Hebben naast het urme-onderzoek de bepalingen
van nrenm en indican in het bloed of serum bij
den hond, lijdende aan nephropathie of nraemie,
waarde voor de diagnoseenprognose dier ziekten?
RJ.MUNNIK
-ocr page 2-Hf-\'
-ocr page 3- -ocr page 4-- \\
-ocr page 5-xtäaqt hft tirine-onderzoek de bepalingen van
diagnose en prognose dier ziekten? -—
UMIVERSÜEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3969 2664
-ocr page 7-hfrrfn naast het drine-onderzoek de bepaiingen
wdican in het btoed of serm
lm Znd mdende aan Nephropathie of uraemie,
ssäe diagnose en prognose dier zlektenl
ter verkriiging van den graad van
DOCTOR IN de VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT ^ OT^CH^ OP GEZAG
door
FRANS JACOB MUNNIK
_ geboren te helder-
gouvernements-veearts n.o.-l.
__ met verlof h. t. l. ——
1926
DRUKKER., FIRMA SCHOTANUS 6 ,ENS, UTRECHT. TELEF. No. .2«9
\'s
; r_
»
i\'iy
Iii
■yr
-te
-ocr page 9-Aan mijn Vrouw
en
aan mijn Moeder.
-ocr page 10- -ocr page 11-Bij het .Ol,ooien van dit proefschrift, is het ^ e^n s^n-
Hooggeleerde JAKOB. hooggeschatte Pronator veel d^k
De tiid op Uw kUniek en laboratormm door-
quot;teÄ % tor Ua, ernstige belangstelling en groote
U betoond bij he, beween van d.t proef-
.rhrift steeds in dankbare herinnering blijven.
\'StXd^ KLARENBEEK, gaarne tetnig .k U lt;n,n
erkenteljkheid voor de hulp. die Gij m
dTonderzoek en voor de groote belangstelhng. dte G,J m
tantZThebt gesteld. Het zal mij steeds aangenaam z,n
Z Tettiae uren van samenwerking terug te denken,
aan de P^®»^nbsp;VEENBNDAAL dank ik hartehjk
vZ ée do^ tZde hulpvaardigheid en ^langstelling
Ten doZ een a-oord .an dank aan allen, die m.J U, het
voltooien van dit proefschrift, behulpzaam z,n geweest.
Inleiding............... •
Hoofdstuk ï. Wezen der Uraemie .
Hoofdstuk 11. Indeeling der Uraemieën
Hoofdstuk III. Specieele Pathologie . .
Aetiologie......
Symptomatogie.....
Pathologische Anatomie
Diagnose......
Differentiaal Diagnose.
Prognose......
Therapie......
Hoofdstuk IV. Ziektegevallen............
A.nbsp;Beschrijving ziektegevallen zonder nicrafwijkingen . .
Conclusies.................. quot;
B.nbsp;Beschrijving ziektegevallen met nierafwijkingen zonder du
delijke ureumretentie en uraemische verschijnselen . . .
Conclusies..............quot;.....
C.nbsp;Beschrijving ziektegevallen met nierafwijkingen, ureumretent
en vaak duidelijke uraemische verschijnselen ....
Conclusies...................
Bladi.
n
13
22
25
25
27
30
31
43
44
44
45
52
56
57
69
70
86
88
92
94
D.nbsp;Bijzondere proeven...............
Slotconclusies . .
Literatuuropgave
Daar bij den mensch de uraemische intoxicatie, tengevolge
van chronische nierinsufficientie (schrompelnier) een bekend
cn veelvuldig voorkomend ziektebeeld is en bij den hond
chronische nieraandoeningen zeer veel voorkomen, is het
van belang het ziektebeeld der uraemie bij den hond
vooral in verband met de schrompelnier nauwkeurig te
onderzoeken.nbsp;, , , i
Dat nieraandoeningen veelvuldig bij den hond voorkomen
blijkt uit opgaven van Jakob, in wiens stationnake khmek
minstens 60% der honden lijdende aan nephropathie werden
bevonden. Volgens Folke Menschen werden bi, 33 % der
geseceerde honden macroscopische veranderingen gevonden,
terwijl bij 750/0 microscopische veranderingen werden aan-
getoond. Verder is van belang zijne mededeeling. dat men
klinisch en pathologisch-anatomisch zoo vaak teekenen eener
uraemie ziet. zoodat men deze auto-intoxicatie betrekkelijk
als een veelvuldig voorkomende doodsoorzaak moet be-
schouwen.nbsp;. . •• U^^f
Inderdaad komt de azotaemische uraemie met zijn bont
symptomencomplex veel bij den hond voor en is het zeer
waaLhijnlijk, dat allerlei ziekten, zooals Stuttgarter Hunde-
seuche en vergiftigingen, hiermede verward zijn geworden.
Waar het klinische beeld zeer polymorph is en in het begin
zeer vaag kan zijn. is in den laatsten tijd het functioneele
nieronderzoek van verschillende zijden (Antoine. Liégeots,
Veenendaal, Klarenbeek) ijverig bestudeerd, om ons in te
lichten omtrent diagnose en prognose van deze ziekte.
Voor dit functioneele nieronderzoek worden verschillende
methoden gebruikt, waarvan het urine-onderzoek en de quan-
titatieve bepaling van de stikstofproducten in het bloed zeer
belangrijk zijn en het meest worden toegepast. Deze metho-
den van onderzoek werden dan ook door mij gevolgd, terwijl
uit de groep der stikstofverbindingen, om bepaalde, nader in
dit proefschrift uiteengezette redenen, het ureum en het in-
dican gekozen werd.
Vergelijking van het urine-onderzoek met ureum- en indican-
bepalingen van het bloed, om na te gaan of deze bepalingen
waarde hebben voor de diagnose en prognose der nephro-
pathie en uraemie, was het doel van mijn onderzoek.
HOOFDSTUK I
De nier is het eliminatie-orgaan bij uitnemendheid, want
met haar secretieproduct, de urine, worden naast het water,
verschillende zouten enz., ook de voor ons organisme ni^
meer bruikbare, in hoofdzaak normale stikstofhoudende emd-
producten der eiwitstofwisseling verwijderd. Zij regelt dus de
Ledsamenstelling en ten deele ook de bloedhoeveelheid.
het vloeistofgehalte van het organisme en de osmotische
spanning der weefselvochten. Doch onder pathologische om-
standigheden staat de nier. niet zelden tot haar eigen nadeel,
ook vooraan in de gelederen, om het zieke lichaam weer van
in het bloed circuleerende abnormale stoffen te zuiveren en
wordt hierin krachtig bijgestaan door het maagdarmkanaal.
Zoodra de nieren de haar toegewezen rol niet meer naar
behooren kunnen vervullen, dus insufficiënt geworden zijn.
kan zelfs het maagdarmkanaal en mondslijmvlies tijdelijk en
ten deele de functie als eliminatie-orgaan overnemen, waar-
door brakingen, diarrhee en foetor ex ore bij uraemische
intoxicatie kunnen ontstaan. (Pel Joest Antoine, Liegeots.)
Dat eveneens de huid voor een vicarieerende functie m aan-
merking komt. zooals dit voor den mensch wordt aangegeven
(Pel), zal voor den hond wel niet gelden, daar hier de zweet-
klierén zoo slecht ontwikkeld zijn. (Joest)
Deze nierinsufficientie vindt men vooral bij de difiuse
nephropathieën. daar dan de functies van een ziek niergedeelte
niet dooi; een gezond gedeelte overgenomen kunnen worden.
Het zijn dan ook bijna uitsluitend de diffuse nephrosen. die
aanleiding geven tot een uraemische intoxicatie. Het lijdt dan
ook geen twijfel, of de meeste chronische nierlijders gaan onder
het beeld van uraemie ten gronde. Dit beschouwen we als
een retentie-intoxicatie, daar wij bij dit ziektebeeld vinden
een retentie van stikstofproducten in het bloed, welke nor-
maal door de nieren als onbruikbare elementen moeten worden
uitgescheiden. De normale grenzen der hoeveelheid dezer
stoffen in het bloed worden daarbij overschreden en het ligt
dus voor de hand. dat deze stikstofproducten vrijwel algemeen
aansprakelijk gesteld werden voor de vergiftigingsverschijnselen.
Men heeft gemeend achtereenvolgens verschillende dezer ver-
bindingen als oorzaak te moeten beschouwen. Vooreerst het
ureum, dan de reststikstof in haar geheel, verder de niet-
ureumstikstof, het indican. de kreatine. het urinezuur de
aminozuren, de kalizouten. enz. Bij nader onderzoek bleek
echter, dat geen dezer stoffen uitsluitend als de oorzaak kon
worden opgevat. Het kan zijn. dat de verhoogde hoeveelheid
reststikstof de uraemie-veroorzakende stof bevat; het kan ook
zijn dat de retentie van de reststikstof slechts aanduidt het
terughouden van andere uraemie-veroorzakende stoffen, we.ke
stoffen langs denzelfden weg worden uitgescheiden. Het beste
is daarom de retentie van de stikstofproducten te beschouwen
als een indicator van een nierinsufficientie. Het lijkt mij nuttig
de voornaamste stikstofproducten, die bij de bepaling der
retentie een rol spelen, in een kort overzicht samen te vatten.
Het grootste percentage van de stikstof dezer verbindingen
is gebonden aan het ureum. Ureum CO(NH,),. een witte
kristtallijne, zwakzuur reageerende stof. is te beschouwen als
het eindproduct der eiwitstofwisseling; het wordt uit de
eiwitten door het organisme gevormd. De proteinen van het
voedsel worden afgebroken tot eenvoudige bouwstoffen, welke
worden geresorbeerd en in den darm worden omgezet tot
-ocr page 19-indifferente plasma-eiwitten, waaruit de cellen der verschillende
organen hun specifiek eiwit opbouwen. Echter een groot
gedeelte dezer bouwstoffen kan het lichaam niet gebruiken.
Deze worden verder afgebroken. De zoo ontstane ammoniak
wordt naar de lever gevoerd, waar het met ammoniumcarbonaat
wordt omgezet tot ureum. Dit wordt als zoodanig door de
nieren met de urine uitgescheiden. Reeds hieruit vc^gt, dat
het ureumgehalte der urine in hooge mate afhankelijk is van
de samenstelling van het voedsel, doch ook van de lever-
en nierfunctie. Daarentegen is het ureumgehalte van het bloed.
lichaamsvochten en weefsels veel meer standvastig (al zijn
hier ook schommelingen mogelijk) en kunnen wij bi) nier-
insufficientie door retentie zeer hooge ureumwaarden in ^t
bloed aantoonen. (EUenberget u. Scheuncrt Gorter en De
Graaf. Mathews),nbsp;.
Gaan wij nu na. wat de opvattingen zijn geweest, sinds
men is gaan zoeken naar de oorzaak der uraemische ver-
schijnselen bij den mensch, dan moeten wij teruggaan tot de
oudste theorie, nl. van Wilson. Hij veronderstelde, dat het
ureum verantwoordelijk was voor het ontstaan der toxische
uraemie. daar het ureum bij vele gevallen van stikstofretentie
in veel grootere mate teruggehouden werd. dan alle andere
bekende stikstofhoudende bestanddeelen. die normaal in de
urine voorkomen. Volgens mededeelingen van verscheidene
onderzoekers echter, was de hoeveelheid, waarin het ureum
in het bloed bij lijders aan uraemie werd aangetroffen, met
toxisch. Zoo vond ßouc/iarc? experimenteel door dierproeven.
dat veel grootere doses dan die. waarbij gewoonlijk reeds
bij nierlijders vergiftigingsverschijnselen optreden, door een
gezond organisme vaak goed verdragen kunnen worden. De
school van Widal komt tot de gevolgtrekking, dat. zonder
te willen ontkennen, dat bepaalde stofwisselingsproducten een
rol spelen bij het ontstaan der uraemische verschijnselen, men
toch niet gerechtigd is. ook aan het overmatig teruggehouden
ureum elke beteekenis in deze richting te ontnemen. Ook
dacht Widal voor de prognose houvast te hebben aan de
concentratie van het ureum in het bloed en stelde daartoe
enkele grenswaarden vast.
Uit dierproeven van Oertel en Voif bleek verder, dat men
door vergiftiging met zuiver ureum in giften, welke over-
eenkomen met de ureumconcentraties. die bij menschen met
retentie gevonden worden, het klinisch beeld van uraemie
kon verkrijgen.nbsp;.
Von Monakow kon bij een patiënte met schrompelnier
en gestoorde ureumuitscheiding, den ureumspiegel kunstmatig
opvoeren door per os groote giften ureum te geven, en be-
reikte daarbij waarden, zooals ze slechts bij zeer zware
uraemieën gevonden worden. Daar hierbij geen verandering
van den toestand optrad en patiënte nog geen enkel urae-
misch verschijnsel vertoonde, meende hij hieruit te mogen
besluiten, dat ureum niet de oorzaak der uraemie is.
Volhard is daarentegen van meening. dat de ureumretentie
de wezenlijke en noodzakelijke voorwaarde en hoogtwaar-
schijnlijk ook de oorzaak van de echte uraemie is. Hij sluit
de mogelijkheid niet uit, dat enkele symptomen op andere
gronden berusten. Dat de dood intreedt vóór dat de doode-
lijke graad van ureumretentie is bereikt, pleit volgens hem met
tegen de opvatting, dat de uraemische verschijnselen de ge-
volgen van de ureumretentie zijn. Het is alleen, dat de directe
doodsoorzaak niet steeds dezelfde is. In den regel beslist de
toestand van het hart over het lot der nierpatiënten, doordat
een hartinsufficientie den dood veroorzaakt, voordat de doode-
lijke ureumconcentratie is bereikt.
Uit dit korte overzicht van de verschillende opvattingen
over het ureum in zijn betrekking tot de toxische uraemie.
blijkt wel. hoe verward en met elkaar in tegenspraak de
meeningen zijn.
De reststikstof is de stikstof, die in het bloedserum aan-
wezig blijft, nadat het serum onteiwit is.
Strauss vond bij uraemie van den mensch een verhoogmg
-ocr page 21-van de reststikstof en meent, op grond van zijn onderzoe-
kingen, dat het niet één stof is, die de uraemie veroorzaakt,
maar dat het vooral de gezamenlijke producten van de eiwit-
stofv^isseling zijn. die daarvoor aansprakelijk gesteld moeten
worden. De absolute waarde van de reststikstof van het
bloedserum licht ons echter slechts in over een gedeelte van
de geretenteerde stikstof op een bepaald tijdstip, daar immers
de retentie in de weefsels een niet te verwaarloozen rol speelt.
Volgens de onderzoekingen van Rosenberg, Becher, Von
Monakow en Lichwitz is er wel een betrekking tusschen de
totale retentie van de stikstof en de bloedreststikstof, maar
er bestaat geen absoluut parallelisme. Uit de hoeveelheid van
de reststikstof van het bloed kan men wel bij benadering
vaststellen de totale retentie, indien tenminste geen ingrijpen
heeft plaats gehad, dat een plotselinge vermeerdering of ver-
mindering van de reststikstofwaarde van het bloed heeft ge-
geven, zooals aderlating, alimentaire belasting e.a., waarbij
het evenwicht tusschen weefsels en bloedserum tijdelijk ver-
broken is.
Van Fransche zijde is in de laatste jaren veel waarde toe-
gekend aan de niet-ureumstikstof. d.i. de reststikstof verminderd
met de ureumstikstof. Ambard. Chabaniec e.a. meenen, dat
er een verband bestaat tusschen de vermeerdering van de
niet-ureumstikstof en de aanwezigheid van toxisch uraemische
verschijnselen, doch dat er evenwel niet gesproken mag
worden van een parallelisme tusschen de hevigheid der ver-
schijnselen en de hoeveelheid der niet-ureumstikstof. Zij be-
schouwen de uraemische verschijnselen als een gevolg vaneen
meestal plotseling intredende storing in de stofwisseling van
de proteinen en niet als het gevolg van een insufficientie der
nieren. Zij concludeeren uit enkele gevallen, dat het ureum-
gehalte van het bloed ons inlicht over de grootte van de
secretorische activiteit der nieren, terwijl de niet-ureumstikstof
ons de aanwijzing geeft voor een meer onmiddellijke prognose.
Carnot Gerard en Rathery hechten een groote waarde
aan de niet-ureumstikstof, terwijl Laudat meent, dat het ureum
de betrouwbaarste indicator blijft om de naaste toekomst van
de chronische nierziekten te voorspellen. Von Monakow vond
bij gevallen van uraemie ook hooge waarden voor de niet-
ureumstikstof.
Uit deze onderzoekingen blijkt, dat het niet vaststaat, in
hoever de niet-ureumstikstof een aanwijzing kan geven voor
de prognose.
Later hebben Obermayer en Popper de aanwezigheid van
het indican als onderdeel van de niet-ureumstikstof in het
serum van uraemische patienten aangetoond. Indoxyl is door
oxydatie van indol gevormd en in de urine aanwezig als
zwavelzure, resp. glucuronzure esters. Deze esters heeft men
indican genoemd, zeer ten onrechte, omdat indican feitelijk
het glycoside is, dat voorkomt in de indigoplanten. Deze in-
doxylesters worden onder invloed van een sterk zuur en een
oxydatiemiddel ontleed en omgezet tot indigoblauw. Op deze
wijze is men in staat, in urine en bloed het indican aan te
toonen.
Phenolen en aromatische lichamen, welke in de urine
voorkomen, gebonden aan zwavelzuur of glucuronzuur, zijn
afkomstig, óf direct van het voedsel, óf indirect van rottings-
producten. Deze rotting kan plaats hebben in den darm,
maar ook kunnen deze producten ontstaan bij eiwitrottings-
processen buiten den darm (ettering, gangraen). Het indican-
gehalte in de urine is verhoogd bij ziekten, die met een
vermeerderde eiwitrotting gepaard gaan.
Door de bovengenoemde rotting van eiwitten in het darm-
kanaal ontstaat indol; dit wordt naar de lever gevoerd en
verder gebonden aan zwavelzuur of glucuronzuur door de
nieren uitgescheiden. Waarschijnlijk heeft deze omzetting in
de lever plaats. Bij verhoogde eiwitrotting bestaat dan ook
sterke indicanurie en uit onderzoekingen van Haas bleek ook,
dat het indicangehalte in het bloed verhoogd was. Ook bij
gedecompenseerde hartgebreken vond hij een verhoogd indi-
cangehalte, wat hij verklaarde, door de maag- en darmstoor-
nissen, veroorzaakt door de stuwing.
Ook in gevallen van nierinsufficientie bepaalde hij het
indicangehalte van het bloed en vond hierbij sterke ver-
hoogingen. Of deze hyperindicanaemie een gevolg is van een
slechte uitscheiding of van een nieuwvorming, is nog niet
met zekerheid bekend. De proeven van Rosenberg en Haas
spreken elkaar tegen, hoewel waarschijnlijk is, dat de theorie
van Haas, die de hyperindicanaemie aan een retentie toe-
schrijft, de juiste zal zijn. (Ellenberger u. Scheunert, Gorter
en De Graaff, Mathews, Van Bommel van Vloten.)
Men heeft gemeend in de indicanaemie een meer betrouw-
baren factor te vinden voor het stellen der prognose. Dorner,
Jolles, Haas, Rosenberg, Snapper, Van Bommel van Vloten,
Dubois vonden de indicanreactie in het serum sterk positief
bij klinisch geconstateerde gevallen van uraemie bij den mensch.
Haas stelde vast. dat een indicanaemie met een indicangehalte
van 1.4 mgr. per liter, als een teeken van nierinsufficientie
moest worden beschouwd. Rosenberg geeft als normale boven-
grens 2.5^3.2 mgr. per liter aan. Dit groote verschil in grens-
waarden ligt volgens de onderzoekingen van Snapper en Van
Bommel van Vloten in het feit, dat Rosenberg trichloorazijn-
zuur voor het onteiwitten heeft gebruikt en Haas alcohol.
Door het trichloorazijnzuur wordt de reactie 1.6 maal ver-
sterkt. Van belang is verder, dat het indicangehalte, in tegen-
stelling met het reststikstof- en ureumgehalte. zich niet laat
beïnvloeden door een eiwit-arm diëet. Daalt door een eiwit-
arm diëet het ureum-cijfer. doch blijft het indican-cijfer hoog.
dan zou dit een slechtere prognose geven. Als regel vinden
de verschillende onderzoekers, dat bij een verhoogd ureum-
gehalte ook een indicanaemie bestaat, doch ook vindt men
hier wel uitzonderingen op. Zoo zien zij bij de acuut ont-
stane azotaemieën vaak een hoog ureumgehalte en een normaal
indicangehalte, terwijl bij de langzaam stijgende azotaemieën
soms eerst een verhooging van het indicangehalte ge-
vonden wordt.
Onderlinge verhouding der stikstofproducten.
Dubois heeft voor den mensch nagegaan, of er een be-
paalde verhouding bestaat tusschen de reststikstof en eenige
harer onderdeelen of tusschen die onderdeelen onderhng.
maw. of de absolute waarde van één dezer producten vol-
doende indicator is om de andere te kunnen berekenen. Hem
is gebleken, dat zulks niet het geval is. Wel kwam hij tot
de conclusie, dat waarschijnlijk aan de verhouding ureum-
stikstof: reststikstof een groote prognostische waarde moest
gehecht worden.
Beschouwen we de azotaemische uraemie in het licht der
moderne onderzoekingen, dan vinden we dus wel een retentie
van stikstofproducten, doch het bewijs, dat deze de oorzaak
der uraemie zijn. is nog niet geleverd. Integendeel, allerlei in
deze richting genomen proeven pleiten er tegen. Voorloopig
blijft de nadere pathogenese der uraemie nog een ondoor-
grondelijk raadsel. We kennen dit syndroom in zijn verschijn-
selen. niet in zijn wezen, doch dat het op een auto-intoxicatie
berust, schijnt niet aan twijfel onderhevig.
Hoewel dus vaststaat, dat wij bij uraemie hebben een
retentie van stikstofproducten en dat het nog niet bewezen
is, welke stof of stoffen de oorzaak is of zijn van dit ziekte-
beeld. wordt toch aan de quantitatieve bepalingen van enkele
dezer stoffen voor de diagnose en prognose groote waarde toe-
gekend. Op al deze bepalingen en hun methodiek in te gaan.
valt buiten de bedoeling van dit proefschrift. Wel zullen door
mij uitvoerig behandeld worden de ureum- en indicanbepa-
lingen. welke door mij werden verricht bij gezonde, nierzieke
en uraemische honden. Daar de meeste stikstof gebonden is
aan het ureum (60-70 o/o) en in vele gevallen de ureumstikstof
eerder en sterker toeneemt dan de reststikstof en niet-ureum-
stikstof. wordt door velen, tot nu toe, het ureum beschouwd
als de beste indicator voor diagnose en prognose. Waar boven-
dien de methodiek dezer bepalingen eenvoudig is, hetgeen
geldt voor de broomloog-methode, hebben deze bepalmgen
ook voor den chnicus haar waarde.
De laatste jaren is ook bij den mensch veel gewerkt op
het gebied van de indicanaemie, eventueel hyperindicanaemie
en denken vele onderzoekers. Snapper, Dubois, Van Bommel
van Vloten, Haas, Rosenberg in de quantitatieve bepaling van
het indican in het bloedserum, een fijnen indicator te hebben
gevonden voor de prognose. Ook deze methode is betrekke-
lijk gemakkelijk uit te voeren, door gebruik te maken van de
door Rosenberg aangegeven grensreactie.
Om deze redenen besloot ik. uit de groep der stikstof-
bindingen het ureum en het indican te kiezen voor het aan-
toonen van een eventueele stikstofretentie.
HOOFDSTUK II
indeeling der uraemieën
Tegenover de bovenbeschreven retentie-theorie, die van
het begin af de pathologie van de uraemie bij den mensch
heeft beheerscht, zijn in den laatsten tijd andere opvattmgen
gekomen, die nader trachten door te dringen in de genese
van het ingewikkelde klinische beeld van deze ziekte. Daar-
door ontstonden indeelingen van dit ziektebeeld, waardoor
men tot een beter inzicht in deze materie trachtte te komen.
Niet alleeen uit een theoretisch en klinisch oogpunt, maar
ook ten opzichte van de prognose en therapie zijn boven-
genoemde indeeUngen van belang. Ascoli was de eerste, die
een spHtsing aangaf, en hij onderscheidde:
1.nbsp;vergiftiging door urinebestanddeelen. gekenmerkt door een
toenemende lichamelijke en geestelijke zwakte, zich uitend
in lichte verwardheid, sufheid overgaande in sopor en coma;
2.nbsp;vergiftiging door nephrolysinen (stoflFen. welke in de nier
bij nierontstekingen door verval van nierweefsel ontstaan)
gekenmerkt door hoogen bloeddruk, eclamptische aanvallen,
overgaande in sopor en coma.
Deze theorie is thans weer verlaten en vervangen door
indeelingen van de Fransche school (Widal Javal Lemiene)
en van de Duitsche school (Volhard en Fahr).
De Fransche school onderscheidt:
1. Syndrome chlorurémique, berustende op keukenzout-retentie
cn gekenmerkt door oedemen, hydrothorax. ascites, krampen
en verlammingen, hoofdpijnen;
2 syndrome azotémique. berustende op retentie van producten
\' van de eiwitstofwisseling {Widal acht het ureum zeer be-
langrijk) en gekenmerkt door slechten eetlust, braken, ver-
magering, hoofdpijn, stomatitis, sufheid en coma;
3 syndrome hypertonique, berustende op hoogen bloeddruk
en daardoor ontstane veranderingen aan hart- en vaat-
stelsel. en gekenmerkt door verschijnselen van hartshyper-
trophie. asthma, vaatruptuur {apoplexie, nierbloedmgen).
De Daitsche school onderscheidt:
1 acute of eclamptische uraemie. met tonische en clonische
■ krampen, met verlies van bewustzijn, verlammingen, sensi-
biliteits-stoornissen, psychische afwijkingen en verschijnselen
van hersendruk. zooals hoofdpijn, braken ^tuwmgspapiL
Verhoogde bloeddruk. Zij noemen dit ook wel de onechte
uraemie en geven het hersenoedeem als oorzaak aan. in
Tze gevallen is stikstofretentie vaak afwezig. Aderlating
en lumbaalpunctie werken therapeutisch uitstekend;
2 echte of chronische uraemie. berustende op stikstofrete^ie
let verschijnselen van hoofdpijn, moeheid «I-Men eedust.
zwakte, slecht zien. sufheid, coma. Apathie is hierbi, ken-
merkend. Verder dorstgevoel. braken (zonder verschijnselen
L hersendruk), stomatitis.nbsp;^^^^^^
Volhard wijst den invloed van het ureum hier met geheel at
3 chronische pseudo-uraemie. waarvan de symptomen ook
S andere ziektetoestanden voorkomen (chronische ver-
giftigingen en bij hart- en vaatziekten).
zV dan ook niet als specifiek uraemisch op te vatten
maar zijn te verklaren uit de complicaties die zoo v^aak
S nier^kten aan hart en vaten optreden. Het belangnjks e
verschijnsel is de bloeddrukverhooging.nbsp;f
ervan: hartshypertrophie. asthma, enz. Doch ook hoofd-
pijnen. hemiplegieën. monoplegieën. eclamptiforme aan-
vallen komen voor, zoodat een onderscheiding met de
acute uraemie dikwijls moeilijk is.
Het springt dadelijk in het oog. dat er een opvallende
overeenkomst bestaat tusschen de klinische indeeling van de
Fransche en Duitsche school. Theoretisch zijn echter de op-
vattingen over de oorzaak, vooral wat betreft de eclamptische
uraemie. verschillend. Zoo b.v. wat de acute of eclamptische
uraemie betreft, zoekt Widal de oorzaak in een keukenzout-
retentie. terwijl Volhard de verschijnselen wijt aan een
hersenoedeem, waardoor het snelle ontstaan en verdwijnen
der eclampsie verklaarbaar wordt.
HOOFDSTUK III
specieele pathologie
aetiologie.
Vooral dus de diffuse nephropathieën. waarbij de functies
van het zieke weefsel niet overgenomen kunnen worden door
gezonde niergedeelten, geven aanleiding tot het ontstaan der
uraemische intoxicatie. Dergelijke diffuse aandoenmgen Wen
we nu heel uitgesproken bij de schrompelnier: de diffuse
Ironische, overwegend interstiteele nephritis. (nephroarrhose).
De schrompelnier. die zeer veelvuldig voorkomt, is m ana-
tomischen zin het eindresultaat van verschillende processen en
wat haar wezen aangaat, door atrophie van het secernee ende
weefsel gekarakteriseerd. Ze kan ontstaan mt een acu e
chroniscL parenchymateuze nephrose. doch kan ook als een
geheel zelf^andig lijden optreden. Het ontstaan is zeer slepend
in het begin steeds onopgemerkt. Het langdurige latente
verloop der chronische nephrose wordt begrijpelijk, als men
r dfgeTndtntLpiSeliëndefunctiederziekeovernemenrPe/j:
2.nbsp;de compensatorische hartshypertrophie zorgt voor een ver-
meerderden bloedtoevoer naar de nier;
3.nbsp;het ontstaan zoo slepend gaat. dat het lichaam zich kan
aanpassen aan de veranderde samenstelling -n het bloed^
Zoo kan het evenwicht jarenlang labiel blijven om daarna
geleidelijk of snel verstoord te worden. De aard en de hoe-
Llheid der giftige stoffen eenerzijds. de individueele ge-
voeligheid der verschillende organen voor ^e- t^
producten anderzijds, bepalen te zamen het emdeffect. Ook
L natuurlijk een complicatie het lijden aan het hcht brengen.
Aetiologisch komen bij den mensch in aanmerking: chro-
nische inLcaties (alcohol, lood), toxinen (jicht, diabetes,
malaria, syphilis). andere nierontstekingen (acute en chronische
parenchymateuze nephrose. Pyelonephritis), arteriosclerose en
dikwijls bestaat er ook geen aan te wijzen oorzaak
Pel staat over het algemeen sceptisch tegenover deze op-
gesomde aetiologische momenten. Zijn bevinding is dan ook
L nierschrompeling zonder invloed van bepaalde oorzaken
zeer dikwijls voorkomt. Volgens hem zouden khmaatsinvloeden.
woningtoestanden en dergelijke factoren een groote rol spelen.
Wat het veelvuldig samengaan betreft van arteriosclerose
met schrompelnier. is de vraag, of de vaatverandering primair
of een gevolg van de nierziekte is. nog niet opgelost. Hier-
over loopen de meeningen geheel uiteen, hoewel voor vele
gevallen de opvatting, dat: nieren, hart en vaatstelsel door
één en hetzelfde agens worden getroffen, mogelijk de juiste
\'^oTaetiologie van de schrompelnier bij den hond is niet
met zekerheid bekend. Dit is te meer begrijpelijk, als men
nagaat, dat het dier eerst in de latere stadia onder behande-
ling komt. Dikwijls zal dan ook geen oorzaak aangetoond
kuLen worden, waardoor de schrompelnier ontstond: m
andere gevallen ligt een chronische intoxicatie er aan ten
^\'otk^et ontstaan van schrompelnier uit een acute nephrose
komt waarschijnlijk veelvuldig voor. Een acute in ectieziek e
zelfs in de jeugdjaren doorgemaakt, met als gevolg een acute
nephrose. kin vaak later de oorzaak zijn van schrompelnier^
Lo komt in het beloop van hondenziekte dikwijls een acute
nephrose voor. welke op haar beurt overgaat in een chronische
nephrose of nephrocirrhose. die later den patiënt aan hart-
insufficientie of uraemie doet sterven.
Op den voorgrond moet gesteld worden, dat de verschil-
lende uraemieën. zooals deze onderscheiden worden door de
Fransche en Duitsche school en die vaak bi, den mensch
voorkomen, bij den hond tot heden niet geconstate jd werden
Bij den hond is tot nu toe slechts waargenomen de echte of
Jentie-uraemie. al of niet gecombineerd met het Syndrome
hypertonique (Widal) of de chronische pseudo-uraemie (Vol^
hard Fahr); spontane gevallen van eclamptische uraemie met
retentie van zouten of van arteriosderotischen aard zijn nog
niet bekend. (Van belang is daarom de proef hond met experi-
menteele uraemie. waarbij wel eclampsie optrad.)
Spreken wij dus verder van ..Uraemie bij den hond dan
bedelen wij het beeld der echte of chronische i^aemie
(Volhard en Fahr) of der azotaemische uraemie (WtdalJ.
Teneinde nu de symptomen, die bij uraemie voorkomen,
goed te kunnen interpreteeren. is het noodzakelijk, ook de
verschillende verschijnselen, welke in het beloop van deze
chronische nieraandoeningen optreden, te kunnen beoordeelen^
De klinische symptomen, welke bij honden, lijdende aan
„ephrocirrhose in den regel voorkomen, zijn vooral polydipsie
en Polyurie, terwijl de dieren soms op den duur vermageren.
Deze verschijnselen zullen ook reeds door den eigenaar op-
gemerkt zijn en daarom zal hetgeen wij door de anamnese
te weten komen, voor ons vaak een aanwijzing zijn m welke
richting wij ons onderzoek dienen in te stellen^ .f
keurig urine-onderzoek is bij deze patienten noodzakelyk. De
bleek-geelgroenachtige. heldere urine met een laag S.G. (van
1000 tot 1012) wordt in groote hoeveelheden geloosd en is
dan ook zeer waterig. Ze heeft een zure reactie, bevat over
het algemeen weinig eiwit, terwijl in het weinige sediment
niercylinders. nierepitheliën. leucocyten en soms ook ery hro-
cyten voorkomen. Daarnaast zullen wij ook het circulatie-
apparaat en de respiratie-organen dienen te onderzoeke^
daar verschijnselen van hartshypertrophie en hartsinsufficientie
in mindere of meerdere mate op den voorgrond treden. In
het algemeen gevoelen de dieren zich klaarblijkelijk nog vrij
goed en wordt meestal onze hulp nog niet ingeroepen. Toch
verkeeren zij reeds in labiel evenwicht. Vrij plotseling kunnen
nu. door een of andere oorzaak, de uraemische symptomen
optreden. De reeds bovengenoemde hartshypertrophie is nl.
te beschouwen als een compensatorische: zij zorgt door een
verhoogden bloeddruk voor een voldoenden toevoer van
bloed naar de zieke nieren en tracht daardoor dus een op-
hooping van stofwisselingsproducten te voorkomen. Zoodra
echter het hart niet meer in staat is het filtratieproces in de
nier op peil te houden, verandert het ziektebeeld en is de
periode der dreigende uraemische intoxicatie, die tot den dood
kan voeren, aangebroken. Doch niet alleen door een harts-
insufficientie wordt het labiele evenwicht verstoord. Voor de
uitscheiding der stikstofproducten was het reeds noodig. dat
de hond veel dronk. Echter ten slotte komt aan deze
pathologisch-physiologische regulatie een eind. wat dikwi) s
verhaast wordt door allerlei toevallige omstandigheden, zooals
verstrekking van te weinig water, te eiwitrijk dierlijk voedsel,
te weinig beweging en dergelijke. En de uraemie treedt op.
Juist in dit stadium van de acuut optredende uraemische
intoxicatie wordt het dier vaak ter onderzoek aangeboden.
De dieren maken dan een zwaar zieken indruk, zijn suf. som-
nolent. apathisch en lijken aan zware hoofdpijnen lijdende te
zijn. De voedingstoestand kan nog goed zijn. hoewel ook
vaak reeds vermagering optreedt. Als regel is de eetlust veel
verminderden wordt vaak vleesch en ander vast voedsel ge-
weigerd. Het vele drinken is dikwijls sterk verminderd, waar-
door de giftige stoffen nog minder geëlimineerd worden,
hetgeen op het ziekteproces een zeer ongunstigen invloed heett.
Het baarkleed is dikwijls dor. terwijl de huid droog is en
haar elasticiteit gedeeltelijk verloren heeft. De slijmvliezen
zijn soms anaemisch. soms hyperaemisch en icterisch. Het
mondslijmvlies is naar gelang van de verschillende stadia
hyperaemisch. cyanotisch tot livide van kleur. Naast erosies
en ulcera bestaat er altijd een sterke foetor ex ore, ontstaande
doordat het ureum langs het slijmvlies van den mond wordt uit-
gescheiden en omgezet wordt tot vluchtigen koolzuren ammoniak,
(volgens proeven van Tiedemann en Keiler door bepaalde
microben). Over het algemeen is de lichaamstemperatuur be-
neden het normale. Verder vindt men verschijnselen van den
kant van het maagdarmkanaal. Braken is een vrij constant
verschijnsel. Over het algemeen komt het niet tot uitge-
sproken diarrheeën, hoewel deze wel voorkomen. Daartegen-
over komt ook wel constipatie voor. De brakingen zijn echte
symptomen van een auto-intoxicatie en worden zeer waar-
schijnlijk veroorzaakt door directe prikkelingen van het braak-
centrum of door een toxische gastritis, tengevolge van de
uitscheiding van ureum en diens splitsingsproducten. (Pel)
Veranderingen aan oogen. zooals cataract en retinitis, die
wel bij den mensch voorkomen en ook door Antoine en
Liégeois voor den hond worden beschreven, werden aan de
Kliniek voor Kleine Huisdieren niet opgemerkt. Ook werden
hier tot nu toe, geen oedemen gevonden, welke door andere
onderzoekers worden beschreven. Slechts in één geval werd
een geringe tremor musculorum waargenomen.
De ademhaling is meestal diep ingespannen, langzaam
(toxische bradypnoe); de pols is vaak versneld, hard en ge-
spannen, terwijl later een zwakke en kleine pols voorkomt
(toxische tachycardie. gevolgd door een toxische bradycardie).
Dikwijls kan een hartshypertrophie worden vastgesteld, boms
vindt men ook bij deze chronische nieraandoeningen huid-
aandoeningen, waarvan niet met zekerheid is uitgemaakt of
zij primair of secundair zijn.
Zijn de boven opgesomde verschijnselen aanwezig, dan
volgt binnen enkele dagen de dood. Niet zelden echter is
het symptomencomplex minder volledig en sterft de patient
binnen längeren of korteren tijd.
Waar dus in de meeste gevallen aan de uraemie bij den
hond een chronische diffuse, interstitieele nephritis of nephro-
cirrhose ten grondslag ligt. hebben wij dus wat de sectie-
bevindingen betreft, speciaal te maken met de verandermgen.
door dit lijden veroorzaakt. Vooral is dus belangrijk: de
schrompelnier. Deze is vaak verkleind, vast. onregelmatig en
granulair van oppervlak, terwijl de sneevlakte gaarne meer-
dere kleine cysten bevat. Het nierbekken pleegt dikwijls
verwijd en de kapsel adhaerent te zijn. Op de sneevlakte
blijkt de schors sterk versmald te zijn. terwijl bij het micros-
copisch onderzoek naast elkaar voorkomen gedeelten, waar
de specifieke nierelementen verdwijnen, naast gedeelten, waar
zij hypertrophieeren. Naast dit alles vindt men doorgaans de
cellige exsudatie. Vaak vindt men te midden van dit chro-
nische beeld acute exacerbaties.
Verder vindt men vaak verschijnselen van hartshypertrophie,
hoewel men met de beoordeeling hiervan voorzichtig moet
zijn aangezien het hartsgewicht bij de verschillende rassen
relatief zeer wisselt. Hutyra, Marek en Antoine beschrijven
het voorkomen van oedemen, welke echter tot nu tot noch
klinisch noch volgens de sectieprotocollen der honden,
onderzocht aan het Veterinair Pathologisch Instituut, bij
dit ziektebeeld werden gevonden. De erosies van het
mondslijmvlies. welke tijdens het leven duidelijk zijn zijn
vaak bij de sectie niet of onduidelijk waarneembaar. Verder
is van belang het uraemische darmbeeld. Vrij regelmatig
wordt gevonden een slappen, atonischen darm met glimmende
mucosa en dunnen, bloederigen, chocoladekleurigen inhoud.
Daarbij vallen op de verschijnselen van een catarrhale-hae-
morrhagische gastro-enteritis of van een haemorrhagische
diathese. Verder vindt men op de parietale pleurae, pleura
diaphragmatica. miltserosa en in de miltvene veranderingen van
atheromatose-achtigen aard. Benige malen was het elastische
weefsel van de long verkalkt {puimsteenlong). Bovendien dient
opgemerkt te worden, dat het cadaver van een. aan uraemie
gestorven hond spoedig tot ontbinding overgaat.
Vooral voor den practicus is de anamnese en het Winische
onderzoek van het allergrootste belang. Daarbij moet ook.
om een goed inzicht te kunnen krijgen in een aanwezige
nephropathie, een zoo volledig mogelijk urine-onderzoek ver-
richt worden. Ligt aan de uraemie een acute parenchymateuze
nephrose ten grondslag, zooals dit wel voorkomt bij deze
intoxicatie, dan vinden wij een min of meer visceuse urine
met een gele tot bruine kleur en een vrij hoog S.G. (± 1035).
zure reactie, veel eiwit en veel vormelementen. Over het
algemeen echter zal een chronische, diffuse nephritis of een
nephrocirrhose in het spel zijn en vinden wij een waterige,
geel-groenachtige urine met laag S.G. (tot 1010). zure reactie
weinig eiwit en weinig vormelementen. Zelfs komt het wel
voor. dat de eiwit-reacties dubieus tot negatief uitvallen en
na centrifugeeren bijna geen sediment aanwezig is. Deze urme
wijst erop, dat de nierfunctie reeds ernstig geleden heeft en
dat voor de uitscheiding der afvalproducten veel vochtopname
noodzakelijk is.nbsp;,
Toch zal in vele gevallen de diagnose en eventueel de
prognose moeilijk te stellen zijn. De anamnese kan zeer on-
volledig zijn. de klinische verschijnselen zeer vaag. het urine-
beeld weinig afwijkend, zoodat het noodig kan zijn. de kh-
nische methoden van onderzoek aan te vullen met andere
methoden. Onder deze methoden, welke dienen om de functie
der nieren te controleeren en welke vooral in de menschelijke
geneeskunde toegepast werden of worden, zijn de belangrijkste:
Dit is de vriespunt-bepaling van bloedserum en urine,
berustende op het beginsel, dat het vriespunt daalt evenredig
met het aantal in oplossing gehouden moleculen en ionen,
de z.g. moleculaire concentratie. Het is dus een maatstaf voor
de uitscheiding van vaste bestanddeelen met de urine. Door
katheteriseeren der ureteren kan de functie van elke nier af-
zonderlijk bepaald worden, hetgeen speciaal voor eventueel
chirurgisch ingrijpen van groot belang is. Deze methode is
nu weer vrijwel geheel verlaten, daar men te veel foutieve
uitkomsten kreeg. Pel is dan ook van meening. dat, als er
kans is op een eenzijdig nierlijden, een nauwkeurig afzon-
derlijk urine-onderzoek veel eenvoudiger en betrouwbaarder is.
Chromodiagnostiek*
De intramusculaire en subcutane injecties van bepaalde,
onschadelijke en niet prikkelende kleurstoffen (indigokarmijn),
met het doel om den tijd te bepalen, waarop deze kleur-
stoffen langs de ureteren in de blaas vloeien, hetgeen met
de cystoscoop gecontroleerd wordt, worden in de heden-
daagsche geneeskunde nog veel toegepast. {Pel Beijers,
Strauss, Jahr). Ook door deze methode dus is een afzonder-
lijk nieronderzoek mogelijk.
Phloridzinemcthode*
De subcutane injectie van phloridzine veroorzaakt een
renale diabetes, daar in de nier uit deze stof suiker wordt
gevormd. Is de nier ziek. dan komt de suiker veel later of
in het geheel niet in de urine (Jahr, Pel Beijers). Deze
methode is echter niet betrouwbaar, daar er vele uitzonderingen
voorkomen. Bovendien is gebleken, dat b.v. de parenchy-
mateus ontstoken nier bijna evengoed op prikkels blijft reageeren
als de gezonde nier. zoodat dit onderzoek dus weinig waarde
heeft voor het controleeren van de nierfunctie.
Al deze methoden hebben voor den dierenarts het bezwaar,
dat ze zeer omslachtig en voor een deel ook practisch on-
uitvoerbaar zijn. Daarom zijn voor ons veel belangrijker de
methoden, welke gebaseerd zijn op quantitatieve bepalingen
van stikstofproducten in bloed en urine. Op den voorgrond
dient gesteld te worden, dat de bepaling van stikstofproducten
(reststikstof, ureum, niet-ureumstikstof. indican e.a.) in het bloed
van grootere waarde voor het onderzoek der nierfunctie is
dan de bepaling van deze stoflFen in de urine. De samen-
stelling van urine immers is door diëet, vloeistofopname en
andere oorzaken veel meer aan schommelingen onderhevig
dan de samenstelling van het bloed, zoodat het onderzoek
op deze stoffen dikwijls een onvolledig en verkeerd inzicht
zal geven in de nierfunctie. Waar het vooral in de praktijk
en ook voor een deel in de klinieken, bovendien ondoenlijk
is bij den hond de 24 uur urine op te vangen, vervalt als
vanzelf deze methode voor de nierdiagnostiek bij den hond.
Bepalingen in deze richting, zooals de bepaling van de
Constante van Ambard, hebben voor ons dan ook geen
waarde. Speciaal het bloedonderzoek op deze stoffen is echter
voor ons van zeer groot belang gebleken en het is dan ook
niet te verwonderen, dat dit bloedonderzoek steeds meer be-
teekenis heeft gekregen. Vooral de bepalingen van het ureum-
gehalte worden gebruikt om na te gaan. in hoeverre de functie
der nieren, in betrekking tot de eliminatie van stikstof-
houdende stoffen i.e. ureum, is verminderd.
Deze quantitatieve ureumbepalingen kunnen geschieden
volgens verschillende methoden, waarvan de broomloog-, xan-
thydrol- en urease-methode de belangrijkste zijn.
De brocmloogmethcdc berust op het principe, dat uit het
ureum door broomloog stikstof wordt afgesplitst volgens de
formule: COlNHa}^ 3 NaOBr 2 NaOH = N^ NasCOg
3 NaBr 3 HgO. welke vrijkomende stikstof gemeten wordt.
(Margoshes en Rose.) Voor deze bepalingen kunnen allerlei
toestellen gebruikt worden. Deze methode, welke door den
een warm wordt aanbevolen wegens haar eenvoudigheid,
wordt door den ander weer afgeraden wegens haar fouten.
Men vindt dan ook vele publicaties over deze methode, met
allerlei voorstellen tot verbetering. Zoo worden ongeveer
50 verschillende toestellen (ureo-\' of azotometers) aangegeven,
ter verkrijging van een handiger vorm, nauwkeuriger aflees-
baarheid en betere vermenging: zoo ook allerlei correctie-
tabellen en vele verschillende broomloogconcentraties.
Aan deze methode kleven volgens Margoshes en Rose
twee fouten:
1.nbsp;de stikstofvorming uit andere in het bloed aanwezige ver-
bindingen. als ammoniakzouten, kreatine, kreatinine, urine-
zuur, oxyproteinezuren. Dit geeft een foutief teveel van
hoogstens 5 %. Bij voortschrijdende stikstofretentie treedt
echter het ureum ten opzichte van de andere stikstofver-
bindingen veel meer op den voorgrond, zoodat de fout
steeds kleiner wordt;
2.nbsp;een verlies aan stikstof van hoogstens 7 % doordat een
gedeelte van het ureum niet wordt omgezet door de
broomloog. Deze fout kan intusschen veel kleiner worden,
mits men de bepaling instelt onder verwarming.
Maximaal kan dus een fout gemaakt worden van 7 % en
dit is waarschijnlijk vooral te verwachten bij groote ureum-
waarden. omdat dan de fout van 5 %. door het relatief be-
langrijker zijn van het ureum boven de andere stikstofver-
bindingen. het kleinste zal wezen. Bij lage ureumwaarden,
dus bij beginnende retentie, zal het percentage der fouten
kleiner zijn. Doch ook dan spelen zij eigenlijk geen rol. om-
dat reeds de schommelingen bij normale honden zeer groot
zijn en men dus altijd te maken heeft met betrekkelijke cijfers
of approximatieve waarden.
Van de verschillende toestellen zijn die van Terwen en
van Ambard^Hallion zeer goed bruikbaar. Dat van Ambard-
Hallion is verreweg het eenvoudigst, doch heeft het bezwaar,
dat men hiervoor, bij geringe retentie, vrij groote hoeveel-
heden Altraat (± 10 cc.) noodig heeft en dat men afleest in
een grove buis. Het toestel van Terwen heeft het voordeel
dat men met kleine hoeveelheden werkt (1 cc.) en afleest in
een capillaire buis. Het heeft het nadeel, dat het een zeer
fragiel toestel is, terwijl de manupilaties met en in de kleine
kolfjes ter vermenging der vloeistoffen veel oefening zullen eischen.
Voor de ureumbepaling volgens de broomloogmethode
werd door mij gebruik gemaakt van den ureometer van
Ambard-Hallion, die tegenwoordig in de medische en veterinaire
klinieken algemeen wordt toegepast en die voor klinische
doeleinden goede resultaten geeft.
Methodiek.
Het benoodigde bloed {10 cc., echter in verband met andere
bepalingen 25 cc.) wordt bij den hond zoo mogelijk uit de
Vena metatarsea dorsalis afgetapt. Toch gelukt dit, bij kleme
honden of bij dieren met slechte hartsactie dikwijls onvoldoende.
In die gevallen, waar men een letaal verloop verwacht, doet
men beter hartpunctie te verrichten of bloed uit het hart op
te zuigen. Men kan nu op twee manieren te werk gaan:
1.nbsp;het bloed onteiwitten met gelijke hoeveelheid 20 % trichloor-
azijnzuur;
2.nbsp;het serum, door ± 1 uur rustig te laten staan of door
centrifugeeren. te laten afscheiden en daarna te onteiwitten.
Deze laatste manier lijkt mij beter, omdat over het algemeen
het opvangen van het bloed zeer lang duurt, zoodat men
reeds stolling heeft, voordat het trichloorazijnzuur is bijgevoegd.
Het is dan ongeschikt om te onteiwitten en zelfs bij fijn
verdeelen in een mortier is geen homogene massa meer te
verkrijgen. Bovendien, wil men eventueel een indicanbepaling
instellen, dan moet men hiervoor toch serum hebben.
Heeft men het bloed of het serum vermengd met gelijke
hoeveelheid trichloorazijnzuur, dan krijgt men een homogene
bruine resp. witte massa, welke gefiltreerd wordt door een
droogfilter. Al naar den graad van de ureumretentie. welke
men verwacht, worden 10 cc. of minder van dit filtraat af-
gepipetteerd en daarna wordt dit alcalisch gemaakt met 5 /o
kaliloog (1 % phenolphtaleïne als indicator). Dit wordt in
den ureometer gebracht.
Deze bestaat uit glazen buis A en caoutchouc ballon B.
welke goed sluitend aan het ondereinde is bevestigd. Bij
geopende kraan c wordt de ballon zoo stevig mogelijk samen-
gedrukt, daarna wordt c gesloten. De te onderzoeken vloei-
stof brengt men nu in a en door de kraan te openen, vloeit
ze in b. Kleine hoeveelheden gedestilleerd water, waarmede
bekerglas en pipet zijn schoongespoeld, worden dan. na vulling
van a bij samengedrukten ballon, in
\'T—7nbsp;b gelaten. Dit herhaalt men. totdat
\\ /nbsp;bij samengedrukten ballon de vloei-
\\\'fnbsp;stof juist tot even boven de kraan
reikt.
k 1-1nbsp;Dan sluit men de kraan en vult
JTD -^nbsp;men a met de broomloog. Deze be-
^ \'nbsp;staat uit een oplossing van 1 cc.
broom in 10 cc. 33 % kaliloog. Ver-
volgens opent men de kraan, laat
de loog in b vloeien, maar draagt
zorg. dat men de kraan sluit, wan-
neer vrijwel alle broomloog in b is.
Dan schudt men zoo krachtig moge-
lijk. De goede menging kan worden
bevorderd door inbrenging van glazen
kogeltjes in het reservoir B. Heeft
geen gasontwikkeling meer plaats,
dan plaatst men den ureometer in een
standaard en wacht een half uur.
Daarna wordt de caoutchouc ballon
onder water verwijderd, waarna het
niveau binnen en buiten het vat op
gelijke hoogte wordt gebracht en
het volume gas (stikstof en een ge-
ringe hoeveelheid waterdamp) in de
verdeelde buis afgelezen. Elke cc. stikstof, gemeten bij 0°
en 760 mm., is ontstaan uit 2.7 mgr. ureum (Cole). Het
gevonden volume stikstof V bij temperatuur t° en druk p^
wordt nu herleid volgens de Wet van Gay-Lussac op 0°
(tl) en 760 mm. (pi):
I
Ureometer van
Ambard-Hallion
V = ^ X —nbsp;a = = uitzettingscoëfïiciënt.
l at Pinbsp;273
Voorbeeld:
Stel, er wordt uit 10 cc. fikraat gevormd 2 cc. stik-
stof bij temp. van 17° en 765 mm. barometerstand; dan
is de hoeveelheid stikstof van 1000 cc. bloed bij 0° en
760 mm.:
1 , iL 760
^ quot;^273
Het verkregen bedrag moet vermenigvuldigd worden
met 2.7 om het aantal mgr. ureum te krijgen per
liter bloed.
Het herleiden tot temperatuur van 0° en barometerstand
van 760 mm. is eigenlijk voor het klinische laboratoriumwerk
niet eens noodzakelijk. Geregeld werden nu en dan proef-
bepalingen gedaan met een ureumoplossing van bekende con-
centratie, ter controle van de gebruikte reagentia. Voor zoover
het materiaal het toeliet, werden zooveel mogelijk dubbel-
bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde werd genoteerd.
Behalve deze broomloogbepalingen werden door mij eenige
xanthydrolbepalingen verricht. Deze methode, uitgewerkt door
Fosse, berust op het principe, dat xanthydrol in een zuur
milieu, in één uur tijd. het ureum quantitatief neerslaat tot
dixanthylureum.
Xanthydrol is een witte, zeer lichte, reukelooze stof. welke
oplosbaar is in alcohol. Hoewel het xanthydrol van den
handel vaak onzuiver is en Fosse daarom voorstelt het
volgens zijne methode zelf te bereiden, betrok ik deze stof
van Poulenc frères, Parijs, waarmede goede resultaten door
andere onderzoekers (Dubois) werden verkregen.
Methodiek.
Het bloedserum moet voor deze methode onteiwit worden
met geUjke deelen van het reagens van Tanret, gemodificieerd
volgens Fosse, met de volgende samenstelling:
Sublimaat 2.71 gr.
Joodkali 7.2 gr.
IJsazijn 66.6 gr.
Gedestilleerd water tot 100 cc.
Dit reagens is bij de bereiding bruingeel van kleur. Indien
het langer staat, wordt het steeds donkerder door het vri,-
komende jodium.
De onteiwitting hierbij heeft als volgt plaats:
Met een schoone. droge pipet wordt in een morber de
benoodigde hoeveelheid helder serum gepipetteerd. Hierbi,
wordt met dezelfde, opnieuw schoon en droog gemaakte
pipet een gelijk volumen van het reagens van Tanret toe-
gevoegd. Het eiwit slaat direct neer. De massa wordt nu
goed samengewreven en vervolgens afgezogen door een kleinen
Lchter met gehard filter, geplaatst op een dikke reageerbuis
met een zijdelings uitmondend aanzetstuk voor ^e
Op deze wijze krijgt men een zoo groot mogelijke hoeveelheid
fikraat, dat een helder, bruingeel aspect heeft. De onteiwitting
kan niet geschieden met trichloorazijnzuur, omdat dit ook het
xanthydrol neerslaat.
Voor de bepaling wordt van dit filtraat 10 cc. of minder
genomen en door middel van een pipet gepipetteerd in een
Lkerglas. en hieraan toegevoegd een gelijke hoeveelheid ijs-
azijn en Vio van deze hoeveelheid xanthydroloplossmg ( Ao m
methylalcohol 99.5%). Men laat dit mengsel vervolgens een
uur staan en filtreert daarna af. Ik gebruikte voor m„n be-
pahngen een platten Büchner-trechter en geharde filters. Deze
worden met water vochtig gemaakt en vastgezogen door de
zuigpomp op de porseleinen trechter. Men zorgt dat he
filter overal goed met den trechterwand aansluit door het
rondom goed vast te drukken. Nu moet de vloeistof, waarin
de condensatie heeft plaats gehad, druppelsgewijs op het
alter gebracht worden, om te verhinderen, dat het oppervlak
van de uitgegoten vloeistof grooter wordt dan een gulden
Dit bereikt men. volgens mijn ervaring, het gemakkelijkst,
door de vloeistof te gieten door een glazen trechter, welke
uitgetrokken is tot een capillaire buis. Eventueel verstop
raken voorkomt men. door de capillair door te steken met
een. in de vlam uitgetrokken, haarfijnen glasdraad. Op deze
wijze vloeit de vloeistof zeer langzaam uit en wordt nu op
een Büchner-trechter afgezogen. Men krijgt dan op een klem
oppervlak een dik neerslag, waardoor men later geen verhes
heeft terwijl het regelmatig druppelen vanzelf zijn gang gaat.
Indien aldus afgefiltreerd is. wordt het bekerglas en het
glazen trechtertje nagespoeld met 3 à 4 cc. methylalcohol
99 5 OL Men moet zoo weinig mogelijk methylalcohol ge-
bruiken. daar dixanthylureum in geringe mate oplosbaar is
in methylalcohol. Vervolgens neemt men het filter uit den
trechter en droogt filter en neerslag in de stoof bij 70 L...
gedurende eenige minuten. Door dit drogen springt het neer-
Ig los van het filter en kan daarna zonder verlies ver-
wijderd en gewogen worden op een quot;auwjceurige b^ans
Voor de berekening van het ureumgehalte geeft Fosse de
volgende formule:
Ureum per
In deze formule is p het gewicht xanthylureum. dat gedeeld
wordt door 7. omdat het moleculaire gewicht van xanthylureum
7 maal zoo groot is als dat van ureum: n is het aantal cc.
filtraat, dat men in bewerking heeft genomen.
Zooveel mogelijk werden dubbelbepalingen verricht, terwijl
geregeld bepahngen werden gedaan met ureumoplossingen
L bekende concentratie, ter contrôle van de gebruikte
reagentia.
Behalve de bepaling van de ureumwaarde van het bloed-
serum door middel van de broomloog-en xanthydrolmethode.
kan dit ook nog geschieden volgens de urease-methode.
-ocr page 44-Deze berust op het feit. dat het enzym: urease bij gewone
temperatuur het ureum omzet in ammoniumcarbonaat Dit
enzym komt voor in de sojaboon. Een voordeel van deze
methode is. dat alleen het ureum ontleed wordt en met de
andere stikstofverbindingen. De urease-oplossing. waarvan de
bereiding nogal bewerkelijk is. blijkt slechts houdbaar gedurende
twee weken, hetgeen voor de praktijk zijn bezwaren hee t^
Dit gevoegd bij het feit. dat de methode nogal ingewikkeld
is. deed mij besluiten, haar niet toe te passen, doch liever,
naast de veel gebruikte broomloogmethode. de door Dubois
sterk aanbevolen xanthydrolbepalingen te verrichten.
Behalve de ureumbepalingen kan men ook nog de rest-
stikstof in zijn geheel bepalen. Ook dit wordt in vele klinieken
toegepast. Fransche onderzoekers hechten weer veel waarde
aan de niet-ureumstikstof. d.i. de reststikstof verminderd met
de ureumstikstof. Anderen bepalen een enkele verbmdmg
van de niet-ureumstikstof. zooals kreatine. kreatinine. urine-
zuur. indican e.a.nbsp;i . j
Daar den laatsten tijd. ook in ons land, veel gewerkt werd
op het gebied van de indicanaemie (Snapper,nbsp;Bommel
van Vloten, Dnbois), het indican voor den mensch een
fijnere indicator voor de prognose van nephropathieen
zou zijn dan andere methoden, en bovendien de methodiek
eenvoudig is. werd naast het ureum ook het indican door
mij bepaald.
Obermayer en Popper waren de eersten, die indican in
het bloedserum aantoonden. Zij onteiwitten met alcohol.
Tschertkoff onteiwitte het serum met trichloorazijnzuur en
vond. dat normaliter indican niet in het serum is aan te toonen.
Echter bij een ureumretentie van 1.2^1.5 %o komt indican
altijd in het serum voor.
Jolles gaf een veel gevoeliger reactie aan voor urme en
-ocr page 45-volgens deze methode zijn door Haas en Rosenberg onderzoe-
kingen gedaan met bloedserum. Haas onteiwitte met alcohol en
hem bleek, dat in elk serum indican aanwezig was. Fhysio-
logisch schommelde het gehalte tusschen 0.26 en 0^82 mgr.
ner liter. Bij patiënten met sterke eiwitrotting (chromsche
obstipatie, ileus, tuberculosis peritonei) bestaat een verhoogde
indicanaemie van 0.6^1.45 mgr. per liter. Bij nierinsuffidentie
vond hij verhoogingen van 30--60 keer het normale gehalte:
volgens hem was een indicanaemie van 1.4 mgr. per liter een
teeken van nierinsufficientie. Een nauwkeurig uitgevoerde
quantitatieve bepaling, zooals Haas die verrichtte, is te om-
slachtig om practisch te worden uitgevoerd.
Rosenberg nu maakte gebruik van de door Jolles aange-
geven grensreactie. Deze methode, hoewel niet zoo zuiver,
is veel eenvoudiger en geeft voldoende betrouwbare resultaten.
Deze grensreactie berust op het volgende:
Neemt men 10 cc. van een vloeistof, waarin men indican
wil aantoonen, voegt men hierbij 1 cc. 5 o/o thymolspiritus
10 cc Obermayer-reagens en schudt men na 20 minuten uit
met 2 cc chloroform, dan vindt men volgens/o«es nog juist
een positieve reactie, als de 10 cc. vloeistof 0.0032 mgr.
\'quot;quot;toTentrr* onteiwitte met gelijke deelen 20 o/o trichloor-
azijnzuur. Hij vond, dat een indicanaemie van 2.5-3 mgr.
ner liter een teeken was van nierinsufficientie. Uit onder-
Lekingen van Snapper en Van Bommel van Vloten is ge-
bleken dat dit verschil in cijfers van Haas en Rosenberg
nezocht moet worden in de werking, die trichloorazij^nzuur
op deze reactie heeft. De reactie wordt nl. 1.6 maal ver-
sterkt- deelt men de grenscijfers van Rosenberg hierdoor,
dan vindt men een waarde van 1.5-1.8 mgr. per liter: een
grenswaarde, welke met die van Haas overeenkomt.
Methodiek.
Voor de eerste ureum- en indicanbepalingen gebruikte ik
steeds bloed, dat met gelijke hoeveelheid 20 o/o trichloorazijn-
zuur werd onteiwit. Voor het ureum heeft dit geen bezwaren,
daar deze stof zeer gemakkelijk diffundeert en daarom in de
weefsels, lichaamsvochten, bloedcellen, speeksel enz m gelyke
concentratie voorkomt als in het bloedserum (Becher). Het
indican is echter veel minder difFundeerbaar. zoodat m de
bloedcellen veel minder indican zit dan in het bloedserum.
Bepalingen in het bloedserum geven dus grootere waarden
dan die van het bloed, omdat men in het laatste geval door
de aanwezigheid van bloedcellen, minder van de indican-
bevattende stof onderzoekt. Later deed ik daarom de be-
pahngen in bloedserum.
Na het onteiwitten filtreert men de homogene, witte massa.
Men krijgt het meeste filtraat door gebruik te maken van de
zuigpomp. zooals is aangegeven bij de xanthydrolmethode.
Nu voegt men de reagentia bij. in de volgende verhoudmg
en volgorde: bij 10 cc. filtraat. 1 cc. 5 o/o thymolspintus,
schudt, voegt nu bij 10 cc. Obermayer-reagens (200 mgr^
chloret. ferric. cryst. op 100 cc. zoutzuur 1.19). Nadat men
dit mengsel heeft geschud, laat men het minstens 20 minuten
staan, schudt vervolgens uit met 2 cc. chloroform en leest
na een half uur af. Andere onderzoekers, zooals Rosenberg,
geven aan. dat men na 4 uur af moet lezen, wat volgens mi,n
ervaring beter is. Toch kan men de bepaling, die men doet
ter oriëntatie, om daarna meerdere verdunningen aan te
leggen, volgens mijn ervaringen, aflezen na een half uur.
Valt de reactie positief uit, dan maakt men voor de quanti-
tatieve bepalingen een opvolgende reeks verdunningen. Ver-
volgens kan men de grensreactie bepalen en hieruit de
hoeveelheid indican. in het serum aanwezig, berekenen. Door
qebruikte maken van kleine reageerbuizen, kan men talrijke
verdunningen aanleggen door kleine hoeveelheden filtraat te
nemen. In plaats van 10 cc. filtraat neemt men dan 2 cc. en
dereagentianaar verhouding. Men maakt dan b.v. verdunningen
steeds met 0.1 cc. filtraat verschil. De berekening is nu als
volgt. Stel. dat bij een verdunning, waarin 1.6 cc. faitraat
en 0.4 aq.dest. aanwezig is. de reactie nog juist positief uit-
valt. Hierin is dan aanwezig 0.8 cc. serum en dit bevat
«M?. 0.00064 mgr. indican. Het indicangehalte bedraagt
dus 1000/0.8 X 0.00064 = 0.8 mgr. per liter.
Allerlei ziektetoestanden worden met ^e uraemie verward.
Dit is niet te verwonderen, als men ziet, hoe vaag de ver-
ÏÏiinselen dikwijls zijn. Toch wordt door een quot;lt;=rmg
L het ziektebeeld der uraemie de diff«ent,aBl-d.agn03tgt;ek
vL verschillende ziekten zeer vergemakkel^t. D.t geldt
Ipeciaal voor allerlei aeUologisch niet goed op e sporen
zSet die gepaard gaan met veel drinken, sufheid en
verseilende digestiestoornissen, zooals. ulcereuze stomaffs,
Tartrtenteritis acuta (eventueel haemorrhagica) intoxicaties
fchosphorus, ptomainen), Stuttgarter Hundeseuche, acute n
LeLkten (hondenziekte), invaginatie, datmobstrucüe, «be^
culose Al deze ziektebeelden wettigen, in vele gevallen, een
oSrzofk naar nierafwijkingen en eventueel, na een positieve
uLbevinding, ook naar stikstofproducten in het bloedseru^
omdat Zij vaak symptomen kunnen geven, die passen in het
Vader der uraemie.nbsp;^nbsp;, ^
Klarenbeek en Veenendaal wezen er reeds op. dat voor-
„aSk de symptomen, zooals die bij de Stuttgarter Hunde-
quot;uche en de vleeschvergiftiging beschreven worden, sterk
doen denken aan het beeld der azotaemische uraemie. en dat
\'rook zonder twijfel gevallen van uraemische mtoxica.e
onder den naam van één dezer ziekten beschreven zijn. Vooral
de Stuttgarter Hundeseuche betreft, is ^e^ laatste wo^
nog niet gesproken. De onderzoekingen van Lukes e.a.. waarbxj
instant Bj ^ers aan Stuttgarter Hundeseuche. voornamel,k
i„ de niertubuli spirochaeten zijn aangetroffen, sluiten de
«mogelijkheid van een specifieke uraemie door sp-ochaeto e
niet uiL Klarenbeek wijst er echter op. dat de aetiologie m
dit opzicht nog zeer vaag is.
Daar in het algemeen de patiënt ter behandeling wordt aange-
boden, als de toxische symptomen der uraemie reeds sterk mani-
festeeren, zal de prognose dan ook vrijwel altijd ongunstig luiden,
daar de dood binnen enkele dagen te verwachten is. Soms
bestaat de kans, dat de toestand tijdelijk iets beter wordt,
doch dit behoort tot de uitzonderingen.
Zijn de verschijnselen vaag, doch bestaat er reeds een
stikstofretentie, en wijst het onderzoek van de urine op een
chronische nephropathie. ook dan moet de prognose zeer
ongunstig gesteld worden. De hond verkeert reeds in labiel
evenwicht, daar de uraemie elk oogenblik een ernstig karakter
kan krijgen. Is echter de oorzaak een acute nephrose. dan
behoeft de prognose niet zoo ongunstig gesteld te worden.
Bestaat nog geen stikstof-retentie en dus ook geen uraemisch
verschijnsel, doch alleen een chronische nephropathie. ook dan
dient men met de prognose voorzichtig te zijn. Daar een
goed diëet. wat bij een chronische nephropathie vereischte
is. bij een hond niet goed volgehouden kan worden, verkeert
een dergelijke patiënt altijd min of meer in gevaar.
Met een behandeling kan men alleen bereiken, dat het
leven wat gerekt wordt. Nooit mag de desintoxicatie tegen-
gegaan worden. Braken en diarrhee mag men nooit onder-
drukken en drinkwater moet men in ruime mate verstrekken.
Zelfs kunnen laxantia nuttig zijn om een grootere eliminatie
van giftige stoffen in de hand te werken. Cardiotonica en
diuretica kunnen, vooral als een acute nephrose de oorzaak
is. eenig nut stichten. Ligt echter aan het lijden een chronische,
diffuse nephrose. eventueel een nephrocirrhose ten grondslag,
dan zal, daar dit lijden niet te genezen is. geen enkele therapie
baten; aderlatingen, injecties van physiologische keukenzout-
oplossingen zullen hoogstens tijdelijk eenige verlichting kunnen
geven, doch het grondlijden wordt er niet door beïnvloed.
-ocr page 49-Deze werden ondergebracht in drie groepen:
A.nbsp;Patienten zonder nieraandoeningen.
Als geen eiwit in de urine werd gevonden, of geen andere
afwijking bestond, werd aangenomen, dat er geen nierlijden
aanwezig was. Door bloedonderzoek werd vastgesteld, hoe-
veel het ureum- en indicangehalte bedroeg in deze gevallen.
B.nbsp;Nierlijders zonder duidelijke ureumretentie.
Hierbij werd dus, op grond van een positieve eiwitreactie
en onderzoek van het sediment, een nierlijden gevonden,
terwijl de ureumretentie nog niet ernstig was en er geen
uraemische verschijnselen bestonden. Dat hier geen ureum-
retentie bestaat, blijkt door deze cijfers te vergelijken met
die van groep 1.
C.nbsp;Nierlijders met duidelijke ureumretentie.
Behalve een nephropathie, bestaat in deze gevallen ook
een duidelijke ureumretentie, terwijl de klinische verschijn-
selen van uraemie min of meer uitgesproken zijn.
Natuurlijk bestaan er ook gevallen, die niet met juistheid
in de bepaalde groep zijn onder te brengen, daar zij een
overgang vormen tusschen twee verschillende groepen. Zoo
bleek mij b.v. in geval 19 (groep A). dat in de urine geen
eiwit aan te toonen was, terwijl bij de sectie drie weken later
een ernstige nephrocirrhose aan het Ucht kwam. In geval No. 21
van groep A bestaat een ureumgehalte van 800 mgr. en een
indicangehalte van 1.28 mgr. per liter, zoodat hier wel van
retentie gesproken kan worden, terwijl geen nephropathie
werd gevonden.
Voornamelijk werden stationnaire patiënten onderzocht, om-
dat deze veel beter geobserveerd kunnen worden dan poli-
clinische. terwijl de dieren alle leven onder dezelfde omstan-
digheden (dezelfde voeding, verpleging enz.). De voeding
bestond uit melk. brood, geringe hoeveelheden bouillon en
vleesch. Slechts in enkele gevallen werden policlinische
patiënten onderzocht, daar dit onderzoek niet volledig kan
zijn, omdat de observatie niet zoo goed mogelijk is en men
meer op de anamnese moet vertrouwen. Vooral dit laatste
is een bezwaar, daar de eigenaar dikwijls belangrijke zaken
verwaarloost en kleinigheden sterk overdreven mededeelt.
Dat de gegevens, bij de anamnese verstrekt, dan ook met
overeenstemmen met de verschijnselen, welke bij de observatie
worden opgemerkt, komt herhaaldelijk voor. hoewel dit laatste
ook veroorzaakt wordt door de andere wending, die het
ziekteproces heeft genomen.
Behalve een klinische observatie werd door mij verricht een
zoo nauwkeurig mogeUjk urine-onderzoek. om hieruit bij een
eventueele nephropathie te kunnen afleiden, van welken aard
het nierlijden was. Bij het urine-onderzoek werd onderzocht op:
Kleur: de normale urine is geel. Bij een acuut nierlijden
is de urine geel tot bruin, bij chronisch nierlijden waterachtig
helder tot geel-groenachtig.
Reuk: bij uraemie en blaaslijden dikwijls een zeer sterke
ammoniaklucht.
Helderheid: normale urine is helder, kan echter ook iets
troebel zijn door zouten. Dit geldt ook voor urine bij een
acuut nierlijden, terwijl bij een chronisch nierlijden de urine
in den regel waterachtig helder en weinig opaliseerend is.
Viscositeit: bij een acute nephropathie is de urine dikwijls
visceus. terwijl wij bij een chronisch nierlijden een waterige
urine zien.
Soortelijk gewicht: bij normale urine vinden wi) een S G,
van 1020^1040, bij acute nephropathie schommelt dit tus-
sehen 1020--1050. bij chronische nephropathie tusschen
1003--1012 Het S.G. wordt vooral beïnvloed door de vocht-
opname en zoo bestaat in de meeste gevallen van polydipsie
een laag S.G.; b.v. bij hypochloridie, diabetes, chronische
nephropathie. vochtophoopingen {ascites. endometritis) enz.
Reactie: bij nier- en prostaatlijden vinden we m den regel
een zure urine, bij blaaslijden een alcalische.
Eiwit: qualitatief werd eiwit aangetoond met de kookproet
metsulfosalicylzuur en met de Hellersche proef Vielen deze
proeven negatief uit. dan werd aangenomen, dat geen nier-
lijden aanwezig was. hoewel bij een nephrocirrhose de albu-
minurie tijdelijk kan ontbreken. (Jakob.)
Quantitatief werd eiwit aangetoond volgens de methode
van Esbach, welke methode slechts benaderend en allesbehalve
nauwkeurig, doch voor de praktijk voldoende is. daar het
hier op vergelijkende waarden aankomt. Bij acute nephropa-
thieën bedraagt het eiwitgehalte wel tot 4 pro mille, terwijl
bij nephrocirrhose dit laag blijft (gemiddeld 0.5 pro mille)
Suiker: hierop werd onderzocht volgens de proef van Ny-
lander. Een positieve reactie werd niet gevonden.
Galkleurstoffen: Hoewel de aanwezigheid vaa gaikleur-
stoffen niet wijst op een gestoorde nierfunctie, werd de urine
er toch volledigheidshalve op onderzocht en wel volgens de
®ethode van Gmelin-Tiedemann.
Sediment: Zoo mogelijk werd het sediment microscopisch
onderzocht op de aanwezigheid van vormelementen. Bij een
acuut nierlijden is de urine rijk aan vormelementen: niercy-
linders. niercellen, leucocyten. terwijl men bij een chronisch
lijden slechts weinig vormelementen vindt (enkele niercellen.
dikwijls geen niercyliriders).
Op het hierboven medegedeelde afgaande, zou men dus
verwachten, dat men uit de gegevens, verkregen bij heturme-
onderzoek. den aard van het nierlijden zou kunnen vaststel en.
Cgt;it nu gaat in de praktijk niet altijd op: bij de sectie blijkt
dikwijls een heel ander beeld te bestaan, dan men klinisch
zou verwachten. Zoo vindt men vaak in het verloop van
chronische nephropathieën acute exacerbaties. welke de diag-
nostiek bemoeilijken. Daarom vindt men bij het urine-onder-
zoek dikwijls uitkomsten, welke de eene onderzoeker toeschrijft
aan een acuut, de andere onderzoeker aan een chronisch
nierlijden. Dit is vooral het geval bij de gemengde nephro-
pathieën.
Voor het bloedonderzoek werd zooveel mogelijk punctie
gedaan in de vena metatarsea dorsalis. In vele gevallen lukt
het echter niet, voldoende bloed te verkrijgen (te weinig hart-
actie. te snelle stolling enz.). Ook kleine honden zijn ongunstige
objecten. In gevallen, welke toch doodelijk zullen verloopen,
kan dan evenwel hartpunctie verricht worden. Men steekt
de canule in op de plaats, waar de hartslag het duidelijkst
te voelen is. Dikwijls moet men sterke steekbewegingen
maken, daar het hart door de canule weggeduwd wordt.
Het bloed, dat met eiken hartslag uit de canule stroomt, kan
men opvangen of men kan ook door middel van een injectie-
spuit het bloed opzuigen. De hoeveelheid bloed, die men ver-
zamelt. hangt af van de bepalingen, die men wil verrichten,
van het ureumgehalte. dat men verwacht, en van de grootte
van het dier.
Voor de ureumbroomloog- en voor de indicanbepaling kan
men onteiwitten met gelijke hoeveelheid 20 »/q trichloorazijn-
zuur. Dit kan men doen door schudden in een stopfleschje
of door fijn wrijven in een kleinen mortier. Men moet echter
een homogene massa verkrijgen. De grootste hoeveelheid ver-
krijgt men bij het filtreeren. door gebruik te maken van een
groote reageerbuis met trechter en zijstuk voor de waterzuig-
pomp. Men dient dan gehard filtreerpapier te gebruiken, daar
zacht papier dadelijk wordt stukgezogen.
Het meest practische is dan. om eerst de ureumbepaling
te doen, waardoor men zich eenigszins kan oriënteeren voor
het maken der verdunningen voor de indicanbepalingen.
Zijn de uraemische verschijnselen onduidelijk, dan moet men
-ocr page 53-10 cc. filtraat voor de ureumbepaling gebruiken. Bij een
ernstige uraemie echter niet meer dan 5 cc., daar anders door
de groote stikstofontwikkeling de buis te klein zou blijken
te zijn. Voor elke bepaling moet de broomloog versch ge-
maakt worden. Na toevoeging in den ureometer. moet men
zorgen voor een goede vermenging, door den ureometer eenige
malen om te keeren. Men laat het toestel daarna een half
uur staan en vervolgens wordt de buis weer eenige malen
omgedraaid, om alle kleine gasbellen, welke aan den wand
kleven, te verzamelen. Men plaatst den ureometer in een lang
cylinderglas. gevuld met water, verwijdert onder water den
gummi-ballon, laat de buis minstens vijf minuten in het water
staan, totdat de ureometer de temperatuur van het water
heeft aangenomen, brengt dan de vloeistof binnen en buiten
den ureometer op gelijk niveau en leest af.
Als de hoeveelheid serum het toehet. werden steeds dubbel
bepalingen verricht en het gemiddelde als juist aangenomen.
Ook werden geregeld de reagentia gecontroleerd, door be-
palingen te verrichten met een ureum-oplossing van bekende
concentratie. Ook werden nu en dan de gevonden gasvolumma
omgerekend volgens de wet van Gay-Lussac en bleek hierb^.
dat de correctie zoo gering was. dat ze practisch niet nood-
zakelijk is. Zoo werd in twee proeven gevonden een volume
van resp. 10.8 en 5.3 cc., welke volumina na herleiding werden
10 002 en 4.919. Dit komt overeen met een ureumgehalte
van 5400 en 2650 mgr. per liter (niet herleid waren deze
cijfers 5830 en 2860). Ook in vier andere gevallen vond ik de
volgende ureumcijfers: 108. 5620. 135 en 1080. weke ge-
tallen na herleiding werden 97.2. 5184. 121. 1026. Er bestaan
dus wel verschillen, doch deze zijn zoo klein, dat men zonder
herleiding, op grond van de gevonden ureumwaarden. toch
een goed inzicht krijgt in de retentie.
Ik wijs erop. dat het ureum- en indicangehalte worden
berekend per liter bloed of serum.
Uit de gevonden ureumwaarde kan men ongeveer afleiden,
welke verdunning men moet toepassen voor een orientatie-
bepaling van het indicangehalte. Ik gebruikte kleine reageer-
buizen en onderzocht dan 2 cc. materiaal. Bij een ureumcijfer
van ± 1000 verdunde ik tot op de helft en bracht dan in
de reageerbuis 1 cc. filtraat 1 cc. gedestilleerd water.
0.2 cc. thymolspiritus, 2 cc. Obermayer-reagens. na een half
uur 0.4 cc. chloroform. Uit het positief of negatief uitvallen
van deze reactie weet men. of men nog meer moet verdunnen
of reeds te veel verdund heeft. Bij een positieve reactie leert
men. na eenige oefening, spoedig uit de intensiteit der blauw-
kleuring te beoordeelen, welke verdunningen verder aangelegd
dienen te worden. Voor de verdunningen in de kleine buisjes
gebruikte ik de volgende hoeveelheden filtraat: 2, 1.8. 1.6, 1.4
tot 0.2, 0.1 en 0.05. Het volume vloeistof werd dan met aq.dest.
gebracht op 2 cc. en verder behandeld als boven beschreven.
Was de oriëntatie-bepaling sterk positief, dan kan men ge-
bruik maken van groote reageerbuizen, waarin 0.5. 0.4. 0.3,
0.2 en 0.1 cc. filtraat worden aangevuld met aq.dest. tot een
volume van 10 cc. vloeistof.
Enkele onderzoekers {Dubois, Van Bommel van Vloten)
geven aan, de reactie af te lezen na een half uur. Rosenberg
leest af na vier uur. Volgens mijn ervaringen is dit laatste
juister, daar in dit tijdsverloop de grens dikwijls één ver-
dunning opschuift en het bloed dus meer indican bevat, dan
uit een aflezing na een half uur berekend zou worden. Na
vier uur is de reactie afgeloopen en zijn de kleuren dus constant
en blijven dit zelfs eenige dagen. Het aflezen na vier uur is
wel een bezwaar en voornamelijk geldt dit voor de oriëntatie-
bepaling. Daarom doet men beter, deze af te lezen na een
half uur. Daar deze kleurreacties bij kunstlicht niet te be-
oordeelen zijn, dient men ervoor te zorgen, dat men de
oriëntatie-bepaling bij daglicht kan aflezen, zoodat het beste
is. het bloed in de ochtenduren op te vangen. Te meer is dit
gewenscht. daar het serum of het onteiwitte serum na eenige
uren {b.v. bewaren gedurende den nacht) in werkzaamheid
sterk achteruitgaat. Verdunningen, die den eenen dag een
positieve reactie gaven, bleken den volgenden dag een nega-
tieve reactie te geven. Dubois bewaarde zijn sera. in bevroren
toestand, soms maanden, zonder eenig nadeel te ondervinden,
doch ik heb hieromtrent geen ervaring.
Verder is van belang, dat men zooveel mogelijk één soort
buizen (gelijke grootte en wijdte) moet gebruiken, waardoor
het beoordeelen van de reactie ongetwijfeld zuiverder wordt.
Zonder in te gaan op de waarde van de indicanbepaling
in het algemeen, wijs ik erop. dat deze methode niet zoo
handig en makkelijk uit te voeren is. als de ureumbepaling
volgens de broomloogmethode.
Wat de ureumbepaling volgens de xanthydrolmethode be-
treft. ook deze methode heeft enkele groote bezwaren. Zoo
is de oplossing van xanthydrol in methylalcohol slechts 2-3
weken houdbaar, wat voor de meeste klinieken een bezwaar is.
Verder is het filtreeren door een Büchner-trechter. zooals aan-
gegeven in de methodiek der xanthydrolbepaling. tijdroovend.
De tot capillair uitgetrokken trechter raakt dikwijls verstopt
en moet dan doorgestoken worden met heel dunne glasdraden.
Ook heeft men altijd wel eenig verlies van xanthylureum in
het bekerglas en in den trechter. Ook vereischt het wegen op
een zeer nauwkeurige balans eenige routine, zoodat deze
methode mij dan ook niet bijzonder beviel. Ik deed een
15-tal bepalingen en vond, dat de uitkomsten van deze be-
palingen altijd lager waren dan die volgens de broomloog-
methode. Dit stemt overeen met de onderzoekingen van
Carnot, Gerard Leblanc e. a.. hoewel Dubois volgens de
xanthydrolmethode in enkele gevallen meer ureum vond. Of
hier onjuistheden in de analyse bestaan of dat hier andere
verbindingen in het spel zijn. is niet bekend. Doch ook af-
gezien van haar resultaten, prefereer ik toch. wegens haar
gemakkelijke uitvoering en voldoende betrouwbaarheid, de
broomloogmethode ver boven de xanthydrolmethode.
Na deze beschouwingen gaan wij over tot de beschrijving
der ziektegevallen en eventueele secties, welke laatste werden
verricht in het Veterinair Pathologisch Instituut.
A. Beschrijving ziektegevallen zonder nier-afwijkingen.
DIAGNOSE
-o a
g
as
I
Iser.
Ibl.
UX.
UBr.i)
kaakzwelling . .
carcinoma testis.
tumor mammae .
claudicatio. . .
taeniasis, gastritis catarr
halis ....
eczeem . . . .
tumor (radius) .
tumor (zitbeen) .
vulnus (liesstreek)
endometritis . .
gezonde proefhonc
chronische coxitis
chronische diarrhee
gezonde proef hond
insufflcientie aortakleppen
indigestie ....
fractuur radius ...
tumor ondervoet . .
epilepsie.....
indigestie
570
eczeem . . . . .
indigestie . . . .
indigestie . . . .
gezonde proef hond
eczeem.....
fractuur. . . . .
270
320
210
200
460
130
100
270
420
130
110
220
220
200
200
270
400
120
1080
400
500
800
600
450
240
350
3
5
8
IV.
1
5
13
5
13
10
3
6
5
4
3
3
4
\'U
IV.
2
IV.
4
4
2V.
IV.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
n
n
n
n
n
n
n
n
n
0.64
n
n
n
2.56
n
n
1.28
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
UBrnbsp;= ureumgehalte volgens broomloogmethode in mgr./liter.
UX.quot;nbsp;= ureumgehalte volgens xanthydrolmethode in mgr./liter.
Ibl. indicangehalte van het bloed in mgr./liter.
Iser. indicangehalte van het serum in mgr./liter.
nnbsp;= negatief.
-ocr page 57-Van deze 25 patiënten werden de volgende bepalingen
gedaan:
24 broomloogbepalingen;
1 broomloog- en xanthydrolbepaling;
8 indicanbepalingen van het bloed;
7 indicanbepalingen van bloed en serum;
6 indicanbepalingen van serum.
Uit de tabel blijkt het volgende:
Het ureumcijfer volgens de broomloog- en xanthydrol-
methode is laag en schommelt tusschen 100 en 600 mgr.
per liter bloedserum. Slechts in twee gevallen vonden wij
een hoogere ureumwaarde, n.1. in de gevallen 19 en 21,
welke dan ook afzonderlijk besproken zullen worden. Alle
indicanbepahngen in het bloed vielen negatief uit. Van de
13 indicanbepalingen in het bloedserum waren er 3 positief.
In deze drie gevallen werd het indican èn in het bloed èn in
het serum bepaald. De indicanbepalingen in het bloed waren
negatief, die in het serum positief. Hieruit volgt wel, dat men,
om eenig inzicht te krijgen in het al of niet verhoogd zijn
van het indicangehalte van het bloed, deze bepalingen slechts
in het bloedserum moet verrichten.
In de gevallen 19 en 21 heeft men een geringe ureum-
en indicanretentie, in geval 15 alleen een indicanretentie.
10. Boxer, legger 885, teef, 10 jaar, 10/6 1925.
De anamnese luidt, dat het dier sinds twee maanden uitvloeiing
vertoont, vermagert en veel drinkt.
Na onderzoek blijkt te bestaan een metritis. endometritis
en verder taeniasis en ascariasis. De urine is zuur. helder,
waterig, S.G. 1005. bevat geen eiwit, suiker of galkleurstoffen.
In het sediment: veel bacteriën, veel ettercellen, geen nier-
cylinders of niercellen.
Het lage S.G. ontstaat door de polydipsie, welke vaak bij
haemo-purulente endometritiden optreedt. Een chronische
nephrose bestaat hier niet. want de eiwitproef is negatief,
terwijl de ureum- en indicanwaarden laag zijn (ureumgehalte
130 mgr. /L., indican negatief).
15. GrifFon, legger 58. 3-jarige reu. 19/9 1925.
Patiënt is de laatste maanden ziek. eet slecht, braakt nu
en dan. heeft diarrhee en is vermagerd. Bovendien bestaat
er een zwelling in de halsstreek.
Bij onderzoek blijkt, dat er bestaat een insufficientie van
de aortakleppen, een myositis van de halsspieren en indigestie.
De urine vertoont geen afwijkingen. Tuberculinaties vallen
negatief uit. Het ureumgehalte, bepaald volgens de broom-
loogmethode. bedraagt 200 mgr. per liter. De indicanbepaling
in het bloed valt negatief uit. terwijl het bloedserum meer
dan 0.64 mgr. per liter bevat. Hoe is deze verhooging te
verklaren? Waarschijnlijk heeft men door de indigestie en
de diarrhee abnormale eiwitrotting in den darm. Daarnaast
is niet onmogelijk, dat de aortaklep-insufficientie een geringe
stuwing van maag en darmen geeft. Hierdoor zou een geringe
maagdarmstoornis veroorzaakt kunnen worden, zooals Haas,
Rosenberg en Van Bommel van Vloten dit ook voor den
mensch beschrijven.
De indicanaemie moet hier dus vermoedelijk niet als het
teeken van nierinsufflcientie worden beschouwd, want hier-
mede strijdt het negatieve urine-onderzoek en de lage ureum-
waarde. Dit geval leert overigens, dat een indicanbepaling
alleen een onbetrouwbaar hulpmiddel voor diagnose en
prognose is.
19. Duitsche dog, legger 82. V/^-iange reu. 2/10 1925.
Patiënt wordt ter behandeling aangeboden met de anam-
nese, dat het dier reeds langen tijd slecht eet. veel drinkt en
langzamerhand vermagert.
Deze anamnese wijst dus wel in de richting van een
nephropathie. Ter observatie opgenomen, blijkt, dat het dier
in den stal vrij goed eet, niet veel drinkt, terwijl de ontlasting
normaal is.
Den 2den October wordt de urine onderzocht: deze is
zuur. geel. visceus. helder, eiwitvrij. S.G. 1022. Met de broom-
loogmethode wordt 1080 mgr. ureum per liter gevonden, dus
verhoogd. In het bloed is de indicanproef negatief, terwijl
het serum meer dan 2.56 mgr. indican per liter bevat. Het
bloedonderzoek komt dus niet overeen met het urine-onderzoek.
De hooge ureum- en indicanwaarden zouden te verklaren
zijn als de hond van te voren veel eiwitrijk voedsel genuttigd
zou hebben. Want mij bleek, dat door het verstrekken van
vleeschdiëet de ureumwaarde bij een proefhond op te voeren
was van 110 tot 600 mgr. per liter serum.
Daarom werd den volgenden dag het bloed weer onder-
zocht. nadat de hond dus het gewone rantsoen gemengd
voedsel toegediend had gekregen, en nu werd een ureumcijfer
van 400 mgr. per liter gevonden, terwijl de indicanproef
negatief was. Patiënt werd daarna weder afgehaald.
Toch kwam deze hond na eenige weken weer onder
behandeling met dezelfde klachten. Er bleken te bestaan een
nephropathie en ernstige uraemische symptomen, terwijl bij
de sectie later een ernstige nephrocirrhose werd gevonden.
In verband hiermede is de veronderstelling, dat ook reeds
op 2 Oct. 1925 een nephrose aanwezig was, ondanks het
feit, dat het urine-onderzoek met de gebruikelijke methoden
daartoe geen aanwijzing gaf, gewettigd.
21. Hollandsche Herder, legger 92. iVg-jarige reu,
2/10 1925.nbsp;, , , ,
De eigenaar deelt mede, dat het dier sinds enkele dagen
suf is. braakt en geen ontlasting heeft gehad.
Na opname vertoont de hond dergelijke symptomen met
meer. De algemeene. toestand is goed en alles is normaal.
De urine is zuur, visceus, oranje van kleur, met een S.G.
van 1038. terwijl de reactie op eiwit negatief en op gal-
kleurstoffen positief uitvalt. Ureumbroomloogwaarde is 800.
indicanbepaling in het bloed negatief, in het bloedserum 1.28.
De patiënt is 6 Oct. weer vertrokken.
Er bestaat dus wel een ureum- en indicanretentie. Deze
zou men kunnen verklaren, door aan te nemen, dat hier een
chronische nephrose bestaat, hoewel geen eiwit in de urine
aan te toonen is. Ook Jakob beschrijft, met andere onder-
zoekers, het tijdelijk ontbreken van albuminurie bij chronische
nephropathieën. Ik meen dan ook in deze geringe retentie een
uiting te zien van een chronisch nierlijden, waarbij ons echter
het urine-onderzoek in den steek laat.
CONCLUSIES
1.nbsp;Het ureumgehalte van het bloed en het serum van
honden, niet lijdende aan nephropathie. bedraagt in het al-
gemeen 100 tot 600 mgr. per liter. Is dit hooger. dan be-
staat er waarschijnlijk reeds een nier-insufficientie (zie gevallen
19 en 21).
2.nbsp;De indicanreactie in het bloed van deze honden is
negatief. In sommige gevallen valt echter de reactie in het
serum positief uit. Daarom is de reactie van het serum te
verkiezen boven de bepaling in het bloed.
3.nbsp;In drie gevallen was de indican-reactie in het serum
positief. In de gevallen 19 en 21 bleek, dat de verhooging
van het indicangehalte aan een nier-insufficientie toegeschreven
moest worden; in geval 15 is deze niet met zekerheid te
verklaren.
B Beschrijving ziektegevallen met nierafwijkingen zonder
duidelijke ureumretentie en uraemische verschgnselen.
UBr.1) ux
O
a
03
O
gt;
Iser.
S.
Ibl.
DIAGNOSE
pleuritis exsudativa,
necrose staartpunt .
eczeem.....
kreupelheid . . .
longtuberculose . .
absces (mondholte),
vaginaal sarcoom .
demodicosis . . .
indigestie ....
hydrops ascites . .
bacterieel blaaslijden
vulnus (borst). . .
tumor mammae . .
afgemaakt wegens ouder
dom.....
eczeem .....
gastro-enteritis . .
urocystitis. urolithiasi
chronica. . .
eczeem.....
nephrose ....
myelitis, otitis . .
chronisch eczeem .
leucaemie ....
retentio urinae . .
epilepsie ....
hondenziekte. . •
acne......
chronische vermagering
entropium . . . ■
fractuur atlas. .
othaematoom. .
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
400
300
180
450
380
220
220
220
320
400
350
270
180
150
120
540
700
630
720
630
400
650
720
570
400
540
360
540
430
2V2 320
4
5
7
3
5
\'U
7
\'U
•V.
4
3V.
8
9
16
7
V.
4
5
6
8
5
5
12
5
V.
IV.
1V2
3
4
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
0.96
n
n
n
n
0.64
n
0.91
0.64
n
0.64
n
1.28
n
0.64
n
n
n
—\' n
n
670
600
460
396
624
343
457
ÜBr.nbsp;= ureumgehalte volgens broomloogmethode in mgr./lker.
UXnbsp;= ureumgehalte volgens xanthydrolmethode m mgr./liter.
Ibl.\'nbsp;= indicangehalte van het bloed in mgr./liter.
Iser.nbsp;= indicangehalte van het serum in mgr./liter.
nnbsp;= negatief.
-ocr page 62-Van deze 30 patiënten werden de volgende bepalingen
gedaan:
23 broomloogbepalingen;
7nbsp;broomloog- en xanthydrolbepalingen;
8nbsp;indicanbepalingen in het bloed;
5 indicanbepalingen in het bloed en serum;
14 indicanbepalingen in het serum.
Uit de tabel blijkt het volgende:
de ureumwaarden zijn laag en schommelen tusschen 120 en
720 mgr. per liter bloed;
alle indicanbepalingen van het bloed vallen negatief uit;
van de 19 bepalingen in het serum vallen er 12 negatief
uit en 7 positief;
van de 5 bepalingen, die èn in het bloed èn in het serum
zijn gedaan, vallen in 4 gevallen beide bepalingen negatief
uit, terwijl in 1 geval de bloedbepaling negatief en de serum-
bepaling positief is. (Geval 13.)
1.nbsp;Groenendaler, legger 842, 4 jaar, reu, 26/6 1925.
De eigenaar deelt mede, dat het dier lusteloos is, vermagert
en slechten eetlust heeft.
Bij onderzoek blijkt, dat de lymphoglandulae mandibulares
en retropharyngeales zijn gezwollen. Verder blijkt te bestaan
een pleuritis exsudativa.
De urine is zuur, visceus, troebel; het S.G. is 1040, bevat
1 pro mille eiwit, geen suiker, wel galkleurstoffen. Het sediment
bevat veel niercellen. Het urine-onderzoek doet een acute
nephropathie vermoeden. Het ureumcijfer is 400, dus niet
verhoogd. Een indicanbepaling werd niet verricht. De nier-
functie is dus nog goed, want het ureumcijfer is laag.
2.nbsp;Bastaard Herder, legger 855, 5 jaar, reu, 27/5 1925.
Patiënt heeft een necrose van de staartpunt en maakt een
suffen indruk. De urine is zuur, visceus, oranjekleurig en
-ocr page 63-troebel, heeft een S.G. van 1049. bevat veel eiwit. 1.5 pro
mille geen suiker en veel galkleurstofFen. In het sediment
worden gevonden weinig niercellen, veel niercylinders en
veel blaascellen. Het ureumcijfer volgens de broomloog-
methode is 300. terwijl het indican niet bepaald kan worden.
Hier is dus aanwezig een acuut nier- en blaaslijden. De nier-
functie heeft nog niet veel geleden, want het ureumgehalte
is laag.
3. Herder, legger 829. 7 jaar. reu. 28/5 1925.
De hond komt onder behandeling voor een eczema madidans
van hals en lippen. De urine is zwak zuur. Qeel. troebel en
visceus. heeft een S.G. van 1023. bevat wemig eiwit. pro
mille, geen suiker, wel galkleurstoffen. In het sediment vee
ettercellen, niercellen, geen blaascellen. In dit geval bes aat
dus een nierlijden, waarschijnlijk als in de vorige gevallen
van parenchymateuzen aard. terwijl de nierfunctie nog met
veel geleden heeft, daar de ureumwaarde slechts 180 mgr.
bedraagt.
4 Herder, policlinisch. 3 jaar, reu. 1/6 1925.
De hond wordt ter behandeling aangeboden voor een
kreupelheid; overigens geen andere klachten.
De urine is alcaUsch. helder, lichtgeel, weinig visceus. het
S.G. is laag 1008. bevat 1.5 pro mille eiwit, geen suiker of
galkleurstoffen. In het sediment veel blaascellen. enkele nier-
cellen en leucocyten. Het bloed bevat 450 mgr. ureum per
liter, terwijl het indican niet aan te toonen is. Hier is dus
naast de nephropathie ook een blaaslijden in ^t spel. waar-
door de alcalische reactie verklaard wordt. Uok hier is e
nierfunctie nog behoorlijk, want er bestaat geen ureum- of
indicanretentie. Het lage S.G. moet verklaard worden uit een
toevallige groote wateropname.
5. Boxer legger 946, 5 jaar, reu, 2/7 1925.
Patiënt is reeds enkele maanden ziek. vermagert, eet wemig.
braakt af en toe. terwijl de ontlasting eigenaardig donker
gekleurd is.
Bij onderzoek wordt het volgende gevonden: ademhaling
50. pols 150 (zeer krachtig) lichaamstemperatuur 39.6°. Er
blijkt een chronische longaandoening te bestaan, waarschijn-
lijk van tuberculeuzen aard. De urine is zuur, troebel, bruin,
visceus, heeft een S.G. van 1024, bevat veel eiwit, 4 pro
mille, geen suiker of galkleurstofFen. In het sediment worden
veel niercellen en veel niercylinders gevonden. Deze urine
wijst dus op een acute parenchymateuze nephrose. Ureum-
waarde 380, indicanbepaling bloed negatief.
Den 6/7 wordt patiënt afgemaakt en geseceerd.
Sectieverslag: chronische tuberculose van bronchiale, media-
stinale en sternale klieren, pleura costalis, mediastinum en
lever. In de nieren enkele kleine, witte infarctachtige haardjes.
Verdere organen geen macroscopische afwijkingen. Micros-
copisch vertoonen de nieren een twijfelachtig beeld van
chronische nephritis met geringe diffuse bindweefsel-nieuw-
vorming; sterk veranderde vaatkluwens in de glomeruli;
weinig infiltratie, plaatselijke uitzetting van de tubuli, kalk-
afzetting in het merg; weinig degeneratie.
Werd dus kUnisch een acute nephrose vermoed, bij sectie
bleek een vage aanwijzing voor een chronische nephrose te
bestaan. Toch was de nierfunctie nog goed. daar er geen
stikstofretentie bestond. Het hooge eiwitgehalte is voor een
deel te verklaren door den koortsachtigen toestand.
6, Barzoi, legger 958. 9 maanden, reu, 10/7 1925.
Patiënt heeft een absces in de keelstreek. De lichaams-
temperatuur is 40° C.. pols 140 en ademhaling 30. Na opening
van het absces verbetert de toestand snel.
De urine is zuur, bruin, visceus, troebel; heeft een S.G.
van 1040, bevat V4 pro mille eiwit, geen suiker, wel gal-
kleurstoffen. In het sediment zijn veel prostaatcylinders, geen
niercellen, veel groote cellen aanwezig. Het bloed bevat 220
mgr. ureum per liter, terwijl het indican niet aan te toonen
is. Het bloedonderzoek komt dus overeen met het urine-
onderzoek en het toont aan, dat de nierfunctie nog goed is.
7 Pinscher. policliniscli 21/7 1925.
Patiënt is lijdende aan een vaginaal sarcoom. De urine is
donkergeel, visceus. troebel, alcalisch. heeft een S.G van
1014 bevat 1 pro mille eiwit, geen suiker, wel galkleur-
stoffen. In het sediment zijn blaas- en andere groote cellen
en enkele niercellen aanwezig.
Het bloed bevat 220 mgr. ureum per liter, terwijl de in-
dicanbepaling negatief is. Het urine-onderzoek deed een ernstig
nierlijden: nephrocirrhose. en een blaaslijden vermoeden; echter
de nierfunctie is nog goed. want er bestaat geen stikstof-
retentie. Het vrij lage S.G. is waarschijnlijk veroorzaakt door
groote vochtopname.
8. Herder, legger 972, 10 maanden, reu. 25/7 1925.
Patiënt heeft een chronische huidziekte van rug, kop en
extremiteiten (demodicosis).
De urine is geel, helder, weinig visceus, zuur; heeft e^
SG van 1015. bevat weinig eiwit, nog geen ^U P^o mille,
geen galkleurstoffen en geen suiker. In het sediment werden
Lkele nier- en enkele blaascellen gevonden. Men zou hier
dus op grond van het urine-onderzoek een chronisch nier-
lijden vermoeden, echter, veel drinken is in de anamnese met
aenoemd, terwijl bovendien uit het bloedonderzoek blijkt, dat
de ureumwaarde bedraagt 220 mgr. per liter en dat het
indican niet aan te toonen is. Het lage S.G. is toe te schrijven
aan toevallige groote vochtopname. Ook bij de sectie wordt
geen macroscopische verandering opgemerkt aan de inwen-
dige organen.
9 Herder, legger 975, 8 maanden, reu. 24/7 1925.
Patiënt wordt ter behandeling aangeboden met de niede-
deeling, dat het dier de laatste dagen niet gegeten of ge-
dronken heeft. Ter observatie opgenomen, zijn deze verschijnselen
niet meer aanwezig. De urine is zuur. geel, troebel, visceus;
heeft een S.G. van 1022. bevat eiwit, doch geen suiker ot
galkleurstoffen, In het sediment worden veel niercellen, enkele
blaascellen en enkele niercylinders aangetroffen. Het ureum-
-ocr page 66-gehalte van het bloed bedraagt 320 mgr. per liter, terwijl
de indicanbepaling negatief is. Hier bestaat dus een gering
parenchymateus (epitheliaal of tubulair) nierlijden zonder
stikstofretentie.
10.nbsp;Newfoundlander, legger 996, 4 jaar. reu, 12/8 1925.
De buik is zeer opgezwollen: er bestaat een ernstige hy-
drops ascites. Reeds tweemaal werd punctie verricht en
ongeveer 5 liter afgetapt. De gezondheidstoestand is overigens
vrij goed, de hond maakt geen ernstig zieken indruk. De
urine is zuur, lichtbruin, iets troebel, visceus; heeft een S.G.
van 1030. bevat vrij veel eiwit, geen suiker of galkleurstoffen.
In het sediment worden aangetroffen: veel bacteriën en etter-
cellen. enkele niercellen, geen niercylinders. enkele blaascellen.
Het bloed bevat 400 mgr. ureum per liter, terwijl de grens-
reactie van Rosenberg negatief is. Er bestaat dus wel een
nephrose, doch geen stikstofretentie: de nierfunctie is nog goed.
Toch werd bij de sectie op 26/8 een hevige chronische
bilaterale nephritis gevonden.
11.nbsp;Herder, legger 1010. jaar. teef. 13/8 1925.
De anamnese luidt, dat patiënt niet veel drinkt en moeilijk
urineert (de urine vloeit druppelsgewijs af).
Bij onderzoek blijkt te bestaan een geringe vaginitis, bac-
terieel blaaslijden en een nephrose.
De urine is zwak zuur. troebel, geel. visceus. heeft een
S.G. van 1024; bevat 1 pro mille eiwit, geen suiker en geen
galkleurstoffen. In het sediment worden aangetroffen: veel
ettercellen, veel bacteriën, geen niercylinders en enkele
blaascellen.
Dit stemt overeen met het bloedonderzoek: ureumwaarde
bedraagt 350 mgr./L.. terwijl de indicanreactie negatief is.
Hieruit volgt, dat er geen ernstig nierlijden met gestoorde
functie in het spel is.
12.nbsp;Dobermann-pincher. legger 48. 8 jaar, reu, 22/9 1925.
Patiënt werd behandeld voor een verwonding aan de borst.
-ocr page 67-De urine is geel-groen. troebel zuur. visceus: heeft een S.G.
van 1023. bevat 1 pro mille eiwit, geen suiker, doch wel
galkleurstoffen. In het sediment zijn aanwezig: niercellen,
enkele niercylinders en enkele blaascellen. Het ureumgehalte
van het serum bedraagt 270. terwijl indicanbepalingen m
bloed en in serum beide negatief zijn. Ook hier bestaat een
nephropathie met een nog goede nierfunctie.
13. Herder, legger 50. 9 jaar. reu. 22/9 1925.
Patiënt komt onder behandeling voor een tumor mammae.
De urine is iets troebel, geel. visceus en zuur; een S.G.
van 1036. bevat V^ P^o mille eiwit, geen suiker, wel gal-
kleurstofFen. In het sediment worden enkele blaas- en nier-
cellen aangetroffen. Er bestaat dus een nephrose.
Het ureumgehalte van het serum bedraagt 180 mgr. per
liter- terwijl in het bloed de indicanbepaling negatief is. bevat
het \'serum evenwel 0.96 mgr. per liter. Daar normaliter
indican niet in bloed of in bloedserum is aan te toonen. is
deze geringe verhooging niet te verklaren.
H. Bastaard Herder. policUnisch. 16 jaar. reu 26/8 1925.
De hond wordt afgemaakt wegens hoogen ouderdom. De
urine is waterhelder, waterig, zwak alcalisch; heeft een S.G.
van 1006; bevat V^ pro mille eiwit, geen suiker of galkleur-
stoffen. In het sediment zitten enkele niercellen. Deze urine
wijst dus op nephrocirrhose en doet dan ook wel eenige
verhooging van ureum en indican verwachten. De ureum-
waarde bedraagt slechts 150. terwijl indican in bloed en serum
niet is aan te toonen.
Uit het bloedonderzoek blijkt, dat wij aan het urine-onder-
zoek wat betreft reactie, S.G. en consistentie niet te groote
waarde mogen hechten voor de beoordeeling van de nier-
functie. De urine is b.v. alcalisch. terwijl toch geen blaas-
lijden aanwezig is. Dit is waarschijnlijk een kwestie van diëet:
aardappelen met bladgroenten als avondvoedsel geeft dikwijls
alcalische ochtend-urine. Toevallige groote wateropname geeft
een laag S.G.
Bij de sectie werd gevonden een geringe chronische
nephritis, zonder afwijkingen aan andere organen.
15.nbsp;Duitsche Herder, legger 85, 7 jaar. teef, 1/10 1925.
Ter behandeling aangeboden wegens huidlijden en taeniasis.
De urine is zuur. geel, troebel, visceus; heeft een S.G. van
1030; bevat ^Unbsp;^^^^^nbsp;geen suiker en geen galkleur-
stoffen. In het sediment enkele niercellen en geen niercylinders.
Er bestaat dus een nephrose. Het ureumcijfer van het serum
bedraagt slechts 120 mgr. per liter, terwijl het indican niet
aan te toonen is. Ook hier bestaat dus een nephropathie.
met nog goede ni?rfunctie. daar het ureumcijfer laag is.
16.nbsp;Duitsche Herder, legger 83, 6 maanden, reu. 3/10 1925.
De hond zou. volgens den eigenaar, niet eten en dunne
ontlasting hebben. Ter observatie opgenomen, blijkt hiervan
niets. De urine is zuur, troebel, visceus. bevat eiwit, terwijl
in het sediment enkele nier- en blaascellen worden aange-
troffen. Het ureumcijfer is wel aan den hoogen kant. echter
nog binnen het normale, n.1. 540. De indicanbepalingen in
bloed en serum zijn negatief. Hier is dus wel een nephrose
aanwezig, echter de nierfunctie heeft nog niet ernstig geleden.
17.nbsp;Duitsche Herder, legger. 140, 4 jaar, reu. 21/10 1925.
Patiënt wordt ter behandeling aangeboden wegens bloed-
verlies uit het praeputium. Bij onderzoek blijkt te bestaan:
urolithiasis, urocystitis infectiosa haemorrhagica en nephritis.
De urine is donkerbruin, zwak zuur, visceus; bevat eiwit
en galkleurstoffen, In het sediment zijn aanwezig blaas-
cellen, prostaatcyhnders, enkele erythrocyten, lymphocyten en
niercellen. Het bloedserum bevat volgens de broomloog-
methode 700, volgens de xanthydrolmethode 670 mgr. per
liter, terwijl in het serum geen indican aan te toonen is. Het
ureumgehalte is dus iets aan den hoogen kant en de nier-
functie heeft waarschijnlijk al eenigszins geleden.
18. Hollandsche Herder, legger 91, 5 jaar, reu, 28/10 1925.
Het dier is reeds eenigen tijd onder behandeling voor een
huidliiden, dat reeds een Jaar bestaat. Telkens geneest het. toch
tr;edt weer recidive op. Daar de toestand n,et ver-
betert wordt het dier later afgemaakt.
De urine is zwak zuur. geel. iets troebel, vsceus, bevat
ee^kleine hoeveelheid eiwit. In het sediment worden enkele
Jer en blaascellen aangetroifen. Een nephropa.h.e best^t,
doch deze is niet verder te differentieeren, daar het nrme-
onderzoek niet volledig kon ziin.
Het bloedserum bevat volgens de broomloogmethode 630
votoels de xanthydrolmethode 600 mgr. per liter. Het bevat
Teer dan 0.64 mgr. indican per liter. Al zijn deze ureum-
Titomsten wel normaal te noemen, zij zijn toch, evenals de
^quot;aarde, aan den hoogen kant. Bi, e -- -d
oevonden: huidlijden, taeniasis. chronische darmcatarrh en
Tenchymateuze degeneratie van de nier. Er is h,er wa^-
Sijk wel sprake van een gestoorde nierfancfe met als
gevolg een beginnende geringe ureum- en inicanretenfe.
19. Trekhond, legger 154, 6 ,aar, teef 28/10 1925.
De anamnese luidt, dat het dier de laatste dagen hoest,
slecht eet, niet veel drinkt.nbsp;, , ,,
£ onderzoek blijkt, dat de voedingstoestand slecht en de
haftdemping iets vergroot is, doch dat ov^igens geen af-
wi togen bestaan. De urine is zuur, troebel, geel, wateng;
r htót een S.G. van 1010. bevat 1 pro miUe egt;«t, geen
suiker en geen galkleurstoffen. In het sediment worden aan-
Tetoffenquot; Lekniercellen, een enkele blaascel, geen cyhnder .
£nlezifl zal dus waarschijnlijk zijn: nephrocrrhose, hoewel
^erdr nU in de anamnese niet is genoemd. Ten gevolge
Tn deze nephrocirrhose bestaat een geringe ureumretentie
(720 mgr. per liter), terwijl de indicanproef negatief is.
\' De prognose ten opzichte van het nierlijden dient ongun^.
to v. het leven nog niet ongunstig gesteld te worden, daar
er nog geen duidelijke stikstofretentie bestaat.
20. Trekhond, legger 144, 8 jaar, teef. 3/11 1925.
De hond wordt onder behandeling gesteld voor een kreupel-
heid en een oorlijden. Bij onderzoek blijkt aanwezig te zijn
een myelitis, waardoor de lendenspieren reeds atrophisch zijn
geworden; verder een chronische otitis en orthaematoom.
De urine is zuur, lichtgeel, troebel; S.G. 1016, bevat eiwit,
geen suiker en geen galkleurstoffen. In het sediment zijn aan-
wezig: blaascellen, veel ettercellen, waardoor het beeld ver-
vaagd is, en geen duidelijke niercellen worden gevonden.
Toch wordt op grond van het urine-onderzoek aangenomen,
dat naast een blaaslijden ook een nierlijden bestaat (reactie
en eiwit). Volgens de broomloogmethode bevat het serum
630 mgr. ureum, terwijl de indicanwaarde meer is dan 0.91 mgr.
per liter. Ook hier krijgt men den indruk, dat er een geringe
stikstofretentie bestaat, want de gevonden waarden zijn wel
eenigszins aan den hoogen kant. Bovendien is het niet on-
mogelijk. dat hier een chronische nephrose aan ten grondslag
ligt. daar de urine een laag S.G. heeft en weinig eiwit bevat.
21.nbsp;Boxer, legger 192. 6 jaar. reu. 12/11 1925.
Patiënt wordt onder behandeling gesteld wegens een chro-
nische aandoening van de rughuid. terwijl de eigenaar verder
mededeelt, dat het dier den laatsten tijd suf is.
De urine is zuur. weinig visceus. geel. zij heeft een S.G.
van 1011 en bevat een half pro mille eiwit, geen suiker en
geen galkleurstoffen. In het sediment worden slechts enkele
niercellen aangetroffen. Dit beeld wijst op een chronische
nephropathie. Uit het bloedonderzoek blijkt, dat het serum
volgens de broomloogmethode 400. volgens de xanthydrol-
methode 396 mgr. ureum per liter bevat. Per liter serum
wordt meer dan 0.64 mgr. indican gevonden.
Een verhoogde stikstofretentie bestaat hier dus nog niet
en kan dus de prognose quoad vitam gunstig gesteld worden.
22.nbsp;Bastaardherder, legger 202. 5 jaar. 13/11 1925.
Patiënt is lijdende aan leucaemie. De urine is zuur. geel-
bruin, visceus, iets troebel, S.G. 1040, bevat eiwit, geen suiker,
wel galkleurstoffen. In het sediment: niercellen, enkele cylinders
en blaascellen. Het serum bevat volgens de broomloogmethode
650, volgens de xanthydrolmethode 624 mgr. per liter, terwijl
het indican niet is aan te toonen. Hier bestaat dus een
nephrose en een geringe ureumretentie, zoodat denierfunctie
geleden zal hebben.
23.nbsp;Duitsche herder, legger 306, 12 jaar, teef, 3/1 1926.
Het dier is de laatste dagen suf. eet slecht, terwijl de urine
druppelsgewijs afvloeit. Er blijkt te bestaan een ernstige retentio
urinae. De urine is zuur. geel. troebel, tamelijk visceus, S.G.
1015, bevat Vs pi^o mille eiwit, geen suiker, geen galkleur-
stofFen. In het sediment worden niercellen, bacteriën, leuco-
cyten en enkele blaascellen aangetrofFen.
Er bestaat dus een nephrose. Het bloedserum bevat volgens
de broomloogmethode 720 mgr. ureum en 0.64 mgr. indican
per liter. Een geringe retentie van ureum en indican is dus
aanwezig, zoodat aangenomen moet worden, dat de nierfunctie
reeds eenigermate geleden heeft.
24.nbsp;Duitsche herder, legger 307, 5 jaar. reu. 6/1 1926.
Het dier lijdt aan toevallen, welke na opname niet meer
gezien zijn. De gecatheteriseerde urine is zuur, geel. iets
troebel, visceus, bevat eiwit, geen suiker of galkleurstofFen.
In het sediment niercellen, geen cylinders, enkele blaascellen.
Er bestaat een nephrose, terwijl de nierfunctie nog niet ernstig
heeft geleden, want het bloedserum bevat 570 mgr. ureum per
liter, terwijl de indican-reactie negatief uitvalt.
25.nbsp;Newfoundlander, legger 279, Vs jaar, teef, 4/1 1926.
Onder behandeling gesteld wegens hondenziekte. De urine
is zuur, bruin, visceus, helder. S.G. 1044. bevat Vi pro mille
eiwit, geen suiker, wel galkleurstofFen, terwijl in het sediment
veel niercellen, cylinders, leucocyten, enkele erythrocyten en
blaascellen worden aangetrofFen. Het serum bevat volgens
de broomloogmethode 400 mgr. ureum en 1.28 mgr. indican
per liter. Dit laatste zou veroorzaakt kunnen worden door
de bestaande diarrhee. Hier bestaat dus een acute paren-
chymateuze nephrose, terwijl het ureumgehalte wijst op een
nog goede nierfunctie.
26.nbsp;Duitsche staande, legger 272, P/a jaar, teef. 10/1 1926.
Onder behandeling gesteld wegens: acne. De urine is
lichtgeel, visceus, helder, zuur, S.G. 1030. bevat V^ pro mille
eiwit, geen suiker, wel galkleurstoffen. In het sediment: nier-
cellen, enkele leucocyten en blaascellen. Hier is dus wel een
nephrose aanwezig, hoewel de nierfunctie nog goed is, want
het ureumgehalte bedraagt 540 mgr. per liter, terwijl indican
niet is aan te toonen.
27.nbsp;Duitsche staande, legger 313. iVs jaar. teef. 11/1 1926.
Het dier is onder behandeling gesteld wegens chronische
vermagering.
De urine is alcalisch, geel, helder, visceus, S.G. 1030,
bevat Vg pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstoffen. In
het sediment enkele nier- en blaascellen. Er bestaat dus een
nephrose. Het bloedserum bevat volgens de broomloogmethode
360, volgens de xanthydrolmethode 343 mgr. ureum en 0.64
mgr. indican per liter. Hoewel het indicangehalte wat ver-
hoogd is, bestaat hier toch geen stikstofretentie.
28.nbsp;Duitsche staande, legger 315, 3 jaar, teef, 11/1 1926.
Patiënt heeft blepharitis en entropium. De urine is zuur. geel.
troebel, bevat eiwit. In het sediment enkele nier- en blaas-
cellen. Het bloedserum bevat volgens de broomloogmethode
540. volgens de xanthydrolmethode 457 mgr. ureum per liter,
terwijl de indicanbepaling negatief uitvalt. Ook hier een
nephrose. zonder dat de nierfunctie geleden heeft.
29.nbsp;Windhond, legger 301. 4 jaar. reu. 12/1 1926.
Het dier onder behandeling voor een fractuur van den atlas.
De urine is alcalisch. helder, geel, visceus, S.G. 1020; bevat
weinig eiwit, geen suiker, wel galkleurstofFen. In het sediment
niercellen, enkele cylinders en enkele blaascellen. Er bestaat
dus een nephropathie. De ureumwaarde volgens de broom-
loogmethode bedraagt 430 mgr. per liter, terwijl indican niet
aan te toonen is. Ook hier is de nierfunctie dus goed.
30. Duitsche staande, legger 321, 2V2 jaar, teef, 13/1 1926.
Patiënt heeft een othaematoom. De urine is zuur, geel,
troebel, visceus, S.G. 1025, bevat V4 pro «^iW^ ^i^it, geen
suiker, wel galkleurstoffen. Ureumwaarde bedraagt 320 mgr.
per liter, terwijl de indicanbepaling negatief uitvalt. Ook hier
een nephrose met goede nierfunctie zonder stikstofretentie.
CONCLUSIES
1. Het ureumgehalte van het bloed en van het serum van
honden, lijdende aan nephropathie zonder duidelijke ureum-
retentie en zonder klinische verschijnselen van uraemie, be-
draagt over het algemeen niet meer dan 600 mgr. per liter.
Is dit hooger, dan bestaat er waarschijnlijk een geringe nier-
insufficientie, die een ureumretentie veroorzaakt (gevallen 17,
18, 19, 20, 22 en 23).
2 De indicanreactie van Rosenberg valt in het bloed bi)
dergelijke honden negatief uit. In het serum is de reactie ook
meestal negatief. Valt deze reactie positief uit (7 gevallen),
dan ligt hieraan waarschijnlijk een pathologisch proces ten
grondslag. In de gevallen 18, 20 en 23 bestaat waarschijnlijk
een geringe nier-insufficientie, in geval 21 een chronische
nephropathie, in geval 25 een enteritis, terwijl in geval 13
en 27 de indicanaemie niet te verklaren is. Hieruit volgt,
dat een indicanbepaling alleen onbetrouwbaar is.
Is een positieve indicanreactie dus niet altijd het bewijs
van een uraemie, omgekeerd sluit een negatieve indicanreactie
een geringe nier-insufficientie niet uit (gevallen 17, 19 en 22).
3. Het bloedonderzoek vult dikwijls het urine-onderzoek
voor het stellen van diagnose en prognose van een nierlijden
aan (geval 4, 7. 8, 14, 19, 20, 21 en 23).
C. Beschrijving ziektegevallen met nierafwijkingen, ureum-
retentie en vaak duidelijke uraemische verschijnselen.
T3 a ■■SÜ T |
JBr.i) |
UX. |
Ibl. |
Iser. |
3 |
940 |
n | ||
4 |
1350 |
— |
n |
— |
1 |
1940 |
— |
0.64 | |
7200 |
3.2 | |||
4 |
5900 |
— |
3.2 |
— |
4 |
1080 |
— |
n |
— |
3 |
5620 |
— |
2.1 | |
1 |
2020 |
0.91 |
1.28 | |
v. |
2380 |
0.64 |
— | |
4590 |
2.56 |
— | ||
13 |
1080 |
n |
— | |
2160 |
n | |||
3 |
2160 |
1.28 |
— | |
9900 |
— |
—\' |
6.4 | |
4 |
1300 |
0.85 |
1.6 | |
4900 |
—\' |
6.4 | ||
6300 |
— |
6.4 | ||
3 |
1080 |
— |
— |
0.64 |
IV. |
2000 |
2.56 | ||
5 |
7560 |
25.6 | ||
1 |
7920 |
— |
— |
8.53 |
4 |
1000 |
___ |
0.85 | |
2 |
940 |
1 ,—. |
1.28 | |
IV. |
3600 |
1 — |
0.64 | |
540C |
1 435C |
1 ^ |
6.4 | |
6 |
108C |
) 82C |
1 — |
1.6 |
82^ |
t 73e |
1.48 | ||
5 |
850C |
) 796^ |
l -- |
1.28 |
4 |
432( |
) 404( |
) - |
6.4 |
DIAGNOSE
chronische nephrose
nephrosis, indigestie
uraemie. ....
uraemie.......
icterus, nephrose . . .
uraemie ......
tuberculose van longen en
klieren, chronische ne-
phrose ......
icterus, nephrose . . .
chronisch huid- en nier-
lijden ......
uraemie.......
hondenziekte en uraemie
chronische nephrose, ge-
ringe uraemie. . . .
chronische nephritis, ge-
ringe uraemie. . . .
demodicosis en nephro-
pathie ......
uraemie.......
uraemie. ......
chronische nephrose, ge-
ringe uraemie. . . .
geringe uraemie. . . .
uraemie. ......
prostaathypertrophie . .
geringe uraemie. . . .
uraemie. ......
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
uraemie .
UBr. = ureumgehalte volgens broomloogmethode in mgr./liter.
UX. = ureumgehalte volgens xanthydrolmethode in mgr./liter.
Ibl. = indicangehalte van het bloed in mgr./liter.
Iser. = indicangehalte van het serum in mgr./liter.
n = negatief.
uraemie niet aanwezig. Ernbsp;^afeV
aeea -
r:orS~r.:quot;--gevaUenweraen
acute nephropathicën geconstateerd.nbsp;.„»rden de
Bii de 22 in deze tabel opgenomen honden werden
volgende bepalingen verricht:
24 ureum-broomloogbepalingen;
5 ureum-broomloog en ureum-xanthydrolbepahngen.
12 indicanbepalingen van het bloed;
2 indicanbepalingen van bloed en serum;
15 indicanbepalingen van het serum.
Uit deze tabel blijkt, dat
retentie gering was. schommelende om de
liter. Over het algemeen was dan een
spel. Bij Uitgesproken uraemieën werden zeer hooge ureum-
waarden bereikt (7000^9000 mgr. per L.).
Van de 12 indicanbepalingen van het ^oed wa en er
7 positief en 5 negatief. Bestond er sterke ureumretenüe dan
was de indicanreactie positief. Het hoogste indicangehalte be
droeg 3.2 mgr. per liter bloed.
Om te onderLken. of ernbsp;7Jl
stond tusschen de indicanwaarden in bloed en
werden eenige bepalingen, zooals in de vorige rubrieken
naast elkaar gedaan. Een bepaalde verhoudmg kon met
worden vastgesteld.nbsp;__
Alle (15) indicanbepalingen van het serumnbsp;^
en gaven cijfers, welke schommelden tusschen 0.64 en
mgr. per liter.
Ook blijkt, dat de indicancijters me p
gaan met de ureumcijfers en dat er geen parallelisme bestaat
tusschen de indicanaemie en de intonicatie. Dit in tegenstelling
met de ureumwaarden, die een betrouwbare maatstaf bleken
te zijn, om de intensiteit van het lijden te beoordeelen. Het
indicangehalte wordt te zeer beïnvloed door allerlei andere
ziekten, die rotting binnen of buiten den darm geven.
Ziektegevallen.
1.nbsp;Trekhond, legger 875, 3 jaar, reu, 9/6 1925.
De hond is onder behandeling voor een verwonding van
het oor en vertoont overigens geen ziekteverschijnselen.
De urine is zuur, geel, iets troebel, weinig visceus; S.G.
1018, bevat pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstofFen.
In het sediment worden aangetroffen: enkele niercellen, etter-
cellen en enkele roode bloedcellen. Hier bestaat dus wel een
nephrose en waarschijnlijk een chronische. Het bloed bevat
940 mgr. ureum per liter, dus het ureumgehalte is iets ver-
hoogd. Indicanaemie (bepaling in bloed) is niet aanwezig.
In dit geval is dus het bloedonderzoek belangrijk, daar er
uit blijkt, dat een nier-insufBcientie in geringe mate reeds
aanwezig is. De prognose quoad vitam is nog niet ongunstig,
daar de retentie nog gering is.
2.nbsp;Trekhond, legger 899, 4 jaar, reu, 11/6 1925.
De anamnese luidt, dat patiënt reeds 14 dagen ziek is,
slecht eet, nu en dan braakt, niet abnormaal veel drinkt,
geen diarrhee heeft, doch vroeger wel een dunne slijmerige
ontlasting heeft gehad.
De hond maakt een zeer zieken indruk. De lichaamstem-
peratuur is 38.5° C., ademhaling 14, pols 100, terwijl de
polstonus verhoogd is. Er is geen stomatitis aanwezig.
De urine is lichtgeel, helder, zuur, waterig, S.G. 1014,
eiwit Vs pro mille, geen suiker of galkleurstofFen. In het
sediment enkele niercellen en leucocyten, geen niercylinders.
Er bestaat dus wel een nierlijden.
Het ziektebeeld hjkt veel op dat van uraemie. Het ureum-
gehalte van het bloed bedraagt 1350 mgr. per liter, dus
verhoogd. Indicanaemie (de bepaling is verricht in bloed) be-
staat er niet. De resultaten van het bloedonderzoek stemmen
dus niet overeen met de ernstige ziekteverschijnselen. Behalve
de diagnose: indigestie, wordt ook een nephrosis vastgesteld.
De hond succombeert den volgenden dag. zoodat een
nader onderzoek niet meer is ingesteld. Bij de sectie wordt
het volgende gevonden:
obstructie van het duodenum door een gummibal;
necrotiseerende enteritis van het oraal gelegen darmgedeelte;
twijfelachtige gastritis (gezwollen en gestuwde mucosa, wat
ook door het braken veroorzaakt kan zijn;
degeneratie van de nieren;
hartshypertrophie;
geen verschijnselen van uraemie.
In dit geval was de differentiaaldiagnose zeer moeilijk
doordat het beeld door het nierlijden zeer gecompliceerd
werd. Wat m.i. streed tegen een uraemie, was het ontbreken
van een stomatitis en het bestaan van een geringe ureum-
en indicanretentie bij dezen ernstigen toestand van den patient.
Opmerkelijk is in dit geval het ontbreken van indican in
het bloed, daar nu toch, bij deze door darm-obstructie ver-
oorzaakte necrotiseerende enteritis, een sterke eiwitrotting en
indolopname door den darm verwacht kon worden.
3. Pinscher, legger 897. 1 jaar, reu, 11/6 1925.
Het dier is sinds eenige dagen ziek; niet eten suf. braken
foetor ex ore. niet opvallend veel drinken. Patiënt heeft
hondenziekte gehad.
Bij onderzoek blijkt, dat de foetor ex ore met m sterke
mate aanwezig is; er bestaan reeds verschijnselen van stoma-
titis. Patiënt eet niet en drinkt weinig. De lichaamstempera-
tuur is 38.5° C. De urine is lichtgeel, helder, weinig visceus
alcalisch. Het S.G. is niet te bepalen, daar de hoeveelheid
te klein is. Zij bevat eiwit, geen suiker of galkleurstoffen.
In het sediment enkele nier-en blaascellen. Het ureumgehalte
van het bloed bedraagt 1940 mgr. per liter en is dus verhoogd.
-ocr page 78-Het indicangehalte bedraagt 0.64 mgr./liter. Er bestaat dus
een uraemie, al zijn de klinische verschijnselen niet zeer op-
vallend.
Den 15/6 1925 (4 dagen later) is de toestand veel ernstiger.
Het dier is zeer suf, eet of drinkt niet, geen ontlasting. Er
bestaat een hevige stomatitis met sterke foetor ex ore. De
lichaamstemperatuur is subnormaal: 36.2° C. Het ureumgehalte
van het bloed bedraagt nu 7200 mgr. per liter en het indi-
cangehalte 3.2 mgr. per liter. Denzelfden dag sterft de hond.
Bij de sectie werd het volgende gevonden:
subchronische nephritis met een acute exsudatieve exacerbatie;
atheromatosis van het endocard van den linkerboezem, van
intima van aorta en art. pulmonalis en pleura;
beginnende verkalking van het elastische weefsel van de long;
maagdarmkanaal met een haemorrhagische diathese, vooral
de maag;
geen voedsel of faeces als inhoud:
hevige stomatitis.
4. Bastaardpinscher, legger 941, 4 jaar, reu, 29/5 1925.
De anamnese luidt, dat patiënt suf is, de laatste maanden
vermagert, veel drinkt, af en toe braakt. Nu bestaat geen
eetlust meer, terwijl de ontlasting hard is.
Bij onderzoek blijkt, dat de hond zeer ziek en de Hchaams-
temperatuur reeds subnormaal is: 35,4° C.; een hevige ulce-
reuze stomatitis en gingivitis met foetor ex ore bestaat. De
hoeveelheid opgevangen urine is zeer klein. Deze is zuur.
lichtgeel en bevat eiwit. Het ureumgehalte van het bloed
bedraagt 5900 mgr. per liter en het indicangehalte 3,2 mgr.
per liter; dus beide verhoogd.
Den volgenden dag sterft de hond in coma. Het ureum-
gehalte bedraagt dan 7200 mgr. per liter. Urine kan niet
onderzocht worden.
Bij de sectie bleek te bestaan:
vele subpleurale petechiën;
hartspier gedegenereerd;
lever gedegenereerd: grijs en gele doffe plekken, lever in
toto gezwollen;
nieren vertoonen soortgelijk beeld:
macroscopisch: exsudatie of bindweefselnieuwvorming niet
zichtbaar;
microscopisch: diffuse interstitieele en parenchymateuze
nephritis;
mucosa van de maag pleksgewijs rood;
aan den darmwand geen veranderingen, geen mhoud;
in pankreas en omgevende vet necrosehaardjes.
5. Herder, legger 962. 4 jaar. reu. 13/7 1925.
De hond wordt onder behandeling gesteld met de volgende
anamnese: het dier is een week ziek. zeer suf heeft nu en
dan gebraakt, terwijl de ontlasting bruin is, echter met dun.
De eerste dagen werd niet veel. later wel veel gedronken.
Er blijkt een zeer ernstige icterus te bestaan, terwijl ook
een nierlijden wordt geconstateerd. De urine is zwak zuur,
donkerbruin, groen opaliseerend. visceus en heeft een b.Q^.
van 1020. Zij bevat V. mille eiwit, geen suiker, zeer
veel galkleurstofFen. In het sediment worden aangetroffen
erythrocyten (gecatheteriseerde urine) en enkele blaascellen.
weinig niercellen.
De indicanproef in het bloed is negatief, dus een indica-
naemie is niet aanwezig. Het ureumgehalte bedraagt 1080
mgr per liter, dus iets verhoogd. Dit zou veroorzaakt kunnen
zijn door een geringe nier-insufficientie. waartegen echter het
ontbreken van een indicanaemie pleit. Ook kan het ureum-
gehalte verhoogd zijn door een leverlijden (icterus).
De diagnose luidde: toxische icterus, nephropathie; echter
geen uraemie. Denzelfden dag stierf de hond.
Bij de sectie werd het volgende gevonden:
acute gele leveratrophie; ■
sterke nierdegeneratie. waarschijnlijk ook geringe chronische
glomerulo-nephritis;
excentrische hypertrophic van de linker hartekamer;
sterke icterus;
uitgebreide bloedingen in de subcutis en in epicard.
6. Dobermann-pinscher. policlinisch. 3 jaar. reu, 11/7 1925.
De anamnese luidt: patiënt is een week ziek. dronk de
eerste dagen veel. laatste twee dagen niet meer. Dier is zeer
suf, braakt veel. in hoofdzaak groen slijm. Hond is sterk ver-
magerd. Er bestaat geen diarrhee.
Het dier is zeer soporeus. Ademhaling niet verhoogd: 20,
lichaamstemperatuur 38.3° C., pols 100 (krachtig). Gedurende
de twee dagen, dat patiënt opgenomen is, heeft de hond met
gegeten of gedronken, wel gebraakt. De faeces zijn één keer
gezien: harde zwarte massa (er is haematogeen verstrekt).
De urine is lichtgeel, helder, waterig, zuur ; heeft een S.G.
van 1007; bevat V, pro mille eiwit, geen suiker of galkleur-
stoffen. In het sediment vele nier- en blaascellen en een
enkele niercylinder.
Hier bestaat dus een nephropathie. terwijl het lage S.Lr.
de consistentie en de bestaande polydipsie op een nephro-
cirrhose wijzen.
Het ureumgehalte van het bloed bedraagt 5620 mgr. per
liter, is dus sterk verhoogd. Daarbij een indicanaemie van
2 1 mgr. per liter, dus ook sterk verhoogd. Er bestaat een
uiaemie. welke ook reeds op grond van de klinische ver-
schijnselen te constateeren was.
Bij de sectie werd gevonden:
het initiaal stadium van een stomatitis;
atheromatose op pleura en aorta-intima;
haemorrhagische gastritis (of haemorrhagische diathese):
schrompelnier: bast bijna geheel verdwenen.
7. Duitsche staande, legger 1031. 1 jaar. 26/8 1925.
Patiënt is reeds eenige maanden ziek. is vermagerd, eet
de laatste dagen niet. braakt, heeft een dikte aan den hals
en vertoont polydipsie en polyurie.
3/9 1925. De urine is troebel, alcalisch. weinig visceus:
heeft een S.G. van 1008. bevat \'U pro mille eiwit, geen
suiker en galkleurstofFen. In het sediment worden aangetroffen,
veÏ tolyten, tameliik veel niercellen, geen mercyhnders,
enkele blaascellen en roode bloedcellen.
Bbed aftappen uit de vena metatarsea dorsahs m.slukte^
Den 24sten September wordt de hond weer onde-ocht:
de toestand is erg« geworden. Tuberculinati^ vallen dubieus
Jt Het urine-onderzoek is als op 3/9. De volgeride iagnose
worrgesteld: waarschijnlijk tuberculose, multiple abscessen
Lv halsstreek), chronische nephropathie en urocysüüs.
24/9 Het dier wordt afgemaakt, nadat eerst hartpunctie
is ve^ichfHet ureumgehalte van het bloed beck^gt 2020 mg.
periiter. dus verhoogd. In het bloed wordt 0.91 mgr mte
sim 1 28 mgr. indican per liter gevonden dus er bestot
ookldicanaemie. Toch ontbreken uraemische verschijnselen.
Bii de sectie wordt gevonden:nbsp;, , \\ ,
cionische tuberculose van subcutis (voorvlakte hals), longen
en mesenteriale klieren;
subchronische exsudatieve nephritis;
quot;Lromatose van endocard van ünkerboezem en groote
ge^\'Teranderingen aan het maagdannkanaal.
8 Herder, legger 30, 5 maanden, 3/9 1925.
PatÏr^t is ^indfdrie dagen ziek, eet niet. braakt veel, ,s suf.
heeft diarrhee.nbsp;^nbsp;^ i? «o rquot;
De voedingstoestand is goed. Lichaamstem^ratu« 37.8 C,
ademhaling 20 en pols 80. Er bestaat een
De urine is zuur, bruin, groen opaliseerend visceus, heeft
een S.G. van 1022, bevat V. Pquot; mille eiwit, geen suiker,
veel galkleurstoffen. In het sediment worden aangetroffen.
Tee Ircylinders, veel niercellen en enkele e^throcyten
He ureumgehalte van het bloed-, 2380 mgr. per h er, terwijl
« een indLngehalte bestaat van 0.64 mgr. per liter. Den
Idrs^ptember wordt patiënt weer onderzocht: toesW «
veel verergerd, de lichaamstemperatuur is subnorm^ 35,8 C.
Hetu^e^^nderzoek geeft dezelfde resultaten. Het ureum-
gehalte van het bloed bedraagt nu 4590 mgr. per liter, het
indicangehalte 2.56 mgr. per liter. Patiënt is den volgenden
dag gesuccombeerd. De diagnose luidt: icterus, nephrose,
uraemie.
Bij de sectie blijkt het volgende:
lever is zeer veranderd, volledig gedissocieerd (ahepatogene
icterus), nierepitheel sterk gedegenereerd;
necrotiseerende peripancreatitis en nephrosehaardjes in
pancreas;
het maagdarmkanaal vertoont een uraemisch beeld;
in de long verkalking van alveolaire septa.
Vermoedelijk is er dus een intoxicatie in het spel. welke
de icterus heeft veroorzaakt, doch bovendien een nephrose
en nierdegeneratie deed ontstaan. Hierdoor ontstond een
acute uraemie.
9. Dobermann-pinscher, legger 1032, 13 jaar, reu, 27/8 1925.
Ter behandeling aangeboden voor een chronisch huidlijden.
Bij observatie en onderzoek blijkt te bestaan polydipsie en
een prostaattumor. Den 27/8 blijkt de urine eiwitvrij te zijn.
Nogmaals onderzocht op 5/9. is de urine waterhelder, zuur
en van laag S.G. 1006. Ze bevat Va P^^ ^^^^^ eiwit, geen
suiker en galkleurstoffen. In het sediment worden aangetroffen:
veel niercellen, veel groote cellen (prostaatcellen), weinig
leucocyten. Er bestaat een nephrocirrhose en prostaattumor.
Het ureumgehalte bedraagt 1080 mgr. per liter, dus iets
verhoogd. De indicanproef in het bloed valt negatief uit.
Den 10/9 wordt weer een onderzoek ingesteld. De toe-
stand van den hond is verergerd; braakt ook nu en dan. Het
urine-onderzoek geeft dezelfde resultaten. Het ureumgehalte
bedraagt nu 2160 mgr. per liter. De indicanproef is negatief,
dus het indicangehalte is niet verhoogd. Er bestaat dus een
beginnende uraemie. waarbij het ureum eerder wordt terug-
gehouden dan het indican. Ook bestaat er een sterk inspira-
torisch dyspnoe, ten gevolge van struma.
Den 13den sterft patiënt. Bij de sectie blijkt het volgende
te bestaan:
-ocr page 83-chronische induratieve nephritis met uraemisch darmbeeld:
nieuwvormingen op multiple plaatsen;
in de milt kleinere follikelhyperplasiën;
in de lever enkele grootere levercelhyperplasiën;
prostaatvergrooting;
schildkliercarcinoom, waardoor ademhalingsbezwaren.
10 Bastaard-keeshond, legger 43, reu, 3 jaar, 11/9 1925.
In de anamnese wordt medegedeeld, dat patiënt enkele
dagen ziek is (suf. braken, geen eetlust), terwijl niet vee
wordt gedronken. De lichaamstemperatuur is subnormaal
35 6° C.. pols en ademhaling gewoon. De urine is zuur.
lichtgeel, troebel, tamelijk visceus, heeft een S.G. van 1018,
bevat 2 pro mille eiwit, geen suiker en geen galkleurstoffen.
In het sediment: niercellen, blaascellen, veel niercylinders,
roode bloedcellen. Het ureumgehalte van het bloed bedraagt
2160 mgr. per liter, het indicangehalte 1.28 mgr. per liter,
dus beide zijn verhoogd. Hier bestaat dus ook een nephrose
met uraemie. Patiënt is dienzelfden dag gestorven.
Bij de sectie blijkt het volgende:
nieren macroscopisch onveranderd. Microscopisch worden
degeneratieverschijnselen gevonden, die echter niet op
chroniciteit wijzen;
sterke bloeding in maagwand. Uitgebreide darmbloedmg:
bloederige inhoud;
ulcereuze stomatitis achter de mondhoeken;
cicatrices van het endocard van den linker harteboezem.
11. Pinscher. legger 63. 9 maanden, reu, 21/9 1925.
Patiënt is eerst poliklinisch behandeld wegens hondenziekte.
Is hiervan nog niet genezen, doch is nu veel ernstiger ziek
geworden; is suf. eet niet. De lichaamstemperatuur is sub-
normaal 35.9° C.. er bestaat een hevige stomatitis met foetor
ex ore. De urine is eiwithoudend.
Het ureumgehalte van het bloedserum bedraagt 9900 mgr.
per liter, het indicangehalte 6.4 mgr. per liter. Hier bestaat
dus een sterke uraemie. als gevolg van een nierlijden, in het
beloop van hondenziekte. Patiënt sterft denzelfden dag.
Het volgende sectiebeeld wordt gevonden:
hevige bilaterale muco-purulente conjunctivitis;
diphtheroide stomatitis;
Gedegenereerde en gestuwde lever;
dnnm darm met vrij veel galinhoud en glimmende mucosa;
dikke darm met eenige dunne faeces;
catarrhale macrobronchitis;
nieren macroscopisch normaal, microscopisch subacute paren-
chymateuze nephritis.
12. Herder, legger 69. reu. 4 jaar. 21/9 1925.
Patiënt is reeds lang, hoewel niet in ernstige mate. ziek.
braakt nu en dan. eet vrij goed. drinkt niet veel In de ont-
lasting komen taeniae voor. De urine j lichtgeel, waterig
zuur. helder, heeft een S.G. van 1009, bevat V. P^o mille
eiwit, geen suiker of galkleurstoffen. In het sediment worden
aangetroffen niercellen, niercylinders en enkele bla^cellen.
Deze urine wijst op het bestaan van een nephrocirrhose.
Het ureumgehalte van het serum bedraagt 1300 mgr. per
liter, het indicangehalte van het serum bedraagt 1.6 mgr.
per liter (van het bloed 0.85). Er bestaat dus een stikstof-
Ltentie door nier-insufficientie. Daar de hond goed eet. wordt
van 28/9-30/9 veel vleesch verstrekt. Het blijkt, dat hier-
mede het labiele evenwicht nog meer verstoord wordt: de
hond gaat khnisch sterk achteruit en het op den 1/10 ver-
richte bloedonderzoek geeft een ureumgehalte en een indican-
gehalte van het serum van respectievelijk 4900 mgr per liter
In 6.4 mgr. per liter. De urine bevat nu 1 pro mille eiwit,
het sediment niercellen en geen cylinders
Den 3/10 wordt de hond afgemaakt. Ureum- en mdican-
gehalte bedragen nu 6300 mgr. per liter en 6.4 mgr. per liter.
Bij de sectie blijkt te bestaan:
laatste stadium van een schrompelnier;
geringe hartshypertrophie;
weinig uitgebreide verkalking van de pleura costalis en
aa:quot;:X;allend g—, «aar toch ontbrak
het tiraemische darmbeeld.
n ice kn «kele niercylinders, ettercellen. leucocyt^J
biropg^rl- Ho-dquot; ^Ids—.dt^l
\'quot;tTg-d Tan het bloedonderzoek kunnen .e du. aa^-
ne2e\'n.\'dat hier bestaat een geringe uraemie, waaraan een
\'SrSs terwijl macroscopisch de nieren normaal geh.ken.
14. Duitsche herder, legger 70. IV, jaar teef 6/10
Deze hond wordt afgemaakt voor: demoicosis, U™^on
2000 mgr. per liter, het indicangehalte 2.56 mgr. per üter^
Bel z«n dus aanzienlijk verhoogd, en hoewel er nog geen
!ratiShe verschijnselen aanwezig zijn, bestaat toch reeds
een retentie van stikstof-producten.nbsp;. v
Bifde secae wordt gevonden een hevige subacute haard-
nephritis (parasitair?).
Foxterrier. legger 107. 5 jaar. reu, 8/10 1925.
pjTlZtoZ behandeling gesteld, daar nu en dan
toevallen voorkomen, het dier onrustig is en een huidlijden
aan den buik bestaat. Ter observatie opgenomen, werden deze
toevallen en onrust niet waargenomen. Plotseling 12/10 g^t
patiënt sterk achteruit: lichaamstemperatuur subnormaal 36.2 C.,
bloedige faeces, foetor ex ore. soporeus. Er is dus zeer waar-
schijnlijk een uraemie opgetreden, wat ook blijkt uit het
bloedserumonderzoek: ureumgehalte 7560 mgr. per liter, in-
dicangehalte van 25.6 mgr. per liter. Dus beide, vooral indican.
buitengewoon sterk verhoogd. De urine is zuur. grijsgeel.
waterig, bevat eiwit, terwijl in het sediment niercellen en
geen cylinders voorkomen.
14/10 succombeert patiënt en wordt bij de sectie het volgende
gevonden ^
chronische glomerulo-nephritis en degeneratie van de nieren;
excentrischehypertrophieendilatatievandelinkerhartekamer:
uraemisch maagdarmkanaal (in de maag vele haemorrhagische
erosies);
geen stomatitis;
geen atheromatose (misschien bestaat hier een acute uraemie
in verband met de nierdegeneratie).
16. Dobermann-pinscher. legger 119. 1 jaar. reu. 14/10 1925.
De laatste vijf dagen is patiënt zeer ziek: eet en drinkt met.
braakt veel, vermagert en is suf.
Het dier kan niet meer staan, is zeer ziek, Uchaamstempe-
ratuur is subnormaal 36° C. Er bestaat geen stomatitis, wel
foetor ex ore. De urine is waterig, groenachtig, zuur. helder,
bevat V4 pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstoffen, terwijl
in het sediment eenige niercellen, echter geen cylinders worden
aangetroffen.
Het bloedserum bevat 7920 mgr. per ureum en 8.53 mgr.
indican per liter. Er bestaat hier dus een nephrose met uraemie.
De hond sterft 16/10, dier vertoont een hevige stomatitis.
Bij de sectie wordt gevonden:
subchronische exsudatieve nephritis;
stomatitis ulcerosa;
sterke atheromatose (hart. pleura en enkele vaten):
cndocarditis parietalis van den linkerboezem;
uraemisch maagdarmkanaal.
17 qnaniel leqger 120. 4 jaar. 15/10 1925.
PatiLTr » Maart 1924 ook reeds behandeld en opge-
Z Was toen niet bepaald ziek, doch dronk zeer veel
STt onYe s lchts inco.^enentia urinae De urine was
Zl zum met een S.G. van 1014. bevatte V. P™ mdle e.w.t.
terwijtt hTt sediment zeer veel niercylinders en veel mer-
quot;Ï: Tdtquot; r weer met dezelfde klachten - onde.
Jk aingebcden. De urine is zuur, geel, tamehjk vsceus,
rtL heeft een S.G. van 1017, bevat een V. P«
efwt, geen suikeTof galkleurstoifen, terwi,, in het sediment
alleen enkele niercellen te vinden zijn.
Het bloedserum bevat 1000 mgr. ureum en 0.85 mgr. m-
dic^ oer liter. Er bestaat dus een geringe retentie als gevolg
vreernephrocirrhose. Patiënt is vertrokken met ong^süge
vL het nienüden, terwijl het leven nog met direct
in gevaar verkeert.
18. Duitsche dog, legger 133, 22 maanden, teef, 22/10 19amp;
Patiënt is Ujdende aan taeniasis en ascariasis eet goed, d^h
^nbsp;„„ 19« indican per liter; er bestaat dus
Q4n tnnr ureum en l.-^o muicöu
,9. Duitsche dog, legger 151 I V, jaar. ^^\'O
Patiënt is vroeger onder behandeling geweest (28/9. legger SU)
J^ Z beschrLn geworden onder de 1ste 9-P^ Pa^ient^quot;
zonder nieraandoeningen. 28/9. De anamnese luidde, dat het
dier mager werd, slecht at en veel dronk. Bij observatie
werden deze verschijnselen niet gezien. De urine was eiwitvrij.
Het bloed bevatte, direct bij opname in de kliniek, 1080 mgr.
ureum en 2.56 mgr. indican per liter. Daar dit niet overeen-
stemde met het urine-onderzoek, werd deze verhooging ge-
weten aan toevallig vleeschverbruik. Daarom werd het bloed-
onderzoek na eenige dagen herhaald en toen werd gevonden:
400 mgr. ureum per liter en indican negatief. Patiënt ver-
toonde geen ziekteverschijnselen en kon dus weer naar huis.
28/10, Ongeveer vier weken later komt patiënt weer terug,
doch is nu ernstig ziek. Het dier is in korten tijd sterk ver-
magerd, soporeus, drinkt veel. eet niet en vertoont sterke
salivatie. Een stomatitis bestaat niet. De lichaamstemperatuur
is 39.1° C. Aan het hart geen afwijkingen te vinden.
De urine is zuur. troebel, visceus; S.G. 1024; bevat Va
pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstoffen, terwijl in het
sediment worden aangetroffen: gegranuleerde cylinders, veel
niercellen, enkele blaasepithelien, enkele ettercellen. De diagnose
luidt: nephrocirrhose. Het bloedserum bevat 3600 mgr ureum
en 0.64 mgr. indican per liter.
Den 29sten is de lichaamstemperatuur subnormaal 35,9° C„
en is een stomatitis ulcerosa aanwezig. Het ureumgehalte
van het serum bedraagt volgens de broomloogmethode 5400.
volgens de xanthydrolmethode 4350 mgr. per liter. Er bestaat
een indicangehalte van 6.4 mgr. per liter. Den volgenden
dag sterft de hond.
Den 30sten wordt de hond geseceerd en het volgende ge-
vonden :
stomatitis ulcerosa;
excentrische hypertrophie van de linker hartekamer;
chronische glomerulo-nephritis en sterke nierdegeneratie;
vettige degeneratie van lever, hartspier en nier; leverstuwing;
twijfelachtig uraemisch maagdarmkanaal (slappe wand, zwart-
bruine inhoud — er is haematogeen verstrekt —, geen
secundaire bloedkleurstof-imbibitie);
geen atheromatose of kalkmetastase.
20. Dobermann-pinscher. legger 173. 6 jaar. reu 4/11 1925.
4/11 onder behandeling gesteld wegens urinebezwaren. Bij
opname blijkt het dier ook te braken, loopt met hoogen rug.
terwijl de prostaat vergroot is. Overigens geen ziektever-
schijnselen. alleen de pols is 150 met verhoogden tonus. De
urine is zuur. S.G. 1017. bevat V^ pro mille eiwit, geen suiker.
wel galkleurstoffen. In het sediment ettercellen en enkele roode
bloedcellen (gecatheteriseerde urine). Er bestaat dus een nier-
lijden en tevens door de prostatitis een retentio jinae. Het
serum bevat volgens de broomloogmethode 1080 mgr. en
volgens de xanthydrolmethode 820 mgr. per liter. Het indican-
gehalte is 1.6 mgr. per liter. Er bestaat dus een stikstof-retentie,
want het ureum- en indicangehalte zijn verhoogd.
De diagnose luidt: prostatitis chronica, urocystitishaemor-
rhagica. retentio urinae. nephropathie. stenosis recti.
Den 9/11 wordt het dier weer onderzocht. Urme is als
bij het eerste onderzoek. De toestand is iets beter dan op
4/11 de hond is minder soporeus. De ureumcijfers zijn
rLpéctievelijk 824 en 736. het indicangehalte 1.48 mgr. per
liter De retentie is nu iets minder en dit stemt overeen met
de verbetering. Deze schommelingen zullen veroorzaakt worden
door de meer of mindere retentio urinae. Het dier is 9/11 ge-
storven en geseceerd. Hierbij bleek te bestaan:
cyste tusschen rectum en urethra-blaashals. Geen verband
met rectum, urethra en prostaat;
prostaat niet vergroot, macroscopisch niet veranderd;
geen divertikel in het rectum, wel een kleine omschreven
bindweefselstrook;nbsp;,,nbsp;. j
cystitis chronica met verkalkten wand en bloedingen in de
muscosa;
chronische glomerulo-nephritis;
excentrische hartshypertrophie links.
21. Bastaardherder, legger 192, 5-6 jaar, reu. 10/11 1925
Het dier is sinds eenige dagen suf. eet niet, lusteloos, drinkt
veel braakt en heeft diarrhee (geen bloederige ontlasting).
-ocr page 90-Het dier is mager, loopt achter stijf, vertoont in geringe
mate tremor musculorum. Op het mondslijmvlies zijn erosies
aanwezig, terwijl een sterke foetor ex ore bestaat. Het braaksel
is bruin. De lichaamstemperatuur wordt lager (bij opname
38.4° C., na één dag 37.1° C.). De polsfrequentie is hoog
144 en de tonus verhoogd.
De urine is zuur, iets troebel, waterig, geel, S.G. 1010,
bevat Va mille eiwit, geen suiker of galkleurstofFen. In
het sediment worden aangetroffen: niercellen, weinig nier-
cylinders, enkele blaascellen en veel bacteriën. Deze urine
wijst dus met de bestaande polydipsie op een nephrocirrhose.
terwijl de klinische verschijnselen op een uraemie duiden.
Het ureumgehalte van het serum bedraagt 8500 mgr. en
7964 mgr. per liter, het indicangehalte 1.28 mgr. per Hter.
22. Duitsche herder, legger 322. 4 jaar. teef. 14/1 1926.
De anamnese luidt, dat het dier den laatsten tijd veel drinkt,
vermagert, geregeld braakt en een slechten eetlust heeft.
Het dier heeft overigens geen verschijnselen. De lichaams-
temperatuur is 38.4° C.
De urine is zuur, geel, helder, waterig. S.G. 1010, bevat
pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstofFen. In het
sediment: niercellen, geen cylinders en een enkele blaascel.
Het urine-onderzoek en de anamnese doen een nephrocirrhose
vermoeden. Het ureumgehalte van het bloedserum bedraagt
volgens de broomloogmethode 4320, volgens de xanthydrol-
methode 4040 mgr. per liter, het indicangehalte 6.4 mgr.
per liter.
Hier bestaat dus een nephrocirrhose met uraemie, welke
reeds op grond van de klinische verschijnselen vastgesteld
kan worden.
CONCLUSIES.
1.nbsp;De ureumwaarden kunnen zeer hoog worden, vooral
kort vóór den dood: tot 9900 mgr. per liter.
2.nbsp;Hoe ernstiger de uraemische verschijnselen, des te grooter
de ureum-retentie.
3 De ureumwaarden volgens de xanthydrolmethode zijn
lager dan die volgens de broomloogmethode.
4. De indicanbepalingen in het serum waren alle positief,
terwijl de indicanwaarden zeer hoog kunnen zi)n: 25.6 mgr.
^\'s.^Uit het indicangehalte is de ernst van de uraemische
intoxicatie niet vast te stellen (in de gevallen 7. 18 en 21
een indicangehalte van 1.28 mgr. per liter).
6nbsp;Er bestaat geen parallelisme tusschen de ureum- en de
indicanwaarden. wat blijkt uit de volgende voorbeelden:
indican: 0.64 ureum 1080 en 3600. . •nbsp;^^ \\\\
1 28 » 2020, 940. 8500 . . « 7. 18. 21
quot; 6 4nbsp;9900.4900.6300.4320 .. : 11.12,12
quot;nbsp;en 22.
7nbsp;In vele gevallen (1. 3. 5. 7. 9. 12. 13. 14. 18 en 20)
moet het bloedonderzoek het klinische en urine-onderzoek
Taquot; uilen, om een goed inzicht te kunnen krijgen in de nephro-
pathie en uraemie.
D. Bijzondere proeven.
Behalve het onderzoek der beschreven ziektegevallen werden
door mij nog enkele proeven genomen.
1.nbsp;Zoo werd door mij nagegaan, welken invloed een eiwit-
rijk diëet op het ureum- en indicangehalte van het bloed heeft.
Daartoe werd een gezonde proefhond drie dagen op vleesch-
diëet gesteld, na eerst urine en bloed onderzocht te hebben.
De urine was zuur, helder, visceus, geel; had een S.G. van
1020, bevatte geen eiwit, suiker of galkleurstofFen. Het ureum-
gehalte van het bloed bedroeg 110 mgr. per liter, terwijl
indican niet aan te toonen was. Na drie dagen veel vleesch
genuttigd te hebben, werd de hond weer onderzocht. Het
urine-onderzoek gaf dezelfde resultaten als te voren. Het
ureumgehalte van het bloed was nu echter 600 mgr. per
liter, dus nog wel normaal, maar veel hooger dan bij het
vorige onderzoek. De indicanproef was negatief. Daarna
werd weer het gewone voedsel verstrekt (brood, bouillon,
weinig vleesch). Na drie dagen werd het bloed weer onder-
zocht en was het ureumgehalte weer gedaald tot 220 mgr.
per liter.
2.nbsp;Bij een herder. ± 5 jaar, die niet ernstig ziek is, doch
alleen nu en dan braakt, terwijl de eetlust nog vrij goed is
en geen polydipsie bestaat, wordt op grond van het urine-
onderzoek de diagnose: nephrocirrhose gesteld. De urine is
zuur. helder, lichtgeel, waterig; heeft een S.G. van 1009
en bevat V^ pro mille eiwit, geen suiker of galkleurstofFen.
In het sediment worden aangetrofFen enkele niercellen, nier-
cylinders en blaascellen. Het ureumgehalte van het serum
bedraagt 1300 mgr. per liter, het indicangehalte 1.6 mgr. per
liter. Beide zijn dus verhoogd. Er bestaat een stikstofretentie,
veroorzaakt door een nephrocirrhose, doch de uraemische
verschijnselen zijn niet ernstig. Daar het dier goed bleef eten,
ook vast voedsel, was dit een goed object om den invloed
van een diëet. bestaande uit dierlijk eiwit, na te gaan. Drie
dagen achtereen werd nu veel vleesch verstrekt en den vierden
dag de hond weer onderzocht. Reeds in deze enkele dagen
is het dier sterk achteruitgegaan. Patiënt braakt veel. is zeer
suf weigert alle voedsel en kan niet meer staan. Het urme-
onderzoek geeft dezelfde resultaten als drie dagen te voren
doch de urine bevat nu 1 pro mille eiwit. Het ureumgehalte
van het serum bedraagt 4900 mgr. per liter, het indican-
gehalte 6.4 mgr. per liter. De lichaamstemperatuur wordt
Abnormaal 35.9° C. en den vijfden dag wordt het dier af-
gemaakt. Het ureumgehalte bedroeg toen 6300 mgr. per liter
en het indicangehalte 6.4 mgr. per liter. Bij de sectie werd
nevonden het laatste stadium van een schrompelnier germge
hypertrophievanhet hart. weinig uitgebreide verkalking van
de pleurae costales en ribkraakbeenderen. geen uraemisch
darmbeeld, wel een glimmende mucosa.
Een aan dierlijk eiwit rijk diëet werkt dus een retentie van
ureum en indican in de hand. Om deze reden wordt dan ook
bij een nierinsufficientie eiwit-arm voedsel verstrekt. Ook leert
dit aeval. dat de prognose bij honden met nephrocirrhose zeer
voorzichtig gesteld moet worden, omdat de opname van veel
eiwitten van dierlijken oorsprong een zeer ongunstigen invloed
op de ziekte heeft en een peracute uraemie kan veroorzaken.
3 In dit geval werd nagegaan, welken invloed onvoldoende
drinkwaterverstrekking had op een hond. die reeds polydipsie.
ten gevolge van een chronisch nierlijden vertoonde. ^
5/9 1925. Bedoelde hond. 10 jaar oud. is ter behandeUng
aangeboden voor een chronisch huidlijden. Verder blijkeate
bestaan een prostaattumor, polydipsie en
is waterhelder, zuur. waterig en van aagnbsp;1009). Z,e
bevat een half pro mille eiwit, geen suiker of galk eurstoffen^
In het sediment worden aangetroffen: veel niercellen en veel
prostaatcellen en enkele leucocyten. Het ureumgehalte van
het bloed bedraagt 1080 mgr. per liter en is dus iets ver-
hoogd. De indicanproef in het bloed valt negatief uit.
8/9 en 9/9. Gedurende twee dagen wordt de hond een hoe-
-ocr page 94-veelheid drinkwater van Vs!-! liter verstrekt. Door het redu-
ceeren van vloeistof blijkt nu. dat de hond. die door veel
wateropname nog in staat was de schadelijke stofwisselings-
producten met de urine uit te scheiden, uit zijn labiel stikstof-
evenwicht is geraakt. De toestand wordt dan ook ernstiger:
het dier is suf. braakt, eet slecht en drinkt ook niet meer:
de lichaamstemperatuur is 36.8° C.
10/9. Het urine-onderzoek geeft dezelfde resultaten als op
5/9. Het ureumgehalte van het bloed bedraagt 2160 mgr.
liter, indican is niet aan te toonen. De toestand gaat steeds
meer achteruit, de lichaamstemperatuur wordt subnormaal.
36.2° C. en 12/9 sterft het dier in coma.
Bij de sectie blijkt te bestaan een chronische induratieve
nephritis met een uraemisch darmbeeld.
Men dient dus bij de opname van honden, welke nog
geringe verschijnselen van nephrocirrhose c.s. uraemie hebben
(polyurie. nu en dan braken enz.), voorzichtig te zijn en te
zorgen, dat drinkwater in zeer ruime hoeveelheid aanwezig
is Ook leeren deze proeven, hoe minderwaardig deze honden
reeds zijn: enkele dagen vleeschvoeding of weinig drinkwater
doet een ernstige uraemie optreden.
4 Bij een driejarigen proef hond werd bovendien een experi-
menteel uraemie opgewekt door afbinding der ureteren. De
urine is normaal, het ureumgehalte van het serum bedraagt
volgens de broomloogmethode 600 mgr. per liter, volgens de xan-
thydrolmethode 463 mgr. per liter. De indicanproef valt
negatief uit.
9/11. De lichaamstemperatuur is 38.2° C.. pols 80 en adem-
haling 20. De urine en het bloed worden onderzocht met de
bovengemelde resultaten. De hond wordt onder morphine-
narcose gebracht en de operatie verricht.
10/11. De lichaamstemperatuur is 37° C.. pols 120 en
ademhaling 16. De hond is suf. heeft niets gegeten of ge-
dronken. wat toegeschreven moet worden aan de narcose.
Het ureumgehalte van het serum bedraagt volgens de broom-
Ti/n De lichaamstemperatuur is 36.8° C.. pols 80, adem-
halina 20 Het dier braakt, eet o£ drinkt niets, vertoont m
Se mate eenige eclampüsche aanvallen en sterft de«-
Sden dag. Het ureumgehalte van het serum v^gens de
brofmloog bedraagt 5400 mgr. per liter, volgens de xanthy-
dXethode 4418 mgr. per liter, terwül het indrcangehalte
6.4 mgr. per liter bedraagt.
Bii de sectie wordt het volgende gevonden:
^ ri gezwollen, bleekbont met sterke bloedingen, dmde-
iX urinestuwing in het pyelum. Sterke bloedmgen m
heTperi-renale vetweefsel van de linkernier. diaphragma
en endocard van de linkerkamer:
fraai uraemisch maagdarmkanaal;
neen atheromatose of kalkmetastase;
mTcroscopisch in de nier sterke degeneratie, hier en daar
quot;ratie (o.a. polymorphe leucocyten). bloeding, geen
spoor van urinestuwing.
Openend in deze proef is de langzame dalmg yan ^
lichaLstemperatuur, geleideüjk tot het subnormale. Verte
is van belang het optreden van eclamptische a^vd en, w^e
tot heden niet door ons werden geconstateerd. D,t .s waa -
slinlijk toe te schrijven aan de retentie van stoffen^\'»-
anders bij de gewone uraemie nog uitgescheiden worden.
Ga ik nu nog in het kort de resultaten na. die in dit
proefschrift zijn medegedeeld, dan kom ik tot de volgende
conclusies:
1.nbsp;Het ureumgehalte van het bloed is een goede indicator
voor diagnose en prognose van een nier-insufficientie.
2.nbsp;Een ureumgehalte boven de 600 mgr. per liter moet
beschouwd worden als de uiting van een nier-insufficientie.
3.nbsp;De ureumbepaling volgens de broomloogmethode (toestel
van Ambard^Hallion) is voor kliniek en praktijk, wegens
hare eenvoudigheid en voldoende betrouwbare resultaten, goed
te gebruiken en te verkiezen boven de xanthydrolmethode,
4.nbsp;De ureumwaarden volgens de broomloogmethoden zijn
hooger dan die volgens de xanthydrolmethode. Tusschen beide
uitkomsten bestaat geen volkomen parallelisme. zooals blijkt
uit onderstaande tabel:
Broomloogwaarde ^ ^qq
Xanthydrol-
methode
Broomloog-
methode
Geval
Groep
Xanthydrolwaarde
105.3
104.5
105
136.9
101.1
104.2
104.9
118.1
124.1
131.7
111.9
106.7
106.9
570
670
600
460
396
624
343
457
4350
820
736
7964
4040
600
700
630
630
400
650
360
540
5400
1080
824
8500
4320
22
17
18
20
21
22
27
28
19
20
21
22
A
B
B
B
B
B
B
B
C
C
C
C
5 Door het wisselende indicangehalte is het niet mogelijk,
voor den hond een grenswaarde vast te stellen, waarboven
het indicangehalte een teeken van een nier-insufficientie zou zijn.
6. Er bestaat geen parallelisme tusschen de ureum- en
indicanwaarden:
Indican: 0.64. ureum: 200. 630. 1080 en 3600^
(gevallen 15A. 18B. 13C en 19C.)
0.90. .. 180. 630 en 1000
quot; quot;nbsp;(gevallen 13B. 20B en 17C).
1nbsp;28nbsp;400. 800. 940. 2020 en 8500
(gevallen 25B. 21A. 18C. 7C en 2lC).
2nbsp;56nbsp;1080. 2000 (gevallen 19A. 14C).
Ureim: looó. indican: 0,64. 0.85. 1.28 1.6 ^56
(gevallen 13C. 17C. 18C. 20C. 19A).
7 Voor de diagnose en prognose van nephropathie en
uraemie bij den hond heeft, naast het urine-onderzoek. de
bepaling van het indican in het bloed of serum geen, die van
het ureum groote waarde.
I.
Quantitatieve bepalingen on. ^ uitscheidingsvermog™ van
de nieten te bepalen, stuiten bij den hond steeds op de
moeil\'kheid, om de 24 uur urine te verkn.gen.
II.
De kruising van verschillende veerassen in Nederlandsch-
InS^ tX voorafgaande proefaemingen in het kle.n, .s
op groote schaal niet toelaatbaar.
Het Gouvernementsbesluit van 13 Augustus 1912.nbsp;39
dat, ter bestriding der -^^ttlirr plaaquot;^^^^^^^^
rnbsp;Set^LMndi. te quot;imperatief
gesteld.
lactiscL toediening van trypanoade middelen.
V.
De ordonnantie van 4 Augustus 1905
1905 no. 416), de slacht van vrouwelijke runderen en buffels
regelende, eischt dringend herziening.
VI.
/
/