gezag van den rector magnificus
H. C. MILLIES,
\'\'«Woor
MIDDELBURG.
J. C. & W. ALTORFFER.
H O O G L E E It A A li IN DK W IJ S B E a IS K a T 1« EK L B T T M K B N ,
Biet t
bestemming van den Academisclien Senaat
KN
Dolgens besluit van de godgeleerde faculteit ,
TEli VliRKRIJGIKe VAN DKN GRAAD VAN
^^CTOE IN BE GOBGELEESBHEIl),
aan de HOOGESCHOOL TE utrecht,
Maandag dicn ic\'\'®« apeil 1866, ïr 2 uren,
hkt opknbaau te vebdedigen door
GEBOREN TE MIDDELBURG.
-ocr page 2-;t Ci
i
-ocr page 3-aan mijne ouders.
-ocr page 4-J.--J
1?*
, • \' IL U ^Lsi V « 4 (n 0. 3 ^ U if n A A
U
Î
-ocr page 5-pvo f ^^^^^ ^^^^ ZwiNGLi\'s \') .s\'^sieem, dat de titel van dit
de j ^^^^ ^^^ onderwerp daarvan vermeldt, omvat hetgeen
^ ere Protestanten onder het fomeele gedeelte hunner dog-
behandeling daarvan duit zich in
opzichten het naast aan de resultaten van Frof. Sigwart
\' » welker juistheid een persoonlijk verkeer
^an \' privaatdocetit der Theologie te Zürich, die
^ ZwiNGLi het voorwerp van speciale onderzoekingen heeft
der ^^ ^^ ^^^ overtuigen. H. IL Bestuur deren
-^hemeene Doopsgezinde Societeit en Curatoren van haar
^eerti^\'^^^\' welwillendheid mij na de zeer gewaar-
het ^ > ^üß® deze hare inrichting ontvangen, tot
^^zoeken van buitenlandsche academiën in staat stelde,
^Qfiif -j \'
daarvoor mijn bijzondere dank toe.
tiet ■
ht ^ ^^ ^^ plaats om een woord van dank te richten
^^^ Geologische Faculteit der Utrechtsche Eoogeschool,
^^ "Welwillendheid, die rn.ij, dissenter en vreemdeling.
fOoi
^ieed^
^ \' ^^n haar le beurt viel. Bovenal geldt die dank ü,
^ygeleerde van Oosteezee, zeer geachte Promotor! Boor
opleiding en studiën tegenover die richting geplaatst,
gave ^^ P\'aatsen uit Zwingli\'s werken zijn aangehaald volgens de uit-
sche ed^\'t\' Schtjlthess. Van het eerste deel stond de latijii-
^üitscl ^^ dienste: vandaar, dat ik hier en daar de
\'e uitgave daarvan heb geciteerd.
-ocr page 6-welke in T] haren geleerden en wekprekenden woordvoerder
begroet, en bepaaldelijk in de opvatting van het door mij ge-
kozen onderwerp van Uwe zienswijze afwijkende, gevoel ik mij
niettem.in hoogelijk aan ü verplicht voor Uwe wenken en op-
m,erkingen , waarvan ik met dankbaarheid gebruik heb gemaakt.
Juist bij dat verschil van opvoMing waardeer ik te meer de
moeite, die Gij ü voor dit proefschrift hebt willen getroosten,
en de belangstelling, welke ik steeds van U mocht ondervinden.
Bijna aan het eind van mijn studietijd gekomen, is het
mij behoefte ü, mijne hooggeschatte leermeesters, Hooggeleer-
de Hobkstra en de Hoop Scheffer! dank te zeggen voor
alles, wat ik aan Uwe wetenschappelijke leiding , aan Uwe mij
steeds bewezene hartelijkheid, ik zou bijna zeggen , vriendschap,
bovenal aan Uwe pogingen om, eene veelzijdige en in loaar-
heid vrijzinnige richting aan de studiën Uwer discipelen te
geven , hen verschuldigd. Ontvang in \'t hijzonder Qij de verze-
keringen mijner erkentelijkheid. Hooggeleerde Hoekstra ! voor
de voorlichting, waarmede Gij uit den schat Uwer geleerdheid
mij bij het samenstellen van dit proefschrift bereidwillig hebt
bijgestaan. En niet minder Qij, Geliefde Vader! die door
Uwe belangstelling van het begin af in dit stuk betoond, niet
met raad alleen, maar ook metterdaad, en de zorg door Ü
daaraan te koste gelegd, de redenen tot innige dankbaar-
heid nog hebt vermeerderd, welke U reeds in zoo talloos
vele opzichten en in zoo hooge mate van m.ij toe komt.
is eene zedelijke, eene wilsdaad :
^tell\' alle historische en metaphysische
lijkli^-^^^^\' ^ie in het afgetrokkene of in werke-
^aar*^^- eene objectieve bewijsvoering vat-
geloof^\'\'^\' ^^^ zoodanig geene voorwerpen van het
ste ^^ezen. Terwijl het jeugdige Protestantisme het eer-
, ezer stelling streng vasthield tegenover het Katholiek
//trad" " \' ^^^ CUJUS VI omnino assentimur iis, quae
^veest\'^^ divinitus^^ zijn er drie eeuwen noodig ge-
voll r ^^^ ^^^ erkenning van het tweede kon geraken, en
erkenning ook nu nog op verre na niet. De
^prakT\' ^^^ ^^ ^^ consequentie uit-
^elven^ ^^ handhaafden, hebben het onderspit moeten
sch ^^^^^^ ^^ eischen des tijds; deze
^bjec? concreten, positief kerkelijkeu, ja
leven geloofsinhoud te vorderen. En zelfs de heroën
liet D® hierover gaat ons niet aan, wij drukken hier
® ®«jke moment tegenover het verstandelijke.
^»tecA. Mom. de SynMlo: 1,1.
der Hervorming waren tegen dezen stroom niet bestand.
Reeds in 1525 verklaart zelfs Lutheu, de groote held des
geloofs, dat bergen verzet^ omdat het den mensch inwendig
vernieuwt en maakt tot medearbeider Gods : Unser Wi-
I, dertheil sagt, dass eitel Brot und Wein im Abendmahl
„sd, nicht der Leib und Blut des Herrn. Glauben sie
„ und lehren darin Unrecht, so lästern sie Gott und lü-
,/genstrafen den Heiligen Geist ^ verrathen Christum und
//Verführen die Welt. Ein Theil muss des Teufels und
,/Gottes Feind sein, da ist kein Mittel Der Glaube
//hält es für Wahrheit, dass Christus im Brot sei" Zoo
was het geloof wederom een voor waar houden van mee-
ningen geworden. Dezelfde man, die in 1523 schreef:
,/Wer und wo und wann Jemand glaubt, der ist Gottes
// Diener, er sei zu Sinai oder zu Babylon, er sei ein Heide
//Oder Jude"®), wijdde van 1525 af zijne krachten aan
het opstellen van een nieuw : Qjidcimque vult salvus fieri,
ita sentiat. Den grooten Hervormer had zijn mysticisme,
soms zelfs tot quietisme toe overhellende, tot het omhel-
zen dier gevoelens gebracht, voor hem van zijn geloof
onafscheidelijk; zijn positivisme en angstige, vaak maar
al te zeer gerechtvaardigde vrees voor radicaal subjecti"
visme, weerhield hem gehoor te geven aan de eischen der
critiek .op zijne godsdienstige voorstellingen, en van de
eerbiediging der rechten van andere subjectiviteiten in dezen.
Lutheb\'s ontrouw aan het oorspronkelijk Protestantscb
geloofsbegrip heeft zich gewroken aan de kerk, waaraan
hij zijn naam schonk en waarop hij den stempel zijner
persoonlijkheid drukte. Lange jaren heerschte in het Lu-
■) Werke, uitgave Vaü Walch.: XXX, 27, T. a. p., 76.
•») Erlaiiger uitguve van Ibmischfb: XXXIX, 186.
-ocr page 9-^ eramsBie vermenging en verwarring van het vroom ge-
^ OlPt. rlr>4. _____ , , . _ °
^^^t dat monster van theologische geleerdheid, dat
^ocz zijne uitdrukking vond; eene verwarring,
En ^.^\'l\'^\'ï^aag^aamheid en leerheiligheid moest baren,
ook h- ^\'\'\'^\'^^^^«g \'^eerhet geval geweest, indien niet
2ich gi^S^ ethisch geloof
nende \'\' ^^^ gehandhaafd nevens of zich leu-
öomel voorstellingen eener ter goeder trouw aange-
geest > geen dogmatisme kon den levenden
fecht \' ^^ ^^^ boezem der
een anT"^^\'\'"^ levenskracht. Erger was
schaü ri v^^thouden aan verouderde weten-
verwa \'^g^^j^dheden toe, kon, bij de
«agelT^\' begrippen met den geloofsinhoud, slechts het
terk? Gereformeerde
Werd" Bullinger nog herlevende,
wikker^"""^\'^ en moest bij de verdere ont-
Calvi \'\'\'\'\'\' \'^ien van
ge lo 0?\' \'\'\'\'\'\' ^ die in het vierde boek der ImtUutio,
geliik° zuivere 1 eer bijna geheel kon
rakter ^et kierde het zedelijk ka-
Vergef krachtig had gehandhaafd. Wel
hanaeiT de kerk
j^.. S steld, voor haar bestand noodig had; maar reeds waar
individueel geloof spreekt, wordt op de
die moment daarvan een nadruk gelegd,
Vol./ godsdienst en theologie onder zijne
S rs verklaart. Het Socinianisme beproefde te doen
doctrina, qua constat incolu-
l^etatis.
-ocr page 10-wat het rationalisme later met beter gevolg in de Lnther-
sche kerk volbracht: eene nieuwe BenkglauUgltelt te
leveren, \'t Is duidelijk : hoe verder men zich verwijderde
van den frisschen protestantschen geest, die nog uit den
aanvang der zestiende eeuw nawoei, hoe meer men, vooral
in de Luthersche kerk, in het uitspinnen en ontwikkelen
van een metaphysisch stelsel, en het construeeren van de
geschiedenis van Israël en der oudste kerk, het wezen der
rechtgeloovigheid zocht: — terwijl ook het piëtisme in
dezen geene doortastende hervorming te weeg bracht: — te
meer was de opgang, dien het rationalisme maakte, ver-
klaarbaar en natiiurlijk. De éénige verandering was im-
mers deze, dat thans de godsdienst en het geloof bestond
in een denken en redeneeren, niet meer volgens de ortho-
doxe , maar volgens de algemeen menschelijke categorieën.
Alle rationalisme toch staat, methodologisch beschouwd,
niet tegenover rechtzinnigheid als dogmatisme, maar is
slechts eene wijziging van hetzelfde verschijnsel: denk-
vroomheid. Of mijne overtuigingen aangaande Gods wezen
voor mijne bewustheid rusten op symboolgeloof of op de
rationalistische bewijzen; of ik uit eerbied voor de letter
der Schrift, of met Bretschneidee e. a. uit de vruchten
des Christendoms, tot het bovennatuurlijke van zijn oor-
sprong besluit: zoo ik godsdienstig geloof en dergelijke
meeningen gelijk stel, dan staan deze standpunten niet zoo
ver van elkander af; op beide heeft het geloof zijn zuiver
zedelijk karakter verloren; op beide heet verstandelijke
reflectie de weg tot geloof, tot kennis en gemeenschap met
God, ter zaligheid.
Toch had het Protestantisme in de leer van het Testi-
monium Spiritus Sancti een denkbeeld uitgesproken,
dat het zedelijk-godsdienstig, en dus subjectief karakter
van het geloof had kunnen redden, en de opvatting daal\'
had ^^^ innerlijke daad of toestand van den mensch
^ künnen handhaven tegenover die, welke daarin het
^ f Waar houden van heilswaarheden en heilsfeiten zag.
^ar het was reeds te laat. Toen men op deze leer ge-
legde was het met de vloeibaarheid der godsdien-
^ge voorstellingen gedaan, de uitspraken van \'s men-
^ religieus gemoed waren reeds gedogmaiizeerd. Het
^^^i-monium werd onverbrekelijk vastgehecht aan de Schrift,
gold als zijne taak, onze zelfstandige, zedelijk-
J® instemming uit te spreken met overtuigingen, die
^ en het gebied van alle zedelijke vrijheid liggen, met
eningen omtrent feiten en verschijnselen, die niet ge-
Bioed f "\'O
01 geweten, maar de studie van geschiedenis en
leert. Weldra werd ook de leer van het Tes-
een loom in de dogmatiek, deze laatste als ont-
^^ kehng van den geloofsinhoud beschouwd. De heerlijke
rheid daarin opgesloten ging voor de wetenschap schier
eel verloren in een tijd, toen men een objectieven
den geloofsinhoud verlangde, en ook meende gevon-
bleef ^^^^ ^^ wetenschap: geheel los toch
het^ ^^^ leerstuk staan naast de Jides Mstorica, die uit
^"^g^i^tisme voortvloeien moest. Al sprak het getui-
tisch ^^^^^ ™ ^^^^^ harten, het dogma-
een vorderde iets anders : Schriftgezag en
g^ ^\'^^^li^itend daaraan vastgeknoopte werking van Gods
^ • Calvijn, die de leer van het Getuigenis des H.
med^^^ sterk op den voorgrond plaatste, Malde daar-
1 bet objectieve der geloofsovertuigingen geenszins ge-
^^ end zien; Zwingli, voor wien alle geloof opging in
®nbjectieve verzekerdheid van in onmiddellijke betrek-
/ig tot God te staan, kent het Calvinistische Teslimo-
niet.
Juist dit leerstuk is altijd gebruikt als de brug, waar
-ocr page 12-over het dogmatisch bewustzijn van elke eeuw , ook der
en het geloof der Vaderen elkander konden naderen,
en dient dikwijls om de principiëele overeenstemming van de
grondleggers der Gereformeerde kerk en van hunne nazaten;
kinderen van een zoo geheel anderen tijd , aan te toonen-
Gerechtvaardigd is de poging hiertoe zekerlijk door het feit,
dat wij Protestanten historisch op de schouderen dier groote
mannen staan, en leven iu eene gemeenschap waaraan zij
(ook weder in historische afhankelijkheid van de kerk vdór
hen) het leven schonken, waarin hun geest zetelt en werkt-
Maar bovendien bestaat er ook voor de critiek van onzeo
geloofsinhoud geen beter middel, en is er geen betere
toets van onze godsdienstige overtuigingen, dan ons te ver-
diepen in de denkbeelden dier groote mannen, die waar-
lijk door eene crisis te bewerken in de godsdienstige voor-
stellingen van hunnen tijd, de godsdienstige ontwikkeling
hebben bevorderd en eene schrede voorwaarts hebben ge-
bracht; mannen, die in diepte van gemoed en scherpzinnig-
heid van denken nog thans onze leermeesters kunnen en moe-
ten zijn. . Zullen zij dat echter in waarheid wezen, dan heb-
ben wij ons te hoeden voor een gevaar , dat wellicht nergens
sterker dreigt dan op dit gebied, n. 1. het gevaar vaii
romantiek: het idealizeeren van het verouderde, en de poging
om het alzoo geïdealizeerde weder ingang te verschaffen,
gepaard met het zoeken en dan ook vinden van onze
godsdienstige ideeën , zoo hoog mogelijk veredeld, in de
voorstellingen en woorden, die vdór eeuwen in zwang waren-
Voorzeker, onze voorstellingen reinigen of verhelderen,
\'t kan wel geschieden door ons te verdiepen in die vaü
mannen , die boven ons staan : maar niet wanneer wij huo
voorstellingen uit onzen gedachtenkring toedichten. Immers
in het laatste geval kunnen wij niets nieuws ontleenen aa»
het uit ons eigen binnenste geputte. Beschouwen wij de
ervormers ook, niet gelijk zij in waarheid geweest zijn,
gelijk wij wenschten dat zij géweest waren, opdat
hen in alle opzichten als onze geestverwanten mochten
^groeten, dan verliezen zij voor ons hunne waarde ook
üeze reden : sommige hunner voorstellingen, die wij
^J onbevooroordeelde beschouwing geheel verwerpen zou-
^ Ji^ worden wel op deze wijze aannemelijk gemaakt; maar
^ e andere, die in het rechte licht beschouwd, denk-
® en uitspreken , in onzen tijd nieuw en daarvoor wel-
_ van het grootste belang, maakt men door eene der-
ö^yke behandeling zoo goed als onkenbaar i).
ok ZwiNGLi heeft door de boven vermelde beschouwings-
JZe zoo niet eene verregaande miskenning, dan toch zeker
^^ ® onjuiste waardeering van zijn persoon en theologie on-
^^ïvonden, doordien hij , eenmaal opgenomen in de rij
^^ ^aderen en Stichters der Gereformeerde kerk, nu het
^em eigenaardige, van de leer dezer kerk zoo gansch en
Van \' ^^^^ verloor. In rijkdom
^^ godsdienstig leven , in scherpzinnigheid van denkbeel-
^^ \' IQ helderheid van voorstelling, bovenal in eene onbe-
öroordeelde en onbenevelde critiek zijner overtuigingen,
^^ hij voor geen der Hervormers onder. Hem ontbrak
no^l "^i®?® mystiek in den edelen zin des woords
vr^] Melakchthon\'sgemoedelijkheid en
elievendheid waren hem eigen, toch was hem ook
^^i-vijN\'s starre consequentiezucht en diens organizeerend
^ermogen niet vreenid. Maar dit alles was bij hem in
^arrnonie, zonder eenzijdige verheffing van het eene ten
e van het andere. Vandaar het aantrekkelijke, dat zijn
ïisch! exegese volgens onze begrippen van histo-
tischê^\'\'^"\'"\'.\'\'""\'\'\'\'® «itlegS^S ^eer gebrekkig, — en kan tocL zijne prak-
stichtelijke schriftbehandeling ous vele belangrijke wenken geven,
leven , vol rusteloozen ijver voor de heilige zaak en toch
evenzeer vol liefderijke belangstelling waar het zoogenaamde
kleinere belangen geldt, voor ons heeft. Hij wordt niet
medegesleept door den stroom der omstandigheden, zijne
overtuigingen zijn geenszins vruchten van geweldige schok-
ken in zijn leven ; hij weet van den aanvang zijner loop-
baan af, wat hij wil, en laat zich door niets van het
spoor brengen, dat hij eens heeft ingeslagen. In Lxjthee\'s
theologie spiegelt zich de strijd af tusschen de geestelijke
machten, die in den aanvang der 16 eeuw om de heer-
schappij dongen; een strijd, die ook in zijn binnenste
met alle heftigheid werd gestreden. De Duitsche hervor-
mer en zijn tijd staan in veel nauwer betrekking tot elk-
ander, — zij die betrekking ook eene tegenstelling, — en
oefenen een veel sterkeren invloed op elkander uit, dan bij
ZwiNGLi het geval was. Deze laatste leefde in een kring, die
onbewust reeds met Eome had gebroken, die onder huma-
nistischen invloed stond, de Schrift kende en las, en
den jongen wijsgeer en geestelijke allerlei denkbeelden en
voorstellingen gaf, welke met de scholastieke dogma-
tiek al zeer weinig hadden te maken. Zwingli behoefde
niet gelijk Ltjther met zijn tijd of zijn eigen verleden
te breken i): hij had van de door hem opgenomene theo-
logische elementen slechts eenige verder te ontwikkelen j
deze aan zich zeiven en anderen openbaar te maken en tot
klare bewustheid te brengen wat onbewust en met geheel
\') Onjuist is diiarom , gelijk ook uit het verder ontwikkelde voM,
de voorstelling-, waarbij men in Zvvingli\'s optreden te Einsiedehi tegen
Samson , of eeuig ander feit, eene analogie met het aanslaan der stellingen
door Luthzoekt. Zwuvgli\'s hervormingswerk sloot zioii zeer geleidelijk
aan de ontwikkeling zijns tijds aan. Hij zelf en zijne tijdgenootcn leggen
dan ook op deze prediking tegen den aflaat volstrekt geen bijzonder gewicht.
ersoortige elementen vermengd in veler harten leefde.
^^^ ^^^ krachtig uit te spreken, daar-
^^^ e tegen Home op te treden, dat tot een nieuw begin-
scha ^ ^^^^^^^\' waaruit hij het gansche kerkelijke en maat-
vast hervormen. Wat de uiterlijke
gjJ van kerken leer betreft, behoefde Zwingli
te IJ^ ^^^ zijns tijds te volgen en dien verder
en; hij is eenigszins met dien medegegaan. Maar
bepaalde richting, maar
e tot even zoovele verschillende denkwijzen, als hij
^verschillende bronnen was samengevloeid,
drukr stem^d van zijn geest op de kerk te
Herv \'t leven riep, is het deel van den
^^Jormer van Duitsch-Zwitserland niet geweest. En dat
ook onmogelijk : bij de geheele beweging treedt Zwin-
is ^^ persoonlijkheid niet zoo sterk op den voorgrond. Hij
öat geslacht,
vester^^-^^^^*^™^^^ ^^^^^ \' ^^^^ eigenlijke grond-
^ijdi^^ de Zwingliaansche veel-
ïitj r vrijzinnigheid, vooral zijn idealisme en spi-
nism "" grondslag, dien het Lutheranisme en Calvi-
^^ te ongelijksoortige
rgj. \'^\'^ddeelen bestaan. Alle individuen tot zijn eigen hoog
^^ ƒ leus standpunt op te helfen, was voor Zwingli uit
öaart^^\'^^ ^^^ ^^^^ onmogelijk, zijne werkzaamheid was
Um \'\'\'\' ^^^^ en Oeco-
VoorT^^^ bezweek , waren Myconius e. a.
doo^t eerder van Zwingli\'s geest
VaiiV\'\'^^\'\'\'\' de leidende gedachten
de „ ^ hervormingswerk ongerept te handhaven, of
gemeente en de leer, gebouwd op idealistischen grond-
te vrijwaren tegen den overmachtigen invloed van
Calvijn\'s positivisme , dat zooveel beter aan alle scliotkeö
en invloeden van buiten weerstand kon bieden. Zwingli is
voor talloos velen ten zegen geweest, heeft ook als burger,
als staatsman, in het Züricher republiekje veel goeds ge-
werkt : maar \'t bleven invloeden in \'t kleine, vruchtbaar voor
de individuen, niet gewichtig voor het groot geheel. Spiri-
tualisten brengen zelve geene wereldhervorming tot stand-
Waarlijk onze liefde en bewondering, onze eerbied en
sympathie voor Zwingli vermindert niet, wanneer wij
het volmondig erkennen: al het grootsche in de reformatie,
al wat eigenlijk de oude orde van zaken omverwierp en in
het halve beschaafde Europa eene nieuwe te voorschijn
riep, IS onverbrekelijk aan den naam en den persoon vaU
Ltjtheb, en niet aan dien van Zwingli verbonden. Luthe»
is het geweest die vorsten en volken, den machtigen adel
en de scholen der godgeleerden, heeft gewonnen en hunne
geestdrift heeft doen ontvlammen voor het nieuwe, het
heilige beginsel; Luthee, die paus en keizer trotseerende,
door zijn heldenmoed en geesteskracht het eeuwenheugende
gebouw der hierarchie deed M^ankelen op zijne grondsla-
gen , en ten deele vernielde. Doch niet Lüthbr\'s theologie
bracht dit grootsche werk tot stand, maar zijne persoon-
lijkheid en de omstandigheden. Het overal smeulende
vuur heeft hij in licht laaien gloed doen vlammen; e»
met recht ziet half Europa met eerbied en bewondering
op tot den held, die overal de gisting en roering, de
machtige beweging te voorschijn riep, uit wier vruchten
later duizenden zegen en zaligheid zouden putten. Of het
zegenrijk verwerken van de elementen dezer beweging niet
meer de taak geweest is van hen, die in andere opzich-
ten scherp tegenover het Lutheranisme staan, de Thambb\'s,
Schwknckfeld\'s, de Anabaptisten etc., blijft altijd nog de
vraag. De vruchten, die het Lutheranisme voor zoo ver
^ractf^^^*^^*^^ opl^ouwend en organizeerend werkte, voort-
den •\' bittere klachten van Luthek zeiven over
gere^^^^^^^ ^^^ ~ vergeleken met de vroe-
toestanden — niet altijd van groote verbetering en voor-
p s^ng getuigde , maken alle idealizeering van de eerste
, wat ernst en zedelijke ontwikkeling betreft,
öieer^^ ^^^^^^ ^^ Hervorming hare lichtzijde
^ aan den kant der ZwingliaanscKe beweging.
Zwingli in den drang der tijden,
ondanks zijn stelsel had aangenomen, vond spoe-
Mh\'^^ \'^ood van buiten een krachtigen steun, en werd
geheer^ gestereotypeerd, maar veranderde juist daardoor
^^ ® van karakter. Eene halve eeuw na zijn dood was
be]f ^^^ ^^^^ Zwinglianisme meer : de Gereformeerde kerk
gelo^*^^*^^ ^^^^ zuiver ethische opvatting van het
in dogmatische kerk. Zwisgli wordt
® meeste landskerken, ook in de Nederlandsche ,
\'^l^iiKK spreken van het donkere beeld, dat Schwe\'nckfklo ,
ketiej, \' Anabaptisten ons van de Luthersche kerk tee-
gei-s " ^^^ getreden om de onheiligheid harer ambtsdra-
steldê dezelfde kerk toch de zaligheid himiier zielen afhankelijk
gey.gtj^^\'^"\'\'^*^ I^ome alzoo nis het ware onheiligheid wettigde, en de
^^ een^ geweld aandeed. En zouden zij dan vrede vinden
veel""^"^^\'^ gemeenschap, die met hare rechtvaardigingsleer, in hun
^«Hjthg; ™terlijk , denzelfden weg scheen in te slaan ? Althans de wer-
taat jij^\' de onjuistheid van deze laatste meening niet; een apos-
® \'^\'■\'tZEL ia een maar al te verklaarbaar verschijnsel.
" Hnldrich Zwingli de kerkhervormer"
\' ijverig onderzoek in naar
diejis ^P®*"®" Zwingliaanschen invloed in ons land: hij vond
niet ""\'wekend , zijn persoon en leer geheel vergeten ,
ï^ö ig Bulmnger, wiens postille hier en daar in gebruik was.
\' opmerkelijk, dat terwijl ons vaderland iu de 16"\'^ en 171=
\'"gisci belangstelling in de godgeleerdheid , eene theo-
ontwtkkeling als elders zelden werd gevonden , terwijl in ons land
-ocr page 18-een onbekende, een vreemdeling. Ook de voortzettingen
van het Anabaptisme , dat toch zijn aanzijn dankte aan
de beweging, waaraan ook Zwingli arbeidde, die hij
ten deele geleid had, vergaten spoedig haren oorsprong;
bekrompen, angstvallige eerbied voor de letter der Schrift
trad in plaats van de bezielende sympathie met de pro-
feten en godsmannen der oudheid.
Zoo is Zwingli een man, die niet alleen aan de zes-
tiende eeuw, maar aan alle eeuwen toebehoort, een geest,
die de banden verbrak, waarin anderen door hunnen tijd
of omgeving zijn geboeid. Want zeiden wij boven, dat hij
als het ware met zijn tijd medeging, daarmede bedoelden
wij alleen, dat hij accommodeerend naar de bestaande toe-
standen en naar zijne omgeving te werk ging, terwijl vele
algemeen heerschende denkbeelden in zijne voorstellingen
eene bevestiging of aanknoopingspunten vonden. Doch on-
danks die verwantschap stond zijne beschouwing in hare
consequentiën vrij wat hooger dan het standpunt van zij»
tijd, en reikte zij ook vrij wat verder. Zwingli leefde
met zijnen tijd mede zonder aan éénig element van de
toenmalige geestelijke ontwikkeling een oppermachtigen in-
vloed op zich toe te staan. Daarvoor grepen die elementen
de geschriften werden gedrukt en uitgegeven van alle mannen der ker\'^
uit alle tijden, onze boekhandel niets van Zwingli\'s hand verspreidde)
dan een werkje van 96 bladz. 12" : Korte en Idare uytlegghing des chriS\'
telijken ghelóófs , van Wnlrich ZvnngJtel verkondicht en loeinigJt jare*
voor sijn dóódt, an dm christelijken koning gheschreven. Na \'t voo>"
ieeldt van Zurich, uyt het latijn in duijfsch overgheeet door A. L.
Amsterdam 1644. Het boekje ia opgedragen aan H. Ghisldorp , pred\'. t®
Amsterdam, en bevat tevens de voorrede van Bullingek en den AnhanS
uan \'t Nachtmaal en de Mis. — De Kemonstranten mogen in enkele opzicl^\'
ten (bijv. verhouding, van kerk en staat) eenigszins Zwinglianen zijn , «ij®
kenmerkend spiritualisme deelden zij zeker niet.
seho ^^^^ genoeg in zijn leven in. In zijne schriften aan-
st ^^^ geenszins een man, die zich na moeite vollen
i uit de banden der monnikheiligheid heeft losgerukt,
üie tegen humanistisch ongeloof een bitteren kamp heeft
^ , voeren: geene worsteling heeft zijne heup ver-
\'Ja, hier en daar zou hij den indruk van een
^^geleerde maken, die den strijd des levens niet kent,
vau^\'^ ^iet de inhoud zijner schriften eene diepte en ernst
rin^ levenservaring openbaarde, die eerbied en bewonde-
ja liefde afdwingt. Juist dat los zijn van alle rich-
vooroordeelen, van al het karakteristieke, dat één
^ ^ d tijdperk eigen is, dat streven naar het algemeen
^ ®chelijke, dat humanistische in den edelen zin des
ook^ dat juist geeft aan Zwingli voor alle tijden,
^voor den onze, zoo hooge waarde.
vijand van alle bekrompenheid en enghar-
, eid, voelde hij zich echter niet als de humanist hoos
g| net profamm vulgus verheven, door een grooten
Wh daarvan gescheiden, en poogde evenmin, zooals
ton ^^^ meeningen op te dringen. Ten slotte
één ^^^^ volgens hem het waarachtig geloof slechts op
and denzelfden grondslag rusten, mocht het zich bij
ook in andere vormen en denkwijzen openbaren;
toe ^^^ Origenes , Het hij daarin de grootste speelruimte
Jjgj^ ^ij hield aan zijne verhevene ideeën vast en ontwik-
doo/ ^^ verder, ook al werden zij niet geheel onbezoedeld
H i^enigte aangenomen, en al bleef de werkelijkheid
^erk\'\'\'^^ idealen verre ten achter. Zoowel zijn hervormings-
dezp Rurich als zijne schriften dragen den stempel van
tweezijdigheid: zijn ideahsme aan den eenen kant.
eu
kode andere zijde het streven om in de zeer onvol-
^ene werkelijkheid met vrucht werkzaam te zijn.
geenszins alsof hij eerst na eene mislukte poging
-ocr page 20-om zijne idealen te verwezenlijken tot deze accommodatie
kwam, of langzamerhand zich tot dat idealisme ontwik-
kelde. — Natuurlijk spreken wij hier alleen van de jaren
zijner reformatorische werkzaamheid. De gang der ont-
wikkeling van zijne geloofsleer vóór dien tijd is ons onbe-
kend : op ééns staat hij daar in de geschiedenis; de vraag;
waaruit hij zijne grondideeën putte, kan bij gemis aan ge-
noegzame bronnen niet worden beantwoord. SigwaJiT
heeft op Picüs van Mikandula gewezen en gepoogd uit
ZwiNGLi\'s bekendheid met dezen en diens leer over de
absoluutheid Gods , uitgaande van het Beum esse summu^V\'
bonum etc. het Zwinglianisme te verklaren. Ten aanzien
van de fides qua creditur , — het deel van Zwingli\'s leef;
dat wij ons voorstellen te behandelen, — is die verwantschap
echter vrij flauw In allen gevalle, letten wij op het
feit, dat de schriften der Duitsche mystieken aan den
Rijn, te Straatsburg, Basel enz. tegen Zwingl^s tijd
algemeen verspreid waren (ook de oorsprong van het boekje
Von der deutschen Theologie is wellicht tegen het einde dei
15^® eeuw in Zwaben, in ZwiNGLr\'s nabijheid, is te zoeken) •
dan zou men waarschijnlijk met evenveel recht uit het vei\'
keer met hun spiritualisme Zwingli^\'s leer over het geloof
kunnen afleiden. Doch beide verklaringen zijn en blijven
hypothesen. Dat deze twee verschijnselen invloed hebben
gehad op den kring, waarin Zwingli leefde, is onbe--
twistbaar. Ook aan het humanisme , gelijk hij het eenig®\'
zins in "Wyffbnbach te Basel, vooral in Lüpulus te
Bern , in zijn vriend Glaebanus , door zijne briefwisseling
met Erasmus enz. leerde kennen, sloot Zwingli
nauw aan. Vlijtige studie van klassieken, kerkvaders;
1) In al ZwiNGu\'s brieven en werken komt de naam van Picos ge®"®
enkele maal, in de aan hem gerichte slechts ééns (in een brief van Gl-^\'
KKAJiVs.J voor.
^oral van den bijbel zeiven , voltooide zijne ontwikkeling,
^^aar niet de vorming tot zijne grootsche taak. Wat hem
^ Hervormer wijdde , dat was zijn diepe ernst en vurig
" ^^^ ^^^^^ besef, hoe zijne godsdienstige voorstel-
^ gen de waarachtige behoeften van zijne medemenschen
^^ii\'ien bevredigen, en de innige liefde tot dezen gaven
tu^" ^^^^^^ ^^^ verkondiging dier over-
^^^^gingen zijn leven te wijden, om anderen op te leiden
tof waarin hij zelf vrede en zaligheid en kracht
y onvermoeiden ijver in den dienst van het Godsrijk had
gelijk ik zeide, de loop van het proces, waarin
i^\'gli tot Plervormer rijpte, is ons bijna geheel onbe-
vai^ gegevens ontbreken om de juiste mate
de medewerking der verschillende factoren daartoe te
Evenmin kunnen wij over de volgorde, waarin
factoren op hem werkten, beslissen. De zaak is
Ok" *
liiet van zoo overwegend belang; immers laat het
. -< dat Picus
en de Italiaansche Neo-Platonici grooter
Sch ^^^ op Zwingli\'s ontwikkeling, dan de Duit-
dez^ : toen hij als Hervormer optrad, moeten
^ ^ speculatieve denkbeelden in betrekking zijn getreden
e eischen van gemoed en leven , en daardoor een nieuw
^^rakter hebben aangenomen ; alleen in dit laatste karakter
vai beteekenis. Of Zwingli reeds
^red ^^ii^ai^g af met een gemoed, dorstende naar ziele-
^^ zich heeft verdiei)t in Schrift en wijsgeeren, dan
begin eene zuiver wetenschappelijke, humanisti-
iiaa^ waarheid hem dreef, en eerst later dorst
^^ God aan zijn streven op dit gebied eene hoogere wij-
gaf: het resultaat moest hetzelfde zijn. In den aan-
Verf \' genoegzaam bekende periode
°onen zijne overtuigingen niet meer het karakter van
-ocr page 22-wetenschappelijke meeningen, maar zijn zij in vollen zin
vruchten des geloofs.
Deze overtuigingen nu bleven bij hem onveranderd. Van
den aanvang af beriep hij zich tegen Romers traditie op
het Schriftwoord als concrete uitdrukking van zijn geloof;
dat van dit geloof zelf inspiratie alleen bron en grond is;
duidt reeds de Benno de Claritate et Certitudine verbi divini
aan. Toch had hij nog geene aanleiding gevonden om de
uitspraken van Gods geest in de Schrift en die in het ge-
loovig gemoed juist te onderscheiden, of liever beider on-
derlinge verhouding te bepalen. Woord Gods is bij hem
nog te gelijk woord der Schrift en uitspraak van \'s men-
schen geloof; beiden hebben gelijke rechten als onmiddel-
lijke vruchten der werking van Gods geest. Uit reactie
tegen het Katholicisme en zijne handhaving van de onmis-
baarheid der traditie wegens de onvolledigheid en ondui-
delijkheid des bijbels, wordt op de sufflcientia der Schrift
sterk nadruk gelegd, en waar aan Gods geest in het gemoed
levenbeheerschende macht op elk gebied toekomt, deze
thans ook tot het Schriftwoord uitgestrekt. Schijnt dit laat-
ste daardoor eenigszins een wetboek te worden, het is dit
alleen omdat en voor zoover \'s menschen geest daarin de
uitdrukking van den hem reeds volledig in \'t hart ge-
schreven wil van God erkent. De wijsgeerige ontwikkeling
van het anthropologisch dualisme, gelijk wij die in het
Anamnema de Providentia vinden, ontbreekt nog: al lig^
de kiem daarvan in de leer over het beeld Gods, als bloot
receptief vermogen, als nuda potentia om geest te worden-
Bij alle objectieve macht der Schrift is reeds het recht dei
uitlegging aan elk geloovend individu toegekend. Alz»\'\'
drukt hij reeds op de religieuze waarde en beteekenis
der Schrift; bij ^het objectieve van het Schriftwoord valt
de subjectiviteit van het geloof niet weg. Toch staan beide
^^orstell\'
•ie zuive eenigszins los nevens elkander, \'t Is wel
^ommiJ hier vinden, maar in
eigene b bijna zeggen voor Zwingli^s
^ezig . \'""^^^heid nog verborgen. Alle elenjenten zijn aan-
verh^\'T" waarheen hij gaatj maar nog niet
\'^flectie ^^ betrekkingen zijn voorwerpen zijner
^^nden alles heeft zijne rechte plaats ge-
tiën, ai naarmate hij alle consequen-
\'^lidèr / ^««^^tellingen afgeleid kunnen worden,
^•^Palin? ««herper
^■eue „p formuleering. ^t Was ook gemakkelijker
X.XT^\'\' \'\'\'\'\' geloovigen naar de voorstelling van
7 \'\' ^^^
\'\'j^er ®botsingen tusschen hetgeen het bestaan
\'Rellin. \' beginselen en voor-
^^\'^sten\'\' onvermijdelijk. Beide zijden
^«^^en; maar hoe ze in overeen-
Dji elkander te brengen?
bisten ZwiNGLi\'s strijd met de Anabap-
^^^ ^^^^ strijd de
""^Js hie Hervormer heeft veranderd; het be-
^ijns ^^^^ ^^leverd en dit laat zich
Hrift \'\'\'\'\'\'\' niet leveren. Immers sufficiens blijft de
bevattende eene volledige uitdrukking van
^ïs voorwerp des geloofs, van Gods vrijen liefde-
voldoende om
\'en. het meuschelijk leven te rege-
^^""Send, uitbreidend, openbarend moet het geloof
geh\'\'1 levensbetrekkingen, waarvan de Schrift
^on Gods geest in zijne on-
yool ^ tot ée\'n tijdperk bepalen; neen,
I ] SCHLEIEEMACHEU^S gezegde toe-
hebben : , Seitdem der Geist ausgegossen ist auf
-ocr page 24-„ alles Fleisch, ist auch kein Zeitalter ohne eine eigenthüifl\'
„liehe Ursprünglichkeit Christlicher Gedanken Hij
moest thans tegen overwaardeering der Schrift en eenzijdig
spiritualisme te gelijk zich op zijn standpunt handhaven
en dit rechtvaardigen; en die rechtvaardiging was moge\'
lijk. Thans krijgt de Schrift vooral hare protestantscbe
beteekenis, niet als bron van geloofsstellingen, maar al®
positief steunpunt tegen de aanmatiging eener verbasterd®
traditie, of eener vaak zeer ongeestelijke geestdrijverij. T®\'
genover Rome was zij niets anders geweest, al had bij hem\'
in den aanvang van zijn strijd tegen het Katholicisme\'
de concrete uitdrukking van het geloof het overwicht
datgeen waarvan zij slechts de weerklank mocht wezeU\'
het uitwendig woord op het inwendige. Thans neemt
hare rechte plaats in, n. 1. als grondslag der kerk;
loca probantia en testimonia scripturae zijn geene bewijs*\'
plaatsen, maar, gelijk ook Schlbieumachee het uitdrukt
die Nachweisung, dass ein so belegter Satz ein achtes
„ ursprüngliches Element christlicher Frömmigkeit aussagt \'
,/ eine Lehre soll nicht desshalb zum Christenthum gehöret\'
„ weil sie in der Schrift enthalten ist, da sie doch viel
„ mehr nur desshalb in der Schrift enthalten ist, weil
,/Zum Christenthum gehört.^^ — Vreemd is het overige»®
niet, dat in den aanvang van Zwingli^s werkzaamheid in
praxis het gezag der Schrift sterk op den voorgrond trad\'
dit wordt door hare hooge waarde voor het reformatio\'\'\'
werk gewettigd, maar daarmede wordt dan ook geenszii^\'^
buitengesloten dat het geloof de bewustheid is van in
middellijke betrekking tot God te staan, van door H®^
geroepen, door zijn geest bezield te zijn; evenmin ^^
i) Der Christ,liclie Glaube, ed. ]836, Tl, 361.
«) T. a. p, bl. 356.
ZwiKGLi toeeigening
en zijne tusschen den mensch
^aardeT ^^ ^\'^^rift alleen
^«^id bi-^\' bewust-
üit tt^ en zelve haar krachtig
nog g ; — en dat al laten zich in deze periode
»ijn historisch geloof, flauwe nagalmen uit
■^_^atholieken tijd bij hem opmerken.
^ermvVr\'\'\'\'\'\' spoedig, de avondmaalsstrijd
^\'^wgde ze voor goed.
d!"?- \'\'\'\'\'\' bekend. Ten onrechte drukt
iasteir\'\'\'\' op in de opvatting der
^^^ het geloofsver-.
\'^^iiigen^ \' aankleven van mee-
^\'^iligst\' t! ^^ zij met onze
Hen h®^ verband? Is het om-
gebrui]^^^^^ meening omtrent het avondmaal, en het
^^^ daarvan dienovereenkomstig, een medinm salutisf
al r Zwingli geheel
Zoowel ? of liever de Lutherschen
lUestie aanhangers hebben het punt in
^oudi ■ verplaatst. Zwingli\'s geloofsleer werd een-
^^ handT^ genegeerd, en in plaats van in dezen strijd
heid die ^^^ ^^^ "^^^\'g\'
g^leerdh^V ^^^^ kampplaats voor theologische
^^^ eid en exegetische wetenschap.
nu in dit gansche verloop van eene wiizidns-
]Tlr..l,-„_____1 , , _ J Ö S
\'\'""SKste"\'"\' groütere afdeelingen der protestantsche kerk. De
^foUH.^ ea latere sekteu bleven op dit punt meer aan Zwimgli ge--
der 2 ^^ ^^^ gansche verloop van eene wijziging
üieu J^^\'S^\'^^nsche leer van het geloof spreken? Ziet
van de weinige nageblevene sporen der vroeger
algemeen heerschende leer, van den invloed, dien zijne
vorming door de Schrift onbewust op zijne voorstellingen
oefende, en van het feit, dat bij zijn eerste optreden de
afzonderlijke bestanddeelen zijner voorstellingen nog niet
alle even scherp ontwikkeld waren — alle omstandighe-
den , die de volledige toepassing zijner beginselen beleni\'
merden, maar die beginselen zei ven niet raakten: —■ dan
mogen wij ontkennend hierop antwoorden. Dit proefschrift
zal, naar ik hoop, dit antwoord wettigen. —
Ik heb mij voorgesteld dat deel van Zwingli\'s systeem
te behandelen , dat volgens het schema der latere dogma-
tiek het Formele gedeelte uitmaakt. Doch daar de Her-
vormer dit schema niet heeft, en ook nergens zijne hiertoe
behoorende voorstellingen in haren samenhang behandelt?
moesten deze laatste onder een ander leidend begrip wor-
den samengevat. Dat begrip is het godsdienstig ge\'
loof, van zijne formele zijde beschouwd, ^t Is dus
de iuU^ qua, niet quae creditur, welke de titel als on-
derwerp van dit proefschrift opgeeft. Deze wijze van be-
handelen maakt in de eerste plaats eene uiteenzetting van
ZwiNGLfs geloofsbegrip noodig. Dit poogt het eerst®
hoofdstuk te schetsen, in doorloopende vergelijking öiet
de leer der andere Hervormers. In het tweede hoof\'l\'
stuk is de mensch als subj e ct van het geloof, zijn gods-
dienstige aanleg, het recht der rede op godsdienstig gebied;
besproken: in het derde, de leer van het inwendig woof^
en de openbaring, van de bron en den grond des geloofd-
Had Zwingli eene volledige dogmatiek geschreven, dan
ware in het formeele deel daarvan aan de leer van de Hei\'
lige Schrift zeker eene geheel andere plaats aangewezen;
dan deze in het protesLantsche leersysteem inneemt: ii"^\'
mers principium cognoscendi is zij in den strikten zin vooï
hem niet. Hare beteekenis voor het geloof, de verho^J\'
boofds^^^^^^^^ nit- en inwendig woord behandelt het vierde
^oorstlr^ \' waaraan ter wille der volledigheid Zwingli\'s
t " omtrent de Affecüones Scripturae Sacrae
_ In het eerste hoofdstuk zal vooral
den ^^^ ^ ^^^ Luïhee op den voorgrond moeten tre-
^oofsT*^^^ daardoor zijne leer van het wezen des ge-
de / afronding verkreeg; in liet laatste zijn strijd met
Sch waarin zijne voorstellingen omtrent do
Verh V werden; het tweede en derde wijzen zijne
Dit ^^^ rationalisme, supranaturalisme en mystiek aan,
_ 1 deel van Zwingli\'s systeem te behandelen, gaat
\') D
handel^ geloofsleer van Zwingli is voor het eerst uitvoerig be-
94 v (TAeol. Jahrhücher van Baur eti Zellek, XII, 1853,
^"S\'natik^^ \' voetspoor van Schneckenbueger\'s Comparative
S^Oüdsla \' eigenaariüge karakter wees , dat de godsdienstige
ZwiNGLi\'s leer tegenover dien van de Luthersche draagt,
voor^\'^^^\'^^ nauwe verwantschap met het Socinianisme, enz.,
®ysteem Anabaptisme toegeeft, vindt hij toch in Zwingj.i\'s
dogmatiek der Gereformeerde kerk. Deze laatste op-
an^ ScHWEizisK in zijne Reformirte Bogmatik geweest,
ûamjr die zonder de Gereformeerde kerk met hem in
gro brengen, eenen (niet godsdienstigen maar) wijsgee-
liet Zwingliaansche theologie wilde erkend hebben , en in
de^^ werken van Picus van Mibandula de bronnen vond,
^^iner ^^itser zou hebben geput {Ulrich Zwingli und der Character
^»•oegefe \' Stuttgart 1855). Tegen hem handhaafde Zeller zijne
^\'•■ûe Oieea^^^\'\'^"®\' ^^ Schenkel was door
^f^rscü\'i ^ \' tusschen de protestantsche confessies slechts
aade \' \' godsdienstigen grondslag niet raakt, in
^\'üderd ^ verdienstelijk werk : Das Wesen des Protesiantismus ver-
^aren : ^^ eigenaardige van Zwikgli\'s leer recht te laten weder-
Van tweede uitgave 1861, waarin hij anders zijne opvat-
de eenigszins heeft gewijzigd. Dit geldt b. v. zeer sterk
^\'^\'"^\'■Pzin llij Zwingu\'s leer van de Schrift voorstelt. Zeer
Jj^ ^ laatste ontwikkeld door Spöeei , {Zwingli\'s Lehre von
\' in Hilgenfeld\'s Zeitschrift 1865, bl. 1 volgg.) wiens ver-
ondanks sommige vrij gezochte voorstellingen (b. v. Zwin-
met eigenaardige moeilijkheden gepaard, vooral doordien
hij zelf het nergens\' volledig ontwikkeld heeft, en wij dus
zijne voorstellingen uit allerlei verstrooide plaatsen moeten
opmaken. Men verwachte dan ook geenszins eene overal
nauwkeurig in elkaar sluitende theorie. \'
ZwiNGLi\'s leer is niet het produkt van bespiegeüng ovei\'
nauwkeurig afgeperkte en bepaalde begrippen, maar van
de ervaringen van een diep gemoed en een rijken geest,
gesteund door scherpzinnige menschenkennis, vrij van
vooroordeelen en van alle wijsgeerig dogmatisme. Hij
was geen speculatief philosoof, cijferende met abstractiën,
met een afgerond systeem tot ideaal. Zijn ideaal was ede-
ler; zijn doel lag dieper; zijn streven reikte verder. Gods
eer te bevorderen in het heil der kerk, in de verzedelij\'
king en opbouwing in het geloof van zijne broederen;
dat had hij zich tot levenstaak gesteld. Hij was de on-
vermoeidste en onverschrokkenste kampioen voor de waar-
heid , maar niet gelijk de humanist: — hij streed voor
de waarheid, die zalig maakt.
GLi\'s samenhang met de renaissance) , die bovendien in zeer diepzinoig
klinkende taal zijn gehuld, en ondanks de miskenning van ZwfNCl-i\'®
nauwe verwantschap met het Anabaptisme, tot de nauwkeurige kennis de\'\'
leer van den Eeformator veel bijdraagt. De verhandeling van Herzog iu ^^
Studien und Kritiken van 1839 , is door de latere studiën geheel iu de
schaduw gesteld. Schwalb leverde ia zijne Étude comparative des doctri»^^,
de Mélanchthon, Zwingle et Calvin, Strasbourg 1859, een kort overzi"\'\'\'\'
van ZwiNGLi\'s theologie , waaraan alleen de Commentarim en het AnamW"^
de Providentia ten grondslag liggen. In het artikel: Zwingli van HëiiZOg\'^
Eeal-Encyclopaedie (door Güdbr) is aan zijne theologie neveus zijne refill"
matorische werkzaamheid slechts eene zeer bescheidene plaats aangeweze"\'
hetzelfde geldt van het werk van Dr. Tichler , waar onder de fraaie be-
handeling van den veelzijdigen , praktisch werkzamen Hervormer, de conse-
quente denker en diepzinnige theoloog niet tot zijn recht komt.
\'/plion ^^^^ reiigionis totius esse colo-
ovejeg^^\'\'\' schrijft Zwingli ergens i), en het is geheel in
neer aloude protestantsche kerk, wan-
in lig^ h®^ gelooven zulk eene geheel éénige waarde
2aa,V ^^\'^^\'ïienstige hecht, ja zelfs daarvan zoozeer hoofd-
dit\'ig^^^^^\' ^^^ Güdee en Sigwart gemeend hebben in
te vin^^^^^ middelpunt der Zwingliaansche theologie
later ^^ ^^ recht hebben, zullen wij
^^ziinTb\' zeker, dat alleen een helder inzicht
oUs \\ ^ "^®®houwing van den aard en het orgaan des geloofs
^aa,./^ eigenaardige in zijne geloofsleer verklaart en doet
\'\'^öeeren
Ik
liiei\' alleen van de ßdes salmfica; eene fides
ï3n da^ ^^^^^ Zwingli geene godsdienstige beteekenis.
Sehe h ^^^^ \' daarmede de psjchologi-
^aar j^^^^^^gl^eid van het gelooven, als theoretisch voor
ouden van geschiedkundige waarheden tegenover
m.
340.
-ocr page 30-het praktisch omhelzen van geloofsovertuigingen met hart eii
gemoed wordt bedoeld. In dezen zin toch verwierpen
haar alle Gereformeerde dogmatici van Calvijn af. Maat
alleen Zwingli leidde daaruit de juiste consequentie af,
dat dan ook het voorwerp van zulk een geloof des
harten onmogelijk zoodanige stellingen kunnen zijn, als
alleen het theoretisch kennen, het denkend verstand, in
zich kan opnemen. Wel omvat volgens hem het geloof
zoowel cognitio als fiducia; maar dat de inhoud van
de eerste slechts afgeleid kan worden uit het voorwerp der
laatste, blijkt reeds uit zijne definities van de fides, die
hij met pietas en religio geheel gelijk stelt. Het geloof
is louter geloofsvertrouwen: ,/Nun ist aber der Glaube
„nichts anderes dan auf Gott gelassen sein Glaubig
,/ist er, der sich ,/Ungezwyflet," an die Gnade Gottes lasset,
,/die ihm aufgethan und sicher gemacht ist Der Glaube
//ist ein unabgewendetes Anhangen an Gott. Er ist gar in
,/Gott verlassen und vertraut, weisz fest, dass Gott alle
Dinge thut, er ist ein Leben im einigen Troste der
„Gnade Gottes Vera religio vel pietas haec est, quae
,/Uni solique Deo haeret ^j. Ea igitur adhaesio , qua homo
//Deo utpote soli bono, quod solum aerumnas nostras sarcirej
,/mala omnia avertere aut in gloriam suam suorumque usum
,/Convertere seit et potest, inconcusse fidit, eoque parentis
//loco utitur, pietas est, religio est" »). Alleen God als
het hoogste goed, als de genadige Opperheer, die onS
alle dingen doet medewerken ten goede, kan alzoc voor-
werp van het geloof zijn. Bij dit begrip zóó uitsluitend
op het vertrouwen als moment daarin, neen als inhoud
II > 7. 3x n, a, 11.
in> 175 , 178, volg. enz.
III, 175,
I, 377.
da
Öervor «^«ier de
her\'^\'i Melanchthon gewaagd. Waar deze
alt-f ^^ van een overtuigd zijn spreekt, is ket
\'^^ertuiJ . streng Luthersche periode, een
^^«^wef ver-
^^l\'ben T^ ook Litther en Calvijn
sterjj geloofsvertrouwen altijd zeer
Van "" voorgrond gesteld : maar de eerste - om
gerV^^\'\'" niet te spreken-heeft
uitsluitende weg ter zaligheid geldend
^edezi verdienstelijke werken, doch daar-
heir ~ trouwens in al haren omvang
~
\'\'^ofsbeff ■ conservatief, om het katholiek ge-
^lleen U onderwerpen; en dat niet
7\' *oen volgens hem de Mes in intellectu, de
^oor ^^ netelde, en het geloof geheel en al in het
va«g kerkleer opging, ßeeds in den aan-
^P de T\' ""\'"kzaamheideischte hij nevens het vertrouwen
^^ een geloof aan
va Pi-iesterlijke absolutie. Eigenlijk kon hij
«denkbeeld : instemming met let kerkelijke
^ood losmaken; dat Christus\' zoen-
bij h en de gerechtigheid spoe-
"^^gelJk toegerekende werd , maakte dat ook on-
op den ■ en noütia
\'\' ^^kend; de .promissio mise-
"g\'^mus \' hoofdzaak, ,sed interim non ne-
^^^ quin lidez officium sit veritati Dei subscribere"
--dt door hen. vaak .eer
5 jwles putaüva genoemd.
^nstit. UT u 7 n- X,
ii, /. Bij Bkza ,s dit geworden tot :„ fides , qua
-ocr page 32-Hij verklaart zich geheel eenstemmig met de definitie van
Hebr. XI: 1 i) , maar op eene andere plaats heet het:
Deum esse fidei objectiim sic admitto, ut tarnen cor-
,/rectione opus haheat, quia Christus vocatur invisibilis
,/Dei imago"
Daarentegen verklaart Zwingli in Hebr. XI: 1, bij de
UTTSiTTizV/? rau sXTTt^ojuévMy dit laatste woord van God:
,/iiduciain res sperandas, i. e. in Deum" Het geloof is
geenszins eene opinio, maar eene res essentidis (^vTroo-Teta-ti;)
animi Namelijk: bij eene meening gaat de werke-
lijkheid van het voorwerp , waarop de gedachte gericht is >
buiten den meenenden persoon om. Niet alzoo bij het ge-
loof. De fides zelve is res, d. i. eene werkelijkheid;
„est habitus mentis, quem quisque fidelis habet
Doch ook de cognitio is een moment in de fides, ,/Diio
,/Complectitur fides, cognitionem vel scientiam Dei et iH\'
,/indubitato fidere et haerere Kdes efïicax et salutari®
duo complectitur , scientiam aut cognitionem Dei, et fidu\'
,/ciam aut amorem in cognitum Deum \'\'). Cognitio quidein
natura praeit amorem", zoo gaat hij voort: de liefde tot
„distinguuntur filii Dei, non aimpliciter est illa notitia , qua fit ut q»\'®
„ agnoscit vera esse quaecumque in scripturis sacris continentur , sed fraetere^
„ (als iets bijkomends) firmam animi assensionem illius notitiae comité«\'\'
„ qua fit, ut sibi quispiarn peculiariter applicet vitae aeternae in Cliristo
„ promissionem." Bij Cat.vijn is dit laatste althans bepaald hoofdzaak; on^e\'\'
vele verklaringen van dezen laatsten daarover, waarvan vele «ich tot h®\'
vermelden der beperken , vermelden wij alleen deze: „nunc justa fid"\'
„ deünitio nobis constabit, si dicamus esse divinae erga nos benevoleüti\'"\'
„ flrmam certamqae cognitioitem, quae gratuitae in Christo promissionis veï\'\'
„ täte fundata per spiritum sanctum et revelatur mentibus nostris, et cor^\'\'
„bus obsignatur."
\') 111,11,41. 2) I1,IV- , 2
3) III, 3é6. IV, läl. III, 230, 346. IV\', 118.
ä) III, 346. 6) VI, a, 591 , 649. \'\') VI, b, 27\'^-
-ocr page 33-votrwer^^ hertrouwen daarop, onderstelt kennis van het
iietg?^ vertrouwens; maar die bekendheid, die aan
tuigfn heeft met de vaste over-
•ioen ^ V, ^^^ ontstaat, niets te
loof " cognitio neemt eerst met en door het ge-
heid ^^^ ^^n^ang; de andere is eene oppervlakkige bekend-
het reT onzienlijke, die niet eens
katu^r \'\'\' die gevoelens eischt; het is eene kari-
^atuuVr^^ teiinis noemen, zij kan
\'/Haec^^ esse non potest.
"\'"^oquVfir\'^\'" \'\'\' daemonibus et impiis hominibus quan-
\'/üiine^ appellatur, est quum simulacrum hominis ho-
\' quaedam confessio sit
//adju^^^^\' formidinem et desperationem noxiam habens
//sed enii^ ^eum non ut patrem amant,
//HaeT^\'^\'^^^ tjrannum, non delectantur, nee fident eo.
^^^ sed potius opinio i), opinio
"Primu. Zwingli het /^nosse Deum esse" den
\'is lapis, qui in fundamento verae religionis ponitur,"
de ^^^ gelegde fundament geplaatst wordt. Want
^\'eten"^*^^^^^ kennis, een
zullen de/Je., gelijk wij later
^oor \' ^^^ ^^^^ toestand van den mensch, waar-
tot Q ^\'^^rin hij zich bewust wordt van zijne betrekking
\'iaarov^ \' bewustheid aan alle reflectie
eilte» \' ^^ ^^^ cognitio, voorafgaan. Daar-
ee- ^^ ^^ ^^ ^^^^^^ dogmatici de apprekensio wr-
^\'an (oi ilhminatio), d. i. op het weten
^\'^eolo^^ wedergeborene. Wat eene latere rechtzinnigheid
m trregenUorim noemde, zou Zwingli ais ijdele men-
cor-
-) VI , av, 539.
-ocr page 34-schelijke meeningen hebben gebrandmerkt. — Deze meenin-
gen nu kunnen wellicht later eene plaats in den inhoud van
het geloof erlangen, maar eerst na groote veranderingen
en wijzigingen te hebben ondergaan : waar worden zij eerst
juist in dezen haren nieuwen samenhang met het ge-
loofsvertrouwen. Noemt hij dus ook de cogmtio vóór
de fidmia, dan is dit slechts die cognitio, M^elke eene
aanleiding worden kan tot de rechte kennis, die uit het
geloof voortvloeit, die den inhoud van het geloof^ voor
zoo ver deze daarvoor vatbaar is, overzet in voorsteUingen
en begrippen voor ons denken; eene daad, die eerst bij
en na het bezit van het geloof denkbaar is, en daaruit
zijn oorsprong ontleent, \'t Is alleen catachrestisch, wan-
neer hij deze ééne zijde , waarin het geloof zich ontwik-
kelt, voor het gansche geloof noemt: oportet menti su-
,/perne instillari, ut in sua vita, hoe est in cognitiooe
,/Dei etlumine servetur i)." In hoever bij hem eindelijk
van eene agniüo Dei, als weg tot het geloof en daardoor
tot de cogmtio, sprake is , zullen wij later zien\'; zooveel
staat vast, dat het theoretisch erkennen tot het wezen
des geloofs niet kan behooren.
Het is geenszins een ander voorwerp van het geloof;
dat Zwingli bedoelt, wanneer hij de ormnla Bei of liet
verhum Bei noemt als datgene, waarop ons geloofsver-
trouwen gericht is. „ Pietas incontaminata unis ac soU®
„verbis Dei nititur; pii sunt, qui ab unius Dei pendeot
,/Oraculis 2). Verbo Dei citra omnem controversiam con-
,/fidere" wordt geheel gelijk beteekenend gebruikt met „cle
//promissionibus Dei certum esse Eenmaal vinden
het geloof beschreven als „qua homo credat omnem voceio
I, 78.
\') IV, 106. 2) m, 176.
Of, wat hetzelfde is , verbo Christi, vg. beuedeu.
r v
P\'olatam vtram esse eene uitdrukking bij
^^ Clar\' zeldzaam. Maar uit den Sermo
"^^\'jkt overtuigend, dat
een ^^^ S^loof aan Gods woord volstrekt niet
heeft ^ houden van hel schriftwoord
God^ aan het vertrouwen op dien
^^^ onz ^^^ inwendig woord, uitgestort
dat H- o^® ^^ verzekerdheid schenkt,
ia behouden, redden, zaligmaken zal:
Zwingli daar uit het Oude en
^\'^rleide aanhaalt, s) laat dat woord Gods zich
\'t zij ^^ uitspraken van \'s menschen \'t zij zedelijke
^en ofö ^^^ geloofsvertrou-
"^\'^Hum \'\' ,/Evangelium, quodlibet
"(in SC ■ nuntium , quodcumque de gratia Dei
^azen proditum est" het vertrouwen op
Zonde O Opperheer, gelijk Hij ook ondanks de
\'^sive rer \' genadige Vader is. „Pietas ergo
haec est: esponit Deus hominem sibi, ut
^\'^ENKEL^\'f P" Sigwart en
"^\'äcüla D ■„ Protestantismus) uit eene verkeerde opvatting van
liiero^\' verplicht thans reeds met een enkel
\'"«\'■ip uitvoeriger behandeling van Zwingli\'s
I r hoofdstuk volgen.
«) T; 1^199. 1,92,
^oor^ Schweizer Hogmatik, ï, 190), hier
Ëehoort j, door J\'et praedikaat „die höhere" te moeten beperken.
verlossing volgens de Gereformeerde kerk ook eerst
^^^ , df Fi\'ömmigkeit/\' waaraan de relig.natura-
JlV"\'\'^®\'\'®" Zwingli kent geene trappen van religio,
éél" ^^ ^^ "" ^"\'Sens hem slechts e\'e\'ne
\'\'Sïo\', verlossingsgeloof wel degelijk tot de
»iet tot „die höhere Frömmigkeit" alleen behooren. Evenzeer
-ocr page 36-„inobedientiam, proditioiiem ac miseriam suam non minus
„agnoscat quam Adam, quo fit, ut de se penitus desperet;
//sed simul exponit liberalitatis suae sinus et amplitudinein,
//ut qui jam apud se desperaverat, videat sibi superesse
,/gratiam apud creatorem parentemque suum tam certam
„ac paratam, ub ab eo , in cujus gratia nititur, avelü
„nulla ratione possit. Germana pietas istic solummodo
„nascitur, ubi homo.....creatori patrique suo sic omnia
^exuberare putat, at nemo quicquam apud illum desiderare
„possit, liberalitatem vero ac erga hominum genus amorem
„tantum ut nihil cuiquam negare possit, etc." i). \'t Ver-
wondert ons niet, dat reeds in Zwin^li^s tijd al wat po-
sitief christelijk meende te zijn, den grooten hervormer
zijne leer, „ut omnis fiducia in Deum patrem sit habenda,\'"
tot een verwijt maakte. Zij meenden : „cavendum esse a
„nobis; — \'t is Zwingli zelf die hier spreekt — omnem
„enim doctrinam nostram ad hoe tendere, ut Christum
„exterminemus et Judaeorum more, ut unum Deum cre-
„dimus, sic unam tantummodo personam omnes ad ere-
„dendum inducamus." En niet geheel ten onrechte : voor
de Drieeenheidsleer is in zijne dogmatiek geene plaats
Godsdienst is voor Zwingli de onmiddellijke betrekking
is SoHWEiziiß\'s voorstelling onjuist, dat bij Zwingli „die Offenbarung
„leise mitwirkt in der religio naturalis" (t. a. p., p. 191). Later zulle"
wij zien, hoe eene religio naturalis aan Zwingli geheel vreemd is, ^^
hij slechts revelata kent. Neen , er mogen groote punten van aanknoc
ping zijn tusschen den Hervormer en de Gereformeerde kerk , de dogma-
tiek dezer laatste bij hem terug te willen vinden , gaat niet aan : daar-
voor heeft zich het Calvinisme te sterk buiten den invloed van ZwiNß^I
om ontwikkeld. <) III, 175.
Zoodat Hkkzog {Stud. u. Krit. 1 839) het grondkarakter van zwtkgt\'i\'^
theologie als een streng , op oud-testanientische voorstellingen rustend i»"\'
notheisme zocht te verklaren.
God^^ mensch en den éénen alomtegenwoordigen
Sfond Christus veel meer op den voor-
Oüo ^ en de doemwaardige zondaar, door eene
klove van de heiligheid des Onzienlijken
trekk\'^^^^^"\' «ii«iidclellijk slechts met den Middelaar in be-
vajj Met heilige vreeze wendt Lutheu zich af
^^jner*^\' Eeuwigen, om nu met al den gloed
Mstor-^^^^^^ ^^ geloof zich aan den
Godmensch vast te klemmen. Het levendig
\'•^erelflr^^ den éénen grond van al wat bestaat, den
staa^ zei ven in persoonlijke gemeenschap te
matie]^
^erre
geest
•^on Zwingli hebben, maar gaf de Luthersche dog-
^let. He eerste leerde naar waarheid, dat God niet
ons is: de geloovige, menschengeest, die Gods
goclhgj^ opgenomen, dringt door tot de diepten der
■ In zijne hoofdwerken, den Commeniarius , hei
keli\'v ^^^ Promdeniia enz., is geen spoor van de ker-
wjj. .."^"^ëenheidsleer te vinden, behalve ééne plaats,
Sen K ^^ woorden haar vastknoopt aan de ei-
Hefr] ^^^^^ Summum Bomm, dat macht,
^ondu\'^^ "Wijsheid is \'). Elders noemt hij de hypostasen
"^ader^^ terwijl het hetzelfde is, of men God
®chuldi ■ ^^^^ Heiligen Geest noeme Op de be-
dig Joodsch monotheïsme antwoordt hij eenvou-
^eeinT^ e^^el woord, dat hij de Drieeenheid wèl aan-
is ^elfs ,/servato notionum discrimine : maar er
OQi te^ schaduw te ontdekken van eene poging
begj- ^ ^^^\'^en, dat het hem met die onderscheiding der
in ®™st was. Hij spreekt van dit leerstuk slechts
^en ! en dan nog altijd met een paar woor-
^ ^yd waar het onvermijdelijk was, h. v. waar hij het
») III, 179.
2) 11, a, 208.
-ocr page 38-verwijt van ketterij moest afweren. Hoe hij, die de ééne,
absolute causaliteit Gods zoo sterk op den voorgrond stelde,
de triniteit niet bestreed, is zeker voor ons moeilijk te
verklaren. Maar al kunnen wij hem geen anti-trinitarius
noemen dat hij met de kerkelijke dogmatiek en meta-
physiek oj) dit punt gebroken had, behoeft ons niet te ver-
wonderen, wanneer wij ook op zijne Chnstologie\\\'èii%-ü,. xils
hij van een gelooven in Christus, een vertrouwen op Chrisli^^
spreekt, dan heeft de historische Jezus daarmede zeer
weinig te doen; \'t geldt daarbij diens godheid. Christus
//ea parte salutaris, qua de coelo descendit, non qua eX
//virgine natus est En dit neemt van de geldigheid
der stelling, dat God alleen het voorwerp van het gods-
dienstig geloof kan zijn, niet het minste weg. Want wel
heeft hij eene satisfactieleer, en wordt Jezus dood in min
of meer oorzakelijk verband gebracht met de zondeverge\'
ving of liever met de heiligmaking, die bij Zwingli in
het verlossingswerk bovenaan staat; maar veel hiervan
moeten wij op rekening stellen van de macht van het be-
staande, door ouderdom geheiligde en algemeen geldende
kerkgeloof, waaraan de Hervormer zich onbewust aansloot
Zoo een argumentum e nleniio en het bewijs, uit de consequentie
zijner grondideeën getrokken, gelden mocht, dan kan er van een triniteits\'
geloof bij Zwingli in \'t geheel geene sprake meer zijn. In zijne vroeger®
schriften, waar hij zich aan deze leer aansluit, moge hij nog üiet zoov«\'^\'
gekomen zijn; ook is Zwingli\'s veelvuldig aecommodeeren aan het be-
staande geloof bekend. En is het niet merkwaardig, dat hij in zijne avoo^\'
maalsliturgie, die hij toch ongetwijfeld naar den roomschen miskanon heef*
samengesteld — gelijk zich in alle bijzonderheden laat aanwijzen
het
symbolum Nicaenum door het Creio vervangt ? Voor een goed trinitari^®
was daartoe geene aanleiding.
111, 244. Hierin nadert Zwingli sterk tot OsiANDEit\'s leer, die\'"
Calyijn zulk een heftigen bestrijder vond. Middellijk tastte de laatst"
daarin ook onzen Hervormer aan.
l
^^ in allen gevalle aansluiten moest. Juist om Hervor-
de\'" ^^ kunnen zijn en zulk een invloed op den geest
^li\'ïs te kunnen oefenen, goot ook hij den nieuwen
in oude lederen zakken, al zou eindelijk de wijn
bakken wel doen springen. Zijne verlossingsleer komt
^^ van Petrus Lombaudüs het meest nabij i): Chris-
IS het onderpand van Gods genade; in hem gelooven
do ^ op de genade Gods, ons in zijnen
iCt Tallooze malen drukt Zwingli dit uit in
negare aliquid nobis poterit, qui
inm unigenitum pro nobis tradidit, aut quomodo non
lalT^^ \'^oi^avit nobis in ipso? s). Eidei ipsius vis non in
IniV est. Christi morte fidere,
//iiaf est quam eo fidere Deo, qui secundum alteram
"loi\'tuus est, Christo niti tanquam summo bonoS)/^
brief ^^^^^^ ^^ ontleend aan Zwingli\'s antwoord op een
\'/Hoi ^^^^ Johannes Haner, waarin deze o. a. schrijft:
lin ^^ praestigiosa, verbo absit
"Stat \' tenemur : atque ut hic me capias,
//Hou Christi sententia : caro non prodest quicquam,
™ sed etiam in cruce : non enim exal-
^in cruce caro servat, sed Dominus. Habet ergo fides
hierover Zellku , t. a. p. bi. 267: „die Ansicht
" Ttli\'s ^ vvesentliehen dieselbe, welche nachher durch Gro-
^\'»eren Nachfolger weiter entwickelt wurde." \'t Zou mij te ver
^•ei\'k • Zwingli\'s soteriologie uit te weiden. Het
Geoïius satisfactieleer ontbreekt in de nadere ont-
"g daarvan , naar het mij voorkomt.
\' plaatsen, die voor het denkbeeld, van ceire
®\'®^nschap met Christus schijnen te pleiten, zie Sigwart, bl. 15.Ï, 150.
- 569. Summum borium, is de inhoud van liet reliuieus-meta-
l\'hysjjpj ..............
in ® godsbegrip van Zwïngli. In hoever men rccht heeft daarin of
7 van God als het smmmim e,ue pantheïsme te vindeti
bl. 18:5.
-ocr page 40-,/Suum objectuin, iioji conditam et uiütam verbo cariiem;
//sed condens ac creans omnia verbum. Deus ergo verbum j
„spiritus est, qui vivificat. Fides non in carnem , sed in
„verbum velatum carne ferenda est En wat is Zwi>\'\'
fiLi\'s antwoord op deze in de protestantsclie orthodoxie vrij
ongehoorde taal ? „ Sentcntia nostra non aliena a tua est,
„quam quod nostra ca vet ne plus aequo videamur abjecisse
„ humanitatem , in qua ille tam dira passus est. Nam
„ etsi nihil aliud ex ea provenisset, exemplum tamen >
„quod nobis teste Petro, ut ejus vestigia sequamur, re-
„ liquit, tanti esse debebat, ut non fj^iv-taXoyu^jxi^r± de
„Christi humanitate. Nunc autem quum velut instrumen-
„tum ac pignus est, cujus contemplatione irata nobis justiti^^
„placatur : quid enim negabit, qui proprio Alio non pß\'
„percit? etc. \'t Is mijne taak niet, langer hierbij stil
te staan : overbekend is het, hoe Zwingli^s spiritualisme
in verband met zijn dualisme hem noodzakelijk verleiddf
tot geringschatting van alle tusschenoorzaken, zoowel vai\'
de historische middelen der verwezenlijking van Gods we\'
reldplan als van den weg waarlangs God zich openbaart?
ook van de media sahitis enz. Juist dat streven van Ts^V^\'
GLi om alles onmiddellijk tot God als grond en oorzaak
terug te brengen, maakte hem onverschillig voor de his\'
torische verwezenlijking van Gods wereldplan, waarop
de andere Hervormers, vooral Luther , zooveel nadruk
legden; het geeft ons het recht om de verwerping van eeni^
historisch voorwerp des geloofs als Zwingli^s eigenlijke leer?
en de schijnbaar da-artegen strijdende uitspraken als accom-
\') vn, 541.
-) Dat hier , gelijk meerinalen in Zwingli\'s schriften , van Gods g®\'
rechtigheid , die Christus dood als zoenoffer eischt, wordt gesproken,
wijst Zeller\'s opvatting (vg. boven p. 30) niet. Vg. Sigwart, bl. 133—
») vii, 570.
iUodatip
^^^Öerl ^^^ BetWehemschen
deT. ^^ hem
^et g onverschillig: slechts zouden wij in
zelfs ve \' oorbeeld missen Op ééne plaats
tevens vreemd genoeg, maar
^His bewijs, hoezeer hij over alle feiten der geschie-
^^rstonj\'^\'\'\'^\' niet weet te waardeeren,
alleen V \'\'\' werkzamen God opklimt. Dit
O r plaats verklaren; maar dit ge-
•^eiie b^ 1 onmogelijk het hem was bij zulk
denis by eene verwaarloozing der geschie
\'^\'^-geti\'o \'\'\'\'\'\' te hechten,
vooj. ^^^ onveranderlijk eeuwig raadsbesluit Gods trad
^P bewustheid de historische heilsoeconomie geheel
^ardi!^ ; hierin ligt zijne voornaamste eigen-
^tantscl^ scherpst van de overige prote-
meni^l^^ onderscheidt. Christus is de causa insirn-
^\'■ovi^\' ^^ het Anamnema de
uitvoerig over de stelling: camas
Van cle"^\'^ //quasi instrumentum"
Vngl van Gods raadsbesluit. Maar reeds
het Jr^ ^^^ ^^ Heidenen zalig worden door
«ndefChristus wil toont duidelijk welk eene
W beteekenis de historische Jezus bij hem
geloof va,n het individu heeft Het zwaartepunt
421.
III
III
verlo God alleen, zonder Vermittlung, de oorzaak en grond
\'«\'ftana st\'\'\'""® \' ™ kruisdood daarmede in oorzakelijk
3 \'«au, äa^ ßg^ jj^j ^^^ kruisdood ziin
volgg.
"^fnifle^r-.,^" \'lemWj sommige mystieken uit den her-
. vooral Skb. Prancr.
voor
van
ZwiNGLi^s geloof, zegt Spöuri te recht, ligt niet in een
of ander historisch verschijnsel \'). Zijn geloof in Christus
is het geloof in Gods eeuwigen liefderaad, die van de
schepping der wereld af aan zijne uitverkorenen het geloof
schenkt, en hen daardoor zalig maakt; van dezen liefderaad
nu is Christus het symbool, de concrete vertegenwoordiger-
,/Op den gekruisten Christus te vertrouwen" is dus eene
oneigenlijke uitdrukking voor : vertrouwen op dat onveran-
derlijke raadsbesluit Gods tot onze zaligheid, waarvan dat
kruis — hoe? is door Zwingli nergens verklaard — het
onderpand „ei quasi instrumentum" is. Het raadsbesluit,
of de verwezenlijking daarvan, van dit historisch feit ook
maar eenigszins afhankelijk te stellen, ware in zijn oog
paganistisch en geheel onchristelijk geweest. Hierin steff\'
men trouwens Calvijn en alle gereformeerde dogmatici met
Zwingli overeen; ook voor hen is Christus alleen caus^
imtmmentuUs (bij Zwingli: quasi instrumentum) van
het verlossingswerk, niet causa meritoria daarvan, gelijk
de Lutherschen leerden. Uitdrukkelijk verklaart CaL\'
viJN , dat de spreekwijzen der Schrift, die de laatste
opvatting begunstigen, ,/locutiones ad sensum nostrum a"\'
//Commodatae" zijn, en dat de noodzakelijkheid van mensch\'
wording en kruisdood niet simplex et absoluta" is, ,/Sed
,/manavit ex coelesti decreto" Zwingli laat gewoonlijk
\') ZwiNGLi\'s Lehre von der heiligen Schrift, (in Hir.GENfKLü\'s
schrift 186B, bh 1 , volgg.), bl. 26. ä) n, XVI, 2.
\'*) II, Xn, 1. Desniettemin ziet Ca!,vun in den historischen
mensch het éénig orgaan waardoor wij ais zondaren het geloof deelachtig
kunnen worden; zijn kerkelijk positivisme verbood hem ZwisGu\'s con®®\'
quentie te maken (III, II, 8). Alleen in samenhang met den
historische®
Godmensch kunnen wij zalig worden, omdat wij alleen in dien samenh»"-^
tot de kerk behooren, posilieve Christenen zijn; de Heidenen enz. sta®"
J)iüt(in dien samenhang, hun valt dus ook de zaligheid niet ten deel.
kerkelijke verlossingsleer staan, maar waar hij in den
^^^»ieniarius haar vermeldt, drukt hij niet alleen sterk
uit^^\' Christus (en zijn dood) slechts heilsmiddel,
ona^^^*^^^. ^an het eenmaal vaststaande en daarvan geheel
^ ^ hankelijke raadsbesluit is , maar weet zelfs na de ge-
jne voorstelling van het doel van dien dood besproken
//de beteren grond daarvan dan ,/ne nimium
" ® -Dei consiliis loqui praesumamus quia sic illi pla-
wcujt ^^ . ^ i
eene ° ^^^ ^^ geheele satisfactieleer anders dan
^^^ gevolgtrekking omtrent Gods bepaald doel, waartoe
het ^oet, besluit ? Is
^^^^ maken van zulk eene gevolgtrekking ongeoorloofd,
^eir^^^.^ het gewicht der satisfactieleer zeer dalen; en
eti 1 ^^ de verklaring van het verschijnsel, dat Zwin-
alle kruisdood wel in vele rhetorische uitweidingen en
tiscr"^^^^\'^ beelden bespreekt, maar nergens eene dogma-
ontwikkeling van zijne beteekenis levert,
tolol^^\'^^\'^ centrum der Zwingliaansche cliris-
Wff^ zoeken aan te wijzen de beteekenis, die Christus
^eli\'t ^^^ hersteller van het menschdom in zijne oorspron-
\' J ® gerechtigheid en heiligheid, als gever van nieuw
Ook V "^-ereld. Deze beteekenis had hij dan,
deii Ch^\'*^"^ SiGWAUï, alleen aan Jezus, niet zoozeer aan
biistus , kunnen toeschrijven, voor zoover deze tot
met God, tot die éénheid met Hem ge-
^as , waartoe ook wij geroepen zijn. Dat Zwingli\'s
\'\'^^^^\'»lijderv ZWINGU alJeen waar het
"Jaarto \'\' satisfactie uitspreekt, als het
SedwoQgen. In zijn systeem vinden geene van beiden eene
V zf P^\'^osophische schriften,
^""^oudio. ®°dere gevoelens noodig heeft maar
" ^\'jne eigene denkwijze blootlegt, niet voorkomen.
-ocr page 44-schriften hier en daar tot deze opvatting aanleiding ge-
ven , is niet te ontkennen : maar nergens heeft hij haai\'
met ons geloof in samenhang gebracht: hij maakt da»
dadelijk van Jezus ons voorbeeld. Is volgens zijne gods-
dienstige bewustheid Gods geest het éénige geloof en za-
ligheid gevende beginsel, moest dan niet, gelijk trouwens
in zijne philosophische schriften ook het geval is, de gan-
sche kerkelijke christologie voor hem wegvallen ? vooral
daar de historische beteekenis van Jezus dood voor de ver-
wezenlijking van het Godsrijk , de stichting der kerk , in
de 16^® eeuw tegenover de beteekenis van Christus voor
het individu sterk op den achtergrond trad. Alleen be-
schouwe men deze denkbeelden niet als eene overwinning
door de philosophie op het geloof van Zwingli behaald : —
zijn vroom gemoed , niet Picus van Mirandola leerde hem
alzoo, — en spreke bij hem niet van de mystieke leer
van een Christus in ons; beiden door Sigwart zonder
grond beweerd.
Toch, hoever Zwingli in zijn spiritualisme ook gegaan
zij , hoe zeer hij al het concrete, individueele, histori-
sche voorbij zag om zich aan de idee vast te houden, - \'
en in deze richting gaat hij in zijne meest wetenschap-
pelijke en didactische schriften zeer ver, terwijl hij in de
polemische meer op concreten bodem staat — de kennis
van Christus was toch alleen uit geschiedboeken te halen;
en het is de vraag, in hoever hij ten dezen aanzien aan
de ßdes hidonca voor de godsdienst eenige waarde hechten
moest, zou zij n geloof c h r i s t e 1 ij k mogen heeten. Hij zeü\'
laat zich hierover aldus uit i): ,,ridem, quae in Deui»
„fiducia est, nemo nisi spiritus sanctus dat, nulla res exterior-
1
M SiGWAttT, bl. 141, 142. =) IV, ao.
-ocr page 45-f\'aciaiit fidem sacramenta, sed liistoricam: omnes
^Panegyres, tropaea, iino monimenta et statuae fidem
//fa faciuiit, h. e. moiient olim aut quiddam esse
"Part^*^\' «^jiis memoria refricetur, aut victoriaoa isthic loei
, esse. Hoc ergo modo coena dominica fidem facit,
//Sed \' significat, Christum esse natum et passum.
wat hoe significat ? Eidelibus ac perfidis ex aequo:
/rsig^-g^ ^^his esse passum, id vero piis ac fidelibus tantum
\'/Soit esse passum Christum
//Ui ^^^ e^^edit, nisi quem spiritus intus docuerit agnoscere
r/tiisi^ divinae bonitatis ; fiduciam ergo in Deum nihil
" pater dat. Nemo enim pervenit ad Christum nisi
in fi ^ traxerit." Men ziet het: daar alle godsdienst
l^och^ ff^^*^^^ ^^ opgaat, en de geest ons natuurlijk
noch metaphysische waarheden kan in-
ichiet er voor de waarde der ßdes Msiorica op
geven
godsdi
v Seien
^^ -enstig gebied al eene zeer geringe plaats over. \'t Is
^^en aanvang zijner loopbaan schreef Zavingli nog:
Wir glaubten, dass Christus genug gethan habe, so
liecrj!-^^ gl^\'ibig Maar hoe wij anders bij hem het
de^J^^®^®"/hebben aan te vullen, blijkt voldoende uit
sluj^ ^^^^ voorkomende plaatsen, waar alleen en nit-
üiet
zaligheid en Avat daarmede samenhangt,
\'iood^^^ ^^^^ historisch feit, zelfs aan het lijden en den
^^\'hristus niet, als voorwerp van het geloof wordt
//Fides in Scr. S. accipitur pro fiducia certa et
1
VOof
1 C^
-"r • Ü^ev =t geheel kent Zwingli in zijn eersten tijd aan liet
i-len inhoud der Schrift eene hoogere waarde toe,
populaire en polemische schriften den positieven ,
^^ijze ^ jjj\'^ \'irischen Jezus Christus op den voorsrond laat treden op eeue
voDj. \'-\'j" eigeulyk systeem. l»at die\'concrete
® \'if\'rvorminKswerk noodig waa, vg. danvovei- het 4«»\'\' iioofdstuk,
-ocr page 46-,,indubitata in Deum ; et de ista sola debet intelligi, quo^
fides justificet et salvum faciat i). Der Glaube ist das
„tvüssenhqfle Heil. Der Glaube des Evangeliums ist nichts
anderes als eine solche sicherkeit zu Gott, wodurch eineï
„gewiss ist, dass er selig wird durch Christum." Dez^
beide laatste woorden : durch Christum laat Zwingli echtd
gewoonlijk weg : wat geheel tegen de leer van Luther eü
Calvijn strijdt, Constat eos qui credunt scire se electos
;,esse: qui enim credunt, electi sunt Deum Deumnos-
,ytrum, nos populum ejus esse , dat is de waarheid?
die in ons gemoed opgenomen zalig maakt: „ea fide seit aid\'
,/mus se agnoscere unum illum et verum Deum, umim ill un\'
,/salutem suam et copiae cornu esse Fides est siibstaü\'
„tia eorum , quae speramus (Hebr. XI: 1). SubstantiaJn
„hic accipi pro eo mentis habitu, quem quisque fidelis ba-
rbet, nemo ignorât. Est ergo fides ea mentis constitué"
,/et summa, quam homo habet ac sentit etiam habere
,,easres, ad quas tendimus , in quas spes omnes dirigimus-
,/Est fides certa experientia, qua homo intra se infallibikn^
,/de Deo et ad Deum , in quem speratur , sententiam fid\'i"
//ciamque sentit. Peccant ii, qui putant fidem esse de qu»\'
//cunque re, quae non adpareat : nam de ea fide" (die eigei^\'
lijk geene fides is) „non loquitur Paulus , quoniam ista iio®
yr/beat, nec animum reddit tranquillum; sed de ista tantuß^
„loquitur, quae salvos reddit; at ista neminem reddit be»\'
„tum nisi habeatur ^n eas res, quae solae sperari debeiit-
„Angelus, daemon, anima corpore soluta, sensui non sunt
,/exposita , estque fides (vide ut nunc variamus vocabulum
//fides, quod et isti, de Lutherschen, faciunt, unde et
//falluntur ; nam nunc pro credulitate accipimus, non pï®
III, 285; VI, b , 175. ni, 436; IV, 7, 123.
») III, 418, 4S9 , 432, 423. IV,121.
-ocr page 47-ffiducia)
"Solet. sperari
\'/daem" ^^ credas, angelum esse aut
eene zT is louter het geloof s);
door ^^ ^^\'"^kende kracht heeft dus alleeu dat, wat wij
geen Werking van Gods geest erlangen, die zeker
Wat stelsel of historische wetenschap mededeelt.
"%itu ^^ aangaat, schrijft Zwingli : ,/non est
"Scias talem esse, nisi
\'/sit.\'^ 7 ^ihi talem esse, i. e. ut Deus tuus
dezen ^^^^ ^^^ Christus, — voor zoo ver hij
hem all ^ van Gods genaderaad opvat, en
^iddell^^^^"^^^^^ verkiezing en zaligheid in on-
geloof ^^ samenhang brengt , — als voorwerp van ons
\'/Jesüj*\'^^\'^^ \' credere Christum
\'/lüe venisse? anne hoe tam salutare est? Mini-
vh. e ^^^^ ^i\'^\'^amus nobis venisse et nobis Christum Jesum,
fftum j^^^^\'^^^\'"\' esse^). Credendum est Chris-
op Pi^o vobis occisum esse Ook Ltjther legde
Zelfs ^^^"^oonlijke van het geloof steeds grooten nadruk ,
ais "ien ■avondmaalsstrijd : maar evenmin hij
dat het ^^^ daarmede samenhangende inzicht,
\'^isch^ subjectief zijn moet, dus niet histo-
\'^^erbodi\'^ hldorica is bij Zwingli eigenlijk vrij
\'/öon ® \' angelum, daemona, animam esse: sed
Mes salvifica , non beat, si credas angelum
esse
\' In
Vg.\'i,^ 111, 595. V, 86,
ho est: ex ea parte caedi-
■ currit, qua Deus est {VII, 570): een
jjj\' weinig orthodox-protestantsch.
\') Hq^ 111,197.
sgj bij het avondmaal is het te gelooven : Christus Leib und
"\'\'geu, uj*" für mich, für mich gegeben, meine Sünden zu ver-
"g- van IttMiscuEE, XXIX, 276.
-ocr page 48-„aut daemona. Sic et hoe loco (in den avondmaalsstrijd)
„quidopus est hac flde ut caro corporea edatur, cum hae^
,/fides non beatum faciat? \')" Ook de duivelen hebben da^
geloof, dat de Schrift ons geeft, dat door verstandelijk"^
reflectie ons deel wordt: maar jides salmflca is dit geen®\'
zins Anders Calvijn en de Gereformeerde kerk, voo?
wie Gods woord, d. i. bij hen de Schrift, genademiddel
is, en de vocatio interna wel onmisbaar is nevens de extefi\'\'\'^
(door de Schrift) , maar deze twee in de werkelijkheid
samenvallen. Toch laten ook zij nog eene roeping doof
onmiddellijke werking van Gods geest toe tegenover de
Lutherschen, die op het voorbeeld van Luther in de Af
logia con/essionis deze als „illuminationem, quemadmodu»^
,/olim e\'vd-ous-iatTTM docebant et nunc docent anabaptistae/\'
ten sterkste verwierpen. Vooral Bucbr dreef de effica(^\'^
verèi divini en de macht van het ministerium verbi dié^^
zeer ver; maar toonde daarbij door zijn heftig bestrijdeii
van de katholieke voorstelling , hoe zeer hij zich bewus\'
was van het dreigend gevaar, dat deze Luthersche leef
weder tot de roomsche voorstelling van eene roeping
zaligmaking louter door heilsmiddelen, geheel uiterlijk op-
gevat, voeren zou. Hoe gegrond die vrees was bewij®^
het Neo-lutheranisme van onzen tijd.
De meening, dat Zwingli zich in het voor waar ho«\'
den der Godheid van Christus of in het algemeen van
elementen der bestaande christologie niet kon losrukken
van het bestaande kerkgeloof, en alleen daardoor zich
het positief christelijke standpunt van aijn tijd wist ^
handhaven -- al hing dit overigens met zijne gods die»\'
stige overtuigingen zeer los samen — is m. i. de éénig
gelijke sleutel ter verklaring van een zonderling feit. Nad»^
\') 111,847. VI. b, 278,
-ocr page 49-lli
^^ ili den ^
\'even en Ae vera ac falsa religione het
hi^ ^^^ ^^^^ ^^^^ besproken heeft,
^^^natüu^P^ ^^^ uitvoeriger behandeling van de bo-
\'^\'^sluit-\'^\'"^"\'^^ geboorte volgen, die hij met deze woorden
if® virginitas Mamae, non hominam de-
^^\'^^cliu maagdelijkheid van Maria vindt haren
die r^^ ^^^^ \' ^^^ moeder van Chris-
^^^ een d ^^ \' menschelijke wijsheid en doorzicht hebben
\'"\'\'iers O dikwijls wordt
^\'^\'(^ni geboorte uit eene maagd gewezen als opeen
aU bet geheele leven van den Heer
\' waaraan de kerk voor ons
^^\'lï^Gn^^^ beteekenis hecht, door
"iet een schier onverklaarbaar stilzwijgen
hij verklaring echter ligt hierin :
^^^ ^odh ^^^^ voorgrond stellen , om Chris-
redden („divinitas ergo est\\ propterqnam
^^ ^^^ ê\'eloof den naam
hool, kunnen handhaven door in Christus het sym-
s) ^ Qj^g verkiezende\' en
^^^ histo^\'^*^^ raadsbesluit Gods te vinden. Zoo kon hij
^^^^ heror^^ noemen, hoewel hij het door
nieT^ ^^^ geschiedbronnen bewijst Het kan
\'lein eld dan een inconsequentie zijn , wanneer wij
vir!-\'^ beweren s): ,/fidei lumine docti scimus
da^^^ Christum." Zal Christus God
^ hij zooveel mogelijk losgemaakt worden
111 ISO
^ Vid . vn, 570. VII, 541. 111,347.
J\'\'®\'\'® oeteek literis apostolorum est traditum (111, 347). Veel
l^el^ben: Sanctorum
\'^"\'\'\'»■atutt, turn oraculis tum gestis hoe pernuntiatum atque
| 111, 491.
-ocr page 50-van allen onmiddellijken samenhang met het ehadige, eae^\'
schelijke, zondige; en dat vooral voor een zoo streng
dualist als Zwingli, bij wien het vleesch zich altijd blijft
verzetten tegen den geest, bij wien de zinnelijkheid
zeer bodem en beginsel der zonde is. Yoldoen de vei\'
halen van Mattheüs en I^ukas ook al niet aan dez®»
eisch, dit zag Zwingli met de kerk van alle eeuwen o^e?
het hoofd. Terwijl nu geheel Zwingli\'s systeem God »i®*
alleen als éénige oorzaak van ons behoud, maar ais z^o"
danig ook als éénig voorwerp van het geloof wil vaststel\'
len, was zijn streven, om alle geloofsovertuigingen daart"^
terug te brengen, zeer natuuriijk. Vandaar ook, dat M
in het verlossingswerk niet den Godmensch, maar aUe«^\'\'
de Godheid van Christus op den voorgrond stelde,
onderstelling voor deze laatste kon niets beter diene»\'
dan de bovennatuurlijke geboorte ; zoo kwam hij er to^
om van een historisch feit te getuigen : „ fide scimus-\'
\'t Gold immers de noodzakelijke onderstelling van eei^
denkbeeld, dat hij voor eene geloofswaarheid hield,
hij althans noodig had tot het stichten eener gemeen\'
schap, die, zou zij verwezenlijkt worden, niet op ee»®
met de geschiedenis breken, maar — dit zag hij zeer
in — in historische continuïteit met de kerk blijven nioeS^\'
Toch streed deze meening tegen zijne opvatting van
wezen des geloofs : in dezen is het zelfs hem niet ge\'»^^
de juiste onderscheiding van vorm en wezen te vinde»\'
Vooral Zwingli\'s talrijke schriften naar aanleiding ^^^^
den avondmaalstrijd in het licht gegeven , behandelen d^^\'
aard van het geloof uitvoerig. Dat die strijd een
alle®
behalve exegetische was, en vrij wat dieper indrong in
gansche godsdienstige bestaan der strijdende partijen,
hoeft weieen betoog. Men was nog niet in de dag®\'\'
der 17\'\'® eeuw, toen men meende de zaligheid van
•i\'^iste vprVi •
~ schriftplaats afhankelijk te kunnen
eeni Zwingli niet; bij de Duitschers was
^^efteu\'^j^^ ^^ de godsdienstige be-
^^achte\' en de zijnen tot hunne avondmaalsleer
land ^^ ■ ^^^e^^sgemeenschap met den verheerlijkten Hei-
\' psychologische feiten ten grondslag
staan h ^^ ^^^^^^ opzichten ten deele recht van be-
zelv^ ■ strenge critiek zoowel over die behoef-
\'^evredi^^^ ^^ voorstellingen, waarin men voor haar
^\'^genover"^ zoekt, is een onmisbaar vereischte om beiden
^eïie ^^genstanders te kunnen rechtvaardigen. Zulk
gevr r^ ^^ Luthersche consubstantiatieleer
Wft \' ^ie^er aan de noodzakelijkheid daarvan
schuld
^■orisnb\'f meemng toedicht, alsof
In eigenlijke voorwerp des geloofs zijn
Oie^H I dikwijls,
M^a verleiden tot deze voorstelling:
\'\'^^ïiHike \'\'\'\'\'\' meer zijne
"istnns hierin zouden vinden: „Der Glaube
\'/b.aben" \' Glauben
"die iQ ^«rt ist. Nun stehen da Gottes Worte
dase ^^^
ist ^^^ ^^^^he noth ist,
\'/da... ^^^ ^^^ Leib , im Wort verfasset, uns noth , auf
zijd \' ^^^
^\'^gswo \\ beroep op de letter der instel-
^^^Ser\'\' gevoerd. Het is waar: men doet
^hiildig)^^^^®*^^^ ook Zwingli maakt zich vaak daaraan
de wanneer men hem de meening toedicht, alsof
\' — • , uuö iiuui, aur
\'\'^eiiüe \' dem Wort sich
Dus is het woord Gods, dat Christus dood
de voldoening is voor onze zonden, de eigenlijke su\'\'\'
stantie van liet avondmaal, het voorwerp van ons geloof\'
en eerst als gevolg daarvan, als inhoud van dat woor^\'
de consubstantiatie. Toclr neemt dit wel het grove, »i®^
het onjuiste van IjTJTHers opvatting weg.
Anders was het met Zwingli. Niet alleen dat ee\'^
uiterlijk sacrament volgens zijn systeem nimmer innerlijk
geloof kan bewerken, de luthersche voorstelling, die
geloof aan een dergelijk historisch of empirisch feit spr»!^\'
streed ook lijnrecht tegen zijne overtuiging, dat Gr^\'\'^
genaderaad alleen het voorwerp van het geloofsvertroW\'
wen zijn kan. Evenmin als de meening, dat er engels"
bestaan, tot het zaligmakende geloof kan behooren, eve\'^\'
min eenige meening over al of niet verandering der avoü\'^\'
maalselementen. Dat Ltjthee, het geloof voor eene daad vi»^\'
het toestemmend of voor waar houdend verstand hiel\'^\'
dat was het, wat Zwingli\'s rechtmatige verontwaardig!^\'^
uitlokte, die tevens de meening gold, welke de zaligb^i\'^
niet van Grod alleen, maar van de manducatio corford-\'\'\'^
afhankelijk maakte. ,/Fidei promissa est salus , non
,/ducationi, nisi allegoricae, quae nihil est quam fide^*^\'
//IJnde manifestum fit, pestilentêm esse doctrinam,
,/fidei nomen vitians, pro fiducia in Christum habenda tra^^^
,/ad opinionem, quae putat hic corpus, quatenus corp\'^"
,/sit, edi, non illam, quae per fidem nihil aliud intelÜ^
,/nisi fiduciam in Dei filium" \'). Geloof aan trans-of
substa,ntiatie of aan een bijbeltekst, die deze uitspreek^\'
is volgens ZwI^fGLI in \'t geheel geen geloof; dit im^^^"
betreft altijd het bovenzinlijke, onzichtbare: dergeHj^^-
meeningen omtrent zinlijke voorwerpen kunnen alleen
onze zinlijke ervaringen worden beoordeeld; daarvoor \'\'
\') in, 469.
-ocr page 53-Xm^ ^^^^ orgaan. „Fides ad invisibilem Deum tendit,
^loeiQe r ^^^ alienissima etc. Men
//dub\'t rationalisme. Zwtiv^tt volf . -----
giet rationalisme. Zwingli zelf verklaart:
"l^od ^ transsubstantiare panem; sed
\'/Chrigx ^^eiat, non possunt ostendere Quis negat
"\'«^^ïre et 1
«Heen G i® ^ en daar als objekt hiervan
v. de ^ geenszins eenig zinlijk waarneembaar ding, b.
gedacht — eene
Van zi" ^S®®^ rationalisme, maar de behoeften
der de^ ^^^\'hegeerig gemoed hem schonken, nadat hij on-
ging ^^ vermeende van de ware had uitgeschift —:
^lat ^^^ geheele
vraag buiten het godsdienstige om; en
taten der denkwetten gebruikt en met de resul-
Verk^j^J ^^^enschap te rade gaat bij het béoordeelen en
dat voorwerpen onzer zinlijke waarneming,
v, ^^^ ^^^ afkeurenden)
behoeven te dragen. De Luthersche
^\'erwier^^^^^^\' ^^^ en de zijnen de consiibstantiatie
mi, ongerijmdheid dezer leer en haar
^^achtiontkenden, sprak Zwingli daarom
//inteiij ^^^^ ^^ ■ absurdum , si modo recte
"Cardo ^^^ ^^ ^^^^ ^^^^ credenda proponuntur. Hic scilicet
»•oep poogt hij zich met een be-
^erwij/ ^^^^^ ^^^ rechtvaardigen tegen het
SI absolute loquamur, se in panem et vinum
Doch daar bij hem geloof uit-
^an inconsequentie, hem door Luther te laste
nemo
\'^\'^^^^ndin"^^^^ ^^^ ^^^ bovennatuurlijke geboorte,
^an jjj, ƒ en^- geloofde, en het wonder der verandering
^ en wijn verwierp. De boven besproken scheeve
257.
4Öi
111,519. S)
ril, .H47.
iii, sic.
Ht
beschouwing van Zwingli, waardoor hij aan den partus viff
neus als salutaris bleef hechten, neemt hier de in den gro»\'\'
der zaak juiste redeneering niet weg. „Cum dicunt Chri®\'
„turn ex virgine nasci a sensu abhorrere, vide ut jam ha»"
//vocem sensum varient, ac pro humano sensu accipiant,
öOP
„pro sententia, quam fidelis mens ex fide trutinat et expendit\'
„Non ergo abhorret a sensu (n. 1. de sensus hominis fidel^\'^\'
„niet de sensus hmanus), quod Christus de virgine n»®"\'
„voluit: nam id manifesto literis apostolorum traditum est
„Salutaris est virgineus partus. Sed nihil salutis speraï®
„licet hinc, si corpoream carnem edas. Panem symbolic»-^
carnem Christi esse, sic abhorret a fidelium omnium sens\'\'\'
ut nemo ex nobis umquam vere crediderit. Quod sati®
„firmo argumento est hanc opinionem ex Dei voluntate
„esse: nam quae carni sunt\' inusitatissima, si fides adsi^\'
„delectatur tamen in eis mens, ut jam de virginis pai\'t\'^
„diximus Niet dus van het oordeel van den se«««^^
manus, maar van den sensus fidelium omnium, laat hij
recht het antwoord afhangen op de vraag, of eene ste^\'
ling eene geloofswaarheid behelst al dan niet; is dat ni®*"
het geval, dan moge men zulke stellingen voor waar h"\'\'\'
den, vere credere kan men (bescheiden zegt Zwingli: „n^\'^"
„ ex nobis") haar niet.
Doch even sterk verzet hij zich tegen hen , die bij
avondmaalstrijd beweerden : „nemo miretur, corpoream
carnem adseri, eo qaod ab omni sensu abhorreat, integT»"^
„ac vivüm corpus edi posse: fide hie est opus, quae sic esS®
„credat. Nam si sensu judice sic esse pronunciarem»®\'
„jam fides non esset argumentum rerum non adparentiii\'^\'
„sed ipsi sensus ^xperirentur sie habere De helderde»\'
//
kende Zwitser was er de man niet naar om Tertullia»\'^\'^ i
!) Vf. boven W. 40, 41. 2) jn ^ 847 ^ g4g_ 111,345-
-ocr page 55-het:
oögeji-^\'^\'\'\'\' ^f\'^nrchm na te spreken. ïs alleen dat
geloovig gemoed, dan
"\'/tere ^^^ " proponuntur opor-
"qno qu fideli animo
\'/rebus ^i^®® est de liis
ouwant^\'\'\'\' possunt." Werden voor hem door
^Pgelost^^ ^^^^^^ geloofsvertrouwen alle raadselen des levens
Hu hij thans vrede en rust in zijne ziel vond,
^^i\'anderrv beschouwen uit het oogpunt der on-
moest uit leiding Gods met hem, dat geloof
^^heui^en^ vreugde, maar ook licht aan zijne ziel
^^ ^^ingli behoefde voor zijne geloofsleer die
bestrijding van het goed recht der
zijue ? "^^^^^helijke rede niet, welke Ldtheii
deze P®"«^^® kenmerkte; in zijne vroegere had
no ^ ^^^rnunft alleen als uitdrukking van den wil
\'^eur vfj ^^^^ wedergeborenen, of als subjectieve wille-
^^^love/?^\'!®^^\'^- I\'aarentegen legde Calvijn , vooral te-
nadrukder/f/ö« steeds groo-
\'"\'^\'\'itione ^ het geloof niet in ignorantia, maar in
alleej^^^. ~ ^«at nu bij Zwingli het geloof buiten
\'^\'iideu oni\' «^^n kan het ook daarmede nimmer
^^ strijd t proponit incomprehensibilia." Dat
het gelooven en weten in de werkelijkheid
Z^j gebrekkige, dat beiden nog aankleeft, bestaat,
^®lieel dj^^^^ ontkend hebben : maar daar zij op een
^^gtulstf\'\'\'\'\'\'* hem eene verzoe-
hariü\' onmogelijk, en ook geheel onnoodig:
peu^ li ^^^ ®^eren van het groot heelal te begrij-
\'\'ï^ aar ƒ ^^^ ^^n ^en levensweg, dat wij hier
^ bewandelen.
III,
346.
-ocr page 56-Overtuigingen omtrent het bovenzinlijke, die de vruoh\'
ten zijn van het wijsgeerig denken, in welken vorm ook;
zijn in Zwingli^s schatting opiniones frinolae (dit laatste
namelijk met betrekking tot het godsdienstige) tot het
zaligmakend geloof kunnen zij nimmer behooren. „Kde®
„est res (eene werkelijkheid), non scientia, sapientia a^t
„prudentia i); res, non opinio ; res essentialis aniwi\'
„non frivola aut subventanea opinio enz. Later zulle\'\'
wij zien, hoe volgens Zwingli alle menschelijke wetenschap
of verstandelijke reflectie, de Schrift zelfs, den menscl^
geen geloof kunnen geven, daar het verstand, de theore\'
tische zijde van \'s menschen geest, geen orgaan daarvaO
kan zijn; trouwens uit de boven aangehaalde plaatse»?
waar alle geloof in de sterkste bewoordingen tot loute^
vertrouwen op God wordt teruggebracht, volgt dit reeds-
Orgaan van het geloof is de „mens et sententia , quae sp^\'
„ritu Dei discitur et habetur in cordibus nostris , ceft^\'
„experientia, qua homo iutra se infallibilem de Deo et
„Deum, in quem speratur, sententiam fiduciamque sentit
„experientia est, non doctrina
Dergelijke uitspraken vinden wij ook bij Calvijn en ^^
Gereformeerden; ja, Lutheu en Mélanchthon, vooral d^
eerste, hebben evenzeer altijd van een innerlijk erval®\'^
«) m, 348, III, 380, 346, 469, enz. IV, H®\'
•i) III, 346. ä) t. a. p. ^
III, 130, vg. verder bl. 23 enz. Of wij bij dit gelooft vertrouwen
Zellbr in de eerste plaats aan de persoonlijke verzekerdheid van Gods
nadige verkiezing, dan wel met Sigwart aan de ervaring van G"^ ^ _
summum bonmn te denken hebben , is eene vraag van ondergeschikte
teekenis. Zwingli denkt bij het voorwerp des geloofs aan beiden ; e\'o
lijk is de vraag eene zuiver historische, n. 1. of Zwikgli van de e®"-
overtuiging tot de tweede meening gekomen is, of omgekeerd, ZeJ\'^\'®" \'
bl, 116 volgg, SiGWAET, bl. 150.
genade door het geloof gesproken i). Doch
torig^?^ ^oest het onverklaard blijven, hoe men ooit his-
^^odanio.^ ^^ metaphysische heilsdaden Gods, die als
^yn buiten het subject liggen,
dei) J. ^^^ ervaren. Yandaar, dat zij genoodzaakt wer-
den ^ iheoreiisch erkennen als moment in het geloof
t® leggen, al verzekert Calvijn dat
"intell ^^^ eerebri, magis affectus quam
^en al schijnt in Lltheb vaak het gemoedsle-
deze reflectie geheel te beheerschen. Naast
Wr e™ ethisch geloofsbegrip bleef hunne
^odinr^^ toegerekende gerechtigheid, waarvan de historische
bemiddelaar is, in hare volle kracht bestaan,
•"^ertni ^^ingli het geloof uitsluitend op als eene
Zal ^^^ gemoed opgenomen, door den vrede,
geeft \' verzekerdheid, die zij aan den mensch
^t^ldel\'^r^ üinerlijk laat ervaren, — wat van louter ver-
^^\'^ruit^\'\' ^^^^\'^^"gi\'^geii nimmer mogelijk is : — dan volgt
iHoet \' subjectief is en uit zijn aard zijn
^®ide\' daardoor niets van zijne zekerheid verliest,
liegjjp ^^^^\'^Igtrekkingen heeft Zwingli uit zijn geloofs-
^^ uitgesproken. Dat het geheel sub-
^ewijs ^^^ bestaan zoowel als het
^^^hject^^"*^^^ ^^^^rheid uitsluitend vindt in het geloovend
Van qJ^ \'"eeds hieruit: het gelooven en het bezit
stelt of liever de bewustheid van dit laatste
loopen^g ^^^ levende door-
" ^^löan ^^^ ^od tot het menschelijk gemoed :
^^ üüi pectus Deo conjunctum, hoe est pietas
^He mystieken van de lö"««^ eeuw, onder hen vooral Schwknck-
^an de ervaring, het ondervinden des geloofs spreken . behoeft
^«\'•welding. .
> 286.
Dat
li)
III
„Qui Mem habet, Deus in eo est et ipse in Deo
zwingli\'s wereldbeschouwing leidde daartoe. God als de
éénige oneindige oorzaak van al wat bestaat, is ook volgen^
zijn determinisme de éénige oorzaak van al wat geschiedt;
van alle worden en veranderen, van alle ontstaau en ver-
gaan in het heelal, terwijl zijne immanentieleer hem i»
Gods geest het subject zelf van het geestelijk zijn eP
leven in de wereld deed zien. De gansche schepping e»
bovenal de mensch als kroon daarvan, is orgaan van die»
God, die door zijnen geest alles leidt naar het doel»
dat Hij beoogt. Al het onbezielde moet onbewust blijde»
van deze zijne roeping om orgaan der werkzaamheid God®
te zijn: ook bij den mensch moet eene langdurige ont-
wikkeling voorafgaan, — de periode der ongeloovigheid,
eer hij tot deze bewustheid ontwaakt: en velen bereike»
haar nimmer. Wie haar bereiken , deze zijn de geloovige»\'
want dit is het geloof, bewust te zijn van de onmiddel-
lijke betrekking, waarin onze geest tot God staat. ^^
wijsgeer denke zich die betrekking als een deel hebbe»
aan het geestelijk zijn Gods , de onontwikkelde als
beheerscht worden door een transcendent tegenover hei»
staanden wereldregeerder: \'t is alles hetzelfde. Dit
schil betreft slechts den vorm , waarin de godsdienstig®
bewustheid zich voor het denken eene concrete gest»!^^
wil geven. Yandaar dat bij Zwingli, naast de
bepaling van het geloof als vertrouwen op God, als
III, 285. Ten onrechte voert Zellee hiervoor ook de p\'®^^^
aan, waar Zwingi.i het geloof met een huwelijk tusschen God ^^
de ziel vergelijkt. Het punt van vergelijking toch is hier alleen dit,
„vera pietas talem in Deum fidem et integritatem requirit,
„matrimoniis requiritur; in matrimonio fida non est, quae aliuni andit,®^^^
„sequitur, alii obtemperat. Sic et vera pia non est anima,
„quam Deum andit, alium quam ipsnm sponsum suum sequitur," lU \'
beid ^^^ ^^^ geroepen en tot eeufl\'ige zalig-
het ^^^^\' plaatsen de eenheid
geloofd geloovend subject met den door zijnen geest het
^terkst^^^^^^^*^^^ ^^^ voorgrond kan treden. Het
de ®Pi\'eekt hij dit laatste uit in het Anamnema
\'\'WcTd^\'\'"\'\'\'\'\' ™ ,/autor adulterii et
"^•iiniiiis\'^ genoemd i), en de ,/benigna
zelf va ^^ iiiet alleen de grond, maar het subject
echter\'\'\' ^e^^ge^®
Voor ^^^ nevens deze voorstelling ook eene andere
deze. ^^ \' namelijk
\' onmiddellijke
geloovi^^"^ ^^^ \' bewustheid van den
^^^^ ^^^^^^^ ^^^^ onderscheiden is , maar zelfs
Zeker Zavingli\'s wijsbegeerte is God
^^ de zoowel als naar zijn wil immanent
^^jkheid^\'?^^ ■ ^^^ ^^^^ denken de persoon-
geenszins uitsloot, en evenmin God in het
^^ oiitwikkelingsproces der wereld opnam. Moge
^^Igens ^^^^ praemisse van den Hervormer
^^^^ begrippen tot pantheïsme leiden : daar hij
^^^esprou^®^® ingezien, althans niet
hebben wij geen recht hem daarvoor
^^loovi — Zwingli dus van den
\'^i\'^de T ^^^ ^^ hem is, dan bedoelt hij daar-
i\'iianck, schwenckfeld enz. een
deze^^^ inwonen van den Oneindige in den mensch,
dan gewoonlijk nog vrij concreet
Hij drukt daarmede aan den eenen kant de
Z\'o^- IV, 97.
»lenscr\'^\'"\'\'\' \'\' Christus, die in den geloo-
Lijnrecht tegenover deze mystieken
een zijn door het geloof, niet van God in ons , maar
-ocr page 60-levende, persoonlijke betrekking uit, waarin de mensd\'^
in het gemoed tot zijnen God staat vooral door het bid\'
dend gemeenschapsleven, terwijl hij aan de andere zijde
daaronder den mensch verstaat, die Gods geest, d. i. wil eW
doel in zijne bewustheid en wil heeft opgenomen, en die
dus zelfstandig deelneemt aan de verwezenlijking van het
wereldplan Gods. Met één woord : Zwingli heeft de be-
trekking tusschen Gods geest en ^s menschen geest als
eene ethische, eene godsdienstige opgevat, en de meta-\'
physische verklaring daarvan laten rusten. Zelfs bet
Anamnema de Providentia, dat zich toch de wijsgeerige be-
schouwing der godsdienstige vraagstukken bepaald ten doel
stelt, heeft dit niet in het bijzonder behandeld. Oo^
hem is het niet gelukt de formule te vinden, waarin t^"
gelijk zijn wijsgeerig denken en zijn geloovig gemoed d®
vraag : wie ben ik tegenover God ? bevredigend opgelo®^
vonden.
Dat Zwingli zich ten volle bewust was met zijne in^\'
manentieleer pantheïsme te verkondigen, is door Sigwa^\'*^^
(tegen Zellee) en Schwalb beweerd. Doch de plaats\'
door den eerstgenoemden geleerde aangevoerd ten bewij^^
zijner opvatting, dat het geloof volgens Zwingli „nicht s^"\'
„wohl eine Thätigkeit des Menschen als Gottes ist," ont\'
leent hare bewijskracht aan zijne onjuiste verklaring. ^^
rijke jongeling vraagt: wat moet ik doen om zalig te
den ? „Quasi vero in actione et non potius in passione ^^^
„sita salus, h. e. ut nos subdemur manui Dei et patianinf\'
van ons in God. „Pides est substantia spiritualis , per quarn spiritualii^\'\'
„subsistimus et substantialiter in Deo vivimus." Daar dit bij eetie j"\'®
opvatting van het woord substantialiter niet alleen van de geloovig®
maar van geheel het menschelijk geslacht geldt, heeft Zwikgli zich te
aan het God iu ons gehouden.
quod ipgg ,, ^^^^^ Zwingli hierbij uit; en Sig-
iiur das Organ, durch das er seinen Willen be-
Deze beschouwing ligt in Zwingli\'s woorden
\'Zins: hij zegt niet: „quod Deus in nobis," maar
aan ^ denkt hij dus , gelijk overal elders,
Yaijn^\'^ werking van God door zijnen geest óp ons.
sooj^i-i^\' ^00 hem de vraag voorgelegd ware, den per-
\'^iaari ^^ ^^^^ zijn wezen, zij het niet afgescheiden,
onderscheiden hebben. Dat „Gott sich selbst
litig ^ ^^^ menschlichen Individualitätis eene stel-
of \' ^^ wellicht met eenigen schijn van récht uit eene
^aat ^^^^ Praemisse van Zwingli kan worden afgeleid,
^^druist^ zijne bovengemelde onderscheiding geheel
dan • \' i® ergens Consequenzmacherei ongeoorloofd ,
de^^^ dat zeker op godsdienstig gebied, vooral waar
det S^dsdienstige overtuiging van anderen poogt we-
slecl^j- Immers op dit gebied zijn alle stellingen
Wngj.}^ gebrekkige formuleeringen van godsdienstige be-
di-ujj]^. welker inhoud zij nimmer adaequate uit-
haal kunnen zijn, omdat die inhoud zich nu een-
^^^lede^^^ scherp bepaalde begrippen en formules laat
reeds ^^^^ bewustheden zei ven, die
^\'^^kki^^^^^ volkomen zn.iver zijn, natuurlijk geene gevolg-
Volko afleiden : dit kan uitsluitend uit die altijd on-
is, Q begrippen geschieden. En hoe gevaarlijk het
gen ^^^ verkeerde of althans gebrekkige voorstellin-
"^•^rhal ° ^^ bouwen, behoeft wel geen betoog. Ik zou
"tiscli Sigwabt\'s bewering; „der Glaube ist iden-
^it dem Wirken Gottes und seines Geistes im Men-
wde ^^ das eigeuthche Subject
"J^Ur , die einzelne menschliche Individuahtät ist
er bestimmte Modus, in welchem Gott sich selbst
vweigg
"thäti
geens
//in
,/Scheii" willen toegevoegd hebben: met de bewus theid
van het werken Gods in den mensch; terwijl bovendien
God daarbij wel als oorzaak, maar niet als onmiddellijk
subject van die innerlijke werking moet worden gedacht.
Daardoor nu wordt volgens Zwingli onze geest tot geest
Gods: //Spiritus Dei miserum hominis spiritum dignatuï
//ad se trahere, sibi jüngere, alligare ac prorsus in se
„transformare Fidem habere idem est ac Deum ha-
,/bere "). Der mensch wird durch Gottes Geist zu Ihin
//gezogen und in Ihn verwandelt Mag men dit met
sigwart mystiek \'\') noemen? Ook al ontneemt men aa»
dit woord het denkbeeld van iets duisters en zwe^
vends, dat daarmede als vermenging van gevoel en phaU\'
tasie gewoonlijk wordt verbonden? Ik geloof het niet ^
tenzij iemand dien naam mocht willen toepassen, waar
men niet alle uitspraken der godsdienstige bewustheid kan
brengen tot klare formules, en het feit mocht willen tegen\'
spreken , dat het gemoedsleven , waarin toch alle godsdienst
zich beweegt, een voor het denkend verstand nooit ge\'
heel doorzichtigen bodem heeft. De substantiëele eenheid
van \'s menschen wezen met het wezen Gods, volgen®
Sigwart zeiven den eersten regel van alle mystiek;
heeft Zwingli nooit gepredikt. Dit kan ook zijne lee^
niet geweest zijn, daar voor zijne godsdienstige bewust\'
heid God wel naar zijn. willen en werken immanent is in de
wereld, doch naar zijn wezen geenszins. Het Deus suf^^\'
om/nla der middeleeuwsche mystiek kon hij met zijn g^\'
loofsvertrouwen op een persoonlijken God, met wien M
in het biddend leven in persoonlijke gemeenschap stonde
\') III, 246. VI, a. 34L ^g^
) N. 1. mystiek als eene eeazijdiglieid, hoe dan ook , gelijk bij de mid^®\'\'
eeuwsche Duitsche mystici, met wie Sigwart hier Zwisgli vergelijk\'-
S) Bl. 151.
^^quenf christologie met al hare iiicon-
^ijüe tegenstrijdigheden is ééne worsteling van
leer ^^^^ wereldbeschouwing met de kerkelijke
tus^ eenheid van God en mensch in Jezus Chris-
fin jj ^ ® eenheid ten slotte bij hem vrij mechanisch was
^^^ betrekking van den mensch tot
^oi-üiul^^*^^^ opgevat. En zoo hebben wij ook de
Zeker ^^^ vertolken,
^vaar ^ ^^^ uitdrukkingen voor Zwingli ,
uitspraken van zijne godsdienstige be-
metaphysische stellingen te objectiveeren,
^^tterlijke beteekenis gehad: maar dit metaphy-
buiten onze vraag om. ~ Een
^"^^rdoor*^^"^^^\'^ der mystiek, hare theoretische zijde,
^^^ verwaarloozing van de algemeen geldende
lijke \'\'\' .^i^delen
om tot kennis te komen, onmiddel~
bij 2 \'"^\'^lüg daarvoor in de plaats stelt, vinden wij zeker
Wij bij hem onder de Hervormers alleen,
^^hrikk^^^^^ ^^^^ verklaren, hoe een angstig terug-
^^hroiïigi-n ^^ praktische gevolgen dezer leer, die,
Vele a ^ misverstaan, bij Thomas Münzek c. s. en
^^^ ^i^ii^e rampzalige gevolgen na zich
Hrif/^j eenzijdige verhelBng van de
Hij ® Vnnoipinvi cognoscendi en m.edium sduiis leidde.
bracht de Luthersche kerk in de Apologia
^^^ ^^^ het Neo-
o^^en tijd moest uitloopen. Ook bij
geest ^ de ^^ hij de innerlijke werking van Gods
deze L interna, sterker op den voorgrond, is
gelijk Zwingli (en anderen b. v. Thamer)
Hrift ^^middellijke, maar in werkelijkheid aan de
^^^^ i^ \'^^aad de weg tot
®n-stige kennis (die dan een uitvloeisel van, niet
-ocr page 64-eene wegbereidster tot het geloof wordt) gelegen zijn i®
metaphysisch en historisch weten ? Zijn het niet in ^^
werkelijkheid ervaringen van het gemoed , zij het ook ni^^
in den specifiek mystischen vorm van medilatio, conternfl^\'
tio, raptus, enz. die als bron van het geloof moetei^
gelden ? Indien dit zoo is, dan mag men hieraan ni®^
den naam mystiek geven. Wat toch in de geschiedenis
der kerk gewoonlijk dezen naam draagt, vertoont, ho\'^
edel zijne beginselen en heerlijk zijne vruchten ook
ren, altoos eenigszins het karakter van eenzijdigheid ei\'
overspanning. Zocht b. v. een Meister Eckaut aan ^^^
rechtzinnig katholiek dogma waarde en beteekenis te geve\'\'
voor het geloof, door het, zoo goed het wilde gaan,
te passen aan geheel andere voorstellingen, die lout®^\'
vruchten zijner bespiegeling waren, en de oorspronkelijk^\'
gedaante van het dogma vaak vrij onkenbaar maakten\'
bij Zwingli is van zulk een streven geen spoor te
den. Kan hij voor de traditioneele leer van Chn®\'
tus en de verlossing door hem geene plaats in zijn god®\'
dienstig gemoed veroveren , welnu , zij blijve daar buite^\'\'
Zijne christologie wil geenszins het kerkelijk dogma
postulaten van het geloovend gemoed vereenigen. Aan e®"
Christus in ons, dien de mystieken niei in de plaats
den Christus voor ons stelden, denkt hij nooit; en eve^^\'
min is bij hem de leer der eenheid van Gods geest
\'s menschen geest een surrogaat voor het kerkelijke
stuk der menschwording. Het zij mij vergund hier e®^^^
schoone plaats uit Sigwaät zeiven aan te halen : r/^^^"
,/seine humanistische Bildung, seine objective, phil»®\'^\'
„phische, universelle xinschauangsweise, sein klarer \'s
\') Bl. 152,
-ocr page 65-"Stand j
vi\'mi lebendige Thätigkeit ihn vor der Verir-
^lle ^ subjective Mystik," — alsof niet alleen
tief ^^^^
alle godsdienstig geloof niet snbjec-
^^ „in ein bloszes Gefühlsleben bewahrte.
"^^^Ölmtd\' """ -.«.ituiisicucu uewamxe,
"fessn ursprünglich mystischen Character seiner Auf-
: rind nnr dann müsste ihm jeder Zug von
"^räd\'k werden , wenn man als wesentliches
"darii^ ^^ derselben die Unklarkeit betrachtet. Eben
"dass er sich von verwandten Erscheinungen,
"^rund^^ für ihn nicht in dem dunkeln
vtersl-^ Gefühls, nicht in der Nacht, da jeder ün-
\'/Sond . i®des "Bewnsztsein versclwindet, ruht,
T Lebens tritt, wo Licht
^^ \' Umrisse und feste Gestalten ihr
"^üie \' ein Gegenstand für das Erkennen und
"^erse Kampf. Sich in sich selbst zu
iHet wel]^^" Mystik keine Zeit," — maar
niei^ m ^ ^^^^^ n^S mystiek ? En zou men
\'^^ek mogen beweren, dat het niet ge-
vseij^gj, ^yd was , maar veeleer „die eigenthümliche Kraft
ersönlichkeit, wodurch, als durch eine schone
^ ^ _____________^^ W
"^Urd einseitig mystische Richtung aufgehoben
Mystiek nu, die niets eenzijdigs heeft, is
Mystiek , of gelijk ik boven zeide, men moet dien
_ - - ------- ------------—-
"Vefi-j. "die unerschütterliche Festigkeit des Gott-
die rj,. j die milde Wärme , die leidenschaftlose Euhe,
^Preekt^^ deutschen (!) Gemüthes," waarvan Sigwakt
\' meu moet in mystiek het wezen van alle
godsvrucht vinden.
^ iiu fl
^^ddell-L grond van zulk een geloof aan eene on-
^^^jectief ^ van den mensch tot zijnen God
% oj 2ijn, is duidelijk. Dit geloof immers kan
kennis van het object, dat geen voorwerp van
-ocr page 66-waarneming, van objectieve verstandelijke reflectie i®\'
worden gebouwd. Innerlijke ervaring is volgens ZwiN^l\'\'
de éénige grond van het geloof aan de waarheid dier
varing, gelijk in het 3\'\'® hoofdstuk uitvoerig zal bespr\'^\'
ken worden. Hier zij het genoeg op te merken, dat M
niet alleen ,/intus in mente hominis, qui fidem habet;
den grond zoekt van het geloof i), maar dat hij ook op
de vraag van zijn tegenstander: quis vero me certior^ï"!
,/faciet num Dei sit ea cui adhaereo sententia? Quis
,/certum reddet illam revelationem divinitus accepisse?
het niet ontveinst, dat er van een eigenlijk bewijs daaï\'
van geene sprake kan zijn \'t Is geene bloote tiïs-i^\'
maar eene onvermijdelijke peiitio principii en het één^v
mogelijke antwoord , wanneer hij telkens herhaalt:
dat gij mij een bewijs vraagt, is een duidelijk teeke»\'
dat gij het geloof niet hebt: de geloovige vraagt
naar gronden, hij ondervindt, hij weet; zou dit be®\'
niet genoeg zijn? Zoo geheel subjectief is dat geloo^^
dat zelfs eene rechtvaardiging daarvan voor anderen
Zwingli slechts zelden voorkomt. Niet dat dit subj^^\'
tieve iets van de ontwijfelbare zekerheid daarvan ^^^
wegnemen : eene volkomene geloofsverzekerdheid, een
slagen verheven zijn boven allen twijfel, als wij
Zwingli zien, wordt zeker slechts weinig gevonden.
„des et verbum Dei tam certa, tam firma atque indu^\'\'
,/tata sunt in corde piorum, ut esse alterius ne cogi^^i\'^ ^
„quidem possint." Waar hij b. v, in de Fidei Eirposi^\'" ;
rekenschap zal afleggen van zijn geloof, daar heet het ;
Eigenlijk slechts van het geloof aan of de verzekerdheid van |
verkoren te zijn. Doch dit is eene concentratie van den ganschen gelo"^® \'
inhoud. Zeller, bl. II7 volg.
1, 89 , volgg, ] 98.
tüw J atque mteiligo i)en zijne godsdienstige over-
hij^ ö staan hem volkomen klaar voor den geest, als
Zoezg^\'^^^ belijdenis aanvangt: „Sic de Deo sentimus
^^\'hare ^^^ groote Hervormer verzekerd van de ontwij-
gej. Waarheid der religieuze denkbeelden, die op zijne
""^^bewustheid
sprak li
^^prti i ^^ "^^nkbeeld uit, dat het geloof eene subjectieve
^"g^üg is, die haren grond alleen in het subject vindt.
toen h
\'/acci
e^^edis. ISfig^ credateur ita esse (peccatum remissum),
potest esse." Maar reeds kort daarna heet geloof:
alleen waren gebouwd. Ook Ltjthee
■^«ci ^^ P^®®^ schreef: „Si credideris te
tiin,^^^*^ (reinissionem etc.), habes : tantum habes, quan-
"Hou
//di
"Ule "Vf 7 gcxuux.
de y Christi lassen wahr sein en uitspraken als
\'^bject\'^ aangehaalde, vinden Mdj bijna niet weder,
^sche ^^^ geloofs zijn bij Luthee. uitsluitend de histo-
niel bellsfeiten geworden. Ook bij Calvijn kan men
al gpj^ subjectief voorwerp des geloofs spreken,
^ijiie leer van het Tesihnonkm Spir. S. eene
Is In dezen zin te begunstigen,
heid ^^^ Zwingli het geloof de subjectieve bewust-
het persoonlijke betrekking tot God, dan houdt
overtuiging te zijn , maar is door zijn
"ïitiis I) van zelf bezielende levenskracht. „Spi-
viïnjji hominis spiritum in se transformare dignatur;
\'^^l\'lo mentis," dat is het geloof S). Hoe kan het
^as de mensch vroeger onbewust een werktuig
^Hders P
di
lietn tot ^^^ goddelijk wereldplan : het geloof maakt
zijng Medearbeider Gods met volle bewustheid van deze
het Van daar dat
de moeilijkheid, hoe aan
het christelijk leven als vrucht daarvan te ver-
3) III, 246.
IV
= 3
volgg.
IV, 4T.
binden , — eene vraag door de latere Luthersche dogi®^\'
tiek onopgelost gelaten, terwijl de Gereformeerde daarvoo\'\'
het hulpmiddel der dankbaarheid voor de verlossing
baat nam, — voor Zwingli in het geheel niet heston^\'
Ook aan Luther baarde in zijne eerste periode de vr»^^
naar het verband tusschen geloof en werken geene
lijkheid. Gedurig schetst hij in zijne schriften uit die\'^
tijd de vrijheid van alle zonde en wet, waarin de gel^\'^\'
vige slaat, en den geweldigen ommekeer in al zijn hand®\'
len en denken met de levendigste kleuren. Toen kon M
nog de verdienstelijkheid niet alleen , maar ook de noc\'^\'
zakelijkheid der goede werken met het volste recht
kennen , omdat het geloof zelf met de wedergeboorte
een rein en heilig leven in de liefde samenviel. Lang^®-\'\'
nierhand treedt nevens deze voorstelling de andere,
welke, daar Christus dood onze gerechtigheid is, het g\'®
loof meer en meer tot het theoretisch voor waar
houdeJ^
van dat feit wordt teruggedrongen. Wel blijft het n"^
altijd de taak van dit geloof ons inwendig te vernieu^^®\'^\'
maar deze vernieuwing ligt niet in het geloof als zood^
nig, dat zich aan de toegerekende gerechtigheid van Chr^®
tus vastklemt , maar is een daarvan onderscheiden pro^®"\'
En na den avondmaalsstrijd worden geloof en leven bij®^
van elkander losgerukt: Lüther\'s polpmiek tegen gei^^\' |
tigheid uit de werken en zijne opvatting van het ge^"" |
als vasthouden van de zuivere leer vereenigen zich th®"\'
tot uitspraken als deze : „Unus apex doctrinae plus
f/quam coelum et terra. Ideo in minimo non patii^\'^\'
„eam laedi. Ad errores vitae egregie possum ^
,/Connivere." Het geloof heet thans rondweg eene deu^
nevens andere deugden; hoewel natuurlijk de voornaain®^®^
daar zij de éénige noodige ter zaligheid is. Is hief
sprong nog zoo wijd tot de katholieke fiden infomis-
\'^^yve ^^^ ^^^ Protestanten op nieuw
^eer^ Pi^otest aanteekenden tegen zulk eene leer? De
^VstieJ^^^^^^® hervormingspartijen, de Anabaptisten, de
de OsiANDEE, en de zijnen met hunne leer van
^^^^ Christus gerechtigheid enz., bestreden
Protest ^^^^^ ^^^ Lutheranisme als verloochening van het
geh beginsel. Melanchton daarentegen, — over
(in den goeden zin des woords)
^"^«Qad^-^^^^ loopbaan niet afkeerig van alles wat eene
teti^ tusschen Wittenberg en Rome kon bevorde-
oolc\' (T^rl^^^^*^ ^^^ Lütheu\'s zijde, maar nam dan
^ot het synergisme zijne toevlucht om
\'7^ykheid te redden.
\'J\'eheel ->
Ver Zwingli en Calvkk. Hoe zij ook moch-
de ^^ hunne opvatting van het wezen des geloofs
in de ®®henis aan de historische heilsoeconbmie te hechten:
^ ^.fP^lhig van den samenhang tusschen geloof en wer-
Verd^ ^^^ eenstemmig. Immers gelooven is niet, zich
Èer^t de*^^^*^^ Christus met het gemoed toe te eigenen.
^^ zijn ^ \'^^it^\'ijfelbare zekerheid van door God uitverkoren
Zijjj ----------
^ van door zijnen geest bezield, door zijne kracht
^^^elifg 1 "\'•>—" uuui liijijc jirticxii
^^^igste K ^^ morden, de levendige bewustheid van in de
iiivloejj^ ^ti^ekking tot en onder den meest onmiddellijken
Juist \' <lien naam dragen.
^\'^^-ersehV®^®^®"^\'-\'^®^ onmiddellijke geloofsverzekerdheid
^et Caiv^^^V^^^ Zwingliaansche praedestinatiegeloof (ook
cn dat der geheele Gereformeerde kerk)
^^^ hem Augustinus en Luther. Het
verzekerdheid van door God geroepen te
^et passief geloofsvertrouwen, maar tevens
ald ^ei^l^^^i^en ijver in den dienst en de kracht
^^^\'lovi^e \' Zeller zeggen kan, dat de
eerst bij en in de inspanning van den zedelijken
-ocr page 70-strijd in zich en vooral rondom zich de bewustheid
zijne verkiezing erlangt, d. i. gelooft. Zoodra de meüsc\'\'
in zijn nieuwen toestand, d. i. als geloovige handele\'^*^
optreedt, ontstaan de Gode ge valiige werken, „unde p^\'
„rum aequi nobis sunt, qui dum fidem anxie praedicauii\'^\'
„dicunt nos docere nihil boni operandum esse ... Si
„rent fides quale donum Dei sit, quam efficax virtus quaH^\'
„que indefessa actio : non contemnerent quod non habei^*"
„Eiducia enim ilia qua homo cunctis animi viribus nu^i\'\'^
„nititur, nihil nisi divinum cogitat et molitur, imo I*®\'
„placita non moliri nequit. Eides enim cum spiritus
„vini sit adflatus : quomodo potest quiescere aut in
„desidere, quum spiritus ille jugis sit actio et operatic \'
„Ubicunque ergo vera fides est: ibi et opus est, noiiT^^\'
„nus quam ubi ignis, isthic et calor est. TJbi vero ^^^
„non est: jam opus non est opus, sed inanis simnl^*\'\'"
„operis Est enim tam certum, ubi fides est, ibi ^^^^
„opera sequi, quam certum est calorem difi^undere fornacei^
„quum igne incensa est Hat Gott dich zu einem ë^
„ten Baum gemacht, so bringst du gute Erüchte.
„so wenig der Geist und Krafl^t Gottes faul ist oder ^^^^
„zig geht, sondern ist ein ewig wesend Werk
„und wysen , eben so wenig geht der
gute
„müszig Cum igitur Dei filius nos a peccati lû"
st»
„liberavit ac nos id firmiter credimus, fieri non po*\'^\'
„ut non admirabili metamorphosi in alios homines tra\'\'®^
„figuremur." Geloof en goede werken zijn identisch
liever vallen samen bij hem , voor wien het geloof niets
1) IV, 63.
IV, 124; vg. ook I, 276 volgg.; VI, a , 215,
•\') I, 193.
<lers ig 1
het gg, ^^ bewustheid van Gods geest te hebben en
\'lil\' gep\'^ geest. Van dit laatste nu,
heiljj^®^ ^^\'orden, kan men niet zeggen, dat het een
"^^chK r invloed oefent; veel meer is het zelf ge-
\'^gheid en heiligheid.
//Utnnia ■
"pins e W^it^tis aut Garnis fructus sunt, nam si
^vrV^^^^*^ iis rebus studes , quas fides dictâtAl
va ^ S®®\'^ lénige
juitt werking daarvan nu in den mensch,
^^^ Sel r ^^ndaar Zwingli^s identificatie
"i\'i eo habet. Deus
vcajit^^.®®^ lp®® In Deo. At ne quisquam dicat: hoe
"lüod ^nod tu fidei tribuis, considerandum est,
//credni- ™ Scriptura Sacra varie accipitur : primum pro
P^o firmitudine, mox pro fiducia in
\'/faciat " ^^ intelligi, quod fides salvum
"^\'^^titat ^^^ ^^^^ intelligunt fidem, spem et
"Ciatji ^ e^ndem rem esse, nempe hanc in Deum fidu-
"«itos \' nodos in Scriptura Sacra cogentur inexpli-
"Cimus ^os sane hoe ex sacris literis didi-
"J^lane quaelibet harum virtutum sit altera,
"heas ^ \' hl^tns. Fidem si de Christo ha-
"W eumsperes, nee redames, ad nihilum valet.
^ te habere dicas in Deum, necames, mendacem
iij
T,
be
/oi \' . te welen. Juo
SOK "^\'ö-Jer r. \' Anabaptisten voor. De hoop treedt bij
r V V. t " voorgrond. Daarentegen over Luthee en de Lutber-
. \'\'«fuut
fides geloof en hoop scheidt de laatste sterk :
\'o\'^^^U-tate. -r ^^^ intellectu, spes
firm-r veritatem, cui
ter docet adhaerendum esse." Uitg. Irmischeu , ii, 818.
-ocr page 72-„te ipsuin facis: nam si de Deo sic doctus es, ut merit"
,/videas in eum esse sperandum , fieri nequit ut sumuiii^
„esse bonum non agnoscas si summum esse bonum agn"
//veris, fieri nequit ut non ames; si ames nec speres,
^ verba das: nequit enim amare Deum qui illo non fi^it\'
,/Habet ergo pietas alia atque alia nomina ab increments ■
d. i. zij ontleent die namen aan dat moment in
waarin zij zich bijzonder ontwikkelt, uitbreidt, toeneeö\'^\'
De grondslag blijft dezelfde, n. l.depietaó\', maar daar"!\'
kan in verschillende richtingen worden voortgeboU\'«"|\'
„Pidem aliquando accipimus pro credulitate; hanc intel^\'
,/gendi ordine sequitur spes, istam vero caritas." \'t ^^
dus slechts eene logische onderscheiding, intelligencli ord\'\'\'\'"\'^\'
„Porro deinde tota ista humani cordis in Deum fidu^^®
j, fides interim, interim autem spes et Charitas adpellati^^\'
„nec quicquam aliud est quam in Deum pietas, sive anie®_\'
„speres aut fidas. Tria haec amplectitur una pietas \')\'
Is alzoo het geloof louter een vertrouwen op Oo^\'
een onafgebroken handelen in zijn dienst en kracht, ^^
behoort de ßdes historica naar Zwingli^s opvatting in de\'\'
grond der zaak in ■\'t geheel met tot het geloof, dan
voor hem de consequentie voor de hand : „unius ejusdei\'\'
„que ingenii pietas est apud omnes unum et idem
„testamentum, quod Deus cum mortalium genere hab\'\'
„a condito mundo usque ad ejus dissolutionem
») m, 285 , volg. VI, b, 175. 2) IV, 45.
III, 422, Spökei verklaart hieromtrent zeer te recht: „lm
„resse der Idee welche alle Vermittlungen überragt, konnte Zwingli
„kommen, das Dasein der Erlösungs Religion schon im Beginne des
„ schengeschlechts , ja auch unter den Heiden anzuerkennen. An keine
„torischen Heilsthatsaohen ein für alle mal gebunden, ist die
Gottheit J
„ihren Kundgebungen unerschöpflich (bl. 7).
-ocr page 73-waarvan Christus het symbool, de
^an O ^ vertegenwoordiger is, dat is de grond zoowel
lïeidel^^^ ^^ligheid als van ons geloof. Yandaar dat de
tus ^ Abraham enz., die gelooven, door Chris-
Hg "^oor Gods genade, later in hem bezegeld, za-
beto^j^^ zonder dat hij hun daarom eene (zij
tus toe typische en afschaduwende), kennis van Chris-
ken ^\'^y^t, gelijk de Luthersche en Gereformeerde ker-
"^y^tiete ^^^^ grondvesters deden i). Ook enkele
\'^\'igsch ^\'«■^nck, kwam,en bij hunne ge--
Hjlie g liet positieve en historische in de christe-
heide ^^ \' ^et woord Gods evenzeer in de
lüïijj^^^^®^^ en vóór Christus te vinden. Eens had ook
\'/der ■ , seineend :
//wer und wo und wann Jemand glaubt,
Grottes Diener, er sei zu Sinai oder zu Babylon,
^in Heide oder Jude Dergelijke uitspraken ech-
sei
te
^^^^ zeldzaam , houden spoedig bij den Duit-
S®^®®^ "l^oen Zwingli\'s schrift:
«ijn ^^ ^ ^^dei Br eins et Clara Expositio in 1536 (dus na
de kwam, en Luthee daarin het geloof
^ond ^^^igheid der Heidenen zoo krachtig uitgesproken
\'^^Hdood ^ij niet te verklaren, dat Zwingli\'s hel-
eejis k- ^^
van de heilige zaak, waarover hij zelf
^^^rdio- ^^^ tranen had vergoten, thans bleek eene recht-
^ej-doi , des hemels
voor het prediken van zulke
ïoeh ketterijen geAveest te zijn.
^er^ij^j bij den Zwitser deze ketter^ slechts de on-
S^loofgjg \'\' ^ consequentie van zijne echt protestantsche
• Zwingli kent slechts ééne religio, n. 1.
"""^^\'atorejj, „ Insistendum est Judaeos habuisse et cognovisse
Christum." (n,X,2). . XXXIX, 186.
-ocr page 74-„ea, quae uui solique Deo adhaeret." Daartegen
over staat de „falsa religio, qua alio fiditur qu»^
Deo." Zelfs in de edele Heidenen vindt hij dezelfde reUf^
fides: hij spreekt van de „fides sanctissimi viri Senecae»
en verklaart van Bom. II: 14: „Si gentilis ostendit op^\'
„ribus legis legem in corde suo esse scriptam, et PaüI-^®
„eum vere praefert circnmciso, ergo jam evacuatur fide®\'^
„etrecidit res omnis ad opera? Ad hoe sic respondeniu®\'
„Paulum praesupponere , qui opus legis faciat, ex p ^
„facere eum. Incircumcisum, si ex fide scilicet
„enim probaret quae ex hypocrisi fiunt ?) id opus faci^^
„quod lex jubet, jam palam ostendere metum Dei in co^\'^^
„ipsius esse scriptum. Eequirit ergo fidem ante omnia
En dat geloof is ook bij de vromen van het oude Ïsï^^\',
en in de christenheid hetzelfde. „Eadem fides Abraha^l
„et nostra , eadem fides Judaeorum et Christianorum
Hierin staat de geheele Gereformeerde kerk meer op
zijde van Zwingli tegenover de Luthersche, die oud ^^
nieuw verbond als Wet en Evangelie opvatte, ze vrij
scherper scheidde en tegenover elkander plaatste. Daare\'\'
tegen hadden de eersten te veel historischen zin, om ^^^
Zwingli de algeheele identiteit van de openbaringen
en die na Christus toe te geven, waarmede de
beteekei\'\'^
1 op
van den historischen Godmensch voor hen ook te veel i
den achtergrond geschoven werd. In hetfoedus gratia«^\'
lege blijft voor Calvijn de wet in den vollen zin !
al kon hij van zijn christelijk standpunt het oude
verbod»\'
lö
beschouwende , zeggen : ,/ foedus, quo conciliati
„fuerunt Judaei, nullis eorum meritis, sed sola Dei
„sericordia fuisse suffultum Wel noemt hij hen d^^
») 111,641. 2) v^ 45_ 3) V, 242. ») U:
-ocr page 75-//qui legem numquam aliter evangelic conférant
operum mérita gratuitae imputationi justitiae;"
onmiddellijk daarop laat hij volgen: „est quidem
antithesis minime repudianda Nooit zou Zwin-
C^alvijn\'s leer onderteekend hebben, als deze van het
tusschen oud en nieuw verbond verklaart : „su-
fê Vw % j //
vin ^^ ^^ ^^^ literalis, N. T. spiritualis cordibus
V, T. est servitutis, N. T. libertatis
Qj ^®§enstelling tusschen vi^ettelijk Israëlitisch en tusschen
die^?^^^^^ geloof kent Zwingli niet. Eene godsdienst,
(j \'^^^^\'\'hen heil van getrouwe wetsvervulling, niet
genade alleen, afhankelijk stelde , was volgens
falsa, als zulk eene wettelijke godsdienst
Pïod hij echter het Mozaïsme volstrekt niet. Alle
^kten van den prophetischen , d, i, echt Israelitischen
tem
^aar ^^ ^^^ Testament leerden het hem, hoe ook
hajt" ^^^^^o^\'^^en op Jehovah\'s genadigen heilswil en barm-
(jj^j \'^heid bet wezen der vroomheid was. Volgens ZwiN-
het ^^^^woorden ook aan de wet niet de werken, maar
Uitvoerig weidt hij hierover uit in den
C\'öt/a^apiïwto met het bepaalde doel om de
^Penb^^-*\' oud-testamentelijke en de christelijke
"ld ^^ ^^^^ „vroomheidte bewijzen.
\'ihQY foedus, quod olim cum populo Israëlitico, in
"Sein temporibus nobiscum pepigit ut unus es-
"^Ho ^ ^^^ populus, una ecclesia et unum foedus
haberemus, Non dubito bic futuros, qui nequi-
SI;\'\'-*-
■Calvijn : „Patrum foedus adeo substantia et re ipsa a
"Variât.. ^ ^iffert, ut unum prorsus et idem sit, administratio tarnen
"^Uam\'
2) n, XI, 1.
-ocr page 76-//ter vociferentur: ecce iste vult nos Judaeos facei«/
//quum semper sit de duobus populis dictum, de duab«®
»ecclesiis deque duobus testameiitis. Ad quae sic respoB\'
//demus : Quotiescunque de duobus populis in Scriptor®
,/habetur distinctis aut diversis, jam alterum ex his ne\'
,/Cessario non esse de populo Dei. Sive enim cum olif\'\'
//Judaei populus Dei essent, et qui gentes eramus, ess^\'
,/mus non populus : sive cum nunc gentes populus P®\'
//sumus, et Judaei excisi sunt, adhuc tamen unus tar
//tum est populus Dei, non duo Alzoo bestaat vofï
Zwingli alleen het onderscheid tusschen het volk GodS\'
de geloovigen, en de kinderen dezer wereld, welk ondeï\'
scheid in het oude testament door Israël en de volk^ö
wordt aangeduid 2). Eene onderscheiding tusschen vel-
schillende trappen der religio komt bij hem niet voo\'\'\'
,/Semper ergo unus idemque populus est is, qui Deü\'^\'
,/Unum verum ac solum colit, ex quibuscunque tande^^
„prognatus sit parentibus. A.c rursus diversi sunt,
„diversum cultum sequuntur, etiamsi eos unus idemq^\'\'
,/nixus eff\'uderit." Hij s])reekt hier namelijk over Jai^^®
en Ezaü en de hunnen : ,de diversi cultus kannen do-
slechts de vera en de falsa religio ziin. „Duo vero
,/tainenta dicuntur, non quod duo diversa testamenta sio^\'
„nam sic oporteret non tantum duos di versos esse populo®\'
/•sed duorum di versorum populorum duos quoque deo®\'
„Loquitur ergo Paulus de duobus testamentis quidei»\'
„sed alterum Ka.Tetyj^Tno-viyMq testamentum vocat, cum
\') III, 418 volg.
Eene opvatting, aan Luïhkr en Calv!« geheel vreemd De
bleef te recht bij het historisch gegevene staan, dat hij ook vrij wat
wist te waardeeren dan de andere Hervormers.
den ongeloovige Joden namelijk wor-
\'^^Han mimesin als deelgenooten aan het
testamentnm est: ut
^^^ die Sit Deus noster, nos autem populus ejus
heid laatste uitspraak onzer geloofsbewust-
CkriJ^^^^® ^oor alle vromen dezelfde is, later 2) aan
7 , doch, gelijk wij boven zagen,
gen^pQ in dezen Gods genadigen heilswil verte-
"^hrist a® salvator est Jesus
■vaetej ^\' adoptione sed natura fiUus, Deus
\'/Htnci\'^^^^ ^^ henedictus in saecula. Non potuit ergo
vChri testamentum , quam quod per Jesum
praestabat. Per hunc ergo solum
"^eque
^^ ^ -------- ac-
ad Deum. Unum ergo ac solum testamentum :
"Cetn foedus cum Deo alio tendit, quam ut pa-
fdi^e atque laetitiam habeamus Minimum
"Priri • Vetus et Novum Testamentum, si
Ohuj-^^^^I^®- ista, quae ad Deum et nos pertinent, spectes."
„ad by ™ volgen: „plurimum, si ea quae.
Volgg^^^ ^^n^um," — eene bewering, waartegen al het
^ lijnrecht indruist. „Summa in hac re sunt :
® I)f>
//diiQ^ noster est, nos populus ejus sumus. In his
"dein atque adeo nihil est discriminis. Ea-
^^^^ hodie est, quae olim erat." Het on-
hiejjj^ ^^^ Aussehen oud en nieuw verbond vindt hij daarop
^^rdt\' ^^^ Evangelie nu aan de Heidenen gepredikt
Wt./ dat de „umbrae ablatae sunt" etc., wat alles op
•^ente ^^^ geloof geen invloed heeft *). (Al deze mo-
stagjj ^^^eint ook Calyijk op, maar laat daarnevens andere
e Wel degelijk het wezen van het geloof betreffen
T. a. p., 422.
Vg. boven bl. 68.
3) T. a. I).
III
433.
,/Nunc conclusionem ponimus gaat Zwingli voort:
„ergo mms sit atque immutabilis Deus et unum solm\'^\'
„modo testamentum, — sequitur quod Deus est periD"!®
//Deus uoster sicut fuit Abuahami Deus, et quod O\'\'®
,/perinde sumus populus ejus, sicut Israëliticus popul^^
„ejus fuit." En in deze hoofdsom is al het godsdienstig
geloof begrepen, of een Heiden, Israëliet of Christenlef
subject daarvan zij. \'t Kan immers ook niet anders, ^^
het geloof de bewustheid aangaande de innige betrekking\'\'
waarin unus atque immutabilis Deus zich tot
stelt, dan kunnen wij ja naar gelang van onze wereld-
beschouwing die bewustheid voor ons denkend verstand ^^
zeer verschillende formules brengen, maar dit heeft op
bewustheid zelve, de religio, de fdes, geenerlei invlo^^\'
Het geloof als werking, gave, vrucht van Gods gee®*\'"
die één is, moet ook bij allen één zijn.
Wij kunnen het wezen des geloofs volgens ZwiN\'^\';\'^
aldus samenvatten: gelooven is vertrouwen op God,
ook onze God is, en op zijn woord, d. i. het Evangel^^\'
Met andere woorden : vertrouwen op dien God, die do"\'
zijn woord, uitgestort in onze harten, ons ondanks
zonde een vergevend Vader is. Eene ßdes hhtorica v®\'"\'
werpt hij geheel; en alleen de behoefte aan iets positie^®\'
concreets , historisch, tegenover het Anabaptisme en spi"^
tialisme van zijn tijd, dwong hem zich vast te klemu®®\'\'
aan het aloude en algemeen heerschende geloof aang^^^^\'
de den Christus en aan de positieve uitdrukking daar^®\'\'
in de Schrift. Toch hebben wij dit niet als bewuste
commodatie op te vatten; maar zoo, dat Zwingli
in dezen niet met zijn tijd breken kon, dat hij
meer of min daarmede op denzelfden bodem stond. ^^^
daar dat hij de godheid van Christus en eene soort ^^^
satisfactieleer verkondigde , die voor hem als noodzakebj^^^
\\
«Mersteii-
deze ^^^ bovemiatuuriijke geboorte eischte: trouwens
eii christologie staat los nevens zijne geloofsleer,
cloen.^^ V ^^ ^^^ ^^^ 2aak niet veel te
öLi d^ïi Avondmaalsstrijd ontwikkelt Zwin-
\'JiLr\'^^ scherper zijn gevoelen, dat liet geloof alleen
^^^ïachr^^^^^^ betrekking kan hebben op hetgeen tot ons
\'^PUemg^^^ ^^^^ \' opiniones in zich kan
^^^^^ beschouwing, door hem zegevierend tegen
even rationalisme verdedigd, terwijl hij tevens
■^igde zoowel het feit van het gelooven rechtvaar-
%(ioQi inhoud daarvan handhaafde als een hei-
\' Voor verstandelijke reflectie ontoegankelijk. Want
van het geloof is niet het kejinend verstand,
ür
\'\'^^ar L , """ io iiicü uci Kujinena verstand,
°»f^e"indend, ervarend gemoed : onze onmid-
\'•vust te tot God te ervaren, zich daarvan be-
^Izoo • 2ie daar het wezen van het geloof, dat
(h^^^^ eenheid van onzen geest en dien van God,
^^^ ^^^ ^^^^ zijnen grond vindt.
de\'^\'" ^^^ subjectieve van het geloof, vandaar
altijd ^^betwijfelbare verzekerdheid volgens Zwingli
persoonlijke is. Treedt vooral in zijne
\'^olt bet kennen als moment in het gelooven
^«volg ^^^ <ien voorgrond , dit kennen is slechts een
^ie^er^/ ^an het geloofsvertrouwen. Of
^^"^töTiieJ^ "^houd van deze godsdienstige kennis is de
^^ent oiis denken van de overtuigingen om-
Yg®^ ^l^orwerp van dat geloof. Uit dat kennen, uit
goT formuleeringen vloeien geene verschil-
gel! ^oort: ééne is de ware godsdienst,
dat ?mi soliqiie Deo adhaeret. Immers het-
111 verband met verschillende wereldbeschou-
geloof^
geloof
een
S beuede«.
-ocr page 80-i
\\
wingen gebracht, roept deze onderscheidene begrippen
het leven. Nog eene eigenaardigheid van het geloof vol" ^^
gens ZwiNGLi\'s opvatting, of althans door hem sterk op
den voorgrond geplaatst, laten wij niet onvermeld: h®^
geloof als de levende bewustheid van door Gods ge^^^
bezield te zijn is die toestand van den mensch, waan\'\'
zijn leven eene aanhoudende , krachtige werkzaamheid i®\'
heilig en heiligende tevens, in dienst van zijnen Go^-
Derhalve: Christiani hominis non est de dogmati®
magnifice loqui, sed cum Deo ardua semper
magna facere
et
1) IV, 155.
-ocr page 81-Mensch, als subject van het gelooe.
iften hoofdstuk van Zwingli\'s geloofsleer stoot
A-Hthr^f schijnbare tegenspraken, dan in zijne
^ig te ®tond hij in de erfzondeleer geheel zelfstan-
■\'oor de godgeleerden zijner dagen, ziin eerbied
Pn f ^ » J____ ___ 1. • • 1 • • 1 1
^""^testa beschouwde, scheen voor een rechtzinnig
^^ wier deugden hij waarlijk niet als
de^üïi ^^ humanistisch; de strengheid, waarmede
^^edg ^^ ekwaamheid van den gevallen mensch tot eenig
ouar^^**^\' maakte hem bijna tot een hyperlutheraan,
^^\'^^iehti ^ kerkgeloof en de wetenschappelijke
^\'^kbei^"^® eeii diep b^^ef van afhanke--
^eid y^J®^ den Oneindige en de verheffende bewust-
elem iiitverkorene Gods te wezen,— dat waren
^^^^^^ \'^i® Zwingli\'s anthropologie in het leven
\'^^i^heid ^as al de helderheid en bezon-
edel ^^^ ^^^ harmonieuze natuur als die van
^^ïeu ^^itser noodig, om hem ook in dezen te vrij-
^\'^\'^ekee^^^ ^^ eenzijdigheid, in tijden van geweldigen
en beroering, zoo gewoon,
is bij de behandeling van dit deel het be-
zwaar, dat in de eeuw der Hervormers steeds de metaphys^"^
werd aangewend om die verschijnselen in \'s menschen go^®
dienstig leven te verklaren, welke wij thans tot de psycb^"
logie brengen. Over ^t geheel bewoog hunne anthrop"\'
logie zich voor een groot deel in louter abstractiën, ^^^
meerdere of mindere wijzigingen uit het bestaande kerk®
lijke dogma overgenomen, en cijferden zij met begripp®\'\'\'
in de werkelijkheid dikwijls kwalijk weder te vinden- ■
Wij hebben hier alleen te doen met Zwinglt/\'s leer
de mogelijkheid voor den mensch om tot godsdienstig
loof te komen. Die mogelijkheid ligt uitsluitend in ^^
vatbaarheid, den mensch van natuur gegeven om in onini\'^
dellijke betrekking tot God te treden, m. a. w^ om Gods ope\'\'\'
baring in zich op te nemen. Deze laatste toch is de ééni^"
bron van alle Godskennis: de mensch uit zich zeiven
mag daartoe nimmer op te klimmen. Schenkel daaïe\'^
tegen meent, even als Schweizer , dat Zwingli nog eenib"^
natuurlijke Godskennis laat bestaan. Hiermede stemt oo^
Zbller in, al erkent deze, dat dit gevoelen van Zwi?\'\'^^^\'
(\'t welk hij uit eenige plaatsen in het Ananmema de F/\'^"*"
deniia en vooral uit YI, a, 2 tl afleidt) strijdt teg®\'\'
zijne elders vaak en krachtig genoeg uitgesprokene m^®
ning over de algeheele verdorvenheid der menscheüj\'^\'\'
natuur. Al deze redeneeringen van Schenkel enz.
den hare verklaring in eene verkeerde opvatting
ZwiNGLi\'\'s dualisme in de anthropologie. Eene le^i\'\'^
van eenige zijner werken is voldoende om ons te
gen, hoe ook hier Sigwart te recht heeft ingezien, ^^^
dit dualisme, die strijd tusschen vleesch en geest,
\'s menschen lichaam tegenover zijne redelijke natuur st^^^ \'
maar den geheelen mensch, lichaam en ziel zonder
geest, en dezen geest zeiven. Ware de eerste meeni^\'^
gegrond, dan zou natuurlijk de mensch door zijn re^\'\'
de \' deel in betrekking staan tot den geest in
Vej-m-i \' lo^ Godj en dan ook ware de consequentie on-
ziuljjj^^^ \' \' hoe groote hinderpalen \'s menschen
Vol^Qg^ ^^t\'^ur aan het verwerven van Godskennis cn het
gen ^^^ eischen der zedewet mogain den weg leg-
eehtej. ^^^ abstracto toch mogelijk zijn. Zoo is het
als Zwingli van de anima en de mens spreekt
Beiuoe^^^^^^^^^ geestelijk beginsel, bedoelt hij altijd bf het
^ooflav.- geloovige, en niet dat van den mensch als
^UIq* 4? 1 ••
aanleg Jj ^^oemt reeds geestelijk, wat dit alleen naar
en staat^\' • voorzeker is de mensch geestelijk,
is ggg^ ïïiet God in betrekking : maar dit potentiëele
^at ^^^ hij in nuce reeds is, maaralleen
zekere omstandigheden worden kan,
\'viem^^ ïnogelijkheid bestaat: en dit heeft met een
^anwe^^^ geloof, met eene zij het ook nog zoo
menscij "^\'^^^^lyl^e Godskennis niets gemeen. Wat de
mensch potentiëel is, d. i. wat hij in de wer-
king volstrekt niet is , kan hij alleen door de wer-
geest in hem ook aktueel worden. Dus
^^ 1 y. T
^an "^en natuurlijken mensch de tegenstelling
geest, welke laatste immers alleen po-
eeïsj. ^^ aanwezig is, niet; zij vertoont zich
dn,^^^^^^®®\'^ ^ieh tot hem in betrekking stelt,
voort, zoo lang het vleesch, d. i. de geheele
^oert te ^ "mensch met al zijne zielvermogens, strijd
^at jjjj dien geest Gods. Een strijd toch tegen iets,
^^^^ mogelijkheid, niet in de werkelijkheid
is bij Jj/® — Dat dit de bedoeling van Zwingli
A ^ ^^\'l^ge vermelding van den kamp tusschen
gaaxi, \' hlijkt ten stelligste , wanneer wij na-
^i® Hog*^^ godsdienstige kennis van den mensch,
^let door het licht van Gods geest is bestraald,
-ocr page 84-oordeelt : later zullen wij zijne beschouwing van den g®®®\'
telijken mensch naar aanleg en werkelijkheid behandelen.
Green protestant, geen Hervormer althans, heeft ^^
eindigheid en beperktheid van den ziidijken mensch,
volkomen onvermogen om tot de kennis van God op
klimmen en diens wil ook maar in eenig opzicht te
brengen — zelfs eene justüia civilis is aan
vreemd, — krachtiger en nadrukkelijker uitgesprol^®^^
dan hij. Zelfs voor Luthee, doet hij hierin niet ond®\'"\'
maar staat geheel op h etzelfde standpunt als deze en
lanchïhon in de eerste uitgaven zijner Loei. Deze
daarin \'s menschen vermogens samen in ken- en ^^^^^
vermogen. Het eerste „nihil intelligit nisi carnali^\'
het laatste is geheel onvrij. Het latere Luthersche g®"
loofsbegrip dwong Melanchthon tot eene wijziging in
zij»®
anthropologie, zoodat hij thans eme justitia civilis, ^^^^
religio naturalis, aannam. Tegenover hen allen was
vooral Galvijn , die zonder van de ellende als gevolg
den zondeval ook maar het geringste af te doen, tc\'^\'
steeds in den mensch diens verhevene bestemming
alleen , maar ook aanleg tot en positieven kiem van
kennis handhaafde, en dus als grondlegger van de ^^^^
eener religio naturalis in de Gereformeerde kerk kan
den beschouwd. "Doch zien wij hoe Zwingli zich ^^^^^
over uitspreekt. „ Quomodo percipiet terrenus
„aut quomodo adprobabit ? quomodo judicabit?\'\' ^^
het reeds in de Explanationes Articulorum LXVII i) >
geen woord keert zoo gedurig in zijne schriften
als dit: „omrjis homo mendax," Ja, in den
tarius de vera ac falsa religione heet het: „Cognitio ^^^
„non a ratione humana proficiscitur. Quid Deus sit, ^^^
I, 176.
-ocr page 85-îiobi
\'/Sit K ^P®^®
Ignoramus, quam ignorât scarabeus , quid
\'/Dius\'^-\'^^\' marte nulla ratione pertingere possu-
"lud ^^ ^"gnitionem Dei Wer dich aus seinem Sinne,
"lehrt a*^^^ Meinung Gottes lehrt,
Seleerdh^ menschelijke wetenschap, alle
Wtreij-jj- philosophie staan volgens hem in geenerlei
"^"arto ^^^ b®^ geloof, kunnen daarvan nooit de bron,
^^ weg zijn: „Otiosa sunt, quae es ra-
"üiend ^ attulimus Omnis humana doctrina
"l^icqu?"^ vanitas Fucus et falsa religio,
//Sciej,^^\' ^ theologis ex philosophia allatum est 6).
Philosophi, fides ex solo Euangelio
"oracuii!"
Dat het geloof
\'een ^^
staat eu ,/ziehenden Geist Gottes" in ons ont-
M \'^staat, dat alleen God met uitsluiting van al
is zijne ^^ ^^^^^\'^helijke en natuurlijke ons daartoe brengt,
Wbejj uitdrukkelijk uitgesproken leer "). Thans
^^^atsen^^\'\'"^P™^^™? rechtvaardigen tegenover de
tot eene andere aanleiding schijnen te geven.
I, 96.
Î) III, 165.
sci, periode\'\'"\' Iuthee en Zwingli (ook MEtiNCHTHou
st ^aal ^ \' "P argutiae Aristotelieae schimpte) hnnne
s \' dat ^^ philosophie te kunnen yerkiaren door de veronder-
/\'\'"^-ï^sti het oog hadden op de middeleeuwsche
Zwingli althans is deze bewering geheel ongegrond.
\'ijïiSToTi\'^\'^\'^ wetenschap eerbiedigde hij de scholastieken zoo-
^^ Sebied j \' \' hunne waarde en hooge beteekenis op een
Ut 1 âer godsdienst.
io\\ > J-57 1
III, iL ^ VI, a, 591. 8) 111, 158. 9) 1 , 197.
") Vg. nader het derde hoofdstuk,
\'/ex
^®eitnr 7 (juiiwcujjih , hucb ex suio Jüuangeuo
\'^euli^ ^^ humana sapientia, sed ex divinis
"^olus sunt, quae de religione dicimus ;
\'/Ut crT^^^"® sanctus dat veritatem Solius Dei est,
all \'
Schweizer, Schenkel e. a. namelijk schrijven ^^^
Zwingli de Gereformeerde leer toe: de menschelij^^
rede, gelijk zij door de zonde verduisterd en bedorven
heeft geen recht van medespreken op godsdienstig gebied\'
in zoo ver zij den mensch niet tot de hoogste go^^^j
dienst kan brengen. Daarentegen vermag zij dat
in het afgetrokkene, afgezien van haren toestand
gevolge van de zonde. Daar nu het redelijke beginsel
den mensch, zal hij mensch blijven, door de zonde
gewijzigd en verduisterd, maar niet uitgeroeid kan
den, stellen die overgebleven sporen der redelijke n»^^\'*
hem eenigszins in staat om zich tot den onzienlijk^ ^^
verheffen. Deze is de voorstelling van Calvijn en de
reformeerde kerk. — Al beweert nu Schweizer ^^
recht, dat alleen Zwingli\'s leer consequent uit deG^^^
formeerde beginselen voortvloeit — volgens welker
sequenties niet de zonde den mensch onvatbaar
zou om door Gods openbaringen in natuur en zedelij^^
wereldorde tot de hoogste godsdienst gebracht te word^"-\'\'
maar deze afgezien van de zonde, reeds onvoldoe»^^\'
daartoe zouden zijn: — van deze beide voorstelU»^^\'\'
hebben Calvijn en zijne volgers uitdrukkelijk de eerste
gehandhaafd. De zonde is oorzaak, dat de mensdi
bovennatuurlijke openbaring noodig heeft: „homö se»^®\'\'
„notitiae dei corrumpit, ita nequaquam nos sufficï®\'^^^\'^
„erudimur. Ergo aliud et melius adminicukm acced^^^
//necesse est Hoe zouden anders de mensehen, ^^^
God niet dienen, inexcusahiles kunnen zijn,
redeneert Calvijn, — wanneer hun niet in de
») Reform. Bogmatik. I, 181 enz.
2) I, II, 1. I, V, 11, 14, 15 enz.
S^geven «aogelijkheid en verplichting tot godsdienst
als op Wel beschouwt Calvijn de openbaring
eeuwig wereldplan; maar dit
gezjçj^ ^op 2ijn supralapsarisch standpunt) niet: af-
^oorsteii" ^^^ zonde. — Ware dit ook Zwingli\'s
l\'Wsen^^^- ^^^ ^^ aangehaalde
^Irukkin\' daartegen indruisen, als al te sterke uit-
\'^S\'^Hover^ ^^ verklaren. In dat geval zouden bij hem
^^ vleesch, dat „nihil nisi impurum cogitat
^^^ overgebleven spranken van het hoogere
^oo Sq^ ^^ ^eii mensch staan: rede, geweten, enz.
^^tting Schweizer. De onwaarheid dezer op-
laatste leer blijkt uit het feit, dat de
^^^\'^jdeiide^ ^^ onder het tegen den geest
//ilirej. Y^ begrijpt. „Wenn die Menschen aus
gebieten, so kommt es aus dem
\'/8er ^ Ratio humana et ipsa caro est®). Un-
^^^ menschliche oder natürliche Ver-
alleen ^et c«;-« rekent hij
^^^^^^ ope h\'^- \' ook eerzucht en
het persoonlijkheidsgevoel: het
ne ■■ \'ll™
h. e^^^®-^ eoeperunt, descensum est in omnia car-
figmenta Dit vleeschelijk
^^^^ ^^ors.^^^^^ ^^^^ als zonde, maar dankt daaraan
^ S^^olg van ^s menschen
■i ïiiet j creatuurlijkheid, beperktheid, zoolang
^ordt door de kracht en de werking
epaald komt de geheele vraag hierop neder: be-
VI, a, 245.
III, 158.
I, 2L5.
bl. 76, 77.
staan er volgens Zwingli in de geschiedenis of de natuuï;
of eindelijk in \'s menschen wezen indicatiën, uit welk®\'
door verstandelijke reflectie waargenomen en vertolk\'\'\'
zich godsdienstige waarheden laten afleiden? Kent
gli eene religio naturalis? Het antwoord hierop uio®^
zonder eenige de minste beperking ontkennend luidC^\'
Of en in hoever zijn eerbied voor de la,tere Stoa , die hiei\'^"
van hare grondvesters afweek , hem tot het aannemen
aangeboren begrippen bracht, zullen wij later zien. ^^
antisupranaturalistische methoden van onzen tijd waren ^^^
Zwingli\'s eeuw natuurlijk vreemd, maar zouden ook
sympathie van deu Hervormer geenszins hebben verworveJ|\'
Uit de zedelijke wereldorde tot Gods bestaan te besl^^^\'
ten , schijnt hem nooit in de gedachte gekomen te zijo
niet alsof hij die zedelijke wereldorde niet erkende ^^
opmerkte, maar omdat deze beschouwing bij hem
de vrucht van het geloof was. De dwaling van
4e
\') Toch haalt Schweizkr {Reformirte Bogmatik l, bl. 188) ten g""\'
Tan deze raeening eenige plaatsen uit Zwingr.i\'s werken aan. Deze
zen echter hare bewijskracht door de opmerking, dat bij ZwiNeia Lei^ " ,
zedelijke wereldorde beteekent, en Lex en Evangelium niet tegenover
der staan, maar identische openbaringen Gods zijn. B. v. „Lex induc\'*^ ^
„Cognitionen! divinarurn et humanaruin rerum" (IV, 102) beteekent ^^
gelijk SoHWEizKE wil: „de zedelijke wereldorde leidt ons" enz.; maar: „•\'\'"^j
„geopenbaarde heilswil , — of eigenlijk het geloof daarin : — leidt om "P ,<
«kennis van al het goddelijke en menschelijke , leert ons dat recht vei\'^^\'^^
Schwkizer\'s meening, dat Zvvingu trappen in de openbaring (saroenv8\'\'®j,
de met de onderscheiding tusschen religio naturaUs en revelata) aPB"®®\'!«
is 0. a. ook door Sigwart bestreden: dat de door den eersten aange^\'^\'^j
plaatsen (t. a. p. bl. 157, 174, 176, 178) dit niet bewijzen, heb ik
trachten te betoogen. Eene „Offenbarung die schon leise mitwirkt in
„gio naturalis" (t. a. p. bl. 191), waarop onder de Gereformeerden
ZwiNGî.! nadruk zal gelegd hebben, vind ik bij hem niet. Of liever = "
religio gaat bij hem op in openbaring van Gods geest, die dus O\'®
een of anderen trap daarvan J«.?« mitvArkt." Vg. ook boven bl.
Vel
"eien
ha"^\' wereldgeschiedenis noodza-
loop^\'T\'"\'® \'\'\'\' ^^ aanschouwen, deelde hij niet.
het 0 7 ^^^\'■de hem omtrent God
^\'»^en toen hij langs gansch an-
üitV"^ gekomen was, en nu van dit stand-
\'""\'^\'^ocl beschouwde, kon hij getuigen:
geleid J T \'\'\' de lotgevallen van Israërdoor God
^ok tot het heerlijkste en verhevenste doel i).
zedelijke aanleg en het geweten heeft voor
geene bet geloof volgens Zwin-
^\'fefonjj\' beteekenis : terwijl daarentegen Calvijn en de
"^\'^arin c/\' "" denmikrokosmos ,
\'^\'P^egelen wereldorde en dus de Godheid zich
als 20 / i^aken, en vooral ook de zede-
gewei" b^^^ndelen. Dat hij zich herhaaldelijk op
"\'\'geene Schenkel verzekert, is mij
soin \'\'\' schriften gebleken. Trouwens
Veer\'\'\'\' die wij geweten noemen , heeft
alst"^\'\'\'\'" ScHENKEL^s Voorstelling van het ge-
""^\'^door \\ - godsdienstige centraal-orgaan in den mensch ,
een onmiddellijke bewustheid en zekerheid
zich der Godheid in hem heeft. Al
Uit ^^^ ontstaan van het Protestan-
een gewetensjjroces te verklaren, wellicht in som-
• ^ opzj "c vci-Kiaren, weilicnt m son
//Gewissensstandpunkt
zelf ^^ gaat nieL aan. Althans de Her-
stand \' naar zulk
^an \' - de
Mensch* godsdienstig geloof niet buiten, maar in
^^ ^o^ken , waartoe dan als orgaan daarvoor iets
-) //>.?(?» r/es Proiesianihmus, 2= Aiifl. bl. 56,
-ocr page 90-gesteld , dat, (gelijk met het geweten het geval is), in
gewone spraakgebruik van gansch andere verschijnsel®\'^
wordt gebezigd ?
Meer grond schijnt er te bestaan voor de meening\'
dat bij Zwingli eene teleologische natuurbeschouwing b®^
bestaan der Godheid bewijzen zou. In het eerste go^®\'
dienstgesprek te Zürich beweert hij: „visibilia adducnö^
„ad agnitionem Dei A sensibilibus ad Dei cogniti^\'
„nem ascenditurheet het elders Ook vindt Zelle®\'
het kosmologisch bewijs terug in het derde hoofdstuk
het Anamnema de Providentia: „causas secundas injnï\'^
„causas vocari: quod methodus est ad providentiae cognit\'"\'
„nem." ,,Quo res fiat manifestior— dus niet als recb*\'
streeksch bewijs der in de beide vorige hoofdstukk^"^
behandelde steUing „Deum esse summum bonum, ver\'^^
„intellectum." Toch poogt Zwingli hier niet het gel"^\'
ven zelf, maar wel degelijk het voorwerp van het geloof
rechtvaardigen: — „ah ovo rerum universarum nativitatejn\'
„existentiam et operationem altius repetemus," zoo be\'
gint hij. Vervolgens redeneert hij aldus : de aarde
zich zelve niet hebben voortgebracht: „ex alio est,
„ut ex causa, aut ut ex materia. Si ut ex materie\',
dan komt men tot eene oneindige reeks van aarden.
„ut ex causa: jam creata sit ea oportet." Ook de
geeren hebben het reeds opgemerkt: er moet een „mO-\'^\'^
„et custos" zijn , waardoor zij „tum locum tum motn\'^
„servat, qui animo ac mente praeditus sit. Mentejnj
//tam aut priorem mundo aut coaetaneam ejus esse op"\'^\' ;
") 1. 150.
IV, 95. 2oo ook IV, 64. En VI, a, 371, laat hij zich a\'"\'"®
uit; „Dnplici via providentia Dei cognosci potest, etc."
s) Bl. 126.
//tet. g-
ere t ^^^^^^ ^^^^ mundo, initium ergo coepit mundus
-.ea ^ • ^^^ ■ ^^ mundo est contempo-
"^equo\' ^^^^^ ^^^^^ imperium in mundum ? Ex
er aaii ^e^ernus esset mundus ac mens— omdat
ten gfQ vergankelijke, afwisselende iets eeuwigs moet
^•iniien ^ -^Igg®"\' dus niet beiden te gelijk eindig
zijn: — „neque jugum sumsisse quidquam citra
aut posterioritatis notam intelligi potest,
\'/Heqrig - ° r------.
Van beid^^^^^^™""^ diminutione" (d. i. zoodat een
"^^fiiiitu:^^ i^inder is dan de ander). „Aeternum enim
"Paritgj. ■ " coaeterna sunt, indubie quoque
"quod ^ ^^^^^^^ erunt." Dus zou de wereld oneindig zijn:
absurdum sit, sensus nedum animus videt.
//dus i ^num ac solum infinitum esse possit et mun-
"^ituin nequeat, quoniam etc : sequitur infi-
"UiUnx mentem illam esse, quem philosophi pri-
vocant. Atque hic est numen ac Deus
Ook de ^^ ZwiKGLi in deze gansche redeneering
\'^^^olo \' het gebrek van het
I>e vja \' opneemt, doet niets ter zake.
\'/ac i® slechts meent hij hiermede het\' bestaan „ Dei
lïiis nostri" te hebben bewezen? Is het alzoo
plaats niet Gods geest, die hem het geloof
G-od ^^^ ^^^^ \' ^^^ het gelooJ
ïtet ant^*^^^^^^^ \' wetenschappelijke redeneeringr
^^^ïieer ^^^^^ kunnen wij eerst geven,
niet ^^^ schrijven kennen. Hij
ewijzen : dat er een God is ; maar dat het Sum-
T ^ — , iiiaai Utti- ILCI oum-
^"^^iedt \\ ^ oorzaak is van al wat bestaat en ge-
\'^"^We G Proddeniia, d. i. de alles determi-
//et
\'/ïaiiea
equo
is. Het bestaan nu van dat alles determi-
«7.
86.
-ocr page 92-neereiide wezen, hetwelk eene metaphysische, niet een*^
godsdienstige waarheid is, leidt hij af uit de eindigbei«^
van al het bestaande enz.j en voegt daaraan toe: „de^®
„•primus motor der wijsbegeerte nu is onze God." Onz^i^
God dien wij op eene gansch andere wijze hebben leere»
kennen , kunnen wij in verband brengen met onze niet^\'
physische wereldbeschouwing : dan vertolken wij voor o^®
denken dat religieuze denkbeeld : „onze God" in het begnP\'
„Providentia." Maar niet alsof onze metaphysica van
ten af, uit het gebied des geloofs, dat Godsbegrip ^^
zich moet opnemen. Dit laatste begrip laat zich op
geerig gebied zelf afleiden uit de eindigheid van al
geschapene, of liever : dat begrip a priori aan te nein®»
en voorop te stellen, strijdt niet met de ervaring va»
het geschapene. Zwingli beweert niet, dat dit de ééüi^
weg ter verklaring van het heelal is: alleen „quo fiat
„manifestior , probabi mus teilure et astris" (niet: e
Iure etc.), zullen wij in het voorbeeld der aarde en
sterren ophelderen en aantoonen, „eorum quae nost"^!"
„ esposita sunt sensibus nihil a se ipso esse \')." ^
omvat dat begrip alleen het onpersoonlijke esse,
zins den levenden, persoonlijken God, dien onze
dienstige behoeften eischen. Dit dat esse, dat al® ^^
éénig denkbare essentia, ook het esse van al het bestaa»\'^
is leidt Zwingli vervolgens af, hoe dit alleen
in allen werkt ; hoe, wanneer wij van de oorzaken
verschijnselen spreken, dit slechts onze wijze van
schouwing is. „Non enim procréât humus, non ^
„aqua, non fecundat aër, sed virtus ista, quae orig\'\' ^^
/, rerum omnium , vita et robur , terra velut
,/ad generandum ac producendum utitur Aan bet s
\') T. a. p. 86. i\') T. a. p. 89. S). \'p. p. 97.
-ocr page 93-Van dit li
^î^men. vat hij zijne redeneeriiig in deze woorden
\'mt columns : quum ex uno atque in nno universa
Milderstvivant, moveantur et operentur— de
aangaande het unum esse, waarvan hij is uit-
"iini \'/Unum istud solam ac vere causam esse rerum
^^ viciniora ista, quihus causarum.nomen
nmb Organa,
^^terna mens operatur et sese in eis fruendam
sententia id summatim discimus : nihil
is ej, temere ferri etc." Is er geene voorzienigheid ;
a
lan
_ dat toevallig en buiten Gods wil geschiedt:
\'^^^den^^\' seen God. En dit Godsbegrip, het voor waar
anders ^^^ bestaan dezer Voorzienigheid, die niets
Orde ^^^ ^^ deterministisch opgevatte wereld-
^veng ^^^ ^^^^^^ voorzeker tegen de ad-ect verdedigen i).
hij elders het Godsbegrip „redas-
-r. ^^do a nostro intellectu
-Uock 7
geHj]j blijft zich zeiven in deze opvatting niet
•^enee"- ®ehaamt hij zich over zijne metaphysische re-
"^an "^oor bet „paulo (piXoa-o^izooripcec tractare
"Ilam ^^ esse voegt hij er aan toe: „quan-
reli^-^\'^ attinet philosophicum appellare, quod divinum
"^atea^^^^\'^.\'^^\'^ ^^^\' ^^^^^ quidam non verentur veri-
reddere , quum earn philosophis vendicant,
"^dfej ^^dentes veritatem ubicunque et per quemcunque
Üjk ^ sancto esse." Wij moeten het eer-
^^^^^ ■ ^^^ stelling , dal het a priori
ïloeuj^ ^^i\'-mmum esse ook het esse omnium rerum- is,
bier eene godstdienstwaarheid, een uit-
den Heiligen Geest; — wat tegen zijne ge-
3) IV, 89.
T,
P- W. 98.
IV , 143.
wone voorstelling van godsdienstwaarheden strijdt, hoe
men omvang hij ook aan het begrip: „Heilige Geest" uaog®
geven. Zelfs brengt de vrees om zijne leer onder de ^^
dien tijd bij velen verdachte vlag der wijsbegeerte te
ten uitzeilen, hem er toe, oni deze laatste te verlooch®\'
nen en te beweren, dat het geen pas geeft aan zij\'\'®
(wijsgeerige) ontwikkeling den naam pMlosophicum te g®\'
ven \'). Iets dergelijks vinden wij in hetzelfde werk, bl.
Nadat hij de stelling: „unam ac solam rerum universaruf\'
„causam esse," met de getuigenissen uit de Schrift ^^
uit Heidensche schrijvers heeft gestaafd, gaat hij al^\'\'®
voort: „Divinis igitur undique oraculis fulti: divinum eiii®\'
„est quicquid verum, sanctum et infallibile : est enim
„lus Deus verax: qui ergo verum dicit, ex Deo loquit^^\'
,/Bt qui ratione lac intellectu a sensibilibus ad invibibd\'"
„Dei contemplationem ascendit, Paulo teste rem Deo ^^
„se dignam atque proflcuam, non sine luce numinis ag\'^\'
„Audeo igitur et divinum appellare, quod a gentiU^"^®
„mutuatum est, si modo sanctum, religiosum ac irreft"\'\'\'
„gabile sit: id enim a solo Deo esse oportet, a quoc^\'^
„que tandem proxime adveniat," Ook hier verwart M
zijne wijsgeerige begrippen met godsdienstige overtuiging®\'^\'
Terwijl de aanleg van dit gansche hoofdstuk alleen
determinisme wil rechtvaardigen, — welk denkbeeld
correlaat aan de godsdienstige idee der praedestinatie, m*\'^^\'
daarmede niet identisch is, — noemt hij hier de getn\'^
genissen der Heidensche schrijvers daarvoor „divina
\') „Quid attiuet philosophicum appellare etc.?" vg. boven.
Wat ook reeds van begripsverwarring getuigt, \'t Is eene anoBi»\'\'"\'
voor wijsgeerige stellingen bewijzen uit de Schrift te willen aanha\'®"\'
wanneer men, gelijk ZwiNGLi deed, daaraan alleen religieuze waarde
gezag toekent. Wij komen hierop later terug.
I
des He\'1- ^em zei ven alleen van uitsijraken
Geestes in ons , van ons godsdienstig zelf-
^iJ^ kan worden gezegd. En dit heeft niet eenige
"tum waarheid tot inhoud, maar alleen „id ve-
"gabiie^^^*^ sanctum et infallibile, religiosum ac irrefra-
j. Pi\'aedikaten, die waarlijk Zwingli allerminst
ken ^^ten van het philosopheerend menschelijk den-
uit gegeven. Dat hij het hier doet, komt
^oe ® Ikoven besprokene begripsverwarring. Batione
Beo voorgaande, op het: loqui
\'^iiinoe 1-1 :/a/cw diijinis oraculis; deze beiden zijn
H vereenigen met het intellectu a misibilihus
^edejQ^^ ^^^^ ^^^ contemplationem ascendere, welk laatste
dïie numinis uitsluit: — en toch zullen deze
^iet ^.J^kkingen slechts hetzelfde denkbeeld omschrijven!
^^ Zwingli\'s voorstelling, dat God eerst ons
^^ïlicbt en daarna door middel van het alzoo
"^^Ze i ons opleidt tot kennis van Hem ; neen,
gelijk\'\' heeft met de Godskenuis niets te doen\'),
"^ieiist^V^^^®^^ veritatem (n. 1. gods-
^an ^ solo Deo esse oportetd. i. wederom niet
i^aar verstand, rede enz. geschonken heeft,
^et ^od, die ons buiten alle werkzaamheid van
öoch ^^ ^^ verlicht door zijnen Heiligen Geest,
^^^^oert r ^^^ ^^^^ plaatsen , die vooral Zelleii
giinste van de meening, dat Zwingli\'s sys-
^^^^^\'^nes ^ ^^^^^^^ naturalis geenszins uitsloot. In de Prae-
^ij: , quo pacto adolescendi formandi lezen
"in agui^!^ ^oi\'tasse alienum fuerit ab instituto Christi, si
lonem Dei etiam per visibilia adducamus. Puta,
natuurlijk met onze wetenschap en metaphysische kennis
»^otor, enz.
-ocr page 96-,/si universam inundi molem ante oculos advocemus; ^^^
„gula digito monstrantes esse mutationi obnoxia, scd
,/mutatum immotumque oportere eum esse, qui
„quum tam varia sint, tam firma mirabilique concoi\'\'^^^
„conciliavit" etc. Wel spreekt hij hier niet van
zoogenaamde kosmologisch bewijs als bron, maar als h^lp
middel ter Godskennis : maar wanneer het „ niet and^*^^
„zijn kan" (oportet), of de onveranderlijke God ^
de grondslag van al het wisselvallige zijn, dan ziet hij t®"
juist hierin eene indicatie van Gods bestaan. Waai\'^"
ook bij den man der 16\'^° eeuw reeds de wetenschap ^^^
ondersteld, die Kant tot verwerping dier bewijzen,
anderen tot de erkenning van hare altijd betrekkebj^^\'
maar niettemin zeer groote waarde bracht? Dat het ïO®\'\'
schelijk denken het tot zekere begrippen over
den met»;
physischen God kan brengen, kon Zwingli natuurlijk
ontkennen, maar die begrippen behooren niet tot den
houd van het geloof, \'t Blijven metaphysische meen\'\'\'
gen , die bovendien , daar zij een resultaat willen berei^^\'
waartoe zij uit den aard der zaak onvermogend zijn >
n. 1. het geloof in eenen God, op wien wij kunnen ^^^^
trouwen en onze hoop en zaligheid bouwen, op on^^\'^i^
baren, zij het ook zuiver subjectieven grondslag,
tijd vele verkeerde elementen in zich bevatten.
teJ\'
\') IV, i50
Zwingli dan ook een opklimmen van de kennis van
zinlijke tot die van het bovenzinlijke leert, bedoelt hij
kennis van het absolute, dat aan al het contingente
grondslag ligt, van een Trpcorou ruvoZv der wereld, of ^n\'
dergelijke begrippen. Deze laatste nu kunnen toch
beteekenis hebben voor een geloofsvertrouwen als het ^ij
Gelijk SiGVVAHï, il. 56 opmerkt.
-ocr page 97-men persoonlijken God, die zich tot
\'\'\' nauwste en onmiddellijkste
^^arüiede^ , — en zijn dan ook
Van ongelijksoortig. Ook waar hij het voor-
\'^^^^gen V ^^ verstand onder een begrip wil
"^\'^oovip.,\' deze denkbeelden, waartoe ook de on-
^^ gro ^^^ zijn. Daarin
j^^tieve van dit laatste niet in de gedachte
^^atoo negatieve waarde hebben zij, dat
eerste\' ^^^ weten strijdt:
\' ® oor het laatste bevestigen, daaraan dacht Zwin-
„ j 1 •. ..
niet ucvesugeu, aaaraan üacüt Z/Win-
^^^ ""^nüi ^^^^ onderscheiding
^^\'iikt ^ ? deze metaphysische kennis van God ge-
I
^thnicos
-------j-AiAJLiJ V CilJ. VJUU.
^^^^de\'pf ^^^ SiGWAUT meent, wordt door de boven aange-
^^"■^ekt ^^^^ Promdentia tegengesproken. — Z
„tes } elders ook over de „cognitio Dei anud c^e
^ i\'romdent.ia tegengesproken. — Zoo
et eth^-^\'^\'^^® ^^ //cognitio Dei apud gen-
de \' " geenszins in dezen zin, alsof deze
kadde ®ods geest zich tot zulk eene ken-
verheffen. Die kennis bleef bij hen
^\'^\'^^dienst" \' eigenlijke
Qijj" ."Hunc Deum, quem esse pronunciabant,
[\'\'^^^ïUnt ^^^timaverunt nee cognitioni quam de eo ha-
^•^JiHis ^"""^^ter adhaeseruntd. i. die theoretische
n,.:. ^^^ ^^^ invloed, maar nadat zij
firmiter adhaeseruntd. i. die theoretische
onif ^^^ ^^^ invloed, maar nadat zij
V creatis rebus,"-de éénige plaats, waar
van God „ex creatis rebus"
bedoT
suT ~T kennen, ,,ad crealuras
^it et dellexi, desciverunt ab eo, qui vita et
Iv
. 9o
VI , a , 3:15 , 539.
-ocr page 98-//motus omnium rerum esse perspicitur, a Deo inqu^"^
vi vente et per se existente ad fluxas, evanidas et nii^\'^\'
„res:" — eene naauwkeurige beschrijving der falsa religio /
Op eene andere plaats heet het \'van de religio (if,
ethnicos, dat zij „non perpétua et constans est; qui
„numinis virtute aliquando tanguntur, non
„hinc aut cultus Dei in ipsis nascitur, sed desperati"\'
De voorwaarde voor het bezit der religio „a nobis e®\'
„haudquaquam potest, sed a Deo donatur. Opus it^-\'l\'^
„nobis majore quadam et sablimiore virtute, coelesti vi^®
„licet et divina, quae carnem nosfcram ab affectu suo
„cet. Hic paedagogus et custos ubi abest, et mens ip"
„dégénérât, et a carne oppressa nihil nisi carnalia cog\'
„tat," etc. Derhalve is deze religio, hoe flauW
gebrekkig ook, geenszins eene religio nabiralis, maar ^^
vrucht eener aanraking van Gods geest („tanguntur virt*^\'"
„numinis ") , zonder welke wij louter zinlijk blijven.
leen cafcachrestisch noemt hij dezen kiem van GodsvrH\'^^^
reeds : religio. \' De plaats VI, a, 241, waaruit
Zellee, en Schehkel meenen eene natuurlijke Godske»!\'\'"
bij Zwingli te,kunnen afleiden, is door Sigwart an^®\'\'\'
5)
en beter verklaard Even als in den Commentarim^ \'
zegt Zwingli ook daar met betrekking tot Eom. I >
„Accessit Paulus hoc loco nonnihil ad gentiü\'-\'\'^\'
„quum de Deo loquuutur, usum, non quod ips^ ^^^
,/sentiat, quod Dei cognitio et lex ab humana ratione P\'"\'\'
„ficiscatur, sed quod gentiles sic sentirent, unde caute ^^
„jungit. Deus enim patefecit illis; nequis putaret hanC ^^ "
//aut suis viribus habere." Openbaring is alzoo
de eénir
\') VT,a, 539.
Bl. 97. noot.
Î) VI, a, 335,
«} III, 156.
T. a, p.
\' accommodatie, als Paulus
ctJ^j. - " ^^ schrijft : to yvoia-rov tov Gaov (pavepov eVxiy
Calvijn treedt deze religio na-
ihy, • i- de acquisita, minder op den voorgrond,
^^Benovep^ ^^^^^^ Gereformeerde Dogmatici, die — eerst
kotugj^^^\'" Lutherschen, later in verband met de op-
^eti. ^ysgeerige stelsels, — haar uitvoerig behandel-
en. ^ ^l^delijk van „systema wtriusque theologiae" spra-
^®^\'lerscheiding tusschen de later zoo genaamde
dru]^^^^^ ^^^^ C^^viJN iiog zeer vloeiend.
^ ^odslr ^^^^ ^^ ^^ naturalis innata , ja, wat
onder de heidenen betreft, komt hij op
^^\'^stei^do^ ^^ daarvan buiten het
s ^^^^ //dona spiritus Dei (non speciatim spi-
a ^\'^^^^^t^onis); equidem non infitior, spassim quae-
"^\'\'^\'^huÏÏ de Deo legi scite et apposite dicta:
^et ge^g^l exiguum divinitatis suae gustum Over
in ^^^^ ^^ Godskennis niet zoo sterk
re^ Gereformeerde dogmatiek een voortbrengsel der
in ^^ ratio illuwmata. Nadert hij dus ook Zwingli,
neemt hij een ander standpunt in, n. 1.
en\' \' historisch. Hoe sterker nadruk Cal-
a/^^ "leer de Protestantsche Dogmatiek op de
bij\\\' \'^\'^^ent in fides legde, des te meer plaats
en vooj. gpj^g religio naturalis. Zwingli\'s an-
f- eeliter
«ixi
k
V, 1. „Non solum liominum mentibns indidit illud
"\'xini^g . . " iiominum mentibns indidit illu.
\' > ac . ^ ""^iigionis semen , sed ita se patefecit in toto mundi oni
Muiu ■ - ^
" ^spip^""\'"^\'® aperire oculos nequeant,
^le 1\'? """" cogantur." Verder I, in, 1 en andereplaat-
S, * lijf J
) IT ae natuur gepntte Godskennis.
> Ir . R n
-ocr page 100-dere opvatting van het eerste maakte deze laatste on»®"\'
dig, ja onmogelijk.
Wij hebben de vraag, of Zwingli eenige Godskeiif\'^
langs den weg van verstandelijke reflectie over de
werpen onzer ervaring verkrijgbaar acht, uitvoerig
sproken, omdat schijnbaar veel daarvoor pleit, en ^^^
de beantwoording dezer vraag de al of niet uitsluit®»^^
waarde der openbaring voor het geloof afhangt. Nog
zaak mogen wij niet onaangeroerd laten, n. 1. in ho®^®\'
de wonderen ons kunnen overtuigen van godsdienstig"
waarheden , en ons brengen tot het geloofsvertrouwen
God. Zwingli spreekt zich zeiven op dit punt tege»
twee plaatsen, de ééne in de Annotaüones in Ev.ange^\'-\'^^
Marei, YI, a, 502 en 503 ; de andere in du^ in
gelium Matthaei, VI, a, 385. Op de eerste verklaart
dat wij de lichamelijke genezingen van den Heer
moeten opvatten als „figurae rerum spiritualium, als
„chen oder Bedeutnisse maar als „Bcwahrnisse , et
„tae probationes , Deum non minus posse nee veile in ^
„mabus, quam exhjbuerit in corporibus, ipsumque
„servatorem et curatorem animarum, qui se medicum
„porum tam benigne exhibuit. Nam si Christus Dei filil"^\'
„non esset, certe Deus per eum tanta miracula non ^
„set operatus i)." Dus zijn de wonderen „non sig"^
„lum, sed certissima quaedam sigilla, quod Christ^®
,/verus Deus et filius aeternus Dei. Si Deus est, suüii» ^
„bonum est, etc. Externa et corporalia miracula, ^^^^
„ Christus fecit, certa argumenta sunt et solida
„virtutis et bonitatis. Ingens ergo discrimen est inter si^^
„ficationem aut figuram, et inter certa et solida argun^®\'^
T. ii. p,, 503.
-ocr page 101-igUïae
"Vero et
"luibus
^ contumaces et impios uti possumus i)/\'
^^^ Zwingli bet juiste beginsel ,
geloofsleer uitging, niet volkomen
Srond^" ^^^ beginsel, „Gods geest alleen bron
va ^^^ geloof," eischte scheiding derßdes sal-
^^iooven^ Nu leert hij hier wel niet, dat het
•Haar to ^^^ mensch van het zien van wonderen afhangt,
^^ zijn^^ moeten deze historische feiten weder dienen,
\' ^r..^®^°ofswaarheid , dat Christus God is , te bewij-
5et ^^ bespraken deze inconsequentie reeds vroeger,
\'^^ïen is, dat hij op deze plaats aan de won-
gensgj.J\' zeiven eene beteekenis geeft, die zij vol-
Hbeti\'\'^ en zijne uitdrukkelijke uitspraken slechts
^eilcl ^^ bobben kunnen, voor zoover het reeds geloo-
als zoodanig beschouwt. Hier waarbor-
\'/de Tl gofilieid en dus zijn gezag; elders heet
•• \' miraculurn facit, certi esse non
want ook de duivelen doen ze Be-
^aarh ^^^ Christus God is, dan zal wel aan
"^^^^^anT iiitspraken geen twijfel kunnen zijn,
^^tï^Gi^j^, S consequentie voor de hand, ook al heeft
^^^ getrokken, dat ten slotte van de ge-
^^^ historische berichten omtrent Jezus
^^ zaligheid afhangt, eene
aan ^ij niet meer behoe-
^ï\'i^s g^j^® toonen, — strijdt met al wat wij van Zwin-
^ihil probnant nec probare possnnt. Argumenta
certae probationes robur habent, et tela sunt ,
ernstige en maar al te zeer
\'^^\'\'■^ïigde vrees voor het spiritualisme en het alle-
P-. 50.3.
Vg. beneden.
-ocr page 102-gorizeeren der Schrift door de dweepers van zijnen tij^\'
die zijn hervormingswerk van den concreten, historisch®^
grondslag dreigden los te rukken en het daardoor te
nietigen , kon Zwingli zulke woorden als de daareven
gehaalde in den mond geven Overigens was dit
gewone voorstelling van het Protestantisme der IG\'^^eeii^
Ook Lutheu had aan de wonderen de beteekenis geg^^®\'\'
van middelen ter bevestiging en bezegeling der nie\'-^
leer, n. 1. van het Christendom, Nu dit eenmaal ge^^"^
tigd was , waren wonderen natuurlijk onnoodig , en hie^^^\'
zij dus op. Zoo ook Mklanchthon en de Gereformeerd®^
Allen echter doen uitkomen, hoe veel grootscher dan
uiterlijke teekenen van den voortijd de wonderen
die God door zijn geest en woord nog dagelijks lO ^^
harten der menschen werkt. Zij leggen op de wonde^"®^
zoo weinig nadruk, — Melanchthon behandelt ze
eens in zijne Loei, en de overige dogmatici sprekeP
slechts ter loops van in den Loens de Verho Divino, ^^^
dat het hoog gewicht door velen in onzen tijd aa»
zus wonderen gehecht voor de apologie des chris^^l^
doms, niet zeer Protestantsch mag heeten —
Zwingli aangaat, zijne eigenlijke meening vinden \'
veeleer VI, a, .385: „Quae verba (Matth, XXIV : ^ \'
tlö\'
;/ sic sonant, ac si signa fidem darent, quod tamen ^
„est. Pidem habere et certitudinem spiritus veni^ ^
„tractu patris et dono Dei. Ergo signa per se nemii\' ^
„fidelem reddunt, sed tantum dant fidei, quantum
//iiitus operatur et trahit." Het aanschouwen van
L hC
wonder kan aanleiding zijn , waardoor de mensch toi\'
>) Vg. boven bl. .30. „,„
Ipj\'P\'
ZwrNGLT\'s vriend Glarranüb Joopliende de mogelijkheid van
-ocr page 103-leidig werking komt, maar meer dan aan-
"latioiif ^^^^ ^^ nimmer. „Quin potius fiunt ad manifes-
"üem \'^^vinae virtutis et potentiae. Et quod ad car-
vHe compescitur quodammodo miraculis caro,
"^^iisolaV^^ repugnet. Signa ergo iiunt ad
\'/in jj^- Tonern fidelium, nam qui electi sunt agnoscunt
\'/tur j) ® ^ei virtutem ejus, quia credunt et reveren-
"^^ïUüi^^?\'^ virtatemque ejus agnoscunt. Ad liaec, caro
"^^Üab t ^ ^^li^i® spiritui re-
keijt \' t^aiiquiUatur." Dus: die reeds gelooft, er-
\'^ods ^^ wonderen, gelijk in alwat is en geschiedt,
Wf omdat hij geloovig is; en is zijn ge-
Van ^^ en dan zwak, dan kan juist het opmerken
geheel ^^^^^ ^^^ zijn gemoed nooit
^t^rken geloof vertolkt, hem weder daarin
"^^iain ^^ \'^\'^vestigen. Want „interim non negamus multa
"Pliceg ^^ momenti pluriinum habere signa apud sim-
"Siciejjy^ "^llrmes, apud firmas et bene institutas con-
"tantgjj^ item Habent enim Deum in pectore habi-
^Oo eos aberrare in totum non sinit etc."
"\'\'aculoj ^^^ andere plaats : „vulgus imperitum mi-
\'/qni ^ operatione facile seducitur. De fide vero istius
de . facit, certi esse non possumus — want
^loor kunnen middelen in Gods hand zijn, waar-
^l^ïWej.]^^^^^ dus alle gezag van Jezus, op zijne w
"^irt^tgj^ , weg. „Nam per nomen, i. e. per
"^acni^ . Potentiam Dei fiunt, quaecunque fiunt mi-
"^oli^g \' Pii illa faciant, sive impii, Dei
ion-
operari miracula: at per homines nonnumquam
248,
-ocr page 104-M."
„operatur , quibus ut organis et instrumentis suis utitur I ^
Is nu de mensch als tusschenoorzaak, waardoor ^^
wonderen doet, zoo passief, dan kan er tusschen hetg®^^
door middel van hem geschiedt en tusschen wat hij
persoon spreekt, moeilijk eenig verband zijn. Boven^\'^"
er is reeds een bestaand geloof noodig, om te kunnen
derscheiden, of een „miraculum ex Deo aut ex daemo»®^^
zij. Wel antwoordt Zwingli op de vraag: „ qnis J
„certum faciet simplices uter (welke van twee
doeners) sit ex Deo? Attende finem et causam,
„quisque spectet;" maar kort daarop laat hij
„electi, h. e. fideles signis falsis seduci non pos®*!^ ,
„ratio : intus habent aliquid certius , quam ut mendaci
„signis seduci possint Yerder : „Omnia miracul» »
„servire debent, at potentia Dei illustretur et laudet»^^
„quae in operatione miraculorum relucet. Deinde h»\'\'
„usum habent miracula, ut carnis contumaciam
„sitatem quodam modo compescant, quae prius
„reluctabatur, idque in piis maxime, qui et ipsi caï»\'"\'.
„remurmurantem spiritui gestant; in impiis paruni ^^^^
„unt aut nihil praesertim intus in mente." Dus ^^^
wonderen alleen voor de geloovigen eene versterking ^
liet geloof, wanneer zij ze namelijk met een geloovife\'^^^,
moed beschouwen: den ongeloovige baten zij niets.
pi
mers: «Qui vero fidem intus habent, carne ^^^
„foris nonnihil remurmurante, il lorum carnem
„aliquando miraculis tranquillat. Vera fides a sol\'^
„spiritu est, nee vim aliquam a miraculis recipit.
„tranquillitas quae a miraculis carni venit, tempori®
„cessu defervet et perit : sola fide spiritus firma et iiö^^
\') T. a. p. VI, .\'1,385.
-ocr page 105-{ nee infirmior nee firmior fit etc." We-
Van \' ^^^ kleingeloovigheid komt de aanschou-
\'^\'""^fsel ^^ wonderen het geloof te hulp, maar dat
^^^ bet geloof is eene onmisbare voorwaarde
>e bevj,! die hulp. Van rechtstreek-
wonderen is bij Zwingli
^^^^^^ Voor ^ ^^ " gaf reeds aan de „leer"
\'t Is ^ godsdienst eene ondergeschikte beteekenis.
® plaats
beschouwen tegenover hetgeen vroeger door
^^Ae als de uitdrukking van Zwtngli^s wezL-
«ch
willekeur, dat wij de beide laatst aange-
üieeiii
s^^\'^^de ZwiNGLi\'s wonderbeschouwing is medege-
-uem,, wonderbegrip, gelijk hij dat in het
Woi 1 ontwikkelt , komt hierop ne-
^^ zijn geene bijzondere machts-openbaringen
^^^^ betr f ^\'^^ten, die , wat hare oorzaken of haren
j^® \' buiten het vaste wereldbestuur Gods om-
bet verschijnselen in natuur en geschiedenis
"""i^iddellijke werk van Gods wil, der Voorzie-
specifiek onderscheid tusschen die regen-
^^ ^WiN nederstortten , en alle andere
"iet aannemen, eigenlijk niet eens een gra-
"\'^^^inis ^ ergo propinantur nunc imbres
"^\'^Perioru\'\'^\'^\'\'^^^\'®\'\'® q\'^am olim Nostra nihil refert,
Hovo .®°"®titutione , quae hoc tempore sic coiërunt,
öiiraculo sint profusi imbres : dummodo istud
\'"iddenrf^ plaats over de wonderm. doen zü dat
Voor"!®"\'\'"«\' VI , a , 502 , 503 , waar hij Jezus wonderen
" topt \'""\'^ Godheid noemt, en daaraan dus wel waarde voor
V,. bl. 5.S, volg.
TV, 129.
-ocr page 106-lüO
uö\'\'
,/Sciamus , providentiam ante mundi constitutionem sic
//versa praevidisse et praesentia habuisse, ut hanc coD!"^\' ^
„lationem, quae tantam aquarum copiam redderet,
//concursuram esse cum mundi malitia etc." De covstdi\'^^
hier dus was de oorzaak van het verschijnsel, dat fl\'iJ ^^
wonder noemen. Alzoo zou een bewijs uit de wonderen j
Zwingli geheel samengevallen zijn met een bewij®
den loop der natuur, waaraan hij, gelijk wij z
alle kracht om ons tot geloof te brengen ontzegt \')•
geloof leerde hem in alles, wat hij aanschomvde
sluitend het werk en het werken te zien van den ê®
ee"\'
godsdienstige natuurbeschouwing, die hem overal i»
groote heelal de hand der Voorzienigheid deed opmerk
_ 1 /fV
was aan Zwingli s vroom gemoed allerminst vreem^\' ^^
was voor hem eene rechtvaardiging van zijn geloof, n.
het feit, dat hij geloofde; niet van den inhoud daaï^^J\'^
die buiten het bereik van alle bewijsvoering lag.
,/tura quid aliud est quam continens perpetuaqne ^^^
,/Operatio rerumque omnium dispositio? Vooral
92 , 93, spreekt hij zulk eene natuurbeschouwing
schoon uit; ook hier heet het: „In bis (iis quae
„carent) non minus quam in homine divina virtus
„henditur," d. i. het geloof mevKt Ae divhm virtii^ ^^^
huf®
Naar Spökri\'s juiste opmerking (bl. 15) was het niet bet
gewone , maar integendeel de orde , de eenheid , de gelijkmatigheid \'
heelal, die op hem indruk maakte. Vg. Sigwart, bl. 66. ^
Ook Luïher herinnerde vaak aan de dagelijks voorkoniei"^"
deren der natuur, tegenover welke hij de bijbelsche op den acbt«\'\'®
stelde, I
■eii\'
Almachtigen God, tot wien hij steeds onmiddellijk
alle eindige tusschenoorzaken heen opklimt Want-
i
-ocr page 107-^^\'t «P zich zelve daaruit niet blijkt. In
^^ ^^oridentia komen herhaaldelijk sporen
^oor: vg. IV, 87, volgg. 102, 107, volgg.
»ab ip^^ \'/^iscamus Deum cognoscere in (niet: ex) rebus
"lUaeda in omnibus rebus creatis vestigia
^ïaikt va ^^ divinitatis." Ook Calvijn ge-
% ex natuurlijke Godskennis bijna geregeld in,
1-\'\'^" iii \'ino invisibilem Deum con-
liet aa ^^^^^ uit niets, dat
scbep geworden gemoed toeschrijft. — In
• vinden, is het werk van elk vroom
^er ^ ^^ kennis van Hem daaruit af te leiden, zon-
^ïeGgen^ "^^""\'^beschouwiiig reeds eenig geloof mede
^^ ^^^ denkbeeld, door Zwingli nimmer uit-
vis
^\'^^^\'\'ellea onderzoekingen kunnen wij dus
de^^ ^^^ denkbeeld eener religw naturalis tegen-
^^^sdiejj aan Zwingli geheel vreemd is. Alle
Hng \' leidt hij éénig en alleen uit de mede-
"^üte ayT «^s af. „Woher sollte das
"ten ? s^ kommen als aus dem Meerbrunnen alles Gu-
"liöilg, ^\'vinum est quicquid verum, sanctum etinfal-
Deo lo ■ \'i™ verum dicit,
"^\'^iens Veritatem vel a gentibus dictam recipio,
reve]^^^ veritatem a Deo esse, per quemcunque tan-
^Po:
\'ïeti.
^ . Waar hij ook in de heidenwereld
geloof vindt, bij een Cato, Plinius,
aar schrijft hij dit evenzeer als bij de Christenen
si iu de P
J Commeniarius; vg. vooral Hl, 156—160.
) \' ^ «ü elders. ss
I, 19.
IV, 95.
-ocr page 108-aan inspiratie toe en geenszins aan -\'s menschen redé :
„quidam de hoe (quid Deus sit) vere dixerunt, ex
„Dei fuit, qui cognitionis suae semina quaedam eti\'^\'\'\'
„in gentes sparsit, quam vis parcius et obscurius ; alio^.\'\'\'
„verum non esset \'). Die Heiden haben das Gesetz
„Natur nicht aus ihrem eignen Verstande, sondern
„dem erleuchtenden Geiste Gottes erkannt. Veritas
„cunque adest e spiritu sancto est Doch deze „inö®"^^
„Offenbarung," die alzoo niet binnen de perken der P*^\'
sitieve Christelijke godsdienst besloten is , heeft niet (gß*\'^\'^
Zelt,kr meent) ,,die sogenannte Natur oder Vernunft""^\'
„ligion" tot inhoud : dan zou het Christelijk geloofs^\'®"^\'
trouwen , waarmede dat dier vrome Heidenen identi®"\'\'
is , ook tot deze categorie moeten worden gebracht \'\'\'
Kan alzoo de mensch niet langs den weg van
weten tot godsdienstige kennis komen, is deze kennis
hem onbereikbaar zonder de werking van Gods g«®®^\'
zonder het woord Gods: toch is hij naar aanleg en
stemming tot de reiigio, èjè. fides geroepen, en ^^ ^^
mensch dan eerst waarlijk mensch, wanneer hij in
betrekking tot God staat, die de bron is van hefc g^^^
„Adime homini rerum divinarum cognitionem et cur»"^ \'
„jam humauarum peritia ac cura non eximent a bel«\'^\'
„nam et beluae quoque sui suorumque curam hab®\'*\'\'
„Quuinque illam (cognitionem et curam rerum divinan""
„supeme illatam habet, tunc tandem est homo
daar ook de gelijkenis van Zwingli 7) ^ dat het
\') 111,158. ï) TV, S9. 3) Bl. 492. [
Vg. boven bl. 67 v. v. ^^ |
\') Ook is „innere Oifeuburung " niet ile suijranaturalistisclie uiC^\'\'\'\' i
king voor het begrip: „ mensfliiiflui Vernunft." (Zeli,ee , t. a. P-\'\' \'
TV, 106. ■) I, 88.
■ ^^^ liefelijk is voor de vromen (d, i. voor de
^^estand^^^ no r mal en, hier hetzelfde als idealen
®igen ig j wijn voor gezonden, maar voor koort-
ter wijn zuur en onaangenaam. — Als lou-
deii aanig mensch ter wereld, maar met
telijjj <le vatbaarheid, - niet: de kiem, - om gees-
Caivjj^^ denkbeeld, later vooral door
^^^^i\'opolo"-^^^^^^^^\'^\' Luthee en zijne kerk in de
zijü ^^^^ ellende van den gevallen mensch
den y ^^^^oor vervreemd zijn van al wat geestelijk is
^i-i ^^^^^ wanneer deze mogelijkheid
geworden is, heeft hij zijn aanleg ver-
Van ^^ \'beantwoordt hij aan zijne roeping, aan de
^^^ iiieusch. Zwingli noemt het kennen en liefheb-
®taan. meermalen het doel
van •\'s mensehen be-
"iS\'tiov,", wilmus ad Deum cognoscendum ■ creaturae
"perjjj^^ ratione conditae sunt ut Dei justitiam
èJ ^^ bonitatem cognoscerent Elders teekent
^^^^Ppiu uitvoerig als middelpunt" der gansche
en S : terwijl deze geschapen is om God te bezitten
\'^aat \' l^an zij dat alleen in den mensch, die
"dit liare kroon is „Deus hominem condi-
"Ibiq^^ j^^^^i^ueretur; in hoe creaturas condidit, ut homo
^^^^ contemplaretur et eo propius in se quoque
alles ^ operantem cognosceret Nu moet vo»r
> Waf J CJ y
• i"-ensch in zijne (ook godsdienstige) volko-
allegj^^^\' ^^ mogelijkheid reeds in zijn aanleg liggen,
^ariiig ^^ ® geloovige mensch waarlijk mensch, en is ppen-
^°orwaarde van dat geloof, dan ligt de open-
ij ^
^oesta^j^^\'^" gelooven deu gezondheids-, d. i. den nor-
ÏV. iQ mensch.
IV, 188. ») IV, 97,
-ocr page 110-baring op den natuurlijken ontwikkelingsweg des menscb®\'^
Alle inwerking van buiten toch, die aan den mensch ®
menten toevoegt, waarvoor hij in zijn natuurlijken aan^®^
niet de ontvankelijkheid bezit, is of de toevoeging
iets, dat niet zuiver menschelijk is; bf indien zulk
inwerking noodig is tot de volle ontwikkeling van
„mensch zijn," dan bewijst dit, dat de aanleg van di®"
mensch reeds als aanleg gebrekkig is. • De beide
meeningen worden door Zwingli uitdrukkelijk tegengesp\'^\'\'
ken. „Gott hat dem Menschen sein Bild eingedruc^^\'
„die Heiden nennen es die Idee, die Informatie
„eine Vorstellung, welche die Natur dem Gemüthe eing®
„prägt hat, ein Vorbegriff, gleichsam eine zum Vor^\'\'\'\'^\'\'
„gegebene anerschaffne Erkenntniss von Gott. Aus dies®\'"\'
„angebornen Bilde oder Vorbegriff oder Vorgefühl
„der Gottheit entspringt die Furcht vor Gott
„nescio cui ferimus acceptam notitiam de Deo ^^^
kan de mensch uit zich zeiven niet tot Godskennis
kom®\'"
en ontkent Zwingli in dezen zin het bestaan van s®\'^^
rdiffio naturalis i n natu; ook is alle kennis van het ^^
AP
venzinlijke vrucht van onmiddelijke openbaring , van ^^
werking van Gods geest: maar deze openbaring is,
Sigwart te recht opmerkt, wel bezien met de schepP^^^
van den mensch zeiven reeds gegeven. Zij is slecht®
V(fltooiing van die schepping: want daardoor wordt d^^
geen werkelijkheid, wat als aanleg in hem is ge^®-^ ^^
Zoo alleen laten zich deze beide plaatsen overeenbreös^
■
\') ZwiNGu spreekt hier van de leer der Stoa over de mforMd^*" ^
oi anticipationes, de nülveLÏ TrpoXa\'-xfe/?. Dachten de oudere Stoïci.
e. a., hierbij aan langzamerhand door ervaring verkregen denkvormen,
latere volgers, ook Cicero, maakten hiervan aangeboren ideeën.
") TII,l.ï7. Bl. 81.
-ocr page 111-"Ipsis ■ leert: „quid Deus sit, tam ex nobis
//Sol\' quam ignorât scarabeus, quid sit homo
Êjj ^^ l^ei est, ut credas Deum esse et eo fidas
»scK ff "Voi^begriff und Vorgefühl, gleichsam eine aner-
"Ileo ^^ ®^l^enntniss von Gott," en bij die «notitia de
aajj \' "^\'\'elke wij aan de natuur danken, hebben wij niet
positieve kiem, die zich tot geloof ontwikkelen
^ikk l\' vatbaarheid, die zich daartoe ont-
de l^an, te denken. Calvijn daarentegen beschouwt
Mb ^^^iuralis innata uitdrukkelijk niet alleen als de
voor, maar tevens als positieve kiem van het
^eii een minimum van religio, waarop kan wor-
en bestaat dus niet poteiitia, maar
"ipse ."^^^^^dam sui numinis intelligentiam universis Deus
\' cujus memoriam assidue renovans, rovas
^^^ï\'Vi^j iiistillat De Gereformeerde kerk heeft
liieejjj^\' gevolgd; zij had daarin, al houden wij Zwingli\'s
teggj^ ^ de alleen
ware, zeker betrekkelijk recht
geeii ^^ ^^ Luthersche leer, welke voor de inspiratie
\'leu mensch heeft, en elke
siscli ^^^^^^ ^^^ Gods geest tot een mechanisch en phy-
lieejjjjj^^^^\'l^^ lûaakt. In de laatste zou bij consequentie de
^^\'^achte, dat de godsdienst tot het onuitroeibaar
Wat de^^^^ mensch behoort, geheel verloren zijn gegaan,
^^foi-n, betreft, waarin Zwingli , Calvijn en de Ge-
c|j ^erk deze gedachte uitspraken , — de laatsten
Vavi
Mt een aangeboren Godskeimis :—te ontkennen
\'^\'^et, clat ook de eerste zich op de boven
n -) 111,175.
\'\'"^^liaiixv,; . \' ^^g I, IV, 1, en het telkens voorkomende ,, semen
\'"\'S ho,
indituni."
-ocr page 112-aangehaalde plaats eenigzins twijfelachtig uitlaat, hetg^^^
uit zijn eerbiedig volgen van de Stoa is te verkla^\'®\'^,
ïoch blijkt uit eene andere plaats duidelijk, boe
zijne meening hebben te verstaan. „Ut igitur homo
„homo, non belua, necesse est illi divinitus
inspir^^\'\'
„Ergo ut homo sit homo, non belua, nobiliorum et
„liorum curam atque cognitionem habeat necesse ^^^
„Quumque illam superne illatam habet, tune
„dem est homo." De mensch is op die etira et cog\'ii^\'
aangelegd : alleen door haar wordt hij mens
ch, verwezen;\'
lijkt hij de idee van mensch, waartoe hij natuurlijk
geschapen. Niettemin heeft hij haar actueel volstrekt
zij moeten hem van boven worden gegeven.
Naar ZwaNGLi\'s beschouwing is die aanleg tot Godsk\'^\'\'
nis gelegen in het beeld Gods, — eene voorstelling door he^
in het eerste hoofdstuk van den Sermo de Claritate et
titudine Verbi divini uitvoerig ontwikkeld. Na eerst te w
ben aangetoond, dat dit beeld Gods slechts in \'s öi®\'\'
Tl)
sehen geestelijke natuur in tegenstelling van het lich^
kan gelegen zijn gaat hij aldus voort: „quaenam
„illa, in quibus Dei imaginem expresse sentire licet ?
„quod acie mentis nostrae in Deum respicimus et
„illius, cum reverentia quadam observamus. Haec
„argumenta sunt vera et certissimae notae, quibus
„ni aliquid cognationis cum Deo et rursus aliquam
„litudinem et imaginem Dei in nobis esse colligere p"®\'^\'
„mus. Ingenerata nobis est prona quaedam animi no®
ff erga Deum aft\'ectio Dit laatste beteekent
at
0
eene aangeborene liefde tot God, maar eene
borene richting van onzen geest, waardoor wij ons
\') 1 , 273. 2) IV, 106.
1, 69, 70. ») 1,71.
-ocr page 113-God he
"tUs wanneer Deze tot ons komt. Die „affec-
Oodg natura insitus atque innatus," d. i. het beeld
"^^Qiüi liierin: „Omnes homines aeternam felicitatem
»rio ten\'^^- ™to appetere et futurae vitae deside-
"iilstar ^^^ ^^ Nero\'s en Heliogabalussen
»blijf|, ^P^e\'i^um carnis affectibus obrutidat beeld Gods
menschen bij„Constat ergo, aeternae
"Hoji desiderium humano generi natura insitum esse,
//ta cof^j^*^^"^ carnis, quae natura affectuum illeeebris to-
"l^iafti natura perfecta illa, quae non aliud
"i^eutiij^ei est, quam summus ille mundi opifex
"spij-it^^® impressit. Nee enim credendum fuerit
""^avit 1 dominus in faciem Adami inspi-
"\'^\'ijusvis^^^\'^ infirmum flatum fuisse, qualem
"lui a habtum esse sentimus : sed quum a Deo,
"procjjj est, egressum eum esse constet: indidit
"^^tiiis ^ Domini non corporalis hujus duntaxat, sed
"\'Piret \'"l^Pi^^iiae vitae sensum et desiderium, ut illum
"^Pirit^j/ «lesideret, illum ardeat semper, a qui vitae
Sebojgj^ , accepisse novit Het is alzoo de ons aan-
bove^ voortduring, aan een eeuwig leven,
\'®fte n ^^ wisselingen van dit aardsche is verheven, de
^^^ disharmonie tusschen ons
Wte besef onzer eindigheid, de
"^^^eld aan vrede. Deze definitie van het
niet met deze woorden in Zwingli\'s
^^ plaatsen, waar hij het
bepaalt, is het niets anders dan het gericht
ij ^
\'c\'""finaal\'\'\'\'\'\' Lüthek , die ook den gevallen mensch
tjij, ^^orstelij ®yateresis , waardoor hij naar gelukzaligheid verlangt.
Jv\'\' echtoaanleg, vatbaarheid voor de religio heeft Lu-
) ï „„ »iet ontwikkeld.
72.
ä) 1, 73.
-ocr page 114-zijn op God: maar daar God die betrekking, welke
beeld Gods in ons verlaagt, verwezenlijkt door de medt^\'
deeling van zijn geest, d. i. door zijn woord, en ^^^
altijd de taak van dit woord is, ons «zn sichern ^^
zu trosten": gelooven wij die behoefte aan voortduring\'
waarin het beeld Gods te voorschijn komt, zoo te
gen en te moeten opvatten. Zwikgli schildert wei
geloovige en den ongeloovige: maar den overgang
sehen deze twee, en datgeen, wat de nog ongeloovig®\'
niet als zoodanig, maar als vatbaar voor het geloof
behandelt hij zoo ter loops, dat wij uit die enkele
gerwijzingen zijne denkbeelden niet alleen moeten
kennen, maar vaak ook aanvullen. Dit is ook met ^^
leer over het beeld Gods het geval: waarbij wij dus
eene behoefte aan vrede en zaligheid, die alleen het g®
loof of de gemeenschap met God kan bevredigen, denk^^\'^
De ontvankelijkheid nu en louter passieve receptiviteit
Gods invloed is niet (gelijk onze geestelijke natuur
ZwiNGLi\'s latere werken) aan den zinlijken mensch vxeei^-\'\'
en alleen in den vorm van pofmlia bij hem voorhand«\'\'\'
hij bezit haar actueel. Maar juist omdat zij louter eene b®
hoefte en dus iets receptiefs is, komt zij eerst tot haarred^^ \'
zoodra God zich tot den mensch in betrekking stelt,
die behoefte bevredigt. — Dat beeld Gods , die ontA\'«"\'
Si 6
kelijkheid voor Gods invloed , die zich in eene behoed
aan voortduring, aan vrede en harmonie, alleen i»
woord Gods, of in God zeiven te vinden, openbaiJr^\'
wordt al krachtiger in den mensch, naarmate zijne ^^
trekking tot God inniger wwdt. Het is de vo\'vc van
meinen VII, die aan de wet Gods getuigenis geeft ^
I, 75.
-ocr page 115-di
aan ^^ mensch in dezen altijd receptief. De mensch,
Kèi^ getuigenis geeft, is niet (gelijk Schen-
is ®^\'eert) de mensch voor zoo ver hij met een geweten
de . - -
VejjjQ .^\'^arheid, die God hem door zijn geest en woord
itia
----} iivyiii kiVJUJ. ZilJlJ gCCÖU Cll WUUIU
\'gt- Immers -Lex " beteekent bij Zwtngli evenmin
\'ezen
en
57.
») T, 76.
\') UI, 30,
\'\'^gaafd
maar voor zoo ver hij zich bevredigd gevoelt
de pv, samenhang als ergens elders de tegenover ons staan-
van "verdoemende wet van Paulus. De tegenstelling
hejjj ^^ JSnangelhm is hem vreemd; eer zou men bij
identiteit kunnen spreken. -- Ten slotte ver-
//hottjjjj^ ■ demonstratum sit, internum
\'/lil 1,
lege Dei delectari, quia scilicet Dei imago sit
«eidgj^ \'^\'\'^atus , ut Deo jungatur : consequens est nihil
"tabil\' ^^^^ jncundius, nihil suavius , nihil etiam delec-
Dei verbum De lex Dei, d. i.
wil A* 3 \'
^orat \' Zwingli van zijn heilswil niet afscheidt,
\'\'^^«sch^^^ ^^^ woord Gods geopenbaard : en omdat de
gesel gemeenschap met God,
heeft hij aan dien heilswil behoefte, en ge-
^ich ^ll^en in de kennis en de zekerheid daarvan
^ijtie \' alleen daardoor zijn aanleg verwezenlijkt,
ee^f bereikt. In den An-heides spreekt Zww-
«iezelfde gedachte uit: „Yidemus humanum
"l^i^^een/\'^^ omnem vitae cursum de felicitate post indi-
■vligejj^^\'^ ^\'\'^^inni ac sollicitum esse, non tam naturae di-
ab cnpiditate vitae, cujus spiraculum jam
"^eus .sx creationis faciei nostrae inspiravit opifex
"^i lm ^^ eveneens in het Anmmiema de Frovidenüa •
"HeiitQ ^^ fruendum Deo, supervaca-
®sset illius habere notitiam : idem enim finis ho-
-ocr page 116-„rainem maneret ac beluam. Nam nihil reportaret
,/Cognitione Dei, si post hanc vitam non viveret ac P®"
//frueretur, qnam vixisse: id quod beluis quoque n®^
„venit Ook wat hij elders zegt over den //anim\'^"\'
„quem homo habet, ut qui solus e cunctis corporeis
„nationem et societatem cum Deo reliquisque spirituaÜ^^^
„substantiis habiturus erat komt vrij wel overeen
wat hij in den 8erm.o de Clar. et Certitudine ^^^
divini het beeld Gods noemt. Toch mag men dit
niet met den geest, dien hij altijd tegenover het vlee^"\'
stelt, vereenzelvigen, gelijk Sigwaut doet. Immers
geestelijke in den mensch is bij Zwingli de kracht ^
geest Gods als werkzaam beginsel: terwijl hij met\'^\'
beeld Gods alleen \'s menschen ontvankelijkheid
die werking van Gods geest bedoelt. Alleen als hij; ^^
lijk op de bovenaangehaalde plaats van den mens" ^
die pofentid geest is, spreekt, laten zich beide begripP^
eenigszins met elkander vergelijken; maar ook dan
met dit onderscheid, dat de bloote mogelijkheid, orng^^^
telijk te worden in de werkelijkheid niets is, terwijl
beeld Gods in eiken mensch een actueel iets is; ^
werkelijk in hem bestaat. Het is niet louter mogelijkb®\'^
maar een sprank van onze hoogere, aan God verwante\'\'^
tuur: wij hebben het niet „natura carnis, sed natura p ^^
„fecta illa, quae nihil aliud quam imago Dei est ^^
„Est spiraculum a Deo nobis inspiratum Uit
aangehaalde plaatsen blijkt, dat Zwingli onder het ^^^ ^
Gods geenszins eene positieve kiem van godsvrucht,
\') IV, 105.
Ook de ), imago veritatis , quam Deus humanusj^.i
„iiiserit" volgens de vrij onduidelijke voorstelling van VI, a , ö®^
schijnt hierop te doelen.
2) IV, 99. S) jy gg J ^ 75 S) TIJ ,
-ocr page 117-nu^^ die^^\'^ behoefte aan God verstond. De Commenia-
^Gina den Sermo de Clantate eic. en het A?iam-
f/fit, ^^^-identia in staat, verklaart dan ook: „Qui
"tiiiQ de Deo sentiant? Ejus fit turn virtute
vet ïiaf^^^^ creditur : nam quod ad ingenium
"Pioi).?^^"^ hominis adtinet, nihil «diftert pius ab im-
^at SpÖKRi het goddélijk evenbeeld in ^-die Eein-
^e Verkl^ religiösen Bewusstseins " zoekt is alleen
^^^\'I^Gh^q^ ^it zijne opvatting van de plaats »j, waar
"^^eiö b ^ ■ ^^ verklaart : „Ego vero ima-
"jus di similitudinem esse puto, quod nos naturae
"ï\'ei ■ tibi vis fieri, aliis facito! haec imago
gekeel • et impressa cordibus nostris." Waarlijk
ten anders dan
zijne voorstelling in vroegere schrif-
doo). „ plaats laat zich niet anders verklaren, dan
^enigg^.^ ^eaen, dat Zwingli\'s denkwijze in dit opzicht
"iitvoerj ® gewijzigd is. Terwijl hij in den Sermo de Claritate
beeld Gods bespreekt om daaruit \'s menschen
lat^ voor het woord Gods af te leiden, zwijgen
^H^ is ®^briften daarover geheel: in plaats van het heeld
^\'^^^^ïper de mens getreden , die echter vrij wat
^^Ws tegenover het vleesch staat. Hebben
^^^ Sermo alle menschen het beeld Gods , d. i. de
•n V, 5.
llr
157.
-) Bl. 3.
te vi"\'\'\'^ (bl. 76; hier de oudere beteekenis van „heeld
^ \' " \'loo\'" op te merken , dat zij beelddragers Gods worden
poIuq"\' quaerunt." Maarde samenhang („qui ergo jns-
^Rinihyg \' quaerunt, qui Deam innocentia vitae Christum-
sf \'magi atque sibi benefaciendo exprimnnt, Iii demum anti-
ar\'^ "leen\'r" referunt etc.") bewijst dat het „Deum quaerere"
" ® Om ontvankelijkheid voor Gods invloed of een
^®\'neenschap te treden met Hem.
behoefte aan gemeenschap met Hem : VI, a, 235 zip ^^^ ,
alleen de „pii, qui petunt summo bono frui et ei |
// liares esse." Ook hier heet het nog, dat „ homo " ^^^ |
,/ Deo familiaritatem habere cupit: sed ea familiarita® ;
,/a carne est, quum cainales ne intelliga,nt quidein 1 ^ \\
y/sunt spiritus: tam abest ut appetant." Drage» l
gens den Sermo zelfs Nero en Saudakapalus dat
Gods in zich, thans „ caro si de fruitione Dei in P^ j,
„ audit, obstupescit et ridiculum *putat." Wel spreekt o ^
het Anamnema van eene „ mens ven amans et subinde
„verens numinis, e cujus substantia cognationem tr®
„ aequitati et innocentiae studens \'):" maar — wij ^^^^,,
het boven, — deze mens hebben wij alleen naar aai-\'
van eene positieve behoefte aan God of een verlangen ,
Hem, van eene „ innata, prona affectio erga Deum^\' ^^ ^ !
den Sermo geene sprake meer. God geeft haar
zijnen geest, doch een aansluitingspunt wordt niet s :
noemd : immers alle werking van God is geheel onmiddei ^ .
Van eene eigenlijke verwantschap van het schepsel ^ ,
den Schepper kan op Zwingtj-\'s later standpunt
sprake meer zijn, dan voor zoo ver Gods geest ii^ ^^
(geloovigen) mensch werkt, en God in hem woont
Toch ontmoeten wij in eenige praedikaten van de ^.
nog sporen van Zwingli\'\'s leer over het beeld Gods, j
„mens, quae semper respicit ad Deum En dat ^^
wel niet anders: in beide begrippen wil Zwingli ^^
IV, 99. 2) 1,71. yi«
„Mens veri amans et subinde numinis revereus , e cujus s«
„cognationem trahit. (IV , 99)." Dat hier vau geene aangeboren
gelijk van een aangeboren beeld Gods, sprake kan zijn, blijkt ^^ "
wij boven opmerkten, vg. bl. 61.
IV , 100.
■^cheu
d
Gods die geestelijke natuur voor als de be-
geest^ zÜl^ ^^ ontvankelijkheid voor zijn woord, zijn
^^•"^^\'ezeni ■ geestelijk bestaan in zijne
^^■^ïkinn. laatste danken wij alleen aan eene reële
"a Beo S®®®^" \'/^lens nostra undenam est quam
\'"^^\'fis \' T?"^ operatur in omnibus ? \') Hominis
pi-ofluens^)." Het eerste hebben wij reeds
l^^^^^iieeri ^ ^^^^^^^ gedwongene en valsche
Zwingli op ééne plaats, —in strijd met
^\'Hs elders daarover zegt, — ook het beeld Gods in
"flUaeso ^^\'erking van den Oneindige af: ,,Dic enim,
iiatura tua habes? Tuane est imago,
s\'e(] operatiir? Non ergo imago Dei
"\'licisp Sed quum a Deo sit, cur tuam
\'düij ^^^^ redeneering gaat daarom niet aaji, om-
hetzelfde is als «imago a Deo homini
\'Vil ■ is een geuit, qualitatis, niet possessivus.
verschil tusschen
^^^ ^^^ ^^\'^l^o\'i^vingswijzen van Zwingli niet zoo groot,
^^eld op het eerste gezicht schijnt. Dat hij het
\' to
QV,
I -li ^^ \'"^ders opvatte, dan in den Sermo
tot Q ^^geii ^vij boven: maar omtrent den aan-
^^^^^ mensch heeft hij nooit in zijne
\'iitvteï\'\'\'^"^\'\'^\'-^- geschrift : /M Frovi-
Uit
^e twee verschillende zijden van \'s menschen
^^\'Men ei, beschrijft, die elk haar karakter be-
^^^^■\'ekt ®®l^erp tegenover elkander blijven staan, dan
natuur samenvatten: bij beiden denkt hij
®telt lig, ^^ rekking tusschen God en den mensch. Maar
den mensch, uie beide beginselen in zicli
I, 73.
5 ; Vg. boveti,, bl. C8.
8
draagt: over del weg, waarlangs hij zich dat geestelijk
ginsel verworven heeft, — want zijne aangeschapen ,
is louter zinlijk: — laat hij zich daar niet uit, V^^ ^^^
dat geestelijke ook potentiëel of naar aanleg bezit, ^ag ^^ ^
wij boven. Die aanleg nu is gelegen in zijne vatbaar!^®\' ^
om in betrekking tot God te komen, d. i. in het beeld Go ^
maar daar die vatbaarheid op zich zelve nog den
Gods niet geeft, kon Zwingli hier den mensch zo\'\'
Gods sceest als louter vleesch blijven beschouwen, daai\' ■
s-eheel afziende van datgeen , wat toch slechts naar
leg, d.i. eigenlijk niet, in hem is. Anders in den
Is het gronddenkbeeld ook hetzelfde, hier heeft
meer de hooge verhevenheid en heerlijkheid, waarto^ ^^
mensch geschapen is , op het oog: en daar deze ai ^^^
ons deel worden kan, doordien wij het beeld Gods
echter iets louter receptiefs is) in ons omdragen, stel^ ^^
hier \'s menschen aanleg tot gemeenschap met God
op den voorgrond, gelijk die in het beeld Gods j^g/ ,
gelijk zich dit in behoefte aan voortduring , aan een ^^^^
ven worden boven de wisselingen van dit aardsche ^^
openbaart. Beide beschouwingen vullen elkander aan ■
De Promdeniia schetst hij de verhouding van
en geest in den mensch, gelijk die zich in de
beid vertoont: in den Sermo \'s monschen aanleg e-\' ^j,
baarheid voor beiden, gelijk die zich ontwikkelen
den tijd, waarin de mensch, zij het ook nog slechts
ginsel, geestelijk wordt, en de strijd tusschen
en geest begint, \'t Zijn twee anthropologische
wingen, maar die men niet mag zoeken te vereenzel^\'^^g/
gelijk Sigwart gepoogd heeft te doen: immers
schouwen den mensch niet alleen uit twee
maar het voorwerp hunner beschouwing is niet het^^^.j-
Men kan zeggen : in\'de eerste beschouwing heeft hij
^«\'eede h anthropologie ontwikkeld, in de
gel f^ Den aanleg of de vatbaarheid voor
rnensch, alleen daarin bereikt hij zijne
\'^ing vaii n\' ^^^^ anderen kant: zonder de wer-
^^ ^ezit ^eÇenover het geloof negatief,
eens als kiem. Juist datgeen, waarin
^che Calvijn onderscheidde, is het Luther-
"\'\'üralu^ ■ ^^^^ \' loochenen van eene «relia:io na-
.. lUnaia". ...........
l^j af door het Calvi-
\'\'tuur voor de werking van Gods geest, waardoor
lijke
\'ieze
eii van een aanknoopingspunt in de mensche-
-\'.e opi^^ ■ ^oor de werking van Gods geest, waardoor^
\'^iiu. ingieting van iets bovenmenschelijks te
hetT^*^®^^^ Calvijn\'s voorstellingen volgen,
"\'^\'^tiscli ^^^^ historische heilsfeiten en het dog-
natj^\'^^^^^ ontwikkeling is van iets, dat wij
liebben, en dat dus geen theoretisch weten
■\'^^isehe I i® \' daargelaten zijne me-
iiigi^^j^.^ mededeeling van Gods geest
^^^ verstandelijke wetenschap. Bij Zwingli
loüte^ opvatting van het geloof en
^^^^. stoo? voorstelling van het voorwerp daar-
Uit ^^^ ^^\'y op dergelijke anomaliën niet.
de gj®^ behandelde volgt van zelf, in hoe ver Zwin-
belemmering van de
het^b orthodox-protestantsche leer
^^^iglieicl ^^^^ ^^^^^ aangeschapen gerechtigheid en
liai-e ook het kennen van God begrepen is,
\'^oor den val, enz., was de zijne niet.
J^^^lieke ^^ voorstelling van de ka-
o^V bepaaldelijk volgens de Scotistische
\'^\'^\'\'\'^eudg ° inordinaüo virmni animae door den val
ver" ^^ ^^^ zondige toestand des menschen
^\'erstok
zijn van Gods geest, die de één ij^e bron is
-ocr page 122-van alle goeds : de mensch, verstoken van dien geest, doet ß\'
denkt dus slechts het zinlijke, egoïstische , zondige. ^^^^^ ,
kan de zinlijke mensch nooit uit zich zeiven tot Godske^^\' \'
komen; doch niet omdat hü zondaar , maar omdat hij ;
(lig en beperkt mensch is, en den geest Gods niet he® ^
Eene positieve belemmering om tot geloof te
kan de zonde alleen in zoo ver zijn, als zij het beeld ^
en de behoefte aan vrede en rust, die alleen in God hare
vrediging vindt, verstikt onder de andere behoeften en i\'® ^
^ den van zuiver zinlijken aard. „Quod si ergo qui reperiun" ^
tl qui futurae felicitatis curam non gerunt aliquam,
Hsiiuo constat hoe non alia causa nisi desperatione
//quodque instar pecudum carnis affectibus adeo
;,sunt rerumque praesentium cupiditate sic inebriatu ^^^
üuec sui ipsius nee melioris conditionis aliquem \'
fihabeant \').■\'■\' Eene verstoring van het beeld Gods ^^^ _
men dit niet noemen: de zonde brengt hierin geene
imdering te weeg, maar bedelft het onder andere ^^^
ten. Zoo is het ook met den strijd tusschen vleesd\'^^^
«•eest. Beiden blijven strencr dualistisch van
elkander
. j s j^j,/),!
scheiden en tegenover elkaar staan. Gods geest, de ^^^^
van alle Godskennis, wordt aan den mensch gesclioi\'-^^^
in meerdere of mindere mate, en in omgekeerde
digheid wordt in hem het vleesch, d. i. de zonde , macbt\'^^^^ ^
Maar niet dat vleesch, niet het zondige verduister*\'
Godskennis: dat doet het feit, dat God zijnen geest
schenkt; of liever van positieve verduistering of j^jf
dering kan hier eigenlijk geene sprake zijn. Ten oni"®\'^ ^^
beweert dus Spörki®), dal volgens ZwniGLi „der
«ten der Erbsihide nicht ohne trübenden Eintluss
1) I, 72. 2) bi. 13.
-ocr page 123-^Pzilllt^\'^\'^ erfzonde brengt in geen enkel
^ Verandering in het wezen van den mensch te weeg :
«inlijj^\' slechts in zijne ware natuur als eindig,
dit ^\'^^epsel, afgezien van Gods geest openbaar. Want
^dani ^^^ erfzonde: wij zondigen niet, omdat
^^^o^f^igd heeft, maar gelijk Adam gezondigd
^iïicli,^ dezelfde natuur zijn als hij, n. 1.
^^Seut ^i^lyk\' Dus kan wel het vleesch krachtig zijn
den geest, de zonde tegenover onzen aanleg tot
op*^"^?^\' ^^^^ ^^^ werkelijken invloed op dien aanleg
lie\'obe^ Godskennis zelve kan de zonde in geen geval
"^^Hic "l ^^^ kan van dien aanleg gezegd worden:
"Uibii
in quibusdam bestiis potius quam homi-
\'\'vitijJ adobrutus Ook de /imens nonnihil
et deturpata" moet zoo worden opgevat:
dnv, die
jj, ® zelve bezoedeld is, maar het wezen van
is bezoedeld, doordien de (actuele) zonde zijn
^^^t Wp\'/OT^ __________,1 j._________ li -r* 1 • T.
belemmerend tegenwerkt. En ook in dit
Voor kan men alleen van bezoedeling spreken,
«taii^ ver het louter geestelijk zijn de normale toe-
^aii <len mensch is, de volkomene verwezenlijking
^ ^^^^ ^laar aanleg in hem zetelt. In den Commen-
r^l- . ZwiiXGLi de afgoderij en het niet hebben
^^^^ ^^^^ zonde, maar uit de werke-
\'\'^p-nsc}^ \' i- ket ontbreken) van het geestelijk leven in de
\' Wanneer hun aanleg daartoe niet door Gods geest
^vordt gebracht, maar louter potentiëel
"^^giii humana mens deses et sui negligens, hand
"^etp huic de Deo agnitioni firmiter adhae-
\'\'^^\'^fide\'t- tarditate et propriae sapientiae
la negligehant." Deze conjidentia nu is weder dè
-) III, 156, 137.
-ocr page 124-overmacht des vleesches tegenover den geest. Alle Godsl^\'"\'
nis is vracht der mededeeling van Gods geest: daai^i\'\'
kan de mensch, die dezen niet heeft, nimmer tot
kennis komen, omdat hij eindig en beperkt is; dat hij
eindig en beperkt wezen zondaar is, is voor zijn koi®®\'^
tot het geloof van geene beteekenis. Hierin, gelijk \'\'
zijne geheele erfzondeleer, stond Zwikglt alleen in
tijd. In de Luthersche theologie vooral werd de ^^^^
duistering van het verstand en de verdervinsr van den
O j-
ten kwade door de zonde, en door haar alleen, steeds
de sterkste kleuren geschilderd, wat wel geene ontwi^^^^
ling zal behoeven. Ook bij Calvijs" en de Gereforiö®^\'
den is het uitdrukkelijk de zonde, die den mensch
hindert tot Godskennis te komen, welke voor hem
tigi\'
zich zeiven niet onbereikbaar is. Daarom echter ontkeö\'" ^
wij geenszins de juistheid van Schweizeu\'s beweren?
ook volgens de laatsten de mensch naar het eeuwig "
flOÊ^\'
besluit Gods, waarop dus het feit der zonde niet van in^
zijn kan, reeds op de rellgio revelaf.a is aangelegd; ,
de veronderstelling eischt, dat het niet de zonde is;
de inspiratie der religio revelata noodzakelijk maakt,
dezen zin wordt ook aan Adam voor den val de gav®
1 \'V
Heiligen geestes toegekend. Maar bij Calvijn^s supi^^ ^
sarisme mag men in zijn svsteem niet abstraheeren ^^
het bestaan der zonde •— In hoe verre Zwingli ^ij
APv
gewijde schrijvers het vleesch als belemmering van
geest, de zonde als aan de zuivere godsdienst
Godskennis) in den weg staande, opgeheven acht; ^
eigenlijk tot zijne leer over de Schrift behooren. ^ ,„
Spörui\'s juiste opmerking is het slechts eene gevolg^^*^
i
\') Vg. buveii, bl. .H.
-ocr page 125-"^\'\'S uit
Hrift geheel éénigen indruk, dien de Heilige
tli*^^ maakte, en de geheel éénige beteeke-
"^^^han ^^\'\'^niieer hij in dezen sa-
elclerg i ^^^ onfeilbaarheid der schrijvers, nergens
"die geleerd, spreekt. «Und finden wir etliche,
"5!U ^ej. nirgends gefehlt haben , als wir uns
"der ^^\'^bren Biblischen Schrift versehen (wie wir von
"keuj^gj^ ®ehrift erwarten, ihr zutrauen), so er-
"Selben die Kraft Gottes, dass Er durch die-
\'\'geiiiy,, ^^^^eiber sein Wort hat unvermischt hervorgetra-
alle mannen bleven wbresthaft,"
"ineji Caro ^^^\'^^ige menschen, ook de «pii, in quibus ta-
\'^iivoijj^ ^onnumquam remurmurat: " en dit sluit eene
^e Mer^it ^^^ ^^^^ godsvrucht, dus ook van
"Vtbf.jj \'^^^^tvloeiende Godskennis in zich. «Denselben
"lem ^^ bussen wir dem Einigen Sohne Gottes aus al-
Geschlechte lassen , dass er weder sün-
2 ■und alles Fleisch als bresthaft
•^at ig ^ )•" De vera religio volkomen te bezitten
"Glott ^^^ apostelen en profeten niet gegeven:
^hol ^^^^ Empfängniss des heiligen Geis-
"Heiu "^en, dass ihm Paulus darum unter sei-
7rpo?w7Tov) gestanden ist
de ^^ mensch wel den aanleg of de vatbaarheid
üioo- r^^^\' i® levensbestemming : maar
ip(.._ . beliikliQiV] 1 T-i 1 -n .
maar
in werkelijkheid te maken , en ook
kan ^e^^^\'ezenlijken van hetgeen hij naar aanleg wor-
■^i\'l^iiio.\' ^^^^ vermag alleen de- geest des Heeren. Yoor de
dezen Geest is hij ja ontvankelijk, het beeld
ï. a. p.
20.
iei\'de hoofdstuk.
■ 21. Myj, 2ie hierover riailer be(, vien
-ocr page 126-Gods ia liem bewijst reeds , lioe iiij tot God ge^cliapei^
en alleen in Diens woord zijne behoeften bevredigd, vre^^
en zaligheid vinden kan : maar dat beeld Gods is
receptief. De mensch vermag zich uit zich zeiven
te verheffen tot eene religio, ook niet tot eene nahti\'^^^^\'
het vleesch blijft in hem de heerschende, de éénige
totdat zich God door zijnen geest in levende
tot hem stelt: — dan eerst wordt geloof en Godsvru"
geboren.
\' VAN GODS GEEST ALS BRON,
^nerlijke eevaeing als GEONDSLAG
VAN HET GELOOF.
jj^ hoofdstuk drukt ous hetzelfde bezwaar, dat
Vorige ontmoetten. De beantwoording van al
dragen
namelijk, die alleen langs psychologischen
geseliieden, zoekt Zwingli in zijne metaphysiek.
^ejie ■ "^vij zien, hoe ook ondanks dat gebrek aan
"Ude^. ? ® psychologie, dat hij met geheel zijn tijd deelde,
lil dg ® Voorstellingen dikwijls klare en juiste inzichten
liggen verborgen, al dragen zij
eene
ja hier en daar eene mechanische kleur.
■ het
lil den Seioof alleen door eene werking van Gods geest
l^ov^jj ^^i^\'Sch tot stand komt, en de daad van het ge-
Meej.^ ^^^^ toestand van inspiratie is, heeft Zwingli
dit \' Selijk de geheele protestantsche kerk na hem :
i\'Qkt wij iu de eerste plaats. In anderewoorden
\'Hin. , denkbeeld
uit, ^— wederom in overeenstem-
1 iftet 1
S\'eest gansche kerk: God openbaart ons door
duid "^^oord. De beteekenis hiervan hebben wij
- ijk te maken bij dé begripsverwarring, die ten
-ocr page 128-aanzien van dezen term lieersclit. Dan vragen wij •
voor het gelooven, dat behalve fidncia toch oolc coff^^-^^^
is, de Heilige Schrift als kenbron geldt. Dat daarbij ^ ;
Zwingli, evenmin als bij Calvijn\'s leer van het 1
monitim SpiriPas Saucii, de onmiddellijke werking van j >
geest verloren zou gaan, spreekt van zelf. Is de \'
woord Gods? Is hij voor Zwingli kenbron van gelo" ^
overtuigingen ? zoodat wel God den mensch het ,
geeft, maar eerst nadat deze waarheden uit de Schrift
zich heeft opgenomen, of terwijl hij dat doet, welke
neming dan door de werking des geestes tot waara"^\' \'
geloof wordt ? Of hangen het Verbum Dei, het
de oracula divina, door Zwingli als bronnen van he^
ligmakend geloof en van Gods wil genoemd, op eene j
dere wijze met de Schrift samen ? Eerst na de be^\'\' [
woording dezer vragen kunnen wij eene poging ondeï\'\'^^ l
men tot ontwikkeling van Zwingli^\'s leer over — om
in één woord uit te drukken, de inspiratie,
quente theoriën mogen wij hier niet verwachten : gelij^^\'
reeds opmerkte en vooral nu zal blijken, de eischen ^^
zijn tijd dwongen hem tegenover traditie-geloof en
drijverij aan de H. Schrift eene waarde te geven,
voor hem in het afgetrokkene volgens de consequentiëf-
ner leer, niet hebben kou.
De stelling, dat alleen Gods geest het geloof
het brandpunt der Zwingliaansche theologie. wFideni/
//in Deum fiducia est, nemo nisi Spiritus sanctus tk^ ^^
«Solius Dei est, ut credas Deum esse et eo fidas
«ist der Geist, welcher uns alle Wahrheit lehret
" iCfC"
daar, dat alle pogingen om iemand tot geloof te ^^^^^^^^^
vergeefsch zijn , «nisi divina virtus niterna luce honiii\'\'^
\') IV, 55. 2) III, 175. :■) I, 170, enz.
-ocr page 129-"\'lentes -
«meister want: .Gott will allein unser ScLul-
liOücl V ^^en zie niet voorbij , dat de volle in-
loov
leiii, -iTj. vciuiuLivvcii uj[j uuu cji js.eiuuH vtiii
beweert Schenkel , dat Zwingli onder dat
^^^ Men zie niet voorbij , dat de volle in-
•^.rn ^^ ^^^ geloof, en niet alleen de daad van liet ^e-
Ven^ Zood "^verking van Gods geest wordt toegeschre-
"les "solus Spiritus sanctus dat veritatem.^): fide-
verbo, quod Pater in cordibus nostris
Wenste d^t predikt God onmiddellijk in ons bin-
digt. «\'oord, dat de gansche heilswaarheid verkon-
\'le beilige geest, zoo leert Zwingli, werkt in ons
tot Q^^ " bewustheid van onze onmiddellijke betrekking
vertrouwen op God en kennis van
\'"endi
Vilg / \' ----- ------------
\'^^ïin» 1 ^^^^^ geene bijzondere waarheden der heilsopen-
\'Verstaan, en nergens leert, dat de historische
zonder de Schrift ter onzer ken-
"^^eu; dat verder volgens onzen Hervormer de
gtest in den ongeloovige slechts een formeel
liul
\'len opj, de waarheid der Schrift in zich te kun-
ï^och voj^\'"\'"\' ^^^^^ " ^^^ Wahrheitssubstanz" zelve,
l\'^^ats ^^ opvatting laat z-ich geene enkele bewijs-
geile ongeloovige heeft den geest Gods in
ftlatgj^jj^j^ i^iet: in hem kan deze derhalve evenmin een
geest ^^^ formeel worgaan" zijn. Immers
\'^eef\'t ^^^ bebben is hetzelfde als te gelooven, Fergens
den geest, als aan een orgaan ter op-
God^\' Schriftwaarheid gedacht. Neen, de geest,
^^\'aarhgj^ ® ^^verking in ons, schenkt de geheele, volle
^^\'aarci^^^ en het is ook éénig en alleen de eerste,
de laatste erlangen. Zoo is ook het: «per
2) 1, 197.
t. a. p. bl. las.
Ui.
132.
»darum verbum Dei cognitio Dei te verstaan.
van Gods wil en van de geloofswaarlieid is bet
Gods of de noraciüa divina, Ex Dei oraculis voluntas
«petitur");" wederom niet de Schrift, maar Gods open-
baring in ons binnenste. Want elders omschrijft
GLI de Hdivina oracula" met de volgende woorden:
■ ( lil\'
«num enim est, quicquid est verum, sanctum et ii«^ ,
«bile: est autem solus Deus verax: qui ergo veruni ^^
Hcit, ex Deo loquitur." En,—dit zie men niet voorbij^; ,
\'t zijn hei den sehe schrijvers, wier schriften hij,
«nis oraculis fultus" aanhaalt. Zelfs bij het «
n das eine volkommen unbresthafte Lehre zur Seligkeit i® \'\'
hebben wij Evangelie geenszins door Heilige Schrift te
Cf Cf\'\'
len, en evenmin waar Zwingli leert: „fides ex solo EvaO»
«lio discitur Wat de laatste plaats betreft :
stelt bier tegenover de „scientia," die de wijsgeeren ^^
ben, de „fides" die aan dezen ontbreekt, namelijk\'
Haltera pars fidei, nempe tota fiducia Deo fidere et
namplecti." Deze kan alleen uit het Evangelie
geput: en wat Evangelie is , blijkt uit II, a, 13. ^
is, zoo heet het hier : „der gnädige Handel und
«schaft, den Gott mit dem armen Menschlichen Geschil\'\'^^^^^
«gehandelt hat durch seinen Sohn, und nicht, "ode ^ ^
II (Valentin Compar c. s.) wähnt, die Geschrift des
//gelii, das aber nicht (so) ist," En in hoever hiei\' ^ ^
der het geloof i n het Evangelie wordt vastgeknoopt
Christus, en dus naar het schijnt, aan een historisch
dat wij toch alleen uit de Schrift kennen, zagen ^^^J ^
ven 6) en blijkt ook duidelijk uit het volgende:
1) 1. 373. J) IV, 17. 3) IV, 95.
4) 1,194. "S) VI, a, 591. 15) Bl. 9, vofe.
-ocr page 131-"ist ..
\'Kleupf^ Botschaft, der Bote selbst, das Gna-
\'diallj \' Versöhner and der selbst versöhnt. Des-
"ist ^^ Wort : dem Evangelio glauben nichts anders
"^iiac/^^^^ Gbi\'isto glauben, Christo vertrauen, auf die
\'\'redet lassen. Darum habe ich recht ge-
"»nicli^^\' so sprechen, sie glaubten dem Evangelio
Allicht
die Kirche das Evangelium bewährte,
^as E%\'angelium sei; denn wenn sie das
"Idejjg ^ erkannten, das ist das Gnadenpfand des
"geleijj^ Jesum , so wären sie schon von Gott
Christum versichert und vertraut, und
verlachen, die Ihnen ihren Glauben erst
■ ^^\'^ll^\'e^i j den sie vorhin gewisser in ihren
\'St.
"als ^^E von niemand herkommen, dass er glaubt,
"^Uiik-^ • \'^^\'eisz dieses Alles Niemand als der
\'\'e \' enz. Hij»torische feiten nu kent natuurlijk
5?elip even goed als de geloovige: n;;aar het Evan-
Oof ^^ geelt. En uitsluitend uit deze ingeving kan het
g^^^^\'J^^^^koifien, — gelijk, niet minder uitdrukkelijk
\'^^eft Calvijn en de gansche Gereformeerde kerk
^ Maar bij dezen viel met de vocaiio inierna
^\'^amen. Wel werd de laatste eerst efjicaw. door
\'^^^\'Heeld\' ^^^^^ — gelijk bij hun geloofsbegrip en imn
^\'^^^\'-lijk historische heilsopenbaringen niet anders
^^\'as ^^^^ woord Gods als medium sa-
bleef zij gebonden. En dit woord Gods of
^^"^\'-\'eiKii \'^iel bij hen , niet alleen als prineipmm cog-
^^^^ ook ais medium salii/in geheel samen met
begf ■ ^ schriftin houd. De onderscheiding tusschen
^f^o schp^^^^ Gods en Schrift was bij hen niet
of Calvijn kon b. v. het Tedlmomim Sp. Scfi,
batten. Das weisz aber Niemand als der Gläubige.
\' ^\'erst-i^ ^\'Üeen de geloovige, omdat God het aan hem alleen
te
inroepen ter bevestiging van de solida scripti^\'\'\'^
fides. Daarentegen heeft de Gereformeerde kerk nie^\' ^
lijk de Luthersche de absolute onmogelijkheid van de
des Heiligen Geestes buiten het uitwendig woord om
handhaafd; maar b. v. in de Covf. Helr. II verkl\'"\'\'^.
te erkennen: «interim Deum illuminare posse homi\'\'^^
\'-■etiam sine externo ministerio." Dit geschiedde ^^^^
ter om Gods vrije souvereiniteit te handhaven (tegeH"^
de Luthersche meening, die Hem aan het gebruik
uiterlijke middelen gebonden achtte), en vloeide niet; p
lijk bij Zwingli, uit hun geloofsbegrip zelf voort. ,
Alzoo geldt het van den ganschen geloofsinhoud;
Zwingli ergens i) schrijft: solius divinae virtutis ^^^
II et spiritus sancti immediate operantis in animis nost\'\'^,\'
//quae symbola sive verbum externum tantummodo n«"",
//ant et significant." Het geloof wordt dan ook
aan de uitverkorenen gegeven : ^n andere godsdiei^® ■
kennis, dan die op het geloof gebouwd is,
voor Zwingli niet. Zoo vatte men het in den eigenlijk® ^
zin op, wat hij zegt : //divini spiritus solius est; ^
(/homo sese agnoscat." Zich zeiven in zijne betrekking
God, d. i. naar M\'aarheid te kennen, daartoe is de ^^
king van Gods geest een onmisbaar vereischte.
Nog zou zich met deze geheele voorstellini? een .
naamd schriftbeginsel laten vereenigen, indien
zich die werking des geestes had voorgesteld door m^*; ,
van , of gebonden aan het verbum exiermim,, d. i. ^^ \'..^jt
lige Schrift. Zoo is het echter niet. Eeeds a priori
dit onmogelijk. Zoodra van het geloof alle denkbeeh\'^
//waarheden aannemen" wordt weggenomen, kan m^®^\'\'
\') \') IV, 121 enz. «) Til , 192.
-ocr page 133-boek . , ,
daarvan zijn. Is liet geloof eene
bron \' doctrina aut seientiadan kan
\'^^^^\'Ustk \'T^\' natuurlijk alleen in de
n.,? "^^^arvan gelegen zijn, of in het helder besef
^ ^^^ onmiddellijken invloed van Gods geest te
^P den %emeen bekend, hoe sterk Zwingli altijd dit
stelde, dat Gods geest volstrekt geen
dieng\'^ \' iioodig heeft en de Schrift dus ook daartoe niet
"^011 ■ "Quomodo ex verbis fidem hauriremus, quum
scripturae interprctationem debemus
^at ■ Tallooze malen vinden wij de opmerking,
woord niets vermag, daar immers zoo
^oq bet woord hooren, toch ongeloovig blijven.
™ "iien zin, dat de voca-
^erk"^ ^^^^^ lï.Pi^t\'ïvz« moest samengaan, niet zoo, dat
te^^^- ^^^ Heilige Schrift ophoudt een moment der
^eiiio. ^\'^^el wordt ook bij Zwingli soms het gelooven
verband gebracht met het hooren van het
^^^^iedt = maar dat dit in een gansch anderen zin ge-
l^^ïban^^ gelijk
de orthodox-protestantsche kerk dat
^vjj opgevat, zullen wij later zien Daar zul-
^eteek\'^^®\'iidelen, vooreerst hoe verkeerd me)i doet, met
^gie te Schrift voor het geloof in Zwingli\'s theo-
\'\'^»t redden door hem de leer van het Teüimo-
^^ritl "^««c/i toe te dichten, en tevens hoe bij hem.
liet^^\'^^\'^ f^ebeel afhankelijk wordt gesteld
"^\'»Usz gemoed. N^ar de eischen van dit laatste
Seri\'l ^^^^ gespannen werden 3). Spiri-
het\'\'-^^^.^®"®™®^\'" genoeg, dat de Bijbel
^^^f^ividu slechts religieuze of zedelijke beteeke-
M,;, „, Vg. het vierde hnofdsluk.
-ocr page 134-ij^t
nis kan hebben. Doch wij verwijzen hieromtrent naar ^
vierde hoofdstuk. Gods geest in ons, d. i. ons gelo"
gemoed, leert ons alleen op God ons vertrouwen te stel^®^
en Hem alleen van alles de eer te geven i). Deze o^^^
tuiging, die het geloof afgezien van de Schrift ons
moet nu volgens Zwingli de norm zijn van onze
verklaring; zoodat b. v. waar de heilige schrijvers
vrijheid van den wil handhaven, hij desniettemin, "
nende op het geloof, haar loochent Ja hetgelo",,^
gemoed is het, dat over het al of niet canonieke der
bedboeken beslist 3). Zoo zeer beheerscheu de uitsp\'"\'^^^^^
van \'s menschen geest, door Gods geest geheiligd? ^^^^
schriftzin : maar juist daarom kan er bij hem geene
van zijn , de laatste kenbron der godsdienstige waarhei ^^^
den Bijbel te zoeken, waaraan hij tegenover den geest
zoo ondergeschikte plaats toekent.
Hoe nu heeft Zwingli zich die werking van Gods
.in ons als bron van het geloof gedacht? i.
Zblleii heeft uitvoerig ontwikkeld hoe in ,
"" y oi\'
systeem de wording van het geloof een punt van zeer ^
dergeschikt belang is, en eigenlijk geen deel va»
i
geloofsleer kon zijn.. Immers die geloofsleer plaatst
op het standpunt van hem, die de bewustheid heett ^^^^
onmiddellijk door God uitverkoren te zijn: en dienS
richt zich nu uitsluitend op de toekomst, op het
len van zijne roeping als zoodanig. Juist dat gelo^^ \'
■fli\'
\') Dit is hot voorwerp van het geloof als viuobt der werk^"\'^
Gods geest. Vg. liet eerste hoofd.stuk. 11, a. 39\'i- ,
I, 430; II, a, 169. Bekend zijn ook Luthkr\'s vrije, maai\'"J.jijcl\'
tijd even historisch-kritische heoordeelingea van de caiionieiteit
boeken. lu dien tijd had slechts Caju.stadï in dezen eenig
juister inzicht.
») T. a. p. bl. 107.voka;.
-ocr page 135-\'let ^ e 11 ij k e van Gods verkiezing tot geloof, maakt
^^^^rvai, ^^^^ eigenlijk onmogelijk, over de wording
^^ denken: ja, zulk eene wording bestaat
van den geloovige niet eens. ~ Zoo
\'^Wen^ ^^ ^^ ^vaarlijk: wanneer wij Zwingli hooren ver-
^ ^^^ <ïoelloos is zich te bekommeren of te phi-
^^^^^ °ver den weg, dien God inslaat om de men-
^Heiiij^ S^loof te brengen, daar Hij toch den geest
Vraag ^^ genade wil, dan rijst
^^\'^\'^kelin ^^ " ^^ on-Zwingliaansch , naar eene ont-
^^aat? ^^ ^^ vragen van de wijze waarop het geloof ont-
eene ontwikkeling de
\'^^y^ïhologiL methodistisehen heilsweg, van een
^\'\'iden. Pi\'oces, waardoor de bekeering plaats moet
Wora bevestigend beant-
^ant „spiritus sanctus immediate ope-
heft^j-^\'®^^^®^^\'*^ banende den weg tot geloof,
niet ^^ ^^ mogelijkheid der beantwoording van onze
voj löiniers al werkt Gods geest onmiddellijk ,
lïiaf \' werking voor een zoo be-
, is. Zwingli geen voorwerp van reflectie ge-
v"^\' \'/qui had waarlijk te veel ts strijden met
iiaar jactabant," dan dat hij zich op de
? Soo .f\' ^ Srond van zijn geloof alleen
]i ^oort giuiiu vaji Kijii geiooi aiieei
ïlet onmiddellijk gevoel zou hebben beroe-
d^^ ^^^ , dan
t^ daa^^ \' onmiddellijke ingeving van Gods geest
\' i^^^T^ \' kem niets meer zou zijn dan eene
^^^baar algemeenheid voor duizenderlei opvat-
\' eigenlijk zinledig mag heeten;
\') IV
iin
- «n elders.
-ocr page 136-eene frase > niet welker behulp hij zich dan kon afm^\' ^^^^
van alle rekenschap over bron en grond des geloofs >
dadelijk den blik verder te kunnen richten naar de» ^^^
vloed daarvan op het leven. Het leven te laten beH®^,
schen door het geloof, — \'t kon eerst plaats grijpeO
den man, die het wezen van dat geloof helder
en de levendige bewustheid in zich omdroeg van in het ^^^^
verstoorbaar bezit daarvan te zijn: en zoo iemand ^^^^
den grond van dat geloof in de reflectie niet voorby^j
Of zouden wij niet mogen aannemen, dat Zwingli bij
telkens terugkeerende woord: „God geeft het geloof ^^^
„den geest," aan- iets zeer bepaalds heeft gedacht; ^^^
hij zich, voor zoo ver dat een mensch mogelijk is >
wust was van den inhoud en de beteekenis dier ^^^^
den? Is dit laatste niet het geval, welke waarde
dan zijne leer van het geloof voor ons nog hebben?
wordt deze dan anders , dan eene leer, die voor het
rige wellicht treffende denkbeelden kan behelzen ,
desniettemin eene vage frase, wellicht eene illusie, tot ^^ ^
slag heeft ? En zulk een grond zou deze leer gehad n® ^j^t
in de bewustheid van een man, die iu haar
levenskï\'
en "stervensmoed vond !
Anders leert ons dan ook zijn Archeieles. In dit
spreekt hij over den weg., langs welken hij de wa^^ .^c
had gevonden i), en verhaalt, hoe onder al zijne ,
lingen en al zijn jagen naar verzekerdheid des gelood^
kens een woord der Schrift weerklank had gevond^\'^^^^^
zijn boezem ; hoe hij alzoo door dat woord in zijn binne\'^^^^d
waarvan de Schrift hem de uitdrukking gaf, vred^ ^^^^^
gevonden voor zijn gemoed. Yooraf verklaart
„(d. i. alwat volgt over zijn verlangen naar zielevr®
1) iii: 30, 31.
-ocr page 137-diu\'n f^ods als dat bevredigende)
l"-\'^ donee spiritus ille divinus
n \'\'\' operatus est." Bedoelt
^"ds „„„ , ! ^\'^ts anders dan reflectie over de werking van
\'\'^ïiften t f ^^^ \'\'\' ^^^^ ZwiKGii^s
rS gev uitvoerige behandeling hiervan aan-
_ en, dat stem ik Zellee toe. De redenen heeft
Mde^f\'\'^\'"\'\'\'^® aangewezen: bovendien schreef de Hervormer
^ Oüi -O""—". ""VCUUIBU Bcnreei ae Hervormer
om \'\'\'\'^""^«happeliike kennis te verbreiden , maar
\'^"^\'^\'^stanrT aanleidingen praktisch in de
^^^^ hiero \'\'\' ontbreken indi-
^\'\'^«eter - op grond van
Q brachten zijne denkbeelden zoo volledig
r Eene klare formuleering van wat
^^ den diepsten grond zich aan alle
^ ^ï-^^achte men hier niet: ook
liclit ^ hem in dezen slechts een gebrek-
«lecht^s^^^ü", ^«^«^\'^dien laten Zwingu\'s begrippen
de ^^^^dering in onze taal, met onze woor-
J\'^\'^\'geven\'\'\'" gebruikelijke beteekenis genomen,
^ ons in een gedachtenkring
en\'\'\' voorstellingen, welker op"
feheel\'"^\'\'\'^ hemelsbreed afwijken van die der
d . \' Zwingli staat ongetwij-
U^\'^\'ifter\'\' dan b. v. een Luther:
eene\'"\'\'" den eerste zullen vaak ons boeien: er
sym eigenaardige en aan de meesten onzer
do ^^\'erkef^\'" den laatste toe, om van de lezing
^^\'^bben: het door en
Xf -toch
lee}
daar \' \'
\' dat qnietisme , — dat alles vormt een
\'■y ver van ons af staat; ja, zijne logica gaat
-ocr page 138-voor ons niet allijd meer op. Doch ook Zwingli la»^
grippen naast en in elkander bestaan, die wij
scheiden: zijne zuivere immanentieleer, die hij zoo co\'^®
quent ontwikkelde , sluit voor hem de transcendentie ^
uit. De bijbel is bij hem Gods woord in den
ten zin; onderscheidingen als die tusschen u de Scli^
en //Gods woord in de Schrift" of dergelijke, waren
geheel vreemd. Maar daarnevens vindt bij het eene ^
haal onwaar, neemt strijd aan tusschen allerlei berici^^®\'\'
enz. en eindigt met eene exegese die den schriftzin
melijk geweld aandoet: en van deze eigenaardigheid ^ij® ^
exegese is hij zich ten volle bewust. Dergelijke ^es
spraken zullen zich ook hier aan ons voordoen.
Is alle geloof alleen de bewustheid aangaande onz^\' ^^^
middellijke betrekking tot God, dan kan alleen deze
trekking zelve bron van die bewustheid of van het g® ^
wezen. Yoor den nog zinlijken mensch bestaat die bet\'^® ^
king niet: eerst langzamerhand moet hij daartoe
* 1 -
ken. Eerst langzamerhand kan, terwijl hij altijd aJ-S ^^^
tuurwezen immanent in God of opgenomen in Gods
plan blijft. God woning maken in den mensch of
nent worden in hem, zoodat hii zelfstandig medearbe^ ;,
•> 1 Iß
Gods wordt, en dat wereldplan in zich opneemt ais ^^
dende gedachte voor zijn denken en willen. Hierin
staat bij Zwingli weihet geloovig worden : toch hebbeii^^^^
hiermede nog niet veel verklaard. Immers : zijne
sische uitdrukking //God geeft den mensch het geloof ^^^
//zijnen geest" heeft betrekking op dat eene punt ^^
psychologisch proces, waarin de daad van het
in ons binnenste tot stand komt. Onze samenhang
Gods wereldplan, welke, \'t zij wij ons daarvan .j
zijn of niet, de laatste grond is, waarop de mogebj^^^j,,
vau het ontstaan des geloofs steunt, gaat hem isier niet
-ocr page 139-IS
Is 1
^em jj^g^*^® betrekking tusschen God en onzen geest bij
, voor zoo ver dit van eene louter
S^ege*^ l^etrekking kan gezegd worden, dan in de bo-
iiiet ^vorstelling. Verder kan Zwingli\'s meening
^er de ge^^\'eest zijn, dat de geestelijke aanleg , of lie-
gavj^ ^^^^ worden, in den mensch
\'\'^^^liiigeQ dat deze in verband met de levens-
l^t gej^^^ daardoor gewekt en ontwikkeld, ons brengt
Y beschouwing hangt met de vorige nauw
\'^\'^\'^\'^^ndi : dat zoowel die aanleg als onze levens-
^^^
^^emijj^^®*^^^ Zwingli nooit betwijfeld. Maar toch eene
niet ^an God in onzen geest kon vooral hij
daar zij door middel van eindige facto-
Ij-\' j en alzoo slechts de aanleiding tot het
gej^^^ verklaart. Het initiatief tot de daad van
\'^^ar ^^^^^ i»ag niet uit die eindige factoren afgeleid,
-ieeï , ■^an elders genomen worden, gelijk Zwingli
ste^lt^^^ ^^^^^^ ingezien, en altijd sterk op den voor-
^^^\'\'kingejj " schleieemachee, die voor alle andere
^^^iieeijit causaliteit in ons tusschenoorzaken
Zelf \' "^^emt toch het aanvangspunt van het geloo-
I>at ijj^®\'^® "unmittefbare Wirkung."
K ^ ^rUcht ^^^ nu als uitspraak van Gods geest,
Vj- onmiddellijke werking van Hem in ons
^^ vati ^\'\'i Zwingli ons te denken als : uitspra-
^^\'^Heeldg^\'^ godsdienstig zelfbewustzijn des menschen,
in oogenblikken van sterke gemoeds-
1 wi^gtxiuiijxivcii vciu BicrKB gemoe
■ ^^^ kracht K-"" ^^^ ^^^^^ schenken, \'t zij
daa^. j^^^etten tot het volbrengen van eene of an-
\' en\' plotseling licht geven in groote duis-
gespannenheid en hartstochte-
het subject verkeert, en omdat zij geene
Produkten zijner verstandelijke reflectie zijn, voor
bewustheid hem van buiten af of van God toekoi»®1^
Die denkbeelden behoeven voor het subject niet
te zijn : zii kunnen als denkbeelden van anderen (bij
GLi: als door de Schrift uitgesprokene), reeds lang ^
de theoretische zijde van ^s menschen geest bekend ge\'^^^^^
zijn. Maar eerst in die oogenblikken, waarin
al de kracht en heerlijkheid dier ideeën ervaart, ^^^
.... 1 rfgH\'
deze al zijne behoeften bevredigen, al zijn twijfel
eerst dan worden zij zijn eigendom: eerst dan trede^
in verband met den geest Gods , en zijn zij in dezen ^
nieuwen vorm vruchten van dien geest. Terwijl nain ^^^^
de betrekking van God tot den mensch op zich ^^^
vroeger natuurlijk evenzeer bestond, ontstaat thans
die betrekking voor de bewustheid van den mensch = ^^^^
bewustheid is het gelooven, terwijl zij tevens hem ^^
inhoud van dat gelooven schenkt, niet noodzakelijk ^^^^
zijn eigen binnenste geput, maar wellicht alleen nn*
eigendom van anderen opgenomen. Toch moet het sn^J
dien inhoud zelfstandig in zich reproduceeren, . t
dus, zij het ook receptief, toch in allen gevalle ®
daarbij werkzaam. Yandaar, dat het ontstaan v^-n
geloof bij die geniën, die geloofswaarheden het eerst ^^^
spraken , en bij de latere geslachten, die deze van hen ^^^^^
namen, doch zelfstandig ze reproduceerende, niet sp®*^\'
verschilt; of, gelijk Zwingli het uitdrukt: dat God,
overoude tijden aan de heilige mannen zijn geest schonk; ^^^
zijn woord openbaarde en het geloof daaraan gaf, thans ^ ^^
zoo ook tot ons zich in onmiddellijke betrekking ste\'^\'
ook ons zijn woord in ^t harte geeft door zijnen gee®^
1) Zoo ook Calvijk: .,idem spiritus, qui per os prophetai\'um
„est, in corda nostra penetret necesse est, etc." I, vu, 4.
Oofs
begiij^^^\' blijkt vooral nit die plaatsen, waar liij in voor-
■eii
^it de Schrift de werking van Gods geest in den
Itiko^jj ^^^\'\'^^ijst. Het inwendig woord heeft daar niet tot
^aar begrippen over God of godsdienst
voorstellingen , welke een bepalenden invloed
iilst \' gezindheid , op^ gemoed en wil oefenen, en ons
G-oc[ ■■ ^^^ostj kracht en moed geven. Zoo openbaarde
booe[ ^an Abuaham, toen zijne rede hem ver-
d. j te offeren, maar Gods woord in hem,
dit geloovig gemoed, hem het geloof schonk dat
^\'olbi-p bevel was en hem kracht gaf om dat te
OTi ^^ Israëlieten teg
en Mozes morden
. Zwingli-\'s opvatting van liet ontstaan des ge-
ls. ....
iïijd
op
OQze
j toen was het Gods woord, dat hem met
en
^■arejj ^ertronwen bezielde ondanks die dreigende ge-
^clig ^^^^ ^ bem kracht gaf tot voortzetting zijner groot-
)• In Lamech is het geloof de verzekerd-
Het God ondanks de treurige omstandigheden van
^^^^^\'^ordige eene heerlijke toekomst zal verwezen-
"deg ■ Altijd is dit de taak van het woord Gods
Seele zu trosten, sichern, erfreuen." Dat
«elfb
\'\'i®leer opvatten, daartoe geeft ons zijne immanen-
bjt pjq^^ ^echt. Hij denkt daarbij aan een louter inner-
I>it blijkt hieruit, dat hij den mensch, voor
^od zgj^ "^^oor Gods geest bezield is , en dien geest van
^^ bijna geheel identificeert. In dezen zin kan hij
O
overige Protestanten was dat wel niet onmiddellijk , en
stel]-\'^*"^\' inhoud: maar toch namen, vooral bij Lutheb,
^ 1, 84 "^Sen daarin eene onnatuurlijk voorname plaats in.
8) 8é. V, 27, 28.
lOof
et vqI
pn, Zwingli als eene daad van \'s menschen
n"
schrijven: «animus hominis ex Dei spiritu constat
Waar hij voor de betrekking tusschen Gods geest
Schrift bij het verklaren van deze laatste het beeld
het trekpaard en de riemen gebruikt , acht hij de
merking noodig : «loquor autem de fidei spiritu j
//tantum d. i. : ons geloovig gemoed en Gods ê^"^
moet niet verward worden, daar het eerste slechts ^^^_
onvolkomene mate is van wat het tweede absoluut
dur^"
uiivuiAumciie maue is van wat net iweeae absoiuui ■
stelt. Herhaaldelijk verzekert hij, dat daar «Niemand
//eines Menschen Wort wahrlich kan urtheilen, wie eS
//Eedner gemeint habe, dann allein der, welcher eS f
zuredet hat ook //nur Gott im Menschen die
/iheit des Wortes versteht^). Der Geist (Gottes)
//ist der Ausleger En even sterk wordt in deZ
werken ons verzekerd: //Die Schrift muss allein
LCtlö
«den Glauben verstanden werden ; Ilde sive un
//magistra (die Salbung, d. i. das Einsprechen des ^ ^^
//liehen Geistes ) ac duce constat scripturam unicf- "
//interpretandam Hier wordt alzoo het //geloof\'\'
«Gods geest", ja met //God in ons" geheel gelijk ge®^^^^,
\'t Is dan ook slechts eene logische onderscheiding ?
neer hij bij de verklaring van Eom. 8: //spiritus anS^^\'^\'j
i/imbecillitatibus nostris " zegt J\'\'): //spiritum hic inte^
«spiritualem hominem, qui per Dei spiritum sic er^" ■
//est in Deum, ut illum solum suspiciat. Is ergo ^
//tus noster, qui nihil aliud est quam fides in et per
//etc." Niet, alsof Gods geesten \'s menschen
tegenover elkander staande dingen zijn. Neen: de
\') IV, 95. 2) 11, 6. 2 volg. 111,551. vi, a, 680
111,551. VI, a, 205. 4) 1,231. S)
J\' 231. n, b, 2. 8) I, 231.
111,550. , 0) 111, 212.
-ocr page 143-Zoovej Vi"
^oge geest is, heeft Gods geest in zich: en al
^an t ontstaan daarvan zich aan hem zeiven
eene bomende inspiratie voordoen, het is en
Èo^ ^^^^^ innerlijke daad of toestand van het suh-
^^^^^ van^?-^^^^ aangelegd: eerst door het
■ ^^^ verwezenlijken wij wat wij naar aan-
j ^^\'^^oor eerst worden wij normale menschen.
^^^^ ^^nkb^^l ^^^ k^g\'-\'iP\' inspiratie Zwingli niet bracht tot
niet lo^ ^ ^an de toevoeging aan den mensch van iets,
öiogeiT^^. ^^^ behoort. Immers de grond
.^öds , ^Jkheid van zoodanige inspiratie ligt in het beeld
\'\'^vloea/ f ontvankelijkheid van den mensch voor Gods
laiT bespraken i). Deze mogelijkheid
^^^^ gj^jJ^\'^^\'-hand werkelijkheid. De mensch echter
^^Iven bij deze trapsgewijze innerlijke ont-
^^ de li . ^eze zijne daden , -waardoor hij als op eens
^ieh ^ ^^ oogenblikken zijns levens dat woord Gods
tor^"^^^^^\' passief, en schrijft dus die
liem ^^^ ^^ werking van een tegenover of althans
^^^^^^^^^ ^^^ i» ^^ voorstelling van elk
f^^jl^ ^^ ^^^ oogenblik der inspiratie zelve,
f^P^\'oken • ^^^^ metaphysische begrippen heeft uit-
j,\' ^aar deze voorstelling kwam ook hij niet te
^^^ liet psychologische verklaring van dat feit en
ansche proces, waardoor het geloof ontstaat,
deel \\ \' ^^ naderde hij daaraan door voor een
^ ^^\'^atsen ^^^ hoofdfactor in \'s menschen innerlijk zijn
Vvo 1 openbaart zich in behoefte aan God
God
^g. bo
^^h spreekt zich uit in het gebed. Daar-
tot ons in onmiddellijke betrekking en
W, 106 volgg.
-ocr page 144-schrijven: «animus hominis ex Dei spiritu constat
Waar hij voor de betrekking tusschen Gods geest eö ^^
Schrift bij het verklaren van deze laatste het beeld
het trekpaard en de riemen gebruikt , acht hij de of
merking noodig: «loquor autem de fidei spiritu
«tantum d. i. : ons geloovig gemoed en Gods
moet niet verward worden, daar het eerste slechts
onvolkomene mate is van wat het tweede absoluut ^
stelt. Herhaaldelijk verzekert hij, dat daar «Niemand
«eines Menschen Wort wahrlich kan urtheilen, wie es
«Eedner gemeint habe, dann allein der, welcher es ê^
«redet hat ook «nur Gott im Menschen die
«heit des Wortes versteht^). Der Geist (Gottes)
//ist der Ausleger «)." En even sterk wordt in dez^^f\'
werken ons verzekerd: „Die Schrift muss allein
«den Glauben verstanden werden 7) • sive nnc^ïj\'j^^
«magistra (die Salbung, d. i. das Einsprechen des
«liehen Geistes ) ac duce constat scripturam unice ß\' ^
«interpretandam Hier wordt alzoo het «geloof\'
«Gods geest", ja met «God in ons " geheel gelijk ge®^® ,
\'t Is dan ook slechts eene logische onderscheiding j
neer hij bij de verklaring van Eom. 8: //spiritus auxdi^.^\'.j
flimbecillitatibus nostris " zegt : «spiritum hic
«spiritualem hominem, qui per Dei spiritum sic ere"\'\'^^
//est in Deum, ut illum solum suspiciat. Is ergo
«tus noster, qui nihil aliud est quam fides in et per
«etc." Niet, alsof Gods geest en \'s menschen gees*
tegenover elkander staande dingen zijn. Neen: de
\\
IV, 95. ï) 11, 6, 2 volg. 111,551. VI, a, 680
») 111,551. VI,ct, 205. 4) 1^231. «) II,"\'
\') 1,231. II, b, 2. 8) 1^231.
\') III, 550. \'0) III, 212.
eefl\'
roof\'
zoover v
^oge ^y geest is, heeft Gods geest in zich: en al
^an b ontstaan daarvan zich aan hem zeiven
feene ^^^^nde inspiratie voordoen, het is en
^ove i^^e^^yke daad of toestand van het snb-
] van ^^ aangelegd: eerst door het
V ^ijii • verwezenlijken wij wat wij naar aan-
1 dat^?\'\'\'"" menschen.
1 ^^nkbLd ^ inspiratie Zwingli niet bracht tot
^^ niet lo^ ^^^ ^^ toevoeging aan den mensch van iets,
r \'^^geli-vJ\'\'\'. behoort. Immers de grond
in d- zoodanige inspiratie ligt in het beeld
Welt \'"\'^^\'\'\'\'\'\'k^^ykbeid van den mensch voor Gods
lan ^ bespraken Deze mogelijkheid
zich werkelijkheid. De mensch echter
j^^^\'^eling f^i^en bij deze trapsgewijze innerlijke ont-
r ^^ ^eei-J"\' ^^^^ \' waardoor hij als op eens
fc- Ver ^^^ ^^Senblikken zijns levens dat woord Gods
toe ^^^
ben^ ^^ werking van een tegenover of althans
fjl\'^Pireerd i® ^^ voorstelling van elk
? oogenblik der inspiratie zelve,
f\'P^oken ■ metaphysische begrippen heeft nit-
EenT\'"\'\' voorstelling kwam ook hij niet te
o\'\'^ Sm J\'^^^^^i^Si^^be verklaring van dat feit en
waardoor het geloof ontstaat,
tt^^ ^eel \' naderde hij daaraan door voor een
^ ^^^atsen ^^^ hoofdfactor in \'s menschen innerlijk zijn
eii r 1
O ^\'oord openbaart zich in behoefte aan God
\' spreekt zich uit in het gebed. Daar-
God tot ons in onmiddellijke betrekking en
-ocr page 146-schenkt het geloof. Bestaat nu eenmaal de kiem daar^^^\'
gelijk die in de behoefte, welke zich in het gebed \'
reeds gegeven is^ dan ontwikkelt het zich door in
king te komen met en den steun te krijgen van ^^^
geloof, gelijk God dat in anderen werkt, gelijk het h.
de Schrift is uitgesproken. Deze ontwikkeling door ^^
geloof, dat God onmiddellijk in anderen heeft ge^ei\'
kunnen wij dus ook, schoon in meer verwijderden ^jj!^
eene vrucht van den invloed zijns geestes noemen. ^^
kiem van het geloof zelf, d. i. de aanvang van de be\'*^^\'^"^
heid aangaande eene onmiddellijke betrekking tot ^^ ^^
is voor Zwingli het ontwaken, niet van God, maai\'
Gods geest in ons.
Bij het onmiddellijke der werking van Gods geest ^^
een weg, die daarheen leidt, een heilsweg, voor
gll niet dat gewicht hebben als b. v. voor Luthbb. ^^
systeem, dat altijd eene eenigszins transcendente en
innerlijke oorzaak van het geloof zocht, kende eig^\'^^\'j^
zulk een weg niet Zijn systeem, zeg ik: diti^^
behandelt alleen den geloovige, het ideale geloofr
werking in ons, enz. als begrippen of in abstracto- ^^^
de werkelijkheid is veel strijd en gebed noodig ^
geloof de bewustheid onzer afhankelijkheid van ^o^
de overtuiging, dat wij alles alleen van zijne genade > ^^
neu hopen, maar ook mogen verwachten: dan ga ^\'^^^jgt
bewustheid onzer volstrekte machteloosheid vooraf.
I
Vooral SoHNECKF-NBURGEK heeft in zijne Comparative vuy-
aandacht hierop gevestigd. De Lutheraan jaagt naar de rechtvaar\'\'\'®
de weg om die te verkrijgen is voor hem de levensvraag: heeft
haar verworven, dan kan hij genoegelijk zijn bier blijven drinken (
sic.) De Gereformeerde daarentegen gaat uit van de bewustheid
koren, d. i. reeds gerechtvaardigd te zijn; zijn streven is thans,
nig in alles ter eere Gods werkzaam te wezen.
^aarde = behoefte aan Godsvrucht is eene voor-
\'^^koefte^^\'^^ k®^ gevoelen van die
^^^ ^^^^^^ ^^ Lutherschen leerden , eene soort
des ^oibrengen moeten om de genade-
iii Geestes deelachtig te worden i), Neen,
aanljr^^^f® openbaart zich reeds onze geeste-
^^^rdoor \' \' ^^^ hebben , streeft
^^ ^eeds ^^ ^^ actueel te worden. Die behoefte zelve
g-- vrucht der werking van Gods geest in ons,
het ^^ onvolkomen om zich van het voorwerp van
^"^»^neu ^^ ^^^ kare bevrediging duidelijk bewust te
gevoel van onvoldaanheid en onvrede
J\'alen toi gevonden in God, en onzen nor-
f^^^eiï^s^^^^^\'^ kebben bereikt — wat wij vroeger als
leerdej^\'j^ ^«^^spronkelijke leer omtrent het beeld Gods
Wu!^?^" grondslag, waarop in elk
t bev^gf, ^^^^^^ "^oet komen, en waarop eerst
^^\'^^tsta^ Zwingli aan inspiratie toeschrijft,
"^^\'i\'ie "Q^ieumque ardenti coelestis doctrinae ver-
desiderio tenetur, illud unicum cupiensetam-
liö» ""\'aatste, ~ (Uorp. lief. VI, 928). Toch
X!\'"\' strev merkelijk is: de strengste veroordee-
\'ij te rv^T""^ zaligheid van de volbrenging van eeni- werk
V e
Cd t^eefr\'*®"\'"^\' Protestantisme steeds ten strengste
luT\'\'"^\' innerlijke toestand van de«
looi-\'\'\' ^\'^THkr " denkbeeld ook geheel onmogelijk. Cal-
«ich " j^\'\'®» bestreden haar: het ge-
„vj\' ^^arentg^ \' alle vh-fufes\\ü
O"^®® thTo/\'\'\'^\'" leei\' als eene der
et qaidem praecipaa" bij Lutheu naden
Mélanchthon (Corp. Eef. VI, 928). Toch
alle
j lij niak van ae voiorenging van eemg werk
^"«tie\'^^^\'^\'\'\' is de \' Mélanchthon steeds daarnevens vast. Ook
\'k ^\'oortar\'^"\'"^ „assensus" van zijne dog-
fe san zijn g^ppj verleden.
-ocr page 148-//biens, is iu dies illud magis magisque revelari sen^"\'
"Vel ut clarius dicam: qui ad verbum Dei et
«Scripturae lectionem accedens non proprium sensuio ^^
«gerit, sed mentem affert coelestis et divinae doctó^i^^
«cupidam, is jam habet aliquid: de se enim et
Hsua totus desperans, se plane abjicit nihilque se
«fatetur, sed totus a Deo pendens inspirationi illius auï®\'^
«praebet arrectam Ik herinner het nog eens :
lee heeft ten opzichte van Zwingli\'s sjsteem
men recht, als hij beweert, dat dit een weg tot het f
loof niet behandelt: tallooze malen spreekt deze het uit,
God het geloof eenvoudig weg, zonder eenige voorb^i®^
ding, onmiddellijk schenkt. De mensch kan zich niet
gewetenssmart noch door boete tot het ontvangen van ^^
geest voorbereiden: «non currentis, sed miserentis t
«cognitionem Dei nos habere®)." Tides datur electi® ^^
het geloof valt zonder meer door Gods vrije genade
den uitverkorenen ten deel. Vandaar dat de poen^^^"
als Gode gevallig werk eerst daad van het geloovend »
moed kan zijn, en dat Zwingli het als eene anabsi* j
tische dwaling verfoeit, daarin den weg en het mid
tot geloof te zoeken, voor zoover het een werk zon ^
zen, waardoor de mensch zich vatbaar maakt voor den ^^
vloed van Gods geest. Ook Calvijn verzet zich
deze meening: «singulare esse Dei donum poenitentiam ^^
«tius esse arbitror quam ut longum sermonem ret^^ ^
«opus sit . .. Itaque toto regenerationis cursu non abs r® ^
«camur Dei figmentum etc, Poenitentia non modo Ö®
«continuo subsequitur, sed ex ea nascitur, mininie ^^
1> 82. Vg. over de nadere verklaring dezer plaats beiiedeu,
ni, 165. 5) IV, 121.
-ocr page 149-Luthee, liad wel de boete zeer bepaald
latej^\'^^\'^^^^^\' ^^^^ dikwijls aan het ge-
^^Uïfc^ Deze laatste gedachte is vooral door
ontwikkeld _ Toch kon Zwingli ondanks
^.\'^^^iiveu ^^^^ ^^ bezwaar in zien te
qui\' "%ritus sanctus sua sponte sese offert il-
■^^rs ij ^ abjiciunt et ad Deum veniunt Ja el-
^^buld^\'\'\'^\'^ ^^ noodzakelijkheid van hulpbehoevendheid
"•^Uüi • vrij sterk uitgesproken : «est nobis pri-
descendendum ac perspiciendum, quam
\'^^\'^Plati^^"^ bumana: deinde protinus ad numinis con-
g ^^^^ollendus animus, ac perpendendum, quam
^e® qi^ani benigna etc." De Com-
\\ te h Luthersch-Katholieken heils-
attreet Zwingli daar schrijft: «hic, quum
desperaverit, sese ad miseri-
g ^^"Piorandam convertit, ac mox, viso Christo,
confr\'\'\'\'^\'\' intelligit. Si enim Deus pro nobis,
l qui ^^ ^^^^ resurgit, qui prostratus erat, vi-
®® aegerrime et didicerat et senser;^."
^\'^icht ii^® ^^ geloof, maar ook opdat men tot recht
. geloofswaarheid moge komen. Zoo bij het
^ "^leher godsdienstgesprek: «Dominum Deum to-
\'^Pus
J:,, prediking der wet tot Loete en daardoor
hebben. Vandaar de antinomistiselie strijd, waarin
"le Mkianchïhon de ware boete uit bet geloof en de
"tili
he^\'f \' - hij niet
liaa ...... ""«ai\' houden van (en dus de vrees voor) Gods bedrei-
5jjf " ^ei\'st-i, ""uucu vamen ausae vrees voor) Gods bedrei-
strijd, — volgens Luthek (op het Torgaaer
\' t \' ) gpti • • ^ *■ n
\' \'.Sa, «nietige woordenstrijd" — bleef onbeslist.
V, 4SS. «) llf, 199.
-ocr page 150-,/tis animis invocate! Is, si vera fide id fiat, queiflfi^\'\'^^^
„dum Jacobus proniittit, sui cognitionem vobis nuiol®
//denegaturus est En vooral, waar hij de
beschrijft van den weg, die tot de rechte waarheid ^
„Deum supplex ora, ut earn viam tibi monstret, q^^®®
,/illi grata sit et cerfco infallibilique compendio ad sal"^
ils\'
jicii
illi^
ll6l
„perducat, enz. Leert Zwingli dan toch een
weg? Ik geloof niet, dat Zellee recht heeft m^t
ne bewering: Zwingli kon zich hierover daarom op \'
tegenstrijdige wijzen uitlaten, omdat zijne gansche
ting hem voor de vraag naar een heilsweg onverscö
maakte Veeleer vielen voor hem berouw, gebed eO ^^
dere uitingen van de ontwaakte behoefte aan ^eestelij]^
ven reeds met het geloof zelf samen, In de wer£
heid toch is het verkrijgen van Gods geest niet het^^ ^^^
als: op ééns al den rijkdom van Gods genade te
gronden en zich volkomen bevredigd te gevoelen
zekerheid van zijne gunst; niet: opéénsin alle
trekkingen zich te laten leiden door het doel, dat
met ons heeft. Dit laatste staat ons immers niet eei^®
besef
Neen, reeds het
volle klaarheid voor den geest.
eigene strafschuldigheid en onwaardigheid is eene sp
God
oP
van dat hemelsch licht, \'reeds de droefheid naar
het
gebed om troost en licht, als uitdrukking van ^
onvoldaanheid met de dingen dezes aardschen levens^^,^^
in beginsel vrucht van de werking van Gods geest.
reeds openbaringen van dien geest in ons, d, i, het
maar die nog niet tot volle helderheid zijn gekomen j^jj
een tijdelijk voorafgaan der boete aan het geloof
2) I, 90.
= ) III, 117.
bl. =
>) I, 148.
4) IT, 1), SoO,
3) T. a. P-
o-vetstejj- berouw (in tegen-
^iilg ^^^^ vrees voor straf) slechts na eene verflau-
^^ et geloof, dat dus reeds aanwezig moet geweest
^^^^ het \\ ^^^^ ^^^^^^^ Zwingli schijn-
^\'oora ^^^^ ^^^^ voorafgaan , de keuze
^^^^ laatst^ \' genoegzaam aanduidt, dat
en \' lioe^vel een oogenblik onderdrukt, zich ter-
aai^^^*^^^ ^^^^ ^^^^ verbindende momenten
^ie zijjjg^^^ eerste aansluit. Alleen de geloovige,
^^^«inv ij^ ^®^^ekking tot God doorziet, is tot waarachtig
en aanvang van dit laatste, de aUritio
J^^tracto t
^^ers ®eheiden: in concreto vallen zij geheel samen,
^\'"^^«tantj ^ ^^^^ het theoretisch
geen zedelijk-godsdienstige daad; dus kan
^^^^Widejj ^^^^^^ Z^®®^ zedelijke ontwikkeling daarvan
. ^^ lo® daarnevens plaatsen. Wanneer wij nu
]Vd^^ ƒ ontwilkelt zich volgens Zwingli lang-
\'\'^feit van \' ^®^oelen wij dit: wel\' is elke inspiratie
oogenblik, en voor het geloovig gemoed,
reelis^^\'"\' wasdom des geloofs dankt aan
^^ ^^apso-e inspiratiën zijn ontstaan. Op dien weg
t^^ ^^^edïe\'\'\'"\'\'\'\'\' geloofs liggen zoowel
^"""^^\'en O heilsbegeerte, het afzien van ver-
^^^ïJ^GLï /^^Sene kracht en het rechte bijbellezen. Ja,
^ok^r^ de viridis sacramen-
s\'\',^" ^oor «auxilium opemque adferunt fidei,"
\'^l^ger^\'\'\'\'\'\' aftrekken van de wereld-
^ \' hen richten op dat uiterlijke, dat zoo
^cliein\'^\'\' = „poeniteiltia minime fidem praecedit." Over
ivtjjp ®®\'>eidt d ------------------------- --------
de momenten der wedergeboorte veel scherper dan
\') iv, 57.
-ocr page 152-hooge deukbeeldeu predikt //Quanto quisque est
\'unanarum inventionum indoctior, divinarum tarnen
«tior : tanto clarius spiritus eum docet," heet het elder® ^^
Niet alsof wij eerst ons van allen menschelijken ^^
hebben te ontdoen, om daarna het geloof deelachtig
worden. Neen : deze twee momenten van het geloof ^^^^
nen alleen logisch worden onderscheiden: tot het
is reeds geloof noodig, het is daarvan eene uiting; j
openbaring; en wederom het vermeerdert zelf het g^^" j.
Alleen in een zijner eerste schriften maakt hij den
als wilde hij een antwoord geven op de vraag :
//faciam aut qua ratione me praeparabo, ut gratiam ^^
«possim consequi? — Quibus ad hunc modum responde\'^\'\'j_
flomnem animi fiduciam et omnem spem in Christn
. p W
wlocatam habe." Het antwoord is dus eigenlijk eene ^
haling van den eiscb, waarvan de vrager juist weten
de. hoe die te vervullen. Een ander antwoord, dan
Yllv
natuurlijk geheel onbevredigende , was voor Zyn^GiA ^n ^^
gelijk «Ut primum hanc in te fidem comperis
„a patre tractum esse eer to scias." Natuurlijk: naaf*\'" ^^^
de mensch daartoe komt, dat hij in zich zeiven
geloof vindt, dat juist is de vraag.
\') IV, 81, :J2. \' 2) ni, 72.
3) Ook na de terechtwijzing van Zicixer (t. a. p. bl. 489) blijft
4) l. 92.
kkl zijn in de eerste uitgave van het Wesen des Prot. uitgesprokeB
len handhaven. Hij meent n.1. nog (2«. uitg. bl. 137) dat uit deze i\'
bij gevolgtrekking eene minachting der wetenschap door ZvvikgU
den afgeleid. Van de wetenschap is echter bij de vermelding der v
„tiones humanae" volstrekt geene sprake.
Dat lïij liicr daaratm toevoegt: j^h. e.
certo credas ipsui® i\'
„passum esse, et in Dei conspectu propitiationem esse , iiuniqua"\'^^,,,!\'
„lendam pro omnibus peccatis tuis," wijst op een eenigszins and«\'
punt , dan waarop de schrijver van het Ar.amnema de Providen\'^"
Met
K sta^T^^ beschouwing over
ik n rationalistisch noemt,
\'^^ionah^^^^ ^^ tegenstelling van supranaturalisme
^^^ Zwingli en zijn tijd nog geheel
ov^J^ rationalisme moge denken:
fi ^ij den ^ ^^^^^ karakteristieke behooren.
^^•^tie langs den weg van verstandeliike\' re-
11 .
den
-"j. ,. c- * ~s \'".ii vcicM,auuciij.K.e re-
\'\'\'^^^•^gen \' van empirische of speculatieve
enz zedelijken factor in ons, het ge-
bierp," bovenzinlijke laat komen.
V Van\'pT\'\'\'\'\' g««^ spoor: de in-
li? ont^r\' \'\'
, 3 oolj ^^ ^an daarvan, gelijk Zeller zelf erkent, dat
Heidenen uit zoodanige
\' eidt jj^gjj mystiek vinden,
met den naam van rationahsme te bestem-
\'\'^ïn
en.
Vülgg
T. a. ])., bl. 492.
IV, 45.
cl^^\'^^^g \'beh\'^^^^ aan. Uitvoerig hebben wij vroeger de
^^tnnï\'dat volgens Zwingli de Heidenen
^ .\'^^^bouwing tot Godskennis en geloof zouden
u b schwalb nog beweert De
de ■ iiiistT-\'\'\'\'\' \'\' \'\'\' de-
li. ""^^ienze ^^ beteekenis, die
i ^"^brift \' "it den voortijd, bovenal de Hei-
„^.^Hinerg Zwingli hadden.
dat de religio, de
"eori dezelfde is: «unius ejusdemque in^enii
omnibus, quia ex uno
"ve^ geest \' " ^ denzelfden
«anct\'"^\'\' «quicquid
^öi et infallibile, sanctum, religiosum et
-ocr page 154-f
//irrefragabile " is, zijn oorsprong ^). En reeds
gebruikt de logica, dat iets van God geïnspireerd iS\' ^^
dat het waar en heilig is , en niet omgekeerd. ^^^^jjJ
dat ware en heilige in de rijkste mate in de Schrift ^^^^^
uitgesproken, behoeven wij wel niet meer te zeggen-
daar dat hij de woorden «verbum Dei, oracula divina , ^^
somtijds (het oude Protestantisme: doorgaans) eenvoudig ^^^
op de Heilige Schrift - toepast, zonder echter daarnae^^^^,
praedicaten aan de uitspraken van elk ander vroo^
moed te ontzeggen. Men vergete niet, dat ook bij
il\'f
in het begrip : woord Gods de verwarring heersclit?
in de Christelijke kerk algemeen was, en die uit de
sische opvatting van al deze voorstellingen is te verk>^- ^^^
Ook hij namelijk was niet tot scherpe onderscheidt»
komen tusschen dat, wat de Schrift aan den Alm^^^^jji
in den mond legt als uitingen van zijn wil en welbeh^»
tusschen de schriftverhalen zeiven als produkten tJei
spireerde, d, i. geloovige schrijvers, en eindelijk tuss
dat, wat God aan elk vroom gemoed, waarin H^J
woning maakt, openbaart. Bovendien gebruikt hij \'
Bei nu en dan ook ter aanduiding van Jezus Chi\'i^
als het symbool en middelpunt van alle Gods heii® r^j
baringen: «Christus est verbum veritatis ; -verbuin
«Dei nimirum filius 3)." Van de eerstgemelde
verwarring levert de Sermo de Claritate merkwaardig® ^.j;
beelden naar aanleiding van Gen. I : 3 roept M
«ecce, quanta sit verbi virtus, quae non solum
«imperat, verum ea quoque, quae nondum in rerU\'\'
«tura existunt, ex nihilo producit Eu tocb ^
later ") vooral over het woord Gods gesproken naa^
\') IV, 95. 2) vi, b, 255. 8) I , 86.
1, 77. S) l , 84 volgg.
-ocr page 155-^^^^ ^^^ verhalen iu de Schrift, waar de heilige
en\' ^^ hunner zinlijke natuur in, hun ge-
^^\'aar ® Uitspraken van hun geloovig gemoed volgden,
jj de raMo zegevierde. Deze uitspraken
\'\'aaide ^ Zwingli\'s spraakgebruik telkens her-
van God in onzen geest, \'t Zijn
^^^^^^ vroeger opmerkten , uitspraken van
^^ dez^lf godsdienstig zelfbewustzijn: maar juist dat hij
b categorie plaatst als b. v. het scheppings-
^^^ Zwingli daarbij de gedachte aan iets
opgegeven. Van die vereen-
^Uzen t--^ • en inwendig woord, die wij
schriff \' ^^^^^ ^^^ l^elkens in
UI, ^ ^^ ten sporen. Zoo b. v. waar hij over Matth.
"^\'^\'^lUe "Sententia verborum talis est: qui-
"^^\'iietur coelestis doctrinae verbique Dei desiderio
l^lliid Xii^ ^ unicum cupiens et ambiens, is in dies
\'.oeit ijjj magisque revelari sentiet." Natuurlijk be-
^^^""iftwoQj.^!^®^\' ^^^ Jezus hierbij aan het geïnspireerde
Ut j gedacht, maar aan het inwendig woord.
yexhum Dei et Sacrae
non proprium sensum in-
"gerit^ lectionem accedens
UienT ^^^ uitfl^endig woord : —
j^iu hlr ^^^^^ coelestis et divinae doctrinae cupidam,
\'\'Serans"" = et ratione sua totus
a d\'p ^l\'jl^lt nihilque se scire fatetur, sed
P^^^ens inspirationi illius aurem praebet ar-
®iiae \' sensum car-
®eripturas ingerit et rationis humanae praeju-
®cripturas violenta quadam expositione ad
S2
-ocr page 156-«affectuum suorum arbitrium et ante conceptam opi"^^^
imem detorquere conatnr," etc. Hier is dus meer
paald van het Schriftwoord sprake, ofschoons geenszins uit^
tend, zoo als Tichlee heeft zoeken aan te wijzen.
lijk nu hiermede eene andere plaats irit hetzelfde werk ^
de aanwijzing: «quo viae compendio ad verbi divim ^
«telligentiam perveniré possimus.\'" Daar is van het
woord gèene sprake: «Deum supplex\'rogato, ^^ j,i
«piae hominis clementer illahatur, pectusque suum?
«ipso solo omnem fiduciam reponat, ipsius trahat sp\'\'\'
«ïunc fieri non potest, quin supra modum exhilaret\'\'^ j,
«ingentem consolationem accipiat, etc." Onmi«"® ^^
daarop worden weder kenmerken opgegeven ,
//qui sacrarum literarum rudes sunt neque in earom ^^
«tione diligentius versati, ministri fidem depreheiif\'®\'\'^^;\'
//probare possint, utrum verbi veritatem sincere pra^e^\'\'\'^,».
Ook hier hebben wij onder verbum Dei zoowel het ^^
woord als de door de leeraars gepredikte uitspraken
het inwendig woord te verstaan. Men moet wel
van de geheel onhewezene onderstelling, dat de
mer het zoogenaamd schriftbeginsel in al zijne scherp
handhaafde, om met Güdee (en vaak ook SchejN\'S®^\' i\'
f
plaatsen als: //ex oraculis Dei voluntas ejus petitnr \' jf
de Schrift als bron onzer geloofsovertuigingen gepre»! ^^^^
vinden. Zelfs waar hij aan de overheden handhavin^^^^[,
het woord Gods en toetsing van hunne wetten en
lingen daaraan ten plicht stelt, omdat, //per clarUi^^ ^^^
//hum Dei cognitio Dei est daar mag hij
de Schrift als positieve uitdrukking van Gods wil
\') I, 82. 2) T. a. p., I, 181.
3) Be Sermo de Claritate, etc., 1, 99.
IV, 17; vg. daarover boven bl. 78. 5) 373.
-ocr page 157-■ > d
^iet (jg gedachte spreekt hij nochtans niet uit, en er
tot reden om daarin niet evenzeer eene aanspo-
te ^^.^^e\'^iging van de uitspraken van het geloovig ge-
toeggj^^^^^^\' In den brief, waarmede de Züricher raad
va^^ ^^^ Zwingli\'s Brevis Isagoge aan alle gees-
^^oleïi bet kanton vergezeld doet gaan , wordt dezen
"^obis ^^ Heilige Scbrift te raadplegen : «quam
"\'^^S^itiü ^^ eonimendatam esse volumus, quo sincera Dei
"^itae iiinj^^\'^® ^^^^ cultus, Christiana caritas et concordia,
^\'^estia etc. ex ipsius divini verbi fontibus hau-
primis a vobis impetratum volumus
Oestrum doctrina ipsi Evangelio consentanea
^^ «verr^^^^^ ^^ intendatur Hier
bepaal® cognitio etc. hauritur
is ^^ Schrift, die immers de zuivere uitdruk-
^at God in de helden des geloofs, en speci-
--geest
Pan • ----------------, »jii
verschillend in elk vroom gemoed, werkt
I^eze laatste plaats behoort echter reeds
^^J^\'^^ïete nit^^j. "^^^^S^rie van plaatsen, waar de Schrift als
D^^ ^^ den ^^^^^ geloofswaarheden en vaste grond-
eene ^^^^^^ andersdenkenden wordt beschouwd.
werking van Gods geest alleen valt
u^\'^sthei^ «^eel: zelfstandig moet de mensch de
,1 ^ dat betrekking tot God
in zich opnemen.
leidt\'\'^^ waarlangs hij het individu
\'l^^\'^^deren ^^^ geloof, gelijk dit
i^t k \' ^^ Godsmannen van Oud en Nieuw
\' 2ich vertoont,, als middel gebruikt, en dat
\'\'ilia
Zwingli daarbij op het geloofsleven van die
[• ■""\'"\'fimd^\'^ \' Schrift voor hem deze eenigs-
lo^ ^^"^^ichtelijke waarde had. Hij maakte ook hierin het
het historische, en verwaarloosde het laatste geheel:
t eii
die positieve uitdrukking van het geloof het onze steuw
- -
daaraan kracht geeft, het verhindert zich in vage
te verliezen, dat stemt Zwingli gaarne toe, en wordt
door de bewustheid van het subject aangaande eene ^
middellijke werking niet buitengesloten. In dezeü ^
gaf hij te Marburg toe, dat de Heilige Geest door
woord kan werken De Marburger formule:
nordinaria loquendo" werd later de staande leer deï
reformeerden, ook van Calvijn. Bij de luthers\'\'\'\'j
daarentegen bleef de gave des Heiligen Geestes vol^t\'^^^
gebonden aan de genademiddelen : zoodat ondan^^ ,
schijnbare overeenstemming in formules het verschil
het Zwinglianisme en Lutheranisme althans in dit P^^^
voortduurde. Calvijn staat in het midden, meer
ZwiNGLi\'s zijde. Wij kunnen het onderscheid zoo
leeren: Bij Calvijn staan Schrift en geloof tot elk®"
(niet. als oorzaak, want dat is Gods geest, maar) als
schen-oorzaak en gevolg: bij Zwingli ontstaat de ^^
eene beschouwingswijze, waarvan de Gereformeerde kerk gelukkig
kwam. Zwingli waardeerde de Schrift als positieve uitdrukkingJj
eigene geloofsovertuigingen , onverschillig hoe en in welken same"\'\'^
daarin werden uitgesproken. \\
\') ir, c, 46, 43. IV, 173 enz!; In het bericht van Bc^^"\'\'\'\' \'
CoLLiNUs, die Zwingli naar Marburg begeleidde , heet (IV, 181)
luTHEa overeen .te stemmen in geloofsmeeningen, die door al
van het Zwinglianisme weten worden buitengesloten. B. v. „Bap*\'^\'" p/\'
»saci-amentum ad fidem efficiendam et obsignandam" (IV,
ter plaatse komt ook over bet woord\'als heilsmiddel, wat het op J«
voor Zwingli niet is, de sterkste uitdrukking voor: „Spiritus
»Tia ordinaria loqueado, nemini fidem largitur nisi praecedenti ^^ ^jS\'
«... sed per et cum verbo operatur et efficit fidem." Vg. SigWAB\'^ \'\'\'\'
Zou Zwingli aldus ter wille van den vrede zijne gebeele geloof«\'®®\'
loochend hebben? Of is de bijvoeging: „de via ordinaria loqueO\'\' ^^^^
voldoende beperking van de kracht, hier aan het woord toegesf\'"\'"\'\'
\'\'is dej
^\'^ïikelij^^ \' zoover het geloof reeds aan-
SPr„. o^itwaakt is. Beide voorstellingen volgen con-
■ïeii eei^ hunne beschouwing van het geloof, dat bij
etliiscjj ^ ^^^\'Sieus-dogmatisch is, bij den ander religieus-
gene -^^\' Zwingli , niet gebonden aan deze
•^ilze eig^^*\'^^ werking: het lezen der Schrift kan ons
Wei, T ^^\'hoefte openbaar maken, en ons wijzen op
dat T daarvan. Het gelooven zelf ge-
ons daartoe opleiden, dat is zijne taak,
■ste en onmiddellijkste vrucht. De Schrift is
een boek, waaruit ons verstand de kennis
M^aarde,
aiicle
aerejj of\'^^^^ ^^^^ aanschouwen van het geloofsleven in
"iet; Hiaa ^^^ verdiepen in de uitdrukking daarvan
l\'^^erdej.gj^^^ bestaand geloof versterken en ver-
zijne \' "
^izoo ggp en onmiddellijkste vrucht. De Schrift is
Van
■^of ^\'^arheden put; als zoodanig heeft zij voor het
^\'iken baarde, Die waarde bestaat in haren zede-
invloed. Zoo heet het: «lucis spiritu-
externum verbum est, per quod Deus
Qlenr^^^ operatur, nonnumquam vero sineverbo, so-
ket ^^ ^^^\'^stratione De Schrift en haar invloed
^^ ^eilic,^^^^^^^® waarvan de «lux spirituahs," d.i.
en\'^\'\'^^^^^ bedient om den mensch te verlieh-
der factoren van het proces, dat in den
geloof tot stand brengt. Natuurlijk is deze
\'tOï
^^ïste ijj^^®^ aanvangspunt: te recht heeft Zwingli de
^^^^ van alle geloof aan inspiratie toegeschreven:
^Vft ^^^^^ ^ie kiem aanwezig is, kan de invloed der
of herder voortbouwen, al is tot elke verhoo-
\'fiïatie \'\'^\'\'^^erdering van het gelooven eene nieuwe in-
Zakelijk. Alleen als een, als het allerkrach-
tigst hulpmiddel misschien tot het geloof, kan ZvviNûl\'\' ^
de prediking des woords hebben geschreven: «Deus ^^^^^
«régénérât per praedicationem ver bi et fidem EvangelÜ
Onmisbaar is het niet: hoe zou anders van de «fide®
... Ta ll^
necae, sanctissimi viri, sprake kunnen zijn? l-® ^
hebben van Gods geest, d. i. het geloof, reeds noodt^ ^^
de Schrift te verstaan, die het woord Gods is, d. i-
haren geïnspireerden, religieuzen inhoud : hoe kan ^
Schrift zelve wederom het geloof geven? De inhoud ^^^
het woord Gods of het voorwerp van het geloof:
«Deum nostrum, nos populum ejus esse," vond
even goed in zijn geloovig gemoed als in
de Schrift\' ^^
er is vaak eene zoo willekeurige exegese als de ziju®
dig, om uit haar altijd slechts deze godsdienstige
gedachte met hare uitwerkingen en toepassingen af ^^
den. Hij echter leidde ze daaruit af : en zoo, doof *
reeds geloovig gemoed verklaard, werd de Schrift eeu®
en toets voor zijn geloof en het fundament voor de»
bouw der kerk.
Dat Zwingli werkelijk aan den Bijbel voor he^
loof der individuen geene andere beteekenis geeft, ^
reeds uit den eisch, dat het bezit daarvan aan h^t
bruik der Schrift zal voorafgaan, terwijl het alzo« ^^^^
wederom de vrucht van schriftgebruik kan zijo-
de uitlegging van het IT*!® artikel bestrijdt hij het ^^
gcliï\'
Kek gevoelen, alsof de Paus over de uitlegging der
zou moeten oordeelen en beslissen. Eigenlijk kan
hij, die een woord gesproken heeft, den waren zii
van bepalen, zoo beweert hij. „Es ist nichts als
hij, die een woord gesproken heeft, den waren zin ,
jlo"\'
«muth, dass Jemand den Verstand des Wortes ^^ u
rtO\'
«anderswo sucht als bei Gott allein a)." Dus alleen ^
\') VI, b, 256. -) Iii, 083, volg.; VIII, 179.
-ocr page 161-Ui
^^^^taan ^^^ ^^^ voorheen geïnspireerde
dezp ^^^^^^ Schenkel \') wil, alsof nu
Oüg Seïnspireerde denkbeelden van vorige eeuwen,
^y opgenomen, de godsdienstige waarheid doen ken-
^^ Zwingli onmiddellijk met een sprong
^^ ®^^eering , van het verstaan der Schrift tot het ver-
SiJ waarheid voort: /;das lehrt Chris-
Jgj.^^^®^ ^lle von Gott gelehrt werden. Joh. VII,
jl^en jj \' Ich werde mein Gesetz in den glau-
van^^\'^ schreiben." Dus: God geeft ons den in-
^^^"^^atkn geloof, of zijne wet, en niet slechts de
ïecht
"Wi,^ 13:
bi. 135,
volgg.
2) 1, ssl
te
zijn woord in anderen, d. i. de Schrift,
Zoo ook verder: //wieder spricht er
^ ^ Wenn der Geist der Wahrheit kommen
\'Rottes le)^ \'\' alle Wahrheit lehren. Der Geist
Gottes .Meinung in den Herzen des Menschen
^llesn*^ I\'apstes noch keines Menschen Wort" d.i.
Q-ods nieening met wat Hij in de Schrift sprak,
b het algemeen. «Aach steht Job. II ,
^Uch r ^^ Euch jemand lehrt, sondern
^\'^^istes j Salbung d. h. das Einsprechen des göttlichen
es allen Dingen, also ist es auch wahr
t and^ ^^^^ Betrug darin. Wer möchte den Willen
Zw/^j\' als Gott selbst? Y \'t Is duidelijk :
^eder^^^ het verstaan der geïnspireerde waar-
een , \'^^P^^^tie noodig acht, is deze laatste niet
om de Produkten der eerste in zieh
®aar eigenlijk daarmede identisch. Het
Seopej.^^^ geloofs zijn geenszins eenige waarheden , vroe-
^ en die nu door middel van schriftelijke
of mondelinge overlevering ter onzer kennis moeten
Een historischen inhoud der openbaring kent hij niet-
vernieuwing des gemoeds, die wij geloof noemen ^^
bij elk individu nog steeds even zelfstandig tot st^\'I\'
en de overtuigingen, daaruit afgeleid, eveneens. p
dere woorden: hij verwerpt in dezen zin de
Scripturae Sacrae. Heeds het feit, dat het geloo^ ^^
hem geenszins een kennen of weten is, verhindert ^^
Schrift tot bron daarvan te maken. Wel stemt
bewering van Hieronymus Emseb, toe : «peccatum est
«quid Deus nee verbo nee facto docuit en doordieö^;;
den inhoud van zijn geloof kent als gelijk aan dat>
de Heilige Schrift ons voorhoudt, kan hij zeggen ;
«quaeso a nobis per universas quatuor istas orationes ^^
«tum est, quod a vérbis sacris alienum sit?
«unicum jota ostendi, quod non sit-ex caelesti the®^ .
«depromptum, quanquam aliis verbis, quo omnia
«tum planiora tum magis obvia." Maar waarom i®
wat God niet geleerd heeft, «peccatum?" ZwiNöl\'^\' jjo
woordt: nlMam, ut solus bonus est, ita bonum ^^
«quam ab eo proficisci nequit." Alzoo wederom:
al wat hij waars en goeds vindt, in of buiten de
volgens zijn sjsteem aan God als bron en oorzaak
wordt
geschreven en als vrucht der werking van Gods geest
beschouwd. Daarmede wordt alzoo het woord Gods ^^^^
de Schrift geheel onafhankelijk gemaakt, en beeft^ƒ
Sigwart ongelijk hieruit af te leiden (door «verbniö ^^^^^
als Schrift op te vatten), dat volgens deze pl^^^" yt,
Zwingli , dien hij daarom van inconsequentie beschul ^^^^^
«die Schrift die einzige und alleinige Quelle des göttb"
\') III, VIS. („Facile admisero etc." bl. 119).
-ocr page 163-\'billens-
^at ujg^^ zijn 1). Te ontkennen is het echter niet,
^ gevolge der begripsverwarring in de betee-
^Verljej^ ^^^ »woord Gods," Zwingli in zijne vroegere
toekej,^. \'le Schrift eene beteekenis voor het geloof
S^^iisziu\'^ liij haar later niet meer gaf, en die ook
"licere ^^^^ systeem past. B. v. «cnivis prophetare
"Oüilies "^eritatem scriptnrarnm omnes doceantnr ac
."llQi per Dei verbum capiant, quod so-
deix 4 ^^ praestare potest humano desiderio" heet het
^\'lirift de \' ^ • \' bepaling, aan de
l^^\'^f toe ^^^ werking van Gods geest of van het ge-
^^ ^^^^ als onzen eenigen troostgrond te
^^•lers 3) ^\' Zwingliaansch. Evenmin wanneer hij
? «oportet menti superne instillari"
"^\'^getti et ^^ uitdrukking: «non supervacaneam esse
^^^^^iiio- \'\' ^^^"tatis divinae expositionem." Deze Ze;» en
tochT^^\'-\'^ liem wel niet de Schrift zelve ,
\' con vervatte, of liever, door haar gepre-
\'j^heid zedewet. Men vergete niet, dat de moei-
^\'^lijke^t-\'^^ ^^^^^ beiden, Schrift en geest
^ler de le handhaven , — eene moeilijkheid, die
" aati Testimonium Spiritus Sancti ia voorschijn
^^^ latej ^ gansch en al onbekend was, gelijk wij
V d"\'\'\' "" bespreken,
^^ïucht ^landpunt, waarop al wat; waar en vroom is
de 5 werking van Gods geest, en waarop
1 ^®denen ^^^ onmisbaar is, zij het ook om an-
\'etfioi. . m eene éénige., schoon negatieve waarde en
, verwondert het ons niet, dat het van de laat-
^ Van den anderen kant is Schenkkl\'s (t. a. p.
^rdpj\' ^®schuidiging van Sigwaut ongegrond , dat deze aan
zijn tegenstander in den mond legt.
IV, 106.
(/li"
spraken bij de HeideneTi vruchten van Gods geest
Ook dezen verkrijgen hunne godsdienstige denkbe® ^^
door openbaring, reoelatio, en geenszins door verst»"^^^
lijke reflectie. «Tanguntur numinis virtute voof
ver zij geloof hebben: «veritas ubicunque adest, e ^P\'^)
«sancto est Eeeds zijne definitie van «divina oraco^^
meermalen door ons aangehaald, bewijst dit valdoeü^\'^\'i;
En gelijk hij in de groote Heidenen de werkijig va» ^
geest of inspiratie vindt, zoo natuurlijk evenzeer i\'i
geslachten. ZwiyoLt spreekt van „divus Jacobcts.
,/JoHANNES maar evenzoo van „divus AmbeosI^® jc
Ja hij verklaart ergens : „es divinis litteris aut the"\'
„omnia haurimus waar de Schrift en latere go^f
den dus op ééne lijn worden gesteld; gelijk ook
steeds op den in de kerk levenden geest van Chn^^^l 4
lev
zijne uitspraken buiten^ de Schrift om heeft gewezen-
deze had daarbij de empirische kerk op het oog, en
er daarom uit af, dat de aanneming van het traditi^\'v!;
dogma een essentiëel bestanddeel is van het Chri®\'® Jj,
geloof. Daarentegen stelde het Calvinisme in zijne
en meer energisch reformeerende richting de
bolwerk in den strijd tegen het KathoKcisme
en gaf haar een specifiek aanzien tegenover de latere ke?\'^",,,
Zwingli schroomt zelfs niet zijne eigene Brevü IsagOÜ"
fallibilis" te noemen , Hij was zich immers
dat het geloof, waarvan hij in dat\'werk rekenschap ^
door God zei ven in hem was gewerkt. En op
mocht volgens hem elk vroom Christen aanspraak j
die tot geloof gekomen was en alzoo een drager va» !
geest kon heeten. i
\') VI, a, 235.
^V IV, 89. 3) iv, 93 ^ vg. hierover hoven bl. 13J ä^\'\'
IV, 45; in, 201
I.
ni. 551. «) IV, 53. \')
-ocr page 165-^^ofs \' j^^^^^^^ingliaansche geloofsleer kan de grond des ge-
^^^rden dan wat wij als bron daarvan
tot ■ ervaring van in onmiddellijke betrek-
t® ®taan en door zijn geest geïnspireerd te
dat 1 ^ 2al wel geen uitvoerig betoog belioe-
h \' voor^7 ^^^^ tyd //geloof op gezag"
«laii ^^^^^^ geen zin zou hebben gehad.
^^^ beken^j^^^.^^ geloofsleven iets geheel anders zag
j die ^^ metaphysische en historische waarhe-
^^\'\'■"ijker t^^\'^ geloovig gemoed eene heerlijker en ze-
^ \'^^^lissea^^^ aanwees dan die om. over vraagstukken
""^gaan \' ^^\'elke gansch en al buiten hart en leven
J onze terminologie zeer verbaasd gestaan
\'^^oof ^ over onze begrippen zei ven niet minder,
^^ïdooj^, van Gods geest te hebben en
t te worden, van in de onmiddellijkste be-
? hare ^^^ar de kerken , die op hem als
^\'^\'^^\'^bten grondvesters roemden, lieten zijne grootsche
^^^^^^^^\'^drukken en verkwijnen, en gingen zwee-
historisch geloof, door Zwingli zeiven als
jiJ^"^® gebrandmerkt. Hiermede beweren wij na-
^ het I \' onder de heerschappij der orthodoxie
d! acht^^^^ de ethisché beteekenis van het geloof
\' ^\'^der hare vanen min-
ïe*^*^®^ ^^erd^^^^ ^^^ geloofsmoed , minder geloofsleven ge-
ot^^Plïad \' ^^^ partijen, die tegen haar reagee-
U dr \' ^^^^ dikwijls nog erger maakten. Neen,
\'^•^kteij\'/^^\' waarachtig geloof, gelijk Zwingli zoo
T\'" \'ioch ^^^^ \' denzelfden stem-
v\'^\' ^^ant buiten het systeem der orthodoxie
^ bet Jl \'^_^danks de pogingen, — in de leerstukken
\'^^^^\'nonium S/nrifHs Sanofi, de onbewijsbaarheid
IßO
van Gods bestaan voor het denken enz. zichtbaar,
dat zuiver ethisch karakter te handhaven, overv
een historisch geloof dit al zeer spoedig, zoo niet
vrome rechtzinnigen zeiven , dan toch in de leersc^ ^^
der orthodoxie. Anders bij Zwingli. Is het geloof
toestand van den nieuwen, wedergeboren mensch, ^^
de godsdienstige voorstellingen alleen formuleeringeO j
het denkend verstand van datgeen, wat de geloovig®
ervaart en ondervindt, dan kan er van een geloovei^
grond van dingen, die buiten ons eigen innerlijk
omgaan, b. v. van historische feiten, geene sprake ^^^
Nog minder van een gelooven, omdat anderen
geloof-
Dat Zwingli de geestelijke afhankelijkheid voorbijzag ;
in de geloovige tot de gemeenschap waartoe hij
staat, en evenmin den grooten invloed in aanmerking ^^
dien deze , en vooral de profetische geesten daarin , \'\'P ..
oefenen en oefenen moeten , zal zijn geloof kracht en
zaamheid bezitten ; dat is eene fout, die hij met g®
het Protestantisme, althans in ziine hoofdvormen^ \'
jjja\'
Dit plaatst het wezen der vroomheid in eene lout®\'^
viduele of persoonlijke betrekking tusschen het
gemoed en zijnen God, zonder aan de kerk als gß\'^^.^u
schap der geloovigen grootere beteekenis voor het in^\'\'^. ^^
toe te kennen, dan dat zij eene instelling tot ^^^^\'\'^gifs
en bevordering der godsvrucht in de enkele leden is- s
van Luther geldt dit, al vat hij de betrekking
de ecclesia invisibilis en de eccl. risibilis innicrer l
J jv®
al treedt (schoon om andere redenen) de leer van d®
en het beroep op haar bij hem meer op den voorg\'^ ^^
Het Anabaptisme wilde wel te recht deze oorspro\'^^^^^ii
vorm, waarin het toen optrad, aan gebreken,
blijvenden en zegenrijken daarvan invloed op het
tantisme onmogelijk maakten.
Christelijke idee redden en handhaven, maar leed ^^
of-
-ocr page 167-tJ- ^^^
heeft Zwingli zich verzet tegen elte voor-
\'^P een\' ^^^ geloof der individuen van factoren, die
gebied liggen, afhankelijk maakt,
^\'^^^^stant^^^ ^^^ Katholicisme met zijn kerkgeloof, in de
^^\'^^^ingen ^^^ ^^^^^\'^oxie met haar symboolgeloof,
in latere
Dat li,- bijbelgeloof het geval was.
de h ^iJ\'^® eerste periode al zijne krachten
van het katholieke geloofsbegrip (geloof
gezag^^^^^^^ ^^^ zoogenaamde geloofsovertuigingen op ■
•i\'iist bovendien nog feilbare, kerk) wijdde: dat
\' "^at hem zijne plaats onder de Hervormers
1, IJ ^
beh- vinden wij geen punt zoo vaak door
• . nogtans niet met die eenzijdige, ne-
^^^^igend^^^^*^^\' vergeet dat in het rijk des geestes de
h^f^strijding van dwalingen
\'■\'rbeid i ^^^\' geenszins de hoogste en belangrijkste
was Zwingli te zeer een organizee-
\'j^e pj^^\'\' \' praktisch en positief. Wil men eene heer-
^^^ ^^ a^n Explanatio van het eerste
opgesteld. ^ \' het eerste twistgesprek te Zurich
"\'^\'^icunque Evangelium nihil esse dicunt nisi
\'^^^Phetj adprobatio accedat, errant et Deum
Igaa ^^ Ook de Explanaüones van het
Qüod bevatten veel hierover. „Impium esset
. ipse dixit, opus habere diceremus hu-
-): dat is zijne leus. De „humana
(i i^tas"
j^^^s \'«\'ordt nu het monster, dat hij bestrijdt;
Moof ®®ige, algenoegzame grond en bron van
volg
vol
I, 202 vc
m, 54.
^pen beginsel waarvoor hij kampt, en zijn
ens. .— jjj^ evenzeer hebben ook de andere
-ocr page 168-Hervormers herhaaldelijk en uitvoerig de fides
der katholieke kerk met hare, uitvloeisels in de sche^^P
taal veroordeeld. Maar toch , als onder leiding vau ,
la.nchthon, vooral sedert 1539, de onderhandelingen
nen, of men dan toch niet zich met de katholieke kerk
verstaan, legt de eerste steeds den grootsten nadruk da^ ^^^
dat de Protestanten in de voornaamste dogmata geheel
stemmig met de kerk (d. i. de historische, kathol\'^^^
kerk) dachten. En hierbij was alleen van eensteiö\'\'^^\'^"^
heid in dogmata i) sprake, alsof dat religio en fi(h^ ^ ^^^
alsof de grondslag der kerk op metaphysisch gebied
te zoeken. En als ware dit nog niet genoeg , LtjtsB®
nog verder. Gedurende en na den avondmaalsstrijd
deze geregeld het voor waar houden van Triniteit,
substantiatie, enz., omdat de kerk altijd zoo ê^^^ ej^
had; en dat in de uitdrukkelijkste en hardste woord^^^^^j
Sedert gelooven het voor waar houden der zuiver® ^^^
geworden was, moest het wel daartoe komen. CJa^-
daarentegen handhaaft in beginsel altijd de éénig^
riteit van de Schrift tegenover de kerk.
Hoe Zwingli tegen het protestantsch kerkgel^"
symboolgeloof optrad, leert de MencTius in jp
strophas. De laatsten hadden verklaard: „ articul^^^^j.-
„quibus consensimus, hi sunt: baptismus, absteiiti<^^
ptio panis, devitatio abominabilium et pastorum ^^ ^^
,/sia, gladius, jusjurandum." Tegen dit denkbeel\'l
i
1) Vg. het slot van de Conf. Äug. (Cor^. Kef. II, 446,
„cavisse, ne qua nova et impia dogmata in ecclesias serperent. — ^"g,
„madvertere in tales, si qui conentur proferre quicquam contra |,tf
„ ecclesiam catholicam. — Hanc doctrinam , quam confessi sumus,
„neam esse Evangelio Christi et ecclesiae catholicae." jgff^\'
■1) XX,- 128 , 140 enz. Gelooven wordt ronduit door hem ge«® "
voor waar houden wat Schrift en Kerk leeren, XXXII, 402i
163
census
"Mortui """ • \'^^^heft Zwingli zieh nadrukkelijk „Si
qnf\'^ Christo eleinentis hujus mundi (Col. II:
"^^am ^^ nt decreta sive dogmata constituatis tan-
esse dicturisitis: haec
, ^ßianas constitutiones, sed divina oracula. Ad
"^\'^iisisseP^i dicitis vos ista tractavisse atque con-
^^aaro.« waarlijk zaken, zoo redeneert Zwin-
tot ^^ geloovig en door Gods geest verlicht ge-
spreekt, hoe kunnen zij dan eene partijleus
gy immers daarin overeenstemmen met
"^^\'^^"«^tilos der geloovigen. „Si divina sunt, cur
veT^^^^^\'® conjurationis ? cur humanum
Hov dominici verbi oblinitis ? Sin
mmus,
\'®eta imponitis cervicibus fratrum vestrorum ?
cap-
clominare in sorte domini et furtim in
vti
^am ^ laqueumque injicere fratrum liberta-
"""\'\'eulis vertamini, nihil habetis
opus novis
<l\'vina providentia isto vestro
conspiratio.....Quo-
het V^^^ ^^^ ^^^ articulos conspiravit?"
separatisme, dat Zwingli hier ten
. " ^^ Anabaptisten verwijt 2); doch zijn afkeer
ÏII^
388.
Hit en de Anabaptisten op het twist-
«ik/f® ^itvloeis eigenlijke dogma\'s, maar alleende
\'»aai-. , ttiet 7 geloofsovertuiging omtrent het Gods-
Ifen \'\'«ling , ^^\'\'\'P^gewijze ontwikkeling van het bestaande,
gesprei, yerwezenlijken. Zij zeiven spre-
die Z eigenlijke dogmatische meeningen, vooral inde
V geej,^\'^""^\' indenfeÄ^ contra Catalaptistarum stro-
\'\' äer h\' beweert, dat
no "i\'^gen eene anabaptistische dwaling is.
^ ==eer de vraag , in hoever deze zeiven daarin, gelijk over
-ocr page 170-oï"
van hen had een dieper grond. Al de moeilijkheden ^
zich tegenover hen op zijn standpunt te handhaven
rechtvaardigen, die hij zoo levendig gevoelde, maakten ^^
hitter en onrechtvaardig. Geen wonder! Zij spraken
de conseqnentiën van zijne eigene beginselen nit, ^^
die, radicaal alszijwaien, zonder eenige accommodati®^^^^
het bestaande, verwezenlijken. Alleen aan de vrees
gevaren, die den burgerlijken staat van hunne zijde sc ^^^
te bedreigen, en dus voor de praktische gevolgen v»®
invloed, hadden zij de miskenning, die vaak nog tot op^^,
huldigen dag hun deel is, en hunne schandelijke
king door de Zwingliaansche partij te Zurich te -
ZwiNGLi\'s onverdraagzaamheid tegenover hen
eene politieke dan eene kerkelijke, doch de eerste \'
evenmin als de laatste rechtvaardigen. Met dat ^^^ ,
de boven aangehaalde plaats merkwaardig als getuig®^ ,
den afkeer, dien Zwingli had van aillen geloofsd^^^^"^jjn :
der formuleering der geloofsovertuiging, gelijk dat op
standpunt niet anders mogelijk was. Zijne beginselen ^
ten hem in dezen tot eene vrijzinnigheid leiden;
zestiende eeuw waarlijk zonder voorbeeld. dei
Maar dan\' de Schrift? Hoe hoog Zwingli de^®®^/
volgt reeds uit het feit, dat b. v. Goebbl in ^^^ ^ci ■
het formeele beginsel van het Protestantisme noe^
eigenaardige van het Zwinglianisme kon zoeken.
isb® ê
het geheel in het omhelzen van bepaalde leerstellingen , een oni»
merk des Christens vonden. Alleen hunne tegenstanders beant^^
0
bevestigend. yfl^ j\'
\') Die religiöse EigentMimlichheii der lutherischeri vnd refof^
che, 1886. Al heeft dit gevoelen na de onderzoekingen
bïïegek, ScHWKiZKR, Baur \' e. a. niet de minste sympathie biJ
pelijke godgeleerden gevonden, is het nog een zeer gewoon
Neo-Lutheranen.
165
, eji a/ ook nog zoo
W a> ^^^ noodeloos zijn te ontwikke-
vroj ^^^ geloofsleer geheel onmogelijk was.
V ^ handelden wij daarover. Hier vermelden wij
"^^eia / merkwaardige feit, dat Zwingli zelfs de gel-
van^-*^® positieve geboden der Schrift geenszins op
^^^ ^^^^eexi t ^^^ historisch gezag handhaaft, maar omdat
gesch ™ geloovend ge-
hzedewet. „Divinae vero leges, quae ad
"^\'^\'^l^hitti Pei\'tinenfc, aeternae sunt: nunquam enim
Ut / ^^ Pïoximum non debeas amare sicut te ip-
aute/^^\'^*^ ^^^^^ flagitia non reputentur. Le-
Pror perpetuam Dei esse voluntatem
"^\'iHt, exlegibus scripta
PïoJ^ videlicet ostendunt legem in mentibus suis
f.L q™ faei^nt quae lex jubet: ta-
vUe^^ tabulae — ■
scribit
"I>ei
legis ipsis non sint praefixae. At in corda
nisi solus Deus. Atque ut facilius facias
\'qne
dili£
tt^®^® beteer^"^^\' aanhaalt,, hebben eene
2ij \' ^^^ "Ie loca probantia der latere dogma-
eJi . leiien om zijne overtuigingen te handhaven op
dat^T\'^\'®"^ ^lle dien erkenden. Niet
- ■
I • ■ ......- —W iv^ . t^^xj-xw M/UiiJ.-
let tot bewijs der waarheid, maar tot beves-
UI, 177; IV, 5.5.
grondslag, waarop hij zich tegenover alle par-
lard\' -
^en , hij b. V, in den Avondmaalsstrijd de bewij-
8cl voorafgaan aan de getuigenissen
, ook elders staat deze bij zulke aan-
^gi^oscas, hanc legem, quam naturae.
diS!^^ condimento quodam edulcat, sic di-
De Testimonia
P^o^imum ut te ipsum ^^ "
tiging van het geloof daaraan, nevens de schriften
geloovigen uit alle eeuwen. Niet de historische Schï\'.j\'
maar de onzichtbare kerk is volgens Zwingli de
bare rechter, die in geloofszaken beslist, en aan wiens
deel ook de paus is onderworpen i).
Allermerkwaardigst spreekt Zwingli zich hierover ^^^
in zijn antwoord aan Valentin Compau 2) : ^^Keine
,ykann das wesentliche Evangelium, das ist Chris^\'i\'\'^\'
„keine auch kann den Glauben, den ein Jeder dem ^^. ^
,/gelio hat, d. i. das Vertrauen, das ein Jeder in
,/tam hat, kann ihm kein Mensch geben noch
„Jetzt musz ich dir sagen, wie man die Schrift oder
„Buchstaben des Evangelii bewähre. Lasz dir sein?
Iii\'
(T^ein alter Landmann zu (Tri sei, der alle Landrechte _
„geholfen zu machen, ehe sie jemals geschrieben
„und der eigentlich das Landrecht wuszte, und dab^i ;
„recht und treu sei, und sei das geschriebene
„verloren, und kämen viele und bringen Bücher h®^ ^^ \'
//und streite ein Jeder, sein sei das rechte Landb^ ^^
„und seien aber die Bücher nicht alle derselben Meii^^^\'^^,
„Wie wölttest du Ihm thun ? Wolltest du darüber\' ,
„sen erkennen , welches das rechte Landrecht wäre ?
„denn es möchte darin wohl gefehlt werden, de»®
„jungen wuszten nicht an den Landrechten zu i
/■/Welches das rechte wäre: aber der einige alter,
„wohlwissender Landmann, der würde erkennen, welc^® ^^^
//rechten alten Landrechte wären." \'t Kon hier schij^^^^j,
alsof hij met dien ouden landman de apostolische kerk;\'\'
thans de vroegste getuigen van het Christendom, de
bedoelt, als bevoegd om over de vaststelling van de
1) III, 313.
2) II, a, 13,
-ocr page 173-167
geloofs te beslissen. Zoo heeft ook de Gere-
® kerk het uitschiften van de apocrypha uit de
\'\'tonica
tussgjj^ \'. ^^^ den eersten tijd ook het onderscheiden
tiïnojjj ^l^^\'^oyoup.kvdL en avrsXeyofxeva nooit aan het tes-
Scti overgelaten, maar wel degelijk daarvoor
1 ^ "vcigciciucu, madi wciuegeiijK uaarvoor
^ijn ggj^ ^ kritiek aangewend. Daarentegen stelde Ltjther
, tot rechter over den canon , en in praxi werd vaak
■oof daardoor beheerscht, hoewel hij in theorie het
J^ aan de letter van den canon der Schrift ge-
gej^^^ Het eerste had hij geheel met Zwin-
^ierjjj 1 \' ^ij "^ien ook het (subjectief) geloovig gemoed
l^ovej^ ^ blijkt uit hetgeen onmiddellijk op het
"tier gi^^l\'^^haa 1de volgt. ,/Der alte treue Landmann ist
\'/ben welches Herz Gott seine Gesetze geschrie-
"Jereo^ V Gebot in sein Gemüth gegeben,
j 31 ; welcher gläubige aus dem innern
■\'^\'isser Kunst, die ihm Gott gegeben hat, den
"ïeckter ^\'\'\'^h^tab
en bewähret, ob er den wahren Land-
""^igsei\' wahren göttlichen Lehre, gleichför-
^ oder nicht. . . Denn die ganze Welt der Christ-
teilt.
J\'
Dit
gezag van den canon spreekt Luthee het eerst uit na
^eder verhinderde hem echter niet
^ willekeurige bepalingen te geven van w\'aarde en ge-
liet geheel als van afzonderlijke schriften
\'ï\'insT\'"^" kritische vragen hebben voor hem
^\'ilj ^ \'belang. ^^ Es sind Fragen und bleiben Fragen , die ich
"ler , ^ auflösen,
öeilin
ke , es
l)la;
es liegt auch nicht viel dran. Wenn ein Streit in
vorfällt, und man kann ihn nicht ausgleichen, so
\'tOd -■^\'^Kenis^^\'\'\'®""
fiej de Zwingm en Calvijs (schoon onderling zeer verschil-
h^i "\'\'"^\'^geliiij \' laxheid omtrent haar voor
i\'i Iuthee\'s latere periode wordt bij hem
\'"\'«ar W scherper en abstrakter, maar de onverschilligheid
^\'^torisch karakter blijft.
Schrift
-ocr page 174-„gläubigen , die bewährt aus ihrem Glauben , Erkeii»*\'^^^\',
//Und Kunst, die Ihnen Gott in ihren Herzen gegeben
,/oh des Papstes und seiner Anhänger, auch aller j^f
,/Lehre dem Glauben, den sie in Gott haben , und
„Kunst Gottes, die sie von Gott gelehrt sind, glei<5^ ,
„mig sei oder nichtenz. Alzoo moet men bij g®®\'\'
len over godsdienstige waarheden zijne toevlucht ^^
niet tot Kerk of Schrift, maar tot de door God j,
ken geloovige in het hart gegevene openbaring.
ken niet, dat Zwingli op dit punt iets zwevends be®^
dat bij dien ouden landman, die het landrecht mede ^^^
ontworpen, eene gedachte aan de schrijvers der ^^^
Schrift doorschemert: maar de plaats in haar geheel
dwingend, dan dat wij daar de historische Schrift,
veelmeer de onmiddellijke openbaring in het geloovig
als rechter in zaken des geloofs gehandhaafd zoude»
Lijnrecht staat onze Hervormer hierin tegenover
vijn\'s eenigszins juristisch vasthouden van de Schfd\'t
Codex, en Luthbu\'s Schrift- en kerk-autoriteit i» ,,
latere periode, \'t Eiekt naar het idealisme der A\'^® \'
tisten, en is een sterk bewijs van Zwingli\'s geestver^^,^^
schap met hen, (al veranderde hij later om anderso^y,,
redenen van gevoelen), dat hij in godsdienstgesprek.
aan de Züricher gemeente, en overal aan de vergade\'
der geloovigen, het onbeperktste recht van beslissing i»
dienstzaken toekent\'). ,/Ecclesia, quae est Christi sp^J^\'^j^
//et pastorem et verbum exterius judicat per verbui»
,/quod in mentibns fidelium scriptum est 2). Piam
,/in nullo verbo quam Dei quiescere, sic est
,/piorum adstipulationibus unanimiter conclamatum;
«) I, 71. 148, 470 enz. III, 72, 73. 2) m, iSS-
-ocr page 175-opus, praeter....." de aanhaling van
\' //Renuit eonsolationeaj accipere anima mea,
"^evpjjg., plaats toch Zwingli zelf zeker niet een
^^^ hebben willen noemen Er is slechts ééne
sehTv \' ééne/iö^, omdat Gods geest, die
^^^ moeten alle overtuigingen en
in uit het geloof voortkomen, met elkan-
overeenstemming zijn; en dus ook met de
eveneens eene vrucht van het geloof,
datV^^^ van Gods geest, d. i. geïnspireerd is. Tan-
"\'^^\'^"iesci tegen de Anabaptisten kon aanvoeren:
- dicen^\'^^\'^ manifestis scripturae locis huc adiguntur
"^\'^^Urao^^^ protinus spiritum jactant et
"^l^ïae gg ^egant. Quasi vero coelestis spiritus scrip-
aut inspirante scripta est, nes-
kon hi" contrarius In dezen
^\'^\'^Wen."\' "^P historische getuigenissen beroepen en
lUa summa fidei praedicationisque nos-
^^^ gratiam, parati cuivis rationem
docemus, quod non
Uil ^ didicerimus. Neque adserimus senten-
non primarios ecclesiae doctores, pro-
illrÜ episcopos, evangelistas, interprétés, sed
qui purius ex fonte hauserunt, auctores ha-
"Ut
Hls.
scripta nostra viderunt et
\' ^aar ^ heeft ook Melanchthon gespro-
k waarin hij juist om zich met de
tastbjj ^^^ ^^ l^unnen verstaan, reeds een vast en als het
Van ^^^ersysteem noodig had. Want als grond-
\\ bepaalde formulieren van eenigheid kon-
3) iv, 67.
Hl.
177.
m, 359.
den uitspraken van het gemoed, die altijd eenigsz\'ii®
vend blijven, bezwaarlijk dienen. p]
Toch kon zulk een beroep op de overeenstemming
zijne geloofsovertuiging en die der vromen van alle ^ ,,
. ^ v
slechts eene rechtvaardiging van het geloovei ^^
Als bewijs voor de waarheid van het voorwerp p
loofs heeft dit ook bij Zwingli nimmer gegold®^^\'
grond van dit laatste lag voor hem alleen in de ^r
van onmiddellijk van God afhankelijk te wezen,
vens van alles van Hem te mogen hopen en vertro\'*^
■ 1J f 6 "
van door Hem geroepen, door zijnen geest bezield
In den Sermo de Claritate etc. i) voert hij de teg^
ping van sommigen aan tegen zijn beweren, dat Gods ,
in ons binnenste spreekt en zijn licht, het bewij® |
waarheid , zelf in zich ïïiedGbrciigt: y^quis vero ^^^
,/rem faciet, num Dei sit ea cui adhaereo sen
,/quis me certum leddet illam revelationem divinitn®
,/pisse?" ZwiNGLi\'s éénig antwoord bestaat
in eenige tirades tegen menschelijk gezag, waaf^\'^\'"^^ji t
dit toevoegt: ,/idem ille, qui eum illuminavit, etif^^i
,/lucem suam immittet, ut certo inteUigas eum a
,/stitutum esse et verba ipsius divinitus proficisd*
„sentio, inquis. Ex eorum ergo es numero,
„habent et non audiunt 3)." Natuurlijk: het gel«^^ pi}
ondervonden, ervaren worden: van bewijzen daar^^®
geen sprake zijn, tenzij men geheel subjectieve ^^^^^^
heden , die zeker voor het subject eene overtuiging\'®\' yc
hebben, sterker dan alle menschelijke redeneering^^\' J
wijzen wil noemen. Dus kent ook alleen het g^^
gemoed dien grond des geloofs: ,/hanc rem (fidein)
\') 1,89. «) 1,98. 3) t. a. p.
-ocr page 177-171
r^Peïti g ^^ ^^oi\'ünt. Esperientia est: iiam omnes pii eam
^^lïiGij\'g //Empfinden, experiri, sentire dat zijn
\'^^ertnigj^ ^^^^"^^kkingen voor den grond van godsdienstige
sentis, errores tibi
"Scio ijie ^ virtutem intra me ipsum sensi, unde
Dg ^ doctum esse Sancti liomines experti
sjj^l^^ esse Der geistliche vertraut kei-
dem, welchen Gott eingiebt: er urtheilt
gleich, ob die Lehre allein von Gott
^\'^Elt sie empfunden Evenzoo heeft Lu-
]• echt reformatorische periode onop-
^f^ake^d^\'"\'^\'\'\'^^®\'\' heerlijken zielevrede, het za-
^T^^\'^^lderd ? ^\'ei^i\'en en met de sterkste bewoordingen
[.Se dgj^ Ook\' Calvijn spreekt op de bekende plaats:
ged, aut Ciceronem, etc." 7) eene derge-
v " positieviteit drong hem dit
j^^\'^kdenspoedig weder vast aan de Schrift te
v^^ ^\'^^ïïieöVT ^^^^^ voorgrond stellen van
des ^^ ^\'\'^»-«^^«o in de ßdes en van de docfrina als
^^^^\'\'\'^Utegej^^^ onvermijdelijk was. Bij Zwingli
^Hig niet alleen het geloof zelf eene zaak van
trnfo\'^^^^. Glaube empfindet in ihm selbst,
oo]i ^^^^^ seinem Geiste inwendig sichert
l\'/^\'^iibige e*^ gebouwde geloofsovertuiging: „Der
I sei st\'if \' "ii^^icht-
130
Deze ervaring heeft evenwel met het on-
\'iiystiei^^"\' ^^ zaligheidsgevoel, den mpfMS en ezina.irig
en en piëtisten niets gemeen. Het is het hel-
III.
79^ 80 SO- I, 96. ijj, 165.
Vijt^ O. a. XXVII, 88, 43, 184.
II, fa, 11, ■•>) II, a, 393.
-ocr page 178-in
dere besef van volkomene harmonie met alles wat
om ons is, of zooals Zwingli het uitdrukt •
Christiana res est, quae in animo credentiuni se»
sicut valetudo in corpore. Hanc quisque facile s®\'^ .^t
„aequa sit an iniqua. Sic qui Christianus est, seii
„mens propter peccatoram onus male se habeat: "^gft?
„sentit, quam bene habeat quum remedii in Christo ,,
„est, etc." Ervaart de mensch, dat het geloof
gemeenschap brengt met zijnen God, en daardoor n^^^ ®
al zijne zuiver menschelijke behoeften bevredigt,
alle nooden verzoent, maar ook hem aandrijft tot oU
ling van al wat in hem is, van al zijne krachten en
gens: dan geeft dit hem eene onbedriegelijke heilsve^^f^
heid en eene innige overtuiging van de waarachtig^®\'
zijn geloof, die sterker is dan alle menschelijke i"®\'^®® joo\'
.......
gen of alwat in deze wereld daartegen indruist. ,
é
"" ---------------- " jjili"-,
juist weet hij, dat God zelf de waarheid van den
van het geloof aan zijnen geest bezegelt: „in cor^e^^^,,.
„nitus illustrari " en „hoe consolationem accipere
bijna gelijkbeteekenend gebruikt 2). „Pius solus est; ^^^
„verbum Dei alit, reficit, confortât ; sicut solo
„certus redditur, ita nullius verbum quam
„Non modo ex scriptura, sed etiam ex ipsius ^^^^ ^.gfi\'\'\'
„manifestum fit, quod nullius creaturae verbum
„Dei recipi potest : quia in creaturae verbo non r
„quieta pacataque conscientia. Stat sententia: qU^\'\'\'
„tem in nullo verbo quam Dei quiescere, nnlh\'^® ^^^tJ\'
„Dei recipere posse. Quod sic est omnium piori^^^
\') 111,198,202. _
2) III, 59. Als zoodanig , als bewijs voor de vvaarbeid f
ioofsoveriuigiiigeu , komt liet bci\'ocp op de zaligheid , ons
geschonken , bij Luthf.r niet voor.
173
sit ^^^^^ uuanimiter conclamatum, ut testimoniis nul-
co?^^^ praeter hoc unum et breve et darum : Re-
\'\'\'\'^ ^te\'m p\' Ps- LXXVII, 4.\' Nusquam invene-
"Posteaq^^ ^^Phetae conscientia , nusquam requiem. Sed
r*^ \'lelecta^ memoriam repetebat, jam aderat quies
tijst ^ 1)/\' Wederom is een beroep op de ziele-
Hc \' Godsbewustzijn geeft, een bewijs
en echtheid van dit laatste. Nauw-
deze hiervan ontbreken bij Zwingli :
^ ^oor hem als ter loops gegeven,
Jie^e Voorstelling worden opgemaakt, \'t Ging hier-
t-"^ geloof^^^^ vraagstukken uit het formeele gedeelte
Vau ^^^^ oplossing verkeerde in den eersten
^^ I\'rotestantisme nog in een staat van vloei-
groote onbestemdheid. Men denke aan
^Hie /\'^inge mengeling van beroep op Schrift, op tra-
zj\'^^^^ ^^^^ -Sef?®« de Claritate etc.
"lUae ^^"öLï eenige aanwijzingen, o..a.: „quibus signis,
\'octog ^Psis deprehenderint homines, se divinitus
^ sentiant Maar in zeer korte woorden
de geheele zaak af: ,,Si interioris ho-
senti^^^^^?^^^®^ quandam ex verbo Dei tibi conti-
^radit\'\'\' ^^ ^^^^ ^^^^^^
3\' audires, tibi arridere coepit, certus sis
verzekerd, dat
^ liet ^^ iiatuurlijk het intermm, de inspraak
^^ • l^iabter noc unnm et breve et darum : Ke-
^ \'^tionem accipere anima mea : memor fui Dei
vooj vrede
^i^.^ouclerli eerste, zuiver protestantsche, periode met
Qp ^^^^ mengeling van beroep op Schrift, op tra-
^^ften \' op gezond verstand , op godsdienstige be-
^ eoovig gemoed) waarachtig is, en wezenlijk
Jlï
1= 99.
-ocr page 180-pei)
van Gods wege tot u komt. //Si effecerit (verbüDi ^ ^^^
,/Ut tibi displicere incipias et te nihil esse sentiaSj *
,/Vero auctum et iirmnm, hoe spiritus Dei certu^i ^
beneficium. Postremo, si metns Dei et pietas plus
,/quam timoris vel terroris inferat, similiter et
spiritus sancti munere contingere intelliges \'jgj;
ziet het : bij al deze kenmerken, die tevens de j;
zijn, waarop wij ons gelooven kunnen rechtvaardig^\'^^\'^jj,
er alleen sprake van zuiver subjectieve , inwendige
den en feiten. Brengt eenige uitspraak van het
dienstig zelfbewustzijn of eenige gedachte, die
geïnspireerd houden, ons meer en meer tot verni®^\' ^^
des gemoeds, gevoelen wij ons daardoor verhoogd ^^^^^^
sterkt, vinden wij daarin verlossing uit onze no^ ^^^
vrede en zaligheid, kracht tot Gode welgevallig
len : dan, zoo leert Zwingli , is ons geloof
vaardigd. Dit laatste moment vooral had bij
hooge beteekenis : het krachtig, werkzaam optrede^-
ven uit God, de heiligende, diep in het leven ing\'^\'^l\'^^eii
invloed , dien het geloof geeft, staat bij hem meer op^^,
voorgrond als bewijs van zijne echtheid, dan de
gesteldheid , welke het schenkt. Dit geldt ook van d®
baptisten en hunne geestverwanten, terwijl de
mystieken, Schwenckfeld en vooral Franck ,
de Luthersche leer van het geloof staan, dit tot
zaak van bespiegeling en fantasie, niet van beld\'^\'^^^iit\'
flexie of krachtig optredend handelen maken, en d® /
heid daarvan naar allerlei gevoelsaandoeningen
Dat ook de vruchten des geloofs voor de waarhei ^^
zijn inhoud iets bewijzen, laat Zwingli slechts
») T, 100.
-ocr page 181-1 b\'^iaen ,
ope^/ de ,/Sanctimonia vitae" de menschen, die
aanbeveelt Bovendien, daar de toe-
Men en het betrachten der liefde, geloof en
^\'■\'^ehte ^^^ geheel samenvallen, is een besluit van
^^loof) den boom, (d. i. tot de echtheid van het
® latej ^ ^^i^engesloten. Echter niet in den zin van
Uit . ® theolog
en , die volgens eene zonderlinge logica
Hillen ^verken van Jezus de waarheid zijner
\'iliels,^!^afleiden Integendeel: ,/dass du Ihre (der
J^T^} //Heiligkeit bewährst aus Ihrem frommen
"gebebt, Glauben bis in den Tod geführt und
®bïe damit nicht bewähren, dass sie in der
\'"^igkeit • • • bewährt Ihre Eröm-
"^^ttseij^J^Jd Leiden um Gottes willen wohl, dass sie
"Jl^ben ^ gewesen sind und jetzt bei Gott Freude
" de ^^ ^^^^^ haben mögen irren.
"Vortheil mussen wir dem Einigen Sohne
^eder ^ menschlichen Geschlechte lassen, dass
\' \'^^^Wt noch fehlen mag, und alles Fleisch
Va
V^aLi\'^^^^^^^ \' enz.®)." Eene nadere beschouwing
^rband ^^ omtrent bron en grond des geloofs,
leid^ de^^^ voorstellingen aangaande de onmis-
en het gezag der Heilige Schrift,
het vierde hoofdstuk volgen.
Y^\'^\'aarover.
^ ■ a T n • BjiKïscHN£!Ditii, Dogmatil, 3<"«
volg.
uitg., I, § 26, 29, 30.
-ï—S2r-
-ocr page 182-HET GODSDIENSTIG GELOOP EN
HEILIGE SCHKIET.
jft\'\'
Wij hebben tot hiertoe Zwingli\'s leer over de sch^\'
bijna niet anders dan negatief beschouwd, en beh^^^
wat de Schrift voor hem niet is, al kwam daarbij r®® ,
ter sprake, wat eigenlijk in dit hoofdstuk zou te
hooren. Toch vereischten reeds die negatieve
eene uitvoerige behandeling. Immers wel is GobbEI\' ^jjjlc
stelling, dat het zoogenaamde schriftbeginsel het
kenmerkende, niet alleen van de Gereformeerde kerl^\'
meer in het bijzonder van het Zwinglianisme
vrij algemeen verworpen, en zijn de pogingen van
Köhleb, en andere ultra-Lutheranen om dat ^^^
ifè
weder ingang te verschaffen, geheel mislukt:
toch wordt Zwingli ook in ziine leer van de Scbr^ _
/ / hï\' 1
te veel met de latere Gereformeerde kerk op eeii^
plaatst, en dicht men daardoor aan den Hervormer
den toe, die zich geenszins door een beroep op zij\'^® v"\'\'
gevene schriften laten rechtvaardigen. He leerstuk^
de necessüas Scripturae Sacrae, van het Testimoni^^ ^
Sancti, enz. zijn on-Zwingliaansch, gelijk wij
van het begrip: religio naiuralis reeds te-hebben aang®
^^^ had
Xde. . ^^ Schrift voor Zwingli eene geheel éénige
ï^® liii\'rf^^^ werken dragen op iedere bladzijde de sporen,
talj-^r ^^^^ gevormd en met haar vertrouwd was.
j-^^fetie ^^ commentaren, de instelling der zoogenaamde
j^^^ïing \'^agelijksche bijbellezing met toepasselijke ver-
Zurich, zijn ijver voor bijbelverspreiding,
^^ ^iiüEu^^ geheele praxis maakt het zeer verklaarbaar,
^^P; in Schenkel het oud-protestantsch schriftbe-
al dan ook, bij hem willen vinden,
vo/^\'^^ \'^e geheel éénige waarde, die de
\'^^en^f*^^® ^iJne voorstelling had, niets te kort doen:
^eeft
grond des geloofs was hij voor hem niet. Souwei-
^aii 1 lu 7" ------
^ ^^Prot Glauhenslehre i) eene betere verklaring
ff schriftbeginsel gegeven, die vooral vaii
om
gPldt —uic vuuicixvdu
1 ^\'^^^gbebh ^^ ^^^ Schrift, niet
^ ^\'^^^olieke ^^^ geloofs, maar als wapen,
Hö ..,. overleverin . de SrHTlf,nalïïif.i«:ptip n-PAcfrlriii
d ratio de spiritualistische geestdrijverij
gezondverstandstheologie te bestrij-
V ^^^ \'hierover later.
C\' heef/^"^^^ de Schrift tot Christus gekomen
geoe^^^^ schriftwaardeering belangrijken
t^ï^^ opmerking van Spökri , dat in
aj\'^^^^eren ., ^^ renaissance ook in het godsdienstige een
^Jl^^^lisehe vormen, tot de
gei\'^*^^®^ Was^^?^ oorkonden, een natuurlijk ver-
Hit^ ^^^ordvo\' ^ ^^^^ ^^ Zwingli een krachti-
H ^UtTt\'*\'^^^ hebben gevonden, en dat men daar-
door^ ^^^ ^^ waardeering der
^^ ^eeft te verklaren, is bij al
\\ ^gheid minder juist. Althans op Zwingli is
ë\'g.
T. a. p. bL 2.
13
-ocr page 184-t
zij niet van toepassing. De werking van Gods ê^^^ ^^
één tijd of ééne p&riode te beperken, is hem zeker ^^^^
minst in den zin gekomen. Hij was te praktisch, ^
te diep in zijn eigen tijd in om tot repristinatie
slechts restauratie de hand te kunnen leenen. Eeö®
gelijke romantiek behoorde bij humanisten, niet bij
matoren te huis. Dat het algemeen gevoelen, alsof h®^\'
testantsch schriftbeginsel den terugkeer tot de historisch
betrouwbare oorkonden van het oorspronkelijke At
dom zou bedoelen, onwaar is, blijkt nog uit het vo
feit. Dat deel van de Zwinglianen, dat voor een in ^j)
bijbelsch christendom, voor een bijbelsch Godsrijk ijv©\'*^
zich in alles gebonden achtte en zich houden jp,
de „platte letter en het uitgedrukte bevel" der
dat in de oudste christengemeente het ideaal zag,
zij met inspanning van alle krachten (maar helaas! i®®^ ^ It
heele miskenning van de historische ontwikkeling
eischen des tijds) weder in \'t leven wilden roepeO^
Anabaptisten, —scheurde zich reeds in 152-3 va»
gli af. Tot dien tijd toe hadden zij zich bij ^
van vloeibaarheid, waarin de meeste voorstellingen j^^jji,
beelden nog verkeerden , onder zijn invloed gesteld ^^^■
als hun hoofd erkend. Toch was ook voor U\'
1 s
stip restauratie niet het eigenaardige van Zwiïf^^^^^^ of
vormingswerk geweest. Beriepen zich de
hem zei ven, dan deden zij dat zeker te recht, voor
hij, in wiens gemoed de voorstellingen der
Schrift j
klank hadden gevonden, wiens behoeften bevredig\'l^,
door een geloof, overeenstenimende met dat, wat
Schrift gepredikt vond, nu daarop als grondslag
nen, en zich steeds daarop als op eene positieve ^^ ^
king van het geloof, die ook door de Katholiek®^^^^/
erkend, tegenover deze laatsten beriep. Maar zij
dat 2
^^^de, ^ingli de Schrift wel als wet en regel hand-
geenszins als eene op zich zelf volstrekt
tijd\' slechts als het éénige positieve, waarover in
a/t^ verschil was, en dat dus het best tot wa-
kou^ ^^^ overheid, tot regel voor kerkbestuur
"^^er ^t Is waar, ook Zwisgli spreekt vaak
J^loovgjj gehoorzamen aan Gods woord, dan van een
eu juist gelijk de Anabaptisten dat altijd de-
^oort^ Nederlandsche Doopsgezinden dat heb-
r^^ ^eritr^\'^" heeft nog niets te maken met
^^i^divid ^ Schrift tot gezagvoerenden regel van
^\'^^^eji ujJ^®^ geloof, dat op eene werking Gods in den Geest
\'^^ken n ^llee^^ ^^e Anabaptisten
öeve \'\'\' ^^^en
^^^^^^^ volkomen voldoende en
^ l^ander overeenstemmende kenbronnen van het
ontlj^^^ ^^^ verband tusschen beiden scheurden zij
eei^^\'^^\'^lg- \' Vandaar hunne éénzij-
ee ^^^et Anabaptisme is eene men-
en spiritualisme aan de ééne zijde,
eilz • orakelen, op gewaande ingevingen, vizi-
^^^^^ aan T ^^^ ^^ ^^^^
li\'/^^ïvan ^^ \'Ier Schrift zonder iets daaraan toe
l ^^ daaraan wilden zij onvoorwaarde-
beperking zich onderwerpen. Anders
ee Uitei^f volstrekt niet de poging om tusschen
bi
"J,
1>1
^et gel^^ Aussehen beiden, maar deze is eene andere
öaf l^et individu dan voor den opbouw der
in den aanvang zijner loopbaan, eenigszins
mnselen en leer der Oude Doopsgezinden, 1863, bl.
-ocr page 186-beheerscht door de traditie en onder den overweldigd^ ^^
indruk, dien de Heilige Schrift op hem maakte, nog
de conseqnentiën zijner leer geheel uitsprak, behoeveP
slechts aan te stippen, na hetgeen wij vroeger in het loi ^^
brachten, namelijk dat de prediking des Evangelies
zoodanig ook het schriftwoord volgens Zwingli een der
delen kan zijn , waardoor God ons brengt tot geloof ^^ ^^^
neu geest schenkt, en dat zij voor hem dat middel W^s
weest \'). De Schrift had zijne heilbegeerte aange^^^^^^^
en hem opmerkzaam gemaakt op denkbeelden, die ^^
bevredigden ; doch het geloovig omhelzen van die deök^^^^g
den hing af van het feit dezer bevrediging , en niet
plaats in de Schrift. Immers de bijbel kon dezeö
druk slechts op hem maken, voor zoo ver hij get^iS ^
aflegt van het rijkste en heerlijkste godsdienstig -
dat ZwiKGLi zich denken kon , en voor zoo ver hiJ
godsdienst predikt, die de behoeften van alle lößi^"
(1 co.?\'
steeds bevredigd heeft en nog bevredigen kan. Zoo
„nitionem Dei servit Bvangelii (d. i. niet de
Schrift) P
,/dicatio ") j" zoo «nuntiat verbum externum spiritui? \'
,/tum" en wat door dien «spiritus" geleerd wordt \'j
Welke is nu bij Zwingli de betrekking tusschen ^
en geest? Zijne voorstelling is lüet dezelfde,
welke Oecolampadiüs in het Antisyngramma
uitspreekt. Volgens dezen bevat de Schrift zinneb^^^^j,,
teek enen, welke de goddelijke waarheid slechts
maar dan ook niet meer dan middelen zijn om oö®
tot bewustheid te brengen , terwijl die waarheid zelve
middellijk ingegeven wordt door Gods geest. Eene
ling , aan spiritualistische kringen van den hervoriiai^\'^^jjj;\'
niet vreemd. — Wij hebben gezien, dat ZwingH b®^
eet\'\'-
IV-
VI, b , 27g.
\') I, 96. III, 30 enï.
181
^ods ^^^^ uitsluitend aan eene werking van
\'oldoen^\'^. ^ en dat dus die geest volkomen
te brengen. Aan den
r^ gel\'lt de Schrift hem als geïnspireerd, en
^^^^ïihau ^^^ persoonlijk geloof toch in eenigen
Helt ^^aïïielijk : de inspiratie der Schrift en de onze
\' üon^ a^^i® apostolos a Deo doc-
eert ^^.^\'\'^"ihus, sine omni haesitatione de salute
"Wo se et credere et cognoscere? Sed non
"^^Hitte ^^^ monstri alat. Dicis enim :
haec aequius si Deus et me docuisset. In-
iustitn-\'^^^ ^ nondum esse doctum. Si enim
J^^ajn intelligeres utique nee minus certus esses
, ^gens te plane et perfecte doctum esse, etc. i)."
^yhet bijzondere toerusting
nergens wordt hunne inspiratie on-
^eide wurut nunne inspiratie on-
oiKJey ^^^ ^^^^^^ Zwingli aan elk vroom gemoed,
{\'"""^\'«Perd ^^ toekent 2). De bijbel als één
i^^^\'^aajijg., Scheel is geïnspireerd, wat echter geene on-
h \'^hrijvers in zich sluit -5), maar religieuze
Jp^ipturae.. \' \'\'\'\' evenmin op eene „analogia
O ^^^ sta ^^ ^^^ barmonistiek wijst.
^^^^^^i^gli weder dichter bij Luther, dan bij
^ de Gereformeerde kerk. Luther liet nevens
schriftgezag, dat hij tegenover de katholieke
\'\'\'\'\'\' ^\'fiWART (t. a. p. bl. 45) , dat Zwingli aan geïn-
^ eeo hooger rang zou hebben toegewezen dan aan „ heilige »
«ii
«Is
\'\' «lle
d» \'^^«ischt biblischen Schreiber sein Wort
uiet (11= 19), beteekent eenvoudig, dat het
lieidensche schrijvers, die slechts nu en dan
„ ________j, T
\'JU
vjjn p - \'j —, ^icu.i.a liu en aan
^^ «-ods geest werden waardig gekeurd , en bij welke deze
Ij\'"\'"\'"® e stercore
20.
colligeuduiii." (VI , b ; 208).
-ocr page 188-kerk en later tegenover het Zwinglianisme zelf in de ove
venste woorden handhaafde , eene zoo vrije beoordeeliög > ^^^
veroordeeling van sommige deelen der Schrift bestaa» ?
voor een Gereformeerde gansch ondenkbaar was. Bij
deze inconsequentie verklaarbaar. Vooreerst was
eerste periode het geloof bij hem nog niet zoo streng
matisch, en droeg dus het schriftgezag meer een _
karakter. Maar ten andere : ook hij verzwakte !
het begrip : inspiratie, en beperkte deze niet zoo "
tend tot het bijbelboek, als bij de strenge G&xéo\'^\'^^^^^^
den het geval was. Vandaar dat hij aan de leer dßi ^^^
meer gewicht kon hechten. De oude Protestanten
twee voorstellingen te vereenigen: vooreerst deze, dat ^^^
seest het a;eloof schenkt, en wel niet hefgelooven ^^
m&ar ook den inhoud daarvan, welke inhoud dus ^^
en niet dogmatisch of historisch-metaphysisch is:
voorstelling die niet verbiedt de voor de hand liggei^\'^®.^ t?
baarheid der bijbelschrijvers en hun ouderlingen str^J
erkennen. Maar ten andere : den inhoud des g^loo^\'^^j;
leer, vinden wij uitsluitend in de Schrift,
tweede voorstelling volgt: zijn de schrijvers niet onf®\'^ ^^gt
geweest, en spreken zij elkander tegen, dan is
de onbetwijfelbare zekerheid van het geloof gedaan ^^^af
deze twee voorstellingen heeft Luthee aanvankelijk de ^ ^^^
naast de tweede laten staan, Calvijn de tweede meer op |
voorgrond gesteld althans in praxi, hoewel hij m ^^jstf
steeds aan de eerste vasthield , en de tweede door de^^
zocht te bezielen. Bij hem stonden zij niet zoo los neve ^^^^
ander, als bij den lateren Luthee, en bij Mbla?\'\'^
toe\'\'" J
) Dat zij alle affectiones Scr. S. aan de Schrift allee"
„quoad ad salutem pertinet" doet niets ter zake , daar de
in de Schrift als Schrift het voorwerp van het zaligmakend g®
S^Ven. aan de tweede voorstelling een beslist overwicht
daarentegen heeft zich altijd aan de eerste
die ^^^^ bad hij geen belang bij eene harmonistiek,
Me zoekt deze b. v. aan te toonen, dat de histo-
en de historische Jacobus hetzelfde geleerd
\'^orisnT. " daarentegen bekommert zich om deze
arische
^l^^tet jj^^^\'^^^^^en al zeer weinig, maar wijst aan, dat men
voorstellingen godsdienstige waarheden
^^eiclej^ kon^^\' ^^^^ onjuiste exegese) daaruit
^^^ dan geheel met elkander overeenstemden,
éénmaal voorwaardelijk van de „con-
J ^^^ipturarum, si quae oriuntur : " op andere
^^^^alen sf ^^^duit de verschillen tusschen bijbelsche
, ; ja zelfs bepaalde dwalingen in de voorstellin-
beili
ïii
dei
ge mannen. Als Lamech , Genes. V, 29,
de vervulling ziet der oude belofte, door
Hopjj.^^^ bet Messiasbegrip toegepast, en hem Noach
ial?^^^ consolabitur nos ab operibus et labori-
nostrarum," dan zegt Zwingli 4); „Hic
innocue, falsus est. ATq^ enj^j^
ergo iv^\' promittebatur. Promis-
"Vt; ^ primis mortalibus facta observata ab ,eis
"\'^^Wnt ^^ ®Pes aut fiducia, quam in semen hoe ha-
frustrata. ïameLsi enim in persona
"^^^^\'^tissjjJ nonnumquam , in re tamen numquam errarunt
^iri. Nee fides eorum falsa fuit, tametsi
•i^eef.
Xvii
11
iiW\'" \'itebeli; \' V.\' Onvermijdelijke consequentie voor hem, die
h \'^\'^^\'lationisque crimen est et idololatria
a Scriptura vel
VI
v, 27.
\'■ecedere.\'^
^ S05
VI, a, 327, enz.
-ocr page 190-184
,/Noach non ille erat. Semper enim in unum ^^^^^^^
,/Speraverunt, nempe in semen illud benedictum;
«erat Christus. Allenthalb sind sie am Sinne einß® ,
jiti"
„aber die Worte oder Zeiten sind etwas anders ge^"
„ben ^)." Hij had eigenlijk slechts ééne leerstelling : ^^
„Deum nostrum esse, nos populum ejus :" en natu^\'^^^^,
kon hij, vooral met zijne exegese, gemakkelijk uit el\'^ ^^
haal en bericht een zin opmaken, die op deze leer ^^^
toepassing uitliep. Hierin was de geheele Schrift
daad „einhellig." ^
Maar keeren wij terug tot de vraag naar het
tusschen de inspiratie der Schrift en die van elk
vig gemoed, ^t Ligt voor de hand, hierbij aan
timonium. Spiritus Sancti te denken. Lnmers ook bij
gli geeft ons geloovend hart getuigenis aan de ^^^^ sj
van den inhoud der Schrift. Werkelijk heeft
deze leer bij Zwingli meenen te vinden; hij noei\'^^
«den göttlichen Eindruck, den der Gläubige an® ^^^
„Schrift, bei Zwingli auch aus Profanscribente^\' ß,
„hält." De indruk, dien de Schrift op het gemoed
zal dan ons haar doen verstaan en tevens het ^e\'^\'^-\'^^j^jjut
voor de waarheid van haren inhoud. En ZwinglI
tot deze meening aanleiding te geven: n Gott im Mens"
d. i. \'s menschen door Gods geest geheiligde geest;
„steht gleich die Wahrheit des Worts DerG^^^j^t-
„bewähret den äussern Buchstaben bevestig^^ \'
ter der Schrift en doet de waarheid daarvan blijkeJ^ >
doordien hij vruchten voortbrengt, die tot de ^gC
der leer doen besluiten, \'t zij — - en dit is hier de
1) l, 389. 2) Reformirle Bogmatik, I, 204.
II, a, 145.
-ocr page 191-«Hg ^
als ^^^^ \' ^^^ \' geloovige ,
\'/deji aanneemt. Ja, „das Wort Gottes erleuchtet
"^nd Y , dass er es versteht. Aber der Begriff
"lichej^ kommt von oben herab, nicht von mensch-
^^aat eei^g P- Inderdaad, er be-
en V verwantschap tusschen de leer van Zwin-
Testi^^ ^^^ Calvijn. Ook de laatste {Luthes heeft
^\'lora als bewijs voor de waarheid van het
loof niet) vindt den laatsten grond van het ge-
^^or mensch zeiven, en den zetel daarvan in het
V^eeiin^ geest bezield gemoed. Maar bij alle hooge
^icli t^\' ^^^ Calvijn\'s opvatting ons afdwingt, laat
f\'^^eerg^ geenszins met Zwingli\'s voorstelling iden-
aan" • ^ij Tesimonrnm Spiritus Sancti te den-
ervaring, aan een aannemen van de
^\'i^ïeten , ^^ ^^^ genjoed, nadat dit reeds langs
geloovig geworden is, aan "den indruk, dien de
-Oï zij ^ waarheden der Schrift op ons maken , en waar-
di^ toestemming afdwingen, omdat wij reeds
t^^^^Mer bezitten: dat is met andere woorden:
. \'^^\'^e Protestanten omkeeren. Dezen kenden geen
\'^ïicti in ^^ ^^^ efficacia verbi divini et Spiritus
«WiJ^ ^^nptura et per Scripturam loquentis testificatio
% of cordibus fidelium : " en geen echt Luthe-
hecht hier aan verbum divinum een
WT "Heilige Schrift." Deze for-
^\'^^fcle Calvijn niet voor: maar hij leert
/ ^^llrift/?^\'^®®^ interna en de externa (door
ï ve V^^*\' ^ ^P ^e P^^^^s over het Test.
aart : «verum quidem est multa posse in me-
\'\' ^s, quae facile évinçant, si quis est in coelo
" \'"^^Postere^ ^^ prophetias et evangeliam ab eo manasse.
e tarnen faciunt qui disputando contendunt s o-
7 «er
186
,/lidam scripturae fidem adstruere. Testimoniuiïi
//ritus omnimodo praestantius est Heeft St®-^^^
niet te recht in deze leer, den Achilleshiel van hefc
Protestantisme, eene petilio pr\'mcvpn gezien? Bij
en het Protestantisme is de invloed der Schrift het
afgaande bij het ontstaan des geloofs: bij Zwinglï
entegen geeft Gods geest het geloof, en eerst daarna
de , Schrift waarde voor het reeds geloovend individu- ^^
gens het Testimonium Spiritus Sancti werkt de
Schrift
loof en bezegelt het te gelijk : alleen «per verba»i ^^^
«attente lectum vel auditu perceptum" ontvangen
heiligen geest, die dan wederom aan de waarheid ^jj
schriftinhoud getuigenis geven kan Men ver^v^n\'"
niet met het nieuwerwetsche Testimonium, een soort
waarheidsgevoel, of de rede, die de mensch ona>\'^
lijk van de Schrift bezit, en die ons van de waarhei"^\'
1
Evangelies zal overtuigen. Zwingli neemt noch n®
noch het ander aan. „Der Gläubige, der den
„Buchstaben bewährt", is geenszins de mensch,
waarheidsgevoel, (zoo dit al in de werkelijkheid be®
begaafd; en: „das Wort Gottes, der den Verstand er^^^\'j^gi
//tet," is niet de Schrift. Gaat bij het leerstuk |,ij
Testimonium Spir. Sancti de werking der Schrift voor»^\'^^^,
Zwingli is het juist omgekeerd. De Sermo de
leert ons dit duidelijk. Hij handelt daarin over J®
derheid van het woord Gods, dat zoowel Schrift sj;
wendig woord in zich bevat, en gaat aldus ^n^
„Haec verbi divini claritas sive comes sive praevia®
iikb^i"
\') I . VII , 4.
-) De Gereformeerde kerk sluit echter de abstracte moge
verlicliting bulten de werking der Schrift om niet geheel uit.
3) I, 83.
indicio in nativitate Christi adumbrata sese
"^\'llsit \' nimirum claritas domini pastores circum-
"lus \' ^^\'iue jam praesente loqui cum illis coepit ange-
^^^ ^^em hahentes rem omnem, ut ah eo exposita
Dus eerst omschijnt hen het he-
^^""^taa ^ bestraalt hen Gods geest: en daarna
Gods woord, en gelooven het. Met andere
Wggj^ ■ a® werking van Gods geest of de inspiratie, d. i.
^an öioet voorafgaan aan het verstaan van de Schrift:
S^loof ^ ^^^ ^er versterking en bevestiging van dat
^ets _®^eekenis krijgen. Nog duidelijker blijkt dit el-
^aaj. ■ de geloovige een uitwendig woord, dat hij
^^^ goddelijk vindt, dan neemt hij het niet aan als
^gjj ^ l^em nieuM^s, maar als iets, waarvan hij reeds te
^S^ï (^Q^\'^\'^^^^ioht was, en M^at hij als geloovige reeds vroe-
^ \' werking van Gods geest kende. Evenzoo
"Wu : „Das Ansehn der Heiligen Schrift
"■«leljj Glauben an Christum begründen; viel-
schon vorausgesetzt werden, um der
nni^^^ Schrift besonderes Anselm einzuräuwen." Tot
O^tg^ uoijuiiucicD ii.ij.oci.1.11 cxiiziuiauwcu. ±uü
oo^^^^^ geloof kunnen eindige factoren, kan
lezen der Schrift aanleiding zijn: doch het
^\'^eitidj dankt den grond van zijn bestaan aan een
^\'iRpn f ------------
J Wt ^^etor, aan Gods geest. En wat alles afdoet,
^\'\'^jeef ^^\'^^^\'^i\'^iiige Testimonmm Spiritus Sancii valt alle
^^Oï iet ^eg\' ^^^^ l^ei Protestantisme uit vrees hier-
onverbrekelijk vastklonk aan de positieve Heilige
éj^ ^^ingli is de band tusschen het subjectieve
^^ tuktobjectieve Schrift in dien vorm losgemaakt,
Ileeijg ^^ ^^ee niet geheel uiteen.
^\'oeger haalden wij eenige plaatsen aan, waarop
Vg, boven , bl. 135.
-ocr page 194-die voorstelling van Zwingli\'s denkwijze steunt, welk® ^^^
bezit van het geloof de onmisbare voorwaarde acht» ^^
het lezen der Schrift vruchten dragen. „Quoniod^ ^^
,/verbis fidem hauriremus , quum non nisi fide muiiiti^^,,
,/interpretationem Scripturae sacrae debeamus accedeï® ^
t ee" ■
urtli^\'\'
,/len, wie es der Eedner gemeint habe, dann allein ^^
,, welcher es geredet hat ? Sicherer Verstand des
,/lii steht an keinem Menschen, sondern allein am
,/und Erleuchten Gottes. Der Buchstabe kann für ^^^
„nichts, der Geist allein ist der Ausleger
gedachte keert herhaaldelijk terug, dat alleen de ^^^^^^
geest, onder wiens ingeving de Heilige Schrift gesc^^^\'^^,
is , zijne eigene uitspraken kan begrijpen en
Verbum Dei, quod in mente splendet, et omne ver
„a quocunque afferatur, agnoscit. Quae lux ^ P^^^\'Lfe-
„hauritur Hebben ook Calvijn en de latere _
formeerden vaak hetzelfde denkbeeld uitgesproken j
ten toch de historisch-grammatische schriftverklaring j
Tif ^
Immers zonder dat verstaan wij het schriftwoord niet e
„welcher kann von eines Menschen Wort wahrlich ^
nevens niet alleen gelden maar stelden deze terecö ^
op den voorgrond. En- dat terwijl zij van slecht®
schriftzin wilden w^eten. Zwingli daarentegen heeft\'
exegese , niet naar de analogie der geloofsleer, neen 7
volstrekte heerschappij van het geloof zelf. Daar de ^ ^
Schrift van hare religieuze zijde als openbarings-waarhei^ ,
beschouwd, moet het geloovig gemoed daarin den go ^ ^gjj.
stigen grondslag van zijne voorstellingen vinden ui
Het heet dan ook zonder meer : „ Spiritui scriptura con®
1) 111, 517. ■-) J, 231. s) 1,198. 111,850®"
4) V, 616 enz.
-ocr page 195-iS9
//O
■ ^"^iiis fe
"^eïlit, (in de scliriftuitlegging) ex literatoribus
"P^\'optér ^ sensu vero scripturam torquent. Litera
Propr^^^^"^ \' servire debet; sensus non
ali
-»J, * -------O y X"^ J--i. I V ■■ y
"^^rae , impostura esset \'). Solus Deus index Scrip-
Verbum fidei, quod in mentibus fidelium se-.
r^on ■ V ^ «^ü um naei, quod in menti b us tidebum se-
groot^ ipso judicatur verbum exterius
aan: ^ ^^Senomenbeid haalt Zwingli Ltjthek\'s gezeg-
at"^^^^"^"^ quodlibet in naturali significatione mit-
"^aec significatio servator, ni fides aliud moneat.
J^eïba tribuno lex lata est: cedant igitur
" magistra et interpres est ver-
Skq^^ termen, dux, magister, enz. vaak door
^^^en en het geloof tegenover de Schrift
Nscft^\' Bekend is het, — en in der tijd door
tegej^^^®®\' uitvoerig besproken — hoe vrij Luthee
beco,?^®^ Schrift stelde, en zich niet alleen bij
canons, maar vaak ook bij zijne exe-
\'tooj ) ^aii^uo, uiacii vaaji. uujt uij zijne exe-
? van het gemoed liet leiden. Daar-
Mei verdedigers der exegese ex ana^
^ igermate beroepen, al verstond Luther in
^aa,-^ geloof iets anders dan zijne navol-
in theorie hield hij altijd hieraan vast, dat de
ger
•^itl,
ögiüg ij^ ixicraaji vasi, uai ue
(lat (3 ^^ Schrift zuiver historisch-grammatisch moet
de bg één zin heeft Hij hand-
. , ®^oegdheid van ieder Christen om de Schrift te
fet h ----- —^iij-iK-fijji uiii uo kjoiiiiiu i)C
>eet tegenover het gezag der kerk , als onfeilbare
• ^Sindf maar geenszins in dezen zin, dat elk
l^aar naar de subjectieve uitspraken van
^ocht opvatten. Daarom ook leerde hij eene
III, 132,
«) I, 200.
XXVIT , 358 volgg.
\' Propter Tj-
\'/tia.. , Alteram. Litera debet intelligi juxta spiritum,
voo\'
volstrekte perspicuitas Scripturae Sacrae\'^), niet alle©
zoover zij ter zaligheid dient, Yan een eigenlijk
schriftgebruik, gelijk bij Zwingli, is bij Luther
ke en natuurlijk bij Calvijn nog veel minder. Daare»
stemt See. Pranok geheel met Zwingli overeen öi®^
leen in schriftbehandeling zelve, maar ook in de
ven daartoe en gronden daarvoor. In eene aantee
op Lucas XI, U, merkt Zwingli het volgend® ;
,,dicimus sensum esse regulam verborum, non verh»^^^^^,
„sus. Der Sinn muss nicht nach den Worten S^^^liß
„werden, sondern die Worte nach dem Sinne®)-
„mens spiritu Dei illustrata literam moderatur ^^^^ \'
hij beveelt zich aan het schriftwoord te houden,
hij er eene beperking aan toe: „halte es mit deiO\'j^t
„ein helles, göttliches Wort hat, das er recht
„Art des Glaubens versteht^)." Ja, door het to\'
hij in den avondmaalsstrijd laten beslissen, waar ^^^^
hoe ver iets in de Schrift als beeldspraak mag ^
, iJ\'
---
\') Vooral in zijn strijd met Ebasmus over den vrijen wu ^
„De tota Scriptura dico, nullam ejus partem volo obscnram dici-
Dit blijkt zonneklaar uit de plaats XXI, II volgg.
Luthkr historische en grammatische kundigheden, vooral
nis, de eerste vereischten in den schriftverklaarder. „Want, ^^
„een slecht taalkundige zal door zijae historische uitlegging ,
„overeenstemming met het geloof worden gehouden." Noch
CALviJis hebben wanneer zij het bezit des heiligen geestes nooi^i^
voor het verstaan der Schrift, daarmede eene louter subjectieve, ^gfd«^\'
door willekeurige exegese, gelijk de Zwingliaansche was,
gen, al spraken zij daarin een beginsel uit, dat ten laatste het
zuivere tekstverklaring omverwerpen moest. Weder
een voorbeeW \'
ne vroeger reeds besproken tweezijdigheid. — Wanneer ScHENK\'^
van een „Gewissensstandpunkt" in de protestantsche esege®®
dan bedoelt hij daarmede eigenlijk niet veel meer dan dat
senhafte" verklaring volgens hunne beginselen plicht van elk
was. Alsof niet alle kerken van al hare leden in alles nauwgezethei
3) VI, a, 635. VI, a, 679.
■^oet " ^elk nu dat geloof is, waarnaar de schriftzin
"\'^alte\'^j^^nen" worden, leert ons eene andere plaats\'i):
alIe\'^T^" ^^^ giebt, Ihm sel-
\'"^^\'^^Hach zuschreibt. Lasse dich
"\'^\'icl ^^^^ht wundern, dass Er selbst uns den Lohn
"Seine ™en die Wahl zuschreibt: denn das ist
glei^^\'^\'^\' zuschreibt, was aber sein
^bp.\'^V^\'^® die Sünde Ihm selbst zuschreibt,
dir \'
^nsere ist." Gnomon" van de schriftver-
ï,®" spiritus ex Deo est, qui illi soli glo-
Tl \'
is
ver\' het ergste in Zwingli\'s exegese.
^^^ ^^^ wanneer wij in aanmer-
of hij uitlegging en toepassing ver-
r^\'^^^elijjjjl^)^^^ geheel en al aan de praktische
^^^entgj, dienstbaar maakt. Wel beweert hij: ,/ve-
t interpretibus spectandum, quis linguarum
j^H fuerit usus®)," en schijnt dit op eene
hij exegese te wijzen, maar dezen regel
t\'^ Uitle ^^ ^^^^ gevolgd. Schijnt hij ook ééns
te^!"^^ v^n het Oude Testament zich door zijne
^^ liet R ^ en keurt hij althans onbedreven-
li i^^^hreeuwsch zeer af, de reden daarvan juist
. ^^^^ hij nadere beschouwing in het oog.
iw = ,/quoniam prope est dies Do-
^ebra^^\'^^^ hiervan: „Dedit ignoratio locutio-
\' ^^icarum et metalepsium ac synecdocharum oc-
«Ï^^® scripturae locis, non jam ru-
/,et- ^^^l^iïiatis^^^^"® qiii ut antiquitatis expertes sunt,
^rud\'t^^^"^^ ^^ omnibus pronunciant, verum
ac piis hominibus."
v, 101.
Plaatsen als de hier
s) v, 650.
-ocr page 198-behandelde, behoorden tot de leuzen der
bestrijders van den Hervormer, en daarom moest
aan alle vergeestelijking dadelijk den bodem inslaan? _ ^^
zich op het tekstverband te beroepen en zich aan den
houden, dien de tijd van den schrijver, enz. vereiscbt. ^^
rigens maakt hij in zijne talrijke commentaren e®^\',
veelvuldig gebruik van allegorische en typische ^
als maar denkbaar is. Schoon toch weder op eene |
aardige wijze, ongeveer zooals Kant met zijne nioi^^^^^jt
interpretatie dat wilde ingevoerd zien. Hij zelf vei\'^ j
hierover \'): „licet allegorizare ubi autor non allegoï^® ^^^
„est. Sed non dicendum: potest bic locus alinm ^^^^^^^
„intellectum; sed: vobis allegoriam concinnabo, jif
„ex necessario hujus loei sensu sequitur, sed ex aÜ^®
En dit allegorizeeren heeft B jp
sicJ\'
„turae lócis adscita est."
zins, gelijk Zeller
wil, ten doel om „wenn
„einer anerkannt heiligen Schrift etwas findet, W^®
„stäblich genommen dem Geist unseres Glaubens
„tet, den Anstoss durch uneigentliche Erklärung
„fernen," en is evenmin, gelijk Spöhri beweert,
„auch verzweifeltes Mittel, der Autorität des Buch^^^j^^,,\'
„einige Ereiheit für die Subjectivität des Auslegers ^
„ringen." Spörri zelf legt op dit allegorisch ge^ï\'^^\'^^^f
Schrift door Zwingli niet zulk een gewicht\'\'\'),
het met zijne gansche periode gemeen heeft. ^^
der Schrift was voor hem niet eene zoo bindende
teit, dat hij daarom allegorische verklaring noodig
ben. JSTeen, hij zelf spreekt zijn doel daarmede
nit, waar hij b. v. door allegorie aan de ge®^\'^\'\'\'\'/
van Jozef\'s naamgeving eenige praktische opmerking®*^
bl.
3) T. f- P\'
V, 595.
T. a. p. bl,
T. a. p. bl. 492
*) V, 135.
193
^^ "potest historia per allegoriam nostris aptari
"^I\'lHile Saepe jam admonuimus nihil, quantum vis sit
"^\'^\'iptujl ^i^iiiis literis contemni debere: nam ex divina
"te
\'/a
qnotidiana vitae exempla petenda sunt, quan-
"\'\'^^cte quoque quae in vita nostra occurrunt, tam
ut emittereservos, uxorem ducerefilio,
r d? verklaring van Genesis XXXVIII
I\'^\'^PUia ^oorden: «Historia haec tametsi in speciem
iQyste esse, videtur, plena tamen est exemplis
"^^^ra ig ■ non in cortice haerere oportet eos, qui
■ spiritum et nucleum penetrandum
g ^^ omnia pura. Qui vero impuro animo non
jj^ ^I\'as, sed profanas et Gentilium literas legunt,
^luciein legunt. Scripta ergo sunt ad nostram
iHs . ^^ piorum. et impiorum vitam ante oculos po-
^I\'lim autem imitemur, ab horum vita cavea-
ri."^^ ^iudej^ oorbeelden van eene dergelijke schriftverkla-
i\\ Wij yg^g^]^ 2ijne commentaren Ook el-
„^^^^rizeere^ ^^^^ duidelijk over het doel van zijn
■ (ex humanae mentis imbecillitate
^i\'Uu ^ii^erpretamenta tam varia tamque varii sen-
"^^^^fltip ^ sacrarum literarum tractatoribus , ubi
"c\' pro r]
divinitus dato scripturam ad ec-
Pi\'ofectum explicare contendit. N\'eque erro-
lU.
IS niet „weun durch die buchstäbliche Erklailuig eiu
gereimter, überhaupt also kein gotteswurdiger Sinu
ent-
mit Origenes annimmt, der beste Beweis dafür.
\'ld
\' ^"^\'orten ein tieferes Geheimniss verborgen liegt, das uns
muäs." (Zkllee, t. a. p., bl. 494). Maar
^oorbggj^®®*^ "bscoeniteit staan, en ,zoekt daaruit
• «ad. en af te leiden, de laatste in dit geval natuurlijk af-
* Ini
143
enz.
lOl
VI, b, 256.
-ocr page 200-wris accusaiidi sunt, etiam si scopum minim®
«gunt, modo ad scopum omnes colliment,
Hspectantes, quod in omnibus scripturis potissiiö^\'^
«gloriam nempe Dei et prosimi salutem. Etenif^
«tura sacra pelagus est immensum et impermeabile > ^ ^^
wadbuc pro dignitate emensum, campus, in q^^ ^Jf
n omnium saeculorum ingenia exercentur.
«ergo handquaquam sunt, quicunque bona fide e^ P^^^ji
«dulitate Christi ecclesiae operam suam locarunt;
«potius et fovendi, qui suo studio nostram socord^
«stimulant, et cursum nostrum èS^ayo) manu ^^jif\'
«monstrantes promo vent. Et Paitlxis monet, ne P ^^
«tias spernamus, quin potius probemus omnia; ^
«bonum est teneamus." Waar om zuiver
denen Vv^etenschappelijke dwalingen zoo vergoelijkt
daar — de zaak moge uit een ander oogpunt
verdienen, vrij wat ineer dan de ijdele spelingen> ^
de Schrift vroeg en laat het voorwerp is geweest
V, 114,
ik recht te hebben mij te verzetten tegen Ticßi\'^^j^ojä
deze van de nauwgezetheid van Zwingli als exegee\'^^tf"
opgeeft \'i Is waar, Luther en andere tij\'^^^^jj^f\'
maakten het somtijds nog vrij wat erger, en vaak ßj
dat de goede bedoeling van Zwingli aan hunne ^^ /
ten grondslag lag. Doch ook Zwingli is in tl® ..^^ji\'
kind van zijn tijd, en het ware onbillijk te veï^ pf^
hoe hij ergens verklaart: «ubicunque in
«fontium et aquarum fit mentio, magna latent lö/
en hoe de praktische toepassing van zijne alleg*\'^^^^,,);?\'\'
wijls ontbreekt, en ook dikwijls bezwaarlijk zou t^ ^ ^é
zijn. Ook aan den regel: «ubicunque allegoï^
195
"di
bl
1 r»
\'•^efliij \' ^rtis argumentis et notis probabimus i)
getrouw. Op de bovenaangehaalde plaats
\'^\'\'Hen JJ. l^eßi zelfs rechtstreeks tegen. Dit alles er-
\' to\'^b beteekent zelfs in zijne ty-
t die^" venster der ark openende,
Vele ^^ ^^^ eeuwigen levens ontsluit ,
^\'^geliJl^e voorbeelden zouden kunnen bewij-
\'\'^^^tische ^^^^ ^^^^ ^e\'ler meer op het
bij zich, in weerwil van de wei-
^^Ki ^ ^^\'^Pingspunten die zijne geloofsleer hem daartoe
^^^^ dogmatische of mystische uit-
iie,
•iü gj- üivju viij ue
^\'^\'latig^\'\'^ ,^Uegorizeeren het karakter
li^^\'^^® beller ^^^^ ^^^ \' ^^^^^ ^^
v^^ in 7e \'bekend is het,
en voorbeeld van Oeigenes prijst en na-
zii^^/^^®^®\'^^® houden: meestal
aan van accom-
lij — met eene uit een wetenschappelijk
i^T gevolgtrekking — het paulinische
^arte nam: TrSc-a. ypa^» d-BÓTJ-ytuö-ro? kcu
^Po? ^^^ TTpog txe\'y^ov, vrpog eVwóp^M-
\'^^oC A . "^«\'^eiai/ TxV iv J-iKctios-uv^ , /Va apr/o? ó rou
\'iet
Ct ^^^ ^el/ van schriftuitlegging spreekt het
geloof \' ^^^ trouwens uit de Zwingliaansche leer van
^Picnit^^^^® ^oigt. dat Zwingli de protestantsche
\'\'^^ïüxede^^ Scripturae sacrae sterk ha-ndhaafde,
van\'^^^ christen, als geloovige beschouwd,
®ehriftonderzoek en schriftuitlegging, ja be-
k^^Viij.\'^ VI, b, 256, .
^\'\'\'^lisclie T ■ Zwingli vond een navc
^«terpretation.
Pe
•let
V, 37.
er in Kant en
oordeeling der Schrift en beslissing bij strijdvragen ^^
kende. En wat van het individu geldt, geldt natü® ^^^
in gelijke of nog ruimer mate van eene gemeent® j)
geloovigen. Yooral zijn Arclieteles heeft de strekki
dit goed recht van ieder Christen te handhaven ^^^^ ^^^
het Roomsch-katholiek beweren, dat alleen het gezag
ons de waarheid van het Evangelie kan doen aan« ^^^^^
en dat de uitlegging, gelijk de kerk die door kerkv^
conciliën en pausen heeft vastgesteld, voor den
bindend gezag heeft. «Scripturam non modo ii> \'ï\'^^^fï)
«interesse dicitis" (d. i. de vertegenwoordigers
Hconferre possunt: sed et ii, qui Deo ejusque on ^^
«qui ejus desiderio marcent," vangt hij aan » ^ g/
derlegt vervolgens de bedenkingen, die tegen
vrijheid in de uitlegging der Schrift kunnen ^or ^^ j|f!
gebracht. Ook alle plaatsen, waarin aan den g® " ^^fi\'
recht wordt toegekend om te beslissen, of eene l®®\'^
eenkomstig zij met Gods woord, (natuurlijk h®^jjiH\'\'
«hum fidei in mentibus fidelium") behooren hiertoe-
/(bitans in filiis Dei spiritus omnia prodit dictatq^e^
/jnis ne sint quae audiunt an spiritus. Unde
Hut spiritualis omnia judicet, omnia cognoscat, I ^^ /
«15, ipse vero a nemine judicetur : non enim
«sanguis est, qui judicat, sed spiritus." ^^^^ ^^
waarop de vrije schriftverklaring steunt, zijn
der Hervormers eigenaardig gewijzigd. LütHB» /
lats-chthon) wil vrijheid van schriftuitlegging
de tirannie van het Katholicisme, omdat de
deze wijze voor de verderfelijkste dwalingen ^
haren grond in de Schrift gevonden had. Op
is hij van eene heerschappij van het geloof,
\') III, 71.
-ocr page 203-Schrift niet zoo afkeerig. De treurige
^^^ verwaarloozing der historisch-grammatische
"^^^ïom ^ ^^^^ de kerk lagen echter te zeer voor de hand:
jj deze vreder in eere gebracht worden. Zwin-
"IJ. Qq^ " ------ÏVUJ.UCJ
^^erg g vrijheid tegenover de uitlegging volgens kerk-
"^aar vrijheid voor elk geloovig Christen,
paali- ers geloofsovertuiging den zin der Schrift be-
\'ali;
\'. \' Vooj ucii iiu uer ocnriii oe-
? ^^r^ana^ ^^^ ^^^ geloofsleven des Christens
Vn ^^^ ^^^^ tegenover die
in ^^ vooral omdat de mensch alleen aan Gods
allf gebonden is, waarbij ten slotte de
ïeeds^ verliest, daar zij alleen bevatten mag,
^\'\'^\'^af voor het geloof vast staat en wat
^^ ^an kan zijn. Calvijn wil vrije d. i.
^^^ Q-od«^ gebondene schriftverklaring uit eerbied
Jcovi " heilis
\'^ït. j^r ^edig woord, welks rechten men had ver-
S ^^^ IJ wü vrije exegese, opdat de inhoud der Schrift
naar de bedoeling der schrijvers,
/ alleen juiste standpunt voor
wetenschap. Lutherss gevoelen over de
keiK^^\'^ ■ Calvijn leert eene perspic.
^^ De Zwingliaansche perspicuitas S. Scr.
\'e 1 daad niet de Schrift maar de denkbeelden ,
& Vrn — — xii.aaL uc ucuii^ueeiuen ,
daarin legt. Wat het recht der
£? d ^^^^^ aangaat: in den aanvang van het eerste
"^\'^^^tgesprek verklaarde Zwingli: //Horum
^\'^\'-^^iïe et virorum) erit citatas a nobis scripturas
-^^\'^ïitatp ^^^ videant num vera sint quae istarum
Probantur.
omnibus prorsus
\'l^iatn ^ non dubito tarnen in hoe coetu nos-
P Grimas esse vere fidelium mentes , sancti spi-
l»!- 189.
-ocr page 204-vel\'\'\'
«ritus luce edoctas et vero intellectu praeditas, , ^^
«soli per Dei spiritum. facillime disceruere possint,
we nobis scripturis legitime utantur, vel illas viole» ^^
«sensum perversum detorqueant. Quapropter
«loco nulla exeusationis causa relinquitur Evenzoo
hij zich meermalen uit: «non unius esse videtis aut ^ ^^^^^
«de scripturae locis pronuntiare, sed omnium, qu^ jj/
«credunt; non enim ad mensuram dat Deus spiri^^\'^
Van de ecclesia, d. i. in dit geval de te Zuri"!^ ^^
zamelde Zwinglianen, wordt getuigd : „ecclesia, ^^^^ f
„et verbo ipsius ceu unico fundamento nititur,
„quit, quum non nisi verbum Dei observet, V^^^^^^iai^
„nequit Wel ligt hier aan de uitdrukking ^t
Dei vooral , schoon niet uitsluitend, het
Heilige Schrift, ten grondslag , maar dan toch de
zooals het geloovig gemoed alleen haar opvat en ^^jjjl;
En deze geheele theorie vloeit natuurlijk en
uit Zwingli\'s beginselen voort. De geest alleen ^
immers , wat door den geest is ingegeven. Dus " ge-
geleerdheid , maar alleen het geloof hier baten; ^^ ^^^ i
loof, gelijk dat aan geene menschelijke wetens" ^^^
priesterlijke ordening gebonden is \'t Was ecbt®\'^
\') I, 148. gc/
III, 74. Waarbij Zellkr , (t. a. p., bl. 499) , te recht tege je^
he^\'^ j]!
kel opmerkt, dat Zwingli hier aaa de gemeente geene
toekent, die hij aan de individuen ontzegt. De gemeente l^®®\'\'\'^;)»!\'\'\'
ZwiNGLT, het recht van schriftuitlegging enz., niet als eenheid \' ^
verzameling van geloovige individuen. I, 490. s
ZuLLER beweert (t. a. p. bl. 502) „Die Stellung , ^yeS\'^
„dem Christlichen "Volke anweist, hat unverkennbar etwas
„redet von der gläubigen Gemeinde, die in ihrem ürtheil W
„wie wenn er nicht selbst bewiesen hätte, dass es eine G®"! ^
„nur Gläubigen nicht geben kann , und er drückt sich übei\' -i
„tung, welche dem Urtheil dieser Gemeinde zukommt, nicb*^
-ocr page 205-alt .
Ideal Jg..
de 0. j beschouwing, de gemeente te laten heslissen
^^^lliclit;\'^- ^ waarheid; eene beslissing, die voor den
Helijj^\'^ hegiusel, maar ongetwijfeld nog slechts aan-
Vetjj^ ^^i^eren en met Xrele ongeestelijke bestanddee-
geest der Züricher gemeente, onmogelijk
^^\'ifftHj, ^^ eenzijdig idealistische werd echter door
zelf verholpen: er moest een toets ge-
^^^ïdooj \' "waaraan de geesten beproefd, een band,
in toom gehouden konden worden. Dien
^iwiNGLi niet verre te zoeken : de positieve
aan ^ woord in de Schrift bood zich van
^ Waj^^ "vervulling dezer taak.
Ciiji^ ^at ZwiisGLi al de beslissing over den zin der
Oy ovej ^ . °
^^ ^tujg^ d ^^^ geloovig gemoed der individuen,
Oqï^ ^ ^ de geest de onfeilbare uitlegger is van het
d!^ ^^^^ zeiven gesproken: — die geest is bij
^^ lettej ^ ^^ onvolkomen
mate aanwezig. Vandaar dat
^\'^\'^ÏOïigg ^^ ®ehrift als toets en band tegen al te bui-
moet waken. En hiertoe behoort
ej^ ^^^ ^^ verhouding tusschen Schrift
^ geest ^^^ letterlijken inhoud moet worden verklaard)
^^ortJ\'^ wagen, die door riemen en trekpaard
Onduidelijk wordt deze vergelijking
C\'^\'^^^iüxi hij bij riemen niet alleen aan het
\'let bp ^ ^^ tusschen paard en wagen, maar ook
^^^^ over de paarden denkt. In allen gevalle
fiHj
"ten ojj
\'\'j^ct; \'\'^\'\'er T-v^ Kirche nicht blos über die Geltung gewisser Ansich-
^^ ihren Gebräuchen, sondern auch über ihre ob-
1. j, vei- ^^^^ innere Berechtigung zu entscheiden hätte."
63 volkomen recht, ook na Tichlicr\'s opmerking,
ia absty^^\'^ \' ^^^ beschouwing van het recht der
Ook \' \' to^ hoever in de gebrekkige
hem hare bevoegdheid gaat.
-ocr page 206-te
beiden zijn even onmisbaar om den wagen voort
wegen. Deze vergelijking, die herhaaldelijk voorkd®
past hij eigenlijk slechts op de schriftverklaring toe: ^^
„si scriptnram citra spiritum aut fidem exponas> ^^^
„proficies \'t Is eene uitbreiding van hare toep^^®" ji
als hij haar gebruikt om de verhouding van g^® y;
Schrift als bronnen van de godsdienstige waarheid ,
rakterizeeren , waarbij de Schrift eveneens toets der g\'
waarheid wordt. De geest op zich zelf behoeft
beperkenden toets niet; \'t is alleen aan de moge^^\'\' et-
van contumacia" in den «spiritus fidei nos ter/\'\' ^^ ^joP
feit, dat „nemo est, qui fidem hypocrjseos
„possit ostentare," te wijten, dat wij de Schrift " vc
„celli" noodig hebben. Eene misschien onwide^
tegenspraak is het tegen zijne overal duidelijk
kene leer, als Zwingli hier beweert: „equus non
„sine funibus ; liberum jumentum sine jugo ,
„funibus molem ne movet quidem", d. i. de gee®^^ /,
is onvermogend om ons de Schrift te doen verst^^\' ^^jjji ^
en om ons tot geloof te brengen. De tweede toep Jt\'.
gaat ons eigenlijk hier nog niet aan. Bij de eers
exegetische , laat het zich verklaren , dat Zwingli ^^^^ |
twee strijdige beschouwingswijzen die kiest, welke
Schrift den grootsten invloed geeft. Bij
wetenschaPpif\'
exegese is natuurlijk een zich houden aan de letter dei
een vereischte. Maar bij het louter religieus
Schrift, dat Zwingli met hare uitlegging steeds
doet gaan, en bij hare uitsluitend toepasselijke j^^jit\'
kan men hare historisch-grammatische opvatting
als middel beschouwen om de vrijheid van het
f.
\') Il,b, 2,sq. 111 , 550. VI, a, 680 enz.
Si«
<ial
gren^ ^^^ verklaring binnen de beboor-
houden. En M\'at het andere gebruik dier
"IH betreft, in het afgetrokkene kan de geest,
^"^odig iigS^®^"^® agnosco — potior est", de Schrift niet
«elf ^ ^^^ ons den geloofsinhoud te geven. Zwin-
dooi-T plaatsen duidelijk genoeg uitko-
IQï L ^
uaar met den naani wcancelli^\'\' te bestempelen.
oor
liïig geloofsleven,
ten ^"^\'"""^^^even, — dit ligt aan Zwingt,i\'s voorstel-
"^^Ploraji^-^ vLydius lapis spiritus nostri, ad quem
^^^ spiritus nostri sunt de ingevingen van ons
\' onderzoeken of onze persoon-
van^K^ daarop gebouwde geloofsovertuigingen,
^ bestaan hebben .
nf 7,11 alcPPlTlPpn rnoncir.lTQliilr/1
e ft , J in die groote mannen, wier geloofsleven in
vooj^^^ te voorschijn treedt, den steun
f®^ ^i\'ücht ^^^ geloof, die onontbeerlijk is, zullen wij
J^^^den. ^an onze verbeelding en illusiën daarvoor
Hvol^\'^®^® hij daarmede het denkbeeld uit,
^an g®®^® beschouwing de Schrift getuigenis af-
^evejj^ eene heerlijkheid en diepte van godsdienstig
"\'ig bli
Men
zal
w
in de geschiedenis daar staat en altijd
Ver ^^^\' ® waaraan alle latere geslachten zich
opheffen.
^^ beschouwing van het ge-
ie^^^^\'^\'er de ^^ exegese aan de letter der Schrift
zel^\'^ l^y verschil in de uit-
ant. ^ geldt zij als „judex controversiarum.-" n
vHf, \'/es , 1 \'
Kiz ^ Wahr und gewiss, dass das menschliche
\'^tt nicht gekehrt wird als allein durch den
\' ■ a
• P. Vi
a, 205.
T, 148.
Ii
ziehenden Geist Gottes, wie gelehrt der Mensch auci^ ^^
dennoch mnss man Verstand von der Schrift haben
derowegen, die Ihr Gewalt anthun
Maar nog verder reikt hare beteekenis. Immers ^^^^
vor
men overeenstemming met zichzelf zijn. Vandaar
plaats grijpt. „Qui Deum timent et amant, mox ^^^
„ritatem audiunt, exhilarantur, et obviis manibo®.
„recipiunt, a quocunque tandem dicatur aut praed^^^
„Qui hoe non facit, prodit se atheon esse. Pideh® ^^
„dit veritati nec pertinaciter reluctatur En
men beter beoordeelen, of iemand de waarheid aann® ^^^ .j
dan door zijne verhouding tol de Schrift na te o\'^^^
„Ergo scripturis fidem non habere impiissimum est J
lit^
„Glaube muss bewährt werden , ob er gerecht sei,
„an der Schrift En dien toets hebben wij no\'
omdat „si quid ipsi invenerimus quod sanctum app®
„non protinus Deo placet" ; en omdat wij nog hij
ijif^\'
na niet tot die mate van, als ik het zoo noemen i,
. ■ pf ^
zedelijk-godsdienstigen takt zijn gekomen, die hij
gens beschrijft : „Coepi omnem doctrinam ad hunf^ ^^
„dem (h. e. lux mundi, Jesus Christus) explor»\'\'®
„si vidissem lapidem eundem reddere colorem ve^ ^ ^ii
„doctrinam ferre posse lapidis claritatem , recepi ^^^ \'^
„minus, rejeci. Tandemque factum est, ut prima®\'
„ delibatione sentiscerem, si quid impositum esset ^^ ^jt
„mixtum, nullaque jam vi, nullis minis adigi pot^^\'
1) II, b, 327. Vg. beneden. 3) VI, a, 290, _
ä) III, 30. ") II, b, 2. s) III, 30. «) ^^
de geest één is , moet noodzakelijk wat die geest
werkt, en wat deze in de Schrift getuigt, altijd in
piel
een bewijs van ongeloof is, zoo deze overeenstemming
H de \\ ^l^am atque divinis fidem haberem." Yandaar
allgg ^ ^^-Ide verzekeringen van Zwingli , dat hij zich
i^r ^^\'^^^ht te richten naar wat overeenkomstig is met
\' dat hij de Schrift als toets van al zijne
^^^^diei^^^ daden, van zijn geloof en leven inroept i).
^^"^^^lijke^ K ^^^ ^^^ het individueel geloof nog eene
Hïe ®*eekenis als de macht van het voorbeeld of
"ideo , invloeden.
In dezen zin heet het: „non
\'^acanea est lex et voluntatis divinae exposi-
quod
"^^liictaj^^ illam non recij)it. Sed quo magis illa
^.llod \' eo magis necessarium est subsidium spiritus,
"^alu^r intromittitur Hier moet Zwingli
® ^^ dp divinae expositio\'\' wel gedacht hebben aan
^ ^cKiift
vervatte zedewet, hoe vreemd het klinke;
gesekj ^ ^^^geetachtigheid der menschen kon aan
^\'^dt Woord van God, als hetwelk weerklank
\'^Idejg^! ^^\' die invloed toegekend worden. Zoo
"^etn \'/etne spiritus, si contumax caro sine legis
^ " " ojjii.uuo , Bi üuniuuiaA caro sme legis
\'öïarp^ et rebellaret, ad beluas deficeret ac de-
^ex est custos adhibita, cui spiritus perpetuo
=lt
partes sequitur, caro etc."
• Schrift lost zich eigenlijk op in eene
ptievg ^ ^^^ bij Zwingli hoofdzaak: de Schrift als
^^üiislr^^^^^^^^^ ^^ oorkonde van het geloof, was
® ^oor de handhaving
van zijne leer en voor
^P, de kerk. Toen gemoed en geweten de
^ drong zich van Eome los te scheuren
slt-^heea^^^J^ zaligheid elders te zoeken, toen was het
concrete godsdienstige leerinhoud van de
ZIJ tot opbouw eener nieuwe gemeenschap
IV, 106. 1^509. 1) IV, ill.
IlT.
tl7
enz.
behoefden, maar bovenal eene gemeenschappelijk®
waarop alle partijen stonden, en waarop men zich J^ji
Romers traditiën en de geestdrijverij der Anabap ^^^^
kon handhaven. In beide
opzichten gaf de
deering der Schrift hun wat zij noodig hadden.
bij Zwingli was dit het geval. Naar Spöbbi\'s J
opmerking kon hij er niet te vrede mede zijn, ^e
en geloofs verzekerdheid te hebben erlangd. Neen-^^^,,
was het levensbehoefte dat geloof verder te verbrei
het te laten werken als een zuurdeesem ook in h®^\' J;.
schappelijk en burgerlijk leven. En vond hij
in zijne zuiver subjectieve bewustheid den éénige» E®
grond, zulk een man bovenal had tegenover andere^.«
rechtvaardiging noodig van dat geloof, waartoe,M
anderen brengen wilde, een positief steunpunt,
De geïnspireerde Schrift bood zich hiertoe van ^^
Gods geest heeft het recht over alles te oordeele»
beslissen : maar in de werkelijkheid aanvaardt de
vervulde menschengeest of, voor zoo ver deze \'\'
is, de Schrift ter laatster instantie, die taak- _
„judex controversiarum , der .unparteiische ^jcl\'
„der nicht kann lügen oder trügen Zwingli i®
zelf klaar van bewast, dat de Schrift in het
waarde niet heeft, en dat deze haar alleen wegens de g® .^j,)!.\'
kige werkelijkheid toekomt. Daarop doelt de ^
der Schrift als : „cancelli fidei spiritus nostri ^^(f
„aas dem Geiste geboren ist, der bedarf keines
„mehr: aber die Zänkischen, die im Wortkamp^\'®
„ja, denen muss man, so oft sie irren, aus den ör^\'^
\') 1,148. 1,123. 3) Vg. boven,
-ocr page 211-? ^^rscVi anzeigen i)." Dit heeft echter nog meer
alc,^^^^ ^^^ de schriftverklaring betrekking: maar in
verklaart hij elders: „Man muss Gottes
lieb ^^^ denn obgleich der Glaube und
"die ^^ ® Gottes allein van oben herab kommt, ist doch
Vergesslichkeit gross, so dass Misver-
"hß Zwietracht kommt. Lassen wir uns das hei-
\'/tnejj ^ rles Neuen Testaments aus den Händen neh-
ar Kanzeln
Va lioe sterk hij altijd op het
Seloofi ds als toets en norm van hetgeen hij doet of
slechts zelden vermeldt hij het als po-
v^j.^^^\'^dslag van de door hem gestichte kerk. Ééns
Dq . //Oramus cunctos in Christo fratres, ne nos-
"\'^\'^elestjg ^^ quicquam tHbuant, sed omnia ad libram verbi
"^"it. ^xpendant;
cui si dissimilia invenerint, rejici—
\'"i-^od ecclesia Dei aedificare statutum est opus,
\'"\'^tn; ^ igue mansurum sit ejusque vim contemptu-
"^•latug ^ nullum potest, quam quod super
\' ^^^^ Christus est, excitatur : qui et pro-
^ apostolorum aedificium sustinet." Christus
tf deze ^^ verpersoonlijking van de heilsoeconomie ,
Sroii^^j ^^^ werk der profeten en apostelen
ij\'^.^^atie \'Ongelijk veel meer nadruk legt hij op
j\'teiigj^®^® ^\'^arde der Schrift, als welke ieder ander gezag
" paste de beteekenis, die zij uit dit
oogpunt had, niet meer in Zwingli\'s
^^lit g^j dwong hem daartoe. Ook was hij ver-
Xa theorie over de objectieve bewijskracht, die het
dan hebben zou, weder omver te werpen
111, 117.
-ocr page 212-■ cli^\'
door de voor hem onafwijsbare bijvoeging , dat de
duen met hunne geloofsovertuiging , die eene subjeoti®
over den zin der Schrift hebben te oordeelen.
In uiterlijke dingen, bij de vraagstukken over
enz. riep hij, voor zoover hij meende ze met het s
in verband te moeten brengen, de beslissing van ^^n
loovend gemoed, en voor zoover zij in de ordem»»
kerk of staat ingrepen, die van de Schrift in. ^.
de werking van Gods geest schenkt niet alleen
daarna geloofsovertuigingen, maar doet ook de
betrekkingen beschouwen in het licht des geloofs ,
dert daardoor onze zedelijke bewustheid, en is f
ons eene wel subjectieve, maar toch stellig bindeö^^^jJ
dewet. Deze verhouding nu tusschen het innerlijl^
en het Christelijk leven werd door Zwingli overg®
op het uitwendig woord, natuurlijk ook hier aH® ^^^f
positieve uitdrukking van het innerlijke. Onder
behoud heet bij hem ook de Schrift „lex divina,
,/tatis divinae expositio.^\' Bij zijn streven naar P^^\'^^j^jgfi\'\'
vooral in den strijd tegen de Anabaptisten l^ê
het gevaar voor de hand, dat de Schrift een
werd, welks\' bepalingen wij door juiste exegese ^^^jt
hebben af te leiden: — een gevaar, waaraan
en de Anabaptisten niet ontkwamen. Daarentege»^ ^jjji«
Luther zulk eene schriftbeschouwing onmogelijk •
eerste periode, omdat hij de heerschappij van de , ji»
ken van het geloovig gemoed (niet in theorie, j^jtef
praxi over de letter der Schrift handhaafde; ,
omdat hij altijd even afkeerig bleef van de begripP^^^j^jjft\'
en werken, bij alle gehechtheid aan de letter
der
ia, hoewel het geloof bij hem reeds eenigszins h®
van werk (virius), had aangenomen. En wat
gaat: zijne gehechtheid aan de positieve macht der
. \'Hst
\'^\'^^^aptig^g ^^^ overwaardeering van de letter, die bij de
b
D:
ook bij Zwingli) juist in het
\'Hd ^^^ bet historisch karakter des bijbels haren
vinden wij eene tweede schrift-
schriftbehandeling, die met de tot hiertoe
\' Schrift in verband met het
\' Ifan beschouwt, onvereenigbaar is. Yolgens
(l\'^^\'^^^cben ^^ ^^ ^^ uitleggen, dus alleen
Schjii^ gemoed: maar aan den anderen kant, zal
^^^^^gevende macht over de inrichting van het le-
\'stelj;]^ uitwendige, hebben, dan moet het gevaar van
\'^ag ï,-"^\' ^o^g^uldig mogelijk worden geweerd.
1- ^ijkh -7 ^^ Schrift,
maar moet in de
opvatf\'^\'\' beheerschen. En deze
CÜ.\'^^Wb Zwingli vooral in den strijd te-
^.\'^eze ontwikkeld. Men zou verkeerd doen,
Jjnrecht tegenover elkander staande opvattingen
d
\'at
rekenen, of te meenen,
^^^i^en uit eene met bewustheid en wil aan-
vf®^ "l® behoeften en eischen van
C^^^^ïiftbesl^^"\' systeem gaf tot beide Avijzen
^^oetüp^? aanleiding. De vereenzelviging, ~
d^\'" vermenging of verwarring, — van
Se ^^^\'^spiree ^ g^loovigen menschengeest en dat in
Hitgt \' wettigde beide opvattingen. Con-
W ^\'^elino.^^\'^^^^® systemen behooren in zulk een tijd
^\'^"^genoof Zwingli boven de meesten zij-
bove^\'^ eerepalm weg. Dan staan praktische
enaan, de zaligheid der zielen, het heil der
207
k
bi
h
?. \'^stem^^^ bistorisehe opvatting en bij zijn aandringen
tot^^^^^ i^et den geest der aloude Godsinannen niet
kerk; en Zwingli heeft dezen stroom des tijds niet
gevolgd, maar dien, zooveel in zijn vermogen waS;
daarheen geleid. Yoor hem was de Schrift de weg teH ^
geweest: met haar in de hand hoopte hij ook ander®®
dat leven te brengen. Is \'t w^onder, dat, waar dit op
spel stond, de conseqnentiën van zijn systeem zich !
eens aan hem opdeden, en althans hem niet deden ®
ken van de praxis, die hem heilrijk voorkwam ? , {e
Bovendien, in den strijd, dien hij tegen Eoine
voeren, bestond daartoe geene aanleiding. Hier kv*\'^\'\'^
er slechts op aan, zich te handhaven op grond ^^
door beide partijen erkende gezag des bijbels. D®
in hoever de Schrift als autoriteit voor het geloof
kon, had zich toen aan onzen Hervormer nog niet
daan. Dit ééne moeten wij hierbij vasthouden:
niet de omstandigheid, dat de Schrift als oudste ^^jt-
sche oorkonde de oorspronkelijkste en dus
zuiverste
spraken van den geest van Christus bevat, tegenover ^^ ^^ _
meer en meer verbasterde traditie; ^t was geenszii^^^jj^jii
historische consideratie, die Zwingli er toe bracht;
in de Schrift zijn steun te zoeken. Althans daarv^\'^^^^p
den wij bij hem geen zeker spoor Alleen als jj)
uitdrukking van dat woord Gods , dat elk
het binnenste draagt, liet hij haar gelden; als
tiefs, dat toch met het ingegeven woord nooit kan ®
(immers de Schrift is onderworpen aan
\'s menschen geloovend gemoed), en dat evenmin o\'ü^^ ^^oj)
invloed van paus of concilie staat. „Quae objecti"
,^convenire quidquam immutare sine concilio)
„neque alios, si Deo placet, impedire debet:
\') Vg. wat wij boven, bl. 166, volg. opmerkten.
-ocr page 215-"^iiiil
liberum verbum Dei hominumque
"^^Perio ^dstringere ad coucilia eorumque arbitrio et
^ quum e cpntrario verbum Dei omnes
judicare et omnes conscientias moderari
fas ^^tellectum impertiri oporteat: nam omnes ho-
]"Dei ^^dire verbum divinum; non autem ver-
iiiet a bomines ipsi dictent i)." Ferèum Dei is
jll^Piratie ^ ^^^^toriscb geopenbaarde waarheid, maar de
^ich zoover zij zoowel uit- als inwendig woord
Q ^^chte strijd gold niet: het oudste onver-
~ ^^^ latere kerk;
maar:
of menschelijke inzettingen; divina — of
"ï^^oii ^^ uitspraken van feilbare bisschop-
^^^nfitias/\' verklaart Zwingli 2), „concilium,
Sed^^^^^^ congregatur et couvenit, errare non
convenit? Quando
^iJ^^Piïatajjj^^^ praeter Scripturam Sacram et ex Deo
^^ihil niodo congregatum
" ® magnifice jactabit, non clamabit: con-
? ^enZ\' i\'.. l^omt hij terug op dat sten-
^^ ^ati strijdig met de eere Gods,
^Pirit^^p^^^^^\' ï^™®\' I^eus sic fatur! An vero
indice probandum erit diligenterque
üie-
\'ï j aar
Cl^®^ geen^ ^^ legt. Wij behoe-
^ijti\'^\'^^^\'®\' ber ^^^ ^Is voorbeelden van
% ^"\'\'^»dieng?^ ^^ Schrift, de „sacra ancora^);"
Ki en strijdschriften tegen Rome,
^^\'^^taat ^^^^ liisputaüonis primae et seetindae,
^Hua
■P<ir ® Versus Emserum, zijn Antwort an Valentin
I, 198.
enz.
hun geheel kunnen daarvoor dienen.
III, 30.
14
tre^«"
Anders stelde zich de vraag bij Zwingli\'s op ^^
tegen de Anabaptisten. Bij den strijd tegen k
het verschil in standpunt tusschen de twee partijen ^
hand, en was dit duidelijk uitgesproken. Met de ^^^
doopers daarentegen stond Zwingli in den grond der ^^
op hetzelfde standpunt en eigenlijk had hij all®*^^ |,r
staatsman reden tot hunne veroordeeling. De recbt®^ ^^
trekking tusschen Gods geest als bron van het gel"" j^^ji
orgaan der schriftuitlegging aan de ééne zijde,
de Schrift als geïnspireerde uitdrukking van Gods"^
den anderen kant, bleef voor hen een geheim ,
zins voor Zwingli zei ven ook. Immers ook deze
de Schrift wel niet een absoluut geldend wetboe ^^^ :
het leven, maar toch den éénigen reguleerendeö |
dien hij tegenover zijne tegenstanders daarvoor vinde^^^^jj^ j
gelijk hij dan ook vaak het gelooven aan het i
woord Gods opvat als een gehoorzamen daaraan. |
gli zocht niet naar een standpunt, waarop hij ^ I
tiviteit der Schrift en de geheel subjectieve vrijl\'®\'
het geloof in harmonie kon brengen. Yoor zijn®
heid konden deze twee niet in dat nauw verbal^ .jci
elkander komen, daar het eerste op het uitwendig\'\'^jfi\'
der kerk, het ander op het inwendig gebied des
dueelen geloofs te huis behoorde. En voor zoo v®^ ^gioi^\'
de Schrift eene beteekenis voor het individueel
gaf, zorgde zijne hermeneutiek daarvoor, dat deZ® ^jfif\'
zagen het boven — aan zijne spiritualistische g® I\'\'
geen afbreuk deed, althans niet in de werkelijl^\'^
Vg. Zellkr, t. a. p„ bl. 539 volgg. Vooral
tegenstanders van Zwingli, gelijk in onzen tijd de kathoü®!^ jjef^
in zijne QescMcMe des Münsierischen AufruTirs hebben
altijd deze verwantschap scherp verweten.
«Oo
l,
t^ ^^^^^ Seller i) ten onrechte aan Zwingli de
"^Oi-ausgg^\' "die protestantische Glanbensfreiheit mit der
"^^\'^gcnio. nnabänderlich gegebenen für die Ueber-
Ol]
teit Einzelnen bindenden OfFenbarnngswahr
d Zwingli bestond zulk eene
geb ^ openbaringswaarheid, waaraan de indivi-
Hiet ? ^^^ aan elk individu ingeeft, wel over-
\'ïiet b f "" luuivmu mgeen;, wei over-
^erk ^ ^^ schrijvers der Schrift had
"^^digen. Dus heeft de Schrift in Zwingli^s
? tweeledige beteekenis. 1°. Zij is de vaste
s?\'" ^P bestrijding van Katholicisme en geestdrij-
onmisbaar, maar de tijdsom-
^^ ^^^deren voor haar deze beteekenis. 2». Als
kan God in eiken geloovige open-
dieng^ positieve norm van ons geloof en le-
Anabaptisten nu legden vooral op dit
ij \' niet ^^^ grootsten nadruk, en maakten zoowel
^^ ^^ vrijheid van Gods geest beiden in
ben te geldend. Onrecht doet men hun,
in ^^^ ®®ehouwen als eene partij van dweepers, die
.B),.. «edeli^^^ vizioenen aanleiding vonden tot de
vIq^"\'\'^ heet^^""^® ^^ maatschappelijke gruwelen. Of mag het
^^^ de \' hervormingspartij, die wij bovendien
als hunner tegenstanders kennen, naar
^ tJij^j Hetzer te beoordeelen ? Nemen
«tan ir^"^^ Hutten of Matthias Elacius of de al
»lis^^ reformatiepartij, die in den boerenop-
ïïitn\'^\' representanten van het Luthera-
g over Gods geest is geheel de Zwin-
502.
^ ®est, al verwaarloosden zij de Schrift als
P. bl.
-ocr page 218-•■jie\'-\'^
toets meer dan hij. Toch plaatsten zij nevens de vrt ^^^
der kinderen Gods, die door den geest geleid werden,
de wet niet meer noodig hadden , (reden, waarom ^^^
Oude Testament als wet verwierpen , en tevens
zaak van die treurige gevolgen, die alle spiritualisme ^^
bij heethoofden ten gevolge kan hebben) voor
alle bindend gezag overbodig werd , het andere, hi®
oof\'
strijdige , abstracte schriftbeginsel even sterk op den
grond. Zij kenmerkten zich namelijk ook door
onderworpenheid aan de letterlijke uitspraken der ^^ j^jj
Schrift, en diep zich te buigen voor de uitdrukkelijke
des bijbels , dat nog stand bleef houden, toen na
flauwen van den geloofsgloed, in die stormachtig®
ontvlamd, ook de Zwingliaansche geloofsleer als m
king daarvan uit hunnen kring van godsdienstig®
stellingen was geweken. Deze zelfde tweezijdigheid
zich in een ander opzicht. Zij zochten door het g®!"^
radicaal hervormenden invloed op het leven, zoo^®
kerkelijke als het burgerlijke en maatschappelijke, te ^^^
En daarbij waren het nu eens de eischen van het°P ^is
geloovend gemoed, dan weer de bevelen der Schf\'^"
beiden in de scherpste en hardste vormen uitge^P\'^^ ^
hen leidden, en hun regel waren. In alles
radicaal; en schuwden geene consequentie , ook al ^
1) Geheel in overeenstemming met Zwingli. Oud- en ""
ment bevatten voor beide partijen evenzeer het evangelie , ^^ \'^^jes"\'*\'\'\'\'
beiden (volgens hunne tweede, met het bovenstaande strijiJ\'S® e«\'
wing, vg. beneden) levensnormen met gelijke kracht van w®^"
onderscheiding tusschen het Oude Testament als bevattende voo\'\'® ^^
en het Nieuwe als drager van het Evangelie, wisten de Zwinf;!\'^\'\' ^^
Scherper en juister onderscheidden hierin de overige Protestante»\' ^.jjof
theranen door hun antijudaïsme geleid, de Calvinisten door
schen zin.
^oiis
ïioÏr*^^" ^^^ praemissen elkander vernietigen.
ïioo(ji """CC praeimssen eiKanaer vernietigen.
Hevejij, n ^^^^ ^^ elkander opheffende stellingen
Oinj
ait
^ --ien nu eens op de eene, dan op de andere. Hoe
\'^^reef\' J^® ^et geheel juist, wat Zwingli van hen
j^^\'^^^^^aptistae tametsi a nobis abierint, quia ex
ijj ^^^^^^\' ^^^^ tamen qui nobis omnes illorum
\' pugnemus quam
"^^^Ptig^^; l^^^^\'ii^que ab ipsis in omnibus ante dictis
^eji.
Zeer \' etc.) doceamusi)." En er was
verklaring voor, dat hij daaraan toe-
• //obrepit autem illa Catabaptistarum lues
_ ---r "-vKu^iii iiitt »-\'auauapmsbarLim
issiQiujn, ubi sincera Christi doctrina
■Perit
oriri
facilius videas, o Rex, a malo daemone
j^\'^^ers ^^ herba salutare semen exstinguat
^^ ®treve ^^t^\'^Pt^®^®^ konden te recht verwachten in
binder ^^^^^^^ ^^^^ vinden; zij
Wroepg^^^ ^^^ denzelfden geest, en mochten zich op
J Ki^ ^^^ woordvoerder der richting, die ook
V ^^^ ^^IKg toegedaan. Zij stemden het im-
r geloof \' \'
^ien geest te hebben grond
h*^^ ^^geeft^ geen die geest
iii ei levenbeheerschende macht, ingrij-
^aaro ^^^^^^ kerkelijk en maatschappelijk le-
sf i ^^^ immers nooit versctiil onder de vol-
iï^^r Zwitserland geweest. Deze
-------------OUOiiAligcll
^^staji^-^, gander staan, en beriep zich naar gelang der
^j^\'^\'-^isch ^^^^ consequentiën, zoo radicaal mogelijk,
sten; j \'toeren, dat was het streven der Anabap-
\'^^gzamerhand door accommodatie naar het feite-
tv
T. a.
-ocr page 220-lijk bestaande ingang te verschaffen, dat van
In theorie hield de laatste ze even streng vast.
een zijner oudste schriften, het traktaat De dwind
naque justitia komen plaatsen voor, die het Anabapti^^^\'j..^
idealisme en radicalisme uitspreken tot maatschapP^^jii,
communisme toe. De grenzen van de macht der » ^
en die van het geloof door den geest waren voor
der beide partijen scherp afgebakend: beide machte»
ten bij hen hare bevoegdheid vaak uit tot op een g®
waar haar recht van spreken zeer betwistbaar was- > ;
Sigwart van eene verandering in Zwingli^s deH
den hieromtrent te spreken, acht ik bepaald
Slechts dit kan men beweren , dat hij bij het
zijner voorstelling naar gelang van omstandighed®^
vankelijk meer de positieve wet Gods , later meer ^^ ^
schappij van het geloof over die positieve
uitdrukkil"»..
wet op den voorgrond stelde, juist in omgekeerd® ^^^t
orde als de Anabaptisten dat deden. Maar
eene beslissing van den strijd en eene overwinninS\'
eene of andere partij onmogelijk. In zijne polemi^^
hen bleef het overwicht, dat hunne starre consel^j^^jj,,,
hun boven Zwingli schonk, voor dezen zeiven geen 8 ^^^f
\'t Was waarlijk eene uitkomst, dat eindelijk de j,
lijke ordening van hunne zijde met gevaar werd be
en dat dus de arm der overheid hem van deze teg\'
ders kon bevrijden. — Evenmin als zijne tegenstanden-
Zwingli er aan denken om Gods inspiratie te jjjt
tot den tijd, waarin de Schrift was ontstaan. Als
geloof der Heidenen vermeldt, spreekt hij het ^^ ^
kelijk uit, dat God de werking van zijnen geest ^^^^^
nen de grenzen van Palestina, niet tot één
\') T. a. p., bl. 48.
-ocr page 221-oiQtrei^^^ \'Menschen \'). En\'bij zijne voorstelling
^ehiligj^^*"^® \'«werking van Gods geest kan er va« eene ver-
^ieuïfQi van\'inspiratie geene sprake zijn. Ouden
^aa»^ "^®®tament hebben als
geïnspireerde schriften dezelfde
Kl^J^^ lietzelfde gezag. Dit had hij vooral tegen de
ï^oop te handhaven. Zijne strijdschriften over den
^eii indelen dit punt uitvoerig : immers alleen door
Wt gj 1 de analogie met het gebod der besnijdenis
^ich ttiictiugic mcu net geuou uer oesnijt
^^^"■pen af ^ kinderdoop, (vroeger door Zwingli zeiven
"^^ttlicj^ mussen die Kindertaufe mit
ver-
"Sent ^oite entscheiden des Neuen und Alten Tes-
unser Herr Jesus hat auch die Gegen-
■Ufle n. _ ----- — — ^cgcn-
"sehafj.\' ^\'ider ihn hervorgebracht wurden, mit Kund-
"Xjfjj Propheten und des Gesetzes abgelehnt. Matth.
"•^en \' spricht Paulus: Alle Dinge, so geschrie-
u \' uns zu einer Lehre geschrieben. Sind
"k
unsererwillen geschrieben, so sollen wir sie
"^öRer, verachten. Es ist auch nicht allein der Taufe
•\'"\'Cr: • .■
""iie um etlicher andern äussern Dinge wegen,
sich (sie) in das Alte Testament zu laufen
-IC ^ Ul
Ii v*
"^^leu ^^ l^-\'eben betreffen. Wo wissen wir aus dem
"^he ^ ,\'\'\'®tamente, in wie naher Freundschaft wir die
"l^evit, sollen.? Nirgends. Darum müssen wir
^ijïi overeenstemming met de Schrift eischte,
door^^\'ï^.^\'^ grond. Lnmers beriepen zij zich op \'t geen
^ynen geest in hen werkte, en aan hunne ge-
^\'^d : Zwingli kon te recht van hen het bewijs
^g. b
156 V
a O trachtte hij dit te bemantelen.
volg.
-ocr page 222-vorderen, dat dit geloof als vrucht van Gods gees^ ^^^^
anderen inhoud hebben zou dan wat diezelfde ge®®^ 3
anderen, en dus ook in de Schrift had geopeO" ^^
Doch hij vergat, dat zijne subjectieve schriftverkl^^:
geene dwingende overtuigingskracht voor anderen ha*! ^ ^^
dat in •\'t geheel objectieve criteria voor louter
- gemoedstoestanden ondenkbaar zijn. Hoe was een
en beslissende strijd mogelijk, waar men het over (i®
penen nog zoo weinig eens was, of liever waar ^^^
nig helderheid daaromtrent heerschte? Beriepen d® j^^jj
baptisten zich op Gods geest, die hen in alle ^^^
leidde, dan wierp Zwingli hun het verwijt van o
drijverij voor de voeten , en had hij stellige
ken, natuurlijk volgens zijne opvatting, in overvl*^®
• ♦ illv
gen hen aan te voeren. Yoerden zij een bewijs i*
Schrift aan, de Zwingliaansche exegese rukte hun \' ^p
wijs licht uit de handen , verweet hun letterknechter^J
drong aan op handhaving van het goed recht ^^^ ^gf
geest tegen de letter. Toen eindelijk de strijd
centreerde in de leus: kinder- of bejaardendoop ?
de vraag gold : is iets waarover de Schrift geene ni\'\'
kelijke bepaling inhoudt, verboden of plichtmatig\'-
waren de Anabaptisten van hun standpunt geen ^^
gronds afgeweken. Maar toen juist dreef bij
zijde zijner geloofsleer boven, die aan de Schrift ^^
bloot normatief gezag bij alle godsdienstverschil j^^t
kennen , maar haar als positieve regelende wet vo
leven ten strengste aan den invloed van het snbj®\'\';,,
geloofsstandpunt onderwierp, en haar dus slech^®^
haren geest, niet naar haren uitgedrukten inhoud ^ j^gt
danig erkende, evenmin als zij zonder meer bron ^^^,
geloof was. De Anabaptisten haalden b. v. de pl^\'^^^^^^jli^
waar van Philippijs gezegd wordt, dat hij aan de g^
^^ het
y predikte, doch slechts mannen en vron-
" ^^erop antwoordt Zwingli: «Hoe certum est
"^enti^^^ exclndere infantes, etiam si nullam de
löeiif^^^^ exclndit quemquam
"\'^^^\'iere ^ facit: aliud enim est ex-
•"^^^^oiie exV^\'^ oi^ittere: omitti potest qui tamen nulla
l\'^Wijt Men ziet het: de gansche strijd
\'^Oïider^^^ ^^^^ schikken naar omstandigheden, wel-
zelf zich hiervan duidelijk re-
> die ^^^^ g\'^ge^en, een zweven tusschen twee begin-
niet moeilijk, in de werkelijkheid vol-
^^^ "^^kander te houden zijn. Toch bij al zijn
^^itdri;,]?^ ^^ Judicandi der Schrift als zui-
Qp van het geloof en van de toepassing
Wdhav ^^ \' Zwingli op den duur datgeen
^^gdeii^^\' waarop de Anabaptisten steeds zooveel na-
Sc/^ spreek" ^^\'\'fMentia Scripturae Sacrae.
j^\'^^\'^ift ^ ^ler eigenlijk niet van de sufficientia der
? w.^\'^^^^ox-protestantschen zin, als behelzende al-
^Wij
lijk:
hebben te weten tot onze zaligheid,—
^aaj. eigenlijk weten ter zaligheid noodzake-
I ^\'^-^den^\' waarin de Anabaptisten de Schrift be-
sta ^^^ Wetb^ ^^^\'ioend wetboek voor geloof en wandel,
dan ^^^^ Zwingli geene reden van be-
^\'^genovg.^^^^ daarvan zijne overtuigin-
^ ko» le zijner tegenstanders als Christelijk handha-
^rin een vasten grondslag vond voor het
gemeenteen nieuwe maatschappij,
enis ^^et leven geroepen. Maar deze
^ Iwj haar, gelijk wij zagen, slechts doordien
ill
-ocr page 224-de omstandigheden hem daartoe drongen. Wel ^^^ ^.jjd,
het niet uit bewuste accommodatie : maar toch zij\'^
waarop hij zich een diep ingrijpenden invloed zocht te^^^^
zekeren en ook verzekerd heeft, eischte meer dan ^ j
heelden en gezindheden, vorderde dringend eene P" ^^f-
uitdrukking daarvan: en de Schrift was daarvoor i" ^jt
gegeven. Maar toen de strengere leden der P^rty\'^^j^l\'
overdrijving van de leer des meesters, zich de ^^ ^
ling schiepen van een als het ware uit den he\'®®^ jji
vallen wetboek, waaruit door nevens-elkander\'Ste\'^\'\'^^j^jj5\'
vergelijking van artikelen de volle rijkdom van het
telijk leven zou worden geformuleerd; toen zij
alle plichten en lasten ontslagen rekenden, die j^jc
drukkelijk uit Gods woord waren af te leiden:
innerde Zwingli krachtig aan het gezag ook van
lijk recht en menschelijke wet. God gebiedt iifl"^^\'\'je^^
hoorzaamheid aan de burgerlijke overheid, ook ft\'
dingen vordert, die alleen door menschelijk gebrni\'^ \'-y
tigd zijn, en geen uitdrukkelijk bevel der S\'^^ri^^^jifii
zich hebben: gelijk Hij ook aan de Israëlieten ^^t\'
had hunnen koning te eeren, nadat deze eenma^^
steld was, al was eerst die aanstelling tegen ^ij^^^^j^^it
of gelijk de apostelen de Christenen tot gehoor^®" ^j-fi\'
vermaanden aan eene ongeloovige overheid\'), ^^
immers aan betrekkelijk toevallige oorzaken het
der Schrift: hoe kan zij dan een door God gegeven
zijn, dat in alle levensomstandigheden zou .^jt\'
Mattheus schreef zijn Evangelie, „quod usus
Hadden er te Corinthe geene misbruiken bij de
avondmaals plaats gehad, wij zouden Paulus beriß\'^^
II, b, 364.
-ocr page 225-ovet
J bissen
> Z^ij^ \' avondmaal niets (sic) weten
\'oeweert tegenover het gezegde der Anabap-
atq anathema esse quicquid non in Evan-
^^ "iöiQi^^l ®ermonibus apostolorum contineatur 2)dat
... ^ erata arrogantia" van dezen apostel zou ge-
>ïi
• van aezen apostel zou ge-
- iu ei epistolis suis jam tum tribuerit, ut quic-
Öocli ^^^^^^^ontineretur sacrosanctum esset."
"D
\' Wov^. plaats daartegen in te druisen
„ dal\'\'\' ^^^ äusseres
aufj machen kann : deren sind viele
1 \'^^ielien Evangelisten, als die Wun-
"f^^MeTi" • ^^^ ^Plil ^eden, dass sie
\'\'* ^"""IrJ - • IT. . -
I^ebr \'\'! wiewohl sie nicht bestimmt sind. Aber
0 Glauben,
\'insere Lehre betreffen, da
J ^^^liber*^^ sprechen: Hat Gott nicht also gelehrt
W dürfen wir des Glaubens gar nichts.
"\'•^Hst: geheissen, das zu thun als seinen
^anV\'^ Dienst Gottes." Op
«r^ best\'\'\'\' Zellerdat ZwmoLi
^^l^inir"""^^ möglich zu dem Grundsatze von
\'^eUïit^^. ^^^ Auctorität der Schrift in Glaubenssachen
-./\'\'^"^^^\'strt "In Sachen des Glaubens je-
HrifA ausschhessliche Autorität und Sufficienz
,, Ergänzung der Glaubenslehre durch
\'^irft die fünfte Schlussrede, u. s.w." In
^olstreU^"\'\' zagen, heeft de
^^ beslissend gezag bij godsdienstverschillen,
282.
bl.
III, 370. 3) II, 284.
T. a. p., bl. 49.
-ocr page 226-en tegenover de traditie kon Zwingli, wiens
ziek in de eenvoudige overtuiging: «Deum Deum
«nos populum ejus esse," oploste, lichtelijk de
heid der Schrift handhaven. Maar geene van a
zijn eigenschappen der Schrift op zich zelve. ^ |
de eerste aan het feit, dat het geloovend gemoe\'^\'
éénige rechter in zaken des geloofs, zijne
denkbeelden, zijn geloof en zijne hoop, uitgesproken
in de Schrift. Autoriteit als het individu beheersci^®||^^t
regel des geloofs is zij niet. En hare mfficientia ^^^
voor Zwingli niet hierin, dat zij reeds eene volledig®
codificeerde geloofs wet wezen zou, maar hierin, ^f^t
uit de godsvrucht, gelijk de Schrift die uitspreek^\'
geloofs- en levensregelen gemakkelijk laten afleiden-
Sigwart zich beroept op: «Das Evangelium ist
«kommen unbresthafte Lehre zur Seligkeit oin
gli^s aannemen der sufficienüa Scripturae Sacrae te
zen, dan ziet hij voorbij, dat voor den Hervormer
J ■ ----\'■J .7 , -.-^v.,... , W.,....—
,/gelie" geenszins eene verzameling van boeken aand\'^\'
\'en dat, al spreekt volgens hem de Schrift het ^^r
J/\'
idt\'\'\'
toch dit laatste onafhankelijk van de Schrift
staan en bestaan, «Non in verbis scripturarum e®^ ^e\'
«gelium, sed in sensu; non in superficie, sed
«dulla: non in sermonum foliis , sed in radice ^^
«Eingite iterum ^toS\'iS\'aLKTov aliquem, qualis fuit
«qui EvangeHum non didicit ab homine , in eord®
«nitus illustrari consolationemque accipere, quod
«lium esse nemo negare potest: numquid haesitabit
«gelium esse donec patres adprobarint? Sic tandei» \'
«gelium esse discite, ubi gratia sua Deus hoinii^®"^
\') L 194. Vg. boven bl. ]24, enz.
-ocr page 227-ac ^^ iHustrare, ad se trahere, apud se consola-
etc raddere, liberatum ab omni labe pec-
^^^^^ necessiias Scripturae S.
J^^^^lirlichk ^^^^ ^ Schenkel beweert: «die
^^^ ^^^ äussern neben dem inneren Worte zu
üianV®*^ Zwingli niemals in den Sinn gekommen,
die überhaupt nicht aus dem Auge lassen,
^^^^erer?\'\'\'\' der unbedingten Autorität"
^^"lischT g^S®^ Autoritätsansprüche der
^^li^echa- gerichtet ist, dass er mit derselben
!!t he ] ^^^i^eit der Schriftforschung gegenü-
Gebundenheit an die Kirchliche
ee\'^ \'"Hut V vertheidigt." Bij den eersten oogop-
tn^\'"^^® opvatting iets te pleiten : in zijne
e ölet ^^ ^^ inwendige woord
t^^® ^chjif^ "^"je schriftuitlegging samen. In zijne
Sv als ^^^ ^^^^ tegenover de
te j^^\'^^^^\'^helijk gezag het goddelijk gezag der
ït/\'^^^®^« et I>och daarnevens, — de Sermo de
^^ verèi divini bewijst het, — staat
^an eene beschouwing, die de wer-
\'t onafhankelijk maakt van de
waar zijn, dat de voorstelling, die
We ~ gewej^^*^^^ ^^ mond. legt, voor dezen de
^Qo\'^ Con ^ ^^ ^^^^^^ geraken, deze laatste
geb nitT^^"\'^^^\'"\'^ ^^^^ theologie geëischt, en
\'^it nr uitgesproken en steeds gehandhaafd,
ic^ te bewijzen. Depo-
om bij Zwingli een eigenlijk wschrift-
T. a. p. w. 137.
-ocr page 228-«beginsel" te vinden lijdt geheel schipbreuk, wano^^^^j
ons de hypothese herinneren, waarop zij gebouwd is = "
/.göttliche Geist im Ungläubigen ist ihm nur ein
/des Hülfsorgan zur Aneignung der Wahrheit, öi*^^^
//reale Wahrheitssubstanz selbst." Op grond vaO
eene voorstelKng, waartoe geene enkele uitspraak va» ^
gli de minste aanleiding geeft , is het gemakk^^J
beweren : //Nirgends ist Zwingli\'s Meinung, dass ^^ ^^^
//schichtliche Oifenbarungswahrheit auch ohne die
//Schriftkunde ermittelt werden könne." Dat jj,!)
toch ook waarlijk al zeer moeilijk iemands meeni»? „f
dat wij historische feiten zonder traditie, mondeh^^®J^^
schriftelijke, kunnen weten. Maar //eine histof^® j,^)
//Offenbarungswahrheit"! — daaraan heeft
nooit gedacht. .f
Toch heeft Schenkel in één opzicht gelijk. ^
ontbeerlijkheid van het uitwendig woord aan t®
ten, dat is Zwingli waarschijnlijk niet in de
gekomen. Het belang, dat de positieve Schrift voor het
rijk, waarvoor hij leefde en streed, welks bevestigd
uitbreiding zijne levenstaak was, had, maakte
hem onmogelijk. En al vormde ook, gelijk ^i«
reeds opmerkten, Zwingli^s theologie , veel meel\'
van Luther, eene van één beginsel uitgaande eJi
gebouwde eenheid, — die van den Duitschen
dankte hare ontwikkeling aan een stormachtig
al zijne verschillende gemoedstoestanden
heden , en droeg dan ook den stempel daarvan ^^ j^e\'\'
onsamenhangende elementen: — hunne grondde»\'^^®
alzijdig te ontwikkelen en toe te passen, dat
\') Vg. boven , bl. 123.
-ocr page 229-cl
Hery
^^^Idenig^r^®^® niet. Ook niet van den diepzinnigen en
^^aien aanp^^ \' bij anderen ,
, \'l® ^^^ tijds, de behoefte der
^ijïie\' \' consequentiën
^^kbeelden te brengen. Zoo is bet ook met
vo ^\'^^^^^^\'tleer gegaan. In het afgetrokkene was de
individueel geloof, — ik, zeg niet: zon-
^aar gejj^^^^\'^^de, zonder geheel éénige beteekenis : —
koQ T^® onmisbaar. In de werkelijkheid daaren-
jj- ^^^ de geloovige bezwaarlijk, en de kerk in\'t
^Ptokeu.\' \'\'^^^e^en. Al heeft Zwingli het niet uitge-
zou uit zijn stelsel de katholieke op-
^^ bij ^^tvloeien, schoon op gansch andere gronden
"\'^^iiet Schrift behoort niet tot het esse, maar
esse der kerk."
re\'
f n
De behandeling van Zwingli^s leer van het geloot jj
ons tot één belangrijk resultaat gebracht, n. 1- ^^^Ai
strijd tusschen weten en gelooven, die vooral se
dagen van Leibnitz en Wolff in de protestants^l^^^^j,^,
en in den boezem van velen harer leden wordt g®^ ^^^^
bestond voor hem niet. Volgens zijne voorstelling
het gebied des geloofs en dat der wetenschap hni^^^ j^p-
ander. Zijn geloof stond onwrikbaar vast zonder
tialen van de.wetenschap noodig te hebben: zijn® ^ij-
schap was te zelfstandig en onbevangen, dan dat hij
dersoortige factoren op haarveld eenigen invloed kon to^\'^^jf
Volgens zijn systeem ging het innerlijk bezit van
liefde, zijn leven in gemeenschap met den levenden, P
lijken God, waarin hij zich zalig gevoelde, buiten
taphysica om, die een zoo sterken nadruk op ^^^ [if\'
nentie legde. En evenzoo vloeide daaruit voort; ,
geloof van.de beslissing der wetenschap in historis" j\\
gen onafhankelijk is en zijn moet. Geene gedachte
Zwingli meer vreemd , dan deze , dat wij, wier l^^j^^gto\'\'\'
standigheden het ons vaak onmogelijk maken ons a^n j^i»
sche studiën of wijsgeerige bespiegeling te wijden, j-glij\'^"\'\'
godsdienstig\' kunnen zijn en de zaligheden des
geloofs slechts dan kunnen smaken, als wij nit
van een protestantschen geleerde, als ware deze T^^
eenige stellingen uit het gebied der geschiedeni® ^^^^ijt\'
philosophie aannemen: —• stellingen, die wij hei® i^jd
kunnen naspreken, en op zijn gezag voor waar ^
daar haar inhoud en gronden zich alleen door ^^
schap laten begrijpen en rechtvaardigen.
En
Gods wil een& meer of minder
ha ^^^ ^^ feiten der geschiedenis en
^erW*^^^ metaphysica een vereischte zijn om het
en tot Hem? Zou alleen wetenschap ons
in
stelL
.C p ^^ levensomstandigheden troost en
li\'L ^^\'^gen ^^^ ^^ overtuiging, dat God ons alle,
n^\'t Vet medewerken ten goede ? Is het dan waar-
Ve enk^\' ^^^ ^^^^^ maakt?
\'tï heeft ooit in dezen waan
Wt "^egiL gestaan met eene verloochening
tierl^^^Hcis^^^\'^^ dat tegenover
P-en \' deT ^^^^ vroomheid juist in het in-
\'"^^ere J^^S^^indheid, in gemoed en geweten stelt. Maar
loQl^\'l\'^entig l^et, of deze waan niet de natuurlijke
ana ^ beginselen van die velen, die aan het ge-
v.^^tantj "^^teekenis hechten, dan het wezen van het
^et ^en bedoel\'hen, die het aannemen
^^^ i\'esultaat van menschelijk en dus feilbaar
te
all
1 ^^ ziin • .......— "-\'^"^\'-■■\'iv.-xj.jjv u.ur5 icnuaai"
\' ^iet alleen tot voorwaarde stellen voor
t^\'"\'\' godsdienstig geloof, maar zelfs dit laat-
liet \'\'\' opgaan. En
ezer wetenschap zal toch wel de taak van
gro f\'g®™oed wezen. Zij,
ee IT godsdienstig geloof afhan-
l^eete^^ ^^^^ menschelijk weten, geraken daardoor
^^ \' dat h ^^^ beklagenswaardig mag
^t, . een tijd als den onzen
, waarin
^eu ^^^\'^^elen to^^ ontdekking en toepassing van nieuwe
Ss^r^ de ^^^ Resultaten komt, welke zoo geheel afwij-
\'ioti^j\'^Ppelijljg \'\'palingen van vroegere eeuwen. De we-
^it , \'^\'"^^g de juistheid van eenige
^^ ^aarbeid\'\'\'\'^"\'\'^®®^®\'\' opgemaakt, of van de his-
van berichten omtrent feiten, zou hunne
15
-ocr page 232-hoop aan het wankelen moeten brengen, hunne j^jt
kracht verlammen , hun geloof onzeker maken : pf
geloof, waarop toch éénig en alleen ons levensgel^ ^jt
zijn gebouwd. En dit geldt niet alleen van
overeenstemming met d^ voorstellingen der Schrift of ^
van de kerk als iets wezenlijks voor
het geloof
Neen, ieder die dit op een theoretischen,
grond welke dan ook bouwen wil, kan den gang
tenschap niet dan met bekommering gadeslaan.
eenig nieuw resultaat daarvan zal wellicht de waark®^^^,^!
datgeen omverwerpen, wat hij tot nog toe voor _ ^jji
en grond des geloofs hield: tenzij hij bevangen ziJ \'
waan der ijdelheid , dat nu eens voor altijd de ei\'
derlijke waarheid op eenig gebied van wetenschap
gendom is.
Het zou intusschen het grootste onrecht zijn,
genoemde gevolgtrekking, als maakte het
aan de protestantsche rechtzinnigheid te laste t®
Immers. hoewel het aankleven van bepaalde voorst® ^^Jji\'
over feiten der geschiedenis en over God en het
■ lo" <
lijke een belangrijk deel van haar zaligmakend
maakt, het is verre van daar, dat
zij de keniii®
voorstellingen tot het gebied van het weten zou
of ze, gelijk de empirische wetenschap doet,
vrucht van menschelijke ervaring en studie \' ■
Het oude Protestantisme sprak dan ook
van
van historische feiten als objectieve heilsdaden en ^ /
delen Gods, en steunende op het gewaande g\'^^ Jj
Gods woord, meende het met volkomene
bedoelingen Gods met enkele gewichtige feiten f
pen : vergetende, dat het den eindigen menscb
geven is in te dringen in den raad des ^^^^^ fc"\'\'\'
Zulke theoriën waren echter alleen mogelijk bij
? Tan\'^^^^^^^^^gen over eene historische openbaring,
meer voor hen, die deze voorstellin-
De door de toepassing van historische
bracht de theologen weder tot be-
id ^\'^^^\'^^^nde hen om, in plaats van over de
"^\'egen der Voorzienigheid met bijzondere
^^ïteni - ___________
li ^^ fantaseeren, de beteekenis der feiten daar
de?® bisloj^\'^^^ kenbaar is, n. 1. in
gevolgen, en in het karakter of de ze-
D \'\' handelende personen , die zij ons af-
•ii h b ^ ^^^^ ^^^^^^^ ^^ verschijnselen doel en
Cf^^\'^^-\'^r 21-^ ^^^ voor. het groote wereldplan Gods, en
^et
\'et 1 ^^ 2iin . •■ — t^xcx. ^.uuo, CU
w liefdevolle leiding van
vij\\ ^^^door hij dat plan verwezenlijkt, dat zeker
Vq
iQt
\'^an godsdienstig geloof. Maar de betee-
^e ^ömo g®"^"^^ daarvoor aan te wijzen, is
kennen immers slechts den sa-
L hijzonder feit met een zeer beperkten
«Hit,
een kring daarenboven, welks
gelo^^^^gen Protestantisme
"iie ^^ staat ^^ ^^^^ ^^^ kracht van zijn openbarings-
öog^^^ Isi-agj\' zoogenaamde openbaringsgeschiedenis,
Van q\' bijzonder die van Jezus , uit het
SHo\' Zoo^ ^^ begrijpen, maar schreef daaraan dan
toe^^hiboiici het een deel van den godsdienstigen
Ssv\'o Uatsi^^^""^\'"\'^*\' S\'^heel exceptioneel karakter
\'^it i elóo,® onderstelling, inderdaad
^«en ^ ^^^d van het godsdienstig geloof. Is
aC^^ zedelijke daad: geloof ik al-
... ^(ip. , ® ik ook wil gelooven, of, — wat geheel
als God door zijne genadevolle leidin-
% ; ^aartog k --------ö——
^ehbej^ ^ ^\'\'^gt: dan kan het geloof niets tot voor-
\' ^at uitsluitend op wetenschappelijk betoog
rust, iets wat van alle feiten der gescMedenis, van alle
schap geldt. Of wij de resultaten van deze aannei»
niet, en of vfij deze meening dan wel de tegenovergestel ^^ ^^
heizen, heeft met onzen zedelijken wil niet het ^^^J^gleH
maken, \'t Hangt éénig en alleen af van ons g®
over de deugdelijkheid der gronden voor en tegen
gevoelen wederom uitsluitend door onze
reeds
wetenschap wordt bepaald. Yan eene partijdige
spreek ik hier niet. Deze zeker is niet o
bjectief.
juist daardoor ook onwetenschappelijk, integendeel de ^^^(t
van gebrek aan kennis, en louter willekeur; zij ^^^
weten noch gelooven iets te maken. — Ook het i® ^ fii
het godsdienstig geloof met onzen geheelen menS
niet met het verstand alleen, in betrekking staat 5
de overweging, dat wij reeds als menschen den
daartoe in ons dragen, (wat toch niet in dien
eenige bepaalde wetenschappelijke kennis kan ê^ t«
eindelijk : dat wij het geloof aan God alleen he
danken, dat het eene vrucht moet wezen van
deeling zijns geestes: — alle protestantsche leerstellio^^^^ioO\'
dit alles vordert, dat het weten, hetwelk tot bet ^^
zal behooren, een geheel ander karakter drage;
wone-wetenschap. Dit laatste wordt dan ook
door de rechtzinnigheid beweerd. Den inhoud van ^(i
ten als geloof kon. ook zij niet aan de onzeker ^^
empirische wetenschappen, die als menschelijk ^^^^
baar zijn, prijs geven. Terwijl de wetenschap
taak acht, iederen kring van verschijnselen in
te onderzoeken, ze in samenhang te brengen , te gci\'
het eene uit het andere af te leiden en te bewijzen = ^^f
deelt daarentegen de rechtzinnigheid , dat hetgeen ^o^i
loofswaarheden noemt zijne gewisheid aan
het gezagt Jf
en niet aan de nauwkeurigheid van een wetens
geenszins het resultaat
« onderzoek is, en integendeel als inhoud eener
D^^\'^\'^arhe^l ^^«tstaat. En dat, hoewel deze ge-
da?^ on? en wijsgeerigen aard zijn.
wete^^\'\'^®\'^""^^®"^\' orthodoxie kon niet meenen,
C ^"^dea \'\'^\'^^ppelijk zouden vaststaan. Daarmede
all ^-^Wach? menschelijk
\' "^\'^iieliikK ^^ «orzaak van
\'\'\'^^foeiL; r \'\' \' mensch
frof ? godsdienstig geloof,
lio hierin, dat zij historische
tot dat geloof rekenden te be-
te
liaa ^^iög godsdienstige
C \' ^oile ^echt hem verbiedt
O\'^ijkeVr^ resultaten van alle
S ^^atste daartegen aan te druisen. Doch
^aïi is juist aan de ver-
^ Mitp ^ voorwerpen des geloofs en die
van het
Óo!" ®taat in des Christens boezem
O\' ia i, va» onzeker gemaakt te
W ^er altijd per se onzeker door de feil-
^iC bij wetenschap. Immers de in eene
\'\'o\' 1 ^oet, zich bevestigd vin-
\'^^t ; \'\'ii^ \'\'\'\'\'\' theologen feilbaar
\'^wai r.^ \'\'\'\'\'\' ^^ i« het
In ^^\'^b^^^heid onzer godsdienstige overtuiging
^ \'^.\'^\'iijke V \'\'\'\' \' wankelbaarheid en
te "\'"zakkingen en verflauwingen van het ge-
ze"" \'^at nooit ge-
\'\'\'^ht ze uit de „caro semper renitens,
lis bpiritui Dei,\'^ en geenszins uit wetenschap-
pelijkcn twijfel afgeleid. — Ook heeft in dezen een ^^ „f
op de Schrift niet meer waarde dan dat op de k®
op eene theologische school. Yoorzeker, mtn^^^
overtuiging hebben op grond van de Schrift.
mede bouwt men haar op een theoretischen
slag, daarmede wordt zij een voorwerp van ^^ •
schappelijk onderzoek , en verwikkelt men zich in d«\' |
delooze historische vragen naar echtheid
en ouderdo^l^iel ^
bronnen, enz. enz.: vragen, waarvan de uitkomst to^
a priori kan vaststaan. Iets geheel anders echter ^^p
eene overtuiging te koesteren, omdat men
zich
en door haar alleen bevredigd gevoelt, d. i. uit ee\'^^ ^^
tisch motief. Willen wij echter in den inhoud
eene overtuiging eenig feit of verschijnsel opnpci®
moeten wij ook de consequentie niet schuwen,
of verschijnsel alsdan ophoudt voorwerp der
natuurkundige wetenschap te zijn. Maar dit
men toch bezwaarlijk van iets, wat in den tij ^
ernst beweren. Bovendien: de werkelijke ^^^jiij\'\'
vroegere eeuwen en de werkelijke metaphysische
selen richten zich toch niet naar hetgeen wij
dienstige behoeften noemen, en laten zich daaruit
afleiden. ^
Dus één van beiden : men moet of de
heilsge^" ^^
van de wetenschap uitsluiten, bf ook haar ^^^ ^jj/
schappelijk onderzoek met problematiek resulta^^^^,/\'^
werpen. In het eerste geval moet zij een gebied
waarop men niet eens zich ten doel stelt door
ervaring resultaten te verkrijgen, op hetwelk integ®\'^
ééns voor altijd vaststaat: terwijl de bekendheid daal
van studie, maar hiervan afhangt, dat God o»^ f ^
een bepaalden graad van ontwikkeling leidt. jjci)\'\'\'
■ 1 •■ lie^®
lijke krachtsinspanning alzoo moeten wij ons
-ocr page 237-^\'^^\'ife a verwerven, en van
C ^^^^^^ daartoe in ons dragen. Dit alles con-
do» ^.^^^itkelen, was het vruchteloos streven van
idees^^\'®"^^ piëtisme. Werkelijk bleef men dan
^^^ tet \\ ^^ tweeslachtig gebied als voorwerp
hef S^lo\'^f ^ geljied, waarop niet het
voert, want het verstand is niet alleen
liet ^ ^^"^ede wij het in ons toeëigenen; maar ook
a want niet het hart alleen doet het ons
het altijd nog feiten en verschijnselen in
Of ^vat.
ïïioet r ^^^ ^^^ dilemma —
eerlijk bekennen : dat deel van de wereld-
?rot ^ ^^ metaphysische denkbeelden, welke het
a?®^^\' in verband bracht met geloof en za-
iV \'l^goly^ voorwerpen van ons weten, even
^^^ daar die zich aan onze ervaring voordoen,
u ^ (of. ^i®*^® de zedelijke waarde van de kennis daar-
geloof daaraan," gelijk de oude Prote-
2oo ^opgeheven, zijn bezit aan ongeleer-
ontnomen, het volk aan de theologen
^^^ des gej^^^^^® onderworpen; daarmede valt de zeker-
ge^ ^^^^ menschelijk weten, ook
feilb\'^\'\' ^^ toeëigening van den inhoud der Schrift
J^^^scbj^ ^^^ onzeker is, en door de eerste de beste
q" ^\'^ede . ® ontdekking omvergeworpen kan worden ;
^ ^ez^en^*^^^"\'^ geloof op genadegave van
4 \' wordt menschelijk werk en menschelijke
^e^ hond^ l^^and de Schrift voor goddelijke openba-
of hij (in dezen zin) gelooft, wat
^ier jjj^^ het grofste naturalisme hem predikt,
zake. Het bijbelgeloovig Protestantisme
^ beweren, dat hare wetenschap, welke zich
met de Schrift, hare vertaling, uitlegging, de geS"^
nis van haar ontstaan, enz. bezig houdt, onfeilb^^^^^^.
En op ieder ander standpunt dan dat van het
zag, springt de feilbaarheid en onzekerheid van he^
genaamd godsdienstig weten terstond in het oog. ^ji
Die dus het eerste lid van dit dilemma verwerp®®
het tweede omhelzen, moeten onvermijdelijk in
vrees verkeeren , dat hun te eeniger tijd de gro»^ ^
het geloof onder de voeten zal wegzinken, \'t ïCaO jjp
zeer goed zijn, dat zij het punt niet ontwaren,
onvastheid het eerst zal te voorschijn treden.\'
pi® .fii
valt echter geheel weg, wanneer Zwingli juist heeft »
en wij geloof en weten moeten scheiden. nP
Bij hem namelijk is, gelijk wij boven zagen,
loof met zijn vollen inhoud vrucht der inspiratie
geest: het is praktische overtuiging , en niet theoreti^
ten. Zijn spiritualisme verleidde hem echter om
te zien, dat de mensch ook in dezen deele gemee»®\'\'
wezen en van de historische ontwikkeling zijner g®
schap geenszins onafhankelijk is. Ook legde hij t® ^
nadruk hierop, dat die inspiratie zich aanknoopt ^^^^fC^
knoopen moet aan reeds bij ons bestaande en vg^n ^^ \'
overgenomene denkbeelden over God en het g\'^^
Voorzeker, deze laatsten behooren tot het gebied va» ^^ fi)
ten : immers alleen in den vorm van theoretische begi\'ipi^
denkbeelden kan de inhoud des geloofs van andei®\' ^jj
worden medegedeeld: doch juist als zoodanig ^^ ■^J\'
dan ook geen bestanddeel uit van het geloof. 0
de mensch, wanneer hij zelfstandig (d. i. in onioi®^^
afhankelijkheid van God) tot geloof gekomen is > fi)I\'
hoefte om als denkend wezen zijnen geloofsinhoud
muieeren in deze of die voorstellingen; maar al
formules zijn slechts eene gebrekkige uitdrukking\'
^erljjj^^
\' bij gevolg voortdurend van karak-
^^ > W ^ ^^^ inhoud belangrijk veranderen. De bo-
^l^oos die voorstellingen wortelen, is en blijft
geloofsovertuiging: tot objectief,
Dit egj^ verheffen zij zich nimmer.
beeft Zwingli niet tot de uiterste
ontwikkeld, maar slechts in beginsel uit-
scherpst paste hij het toe, gelijk bij zijn
llstae -j gciyj^ uy zijn
^hri verwachten was , op wat men het histo-
irx iioemt. Daarvoor is in den grond der
die?\'^ theologie geene plaats. Hij loochent de fei-
V., \' uip. ij^ a-" O—xiij iuuL-iicui ue lei-
■ ® Schrift vermeldt en de kerk aannam , niet;
vaak op, hier en daar poogt hij zelfs ze in
te:
^\'^^^tolo vinden, zoodat de samenhang van
^^^isch ^^^ ^^^^ systeem zeer weinig helder en vrij
ii ^^^ spiritualisme en gebrek aan historischen
■ iiiaar ^^^^^ ^^^^ Hervormer geenszins rechtvaar-
evei^ ^ daarvan een scherp verwijt te maken,
Zwtx*^^\'^^- Vergeten wij het niet: de vorm.
\'ein
liet
tijd en de, kerk voor en nog lane na
aan den idealen Christus bezat, had even-
geloof
zi"^^ geloofsleer. Ja, in den
^itija loopbaan, in zijn strijd met Eome , heeft
" Christus als den éénigen Middelaar, den
Positi^ ^^^ gelegd, gelijk hij ook later den concre-
grondslag, dien de Schrift hem voor zijn
Jnie^^^s^erk bood, nooit heeft verlaten. Dit alles
^ : maar evenmin, dat in het Ammnema
is ^lee/\'\'^\'\'^\'. bij het middelpunt zijner gansche
«c\' \' christologie geene plaats
^v ^^\'^ood h \' ^^ Commeniarius Christus\'
Vo^^^^ehap^^ rhetorische frases, maar geene
"ie }i„V ontwikkeling van de beteekenis daarvan
cli ■ eilso—- . . ~
H
h 1
min recht historisch te heeten. Eerst eene latere ^^
schonk ons het onwaardeerbaar voorrecht van eeO®
nog onvolledige, maar toch helderder en juister
ling van dien Jezus, die na harden strijd en bitt®\'\'®^^^!
zoeking, doch zonder zonde, in het vol eii ^^^^^ ggh
zijner innige en geheel éénige levensgemeenschap i»®*
kon getuigen: Niemand kent den Yader dan de Zoon-
het voorwerp onzer liefde en vereeriiig; de waarborg
verzekerdheid, dat het koningrijk Gods , naar welks ^
zenlijking wij jagen , geene ijdele hersenschim is,
heid en werkelijkheid worden kan, ja zal; de ideale ^^^^\'j^jjaf
die zich belichaamd heeft en vleesch geworden is
van Nazaret; in wien het geloof ons deel is, ^^^
niet verre van ons, niet tegenover de menschheid ®
maar dat de Yader tot ons wil komen en in ons
wil maken, gelijk Hij volkomen woonde in hem, ^^^
sten leidsman des geloofs; en in wien wij de
bezitten, dat wij als kinderen Gods erfgenamen zij»®^ ^jjd
lijkheid zijn: die Jezus Christus was voor ZwiNGl-^® t,ij
een raadsel, een mysterie. Ook bij hem zeker, g®^^\'\'
de andere reformatoren en in de protestantsche dog\'^\'^j^,
komen enkele woorden voor over Jezus als ons
als degeen, die door zijnen nieuwen geest het m®^^^
geslacht heeft hervormd, enz. Maar dit alles
de bewustheid van die eeuw den Zoon Gods g^^^^^^^^ltif
één onzer, en verloste hem niet van die wolk van i»®
sische raadselen, waarin zijn persoon eii werk ,
en beteekenis gehuld waren.
Maar zou Zwingli dan wellicht zijn zegel heb\'^®\'\'^
heeht aan de stelling, door Johann Gottlibb
de Anwekuna
zum seligen Leben uitgesproken :
„Metaphysische, keineswegs das Historische inacbt
„Dieses macht nur verständig. Ist nur Jemand
\'/in
\' es ganz gleichgültig , auf M^el-
"^•^liitze ^^^ ^^ gekommen : und es wäre eine sehr
leben\'^\'^\'^ verkehrte Beschäftigung, anstatt in der Sache
r^\'^\'^derkoip ^^^^ Andenken des Wegs sich zu
Eerst met belangrijke wijziging van het
kan men in deze stelling Zwin-
en ^"^den. Zijne bepalingen namelijk van
b ^ en goddelijke betreffen die betrekking tusschen
gf niensch, welke voor het geloovig gemoed
^^ ervaringen daarvan met hare onder-
e op ^^^ ge\'Polgtrekkiiigen neemt Zwingli in zijne theo-
^^^ geenszins, omdat Gods wezen hem
\'\'^^\'ooQi J^\'^\'^\'lelijk geldt, en omdat hij met heiligen
des Q terugbeeft voor de ontzachlijke Maje-
? ^ijiïen ^een, Zwingli beweegt zich en leeft
^^"rsteli^ \' ^ ve^i^i^onwd met de gedachte aan en
ons*^ ^^^ Ook uit zijne bespiegelingen
den lia?^ godsdienstige adem te gemoet. Men denke
"^\'^^gste g "lien hij op zijne grondstelling: „God het
; op het leerstuk der verkiezing, d.i. der
.^fl^ankelijkheid van al het goede van God,
aj^^\'^\'^^lieid leerstukken, b. v. dat der
lieeft nigj dan ook voor hem geene waarde. Zwin-
^P te gepoogd daaraan eene godsdienstige betee-
t ma waarin hij ook — de misschien scherp-
^eer ^ ^^ mislukte pogingen\'van onzen tijd maken
;; ^^dat ^^^^^l^ynlijk — bezwaarlijk zou zijn geslaagd.
daarmede voor hem het kerkelijk dogma als
v^^^^H ^yne beteekenis verloor, en ophield
te wezen , is den grooten Zwitser
C ^^^ Cbr^ gelegd, dat hij met het Humanisme heulde,
natuurlijke godgeleerdheid op-
lïien leere den man nader kennen, wiens ge-
Iq^
als
heele leven één gebed, ééne gemeenschapsoefenin»
God, maar te gelijk één onafgebroken en krachtig
pi
j
delen in zijn dienst was, waaraan hij geheel zijn
wijdde, waarvoor hij zelfs den dood niet ontzag;
en spreke dan nog bij hem van een koud verstandsg®^*\'\'^
Neen waarlijk, \'t was geen metaphysicus of histori
icUS\'
geen humanist, die de grootsche taak volbracht van
echt protestantsche hervorming in het leven te roepen-
was het werk van den man, die onwrikbaar vast s
in het vertrouwen op zijnen God, die in gemeenscba\'P ^
Hem zijne kracht geschraagd, zijne behoeften
gevoelde, en in zich de heroïsche roeping als Gods ^^
had vernomen om in zoo verheven opzicht tot heil i^ij®^^
broederen werkzaam te zijn. Of zijne wetenschap ^^^
de meening bracht, dat Elia door zijn gebed om
wonder heeft bewerkt of niet, en of zij hem MattSë^®
wel Johannes geloofwaardiger deed vinden, dat »"^htt^^j
voor den geloovige van geen belang. En te recht. jN\'i®*
wij aan de geschiedenis van ons geslacht of aan Gods
heid in de schepping beteekenis voor het vroom
willen of kunnen ontzeggen. Neen: maar aan d® ^^^
tenschap blijve het overgelaten te beslissen, wat i» j-
loop der geschiedenis, ook van die van Jezus, heeft P j,
gegrepen, en welke verschijnselen zich in het heelal
en in w^elken samenhang. Of die beslissing der
schap telkens zdd af geheel anders uitvalt, gaat
het geloof om, en is daarvoor ook onverschillig- j^gt
neemt geene feiten of verschijnselen als waar aan, ^i® ^^^
ongeloof noodzakelijk verwerpt. Maar de geloovig® ^^
dat alwat is en geschiedt, in onmiddellijke afhankeliJ\' ^^
staat van Gods wijs en liefderijk wereldplan; hij
dat ook hem alle dingen medewerken ten goede,
overtuiging past hij a priori toe op alwat de weten®"
lein
^^ïd feiten en verschijnselen leert, van welken
zijn. Deze wereldbeschouwing, zij is het
"^olgg^^ geloovige tegenover den ongeloovige.
^^ meening is de geschiedenis, ook de in
l\'ehandelde, een voorwerp van godsdienstige be-
j^®\' maar bij zijne verwaarloozing van den histori-
geeu^^\'^^ ^^^ consequent hieraan moeten toevoegen:
zin, dan waarin elk ander gebied van
^^^\'ikbee^^^ ^eten en menschelijk handelen dat is. Het
^ij eei. ^^^ christelijken landbouw kan zeker alleen\'
Piëtisme opkomen : en Piëtist was Zwin-
Wdeu 1 ook hij, dat de landman ploegende
^^ daarmede predikt hij geenszins eene ver-
diejjg^^^ godsdienst: niet het ploegen als arbeid
"^\'^iistif,^ ^^^ maatschappij geldt bij Zwingli als gods-
Deer ^^^r het draagt dan eerst dit karakter, wan-
^\'^Hdig j^^^^sch bij dien ^arbeid de gedachte in zich le-
dat
dii.
^^^^ dat hij ook in dezen geheel afhankelijk is
beij^ Gods, gepaard met het vaste vertrouwen,
Zegen niet zal worden onthouden,
^^ijls ^ punt, waarin Zwingli
l^^\'^^ïioop^^\'^\'^^ misverstaan, namelijk wanneer men bij hem
^^^ teggj^ S®punten zoekt voor die partijen, die niet al-
^s-tio ^ dogmatisme reageeren , maar ook meer of
geer^^^^^^®^^® elementen in zich dragen. Dit is bij
sym^^^^® geval. Hier en daar bleek het, dat hij
P^thiseerde met Lutheu\'s gemoedelijkheid en in-
^^ de Gereformeerde kerk, aan wier klare
meerdere consequentie-zucht ratio-
P^^tijen zich gemakkelijker aansloten. Ik
tecroj ^^ sterkste in bescherming te moeten ne-
Wjjj o"u al]p •• .
ïHao. g verwijt van rationalisme. Immers een ver-
^ulk een oordeel over den Hervormer heeten na
• ff f
het vonnis, door de geschiedenis over deze richtiOs
veld: al is de voorname minachting , waarmede he^ ^^ ^
slacht vaak op mannen als Semlee, Paulus, ^^
nederziet, eene zeer ondankbare miskenniug van eeO ^^^
biedwaardig verschijnsel. Weten enkelen, zelfs
thodoxen gelijk b. v. Kahnis (in zijn Innere- Gang ^^^.0.
tesiantismm) hen beter te waardeeren: hunne aan^u\' ^^
met de namen „vulgair rationalisme" of „het over^f\'^^\'^jj
,/standpuntwijst op een wegwerpend oordeel, ^^^
niet hebben verdiend. Immers in een tijd, toen
strijd tusschen weten en gelooven het laatste schee® ^^^
onderspit te hebben gedolven, en gevaar liep in ^^
wustheid der beschaafde wereld te gronde te gaan,
ten de rationalisten kerk en Christendom staande i-®
den , en de gemeente weder met de godsdienst te verz"®^ ^jj
al was het dan ook door eene onhoudbare transactie- ^^^^
ook waren het, die den grond legden voor eene ^^^ ^^
sehe opvatting en verklaring van het Christendom,
op den weg brachten om in Jezus Christus, in
een raadselachtigen, op aarde levenden en sterven^e^^ ^^
de kroon van ons eigen geslacht te aanschouwe»
waarlijk hemel en aarde verbond, en de menschii®^
de bewustheid van hare innige, maar tevens eeuwig^^^^ij,
trekking tot de Godheid zalig maakte. Yoor de jjj
tige vorderingen der historisch-theologische wetenscl^^l\' ,,
onze eeuw hebben zij het pad geëffend en den weg g®*^ ^ _
al kunnen wij met onze zoo uitgebreide hulpmidde^^®\'^ ^jj
makkelijk lachen om hunne resultaten , en al rao^^^^
het apriorisme in hunne geschiedbeschouwing en
duceeren en demonstreeren van geloofswaarheden
len. Doch deze hunne dwaling heeft hen zeiven o^® ^^fS\'
Immers ook thans nog mag tot menig theoloog de
richt worden: of zijn geloof niet op resultaten der wete^*"
Int.
^an of ook hij riiet vaak in historische onderzoekingen
®®ehouwing uitgaat, die bijv. de lichamelijke op-
^OEfökM Jezus en zijne zondeloosheid a priori voor on-
of
voor noodzakelijk hondt.
hu 7 .
~ lieï^n-j; aangaat, hij althans is nooit opgetreden
Mie^ theologische «Aufklarerei", die voor Evan-
\'^S en geloofsverkondiging "wil gelden. Voor de
^"^ï^^laijg^^ ^^^^ geloof, dat geenszins eene soort van
acc^ theologie vi^as, had hij daarbij ook geen belang; en
strev^^^^^^^® bewijst, hoe juist hij inzag, dat zulk
Itgj]^ \' ofschoon elders op zijne plaats, — in
® oplossend en demoralizeerend kan werken,
\'^^ar het niet aan hooger en edeler doel wordt dienst-
^^\'^^tïtigg j. Voor het apriorisme, dat de geschiedenis
Qj; g ^^ar vooropgezette meeningen, ■\'t zij deze aan
\' ^^^ ^^^ ^^^^ theologische school of
aa^k^ ^^ehting zijn ontleend, bood zijne geloofsleer
Hit 1\'^^"P^^g^pnnten aan. Daarvoor was al dat weten
^\'ij oogpunt van het geloof te onverschillig.
deze leer van Zwingli in twee stellingen
jo :
l^^^hfin ^^ het godsdienstig geloof zulk eene zekerheid
\'^ilvej. ^ ^^^ daardoor in alles troost, vrede en kracht
da. Werkzaamheid in den dienst van God vin-
lïie;
4an
V Scheel onafhankelijk wezen van alle
^\'^Ht feilbare wetenschap. Dan mag het niet de
^^\'^en ^^ inenschelijk werk , maar moet zijn oorsprong
^ \' en zijn grond vinden in God en in God alleen.
Vol. ^et -
S Z^ geloof is eene door Gods geest gewerkte, d. i.
daad^^^*^^^\'® immanentieleer eene zedelijk-godsdien-
^aaj. menschen zelfbewustzijn. Of nader: het
^\'\'^^^iedeni stellingen, die op het gebied der
of der wijsbegeerte te huis behooren, heeft
%
at
met gelooven niets gemeen, daar het proces , waardo ^^
laatste tot stand komt, in \'s menschen gemoed eH f
ten plaats grijpt. jp
En wat ZwiNGLi/s theologie uitsprak, was
zijn leven. Wij weten niet op welk punt zijner we-
keling of door welke levenservaringen God hem h®®
roepen tot de bewustheid van zijne ware betrekki®»,^^,,
Hem; tot eene overtuiging, waardoor hij in zij^^ ^^^t
leven, in de wereldgeschiedenis voor hem, in de ^^
rondom hem, alleen het werken en de openbaring
Hoogste Wezen, dat louter macht, wijsheid
en go^i; te
is, aanschouwde. Maar dit weten wij : hij stond ^^^^
nauwe betrekking tot het Humanisme, dan dat
zoo min als voor één onzer, iets verborgen kon
van hetgeen van die zijde schijnt te strijden
inhoud van het zaligmakend geloof. Toch heeft hij
nooit gewankeld ; voor hem was in der waarheid het 8
de vaste grond der dingen, die men hoopt\'
bewijs der zaken, die men niet ziet.
geloofsleer is niet rationalistisch.
Is y
to)^^ ^ ^ingli^s theologie is het Christendom als his-
^\'^hijnsel noch voorwerp noch grond des geloofs.
§eloofgi
Vqj^ ^^ van het Anabaptisme is een gewijzigde
die
van Zwingli.
jg van de scheuring der kerk (niet: de refor-
-ocr page 248-matorische beweging) in de 16\'\'^ eeuw is niet in
.tiö»^
stige motieven te zoeken, maar in het verschil van na\'
teit, politieken toestand, enz. der strijdende partij®\'^\'
Er ia geene reden om aan de mogelijkheid va»
levensbeschrijving van Jezus te wanhopen.
YI.
Jezus gold in zijnen tijd voor een afstammeling ^^^
yid door het geslacht zijns vaders.
YIl.
Het zoogenaamde getuigenis van Papias (bij Eü®®^
H. E. III, 39) geldt een compleet Mattheüs-eva»^
f
in welken vorm ook, en niet eene spreukverzanaelii^^\'
lijk Réville , Holtzmann enz. beweren.
YIII.
Markus 6 , 14—34 ligt ten grondslag aan Mat^l^\'
1—14.
IX.
£
De schrijver van den Barnabasbrief kent onz®®
geliën-canon niet.
348
X.
bïi
\'lef
Irev
\'\'en.
^an Barnabas is onder Hadeianus ge-
XI.
Onrecht i,
. ® bewereji sommigen van de kritische thee-
\' dat K
HtjQ. ^^^ resnltaten negatief zijn, of dat zij eene
s^tieve ,
strekking heeft.
XII.
liet
^ana,
\\ van berichten omtrent historische feiten
bestanddeel van het godsdienstig geloof uit-
Jok
\'^lieidi
gel,
«of
en.
XIII.
het geloof niet op historische feiten.
XIY.
i^S tusschen historisch geloof en godsdien-
^•^fiischt ^^^^ belang der godsdienst zelve
XV.
1 formule, die als beginsel der zedelijk-
geld
-ocr page 250-244
XYI.
In den brief aan de Hebreërs beteekent truvs
„innige overtuiging," en geenszins „geweten."
XYII.
Het Syncretisme van Geoeg. Calixtus kon niet o
kig slagen.
XVIII.
Ondersteld, dat aan de Evangelieprediking een d®
t ^^^
Heilige Schrift moet ten grondslag liggen: dan is
]{■ t
Evangelieprediker van onzen tijd geoorloofd, den te
motto te gebruiken, of de Kantiaansche wijze van
uitlegging te volgen.
-40{—