaan de grootste kracht bezit, zoo is
het geraden, de zelfstandigheid, waarop men die wil
doen inwerken, in onmiddellijk contact, of ten minste
in de nabijheid van die waterstof te plaatsen.
Om een voortdnrenden stroom van wordend hydroge-
nium te verkrijgen, bedient men zich van Zn, SO3, HO
en water. Het Zn van den handel bevat echter eene
groote hoeveelheid verontreiniging als: C als inmengsel,
C in chemisch gebonden staat, S, As, Sb enz., weshalve
men door apparaten met AgO, NOj en KaO, HO gevuld
die hoofdverontreinigingen, welke aanleiding geven tot het
ontstaan van HS en CH verbindingen, moet verwijderen,
wil men zuivere waterstof op een ligchaam doen inwerken.
Het is natuurlijk, dat de waterstof bij het strijken
door die apparaten, een gedeelte van de kracht, waarmede
zij bij haar ontstaan bedeeld was, verloren heeft.
Er zijn dus redenen, die ons nopen, om chemisch
rein Zn met verdunde zuren als bron van waterstof
aan te wenden. Handelszink eenige malen met nitrum
omgesmolten, of liever nog gegranuleerd Zn aan die
bewerking onderworpen, levert het Zn nagenoeg zuiver.
Het gedestilleerde handelszink is insgelijks vrij zuiver,
bevat geen metalen of S en laat slechts zelden bij de
oplossing in zuren eene kleine hoeveelheid C terug.
Naarmate echter het Zn zuiverder is, naar die mate
heeft ook de ontwikkeling van waterstof, wanneer het
met verdunde zuren overgoten wordt, langzamer plaats.
Naar die mate is de spankracht der zich ontwikkelende
waterstof ook geringer. Want de verontreinigingen
kunnen beschouwd worden als de negatieve pool, het
Zn als de positieve l) pool van een galvanisch element.
1) Wij noemen het Zn hier nog positief, omdat dit bij
sommige scheikundigen nog als positief wordt beschouwd.
Om bovengenoemde redenen verlangt men een ander
materieel, dat op zich zelf het water krachtig en aan-
houdend ontleedt, voor geringen prijs te bekomen is
en nagenoeg chemisch zuiver op eene gemakkelijke
wijze kan verkregen worden.
Hiertoe is wel het geschikste het natrium. Voor
weinige jaren loste men de ligchamen, die men aan de
waterstof in staat van wording wilde aanbieden, in
aether of alcohol of water op en liet onmiddellijk op
deze oplossingen het natrium metaal inwerken. Bij de
proefnemingen stuitte men ook hier op eene menigte
bezwaren. In den beginne heeft de ontwikkeling van
waterstof op eene hevige en onstuimige wijze plaats
en na weinige oogenblikken wordt het natrium bedekt
met eene menigte waterstof bellen, waardoor de ontle-
ding van het water aanzienlijk wordt tegengegaan.
Bovendien heeft men dikwerf, wanneer de bewerking
geschiedt met sommige organische ligchamen, het nadeel,
dat een groot gedeelte der te onderzoeken zelfstandig-
heid door het natrium wordt verharst.
Melsens, een Belgisch scheikundige, wendde het
eerst een amalgama van natrium aan met uitstekende
resultaten. De bovengenoemde bezwaren treft men
niet aan bij het natrium-amalgama, dat meer en meer
vooral in den laatsten tijd als bron van waterstof in
statu nascenti is gebezigd. Het natrium-amalgama kan
in twee toestanden in den vasten en vloeibaren worden
verkregen, terwijl men onder sommige voorwaarden
eene kristallijne verbinding van de twee metalen ver-
krijgt.
Het vaste werkt onstuimiger dan het vloeibare,
weshalve in vele gevallen, zoo als wij later zullen zien,
liet laatste boven het eerste, vooral wanneer men
waterstof aan organische ligchamen wil aanbieden, ver-
kozen wordt. Het natrium-amalgama laat na de in-
werking het kwik terug. De terugblijvende hoeveel-
heid kwik kan op nieuw aangewend worden tot het
bereiden van een nienw amalgama, zoodat slechts tel-
kens bij een nieuwe proef eene nieuwe hoeveelheid
natrium wordt verbruikt.
De middelen, om waterstof aan de ligchamen toe te
voegen, zijn, zooals wij in het vervolg zullen zien,
vele; geheel en al verschillend naar den aard van
de zelfstandigheid waarmede men experimenteert, en
van de omstandigheden, waaronder men werkt. Thans
hebben wij echter reeds met drie toestanden kennis
gemaakt, waarin de werkzaamheid van de waterstof
vergroot wordt, de status nascens, warmte en licht.
De kennis van de activiteit der waterstof is voor
de scheikunde van het grootste gewigt; vooral voor
dat gedeelte van de scheikunde, hetwelk zich ophoudt
met het opbouwen van meer zamengestelde ligchamen
nit meer eenvoudige: het synthetische.
In het jaar 1855 namelijk openbaarde Berthelot
aan de Fransche Academie, hoe het hem gelnkt was
door langdurig schudden van G4 H4 met sterk SO3, HO,
latere toevoeging van eene ruime hoeveelheid water en
daarop volgende destillatie, alcohol C4 H5 O2 te verkrij-
gen naar de vergelijking:
C, H, 2 (SO3), H, 0,4- nHO = C, H« O, -^-2803, nHO.
Hij leerde voorts hoe langs dezen weg iedere Cgn H^n
verbinding in den corresponderenden Ho^-j-s alcohol
kan worden omgezet. Onderstel, dat men nu met
juistheid weet te bepalen: l\'^ onder welke omstandig-
heden zich waterstof met koolstof verbindt in de een-
voudigste verhouding; 2° hoe aan deze verbinding
meer H atomen kunnen worden toegevoegd naar wille-
keur, door de juiste studie van de activiteit der
waterstof, dan kan deze koolwaterstof door eenvou-
dige middelen in een meer gecondenseerde d. i. eene
zoodanige, die meer O aequivalenten heeft, worden om-
gezet. Uit deze koolwaterstoffen is het dan mogelijk
zich volgens de algemeene, door Berthelot aangegeven
bereidingswijze de corresponderende alcoholen te ver-
schaffen. En inderdaad ook hierin is de groote
scheikundige van Prankrijk geslaagd. Hij leerde ons
kennen, zoo als wij zullen zien, onder welke omstan-
digheden zich de twee trage grondstoffen C en H op
de eenvoudigste wijze verbinden, en hoe, door aanbie-
ding van eene actieve waterstof, uit deze verbinding
andere kunnen worden geschapen, die wederom aan-
leiding gegeven hebben tot het bereiden van onafzien-
bare reeksen van meer en meer zamengestelde lig-
chameu. De kennis van de activiteit der waterstof is
van niet minder aanbelang voor den planten-physioloog.
Sints dat eenige voortreffelijke scheikundigen uit appel-
zuur, fumaarzuur en wijnsteenzuur barsteenzuur heb-
ben bereid, is de wording van dit laatste zuur in
de planten, uit de eerste zuren beter te begrijpen.
Slaagt men er in, om in een chemisch laboratorium
uit een zeker product, dat in de plant voorkomt, door
actieve waterstof een ander product te bereiden, dan
heeft men een\' aanzienlijken stap voorwaarts gedaan,
om de wording van dit laatste in het bewerktuigde
rijk der natuur te verklaren.
De beantwoording eindelijk der vraag, of „de actieve
-ocr page 21-H, langs verschillende wegen bereid", scheikundig van
toestand verschilt, d, i. andere scheikundige werkingen
uitoefent wat betreft de reductie van zouten enz.,
schijnt mij van veel gewigt voor de analytische schei-
kunde.
Voor den physico-chemicus is het niet minder belang-
rijk, zich af te vragen: welke wijziging door krach-
tige physische invloeden, electriciteit b. v., in die
waterstof wordt aangebragt, of daarbij haar werkzaam-
heid verhoogd wordt „ja" dan „neen" en zoo ja, of dan
deze waterstof ook voor de praktijk kan worden aan-
gewend, om die werkingen voort te brengen op som-
mige ligchamen, die men thans door den status nascens
erlangt. Voorts zoude men door een dergelijk toestel,
als door Meissner voor de zuurstof is aangewend,
kunnen beproeven, of door electrische vonken het
molecule Hg ook in twee soorten van hydrogenium,
die elk afzonderlijk eigenaardige reacties vertoonen,
kan worden gescheiden.
Men ziet uit de ter loops door mij aangehaalde
voorbeelden, dat in de geheele chemie de actieve water-
stof eene gewigtige rol speelt; weshalve ik in de
eerste plaats de studie der geschiedenis van de water-
stof in staat van wording en het onderzoek aangaande
hare verhouding tot eenige belangrijke stoffen tot het on-
derwerp van mijn Academisch proefschrift gekozen heb.
ii , i- \'S- c „ . -S&i« V wÄ?^^» — "
M | |
i; | |
« | |
1 |
Hoofdstuk ï.
WEEKING-
An organisclie Ligcliameii,
-ocr page 24- -ocr page 25-§ 1-
Voor een tweetal jaren verkondigde Osann aan de
wetenscliappelijke wereld de volgende meening: „water-
stof electrolytisch ontwikkeld uit zwavelzuur en water,
heeft een sterker reducerend vermogen dan die, welke
uit Zn, zwavelzuur en water wordt verkregen 1). De
eerste waterstofj door de ontleding van 1 dl. rookend zwa-
velzuur en 6 dl. water verkregen door 4 galvanische
elementen, noemt hij electrolytische, de tweede che-
mische. De eerste zoude zich voornamelijk van de
tweede onderscheiden door het vermogen: 1°. om
AgO, SO3 te reduceren; 2". eene alcoholische oplossing
van guajachars, die door peroxydum plunlbi hlaauw
gekleurd is, te ontkleuren. De eerste soort van water-
stof werd in tegenoverstelling van de tweede door hem
1) Poggendorff\'s Annalen, dl. XCV, pag. 311—315, dl.
XCYI pag. 508 dl, XCVII pag. 327.
ozonwaterstof genoemd i). Het scherpe onderscheid
tusschen de twee waterstoffen werd hierna door vele
anderen geloochend, en het eigenaardig reducerend
vermogen van de uit verdund zwavelzuur afkomstige
waterstof, toegeschreven aan verontreinigingen, als:
oxydatietrappen van de zwavel of de zwavelwaterstof.
Om zich te overtuigen van de zuiverheid zijner ozon-
waterstof, voerde hij haar 18 uren lang door 25.8
gram water, reageerde nu en verkreeg geene zure
reactie, hetwelk het geval had moeten zijn, wanneer
hier een oxydatietrap van de zwavel de waterstof
vergezelde (welke alle zuur reageren.)
Zwavelwaterstof was evenmin volgens hem hier de
oorzaak van de grootere reductie. Hij voerde namelijk
in een vat, gevuld met acetas plumhi tribasicus, door
een buis, welke bijna tot op den bodem daarvan
reikte, langdurig ozonwaterstof. De vloeistof werd
na eenigen tijd troebel en gaf aan den rand van de
buis een donkergraauwe verkleuring. De troebeling
werd veroorzaakt door witte vlokken. De buis werd
weggenomen en de donkergraauwe rand met de loep
waargenomen.
Ozann meent, dat deze graauwe rand ontstaan is
door eene afzetting van loodoxyde; dat er eene disso-
ciatie van azijnzuur en loodoxyde door de waterstof
heeft plaats gehad, en dat het gevormde loodoxyde
later door de aanhoudende werking van de ozonwater-
stof is gereduceerd. De witte vlokken werden op een
filtrum gebragt, uitgewasschen, gedroogd en met het-
zelve verascht; daarop voor de blaaspijp met soda ver-
\') Erdmann\'s Journal Oa dl. pag. 20.
-ocr page 27-hit, waarop een metaalkogeltje te voorschijn trad. De
afgescheiden vlokken hestonden dus uit loodoxyde.
Bij het aansteken van eene hoeveelheid ozonwaterstof
wellve hij in een klok had verzameld, door een niei
zwavelhoudend brandend ligchaam verkreeg h.ij geen
neerslag van zwavel op de klok.
De toestellen, waarvan O z a n n zich bediende, om zich
de zoogenoemde ozonwaterstof te verschaffen, waren op
de volgende wijze ingerigt: een poreus cylindervat a
(fig. I) was in een glas (b) geplaatst en het eerste
zoowel als het tweede ten halve met de electrolyt
(1 dl. vitriool-olie op 6 dl. water) gevuld.
¥ig. 1.
Het vat was met een doorboorde kurk gesloten,
waarin de negatieve pool van de batterij was gebragt
en een omgebogen buis (p), waarin zwavelzuur
zilverosyde of guajactinctuur. Zoodra de batterij
geslote» werd, ontwikkelden zich dus boven de opper-
vlakte (q) van het verdunde zwavelzuur de waterstof-
bellen aan de negatieve pool, die, ontsnappende door
het omgebogen buisjje, alle genoodzaakt waren door
het proefvocht te strijken.
Een tweede toestel, waardoor hij de twee soorten
van waterstof op doelmatige wijze bestudeerde 1), was
de volgende: In een glazen vat (a) (Fig. 2), waarin
Tig. 2.
de electrolyt, wederom bestaande uit een mengsel van
1 dl. zwavelzuur (het tweede destillaat van het Nord-
hauser zuur) en 6 dl. water, waren twee koolelectroden
(p en q) gebragt, welke met de geleidingsdraden van
de batterij waren omwonden, die bestonden uit platina
en in de kwikbakken r en s rustten.
Bij het sluiten der batterij bemerkte hij eene ont-
wikkeling van gasbellen het eerst aan de positieve en
daarop aan de negatieve pool, nam nu de twee kool-
electroden uit de vloeistof en plaatste de eene (de
positieve) in een mengsel van ioodkalium en amyluni,
de andere in eene oplossing van zwavelzuur zilver-
oxyde, waarop zich bij een temperatuur van 35° R.
om de negatieve pool een laag van zilver vormde;
bij eene verlaagde temperatuur werd de jodkalium-
amylum oplossing blaauw gekleurd. De kool-electroden
1) P O g g e n d O r ff \'s Annalen dL XC VIII pg. 181 en E r d-
mann\'s Journal für practische Chemie dl. 92 pag, 20.
werden vóór het gebruik door herhaald uittrekken met
HCl en NO5, HO gereinigd. Zij zijn dan zeer poreus
en geschikt, om de gevormde waterstof op te nemen.
Wordt de negatieve pool na de electrolyse van het
zwavelzuur geplaatst in eene oplossing van guajachars
in alcohol, die door peroxydum plumbi blaauw is ge-
kleurd , dan wordt deze laatste vloeistof ontkleurd.
De koolelectroden, zooals Ozann zelf bekent,
bevatten eene menigte ijzer als verontreiniging. Hij
zelf geeft in zijn verslag op, dat hij de electroden
niet te lang met zuren durfde uit te trekken, omdat zij
daardoor zoo broos worden, dat zij niet meer geschikt
zijn voor de bewerking.
M ag n u s bevond, dat de reductie van de zilverzouten
door electrische waterstof door koolelectroden, zooals
die door Ozann is bewerkstelligd, slechts plaats heeft
bij aanwending van ijzerhoudende kool als negatieve
electrode 1) Ozann weêrspreekt hem kort daarop, doch
zegt alleen, dat hij de kool herhaalde malen met zuren
heeft uitgetrokken, houdt echter niet vol, dat het hem
door naauwkeurige reacties gebleken is, dat bij het doen der
electrolyse de kool geene sporen van ijzer meer bevatte.
Velen verzetteden zich weinigen tijd daarna tegen het
beweren van Ozann, dat alleen de door ontleding van
SO3, HO ontwikkelde waterstof het vermogen zou be-
zitten, op het guajac-proefvocht en zwavelzuur zilver-
oxyde eene ingrijpende verandering te weeg te brengen.
Brunner 2) bevond dat, wanneer men waterstofgas
\') Poggendorff\'s Annalen, dl. CIV, pag. 556, dl. CVI,
pag. 326.
2) Dingler\'s, Polyt, Journ. bnd. 171. S. 287, Poggen-
dorff\'s Annalen, dl, CXXII. pag, 153.
(bereid door Zn en verdnnd zwavelzuur en gewasschen
door kali en puimsteen, met SOs, HO bevocktigd) door
een matig geconcentreerde oplossing van zooveel mo-
gelijk neutraal AgO, NO voert, men de vloeistof troebel
ziet worden en zich aan den wand een graauw neder-
slag vormt, dat bij het wrijven in eenachaten mortier
zich vertoont als metallisch zilver. Onder het mikros-
koop zouden alsdan de karakteristieke kristallen zigt-
baar zijn.
Wanneer men eene zilveroplossing eenige dagen met
van haar volumen waterstofgas laat staan, en dit
laatste telkens vernieuwt, neemt men ook een spoor
van zilverafscheiding waar. Niet gereinigd waterstofgas
geeft een neêrslag, dat verschillende verontreinigin-
gen bevat. Het neêrslag wordt opgelost in HCl en HS
doorgevoerd. In dat neêrslag werd dikwijls antimoon
gevonden, omdat het Belgische handelszink, waaruit de
waterstof ontwikkeld wordt, antimoon bevat, en er
zich dns bij de waterstof antimoonwaterstof als ver-
ontreiniging voegt.
Door de chemische waterstof zoude insgelijks het
neutrale PtCla gereduceerd worden. Hij rigtte de proef
op de volgende wijze in.
De platina-oplossing werd tot droog verdampt, om
het overvloedige zuur te verdrijven, tegen het einde
van de bewerking op een waterbad. Hierop werd
het zout in gedestilleerd water opgelost in zooda-
nige verhouding, dat op ieder gr, metallisch platina
250—300 cub. centimeters vloeistof kwamen. Deze
oplossing bragt. bij in een flesch , die tot een vierde
daarmede gevuld werd. In de overige ruimte werd
waterstofgas gebragt. Dit geschiedt het beste, als men
de flesch sluit met een kurk, waarin twee bnizen
gebragt zijn, waarvan de eene, welke de H aanvoert,
onmiddellijk onder de kurk eindigt, terwijl de andere
bijna tot aan de vloeistof reikt.
Isa een half uur neemt men eenige metaal schilfers
waar op de oppervlakte der vloeistof; dan neemt men de
kurk van de flesch, sluit met een glazen stop en schudt
ongeveer ^k uur, waarop al het platina wordt afgeschei-
den. Uit platina van den handel verkrijgt men op
deze wijze 2 — 3 p. c. verlies. Dampt men de overblij-
vende vloeistof in, zoo verkrijgt men in het overblijvende
reacties op ijzer en iridium. Waterstof uit natrium-
amalgama geeft dezelfde reactie. Iridium en goud
worden door de waterstof op deze wijze niet gereduceerd.
Behandelt men palladium- houdende platina-oplossing
op dezelfde wijze, zoo worden de beide metalen ge-
deeltelijk gescheiden, gedeeltelijk in chemische verbin-
ding neêrgeslagen. Eene zeer verdunde oplossing van
Ee.Clj, die niet op ferridcyankalium reageerde, gedu-
rende 48 uren op eene donkere plaats aan de werking
van H blootgesteld, gaf na dezen tijd met ferridcyanka-
lium eene zwakke reactie.
Böttger 1) bevond, dat palladium-chloruur in matig
geconcentreerde oplossing op een strookje vloeipapier
gebragt, door CO, lichtgas, C4 H^ of C2H4 snel wordt
gereduceerd. De zuivere H schijnt ook hier, zoo als
op de meeste reactieven, in reducerend vermogen voor
de bovengenoemde C verbindingen onder te doen.
Voert men echter chemisch zuivere H aanhoudend door
\') Pogg. Ann. dl. CVI. pag. 495. Chem. Centralhlatt. 1859.
pag. 321. .Jahresbericht. 1859. pag. 257.
de verdunde palladium-cliloruur-oplossing, dan scheidt
zich na een kwartier zwart fijn verdeeld palladium af.
Diezelfde oplossing blijft bij doorvoering vanCO^, O, N
en SO2 onveranderd.
Beketoff deed ons voor kort eene methode kennen,
waardoor de zouten der zware metalen ook door de
chemische waterstof op de zigtbaarste wijze worden
gereduceerd.
Hij deed de waterstof op die zouten inwerken onder
hooge drukldng. Hij boog een glazen buis acht malen
in tegengestelde rigting om, zoodat hij na de bewer-
king vier Uvormige buizen aan elkander had. In de
eerste bragt hij een verdunde oplossing van AgO, SO3,
in de twee daarop volgende eene verzadigde, in de vierde
verdund zwavelzuur en in het uitgetrokken uiteinde
zink. Nadat de buis toegesmolten was, werd het Zn
door schudden in het HO, SO3 gebragt. De waterstof
had derhalve eerst door de verzadigde oplossing van
het zilverzout te gaan. Na eenige dagen scheidde
zich in de verdunde oplossing aan de oppervlakte een
donker ligchaam af, dat zich in de volgende dagen
vermeerderde, terwijl de beide verzadigde oplossingen
onveranderd bleven. Volgens Beketoff grijpt dus
in verdunde oplossingen eene reductie plaats 1).
Eene verdunde oplossing van CuO, NO5 werd zelfs
bij eene drukking van 40 atmospheren niet gereduceerd.
Een mengsel van Cu0,N05, H0,N05 en AgO, m,
gaf slechts eene twyfelachtige afscheiding. Lood-oplos-
singen bleven onveranderd.
\') Zeitsclirift für Chemie von Beilstein und Fit tig 1865.
pg. 376.
Beketoff herhaalde zijne proeven onder toevoeging
van stukjes platina.
In een glazen buis deed Mj HCl, Zn en eene ver-
dunde koperoplossing, in welke laatste hij een uit-
gegloeid platina blik bragt. Na het toesmelten der
buis werd door schudden het Zn in het zoutzuur ge-
bragt.. Na eenige dagen was al het Zn opgelost, zoo-
dat de druk in de buis 110 atm, bedroeg. Op het
platinablik werd na dezen tijd een kristallijn rozenrood
nederslag bemerkt.
Hij vulde nu glazen buizen tot op 1 met metaal-
oplossingen, stelde platina blikken in dezelve, zoodat
het platina ten halve er boven uitstak en vulde de
ledige ruimte met H. De buizen werden nu toege-
smolten. Eeeds op den volgenden dag had zich uit
de AgO, SO3 oplossing kristallijn zilver op het platina
afgezet. Na meerdere dagen was ook CuO, NO5 gere-
duceerd. Bij deze proeven zouden de platina blikken
de waterstof condenseren.
Om met meer juistheid den druk te bepalen, waarbij
de reductie der metalen plaats grijpt, herhaalde hij
zijne proeven in buizen, waarvan het eene einde
was uitgetrokken. Dit einde werd gecalibreerd en dan
Uvormig omgebogen; het diende als manometer. Nu
werd kwikzilver in de buis gebragt, en in de andere zink,
metaal-oplossingen en zuren bij elkander gedaan. Nadat
de stand van het kwikzilver was afgelezen, werden de
twee opene einden der buis aan weêrszijden toegesmolten.
Eene oplossing van 1 dl. AgO, SO3 in 350 dl. water
gaf by atm. drukking na eenige dagen geene
reductie; bij 6 atm. verscheen een zwak, maar duidelijk
afzetsel van zilver. Bij 14 atm. was reeds na eenen
dag zilver afgescheiden. Eene oplossing, van 1 dl.
AgO, SOg in 50 dl. water gaf bij 14 atm. druk geene
reductie, bij 23 echter wel.
Verhooging van druk geeft dus volgens Beietoff
eene grootere reductie en is een middel, om eene disso-
ciatie van AgO, SO3 te weeg te brengen.
Favre vond echter 1) bij zijne electrolytische on-
derzoekingen onder hoogen druk, dat bij eene zeer
hooge drukking de werking van zuren op zink m. a. w.
de waterstof-ontwikkeling uit zink afneemt.
Onder 86 atm. heeft de ontleding van verdund
zwavelzuur door Zn nog plaats, doch neemt dan af,
doordat zich de H, die zich ontwikkelt, meer hecht
op de oppervlakte van het metaal en de oppervlakte
verkleint, waarop het zuur kan inwerken, zoodat
boven deze grens de wet van Beketoff waarschijn-
lijk niet doorgaat.
Wij zien dus, dat volgens Brunner en Beketoff
ook door chemische waterstof onder zekere voorwaar-
den eene reductie van een der hoofdreactieven van
Ozann AgO, SOg kan worden te weeg gebragt.
Wat de ontleding van het verdunde SO3, HO door
de koolelectroden betreft, zoo werd, behalve de ijzer-
verontreiniging, eenigen tijd daarna door de tegenstan-
ders van Ozann aangenomen: dat de electrische
lading, welke die koolelectroden aannemen, eene re-
actie op het zilverzout en het ioodkalium-amylum
voortbrengt.
Om hieromtrent te beslissen ontleedde Ozann eerst
\') Comptes Kendus dc l\'Académie des sciences, t. LI pg.
827 en pg. 1027.
den electrolyt door den stroom. Hg ging zoolang
met de ontleding voort, tot zich aan de beide electroden
gas ontwikkeld had. Daarop werd de verbinding met
de batterij afgebroken en hij vereenigde de twee kwik-
zilver standaards door een koperdraad met elkander.
Nadat deze verbinding 5 minuten geduurd had, werd
zij verbroken en de negatieve koolelectrode in de zilver-
oplossing , de positieve in het idka-proefvrocht gebragt.
Bij beiden had dezelfde reactie plaats even alsof
zij niet geleidend met elkander verbonden waren ge-
weest. Hadden de stukken electrische ladingen ge-
had, zoo waren zij door den geleiddraad ontladen
geworden. De reducerende werkingen hadden dus
volgens hem een oorsprong in de gassen, welke in de
poriën der kool waren opgenomen.
Wat de verklaring van het trekken der waterstof
in de poriën der kool aanbelangt, zoo meent Ozann
dit verschijnsel te moeten verklaren uit het groote
uitstroomingsvermogen van dit gas.
Hij verkreeg namelijk, dat de hoeveelheden gassen,
die in gelijke tijden door naauwe buizen stroomen zich
verhouden als volgt, 1) wanneer de hoeveelheid H
die in de eenheid van tijd doorstroomt gelijk 10.00
gesteld wordt.
0 |
3.61 |
CO, |
3.70 |
G4H4 |
3.84 |
NO, |
3.90 |
N |
4.20 |
HS |
4.30 |
\') Ozann\'s Neue Beitrage zur Chemie und Physik, erster
Beitrag, pg. 51.
Deze verschillen zijn te groot. Outegenzeggelijk ont-
moeten de gassen van eene grootere digtheid een\'
grooteren weerstand hij het strijken door naanwe ope-
ningen. De geringe verschillen echter van de nitzefc-
tingscoëfficiënten der gassen en de wet van Boyle
spreken tegen deze cijfers.
Ozann wil de grootere werkzaamheid van geamal-
gameerd Zn ook verklaren uit de werking van H, welke
een amalgama met het kwik zoude gevormd hebben.
Hij tracht dit door de volgende eenvoudige proef te
bewijzen.
In een cylinderglas, gevuld met eene oplossing
van KaO, SO3 werden drie zinkstaafjes gebragt, zoo-
danig dat zij met elkander een gelijkzijdigen driehoek
vormden.
Zij werden van elkander afgehouden door- een stuk
bordpapier, waarin drie gaten geboord waren en waar-
door men hen gestoken had. Een van de staafjes
was geamalgameerd. Nu werd het geamalgameerde
staafje en een van de twee andere geleidend met
elkander verbonden en dit laatste met de negatieve
pool van een G-rove\'s element in verbinding gesteld ,
het niet geamalgameerde met de positieve. De inrigting
was voorts zoo getroffen, dat door een geleiddraad, die
met de laatste pool was verbonden, in een kwikbak
te dompelen, de keten naar welgevallen kon worden ge-
sloten. Toen dit geschiedde ontwikkelde zich op het
eerste oogenblik geen gas bij het geamalgameerde Zn,
terwijl zich eene menigte bellen bij het niet geamal-
gameerde vertoonden. Later ontwikkelden zich kleinere
gasbellen bij het geamalgameerde. Daar nu de H bij
heiden te gelijk optreedt, zich echter slechts vertoont
bij het geamalgameerde, zoo is de hypotliese niet ver-
werpelijk, dat een gedeelte van het gas zich in den
beginne in het kwik incorporeert en dat dan ook
daardoor de electropositiviteit van het geamalgameerde
zink vergroot wordt.
Ofschoon na de proeven van Ozann eene polariteit
van de electroden wel niet als oorzaak van de redu-
cerende werking op de proefvochten kon worden aan-
genomen, zoo schijnt het ijzer in de kool wel de hoofd-
oorzaak geweest te zijn van de sterkere reductie.
Löw.enthall) schrijft het verschijnsel toe aan vrij
SO3 of SO2, hetwelk in de rookende vitrioololie voorkomt.
Deze laatste zoude volgens hem door de aanhoudende
waterstof gereduceerd worden en aanleiding geven tot
de wording van HS, die gemengd met H de redu-
cerende werking zoude uitoefenen.
Ozann antwoordde hierop, dat hij het tweede des-
tillaat van rookend Nordhanser zwavelzuur als elec-
trolyt heeft gebruikt. Hij beweert, dat dit zuur vrij
is van NO5, HO, HCl, Fe, As en Se, zoo als uit
zijne reacties bleek.
Om aan te toonen, dat de zoogenaamde ozonwater-
stof geen SO2 bevat, werd eene hoeveelheid van dit gas
6 dagen lang met AgO, iSfOj onder herhaald heen en
weer bewegen in contact gelaten. Na dezen tijd was
een aanzienlijk quantum zilver afgescheiden. Dit laatste
werd afgefiltreerd, het filtraat met geconcentreerd sal-
peterzuur behandeld en tot de helft ingedampt. De
toevoeging van het salpeterzuur diende om SO3, zoo
\') Erdmann\'s Journal dl 93 pg. \'210.
-ocr page 38-het voorhanden ware, te oxyderen tot SO3, HO. Nu
werd BaCl toegevoegd eü geen neêrslag van zwavelzure
haryt verkregen, derhalve kon het SO3 niet de oorzaak
der reductie geweest zijn.
A. PROEVEN OVER § 1 INGESTELD DOOR
DEN SCHRIJVER.
Wij hebben in § 1 gezien, hoe Ozann eigenschappen
toeschrijft aan de H, verkregen langs electrolytischen
weg (ontleding van een mengsel van water en zwavel-
zuur) , welke hij meent, dat niet toekomen aan de H,
langs chemische wegen verkregen. Zulke eigenschap-
pen zijn het ontkleurend vermogen van het guajac-
proefvocht en de reductie van AgO, SO3.
Wij vragen in de eerste plaats, of men wel mag
spreken van een electrolytische waterstof in tegenstel-
ling van een chemische. Zuiver Zn met verdund
zwavelzuur overgoten geeft geen waterontleding, geen
wording van waterstof. Is echter het Zn verontreinigd
met verschillende andere metalen, kool enz., dan wel.
Geamalgameerd Zn geeft insgelijks, wanneer het met
verdunde zuren overgoten wordt, eene decompositie
van water. Het Zn kan derhalve bij dit ontledings-
proces beschouwd worden als het positieve 1), de ver-
Ik noem hier nog het Zn positief.
-ocr page 40-ontreinigingen als het negatieve element van een
galvanische zuil, en de waterstof, die hier ontwikkeld
wordt, is eene galvanische.
Brunner beweert, dat de chemische waterstof alle
zilverzouten reduceert; Ozann weêrspreekt hem ten
sterkste. Vooreerst merken wij op, dat de omstandig-
heden , waaronder de chemische waterstof van Brunner
inwerkte op de zilverzouten, geheel en al verschillen
van die, waaronder de electrische van Ozann in con-
tact met diezelfde reactieven werd gebragt.
Brunner\'s waterstof \'was genoodzaakt door eene
menigte reinigings-apparaten te strijken. Ozann\'s
waterstof, getrokken in de poriën der^^koolelectroden,
kon onmiddellijk op de reactieven inwerken. De
omstandigheden, waaronder gewerkt werd, zijn dus
geheel en al verschillend.
Bovendien vragen wij ons af, of het zeker bewezen
is, dat de waterstof van Brunner geheel en al zuiver
was; hij spreekt er niet van in zijne verslagen, of hij
handelszink of eene andere meer gereinigde zinksoort
tot zijne proeven heeft aangewend. In het eerste
geval zijn voorzeker SO3, HO en KaO, HO niet voldoende,
om de waterstof te wasschen, maar diende daar
althans nog een apparaat met HgCl, of AgO, NO5 bij-
gevoegd te worden. Werken de reinigings-apparaten
in het laatste geval (minstens drie in getal) niet schadelijk
in op de activiteit, waarmede de waterstof bedeeld is
op het oogenblik van haar ontstaan? Zal zij met
andere woorden bij het strijken door de reinigings-
apparaten niet iets van hare kracht verliezen , waar-
mede zij aanvankelijk bedeeld was?
En eindelijk: geeft zuivere kool, als electïode aan
-ocr page 41-gewend en bij de ontleding van zwavelzuur met
waterstof gedrenkt, de sterke reductie van Ag, SO3?
Wij bebben uit tiet vorige gezien, dat al deze vragen
nog slechts ten deele beslist zijn, en stellen ons voor
regelregt ons af te vragen: of, van een chemisch
standpunt uitgaande, wij een verschil tusschen de ver-
schillende soorten van waterstof mogen aannemen, en
meenen de volgende vragen te moeten beantwoorden:
1. Geeft H, bereid door ontleding van verdund
SO3, HO, kort na haar ontstaan reductie van AgO, SO3?
2. G-eeft H, uit zuiver Zn, SO3, HO en HO of
natrium-amalgama, ontwikkeld op dezelfde wijze in-
werkende reductie van hetzelfde reactief.
3. Geeft zuivere H, langs chemischen weg bereid,
ontkleuring van het guajac-proefvocht, en reductie van
AgO, SO3, wanneer de H onmiddellijk op de proef-
vochten inwerkt?
4. In hoeverre verschilt de inwerking van deze
H met die, welke plaats heeft, wanneer eene electroly-
tische H op dezelfde reactieven en onder dezelfde om-
standigheden inwerkt?
5. Oefenen de reinigings-apparaten eene werking
uit op de chemische waterstof, die een gedeelte van
haar activiteit doet verloren gaan?
6. Hoedanig verhouden zich de verschillende che-
misch zuivere H soorten langs electrolytischen weg,
door ontleding van verdunde zuren door middel van
ijzer, zink, natrium-amalgama en zink-koper-elementen
bereid, ten opzigte van dezelfde reactieven?
7. Hoe verhouden zich de verschillende gewigtig-
ste reactieven, die aangewend zijn bij de studie der
waterstof, als Ag0,S03, AgO, NO-, 3PbO, Ac., koper-
zouten enz. enz. ten opzigte van die verschillende
soorten van waterstof ?
1. Om de werking der electrolytische waterstof op
AgO, SO3 te bestuderen bediende ik mij van het vol-
gende toestel. Een lampenglas , dat midden doorgesne-
den was, Eig. 3 a, werd gebragt in een poreusen
aarden pot (b), die gebezigd wordt bij de Bunsensche
Fig. 3.
elementen. Tot de proef werd een zoodanig lampenglas
gekozen, hetwelk daar met moeite kon worden inge-
wrongen. Om de sluiting nog meer hermetisch te
maken , werd over de plaats waar het lampenglas
boven den poreusen pot uitstak, een goed sluitende ring
van gevulcaniseerd caoutchouc (c) gewrongen. Het
lampenglas werd nu met een champagneflesch-kurk
gesloten, nadat daar alvorens twee buizen waren in-
gebragt. In de eene buis (d) had ik een platina-
draad gesmolten, waaraan een platina blik was be-
vestigd. Dit platina blik moest mij dienen als nega-
tieve pool. Deze platina draad werd in verbinding
gebragt met de negatieve pool eener galvanische bat-
terij, bestaande nit 4 Bnnsensehe elementen. De andere
buis werd in verbinding gesteld met een U-vormige,
waarin ik stukjes glas en eene verdunde oplossing van
AgOjSOä gebragt had. Van de poreusheid van den pot
had ik mij vóór de proef overtuigd. In deze laatste
werd eene hoeveelheid Nordhauser zwavelzuur gedaan in
een graad van verdunning van 1:4. De poreuse pot
werd nu geplaatst in een glazen vat, waarin insgelijks
hetzelfde zwavelzuur werd gebragt, en deze uitwendige
vloeistof met de positieve pool der batterij in verbin-
ding gebragt. Wat de inrigting der batterij betreft,
zoo dient gezegd te worden, dat voor de praktijk van
het meeste gewigt is, dat de zinkplaten voor het doen
der proef geheel en al van oxyde moeten bevrijd zijn.
Dit laatste geschiedt gemakkelijk door ze te wrij-
ven met een weinig verdund azijnzuur. De werking
der batterij wordt voorts zeer begunstigd door het
amalgameren, hetgeen eene bewerking is, die het
snelste geschiedt door de nog eenigzins vochtige en
door het azijnzuur gereinigde zink-oppervlakte in een
vat met kwik te doopen en daarop met filtreerpapier
in te wrijven. Ten tweede is een hoofdzaak, opdat
de ontleding van den electrolyt krachtig en regelmatig
plaats hebbe, dat het zwavelzuur verdund zij, b. v.
in rede van 5 dl. water op 1 dl. zwavelzuur. In den
beginne was de werking der batterij meestal hevig,
maar begon na drie uren te verminderen. Toevoe-
ging van nieuwe zuren en herhaalde amalgamatie der
zinkplaten was noodzakelijk, om de werking te onder-
houden. De waterstofbellen streken aldus niet onmid-
dellijk, maar een oogenblik na haar ontstaan door het
proefvocht. Na drie dagen inwerking was geen reductie
(afzetting van zilver), zelfs geen vorming van een
zwart nederslag waar te nemen.
2. Om te beslissen of eene andere waterstof, b. v.
die, welke ontwikkeld wordt door ontleding van water
door natrium, zicii actiever ten opzigte van AgO, SO3
verhoudt, dan de vorige, deed ik eene hoeveelhéid na-
trium-amalgama, ongeveer 6 gr. natrium bevattende,
zooveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden op
dezelfde oplossing AgO, SO3 inwerken.
In kolf a (fig. 4) werden het natrium-amalgama en
gedestilleerd water, in b de verdunde zilveroplossing ge-
plaatst. De waterstof-ontwikkeling heeft aldus langdurig
en regelmatig plaats, in eene secunde strijkt een bel door
het proefvocht. Aldus wordt na drie dagen het proef-
vocht blaauw gekleurd en een donkere rand verschijnt
aan de oppervlakte. Het natrium-amalgama was bereid
door natrium van den handel onder petroleum te
smelten en daarop bij kleine hoeveelheden kwik te
voegen. Zigtbare reductie o£ vorming van een zwart
nederslag was na drie dagen niet op te merken. Na
aanhoudend zuigen aan het toestel en schudden van
de kolf b, verschenen daarin zwarte vlokken.
3. Om nit te maken, welken invloed de reinigings-
apparaten uitoefenen op de kracht der waterstof na
het oogenblik van haar ontstaan, werd arsenik- en an-
timoon-vrij Zn van den handel, hetwelk nagenoeg che-
misch zuiver was, en bij de oplossing in zuren geen
overschot terug liet, geamalgameerd en met zwavelzuur
en water in een Woulfsche flesch gedaan. De hieruit
ontwikkelde waterstof werd over puimsteen met kali-
hydraat en daarna over CaCl gevoerd in een kolf met
dezelfde oplossing van AgO, SO3 die bij de vorige
proeven was aangewend Na drie dagen inwerking
was geen spoor van reductie, zelfs geen verkleuring
waar te nemen. Wanneer de temperatuur van de
kolf wordt verhoogd tot 40" Reaumur b. v., zoo
treedt de reductie onmiddellijk in. Hetzelfde geschiedde
bij het zachtkens zuigen aan, en schudden van de
kolf, nadat de inwerking der waterstof gedurende
een tweetal uren goed onderhouden was. Er vormt
zich alsdan een zwart neêrslag. Dit neêrslag werd
afgefiltreerd en was onoplosbaar in ammoniak, even
als het neêrslag bij de vorige proef. Het kon dus
in de gegeven omstandigheden niet anders dan zilver
zijn. Dezelfde proef werd eenige malen herhaald, doch
altijd verschenen dan slechts de vlokken, wanneer aan-
houdend aan het toestel gezogen of de temperatuur
verhoogd werd.
4. Het Zn van den handel werd in hetzelfde toe-
stel gebragt en op dezelfde wijze gereinigd. Na een
dag inwerking had zich uit de AgO, SO3 oplos-
sing een vuil zwart neêrslag afgezet. Het grootste
gedeelte was oplosbaar in ammoniak, dus zilveroxyde.
Het onoplosbare liet zich gemakkelijk door zuiver
3
-ocr page 46-rookend zoutzuur van het filtruin afwasschen en gaf
na doorvoering van HS een oranjekleurig praecipi-
taat, bevatte dus stibium. De proef werd driema-
len herhaald en telkens het neêrslag naauwkeurig
onderzocht. Het praecipitaat zachtkens met verdund
salpeterzuur verhit en met Ball behandeld gaf een wit
neêrslag Bij verhitting van het praecipitaat met een
mengsel van KaO, NO^ en KaO, CO^, oplossing, en
behandeling met hetzelfde reactief verkreeg ik voor de
tweede maal hetzelfde neêrslag van BaO, SO3. Er
was dus in het neêrslag eene aanmerkelijke hoeveel-
heid AgS aanwezig geweest, afkomstig van de zwavel
van het handelszink.
5. Thans wilde ik beslissen of de zoogenaamde che-
mische waterstof van Ozann, d. w. z. volgens hem
die, welke niet ontwikkeld wordt door ontleding van
SOgjHO en HO door den galvanischen stroom,
andere eigenschappen heeft dan de electrolytische.
Dit doel wordt gemakkelijk bereikt door b. v. eene
waterstof, ontwikkeld door de ontleding van natrium-
amalgama en gedestilleerd water, juist onder dezelfde
omstandigheden te laten inwerken op AgO, SO3 en
guajac-tinctuur, blaauw gekleurd door loodhyperosyde,
waaronder Ozann de electrolytische waterstof deed
inwerken op diezelfde proefvochten, welke hij meent,
zooals wij gezien hebben, dat uitsluitend alleen gevoelig
zijn voor het hydrogenium, dat zijn oorsprongheeftin
de ontleding van water bij tegenwoordigheid van zwa-
velzuur door de batterij. Deze proef was mijns inziens
de geschiktste, om de cirkel-redenering van hem en zijne
tegenstanders , die niet onder dezelfde omstandigheden ,
maar onder geheel verschillende, de eigenschappen der twee
■waterstoffen bestudeerd hebben , af te breken. Tot dit
einde werden twee molglaaen fig. 5 (a) met weeke
en hermetisch daarin sluitende kurken gesloten. In
de doorboorde kurken was een omgebogen buis (b)
Fig. 5. gewrongen , waarin eene verdunde op-
c lossing van AgO, SO3 in het eene cy-
linderglas, in het andere eene donker-
blaauw gekleurde hoeveelheid van het
proefvocht van Osann, ongeveer 8 00
bedragende, gebragt was. Onder in
de molglazen was eene hoeveelheid na-
trium-amalgama, welke 2.5 gr. natrium
bevatte. Aldus heeft de waterstof-ont-
wikkeling langzaam en langdurig plaats,
op dezelfde wijze als bij de ontleding
van het zwavelzuur door Ozann. Een
zelfde tijd na haar ontstaan komt zij
in contact met de proefvochten. De kurken werden
bij den mond van het molglas afgesneden, en daarop
met zegellak en eindelijk daarover met een dikke laag
diapalm overtrokken, zoodat ieder waterstof bel genood-
zaakt was den inhoud in de buis (b) neder te drukken
en zich vervolgens daardoor een weg te banen, om
door de opening c te ontsnappen. Reeds na een uur
had de blaauwe guajac-tinctuur eene groene tint aan-
genomen en na een halven dag inwerking was die
geheel en al ontkleurd.
De AgO, SO3 was na een dag geheel en al van toe-
stand veranderd. Op den bodem der buis had zich
eene groote hoeveelheid van een zwart nederslag af-
gezet, hetwelk zich in een overmaat van ammoniak
niet liet oplossen, een pikzwarte kleur had en door
3*
-ocr page 48-de loep gezien kristallijn van structnnr was, dns niets
anders dan zilver kon zijn. AgO, SO3 en het proefvocht
van Ozann waren dus krachtig aangegrepen door
eene andere waterstof, dan de zoogenaamde electroly-
tische. Het gewigt zijner twee hoofdreactieven kan
niet anders dan geheel en al met deze proef vervallen.
6. De hoogleeraar O. J. Mulder had een hezwaar,
wat betreft de reductie van AgO, SO3 door deze water-
stof. Het natrium namelijk, waaruit ik het amalgama
bereid had, wordt onder petroleum bewaard, om het voor
oxydatie te beveiligen, en daarna, wat meer is, was
het onder petroleum gesmolten, om het van het oxyde-
laagje te bevrijden voordat het kwik was toegevoegd en
zich het amalgama gevormd had. De hoogleeraar
Mulder meende, dat zich bij de vereeniging van de twee
metalen een weinig C chemisch kon gebonden hebben. Dat
voorts deze O, toen het amalgama in het water gebragt
was, zich met een gedeelte der waterstof kon vereenigd
hebben, en dat deze koolwaterstoften misschien eene
dissociërende werking van het SO3 en AgO hadden te
weeg gebragt. Dat daarop het gevormde AgO door de
waterstof verder kon gereduceerd zijn. Bij AgO, NO5
toch had ditzelfde volgens hem plaats, wanneer het in
contact komt met koolwaterstoffen in statu nascenti,
in geringe hoeveelheid, b. v. wanneer AgO, NO5 (een
paar druppelen) met regenwater aan zich zelven
wordt overgelaten. Eegenwater bevat organische
restes in kleine hoeveelheden als verontreiniging.
Die organische restes geraken in decompositie, waarbij
CH verbindingen ontstaan, die dissociërend inwerken
op het zilverzout, en na weinige uren een donkerbruin
neerslag van zilveroxyde geven. Derhalve raadde hv)
mij aan, eerstens: om mij te overtuigen van de disso-
ciërende werking bij AgO, NOj\', ten tweede, om te zien
of ditzelfde ook plaats had bij AgO, SO3, en een
paar droppels Ag0,S03 en Ag0,N05 aan zich zeiven
over te laten in contact met eene hoeveelheid regen-
water. Nadat dit contact gedurende een dag had
plaats gehad, had zich op den bodem van het vat, waarin
AgO, NO5 was gedroppeld, een overvloedig, donkerbruin
afzetsel gevormd. Na vier dagen inwerking was dat,
hetwelk de geringe quantiteit AgO, SO3 bevatte, nog
geheel en al onveranderd gebleven,
AgO, SO3 wordt dus door eene geringe ontwikkeling
van koolwaterstoifen niet in AgO en SO3 gesneden,
AgO, NO5 wel, zoodat veilig kauworden aangenomen,
dat de waterstof, uit e atrium-amalgama afkomstig,
hier bij AgO, SO3 de oorzaak van de reductie van het
zout gev;eest is.
7. Het proefvocht van Ozann wordt dus zoowel
door natrium-amalgama-waterstof als door de electro-
lytische ontkleurd. Men verkrijgt het gemakkelijk door
gelijke deelen PbO^ en guajachars in een mortier za-
men te w^rijven en met sterken alcohol te overgieten.
Filtreert men dan af, dan verkrijgt men een prachtig
donkerblaauw gekleurde vloeistof. Deze aan zich zelve
overgelaten in een gesloten kolf, neemt na een uur
een meer violette tint aan, die langzamerhand in eene
bruingele overgaat. Deze bruingele vloeistof werd,
nadat ik er 4 uren CO2 doorgevoerd had, niet veranderd.
Wanneer zij lang staat zet zich daaruit een harsachtig
bezinksel af, hetwelk met N05,H0 behandeld, groen
gekleurd wordt. Het proefvocht zelf met oxydatie-
middelen in contact gebragt, geeft een oranje-verkleu-
ring , welke kleurstof door v/ater kan worden neerge-
slagen en vrij constant is. Door NH4O, CO2 wordt
het groen gekleurd.
De waterstof uit natrium-amalgama, zoowel als de
electrolytische, onder de vorige omstandigheden op het
proefvocht, dat van zelf van de blaauwe in de bruin-
gele tint overgaat, inwerkende, ontkleurt de vloeistof
geheel, terwijl een harsachtig bezinksel wordt afgezet,
zoodat hiermede het gewigt van het tweede reactief
mij toeschijnt te moeten vervallen.
8, Nadat aldus door een eenvoudige proef was uit-
gemaakt: „dat de deelen van AgO, NO3 niet zoo innig
aan elkander verbonden zijn als die van AgO, SO3", zoo
liet het zich ook verwachten, dat in het algemeen
de gevoeligheid voor H, bij AgO, NO5 grooter zoude zijn
dan bij AgO, SO3.
Om dit te onderzoeken werd een half kilogram kwik
met 10 gr. natrium vereenigd. Het brijachtig amalgama,
dat daardoor ontstond, werd in tweeën verdeeld en de
Pig. 6.
helften, ieder 5 gr, natr, bevattende, met gedestilleerd
water overgoten en infleschjes, lig. 6 (a) gebragt. Deze
waren met een kurk gesloten, waarin een buis met corres-
ponderend toestel (b) gebragt was, die geconcentreerde
oplossingen van AgO, NO5 en AgO, SO3 (tien CO)
bevatte.
Iedere bel II was aldus genoodzaakt, telkens en
telkens door de vloeistof te strijken. Hier dient ge-
zegd te worden, dat de zilverzouten steeds op duistere
plaatsen en een weinig aangezuurd aan de inwerking
der waterstof werden blootgesteld.
Na 24 uren bad zich in de buis, welke de AgO,
NO5 bevatte, een schoone zilverspiegel afgezet op
de plaats, waar de vloeistof de waterstof afsloot,
terwijl zich op den bodem een rijkelijk in ammoniak
onoplosbaar praecipitaat van zilver gevormd had. In
de AgO, SO3 was na drie dagen slechts eene geringe
hoeveelheid zilver op den bodem neergeslagen, doch er
was geen spoor van een zilverspiegel ontstaan.
9. Ik wenschte thans mij te overtuigen, dat ook de
AgO, NO5, in aequivalents-verhouding blootgesteld aan
de inwerking van eene ruime hoeveelheid H, ligter daar-
door gereduceerd wordt dan de AgO, SO3. Hiertoe werden
170 milligr. AgO, NO3 en 156 milligr. AgO, SO3 op-
gelost in 100 CO water en hiervan 10 CC in de-
zelfde toestellen blootgesteld aan de inwerking eener
hoeveelheid waterstof, ontwikkeld uit 5 gr. natriunï-
hondend amalgama. Ook hier verkreeg ik dezelfde
resultaten; een flaauwe zilverspiegel was waar te nemen
op de plaats, waar het zout het meeste met de waterstof
in contact was geweest. Na denzelfden tijd, ongeveer
twee dagen, was de AgO, SO3 geheel onveranderd ge-
bleven. Op den bodem van de bollen der buis had
zich slechts een weinig zwart afzetsel gevormd.
10. De proeven, waaraan ik in dezelfde toestellen,
met dezelfde quanta natrium-amalgama, oplossingen van
azijnzuur loodoxyde, en zwavelzuur koperoxyde onder-
wierp, waren weinig bevredigend. Dezelfde boeveelbeden
natrium-amalgama geven na drie of vier dagen een
zwarten rand aan de oppervlakte van acetas plumbi.
Acetas plumbi tribasicus wordt veel sneller donkerder
gekleurd, dan het één basische zout. Zwavelzuur ko-
peroxyde schijnt bijna geheel ongevoelig te zijn voor
de inwerking der waterstof. AgO, NO^ wordt verreweg
het meest door haar aangegrepen, daarna AgO, SO3
en eindelijk volgen 3PbO, Ac, PbO, Ac enCu0,S03
in ontleedbaarheid.
11. Bij verreweg de meeste mijner proeven, die
dienden , om de werking van de actieve waterstof te
bestuderen, bediende ik mij van natrium-amalgama.
Het natrium-amalgama is eene stof, die meer en meer
wordt aangewend, en ik acht het daarom noodzakelijk
iets te zeggen aangaande de ondervinding, die ik door
het veelvuldige bereiden van deze stofFe heb opge-
daan. Bovendien is het noodzakelijk, dat men een hoofd-
stoffe, gelijk deze zelfstandigheid is, zich altijd in
groote hoeveelheid, in korten tijd, zoo schielijk en zoo
zuiver mogelijk kan verschaffen.
In den beginne verschafte ik mij in kleine hoeveel-
heden het natrium-amalgama aldus: De met een dikke
oxydatie-korst bedekte natrium-bolletjes van den handel
werden eenige seconden onder petroleum verhit, om het
oxyde-laagje te verwijderen, hetwelk zich bij deze be-
werking als een schil loslaat. Daarop onder ander
petroleum tot smeltends verwarmd, waarop na het ver-
wijderen der alcohol-lamp, kwik bij kleine hoeveelheden
gedeeltelijk wordt toegevoegd en de vereeniging van
de beide metalen onder opbruising geschiedt en
plotseling een bard amalgama ontstaat. Bij deze be^
werking beeft men dikwerf, wanneer de temperatuur
van het petroleum nog te hoog is, door de warmte-
ontwikkeling bij de vereeniging der beide metalen,
een ontbranding van die laatste zelfstandigheid te
vreezen. Het smelten van het natrium, het bevrijden
van de oxydatie-schil en al de overige handgrepen, die
hier bij te pas komen, houden lang op. Het petroleum
wordt bruin gekleurd en er vormt zich eene menigte
nevenproducten, die verontreinigend op den regulus,
welke zich onder de steenolie moet vormen, inwerken.
Bovendien verkrijgt men hier steeds kleine quantiteiten;
weshalve deze bereidingswijze van Mühlhausen voor
de praktijk niet is aan te raden.
Het vloeibare natrium-amalgama werd in het klein
gemaakt door bij een overmaat van kwik in een reageer-
buisje, hetwelk eerst een weinig boven de alcohollamp
werd verhit, een stukje natrium te voegen, waarop de
vereeniging onder lichtontwikkeling en met een knal
plaats heeft. Deze methode is gevaarlijk voor aangezigt
en handen. Bovendien is men hier niet meester van de
hoeveelheden natrium, die men aan een bepaald gewigt
kwik wil toevoegen. Zeer tijdroovend en onpraktisch
zijn deze beide methoden, die slechts alleen kunnen
dienen, om een onderzoek op te houden, daar men
vier of zes uren noodig heeft, om zich op deze wijze
eene hoeveelheid amalgama te verschaffen, die b. v.
acht gr. natrium bevat.
Ik nam daarop een ander middel ter hand, om in
een korteren tijd mij de matière première, die tot
mijne proeven moest dienen, te verschaffen. Een kolf,
300 CO inhoudende, werd op een zandbad verhit tot
een temperatuur, waarop men die niet wel meer met de
hand kon aanraken. Nu werd een kilogram kwik in de
kolf gegoten. Men wacht tot het kwik de temperatuur
der kolf heeft aangenomen, waarop een afgewogen
hoeveelheid natrium-bolletjes liefst 10 gr., d. i. 1 p. c.
wordt toegevoegd.
Men droogt de bolletjes af met zeemleer, om ze van
aanhangend petroleum te bevrijden, snijdt ze nu in
kleine stukjes, vóór het inwerpen in het kwik, zoodat
thans eene versehe metaal-oppervlakte met het kwik in
aanraking komt, waarop de vereeniging ook dadelijk
onder opbruising en lichtontwikkeling geschiedt.
Somtijds gebeurt het evenwel, dat dit laatste niet
plaats heeft. Men roere alsdan met een regthoekig
omgebogen glazen staaf in de kolf tot de ontploffing
is waargenomen. Verwaarloost men deze voorzorgen,
zoo blijven dikwerf de natrium-bolletjes geheel en al
passief op de oppervlakte van het kwik drijven en
kunnen bij het weghalen der kolf de grootste onge-
lukken veroorzaken. De bewerking (het inwerpen der
bolletjes) moet zoo snel mogelijk na elkander geschieden.
Nu laat men de kolf afkoelen totdat zij van het zand-
bad kan worden afgenomen, en giet het brijachtig amal-
gama in een porceleinen schaal uit. Het overblijvende,
gedeeltelijk hard geworden amalgama in de kolf, kan
men daaruit verwijderen door weder kwik toe te voe-
gen en de kolf op nieuw op het zandbad te verhitten.
Verreweg boven alle de vorige methoden is echter
de volgende te verkiezen, welke mij door den heer
R e i n e 0 k e, assistent aan het Utrechtsche laboratorium
geleerd werd. Men verhit een kilogram kwik in een
porceleinen schaal op een zandbad, tot dat de tempe-
ratunr der schaal zoo hoog is, dat deze laatste niet
meer met de bloote hand kan worden aangevat. Men
verwijdert nn de schaal met het heete kwik en plaatst die
liefst niet in de nabijheid van ontbrandbare objecten of
personen. Nu voegt men snel eene hoeveelheid natrium
40 gr. b. V. bedragende, bij kleine stukken, bij
het kwik; zorgt echter, dat men bij de ontploffing,
bij de vereeniging van de twee metalen, op behoorlij-
ken afstand van de schaal is. Bij de vereeniging van
kwik en natrium vrordt dan zooveel warmte ontwik-
keld, dat het amalgama vloeibaar kan blijven ge-
durende de bewerking, en slechts aan de oppervlakte
met een harde korst van tijd tot tijd wordt bedekt,
die men met een glazen staaf er van verwijderen kan.
Heeft men de verlangde hoeveelheid natrium toegevoegd,
die, wanneer men bovenstaande methode volgt, liefst 4
p. c. bedrage, zoo laat men het amalgama afkoelen,
hetwelk nu den vorm van een harden regulus aanneemt
en met een mes weinige oogenblikken daarna uit het
schaaltje kan geligt worden. Men slaat den harden
regulus in stukken, die men eenige oogenblikken on-
der eene droogklok legt, opdat hij bevrijd worde
van de waterdamp , die hij onmiddellijk aantrekt, en
bewaart hem daarna in een goed gedroogde en her-
metisch sluitende wijdmonds stopflesch ten gebruike.
Voor het natrium, dat men toevoegt, wende men liefst
de groote zuilvormige stukken van het handels-natrium
aan, die onder zuivere steenolie zijn bewaard gewwden.
Hieruit kan men snel eene menigte cubi snijden, be-
grensd door versehe metaal-oppervlakten, die, in contact
komende met het kwik, zich onmiddellijk hiermede ver-
eenigen. Aldus verkrijgt men hinnen een half uur
een quantum amalgama, dat 40 gr. natrium bevat en
dus tot een reeks van proeven kan worden aangewend,
en in zuiverheid verre staat boven dat, hetwelk
uit de bolletjes bereid is, en onder handels-petroleum
bewaard is geworden. Het vloeibare kan op dezelfde
wijze worden bereid, men ga slechts niet te ver voort
met het toevoegen van natrium, maar blijve onder
de 2 p. c,
12. Om een vergelijkend overzigt te verkrijgen van
de kracht, waarmede de verschillende waterstofsoorten
bedeeld zijn, wanneer zij onder dezelfde omstandighe-
den en op dezelfde reactieven inwerken, stelde ik de
volgende proef in: Vijf molglazen werden ingerigt on-
geveer zooals die, welke (Fig. 5) is afgebeeld. In
de omgebogen buisjes werd eene verdunde oplossing
van AgO, SO3 gedaan, in ieder 10 CO van dezelfde
sterkte. Nu werden in het eerste molglas eene oplos-
sing van zuiver SO3, HO in graad van verdunning van
1 tot 6 en 8 gr. fijn geknipt klavier-ijzerdraad gedaan.
In het tweede bragt ik een strook zuiver Zn en een
strook Cu, afkomstig van de firma Mout on uit \'sHage,
die beiden met insgelijks zuiver verdund zwavelzuur wer-
den overgoten. En eindelijk bragt ik in de twee laatste
in de eene 4 gr. natrium bevattend natrium-amalgama,
in de andere 8 gr. gedestilleerd handelszink, dat niets
anders als verontreiniging bevatte, dan een weinig kool
als inmengsel, met zwavelzuur van denzelfden graad
van verdunning.
De molglazen werden thans behoorlijk gesloten met
zegellak en diapalm, zoodat in alle op dezelfde wijze
gelijkmatig en aanhoudend de waterstofhellen door het-
zelfde proefvocht zich een uitweg baanden.
Hiernaast had ik geplaatst het toestel in fig, 3 af-
gebeeld , thans had ik echter de AgO, SO3 gebragt in
een omgebogen buis, welke in de kurk was bevestigd, zoo
als op fig, 5 wordt aangeduid. De galvanische stroom
werd thans voortgebragt door vier elementen van
Grove, die op den duur, wat kracht en constantheid
betreft, bij dergelijke proeven boven die van Bunsen
te verkiezen zijn.
De resultaten dezer proeven waren de volgende:
De AgO, SO3, waarop de waterstof, ontwikkeld door
het amalgama, ingewerkt had, was het eerste geredu-
ceerd, Een bezinksel van korrelig zwart zilver had
zich op den bodem van het buisje neêrgezet. Dit was
reeds na een en een halven dag geschied. Daarop trad
onmiddellijk daarna eene reductie in in het cylinderglas ,
dat de platen Zn en Cu bevatte, die zeer duidelijk
was aan te toonen.
Na bijna drie dagen vormden zich zwarte vlokjes,
en daarop ook zwarte neerslagen in den AgO, SO3, die
bloot was gesteld aan de inwerking van de waterstof,
uit Zn afkomstig. Lang daarna verscheen een zwarte
rand aan de oppervlakte van den AgO, SOg in de twee
overige apparaten: het lampenglas-toestel en het molglas
met klavier-ij zerdraad,
13, Om den betrekkelijken invloed van de electro-
lytische waterstof, eindelijk, op het Ozann-proefvocht
en eene verdunde oplossing van AgO, NO5 te bestude-
ren, deed ik de twee proefvochten in de omgebogen
buizen van twee lampenglas-toestellen, geheel en al
overeenkomende met de laatste. De waterstof werd
hier alweder vrijgemaakt door de ontleding van verdund
zwavelzuur en de hron van den galvanischen stroom
was vier elementen van Grove.
Na een dag was het Ozann-proefvocht ontkleurd
en kort daarna had zich ook in het buisje, hetwelk den
AgO, NO5 bevatte, een flaauwe zilverspiegel afgezet.
Men ziet dus, dat ook tegenover de electrolytische water-
stof zich de nitras argenti veel gevoeliger dan de
sulphas argenti verhoudt.
14. Aanmerkelijk wordt de reductie van de zilver-
zouten bevorderd door de volgende wijziging in het
lampenglas-toestel van fig. 3 te brengen. Aan de ne-
gatieve pool bevestigt men een stukje phosphorus in
plaats van een platina-electrode. De waterstof, afkom-
stig van het ontlede zwavelzuur, vereenigt zich met
een gedeelte van den phosphorus en vormt phosphor-
waterstofgas, welke laatste zelfstandigheid veel ster-
ker reducerend dan de eenvoudige waterstof, op nitras
argenti inwerkt. Aldus verkreeg ik na één\' dag eene
aanzienlijke reductie, een feit, dat trouwens reeds
vroeger door den hoogleeraar E. Mulder aan het
licht is gebragt.
15. Ik bevond , dat de phosphorus nog in omstan-
digheden kan worden gebragt, dat hij zich nog greti-
ger dan in het vorige geval met waterstof in statu
nascenti verbindt. Ongeveer 2 lood phosphorus werd
onder water gesmolten, en onder het bekoelen geschud,
waardoor hij in korten tijd den poedervorm aanneemt.
Deze gepulveriseerde phosphorus, met eene ruime hoe-
veelheid platina-spons innig gemengd, werd in het lam-
penglas-toestel (fig. 3) op den bodem van het poreuse
Tat gedaan, zoo dat dit laatste ongeveer half daar-
mede gevuld was, en nu de negatieve platina-electrode
gelieel en al onder het mengsel gebragt. De platin a-spons
en de fijn verdeelde phosphorus maken dat de oppervlakte,
waarover de waterstof bellen , die zich aan de negatieve
pool ontwikkelen, zeer vergroot wordt en de contact-
werking tusscben waterstof en phosphorus , en dien ten
gevolge ook de vorming van phosphorwaterstofzuur,
zeer bevorderd wordt. Aldus verkrijgt men, nadat de
batterij drie uren gewerkt heeft, eene aanzienlijke re-
ductie van den nitras argenti.
Werking der H in statu nascenti op
nitraten en nitriten.
Het is eene overbekende zaak, dat een salpeterzunr
alcali-zout, in een sterk alcalische vloeistof opgelost,
en met een stuk zink eenigen tijd aan zich zelf over-
gelaten, aanleiding geeft tot eene aanzienlijke vorming
van ammoniak. Schülze wees er het eerst op 1), dat
de stikstof van het salpeterzuur op deze wijze grooten-
deels in ammoniak kon worden overgevoerd, ja dat
deze methode eene geschikte zoude zijn, om het sal-
peterzuur in den vorm van ammoniak te bepalen.
Schülze plaatste te dien einde zink of geplatineerd
zink in de alcalische vloeistof. Doch zijne uitkomsten
en de toepassing van deze methode gaven weinig be-
vredigende resultaten.
Chem. Centralhlatt, 1861. § 833.
-ocr page 61-Wolf 2) daarentegen bevond, dat dan de waterstof-
ontwikkeling bet regelmatigst plaats grijpt, wanneer
men de alcaliscbe vloeistof, die b. v. uit een natron-
oplossing kan bestaan, eene bepaalde concentratie geeft
(b. V. 7 a 8 dl. water op een dl. natron) een stuk
zink en ijzer in de vloeistof plaatst en bij konde de
inwerking doet plaats bebben. Bij verhitting zon vol-
gens bem bet ammoniak-gebalte altijd te weinig be-
dragen, aangezien alsdan een gedeelte van de stikstof
vrij ontwijkt. Het zink en bet ijzer, die volgens Wolf
aan elkander gesoldeerd moeten zijn, geven betere re-
sultaten dan zink en ijzervijlsel, waarvan Siewert en
Har court gebruik maakten. Men moet, bij bet aan-
wenden van dit laatste materieel (wanneer de ammo-
niak niet afgedestilleerd wordt, welke bewerking altijd
met verliezen gepaard gaat), de vloeistof van bet zink-
yzervijlsel afgieten, om in deze vloeistof de ammo-
niak met gebroomde Javelle-loog te decomponeren en
de stikstof als gas te meten. Bovendien zet zich
hierbij altijd wat zinkoxyde-ammoniak op de lijn ver-
deelde zink-splinters neder. Men verlangt in het kort
een ligchaam, dat het vijlsel vervangt, en dat men
ligt uit de vloeistof kan nemen. Daartoe soldeert
men zink en ijzerblik aan de einden met tin aan
elkander, snijdt daarvan strooken af en brengt die,
na ze spiraalvormig te hebben opgewonden, in de
vloeistof.
Yolgens Wolf wordt het salpeterzure zout, na bij
100° gedroogd te zijn, afgewogen, met de caustieke loog
Erdmann\'s Journal, dl. 89 pg. 93. Chem. Central-
Watt, 1862. § 379,
overgoten en nn gebragt in een glazen vat met wijden
hals en afgeslepen rand. Nu brengt men de spiralen
er in, en oogenblikkelijk neemt de reductie in de koude
een aanvang. Om ammoniak-verlies door verdamping
te vermijden, sluit men liet vat met een caoutcbouc-
kurk, waarin het uiterste uiteinde van een buret ge-
bragt is, hetwelk met puimsteen of glas, met zoutzuur
bevochtigd, gevuld is en waardoor liet zicb ontwikke-
lende waterstofgas kan ontwijken, terwijl de ammoniak
wordt terug gehouden. Nadat de inwerking geschied
is, neemt men voorzigtig de caoutchouc-stop van de flesch,
spoelt de ondervlakte van haar en den inhoud van
de buretbuis met gedestilleerd water in het vat, neemt
met een pincet de zink-ijzerstrook uit de vloeistof
en spoelt die insgelijks af in het vat. Hierna zet men
in het vat een klein 40—60 CC inhoudende kolf, gevuld
met gebroomde Javelle-loog, giet nog wat gedestilleerd
water bij, om zoo weinig mogelijk lucht daarin te
houden, legt dan op de opening van het groote vat
een goed afgeslepen looden plaat, en sluit het vat met
een caoutchouckap, welke met twee buizen voorzien
is, waarin wederom twee in punten uitgetrokken glazen
buizen bevat zijn.
De caoutchouckap bindt men vast aan den glashals
en stelt dan het aldus toebereide apparaat, met opene
glaseinden, eenigen tijd in water van bekende tem-
peratuur. Heeft het de temperatuur van het water
aangenomen, zoo smelt men de opene einden der buizen
voor de blaaspijp toe en schudt de gebroomde loog
met de ammoniak houdende vloeistof sterk te zamen.
Na weinige minuten heeft de ammoniak-ontleding plaats
gegrepen en men ziet, dat de caoutchoucplaat door het
ontwijkende stlkstofgas wordt opgeblazen. Nn zet
men bet apparaat weder eenigen tijd in water en ver-
bindt een der glazen bnizen met een azotometer l).
Daarna wordt de spits der buis in de caoutcboncbuis
van den voorbereiden azotometer afgebroken, bet stik-
stofgas gemeten en volgens de gewone methoden tot
gewigt gereduceerd.
De methode van Wolf gaf zoo niet allezins, toch
eenige meer bevredigende resultaten dan de vorige.
Zoo gaven b. v.
0.132 grm. KaO, NO^: 15 CC N bij 14% dat is 14.26
CC N bij 0°, d. i. 0.0179 grm. N
dus 0.069 grm. NO,,; de berekening gaf 0.0703.
0.100 grm. KaO, NO^ : 11.25 CO N bij 14% dat is
10.66 CC N bij 0% d. i. 0.0134 grm. N
dus 0.0516 grm. NO^; de berekening gaf 0.0533
Uit bovengenoemde proeven blijkt dus, dat de water-
stof in statu nascenti, welke ontwikkeld wordt uit zink
eu natronloog, salpeterzure alcaliën destrueert en zich,
ten minste onder gunstige omstandigheden, met een
groot deel der stikstof tot ammoniak verbindt.
Eene geheele andere werking heeft de waterstof,
ontwikkeld uit natrium-amalgama op de nitraten en
nitriten van potasch en soda.
P. de Wilde 2) bevond, dat wanneer men stukken
natrium-amalgama in \'geconcentreerde of verdunde
soluties van die zouten werpt, men eene hevige gas-
ontwikkeling, maar niet de vorming van ammoniak
waarneemt.
1) Chem. Centralbl. 1860 16.
2) Bulletin de 1\' Académie royale de Belgique. 211, XV 4
-ocr page 64-Wetherill l) en ik zelf bevonden, dat nitras
ammoniae insgelijks door het contact met natrium-
amalgama niet in ammonium-amalgama wordt getrans-
formeerd.
Ik bevond, dat zoodra NH^O, CO^ in oplossing, of
NH4O, SO3 of NH4 Cl in aanraking met het amalgama
gebragt wordt, die vorming van ammonium-amalgama
plaats heeft. Het amalgama zwelt als een reusachtige
spons op, en terwijl er bellen van NH3 ontwijken,
zinkt het weder, en het kwik blijft op den bodem
van het vat liggen. Natrium-amalgama met ammonia
liquida overgoten zwelt een weinig op. Bij overgieting
met SO3, HO of HCl neemt de vorming van ammonium-
amalgama oogenblikkelijk een aanvang.
Wetherill meent, dat het ammonium (NH4) tegen
het natrium wordt uitgewisseld, dat echter onmiddellijk
het NH4, wanneer dit door physische invloeden zich
losmaakt van het kwik, in NH3 en H wordt gesneden.
Hiervoor schijnen sommige zaken te pleiten. Neemt
men b. v. platina-spons , die sterk verhit is en werpt
deze in gesmolten natrium-amalgama, zoodat de onder-
linge innige zamenhang van het amalgama daardoor
eenigzins verbroken is, en voegt men hierbij eene op-
lossing van salmiak, zoo heeft er geen opzwelling
(vorming van ammonium-amalgama) , wel echter eene
hevige ontwikkeling van NHg en H plaats.
De Wilde bevond, dat wanneer men bij de nitraten
of nitriten, die met natrium-amalgama in contact ge-
bragt zijn, een weinig SO3, HO voegt, salpeterigzure
dampen ontwijken, waaruit blijkt, dat een gedeelte van
1) Zeitsclirift ven Beilstein und Fittig. 8 jg. bd. 1 pag. 650,
-ocr page 65-het salpeterzure zout tot salpeterigzuur gebragt is.
Brengt men op een overvloed van natrium-amalgama drup-
pels van de verdunde zouten, dan neemt men ammoniak-
lenk waar. De Wilde meent echter dat, wanneer
men het amalgama vervangt door, dat, hetwelk 1 pc.
natrium en 15 a 20 pc. zink bevat, nagenoeg alle stik-
stof in ammoniak zou worden omgezet.
Hij bevond voorts, dat door eene toereikende hoe-
veelheid natrium-amalgama op de zouten te brengen, men
al de stikstof in den vorm van gassen kan afscheiden.
Die gassen onderhouden de verbranding, doch in minderen
graad dan O of NO. Met waterstof gemengd en aan-
gestoken detoneren zij. Met een stang phosphorus 24
uren in aanraking gebragt, geven zij geen vermindering
in volumen, en bevatten aldus geen vrije zuurstof.
Met O en knalgas gemengd, geven zij na de ontploffing
geen vermindering in volumen, en zijn dus vrij van
waterstof. Zij kunnen dus slechts stikstof en stikstof-
oxydul zijn. De Wilde analyseerde het gas met den
eudiometer van Bunsen en verkreeg verschillende resul-
taten, altijd echter een mengsel van NO en N. Voor
de nitriten meer N en minder NO naar evenredigheid,
voor de nitraten meer NO en minder N.
Zoo gaf b. V. eene verzadigde oplossing van NaO, NOj:
66 .17 p. 0. NO. 33 . 83 N.
eene geconcentreerde solutie, van KaO, NOg:
39 . 35 p. c. NO 60. 65 N.
uit nitras ammoniae wordt betrekkelijk het meeste
NO ontwikkeld.
Eene geconcentreerde oplossing van NH^O, NO5 gaf
79 . 84 p. 0. NO. 20 .16 p. c. N.
Het toestel van de Wilde bestaat uit een glazen
-ocr page 66-buis (a) fFi" een verdeelde schaal is aan-
. I\'ig- gebragt. Deze wordt met een
kurk (b) gesloten, waaraan
een IJzerdraad met een porce-
leinen schaaltje (c) is beves-
tigd. In dit porceleinen schaal-
tje wordt eene hoeveelheid
natrium-amalgama gedaan,
waarvan het natrium-gehalte
bekend is en bij zijne experi-
menten meest 1 gr. bedra-
gende gebragt is. De zout-
oplossing nu in de buis en
het bekerglas gebragt zijnde,
heeft de inwerking van het natrium-amalgama plaats
en kunnen later de ontwikkelde gas-volumina op de
schaal boven het niveau worden afgelezen.
Zoo gaf 1 gr. Na, inwerkende op eene geconcentreerde
oplossing van NaO, NO^, 49, 842 CC gas. 1 gr. Na op
eene geconcentreerde oplossing van KaO, NO3,197, 96
CC gas.
Dit de proeven van\'de Wilde blijkt, dat bij ver-
dunning van de nitraten het betrekkelijk gehalte van
de N in de ontwikkelde gassen vermeerdert, bij ver-
dunning van de nitriten dit gehalte vermindert. De
werkingen zouden volgens hem naar de volgende ver-
gelijkingen plaats hebben:
KaO, NO5 4Na 4NaO KaO -1- NO.
_______h 5 Na = 5 NaO -(- KaO N
--h 8 Na ~ 5 NaO -j- KaO NNa^
NNa,
3 HO = 3 NaO NH3.
-ocr page 67-3.
Werking der H in statu nascenti op
In het laatst van het verloopen jaar werd een feit
door Maly hekend gemaakt, dat van het hoogste ge-
wigt is voor de synthetische scheikunde. Carhonas
ammoniae met natrium-amalgama in contact gelaten,
zoude aanleiding geven tot de vorming van mieren-
zuur 1) naar de volgende vergelijking:
(NH,), 0„ C.O^ Na, = 2 NH3 Na,0, H^ 0^0,=
2 NH3 NaHO, -{- C2HNa04.
Hij deed de inwerking plaats hehhen op eene ge-
concentreerde solutie van carhonas ammoniae. Ver-
volgens werd het sterk alcalische vocht met engelsch
zwavelzuur geneutraliseerd en op een waterhad aan
destillatie onderworpen. Het zure destillaat werd met
Ph0,C02 verzadigd, daarop heet gefiltreerd en gekris-
1) Ann. der Chemie und Pharmacie, bnd. CXXXV. Hft. 1.
-ocr page 68-talliseerd, waaruit de gekarakteriseerde naalden van
formias plumbi verschenen. Hetzelfde zure destillaat
een tweede maal met NaOjCOj geneutraliseerd, ver-
dund en met AgO,]SfOg of HgCl gekookt, gaf soms
zeer duidelijk een tlaauwen zilver- of kwikspiegel. De
naaldvormige loodkristallen werden bovendien geana-
lyseerd en loodbepaling en berekening gaven tot re-
sultaat, dat niet anders dan mierenzuur kon ontstaan
zijn. Ik bevond, dat verdunde oplossingen van kool-
zure ammoniak met vast natrium-amalgama langen
tijd aan zich zeiven overgelaten, de reacties van mie-
renzuur niet vertoonen, wanneer na de inwerking op
de gewone wijze op mierenzuur wordt gereageerd. Na
een reeks van proeven verkreeg ik dan eerst mieren-
zuur 1), wanneer ik eene zeer geconcentreerde solutie
van koolzure ammoniak met kristallen in overmaat,
onderwierp aan de inwerking van eene hoeveelheid
brijachtig natrium-amalgama, welke tweemaal grooter
was dan de hoeveelheid koolzure ammoniak. Het sterk
alcalische vocht werd van het kwik verwijderd, ge-
neutraliseerd met zwavelzuur en op een waterbad aan
destillatie onderworpen.
Alsdan gaat een zuur reagerend vocht over, hetwelk
met een alcali geneutraliseerd en behandeld met een
paar droppels geconcentreerde AgOjNOg en verhitting
boven de alcohol-lamp, aanleiding geeft tot onmiddellijke
reductie. Zesmalen verkreeg ik sporen van een zilver-
spiegel, die met het bloote oog zeer duidelijk waren
waar te nemen.
1) Het mierenzuur, dat tot controle en vergelijking diende ,
was bereid volgens Berthelot uit glycerine en oxaalzuur.
Het zure destillaat geneutraliseerd en met rood
kwikoxyde behandeld in eene reageerbuis, die geslo-
ten was en door een ontwikkelingsbuis in verbinding
was gesteld met een bekerglas met kalkwater, gaf na
verhitting sterke reductie van het kwik. Het kalkwater
was binnen weinige oogenblikken troebel geworden.
Er is dus geen twijfel aan, of wanneer eene sterk
geconcentreerde oplossing van koolzure ammoniak met
een overvloed van brijachtig natrium-amalgama be-
handeld wordt, mierenzuur in geringe hoeveelheden
ontstaat. In geringe hoeveelheden echter, die slechts
onder bepaalde omstandigheden ontstaan en alleen
met de meest mogelijke voorzorgen kunnen worden
aangetoond.
Maly bevond insgelijks, dat wanneer men in
heete geconcentreerde kali-loog een mengsel van gegra-
nuleerd zink en ZnO, COj werpt, mierenzure potasch
verkregen wordt.
A. ONDERZOEK VAN DEN SCHRIJVER AANGAANDE DE
INWERKING VAN DE WORDENDE WATERSTOF
OP KOOLZURE ALCALIEN.
De hoogleeraar E. Mulder wees er voor weinige
jaren op, dat wanneer uit handelszink met verdund
zwavelzuur waterstof wordt ontwikkeld, de waterstof-
vlam, die al eenigzins blaanw gekleurd is door ver-
ontreinigingen , plotseling intens hlaauw wordt gekleurd,
wanneer in de veiligheidshuis van de Woulff\'sehe
flesch, waarin die waterstof-ontwikkeling plaats heeft,
oplossingen van koolzure soda of koolzure potasch
worden gegoten. Zoodra de waterstof in statu nas-
centi in aanraking komt met die zouten, zoude er
reductie van het koolzuur plaats hebben tot kool-
oxyde. Dit kooloxyde verbrandende, zoude de oorzaak
zijn van het plotseling blaanw worden van de vlam.
Neemt men handelszink, waaruit de waterstof-ontwik-
keling snel en regelmatig geschiedt, dan kan men het
verschijnsel zeer duidelijk waarnemen.
Om mij te overtuigen, dat niet de blaauwe tint van
de vlam afkomstig was van zwavelwaterstof, die haar
oorsprong ontleende aan verontreinigingen van liet zink,
bezigde ik tot de proef gedestilleerd handelszink, dat
ik vooraf geamalgameerd had, en overgoot dit met
verdnnd zoutzuur.
De einden der buizen van de Woulff\'sche fles-
schen, waarin de inwerking plaats had, had ik om-
geven door lange kopere dopjes, omdat niet het natron
van het glas, dat eene gele tint aan de vlam geeft,
waardoor de andere kleuren van de vlam minder zigt-
baar worden, mij in de waarneming van het verschijn-
sel mogten hinderen.
Ik bevond, dat slechts dan het plotseling blaauw
worden van de vlam kan worden waargenomen, wan-
neer de koolzure alcaliën in zeer geconcentreerde op-
lossingen in de veiligheidsbuizen worden gebragt.
Om mij op eene andere wijze van het ontstaan van
köoloxyde te overtuigen, bezigde ik het volgende toestel.
Een cubiekcentimeter-buis (a), 200 CC inhoudende,
bragt ik in een bekerglas, waarin eene geconcentreerde
oplossing van een koolzuur alcali gebragt was.
Yooraf bragt ik in de buis een caoutchouc-buis (b),
waarin aan het eene uiteinde een uitgetrokken glazen
buisje gebragt was.
Door deze buis kon door zuigen de lucht uit de
cubiekcentimeter-buis worden gezogen, en derhalve kon
daarna de oplossing van het zout in de buis door de
dampkringsdrukking opstijgen.
Naast de caoutchouc-buis had ik een reageerbuisje
(c) gebragt, waarom een platinadraad gewonden was,
welke buiten het bekerglas stak, zoodat naar willekeur
het reageerbuisje lager en lager kon worden gebragt
in de cubiekcentimeter-buis. De stand van deze laatste
kon naar willekeur worden gewijzigd door middel van
een klem, waarin zij sloot. In ket reageerbuisje werd
voor het uitzuigen der lucht eene hoeveelheid natrium-
amalgama gebragt en nu de caoutchouc-buis zoowel
als het reageerbuisje met het amalgama gevuld, in de
cubiekcentimeter-buis gebragt in een stand, zooals de
figuur aanduidt.
Nu werd de lucht weggezogen, steeg het vocht op
in de buis en kwam de zoutoplossing die, wanneer de
bewerking handig geschiedt, de geheele cubiekcenti-
meter-buis vult, in aanraking met het natrium-amalgama.
De zich ontwikkelende gassen persen het niveau bin-
nen in de buis neder en kunnen worden afgelezen.
Door onophoudelijk de cubiekcentimeter-buis meer
naar de hoogte te brengen, regelde ik de inwerking
60
Kg. 8.
van het natrium-amalgama zoo, dat dit laatste altijd
onder het niveau van de zoutoplossing hleef.
Begint de inwerking van de waterstof, zoo haalt
men de caoutchonchuis uit het toestel weg, en hij het
einde der bewerking kan men de centimeter-huis, die
van onderen nog voor een gedeelte met de zoutoplossing
gevuld is, met een glazen lepel uit het hekerglas ver-
wijderen en des noods in een ander met vocht gevuld
toestel overbrengen.
Bij mijne eerste proeven deed ik op eene geconcen-
treerde oplossing van koolzure potasch en koolzure soda
eene hoeveelheid natrium-amalgama in vloeibaren staat,
welke \'1-2 gr. natrium bevatte, inwerken.
Na de inwerking werd de buis, waarin zich bij de
soda-oplossing 65, bij de potasch-oplossing 53 CC gas
bevonden, geplaatst in een molglas, gevuld met eene
oplossing van koperchloruur in zoutzuur, welke zelf-
standigheid het kooloxyde absorbeert. Het koper-
chloruur had ik mij bereid, door koperchloridlangdurig
met koperdraaisel te verhitten. Na twee dagen rustig
staan waren van de gassen, ontstaan bij de inwerking
op het soda-zout 12 CC, en van de potasch 9 CC door
de koperchloruur-oplossing geabsorbeerd.
Geconcentreerde soluties van dubbelkoolzure potasch
en soda werden hierop aan dezelfde proeven onderwor-
pen en gaven, nadat dezelfde hoeveelheid natrium-amal-
gama (\'/2 gr. natrium houdend) daarop had ingewerkt,
toen zij met de koperchloruur-oplossing in aanraking
gebragt werden, de eerste eene absorptie van 18 CC
kooloxyde de tweede die van soda eene van 19.5 CC
ongeveer.
Deze voorloopige proeven mogen echter slechts als
-ocr page 74-van qualitatieve waarde beschonwd worden. Het koper-
chloruur, dat hier tot absorptie van het gas diende, was
bereid door koperchlorid in een Hessischen kroes te
\'gloeijen, waardoor een aeqnivalent chloor verloren gaat.
Het nagenoeg witte chlorunr wordt dan nit den kroes
verwijderd en in zoutznnr opgelost.
Men heeft echter bij deze methode, om zich koper-
.chlorunr te verschaffen, het nadeel, dat altijd slechts
betrekkelijk kleine hoeveelheden materieel te gelijk
kunnen worden verkregen, die niet toereikend zijn, om
in het door mij gevonden toestel het kooloxyde te ab-
sorberen, aangezien men daartoe (tot vulling van beker-
glas en cubiekcentimeter-büis) ongeveer eene hoeveel-
heid behoeft, die, opgelost in zoutzuur, een vokimen
van 1500 a 2000 CC inneemt. Bereidt men zich het
chlorunr fractioneer en lost het telkens en telkens be-
reide in zoutzuur op, zoo heeft men\'ten slotte met
een vloeistof te doen, die voor een groot deel weder
tot koperchlorid geoxydeerd is, eene groene tint heeft
aangenomen en niet meer geschikt is, het kooloxyde op
te nemen. De laatste nadeelen waren vooral groot bij
de bereiding van koperchlornur doör koking van koper-
chlorid met koperdraaisel, waarover ik onmiddellijk
voor de bewerking een stroom van hydrogenium had
gevoerd. Voegt men bij een kokende solutie van koper-
chlorid dit koperdraaisel in groote overmaat, zoo
wordt de groene solutie momenteel kleurloos en blijft
aldus zoolang koperdraaisel in overmaat wordt bijge-
voegd. De hoeveelheden chlorunr, die bruikbaar zijn
en telkens verkregen worden, zijn zeer gering. De
bewerking houdt zeer lang op. De heer Dr. E ei-
ne cke leerde mij eene methode, waardoor ik in staat
gesteld werd, mij in zeer korten tijd eene aanzienlyke
lioeveellieid koperchlornnr te verseliaffen, die zuiver
en in groote massa in zoutzuur opgelost, gretig ket
kooloxyde absorbeert. Hiertoe wordt een aequivalent
NaCl met een aequivalent CuO, SO3 gemengd en op-
gelost, en nu een stroom van gewasscben zwavelig-
zuur doorgevoerd. Onmiddellijk vormt zicb een aan-
zienlijk neêrslag van kopercbloruur, hetwelk gewas-
scben en in zoutzuur opgelost wordt. De metbode is
voortreffelijk en levert ongeveer tienmalen zooveel stof
in denzelfden tijd, als door de twee andere verkregen
wordt. Nu werden 10 lood bicarbonas sodae in 1500
CO water opgelost. De twee apparaten, n. ra., het
reageerbuisje met een hoeveelheid brijachtig natrium-
amalgama, hetwelk V2 gr. natrium bevatte, en de caout-
chouc-buis met het uitgetrokken buisje werden in de klok
geplaatst, welke 200 CO gedest. water inhouden kon,
en deze in een wijd bekerglas gebragt, waarin vooraf
de oplossing van bicarbonas sodae gegoten was. Nu
werd door de caoutchouc-buis gezogen en de oplossing
steeg in de klok op, en kwam boven tegen den bodem
der klok in aanraking met het natrium-amalgama.
Hierop werd de caoutchouc-buis, waarmede de lucht
weggezogen was, weggehaald en de CC buis met een
glazen lepeltje weggenomen en overgebragt in een cy-
linderglas, hetwelk tot aan den rand was gevuld met
eene oplossing van bicarbonas sodae van denzelfden
graad van concentratie als de vorige in het bekerglas.
Nu werd het reageerbuisje door middel van den platina-
draad naar beneden gehaald, zoodat het natrium-
amalgama zich beneden in de CC buis bevond, en dat
iedere bel waterstof genoodzaakt was door een ko-
lom vloeistof van 200 CC te strijken. Aldus grijpt er
eene regelmatige en niet al te snelle gas-ontwikkeling
plaats.
Nadat de CC buis tot op twee deelstreepen geheel
en al met gas was gevuld, werd zij met het glazen
lepeltje gebragt in hetzelfde bekerglas, waarin 1500 CC
van eene geconcentreerde, nagenoeg kleurlooze oplossing
van koperchloruur in zoutzuur waren, w^aarop eene
aanmerkelijke opstijging van het vocht in de buis was
waar te nemen.
Vervolgens werd de CC buis, nadat de absorbtie
gedurende 3 dagen had plaats gehad, en geene opstij-
ging meer was waar te nemen, met het glazen lepeltje,
in een cylinderglas gebragt, met water gevuld, en nu
na een dag afgelezen, hoeveel volumina CO geabsor-
beerd waren.
Van de 198 volumina waren 38.5 geabsorbeerd.
Barometerstand 758 mm., temperatuur 21° C.
Op dezelfde wijze werd met bicarbonas kalicus,
waaraan dezelfde concentratie was gegeven, geëxperi-
menteerd.
Van de 198 volumina werden 33 geabsorbeerd.
Barometerstand 762 mm., temperatuur 20° C.
Carbonas sodae gaf, onder dezelfde omstandigheden
aan de proef onderworpen, eene absorbtie van 21 CC.
Barometerstand 763 mm., temperatuur 22° C.
Carbonas kalicus eene absorbtie van 15 CC.
Barometerstand 762 mm., temperatuur 23\'\' C
-ocr page 77-Onderzoek van den schrijver aangaande
de inwerking van waterstof in statu
nascenti op sulphiten.
De werking van natrium-amalgama op de zwavelig-
zure verbindingen der alcaliën is tot heden in geenen
deele bestudeerd, weshalve ik het voor noodwendig
hield de verhouding dezer ligchamen tegenover elkan-
der aan de proefneming te onderwerpen.
Te dien einde werd met hyposulphis sodae, bisulphis
sodae, sulphis sodae en sulphis ammoniae, van wier zui-
verheid ik mij door voorafgaande proeven overtuigd had,
geëxperimenteerd. De hyposulphis sodae werd opgelost,
en daarna op een waterbad tot grove kristallisatie inge-
dampt en eenige dagen rustig aan zich zelve overgelaten.
De kristallen van het laatste zout werden daarop van
aanhangende waterdeelen ontdaan door persing tusschen
filtreerpapier en daarop in een mortier gepulveriseerd.
5
-ocr page 78-Van elk der zouten werd 2 gr. afgewogen.
2 gr. hyposnlpis sodae werd opgelost m
50 CO gedest. water.
2 gr. in 25 CO water.
2 gr. in 10 CO water.
Deze oplossingen werden gedaan in de toestellen,
welke in Tig. 9 afgebeeld zijn. a is eea korthalzige
j-ig, 9. kolf, welke gesloten is door een stop
van gevulcaniseerde caoutckouc. In
deze stop is een gat, waarin een buis
(b) is aangebragt. Over deze buis
is een caoutcbouc-buis getrokken,
insgelijks van gevulcaniseerde caout-
cbouc. In deze laatste is eindelijk
een glazgn staafje (c) aangebragt. In
de caoutcbouc-buis was eene snede
(d) gemaakt. Gevulcaniseerd caout-
cbouc laat zicb beter snijden dan
ongevulcaniseerd, weshalve men het
tot dit doel aanwendt.
Intusschen had ik mij natrium-amalgama, om bij
de inwerking op deze zouten te dienen, op de volgende
wijze bereid.
Een kilogram kwik was in eene schaal op een zand-
bad verhit, totdat men de schaal slechts met moeite
kon aanraken. Yan de groote vierkante stukken han-
dels-natrium, welke onder zuivere steenolie waren be-
waard geworden, bad ik 40 gr. afgewogen.
Deze 40 gr. werden in kleine stukken gesneden
en telkens bij het heete kwik gevoegd, op de wijze,
zoo als uitvoerig hierboven beschreven is. Bij het
einde der bewerking en na bekoeling verkreeg ik
een\' harden regulus, die gemakkelijk in stukken kon
worden geslagen. Deze hoeveelheid amalgama, welke
dus 4 p. e. natriumhoudend was, werd in tienen
verdeeld.
Een tiende, derhalve eene 4 gr. natrium-houdende
hoeveelheid, werd telkens hij de oplossingen van de
hyposulphis sodae gevoegd, in drie toestellen, overeen-
komende met dat, wat zoo even beschreven is. Bij
het ontwikkelen van het waterstofgas opent zich de
spleet (d), waardoor genoemd gas ontwijkt. Is dit ont-
snapt, zoo sluit zich de spleet terstond en geene andere
gassen, die het laboratorium verontreinigen, kunnen in
de kolf dringen.
Ik had oplossingen van verschillende sterkte geno-
men, om de vraag te kunnen beantwoorden: „welken
invloed de graad van verdunning der zouten uitoefent,
bijaldien de hoeveelheden materieel, en de hoeveel-
heden natrium, in het amalgama bevat, dezelfde zijn."
Het 4 gr. natrium-houdend amalgama, hetwelk ik be-
stemd had in te werken op de meest geconcentreerde
oplossing, had ik met een weinig kwik overgoten,
zoodat dit vloeibaar was geworden. Immers met eene
betrekkelijk groote hoeveelheid vloeibaar amalgama en een
zeer geconcentreerde oplossing van koolzure ammoniak,
was het mij mogelijk geweest, mierenzuur te verkrijgen.
Het was evenmin te verwerpen, dat (in aanmerking
genomen, dat de vloeibare staat van het amalgama in
andere omstandigheden zoo groote voordeelen aanbiedt)
ook hier de reductie het grootst zoude zijn.
Zoodra het natrium-amalgama in de toestellen met
de oplossingen in aanraking komt, wordt de oplossing
donker gekleurd. Deze donkere kleur is afkomstig
van de kool, die als inmengsel, het handels-natrium
verontreinigt of van het petroleum, (bl. 32).
Nadat het amalgama 6 dagen had ingewerkt, bleef
het kwik op den bodem der kolven terug en moest de
vloeistof daarvan worden verwijderd. Dit geschiedde
door de kolven herhaalde malen met gedest. water uit
te spoelen en het uitspoelsel in een bekerglas te
verzamelen, zoolang tot de vloeistof, in aanraking
gebragt met een roerstaafje, waaraan een druppel drie-
basisch azijnzuur loodoxyde hing, geene reactie meer
vertoonde.
Ik vermoedde namelijk, dat bij de inwerking van
natrium-amalgama in alcalische oplossing zich uit deze
zouten eene aanzienlijke hoeveelheid zwavel-natrium
zoude vormen door de reducerende werking van de
waterstof. Ik beproefde met chemisch reine acetas
plumbi tribasicus, in hoeverre dit vermoeden beves-
tigd werd, nadat de zoutoplossingen van de kool in
bekerglazen\' waren afgefiltreerd.
De drie van de hyposulpis sodae gaven een groot
volumineus neerslag van zwavellood met een wit ge-
mengd, hetwelk wel niet anders dan uit loodoxyde
kon bestaan, neerslagen, die op twee filtra\'s moesten
verzameld worden. Sulphis ammoniae en de twee an-
dere sulphiten gaven slechts een volumineus wit neer-
slag, uitsluitend uit sulphis plumbi bestaande. Bij de
hyposulphis sodae was dus alleen reductie ingetreden.
Het neêrslag, verkregen bij de meest geconcentreerde
solutie en het vloeibaar amalgama, was verreweg het
aanzienlijkst.
Het groote praecipitaat overtuigde mij, dat eene hoe-
veelheid van 2 gr. te veel was en voor het quanti-
tatief onderzoek niet gescliikt. 1 gr. hyposulpMs sodae
werd dus opgelost in 50 CC, 1 gr. in 25 CC en
1 gr. in 10 CC.
Deze soluties werden in de vorige toestellen bloot-
gesteld aan de inwerking ieder van een balf kilogram
natrium-amalgama, hetwelk 4 p. c. natrium bevatte.
Na 9 dagen inwerking werden de vloeistoffen sterk
verdund, in bekerglazen verzameld en het kwik afge-
spoeld met gedestilleerd water, totdat met acetas
plumbi tribasicus de reactie niet meer werd waarge-
nomen; nu werd een overmaat van acetas plumbi tri-
basicus bijgevoegd.
Het praecipitaat werd met sterk azijnzuur langen
tijd in het bekerglas gedigereerd, om het loodoxyde,
afkomstig van den acetas plumbi en door de sterk
alcalische solutie neêrgeslagen, te scheiden van het
zwavellood.
Telkens en telkens werd het azijnzuur afgeschonken
en nieuw bijgevoegd. Hierop werd het zwavellood met
gedestilleerd water overgoten, het aanwezige azijnzuur
sterk verdund en het zwavellood op een filtrum ver-
zameld en op nieuw doorgespoeld met gedest. water,
zoolang tot het doorspoelsel (filtraat) met zwavel-
waterstof behandeld geen zwarte vlek vertoonde. Men
kon na deze bewerking dus aannemen, dat al het lood-
oxyde van het zwavellood gescheiden was. Het zwavel-
lood werd thans met de filtra in een luchtbad gedroogd.
De filtra waren normaal-filtra en het aschgehalte was
vooraf bepaald.
Hierop werden de neerslagen naauwkeurig verzameld
in een eenigzins grooten porceleinen kroes, met sterk
salpeterzuur droppelsgewijze schuins boven gas-lampen
geoxydeerd en bij bet einde der bewerking eenige
droppels zwavelzuur toegevoegd. Telkens werden
de kroezen na bet toevoegen van salpeterzuur ge-
dekt. Den gevormden sulpbas plumbi deed ik na de
oxydatie onder de droogklok bekoelen en woog daarna.
De resultaten dezer analysen waren als volgt:
De oplossing van 1 gr. byposulpbis sodae in 50 CC
water, waarop 4 gr. natrium-houdend vloeibaar amal-
gama badden ingewerkt:
gewigt van kroes deksel -f- PbO, SO3, = 36.907 gr.
gewigt van kroes -(- deksel.....~ 35.692
1.215
gewigt van bet verascbte filtriim . . . = 0.002
PbO, SO3.......=
De oplossing van 1 gr. byposulpbis sodae in 25 CC
water, waarop dezelfde hoeveelheid vloeibaar amalgama
had ingewerkt:
gewigt van kroes -h deksel -j-PbO, SO3, =: 36.9320 gr.
gewigt van kroes deksel .... — 35.6952
1.2368
.=: 0.0020
gewigt van het verascbte filtrum
Pb0,S03.....
......= 1.2348
De oplossing van 1 gr. byposulpbis sodae in 10 CO
water, waarop dezelfde hoeveelheid vloeibaar amalgama
bad ingewerkt:
gewigt van kroes deksel PbO, SO3, = 36.9853 gr.
gewigt van kroes deksel . . . . 35.6931
1.2922
= 0.0020
1.2902
gewigt van het verascbte filtrum
-ocr page 83-Hoofdstuk 11.
Organisclie Ligcliainen.
-ocr page 84- -ocr page 85-Werking op aldehyden en ketonen.
Wlirtz, de voortreffelijke scheikundige van Parijs
en mededinger van Berthelot, leerde ons voor weinige
jaren de werking van de waterstof\'in statu nascenti
op aldehyden kennen. Zijne eerste proefnemingen
stelden zich ten doel, om het met aethylene isomere
aldehyd door toevoeging van twee atomen waterstof in
alcohol om te zetten. Hiertoe werden 1) 5 grm. zu.iver
aldehyd met zink en verdund zwavelzuur in een kolf
gebragt, welke met ijs omgeven en met een tweemaal
regtom gebogen ontwikkelings-buis voorzien was, waar-
van het langere einde in een met kwik gevulden cylinder
stak, om den druk binnen in de kolf te vergrooten.
Op den tweeden dag rook de vloeistof, welke zich in
de kolf bevond, nog sterk naar aldehyd. De vloei-
stof werd aan destillatie onderworpen en het over-
1) Compt. Kend. t. LIV. pg. 915.
-ocr page 86-gaande verzameld in een goed afgekoelde retort. De
destillatie werd nn afgebroken, daar de thermometer
eenigen tijd bij 100° gestaan had en nu nog iets hoo-
ger gestegen was. Bij de rectificatie van het destillaat
gingen onder de 40\' 272 grm. aldehyd over; uit het
terugblijvende scheidde zich bij toevoeging van drooge
koolzure potasch eene kleine hoeveelheid af van eene
sterk naar aldehyd riekende vloeistof, die zich als eene
dunne laag aan de oppervlakte vertoonde. Deze gaf
bij de inwerking van bijtende potasch aldehydhars en
bij destillatie slechts een spoor van een vloeistof,
welke ongeveer het kookpunt van den alcohol, maar
niet den reuk daarvan bezat. De hoeveelheid van boven-
genoemde vloeistof was iets meer, toen hij het zwavel-
zuur door zoutzuur verving, maar bedroeg evenwel nog
minder dan V20 van het aldehyd, dat onveranderd was
gebleven. Toen ijzer het zink bij de bewerking verving,
werden evenmin bevredigende resultaten erlangd.
Bij de inwerking van natrium-amalgama op eene
verdunde aldehyd-oplossing, verkreeg "Würtz, terwijl
een gedeelte door de natron verharst werd, eene aan-
zienlijke hoeveelheid alcohol. Men zorge door ge-
fractioneerde toevoeging van zoutzuur, dat de vloeistof
steeds zwak zuur reageert, en koele haar steeds af.
Na de inwerking vindt men dan bij de destillatie van het
product geen spoor van aldehyd meer. Uit hetgeen het
eerste overgaat, kan men door drooge koolzure potasch
eene laag vloeistof afscheiden, welke rijk is aan alcohol.
De laatste gaat bij herhaalde rectifioatie het eerst
over. Er blijft dan een zoogenaamd alcraldehyd terug.
De aldus verkregen alcohol werd door destillatie over
i^oolzure kali en vervolgens over caustieke baryt ge-
reinigd. Zij had den reuk en het kookpunt van gewonen
alcohoL Bij behandeling met kalium ontwikkelde zij
waterstof en gaf het potassium-alcoholaat. Daar de
analyse van dezen alcohol geene juiste resultaten gaf,
werd er joodaethyl van gemaakt. Deze behandeld met
het kalium-aethylaat gaf joodkalium en aether.
Er is dus niet aan te twijfelen, of aldehyd wordt
door natrium-amalgama omgezet in alcohol naar de
vergelijking:
G.HA ila — aHA.
Dat door inwerking van natrium-amalgama uit de
aldehyden in het algemeen de ware alcoholen en niet
de pseudo-alcoholen worden verkregen, schijnt ook de
volgende proef van "Würtz te bevestigen 2),
Hij verschafte zich valeral door destillatie van een
mengsel van gelijke deelen valerias en formias bary-
ticus, nam dat, hetwelk tusschen 108°—110" overgaat,
analyseerde en bevond, dat het zuiver Cj^HipOg was.
Dit valeral werd 15 dagen aan de inwerking van
natrium-amalgama blootgesteld onder toevoeging van
kleine hoeveelheden water. Nu werd gedestilleerd.
Hetgeen tusschen 128°—130^ overgaat bezat den reuk
van amyl-alcohol en leverde bij de analyse de formule.
De vloeistof vermengde zich met SO3, HO onder
warmte-ontwikkeling en gele verkleuring, en hieruit
kon hij na verdunning en verzadiging met baryt de
karakteristieke kristallen van amyl-zwavelzure baryt
verkrijgen.
Lorin 2) bevond, dat niet uitsluitend door natrium-
1) Ann. der Chem. und Pharm.- bnd. CXXXIV. hft. 3 pg. SOL
2) Compt. Eendus. t. LVI. pg. 845.
-ocr page 88-amalgama de aldehyden in de corresponderende alco-
holen werden omgezet. Hij bragt drooge aldehyd-
ammoniak met eene oplossing van ammoniak en kleine
stukjes zink in aanraking, en deed de waterstofont-
wikkeling uit twee laatstgenoemde ligchamen onder
zwakken druk bij 30°—40° plaats hebben. De vloei-
stof werd gefiltreerd en half afgedestilleerd, het des-
tillaat met verdund zwavelzuur verzadigd en daarvan
weder het »vierde gedeelte op een waterbad afgedestil-
leerd. Oarbonas kalicus scheidde hieruit eene laag
van een brandbare vloeistof af, die met zwavelzuur,
zwaarkoolwaterstof; met azijnzuur natron en zwavelzuur,
azijnaether gaf; in het kort: die alle eigenschappen van
den gewonen alcohol bezat. Aceton goed gereinigd even-
zoo behandeld gaf propylalcohol. Bij deze proef ont-
stond slechts Vi5 van de hoeveelheid alcohol, die bij
de volkomen omzetting van het aldehyd of aceton zich
had moeten vormen, daar de H in statu nascenti ten
deele onmiddellijk inwerkt op aldehyd of aceton of op
de ontstane alcoholen en neven-producten, hoofdzakelijk
zamengestelde ammoniakken, vormt. Bij het aldehyd
werden deze ammoniak-verbindingen ook werkelijk aan-
getoond.
Friedel 1) meenende, dat de feiten, door Würtz
ontdekt, op alle aldehyden van toepassing waren, deed
natrium-amalgama inwerken op benzoylwaterstof. De
omzetting van dit laatste ligchaam (hetwelk boven
gewoon aldehyd het voordeel heeft, dat het door het
natrium niet verharst wordt) in benzoë-alcohol, had
werkelijk plaats.
1) Compt. Eendus. t. LV. pg. 53.
-ocr page 89-Wanneer men eene oplossing van benzoylhydrnur
met water en natrium-amalgama vermengt, dan bemerkt
men na eenige dagen, dat de vloeistof, welke boven
drijft, zich slechts ten deele met bisulphis sodae ver-
bindt. Nadat men de laatste twee ligchamen langen
tijd met elkander in contact beeft gelaten, voegt men
water toe, waarin zich de benzoylnatron oplost, en
nu scheidt zich eene olieachtige vloeistof af, die door
een schei-trechter van de oplossing kan worden ver-
wijderd. Deze vloeistof heeft een anderen reuk dan
de bitteramandeloHe, kookt bij 203° en gaat gedestil-
leerd bij 200° bijna geheel over. Over bijtende baryt
gedroogd en tweemaal gedestilleerd, gaf zij tot zamen-
stelling
Hs namelijk was ook hier, zooals in de vorige ge-
vallen, toegetreden. Zink en zwavelzuur kunnen
het natrium-amalgama ook hier weder niet vervangen,
aangezien benzoaldehyd de eigenschap heeft, van de
oplossing van zink in zwavelzuur te verhinderen.
Kort daarna voerde de theoretische beschouwing van
de ketenen tot eene nieuwe toepassing van het natrium-
amalgama.
CsHgOa-l-Ha moet namelijk geven
O, of CeH^O,
O2II3
een alcohol of gemengde aether. Proefneming van
Priedel beeft bewezen, dat de alcohol ontstaat 1).
Wanneer natrium-amalgama gedurende eenige dagen op
een mengsel van aceton en water inwerkt, zoo scheidt
zich eene laag van eene ligte vloeistof af, die toe-
\') Erdmann\'s Journal 86 dl. pg. 439.
-ocr page 90-neemt na toevoeging van KaO, CO.3. Men pipetteert
haar af, droogt ze met KaO, CO, en destilleert. De
vloeistof begint bij 75°—80° te koken. Tnsschen
80°—90\' gaat een groot gedeelte over, minder tusschen
90°—100°, waarop plotseling de thermometer stijgt tot
175°, en eene groote hoeveelheid van een kleverige
vloeistof kan worden verzameld. Datgene, wat over-
gaat bij 80°—90°, is een mengsel van aceton, water
en een alcohol, die de zamenstelling van propylalcohol
heeft, met ld en P behandeld een ioodaether doet
ontstaan, kokende tusschen 90°—95°, en die de zamen-
stelling van propylioduur heeft. Bij toevoeging van
acetas argenti vormt zich ioodzilver en een aether,
die geanalyseerd zijnde, bevonden werd te zijn,
Dezelfde aether werd verkregen toen Triedel het
product, dat tusschen 80° en 90° overgaat, met SO3, HO
en KaO, C4H3O3 destilleerde, en bij verhitting daar-
van met azijnzuur in een gesloten vat bij 130°—140°
gedurende eenige oogenblikken. Den alcohol verkreeg
hij door de kokende vloeistof langen tijd met bisulphis
sodae te schudden. Boven drijvende verschijnt dan
eene vloeistof, die de gekristalliseerde aceton-natron-ver-
binding bevat. Deze wordt afgeschonken en het restant
in het luchtledige gedestilleerd. Wordt het overblij-
vende over baryt gedestilleerd, zoo verkrijgt men een
bij 84°—86° constant kokend product. De herhaalde
destillaties over baryt gaven geen watervrij product,
waarom men natrium op een deel der vloeistof deed
inwerken en dan het overblijvende over de ontstane
gekristalliseerde verbinding afdestilleerde. Hierop ging
bij 86°—88° een alcohol over, die in constitutie met de
propylalcohol overeen kwam. Berthelot bevond (Leçons
sur la synthese) , toen hij dezen alcohol vergeleek met
diengenen, welken hij door schudding van propylen met
geconcentreerd zwavelzuur, toevoeging van water en
destillatie had verkregen, dat beiden dezelfde eigen-
schappen bezitten.
De verhouding van natrium-amalgama tot aldehyden
schijnt eenigzins anders te zijn, wanneer deze laatste
niet in water zijn opgelost.
Zoo bevond Curch, dat bitteramandelolie opgelost
in naphtha en met het amalgama in contact gebragt,
aanleiding geeft tot de wording van een ligchaam van
de empirische formule CiJleOjNa, hetwelk bij toevoe-
ging van water in benzylalcohol, benzoylwaterstof en
natronhydraat vervalt i).
Claus ) herhaalde zijne proeven en bezigde eene
waterhoudende aetherische oplossing van bitteramandel-
olie, waarop hij brijachtig natrium-amalgama in over-
vloed deed inwerken. Bij schudden ontstaat eene hevige
werking; 3 gr. natrium op een once materieel zijn vol-
doende , om de werking te doen plaats hebben, die
onder hevige warmte-ontwikkeling geschiedt. Afkoeling
is hier allernoodzakelijkst. Er ontstaan hier twee pro-
ducten, een vlokkig, in aether onoplosbaar neêrslag en
een in aether oplosbaar. Na de inwerking wordt de
geheele massa aan filtratie onderworpen. Het kwik en
het witte neêrslag blijven op het filtrum terug en worden
nog eenmaal met aether uitgespoeld, dan het filtrum
doorboord, zoodat het kwik kan wegvloeijen, enthans
1) Annalen der Chemie und Pliarmacie, dl. CXXVIII, pg. 301.
2) Idem dl. CXXXYII, hft. T. 1866 Januarij.
-ocr page 92-liet witte neêrslag door water, waarin het zeer goed
oplosbaar is, van het filtrum verwijderd.
Hij bevond, dat de in water oplosbare bestanddeelen
uit een natronzout en vrij natronhydraat bestonden,
waaruit met verdund zwavelzuur een zuur gepraecipi-
teerd werd, dat de chemische zamenstelling van benzoë-
zuur zoude bezitten, echter in physische eigenschappen
zoude overeenkomen met het salylzuur van Kolbe en
Lanteman 1). Dit zuur zoude namelijk bij het op-
lossen in water, eer het tot koking gebragt was, in eene
heldere olie overgaan, dan snel oplossen, en bij lang
staan in kristalklompen overgaan. De kristalklompen
zijn afgerond van vorm, melkwit en verschillen in een
woord zeer van die van benzoëzuur.
De tweede zelfstandigheid, opgelost in aether, wordt
daaruit door water als een olie neergeslagen, die later
een kristalvorm aanneemt. Dit object kenmerkt zich
door zijn aangenamen hyacinthen-geur, die het geheele
laboratorium parfumeert, die echter volgens Claus
toe te schrijven is aan een nog niet wel onderzocht
nevenproduct.
Het kristallij ne ligchaam wordt met water behandeld
en heet gefiltreerd. Bij bekoeling wordt troebeling waar-
genomen, en eindelijk vormen zich naaldvormige kris-
tallen bij indamping. De vloeistof, die zich op de moeder-
loog bevindt, wordt afgegoten en insgelijks ingedampt.
Opmerkelijk is de zaak, dat zich daaruit bij kristallisatie
prismatische tafelen vormen, die bij omkristallisatie we-
der de naalden geven. Laat men eene verzadigde op-
lossing onder het mikroscoop kristalliseren, zoo kan
\') Annalen der Chemie und Pharmacie, dl. CXV, pg. 137.
-ocr page 93-men duidelijk waarnemen, dat zich eerst naalden, daaruit
(bij verdere indamping) scheeve rhombische zuilen,
en eindelijk tafelvormige kristallen vormen.
Het ligchaam, uit alcohol gekristalliseerd, werd
door Claus aan analyse onderworpen, aangezien dat,
hetwelk uit water verkregen wordt, eenige aeq. kristal-
water bevat, hetgeen het vaststellen van de formule
bemoeijelijkt. Hij bevond de zamenstelling te zijn
C14HJO2. Dit zoude identisch zijn met dat, hetwelk
door Hermann uit benzoëzuur (zie later) verkregen
is, ofschoon de smeltpunten van beiden verschillen.
Terwijl bij de vorige aldehyden dus slechts natri-
um-amalgama en de methode van Lor in als eene ge-
schikte bevonden is, om (althans voor een gedeelte)
de corresponderende alcoholen te bereiden, en de wa-
terstof uit zink en verdunde zuren hiertoe niet geschikt
is, zoo schijnt deze regel niet van toepassing te zijn
op de aldehyden in het algemeen.
Linnemann 1) bevond, dat acrolein door de in eene
zure oplossing vrij wordende waterstof wordt omgezet
in een mengsel van propyl- en allylalcohol.
Gelijktijdig ontstaat nog een derde ligchaam, waar-
van de vorming door de volgende vergelijking wordt
aangeduid:
2(CeHA) H, = Ci,H.o04.
Linnemann deed zink en verdund zoutzuur inwer-
ken op acrolein en bevond, dat dit derde product, dat
onoplosbaar is in water, zich hecht aan het zink,
waardoor de werking van het zuur wordt tegengegaan.
1) Annalen der Chemie und Pharmacie. Bnd. CXXÏIII.
Heft. I, pg. 132. 1865.
Dit ligchaam echter is zeer gemakkelijk oplosbaar in
aether. Daarom voegt men aether toe, of liever, een
mengsel van aether, zoutzuur en acrolein word te
gelijk op het zink gegoten.
De bewerking geschiedt in een kolf, die kond wordt
gehouden 1). Deze kolf is met een dubbel doorboorde
kurk gesloten, met twee buizen voorzien, waarvan de eene
met een af koeler iu verband staat, de tweede met een
trechter, die door een klemkraan kan gesloten worden,
en waardoor het mengsel op het zink wordt gegoten.
Het zoutzuur van 1.16 spec, gewigt (dus zeer sterk)
wordt onder sterke afkoeling gevoegd bij het mengsel
van aether en acrolein. De aether moet vrij van al-
cohol zijn. Linnemann neemt 200 gr. acrolein en 800
gr. zoutzuur.
Men zorge bij de bewerking, dat telkens kleine hoe-
veelheden acrolein met zoutzuur gemengd worden, voor-
dat zij met het zink in contact worden gebragt, want
is acrolein lang in contact met zoutzuur, zoo wordt
het ontleed onder bruine verkleuring.
Na afloop van de bewerking laat men het mengsel
staan, opdat het zoutzuur zooveel mogelijk door het
zink worde gebonden. Nu voegt men aether in groote
hoeveelheid toe, om datgene van het derde product,
wat nog onopgelost is gebleven, geheel op te lossen,
en scheidt door gefractioneerde destillatie de in
aether opgeloste zelfstandigheid en de twee alcoholen,
nadat men een overmaat van koolzure kali heeft toe-
gevoegd. Hetgeen bij 92°—93° overgaat is grootendeels
allylalcohol, bij 82°—88° ten deele propylalcohol.
I) Annalen der Chemie und PKarmacie. 1865. III. Supph
bnd. 3 Hft. pg. 1.
Om de twee alcoholen van elkander te scheiden voegt
men kwikzilver toe, wanneer men beide volgens de
bekende methode in jood-allyl en propyl heeft omgezet.
Er vormt zich dan kwikzilver-allyliodid, gemengd met
jood-propyl, waaruit door kouden wijngeest het jood-
propyl wordt verwijderd. IJit de kwikzilververbinding
wordt dan het allyliodid in vrijheid gesteld door inwer-
king van iodium naar de vergelijking:
C.HJdHg, -4- Id, = C„HJd H- Hg,ld.
-ocr page 96-Werking op zamengestelde aethers.
Het is een kenmerk van onzen tijd , dat men meer
en meer de werkingen, welke plaats hebben in het
dierlijk of plantaardig organisme, tracht na te bootsen
in het chemisch laboratorium. En ofschoon slechts
onvolkomen de werkingen in de organische weefsels,
die langzaam en met zeer flaauwe overgangen plaats
grijpen, door den chemicus kunnen worden vertolkt,
zoo geeft somtijds een enkel feit, door hem in zijn
werkplaats ontdekt, aanleiding tot de gezonde ver-
klaring van eene menigte verschijnselen in de bewerk-
tuigde natuur. Zoo gaf de inwerking van natrium-
amalgama op een zamengestelde aether ons een begrip
van de wording der vruchtenzuren in het plantenrijk.
Wanneer natrium-amalgama inwerkt op oxalas aethyli,
opgelost in alcohol 1), verkrijgt men onder zekere voor-
waarden een aantal zuren, door Löwig ontdekt en
\') Erdmann\'s JournaL 86 dL pg. 315. 83 dl. pg. 129.
-ocr page 97-met den naam van vruchtenzuren bestempeld, omdat zij
in bet plantenrijk en bepaaldelijk in de vrucliten een
groote rol spelen. In het bijzonder belangrijk is hiervan
het glycol-appelzunr, hetwelk ontstaat bij inwerking
van oxalas aethyli op 80 p. c. houdenden wijngeest.
Om het glycol-appelzunr te bereiden, voegt men eene
wijngeest-oplossing bij brijachtig natrium-amalgama, en
daarop ouder afkoeling bij kleine hoeveelheden oxaal-
aether. Er scheidt zich dan eene witte massa, be-
staande uit oxalas en glycomalas natricus, af. De
oxalas is onoplosbaar in 50 p. c. houdenden alcohol;
men voegt dus water bij, filtreert af, en houdt de gly-
comalas in oplossing. Chloorcalcium dient als reactief,
om na te gaan, of de oxalas natricus geheel en al op
het filtrum terug gebleven is. De oplossing wordt nu be-
handeld met oxaalzuur en zoodoende de natronverwijderd.
Het glycomalinzuur Is zeer oplosbaar in water, geeft
slecht kristalliseerbare zouten, die gewoonlijk tot gom-
achtige massa\'s indroegen. Het zure barytzout is het
eenige, dat goed kristalliseert. Het zuur is tweebasisch
en volgens Löwenthal opgebouwd als volgt:
2H0, C,oH,0,„.
De vorming daarvan zoude plaats hebben door ge-
lijktijdige reductie van het water en van oxaalzuur,
volgens het schema:
5 (O, O3) -f 6 (HO) - On = C,„ He 0,01)
Het opmerkelijke van deze zaak is, dat dit nieuwe
zuur zich van het appelzuur onderscheidt door een
-f- van C3H2O2, en in dezelfde verhouding er toe staat,
\') Men zoude dus hier het oxaalzuur moeten beschouwen als:
C2O3, 3 HO.
als het melkzuur tot het azijnzuur, of het glycolzuur
tot het mierenzuur.
Men kan dus de wording van dit zuur, alsmede
van deze geheele reeks, in het plantenrijk, volgens
Löwig, verklaren of door reductie van koolzuur of
oxaalzuur tot de groepen:
Ce Os C3 Og Cio Oio enz. onder opname van
water, of wel door gelijktijdige reductie van kool- of
oxaalzuur en water door de H in statu nascenti.
Onder andere omstandigheden het amalgama iu con-
tact brengende met den aether, verkreeg Löwig weder
andere zuren.
Tot nadere toelichting laat ik hierbij de voornaamste
zaken volgen, welke betrekking hebben op de methode
by deze proefnemingen.
Löwig bereidt oxaalzuur door op het handelszuur,
dat van water bevrijd is onder verhitting, l\'\'/4 pnd ab-
soluten alcohol of alcohol van 97° te laten inwerken
op een zandbad in een kolf, waaraan een Liebigsche
afkoeler is aangebragt.
Bij deze bewerking gaat tusschen 145° a 155° eene
groote hoeveelheid formias aethyli als nevenproduct over.
Wat bij 186° overgaat is zuivere oxaalaether. Eeeds bij
80° en daarboven gaat er eene hoeveelheid oxaalaether,
mierenzure aether en koolzure aether over. Dit eerste
product kan later weder worden gebruikt. Men destil-
leert het namelijk weder op nieuw en laat den thermo-
meter tot 185° stijgen. Hetgeen terugblijft is dan ahveder
oxaalaether, die op een zandbad gerectificeerd wordt.
Hierop deed Löwig vloeibaar natrium-amalgama,
500 gr. kwik en 15 natrium houdend, inwerken. Vau
den oxaalaether werd een volumen genomen, dat even
groot was , als dat van het natrium-amalgama. De
bewerking geschiedde in een cylinder-glas, zóó dat de
twee zelfstandigheden "vl. daarvan innamen. Nu
werd in den beginne langzaam daarna heviger ge-
schud. Daar, waar de aether met het amalgama in
contact was, werd de vloeistof geel gekleurd en weldra
nam de vorming van een wit zout een aanvang. Bij
warmte-ontwikkeling werd de cylinder afgekoeld.
Na deze bewerking behandelde hij het door de in-
werking verkregen product met aether onder herhaalde
omschuddiDg. Hetgeen door den aether zich afscheidt
en boven komt drijven , is een geel ligchaam. Deze
gele zelfstandigheid wordt afgeschonken van de onreine
overblijvende massa. De gele kleur meent Lowig, dat
afkomstig is van een natron-verbinding. Om het te verwij-
deren wascht hij de aetherische solutie met water, het-
geen die verbinding in zich opneemt. De bovendrijvende
aetherische oplossing wordt gedestilleerd op een waterbad.
Het terugblijvende, hetgeen dan eigenlijk het hoofd-
product is, door de waterstof gevormd, laat men onder
de droogklok langzaam verdampen.
Hieruit vormen zich kristallen, die op het eerste
aanzien met chloorzure potasch veel overeenkomst heb-
ben, echter niet regulair zijn, terv/ijl eene siroopdikke
masfa terug blijft, die tot kristalliseren längeren tijd
noodig heeft. De kristallen zijn bitter van smaak,
reukeloos, smeltende bij 85°, volkomen verdampende
op een platinablik, tusschen 140° en 150° verhit
wordende, overgaande in een siroop dikke massa, in een
retort verhit bij 200\'\' snel verkleurende tot een zwart-
bruine massa. De elementair-analyse gaf: C^s Hig Oio-
De oplossing in water gaf met geen in water oplosbaar
-ocr page 100-metaalzout een nederslag, Baryt geeft na langentijd staan
en onmiddellijk na verhitting een schitterend wit neêrslag.
Kookt men de oplossing met KaO, CO^, zoo ontwijkt
CO2. Kaliloog in geconcentreerden staat geeft onder
warmte-ontwikkeling aanleiding tot de vrijwording van
alcohol, onder gelijktijdige vorming van een kalizont.
De kristallen kunnen derhalve beschouwd worden als
de zamengestelde aether van het zuur, dat in verbinding
met de potasch is getreden.
Wordt de alcaliscbe solutie zwak met HO, NO5 over-
verzadigd, zoo geven AgO, N0„ PbO, NO^, ClBa en
Hg0,N05 witte neêrslagen, verder worden Gu0,S03,
ZnO, SO3 en MnO , SO3 er door gepraecipiteerd. De
neêrslagen zijn oplosbaar in de praecipiteermiddelen.
Bij verhitting van de zouten wordt dezelfde reuk ont-
wikkeld, als wanneer wijnsteenzure zouten aan eene hoo-
gere temperatuur worden onderworpen.
Löwig analyseerde met zorg het boven vermelde
zuur, hetwelk hij verkreeg door het loodzout met zwa-
velwaterstof te decomponeren, bet zilver-, lood-, baryt-,
kalk- en normale kalizont, hetwelk men verkrijgt door
het zuur met zuivere KaO, CO^ te verzadigen en te ver-
hitten op een waterbad, waarna eene gomachtige massa
terugblijft, waaruit na lang staan onder de droogklok
eene kristallijne massa te voorschijn treedt.
Hij vond voor het zuur, dat bij 100° gedroogd was
en langen tijd in de droogklok had gestaan:
voor de voornaamste zouten b. v.:
3PbO, CioHgO,3. (Na drooging bij llOo).
3PbO, CioH4 0„. (Na drooging bij 100°).
-ocr page 101-De aanvankelijke kristallen in de aetherische solutie
waren dus 3(04 HjO), CioHsOig. Het nieuw gevonden
driebasische zuur werd door Löwig desoxaalzuur ge-
noemd , omdat het ontstaan was uit een reductie van
oxaalzuur.
De siroopdikke massa, welke terugWijft, bevat min-
stens twee producten, welke insgelijks door Löwig
zijn onderzocht. Hij meent, dat oxaalaether, die nog
niet gedecomponeerd is, en een koolzure aether, die
vlugtiger is dan de overige bestanddeelen, hierin aanwe-
zig zijn, koolzure aether, omdat wanneer men de massa
met kali-alcoholaat vermengt, water toevoegt en den
alcohol afdampt, zich bij toevoeging van een zuur
koolzuur vrijmaakt.
Nadat de meer vlugtige bestanddeelen, die boven de
100° overgaan, afgedestilleerd zijn, laat men het mengsel
onderscheidene dagen op een waterbad staan, totdat
geen gewigtsverlies meer wordt waargenomen. Het
restant schudt men een of tweemalen met een gelijk
volumen warm water. Dit laatste namelijk is gedeel-
telijk in kristallijnen vorm overgegaan, en warm water
dient, om de kristallen, welke zich gevormd hebben,
van de siroopdikke massa te verwijderen, aangezien de
eerste veel ligter dan de laagste daarin oplosbaar zijn.
Nu lost men het terugblijvende deel in eene groote
massa heet water en aether op. Van de aetherische
oplossing wordt de aether afgedestilleerd en het over-
blijvende twee malen op dezelfde wijze behandeld. De
zoo gereinigde zelfstandigheid laat men zoolang op een
waterbad staan, tot zij niet meer aan gewigt verliest.
Zoo gereinigd is de verbinding een zwak geel ge-
kleurde, olieachtige vloeistof, renkeloos, van bitteren
smaak, voelt vettig aan en veroorzaakt een vetvlak ,
die bij verwarming niet verdwijnt. Met wijngeest en
aetber vermengt zij zich in alle verhoudingen. In heet
water is zij slecht, in koud water goed oplosbaar. Zij
verdampt op een platinablik zonder restant. Zij ont-
brandt met een blaauwe vlam. In een retort verhit
heeft zij dezelfde eigenschappen als de kristallen.
Tusschen de reacties van de siroopdikke massa en
van de kristallen is dus groote overeenkomst.
Brengt men ze met sterke kaliloog te zamen,
zoo ontv/ijkt met hevigheid alcohol, de alcalische op-
lossing kleurt zich donkerbruin en een deel van de
kleurende zelfstandigheid scheidt zich als eene vaste
zwarte, onreine massa af, wanneer de verbinding niet
geheel en al rein en geel gekleurd is.
Door oplossen in water en schudden met aether blijft
het kleurende bestanddeel in water terug. Löwig
meent, dat deze bruine zelfstandigheid de oorzaak zoude
zijn van de gele kleur, welke onmiddellijk ontstaat bij
de inwerking van natrium-amalgama op oxaalaether.
Het is eene zelfstandigheid, die zeer ligt zilverzouten
reduceert.
Op dezelfde wijze als boven bij de kristallen werd
het zuivere zuur door decompositie van het loodzout
door zwavelwaterstof bereid. Analysen gaven:
3PbO, O.H^O,,
De zamengestelde aether komt dus voor in eene vloei-
bare en vaste modificatie. Löwig merkt aan, dat het
desoxaalzuur de grootste overeenkomst met het appel-
zuur bezit. Het is echter driebasisch gelijk citroenzuur.
Löwig meent, dat zich het desoxaalzuur niet on-
middelhjk als zoodanig, bij de inwerking van het amal-
gama vormt, maar eerst ontstaat na toevoeging van
water en aetlier.
De zamenstelling toch kan worden uitgedrukt op
de volgende wijze: CioOi,, 3 HO = CioHgOig. De
door water uit de aether-oplossing afgescheiden onreine
massa nu hevat twee natron-zouten, den moeijelijk op-
losharen oxalas natricus en een in water ligt oplos-
baar zout.
Neemt men nu aan, dat er, onder andere producten,
uit den oxaalaether het met kooloxyde polymere radi-
caal CioHio ontstaat, waarmede drie at. aethernatron
zich vereenigen, zoo heeft men G,oHio (NaO, 3 AeO,).
Komt deze verbinding met water in aanraking, zoo
kan zij door opname van 3 at. water vervallen iu
3 AeO, O10H3O13, onder afscheiding van 3 NaO, welke
te gelijk tot vorming van natron-zouten verbruikt worden.
Deze reactie van de waterstof in statu nascenti ver-
spreidt licht over de vorming van een reeks van orga-
nische zuren in het plantenrijk. Oxaalzuur en mierenzuur
liggen aan de grenzen der stofwisseling in bet plant-
aardig organisme. Gelijk in het vorige geval het na-
trium eene reductie van het oxaalzuur te weeg brengt,
zoo geschiedt die volgens Löwig in het plantenrijk
door het zonnelicht bij tegenwoordigheid van bases on-
der afscheiding van zuurstof. Berthelot heeft bewezen,
hoe in het scheikundig laboratorium uit water en
koolzuur oxaal- en mierenzuur ontstaan kunnen. Deze
nu gevoegd bij het water, dat in de plant zoowel als
in den bodem in overvloed aanwezig is, aan de in-
werking van de wordende waterstof blootgesteld,
kunnen volgens hem door reductie in de verschillende
vrucbtzuren worden omgezet.
Groot is het verband, dat tusschen Löwig\'s des-
oxaalzuur en appelzuur bestaat 1). Wordt eene zeer
verdunde oplossing desoxaalaether in een\'gesloten buis
met een weinig zwavelzuur verhit gedurende 8 uren,
b. V. in kokend water, dan bemerkt men bij de ope-
ning onder explosie de ontwikkeling van koolzuur.
Onder de producten kan appelzuur worden aangetoond.
De vorming van appelzuur zoude hier plaats hebben
naar de volgende vergelijking:
C.OH30„ 3 HO = C3H,0,„, 2 HO 2 CO,.
-ocr page 105-Reeds voorlang is er door Kekulé, Dessaignes
en anderen op gewezen, dat appelznnr, fnmaarzunr
en maleïnzuur, bij de gisting met kaas, tot eindproduct
barnsteenziinr geven. De vorming van barnsteenzunr
berust op reductie, op een toevoeging van waterstof.
Deze en andere bij vele gistingen plaats grijpende
waterstof-toevoeging geschiedt zoo dikwerf, dat men
die met den naam van reducerende gisting heeft be-
stempeld. Op het verschijnsel is echter niet met ernst
de aandacht gevestigd, totdat Dessaignes en te ge-
lijker tijd Schmitt 2) op het denkbeeld zijn gekomen,
deze reducerende werking langs kunstmatigen weg na
te bootsen. Zij verkregen door behandeling van appel-
zuur met ioodwaterstofzuur, barnsteenzunr. Ongeveer
ter zelfder tijd wees Kekulé er op, hoe het mogelijk
1) Erdmann\'s Journal 84 bnd. pg. 1—13.
2) Annalen der Chemie und Pharmacie. CXV. 120.
-ocr page 106-was, langs denzelfden weg door bovengenoeinden ge-
volgd, uit fumaarzuur tot barnsteenzuur, uit maleïn-
zaur tot barnsteenzuur te komen, ja hoe deze laatste
zuren door behandeling met natrium-amalgama in
barnsteenzuur konden worden omgezet, volgens het
schema:
Tumaarzuur. Barnsteenzuur.
C^H.Os H, = CsHeOs.
Weinig tijd daarna kwam Dessaignes van wijn-
steenzuur onmiddellijk tot barnsteenzuur, door inwerking
van hetzelfde ioodwaterstofzuur 1). De wijze, waarop
de inwerking geschiedt, is de volgende: In een glazen
buis worden water en eene hoeveelheid fijn verdeelde
phosphorus en iodium gedaan in zoodanige verhouding,
dat zij phosphorus bi-jooduiir kunnen vormen. Hierop
doet men eene hoeveelheid van het zuur, waarop men de
waterstof wil laten inwerken, b. v. wijnsteenzuur in fijn
verdeelden staat, dan weder eene hoeveelheid iodium
en phosphorus met water. De hoeveelheden van het
zuur en van het iodium en den phosphorus moeten
ongeveer gelijk zijn. De buis wordt toegesmolten en
ettelijke dagen op een waterbad verhit. Bij deze be-
werking wordt de inhoud van de buis eerst gekleurd,
doch later ontkleurd. Na de bewerking wordt de buis
geopend, met water uitgespoeld, de inhoud omgekristal-
liseerd en uitgetrokken met zwavelkoolstof, om den
phosphorus te verwijderen. Hetgeen op het filti-um
terugblijft na filtratie wordt opgelost in water en geeft
barnsteenzuur. Analysen van het zilverzout gaven het-
zelfde resultaat aan Dessaignes.
\') Gomptes Rendus. t. L, pg. 759.
-ocr page 107-Wijnsteenzimr kan dus beschouwd worden als dioxy-,
appelzuur, als oxy-barnsteenzuur.
Deze methode is eene algemeene en werd ook door
K ek u 1 é gevolgd. Zij gaf aan D e s s a i g n e s insgelijks
de belangrijke omzetting van melkzuur in propionzuur
naar:
4- H, = C.H.O^
Melkzuur. Propionzuur.
Ook op andere wijzen worden reducerende werkingen
door ioodwaterstofzuur op deze zuren te weeg gebragt.
Zoo geven Louteman, Smitt en Dessaignesi)
aan, om van wijnsteenzuur en appelzuur tot barnsteen-
zuur te komen, om het eerste met een zeer geconcen-
treerde oplossing van ioodwaterstofzuur bij 120°, het
tweede met diezelfde oplossing bij 130° te digereren.
Dan scheiden zich de barnsteenzuur-kristallen, die ont-
staan bij het appelzuur af, die bij het wijnsteenzuur
blijven opgelost. Het ioodwaterstofzuur als zoodanig
wordt bij deze bewerking in iood en water gesneden.
Een massa iodium bezinkt en een overmaat ioodwater-
stof blijft doorgaans in oplossing. De bepaling van
het smeltpunt en de elementair-analyse bewezen het
ontstaan van barnsteenzuur in de terugblijvende en
behoorlijk omgekristalliseerde massa.
Gewoonlijk echter, om waterstof aan organische zuren
toe te voegen, bedient men zich van natrium-amalgama,
met dien verstande, dat de oplossing, waarop de inwer-
king geschiedt, steeds zuur worde gehouden, althans
niet alc^isch worde. Dr. Max Hermann2) leverde
1) Annalen der Chenüe und Pliarmacie CXIV. pg. 106.
2) Annalen der Chemie und Pharmacie bnd. CXXXII,
heft. 1. pg. 75.
een voortreffelijken arbeid over de inwerking van
natrium-anaalganaa op benzoëzuur. Natrium-amalgama,
in eene zoutzure oplossing op dit laatste zuur inwer-
kende, geeft een te hevig proces. Bovendien heeft men
hier den last van eene groote en snelle vorming en af-
zetting van keukenzout. Daarom doet hij de proef in
een getubuleerde retort met ontvanger, neemt eene
geconcentreerde oplossing met het vaste zunr in over-
maat, waarin hij bij kleine hoeveelheden natrium-amal-
gama voegt. Eeageert het vocht alcalisch, dan voegt
hij zoutzuur door den tubulus toe; het vocht wordt
dan afgedestilleerd, met dien verstande, dat het alwe-
der alcalisch reageert. Deze bewerking wordt voort-
gezet, totdat de reuk naar bitteramandelolie, die zich
altijd bij de bewerking ontwikkelt, in de retort geheel
en al verdwenen is.
Hetgeen in de retort terug blijft wordt met aether
geschud, en na afhevelen van den aether wordt hetgeen
zich aan de in oplossing getreden natron gebonden heeft,
door zoutzuur afgescheiden. Hierop wordt weder nieuw
benzoëzuur in de retort gebragt en de bewerking zoo-
lang herhaald, tot zich door zoutzuur een olie laat
afscheiden, welke in de koude niet vast wordt.
Wij hebben dus hier drie producten:
1. Het eerste destillaat, dat naar bitteramandelolie
riekt, waarin eene olie, deels op den bodem afgeschei-
den , deels in kleine droppels gesuspendeerd is.
2. Hetgeen door. den aether is opgenomen: eene
dikke aromatische olie, welke na eenigen tijd tot een
kristallijne brij vast wordt.
3. Het olieachtige zuur, door zoutzuur afgescheiden.
Hermann bewees dat het eerste product na reini-
-ocr page 109-ging met aether en destillatie eene sterk lichtbrekende,
in kokend water oplossende, doch bij de konde zich
afzettende, in alcohol en aether zeer oplosbare, bij
200° kokende vloeistof niets anders was dan de alcohol
van benzoëzuur van Cannizaro.
Cj^HgOj Tolyloxydehydraat
Dit is het hoofdproduct, dat bij de bewerking ontstaat.
De vorming van een sterk naar bitteramandelolie rie-
kend nevenproduct is gering.
Het tweede product, de kristallijne massa, wordt met
water uitgetrokken en gefiltreerd. Uit het filtraat kris-
talliseren witte schubvormige kristallen, terwijl eenige
oliedroppels op het filtrum terugblijven, die langzamer-
hand verharsen. Deze hars is zeer oplosbaar in al-
cohol en aether en ontwikkelt bij oxydatie een reuk
naar bitteramandelolie.
Hermann vond voor de zamenstelling:
Bij drooge destillatie geeft het bitteramandelolie. Ge-
destilleerd in een stroom van koolzuur, verkrijgt men
schoone, fijne naalden, terwijl een aromatisch riekend
ligchaam in de retort terug blijft.
Het derde product, het olieachtige zuur, zeer naar
valeriaanzuur riekende, werd door Hermann niet af-
gedestilleerd, aangezien het zich zeer ligt bij deze
bewerking splitst. Doch bij bereidde er den zamenge-
stelden aether van, door in de alcoholische oplossing
zoutzuur te
voeren en dit product herhaalde malen
over chloorcalcium te destilleren en te rectificeren.
Analysen gaven tot zamenstelling:
CjA03,H0.
Hermann noemt dit zuur benzoleïnezuur en be-
7
-ocr page 110-schouwt hét als een tnsschenvorm tusschen benzoëzuur
en oenanthylzuur.
Benzoëzuur HO (C^.Hs) [C.0,] O.
Tusschenzuur HO [C,0,J O.
Oenanthylzuur HO {G,,}!,,) [C,OJ O.
Het spec. gewigt van dit zuur is grooter dan dat
van de vette zuren. Het is waarschijnlijk niet geschikt
tot verdere opname van waterstof.
Wij zien dus, dat de waterstof in statu nascenti op
twee wijzen het benzoëzuur aangrijpt. Deels voegen
zich vier waterstofatomen onmiddellijk bij de waterstof
van het zuur, gelijk in het laatste geval:
C^HeO, 4 H = CuH,oO,.
Deels ontrooven eerst 2 at. H, 2 at. O. aan het zuur, en
hechten zich daarop 2 at. H aan het gevormde aldehyd:
C.HeO^ -i- 4 H = C.HsO, 2 HO.
De methode van Hermann, waardoor uit benzoë-
zuur een waterstofrijker zuur bereid wordt, is van
algemeene toepassing.
Inzonderheid zijn de wenken van Kekulé, Des-
saignes en Wichelhaus aangaande de werking van
de waterstof in statu nascenti op aconitzuur vermel-
denswaard 1). Door inwerking van natrium-amalgama
op dit ligchaam kwamen zij tot een waterstofrijker
zuur, waarvan de formule naar alle waarschijnlijkheid
CigHsOia moet zijn, en hetwelk identisch is met het uit
cyan-allyl, synthetisch bereid door Simpson 2),
De methode van bereiding, welke zij gevolgd heb-
ben, is niet geheel en al dezelfde als de vorige. In
plaats van het nieuwe zuur met zoutzuur uit het
1) Anu. der Chemie und Pharmacie. bnd. CXXXII. hft. I.
2) Ann. der Chemie tind Pharmacie. bnd., CXXVIII, pg. 352.
-ocr page 111-natronzout te praecipiteren, en de scheiding van het
vrije zuur en het gevormde chloorsodium door aether
te bewerken (waarbij altijd eene harsachtige zelfstan-
digheid door den aether wordt opgenomen, die het
nieuwe zuur belet goed te kristalliseren), zoo werd
het natronzout door eene sterk verdunde oplossing van
loodsuiker neêrgeslagen, daarna het loodzout in eene
overmaat van water opgelost en vervolgens door zwa-
velwaterstof afgescheiden.
Dit zuur kon echter nog niet goed worden gezui-
verd van harsachtige en lood-verontreinigingen en werd
nog eenmaal aan zilveroxyde gebonden, opgelost en
door zwavelwaterstof ten tweede male afgescheiden.
Na herhaald omkristalliseren verkregen de drie schei-
kundigen bij analyse:
CigHgOig.
Zij noemden het carballylzuur. De zouten van dit
zuur zijn slecht kristalliseerbaar.
Hermann onderzocht verder de werking van na-
trium-amalgama op hippuurzuur.
Erlenmeijer gaf voor weinige jaren eene voorloo-
pige mededeeling, dat dit zuur door waterstof in statu
nascenti in glycocol en bitteramandelolie wordt gesplitst.
Hermann meent echter, dat wanneer slechts eene
overmaat waterstof worde aangeboden, er nog water-
stofrijkere producten, dan bovengenoemde, bij de be-
werking moeten ontstaan, hetgeen hij inderdaad door
zijne proeven heeft bewezen. In hoofdzaak is de be-
werking dezelfde als bij "het henzoëzuurl). Hij houdt
het vocht steeds zuur.
\') Ann. der Chemie imd Phamaoie bnd. CX5XIII bffc. 3 pg. 33S.
7*
-ocr page 112-Nadat de inwerMng geschied is, wordt de vloeistof
alcaliscli gemaakt, met aether uitgetrokken en het op-
geloste ingedampt. Hieruit wordt eene zware olieach-
tige vloeistof verkregen, die gerectificeerd wordt en
niets anders dan benzoyl-alcohol is.
Bij onvolledige aanvoering van waterstof verkrijgt
men bitteramandelolie in overmaat en na korten tijd.
Deze methode zoude welligt. eene geschikte zijn, om
zich gemakkelijk die laatste zelfstandigheid absoluut
rein van blaauwzuur als handelsartikel te verschaffen.
Het tweede product blijft bij het afdestilleren van den
alcohol onder harsachtige objecten als eene kristallijne
verbinding terug. De zamenstelling van dit ligchaam
zoude zijn:
Ci4 H7 O2.
identisch met het vorige verkregen uit benzoëzuur.
Het derde product is een slijmig zuur, hetwelk wordt
verkregen door de met aether uitgetrokken vloeistof
met zoutzuur te behandelen, en weder met aether uit
te trekken. Dit laatste komt in eigenschappen overeen
met benzoleïnezuur, C^ Hg O3, HO, of hippuurzunr
4 aeq. HO.
Het restant bevat keukenzout en glycocol. Het chloor-
natrium wordt door kristallisatie verwijderd , waarna
de oplossing met azijnzuu.rhoudenden alcohol behandeld
wordt, waardoor het glycocol wordt neergeslagen.
Volgens Hermann zoude het grootste deel van het
hippuurzuur eerst in glycocol en benzoëzuur worden
gesneden, waaruit dan andere verbindingen ontstaan,
terwijl het kleinere gedeelte onmiddellijk 4 waterstof-
atomen opneemt.
Geheel andere resultatén heeft men te wachten, wan-
-ocr page 113-neer men in alcaliscbe oplossingen de inwerking van
natrinm-amalgama op bippnnrznnr doet plaats bebben.
Otto 1) vond, dat als men Mppnnrznnr in gecon-
centreerde kaliloog oplost en aanhoudend natrium-amal-
gama toevoegt, na langdurige inwerking door zwavel-
zuur daaruit een olieachtige vloeistof wordt verkregen,
die door herhaald wasschen met water gezuiverd wordt.
Hiervan is een deel oplosbaar in aether, een ander niet.
Het onoplosbare bezit de volgende zamenstelling:
en zou ontstaan zijn door vereeniging van 6 at. waterstof
en 2 moleculen hippuurzuur; bet is onoplosbaar in water,
zeer ligt daarentegen oplosbaar in alcohol en alcaliën.
Bij koking met geconcentreerd zoutzuur wordt het
in glycocol en een bruin olieachtig product van onaan-
genamen reuk gesneden. Het proces geschiedt volgens
de vergelijking:
OaeH^^N^O^^ H, 0^ 2 HCl =:
Het tweede in aether ook in alcohol ligt oplosbare
deel heeft de zamenstelling:
en is ontstaan door uittreding van 1 aq. glycocol uit de
in aether onoplosbare producten, volgens de vergelijking:
Oaa H24 0,2 - O, H, NO, = H,, NOs.
Bij koken met geconcentreerd zoutzuur wordt deze
laatste verbinding in glycocol, benzylchloruur en nog
een ander zuur gesneden naar:
2(C3,H,,N03) 4HC1 =
2 (C, H, m, H Cl) C,8 O, 2 (C„ H^ Cl) 2 HO
1) Armalon der Chemie imd Pharmacie, bnd, CXX5II pg. 271.
-ocr page 114-Ten slotte bevond Otto bij een later en langduriger
onderzoek aangaande de inwerking op hippuurzuur van
het amalgama, dat men hier voornamelijk te doen heeft
met twee hoofdproducten 1). Het eerste product ontstaat
door opname van 6 at. H naar de vergelijking:
2(Ci8H,NO,) 6H =
en is door hem hydrobenzuur-zuur genoemd.
Het tweede naar de vergelijking:
2(0,8H,N0e) 8H = C3,H,,N08 -H C^H.NO^
noemde hij hydrobenzyluurzuur. Dit laatste is het
eindproduct en zoude ontstaan uit het hydrobenzuur-
zuur, want gaat men lang genoeg voort met de inwer-
king, dan verkrijgt men alleen hydrobenzylmirzuur.
1) Annalen der Chemie und Pharmacie, bnd. CXXXIV, hfc.
3. pg. 303,
werking op andere organische ligcliamen.
Terwijl wij in de vorige paragraplien hebben kennis
gemaakt met algemeene methoden, waardoor een reeks
van ligchamen in waterstofrijkere producten kunnen
worden omgezet, en de bovenaangehaalde bereidings-
wijzen van toepassing zijn op de meeste aldehyden,
zamengestelde aethers en organische zuren , en de ge-
schiedenis van deze ligchamen, wat betreft de werking
der waterstof in statu nascenti, als het ware als een
afgewerkt geheel kan worden beschouwd, zoo is er
eene menigte ligchamen, waarop men die waterstof
heeft doen inwerken, die onderling niet de minste
overeenkomst met elkander hebben, en waar ieder on-
derzoek als het ware geheel en al afgesloten is van
het andere. De vermelding daarvan kan dns ook niet
anders zijn dan die van feiten zonder onderling verband.
Het onderzoek van Linnemann, aangaande de
werking van natrium-amalgama op glycose, verdient
hier in de eerste plaats vermeld te worden. Hij meende,
dat aan glucose twee at. H zouden worden toegevoegd
volgens de vergelijking:
CiaHiaOjs H2 = CiaHj^Oij.
Zijne methode was de volgende 1). Op gewone
door zwavelzuur geïnterverteerde rietsuiker, die geneu-
traliseerd was, deed hij telkens hij kleine hoeveelheden
natrium-amalgama inwerken. Hij nam waar, dat zoodra
de vloeistof zwak alcalisch geworden was, de water-
stofontwikkeling ophield. Yoorts koelde hij het vat,
waarin hij de proef bewerkstelligde, door een koud-
makend mengsel af, om de sterke hitte, die bij het
verschijnsel optreedt, te temperen. Na de inwerking
werd zwavelzuur toegevoegd een weinig over het punt
van neutralisatie. De overvloed van zuur werd door
krijt geneutraliseerd, ingedampt en bij de moederloog
alcohol gevoegd, waardoor de manniet wordt opgelost.
Bij de kristallisatie verkreeg Linnemann inderdaad
een ligchaam, dat bij elementair-analyse het meeste tot
de formule van manniet naderde. Het smelpunt, gele-
gen tusschen 165» en 166°, kwam insgelijks overeen
met dat van manniet.
De manniet geeft, met NOäjHO behandeld, weder
suiker.
Deze suiker, welke door Berthelot bereid is, werd
door hem levulose genoemd, en werd gehouden voor de-
zelfde, die bij de zure gisting van manniet daaruit
ontstaat.
1) Erdmann\'s Journal 88 bnd. pg. 59.
2) Annalen der Chemie und Pharmacie. JMeue Eeihe bnd.
XL VII. pg. 136.
In Linnemann\'s opgaven is niet duidelijk aange-
geven, of Mj altijd in zuur reagerende oplossingen de
waterstof-ontwikkeling deed plaats hebben, of dat ge-
durende de inwerking van het natrium-amalgama de
vloeistof ook alcalisch reageerde.
Linnemann zegt: als het vocht niet meer zuur
reageerde, hield de water-stofontwikkeling op. Hij kan
daar niet anders mede bedoelen dan de zigtbare water-
stofontwikkeling.
En juist dan, wanneer men het onstuimige opstijgen
van waterstof bellen niet meer waarneemt, dan komt
men tot de zekerheid, dat de scheikundige verandering,
door bet element te weeg gebragt, ingrijpend is. Dat
er eene verandering te weeg gebragt wordt, wanneer
glucose in een alcaliscbe vloeistof aan de inwerking
van wordende waterstof is blootgesteld, is buiten twijfel,
maar dat bij die inwerking ook nevenproducten in
groot getal ontstaan, gelijk glucinezuur en apoglu-
cinezunr, zal evenmin door iemand worden ontkend.
Eeageert de vloeistof zuur, dan is de inwerking van
de waterstof te hevig, en wordt er waarschijnlijk niet
zoo ligt manniet gevormd als in bet eerste geval. Men
heeft dus deze twee klippen, waarop men bij deze
onderzoekingen ligt verzeilen kan, wel in het oog
te houden.
Bij Linnemann\'s onderzoek interverteerde bij sui-
ker door zwavelzuur. Zooals algemeen bekend is, is
deze methode eene slechte. De verhouding van het
zuur tot de hoeveelheden suiker, de graad van ver-
dunning, niets van dit alles wordt door Linnemann
vermeld. Had hij dus bij den aanvang zijner proef
wel met zuivere glucose te doen? is de derde vraag,
die wij met alle regt kunnen doen. Deze gronden
noopten mij om te beproeven, onder welke voorwaarden
op de beste wijze, de manniet, bijaldien bovengenoemde
omzetting plaats heeft, wordt verkregen.
Te dien einde bereidde ik mij glucose naar het
voorschrift, van Pelouze en Fremy. 16.471 gr.
gepulveriseerde kandijsuiker werden opgelost in een
mengsel van 50 CO gedest. water en 5 CC zuiver roo-
kend zoutzuur. Deze oplossing werd gedurende 10 mi-
nuten op een waterbad verhit.
Dit quantum werd in tweën verdeeld en de eene
helft behandeld met vloeibaar natrium-amalgama, de
andere helft met ammonium-amalgama. Steeds werd
amalgama in overmaat toegevoegd, telkens een zoodanig,
dat 1 kilogram kwik en 10 gr. natrium bevatte. De
inwerking deed ik plaats hebben in kolven in koud-
makende mengsels van phosphas sodae met verdund
salpeterzuur. Na het einde der inwerking, welke ge-
durende drie weken werd voortgezet, werd de massa
oververzadigd met verdund zoutzuur en nu op een
waterbad ingedampt. Een stroopachtig mengsel met
eene groote hoeveelheid chloorsodium bleef terug. De
eerste partij , die was blootgesteld geweest aan de in-
werking van vloeibaar natriumam-algama, werd in een
bekerglas naauwkeurig verzameld en langdurig geschud
met alcohol en een weinig aether. Telkens en telkens
werd afgeschonken en het schudden herhaald. De op-
lossing werd rustig in een gedekte porceleinen schaal
aan zich zelve overgelaten. Het was waarschijnlijk, dat
door den alcohol en den aether de manniet, bijaldien die
gevormd was, van de niet gedecomponeerde glucose en
het glucine- en apoglucinezuur en chloorsodium ge-
scheiden was. Na eenige dagen had de teruggebleven
massa eene kristalvormige gedaante aangenomen en
werd tusschen Zweedsch filtreer papier, geperst.
Van de massa werd een gedeelte gepulveriseerd en
hiervan 0,4 gr. afgewogen en aan de elementair-analyse
onderworpen. Na de bewerking had het chloorcalcium-
buisje eene vermeerdering in gewigt van HO = 0,2783
gr., de natronkalkbuisjes eene gewigtsvermeerdering
van 002 = 0,549. Berekent men hiervan het 0 en H
gehalte op honderd, zoo komt men zeer na aan de
formule van manniet, Altans het waterstof-gehalte
van eene tweede partij van dezelfde stof, welke ik aan
eene tweede analyse onderwierp, was altijd zoo hoog,
dat men hier niet anders dan met 14 aeq., volstrekt
niet met 12 aeq. kon te doen hebben.
De hoeveelheid, welke ik met ammonium-amalgama
had behandeld, werd op dezelfde wijze als de vorige
na neutralisatie en uittrekken met alcohol, aan de
analyse onderworpen, doch de uitkomst toonde geene
manniet aan.
Een ander gedeelte kandijsuiker werd daarna ge-
pulveriseerd en 10 gr. met een overmaat van azijn-
zuur gedurende 4 dagen op een waterbad verhit.
Dit is insgelijks eene bekende methode, om rietsui-
ker in glucose om te zetten. De bewerking werd
voortgezet totdat slechts eene flaauwe zure reactie
werd waargenomen, en nu de vloeistof bij tusschen-
pozen met een overvloed van vast natrium-amalgama
behandeld. Telkens, wanneer de reactie alcalisch was
geworden, werd nieuw azijnzuur in overmaat bijgevoegd.
Met andere woorden, de vloeistof werd altijd zuur ge-
houden, Na twee weken inwerking werd de overmaat van
azijnzuur met kalkhydraat geneutraliseerd, de vloeistof
op een waterbad ingedampt en met alcohol en aether uit-
getrokken. De aether-alcoholische oplossing liet niets
anders over dan een half stroopachtige, half kristallijne
massa. De massa werd onder de droogklok bewaarden
aan de elementaix-analyse onderworpen. De resultaten
waren niet bevredigend. Het waterstofgehalte was veel
te gering voor manniet, iets te groot voor dat van
gewone rietsuiker.
Manniet ontstaat dus waarschijnlijk uit rietsuiker door
natrium-amalgama slechts onder eene bepaalde voor-
waarde. En deze voorwaarde is, dat de vloeistof,
waarin de inwerking van wordende waterstof geschiedt,
steeds alcalisch reagere.
De werking van de waterstof in statu nascenti op
nitrobenzol en homologen is geheel eigenaardig. Het
is een overbekende zaak, dat nitrobenzol met ijzervijlsel
en verdund zoutzuur, of met zink en verdund zwavel-
zuur behandeld, aanzienlijke boeveelheden anilin geeft
naar de vergelijking:
C^^H^NO, H, = C^^H.N H,0,
ja dat deze methoden bij de anilinbereiding in het gro.ot
worden aangewend. Lorin vond voor eenige jaren, dat
natrium-amalgama dezelfde uitwerking op nitrobenzol
heeft als ijzer of zink met verdunde zuren overgoten.
Ik wenschte na te gaan, of ook door eene andere water-
stof dezelfde omzetting van nitrobenzol in anilin kon
plaats hebben.
Hiertoe werden in ongeveer 50 CC. nitrobenzol een
strook zink en koper geplaatst, en deze overgoten
met een mengsel van een deel caustieke kali op 5
deelen water. De nitrobenzol had ik mij bereid door
benzol droppelsgewijze in sterk rood rookend salpeter-
znnr te gieten en het olieachtige product, dat alsdan
ontstaat, herhaalde malen met water tewasschen, tot-
dat de olie slechts flaauw geel gekleurd is. Nadat
de inwerking 4 dagen had plaats gehad, werd de
bovendrijvende olieachtige vloeistof, die aan de inwer-
king yan de twee metalen in alcalische solutie was
bloot gesteld geweest, afgeschonken en in een retort
op een zandbad aan destillatie onderworpen. Datgene,
wat beneden de 170° overging, werd weggeworpen.
Hetgeen tusschen 170°—190° ontsnapte werd naauw-
keurig verzameld. Aan deze vloeistof was ter naauwer-
nood de reuk van bitteramandelolie meer waar te nemen.
Door oxyderende middelen werd zij sterk verkleurd.
Zoo verkreeg ik een groene verkleuring door bichromaa
kalicus en latere toevoeging van een druppel zwavelzuur,
eene zwarte door chlorure de chaux. De vorming van
anilin, die ik nog later meer duidelijk hoop aan te
toonen, is dus hier ook niet te ontkennen.
Opmerkelijk is het, dat dezelfde nitrobenzol, aan de
inwerking van natrium-amalgama blootgesteld in alco-
holische solutie, die met azijnzuur is aangezuurd, zich
weder eenigzins anders verhoudt, zooals Werigo ons
voor kort heeft geleerd 1). Het proces heeft aldus
plaats. Alcohol met azijnzuur en nitrobenzol worden
bij elkaar gevoegd en later natrium-amalgama bij kleine
hoeveelheden te gelijk. Waterstof-ontwikkeling wordt
niet waargenomen. Het amalgama wordt zoolang toe-
gevoegd, tot geen warmte-ontwikkeling meer wordt
bespeurd. Bij toevoeging van water scheidt zich
Ann. der Chemie und Pharmacie. bnd. CXXXV. heft. 2.
-ocr page 122-eerst na korte inwerking een bruine olie af, dan een
bruin poeder en eindelijk met ontkleuring en reukeloos
worden een wit kristallijn poeder. Analysen bewezen,
dat de bruine olie een mengsel was van nitrobenzol
en azobenzid: C^^HioNa. Het bruine kristallijne poeder:
azobenzid, benzidin: en nitrobenzol.
Het bruine poeder kan, wanneer het in alcohol
wordt opgelost, na toevoeging van zwavelzuur, waar-
door het benzidin wordt neêrgeslagen, rein in den vorm
van roode rhombische platen worden verkregen en het
smeltpunt is 65°. De hoofd werking is deze: eerst wordt
Ca.Hio\'Na gevormd, waaraan zich later twee atomen H
hechten, zoodat dan benzidin, ten slotte, gevormd wordt.
De werking van wordende waterstof op geelbloed-
loogzout (FeCy 2 (KaGy) 3 HO) na te gaan,
vond ik niet minder belangrijk, vooral wat de beant-
woording van de vraag betreft, of die vergezeld gaat
met eene ontwikkeling van ammoniak.
Hiertoe werd zuiver en omgekristalliseerd ferrocy-
ankalium 5 gr. ongeveer opgelost in weinig water en
blootgesteld aan de inwerking van 10 gr. natrium-
houdend vloeibaar amalgama in een kolf, welke door
een ontwikkelingsbuis in verbinding was gesteld met
een Woulf\'sch fleschje, waarin eene solutie van chloor-
platina, zoodanig, dat iedere bel gas, welke zich in
de kolf ontwikkelde, door de chloorplatina moest strij-
ken. De chloorplatina was bereid door platina van
den handel in koningswater op te lossen, te praecipi-
teren met salmiak, te gloeijen, en de aldus ontstane
platinaspons weder op te lossen, tot droogwordens te
verdampen, weder op te lossen in water en zoolang te
verdampen op een waterbad, dat de reuk naar zout-
ziiTir geheel en al verdwenen was. De oplossing was
geheel en al neutraal. Na vier dagen inwerking was in de
Wonlf\'sche flesch geen spoor van een neêrslag waar te
nemen. Bij toevoeging van sterken alcohol verscheen na
zes a zeven dagen evenmin een praecipitaat. Er had zich
dus bij de inwerking van het natrium-amalgama geen
ammoniak ontwikkeld. Na twee weken had zich inde
Woulf\'sche flesch een aanzienlijk praecipitaat van pla-
tina en op de wanden een schoone platinaspiegel afgezet.
In het algemeen is de inwerking van waterstof in
statu nascenti op stikstofhoudende ligchamen nog zeer
weinig bestudeerd. De werking van wordende waterstof
op sommige dier ligchamen is geheel en al reeds voor
lang op de duidelijkste wijze uiteengezet, waarom ik
ook slechts hier alleen volledigheidshalve nog den
lezer daarop opmerkzaam wensch te maken.
Daaronder behoort in de eerste plaats die op het
indigoblaauw 5 dat in alcalische oplossingen en dopr
ijzervitriool, zwavelwaterstof, tinoxydule in indigowit
wordt omgezet naar de vergelijking :
Ci^H^N^O, H = Ci^ïï^N^O,.
Azobenzol met zwavelwaterstof behandeld geeft ben-
zidin; alloxan op dezelfde wijze behandeld, alloxantin
naar de vergelijkingen:
2(CiJI,N) -K H, =
2(C,H,NA H, - 2H0 = G^^-RJ^^Ou^
Om redu-cerende werkingen van dezen aard te weeg
te brengen, wordt ook veel gebruik gemaakt van tin-
chloruur, dat tot tinchlorid veranderd wordende, het
water ontleedt, zooals bij de omzetting van chinon in
hydroehinon , naar de volgende:
H. =
-ocr page 124-Met natrmm-amalgama is op deze ligchamen zoo
te zeggen niet geëxperimenteerd. Voor korten tijd
werd door Rheineck 1) allantoïn in 30 dl. kokend
water opgelost, hij kleine hoeveelheden met natrinm-
amalgama behandeld in een vloeistof die door SO,,, HO
znur werd gebonden en op een waterbad werd verhit.
Er zoude zich alsdan een ligchaam vormen (door hem
met den naam van glycoluril betiteld) naar de ver-
gelijking:
Allantoïn. Grlycoluril.
CsH^N^Oe -h H, = H.O^
Door behandeling van dit ligchaam met zilvernitraat
en ammoniak verkrijgt men een stroogeel nederslag van:
C3H4Ag,N,0,.
De werking van wordende waterstof op aminen is
slechts voor een klein deel bestudeerd door Curch en
Perkin 2). Zij bevonden, dat azodinaphthyldiamin violet
gekleurd wordt in alcoholische solutie, wanneer het ge-
mengd wordt met geconcentreerd zoutzuur. Er vormt
zich alsdan CjoHijlSra, 2HC1. Voegt men gegranuleerd
zink toe, zoo wordt de kleur geel. Na de inwerking
wordt de solutie en de overmaat afgeschonken en de over-
maat van alcohol op een waterbad ingedampt.
Door het residuum voert men na verdunning met
water zwavelwaterstof, filtreert af, en verdampt het
filtraat tot droogwordens. De bewerking worde zoo
schielijk mogelijk geëindigd. Nu wordt het tweede
residuum in weinig kokend water opgelost, gefil-
1) Erdmann\'s Journal fiir praktische Chemie 96 bnd. pg. S61.
6ste heft.
The Journal of the chemical society, vol IU Ser, 2 Julij 1865,
-ocr page 125-treerd en een weinig sterk zoutzuur toegevoegd, om
de kristallisatie gemakkelijk te maken. Na 24 uren
zetten zich daarna sckoone kristallen af. Perkin be-
vond bij analyse, dat zij bestonden uit twee zouten,
wier bases zijn napbtkylamin en eene isomeer met
/Q j
napbtbenediamin ( ^^ M N,.
V ) -
De eene zoutzure verbinding wordt van de tweede
afgescheiden door digestie met absoluten alcohol, waarin
de laatste zeer moeijelijk oplosbaar is.
Hoofdstuk III.
■
li
E O L
OP HET GEBIED DEE
Synthetische Scheikunde.
-ocr page 128-•-■s
/ | |
l V | |
.à |
"il\' |
t \\ | |
-«a\' J |
In de inleiding wezen wij ter loops op het gewigt,
dat verhonden is aan eene methode, waardoor men in
staat gesteld is, koolstof onmiddellijk met waterstoffe
vereenigen. Niet zoozeer is dat gewigt gelegen in het
dadelijk praktische nut, dat daaruit zou kunnen voort-
vloeijen, als wel omdat men daardoor in staat gesteld
is, door de vereeniging van de eenvoudige grondstoffen
trapsgewijze tot de meest zamengestelde ligchamen op
te klimmen. Dit laatste is het hoofddoel der synthe-
tische scheikunde, die meer en meer een vocaal in onze
wetenschap is geworden door den onvermoeiden ijver
van den Tran sehen scheikundige Berthelot.
De wijze, waarop aan meer eenvoudige ligchamen
waterstof wordt toegevoegd, waarhij meestal van wa-
terstof in staat van wording wordt gebruik gemaakt,
altijd met het doel, om die ligchamen in meer zamen-
gestelde om te zetten, is een geheel eigenaardige. Om
deze reden meende ik een afzonderlijk hoofdstuk in dit
geschrift te moeten wijden aan de wordende waterstof
m-et het oog op de synthetische scheikunde,
„Vereeniging van de twee trage elementen koolstof
en waterstof en dat wel onmiddellijk:" ziedaar het vraag-
stuk, waaraan de scheikundige wereld in de laatste
jaren vele krachten heeft ten koste gelegd, tot eindelijk
Berthelot in het oplossen er van geslaagd is.
Vroeger had Berthelot eene mededeeling aan de
Fransche Academie gedaan, waarin hij verklaarde, hoe
het hem gelukt was langs middellijken weg, een ver-
eeniging van koolstof en waterstof te bewerkstelligen.
Een mengsel van zwavelkoolstof en zwavelwaterstof
had hij namelijk over koper bij rood gloeihitte gevoerd.
Het was hem gelukt, de wording van ligt koolwaterstof en
van sporen van zwaar koolwaterstof aan te toonen. Deze
methode is echter niet diegene, welke voert tot de dadelijke
vereeniging van de twee elementen als zoodanig, waar-
naar zich steeds de pogingen van den natuuronderzoeker
rigtten, en waartoe hij eindelijk gekomen is.
Een ieder weet, hoe indifferent de kool is bij de ge-
wone temperatuur voor de meest krachtige agentia.
Dit indifferentisme is het minste voor O en S. Voor
H heeft C weinig verwantschap. Ja zelfs had de
ondervinding geleerd, dat de koolwaterstoffen, uit or-
ganische producten afkomstig, bij de roodgloeihitte
worden gesplitst.
De eenvoudigste verbinding van kool en w^aterstof, die
kon verkregen worden, was het acetylene. Dit is de
minst waterstofrijke carbuur. Het bevat zonder conden-
satie zijn eigen volumen hydrogenium (form, OjHa), en is
het meest stabiele van alle koolwaterstoffen. Het vormt
zich in groote hoeveelheid ten koste van C4H4 enOaH^,
wanneer deze aan eene hooge temperatuur worden bloot-
gesteld en treedt op, wanneer men door benzine en
naphtaline een inductievonk voert. Wanneer dus het
agens tot vereeniging van de twee elementen krachtig
genoeg was, dan was het waarschijnlijk, dat zich acety-
lene zoude vormen en dat dit ligchaam zoude blijven
bestaan.
Om de twee elementen eene vereeniging te doen aan-
gaan, was het noodzakelijk, dat zij zeer zuiver waren.
Tot dit doel werd hoornekool door hem uitgetrokken
met zoutzuur en daarop gedurende 6 uren in een stroom
van gedroogd chloorgas bij de flaauwe roodgioeihitte
verwarmd. De waterstof, die uit arsenikvrij zink en
zwavelzuur ontwikkeld werd, was zuiver genoeg. De
kool werd in een porceleinen buis gedaan en hierover
het waterstofgas gevoerd. De buis werd met behulp
van Henri St. Clair Deville tot eene tempera-
tuur gebragt, waarbij deze smolt l), doch zonder dat
acetylene ontstond. Fijn verdeelde kool, waardoor in-
ductievonken werden gevoerd, bij gelijktijdige overvoe-
ring van waterstof, bleef insgelijks onveranderd.
Eindelijk slaagde Berthelot op schitterende wijze 2).
De koolspitsen van Davy werden in een glazen ballon,
die met twee glazen stoppen gesloten was, gebragt.
Door de stoppen waren de elect roden, die in verbinding
stonden met de koolspitsen en met eene batterij van
50 elementen van Bun sen gebragt, en tevens twee
buizen, die dienden om de waterstof, die uit zink en
verdund zwavelzuur ontwikkeld werd, aan te voeren en
1) Comptes Eendus 1862, pg. 640—643.
2) Comptes Eendus, T. 54, 1862, pg. 640. — Annales de
ckimie et de physique. Troisième série. Tom. 67, 1863, pg.
52-77.
een vrijen doortogt te verleenen. Bij het sluiten van
de batterij sprongen gloeijende kooldeeltjes van de po-
sitieve naar de negatieve pool. De doorstrijkende wa-
terstof komt in aanraking met de gloeijende en met
polariteit voorziene kooldeeltjes, en de twee elementen
vereenigen zich met elkander.
Er ontstaat C4H2: acetylene. Wanneer men lichtgas
door eene oplossing van koperchlornur in ammoniak
voert, ziet men een rood en ontplofbaar ligchaam aan
de oppervlakte van de vloeistof verschijnen. Dit is
een verbinding van koper met acetylene. De koper-
oplossing beeft het vermogen, om acetylene terug te
houden. Om deze reden stelde Berthelot de buis,
waaruit het gevormde acetylene, zooals hij meende,
werd aangevoerd uit de ballon, in verbinding met eene.
koperchlornur-ammoniak-oplo s sing. En zie, ook hier
verscheen de eigenaardige roode verbinding. De ver-
binding, die door Quet insgelijks verkregen is, toen
bij dezelfde koperoplossing op de gassen liet inwer-
ken, die verkregen worden bij decompositie van al-
coholen door warmte of electriciteit, is afwisselend
van zamenstelling. Zoo meende Berthelot in den
beginne, dat zij niet vrij van O kan verkregen worden
en hij vergelijkt haar met een oxysulphur en geeft
op tot formule:
C4CU2H nCu^O.
Het is een ontplofbaar ligchaam. Die ontplofbaar-
heid zoude toe te schrijven zijn aan de tegenwoordig-
heid van zuurstof. Later (Leçons sur la synthèse)
Comptes Eendus. t. 46. pg. 905.
S) Erdmann\'s Journal. 87 bnd, 1862, pg. 48.
beweert bij, dat het vrij van zuurstof is en geeft tot
verklaring van de vorming daarvan de volgende ver-
gelijking :
O4H2 Cu^Cl NH3 = C,HCn2 NH3HCI.
Zoodat dan toch ten slotte het ligchaam zuurstofvrij
door hem bereid is. Hiertoe is echter noodzakelijk,
dat men de koperoplossing bereide door CujO in gecon-
centreerd HCl op te lossen, een overmaat van met water-
stof gereduceerd koperdraaisel snel toe te voegen, en deze
solutie goed buiten toetreding van de lucht te houden.
Om zonder gevaar het acetylene vrij te krijgen is
het voldoende, dat men de koperverbinding nog in
vochtigen staat in een kolfje brengt, zoutzuur toevoegt
en zacht verhit. Men schudt vervolgens het gas met
een weinig potasch, om het te zuiveren.
Het acetylene gaf aanleiding tot vele opmerkingen.
Het bevat het minst waterstof onder alle koolwater-
stoffen, die als gassen optreden: eene omstandigheid,
die zijne stabiliteit verklaart. Zijne honderddeelige
zamenstelling komt overeen met die van benzol en
styrol, maar deze ligchamen zijn vloeibaar en hunne
darapen meer gecondenseerd.
Hoe het zij, koolstof had zich met waterstof ver-
eenigd, en onmiddellijk. De verbinding, zooals door
de analysen werd uitgemaakt, was C4H2.
Thans was het de vraag, hoe men aan het acetylene
twee atomen waterstof zoude toevoegen. Was dit doel
bereikt en zwaar koolwaterstof uit acetylene bereid,
dan was de synthese ook van alcohol uit de eenvoudige
elementen bekend.
Verschillende pogingen werden door Berthelot
aangewend, om die synthese te bewerkstelligen, Toe-
voeging van wordende waterstof meende hij, dat het
gunstigste resultaat zoude opleveren.
Zoo behandelde hij de roode koperverbinding met
natrium-amalgama en zink in een kali-solutie, doch er
ontstond geen C4H4 1).
Ten slotte vroeg hij zich af, of wanneer hij twee
reducerende zelfstandigheden, die theoretisch genomen
ieder voor zich de omzetting in zwaar koolwaterstof
zouden moeten bewerkstelligen,, op hetacetylene-koper
liet inwerken, hij niet gunstigere resultaten zoude ver-
krijgen, en hij slaagde.
G4HCU2 namelijk, met ammoniak overgoten, zoude
oppervlakkig beschouwd aanleiding geven tot de wor-
ding van CuOiNHg onder waterontleding. De vrijwor-
dende waterstof zoude inwerken op het vrij wordende
C4H en er zoude zwaar koolwaterstof ontstaan. Dit
heeft echter geen plaats.
De verwantschap van acetylene tot koper schijnt
grooter te zijn, dan die van koper tot ammoniak.
Voegt men echter eene tweede zelfstandigheid, die
zich op dergelijke wijze tot ammoniak verhoudt als
koper, toe, dan ontstaat er na weinige oogenblikken
eene aanzienlijke hoeveelheid zwaar koolwaterstof.
Hiertoe brengt men in een ballon, die voorzien is
met een ontwikkelingsbuis, zinkpoeder, ammoniak en
koper-acetylene en laat het geheel bij de gewone tem-
peratuur staan.
Er heeft alsdan eene aanzienlijke gas-ontwikkeling
plaats.
Leçons sur les méthodes générales de synthese. 1864.
pg. 94.
Dit gas is hoofdzakelyk aethylene. De scheikundige
werkingen, die hier plaats hebhen, worden naar Ber-
thelot uitgedrukt door de volgende vergelijking:
C4 HGu^ Zn mi, O 3 HO =
C4 H4 H- Cu, O ZnO NH4 0 0.
Het gas, dat opgevangen wordt, is verontreinigd met
waterstof en acetylene, door onmiddellijke substitutie
ontstaan. Om de twee laatste gassen te verwijderen
en de zwaar koolwaterstof in zuiveren staat te ver-
krijgen, wordt het mengsel met zijn volumen koper-
chlornur, opgelost in ammoniak, geschud. Alsdan wordt
het acetylene in den vorm van koper-acetylene geprae-
cipiteerd. Het aethylene wordt opgelost. De oplossing
wordt snel afgeschonken en tot de kookhitte ge-
bragt, waarbij het aethylene ontwijkt, hetwelk boven
water wordt opgevangen, boven water, omdat alsdan
de aanhangende ammoniak daardoor wordt terugge-
houden.
De laatste methode van toevoeging der waterstof
van Berthelot is een geheel eigenaardige en ver-
diende daarom ook in een afzonderlijk hoofdstuk te
worden besproken.
Twee metalen, die ongeveer op dezelfde wijze zich
tegenover alcaliën gedragen, geven hier beiden een zoo
gunstig resultaat, terwijl ieder op zich zelf geen ver-
andering in het acetylene te weeg brengt.
Zoo wordt de ontwikkeling van waterstof bij de
ontleding van ammoniak door Zn begunstigd door toe-
voeging van een weinig koolzuur zinkoxyde; zoo is de
wordende waterstof krachtiger bij de ontleding van
verdund zwavelzuur door Zn, wanneer men stukjes
platina in de oplossing plaatst, of liever nog wanneef
men de zinkstrook met een weinig chloridum platxni
overgiet. Hier oefent de tegenwoordigheid van een
schijnbaar neutraal ligchaam een krachtige werking uit.
Bij de laatste proef van Berthelot echter hebben
wij met twee zelfstandigheden te doen, die ieder voor
zich ongeveer dezelfde werking uitoefenen, op zich zelf
niet krachtig genoeg zijn, doch met elkander het ver-
mogen bezitten, de redurende werking te volbrengen.
Wilden wij deze methode met eene andere vergelijken,
die wij in de vorige hoofdstukken ontmoet hebben, zoo
zoude die van Siewert en Harcourt, waardoor
het grootste gedeelte van de stikstof der oplosbare
nitraten in ammoniak wordt omgezet door zink en koper
in alcalische solutie, er de meeste overeenkomst mede
hebben, met dit verschil echter, dat wij hier met
een verbinding te doen hebben van het ligchaam, waar-
aan de waterstof moet worden toegevoegd met een der
metalen, wier praesentie gunstig inwerkt n. m. het ko-
per-acetylene; terwijl de nitraten geheel op zich zelven en
vrij aan de inwerking der waterstof worden blootgesteld.
Een derde arbeid zette de kroon op Berthelot\'s
onderzoekingen.
Hij beantwoorde namelijk de vraag, hoe twee atomen
waterstof aan de gevormde H4 door de waterstof in
statu nascenti konden worden toegevoegd. Ook zijne
methode, om dit doel te bereiken, staat geheel op zich
zelve, is van algemeene toepassing en stelt het ver-
band daar tusschen de synthese der alcoholen, uit kool-
waterstoffen van den algemeenen voim Ojn Hj^^j^j en de
synthese der eenvoudige elementen.
Tot het bereiken van dit doel wordt vereischt, dat
op eene verbinding van zwaar koolwaterstof de wordende
waterstof onder gelieel eigenaardige omstandigheden
inwerkt.
Deze verbinding is die met bromium of jodium.
Om het eerste ligchaam te bereiden, worden 500
volumina C4H4 door een volumen Br gevoerd, het
gevormde sterk riekende olieachtige ligchaam met kali-
loog geschud en het broom-aethylene afgepipetteerd.
Het bromium moet nu door wordende waterstof
worden gesubstitueerd naar de vergelijking:
04H4Br,4-H,= C4H,-j-Br,.
Het eerste denkbeeld, dat bij ons opkomt, is het
bromuur te behandelen met natrium-amalgama en water,
of met zink en verdund zwavelzuur. Met deze mid^
delen verkreeg Berthelot geen resultaat.
Toen hij de verbinding met water en zink bij eene
hooge temperatuur behandelde, verkreeg hij ontwikke-
ling van broomwaterstof. Men moet zich hier be-
dienen van een metaal, dat het water niet ontleedt door
zijn verwantschap tot zuurstof alleen, maar hetwelk
het water kan ontleden, terwijl een tweede verwant-
schap, zooals die van hydrogenium tot broomwater-
stof, die ontleding ter zijde staat. Daarom wendde
Berthelot 1) het koper aan, een metaal, dat door
zijn verwantschap tot zuurstof alleen, niet ligt het
water ontleedt, maar door den dubbelen invloed van
die verwantschap en die van hydrogenium voor aethy-
lene-bromuur de reactie bewerkstelligt.
Aethylene-bromuur, met koper verhit bij 200° tot
300° C, geeft een weinig aethylene-waterstof:
CJI.Bx, 8 Cu H.Oa = C4H, 2 CuoBr 2 Cu,O.
1) Leçons snr les méthodes générales de synthese pg, 99.
-ocr page 138-By deze bewerking wordt altijd eene groote hoe-
veelheid koper-broinnur gevormd, naar de vergelijking:
C^H^Br^ 4 Cn =r C^H, 2 Cu^Br.
Om dus een gunstig resultaat te verkrijgen, moet
men de tusschenkomst inroepen van een ligchaam, dat
minder verwantschap heeft tot waterstof dan het bro-
mium; het iodium b. v. Men zoude er dus toe ge-
bragt worden, om een ioodverbinding in plaats van de
broomverbinding aan de proef te onderwerpen. De
ioodverbinding is echter zeer weinig stabiel, wes-
halve men die bij de proef liefst in staat van wording
verlangt.
Om daartoe te komen, deed Berthelot op koper
en water een mengsel van broom-aethylene en iood-
kalium in aequivalent-verhouding inwerken.
De reactie, die alsdan plaats heeft, wordt uitgedrukt
door de volgende vergelijking:
C,H,Br3 2 KI 4- 8 Cu H^O^ ==
C^He 2 KBr 2 CuJ 2 Cu,0.
Hierbij wordt altijd eene hoeveelheid bromium en
aethylene door onmiddellijke decompositie uit de broom-
aethylene gevormd.
De bovengenoemde stoffen broom-aethylene, iood-
kalium, water en koper worden in een gesloten buis
gedurende 15 uren bij 275° verhit. De buis wordt
voor de bewerking, wanneer de stoffen er in gebragt
zijn, even verhit en van voren uitgetrokken tot een
fijn buisje, dat wordt toegesmolten en door eene
kleine stoot kan worden gebroken. Na de bewerking
wordt de buis gebragt in een kwikbak en onder het
kwik gebroken, In den kwikbak heeft men vooraf
een klokje geplaatst, insgelijks met kwik gevuld.
Weldra ziet men boven liet kwik in de klok gassen
opstijgen. Het is een mengsel van aethylene en aethy-
lene-waterstof. Men brengt de klok in een bak met
water en sckudt, na er wat bromium in gebragt te
hebben, haar daarmede rond. Eene aanzienlijke hoe-
veelheid gas wordt door deze zelfstandigheid opgeno-
men. Dit is het aethylene. De aethylene-waterstof
blijft terug.
Ziehier de belangrijke rol, die de waterstof in
staat van wording uitoefent op het gebied der synthe-
tische scheikunde.
Meisens, de Belgische scheikundige, maakte het
eerst gebruik van eene zelfstandigheid, die op zoo ge-
makkelijke en voordeelige wijze waterstof-ontwikkeling
geeft (het natrium-amalgama), en verdient daarom zoowel
aan het begin als bij het einde van dit geschrift te
worden genoemd. Hij slaagde er in door middel van
natrium-amalgama, de synthese van het azijnzuur te
bewerkstelligen.
Kolbe vond in het jaar 1842, dat, wanneer
men zwavelkoolstof met chloor te zamen door een
gloeijende buis voert, er tweevoudige chloorkoolstof
C2CI4 ontstaat.
De zwavelkoolstof wordt, zooals bekend is, verkre-
gen, wanneer men zwaveldamp over gloeijende kolen
voert, derhalve kan men zeggen: den weg te kennen,
om van de elementen C en Cl tot de verbinding
C2CI4 te komen.
De chloorkoolstof CaCl4 wordt, wanneer men haar
in dampvormigen staat door een gloeijende buis voert,
in enkelvoudige chloorkoolstof C2CI2 en CI2 gesneden,
zooals Kolbe en Regnault hebben bewezen.
Kolbe vond verder, dat indien men CgCL onder
een laag water met cliloorgas te zamen aan de inwer-
king van het zonnelicht blootstelt, zich driemaal ge-
chloor dazijnznnr vormt, naar de vergelijking:
O4CI, 4 HO -f- 2 Cl = C4CI3HO4 3 HCl.
Melsens behandelde het eerst dit laatste product
met de eigenaardige zelfstandigheid, die ontelbare
malen op dit oogenblik door alle scheikundigen wordt
aangewend, (het natrium-amalgama) en verkreeg azijn-
zuur en chloornatrium; drie aeq. Cl._ werden door drie
aeq. H gesubstitueerd.
Met minder verrassend was de inwerking van wor-
dende waterstof op dezelfde tweevoudige chloorkoolstof,
het eerste door Oeuther (1858) bekend gemaakt,
waardoor men tot de eerste synthese van een drieato-
mig ligchaam van den typus ^ gekomen is. Hij be-
vond, dat bij de inwerking van zink en verdund zwa-
velzuur op het laatste ligchaam chloroform ontstaat.
I.
Het is waarschijnlijk, dat de methode van Maly,
om nit ]S[H40,C02 tot mierenzuur te komen, aanlei-
ding geeft tot de synthese van alle homologe vetzuren.
(Dissertatie).
II.
Nitras Argenti is een slecht reactief op PHg. (Dis-
sertatie).
III.
De benaming van electrische waterstof is slechts
toepasselijk op die waterstof, welke door spannings-
electriciteit van toestand veranderd is. (Dissertatie).
IV.
Eene algemeene vergelijking tusschen de methoden,
bij de synthese van anorganische ligchamen, en bij
die van organische ligchamen gebruikelijk, is niet te
maken. (Berthelot, Leçons sur les méthodes géné-
rales de synthese 1864).
V.
Bij het titreren is het gebruik van klemkranen ten
zeerste af te keuren.
VI.
De bezinksels in de urine zijn een slechte rigtsnoer
voor den geneeskundige, ter beoordeeling van de stof-
wisseling der lijders^ (Dr. L, Hermann, Leerboek
der physiologie van den mensch).
VII.
Als soortelijk eenheidsgewigt van de gassen neme
men het gewigt van gezuiverd hydrogenium. (Intro-
duction to modern chemistry by A. W. Hofmann).
VIII.
De oudere zoowel als de nieuwere chemische schrijf-
wijze moet belangrijke veranderingen ondergaan. (ld.
en Odling, Animal chemistry 1866).
IX.
Bij het onderwijs in de physica moet het beginsel
van het behotid van arbeidsvermogen in de eerste
plaats worden uiteen gezet.
X.
De proeven van Tyndall zijn niet toereikend, om
het bestaan van ultra-roode stralen te bewijzen. (Phil.
trans. Jan.—Junij 1865.)
XI.
De zwarte strepen van het zonnespectrum kunnen
slechts ontstaan door twee golfstelsels, die vóór elkan-
der gelegen zijn, en waarvan de trillingstoestand de-
zelfde is. (Proeven van Kirchhof, ïïelmholtz en
Tyndall).
XII.
Ter verklaring van de ligging van het noordsch
diluvium is de theorie van Mather de aannemelijkste.
(Staring. De bodem van Nederland).
XIII.
De delta van Kalimas is gevormd door de werking
van de daarbij gelegene werkzame vulcanen en de zee.
(Neues Zeitschrift für Mineral, und Geol. Jan. 1866).
XIV.
Het eiland Java verheft zich meer en meer hoven
de oppervlakte der zee.
XV.
De gronden, door Möhr (Geschichte der Erde, 1866)
aangegeven, zijn niet toereikende om de gronden, die
voeren tot het aannemen van een hoogere temperatnnr
der aarde in vroegere tijdperken, te niet te doen.
(Bernard von Cotta. Die Geologie der Gegen-
wart. Leipzig, 1866).
XVI.
Bij elementair mathamatisch onderwijs trachte men
onmiddellijk de leerlingen met de gronddenkbeelden
der analytische meetknnde bekend te maken.
XVII.
Eene natuurlijke classificatie van de cryptogamen is
gemakkelijker te verkrijgen, dan die der phanerogamen.
XVIII.
De onderscheiding tusschen plant en dier, die berust
op het spontane contractie-vermogen van het dier, moet
vervallen.
XIX.
De handhaving van het principe, „il faut croiser
les races," leidt tot den ondergang dier rassen.
XX.
Het ontstaan der menschenrassen is door de theorie
van Eolle en Darwin te verklaren.
XXI.
Bij eene kunstmatige classificatie der dieren is het
zenuwstelsel van het meeste gewigt.
XXII.
Hetgeen schoon genoemd wordt, is niet altijd door
navolging van de natuur geworden, maar is dat-
gene, waarvan de deelen door één grootsten gemeenen
deeler door den waarnemer kunnen worden gemeten.
(Helmholtz. Die Lehre von den Tonempfindungen.
Dr. !Fock, Le canon de Polyclete).
............. " ..... %
V
.....-......- -,
^ -
f
• n
: -
•c\' K | |
■ - | |
- % ■ \' V. ■ |
\' ■\'"\' -y \'\' |
i\'-.. ■ | |
\'Vi; | |
■■ \'-.r? * " : \\ V | |
-Jv.. | |
-V, |
■ \' •i\'Äi ; |
■ri |
, ■ !
-ocr page 148--1
-I.
,. »t.» r-.l^\' ■
. V ■
■■H.ÓÏJ
.r\'.i
! \'
.....
■V ■ >
1
Li IS - ■ > 1 , . . -. w • \'
^.-s-f-^Mmm\' . \' ■ . V ist
i \'\' ■
-ocr page 149-•V ■\'
\'t
ï\'
f- .vi
m