-ocr page 1-

Qesohiedkundig onderzoek

NAAR RE

K15NNI8 1)EE ZWAVELMBTALEN,

academisch proefschrift,

MAGTIGIKG TAN :DE]S RECTOE MA-OlSriFIOTrS,

Mr. J. A. FRUIN,

GEWOOS HOOQT,EERAAK IS DE KEGTSGBLEiERDE EACDLTEIT ,

\'^lET toestemming VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

quot;^OI-GENS BESLUIT VAN DE WIS- EN NATUURKUNDIGE
FACULTEIT,

TER VBRKBI.TG-IlSrG TATf BEN GBAA.»

VAN

^-^octor in de Wis- en ^STatuLirkimde.

AAN DB ÏÏOOftBSCHOOL TE UTRECHT,

koenraad woltee gratama,

Offieiev van Gezondheid dov tweede klasse.

GEBOREN TE ASSEN ,
ÏE YEBDEDIGETf

\'»P ^\'\'ijdag den Januarij 1866, dés middags te 12 ur
i€

U T K B C H T ,

J. G R E V E N.
1866.

-ocr page 2-

I \' ■nbsp;\'f^rv:-;--\' ■

-I : i-

- :

-ocr page 3-

V OORWOORD.

hyzondete omstandigheden , genoopt plotseling het
^o-nd te verlaten, hen ih gedwongen te dingen naar
\'ie doctorale waardigheid \'met een proefsclm.fi, dat slechts
^\'■quot;\'^\'f is afgewerkt.

^oge dit als eene verschooning gelden voor het vele
\'^^■^^oUouene, dat nen er in zal vinden.

-ocr page 4-

M H ^m ^fn

-ocr page 5-

inleiding.

favo^quot;\'- ^^^ ^^^^^^ ^^^^ middelen, om de Tinea

schim ^^ S®^®^®^ ^oor vernietiging der favus-
immel, ten einde langs dien weg te geraken
^^ eene snelkuur (overeenkomstig met die van
e Scabies), was ik genoodzaakt, de haren zoo
olkomen mogelijk weg te nemen. Het afknip-

PÜH-rnbsp;omslagtig en

P.n ijk, het aanwenden van depilatoria hier
J^ist op zijne plaats.

kef r ^^^^^^\' ^^^ sommige oostersche vol-
n zich altijd van een depilatorium bedienen,
Piaats van zich te scheren.

Wordnbsp;™ de hiervoor gebruikt

Bii if mengsels wordt verschillend opgegeven,
kalk^nbsp;zwavelarsenik met bijtenden

Volknbsp;™ depilatoria der westersche

eren spelen zwavelverbindingen den hoofdrol,
gebruikte het middel door Böttger, aanbe-

-ocr page 6-

volen, en eenvoudig verkregen door zwavelwa-
terstof te voeren door bijtenden kalk, met water
tot eene brij • aangemaakt. De uitkomst is ver-
rassend. Böttger schrijft de werking toe aan
sulphohydras sulphureti calcii. In het Rhusma
orientale (verkregen uit bijtenden kalk, auripig-
ment en water) kan deze verbinding niet voor-
komen.

Het blijkt dus, dat ook andere zwavelkalk-
verbindingen, behalve het sulphohydras sulphu-
reti calcii, de eigenschap van depileren bezitten.
Een hernieuwd onderzoek van deze ligchamen
kwam mij belangrijk genoeg voor, vooral met het
oog op de toepassingen. Böttger heeft zijne
methode van ontharen reeds bij de lederfabrikatie
ingevoerd. In de geneeskunde zou een overal
gemakkelijk aanwendbaar middel, om de haren
weg te nemen, zeer welkom zijn. De zwavelkalk-
verbindingen worden bij vele huidziekten, en
tegenwoordig bijna uitsluitend bij scabies aan-
gewend.

In theoretisch opzigt zou misschien een on-
derzoek der zoo weinig bekende sulphozouten
iets nieuws aan het licht brengen.

-ocr page 7-

OESCHIEDKIJISrDIG GEDEELTE.

De zwavel, sulphur (sal ttvq), was reeds zeer
bekend. Door Homerus wordt zij ver-
ïïield als berookingsmiddel bij godsdienstige pleg-
tiglieden. Mozes spreekt van haar (Genesis

XIX. 24).

Dioskorides noemt haar onder de geneesmid-
delen. Hij spreekt van twee soorten Oêïoi^ artvQov
■ytinvQWQivov , ongebrande en gebrande zwavel,
^quot;ïet scliijnt, dat de laatste verkregen werd
^oor het uitsmelten van de ruwe, natuurlijk
quot;doorkomende, zwavel. De kunst, zwavel uit hare
Verbindingen af te scheiden, leerde men eerst
-ater.

Van de eigenschappen van zwavel vindt men
Geinig opgegeven. Plinius spreekt van het blec-
kend vermogen van de dampen van brandende zwa-

vroeg

O

-ocr page 8-

vel; in zijn tijd werden wollen en zijden weefsels
er reeds mede gereinigd. Ook geeft hij op ver-
schillende plaatsen op, dat zwavel zich met alcali
kan verbinden. Over nitrum (onzuiver vast alcali)
handelende, zegt hij : „frequenter liquant cum sul-
phure, coquentes in carbonibus.quot; Op eene andere
plaats „sal nitrum sulphuri concoctum in lapidem
vertitur.quot; Wat hare zamenstelling betreft meent
hij, dat er veel vuurstof in voorhanden is „neque
alia res (sulphure) facilius accenditur, quo apparet
ignium vim magnam ei inesse.quot;

Van de zwavelverbindingen vindt men reeds
van zwavelarsenik bij Aristoteles gewag gemaakt.
Het geele en roode werd door hem niet onder-
scheiden. Hij noemde ze dgatvnióv; zijn leerling
Theophrastus aavdocQäxi]. Dioscorides onderscheidt
ze van elkander, en behoudt de beide benamin-
gen. Met de eerste schijnt hij auripigment,
met de tweede realgar te bedoelen. /Hij zegt
er van, dat men ze verhit, totdat zij branden,
en van kleur veranderen. Hij weet, dat zwavel-
arsenik de haren doet uitvallen.

Plinius en Vitruvius gebruiken reeds dèn naam
van auripigmentum.

Buitendien wordt gewag gemaakt van natuur-
lijk voorkomend zwavelantimonium en van zwa-
velkwikzilver.

In het alchimistisch tijdperk drukt het woord
zwavel een zeer onbepaald begrip uit. De oorzaak
hiervan is te zoeken bij de Arabieren, en onder deze

-ocr page 9-

vooral bij Geber (2\'\'® helft der achtste eeuw), wiens
uitspraken langen tijd als wet werden aangenomen.
Met de beschaving en wetenschap der Grieken
werden ook door de Arabieren de vier elemen-
ten van Aristoteles aangenomen. Door Geber
Werd hier in eene wijziging gebragt. Voor de
metalen nam hij als bestanddeelen twee wezen-
lijk bestaande stoffen aan, hetgeen eene groote
vooruitgang mag heeten, omdat men rich nu
van de elementen van Aristoteles, die meer op
de eigenschappen van de stoffen duidden, los-
maakte, en zoo van het speculatieve tot het
empirische standpunt overging. Die beide be-
standdeelen der metalen waren zwavel en kwik-
zilver. In zijn werk Summa perfectionis magisterii
^egt hij : „Mercurius est materia metallorum cum
sulphure.quot; De metalen zouden verschillen naar de
verhouding en zuiverheid der beide bestanddeelen.
Zwavel geeft de kleur aan het metaal, en be-
vordert of verhindert het smelten, naarmate zij
^m of meer gefixeerd is. Het
zoeken naar de
quot;Vorming der edele metalen is het onmiddellijk
Uitvloeisel dezer theorie. Het goud, als het edelste
metaal, bevat de beide bestanddeelen zoo zuiver
hogelijk, de minder
edele in meer onzuiveren
toestand, en des te meer, naarmate zij minder
^\'iel zijn. Een onedel metaal moest dus
door
zuivering zijner bestanddeelen, en bijeenvoeging
dezer laatste in andere verhouding, tot een edel
kunnen worden
gemaakt.

-ocr page 10-

Over de verbinding van zwavel met metalen
laat hij zich op eene andere plaats als volgt uit:
„Qni in praeparatione sulphur commiscere et
amicare corporibus noverit, sciet unum de secretis
naturae maximum. . . . Quodcunque corpus (me-
tallicum) ex ipso (sulphure) calcinatur, acquirit
pondus sine dubio; aes quoque assumit ex eo solis
(auri) effigiem, Mercurio quoque associatum et as-
satum per sublimationem fit usufur (cinnaber).
Calcinantur denique omnia corpora ex eo facile,
praeter solem et jovem (stannum); sol vero
difficillime.quot;

Niet altijd spreekt hij even duidelijk over de
beide bestanddeelen. Soms schijnt hij daarmede
stoffen te bedoelen, die met zwavel en kwikzilver
eigenschappen gemeen hebben, maar er overigens
van verschillen. De naam zwavel en kwikzilver
drukt dan eene kwaliteit uit, waarbij onder het
zwavelige principe het ontleedbare en verander-
lijke verstaan wordt, onder kwikzilver het tegen-
overgestelde, en bovendien metaalglans en rek-
baarheid aan het laatste worden toegeschreven.

De grond dezer opvatting schijnt te moeten
gezocht worden in de inwerking der warmte, het
in dien tijd meest gebruikelijke middel, om schei-
kundige verbindingen te vormen en te ontleden.

Door de latere Alchimisten werd de verwar-
ring tusschen de gewone zwavel, en de hypotheti-
sche stof, die er den naam mede gemqen heeft,
nog grooter gemaakt, door het veelvuldig gebruik

-ocr page 11-

van onduidelijke termen, allegorische en mysti-
sche toespelingen.

1) Als voorbeeld van onduidelijkheid citeer ik uit de Tri-
umphwagen des Antimonii van Basilius Valentinus (2«® helft
eeuw) het navolgende: „Du solist mit Fleisz observiren,
Werken, verstehen, und in deinen Gedanken wohl aufzeich-
\'^en, dasz alle Mineralia, sowohl als die Metalle gleichfalls
und ebner Maaszen aus einem anfahendem Dinge sind ge-
\'^oren und generirt worden; das selbe einige Ding ist nichts
anderes denn ein rechter Schwaden, welcher aus dem Ele-
ment Erden durch das Obergestirn ausgetrieben wird,
ä\'ls durch eine Syderische Distillation der groszen Welt,
quot;^^elche Syderische warme Eingieszung von oben in das
Untere durch ihre luftige feurige Eigenschaft operirt und
quot;Wirket, dasz eine Tugend und Kraft geistlicher unsichtbarer
VVeise eingepflanzt wird, welcher Rauch demnach sich im
Eï\'dreich resolviret und gleich zu einem Wasser aufschleuszt,
^us welchem mineralischen Wasser ferner alle Metalle ge-
^virket und gezeitiget werden zu ihrer Vollkommenheit; und
■^vird ein solch Metal daraus, oder auch ein solch Mineral,
lt;iarnach das meiste unter den Tribus principiis die Herrschaft
uberkommen, darnach hat es viel Mercurium. Sulphur und
, oder wenig Mercurium, Sulphur und Sal, oder sind mis-
cirt in einer ungleichen Abtheilung des Gewichts: dasz also
i^tliche Metalle dadurch fix werden, etliche aber unfix, dasz
^■\'^t etliche beständig, etliche aber flüchtig und unbeständig.quot;

Ten einde een denkbeeld te verkrijgen van allegorische
■voorstellingen geef ik hier het nog betrekkelijk vrij duidelijk
geschreven voorschrift van de bereiding van den steen der
■Rijzen in het Testament van Raymund Lull: Praeparatio lapi-
•iis est, quod recipias de succo lunariae et sudorem ejus
öxtrahe cum igne parvo et leni, et habebis in tuo posse unum
^irgentis vivis nostris in liquore et forma aquae albae,
luae est ablutio et purgatio iapidis nostri et totius ejus naturae,

-ocr page 12-

Het gold onder de Alchimisten voor zonde,
de bereiding van den steen der wijzen duidelijk

Et istud est unum de principalioribus secretis, et est pri-
ma porta. In isto liquore rectificatur magnus Draco, et pro-
jicitur a magno deserto Arabiae, quia immediate suffocaretur
prae siti et periret in mari mortuo. Verte igitur ipsum et
mitte in regnum AetMopiae, unde naturaliter nativus est;
quia dicimus quod nisi vertatur, et ponatur in terra sua,
recedet et aliam intrabit regionem. Quam de certo scias,
quod omne aliud clima vel alia regio nostro lapidi mortem
affert, velato non seientibus ac ignorantibus, et per nos
cognito.

Hoe mystische denkbeeiden met chemische begrippen wer-
den vereenigd, leert een stuk van Basilius Valentinus uit de
Triumphwagen des Antimonii getiteld: Allegoria S. S. Trini-
tatis et Lapidis philosophici. „Lieber Christlicher Liebhaber
der gebenedeiten Kunst ! Wie hat doch die heilige Dreifal-
tigkeit den lapidem philosophorum so herrlich und wunder-
barlich geschaffen. Denn Gott der Vater ist ein Geist, und
läszt sich doch sehen in Gestalt eines Menschen, wie er in
seinem Wort Genes. I sagt: laszt uns Menschen machen,
ein Bild das uns gleich sei. Also ist zu achten der Mercu-
rius Philosophorum ein spirituaiistisch corpus, wie ihn die
Philosoph! heiszen. — Aus Gott dem Vater ist geboren sein
einiger Sohn Jesus Christus, welcher ist Gott und Mensch,
und ist ohne Sünde, hat auch nicht bedürft zu sterben. Er
ist aber freiwillig gestorben und auterstanden um seiner
Brüder und Geschwister willen, auf dasz sie mit ihm ewig-
lich ohne Sünde lebeten.

Also ist Gold ohne allen Defect, und ist fix, dasz es alle
Examina besteht, und herrlich; aber um seiner imperfecten
und kranken Brüder und Schwestern willen stirbt es, und
stehet auf herrlich, erlöset und tingiret Sie zum ewigen

-ocr page 13-

in het openbaar mede te deelen. Vandaar eene
der redenen der groote onduidelijkheid, die
hun zelfs als eene verdienste
werd toegerekend.
Wilhelm
von Schröder zegt 1684 in zijn Noth-
wendig Unterricht zum Goldmachen: „wo die
Philosophen aperte reden, da ist ein Betrug
dahinter; wo
sie aber aenigmatice reden, da
denke nach.quot;

Het nadeel, voortspruitende uit het gebruik
Van denzelfden naam voor twee verschillende
^aken, werd reeds vroeg gevoeld, zoo zelfs, dat
Basilius Valentinus helft 15\'^quot; eeuw) er uit-
drukkelijk voor waarschuwt in zijn laatste Tes-
tament, waar hij spreekt over het ontstaan der
metalen : „alle, so von dem Samen der Metalle

Person

lieben, m^j raachet sie perfect zu gutem Gold. Die dritte

in Trinitate ist Gott der heilige Geist, ein Tröster

unserm Hernn Jesu Christo, seinen gläubigen Christen
der stärket und tröstet sie im Glauben bis zum
^\'Wigen Leben. Also ist auch der Spiritus Solis materialis
oder Mercurius corporis. Wenn sie zusammen kommen so
heiszt er alsdann Mercurius duplicatus, das sind die zween
Spiritus, Gott der Vater und Gott der heilige Geist. Aber
0 t der Sohn ist homo glorificatus, gleichwie unser glorificirtes
fixes Gold, der Lapis philosophorum; daher wird dieser
P s auch trinus genannt. Nehmlich ex duabus aquis vel
^Piritibus, minerabili et vegetabili, und von dem animalischen
\'^re solis. Das sind dann die zwei und drei und doch
habnbsp;nicht,
so trifft du Keins. — Also

^ahlt^^^ P®\'\' similitudinem das Universal genugsam vorge-

-ocr page 14-

geschrieben haben, sind darin einig, der mänli-
che Samen des Metals sei der Schwefel, und
der Weibliche der Mercurius. Das wil nun mit
Verstand verstanden sein, und nicht der gemeine
Sulphur und Mercurius dafür gehalten sein,
denn es ist der sichtbare (gemeine) Mercurius
selbst Metallum, kann derohalben kein Samen
sein. So auch ist der gemeine Sulphur des Me-
tals speise, wie kann er denn ein Samen sein/\'
Slechts zelden vindt men voor dien sulphur
en mercurius
eene bepaalde stof aangegeven. Zoo
meent Albertus Magnus in zijn werk: Composi-
tum de
compositis, dat niet de gewone zwavel,
maar de spiritus uit het vitriool, dus zwavelzuur,
de Sulphur philosophoruin daarstelt.

Anderen, waaronder.Heinrich Cornelius Agrip-
pa van Nettenheim (in de occulta Philosophia),
noemen het destilaat van Romeinsch vitriool
mercurius philosophorum. Basilius Valentinus
geeft aan, dat beide stotfen in het zwavelzuur

Onbsp;\'

voorhanden zijn. In de OfFenbahrung der ver-
borgenen Handgriffe vindt men: „Den Vitriol
calcinire, und thue ihn in eine Retorte, wo
eine Vorlage daran lutirt, destillir per gradus,
so bekomst du erstlich einen weiszen Spiritus,
der ist Mercurius philosophorum, danach folget
der rothe Spiritus, der ist Sulphur philosophorumquot;.

Wanneer men meent, na deze duidelijke defi-
nitie van die twee woorden, de plaatsen waar
ze weder voorkomen te begrijpen, vindt men

-ocr page 15-

bedrogen. Er worden daar klaarblijkeliik
weder andere stolFen bedoeld, zoodat men tot
de overtuiging komt, dat bet niet mogelijk is,
de ware beteekenis te verstaan.

Basilius Valentinus breidde de theorie van
\'^eber, die alleen van toepassing was op de
ïïietalen, op alle ligchamen uit, maar voegde
^i] de zamenstellende bestanddeelen, ook der
nietalen, een derde element, het zout. In de
^quot;^iederhohlung des groszen Steins der Uralten
Zeisen zegt hij : „Ich habe Meldung gethan und
angezeigt, das alle Dingen aus Dreien Wesen
^\'Uzammengesetzt und gemacht sind,
als aus
^ercurio, Sulphure und Sale, und das ist wahr
Was ich gelehrt habe,quot; en verder van de meta-
len sprekende: „der Geist (het metaalaardige
Voorkomen) steckt im Mercurio, die Farbe suche im
Schwefel und die Coagulation (de vaste toestand)
ini Salze.,quot; Door hem werden deze drie dementen ,
de alchimistische, tegenover de philosophische,
die van Aristoteles, staande,-in de wetenschap

gebragt.

Paracelsus (1493—1.541) volgt Basilius na.
zegt in zijn tractaat over Mineraliën: ,,Eisen,
Stahel, Bley, Smaragd, Saphir, Kieszling nichts
anders seind denn Schwefel, Salz
und Mercu-
iius. In zijn Manuale komt voor: „Soll aber
^ïivor melden, wie der Mensch aus Sulphure,
^^ercurio und Sale, gleich den Metallen seinen
Ursprung nehme,quot;

-ocr page 16-

Geber had in zijne Summa perfectionis Magis-
terii aangegeven, dat bij de verbranding der
metalen (calcinatio) het zwavelig principe ont-
wijkt; „Una intentio, quare metalla calcinantur
est, ut sulphureitas adustiva deleatur. Per ignem
enim comburitur omnis res, in qua est sulphu-
reitas adustiva.quot;

Deze voorstelling, uitgebreid en gewijzigd, vindt
men terug in nagenoeg alle theoriën over ver-
branding, die tot het einde der vorige eeuw
geheerscht hebben.

Paracelsus past ze van de metalen op alle
stoffen toe. Hij zegt in zijn Tractat von natür-
lichen Dingen: „was da brennt ist Sulphur.quot; Bij
de metalen spreekt hij van het uitdrijven der
zwavel bij de verbranding als van het verlaten der
ziel van het ligchaam bij den dood. Het weder
terugvoeren in den metaaltoestand heet bij hem
weder levend maken. Hiervan stamt de uit-
drukking revifier af.

De theorie, dat alle verbranding afhankelijk
is van het uitdrijven van zwavel, hing natuurlijk
zamen met het aannemen der alchimistische
elementen, en ofschoon deze laatste ijverige be-
strijders vonden, onder anderen in van Helmont
(1577—1644) en Boyle (1627—1691), bleef men
toch algemeen de theorie van Paracelsus aan-
hangen, zoodat N. Lemery in zijn Cours de
Chymie (1675) nog zegt: „le souffre est le seul
principe qui s\'enflame.quot;

-ocr page 17-

Het brandbare bestanddeel wordt evenwel niet
altijd met den naam zwavel bestempeld, maar
dan eens als oleum, dan als terra pinguis of
pinguetudo, zonder dat men een onderscheid in
deze verschillende benamingen maakte. Alleen
wanneer uit de stof gewone zwavel is af te
scheiden. noemt men het de verbranding onder-
houdende bestanddeel met een anderen naam.

Kunkel (1630—1702) tracht in zijne Chymi-
sehe Anmerkungen, darinnen gehandelt wird
^^^ den Principiis chymicis, de stelling te weer-
%gen: ubi ignis et calor, ibi sulphur. Vooral
mochten Becher en Stahl te bewijzen, dat in de
fetalen geen zwavel voorhanden is, maar het-
^elfde principe, waaraan zwavel hare brandbaarheid

verschuldigd.

de onbekendheid met hetgeen er bij de
Verbranding gebeurde, is het niet te verwonderen,
dezelfde onjuiste en weinig scherpe verkla-

rmg

op andere even slecht begrepene verschijn-
®elen werd toegepast, waardoor de term van zwa-
bestanddeel dikwijls aan onbekende stoffen
^erd gegeven. Zoo meent van Helmont, dat kool-
^^ur iets zwaveligs is. Van het water van Spa zegt
y • 5;Spadanae spiritus acidi, ex embryonato Sul-
enati, bullas atque sylvestre gas excitant,

tandem se vasi efïigunt.quot; Zwaveligzuur, door ver-
banden van zwavel verkregen, werd door van Hel-
öiont eveneens gas sylvestre genoemd. F. Hoff-
^ann noemt koolzuur een spiritus sulphureus.

-ocr page 18-

Het onbepaalde van de voorstelling van zwavel
als element blijkt nog daaruit, dat mengde wezen-
lijke zwavel voor een zamengesteld ligcliaam hield.

Geber laat zich aldus over de zwavel uit:
„dicimus igitur quod sulphur est pinguetudo
in minera terrae, per temperatam decoctionem
inspissata, quousque induretur et sicca fiat, et
cum indurata fuerit sulphur vocatur. Habet
siquidem fortissimam compositionem, et est
uniformis substantia in suis partibus omnibus,
quia homogeneum est; ideoque non aufertur
ejus oleum ab ipso per destillationem, sicut ab
aliis rebus oleum habentibus.quot; Arsenikum houdt hij
voor zeer overeenkomstig met zwavel. „Arsenicum
est de subtili materia, et simili cum sulphure;
idcirco non aportet id aliter definiri quam sul-
phurquot;. Op eene andere plaats drukt hij de zamen-
stelling van zwavel uit eene vaste en eene brand-
bare stof aldus uit: „Sulphur et suum compar pin-
guetudo sunt terrae, cujus experientia manifes-
tam probationem elicias per illius inflammatio-
nem. Non enim inflammatur, nisi quod olea-
genosum est, id est pingue. Sulphur itaque et
suum compar causam corruptionis (per ignem)
habent, scilicet inflammabilem substantiam et
terream foetulentiamquot;.

Het gevoelen van Geber blijft met geringe wijzi-
gingen tot het einde der voorgaande eeuw bestaan.
De alchimisten nemen het zonder verandering

O

over. Sylvius de la Boë zegt in zijn Praxeos medi-

-ocr page 19-

eae idea nova (1670): „sulphur omne oleo imprimis
eonstare et acido spiritu, tam notum est chymicis,
ulteriore declaratione non videtur indigere.quot;
voor de terra is hier een acidus spiritus in de
plaats getreden. Het onderscheid is evenwel
schijnbaar, omdat men in dien tijd alle zuren
^ich voorstelde te bestaan uit aarde en water.
Ëecher vooral zocht de gemeenschappelijke eigen-
schappen der zuren te verklaren door het bestaan
^-an te nemen van een mengsel van aarde en water,
in alle zuren zou voorkomen, en door
^ acidum primigenium sive universale genoemd
quot;^erd. Door zijne verbinding met nog meer
^rde kwamen de verschillende zuren tot stand,
it ztiijj,nbsp;zoutzuur (Glauber en

echer), dan eens acidum pingue (F. Meijer), dan
phosphorzuur (Sage), vuurzuur (Sage), maar
»leest zwavelzuur. Het laatste werd verdedigd,
en tot het meest gehuldigde gevoelen gemaakt,
oor Stahl. In zijne Ausführliche Betrachtung
zugänglicher Beweis von den Salzen, dasz
leselben aus einer zarten Erde mit Wasser
innig verbunden bestehen (1723), wordt het
^^avelzuur als een element van de tweede orde
eschouwd, dat in alle zouten (zuren, alcaliën
Eigenlijke zouten worden door hem met den
sal bestempeld) zou voorkomen.

quot;^^^kreeg door destillatie van terpentijn-
^^^ niet zwavelzuur zwavel, en leidde hieruit
\' dat de zwavel kan zamengesteld zijn uit

-ocr page 20-

zwavelzuur en olie, of dat de vitrioololie zwavel
kan bevatten. „Vel oleum vitrioli.... posse tamen
corpus esse adeo compositum, ut praeter salinam
ejus partem, sulphur contineat vulgari sulphuri
similequot; (Chemista Scepticus 1661). Hij vond weinig
aanhangers op dit laatste punt. Kunkel zegt
(1677 Chymische Anmerkungen) : „Da ich vom
sulphure communi geschrieben, habe ich ihn
für kein Principium gehalten, aber doch statu-
irt, er bestände in einer Fettigkeit der Erden,
welche ein Oleum combustibile sei, und habe
sein Brennen daher bewiesen.quot;

Becher (Physica Subterranea 1669) trachtte
het onbepaalde van het woord oleum weg te
nemen, door aan te nemen, dat bij alle verbran-
dingen dezelfde stof uit de ligchamen werd af-
gescheiden. Hij noemde die stof terra pinguis.
Ook de gewone zwavel bevatte die stof. Hi]
doet haar onderscheid met de gewone zwavel
uitkomen door de volgende woorden: „a sulphu-
re in eo differt (terra pinguis), quod hoe mix-
tum et decompositum sit, constans ex sale aci-
do et nostra hac secunda (pingui) terra.quot; Zijne
theorie vond weinig bijval, totdat zij door Stahl
aangenomen, uitgewerkt en algemeen verbreid
werd met eene geringe wijziging der benaming.
De terra pinguis verkreeg den naam van phlogiston.
Wederom leverde het onderzoek van de zwavel
en hare verbindingen den grond voor deze be-
schouwing over de verbranding, die gedurende

-ocr page 21-

mm

17

eene eeuw nagenoeg onbeperkt werd aange-
nomen, en niet dan
na hardnekkigen strijd werd
prijs gegeven.

Stabl kondigde in zijne Zymotechnia fnndamen-
talis enz. (1697) een
novum experimentum aan,
waardoor bij meende te bewijzen, dat zwavel-
zuur en bet brandbare principe zamen zwavel
vormen, evenals metaalkalk (metaaloxyde) en
hetzelfde principe de metalen. Zwavelzuur werd
aan alcali gebonden,
het zout met kool gegloeid,
de massa met water uitgeloogd, en uit de wate-
rige oplossing zwavel door zuren gepraecipiteerd.
Even als de metaalkalken door gloeijen met
kool weder in den metaaltoestand konden wor-
den overgevoerd, kon ook het zwavelzuur weder
tot zwavel door hetzelfde middel worden terug
gebragt. Bij de verbranding werden volgens
bet algemeene gevoelen de verbindingen ontleed,
de metalen in metaalkalk en het vervlugtigende
bestanddeel, de zwavel, in zwavelzuur en wederom
hetzelfde vlugtige principe. Dit gemeenschap-
pelijke bestanddeel was het phlogiston. In Stahl\'s
Specimen Becherianum vindt men: „ad substan-
tiarn ipsam mixti, ut Ingrediens, ut materiale
Principium et pars totius compositi constitutiva,
concurrit materia et principium ignis, non ipse

quot;) Nieuw was dit experiment evenwel niet. Reeds Glauber
\'beschreef het in 4666 in zijn werk De tribus principiis metal-
Hij gebruikte het naar hem genoemde zout.

-ocr page 22-

ignis. Ego phlogiston appellare coepi, nempe
primum ignescibile et inflanimabile, directe at-
que eminenter ad calorem suscipiendum habile
principium , nempe si in mixto aliquo cum aliis
principiis concurrat.quot; Dat phlogiston geheel iets
anders is, dan de gewone zwavel, drukt hij dui-
delijk uit in zijne Zufälligen Gedanken und nütz-
lichen Bedenken über den Streit von dem sogenann-
ten Sulphure (1718). Hij zegt hier: „wer hat
von diesem Ereignisse (het verkalken der meta-
len) nur einige scheinbare wahre Ursache ange-
merkt? Es ist :zwar von dem verbrennlichen
Schwefel der Metalle vieles Reden, indeszhaben
geûbté Chymici das gröszeste Recht, sich über
solche wortgelehrte Dichter zu beschweren, dasz
sie mit ihrem Schwefel durch alles, was sie
nicht verstehen, hindurchfahren..... Diese pro-
phezeien alle, doch unwissend und ohne rechten
Verstand, welcher wohl darin zu finden wäre,
nicht dasz der Schwefel, aber wohl in dem

Schwefel, eben dasselbige brennende Grundwesen
sei, was auch in den Metallen, ja allen ver-
brennlichen Dingen, das wahre eigentliche und
spécifique brennliche Hauptwesen ausmachet.quot;
Verder: „es ist vor die
Augen zu legen, dasz so-
wohl in dem Fett, da man die Schuhe mit schmieret,
als in dem Schwefel aus den Bergwerken, und allen
verbrennlichen halben und ganzen Metallen in der
That einerlei und eben
dasselbige Wesen sei, was die
Verbrennlichkeit eigentlichst giebt und machet.quot;

-ocr page 23-

Het daadzakelijke bewijs van het verschil
tusschen zwavel en phlogiston vindt hij in de
omstandigheid, dat men metaalkalk wel met het
laatste, maar niet met het eerste kan verbinden,
en dat de verbinding van metaalkalk met phlo-
giston (regulinisch metaal) volkomen in salpeter-
ziinr oplost, de zwavelmetalen onder achterla-
ting van zwavel.

Het gemak, waardoor eene menigte verschijn-
selen door deze theorie konden verklaard worden,
en het groote gezag van Stahl waren oorzaak, dat zij
^ ri] spoedig algemeen werd aangenomen. Eenige,
vooral Fransche scheikundigen stemden in met
de hoofdzaak, maar verkozen de oudere bena-
ming te behouden. Zoo noemt Homberg (1703)
het brandbare principe der metalen nog steeds
zwavel, wel te onderscheiden van de gewone
zwavel, die hij noemt Soufre du soufre commun,
Geoffroy spreekt (1718) van soufre principe of
principe huileux.

ßoerhaave verwierp de phlogiston-theorie, maar
heeft hetzelfde denkbeeld over de zamenstelling
der zwavel. In zijne Elementa chemiae (1732)
yindt men : „si acidum (zwavelzuur) pingui
JUngitur oleo, dat sulphur, si terrae calcariae
alumen generat, si ferro dat vitriolum, si aeri,
ehalcanthum generat,quot;

^ In het midden der vorige eeuw is de phlo-
giston-theorie algemeen aangenomen, en met
aar de zamenstelling van zwayel uit phlogiston

-ocr page 24-

en zwavelzuur. Stahl had eveneens getracht te
bewijzen, dat bij de oplossing van metalen in zuren
deze laatste zich eenvoudig met het metaal ver-
binden , en dat hierdoor de metaalzouten ontstaan.
De verbinding van zwavelzuur met phlogiston
werd volgens dit principe ook een zout genoemd;
zoo heet zwavel in dien ^ tijd zwavelzuur-phlo-
giston.

Het zwavelzuur werd als een element van de
tweede orde beschouwd, als primitiefzuur (door
Stahl zelfs als een bestanddeel der dampkrings-
lucht). Verbinding met weinig phlogiston leverde
het zwaveligzuur, met meer de gewone zwavel.
Zwaveligzuur werd ook gephlogistiseerd vitriool-
zuur genoemd.

Eenige stemmen verhieven zich van tijd tot
tijd tegen het aannemen van zwavelzuur als een
element, maar vonden geen gehoor. Van deze
vermeld ik alleen die van Mayow. Deze ge-
leerde ontwikkelde in de hoofdzaak de theorie,
die eene eeuw later als de ware werd erkend.
Hij kende de zamenstelling der dampkringslucht
uit twee bestanddeelen , het eene geschikt, om de
verbranding te onderhouden, spiritus nitro-aëreus,
het andere niet. Hij weet dat deze spiritus in
het salpeter bevat is, dat hij bij de verkalking
•der metalen zich met dit verbindt, en dat hij
bij de ademhaling aan de damkringslucht ont-
trokken wordt. In 1669 zegt hij in zijn Trac-
tatus de sal nitro et spiritu nitro-aëreo, dat de

-ocr page 25-

zwavel geen zwavelzuur bevat, maar dat in-
tegendeel zwavel een bestanddeel van liet zuur
IS. Zwavel kan zich volgens hem zonder op-
hruising en zonder neutralisatie met loogzout
Vereenigen, hetgeen niet zou gebeuren, zoo er in
de zwavel een sterk zuur, als zwavelzuur, voor-
banden was. Verder zegt hij, dat zwavelzuur
ontstaat door de verbinding van zwavel met zijne
spiritus nitro-aëreus.

Het is bijna onbegrijpelijk , dat deze zoo duide-
lijke opvatting zoo weinig aanhangers vond, en
om haar onherroepelijk te doen aannemen,
eerst eene betere kennis der zuurstof, door
f^riestley en Scheele geleverd, moest verkregen
quot;borden, gepaard met de strenge toepassing van
quantitatieve analyse op de verklaring der ver-
schijnselen, door Lavoisier later ingevoerd.

In 1772 deelt Lavoisier aan de Fransche
Akademie als een nieuwe ontdekking mede, dat
zwavel bij de verbranding in gewigt toeneemt.
In 1775 geeft hij de zamenstelling der damp-
kringslucht aan, volgens hem door oorspronke-
^jke nasporingen gevonden, ofschoon het blijkt,
dat hij met de onderzoekingen van Priestley
over de zuurstof kon bekend zijn.

Onder de ontdekkingen, die het gevolg waren
quot;^an het beter inzigt in hetgeen verbranding is,
Volgde al zeer spoedig, (1777) die van de zamen-
stelling van het zwavelzuur. Ook deze werd door
Lavoisier gemaakt. Hij ontleedde het zwavelzuur

-ocr page 26-

in zwaveligzmir en zuurstof door verhitting van
vitrioololie en kwikzilver. Het zich ontwikke-
lende zwaveligzuur werd opgevangen. De zamen-
stelling van het laatste was hem bekend, waar-
uit dus die van het zwavelzuur volgde, omdat
de verloren zuurstof aan het kwikzilver was ge-
bonden.

De eerste bepalingen van de hoeveelheden
zwavel en zuurstof, die zich tot zwavelzuur ver-
binden , waren verre van naauwkeurig. Berthol-
let geeft (1782) op 69 zwavel op 31 zuurstof,
Thénard 55
,6 op 44,5, Buchholz (1803) 42,5
op 57,5, en Klaproth (1804) 42,3 of 57,7. Na-
dat de onderzoekingen van Proust en Dalton
het voorhanden zijn van eenvoudige verhou-
dingen tusschen de zamenstellende bestanddeelen
der ligchamen hadden leeren kennen, en hunne
resultaten de atomistische theorie hadden doen
geboren worden, vond men meer en meer de
verhouding 40 op 60.

Zoo was dan eindelijk de zwavel als een
enkelvoudig ligchaam erkend door de antiphlo-
gistische school. Het eeuwen lang ingewortelde
denkbeeld, dat bij de verbranding de ligchamen
in hunne bestanddeelen moesten ontleed worden,
waarvan de phlogiston-theorie
eene laatste uiting
was opgegeven, en daarmede te gelijk een

IS

beter inzigt verkregen in alle ligchamen, die
zich hij de verbranding vormen.

Het ontstaan van zwaveligzuur bij de ver-

-ocr page 27-

branding van zwavel in de lucht, het vormen
van zwavelzuur uit zwaveligzuur in de lucht,
eii door verbranding van zwavel met salpeter werd
duidelijk: vraagstukken, op wier oplossing, de
vroegere scheikundigen te vergeefs hunne krach-
^^^ badden beproefd. Omdat de zwavel van
het oogenblik, dat mén de scheikunde weten-
schappelijk beoefende eeuw), bij nagenoeg
^lle bewerkingen een hoofdrol speelde, of ver-
nioed werd te spelen, zou eene\' uitvoerige be-
schrijving van de verschillende gevoelens, die
over haar en hare verbindingen bestaan hebben,
de geheele geschiedenis der Chemie omvatten.

Het belangrijke in theoretisch opzigt ontleent
aan de verklaringen van de verschijnselen,
die zich bij hare veelvuldige aanwending in de
practische scheikunde voordeden. Geen wonder
dus, dat vele feiten , op haar betrekkelijk, in den
loop der tijden waren bekend geworden. Laten
nagaan, welke eigenschappen van de
zwavel en hare verbindingen voor den val der
phlogiston-theorie bekend waren, ten einde later
eenige bijzondere

verbindingen, \' meer met ons
onderzoek in verband staande, aaauwkeuriger te
lgt;ehandelen.

Het hoofddoel der Alchimisten bestond in het
Vinden van middelen, om de onedele metalen
edele om
te zetten. Volgens het eerst aan-
genomen gevoelen bestonden alle metalen uit
zwavel en kwikzilver in verschillende verhou-

-ocr page 28-

24

dingen en zuiverheid. Wel werden onder deze
namen niet altijd gewone zwavel en kwikzilver
verstaan, maar in allen gevalle stoffen, die er
zeer mede móesten overeenkomen, en er het
gemakkelijkst uit konden worden bereid. De
kunst, om goud en zilver te maken, bestond
alleen in het zuiveren der beide bestanddeelen
en het vinden der juiste verhouding. De ver-
bindingen der zwavel met de metalen moesten
dus reeds vroeg bekend zijn. Geber weet, dat zwa-
vel zich met vele metalen verbindt, dat zij daarbij
aan gewigt toenemen, en van kleur veranderen,
(koper wordt geel en kAvikzilver rood, zie pag. 6).

Albertus magnus (1eeuw) geeft aan, dat
alle metalen, behalve goud, zich met zwavel ver-
binden, zoo men ze gesmolten er mede in aan-
raking brengt. Hij schijnt reeds het zwavel-
gehalte van sommige natuurlijke zwavelmetalen
erkend te hebben. Hij noemt ze in het algemeen
Marchasita, en zegt er van in zijn schrift De rebus
Metallicis : „ipsam habere sulphureitatem, com-
perimus manifesta experientia. Nam cum subli-
matur, ex illa emanat substantia sulphurea
manifesta comburens. Et sine sublimatione si-
militer perpenditur illius sulphureitas. Nam si
ponatur ad ignitionem, non suscepit illam,
priusquam inflammatione sulphuris inflammetur
et ardeat.quot;

Basilius Valentinus (2^^® helft 15quot;® eeuw) weet,
dat zwavel en arsenik zamen een rood ligchaam

-ocr page 29-

vormen, en leert het sulphur auratum bereiden.

Hij

spreekt over de bereiding van zwavellever
langs droogen en natten weg als over eene be-
kende zaak. De naam zwavellever komt het
eerst bij hem voor. Hij weet, dat in de ruwe
spiesglans gewone zwavel voorkomt; „ein Schwe-
fel ,
welcher da brennt, wie ein anderer gemeiner
Schwefel, so dasz man Büchsenpulver daraus
\'bereiten kannquot;. Ook de wijze, om zwavel te
kreiden en te zuiveren , werd langzamerhand
verbeterd, terwijl men tevens meerdere bijzon-
derheden leerde kennen. Geber weet door koking
Van zwavel met houtasch en levenden kalk eene
verbinding te bereiden, waaruit door azijn zuivere
-zwavel wordt afgescheiden: „Sulphur vivum
elarurn et gummosum tere subtilissime , et coque
in lixivio facto de cineribus clavellatis et
calce
Viva, quousque darum videtur; quo facto extrahe
et move cum baculo, et caute extrahe illud,
9.iiod cum lixivio egressum habuerit, partes gros-
siores inferius relinquendo. Illud autem extrac-
^im infrigida parum, et impone ei quartam ejus
de aceto bono, et ecce totum congelabitur ut
ac. Lixivium extrahe darum, quoad poteris,
^siduum ad lentum desicca ignem et serva.quot;

noemt hij koningswater als oplosmiddel voor
^wavel. Albertus Magnus weet zwavel door su-
Wunatie te zuiveren. Raymundus Lullius (1235

1315) meldt, dat zwavel in sterk salpeterzuur
lt;gt;plost; Basilius, dat dit eveneens geschiedt in

-ocr page 30-

olijfolie, jeneverbessenolie, lijnolie en terpentijn.
Door destillatie van zwavel, kalk en salmiak
verkrijgt hij zwavelammonium : „von grauen (zwa-
vel) Pulver und calx viva ana ein Pfund, Sal-
miak den vierdten Theil darunter gerieben, giebt
ein herrlich roth Oel, das da figirt und gradirt.quot;
In het begin der 17\'^® eeuw wordt dit praepa-
raat door Beguin vermeld. Naar hem heet het
spiritus fumans sulphuratus of spiritus sulphuris
volatilis Beguini. Ook van Helmont en Boyle
kenden dit ligchaam. De laatste geeft aan, dat
zijne dampen lood- en zilveroplossingen zwart
maken. Latere chemici noemden het ook wel
Spiritus fumans Boylii.

Libavius geeft 1595 in zijne Alchymia het
volgende voorschrift voor de bereiding van zwavel-
lever: „sulphur vivum miscetur cum pari aqua
salis tartari; coquuntur donec coloratur aqua.
Filtratur, coagulatur in sanguineam massam.quot;
Hij waarschuwt
voor zwaveldampen; „cerussatae
facies caveant sibi a fuma sulphuris , quo deni-
grantur.quot;

Glauber (1604—1668) levert vele waarne-
mingen over de oplossing van metalen in zwavel-
lever bij hooge temperatuur. Hij stelt eene
zwavellever daar uit het door hem gevonden
en naar hem benoemd zout, door verhitting
met kool. Hij kan niet genoeg de wonderlijke
eigenschappen van zijn zout roemen. Zoo zegt
hij 1658 in het werk De natura salium: mein

-ocr page 31-

mirabile sol vi ret (met kool) nicht allein alle
Metalle, sondern auch alle Steine und Beine, ja
selbst die Kohlen.quot; Hij beschrijft zeer juist de
ontleding van een mengsel van sublimaat en
zwavelantimonium door hitte, waarbij cinnaber
byturum antimonii ontstaan. Mayow geeft
aan, dat in eene zwavellever-oplossing zich
langzamerhand zwavelzuur vormt.

IvUnkel maakt 1716 in zijn Laboratorium chi
lüicum opmerkzaam op de vuurverschijnselen,
ontstaan bij de verhitting van tin, lood, koper
en antimonium met zwavel, hetgeen ook reeds
door van Helmont was opgemerkt bij het roosten
van lood en kwikzilver met zwavel. Eerst later,
hij het opstellen der verbrandings-theorie door
de antiphlogistici, werden deze feiten van ge-
quot;^^igt. Kunkel scheidde uit de ruwe spiesglans
zwavel door verhitting met zwavelzuur af.

Zooals wij zagen werd de studie der zwavel-
verbindingen door Stahl
de grond der phlogiston-
theorie. De proef, op pag. 17 vermeld, komt
Voor
in het in 1679 uitgegeven werk, getiteld:
Zymotechnia fundamentalis seu fermentationis
theoria generalis, qua nobilissimae hujus artis
eausae
et effectus eruuntur, simulque experi-
mentum novum, sulphur rerum arte producendi,
et alia utilia experimenta atque observata eru-
nntur. In zijn specimen Becherianum (1702)
Wordt de phlogiston-theorie verder ontwikkeld.
Hij definieert hierin eene zwavellever als volgt:

-ocr page 32-

„hepar sulphuris, id est sulphur alcalino sali
Lnexum.quot; Van zwavel zegt hij : „sulphur inflam-
mabili suo spoliato est acidum sal, spiritus aut
olei sulphuris, nomine famosum. Hoc acidum, si
quodcunque modo cum inflammabili substantia
subtiliter subigitur et intimius permiscetur, fit
iterum sulphur.quot; Hij erkent het ligchaam, ont-
staan door desoxydatie van een zwavelzuur zout
door kool, als eene ware zwavellever, en ver-
klaart dit
naar zijne theorie: „alcali adhibitum
erat pro acido ligando; hoe acidum vero cum
inflammabili e carbonibus abit in sulphur, fit
itaque hepar sulphuris.quot; In 1718 verscheen van
hem een werk over de zwavel, getiteld: Zufällige
Gedanken und nützliche Bedenken über den
Streit von dem sogenannten Sulphure. Hierin
vindt men het volgende over de werking van
gesmolten zwavellevers op metalen: „Wenn man
von diesem übersättigtem geschwefelten Salz,
soviel man nun will, fliessen (smelten) lasset,
und von einigen Metalle,
welches es auch (auszer
Quecksilber) seye, darein wirft, so solviret es
sich darinnen mit einer Helligkeit während des
Angriffes.quot; Verder: „wenn man nicht mehr Schwe-
fel\'\'zu dem Alcali mischt, als es eben fur sich
erhalten kan, und sodann die Metalle dergestalt
damit tractiret, so greift er solche aüsserzt wenig
oder gar nicht an.quot; Hij meent door de werking
der
smeltende zwavelalcaliën op goud te kunnen
verklaren, hoe Mozes den Israëlieten het gouden

-ocr page 33-

kalf in water te drinken gaf. Exodus XXXII. 20.
bepaald geeft hij aan, dat een zwavehnetaal uit
^eguliuisch metaal en zwavel bestaat; een metaal-
kan zich volgens hem niet met zwavel veree-
nigen. Ook geeft hij eene proef aan, waardoor hij de
verschillende verwantschap van zwavel tot meta-
len op hoogere temperatuur bewijst. Uit cm-
naber wordt door antimonium het kwikzilver
uitgedreven; uit het gevormde zwavelantimonium
door zilver het antimonium; uit het zwavelzilver
door lood het zilver; uit het zwavellood door
koper het lood, en uit zwavelkoper door ijzer
(onder toevoeging van antimonium om de smelt-
baarheid te bevorderen) het koper. Uit het ge-
vormde zwavelijzer wordt door salpeterzuur de
zwavel wederom afgescheiden.

Boerhaave, ofschoon de phlogiston-theorie niet
aannemende, waartegen hij zelfs waarschuwt^),
heeft evenwel ongeveer dezelfde beschouwing
als Stahl over de zamenstelling der zwavel, en
de vorming van zwavellever door gloeijing van
alcali met zwavel In plaats van phlogiston stelt
Mi oleum. In zijne Elementa chemiae (1732)

\') Hij zegt, over de theorie der verbranding sprekende :
»Oportebit abstinere quam severissime ab omni speculatione in
sola mente nata, neque indulgere quam minimum uUi, ut-
cucqiie plausibili, figmento, nulli servire precario assumtae
sententiae, nisi velimus per dubia nosmet incertos dare et

Praecipites.

-ocr page 34-

vindt men: „Alcali fixnm, igne actuosum, sulphuri
per ignem fuso, per intima mistum, extraliit
inde acidum, sibi unit. Mox natura sulphuris
resoluta in suo duo separata principia. Atque
oleum bic non manet seorsum, sed unitum in-
time .sali alcalino et acido, ut ortus ita sit su-
bito mirus sapo, acido, alcali et oleo constans. \'
In de 18quot;\' eeuw noemt men de zwavellevers dik-
wijls zeepen. In hetzelfde werk vermeldt hij het
oplossen van zwavel in sterke ammoniak-oplossing;
van de zwavelmetalen zegt hij, dat zij uit regu-
linisch metaal en „verum sulphur fossilequot; bestaan.
Hi] noemt ze semimitalla sulphurea.

De verbinding van zwavel met de alcalische
aardmetalen schijnt veel later bekend geweest te
zijn, dan die met alcaliën.

Het eerst wordt melding gemaakt van zwavel-
barium, zonder dat men de zamenstelling hier-
van kende. In 1602 werd door een schoen-
maker te Bologne de ontdekking gemaakt, dat
door gloeijing van zwaarspaht met brandbare
stoffen een steen ontstaat, die in het donker
licht geeft. De bereiding, eerst een geheim, werd
door Peter Potier in 1622 bekend gemaakt.
Men noemde het praeparaat lapis solaris of
Bologneeschen steen.

In de 17^® eeuw was de bereiding van kalk-
zwavellever bekend. Uit de langs natten weg
verkregene bereidde men gewoonlijk de lac
sulfuris. Langs droogen weg schijnt de vorming

-ocr page 35-

dezer zwavellever het eerst bekend te zijn ge-
^\'orden door F. Hoffmann, die in zijne Demon-
strationes curiosae (1700) aangeeft, dat men uit
ook in Duitschland voorkomend mineraal
(waarschijnlijk gyps), een phosphor als den Bolog-
^eeschen steen kan maken. In 1750 geeft Mark-
graaf op, dat men uit gyps door gloeijen met
kool een lichtsteen kan bereiden. Ookuitzwaar-
spaht verkreeg hij op dezelfde wijze eene zwavel-
lever. In 1768 leerde Canton door gloeijen van
gebrande oesterschalen met zwavel den naar hem
benoemden Cantonschen phosphor bereiden.

Ofschoon de ontwikkeling van zwavelwater-
stof reeds moet opgemerkt zijn bij de bereiding
van lac sulphuris, wordt
evenwel van den eigen-
aardigen reuk eerst later gesproken. Eerst in
1-722 zegt Hoffmann bij de bereiding van zwavel-
quot;lelk: „sulphur solvitur facile in lixivio, et cum
acido summo cum foetore, wie faule Eier, in
pulverem lividum praecipitatur.quot; De eigenschap,
van zilver zwart te maken, wordt eerst door
Libavius (1595), en naderhand door meer an-
dere schrijvers vermeld. Men noemde het gas
toen zwavelleverlucht. Dat het brandbaar is,
naeldt Meijer (1766) in zijne Chemische Versuchen
zur Erkenntnisz des Kalks. Hij meende, dat
quot;ie brandbaarheid ontstond door het mechanisch
medevoeren van kleine deeltjes zwavel bij de
heftige gasontwikkeling. Rouëlle, die eveneens
de brandbaarheid van zwavelwaterstof had opge-

-ocr page 36-

merkt, meende dat het gas door wasschen met
water zijn zwavelgehalte verloor, en er dan ge-
wone brandbare lucht, waterstof, overbleef. Hij
kent zijne oplosbaarheid in water en giftige
eigenschappen. Hij weet, dat de oplossing in
water na lang staan zwavel afzet, en maakt op-
merkzaam op de overeenkomst van de hepatische
lucht, met die, welke zich uit sommige bronnen
ontwikkelt.

Door Scheele wordt de kennis der zwavelver-
bindingen zeer uitgebreid. Vooral was het zwa-
velwaterstof een voorwerp zijner onderzoekingen
(voorkomende in de verhandeling over lucht en
vuur. 1777). Hij bereidde het uit z wa veile vers,
uit zwavelmangaan en zwavelijzer. Ook weet
hij, dat het gevormd wordt, waniieer men zAva-
vel in waterstof verhit, en dat er door chloor
en salpeterzuur zwavel uit kan worden afge-
scheiden. Even als Scheele leerde ook Bergmann
vele bijzonderheden kennen van zwavelwaterstof,
vooral betreffende de reactien van dit gas op
metaaloplossingen. Hij bewees zijne identiteit
met het gas, in zwavelbronnen voorkomende.
(Dissertatio de aquis medicatis calidis arte paran-
dis. 1778). Scheele meende, dat zwavelwaterstof
was zamengesteld uit zwavel, phlogiston en
warmtestof. Hij bedient zich van zwavellever ter
opslorping van de zuurstof der lucht. Hij vindt,
dat hierbij zwavelzuur gevormd wordt, en ver-
klaart dit, door aan te nemen, dat de lucht het

-ocr page 37-

phlogiston tot zich trekt, en dat daardoor nit
de Zwavel het zwavelzuur vrij wordt. Ook werd
door hem de verbinding der waterstof met meer
^^avel ondekt. Hij meent, dat de olieachtige
Consistentie een gevolg is van de mindere hoe-
veelheid phlogiston en warmte, die met zwavel
Verbonden zijn, vergeleken met de hoeveelheid
de zwavelleverlucht voorhanden,
ïn het begin der eeuw komt eerst de
^^\'^velwaterstof als reagens in aanwending. Jo-
n Zeiler, professor te Tübingen, geeft in zijne
issertatio de docimasia vini lithagyrio mangoni-
^ati een praeparaat op, om lood in wijn te ont-
ken , waarvan de bereiding en de werking op
^^d oplossing reeds 1653 door Borel was be-
schreven. Het voorschrift zegt, een once auripig-
^quot;^ent en twee oneen gepoederden gebranden kalk
^jiet zooveel water gedurende een kwartier te koken,
^ \' nien twee oneen heldere vloeistof kan afgie-
Men noemde dit praeparaat het Wurtem-
®^gsche wijnproefvocht. Tevens geeft Zeiler
^ gt; dat men ook andere zwavellevers voor het-
de doel kan gebruiken. Men hield de uitspraak,
de aanwending van dit middel gegrond, voor
^jeilbaar, totdat Delius (1779) aantoonde, dat
er ook een neerslag mede kan verkrijgen,
de vloeistof vrij is van lood. Als
^ g van de betere kennis van de zwavel-
erstof, vooral door Scheele en Bergmann ver-\'
^\'^gen, was het natuurlijk, dat men spoedig

-ocr page 38-

zwavelwaterstof zelve in de plaats van zwavellever
als reagens voorsloeg. Dit werd nagenoeg ge-
lijktijdig door Fourcroy en Hahnemann gedaan ,
in 1787. De eerste beval zwavelwaterstof in
water opgelost aan en de laatste zwavelwater-
stof in zure oplossing, waardoor bij zich vrij-
waarde van de verwisseling van ijzer en lood.
Het proefvocht van Hahnemann werd eerst bereid
uit kalkzwavellever, water, wijnsteen en zout-
zuur; later (1795) uit kalkzwavellever en eene
oplossing van wijnsteenzuur.

Gelijktijdig met Scheele hebben de onderzoe-
kingen van Lavoisier plaats, die weldra de
geheele wetenschap hervormen, en voor altijd
de gelegenheid afsnijden voor verklaringen, waar-
mede zich uitstekende scheikundigen vergenoeg-
den, wanneer er het phlogiston mede gemoeid
was. Zoo was Scheele tot de verbinding van
warmtestof met phlogiston geraakt, door de
noodzakelijkheid, om de vermindering in volumen
van de lucht te verklaren, wanneer er phospho-
rus in was verbrand. De zamenstelling der
dampkringslucht uit twee bestanddeelen, waar-
van hij de zuurstof de
vuurlucht noemde, was
hem bekend. Bij de verbranding verdween,
volgens de theorie, het phlogiston, terwijl eene
gedephlogistiseerde stof, hier het phosphorzuur,
terug bleef Vanwaar de vermindering van het
\'volumen lucht, daar waar veeleer vermeerdering
te verwachten was door het yrijworden van

-ocr page 39-

phlogiston? Hi] zag, dat de vuurlucht was
Verdwenen, en meende nu, dat het phlogiston
^ich niet een bestanddeel, het salinische, der
quot;vntirlucht tot warmte had vereenigd, die door
het glas konde ontwijken, terwijl het andere
bestanddeel, water, zich met de overblijvende
stof had verbonden. Phlogiston met veel warmte
stelde het licht daar, met weinig de waterstof.

de verbranding van dit laatste verbond zich
^et phlogiston met het eene bestanddeel der
vuurlucht tot warmte en licht, terwijl het andere,
het Water, zich daarbij afscheidde. Ook de ont-
wikkeling van licht bij verhitting van zwavel
met ijzer en lood werd door Scheele verklaard
Uit de verbinding van het phlogiston der metalen
met warmte tot licht.

Eene enkele naauwkeurige quantitatieve bepa-

^mg, waaruit moest blijken, dat de verbruikte

oeveelheden waterstof en vuurlucht evenveel

Wegen als het geyormde water, zou voldoende

geweest zijn, hem het onhoudbare zijner opvat-
ting te

doen inzien. Zijne theorie verschilt even-
^Jel van die van Stahl in zooverre, dat hij bij
^^e verbranding niet enkel eene scheiding der
estanddeelen, maar eene verbinding en schei-
mg tegelijk aannam. Zij stelt dus in dit op-
^^gt een overgang daar tot de antiphlogistische
, .nbsp;waarbij de verbranding enkel als ver-

met zuurstof werd opgevat.
IJ de pogingen, om het phlogiston te behouden,

-ocr page 40-

ziet men er door de verschillende voorstanders
verschillende beteekenis aan geven. Dit hebben
zij alle in hunne verklaringen gemeen, da,t hun
phlogiston niet meer dat van Stahl is. Zeer
verbreid was de meening, dat de waterstof
identisch was met het phlogiston. De vrij aan-
nemelijke grond voor deze opvatting bestond
in het volgende. Men had leeren inzien, dat
het gevoelen van Stahl, dat \'de zuren zich en-
kel met metalen tot zouten konden verbinden,
en niet met metaalkalken, onjuist was. Integen-
deel wist men, dat een metaal met een zuur
geen zout vormde, of het moest eerst tot kalk
zijn overgegaan, zijn phlogiston hebben verloren.
Dit meende men terug te vinden in de water-
stof, die zich bij de oplossing van sommige
metalen in zuren ontwikkelt. Lavoisier kon van
dit verschijnsel geene rekenschap geven, totdat
Cavendish\'s ontdekking van de zamenstelling
van het water (1781) hem dit mogelijk maakte.
Zijne theorie verkreeg door de kennis van dit
feit grooten steun, nu ook alle verschijnselen,
waarin het water een rol speelt, door hem kon-
den worden toegelicht.

Gedurende dit overgangstijdperk, dat men
van 1780 tot 1800 kan stellen, werden zwavel
en zwavelverbindingen door verschillende chemici,
zoowel phlogistici als antiphlogistici, bestudeerd.

Gengembre biedt in 1785 aan de Parijsche
Academie eene verhandeling aan, waarin hij de

-ocr page 41-

Samenstelling van zwavelwaterstof uit zwavel,
^aterstof en warmtestof traclitte te bewijzen.

Was betzelfde gevoelen als van Scheele, met
Verandering van den naam phlogvston in water-
Hij meende, dat het ontwikkelen van
^Wavelwaterstof uit zwavellever door de inwer-
Van een zuur moest toegeschreven worden
gelijktijdige ontleding van water. Het zuur
zich verbinden met het alcali, en de vrij
hordende zwavel gedeeltelijk met de waterstof
het water tot zwavelwaterstof, gedeeltelijk
cle overblijvende zuurstof tot zwavelzuur,
noemde nu de zwavelwaterstof „hvdroa:ène

Snl-Pnbsp;\'\' J O ■

\'^be , welke benaming in andere talen is

overgegaan.

lin^^^^^^ kwam (1786) tegen deze zamenstel-
hef zwavelwaterstof op. Hij meende, dat
\' gas, uit zwavellever bereid, in het geheel geen
^aterstof bevatte, wel. dat uit zwavelij zer, maar
, ^ nog slechts mechanisch er bij gemengd. Het
estond volgens hem alleen uit zwavel, door
^\'^armtestof luchtvormig gemaakt. Hij leerde de

kei •nbsp;^^^ S^® kennen. Zeer naauw-

^^i\'ig bestudeert hij de inwerking op metaal-
^P ossmgen. Hij bereidt zwavelammonium door
• ^v^I^\'aterstof op gas ammoniacum te laten

metnbsp;^^^nbsp;^^^ ^^^^ eveneens

j^\'^^^^^i^n en alcalische aarden kan verbinden.

n 1787 werd de nieuwe nomenclatuur, ge-
grond

op antiphlogistische grondslagen, inge-

-ocr page 42-

voerd door Guyton de Morveau, Lavoisier,
Fourcroy en Bertliollet. Hierin bekwamen de
zwavellevers den naam van sulfures alealins et ter-
reux. In dezen naam lag opgesloten, dat men
zich voorstelde, dat zwavel zich direct met het
alcali verbond, eene voorstelling, die tot veel
verwarring aanleiding gaf, en eerst voor een
beter inzigt kon plaats maken, toen de zamen-
stelling der alcaliën door Davy in 1807 werd
ontdekt. Men huldigde in de nieuwe nomen-
clatuur het gevoelen, dat zwavel zich met me-
taaloxyden kan vereenigen, ofschoon reeds Stahl
en Boerhaave de mogelijkheid eener zoodanige ver-
binding ontkend hadden. Het gele zwavelarsenik
werd genoemd oxyde d\'arsenic sulfuré jaune, even-
als Becher het beschouwt (1669) in de Physicasub-
terranea: „Auripigmentumarsenicum (wit) est, nisi
quod accedat terra sulphuris communis.quot; Guy-
ton de Morveau bevestigt in 1783 de opgave
van Dehne (1781), dat men zwavelzink kan ver-
krijgen, door zinkkalk met zwavel te verhitten.
Hij meent, dat ook in zinkblende verkalkt zink
voorhanden is.

Het was natuurlijk, dat men na de ontdek-
king der zuurstof, en het bekend worden der
belangrijke rol, die zij bij scheikundige verbin-
dingen en ontledingen speelt, haar in de meest
verschillende ligchamen trachtte aan te toonen.
Hierin deelden ook de zwavelverbindingen.

In 1797 werd door Fourcroy en Vauquelin

-ocr page 43-

een uitvoerig onderzoek gedaan over zwavelig-
zuur en zijne zouten Zij geven bij de inwerking
Van zwaveligzuur op zwavelwaterstof op, dat
beide gassen, in behoorlijke verhouding gemengd,
elkander volkomen kunnen ontleden, onder vor-
niing van water en depositie van zwavel.

Een jaar later geeft Berthollet^) onderzoekingen,
maar vooral beschouwingen, over de zamenstelling
der zwavelalcaliën, die langen tijd als de ware
bebben gegolden en slechts langzamerhand door
andere zijn vervangen. Zij moeten hier eenigzins
uitvoeriger besproken worden.

r^e zwavelwaterstof, door hem in 1785 reeds
^rij van zuurstof verklaard, wordt nu bewe-
gen een waar zuur te zijn. Onder de bewijzen
biervoor behoort ook de verbinding met alcalien.
Hi) verkrijgt ze door zwavelwaterstof door de
oplossing van een alcali of eene alcalische aarde
te drijven, en te verwarmen tot de overvloedige
zwavelwaterstof is verdreven. Hij noemt deze
verbindingen „hydrosulfuresquot;, waarmede hij wil
uitdrukken, dat het verbindingen zijn van zwa-
velwaterstof met het alcali, in tegenstelling van
de verbindingen die verkregen worden door
zwavel met het alcali te smelten, die eenvoudig
j^sulfuresquot; worden genoemd. De zwavelwaterstof
verbindt zich sterker met het alcali dan de zwa-

Ann. de Chim. T. 24, p. 229.
Ann. de Chim. T. 25, p. 233.

-ocr page 44-

vel, omdat zwavelwaterstof de zwavel uit de
zwavelalcaliën afscheidt, maar niet alle zwavel;
„une portion est retenue et forme une combinaison
triple avec la base et Thydrogène sulfuréquot;. Hij
merkt op, dat de alcalische „hydrosulfuresquot; in de
zouten der alcalische aarden geen praecipitaat ge-
ven, en in die der eigenlijke aarden wel. Hij slaat
voor hierdoor deze ligchamen van elkander te schei-
den: eene methode, die ook nu nog gevolgd wordt.

De zwavelwaterstof kan men verkrijgen door
zwavel met kool, met olie, suiker, enz. te des-
tilleeren. Hierbij wordt de waterstof door de
kool (men meende dat kool altijd waterstof
moest bevatten) of door de organische groep
geleverd. Hij zegt „je regarde ces faits comme
sufissamment établiesquot;.

Eene andere wijze van vorming van zwavel-
waterstof wordt door hem zeiven onderzocht,
n. 1. die bij de oplossing van zwavelalcaliën
in water voorkomende. Hij meent, dat hierbij
de zwavel het water ontleedt, dat de waterstof
zich met zwavel tot zwavelwaterstof verbindt,
en de zuurstof eene andere hoeveelheid zwavel
tot zuur oxydeert, op dezelfde wijze als gebeurt
bij de werking van phoshorus op alcaliën. Hij
haalt eene proef van Fourcroy aan, als bewijs,
dat in de gesmolten zwavelalcaliën geen zwavel-
waterstof voorhanden is. Hierbij werden ze ge-
gloeid met arsenikzuur en boriumzuur zonder
\'zwavelwaterstof te ontwikkelen. Ook de autori-

-ocr page 45-

teit der Hollandsche scheikundigen wordt inge-
iquot;oepen. Zij verklaren eveneens, dat drooge
^-wavelalcaliën geen zwavelwaterstof bevatten,
inaar dat zij zich eerst vormt, wanneer men ze
Water oplost, terwijl het nu bijgevoegde zuur
i\'eeds gevormde zwavelwaterstof slechts uit-
drijft. Om dit punt uit te maken Jost Berthol-
let sterk gegloeide zwavelpotasch in alcohol op.
^^ blijft een residu over, uit zwavelzure potasch
bestaande. De alcoholische oplossing laat zwavel
Vallen bij toevoeging van water. Zoo er nu
^-outzuur wordt toegevoegd, ontwikkelt er zich
^zwavelwaterstof en praecipiteert op nieuw zwavel.

afgeiiltreerde vloeistof geeft met chloorbarium
^een praeeipitaat, waaruit volgt, dat er zich geen
\'Zwavelzuur, noch zwaveligzuur (?), heeft gevormd.

zwavelwaterstof was dus bij de toevoeging van
Water reeds gevormd voorhanden, anders zou
^^ zich bij de ontleding van het water ook eene
^zuurstofverbinding van zwavel hebben moeten vor-
•^iien. Zwavelwaterstof is in drooge zwavelalcaliën
iiiet aanwezig; het is niet ontstaan bij de inwerking
Van water of van het zuur; er schiet dus niets
anders over dan de vorming uit den alcohol.

^at de zwavelalcaliën niet zonder ontleding
\'Oplossen, meent hij nog uit andere feiten te
^^gen aannemen. Wanneer men versch be-
^eide „sulfure de barytequot; oplost en uitdampt, ver-
men kristallen, die, in de pers tusschen
^ oeipapier uitgedrukt, zouden bestaan uit „hydro-

-ocr page 46-

sulfure de baryte/\' terwijl in oplossing zouden
blijven „sulfure de barytequot; en eene vrij groote
hoeveelheid zwavelwaterstof. Deze laatste zou
ook de oorzaak zijn, dat het alcali zich met
nog meer zwavel kan verbinden. Dit leidt hij
af uit de daadzaak, dat een alcali in de koude geen
zwavel oplost, wel zoo het eerst aan zwavelwaterstof
is gebonden, en uit de praecipitatie van zwavel
uit eene oplossing van „sulfure de potassequot; wanneer
er chloor door wordt gevoerd. Hierbij zou de
waterstof van de zwavelwaterstof zich met het
chloor verbinden, en dus het ligchaam worden weg-
genomen , waardoor de vereeniging van meer zwa-
vel met alcali kan tot stand komen. Dit geeft ook
rekenschap van het feit, dat zwavelwaterstof, of-
schoon zich sterker met alcaliën verbindende dan
zwavel, uit deze verbinding
niet alle zwavel neer-
slaat. Hij komt tot de volgende uitspraak: „Les sul-
fures alcalins ou les combinaisons du soufre avec
une base alcaline ne peuvent exister que dans
l\'état sec; dès qu\'on les dissout par l\'eau il se
forme de l\'hydrogène sulfuré, et je désigne cette
combinaison-du soufre et de l\'hydrogène sul-
furé avec une base par le nom de sulfure hy-
drogéné. Nous avons donc des sulfures, des
hydrosulfures, et des sulfures hydrogénés . . . .
Il est d\'autant plus convenable d\'indiquer
l\'existence de l\'hydrogène sulfuré dans le
sulfure hydrogéné, que c\'est par son moyen,
que le soufre reste uni à l\'alcali et à l\'eau.quot;

-ocr page 47-

Het zwavelammoriium, of de Liquor fumaiis
^oylii, wordt ook een bewijs voor zijne stelling.
Ammonia alleen lost zwavel niet op, wèl zoo
met zwavelwaterstof is verbonden, en ook
hier vormt zich weder „de combinaison triplequot;
Van zwavel, ammoniak en zwavelwaterstof. „Le
soufre hydrogèné,quot; door Scheele ontdekt, is hem
een direct bewijs van de neiging van zwavel-
waterstof, om zwavel te binden. Potassa met
jjsonfre hydrogènéquot; gemengd vormt een „sulfure
hydrogèné de potassequot;. Over de decompositie
j,des sulfures hydrogènés et des hydrosulfuresquot;
sprekende, begint hij met te zeggen, dat zwavel-
waterstof door zuurstof niet wordt ontleed, ook
ïiiet zoo zij in water is opgelost. Bij aanraking
der waterige oplossing met de lucht diffundeert
^i] alleen in de bovenstaande atmospheer. Hij
leidt dit af uit eene proef, waarbij zwavelwater-
stofwater, gedurende drie maanden in eene flesch
met zuurstof besloten, met chloorbarium geen
praecipitaat gaf, terwijl de bovenstaande lucht eene
gloeijende kool even goed deed ontvlammen als
zuivere zuurstof Hij weet evenwel, dat zwavel-
Waterstofwater op den duur zwavel afzet, maar
stapt over dit verschijnsel heen.

Aan alcaliën gebonden gedraagt de zwavelwater-
stof zich anders. Buiten toetreding der lucht blijven
de „hydrosulphuresquot; kleurloos, bij toetreding
Wordt een gedeelte der waterstof geoxydeerd, de
vrijwordende zwavel verbindt zich met het onont-

-ocr page 48-

leed blijvende, en er vormt zich nu een „sulfure
hydrogéné,quot; herkenbaar aan het door bijvoeging
van zuren ontstaand praecipitaat van zwavel.
De oxydatie der waterstof gaat ook nu nog voort,
maar tegelijk oxydeert zich de zwavel, zoodat er
zich
zwaveligzuur, geen zwavelzuur, vormt, terwijl
een ander gedeelte zwavel wordt gepraecipiteerd.
Hij meent tot deze omzettingen te mogen besluiten,
omdat hij in versch bereide „sulfure hydrogénéquot;
nooit zwaveligzuur
vond, en omdat na eenigen tijd
verblijven aan de
lucht, evenals bij de „hydrosul-
furesquot; , bijvoeging van zoutzuur
er zwaveligzuur
uit doet ontwikkelen. Dat men het zwaveligzuur
eerst na eenigen tijd bespeurt, verklaart hij uit de
werkin g van zwavelwaterstof op zwaveligzuur, waar-
door eerst de zwavelwaterstof moét verdwenen zijn,
voordat het zwaveligzuur kan merkbaar worden.

De „sulfures hydrogénés,quot; ontstaan door ont-
leding der „hydrosulfuresquot; aan de lucht, en die
door oplossing van „sulphuresquot; in water, zouden
van elkander verschillen, doordien de eerste altijd
een gedeelte zwavelwaterstof zouden behouden, de

laatste niet.

Hij zegt: „on voit donc, que le gaz oxygène
tend plutôt à dissoudre à
une temperature basse
l\'hydrogène sulfuré qu\'à le decomposer, mais
que c\'est la présence de la base alcaline, qui
détermine une prompte décomposition, et cela
par la tendance, qu\'elle a à se combiner avec
l\'acide, qui doit se former.^

-ocr page 49-

Bij het bespreken der werking van zwavel en
zwavelwaterstof op metalen zegt hij : „les métaux
se combinent avec le soufre, soit dans 1 état métal-
soit dans l\'état d\'oxyde.quot; Het „sulfure noir
de ferquot; verkeert in het eerste, de pyriten verkeeren
iïi het laatste o-eval. Zwavelwaterstof verbindt zich

,nbsp;O

^is zoodanig met kwikzilver en zilver, maar meest
met de oxyden der metalen. De inwerking der lucht
en der zuren geschiedt geheel naar zijne theorie
van onbepaalde verbindingen: „de ces circon-
stances indéterminées nâit une grande variété dans
la nature des hydrosulfures métalliques.quot; Hij be-
schrijft vervolgens de werking van zwavelwaterstof,
sulfures hydrogénésquot; en „hydrosulfuresquot; op
nietaaloplossingen.
De zwavelverbindingen van
antimonium (kermes, goudzwavel etc.) zijn waar-
schijnlijk verbindingen „d\'antimoine plus au moins
oxidé avec le soufre et l\'hydrogène sulfuré.quot; Zwart
zwavelkwik is een „sulphure hydrogéné,quot; rood een
5,sulfure de mercure.quot; Het rood worden van zwart
zwavelkwik door verhitting of door ammoniak
berust op het wegnemen van zwavelwaterstof.
Hi] besluit met te zeggen: „les métaux et les
oxydes métalliques forment aussi des hydrosul-
^nres et des sulfures hydrogénés.quot;

Over het geheel is de quantitatieve zijde van
bet onderzoek veronachtzaamd, maar daarentegen
^yn er zoo veel te meer theoretische verklaringen
^^ de plaats gegeven. Uit de voorstelling van
Êerthollet volgt, dat er een ontelbaar aantal

-ocr page 50-

46

verbindingen van zwavel, metaal, zwavelwater-
stof en zuurstof bestaan, en dat deze door ge-
ringe oorzaken in elkander overgaan.

Reeds 1803, in de Statique chimique, geeft
hij op, dat zijne beschouwing voor een groot
deel veranderd is, met de verklaring, dat
Gay-Lussac hem het onhoudbare uit vele der
door hem opgegeven voorbeelden heeft bewezen.

In 1799 ontdekt Chaussier het bestaan van
eene bijzondere zuurstofverbinding van zwavel,
onder andere wijzen ook verkregen door zwa-
veligzure soda met zwavelwaterstof te behandelen.
Hij meende, dat het verkregene zout eene verbin-
ding was van een „hydrosulfurequot; met zwavel,
en noemde het „hydrosulfure sulfuré de soude.quot;
Vauquelin stelde het zout daar door koking van
zwaveligzure soda met zwavel, en beschouwde
het zuur te zijn zamengesteld uit zwaveligzuur en
zwavel. Hij noemde de zouten „sulfites sulfurés.quot;
Gay-Lussac gaf aan het zuur in 1813 den naam van
acidum hyposulphurosum, waarbij hij het, in over-
eenstemming met het toen ontdekte acidum h}^-
pophosphorosum, beschouwde als eene oxydatie-
trap van gt; zwavel, lager dan zwaveligzuur.

In 1801 ontstaat eene wetenschappelijke
strijd tusschen twee uitstekende scheikundigen,
Berthollet en Proust, die tot 1807 duurde; Het
onderwerp waarover gestreden werd, was het
fundament der nieuwere scheikunde; het betrof
de vraag, of de ligchamen zich in alle mogelijke,

-ocr page 51-

dan wel in bepaalde verhoudingen met elkander
verbinden. Berthollet verdedigde het eerste,
Proust het laatste gevoelen. Onder de stoffen,
waarvan het onderzoek aan Proust de overwinning
verschafte, behoort vooral de zwavel in hare
verbindingen met metalen.
Ook in dit belangrijk
vraagstuk speelt zij eene groote rol, en brengt
bet hare toe bij, om eene kwestie op te
lossen, die,
beantwoord, in de handen van
Dalton, de leer der atomistische verhoudingen
deed geboren worden.

I^e onderzoekingen van Proust, betrekking
hebbende op zwavel, hadden tot resultaat, dat
de metalen zich met haar slechts in weinige
verhoudingen verbinden. Zoo wees hij voor het
koper twee dergelijke verbindingen aan. Tevens
leerde hij de zamenstelling van eene menigte
zwavelverbindingen, waarin nog zuurstof werd
aangenomen, beter kennen. Voor realgar, auri-
PigTiient en cinnaber bewees bij de zamenstelling
mt metaal en zwavel zonder zuurstof. In mu-
siefgoud (zwaveltin) meende hij nog een zuur-
stofgehalte te moeten aannemen.

In het jaar 1807 ontdekte Davy, dat de alcaliën
metaaloxyden zijn. Ofschoon men dit vroeger
^vel als vermoeden had uitgesproken, bragt toch
het feitelijk bewijs eene geheele verandering in
de beschouwing van vele verbindingen teweeg.
Uit de onderzoekingen, waaraan nu de alcaliën
Van alle zijden werden onderworpen, bleek spoe-

-ocr page 52-

dig fetin watergehalte, ook zoo zij aan sterke
gloeihitte waren blootgesteld.

In dezen tijd (1809) wordt de zwavel nog
eenmaal uit de rij der elementen geschrapt, en
voor een zamengesteld ligchaam gehouden. Wan-
neer deze stelling niet door eene autoriteit als die
van Davy was verdedigd, zou zij door de chemici
misschien niet zijn opgemerkt, of waardig ge-
oordeeld, wederlegd te worden. Davy meende
het bewijs te vinden in de inwerking van zwa-
velwaterstof op potassium. Er wordt hierbij K S
gevormd en waterstof komt vrij, in even groote
hoeveelheid als zich zou ontwikkeld hebben
bij de inwerking derzelfde hoeveelheid kalium
op water. Wordt het gevormde KS in oplossing
in water door een zuur ontleed, dan moet er zich
weder zooveel zwavelwaterstof ontwdkkelen als in
aequivalenten met de vrij geworden waterstof
overeenkomt. Davy verkreeg
eene mindere hoe-
veelheid zwavelwaterstof, en meende nu , dat er
iets in aanwezig moest zijn, in staat zich met po-
tassium te vereenigen, zoodat dit zich niet met
de zuurstof van het water kon verbinden bij
de inwerking van een zuur. Dit iets moest
zuurstof zijn. Weinig te voren was door Ber-
thollet junior uit onderzoekingen over zwavel-
koolstof het besluit getrokken, dat zwavel ook
nog waterstof bevatte. Davy meende geregtigd
te zijn, aan dê zwavel eene zamenstelling toe
te kennen, als die van plantaardige stoffen in

-ocr page 53-

bet algemeen, en ze in het bijzonder voor iets

overeenkomstio- met de harsen te mogen houden,
ö

I^it gevoelen, op onnaauwkeurige analyses be-
rustende, werd spoedig door Thénard en Gay-
Lussac weerleo-d. Omdat de zwavellevers gevormd
Werden door smelten van zwavel met alcaliën,
\'^oest al dadelijk de vraag oprijzen, of zich de
zwavel met het metaal of met het alcali had
verbonden. Het meerendeel der groote schei-
kundigen van dien tijd trachtte die vraag te
beantwoorden, en tevens te weten te komen,
wat er plaats grijpt bij de oplossing van zwavel-
levers in water.

lu 1811 bestudeert Gay-Lussac de inwer-
king van metaaloxyden op „hydrosulfures al-
calins.quot; î^iet alle worden er door ontleed;
bieronder behooren die: „dans lesquels l\'oxi-
gène est très condensé, tels que ceux du zinc
et du

fer,quot; en wanneer zij ontleed worden,
vormt er zich nooit zwavelzuur, maar water,
^.sulfites OU des sulfites sulfurés et souvent des
sulfures métalliquesquot;, naar gelang van de aange-
wende oxyden. Hij\'staaft zijne bewering door de
inwerking van bruinsteen op hydrosulfure de
potasse. Het

laatste wordt eerst gekleurd, maar
bij verwarming kleurloos. Hier heeft zich eerst
„hydrosulfure sulfuréquot;, en naderhand een
sulfite sulfuréquot; gevormd. Zwavelzuur vormt zich

-ocr page 54-

in het geheel niet ; het Mn is tot Mn O overge-
gaan. Verder bewijst hij haar door de inwerking van
het „oxyde brun de cuivrequot; op het „hydrosulfure
sulfuré de barytequot;. De vloeistof wordt ontkleurd,
en bevat baryt met eene geringe hoeveelheid, „sul-
fite sulfuré.quot; Het onopgeloste bestaat uit zwa-
veligzure baryt, zwavelkoper en zwavel.

Zoo men een „sulfurequot; in water oplost, vormt
er zich nooit zwavelzuur. Hij toont dit aan,
door bij zachte warmte bereide „sulfure de
baritequot; en „sulfure de potassequot; in water op te
lossen. Hierbij vormt zich alleen onderzwa-
veligzuur, herkenbaar doordien het praecipi-
taat, door chloorbarium verkregen, in zuren
oplost, waarbij zich zwaveligzuur ontwikkelt en
zwavel afzet.

Later merkt hij op , dat ijzer, manganiun,
zink, kobalt en nikkel (zware metalen, die
het water ontleden onder den invloed van
een zuur), ook in zure oplossingen door zwa-
velwaterstof kunnen gepraecipiteerd worden,
mits dit zuur zwak zij. „En resumé: l\'hydro-
gène sulfuré formant avec les métaux des com-
binaisons solubles, qui sont des sulfures ou des
hydrosulfures, il les précipitera constamment,
lorsqu\'ils seront tenues en dissolution par des
agens plus faibles, que la plupart des acides
minéraux.quot;

-ocr page 55-

Vauquelin onderzoclit 1811 vele sulfu-
langs droogen weg verkregen, en meent
het verschil in de analysen van verschil-
lende chemici te moeten toeschrijven aan
het Verschil van temperatuur, waarbij de
sulfureta zijn bereid. Op hooge temperatuur
Verliezen zij gewoonlijk zwavel.

Thénard doet 1812 zien, dat, even als volgens
l^erthollet zwavelwaterstof uit de „sulfuresquot; zwavel
praecipiteeren, eveneens zwavel uit de „hy-
drosulfures saturées d\'hydrogène sulfuréquot; zwavel-
waterstof doet ontwikkelen, en wel des te meer,
naarmate de temperatuur hooger is, en dat, zoo
alcali niet met zwavelwaterstof is verzadigd,
zwavel er in oplost, zonder ontwikkeling van zwa-
velwaterstof. Hij komt tot hetzelfde resultaat als
berthollet: „que l\'hydrogène sulfuré, le soufre
les alcalis ont la propriété de former des com-
binaisons triples très variables, que toutes ces
combinaisons contiennent moins d\'hydrogène sul-
^uré que les hydrosulfures, et qu\'elles contien-
^^ent d\'autant moins, qu\'elles contiennent plus
de soufre et réciproquement.quot; De „hydrosulfures
saturésquot; verliezen door koking zwavelwaterstof,
Sommige al hetgeen zij bevatten, zooais die van
^agnesia, andere het grootste gedeelte, zooals
le van kalk ; die van potasch en soda behouden

P Ann. de Chimie, T. 79 p. 259.
) Ann. de Chimie, T. 83 p. 133.

-ocr page 56-

nog zooveel, dat bijvoeging van zwavel haar er nog
uit ontwikkelt. Door ze met zwavel te koken, gaan
zij alle over in „sulfures hydrogènes, ou des corps
formés de soufre, d\'hydrogène et de bases sa-
lifiables.quot;

In het onderzoek van Gay-Lussac over het io-
dium in 1814 wordt de invloed van acidum
hydroiodicum op baryt nagegaan. Gay-Lussac
bespreekt hierbij ook de werking van zwavelwa-
terstof op baryt bij hooge temperatuur. In beide
gevallen vormt er zich water. Het gevormde
sulphuretum ontwikkelt met zoutzuur zwavelwa-
terstof onder achterlating van zwavel, Er is dus
tevens waterstof vrijgekomen, hetgeen hij verder
niet heeft onderzocht. De overvloediffe vorminsr

Onbsp;Ö

van water bewijst intusschen duidelijk genoeg, dat
het metaal zich met de zwavel verbindt. Hierdoor
wordt het waarschijnlijk, dat vele „précipités
métalliques, qu\'on a pris pour des hydrosul-
phates (hydrosulfures) ne sont que des sulfures,
A une temperature rouge tous les oxydes, qui
se combinent avec le soufre, donnent de l\'eau,
et se changent en sulfures, quand on fait arriver
à leur surface du gaz hydrosulfurique. Ce fait
ne prouve rien contre l\'existence des hydrosul-
fates, à une basse temperature, mais je remar-
que , que jusqu\'à present on n\'a aucune expérience
décisive, qui la constate.quot; Om dit punt uit te

-ocr page 57-

m

maken, loste liij een zeker gewigt zink in zoutzuur
^P, verzadigde met ammonia; en voerde zwavelwa-
terstof door de vloeistof. Het verkregen zwavelzink
80° gedroogd, woog te veel voor ZnS, en
t-e weinig voor Zn O, H S. Bij verliooging van
temperatuur verloor het ligchaam aan gewigt.

meende, dat er water was weggegaan.
Uit deze proef bleek alleen, dat er minder water
voorhanden was, dan in een zuiver „hydrosulfurequot;
moest geweest zijn.

In 1815 verscheen van Gay-Lussac het onder-
zoek over het blaauwzuur De schrijver
vindt
eenige overeenkomst tusschen cyaankalium en
jjSnlfure de potassequot;. Zij ontstaan door over kalium
eyaanwaterstof of zwavelwaterstof te drijven,
waarbij bij beide waterstof vrij komt, en eene
alcalisch reageerende massa overblijft. Om de
overeenkomst verder na
te gaan, verhitte hij
eene hoeveelheid kalium, die met water 50 vol.
Waterstof zou ontwikkeld hebben, in zwavel-
waterstof Er werden 50 deelen zwavelwaterstof
opgeslorpt, terwijl
in het overblijvende gedeelte
. vol. waterstof voorhanden waren. Het po-
tassium had dus 50 vol. zwavelwaterstof ontleed,
Waarvan de waterstof was vrijgekomen, en de
zwavel zich met het potassium had vereenigd.
Uet ligchaam hieruit ontstaan, had nog 50 vol.
zwavelwaterstof opgenomen. De gevormde

-ocr page 58-

verbinding, „où le sulfure de potassium
parait jouer le rôle des oxides dans les selsquot;,
reageert alcalisch; zoutzuur brengt in de op-
lossing geen praecipitaat te weeg. Gay-Lussac
geeft hierbij in eene noot op, dat hij in 1814
in de Société Philomatique eene voordragt heeft
gehouden, waarin de rol werd besproken, die
sommige sulfureta spelen in verbindingen, met
zouten overeenkomende, en waarin hunne over-
eenkomst met oxyden werd aangetoond. Dit stuk
heb ik niet magtig kunnen worden, ofschoon
het als voorlooper van de beschouwingen van
Berzelius belangryk genoeg schijnt.

Büchner verkrijgt in 1816 toevallig kristal-
len door zwavelkalk (bereid door gloeijen van
een deel zwavel en twee deelen kalk) met azijn-
zuur te overgieten. Kadat de gasontwikkeling
had opgehouden, werd de flesch gesloten. Na
eenigen tijd zijn er in het bezinksel kleine kris-
tallen ontstaan, die door Bernhardi kristallome-
trisch worden bepaald. Zij zijn hyacinthrood
en lossen moeijelijk in water op. Door kokend
water schijnt er zich kalk uit af te scheiden.
Zij reageeren alcalisch , en ontwikkelen door zuren
zwavelwaterstof onder praecipitatie van zwavel.
Aan de lucht worden zij troebel. Door zoutzuur
ontwikkelt zich nu zwaveligzuur. Zij moeten
dus volgens Büchner zamengesteld zijn uit zwa-

») Schweigger\'s Journ. für Phys. und Chemie, B. 46 p. 397.

-ocr page 59-

yel. zwavelwaterstof en kalk. Door zoutzuur
m plaats van azijnzuur te gebruiken, ontston-
den dezelfde kristallen. Döbereiner meent op
gronden, die niet worden aangegeven, dat
de verbinding; moet bestaan uit H Sa en
kalk.nbsp;^

^^auquelin onderwierp de zwavel verbindingen
in 1817 op nieuw aan een grondig onderzoek.

resultaten worden medegedeeld onder den
titel : ^^Sijy
Ijj combinaison du soufre avec les
alcalis, et particulièrement avec la potasse, pour
savoir en quel état se trouve l\'alcali dans la
combinaisonquot;. Eerst wordt de vorming van zwa-
velzuur, bij gloeijing van koolzure potasch en
zwavel, en oplossing in water, geconstateerd.
Hij deelde hiertoe de zwavelleveroplossing in
twee gelijke deelen, praecipiteerde de beide
helften met chloorbarium, de eene onmid-
dellijk, de ander na de vloeistof eerst door
azijnzuur zuur gemaakt en gefiltreerd te héb-
hen. Hij verkreeg in beide gevallen even-
quot;veel zwavelzure baryt. De zwavelwaterstof was
dns voor de bijvoeging van het zuur in oplos-
voorhanden, omdat in het tegengestelde
geval bij de vorming uit water zuurstof zou
ebben moeten vrijkomen, die de zwavel tot
zwavelzuur zou hebben geoxydeerd.

Hij vindt, dat de zuurstof, in de gevormde

Ami, de Chim. et de Phys. T. 6 p. 1.

-ocr page 60-

zwavelzure potasch aan zwavel gebonden , in hoe-
veelheid overeenkomt met de zuurstof in de
potassa, die zich met zwavel heeft moeten ver-
binden. Hieruit volgt de mogelijkheid, dat
het de zuurstof van de potassa is, die de zwa-
vel tot zwavelzuur heeft geoxydeerd.

Hij stelt de vraag : welke kracht ontleedt hier
het water, wanneer men aanneemt, dat de drooge
zwavelalcaliën metaaloxyde bevatten, en dat bij de
oplossing in water een gedeelte der zwavel zich
verbindt met de waterstof, en een ander met
de zuurstof van het water, tot zwavelwaterstof
en zwavelzuur, en de oplossing dus moet be-
schouwd worden als die van „hydrosulfure sul-
fure et oxydé.quot; Berthollet had deze vraag vroeger
beantwoord, door aan te nemen, dat het water
ontleed werd onder den invloed van de affiniteit
van het alcali tot het zwavelzuur. Wanneer de
zwavel met het metaal verbonden is, schijnt bij
de oplossing in water alleen te moeten gevormd
worden KO,HS, en geen zwavelzuur, maar
men kan zeggen, „que les sulfures alcalins
sont composés de sulfure de potassium ou de
sodium, et de sulfate formé pendant la fusion,
et qu\'au moment de la dissolution il se forme
de l\'hydrosulfure sulfuré de potasse.quot; Bij de ontle-
ding van „sulfure de potassequot; door het verblijven
aan de lucht, vindt hij, dat er „sulfite sulfuré
de potassequot; is gevormd. Hij gloeit dit laatste,
en vindt gewone zwavellever terug. Hij had

-ocr page 61-

verwacht zwavelzure potasch te zullen vinden, en
tegelijk sublimatie van zwavel te verkrijgen. Hij
geeft als vermoeden op, dat men de „sulfites
sulfurésquot; kan beschouwen als verbindingen van
quot;Sulfites et sulfures des mêmes bases.quot; Bij de
gloeijing gaan de „sulfitesquot; in „sulfatesquot; over, die
geene verbinding met de „sulfuresquot; aangaan, en
^eze dus vrijlaten.

l^ene menigte zwavelverbindingen, langs ver-
schillende wegen verkregen, wordt verder door
hem nagegaan,-benevens den invloed, die ver-
schillende stoffen, lucht, metalen, etc. er op uit-
oefenen. Ik neem van zijne resultaten alleen
die over , welke betrekking hebben op zijne opvat-
ting van de zamenstelling der zwavelmetalen,
op eenige hunner voorname eigenschappen.
Zwavelwaterstof door potassa gedreven levert
quot;hydrosulfïire de potassequot;. Bij uitdamping wordt
geen »zwavelzuur gevormd, maar er verdwijnt
een weinig waterstof, zoodat de oplossing door
zuren een gering praecipitaat van zwavel geeft.

smelting van dit „hydrosulfurequot; met zwavel
ontwikkelt er zich zwavelwaterstof, en de oplos-
sing bevat nu zwavelzuur. Hij leidt hieruit af, dat
zwavel uit de „hydrosulfuresquot; in vasten toestand
hl] smelthitte de zwavelwaterstof kan uitdrijven.

^^ordt een „sulfure de potassequot; opgelost in
Water, gemengd met salpeterzure baryt en ge-
filtreerd, dan laat de oplossing aan de lucht
zwavel en zwavelzure baryt vallen, en er

-ocr page 62-

vormt zich een „sulfite sulfuré.quot; Kalium, met
zwavel buiten toetreding der lucht gesmolten,
levert eene alcalische oplossing, ofschoon over-
maat van zwavel is gebruikt. Zuren praecipi-
teeren een weinig zwavel. De oplossing be-
vat geen zwavelzuur. Hij besluit hieruit, dat
ook in de sulfuren der alcaliën de zwavel aan het
metaal is gebonden, en dat het zwavelzuur reeds
vóór de oplossing in water voorhanden is.

Hij bepaalt de zamenstelling van „sulfure de
potassequot;, verkregen door koolzure potasch met
zwavel te gloeijen. Het verlies wordt als kool-
zuur in rekening gebragt, en het gevormde
zwavelzuur afzonderlijk bepaald. Hij vindt
zwavel 52.7 en potassa 47.3. Dit „sulfure de pot-
asse secquot; met zilver gesmolten, levert, bij oplossing
in water, eene alcalische vloeistof, die loodzouten
zwart praecipiteert, naar zwavelwaterstof riekt en
geen zilver bevat. Uit de genomen en gevon-
dene quantiteiten zwavellever, zilver, en met
zwavel verbonden zilver leidt hij af, dat in het
water eene verbinding is opgelost, die uit 127
deelen zwavel en 302 potassium bestaat. Dit komt
overeen met de formule K S. Bij de verbranding
zou zij neutrale zwavelzure potasch leveren. „Hy-
drosulfure de potasse desséchéquot; verandert bij
gloeijing. Er ontwikkelt zich zwavelwaterstof en
water. De oplossing laat nu, na bijvoeging van
een zuur, veel zwavel vallen, terwijl de oorspron-
kelijke naauwelijks door zuren troebel wordt.

-ocr page 63-

Zij levert veel koolzuur en 3 decigr. zwavelzure
baryt op 5 gr. „hydrosulfure de potasse.quot;

Vauquelin meent, dat het water ontstaan is
door het verbinden der waterstof van de zwavelwa-
terstof met de zuurstof van de potassa (van de
KO , H S), omdat de hoeveelheid hem veel te groot
toeschijnt, om te kunnen worden verklaard uit
het aanhangende water. Dat er na de gloei-
liug door zuren zooveel zwavel wordt gepraecipi-
^^erdt, hangt volgens, hem af, van de ontleding
^an de zwavelwaterstof bij de uitdamping en droo-
gmg van het „hydrosulfurequot;.

Zwavelzure potasch werd door kool bij gloei-
hitte ontleed onder vorming van een ligchaam,
dat bij overgieting met water vuur vatte. Hij
iioemt de oplossing „un véritable hydrosulfurequot;.
■Azijnzuur praecipiteert er slechts weinig zwavel
^it, hetgeen door hem verklaard wordt, door-
dien de zwavelzure potasch door de kool tot
K S is overgevoerd.

„Sulfure de chauxquot; werd bereid door gelijke
deelen kalk en zwavel te gloeijen. Er ontwijkt
zwavelwaterstof en er sublimeert veel zwavel. Er
hlijft eene gele massa over zonder reuk, maar
hepatisch van smaak. De oplossing is onge-
kleurd, en wordt door zuren eerst na langen
tijd gepraecipiteerd. Zij reageert alcalisch. Lood-
zouten
Worden door haar zwart neergeslagen. Er
IS zwavelzuur in voorhanden. Men kan de massa
beschouwen als een mengsel van „hydrosulfure et

-ocr page 64-

sulfate de chauxquot;. Het „sulfure de chauxquot; heeft
meer dan 500 deelen water noodig, om opge-
lost te worden. Het zou bestaan uit zwavel
26 en kalk 74 deelen.

Langs natten weg werd het „sulfure de chauxquot;
bereid door 5 gr. kalk en 2 gr. zwavel, met water
overgoten, twee uren te koken tot er 12 oneen
vloeistof overblijven. De oplossing is intensief geel
gekleurd, wordt door chloorbarium niet gepraeci-
piteerd, geeft met acetas plumbi een rood, later
zwart wordend, praecipitaat, en ontwikkelt door
zuren zwavelwaterstof, onder afzetting van zwa-
vel Uit de hoeveelheid overgebleven kalk be-
rekent hij de zamenstelling van het opgeloste,
en vindt kalk 60 en zwavel 40 deelen, of oncre-

_nbsp;\'nbsp;O

veer de verhouding, waarin bij oxydatie zwavel-
zure kalk zou gevormd worden.

Hij zegt nu, dat indien er water is ont-
leed , er zwavelzuur of zwaveligzuur moest
pvonden zijn. Zoo het water niet ontleed
is, van waar dan de waterstof, die volgens
hem zich als zwavelwaterstof met den kalk
heeft verbonden. Hij neemt de mogelijkheid
aan, dat deze waterstof uit de zwavel kan zijn
voortgekomen. „Sulfure de chauxquot;, langs droogen
weg bereid , neemt bij koking met zwavel meer
zwavel op, waarin het verschilt van de „sulfure
de potassequot;. Het is dan volkomen gelijk geworden
aan het „sulfure de chauxquot;, langs natten weg ver-
kregen. Verder zegt hij: „quoique nous regardions

-ocr page 65-

moins comme probable la décomposition des
oxides alcalins par le soufre aidé de la cbaleur
et par suite la formation des sulfites
^^ sulfates suivant le degré de chaleur,
nous n\'en admettons pas moins la décomposi-
tion de l\'eau par l\'action simultanée de ces oxides
du soufre; car nous ne croyons pas, que la
totalité de l\'hydrogène, qui se trouve dans ces
composés soit fournie par le soufre, quoique les
expériences citées plus haut nous disposent à
y admettre une petite quantité de ce corps,
^^nsi que l\'a déjà pensé M. Berthollet. Mais
^Qin que la décomposition de l\'eau par l\'action
du soufre et des oxides alcalins soit contraire
a la théorie, que je propose, il me semble
q.uelle lui est au contraire favorable; car
^lle prouve évidemment, que les oxides ne
peuvent s\'unir directement et isolément avec le
soufre; c\'est ce que l\'on sait depuis longtemps
pour l\'ammoniaque; il faut qu\'ils soient dé-
pouilleés d\'oxigène, ou que le soufre soit
l\'éuni à l\'hydrogène.quot;

Uit zijn résumé haal ik nog de volgende stel-
lingen aan. De hoeveelheid zwavel, waarmede
de „oxides alcalinsquot; vereenigen, is evenredig
^an de hoeveelheid zuurstof, in hen voorhanden,
I^e hoeveelheid zwavel in de „sulfuresquot;, uitgezon-
derd die van kalk langs droogen weg verkregen ,
IS gelijk aan die in de sulfaten voorkomende.
quot;Sulfure de chauxquot; heeft minder affiniteit tot zwa-

-ocr page 66-

vel dan de andere sulfuren, omdat er zich bij
het oplossen in water een „hydrosulfure simplequot;
vormt. De zwavelverbindingen van potasch, soda,
baryt en strontiaan vormen altijd „hydrosulfures
sulfurésquot;, hetgeen misschien van de verschillende
smeltbaarheid afhangt. Kool op hooge tempera-
tuur reduceert de zwavelzure potasch tot „sulfure
de potassium.quot; Ten laatste zegt hij: „Enfin, il
est probable, mais non encore démontré, que
dans tous les sulfures faits avec les oxides al-
calins à une chaleur rouge, ces derniers perdent
leur oxigène, et sont unis au soufre à l\'état
métallique, comme cela a lieu dans les autres
sulfures métalliques.quot;

De onzekerheid omtrent dit punt blijkt uit
het geheele stuk, zoo zelfs dat men uit de op-
gaaf van de procentische zamenstelling der „sul-
furés alealinsquot;, langs droogen weg verkregen, ge-
neigd zou zijn het tegengestelde aan te nemen
van zijne laatste uitspraak. Men vindt hier zelfs
de hoeveelheid basis opgegeven, die zich met
zwavel heeft verbonden.

De reden, waarom Vauquelin door dit uit-
gebreide onderzoek niet tot meer onbetwistbare
resultaten kwam, ligt in zijne methode van
zwavelbepaling. Overal geschiedt dit langs in-
directen weg. Alle fouten, aan de analyse ver-
bonden, moeten ten nadeele der zwavel komen.
Een aanwezig, maar niet gekend watergehalte,
moet de hoeveelheid zwavel met zijn geheel

-ocr page 67-

bedrag vermeerderen. Volgens Berzelius was
dit hier het geval.

Nog in hetzelfde jaar bevestigt Gay-Lussac^) het
boofdresultaat van Vauquelin; vooral betreft dit
de vorming van zwavelzuur in de bij gloeihitte be-
reide zwavellever. Dit zwavelzuur zou evenwel
niet onmiddellijk door de zuurstof van de ontleede
potassa ontstaan, maar er zou eerst onderzwa-
veligzuur geboren worden, dat door gloeijing in
zwavelzuur wordt omgezet. Ook zou de benoodigde
boeveelheid zuurstof even goed kunnen geleverd
Worden door ontleding van water. Gay-Lussac ver-
hijst daarbij op zijn onderzoek op pag. 49 aange-
haald, waarbij bewezen wordt, dat bij oplossing van
een sulfure „il ne se forme jamais de l\'acide sulfuri-
^ue, mais bien de l\'acide sulfureux ou hypo-
snlfureux.quot; Hij houdt dit ook nu nog vol. Wat
er gebeurt bij de verhitting van zwavel en alcali
beschrijft hij op de volgende wijze: „k une
quot;température peu élevée le soufe se combine avec
les alcalis sans les décomposer, et forme des
sulfures d\'oxide. Quand on dissout ces derniers
dans l\'eau, il peut ariver qu\'ils ne se décom-
posent point, ou qu\'ils se changent en hypo-
sulfites d\'oxide et en sulfures métalliques, ou
bien en hyposulfites et en hydrosulfates d\'oxide.
A une temperature élevée les hyposulfites ne
pourraient se former, car ces sels se décompo-

\') Ann. de Chem. et de Phys. T. 6 p. 321.

-ocr page 68-

sent aisément par la chaleur, et on obtiendrait
des sulfates et des sulfures.quot; Wordt een bij
hooge temperatuur bereid „sulfurequot; in water op-
gelost , dan vormt er zich geen hyposulfiet, het-
geen bewezen wordt doordien alcohol absolutus
uit de oplossing slechts zwavelzure potasch en
geen onderzwaveligzure potasch neerslaat. Is
er geen hyposulfiet gevormd, dan kan er ook
geen „sulfure d\'oxydequot; aanwezig geweest zijn ,
maar alleen een „sulfure métallique.quot;

Bij deze bewijsvoering vergeet Gay-Lussac het
geval, waarbij het „sulfure d\'oxidequot; als zoodanig
zou opgelost kunnen zijn. De onmogelijkheid hier-
van was evenwel reeds door Berthollet, en na-
derhand door Vauquelin, bewezen, die hadden
doen zien, dat bij toevoeging van een zuur tot
de oplossing geene verbinding van zuurstof met
zwavel ontstaat, hetgeen zou moeten gebeuren
indien er K O S als zoodanig was opgelost. De
ontwikkeling van zwavelwaterstof vereischt ontle-
ding van water, en» dus vrijworden van zuurstof.

Vauquelin had evenwel, volgens Gay-Lussac,
geen regt om te zeggen, dat het zwavelzuur
zich op de hooge temperatuur ten koste der
zuurstof van de potassa had gevormd, uit
de overeenkomst van het zuurstofgehalte in
het zwavelzuur met dat van de potassa, die
zich met zwavel had verbonden tot K S, om-
dat , zoo bij de verhitting alleen „sulfure d\'oxidequot;
was gevormd, die door water was ontleed, er

-ocr page 69-

evenveel zwavelzure potasch zou ontstaan zijn.

4SK0-i-3H0 = K0,S03 3(K0,HS)

Hij meent, dat onder alle omstandigheden bij
de inwerking van zwavel op alcaliën zich eerst
byposulfiten, en soms ook sulfiten (eens bij de be-
reiding van „sulfure de baritequot; verkregen), vormen
en dat bij de hooge temperatuur deze in sulfaten
Worden veranderd. Hij eindigt: „il me suffit
d\'avoir démontré, ce que M. Vauquelin avait
seulement regardé comme problable, et d\'avoir
exposé la véritable idée ,
qu\'on doit se former des
sulfures alcalins, et de leur décomposition, quand
les dissout dans l\'eau, ou quand on les expose
a une haute température.quot;

De kristallen door Büchner (zie pag. 54) ver-
kregen, worden in 1818 op nieuw door Bucholz
eu Brandes bereid. Zij gebruiken als zuur
zoutzuur. Bernhardi bepaalt ze weder kristal-
lornetrisch, en vindt ze in vorm gelijk aan die
van Büchner. De analyse leverde in procenten :

CaO . . . . 42,4468

S ..... 14,9332

HS. ... . 6,6164
HO .... 34,2327

98,2291

Zij maken de opmerking, dat hunne analyse

\') Schweigger\'s Journal für Phys. und Chem. B. 22 p. 43.

5

-ocr page 70-

niet overeenkomt met de zamenstelling, door
Döbereiner aan de krystallen toegekend.

Weiter en Gay-Lussac ontdekken in 1819 het
onderzwavelzuur. Zij leiden de zamenstelling
van het zuur af uit de analyse van onderzwavel-
zure baryt, beschrijven hare eigenschappen,
en de inwerking van lucht, warmte, zuren, etc.

Door S. T. W. Herschel werden in 1820
de verbindingen van onderzwaveligzuur en het
zuur zelf op nieuw naauwkeurig onderzocht.
Hij bereidt eene zwavellever door 20 deelen
water, 3 deelen kalkhydraat en een deel zwavel
een uur te koken. Bij bekoeling zetten zich
hieruit kristallen af, bestaande uit:

Ca O

S

H

HO

42,88
25,67
0,63
30,82

hetgeen ongeveer zou overeenkomen met
(Ca 0)2 HS2 (H0)4. Door zwaveligzuur door
deze oplossing te voeren, verkrijgt hij onderzwa-
veligzuren kalk, die bij uitdamping aanschiet
in kristallen met 6 aeq. water. Met dit zui-
vere zout worden nu andere hyposulfiten bereid,
die alle naauwkeurig worden beschreven. Ook

Ann. de Chim. et de Phys. T. 10 p. 302.
Edinburgh Philosophical Journal, I, 8, 396 en II, 454;
overgenomen in de Ann. de Chim. et de Phys. T. 14 p. 353.

-ocr page 71-

de dubbelzouten van alcaliën en metaaloxyden
bereidt en onderzoekt bij. Hij tracht het onder-
zwaveligzuur af te scheiden, zonder er in te slagen.
Hij zegt van deze pogingen : „ces résultats, nous
montrant l\'acide des hyposuMtes dans un état d\'iso-
lement, confirment l\'opinion de M. Gay-Lussac sur
la constitution de ces composés , mais ils ne sont
pas favorables
à celle de M. Berthollet, qui les
considérait originairement comme des sulfites
combinées avec de soufre, en encore moins à
celle de M. Ampère, qui les regarde comme des
sulfites de sulfure

Hetgeen hier als het gevoelen van Berthollet
Wordt opgegeven, was eigenlijk de voorstelling
van Vauquelin (zie pag. 46), even als het gevoe-
len van Ampère door hem als een vermoeden
werd geopperd (zie pag. 57.)

Gay-Lussac, redacteur van de Ann. de Chimie
et de Phys., laat hierop eene noot volgen, waarin
hij zegt, dat het hem evenmin gelukt is het
onderzwaveligzuur af te scheiden, ook wanneer
bij onderzwaveligzure strontiaan in alcohol op-
gelost , of in vasten toestand, boven kwikzilver
door zoutzuur ontleedde.

Hij noemt de kristallen door Herschel in de

\') Ik kan de oorspronkelijke woorden niet aanhalen, omdat
het Edinburgh Philosophical Journal niet onder mijne handen
kwam; in de Annal. de Chim. et de Phys. schijnt het stuk
letterlijk te zijn vertaald.

-ocr page 72-

zwavellever oplossing verkregen très remarqua-
bles. Hij verkreeg dergelijke door „sulfure de
strontianequot; aan de lucht te laten staan. Zout-
zuur ontwikkelde er zwavelwaterstof uit, en
deed zwavel praecipiteren, evenveel als er
in de ontwikkelde zwavelwaterstof aanwezig
was. Hij meent, dat de zamenstelling dezer
kristallen analoog is aan die der hyposulfi-
ten. Verder zegt hij, „que les hydrosulfures
sulfurés sont formés par un acide particulier,
analogue à l\'acide hyposulfureux. Cet acide est
sans doute le soufre hydrogéné de M. Berthollet,
car ce dernier composé se combine avec les
alcalis, et les convertit en hydrosulfures sulfu-
rés.quot; Later: „Quoi qu\'il en soit, les hydrosulfures
sulfurés sont de véritables sels analogues aux
hyposulfites, et c\'est ainsi que je les présente
depuis quelques années dans le cours de chimie,
que je fais à l\'école polytechnique. Le veri-
table nom, s\'il était d\'une prononciation plus
agréable serait hypo- hydrosulfates ..... Enfin
je faisais voir (dans un mémoire lu à la société
philomatique sur les sulfites sulfurés, 1814), que
l\'acide hydrosulfurique formait deux combinai-
sons distinctes avec les alcalis, comme l\'acide
carbonique, et qu\'on devait distinguer les hydro-
sulfates et les bihydrosulfatesquot;.

In 1821 verschijnt het belangrijkste onderzoek,
dat tot dien tijd, en zelfs tot heden, over de
zwavelverbindingen is gedaan. Berzelius zou

-ocr page 73-

reeds onder de uitstekende scheikundigen gere-
kend worden, indien hii niets anders had geleverd,
dan de verhandelingen van 1821 en 1826 over
de zwavelmetalen en sulphozouten.

De eerste verscheen in de Kongl. Vetensk.
Acad. Hand. en werd overgenomen in de Ann.
de Chimie et de Phys.\')

Berzelius meent, dat het vraagstuk, of de zwa-
vellever, langs droogen weg verkregen, bestaat
uit zwavel met KO verbonden, dan wel of het
het een mengsel is van zwavelzure potasch en
I^S, door de gronden,
door Gay-Lussac aan-
gevoerd, nog niet is uitgemaakt. De redenering
van dien scheikundige faalt hierin, dat wel de
gevolgtrekkingen volkomen juist zijn, maar de
Praemisse valsch is. Deze is: bij het oplos-
sen van een „sulfure
d\'oxidequot; in water ontstaat
geen zwavelzuur, maar alleen onderzwavelig-
zuur. Hij heeft nu regt te zeggen: vindt men
geen onderzwaveligzuur, dan was er geen sulfure
d\'oxide voorhanden. Berzelius houdt intusschen
de ontleding van „sulfure d\'oxidequot; in zwavel-
zuur en „sulfure métalliquequot; voor even goed
mogelijk, hetzij men al of niet ontleding van
Water hierbij aanneemt.

4 S M O - 3 M S M O, S O3
4SM0 3H0 = 3(M0,SH) M0,S03.

\') helft 1821 p. 80.

T. 20 p. 34.

-ocr page 74-

Men zou zich kunnen voorstellen, dat de
oorzaak, waarom in het eene geval zwavelzuur,
in het andere onderzwaveligzuur wordt gevormd,
kan gelegen zijn in de hoeveelheid aanwezige
zwavel. Is er weinig voorhanden, dan kan de
van de potassa of van het water vrijkomende
zuurstof zich ook maar met weinig zwavel ver-
hinden, er vormt zich zwavelzuur; is er veel
zwavel, dan verbindt zich dezelfde hoeveelheid
zuurstof met meer zwavel, en er kan onder-
zwaveligzuur ontstaan. Bij hooge temperatuur
verliezen de zwavelverbindingen zVavel; van
daar de vorming van zwavelzuur, terwijl bij
lage temperatuur, waar veel zwavel aanwezig
blijft, er zich onderzwaveligzuur zou vormen.
De stelling, dat de hoeveelheid zwavel van de
temperatuur afhangt, was niet enkel hypothese.
Bij het nagaan van de oorzaak, waarom Vau-
quelin bij het smelten van veel zwavel met
potassium toch slechts KS had verkregen, ter-
wijl bij het smelten van potassa met zwavel
zich veel meer met het alcali verbindt, vond
hij, dat dit moet worden toegeschreven aan de
hooge temperatuur, die zich bij de verbinding
van zwavel met potassium ontwikkelt. Dit
onderzoek was de grondslag van de uitvoerige
nasporingen over de verbindingen van zwavel
met alcaliën, die in de hoofdzaak alles omvatten,
wat er tot heden van bekend is.

Eerst tracht Berzelius uit te maken, of er wel

-ocr page 75-

verbindingen van zwavel met oxyden bestaan.
Het is duidelijk, dat eene juiste analyse van de
stof, die tot dusverre als zoodanig bad gegol-
den, Merover dadelijk uitsluitsel kon geven.
Hi] gebruikt hiervoor de verbindingen, verkregen
door over zwavelzure potasch bij gloeihitte
waterstof, zwavelwaterstof of zwavelkoolstof te
drijven. Hij was hierbij zeker, dat de resultaten
niet zouden kunnen gestoord worden door een
aanwezig watergehalte. Bij de reductie door
waterstof werd de temperatuur zoo hoog, dat
het glas werd aangegrepen. Het resultaat, of-
schoon duidelijk wijzende op eene verbinding
van zwavel met metaal, kon dus niet als bewijs
gelden. Beter waren de resultaten met zwavel-
waterstof en zwavelkoolstof verkregen. Met de
eerste werd 1 gr. zwavelzure potasch zoo lang
behandeld, tot er geen water meer werd ge-
vormd. Er sublimeerde tegelijk zwavel. De over-
geblevene massa woog 1,11 gr. Zij werd in
water opgelost, zoutzuur toegevoegd, en het
lt;Hitwikkelde gas geleid in eene oplossing van
acetas plumbi. Er praecipiteerde zwavel, die
gewogen werd. De vloeistof gaf met chloor-
barium geen praecipitaat, een bewijs, dat alle
zwavelzure potasch was ontleed. In 1 gr. zwa-
velzure potasch is aanwezig K 0,449; er werd
gevonden vrije zwavel 0,488, en zwavel aan lood
gebonden 0,184, zamen 1,121. De verbinding
komt ongeveer overeen met de formule K2 S7.

-ocr page 76-

De dampen van zwavelkoolstof over 1 gr.
zwavelzure potasch geleid leverden 1,22 gr.,
die op dezelfde wijze ontleed, bleken te be-
staan uit :

K 0,449

S 0,581 gepraecipiteerd door H Cl

S 0,184 ontwikkeld als H S

Deze verbinding komt het digtst bij de for-
mule K S4.

Bijtende kalk, op gelijke Avijze met zwavel-
waterstof behandeld, deed eene verbinding
ontstaan, die nagenoeg volkomen kon worden
uitgedrukt door Ca S.

Berzelius trekt hieruit het besluit: „que les
composés, regardés jusqu\'à présent comme «des
sulfures alcalins ou terreux, sont des combinai-
sons du soufre avec le radical métallique de
l\'alcali ou de la terre.quot;

Hij bevestigt ook de opgave van Vauquelin,
dat bij het smelten van zwavel met potassa drie
vierde van de zuurstof van de potassa dient om
zwavel in zwavelzuur om te zetten. Er vormt
zich dus één deel zwavelzure potasch op drie
deelen zwavelkalium. Hij maakt hierbij op-
merkzaam op de noodzakelijkheid, alle vochtig-
heid der lucht te weren, omdat bij het gloei-
jen alle zuurstof van het water zich met de
zwavel tot zwavelzuur zou verbinden ; eene

-ocr page 77-

voorzorg, die door de vroegere onderzoekers niet

was in acht genomen.

De verhonding, waarin zwavel zich met de
alcalimetalen kan verbinden, wordt nn bepaald.

Het K S was reeds door reductie van zwavelzure
potasch door kool verkregen. Om het maximum
van zwavelgehalte te verkrijgen, wordt koolzure
potasch met overmaat van zwavel gesmolten. Het
vierde gedeelte der verbruikte KO had zich verbon-
den met S O3, terwijl drie vierde K O beroofd was
van zuurstof, en zich met zwavel had vereenigd.
Door aftrekking van de bekende hoeveelheid
K O, S O3 en K van de overblijvende massa werd
het gehalte aan zwavel gevonden. In eene an-
dere proef werden zwavelzure potasch en zwavel
direct bepaald. Beide analysen leverden het-
zelfde resultaat, dat de verbinding bestond
uit
KS5.

De verbinding KS4, reeds verkregen door
zwavelzure potasch door zwavelkoolstof te ont-
leden, werd ook door hem bereid door kool-
zure potasch met zwavel te gloeijen, en er
zwavelwaterstof over te voeren.

Dit resultaat is volgens hem natuurlijk. Eerst
heeft zich gevormd K O, S O3 en 3 K S^. Door
de zwavelwaterstof wordt de K O , S O3 tot K S
gereduceerd, zoodat men verkrijgt Kg S15

K S = 4 K S4.

Door deze laatste verbinding met zwavel te
smelten in eene atmospheer van zwavelwater-

mm

-ocr page 78-

stof\' verkreeg hij eene massa, die kon voorge
steld worden door de formule K2 Sg.

Door zwavel met o vermaat van koolzure potasch
bij eene zachte temperatuur te smelten verkreeg hij
de verbinding K
S3, en door deze aan sterker
gloeihitte bloot te stellen K S2.

De laatste verbinding is moeijelijk zuiver te
bereiden, omdat, bij de gevorderde hooge tem-
peratuur , zoowel het glas als het metaal worden
aangetast.

Zijn al deze ligchamen goed gevormde schei-
kundige verbindingen, of zijn er mengsels onder ?
Volgens Berzelius is het laatste waarschijnlijk
het geval met die van de formule Kg S^ en K2 S9,
die verkregen zouden zijn onder omstandigheden,
waaronder men verbindingen van bepaalde za-
menstelling niet te verwachten heeft. Mij dunkt,
dat dit evenzeer het geval is met de zwavelings-
trap K S4- Zij werd gevormd door de inwer-
king van zwavelkoolstof op zwavelzure pot-
asch, evenals Kg S7 door die van zwavelwa
terstof Bovendien werd zij volgens Berze-
lius zeiven in een geval gevormd uit K S
en 3 K S5, waarbij dus stellig een meng-
sel werd verkregen. De verbinding Kg Sg werd
gevormd onder omstandigheden overeenkomende

Onbsp;O

met die, waarbij K S5 werd verkregen, nl. op
hooge temperatuur met overmaat van zwavel,
alleen met dit verschil, dat er zwavelwaterstof
over werd gedreven. Beide vreemde verhou-

-ocr page 79-

dingen K3 S7 en K^S, ontstonden bij de inwer-
king van
zwavelwaterstof. Zou dit misschien
er ook de oorzaak van zijn? Er is wel eenige
grond voor, zooals blijkt uit latere onder-
zoekingen van Berzelius. Hierbij stelde hij zich
ten doel te bepalen, hoeveel zwavelwaterstof
zich met potassa kan verbinden. Hij voerde
hiertoe zwavelwaterstof over koolzure potasch
bij zwak rood gloeihitte, tot er zich geen water
meer vormde. De overblijvende verbinding is
ligt geel en kristallijn op de doorbraak. Uit het
genomen gewigt koolzure potasch, en het gewigt
van het verkregen ligchaam meende hij te moeten
afleiden, dat zich een aeq. potassium met twee
aeq. zwavel hadden vereenigd, ofschoon de hier-
voor
benoodigde hoeveelheden met de verkregene
een vrij groot verschil opleverden. Bij toevoeging
van een \'\'metaalzout bij de oplossing van dit lig-
chaam merkte hij tot zijne groote verwondering, dat
er zich zwavelwaterstof ontwikkelde. Bijvoeging
van een zuur deed slechts een gering praecipitaat
van zwavel ontstaan. Het ligchaam was dus
geen
polysulfuretum, maar eene verbinding van
K S met H S. Volgens deze zamenstelling be-
rekend leverden
de verkregen hoeveelheden een
beter resultaat. Tegen zijne verwachting had zi-ch
hier bij roodgloeihitte een sulfhydraat gevormd.
Zou het nu niet mogelijk wezen, dat bij de
ontleding van zwavelzure potasch zich eei\'st K S5
vormt, dat naderhand door
zwavelwaterstof wordt

-ocr page 80-

ontleed, onder vorming van K S, H S, en afschei-
ding van zwavel ? Bij de ontleding van kool-
zure potasch in oplossing vormt zich KS,
die zich dadelijk met eene andere hoeveelheid
H S tot K S, H S verbindt; maar K Sg in oplos-
sing wordt, zooals Berthollet reeds aantoonde,
door zwavelwaterstof ook in K S , H S veran-
derd onder afscheiding van zwavel. Het is dus
niet onwaarschijnlijk, dat deze ontleding ook
bij hooge temperatuur plaats grijpt, waardoor
dan een ligchaam met minder dan 5 aeque-
valenten zwavel overblijft. In hoeverre is deze
veronderstelling te rijmen met de door Berze-
lius voor Ka S7 opgegevene getallen ? Zij waren:

K 0,449
vrije S 0,488
S in
HS 0,184
1,121.

De eenvoudigste verhouding in aequivalenten
is als 3 : 8 : 3, waarbij slechts ^/f.g aequivalent-
gewigt fout aanwezig is. Dit komt overeen met
Kg Sn of ook met 2 K 85 -f- K S. Wanneer er
een sulfhydraat was gevormd, zouden er 4
aequivalenten zwavel als zwavelwaterstof moeten
aanwezig geweest zijn, uit de ontleding van
2 K S5 -i- S H, K S. Deze zamenstelling is in
het geheel niet aan te nemen. Men had dan
mceten vinden voor het geheele gewigt van het
ligchaam 1,173, in plaats van 1,121, en 0,236

-ocr page 81-

zwavel in de zwavelwaterstof, in plaats van
0,184. Men zou evenwel het vermoeden kun-
nen opperen, dat de eens gevormde
KS, HS
bij de hooge temperatuur wederom HS had
kunnen verliezen, en in
K S overgaan. De ver-
houding tusschen de aeq. komt dan juist met
de gevondene overeen. Ook kan men zich voor-
stellen, dat het ligchaam gevormd is uit K S5

2 K S3. Men kan nog meer combinaties ma-
ken, die alle
slechts behoeven te voldoen aan
het\'vereischte, dat zoutzuur er evenveel zwa-
velwaterstof in aequivalenten uit doet ontwik-
kelen, als er aequivalenten potassium aanwezig
zijn \'
K S5 en K S zijn evenwel stellig be-
staande verbindingen; het bestaan der andere
is min of meer twijfelachtig. Aan de naauw-
keurigheid der analyse is niet te twijfelen. Ber-
zelius bepaalde de zwavelwaterstof als zwavel-
lood, maar voorkwam de fout, die kan ontstaan
door\' den overgang van zwavellood in zwavel-
zure loodoxyde, door te droogen in het lucht-
ledige.

Volgens Berzelius zeiven werkt de zwavel-
waterstof niet altijd op dezelfde wijze op zwa-
velzure potasch, zooals uit zijne beschouwing
over de bereiding van KS^ blijkt. Hier laat
hij zwavelzure potasch eenvoudig in
K S ver-
anderen, en niet in
K^ S,. Misschien hangt de

Zie pag. 73.

-ocr page 82-

vorming van deze verschillende ligchamen al-
leen af van den tijd van inwerking van de zwa-
velwaterstof Na zeer langen tijd wordt moge-
lijk al het K
S5 in K S veranderd. Berzelius
geeft nergens op, of hij de verschillende gloei-
jingen heeft voortgezet, tot de massa een bij
die temperatuur constant gewigt had verkregen:
het eenige vrij zekere middel om te weten, of
men hier met eene chemische verbinding, of
met een mengsel te doen heeft.

Uit het aangevoerde blijkt genoegzaam, dat
men regt heeft, aan het bestaan van eene ver-
binding K2 S7 te twijfelen, te meer daar er
slechts deze ééne analyse van Berzelius van be-
staat, ten minste voor zooverre ik heb kunnen
nagaan.

Van de verbinding K2 Sg wordt de zwavel, die
door zoutzuur zou kunnen ontwikkeld worden,
niet bepaald, zoodat hier, buiten de gelegenheid
om combinaties van verbindingen te maken,
die zamen K2 S9 opleveren, nog aan een sulfhy-
draat kan gedacht worden. Berzelius geeft twee
analyses op , beide van ligchamen door inwer-
king van zwavelwaterstof verkregen, die vrij
naauwkeurig dezelfde verhouding opleveren, de
eene met eene mogelijke fout in de aequiva-
lenten van Vee, de andere van Vig.

Van dit ligchaam geldt hetgeen gezegd is
van Kg S7.

Van de verbinding K S4 werd aangetoond, dat

-ocr page 83-

bij de eene wijze van vorming stellig een
mengsel is verkregen, zooals Berzelius zelf ook
aangeeft; bij de andere, de ontleding van zwa-
velzure potasch door zwavelkoolstof, is dit twijfel-
achtig. Men zou meenen hier K 85 te moeten
verkrijgen:

KO,S03 2CS3 = S5K 2C02.

Wordt hier misschien ook weer de ge-
vormde verbinding K S^ door de zwavelkoolstof
ontleed om een sulphocarbonaat K S, C S^ te
vormen? Men zou dan in het residu kool-
stof moeten aantreffen (omdat sulphocarbona-
ten bij rood gloeihitte ontleed worden onder
achterlating van kool), hetgeen Berzelius niet
vermeldt. Men kan zich evenwel voorstellen , dat
de uitgescheiden koolstof met de overvloedig
aanwezige zwavel weder zwavelkoolstof vormt. Het

is niet in te zien, waarom hier juist de verbinding

met vier aequivalenten zwavel verkregen wordt.
De hoeveelheden geven een overschot van \'A
aeqivalent, hetgeen ook niet voor eene schei-
kundige verbinding pleit. Ook aan het bestaan
van deze verbinding kan men dus twijfelen.

Het bestaan der verbindingen K S^ en K S3,
verkregen door koolzure potasch in overmaat en
zwavel, op verschillende temperatuur, langen tyd
op elkander te laten werken, is aan minder twijfel
onderhevig. Men weet dat potassium zich bij lage
temperatuur met vijf aequivalenten zwavel ver-

-ocr page 84-

bindt: bij overmaat van koolzure potasch moet
dit dus onontleed overblijven, terwijl er K S5
gevormd wordt. Bij verhooging der temperatuur
stijgt de verwantschap van zwavel tot potas-
sium, zoodat nu de zwavel van K S5 in staat
is de koolzure potasch te ontleden, en onder
uitscheiding van koolzuur zich
met potassium te
verbinden. Naarmate de temperatuur verandert,
zal er eene andere verhouding intreden tusschen
de verwantschap van koolzuur tot potassa en
van zwavel tot het potassium van de potassa ;
vorming van bepaalde scheikundige verbindin-
gen moet hiervan het gevolg zijn.

Zeker bestaan dus KS en K Sg, minder zeker
KSa en KSg, terwijl het geheel onzeker is, of
KS4, K2S7 en K2S9 als scheikundige ligchamen
voorkomen.

Bij het bespreken der gronden voor het aan-
nemen der verschillende zwavelingstrappen van
potassium heb ik reeds vermeld, hoe Berzelius
de verbinding K S, H S verkreeg. Ook langs
natten weg stelde hij dit ligchaam daar, door
potassa met zwavelwaterstof te verzadigen en
daarna te koken. Zoo men zich voorstelt, dat
bij het oplossen in water KS ontleed wordt,
had hij nu twee verbindingen van K O met
HS leeren kennen, met een aequivalent en
met twee aequivalenten HS, of de hydrosulfa-
tes en bihydrosulfates van Gay-Lussac. Werd
zwavel met de eerste verbinding gedigereerd.

-ocr page 85-

dan loste zij hierin in groote mate op, zonder
ontwikkeling van zwavelwaterstof, en er werd
K S5 gevormd. De tweede verbinding liet daarbij
de helft zwavelwaterstof varen, en leverde

eveneens K Sr,.

Bij de oplossing van zwavel in potassa
hydraat ontstaat eveneens K S5, en tevens on-
derzwaveligzure potasch. Kan zich hierbij ook
zwaveligzuur vormen ? Berzelius verkreeg na ver-
wijdering van het K S5 door koperoxyde, door
toevoeging van zoutzuur, steeds ontwikkeling van
zwaveligzuur onder afscheiding van zwavel, ook
wanneer hij overvloed van potassa had gebruikt.
Hij leidt hieruit af, dat zwaveligzuur zich hierbij
nooit vormt, uitgaande van het denkbeeld, dat,
M-anneer, bij aanwezigheid van veel zuurstof
en weinig zwavel, onderzwaveligzuur wordt
gevormd, geen zwaveligzuur zal aanwezig
zijn. Dit gevoelen zou verdienen door het
experiment bevestigd te zijn. Naar mijn oordeel
is de vorming van zwaveligzuur het eerste sta-
dium van inwerking, hetgeen gevolgd wordt
door de opname van een aequivalent zwavel,
Waardoor onderzwaveligzuur onstaat. Hierdoor
komt deze wijze van ontstaan van onderzwave-
ligzuur in overeenstemming met de vorming
langs andere wegen. Ik meen voor dit gevoelen
eenigen grond te hebben in de inwerking van
zwaveligzure potasch op eene oplossing van kalk-
zwavellever, langs natten weg bereid. Wordt

-ocr page 86-

er zooveel zwaveligzure potasch bijgevoegd, dat
er een blijvend praeeipitaat ontstaat, en een
weinig verwarmd, dan verkrijgt men eene kleur-
looze vloeistof, waarin zwaveligzuur en zwavel-
waterstof kunnen worden aangetoond, natuurlijk
beide aan basis gebonden. Er wordt dus zoo-
lang onderzwaveligzuur gevormd, als er nog
meer dan een aequivalent zwavel in het poly-
sulfuretum voorhanden is. In werkelijkheid
zou bij de oplossing van zwavel in potassa wel
zwaveligzuur gevormd worden, maar dit bij de
aanwezigheid van de zwavel van het polysulfu-
retum niet kunnen blijven bestaan. Dat er poly-
sulfuretum gevormd wordt, bewijst het kleuren
der potassa-oplossing door de minste hoeveel-
heid zwavel.

\\

De hoeveelheid onderzwaveligzuur werd door
Berzelius op de volgende wijze bepaald. Nadat
de zwavel van het sulfuretum was gepraecipi-
teerd door koperoxyde, werd de gefiltreerde
vloeistof in koningswater gegoten en eenigen
tijd gekookt. Er bleef een weinig zwavel on-
opgelost, dat als zoodanig werd gewogen, en
als zwavelzure baryt in rekening gebragt. Bij
de oplossing werd chloorbarium gevoegd, en
de gevormde zwavelzure baryt gewogen. Met
zwavelzuur werd nu de overvloedige chloorba-
rium gepraecipiteerd, gefiltreerd, uitgedampt en
gegloeid. Er bliift zwavelzure potasch over, die
gewogen werd. De eenvoudigste verhouding in

-ocr page 87-

aequivalenten tusschen de zwavelzure baryt en de
zwavelzure potasch was als drie tot vier. Drie
aequivalenten zwavel hadden dus drie zuurstof
noodig gehad om zich te oxydeeren tot S3 O3,
en deze aan drie KO ontnomen, om zich met
een K O te verbinden. De formule voor de
verbinding afgeleid was:

K O, S3 O3 H- 3 K S5 of 2 K O, 3 S^ O2 -H 6 K S5.

Berzelius meende uit deze analyse te mogen be-,
sluiten, dat het onderzwaveligzuur zouten vormt,
waarin de zuurstof van het zuur tot die der basis
staat als drie tot een. Dit verwekte reeds dade-
lijk tegenspraak. Men vond later dan ook, dat
de hoeveelheid zwavelzure baryt te hoog was
uitgevallen. Hiervoor kunnen twee redenen be-
staan: het overgaan van een
weinig geoxydeerd
zwavelkoper in de oplossing, en het terug
blijven van potaschzouten bij de zwavelzure
baryt. Alleen de eerste fout was aan Berzelius
bekend. In zijn Lehrbuch der Chemie vind
ik
de ontleding juister opgegeven. Een derde der
potassa verbindt zich met zwavel en de
zuurstof der
overige twee derde tot onderzwaveligzure potasch,
waardoor twee aequivalenten potassium vrijkomen,
die zich met zwavel vereenigen in verschillende
verhoudingen, naarmate de aanwezige hoeveel-
heid. Er vormt zich dus K O, S2 O2 -4- 2 Sx,
waarbij x kan verschillen van een tot vijf Het
gelukt Berzelius niet potassium langs natten of

-ocr page 88-

droogen weg met meer dan vijf aequivalenten
zwavel te vereenigen. Bij het yerblijven in de
lucht oxydeert zich zoowel het potassium als de
zwavel van K S5, waardoor zich weder onder-
zwaveligzure potasch vormt, terwijl de overvloe-
dige zwavel wordt gepraecipiteerd.

Door zwavel met kalkhydraat te koken ont-
staan er minstens twee sulphureta, waarvan het
eene bij bekoeling kristalliseert, en het andere
in oplossing blijft. Het eerste werd door Her-
schel ontleed, en gevonden te bestaan uit Ca S2,
\' 2 H O, Het tweede bevat meer zwavel, „mais
la composition est difficile à déterminer, parce-
que l\'hyposulfite, qui a donné naissance à la
combinaison cristallisée, reste aussi dans la solu-
tionquot;. Om 00k de hoogste zwavelverbinding van
calcium te bereiden, kookte Berzelius Ca S met
zwavel, en verkrijgt eene oplossing van CaSg.

\'Bij de oplossing van de sulfureta in water
kan men zich voorstellen, dat zij als zoodanig
voorhanden blijven, of ontleed worden in me-
taaloxyde en zwavelwaterstof Het is niet moge-
lijk met zekerheid uit te maken, welke van die
beide voorstellingen de ware is. Men heeft hier
te doen met een bijzonder geval van de quaestie,

In het oorspronkelijke stuk van Her schei (zie pag. 34),
wordt de zamenstelling der kristallen geheel anders opgegeven.
Andere onderzoekingen van Herschel over dit punt heb ik niet
kunnen vinden, zoodat ik vermoed, dat Berzelius zich ver-
gist heeft bij het overnemen der resultaten.

-ocr page 89-

of waterstofzurei) in oplossing in water zich
met de metaaloxyden verbinden, of dat alleen
het negatieve bestanddeel van het zuur zich
met het positieve der basis vereenigt onder

vorming van water.

Berzelius meent, dat juist de sulfureta duiden
op oplossing zonder ontleding. Wanneer hi]
Ca S overgoot met minder water dan tot oplos-
sing noodig is, bleef het onopgeloste onver-
anderd. Hier is evenwel water genoeg voor-
handen om de omzetting in Ca O, HS te doen
plaats vinden. Gebeurt deze bij het onopge-
loste niet, dan is er waarschijnlijkheid, dat zij
evenmin geschied is bij het opgeloste. In smel-
tende potassa werpt hij eenige stukjes zwavel.
Er ontstaat opbruising door waterdamp, terwijl
de massa geel wordt. Bij rustig verblijf vormt
er zich eene korst uit onderzwaveligzure potasch
bestaande. De massa geeft in water eene kleur-
looze oplossing, waaruit blijkt, dat er K S en
geen polysulfuretum is ontstaan. In de nog
niet opgeloste massa was geen KO,HS aanwe-
zig mair KS, herkenbaar aan de kleur. Wan-
neer nu K S als zoodanig kan opgelost zijn bij
smelthitte in potassa, en, zooals vroeger geble-
ken is, in zwavelzure en koolzure potasch, alle
geoxydeerde ligchamen, waarom zou het dan
ook niet opgelost kunnen zijn bij de gewone
temperatuur in water, te meer daar het blijkt,
dat bij de ontleding der
potassa water ontwijkt,

-ocr page 90-

waarvan men eerder ontleding zou verwach-
ten , zoo er groote verwantschap van K S tot
water bestond.

Een ander bezwaar, om bij oplossing in water
ontleding van het sulfuretum aan te nemen, vindt
hij in de noodzakelijkheid, dan eveneens verbin-
dingen van waterstof met 2, 3, 4 en 5 aequiva-
lenten zwavel te moeten aannemen.

KS5-f-HO = KO,HS5.

Dit H Sg is evenwel niet aftezonderen, het
scheidt zich in H S en S4.

Later geeft Berzelius nog andere gronden.
Zoo de sulphureta alcalina ontleed worden,
waarom dan ook niet de sulphureta metallica,
die in oplossing kunnen verkregen worden, b. v.
AsSg, opgelost als 3KS, As
S5. Men zou
dan moeten aannemen, dat hier gevormd werd
3 (K O, H S) H- As O5, 5 H S, eene soort van dub-
belzout, waarbij H S tegenover As O5 de rol
van een zuur zou te vervullen hebben, het-
geen zeer onwaarschijnlijk is. Buitendien be-
staan er sulphozouten, waarvan het metaal van
het sulphozuur geene analoge zuurstofverbinding
heeft, b.
V. K S, Mo S4. Er zou zich hier moeten
vormen K O, H S -H Mo O4, 4 H S, maar Mo O,.
is niet bekend.

Sommige sulphureta van zware metalen zijn
in alcaliën oplosbaar, andere niet. Berzelius
vindt, dat de metalen, die in verbinding met

-ocr page 91-

zuurstof de rol vaii een zuur spelen, tot de

eerste behooren. Zij lossen schijnbaar (met enkele
uitzonderingen) onveranderd in de alcaLen op,
waaruit zij door zuren weder worden gepraeci-
piteerd. Dit kan niet gebeuren, of zij moeten
onontleed opgelost zijn, of, in geval van ontle-
ding moet de zwavelwaterstof, die zich bij de
ontleding door het zuur vormt, eene z^tof-
verbinding van het metaal vinden, die zij weder
ontleden kan. Het is mogelijk, dat hierby al
het metaal in eene zuurstofverbinding overgaat

bv Asnbsp;As03,K0-^3KS, of

dat een gedeelte als onontleed sulphuretum op-
lost Berzelius voegde, om dit te onderzoeken,

AsSa in overmaat bij eene oplossing van potassa,

waardoor zwavelwaterstof tot verzadiging was
.edreven
Er ontwikkelde zich zwavelwaterstof
:nder opbruising. De
vloeistof gaf met zoutzuur

een praecipitaat, terwijl op nieuw zwavelwater-
stof vrij kwam. Het praecipitaat werd gewogen,
zoo eveneens hetgeen na uitdamping der vloei-
stof overbleef. Hieruit werd gevonden dat in
de oplossing voorhanden was geweest K b, As b.
of
AsS4 HKO. Dit belangrijke resultaat is de
sleutel van de verschijnselen, ontstaan bij de
inwerking van deze sulphureta op oxyden en
zwavelverbindingen van andere metalen.

Berzelius treedt nu in eene uitvoerige beschou-
wing van hetgeen er gebeurt bij de verschillen-
de wijzen, waarop men de sulphureta der met

i
I,

i

-ocr page 92-

zuurstof zuren vormende metalen in oplossing
verkrijgt.

Voor ons doel is de kennis der inwerking
van alcaliën op zwavelarsenik van gewigt. Hier-
bij wordt alleen het arsenik en niet de zwavel
geoxydeerd, blijkbaar uit de afwezigheid van
onderzwaveligzuur. Er vormt zich arsenigzure
potasch en sulfarsenis sulfureti potassii, volgens
de volgende ontleding:

4 As Sg H- 4 K O = K O, As O3 -I- 3 (K S, As Sg.)

Bijvoeging van een zuur scheidt de verbinding
KS,As Sg, maar de zich vormende HS ont-
leedt op nieuw het As O3, zoodat er geen zwavel-
waterstof vrij komt.

By overmaat van zwavelarsenik boven het
alcali verandert langzamerhand de kleur van
het onopgeloste As Sg, het gaat over in As 83.
Uit het opgeloste ligchaam KS,As Sg scheidt
zich arsenik af onder opname van zwavel, waar-
door K S5 ontstaat, dat zich niet meer met As Sg
kan verbinden. Op deze wijze zou dan al het
arsenik uit de vloeistof kunnen verwijderd worden.
Deze daadzaak is vreemd en onwaarschijnlijk.
In zijn Lehrbuch der Chemie (1845) wordt dan
ook opgegeven, dat het As Sg hierbij overgaat
in As Sg, waardoor het arsenik alleen vrij komt
door het ontleden van onopgelost As Sg.

De verbinding As S2, realgar, wordt door
niet te geconcentreerde potassa ontleed; er lost

-ocr page 93-

KS,As Sg op, waardoor eene lagere zwavel-
verbinding van arsenik overblijft, door Berzelius
o-ev\'Onden te bestaan uit Asg S :

O

6 As Sa -h 4 K O = K O As O3 H-
3(KS,As
S3) -h2As.

Dit afgescheiden arsenik verbindt zich met

niet ontleed As 82-

Door sterke potasch lost ook het realgar op.
Door toevoeging van water ontstaat een praeci-
pitaat. Door zuren wordt er een ligchaam uit
afgescheiden, rooder dan As S3, maar niet zoo
rood als As S^. Berzelius meent, dat men hier
eene verbinding KS, As S2 mag aannemen.
Later is dezelfde verbinding nog op eene andere
wijze door hem verkregen.

De verbindingen der alcalische aarden met
As S3 zijn overeenkomstig met die der alcaliën.

Zoo was dan door Berzelius helderheid gebragt
in eene klasse van ligchamen , zoo belangrijk als
de zwavelmetalen, en bovendien een veld van
onderzoek geopend, dat eene menigte vruchten
beloofde af te werpen: het bestuderen van de
verbindingen der electronegatieve met electro-
positieve zwavelmetalen.

Het schijnt intusschen, alsof niet alle Chemici
het gewigt en de strekking dezer onderzoekin-
gen goed begrepen, ten minste de eerste, die de
zwavelverbindingen na Berzelius onderzocht
(1823), Berthier, maakt er geen gewag van,

Jl

-ocr page 94-

Door dien geleerde werden verschillende
zwavelzure zouten op hooge temperatuur aan
den desoxyderenden invloed
van kool blootgesteld.
Hij maakt hierbij gebruik van met klei en kool
bedekte kroezen, waarbij het zwavelzuurzout niet
met de kool wordt gemengd, maar er eenvoudig
mede in aanraking gebragt. Hij heeft hierdoor
het groote voordeel, het gevormde ligchaam ge-
heel uit den kroes te kunnen verwijderen, zonder
dat het met kool gemengd is.

Alle sulphaten zijn op deze wijze reduceer-
baar „ä la simple chaleur blanchequot;, hetzij zij
smeltbaar zijn of niet. Het laatste maakt alleen
verschil in den tijd, waarin de reductie is vol-
bragt. Wanneer hij zwavelzure baryt, zwavel-
zure strontiaan of zwavelzuren kalk op deze wijze
behandelde, verloren zij zooveel
aan gewigt, als
de
hoeveelheid zuurstof in het zuur en de basis
bedroeg. Bij behandeling met een zuur ontwik-
kelde de gegloeide massa zwavelwaterstof zonder
depositie van zwavel. Een zwavelzuurzout was
in de oplossing niet meer aanwezig, evenmin
als eene lagere zuurstofverbinding van zwavel;
smelten met salpeter leverde naauwkeurig het
verbruikte sulphaat terug. De sulphureta, ver-
kregen door zwavelzure potasch en zwavelzure
soda te gloeijen, hebben eveneens zwavel aan
metaal gebonden. Zij worden insgelijks in neutrale

-ocr page 95-

sulphaten veranderd door smelten met salpeter-
zure baryt, maar men kan de zamenstelling
niet uit liet gewigtsverlies bepalen, omdat zi]
bij de aangewende temperatuur vlugtig zijn.^

Berthier heeft hier eveneens de zamenstelling
van het sulphuretum uit metaal en zwavel be-
wezen. In eene noot geeft hij hierbij op, dat
Vauquelin en Gay-Lussac „il y a quelques annéesquot;
het voorhanden zijn van metaal in de zwavel-
alcaliën reeds zeer waarschijnlijk gemaakt heb-
ben, „appuyés sur des raisonnements si plausi-
bles\' qu\'on pouvait les considérer comme équi-
valents à des preuvesquot;. Hij had er bij kunnen
voegen, dat Berzelius in het twintigste deel van
hetzelfde tijdschrift, waarin hij in het
twee-en-twin-
tigste zijn onderzoek plaatste,
zijn feitelijk bewys
vrij overbodig had gemaakt. Zijn onderzoek behoort
intusschen tot de gewigtigste, zooverre zij be-
trekking heeft op de inwerking van hooge tem-
peratuur op zwavelmetalen, en die van kool bij
gloeihitte op de sulphaten. Eenige voorbeelden

mogen dienen als bewijs van de naauwkeurigheid

zijner methode :

lOTBa0,S03 verloornbsp;0,280, theoretisch 0,285

Sr O, S Osnbsp;0,350,nbsp;0,330

gekristallis. gypsnbsp;0,462,nbsp;0,467

Lo,S03nbsp;0,476,nbsp;0,499

Verder leert hij eene menigte ligchamen ken-
door het zamensmelten van verschillende

-ocr page 96-

zwavelverbindingen bereid. Hij verkreeg gesmol-
ten mengsels van zwavelbarium en zwavelkalium,
van zwavelcalcium en zwavelkalium, van zwavel-
sodium en zwavelmangaan, van zwavelbarium
en zwavellood, etc. Hij vergelijkt ze met de alliages
en de verschillende glasmengsels. Bij eene andere
gelegenheid^) bespreekt hij het nut, uit deze
ligchamen te trekken.

Arfvedson onderzoekt (1824) de werking van
waterstof bij hooge temperatuur op de zwavel-
zure metaalzouten % Hij leert hierbij verbin-
dingen in aequivalentverhoudingen kennen tus-
schen metaaloxyden en zwavelmetalen, die door
hem oxysulphureta genoemd worden. Hij slaat
bij het onderzoek den volgenden weg in. Water-
stof wordt over van water bevrijden sulphas man-
ganosus gevoerd, en nadat alle lucht is uitgedre-
ven , het zout gegloeid. Er ontwikkelde zich zwa-
veligzuur en water, terwijl een helder groen poe-
der terug bleef, dat in zoutzuur onder ontwik-
keling van zwavelwaterstof oploste. In deze
oplossing gaf chloorbarium geen praecipitaat,
een bewijs dat de sulphas manganosus geheel
was ontleed. In dit groene ligchaam moest het
zwavelgehalte bepaald worden. Arfvedson vond

1) Ami. de Chim. et de Phys. T. 24 p. 271.

Verhandel, der Koningl. Academ. der wetenschappen te
Stockholm, overgenomen in Poggendorif s Ann. der Phys. und
Chem. B. 5o p, 49.

-ocr page 97-

de methode, om dit gehalte te vinden door
overvoeren der zwavel in zwavelzuur door
koningswater, onbruikbaar, omdat hierbij altijd
zwavelwaterstof ontwijkt; de methode, om de
ontwikkelde zwavelwaterstof in acetas plumbi
op te vangen, hield hij voor minder naauw-
keurig, omdat het gevormde zwavellood zoo ligt
in sulphas plumbi overgaat. Hij gaf de voor-nbsp;||

keur aan het overvoeren door roosten in man-nbsp;i

gaanoxydul-oxyde. 100 deelen sulphas manga-
nosus hadden gemiddeld verloren
47,22 — 100
deelen van het gevormde groene ligchaam lever-
den
96,39 mangaanoxydul-oxyde, theoretisch
96,58. Hieruit wordt de zamenstelling van het
groene poeder berekend. Als controle werd hetnbsp;;

geheel in zwavelmangaan overgevoerd door
zwavelwaterstof.
100 deelen leverden 109,54,
theoretisch 109,98. Dit oxysulphuretum ver-nbsp;;

ändert niet in de lucht, en bestaat uit
Mn S -i- Mn O, of 55% Mn S en 45Vo Mn O. Hy
toont verder aaU, dat mangaanoxydule
en snl-nbsp;;

phas manganosus door zwavelwaterstof by gloei-nbsp;!

hitte tot Mn S worden gereduceerd. Bij hetnbsp;|

smelten van zwavel en carbonas manganosusnbsp;;;

in gesloten toestellen, wordt tegelyk met een
weinig sulphas manganosus, een min of meernbsp;:

oxydule bevattend zwavelmangaan gevormd, ofnbsp;;

dat ligchaam, dat men ten onregte zwavebnan-nbsp;Ij

gaan noemde. Door smelten met meer zwavel kannbsp;^^

men het volkomen vrij van oxydule verkrijgen.nbsp;J

gt; 1
k \'

il.

-ocr page 98-

Sulphas zinci, op dezelfde wijze behandeld,
liet 56Vü residu over, terwijl zoo alles veran-
derd was in Zn O -h Zn S 52,52% had moeten
overblijven. Sulphas cobalti leverde een oxysul-
phuretum van dezelfde zamenstelling, als dat
bij sulphas manganosus verkregen. Bij de con-
trôle door overvoeren in zwavelkobalt door zwa-
velwaterstof hield hij 117,04 over, in plaats van
109,70 waarschijnlijk omdat hier eene hoogere
zwavelverbinding van kobalt was gevormd.
Sulphas niccoli leverde Ni2S, en sulphas
ferrosus Fes S. Werd over de laatste ver-
binding zwavelwaterstof gedreven, dan ontstond
er geen Fe S, maar eene verbinding, die meer
overeenkomt in zamenstelling met de magneet-
kies. Zwavelzuurijzeroxyde liet Fcg S achter,
sulphas plumbi metallisch lood en wat zwavel-
lood, sulphas cupri koper, sulphas bismuthi
bismuth, en sulphas antimonii een mengsel van
oxyde, metaal en zwavelantimonium. Uit deze
resultaten is men, dunkt mij, nog niet gereg-
tigd, eene nieuwe klasse van goed scheikundig
gevormde ligchamen te scheppen. Het hiervoor
noodzakelijke vereischte, vereeniging in aequi-
valentverhouding, is hier slechts aanwezig bij de
verbindingen van manganium en kobalt ; bij alle
overige werd het tegendeel gevonden. Om den
naam oxysulphuretum in te voeren, hadden er
nog meerdere hieraan beantwoordende verbin-
dingen moeten zijn gevormd.

-ocr page 99-

In 1825 bespreekt Gay-Lussac^) den stand
der kennis van de
zwavelverbindingen, waarbij
het resultaat der onderzoekingen van Berzelius
vergeleken wordt met hetgeen de Fransche
scheikundigen over dit onderwerp hadden aan
het licht gebragt. Hij maakt daarbij eenige op-
merkingen, onder anderen dat men niet moet
verwachten door reductie van sulphas potassae,

op de gewone wijze in een kroes door kool, zuiver

KS te verkrijgen, zooals aan Berthier gelukte,
maar dat de oplossing der gegloeide massa al-
tijd zal gekleurd zijn, en met zuren een prae-
cipitaat van zwavel leveren. Omdat hier de
verhouding van potassium en zwavel altijd de-
zelfde blijft als in den sulphas potassae, moet
hier dus het metaal voor een gedeelte geoxy-
deerd voorhanden zijn, en wel evenveel zuur-
stof bevatten als er aequivalenten zwavel door
zuren worden neergeslagen. Verder handelende
over het al dan niet ontleed worden der sul-
phureta alcalina bij oplossing in water, vindt
hij nog eene aanduiding voor het laatste, m het
niet ontleden der bi-hydrosulfaten bij kookhitte,
hetgeen, zoo zij overeenkwamen met de bicar-
bonates, zou moeten gebeuren onder ontwik-
kelino- van zwavelwaterstof. Zij worden dus beter
in oplossing voorgesteld door K S, H S dan door
K0,2HS. Ten slotte zegt hij evenwel, dat

\') Ann. de Chim. et de Phys. T. 30 p. 24.

-ocr page 100-

men „sans inconvément peut admettre que l\'eau
fes décomposequot;. Hij verzet zich verder tegen
de stelling van Berzelius, dat onderzwavelig-
zuur zouten zou kunnen vormen, waarbij de
zuurstof van het zuur tot die der basis staat
als drie tot een, omdat men deze zouten nog
niet geïsoleerd heeft kunnen verkrijgen.

In hetzelfde jaar verschijnt het tweede ge-
deelte van het uitgebreide onderzoek van Ber-
zelius over de zwavelmetalen , meer bepaald
handelende over de verbindingen, die zij onder-
ling kunnen vormen. Ofschoon haar onderzoek
in 1821 door Berzelius was aanbevolen, had
niemand onder de scheikundigen aan zijne roep-
stem gehoor gegeven. Ook na dien tijd hebben
weinige er zich mede bezig gehouden, zoodat
alles, wat er van bekend is, nagenoeg uitslui-
tend door Berzelius is aan het licht gebragt.
Te gelijk, dat hij een tal van nieuwe verbindingen
ontdekte, leerde hij ook hare overeenkomst met
de reeds bekende. Hij wees haar eene plaats
aan onder de zouten, maar noemde ze, ter onder-
scheiding van de reeds bekende, zwavelzouten.
De overeenkomst blijkt uit het gemak, waarmede
de bekende zouten, nu zuurstofzouten genoemd,
in zwavelzouten kunnen worden overgevoerd.
Zij ruilen hierbij eenvoudig zuurstof tegen zwavel,

1) Kongl. vetensk. Acad. Hand. 1825. st. 11.; overgenomen
in Poggend. Anjj. der Phys. und Chem. B. 6 p. 425.

-ocr page 101-

zoo wordt K O, As O5 veranderd in K S, As S5.
Dat ze tot de zouten moesten worden gere-
kend, volgt uit de bepaling, die Berzelius in
electro-chemiscben zin van zout geeft, n.1. eene
vereeniging van twee of meer elementen, waar-
bij „die Electrische Relationen einander gänzlich
vernichten.quot; De dementen worden verdeeld naar
de electrische eigenschappen in electro-negatieve
en el. positieve. Tot de eerste groep rekent hij
de zoutvormers, de corpora amphigenia en
de ligchamen, die niet tot de beide eerste
klassen behooren, maar er zuren mede vormen.
(N, H, Pb, Bo, C, Si en As) De overige
elementen behooren tot de positieve. Zij vor-
men alle zouten met de eerste, bases met de
tweede en legeringen met de derde klasse der

eerste groep.

De zouten worden verdeeld in haloïde en
amphide zouten. De laatste zijn verbindingen van
bases met zuren. Naarmate het corpus amphi-
genium, met het positieve en negatieve element
verbonden, onderscheidt bij zuurstof-, zwavel-,
selenium- en telluriumzouten. De benamingen
zijn die der bekende zuurstofzouten met het
voorvoegsel sulpho, seleno of telluro. Nagenoeg
zonder uitzondering kunnen alle zuurstofzouten
in sulphozouten worden overgevoerd, door wisse-
ling van de zuurstof tegen zwavel. Of dit even-
eens
met selenium en tellurium kan gebeuren,

is waarschijnlijk , maar niet onderzocht. Berze-

7

-ocr page 102-

lius doet vooral het onderscheid tusschen de
haloïde en
sulpho-zouten uitkomen. Zoutzuur
vormt bij de inwerking op potassa een zout,
KCl, en water; verbindt zich nog meer zoutzuur
met het gevormde ligchaam, dan heeft men
een zuur zout, analoog aan bisulphas potassae.
Zwavelwaterstof, op potassa werkende, vormt
eene basis, KS, en water; terwijl de gevormde
basis zich eerst bij aanwezigheid van meer zwa-
velwaterstof hiermede tot een zout verbindt.

Hij beschrijft nu achtereenvolgens de sulpho-
hydraten , sulpho-carbonaten , sulpho-arseniaten,
sulpho-arseniten en de sulfo-molybdaten. Hier-
mede eindigen zijne onderzoekingen over dit
onderwerp; het gebouw, waarvan de fundamenten
in 1821 gelegd waren, was nu geheel voltooid.
Men weet niet, wat men hierbij in Berzelius het
meest moet bewonderen: de opvatting of de uit-
voering. Zoo de eene getuigt van genie, de
andere niet minder van volharding. De hechtheid
van het gebouw is door zijn lang bestaan be-
wezen. Ongeveer veertig jaren heeft het den
toets der ondervinding doorgestaan, en is altijd
bruikbaar bevonden. Wat er aan veranderd
is, geldt slechts enkele bijzonderheden en toe-
voegsels.

Van de meer bekende chemici hebben Reg-
nault en H. Rose nog eenige uitvoerige onder-
zoekingen over de zwavelmetalen geleverd, en
eenige nieuwe feiten aan het licht gebragt.

-ocr page 103-

In dit historisch overzigt meen ik de polythion-

zuren niet met stilzwijgen te mogen voorbijgaan,

maar ten minste met een enkel woord hunne
ontdekking en onderzoekers te moeten vermelden.

Heeren bestudeert in 1826 het door Welter en
Gay-Lussac ontdekte onderzwavelzuur. Hij vmdt
in de hoofdzaak bevestigd hetgeen er reeds van
was opgegeven door de eerste onderzoekers. Hij
maakt op hare moeijelijke ontleedbaarheid bij
de gewone temperatuur door salpeterzuur en
chloor opmerkzaam. Eene menigte zouten van
onderzwavelmur worden door hem beschreven.

Regnault publiceert in 1836 onderzoekmgen
over de werking van waterdamp op sulphureta
metallica. Hij had ze gedaan met het doel, om te
beproeven, of waterdamp
met voordeel kon worden
aangewend bij het roosten der zwavelmetalen.

Hl] quot;kon dit door zijne resultaten ontkennend be-
antwoorden. Waterdamp op hooge temperatuur
voert de sulphureta der alcali- en aardmetalen
o-emakkelijk over in sulphaten, onder ontwikke-
ling van zuivere waterstof. De sulphureta van
koper, lood, bismuth, kwikzilverzilver , goud
en palladium worden zeer moeijelijk ontleed,
slechts volkomen bij witte gloeihitte. Er ont-
wikkelt zich zwavelwaterstof, en er vormt zich
een oxyde, waarvan de zuurstof dadelijk een

Ann. der Phys. und Chem. B. 7, pag, 55.
Ann. de Chim. et de Phys. T. 62,
p. 374.

-ocr page 104-

gedeelte van liet sulfuretum ontleedt, en er zwa-
veligzuur mede vormt. Zwaveligzuur en zw^a-
velwaterstof werken op elkander, waarbij zich
zwavel afzet. Men verkrijgt dus metaal, zwavel,
water en zwavelwaterstof. De sulphureta der
overige metalen worden door waterdamp bij roode
gloeihitte krachtig ontleed, onder i~gt;ntwikkeling
van zwavelwaterstof, en ook van waterstof, wan-
neer het gevormde protoxyde het water kan ont-
leden. Er blijft dan een hooger oxyde over. Wan-
neer het oxyde en het sulphuretum vlugtig zijn ,
verkrijgt men een oxysulphuretum; b. v. van sti-
bium 2 Sb S3, SbOg.

Onder de zwavelmetalen werd er geen zoo
herhaaldelijk onderzocht met zoo verschillend
resultaat, als het pharinaceutische praeparaat,
de kermes minerale. Berzelius had ze ook be-
sproken , en ze voor Sb Sg verklaard. De vol-
gende onderzoekers vonden er evenwel altijd
Sb O3 in, en meest een weinig alcali. H. Rose
onderzocht ze in 1819 Duflos in 1831^) en
eindelijk Rose weder in 1839 waarbij de
oorzaak van het verschil in zamenstelling werd
opgehelderd. Door deze onderzoekingen werd
de werking van Sb Sg op alcaliën beter bekend.
In hetzelfde jaar merkt Rose op, dat bij het

quot;) Ann. der Pharm, und Chem. B. 17, p. 327.
2) Neues Jahrbuch der Chem. und Phys. B. 2, p. 209.

Ann. der Chem. und Pharm. B. 47, p. 323.
•») Ann. der Chem. und Pharm. B. 47 , p, 61.

-ocr page 105-

doorvoeren van zwavelwaterstof door metaalop-
lossingen zich zwavelzuur kan vormen, wanneernbsp;:
de metaaloxyden of de aanwezige zuurstofzuren
zuurstof kunnen verliezen, vooral wanneer de
vloeistof verwarmd wordt. Zoo wordt bij door-
voering door eene oplossing van sesquioxydum i;
ferri in zoutzuur b^ verwarming tot 100« zwa-
velzuur gevormd (in eene oplossing in azijnzuur
evenwel niet), eveneens in eene oplossing van ^
chromiumzure potasch in zoutzuur. Jodas kali- ||
cus ontleedt
de zwavelwaterstof reeds bij de
gewone temperatuur onder vorming van zwavel-
zuur. De vloeistof wordt eerst bruinrood door
vrij wordend jodium , maar later weder kleur-
loos. Hierbij zet zich zwavel af, en er vormt ;
zich acidum hydroïodicum. Choras en perchloras
kalicus zijn op zwavelwaterstof zonder inwerking.

Rose meent, dat de witte kleur van afgescheiden
zwavel alleen afhankelijk is van bijgemengde
zwavelwaterstof of waterstofsupersulfuretum. In
vloeistoffen gepraecipiteerd wordende , waarin
geen zwavelwaterstof voorhanden is, heeft
zij eene
gele kleur, zooals bij ontleding van onderzwa-
veligzuur; in die , waarin zwavelwaterstof aanwe-
zig is, eene witte, zooals in zwavelwaterstofwa-
ter. Ook de lac sulphuris is wit. Smelt men
deze witte zwavel, en voert men de dampen
door eene oplossing van acetas plumbi, dan
ontstaat er een praeeipitaat van zwavellood.

Sinds overouden tijd wordt bij de Oostersche

-ocr page 106-

volken een bijzonder middel aangewend, om den
baard weg te nemen. Omdat het bij de Turken
veel wordt gebruikt, heet het in Europa Rhus-
ma Turcicum. Men bereidt het door auripigment
met twee tot drie deelen bijtenden kalk te men-
gen , en dit mengsel met water tot eene brij
te roeren. De haren worden hierdoor in korten
tijd in eene deegachtige massa veranderd, die
gemakkelijk kan weggewasschen worden. Bött-
ger deed in 1839 een onderzoek naar het werk-
zame bestanddeel van het mengsel, dat volgens
hem bestaat uit eene oplossing van sulfo-arsenis
calcis, 2 Ca S, As S3 en onoplosbare arsenias
calcis. Het bleek, dat alleen het zwavelzout de
oplossende werking op het haar bezit. Voor
het\'giftige sulphidum arsenicosum trachtte hij
een minder schadelijk sulfozuur in de plaats te
stellen, en vond tot zijne verwondering, dat
zwavelwaterstof hiervoor kan dienen.

Hij zag, dat het sulfohydras sulfureti calcii
het Rhusma in werkzaamheid overtrof, zonder
de opperhuid, ten minste op plaatsen waar zij
niet te dun is, in het minst op te lossen. Tn
de inleiding heb ik reeds gezegd, dat ik dit
volkomen heb bevestigd gevonden. Böttger be-
veelt het sulfhydraat van kalk vooral aan bij
de lederbereiding. Het ontharen door dit middel
zou betere huiden leveren dan door zweeten of

-ocr page 107-

kalken O- Kalfsvellen leverden een leder, dat
in alle opzigten boven het op de gewone^ wiize
bereide uitmunttenbsp;Dit zwavelzout is^ by

vele looijerijen als ontharingsmiddel m gebruik
gekomen; het verkregen leder zou vaster -

Lijer zijn en meer looistof opnemennbsp;Men

.ebruikt gaskalk, een mengsel van kalk_ en
tulfohydras sulfureti calcii, dat bij het reinigen
van het verlichtingsgas als bijprodukt verkregen

\'\'\'7^1842 werd de vraag, of de sulfureta al
dan niet onder ontleding in ^vater oplossen, nog-
maals door H. Eose
behandeld, in een stukge^
titeld- Ueber die Einwirkung des Wassers aul
die
Schwefelverbindingen der Metalle der alca-
li sehen Erden.quot;nbsp;. ^ i
Hij tracht het vraagstuk langs
experimentelen

weg uit te maken. Hiervoor onderzoekt hij de
wateric^e oplossingen der sulphureta van barmm,
strontium en calcium, verkregen door de sul-
phaten met overvloed van kool te gloeijen. De
door overblijvende kool zwarte
massa wordt met
water uitgetrokken, buiten toetreding der damp-
kringslucht. Na eenigen tijd wordt het opgeloste
afgegoten, en op nieuw water toegevoegd, het-

1) Frankfurter Gewerbsfreund. Jahrg. 1, n». 19.
s)
Ann. der Pharm. B. 33, p. 344.
•n
Wagner\'s Chem. Technologie p. 549.

Pogg. Ann. der Phys. und Chem. B. 55, p. 415 en 533.

-ocr page 108-

wm

geen na verloop van denzelfden tp weder wordt
afgegoten, enz. Hij verkrijgt op die Avijze ver-
schillende aftreksels, die, wanneer de sulphureta
als zoodanig waren opgelost, of als metaaloxyde
en zwavelwaterstof, alle dezelfde verhouding van
zwavel en metaal moesten vertoonen. Dit was
evenwel niet het geval.

Kose herkent het sulfhydraat door de ont-
wikkeling van zwavelwaterstof na bijvoeging van
sulphas manganosus; het sulphuretum en het
oxydhydraat door te onderzoeken, of er na
oxydatie der vloeistof genoeg of te weinig zwa-
velzuur is gevormd, om de voorhanden basis
te binden.

Bij sulphuretum barii bereidde hij negen af-
treksels, voor dat alles was opgelost. In de
eerste oplossing ontstond door sulphas manga-
nosus sterke opbruising van zwavelwaterstof,
die bij de volgende steeds minder werd, en bij
de vierde geheel ophield. Tevens was er in de
geoxydeerde vloeistof eerst veel vrij zwavelzuur
voorhanden, dat evenwel in de vierde niet meer
te vinden was. Langzamerhand maakte het
zwavelzuur plaats voor baryt, zoodat nu zwavel-
zuur een praecipitaat gaf In het achtste af-
treksel was geen zwavelwaterstof meer aan te
toonen, het was even als het negende enkel eene
oplossing van baryt. Hij trekt hieruit het be-
sluit, dat de eerste oplossing uit bariumsulf-
hydraat, de volgende uit hetzelfde, gemengd met

-ocr page 109-

bariumsulphureet, daarop uit sulphureet en
hydraat, en eindelij!?; geheel uit hydraat bestond.
Flet sulphuretum barii was dus veranderd, even-
wel niet, zooals men vroeger meende, door op-
name van water in Ba O, H S, maar in een mengsel
van Ba S,HS en Ba O, HO.

Naarmate de hoeveelheid water, bij de oplos-
sing van het sulphuretum barii gebruikt, ver-
kreeg hi] kristallen van Ba 0, 10 H O, van twee
oxysulphureta: 4 (Ba 0,10 H O) -4- 3 (Ba S, 6 H O)
en (Ba O, 10 H O) -f- 3 (Ba S, 6 HO), vanBaS- .
6 H O of van Ba S, H S, waarvan de laatste niet
werden geanalyseerd, omdat zij waarschijnlijk
gemengd waren met eene hoogere zwavelings-
trap, en misschien ook met Ba O, H O. De
kristallen van Ba S, 6 H O ondergingen in water
dezelfde verandering, als hetgeen uit de zwarte
massa werd uitgetrokken, ten laatste bleef enkel
Ba O, HO over.

Hij verklaart het verschijnsel uit de neiging
van zwavelwaterstof, om een sulphozout te vor-
men, en uit de verschillende oplosbaarheid der
nieuw gevormde verbindingen. Onder deze is
het sulphozout het meest oplosbaar, vervolgens
Ba S, 6 H O, en de verbindingen van Ba O, 10 H O
en Ba S, 6 H O , en eindelijk het Ba O, H O.
Het eerste vormt zich uit het voorhanden Ba S
en het water, het afgescheidene Ba O verbindt
zich met onontleed Ba S tot eene verbinding,
die door meer water gescheiden wordt in Ba S, H S

-ocr page 110-

en Ba O, H O, zoodat ten slotte alleen Ba O, H O
overblijft. Het in oplossing voorhanden Ba S
zou ook kunnen bestaan uit een mengsel van
Ba S, H S en Ba O in gelijke aequivalenten, het-
welk bij de inwerking van reagentia en bij de ana-
lyse dezelfde resultaten moet opleveren als Ba S.

Zwavelstrontium wordt op dezelfde wijze door
water ontleed als zwavelbarium, met dit onder-
scheid alleen, dat de ontleding in sulfhydraat
en oxyhydraat, door de geringere oplosbaar-
heid van het laatste, meer volkomen plaats heeft.
Rose kan uit de vloeistof slechts strontiaanhy-
draat gekristalliseerd verkr^en, en geen zwavel-
strontiaan of een mengsel van beide. De vloei-
stof gaf met sulphas manganosus sterke ontwik-
keling van zwavelwaterstof

Ook het zwavelcalcium ondergaat dezelfde
ontleding door water. Lost men het in veel
water op, dan blijft er een groot gedeelte kalk-
hydraat terug, de vloeistof verliest bij uitdamping
veel zwavelwaterstof en kristalliseert eerst na
sterke concentratie. De kristallen bestaan uit
Ca Sg H- 5 Ca O -I- 20 H O. Het polysuiphuretum
zoude gevormd worden door ontleding van onder-
zwaveligzuren kalk bij het uitdampen, welk zout
door de inwerking der lucht ontstaat.

Bij de zwavelverbindingen der alcaliën kan de
ontleding door water niet zoo onmiddellijk worden
aangetoond, omdat de verbindingen, die zich
hierbij vormen, even oplosbaar zijn, als die,

-ocr page 111-

waaruit zij zijn ontstaan Intusschen meent Rose
toch,
dat er ontleding plaatsgrijpt. Zijn hoofd-
bewijs put hij uit de stelling, dat er bij schei-
kundige werking warmte ontstaat. Hij neemt
nu ook omgekeerd aan, dat, zoo warmte ontstaan
is scheikundige verbinding heeft plaats gegre-
pen Lost een zout in water op
onder warmte-
ontwikkeling, dan is er eene verbinding tot

stand gekomen, hetzij onmiddellijk met het water
als kristalwater, hetzij met
hare bestanddeelen,
zoo cr geene verbindingen van het ligchaam
met kristalwater bekend zijn. Eene menigte
zuurstofzure zouten lossen in water op onder
ontwikkeling van koude, en zij die hierbij
warmte doen ontstaan, doen dit door opname
van kristalwater; want, zoo deze kristalwater
bevattende zouten op nieuw worden opgelost,
ontstaat er koude. Hetzelfde gebeurt met de
chlorium-, bromium-, iodium- en cyanogenmm-
verbindingen. Wanneer er temperatuursverhoo-
ging ontstaat,
zonder dat er kristalwater is opge-
nomen, heeft er ontleding plaats gegrepen, zoo-
als b.v. het geval is met de chloorverbindin-
gen, overeenkomende met de electro-negatieve
zuurstof-verbindingen van hetzelfde radicaal,
Sb Cis, As CI5 etc. Zuiver KS lost volgens
Berthier onder aanmerkelijke warmteontwikkeling
in water op, en aangezien wij
geene verbinding
van K S met kristalwater kennen, kan dit alleen
door waterontleding geschieden. De bekende

-ocr page 112-

wijze van ontleding in sulphozout en alcali
hydraat wordt nu ook voor de zwavelalcaliën aan-
genomen. Rose zegt: „Die Verbindungen des
Schwefels und vielleicht des Fluors mit den Me-
tallen der Alcaliën, und die des ersteren mit
den Metallen der alcalischen Erden verhalten
sich also gegen Wasser auf eine andere Weise,
wie die analogen Verbindungen des Chlors, des
Broms, des Jods, des Cyans und des Schwefel-
cyans. Jene werden durch Wasser zersetzt,
während diese sich unzersetzt darin auflösen
können. Die Ursache dieses wichtigen Unter-
schiedes liegt offenbar, wie ich diesz schon oben
angedeutet habe, in dem Umstände, dasz Schwefel
und auch Fluor eine Neigung haben, Schwefel
und Fluorsalze zu bilden, eine Neigung , die dem
Chlor und den anderen genannten Radicalen
nicht zugeschrieben werden kann.quot;

Het acidum trithionicum wordt in 1842 ontdekt
en beschreven door Langlois, en het volgende jaar
het acidum tetrathionicum door Fordos en Gélis.

Berzelius schijnt zich niet te hebben kunnen
vereenigen met het gevoelen van Rose over de
ontleding der zwavelmetalen door water, het-
geen blijkt uit een stuk van den laatste aan de
Berlijnsche Academie ingezonden Rose geeft
hier aan, dat Berzelius het voor waarschijnlijk

15 April 1844, overgenomen in de Ann. der Chem.
und Pharm, B, 50, p. 439.

-ocr page 113-

houdt, dat de aanwezigheid van kool van invloed

geweest is op de ontleding der zwavelverbin-
dingen der alcalische aarden door water, omdat
zwavelcalcium, bereid door zwavelwaterstof over
kalk te drijven bij hooge temperatuur, op eene
andere wijze door de inwerking van water schijnt
ontleed te worden. Rose vond dit niet beves-
tigd, maar de ontleding dezelfde; sulphohydras
sulphureti calcii werd opgelost en kalkhydraat
bleef over, zoodat ten laatste zoutzuur uit de
oplossing geen zwavelwaterstof meer ontwikkelde.
Het gelukte hem niet,
eene verbinding van Ca S
en Ca O te vormen, ofschoon men opgeeft, dat
deze verbinding in de sodafabrieken als neven-
produkt wordt verkregen.

Bi] de oplossing van de ruwe soda ontstaan
hoogere zwavelingstrappen, hetgeen Rose aldus
verklaart: Door de inwerking van het water
ontstaan uit het Ca S CaO en CaS, HS, welk
laatste door opgeloste Na O , C O2 in Ca O, C O.
en Na S, H S wordt veranderd. Het sulphydraat
gaat aan de lucht in eene hoogere zwavelver-
binding over. Tevens ontstaat er bijtende soda,
door de inwerking van CaO, HO op NaOjCOg.
Deze bijtende soda zou naast de hoogere zwa-
velingstrap van natrium kunnen bestaan, zonder
zelfs bij hoogere temperatuur zAvavel van haar

op te nemen (?)

Het acidum pentathionicum wordt in 1845

door Wackenroder ontdekt.

-ocr page 114-

De ontdekkers van het acidum tetrathionicum
geven in 1846 een stuk getiteld : Action du
soufre sur la potasse, la soude et leurs carbo-
nates. Het hoofddoel van hun onderzoek is, te
weten te komen, waar de zuurstof van het al-
cali blijft, bi] de bereiding van zwavellevers
zoo wel op droogen als op natten weg. Op den
eersten weg geschiedt dit naar hen, door zwavel
en koolzure potasch bij afsluiting der damp-
kringslucht in een oliebad te smelten. De ont-
wikkeling van koolzuur begon bij 108quot; en was
geeindigd beneden 180quot;. De analyse (het sul-
phuretum werd door sulphas zinci, het onder-
zwaveligzuur door eene alcoholische oplossing-
van iodium getritreerd), deed zien, dat het
produkt bestond uit 2 K S5 -f- K 0, 83 O2.

3K0,C02- -12S = 2KS5 Ka0,S202 3C03.

Voor de vorming van K S5 was dus de roode
gloeihitte niet noodig. Bij de bereiding op die
temperatuur verkregen Vauquelin en Berzelius
KO,
SO3 en 3KS5. Gay Lussac toonde aan,
dat de zwavelzure potasch ontstond door ont-
leding van onderzwaveligzure potasch. Fordos
en Gélis vonden den grond van de verhouding
tusschen K O, S O3 en K
S5. Onderzwaveligzure
potasch aan de roode gloeihitte onderworpen
buiten toetreding der dampkringslucht wordt

\') Ann. Chim, et de Phys. 3e serie, T. 18, p. 86.

-ocr page 115-

ontleed in quintisulfhretuin potassii en zwavel-
zure potasch, in de verhouding van een op drie:

4 KO, S2O2 = 3 KO, SO3 KS5,

Gloeit men nu de zwavellever of een meng-
sel van 4K0, S.O., en
8 KS5, dan verkrijgt
men
3 K O, S O3 en 9 K S5, of de verhouding
welke Vauquelin en Berzelius vonden.

Koolzure soda wordt eerst bij 280lt;\'geheel door
zwavel ontleed. Deze temperatuur ligt te digt
bij die, waarop de ontleding van de onderzwa-
ligzure soda geschiedt, zoodat men moeijelijk op
deze wijze eene zwavellever, vrij van zwavelzuur,
kan
verkrijgen. Koolzure kalk en koolzure baryt
worden d.oor zwavel op nog hooge temperauiur
ontleed, zoodat hier het eerst gevormde hypo-
sulphiet geheel moet verdwenen zijn.

Langs natten weg, bereiden Fordos en Gélis
zwavellevers, door
in eene kolf, voorzien van

eene buis langer, dan 760 m.m., en in kwikzil-
ver dompelende, eene gewogene hoeveelheid
zwavel met water te koken, en terwijl de vloei-
stof kookt, bij snel opligten der stop, potassa
of sodahydraat er in te laten vallen. Zij vin-
den, dat zich hierbij steeds zwavelwaterstof ont-
wikLlt. Het produkt bevatte geene andere zuur-
stofverbinding van zwavel dan onderzwaveligzuur.
Ifangs droogen en natten weg ontstaan dus de-
zelfde ligchamen, met dit onderscheid, dat in
de op de laatste wijze verkregen zwavellever,

-ocr page 116-

geen constante verhouding ontstaat tusschen sul-
phuretum en hyposulphiet.
Zij brengen dit in
verband met de ontwikkeling van zwavelwater-
stof. Ten einde de werking van zwavel op
het gevormde sulphuretum te leeren kennen,
worden 10 gr. gekristalliseerd zwavelsodium
met zwavel op bovenvermelde wijze gekookt.
Er ontwikkelt zich ook hier zwavelwaterstof,
-terwijl de hoeveelheid onderzwaveligzuur, in het
gebruikte zwavelsodium voorhanden, belangrijk
is vermeerderd. Hieruit wordt het besluit ge-
trokken, „que le sulphure saturé de soufre
décompose l\'eau.quot; Zij bespreken nu de wijze ,
waarop het water hier ontleed wordt.

Volgens Rose kunnen de sulphuret^a van ba-
rium, Strontium en calcium niet als zoodanig
in water zijn opgelost. Zij splitsen zich in
sulfhydraat en oxydhydraat. Dit zou ook ge-
schieden met sulphuretum kalii. De voornaamste
bewijzen van Rose (pag. 107) worden nagegaan,
en zwak bevonden, omdat de chlorureta niet
kunnen vergeleken worden met de sulphureta,
die meer met de oxyden overeenstemmen, en
omdat de ontwikkeling van warmte bij de op-
lossing van KS wel afhankelijk kan zijn van
het opnemen van kristalwater, al zijn er tot heden
nog geene verbindingen met kristalwater van
bekend. Het gelijktijdig aanwezig zijn in eene
vloeistof van NaS,HS en Na O, H Ó blijft on-
waarschijnlijk, omdat men bij het uitdampen

-ocr page 117-

kristallen verkrijgt van Na S, 9 H O. Het is
evenwel mogelijk, dat de graad van concentratie
der vloeistof, en de neiging om te kristalliseeren,
verandering in de affiniteiten te weeg brengt.

Bij de onzekerheid omtrent dit punt meenen zij,
dat men de ontwikkeling van zwavelwaterstof naar
de theorie van Rose mag verklaren. Bij het op-
lossen van Na S vormen zich Na S, H S en Na O ,
die ook bij koking als zoodanig blijven bestaan.
Overvloedig voorhanden zwavel verbindt zich nu
met de gevormde Na O tot Na S en Na O, S3 O2:

4 S -f- 3 Na O - Na O, S2 O2 4- 2 Na S.

Zij werkt tevens ontledend op Na S, H S, zoo als
Thénard reeds heeft doen zien (pag. 51). Dit
laatste is de oorzaak der ontwikkeling van zwa-
velwaterstof. Men zou ook kunnen aannemen,
dat de zwavel onder den invloed van het Na S
het water ontleedt, om daarmede zwavelwater-
stof en onderzwaveligzuur te vormen. Zij ver-
werpen deze opvatting, omdat zwavel het water
niet ontleedt, als zij er mede gekookt wordt.
Ten slotte zeggen zij: „quoiqu\'il en soit, nous
préférons la theorie de M. Henri Rose, parce-
qu\'elle a l\'avantage de généraliser une des réac-
tions curieuses de la chimie minérale.quot;

De ontleding van het sulfhydraat door zwa-
vel is ook de reden, waarom, bij de bereiding
van alcalizwavellever langs natten weg, geene
constante verhouding tusschen hyposulphiet en

il

-ocr page 118-

sulphuretum verkregen wordt. Het gevormde
protosulphuretum ondergaat door water en^ de
overvloedige zwavel de bovengemelde ontleding.
Tevens meenen zij hierin voor een deel de oor-
zaak te vinden, waarom Berzelius (pag. 83) aan
het hyposulphiet, bij de bereiding langs natten
weg, de formule KO^SsO^ toekende. Er zou
zich hier secundair door de inwerking van zwa-
vel op het reeds gevormde Na S op nieuw on-
derzwaveligzuur hebben gevormd.

Door de beschouwing van Fordos en Gélis
wordt niet verklaard , waarom er geene constante
verhouding tusschen hyposulphiet en sulphuretum
is gevormd. Wanneer eerst, even als op droo-
gert weg, K O, So Oo en 2 K S ontstaan is (4 S -i-
3 K O = K O, Sa 0-3 2 K S), zou im weder het
K S door water worden ontleed (2 K S H O =
g^ g K O). Onder ontleding van een aequi-
valent water is weder een aequivalent potassa

geregenereerd, zoodat men bij de verklaring voor
een aequivalent oorspronkeliik aangewende po-
tassa even goed een aequivalent water kan ne-
men : (4 S 2 K O -4- H O == K O, S, O, K S, H S).
Het sulfhydraat wordt door overvloedige zwavel
ontleed en in K S5 veranderd. Men vindt nu
eene constante verhouding van hyposulphiet en
sulphureet, n.1. van ieder een aequivalent.

Price geeft op, dat eene oplossing van kalk-

\') Chemical Gazette Oct. 1853, 265, p. 414.

-ocr page 119-

zwavellever, bereid, door 30 deelen kalk en 50
zwavelbloemen met de noodige hoeveelheid wa-
ter te koken en te verdunnen, betere diensten
bewijst, dan zwavelbloemen alleen, ter ver-
nietiging van Oidium Tuckeri in de wijn-
gaarden.

De verbindingen van zwavel met vaste alcaliën
worden op nieuw besproken
door Bauer in 1858,
in een onderzoek naar de bereiding van mono-
sulphuretum potassii. Het stuk komt voor in de
Sitzungs-Berichte der Wiener Academie. Ik heb
mij moeten vergenoegen met een uittreksel
waaraan ik het volgende ontleen. Bij reductie
van zwavelzure potasch door kool verkr^gt
men nooit zuiver KS, maar altijd eene hoogere
zwavelverbinding van kalium (reeds door Gay-
Lussac gevonden p.
95) en vrije potassa. Bi]
verdere verhitting van deze hoogere zwavelver-
binding met kool en alcali, ook wanneer dit
laatste in groote overmaat aanwezig is, wordt
er geen E S meer gevormd. Waterstof gedraagt
zich als de kool. Door zwavelwaterstof, beneden
160quot; op koolzure potasch werkende, wordt zeer
weinig sulfhydraat gevormd; gevoerd in eene
oplossing van hetzelfde zout, wordt er geen
koolzuur uitgedreven. Er ontstaat KS,HS en
dubbel koolzure potasch. Eene oplossing van
zwavelwaterstof in potassa, verkregen door ver-

♦) Journal pract. Chem. B. 75, p. 246.,

-ocr page 120-

zadigen der eene helft en bijvoegen der andere,
kan door koolzuur volkomen ontleed worden.
De oplossing van zwavelwaterstof in koolzure
potasch riekt steeds naar zwavelwaterstof, omdat
het tweede aequivalent van het gevormde bicar-
bonaat het sulfhydraat weder ontleed. Alle
daadzaken pleiten tegen het voorhanden zijn
van K S in eene oplossing, bereid door zwavel-
waterstof in de helft eener oplossing van potassa
tot verzadiging te laten strijken, en de andere
helft er bij te voegen. Zij zou bevatten KS, HS,
of met andere woorden, K S zou niet onontleed
in water kunnen oplossen. Zoo er KS bestaat,
zou het alleen in vasten toestand kunnen ver-
kregen worden.

Het laatst (1861 en 1862) zijn de verbindin-
gen van zwavel en alcalische aarden onderzocht
door Schone daartoe door Rose aangespoord.
Het onderzoek kenmerkt zich door naauwkeu-
righeid en volledigheid.

Schone bereidt zuiver Ba S, Sr S en Ca S, door
zwavelkoolstof en koolzuur te zamen over de
rood gloeijende carbonates te leiden. Hij bewijst
hunne zuiverheid door de analyse. Sr S is vol-
komen wit, CaS heeft eene gele, en Ba S eene
vuil rozenroode tint. Hij verkrijgt Ba S3 als eene
geelgroene massa, door Ba S met zwavel gemengd

\') Poggend. Ann. der Phys. und Chem. B. 412, p. 493,
en B. 117, p. 56.

-ocr page 121-

tot ongeveer 350° in een waterstofstroom te
verhitten, totdat de gegloeide massa niet meer in
gewigt afneemt. Bij sterke rood gloeihitte verliest
het twee aequivalenten zwavel. Het lost in water
tot eene, bij verwarming donkerroode, bij bekoeling
gele, vloeistof op, die de huid aantast. Zij laat n.1.
eene vlek achter, die door wasschen niet weg-
genomen wordt. Uit de oplossing schieten bij
verdamping onder de luchtpomp drie soorten
vai) kristallen aan, die afzonderlijk onderzocht,
en ook langs andere wegen wprden verkregen.
Het eerst scheidt zich uit Ba S -4- 6 H O, als eene
witte bladerige uit zeszijdige platen bestaande
massa. Opmerkelijk is de inwerking van warmte
op deze kristallen. Tot 250® verhit verliezen
zij niets als water, bij 300\'\' zwavelwaterstof,
boven 300® tot 350quot; water en veel zwavelwater-
stof, nog hooger veel zwavelwaterstof en zwavel.
Het overblijvende lostte niet geheel in water,
noch in zoutzuur op. Bij de inwerking van het
laatste ontwikkelde er zich zwavelwaterstof. Het
onopgeloste was zwavelzure baryt. In de vloei-
stof, hiervan afgefiltreerd, en bevrijd van zwavel-
waterstof, gaf chloor nog een gering praecipitaat
van zwavelzure baryt, een bewijs, dat er behalve
zwavelzuur, nog eene andere zuurstofverbin-
ding, waarschijnlijk zwaveligzuur, gevormd was.
Regnault (pag. 99) heeft doen zien, dat water-
damp op BaS anders werkt. Er vormt zich
zwavelzure baryt en hydrogenium ontwijkt. Het

-ocr page 122-

kristalwater Averkt dus anders. Waarschijnlijk
verbindt zich bij lagere temperatuur met de
zwavel de zuurstof van het water tot on-
derzwaveligzuur en de waterstof tot zwavel-
waterstof, die gedeeltelijk ontwijkt, gedeeltelijk
zich met onontleed Ba S verbindt, en nu op hoo-
gere temperatuur weder ontleed wordt, even als
de gevormde onderzwaveligzure baryt.

Schone merkt bij het oxyderen van Ba S door
rpokend salpeterzuur op, dat de oplossing zoo
wel door chloorbarium als door zwavelzuur
gepraecipiteerd wordt.

Op de afscheiding van Ba S -4- 6 H O uit de
oplossing van Ba S3, volgt die van prismatische
oranje gekleurde kristallen, die de formule
hebben 3 (Ba S , 6 H O) Ba S,, H O -h 6 H O.
Zij worden bij het liggen in de lucht door
opnemen van zuurstof spoedig ontleed. Er ont-
staat daarbij onderzwaveligzuur. Maar ook in
toegesmolten glazen buizen ondergaan zij deze
verandering, die hier niet aan de geringe hoe-
veelheid in de buis aanwezige zuurstof, maar
aan die van het kristalwater moet toegeschreven
worden. In een kolfje verhit, geven zij bij lage
temperatuur water, bij hooge zwavelwaterstof
en ten laatste zelfs zwaveligzuur en een weinig
zwavel. In het gegloeide overschot was Ba S,
zwavelzure en waarschijnlijk zwaveligzure baryt
voorhanden. Tegelijk met de voorgaande, scheid-
den zich donkerroode halfkogelvormige kristal-

-ocr page 123-

groepen uit, die, zuiver afgescheiden, bleken te
bestaan uit BaS4,H0. Hij verkreeg dezelfde
kristallen door koken van eene oplossing van
BaS, met overvloedige zwavel, en kristalliseren
onder de luchtpomp. Tegelijk scheidde zich
zwavel uit. De langs deze wijze verkregen kris-
tallen kunnen omgekristalliseerd worden. Zij
lossen gemakkelijk in water op tot eene oranje
gekleurde vloeistof, cn zijn vrij bestendig in
de luclit. Bij verhitting tot 100quot; ondergaan zij
geene verandering, dan vervlugtigt zwavel, bij
200quot; water en zwavelwaterstof, bij 350quot; zwavel,
zwavelwaterstof en water. Hij verklaart de in-
werking van warmte op Ba S., H O volgens het
volgende schema:

8 (Ba 04, H O) - Ba O, S O3 -f- 7 Ba Sg 4 H O
-h 4 H S -h 6 S.

Bij nog sterker verhitten Avordt het Ba S3
ontleed, en er ontstaat Ba O, S O3
7 Ba S.

Schone doet verder zien, dat men, bij koking
van Ba S of Ba 83 met overvloedige zwavel, steeds
eene oplossing van Ba Sj, verkrijgt, datevenwel
niet in vasten roestand is af te scheiden. Bij
uitdamping ontleedt het zich in Ba S4 en S, die
beide kristalliseren. In oplossing kan het bij
kookhitte nog meer zwavel opnemen, echter
niet chemisch, maar enkel physisch, want zij
wordt bij bekoeling Aveder afgescheiden.

Van strontium kon Schone alleen het Sr S4 gekris-

-ocr page 124-

talliseerd verkrijgen, verbonden met zes en met
twee aequivalenten kristalwater. Bij verhitting
vertoonen deze kristallen dezelfde verschijnselen
als het Ba S4, H O. Door inwerking van de lucht
kristalliseert uit hunne oplossing een oxypoly-
phureet van de zamenstelling Sr O, Sr S4 -4- 12 H O,
of zoo men wil Sr O,
10 H O Sr S4, 2 H O.
Met weinig water behandeld lost hieruit alleen
SrS4 op, terwijl Sr O, 10 HO terugblijft, Hij
verkreeg van dit ligchaam slechts weinig zuivere
kristallen, waarvan slechts ééne analyse kon ge-
daan worden. Hij neemt de genoemde zamen-
stelling evenwel te eerder aan, omdat hij bij kalk
eene geheel analoge verbinding vond. Het Sr S5 is
geheel overeenkomstig aan het Ba Sg. Langs droo-
gen noch natten weg gelukte het hem andere ver-
bindingen van strontium en zwavel te verkrijgen.

Gekristalliseerde verbindingen van calcium en
zwavel kon Schone niet vormen. Bij uitdamping
der zwavelkalkoplossing werd, bij concentratie
der vloeistof, het watei^ ontleed. Er ontweek
zwavelwaterstof, en er bleef eene massa over,
bestaande uit kalkhydraat, zwavel en zwavel-
calcium. Bij het koken van een aepuivalent
Ca S en een aequivalent zwavel, verkreeg hij,
onder ontwikkeling van zwavelwaterstof en terug-
blijven van kalkhydraat, eene oplossing van
Ca S4, waarin tevens Ca S, H S voorhanden was.
Hetzelfde had plaats, zoo hij twee aequivalenten
zwavel met een aeq. Ca S kookte. Wanneer

-ocr page 125-

•v hij drie aeq. S en een aeq. Ca S op dezelfde
wgze behandelde, bleef er nagenoeg geen over-
schot, terwijl de oplossing bijna zuiver Ca S4
bevatte.

Hij stelt de ontleding theoretisch op de vol-
gende wijze voor:

6 S-^-6 CaSH-4 H0=2 GaSi 2 CaS,HS- -2 CaO,HO
12S 6CaS 2HO=4CaS4-H CaS,HS4- CaO,HO
18S-i-6CaS =6CaS4

Het CaS4 vormt zich dus altijd; een zwavel-
calcium met minder dan vier aeq. zwavel kan in
oplossing niet bestaan, want het Ca S wordt
ontleed in Ca S, H S en Ca O, H O. Komt zwa-
vel met Ca S in waterige oplossing in aanraking,
dan vormt zich eerst Ca S4 terwijl het overge-
blevene Ca S de bekende verandering ondergaat.
Het CaS4 met overmaat van zwavel gekookt
lost nog meer op, maar bij bekoeling scheidt
er zich zwavel uit,
en er blijft Ca Sg in oplossing.

De kristallen, door Herschell (pag. 66) onder-
zocht, worden door Schone aan een nieuw onder-
zoek onderworpen. Hij leidt uit zijne analysen
de formule 3 Ca
O, Ca S4 12 H O af, en geeft
de gronden aan, waarom hem de analyse van
Herschel onjuist voorkomt. Door weinig water
wordt de verbinding gescheiden; er lost Ca S4
op, en Ca
O, H O blijft terug. In eene kolf ver-
hit ontwijken water, zwavelwaterstof en zwavel,
terwijl terugblijven kalk, zwavelzure en waar-

-ocr page 126-

schynlijk zwaveligzure kalk. De kristallen, door
Büchner verkregen (pag. 54) en door Brandes
en Buchholz onderzocht (pag. 65), benevens
die van H. Rose (pag. 106) worden door Schöne
alle voor hetzelfde ligchaam gehouden. Het zou
de formule hebben 4 Ca O, Ca S418 H O.
Hi] geeft op, dat, voor de vorming van de eerste
kristallen (die van Herschell), de aanwezigheid
van onderzwaveligzuren kalk noodig is, evenals
die der tweede (die van Büchner), de aanwezig-
heid van calcium sulfhydraat vordert. De laatste
zou door verhitting
volgens het volgende schema
ontleed worden.

2 (4 Ca O, Ca S, 4- 18 H O) = 9 (Ca O, H O),
CaS,6S,HS -i-26HO.

Hij geeft ten slotte op, dat hij bezig is met
het onderzoek der zwavelalcaliën, en dat hij
reeds als voorloopig resultaat kan mededeelen,
dat, langs natten weg, het tetrasulphureet zich
het gemakkelijkst vormt. ^

In eene noot zegt hij, dat bij koken van zwavel
met water, ongetwijfeld met den waterdamp zwavel
vervlugtigt, zelfs uit de polysulphureten. Hij meent
dit te kunnen aannemen uit den eigenaardigen reuk,
die zich hierbij ontwikkelt, die niet overeenkomt
met dien van zwavelwaterstof noch met dien van
hydrogenium polysulphuratum, maar wel met
dien van kokende zwavel. Zulke dampen werken
ook niet op papier, met acetas plumbi bevochtigd.

-ocr page 127-

Herhaaldelijk werd in het voorgaande de
eigenschap der zwavel besproken, om het wa-
ter in zijne bestanddeelen te kunnen ontle-
den, en zich met beide te verbinden, n.1. bij
aanwezigheid van eene basis. De onderzoe-
kingen van Fordos en Gélis (zie pag. 112),
en die van Schone over de ontleding der gekristal-
liseerde zwavelverbindingen der alcalische aarden,
laten omtrent het feit geen twijfel. Ook zonder
de aanwezigheid van basis , is deze ontleding op
hooge temperatuur thans eene uitgemaakte zaak;
nien is het nog niet eens, of zij reeds bij kookhitte
kan plaats hebben. Het volgende
bevat hoofdza-
kelijk hetgeen is bekend geworden omtrent het
ontleden van water door zwavel.

In 1841 toonde Corenwinder \') aan, dat zich
zwavelwaterstof vormt, door zwaveldamp en
waterstof over tot 400\' verhitte puimsteen te
leiden, (een feit reeds aan Scheele bekend p. 32),
terwijl hij in 1861 \')
doet zien, dat dit eveneens
het geval is, zoo water in plaats van waterstof
wordt genomen. Ook kan men andere poreuse
stoffen dan puimsteen nemen, b.v. zuiver kiezel-
zuur. Reeds in 1859 had intusschen E. Mulder \')
dit feit naauwkeurig beschreven. E. Mulder

gt;) Ann. de Chim. et de phys. 3™« serie T. 34, p. 77.

Comptes rendus T. 53, p. 140.
\'■gt;) Scheikundige verhandelingen en onderzoekingen door
G. J. Mulder Ill^ie deel, Iste\'stuk, p. 68,

-ocr page 128-

liet zwavel- en waterdamp in eene gloeijende
buis zamenkomen. Uit de buis ontweek zwavel-
en waterdamp, bezwangerd met zwavelwaterstof
en zwaveligzuur. Het eerste toonde hij aan
door papier, met acetas plumbi bevochtigd, het
tweede door een papier, doortrokken met een
mengsel van stijfsel en iodas kalicus. De water-
damp heeft eene sterk zure reactie, toe te schrijven
aan de genoemde gassen, maar ook aan zich
vormend pentathionzuur. De fijn verdeelde zwavel
is gedeeltelijk mechanisch medegevoerd, grooten-
deels evenwel gevormd door de wederkeerige
ontleding der gassen.

Drooge zwavelwaterstof en zwaveligzuur heb-
ben op elkander geene werking; bij aanwezig-
heid van water heeft er ontleding plaats:

5 S O2 5 S H^Ss O5 -h 5 S -H 5 HO.

Mogelijk zouden zwavelwaterstof en zwavelig-
zuur op hoogere temperatuur eenvoudig kunnen
ontleed worden in zwavel en water:

S02-^-2HS = 2H0-f-3S.

Bij nog hoogere kunnen zij overanderd, ook
bij aanwezigheid van waterdamp, bestaan, en
daar E. Mulder vond, dat kokende zwavel het
water ontleedt, moet dit reeds bij 400quot; geschie-
den. Op zeer hooge temperatuur wordt zwavel-
waterstof in zwavel en waterstof gescheiden, en
reduceert het laatste het zwaveligzuur tot zwa-

-ocr page 129-

vel en water, zoodat dan zwavel geene werking op
waterdamp kan hebben. In het stuk wordt geene
melding gemaakt van de ontleding bij kookhitte.

In de Comptes rendus van 1863 deelt Gri-
pon aan de Fransche Academie mede, dat hij
reeds in 1852 de vorming van zwavelwaterstof
waarnam, bij het laten strijken van zwavel en
waterdamp door eene rood gloeijende buis van
aardewerk. Het gas is aan de reuk merkbaar, maar
vormt zich slechts in geringe hoeveelheid. Zoo
er eene geleidingsbuis aan de buis van aardewerk
is, bemerkt men zelfs den reuk niet, maar vindt
men in het gecondenseerde water pentathionzuur.

In dezelfde Comptes rendus vindt men een
stuk van Girard: „De l\'action du soufre sur les
dissolutions de seis à réaction alcaline. Décom-
position de l\'eau bouillante par ces corps.quot; Py-
rophosphas sodae wordt met zwavel gekookt.
Er ontstaat eene bruinroode vloeistof, onder
ontwikkeling van veel zwavelwaterstof, waardoor
in eene oplossing van acetas plumbi eene groote
hoeveelheid zwavellood gevormd wordt. Na lang
koken is de vloeistof ontkleurd, en bevat onder-
zwaveligzure soda en gewonen phosphas sodae.
Zwavel in overmaat met Na S, 9 H O gekookt,
geeft eveneens eene gekleurde vloeistof, onder
ontwikkeling van zwavelwaterstof, die eindelijk

O T. 56, p. 1139.
T, 56, p. 797.

-ocr page 130-

geheel kleurloos wordt en niets dan onderzwave-
ligzure soda bevat. Goed afgewasschen zwavel
wordt nu met water gekookt. Wederom ont-
wikkelt zich veel zwavelwaterstof. In het ge-
condenseerde water is zij zoowel aan den reuk,
als door de werking op acetas plumbi aan te
toonen. Eveneens ontstaat er een sterk praeci-
pitaat van zwavellood, door het bij het koken
ontwijkende gas in eene loodoplossing te laten
stroomen. Deze ontwikkeling van zwavelwater-
stof bij koken van zwavel met water was reeds
in 1822 door Planche opgemerkt die haar
evenwel toeschreef aan de aanwezigheid van
waterstof in de zwavel. Dumas had n.l. onge-
veer 0,00iVo waterstof in de zwavel aangetoond,
volgens Girard eene hoeveelheid veel te gering,
om er de gevormde zwavelwaterstof uit te ver-
klaren.

Op pag. 113 vindt men de uitspraak van Fordos
en Gélis° dat zwavel bij 100quot; het water niet
ontleed. Door de tegenovergestelde bewering van
Girard daartoe aangespoord, doet Gélis nieuwe
proeven 100 gr. pijpzwavel (gepulveriseerde)
werden met 1500 gr. water gekookt. Er ont-
wikkelde zich zeven uren lang een weinig zwa-
velwaterstof, dat opgevangen werd ^in eene op-

») Journal de Pharm. T. 8, p. 374.

-3) Ann. de Chim. et de Phys. 2me serie T. 4 p. 156.

3) Compt rend. 1863. T 36. p. 1014.

-ocr page 131-

lossing van acetas plumbi. Het gevormde zwa-
vellood levert bij gloeijing 0,01 loodoxyde. Er
was dus in zeven uren minder dan 1 mgr.
water ontleed. Voegde hij zoutzuur bij de vloeistof,
dan werd de ontwikkeling van zwavelwaterstof
eerst sterker, maar hield spoedig geheel op. De
overblijvende en afgewasscben zwavel kon nu
gekookt worden, zonder een spoor zwavelwater-
stof te leveren. Ook wanneer de zwavel eerst
met een klein weinig iodium was afgewreven,
met water gekookt en daarna gewasschen, ont-
wikkelde zich bij koking geen zwavelwaterstof
Evenzoo werkte manganas kalicus, waarbij eerst
het gevormde mangaanoxyde door wasschen met
zoutzuur werd verwijderd.

Hij besluit uit deze proeven, dat niet alle
soorten van zwavel bij koking zwavelwaterstof
leveren, dat de hoeveelheid altijd zeer gering
is, dat zij door lang koken deze eigenschap ver-
liest en dat deze eigenschap door sommige stoffen
gemakkelijk kan worden weggenomen.

Het verschijnsel is dus toevallig, en hangt af
van een bijmengsel, maar van welk? Misschien
is het waterstof Hij lost eene soort van zwavel,
die sterk zwavelwaterstof ontwikkelde bij koking,
op in zwavelkoolstof, en vond, dat hetgeen onop-
gelost bleef de eigenschap niet bezat, daaren-
tegen wel, hetgeen uit de zwavelkoolstof door
verdamping werd verkregen. Hij vermoedt eene
verbinding van zwavel en waterstof in het laatste.

-ocr page 132-

De aanwezigheid van een weinig asch of zelfs van
koolzuren kalk roept het verschijnsel te voor-
schijn, zoodat het mogelijk is, dat sommige glas-
soorten deze geringe hoeveelheid alcali leveren.

Hij brengt vervolgens zwavel en water in ge-
slotene buizen op hoogere temperatuur. Twee
buizen werden gedurende drie uur op 150quot; ge-
houden, twee andere op 19Oquot;.
In de beide eerste
was geen zwavelwaterstof of zwavelzuur gevormd,
en reageerde de vloeistof neutraal, hetgeen even-
eens bij eene der laatste het geval was, maar
in de overblijvende was zwavelwaterstof en zwavel-
zuur aanwezig.

In het Vierteljahrschriffc für Pharm. deelt
Flückiger mede, dat men in gewone zwavelbloe-
men altijd onderzwaveligzuur vindt, hetwelk er
door water slechts na lang spoelen volkomen van
kan worden weggenomen. Ook in zwavel, zoolang
afgewasschen, dat zij niet meer zuur reageert,
verder in gepraecipiteerde, uit zwavelkoolstof ge-
kristalliseerde en zelfs in pijpzwavel toont hij onder-
zwaveligzuur aan. Het wordt niet gevormd door
oxydatie van zwavel door ozon of chloorwater,
ook niet bij de verbranding, wel daarentegen,
in kleine hoeveelheid, bij de inwerking van waterig
zwaveligzuur op zuivere zwavel bij gewone tempe-

\') Het oorspronkelijke stuk heb ik niet kunnen verkrijgen,
maar mij moeten vergenoegen met een klein uittreksel in het
Jahresbericht van 1863.

-ocr page 133-

ratuur (misschien te gelijk met pentathionzuur),
en in groote mate, zoo in gesloten buizen de
temperatuur vele dagen op 80» a 90« gehou-
den wordt. Flückiger neemt de aanwezigheid
van onderzwaveligzuur aan, wanneer het wate-
rige filtraat, na verwijdering van het zwaveligzuur
door verdamping, met ammonia verzadigd, en
tot een klein volumen verdampt, met zilver
oplossing een wit, langzamerhand zwart wordend,
praeeipitaat geeft.

In 1864 deelt Geitner eenige proeven mede
over de veranderingen van zwavel en zwavelig-
zuur op hooge temperatuur, bij aanwezigheid
van water. Zwaveligzuur in water opgelost
wordt, in gesloten buizen tot 170°\' k 180quot; ver-
hit, ontleed in zwavel en zwavelzuur. Zoo de
verhitting langen tijd wordt voortgezet, is de
reuk van HS aanwezig. Geitner dacht eerst
aan de inwerking van de zwavel op het glas,
omdat tegelijk de buis was aangetast; het ge-
vormde zwavelkalium zou dan door het zwa-
velzuur zijn ontleed. Evenwel vormde zwavel,
alleen met water in eene geslotene buis tot 200quot;
verhit, reeds zwavelwaterstof en zwavelzuur.
Dit gebeurde ook, zoo de buis in
een waterbad
werd verwarmd. Xelfs werd loodpapier zwart,
waanneer hij eenvoudig zwavel met water kook-
te. Vreemd genoeg, kon hij zelfs, nadat
hij 14

Ann. der Chem. und pharm. B 429 p. 350.

-ocr page 134-

dagen had gekookt, geen zwavelzuur in de
vloeistof ontdekken. Zeer sterk was de ontwik-
keling van zwavelwaterstof, wanneer hij zwavel-
damp in water leidde; zwaveligzuur en water-
damp, door eene sterk verhitte buis gevoerd,
leverden geen zwavel of zwavelzuur.

Het blijkt uit het vermelde, dat de ontleding
van het water door zwavel bij lOO^^en misschien
bij lagere temperatuur, kan geschieden. Latere
nasporingen moeten ons bekend maken met de
omstandigheden, waaronder de scheiding van
het water plaats grijpt, en met de verbindingen,
die hierbij door de vrijkomende zuurstof ge-
vormd worden.

Het laatste twintigtal jaren heeft zich vooral
gekenmerkt door een van vele zijden opgevat
onderzoek naar de verschillende physische eigen-
schappen der zwavel: de allotropische toestanden,
den hiermede zamenhangenden kristalvorm en
oplosbaarheid, digtheid van den zwaveldamp bij
verschillende temperatuur, etc. Over vele dezer
punten is men nog niet tot overeenstemming
geraakt. Bijzonderheden, die op de chemische
eigenschappen der zwavel betrekking hebben,
zijn door deze nasporingen niet aan het licht
gebragt.

f

-ocr page 135-

STELLIN-GBF,

I.

De phlogiston-theorie is in sommige opzigten
eene hinderpaal geweest voor de ontwikkeling
der scheikunde,,

11.

De verschillende eigenschappen der eiwit-
aardige ligchamen zijn voor een groot gedeelte
toe te schrijven aan hunne verbinding met an-
organische stoffen.

iii.

Ik houd het gevoelen van Dumas, dat men
door condensatie van de waterstof eene vloeistof
zou verkrijgen, overeenkomstig met kwikzilver,
voor onwaarschijnlijk.

-ocr page 136-

IV.

Het afscheiden van de zuivere suiker is het
eenige zekere middel om haar te herkennen.

V.

Het gedroogde gekristalliseerde zuringzuur is,
tot bepaling van de titre van chamaeleon-oplos-
sing, te verkiezen boven ijzerdraad.

VL

Men heeft den invloed van de aanhangende
alcali- en barytzouten op de bepaling van zwa-
velzuur als zwavelzure baryt te hoog geschat.

VIL

Er zijn meer gronden voor de beperkte, dan
voor de onbeperkte deelbaarheid der stof.

vm.

«1)\',:

De hypothese, waardoor H. Kopp het afwij-
kende in de atoomwarmte van sommige elemen-
ten tracht te verklaren, komt mij te gewaagd
voor.

■irl

IX.

Het is beter de stikstof als drie- dan als vijf-
atomig te beschouwen.

-ocr page 137-

x.

De opslorping der warmtestralen door gassen
belooft voor de quantitatieve analyse te zullen
worden, wat de spectraal analyse voor de qua-
litatieve is.

xi.

De oorsprong der lucht-electriciteit is onver-
klaard.

xil

De notatie in de muzijk is gebrekkig.

xiii.

Men heeft geene voldoende gronden , om te
zeggen, dat de wolken uit blaasjes bestaan.

xiv.

Het bereiken van de Noordpool is met te
veel moeite en gevaar verbonden, om, met het
oog op het waarschijnliike voordeel voor de
wetenschap, eene nieuwe expeditie te wettigen.

xv.

Het is niet waarschijnlijk, dat men, bij het
behouden van de tegenwoordige constructie der
microscopen, belangrijke vermeerdering in het
optisch vermogen te wachten heeft.

-ocr page 138-

134
XVI.

Men heeft tot nu toe te weinig getracht de
longitudinaaltrillingen van den aether met phy-
sische verschijnselen in verband te brengen.

XVIL

Het ontstaan van photographische beelden
met de natuurlijke kleuren is vooralsnog volkomen
onverklaarbaar.

xvm.

Er is nog geen bewijs geleverd, dat de phy-
sische aantrekking tusschen de moleculen op
onmeetbaren afstand eene andere wet volgt, als
de aantrekkingskracht in de ruimte.

XIX.

De hoogte-waarnemingen zouden naauwkeuri-
ger kunnen gedaan worden, indien men ze niet
op luchtdruk, maar op directe meting der
zwaartekracht liet berusten.

XX.

Het kennen van de ontwikkeling der fungi
wordt dringend vereischt, zoowel om den laat-
sten grond te ontnemen aan de voorstanders
der generatio aequivoca, als om rationele ge-
neesmiddelen aan te wenden tegen ziekten, die
het gevolg zijn van parasitische schimmels.

.1 ,1

quot;l:

( ! I

-ocr page 139-

XXI.

De photographie is alsnog van weinig nut
voor de sterrekunde.

XXII.

Ook bij waarnemingen van korten duur kan
de veranderlijkheid van de persoonlijke fout
zich doen gevoelen.

XXIII.

De midden-europeesche graadmeting wordt
door de wetenschap geëischt.

XXIV.

Tyndall (Heat considered as a mode of mo-
tion) beweert teregt, dat een koudere toestand
der aardoppervlakte ten onregte is te hulp ge-
roepen , ter verklaring van de groote uitbreiding
der gletschers in den zoogenaamden ijstijd.

XXV.

De gedegen metalen in de mijngangen zijn
het product van ontleding van ertsen.

XXVI.

Het aannemen van een gesmolten toestand
van het inwendige der aarde kan, bij de ver-
klaring der vulkanen, niet gemist worden.

-ocr page 140-

XXVII.

Tijdens de steenkolenformatie bestond er eene
gebeel andere verdeeling der warmte over de
aardoppervlakte. Wij hebben geen regt haar in
dien tijd eene temperatuur toe te kénnen, wier
gemiddelde veel van de tegenwoordige ferschilt.

XXVIII.

Het paralleliseren der formaties in verschillende
werelddeelen is niet meer dan eene benadering.

XXIX.

De klasse der marsupialia zou men onder de
andere zoogdieren kunnen verdeelen.

XXX.

Volkomen stem ik in met Baj^er: „Halten wir
daher fest an der Wissenschaft und dem Studium
der Natur, sie sind immer der Maasstab der
Intelligenz eines Volkes gewesen und werden es
bleiben.quot;

XXXI.

Teregt zegt Lothar Meyer: „Diese Wahrschein-
lichkeit ist das höchste Ziel, das die Naturfor-
schung zu erreichen vermag; die wachsende
Wahrscheinlichkeit kann sich der Gewissheit
mehr und mehr nähern, ohne indesz jemals
selbst in absolute Gewissheit überzugehen.quot;