-ocr page 1-

^MTiäzwr

Biochemische Eigenschappen

• .

van de Diphtherie- en van de
Pseudo-Diphtheriebacterie

f

H. H. DE WOLFF.

BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVERS1TÊIT
UTRECHT,

-ocr page 2-

gt;/Oi-ii^\'^v-iis^H\'^-

v--.^^-.v---.nbsp;•i.v.\'.v\'-vnbsp;;;nbsp;:

t.- . » . \'
V •

m

ilt; ■■ .V

K .

-ocr page 3-

WÊm\'-::
mPSl.

. ; \'O- -^.»i.

.V .....

imm ^

\' Visa?:!

\'■■•.\'ïV

- V\'v f; -.

V

\'.O^-V^wy

■ v^j-\'

-ocr page 4-

)

: ■ K

-ocr page 5-

-■■■lïv-

Vi : . ,

; »

\'M\'

V. \'

■ ■■ . ^

vr; .

-

i. : ^

-f\' t

K-\'

-nbsp;\'y-MC-- -.J^fe

-ocr page 6-

iï-\'-\'-ï

r

■■lir\'

-ocr page 7-

biochemische eigenschappen
van de diphtherie- en van de
pseudo-diphtheriebacterie

-ocr page 8-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

IllliiiMiiii mil
3969 3464

Druk van Fa. P. A, HAPPEL - Rotterdam

-ocr page 9-

biochemische eigenschappen

van de diphtherie- en van de
pseudo-diphtheriebacterie

\\

proefschrift
ter verkrijging van den graad van

doctor in de wis- en natuurkunde aan de
rijksuniversiteit te utrecht, op gezag van
den rector magnificus dr. a. noordtzij,
hoogleeraar in de faculteit der godge-
leerdheid, volgens besluit van den senaat
der universiteit tegen de bedenkingen

van de faculteit der wis- en natuurkunde
te verdedigen op den
30STEN mei van het
jaar 1927 des namiddags te 3 uur door

HENRIËTTE HELENA DE WOLFF

APOTHEKER VAN HET ZIEKENHUIS AAN DEN COOLSINGEL
TE ROTTERDAM
geboren te breda

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 10-

vu ■
. v * \',quot;K;

if

; ■À-\'}....

-ocr page 11-

AAN MIJN OUDERS.

-ocr page 12-

T*

-ocr page 13-

Bij het voleindigen van dit proefschrift is het mij een
aangename plicht, U, Hooggeleerde de Graaff, Hoog-
geachte Promotor, mijn hartelijken dank te betuigen voor
de medewerking, die ik van U mocht ondervinden.

Daar ik dit werk moest voltooien, terwijl ik steeds een
ambtelijke betrekking had te vervullen, was het voor mij
een buitengewoon voorrecht en een groote geruststelling
verzekerd te zijn van Uwen voortdurenden vriendschap-
pelijken steun.

Door Uw bijzondere belangstelling hebt Gij mij mijn
voornemen helpen volbrengen,

U, Hooggeleerde v a n 11 a 11 i e ben ik zeer erkentelijk
voor de chemisch-pharmaceutische vorming, die mede de
basis legde voor mijn verdere wetenschappelijke ont-
wikkeling.

Het jaar, dat ik het voorrecht had, onder Uwe leiding
ie mogen werken, Hooggeleerde S c h o o r 1, wordt door
ïwij nog steeds zeer gewaardeerd.

Ook U, Hooggeleerde G o e s t e r, ben ik dank verschul-
digd; de tijd, gedurende welken ik als assistent met U mocht
samenwerken, zal mij steeds in aangename herinnering
bijblijven.

Met dankbaarheid herdenk ik ook wijlen Professor
D, J, de Jong, op wiens laboratorium ik gastvrijheid
genoot en waar ik de eerste onderzoekingen verrichtte en
van wien ik daarbij tevens steeds groote belangstelling
mocht ondervinden.

-ocr page 14-

V-
\'Â

-.vi:I:

quot;o-

X

-J njit-\' ■ ■

-ocr page 15-

INHOUD.

Inleiding ..............................................................................1

De diphtheriebacterie........................................................13

De pseudo-diphtheriebacterie ........................................27

Kort overzicht van de overige stammen, waarmede

het onderzoek werd verricht ....................................41

Eenige biochemische eigenschappen van de diph-
theriebacterie, de bacterie v, Hofmann Wellenhof

A en B en van eenige andere diphtheroïden ....nbsp;54

a.nbsp;gedestilleerd water ................................................54

b.nbsp;ureum ..........................................................................58

c.nbsp;nitraat ..........................................................................61

d- melk ............................................................................63

e. koolhydraten en meerwaardige alcoholen ....nbsp;93

f\' pepton, tryptophaan, tyrosine en alanine ________119

Slotbeschouwingen ............................................................149

-ocr page 16-

■ ■ \'f ■ -

,nbsp;- . i vi. », V v\'j-nbsp;i. «• . ...nbsp;1. iJQ\'.\'i

■ pu C

r\'

. H

Vi,,

-ocr page 17-

INLEIDING,

De ziekte, welke wij diphtherie of ook wel diphtheritis
noemen — Bretonneau heeft vermoedelijk in 1855 \'t
woord diphtherie in de litteratuur ingevoerd — is aan
Hippocrates en zijne leerlingen, evenmin als aan
hunne latere volgelingen bekend geweest, want zij hebben
wel allerlei keelziekten beschreven, maar geen, welke
eenige overeenkomst vertoont met het ziektebeeld, dat de
diphtherie ons te aanschouwen geeft.

Anders was het in Egypte, Syrië en Palestina gesteld, in
welke landen, in tegenstelling met Griekenland, de diph-
therie reeds in de vroegste tijden, als een zeer bepaalde
keelziekte bekend stond, A r e t a e u s, aan het einde der
5e eeuw, beschouwde dan ook de gevreesde ziekte als uit
Syrië en Egypte geïmporteerd.

In de Middeleeuwen en later, hebben herhaaldelijk zware
epidemieën Europa geteisterd — Duitschland, Nederland,
Spanje, Italië en Frankrijk worden in dit verband met name
genoemd, terwijl ook in Amerika van 1771—1772 een
uitgebreide en ernstige epidemie schijnt gewoed te hebben.
Beschouwde men aanvankelijk de ziekte ontstaan door
een infectie van de lucht uitgaande, Bretonneau
kwam, naar aanleiding van ziektegevallen te Tours, La
Ferrière en Chenusson, tot de meening, dat deze infectie
slechts plaats vond als gevolg van een enting op het ver-
wonde slijmvlies,

In 1883 deelde K 1 e b s op „Der Kongresz für innere
Medizinquot; te Wiesbaden mede, dat hij aan de pcripherie van
de diphtherie-membranen, die hij met methyleenblauw had
gekleurd, staafjes gevonden had, die geleken op de tuber-

-ocr page 18-

keibacterie, met dit verschil echter, dat ze sporen aan de
uiteinden hadden.

Het was K1 e b s intusschen niet gelukt deze staafjes in
reincultuur te brengen.

Aan L O e f f 1 e r, 1884, komt de eer toe, de diphtherie-
bacterie \'t eerst geïsoleerd te hebben. Hij gebruikte daar-
voor een voedingsbodem, bestaande uit 25 % bouillon-
bloedserum, 1 % pepton, 1 % glucose en 0,5 % natrium-
chloride, waarop de diphtheriebacterie in geelwitte kolo-
nies te voorschijn kwam,

L o e f f 1 e r beschouwde dat, in 1883 reeds door K1 e b s
waargenomen en beschreven, organisme als de oorzaak der
diphtheric. Hij beschreef de bacteriën als onbeweeglijke,
zich snel met methyleenblauw kleurende, deels rechte,
deels eenigszins gebogen staafjes, die even lang waren als
de tuberkelbacterie, maar tweemaal zoo dik.

Aan de uiteinden van het staafje nam hij korrels waar,
die de kleurstof intensiever hadden opgenomen, dan de
rest; soms nam hij in plaats van twee, drie, ja zelfs wel vier
van dergelijke lichaampjes in één bacterie waar.

Hoewel hijzelf beweert, dat deze korrels de eigenschap-
pen van sporen missen, houdt hij ze aanvankelijk, evenals
K 1 e b s, toch voor sporen.

Vervolgens beschrijft L o e f f 1 e r een aantal dierexpe-
rimenten, nadat deze met een reincultuur van diphtherie-
bacteriën waren ingespoten. Bij de sectie bleken de inwen-
dige organen — hart, milt, nieren — steeds volkomen vrij
te zijn van bacteriën, zoodat de dood niet was ingetreden
tengevolge van de verspreiding van de bacteriën door het
lichaam, maar door een van de entingsplaats uitgaande
werking dezer microben.

-ocr page 19-

Hij nam aan, dat er op de plaats van enting giftige stoffen,
de diphtherietoxinen, geproduceerd werden, die in den
bloedstroom opgenomen werden.

De proefdieren, caviae, die tengevolge van een inspui-
ting met een reincultuur van diphtheriebacteriën gestorven
waren, vertoonden het typische diphtheriebeeld, n,l, op de
injectieplaats een oedemateuze zwelling, een grauwwit
pseudomembraan, haemorrhagisch vocht in borst- en buik-
holte, en als het meest karakteristiek een zwelling en een
hyperaemie van de bijnieren.

Bacteriën werden soms teruggevonden op de plaats van
enting, maar nooit in de organen van het proefdier, het-
geen al spoedig bevestigd werd door Roux en Yersin,
d\'E spine, de Marignac, terwijl Roedelius in
zeer ernstige gevallen een enkele uitzondering op dezen
regel vond.

April 1887 deelde L o e f f 1 e r mede, dat er naast de
typische virulente bacterie, een niet virulente voorkwam in
de keelholte, die morphologisch zeer geleek op de diphthe-
riebacterie.

Hoewel, volgens L o e f f 1 e r, deze bacterie in tegen-
stelling met de diphtheriebacterie een weelderiger groei
op agar vertoonde, iets kleiner was en de kolonies witter
waren, deelde hij toen reeds mede, dat \'t dierexperiment
noodzakelijk was om uit te maken, of men al of niet met
een virulenten stam had te doen.

Uit de litteratuur blijkt intusschen wel, dat hij deze bac-
terie als een geheel op zich zelf staand individu beschouwt,
dat niets met de diphtheriebacterie heeft te maken.

Die mededeeling trok in hooge mate de aandacht van
V. Hofmann W e 11 e n h o f, B a b è s, d\'E s p i n e,

-ocr page 20-

Sörensen, Roux en Yersin, Spronck e,a.
Eerstgenoemde heeft in 1887 de waarnemingen van
L
O e f f 1 e r bevestigd, door uit \'t neuskeelsecreet een op
de diphtheriebacterie gelijkend staafje te isoleeren, dat
echter iets korter en dikker en regelmatiger van vorm en
grootte was en avirulent bleek voor caviae. Dat was de
pseudo-diphtheriebacterie, ook wel en beter, bacterie
V. Hofmann Wellenhof genoemd, omdat v. H o f -
mann Wellenhof dit micro-organisme \'t eerst heeft
waargenomen en beschreven.

In \'t zelfde jaar deelde L o e f f 1 e r tevens \'t belangrijke
feit mede, dat twee caviae, die na enting met diphtherie-
bacteriën genezén waren, in staat bleken, meerdere inspui-
tingen met diphtheriebacteriën te doorstaan; een zeer be-
langrijke ontdekking, omdat daarop onze tegenwoordige
serumtherapie berust.

Roux en Yersin ontdekten vervolgens het diph-
therietoxine, van Behring en Kitasato in 1890
het diphtherie-antitoxine. Op die hoogst belangrijke ont-
dekking zal, als vallend buiten het terrein dezer onder-
zoekingen, niet verder worden ingegaan.

Een groot aantal onderzoekingen van Roux en
Yersin hadden intusschen aan \'t licht gebracht, dat niet
alle diphtheriebacteriën virulent waren en zij maakten
onderscheid tusschen virulente en avirulente diphtherie-
bacteriën en meenden, dat de pseudo-diphtheriebacterie
een avirulent geworden diphtheriestaafje was.

De meeste onderzoekers beschouwden daarentegen de
avirulente diphtheriebacterie en de pseudo-diphtheriebac-
terie als twee geheel afzonderlijke organismen, — een
opvatting, die thans algemeen wordt gedeeld.

-ocr page 21-

Het is natuurlijk van het grootste belang, om deze on-
schuldige pseudo-diphtheriebacteriën, die eveneens in de
neus-keelholte gevonden worden en al of niet naast de
diphtheriebacterie kunnen voorkomen, — en zooals de
litteratuur opgeeft, zeer vaak voorkomen bij diphtherie-
reconvalescenten — van de typische diphtheriebacterie
te onderkennen.

Het is echter gebleken, dat het niet mogelijk is door één
enkele reactie aan te geven, of men met een diphtherie-
dan wel met een pseudo-diphtheriebacterie heeft te maken.
Het dierexperiment, waarvoor men de bacteriën in rein-
cultuur moet hebben, is ongetwijfeld het belangrijkste
differentieel diagnosticum voor de identiteit van de viru-
lente diphtheriebacterie. Echter moet men hier bedenken,
dat deze proef beheerscht wordt door de meer of mindere
vatbaarheid van het proefdier en door den virulentiegraad
van den te onderzoeken stam. Zoo zal een zwakvirulente
stam zich tegenover een resistente cavia kunnen gedragen
als een pseudo-diphtheriebacterie, terwijl omgekeerd een
pseudo-diphtheriebacterie, althans subcutaan ingespo-
ten bij een hypergevoelige cavia den indruk zal kunnen
geven van een zwak virulenten diphtheriestam.

Bovendien moet men bedenken, dat \'t dierexperiment
feitelijk slechts een scheiding maakt tusschen de virulente
bacteriën eenerzijds en de avirulente bacteriën benevens
de pseudo-diphtherische stammen anderzijds.

Om deze drie bacterietypen van elkander te onderschei-
den, zal men dus niet uitsluitend of zelfs in de eerste plaats
op de dierproef zijn aangewezen, maar zullen de morpho-
logische resp. cultureele eigenschappen dienen te worden
uitgebuit. Dan zal het blijken, dat de reincultures dezer

-ocr page 22-

organismen de scheiding anders doen vinden; de virulente
en avirulente diphtheriebacteriën vertoonen overeenkom-
stige eigenschappen, die van de pseudo-diphtheriebacteric
daarentegen wijken daarvan af.

De biochemische eigenschappen van de diphtheriebac-
terie eenerzijds en die van de pseudo-diphtheriebacterie
anderzijds veroorloven zonder moeite de genoemde orga-
nismen van elkaar te onderkennen. Om echter virulente
en avirulente stammen, die te beschouwen zijn als ver-
schillende toestanden van één organisme, te onderscheiden,
zal voor de diagnose het dierexperiment slechts beslissend
kunnen zijn.

Bij \'t bestudeeren der litteratuur is gebleken, dat er op
dit punt veel, ja men mag zelfs zeggen, zéér veel verwarring
bestaat, ook al daarom, omdat het begrip „pseudo-diph-
theriebacteriequot; niet scherp omschreven is en men blijkbaar
verschillende organismen als zoodanig heeft beschouwd.
Het gevolg daarvan is geweest, dat de eigenschappen, die
aan dat organisme worden toegekend, uiteenloopend zijn
beschreven.

Ook \'t veelvuldig voorkomen van de pseudo-diphtherie-
bacterie bij diphtherie-reconvalescenten zal stellig wel
lot die verwarring hebben bijgedragen.

Uit statistieken zou gebleken zijn, dat de bacterie van
V, Hofmann Wellenhof meer voorkomt bij men-
schen, die met de diphtherie in aanraking zijn geweest,
maar men doet verstandig, aan deze statistieken, juist waar
er zoo weinig eensgezindheid bestaat omtrent het begrip
„pseudoquot;, niet te veel waarde te hechten.

Toch neemt K n o w 1 e s, om die reden aan, dat er een
soort symbiose bestaat tusschen de diphtherie- en de

-ocr page 23-

pseudo-diphtheriebacterie, terwijl er ook onderzoekers
zijn, die meenen, dat er geen enkel parallellisme bestaat
tusschen \'t voorkomen dezer beide organismen.

Sommige auteurs noemen pseudo-diphtheriebacterie alles
wat morphologisch op de diphtheriebacterie gelijkt en
enkele der cultureele eigenschappen met deze gemeen
heeft; andere spreken alleen van „pseudoquot; als deze in
alle opzichten op de diphtheriebacterie gelijkt en alleen
het dierexperiment negatief uitvalt, zoodat zij haar gelijk-
stellen aan de avirulente diphtheriebacterie. Weer anderen
spreken van ,,pseudoquot; als deze in een of ander opzicht op
de diphtheriebacterie gelijkt en bovendien avirulent blijkt
te zijn voor caviae.

Nog gecompliceerder wordt het, als Roux en Y e r s i n
mededeelen, dat \'t hun gelukt is, onder bepaalde omstan-
digheden de virulente diphtheriebacterie om te zetten in
een avirulent staafje, terwijl het aan T r u m p p in 1896 ge-
lukte om avirulente bacteriën om te zetten in virulente. Een
deel van de onderzoekers beschouwt dan ook de pseudo-
diphtheriebacterie als een verzwakte, weinig veranderde
diphtheriebacterie, een avirulent, atoxisch geworden
organisme. Zij worden de unicisten, — hoofdzakelijk uit de
Fransche school — genoemd, tegenover de dualisten, die
de pseudo-diphtheriebacterie als een zelfstandig organisme
beschouwen, dat in geen enkel opzicht iets met de diphthe-
riebacterie heeft te maken en onder geen omstandigheden
in deze kan worden omgezet.

Een bewijs tegen de meening der unicisten is stellig wel,
dat entingen met anti-pseudo-diphtherieserum niet be-
schuttend werken tegen infectie van de diphtheriebacterie,

-ocr page 24-

terwijl de avirulent geworden diphtheriebacterie wel anti-
toxinen kan maken, die beschuttend werken, (Esche-
rich, Spronck, Neisser, v. Behring.)

Zoo houden Loeffler, v, Hofmann Wellen-
hof, Escherich, Neisser en anderen de avirulen-
tie van de pseudo-diphtheriebacterie tegenover caviae voor
karakteristiek, terwijl anderen van meening zijn, dat er
sommige soorten van pseudo-diphtheriebacteriën een
reactie kunnen vertoonen na subcutane injectie. Toen
Spronck echter aantoonde, dat anti-diphtherieserum niet
neutraliseerend werkte ten opzichte van pseudo-diphtherie-
bacteriën, die wel degelijk zekere symptonen te voorschijn
roepen, liet men over \'t algemeen de eenheidstheorie
varen. Tot in 1926 Bitter, GundelenGarcia
S a n c h o wederom meenen, dat deze beide bacteriën ver-
schillende toestanden zijn van één organisme, omdat zij
slechts door regeling van de waterstofionenconcentratie
in bepaalde voedingsbodems een pathogene diphtherie-
stam binnen 48 uur hebben kunnen omzetten in een
apathogene en omgekeerd.

Neisser noemt een bacterie, een typische diphtherie-
bacterie, als deze zoowel morphologisch als in cultuur de
bekende constante eigenschappen heeft. De virulentie
behoort daar volgens hem niet toe, zoodat hij wil onder-
scheiden:

Ie, typische virulente diphtheriebacteriën,
2e. typische avirulente diphtheriebacteriën.
Heeft een bacterie dus alle morphologische en bioche-
mische eigenschappen van de diphtheriebacterie en doodt
zij een cavia, dan is zij een typische virulente diphtherie-
bacterie.

-ocr page 25-

Heeft een bacterie alle morphologische en biochemische
eigenschappen van de diphtheriebacterie, maar is zij niet
pathogeen tegenover caviae, dan heeft men met een
typische avirulente diphtheriebacterie te doen.

Vertoont een bacterie bovendien een werkelijke afwij-
king bij het onderzoek, hetzij in vorm, groei, opnemen van
kleurstoffen, zuurvorming, enz,, dan heeft men met een
atypische diphtheriebacterie te doen, die hij weer wil ver-
deelen in:

la, atypische virulente diphtheriebacteriën.
2a, atypische avirulente diphtheriebacteriën.
Als laatste groep noemt hij ten slotte
3e, de diphtheroïden of diphtherieachtigen. Dit zijn
avirulente bacteriën, die in meer dan één opzicht van de
diphtheriebacterie afwijken en waartoe ook de pseudo-
diphtheriebacterie, beter gezegd bacterie v, Hofmann
W e 11 e n h O f, behoort.

Het moet opgemerkt worden, dat la. en 2a, gelukkig
tot de zeldzaamheden behooren want men zal moeten toe-
geven, dat \'t een buitengemeen moeilijk vraagstuk is de
atypische avirulente diphtheriebacterie te onderkennen
van de werkelijke bacterie v, HofmannWellenhof
of in \'t algemeen van de diphtheroïden; hoewel Schel-
ler en Reichenbach zoowel als Kurth beweren,
dat zij deze bacterie gevonden hebben.

Vele onderzoekingen zijn gedaan over de omzetting van
virulente diphtheriebacteriën in pseudo-diphtheriebac-
teriën en omgekeerd.

Alleen Hewlett en Knight 1897, S a 11 e r 1899
en P a n e t h 1922 zou het gelukt zijn de pseudo-diph-
theriebacterie door dierpassages om te zetten in de diph-

-ocr page 26-

theriebacterie, doch dit is nooit bevestigd geworden door
latere onderzoekers.

Bitter Gundel en Garcia Sancho zou-
den omzettingen verkregen hebben door regeling van de
pH, maar M ö h r k e bestrijdt deze eenheidstheorie
zeer terecht weer en zegt, dat de proeven, genomen door
bovengenoemde onderzoekers, slechts bewijzen, dat het
hun gelukt is om virulente diphtheriebacteriën zoodanig te
veranderen, dat zij gelijken op pseudo-diphtheriebacteriën,
echter niet identisch daarmee zijn.

Daar dus gebleken is, dat de virulentie geen constante
eigenschap is van de diphtheriebacterie, vervalt hierdoor
een typisch verschil tusschen de diphtheriebacterie eener-
zijds en de pseudo-diphtheriebacterie anderzijds.

Door het opsommen der verschillende opvattingen en
indeelingen van de vele onderzoekers, zou het overzicht
niet duidelijker worden, te meer daar een aantal onder
hen, hunne ideeën in den loop der tijden nog wel eens
gewijzigd hebben. De indeeling volgens N e i s s e r is
ongetwijfeld de beste.

In dit proefschrift heb ik de biochemische eigenschappen
van de diphtheriebacterie, van de pseudo-diphtheriebac-
terie en van nog enkele andere diphtheroïden nagegaan en
ben daarbij tot de bevestiging gekomen, dat de diphtherie-
bacterie en de pseudo-diphtheriebacterie twee geheel ver-
schillende soorten zijn.

Er zijn bepaalde kenmerkende biochemische eigenschap-
pen aan te wijzen, waarin deze bacteriën zich duidelijk
onderscheiden en wel haar verschillend gedrag o.a. ten
opzichte van eiwitten en suikers.
Hieraan dient te worden toegevoegd, dat ik onder de

-ocr page 27-

pseudo-diphtheriebacterie uitsluitend versta, de bacterie
zooals
V. Hofmann Wellenhof die beschreven
heeft; de algemeen op het neusslijmvlies van gezonde
individuen voorkomende bacterie.

Bovendien is mij gebleken, dat de pseudo-diphtherie-
bacteriën, beantwoordende aan de beschrijving van
V. Hofmann Wellenhof te verdeelen zijn in 2
soorten:

a,nbsp;bacteriën, die eiwit niet ontleden;

b.nbsp;bacteriën, die eiwit wel ontleden
en die ik resp. zal noemen:

bacterie v. Hofmann Wellenhof A;

bacterie v. Hofmann Wellenhof B.

-ocr page 28-

LITTERATUUR.

Bretonneau. Des inflammations spéciales du tissu muqueux et en
particulier de la diphthérite ou inflammation pelliculaire connue sous
le nom de croup, d\'angine maligne, d\'angine gangréneux etc. Paris 1826.
Klebs. Verh. der Congr. fiir inn. med. Wiesbaden 139-1883.
L o e f f 1 e r. Mitth. a. d. kaiserl. Gesundh.amte 2-421-1884.
L o e f f 1 e r. C f. Bact. 2-105-1887.
Roux et Yersin. Ann. de l\'Inst. Past. 2-629-1888.
Roux et Yersin. Ann. de l\'Inst. Past. 3-273-1889.
Roux et Yersin. Ann. de l\'Inst. Past. 4-385-1890.
d\'E spine et de Marignac. Rev. med. de la Suisse romande.

10-34-99-1890.
Roedelius. Z. f. Hyg. u. Inf. 75-497-1913.

V. Hofmann Wellenhof. Wien. med. Wochenschr. 38-65-108-
1888.

V. Behring uhd Kitasato. D. med. Wochenschr. 16-1113-1890.

Neumann. Z. f. Hyg. u. Inf. 40-33-1902.

Know le s. Indian J. M. Research 7-203-1919-1920.

Trump p. C. f. Bact. 20-721-1896.

E s c h e r i c h. Berl. Kl. Wochenschr. 30-492-520-549-1893.

Spronck. La semaine medicale 16-17-317-353-1896.

Spronck. D. med. Wochenschr. 22-571-1896.

Bitter, Gunde 1. Garcia SanchoC. f. Bact. 97-132-1926.

Scheller. C. f. Bact. 40-1-1906.

Reichenbach. Z. f. Klin. Med. 38-486-1899,

K u r t h. Z. f. Hyg. u. Inf. 28-409-1898.

Hewlett and Knight. C. f. Bact. 23-793-1898.

P a n c t h. Z. f. Klin. Med. 94-370-1922.

V. Möhrke. C. f. Bact. 100-145-1926.

K o 11 e und Wasserman. Handb. dcr pathogène Micro-organismen.
(Neisser u. Gins.)

N u t a 11 and Graham Smith. The bacteriology of diphtheria.

-ocr page 29-

DE DIPHTHERIEBACTERIE,

De bij dit onderzoelc gebruikte stammen van diphtherie-
bacteriën werden op de bekende, gebruikelijke wijze ge-
isoleerd, waarbij dus in de eerste plaats van de glycerine-
serumplaat werd gebruik gemaakt.

Na 18-24 uur geplaatst te zijn geweest in de broedstoof
bij 34-36° C., hebben zich daarop ontwikkeld ronde, af-
zonderlijke, geelwitte kolonies; de kern dezer kolonies is
iets donkerder dan de rand, de kolonies zijn eenigszins ge-
welfd en bezitten een vochtigen glans, dien zij bij ouder
worden weer verliezen. Bij een enkelen stam werd na lang
overenten de gele tot oranjegele kleur der kolonies waar-
genomen, zooals men die ook in de litteratuur beschreven
vindt.

Voor het identificeeren en vaststellen van de zuiver-
heid der stammen, werden van een 24 uur oude glycerine-
serumcultuur praeparaatjes gemaakt en deze gekleurd vol-
gens Neisser, Loeffler en Gram.

In 1897 hebben Ernst en Neisser de bekende
dubbelkleuring aangegeven, waarbij die deeltjes van het
bacterielichaam, die zich intens met azijnzuur-methyleen-
blauw gekleurd hebben, bismarckbruin niet meer opnemen;
men ziet dan het bruingeel gekleurde protoplasma, waarin
zich de blauwe intercellulaire korrels duidelijk afteeke-
nen. Dit zijn de korrels van E r n s t-N e i s s e r, beter
de lichaampjes van Babès geheeten, omdat hij ze in
1886 \'t eerst beschreven heeft.

Deze lichaampjes zouden volgens microchemische reac-
ties van Arthur Meyer en Grimme bestaan uit
volutine, welke dient als reservestof. De volutine zou

-ocr page 30-

gevormd worden uit nucleoproteïden en zou volgens de
onderzoekingen van Schumacher uit vrije nucle-
inezuren bestaan en niet, zooals men eerst meende, uit
nucleïnezure verbindingen.

Het ligt dus voor de hand, dat deze korreltjes op een
phosphorrijken en nucleïnezuren-bevattenden voedings-
bodem gemakkelijker zullen gevormd worden en omge-
keerd zou men na onttrekken van beide bestanddeelen,
het afnemen van poolkorreltjes moeten kunnen constatee-
ren, hetgeen o.a, bevestigd werd door v. Herwerden.

Het is intusschen nog geen uitgemaakte zaak of de
volutine werkelijk de reservestof van de bacterie is, omdat
bij goede ontwikkeling vaak geen of slechte volutinevor-
ming plaats heeft. Von Pesch zegt dan ook, dat de
vorming van poollichaampjes eerder omgekeerd evenredig
is met de groei-intensiteit; eenzelfde stam vertoont bij ster-
ken groei weinig, bij zwakken groei sterke neiging tot
volutinevorming. Alleen de Loeffler-serumplaat maakt
hierop voor de diphtheriebacterie een uitzondering. Daar-
om is deze plaat zoo buitengewoon geschikt, omdat de
bacterie zich hierop goed ontwikkelt, den vorm goed te
zien geeft en poolkorreling vertoont, wat voor de identifi-
catie en bestudeering van dit organisme van veel belang is.

Deze dubbelkleuring n.1. is gebleken te zijn een differen-
tieel-diagnostisch kenmerk voor de diphtherie-bacterie en
treedt uitsluitend op bij serumculturen van tenminste 9—10
uur en ten hoogste 24 uur, bij een temperatuur van
liefst niet hooger dan 36° C. Op de meeste andere
voedingsmedia blijft deze dubbelkleuring uit; overgeënt
op glycerineserum, treden dan de typische eindstandige, of
bij aanwezigheid van meer dan twee, de gelijkelijk over \'t

-ocr page 31-

bacterielichaam verspreide korrels weer op. Natuurlijk
heeft deze kleuring alleen waarde in verband met het
klinische beeld, daar een aantal andere organismen, die
metachromatische korreling eveneens vertoonen; absolute
Waarde heeft zij intusschen niet, omdat er virulente diph-
theriebacteriën gevonden zijn, die de kleuring niet ver-
toonden.

Wat de beteekenis van deze korreltjes is, is nog niet
niet zekerheid bekend. Sommigen beschouwen ze als de-
generatievormen. Ernst meende, dat het sporogene
korreltjes waren, als \'t ware een overgang naar de sporen-
vorming; Neisser deelde deze meening en dacht, dat
\'t endogene sporen waren, die zich te midden van de
chromatische kern zouden vormen. Volgens B a b è s gaat
aan de deeling van het individu, deeling dezer korrels
vooraf. Ook schijnt een eventueele vertakking samen te
hangen met deze korrels en van daaruit te beginnen,

Piorkowsky veronderstelt, dat er een betrekking
bestaat tusschen de metachromatische korrels en de viru-
lentie en wel zou aan een sterke kleuring een groote viru-
lentie gepaard gaan; doch dat bleek niet steekhoudend,
daar men bij bacteriën met geringe kleuring een groote
virulentie heeft geconstateerd.

Een dergelijke opvatting hadden Marx en Woitke,
die een theorie opstelden, dat de overgang van een
apathogenen naar een pathogenen stam zich kenmerkte
door een condensatie en localisatie van de euchromatische
stof, die dient ter vorming van de lichaampjes van
B a b è s.

Talrijke pogingen zijn aangewend door F a 1 i è r e s,
om andere vaste voedingsbodems samen te stellen, ten

-ocr page 32-

einde \'t ontstaan van deze korreltjes te bevorderen, maar
het is hem niet gelukt L o e f f 1 e r\'s voedingsbodem
door een betere te vervangen. Het is wel merkwaardig,
dat die in 1884 door Loeffler samengestelde voe-
dingsbodem in den loop der tijden door geen betere is
vervangen.

Terwijl na N e i s s e r\'s kleuring de bacterie bruingeel
gekleurd wordt, voorzien van blauwzwarte metachroma-
tische lichaampjes, ziet men na Loeffler\'s kleuring
lichtblauwe bacteriën met donkerblauwe korrels, terwijl
de diphtheriebacteriën zich ten opzichte van G r a m\'s
kleuring positief gedragen.

Wat deze kleurbaarheid volgens Gram betreft is de
diphtheriebacterie minder Gram vast dan de diphthe-
roïden, E n g e r i n g heeft een aantal van beide orga-
nismen onderzocht en paste de kleuring toe, zooals Lan-
ger die heeft aangegeven. Hij kleurde, volgens onder-
staand recept:

carbolgentiaanvioletnbsp;2 min,

LugoI\'s oplossingnbsp;5 min,

absolute alcoholnbsp;15 min.

fuchsinenbsp;1 min.

Dan blijken de bacteriën van Klebs-Loeffler
Gram negatief te zijn; de meeste diphtheroïden Gram
positief, enkele negatief.

Uit proeven is mij gebleken, dat de pseudo-diphtherie-
bacterie en de meeste andere diphtheroïden G r a m-
vaster zijn dan de diphtheriebacterie, zoodat men goed
doet deze laatste niet te lang in alcohol te ontkleuren.
Toch zou ik dit verschil in adsorptievermogen niet

-ocr page 33-

gaarne laten gelden als doorslaand bewijs bij vaststelling
van de diagnose, zooals Martin en L o i s e a u, die
groote waarde hechten aan dit verschillend gedrag ten
opzichte van aniline-gentiaanviolet.

De methode van Gins, die hierin bestaat, dat tus-
schen N e i s s e r \' s dubbelkleuring met L u g o 1\' s op-
lossing, waaraan 1 % melkzuur is toegevoegd, eene jodee-
ring plaats heeft, of de modificatie van C o 1 e s, waarbij
na de methyleenblauwkleuring eveneens eene jodeering
plaats heeft, waardoor de vorm der staafjes duidelijker zou
worden, werd door mij niet toegepast, omdat de kleuring
van Neisser niet \'t minste bezwaar opleverde en zij
bovendien vlugger en steeds correct verliep.

De diphtheriebacteriën gekleurd volgens Neisser en
Loeffler geven microscopisch \'t volgende beeld.

Zij vertoonen zich als slanke, meestal ietwat gebogen
staafjes van een gemiddelde lengte van 3 tot 5 /t en onge-
veer 0.5 dik. Kleurt men volgens Gram, dan lijken
de staafjes dikker, minder elegant, terwijl de licht-
gebogen vorm minder op den voorgrond treedt. Vermoe-
delijk wordt bij deze kleuring door \'t ectoplasma veel
kleurstof geadsorbeerd, terwijl volgens Neisser alleen
\'t endoplasma gekleurd wordt. Dat is wel de meest voor-
komende vorm, zooals ik die microscopisch heb waarge-
nomen, Door \'t beschrijven van de vormen, waarin deze
bacterie zich kan voordoen, wordt haar beeld niat
duidelijker, v. Hofmann Wellen h of zegt o. a.
van die bacterie, dat hare buitengewone variabiliteit het
meeste opvalt. De grootte en vorm vertoonen zulke ver-
schillen, dat men soms aan de reincultuur zou twijfelen.
Aard en vochtigheidstoestand van den voedingsbodem,

-ocr page 34-

alsmede de temperatuur, waarbij men haar laat groeien,
schijnen o.a, invloed op deze vormen te hebben.

Toch gedraagt zich de diphtheriebacterie bij een be-
paalde cultuur, in tegenstelling met de pseudo-diphtherie-
bacterie als een polymorph organisme.

Wel wil ik even den vertakten vorm noemen, dien ik
waargenomen heb bij oude agarculturen van virulente v
diphtheriestammen, die ik destijds isoleerde.

Deze stammen, aanvankelijk steeds op glycerineserum
geënt, werden via glycerineagar op agar geënt. Na 24
uur bleek, dat deze agar bedekt was met kolonies, zoodat
begrijpelijkerwijs gedacht werd aan een infectie met
coccen, een verontreiniging, waarmee men bij \'t isoleeren
van de diphtheriebacterie \'t meeste heeft te kampen. Dat
bleek inmiddels niet \'t geval te zijn.

Ook werd op de gebruikelijke wijze de virulentie van
deze agarcultuur vastgesteld; na 4 dagen was het proef-
dier gestorven, terwijl het bij de sectie het typische diph-
theriebeeld vertoonde.

Van deze agarcultuur werd na verloop van eenige dagen
een microscopisch praeparaatje gemaakt. Geweldige
zwellingen werden aan het bacterielichaam waargenomen,
voornamelijk aan de uiteinden van de lange, dunne staven,
terwijl er enkele vertakkingen te zien waren. Deze involu-
tievormen, zooals men die in de litteratuur beschreven
vindt, zijn typisch voor de diphtheriebacterie, maar werden
nooit waargenomen bij de pseudo-diphtheriebacterie.

Het is niet onmogelijk, dat deze vertakkingen, die bij
de diphtheriecultures bij later stadium van ontwikkeling
worden waargenomen, osmotische effecten zijn. omdat

-ocr page 35-

Hort 1920 en S c a 1 e s 1921 aantoonden, dat bacte-
riën van verschillende soorten onder invloed van \'t milieu
van de voedingsbodems, vormen kunnen geven, die op
takken gelijken.

Lehmann en Neumann gaven daarom in 1896
de diphtheriebacterie den naam van Corynebacterium
diphtheriae en plaatsten haar in de groep der Hyphomy-
ceten; volgens Abbott en Gildersleeve echter ten
onrechte, omdat elke betrekking tusschen de vertakte
cellen en myceliumformatie ontbreekt.

Dit wat betreft den bijzonderen vorm, die bij de diph-
theriebacterie na overenten op agar kan optreden en
welke ten eenenmale bij de bacterie v. Hofmann Wel-
le n h o f ontbreekt.

Zeer karakteristiek is de ligging der bacteriën in het
microscopisch praeparaat. Deze is v-vormig of palissaden-
vormig, terwijl daarnaast talrijke afzonderlijke staafjes
Voorkomen,

De in de meeste boeken beschreven ligging, als uitge-
spreide vingers, heb ik eigenlijk zelden gezien. Bij geen
der stammen werd eigenbeweging waargenomen, ketens
Werden evenmin als sporen of kapsels gevormd.

Wanneer men een diphtheriekolonie uitwrijft in een
druppel gedestilleerd water op het voorwerpglas, dan
krijgt men het beeld van positieve agglutinatie, terwijl de
bacterie v, Hofmann Wellenhof steeds een
homogene suspensie geeft, evenals de andere diphthe-
roïden. Deze opmerking is ook gemaakt door K r e s 1 i n g.

De diphtheriebacterie groeit zoowel aëroob als
anaëroob; aëroob intusschen krachtiger.

De diphtheriebacterie, geënt op versch gedestilleerd

-ocr page 36-

water en bij 37° C, gekweekt, heeft haar levensvatbaar-
heid binnen 24 uur verloren,

In bouillon groeit zij zeer goed; na 24 uur neemt men
vlokken langs den wand van buis of kolf waar en een
sediment op den bodem; in den regel is bovendien een
oppervlaktehuidje gevormd, dat bij schudden breekt en
naar den bodem zinkt. De typische bouillonreuk blijft ook
na zeer langen tijd bewaard, ^

Roux en Yer.sin toonden \'t eerst aan, dat de
reactie in bouillon veranderde gedurende den groei van
de bacteriën, terwijl S m i t h mededeelde, dat deze ver-
andering uitbleef in suikervrijen bouillon,

S p r O n c k heeft den groei in zwak alkalischen bouil-
lon bestudeerd en onderscheidt 3 typen:

A,nbsp;de bouillon wordt zuur, een neerslag verzamelt zich
op den bodem, terwijl de bovenstaande vloeistof hel-
der wordt (inactief serum);

B,nbsp;de bouillon blijft alkalisch — een neerslag verzamelt
zich op den bodem, terwijl de bouillon troebel blijft —
dik oppervlaktevlies — vloeistof op den duur opkla-
rend (actief serum);

C,nbsp;de bouillon wordt eerst zuur, daarna alkalisch, dik op-
pervlaktevlies.

De duur van de zure phase zou afhankelijk zijn van het
glucosegehalte van den bouillon, Is deze rijk aan glucose,
dan krijgt men type A, bevat de bouillon weinig glucose,
dan krijgt men \'t meest voorkomende type C en wanneer
glucose nagenoeg afwezig is, ontstaat type B,

M a d s e n onderscheidt alleen type A en C en heeft
dus waarschijnlijk geen glucosevrijen bouillon gehad. De

-ocr page 37-

zure reactie van bouillon is dus temporair bij kleine hoe-
veelheden suiker, permanent bij grootere hoeveelheden.

De diphtheriebacterie groeit in een milieu van pH 5,2 tot
8.9, optimum-groei heeft plaats bij pH 7 tot 7,5 (B u n-
ker, Abt et Loiseau).

In glucosebouillon groeit zij als in bouillon; na 24 uur
is de reactie zuur.

Minder overvloedig dan in bouillon, maar toch ook goed,
groeit zij in peptonwater. Hoewel de litteratuur vaak op-
geeft, dat indol gevormd wordt, is \'t mij nimmer gelukt
indol bij een mijner stammen aan te toonen, zelfs niet na
4-6 weken bij 37° C. De reactie werd aanvankelijk als
volgt uitgevoerd: 10 cm\' cultuurvloeistof werden gemengd
met 5 cm\' E h r 1 i c h \' s reagens, 1) waarbij bij aanwezig-
heid van indol een roode kleur optreedt. Een roode kleur
trad nooit op, ook niet na toevoeging van eenige cmquot;
verzadigde kaliumpersulfaatoplossing en zachte verwar-
ming, wat de reactie gevoeliger zou maken.

Op de vorming van indol wordt later uitvoerig terug-
gekomen.

Gelatine wordt niet tot vervloeiing gebracht, de diph-
theriebacterie groeit hierop natuurlijk langzaam, omdat de
optimumtemperatuur hooger dan 20° C. ligt. De levensvat-
baarheid bleef minstens 6 maanden bewaard en zooals in
de litteratuur vermeld wordt, zelfs jaren, indien men de
cultuur voor uitdrogen beschut. De gelatinesteek vertoont
lioofdzakelijk oppervlaktegroei met afnemenden groei,
naarmate men dieper in den steek komt.

1nbsp; dlmcfhylamidobenzaldchydc 4 g.
alcohol 380 cm\',
zoutzuur 80 cm\' s.g. 1.2

-ocr page 38-

Op agar groeit de diphtheriebacterie aanvankelijk niet
bijzonder goed, na enkele malen overenten wordt dat
beter en ziet men witte of lichtgrauwwitte kolonies,
waarvan \'t centraal gelegen gedeelte weer iets donkerder
gekleurd is dan de rand.

Van dezen voedingsbodem heb ik ^menigmaal gebruik
gemaakt om de stammen op zuiverheid te controleeren.
Trad na 24 uur een overvloedige groei op, dan kon ik in
den regel met groote zekerheid een infectie (meestal
coccen) verwachten. Ervaring heeft mij n.l. geleerd, dat het
bij het bestudeeren van de eigenschappen van de diph-
theriebacterie noodig is, deze zéér vaak op zuiverheid te
onderzoeken, daar ze óf buitengewoon gemakkelijk ge-
ïnfecteerd worden, of reeds geïnfecteerd zijn, welke infec-
tie echter eerst na eenige keeren overenten tot uiting
komt. Het is niet onmogelijk, dat de diphtheriebacterie in
symbiose leeft met de later meer op den voorgrond
tredende bacterie.

Dat dit inderdaad meermalen voorkomt, blijkt wel uit
\'t feit, dat ik van verschillende laboratoria reincultures van
diphtheriebacteriën kreeg, die bij aankomst geïnfecteerd
waren met coccen en waaruit \'t mij zelfs niet mocht geluk-
ken de diphtheriebacterie te isoleeren.

Oude agarculturen kunnen, zooals reeds meegedeeld
wérd, kolven en soms vertakkingen vertoonen.

Wat geschiktheid als voedingsmedium betreft, houdt
glycerineagar \'t midden tusschen glycerineserum en agar.

Glycerineserum en serum zijn bij uitstek geschikte voe-
dingsbodems voor de diphtheriebacterie, en nemen als
zoodanig een eerste plaats in.

Wat betreft den groei op melk kan worden meegedeeld,

-ocr page 39-

dat zelfs na weken geen verschil kan worden waargenomen
met de niet geënte contrölebuis, hoewel de bacterie er wel
degelijk op groeit.

Ook wordt na 4 weken of langer geen afwijkende reuk
waargenomen, In verband met veranderingen, die de pseu-
do-diphtheriebacterie in melk veroorzaakt, kom ik hierop
in een afzonderlijk hoofdstuk terug.

Eindelijk zijn deze organismen in staat glucose te ont-
leden onder zuurvorming; gas wordt niet gevormd. Lactose
en saccharose worden zelfs na langen tijd niet aangetast.

Daar het gedrag der diphtheriebacteriën ten opzichte
van enkele suikers een belangrijk diagnosticum blijkt te
2ijn voor deze organismen, tegenover de bacterie v.
Hof mann Wellenhof en enkele andere diphthe-
roïden, zal ook de ontleding van de koolhydraten en
enkele meerwaardige alcoholen in een afzonderlijk hoofd-
stuk worden behandeld.

Hoewel deze ontleding reeds menigmaal juist uit een
diagnostisch oogpunt in studie is genomen, heerscht er in
dit opzicht weinig eensgezindheid. Zonder twijfel zijn deze
uiteenloopende resultaten loc te schrijven aan verschil in
samenstelling van de voedingsbodems en in de tweede
plaats is het de vraag of de in onderzoek genomen kool-
hydraten chemisch zuiver zijn geweest.

Ten slotte werd de virulentie van de door mij gebruikte
diphtheriestammen vastgesteld, eensdeels door onder-
huidsche inspuiting, anderdeels door enting in de cornea. *)

Men noemt een diphtheriestam virulent, als kleine hoe-

\') Dr. M. Bakker, die deze entingen voor mij verrlchUe. betuig ik hier-
voor nogmcnls mijn welgomecndcn dank.

-ocr page 40-

veelheden van een 24 uur oude, suikervrije bouilloncultuur
een cavia van ongeveer 250 gram subcutaan ingespoten,
binnen 4 maal 24 uur doodt, of wanneer weinig diphtherie-
bacteriën, na intracorneale ^enting, een keratitis parenchy-
matosa veroorzaken.

Bij de sectie, na subcutane injectie, werden steeds de door
de diphtheriebacteriën veroorzaakte afwijkingen in typi-
schen vorm waargenomen, n,l, groote, necrotische plek op
de plaats van inenting (onderkant van het borstbeen), lies-
klieren aan beide zijden gezwollen, \'t weefsel om de lies
en okselklieren bloederig doordrenkt. Bijnieren rood en
gezwollen, haemorrhagisch vocht in borst- en buikholte;
de overige organen zijn normaal.

Uitstrijkpraeparaten werden gemaakt van de plaats van
inenting en gekleurd volgens Neisser, Loeffler en
Gram. Er werden geen bacteriën teruggevonden; ook
werden geen kolonies gevormd, wanneer een weinig mate-
riaal van de necrotische plaats werd overgebracht op een
glycerineserumplaat bij 37° C,

De vorming van toxinen is een specifieke eigenschap van
de virulente diphtheriebacterie, terwijl de neutralisatie
door het antitoxinen bevattende serum zich hierbij aan-
sluit.

-ocr page 41-

LITTERATUUR.

Neisser. Z. f. Hyg. und Inf. 24-443-1897.

Babès. Bull. soc. anat. de Paris 61-72-1886.

Babès. Z. f. Hyg. und Inf. 5-173-1889.

Meyer. Bot. Ztg. 1904.

Grimme. Cf. Bact. 32-1902.

Schumacher. C. f. Bact. 88-362-1922.

V. He r w e r d e n. Folia Microbiologica 1917.

V. Pesch. Cf. Bact. 92-27-1924.

Babès. Z. f. Hyg. u. Inf. 20-412-1895.

Ernst. Z. f. Hyg. und Inf. 4-25-1888.

Piorkowski. C F. Bact. 29-63-1901.

Markx und Wpitke. C f. Bact. 29-64-1901.

F a 1 i è r e s. Thèse. Des granulations polaires du bacille diphthérique.

Bordeaux 1901.
E n g e r i n g. Cf. Bact. 89-120-1922.
Langer. D. med. Wochenschr. 54-943-1897.
Martin et Loiseau. Bulletin méd. Paris 35-253-1921.
Gins. D. med. Wochenschr. 39-502-1913.
Coles. British med. Journ. 1-1213-1899.
Hort. J. Hyg. 18-369-1919-1920.
Scales. J. Inf. Dis. 29-591-1921.

Abbott and Gilderslecve. C f. Bact. 35-273-1904.

K r e s Ii n g. Pharm. Z. f. Russland 1898.

Roux et Yersin. Annal, de I\'lnst. Past. 2-629-1888.

Spronck. Annal, de I\'lnst. Past. 9-758-1895.

Mad sen. Z. f. Hyg. und Inf. 26-157-1897.

Bunker. Journ. of Bact. 4-379-1919.

Abt et Loiseau. Ann. de I\'lnst. Past. 36-535-1922.

Abt et Loiseau. Ann. de I\'lnst. Past. 39-1925.

N u t a 11 and Graham Smith. Bacteriology of diphtheria.

Lehmann und Neumann. Bakteriologie und Bakt. Diagnostiek.

-ocr page 42-

ilquot;

m. --

....... , \' ■ .ît^i if -tiii/i-;: -•

.....

* \'

- ■ -• ^^v-r . ■nbsp;■\'.sV.-i

•rvr U^î^f

filOlt r. \' f ^^

-1 ; . ■

JL.

-ocr page 43-

DE PSEUDO-DIPHTHERIEBACTERIE.

Zoo eenvoudig als de definitie van een diphtheriebacterie
is — men verstaat hieronder de bacterie, die in staat is
diphtherie te verwekken — zoo moeilijk is \'t om mee te
deelen wat men in de bacteriologie onder de pseudo-diph-
theriebacterie verstaat.

Men verstaat hieronder een bacterie, die in vele opzich-
ten op de diphtheriebacterie gelijkt en juist, omdat zij
normaal naast deze in de neuskeelholte — hoewel bij
voorkeur op \'t neusslijmvlies — voorkomt, gemakkelijk
voor een diphtheriebacterie kan worden gehouden.

Het is natuurlijk van belang, deze twee met groote
zekerheid van elkaar te kunnen onderkennen. De medicus
zal door isolatie der diphtheriebacteriën-dragende patiën-
ten er voor moeten zorgen, dat de ziekte niet verspreid
wordt, maar omgekeerd mogen er niet onnoodig menschen
geïsoleerd worden, zoodat het de taak van den bacterio-
loog is te beslissen, of men al of niet met een virulenten
diphtheriestam te doen heeft,

V. Hofmann Wellenhof heeft in 1888 een be-
schrijving gegeven van de
pseudo-diphtheriebacterie, die
hij uit de keelholte isoleerde. Hij zegt hiervan, dat de mor-
phologische eigenschappen van het organisme en de cul-
tureele eigenschappen van den stam overeenkomen met
die van de bacterie van Lo e f f 1 e r, echter is het orga-
nisme avirulent voor caviae en staat in geen verband tot
de diphtheriebacterie.

„Eine grosze Zahl von Impfversuchen, die ich später mit
den verschiedensten Fällen herstammenden Kulturen
meines „Pseudo-diphtherie-bacillusquot; anstellte, hatten im-

-ocr page 44-

mer denselben vollständig negativen Erfolg und es ist somit
festgestellt, dasz ich nicht Loeffler\'s Bacillus, son-
dern einen anderen, gewiss ganz unschuldigen gezüchtet
hatte, dessen Kenntnis gleichwohl wegen der auffallenden
Aehnlichkeit und dem Vorkommen an gleichen Ort von
Wichtigkeit ist. Nachdem ich erst den echten Loeffler-
schen Bacillus wirklich kennen gelernt habe, war es auch
nicht schwer, sichere morphologische Unterschiede zwi-
schen beiden ähnlichen Arten auf zu finden,quot;

De pseudo-diphtheriebacterie is over \'t algemeen korter,
dikker en regelmatig van vorm; culturen op bloedserum
zijn witter dan die van de diphtheriebacterie, In agarsteek-
cultuur vindt men naast weinig groei langs den steek, een
overvloedigen oppervlaktegroei, terwijl de bacterie zich
op de agarplaat goed ontwikkelt in tegenstelling van de
diphtheriebacterie.

Verder acht hij het niet onwaarschijnlijk, dat er 2 soor-
ten voorkomen, die zich door geringe, maar constante
verschillen kenmerken, en waardoor de eene zich gemak-
kelijker ■ dan de andere van de bacterie van Loeffler
laat herkennen.

Misschien, zegt hij, zijn er ook wel meer dan 2 soorten.
Hij vindt de diphtheriebacterie gemakkelijk te onder-
scheiden van de pseudo-diphtheriebacterie, maar vindt \'t
wel moeilijk Haar er zuiver uit te kweeken; pogingen om
tusschen de virulente en avirulente diphtheriebacteriën
morphologische verschillen te vinden leden schipbreuk.

Zeer zeker gelijkt de pseudo-diphtheriebacterie of de
bacterie v, Hofmann Wellenhof morphologisch op
de diphtheriebacterie. Ook vertoont zij de eigenaardige
ligging in het uitstrijkpraeparaat, maar de verschillen zijn

-ocr page 45-

toch wel van dien aard, dat ze er niet mee behoeft ver-
ward te worden,

Marzinowsky zegt dan ook zeer terecht, dat de
bacterie v, Hofmann Wellenhof ten onrechte
den naam pseudo-diphtheriebacterie draagt, omdat zij
weinig overeenkomst vertoont met de diphtheriebacterie
en er moeilijk mee verwisseld kan worden,

Neisser stelde in 1897 reeds voor den naam pseudo-
diphtheriebacterie te veranderen in bacterie v. Hof-
mann Wellenhof.

Nadat ik de biochemische eigenschappen van deze beide
organismen bestudeerd heb, zijn er mijns inziens bacteriën,
die eerder dan de bacterie v. Hofmann Wellenhof
aanspraak zouden kunnen maken op den naam „pseudo-
diphtheriebacteriënquot;, o,a, Bacterium cutis com-
munis. Dit is een organisme, dat, zooals de naam aan-
duidt, voorkomt op de huid. Door vriendelijke tusschen-
komst van wijlen Professor de Jong kreeg ik dit orga-
nisme van het instituut Pasteur, waar het voor een
pseudo-diphtheriebacterie werd gehouden. Daar dit bin-
nen 24 uur na N e i s s e r\'s kleuring de typische metachro-
matische korreltjes vertoonde en binnen dien tijd bovendien
glucose ontleedde, twee eigenschappen, die het met de
diphtheriebacterie gemeen heeft, ligt het meer voor de
hand, het den naam
pseudo-diphtheriebacterie te geven,
dan de bacterie v. Hofmann W e 11 e n h o f, die
binnen dien tijd noch N e i s s e r\'s kleuring vertoont, noch
glucose ontleedt.

De meening, dat de bacterie v, HofmannWcllen-
b o f een avirulent, atoxisch geworden diphtheriebacterie
zou zijn en via de avirulente, daarin zou zijn overgegaan,

-ocr page 46-

heeft men thans algemeen laten varen — immers even
goed als de
virulentie ten opzichte van caviae onder som-
mige omstandigheden kan verdwijnen, kan men zich voor-
stellen, dat er omstandigheden te vinden zijn, waarbij het
omgekeerde zou kunnen worden bereikt en deze pogingen
hebben tot nu toe schipbreuk geleden. Men is dus weer
tot de opvatting van L
o e f f 1 e r en v, Hofmann
W e 11 e n h
o f teruggekeerd.

Wil men de in de neuskeelholte van den mensch voor-
komende organismen indeelen, dan lijkt mij de volgende
indeeling de eenvoudigste.

virulente diphth. bacteriën
avirulente diphth. bacteriën

verschill.
toestanden
van één
organisme

a, diphtheriebacteriën.

b, diphtheroïden.

Hiertoe behooren alle bacteriën, die op de diphtherie-
bacterie gelijken en bij oppervlakkige beschouwing aan-
leiding zouden kunnen geven tot verwarring, maar die
zich door enkele biochemische eigenschappen duidelijk
differentieeren.

Hiertoe behoort de bacterie v, HofmannWellen-
hof, Bacterium cutis communis en een groot
aantal andere bacteriën, die thans niet nader zullen
worden aangeduid.

Ter vergelijking met de eigenschappen van de diph-
theriebacterie, wil ik hier laten volgen de beschrijving van
de morphologische en cultureele eigenschappen van twee
pseudo-diphtheriestammen, die ik ter beschikking had en
die ik gemakshalve bacterie v. HofmannWellenhof
BI en BII zal noemen. Daarnaast gebruikte ik nog drie
pseudo-diphtheriestammen v, Hofmann Wellen-

-ocr page 47-

h O f A, n,L I7 en Is en v, R. Deze 5 stammen waren af-
komstig van het neusslijmvlies van gezonde menschen, en
voldeden volkomen aan de beschrijving, die v, H o f m a n n
Well e n h O f in 1888 van de pseudo-diphtheriebacterie
gegeven heeft. Het zal blijken, dat de eerste zich weer van
de laatste differentieeren ten opzichte van enkele voe-
dingsmedia, een mogelijkheid, waarop v. Hofmann
W e 11 e n h O f zelf reeds in zijn oorspronkelijk stuk ge-
wezen heeft.

BACTERIE V. HOFMANN WELLENHOF B.

Op glycerineserum groeiden deze bacteriën zeer over-
vloedig; er ontstond naast afzonderlijke witte kolonies,
die vochtiger waren dan die der diphtheriebacteriën een
ïianeengegroeide massa van kolonies.

Uitgewreven in een druppel water op \'t voorwerpglas,
ontstond een volkomen homogene suspensie.

Gekleurd volgens Neisser, deed zich de pseudo-diph-
theriebacterie voor als een staafje, in uiterlijk gelijkend op
de diphtheriebacterie, ongeveer 2,4 n lang, 0,5 tot 1 fi breed.
Ze zijn recht, korter, doch forscher en constant van grootte
en vorm, zoodat men microscopisch een monotoon beeld
aanschouwt. Noch na kleuring volgens Neisser, noch na
kleuring volgens Loeffler waren de metachromatische
lichaampjes van B a b è s zichtbaar, hetgeen op zichzell al
een reden is, om deze bacterie niet met de diphtherie-
bacterie te verwisselen, In oudere culturen traden de don-
ker gekleurde granula weer op. Het spreekt vanzelf, dat \'t

-ocr page 48-

in dit geval binnen 18 uur mogelijk was de identiteit van
het organisme vast te stellen.

Hoewel in de litteratuur algemeen wordt aangenomen,
dat dubbelkleuring ontbreekt bij de pseudo-diphtheriebac-
terie, is er ook hier weer geen regel zonder uitzondering.
Slawijk en Manicatide en anderen maken melding
van
pseudo-diphtheriebacteriën, die na 1 maal 24 uur dub-
belkleuring vertoonen, terwijl aan den anderen kant ook
weer gesproken wordt van virulente diphtheriebacteriën,
die na 1 maal 24 uur geen korreltjes vertoonden.

Öok Kurth, hoewel voorstander van N e i s s e r \' s
kleuring als differentiaal diagnosticum heeft drie gevallen
beschreven, waar de dubbelkleuring bij pathogene diphthe-
riebacteriën uitbleef.

Aldus sluit de aanwezigheid van metachromatische
lichaampjes geen virulentie in. Evenmin sluit de afwezig-
heid, virulentie uit, zelfs indien men zou vasthouden aan
de eigenschap, dat diphtheriebacteriën in tegenstelling met
die van v, HofmannWellenhof virulent voor caviae
zijn.

Volgens von Pesch kunnen alle corynebacteriën on-
der bepaalde omstandigheden tot volutinevorming gebracht
worden en is het verschil slechts quantitatief, niet quali-
tatief. Hij zegt, dat hij in reincultures met een negatieve
kleuring volgens Neisser steeds korreltjes vindt en om-
gekeerd vindt hij in sterk positieve praeparaten altijd bac-
teriën, waarbij de metachromatische stof ontbreekt. Dit
laatste is zonder eenigen twijfel juist en heb ik bij alle
diphtheriestammen waargenomen. Men zou hiervoor de
volgende verklaring kunnen geven. Indien deze volutine
bij voorkeur gevormd wordt op phosphorverbindingen en

-ocr page 49-

nucleïnezuren bevattende voedingsbodems en wel pas
na 10 tot 24 uur, zullen er wel altijd jonge exemplaren bij
zijn, waarvoor de tijd te kort was om de volutine op te
bouwen. Het omgekeerde heb ik niet kunnen bevestigen;
de beide stammen v, HofmannWellenhofB vertoon-
den na 24 uur geen enkele korreling; bovendien heb ik
daaraan veel aandacht geschonken, omdat alleen dan de
naam „pseudoquot;-diphtheriebacterie eenige beteekenis zou
hebben.

Gelukkig behoort het uitblijven van korreling bij de
diphtheriebacterie, hetgeen in de praktijk tot ernstige fou-
ten aanleiding zou kunnen geven, tot een hooge uitzonde-
ring en kan men, zooals Golowkew, Jakowlew,
Gabritschewsky, Schabad en anderen van
tneening zijn, de dubbelkleuring op écn lijn stellen met
I dierexperiment.

De pseudo-diphtheriebacterie is eveneens G r a m-
Positief en wel is zij Gram vaster dan de diphtherie-
bacterie, Ze vormt nooit ketens, sporen of kapsels; ook
Werd nooit eigenbeweging waargenomen. Ze vertoont
dezelfde karakteristieke ligging als de diphtheriebacterie.

Deze pseudo-diphtheriebacterie groeit bij voorkeur
aëroob, op de gebruikelijke voedingsmedia veel sneller
en veel overvloediger dan de diphtheriebacterie.
Op versch gedestilleerd water blijft ze weken lang leven.
Bouillon is na 24 uur sterk getrocbcld, terwijl zich een
neerslag op den bodem van de buis heeft afgezet. De
reactie van den zwak alkalischen bouillon wordt
nooit
zuur zooals Z a r n i k o in 1889 ook reeds meedeelde, in-
tegendeel wordt de alkaliciteit vermeerderd.
Wanneer men over schuingestold glycerincserum een

-ocr page 50-

weinig cultuur zig-zagsgewijze afstrijkt, is na één etmaal
de oppervlakte gelijkmatig dik bezet en ziet men nage-
noeg geen afzonderlijke kolonies. Vergelijkt men dit beeld
met dat van de diphtheriebacterie onder dezelfde omstan-
digheden verkregen, dan ziet men daarbij \'t volgende.
Onderaan de zigzaglijn vertoonen zich over een kleinen
afstand aaneengegroeide kolonies, hoogstens ter breedte
van 1 tot 2 mM, Naar boven gaande eindigen deze weldra
in afzonderlijke kolonies, In minder gunstige gevallen zijn
hier en daar wat kolonies verrezen, wier aantal schaar-
scher wordt, naarmate men hooger in de buis komt.

Laat men beide cultures nu nog eenige dagen in de
broedstoof staan, dan zijn de kolonies van de diphtherie-
bacterie iets grooter geworden, maar van aaneengroeiing
is geen sprake, terwijl de pseudo-diphtheriebacterie een dik
slijmerig beslag vertoont, waarvan men moeilijk een be-
paalde hoeveelheid kan afenten, omdat het één slijmerige
samenhangende massa vormt. Bekijkt men deze cultuur nu
nog eens na 2 of 3 weken, na welken tijd de cultuur natuur-
lijk min of meer uitgedroogd is en daardoor aan slijmerig-
heid verloren heeft, dan ligt de bacteriënmassa er als een
gegolfd huidje, dat men er in zijn geheel kan aflichten,
bovenop.

De kleur van dezen voedingsbodem, zoowel als die van
de bacteriënlaag, is inmiddels donkerder geworden. Van die
kleursverandering is in de litteratuur melding gemaakt
door E s c h e r i c h, die spreekt van een donkerbruine tint
van de agar bij in donker bewaarde agarculturen, terwijl
ook
V. Hofmann Wellenhof van een grijsbruine
kleur van de agar spreekt, een teeken, dat zij die kleurs-
verandering als afwijkend beschouwen. Die kleursveran-

-ocr page 51-

dering zal wel een gevolg zijn van het eiwitsplitsend ver-
mogen van deze bacterie. F a 1 i è r e s zegt in zijn proef-
schrift, dat Gelpke gecoaguleerd eiwit prefereert als
middel om de diphtheriebacterie van de bacterie v, H o f -
mannWellenhofte onderscheiden, omdat bij de laat-
ste een zalmkleur optreedt. Of hier ook gekleurde eiwit-
splitsingsproducten gevormd worden ?

Ook Prochaska zegt van den agarsteekcultuur,
waarbij hij voornamelijk oppervlaktegroei waarnam; ,, Dazu
kommt in einigen Fällen die braunrote Verfärbung des
Agars in alten Culturen.quot;

Of hij dus ook 2 soorten bacteriën gehad heeft, die beide
aan het type, beschreven door v. Hofmann Wellen-
h O f, voldeden, maar waarvan één soort eiwit splitste?

Op de serumplaat ziet men dikke, witte, ronde kolonies,
die bij ouder worden gekerfde randen vertoonen.

Op agar groeit zij goed, maar vertoont nooit kolfvorming
of vertakkingen. Ook op glycerine-agar groeit zij uit-
stekend,

In peptonwater groeit zij best, na 24 uur is een sterke
troebeling en een neerslag op den bodem ontstaan.

Indol heb ik zelfs na 6 weken met behulp van E h r 1 i c h\'s
»■eagens niet kunnen vinden, terwijl tusschentijds geregeld
op de aanwezigheid ervan werd gereageerd. Wel werd na
6 weken een hooggele verkleuring waargenomen, maar van
een roze of roode verkleuring was geen sprake,

Dc groei van de bacterie v. HofmannWellenhof

ß op melk is een heel bijzondere. Na 1 maal 24 uur is de
geïnfecteerde melk uiterlijk niet te onderscheiden van
de contrólebuis, evenals dit \'t geval is met de diphtherie-
bacterie. Na dat tijdperk is de melk dus niet gestremd.

-ocr page 52-

niet van kleur of reuk veranderd, terwijl het organisme
er overvloedig in is gegroeid.

Aanvankelijk wordt de melk dus op \'t oog niet veranderd,
maar na längeren tijd b,v, na 6 ä 7 dagen bij 37° C. begin-
nen kleur, reuk en conquot;5istentie te veranderen. Die ver-
andering neemt daarna vrij snel in intensiteit toe om na
5 ä 6 weken haar maximum te bereiken. Dan ziet de melk
koffiebruin, is zoo slijmerig als kippeneiwit en is min of
meer doorschijnend geworden en riekt bovendien zéér on-
aangenaam.

Van deze geweldige verandering van \'t melkeiwit, waar-
op ik in een afzonderlijk hoofdstuk terugkom, heb ik in de
litteratuur niets gevonden, integendeel wordt overal ver-
meld, dat de melk onveranderd blijft, wat inderdaad de
eerste vijf dagen \'t geval is.

Hoewel de bacterie v, Hofmann Wellenhof B
dus proteolytische fermenten kan afscheiden, is zij niet
in staat gelatine tot vervloeiing te brengen.
Uit:

glucosepeptonlakmoesoplossing,
lactosepeptonlakmoesoplossing,
saccharosepeptonlakmoesoplossing en
mannietpeptonlakmoesoplossing,
wordt na 24 uur geen zuur en geen gas gevormd, ook niet na
längeren tijd.

De bacteriën zijn avirulent tegenover caviae.
Deze beide bacteriën v. Hofmann Wellen hof
(BI en BII) met haar saprophytisch karakter heb ik \'t
geheele onderzoek door zuiver kunnen houden, terwijl ik
menigen diphtheriestam wegens infectie aan het onder-
zoek heb moeten onttrekken.

-ocr page 53-

Het is niet onmogelijk, dat ook hier het recht van de
sterkste geldt, en dat dit krachtig organisme een toeval-
ligen indringer onmiddellijk onschadelijk maakt.

Deze beide pseudo-diphtheriebacteriën, die identiek zijn
Tnet de bacterie v, Hofmann Wellenhof, zoover hij
deze in 1888 beschreven heeft, zijn met zekerheid van de
diphtheriebacterie te onderscheiden op grond van de on-
derstaande eigenschappen:

Diphtheriebacterie,

Ie, aanwezigheid van
metachromatische korrels
na kleuring met Neisser
of L O e f f 1 e r na 18 uur
bij 36° C,

2e. op versch gedestil-
leerd water verliest zij bij
37° C. binnen 24 uur hare
levensvatbaarheid,

3e. zuurvorming in glu-
lt;:osepeptonlakmoesoplos-
s\'ng na 1 maal 24 uur bij
37° C.

4e. onveranderd uiter-
lijk en onveranderde reuk
■van melk na 7 dagen of
langer.

Pseudo-
diphtheriebacterie,

Bacterie v. Ho f m a n n
W e 11 e n h
O f B.

Ie. afwezigheid van me-
tachromatische korrels na
kleuring met N e i s s e r of
Loeffler na 18 uur
bij 36° C,

2e. op versch gedestil-
leerd water behoudt zij bij
37° C. weken lang hare
levensvatbaarheid.

3c. geen zuurvorming in
glucosepeptonlakmoesop-

lossing na 1 maal 24 uur of
langer bij 37° C,

4e. sterk veranderd ui-
terlijk en sterk veranderde
reuk van melk na 7 dagen
of langer.

-ocr page 54-

5e, weinig abundante
groei op de gebruikelijke
media,

6e, in den regel virufent
voor caviae met typisch
sectiebeeld,

7e, afwisselend v, vorm.

5e, abundante groei op
de gebruikelijke media.

6e. avirulent voor ca-
viae.

7e. gelijkmatig v, vorm.

De morphologische en cultureele verschillen zijn dus
wel van dien aard, dat men op grond hiervan deze on-
schuldige saprophiet kan scheiden van de diphtheriebac-
terie.

Het feit, dat geen immuniteit tegen diphtherie verkregen
kan worden door middel van anti-pseudo-diphtherieserum
en omgekeerd, bewijst wel, dat deze bacteriën niet met
elkander verwant zijn, terwijl agglutinatieproeven deze
meening nader bevestigen.

Deze bacteriën vertoonen zoo weinig overeenkomst met
elkaar, dat het destijds geen gelukkige gedachte geweest is
de naam
pseudo-diphtheriebacterie aan dit organisme te
geven.

-ocr page 55-

BACTERIE VON HOFMANN WELLENHOF A.
17, I 8, V. R.

De stammen I, en I« zijn afkomstig uit \'t laboratorium
van Neisser „Städt. Hygiën, Universitäts Institutquot; te
Frankfort am Main en werden gezonden als oudere pseudo-
diphtheriebacteriën.

V, R, isoleerde ik uit een cultuur afkomstig van \'t bacte-
riologisch laboratorium van het Ziekenhuis aan den Cool-
singel. Alle drie stammen stemden morphologisch en cul-
tureel overeen met de bacterie v. HofmannWellen-
h O f type A, Het waren n.L staafjes van gelijke grootte, ze
vertoonden na 18 uur geen metachromatische korreltjes
volgens N e i
s s e r of L O e f f 1 c r; na een tijdsverioop lan-
ger dan 24 uur trad wel korreling op, doch niet sterk. Ze
Waren Gram- positief, hadden geen eigenbeweging, vorm-
den geen sporen of kapsel. Vooral de typische palissaden-
vormige ligging was aanwezig, weinig v-vormen werden
waargenomen.

Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht.

In een „tube de V e i 11 o nquot; waren slechts in een klein
deel van den steek de bacteriën gegroeid, terwijl een ster-
ke oppervlaktegroei werd waargenomen.

Melk werd uiteriijk zelfs na langen tijd niet veranderd.

Neutrale glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur
en langer onveranderd gebleven, terwijl geen gasvorming
had plaats gevonden.

De bacteriën waren avirulent voor caviae.

-ocr page 56-

LITTERATUUR.

V. Hofmann Wellen h of. Wien. med. Wochenschr. 38-65-108-
1888.

L O e f f 1 e r. Cf. Bact. 2-105-1887.

Marzinowsky. Z. f. öyg. u. Inf. 73-185-1913.

Slawyk und Matricatide. Z. f. Hyg. u. Inf. 29-181-1898.

Kurth. Z. f. Hyg. u. Inf. 28-409-1898.

V. Pesch. C. f. Bact. 92-27-1924.

G o 1 o w k e w. Mil. Aertzl. Zeit. 1-1899.

Scha bad. Jahrb. f. Kinderh. 54-381-1901.

Z a r n i k o. Cf. Bact. 6-153-177-224-1889.

e s c h e r i c h. Berl. kl. Wochenschr. 30-492-520-549-1893.

F a 1 i è r e s. Thèse. Des granulations polaires du bacille diphthérique.

Bordeaux 1901.
Pr och a ska. Z. f. Hyg. u. Inf. 24-373-1897.
N e u m a n n. Z. f. Hyg. u. Inf. 40-33-1902.

-ocr page 57-

KORT OVERZICHT VAN DE OVERIGE STAMMEN,
WAARMEDE HET ONDERZOEK WERD VERRICHT.

Nadat in de voorgaande hoofdstukken de algemeene
eigenschappen van de diphtheriebacterie en die der
bacterie v, Hofmann Wellenhof A en B volgens
eigen waarnemingen werden meegedeeld, volgt hier nog
een korte beschrijving van de overige stammen, die bij
dat onderzoek werden gebruikt. Zij kunnen ingedeeld
Worden bij de diphtheroïden of diphtherieachtigen en
werden meest toegezonden als
pseudo-diphtheriestammen.
Allen, die zoo vriendelijk waren, mij een of meer organis-
men af te staan, dank ik hier ter plaatse nogmaals hartelijk
voor hunne bereidwilligheid.

BACTERIUM CUTIS COMMUNIS.

Daar het moeilijk bleek te zijn, zuivere pseudo-diphthe-
riestammen van andere laboratoria te krijgen, ten einde
l^are biochemische eigenschappen te kunnen vergelijken

niet die der bacterie v. H o f m a n n W e 11 e n h o f, was

wijlen Professor de Jong destijds zoo vriendelijk uit Parijs
ince te brengen een organisme genaamd: Bacterium

cutis communis. Deze bacterie werd door de bac-
teriologen van het Instituut Pasteur voor een pseudo-diph-
theriebacterie gehouden.

Van deze bacterie, die weinig overeenkomst bleek te
vertoonen met de bacteriën v, HofmannWellenhof

-ocr page 58-

A en B, doch eerder dan deze aanleiding zou kunnen geven
tot verwarring met de diphteriebacterie, volgt hier een
korte beschrijving,

Bacterium cutis communis is een zéér kort,
dun, niet of nauwelijks gebogen staafje, dat microscopisch
een nietiger indruk maakt dan de diphtheriebacterie en
zelfs kleiner is dan de bacterie v, HofmannWellen-
hof A en B.

Na enting op glycerineserum en glycerine-agar is na 24
uur een wit vochtig beslag gevormd, noch gelijkend op \'t
beeld, dat de diphtheriebacterie, noch op \'t beeld, dat de
bacterie v, -Hofmann Wellenhof A of B ons te
aanschouwen geeft.

De groei is n,l, zoo overvloedig en sappig, dat na 24 uur
geen enkele afzonderlijke kolonie meer wordt waargeno-
men.

Om de eigenschappen van Bacteriumcutis com-
munis te kunnen vergelijken met die der vorige organis-
men, werd ook hier steeds afgeënt van een 1 maal 24 uur
oude glycerineserumcultuur, terwijl op glycerine-agar de
cultuur werd aangehouden.

Gekleurd volgens Neisser en Loeffler zijn de
metachromatische lichaampjes na 18 uur aanwezig; voor-
namelijk eindstandig; de bacterie is Gram-positief, ver-
toont geen eigen beweging, sporen of kapsel, terwijl in de
microscopische praeparaatjes de meer besproken typische
ligging wordt waargenomen.

Morphologisch zou Bacteriumcutiscommunis
dus alleen door \'t verschil in grootte van de diphtherie-
bacterie zijn te onderscheiden.

Het verschil in groei op glycerine-agar of glycerineserum

-ocr page 59-

buiten beschouwing gelaten — immers in gemengde
culturen zal dit verschil minder op den voorgrond treden
— zal dit organisme mijns inziens eerder aanleiding kunnen
geven tot \'t stellen van een verkeerde diagnose, dan dat
dit \'t geval is met de beschreven bacteriën v, H o f m a n n
W e 11 e n h O f A en B. \'t Feit, dat het na 1 maal 24 uur de
metachromatische korreling en de typische ligging vertoont,
bovendien Gram-positief is, doet iedere bacterioloog
neigen tot diphtherie te besluiten, waarbij hij mogelijk de
opmerking zal maken, dat de staafjes wat klein zijn, Daai
de afmetingen ten opzichte van de diphtheriebacterie in de
juiste verhouding zijn afgenomen, zou men het een minia-
tuur diphtheriebacterie kunnen noemen.

Vergissing met deze bacterie is intusschen vrijwel uitge-
sloten, want zij komt, zooals de naam aanduidt, voor op de
huid en wordt, voor zoover mij bekend, niet naast de diph-
theriebacterie op \'t neusslijmvlies gevonden.

Bacterium cutis communis groeit aëroob en
zéér overvloedig op de vroeger beschreven voedings-
bodems.

Bouillon is na 24 uur sterk troebel, terwijl zich een prae-
cipitaat op den bodem van de buis heeft afgezet. Op
glycerine-agar groeit het organisme buitengemeen snel en
nien kan van het egaal witte, vochtige beslag, in tegen-
stelling met de bacterie v,
HofmannWellenhofB,

elke willekeurige hoeveelheid afenten,

Indol werd in peptonwater, waarin het ook weer krach-
«Ö groeit, na 1, resp. 3, 7, 14, 21, 28 dagen niet geconsta-
teerd.

Het uiterlijk en de reuk van melk bleven onveranderd
en de
melk was zelfs na 6 weken niet van de contrólebms

-ocr page 60-

te onderscheiden. Dat het er wel degelijk op groeide, bleek
na overenten op glycerine-agar; na 24 uur ontstond een
dik overvloedig beslag.
Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht,
Glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur rood ge-
kleurd, evenals de saccharosepeptonlakmoesoplossing.

Lactose-, maltose- en mannietpeptonlakmoesoplossing
daarentegen hadden hare neutrale tint behouden,

In alle 4 oplossingen was het organisme goed gegroeid,
de vloeistof was troebel, een neerslag lag op den bodem.
Gasontwikkeling had nergens plaats gehad.

Hieruit blijkt bovendien, dat de ontleding van glucose
door deze bacterie een reden te meer zou zijn tot gelijk-
stelling met de diphtheriebacterie.

Inmiddels zal een gelijktijdige enting op saccharose-pep-
tonlakmoesoplossing het raadsel oplossen en diphtherie
ten eenenmale uitsluiten, daar eerstgenoemd organisme
uit saccharose wel, de diphtheriebacterie uit saccharose
nooit zuur vormt, terwijl de bacteriën v. Hofmann
Wellenhof A en B noch glucose, noch saccharose
aantasten.

De vitaliteit op glycerine-agar gaat vrij snel verloren;
het bleek mij noodig het tenminste éénmaal in de 10 dagen,
bij voorkeur zelfs eens per week, over te enten; op vloei-
bare media behield het organisme zijn levensvatbaarheid
veel langer. De beide andere bacteriesoorten behouden op
glycerine-agar hunne levensvatbaarheid eveneens veel
langer.

Ten slotte bleek Bacterium cutis communis
niet pathogeen voor caviae. Men zal moeten toe-
geven, dat Bacterium cutis communis, eerder

-ocr page 61-

dan de bacterie v. Hofmann Wellenhof aanspraak
zou mogen maken op den naam „pseudo-diphtheriebac-
teriequot;, indien men de eigenschappen met elkander verge-
lijkt.

Hoewel ik dit organisme niet onder den naam Bacte-
rium cutis communis in de handboeken gevonden
heb, vermoed ik, dat het identisch is met de paradiphthe-
riebacterie van L u b i n s k i.

L u b i n s k i vond bij diphtherische wonden twee soor-
ten bacteriën, n.1. de echte diphtheriebacterie en een diph-
theroïde, die hij paradiphtheriebacterie noemde. Deze pa-
radiphtheriebacterie is morphologisch volgens zijn be-
schrijving korter en iets plomper dan de diphtheriebacterie.

Zij is Gram-positief, vertoont volgens Neisser en
Loeffler gekleurd, voornamelijk eindstandige korreling.
Ook vertoont zij de typische groepeering, tast saccharose
aan onder zuurvorming en is apathogeen tegenover caviae.

Het is zeker jammer, dat L u b i n s k i daarvoor den naam
paradiphtheriebacterie gekozen heeft en terecht stelt
^ O h d e dan ook voor deze bacterie den naam
ßacterius dermophilus te geven, daar hij deze
identiek houdt met staafjes op huid en slijmvlies gevonden.

Ra dice houdt deze paradiphtheriebacteriën voor
veranderde diphtheriebacteriën; een omzetting van eersU
genoemde in diphtheriebacteriën heeft hij echter nooit

Waargenomen.

Typisch voor Bacterium cutis communis is
Wel, dat het saccharose na 1 maal 24 uur wel splitst,
quot;ïaltose na 1 maal 24 uur niet.

l^it organisme, dat dus verward zou kunnen worden met

-ocr page 62-

de diphtheriebacterie, kan op grond van de volgende eigen-
schappen hiervan worden onderscheiden;
Ie, het wordt hoofdzakelijk op de huid gevonden,
2e. het is kleiner van afmetingen.
3e, het groeit intensiever op alle voedingsmedia,
4e, het vormt zuur uit saccharosepeptonlakmoesoplos-
sing.

5e. het is avirulent voor caviae.

STAMMEN X EN Y.

Deze twee stammen waren afkomstig uit de keel van
kinderen uit Weenen. Op de glycerineserumplaat, waarop
de keelwatjes waren afgestreken, waren na 18 uur een aan-
tal verdachte kolonies te voorschijn gekomen, die gekleurd
volgens Neisser en Loeffler, de metachromati-
sche korreltjes vertoonden en die bovendien G r a m-posi-
tief bleken te zijn.

De stammen, die ik gemakshalve X en Y zal noemen,
werden in reincultuur gebracht en ingespoten bij caviae,
genummerd 1 en 2. Cavia 1 ingespoten met stam X, ver-
toonde niets bijzonders, terwijl cavia 2, die ingespoten
was met stam Y, eerst na 6 dagen een zwak infiltraat ver-
toonde; overigens is \'t dier ook gezond gebleven.

Daar het dierexperiment bij beide stammen virulentie
uitgesloten had, was /t dus nu de vraag of men hier te doen
had met een avirulent geworden diphtheriebacterie, of wel
met een bacterie v, HofmannWellenhof.

Ten einde dit uit te maken werden beide organismen
van een 24 uur oude glycerineserumcultuur overgeënt op

-ocr page 63-

neutrale glucosepeptonlakmoesoplossing en op glucose-
glycerineserumplaten, die neutraal getint waren ten op-
zichte van lakmoesoplossing.

De glucosepeptonlakmoesoplossing was na 18 uur door
stam X onveranderd gebleven, terwijl stam Y hierin zuur
gevormd had. Stam X had de kleur der glucoselakmoes-
serumplaat eveneens neutraal gelaten; er waren witte ko-
lonies op een paarsblauwen grond te voorschijn gekomen,
terwijl stam Y de plaat lichtrood had getint.

Deze proeven in duplo ingezet, werden gedurende 7
dagen gecontroleerd, waarbij geen verandering werd waar-
genomen.

Ten slotte werd in een buis volgens V e i 11 o n een 10 tot
12 cm, diepe
agarsteek gemaakt. Deze glucoseagarvoe-
dingsbodem zou in staat zijn de diphtheroïden te onder-
scheiden van de diphtheriebacterie. Laatstgenoemde is n,l,
facultatief anaëroob, terwijl de diphtheroïden veelal streng
aëroob zijn. Stam X was na deze enting uitsluitend aan de
oppervlakte gegroeid, was dus aëroob, terwijl stam Y
tevens dieptegroei vertoonde.

Beide stammen geënt op afgeroomde melk lieten de melk
uiterlijk gedurende langen tijd onveranderd en misten het
vermogen het eiwit aan te tasten.

Men zou stam Y dus een avirulent geworden diphtherie-
stam
kunnen noemen, terwijl stam X aanspraak maakt op
den naam bacterie v. Hofmann Wellenhof A,

stam krall.

Deze bacterie, afkomstig van het Instituut K rail te

-ocr page 64-

Weenen, was gezonden als een pseudo-diphtheriebacterie.
Het waren plompe staafjes, ongelijk en onregelmatig van
vorm, die na 24 uur onregelmatige, grove poolkorreling
vertoonden. Ze gaven weinig van de typische ligging te
zien. Na een week waren enorme poolkorrels en kolven
opgetreden. Bovendien groeide de bacterie met een vuil-
geel dik beslag op serum,

In een „tube de V e i 11 o nquot; was zij in 24 uur tot on-
derin den steek doorgegroeid en gedroeg zich ook in dit
opzicht weinig als een bacterie v, HofmannWellen-
hof.

Gelatine quot;werd niet tot vervloeiing gebracht — geen
eigenbeweging, sporen of kapsel.

Melk werd gestremd, de kleur werd niet veranderd, ook
verspreidde ze naast de zwak zure, geen bijzondere reuk,
ook niet na längeren tijd.

Neutraal glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur
rood gekleurd, terwijl geen gas gevormd was.
Het organisme was avirulent tegenover caviae.
Op grond van bovengenoemde cultureele en morpholo-
gische eigenschappen is identificatie met de bacterie
v. Hofmann Wellenhof uitgesloten en heeft men
hier een diphtheroïde voor zich.

stam lister.

Uit het Lister-Institute te Londen werd dit organisme als
pseudo-diphtheriestam op aanvrage toegezonden.

Deze bacterie groeide zeer slecht en vertoonde na 24 uur
een nauwelijks zichtbaar beslag. Zij was een korte, dikke

-ocr page 65-

staaf, nagenoeg eivormig; gaf dubbelkleuring, was Gram-
positief, maar vertoonde weinig de typische ligging. In de
„tube de V e i 11
o nquot; was zij langs den geheelen steek ge-
groeid.

Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht, eigenbewe-
ging, sporen en kapsel ontbraken.

Melk werd gestremd — geen afwijkende reuk of kleur
werd na längeren tijd waargenomen,

Glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur rood.

Zij was avirulent tegenover caviae.

Ook dit organisme zou ik cultureel noch morphologisch
voor een bacterie v, HofmannWellenhof houden en
maakt evenals het vorige aanspraak op den naam
diphtheroïde.

een vijftal diphtherie-achtigen in mond
en keelmembranen van de kip.

No. 1 werd geïsoleerd uit de keelmembraan van een
aan vogeldiphtherie gestorven kip. Het was een kort staaf-
je, gelijkend op de diphtheriebacterie, dat na 24 uur na-
genoeg geen metachromatische korreltjes vertoonde. Na
längeren tijd werd sterke korreling waargenomen, die na
3 weken zoo was toe genomen, dat zij na kleuring met
methyleenblauw zichtbaar was. De bacterie was Gram-
Positief en wel G r a m-vaster dan de diphtheriebacterie.

De bacteriën waren over \'t algemeen even groot, en ver-
toonden de typische ligging. Ze groeiden facultatief
anaëroob. Zij misten eigenbeweging, kapsel en waren

asporogeen.

-ocr page 66-

Melk werd ook na langen tijd niet van uiterlijk veran-
derd, een weinig geel \'depót bevond zich op den bodem,
zij was niet gestremd, niet gekleurd en riekte normaal.

Neutrale glucoselakmoespeptonoplossing was na 24 uur
zwak rood gekleurd,- terwijl geen gas gevormd was.
Gelatine bleef onveranderd.

De kolonies lieten zich met water homogeen verdeelen.

De bacterie was avirulent voor caviae.

No, 2 was afkomstig uit de normale keel van een gezon-
de kip in een met humane diphtherie besmet milieu. Na
24 uur vertoonden de bacteriën, die kleiner waren dan
No. 1, nagenoeg geen metachromatische lichaampjes. Zij
waren sterk G r a m-positief en vertoonden de karakteris-
tieke ligging.

Zij groeiden facultatief anaëroob, de kolonies lieten zich
rnet water homogeen verdeelen. Dit organisme had boven-
dien de eigenschap citroengeel pigment te vormen en
groeide iets vochtiger dan de andere drie. Geen eigen-
beweging, kapsel of sporen werden waargenomen.

Neutrale glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur
zwak rood, geen gas was gevormd. Melk bleef uiterlijk ook
na langen tijd niet te onderscheiden van de contrólebuis.

Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht.

De bacterie was avirulent voor caviae.

No, 3 was afkomstig uit een droog diphtheritisch kaak-
proces van een kip, die overigens volkomen gezond was
en die leefde in een met humane diphtherie besmette om-
geving.

Zij groeide facultatief anaëroob, de kolonies lieten zich

-ocr page 67-

met water niet homogeen verdeelen, er waren korreltjes
in, maar gaven evenmin het beeld van positieve aggluti-
natie.

Op serum groeide zij evenals op andere voedingsbodems
zeer welig, een aaneengegroeide massa vormend, waarop
de gewelfde kolonies een weinig bovenuit kwamen. Na
24 uur werd sterke poolkorreling waargenomen, en deden
zij zich kennen als polymorphe staafjes, die sterk G r a m-
positief waren. Van de typische groepeering trad vooral de
V-vorm op den voorgrond.

Bij ouder worden heeft deze bacterie de eigenschap een
weinig lichtgeel pigment te vormen.

Eigenbeweging, een kapsel of sporen werden niet ge-
constateerd.

In vloeibare voedingsmedia werd na 24 uur steeds een
oppervlaktevlies gevormd.

Neutrale glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur
sterk rood gekleurd, terwijl geen gas was gevormd.

Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht.

Melk werd ook na langen tijd niet veranderd.

Zij was avirulent voor caviae.

Volgens hare morphologische en cultureele eigenschap-
pen zou zij aanspraak kunnen maken op den naam van
avirulente diphtheriebacterie,

No. 4 werd gewonnen uit de keel van een kip, die sub-
muqueus werd geïnfecteerd met een sterk toxische humane
diphtheriebacterie en die dientengevolge na 2 dagen stierf.
Op de entplaatsen hadden zich diphtheritische membranen

gevormd.

-ocr page 68-

Ook deze bacteriën groeiden facultatief anaëroob. Ze
vertoonden weinig de metachromatische korreling, waren
sterk Gram-positief en vertoonden weinig de typische
groepeering.

Ze hadden geen eigenbeweging, geen kapsel en waren
geen sporenvormers.

Neutrale glucosepeptonlakmoesoplossing was na 24 uur
zeer zwak rood gekleurd. Geen gas was gevormd.

Gelatine werd niet tot vervloeiing gebracht.

Melk werd uiterlijk ook na langen tijd onveranderd

gelaten.

Dit organisme was avirulent voor caviae.

No, 5. Een diphtheriebacterie, geïsoleerd uit de keel
van een ter onderzoek aangeboden en gestorven kip, met
een grijswitte diphtheriemembraan op het gehemelte.

Deze bacterie gedroeg zich in alle opzichten als een diph-
theriebacterie, was een G r a m-positief staafje, dat N e i s-
s e r\'s kleuring en kolfvorming vertoonde.

Zij was zeer virulent; een cavia geënt met 0,75 cm\' van
een 24 uur oude bouilloncultuur was na 2 dagen dood. Bij
de sectie werd het typische beeld van diphtherie waar-
genomen. Op de plaats van injectie onder de borsthuid was
een gelatineus oedeem, terwijl hier en daar verbloeding op
\'t punt was op te treden. In borst- en buikholte was veel
vocht aanwezig. De bijnieren waren zwartrood en gezwol-
len aan beide zijden.

Ten slotte rest mij nog de volgende virulente diphtherie-
stammen op te noemen:

-ocr page 69-

844, 473, Poels, 1314, 1825, R I en R II, C. L. II, Parijs
I Parijs II, Amsterdam, Ba, Sm, Diphth. 2, Diphth. 4,
Diphth. 5, Amerika I, Amerika II, Holland, 334.

Diphth, 2 en Diphth. 4 bleken zwak virulent voor caviae.

-ocr page 70-

EENIGE BIOCHEMISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE
DIPHTHERIEBACTERIE, DE BACTERIE v, HOFMANN
WELLENHOF A EN B EN VAN EENIGE ANDERE
DIRHTHEROIDEN.

GEDESTILLEERD WATER.

Als allereenvoudigst medium voor deze verschillende
organismen werd gekozen: gesteriliseerd, versch gedestil-
leerd water. .

Een normaal oogje van de in de volgende tabel voor-
komende bacteriën werd van een 24 uur oude glycerine-
serumcultuur gebracht in een buis met 10 cm\' steriel

gedestilleerd water.

Deze buizen werden in de broedstoof geplaatst en na
24 uur werd met behulp van een steriele pipet 1 cm\' van
het geïnfecteerde water overgebracht op een steriele gly-
cerineserumplaat, die vervolgens bij
37° C. werd weggezet,
om na verloop van een bepaalden tijd te controleeren óf
en hoeveel kolonies er waren opgekomen.

De inhoud der buizen, geënt met de diphtheriestammen,
en de diphtheroïden, was over \'t algemeen slecht aange-
slagen; het water geënt met bacterie v. HofmannWel-
lenhof B was troebel, dat, met de bacterie v, Hof-
mann Wellenhof A, nagenoeg helder. Na 2 maal
24 uur bij 37° C, werd wederom 1 cm\' water met een pipet
overgebracht op een serumplaat en zoo vervolgens
verder nagegaan.

Zooals uit bijgaande tabel blijkt, hebben de diphtherie-

-ocr page 71-

stammen hunne levensvatbaarheid in den regel binnen 24
uur
reeds verloren. Ook die v, H o f m a n n W e 11 e n-
h O f A en overige diphtheroïden hielden \'t niet veel lan-
ger uit.

Anders is het daarentegen met de bacterie v, H o f -
mannWellenhofB gesteld. Na 24 uur waren er ver-
scheidene kolonies opgekomen; 10 dagen achtereen werd
iederen dag 1 cm® water overgebracht op glycerineserum.
Den lOen dag waren er nog verschillende kolonies opge-
komen, die geïdentificeerd werden als reinkolonies van den
geënten stam.

Het water zag troebel, in tegenstelling met dat, waarin

de andere organismen waren geënt.

Deze proef werd nog tweemaal bevestigd; speciaal met
de diphtheriestammen en met dé stammen v.
H o f m a n n
W e 11 e n h o f B, Beide keeren hadden de eerste binnen 24
uur hunne levensvatbaarheid verloren; de beide andere
stammen, nu op een grootere hoeveelheid water geënt en
op geregelde tijden overgebracht op serum, gaven daar-
entegen zelfs na 4 maanden nog kolonies, die zuiver bleken
en de typische eigenschappen van de
oorspronkelijke
stammen bleken te bezitten. Deze bacteriën hebben dus
een uitgesproken saprophytisch karakter.

Steriel gedestilleerd water zou dus zeker in aanmerking
komen om de bacterie v. HofmannWellenhofB,
van die van A, van de overige diphtheroïden en van de

diphtheriebacterie te onderscheiden.nbsp;^

Over \'t algemeen is mij gebleken, dat de diphthenebac-
terie zeer kieskeurig is. Men moet haar, wil zij behoorh^c
groeien, een voedingsbodem geven van vrij gecompliceera.

samenstelling.

-ocr page 72-

Bij de bestudeering van de omzetting van de meerwaar-
dige alcoholen, koolhydraten en enkele andere chemische
stoffen en bij de bestudeering van de indolvorming heb ik
in de eerste plaats getracht zeer eenvoudige voedings-
milieu\'s te maken, om daardoor op eenvoudige wijze en
met meer zekerheid de omzettingsproducten te kunnen
aantoonen; doch deze bleken onbruikbaar, omdat ze zich
op een dergelijken ongunstigen voedingsbodem niet ont-
wikkelden, zoodat ik steeds mijn toevlucht heb moeten
nemen tot toevoeging van eenig pepton,

In glycerinewater bijv,, bestaande uit 0,5 % glycerine en
O 5 % chloretum natricum, waren de bacteriën binnen 6
dagen vernietigd, Tusschentijds werd niet gecontroleerd,
maar de heldere vloeistof bewees wel, dat zij niet of zeer

schaars gegroeid waren.

Het is dus niet te verwonderen, dat zij het in een armoe-
dig milieu als gedestilleerd water zeer kort zullen uit-
houden.

d\'Espine en Marignac hebben waargenomen,
dat de diphtheriebacterie binnen 24 uur te gronde gaat; op
sterk verontreinigd water zou de levensduur ongeveer
6 dagen zijn.

Démétriades daarentegen vond uit proefnemin-
gen, dat zij pas na 21 dagen dood was, terwijl S e i 1 e r en
de Stoutz haar niet minder dan 8 maanden in drink-
water in leven konden houden, waarna ze zelfs haar viru-
lentie niet had ingeboet.

Van \'t gedrag van de bacterie v. HofmannWcllen-
h o f ten opzichte van water heb ik geen opgaven kunnen
vinden.

-ocr page 73-

gedestilleerd water.

s

u
■V
G
rt
rt

B

c
u
•O
c

rt
Ë

c
lt;u
quot;C
c

CS
rt

s

3
D

1-
N

X

co

Ti

c

n
a

B

C

u

U

w

M

gt;

O)

x
1-

X
10

X

blanco
473
844

.

Rll.

Poels
1314
1825
Parijs I
Parijs II
L. II..

bolland
^nierika I
^ïphth. 2
diphth. 4
v. H.W
V. H.W

^ 7

I, .

Krall
Lister
K I
^0.2
ï^o. 3
No. 4




i-




BI
BII

4-




4-





-ocr page 74-

stikstofhoudende media.

UREUM.

Omdat bij het voorloopig onderzoek gebleken was, dat
de bacterie
v. HofmannWellenhofB\'t melkeiwit
ontleedde, dus stikstofhoudende verbindingen aantastte,
werd als eenvoudigste stikstofbron gekozen: ureum.
Een aantal diphtheriestammen, de beide bacteriën
Hofmann Wellenhof A en B en enkele andere
diphtheroïden werden geënt op een voedingsbodem, die
de volgende samenstelling had:
0,500 g ureüm
0,250 g pepton
0,250 g natriumchloride tot
100 cm\' met gedestilleerd water.

Deze vloeistof werd op de gewone wijze gesteriliseerd
en vervolgens 10 cm\' hiervan in steriele buizen gepipet-
teerd en wederom gesteriliseerd.

Van de in de volgende tabel voorkomende stammen
werd een normaal oogje materiaal geënt en alles naast
eenige contrólebuizen in de broedstoof gezet. De bacteriën
waren na 6 weken in alle buizen goed gegroeid, bovendien
werden de culturen toen, om zeker te zijn, dat geen infectie
had plaats gehad, op zuiverheid gecontroleerd.

De inhoud der buizen werd quantitatief overgebracht in
maatkolven en in een bepaalde hoeveelheid, overeen-
komende met 2 cm\' oorspronkelijke vloeistof, het ureum-
gehalte bepaald in den ureometer van Y v o n, waarbij \'t
ureum door natriumhypobromiet geoxydeerd werd tot
No, COo en HgO.

C0(NH2)2 SNaBrO SNaBr No COo 2HoO

v

-ocr page 75-

Per mol. ureum ontstaat dus bij 0° C, en 760 m.M. druk
22.35 L. stikstof.

Uit het overzicht blijkt, dat de diphtheriebacterie, de

bacterie v. HofmannWellenhofA en B, Bacte-
rium cutis communis evenals de meeste diphthe-
roïden ureum niet aantasten. De vermindering in ureumge-
halte door de bacterie
v, HofmannWellenhof mag
van geen beteekenis worden genoemd. Alleen de diphthe-
roïden K r a 11 en No, 2, welke proeven nog eens herhaald
en daardoor bevestigd werden, maakten hierop een uit-
zondering.

Uit berekening volgt intusschen, dat de gevonden
waarde van de
blanco-oplossingen iets boven de theoreti-
sche waarde ligt, wat waarschijnlijk daaraan te wijten is,
dat de peptonoplossing een verbinding bevat, die met hy-
pobromiet ook eenig stikstof levert.

Een peptonoplossing zonder ureum, op dezelfde manier
met hypobromiet behandeld, deed inderdaad een weinig
stikstof te veel vinden.

-ocr page 76-

UREUMPEPTONOPLOSSING,

In 2 cm\'
oorspr. vloeistof

Berekende
hoeveelheid ureum
per 10 cm^

Blanco , .

4,1 cm\'

N2

52,11 mg.

ureum

473 , ,

4,1

h

52,11

»

»

844 . .

4,1

n

»

52,11

n

w

Parijs II

4,1

n

n

52,11

n

n

C. L. II ,

4,05

n

n

51,44

»

»

Poels ,

4,1

n

n

52,11

n

rgt;

Holland

4,1

n

n

52,11

jgt;

»

Amerika

4,1

n

n

52,11

,1

n

Diphth. 4

4,1

n

»

52,11

n

n

B. v. H.W

BI

3,55

n

»

45,10

»

i)

B. v. H.W

BII

3,55

n

»

45,10

n

n

it . •

4,1

n

n

52,11

n

n

Is • •

4,05

n

n

51,44

n

n

Krall .

2,7

n

»i

34,29

n

n

Lister .

4,1

»

»

52,11

n

»

No. 1 .

4,1

n

n

52,11

»

»

No. 2 .

0,75

»

n

9,53

»

n

No. 3 .

4,1

w

n

52,11

n

X

No. 4 .

4,0

n

n

50,76

n

n

B. cutis comm.

4,05

n

)gt;

51,44

ff

»

Theoretische hoeveel-
heid ureum
50 00 mg. per 10 cm\'

-ocr page 77-

ontleding van nitraat.

Een aantal diphtheriestammen, de bacteriën v, Hof-
mann Wellenhof en eenige andere diphtheroïden
werden geënt op een voedingsbodem bestaande uit pepton-
water, waaraan 1 % kaliumnitraat was toegevoegd.

Steriele, van gistbuisjes voorziene buizen werden met
10 cm\' van deze vloeistof gevuld en opnieuw gesterili-
seerd.

Na 24 uur werd toegevoegd een mespunt van het reagens
van G r i e s s-R
o m ij n, bestaande uit een mengsel van 1
deel naphthylamine, 10 dln, sulfanilzuur en 89 dln, wijn-
steenzuur, Bij aanwezigheid van nitriet treedt een rood-
kleuring op.

Alle diphtheriestammen hadden na 24 uur min of meer
nitriet gevormd en vertoonden duidelijke roodkleuring met

het reagens van G r i e s s - R o m ij n. Ook de diphthero-

iden hadden nitriet gevormd, uitgezonderd bacterie

V, H o f m a n n W e 11 e n h o f B en No, 3, zoodat eerstge-
noemd organisme zich ook ten opzichte van dezen voe-
dingsbodem afwijkend gedroeg.
Gas werd nooit gevormd.

De gevoeligheid van deze nitnetreactie in aanmerking
genomen, zou men hoogstens bij een negatieven uitslag,
diphtherie mogen uitsluiten. Overigens heeft zij niet veel
waarde.

Van enkele oplossingen werd \'t nitriet quantitatief be-
paald met behulp van kaliumpermanganaat.

Dat er evenwel meestentijds slechts sporen nitriet ge-
vormd werden, bleek wel hieruit, dat de onderzochte, met

bacteriën geënte kaliumnitraatpeptonoplossingen, prac-

tisch dezelfde uitkomst gaven als de blanco proef.

-ocr page 78-

1 % NITRAAT PEPTONWATER.

u
O

tJ ^
3 S
S
X

1-1

u

^
•S S

2 X
«

u

s

43

■S s

^ X

- CO

3

4-1 3
43

quot;C

S X

xl

CJ ^

s;

s X

u

n

quot;5 s;

2 X

VO

3

4-. 3

V

•S s

s X
tgt;

3

quot;H S

g X

en
cl

O

Blanco .

473 . .

.

844 . -

4-

-1-

Poels .

.

1

C.L.II.

.

1825 .

1314 .

4:

X . .

• \'

Y . .

B. V. H.W

BI

B. V. H.W

BII

h . \'

J-

1

Is . \'

Krall .

4-

Lister .

4-

No. 1 .

No. 2 .
NO 3

INO. sJ .

No. 4 ,

1

-ocr page 79-

63
melk,

Daar bij het vooronderzoek bij de bestudeering van de
cultuureigenschappen gebleken was, dat de bacterie
v. Hofmann Wellenhof B in tegenstelling met de
diphtheriebacterie en andere diphtheroïden in staat bleek
melk na verloop van 14 dagen geheel van uiterlijk te doen
veranderen, besloot ik een nader onderzoek betreffende
die omzetting in te stellen.

Slechts weinig onderzoekers hebben zich, voor zoover
mij bekend is, bezig gehouden met de omzetting der be-
standdeelen van de melk door de diphtherie- of pseudo-
diphtheriebacterie, Veelal wordt melk genoemd als een
geschikte voedingsbodem voor \'t eerstgenoemde organisme
en als zoodanig dus als een bron van infectie.

S c h o 11 e 1 i u s vermeldt, dat de diphtheriebacterie op
steriel opgevangen rauwe melk veel beter groeit dan op
gesteriliseerde melk. Hij wijt dat aan de verhooging van
den zuurgraad van de melk door sterilisatie, hetgeen een
remmenden invloed zou uitoefenen op den bacteriëngroei.

F e i n b e r g heeft in 1897 de stofwisselingsproducten
nagegaan, die de diphtheriebacterie in melk teweegbrengt
en wel speciaal die van de melksuiker en die der eiwitten.

Hij komt tot de conclusie, dat dit organisme in steriele
melk \'t koolhydraat ontleedt, onder vorming van alcohol,
aldehyde en vluchtige zuren.

Wat de niet vluchtige zuren betreft, vindt hij wellicht
sporen melkzuur, want het is hem niet gelukt om \'t zink-
zout te bereiden en bovendien was de reactie
van U f f e 1-
mann twijfelachtig positief,

Barnsteenzuur kon niet worden aangetoond.

-ocr page 80-

Alcohol toonde hij aan als jodoform; aldehyde volgens

de reactie van L e g a 1.nbsp;, , ,

Wat nu het aantoonen van alcohol betreft met behulp

van de jodoformreactie moet men bedenken, dat zij geens-
zins specifiek is en dooreen reeks van lichamen gegeven
wordt. Steriele afgeroomde melk, gedestilleerd, gaf een
vloeistof, die een positieve jodoformreactie (reuk) en posi-
tieve
aldehyde-reactie gaf (Tollens). Deze jodoform-
reactie zou even goed van \'t aldehyde of van sporen melk-
zuur afkomstig kunnen zijn. Het lijkt mij dus wel wat on-
zeker de koolhydraatontleding van melk te baseeren op
genoemde reacties, terwijl barnsteenzuur niet en melkzuur

ook niet positief werd aangetoond.

Uit latere onderzoekingen van de koolhydraten door de
diphtheriebacterie is gebleken, dat lactose naast de stik-
stofbron pepton, zelfs na maanden niet wordt aangetast,
zoodat genoemde producten wel niet van lactosegisting af-
komstig zullen zijn.

In de tweede plaats hebben de onderzoekingen van

F e i n b e r g aan \'t licht gebracht, dat melkeiwit door de
diphtheriebacterie niet wordt aangetast.

Inl914hebben Kendall-Day en Walker zich
eveneens met de omzettingen van de melk door de diph-
theriebacterie beziggehouden en bevestigd, dat die bac-
terie slechts zeer weinig veranderingen in de eiwitstoffen
teweeg brengt. Zij bepaalden o.a. de hoeveelheid ammonia
en vonden in 100 cm\' na 14 dagen eene hoeveelheid van

3,5 mgr.

Ook vonden zij, hoewel weinig, een verhoogd zuurgetal
in de melk.

Zij schrijven deze verhooging van zuurgetal toe aan een

-ocr page 81-

splitsing van lichamen van dextrose-achtigen aard, die

normaal in de melk zouden voorkomen.

Of deze verhoogde zuurgraad afkomstig is van zure
phosphaten, of afbraak van caseïne of van melkvet, is met
uitgemaakt. Alleen zeker is het, dat hij niet afkomstig is
van de melksuiker, omdat deze niet wordt ontleed.

De stijging van den zuurgraad, hoewel regelmatig waar-
genomen, is trouwens zoo gering, dat dit moeilijk mt te

maken is.nbsp;, ,, , .1 •

Zij komen dan ook tot de conclusie, dat de diphtherie-
bacterie geen zichtbare verandering in de melk teweeg-
brengt; zelfs niet na drie weken, en vinden de inwendige
veranderingen zoo gering, dat zij met chemische middelen

nauwelijks zijn aan te toonen.

Van de intensieve ontleding van \'t melkeiwit door de

bacterie v. H o f m a n n W e 11 e n h o f B, heb ik geen lit-
teratuuropgave gevonden. Toch blijkt uit het verschil m ge-
drag ten opzichte van melk. dat deze voedingsbodem als
differentieel diagnotisch hulpmiddel van belang zou kun-
nen zijn om deze bacterie te scheiden van de diphtherie-

bacterie en de overige diphtheroïden.

Volledigheidshalve wordt hier nog even in \'t kort mee-
gedeeld, wat met \'t bloote oog aan de melkculturen, geent

met de bacterie v. H o f m a n n W e 11 e n h o f B, werd

waargenomen.nbsp;,

Dc corsto vier dagen zag d. melk er volkomen normad

uit en er was uUerUjk geen verschil op te merken met de

eontrölebuis. Na den 5den dag evenwel trad er verande-

ring op. de kleur werd iets afwijkend vannbsp;f

buis en had dan de kleur van hooggesteriliseerde melk. Dat

versehil in kleur nam dagelijks toe lot deze na verloop

-ocr page 82-

14 dagen rosebruin geworden was. De melk was dan niet
gestremd, maar
verspreidde een onaangename reuk, die
reeds bij \'t openen van de broedstoof waarneembaar was.
Intusschen nam de kleur voortdurend in intensiteit toe, tot-
dat zij na een maand koffje- tot chocoladebruin geworden
was, terwijl de melk zeer onaangenaam riekte (rottings-
lucht). Ook de consistentie van de melk was veranderd.
De viscositeit was sterk toegenomen, er waren slijmerige
slieren in, zooals men die bij kippeneiwit vindt; bovendien
was zij meer doorschijnend geworden. Ook de reactie der
melk was veranderd; ten opzichte van lakmoes had zij een
uitgesproken alkalisch karakter. Ammoniak werd ontwik-
keld, dat oppervlakkig aangetoond werd door de volgende
reacties:

Ie vochtig rood lakmoespapier werd blauw gekleurd;
2e nevelvorming trad op, als een met zoutzuur of azijn-
zuur bevochtigde staaf boven de kolf werd gehouden;
3e een druppel N e s s 1 e r\'s reagens, aan een staaf

boven de kolf gehouden, werd bruin gekleurd;
4e calomel werd zwart gekleurd.

Bij onderzoek bleek de cultuur zuiver en de bacterie
identisch met die van v, Hofmann Wellenhof B,
zoodat deze geweldige proteolyse niet tengevolge van een
infectie had plaats gehad.

Het is een bekend feit, dat bacteriën fermenten kunnen
vormen en afscheiden. Zoo kunnen ze proteasen vormen,
waarmee ze eiwitten; carbohydrasen, waarmee ze kool-
hydraten, en lipasen, waarmee ze vetten en aanverwante
lichamen kunnen splitsen.

Door vorming van deze fermenten zijn ze in staat niet
of moeilijk diffundeerbaar materiaal te ontleden en in dif-

-ocr page 83-

fundeerbaren vorm om te zetten, om aldus hunne voedsel-
voorziening te regelen.

De bacterie v. HofmannWellenhofB blijkt dus in
staat proteolytische fermenten te vormen en af te scheiden,
die ontledend op \'t melkeiwit werken.

Uit het feit, dat de bacterie, zooals blijken zal, niet ter-
stond het eiwit aangrijpt, maar ongeveer 5 dagen na de
enting, zou men kunnen opmaken, dat de proteasen afkom-
stig zijn uit de afgestorven bacteriën.

Voor het quantitatieve onderzoek werd in plaats van
volle melk, afgeroomde melk gebruikt.

Wanneer men in volle melk ent, laat men de bacterie
feitelijk min of meer onder anaërobe omstandigheden
groeien, daar de gevormde roomlaag de lucht afsluit. Hoe-
wel in volle melk eveneens ontleding van \'t eiwit plaats
had, was deze toch in denzelfden tijd veel minder dan in
ontroomde melk.

De verandering in kleur bij de centrifugemelk was
veel grooter, zoodat de ontwikkelingsvoorwaarden hierin
voor deze bacterie gunstiger zijn, dan in volle melk.

De melk werd gesteriliseerd, hetzij 20 minuten op
115° C. of drie opeenvolgende dagen gedurende 40 minuten
op 100® C. in vooraf gesteriliseerd glaswerk. Voor het
quantitatief onderzoek werd in alle kolfjes zooveel moge-
lijk een gelijke hoeveelheid materiaal (1 normaal oogje)
van een 24 uur oude glycerineserumcultuur gebracht.

Na een bepaalden tijd werden hierin de volgende bepa-
lingen verricht:
Ie vetgehalte;
2e zuurgraad;
3e formaldehydegetal;

-ocr page 84-

4e draaiingsvermogen van het melkserum.

Het vetgehalte werd bepaald volgens de acidbutyro-
metrische methode
van G e r b e r en volgens de methode
van Schmid-Bondzynski,

De zuurgraad werd quot;uitgedrukt in het aantal cm\' 34N.
loog, noodig ter neutralisatie van 100 cm\' melk, phenolph-
taleïne als indicator. Aan deze bepaling werd verbonden
die van het formaldehydegetal, waaronder men verstaat het
aantal cm\' loog, dat noodig is voor de neutralisatie van
het met behulp van formaldehyde gevormde en zuur rea-
geerende methyleeneiwit in 100 cm\' melk.

Dit zoogenaamde aldehydegetal der melk, waarop
Steinegger in 1905 de aandacht vestigde, kan men
beschouwen als de uitkomst van een eiwitbepaling.

Deze reactie werd door S c h i f f beschouwd als een
additie-werking, waarbij water uittreedt en uit een eiwit-
stof of een aminozuur de overeenkomstige methyleenver-
binding ontstaat, die in \'t algemeen door de volgende ver-
gelijking kan worden voorgesteld:

/ NHanbsp;X NCHa ,

KCOOHnbsp;= K COOH

Het amphotaire karakter van een aminozuur is hierbij
verloren gegaan en heeft plaats gemaakt voor een uitge-
sproken zure reactie, zoodat deze met loog, phenolphta-
leïne als indicator, titreerbaar is.

Door de Graaff en Schaap werd als gemiddeld
cijfer voor \'t formaldehydegetal van melk vastgesteld 7,2,
terwijl dit getal, vermenigvuldigd met 0.53, het procent-
cijfer aan eiwit in de melk aangeeft.

Indien men dus het formaldehydegetal van de niet ge-

-ocr page 85-

ente melk bepaalt en dat van de met diphtheriebacterie
resp. bacterie v, Hofmann Wellenhof B of andere
diphtheroïden geïnfecteerde melk en die met elkaar verge-
lijkt, zal men een inzicht kunnen krijgen van de verande-
ringen, die eventueel het melkeiwit heeft ondergaan.

Deze bepaling, waaraan de bepaling van den zuurgraad
voorafging, werd als volgt uitgevoerd:

50 cm\' melk titreert men na toevoeging van 0,5 cm\'
2 % phenolphtaleïneoplossing met % N, loog tot zwakke
rosekleuring. Vervolgens voegt men aan deze geneutrali-
seerde melk 10 cm\', vooraf ten opzichte van phenolphta-
leïne geneutraliseerde formaline-oplossing toe en titreert
wederom met % N, loog tot zwakke rosekleuring.

Het aantal cm\' 34 N. loog, na de formoltoevoeging, ver-
menigvuldigd met 2, geeft het formaldehydegetal der melk
aan,

Is dus het formaldehydegetal der geïnfecteerde melk na
een bepaalden tijd gelijk aan dat van de contrólemelk, dan
mag men besluiten, dat de betreffende bacterie \'t eiwit on-
veranderd heeft gelaten.

De uitvoering van deze bepaling is hoogst eenvoudig en
geeft snel een quantitatieven indruk van de verandering,
die \'t eiwitmolecuul onder invloed van de verschillende
bacteriën na een bepaald tijdperk heeft ondergaan.

Onder draaiingsvermogen verstaat men de in boog-
graden uitgedrukte draaiing van het polarisatievlak bij
doorgang van rechtlijnig gepolariseerd natriumlicht door
een buis van 2 dm lengte, gevuld met een vloeistof, die
op de volgende wijze verkregen wordt.

Men mengt 50 cm\' melk met 5 cm\' 75 % oplossing van
trichloorazijnzuur, filtreert na 30 minuten dit mengsel door

-ocr page 86-

een

droog filter, waarbij de eerste 5 cm=\' worden wegge-
worpen.

Het draaiingsvermogen van de melk zal een inzicht kun-
nen geven van een eventueele verandering van het melk-
suikergehalte.

Het onderzoek werd gelijktijdig ingezet met 2 diphtherie-
stammen en met 2 stammen der bacterie v. H o f m a n n
W e 11 e n h o f B, Het uiterlijk der melk, waarin de eerst-
genoemde waren geënt, was onveranderd gebleven wat
kleur, reuk en consistentie betrof, terwijl bij de melk der
laatstgenoemde de reeds uitvoerig beschreven verande-
ringen werden waargenomen.

Uit dit onderzoek is gebleken:
Ie. dat \'t vet, noch door de diphtheriestammen, noch
door die van v. Hofmann Wellenhof B werd
aangetast;

2e. dat de diphtheriebacterie den zuurgraad van de melk
iets verhoogt, het formaldehydegetal practisch onver-
anderd laat, dat wil dus zeggen \'t eiwit niet aantast;
3e. dat de diphtheriebacterie de melksuiker niet aantast,
hetgeen met latere waarnemingen (zie hoofdstuk :
meerwaardige alcoholen enz.) volkomen overeenstemt;
4e. dat bij de melk onder invloed van de bacterie
v. Hofmann Wellenhof B, de zuurgraad af-
neemt, naarmate zij langer in de stoof staat en dc
melk, na 4 weken, sterk alkalisch is geworden ten
opzichte van lakmoes;
5e. dat het formaldehydegehalte van de melk, door deze
bacterie geïnfecteerd, sterk toeneemt gedurende de
eerste twee weken; tijdens de derde en vierde minder
en tusschen de 4e en 5e week haar maximum bereikt.

-ocr page 87-

Aldus gaat met een daling van de zuurgraad een
snelle stijging van het formaldehydegetal gepaard,
6e, dat het draaiingsvermogen van de melk onder invloed
van deze bacterie ten slotte afneemt. De bepaling van
de draaiing van dit melkserum leverde intusschen
eenig bezwaar op. In cultures ouder dan 2 weken was
de bruine kleur der vloeistof n,l, zoo sterk in intensi-
teit toegenomen, dat de gekleurde oplossing in den
Polarimeter gebracht, geen nauwkeurige waarneming
toeliet. Ook een klaring met norit bleek onvoldoende.

Onwillekeurig zal men beginnen, met het geringe af-
nemen in draaiing van het melkserum door de bacterie
v. Hofmann Wellenhof B op rekening te stellen
van een vermindering van het melksuikergehalte. Toch
geloof ik niet, dat dit juist is, omdat uit latere proef-
nemingen (zie hoofdstuk: Ontleding der Koolhydraten
enz.) gebleken is, dat deze bacterie lactose zelfs na zes

weken niet aantast.

Het is niet onmogelijk, dat enkele splitsingsproducten
van het eiwit hier hunnen invloed op de draaiing doen gel-
den, waardoor de rechtsdraaiing vermindert.

Voor de geringe verhoogingen van den zuurgraad door
de diphtheriebacterie heb ik geen verklaring kunnen vin-
den.

Wel deelt Zar nik o mee, dat de diphtheriebacterie
snel in melk groeit en dat deze zuur wordt, maar de meeste
onderzoekers hebben geen stremming waargenomen. Het
is intusschen wel te verklaren, dat daarover de meeningen
uiteen zullen loopen, omdat de beginreactie en de stijging
van den zuurgraad het al of niet stremmen van de melk
zullen beheerschen.

-ocr page 88-

De beste verklaring van de stijging van den zuurgraad is
dievan
Kendall-Day en Walker, die deze ver-
hooging toeschrijven aan normaal in de melk voorkomende
lichamen van dextrose-achtigen aard.

Bij mijn onderzoekingen werd de melk nooit gestremd;
ze was uiterlijk en wat de reuk betreft in geen enkel
opzicht van de contrólekolf te onderscheiden. Dat de bac-
teriën toch wel gegroeid waren en nog levensvatbaarheid
hadden na 4 weken, bleek bij overenten op een glycerine-
serum, waarbij een reincultuur van diphtheriebacteriën

ontstond,nbsp;ttnbsp;w 1

De melk, geënt met de bacterie v, Hofmann Wel-
le n h o f B, gaf bij de bereiding van het serum met behulp
van trichloorazijnzuur sterke nevelvorming, die mij ammo-
nia deed vermoeden.

Behalve met de vroeger genoemde reacties, werd am-
monia nader microchemisch aangetoond. Melk werd op-
nieuw geënt met de bacterie v.HofmannWellenhof
B. In het vat, waarin zich de melk bevond, werd een bakje
met 5 cm\' Vio N, zwavelzuur geplaatst. Na 4 weken werd
getitreerd, methyloranje als indicator, waarbij 3,6 cm\'
^/lo N. zwavelzuur reeds gebonden bleek te zijn. Quanti-
tatief had deze bepaling natuurlijk niet de minste waarde,
daar de gevormde ammonia op deze wijze slechts gedeel-
telijk was opgevangen.

Een druppel verdund zoutzuur werd op een voorwerp
glas een oogenblikje omgekeerd geplaatst op de kolf, waar-
in zich een vier weken oude cultuur van bacterie v. H o f-
mann Wellenhof B bevond. Hierin kon ammonium
microchemisch worden aangetoond.

-ocr page 89-

In het destillaat van deze melk kon met behulp van de
isonitrilreactie geen primaire aminen worden aangetoond.

Ten slotte werd nog nagegaan of deze diphtheriebacte-
riën en bacteriën v. Hofmann Wellenhof B kata-
lase gevormd hadden en of ze niet in staat waren
Peroxy-
dasen te vormen.

De katalaseproef verliep bij alle vier positief, terwijl de
bacteriën v, Hofmann Wellenhof B ook
Peroxy-
dasen bleken gevormd te hebben. Met pyrocatechine en
waterstofperoxyde werden deze cultures paarsbruin.

-ocr page 90-

afgeroomde melk.

--

Zuurgraad

Zuurgraad

Zuurgraad

Zuurgraad

STAMMEN

na 14 dagen

na 21 dagen

na 28 dagen

Oorspr, melk ,

9

\' 9

9

9

473 ....

9

10,6

9,2

10,4

844 ... .

9

12,4

11,3

11,7

B. V. H.W. B I

9

2,5

alk.

alk.

B. V, H.W. B II

9

3,4

0,4

alk.

Formalde-

Form.-getal

Form.-getal

Form.-getal

hydegetal

na 14 dagen

na 21 dagen

na 28 dagen

Oorspr, melk .

7,8

7,8

7,8

7,8

473 ... .

7,8

8,0

7,7

8,0

844 ... .

7,8

8,1

7,3

8,2

B. v. H.W. B I

7,8

34,5

40,2

45,2)bena-

B. v. H,W, B II

7,8

34,9

43,2

47,5$

Vet in %

Vet in %

Vet in %

vet in /o

na 14 dagen

na 21 dagen

na 28 dagen

Oorspr. melk .

0,1

0,1

0,1

0,1

473 ... .

0,1

0,1

0,1

0,1

844 ... .

0,1

0,1

0,1

0,1

B. v. H.W. B I

0,1

0,1

0,1

0,1

B. v, H.W. B II

0,1

0,1

0,1

0,1

T^raa n ncT

Draaiing

Draaiing

Draaiing

LJl ddllllg

na 14 dagen

na 21 dagen

na 28 dagen

Oorspr. melk .

40 4

40 4

40 4

40 4

473 ... .

4° 4

40 4

40 4

r 4

844 ... .

40 4

40 4

40 4

40 4

B. v. H.W. B.I

40 4

3° 41

Onafleesbaar

Onafleesbaar

B. v. H W. B. II

4» 4

3° 53

Onafleesbaar

Onafleesbaar

-ocr page 91-

Zooals uit de gevonden analyse blijkt, ontleedt geen der
organismen \'t botervet, althans werd onveranderd 0.1 %
gevonden. Bij een dergelijk laag percentage vet zal men
moeilijk kunnen constateeren of een klein deel soms om-
gezet is geworden.

Daarom werden dezelfde stammen nu nog eens geënt op
volle melk en deze na een maand geanalyseerd. De volle
melk, geënt met de bacteriën v. HofmannWellenhof
B, was, zooals reeds werd meegedeeld, veel minder ge-
kleurd, dan de centrifugemelk, omdat de bacteriën hier
onder eenigszins anaërobe omstandigheden werden ge-
kweekt.

De vetbepaling geschiedde weer volgens Gerber en
Schmid-Bondzynski; van het melkvet, volgens
deze laatste methode afgescheiden, werd tevens de refrac-
tie bepaald.

Deze vetbepalingen bevestigden den uitslag van \'t eerste
onderzoek; onveranderd werd 3 % teruggevonden, terwijl
de refractie bij 40® C. 1,4558 bedroeg. Daar de refractie bij
allen \'t zelfde was, mag men dus wel aannemen, dat \'t
melkvet noch door de diphtheriebacterie, noch door de
bacterie v, HofmannWellenhofB wordt aangetast
en dus de verhoogde zuurgraad van de melk, geënt met
diphtherie, niet van ontleed melkvet afkomstig zal zijn.

Volledigheidshalve worden zuurgraad, formaldehyde-
getal en draaiing in onderstaande tabel vereenigd.

-ocr page 92-

VOLLE MELK NA 1 MAAND,

STAMMEN

Vet-
gehalte
j

Zuurgetal

Formald.
get.

Draaiing

Nd vet
170 C.

Blanco , , ,

3%

\' 8

7.8

4quot; 62

1.4558

844 , , , .

3%

11.1

8.2

4° 62

1.4558

473 , , . ,

3%

9.8

8.0

4° 62

1.4558

B, v. H.W. B. I

3%

3.1

32.5

4quot; 29

1.4558

B, v. H.W. B. 11

3%

3.1

36.9

4° 20

1.4558

Zooals ik reeds in het begin opmerkte, was het verschil
in uiterlijk tusschen de blanco en de met bacteriën
v,
Hofmann Wellenhof B geënte melk met \'t
bloote oog pas na 5 dagen zichtbaar. Het was nu de vraag
of de verandering in zuurgetal en formaldehydegetal
parallel ging met deze uiterlijke verandering, of dat er
reeds onzichtbare, inwendige veranderingen hadden plaats

gehad, _

Hiervoor werden een aantal kolfjes, ieder 50 cm\' centri-
fugemelk bevattende, gesteriliseerd en gelijktijdig geënt
met de beide stammen v, Hofmann Wellenhof B,
Teneinde in alle kolfjes evenveel entmateriaal te bren-
gen werd een 24 uur oude glycerineserumcultuur langen
tijd afgeschud met peptonwater en ieder kolfje met 2 drup-
pels dezer suspensie bedeeld. Dagelijks werden de kolfjes
getitreerd; uit de graphische voorstelling ziet men, dat
inderdaad noch zuurgraad, noch formaldehydegetal veel
veranderen gedurende de eerste 5 dagen, vervolgens
stijgen de lijnen, die \'t formaldehydegetal aangeven, snel,
terwijl \'t zuurgetal daalt.

Daar deze beide bacteriën zich hadden doen kennen als

-ocr page 93-

4 8 10 12 14 16 lô 20 22 24 26
dagen

0 2 4

-ocr page 94-

eiwit-ontledende organismen, werd nu speciaal de aan-
dacht gevestigd op deze ontleding en werd naast deze
stammen een aantal diphtheriestammen en diphtheroïden
in ontroomde melk geënt, om daarin de volgende bepalin-
gen te verrichten,

In de eerste plaats werd bepaald het totaal stikstof-
gehalte volgens K j e 1 d a h 1.

Waren er gedurende het verblijf in de broedstoof geen
vluchtige stikstofverbindingen gevormd, dan zal \'t totaal
N gehalte van de melk ten opzichte van de controle onver-
anderd zijn gebleven.

In de tweede plaats werden 80 cm\' melk bedeeld met
4 cm\' azijnzuur van 30 % en 5 minuten in een gesloten
vat in het waterbad geplaatst en na volkomen bekoeling
gefiltreerd,

In dit sterilisatieserum werd eveneens het N-gehalte
bepaald, waardoor men een inzicht krijgt van de in water
oplosbare, niet door azijnzuur gecoaguleerde hoeveelheid,
stikstofverbindingen. Door aftrekking van deze hoeveel-
heid stikstof van de totale hoeveelheid, vindt men de
hoeveelheid stikstof van het coagulum.

Ten slotte werd de hoeveelheid gevormde aminozuren
in dit serum bepaald volgens de gasvolumetrische methode
in het toestel van v o n S 1 ij k e.

Het is sinds lang bekend, dat de aliphatische amino-
groepen onder invloed van salpeterigzuur worden omge-
zet volgens de vergelijking;

R.N Ho H NO2 R.0 H HoO No
welke reactie natuurlijk quantitatief naar rechts verloopt.

-ocr page 95-

Sachs en Kormann en na hen, K ö n i g, hebben
hierop quantitatieve bepalingen van aminozuren geba-
seerd, die echter geen van alle in de praktijk voldeden.

In 1910 heeft Donald D. von Slijke de volgende,
thans nog gebruikte, methode uitgewerkt en beschreven.
Deze methode verloopt snel, is betrouwbaar en eenvoudig
van uitvoering.

De bepaling geschiedt in het toestel van v, S 1 ij k e en
verloopt in drie tempo\'s.

a.nbsp;de lucht wordt uit het toestel verdreven en vervan-
gen door stikstofoxyde,

b.nbsp;de ontleding van de aminozuren heeft plaats onder
ontwikkeling van stikstof,

c.nbsp;het stikstofoxyde wordt geabsorbeerd, terwijl de
overgebleven stikstof wordt gemeten.

Deze drie bewerkingen duren ongeveer 10 minuten.

Van alle absorptiemiddelen bleek de alkalische perman-
ganaatoplossing 1) in alle opzichten te voldoen. Het NO
wordt snel geoxydeerd en onmiddellijk quantitatief geab-
sorbeerd.

Om de aminozuren volkomen te ontleden is een groote
overmaat nitriet noodig, waaruit, met azijnzuur, NO ont-
wikkeld wordt. Minerale zuren zijn niet aan te raden,
omdat men daardoor de meer gecompliceerde eiwitten
zou kunnen ontleden en dus een foutieve uitkomst zou
krijgen.

Om reagentiafouten te elimineeren, voert men naast

1nbsp; 50 gr. KMnOi
25 flr. K O H
1 L. water.

-ocr page 96-

een bepaling van aminozuren, een blanco bepaling uit en
vermindert de gevonden waarde hiermee. Het apparaat,
dat hier is afgebeeld, werkt op de volgende wijze.

De in cm\' verdeelde buret F, waarin de stikstof gemeten
wordt, vult men evenals de beide capillairen tot aan kraan
c met gedestilleerd water, daarna sluit men c en f. Men
brengt thans 7 cm\' ijsazijn in D door
A en kraan a. Kraan
c, een
driewegskraan, wordt zoo geplaatst, dat er commu-
nicatie is met D en de buitenlucht, zoodat gas en lucht
kunnen ontwijken. Een hoeveelheid nitrietoplossing, die
30
g NaN02 in 100 cm\' bevat, laat men uit A in D vloeien,
tot dit vat geheel, en
A tot even boven kraan a gevuld is
en laat die geopend. Nu sluit men c en schudt het vat D;
er heeft heftige gasontwikkeling plaats, waardoor de vloei-
stof uit D weer in
A gedreven wordt. Kraan c wordt ge-
opend, waardoor lucht en NO kunnen ontsnappen. Deze
manupulatie herhaalt men nog eens om de laatste sporen
lucht te verdrijven. Nu wordt c weer gesloten en D zoo
lang geschud tot er ± 20 cm\' vloeistof in D terugblijven.
Dan wordt a gesloten en c en f zoo gesteld, dat D en F met
elkaar in verbinding staan. Het verdrijven van de lucht uit
het toestel duurt 2 minuten.

Thans laat men de gewenschte hoeveelheid vloeistof,
waarvan men het aminozuurgehalte wil bepalen — de op-
. lossing mag niet meer dan 20 mg aminostikstof bevatten

_ uit B in D vloeien en schudt D eenigen tijd flink met

behulp van een motor.

Aminozuren vereischen 3 a. 4 minuten ter volledige ont-
leding; gedeeltelijk of geheel gehydrolyseerde eiwitten
hebben längeren tijd noodig. Om eventueel schuimen tegen
te gaan, brengt men alvorens de aminozuuroplossing toe

-ocr page 97- -ocr page 98-

Ie voegen, een weinig secundair octylalcohol in vat D,
Zoo gauw de reactie afgeloopen is, wordt het gas in D
door openen van a door de vloeistof naar F gedreven
tot de vloeistof kraan c bereikt heeft, dan wordt c gesloten
en f zoo gedraaid, dat \'t gasmengsel, door oplichten van
den ballon, die zich aan \'t eind van F bevindt, in de
absorptiepipet komt. Een minuut schudden is voldoende
om de NO geheel op te nemen, vervolgens wordt \'t gas
teruggevoerd naar F en de stikstof gemeten. Gedurende
de laatste bewerking is kraan a open, opdat gevormd NO
uit D kan ontwijken.

Om zeker te zijn, dat de ontleding volledig heeft plaats
gehad, wordt de stikstof uit F door c teruggebracht in D.
Kraan a wordt gesloten en D met F verbonden. Het gas,
dat zich in de nitrietoplossing in D gedurende de absorptie
van de NO en \'t meten van N, gevormd heeft, wordt
geschud, naar F gebracht, en dan naar de pipet van
Hempel om de stikstof van NO te bevrijden. Na de
absorptie mag het teruggevoerde gas geen grooter verschil
in aflezing met de eerste bepaling geven dan 0,1 cm\'.

Temperatuur en barometerstand worden opgenomen
en de hoeveelheid aminostikstof berekend.

Na \'t gebruik van het toestel moet \'t maatglas B vol-
komen schoon en droog zijn voor een 2e bepaling. De
vloeistof laat men wegvloeien langs d, de gevormde N laat
men ontsnappen door c en buret en capillairen worden
weer met gedestilleerd water gevuld.

Als voorloopige proef werd de bacterie v. H o f m a n n
Wellenhof BII geënt op een bepaalde hoeveelheid
melk en deze na een bepaalden tijd, tegelijk met een

-ocr page 99-

blanco proef, die eveneens in de broedstoof bij 37° C. had
gestaan, onderzocht.

Na dien tijd, werden daarin de volgende bepalingen
verricht:

Ie, de totale hoeveelheid stikstof,

2e, de hoeveelheid stikstof van het sterilisatieserum,
bereid zooals hierboven werd opgegeven,

3e, de hoeveelheid gevormde aminostikstof in dit steri-
lisatieserum.

Uit bijgaande waarnemingen blijkt, dat de hoeveelheid
totale stikstof van de melk, geïnfecteerd door de bacterie
van
v, Hofmann Wellenhof BII, minder is, dan die
der blanco proef. Er is dus een hoeveelheid verdwenen,
die berekend werd als ammoniak, daar deze verbinding
met zekerheid werd aangetoond. Vluchtige, primaire
aminen konden niet worden aangetoond.

Verder blijkt uit de cijfers, dat de verhouding van de,
in het sterilisatieserum voorkomende hoeveelheid N, tot
de in het coagulum voorkomende hoeveelheid N bij de oor--
spronkelijke melk, een heel andere is, dan bij de melk,
waarin de bacterie v. Hofmann Wellenhof BII
haar proteolytische splitsing heeft verricht,

Practisch is deze verhouding als 1 : 4 (0,0989 : 0,4044),
terwijl die bij dc melk, geïnfecteerd door deze bacterie
v. Hofmann Wellenhof is als 4:1 (3,963:1.07).
Naarmate deze cultures langer in de broedstoof staan,
zullen ze meer N als NH3 verliezen cn zullen er meer
oplosbare N-verbindingen in het sterilisatieserum gevon-
den worden, terwijl ook de hoeveelheid aminostikstof
toeneemt.

-ocr page 100-

STIKSTOFBEPALINGEN IN MELK UITGEDRUKT IN
G PER 100 CM\' MELK.

STAM

Tijd in
weken

Tot.hoev.
stikstof

Ster. ser.
stikstof

Coagul.
stikstof

Ster. ser.
Amino
stikstof

Vluchtige
stikstof
verbind.

Blanco . . .

4

0,5033

0,0989

0,4044

0,00623

Bact. v. H.W.
B II . . . ,

4 quot;

0,420

0,313

0,107

0,0360

0,0833
= 0,1012
NHs

Bact. v, H.W.
B II . . . .

6

0,389

0,320

0,069

0,1142
=0,1386
NHb

Bact. v. H.W.
B II . . . .

8

0,350

0,2905

0,060

0,1534
=0,1863
NHb

Van een enkel sterilisatieserum werd het ammoniak-
gehalte op de gebruikelijke wijze bepaald.

Zoo bevatte het sterilisatieserum van bact, v, H,W, B II
na 6 weken in 100 cm\' 0,109 stikstof, overeenkomend met
0,1445 gr, ammoniak, zoodat voor andere stikstofverbin-
dingen overblijft 0,320 — 0,119 = 0,201 gr, stikstof.

Het blijkt dus wel, dat ingrijpende veranderingen in het
eiwitmolecuul hebben plaats gegrepen, waarbij dit afge-

-ocr page 101-

broken wordt tot eenvoudiger in water oplosbare verbin-
dingen.

Wanneer men de analyse der melk beschouwt, die 6
weken onder invloed van de proteolytische fermenten
heeft gestaan, dan ziet men, dat nog meer vluchtige ver-
bindingen verdwenen zijn en er nog meer eiwit gesplitst is,
daar zich nu de in azijnzuur oplosbare eiwitontledings-
producten tot die van het coagulum verhouden als 6,3 : 1.

Deze bepalingen werden nogmaals verricht en wel in
melk, geënt met de beide bacteriën v. HofmannWel-
lenhof B en met Bacterium cutis communis.
Van deze onderzoekingen zijn de resultaten vereenigd in
de navolgende tabel, waarin volledigheidshalve zuurgetal,
formaldehydegetal en draaiing werden opgenomen.

De uitslag van de beide eerste bevestigden dien van de
voorgaande onderzoekingen.

Wat Bacterium cutis communis betreft, bleek
in de eerste plaats, dat dit organisme na 10 weken nog
leefde en op glycerine-agar overgeënt, een reincultuur gaf.
Uit de analysecijfers blijkt, dat de melk na 1 maand
door Bacterium cutis communis practisch niet
veranderd is. De waarnemingen na 2 maanden zijn van
onwaarde, daar het totaal stikstofgehalte plotseling toe-
neemt, De eenige verklaring, die hiervoor te geven is, is,
dat deze culturen, die naast die der pseudo-diphterie-
stammen in de broedstoof gestaan hebben, vluchtige stik-
stofverbindingen hebben opgenomen en daardoor hoogere
waarden geven.

De melk was na 1 maand niet gestremd, practisch niet
van uiterlijk veranderd en verspreidde geen afwijkende
geur.

-ocr page 102-

STIKSTOFBEPALINGEN IN MELK, UITGEDRUKT IN G PER 100 CM\' MELK,

STAM

Tijd in
dagen

Zuur-
getal

Form.
getal

Draai-
ing

Totale
hoeveelh.
stikstof

Steril.
serum
stikstof

Coagul.
stikstof

Amino-
stikstof

Vluchtige
stikstofverbinding

Blanco . . .

18

9,2

7,4

4° 62

0,5149

0,0685.

0,4464

0,0068

B. V. H.W. B I

18

2,0

24,4

4° 07

0,4886

0,2205

0,2681

0,0592

0,0252 = 0,0306 NH3

B. V. H,W. B I

30

alk.

26

3° 85

0,4025

0,2629

0,1396

0,0676

0,1085 = 0,1318 NH3

B, V. H.W. B I

60

alk.

35,2

3» 08

0,3728

0,2840

0,0888

0,0923

0,1441 =0,1713 NH3

B.v,H.W.BII

19

2,8

23,6

4» 51

0,5138

0,2068

0,3070

0,0637

B,v,H.W.BII

30

alk.

45° 2

3,63

0,4550

0,3269

0,1281

0,1281

0,0588 = 0,0714 nh3

B,v,H.W.BII

60

alk.

39,6

2° 75

0,4340

0,2832

0,1508

0,0897

0,0777 = 0,0944 NH3

Blanco , . .

21

9,8

beaadorde

7,6

bepalingen

4° 84

0,5418

0,0817

0,4601

0,00822

B, cüt, comm.

21

8

7,6

4° 84

0,5470

0,0810

0,4660

0,00822

B, out, comm.

33

7,2

9

4° 84

0,5464

0,0820

0,4644

0,00817

B, cut. comm.

56

7,7

8,8

4quot; 73

0,6090

0,1162

0,00933

B. cut, comm.

70

6,8

10

4° 73

0,6680

0,0144

-ocr page 103-

Bovendien werd nog nagegaan ofBacteriumcutis
communis het melkvet aantastte. Geënt op volle
melk, was dc hoeveelheid vet onveranderd gebleven, ter-
wijl ook de refractie geen verandering had ondergaan.

Samengevat heeft dit onderzoek de volgende uitkomsten
gegeven:

Ie. De bacterie v, Hofmann Wellenhof B tast
het melkeiwit zeer sterk aan;

2e. het zuurgetal van de melk neemt na den 5den dag
gestadig af; tenslotte wordt de vloeistof alkalisch;

3e. het formaldehydegetal neemt in verband met de
eiwitsplitsing toe;

4e. het totaal stikstofgehalte vermindert, doordat er
vluchtige stikstofverbindingen
(NH3) ontstaan en
ontwijken;

5e. de hoeveelheid stikstof in het sterilisatieserum
neemt toe, in vergelijking met die in het sterilisatie-
serum van de blanco en wel meer naarmate de
culturen langer in de stoof staan. In gelijke mate
neemt het stikstofgehalte van het coagulum af. In
vergelijking met de blanco wordt daardoor de ver-
houding serumstikstof tot coagulumstikstof sterk
gewijzigd;

6e. de hoeveelheid aminozuren neemt toe;

7e. dc draaiing van het mclkserum, waaruit dc hoeveel-
heid melksuiker berekend wordt, vermindert, naar-
mate het ciwitmolecuul meer wordt gesplitst. Daar
uit herhaalde proeven is gebleken, dat deze bacterie
melksuiker onveranderd laat, zelfs na 2, 4 en 6
maanden, zal deze vermindering in draaiing op
rekening moeten komen van een eventueele links-

-ocr page 104-

draaiing, ontstaan als resultante van de splitsings-
producten van het eiwit.

Tenslotte werden een aantal diphtheriestammen, de
beide stammen v, Hofmann Wellenhof A, afkom-
stig uit het laboratorium van N e i s s er en de verschil-
lende beschreven diphtheroïden op dezelfde wijze onder-
zocht en de uitkomsten in de volgende tabel vereenigd.

De diphtheriestammen vertoonen ook hier weer \'t zelfde
wat het voorloopig onderzoek uitmaakte. In de eerste
plaats zijn ze in geen enkel opzicht van de blanco te onder-
scheiden en vertoonen ze een weinig stijging van den zuur-
graad; \'t eiwit wordt practisch niet aangetast.

Wat betreft de beide pseudo-diphtheriestammen I7 en
Ig, ook zij tasten \'t melkeiwit niet aan en gedragen zich
dus in dit opzicht geheel anders dan de hiervoor op melk
beproefde stammen v. HofmannWellenhof B.
Wat betreft Lister en Krall, deze tasten op den duur
ook melksuiker aan, zoodat de waargenomen stremming
van de melk is te verklaren. Ook zij laten practisch het
eiwit onveranderd. (De uitkomsten zijn iets lager dan de
blanco, omdat er in de pipet gecoaguleerd eiwit aan de
wanden is blijven hangen.)

Van de diphtheroïden uit de kippenkelen gedroeg No, 4
zich \'t meest als de stammen v. Hofmann Wellen-
hof B. Ook wat \'t uiterlijk betrof waren de melkcul-
turen dezer stammen afwijkend van kleur ten opzichte
van de blanco en wel vertoonde No. 4 de grootste afwij-
king. Bovendien was hier een korrelig depót aanwezig,
terwijl de stammen No. 1 en No, 3 meer een fijn gelijk-
matig depót vertoonden.

-ocr page 105-

STIKSTOFBEPALINGEN IN MELK, uitgedrukt IN G PER 100 CM\' MELK

Form,
getal

Totale

Steril.

Coagul.
stikstof

STAMMEN

Tijd
in weken

Zuurgetal

Draaiing

hoeveelh.
stikstof

serum
stikstof

Amino-
stikstof

4

8,46

7,37

404 !

0,5600

0,1047

0,4553

4

9.2

7,5

404

0,5551

0,1064

0,4487

4 i

9,9

7,6

404

0,5579

0,1033

0,4546
0.4532

4

9,8

7,5

404

0,5600

0,1068

6

7.1

7,6

404

0,5040

0,0840

0,4195

6

8,4

8,0

404

0,5075

0,0868

0,4207

6

9,0

8,2

4M

0,5086

0,0917

0,4169

6

8,4

7,9

404

0,5047

0,0830

0,4217

8

8,0

7,4

4\'\'51

0,4900

0,0662

0,4238

8

8,8

7,4

4^51

0,4830

0,0672

0,4158

6

7,1

7,6

404

0,5040

0,0845

0,4195

6

7.6

7.2

404

0,5110

0,0709

0,4401

6

7,6

7,2

404

0,4970

0,0730

0,4240

6

gestremd

7.0

404

0,4490

0,0735

0,3755

6

gestremd

7.4

404

0.4490

0,0662

0,3828

8

8,0

7.4

4°51

0.4900

0,0662

0,4238

8

7,0

6,4

4°51

0.4935

0,0919

0,4016

8

3.2

8,8

4°4

0,4900

0,0977

0,3923

8

4,4

7,6

404

0,4935

0,0795

0,4140

8

1,6

9,6

! 4°51

0,4935

0,1225

0,3710

0,00738
0,00732
0,00731
0,00766

Blanco
473 .
844 .
Poels
Blanco
Diphth. 2
Diphth. 4
Di. II Pary
Blanco .
Amerika
Blanco
I7 .
Is .

Lister
Krall
Blanco
No. 1
No. 2
No. 3
No. 4

co
lO

-ocr page 106-

No. 2 daarentegen had nagenoeg geen bezinksel.

De reuk van alle was als die van de controle melk.

De reactie van No. 4 was ten opzichte van lakmoes
neutraal; dïe van No. 1 en No, 3 waren zuur, en die van
No. 2 zwak zuur. Hoewel weinig, schijnen enkele dezer
stammen het eiwit aangetast te hebben. Zoo is het stik-
stofgehalte van het sterilisatie-serum van de melk, ge-
ïnfecteerd door No. 4, gestegen, terwijl eveneens een
geringe stijging wordt waargenomen bij No. 1 en No. 3.
De refractie van dit serum van deze diphtheroïden werd
bepaald bij 17° 5 C,, waaruit bleek, dat de refractie bij
enkele wat gestegen was, tengevolge van meer opgeloste
bestanddeelen.

Tenslotte werd nog nagegaan, welke fermenten door de
verschillende organismen in melk gekweekt, uitgescheiden
werden,

Ie. Katalase.

In een katalasebuisje werden 10 cm\' melk gemengd met
5 cm\' 1 % waterstofperoxydeoplossing. In alle gevallen
had een meer of minder hevige zuurstofontwikkeling
plaats.

2e. Reductase.

10 cm\' melk werden gemengd met 2 cm\' formol-methy-
leenblauwoplossing volgens Schardinger en gedu-
rende eenigen tijd op 45° verwarmd. Slechts bij de melk,
geënt door stam No. 4, trad ontkleuring op, zoodat reduc-
tase door de diphtheriebacterie
niet wordt geproduceerd
en door de diphtheroïden
in den regel niet.

3e. Amylase.

10 cm\' melk werden gemengd met 1 cm\' 0.1 % amylum-
oplossing; — in de stoof bij
3T C. geplaatst en na 30

-ocr page 107-

minuten met een jodiumoplossing op nog aanwezig amylum
onderzocht.

Ook amylase werd niet afgescheiden.

4e. Peroxydase.

10 cm\' melk werden gemengd met 10 druppels 1/2 %
waterstofperoxydeoplossing en 10 druppels eener versch
bereide 10 % alcoholische pyrocatechineoplossing.

De diphtheriebacteriën hadden geen peroxydase afge-
scheiden; de bacteriën v. Hofmann Wellenhof B
hadden peroxydase gesecerneerd, terwijl de diphtheroïden
No, 2 en No. 4 een positieve reactie, No. 1 en No. 3 een
zwak positieve reactie vertoonden.

STAMMEN

Tijd

Katalase

Reduc-
tase

Amylase

Peroxy-
dase

Blanco . . .

6 weken

,

__

_

_

844 .. .

n

473 ... .

)i

Blanco . . .

n

Diphth, 2 . ,

»

Diphth, 4 . .

Holland . .

rgt;

Öi. II Parys .

n

Amerika . .

n

Zw

I7 ....
Is . , . ,

n

tf

-1-

Lister . . .

ff

Zw-f

Krall . , ,

»

H. W. B I .

»

V. H. W. B II

»

No, 1 . .

ff

4-

Zw

No. 2 ,

ff

No. 3 . . .

ft

Zw

No. 4 .

»

Zw

-ocr page 108-

LITTERATUUR.

Lubinski. Cf. Bact. 85-96-1921,

R O h d e. C. f. B. 91-20-1923, München. Med. Wochenschrift 68-234-1921.
Radice. C f. Bact. 91-20-1923.

d\'Espine et de Marignac. Revue méd. de la Suisse romande
10-34-99-1890.

Démétriadès. Action de l\'eau sur le bacille diphthérique. Arch, de

méd. expér. et d\'anat. path. 7-607-1895.
Seileretde Stout z. Revue médic. de la Suisse romande. 24-772-1904.
Schottelius. C f. Bact. 20-897-1896.
F e i n b e r g. Zeitschrift f. klin. mediz. 33-432-1897.
Kendal 1-D a y and Walker. Journ. of the Americ. ehem. society

36-1937-1914.
S c h m i d-B o n d z y n s k i. Z. f. anal. Chemie 1891.
S t
e i n e g g c r. Z. f. Unters, d. Nahr. u. Genussm. 10-659-1905.
Schiff. Ann. d. Chem. 319-59-287-1901 en 325-348- 1902.
Zarniko. C. f. Bact. 6-153-177-224-1889.
d o n a 1 d d. V. S 1 ij k e. Ber. d. d. Chem. Ges. 1910,
Donald D. v. S 1 ij k e. The journal of biol. Chem. 1911.
Sachs und Kor mann. Z. f. anal. Chem. 1875.
König. Chem. d. Menschl. Nahr. und Genussm. Ed. IV.

É

-ocr page 109-

de ontleding der koolhydraten en
meerwaardige alcoholen.

Toen het verschil in morphologische en grof cultureele
eigenschappen tusschen de diphtheriebacterie en de
diphtheroïden, waaronder de bacterie v. Hofmann
W e
11 e n h o f, niet voldoende in staat bleek te zijn, om
deze organismen met zekerheid te onderscheiden, heeft
men de ontleding der koolhydraten door deze organismen
bestudeerd, in de hoop beide langs dezen biochemischen
weg van elkaar te kunnen onderscheiden. Bovendien zou
men mogelijk op de basis van deze vergistingsproeven een
systematische indeeling van de diphtheroïden onderling
kunnen verkrijgen.

Zooals bekend is, zijn de bacteriën in staat fermenten
te vormen en af te scheiden om daardoor stoffen om te
zetten in producten, die zij door middel van diffusie tot
zich kunnen nemen.

Zoo zijn zij door afsplitsing van carbohydrasen in staat
de groep der koolhydraten te ontleden.

Deze ontleding der koolhydraten heeft men in \'t alge-
meen aangeduid met den naam „vergistingquot;, feitelijk on-
juist, omdat men bij een vergisting denkt aan gasvorming,
die hier intusschen niet altijd bij plaats heeft.

Onder vergisting verstaat men het uiteenvallen van een
koolhydraatmolecuul in moleculen van eenvoudiger samen-
stelling, welke ontleding al of niet gepaard gaat met gas-
ontwikkeling, Het is gebleken, dat de diptheriebacterie en
de meeste diphtheroïden bij de monosacchariden een ont-
leding veroorzaken, die aanspraak maakt op den naam van
gemengd zure gisting.

-ocr page 110-

Hierbij worden n.l, een aantal organische zuren ge-
vormd, terwijl soms sporen alcohol en aldehyde kunnen
worden aangetoond.

De talrijke systematische indeelingen van de diphtherie-
bacterie en van de diphtheroïden, berustende op de ont-
leding der koolhydraten, dateeren zeker wel van 1888,
toen
Roux en Yersin mededeelden, dat de diphtherie-
bacterie in staat bleek, zwak alkalischen bouillon tijdelijk
zuur te maken. Zij stelden echter alleen een zure reactie
tegenover lakmoes vast, zonder intusschen op \'t chemisme
van deze zaak dieper in te gaan, Escherich, Frän-
kel. Peters en Neisser hebben zelfs de moeite
genomen om deze hoeveelheid zuur te bepalen met be-
hulp van normaal loog, phenolphtaleïne als indicator,
maar zij bekommerden zich noch om den aard, noch om
de hoeveelheid van de in deze voedingsmedia voor-
komende zuren,

In 1889 kwam Zarniko met de mededeeling, dat de
pseudo-diphtheriebacterie van v, Hofmann Wellen-
hof geen zuur vormde in bouillon, zoodat men dit als de
eerste systematische indeeling mag beschouwen, die ge-
baseerd is op de ontleding van suikers.

Vanaf \'t moment, dat S p r o n c k in 1895 attent maakte
op \'t feit, dat deze zuurvorming te wijten was aan sporen
glucose in den bouillon aanwezig, heeft deze ontleding
der suikers zeer de aandacht getrokken en heeft zij haar
intrede gedaan in de bacteriologische diagnostiek.

Wanneer men de verschillende litteratuuropgaven eens
met elkaar vergelijkt, dan blijkt, dat deze elkaar, zooals

-ocr page 111-

meer, tegenspreken. Dit zal eensdeels toe te schrijven zijn
aan het verschil in samenstelling der gebruikte voedings-
bodems, anderdeels aan de mogelijk onzuivere samen-
stelling der gebruikte koolhydraten.

Men denke slechts aan bouillon, afkomstig van paarden-
vleesch, dat rijk is aan glucose. Deze voedingsbodem werd
vroeger veel gebruikt als grondstof voor de koolhydraat-
oplossing. Het is begrijpelijk, dat in dergelijke suikerbouil-
lonoplossingen, na enting met de diphtheriebacterie, een
zuurvorming geconstateerd kon worden.

Wat de zuiverheid der chemische producten betreft,
denke men aan de handelsdextrine, die naast dextrine,
steeds glucose bevat en waarbij dus na enting met de
diphtheriebacterie eveneens een zure reactie valt waar te
nemen. Zoo zal saccharose, dat een weinig invertsuiker
bevat, eveneens een foutieve uitkomst kunnen geven.

Hierbij komt nog \'t feit, dat men \'t begrip „pseudo-
diphtherie bacteriequot; nergens duidelijk vindt omschreven
en iedere onderzoeker er zijn eigen beteekenis aan hecht.

Men behoeft er zich dus niet over te verwonderen, dat
de litteratuuropgaven over de suikervergistingen zéér
uiteenloopend zijn.

Zonder uitzondering echter is door latere onderzoekers
vastgesteld, dat de diphtheriebacterie glucose binnen 24
uur splitst onder zuurvorming, dat de pseudo-diphtherie-
bacterie van
V. Hofmann Wellenhof dit vermogen
mist, en dat er nooit gas gevormd wordt.

Helaas zijn er onder de diphtheroïden weer een aantal,
die glucose aantasten onder zuurvorming, zoodat men met
behulp van deze ééne suiker niet in staat is, de organismen
te onderscheiden.

-ocr page 112-

Ook zal men met behulp van de suikervergistingen geen
scheiding kunnen maken tusschen de virulente en aviru-
lente diphtheriebacteriën, daar deze zich volkomen gelijk
gedragen, In dit geval is men dan ook uitsluitend op het
dierexperiment aangewezen,

In de bacteriologische diagnostiek zal men dus bij ge-
bruik van glucose bij een negatieven uitslag (geen zuur-
vorming) besluiten op afwezigheid van de diphtherie-
bacterie; bij een positieven uitslag (zuurvorming) zal men
alleen in verband met het klinische beeld op de aanwezig-
beid ervan mogen besluiten.

overzicht van de belangrijkste
uitkomsten, betreffende de
suikervergistingen.

Park en Beebe baseerden hunne indeeling op de
zuurvorming in bouillon en verdeelden de organismen in
3 groepen:

Ie, virulente diphtheriebacteriën, zuur vormend in
bouillon;

2e, avirulente diphtheriebacteriën, zuur vormend in
bouillon;

3e, avirulente bacteriën, gelijkend op de diphtherie-
bacteriën, niet zuur vormend in bouillon. Dat was de
groep der pseudo-diphtheriebacteriën, waarin de
bacterie van v. Hofmann Wellenhof thuis
hoorde.

Een jaar later, 1896, deelt TheobaldSmith mede,

-ocr page 113-

dat de diphtheriebacterie saccharose en lactose niet aan-

grijpt-

R i 11 e r zegt, dat de pseudo-diphtheriebacterie ook
zuur vormt uit peptonsuikerbouillon.

In 1898 schrijft M a r t i n, dat de diphtheriebacterie wel
splitst: glucose, galactose, laevulose, saccharose en glyce-
rine; daarentegen glycogeen, amylum, lactose, maltose,
raffinose, arabinose, erythriet, dulciet en manniet onver-
anderd laat.

Hij is dus de eerste geweest, die de diphtheriebacterie
op een reeks koolhydraten entte; maar zijn onderzoekin-
gen zijn slechts gedeeltelijk bevestigd geworden,

In \'t zelfde jaar spreekt K u r t h van een zuurvormende
pseudo-diphtheriebacterie, „Bacterium diphth e-
ricumacidumfaciensquot; — een saccharose split-
send organisme, dat verder weinig gelijkenis vertoont met

de diphtheriebacterie,

In 1904 heeft Knapp deze splitsing uitvoerig bestu-
deerd en gebruikte als grondstof het serumwater van
Hiss*), waaraan hij koolhydraat en lakmoes toevoegde.
Deze voedingsbodem heeft het voordeel, dat de bacteriën
er goed op zullen groeien; het nadeel, dat hij gecompli-
ceerd is.

Knapp las de resultaten af na 24—48 uur bij 37® C.
en vond:

Scrumwalcr van Hiss:

1 deel rundcrscrum, 3 dln, water, verhitten op 100° C,
Vervolgens toevoegen 5 % lakmocsopl. en 1 % koolhydraat.
Alles 3 opeenvolgende dagen 10 min, stcriliseercn bij 100° C,

-ocr page 114-

glucose

maltose

lactose

sacch.

dextrine

manniet

diphth, bact.

?

pseudo-
diphth. bact.

j —

Het is eigenaardig, dat manniet ontleed werd onder
zuurvorming; waarschijnlijk zal de stof chemisch niet vol-
komen zuiver zijn geweest, daar deze splitsing later nooit

meer is bevestigd geworden,

TheobaldSmith heeft toen de ontleding der kool-
hydraten ook op den voedingsbodem van H i s s nagegaan.
Hij onderzocht: glucose, maltose, lactose, saccharose,
dextrine, glycerine en manniet.

Hiervan werden zonder uitzondering gesplitst: glucose,
maltose en dextrine. Saccharose en manniet werden niet
gesplitst, terwijl lactose en glycerine wisselende uit-
komsten gaven.

Later onderzocht hij nog eens 22 stammen, waarvan
19 saccharose splitsten, maar hij geeft van dit merk-
waardig
resultaat geen uitleg, terwijl ook niets omtrent de
virulentie van deze stammen bekend is.

Zijn eindconclusie, wat betreft de suikersplitsing luidt:
de diphtheriebacterie splitst steeds glucose, galactose,

laevulose, maltose,

splitst meestal, mits de bacteriën er maar lang genoeg
mede in aanraking blijven: dextrine en glycerine,

splitst ongeregeld lactose en saccharose, terwijl einde-
lijk manniet nooit wordt gesplitst.

De vraag was nu kan de diphtheriebacterie saccharose
splitsen en waarom gedraagt lactose zich zoo wisselend.

-ocr page 115-

Z i n n s e r heeft toen in 1907 dit vraagstuk ter hand
genomen en vastgesteld, dat de wisselende uitkomsten
met lactose gezocht moesten worden in de samenstelling
van deze suiker, Z i n n s e r stelde de volgende formule
voor de diphtheriebacterie vast:

glucose

galact.

laevul.

maltose

1

lactose

sacch.

dextr.

manniet

dulciet

1

i —

f

\\ ~

Deze resultaten werden bevestigd door Priestley,
Morse en Kolmer,

In 1921-\'22 verschijnt er uit het L i s t e r I n s t i t u t e
een publicatie, waaruit blijkt, dat 68 diphtheriestammen,
waarvan 51 virulente en 17 avirulente zich volkomen gelijk
gedragen en wel werden vergist;

glucose, galactose, maltose en dextrine, terwijl saccha-
rose en manniet niet aangetast werden en lactose soms

aangetast werd.

Onderzoekingen van recenten datum. Eagle ton en
Baxter, Okell en Baxter bevestigen allen \'t feit,
dat de diphtheriebacterie saccharose niet kan splitsen.
Wat de intensiteit van splitsing door dit organisme betreft,
staat glucose vooraan, dan volgt dextrine, maltose en
galaclose. Als maatstaf gold hiervoor de tijd, waarin de
splitsing waargenomen werd, Christiansen bepaalde
de grootte van dit splitsend vermogen door colorime-
Irische melingen van de pH op verschillende tijden. Deze
pH steeg voor glucose-bouillon lol een bepaald maxi-
mum; in media, die lactose, saccharose of manniet bevat-
ten, werd geen verandering in de pH opgemerkt.

-ocr page 116-

In 1908 had L u b e n a u reeds een dergelijke reeks op-
gemaakt; het fermentatie! vermogen neemt af in de volg-
orde: glucose, dextrine, maltose, laevulose, lactose,

saccharose.

Wat betreft het labiele gedrag van de diphtheriebacterie
tegenover lactose, hebben latere waarnemingen, waarbij
voedingsbodems op verschillende wijze werden bereid,
uitgemaakt, dat deze suiker niet vergistbaar is.

Morse heeft eene indeeling gegeven van de diphthe-
riebacterie, de
pseudo-diphtheriebacterie en de diphthe-
roïden volgens hare eigenschappen en daarin opgenomen
de suikervergisting.

invol.
vorm

Neis-
ser

gluc.

malt.

sacch

glyc.

dex-
trine

tox-
ine

groei

diphth.
bact.

±

middel-
matig

pseudo-
diphth.
bact.

—-

overvloe-
dig of
weinig

Mellon en Eberson onderzochten de bacteriën in
suikervrijen bouillon en maakten een indeeling in 6 groe-
pen; in 1918 gaf E b e r s
o n nog eens een veelomvattend
overzicht van de diphtheriebacterie en de diphtheroïden
en verdeelde ze in 9 groepen, •
L u b i n s k y onderzocht in 1922 een aantal stammen in

een 1 % koolhydraatlakmoespeptonoplossing en stelde na

24 uur de volgende formule vast:

-ocr page 117-

aantal
stamm.

gluc.

man-
nose

galact.

laev.

iact.

sacch.

dextr.

glyc.

diphth. bact. .

18

paradiphth, . .

41

)seudo-diphth.
3act.....

5

Wat betreft de ontleding van glycerine door de diphthe-
riebacterie, trad na 4 dagen eene verandering op; de op-
lossing was toen zwak rood, na 5 dagen rood gekleurd,
\'t Onderscheid tusschen de paradiphtheriebacterie en de

aantal
stamm.

gluc.

galact.

malt.

sacch.

Iact.

dextr.

man-
niet

I . . . .

15

II ... .

11

III .... i

1

11

IV ... .

6

±

V . . . .

4

,

VI ... .

4

-t-

S

VII ... .

5

VIII ....

3

IX ... .

1

X . . . .

1

XI ... .

18

1

-ocr page 118-

diphtheriebacterie is dus o.a. vast te stellen met behulp
van de saccharosepeptonlakmoesoplossing, waarop de
eerste steeds zuur vormt.

In 1923 werd door Andrews en zijne medewerkers
een verdeeling gegeven van 46 stammen diphtheroïden,
waarvan 36 uit de keel en 10 uit de neus afkomstig waren.
Zij waren genoodzaakt deze diphtheroïden volgens de
eigenschappen der suikervergisting onder te brengen in
11 groepen, waarin de bacterie v. Hofmann Wel-
le n h o f kan terug gevonden worden in groep XI,

Hoewel het niet vermeld wordt, zullen deze onderzoe-
kers wel den voedingsbodem van H i s s gebruikt hebben,
omdat zij bij \'t zuur worden van een gelijktijdige strem-
ming spreken.

Bovendien onderzochten ze 68 diphtheriestammen, waar-
van 17 avirulent en 51 virulent waren. Zij hadden alle de
volgende vergistingsformule:

glucose

galactose

maltose

sacch.

lactose

dextrine

manniet

4-

Wil de gistbaarheid der koolhydraten dus leiden tot
identificatie van het organisme, dan zal men het op een
reeks dezer lichamen moeten enten.

Zoo heeft glucose, althans voor de onderverdeeling der
diphtheroïden weinig waarde, omdat deze suiker alleen
de bacterie v. Hofmann Wellenhof scheidt van
de rest.

De groep, die de splitsingsformule van de diphtherie-
bacterie \'t meest nabij kwam, is groep V. Het bleek, dat

-ocr page 119-

hiertoe 4 stammen behoorden, die glucose, galactose en
maltose konden ontleden, terwijl saccharose, lactose,
dextrine en manniet resistent bleken te zijn. De diphthe-
riebacterie zou dan bovendien dextrine kunnen splitsen.
Volgens hunne eigen waarnemingen verschillen de
zoogenaamde zuivere dextrinen sterk in roteerend en
reduceerend vermogen, zoodat zij het daarom beter vin-
den dextrine in deze buiten beschouwing te laten.

Groep V stelt dus vermoedelijk de avirulente diphtherie-
bacterie voor.

Volgens Paul Engering 1923 zou de diphtherie-
bacterie maltose als regel vergisten; de diphtheroïden ge-
dragen zich verschillend ten opzichte van dit disaccha-
ride. Lactose zou nu eens wel, dan weer niet gesplitst
worden, zoodat hij uit zijn waarnemingen als formule voor
de diphtheriebacterie vaststelt:

mannose

galactose

glucose

laevuiose

sacchar.

maltose

lactose

±

Saccharose is dus het eenigste disaccharide, dat met
zekerheid niet aangetast wordt,

V. Pesch geeft een systematisch overzicht van deze
bacteriën en deelt ze in 6 groepen. De suikerpepton-
voedingsbodem was door v. Pesch ingesteld op pH 7.8.
In de 6e groep brengt hij alles onder wat hij niet in de
overige 5 groepen kan plaatsen, zoodat deze verdeeling
stellig nog voor uitbreiding vatbaar is.

Hij constateert de vergistbaarheid van de diphtherie-

-ocr page 120-

bacterie ten opzichte van glucose en laevulose met zeker-
heid; die van maltose is twijfelachtig, terwijl lactose en
saccharose niet ontleed worden. De bacterie van v, Hof-
mann Wellenhof kan ook volgens deze onderzoe-
kingen geen suikersplitsende fermenten afscheiden.

De laatste mededeeling over deze vergisting is die van
Bitter, Gundel en Garcia Sancho, Zij meenen
namelijk met behulp van de bepaling van de pH in glucose-
peptonoplossingen te kunnen uitmaken of men met een
diphtheriestam dan wel met een diphtheroïde te doen
heeft.

Zij gaan uit van een glucosepeptonoplossing met pH 6,9
en bepalen na enting met de onbekende bacterie de pH
opnieuw na 4 dagen, Is de pH lt; 6,5, dan is de onbe-
kende een diphtheriestam, is daarentegen de pH na 5
dagen gt; 6.5, dan is \'t een diphtheroïde.

-ocr page 121-

eigen onderzoek.

Zooals uit voorgaand overzicht blijkt, is de ontleding der
koolhydraten door de diphtheriebacterie en de diphthe-
roïden reeds vele malen qualitatief een onderwerp van
studie geweest. Langzamerhand ziet men wat meer over-
eenstemming in de resultaten, maar men zal deze uit-
komsten alleen dan mogen vergelijken, wanneer de om-
standigheden, waaronder de geënte bacterie groeit, vol-
komen dezelfde zijn.

Bij de bestudeering van het gedrag van de diphtherie-
bacterie, van de bacterie v. Hofmann Wellenhof
en der overige diphtheroïden tegenover de verschillende
koolhydraten, zou \'t zeker de voorkeur verdienen, deze
chemische stoffen in een zéér eenvoudigen voedingsbodem,
waarvan de scheikundige samenstelling volkomen bekend
is, op te lossen. Alleen dan zal men aan den uitslag van dit
onderzoek de meeste waarde kunnen hechten.

Maar in \'t algemeen zijn bacteriën — en in \'t bijzonder
de diphtheriebacteriën — zeer kieskeurig en niet in
staat om zich in een anorganisch milieu behoorlijk te ont-
wikkelen. Zoo bleek een zeer eenvoudige voedingsbodem,
bestaande uit
0.5 % natriumchloride, 0.5 % glycerine en
wat lakmoesoplossing totaal ongeschikt.

Zoowel diphtheriebacteriën als diphtheroïden waren
binnen
4 X 24 uur dood. De meeste onderzoekers kozen
dan ook als milieu den serumvoedingsbodem volgens
H i s s, waarop bacteriën ongetwijfeld snel groeien.
Daartegenover staat, dat men hier een aantal gecompli-
ceerde eiwitverbindingen heeft, terwijl runderscrum
bovendien sporen glucose kan bevatten.

-ocr page 122-

V, P e s c h was bovendien de meening toegedaan, dat de
fermentatieve kracht der bacteriën verband houdt met
den aard van den voedingsbodem. Wanneer men een
diphtheriebacterie bijv, laat groeien op een voedings-
bodem, die naast pepton nog serum als stikstofbron bevat,
dan zal volgens hem de stikstofvrije koolstofbron minder
aangegrepen worden, dan wanneer deze alleen pepton zou
bevatten. Aldus zou de gewone koolhydraatpeptonlak-
moesoplossing een geschikt milieu zijn om de vergisting
dezer stoffen na te gaan. Afgezien van dit feit werden de
organismen op den volgenden voedingsbodem geënt;

1nbsp;% pepton „Witt equot;

0,5 % koolhydraat

0,5 % natriumchloride

2nbsp;% lakmoesoplossing volgens K a h 1 b a u m.

Zoowel glaswerk als peptonoplossing werden vooraf

gesteriliseerd om de koolhydraten zoo kort mogelijk aan
verhitting bloot te stellen. Vervolgens werden koolhydraat
en lakmoesoplossing toegevoegd en deze oplossing over-
gebracht in steriele reageerbuizen, voorzien van steriele
gistbuisjes. Deze buizen met koolhydraatoplossing werden
dan opnieuw gesteriliseerd; hetzij drie opeenvolgende
dagen gedurende korten tijd, hetzij éénmaal gedurende
30—40 minuten bij 100® C. Tenslotte werden ze op sterili-
teit onderzocht. Van te voren was onderzocht en gebleken,
dat deze pepton geen stoffen bevatte, die eveneens onder
zuurvorming door de gebruikte organismen ontleed
werden.

Van deze peptonoplossing werd de pH bepaald. Deze
bleek 7,35 terwijl de glucosepeptonoplossing precies
dezelfde pH had. Wanneer men nu in aanmerking neemt,

-ocr page 123-

dat de pH bij 37° 0.25 daalt, dan was de pH van \'t milieu,
waarin de bacteriën groeiden pH 7.05—7.1. Aangezien de
optimum-groei voor de diphtheriebacterie ontstaat in een
milieu pH 7—7.5, werd aan dezen voedingsbodem niets
veranderd, te meer daar men bij een pH, die vlak bij 7 ligt,
eerder zuurvorming zal kunnen constateeren, dan uit-
gaande van een pH 7.8 (7.5 bij 37° C.). De buizen werden
zooveel mogelijk geënt met een normaal oogje van een
24 uur oude, bij 37° C. gekweekte glycerineserumcultuur.
De groeitemperatuur was op 35°—37° C, ingesteld bij
atmospherischen druk.

Na 24 uur werd beoordeeld of al dan niet ontleding had
plaats gehad; vervolgens werden de culturen dagelijks
gedurende 14 dagen gecontroleerd, terwijl voortdurend op
identiteit en steriliteit der bacteriën, resp. voedings-
bodems werd gelet.

De navolgende meerwaardige alcoholen, suikers en
andere koolhydraten, alle chemisch zuivere lichamen,
werden onderzocht;

Pentosen — arabinose, xylose, rhamnose.

Hexosen — mannose, glucose, galactose, laevulose,
1 gulose, 1 idose.

Disacchariden — maltose, trehalose, saccharose,
lactose.

Trisacch aride — raffinose.

Polysacchariden — dextrine, amylum.

Driewaardig alcohol — glycerine.

Hexieten — manniet, sorbiet, dulciet.

Dextrine werd in het laboratorium, uitgaande van han-
delsdextrine, zuiver bereid; alle proeven werden in duplo
ingezet. Het is mij meermalen gelukt, om omgekeerd met

-ocr page 124-

behulp van de suikervergisting infectie van een stam vast
te stellen. Zoo werd saccharose een enkele maal door een
diphtheriestam gesplitst onder zuurvorming. Bij controle
bleek, dat deze stam meestentijds vergezeld werd van
coccen. Uit de na 24 uur verkregen resultaten, die in de
tabel zijn vereenigd, blijkt:

Ie, dat de pentosen: arabinose, xylose en rhamnose
niet gesplitst worden door de diphtheriebacteriën;

2e, dat deze wel in staat zijn de hexosen: mannose,
glucose, galactose en laevuiose te splitsen, niet
daarentegen 1 gulose en lidose;

3e. wat de disacchariden betreft, dat zij lactose, treha-
lose en saccharose niet splitsen. Maltose gedraagt
zich twijfelachtig, na langer dan 24 uur is deze
reactie wel positief;

4e, dat het trisaccharide raffinose niet gesplitst wordt;

5e, dat de genoemde 6 waardige alcoholen evenmin als

6e, de polysacchariden: dextrine en amylum worden
aangetast;

7e, dat de 3-waardige alcohol glycerine na \'t genoemde
tijdsverloop niet gesplitst wordt.

Wat evenwel de ontleding van glycerine in peptonlak-
moesoplossing betreft, zoo wordt deze wel gesplitst na
verloop van 2 à 3 dagen, zoodat deze vertraagd positief
verloopt. Hetzelfde werd geconstateerd door L u b i n s k i,
die na 4 dagen een twijfelachtige reactie vaststelde, die
na 5 dagen duidelijk positief was. Vermoedelijk had zijn
gebruikte oorspronkelijke voedingsbodem een hoogere
pH dan 7,05, Bovendien zal deze reactie beïnvloed worden
door de hoeveelheid materiaal, waarmee geënt wordt.

-ocr page 125-

De beide bacteriën v. Hofmann Wellenhof B
en de drie stammen v, Hofmann Wellenhof A
(I7, Is en v, R.) tasten. zooals de tabel aangeeft, geen
der gebruikte stoffen aan, zelfs niet na 14 dagen. Integen-
deel was de kleur der geënte oplossing ten opzichte
van de blanco\'s vaak iets blauwer geworden. Deze ver-
hoogde alkaliciteit zou dus overeenkomen met de in de
litteratuur vermelde waarnemingen.

Eenige andere diphtheroïden, als L i s t e r en Krall,
gedragen zich in \'t geheel niet als bacteriën van v. Hof-
mann Wellenhof.

Beschouwt men \'t gedrag van Bacterium cutis
communis, waarschijnlijk identiek met de paradiph-
theriebacterie van Lu b i n s k i, dan blijkt, dat deze van
de pentosen alleen arabinose ontleedt.

Verder worden dezelfde monosacchariden gesplitst als
door de diphtheriebacterie en wel blijkbaar in sterker
mate. Van de disacchariden wordt alleen saccharose
sterk aangegrepen. Lactose wordt nooit gesplitst, wat bij
\'t melkonderzoek bevestigd werd. In ieder geval maakt dit
organisme geen aanspraak op den naam van „pseudoquot;-
diphtheriebacterie. Wat eindelijk betreft het gedrag van
diphtheroïden, afkomstig uit kippenkelen, ziet men, dat ze
zich verschillend gedragen, dat ze nagenoeg dezelfde sui-
kers splitsen als de diphtheriebacterie, maar dat hun fer-
mentatieve werking minder krachtig is. Ten opzichte van
glycerine onderscheiden ze zich van deze laatste, doordat
ze
nooit zuur vormen, zelfs niet na 14 dagen.

De hexieten en Polysacchariden hebben dus voor dit
onderzoek als differentieel diagnosticum niet de minste
waarde.

-ocr page 126-

Een differentieel diagnostische voedingsbodem voor
Bacterium cutis communis is de arabinose-
peptonlakmoesoplossing en de saccharosepeptonlakmoes-
oplossing, terwijl glycerine als zoodanig in aanmerking
komt om na 2 ä 3 maal 24 uur de diphtheriebacterie van
de diphtheroïden te onderscheiden.

-ocr page 127-

NA 1 X 24 UUR

3 w.
alcoh.

HEXIETEN

dul-
ciet

glyce-
rine

man-
niet

sor-
biet

amy-
lum

gas

3 d

•4-

STAMMEN .

PENTOSEN

MONOSACCHARIDEN

DISACCHARIDEN

Tri
sacchar

arabi-
nuse

xylose

rham-
nose

glu-
cose

man-
nose

galac-
tose

laevu-
lose

1

idose

1

gulose

mal-
tose

sacch.

lac-
tose

treha-
lose

raffi-
nose

844

±

_

_

4-

_

ZW.4-

1 _

—.

473

-1-

4-

zw 4~

Poels.......

4-

H-

1314.......

4-

4-

1825 .......

4-

4-

RI

-f

ZW.-f-

4-

RII........

zw.-|-

4-

C.

L. II......

-f

4-

±

Amsterdam.....

4-

±

Amerika I.....

4-

±

—~

Amerika II.....

4-

±

Ra

4-

±

Smit.......

4-

Diphth, 2.....

zw.-)-

ZW.-|-

4-

Diphth, 4.....

4-

4-

Diphth, 5.....

zw.-|-

-f

zw -fquot;

4-

Di, Parijs I.....

4-

±

Di.

Parijs II.....

-f

4-

4-

zw.-j-

Holland......

4-

4-

334

4-

4-

No

5.......

4-

T„

-t
Is

_

__

V,:

R........

——

_

Bact, cutis communis .

_

_

_

_

4-

Diphtheroid No. 1 . .

zw.-f-

±

Diphtheroid No. 2 . .

-4-

Diphtheroid No. 3 . ,

4-

4-

Diphtheroid No, 4 , .

-4-

-4-

-f

Pseudo di. Lister . . ,

4-

4-

4-

4-

4-

Pseudo di, Krall . . .

4-

4-

±

A ^

afkomstig uit de

Bj

keel van Weensche

1 kinderen.

POLY-
SACCHAR.

dextr.

-ocr page 128-

Tenslotte werd een kort onderzoek ingesteld naar den
aard der ontledingsproducten en wel qualitatief. Ook hier-
voor werd weer gebruik gemaakt van een peptonoplossing,
bereid volgens \'t gegeven voorschrift, waaraan toegevoegd
werd 0,5 % koolhydraat. Daar de omzettingen, die de
micro-organismen hadden veroorzaakt, niet alleen afkom-
stig behoefden te zijn van de toegevoegde suiker, omdat
dit niet de eenigste koolstofbron was, werd tegelijkertijd
een peptonoplossing zonder koolhydraattoevoeging geënt
met denzelfden diphtheriestam en beide oplossingen na
denzelfden termijn aan een qualitatief onderzoek onder-
worpen (na 4—6 weken). Eerstens werd de zuurgraad van
25 cm* cultuurvloeistof vastgesteld door neutralisatie met
Vio N. NaOH, phenolphtaleïne als indicator. Volgens dit
titercijfer werd de overige vloeistof geneutraliseerd en
daarna aan destillatie met stoom onderworpen. Dit alka-
lische destillaat werd, ten opzichte van congopapier, zwak
zuur gemaakt en opnieuw gedestilleerd, In dit destillaat
werd gereageerd op
Ie. alcohol,
2e, aldehyde,
3c, aceton,

4e, reduceerende stoffen.

De inhoud der kolf werd thans zuur gemaakt, ten op-
zichte van congo, met verdund zwavelzuur en aan destil-
latie met stoom onderworpen.

Ongeveer IMj L, werd overgedestilleerd en na neutra-
lisatie met Vio N, NaOH op het waterbad ingedampt tot
een klein volume. Hierin werd gereageerd op de volgende
zuren:

Ie, mierenzuur.

-ocr page 129-

2e, azijnzuur,
3e, melkzuur.

De rest in de kolf werd op het waterbad tot een klein
volume ingedampt, overgebracht in een perforator en
gedurende 6 uur met aether geperforeerd, In dit perforaat
werd na
verwijdering van den aether gereageerd op:
Ie, oxaalzuur,
2e, wijnsteenzuur,
3e. appelzuur,
4e. barnsteenzuur,
5e, melkzuur.

Alcohol werd aangetoond met behulp van de reactie
van L i e b e n. Nu is deze reactie geenszins specifiek en
slechts bewijzend, indien andere lichamen, die de groep
CH:,. CO of CHg , CHOH bevatten, afwezig zijn. Daar de
jodoformreactie meestal min of meer positief was en de
aldehydereactie eveneens, is dus moeilijk uit te maken of
sporen alcohol aanwezig waren. Bovendien was het s,g.
van het destillaat te gering, om van de eventueel daarin
aanwezige alcohol bijv, de azijnzure ester te maken en
aethylacetaat aan den reuk te herkennen. Op aldehyde
werd gereageerd met S c h i f f\'s reagens en met een
ammoniakale zilveroplossing volgens \'t voorschrift van
Tollens.

Op aceton werden de reacties van Gunning-Rey-
nold en die van Legal uitgevoerd.

Met behulp van F e h 1 i n g\'s proefvocht werd zoowel
in de koude als, na verwarming, naar reduceerende stoffen
gezocht,

Mierenzuur werd aangetoond door reductie van zilver-
nitraat en sublimaat.

-ocr page 130-

Azijnzuur werd aan den reuk van den aethylester en
microchemisch als natrium-uranylacetaat herkend.

Oxaalzuur kon evenmin als wijnsteenzuur en appelzuur

worden aangetoond,

Barnsteenzuur werd aangetoond door de perforatierest
op te lossen in alcohol, deze tot koken te verhitten en
hierbij een oplosbaar bariumzout te voegen en eenigen tijd
op kooktemperatuur te houden. Het bariumsuccinaat slaat
neer; na affiltreeren wordt dit ontleed door zuur en aan
microsublimatie onderworpen, waarna met loodacetaat de
bekende ruiten van loodsuccinaat ontstaan.

Melkzuur werd aangetoond na oxydatie met kalium-
bichromaat en zwavelzuur als aldehyde en microchemisch

als cobaltlactaat,

In de peptonoplossing, die, ter controle naast die met
glucose, geënt was met denzelfden stam, waren alcohol en
aldehyde practisch afwezig. Melkzuur was twijfelachtig
aanwezig, terwijl de andere vluchtige verbindingen en
zuren niet konden worden aangetoond.

De glucosepeptonlakmoesoplossing, geënt met dezelfde
diphtheriestam, op volkomen dezelfde wijze onderzocht,
gaf het volgende resultaat,
jodoformreactie positief,
aldehyde spoor,
aceton afwezig.

reduceerende producten afwezig.

In het destillaat, verkregen na destillatie met stoom,
konden worden aangetoond:
mierenzuur.

-ocr page 131-

azijnzuur,
melkzuur.

In de perforatierest:
barnsteenzuur en
melkzuur.

Een tweede glucosepeptonlakmoesoplossing met een
anderen diphtheriestam geënt leverde \'t zelfde resultaat.
Daar de beide eerste termen van de verzadigde vetzuur-
reeks met zekerheid konden worden aangetoond, rees de
vraag of ook propionzuur en boterzuur zouden gevormd
worden temeer, daar bij het aantoonen van azijnzuur als
aethylacetaat meerdere esters werden waargenomen en
o,a, de reuk van aethylpropionaat eenigszins op den voor-
grond trad.

Om dit zuur aan te toonen, werd opnieuw een diphthe-
riestam geënt in glucosepeptonlakmoesoplossing en na een

maand onderzocht.

Het destillaat van de vluchtige zuren werd na neutrali-
satie ingedampt en opnieuw werden, na aanzuren met
zwavelzuur, de vluchtige zuren overgedestilleerd. De
laatste cm\', die overgingen, werden afzonderlijk gehouden,
geneutraliseerd met kalkwater en opnieuw ingedampt
tot droog. Uitgetrokken met water, vormden zich, na toe-
voegen van bariumacetaat, kristallen van bariumpropio-
naat, die microchemisch te herkennen zijn als octaëder-
achtige kristallen. Bovendien werd van de rest de ester
gemaakt met aethylalcohol, waarvan de reuk de aan-
wezigheid van propionzuur bevestigde.

Boterzuur, dat zich microchemisch laat herkennen als
zilver- en als koperzout, kon niet worden aangetoond.

Vervolgens v/crd een mannosepeptonlakmoesoplossing

-ocr page 132-

geënt met een diphtheriestam en na een maand op dezelfde
wijze onderzocht. Ook hierin konden worden aangetoond:
alcohol?
aldehyde,
mierenzuur,
azijnzuur,
propionzuur.
melkzuur,
barnsteenzuur.

Ook Bacterium cutis communis werd op
glucosepeptonlakmoesoplossing geënt.

Hierin werden na verloop van 6 weken aangetoond;

alcohol?

aldehyde.

Zwakke reductie van F e h 1 i n g\'s proefvocht na ver-
warming,
mierenzuur.
azijnzuur,
propionzuur.
melkzuur,
barnsteenzuur,

De reacties op alcohol en aldehyde waren sterker dan
die in de diphtherieglucoselakmoescultuur.

Ook was de totale zuurgraad hooger, zoodat Bacte-
rium cutis communis meer zuren vormt dan de
diphtheriebacterie.

Tenslotte werd een saccharosepeptonlakmoesoplossing
geënt met Bacterium cutis communis en even-
eens na een maand onderzocht.

-ocr page 133-

Het ligt voor de hand, dat hierin dezelfde producten
zullen gevonden worden.

Ook hier waren de reacties veel sterker dan bij de
diphtheriestammen. Gevonden werden:
alcohol?
aldehyde.

Reductie van F e h 1 i n g\'s proefvocht na verwarming.

mierenzuur.

azijnzuur.

propionzuur.

melkzuur.

barnsteenzuur.

In een glucosebouillonoplossing werd na enting met de
verschillende organismen gereageerd op aethylmethylcar-
binol volgens Voges en Proskauer. Wanneer een
48 uur oude glucosebouilloncultuur bedeeld wordt met
10 % NaOH oplossing en hevig geschud, treedt bij aan-
wezigheid van aethylmethylcarbinol eene eosineroode ver-
kleuring op. Noch een der diphtheriebacteriën, noch de
beide bacteriën van v. Hofmann Wellenhof of
Bacterium cutis communis hadden dit lichaam
gevormd.

Een enkele cultuurvloeistof werd ten slotte nog onder-
zocht op de aanwezigheid van acetylmethylcarbinol met
behulp van de reactie van L e m o i g n e. (Zie o.a. K 1 u y-
ver. Donker en Visser \'t Hooft.)

De diphtheriebacterie had evenmin als de onderzochte
diphtheroïden acetylmethylcarbinol gevormd.

Resumeerende blijkt uit dit onderzoek:

-ocr page 134-

Ie. de diphtheriebacterie splitst na 1 maal 24 uur alleen
de monosacchariden: glucose, mannose, galactose
en laevuiose;

2e, de driewaardige alcohol glycerine wordt door de
diphtheriebacterie slechts langzaam gesplitst;

3e, de pseudo-diphtheriebacterie v. Hofman Wel-
le n h o f oefent geen fermentatieve werking op de
koolhydraten en meerwaardige alcoholen uit;

4e, de diphtheroïden vergisten ongeveer dezelfde sui-
kers als de diphtheriebacterie maar over \'t alge-
meen is de splitsende kracht veel geringer. Boven-
dien wordt glycerine ook na langer tijd niet aange-
tast, terwijl Bacterium cutis communis
saccharose en arabinose binnen 24 uur aantast onder
zuurvorming,

5e, De diphtheriebacteriën kunnen uit glucose en man-
nose en Bacterium cutis communis kan
uit glucose en saccharose de volgende ontledings-
producten doen ontstaan;
alcohol?
aldehyde,
mierenzuur,
azijnzuur,
propionzuur,
melkzuur,
barnsteenzuur.

-ocr page 135-

LITTERATUUR.

Roux et Yersin. Annal, de l\'Insüt. Pasteur 2-629-1888.
E s c h e r i c h . Berl. kl. Wochenschr. 30-492-520-549-1893.
Frankel. Berl. kl. Wochenschr. 34-1087-1897.
Peters. Deutsche med. Wochenschr. 23-133-1897.
N e i s s e r. Z. f. Hyg. u. Inf. 24-443-1897.
Zarniko. C. f. Bact. 6-153-177-224-1889.
Spronck. Annal, de I\'Instit. Past. 9-758-1895.
Park and Beebe. Med. Res. 46-385-1894.
Theobald Smith. C. f. Bact. 18-1-1895.
Theobald Smith. C. f. Bact. 1896.
TheobaldSmith. C. f. Bact. 22-45-1897.
Martin. Annal, de l\'Inst. Pasteur 12-26-1898.
Knapp.], med. Res. 12-475-1904.
K u r t h. Z. f. Hyg. und Inf. 28-409-1898.
R i 11 e r. Z. f. Hyg. und Inf. 1897.
Zinnser. Joum. med. Res. 17-277-1907-1908.
Priestly. Proc. Roy. Soc. Med. 5-1911-1912.
Morse. Journ. Inf. Dis. 11-253-1912.
K olmer. Journ. Inf. Dis. 11-56-1912.
Eagleton and Baxter. Brit. med. Res. 1-139-1922.
Oke 11 and Baxter. Brit. med. Res. 1-139-1922.
Christiansen. Paris 1923.
Lubenau. Archiv, f. Hyg. 66-305-1908.
Eberson. J. Inf. Dis. 23-1-1918.

Chalmers and Macdonald. J. trop. M. 23-85-1920.
L u b i n s k y. C.
f. Bact. 85-96-1921.
Andrewes cnz. Med. Res. Council. Diphtheria 1923.
E n g e r i n g. C.
f. Bact. 89-120-1923.
V. P e s c h. C. f. Bact. 92-27-1924.

Bitter-Gundel. Garcia Sancho C. f. B. 97-132-1926.
Tollens. Berl. Ber. 14-1950-1881.
L e m o i g n e. Compt. Rend. 170-131-1920.

Kluyver, Donker en Visser \'t Hooft. Bloch. Z. 161-364-
1925.

-ocr page 136-

ontleding van pepton, tryptophaan,
tyrosine en
ALANINE.

Ook over het vermogen van de diphtheriebacterie om al
of niet indol te kunnen vormen uit een tryptophaanhou-
denden voedingsbodem heerscht in de litteratuur verschil
van meening,

Lehmann en Neumann, Palmirsky en
Orlowski, Escallon, Since, Prochaska en
anderen hebben indol na korteren of längeren tijd in
peptonwater kunnen aantoonen. De meeste onderzoekers
en vooral die van lateren datum o,a, Zipfel en F r i e-
b e r hebben de diphtheriebacterie intusschen met zeker-
heid gerekend tot de anindologene organismen.

Deze verdeeldheid heeft hoofdzakelijk haar ontstaan te
danken aan:

Ie. het verschil in samenstelling der gebruikte voe-
dingsbodems,

2e, de reacties, welke men toepast voor het aantoonen
van indol,

3e. den tijd, na welken men de reacties uitvoert.

Wat den voedingsbodem betreft, gebruikte men vroe-
ger over \'t algemeen peptonwater om aan te toonen, of de
bacterie al of niet indol kon vormen.

Nu kunnen handelspeptonen zeer verschillend van
samenstelling zijn. Er komen in den handel peptonsoorten
voor, die heelemaal geen tryptophaanpeptiden bevatten,
terwijl er aan den anderen kant peptonen bestaan, waarin
reeds een weinig indol aanwezig is. In het eerste geval
zal een micro-organisme daarin dus nooit indol kunnen

-ocr page 137-

vormen; in het tweede geval is de uitkomst zonder

controleproef waardeloos.

Daar tryptophaan de moederstof is, waaruit indol ont-
staat, werden de volgende tryptophaanhoudende voedings-
bodems bereid, teneinde daarop de indolvorming door de

verschillende bacteriën na te gaan.

Als eenvoudige voedingsbodem werd de synthetische
tryptophaanoplossing van Zipfel gebruikt, bestaande

uit:

0,500 g tryptophaan.

5.0 g kaliumbiphosphaat,

3,0 g asparagine.

5,0 g ammoniumlactaat,

0,200 g magnesiumsulfaat,

1 L. gedestilleerd water.

Daar de diphtheriebacterie over \'t algemeen slecht op
dergelijke voedingsmedia groeit, leek het mij gewenscht,
ter betere beoordeeling van deze reactie, haar in een ge-
schikter milieu te brengen. Daarom werden de boven-
genoemde bestanddeelen ook in 0,25 % peptonwater
opgelost.

Tenslotte werd de indolvorming van enkele stammen
nog nagegaan op de gewone 1 % peptonoplossing. Al deze
oplossingen werden 3 achtereenvolgende dagen gedurende
30 minuten op 100° C. gesteriliseerd en na enting met de
verschillende organismen 6 weken bij 37° C, geplaatst,
omdat over \'t algemeen een langere kweektijd gunstig is
voor de indolvorming.

F r i e b e r heeft proefondervindelijk bewezen, dat de
toegepaste reacties niet afkomstig waren van de stikstof-
verbindingen ammoniumlactaat of asparagine, door achter-

-ocr page 138-

eenvolgens voedingsbodems te bereiden, waarin deze
stoffen ontbraken; in deze gevallen waren toch de reacties
op de ontledingsproducten van het tryptophaan positief.
Omgekeerd bereidde hij ook een voedingsbodem, waarin
het tryptophaan ontbrak; in dat geval bleef de reactie dan
ook uit, zoodat wij met zekerheid mogen aannemen, dat
\'t indol of zijn derivaten uit het tryptophaan gevormd
worden.

DE INDOLREACTIE.

De drie voornaamste reacties op indol zijn:
Ie. de reactie
van P a u 1 E h r 1 i c h. Met het reagens
van Ehrlich in de sterk zoutzuurhoudende cultuur,
ontstaat, indien indol aanwezig is, een kersroode ver-
kleuring. Die kleurstof kan uitgeschud worden in amyl-
alcohol en chloroform; niet in aether, benzol en toluol.
Toevoeging van een weinig natriumnitrietoplossing ver-
sterkt de kleur, terwijl door toevoeging van veel nitriet

een kleurloos product ontstaat,

2e, de reactie van S a 1 k o w s k i. Wordt de cultuur-
vloeistof gemengd met Va van haar volume, met 50 %
zwavelzuur en vervolgens zeer voorzichtig 0.02 % natrium-
nitrietoplossing toegevoegd, dan ontstaat bij aanwezigheid
van indol op het scheidingsvlak een roode ring. Deze
kleurstof kan weer door amylalcohol en chloroform aan
de vloeistof onttrokken worden (nitroso-indolreactie).

3c. de nitroprussidnatriumreactie volgens L e g a 1-
W e y 1. Worden 5 cm\' zwak alkalisch gemaakte cultuur-
vloeistof bedeeld met 0.5-1 cm\' 2 nitroprussidnatrium-

-ocr page 139-

oplossing en deze vervolgens met azijnzuur zuur gemaakt,
dan ontstaat een fraaie blauwe kleur bij aanwezigheid
van indol. In de gewone uitschudmiddelen gaat deze
kleurstof niet over.

De reactie van Salkowski en Ehrlich vindt men
in de bacteriologie algemeen vermeld als reacties op de
aanwezigheid van indol, zoodat deze beide reacties dan
ook werden toegepast. Zij zijn echter niet specifiek voor
indol. Daarom werd allereerst de nitroprussidnatrium-
reactie uitgevoerd; zij is n.l, de eenigste der drie ge-
noemde reacties, die specifiek is voor indol, maar helaas
zeer weinig gevoelig, terwijl de beide eerste reacties een
buitengewone gevoeligheid bezitten.

Op de uitvoering van deze reacties kom ik nog terug.

Uit onderzoekingen van F r i e b e r en anderen is ge-
bleken, dat E h r 1 i c h\'s reagens, behalve indol, ook
a methylindol
methylindol alleen met sterke zuren) aan-
toont; indolaldehyde, indolcarboonzuur,
ß indolazijnzuur,
Iryptophaan, tryptamine, a methyltryptophaan en glyzyl-
tryptophaan geven daarentegen geen reactie.

Verder bleek, dat de nitroso-indolreactie behalve indol,
ß indolazijnzuur aantoont en met ß indolpyrodruivenzuur
meer een purpere verkleuring geeft; de hierboven-
genoemde stoffen reageeren niet. De reactie van Legal-
Weyl toont
alleen indol aan en. geeft met de overige
lichamen geen verkleuring.

Wanneer men nu de formule van tryptophaan beschouwt
in verband met de experimenten van F r i e b e r, dan
blijkt:

dat het reagens van Ehrlich een vrij ß C-atoom vraagt

-ocr page 140-

H
C

a
H

C -
NHj

H
C
H

HC

-ySC

COOH

aC H

HC

a ammopropionzuur
= aianine

C
H

indol

N
H

indolalanine = tryptophaan

om een positieve reactie te geven; immers behalve indol
toont het ook a methylindol aan.

Daarentegen zal de reactie, uitgevoerd volgens S a 1-
k o w s k i slechts positief verloopen, als de a plaats vrij
is en ten slotte gaat de nitroprussidnatriumreactie slechts
op als zoov/el de
a als de (i plaats vrij zijn, dat wil dus
zeggen, dat alleen indol zal reageeren.

Het minst betrouwbaar voor de aanwezigheid van indol
is dus de reactie van S a 1 k o w s k i, dan volgt die van
E h r 1 i c h, die bovendien de meest gevoelige is en ten
slotte is slechts de reactie volgens L e g a 1-W e y 1 speci-
fiek voor indol.

De reactie van Salkowski is de oudste. Zij werd
\'t eerst door B a e y e r ontdekt, door N e n c k i als nitro-
so-indolreactie beschreven en door Salkowski en
Kitasato in de bacteriologie ingevoerd. Door toepas-
sing alleen van deze reactie zal men dus eerder dan met
een der andere reacties indol aantoonen, hoewel het dan
toch nog zeer goed mogelijk is, slechts een zijner deri-
vaten te hebben gevonden.

-ocr page 141-

De reactie van Salkowski wordt als volgt uitge-
voerd: 10 cm\' cultuurvloeistof worden gemengd met
1/3 volume zwavelzuur van 50 % (verkregen door mengen
van gelijke hoeveelheden zwavelzuur s.g. 1.84 en water).
Hierop worden voorzichtig met een pipet 2 cm\' 0.02 %
NaN02 oplossing gebracht, waarbij bij aanwezigheid van
indol of van een der genoemde derivaten op den grens
der vloeistoflagen een roseroode ring ontstaat. Bij nauw-
keurige waarneming bestaat deze roseroode ring uit twee
zones, een gele aan den bovenkant, die in een roseroode
naar beneden overgaat.

Deze nitrosoindolreactie is niet zoo gevoelig als die
van Ehrlich. De gevoeligheidsgrens werd door Bauer
bepaald en vastgesteld 1 : 320.000, terwijl M a c-F a r-
land en Sm all als uiterste grens vonden 1 : 750,000.
Daar ik den indruk gekregen had, dat deze reactie van
Salkowski, als ringreactie uitgevoerd haast even
gevoelig was als die van Ehrlich, werd door mij de
grens bepaald en hiervoor gevonden 1 : 2.000.000.

Wat betreft de reactie van Ehrlich verdient de modi-
ficatie van
v. Pringsheim, hoewel zeer eenvoudig in
uitvoering, geen aanbeveling.

De uitvoering van deze reactie is wel hoogst eenvoudig,
maar zij moet wijken voor de reactie van G o r t e r en de
G r a a f f, die uitgevoerd, zooals zij haar beschreven heb-
ben, veel gevoeliger is.

Hiervoor worden 10 cm® cultuurvloeistof gemengd met
5 cm\' sterk zoutzuur s.g. 1.2, vervolgens laat men met
behulp van een pipet zeer voorzichtig 2 cm\' E h r 1 i c h\'s
reagens toevloeien. Op het scheidingsvlak der beide
vloeistoffen ontstaat bij aanwezigheid van sporen indol

-ocr page 142-

een paarsroode ring, die na toevoeging van een oplossing
van 0.02 % natriumnitriet niet verandert van kleur, alleen
versterkt wordt. Bij aanwezigheid van meer dan sporen
indol, wordt deze kleurstof na schudden der beide vloei-
stoffen aan den geheelen inhoud meegedeeld.

Gorter en de Graaff en ook Dénigès stelden
als gevoeligheidsgrens van deze reactie vast, 1 : 10,000,000,
Het bleek mij, dat de reactie op de volgende wijze uit-
gevoerd, minstens even gevoelig was,

10 cm\' worden gemengd met 4 cm\' 50 % zwavelzuur en
hierop wordt voorzichtig met behulp van een pipet 2 cm\'
Ehrlich\'s reagens gebracht. Men ontloopt op deze
manier de onaangename dampen van het sterke zoutzuur,
terwijl men \'t zelfde zuurmengsel noodig heeft voor de
reactie van S a 1 k o w s k i, die men toch veelal gelijk-
tijdig zal uitvoeren. Ook hier mag na toevoeging van een
weinig 0,02 % natriumnitriet, de kleur niet veranderen.
De reactie van L e g a 1-W e y 1 werd uitgevoerd door
aan 5 cm\' cultuur, zwak alkalisch gemaakt met NaOH,
0.5—1 cm\' versch bereide 2 % nitroprussidnatrium-
oplossing toe te voegen en de oplossing vervolgens met
azijnzuur zuur te maken. Bij aanwezigheid van indol ont-
staat eene blauwe verkleuring, die niet overgaat in de
bekende uitschudvloeistoffen. Gevoeligheid 1 : 5000. Bij \'t
onderzoek naar de vorming van indol door de verschil-
lende diphtheriestammen en door de diphtheroïden wer-
den door mij achtereenvolgens toegepast:
Ie. L e g a 1-W e y 1.
2e. E h r 1 i c h.
3e. S a 1 k o w s k i.

-ocr page 143-

Is de Ie positief,, dan zullen de 2e en 3e stellig ook
positief verloopen. Is de Ie negatief, dan kan nog zeer
goed indol aanwezig zijn, doch dit is alleen met zekerheid
vast te stellen, indien èn de reactie van Ehrlich èn de
reactie van Salkowski positief verloopen, immers de
eerste verlangt voor een positieve indolreactie een vrije
ß plaats, terwijl voor een positieve reactie volgens Sal-
kowski een vrije a plaats noodig is. Zijn beide positief,
dan wil dit dus zeggen, dat de beide plaatsen
a en ß
onbezet zijn en men dus indol voor zich heeft,

Verloopen beide reacties negatief, dan mag men met
zekerheid tot de afwezigheid van indol besluiten,

Is de reactie van Ehrlich positief, die van Sal-
kowski negatief of omgekeerd, dan heeft men met een
indolderivaat te doen.

De roode kleur, ontstaan door inwerking van \'t reagens
van Ehrlich op indol, hetzij in zoutzuur, hetzij in
zwavelzuur milieu is gemakkelijk uit te schudden in amyl-
alcohol en in chloroform.

Spectroscopisch werden in chloroform 3 absorptie-
banden waargenomen; twee duidelijke banden in \'t groen
en een minder op den voorgrond tredende in \'t blauw op
de grens van \'t violet. Tusschen de beide banden in \'t
groen is een diffuus gedeelte.

De plaatsen dezer banden werden bepaald.

een smalle intensieve ^nd 583—567
een breede intensieve band 543—527
een breede bandnbsp;487—468

Werd aan de roode kleurstof weinig nitrietoplossing
toegevoegd, dan werd de kleur versterkt en gaf in chloro-
form uitgeschud, \'t volgende spectrum;

-ocr page 144-

Er was een breede band zichtbaar met een diffuus
gedeelte ertusschen, dat slechts in verdunde oplossing
of in dunnere laag zichtbaar was; deze band strekte zich
uit van: 591—523, terwijl er weer een minder duidelijke
band zichtbaar was in \'t blauw van 487—468, Practisch
heeft dus dit spectrum geen verandering ondergaan, is
alleen versterkt en een weinig naar links verschoven. Ein-
delijk bevindt zich tusschen 523 en 488 een diffuus
gedeelte.

Men zij intusschen voorzichtig bij de beoordeeling van
de met amylalcohol uitgeschudde kleurstof, daar \'t reagens
van E h r 1 i c h met handelsamylalcohol, wegens \'t daarin
voorkomende furfurol reeds een roode verbinding geeft!

Om nu \'t indol in de verschillende vloeistoffen aan te
toonen, werden de beschreven reacties als volgt uitge-
voerd:

Ie. in de cultuurvloeistof zelf, wat natuurlijk verreweg
\'t eenvoudigste is.

2e. het indol werd aan de cultuurvloeistof onttrokken
en wel door stoomdestillatie en in de tweede plaats
door extractie met aether.

De lichamen, die men als ontledingsproducten van het
tryptophaan kan verwachten, zijn: het (i indolcarboon-
zuur, het ji indolazijnzuur en indol.

Zooals reeds in het begin van dit hoofdstuk werd mee-
gedeeld, werden de verschillende diphtheriestammen en
diphtheroïden geënt op:

50 cm\' tryptophaanoplossing

50 cm\' tryptophaanpeptonwater

50 cm\' peptonwater.

-ocr page 145-

Na 6 weken werden deze cultures op de volgende
manier onderzocht. 25 cm\' werden zwak alkalisch ge-
maakt met een oplossing van natriumcarbonaat voor de
indolcarboonzuren en aan destillatie met stoom onder-
worpen; vervolgens werd de inhoud van het kolfje juist
zuur gemaakt met zwavelzuur ten opzichte van congo-
papier en opnieuw aan destillatie onderworpen. De andere
25 cm\' werden eveneens met een oplossing van natrium-
carbonaat zwak alkalisch gemaakt en eenige uren met
aether geperforeerd, vervolgens werd de inhoud van den
perforator zwak zuur gemaakt tegenover congo en
opnieuw eenige uren geperforeerd,

In \'t alkalisch en zuur destillaat werden de genoemde
reacties uitgevoerd. De aether van \'t alkalische en zure
perforaat werd afgedestilleerd, de resten in zeer weinig
water opgenomen en hierop eveneens de reacties uitge-
voerd.

Omdat men met de afbraakproducten van het trypto-
phaan rekening dient te houden, zal men op deze manier
bij de extractie met aether een scheiding kunnen maken
tusschen indol en indolcarboonzuur, die beide in de cul-
tures zouden kunnen voorkomen.

Bij de alkalische perforatie zal indol aan de vloeistof
onttrokken worden, terwijl indolcarboonzuur na aan-
zuren met zwavelzuur in de aether zal overgaan, waarin
het eveneens oplosbaar is.

Bovendien zal bij \'t destilleeren in alkalisch milieu alleen
\'t indol overgaan, terwijl na zuur maken met zwavelzuur
het labiele (i indolcarboonzuur zich zal splitsen in COo en
indol. Wordt dus in \'t zure destillaat indol gevonden, dan
heeft men vermoedelijk \'t splitsingsproduct van
ft indol-

-ocr page 146-

carboonzuur voor zich. Het ^ indolazijnzuur is met water-
damp niet vluchtig en zal dus in de destillatiekolf terug-
blijven, Hierop werd dan de volgende door Salkowski
beschreven reactie toegepast. Voegt men bij een oplos-
sing van indolazijnzuur, eenige druppels zoutzuur, ver-
volgens 2 a 3 druppels van een verdunde ijzerchloride
oplossing (1,5 %), dan kleurt zich, na verwarming, de
vloeistof nog voor zij kookt, intensief roodviolet.

Bovendien is het /? indolazijnzuur oplosbaar in aether
en zal dus in \'t zure aetherperforaat teruggevonden
moeten worden met de reactie van Salkowski.

Ook de oorspronkelijke cultuurvloeistof zal bij aan-
wezigheid van (i indolazijnzuur een positieve nitroso-
indol reactie geven.

Tenslotte werd nog gezocht naar indolpropionzuur =
skatolazijnzuur, dat eveneens beschreven wordt als een
product der bacteriëele eiwitsplitsing. Hierop werd de
door N e n c k i beschreven reactie uitgevoerd.

Wordt aan een oplossing van ft indolpropionzuur toe-
gevoegd een geconcentreerde oplossing van kaliumnitriet
en met azijnzuur aangezuurd, dan worden gele kristal-
naalden van de nitrosoverbinding gevormd.

Nu hadden Hopkins en Cole bij de bestudeering
van de ontleding van het tryptophaan door bacteriën op-
gemerkt, dat daarbij, bij aërobe rotting, indol en ft indol-
azijnzuur werden gevormd, bij anaërobe rotting daaren-
tegen,
ft indolpropionzuur; zoodat bij de ontleding door
de diphtheriebacterie wel geen
ft indolpropionzuur ge-
vonden zal worden.

De bacteriëele afbraak door indolpositieve bacteriën

-ocr page 147-

van het tryptophaan tot indol verloopt onder aërobe om-
standigheden vermoedelijk in 3 phasen:

Ie. tryptophaan wordt onder afsplitsing van het a
C-atoom met de aminogroep omgezet tot
ß indol-
azijnzuur.

2e. het ß indolazijnzuur gaat over in ß indolcarboon-
zuur, dat
3e. CO2 verliest en indol vormt.

H
C

a
H
C

COOH

ß
H

HC C-ßC—C
H

NH,

HC C aCH

C N
H H
tryptophaan

H

—C — COOH
H

-f NH3 CO,

N
H

indolazijnzuur

H

—C — COOH
H

4- 30 =

- COOH
H,0 -f CO,

N
H

indolazijnzuur

N
H

indolcarboonzuur

-ocr page 148-

COOH

CO,

N
H

indolcarboonzuur

Indolpositieve bacteriën kunnen tryptophaan slechts
tot indol ontleden via (i indolazijnzuur, terwijl de indol-
negatieve bacteriën het slechts hoogstens tot ^ indol-
azijnzuur zullen kunnen brengen.

Of een organisme dus al of niet indol zal kunnen vor-
men hangt af van zijn vermogen om de koolstof van de
aliphatische rest te kunnen aantasten.

Zoo zal men indolpositieve bacteriën tijdelijk indol-
negatief kunnen maken door aan den voedingsbodem een
gemakkelijker assimileerbare koolstofbron in den vorm
van suiker toe te voegen.

F r i e b e r wil deze eigenschap van de bacterie om
indol te kunnen vormen toeschrijven aan den bouw van
de celwanden en vestigt de aandacht op \'t feit, dat alle
indolpositieve bacteriën Gram-negatief zijn, terwijl alle
anindologene bacteriën G r a m-positief zijn. Het is denk-
baar, dat eigenschappen van dc membraanstructuur van
colloïdchcmischcn aard, die dc G r a m-kleurbaarhcid be-
hcerschen, eveneens de indolvorming zullen kunnen
regelen.

N
H
indol

-ocr page 149-

UITKOMST DER ONDERZOEKINGEN.

In de eenvoudige tryptophaanoplossingen waren, zoo-
als wel te verwachten was, de bacteriën over \'t algemeen
slecht gegroeid. In de tryptophaanpeptonoplossingen
daarentegen, waren ze, hoewel niet overvloedig, goed
gegroeid.

Zoowel de blanco tryptophaanoplossing, als de blanco
tryptophaanpeptonoplossing als de blanco peptonoplos-
sing gaven met E h r 1 i c h\'s reagens een zwak rose ring,
die na toevoeging van een weinig nitrietoplossing in paars-
blauw tot blauw overging.

Ook de reactie van Salkowski verliep in alle 3
blanco-oplossingen zwak positief, doch in de destillaten of
in de aetherische perforaten, \'t zij alkalisch of zuur, kon
geen indol of een zijner derivaten aangetoond worden. In
geen der destillatieresten kon fi indolazijnzuur aange-
toond worden.

De reactie\'s volgens Ehrlich en Salkowski
waren in de peptonoplossing \'t sterkst, in tryptophaan-
oplossing \'t zwakst.

Dat zal zijn toe te schrijven aan de onbekende stoffen,
die eveneens kleuringen geven met \'t reagens van Ehr-
lich en waarvoor Porcher en Gaulthier reeds
hebben gewaarschuwd; bovendien zijn er vreemde stoffen,
die een even duidelijke reactie geven volgens de reactie
van Salkowski. Het is heel goed mogelijk, dat het
éénzelfde stof is, die deze verkleuringen geeft, maar indol
is het in ieder geval niet.

Wanneer men dus de reacties op indol uitvoert in de
oorspronkelijke culturen, zonder vergelijking met een

-ocr page 150-

blanco, zou deze reactie wel eens aanleiding kunnen geven
tot verwarring.

Dat deze verkleuringen met E h r I i c h\'s reagens in
peptonwater niet afkomstig waren van indol, bleek o.a.
wel hieruit, dat de kleur na toevoeging van eenige drup-
pels nitrietoplossing in blauw overging. Deze kleur nam
na verloop van tijd in intensiteit toe. Waar zij in aanraking
was met de lucht, was zij \'t sterkst, verbreedde zich en
liep aan de onderzijde in lichtblauw tot kleurloos uit.
Deze reactie deed mij sporen skatol vermoeden, Skatol
methylindol) geeft n.1. met sterke zuren en \'t aldehyde
eveneens een roode verkleuring, die na toevoeging van
nitriet onmiddellijk in blauw overgaat en die langzamer-
hand in intensiteit toeneemt. Deze diepblauwe kleurstof
vertoont fluorescentieverschijnselen blauw-paarsrood en
kan uitgeschud worden in chloroform.

De gevormde blauwe kleurstof in pepton, na toevoeging
dus van zoutzuur, \'t reagens van E h r 1 i c h en wat NOo
kon niet uitgeschud worden met chloroform. Om deze
twee stoffen spectroscopisch met elkander te kunnen
vergelijken, werden ze in de oplossing zelf bekeken.

Zij vertoonden beide ook in deze oplossing dezelfde
eigenaardige fluorescentie — blauw, paarsrood.

De plaats dcr banden werd bepaald en voor n i t r o s o-
skatol gevonden een intensieve breede band in \'t rood
van 653—614, dan een diffuus gedeelte, vervolgens een
intensieve smalle band van 591—572, die vervolgens

diffuus uitliep.

Bekijkt men nu de n i t r o s o-verbinding van de onbe-
kende stof, dan wordt eenzelfde beeld waargenomen; de
plaatsen der banden waren 657—620 en 597—572, hier-

-ocr page 151-

tusschen bevond zich weer een diffuus gedeelte, terwijl
de rechtsche band in een zwak verduisterd gedeelte ein-
digde, Het tweede spectrum gelijkt dus practisch zeer
veel op \'t eerste, alleen is de band in \'t rood bij de onbe-
kende iets meer naar rechts verplaatst.

Over het ontstaan van deze fluoresceerende kleurstof
na uitvoering van de indolreactie volgens Ehrlich en
toevoeging van nitriet in de blanco-peptonoplossing heb
ik geen verklaring kunnen vinden.

Alleen F r i e b e r maakt eenmaal de opmerking, dat
een colistam, geënt in gewonen bouillon met 0,03 % tryp-
tophaan en 3 % glucose, met E h r 1 i c h\'s reagens een
zwakke roodkleuring geeft, die na toevoeging van nitriet-
oplossing diepblauw wordt. Deze kleurstof was met chloro-
form, amylalcohol, benzol, toluol of aether niet uit te
schudden. Vermoedelijk zal dit dus wel dezelfde stof zijn
geweest.

Volgens de onderzoekingen nu van F r i e b e r zou de
diphtheriebacterie geen indolvormer zijn, wel zou zij
ft indolazijnzuur kunnen vormen, een eigenschap, die vol-
gens hem aan alle bacteriesoorten toekomt en derhalve
qualitatief niet van belang is. Alle anindologene bacteriën
zouden de amido-stikstof van de tryptophaan aangrijpen
en daarmee een product, vermoedelijk
ft indolazijnzuur,
vormen, dat niet met E h r 1 i c h\'s, wel met S a 1-
k
o w s k i\'s reagens een verkleuring geeft.

De indolvormende bacteriën daarentegen kunnen het
koolstofatoom van de alanine afsplitsen.

Hoewel ik de oplossing volgens \'t recept van F r i e b e r
heb gemaakt en gebruikt, heb ik haar niet verder toege-
past, omdat zij nog gecompliceerder van samenstelling

-ocr page 152-

was dan de peptonoplossing en bovendien in de blanco-
oplossing ook verkleuringen gaf.

Dat F r i e b e r nooit van verkleuringen in de blanco-
oplossing spreekt, zal wel zijn oorzaak hierin vinden, dat
hij de reactie E h r 1 i c h-P r i n g s h e i m toepaste, die
veel minder gevoelig is, dan die van E h r 1 i c h, uitge-
voerd volgens Gorter en de Graaf f,

In de volgende tabellen zijn de uitkomsten van de vor-
ming van indol en zijn derivaten door de verschillende
micro-organismen vereenigd.

-ocr page 153-

TRYPTOPHAAN^ ^ATER,

ALK. PERF.

ZUUR PERF.

ß INDOL-
AZIJNZUUR

ß INDOL-

L.W.

E.

S.

L.W.

E.

S.

Oorspr.
cult.

Destin,
rest.

PROP.ZUUR

ZUUR DEST.

ALK. DEST.

OORSPR. CULT.

STAMMEN

S.

L.W.

E.

S.

L.W. E.

S.

E.

L.W.

Z.ZW.

raet NO2
blauw

z.zw.-l-
met NO2
blauw

Z.ZW.
met NO2
blauw

z,zvv.-j-
met NO;)
blauw

Z.ZW.4-
met NO2
blauw

Z.ZW.
met NO2
blauw

z.zw.-j-
met NOj
blauw

Z.ZW.

met NO2
blauw

z.zw.-j-
met NOa
blauw

z.zw.-|-

met NO2
blauw

Z.ZW.

met NO-2
blauw

Z.ZW.
met NOa
blauw

z.zw.X

ZZW.-j-

ZW.


zw,
zw.

ZW.

zw.

ZW.

Blanco . .
Am, stam
Holland .
Di. II Parys
Diphth, 4
No. 1 .
No. 2 .
No. 3
No. 4
I7 .
Is .

Krall
Lister

L. w. =
In alle

twijfel
achtig

met NO2
blauw

Legal Weyl; E. = Ehrlich; S. = Salkowski.
cultuurvloeistoffen was nog tryptophaan aanwezig, dat aangetoond
werd
met Broomwater (vuilpaarse verkleuring).

-ocr page 154-

ALK. PERF.

ZUUR PERF.

ß INDOL-
AZIJNZUUR

ß INDOL-

L.W.

E.

S.

L.W.

E.

S.

Oorspr.
cult.

Destin,
rest.

PROP.ZUUR

ZUUR DEST.

ALK. DEST.

OORSPR. CULT.

STAMMEN

L.W.

E.

L.W. E.

E.

L.W.

i Z.ZW.
met NO2
blauw

z.zw.-f-
met NO2
blauw

Z.ZW.
met NO2
blauw

z.zw.-|-
met NO2
blauw

Z.ZW.
met NO2
blauw

z.zw.-h
met NO2
blauw

z.zw.-|~

met NO2
blauw

z.zw.-|-
met NO2
blauw

z.zw.-}-
met NOa
blauw

Z.ZW.
met NOi
blauw

Z.ZW.
met NO-2
blauw

z.zw.-|-

met NOa
blauw

Z.ZW.X

met NO2
blauw

z.zw.-f-

zw.-}-


zw.-|-

zw.

ZW.

zw.-j-

zw.

Blanco . . .
Am. stam
Holland .
Di, II Parys
Diphth. 4
No. 1 .
No. 2 .
No. 3
No, 4
I7 .
h .
Krall
Lister

twijfel
achtig

L. W. = Legal Weyl; E. = Ehrlich; S. = Salkowski.
In alle cultuurvloeistoffen was nog tryptophaan aanwezig, dat aangetoond
werd
met Broomwater (vuilpaarse verkleuring).

-ocr page 155-

STAMMEN

OORSPR. CULT.

ALK. DEST.

ZUUR DEST.

L.W.

E.

S.

L.W.

E.

S.

L.W. E.

s.

ß INDOL-
AZIJNZUUR

ZUUR PERF.

ALK. PERF.

ß INDOL-
PROP.ZUUR

Oorspr.
cult.

Destin,
rest.

S.

L.W.

E.

L.W.

S.

E.

zw. -j-

zw.








ZW. 4quot;
met NO2
blauw

ZW.

met NÜ2
blauw

ZW.
met NO2
blauw

ZW.
metNüa
blauw

zw.-(-

metNOa
blauw

ZW.

met NO-2
blauw

zw.-f-

met NO2
blauw

zw.

met NO2
blauw

zw.

met NO2
blauw

ZW.
met NO2
blauw

ZW.
met NO2
blauw

ZW.
met NOa
blauw

Blanco ,
Am, stam
Holland
Diphth, 4
No. 1
No, 2
No. 3
No. 4
I7 .
Is .

Krall
Lister

twijfel.

twijfel.

zw.-|-

St. rood

rood

xtiInO,

onvor-
andord

twijfel.

twijfel.

twijfel

twijfel.

Met Broomwater ontstond een vuil paarse verkleuring in de cultuurvloeistoffcn.
zoodat nog tryptophaan aanwezig was.

-ocr page 156-

STAMMEN

OORSPR. CULT.

ALK. DEST.

ZUUR DEST.

(

L.W.

E.

S.

L.W.

E.

S.

L.W. E.

S.

ZW.

zw.









ß INDOL-
AZIJNZUUR

ZUUR PERF.

ALK. PERF.

L.W.

E.

L.W.

E.

zw.

met NO2
blauw

zw.-j-
met NO2
blauw

ZW.

met NO2
blauw

ZW.
metNÜ2
blauw

ZW.-fquot;
metN02
blauw

ZW.
met NO2
blauw

ZW.
met NO2
blauw

ZW.4-

met NO2
blauw

ZW. -f-
met NO2
blauw

zw.-|-
met NO2
blauw

zw.-j-
met NO2
blauw

ZW.
met NOa
blauw

Blanco ...
Am. stam , .
Holland
Diphth. 4
No. 1
No. 2
No. 3
No. 4
I7 .
Is .

Krall
Lister . . .

zw.-j-

m.NO,
onvor-
andord

ß INDOL-
PROP.ZUUR

Destin,
rest.

twijfel.

rood

twijfel.

twijfel

Oorspr.
cult.

twijfel.

st. rood

twijfel.

twijfel.

Met Broomwater ontstond een vuil paarse verkleuring in de cultuurvloeistoffeii\'
zoodat nog tryptophaan aanwezig was.

-ocr page 157-

ß INDOL-
AZIJNZUUR

ZUUR PERF.

ZUUR DEST.

ALK. PERF.

ALK. DEST.

OORSPR. CULT.

ß INDOL-
PROP.ZUUR

TRYPTO-
PHAAN

STAMMEN

Oorspr.
cult.

Destill.
rest.

L.W.

S.

s.

E.

E.

L.W.

E. i S.

L.W.

S.

E.

L.W.

E.

L.W.

Blanco , . -

Diphth. 4 . .

Di. II Parys ,

1 mnd. broedstoof
5 mnd. kamertemp.

z\\v.4-

oranje r.

oranje r.
twijfel,
rood

oranje r.
twijfel,
rood





4-

zw.
met NO2
blauw

ZW.
met
NO2
blauw

zw. -f-
met NO2
blauw

twijfel.

aanwezig

zw.
mno,
onver-
anderd

rood

aanwezig

zw.-f*

oranje r.

aanwezig

meti^Oa
blauw

metN02
blauw

No. 1 . . .

twijfel.

aanwezig

rood

aanwezig

zw.\'
met ]
blauw

:N02

No. 2 . . .
No. 4 . . .

i

j

-ocr page 158-

PEPTON ^ATER.

-ocr page 159-

Uit dit onderzoek blijkt, dat de diphtheriebacterie en
de diphteroïden geen indol kunnen vormen uit de beschre-
ven tryptophaan-, tryptophaanpepton- of peptonoplossing,
zelfs niet na 6 weken, In de tweede plaats werd geen
indolcarboonzuur gevonden.

Ten slotte blijkt, dat de diphtheriestammen misschien
in staat zijn ^ indolazijnzuur te vormen. Waar deze
reactie volgens Salkowski een gevoeligheid bezit
van 1 : 2,000,000 en nooit in \'t zure perforaat werd terug-
gevonden, meen ik de vorming echter te mogen betwij-
felen, Ook de reactie in de destillatierest met zoutzuur en
een spoor Fe
CI3 was niet gedecideerd positief. Wanneer
het al gevormd wordt, zijn \'t toch uiterst geringe sporen.

De vorming van fi indolazijnzuur zou nog \'t meest blij-
ken uit \'t verschil tusschen de nitrosoreactie in de cul-
tuurvloeistof en die in de blanco. Deze was zeker sterker
dan de blanco, maar er kan even goed wat van een onbe-
kende stof gevormd zijn, die eveneens met Salkowski
de roode verkleuring geeft.

De diphtheroïden No. 2, No. 3 en No. 4 kunnen fi indol-
azijnzuur vormen; \'t sterkst was deze reactie bij No. 3,
die zich in alle opzichten afwijkend van de rest gedroeg.
Bovendien werd bij No. 2 \'t zure perforaat in de trypto-
phaanpeptonoplossing met E h r 1 i c h\'s reagens rood
gekleurd, na NaNOo toevoeging niet blauw wordend, zoo-
dat hier dus een indolderivaat gevormd was.

P indolpropionzuur kon bij geen der stammen aange-
toond worden.

Het is natuurlijk niet onmogelijk, dat de diphtherie-
bacterie wel in staat is indolazijnzuur te vormen, maar

-ocr page 160-

dat de gebruikte voedingsmedia niet in de geschikte ver-
houding gekozen zijn.

In 1879 hebben E, en H, Salkowski en W e y 1
bij de bestudeering der ontledingsproducten der eiwitten
door micro-organismen een groot aantal aromatische
lichamen gevonden, welke men tegenwoordig beschouwt
als ontledingsproducten van het phenyl-, resp, paraoxy-
phenylalanine of het tyrosine. De voornaamste van die
lichamen, die gevonden werden, zijn:

phenol, parakresol, phenylpropionzuur, phenylazijnzuur,
paraoxypropionzuur en paraoxyphenylazijnzuur,

Paraoxyphenylpropionzuur en parakresol zouden meer
onder anaërobe omstandigheden ontstaan, terwijl para-
oxyphenylazijnzuur en phenol via paraoxybenzoëzuur
door toevoeging van zuurstof zouden worden gevormd, op
dezelfde manier als dat bij tryptophaan gebeurt.

HO — Co H., — CHo — CHNHo — COOH Ho =
HO — Co H, — CHo — CHo — COOH NH^

paraoxyphenylpropionzuur

HO — Co H.1 — CHo — CHNHo — COOH Oo =
HO — Co H, — CHo — COOH NH:, COo

paraoxyphenylazijnzuur

HO — Co H4 — CHo — COOH — 3O =
HO - Co H4 - COOH COo 4- HoO

paraoxybenzoëzuur

HO - Cc H4 - COOH == Co H5 OH COo

-ocr page 161-

Het paraoxybenzoëzuur is een labiele verbinding, die
bij verhitting gemakkelijk uiteenvalt in phenol en CO2.
Dat zuur kan men aantoonen, doordat het met ferrichloride

een geel amorph neerslag geeft.

Het paraoxyphenylazijnzuur is met waterdamp niet
vluchtig, is echter behalve in water ook in aether oplos-
baar.

Een waterige oplossing geeft met ferrichloride een inten-
sieve groenkleuring.

Het paraoxyphenylpropionzuur is evenmin vluchtig met
waterdamp, daarentegen weer wel oplosbaar in aether
en water, waarin het met ferrichloride een grijsblauwe

verkleuring geeft.

In analogie met de ontleding van tryptophaan door de
diphtheriebacteriën, resp. diphtheroïden werden oplossin-
gen bereid met tyrosine om vast te kunnen stellen öf en
op welke wijze ze het tyrosine aangrepen.

Ook. hier werd, teneinde de ontledingsproducten met
meer zekerheid te kunnen vaststellen, een zeer eenvou-
dige
voedingsbodem bereid. Hiernaast werd de kies-
keurigheid der diphtheriebacterie in aanmerking genomen
en werden dezelfde bestanddeelen van den eenvoudigen
voedingsbodem opgelost in 0.25 % peptonwater.

De voedingsbodem was aldus samengesteld:

0.60 g tyrosine.

5.0 g kaliumphosphaat.

0.300 g magnesiumsulfaat.

1.0 g natriumchloride.

5,0 g ammoniumlactaat.

1 L. water.nbsp;^

Deze oplossingen werden verdeeld in kolfjes van 50 cm

-ocr page 162-

en 3 achtereenvolgende dagen gedurende 30 minuten op
100° C. gesteriliseerd.

Na verloop van 8 weken werden in de verschillende
cultures gezocht naar de ontledingsproducten van tyrosine
en wel:

Ie, naar phenol, dat in analogie met de vorming van

indol wel niet gevonden zal worden,
2e. naar de aromatische oxyzuren, die zoowel met
broomwater, als met M i 11 o n\'s reagens eene
reactie zullen geven.
Om met zekerheid phenol te kunnen aantoonen en te
scheiden van de p. oxyphenylpropionzuur, p, oxyphenyl-
azijnzuur en p, oxybenzoëzuur werd de inhoud der kolfjes
weer in tweeën verdeeld. De eerste helft werd eerst alka-
lisch, vervolgens zuur gedestilleerd; de tweede helft eerst
alkalisch, vervolgens zuur geëxtraheerd met aether.

De bacteriën waren in de tyrosineoplossing slecht ge-
groeid; op den bodem der kolfjes lagen de bacteriën als
bruin gekleurde brokjes. De kleur der oplossing was over
\'t algemeen niet afwijkend van die van de blanco, alleen
de stammen No, 1, No. 3 en Holland waren zwak gekleurd,
In de tyrosinepeptonoplossing waren ze over \'t algemeen
beter gegroeid, terwijl de cultures zich donkerder gekleurd
hadden.

In de verkregen destillaten, respectievelijk aetherische
perforaten, die na verdamping van de aether in water
waren opgenomen, werd gereageerd:
Ie. met Millon\'s reagens,
2e, met Broomwater,
3e, met een FeCl.t oplossing.

Uit dit onderzoek bleek, dat de diptheriestammen geen

-ocr page 163-

phenol konden vormen en evenmin werden aromatische
oxyzuren gevormd; de diphtheroïden gedroegen zich op
dezelfde manier, alleen bij stam No, 3 kon weinig phenol
en tevens paraoxybenzoëzuur worden aangetoond, terwijl
in het aetherextract geen oxyzuren werden teruggevon-
den, Ook stam Krall gedroeg zich afwijkend van de overige
diphtheroïden en gaf een zeer zwakke reactie op aroma-
tische oxyzuren.

De diphtheriebacteriën kunnen dus onder aërobe om-
standigheden tyrosine niet splitsen, terwijl de diphthe-
roïden dit over \'t algemeen evenmin kunnen.

Volledigheidshalve werden de diphtheriebacteriën en de
verschillende diphtheroïden geënt op een voedingsbodem,
die alanine bevatte, om na te gaan of zij in staat waren om
zuren met de groep R — CH2 — CHNHo — COOH te
splitsen in ammonia en zuren van de samenstelling
R — CHo — COOH, Wederom werd een voedingsbodem
bereid van de volgende samenstelling:
0,600 g alanine
0,500 g sec, kaliumphosphaat
0,500 g ammoniumlactaat
0,030 g magnesiumsulfaat
400 cmquot; water.

en daarnaast dezelfde bestanddeelen opgelost in 0.25 %
peptonwater.

Nadat de verschillende cultures 6 weken bij 37° C, ge-
staan hadden, werden ze zuur gemaakt met zwavelzuur
en gedestilleerd, In \'t destillaat werd op azijnzuur gerea-
geerd.

Hoewel de meeste stammen op alaninewater nog vrij
goed \'gegroeid waren, kon in \'t destillaat geen azijnzuur

-ocr page 164-

worden aangetoond. Ook in \'t alaninepeptonwater, waarin
de stammen goed gegroeid waren, kon na aanzuren met
zwavelzuur en destillatie, geen azijnzuur worden aan-
getoond.

Toegepast werd de micro-chemische reactie (natrium-
uranylacetaat). Aldus missen de diphtheriebacteriën, zoo-
wel als de bij dit onderzoek gebruikte diphtheroïden, het
vermogen om zuren van de samenstelling

R _ CH2 — CHNHo — COOH

te ontleden in die van de samenstelling R — CHo — COOH
onder afsplitsing van
NH3.

-ocr page 165-

KORT OVERZICHT VAN HET ONDERZOEK.

Ie, De diphtheriebacterie vormt geen indol in eenvou-
dige tryptophaanhoudende voedingsmedia,
2e, De diphtheroïden vormen geen indol in eenvoudige

tryptophaanhoudende voedingsmedia,
3e, De diphtheriebacterie vormt geen of hoogstens uiterst
geringe sporen (i indolazijnzuur in de beschreven
voedingsmedia,
4e, De diphtheroïden vormen in den regel geen fi indol-
azijnzuur, een enkele bleek daartoe v^el in staat,
5e, Zoowel de diphtheriebacteriën als de diphtheroïden

kunnen uit pepton, tryptophaan maken,
6e, Tyrosine wordt door de diphtheriebacterie niet ge-
splitst; er konden geen oxyzuren of phenol worden
aangetoond. De diphtheroïden tasten tyrosine in den
regel niet aan, een enkele bleek hiertoe in geringe
mate in staat,

7e, Aianine wordt noch door de diphtheriebacterie, noch
door de diphtheroïden gesplitst onder vorming van
azijnzuur.

-ocr page 166-

SLOTBESCHOUWINGEN,

De biochemische eigenschappen van de diphtherie-
bacterie en van de pseudo-diphtheriebacterie of in \'t alge-
meen der diphtheroïden mogen alleen dan met elkaar
vergeleken worden, indien men deze onder volkomen
dezelfde omstandigheden waarneemt. Het is daarom
wenschelijk de omstandigheden, waaronder men deze
eigenschappen bestudeert in de bacteriologische littera-
tuur zéér nauwkeurig te omschrijven; alleen dan mag men
de uitkomsten van een onderzoek met elkaar vergelijken.
Bij deze proeven werden de bacteriën steeds afgeënt
tan glycerineserum, zoodat zij onder geheel dezelfde
levensomstandigheden hebben verkeerd en men mag dus
veronderstellen, dat dit organisme zich aan \'t nieuwe
milieu heeft aangepast.

De verschillen in biochemische eigenschappen tusschen
de diphtheriebacterie en de bacterie v, Hofmann
W e
11 e n h o f blijken dan van dien aard, dat men deze
organismen niet met elkaar behoeft te verwarren. Bij de
bacterie v, Hofmann Wellenhof kan men 2 soor-
ten onderscheiden:

Ie. die eiwit niet aantasten en binnen 24 uur hare
levensvatbaarheid verloren hebben op steriel ge-
destilleerd water.
2e. die proteolytische fermenten afscheiden en eiwit
wel splitsen en maanden lang hare levensvatbaar-
heid op steriel gedestilleerd water behouden. Deze
soort heeft dus een uitgesproken saprophytisch
karakter.

De diphtheriebacterie vergist alleen de monosaccha-

-ocr page 167-

riden: glucose, mannosc. galactose en laevulose onder
vorming van acetaldehyde, mierenzuur, azijnzuur, propion-
zuur, melkzuur en barnsteenzuur. Van de meerwaardige
alcoholen ondergaat glycerine alleen een geringe splitsing.

De bacterie v. Hofmann Wellenhof tast noch
koolhydraten, noch meerwaardige alcoholen aan.

Tryptophaan en tyrosine komen niet in aanmerking om
als differentieel diagnostische stoffen te dienen. De diph-
theriebacterie en alle diphtheroïden zijn anindologeen,
terwijl
ß indolazijnzuur, de gevoeligheid der reactie in
aanmerking genomen, niet of slechts in uiterst geringe
sporen gevormd wordt door de diphtheriebacterie. Een
enkele diphtheroïde schijnt dit lichaam te kunnen vormen.

Phenol of phenolachtige lichamen werden op tyrosine-
houdenden voedingsbodem door geen der onderzochte

organismen gevormd.

Een moeilijkheid is het intusschen om een ander
diphtheroïde dan de bacterie v. H o f m a n n W e 11 e n-
h O f binnen 24 uur als zoodanig te identificeeren en te
onderscheiden van de diphtheriebacterie. Het dierexperi-
ment en de glycerinepeptonlakmoesoplossing zullen bin-
nen 4 dagen uitsluitsel kunnen geven, daar de diphthe-
roïden glycerine niet aantasten.

Voor zoover dit onderzoek betreft, zou men onder-
staande indeeling kunnen maken:

-ocr page 168-

CORYNEBACTERIÊN

Diphtheriebacterie

staafjes, verschillend van

grootte en vorm
poolkleuring
weinig Gramvast
involutievormen
binnen 24 uur dood in ge-

dest. water
tast eiwit niet aan
vergist: glucose \\

mannose ( binnen
galactose
v 24 uur
laevuiose \'

glycerine, binnen 3 X 24 uur

Bact. T. Hofmann

Wellcnho!

staafjes v, gelijke grootte

en vorm
geen poolkleuring
Gramvast

geen involutievormen
tasten meerw, alcoholen en
koolhydraten niet aan.

BacL cut, comm.

z= Paradiphth, Lubinski
= Bact, dermophilus
miniatuur diphth. bact.
vergist; glucose
mannose
galactose
laevuiose
saccharose
arabinose.

Diphtheroïden

(Avirulent voor caviae)

Overige diphtheroïden.

Hoewel deze kool-
hydraten kunnen split-
sen, is hare fermenta-
tieve werking veel
zwakker, terwijl er
enkele zijn, die de
disacchariden op den
duur splitsen.

B

lange levensduur

in gedest, water,
tast eiwit aan.

in staat diphtherie

te verwekken,
virulent v. caviae.

avirulent v. caviae.

binnen 24 uur dood
in gedest. water,
tast eiwit niet aan.

-ocr page 169-

LITTERATUUR.

Lehmann und Neumann. Bakteriologie und Bakt. Diagnostiek.
Palmirsky und Orlowski. C. f. Bact. 17, 358, 1895.
Escallon et Sicre. C. R. de la Soc. de Biol. 65, 507. 1908.
Prochaska. Z. f. U. u. Inf. 24, 373, 1987.
Frieber. C. f. Bact. 87, 254, 1922.

P o r c h e r et P a n i s s e t. C, R. de la Soc, de Biol, 70, 464, 1911,

G a u t h i e r. Diss, Lyon 1912,

Berthelot, Ann. de l\'Inst. Past. 28, 839, 1914,

Zipfel. C. f. Bact. 64. 65, 1912, 67, 497, 1913.

E h r 1 i c h. D, med, Wochensch, 1901.

P r i n g s h e i m, C, f, Bact, 1918,

B a e y e r. Annales de Ch. et de Ph, 1870.

N e n c k i, B, d,d, ehem. Ges, 8, 336, 722, 1875.

E. Salkowski. Virchow\'s Archiv f. path, Anat. 110, 336, 1887.

Kitasato. Z, f, Hyg, und Inf, 1889.

Gorter en de Graaff. C. R. de la Soc. de Biol. 64-402-1908.

Dénigès. Précis de chemie analytique Paris 1913.

M c. F a r 1 a n d and S m a 11. C. f. Bact. 1908.

E. Salkowski. Z. f. phys. Chem. 8-423-1885, 9-8-1885.

Hopkins and Cole. Journ. of physiol. 27-418-1901, 29-451-1903.

Porcher. C. R. de la Soc. de Biol. 65-1910.

E. en H. Salkowski. Ber. d.d. chem. Ges. 12-107-648-1879.

Weyl. Ber. d. d. chem. Ges. 12-354-1879.

Baudet. Folia microbiologica. 2, 1914.

Bauer, Z. f, innere Medizin 26-833-1905.

fM\'j

-ocr page 170-

STELLINGEN.

1.

Een procesverbaal wegens aflevering van melk, die
niet voldoet aan de eischen van art. 2, b en c van het
Melkbesluit kan aanleiding geven tot een onbillijke ver-
oordeeling.

K. B. 1925 S. B. No. 256.

II.

Het begrip vergif heeft slechts een quantitatief
karakter,

III.

Hel is wenschelijk, dat de Nederlandsche Pharmacopee
bij het artikel Aqua Laurocerasi een reactie opneemt,
waaruit blijkt, dat het product inderdaad is verkregen
door destillatie van bladeren.

IV.

Bij het onderzoek van faeces op bloed hechte men uit-
sluitend waarde aan den spectroscopischen uitslag.

V.

Snelazijn is geen „gistingsazijnquot;.

VI.

Het ferrosilicium worde uitsluitend in hermetisch ge-
sloten vaten vervoerd.

-ocr page 171-

154
VII.

Voor het aantoonen van bessenwijn in wijn is een
quantitatieve citroenzuur-bepaling noodzakelijk.

VIII.

In verband met de schuldvraag, ware het wenschelijk
na verkeersongevallen, naast een klinisch onderzoek, ten
spoedigste het alcoholgehalte van het bloed van den be-
klaagde te bepalen.

IX.

De bepaling van het Nieuw-Kirschnergetal, art. 2 van
het margarinebesluit voor de hoeveelheid botervet in me-
lange, is als gecodificeei-de methode niet te verkiezen.

K. B. 1925 S. B. No. 417.

X.

Een physiologische endogene koproporphyrinevorming
is niet bewezen.

-ocr page 172-

-ZV:

«

-ocr page 173-

■ •

■ ..... --S .

■ V \' . •

* I .

; - ■

O

\'M

O -

■u-\'v

v\'.

f \'quot;•-\'•\'■j

■ ■

Hl

Mr--.

v

■ij ,-;. • . ..
V, .• ■ ■ ■ \' . v\'

-

-ocr page 174-

. i .

W

■ v:

••V./quot;. ■.\'■••■il\'
• . . - ■ . 1 , - ; .---

» .

-ocr page 175-

. .r-.\'. . iv-V

i--y.nbsp;V-- ^■ \'i^t\'S\'-\'- V-\'• , ■■

4 .

\'quot;X \'y. \'i:

V T; -r^

A^;.;, ■

-ocr page 176-

lyy■

.nbsp;•nbsp;- .nbsp;-nbsp;\\nbsp;X •

■\'■■jît^ï

■ . ; v: .

V.

•(W • -

V ■

• \' ! •

• V- ;■.-•■nbsp;1 ...

\' ■ \'. ■ \' V* * *

VWf-,..
\' V y ?

m

: -t. -

itJ,.

nbsp;Vvï;-

.....v^^vy.i^.g;

-ocr page 177-