over
^AGHQuf Q. TAlSr DEN BECTOE MAGNIEICUS,
-HOOGLEEEAAB IN ÖE -nriJSBEaEEETE EN LETTEKEN ,
\'Roestemming van den academischen senaat
"Ol.
besluit der regtsgeleerde faculteit,
TEB. TEEKEIJGIÏTG TAjST DEW geaad
^^tör in liet Roineinscli en Hedendaagsch Regt
AAN DB HOOGBBCHOOL TB UTRECHT,
in het opekbaae te veededigeu
\'^erisdag den 13 Jnnij 1866, des namiddags ten 1 ure,
DOOK
geboren tb de weeken.
UTRECHT,
J. JL. BEU É RS.
1866.
II
i
it -U
ïtT
■i»
Z.Î
zf
h
fc. 4 \' . "\\\\■ - \\ •. - ■■ .
! fe
aan de nagedachtenis
i\'i-
fi
\'Uze
Van een onderwerp voor een Academisch Proef-
i\'ift
s ^^tijd hoogst moeijelijk. Niet alleen toch dat het,
i jj
te spreken, evenredig moet zijn aan de
het oog op den tijd, dien men aan de behan-
schrijvers, maar het moet bovendien gekozen
■\'»tls
•laa
S kan besteden. Slechts door een beschouwing
■tl ^ ^cirdt de meerdere of mindere uitgestrektheid van
l^e
■\'Vi
•6ff ^\'\'P gekend, en hij , die de Academie verlaat,
ter
\'^^a^Uwernood den geheelen omvang van het studie-
hij zich wijdde, leeren kennen.
Wo
S van dit proefschrift verschoone dan ook zijn in-
Ik
\'V ^ \'^ïischte mijne academische loopbaan te besluiten, na
<ee| mijne aandacht geschonken te hebben aan dat
Hin
"N
\'et regt, dat zich bezig houdt met het regt van
\'Sch
zich met anderen te vereenigen, en wel met
-ocr page 6-■ inê^"
het oog op de regtsbevoegdheid, die aan zulke veie ^
kan verbonden worden. Op de voor- en nadeelen
der
wijzen, die de ervaring in het leven en werken
2ÓÓ ^
personen leerde kennen; voor- en nadeelen, die m
mate bestaan, dat ze ten allen tijde begunstigi"» ^^^^^
eene, tegenwerking van de andere zijde hebben in ^^ cA
et
geroepen. Op den toestand, die bij ons de ^ ^^^^^
April 1855 deed geboren worden, wilde ik het oog ^
en dien toestand aan een zoo naauwkeurig
mogelijk®
deeling onderwerpen.
De tijd, dien ik mij had voorgesteld hieraan te
heeft mij een volledige bearbeiding van dit onder\'*^
boden. Reeds spoedig leerde ik de volle waS\'\'*^®
van hetgeen ten opzigte der vereenigingen door ^j,,
geleerde naburen gezegd is: ,,Kaum dürfte es -
• h
Institut und einen Begriff geben, welcher zuglei ^^
pi-
Recht und die Politik, für das Privat- und Staats^
wichtig und interressant, und sogleich so schWi
Bij den grooten strijd, die over het bestaan en ^
der regtspersonen heerscht, meende ik dat het no g^t
was hierover een bepaald gevoelen uiteen te ^et^ ^^^^^^
leerstuk der regtspersoonlijkheid moge, volgens ®
van Mr. van Lanschot, reeds te dikwijls z\'J
dan dat het nog mogelijk is hierover veel nieu^^® pgd\'\'\'\'\'\'
zoolang Pfeifer\'s uitspraak waar is dat in de
p\'elijke regtswereld „die Lehre von den
juristisch®
eine der bestrittensten Materien bildet", zoolai^^
mijne meening geregtvaardigd.
tk ^en ik dan ook grootendeels in deze bladzijden
sta
als ik deze met eenig vertrouwen in de
tf ^^ ^"^^sid van den lezer aanbeveel, dan is dit, omdat ik
t^j ^ (jg^^ j-ij, die dit proefschrift ter hand nemen,
\'\'•i^e\' ^ zoodanig zullen beschouwen, en daarbij de moeije-
\'Icj, ^ ^ het onderwerp en de zwakke krachten van
ijver iu goedgunstige aanmerking zullen nemen,
^^^oering van mijn oorspronkelijk plan hoop ik tot
Dit voornemen staat bij mij vast, en
^ ^ in het maatschappelijk leven volvoer, dan zal
aan U dank wijten, Hoogleeraren in de Regts-
Uw onderwijs heeft bovenal ten doel dat
Wetenschap Uwe leerlingen in de Maatschappij
\'ojj^^ \' hen leide tot zelfstandige studie. Moge de
iJolj ^ \' Waartoe de dag mijner promotie mij zal voeren,
Uwe verwachtingen beantwoorden. Eene
«ij ^ .
die toekomst verzekerd : mijne dankbare toe-
V , betuig ik die dankbaarheid ook aan hen, die
1 ^iiïl
°^derwijs in vroegeren en Iateren tijd mij tot de
\\ ^ vak mijner keuze hebben opgeleid.
I\' d
Hoogeschool vaarwel zeg, doe ik het met de
•ngj. \'herinneringen, aan den tijd daar doorgebragt.
^et
\'jc( \'\'^hinst dank ik die herinneringen aan U, die ik
) tïiet
Me 1 Zooveel vreugde als mijne mede-Studenten en
® V(;j Ih®^ Utrechtsche Studenten-Corpss heb begroet.
van sympathie, mij zoo herhaalde malen en
uinnjge wijze gegeven, hebben een diepen indruk
bij mij achtergelaten, en doen mij thans het scbei\'^ ^^^^^^
de Academie zwaar vallen. iNogmaals zeg ik ^
dank voor alles, wat ik van U ondervond. Weest
-Iter"
ver««
dat de gevoelens, die Gij voor mij hebt wille^^ ^^
volkomen weerklank vinden in mijn hart. Steed®
.hl)^"\'
lief
het Utr. Stud. Corps lief gehad, en zal ik het
niet alleen om den geest, waarvan ik het ai»
schouw, maar ook omdat het mij met zoovelen h®®^ jp
iK
hoogen prijs stel.
Tot U, aan wie mij de naauwste vriendschapsb^"
.................„te»-\'
velen onzer üiteengeloopen, allen dragen ^^
lev®"
verzekering met ons, dat verschil in woonplaatsen ;
„cr bl\'"""
geen scheiding tusschen onze harten kan te weeg
van
raking gebragt, wier genegenheid en vriendschap
ve!"
te
binden, zal ik wel niet veel woorden behoeven
om ü te zeggen wat mijn hart voor U gevoelt-
ook door Uwen omgang mij schoon en onvergete\'^^\'
borgen onze vriendschap in de toekomst. Zijn reeds ^^ ^^
lev«"^"
-ocr page 9-Wir können überhaupt eine steigende
Erweiterung der Reclitssphäre der juris-
tischen Personen wie eine zunehmende
Anerkennung ihrer selbständigen Existenz
in der Geschichte deutlich wahrnehmen:
und es darf die Jurisprudenz daher zu
den Anfängen dieser Entwickelung im
römischen Rechte wohl zurückkehren,
um diesen Gang zu verfolgen, aber
nicht in der Absicht das reichere und
reifere Wachsthum der neuern Zeit wie-
der in die engen Formen der ersten
Jugend ■ zurückzudrängen.
(Blunxschli, „Deutsches FrivatrecU" § 43.)
van een doel,.in staat is een wil voort te
en regtsbevoegdheid stellen de regts-
daar. ßegtsvatbaar is bet wezen, dat,
V.
N
regtsvatbaarheid is dus een natuurlijke toe-
een regtsoogjiunt beschouwd.
^\'^oegdlieid daarentegen, wel verre van een
^«i^® toestand te zijn, wordt door den staat ver-
\' fcestaat in het vermogen om een voortgebrag-
Ml
\'Ggenover dien van anderen te handhaven.
le . - ____________ ... ______________
\'^t geordende maatschappij leeft zon, bij
van een wil, ook zelf de erkenning
^\'^oeten afdwingen; maar in den staat, met
1
-ocr page 10-anderen yereenigd, heeft Mj dat deel zijner vrijte^\'^ ^^^
de verzekering van orde en rust ten offer gebra-g^\' ^
staat, beschikkende over de som der deelen,
van zijne vrijheid liet varen, verleent hem nu ^^
keerig bet regt om zijn wil tegenover anderen ^^
gelden, beschermt de uitingen van zijn wil, ^^^^^ j
de regelen, door bet privaatregt gesteld, d. i.
hem regtsbevoegdheid. ^^
Regtsvatbaarheid en regtsbevoegdheid zijn düS ^^
geheel verschillende begrippen. Het volgende ^^^^^
deze stelling ophelderen: alle menschen zijn "
een wil te hebben en voort te brengen; dit is een ^^
die zoozeer in de menschenmaatscbappij geldt, ^^
het menschelijk organisme berust, dat daar, ^jg
wil zich, door leeftijd of ligcbamelijke stoorni®\'
sluimerende voordoet, en niet in handelingen
baard kan worden, bet regt aan een natuurlijke^^
voldoet door hieraan te gemoet te komen. BlkJ®®
is dus regtsvatbaar; is hij daarom ook regtsbe^\'^^^^^t
Dit is een vraag, die voor bet privaatregt door elkeo ^^^
afzonderlijk beantwoord moet worden. Een ander
gold in Rome, een ander in den bedendaagscl^®^
Wel mogen de zachtere vormen van bet jus
den stelregel der oude Romeinen verdrongen ^^
dat slechts de civis Romanus tot uitoefening
ten bevoegd was, die vormen bragten ge^^
dering in den toestand der slaven, aan wier
voegdbeid wel geen regtsgeleerde zal gedacht be
en die daarom te regt door Theopbilus
genoemd worden. En toch van hen gold het „jure
oö\'el\'
t^^ ^^itio omnes homines liberi nascuntur" en de liber-
^^ ■^^erd voorgesteld als een „naturalis facultas."
liad dus geen ondersclieid tusschen de men-
\\ »laar ze allen als regtsvatbar-e we-
^^Joortgebragt. Slaan wij het oog op den heden-
wij ook daarin het onderscheid^
liöti^ ^^ i\'egtsvatbaarheid en regtsbevoegdheid stand\'
\'Ificlitg^! toch heeft de vreemdeling
\'\'"tts ^^ ^oo^erre hem die geschonken is, terwijl zijne
^J^tbaarheid wel boven alle bedenking verheven is.
^^^ onderscheid te hebben vastgesteld tusschen
^^^atbaarheid en regtsbevoegdheid, en na den mensch
itls wezen te hebben leeren kennen, rijst
de vraag of buiten den mensch ook nog
^ die hoedanigheid bezitten. Hierop\' volgt
antwoord. Geen maatschappelijke toe-
^oixd^ ^^ denkbaar of er werd reeds een wil levend
Ssejj^^\' de uiting was van den enkelen
^ \' ^^ bewustzijn en tot een bepaald
ortgebragt, het kenmerk was van een refftsvat-
\\ de ^»"^h als eerste voorwaarde het staatsleven. Zoo-
vrov^\'^^ ^^^ Aristoles waarheid is, dat de mensch een
den \' zoolang is het waar, dat naast den wil
\'«ensch dadelijk de wil van den staat gestaan heeft. —
de:
Oy
\'et
eersten regtspersoon Pfeifer „Die Lehre
C Personen" p. 5 sqq. waar deze meening tegen-
\'\'^\'^^\'iten ^^^\' ontstaan iu de van Rome onafhankelijke
Zoekt, verdedigd wordt.
-ocr page 12-Hoe meer de maatscliappij zich ontwikk®^^\' ^^^ ^^jg^
men wilsuitingen aantreft, die niet aan .^j^gt
ivT peiis ^
mensch toegesclireven kunnen worden. J^li^ ^^ijj-e-
een vereeniging van personen die, naar buitel ^^^^
dende, zich door één wil als eenheid doet ken® ^cW
weder een vereeniging van zaken, waaraan de ^^^^ ^.Qt
lijke wil een bestemming geeft en
gelegenheid oï-
bereiking van die bestemming, een wil te nite
regt ziet in die allen regtsvatbare wezens? ^^^^ jg,
lig waaraan zij hun ontstaan danken, wat de ^^^
die de leden der vereeniging verbindt, ^^^ ^^^ i^e-
is, waarnaar zij streven, of waartoe het verm^o ^-g
stemd is. Of ze regtsbevoegd zijn, dit igtrd\'
evenals bij den mensch den staat wordt vo
waarin het privaatregt de betrekkingen ^
die geboren worden uit ontmoetingen en botsii^^ ^^
verschillende wilsuitingen. Voor het privaatreg^^\'
onverschillig of die wilsuitingen afkomstig ^^
den met regtsbevoegdheid bekleeden mensck»
andere regtsvatbare wezens, waaraan de
bevoegdheid geschonken heeft. De
uitspraak ^
mogenianus „hominum causa omne jns ^^ dei
est" is slechts in dien zin waar, dat alle reg ^^ j^e-
menschen wil daar is, niet dat het regt sleoi
trekking van den eenen mensch tot den ^^^^^\'^^j^gidii\'^
Uit deze redenering blijkt, dat wij de #
\'Verwerpen, in de regtswetenschap
tusschen V^^ j^jjei\'^
regtspersonen gemaakt. Men stelt de
in regten voor als een regt, dat den men®
van nature toekomt, voorwaarde zijner
\'\'ögenstellmg van den mensch beschouwt men de
ij ^8\'e i-egtsBubjecten als alleen om het regt daar,
het regt geschapen om dragers te hebben voor
en verpligtingen.
I ï willen ons echter aan het algemeene spraakgebruik
^ j en onder regtspersonen de wezens verstaan, die
^ den mensch een door het regt besclierm.den wil
.^^^i\'tbi\'engen; dat spraakgebruik beeft geen bezwaar,
^ er zich niet door laat verleiden een ver-
^ die beiden aan te nemen, dat niet op
^^ezen der zaak gegrond is.
^^ ® opvatting toch van den Staat, van menschen in
^^^^ ^igcbaam vereenigd, als regtspersoon, berust niet
^^ ®6n-e fictie maar op waarheid, \') op liet erkennen
f\'gene, wat zich in de werkelijkheid voordoet,
slechts vooruitgang in de regtsbescbouwing
^ Romeinsche regt de leer der regtspersonen
En toch in het Romeinsche regt heeft
(j^ bouwstof meenen te vinden voor de leer van
^ Pei\'sona ficta, door v. Savigny, Puchta,
\'■\'äi^^^.^\'^^^^schli „Deutsches FrivatrecM\' § 34. — Kuntze „Die
\'\'^t j, Siwgularsuccession" p. 377 bestrijdt de meening
\'»i . ^ ^personen op eene fictie berusten; in zijne „Lehre von den
^\'^eui P\' meent hij toch dat de willekeurig opgerigte
^^^"igen er op berusten. Zie ook Beseier „System des ge-
^ ^ PrivatrecMs" § 67.
ein Mensch, der auf bürgerliche Rechtsfähigkeit
^ Uagg \'dachen darf" zegt Mühlenbruch in zijn vervolg op Glück
■ I\'ersoonlijkheid is een regt dat den mensch van nature
Ii
^^lïit
I "Voorwaarde zijner overige regten (Puchta, Inst. I § 30.
In tegenstelling van den mensch werd dan de persoon.
-ocr page 14-t till®\'^^
Pfeifer en zoovele anderen voorgestaan en®®® _
verdedigd; die persoon dankte, naar hnnne ^^^
ling, zijn bestaan slechts aan een
tion," veroorzaakt door een zucht tot verpei\'sooii
welke in de menscbelijke natuur gelegd is,
„Fiction", eene kunstmatige voorstelling, ^^^^
regten en verpligtingen een subject gezoehi
den mensch geplaatst werd, hoewel niet uit ^^^^
wangunst om hem een deel der voorbanden "
deren te onttrekken. ^ tc
Het is hier niet de plaats om in een
treden naar den oorsprong der ficties in hetBoPi\'
Hetzij wij dien moeten» zoeken in den regei
jus sacrum „in sacris simulata pro veris accipi*^^ ^^^^
die door priesterlijken invloed op liet jus ci^ü®
--, iorfli""
die alleen om liet regt bestond (de persona ficta), perso»^ ^
genoemd. „Eine juristische Person ist eine nicht
rende, sondern nur vorgestellte Person, welche als
Eeehten und Yerbindlichkeiten behandelt wird," Win\'^®
„Lehrluch des PandeMenreohU" § 57. De uitdrukking
volgens Puchta, „Kleine Civ. Schriften" N«. 38, eveiial® ^^^ ^^t-
„persona mystica", is uit een tijd afkomstig , waarin inen op
zigtbare, het bovenzinnelijke doelde (dus in die pi.
passend), en reeds verworpen door v. Savigny
Mm. Rechts" II p. 240, omdat het begrip van den reg^^^^j^ po^
niets met zedelijkheid te maken heeft (aan welke» ^^ ^^jjilii\'
Mr. Diephuis „Wed. Burg. Regt" VII p. 668 hecht)> il"
die naam onder de menschen beter een tegenstelh»»
onzedelijken uitdrukt.
ï) Wind scheid 1.1. p. 46 wijst er op hoe die g\'pr^^^^
Vnpersönlichen" niet alleen in het regt plaats heeft- ^ ®
b.v. van openbare meening, van handel enz.
als personen-
Puchta, „Cursus der Institutionen" II. \\ 191-
Dy
^gebragt, \') hetzij de eigenaardige geest der Eomeinen
regel zoowel in het jus sacrum als in het jus
^ ® deed ontstaan, altijd houden wij de meening van
Melius voor de ware dat er slechts een soort
gn (Jat door die fictie niets verdicht maar
^\'^hts een betrekking, die nog geregeld moet worden,
^ gesteld wordt met een, die reeds geregeld is.
de praetor dergelijke ficties maakte, zoo be-
^^ °üwde hij uit het oogpunt van het regt iets, wat in
kerkelijkheid niet bestond, als bestaande, en zocht
bet strenge jus civile in overeenstemming te bren-
^\'let den toestand van het oogenblik; een voorbeeld
an vinden wij in het „fingitur rem usucepisse." Op
wijs zien wij gelijkstelling van het niet bestaande
jj^ ^et bestaande in de fictio legis Oorneliae (1.1 § 1 D.
Falc. (XXXV. 2), 1. 4 § 1. D. de bonis libert.
2), 1. 18. 1. 20 D. de capt. (XLIX. 15)),
[\\ ^^^ ^ij bet „is qui nasci speratur pro superstite est"
V D. de V. S. (L. 16)), en evenzeer bij de fictie,
O ^or de filinsfamilias als paterfamilias, de servus
fSj Wérd beschouwd (1. 2. D. ad Set. Mac. (XIV.
\' § 2 D. de nox. act. (IX. 4)). De zoogenaamde
Srti „Die Rechtsfiction in ihrer geschichtlichen und
Bedeutung." Zie ook Aradts, „Kritische Vierteljahrs-
i) J- P. 93 sqq.
„Veler fingirte Persönlichkeit" in „Jahrb. für
\'\'ecscjj P- sqq. Unger „Krit. Ueberschau" p. 116 sqq. on-
^«gtg^J^ Acties, door het regt gemaakt (praktische), en door de
\'iscjjg,, ^\'isckap (theoretische), die weer verdeeld worden in „didak-
jjCoastruirende",
, de
„coïistmireiide Fictionen," waarmede ^ ^ ^ ^raii
der regtspersonen verklaart, missen liaai" gr^ ^^^ ggn
staan; zelf moet hij toegeven dat daardoor sle^^ ^^^^^
wetenschappelijke nitdrnkking aan het bestaande g
In die gelijkstellingen nu door het regt ë gj
fi ctio ^
niet een onbegrensd scheppingsvermogen; v^ ^^erk®\'
debet imitari naturam," derhalve kan, wat in ^^
lijkheid niet bestaan kan, door het regt nie* ^^^
staande worden aangenomen. Wezens, die zo ^^t
erso
men in de door ons bestreden leer den reg^^P
in de natuur voorkomen, en als zoodanig
dan
kan het regt niet met een wil begiftigen,
regtsbevoegd doen optreden; zelfs Puchta
het een zedelijke onmogelijkheid voor het reg* ^^^ te
levenlooze ligchamen of dieren persoonlij kn*^ oxizi^^^\'
kennen; slechts kan het dit aan begrippen,
lijke dingen, waardoor het zedelijk gevoel der in
niet beleedigd wordt. Eeeds deze geheel ^^ ^ ^^gj,
getrokken grens doet het verkeerde inzien ^^ i^q-
die regtspersoonlijkheid toekent aan een ^^^^^^^.goJi*\'
ffrip, aan een wezen, dat zwevende boven e®^ gft,
ging van personen of goederen, daaraan wei ^^^^^ te
maar waarvan het een onafhankelijk s
tandp^^ot^^ al-
bewaren. Het Rom. regt regtvaardigt het aanne
van dan ook niet; de ficties, die dat regt kent, ^^^^ ^^p,
buiten alle toepassing. Waar in de werken
regtsgeleerden, bestemd om in de kennis ^^-n
») „m. Cw. Schriften", No. 28.
-ocr page 17-te leiden, het jus personarum \') wordt uiteen-
is het de mensch die alleen als zoodanig wordt
^•^Wuwd. Dc mensch deed zich ook het eerst als
^.^j^-\'v^athaar wezen yoor, en zoo moeijelijk was het
\'^an de beschouwing los te maken dat hij alleen
^^^oedanigbeid bezat, dat men zeker lang regten en
\'^^igtingen yastknoopte aan de personen der veree-
in plaats van aan de vereeniging ais eenheid.
Uitdrukkingen „municipes" voor de gemeenten,
"i\'es communes" voor bare goederen, nog in het
I ^ regt voorkomende, zijn hiervan welligt de
^ \'J^en. Het was eerst voor een hooger ontwik-
jj^ i\'egtsleven bewaard de uitingen van het leven
gaan; men zag de universitates personarum,
\'Collegia als eenheid, als een corpus optreden,
^ \'zelfstandige
persoonlijkheid , en van hunne goe-
^6gon te gelden: „universitatis sunt non sin-
Ij ^^ïïini," 2) van hunne verbindtenissen: „Si quid
debetur, singulis non debetur; nee quod
nmversitas, singuli debent".^) Erkende men hierdoor
\' -^tt." Y_ jj^j j^g Romeinen de woorden „persona" en
de afleiding van het woord „persona", zie Aul. Gellius
\'K \'
86
®yiionyina waren, blijkt uit Inst. I. ïit. .3 pr. en uit 1.
ri flr. 1 ______________, ^ , --- ... ___ , _ .
, • de leg. I (XXX. 1); 1. 215 D. de V. S. (L. 16); 1. 22 pr. D.
\'eij. " (L-IZ), waarin van „persona sei-vi" gesproken wordt. —
\'\'\'^\'ikb ^ ^it de beteekenis van „rol", „juridische werkzaamheid"
\'\'^t personam habere, ferre, gerere enz.) te verklaren,
^^ engeren zin, genoemd is elk subject van regten,
s^ op den slaaf het anpoacaTzoq kon passen.
3) J II Tit. 1 § 6.
■ \' H D. quod cuj. un. (III 4).
-ocr page 18-hunne persoonlijkheid, en hield men
tria objecta juris, waarvan de mensch liet-
primum objectum uitmaakte, zoo moest natuui^^ ^^^^^
„personae vice fungi" \'\') te bulp komen; bo®^
het
leröO\'
ook soms de benaming „persona" op re^^^P jje»
schijnt te bebben toegepast. Bij die
zooals wij later zullen zien, in het RodJ- ^^^jgli
dadelijk alle \'gevolgen der regtspersoonlijkhei^ i
bragt, vinden wij echter geen spoor eener fictie\'
vooruitgang in de regtsbescbouwing. \' ^jj di®
leer van den fictieven persoon, ^
De
de ^^
voorstelden, beeft aanleiding gegeven tot ^^j-gtai^\'
moeijelijkbeden. Reeds dadelijk stuitten hare v ^^^^^^^^
ders op de vraag wat eigenlijk tot persoon
wordt ? Het meest algemeene antwoord is dat h®
leven schenkt, en daarom bet doel als persof^^ ^^
Dat doel is echter niet tot handelen in staat,
persoon verkeert dus altijd in den toestand van
UmgsunfaMgheit" en wordt daarom voorg
») L. 23 D. de fidej (XLVI. 1.) ^
2) 1. 9 § 1 D. quod metus causa (IV. %), waar
tegenover de „persona singularis" wordt gesteld. BiJ
wordt gesproken van „persona coloniae." i . W\'®!\'
5) Savigny 1.1. II § 85; Puchta „Insi." H P" ^j^ge^
scheid, in „Kritische UeberscMu" I p. 190 enz-; jg üß^
.. I P- #
in zijn „System des Oesterreich, allgem,. Primtrecnis ^ ^ ppfilP?
„die Schöpfung einer juristischen Person ist eine Sc ^^^ ^^
dem nichts," meent in zijne verhandeling nlij\'\'^\'\'" ^ "
Personen" {„Krit. Ue6." VI p. 159) dat de verpersoo ^"^.^^^jigcP
het „Substrat" plaats heeft; zoo ook Eoth gqq-
„Jahrb. für Bogm. von, Gerber und Ihering" I P\'
toch vast
alleen
°8\'litbare Person." De leden eener vereeniging, de
jj^^^^^\'^ii\'ders eener uniyersitas bonorum worden nu be-
oiiwd een „Vertretimg" yan den regtspersoon daar te
; Maar boe kon biervan sprake zijn ? die „Vertre-
O onderstelt immers een wil bij hem, die vertegenwoor-
Wordt, ^en zag die zwarigheid in, en redde zich
^^•^eroin door een fictie, waardoor de wil van die per-
^ Voor .den wil van den regtspersoon werd aangezien,
etzelfde meende men dat ook bij minderjarigen
Maar voogdij berust wel degelijk op de
(| van den wil des minderjarigen; slechts wordt
gezorgd dat, zoolang de minderjarige dien wil
^ ^let in handelingen kan uiten, dit voor en namens
geschiedt.
® bet wonder dat het komen tot zulke gevolgen,
^ ^alkowski te regt „ein leiser Hohn auf die
Ij^ künstlich gebaute Theorie" genoemd, reeds
regtsgeleerden tegenspraak vond. Bluntsch-
^ beroept zieh op de werkzaamheid van den Staat,
Q . ^^^er deze opvatting op de beste wijze weerspreekt,
ij ons heeft Mr. van Nispen *), hoewel de
^ie bestreden leer toegedaan, zich verzet tegen
^^ gelijijg^gjjj^j^g, yan vereenigingen met onmondigen
^^^^zinnigen; met regt toonde hij aan hoe en het
^ ^^^drecht en ons Burgerlijk Wetboek een
beginsel huldigen.
\'^^\'^^^^kungen zur Lehre mn den Jur. Personen" p. 8.
§ 42. Beseier 1.1. « 69.
1690 en 1691. .
-ocr page 20-leei\'
de
oi\'i®\'
the
eeU\'
lie
Maar deze zijn niet de eenige bezwaren
van den fictieven persoon verbonden. De m®®" ^^^
matige voorstellingen geven niet altijd verklari^ê\' ^^.ggjjf}
staande toestanden. Nimmer is liet aan bloot
bescbouwingen gelukt de feiten aan zich te on
pen; de praktijk is en blijft de leerschool deï ^^^
Stelde men als het kenmerk van den regtsp®^" ^j^go
geheel onafhankelijk vermogen, en eischte i^® ^
dat bij een vereeniging de leden, die haar
geheel verdi\'ongen werden, zoo mog\'t men
de universitates van het Rom. regt verklaard
ben, niet hetzelfde gold van de verschillende
waarin handel en associatiegeest
menschen hadden doen optreden. Aan deze g® . jti
regtspersoonlijkheid te ontzeggen was ^ ^^ -ffS^"
de boekenkamer der geleerden, niet alzoo in
kelijke leven.
Alvorens van de leer der regtspersonen, op
berustende, af te stappen, willen wij even ^^^ ^^
de hereditas jacens, die door de meesten vooi ^^^
sona juridica wordt gehouden. Werkelijk ^^^^ jjgt
in het Rom. regt een fictie, waardoor de ^oi^^
vermogen na den dood des erflaters gelijk ^
met dien tijdens zijn leven. De erflater, woi ^^jjei\'
voort te leven in het vermogen, en te regt drukt
het uit, dat de hereditas jacens den overi
tegen woordigt ten gunste des -erfatSTS; d®
De vraag echter, of een eigen persoonlijk® ^^^ti
hereditas jacens toekomt, moge voor het nien^
waarin bijna algemeen het Glermaansche begins®
licti^
,01-
W1J2
gehuldigd wordt, hare praktische waarde \') ver-
•nu j 2e is altijd in te naauw verband met ons
behandeld, dan dat wij niet even bij hare
Y. doording zouden stilstaan. Het gevoelen van Sa-
ijQ^ ^ , dat ^men bij de hereditas jacens aan geen per-
^^ï\'idlca te denken bad, heeft een heftige bestrijding
^^ en. Savigny toonde aan dat de hereditas bij
«ti ^^^^^^i\'ding geacht werd reeds dadelijk den toekom-
ig ^ erfgenaam te hebben toebehoord, en dat, waar
als res nullius beschouwd wordt, dit
Ojjj^ ^ den zin heeft dat de dominus onbekend is. Dit
zijn van den dominus gaf aanleiding tot de
ti^\' \' persoonlijkheid van den overledene in zijne
goederen bleef voortleven; door welke fictie
verkrijging door ro.iddel van tot de erfenis
hg . slaven mogelijk werd; de vormen van het
lieten dit niet toe, indien de dominus onbe-
"^^est ^^ bevoegdheid in incerto was. De
plaatsen in de Digesten doelen op dit geval;
lieï^\'j.^\' Gispen, 1.1. p. 40, -wijst er op, dat ook bij ons
\'^tggjj jacens, vóórdat de Staat in het bezit is gesteld, in
5) j geval als
te Rome verkeert.
• § 103. Reeds Ros shirt im „ÄreAiv. f. civil. Prax." X
verklaarde zich tegen de regtspersoonlijkheid der
5) jaeens.
^^^^fet^ ^^^chta in „Jahrb. f. Rechtswissenschaft", p, 713 sqq.
§ 49—51. Vangerow „Lehrh. der Pandekten" I §53.
d. 0. pr pag. 317.
"\'1. ^ ^^^ r>. de R. J. (L. 17) 1. 138 eod. 1. 54 D. de acq. vel.
5) ] (XXIX. 3) en 1. 38 § 4 D. de stip. serv, (XLV. 3).
^ § 5 D. quod vi (XLIII. 34).
zijn er andere,. waar men niet aan
slaven of althans niet aan zulke te denken heeft;
het jus civile van toepassing is, zoo verklaart S^^
die als toepassingen van een tot andere doeleii"^
gevonden regel. Het zwakke van de hypo
jije^
bestaan
erëO\'
tliese
Savigny ligt wel daarin dat het niet
het niet bekend zijn van den dominus ver^^ ^
bovendien is het natuurlijk dat de meeste f ^^^^
slechts van de fictie spreken bij het verki\'ij^®
middel van slaven; immers dan bestond tot ba^
passing de meeste behoefte. Toch houden wi]
van Savigny voor de ware dat aan eigen V
lijkheid der hereditas jacens niet gedacht kan i^^t
Al mogen eenige uitdrukkingen \') der
Jurisconsn ^^^
het aannemen daarvan aanleiding geven, wij m
woorden „personam" en „personam defuncti sustin ^^^ ^^
als identisch te mogen opnemen, vooral ook o®^
31 § 1. de her. inst. (XXVH. 5), waar wij
creditum est bereditatem dominam esse, defnt\'^^\'^
obtinere." ^^^^ ju
Tot de beschouwing van een voortleven des ei.j,
zijn vermogen bestond behoefte, om dat verino^
61 F"
va»
"■\'ld j
, houden en om te verklaren dat de gevolgen
^^^^\'^den, aan de res nullius verbonden; onder
^\'\'Hint hereditas
(w beschouwd te hebben. \') De fictie stelde den
hierin bleef zij aan de natnur getrouw; niet
gevallen gold zij, slechts „in plerisque\'\', in
Vv ^^ P^rtibus juris", „in quibusdam" zij was niet
%ti. \'> een „factum personae operaeve sub-
\'Ifi ^^^ \'\'^ereischt werd, dan kon aan de hereditas door
^^ar behoorende slaven niets ten goede komen;
zoo luidt het in de aangehaalde lex
Vit servus hereditarius lieres
{•e^j.^^ possit, tamen, quia adire jubentis domini
deslderatur, heres exspectandus est." En
\'Hgf ^^^^ onmiddelijk de uitspraak in § 1.
\'\'\'^ïed\' l^i sine persona constitui non potest,
^ ^^^^ Pe^\' servum non acquiritur." Daarom
Vd bevoegdheid tot bezit aan de hereditas niet
Ss\') ^ \'®®gekend, omdat daartoe een „factum" en „ani-
\\ ^ "Vereischt wordt; een praktische toepassing hier-
^iöii
^\'ij in de accusatio expilatae hereditatis, \'\')
\'fi . tf
leifer 1. 1. p. 157, die hiervan de sporen nog meent
{)). ^ "ie Just. wetgeving in 1.13 § 5 D. quod vi (XLTII. 34).
\'\') "^l^st. de Stip. serv. III Tit. 17.
1 Pr. B. de aeq. rer. dom. (XLI. 1.)
) Pr. D. de usurp. (XLI. 3.)
"} 1, ^ 1. 26 D. de stip. serv. (XL-V. 3.)
\'M, g" ^ 15 D. si is qui test. (XLVII. 4.)
expil. hered. (XLVII. 19.)
;s
\'iint
j ---------
erflaters als nog na zijn dood levende voor;
welke bij bet gemis der actio furti i) te bulp
.^atef"\'\'
Het bezit houdt dus op bij den dood des ^^^
en kan door de bereditas niet op den erfgeua^\'^ ^^^^
den overgebragt, en waar wij de uitspraak
„possessio defuncti quasi juneta descendit ad be^\'® ^^ jj
et plerumque nondum beredltate adita compl®^^^\' jo
waardoor bij de bereditas bet bezit, dat tot
leidt, wordt erkend laat zich dit alleen ^ei\'
uit de woorden in 1. 44 § 3. de üsurp., „sedn
singulari recepta sunt." , jjet
Windscbeid, ofschoon de bereditas jacenS ^^^^^
Rom. regt als persona juridica beschouwende,
regten en verbindtenissen geen middelen vorü^® .
toch of bet bier, waar bet bebben en verkrijg®^
jii®
bereiking van een doel voor den regtspersoo^^\'
beter is deze als „subjectlose" op te vatten, ^jji\'\'\'
Deze opvatting hangt zamen met de door
scheid verkondigde leer, dat regten en ^^^
nissen ook zonder subject kunnen bestaan. Tei®^^
ünger hiertegen te velde en mogen
zijn gevoelen deelen ten opzigte der eigen r®^
soonlijkbeid van de bereditas jacens, toch n^®® ji^t
dat door bem op voortreffelijke wijze niet a
1) 1. 68, 1. 69, 1. 70 D. de furtis (XLVII. 3). .
2) Zooals het in de 1. 1, § 6, D. de injur. (XLVH-
1. § 9 pr. D. ex quib. caus. inaj. (IV. 6.) gj
") Zie ook 1. 31 § 5. 1. 40. 1. 44 § 3. de usurp.
„Die ruhende Erbschaft und die VermögensrecW ßd^\'
sönlichkeit" in „Krit. Veberschau" I p. 186 sqq- "
des Böm. CivilrecMs" p. 333 sqq.
») „Krit. TJelerschau" VI. p. 159 sqq.
-ocr page 25-^^^ ^en van Wind scheid weerlegd is, maar ook
^ ö p p e n, die de „Subjectlosigkeit der ruhenden
^^^^ bestaan slechts uit de „Oon-
gee ^^^^ juristischen Thatsachen" verklaart. Yan
vail geen verpligting toch kan sprake zijn,
^^ willend wezen het subject is; immers
^^^^ ^^^ ^^^^ erkend, als heerschend
wordt een regt geboren, waar die als onder-
\'doorkomt, een verpligting. De bewering dat een
^en zamenstel van regten en verpligtin-
l^an zonder subject, is een contradictio in
J^cto.
\'l® meening van hen is te
die de geheele leer der regtspersoonlijk-
kt^ waarde ontzeggen, die met Brinz de regts-
de wetenschap gelijk stellen met „Yogel-
\'iïig^^^^\' ^^ natuurlijke historie, of ze met Deme-
^^tilf\' ^P streng wetenschappelijke behandeling
\'^stereometriscbe Grrösse von Pappendeckel",
De onhoudbaarheid dezer theorie \') is reeds
aangetoond, zoodat wij meenen ze verder
wordt een „Zweekvemögen" aan-
zoowel de universitates personarum als
^Demelius („üeber fingirte Persönlichkeit" in „Jahrb.
^^ vraagt p. 126 „ob es erspriesslicher ist den
erson so zu verflüchtigen, dasz nur der Name noch übrig
.^\'\'SQh das Dogma
zu retten: kein Vermögen ohne
I letzteres Dogma ganz aufzugeben un,d zu sagen: der
V ^UteT^*^^"^ vornherein für den Inbegriff
«lej. Person ausgebildet, er deckt sich ursprünglich
^eehtssphäre einer Person; allein in der Folge hält das
2
-ocr page 26-18
illeii
wi-
met stilzwijgen te kunnen voorbijgaan; allee»
wij nog vragen, of deze leer niet nog
sprongen maakt, dan de door baar zoo heftig
dene der personae fictae. Indien men tocbj ^^^ ,
king van een doel, bet vermogen geeft verbin ^^^y
aan te gaan, waarin verschilt men dan van ^^ ^^jj?
en Puchta, die bier het doel tot persoon
Waar, omdat bet vermogen als grondslag ^^\'^^ggta®\'\'
verschijnt, een „Zweckvermögen" ook in bet
eener corporatie wordt gezien, waar is dan <1®
en waarom dan niet bet geheele „Personen"^^e^ ^^^^^
ontkend? Ook dit beeft een doel voor den »i ^
de regten der menschen danken voornamelijk
staan aan hnnne inwerking op zaken. - ^
■n
sgeii
Wij hebben den regtspersoon leeren kenne
buiten den mensch regtsvatbaar wezen, door
en, ^
Recht auch Gütermasseu als Vermögensganze zusaim® ^^
nicht ihren Mittelpunkt in dem Rechtswillen einer Pe^\'®
sondern einem bestimmten andern Zweck ausschlieszli"\'"
sind, so dass nun neben dem Personenvermögen
mögen steht, ihm darin civilistisch gleich orgam®\'^ \' j-^g^eJ"^
eben Vermögen ist. Was hierbei irgend noch als
net werden könnte, wäre die Uebertragung des für ygj.(3ßr
gebildeten Begriffs auf ein anderes Verliältniss." ^^^ jjjefl^j^
hij dat het hedendaagsche regt, en in nuce \'•ee\'l® i-it^\'
Romeinsche, nevens erfstelling en legaat nog een ^j.jtditi" ^^
wilsbeschikking kent, namelijk de stichting; ^"^^\'^^jjgt ,i
derelictio nog een derde wijs van eigendomsovergang •
van een vermogen (bij Actiengesellsehaften door ZnsaJm«®\' ^^^ 1 ^
Mehrerer, bij stichtingen, door Herschiessen eines®!"^^^
bestrijding dezer leer, zie o. a. ünger in „Krif. ^ p,
Yoyf „Lehrb.derPandeJcten" § ,53; Arntz in „Krit,
bekleed. Een zigtbare grondslag
ue^ ^^^^ bestaan noodig. Zelfs zij, die de leer van
^ijn persoon het sterkst hebben verdedigd,
tg ^ enkele uitgezonderd, nooit zoover gegaan, om
óf
dit die persoon een in werkelijkheid be-
grondslag kan missen. Die grondslag nu is
\\ "Vereeniging van personen, óf een vereeniging
nullen thans nagaan wat tot de regts-
^ï\'heid van die beiden vereischt wordt.
^eiig^j^ bestaat door het verbonden zijn van
\'■ikin ^^^ gerneenschappelijken band, ter be-
is bepaald doel. In de eerste plaats wordt
^^tu*^^ ^^^^ een persoon gevorderd. Aan dit vereischte
\'ot gjj^ reeds voldaan, indien twee personen aldus
\'^en ^^ betrekking staan. Algemeen wordt dit
\'^et als wetenschappelijk beginsel gehuldigd;
N ^^^^ ^®ek onze wetgever in art. 1690 B. W- hierin af
Hr^i 1816 en 1820, waarin nog het drietal
werd. Te diep had vroeger ook, zoowel in
et oog op een tempel, kerk of priester. Zie Bluntschli
Ht j^\'^^scheid 1.1. p. 133. „Die juristiscte Person existirt
^^ Wirklichkeit, sondern nur in der Gedankenvorstel-
S^^\'^^\'^lilic? Gedankenvorstellung hat zur Grundlage etwas
welches sie sich anlehnt, ein real existirendes
(ig eben in Gedanken zur Person erhoben wird."
\'1? \'^^^^oJid godsdienst afhankelijk was van den Staat,
aaa^^^^" ^^^ Christelijke gods-
jily^Jie^^ Jezus Christus en heiligen persoonlijkheid
r^^J^he" ^ ....... ■
\'■I ^ie\'o^r\'^ P- 92.
l\'eft Pols, „De corporibus 7noraUlus" p. 15;
^ k 1. p. 54j de Pinto Handl. tot het B. W. § 975.
-ocr page 28-als buiten regten, de uitspraak van Neratius
wortel geschoten „tres faciunt collegium" (b "
V. S. (L. 16)); men leidde daaruit af dat
ging tot zijn bestaan minstens drie personen eis • ^^^
maar voldingend toonde Pfeifer, wiens gevoel® ^^^
bij de meeste schrijvers ingang vindt, aan, dat ^^^
gebaalde lex alleen de bepalingen ten op^i^
collegia illicita niet toepasselijk verklaart,
drie personen zicb vereenigd bebben. ^^^gpi\'
Zijn personen vereenigd, zoo wordt, om de^ ^^
ging een regtsvatbaar wezen te doen zijn, vere
die personen als eenheid één wil voortbrengen- ^
mogelijk te maken, is een naauwe band noe^^^^^^^gji
de leden verbindt, en die een organisatie in ^
roept, waardoor uit bet mogelijk verschil van ^ ^^
gen, dat onder de leden kan bestaan, één ^
te voorschijn treedt. ^qO^
Die band nu kan tusschen de leden gevornid sy
een overeenkomst, of door een
handeling van den O ^^ ^jt
Door bijna alle schrijvers over ons
verschil in grondslag erkend *). Pols
----------V.
#
1) Matthaeus „de crimimdus", ad lib. XLVII. ^^^jjegi»
noemt dit zelfs als een groot verschilpunt tusschen d® ^
jjiii
de fratriae mercatorum. jirift^\'^\'
Windsoheid ziet er minder een bepaald voorsc
wel een aanwijzing voor den regter.
3) Keiler „Pandekten" § 19.
4) Savigny § 86 onderscheidt die een „natürliches
wendiges" en een „künstliches oder willkührliches U®
Pfeifer p. 66, 81, 118.
») 1.1. p. 19.
-ocr page 29-^^^ te vér gaat, zoo hij allen, die
staatsgezag vereenigd zijn, slechts door overeen-
jj. tot elkander Iaat komen; teregt werd zijne mee-
«elf^ ^^^^ van Nis pen bestreden. Wel moge een
^^ev ^ waarin personen zich bevinden, aanleiding
^ot die overeenkomst, b. v. het bezit van land,
^^^ dezelfde gevaren is bloot gesteld, tot gèmeen-
, ^Ppolijke afwering, of het koesteren derzelfde denk-
^Ppelijke vereering, de vraag geldt de overeenkomst
^ de
aangaande het Opperwezen tot een gemeen-
^ijke vereering, de
oorzaak daarvan.
§ 36. — De vraag van Mr. Thorbecke in de
P" ■ i\'^st bij een zedelijk ligcbaam,
\'\'iig den Staat zelven, de betrekking zijner leden onder-
geheel? Is ook hier geen andere oorsprong noch
^\'^-soj^gj^"\' privaatregtelijk verdrag?" kan niet op alle regts-
^ \' ^waar slechts op die, welke in naauw verband staan met
3) j betrekking hebben.
3) P. 6] sqq.
vereeniging, gegrond op overeenkomst, komt
met het Fransche „association" (Dictionnaire de
^^ joigjjg^^ " "l\'®®®o®8,tion est l\'union de plusieurs personnes qui
ïer^ ensemble pour quelque intérêt commun"). Geheel en
L^ wij de meening van hen, die vereeniging in denzin
^ej.- opvatten (zie v. Goltstein in de zitting der tweede
N p. 706; Groen van Prinsterer in die
/1851 „Bijhlad" p. 1130; en het werkje van de H.H. Nol-
Ploos van Amstel „ket regt van vereeniging en.
-^ei^ey/«««?" p. 40 sqq.). De voorbeelden voor het
is ^^ Grondwet aangevoerd, bewijzen niets hiertegen;
en vergaderingen eener vereeniging te spre-
^^\'^egf ^^ \'bepalen, dat eene vereeniging niet kan werken dan
^\'\'Seliij vergaderd zijn? Daargelaten nog het groote
\'isschen een vereeniging in onzen zin en die, waarvan
-ocr page 30-Bij de overeenkomst of bii de handeling ^ ^
Staat dient gezorgd te worden dat de vereenigdr-
zich door één wil als eenheid doen kennen;
wel zijn oorsprong aan dien der leden verscbu^ ^
maar in de meeste gevallen is het onmogelijk ^ ^^^^
overeenkomt met dien van al de leden. ^^^^
voorwaarden noodig, waarop elk zich bij de vere®
aansluit of waardoor de Staat haar een bestaan g®®
voorwaarden vormen de grondwet der vereeni
ixle
betzij bepaald is dat de wil van enkelen voWoe®^
de pel\'
die
el»\'
(^ooals bij de uniTersitates ordinatae), hetzij altijd
raadplegen van alle leden vereischt wordt (zooals
Universitates inordinatae), slechts een wil, over-
OBastig met die grondwet, verschijnt als wil der
iging. j
^^ aar meerdere personen tot één wilsuiting m,oeten mede-
^^^teiij is het natuurlijk dat in de meeste gevallen de
^rclerheid der stemmen wel als de uitdrukking van
Tan het geheel zal worden aangenomen. U1 p i-
reeds zegt: „refertur ad universos, quod
fit per majorem partem;" en dit beginsel, ook
fi\'euss\'. Landrecht , en in onze wetgeving
, beeft een goeden grond voor zich. De zamen-
van allen, ze moge, gelijk Savigny door
^oorbeeld
der Engelsche jury \') tracht te bewijzen,
j. ^ ^ot de onmogelijkheden behooren, verhindert
de werkzaamheid, door een te groot gewigt aan
tl,
Minderheid toe te kennen; en immers ook de min-
wilde dat een volgens de grondwet uitgedi\'uk-
(le Heg. Jur. (L. 17). Zie ook 1. 19 D. ad municip.
Hit t \' der leden vergaderd moesten zijn, wordt afgeleid
(X O-, ■ ^ D. de decretis ab ordin fact, (L. 9); 1. 46 C. de decur.
■
fiojj^"^\' lïiaar deze plaatsen hebben alleen betrekking op de decu-
^ vertegenwoordigers der mvuiieipia, zie S avigny 1.1. § 97.
\' ® ^ • Schlüsse der Gesellschaft werden nach der
.i\\ der Stimmen abgefasst".
4J 1696 B. W.
Ceii V dit voorbeeld kan aangevoerd worden dat, waar het
felijjj.^ inzigten, en soms ook werkel\'^Ä verschil in stof-
Sgj^ ^^kingen geldt, de mensch niet altijd voor redelijke over-
® Vatbaar is,
"\'J de
«ïeeni
«et
te wil als wil der vereeniging zou gelden \')•
grootere meerderheid, ja, voor de gewigtigste gev^^^^^"\'
eenstemmigheid kan door de grondwet gevorderd
voor gewone gevallen prijst een eenvoudige tae^^\' ^^
heid zich aan, omdat het natuurlijk is dat het
de overhand hebbe boven het zwakkere 2eei\' \'
18 gezegd dat bij een vereeniging, evenals m ^^
mensch, verschillende inzigten en gronden strijfi
nen voeren, totdat een vast besluit, één wil
Het doel bepaalt de betrekking- van hen, ,
vereeniging vormen. Die betrekking is, indien d® ^^
eeniging als zoodanig handelende naar buiten
voor derden onverschillig; derden zien slechts de
niging, zoo zij als regtspersoon werkt, afgescheifie» ^^^
de persoonlijkheid, niet van het belang der led«»- ^^
hier springt het groote verschil in het oog
universitas en societas der Eomeinen. Die met eens«^^®
\') Zie hierover ook v. Nis pen i. 1. p. 69. Waar de
zwijgt, moeten natuuriijk algemeen geldende regels te iulP
(zie bij ons o. a. art. 1696 B. W. en art. 33 W. v. K-)- .
de theorieën, waarmede men getracht heeft in dat jje,
beslissing aan de hand te doen, zie Beseier {ee»
naarmate de zaken verscMllend zijn, waarover de vereenig\'- »
wil moet uiten, verschillende regels geeft. ^jj b^^
De strijd door Savigny § 97 en Pfeifer § 35
„Mehrheitsprincipe" gevoerd, heeft meer betrekking op d® P^^
regtelijke corporaties; natuurlijk heeft hier de Staat, jgi»^
eeniging in het leven riep, of waarvan zij later een onder ^JJ^j^d-
vormen, de grondwet gegeven of goedgekeurd, en naar di"
wet verschijnt 00^^ de wil der vereeniging. f^f
Ton Eotteck und We lek er „Staatslexicori\' "
poration",
-ocr page 33-^^^^ daarin zoovele wilsuitingen als er per-
zijn; voor hen is slechts de wilsuiting van hem,
^ handelt, van waarde. Wat gaat het hun
^^ dat een band, op overeenkomst rustende, dezen
ónderen Ijindt; slechts hij wordt aan hen, en zij
\'erig aan hem verbonden. Bij de universitas
i|j ^ geheel anders, hier bestaat een vereeniging,
j,^ "or één wil als eenheid optreedt, en anderen aan
. \' Sich zelve aan anderen verbindt Door het
\\ ^^ \'^aar\' buiten komt het wezen van den regtsper-
Ig. ^it s), naar buiten treedt alleen één persoonlijk-
en blijven de personen, waaruit die gevormd
^ig op den achtergrond, maar haar inwen-
^^^^ wordt geheel en al door die personen be-
^Oo ^^^^^^ gezegde in enkele woorden zamen,
^^st ^^^^ \' vereeniging zoo is zameri-
i(| dat zij een wil kan voortbrengen, hetzij door
^ ^®den, bij de zoogenaamde universitates inordi-
(jj, \' hetzij door bepaalde organen, bij de ordinatae»
en
s^^ opzigte der regtsvatbaarheid geen twijfel be-
\' q^od cuj. un. (III. 4). Zie Mr. Opzoomer: „He(
ad art. 1655. Salkowski 1.1. p. 11 en 54.
\'""(ioej"^" ^ Keiler 1.1. § 41, die het onderscheid aanwijst
ï) ^^iddelen, bestuur en opbrengst.
I^Hi, wordt
gewezen op de rubriek van den titel „quod
r^\' contra eam agatur," en de plaatsing van
8) J, ia het 3e Boek der Digesten.
ijj jygg gßhee^ wensch naar algemeene codificatie
-ocr page 34-va»
za
iüi\'i\'
Bij een bescliouwing der vereenigingen
wordt men natuurlijk terstond genoopt haar el^
van ons regt, eindelijk het gebied der pia vota te z^iU®"
De staatsregeling van dat jaar, en die welke haar gjneffl"
ten als gebiedend voorschrift het zamenstellen van ^fj^gglui*
wetboeken voor de Bataafsche republiek. De commissie ^^^^
van het uitvoerend bewind, d« 38 September 1798, J ^ferl^\'
reeds, den 16en November van hetzelfde jaar, de handen aaa ^^^
om den mnltornm eamelornm onns, zooals van de ^P^^^^gtt®"
bestaande wetgeving noemde, door een goed zamens^iel
te vervangen. — Men weet dat deze commissie hare
ten deele kon volbrengen. Een ontwerp voor eea Burg- ^^jfli^
kwam niet uit hare handen. Niet te min hadden de led^i\'
de zamenstelling daarvan was opgedragen, (Bondt, \'^\'"^.„\'jjbijP"
raven, Farjon, Gockinga, Wierdsma en
allen met ijver aan hunne werkzaamheden gewijd. —- ^^^ " ^^lie
dier leden is veel overgenomen in het ontwerp van ^^^^.^p.gge^\'""
Bosch Kemper, Voorrede voor het ontwerp 1830\' "jgV®\'\'
bij van Leeuwen). Door de welwillendheid van den „lijP
de Bosch Kemper, waarvoor ik hem gaarne nog\'®^ d"
hartelijken dank betuig, heb ik inzage gehad der stu
werkzaamheid dier commissie betrekkelijk.
Het eerste boek werd ontworpen door den Hoogle®\'\' \' ^^ hr
en gewijzigd naar de aanmerkingen der overige
14e hoofdstuk handelt Gras over „arme en bchoefti^\'^ gtjcl»\'
wijdt de 9 eerste paragraphen aan godshuizen en derge ^^ ..^t
oic"
..^jv-i-y VAVJ w IJVAOU^J JJOjldgifipilCU HclU gUUKlilllZiC-Ll ^ I
tingen, met verwijzing naar het volgende hoofdstuk. Weg®"®
tegen gemaakte aanmerkingen liet hij dit hoofdstuk li
indien men hetgeen politische voorzieningen
behelsde,^\'\'f -
overige gevoegelijk onder de bepalingen, die de
ff"
Het
ouders en kinderen regelden, kon gebragt worden,
stuk behelsde 98 paragraphen over „Fereenigat^ \'" ^^jeel .j
zedelijke of wettelijke -personen beschouwd" en wel de t® yer®"\'\'\'
„over vereenigde ligchamen in het gemeen"; de 2e
lende soorten van vereenigde ligchamen"; de 3e „over e
gesteldheid der vereenigde ligchamen"; de 4e „over deS
\'\'isch 1
ject ontzeggen; ze zijn objecten, geen sub-
^i^tb^ En toch ook deze kunnen als regts-
wezens optreden. Zij, die de leer van den
ö\'ï\'en persoon huldigen, zien hierin slechts de ver-
■^^oonlijkiag,^ van een begrip, en daar, volgens hunne
de natuur van den regtspersoon daarin be-
\' bestrijden zij de bewering van hen, die bier aan
Mn^ ^®§\'t®pei\'soonlijkbeid willen denken, omdat deze
^^\'^er kan toekomen aan iets wat geen leven heeft,
^^\'l^eunen van die zelfstandige regtspersoonlijk-
\' ^\'aarvan het bestaan thans wel niet meer aan
Hl
"ie ligchainen met betrekking tot anderen"; de 5e „over
.lOVgj, van een vereenigd Hgcliaam uit schuld"; de 6e
misdaad" en de 7e „hoe vereenigde Hgchamen te niet
j ^ Ten gevolge der vele bedenkingen van de overige leden der
1 Opj. vooral op het uitgebreide en leerstellige dezer schets, werd
\' besloten dit hoofdstuk slechts provisioneel te behan-
^Eit i. ^^ Cr as, hoewel den wensch niet kunnende onderdrukken
het
oiü het moeijelijke der zaak geheel zou kunnen worden
verklaarde zich bereid zijne schets om te werken, zoo
\'^ï» b
-M clat over zedelijke Hgchamen zou gehandeld worden,
^Oftj ^ eens was, wat onder een persona moralis verstaan moest
\'ocgj,^^\' l^elangrijk is deze schets voor de kennis van den vroegeren
fegt , regtspersonen hier te lande. Het oud Vaderlandsch
Waaronder Wierdsma niet alleen het regt van Hol-
dg \' \'\'laar dat van al de overige gewesten wilde verstaan, was
H\' Waaruit door de ontwerpers geput werd. Geheel over-
Sejin. \'net het Her gezegde luidt de le paragraaph van
"Hdej.^ ^ ® schets: „De vereeniging van meer menschen tot een
\'let 8\'eineen doel en oogmerk, brengt te weeg, dat zij in
\'\'«bbej, dat oogmerk maar éénen wil kunnen of mogen
\'\'ftseij \' hierdoor niet anders dan als één ligchaam kunnen
worden."
\' . op
redelijken twijfel onderhevig is,- berust echtei
V anderen grondslag. Het is namelijk aan den
gegeven een regtsvatbaar wezen in het aan^ijö
pen, door een deel van zijn vermogen of b®^ ge
j\' tot een bepaald doel te bestemmen, door ,gid,
hem onderworpen zaken te leggen. De noodzake j ^^^^^^^
I die den menschelijken wil het vermogen heeft doeH ^^^^
i ken ook na zijn dood op die zaken in te wei\'k®^\'^ ^^^^
ook hier ten grondslag. Dat hetzelfde doel do^i\' ^^^
ijaensch niet kon bereikt worden door- midd\'ßl
legatum sub modo, noch door den Staat of e®^
corporatie als erfgenaam in te stellen, is reeds ^ ^^
, de malen en op voldoende wijze aangetoond ^^^^
Rome, waar aan den wil des menschen zulk ee ^
, invloed op het vermogen, en bij het leven?
I dood, was toegekend, zien wij echter de uni\'^®\'^ ^jg
rerum eerst na de invoering van het
regtsvatbare wezens optreden. De verklaring\' ^
vinden wij in de eigenaardige inrigting
Romeinschen Staat, die de behoefte aan een eig"®^^
persoonlijkheid voor goederen niet kende, ^^^
staan daarvan in den weg stond In den ni®
\') Pfeifer, 1.1. § é2. L an se hot „Stichtingen ds vij\'»"\'
beschouwd" p. 12 sqq. Hoe de eenheid van het Christe»
dig was aan het ontstaan van op zich zelf staande reg ^^^^ pvel\'
en hoe de beschouwing, uit het veelgodendom der hei^^
genomen, hier te hulp kwam, zie bij Savigny 1-^ \' ,,
1.1. § 35. Yanger OW 1. 1. § 60. enz.
Zie hierover Patij n N. B. v. R. en W. XIV. \'
-ocr page 37-ben ^^ö^teg-en ziet men de stichtingen , welke
t^n^^^^g men geeft aan de regtsvatbare wezens, die
j grondslag een goederen-massa bebben, voortdurend
Te
\'le? ^ ^y*^® \'l® juridische verklaring van
JUjj^^^ groote zwarigheden opgeleverd. Met bet
&Ï0 zwakke uit van de leer der fictie, als
Ho-j-j ^^^ regtspersoon. Ziet men toch in de op-
t^j, ê: eener stichting een aanbod, \') door den sticb-
def en gevolgd door bet aannemen van de zijde
®^ichtiïig, nadat bet staatsbestuur aan deze leven
beeft; en neemt men aan dat op bet oogen-
schepping en later, totdat een curator voor
% kan optreden, de Staat als baar negotio-
kojj^, of als baar curator ad boe bandelt, dan
de ^^ tot een gevolg, dat, zooals wij gezien hebben,
«ej^dier leer niet willen, namelijk dat aan
regtspersoonlijkbeid geschonken wordt\').
^Nt^"" "^^^ór het aannemen door den regtspersoon, be-
op stichter den eigendom zijner goederen, en
dn da^ «lit aannemen plaats beeft, moet
\\ eeii regtspersoon zonder grondslag bestaan.
I^ke^j^® ^^algebridk kent het woord stichting slechts in die be-
Us den dubbelen zin van „Stiftung" zie Pfeifer
ï>f " ^ïiger, „Oesterr. Privatr." I p. 3é7 enz.
1. 1. § 45.
dus in dezelfde fout, die hij 1.1. § 6 Mau-
^^ ^e^ verwijt, dat deze namelijk „eine reale Grundlage"
vordert, en er niets tegen heeft „dass
eines Gesetzgebers alles mögliche zur Person
30
del\'
ia
Wij spraken onze meening uit, dat het ^^^^^^^
stichtingen op de volledige erkenning van den
lijken wil berust. Onbeperkt werkt de wil des
op de aan bem onderworpen zaken. De naenscb ^^^
echter de heerschappij over die zaken opgeven- ^^^
geschiedt èn door ze onder de heerschappij
anderen wil te brengen b. v. bij eigendomsoverdra^ \' ^^
door te bepalen, dat die zaken niet meer onder^\'^^^^jj
zullen zijn aan gedurig ingrijpen van zijn vfil,
bepaalde bestemming zullen dienen, hoe ook d®
zijne inzigten moge veranderen. De wil, i»
geuit, verschijnt dan in de zaken gebonden. D®^®
die op deze wijs zaken aan zijn heerschappij on^^ ^^^
behoort echter voor hare onafhankelijkheid van ^^^^
dnrige verandering, die zijn wil kan
ondergaan\'
te dragen. De zaken zelf kunnen die onafba^^, ^^^
heid niet handhaven, evenmin als zij in staat ^iJ\'^
den wil, dien ze beligchamen, te doen blijken of ^iJ®
ao®
gei\'
te verwezenlijken. Er moet dus voor organen^
worden, die, met een eenmaal geuiten wil tot
de zaken tot de bestemming leiden, die nxen
geschonken heeft. Is dit geschied, zoo treffen ^^
leven zaken aan, niet meer onderworpen aan
van een persoon, maar bestemd tot een bepaal*^
•1 tot
en begiftigd met het vermogen om een vfU^ ^^^^
bereiken van die bestemming, te uiten. Een
daardoor regtsvatbaar wezen komt voor het reg^
schijn en, evenals het bij een vereeniging van V^^^
efi
dat
om zelfstandig regtspersoon te zijn, genoeg i®\' i,e\'
persoonlijkheid, afgescheiden van die harer
^at \' ^^ daartoe ook bij een stichting voldoende,
persoonlijkheid gezien, worde, afgescheiden van
stichters en van die barer organen.
^ vorming dus van een stichting is noodig,
■ \'l® stichter zijn vermogen, geheel of
, betzij bij zijn leven, hetzij bij testament
^an een bepaald doel — zijn wil vervat in den
^%sbrief is de grondwet der stichting, de ziel,
t^ ^an een dood ligcbaam leven schenkt —; ten
^^^ile: da^ stichter voor organen gezorgd bebbe,
bereiking van het doel, waartoe de zaken be-
k^ zijlij mogelijk, en den wil, die thans onafban-
"^an zijn oorzaak bestaat, kenbaar te maken.
de stichter bij zijn leven niet voor organen der
fel ^^^ gezorgd, zoo bonden de goederen, die bij voor
^ï fl
-^oel bestemde, niet op, een deel van zijn vermogen
jj^ ^aken. G-esteld ecbter, bij beeft dit bij zijn testa-
Verzuimd, of door verloop van tijd ontbreken die
(jg^\'j^^ê\'aiien. Aan regtsvatbaarheid valt dan niet te
oj, ze bestaat niet, of houdt in bet laatste geval
^^ l^estaan. Maar Mer zal de werkzaamheid van
^ St
te bulp moeten komen. De Staat tocb beeft
Vqj burgers de uitvoering van bun laatsten wü
Vastgestelde regelen gewaarborgd; wenscbt de
lien^^^^j art. 983 van liet ontwerp 1816 (882 ontwerp 1820), dat
^\'ie een stichting of inrigting is tot stand gebragt, aan-
verklaart, voor zoover ze geen afzonderlijke fondsen
^^H ®\'®^gewezen, mag men vragen of dan, zonder die aanwijzin ,
®\'fzondeiiijken regtspersoon sprake kan zijn.
32
erflater, dat door hem nagelaten goederen een regtsp
■ t
zullen Yormen, en verbieden de wetten dit nie \'
^jeedt\'
eeii
Ook
andere reden vordert dit noodwendig. Vele
toch kunnen belang hebben bij het behoorlijk ^^^^
komen van den wil des stichters, en toch ê .
oii\'
heeft, zooals de testator dit wenschte.
----------------~ y
middel om dat belang te doen gelden; - ni®^
zal bun, zoo als in het Rom. regt i), de actio
laris geschonken zijn. Hieruit Ontstaat reeds de
ting voor den Staat die belangen in het oog
den, terwijl het dikwijls ook een onmiddellijl^
zal zijn, dat hem daartoe noopt
is het natuurlijk .dat de Staat tusschen beiden
indien de uitvoering van het testament niet P
Maar is aldus voor de organen van den wil g®^^
en treedt daardoor bet regtsvatbaar wezen op>
zich de vraag voordoen of het nu niet de ^^^ ^igt
die als stichter verschijnt; hierover echter aal ^
veel strijd bestaan. De bestemde goederen ^^^^ j-^jgt.
niet een deel van het staatsvermogen, het is ^^^ ^^-g.
de wil van den Staat, die in dat vermogen
De Staat heeft slechts aan een zijner verpli^ ^ ^^^
voldaan, door met zijn hulp de uitvoering
wil des stichters mogelijk te maken.
üp dezelfde wijs laat zich ook bet toezigt
dat de Staat zich bij het verleenen der reg
1.
n-
1. 46 § 6 God. de ep. et der. (I. 3) Nov. —- ^-g
-) Hiervoor was dan ook in het Som. regt gezorgd J \'
§ 1. 4. 5. C. de ep. et der. (I. 3).
^eid 1
\\ ^^ voorbehouden, of de regelen van bestuur,
Ij^ aan als voorwaarden de regtsbevoegdheid kan ver-
\'le^ ^^ ^^^^ verwarre de werkzaamheid van
in^beide gevallen niet; zoo de regtsvatbaar-
(g gemaakt wordt, is daarom over de
evoegdheid nog geen uitspraak gedaan. Het
^^ gt over het nakomen van den wil des erflaters,
^^ ^erleenen der regtsbevoegdheid zal in den goed
Staat dan ook wel aan verschillende magten
^ie^d ^^^ gezegde blijkt, dat wij niet instemmen met hen,
^^ ® tusschenkomst van den Staat, in het door ons
geval, vergelijken met de zorg, die de
\'^ijdt minderjarigen en onder curatele gestelden
Oj) ^ Deze Ijerust, zooals we reeds vroeger zagen,
ij^ ® erkenning der regtsvatbaarheid, en voorziet slechts
^\'iei^^^ ^ooAijgaande „Handlungsunfähigkeit"; terwijl
Q ^^nder organen geen regtsvatbaar wezen verschijnt,
(|g ^ ^et behandelde terug ziende, bespeuren wij dat
JH^j^^^^\'^^dslag van regtsvatbare wezens buiten den
Ve \' vereenigingen van personen
®®nigingen van zaken.
echter vloeijen deze beiden in een, zoodat
^^^rii),^^ gevallen, genoopt wordt te vragen,
^ de grondslag van het regtsvatbaar wezen bestaat.
^^^ ^^^ag zal men steeds een voldoend antwoord
\' zoo men een onderzoek instelt, hoe de wil zich
\' Mud^*^® Mr. V. Nispen de gelijkstelling der regtspersonen
®qarigen enz. bij stichtingen toegeeft, 1.1. p. 41.
34
openbaart. Wordt die wil voortgebragt door P^^^\'^j^el
yrij in willen en bandelen, om bet bnn voorgestel^® ^^^^
te bereiken, bij wie bet „stat pro ratione voluntas
zoo is bet ontwijfelbaar dat bier een personen\'^ ^ ^^^
ging den grondslag vormt. Is daarentegen de
beel afhankelijk van de bestemming, aan de
ven, wordt door die bestemming een bepaalde^^^^
willen en bandelen voorgeschreven aan ben,
organen van dien wil zijn, zoo is bet niet twij
of een goederenmassa is hier de grondslag ^ ^ ^gf-
Als van zelf worden wij bier gebragt tot ^^^^
werpen van de meening van hen, die ^^^^^^^jjoei"^
de vereeniging van personen geene gelijktijdig® ^^
te zijn, dat ook zij, die elkander acbtereenvol^^^j^g,,,
een ambt opvolgen, een vereeniging knnncn
die op regtsbevoegdheid aanspraak mag maken- ^
stone beweerde dit, en stelde de „corpoi"^
gregate" tegenover de „corporation sole"; ^
anderen, en in den laatsten tijd door W i n d s e
werd dit gevoelen omhelsd: de reeks
beambten
dan als eenheid beschouwd
of P
\') Dit tot beantwoording der vraag, waartoe de ^^^^^jfelfJ
in zijn privaatregtelijke hoedanigheid behoort: p. ^^^^
de universitates personarum. Zie Unger „O. to* \'j
Vang er OW 1.1. § 53 enz.; anderen brengen den 1-
universitates rerum. --- ------- ^ \' tt n or, «n r
Savigny 1.1. II § 86 en
§ 4 sqq. zien in den Staat een bijzonderen
regtspersoon-
Comment. I. 18.
1.1. § 57.
Dat de I. 35 D, ad munic. (L. 1) eu 1. 56 D. de ^
-ocr page 43-iioe is Mer aan den wil eener vereeniging te
En ook, indien er al verscheidene dragers van
^^ttibt, waaraan zich vermogensregten knoopen, aan-
^et^ yar is de vrijheid, die hun wil kenmerkt ?
Verkeerde van deze beschouwing toonden dan ook
^ols \') en van Nispen reeds aan. Wij
met Bluntschil hier aan een stichting te
denken, waarvan de Staat als de stichter ver-
Ne
\'ijnt
^ 18 zelfs zoover gegaan regtspersoonlijkheid toe te
aan gronderven, waarop men regten en lasten
öïis meeste schrijvers verklaren wij
deze opvatting; van een wil, die alleen
,^^^jatbaarheid geeft, is bij deze erven toch geen
\\ verschijnen alleen als objecten van het regt,
«J) , ® een medium daar, waardoor regten en lasten
^Iêï ^^ worden overgebragt, aan wien de eigendom
. toekomt.
Ook ■
^\'^Ude ^^ vereenigingen, door huwelijks- en familie-
^ teweeg gebragt, \'kan men geen regtsvatbare
Sn?
^^egtvaardigen, zie Savigny § 85 en § 103; Vangerow
\'»iet
\') j j gedacht kan worden.
I-1.
eu Windscheid, 1.1., die ook toestemt dat hier aan
P- 17.
delf ^ ^^ Canonieke regt de eer
■^"\'^Seld^ regtspersonen het eerst , te hebben erkend en
} liioq^i^\'\'?\'\' ^ "^\'Snit. (IIL 5):.„Sicut in magnis,
l\'^^\'^oilen*^ minimis membris suis ecclesia habeat unitatem,
\'^"^eïHUs\'\'^ dignitatum permutationem fieri pro-
-ocr page 44-wezens erkennen. Wel is ket waar, dat het Ge^^\'^^^
sehe regt een hoogere eenheid in de aldns
personen aannam maar volgens onze
wing verschijnt in het privaatregt, waarbinnen ^ ^^^^
de regtspersonen bestaan, geen wil, en dus ook
persoonlijkheid, afgescheiden van die der
personen;
wie de vereeniging gevormd wordt.
Wij hebben gezien wanneer het regt, - bni^®»
de»
mensch regtsvatbare wezens erkent; we wenctei ^^^^
onzen blik naar bet andere bestanddeel van den
persoon, de regtsbevoegdheid, die, door den
1) Tacitus „Germania" c. 19.— Zie BluntschÜ ^j.gn,»-
liieria Geaossenscliaften ziet, verschillende van de iini
(Einungen) in het Rom. regt, en Hiervoor plaatsen uit den
spiegel en Schwabenspiegel bijbrengt. In de schets ^jgiii
vinden wij, als een hoofdindeeling der vereenigde
natuurlijke en ingestelde, onder de eerste waarvan dan he ^^^^^^ iß
en het huisgezin vallen; men vond het echter onnoodxg
dat oogpunt te beschouwen, daar, al behoorden ze tot
Hgchamen, ze qua tales geen betrekking hadden op ^^^^j^ggel^\'
lijke handelingen. Zie ook Preuss. Landrecht II. 4 §
1.1. § 71 beschouwt de „Gütergemeinschaft der Eheg®^^ gg^ie\'
eene „materielle Rechtsgemeinschaft, welche für bestimn jje
huBgen die Grenzen ihrer (d. i. van de personen >
„Rechtsgemeinschaft" is tot stand gebragt) Persönlichk®^
und dieselbe gleichmäszig über die ihnen gemeinsam (jjge®
Rechtssphäre erweitert, ohne dass jedoch ein neues, se^
Rechtssubject in der Vereinigung begründet wird." OP
verband" yindt hij de benaming „gesammte Hand , "
liand" passend; en zegt dan: „Von der Corporationslehr®^^^^ ^-ggt
die Gesammthand auszuschliessen; aber das Rechtsins ^^.^jre"\'
sich doch in wichtigen Beziehungen nur dann richtig e ^^ >\'
wenn man es nach dem Vorbilde der Corporation beur
het regtsvatbaar wezen als regtspersoon doet
\'Wreden.
bij clen mensch wordt, gelijk wij zagen, tot
er regtsbevoegdheid, de tusschenkomst
^^ ^ den Staat vereischt. Maar voor hem zal wel
"^tal ggj^ stilzwijgende toekenning bestaan, of een
.regel, die de regtsbevoegdheid aan hem ver-
\' burgers van den Staat is dit nood-
slechts op die voorwaarde offeren zij een deel
fils ^i\'ijbeid op. Ook voor den vreemdeling zal
regel, die slechts enkele gevallen buiten-
\' de regtsbevoegdheid wel aangenomen worden;
kan die regel zijn, omdat hier het „in eadem
^ eadem ratio" geldt. Bij de overige regtsvatbare
Qj. ^ ® is dit anders, en met regt mag gevraagd worden,
^iet^^^ bet toekennen door constitutiones personales
de Voorkeur verdient. Pu cht a meent, dat zich Mer-
OOf 1
fj^ Slechts een enkele regtsgrond denken laat, namelijk
stg^ ^degelijkheid algemeene regels als voorwaarden te
\' ^^ ^^^ ^^^^ zekere soorten de regtspersoon-
^■^iet uitsluiten, en toch ook niet als iets regel-
dg^^^®® erkennen wil. Maar men mag vragen of ook
niet behoort tot die van zoogenaamde „Zweck-
^^^eit", minder op een ratio juris dan op de
publica berustende ?
. ^ gronden, aan het privaatregt ontleend, meenen
^Vlie , ^ühlenbruch ad Glück § 1438 geeft toe dat die
, ■\') behoort tot het jus pubhcuin.
^®,®alkowski 1. 1. p. 23. Hij erkent dat de „begriff-
^üde," waaraan men gewoonlijk bij de „juristische" denkt,
wij niet dat de noodzakelijkheid eener tusschenkoo ^^^^^
den Staat, door constitutio personalis, zich
en zien wij niet in, waarom niet als
algemeene
zou kunnen gelden, dat elk regtsvatbaar ^ ^^^^^^
tevens regtsbevoegd is. De „durcbgreifende
Grund," waarvan
Savigny \') spreekt, en
Bluntscbli en Puchta bestreden wordt. ^^^
geensteek. Savigny wijst er op, boe de menS
in zijn ligcbamelijke verschijning aanspraak\' op ^^ ^^^gt
soonlijkbeid met zicb omdraagt, dat daardoor ^^^
dat bij in bem bepaalde regten te eeren, elk ^jjje
bij die in hem te beschermen beeft; hij ducbt
schepping van regtspersonen de grootste onz
in den regtstoestand. Pucbta voert l^i^^\'^^J^jjete\'^
dat dan betzelfde te Eome voor den mensch ba
gelden, en in nog meerdere mate, indien ^^^
ken dat de Senaat geen bijzondere kleeding
slaven wilde voorschrijven, opdat zij zich niel"
lsreg<!
vrij wel opgaan in „rechtspolitische Erwägungen"; ® ^jgt
voert hij echter aan, dat bij een vereeniging de lede» ^^^ li^
als op zich zelf staande regtssubjecten, maar als
geheel, factoren der eenheid verschijnen, zoodat ze hun
ten opzigte van het vermogen splitsen. Maar zij geve»\' ^jj^ef\'
deel van hun vermogen op, dat overgaat in dat
hier den regtspersoon. Wij kunnen het dus Mr. gousti*\'\' ^
(Jant. op de Gr. op art. 191) niet toegeven, dat ^^^
personalis regtens noodig is, en dat de onduidelijke
1690 B. W. dit beginsel miskennen,
l-l. 11 § 89.
„Krit. Jahrb. für deutsche Rechtswissenschaft" I^\' P
-ocr page 47-^ ^\'^lit bewust zouden worden, tegenover het kleine aantal
^^^Jen. Maar ook bovendien deze grond, hoewel aan-
lachende tegen den regel van het privaatregt „quis-
suis rebus vigilare debet," moge waarde hebben
*le opvatting van den regtspersoon als product
,, Schepping der gedachten, niet alzoo voor ons,
\'lig
^ eiJi regtsvatbaar wezen als ligchamelijk en in
^^ natura bestaande, leerden kennen Unger ")
\'Out
k
aan hoe de meening, die voor het ontstaan van
^ Regtspersoon altijd een bijzondere tusschenkomst
^ den Staat eischt, eensdeels op de dwaling berust
, het hier een verleenen van voorregten geldt en
andere op die, dat door dat ontstaan de regten
Menschen, die leden zijn van een vereeniging, ver-
dorden
® Vergeefs heeft men zijn toevlugt genomen tot
^oin. regt om de constitutio personalis te ver-
liet
de:
schepping verdedigen de ineesten de tusschenkomst
Staat, Pfeifer LI. p. 36. De tijd ligt nog niet ver achter
to
over de vraag naar die tusschenkomst Duitschlands regts-
ten strijde aangordden. De heer Sta del te Erauk"
^ door zijne verzamelin\'g van kunstwerken tot erfgenaam
^tellen^ aanleiding tot een opzettelijk onderzoek van dit
hy = tot de oplossing waarvan regtsgeleerde faculteiten van
\'lihV hoogescholen geraadpleegd werden en een reeks ge-
l^jhet licht zag. Zie een overzigt van de litteratuur o. a. bij
dg ^"^scheid, 1. 1. § 60. Lanschot, 1.1. p. 47, waar men ook
2 van het testament vermeld vindt.
. \'\'^ni. Vei." lY p. 157.
^aaschot, 1. 1. p. 34.
Pfeifer, 1. 1. § 16.
40
Jaat^
ii\'o:
dedigen, en al inogt ze ook uit de veel betP
lex 1 D. quod cuj. un. (III. 4) volgen, die
bewijst niets voor een privaatregtelijken grond-
zoti alleen nog maar doen zien, dat in
bet
id
Rom. regt politische gronden een regtspersoon
zonder „Staatsgenehmigung" niet gedoogden
beschouwen wij die plaats in verband met a® ^^^^
met den toestand van het Romeinsche volk, dan ^^^^
wij tot geheel andere uitkomsten. Reeds in ^^^
el\'
broei\'
Rome komen vereenigingen met de meest
lende doeleinden voor; de XII tafelen kennen
de voorschriften daar gegeven, zegt Grajns ) ^^^
uit de wetten van Solon schijnen overgenomen te ^^^^^^
Later echter werd de vrijheid van die
een andere. Het gevaar, waarop Plato reed» ^^^^
openbaarde zich ook in den Romeinschen Staat- ^^^^
vereenigingen toch, waarvan Cicero
zooveel vreugde laat spreken, werden
1) Bluntschli, L 1. § 40. Diil^®""
2) Savigny 1.1. § 88; Puchta II § 5
„Civil. Aèk." II; Moininsen „De coli, et sodal.
Unger 1.1.
Je»
IcoJi\'
3) 1. é D. de eoll. et corp. (XLVII. 23).
*) Zoo niet alle handelingen door deze vereenigiogBJ^ gtj-e»»^\'
verrigt worden, zoo laat zich dit wel verklaren uit ^
vormen van het Rom. regt; en zoo de fiscus of het aera\'-iu^
uitzondering maakten, zoo laat zich dit niet zoozeer \' ^li
grijpen dat hier de handelingen meer administratief fco"
wel daaruit, dat de populus Bomanus niet beneden den
staan. Savigny 1.1. II. § 93 en § 101.
5) de Senect. c. 15.
-ocr page 49-van heerschzucht en oproer, \') en de regel
te gelden, dat de niet door den Staat goedge-
^^ ®\' de collegia illicita, geen bestaan zouden hebben.
^ ^ ^ ^ ^ ® ^^ verbaalt van „plurimae factioiies, quae
^^ nullius non facinoris societatem
Augustus die „collegia praeter
legitima" ontbond, In eiken vorm zien wij
op eigen gezag verboden; aan de
provinciarum wordt streng bevel gegeven
K ^ collegia illicita te dulden, en waar aan de „te-
Sfe^tr „stipem menstruam conferre" wordt toe-
JUgj^^^^\' luidt de bijvoeging „dum tamen semel in
«en \'^oeant", opdat niet „sub praetextu bujusmodi"
^^^geoorloofde vereeniging zou ontstaan,
^\'^ii.ïti^\'^^ Grajus zegt „neque societas, neque colle-
S\' \' bujusmodi corpus passim omnibus habere
Vt bedoelt hij alleen, dat en leges, én
, én principales constitntiones de wille-
vereenigingen verbieden, niet dat, waar deze
tgg^^\'^\'^\'^^loofd voorkomen, ook nog een verleenen van
^Persoonlijkheid noodzakelijk is. Deze plaats mist
O ^ Oolc
d vereenigingen tegen de goede zeden gerigt
j^^acchanaJien; Livius lib. XXXIX. ^
ieven van Octav. Augustus e. 32. Ilsf^
? ^Is\' ■ et corp. (XLm. 22). Zie over de collegia,
voorkomen, Matthaeus „He crümniius" a,d Lib.
• Tit. 15.
quod cuj. un. — Zie Noodt ad h. L- „est et hie
Pnijj, \' inod tale corpus sive universitas ita consistit demum,
^^ coeat auctoritate".
ev
dus den tweevoudigen zin, dien Savigny
wil lezen. ^ei\'
Te Rome was geen sprake van het verleeOö^_ ^^
regtsbevoegdheid door constitutio personalis, ^^jgja^
leen bet ontstaan van een vereeniging, de ^^^.jf
van den regtspersoon, berustte op bepaalde
ten. Gold vroeger de regel, dat alle veree^ë
regtspersonen waren, die regel bleef gelde»\'
slechts voor de collegia licita; andere duldde ^^
niet. Ook de 1. 20 D. de rebus dubiis
\') „Sysiem" II 88. — Dat in deze lex ook societates veröie
mag niet tot de gevolgtrekking leiden dat ook deze regtsp „^^jjlee^
heid hadden. — De titel handelt over universitates, en ^^^ ^jjjjiii
dat een nniversitas kon voorkomen, waarvan de leden ^gfjoi^\'\'\'
der in verhouding van soeii staan. Komen
verscheideny^jjit»-«
tot een eenheid verbonden voor, zoo wordt de naam
personarum" gebruikt, even als zaken door den wil des
eenigd „nniversitas rerum" worden genoemd. Ook het ^-.^Jjl-^\'j
pus kennen de Digesten in dien zin, 1. 30 D.
de nsnrp-
Welligt waren nniversitas en corpus de algemeene ^^^
andere als collegium enz. op den band doelen, die
universitas verbindt. De uitdrukking „corporatio ^ g3),
Nov. Severi tit. 2, „corporati" in 1. 5 G. de cominerc-^
in 1. un. C. de priv. corporat. (XI. 14). Over de versobd e^^^jfe^
mingen in het Rom. regt zie Savigny 1. 1- §
1.1. § 12, Windscheid 1.1. § 57, Salkowski ^ ijjel^"^
Wassenaer „ad tit. D. de coll. et corp." cap. 1 sll\' ^^^^
berg „Jurisprudenüa antiqua", waar reeds de onderse ^g^tr^\'\'
B odin us „de republica" § 7 verworpen wordt „coUegi^^^^
pluriumve personarum ejusdem conditionis consoci ^^^^^
vero plurium coUegiorum conjunctio, universitas
arum, coUegiorum et corporum ejusdem oppidi jnre
titudó".
dit, door het „corpus, cui coire licet" met
woorden als regtspersoon te erkennen; vruch-
tracht Pfeifer die les door een gedwongen
klaring op zijde te schuiven,
^^^t de stichtingen betreft, die eerst laat in den
Staat opdagen, een bijzonder verleenen
^ Regtsbevoegdheid werd ook voor haar ontstaan niet
voldingend bewijzen dit 1. 23 0. de s. s.
j ^ ■ (I- 2), 1. 35 C. de ep. et der. (I. 3), en bovendien
C- de ep. der., welke laatste, al kon ze niet
volgens den stelregel „quidquid non agnoscit
non agnoscit curia" in foro gelden, desniette-
, ^ daar ondersteunende, en in de wetenschap voldoen-
^^ ^i\'acht heeft. Dat er slechts over piae causae
I^^oken wordt, en dat, vfaar die bestonden, regts-
°®gdheid aan de stichtingen verbonden was, vindt
^^ Srond hierin, dat er geene dan met zulk een doel
^ïiden werden. =>)
), lïioge echter het privaatregt tot het ontstaan der
eid
") l
personen geen constitutio personalis eischen, staats-
en .staatszorg maken die tot een gebiedende
§ 13.
^le Windscheid 1. 1. § 60. Puclita in „Jahrb." p. 710.
Siugg in S. V. R. en W." meent dat in liet R. R. bij vereeni-
\' als fegtspersonen op te treden, een constitutio perso-
! Pl
V^j^^^odig -^^as, en neemt analogice hetzelfde aan voor stichtingen.
th „Jahrh. fiir Bogm." I, moet men de noodzakelijkheid
ie ^^tsgenehmigung" niet in het R. R. zoeken; hij noemt p. 200
der piae causae slechts eene van de kerk af-
44
noodzakelijkheid. De regtspersoon toch heeft vel ^ ^^
schappen, die hem maar al te dikwijls een
Maatschappij gevaarlijke strekking kan ^o®^
Aan den wil van particulieren het leven rersch^ ^^^
zien wij bij vereenigingen dat leven ook stee
dien wil afhankelijk; de regtspersoon wordt da^
dikwijls het schild, waarop persoonlijke verant ^^^^
lijkheid afstuit Ben goede staatkunde kan
een eigendunkelijke verklaring eener
laten, of zij al dan niet als regtspersoon wil ^^^^
worden , dan toch zal regtspersoonlijkheid e®®
worden, dat, naarmate van het belang der
aangetrokken of weggeworpen worden. Aan de ^ ^
zijde reikt het leven der regtspersonen ver
leven der menschen heen, in zekeren zin ^^ ^eP
felijkheid in hunne natuur, en van daar dat ree ^^^^
allen tijde op het nadeel, dat uit hun bestaan»^^^^^^^
den Staat ontspruit, gewezan is. Tallöoze g®
dat sommige notarissen weigerden mede te werken biJ ^^^
oprigting van zedelijke ligchamen, die zij doopten ve»^\'^®\'^
van onzedelijke. Pols 1. 1. p. 74 meent dat alleen ^"•^^^cesS®\'\'
abek®»\'
met de kracht vân art. 1690 sqq. B. W. geene meerdere p
in het leven heeft geroepen. s(fl\'
Zie Mr. Opzoomer „Sfaatsrejtelijk ondereoei" pt/i*\'\'^^
Zie reeds de in 1751 te \'s Hage uitgegeven ^p^t
cottire les immunités ^prétendues par le clergé de France
"i \\ \'
tlf\'
45
is thans ons doel niet dit, nit het oogpunt
Nt staathuishoudkunde, zoo gewigtig
^lle na te gaan. Het is bekend boe bijna
over dit onderwerp met kracht en
lioe nadeelen hebben gewaarschuwd, en
«Jl wetgeving van bijna alle landen in vroegeren
ïlftjj tijd getracht heeft die tegen te gaan.
\'^^partijdig onderzoek van dit vraagstuk moet ook
H^j^^^^^tüiging vestigen, dat het, in elk bijzonder geval,
f,f ^ Staat ter overweging moet worden gelaten,
verleenen der regtsbevoegdheid geene be-
^^ ^^^ ^^^ staan, en of deze, door de regtsbe-
k aan bepaalde voorwaarden te verbinden,
^ "ï^eggenomen worden. Dan alleen kan associa-
der
\'\'^ïoi,^ in de doode hand, tijdens de middeleeuwen, thans
zie „Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek"
\') Sloet tot Oldhuis, 26e deel, 3e stuk. p. 150 sqq.
„Jiépertoire" in vocibus „main morte" (gens de) en
ll\'Nb I^e Brouckère et Tielemans „Répertoire"
jg^^® "Confrérie", „corporation", „communauté", „congrégation".
p ^ilj oude regt Tan Lübeck „Nemini Meeat
■\'\'Ifej.^j, ^^ •••conferre ecclesiis, quin ea vendat pro argento et illud
N sie in ket Preuss. Landrecht II 6 § 83. „Doch kön-
Vd,
^ aan het verkeer onttrokken tot schade der
\\ appij, en tot nadeel der schatkist, die daardoor
^ d
dj^ ^e regten van overgang verstoken blijft; en ook
ifj ^^deel drukt natuurlijk weder op de burgers van
^^ Stg
ia ______J^j- „Jti __ , jl
II
iij. °^Porationen und Gemeinden) ohne besondere Einwilligung
bti^^ vorgesetzten Behörde unbewegliche Sachen weder
ü
\'i&en jiQçjj veräussern oder pfänden." ||
-ocr page 54-tiegeest meer en meer de kraclitige hefboo® ^^^■gir
van vooruitgang en welvaart, dan alleen knnn®^
tingen voordeelen afwerpen, die ove
reenkoiïie^\' ^^^^
den wil des stichters en met de belange» ^^
Staat i.
Bij een regeling van dit onderwerp dient
het oog gebonden te worden, dat niet aan ^U® ^^^^
personen deze bezwaren in dezelfde mate ^ ^^^^
zijn. Voor velen, zooals bij alle regtsperso\'neni^j.
handel, zullen wel bepalingen, die in elk J jj
geval toepassing vinden, voldoende zijn-
voor alle regtspersonen bestaat: om de ^^^
t IU\'
„incorporation" te bepalen, en de meest ^^^ ly
waarborgen in\' algemeene voorschriften te ^oe ^^^^
Slechts ■ bij regtspersonen, die een instelb»^
-- ^^^
1) Hoe noodig de inwerking van den Staat op het
stichtingen is, blijkt uit de disoussiën in
voerd over het ontwerp van wet „su:- Içs établissejneû ^^ ^^giis
faisance" van 1854. Zie de „Documents parlemewt«\'^\'\'^^ ^^^ doff
sions", hierop betrekkelijk, uitgegeven te Brussel ^^^^jr^gjjclerW^^
de revolutie in Frankrijk in de plaats der tallooze
regtspersonen, de kerkelijke gemeenten, de hospices ^ ^^ gQ gql
bienfaisance en de universiteit traden, zie bij L a n s c h o t • psi^^\'^
} /Jlc „±ne Kjrenerai uiai^uii^is vj iiit^ -j ^jju
waar we dit niet alleen bepaald vinden voor „Tari^ 1 ^"gt
gious societies and religious, charitable and education )ii
i) Zie „The General Statutes of the Commonwealth of^^^ r«^
1\'
associations" (title X), maar ook verder voor
de meest uiteenloopende doeleinden: banks, insurance ^^^ ^
loan and fund-associations , gas-light companies,
and bridge corporations, railroad corporations, telegi
aqueduct corporations, enz, enz.
geviti tucpaöBUig viiiucii, vuj.uuci.iuc
voor deze bet stelsel aan te prijzen, dat i» / v
47
durend leven bestemd, die
afscheiden niet alleen van de persoonlijkheid
• geldelijke belangen der leden,
naam van zedelijke ligchamen niets
1 ^ ^ijn dan vereenigingen van personen, met eene
tie verbonden \'), kunnen de vs^oorden van Trop-
A ^ ") niet genoeg behartigd worden : „il est permis
f le monde de s\'associer, mais entre s\'associer et
ijj^ ^^ Un établissement indéfini et perpétuel il y a
distance."
■^et
\'^iet verschil tusschen vereenigingen, al of
Oç^^ ^et regtspersoonlijkheid bekleed, zien wij dan
slç ^y^a overal in het oog gehouden. Wij behoeven
® wijzen op die landen, waar het regt der
tv. tot vereeniging op de volledigste wijs is erkend.
waar art. 20 der Constitutie de vrijgevige
behelst : „Les Beiges ont le droit de s\'associer ;
cg ^ ueneist: „Lies tJelges ont ie droit de s associer;
IJy^ Peii^ être soumis ä aucune mesure préven-
men toch niet, dat zonder autorisatie een
iji^^^^ing als persona civilis zou optreden Ook
, waar het regt van vereeniging slechts in
^^tie ^^^ gevaar aan banden gelegd werd, is autori-
\' ^ot het optreden als regtspersoon, voor een ver-
r
\'I\'^iorbecke in de zitting der tweede kamer 1854/1855.
M
„Recueil périodique" 1857. I p. 97.
® ^\'Histoire du Congrès national de Belgique par Théod. Juste"
sqq. en De Brouekère et Tielemans „Répert:\'
"Association". In dien zin spreekt dan ook een circulaire van
^isehen minister van Binnenl. zaken van 26 April 1831.
.et
eeniging vereischt, \') hoewel daar, overeenkoiö®^^® ^^^^
vooT
den aard van het Engelsche regt, bepaling®®
geheele klasse plegen gegeven te worden.
Bij een vlugtigen blik op den vroegere®
hier te lande blijkt ons dat, zoo Mr. Grodefr\'^^
waarheid het een traditioneel beginsel van reg
11»
de>
Staat kan bestaan, zonder erkenning van oterlie^^®
tno\'
dell
ill
dat geen regtspersoon, geen zedelijk ligcliaa®^^
stitutio r
en hierbij het oog had op een const
ordeJ»
nalis , dit beginsel toch niet gezegd kan ^o .j^
TVloß\'J \'
toe\'\'
door onze voorvaders te zijn nagelaten.
moge het zijn uit den doolhof onzer vroeg®^®^
ving den waren stand van zaken te leeren ^^^^^
uit hetgeen wij vinden blijkt toch ten
regtspersoonlijkheid bestond zonder gedurige in®^
der regering.
Ten opzigte der stichtingen mogen we aan®®^ ^gn
landen
de bepalingen van het Rom. Regt — voor deze
subsidiaire, en daardoor soms eenige regtsbi\'O®
di®
behielden, naauw bleef het verband tusschen ^^
tingen en de kerk. De oude graven vii®
wel verre van ze tegen te werken,
daaraan hun vermogen. Eerst in het nii
«) Blackstone Coniin. II. 18. ^ je
2) Thorbecke „Bijilad" 1854/1855 p. 568. 716 over
zaamheid van den Staat in Engeland, Dupont W^\'^^® \'
et Vêtai" Chap. IV. »ö^-
jjj-ftC
gtißll\'
il^
Zie zitting der tweede kamer 1854/1855 »Sy\'\' ^jj
Bynkershoek, „Qwaestiones juris privati" Ld\'\'
-ocr page 57-eeuw toen, zooals Bynkershoek zegt,
^^ ®®iastlcoruni opnlentia ad invidiam usque crevisset
ï\'^opter immunitatem a tributis aerario esset dam-
ij^j \' Karei van Bourgondië een onderzoek in-
^aar de rijkdommen, in de doode band verga-
^^^ " I^e tegenstand, dien deze handelwijs ondervond,
^^^anleiding tot het edict van 28 Oct. 1446
K ® - b 01 meent, dat men in dit edict ook het verbod
& lp
Ijj ezen tot het instellen van nieuwe stichtingen. Maar
^ijn gesproken, en moge dit ook zoo
\' is dat verbod niet nageleefd, zooals blijkt
\'\'\'^Iso*^ "boorden van het placaat van 8 Sept. 1515,
Vs onse landen groote menichte van Grods-
Is««
"^eci
0]j ^ die dagelycs vermeerderen" enz. Uit de
\'^iplomatica van M i r a e u s haalt Lanscbot^)
aan van stichtingen, ook vóór 1446,
^ \\|zondere gunstbrieven in het leven geroepen;
tuij^^\'^^\'^^^art dit uit bet bewustzijn, dat een bestem-
liooger hand noodzakelijk was; wij zouden
-L te gelooven, dat dit zamenhangt
iehf; ^eï\'krijgen van privilegiën, waardoor aan die
^^gen de bevoegdheid gegeven werd om van bare
«ti,
l\'^^Oftj^^ Zurck, „Codex Batavus" in voce „Geestelijke, ge-
1 ^ goederen" enz. Hieruit zien wij, tot welk een verbazende
in eigendommen der geestelijkheid in Brabant, Henegouwen
^c^tgj^ ^\'^dere provinciën gestegen waren, en hoe reeds vroeger
\'^^artegen waren gemaakt.
1 ; B. I. 1470.
\' sqq.
faU
alumni te erven, zooals uit vele
fundatiebrieven
die tijden blijkt^).
Het bestuur van Karei V riep eclitei\' een
en strenger orde van zaken in het leven. j^ai\'®^
Eeeds bij zijne komst aan de regering scheen
paal en perk te willen stellen aan het onrnst"*^® ^^^^^^
toenemen der bezittingen in de doode hand; ng
van placaten begon voor Brabant met aat
April 1515 In het placaat van 19 Oct. ^
alleen voor Brabant en Limburg gold, j^ieO^^
een bepaling tegen „het maken en erigeren van ^^^^^^^
^. fundatiën", en tegen het verkrijgen van vaste
j| in alle doode handen , dat van 20 Maart beP
hetzelfde voor Holland. ^ ali^®\'^\'\'^
Onder de republiek schijnen deze verbodsbe]^^^^ ^^^
niet altijd te zijn nageleefd, de hervornung\'
hierop een grooten invloed uitgeoefend, eU ^^ ^
having der placaten ondervonden de Staten ^^
de medewerking der stedelijke regeringen )\'
n b. v. die van het dolhuis te Utrecht van den ja^e
het Elisabeths gasthuis of weeshuis van den jare i-* ^^ßt^
waarvan vele voorbeelden bij van der Vorm, ^/j^/\' \'\'\'
het Hollandsch, Zeelandsoh en Westvrieslandsch vt\'^^
380. sqq, -rt-elts®\'®
2) Zie Lanschot I. 1. p. 80, waar men vele
Zoo vinden wij ook in andere placaten de eJ\'P\'\'^^^^
nieuwe godshuizen— gesticht of getimmerd, d«n ^^^ ^
consent of octroy van Ons." fl\' ^
■4) Zie resolutie der St. Generaal van 3 Nov. ^gt
p. 593, en de resolutie van 7 April 1757, bij gelege»\'»®\'
-ocr page 59-nutte van de gereformeerde en andere
^^^Q-ntsclie gezindheden scliijnen nooit moeijelijk-
^^ in den weg te hebben gestaan; ze werden in-
zeer begunstigd, vrijdom van belasting, bet
ab intestato, het niet gehouden zijn ultra vires
en andere voorregten werden baar toege-
Y Bij van Zurek vinden wij vermeld, dat die
^j^\'^^^^ê\'ten niet geschonken zouden worden aan de nog
ïigten stichtingen „tenzij die alvorens van Haar
^root Mögenden zullen hebben verzogt en geob-
■.i\'i
octroy van vrijdom"; blijkt hier niet uit dat
jj^, ®^icbten vrij stond, en slechts het verkrijgen van
^^lögiën bij octrooi van de Staten verzocht moest
^^^\'deii? Slechts in enkele gevallen, wanneer de
j^j^^^^li^g het verval der goederen aan de geestelijkheid
te bevorderen, werden de strengere bepalingen
\'\'^•^ïïitrent gehandhaafd »).
Maastricht werd opgerigt, aangehaald bij Lan-
t 1 1
p. 85 sqq.
\' rek 1.1., in vocibus „godshuizen"
611 jj verpanding."
\'c/jç \'\'Rechtsgeleerde obsermtien wit de Inleiding e tot de Holland-
I. p ^.^\'^^^^geleerdheid" door een genootschap van regtsgeleerden
^Oce zien wij ook in naburige gewesten. Merlin 1.1. in
n d\'héritier" vermeldt arresten van het Parlement van
in yan 8 Julij 1733, 23 Junij en 1 Julij 1735, 2 Maart 1737
v^ïi^ g ^in. Deze jurisprudentie werd b\'evestigd door 3 declaraties
feal^^^ûij 1738 en 1 Junij 1739. Het edict van Aug. 1749 be-
Sey^gj ^®tzelfde voor geheel Frankrijk. Merlin verwerpt het
^^^ Ml^ ^^^ ï^urgole, die de bij testament ingestelde stichtin-
^st ^^^ l^ten bestaan om de conditio tacita „si eet établissement
(welk gevoelen door de Parlementen van Parijs, Ton-
d der
Tot een goede beoordeeling van den toestaö
sticMingen in onze oude wetgeving, moet me»
dien in bet oog houden, dat zeer vele gt^®®
dige regtspersoonlijkheid hadden, maar in afb^®^^
heid waren van nniversitates personarum.
zeer vele inrigtingen van liefdadigheid opge^^^^ ^jd
\\ 17
de gilden zoo vinden wij bij Hu bei\' V
„wees-, gast- en arme huizen", die een stad en
schappen toebehooren.
wetge\'
rlreg^\'
lU\'
tetre^\'
ho»\'
sie
Over de wijze, waarop in onze vroegero
vereenigingen van personen regtsbevoegdheid ver ^ ^^
bestaat grooter verschil van gevoelen. Terwijl ^ ^^^
van Hall®) meent, dat „onze oude herkoins\'^ ^^^^
wijs oplevert dat, zoodra vereenigingen nietwar®^^^^,,^
godsdienstigen aard, de oprigting volkomen vnj
en elders ") zegt dat vóór 1811 het gewoon
regt de universitates, om als regtspersonen op
(h
aan de goedkeuring van het openbaar ge^ag
beweert Mr. van Nis pen\'), dat vereenigi»o®"\'
il-
louse en Metz gevolgd was), niet omdat liet op ge^\'\'^ ^ J®"
gronden steunt, maar „parcequ\'elle (cette jurisprudent\')^®® ^jjg
tiplier excessivement les corps de main-morte, et qu\'«"^®^
diss-
contraire au bien public".
Zie Fortuyn „Be gildarum historia, forma etc,
p. 225: „sic habebant aedificia, in quibus miseris
prospiceretur, unde multa nosocomia etc. orta sunt"-
„Bedendaagsche rechtsgeleerdheid" I. 2. „
3) Zitting der tweede kamer van 16 Mei 18é9. p.
*\') „Verdediging mn de onafhanMißheid des handels\'\'- ^
1. 1. p. 104.
-ocr page 61-^OOï
ïiitdrukkelijke toelating van overheidswege geoor-
^ en daardoor ook met regtsbevoegdheid bekleed
hoewel bij\') toegeeft dat gewoonte een meerdere
Äeid van vereeniging invoerde, en de bestaande
omschrijft de „universitas" als een „coetus
coi\'pug subditorum alicujus civitatis, sub certo
permissu summae potestatis ad utilitatem
^ ^^Unem sociatus". Die „permissus summae potestatis",
"publica auctoritas", zien wij door alle regtsgeleerden,
^ over dit onderwerp gehandeld wordt, tot het
con
(le
bestaan der universitas, gevorderd®). De uti-
communis bad, volgens Huber, een dubbelen zin:
der leden, en dat van den Staat; welligt
. ^ \'iaarom betgeen over de universitates vermeld staat,
st^^^ "Strekking op die, welke in naauw verband
^^^ minder op die, welke geheel
^^^^ doeleinden dienen.
Vojj^^^^\'\' liet regt van vereeniging is een Germaausch
De spruit, van Romeinschen bodem over-
2) ■ ^-\'p- 134.
") Lib- II ®ect. 3 cap. 1 § 14.
yg®^ ea Noodt „ad Fandectas" Lib. IV. tit. 3. p. 215 sqq.
^ttL Scliomaker „ConsuUaÜen en Advieseti\' Cons. 52;
kl. ad. lib. XLVII. Tit. 15; S. van Leeuwen
tit. g in. 4. Groenewegen „Be legibus ahrogatis"
^ Lib. I. „de episc. et der."
^Hc^^ Kemper, „Eandl. tot de kennis van het Neder,
^^«■atsregt en staatsiestuwr § 36,
^itgen slechts op godsdienstige vereenigingen wer-
gebragt, kon zich niet ontwikkelen op don ^^ ^^^
sehen stam, waarvan alle levensbeginselen
geheel tegen zijn groei verzetten. jjgt
toestand weersprak het door de
regtsgeleorden
Rom. regt opgebouwde systeem. Ontelbare 8\'
schappen bestonden en werkten als rogt^i\'^ ^^^^^
zonder dat van een toestemnaing der regering ^^^ .^j
was. Ben groot bewijs hiervoor vinden "^^J ^^^gji
de aanteekeningen, waarmede Gras zijne schets ^^^^^
Wierdsma, die de definitie van
Hubev lö ^^^^ y,
ring bragt, verdedigt. Hij wijst op de „jj-
maatschappij, het Teylers genootschap, ^^ ^^^ te
school van zeevaart, en het Bataafsch genoo
Rotterdam, die alle zonder toestemming _ ^gf-
bestaan te hebben. Dat evenwel vele zoodanig
q verkr®»
eenigingen de goedkeuring van
hooger hana "^^^gggbeU
blijkt uit de bedoelde schets, die onderscheidt ^^^^^
geoctrooijeerde en niet geoctrooijeerde, en uif de ^ ^^^^
waarmede de staten van Holland en
21 Mei 1775 octrooi verleenden aan de Maatsc^ i^e-
Nederl. letterkunde te Leiden : „Dat tot met- ^^^^
vordering van deze onderneming de suppÜ^®^
hunne maatschappij, evenals andere
schaffen zoo in als luiten deze provincie, gaarne ^^
zagen met de honorable approbatie,
de veel vermogende auctoriteit van ons; ^
approbatie en confirmatie alle verrichtingen
ä) Werken der maatschappij III.
-ocr page 63-alleen konden worden geconsidereerd als daden
personen, niet gemuniëerd met het gezag van den
\'^^Verein dezer landen": enz.
wij op die woorden, zoo is het niet twijfel-
dat zelfs de Staten in het oprigten van vereeni-
1 S"®!!, zonder hunne toestemming, geen inbreuk op
^^ gezag bebben gezien; ze spreken slechts van de
^ ^dere bevordering van het versterhen door de honorable
en zou men daaruit niet af mogen leiden
^^^ octrooi door deze Maatschappij, even als door
jj anderen, slechts verzocht werd om Privilegien
te worden, niet om regtsbevoegdheid te
^ïgen ? Wij worden in deze meening versterkt door
gj^ even genoemde onderscheiding in geoctrooijeerde
geoctrooij eerde, waarbij Cr as het voorbeeld bij-
^^ der O. 1. Compagnie, toen Asiatische raad, en
\'ifi Q hoewel toen een publiek of Staatsligchaam,
oj, vroeger een ligchaam vormde, steunende
gezag, bevoorregt door uitsluitend octrooi,
"^an de schulden in zoover ten laste van den
jj «wamen, als deze de garantie bad op zich ge-
godsdienst is nog heden, wat ze altijd was, de
Hg V snaar voor onze landgenooten. De groot-
s^^^-\'^aamheid maakt plaats voor den heftigsten tegen-
ijj ^ \' Voor het werkzaamste krachtbetoon, .zoodra die
\'jfitj. gebragt wordt. Hetzelfde zien wij met
tot ons onderwerp. Waar het kerkgenoot-
gold, werd somtijds de onderscheiding der
in probatae, toleratae et prohibitae in
het oog gehouden^). Wat de proliibitae hetreiij ^^^^^
toe die van het ü. G. kerkgenootschap gelu\'agt ^^^^
aan deze werd regtsbevoegdheid ontzegd; zelfs g\'^®» ^gp
nitas temporis kon ze schenken, omdat, ook
ze geduld, de haar toegekende regten onophon
veel beperkt werden Ook van de toleratae zeg^^
newegen: „non babent personam standi J^ ^
•el
zich hiertegen verzet hadden, de regtspersoon
, ng teo "\'\'j
\') In het tractaat der Unie van Utrecht biidde art- jjoU\'"^
zigte der godsdienstige gezindten met betrekking" J\'ee\'\'®^^
en Zeeland en tot de overige provinciën der Unie: „^
zig daaromtrent na goetdunken, dog dat d\'andre na i®®^
aldaar vermelde rellgionsvrede znllen gedragen, g^jier®^\'
concurrentie van den doenmaligen Gouverneur en Cftpi^®^^ ^j.dr®
van deze landen bij advys van de Generale Staten ® ^^^^^ eö
stellen, als zij tot rust en welvaart van de Provincieu \'_ ®
particuliere leden van dien dienlijk vinden zullen." V .ggtel\'\'^\'
in 1651 door de Staten der Yereenigde Provinciën vas ^^jjeji
art. 2 : „Dat die respective Provinciën, elks in den ^^
maintineren die ware, Christelijke gereformeerde roligi"\' " ^^^rooi\'
dieselve alomme in de publycke kerken dezer lauden
dig wort gepredikt en geleert, mitsgaders in den gjjai^\'
\'t Synode nationaal, gehouden te Dordrecht, is
i behelsde : dat „die secten en gezintheden, die gese® jjct
van die publycque protectie en alleen worden ^^
stil en ordelijk moesten gedragen en op geen andere p
waar ze bestonden, zouden worden toegelaten, ^
de Staten alle gezindten buiten die der gerefornieer
effecte en genoegzaam uitdrukkelijk gepermitteert te
„Vervolg op Holl, consult, en Adv. II. p. 259.
2) Huber „Be jure cw." H. 3. 1. § 38.
3) „Obs. 9"; „Gons. Jctormi Bat." II. 3. cons. lö^-
ideoque illis jus et justitia denegatur." ^oo ^^ ^^ jj
Hooge Eaad, hoewel sommige leden, waaronder
Out;
aan de volgers van Menno. De praktijk
^ ijïit echter die leer aanmerkelijk gewijzigd te heb-
^^^ Zelfs zien wij hier en daar twijfel oprijzen,
\'^et door het Rom. regt geleerde op dit punt wel
^^^ kracht kon zijn \'■\'). Hoeyfel S. v. Leeuwen \')
^^ S Schrijft: „pro collegiis illicitis nobis habentur om-
^^ secta" congregationesque, quae reformatae religi-
ï^ou sunt, aut specialiter probatae non sunt", en
C1-1
Oöiaker „dat alle andere religiën, buiten de ge-
en Lutherschen, moeten verstaan worden
j \'^probeert en verboden of immers maar in deze
^ en getolereert\'-" te zijn, zoo is het zeker, dat niet-
langzamerhand over de regtspersoonlijkheid der
"^^^ïiigingen, die tot deze kerkgenootschappen behoor-
\' in. de praktijk geen twijfel bestond.
. trachtte men, bij gebreke van toelating der Over-
\' alg reden der regtspersoonlijkheid op te geven de
\' Ititi
; "irnitas temporis", waardoor „universitates facti non
Ji^rig» i
ijj. ^^ personae omnesque civium facultates, standi
ïtii
^^dicio et acquirendi bona juraque" verkregen, of nam
eïi
toevlugt tot een stilzwijgende approbatie ,
V. voor de Mennoniten gezocht werd in „favo-
^virck 1.1. in voce „Mennogezinden". Zelfs werd aan limine
\' "^^eeshnizen enz. „immuniteiten van accijsen en imposten
Vu "
l^ea resolutie van 28 Febr. 1673 wordt vermeld, die
^\'■ije exercitie van religie en andere voorregten had toegestaan,
jj "^\'^ervolff op Ae Eoll. cons." II p. 356 sqq.
^^ foremis" III 4.
^ber ^ßg j^fg civitatis" e. 1.
"Vervolg op de Boll, cons." II adv. 61,
pgi\'ii I
rabele getmgenissender Staten aan het Kiinton ^^^
en van Willem III in 1694 aan den Keiirvoi\'^ ^ ^^
de Paltz, of in de collecte, waartoe ook ziJ ^^^^^
Staten in 1672 waren aangezocht, en in ^jj
ming die de Staten hun hadden verleend» » ^^^
door officieren van het land waren geinqm®
oorzake van eenige particuliere gewoonten ^^^
wen," maar dit alles bewijst de onmogeliji^^ei ^^^^^
hetgeen aan het Eom. regt omtrent de collega®\' ^^^^
et illicita ontleend was, op geheel andere toesta
over te brengen \'). I^jd,
Uit een en ander kan met volle regt worden
dat het regt van vereeniging met bijna onbope^ ^^^^
heid bij onze voorouders erkend werd , en dat
----oiii®\'-
\') Zoo bragt men de opificum collegia (gildf^) ^jgipg®\'^
collegia temiiorum, en verklaarde daardoor hunne ^qII. ^^
wettig. Matthaeus noemt, om de 1. 1. §1- _ ^oTif^^^\'
corp., onder de collegia licita: „omnia, quae
j-eligioiiis _ jjgi-
tws interdictae coeunt, adeo ut Judaeorum quoque con o ^gjjV»»
tum sit". Hub er 1.1. II. sect. 3 cap. 4. meent dat de ^^^ ,
persoonlijkheid bij de religiones toleratae zich slechts tot het »
niet tot het „su slv«t" uitstrekten. . h-ui^\'i^\'
2) Art. 18 der staatsregeling van 1798 erkende dn» iH\'
kelijk dit regt, terwijl het met art. 71 zoodanige j^ï^^
voerde, als tijdsomstandigheden en het gebeurde der
noodzakelijk hadden gemaakt: de Bosch Kempei" » i^eid
eng." p. 167. Hoe de gedragingen der clubs, iu«»^\'^®\'\'^j^gj, e»
zoogenaamde leesgezelschappen, door het heiden met de ^^^^^^ gta^®®
het aankweeken van onlusten, reeds vóór 1795 Publicatiëa ^^ifs
tegen besloten gezelschappen hadden noodig gemaakt, eü j^^gg®
de stedelijke regeringen die poogden tegen te gaan ; \' ^^ f^ei^\'"
„Tafereel van de geschiedenis der jongste omwenteling
Nederl., 3e boek en vooral p. 133 sqq.
vereeniging door een stilzwijgende toeken-
regtsbevoegdkeid gegeven was. Met deze opvat-
komt dan ook volkomen overeen betgeen in het
I^^Werp yan 1816 bepaald werd; art. 972 noemde als
^^spersonen de geoorloofde ligchamen en inrigtingen,
^^ hield alle voor geoorloofd, zoolang er geene wet
bestond.
j ^liiïiiskenbaar is de invloed van een niet nationa-
geest in de latere pogingen tot codificatie. Men
de redenen, waarom het ontwerp van 1816 niet
^ot
^et verheven werd ; zeer ongnnstig was, niettegen-
de verdediging van Reuvens en vooral die
K^emper, de ontvangst van het ontwerp bij de
,\'^^^issie, na de vereeniging yan België met onze gewes-
^ \' ^it de Zuidelijke Nederlanden benoemd. Ten opzigte
^^ den 23®\'®" titel van het eerste boek schrijft de com-
in haar rapport aan den Koning : „Nous proposons
^"^^ission de tous les articles qui composent ce titre;
J qu\'il nous semble très inutile d\'établir et de déve-
î\'Per assez longuement des principes applicables à
. \'Corporations, qui, si elles existent, n\'ont aucune con-
^^^^aiicg légale, et dont l\'établissement n\'est pas consa-
P^\'î\' une disposition quelconque de la loi fondamen-
Cette marche irrégulière pourrait avoir l\'incon-
de provoquer des réunions non autorisées, et
ensuite le gouvernement à prendre des mesures
, dont il vaut mieux prévenir l\'application."
çj vond dit oordeel zijn grond in de artt. 291 sqq.
en in de Fransche leer, die voor aile regtspersonen
"®Paalde erkenning eischte. Andere beginselen échter
zegevierden, maar de duidelijke sporen van
den invloed vindt men toch in art. 874 van hei on
zun
1820: „Greenerlei vereenigingen of stichüng\'en ^^^^
immer als zedelijke personen kunnen beschou^vd ^^^
wanneer zij bestaan buiten weten van het bestum
plaats, alwaar zij gevestigd zijn. In allen g^vaJ- ^^^^
geene vereenigingen of stichtingen, welke ten ^^^
mogten hebben gemeenschappelijke, staatkundige
dienstige bemoeijingen, als zedelijke personen
bestaan, of als zoodanig eenige burgerlijke regte» ^^^
nen hebben, zonder uitdrukkelijke goedkeuring ^^^
Koning." ^^^^
De ontwerpen van 1816 en 1820 behandelden «ie ^^^
der regtspersonen, geheel overeenkomstig "le
wetenschap, onder de personen\'\'), in het e^^i\'^^e ^^^^^
uit de antwoorden op de vraagpunten van
stellig \'Ijd
naar aanleiding van betgeen in die ontwerpen ^^^
was, gesteld, bleek dat men die behandeling^^^^^
wenscbelijk vond, maar in committé-generaal
de Tweede Kamer het onderwerp bij de
verbindtenissen te regelen In bet wetboek van
1) v 0 n R 011 e c k und W e 1C k e r 1.1. „Zwischen der OorpoJ ^^^^
welche ganz dem Personen- oder Statusrecht angehöi\'t\' "^^jgtsS-
Condominium, welches dem Sachenrecht, und der
welche dem Obligationenrecht angehört, findet in jeder ^ez
die grösste Verschiedenheit aller rechtlichen
eine so grosse wie überhaupt zwischen jenen dx\'ei Sa^^P
des Rechts".
Voorduin, „OescMedenis en Becßmelen der T^ed.
V. p. 310,
geschoeid op Fransche leest»), vinden wij echter
^ titel daaraan gewijd.
(ï^^ op den Februarij 1833 werd er een voor-
tot regeling van dit onderwerp gedaan; die voor-
zich echter tot vereenigingen, en schonk,
sto geheel overeenkomstig hetgeen vroeger hier be-
regtsbevoegdheid aan alle die geoorloofd waren;
werden beschouwd die niet in strijd
(le/^ ^et de wetten of goede zeden »), Als reden
^.^^Voordragt werd gewezen op het gevaar, bij onder-
gebleken, dat men óf op die soorten van
l^epalingen ging toepassen, die uit haren
. jlaaraan vreemd waren , óf wel de leer van het
V*^ \'"\'eiüig dit onderwerp in de wetgevingen geregeld is, en hoe
Joseph op de onze aanteekent: „les articles 1690 à
\'\'.\'\'»itiéjj\'^^^ ce titre (die van maatschap of vennootschap)
dispositions sur plusieurs espèces de sociétés par-
à la Hollande, et dont la reproduction sortirait de notre
3) ^ \'daarover zie Pols 1.1. p. 3.
Ifigg ® voordragt bestond uit de tegenwoordige artt. 1690, 1697,
Xêtjj ^ 1700-1702 B. W., terwijl er, eerst op de
^\'^Sen der afdeelingen, de overige artikelen, die thans daar-
lOen titel van het 3e boek uitmaken, bijgevoegd zijn.
^^^ ^^^^ zonderlinge redactie van
Jç» Qp W. Nevens deze vereenigingen worden ook genoemd
Iti^ ^ \'Openbaar gezag ingesteld of erkend zijn; men vindt hier
indeeling als in de schets van Cr as, die na de onder-
f\'^\'^\'^^itid^ publieke en private ligchamen, de laatst-
" ^eoojf geoctrooijeerde en niet geoctrooijeerde, en deze weer
i) ^ofde en ongeoorloofde verdeelt,
die
van maatschap of van gemeenschap; van daar
plaatsing achter den 9en titel, om duidelijk te doen uit-
^^ ee^ een zedelijk ligchaam in burgerlijke handehngen
§ewone vennootschap of maatschap verschilt.
-ocr page 70-Rom. regt te baat nam, bij gebrek aan vaderlaö
verordeningen.
Intusscben was het regt van vereeniging
niet facto dan toch jnre bij ons een ander g\'
De 0. P. bad in de beruchte artt. 291
wapen aan de overheid geschonken, dat doode»^
dat regt kon inwerken. Op voldingende
door Mr. van Nispen\') tegen den beeï ^ ^
maer van Twist betoogd, dat art.
de kracht der bepalingen van den 0. P. niet ter
deze eischen voor hare toepassing „un but de s® ^^^^^^
tous les jours ou à certains jours marqués;" )
dus, wanneer niet een vergaderen op die ^^^^
heeft, en de vereeniging „sans agrément du g ^^^^^^
nement" niet met de wetten of de go®^\'\' ^j^gjd
strijdt, wordt haar door art. 1691 regtsbevoeg
geschonken
Een geheel nieuw stelsel ontstond echter, te
de
der regtsbevoegdheid van vereenigingen, na
\') 1. 1. p. 13 sqq. p.
2) Zitting der tweede kamer van 16 Mei 1849. „SV
3) De wet van 10 April 1854 heeft in Frankrijk aUe ^^^^^^^ o^®^
vereenigingen, ook zonder die beperking, strafbaar
het nadeel, dat Frankrijk van de associations on er^
Guizot „Mst. Parlem. de France" II p. 309 sqq.; -gu ;
„kist. des sociétés secrètes etc." de 1830—1848; ^att^i^ ^^
(Moniteur 9 Avril 1834) noemt ze „un corps vivant
de la nation, un état dans l\'état," en de
sprak- als zijn meening uit, dat voor Frankrijks ^^^^ «iJ
.angen de bepaling „les clubs sont interdits" voldoen ^^^ ^
*) Dit is miskend door de Rgtb. te Nijmegen, „^^^\'^
zoO
del\'
■e^ot
"^an. 1848. In het 10® art. werd de veel besproken
^ opgenomen: „Het regt der ingezetenen tot
en vergadering wordt erkend. De wet
° eji^ beperkt de uitoefening van dat regt in het
der openbare orde." Noch in de vroegere
met uitzondering van de Staatsregeling
1798, noch in het voorstel der 9 leden van 1844
^^ ^en iets van dien aard. Gaan wij de wording
^^ die bepaling na, voor zoover het verhandelde bij
\'Grondwetsherziening ons die leert kennen, zoo zien
^Ud ^^^ voorbeeld van staatsregelingen in
landen, met name van die in België, art. 10
^^ noodzakelijk corollarium van het beginsel der
^.^^streeksche
verkiezingen beschouwd werd. Boven-
de willekeurige toepassing der artt. 291 sqq. C. P.
^\'\'^^rige erfdeelen van vreemde heerschappij, — tijdens,
te regt gelaakte vervolging der afgescheidenen,
aanleiding,
dat men het regt van vereeniging
^^kkelijk wilde erkennen; terwijl vrees voor het
in naburige landen, de wrange vruchten,
j) \' van andere Staten te zwijgen, Engeland,
en Frankrijk van een volkomen vrijheid
^^ ^^^ punt, geplukt hadden, redenen genoeg waren, om
gewonen wetgever regeling en, zoo noodig,
^^^kiüg Yoor te schrijven,
q,^ het wonder dat de erkenning van dit regt in de
f^^^^\'^det, ook al werd slechts bevestigd hetgeen
® hestond
en altijd bestaan had, in de dagen
^„Memorie van toelichting" op het ontwerp vau 19 Junij 1848.
van 1848, toen ook Mer enkele sporen van e
misbruik zicb begonnen te vertoonen, met toej
van de eene, met angstige vrees van de
zijde werd ontvangen? Wat behoefde men die
ning van een regt „dat overal onder de zijden
te Oonstantinopel, onder den knoet te Petei ^^^^
en onder de Roodhuiden van de Prairiën \')
tijden been bad bestaan" ? Wat was regeling e» ^ ^^^^
king in ons vaderland noodig,
waar men nii»»^®\'\' j^j?
regt maar wel bet misbruik te vergeefs had g®
Op die regeling, die in tijden van nood beper^^i\'^^ \'j^,
kunnen worden, werd echter met nadruk,
regering, én door de meerderheid in de Staten
aangedrongen. Daarom bepaalde dan ook bet ^ ^^^
tionele artikel, dat de bij art. 10 bedoelde
spoedig mogelijk in bet leven zou treden. ^^^ ^g
lijk blijkt én uit de gevoerde discussiën, ^^\'jg^oo^
verklaringen der regering, dat men niet alleen a
11 ö f
had op politische vereenigingen, maar op ^ ^
welk doel ook tot stand gebragt; zoo wem ^^ gp
te regt bij de later aangeboden ontwerpen opg®^
met vuur verdedigd.
Was echter ook de regeling der regtspersoon^^^
van vereenigingen bedoeld ? Met regt mag ^^^
twijfeld worden. Wel blijkt uit de adressen,
overgroote menigte den Vertegenwoordigers op Yi^ili^
en nadeel van de voorgedragen bepaling opi^®
d\'Ablaing van Giessenburg, in de zitting ^^^
kamer ,ßyblad" p. 938.
(Jat men hieraan dacht; maar die adressen,
^^ ^an de zijde der Rooms\'ch-Oatholijken de bepaling
^^^Prezen, terwijl van andere zijden met ronde woor-
Ot)ri ^^^ g-elegd, dat hierdoor het
(Jg^®*^®^ ■van kloosters in de hand zou gewerkt wor-
oj) vermoeden, dat men meer het oog had
va» bepalingen, die nog van kracht
kloostervereenigingen waren, en waarvan men
Jie^^^ ® \'^at de opheifing thans ook jure zou plaats
^^^ ^^ regeling der regtspersoonlijkheid bij
•^iets ^^^ ^^ ^^ was, stond echter
dg lu den weg, en door art. 4 der Grondwet was
^^^"«vetge^g^ ook niet aan een regeling gebonden, die
j^^in mogelijk beperking mogt zijn.
S van wet, den September 1854
^^^^^en-Generaal aangeboden, was dan ook bestemd
\' T^ menigvuldige adressen, ingekomen bij de Staten-Gene-
535 P- 328—625 v. a. p. 420,
i\'aji J^ )\' en de redevoeringen van Opperdoes Al e wijn en
^^ zitting der tweede kamer 1848/1849
wijten aan de 4oodelijke veete, die tusschen den
% Ij Minister van Justitie Donker Gurtius en de zede-
de bewering van Thorbecke (1854/1855
\'\'«id P- 560), bestond, dat het ontwerp ook over regtspersoonlijk-
Ook
in het door hem voorgedragen, en om het
^larij j^\'^^^^omen preventieve stelsel verworpen, ontwerp van Fe-
het^^ bepalingen daarover opgenomen, men mist
k^^ ontwerp van den Minister Nedermeijer van Rosen-
in de zitting der tweede kamer van 3 Dec. 1850,
Poortman, spoorloos is
■ (v. Reede van Outshoorn 1854/1855 „BiJ&lad" p. 543.)
5
-ocr page 74-wijzigingen te brengen in het beginsel, door
1690 en 1691 Tan jhet B. W. gehuldigd. ^^^^^^^^
werd de behoefte aan een Terandering in den
den toestand diep gevoeld. Door de heftigs^®
ders van het ontwerp zien wij dan ook onbe^ ^^^^^^
de bepalingen van het B. W. yeroordeelen^^^^^ ^^
wilde men verwarring van wetgeving vernaij j
die verwarring zou men bevorderen, indien n
van staats- en privaatregt niet uiteen gebonden ^ ^^^
Onder hen die meenden, dat de geheele
regtspersonen slechts in het privaatregt mogt ^^ ^^^
deld worden, en dus vreemd moest blijven ^^^^
wet, waarin een staatkundig regt geregeld ^^ \'),
Ij ö ^
wij in de eerste plaats optreden den heer Thor
Zijne meening vooral werd door de regering ^^^ ^jjg
vele leden der Kamer bestreden; toch komt ^^^
voor, dat een goede orde de regeling niet in
dxe
dat
vel"
en
had geëischt. Te vergeefs werd tot verdedig^^»
van op art. 7 der Grondwet gewezen,
geldt alleen bij het toekennen van staatsbnrg^^^^.j
voeg\'
regten, die bij het verleenen der regtsbe
geheel buiten toepassing blijven.
De wet, waarin het privaatregt de regte»
pligtingen regelt van regtsvatbare en
bevoegde wezens, moet in de eerste plaats ^^^^^^
wie het op gezag van den Staat, waarbinnen bet ^^^ ^^
als zoodanig beschouwt. En moge nu ook ^^ j^^jd
1 ^tr/^Pieii
wenschelijkheid van het toekennen der re^
ittfa
M
„Bijilad" p. 560 enz.
-ocr page 75-bij E^i
gemeene bepaling of in elk bijzonder geval, door
tfJ^^^\'^St en staatbuisboudknnde uitspraak gedaan
^at ^^^ natuurlijke verklaring daarin,
^^^ grenzen van publiek en privaatregt niet altijd
bet ^^^^^^ afgebakend. Voor bet privaatregt is
^att genoeg dat een wezen regts-
^^^ \' Staat eiscbt waarborgen, dat bem geen
toegebragt door bet werken van die
^^ Vatbare wezens. Ook ons Burgerlijk Wetboek bevat
O \' ^li de artt. 947 en 1717 bepalingen, die alleen
^\'\'ouden van staatsbeleid kunnen verdedigd worden,
^^ datzelfde wetboek vinden wij wel degelijk bet be-
^lle^^^\' voorstaan; bet verklaart in art. 2
, die zich op het grondgebied vati den
\'"es-fg , bevoegd tot bet genot der burgerlijke
^ej" ^ei\'wijl in art. 9 A. B. de regtsbevoegdheid
^^®®^delingen, behoudens enkele uitzonderingen,
^^die burgers gelijk gesteld wordt.
^^an de voor ons onderwerp zoo hoogst belang-
lïigj, over bovengenoemd ontwerp verder
hijgen voorbij. Dat ontwerp, den 22®\'«" April
ben.. W. 32) tot wet verbeven, huldigt het
constitutio personalis voor vereenigingen,
van die, welke in het Wetboek van
He onder den naam van vennootschappen en
^ ®®derijen, voorkomen. \') Voor vereenigingen,
Q^ J\'^^öielding der burgerlijke maatschappen of vennootschappen
deze toch verschijnen, qua vereenigingen, niet als
wezens. Zie boven p. 24, Ten onregte maakt Mr.
aangegaan voor onbepaalden tijd of voor hng^
30 jaren wordt een wet vereischt om regtshevosg ^^^
te schenken, voor alle anderen is een
koninklijl^
sluit voldoende. ^^^
Een naauwkeurige beschouwing en beoordeelin^ ^^^
de wording en werking dezer wet ligt buiten de ^^
van het ons thans voorgestelde doel. In boedel"\'"®
wet aan hare bestemming beantwoordt, blijkt o- \'^^^
de staatsbladen van af dien tijd, die doen
nog nimmer een wet de regtsbevoegdheid pg
heeft, zelfs dan niet, wanneer kennelijk de vereeP^o
voor onbepaalden tijd wordt aangegaan^).
van Nierop „Ned. Jaarh. mn R. en W." 1846, ten "P^^^p^oo\'\'
regtspersoonlijkheid, geen onderscheid tusschen burgerlij\'\'® ^^^^t«
schappen en die van- koophandel, hoewel hij erkent dat
aan die regtspersoonlijkheid meer behoefte hebben. lioü\'
1) Zie b. V. het besluit van 28 Mei 1862 (Stbld.
dende goedkeuring der statuten van de vereeniging ^^ die\'
en erkenning dier vereeniging als regtspersoon. In
statuten lezen vrij: „Indien ie eeniger tyd, hetgeen GoA ^^^ _,, ■
vereeniging niet kan worden in stand gehouden, wordt. ■ ^^
over de middelen tot hare instandhouding beraadslaag \' ^^^^je!)
noodig tot de ontbinding besloten." Verdere artikel®®
de voorzieningen in dat geval. besl*^\'"\'^
Ook aan sommige kloostervereenigingen hebben ^^ ]_ f
regtsbevoegdheid geschonken. Mr. de Bosch KeJUp®^" ^^ diS\'
174 meent, dat dit alleen bij een wet kan geschieden; ^^^ ^^ IjC*\'
cussiën over de aangehaalde wet blijkt ook dat men d®^®^^^ ^ret
oog had, toen art. 5 in den zin der kamer veranderd
vereischt werd om de regtspersoonhjkheid te \'^^erleene\'^^g^yj.SÖ\'\'
eenigingen voor onbepaalden tijd. Zie de Kempenaer geS®"
Bijblad p. 546 sqq. Wat die kloostervereenigingen
wij dat, zoolang de veel besproken decreten van
Wij vereenigingen van koophandel worden, gelijk
^^^ Zagen ^ door art. 14 van de bepalingen der wet
^®sloten. Wij willen hierbij nog eenige oogen-
i\'
|i!
ö6t ^^^^ staan, en het oog vestigen op de zoozeer
iste vraag, of die vereenigingen wel ooit als regts-
1 kunnen optreden, een vraag, die naar onze
Vei- \'■^di-ug, overeenkomt met deze: worden door die
®ïiigingen regtsvatbare wezens gevormd ? De meest
® bepalingen kunnen, zooals uit het vroeger
ftj^ ^^\'ie blijkt, de betrekkingen der leden onderling
^^ den regtspersoon regelen. De leden zoeken altijd
^^tl) ^^ ^^^ stand brengen van een regts-
^^^ wezen; dat voordeel kan ook een geldelijk
\' ^ en hierin bestaat slechts het verschil tusschen
ƒ
tiejj 1812 niet bepaald
zijn afgeschaft (en hiervoor mag men
•^it ® ï^iet beroepen op de bedoeling des wetgevers, blijkbaar
^ ^^^ssiën en ministerieele verklaringen in de St. Gen. (zittin-
Ne t" l&5é/1855 „Byblad" p. 596 sqq. en der
van 20 April 1855 „Bybla^ p. 132 sqq.), zie art. 5
\'litgg \' ^llö kloostervereenigingen, behalve de bij die decreten
^aderde vallen onder de artt. 3 en 3 der wet van 33 April
^ie OYg^^ S®®\'! grondslag voor den regtspersoon kunnen vormen.
belangrijk onderwerp 0. a. Mr. Hugenpoth tot den
w „Be kloosters in Nederland" en Mr. Hubrecht,
1) ^^\'^\'t^rs ifl Nederland, en de vrijheid van belijdenis"
die in zijn „Oest. Allg. Privatr." I p. 330 sqq. de
\'\'olly Persönlichkeit der Corporation" op het voorbeeld van
ƒ. Deutsch. B. XI p. 319 sqq." scherp afscheid,
^\'^®sellschaften mit coUectiver (formeller) Personeneinheit"t
Vereenigingen, door handel en associatiegeest in het
p door hem genoemd worden, verklaart in „Krit. Ueb."
dat eerst bij het zoeken naar geldelijk voordeel vooy
-ocr page 78-vereenigingen, die in en buiten den handel voorko®^^^^
Zoodra vereenigingen toch, naar buiten
zich door één wil uiten, en die wil en evenzeer ^^
vermogen, zoo al niet onafhankelijk — hetgeenoa ^^^
lijk geen vereischte is — maar dan toch
van die der leden verschijnt, kan hare regtsvathaa ^^^
aan geen redelijken twijfel onderworpen zijn^ ^^
bij de vennootschap onder firma de vennooten ^^
delijk aansprakelijk zijn, bewijst wel niets bierteB ^^
die aansprakelijkheid toch moet uit borgtogt ^^^
worden ^^^
De aanspraken, die de leden op het
ireeniging kunnen doen gelden, zijn even
als die van derden. De naam Actiengesellscbaft ^^^
reeds op eene actio, die aan de vennooten - -
den regtspersoon toekomt. Wij kunnen dus de ^^^
ook bij ons door van Nispen,®) Pols®) ß
anderen omhelsd, als zou bij de vereenigii^^®\'^\' ^^^
in den handel voorkomen, aan geen
zelfstandig^\' ^
soonlijkheid gedacht moeten worden, niet als de
de leden, „das Rechtsgebilde der juristischen Person
prägnantesten Erscheinung kommt".
Holtius „Handels- en Zeeregt\' I p. 173. Ook ^^^^^-^eiii^
in zijne schets de leden van private vereenigingen, aa"®^^^^ to«
voor de schulden dier vereenigingen, maar stemde later Bo ^^ j^t
rir, „;„j-„ ___________ 1________1 Aan an ig
dat hierover niets algemeens kon gezegd worden, dan a ^^^^
de aansprakelijkheid voortvloeit -uit en bepaald wordt
wetten, waarop die ligchamen zijn zamengesteld. ^^
980 in het ontwerp van 1816.
2) 1. L p. 81.
-ocr page 79-j^\'^^öiaen. Wel had van Nispen p. 60 geschreven
\' Waar een zedelijk ligchaam, volgens hem de eenige
®®iiiging met regtspersoonlijkbeid bekleed, winst-
ten doel had, men de nitkeering aan de leden
beschouwen „als betaling van hetgeen de eene
Per,
als
ïen
\'®oon (regtspersoon) krachtens de statutaire over-
Oöist aan den anderen persoon (natuurlijken) schul-
<ii
° maar bij de naamlooze vennootschappen denkt
*iaaraan niet, en tracht haar wezen door het con-
pro indiviso te verklaren. Maar evenmin
\'le schuldeischers aanspraak bebben op de goede-
Van het zedelijk ligchaam, waartoe de schuldenaar
evenmin bebben zij dit op die van de ven-
; slechts kunnen zij de aanspraken van den
ïioot op den regtspersoon doen gelden, omdat die
\'^®praken tot zijn vermogen behooren.
het wezen van den regtspersoon, hierop kan
genoeg gelet wor-den, wanneer een vereeniging
Zoodanig voorkomt, behoort niet dat hij de leden
^oet
"Verdringen, zooals Pfeifer\') en de voorstanders
K leer aannemen, maar alleen dat zijn persoon-
^ üeid afgescheiden is van die der leden. Ook in
^ ïiom. regt is die door het werkelijk leven zoo
leer niet gegrond; of bleef de grondslag
§ gj\'-l- § 13. Ee toet ook Pfeifer 1.1. § 37 en Savigny 1.1.
Coj, \'^^\'öen verschillende betrekkingen van de leden tegenover de
Qj^ atie aan. Zoo die aanspraken in het regt der leden bestaan
geldswaarde te vorderen, zal dit toch wel een deel van
^ennogen nitmaken.
-ocr page 80-der societates publicanorum en zoo vele anderen nie* ^
goed een onderlinge band, die àan de leden ^^
op gemaakte winsten? en bestond het gevorö^d ^^J^
„ad exemplum reipnblicae" wel in iets meer dan ^^
bet „habere res communes, arcam commnnei»
actorem s. syndicum?
Wij willen thans niet treden in een onderzoek\'
hoeverre de „Actiengesellschaft" verwant is ^^^
societates der publicani, waarvan ook aandeelen i®
verkeer schijnen geweest te zijn\'), noch in boe"^ ^
ze uit de Q-enossenschaften van het Grermaanscke ^^
te verklaren zijn, maar wel willen wij bet oog
op bet verkeerde om zich ten opzigte van ons on ^^
werp al te zeer aan het Rom, regt te binden-
1) Cicero Jn FaUc." c. 12; „Or. pro Rab." c. 3; Valer-^
VI. 9. 7. ^^gr
2)Bluntschli 1.1. p. 84; Beseier 1.1. § 335. ^ie
i. i. jj. JJ C B C 1 C r 1. 1. J i/af
Unger „Krit. Ueb." p. 185 sqq., die de verschillende j^o-
noeint, waardoor men getracht heeft ze te verklaren, aan
gelijkheid waarvan Brackenhöft twijfelt, omdat hij
ze geheel op anomaüën berust. De oorsprong dezer regtsp®^^^
schijnt in ItaHë gezocht te moeten worden, waar ze aan
hoeften van den handel hun ontstaan dankten, zie ge-
1. 1. p. 55. Pitting in „Krit. FiertelJ." I p. 580 ^^^^.Jigch«
maakte onderscheiding in „eigentliche" en „uneigentliche
Personen", naarmate ze een zelfstandig of niet zelfstaudj-?
hebben, goed; tot de „uneigentliehe" worden dan de " gj
gesellschaften" gebragt. Maar hebben dan andere corporatie^^^^^
doel afgescheiden van dat der leden? zijn ze niet alle
waarin de mensch zoekt te verkrijgen, hetgeen hem wensche
3) Over de toepassing van het Rom. regt in onze wetge^
de woorden van Cr as te behartigen: „en gelijk de Romeins\'\'
lU
de
]aet
dg
groote klove tusschen de universitas en societas der
deinen wezen wij reeds, maar handel en associatie-
die klove met de meest verschillende ver-
^^ ijningen opgevuld, en gaan wij de velerlei vormen na,
dß ^^^^ tegenwoordig regt het inwendig leven
Corporaties zich vertoont, zoo zien wij terstond de
^ van het verschil tusschen de Romeinsche en Ger-
^ Wilsche regtsbeschouwing. Bij de Romeinen stond het
"^an Staat veél hooger dan bij de Germanen; aan
jj, ®taat dankten de afhankelijke gemeenten haar ont-
tot ^^ behoefte gevoeld
^\'^^^ikkeling van de leer van den regtspersoon,
^ein ^^^ natuurlijker dan dat men de onafhankelijke
Sq en de vereenigingen, die men als regtsper-
lig,, optreden, „ad exemplum rei publicae" gevormd
Van daar welligt de zucht naar eenheid,
^ ^^^ individu geheel opgaat, die in de univer-
sjg^j^^^ij de Romeinen spreekt, ontstaan doordien hetgeen
hfi ® publiekregtelijke corporaties gold op alle
teg^^^®"^ werd overgebragt. Bij, de -Germanen daaren-
tQ|. \' wier volkskarakter zulk een groote zucht
lag, ontwikkelen zich de gemeenten
H bet denkbeeld „Gesammtschaft, Genossen-
^fiej. \' naam „Gemeinde" spreekt, treedt
^^^^^^^ den voorgrond.\') Zoo zien wij in ons oud
zoovele eeuwen de bijzondere omstandigheden van onzen
behoeften van het Bataafsche volk niet konden voorzien,
dat het Bom. regt voor dit volk geen volledige
\') j^S kan zijn."
^ïitschli 1. 1. § 35—éO, waar hij een beschrijving der
-ocr page 82-regt zelfs het beginsel, dat bij den regtspersoo» ^^
voorzitten, dat de schulden eener vereeniging\'
van die der leden zijn te onderscheiden, \') e®^®^ jj
gehuldigd; dikwijls worden enkele personen veroo^^ ^^^^
en zelfs gegijzeld voor schulden van steden, ^^^
van kloosters in beslag genomen wegens delicten
monniken
Datgene wat op algemeene regtsbeginselen
moet natuurlijk op alle regtspersonen van toep^*^
zijn; datgene echter, wat in het Rom. regt ^^^^^^
op publiekregtelijke corporaties betrekking had o ^^^^
uit was afgeleid, mag niet op alle anderen
overgebragt, met name niet op de vereenigin-B\'^\'^\'j^gt
den handel ontstaan, zoo geheel onbekend ^^^
Romeinsche regt.
Uit het hier gezegde blijkt, dat wij de regtsva
HO\'"\'
e)i
verschillende regtspersonen geeft, en die van het Ger»-
regt tegenover elkander stelt. ef^-^"\'
t) 1. 7. § 1 D. „quod cuj. un. (IV. 3); Seneca VI de
2) In 1434 werd door Philips van Bourgondië aan ® J
veri"\'
der
ners van Dordrecht het privilegie gegeven: „om niet ge® ^^^^j^ts
te worden voor stads schulden." En men denke niet d® jt
in dien tijd zulk een inzigt heerschen kon; nog lO
de Hooge Raad tusschen beiden komen om ontslag te
aan den burgemeester van Harderwijk,
voor schulden -^^^gtS-
gegijzeld. Zie ook vele voorbeelden hiervan uit de ü
praktijk bij Bynkershoek „Quaest. juris puhlici" II-g^oßl^\'\'
arrest van het hof van Holland in dien zin, dat met het g^ ^^
van vele regtsgeleerden overeenkwam, sprekende, jj"\'\'
plures, quae contradicant, auctoritates possem adduceJ"®ji
nausearem ad sterquilinia doctorum, sine solida ratioii® J
de quo agitur vel ajentium vel negantium.
UlC«
gging
der verschillende maatschappijen van koophandel
J^ennende de vraag naar regtsbevoegdheid geheel doen
^ügen van positieve wetsbepalingen. Ons wetboek
Kb. , als uitdrukking van hetgeen in ons oud regt
W stilzwijgend had bestaan, 2) schenkt ze, hoewel
^et gebonden, in een reeks van artikelen
^ Zoovele woorden aan vennootschappen van koop-
^^ïidepy, terwijl voor andere vereenigingen, die als
wezens verschijnen, de algemeene regel
j ^^ liet B. W. geldt.Art. 14 der wet van 22 April 1855
^^ dezen toestand voor vennootschappen en scheeps-
bestaan,""\') terwijl andere maatschappijen niet
jVf-« -»T .
hei ^ ^ 1 ® O p, „Naamlooze vennootschappen, een woord over
regtspersoonlijkbeid 0. a. der
Hoe vennootschappen thans wel vaststaat, en herinnert aan
bJo miskenning zijn bewering daaromtrent in 1846 heeft
^ gestaan; zie „Wed. Jaarh, van E. en W." 1846, waarin
guj^J\'^ootschappen
en zedelijke ligchamen als species van het
{). g^^\'^Persona moralis" beschouwt. Mr. Kist in de1855
™ vennootschappen van koophandel slechts een
e;\'van
twee overeenkomsten, van maatschap en lastgeving,
ze uit de societas en institores van het Rom. regt.
v. ^^els, „Advysen over den Koophandel en Zeemarl" II. p. 24!7.
.\'^^^i\'g Stirum „Iels over de naamlooxe maatschapjpyen" p. 2.
de schets van Cr as komen zij als regtspersonen voor.
teij Hall, „Handir p. 124. Holtius 1.1. p. 102 en p. 132;
werd dus,
in het voorloopig verslag der commissie
Vet ^^^ï^^^\'^eurs over het ontwerp tot uitbreiding van art. 14 der
jj^n 22 April 1855\' enz., den 25sten Nov. 1865 aangeboden,
liei/^ de regtspersoonlijk
4\\ ■vennootschappen was geleerd.
inder juist is dus het oordeel der rapporteurs over genoemd
-ocr page 84-worden genoemd, en dus ook niet tot de vereenigi®^®^
behooren, door dat artikel van de bepalingen der v^et ^^^^
gesloten. De regering heeft deze echter altijd daaro» ^
begrepen en in de praktijk scheen dit geen zwarig^ ^^
te ondervinden, totdat onlangs in foro jnris door ^ ^^
hoogste regterlijk collegie in anderen zin beslist ^
Het arrest van den H. R. vindt voorzeker zij^ ^
Pt
en regtvaardiging in de stellige bepalingen onze ^^^
geving. Als wettige, d. i. niet ongeoorloofde ^^^
gingen mogen die maatschappijen bestaan, als
sonen erkent de wet ze niet Door de bestrijders
arrest is de toepassing van art. 5 (wet 1855)
omdat de Grondwet en de tot hare uitvoering tot 6 ^^^
gebragte wet slechts de vereenigingen bedoelen-
als universitates personarum in regtskundigen zin ^
optreden, en bepalingen voor deze, wier eigent"
ontwerp dat ook bij uitbreiding van art. Ié de
verzekerings- of waarborgmaatschappijen geen aanspraak ^ Aie
hebben op regtspersoonlijkheid; art. 1690 B. W. blijft daö "
maatschappijen van toepassing. v d®
1) „Weehhlad van het regt" N». 2736. De H. R. schijflt
naamlooze vennootschappen, voor het verkrijgen der regtsb®
heid aan art. 5 der wet van 1855 te onderwerpen. De onj
daarvan valt, na het gezegde, Kgt in te zien.
De Memorie van toelichting op het reeds genoemde
bestrijdt den goeden grond van een wettig bestaan dier ^^
gingen zonder regtspersoonlijkheid; het aannemen daarvan
overeenkomstig met stellige wetsbepalingen. gg^\'
Art. 286 Kh. behelst niet een erkenning der regts^® ^^^^rt
heid van onderlinge waarborg-maatschappijen, maar ^ggpfS\'
alleen de bepalingen van titel 9 Boek I niet op deze van
sing; zie conclusie van het O. M. bij genoemd arrest.
idef
-ocr page 85-bestaat in eigen doel en afzonderlijk van dat
deelgenooten afgescheiden belang, volstrekt niets te
^^ken hebben met die vereenigingen, die als derde
van regtspersonen tusschen universitates perso-
^\'\'Ura en rerum in de wetenschap beschouwd worden,
de vereenigingen van den handel enz.
^it bet vroeger gezegde blijkt reeds, hoe weinig
deze redenering in de schaal legt; bovendien
^ bedoeling der wetgevers \') moge in art. 14 alle
^^öenigingen uitgezonderd hebben, het artikel, en
^op slechts komt bet aan, doet dit niet. Met regt
Hardde
de regering dan ook niet bij bare opvatting,
^^ zocht, door het indienen van bet reeds aangehaalde
^tsontwerp, art. 14 met die bedoeling in overeen-
tf^ivv
^^\'^ming te brengen. TJit de ontvangst, aan dit
^ ^erp in de Staten Gleneraal te beurt gevallen, blijkt,
in het algemeen gunstig gestemd blijft voor
^^ door de wet van 22 April 1855 gehuldigd beginsel
^ \'^on.stitutio personalis, en zoo voor de vereenigingen
l^oophandel een ander beginsel vereischt wordt,
een geheele herziening onzer wetgeving op dit
^^^ Wenscht.
^ de andere hoofdsoort der regtspersonen betreft,
^^^i\'Van de grondslag door een vereeniging van zaken
°ïïïid wordt, het is niet de geringste grief tegen
1) 2
^ooals bhjkt uit de discussiën.
Oig-^ ^ruiu, „Oratio de privati juris nostri codieibus
^^ \'^orrigendis et supplendis" p. 14 en 15.
-ocr page 86-onze wetgeving, dat ze de leer der stichtingen ^^^^
person®\'\'
als het onze, waar ten allen tijde die regtspe ^^^^
zoo talrijk waren, en met de ontwerpen
nde
als voorbeelden voor oogen. Waaraan die
onachtzaamheid toe te schrijven? De reden ligtni®^^ ^^
De wetgever van 1838 had dikwijls meer het oog ^^
de wetgeving eener vreemde natie, dan op den to
van het volk, dat iuist van die vreemde wetten
bevrijd worden. De Code Civil, die op
gevolgd werd, zweeg bijna geheel van ^^^^^^^^ lA
omdat, zooals we zagen de omwenteling m ^
een geheel andere orde van zaken in het leve®- ^^
geroepen, en staatsinrigtingen de bijzondere sticht ^^^^
hadden vervangen. Daarom ook spreken de artt-
1717, 1889 en 1991, waarin alleen over stic^^^\'j^®
in ons B. W. gehandeld wordt, slechts van
instellingen, godsdienstige gestichten, kerken en
inrigtingen. Door deze artikelen wordt dus de
bevoegdheid van zoodanige instellingen
erkend, ^^^
onmogelijk kan men met Pols®) die bepaling
alle uitstrekken en daardoor de regtspersoon y"
jgjlen \'
der stichtingen boven allen twijfel verheven S"^
tt
1) pag. 46.
1-1- p- 61. ^ok a!»^
3) Mr. Olivier „Themis" 1844 p. 110, schrijft dafl
de wetgever aan stichtingen inderdaad een juridisch ,
geheel over het hoofd heeft gezien, en dat ineen
Dat art. 7 der wet van 28 Junij 1854, tot regeling van J\'^jgte»
bestuur, het pleit beslecht, en de regtsbevoegdheid der op ^ ^^
de daa^
stichtingen ad pias causas erkent, zoo ze zich aan
-ocr page 87-^ gevoelen wordt ook niet door de artt. 4 en 874
\' liv. geregtvaardigd; ook al kebben die artikelen
bet
^ Oog op stichtingen in den meest ruimen zin, ze
^^^ïien immers dan slechts alleen die als regtspersonen
®®taan bedoelen.
^ader den 10"^®" titel van het derde boek "•) kunnen
dingen ook niet gebragt worden. Op heldere en onbe-
^ isthare wijs stelde dit reeds Mr. van Nispen^) in
^^ licht. Moeten nu bij het zwijgen der wetten —
zvfijgen na 1838 nog niet verbroken werd —
^^ïaeene regtsbeginselen ons rigtsnoer zijn? Het ligt
^or de
hand deze vraag toestemmend te beantwoorden,
"^^elligt is bet daaraan toe te schrijven dat, tot het
^^ ^rijgen der regtsbevoegdheid voor stichtingen, men
j^^^lugt ziet nemen tot de wet van 22 April 1855, en
J^^\'^tlijke- besluiten ook stichtingen als regtspersonen
Maar art. 4 der Grondwet zegt duidelijk dat
^ \'^lits een wet de uitoefening der burgerlijke regten
^ l\'epalen; wel degelijk is dus, zoolang geen wet
^Paalde regels voorschrijft, een daad der wetgevende
noodig om stichtingen, die als regtsvatbare wezens
\'cliijn.en, met regtsbevoegdheid te bekleeden.
\'^He^ ^°orwaarden konden {Themis 1857. p. 303) kan nietaange-
(Jjgj, ^ \'\'\'^orden. Al. 5 van dat art. houdt alleen de regtsbevoegdheid
is ^^ichtingen
in suspenso, zoo niet aan die voorwaarden voldaan
^^^^ ^^at geheel in het midden hoe die regtsbevoegdheid ge»
wordt.
bek Op zoomer 1.1. ad art. 1655 en vele anderen
^^ beweerd.
• 1- p. 43 sqq.
Na de regtspersonen in hun wezen en on
te hebben beschouwd, willen wij tot meerdere
delijkbeid, op de verschillende soorten wijz®^\'
i" jefl-\'^
zich aan ons voordoen. Iedere eigenschap
stel van eigenschappen kan de grond van een verde® ^^
of groepering zijn i). Dit geldt bij elke indeelin^
ook hier. Sommige eigenschappen hebben ^nll^ ^
zeli
eeU
invloed op het wezen der dingen, dat als van
te allen tijd daarnaar een indeeling plaats beeft- p
wanneer bij bet maken van onderverdeelingen, derg
hoofdeigenschappen niet meer op den voorgrond ^^
heerscht verscheidenheid van inzigt, naarmate
verschillende eigenschappen let en de een of
als punt van uitgang aanneemt. Met het oog ^^^
zaak en grondslag kan de hoofdverdeeling ^ ^^^
oog op doel en inwendig leven,
de onderverdeelin^
regtspersonen plaats hebben. ^^e^
Wat de oorzaak betreft, wij zagen
zens ontstaan, geheel volgens de willekeur van V^^ ^^
lieren, andere door werkzaamheid van den
onderscheiden dus private en publieke regtspe^^®\'^
Ten opzigte van den grondslag, de ligchamelijl^^ ^^^
schijning, waarin het leven van den regtspersoo®
Mr. Opzooiner, „Het wezen der kennis" p. 98. jjgc»
Natuurlijk kan geen regtspersoon bestaan zonder z®
wil. Men moet dus altijd onderzoeken of een wil
scheiden van den wil van den Staat, ook al is diens to®^ . .^er
uitgesloten; anders zou men al ligt een deel van het ge»
mogen, dat aan een bijzondere administratie
onderworpen
bestaan als regtspersoon toekennen.
-ocr page 89-^I^^iibaart, wij zagen dit gevormd of door een ver-
^^^ personen of door een vereeniging van
neu^^\' naarmate van dit verschil in grondslag verschij-
^ corporaties of stichtingen.
® ^®est uiteenloopende doeleinden kunnen door
^^ tingen, die aan den wil van particulieren haar
danken, beoogd worden. Meestal echter zal
des stichters zich wel rigten op ontwikkeling
^^^ godsdienst, op weldadigheid, op beschaving en
^^^^deling van geest en hart. Bij de scheiding tus-
Ver^^ Staat zal verschil in doel wel geen
Jchil in regeling ten gevolge hebben.
ley ^^ ^^ ^^^ leden, die de corporatie in het
%Y ^^^ worden door verschillende
corporatie beoogt of geldelijke of on-
% voordeelen der leden. In\' het eerste geval
oj) vermogen, in het laatste de persoon der leden
Ha liet eerste geval zal het lidmaat-
P Wel met het vermogen overgaan, in het laatste
ij^ den persoon st^an of vallen. Dat schakeeringen
\'^^telbare menigte voorkomen, zal wel geen betoog
loeven. " s ^
^\'^en ^^^ groote verscheidenheid zal b. v. heer-
\' naarmate bij het ophouden van het lidmaatschap
^\'\'fdet^^ dividundo" aan hem die uittreedt, al
toekomt. Zoo zullen ook, indien de regtspersoon
»eli
^\'\'IgiHg\'\'\'^ a^Ji ^let geval, dat dit door erfop-
stejj ^^ geschiedt, maar ook, wanneer aanspraken op de win-
vermogen eener maatschappij of vennootschap aan
borden overgedragen.
geldelijke voordeelen door daden van koophandel _
li
evenals bij natuurlijke personen, bijzondere bepa
de betrekkingen daardoor ontstaan moeten regelen
Slaan wij, bet hier gezegde in het oog houdend® > ^^
verschillende vereenigingen gade, die als reg^^P
sonen optreden, zoo zien wij:
1». Burgerregtelijke vereenigingen, en ^Ü®
aangegaan om daden van koophandel te plegen > ^^^
2°. Vereenigingen, waarbij onstoffelijke voor*!®
jjlilWo
beoogd worden (societeiten, leesgezelschappen.\'
heidsgenootschappen en alle, die thans onde\'
naam van zedelijke ligchamen bekend zijn);
3". Die, nevens dat doel, ook geldelijke voof*!®
afwerpen (spaarbanken enz.);
4". Die alleen geldelijke voordeelen zoeken te ^^^^
\'ken (naamlooze vennootschappen en een menigte^
maatschappijen); ^..^ri-
5°. Die voor de leden altijd de actio commnm
dundo toelaten (vennootschappen onder firma)-
rol\'
re^
perkt zich tot bet privaatregt,
en familiebetrekkingen der regtssubjecten
felke g
Wij gaan thans over tot het beschouwen ^
gen de toekenning der regtsbevoegdheid vooi^ ^^
regtsvatbaar wezen heeft. De regtspersoonlij^^®^
dat de verm^^^
relt\'
sp
de laatste kan bij regtspersonen natuurlijk gee^
\') Door de uitdrukking „Vereeniging" bedoelen wiJ
die, welke als regtsvatbaar wezen is gevormd.
familiebetrekkingen danken kaar ontstaan aan het
^ ^\'^lijk, waarvan het begrip bij den regtspersoon
J\'iten alle toepassing blijft. De voortplanting moge
uitsluitend het doel zijn van het huwelijk, zijn
^^^ön bepaalt zich geheel en al tot natuurlijke perso-
^ door wier vereeniging het eene geslacht het andere
{•p schrijvers beperken dan ook de
^^gtsbevoegdheid van den regtspersoon tot het vermo-
Bluntscbli®) echter, hoewel erkennende dat dit
1
^ ^ üet meest gewone geval zal zijn, omdat familie door
^ ^Schlecht" en „Blutzusammenhang" geboren wordt,
toch dat Savigny te ver gaat, waar bij den
^ ^tspepgQQj^ familiebetrekking ontzegt. Hij wijst
, dat, als familieregt, bij uitzondering
den regtspersoon is toegekend, zooals aan de fa-
en aan den Staat. Dat de familie, volgens onze
^^^\'^bouwing, geen regtspersoon is, behoeft na het
fleïi^^^^ ge^eg\'le geen betoog; en ten opzigte van
Staat maakt Bluntscbli zicb aan een begrips-
^jj^\'^^^^iiig schuldig door hem te beschouwen in
^ publiekregtelijke boedanigheid, wat bij deze
gef "^^\'eemd is. De Staat zorgt voor al zijn bur-
«oj \' "vooral voor hen, die niet voor zichzelven
kunnen; voogdij is dus niet, evenals in het
Romeinsche regt, als een familieregt, maar als
a^d art. 8é. — „Nuptiae sunt conjunctio
■ïltis ^^ feininae et consortium omnis vitae, divini et humani
J^iaiüunicatio." Modestinus Lib. I Reg.
\' ^ In § 42 tracht hij aan te toonen, hoe dit in het
■ ""egt was erkend.
in
een Staatspligt te beschouwen. Komt dus, zooals o
bij ons uit art. 421 B. W. blijkt, soms voogdij ? nai»\'
rf 01®
een regtspersoon uitgeoefend, voor, zoo mag
vragen, of de Staat, die regtsbevoegdheid verie ^^
hieraan ook niet verpligtingen als voorwaarde»
verbinden.
ree"
De bevoegdheid van den regtspersoon omvat hetg^^^
het Rom. regt dë jura commercii noemde-
jfc/^
verkrijgen en overdragen van eigendom, bet ^j^gp
in regten als schuldeischer en schuldenaar, het he
van jura in re aliena, kortom alle betrekkingen\' j
met een algemeenen naam vermogensregten gen° ^^^
worden, vérschijnen als zoovele gevolgen der ï®^
persoonlijkheid. -
Maar kunnen regtspersonen geheel op dezelfd® ^^^
eigendom verkrijgen, als de natuurlijke? Is j
ging ook bij hen toegelaten? In het Rom. regt ^^
die eerst laat aan regtspersonen toegekend,
voert als grond biervan aan, dat bet verkrijgen^^,^^
erfopvolging, behalve van verwanten, iets zoo toeVi\'
^eJ\'
\') Savigny 1.1. 85, wijst op de kunstmatige eg-
familie, en hoe die, welke haar grond vindt in
ten, ook op den regtspersoon invloed heeft. Puchta, "^^pfü\'
Schriften" p. 501 noemt het te regt even ongerijmd om.
van de adoptie door een stad gesproken wordt, aan eea
adoptie te denken, als bij de plegtigheid van derepubhe\'\' ^
met de zee aan een huwelijk. Geheel iets anders fel\'
wanneer een gemeente bijzondere fondsen, aan een
stichti»»
bonden, of hare eigene gelden voor het belang der in*\'\'"®\'
steedt.
]. 1. § 93.
-ocr page 93-dat er geen behoefte bestond dit bij regtspersonen
^ te laten; dat bovendien een persoonlijk willen bij
^ i^ersonen ondenkbaar is, en daarom ülpianus\')
met reden deze wijs van eigendomsverkrijging
^egt. Wij meenen een anderen grond te moe-
ï^annemen, waarom nog onder bet Justin, regt
ïegel gold dat regtspersonen onbevoegd zijn als
8\'enamen
op te treden, tenzij bet bun bepaald
^^ &tind was, zooals aan de municipia door Keizer Leo\')
^ ■ 469), en vinden dien in de eigenaardige vormen
bet Rom. regt. „Nec municipia" dus luidt bet,
municipes heredes institui possunt, quoniam incer-
^tïi
^ corpus est, et neque cernere universi, neque pro
j^^^^de gerere possunt, ut beredes fiant"; de municipes
^^den niet, omdat ze incertae personae waren, de
niet, voordat men de personen „quibus summa
^^^P^^licae commissa est\'\', als organen van bun wil had
I Ook voor legaten gold betzelfde, om § 24
de legatis, op welke plaats Savigny\') niet
^Jut gelet te hebben. Slechts uit den eigenaardigen
^^ Van den populus Romanus verklaart Savigny
^^®gaten, die reeds vroegtijdig daaraan gemaakt
\'i- Welligt is het beter met Dirksen, wiens
•^slen door Savigny bestreden wordt, aan te
sj ^egüi. XXII. § 5.
„C^JJ \'^chta „KI. a. S." p. 50é. Zie c. 8 C. de hered. inst. (VI. 34.)
= si nullo speciah privilegio subnixum sit, bereditatem
posse dubium non est".
12 C. de her. inst. (VI. 24.)
^ 1- § 93.
nemen, dat, evenals bij het tot erfgenaam stellst
den Rom. Staat door vreemde Koningen, hier dei\'®^
van het jus gentium die van het jus civile verdx\'Oög®^^^
Hoe het zij, slechts langzamerhand zien wij d«?»» ^^^
van den regtspersoon in het Rom, regt erkend? oo^ ^^
de bevoegdheid om erfenissen en legaten te ontvang®\'^
maar die erkenning was een groote schrede
waarts in het goed begrip van den regtspersoon-
gronden kunnen ook voor het privaatregt bestaan ^
waar aan de eene zijde een wil erkend wordt ^^^
tot.
die verkrijging te ontzeggen? Alleen kunnen
van Staatsbelang ook hier dat ontzeggen of
gebiedend voorschrijven, aan welken eisch
wetgevingen, en ten deele ook bij ons door art
B. W., voldaan wordt.
Een erfopvolging ab intestato, komt bij de
personen natuurlijk niet voor, dan zoover bun ^^^
privilegie is toegestaan; hiervan vindt men
in on?e republiek, waar octrooijen aan verschil ^^^^^
stichtingen de bevoegdheid verleenen om van \'^^^^
alumni te erven. Slechts daar, waar die
ging niet altijd het gevolg behoefde te
bloedverwantschap, waar ze zich, zooals te
O Zie Savigny 1. 1. § 93; Pfeifer 1. 1. § 39; Tnch^^.
Sehr." p. 504; en Keiler 1,1. § 37 met de daar aangeha^^^gsel
V. Zurek 1. 1. yoce „fFees- of Qodsjmken" V. d.
,,Theses seJectae" Thes. 284,
goederen te verkrijgen en aan de andere bet
om over die goederen te beschikken, bet reg
aan het patronaat knoopte, moesten, toen het
^^^ïOüaat voor regtspersonen toegankelijk was, ook
® \'laaraan vastgemaakte regten volgen.
^ij het einde van den natuurlijken persoon rijst de
^ op naar de toekomst van zijn vermogen. Ook
^J den regtspersoon komt die te pas; ook deze heeft
einde; een eeuwigdurend bestaan behoort volstrekt
tot zijn wezen. Dit beginsel, nog miskend in het
Landrecht\'), dat voor een corporatie een ver-
^^Aing einem fortdauernden gemeinnützigen Zwec-
ks"
eischt, staat thans wel onder allen vast®). Zoodra
ontbreekt, of regtsbevoegdheid ont-
\'iieii wordt, is het einde van den regtspersoon daar.
Staat, die alleen regtsbevoegdheid schenkt, kan
® natuurlijk ook alleen ontnemen. De regtsbevoegdheid,
^^ bet nakomen van zekere voorwaarden verbonden,
, zoo deze niet worden nagekomen; de beoor-
^Ug daarvan kan aan de regterlijke magt worden
^ï^&edragen.
"n
■^^gtsvatbaarheid houdt op te bestaan, wanneer de
^^\'^ïidsiag van den regtspersoon wegvalt. Bij een
te
ïiein aliqnem cominunem non transeuntem attingendum, in per-
inita, ete.
,^feifer 1. 1. « 12.
) Tl
stichter kan ook slechts voor een tijd dat vermogen aan
^ \'^esteinnaing hebben toegewijd.
ting hield de daarin gelegde wil het vermogen
\' Zamen; waar dus het vermogen s) of door veranderde
^ Ib 6. § 25. Zie ook de definitie bij Y o s („Spec. jur. imug.
luaeritur utrum universitas delicta admittere atque puniri possit
Groningen 1837.) „Universitas est consoeiatio hoininnin
ätioh-
omstandiglied.en de bestemming ontbreekt, is des
ting te niet gegaan.
Op de vraag wanneer de grondslag bij een vereemg\'^"^
wegvalt, luidt natuurlijk bet antwoord: wanneei\' ®
vereenigd zijn ophoudt, wanneer de band wordt
gemaakt, die meerdere personen tot eenheid vorin ^^
Op het voorbeeld van Savigny\') is echter be^e®^
dat ook, bij het ontbreken der leden, een
tie kan voortbestaan, indien een „dauernder ^
von öffentlichem Interesse" ten grondslag Hgt; ^^^^^
reeds Pfeifer®) toonde aan, hoe noch die redenerin^J
noch het door Savigny bijgebragte voorbeeld
een stad, die door pest geheel uitsterft, betgee»
zelf geschreven bad, kon omver werpen, dat het ^^^
eener corporatie meerderheid van personen
Wel kan de Staat de goederen eener stad niet tot 2
nemen, maar aan een vereeniging van andere
die zicb later op dezelfde plaats vestigen, schenken;
is het echter een nieuwe corporatie , die zicb aldns vor^^^^
Onze wetgever huldigde in art. 1699 B. W- een ^
beginsel, en laat den op openbaar gezag ingeste
l
\') 1.1. §89. Zie ook Windsclieid 1.1. § 61; Bluntsc^
§ 43 laat het slechts bij uitzondering toe: „Nur ausnalu»®^\'
ist es denkbar dass der Staat, in der Voraussicht
neuerung von Mitgliedern, somit einer möglichen Restaura ^^^
einstweilen noch die Corporation von öffentüohem Gerthe ■
als fortbestehend schützt und erhält. Fällt aber jene Aussich ^
so kann der Staat vielleicht «ine neue juristische Person
Stelle der untergegangenen Corporation gründen, das Lebe\'i
aber nicht bewahren",
k 1. § 40.
J®gtgpersoon, ook bij den dood of den afstand van alle
bestaan, Pols \') wijst op bet ongerijmde dezer
^Paling, die noch in het Rom. regt, noch in het Preuss.
^ïidrecbt, noch in de ontwerpen van 1816 en 1820
wordt. Had onze wetgever vergeten hoe hij
in art. 1690 B. W. een vereeniging van personen
gevorderd had, of meende bij Mer toepassing te geven
^^^ den Rom. regtsregel; „quae semel utiliter con-
^^^tuta sunt, durant, licet ille casus esstiterit, a quo
l^^itiunx capere non potuerunt," niet gedachtig dat
® ïegtsregels meestal met bet oog op bijzondere ge-
^^llen geschreven zijn ? Wij zouden eerder geneigd
te meenen dat geen heldere voorstelling der zaak
^^ Wetgever hier leidde. De geheele behandeling van
® leer der regtspersonen in ons Burg. Wetboek regt-
^S-ardigt onze meening. Wat zouden wij anders moeten
van art. 1700, dat, volgens de memorie van
een op privaatgezag steunende ver-
^ging ten eeuwigen dage zou laten voortbestaan,
zonder leden!
7\'\'
iJB. door een daad van bet Staatsbestuur personen,
in een bepaalden toestand verkeeren, vereenigd,
J® kan natuurlijk alleen de Staatswil dien band ver-
\'^^ken, t^n ^ü kan dit niet; maar wel kan door hun
Wil
een einde gemaakt worden aan dien toestand *),
? 1- P. 82.
85 D. de E. J. (L 17.)
^ ^oorduin 1. 1. V. p. 315. Zie ook v. Nispen, 1.1. p. 75 sqq.
ig ■ zoo de leden eener gemeente verhuizen. Zie Wet van
^ee. 1858 f^stm." No. 84^, „houdende maatregelen tot ont.
ee-xii
Ook
en doen allen dit, zoo ontbreekt het vereenigd
Is een vereeniging op overeenkomst gegrond, zo® i®
„in contrarium agere noodig; meestal evenwel
de overeenkomst zelve, de grondwet der vereenii ^^^
reeds een tijd bepaald of de wijze geregeld zij" |
de ontbinding zal plaats hebben. Zoo de statuten ^^^
bepalen, of de aard der vereeniging het niet aO
medebrengt, zal eenstemmigheid gevorderd w® ^^^^
immers de minderheid kan altijd de corporatie ^oo
zetten.
Op dit gebied heeft een groote strijd de
leerden verdeeld gehouden. Zij, die een denkbee
door het scheppingsvermogen van den Staat ^^^^
bragt, wezen tot persoon hadden verkeren
deii
iet
:ai
10\'
ken\'
aan de leden der vereenis-inff de
bevoegdheid
fe
toe proprio Marte een einde aan diens leven ^^^
ken. Pfeifer het gevoelen van Miiblenbr^ ^^
{Lehrh. der Fand. § 197), Göschen {Vorl. § ^^^ ^^^
Maurenbrecher {Lehrh. § 160) bestrijdende,
als eenig redmiddel om tusschenkomst van den
te ontgaan, aan de leden den raad allen
maatschap op te geven. U n g e r 2) ziet juist m ^ ^^^^
strijd een der redenen waarom men de „Actiengesell\'\'\'^ ^^
ten" en hedendaagsche vereenigingen niet onde^
vaii
ruiming van het eiland Schokland," en het Kou. Besluit ^^^
Julij 1859 {„Sthld,:\' N°. 76) tot uitvoering dezer Wet-
zende de opheffing der gemeente Schokland,
O 1. 35. 1. 100 D. de R. J. (L. 17.)
2) „Kr, Ueh." p. 176 sqq.
l\'^gtspersonen wil tellen, en toont aan, hoe reeds in
^^ Korn. regt\') de sporen eener andere opvatting
worden; ook Mr. van N i s p e n bestreed
gronden, waarmede Puchta en anderen hunne
trachten te verdedigen,
^et het oog op het door ons aangegeven verschil
Aschen regtsvatbaarheid en regtsbevoegdheid, valt
ook niet moeijelijk het valsche dier leer in te zien.
Har regtsvatbaarheid, en die hangt van de leden af,
\'^^tbreekt, daar is aan geen regtsbevoegdheid, en dus
^^^ aan geen regtspersoonlijkbeid, meer te denken.
^^ ^laar ook zonder den wil der leden kan de regtsvat-
\'^arbeid eener private vereeniging ophouden te bestaan ,
door den dood of door een langzaam uittreden
^ leden 3). Zoodra slechts één pei^soon over is, beeft
■ doodsuur voor den regtspersoon, die een meerder-
van personen tot voortbrenging van zijn wil
geslagen. Bijna alle schrijvers zijn het eens,
^^ de 1. 7 § 2 D. quod cuj. un. (III 4.) M een uit-
59 pr. D, pro socio (XVII. 3.)
;; 1. p. 73.
I ^^^ ook wel de wil der leden, die liet leven van den
Pei\'soon afsnijdt, maar geen wil, die door alle leden eodem
>ore geuit wordt.
^^ universitas ad unnm redit, magis admittitur posse
^^ conYenire et conveniri, qnnm jus omnium in nnum reciderit
\'»ieti*^^ tornen universitatis". Pucli;a {„KI. Civ. ScAr." p. 516) ziet
\'ifit ^ niet een uitzondering, maar een bloot gevolg van de
der corporatie: „sie besteht genau genommen nicht bloss
®Hc Gliedern, die gleichzeitig, sondern aus allen denen welche
"^^ssiv sie gebildet haben. Daher würde, wenn eine Corporation
ibliö^
juris; — het „magis admittitui
Mer geen twijfel.
Wat wordt nu bij het einde van den regtsper®\'\'\'\'\'
van zijn vermogen? Aan den Staat valt het natn ^
lijk toe, zoo de regtspersoon aan hem én re
gtsvatbaarh®\'
én regtsbevoegdheid verschuldigd is. De Staat
toch slechts goederen uit zijn vermogen
afgescheiö
om een bem nuttig doel te bereiken; boe zullen
thans beter-aan hunne bestemming voldoen, dan
wederom het Staatsvermogen te vergrooteu ?\') ^^^^^^^
anders is bet bij private regtspersonen. Te
wordt de 1. 3 pr. D. de coll. et corp. (XLVII.
als bewijs aangehaald, dat hier de goederen onde^
1 f
leden moeten verdeeld worden; die lex spreekt
collegia illicita, en deze zijn geen regtsperson® ^
Puchta en vele anderen wijzen, daar de regtsper®\'\'
noch erfgenamen ab intestato, noch ex
testam"®
beeft, de goederen als bona vacantia den Staat toe-^^
De vraag naar de testamenti factio activa konit°
niet te pas, waar men den regtspersoon als onnJ\'^
cb
auf ein einziges lebendes Glied roducirt wäre, denn"
juristische Person fortdauern, und von diesem einzigen
repräsentirt werden." Tot zulke consequenties moest zij®®
noodwendig komen ! g^-^jit
1) Unger „Kr. VehP p. 178 wijst er op, hoe ze aan den
vallen als „dem Centraipunkt aller öffentlichen Zwecke."
„Collegia si qua fuerunt illicita dissolvuntur. Sed pernn ^^^
ils, quum dissolvuntur, pecunias communes, si quas habent;
dere pecuniamque inter se partiri."
zondering geeft, berustende op de utilitas pnt ^
niet op de ratio juris; — het „magis admittitur" ^^^
to
of waanzinnige, de leden eener corporatie slechts
voogden - beschouwt, het leven van de stichting
het doel, niet in den bezielenden wil van den stich-
zoekt. We moeten ons bier losmaken van de
voor een testament vereiscbt, en alleen de
^^^ag stellen, of ook aan een regtspersoon de beschik-
^g toekomt over zijne goederen voor een tijd, waarin
^ij zelf
niet meer zal bestaan. De leer van het tes-
\'\'^üient berust op de volle erkenning van den wil der
^®nscben. De erfopvolging bij testament ging in het
^\'^de Hom. regt zelfs voor die opvolging, welke de
"^a-tuur aan de band geeft. En waarom zou men aan
wil der regtspersonen niet dezelfde kracht toeken-
Ook bier kan even goed als bij natuurlijke per-
^^i^en over het vermogen beschikt worden, bij stichtin-
in den stichtingsbrief, bij corporaties in de grond-
of door een later volgens die grondwet genomen
^öslnit.
^aar ook zonder die wilsuiting zal het vervallen der
goederen aan den Staat wel tot de zeldzaamheden
®booren. Yele vereenigingen toch doelen op vermo-
^®ii8voordeelen der leden, en bij de ontbinding is
dat doel niet beter te bereiken dan door de
Goederen onder de leden te verdoelen. Bij vele regts-
^^^^ beleend is het, hoe vooral het Genn. regt, dat zoo zeer op
Ij^ ïiaaiiwen band der familie lette, een verandering in de regts-
\'^^"wing te weeg bragt; dat de erfopvolging ab intestato op
erflaters, opgemaakt uit zijne genegen.
\' l^erust, is onwaar.
-ocr page 102-personen hebben bovendien de personen, die hen
men, aanspraak op die goederen; zoo zij di®
..ggflp
gelden, is van vermogen bij die regtspersonen
verkl»\'
d\'
]jet
geen sprake meer. En hiernit laat zich
ren hetgeen Unger») afleidt nit de betrekking
leden tegenover de corporatie, als heredes sui, \' ^^^
scheid*) daaruit dat de „ideelle Theilung" va»
vermogen thans eene „reelle" wordt.
De Staat zal ook altijd moeten letten, of
voormalig vermogen der corporatie zich niet ^^^
tingsgoederen 3) bevinden; hierover heeft de ^^^
corporatie niet mogen beschikken. De wil
ters blijft eerbiediging eischen, door die g^®*^
tot hunne bestemming aan te wenden. ^^
Niet altijd zal het alleen de aequitas zijn, die den ^^
verbiedt het hem naar streng regt toekomend verniog ^^
tot zich te nemen. Waar toch de Staat regtsbe^?®^
heid ontneemt en alzoo den regtspersoon doodt ^^^
heeft Mj door zijn daad een verpligting op zich gen^®^ ^
tegenover hen, in wier belang die regtspersoon best^^^^
Hoe zal aan die verpligting beter voldaan worden?
tot
wil
scbad
doel, dat het meest overeenkomt met den
stichters? en door de leden eener vereeniging
\') „Kr. Vel." p. 179.
Vele corporaties toch vertoonen een hybridisch _ ^ijs
leden kunnen namelijk als bestuurders over een stichtiï^ê\'
aangesteld.
stiß
ßderei^
door de goederen der stichting te gebruiken ^ ^^^
te stellen voor het offer, dat ze aan het algemeen
^^^ug bragten\').
^^ ^aar ook dan, wanneer regtsvatbaarheid en daar-
regtspersoonlijkbeid ophoudt te bestaan, zal een
staatkunde den Staat aanraden het belang
^^ ) Zoo regelde het decreet van 14 Nov. 1811 (Bull. N». 406)
tgK^^^^-deloossteUing, die aan de leden der gesupprimeerde gees-
jfce orden zou worden toegekend. Zie Mr. v. Nispen 1.1. p. 79
voorbeeld wordt bijgebragt van Engeland bij de
sti ^^ spraken wij over de werkzaamheid van den Staat bij
dingen. Uit de „Notice historique", in de daar aangehaalde
^^^^»lents" I p. 245 voorkomende, blijkt hoe reeds een pausselijke
toe ïficolaas V) in 1448 de overheid der stad Brussel in het
^ stichtingen bevestigde. De discussiën, gevoerd over de
fojiij ^^ ^^^^ ™ België tot stand gekomen, („loi relative aux
en faveur de l\'enseignement public ou à profit des
gijj ®iers") doen zien hoe vooral de klerikale partij tegen de inmen.
^ Van den Staat gekant is. De minister Prère Orban zeide
in de zitting van 7 Mei 1863 : „II faut donc qu\'il y ait
essj^\'^\'\'^®^ puissant, qui guide nos adversaires, lorsqu\'ils
\'^atit faire pénétrer dans le pays cette idée, qu\'enn\'admet-
Vel^^^ liberté des fondations, on porte atteinte aux droits na-
^ l\'homme." Ook werd aangetoond dat in Engeland, waar
vrijheid heerscht, het regt om bij testament stichtingen
zeer beperkt is, en dat na een onderzoek van 30 jaren
inji de wetgeving de misbruiken, aan het bestuur dier
lûgen verbonden, heeft getracht te beteugelen. (Zie hierover
ISgg parlementaires et discussions", uitgegeven te Brussel
Ove \' I P- P- sqq., II p. 107 en 215 sqq.)
^yte ontwerp van wet „sur l\'administration du temporel des
ëeb rl\' ^^^^ volksvertegenwoordiging in België aan-
^fkp oordeel der hoogere Cath. Geestelijkheid eenparig
tisgi niet alzoo het oerdeel der Protestantsche en Israeli-
® Crezindten.
-ocr page 104-zijner burgers boven zijn jus eminens te stellen-
vinden dan ook in vele wetgevingen het begin®®^ ^^^
huldigd, dat bij het einde van den regtspersoon ^^
belang der leden niet uit het oog wordt verloren\' ^
het doel invloed blijft uitoefenen op de beste^ni
van het vermogen\').
(leö
Na deze uitweiding, waartoe het onderzoek n^^ar ^^
invloed, dien dev wil der regtspersonen na hnn
op het vermogen blijft uitoefenen, ons bragt, ^^^^^^
wij verder nog op enkele gevolgen der regtsp®\'"^
lijkheid het oog rigten. ^^
Bij verbindtenissen moet men steeds in ^^^
houden, dat die van een corporatie altijd afgesc^^®^ ^^^
zijn van die harer leden; zelfs tusschen de corpo^^
en hare leden kunnen verbindtenissen bestaan en ^^^^
pensatie enz. plaats hebben. Hoe ook hunne
zijdsche betrekking is, altijd blijft waarheid; ^^^^
Savigny\') zegt, dat de „innere Verhältniss der
Tl äiiS®
poration zu ihren Mitgliedern von dem nacn
gerichteten Schuldverhältniss" onafhankelijk is- ^^^
Ten opzigte van de jura in re aliena merkt P n ^ ^^^^
aan, dat bet tegen de natuur van het vruchtg®
liïj
strijdt het ook aan regtspersonen toe te kennen, ^^
schouwt de toepassing daarvan dan ook als een g ^^^^^
Wij zien dien strijd niet in. Zij, die een ususfr^
») Zie art. 1703 B. W., Preuss. Landr. II. 6 § «
198; II. 19 § 48. Zürclier Gesetzb.,-§ 47, §48 > §
1. 1. § 92.
^JJtigen, ^^^^ daarvan immers zelf bepa-
Het is waar, indien dit bij den regtspersoon niet
^^^ats heeft, wordt de eigendom grootendeels onyrucbt-
^^^ gemaakt, maar men had ook den eigendom aan
liJt ^^^^en geven en dien beperken ; wel-
^^^^^ ^as het alleen de bedoeling om de bevoegdheid tot
ontzeggen. Dat echter een natuurlijk
gest\' ^^^ vruchtgebruik, zelfs aan een civitas toe-
aan, zeer goed denkbaar is, dit bewijst reeds het
• regt door de woorden van Modestinus: «)
^^^ üsusfructus civitati legetur, et aratrum in ea in-
civitas esse desinit, ut passa est Oarthago,
Q^J^e quasi morte desinit habere usumfructum."
^Jï-igens raadt de utilitas publica, hier een beper-
intreden, „ne inutilis foret proprietas,
per abscedente usufructu.» Bij de Romeinen werd
^^^^ eperking op 100 jaren gesteld, „quia is finis lon-
hominis est"; bij ons kan aan zedelijke ligcha-
toe. vruchtgebruik slechts voor 30 jaren worden
gestaan %
1
\\ (VIL 4). Zie ook art. 855 B.
volstrekt niet tot de
^^^ regtspersoon behoort.
Ci^jj 857 B. W. Die tijdsbepaling, ontleend aan den Code
\'\'\'\' juiste opvatting van 1. 68 D. de lege
• ïïain 1 ^^ ^ de 1\'nsufruit. Zie
tot "oeger p. 79 zagen,
^tiehtingen worden uitgebreid. Lanschot 1.1. p 108
1 de artt. 947 en 1717 B. W. als
^\'"rden 7"\' goedkeuring voor-
kan verbinden. Dit geldt natuurlijk slechts voor de
7
-ocr page 106-Savigny meent dat de usnsfructus alleen
regtspersonen kan geschonken worden, omdat
het verkrijgen der vruchten het voornaamste is?
giffen
dit bij den usus het geval niet is, maar hier een
■■ rl\'t
persoonlijk gebruik gevorderd wordt, wil hij ^^
regtspersoon niet toestaan. Te regt komt P^\'eil\'®\'\'
hier tegen op; waarom kan ook niet een corpora^i ^^^
stichting zich bet gebruik van een locaal of ^^
ten nutte maken ?
Nergens liet de
bare voorstanders meer in den steek, dan bij ^^^^
of regtspersonen ook bezit kunnen verkrijgen- ^^^^
toch is een wil noodig van bem, wien het bezit ^^^^
komt, ook dan wanneer een ander dit voor bein ^^^
krijgt. Toch bestrijdt Savigny Warnkömê\'^^^
beweert dat regtspersonen, evenals natuurlijke^
bewustzijn bezit verkrijgen kunnen. Savigny
dat alleen de praktijk bier geholpen en
anderen voor den regtspersoon reeds vroegtijdig ^^^
nomen heeft omdat zonder dat bezit de
soon nooit bet eerst tot den eigendom van een
daar bedoelde stichtingen. Onze wetgever kon raet ^^^^p^fti\'
voor oogen (art. 619: „l\'usufruit qui n\'est pas
accordé ade^^ gjy
cullers ne dure que trente ans") tot de redactie va»
komen !
ï) L 1. p. 17; zie ook Bluntschli, 1. 1. p. 42. ^^^
Dat het voorbeeld van voogden en curators ui®^ ^^^
wijst, toonden wij reeds aan. Voogdij en curatele heru
degelijk op de erkenning van den wil van hen, die
woordigd worden, zie p. 11.
aa»
laiei"
Nergens liet de theorie van den fictieven P
gekomen zijn, waaraan toch zoo groote behoefte
verkrijging van regten, die hem anders in
oude Rome vreemd zouden zijn gebleven. Pau-
) zou, volgens hem, met het „municipes per se
^^ possidere possunt, quia uni (universi) consentire
^ ^ possunt" niet doelen op de onmogelijkheid van
wil der municipes, maar op der ideale een-
Wij meenen het tegendeel, en zien eerst aan
^^ zwarigheid te gemoet gekomen, toen men de
^^anen van den wil erkend had, en de regel begon
gelden „municipes intelliguntur scire, quod sciant
\' luibus summa reipublicae commissa est."
D
^^ regtspersoon heeft een persona standi in judicio,
klager en beklaagde kan hij optreden 2) ; maar hoe,
% procesvoering het doen van den eed noodzake-
g^^^aakt? De eed als bewijsmiddel steunt op het
eten van den mensch. Met regt huldigt onze wetge-
m art. 1958 B. W., ofschoon in een slechte redactie,
f^ij; steeds moet betreffen „un
\'lat ^ partie"\'). Savigny^) merkt aan,
l^et Rom. regt over het doen van den proceseed
al
• 1 § 23 p. de acq. vel am. poss. (XLI. 2).
pr. de neg. gest. (III. 5).
\\ le\' Levyssotn in „Themis" 1846 p. 377. Verg! art. 242
^ 92. Zie aldaar aangehaald hoe bij den landvrede van
werd dat de „Reinigungseid" van een geestelijke oi
Sepfa gemeente door % gedeelte van den Communrath zou
■^^steerd worden.
Ik.
-ocr page 108-niets bepaalt, en dat slechts bij den door
opgeiegden eed bepaald is, dat zij zullen zweren,
quos mnnicipii res gernntur" \'). Maar de vraag
of regtspersonen den eed kunnen doen tot het nako
van voorwaarden, maar wel of hun eed de ge*
kan hebben, die men in foro wenscht\'). Wij n^®®
hier te moeten onderscheiden. Let men op den g ^^^^
van den eed, zoo kunnen regtspersonen niet
toegelaten, maar let men op het doel: het vinden ^^
waarheid in regten, zoo kan dit doel ook
worden. De organen van den regtspersoon toch •
menschen. Geldt het handelingen, waarin zij
wil van den regtspersoon hebben geuit, 200 ^^^
er geen zwarigheid hun den eed over hunne
handelingen op te dragen; geldt het daden ^^
voorgangers, zoo staat de weg tot het ^oogen^^^^^
jusjurandum de credulitate open. Zoo de regtsp®^- ^^
tot de universitates inordinatae behoort, of verschild® ^^^
menschen als organen van zijn wil "verschijnen
zal, wanneer de meerderheid bereid is tot het ^^^^
van den eed, natuurliik het vermoeden der ^^^
sterker aan hunne zijde zijn, en aldus een
middel geboren worden.
Om in regten te kunnen optreden eischt liet f ^^
als regtspersoon een eigen domicilie. "Wij ^
eigen domicilie, niet toch evenals in de voor®
O 1. 97 D. de condit. (XXXV. 1). jief
2) Zie over de litteratuur, die dit onderwerp in \'iet
Pfeifer 1.1. \\ 28.
fOO^
biinn®^\'
Van een „Voghtbare Person" wordt de woonplaats
organen voor die van den regtspersoon gebonden.
®®8tal zal dit echter praktisch geen onderscheid ge-
bet domicilie toch is „der örtliche Mittelpunkt
juristischen Wirksamkeit einer Person" \'). Die ju-
\'^*iiscbe werkzaamheid zal zicb natuurlijk meestal daar
penbaren, waar men de organen van den wil des
^^^tspersoons vindt 2). Echter zal ook een locaal, woning
. goederen een beslissing aan de band kunnen geven,
^^öaers 1. 7 C. de incolis (X. 39.) noemt onder de
tischten voor bet domicilie ook het „ubi quis larem,
ac fortunarum suarum summam constituit.
We
gel
^Is een der gewigtigste vragen in dit leerstuk ver-
y^t zeker die: of regtspersonen misdrijven kunnen
Grroot is de strijd hierover onder de regts-
®6rden geweest. Vangerow^) wijst er op, hoede
verschillend beantwoord is, naarmate ze uit het
Oo,
^Punt van burgerlijk- of strafregt beschouwd werd.
_ . _ _ _
Wh
2 ï" chta Jnstr II. 5 153.
Zo ^
1.1.
Voorzeker vele gronden, ook door civilisten voor
ontkenning bijgebragt, zijn aan het strafregt ont-
hoewel bij hen de opmerking, dat hier geen
\'\'"Oefte bestond om een regtspersoon te fingeren, en
^Ph fictie van een wil bij het plegen van een misdijf
o^dt te bestaan, geen gering gewigt in de schaal legt\').
ook in ons W. van B. Rv. art. é N". 3 en en art. 136.
\\ \' § 55. Zie ook van Deinse „Algemeene Beginselen van
If^egf, § 310.
^ie O. a. Savigny 11. § 94, 95; Pfeifer 1.1. § 38; Puckta
-ocr page 110-, yiileo
In een uitgebreide beschouwing over dit punt ^^^
wij niet treden, maar alleen er op wijzen, boe ^^
strafregt in elk misdrijf twee verschillende
deelen onderscheidt: het materieële feit en den^^
misdadigers. De gevolgen van het eerste
mogelijk voor het individu weg te nemen kom^ ^^
1de
nit
jfli\'
aan het privaatregt; reeds het Rom. regt bepaa
restitutio van datgeen, quod dolo ad eos pei\'ve
Zoo werd bij den metus niet onderscheiden of bet ^^^
singularis persona was vel populus, vel cun^"
collegium, vel corpus, die dezen aanjoeg; de ^
metus causa was ook in rem scripta en er werd sle*^
gelet op de feitelijke mogelijkheid der restituti\'^
„Civ. Schr." p. 506, 507, Windscheid 1.1. § 59, Lansc
p. 56 en het reeds aangehaald acad. proefschrift van J- ^^^jc
hier vindt men een uiteenzetting van de vele
gevoelens, met verwijzing naar de litteratuur. Op "vers^^^^^^yj^
gronden tracht Vos te verdedigen, dat regtspersonen
tot het plegen van sommige misdrijven in staat, en ^^
ook op hen van toepassing zijn; Mj meent de sporen van -
reeds in het Eom., Canon., en Germaansch regt te vinden- ^^ ^^^
Arr. van H. R. 29 Dec. 1846. (v. d. Honert Strafr.
512—518) houdt in, dat een speciale wet tegen een ^^\'^^^vejii
chaam wel uitdrukkelijk en met name geldboeten kan be ^^^jjjf
maar dat zij volgens algemeene beginselen zich niet a^n
kunnen schuldig maken. . Zie ook „Weekblad" 790,
\') De dolus kleeft aan de verbindtenis. Zie 1- ^ ^ ,
(XLIII. 16.), 1. 15 § 1 D. de dolo malo (IV. 3.) „Sed an
nicipes de dolo detur actio dubitatur. Et puto ex suo qui ^ ^^^ gj
non posse dari; quid enim municipes dolo facere possnn ■ ^^^jjt,
quid ad eos pervenit ex dolo eorum, qui res eorum adffli\'^»®
puto dandam."
2) 1. 9 § 1 D. quod metus causa (IV. 2.)
-ocr page 111-T
opzigte van den wil des misdadigers verlaat
strafregt geheel de grenzen van het privaatregt,
liet
bi
^oet
a
^^I^Uien welke wij alleen de regtspersonen beschouwen,
is het de Staat, die in het belang zijner burgers
iioodige maatregelen neemt , om bet verleden e uit
\'^^\'isschen en de toekomst te beveiligen. Waar op
li
onzedelijk element van den wil gelet wordt, daar
^ men opklimmen tot de wording van den wil bij
regtspersoon, en men vindt die bij natuurlijke per-
, Alleen dan, wanneer het materieele feit voor
^^ ®trafschuldigheid voldoende is , kan die ook bij
^*\'®Personen worden aangenomen.
Wien dus de geschiedenis ons voorbeelden ople-
ept
^ van steden en geheele streken, boetende voor
Misdrijven van enkele personen \'), zoo moeten wij
^^^ Vergeten dat nooit daden, door politische beweeg-
^tien voorgeschreven, op ons gebied tot regels
^^^nen leiden. De Novella Majoriani^) tit. 7 zegt
ij. Ook duidelijk, dat niet de regtspersoon, maar zij,
® bet misdrijf volbragten, gestraft zouden worden^),
de middeleeuwen en in het Canonieke regt mogen
jj ^ivius lib. XXVI. c. 16; Vos 1. 1. p. 40 sqq.
It j. utique hoe et aequitas suadeat, et regula juris autiqui,
^lii tantum caput sequatur, ne propter unius fortasse delictum,
j^\'^\'^Pendiis affligantur".
C, van Frederik II „Item nulla" en „Item qaecunque"
^^^ censibus (VI. 3. 20),
tegendeel in c. 5 de sent. excomm. (VL 5.11) bepaald
I, \\ ^ verder de voorbeelden door v. Savigny bijgebragt
vele afwijkingen van dezen regel voorkomen, altij\'^
moet men die als uitzonderingen beschouwen, ^^^
haar verklaring vinden in bijzondere omstandighe^^®\'\'\'
Waar een misdrijf begaan wordt, is dit aan nie\'^\'
sehen te wijten, die den regtspersoon vormen of
zijne organen verschijnen; deze moeten gestraft
den, de regtspersoon is slechts aansprakelijk voor
gene, wat hem wederregtelijk heeft gebaat, of
door hij schade veroorzaakt heeft, r
D
Ottiinium i-ei sub conditione resolutiva traditae,
\'^\'^ditione impleta, ipso jure ad priorem dominum
^^^^ertitur.
^^Lex eg J) dotium (XXIII, 3) conciliari
potest cum § 3 Inst. de usufr. (11,4); yevhsi „sed
^ ^"»imum proprietaUs reversurum usumfructum", quae
Qac lege
iuTeniuntur, per errorem ex antiquo jure
^^gesta introducta sunt.
III.
■fer®
Si quis per procuratorem rem traditam acqii^
vult, non acquirit, nisi tradens sciât procurât^\'\'\'\'
non sibi sed alii acquirere.
vor®»\'-
itoH\'
de
uit-
IV.
Ten onregte wordt beweerd dat de bloote
overtuiging van een volk reeds gewoonte-regt
V.
De man wordt geen curator over zijne onder
gestelde vrouw, zonder bemoeijing van den ^^^
regter. Art. 504 B. W. sluit in dat geval
ming van een toezienden curator volstrekt niet
VI.
De wetgever bad (art. 1312 al. 2 B. W-)-
der beide zaken in een alternatieve
verbindtenis\'
keuze des scbuldeiscbers, door scbuld van den ^^^^
denaar is vergaan, de andere door toeval, den ^
etßH
eiscber slechts de waarde der eerstgemelde m»
kennen.
1U7
^ij de „indebiti solutio" wordt hij, die ontvangt,
^enaar der zaak. Onze wetgever hield dit niet i
in
ïiet
ïe regt beweert Marcadé {„Explication théorique
pmique dn C. N." ad art. 1380) dat, zoo per erro-
\'ïi vóór den tijd betaald is, terugvordering moet
^•^ijstaan.
A-rt. 1390 B. W. vordert voor „de negotiorum gestio"
dat de zaakwaarnemer den wil moet gehad heb-
eens anders zaken waar te nemen.
^ofc na verjaring blijft, volgens onze wet, een
obligatio" bestaan.
uze wetgever kent aan natuurlijke ouders geen
-ocr page 116-wettelijk erfdeel toe in de nalatenschap hunnei\' k
deren.
XII.
To ullier dwaalt, waar hij de „obligations
par des cas fortuits" onder een
afzonderlijke
brengt van de verbindtenissen, niet uit overeenko"^
geboren.
XIIL
Art. 197 Rv. geeft den vreemdeling, die alseiS"
hpt 8\'®\'
tegen een vreemdeling optreedt, geen regt n
schil voor den judex loci te brengen.
XIV.
.1 hee^t
De reden, waarom het O. M. de bevoegdhein
om de faillietverklaring te vorderen van den ^^^
man, die opgehouden heeft te betalen, ligt niet»
ad ^^
als Mr. Holtius {„Eet Nederl. failhUnregt ^
768) beweert, in het belang der afwezige schuldeis"
Ook een ontbonden vennootschap kan in s a
faillissement verklaard worden.
Het faillissement der vennootschap onder een tirma
niet noodwendig dat zijner leden in zich.
^et Tolkomen regt stellen Chauveau et Hélie
^"Theorie du Code Vénal" I, p. 60) als eerste regel voor
toepassen van straffen „qu\'il ne doit point exister
peines infamantes proprement dites."
Het onbillijke, in de preventieve gevangenhouding
belegen, moet zoo spoedig mogelijk worden wegge-
iiornen.
^let genoeg kunnen de woorden van Ortolan
^"^lénients de droit pénal" p. 685) behartigd worden:
" ^ bonne ordonnance des peines privatives de liberté,
le régime de l\'emprisonnement cellulaire à sepa-
rat\'
^Oïi continue entre détenus, avec l\'appendice des
^®titutions complémentaires, qui doivent essentielle-
het
de
de
ment y être attachées, forme la condition mêi»e
la rénovation du droit pénal, chaque jour plus urgeO^ \'
pour la sécurité sociale."
XX.
Bij récidive moest de straf niet verzwaard woi\'^®\'^
XXI.
Chauveau et Hélie (1. L p. 261) hebbe» r®^
Bi\'e\'
in de bewering : „11 est impossible d\'établir avei^ ï
cision le moment ou la raison rend légitime la respo\'^^
bilité morale de l\'homme; l\'application de cette ^
ponsabilité doit se faire moins d\'après une règle
nérale, que dans chaque cas individuel, et dap
l\'ensemble des faits."
XXIL
Dronkenschap, zoo ze niet als middel gebruikt
om een misdaad te plegen, moet of als „fait jus
tif" of als „cause d\'excuse" gelden.
XXIII.
et
De „crime manqué" moest in den C. P- ^
-ocr page 119-hindere straf bedreigd worden dan de „crime consommé."
te
XXTV.
De regter moest bij de beoordeeling van den ziels-
toestand des bescbnldigden zicb door bet gevoelen der
^eneesbeeren laten leiden.
XXV.
Het komt niet overeen met de taak der volksver-
\'genwoordiging, over alle tot baar gerigte petitiën
beraadslagen.
XXVI.
Green preventieve maatregelen moeten de uitoefening
^an het regt van vereeniging en vergadering belem-
meren.
XXVII.
^rt. 3 der Grrondwet staat een krachtige vreemde-
\'Ugen-wet in den weg.
XXVIII.
Volkswapening alleen kan nimmer leiden tot alge-
l\'eele afschafEng van staande legers.
del-
Openbare scholen en daarnevens vrijheid van on\'
wijs, zooals art. 194 der Grw. voorschrijft, en de
van 13 Ang. 1857 regelt, is voor ons land wenschelij\'^
XXX.
Met regt zegt Mr. Vissering {„Rcmdboelc ^
Praktische StaathuishoudJcunde" § 991): „Het pensions\'^"
der ambtenaren en van hnnne achtergelaten betrekkit\'
gen is als algemeene regel af te keuren,
dubbel ^
te keuren, wanneer de ambtenaren verpligt word®\'^
de middelen daartoe zeiven bijeen te brengen."
XXXI.
Te regt huldigde het Ontwerp van wet, 6
1865 den Staten Generaal aangeboden, het begi®
dat de Gemeente-besturen het toezigt op fabrijken e^
moeten uitoefenen. De raadpleging met daartoe ^^
gestelde ambtenaren moet echter verpligtend gem^^
worden.
ZINSTORENDE DRUKFOUT:
12, 4« regel van beneden staat: ten gunste des erMers,
\'\'\' ^yn: ten gunste des erfgennanis.
■,-.....
■ \'v \'V
r-
NAAE DE
MAOTIGIHO TAK DEN BECTOE MAG^TIPIOtlS,
Toestemming van den agademischen
senaat
^OL,
^ens besluit der godgeleerde faculteit,
TEE VEEKEIJGIIÏG TAK DEN GEAAD
ï^octor in de Q-odg-eleerdlieid
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
TE VEEDEDIGEN
ßgsdag, den lOaen 1866, des namiddags te 2 ure,
geboren te nijkekk op de veluwe.
UTRECHT,
J. L. BEUE RS.
1866,
XVI.