DE RUGGEMERGS-ANtESTHESIE
• BIJ HET PAARD
Een experimenteel onderzoek naar de waarde der snbarach\'
noïdeaie (novocaïne) anaesthesie in de operatieve chirurgie
L JÔr\'- WA
J. G. W. SCHOTSMAN
■k r i
.1
. ^ j
Vr
! Cr
...........- . - .. . , ■
i/ï\'
V
-ocr page 3-- «•Zr- ,
-ocr page 4-. -, ; ; ■ . ■. • ■ .
\'quot;\'.».•.-\'ir^vwi,.
r-i\'
m
\'A:
K ;;
s.- ■
-ocr page 5-DE RUGGEMERGS-ANi^THESIE BIJ HET PAARD
Een experiment cel onderzoek naar de waarde der subarach-
noïdeale (novocaïne) anaesthesie in de operatieve chirurgie
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
ï
3969 3639
-ocr page 7-DE RUGGEMERGS-AN^STHESIE
BIJ HET PAARD
Een experimenteel onderzoek naar de waarde der subarach-
noïdeale (novocaïne) anaesthesie in de operatieve chirurgie
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. A. NOORDTZIJ, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT. TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DONDERDAG 7 JULI 1927,
DES NAMIDDAGS 4 UUR. DOOR
JACOB GODARDT WILLEM SCHOTSMAN.
MILITAIR PAARDENARTS DER 2DE KL. N.I.L.
nunino GEBOREN TE ARNHEM vma
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
1927
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS. UTRECHT
-ocr page 8- -ocr page 9-Aan mijn Ouders.
-ocr page 10-
\\lt; /..T • \'\' \' | |
m |
«k. p |
Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een sangename taak, LI,
Hoogleeraren en overige docenten der Veeartsenijkandige Faculteit, die tot
mijn wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen, daarvoor mijn oprechten
dank te betuigen.
Speciaal U, Hoogeleerde HARTOG, Hooggeachte Promotor, ben ik zeer
veel dank verschuldigd, niet alleen voor de groote belangstelling, welke Gij
voortdurend in mijn onderzoekingen hebt getoond, doch vooral ook voor de
aangename wijze, waarop Gij mij zoovele malen, zoowel bij de bewerking
als bij de samenstelling van dit werk, met Uw groote kennis en rijke ervaring
daadwerkelijk terzijde hebt gestaan.
Tevens maak ik hier gaarne van de gelegenheid gebruik, U van harte
dank te zeggen voor de mogelijkheid, mij door U geboden, zoovele jaren als
assistent aan de Heelkundige Kliniek werkzaam te hebben kunnen zijn. De
groote ervaring in dien tijd opgedaan, zal mij, daar ben ik zeker van. in
mijn toekomstige werkkring van veel nut zijn. Wccsf U er mede van ofcr-
tuigd, dat ik steeds de meest aangename herinneringen aan mijn assistent-
schap zal blijven bewaren.
Ook U. Hooggeleerde KREDIET, betuig ik gaarne mijn dank voor de
bereidwilligheid, waarmede Gij mij de gelegenheid hebt gegeven, eenigen tijd
in Uw Instituut te kunnen tverken. waardoor het mij mogelijk werd. de voor
dit proefschrift benoodigde nadere anatomische kennis voor een groot deel
door eigen onderzoek en aanschouwing te kannen verkrijgen. Eveneens
dank ik U zeer voor de nuttige wenken, welke Gij mij bij de samenstelling
van het anatomisch gedeelte wel hebt willen geven.
Zeer geachte LORAN, niet licht zal ik de aangename jaren vergeten,
waarin ik als assistent met U heb mogen samcniverken. Ik breng LI daar-
voor, alsmede voor de belangstelling in mijn iverk, welke ik meerdere malen
fan LIw zijde heb mogen ondervinden, mijn welgemeenden dank.
Aangenaam is het mij nog, vanaf deze plaats dank te kunnen zeggen
aan U. Zeergeleerde VERMEULEN en aan U. Hooggeachte SCHULTZE.
foor de prettige wijze, waarop Gij beiden mij indertijd bij mijn anatomisch
onderzoek met Uw veelzijdige kennis behulpzaam zijt gciveest.
Tenslotte betuig ik gaarne mijn erkentelijkheid aan allen, die mij op
menigerlei wijze bij de vervaardiging van dit proefschrift hun medewerking
hebben verleend.
INHOUD
Blz.
I.nbsp;INLEIDING................................11
II.nbsp;HISTORISCH OVERZICHT................15
A.nbsp;Subarachnoïdeale anaesthesie................15
B.nbsp;Extradurale anaesthesie......................28
III.nbsp;ANATOMISCH OVERZICHT................34
IV.nbsp;EIGEN ONDERZOEKINGEN................38
a.nbsp;Doel der onderzoekingen....................38
b.nbsp;Algemeene opmerkingen....................40
Injectiemethode................................41
Dosis en oplossing............. .nbsp;44
Beoordccling der sensible en motorische paralyse ....nbsp;46
c.nbsp;Proevcnreeks I............................47
Samenvatting................................57
d.nbsp;Proevenreeks II............................59
e.nbsp;Proevenreeks III ..........................79
Samenvatting................................91
f.nbsp;Proevenreeks IV..........................93
Samenvatting................108
V.nbsp;EINDBESCHOUWING...........112
VI.nbsp;SLOT-CONCLUSIES............J27
VII.nbsp;LITERATUUR...............129
-ocr page 14-•pH
il
ÖUOBHi
st.\'..VïSDVtDfliOlilïuWGnbsp;.Vi
\'/■ y .nbsp;\'
■ H
â
fi
Als een der voornaamste gebeurtenissen in de ontwik-
kelings-geschiedenis van de moderne chirurgie mag zeker
wel genoemd worden het in gebruik komen van middelen,
die de mogelijkheid openden om bij mensch en dier verschil-
lende operatieve kunstbewerkingen pijnloos te verrichten en
te dezen opzichte is het ongetwijfeld de plaatselijke ver-
dooving, welke op het terrein der anaesthesie in het algemeen
een zeer belangrijke plaats heeft veroverd. Moge dit reeds
zoo zijn met de Sc/j/erc/i\'sche infiltratie-anaesthesie, in zeker
niet mindere mate is dit het geval met de Oberst\'scbe ge-
leidings-anaesthesie. In het bijzonder in de chirurgie van
den mensch heeft deze regionaire anaesthesie de infiltratie-
anaesthesie voor een groot deel verdrongen. Hier immers is
op grond van een groot aantal zorgvuldige studies omtrent
het zenuwverloop een injectie-techniek opgebouwd, zoodanig,
dat thans niet meer alleen de kleine chirurgie tot het domein
der locale anaesthesie behoort, maar dat, met gebruikmaking
van de geleidings-anaesthesie, aan vele grootere operatieve
kunstbewerkingen geen moeilijkheden meer in den weg staan.
Ondanks het feit, dat zij door talrijke verbeteringen veel
van haar gevaren heeft verloren, moest de algemeene narcose
oieer en meer het veld ruimen voor de jongere locale anaes-
thesie en de ontwikkeling van de Bier\'sche lumbaal-anaes-
thesie. die zeker wel een schitterend bewijs levert voor het-
geen men op dit terrein vermag te bereiken, heeft hiertoe
niet weinig bijgedragen.
In de veterinaire chirurgie heeft de geleidings-anaesthesie
een lang niet zoo uitgebreide toepassing kunnen vinden, als
dat in de humane chirurgie het geval is. Voor zoover het
paard en het rund betreft, heeft de typische geleidings-anaes-
thesie hoofdzakelijk beteekenis verkregen ten behoeve van
het verrichten van operaties aan den hoef en de klauwen,
alsmede aan de overige, onder het kootgewricht gelegen
deelen en zij is daarbij in vele gevallen een onmisbaar hulp-
middel geworden. In tal van andere gevallen zal men we-
gens de onvolkomenheid harer resultaten zoo mogelijk van
een infiltratie-anaesthesie gebruik maken of wel men neemt
zijn toevlucht tot de narcose. Immers de ruggemergs-anaes-
thesie, onder welken vorm ook toegepast, ligt nog zoo geheel
buiten het terrein van de veterinaire operatieve chirurgie,
dat de vraag of deze wijze van verdooving wellicht in aan-
merking kan komen, nauwelijks wordt overwogen. Deze om-
standigheid moet ongetwijfeld wel worden toegeschreven
aan de technische moeilijkheden der lumbale-injecties, al-
thans bij het groote huisdier, alsmede aan de gevaren van
verschillenden aard, vermeend of in werkelijkheid aanwezig,
welke aan de ruggemergs-anaesthesie zijn verbonden, hetzij
dat deze zich openbaren tijdens de verdooving, hetzij dat
zij post operandum te voorschijn treden.
Zij het spaarzaam, zoo is ook bij het groote huisdier de
extradurale anaesthesie in toepassing gekomen, welke bij-
zondere vorm van de B/er\'sche ruggemergs-anaesthesie
hierin afwijkt, dat de anaestheseerende vloeistof niet sub-
duraal, maar epiduraal wordt geappliceerd. Is ten behoeve
van de eerstbedoelde injectie de insteckplaats bepaald door
de ruimte tusschen den laatsten lendenwervel en het kruis-
been, voor de extradurale injectie wordt de plaats van in-
spuiting meer caudaalwaarts gekozen, namelijk — het zij
reeds hier opgemerkt — bij het paard tusschen den eersten
en den tweeden sta art wervel.
In het bovenstaande is reeds gewag gemaakt van het feit,
dat de ruggemergs-anaesthesie in de operatieve chirurgie van
het groote huisdier 200 zelden in toepassing komt en dit ver-
schijnsel ziet men zelfs in goed toegeruste klinieken. Dit
wekt te meer verwondering, waar volgens gegevens in de
literatuur, de subdurale lumbaal-anaesthesie, zoowel bij het
paard als bij het rund, een voor de practijk geschikte methode
wordt genoemd en de resultaten van de extradurale rugge-
mergs-anaesthesie zoodanige zijn, dat ook deze voor een meer
uitgebreide toepassing en voor een verderen uitbouw wordt
aanbevolen.
Gedurende mijn werkzaamheid als assistent aan de heel-
kundige kliniek, had ik gelegenheid eenige malen de sub-
arachnoïdeale anaesthesie in toepassing te brengen, bij welke
experimenten het mij bleek, dat met gebruikmaking van
novocaïne in een waterige oplossing, zonder toevoe-
ging van suprarenine of van eenige andere stof, een goede
anaesthesie van het achterste gedeelte van het lichaam kon
worden verkregen. In verband echter met de technische
uitvoering der lumbale puncties en injecties en mede in ver-
band met eenige gegevens in de literatuur, die te dezen op-
zichte tot de uiterste voorzichtigheid manen, werd dikwijls
de vraag gesteld of niet tengevolge van een meer of minder
ernstige traumatische laesie van het ruggemerg, langdurige
of onherstelbare paresen of paralysen zouden ontstaan. In
dat geval zou de subdurale anaesthesie als een practisch
bruikbare methode reeds zijn veroordeeld. Datzelfde zou
zeker ook het geval zijn, indien inderdaad het gevaar be-
stond van de groote moeilijkheid tot het vermijden van in-
fectie van de ruggemergsruimten, op welk gevaar ook door
enkele schrijvers de aandacht wordt gevestigd.
Daar, zooals reeds werd opgemerkt, in de veterinaire
chirurgie ook de extradurale anaesthesie in toepassing is
gekomen en aan dezen vorm door eenige onderzoekers de
Voorkeur wordt gegeven, wegens de omstandigheid, dat een
in de subarachnoïdeale ruimte gebrachte anaestheseerende
stof een bedreiging is voor de belangrijke centra in het ver-
lengde merg, kwam ook meermalen de vraag naar voren of
dit gevaar inderdaad moet worden gevreesd en of daarom
niet in het algemeen de extradurale anaesthesie ware te ver-
kiezen.
In die verschillende vragen heb jk gemeend een aanleiding
te hebben gevonden een systematisch experimenteel onder-
zoek in te stellen, met dien verstande, dat bij de proeven
uitsluitend zou worden gebruik gemaakt van het anaestheti-
cum novocaïne en wel in een zoodanige dosis, welke met
betrekking tot de mogelijkheid van intoxicatie binnen de grens
van het geoorloofde was gelegen.
Naast de oplossing dezer vragen heb ik het van voldoende
belang geacht, om op grond van de resultaten van een groot
aantal proeven, een oordeel uit te spreken omtrent de waarde,
welke aan de ruggemergs-anaesthesie in de operatieve chi-
rurgie van het paard moet worden toegekend.
De literatuur omtrent de ruggemergs-anaesthesie is om-
vangrijk, voor zoover betreft hare toepassing bij den mensch,
terwijl zij betrekkelijk gering is, voor zoover betreft het ge-
bruik er van in de dierchirurgie. Uit den aard der zaak is
in de volgende bladzijden uit de literatuur, betreffende de
ruggemergs-anaesthesie bij den mensch, slechts datgene
weergegeven, wat uit historisch oogpunt, in verband met
mijn eigen onderzoekingen, van belang was te achten.
II
A. Subarachnoïdcalc anaesthesie.
Hoewel, zooals uit de mededeelingen van de hierna te
noemen schrijvers blijkt, dat lumbale puncties en injecties
ook vóór 1899 geen onbekende kunstbewerkingen waren,
was het de Duitsche chirurg Bier, die blijkens zijn publicatie
in het „Deutsche Zeitschrift für Chirurgiequot; van dat jaar
zich ernstig heeft bezig gehouden met de vraag of het mo-
gelijk is door cocaïniseering van het ruggemerg groote ge-
deelten van het lichaam ongevoelig te maken. In de om-
standigheid, dat men, zoowel de Schleich\'sche infiltratie-
anaesthesie als de 06erst\'sche geleidings-anaesthesie slechts
in enkele gevallen kon aanwenden, vond Bier aanleiding
experimenten met ruggemergs-anaesthesie aan tc vangen,
waarvan hij de techniek en het resultaat beschrijft in zijn
artikel „Versuche über Cocaïnisierung des Rückenmarkesquot;,
dat in het reeds genoemde tijdschrift is aan te treffen.
Alvorens echter op deze publicatie nader in te gaan, komt
het mij gewenscht voor, te wijzen op het reeds genoemde
feit, dat ook reeds vóór 1899 lumbale puncties en injecties
9een onbekende operaties waren. Te dezen opzichte moet
genoemd worden den naam van den Amerikaanschen arts
J. L. Corning. Hem komt de eer toe, de eerste te rijn
geweest, die zich met lumbale puncties en injecties heeft
^22»ggehouden. Zijn onderzoekingen stammen uit de jaren
1885 en 1888. Uit zijn publicaties blijkt, dat deze onder-
zoeker aanvankelijk zeer voorzichtig is te werk gegaan, aan-
gezien hij vreesde door de lumbale punctie het ruggemerg te
beleedigen. Zijn doel was echter niet anaesthesie te ver-
krijgen, ten einde een of andere operatie te kunnen ver-
richten; hij hield zich meer bezig met de behandeling van
aandoeningen van het ruggemerg zelf en wilde trachten
dergelijke anomalieën door het inspuiten van vloeibare medi-
camenten in de directe omgeving van dit orgaan, gunstig
te beïnvloeden. Op dit denkbeeld was hij gekomen door het
resultaat van eenige proeven op konijnen. Hij had waarge-
nomen, dat, wanneer bij een konijn een hoeveelheid strych-
nine (geen doodelijke dosis) onder de huid werd ingespoten
krampen optraden, die door een subcutane injectie van co-
caïne (zelfs tot toxischen dosis toe) niet konden worden op-
geheven. Injicieerde hij echter een geringe dosis cocaïne
in verschillende tusschenwervelruimten, dan verminderden de
krampen na ongeveer 15 minuten merkbaar.
Zooals reeds werd opgemerkt, was Corning echter be-
vreesd bij zijn inspuitingen het ruggemerg van den patiënt
te beleedigen. Hij stelde zich de vraag: „Tot op welke diepte
kan men een canule tusschen de wervels inbrengen, zonder
het ruggemerg te laedeeren en dit orgaan toch zoo dicht
mogelijk te benaderenquot;. „Dit probleemquot;, zegt hij, ,,heeft mij
zeer langen tijd bezig gehoudenquot; en hij heeft de moeilijkheden
pas kunnen overwinnen, toen hij de onderste deelen van de
wervelzuil bestudeerd had en dorsale openingen gevonden
had, van waaruit de inspuiting het best kon geschieden. Hij
gebruikte voor zijn injecties een fijne canule van 7,5 cM.
lengte en van een bijzondere constructie. Wanneer de canule
op een bepaalde diepte was ingebracht, was het mogelijk
haar op deze diepte vast te stellen, zoodat zij niet verder
naar binnen kon dringen en derhalve geen ongewenschte be-
leedigingen kon veroorzaken. Meer en meer verbeterde Cor-
ning zijn techniek en blijkens zijn mededeelingen in de ge-
noemde publicaties was hij over de injecties in den duraalzak,
welke hij bij den mensch in toepassing heeft gebracht, zeer
tevreden.
Na Corning was het Quincke, die, gebruik makende van
het resultaat der onderzoekingen van den eerstgenoemden, de
lumbaalpunctie weer in toepassing heeft gebracht en de
techniek ervan heeft geregeld. Dat was in 1890. Quincke
dacht aan de mogelijkheid om door vermindering van druk
in het wervelkanaal bepaalde aandoeningen van het centrale
zenuwstelsel, zooals hydrocephalus, gunstig te kunnen be-
ïnvloeden. Door deze therapie konden echter geen bevredi-
gende resultaten worden verkregen.
Hoewel de genoemde onderzoekingen niet rechtstreeks
betrekking hebben op de ruggemergs-anaesthesie, heb ik het
citeeren ervan toch van voldoende belang, geacht, aangezien
zij tot de ontwikkeling van dezen vorm van anaesthesie in
niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen.
De eerste, die zich met de eigenlijke ruggemergs-anaes-
thesie heeft bezig gehouden, was de Duitsche chirurg Bier.
Zooals reeds werd opgemerkt, verschenen de mededeelingen
omtrent zijn eerste onderzoekingen in 1899. Tot het doen
dezer experimenten is hij gekomen naar aanleiding van het
feit, dat men toen zoowel de Schleich\'sehe als de Ofcerst\'scha
anaesthesie slechts in enkele gevallen kon toepassen en
verder om de gevaren en onaangenaamheden der algemeene
narcose te ontloopen.
In zijn eerste publicatie beschrijft Bier de techniek, het
verloop en het resultaat van eenige ruggemergs-anaesthesicen
bij den mensch, uitgevoerd bij een zestal patiënten en tevens
als proef bij zichzelf en zijn assistent. Als anaestheseerende
vloeistof gebruikte hij cocaïne. Bier ging als volgt te werk:
nadat de patiënt in zijligging was gebracht en de wecke deelen
op den wervelkolom plaatselijk door een Schleich\'sehe infil-
tratie gevoelloos waren gemaakt, werd een Quincke\'sehe lum-
baalnaald tot in den duraalzak gevoerd om daarna den man-
drijn te verwijderen. Vervolgens werd de vinger op de
opening geplaatst, teneinde zoo min mogelijk liquor cerebro-
spinalis te laten wegvloeien, waarna de inspuiting geschiedde.
De hoeveelheid cocaïne, die hij injicieerde, was verschillend.
De anaesthesieën bij zijn patiënten, zoowel als bij zijn
assistent zijn goed gelukt; de verkregen gevoelloosheid van
de onderste extremiteiten en van de schaamstreek stelde hem
in staat verschillende operaties aan deze deelen pijnloos te
verrichten. Hij meent, dat de anaesthesie ontstaat door de
inwerking van de cocaïne op de scheedelooze zenuwen in de
holte der ruggemergsvliezen en op de gangliencellen.
Hoewel Bier zeer tevreden is over het bereikte resultaat
voor zoover het de eigenlijke anaesthesie betreft, laat hij
zich met betrekking tot de gevolgen van de cocaïniseering
van het ruggemerg ongunstig uit. Dat blijkt voldoende uit
zijn mededeeling, waar hij woordelijk zegt: „Indessen hat das
„Verfahren selbstverständlich nur dann Zweck, wenn es mit
„weniger Gefahren und Unannehmlichkeiten verknüpft ist
„als die allgemeine Narkose. Wirkliche Gefahren habe ich
nun zwar nicht beobachtet, wohl aber sehr unangenehme
„Nachwirkungen.quot; Als voornaamste nadeelige gevolgen
noemt Bier veelvuldig braken en zeer heftige, somtijds dagen-
lang aanhoudende hoofdpijnen. Op grond van deze onder-
vindingen zegt hij verder: „Ich hielt mich deshalb nicht für
„berechtigt, weitere Versuche an Menschen anzustellenquot;.
Bier heeft zich in verband met de oorzaak der onaangename
gevolgen de volgende vraag gesteld: Zijn deze nadeelige ge-
volgen toe te schrijven aan de eigenlijke giftwerking van het
cocaïne, of wel, wordt misschien door de inspuiting van een
zoo vreemdsoortige stof in den zak der ruggemergsvliezen
het centrale zenuwstelsel geprikkeld? Voor zichzelf komt hij
tot de conclusie, dat tegen de giftwerking spreekt, het in den
regel late optreden der storingen, n.1. op een tijdstip, dat zeker
die kleine hoeveelheid cocaïne reeds uit het lichaam moet
zijn uitgescheiden of afgebroken. Hij gelooft dan ook, dat
de hoofdpijnen en het braken meer een gevolg zijn van cir-
culatiestoornissen (hyperaemie of anaemie) van het centrale
zenuwstelsel. Verder meent hij, dat rijkelijke afvloeiing van
liquor cerebrospinalis ook reeds dergelijke gevolgen kan
hebben. Dit laatste grondt hij vooral op het resultaat van de
proef bij zichzelf. Hij zelf toch heeft slechts zeer weinig co-
caïne ontvangen, doch betrekkelijk veel cerebrospinaalvocht
verloren, terwijl de nadeelige gevolgen zich 200 ernstig deden
gevoelen.
Nadeelige invloeden op het hart en op de ademhalings-
organen heeft hij bij zijn gevallen niet waargenomen. Hierop
is hij in latere publicaties teruggekomen. Deze eerste publi-
catie van den eigenlijken „grondlegger der ruggemergs-
anaesthesiequot;, zooals men Bier zou kunnen noemen, vond ik
uit den aard der zaak belangrijk genoeg om er cenigszins uit-
voerig op in te gaan.
Uit latere publicaties van Bier blijkt, dat hij zijn proef-
nemingen heeft voortgezet. Op het 30ste congres der „Deut-
schen Gesellschaft für Chirurgiequot; in 1901 deelde hij n.1.
mede, dat hij tot op dat oogenblik 1200 operaties onder
ruggemergs-anaesthesie met cocaïne had uitgevoerd. Over
de verkregen anaesthesie was hij reeds zeer tevreden, niet
echter over de nawerkingen. Deze waren n.1. dikwijls zeer
onaangenaam en hadden somtijds den dood ten gevolge.
Bij de proeven, welke Bier op katten had genomen, bleek
hem, dat het mogelijk was om door inspuiting in de subdu-
rale ruimte van physiologische keukenzout-solutie anaesthe-
sie te verkrijgen, op grond van welk resultaat hij meende,
dat een zwelling en een drukverlamming van het ruggemerg
voor de totstandkoming der anaesthesie noodzakelijke fac-
toren waren. Ook met verschillende cocaïne-derivaten en met
zeer verdunde cocaïne-oplossing heeft Bier anaesthesie
trachten tc verkrijgen; echter zonder gunstig resultaat. Zijn
slotconclusie op dit congres was, dat de ruggemergs-anaes-
thesie nog in een stadium van ontwikkeling verkeerde. Hij
meende, dat het misschien mogelijk zou zijn, door middel
van een ligatuur om den hals, die tot cyanose toe compri-
meerde, een afsluiting van de giftwerking op de hcrs,enen tc
verkrijgen. Vooral uit deze laatste mcdcdecling blijkt wel
zeer duidelijk, voor hoe ernstig hij de gevaren dezer anaes-
thesie hield.
Bier is aan de vervolmaking zijner methode blijven werken
en naar aanleiding van mededeelingen van oogartsen, dat
adrenaline de anaesthesie van cocaïne verhoogt en tevens de
giftigheid aanmerkelijk vermindert en in verband met de om-
standigheid, dat uit onderzoekingen op dieren (in 1903 ver-
richt door A. Dönitz) was gebleken, dat adrenaline ook in
den duraalzak de toxische werking van cocaïne vermindert,
zijn Bier en Dönitz er toe overgegaan, de cocaïne in den
duraalzak te injicieeren 5 minuten nä een voorafgaande in-
spuiting van 1 cM3 eener Yi °/oo adrenaline-oplossing. De be-
reikte resultaten staken zeer gunstig af bij die, welk eerder
door Bier waren verkregen, hetgeen wel duidelijk blijkt uit
hun mededeeling: „Nach vielen Enttäuschungen glauben wir
„jetzt soweit zu sein, die Rückenmarks-anästhesie als ein
„allerdings noch sehr verbesserungsfähiges und -bedürftiges,
„doch praktisch sehr wohl brauchbares und in gewissen
„schwierigen Fällen allen anderen Anästhesierungsmethoden
„weit überlegenes Verfahren empfehlen zu könnenquot;. Dat zij
echter nog niet geheel voldaan waren, blijkt uit de uitlating
in dezelfde publcatie: „Soll es lebensfähig sein, das betonen
„wir nochmals, so müssen seine Gefahren auch bei weiterer
„Prüfung sich geringer erweisen als die der Allgemeinnar-
„kose. Sonst bleibt es ein Ausnahmeverfahren und hat keine
„Zukunftquot;. Blijkens deze aanhalingen uit de verschillende
publicaties van Bier en zijn school, is het wel zeer duidelijk,
hoe cynisch hij tegenover zijn eigen geniale vinding stond.
Niet alle onderzoekers echter, die in dien tijd, in navolging
van hem, deze anaesthesie hebben toegepast, waren even
pessimistisch er over gestemd.
Tuf fier namelijk deelt in 1899 het resultaat mede van
enkele gevallen en als vervolg daarop, beschrijft hij in 1900
zijn ervaringen over 125 belangrijke operaties, die hij onder
toepassing van cocaïne-ruggemergs-anaesthesie heeft verricht.
Deze onderzoeker is, ofschoon ook hij wel degelijk de na-
deelige gevolgen van deze anaesthesie erkent en ook in het
bijzonder de aandacht vestigt op het meest onaangename
intoxicatie-symptoom, n.1. de langdurige zware hoofdpijnen,
toch veel meer optimistisch gestemd over de waarde en de
toekomst van deze methode dan Bier. Hij wijst er op, dat
hartaandoeningen geen contra-indicaties zijn en ten slotte
maakt hij de opmerking, dat, hoewel hij de algemeene narcose
niet zou kunnen missen, toch niet kan worden ontkend, dat
aan de ruggemergs-anaesthesie groote voordeden moeten
worden toegeschreven.
Tegenover de meening van Tuffier staat die van een ander
Fransch chirurg, n.1. die van Réclus. Deze Iaat zich over
de cocaïne-anaesthesie van het ruggemerg ongunstig uit en
noemt verschillende gevallen met doodelijken afloop. Reeds
in 1900 heeft Sevarano de ruggemergs-anaesthesie met co-
caïne bij menschen toegepast. Ook deze wijst op de nadeelige
gevolgen en wel speciaal op de aanvallen van zwakte, die hij
in tal van gevallen heeft opgemerkt.
Uit den aard der zaak is de geschiedenis der ruggemergs-
anaesthesie bij dieren niet te scheiden van die bij den mensch.
Immers de vele proeven, welke te dezen opzichte op dieren
zijn genomen, waren onontbeerlijk om tot een meer en meer
doelmatige methode in het belang der chirurgie van den
mensch te geraken. Een mededeeling omtrent experimenten
betreffende de medullaire anaesthesie op honden is die van
Sicard. Deze nam waar, dat bij die dieren een uitgebreide
anaesthesie is te verkrijgen, wanneer een hoeveelheid van
0,005—0.01 gram cocaïne opgelost in 2 cM3. water in de
subarachnoïdeale ruimte wordt gespoten. Reeds na 4 è\' 5
minuten treedt een anaesthesie in van de achterste lichaams-
helft, terwijl het anaesthetisch gebied zich zoodanig uitbreidt,
dat na 15 a 20 minuten de geheele romp en alle ledematen
gevoelloos zijn. Stoornissen in de circulatie en in de adem-
haling zag hij daarbij niet.
Cuillé en Sendrail behooren tot de eersten, die in de dier-
geneeskunde de ruggemergs-anaesthesie met gebruikmaking
van cocaïne, ten behoeve van operaties hebben toegepast
en te dezen opzichte behoort ook genoemd te worden den
naam van den Italiaan Baldoni (1901).
Cuillé en Sendrail gebruikten voor hun injecties bij de ge-
noemde groote huisdieren slechts een kleine dosis, n.1. 1 a 3
cM3. eener 2 % oplossing, terwijl die bij den hond 1 cM3.
bedroeg. Als plaats der injectie kozen zij voor elk der dier-
soorten de ruimte tusschen den laatsten lendenwervel en
het kruisbeen. Bij het paard en bij het rund gebruikten zij
een canule van 10 cM. lengte en 1.5 mM. dikte; bij den
hond een evenredige kleinere injectienaald. Verschillende
operaties, zooals tenotomieën, cauterisaties, neurectomieën,
ovariotomieën, alsmede operaties aan het rectum en aan
het urogenitaalapparaat, hebben zij zoodoende geheel
gevoelloos kunnen verrichten. Zij wijzen er op, dat geen
der dieren, zelfs niet wanneer een groote dosis cocaïne werd
ingespoten, eenige stoornis in de respiratie of in de circu-
latie hebben vertoond. Zij beschouwen deze anaesthesie dan
ook als een aanwinst voor de veterinaire chirurgie.
De gunstige resultaten door deze schrijvers verkregen,
alsmede die, welke door Tu[[ier in de operatieve chirurgie
bij den mensch waren bereikt, gaven Mettam aanleiding om
aan de subarachnoïdeale anaesthesie als hulpmiddel in de
veterinaire chirurgie een goede toekomst te voorspellen.
Eigen waarnemingen worden door dezen schrijver echter niet
vermeld.
Baldoni was mede een der eersten, die in de veeartsenij-
kunde, aanvankelijk bij proefdieren en later bij operaties de
ruggemergs-anaesthesie heeft toegepast. Zijn objecten daar-
toe waren paarden en honden. Met behulp van een lange in-
jectienaald werd de cocaïne-oplossing, steeds in een con-
centratie van I % en in lichaamswarmen toestand in de sub-
durale ruimte geïnjicieerd. Bij honden werd van deze op-
lossing 1 a 6 cM3., bij het paard 5 a 15 cM3, ingespoten.
Over het resultaat, voor zoover het de anaesthesie betreft,
was hij zeer tevreden. Daaromtrent schrijft hij, dat de ge-
voelloosheid na 20 a 30 minuten over ongeveer de achterste
helft van het lichaam uitgebreid is en dat, wanneer een
grootere massa vloeistof met gelijkblijvende hoeveelheid co-
caïne wordt ingespoten, een anaesthetisch gebied van groo-
ten omvang, zich uitstrekkende tot op\'het voorste gedeelte
van den romp, kan worden verkregen.
Hoewel hij in het algemeen geen stoornissen in de respi-
ratie en in de circulatie heeft waargenomen, merkt Baldoni
op. dat in sommige gevallen de ademhaling en de hartswer-
king ernstig kunnen worden bedreigd, terwijl hij mede tot
de nadeelige gevolgen rekent de infectie van de ruggemergs-
vliezen en van de subarachnoïdeale ruimte en de mogelijkheid
van het ontstaan van apoplectische aanvallen en zelfs het
intreden van den dood tengevolge van het afvloeien van
een zekere hoeveelheid cerebrospinale vloeistof.
Van de hand van Lêpinay zijn slechts eenige bijzonder-
heden aan te treffen omtrent de techniek der intravertebrale
injectie bij den hond. Hoewel volgens dezen schrijver, de
inspuiting het best kan geschieden in de ruimte tusschen
den laatsten lendenwervel en het kruisbeen. is het bij een
grooten hond ook zeer goed mogelijk deze op de hoogte der
zesde intervertebrale ruimte te verrichten, wanneer althans
de operateur bij deze kunstbewerking de noodige voorzichtig-
heid in acht neemt. Hij wijst ook op de wenschelijkheid de
weeke deelen op den wervelkolom door infiltratie te anaes-
theseeren, alvorens de punctie te verrichten.
Evenals dat het geval was ten behoeve van de infiltratie-
en geleidings-anaesthesie, heeft men ook in het belang der
ruggemergs-anaesthesie er naar gestreefd, een middel te ge-
bruiken, dat, naast cocaïne aangewend, de toxische neven-
werking van het laatste beperkt of wel een stof met een veel
geringere giftigheid dan cocaïne te vinden.
Reeds Bier en Dönitz hebben adrenaline of suprarenine
aan de cocaïne-oplossing toegevoegd of wel, deze stoffen
werden vóór de cocaïne-injectie ingespoten, teneinde de re-
sorbtie van cocaïne te verminderen en, zooals reeds werd
opgemerkt, werden hiermede goede resultaten verkregen.
Bier heeft ook verschillende cocaïne-derivaten aangewend,
o.a. tropacocaïne, echter zonder een gunstiger resultaat te
bereiken.
Van Engelmann leest men, dat deze met eucaïne B. heeft
geëxperimenteerd. Hij heeft een proef op zichzelf genomen
en komt tot de conclusie, dat de resultaten, wat de nadeelige
gevolgen betreft, niet beter zijn dan met cocaïne, terwijl de
anaesthesie veel minder is. Hij raadt dan ook het gebruik er
van afi
Chaput heeft bij den mensch stovaïne aangewend, over het
gebruik waarvan hij zeer tevreden is. Daaromtrent publi-
ceert hij in 1904 en 1906 zijn bevindingen van 300 operaties.
Als groote voordeelen boven cocaïne noemt hij, dat de
neven- en nawerkingen veel geringer zijn, maar dat ook de
anaestheseerende kracht minder intensief is, zoodat het
noodig is, een grootere hoeveelheid stovaïne te gebruiken.
Vergelijkende proeven met verschillende stoffen n.1. met
acoïne, B. eucaïne, tropacocaïne, anaesthesine, aether, alco-
hol en cocaïne zijn genomen door Eden. Deze proeven had-
den hoofdzakelijk ten doel de mate van giftigheid voor de
kat van elk dezer stoffen te leeren kennen.
Hebben deze laatste onderzoekers de kwestie dus trachten
op te lossen door gebruik te maken van vervangpreparaten
voor cocaïne, anderen hebben getracht, evenals Bier en Dö-
nitz dat reeds deden, door toevoeging van resorbtie-verlang-
zamende middelen aan de cocaïne-oplossingen, de nadeelige
gevolgen tot een minimum te beperken. Een van degenen, die
in deze richting geëxperimenteerd heeft, was R. Klapp; zijn
bevindingen zijn in 1905 gepubliceerd. Eerst heeft hij proef-
ondervindelijk uitgemaakt, dat de oorzaak van de veel meer
toxische werking der intradurale applicatie van een giftige
stof (cocaïne) ten opzichte van de subcutane, gelegen is
in het feit, dat intraduraal zoo\'n stof veel sneller wordt ge-
resorbeerd. Na deze bevindingen was het dus zeer voor de
hand liggend, dat hij ging zoeken naar stoffen, waarvan hij
kon verwachten, dat deze de resorbtie zouden verlangzamen.
In de eerste plaats maakte hij, evenals Bier en Dönitz gebruik
van adrenaline en ook hij komt tot de conclusie, dat deze stof
hier zeer gunstig werkt. Klapp heeft echter ook andere mid-
delen beproefd en wel slijmige stoffen, o.a. gelatine. Slijmige
stoffen, zegt hij, hebben niet alleen de eigenschap, dat zij
zelf moeilijk het dierlijk weefsel indringen, maar zulks ook
verhinderen van anders makkelijk diffundeerbare stoffen.
Hij nam dus gelatine-cocaïne-oplossing en is ook over de re-
sultaten van deze stoffen-combinatie bij den hond zeer tevre-
den. Als dosis voor den hond geeft hij aan 0.02 a 0.04 gram
cocaïne, opgelost óf in 5 cMs. physiologische NaCl-solutie
10 druppels adrenaline of in 5 cMs. 10 a 20 % gelatine-op-
lossing, terwijl het nog beter is beide oplossingen te combi-
neeren. Hij is, zooals reeds werd opgemerkt, zeer tevreden
over de resultaten en maakt zelfs de typische opmerking:
„Man kann nur empfehlen, dasz die Thiermedizin dieser
„Methode der Anästhesie nähertritt, da die Narkose für die
„Thiere, zumal für Hunde, ihre Gefahren hatquot;. Hier zij tevens
nog gewezen op het feit, dat Klapp ook oplossingen van olie-
cocaïne en van olie-glycerine-cocaïne heeft gebruikt, over de
resultaten waarvan hij bij den hond zeer voldaan is.
Evenals Klapp heeft ook Maass bij zijn proeven over lum-
baalanaesthesie bij den hond van resorbtie-verlangzamende
middelen gebruik gemaakt, waaromtrent hij tot de conclusie
komt, dat een oplossing van cocaïne in glycerine-olie of in
gom-slijm met of zonder adrenaline-toevoeging het beste is.
Over deze anaestheseerings-methode is Maass tevreden. On-
gunstige gevolgen, die anders, vooral bij hoogere dosis co-
caïne kunnen optreden, heeft hij nu niet opgemerkt.
K. Wintcrcc heeft in 1907 een studie geleverd omtrent
ruggemergs-anaesthesie bij het paard en bij den hond. Hij
injicieerde cocaïne met of zonder adrenaline en dit laatste
tegelijkertijd of wel het werd eenige minuten vóór de.cocaïne
ingespoten. Hij is zeer tevreden over de resultaten, wat
de anaesthesie betreft, terwijl hij opmerkt, dat de nadeelige
gevolgen bij dieren veel minder ernstig zijn dan die bij den
mensch, maar toch is hij. wat betreft de toekomst van deze
anaesthesie bij het paard, niet optimistisch, speciaal door de
technische moeilijkheden. Hij zegt, dat de anatomische ge-
steldheid van de wervelzuil n.1. de relatief smalle interspinaal-
ruimten van het paard, de lumbaalpunctie zeer bemoeilijken
en dat reeds bij geringe kyphose of scoliose de uitvoering
onmogelijk is. Verder zegt hij. staat blijkbaar de cerebrospi-
nale vloeistof niet onder hoogen druk. zooals bij den mensch:
daardoor ziet men slechts zelden uitvloeien van liquor cere-
brospinalis (hij heeft dit slechts éénmaal gezien) en hierdoor
mist men juist het moment, dat voor een goed gelukken der
injectie van zoo groot belang is. Hier zij ook gewezen op de
onderzoekingen van Klacenbeek, die bij den hond de lum-
bale applicatie van alypine.\' heeft toegepast. Deze komt tot
de slotconclusie, dat dit middel voor de lumbale aanwending
zeer is te ontraden, daar het vaak, zelfs in therapeutischen
dosis een zeer onbetrouwbaar, zelfs gevaarlijk en het leven
van het dier bedreigende stof kan zijn.
In 1910 heeft Lichtenstecn zijn onderzoekingen gepubli-
ceerd omtrent de subdurale anaesthesie bij het paard en bij
het rund. Hij geeft zijne bevindingen weer van 13 lumbaal-
anaesthesieën. welke hij bij het paard heeft verricht en
waarbij hij als anaestheseerende stof gebruik maakte van
novocaïne en stovaïne. Omtrent de waarde van deze anaesthe-
seerings-methode laat Lichtenstern zich zeer gunstig uit. zóó
zelfs, dat hij haar niet alleen voor de kliniek aanbeveelt, maar
ook voor de gewone veeartsenijkundige praktijk. Hij besluit
n.1. zijn beschrijving met de woorden: „Ich glaube genügend
„Material angeführt zu haben, um zu dem Schlüsse berechtigt
„zu sein, dass die Lumbal-anästhesie eine auch in der tier-
„ärztlichen Landpraxis nicht minder als in der Universitäts-
„bezw. Hochschulklinik verwendbare Methode darstellt, um
„am Tiere schmerzlos wichtige Operationen ausführen zu
„können, die noch dazu von jedem Operateur ohne Assisten-
„ten ausgeführt werden kann. Die Anästhesiezone dieser
„Lumbalanästhesie beherrscht Körperteile, die bei der Man-
„nigfaltigkeit und Häufigkeit von pathologischen Verände-
„rungen, die in ihnen vorkommen (Geschlechts- und Harn-
„apparat, Mastdarm, Extremität u.s.w.) in besonders ausge-
„dehntem Masze die Kunst des Chirurgen beanspruchenquot;.
Met betrekking tot de toekomst der ruggemergs-anaes-
thesie bij dieren is Degive (1908) niet gunstig gestemd. In
zijn „Précis de Médecine Vétérinairequot; wijst hij op de baan-
brekende experimenten, welke door Bier en diens medewerkers
zijn genomen, alsmede op de proeven, die ten behoeve van de
praktijk der veterinaire chirurgie door Cuillé en Sendrail
zijn gepubliceerd. Als injectieplaats beveelt hij aan het fora-
men lumbo-sacrale en als anaestheseerende vloeistof een 1 %
cocaïne-oplossing. Degive merkt op, dat, hoe mooi de re-
sultaten (n.1. die van Cuillé en Sendrail) ook zijn geweest,\'
hij niet kan gelooven, dat deze anaestheseeringsmethode, noch
bij den hond, noch bij het paard, in de gewone praktijk ingang
zal vinden.
Ook Hoffmann acht de lumbale anaesthesie een methode,
waarvoor slechts de hond en wellicht ook de kat en de vogels
in aanmerking kunnen komen, terwijl ook Hobday het blij-
kens diens vrij uitvoerige uiteenzetting in zijn „Anaesthesia
and narcosis of animals and birdsquot; het eveneens een methode
acht, die slechts bij de kleinere huisdieren in toepassing kan
worden gebracht. Deze verwijst voornamelijk naar de onder-
zoekingen van Mennerat en naar die van Lcpinaij.
Omtrent de onderzoekingen van den eerstgenoemden merkt
Hobday op, dat deze de lumbaal-anaesthesie bij den hond in
toepassing heeft gebracht en in afwijking van de meest ge-
volgde methode als injectieplaats aangeeft de ruimte tusschen
dert zesden en den zevenden lendenwervel, in verband met
de omstandigheid, dat op de hoogte van de grens van len-
denwervel—kruisbeen de lumbaalzak zeer nauw is, tenge-
volge waarvan de mogelijkheid zeer groot is, dat de sub-
arachnoïdeale ruimte niet zou worden bereikt. Ook bij de kat
heeft Mennerat proeven met lumbaal-anaesthesie genomen.
omtrent de resultaten waarvan hij opmerkt, dat deze vorm
van anaesthesie bij dit huisdier goede diensten kan bewijzen.
De quot;mededeeling van Ftick laat geen twijfel over omtrent
diens meening aangaande de toekomst der lumbale anaes-
thesie. „Hoewel deze methode in de chirurgie van den mensch
een uitgebreide toepassing heeft gevonden en door tech-
nische verbetering veel van haar gevaar heeft verlorenquot;
schrijft Frick, kan hij, in tegenstelling met anderen, deze
methode vooralsnog niet aanbevelen. Dit laatste zegt hij in
het bijzonder door de omstandigheid, dat hij bij tal van proef-
paarden de gewenschte anaesthesie niet heeft kunnen ver-
krijgen.
In zijn „Operationskursusquot; (1921) beschrijft Pfeiffer uit-
voerig de ruggemergs-anaesthesie bij den hond, terwijl hij
ook de techniek aangeeft van de subdurale injectie bij het
paard. Voor beide diersoorten geeft hij aan het gebruik van
stovaïne of alypine boven cocaïne de voorkeur.
Bayer en Schmidt zijn van meening, dat de ruggemergs-
anaesthesie een methode is, die voor de diergeneeskundige
praktijk ongeschikt is, terwijl in het bijzonder de eerstge-
noemde haar niet geschikt acht, wegens het feit, dat het
gevaar voor infectie der ruggemergsholte en de ernstige ge-
volgen daarvan, niet met zekerheid is te vermijden.
Cadiot en Almy achten de subarachnoïdeale injectie een
methode, die alleen voor den hond geschikt is, terwijl Cadiot
in zijn „Précis de Chirurgie Vétérinairequot; zich op dezelfde
wijze uit.
B. Extraduralc anaesthesie.
Zooals uit de vorenstaande beschouwing blijkt, heeft de
ßier\'sche lumbaal-anaesthesie, hoe deze ook wordt toegepast
en welke groote verbetering daarin ook is ingetreden, toen
men de cocaïne door minder giftige stoffen heeft kunnen ver-
vangen, toch hare bezwaren. Enkele der hoofdbezwaren zijn
wel deze, dat men de giftige stof in de directe omgeving van
het ruggemerg brengt, alsmede de mogelijkheid, dat de ge-
injicieerde vloeistof de voor het leven gewichtige centra In
het verlengde merg beschadigt of dat deze tot infectie van
de ruggemergsholten aanleiding geeft.
De ontwikkeling van de door Lawen zoo genoemde extra-
durale anaesthesie, waarvan het principe is, dat de verdoo-
vende vloeistof niet in de onmiddellijke omgeving van het
ruggemerg, doch in de epidurale ruimte wordt geappliceerd,
is aan deze nadeelen niet vreemd. Bij deze applicatie is de be-
doelde vloeistof door den dikken dura mater van het ruggemerg
gescheiden en is derhalve het groote gevaar van beschadi-
ging der centra in ruggemerg en verlengde merg zeer
verminderd.
Een der eersten, die bij den mensch met dezen vorm van
anaesthesie uitgebreide onderzoekingen heeft verricht, was
de reeds genoemde Lawen. In 1910 liet deze onderzoeker
in het Zentralblatt für Chirurgie zijn eerste verhandeling
over deze „Sakralanasthesiequot; het licht zien, hoewel reeds
vóór hem, n.1. in 1901, door de Franschen Cathelin en Lejars
sacraalanaesthesieën zijn uitgevoerd en korten tijd na dezen
door den Duitschen gynaecoloog Stöckel.
Deze laatsten waren over de resultaten hunner proefne-
mingen niet tevreden; Lawen daarentegen wel. Hij merkt
op, dat de epidurale anaesthesie eerst dan tot haar recht komt,
Wanneer men over een anaestheticum beschikt, dat in hooge
concentratie en in een groote hoeveelheid kan worden ge-
injicieerd, en Lawen schreef de onbevredigende resultaten
Van vroegere onderzoekers toe aan de omstandigheid, dat
deze met dezen eisch geen rekening hielden. Mede naar aan-
leiding van onderzoekingen van O. Gros wijst Lawen er op,
dat het gebruik van novocaïne-bicarbonaat-oplossing als
anaestheseerende vloeistof uitstekende resultaten verzekert,
en dat het te dezen opzichte ook van het grootste belang is,
dat de extradurale inspuiting langzaam geschiedt (A. Lawen
en W. von Gaza),
Een der bezwaren der sacrale anaesthesie is volgens Lawen
^et betrekkelijk klein gebied, dat gevoelloos kan worden
verkregen, zoodat hoofdzakelijk slechts operaties aan den
anus, aan de vulva en aan de urethra kunnen worden ver-
richt. Het blijkt, dat hij ook proeven heeft genomen teneinde
te trachten den omvang van dit gebied te vergrooten en in
dezelfde richting zijn experimenten genomen door Schlimpert
en Schneider, alsmede door Suchy, waaromtrent de technische
bijzonderheden en de resultaten in hunne publicaties resp. in
in 1910 en in 1913 uitvoerig zijn beschreven.
In 1925 hebben Pape en Pitzschk aan de chirurgische kliniek
der Veeartsenijkundige Hoogeschool te Berlijn, proeven over
extradurale anaesthesie bij het paard genomen en hunne be-
vindingen in het „Archiv für wissenschaftliche und prak-
tische Tierheilkundequot; en in andere vakbladen gepubliceerd.
Zij wijzen er op, dat bij de ßier\'sche lumbaal-anaesthesie de
anaestheseerende vloeistof in den duraalzak ingespoten wordt,
zoodat de anaestheseerende vloeistof met de scheedelooze
zenuwbanen en de gangliencellen van het ruggemerg in di-
recte aanraking komt en dat het veelvuldig waargenomen
letaal verloop niet alleen een gevolg is van de omstandig-
heid. dat het zenuwgift de in de nabijheid van de injectieplaats
liggende centra verlamt, maar vooral moet worden toege-
schreven aan het feit, dat het in dezelfde vliezige buis liggende
verlengde merg met zijn voor het leven belangrijke centra
buiten functie wordt gesteld. Daarom meenen zij, verdient de
extradurale anaesthesie, de voorkeur. Hier wordt de anaes-
theseerende vloeistof in de epidurale ruimte geappliceerd en
is deze van het ruggemerg gescheiden door den straffen dura
mater, door welk vlies een diffusie óf uitgesloten is óf anders
in een zóó geringe mate plaats vindt, dat een schadelijke
werking van de stof op het ruggemerg niet behoeft te worden
gevreesd. Derhalve is een direct contact van het anaesthe-
ticum met dit centrale orgaan niet mogelijk, wanneer de dura
mater normaal is, terwijl ook de ingespoten vloeistof niet
direct op het verlengde merg kan inwerken. De schrijvers
merken op, dat de extradurale anaesthesie tot stand komt
door de inwerking van de anaestheseerende vloeistof op de
met een betrekkelijk dunne scheede omgeven zenuwen, die na
het verlaten van de foramina lateralia de epidurale ruimte
doorkruisen. Derhalve moet de epidurale anaesthesie als een
echte geleidings-anaesthesie worden beschouwd.
Omtrent het cavum epidurale bij het paard merken Pape
en Pitzschk op, dat deze, onmiddellijk onder het wervelka-
naal bekleedende endost gelegen ruimte, zich vanaf het
achterhoofdsgat tot aan den derden of vierden staart-
wervel uitstrekt en op deze hoogte als steeds nauwer wor-
dende spleet, blind eindigt. Op grond van deze verhoudingen
hebben zij gevonden, dat de meest geschikte plaats om door
een punctie de epidurale ruimte te treffen gelegen is in de
ruimte tusschen den eersten en den tweeden staartwervel.
Zij merken op, dat de bij den mensch gekozen injectieplaats
voor deze anaestheseeringsmethode n.1. de hiatus sacralis,
welke onmiddellijk achter het kruisbeen is gelegen, voor het
paard ongeschikt blijkt, daar de verbinding kruisbeen-staart-
wervel bij dit dier zeer eng en dikwijls zóó innig vergroeid is,
dat een perforatie er van onmogelijk is.
Pape en Pitzschk gebruikten voor hunne proeven novocaïne
en in een deel der gevallen novocaïne-adrenaline-oplossing
in concentraties van 3 of 6 % en in verschillende hoeveelheden,
Waarbij zij hebben ervaren, dat, hoe meer vloeistof ingespo-
ten werd, deze des tc verder oraalwaarts dringt en derhalve
meer naar voren gelegen zenuwstammen worden beinvloed.
Bij 16 slachtpaarden hebben de schrijvers hunne onderzoe-
kingen verricht. Daaromtrent vatten ze de resultaten samen
als volgt:
1.nbsp;de extradurale anaesthesie is in tegenstelling met de lum-
bale een geleidings-anaesthesie.
2.nbsp;De extradurale anaesthesie is bij het paard, met uitzon-
dering van zeer vette dieren, gemakkelijk uit te voeren.
De uitbreiding en de duur der anaesthesie is afhankelijk
van de hoeveelheid cn van de concentratie der ingespoten
novocaïne-oplossing.
Met inachtneming van de noodige voorzichtigheidsmaatre-
gelen schijnt, op grond van de tot dusverre verrichte onder-
zoekingen, de extradurale anaesthesie ongevaarlijk te zijn.
5. Aan verdere onderzoekingen blijft het overgelaten het voor
de extradurale anaesthesie geschikte indicatiegebied te
bepalen.
In verband met de omstandigheid, dat de Albrechtsen sche
steriliteitsbehandeling in de praktijk hare bijzondere bezwaren
medebrengt, heeft Benesch aanleiding gevonden om ten be-
hoeve van deze behandeling de extradurale anaesthesie bij
het rund te beproeven. Bij twintig runderen heeft hij zijn
proefnemingen gedaan, op grond waarvan hij tot de conclusie
komt, dat de extradurale anaesthesie bij deze kunstbewer-
kingen goede diensten kan bewijzen. Door de inspuiting van
25 a 30 cM3. eener l^al % tutocaïne-oplossing als maximale
dosis, kan worden verkregen, hetgeen bij deze behandeling
de bedoeling moet zijn, n.1. het tot stand komen eener anaes-
thesie van de vagina en van den portio vaginalis, gepaard met
een behoud van de motorische kracht, althans in een zoo-
danige mate. dat de handeling bij het staande dier kan worden
verricht.
Betreffende de anaesthesie kon B. vaststellen, dat deze on-
geveer 10 a 12 minuten na de injectie intreedt. Het eerst
wordt de staart en de anus gevoelloos, vervolgens de schaam-
lippen en na verloop van nog een 5-tal minuten de naaste
omgeving daarvan. De schrijver is zeer tevreden over het ge-
bruik van tutocaïne. terwijl hij als zijn meening te kennen
geeft, dat deze anaestheseerings-methode bij verschillende ver-
loskundige kunstbewerkingen bij het rund, zoowel als bij het
paard, in de toekomst van veel beteekenis zal blijken te zijn.
Uit dit beknopte overzicht van de voornaamste literatuur
omtrent de subarachnoïdeale anaesthesie in de diergenees-
kundige praktijk blijkt, dat deze methode in hoofdzaak bij
de kleine huisdieren en van dezen in het bijzonder bij den hond
in toepassing is gebracht, terwijl verschillende beschrijvingen
dienaangaande op pharmacologische experimenten betrekking
hebben.
Betreffende de waarde der ruggemergs-anaesthesie bij het
paard wordt door vele schrijvers verschillend geoordeeld. Een
groot deel van hen wijst op de bezwaren, die het op grond
van experimenten of naar aanleiding van mededeelingen van
anderen aan dezen vorm van anaesthesie verbonden acht.
Enkelen maken gewag van de mogelijkheid van het ontstaan
van traumatisch letsel aan het ruggemerg, in verband waar-
mede zij meenen de subarachnoïdeale anaesthesie te moeten
ontraden, terwijl anderen een groot bezwaar zien in de moei-
lijkheid van het vermijden eener infectie van het ruggemerg
en de ernstige gevolgen daarvan. Naast dezen staan onder-
zoekers ,die de subdurale anaesthesie voor een practische toe-
passing ongeschikt achten wegens den ongunstigen invloed,
die het in den duraalzak aanwezige anaestheticum op de
medulla oblongata kan hebben en om deze reden de extra-
durale anaesthesie verkiezen; eenige anderen wijzen in het
bijzonder op de technische moeilijkheden, welke aan de in-
jectie zijn verbonden.
Slechts enkele onderzoekers achten de ruggemergs-anaes-
thesie in de praktijk van het groote huisdier van beteekenis.
Cuillé en Sendrail, die voor hun proeven — het aantal is niet
vermeld — cocaïne hebben gebruikt, zelfs in zeer kleinen
dosis en in een hoeveelheid oplossing van slechts enkele cM3.,
vinden in de resultaten daarvan aanleiding de lumbale anaes-
thesie als een aanwinst te beschouwen, terwijl naast dezen Lieh-
tenstern kan worden genoemd. Bij een 13-tal experimenten bij
het paard verkreeg deze zoodanige gunstige resultaten, dat hij
niet aarzelt de ruggemergs-anaesthesie, niet alleen voor de
kliniek, maar ook voor het gebruik in de gewone practijk aan
te bevelen.
Uit de weinige gegevens, die de literatuur omtrent de extra-
durale anaesthesie verschaft, blijkt, dat de onderzoekers, die
zich met deze methode hebben bezig gehouden, resultaten
hebben verkregen, die hun aanleiding geven hun experimenten
voort te zetten en daaromtrent opmerken, dat deze vorm van
anaesthesie in de veterinaire chirurgie de volle belangstelling
verdient.
III
Aangezien de verschijnselen bij de lumbaalanaesthesie een
gevolg zijn van den invloed van het anaestheticum op het
centrale, het periphere en het symphatische zenuwstelsel, is
het vanzelf sprekend, dat een juist inzicht in de anatomie en
Physiologie van deze drie stelsels, althans voor zoover het
betreft het achterste lichaamsgedeelte, voor deze verdoovings-
methode van belang is. Ik heb echter gemeend een uitvoerige
behandeling ervan achterwege te kunnen laten en te mogen
verwijzen naar een drietal aan dezen tekst toegevoegde af-
beeldingen. De eerste daarvan is een photogravure van het
aan de dorsale zijde opengelegde lenden- en kruiswervel-
kanaal. waarin het ruggemerg daar ter plaatse, omgeven door
de vliezen, benevens de afgaande lumbale en sacrale zenuwen,
zichtbaar zijn. De tweede is een schematische voorstelling van
de vertakkingen van het sympathische stelsel, terwijl de derde
een teekening is van het verloop der lumbale- en sacrale ze-
nuwen. (deze laatste is als bijlage achterin opgenomen).
Met betrekking tot de plaats waar de injectie, althans bij
de subarachnoïdale applicatie, geschiedt, komt het mij ge-
wenscht voor een beknopt overzicht te geven van de topogra-
fisch-anatomische gesteldheid van die streek, waaromtrent dc
gegevens en de desbetreffende beschrijvingen aan bekende
anatomische handboeken zijn ontleend.
Als plaats der inspuiting — het zij reeds hier opgemerkt —
is steeds gekozen de ruimte tusschen den laatsten lenden-
wervel en het kruisbeen. De injectienaald vanuit de mediaan-
lijn in die streek loodrecht naar beneden ingestoken, zal in
de meer oppervlakkige deelen achtereenvolgens perforeeren:
de huid en onderhuid, liet ligamentum supraspinale, dat een
voortzetting is van den nekbandstreng, en het paarige liga-
mentum interspinale.
Het ligamentum supraspinale is een sterke band, waarvan
de dikte eenigermate afhankelijk is van de grootte van het
dier. Het ligamentum interspinale bestaat uit 2 platen, welke
betrekkelijk los met elkander zijn verbonden. Na het pas-
seeren van deze bandmassa dringt de canule door een opening
tusschen den laatsten lendenwervel en het kruisbeen, het fo-
ramen lumbo-sacrale, het wervelkanaal binnen en treft dan
de lendenmergsvliezen n.1. in volgorde: de dura mater en de
arachnoïdea. Het derde vlies, de pia mater, is onmiddellijk
om het ruggemerg gelegen en wordt bij een juiste injectie-
techniek niet getroffen.
De dura mater is het buitenste vlies en vormt een harde
stevige bindweefselachtige plaat, die arm is aan bloedvaten
en door de subdurale ruimte gescheiden is van de arach-
noïdea (slechts door overspringende bloedvaten er mede
verbonden).
De arachnoïdea is het middelste vlies, een doorzichtige uit
bindweefsel bestaande membraan, welke bloedvaten mist; zij
wordt van den dura gescheiden door de subdurale- en van den
pia mater door de subarachnoïdeale ruimte. Door bindweefsel-
strengen is zij nog eenigermate met den pia verbonden. Die
strengen vormen het ijle subarachnoïdeale weefsel, waartus-
schen de liquor cerebrospinalis aanwezig is. De subarach-
noïdeale ruimte staat nergens met de subdurale in verbinding.
De pia mater, die gevormd wordt door een zacht vaatrijk
bindweefselvlies omsluit het ruggemerg direct en dringt in
alle plooien en verdiepingen daarvan binnen. Zij schuift zich
in de fissura mediana ventralis van het ruggemerg in en vormt
zoo het septum medianum ventralis. Ook het septum medianum
dorsalis behoort eigenlijk tot den pia mater. Door het liga-
mentum denticulatum, hetwelk uit een groot aantal strengen
bestaat, is de pia mater met den dura verbonden; het dient
als bevestigingsmiddel (ophangband) van het ruggemerg. De
genoemde strengen gaan met breede bases van de beide zij-
vlakten van den pia uit en eindigen spits toeloopend aan den
dura. Deze gesteldheid brengt mede, dat zij de arachnoïdea
doordringen.
In het bijzonder wil ik hier nog wijzen op het feit, dat het
ruggemerg ongeveer op het midden van het kruisbeen als
conus medullaris in een stompe punt eindigt en in het filum
terminale overgaat. Dit geheele achterste stuk is omgeven door
uittredende zenuwen, die tengevolge van de z.g. ascensus
medullae steeds grooteren afstand door het vertebraalkanaal
moeten doorloopen en den indruk geven als staartharen om
den staartwortel heen te liggen. Vandaar den naam cauda
equina. Op het midden van het kruisbeen houdt dus bij het
paard het ruggemerg op en dus ook de dura mater spinalis.
Dit nu is van belang voor de extradurale anaesthesie, waarbij
men de vloeistof zóó ver caudaalwaarts injicieert, n.1. tusschen
den eersten en den tweeden staartwervel, dat de dura niet
meer wordt getroffen.
De nervus sympathicus leidt de meest verschillende, buiten
den invloed van den wil staande verrichtingen in, b.v. de
werking van de maag, van het urine-geslachtsapparaat, van
den bloedvatmusculatuur enz. Vele van zijn vezelen ont-
springen ook in het centrale zenuwstelsel en hebben daar hun
centra. Zij staan echter meestal aan de periferie met zenuw-
cellen van sympathische gangliën in verbinding (praeganglio-
naire vezelen), van waaruit nieuwe zuiver sympathische ve-
zelen (postganglionaire vezelen) naar de eindorganen (gladde
spiercellen, klieren) gaan. Omgekeerd voeren ook een aantal
sensible vezelen door de sympathische gangliën naar het
centrale zenuwsysteem terug. Zoodoende wordt het begrijpe-
lijk, dat de meeste door den nervus sympathicus beheerschte
verrichtingen ook van de zijde van het centrale zenuwstelsel
beinvloed kunnen worden. Door dezen nauwen samenhang
van het centrale zenuwstelsel met het sympathische is het dus
ook vanzelfsprekend, dat het in de subarachnoïdeale ruimte
aanwezige anaestheticum tevens zijn invloed op het sympa-
thische systeem uitoefent. Om die reden kwam het mij ge-
wenscht voor, deze enkele opmerkingen omtrent dit verband
hier naar voren te brengen.
IV
a. Doel der onderzoekingen.
Zooals reeds eerder werd opgemerkt, hadden mijn onder-
zoekingen ten doel na te gaan of inderdaad aan de praktische
toepassing van de subarachnoïdeale anaesthesie bij het paard
die bezwaren zijn verbonden, welke door verschillende onder-
zoekers daaraan worden toegeschreven en welke waarde dezen
vorm van anaesthesie in de operatieve chirurgie van het paard
moet worden toegekend.
Met betrekking tot deze kwestie heb ik getracht om op grond
van de resultaten van een groot aantal proeven het antwoord
te kunnen geven op de vragen:
1.nbsp;Is de verkregen anaesthesie een bruikbare;
2.nbsp;voldoet de techniek der toepassing aan praktische eischen;
3.nbsp;zijn er gedurende de anaesthesie meer of minder ernstige
complicaties te vreezen;
4.nbsp;zijn de gevolgen schadelijk voor den patiënt?
Ik heb mij bij mijn onderzoekingen uitsluitend bediend van
het anaestheticum novocaïne1), dat, zooals de kliniek mij heeft
geleerd, bewezen heeft een bij het paard uitstekend werkzaam
anaestheticum te zijn, zelfs bij toepassing van een oplossing
dier stof in geringe concentratie. Ik heb gemeend mij ook te
moeten houden aan het gebruik van een zoodanige hoeveelheid
1nbsp; p. aminobenzogldiaethybminoaethanolhydrochloride volgens dc Ned.
Phannacopee.
der stof, dat algemeene intoxicatie-verschijnselen niet be-
hoefden te worden gevreesd. Bij elk mijner experimenten
heeft de hoeveelheid novocaïne, welke werd geappliceerd, ten
hoogste 1 gram bedragen, terwijl de hoeveelheid novocaïne-
oplossing die van 100 cMs. niet heeft overschreden.
Ten aanzien van de kwestie of de verkregen anaesthesie een
bruikbare is. meende ik, dat de ruggemergs-anaesthesie slechts
praktische beteekenis zou kunnen hebben ten behoeve van
operatieve kunstbewerkingen aan het achterste gedeelte van
het lichaam, n.1. aan de extremiteiten, aan het urogenitaal-
apparaat en aan den buikwand; om deze reden heb ik een hoe-
veelheid vloeistof grooter dan 100 cM^. nooit gekozen.
Mijn onderzoekingen hadden mede ten doel om na te gaan
óf en in welke mate het ruggemerg en zijn centra zouden
worden beschadigd en of wellicht bij het gebruik maken van
een groote hoeveelheid eener novocaïne-oplossing een schade-
lijke invloed op de medulla oblongata zou worden uitge-
oefend. Immers deze omstandigheid heeft in de latere jaren
er toe geleid, dat door enkele schrijvers aan de extradurale
anaesthesie de voorkeur wordt gegeven. Begrijpelijk is het, dat
mijn proefnemingen derhalve voor het grootste deel betrekking
hebben op de subarachnoïdeale anaesthesie en dat daarnaast,
uit een oogpunt van vergelijking, ook een reeks proeven be-
treffende de extradurale anaesthesie volgens de door Pape en
Pitzschk aangegeven methode heeft plaats gevonden. Uit
de gegevens, welke de literatuur verstrekt, blijkt, dat verschil-
lende schrijvers de lumbale anaesthesie veroordeelen wegens
het gevaar, dat aan een traumatische beschadiging van het
ruggemerg zou zijn verbonden, terwijl anderen haar niet ah
geschikt voor een praktische toepassing kunnen aanvaarden in
verband met de groote moeilijkheid om een infectie van de
ruggemergsruimten met de ernstige gevolgen daarvan, te ver-
mijden. Met betrekking tot het eerstbedoelde bezwaar betref-
fende de ernstige gevolgen van een traumatische beleediging
van het ruggemerg is ook in deze richting een onderzoek in-
gesteld. De gedachte aan deze proeven ten grondslag liggende.
was deze, dat het zeer goed mogelijk is met de lange injectie-
naald het ruggemerg te doorsteken tot op den bodem van
het wervelkanaal. Hetgeen bij deze proeven geschiedt, komt
de fout, die bij de praktische toepassing der punctie kan
voorkomen, het meest nabij. Ten aanzien van het door som-
mige schrijvers geopperde bezwaar, dat de infectie-mogelijk-
heid van de ruggemergsruimten zoo groot is, zijn bij de
puncties en injecties, alsmede bij de post-operatieve nabe-
handeling geen overdreven aseptische voorzorgsmaatregelen
in acht genomen en was het te dezen opzichte uit den aard der
zaak ook noodzakelijk over de resultaten van een groot aantal
proeven te beschikken.
b. Algemeene opmerkingen.
De paarden, die voor mijn onderzoekingen zijn gebezigd,
waren gezonde, voor een deel jonge, voor een deel oudere
dieren, waarvan met uitzondering van een ezel en enkele
veulens, het lichaamsgewicht 230 a 400 K.G. bedroeg. Bijna
steeds was ik in de gelegenheid ze eenige dagen vóór de proef
met betrekking tot hunne gezondheidstoestand te observeeren.
Paarden met stoornissen van eenige beteekenis in de adem-
halings- of in de hartsfunctie werden niet gebruikt.
Onmiddellijk aan de proef voorafgaande werd de lichaams-
temperatuur en de frequentie van den pols en van de adem-
haling opgeteekend. Eveneens werd dan het betreffende dier
op zijn locomotie onderzocht. Paarden met zoodanige stoor-
nissen in het gebruik der achterbeenen, die na de proefneming
de beoordeeling omtrent de nawerking van de anaesthesie
zouden kunnen bemoeilijken, werden voor de proeven
uitgesloten.
Bij de studie aangaande het verloop der anaesthesie heb ik
mijn aandacht geschonken aan de veranderingen van den pols
en van de respiratie in dien zin namelijk, dat geregeld de
frequentie en de rhythmus ervan werd gecontroleerd; de hooge
frequentie van de ademhaling en de arhythmie ervan kort na
het neerwerpen, bleef buiten beschouwing. Ten aanzien van
het onderzoek omtrent de mogelijkheid van het intreden van
stoornissen in de circulatie en in de respiratie, achtte ik deze
geregelde controle van belang. Het aan elke proef vooraf-
gaande meten van de lichaamstemperatuur werd verricht om
zekerheid te hebben, dat een gezond dier werd voorgebracht.
Tijdens de proef is nooit een betrouwbare temperatuur op-
gemeten kunnen worden wegens de omstandigheid, dat de
anus steeds was geparalyseerd en bij het vrouwelijke dier de
vagina altijd was verslapt.
Injectie\'Tnethode.
Nadat eenige voorafgaande proeven mij te dezen opzichte
hadden geleerd, dat deze plaats zich ten behoeve van een
subarachnoïdeale injectie uitstekend leent, heb ik de inspuiting
steeds verricht in de ruimte, welke tusschen den laatsten
lendenwervel en het os sacrum is te bepalen. Met uitzondering
van zware en vette dieren is de ligging van deze ruimte bij het
paard in het algemeen wel vast te stellen, in het bijzonder wan-
neer men, met de vingertoppen drukkende, deze langs den bo-
venkant der lendenwervels caudaalwaarts strijkt; een meer of
minder duidelijke indeuking geeft dan de juiste plaats aan.
Deze plek bevindt zich 1 à 2 vingerbreedten vóór de plaats
waar de tuber sacrale van links en rechts het dichtst bij elkan-
der zijn gelegen.
Bij enkele paarden geschiedde de injectie bij het liggende
dier; in het meerendeel der gevallen bij het (gepraamde)
staande paard. Van een aan de injectie voorafgaande subcu-
tane infiltratie met een anaestheseerende oplossing, werd geen
gebruik gemaakt. Het voorbereiden van de plaats der inspui-
ting geschiedde door scheren, gevolgd door een reinigende en
desinfecteerende behandeling met jodiumbenzine of met al-
cohol-jodiumtinctuur.
Als injectiespuit gebruikte ik de bekende recordspuit met
een inhoud van 10, 20 of 100 cM3. Aan deze laatste, die
gebruikt werd voor het injicieeren van een grootere hoeveel-
heid vloeistof, was een 25 cM. lang slangstuk met metalen
conus bevestigd, die op de injectienaald nauwkeurig past.
Deze laatste was de Bier\'sche lumbaalnaald met een lengte
van 12 a 14 cM. en een dikte van mM. De steriliteit dezer
instrumenten werd verkregen door een langdurig liggen in
alcohol of in een 3 % carbol-oplossing. Voor het gebruik be-
hoefde ik dan het instrument slechts even met steriele phy-
siologische zoutoplossing door te spoelen.
De canule, voorzien van den mandrijn, werd op de aange-
geven plaats in loodrechte richting naar beneden ingestoken
tot op een diepte, waarbij aan het verder dringen eenige weer-
stand werd geboden. Dat is een gevolg van de perforatie
van de periostale bekleeding van het wervelkanaal en van den
dura mater en deze bevinding was steeds de aanwijzing voor
het feit, dat even dieper de subarachnoïdeale ruimte bereikt
kon zijn. In sommige gevallen — en dat verschijnsel wijst er
met zekerheid op, dat de punt der canule zich op de juiste
plaats bevindt — zag ik dan na het verwijderen van den
mandrijn de cerebrospinale vloeistof te voorschijn treden; in
andere gevallen echter werd dit niet waargenomen.
Bij een deel mijner puncties werd een bijna onmerk-
bare weerstand bij het indrukken van de canule onder-
vonden en werd ook het uittreden van lumbale vloeistof
niet opgemerkt. Teneinde in deze gevallen toch zooveel moge-
lijk de zekerheid te hebben, dat de vloeistof in de goede ruimte
zou worden gebracht, ging ik als volgt te werk: Wanneer ik
dc punt van de canule op dc juiste plaats aanwezig achtte,
bepaalde ik door een drukken op de gevulde injectiespuit dc
mate van weerstand, welke daarbij werd ondervonden; dan
plaatste ik dc canule steeds even dieper zóólang, totdat de
vloeistof in de spuit gemakkelijk kon worden weggespoten.
Steeds is de injectie-vloeistof zooveel mogelijk in lichaams-
warmen toestand zeer langzaam geappliceerd. Teneinde de
drukverhouding in de liquor ccrebrospinalis niet al te plotse-
h\'ng te wijzigen, bleek mij dit laatste in het bijzonder van be-
teckenis bij het inbrengen van een groote hoeveelheid vloeistof
(80 en 100 cM3.). Bij eenige mijner proeven, waar blijkbaar
de inspuiting nog te snel werd verricht, zakte het dier
plotseling, nog tijdens de injectie, aan de achterhand in
elkaar om na eenige seconden weer op te staan.
Naar gelang de grootte van het dier en de dikte van
het onder de huid gelegen weefsel in het mediane gebied van
de lenden-kruisstreek werd de canule op een diepte van 7
a 13 cM. ingebracht. In sommige gevallen werd na het ver-
wijderen van de canule nog een geringe bloeding uit het steek-
kanaal waargenomen. Deze bleek steeds van een zoo geringe
beteekenis te zijn, dat door een lichte compressie een haemo-
stase kon worden verkregen. Gewoonlijk werd het steekwondje
met een afsluitend collodiumlaagje bedekt.
Zooals reeds in het vorenstaande werd opgemerkt, heb ik
bij verschillende proefpaarden de punctie van de subarach-
noïdeale ruimte met opzet zóódanig gewijzigd, dat de canule
werd doorgestoken zoover als mogelijk was, dus tot op den
bodem van het wervelkanaal, hetgeen uiteraard gepaard ging
met een traumatische laesie van het ruggemerg. Daarop volgde
dan de injectie.
Wat betreft de extradurale anaesthesie, waaromtrent ik
uit een vergelijkend oogpunt een 13-tal proefnemingen heb
verricht, cn waarvan ik de beschrijvingen aan die van de
proeven over de subarachnoïdeale anaesthesie laat voorafgaan,
heb ik de door Pape en Pitzschk aangegeven techniek ge-
volgd, welke deze in hun artikel als volgt beschrijven: Bij het
paard is de techniek der extradurale anaesthesie eenvoudiger
dan die der lumbale .Zij kan bij elk paard worden uitgevoerd
met uitzondering echter van zeer vette dieren. De injectie-
plaats bevindt zich in de mediaanlijn en is gemakkelijk te
bepalen, wanneer men met de cene hand den staartwortel
hoog pakt en deze heen en weer beweegt, terwijl dan de
andere hand de bewegingen volgt, die vooral duidelijk zijn
tusschen den eersten en den tweeden staartwervel. Tusschen
deze beide wervels voelt men cenigszins een groeve van 1 cM.
breedte, waarvan de bodem door vast weefsel wordt gevormd.
Nadat het operatieveld geschoren is en gedesinfecteerd
door penseelen met jodiumtinctuur, steekt men met een
roestvrije steriele canule in de bedoelde ruimte, precies in de
mediaanlijn en eenigszins craniaalwaarts, in, totdat een harde
weerstand is bereikt en een verder doorsteken onmogelijk is.
De canule kan hier, naar gelang de grootte van het paard,
3 a 7 cM. worden ingestoken. Met een door uitkoken steriel
gemaakte recordspuit wordt vervolgens het anaestheticum ge-
injicieerd. Ligt de canule goed in de epidurale ruimte, dan kan
de injectie zonder weerstand plaats vinden. Is evenwel een
sterkere drukking op de spuit noodig, dan moet de injectie
onderbroken en de canule opnieuw ingebracht worden, want
in dat geval ligt de punt van de canule niet in de epidurale
ruimte, maar in het straffe weefsel der omgeving. Bij het in-
steken van de naald komt nooit cerebrospinale vloeistof te
voorschijn; echter kan dikwijls een zacht geruisch worden
waargenomen, dat blijkbaar ontstaat door het aanzuigen van
lucht door de canule. De inspuiting moet, teneinde een com-
pressie van het ruggemerg te vermijden, namelijk bij de in-
jectie van een groote hoeveelheid vloeistof, langzaam ge-
schieden: daardoor kan deze in de enge epidurale ruimte
geleidelijk zijn weg naar voren vinden. De anaestheseerende
oplossing moet in lichaamswarmen toestand worden geappli-
ceerd. Bij het uitvloeien van bloed uit de canule moet deze
over een kleinen afstand worden teruggetrokken en iets verder
naar voren worden ingestoken, omdat anders een injectie
kan plaats vinden in de op den bodem van de epidurale ruimte
gelegen ader-vlechten. De injectieplaats wordt beschut door
een mastisol-pleister.
Het aanbrengen van het werptuig geschiedde in vele ge-
vallen vóór of onmiddellijk nä de injectie. Echter werd het
dier ook dikwijls neergeworpen, alleen door het kluisteren van
de voorbeenen^en was het mogelijk door een flink trekken aan
den staart ook de achterhand op de matras te brengen.
Dosis en oplossing.
Zooals uit de gegevens uit de literatuur blijkt, zijn, in het
bijzonder bij de kleine huisdieren ten behoeve van het ver-
krijgen van een ruggemergs-anaesthesie verschillende anaes-
thetica beproefd. Alleen door Lichtenstern zijn bij het paard
een 10-tal proeven genomen, waarbij novocaïne als anaesthe-
ticum werd gebruikt in doses varieerende van 0.25 tot 1 gram
(0.25, 0.4,0.5, 0.8 en 1 gram) in concentraties van 5 a 12gt;^ %.
Ten aanzien van de door hem verkregen resultaten werd
reeds opgemerkt, dat deze in het algemeen zeer bevredigend
waren.
Wat betreft de extradurale anasthesie hebben Pape en
Ptizschk bij hunne 14 proeven 3 a 6 % novocaïne-oplossing,
elk met een geringe toevoeging van adrenaline, gebruikt. De
oplossing in de concentratie van 6 % werd bij 9 paarden
aangewend in hoeveelheden oploopende van 1 tot 15 cM^.
(maximale hoeveelheid novocaïne 0.9 gram); de oplossing
van 3 % werd gebruikt bij 5 paarden in hoeveelheden van 10,
15, 40, 75 en 100 cM3. (hoeveelheid novocaïne resp. 0.3,
0.45, 1, 2, 2.25 en 3 gram). In de twee laatstbedoelde ge-
vallen zijn algemeene vergiftigingsverschijnselen (hevige on-
rust, heftig slaan met de voorbeenen, krampen, nystagmus)
waargenomen. Deze eindigden niet met den dood; de dieren
herstelden zich.
De dosis novocaïne, die ik voor mijn proeven gebruikte,
bedroeg in een twaalftal gevallen 500 a 750 mgr., in de
overige 30 gevallen werd een dosis van 1 gram aangewend.
Aangezien in de heelkundige kliniek met een hoeveelheid van
1 gram steeds een zeer bevredigende anaesthesie was ver-
kregen, zonder dat toxische verschijnselen te voorschijn
traden, heb ik in geen der gevallen een hoogere dosis ge-
bruikt. Immers mijn onderzoekingen hadden niet ten doel
om na te gaan in hoeverre novocaïne zonder gevaar voor
intoxicatie bij het paard intralumbaal kan worden geappli-
ceerd en in welke dosis bij deze wijze van toediening een
toxische en letale werking intreedt.
De concentraties, die ik gebruikte waren verschillend; bij
een deel ervan was deze 10 ó 7^ %; bij een ander deel ly^ è
^ %, terwijl in een groot aantal gevallen een concentratie
van 1 è 134 % Is genomen.
Voor het verkrijgen van de injectie-vloeistof werd het
novocaïne opgelost in aqua destillata of in physiologische
keukenzout-solutie; daarna werd deze oplossing in een glazen
kolf gefiltreerd en gedurende ongeveer 5 minuten gekookt.
De ervaring in de kliniek, waar de novocaïne-oplossingen
dikwijls door koken worden gesteriliseerd, heeft geleerd, dat
deze voorbehandeling de werkzaamheid van het anaesthe-
ticum practisch niet schaadt, terwijl ook uit de onderzoe-
kingen van Braun is gebleken, dat een novocaïne-oplossing
door hitte zeer goed is te steriliseeren en dat te dien opzichte
alleen bijzondere voorzorgen moeten worden in acht
genomen, wanneer aan een zoodanige oplossing het zoo
gevoelige lichaam suprarenine is toegevoegd.
Na het filtreeren en koken der versch bereide oplossing
werd deze op bloedtemperatuur afgekoeld en vervolgens
geïnjicieerd.
Beoordeeling der sensible en motorische paralyse.
De bepaling omtrent het al of niet aanwezig zijn eener
anaesthesie van de huid geschiedde op grond van het resul-
taat op speldeprikken en in twijfelachtige gevallen (deze
waren spaarzaam) werden hier en daar oppervlakkige huid-
incisies aangebracht. Gewoonlijk werd reeds kort, namelijk
slechts eenige minuten na het voltooien der injectie de huid-
reflex aan den staart en aan den anus met zijn naaste om-
geving gecontroleerd; vervolgens in het verder verloop der
voortschrijdende verlamming, die aan de ledematen, aan het
kruis en de lendenen en aan de flank. Hoewel ik mij er van
bewust ben, dat deze methode van onderzoek wel zeer primi-
tief is, was ik toch steeds in staat om de aanwezigheid van
hypaesthesie of anaesthesie der huid vast te stellen en bij
benadering ook den omvang ervan.
Voorts zijn, zooals in de proevenreeksen nader is om-
schreven, verschillende operaties verricht, waaromtrent ik
met opzet vele zoodanige koos, die tot de meest pijnlijke
moeten worden gerekend, namelijk neurectomieën en castra-
tics; deze laatste bij het mannelijke, zoowel als bij het vrouwe-
lijke dier.
De controle op het al of niet ingetreden zijn eener mo-
torische verlamming geschiedde aan den staart, aan den
anusmusculatuur en aan de ledematen. Teneinde het ontstaan
dezer verlamming aan de ledematen na te gaan heb ik bijna
alle injecties bij het staande dier verricht en was ik dienten-
gevolge — het zij reeds hier opgemerkt — in de gelegenheid
het intreden dezer paralyse duidelijk te zien. Teneinde bij
het liggende dier deze verlamming te controleeren zijn de
achterbeenen nooit ingekluisterd geweest en werd er bij
herhaling aan deze beenen in verschillende richting getrokken
om na te gaan óf en zoo ja, in welke mate er op deze mani-
pulatie actief verzet zou volgen.
In alle gevallen is ook de teruggang van de paralyse na-
gegaan en is de duur ervan vermeld, terwijl bij bijna alle
paarden de tijd werd opgeteekend, na welken de betreffende
dieren, hetzij uit zichzelf, hetzij met geringe hulp, konden
opstaan. Enkele paarden zijn tijdens het liggen, echter in
geen geval binnen den tijd van een uur na de inspuiting,
gedood. De overige dieren zijn na de proefneming nog ge-
durende één of meerdere dagen en dikwijls nog gedurende
meerdere weken gecontroleerd op mogelijk aanwezige ver-
schijnselen, welke een gevolg van de punctie of van de anaes-
thesie zouden kunnen zijn.
c. Proevenreeks I.
Deze reeks omvat een 8-tal proeven betreffende de extra-
durale anaesthesie volgens de methode Pape cn Pitzschk.
De hoeveelheid novocaïne bedroeg I gram, opgelost in hoe-
veelheden vloeistof (aqua destillata) varieerende van 30 tot
^0 cM3.
GEVAL 1.
f^aard: 16-jarige merrie.
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
-ocr page 54-Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 44, ademhaling
10 p.m.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 40).
Op de bekende plaats werd bij het staande dier de injectie
verricht. De canule werd ^Yz cM. ingebracht.
Bevindingen:
2nbsp;min, post inj. Het blijkt reeds, dat de staart en de anus-
musculatuur verlamd is.
4 min. post inj. Het dier wordt aan de achterhand paretisch;
het dreigt te vallen, zoodat het op de matras getrokken wordt.
10 min. post inj. De huid van beide achterbeenen alsmede
die van het kruis tot aan den voorrand van den musc. ten-
sor fasciae latae is gevoelloos; ook de huid aan den staart.
Achterbeenen motorisch verlamd.
20 a 30 min. post inj. De voorste grens van het anaesthetisch
huidgebied is verder naar voren gelegen, n.1. ongeveer een
handbreedte voor de laatste rib. Geen verandering in de mo-
torische paralyse. De zweetafscheiding aan het kruis en in de
flank is belangrijk. Het dier is onrustig; het heeft ver-
hoogde frequentie in ademhaling en pols. De operatie wordt
verricht. Noch op de huidsnede, noch bij de neurectomie is
reactie te bemerken.
45 min. post inj. Toestand betreffende de motorische en sen-
sible verlamming onveranderd. Er wordt een sterke tremor
musculorem waargenomen, welke ongeveer 10 minuten
aanhoudt.
uur post inj. De voorste grens van het anaesthetisch
gebied ligt thans halverwege het kruis. Eenige reactie bij
speldeprikken op de hoefkroon.
3nbsp;uren post inj. Het paard staat uit zichzelf op; er zijn geen
verschijnselen van motorische of sensible paralyse meer waar
te nemen.
Tijdens de proefneming is in de pols- en ademhalings-
-ocr page 55-frequentie een verhooging tot resp. 58 en 16 waargenomen.
Na de proefneming is het dier nog een week in observatie
gebleven; er zijn in dien tijd geen verschijnselen waarge-
nomen, welke op rekening van de injectie zouden kunnen
worden gesteld.
GEVAL 2.
Paard: l^/^-jarige merrie (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 46, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
In de ruimte tusschen den eersten en den tweeden staart-
wervel werd de vloeistof geïnjicieerd op een diepte van 43^^
cM. Deze wordt zeer gemakkelijk weggespoten.
Bevindingen:
2 min. post inj. De motorische en sensible banen voor den
staart zijn reeds verlamd.
6 min. post inj. In het bijzonder aan het rechterbeen, maar
eveneens duidelijk aan het linker worden de verschijnselen
van quadriceps-verlamming waargenomen; het loopen gaat
derhalve zeer gebrekkig. Anaesthesie aan de huid van het
achterste deel van het kruis.
20 min. post inj. Het paard kan zich van achteren niet meer
staande houden en valt neer; het ligt op de linkerzijde.
40 min. post inj. De huid van de ledematen, van het kruis
en van de rechterflank zijn gevoelloos. De voorste grens
van het anaesthetisch gebied is ongeveer te bepalen op de
hoogte van de voorlaatste rib. De beide beenen zijn volkomen
motorisch verlamd. Het dier is rustig. De operatie wordt ver-
richt. Deze kan geheel gevoelloos worden voltooid.
^H quot;ur post inj. De oppervlakte-anaesthesie is thans beperkt
tot de grootste achterste helft van het kruis; aan de ledematen
worden prikken in de huid nog niet waargenomen.
2 uren post inj. Met het verlecnen van geringe hulp is het
mogelijk het dier te doen opstaan en naar den stal te leiden.
Het loopen geschiedt nog met eenigszins doorzakken in de
gewrichten. Op stal begint het onmiddellijk te eten.
Tijdens de proefneming is er geen verandering in den pols
en in de ademhaling waargenomen. De zweetsecretie was in
dit geval ook zeer belangrijk, in het bijzonder op de hoogte
van de broekspieren en in de omgeving van den anus.
Na de proefneming bleef het paard nog eenige weken in
de kliniek. Er zijn geen nadeelige gevolgen van de anaesthesie
waargenomen.
GEVAL 3.
Paard: 16-jarige merrie.
Operatie: exstirpatie van een tumor; neurectomie van den
nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°9, pols 42, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 40).
Bij het staande dier werd op een diepte van 5 cM. de vloei-
stof geïnjicieerd; dit ging zeer gemakkelijk.
4 min. post inj. De staart blijkt gevoelloos op speldeprikken;
hij is ook motorisch verlamd.
8 min. post inj. Er treden motorische verlammingsverschijn-
selen op, die zich in het bijzonder uiten in die van den musc.
quadriceps femoris.
12 min. post inj. Het dier kan zich niet meer staande houden
en wordt op de matras getrokken. De anaesthetische huidzóne
is beperkt; zij bepaalt zich tot den staart, het achterste ge-
deelte van het kruis, het gebied van de broekspieren cn in
het bereik van anus en vulva.
Op speldeprikken op verschillende plaatsen aan de lede-
-ocr page 57-maten volgt reactie. Ook de motorische verlamming van de
ledematen is onvolkomen; die van den anusmusculatuur is
volledig. De huid in het anaesthetisch gebied voelt warm aan
en een beginnende zweetsecretie is duidelijk aanwezig.
25 ä 30 min. post inj. De toestand betreffende anaesthesie en
motorische zwakte is onveranderd. De operatie wordt ver-
richt. Een in de omgeving van den anus aanwezige subtucaan
gelegen tumor kan geheel gevoelloos worden geëxstirpeerd.
Bij de andere operatie, n.1. de neurectomie van den nervus
plantaris wordt een duidelijke reactie waargenomen.
De zweetafscheiding is belangrijk, in het bijzonder in het
achterste deel van het kruis. Het dier is onrustig. Het doet
herhaalde mislukkende pogingen tot opstaan.
l}/2 uur post inj. Met eenige hulp kan het dier opstaan; de
motorische en sensible banen van den staart zijn nog verlamd.
2 uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van motorische en
sensible paralyse meer aanwezig.
In den pols is een maximum frequentie van 56 waargeno-
men: in de ademhaling eene van 14.
Na de proefneming gedurende een observatie-periode van
5 dagen zijn geen verschijnselen opgemerkt, die op rekening
van de anaesthesie konden worden gesteld. Ziekelijke veran-
deringen op de plaats der injectie zijn ook niet bespeurd.
GEVAL 4.
Paard: 1-jarig veulen (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 48, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 40).
Teneinde de vloeistof goed te kunnen wegspuiten, wordt
de canule op een diepte van 4 cM. ingebracht.
Bevindingen:
^ min. post inj. De staart is slap, de anusmusculatuur even-
-ocr page 58-eens; gevoelloosheid bij prikken in de huid van deze deelen.
10 min. post inj. Na eenige minuten rustig te hebben gestaan
wordt het dier plotseling zóó slap in de achterhand, dat het
neervalt; het wordt in een goede positie op de matras gelegd.
15 min. post inj. Gevoelloosheid aan de huid van ledematen,
staart en kruis; ledematen motorisch verlamd; het dier is
rustig.
30 a 40 min. post inj. Het anaesthetisch huidgebied is verder
naar voren te vervolgen, n.1. tot op de hoogte van de 13e rib;
in het onderste deel van den romp is de anaesthesie niet
zoover oraalwaarts te bepalen. Motorische paralyse onver-
anderd. De zweetsecretie aan broekstreek, kruis en flank is
zeer belangrijk. Het dier wordt onrustiger; de pols is ver-
hoogd tot 62, de ademhaling tot 16. Evenwel eet het hooi,
dat hem wordt voorgehouden. Er worden herhaaldelijk spier-
trillingen waargenomen. De operatie, een neurectomie van den
nervus plantaris, wordt geheel gevoelloos voltooid.
11/2 post inj. De voorste grens van de gevoellooze huid-
zóne ligt nu ongeveer aan den voorrand van den musc. tensor
fasciae latae. Motorische paralyse nog onveranderd.
2 men post inj. Het dier doet pogingen tot opstaan, is daartoe
nog niet in staat. Het wordt op een wagen naar den stal
gebracht.
214nbsp;Het dier loopt een weinig stijf; men krijgt den
indruk, dat de motorische verlamming van den staart nog niet
geheel is opgeheven. Het is rustig en op stal eet het zijn
voedsel.
4 uren post inj. Er is niets bijzonders meer aan het veulen
te zien.
Tijdens de proefneming is een verhooging in de pols- en
in de ademhalingshequentie waargenomen, max. resp. tot
60 en 16.
Na de proefneming werd het dier nog eenige weken ge-
observeerd; in dien tijd werden geen nadeelige gevolgen
waargenomen.
GEVAL 5.
Paard: 16-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: verschillende proefoperaties (amputatio penis, lapa-
rotomie, neurectomie van den nervus plantaris).
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°6, pols 43, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 ; 30).
De injectie, bij het staande dier uitgevoerd, werd zonder
reactie verdragen.
Bevindingen:
5 min. post inj. De staart is verlamd en gevoelloos, evenzoo
de anus. Een beginnende motorische paralyse van den muscu-
latuur der ledematen is bij het loopen duidelijk merkbaar.
9 min. post inj. Het paard kan zich niet meer staande houden,
wordt derhalve op dc matras gelegd.
15 min. post inj. De huid aan den staart, verder die van de
ledematen, het kruis en de flank blijkt gevoelloos op spelde-
prikken.
20 min. post inj. Anaesthetisch gebied meer omvangrijk; de
voorste grens ligt ongeveer een handbreedte voor de laatste
rib. Aan het onderste deel van den romp is deze grens minder
ver oraalwaarts te vervolgen. Volkomen motorische verlam-
ming van staart, ledematen en roede. Belangrijke zweetafschei-
ding op een groot deel van het anaesthetisch huidgebied.
40 a 60 min. post inj. Toestand ongewijzigd. Het dier is vrij
rustig. Verschillende proefoperaties worden zonder reactie
voltooid, n.1. een neurectomie van den nervus plantaris, een
amputatio penis en een laparotomie in de flank.
Ij/z post inj. Het dier wordt gedood.
Gedurende het liggen op de matras is een verandering
van eenige beteekenis in den po/s en in de ademhaling niet
Waargenomen.
Paard: 16-jarige merrie (proefpaard).
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°9, pols 44, ademhaling 9.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 35).
De injectie werd bij het staande dier verricht; bij de punctie
werd een geringe reactie waargenomen.
Bevindingen:
5 min. post inj. Een sensible verlamming van den staart is
aanwezig. Ook een beginnende verlamming van de beide ach-
terbeenen; duidelijke verschijnselen van linkszijdige femoralis-
paralyse.
12 min. post inj. Aangezien het paard dreigt te vallen, wordt
het neergelegd. De huid aan ledematen, staart en kruis tot
aan den voorrand van den musc. fasciae latae is gevoelloos.
De huid op het kruis voelt warm aan; beginnende zweet-
secretie.
25 min. post inj. De omvang van de anaesthetische huidzóne
is oraalwaarts grooter; de voorste grens ligt ongeveer ter
hoogte van de 14e rib. Volkomen motorische paralyse van
staart en anusmusculatuur alsmede van de ledematen.
40 ä 50 min. post inj. Toestand onveranderd, wat betreft de
uitbreiding der huid-anaesthesie. Zweetafscheiding is belang-
rijk. Tremor musculorem en nystagmus.
Het dier neemt voedsel op; het kauwen en slikken ge-
schiedt zonder stoornis. De operatie. wordt geheel zonder
reactie voltooid.
114 a 2 uur post inj. De uitbreiding van het anaesthetisch
huidgebied wordt geleidelijk geringer. Eenige bewegingen
in de achterbeenen worden herhaaldelijk waargenomen. Het
dier is nog niet in staat op te staan.
uur post inj. Het dier kan opstaan, er zijn evenwel nog
verschijnselen van geringe parese. Sensible en motorische
verlamming van den staart nog duidelijk waar te nemen.
4nbsp;uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van paralyse
meer aanwezig.
Voor den pols is gedurende dc proefneming als maximum
aantal slagen geteld 52, voor wat betreft de ademhaling. 12.
Na de proefneming is het paard nog slechts één dag ge-
observeerd. Geen nadeelige gevolgen waargenomen.
GEVAL 7.
Paard: Ij/^-jarigc merrie.
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 48, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 40).
Dc diepte, waarop dc canule werd ingebracht, bedroeg
5nbsp;cM. De vloeistof liet zich uit dc spuit gemakkelijk weg-
drukken.
Bevindingen:
5 min. post inj. De staart is motorisch verlamd, dit is ook
met den anusmusculatuur het geval. Dc huid van deze deden
blijkt gevoelloos.
8 a 12 min. post inj. In toenemende mate wordt het dier slap
in dc achterhand; ten laatste zóódanig, dat het op de matras
wordt neergelegd.
20 min. post inj. Ook de beide achterbcenen zijn verlamd,
terwijl het anaesthetisch huidgebied zich naar voren laat
vervolgen tot aan den voorrand van den musc. tensor fasciae
latac. Eenige malen wordt een onwillekeurige afvloeiing van
urine waargenomen.
30 a 40 min. post inj. Het anaesthetisch huidgebied is naar
voren te bepalen tot even voor dc laatste rib; in het dorsale
gedeelte van den romp meer oraalwaarts dan aan de onder-
flank en onderbuik. Er blijkt nog een geringe beweging in
de beenen mogelijk te zijn. Het dier is rustig en neemt het
voorgehouden voedsel op. De operatie, bestaande in een neu-
rectomie van den nervus plantaris wordt verricht. Hierbij
geen reactie op de huidsnede, een zeer lichte reflex volgt op
het doorsnijden van de zenuw.
1 a uur post inj. Een teruggang der huidanaesthesie is
te bemerken. Ook de motorische paralyse der extremiteiten
herstelt zich.
234 tiur post inj. Met eenige hulp aan den staart staat het
dier op. Het loopt nog zeer wankel naar den stal; de staart
hangt nog geheel slap, ook de anus staat nog open. De
sensibiliteit van de huid aan staart en anus nog gestoord.
4 uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van motorische of
sensible paralyse meer aanwezig.
Tijdens de proefneming is een verhooging in de pols-
frequentie waargenomen tot 50; in de ademhaling tot 12. De
zweetsecretie was matig, maar duidelijk aanwezig.
iVa de proefneming werden gedurende een observatietijd
van eenige weken, geen verschijnselen waargenomen, die aan
de injectie konden worden toegeschreven.
GEVAL 8.
Paard: Ongeveer 18-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: Amputatio penis, neurectomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37^8, pols 42, ademhaling
dampigheid) 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (I : 35).
De inspuiting werd bij het staande dier verricht; de diepte
der canule ongeveer 4]/2 cM.
Bevindingen:
6 min. post inj. De staart en anusmusculatuur zijn verlamd;
ook een sensible paralyse van deze deelen.
12 a 20 min. post inj. Het dier zakt in aan de achterhand.
-ocr page 63-De anaesthetische huidzöne is naar voren te begrenzen tot
aan de lijn tuber coxae-patella. De beide achterbeenen en de
roede zijn verlamd. Faeces vallen uit het rectum. Zweet-
secretie wordt duidelijk.
25 \'a 40 min. post inj. De anaesthesie van de huid is nu,
blijkens het resultaat der speldeprikken, te vervolgen tot on-
geveer de He rib; in het bovenste deel van den romp is deze
anaesthesie meer oraalwaarts te bemerken dan in de streek
der onderbuik. De operatie wordt verricht; de amputatie van
de roede geschiedt zonder reactie, terwijl datzelfde het geval
blijkt met de zenuw-operatie.
1 uur post inj. De toestand betreffende de anaesthesie is
ongewijzigd. Het dier is rustig; de pols en de ademhaling
meer frequent. De zweetsecretie is duidelijk aanwezig. Het
dier wordt gedood.
Tijdens de proefneming is een verandering van beteekenis
in de pols- en in de ademhalingsfrequentie niet ingetreden
(max. pols 55, max. ademh. 14).
SAMENVATTING.
Met betrekking tot mijn proefnemingen omtrent de extra-
durale anaesthesie heb ik getracht deze methode bij 13 paar-
den in toepassing te brengen; bij 5 er van is het niet mogen
gelukken de gewenschte anaesthesie te verkrijgen, wegens de
omstandigheid, dat ondanks herhaalde pogingen, de anaes-
theseerende vloeistof blijkbaar niet op de juiste plaats werd
geappliceerd. Het zij dan ook hier opgemerkt, dat de injectie-
techniek volgens de methode Pape en Pitzschk voor mij groote
moeilijkheden medebracht.
In de 8 gevallen, welke in de bovenstaande proevenreeks
zijn beschreven, bedroeg de diepte, waarop de canule moest
worden ingebracht, 4 è 6 cM. De injectie geschiedde steeds
bij het staande dier; de hoeveelheid novocaïne was in elk der
gevallen 1 gram opgelost in 30 h 40 cMs. aqua destillata.
Aan den staart en aan den anus was de motorische en
-ocr page 64-sensible paralyse steeds het eerst te constateeren, n.1. in een
tijdverloop van 2 a 5 minuten post injectionem, terwijl de
motorische verlamming zóódanig voortschreed, dat 10 ä 20
minuten na de inspuiting de dieren zich niet meer in de achter-
hand konden staande houden en derhalve gemakkelijk op de
matras konden worden geworpen. Met uitzondering van 2
gevallen, waarbij dit aan de achterste ledematen niet geheel
het geval was, bleek de motorische paralyse van den staart
en aan de achterbeenen in alle gevallen volkomen te zijn
binnen den tijd van 25 minuten na de injectie.
In den tijd van 25 ä 40 minuten was de huid-anaesthesie
zóóver voortgeschreden, dat deze in 5 gevallen met zekerheid
was te bepalen tot op de hoogte der 13e of 14e rib; bij 2
paarden lag deze grens op de voorlaatste rib, terwijl bij één
dier de huid-anaesthesie beperkt bleef tot den staart, de anus-
streek en het achterste gedeelte van het kruis.
In dien tijd werden verschillende operaties verricht; het
meerendeel daarvan geheel gevoelloos (amputatio penis, la-
parotomie, neurectomieën, tumor-exstirpatie). In één geval
is bij een neurectomie een lichte reactie waargenomen, terwijl
bij proef 3, waar de anaesthesie weinig omvangrijk bleek, een
nabij den anus gelegen tumor zonder reactie kon worden
geëxstirpeerd, doch een neurectomie van den nervus plantaris
niet geheel gevoelloos kon worden verricht.
Wat betreft de motorische en de sensible functie, werd op-
gemerkt, dat deze zich in den tijd van 1]/^ ä 2)/^ uur na de
injectie herstelde; de staart en de anusmusculatuur bleven
evenwel in meerdere gevallen een nog längeren tijd verlamd.
Er werd in alle gevallen over een deel van het gebied der
anaesthetische huid een duidelijke zweetafscheiding waarge-
nomen, wel het sterkst in het bereik van het achterste ge-
deelte van het kruis en in de omgeving van den anus. Daar-
omtrent is vastgesteld, dat deze voorafgegaan werd en
gepaard ging met een duidelijk merkbaar warmer zijn van
dit gedeelte der lichaamsoppervlakte ten opzichte van het
overige deel van het lichaam.
Tijdens de proefneming (bij het liggende dier) is bij het
veulen van 1 jaar de hoogste frequentie in den pols waar-
genomen, n.1. 62; bij de overige dieren was de hoogste fre-
quentie 60 of daar beneden. Het maximum in ademhalings-
frequentie bedroeg 16 (gevallen 1 en 4).
Van de 8 paarden zijn er tijdens de anaesthesie 2 gedood;
de overige 6 zijn na de proefneming nog gedurende 1, 5, 7.
14, 14 en 14 dagen geobserveerd.
Bij geen dezer dieren zijn in dien tijd verschijnselen waar-
genomen, die aan de punctie of aan de anaesthesie konden
worden toegeschreven.
d. Proevenreeks II.
In deze reeks zijn de eerste proeven over de subarach-
noïdeale anaesthesie opgenomen; zij omvat een 12-tal ge-
vallen. De hoeveelheid novocaïne was verschillend (0,5 è\'
0,750 gram). Als oplosmiddel is in een deel der proeven
physiologische NaCl-solutie, in een ander deel gedestilleerd
water gebruikt in hoeveelheden van 5 tot 10 cM^.
GEVAL 9.
Paard: 1^-jarig veulen ruin (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 44, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-oplossing (0.5 : 5).
Bij het staande dier werd de injectiecanule op de bekende
plaats loodrecht ingestoken; een geringe reactie volgde op
het doorsteken van den dura mater. De diepte, waarop de
canule indrong, bedroeg 9 cM. Na het verwijderen van den
mandrijn kwam helder spinaalvocht in geringe mate te voor-
schijn. Onmiddellijk daarop volgde de injectie, welke in-
spuiting door het dier zonder reactie werd verdragen.
Bevindingen:
3 min. post inj. Prikken in de huid van den staartwortel
-ocr page 66-worden niet meer waargenomen; een verlamming van den
staart is ingetreden.
4 min. post inj. Het dier zakt door in de gewrichten van het
achterbeen, het duidelijkst in de kniegewrichten (verschijn-
selen van femoralis-paralyse); het wordt op de matras neer-
gelegd.
6 min. post inj. Op speldeprikken aan de beide achterbeenen
en op het kruis volgt geen reactie. Er bestaat een motorische
verlamming van deze ledematen en van den staart, eveneens
van de roede en van den anusmusculatuur.
10 min. post inj. Aan de huid bestaat een anaesthetisch gebied
zich uitstrekkende over den staart, de achterste ledematen en
op het kruis, in de richting naar voren uitgebreid tot aan den
voorrand van den musc. tensor fasciae latae. De huid voelt
in dit gebied warm aan; beginnend zweeten, in het bijzonder
op de beide schenkels en kruishelften. Het paard is levendig;
doet eenige malen pogingen tot opstaan. Het bewustzijn is
niet gestoord. Voorgehouden voedsel (gras) wordt gretig
opgenomen.
15 min. post inj. De operatie wordt verricht. Noch op de huid-
snede, noch op het vrijprepareeren der zenuw en de resectie
er van, volgt eenige reactie.
20 min. post inj. Het anaesthetisch gebied heeft zich, blijkens
het verlies van huidreflex, niet meer uitgebreid. Het zweeten
aan schenkels en kruis is iets sterker aanwezig. De motorische
verlamming is onveranderd.
45 min. post inj. Bewegingen in de achterbeenen zijn in ge-
ringe mate mogelijk; het zweeten heeft opgehouden. Het
anaesthetisch huidgebied is onveranderd,
60 min. post inj. De motorische verlamming is zoodanig ge-
reduceerd, dat het dier wellicht kan opstaan. Staart en anus-
musculatuur nog verlamd. Het anaesthetisch gebied is in de
richting naar achteren kleiner geworden.
75 min. post inj. Het dier kan zonder hulp opstaan; in eenigs-
zins paretischen toestand wordt het naar den stal geleid; de
staart is nog verlamd: er volgt geen reactie bij speldeprikken
op de huid van den staart en op die van de naaste omgeving
van den anus.
2 uren post inj. Verschijnselen van sensible en motorische
paralyse zijn niet meer aanwezig.
In den pols is gedurende het liggen van het dier een ver-
hoogde frequentie tot 56 waargenomen; de ademhaling
varieerde van 12 tot 18 p. m.
Na de proefneming werd het paard nog eenige weken
geobserveerd ;bijzondere verschijnselen, die aan de inspuiting
konden worden toegeschreven, zijn niet waargenomen. Ver-
anderingen in de streek der injectie evenmin.
GEVAL 10.
Paard: 14-jarig proefpaard. merrie.
Operatie: Periostotomie bij spat; neurectomie van den nervus
plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8. pols 40, ademhaling 14.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opI. (0,5 : 8).
Bij het staande dier trof de injectienaald op een diepte van
9nbsp;cM. de subarachnoïdeale ruimte, kenbaar aan het uittreden
van spinale vloeistof. De injectie geschiedde langzaam en werd
door het dier zonder reactie verdragen.
Bevindingen:
3 min. post inj. Het dier zakt plotseling aan de achterhand in
elkaar en wordt in goede positie op dc matras gelegd. Een
motorische verlamming van den staart is aanwezig; een be-
weging in de achterbeenen is in nog geringe mate mogelijk.
6 min. post inj. Achterste ledematen en staart zijn volkomen
verlamd; een opgeheven achterbeen valt met een smak neer;
duidelijke paralyse van den anusmusculatuur. Anaesthesie aan
de huid van den staart en het achterste gedeelte van het kruis.
10nbsp;min. post inj. De motorische verlamming is onveranderd;
-ocr page 68-het anaesthetisch huidgebied is aan de ledematen en aan het
kruis aanwezig en is in de richting naar voren te begrenzen tot
aan de laatste rib. Op speldeprikken in de flank reageert het dier.
15 ä 20 min. post inj. De huid van het kruis en van het bo-
venste gedeelte der ledematen is warm bij aanvoelen en ver-
toont een duidelijk zweeten. De operatie aan het sprong-
gewricht wordt zonder eenige reactie voltooid; ook de zenuw-
snede kan geheel pijnloos worden verricht.
60 min. post inj. Noch in de motorische, noch in de sensible
verlamming is eenige verandering ingetreden.
2nbsp;uren post inj. Het paard kan met eenige hulp opstaan; de
sensible en motorische verlamming van den staart is nog niet
geheel opgeheven.
3nbsp;uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van parese meer
op te merken.
In de hartsfunctie zijn gedurende de proefneming geen
veranderingen waargenomen, anders dan een verhooging van
de po/sfrequentie tot 56; het aantal ademhalingen werd geteld
op een frequentie van 16 p. m. Gedurende het liggen op de
matras heeft het dier herhaalde malen een weinig voedsel
gretig opgenomen.
Na de proefneming verbleef het dier nog 10 dagen in de
kliniek; bijzondere verschijnselen (parese) die wellicht
op rekening der anaesthesie konden worden gesteld, zijn niet
waargenomen, terwijl op de plaats der injectie ook geen kli-
nisch waarneembare verandering kon worden vastgesteld.
GEVAL 11.
Paard: ongeveer 1 O-jarig proefpaard, ruin, behept met ver-
ouderde prolapsus penis.
Operatie: Amputatio penis: neurectomie van den nervus
plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 42, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (0.750 : 10).
-ocr page 69-De injectie werd bij het liggende dier verricht. Op een
diepte van ongeveer 9 cM. werd de dura mater geperforeerd
(lichte reactie) en vloeide cerebro-spinaalvocht helder af, op-
zettelijk tot een hoeveelheid van 5 cM3. De inspuiting werd
zonder reactie verdragen.
Bevindingen:
6 min. post inj. Het paard kan van de kluisters vrijgemaakt
worden; een volkomen paralyse van de achterbeenen is
aanwezig. Ook de staart en de anusmusculatuur zijn verlamd.
Het anaesthetisch gebied betreft de huid van de achterbeenen,
die van het kruis en verder naar voren tot ongeveer halverwege
de bovenflank; in de onderflank is nog huidreflex aanwezig.
15 min. post inj. Het beeld, voor zoover betreft de waar-
neembare sensible en motorische paralyse is ongewijzigd.
20 ä 50 min. post inj. De amputatio penis wordt verricht cn
kan in haar geheel zonder waarneembare reactie worden
uitgevoerd. Eén persoon is voldoende om het bovenliggend
achterbeen, achterwaarts getrokken, te fixeeren. Ook op de
neurectomie van den nervus plantaris geeft het dier geen
teekenen van pijn te kennen.
2nbsp;uren post inj. Gedeeltelijk is de motorische paralyse ver-
dwenen; het dier doet, daartoe opgewekt, pogingen tot op-
staan, maar is daartoe niet in staat. In de flank cn aan het
voorste gedeelte van het kruis duidelijke reactie op spelde-
prikken; heftige reactie op een irritatie van de verwonde
zenuw (n. plantaris).
2J4 uur post inj. Het dier staat met eenige hulp op cn kan
met ondersteuning naar den stal worden gebracht. De staart
is nog in geringe mate verlamd.
3nbsp;uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van sensible of
motorische paralyse meer aanwezig.
Pols: Het hoogste aantal polsslagen is bij het liggen ge-
durende den tijd van ruim 2 uren geteld op 54; het aantal
ademhalingen op 16 p. m. Tijdens de operatic at het paard
gretig het voorgehouden voedsel.
Na de proefneming zijn bij het dier, dat nog een tweetal
weken in de kliniek werd verpleegd, geen nadeelige gevolgen
waargenomen. Ook geen waarneembare veranderingen op
de plaats der injectie.
GEVAL 12.
Paard: ongeveer 20-jarige merrie (proefpaard).
Operatie: ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°9. pols 40, ademhaling 14.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCI-opl. (0.750 ; 10).
Ook bij dit dier werd de injectie in liggende positie verricht.
Op een diepte van 10 cM. was de spinale vloeistof bereikt
en evenals in het vorige geval werd dit tot een hoeveelheid
van 5 cM3. afgetapt. Vervolgens werd de canule met opzet
doorgedrukt tot op den harden onderlaag, n.1. tot op den
bodem van het rugwervel-kanaal; daarna volgde, nadat aan
de naald weer de oorspronkelijke stand was gegeven, de in-
spuiting. Bij het perforeeren van den dura mater, alsmede bij
het doordrukken van de canule werd een plotselinge reactie
waargenomen.
Bevindingen:
8 min. post inj. Duidelijke sensible en motorische verlamming
van den staart. Anaesthesie van de huid aan achterste lede-
maten, kruis en bovenflank. Zweetafscheiding is spaarzaam.
Het dier is rustig; het wordt ontkluisterd. De beide achter-
beenen liggen roerloos; verlamming van den anusmusculatuur;
onwillekeurige urineloozing.
15 a 30 min. post inj. De operatie geschiedt volgens de vagi-
nale methode. Er volgt geen reactie op de insnijding van den
scheedewand, geen algeheele gevoelloosheid bij de écrasse-
ment van het ovarium.
50 min. post inj. Geen verandering in den toestand, noch
wat de motorische zwakte, noch wat den omvang van het
waarneembare anaesthetisch gebied betreft.
1% post inj. Het maken van eenige beweging in de
achterbeenen is mogelijk; overigens is het dier rustig.
2nbsp;uren post inj. Het paard staat met eenige hulp op en kan
naar den stal worden gebracht; het vertoont verschijnselen
van eenzijdige geringe femoralis-paralyse. Er bestaat geen
stoornis meer in de sensibiliteit; deze is althans niet merk-
baar aanwezig; de staartverlamming is opgeheven. De sphinc-
ter ani is gesloten.
3nbsp;uren post inj. Het dier heeft lichte koliekverschijnselen en
weigert voedsel (ovariotomie). Locomotie-stoornissen in de
achterhand zijn niet aanwezig; sensibiliteits-stoornissen
evenmin.
De pols heeft bij het liggen van het dier een frequentie van
58 niet overschreden; de ademhaling bereikte kort na de
operatie haar hoogste frequentie, n.1. 18 p. m.
Na de proefneming heeft het paard nog twee dagen geleefd.
Den eersten dag post operandum bedroeg de lichaamstemp.
38°2 a 38°4, de pols 40 a 42, de ademhaling 16; geen stoor-
nissen in de locomotie; geen staartverlamming.
Den tweeden dag: lich.temp. 38° a 38°3, pols 40 è 42,
ademhaling 15; geen motorische paralyse.
Den derden dag: geen motorische paralyse; dier gedood.
Gedurende bedoelde 3 dagen zijn geen veranderingen op
de plaats der injectie waargenomen.
GEVAL 13.
Paard: 18-jarig paard, ruin (proefpaard).
Operatic: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°9i pols 40, ademhaling 18
p. m. (dampigheid).
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (0.750 : 8).
Bij het staande dier werd de injectienaald ingestoken;
weerstand en reactie bij het doorsteken van den dura mater.
De diepte, waarop de canule indrong, was 10 cM. Geen uit-
treden van cerebro-spinale vloeistof. Geen reactie bij het in-
jicieeren der novocaïne-oplossing.
Bevindingen:
3nbsp;min. post inj. Motorische verlamming van den staart; anaes-
thesie van de huid aan staartwortel en achterste gedeelte
van het kruis.
8 min. post inj. Het dier kan zich in de achterhand niet meer
staande houden en valt op de matras. Anaesthesie van de
huid aan ledematen en kruis tot aan den voorrand van den
musc. tensor fasciae latae. Volkomen verlamming van staart
en beide achterbeenen.
15 min. post inj. Belangrijke zweetafscheiding in de streek
van den schenkel, kruis en flanken. Het anaesthetisch
gebied is naar voren uitgebreid tot aan de laatste rib. In de
onderflank reactie op speldeprikken.
15 a 20 min. post inj. Geen verandering in den toestand. De
ademhaling is frequent en stootend; het dier is eenigszins on-
rustig. De operatie wordt verricht; noch op de huidsnede,
noch op de neurotomie (2 maal) volgt reactie.
45 min. post inj. Geen verandering in den toestand betreffende
de sensible en motorische paralyse. De ademhaling is minder
frequent, het paard is rustiger; voedsel wordt opgenomen.
uur post inj. Het dier doet pogingen tot opstaan; dit
wordt belet. De omvang van het anaesthetisch huidgebied in
de richting naar achteren is verkleind. Irritatie (knijpen)
van de centrale zenuwstomp is pijnlijk.
2 uren post inj. Het paard staat zonder hulp op en loopt naar
den stal. Sensibiliteits-stoornissen zijn niet meer merkbaar.
4nbsp;uren post inj. Het paard staat op stal rustig te eten. Ver-
schijnselen van sensible en motorische paralyse zijn niet meer
aanwezig.
In den pols is gedurende het liggen van het dier een ver-
hoogde frequentie van 60 waargenomen; het aantal ademquot;
halingen bereikte tijdens en kort na de operatie zijn maximum
n.1. 24 p. m.
Na de proefneming werd het paard nog 5 dagen geobser-
veerd. Motorische verlammingen zijn gedurende dien tijd niet
waargenomen. Veranderingen in de streek der injectie
evenmin.
GEVAL H.
Paard: 1-jarig veulen, hengst.
Operatie: eenzijdige castratie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°1, pols 44, ademhaling 14.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (0750 : 8).
De injectie werd verricht bij het dier in zijligging. Bij de
punctie werd op een diepte van 8 cM. de subarachnoïdeale
ruimte bereikt en werd ongeveer 6 cM3. cerebro-spinale vloei-
stof ontlast. Ook in dit geval werd de canule doorgestoken
tot op den bodem van het wervelkanaal; vervolgens ge-
schiedde de injectie (canule was weer iets teruggetrokken);
hierbij eenige reactie.
Bevindingen:
4 min. post inj. Motorische verlamming van staart en achter-
beenen duidelijk aanwezig; de anus staat open; er is een pro-
lapsus van de roede. Het anaesthetisch huidgebied betreft de
ledematen en het kruis.
15 min. post inj. N\'Iotorische verlamming onveranderd; de
anaesthesie van de huid is meer uitgebreid, n.1. tot aan de
ribboog. De huid aan de onderflank reageert nog op spelde-
prikken. Zweetafscheiding aan het kruis en in de flank is
aanwezig, doch niet belangrijk.
20 a 30 min. post inj. Anaesthesie en motorische paralyse
onveranderd. De omhullende deelen van den rechter testikel
worden ingesneden; hierop geen reactie. Ook geen pijnuiting
bij sterke tractie aan den zaadstreng; evenmin bij de schei-
ding ervan met den emasculateur.
60 min. post inj. Het dier is onrustig, het doet pogingen tot
opstaan; er is in de achterbeenen eenige beweging merkbaar.
Geen waarneembare verandering in de anaesthesie wat om-
vang en graad betreft.
IY2 uur post inj. Het paard kan opstaan, bij het loopen eenige
malen sterke flexie in het kootgewricht, zoodat de kogel met
zijn voorvlakte den bodem raakt (paralysis nervi peronaeii).
Nog in geringe mate paralyse van den staart en van den anus-
musculatuur.
3nbsp;uren post inj. Volkomen herstel van de motorische en sen-
sible stoornissen. Het veulen draaft als vóór de operatie.
Gedurende de proefneming heeft de maximale po/s-fre-
quentie 60 bedragen, terwijl het maximum van het aantal der
ademhalingen 22 was.
Na de proefneming heeft het veulen nog 8 dagen in de kli-
niek verblijf gehouden. Bijzondere verschijnselen, die aan de
injectie konden worden toegeschreven, zijn niet waargenomen.
Ziekelijke veranderingen op de plaats der inspuiting zijn ook
niet opgemerkt.
GEVAL 15.
Paard: ongeveer 18-jarig paard (proefdier), merrie.
Operatie: laparotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 38, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (0.750 : 10).
De punctie en injectie geschiedde bij het staande dier.
Reactie bij perforatie van den dura mater; geen afvloeien van
cerebro-spinaalvocht; canule was 10 cM. ingebracht. Geen
reactie tijdens de injectie.
Bevindingen:
4nbsp;min. post inj. Het paard staat gebogen in elk der gewrichten
van de beide achterbeenen en zakt langzaam in elkaar; het
wordt in zijligging op de matras gelegd.
15 min. post inj. Volkomen motorische verlamming van den
-ocr page 75-staart en van de beide achterbeenen; eveneens van den anus-
musculatuur. Onwillekeurige urineloozing. Het anaesthetisch
huidgebied is naar voren té begrenzen tot aan de laatste rib.
Beginnende zweetafscheiding in deze streek.
20 a 40 min. post inj. De laparotomie in de bovenflank ge-
schiedt volkomen pijnloos; geen reactie op de huidsnede,
evenmin op tractie aan de peritoneale wondranden; ook bij de
hechting wordt geen pijnuiting waargenomen. De zweetaf-
scheiding is belangrijk.
60 min. post inj. Geleidelijk verdwijnen der anaesthesie.
Eenige beweging in de achterbeenen is merkbaar.
2 uren post inj. Het paard, dat rustig ligt, doet niet de minste
poging tot opstaan. Geen waarneembare sensibiliteits-stoorm\'s
meer. Het dier wordt op een wagen naar den stal gebracht,
alwaar het rustig blijft liggen.
6 uren post inj. Het dier is uit zichzelf opgestaan en gebruikt
zijn voedsel. Het was te verwachten, dat het wel eerder had
kunnen opstaan.
De pols heeft bij het liggen geen verandering van eenige
beteekenis ondergaan. De hoogste frequentie er van bedroeg
42, die van dc ademhaling 12 è 13 p. m. Gedurende de proef-
operatic at het dier eenig gras gretig op.
Na de proefneming. Den dag, volgende op dien der proef,
werd het dier gedood. Nadeelige gevolgen der lumbale anaes-
thesie waren niet merkbaar; geen zwelling of pijnlijkheid op
de plaats der injectie.
GEVAL 16.
Paard: 18-jarige merrie (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 40, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (0.750 : 10).
Na dc voorafgaande verzorging van het operatie-terrein
-ocr page 76-werd de punctie en injectie bij het staande dier uitgevoerd.
Reactie en eenige weerstand bij het perforeeren van den dura
mater. Er trad geen lumbaal-vloeistof te voorschijn.
Bevindingen:nbsp;^
4 min. post inj. In de achterhand wordt een tremor muscu-
lorem waargenomen, die eenige minuten aanhoudt; overigens
is het dier rustig.
8 min. post inj. Op prikken in de huid van den staartwortel
geen reactie; gevoelloosheid van den anus en de naaste om-
geving daarvan.
17 min. post inj. Het paard zakt door in de gewrichten van
de achterbeenen. zeer sterk in knie- en spronggewrichten; het
wordt zonder kluisters op de matras neergelegd.
10 a 15 min. post inj. Voortschrijdende anaesthesie van de
huid aan de ledematen, kruis en flankstreek. Begrenzingslijn
ongeveer laatste rib. Volkomen motorische paralyse van staart
en beide achterbeenen.
15 a 20 min. post inj. Geen verandering in dc anaesthesie en
in de motorische verlamming. Het dier is zeer rustig; neemt
voedsel (haver) gretig op. De operatie wordt verricht; geen
reactie op de huidsnede en bij het vrijpreparecren der zenuw;
slechts een lichte reactie bij het doorsnijden ervan. Op het
kruis en aan de schenkels sterke zweetafscheiding.
45 a 60 min. post inj. In geringe mate worden bewegingen
in de achterbeenen opgemerkt. Dc omvang van het anaesthe-
tisch huidgebied is onveranderd.
uur post inj. Het dier doet pogingen tot opstaan, doch
blijkt daartoe nog niet in staat. Het anaesthetisch huidgebied
is kleiner in omvang. Geen zweetafscheiding meer.
2nbsp;uur post inj. Het dier staat op en wordt naar den stal geleid.
Het maakt den indruk, dat de staart nog in lichte mate pa-
retisch is.
3nbsp;uren post inj. Verschijnselen van motorische of sensible
paralyse zijn niet meer aanwezig.
In den pols is gedurende het liggen van het dier nauwelijks
-ocr page 77-een verandering ingetreden; hoogste frequentie 48; ac/em-
haling 12 a 14.
Na de proefneming werd het paard nog 5 dagen geobser-
veerd; bijzondere verschijnselen, die als gevolgen der lumbale
anaesthesie konden worden beschouwd, zijn niet opgemerkt.
Veranderingen in de streek der injectie (zwelling en (of) pijn-
lijkheid) zijn gedurende dien tijd ook niet bespeurd.
GEVAL 17.
Ezel: 14 jaar.
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 42, ademhaling 14.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (0,750 : 1.5).
Bij het staande dier werd de punctie verricht; diepte der
canule 7 cM.; de inspuiting werd zonder reactie verdragen.
Bevindingen:
3 min. post inj. Het dier zakt aan de achterhand in elkaar.
5 min. post inj. Duidelijk verlamming van staart en anus-
musculatuur; de achterbeenen liggen roerloos. De huid van
de achterhand is anaesthetisch, naar voren begrensd door den
voorrand van den musc. tensor fasciae latae.
20 min. post inj. De anaesthetische zóne is grooter in omvang,
n.1. tot aan de laatste rib. De operatie wordt verricht; zoo-
wel de huidsnede als de neuectomie geschiedt zonder reactie.
20 a 45 min. post inj. Het anaesthetisch huidgebied is zeer in
omvang toegenomen. Het is naar voren begrensd door den
achterrand van de musc. anconaci.
11/2 po^^nbsp;orale begrenzingslijn van de anaesthe-
tische zóne is weer de voorrand van den musc. tensor fasciae
latae. Eenige bewegingsmogclijkheid in de achterbeenen.
2 uren post inj. Het dier kan met geringe hulp op de been
gebracht worden; het loopt cenigszins stijf naar den stal. De
huid in de streek van de zitbeenknobbels is nog anaesthetisch,
ook die van den staartwortel en van den anus.
3 uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van motorische
of sensible paralyse meer aanwezig: het dier draaft zonder
stoornis. Het is rustig en gebruikt op stal zijn voedsel.
De pols is gedurende het liggen in frequentie toegenomen
(max. 58), evenzoo de ademhaling (max. 16).
Na de proefneming verbleef het dier nog meerdere maanden
in de kliniek. Verschijnselen, welke op rekening van de lum-
baal-anaesthesie konden worden gesteld, zijn niet waarge-
nomen. Zwelling of pijnlijkheid in de lenden-kruisstreek zijn
nimmer opgemerkt.
GEVAL 18.
Paard: 18-jarige merrie.
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 35, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (0.750 : 7.5).
Bij het staande dier trof, blijkens het uitvloeien van lum-
bale vloeistof, de canule op een diepte van 9 cM. de subarach-
noïdeale ruimte; zij werd doorgedrukt tot op den bodem van
het wervelkanaal. Er vloeide ongeveer 8 cM^. liquor cerebro-
spinalis af.
Bevindingen:
3 min. post inj. Het dier zakt van achteren in elkaar en wordt
in een goede positie op de matras gelegd. Motorische verlam-
ming van beide extremiteiten en van den staart.
9 a 15 min. post inj. De anaesthetische zóne aan de huid is
oraalwaarts uitgebreid tot aan de denkbeeldige lijn tuber coxae
—patella. De liesplooi en naaste omgeving is niet anaesthe-
tisch. Zweetafscheiding op het kruis vrij belangrijk. Duidelijk
is de motorische verlamming van den staart, van de achterste
ledematen en van den anusmusculatuur. Herhaaldelijk vloeit
urine onwillekeurig af.
25 a 30 min. post inj. De toestand ongewijzigd. De operatie
wordt verricht; noch bij de huidsnede, noch bij het doorsnijden
van de zenuw, reactie.
ƒ \'a /H uur post inj. Omvangsvermindering van de anaesthe-
tische zóne.
1 uur 50 min. post inj. Het dier staat uit zichzelf op. De staart
en anusmusculatuur nog verlamd. De huid aan staartwortel,
anus en de naaste omgeving daarvan nog gevoelloos.
3 uren post inj. Geen verschijnselen van paralyse meer aan-
wezig; het dier stapt en draaft zonder stoornissen. Het
is rustig en gebruikt op stal zijn voedsel.
Pols. Het hoogste aantal polsslagen is tijdens den duur
der proefneming geteld op 48; het aantal ademhalingen op 16.
Gedurende de operatie werd het dier voedsel voorgehouden,
hetgeen gretig werd opgenomen.
Na de proefneming heeft het paard nog 6 dagen in de kliniek
vertoefd. In dien tijd zijn geen verschijnselen waargenomen,
die aan de injectie zouden moeten worden toegeschreven.
GEVAL 19.
Paard: 16-jarige merrie (proefpaard).
Operatic: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37o8; pols 38, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (0.750 : 10).
De injectie werd verricht bij het staande dier; bij de punctie
kwam geen duraalvocht te voorschijn. De diepte, waarop de
canule werd ingebracht, bedroeg 9 cM.
bevindingen:
S min. post inj. Het dier begint in de achterhand zeer te wag-
-ocr page 80-gelen en vertoont tremor; het zakt spoedig aan de achter-
beenen in en wordt derhalve op de matras gelegd.
20 min. post inj. Gevoelloosheid aan de huid van den staart,
van de achterbeenen en van het kruis; de uitbreiding naar
voren is niet omvangrijk; deze bereikt nauwelijks de lijn van
den tuber coxae naar de richting van de patella. Het maakt
den indruk alsof geen algeheele motorische paralyse van de
extremiteiten is verkregen; deze is er wel van den staart.
Weinig zweetafscheiding op het kruis.
25 min. post inj. De operatie wordt verricht. De huidsnede
wordt gemaakt zonder reactie; bij het doorsnijden van de
zenuw wordt het been iets opgetrokken.
1nbsp;uur post inj. De omvang van de anaesthetische zóne is
caudaalwaarts eenigszins kleiner; geen verandering in de
motorische parese.
2nbsp;uur post inj. Het dier kan opstaan, blijkt evenwel bij het
loopen nog een weinig paretisch, in het bijzonder is de functie
van den musc. quadriceps femoris nog niet geheel normaal.
Een sensibiliteits-stoornis is niet meer op te merken.
3nbsp;uren post inj. Geen stoornissen meer aanwezig.
Gedurende de proef (bij het liggende dier) varieerde de
po/s-frequentie van 38 tot 48; de ademhaling was eenigszins
onregelmatig (max. frequentie 16 p. m.).
Na de proefneming is het paard nog een week in obser-
vatie gebleven. Er zijn gedurende dien tijd geen nadeelige
gevolgen van de injectie en anaesthesie opgemerkt.
GEVAL 20.
Paard: l^/^-jarige merrie.
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 44, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (0.750 : 7.5).
Bij het staande dier werd de injectie-canule op de bekende
-ocr page 81-plaats ingestoken. Op een diepte van ongeveer 10 cM. trof
deze de subarachnoïdeale ruimte, hetgeen bleek uit het af-
vloeien van spinale vloeistof. Bij het perforeeren van den dura
mater reageerde het dier, evenzoo toen, met opzet, de canule
werd doorgestoken tot op den bodem van het wervelkanaal.
Toen aan de injectienaald weer de oorspronkelijke stand
was gegeven, volgde de inspuiting; hierbij geen reactie.
Bevindingen:
1 a 2 min. post inj. Het dier begint in de achterhand paretisch
te worden en zakt in elkaar; het wordt in een goede positie
op de matras gelegd. Heftig verzet met hoofd en voorhand.
5 min. post inj. Geen staart- en anaalreflex. Het anaesthetisch
huidgebied is uitgebreid tot aan de lijn, die ongeveer samen-
valt met den voorrand van den musc. tensor fasciae latae. De
huid van de onderflank is niet geheel gevoelloos; algeheele
motorische verlamming van den staart cn van de achterbeenen.
Het dier is thans rustig; het eet hooi, dat hem wordt voorge-
houden.
25 a 40 min. post inj. De proef operatie wordt zonder eenige
pijnuiting voltooid. Motorische en sensible paralyse ongewij-
zigd. Belangrijke zweetafscheiding op het kruis.
/ uur post inj. Het anaesthetisch huidgebied is caudaalwaarts
eenigszins verkleind. Vermindering van de motorische pa-
ralyse der achterbeenen.
l]/2 uur post inj. Het dier kan met hulp opstaan. Het loopt
weg met duidelijke verschijnselen van eenzijdige (linker)
femoralis-paralyse; overigens stapt het stijf en wankel.
2Y2 uur post inj. Behoudens de quadriccps-verlamming zijn
geen motorische of sensible paralysen merkbaar. Het dier
is rustig op stal en gebruikt zijn voedsel.
Gedurende dc proef is in den pols en in de ademhaling een
vrij belangrijke stijging waargenomen, n.1. in den loop van het
eerste kwartier (pols max. 66, ademhaling max. 20). Het is
zeer waarschijnlijk, dat deze bevinding met de onrust van het
paard verband hield.
Na de proefneming kon het dier nog meerdere maan-
den geobserveerd worden. In dien tijd bleven de ver-
schijnselen van femoralis-paralyse nog 2 dagen bestaan. Ove-
rigens rijn geen motorische en sensible verlammingen meer
waargenomen. Het dier bleef gezond, terwijl op de plaats
der inspuiting geen ziekelijke veranderingen (zwelling of pijn-
lijkheid) werden waargenomen.
SAMENVATTING.
In drie van de twaalf gevallen is de inspuiting bij het lig-
gende dier verricht (zijligging). Bij elk dezer proeven is
cerebrospinale vloeistof te voorschijn gekomen. In vijf van de
overige negen proeven, waarbij de injectie bij het staande dier
is geschied, kwam eveneens deze vloeistof voor den dag. Het
te voorschijn komen dezer vloeistof is t.o.v. een goed gelukken
der inspuiting gebleken van beteekenis te zijn.
Bij vier paarden heb ik met opzet eenige cM3. lumbaal
vocht laten afvloeien (5 ä 8 cM3). Tengevolge daarvan is
geen nadeelige invloed op de anaesthesie waargenomen, zoo-
min als op het algemeen welzijn van het dier post injectionem.
In bijna alle gevallen is bij het perforeeren van den dura
mater eenige weerstand, gepaard met een veelal lichte reactie,
opgemerkt. In vier gevallen is bij de punctie de canule eerst
doorgedrukt tot op den bodem van het wervelkanaal, tenge-
volge waarvan aan het ruggemerg daar ter plaatse een letsel
is toegebracht. Steeds werd bij deze handeling een niet hef-
tige reactie waargenomen. Tengevolge van deze laesies zijn
bij deze dieren gedurende den tijd, dat zij in die richting
nauwkeurig konden worden geobserveerd (2 d., 8 d., 6 d., 2
maanden) geen bijzondere verschijnselen waargenomen.
Betreffende de verkregen paralyse is het volgende opge-
merkt. Zeer spoedig na de injectie, n.1. na een tijdsverloop
van 2 a 5 minuten was een sensible en motorische verlamming
aanwezig van den staart, van den anus en van de naaste
omgeving ervan, die weldra werd gevolgd door een zoodanige
motorische paralyse van den musculatuur der achterhand, dat
het dier zich niet meer kon staande houden en dientengevolge
gemakkelijk op de operatie-matras kon worden neergelegd.
De beginnende motorische paralyse aan de ledematen was
steeds duidelijk zichtbaar aan het geleidelijk buiten functie
geraken van den musc. quadriceps femoris.
In alle gevallen was de anaesthesie van de huid binnen den
tijd van 8 a 10 minuten post injectionem vast te stellen aan
den staart, aan den anus en zijn naaste omgeving, aan de
achterste ledematen. aan het kruis, minstens tot aan den voor-
rand van den musc. tensor fasciae latae; bij meer dan de helft
der paarden was deze anaesthesie te vervolgen tot aan de
laatste rib. In de streek van de onderflank was de huid niet
steeds gevoelloos.
Betreffende den teruggang der anaesthesie is op te merken,
dat deze in de meeste gevallen reeds na 1 a li/^ uur duide-
lijk was waar te nemen en dat deze blijkbaar geschiedde in
een volgorde tegengesteld aan die, waarin zij was opgetreden.
Wanneer het voorste gedeelte van het kruis niet meer ge-
voelloos bleek, was dit ook het geval met de huid aan de lede-
maten. Steeds bleef de sensible en evenzoo de motorische para-
lyse van den staart en van den anus het langst bestaan. Deze
Was in een deel der gevallen nog een langen tijd na de injectie
aan te toonen. In alle gevallen hebben zich de sensibiliteits-
stoornissen binnen 3 uren volkomen hersteld.
Wat betreft de motorische paralyse, deze was, behoudens
één geval, waar zij twijfelachtig was, bij elk der paarden
binnen 20 minuten volkomen. Het duidelijkst was deze steeds
te bemerken aan den staart, aan den anusmusculatuur en aan
de ledematen. In den tijd van 45 minuten tot l}/^ uur na de
injectie is in alle gevallen een geleidelijk herstel van de nor-
male functie der achterbeenen waargenomen, welke in zoo-
danige mate voortschreed, dat, met uitzondering van de ge-
vallen 11 en 15, elk der dieren na 2 uren of binnen dien tijd
op de been konden worden gebracht, en dat zij binnen 3 uren
geheel hersteld was. In één geval is nog gedurende 2 dagen
een eenzijdige verlamming van den musculus quadriceps
femoris blijven voortbestaan, waaromtrent het niet met zeker-
heid kon worden vastgesteld, dat deze aan de injectie moest
worden toegeschreven.
Met betrekking tot de verrichte operaties was de anaesthesie
in bijna alle gevallen volkomen aanwezig in den tijd van 15
à 25 minuten post injectionem; met uitzondering van een
zeer geringe reactie in twee gevallen van neurectomie konden
alle operaties geheel gevoelloos worden voltooid (neurectomie,
amputatio penis, ovariotomie, laparotomie, castratie, perios-
totomie).
Als constant verschijnsel is in elk der gevallen een meer
of minder sterke zweetafscheiding waargenomen aan de
schenkels, in de streek van de broek en van den anus, en
verder op het kruis; by een deel der paarden ook aan de flank
en in de lendenstreek. Zij was meestal aan de achtervlakte
van de schenkels en in de omgeving van den anus het meest
duidelijk. Aan deze zweetsecretie voorafgaande kon steeds
in deze gebieden een duidelijk warmer zijn ten opzichte van
de overige lichaamsoppervlakte worden waargenomen.
Met betrekking tot de intensiteit en den duur der anaes-
thesie is in de gevallen, waarbij als oplosmiddel voor het
anaestheticum gedestilleerd water werd gebruikt, geen verschil
waargenomen ten opzichte van die, waarbij voor dat doel phy-
siologische NaCl-solutie was gebezigd.
De geregelde controle van den pols en van de ademha-
ling heeft in alle gevallen geleerd, dat in de frequentie van
beide een verhooging is ingetreden, althans bij het liggende
dier. De hoogst waargenomen frequentie van den pols bedroeg
in twee gevallen resp. 60 en 66 (beide Ij^-jarige paarden),
die van de ademhaling 24.
De controle van de paarden na de proefneming, gedurende
een meer of minder langen tijd (1, 2, 5, 5, 6, 7, 8, 10, 14, 14
dagen, 2 maanden, 2 maanden) was negatief, in dien zin, dat
bij geen der dieren verschijnselen zijn opgemerkt, die
op rekening van de anaesthesie konden worden gesteld. Ook
op de plaats der inspuiting zijn geen ziekelijke veranderingen
waargenomen.
In deze reeks proeven zijn 10 gevallen beschreven, in negen
waarvan een hoeveelheid novocaïne van 1 gram werd ge-
bruikt (in één geval 0.7 gram), terwijl de hoeveelheid oplos-
middel (aqua destillata) 20 a 30 cMs. bedroeg.
GEVAL 21.
Paard: ongeveer 18-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: Neurectomie van de nervi tibialis et peronaeus pro-
fundus.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 44, ademhaling 8.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
De inspuiting werd verricht bij het staande dier; de injectie-
canule drong 9 cM. in; er vloeide lumbaalvloeistof af.
waarvan ongeveer 10 cM3. werd afgetapt. Weinig reactie
bij de perforatie van den dura mater.
Bevindingen.
2 min. post inj. Het paard wordt slap cn wankel in de achter-
hand cn dreigt tc vallen.
4 min. post inj. Het dier ligt op de linkerzijde cn is rustig.
Parese van den staart, van de beide achterbeenen en van dea
anusmusculatuur; anaesthesie aan dc huid van den staart
en van de achterste helft van het kruis. Nog eenige reactie
bij het prikken aan dc huid van de hocfkroon.
W min. post inj. De omvang van het anaesthetisch huidgebied
is oraalwaarts grooter, n.1. tot ongeveer aan den achterrand
van dc laatste rib. De motorische functie is aan de extremi-
teiten nog niet geheel opgeheven. In geringe mate is het dier
nog in staat deze tc bewegen; paralysis penis. Beginnende
zweetafscheiding.
25 min. post inj. De anaesthesie is ongewijzigd. De zweetaf-
scheiding is sterker. De proefoperatie wordt verricht; het
maken van de huidsnede kan niet absoluut gevoelloos worden
verricht en eenige reactie bij het doorsnijden van den nervus
tibialis. Aan het andere lidmaat (neurectomie van den nervus
peronaeus prof.) zijn de bevindingen dezelfde. Bij deze operatie
blijkt het ook, dat de motorische paralyse niet volkomen is;
vrij sterke bewegingen met de achterbeenen.
50 min. post inj. De voorste grens van de anaesthetische zóne
aan de huid bevindt zich dicht achter het schouderblad.
uur post inj. De omvang van het anaesthetisch gebied is
caudaalwaarts aanzienlijk verkleind. Duidelijke bewegingen
met den staart. Geen zweetafscheiding meer.
1 uur 45 min. post inj. Het paard staat zonder moeite uit zich-
zelf op en wordt naar den stal geleid. De anus is goed ge-
sloten. Temperatuur 38°2.
3 uren post inj. Aan het dier is, wat betreft verschijnselen, die
op paralyse of parese konden wijzen, niets te zien; het is
rustig op stal en eet zijn voedsel.
In den pols is een geringe verhooging van frequentie waar-
genomen, n.1. tot 48; de ademhalings-hequentie nam tijdelijk
toe tot 14.
Na de proefneming is het dier nog 5 dagen geobserveerd.
Verschijnselen, die wellicht aan de injectie konden worden
toegeschreven, zijn niet opgemerkt. Ook geen veranderingen
op de plaats der inspuiting.
GEVAL 22.
Paard: 10-jarige merrie.
Operatie: ventrale laparotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 40, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
Bij het staande dier werd de punctie verricht; op een diepte
-ocr page 87-van 10 cM. werd dc subarachnoïdeale ruimte getroffen; lum-
baal-vloeistof loopt af. Geen reactie bij de inspuiting der
vloeistof.
Bevindingen.
5 min. post inj. Het dier zakt aan de achterhand in en kan
gemakkelijk op de matras worden getrokken; het ligt op de
linker zijde. De staart en de achterbeenen alsmede de anus-
musculatuur zijn verlamd. De voorste grens van het anaesthe-
tisch huidgebied ligt halverwege dc flank.
15 min. post inj. Motorische paralyse onveranderd. Herhaal-
delijk vloeit urine af. De grens der huidanaesthesie is verder
oraalwaarts verplaatst; zij loopt ongeveer van het bovenste
gedeelte van het schouderblad in schuine richting naar ach-
teren en naar beneden. Zweetafscheiding aan kruis, flank en
schenkels.
20 a 40 min. post inj. Toestand ongewijzigd; het dier is rustig
en neemt het voorgehouden voedsel gaarne op. De proef-
operatie wordt verricht. Ter hoogte van den navel kan de
huid-spiersnede, alsmede het klieven van het peritoneum
zonder reactie worden verricht. Een tweede laparotomie, on-
geveer 15 cM. meer oraalwaarts verricht, kan niet geheel
gevoelloos worden uitgevoerd. Het dier wordt op de andere
zijde gewenteld, waarbij bleek, dat de omvang van het anaes-
thetisch huidgebied niet verschilde van dien aan de rechter-
zijde.
/ uur post inj. Het dier is rustig; de pols en de ademhaling
bedragen resp. 44 en 12.
Het paard wordt gedood.
GEVAL 23.
Paard: 2-jarige ruin (proefpaard).
Proefoperatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37^9, pols 44, ademhaling 9.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 25).
Bij het staande dier werd de punctie en injectie verricht.
Reactie bij perforatie van den dura mater; lumbaalvocht treedt
niet te voorschijn.
Bevindingen.
7 min. post inj. De achterhand is zoover verlamd, dat het dier
gemakkelijk kan worden neergetrokken; het ligt op de linker-
zijde en is rustig. Voor zooveel dit door speldeprikken kan
worden beoordeeld, is de huid reeds anaesthetisch aan de
ledematen, den staart en het kruis tot op de lijn, die samenvalt
met den voorrand van den musc. tensor fasciae latae.
12 min. post inj. De voorste grens van de anaesthetische
huidzöne ligt ongeveer halverwege den borstwand. Achter-
beenen beide motorisch verlamd, eveneens de staart, de roede
en de anusmusculatuur. De zweetafscheiding is op het kruis
en in de flank zeer duidelijk.
20 a 25 min. post inj. Toestand ongewijzigd. Proefoperatie:
het maken van de huidsnede geschiedt pijnloos; op het door-
snijden van de zenuw wordt een zeer geringe reactie waar-
genomen.
45 min. post inj. De omvang van het anaesthetisch huidgebied
is in de richting naar achteren kleiner geworden. Er worden
bewegingen in de achterbeenen waargenomen.
1 a 7uur post inj. De motorische paralyse herstelt zich ge-
leidelijk. De anaesthetische zóne is nog aanwezig aan de huid
der beenen, van het kruis en van den staart. Zweetafscheiding
\' is zeer verminderd.
2y2 uur post inj. Het dier staat op. In geringe mate bestaat
nog zwakte in den musculatuur.
4 uren post inj. Er zijn geen verschijnselen van motorische
of sensible paralyse meer aanwezig.
In den pols is gedurende de proefneming tijdens het liggen
-ocr page 89-van het dier geen verandering in frequentie opgemerkt; de
ademhalingshequeniiz was max. 11.
Na de proefneming is het paard nog twee dagen geobser-
veerd. Schadelijke gevolgen van de injectie en van de anaes-
thesie zijn niet waargenomen.
GEVAL 24.
Paard: ongeveer 17-jarige merrie.
Proefoperatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°2, pols 40, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
De inspuiting werd bij het staande dier uitgevoerd, waarbij
de canule 9 cM. werd ingebracht. Weinig reactie bij de per-
foratie van den dura mater. Er trad geen lumbaalvocht te
voorschijn.
Bevindingen.
5 min. post inj. Het dier valt van achteren plotseling neer
en wordt in de gewenschte positie op dc matras gelegd; de
staart, de anus en de ledematen zijn verlamd. De beoordeeling
omtrent den omvang van het anaesthetisch huidgebied is moei-
lijk; men krijgt den indruk, dat deze zich uitstrekt tot aan de
lijn vanaf den tubcr coxac naar beneden. Duidelijk is de
uitgebreide zweetsecretie. Het dier is eenigszins onrustig en
ligt te rillen.
30 min. post inj. Men krijgt den indruk, dat de huid verder
oraalwaarts gevoelloos is; cr worden willekeurige be-
wegingen van de achterbeenen waargenomen; de motorische
Verlamming is niet volkomen. Het dier is rustiger.
35 min. post inj. Dc toestand is nog onveranderd; de proef-
operatic wordt verricht. Het maken van de huidsnede kan
geheel gevoelloos geschieden; op het knijpen in de
zenuw met een pincet geen reactie, wel in lichte mate bij het
doorsnijden ervan. Sterke zweetsecretie.
1nbsp;a 1)/^ uur post inj. De voorste helft van het kruis en de huid
aan de schenkels reageert op speldeprikken: de anaesthetische
zone wordt kleiner. Het zweeten heeft opgehouden.
2nbsp;uren post inj. Het dier doet pogingen tot opstaan, welke
niet gelukken. Het wordt op een wagen naar den stal ge-
bracht.
ly^ uur post inj. Het paard staat op stal rustig te eten; bij het
omzetten blijkt nog een parese te bestaan van den musc.
quadriceps femoris aan de zijde, waarop het dier heeft gelegen
(links).
4 uren post inj. Geen verschijnselen van motorische of sensible
paralyse meer aanwezig.
In den pols is gedurende het eerste half uur bij het liggen
een verhooging tot 52 waargenomen; de ademhaling varieerde
van 10 tot 14.
Na de proefneming werd het dier nog 4 dagen geobser-
veerd. Er zijn geen nadeelige gevolgen waargenomen.
GEVAL 25.
Paard: 20-jarige merrie (proefpaard).
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38° 1, pols 42, ademhahng 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 25).
Op de bekende plaats werd bij het staande dier de injectie
verricht. Bij de punctie van den dura mater eenige reactie. Er
trad geen lumbaalvloeistof te voorschijn.
Bevindingen.
1 min. post inj. Onmiddellijk na voltooiing der injectie valt
het paard neer; het wordt in de gewenschte positie op de
matras gelegd.
10 min. post inj. Het anaesthetisch huidgebied betreft de lede-
maten, den staart en het kruis tot aan de lijn vanaf den tuber
coxae naar beneden. De beenen liggen roerloos, de staart is
volkomen verlamd, evenzoo de anusmusculatuur.
30 a 40 min. post inj. De anaesthesie breidt zich verder naar
voren toe uit. n.1. tot even achter het schouderblad. In dit
tijdsverloop wordt de operatie verricht; deze kan geheel ge-
voelloos geschieden. Op een insnijding in de huid, nabij
den achterrand van de laatste rib volgt geen reactie. Er is
een duidelijke zweetsecretie in het achterste deel van het
anaesthetisch gebied. Pols en ademhaling meer frequent. Ove-
rigens is het dier eenigszins onrustig; desondanks gebruikt
het voedsel.
uur post inj. Het dier maakt bewegingen met de achter-
beenen; de voorste grens van het anaesthetisch gebied is niet
duidelijk te bepalen; toch maakt het den indruk, dat deze
achterwaarts verplaatst is. Duidelijke reactie op speldeprikken
aan de huid van de liesstreek; het paard wordt op een wagen
naar den stal gebracht.
2y2 uur post inj. Het paard staat rustig op stal en eet voedsel
Er zijn geen verschijnselen meer aanwezig, die op paralyse
of parese wijzen.
Tijdens het liggen van het dier was de pols meer frequent
dan bij het vooronderzoek; zoo ook de ademhaling. Het maxi-
mum, dat geteld werd, bedroeg resp. 52 en 14.
Na de proefneming werd het paard nog 1 dag geobserveerd;
er zijn geen bijzondere verschijnselen, die op rekening der in-
spuiting konden worden gesteld, waargenomen.
GEVAL 26.
Ezel: proefdier (hetzelfde dier als gebruikt in geval 17).
Operatie: Neurectomie van den nervus tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 42, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (0.7 : 20).
In verband met het kleine proefdier is een kleinere hoeveel-
heid oplossing verbruikt (20 cM».). Deze werd bij het staande
dier ingespoten. De canule werd op een diepte van 7 cM.
ingebracht. Geen liquor cerebrospinalis. De anaesthesie en
de motorische paralyse trad niet spoedig in.
Bevindingen.
12 min. post inj. De achterhand is zoodanig paretisch, dat het
dier dreigt te vallen; het wordt neergelegd op de rechter-
zijde.
15 min. post inj. De voorste grens van de anaesthetische
huidzóne ligt ongeveer ter hoogte van den voorrand van den
musc. tensor fasciae latae; de achterbeenen zijn beweging-
loos, eveneens de staart, terwijl ook de anusmusculatuur
verlamd is.
20 a 40 min. post inj. De omvang van het anaesthetische
gebied ligt verder naar voren, n.1. even vóór de laatste rib;
geen verandering in de motorische paralyse. Van zweetsecretie
niets te bemerken. Lichte spierkrampen in de schoudermuscu-
latuur. De neurectomie wordt zonder reactie uitgevoerd. De
ademhaling is frequent, ook de pols.
1nbsp;uur post inj. De huid van de flank reageert weer op spelde-
prikken. Geringe bewegingen in de achterbeenen zijn mogelijk.
2nbsp;uren post inj. De grens van het anaesthetisch huidgebied is
nog verder teruggeloopen. Met hulp kan het dier op de been
worden gebracht; het knikt in de gewrichten nog door en
wordt daarom naar den stal gereden.
4 uren post inj. De ezel staat op stal zonder een spoor van
verlamming te vertoonen, hij is rustig.
Gedurende het liggen nam de pols in frequentie toe tot
54, de ademhaling tot 16.
Na de proefneming is het dier nog geruimen tijd geobser-
veerd kunnen worden; er zijn geen nadeelige gevolgen op-
gemerkt.
GEVAL 27.
Paard: \\}/2quot;iariqe merrie (proefpaard).
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°, pols 44. ademhaling 13.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 25).
Op de bekende plaats werd de injectiecanule bij het staande
dier ingestoken. Diepte, waarop deze indrong. 10 cM. Sub-
arachnoïdeale vloeistof liep af; 5 cM3. er van afgetapt. Reactie
bij het doorsteken van den dura mater.
Bevindingen.
3 min. post inj. Het dier zakt aan de achterhand in elkaar en
kan gemakkelijk op de matras worden gelegd.
6 a 15 min. post inj. De staart is volkomen verlamd; een gering
optrekken der achterbeenen wijst er op, dat een algeheele
motorische paralyse daarvan niet is ingetreden. De anaesthe-
tische huidzóne breidt zich oraalwaarts uit tot ongeveer hal-
verwege den borstwand. Aan de onderbuik nog reactie op
speldeprikken. Beginnende zweetafscheiding aan dc schenkels,
aan dc streek van de broek en op het kruis.
25 a 30 min. post inj. De operatie wordt verricht. Geen reactie
op het maken der huidsnede; bij het doorsnijden der zenuw
wordt een zeer geringe reactie waargenomen. Zweetafschei-
ding op de genoemde deelen is belangrijk.
1 uur post inj. Het anaesthetisch huidgebied is kleiner. Meer
beweging in de achterbeenen. Pogingen tot opstaan mislukken
nog,
1]/^ uur post inj. Het dier staat uit zichzelf op; het loopt nog
eenigszins gebrekkig in de achterhand naar den stal.
2y2 uur post inj. Er zijn geen verschijnselen van motorische
of sensible paralyse meer aanwezig. Het paard loopt vlot met
de achterbeenen.
In de frequentie van den po/s en van de ademhaling is ge-
durende den tijd, dat het dier op de matras lag. slechts een
geringe stijging waargenomen (max. resp. 58 en 16).
Na de proefneming is het dier nog geruimen tijd geobser-
veerd; er zijn geen nadeelige gevolgen waargenomen. Op de
plaats der inspuiting zijn ook geen ziekelijke veranderingen
(zwelling of pijnlijkheid) bespeurd.
GEVAL 28.
Paard: 17-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: Amputatio penis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 40, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
De inspuiting werd bij het staande dier verricht. Eenige
reactie bij het doorprikken van den dura mater. Er trad geen
lumbaalvocht te voorschijn. Diepte der canule ongeveer 9 cM.
Bevindingen.
3 min. post inj. De staart is verlamd, evenzoo de anusmuscu-
latuur. Anaesthesie aan de huid van staartwortel, anus en
omgeving ervan,
7 min. post inj. Het dier dreigt in de achterhand te vallen en
wordt op de matras gelegd.
10 a 15 min. post inj. De beide achterbeenen zijn, evenals de
staart, de roede en de anusmusculatuur, verlamd. De anaes-
thetische huidzóne strekt zich uit tot ongeveer aan den voor-
rand van den musc. tensor fasciae latae; zweetafscheiding
op het kruis. Het dier is rustig. Herhaaldelijk afvloeiing van
urine.
25 a 40 min. post inj. De anaesthesie van de huid is nu, blijkens
het resultaat der speldeprikken, te vervolgen tot ongeveer hal-
verwege den borstwand, althans in het bovenste deel. Aan
het buikgedeelte strekt de anaesthesie zich minder ver naar
voren uit. De zweetafscheiding is vrij belangrijk. De operatie
wordt zonder reactie voltooid.
1 uur post inj. De toestand is ongewijzigd.
lj/2 uur post inj. Het anaesthetisch gebied beperkt zich thans
nog tot de huid van ledematen, kruis en staart. Bewegingen
in de achterbeenen zijn mogelijk; staart en anusmusculatuur
nog verlamd.
2nbsp;uren post inj. Het dier wordt gedood.
Gedurende het liggen van het dier werd bij herhaling de
frequentie van pols en ademhaling gecontroleerd; daarin is
slechts weinig verandering ingetreden (max. pols 48; max.
ademhaling 12). Het dier heeft, hggende op de matras, met
graagte haver gegeten.
GEVAL 29.
Paard: 1-jarig veulen, hengst.
Operatie: eenzijdige castratie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38°. pols 44, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
Bij het staande dier werd de injectienaald op de bekende
plaats loodrecht ingestoken; geringe reactie bij het perforeeren
van den dura mater. Lumbaalvocht trad te voorschijn. De
injectie werd zonder reactie verdragen.
Bevindingen.
3nbsp;min. post inj. Een slap neerhangen en een onbeweeglijk zijn
van den staart verraadt een motorische paralyse van dat lid.
Speldeprikken in de huid er van worden niet meer waarge-
nomen.
5 min. post inj. Het dier zakt door in de gewrichten van de
achterbeenen en dreigt te vallen; het wordt neergetrokken.
10 a 20 min. post inj. De staart en de anusmusculatuur, als-
mede de roede en de beide achterbeer^en zijn motorisch geheel
verlamd; het anaesthetisch huidgebied neemt oraalwaarts ge-
leidelijk in omvang toe. Ten laatste ligt de voorste grens ervan
ongeveer een handbreedte vóór de laatste rib. Sterke zweet-
secretie op het kruis en in het bijzonder in de streek van de
broek en in de omgeving van den anus. Eenige malen vloeit
onwillekeurig urine af.
30 a 50 min. post inj. De toestand, de anaesthesie en de mo-
torische verlamming betreffende, is vrijwel onveranderd.
Zweetafscheiding is nog belangrijk. De operatie wordt vol-
tooid zonder dat ook maar de minste reactie wordt waar-
genomen.
1nbsp;a l]/2 uur post inj. De anaesthetische huidzone wordt cau-
daalwaarts geleidelijk kleiner, de motorische functie aan de
ledematen herstelt zich; de zweetsecretie is verminderd.
2nbsp;uren post inj. Het dier is in staat uit zichzelf op te staan; de
sensible en motorische banen voor den staart zijn nog verlamd.
4 uren post inj. Verschijnselen van verlamming zijn niet meer
aanwezig.
In den pols is gedurende het liggen van het dier een ver-
hoogde frequentie tot 52 waargenomen; de ademhaling
varieerde van 12 tot 16 p. m.
Na de proefneming is het paard nog een week geobserveerd;
bijzondere verschijnselen, die aan de injectie konden worden
toegeschreven, zijn niet waargenomen. Veranderingen in de
streek der injectie evenmin.
GEVAL 30.
Paard: 16-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: Amputatio penis, laparotomie in het liesovaal.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37o8, pols 46, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 30).
De punctie geschiedde bij het staande dier. Reactie bij per-
foratie van den dura mater; afvloeien van lumbale vloeistof.
Bevindingen.
4 min. post inj. Het paard zakt in de gewrichten van het
achterbeen geleidelijk door en valt; het wordt in goede positie
op de matras gelegd (linker zijligging).
15 a 20 min. post inj. Volkomen motorische paralyse van den
staart en van de beide achterbeenen; eveneens van den anus-
musculatuur. Het anaesthetisch huidgebied is naar voren te
begrenzen tot een handbreedte vóór de laatste rib.
25 ä 40 min. post inj. Toestand dezelfde; het dier is rustig.
Belangrijke zweetsecretie aan schenkels, kruis en flank. De
beide operaties worden zonder reactie voltooid.
1 ä 114nbsp;Geleidelijke omvangsvermindering van
het anaesthetisch huidgebied. Er is eenige beweging in de
achterbeenen mogelijk. Het dier wordt gedood.
De pols heeft bij het liggen geen verandering van eenige
beteekenis ondergaan; de hoogste frequentie er van bedroeg
50; die van de ademhaling 14 p. m.
SAMENVATTING.
In deze derde proevenreeks zijn 10 gevallen van anaesthesie
beschreven, welke verkregen zijn door het subarachnoïdeaal
appliceeren van middelmatig groote hoeveelheden vloeistof,
al naar de grootte van het betreffende dier 20 ä 30 cM3.;
met uitzondering van geval 26 bevond zich in elk der oplo.v
singen 1 gram novocaïne.
Bij elk der paarden is de inspuiting bij het staande dier ver-
richt; de canule moest te dien behoeve ingebracht worden op
een diepte van 7 ä 10 cM. In 5 van de 10 puncties trad cere-
brospinale vloeisof te voorschijn; in twee dier gevallen is van
deze vloeistof resp. 10 en 5 cMa. afgetapt. Nadeelige gevolgen
daarvan zijn niet waargenomen. Ook in deze gevallen werd
bij het perforeeren van den dura mater bijna steeds, echter in
het algemeen een niet heftige reactie waargenomen.
Wat betreft het intreden der paralyse is opgemerkt, dat,
behoudens een uitzondering, de motorische verlamming bin-
nen 7 minuten post inj. een zoodanige was. dat het dier ge-
makkelijk kon worden neergelegd; bij het meerendeel der
paarden was dit reeds na 1 ä 5 minuten het geval. De moto-
rische verlamming van den staart en van den anus was steeds
het eerst te bemerken. Aangezien de injecties bij het staande
dier hebben plaats gevonden, was het in vele gevallen mogelijk
de voortschrijdende verlamming van de achterbeenen na te
gaan. De toenemende paralyse van den musculus quadriceps
femoris was dikwijls duidelijk waarneembaar.
In elk der gevallen kon binnen 15 minuten na de injecteie
de anaesthesie van de huid worden vastgesteld. Daaromtrent
was in één geval de voorste begrenzing te bepalen op de
hoogte van den voorrand van den musc. tensor fasciae latae;
in een ander geval tot ongeveer halverwege den borstwand
en in nog 2 andere gevallen tot nabij den achterrand van het
schouderblad. Bij de overige paarden was de huid-anaesthesie
naar voren te begrenzen tot aan de laatste rib of tot op een
kleinen afstand daarvoor. In den regel was vast te stellen, dat
de anaesthetische huidzóne aan de bovenste helft van den
romp verder naar voren was te vervolgen dan aan de onderste
helft.
In een tweetal gevallen is de motorische functie van de
beide achterbeenen niet geheel opgeheven geweest; in de
andere gevallen waren deze ledematen binnen 20 minuten
volkomen verlamd, terwijl ook veelal een paralysis penis is
opgemerkt.
De teruggang der paralyse, voor zoover deze was te bepalen
op grond van het al of niet reageeren op speldeprikken,
geschiedde na 1 à 2 uren; wat betreft de sensibiliteits-stoornis
aan den staart en in de omgeving van den anus werd opge-
merkt, dat deze in vele gevallen nog na uur was vast te
stellen.
Betreffende de motorische paralyse, ook daaromtrent is
een geleidelijk verdwijnen aan de ledematen opgemerkt na
1 à 2 uren; de staart alsmede de anusmusculatuur bleef het
langst verlamd. Behalve in één geval, waar dit niet met zeker-
heid was te controleeren, zijn de dieren binnen 23^ uur na de
inspuiting, hetzij uit zichzelf, hetzij met geringe hulp op de
been gekomen.
De desbetreffende controle na de proefneming van de
dieren, die in het leven zijn gebleven, heeft geleerd, dat in
den tijd van 23^2 à 4 uren post inj. de verschijnselen van sen-
sible of motorische paralyse volkomen zijn verdwenen.
Met eenige uitzonderingen konden de verschillende ope-
raties geheel gevoelloos worden voltooid (neurectomie, lapa-•
rotomie, ovariotomie, castratie, amputatio penis). In drie ge-
vallen van neurectomie werd alleen een zeer lichte reactie
opgemerkt bij het doorsnijden der zenuw.
Evenals bij de gevallen in de tweede proevenreeks werd
met eenige uitzonderingen een meer of minder belangrijke
zweetsecretie waargenomen in het achterste deel van het
anaesthetisch huidgebied.
De controle van den pols en van de ademhaling bij de ver-
schillende dieren leerde, dat in het algemeen slechts weinig
verandering, wat betreft een verhooging in frequentie, is
waargenomen. Hoewel in bijna elk der gevallen een ver-
snelde polsslag en een meer frequente ademhaling werd op-
gemerkt. is bij geen der dieren de polsfrequentie hooger dan
58 geweest, terwijl de hoogste ademhalingsfrequentie, die
geteld werd, n.1. bij de paarden, die onder de gevallen 18,
19 en 21 zijn beschreven, 16 heeft bedragen.
Van het tiental paarden, dat voor deze proeven is gebezigd,
zijn er 3 na de voltooiing der operatie gedood; de overigen
zijn na de proefneming nog een meer of minder langen tijd
geobserveerd kunnen worden (resp. 5 d., 2 d., 4 d., 1 d.,
eenige weken, eenige weken, 7 dagen). Op de plaats der
inspuiting zijn geen verschijnselen waargenomen, die op een
mogelijk plaats gehad hebbende infectie konden wijzen,
terwijl in de genoemde periode bij geen der dieren verschijn-
selen zijn opgemerkt, die aan de anaesthesie zouden moeten
worden geweten.
f. Proevenreeks IV.
Deze reeks omvat 12 gevallen van subarachnoïdeale anaes-
thesie. Bij elk der paarden werd 1 gram novocaïne ingespoten,
opgelost in 80 of 100 cM3 gedestilleerd water of wel in
physiologische NaCl-solutie.
GEVAL 31.
Paard: 16-jarige ruin (proefpaard).
Operatie: Neurectomie, amputatio penis, laparotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp, 38°. pols 40. ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. ( 1: 80).
Bij het staande dier werd de punctie en de injectie verricht.
Op een diepte van 9 cM. werd de subarachnoïdeale ruimte
bereikt, hetgeen bleek uit het afvloeien van cerebrospinaal-
vocht. Nog vóór de injectie was voltooid, zakte het dier in
elkaar en werd het in linker zijligging op de matras gelegd.
Evenwel werd de geheele massa geïnjicieerd.
Bevindingen,
5 min. post inj. De huid van de achterste ledematen, van den
staart en die van het kruis is tot aan den voorrand van den
musc. tensor fasciae latae geheel gevoelloos. De staart is
volkomen motorisch verlamd.
10 a 25 min. post inj. Het dier is rustig; voorgehouden voedsel
wordt gegeten. Zweetsecretie op het kruis en vooral in het
bereik van de broek belangrijk. De neurectomie van den
nervus plantaris wordt geheel gevoelloos verricht, ook de
amputatio penis wordt zonder pijnuiting voltooid. Het anaes-
thetisch huidgebied is in de richting naar voren te bepalen
tot ongeveer een handbreedte vóór de laatste rib. In het
dorsale deel van den romp is de anaesthetische zóne verder
naar voren te vervolgen dan in het onderste gedeelte.
30 a 40 min. post inj. De laparotomie in de rechter flank
wordt voltooid zonder eenige reactie. De in de buikholte
uitgevoerde manipulaties (tracties aan darmen en scheil en
krabben over het peritoneum in de omgeving van de operatie-
wond. wordt zonder pijnuiting verdragen. Het dier is nog
steeds rustig en neemt voedsel op. De voorste grens van het
anaesthetisch huidgebied ligt nog verder naar voren. De
zweetafscheiding is nog belangrijk.
1 uur post inj. Het dier wordt gedood.
In den pols is gedurende de proefneming een verhooging
der frequentie tot 48 waargenomen; in de ademhaling een
tot 14.
GEVAL 32.
Paard: 8-jarige merrie (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°, pols 40, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. ( 1: 80).
Er werd bij het staande dier geïnjicieerd. De canule werd
ingebracht tot op een diepte van 10 cM. Er kwam geen lum-
baalvocht te voorschijn. De canule was vooraf doorgedrukt
tot op den bodem van het wervelkanaal.
Bevindingen.
6 min. post inj. Het dier kan zich niet meer staande houden;
het dreigt te vallen en wordt daarom op de matras gelegd.
De staart is volkomen verlamd, eveneens de anusmusculatuur.
De motorische verlamming van de achterbeenen niet volkomen.
10 a 25 min. post inj. De huid van de beide achterbeenen, van
den staart en van het kruis is gevoelloos op speldeprikken;
verder naar voren strekt de huid-anaesthesie zich uit tot op
de hoogte van de 13e rib. Motorische paralyse onveranderd.
Het dier is rustig; het schenkt aandacht aan de omgeving en
neemt het voorgehouden voedsel gretig op. Zweetsecretie
aanwezig, doch niet belangrijk,
30 a 40 min. post inj. De operatie wordt verricht; het inci-
deeren van de huid geschiedt zonder eenige reactie; op het
\'doorsnijden van de zenuw wordt met een licht optrekken van
het betreffende been gereageerd.
50 min. post inj. De voorste grens van het anaesthetisch huid-
gebied ligt thans nog verder naar voren n.1. tot op de 6e rib.
Een huidsnede op de zijvlakte van den borstwand wordt niet
waargenomen. Motorische paralyse van de achterbeenen
niet volkomen. Zweetafscheiding is belangrijk.
1 a 2 uren post inj. Geleidelijke verkleining van de anaes-
thetische huidzóne en geleidelijk herstel van de motorische
paralyse.nbsp;\' ^
234 uren post inj. Het dier staat uit zichzelf op, alleen de sen-
sible banen voor den staart schijnen nog eenigszins gepara-
lyseerd te zijn.
4nbsp;uren post inj. Geen verschijnselen van verlamming meer
aanwezig.
In den pols is tijdens het liggen van het dier een verhoogde
frequentie waargenomen; ook in de ademhaling (max. resp.
48 en 16).
Na de proefneming is het dier nog 6 dagen geobserveerd,
in welken tijd geen nadeelige gevolgen zijn waargenomen.
Daarna is het voor een volgende proef, waarbij een grootere
hoeveelheid stof is gebezigd, gebruikt (geval 33).
GEVAL 33.
Paard: 8-jarige merrie (proefdier).
Operatie: hooge laparotomie, ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°2, pols 44, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (1 : 100).
Bij het staande dier werd de injectie verricht; er trad geen
lumbaalvloeistof te voorschijn. Een weinig reactie bij het per-
foreeren van den dura mater.
Bevindingen.
5nbsp;min. post inj. De staart is verlamd; speldeprikken erin
worden niet waargenomen. De anusmusculatuur verlamd; het
dier valt neer, wordt daarom in goede positie (linker zijligging)
op de matras gelegd.
10 a 25 min, post inj. Bovendien motorische verlamming van
de beide achterbeenen. De anaesthesie van de huid is gelei-
delijk oraalwaarts voortgeschreden tot nabij den achterrand
van het schouderblad.
25 a 40 min, post inj. De operatie wordt voltooid. De huid-
spiersnede, alsmede de inscisie in het peritoneum geschiedt
zonder reactie. De bewerkingen aan het ovarium evenzoo. Ook
de peritoneum-spierhechting, alsmede de hechting in de huid
worden gevoelloos aangelegd. Tijdens de operatie is het dier
zeer rustig, het schenkt aandacht aan de omgeving en voor-
gehouden voedsel wordt opgenomen. Er is een sterke zweet-
secretie aan de schenkels, in het bijzonder aan de achter-
vlakte er van, op het kruis en op de flank.
1^/2 3 2 uur post inj. De voorste grens van het anaesthetisch
huidgebied loopt geleidelijk terug; ten laatste staat het dier
uit zichzelf op.
4 uur post inj. Verschijnselen van motorische of sensible pa-
ralyse zijn niet meer aanwezig.
De pols en de ademhaling vertoonden bij observatie ge-
durende het liggen van het dier weinig veranderingen (max.
resp. 50 en 12).
Na de proefneming is het dier nog één dag in leven ge-
bleven; den volgenden dag waren geen bijzondere verschijn-
selen aanwezig.
GEVAL 34.
Paard: 16-jarige merrie (proefdier).
Operatie: geene.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 44, ademhaling
(dampigheid) 14.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (1 : 100).
Bij het staande dier werd de geheele dosis geïnjicieerd.
De canule drong 12 cM. in en trof den bodem van het wer-
velkanaal ter plaatse. Eenige reactie werd waargenomen. Het
doorsteken tot op de beenige ondervlakte geschiedde met
opzet. Vervolgens, na de canule even teruggetrokken tc
hebben, werd de vloeistof ingespoten.
Bevindingen.
4 min. post inj. De staart is motorisch verlamd; ook de sen-
sible banen ervan zijn geparalyseerd. Het dier zakt in elkaar
en wordt op de matras gelegd.
10 a 30 min. post inj. De beide achterbeenen zijn paretisch;
geheel bewegingloos zijn ze niet. De anusmusculatuur is
volkomen verlamd; de faeces vallen onwillekeurig uit het
rectum. Eenige malen onwillekeurige urine-afvloeiing. De ge-
voelloosheid aan de huid strekt zich naar voren uit tot aan de
laatste rib. Het dier is rustig; de polsfrequentie wordt op 56
geteld, de ademhaling op 16. Voedsel, dat het wordt voorge-
houden, wordt gretig opgenomen. Er wordt een sterke zweet-
secretie waargenomen in het gebied van broek, kruis en flank.
1 uur post inj. De toestand is onveranderd.
1 a 2 uur post inj. De anaesthetische huidzone wordt geleide-
lijk kleiner in omvang, de motorische functie herstelt zich.
Twee uren na de inspuiting staat het paard uit zichzelf op.
Dan is de staart nog verlamd en anaesthesie kan nog worden
vastgesteld aan de huid van den staartwortel, aan die van den
anus en van zijn naaste omgeving. Op stal begint het dier
onmiddellijk te eten.
uren post inj. Er is geen motorische en sensible paralyse
meer te bemerken.
In den pols is gedurende de proefneming een verhoogde
frequentie tot 56 waargenomen; in de ademhaling tot 18.
Na de proefneming is het dier nog 6 dagen in observatie
gebleven. Geen nadeelige gevolgen zijn waargenomen; op de
plaats der inspuiting ook geen ziekelijke veranderingen.
GEVAL 35.
Paard: 16-jarige merrie (proefpaard).
Operatie: laparotomie in de flank; neurectomie van den nervus
tibialis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°6, pols 42, ademhaling 14.
-ocr page 105-Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (1 : 100).
Injectie bij het staande dier; op een diepte van ongeveer
10 cM. werd de subarachnoïdeale ruimte bereikt, kenbaar aan
het uitvloeien van lumbaal-vloeistof. Eenige reactie bij het
perforeeren van den dura mater. Canule werd doorgedrukt
tot op den bodem van het wervelkanaal.
Bevindingen.
3 min. post inj. Een verlamming van den staart kondigt de
intredende verlamming aan.
6 min. post inj. Na voorafgaande duidelijke verschijnselen
van quadriceps-paralyse aan beide zijden valt het dier neer.
Het wordt in linker zijligging op de matras gelegd.
10 a 20 min. post inj. De motorische verlamming van den
staart is volkomen; die van de achterbeenen niet geheel; het
dier is in staat deze extremiteiten eenigszins op te trekken.
De anaesthesie aan de huid is te bepalen tot aan even voor
de laatste rib. In de navelstreek blijkt de huid op spelde-
prikken nog te reageeren. De zweetafscheiding is, in het
bijzonder in de omgeving van den anus, zeer sterk; overigens
ook aan de schenkels, op het kruis en op de flank.
20 a 40 min. post inj. De toestand is onveranderd. De huid-
spiersnede ten behoeve van de laparotomie wordt gevoelloos
gemaakt; op de insnijding van het peritoneum reageert het
dier in lichte mate. Datzelfde is het geval bij tracties aan het
scheil en bij torsie van het ovarium. Betreffende de neurec-
tomie kan de huidsnede gevoelloos worden gemaakt. Op het
doorsnijden van de zenuw volgt eenige reactie. Op een proef-
inscisie in de streek van den navel reageert het dier duidelijk.
Het paard is minder rustig; de ademhaling is frequent, de
polsfrequentie wordt geteld op 56.
60 min. post inj. Te oordeelen naar het resultaat van spelde-
prikken en van eenige insnijdingen in de huid maakt het den
indruk, dat de grens der anaesthetische huid meer achter-
waarts, n.1. op den voorrand van den musc. tensor fasciae
latae is gelegen. De mogelijkheid tot beweging der achter-
beenen is thans zeer duidelijk.
Het dier wordt gedood.
In den pols is tijdens de proefneming een verhoogde fre-
quentie (max. 56), waargenomen; evenzoo in de ademhaling
(max. 18).
GEVAL 36.
Paard: 16-jarige ruin.
Operatie: Amputatio penis, urethrotomia perinealis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°6, pols 42, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in phys. NaCl-opl. (1 : 100).
De injectie werd bij het staande dier verricht; geen lum-
baal-vloeistof. De canule werd tot op den beenigen onderwand
van het wervelkanaal doorgestoken; vervolgens werd aan
deze weer haar oorspronkelijke diepte gegeven, teneinde de
vloeistof te kunnen wegspuiten. Er volgde op deze kunstbe-
werkingen weinig reactie.
Bevindingen.
Onmiddellijk na de voltooiing der injectie valt het dier
plotseling neer en ligt ongeveer 30 seconden met de verschijn-
selen van tremor over het geheele lichaam op den bodem. Dan
staat het uit zichzelf op en staat nog vrij langen tijd alvorens
paralyse intreedt.
8 min. post inj. Er is een duidelijke motorische en sensible
paralyse van den staart, terwijl de verschijnselen van quadri-
ccps-verlamming zoodanig zijn, dat het dier dreigt in elkaar
te zakken; het wordt daarom neergetrokken.
15 a 40 min. post inj. De motorische paralyse van staart, anu.i-
musculatuur en achterbeenen is volkomen, ook die van de
roede. De sensibiliteits-verlamming is naar voren te bepalen
tot ongeveer de 13e rib. In het ventrale gedeelte van den romp
ligt deze grens minder ver oraalwaarts. Het dier is onrustig;
het maakt bij herhaling heftige bewegingen in de voorhand.
De ademhaling is dientengevolge zeer versneld (28); de pols-
frequentie is niet van beteekenis verhoogd. De eerste operatie,
de amputatio penis, wordt zonder reactie voltooid; eveneens
de urethrotomie. De zweetsecretie is duidelijk aanwezig in
de omgeving van den anus en op de hoogte der broekspieren;
overigens is deze matig.
1 uur post inj. De toestand is onveranderd.
1^/2 uur post inj. Het dier staat met eenige hulp op, het is
evenwel nog eenigszins paretisch; de staart is nog volkomen
verlamd. Op stal gaat het onmiddellijk eten. De voorste grens
van het anaesthetisch gebied is nog te bepalen op de zitbeens-
streek, op den staart en in de streek van den anus.
3 uren post inj. Het dier staat rustig op stal. Verschijnselen
van paralyse zijn niet meer aanwezig.
In den pols is een verhoooging in frequentie tot 52 waar-
genomen; de frequentie der ademhaling was tijdens de onrust
van het dier hoog, n.1. 28 a 30 p. m.
Tot op den volgenden dag bleef het dier nog in leven; er
zijn in dien tijd geen nadeelige gevolgen waargenomen.
GEVAL 37.
Paard: 14-jarige merrie.
Operatie: Ovariotomie door flanksnede.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 42, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
De inspuiting werd bij het staande dier verricht; de diepte
waarop de canule ten behoeve der injectie werd ingestoken
bedroeg 10 c.M.
Bevindingen.
6 min. post inj. De staart en de anusmusculatuur zijn verlamd;
ook een sensible verlamming van deze deelen.
12 min. post inj. Het dier zakt in aan de achterhand; de anaes-
thetische huidzóne is naar voren te begrenzen tot aan de lijn
tuber coxae-patella. De beide achterbeenen zijn verlamd. Fae-
ces rollen uit het rectum. Beginnende zweetsecretie, vooral
op de hoogte der broek en in de omgeving van den anus. De
grens van het anaesthetisch huidgebied is nu naar voren te
vervolgen tot aan de laatste rib. De huid in de bovenflank is
geheel gevoelloos op speldeprikken.
25 a 40 min. post inj. Het dier is rustig. Pols- en ademhalings-
frequentie vertoonen weinig verandering. De zweetsecretie is
duidelijk. Anaesthesie aan de huid van staart, beenen en
achterste gedeelte van den romp is onveranderd. De huid-
spier-peritoneumsnede wordt aangebracht zonder eenige
reactie. Een zeer lichte reactie wordt waargenomen bij de
écrassement van het ovarium.
60 min. post inj. Het dier wordt gedood.
In den po/s is een verhoogde frequentie tot 48 waarge-
nomen; in de ademhaling tot 16.
GEVAL 38.
Paard: 18-jarige ruin (proefdier).
Operatie: Perineale urethrotomie, gevolgd door manipulaties
in de blaas.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°8, pols 40, ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
Bij het staande dier werd de injectie op de gewone plaats
verricht. Canule ongeveer 10 cM. ingebracht en wel tot op
den bodem van het wervelkanaal. Het dier reageert er niet op.
Daarna werd de vloeistof geïnjicieerd. Er trad geen lumbaal-
vloeistof te voorschijn. Nog tijdens de injectie viel het dier
plotseling neer en bleef eenige seconden liggen; daarna stond
het uit zichzelf weer op. Het duurde toen nog ongeveer 5 mi-
nuten alvorens paralyse intrad.
Bevindingen,
4 min. post inj. De motorische en sensible paralyse van den
staart en van den anus is zeer duidelijk.
6 min. post inj. De verlamming van den musc. quadriceps fe-
moris is zoodanig geworden, dat het dier ineenzakt.
15 a 30 min. post inj. De motorische paralyse van den anus
en den staartmusculatuur, benevens die der achterbeenen is
duidelijk aanwezig, terwijl tevens de penismusculatuur is ver-
lamd. Het anaesthetisch huidgebied is naar voren niet zeer
duidelijk te bepalen. Het maakt echter den indruk, dat het zich
uitstrekt tot aan den achterrand van het schouderblad.
Zweetafscheiding op het anaesthetisch deel wordt waarge-
nomen.
30 min. post inj. De proefoperatie wordt verricht en deze kan
zonder eenige pijn worden uitgevoerd. Het dier is zeer rustig.
50 min. post inj. Anaesthetisch huidgebied is nog hetzelfde.
ly uur post inj. De grens van het anaesthetisch gebied heeft
zich iets naar achteren verplaatst. Het dier blijft rustig; voor-
gehouden haver eet het gretig op.
2% uur post inj. Het dier staat uit zichzelf op en loopt naar
den stal, waar het rustig gaat eten. Geen verschijnselen van
paralyse meer waar te nemen.
In den pols is geen verhooging van frequentie opgemerkt.
De hoogste ademhalingshequentie. welke ik tijdens de anaes-
thesie heb waargenomen, was 15.
Het dier is tot den volgenden dag geobserveerd kunnen wor-
den. In dien tijd zijn geen nadeelige gevolgen waargenomen.
GEVAL 39.
Paard: 18-jarige ruin (proefdier).
Operatie: Amputatio penis en laparotomie in de flank.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°7, pols 46, ademhaling 12.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
De injectie werd bij het staande dier verricht. Geen cerebro -
-ocr page 110-spinaal-vloeistof te voorschijn getreden. De injectie is slechts
gedeeltelijk gelukt, daar, nadat ongeveer 60 cMs. was ge-
ïnjicieerd, de canule is afgebroken. De rest, zijnde 40 cM3„
werd toen nog wel met behulp van een andere canule inge-
bracht, echter bestond niet de zekerheid, dat deze hoeveelheid
op de juiste plaats is geïnjicieerd.
Bevindingen.
Tijdens de injectie viel het dier plotseling ineen, tengevolge
waarvan de canule brak.
3 min. post inj. Er is een duidelijke motorische en sensible
paralyse aanwezig van den musculatuur van den staart, van
den anus en van de penis.
5 min. post inj. Ook een motorische verlamming van den
blaasmusculatuur is aanwezig. Urine vloeit n.1. bij herhaling af.
10 min. post inj. Het anaesthetische huidgebied strekt zich
naar voren uit tot ongeveer een handbreedte achter den musc.
tensor fasciae latae. Een volkomen motorische paralyse van
de achterhand bestaat niet.
20 a 30 min. post inj. De toestand is onveranderd. Zweeten
op het anaesthetische deel wordt opgemerkt.
30 min. post inj. De amputatio penis kan zonder reactie ver-
richt worden. Dit is evenwel niet het geval met de laparotomie
in de flank.
45 min. post inj. De grens van het anaesthetisch gebied heeft
zich niet verder oraalwaarts verplaatst.
1 uur post inj. De anaesthetische huidzóne is naar achteren
kleiner geworden. Het dier wordt gedood.
In de po/sfrequentie is tijdens het liggen geen merkbare
verhooging waargenomen. De ademhaling is iets versneld
geweest, maximaal 17 p. m.
GEVAL 40.
Paard: 12-jarige ruin (proefdier).
Operatie: Geen operatie verricht.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37°5, pols 42, ademhaling 15.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
De injectie werd bij het staande dier verricht. Lumbaal-
vocht trad niet te voorschijn. Het doorprikken van den dura
mater is onduidelijk te voelen. Reactie vertoonde het dier
hierbij niet. Voordat de injectie geschiedde, was de canule
tot op den bodem van het wervelkanaal doorgedrukt. De
vloeistof werd matig snel geïnjicieerd. Tijdens de inspuiting
vertoonde het dier in de achterhand paretische verschijnselen
en dreigde te vallen (quadriceps-verlamming); het kon zich
echter nog staande houden.
Bevindingen.
5 min. post inj. De motorische verlamming van de achterhand
is zóóver, dat het dier neervalt; het wordt in rechter zijligging
op dc matras gelegd. Anus- en staartmusculatuur motorisch
en sensibel verlamd.
8 min. post inj. De motorische verlamming van de achterste
ledematen is nog niet volkomen. De sensibiliteits-verlamming
der huid is naar voren tc bepalen tot op den voorrand van
den musc. tensor fasciae latae. Dc kroonrand der achter-
beenen is op speldeprikken gevoelloos. Het dier is zeer rustig:
voorgehouden voedsel wordt gegeten.
15 a 25 min. post inj. Dc motorische verlamming van staart,
anus en achterbeenen is volkomen. Het zwecten op het anaes-
thetische deel is duidelijk. Parese van de penis.
45 min. a 1 uur post inj. Toestand nog dezelfde.
1 a 114 uurnbsp;anaesthetische huid-
gebied gaat zich langzamerhand in caudale richting ver-
plaatsen.
214 uur post inj. Het dier staat uit zichzelf op en gaat. op stal
gebracht, kalm staan eten.
In de po/sfrequentie is tijdens het liggen geen merkbare
verhooging waargenomen. De ademhaling is in geringe mate
verhoogd geweest, n.1. tot 18.
Aan het dier, dat nog 12 dagen werd geobserveerd,
zijn geen verschijnselen waargenomen, die aan de anaesthesie
konden worden toegeschreven. Ook geen plaatselijke verande-
ringen geconstateerd.
GEVAL 41.
Paard: 16-jarige merrie (proefdier).
Operatie: Neurectomie van den nervus plantaris.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 36°9, pols 42, ademhaling 11.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
De injectie werd bij het staande dier verricht. Er trad geen
liquor cerebrospinalis te voorschijn. De canule werd tot op den
beenigen onderwand van het wervelkanaal doorgestoken. Bij
het perforeeren van het ruggemerg werd een duidelijke reactie
waargenomen. Teneinde de oplossing van het anaestheticum
te kunnen injicieeren, was de canule ongeveer 9 cM. inge-
bracht. De injectie geschiedde matig snel. Tijdens het inji-
cieeren viel het dier plotseling neer in de achterhand en stond
1 minuut later weer op.
Bevindingen.
5 min. post inj. Het dier dreigt te vallen en wordt in gunstige
positie op de matras gelegd. De anus. de vulva en de staart-
musculatuur zijn motorisch verlamd. Sensibel nog niet geheel.
10 min. post inj. De achterbeenen zijn motorisch verlamd: de
sensibiliteits-verlamming is naar voren te bepalen tot ongeveer
de laatste rib, althans in de bovenflank: aan de onderbuik
blijft de grens iets meer caudaal. Het dier ligt zeer rustig.
Van zweeten of warmer aanvoelen op het anaesthetisch gebied
is niets te bemerken.
20 a 40 min. post inj. De grens van het anaesthetisch huid-
gebied hgt op de hoogte van de 10de rib.
45 min. post inj. De proefoperatie wordt verricht en deze kan
zonder eenige reactie worden beëindigd.
1 a iy2 uur post inj. De grens van het anaesthetisch huid-
gebied gaat langzaam terugloopen. Het dier blijft rustig.
Zweetsecretie is niet op te merken.
2H uur post inj. Het paard kan met eenige hulp opstaan; het
loopt aanvankelijk nog eenigszins wankel. Op stal gaat het
rustig staan eten.
3 uren post inj. Geen sensible of motorische paralyse meer
aanwezig.
In de po/s- en in de ademhalingshequentie is tijdens de
anaesthesie geen merkbare verandering ingetreden.
Aan het dier, dat nog 10 dagen in de kliniek geobser-
veerd is kunnen worden, zijn geen verschijnselen waarge-
nomen. die aan de punctie of injectie konden worden toege-
schreven.
GEVAL 42.
Paard: 18-jarige merrie (proefdier).
Operatie: Ovariotomie door flanksnede.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 37° 1, pols 38. ademhaling 10.
Anaestheseerende vloeistof:
Novocaïne in gedest. water (1 : 100).
Bij het staande dier werd de injectie verricht. De canule
werd ongeveer 9 cM. ingebracht. Het dier vertoonde schijn-
baar eenige reactie bij het doorprikken van den dura mater.
Liquor cerebrospinalis trad niet te voorschijn. Tijdens dc
injectie vertoonde het paard, nadat 40 cM3. was ingebracht,
reeds neiging aan de achterhand door te zakken. Toen werd
het inspuiten ongeveer 1 minuut onderbroken. Nadat weer 50
cM3. was toegediend viel het dier plotseling neer. Het werd
in een goede positie op de matras gelegd.
Bevindingen.
3 min. post inj. Staart, vulva cn anusmusculatuur motorisch
en sensibel verlamd.
5 min. post inj. Motorische cn sensible verlamming van de
-ocr page 114-achterbeenen is volkomen; het dier is eenigszins onrustig.
10 min. post inj. De sensibiliteits-verlamming is oraalwaarts te
bepalen tot op een lijn, verloopende langs de 16de rib. Het
paard is nu rustig.
15 min. post inj. De operatie wordt verricht. Het maken der
snede in de huid en in den musculatuur, zoowel als het klieven
van het peritoneum geschiedt geheel gevoelloos. Ook ver-
loopt het opzoeken en het wegnemen van het ovarium
door middel van den écrasseur zonder reactie. Het dier
is tijdens en na de operatie rustig. Zweeten op het anaes-
thetisch deel is merkbaar.
25 min. post inj. De grens van het anaesthetisch huidgebied is
nog op de hoogte van de 16de rib te bepalen.
60 min. post inj. Het dier wordt gedood.
De po/s- en de ademhalingsireqmntit zijn tijdens de
anaesthesie, vooral in het begin, verhoogd geweest. De hoogste
frequenties, die waargenomen zijn, waren, wat de pols betreft
52, wat betreft de ademhaling 14.
In deze proevenreeks, omvattende 12 gevallen, heb ik de
anaesthesie trachten te verkrijgen, door het subarachnoïdeaal
inbrengen van groote hoeveelheden anaestheseerende vloeistof,
varieerende van 80 a 100 cM3. De hoeveelheid opgeloste
novocaïne bedroeg steeds 1 gram. Als oplosmiddel gebruikte
ik in 6 gevallen aqua destillata, in de overige physiologische
keukenzoutoplossing. Daaromtrent is een merkbaar verschil
in de werking van deze beide oplosmiddelen niet geconstateerd.
De injectie heb ik steeds verricht bij het staande dier. Om
voor de inspuiting op de juiste plaats te zijn, moest de canule
8 tot 10 cM. worden ingebracht. Liquor cerebrospinalis heb
ik slechts in 2 gevallen zien te voorschijn treden. Als feit van
bijzondere beteekenis wil ik hier opmerken, dat in 6 gevallen
(32, 34, 36, 38, 40 en 41) de canule tot op de beenige bodem-
vlakte van het wervelkanaal werd doorgestoken. Tengevolge
van een zoodanige perforatie werd in het algemeen slechts
een geringe reactie waargenomen. Plaatselijke of algemeene
nadeelige gevolgen van deze beschadiging heb ik echter bij
deze dieren, ook na meerdere dagen observatie, niet kunnen
constateeren. Op het perforeeren van den dura mater werd
meestentijds in geringen graad gereageerd.
Uit deze proevenreeks is gebleken, dat bij het injicieeren
van groote hoeveelheden, de dieren vaak tijdens de injectie,
plotseling aan de achterhand ineenstorten om slechts enkele
seconden daarna, weer uit zichzelf op te staan.
Ook bij deze proeven is, evenals bij alle vorige, opgemerkt,
dat de motorische verlamming van den staart en van den anus
steeds het eerst was ingetreden, terwijl de motorische functie-
stoornis in de achterste ledematen meestal in 4 a 8 minuten
van zóódanigen aard was, dat het dier ineenzakte of gemakke-
lijk kon worden neergelegd.
De anaesthesie van de huid had meestal in den tijd van
15 a 25 minuten hare grootste uitgebreidheid verkregen en
deze was in het algemeen zeer verschillend. In 2 gevallen
(proef 33 en 38) strekte deze zich uit tot nabij den achter-
rand van het schouderblad. In de gevallen 39 en 40 echter,
slechts tot ongeveer den voorrand van den musc. tensor fasciae
latae en in enkele andere proeven (31, 34. 35 en 37) ongeveer
tot aan de achterste rib, terwijl bij de proeven 32, 36, 41 en 42
deze grens zich uitstrekte resp. tot aan de 16de, 13de, 10de
en 16e rib.
De motorische verlamming der achterbeenen was in de
meeste gevallen volkomen, terwijl in enkele de motorische
functie, zij het dan ook bijna, toch niet volkomen was ver-
stoord. Mede werd in eenige gevallen een paralysis penis
waargenomen.
Wat bétreft de teruggang van de sensibiliteits-paralyse der
huid en de motorische verlamming der ledematen werd waar-
genomen, dat deze meestal plaats had binnen 1 ai 2 uren. De
ongevoeligheid aan den staart en aan den anus bleef meestal
echter nog langer bestaan. Bij de dieren, die in leven zijn ge-
laten, kon worden geconstateerd, dat deze meestal na l]/^
a lYi uur uit zichzelf, of wel met eenige hulp konden opstaan,
terwijl bij deze na tot 3 a 4 uren post injectionem de
verschijnselen van paralyse volkomen verdwenen waren.
De operaties, welke ik in deze reeks heb verricht, n.1. lapa-
romieën, amputatio penis, ovariotomieën, eenige neurectomieën,
verliepen in den regel zonder reactie. Slechts in een
paar gevallen werd een zeer geringe reactie opgemerkt, o.a.
bij een tweetal neurectomieën. Tenslotte kon bij proef 9 de
laparotomie in de flank niet geheel zonder pijnuiting worden
verricht. Dit is echter zeer verklaarbaar door het feit, dat
hier het anaesthetisch gebied zich niet ver oraalwaarts
uitstrekte.
Onwillekeurige urine-afvloeiing werd verschillende malen
gezien, terwijl ook is opgemerkt, dat met uitzondering van
één geval, bij alle paarden een zweetsecretie op het anaes-
thetische huidgebied werd waargenomen.
Wat betreft de vèrhooging van de polsfrequentie tijdens
het liggen op de matras, deze was bij geen der dieren van veel
beteekenis. Een verhooging ervan tot boven 56 is niet waar-
genomen. Ook in de ademhaling werd in het algemeen weinig
verandering opgemerkt. Alleen in geval 36, waar het paard
in buitengewone mate onrustig bleek, was de ademhaling
gedurende vrij langen tijd 28 a 30; overigens is als hoogste
ademhalingsfrequentie 18 waargenomen.
Bij de dieren, die na afloop der anaesthesie in leven zijn
gelaten en welke ik daarna nog eenigen tijd heb kunnen obser-
veeren (6 dagen, 1 dag, 6 dagen, 1 dag, 1 dag, 12 dagen,
10 dagen) heb ik geen enkel nadeelig gevolg, te wijten aan die
anaesthesie, kunnen constateeren.
Tenslotte wil ik bij deze reeks nog vermelden een proef op
een veulen, waarbij ik tweemaal, met een interval van 5 dagen,
getracht heb door het subarachnoïdeaal toedienen van een
novocaïne-oplossing (1 : 100) een anaesthesie te verkrijgen.
Na herhaald pogen, waarbij de canule in de beide gevallen
tot op den bodem van het wervelkanaal werd doorgestoken,
zijn deze injecties mislukt. De vloeistof heb ik, alhoewel met
eenige moeite, kunnen wegspuiten: echter trad geen motorische
of sensible paralyse op. De reden hiervan is mij onbekend.
Ook bij dit dier, dat ik nog gedurende 4 weken heb kunnen
controleeren, is nimmer eenig nadeelig gevolg van de perfo-
ratie van het ruggemerg opgemerkt.
De resultaten van mijn proefnemingen, waaromtrent, naar
ik meen, het aantal voldoende is om een oordeel te kunnen
vormen omtrent de waarde van de ruggemergs-anaesthesie
bij het paard, althans voor zoover die verkregen kan worden
door gebruik te maken van een hoeveelheid novocaïne van ten
hoogste 1 gram, alsmede om eenig inzicht te kunnen verkrijgen
in de daaraan verbonden gevaren, geven mij aanleiding tot de
navolgende opmerkingen.
De beschreven proeven hebben geleerd, dat door de sub-
arachnoïdeale, zoowel als door de extradurale anaesthesie
een zóódanig verlies van sensibiliteit werd verkregen, dat ver-
schillende meer of minder ingrijpende operaties, namelijk
aan het achterste gedeelte van het lichaam met inbegrip van
de ledematen geheel of nagenoeg pijnloos konden worden
verricht. Het meerendeel der operatieve kunstbewerkingen,
waaronder de meest pijnlijke (neurectomieën, castraties, la-
parotomieën, urethrotomieën, verwijdering van blaassteen,
penis-amputaties, vaginale ovariotomieën, periostotomieën
enz.) kon zonder reactie worden voltooid, terwijl de gevallen,
waarbij de operatie niet volkomen gevoelloos kon worden
verricht, in de minderheid waren. Het bleek gewenscht te zijn
de operatie niet vroeger dan 20 minuten na de inspuiting aan
te vangen.
Met betrekking tot het al of niet verkrijgen eener bruikbare
anaesthesie was het van geen groot belang of de novocaïne-
oplossing subarachnoïdeaal werd ingespoten in een hoeveel-
heid en concentratie van 0.5 a 0.750 : 10, 1 : 25 a 40 of 1 : 80
alOO. Ook de extradurale anaesthesie, verkregen door een
injectie van novocaïne in de concentratie van 1 : 25 a 40,
bleek een bruikbare gevoelloosheid te verzekeren.
De bereikte resultaten geven mij voldoende aanleiding om
de uitspraak van Lichtenstern te onderschrijven, waar deze
als zijn meening te kennen geeft, dat de subarachnoïdeale
methode een vorm van anaesthesie is, die den operateur in
staat stelt, belangrijke operaties bij het paard pijnloos te ver-
richten, terwijl mijn ervaringen niet in overeenstemming zijn
met die van Frick, die de ruggemergs-anaesthesie niet kan
aanbevelen op grond van het feit, dat hij bij tal van proef-
paarden de gewenschte anaesthesie niet heeft kunnen ver-
krijgen.
Een gevoelloosheid van de huid was in korten tijd inge-
treden en wel zoodanig, dat in een tijdsverloop van 1 a 5 mi-
nuten een anaesthesie van den staart, van den anus en van het
perineum was verkregen, alsmede een meer of minder groot
deel van het achterste gedeelte van het kruis. Geleidelijk
schreed de anaesthesie oraalwaarts voort en was de grootste
omvang van het hypaesthetisch of anaesthetisch gebied aan
de lichaamsoppervlakte steeds binnen den tijd van 30 minuten
post injectionem bereikt. De voorste grens er van was dan te
bepalen, in de meeste gevallen tot op de hoogte van de laatste
rib of tot ongeveer aan den voorrand van den musc. tensor
fasciae latae; in een kleiner deel der gevallen strekte de op-
pervlakte-anaesthesie zich uit tot ongeveer de 13de of 14de
rib of nog eenigszins verder naar voren en bij enkele paarden
tot nabij den achterrand van het schouderblad. Wat betreft
de huid-anaesthesie, deze verhield zich veelal zóó, dat zij
in het dorsale gebied van den romp verder naar voren was te
vervolgen dan in het ventrale deel; evenwel was de streek van
de mannelijke geslachtsdeelen en die van den uier, behoudens
enkele uitzonderingen, steeds gevoelloos. Met betrekking tot
het meer of minder snel intreden der sensible paralyse van de
huid, is op te merken, dat deze, voor zoover het de subarach-
noïdeale anaesthesie betreft, sneller was ingetreden naarmate
de concentratie der anaestheseerende oplossing hooger was
gekozen en dat aangaande de uitbreiding van het anaesthetisch
huidgebied naar voren, deze in het algemeen grooter bleek te
zijn, wanneer bij gelijkblijvende hoeveelheid novocaïne, een
grootere massa vloeistof werd ingespoten. Te dien opzichte
zijn mijn waarnemingen met die van Baldoni, van Lichtenstern
en, voor zoover het de extradurale anaesthesie betreft, met die
van Pape en Pitzschk in overeenstemming.
Bij de extradurale applicatie trad de anaesthesie in den regel
later in dan bij de subarachnoïdeale injectie van het anaes-
theticum, hetgeen naar mijn meening de verklaring vindt in
het feit, dat de inwerking dezer stof niet geschiedt op scheede-
looze banen, maar op de met een scheede omgeven zenuwen,
die de epidurale ruimte doorkruisen.
Betreffende de gevoelsstoornissen van de huid heb ik meer-
malen waargenomen, dat het mogelijk is, dat juist vóór de lijn,
welke de voorste grens van het anaesthetisch gebied bepaalt,
een meer of minder breede zóne kan worden aangetoond, die
ten opzichte van de verder naar voren gelegen lichaamsopper-
vlakte den indruk maakt hyperaesthetisch te zijn, een ver-
schijnsel, dat ook bij een dwarslaesie van het ruggemerg kan
worden opgemerkt.
De teruggang der sensible paralyse geschiedde zeer ge-
leidelijk in een tijdsverloop van 1 a 2 uren en wel in een volg-
orde, welke tegengesteld is aan die, waarin zij is ingetreden:
althans het was zeer duidelijk, dat de sensible banen van den
staart en van den anus nog verlamd waren op oogenblikken,
dat dit niet meer het geval was met die van de huid op het
kruis en aan de achterste ledematen.
Aangezien het uitschakelen alleen van de sensible banen
niet mogelijk is, doch ook de motorische zenuwen in hun ge-
leiding worden onderbroken, trad steeds een motorische pa-
rese en paralyse in, die zich op duidelijk zichtbare wijze deed
gelden aan den staart, aan den anusmusculatuur en aan dc
ledematen; in tal van gevallen bij den ruin en bij den hengst
ook aan de roede. Voor zoover zulks te beoordeelen is, ont-
stond de motorische paralyse van den staart gelijktijdig met
het verlies van sensibiliteit aan dat lichaamsdeel. Dat ge-
schiedde binnen 5 minuten post injectionem; in vele gevallen
was deze na een subarachnoïdeale injectie bijna onmiddellijk
na de inspuiting al duidelijk aanwezig, terwijl het dier nog in
staat was op normale wijze te loopen (Hammelschwanz). Het-
zelfde kan worden gezegd, wat betreft de anusmuculatuur;
dikwijls werd een uitgeschakeld zijn van den anaalreflex
reeds enkele oogenblikken na de voltooiing der inspuiting
waargenomen.
In het algemeen vroeger dan na de extradurale applicatie,
was de motorische parese of paralyse der beide achterbeenen
na een subarachnoïdeale inspuiting binnen korten tijd inge-
treden. In den regel was deze binnen 10 minuten post injec-
tionem in een zóódanige mate voortgeschreden, dat het dier
aan de achterhand zich niet meer kon staande houden en
derhalve gemakkelijk op de operatiematras kon worden neer-
gelegd. In sommige gevallen zakte het in de achterbeenen
vrij plotseling in; meestal echter werd een geleidelijk toene-
mende paralyse waargenomen, die wel het meest duidelijk
bleek aan het buiten functie geraken van den musculus qua-
driceps femoris. De motorische verlamming was meestal
volkomen; in enkele gevallen vertoonde zij zich als een parese.
Bij een complete paralyse lagen de beenen roerloos
en werd daarin niet de minste beweging gezien; bij uitingen
van verzet, die het dier in de voorhand maakte, schudden de
verlamde achterbeenen eenigszins mede. Overigens werd bij
het maken van passieve bewegingen in die ledematen niet het
minste verzet waargenomen. Bij parese werd nu en dan een
geringe beweging in die beenen gezien en volgde er ook eenig
terugtrekken, wanneer aan de ledematen werd getrokken. De
anusmusculatuur was steeds verlamd en, zooals reeds werd
opgemerkt, werd bijna steeds een paralysis penis waarge-
nomen, terwijl ook tengevolge van een paralyse van de sluit-
spier der blaas, vooral bij het vrouwelijk dier, een herhaalde
afvloei van urine kon worden waargenomen. Bij een eenigs-
zins gevulde blaas was een lichte manueele compressie ervan
voldoende om de urineloozing te bevorderen.
Evenals dat met de sensible paralyse het geval was, trad
de motorische verlamming in den regel sneller in, naarmate een
hoogere concentratie van de anaestheseerende vloeistof werd
gebruikt; bij de extradurale anaesthesie liet het intreden der
motorische parese en paralyse in het algemeen langer op zich
wachten.
Ongeveer hand in hand met den teruggang der sensible
paralyse, voor zoover deze aan de lichaamsoppervlakte is te
beoordeelen, verdween ook de motorische. In den regel werd
ongeveer 1 uur na de injectie een geleidelijk herstel van de
motorische functie der ledematen, eventueel ook van de roede,
waargenomen, dat in zoodanige mate voortschreed, dat het
dier, in het gunstigst geval reeds na V/, uur, in den regel
echter eerst na 2 a 2^^ uren uit zichzelf kon opstaan. De
functie van den staart en van den anusmusculatuur was dan
nog niet hersteld; evenals de sensible bleven ook de motorische
banen van den staart het langst verlamd. In den regel waren
binnen 3 uren de verschijnselen van motorische en sensible
paralyse volkomen verdwenen.
Met betrekking tot de kwestie van het ontstaan der sensible
en motorische paralyse en van de uitgebreidheid daarvan zij
hier verwezen naar de schematische teekening met toelichting,
die aan het vorenstaande hoofdstuk, handelende over de
anatomie, is toegevoegd. Het brengen van het anaestheticum
in de onmiddellijke nabijheid van de wortels der zenuwen
zal niet alleen de functie der sensible banen uitschakelen,
ook de motorische, zullen aan de inwerking van het anaesthe-
ticum niet ontkomen.
Aan de hand van het anatomisch schema wil ik trachten,
enkele verschijnselen, die bij de praktische toepassing op den
voorgrond treden, eenigszins verklaarbaar te maken. Ik bezig
hier met opzet de uitdrukking „eenigszins verklaarbaarquot;, aan-
gezien bij beschouwing van de bedoelde teekening wel zeer
duidelijk blijkt, hoe moeilijk het is, zich met zekerheid een
juiste voorstelling te maken van datgene, wat het resultaat der
inspuiting doet zien. Immers, hoewel de grootere zenuwen
alle met afzonderlijke wortels uit het lenden- en kruismerg
ontspringen, vormen de rami ventrales der nervi lumbales et
sacrales met de naburige wortels een zóódanige onderlinge
verbinding (plexus lumbalis, plexus lumbo-sacrahs), dat het
mijns inziens zeer moeilijk wordt, alle opeenvolgende verschijn-
selen in onderdeelen te ontleden. Sommige malen heb ik n.1.
kunnen constateeren, dat nog prikkels worden overgebracht
van plaatsen, welke in hoofdzaak tot het innervatiegebied van
een meer naar achteren gelegen zenuwstam behooren, en men
derhalve zou verwachten, dat de geleiding daarin zou zijn
verstoord. In het bijzonder wil ik hier ook wijzen op een feit,
dat ik in tal van gevallen heb opgemerkt, n.1. dat de huid aan
de mediale schenkelvlakte nog niet anaesthetisch was, terwijl
een gevoelloosheid van het onderste gedeelte van het lidmaat
reeds was ingetreden. Volgens mijn meening kan dit worden
verklaard door de omstandigheid, dat in deze gevallen de gelei-
ding in den nervus cutaneus femoris lateralis, die in hoofd-
zaak de prikkels van het genoemde huidgebied voortgeleidt,
nog niet is opgeheven, of wel, dat een verbinding met een
meer oraalwaarts gelegen zenuwstam voor voortgeleiding
zorgt.
Na applicatie van het anaestheticum blijkt, dat steeds het
eerst aan den staart en aan den anus, alsmede in het perineum
en in de streek van het zitbeen, de oppervlakte-anaesthesie
aanwezig is en voor zoover het de twee eerstgenoemde deelen
betreft, treedt een motorische paralyse daarvan gelijktijdig in.
Eerst later wordt, zooals mijn waarnemingen hebben aan-
getoond, de functie van den nervus ischiadicus en van den
nervus femoralis uitgeschakeld, terwijl nog later de verder
oraalwaarts gelegen zenuwstammen meer of minder in hunne
geleiding worden verstoord.
Deze constant optredende verschijnselen, acht ik zeer ver-
-ocr page 124-klaarbaar. Immers, de meer naar achteren gelegen sacraal-
zenuwen, welke in hoofdzaak de gebieden voorzien,
waar de paralyse zich het eerst voordoet, zijn veel
dunner dan de nervus ischiadicus en de nervus femoralis.
Dientengevolge zal het anaestheticum op de eerstbedoelde
sneller zijn werking kunnen ontplooien. Dat de nervi ischiadi-
cus en femoralis eerder beinvloed worden dan de meer oraal-
waarts afgegeven lumbale zenuwen is verklaarbaar als men
bedenkt, dat in verband met de plaats van injectie deze beide
zenuwwortels het eerst aan de inwerking van het anaestheti-
cum zijn blootgesteld. Uit den aard der zaak zal het intreden
van de verlamming der overige lumbale zenuwen langer op
zich doen wachten wegens het feit, dat deze wortels op een
vrij grooten afstand van de inspuitingsplaats zijn gelegen,
alsmede in verband met de omstandigheid, dat een meer ver-
dunde vloeistof op deze zenuwbanen haar invloed uitoefent.
Hoewel deze bevinding niet constant is. zal in het algemeen
een grootere hoeveelheid vloeistof een meer uitgebreide anaes-
thesie naar voren verzekeren.
Door den samenhang van deze zenuwen met het cerebro-
spinale systeem is het begrijpelijk, dat ook een deel van de
sympathische vezelen de inwerking van het anaesthe-
ticum ondergaan en zeker wel het meest duidelijk bleek
deze inwerking aan de veelal waargenomen paralyse van het
rectum en van de blaas. Te dezen opzichte meen ik te mogen
verwijzen naar de schematische teekening van het sympa-
tische stelsel, welke in het hoofdstuk ..Anatomisch overzichtquot;
is opgenomen.
Met uitzondering van slechts enkele gevallen is bij alle
paarden in het gebied der anaesthesie een hyperaemie van de
huid waargenomen, welke zich deed kennen door een duidelijk
waarneembare temperatuursverhooging van die huid ten op-
zichte van de overige lichaamsoppervlakte. Deze hyperae-
mische toestand meen ik aan een verlamming van de vaso-
motorische vezelen te moeten toeschrijven. Voor zoover dat
kon worden vastgesteld, trad deze hyperamie gelijktijdig met
de sensible paralyse in. Zij werd steeds gevolgd door een meer
of minder rijkelijke zweetsecretie, die wel het meest duidelijk
in de omgeving van den anus en in de streek van de broek
was waar te nemen; verder aan de schenkels en op het kruis,
terwijl deze ook meermalen nog in de flanken kon worden
vastgesteld. Gewoonlijk verdween die hyperidrosis met de
sensible paralyse gelijktijdig; in enkele gevallen kon zij een nog
längeren tijd worden waargenomen.
Wat betreft de techniek der subarachnoïdeale punctie, deze
leverde bij kleine en middelgroote dieren geen moeilijkheden
op, terwijl de plaats der inspuiting, n.1. de mediaanlijn in de
ruimte tusschen het kruisbeen en den laatsten lendenwervel
zeer geschikt bleek. Bezwaren welke Baldoni daaraan hecht,
in verband waarmede hij aanbeveelt de injectienaald naast de
mediaanlijn in te steken in schuine richting van buiten af naar
de lengte-as van het wervelkanaal toe, heb ik niet ondervonden.
Het bleek wel van beteekenis te zijn, dat de injectienaald van
goed onbuigbaar materiaal is vervaardigd en in verband met
de gesteldheid van het te perforeeren weefsel (dikke huid,
straf bandweefsel) voorzien is van een spitse en goed snij-
dende punt. Voor de technische bijzonderheden der punctie
en injectie zij hier verwezen naar de desbetreffende beschrij-
ving op bladzijde 41.
Met betrekking tot de vraag of het verrichten der injectie
bij het staande of bij het liggende dier de voorkeur ver-
dient, heeft mij de ervaring geleerd, dat aan de inspuiting bij
het staande paard bezwaren zijn verbonden, die bij het uitvoe-
ren der injectie bij het liggende dier niet behoeven te worden
gevreesd. De bedoelde bezwaren zijn deze, dat het dier ten-
gevolge van een mogelijk spoedig intredende parese van de
achterbeenen zijn evenwicht niet meer meester is en door
schrik en onrust zóódanige ongewenschte bewegingen in voor-
en achterhand maakt, dat het zichzelf alsmede de omstanders
aan gevaren blootstelt. Wordt derhalve de injectie bij het
staande paard verricht, dan is het in verband met deze omstan-
digheid zeer gewenscht, dat reeds vóór de punctie het werp-
tuig wordt aangebracht en dat de operateur na voltooiing der
injectie den toestand nauwlettend overziet, teneinde op het
juiste tijdstip het neertrekken te gelasten. Bij het liggende
paard levert de inspuiting technisch niet meer moeilijkheden op
dan die bij het staande dier, terwijl bij deze het voordeel wordt
verkregen, dat bij de punctie in den regel cerebrospinaalvocht
zal te voorschijn treden, hetgeen een goed gelukken der injectie
ten zeerste zal bevorderen.
In een deel der gevallen werd, wanneer ik de punctie bij
het staande dier verrichtte, door het treffen van de subarach-
noïdeale ruimte, een afvloeien van cerebrospinale vloeistof
waargenomen. Dit verschijnsel was in zooverre van beteekenis,
dat ik daardoor meer zekerheid had de anaestheseerende
vloeistof op de juiste plaats te appliceeren. Bij het dier in zij-
ligging heb ik door de punctie steeds cerebrospinaalvocht
zien te voorschijn komen, en, zooals Lichtenstern opmerkt, is
dat bij het dier in deze positie ook steeds het geval.
Evenwel werd in zeer veel gevallen het uitvloeien van cere-
brospinale vloeistof niet waargenomen, hetgeen, zooals reeds
in de beschrijving van de techniek der injectie werd opgemerkt,
de juiste applicatie wel bemoeilijkte, doch geen onoverkomen-
lijke bezwaren medebracht. Desondanks ben ik mij wel bewust
van de mogelijkheid, dat bij enkele proeven de injectie niet
in de subarachnoïdeale, maar in de epidurale ruimte kan zijn
geschied.
In de heelkundige kliniek werd voor bijzondere doeleinden
meerdere malen bij het paard cerebrospinale vloeistof afgetapt
in hoeveelheden van 20 cM3. en meer, zonder dat hiervan
nadeelige gevolgen werden gezien. Van te voren was
het dus wel te verwachten, dat het laten afvloeien
van deze vloeistof, zooals zulks bij de lumbale punctie
kan voorkomen, geen ernstige gevolgen zou hebben en bij
mijn experimenten is dat ook gebleken. Naar mijn meening
is dan ook het afvloeien van dezen liquor in een hoeveelheid
van slechts enkele cM3., zooals dat bij de practische toepas-
sing der ruggemergs-anaesthesie mogelijk is, geen ernstig
verschijnsel. In het bijzonder wijs ik op deze aangelegenheid
in verband met de mededeeling van Baldoni, dat het ont-
trekken van cerebrospinale vloeistof, naar gelang de hoeveel-
heid, aanleiding kan geven tot duizeling, apoplectische aan-
vallen en zelfs tot het intreden van den dood.
Betreffende de vraag of wellicht de extradurale injectie ten
opzichte van de subdurale ware te verkiezen in verband met
het feit, dat bij de toepassing van de laatste technisch meer
moeilijkheden in den weg staan dan bij die van de eerste, is
mij gebleken, dat deze vraag ontkennend moet worden beant-
woord. De uitspraak van Pape en Pitzschk, dat de techniek
der extradurale anaesthesie in tegenstelling met de lumbale
(subarachnoïdeale) anaesthesie eenvoudig is, werd door mijn
onderzoekingen niet bevestigd.
Teneinde eenige ervaring te verkrijgen omtrent de moge-
lijke gevolgen van een traumatische beleediging van het len-
den-sacraalmerg door de injectienaald, heb ik dit in een 12-tal
gevallen ter plaatse van de inspuiting geperforeerd. Ik achtte
deze beschadiging het meest overeenkomend met die, welke
bij de praktische toepassing der lumbale injectie kan voor-
komen. Bij geen der dieren heb ik daarvan schadelijke ge-
volgen waargenomen, n.1. gedurende den tijd, dat ik gelegen-
heid had ze na de injectie te observeeren (zie samenvatting
van de proevenreeksen 2 en 4). Op grond van deze ervaring
is het mijn meening, dat het gevaar eener punctuur van het
ruggemerg ter plaatse van de grens van het pars lumbalis
en den conus medullaris niet als een ernstige beleediging
behoeft te worden beschouwd. In dit verband zij hier verwezen
naar Lichtenstern, die, hoewel blijkbaar niet op grond van
eigen waarnemingen, mededeelt, dat de lumbale punctie en
injectie geheel ongevaarlijk is, wanneer een laesie van het
ruggemerg kan worden vermeden.
Daar eenige schrijvers en van dezen in het bijzonder Bayer
gewag maken van de mogelijkheid van infectie van de rugge-
mergsruimten en op de moeilijkheid wijzen, deze te vermijden,
terwijl ook, blijkens diens uiteenzetting omtrent de wensch-
lijkheid van de meest strenge maatregelen van aseptiek bij
de lumbale punctie, ook Lichtenstern dit gevaar vreest, heb ik.
zooals reeds in de beschrijving der injectietechniek werd opge-
merkt, ook in deze richting een onderzoek ingesteld. Te dien
behoeve achtte ik het noodig over de resultaten van een groot
aantal proeven te beschikken en ten opzichte van de infectie-
mogelijkheid voorzorgsmaatregelen in acht te nemen, die
geenszins overdreven waren en aan de meest eenvoudige
eischen der praktijk voldoen. Aangezien ik bij de controle
van een groot aantal gevallen nimmer verschijnselen heb op-
gemerkt. die op een infectie daarvan wezen, meen ik voldoende
vrijheid te mogen hebben om te komen tot de uitspraak, dat
bij de lumbale punctie het gevaar voor infectie der ruggemergs-
vliezen ten zeerste wordt overschat en dat dit, wanneer de
meest eenvoudige aseptische cautelen worden in acht genomen,
niet behoeft te worden gevreesd.
Wat betreft de dosis novocaïne is het mij gebleken, dat
een hoeveelheid van 0.5 à 1 gram in een concentratie van 1 à
10 % in den regel een anaesthesie verzekert, die bij kleine en
middelgroote paarden bruikbaar is ten behoeve van verschil-
lende operaties aan het achterste gedeelte van den romp en aan
de ledematen. Met betrekking tot de intensiteit en den duur
der hypaesthesie is het van geen beteekenis of als oplosmiddel
aqua destillata of physiologische keukenzout-solutie wordt
gebruikt, terwijl ten opzichte van het meer of minder snel
intreden der anaesthesie. de concentratie van de novocaïne-
oplossing van belang is, in zooverre, dat een hoogere
concentratie een vlugger intreden van de sensible paralyse
verzekert. Het is ook gebleken, dat de hoeveelheid van de
anaestheseerende vloeistof van invloed is op het meer of
minder ver naar voren voortschrijden der anaesthesie. In den
regel zal bij gelijkblijvende hoeveelheid novocaïne het anaes-
thetisch gebied verder naar voren zijn te bepalen, wanneer
een grootere hoeveelheid van het oplosmiddel wordt genomen.
Waar evenwel uit praktische overwegingen, n.1. in verband
met de omstandigheid, dat typische operaties aan het voorste
deel van den romp ten opzichte van die aan het achterste deel
(urogenitaal-apparaat, anus en rectum), zelden of nooit in
aanmerking komen, is het naar mijn meening onnoodig een
hoeveelheid novocaïne-oplossing, grooter dan 30 cM3. te
gebruiken. Mijn onderzoekingen hebben geleerd, dat een
kleine hoeveelheid eener novocaïne-oplossing, n.1, 20 tot 30
cM3. bevattende 1 gram novocaïne, in het algemeen een
bruikbare anaesthesie verzekert en dat dit ook het geval is
met een grootere hoeveelheid, n.1, 80 è 100 cM3. eener 1 è
134 % oplossing. In verband echter met de omstandigheid,
dat een hooger geconcentreerde oplossing de anaesthesie snel-
ler doet intreden en de inspuiting ook vlugger kan geschieden,
terwijl hierdoor ook bovendien de onaangename plotseling
intredende drukverlamming zal worden vermeden, verdient
de injectie van de eerstbedoelde kleinere hoeveelheid
de voorkeur. Reeds werd opgemerkt, dat zware en vooral
vette paarden voor de toepassing der subarachnoïdeale anaes-
thesie geen geschikte objecten zijn. Het is evenwel te ver-
wachten, dat ook bij deze dieren door gebruik te maken van
1 gram novocaïne in 30 cM3. oplosmiddel, een goede
anaesthesie kan worden verkregen. Te dien opzichte zouden
bovendien pharmacologische proefnemingen aangewezen kun-
nen worden geacht, teneinde te bepalen in hoeverre de dosis
novocaïne in de subarachnoïdeale ruimte kan worden op-
gevoerd.
Het onderzoek naar de veranderingen in de polsfrequentie
leerde, dat in bijna alle gevallen een verhooging ten opzichte
van de frequentie van vóór de injectie optrad, n.1. gedurende
den tijd, dat het dier op de operatiematras was gelegen. Met
uitzondering van een drietal paarden (één van een 1-jarigen
en twee van l^/^-jarigen leeftijd) werd in geen der gevallen
een frequentie waargenomen hooger dan 58; in het meerendeel
bedroeg zij -48 ä 54. Bij de genoemde drie jonge paarden was
de hoogste frequentie in den pols 62, 60 en 66,
Wat betreft de veranderingen, die tijdens de anaesthesie in
de ademhalingsfrequentie werden aangetroffen, waren de
bevindingen ongeveer gelijk aan die, welke in den pols zijn
opgemerkt. Eveneens is in bijna alle gevallen een verhooging
van het aantal ademhalingen waargenomen. Behoudens enkele
uitzonderingen waar deze hoog was, n.1. 24 en 30, was de
hoogste frequentie in enkele gevallen 18, in het meerendeel
evenwel daar beneden. Hier zij nogmaals opgemerkt, dat de
dikwijls waargenomen hooge frequentie van de ademhaling
en de arhythmie ervan, welke kort na het neerwerpen van het
dier werden opgemerkt, buiten beschouwing zijn gelaten.
Ik ben mij wel er van bewust, dat het onderzoek naar de pols-
verhoudingen evenals dat naar de veranderingen in de adem-
halingsfrequentie niet geheel volledig kan worden genoemd.
Immers, de opnamen daarvan geschieden telkens ongeveer om
de tien minuten. Het is dus mogelijk, dat tijdens deze inter-
vallen meer of minder belangrijke afwijkingen konden zijn
waargenomen. Waar echter in de veranderingen, die de pols
en de ademhaling vertoonden, een zeer groote mate van over-
eenstemming bleek te bestaan, acht ik echter deze mogelijk-
heid niet groot.
Aangezien het een bekend verschijnsel is, dat tengevolge
van psychische invloeden de rhythmus der ademhaling kan ver-
anderen en de frequentie er van kan toenemen, is het mijn
meening, dat de veranderingen, die ik in de respiratie heb
waargenomen tot de physiologische mogen worden gerekend.
Ongetwijfeld zullen het neerwerpen van het dier, het liggen op
de zijde, alsmede zijn vrees en onrust op de functie der adem-
haling hun invloed^ hebben doen gelden. Met betrekking tot
de verhooging der polsfrequentie kan dezelfde opmerking
worden gemaakt; te dezen opzichte zijn de schrik en de op-
winding onvermijdelijke momenten.
Rekening houdende met deze feiten en met de omstandig-
heid, dat de ademhaling en de pols reeds spoedig na het op-
staan van het dier weder normaal werden bevonden, ben ik
van oordeel, dat de waargenomen veranderingen in de respi-
ratie en in de circulatie niet op rekening van de injectie
(resorbtie) van het anaestheticum of van de tijdelijke druk-
Blz. 125, regel 12 van boven vervalt,
Blz. 125. Tusschen de regels 14 en 15 van boven in te
lasschen:
zijn inspuitingen cocaïne-oplossing heeft gebruikt, wijst op
-ocr page 132-verhooging in de subarachnoïdeale ruimte kan worden gesteld.
In verband met de omstandigheid, dat na de inspuiting van
een groote hoeveelheid vloeistof in de genoemde ruimte (80
en 100 cM3,) de veranderingen in den pols en in de adem-
haling ongeveer gelijk zijn aan die, welke na de injectie van
een kleine hoeveelheid worden waargenomen, is het moeilijk
aan te nemen, dat de bedoelde drukverhooging ten opzichte
van de veranderingen in den pols en in de ademhaling eenigen
invloed moet worden toegekend. Met betrekking tot de intra-
lumbale applicatie van novocaïne zijn mij uit de literatuur
geen gegevens bekend, waaruit blijkt, dat deze stof in een
geen gegevens bekend, waaruit blijkt, dat deze stof, in een
maximale dosis van 1 gram, tot stoornissen in de circulatie
en in de respiratie aanleiding geeft. Alleen Baldoni, die voor
de mogelijkheid, dat deze stof in een 1 % concentratie in
een hoeveelheid oplosmiddel van 60 cMs. tot stoornissen in
de genoemde functies kan leiden.
Op grond van mijn bevindingen meen ik wel te mogen
komen tot de conclusie, dat novocaïne in een hoeveelheid van
0.5 a 1 gram, opgelost in een hoeveelheid gedestilleerd water
of physiologische keukenzout-solutie van 100 cM3 of minder
geen ongunstigen invloed op de circulatie en op de respiratie
heeft.
Teneinde te ervaren of zich na de anaesthesie bij het dier
verschijnselen zouden voordoen, die op rekening van de punctie
of op die van de inwerking van het anaestheticum dienden
te worden gesteld, meer in het bijzonder of na de injectie
Paresen of paralysen zouden achterblijven, of dat ter plaatse
van de inspuiting veranderingen zouden optreden, die aan
een infectie zouden moeten worden toegeschreven, is het
meerendeel der paarden nog geregeld een meer of minder
langen tijd geobserveerd. Daarbij is gebleken, dat, met uit-
zondering van één geval, geen verschijnselen zijn waarge-
nomen, waarvan verwacht kon worden, dat zij een gevolg
van de injectie zouden zijn. Of de paralysis nervi femoralis,
waarmede het paard van geval 20 gedurende een tweetal
dagen behept bleef, aan de punctie of injectie moet worden
toegeschreven, durf ik niet te beslissen. Aangezien 10 paar-
den onmiddellijk na de proef zijn gedood, was de observatie
bij dit aantal niet mogelijk. Bij 6 paarden bedroeg de con-
trôle 1 dag, bij 2 paarden 2 dagen en bij 2 andere 4 dagen,
terwijl die bij de overige 22 paarden 5 dagen of langer duurde.
Van dit aantal bedroeg de observatietijd in 9 gevallen meer-
dere weken. Ook verschijnselen van „ziek zijnquot; zijn bij geen
der dieren waargenomen. Deze bevindingen geven mij aan-
leiding tot de conclusie, dat van de lumbale injectie van ten
hoogste 1 gram novocaïne in een hoeveelheid oplosmiddel van
100 cM3. of minder, geen nadeelige gevolgen behoeven te
worden gevreesd.
Op bladzijde 38 zijn een 4-tal vragen gesteld, ten opzichte
waarvan mijn onderzoekingen zoodanige gegevens hebben
verschaft, dat mij de beantwoording daarvan thans mogelijk
is geworden. Deze is in de hieronder volgende slotconclusies
neergelegd.
VI
1.nbsp;De subarachnoïdeale anaesthesie bij het paard, verkre-
gen door 1 gram novocaïne in een hoeveelheid oplosmiddel
(aqua destillata of physiologische keukenzout-solutie) van
20 ä 30 cM3., is een bruikbare anaesthesie, in zooverre, dat
zij den operateur in staat stelt verschillende operaties aan het
achterste gedeelte van den romp en aan de achterste ledematen
pijnloos te kunnen verrichten. Die bruikbaarheid wordt echter
in zeer belangrijke mate geschaad door de langdurige mo-
torische zwakte (ongeveer 2 uren),die den operateur verhin-
dert, het dier spoedig na het voltooien der operatie te doen
opstaan. In verband hiermede moet aan de narcose en meer
in het bijzonder aan de intraveneuze chloralhydraat-narcose,
waarvan de technische toepassing door haren eenvoud zoo
bij uitstek praktisch is, alsmede, zoo mogelijk, aan de infil-
tratie-anaesthesie, de voorkeur worden gegeven.
2.nbsp;Bij kleine en middelmatig groote paarden levert de
technische toepassing geen bezwaren op; bij groote en vooral
vette paarden wel wegens de moeilijkheid, die aan een juiste
bepaling van de plaats der inspuiting is verbonden. Het ver-
richten van de inspuiting bij het liggende dier verdient de
voorkeur boven die bij het staande paard. De langdurig zicht-
bare plek op de hoogte van het kruis, tengevolge van het ver-
wijderen van de haren op die plaats in het belang der aseptiek,
is een praktisch bezwaar.
3.nbsp;Met gebruikmaking van een dosis novocaïne tot 1 gram
-ocr page 135-behoeven tijdens de anaesthesie geen complicaties te worden
gevreesd, zelfs niet, wanneer de anaestheseerende vloeistof
is ingespoten tot een hoeveelheid van 100 cMs. De gevaren,
die aan het gebruik van een zóódanig groote hoeveelheid
worden toegeschreven, behoeven niet te worden gevreesd.
4.nbsp;De anaesthesie heeft voor het paard geen schadelijke
gevolgen van blijvenden aard. Hoewel dit door een oordeel-
kundige inspuiting kan worden vermeden, behoeft een letsel
van het ruggemerg door de punt van de injectiecanule niet
als een ernstige beleediging te worden beschouwd, terwijl met
inachtneming van eenvoudige aseptische voorzorgsmaat-
regelen, het gevaar van infectie van de in het wervelkanaal
gelegen deelen niet behoeft te worden gevreesd.
5.nbsp;Tengevolge van het feit, dat langdurige operaties aan
het achterste gedeelte van het lichaam weinig of niet voor-
komen, en mede door de omstandigheid, dat zoowel de intra-
veneuze chloralhydraat-narcose, als de infiltratie-anaesthesie,
aan praktische eischen voldoen, kan de subarachnoïdeale
anaesthesie bij het paard, welk anaestheticum daarvoor ook
zal worden gebruikt, voor de gewone diergeneeskundige prak-
tijk niet worden aanbevolen.
Bier. A. Versuche über Cocaïnlsierung des Rückenmarkes. Deutsche Zelt-
schr. für Chirurgie, 1899. Bd. 51. blr. 361.
—— lieber Rückenmarksanästhesie. Münchener Medizinische Wochen-
schrift, 1901.
Bier, A. en Dönitz, A. Rückenmarksanästhesie. 1904 No. 14.
Baldoni. II nuovo Ercolani 1901. Referaat in Bayers Operationslehre, 3e druk.
Bayer, Operationsichre, 3e druk.
Bayer-Schmidt. Bayers Operationslehre. 5e druk. 1923.
Benesch, F. Eine Anästheslerungsmethodc am stehenden Rind für das Al-
brechtsen\'sche Verfahren der Sterilitätsbehandlung. Wiener Tierärzt-
licher Monatschrift. Maart. 1926. Bd. 3. blz. 130.
Braun. H. Die Lokalanästhesie, ihre wissenschaftlichen Grundlagen und
praktische Anwendung, Leipzig. 1914.
Corning, J. L. A further contribution on local medication of the spinal cord,
with cases. The Medical Record. 1888. Maart. blz. 291.
Cadiot. Précis de Chirurgie Vétérinaire. 5e druk. 1926.
Cadiot en Almy. Traité de Thérapeutique chirurgicale des Animaux domes-
tiques. 3c druk, 1923.
Chaput. L\'anesthésie rachidienne à la Stovaïne. Bulletins et Mémoires de la
Société de Chirurgie de Paris. 1904. blz. 835.
—— L\'anesthésie à la stovaïne lombaire. Statistique de l\'année 1905. Bul-
letins et Mémoires de la Société de Chirurgie de Paris, 1906, blz. 131
Cuillé en Sendrail. Analgésie cocaïniquc par voie rachidienne. Revue Vété-
rinaire de Toulouse. 1901, blz. 98.
Degive. Précis de Médecine opératoire vétérinaire, 1908.
Dönitz, A, „Kokaïnisierung des Rückenmarkesquot;, unter Verwendung von
Adrenalin. Münchcncr Medizinische Wochcnschrift, 1903, No. 34.
Eden. Thicrversuche über Rückenmarksanästhesie. Deutsche Zeitschr. f. Chi-
rurgie. Bd. 67. 1902.
Ellenberger, W. en Baum, H. Lehrbuch der topographischen Anatomie des
Pferdes, BerHn. 1914.
Engelmann, F. Ersatz des Cocains durch Eucain B bei der Bier\'schen Co-
cainisierung des Rückenmarks. Münch. Mediz. Wochenschr. 1900, No.
44, blz. 1531.
Fischer, W. lieber hohe Sakralanästhesie. Deutsche Zeitschr. f. Chir. Bd.
136, 1916.
Frick, H. Tierärztliche Operationslehre, 4e druk, 1921.
Gros, O. Ueber eine Methode, die anästhesierende Wirkung der Lokalan-
ästhetika zu steigern. Münch. Mediz. Wochenschr. 1910, No. 39.
Hobday, F. Anaesthesia and narcosis of animals and birds, London, 1915.
Hoffmann, L. Atlas der tierärztlichen Operationslehre, 1908.
Klapp, R. Experimentelle Studien über Lumbalanästhesie. Archiv für Kli-
nische Chirurgie. Bd. 75, 1905.
Klarenbeek, A. Vergleichende Versuche mit verschiedenen Dosierungen bei
subkutaner und lumbaler Applikation von Alypin beim Hunde, gleich-
zeitig ein Beitrag zur Anatomie des Lendenmarkes. Archiv, f. Wissen-
sch. und prakt. Tierheilkunde, 1915, blz. 426.
Läwen. A. Ueber die Verwendung des Novocains in Natrium-bikarbonat-
kochsalzlösungen zur lokalen Anästhesie. Münch. Mediz. Wochenschr..
1910. No. 39.
^^ Ueber die Verwertung der Sakralanästhesie für chirurgische Operati-
onen. Zentralblatt für Chirurgie, No. 20, 1910.
—— Ueber extradurale Anästhesie für chirurgische Operationen. Deutsche
Zeitschr. f. Chirurgie, 1911. blz. 1.
Läwen, A. en Gaza, W. von. Experimentelle Untersuchungen über extra-
durale Anästhesie. Deutsche Zeitschr. f. Chirurgie, 1911, blz. 289.
Lépinag. Technique et indication de la ponction lombaire chez le chien.
Annales de Méd. vét. 1912, blz. 156.
Lichtenstern, G. Lumbalanästhesie beim Pferd und Rind. Inaug. Diss. Uni-
versität Gieszen. 1910.
Maass.F. Ueber Lumbalanästhesie beim Hunde. Inaug.Diss.Univ.Gieszen, 1906.
Martin. P. Lehrbuch der Anatomie der Haustiere. Bd. 2, 2e Helft. 2e druk.
Stuttgart, 1915.
Mennerat. Referaat in Hobday\'s Anaesthesia and narcosis of animals and birds,
London, 1915.
Mettam,A.E. Surgical anaesthesia by the injection of cocaïne Into the
lumbar subarachnoid space. The Veterinarian. 1901. blz. 115.
Pape.}, en Pitzschk, C. Versuche über extradurale Anästhesie beim Pferde.
Archiv, f. Wissensch, und prakt. Tierheilkunde, 52e Bd. 1 Aug. 1925.
Pfeiffer. W. Operations-Kursus für Tierärzte und Studierende. 8e druk
Berlin. 1921.
Quincke. H. Die Lumbalpunction des Hydrocephalus. Berlin, Klinische
Wochenschr.. 1891. No. 38 en No. 39. resp. blz. 929 en 965.
Schlimpert. H. Hohe und tiefe extradurale Anästhesien. Zentralblatt für
Gynäkologie. 3e jaarg., 1911, blz. 477.
Sevavano. lieber Anästhesie durch Cocaininjektionen in das Rückenmark.
Ref. Münch. Mediz. Wochenschr. 1900. No. 33. blz. 1148.
Sicacd. Des injections sous-arachnoïdiennes de cocaïne chez le chien. La
Semaine médicale. 1899, blz. 180.
Suchy.M. lieber die Anwendung der Sakralanästhesic in der Chirurgie.
Deutsche Zeitschr. f. Chirurgie. 1913, blz. 1.
Tuffier, Analgésie chirurgicale par l\'injection sous-arachnoïdienne lombaire
de cocaïne. La Semaine Médicale. 1899, blz. 389.
--Analgésie chirurgicale par 1\' injection de cocaïne sous l\'arachnoïde
lombaire. Referaat Münch. Mediz. Wochenschr. 1900. No. 33. blz. 1148
Villigec.E. Gehirn und Rückenmark, 4e druk. Leipzig. 1917,
Winterer. K., Rückenmarksanästhesie. Inaug. Diss. Univers. Gieszen ; Heidel-
berg, 1907.
i C -
gt;-31VV
Sr.
-ocr page 140-I.
Voor de diagnostiek van Strongylosis bij het paard is het
microscopisch onderzoek der faeces van betrekkelijk weinig
waarde.
II.
Bij retentio secundinarum verdient de kool-therapie de voor-
keur boven uterus-irrigaties.
III.
Omtrent de exstirpatie van het hoefkraakbeen, verdienen
de methoden, waarbij de kroonlederhuid niet wordt doorge-
sneden, de voorkeur boven die, waarbij dat wel het geval is.
IV.
Voor het bacteriologisch onderzoek van gasoedeemen, komt
het dierexperiment (cavia) eerst in de tweede plaats.
V.
Koppelonderzoek, naar dieren met „open tuberculosequot;, met
ruime tusschenpoozen verricht, leidt niet binnen enkele jaren
tot een veestapel, waarin deze dieren niet meer voorkomen.
VI.
De bij de polydactylie gebruikelijke benamingen, n.1. ata-
vistische en teratologische, zijn onjuist.
VIL
Voor de behandeling van oude, diepe verwondingen, met
veel necrose gepaard gaande, is het gebruik van Dakinsche
solutie te verkiezen boven andere vloeibare desinficientia.
VUL
Bij een hernia umbilicalis met kleinen breukzak bij een
veulen van één jaar of ouder, verdient de radicale operatie
boven andere behandelingsmethoden de voorkeur.
naar M. reet. femor. en vast. med
vlaki
naar M. tend. inteross.nbsp;der hoefkroon.
takken voor lederhuid
■ ■ ■ ■ \' i \' \'
■A -
..sÄv-
■ \'tT\'
V
-V V
-ocr page 146-\'f\'
r
Vf:-
-ocr page 147-yf;: =; i- . . ■
; ■ ■ - \' ,■•.; \' • : - -
......... ■ ■
gt; -
.........
-
.... ,.....
v:-. ^ ■
V.V. , .
- •
■V- ■
.. V.\' | ||
fV quot;.quot;«V | ||
: V | ||
- | ||
• |
i | |
■ |
.«\'V Ji., ■
.fulfill,.
-ocr page 148-