OVER
TINEA FAVOSA..
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,
KA MAGTIGIK-G- TAN DEÏT BBCTOE MAGNIÏICÜS,
SEWOON HOOGLEEEAAE IN DB EEGISaELEBKDB FACULTEIT ,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
VOLGENS BESLUIT DER GENEESKUNDIGE FACULTEIT ,
ÏEE VEEKEIJGINamp; TAN DEN GBAAD
VAN
AAN DB HOOGEBCHOOL TE\'UTBECHT,
Officier van Gezondheid der tweede klasse.
doctoe in de wis- en n atuubkunde.
geboken te assen ,
IN HÜT OPBNBAAK TE TEEDEDIGEN
op Woendags den Januarij 4866, des middags te 4 uur.
UTRECHT, .
1866.
sa
ÎPÏÇû.\'nbsp;\'■\'Wlttt\'^SJlifc\'.«»?»\'quot; \'iïR-V^
V \'
\' .rnk.riirïaôfi^i r
titfe\'- Vit-\' - ■nbsp;■
--ït..
7nbsp;r-^r ^ w -rtlôî,^ 4 f\'
-ocr page 3-In het begin van 1861 werd, door den toen-
maligen Inspecteur van de geneeskundige dienst
der landmagt, Dr. L. P. J. Snabilié, aan den
Eerstaanwezenden officier van gezondheid aan
\'s Rijks Hospitaal te Utrecht opgedragen, een
onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid
eener snelkuur van Tinea, overeenkomstig met
die, bij Scabies in gebruik. De laatste was
voor eenigen tijd bij de militaire hospitalen
ingevoerd, en de door haar verkregen gunstige
resultaten gaven eenige hoop, dat men er in
zoude slagen iets te vinden, hetgeen ook de
plantaardige parasieten der Tinea in korten tijd
zou dooden, en zoo de ziekte genezen. Destijds
was ik belast met de behandeling der zieken op
de afdeeling, waar de lijders aan Tinea verpleegd
worden. Op mijn verzoek werd het onderzoek
aan mij opgedragen. Het scheen mij toe tot
eenige uitkomsten te kunnen leiden, in weerwil,
-ocr page 4-dat, sinds den vroégsten tijd, de meest verschil-
lende middelen tot genezing der Tinea beproefd
waren, en gebleken of in het geheel niet, of
alleen op den langen duur te werken. Er be-
stond intusschen een groot verschil tusschen
toen en vroeger. Men had als oorzaak der ziekte
de aanwezigheid der schimmels leeren kennen,
waarvan men vroeger het bestaan zelfs niet
vermoedde. De ondervinding bij de Scabies op-
gedaan was voldoende, om te doen zien, dat het
gedurende langen tijd bekend zijn eener ziekte,
en de kennis van eene menigte middelen ter
genezing aangewend, geene zekerheid oplevert,
dat een op nieuw ingesteld onderzoek on-
bekende feiten, en daarmede eene nieuwe en
betere behandeling, kan aan het licht brengen.
Men had bij de Tinea als oorzaak der ziekte
plantaardige parasieten leeren kennen, even als
bij Scabies dierlijke. Ofschoon het was in te
zien, dat de plantaardige parasiet meer weerstand
zou bieden aan de inwerking der aangewende
middelen, dan de dierlijke, zou dit alleen van
invloed kunnen zijn op den eenigzins längeren
duur der behandeling. De kans van slagen was
dus niet gering, en het nut, dat eene dergelijke
geneeswijze zou aanbrengen, zoo groot, dat zelfs
een vruchteloos onderzoek, met het oog hierop,
gebillijkt zoude worden.
Elk geneesheer weet, hoezeer bij de mindere
volksklasse de Tinea onder de kinderen heer-
schende is, en hoe, bij verzuimde zindelijkheid,
zij oorzaak kan worden, niet alleen van eene
walgelijke kwaal, maar ook van belangrijke ge-
breken. Aan iederen officier van gezondheid is
het bekend, hoevele miliciens met het gebrek
worden behebt gevonden. Iedereen heeft de
overtuiging, dat het lot van den tinealijder zeer
ongelukkig is. Intusschen beklaagt men hem
zelden, maar schuwt hem altijd. En teregt,
want zijn omgang is altijd min of meer gevaar-
lijk, vooral voor kinderen, op wier hoofden de
Tinea-schimmel zich zoo ligt ontwikkelt. In veel
grootere mate bestaat het gevaar voor besmet-
ting , zoo de ziekte in zoo hooge mate aanwezig
is, dat ook oningewijden haar herkennen. Eene
dergelijke uitbreiding is altijd het gevolg van
onzindelijkheid, en reeds daarom iets, dat tegen
den patiënt inneemt. Maar ook, zoo de ziekte
niet zoo ontwikkeld is, en de grootste reinheid
door den patiënt wordt in -acht genomen, merkt
hij, bij het bekend worden zijner kwaal, dat zij
voor hem eene wezenlijke hinderpaal is. Men
vermijdt zijne nabijheid, zoodat hij tot verschil-
lende betrekkingen niet wordt toegelaten, en uit
het principe van zelfbehoud kan men ook hier
niet afkeuren, dat men eene bron van besmet-
ting zoo ver mogelijk van zich verwijderd houdt.
Vooral zijn die ongelukkige kinderen te bekla-
gen, die, gewoonlijk door zorgeloosheid, enkele
malen door verkeerd inzigt van ouders of ver-
zorgers, de ziekte in die mate vertoonen, dat
zij door het volk met den naam van kletskop
wordt bestempeld.
Uitgaande van het denkbeeld, hetwelk tegen-
woordig wel door geen medicus meer zal be-
streden worden, dat het wezen der Tinea in
het voorhanden zijn van schimmels bestaat,
moesten vooreerst die middelen voor eene snel-
kuur in aanmerking komen, waarvan de doode-
lijke werking op de plantaardige parasieten
bekend is. Daarenboven moesten zij nog tot
hunne zitplaats in de huid kunnen doordringen.
Het aantal schimmeldoodende middelen is vrij
groot, maar slechts weinige hebben te gelijk het
vermogen de epidermis in eenigzins grootere
hoeveelheid te doordringen. Ten einde aan dit
vermogen te hulp te komen, werden de mid-
delen, waar het doenlijk was, in zure of alca-
lische oplossingen aangewend. De verhoornde
opperhuidcellen zwellen daardoor op, en ver-
krijgen meer de eigenschappen .van jonge cellen
uit het rete Malpighii, terwijl haar zamenhang
losser wordt. Er bestond grond aan te nemen,
dat nu de het zuur of het alcali vergezellende
zouten gemakkelijker zouden kunnen indringen.
Verder kon men beproeven den bodem, waar-
op de schimmels groeijen, zoodanig te verande-
ren, dat de voorwaarden voor hare ontwikke-
ling en groei verdwenen. Wanneer er middelen
te vinden waren, in staat om aan deze opgave
te voldoen, lag het voor de hand, ze te zoeken
onder diegene, welke op de doode huid wer-
ken , door met de bindweefselvezel verbindingen
aan te gaan. Ik beproefde dus de stolFen, die
bij het looijen worden gebruikt. Wat gezegd
is van de wijze,\'waarop de schadelijke werking
der opperhuid voor het doordringen der aan-
gewende middelen werd verminderd, is ook hier
van toepassing.
Ten laatste was het mogelijk, dat onder de
menigvuldige empirische middelen sommige kon-
den gevonden worden, die, bij eene betere ap-
plicatie, aan het beoogde doel zouden beant-
woorden.
Door den Inspecteur waren een-en-vijftig Ti-
nealijders, meest alle uit Noord-tlolland afkom-
stig , naar het Rijks Hospitaal opgezonden. Voor
alles moest bij hen de soort van Tinea worden
geconstateerd. Het is bekend, dat sommige,
onder den naam van Tinea-voorkomende , uitsla-
gen op het hoofd volstrekt niet het gevolg zijn
van de aanwezigheid van schimmels. De vroe-
ger onzekere diagnose heeft zeker niet weinig
bijgedragen, om de tegen Tinea favosa aange-
prezen middelen te doen aangroeijen tot een
aantal, dat op zich zeiven reeds het vermoeden
doet geboren worden van geen enkel afdoend te
bevatten.
Door twee middelen trachtte ik zekerheid in
de diagnose te verkrijgen.
Vooreerst werden de haren der 51 patienten
op de volgende wijze onderzocht. Op de meest
aangedane plaatsen werden een twintigtal haren
uitgetrokken, regelmatig op een voorwerpglaasje
gelegd, en met een dekglaasje bedekt. Bij toe-
voeging van potasch-oplossing blijven nu de
haren op hunne plaats, zoodat door hunne lig-
ging op het glaasje, de plek, waaraan zij ont-
nomen zijn, kan worden herkend. Zoo men
eene sterke oplossing aanwendt, kan de ver-
weeking der haarvezelen binnen eenige uren
verkregen worden; slappe vereischen längeren
tijd. Men kan de werking door warmte be-
spoedigen. Nadat de haren eenigen tijd met
de warme oplossing in aanraking zijn geweest,
ziet men ze plat worden, terwijl het dekglaasje
zakt. Op dit tijdstip van inwerking is het
haarweefsel reeds genoeg opgelost, om de in
haar bevatte schimmeldraden te doen zigtbaar
worden. Verwarmt men langer, dan loopt men
groot gevaar, dat de haren door de meest hevig
intredende gasontwikkeling worden verschoven,
en in kleine stukjes breken, waarbij natuurlijk
ook de in hen bevatte schimmels deelen. Het
is dan niet zoo gemakkelijk de stukjes der
schimmeldraden van de nog niet geheel opge-
loste haarvezelen te onderscheiden. Bij voor-
zigtige verwarming kan men alle haarvezelen
oplossen, en de schimmeldraden in situ over-
houden. Men verkrijgt dit resultaat gemakke-
lijk, door de haren eenige dagen in sterke pot-
asch te laten liggen. In de meeste gevallen
is het niet noodig het onderzoek op deze wijze
te verrigten. Gewoonlijk herkent men, ook
zonder de aanwending van potasch, de schim-
meldraden op de plaats van overgang van den
bulbus in de radLx pili, die, vooral bij blonde
haren, zoo weinig pigment bevat, dat de in
haar aanwezige vreemde bestanddeelen gemak-
kelijk onderscheiden worden. Ook vindt men
dikwiils aan de oppervlakte der radix, vooral
ter hoogte van de inmonding der glandulae
sebaceae, eene menigte sporen en draden, die
het gebrek reeds genoegzaam kenmerken. Wan-
neer het haar zeer donker is gekleurd, moet
men soms tot de langdurige inwerking van pot-
asch of de voorzigtige verwarming zijne toevlugt
nemen, om zekerheid te verkrijgen. Het pig-
ment blijft hierbij in korreltjes over, terwijl de
\' schimmeldraden hunnen vorm behouden. Ook
bewyst het later te vermelden depileervocht hier
goede diensten. Men heeft hierbij evenwel het on-
aangename van de zwavelwaterstof-ontwikkeling,
en van het afzetten van zwavelcalcium tusschen
de haren bij het verdampen der vloeistof. Uit-
wendig is meestal het schimmels bevattende
haar te herkennen aan de vale, matte kleur;
het breekt bij sterke ophooping der schimmel-
draden gemakkelijk af, en is aan de opper-
vlakte ruw. Ook doet de inwerking van pot-
asch vele luchtbellen te voorschijn komen, het-
geen ik bij normale haren nimmer waarnam.
Bij 47 mijner patienten vond ik schimmel-
draden in de haren, aan de aangedane plaatsen
ontnomen; bij vier hunner kon ik ze, ook na
langdurig en herhaald onderzoek, niet vinden.
Bij hen vertoonde het gebrek, ook op het uit-
wendig aanzien, een anderen vorm; bij drie hun-
ner bestond eene overvloedige vorming van
schubben, en bij de vierde waren er kegelvor-
mige, onregelmatige, korrelige, gele verheven-
heden aan de basis der haren. Het was intus-
schen niet mogelijk, de geringe graden van tinea,
waarbij schimmels gevonden waren, van de
laatstgenoemde vormen op het gezigt te onder-
scheiden , omdat de eigenaardige vorm der
korsten bij tinea favosa door het wasschen en
rein houden van het hoofd verloren gaat.
Verder werd, ten einde de favus te doen
ontwikkelen, aan alle patienten het rein houden
van het hoofd gedurende eenige dagen verbo-
den. Na dien tijd leerde het onderzoek, dat de
door het microscoop gestelde diagnose juist ge-
weest was. Bij de vier patienten, die geene
schimmels hadden geleverd, was geene noemens-
waardige verandering in den toestand ingetre-
den ; bij de 47 overige daarentegen hadden zich
bij allen korsten gevormd, bij sommige in zoo
groote hoeveelheid, dat het geheele hoofd met eene
zodevormige laag bedekt was. Bij de laatste vond
men slechts aan den omtrek, op het voorhoofd,
slapen, enz. den kenmerkenden favus-korst. Daar,
waar kale plekken waren, hadden zich deze ook
dikwijls zeer fraai ontwikkeld.
Ik besloot uit dit resultaat, dat er bij drie
patienten bestond Tinea furfuracea, bij een
Tinea granulata en bij de overige Tinea, afhan-
kelijk van schimmeldraden, hetzij Tinea ton-
surans of Tinea favosa. Het scheen mij toe,
minder noodzakelijk te zijn , tusschen de beide
laatste vormen te beslissen, omdat de behande-
ling bij beide tegen eene zelfde oorzaak gerigt
is, de aanwezigheid van schimmels, al behooren
zij misschien niet tot dezelfde species. Wanneer
men als kenmerkend onderscheid wil laten gel-
den , dat bij Tinea tonsurans de schimmels alleen
in het haar, en niet in den folliculus gezeteld
zijn, had ik hier bij sommige patienten Tinea
tonsurans kunnen diagnostiseren; want in alle
haren had ik draden gevonden, en slechts bij
sommige sporen en draden aan de oppervlakte. Dit
hangt intusschen zamen met het al of niet medegaan
der uit- en inwendige wortelscheede. Het scheen
mij ook toe, dat het niet waarnemen van den
eigenaardigen favus-vorm wel kon worden toe-
geschreven aan het digt ineengroeijen der af-
zonderlijke korsten, omdat slechts op kale of
gedeeltelijk kale plekken, en aan den rand van het
haarbekleedsel, de schoone favi ontstonden. Latere
ondervinding heeft dit vermoeden nog versterkt.
Men moet niet vergeten, dat alle patienten
door mij onderzocht een\' leeftijd hadden van
ongeveer twintig jaar, waardoor ik waarschijnlijk
slechts een vorm, dien van Tinea favosa, te zien
kreeg. De uitwendige kenmerken van Tinea tonsu-
rans heb ik bij mijne patienten niet waargenomen.
Uitgaande van de bekende werking van potasch-
oplossing op het haar, meende ik hiervan,
voor eene snelkuur, veel nut te verwachten.
Ik koesterde de hoop, dat door de potasch
het sebum cutaneum, op de plaats waar de
haren uit de huid treden, zou worden ver-
zeept , en de potasch, door de aankleving aan
het haar, in den folliculus zou kunnen treden.
Ook scheen het mij niet onmogelijk, dat door
de hygroscopiciteit van het haar, vooral het
opgezwollene, potasch in den follikel zoude
kunnen dringen. Men moest nu de sterkte der
potasch-oplossing vinden, die wel het leven der
sporen kon vernietigen, maar niet het opper-
huidsweefsel in die mate aandoen, dat er ont-
vellingen door konden ontstaan. Met eene
oplossing van 1,150 sp. gew., op een klein gedeelte
geappliceerd, werd begonnen. Eene hoofdzaak
bestond in de aanhoudende inwerking; het
enkel nat houden van het haar scheen mij on-
voldoende, en had bovendien het bezwaar, dat
het vocht zich verder dan de aangedane plaats
verspreidde. Dit koii voorgekomen worden, zoo
men het vocht in den vorm van eene pap kon
appliceren. Ik meende in gyps een goed middel
gevonden te hebben, om, met de potasch tot
eene brij gemengd, als cataplasma te worden
aangewend. Het verdampende water kan door
het nat maken ligt weder worden toegevoegd.
Het bleek, dat de gebruikte potaschoplossing
te sterk was. Nadat zij, in den beschreven
vorm, eenige uren op het hoofd had gelegen,
klaagden de patienten over pijn. Wel waren
de haren weeker geworden, maar eveneens de
opperhuid, terwijl de huid gezwollen en rood
was. Ik wendde nu eene oplossing aan van
1,030 sp. gew., die geen pijn veroorzaakte.
Gewoonlijk werd na eenigen tijd de hoeveelheid
potasch vermeerderd, zoodat ik opvolgend op-
lossingen aanwendde van 1,080, 1,100 en 1,120
sp. gew. Wanneer de pijn bij de aanwending
van het middel te groot werd, keerde ik weder
tot de voorgaande sterkte terug, en ging daar-
mede eenigen tijd voort. ^Het bleek, dat de
gevoeligheid bij verschillende individuen zeer
verschilde, zoodat sommige bij een sp. gew. van
1,080 de uiterste grens reeds bereikt hadden,
andei-e dat van 1,120 vrij goed konden verdragen.
Bij de ontharing der huiden worden zij in de
leerlooijerijen in kalkmelk gelegd. Ik beproefde
ook bi] sommige patienten de werking van bij-
tenden kalk op de haren en korsten. Hij werd
daartoe met eene gelijke hoeveelheid gyps ge-
mengd, en later zuiver, in papvorm aangewend.
Ik ging hiermede slechts korten tijd voort; er
werd weinig werking waargenomen, en de kalk
hechtte zich zoo vast aan de opperhuid, dat
hij door wasschen moeijelijk was te verwijderen.
Verder beproefde ik de gezamenlijke werking
van zwavelcalcium en potasch. Hierdoor meende
ik de oplossende werking der laatste met de
bijzondere werking van de zwavel op de schim-
mels te verbinden. Sinds ouden tijd hebben
zwavel en potaschbereidingen een\' grooten naam
als middel tegen Tinea favosa. Enkel zwavel-
calcium (verkregen door gyps met kool te gloeijen)
heeft niet de minste werking, noch op de haren,
noch op de huid of op de korsten. Met potasch
van 1,150 sp. gew. tot eene pap gemaakt appli-
ceerde ik het op kleine plekken. Hierdoor ont-
stond vrij belangrijke pijn, zoodat de meeste
patienten de pap weglegden; enkele behielden
ze 24 uren, met het resultaat, dat de huid op
de plaats van aanwending was ontveld en ge-
zwollen , en bij één patiënt zelfs geringe koorts-
verschijnselen zich voordeden.
Voor dat deze middelen werden aangewend,
waren de haren zoo kort mogelijk afgeknipt,
maar overigens de korsten niet verwijderd, om-
dat ik meende, dat dit even goed door het ge-
bruikte middel zou verkregen worden. Ik vond
mij hierin bedrogen. Niet alleen bleven vele
korsten, hoewel geheel verkleurd, aanwezig,
maar ook van de kalkbereiding, hetzij gyps.
hetzij zwavelcalcium, bleef dikwijls eene korst
over, hetgeen daar, waar ontvellingen waren
ontstaan, eene niet geringe hinderpaal voor hare
genezing opleverde. Het was wenschelijk, zoowel
de korsten, als de haren te verwijderen; de
laatste, omdat zij, zoo zij geen bepaald nadeel
opleveren, toch noodeloos de werking van het
geneesmiddel verzwakken. Het verwijderen der
korsten kon gemakkelijk verkregen worden door
bedekking met lijnmeelpappen en wasschen met
zeep, maar het scheren van 47 hoofden leverde,
door het er aan verbonden tijdverlies, veel be-
zwaar. Ook scheen mij de mechanische irritatie
bij het scheren nadeelig te kunnen werken. Ik
herinnerde mij toen de beschrijving, die Böttger
(in 1839) van de werking van sulphohydras sul-
phureti calcii op het haar had gegeven, en be-
sloot het middel te beproeven.
Versch gebluschte kalk werd gezeefd, en hier-
van twee deelen met drie deglen water gemengd.
Door deze brij werd zwavelwaterstof onder om-
roeren gedreven, tot dat het mengsel eene groene
kleur had aangenomen. In eene gesloten flesch
kan deze verbinding langen tijd bewaard blijven,
zonder hare werking te verliezen. De eerste
proefnemingen werden op een hond gedaan.
Nadat de omgeroerde pap gedurende vijf minu-
ten met de huid in aanraking was geweest, kon-
den de haren met een spatel worden afgeschrapt.
De huid was oogenschijnlijk ongedeerd. Bij een
mijner patienten werd de brij, met de helft kalk
gemengd, op eene kleine behaarde plek geappli-
ceerd, en, na twee uren er op gelegen te hebben,
afgewasschen. Al het haar was verdwenen, zon-
der dat de patiënt de minste pijn had gevoeld.
Na verschillende proefnemingen verkreeg ik de
overtuiging, dat men zonder eenig gevaar het
geheele hoofd met de onverdunde brij kan be-
smeren, en na een kwartier afwasschen. Het
haar is dan geheel verdwenen, en wel meer vol-
komen , dan door scheren zoude kunnen gebeuren.
Pijn wordt daarbij in het minste niet waarge-
nomen, mits men zorge, om het middel niet
op ontvelde plekken aan te wenden. Er ont-
staat dan een brandend gevoel, hetwelk dikwijls
ook wordt waargenomen, hoewel in mindere mate,
wanneer het middel aan den rand van het be-
haarde gedeelte van het hoofd, voorhoofd en
slapen, wordt geappliceerd. Deze depileermethode
werd bij alle verdere proefnemingen aangewend,
zoo dikwijls de haren eenige millimeters boven
de huid waren te voorschijn gekomen. Mijne
patienten waren ten laatste zoo met het middel
vertrouwd geworden, dat zij zich onderling
depileerden. In een uur waren dan 47 hoofden
zoo kaal, dat er geen enkel haar meer op te
bespeuren was. Eens had zich een der pa-
tienten, nadat ik mij een oogenblik had verwij-
derd, wangen, kin en bovenlip met het middel
besmeerd. Ik gaf hierover mijn ongenoegen te
m
kennen, en verbood hem tot straf, het middel
van kin en wangen eerder aftewasschen dan van
het hoofd. Het had dus op die beide plaatsen
even lang ingewerkt. Ofschoon het hoofd als ge-
woonlijk geene roodheid vertoonde en volkomen
onpijnlijk was, waren de wangen en de boven-
lip eenigzints rood geworden, en de zitplaats
van een brandend gevoel. Ik schoor vervolgens
mij zeiven met het middel met hetzelfde gevolg:
roodheid der huid, en een gevoel van strakheid
en branding, dat eenige uren duurde. Het de-
pilerend vermogen is in de vloeistof gezeteld,
en niet afhankelijk van de bijmenging van on-
opgelosten kalk. Het afgeiiltreerde vocht heeft
dezelfde oplossende werking op het haar. Het
moet er ,evenwel eenigen tijd, vijf minuten on-
geveer, mede in aanraking blijven. Men verkrijgt
dit op het hoofd het gemakkelijkst, door het er
met den onopgelosten kalk als brij ter dikte van
I a 2 millimeters op te smeren.
Het depilatorium werkt weinig in op de
korsten, maar toch genoeg om eenig vocht te
laten doordringen tot de onderzijde, waardoor
het dan met het rete Malpighii in aanraking
komt en pijn verwekt. Overal waar de opper-
huid dik is, aan het beHaarde gedeelte van het
hoofd, den romp en de ledematen, geschiedt het
wegnemen der haren zonder eenige pijn. Door
den brijvorm kan de werking zeer omschreven
worden, en des noods nog beter, door in een
stuk kleeil^leister een gat te knippen ter grootte
van de plaats die gedepileerd moet worden, en
hierin den brij te brengen. Bij de patienten
met plekken, ontveld door de inwerking der
te sterke potasch, moest ik dezen weg volgen.
De uitbreiding der ziekte, haar voortgang,
het onderscheid tusschen gezonde en zieke haren
en de invloed der aangewende middelen konden
nu veel gemakkelijker en naauwkeuriger wor-
den nagegaan.
De door mij beproefde medicamenten wer-
den alle in vloeibaren toestand geappliceerd,
in zakken met zand gevuld, die van tijd tot
tijd met de vloeistof werden gedrenkt. Ik
verkoos de zandzakken boven de gypspappen,
omdat men ze gemakkelijker kan wegnemen,
geene inwerking der aangewende middelen op
het vehiculum te vreezen heeft, en het zand de
vloeistoffen gemakkelijker laat doordringen. Zoo
er vlugtige stoffen werden gebruikt, werd het
hoofd en de zandzak in een badmutsje van ge-
waste taf besloten. lederen morgen werd het
hoofd met groene zeep gewasschen. Van tijd
tot tijd overtuigde ik mij door het microscoop
van den toestand der haren. Verschillende
middelen werden gedurende korteren of längeren
tijd beproefd. Vooreerst werd bij twee patienten
de behandeling met potasch voortgezet. Het bleek,
dat bij de aanwending van den zandzak, de
vroeger gebruikte oplossingen te sterk waren; het
middel werd verwijderd, omdat het te veel pijn
verwekte, en de opperhuid-cellen waren bij
eenige patienten als eene brij af te schrappen.
Ik moest weder dalen tot een sp. gew. van 1,020,
om er langen tijd mede te kunnen voortgaan.
Als antiparasitica werden aangewend: subli-
maat , acetas cupri, chloorzink, hypochloris sodae,
hypochloris calcis, benzol, creosoot en nitras
argenti. Ook wendde ik jodium aan, omdat ik door
Guensburg vond aangegeven, dat de sporen van
de schimmel van Plica polonica in tinctura
jodii oplossen. Hoewel ik niets dergelijks bij
de sporen der tinea-schimmel konde waarnemen,
bestond de mogelijkheid, dat het jodium er niet
zonder werking op zou zijn, wanneer het sporen
van verwante schimmels geheel oplost. Verder
werd aangewend het acidum sulphuricum dilutum.
Dit middel was vroeger bij de looijerijen als
ontharingsmiddel in gebruik, en is het ook nu
nog, met het doel, om de huiden voor het looijen
te doen zwellen.
Van de eigenlijke looimiddelen werden beproefd
de alumina (eerst aangewend als sulphas aluminae
et potassae en naderhand als chlooraluminium
of acetas aluminae) en het deutoxydum ferri (on-
der den vorm van chloridum ferri of ace tas ferri.)
Van de empirische middelen had ik het meeste
vertrouwen in de teerbereidingen, omdat ook bij
de bereiding van het juchtleder teerolie (van
berken) wordt aangewend.
Bij vier patienteii werd het hoofd van tijd tot
tijd gedepileerd, en \'s morgens gewasschen met
groene zeep, maar overigens zonder behandeling
gelaten, om de verandering te vergelijken met
die, welke door de beproefde middelen waren
te weeg gebragt.
Ik laat hier een kort verslag van lederen
patiënt volgen.
ZIEKTE-VEESLAGEN.
t. Be Eititer. Tinea favosa, sedert do vroegste jeugd.
3_8 Mei. Wassclien met groene zeep.
8—21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Het geheele hoofd is bezet met korsten.
Applicatie van het depilatorium.
22nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch-oplossing van 1,080
sp. gew. op eene enkele plek.
23nbsp;Mei. Als 22 Mei, met potasch-oplossing van 1,104
sp. gew.
24nbsp;Mei. Als 22 Mei, met potasch-oplossing van 1,120
sp. gew.
25—27 Mei. Alleen wasschen met zeep. In de baren op
de zieke plaatsen worden overal sporen gevonden.
27 Mei. De potasch-oplossing van 1,120 sp. gew. wordtin
een zandzak aangewend. Vrij hevige pijn na verloop van 10
minuten. Patiënt verlegt den zak op andere aangedane ge-
deelten, en, wanneer hier de pijn hevig wordt, weder op
de oorspronkelijke plaats. Deze wijze van aanwending bad
de patiënt, niettegenstaande het bevel om, bij ontstaan
van pijn, den zak weg te nemen , goed gevonden te volgen,
in de hoop van spoedige genezing. Toen ik den patiënt te
zien kreeg, was de opperhuid op vele plaatsen als een brij
weg te nemen. Er werden cataplaamata van lijnmeel aan-
gewend.
28 Mei. Sommige plaatsen zijn ontveld.
28 Mei—3 Julij. Er worden geene bijzondere middelen
aangewend, omdat er nog etterende plekken zijn overge-
bleven. Emolliërende behandeling. Voorzigtig depileren,
zoo het haar te lang wordt, en \'s morgens wasschen der
niet etterende gedeelten met zeep.
8 Julij. In de haren om de zieke plaatsen nog draden.
De gewone trekmethode wordt gevolgd.
3. de GrEooT, Hekdeik. Van zijne jeugd met Tinea
behebt. Er zijn geene korsten waar te nemen; het geheel
heeft meer het voorkomen van Tinea furfuracea.
3—11nbsp;Mei. Geene behandeling.
11 Mei. De korsten van Tinea favosa zijn duidelijk te
voorschijn gekomen. Depileren, hetgeea veel pijn veroor-
zaakt. Vele korsten zijn overgebleven; onder sommige
neemt men eenb etterachtige stof waar.
11—21 Mei. Lijnmeel-pappen en wasschen.
21 Mei. Het hoofd vertoont eene gladde vlakte. Appli-
catie van eene pap van gyps en potasch van 1,030 sp, gew,
22—27 Mei. Wasschen. In de haren zijn nog vele
schimmeldraden,
27 Mei—7 Junij. Zandzak met potasch-oplossing van
1.015 sp. gew,
7 . Junij—2 Julij. Zandzak met potasch-oplossing tvan
1,020 sp. gew.
2 Julij. Geen merkbaar resultaat der behandeling. De
gewone trekmethode.
Feankek. Tinea favosa, sedert zijne jeugd.
4—14nbsp;Maart. Wasschen met groene zeep.
-ocr page 22-14 Maart—3 April. Geene behandeling.
3nbsp;April. Het hoofd is met korsten bedekt. Eene pap
van gelijke deelen versch gebluschten kalk en zwavelcalcium
op enkele aangedane plaatsen. Zij blijft 24 uren liggen,
en veroorzaakt geen pijn. Na het wasschen blijken de
korsten voor een. gedeelte te zijn overgebleven.
4nbsp;April. Pap van zwavelcalcium en potasch-oplossing van
1,150 sp. gew. Geen pijn, zoodat patient de pap 24 uren
op het hoofd heeft kunnen houden.
5nbsp;April. Na wassching zijn ook nu de korsten niet ver-
wijderd.
6—15 April. Cataplasmata van lijnmeel.
15 April—10 Mei. Inwrijving van oleum jecor. aselli
en wasschen met groene zeep.
10—25 Mei. Depilatie, eerst van enkele gedeelten, later
van het geheele hoofd, en wasschen met zeep.
25—28 Mei. Aanwending van een cataplasma uit gyps
en eene oplossing van acetas cupri (gr. xii ad libr. i)
bestaande. Een gevoel van steking, geen pijn.
28—.31 Mei. Eene oplossing van acetas cupri (gr. vi
ad libr. i) op een zandzak aangewend. Patient moet
den zak steeds nat houden.
31 Mei—3 Junij. Bij de oplossing wordt een drachma
Acid. acetic. dil. gevoegd;
3—5 Junij. Sol. adde acet. cupri gr. iii (in toto gr. ix.)
5—6 Junij. Sol. adde acet. cupri gr. iii (in toto gr. xii.)
6 Junij—1 Julij. Sol. adde acet. cupri gr. iii (in toto
gr, XV.)
1 Julij. De huid is nog rood en schilferig. In de haren
vele schimmeldraden. De trekmethode wordt aangewend.
S:. Moi-ekaab. Tinea favosa , sedert de jeugd.
8 Mei. Wasschen met groene zeep.
8—21 Mei. Geene behandeling.
21 Mei. Het geheele hoofd met korsten bedekt.
Depileren. Pap van gyps en oplossing van potasch
van 1,080 sp. gew., op een klein gedeelte; geen pijn.
22 Mei. Pap uifc gyps en potasch van 1,100 sp. gew.
Pyn. De plaats van inwerking rood en ontveld.
23—28 Mei. Pappen van lijnmeel en \'s morgens was-
schen met zeep.
29-—31 Mei. Depilatorium en wasschen.
1nbsp;Junij. Zandzak, bevochtigd met eene oplossing, be-
staande uit:
Acet. cupri gr. iv.
Aquae libr. i.
Ac. acet. dil. dr. i.
2nbsp;Junij. Adde solutioni acet. cupri gr. ii (in toto gr.
vi), et acid. acet. dil. dr. i.
3—4 Junij. Dezelfde behandeling.
5nbsp;Junij. Sol. adde acet. cupri gr. iii. (in toto gr. ix.)
6nbsp;Junij. Sol. adde acet. cupri, gr. iii. (in toto gr. xii.)
6 Junij—2 Julij. Dezelfde behandeling.
2 Julij. Het resultaat der behandeling naauwelijks merk-
baar. Overal haren met echimmeldraden. De gewone
trekmethode.
5. be G-eoot, Pieter. Tinea favosa, sedert het 7de jaar.
Onderscheidene malen behandeld.
3—8 Mei. quot;Wasschen met groene zeep.
8—30 Mei. Geene behandeling.
30nbsp;Mei. Pappen van lijnmeel.
31nbsp;Mei. Depileren.
1—6 Junij. Zandzak met oplossing van:
Acet. cupri gr. vi.
Aquae libr. i.
Ac, acet. dil. dr. i.
6nbsp;Junij. Adde solut, acet. cupri gr, vi (in toto xii).
7nbsp;Junij—2 Julij, Dezelfde behandeling.
2 Julij. Weinig of geen resultaat der behandeling, xian
de basis der dorre haren eene groene korst. De gewone
trekmethode.
-ocr page 24-TAsr Dijk. Tinea sedert hef 6de jaar.
3—-21 Mei. G-eene behandeling.
21nbsp;Mei. Nog vele gezonde gedeelten digt met haar
bezet. De favi zijn op de aangedane plaatsen niet bij-
zonder duidelijk, er is meer eene zamenhangende korst
aanwezig. Depilatie, voor de eene helft door de van de kalk-
bereiding afgefiltreerde vloeistof, voor de andere door het
depilatorium, gemengd met versch gebluschten kalk. De
verwijdering der haren is bij beide gedeelten volkomen tot
stand gekomen.
22nbsp;Mei. Pap van gyps met potasch van 1,100 sp. gew.
Geen pijn.
23—-27 Mei. Als op 22 Mei. Potasch van 1,120 sp. gew.
Geen pijn.
27nbsp;Mei. Depileren.
28nbsp;Mei—1 Junij. Wasschen en inwrijving met oLjecor.
1—5 Junij. Zandzak bevochtigd met:
Acet. cupri gr. vi.
Ac. acet. dü. dr. ii.
Aquae libr. i.
5 Junij. Solutioni adde acet. cupri gr. iii (in toto gr. ix.)
6—9 Junij. Sol. adde acet. cupri gr. iii. (in toto
gr. xii.)
9 Junij. Sol. adde Ac. acet. dil. dr. i.
9 Junij—1 Julij. Dezelfde behandeling.
2 Julij. Het resultaat der behandeling is naauwelijks
merkbaar. Haren met schimmels. Gewone trekmethode.
quot;S, TAN HotTTEBquot;. Tinea favosa.
14 Maart—3 April. Geene behandeling.
3nbsp;April. Overal korsten. Pap van zwavelcalcium en
kalk, ongeveer gelijke deelen. Geen pijn. Weinig ver-
andering in de korsten.
4nbsp;April, Pap van zwavelcalcium en potasch van 1,150
sp. gew. Geen pijn.
5 April. De korsten zijn vuil groen gekleurd j onder
haar eene etterige stof.
5—15 April. Pappen van lijnmeel ter verwijdering der
korsten.
15 April—21 Mei. quot;Wasschen met groene zeep, en
insmeren met ol. jecor.
21 Mei. Depilatie van het geheele hoofd.
21 Mei—28 Junij. Wasschen met groene zeep en de-
pilatie.
28nbsp;Junij. Depilatievloeistof met 10 deelen water ver-
dund in zandzak.
29nbsp;Junij. Het vocht schijnt te sterk te hebben gewerkt.
Het wordt met 20 deelen water verdund.
29nbsp;Junij-2 Julij. Dezelfde behandeling.
2 Julij. Nagenoeg geen resultaat der behandeling.
\' Trekmethode.
van deb Meee. Tinea favosa, sedert de jeugd.
30nbsp;April—\'7 Mei. Geene behandeling.
7 Mei. Het hoofd vol korsten. Eene pap van gyps en
potasch van 1,030 sp. gew. Green pijn. Weinig verandering.
7—11 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
11 Mei. Depilatorium.
11—14 Mei. Wasschen.
14 Mei. Pap van gyps en potasch van 1,030 sp. gew.,
na drie uren vernieuwd, deen pijn.
14 Mei—28 Junij. Wasschen met groene zeep en van
tijd tot tijd depileren. Eene favus-korst, die zich op de
pubis had ontwikkeld , is na uitpelling niet weder terug-
gekomen.
28 Junij—6 Julij. Zandzak, gedrenkt met het depileer-
voeht met 10 deelen water verdund,
6 Julij. De toestand is niet veel verbeterd. Trekmethode.
S. Dammelee. Tinea favosa, sedert de jeugd,
3—8 Mei. Wasschen met groene zeep.
-ocr page 26-8—24 Mei. G-eene behandeling.
24 Mei. Dikke favuskorsten op de kale plekken; daar ,
waar haren zitten, eene zodevormige korst.
24 Mei—3 Junij. Pappen van lijnmeel en wasschen.
3—28 Junij. Depileren en wasschen met groene zeep.
28 Junij—6 Juhj. Depilatorium\' met 10 deelen water
verdund in een zandzak.
6 Julij. De behandeling heeft weinig gebaat. Trek-
methode.
4®, de Vbies. Tinea sedert de vroegste jeugd. E.eeds
behandeld door de trekmethode, insmeren met olie, enz,
3*~21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Meest zamengevloeide korsten, enkele favi.
Depilatorium.
22nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 ep. gew.
quot;Weinig pijn.
23nbsp;Mei. Als 22 Mei, potasch van 1,100 sp. gew. Meer pijn.
24nbsp;Mei—28 Junij. Depileren en wasschen met groene zeep,
28 Junij—4 Julij. Dspilatorium-vocht met 10 deelen
water verdund in een zandzak.
4 Julij. Geene bijzondere verbetering van den toestand,
Trekmethode.
44, Oastehjit. Tinea favosa, sedert het 6e jaar.
14nbsp;Maart—4 April. Geene behandeling.
4nbsp;April, Dikke korsten op het hoofd. Pap van zwa-
velcalcium met potasch van 1,150 sp. gew. Veel pijn.
5nbsp;April. De korsten zijn niet verdwenen, de huid iets
rooder, het hoofd pijnlijk. Cataplasmata met lijnmeel.
6—15 April. Lijnmeelpappen.
15nbsp;April—11 Mei. Lijnmeelpappen en wasschen met
groene zeep,
11—25 Mei. Depileren bij gedeelten. Wasschen met
groene zeep.
25nbsp;Mei—2 Julij, Zandzak met ehloruret. calc. liquid.
-ocr page 27-bevochtigd. Vaa tijd tot tijd depileren en \'s morgens
wasschen met groene zeep.
2 Julij. Greene merkbare verbetering. Gewone trekmethode.
1.®, LAKaEWBERö. ïinea favosa, sedert het 9e jaar.
14nbsp;Maart—6 April. Geene behandeling.
6 April. Dikke korsten op het hoofd.
6—9 April. Cataplasmata met lijnmeel.
9 April. Eegts pap van gelijke deelen gyps en versch
gebluschten kalk, links pap van gyps en potasch van 1,030
sp. gw. Alleen aan de linkerzijde een weinig pijn.
10—15 April. Cataplasmata met lijnmeel,
15nbsp;April—14 Mei. Wasschen met groene zeep en sme-
ren met ol. jecor.
14—25 Mei. Depileren, eerst gedeeltelijk, later geheel.
25—29 Mei. Hypochloris sodae (eau de Javelle) met gyps.
29 Mei~-15 Junij. Eau de Javelle op een zandzak.
15 Junij—1 Julij. Ohloruretum calcis op een zandzak,
1 Julij. Geen merkbaar resultaat der behandeling. Ge-
wone trekmethode,
IS» Koïtiwq-, Tinea favosa, sedert het 13e jaar. Het
hoofd is nagenoeg geheel kaal. Op de kale plekken hier
en daar kleine favi.nbsp;^ ■
3—27 Mei. Geene behandeling.
27 Mei. Het hoofd is met prachtige favi rondom bezet.
Depilatorium. Hierdoor ontstaat veel pijn. Op sommige
plaatsen komt onder de korsten een bloederig serum te
voorschyn.
27 Mei—3 Junij. Pappen uit lijnmeel.
3 Junij. Voorzigtige depilatie. Geen pijn.
3—25 Junij, Van tijd tot tijd depileren en wasschen
met zeep.
26 Junij, Zandzak bevochtigd met:
Benzol unc. i,
01. lini unc. v.
Hoofd eu zandzak met eene badmuts van gewaste taf bedekt.
27nbsp;Junij—2 Julij. Bevochtiging met:
Benzol unc. ii.
01. lini unc. iv.
2 Julij. Het resultaat der behandeling niet merkbaar.
Gewone trekmethode.
SsTAPPEK. Tinea favosa, sedert de vroegste jeugd.
14—28 Maart. Geene behandeling.
28nbsp;Maart. Het geheele hoofd met dikke korsten bezet.
Applicatie van eene pap uit gelijke deelen gebluschten kalk
en zwavelcalcium , die in den beginne tamelijk veel pijn
veroorzaakte.
29nbsp;Maart. Na wassching zijn de korsten niet verdwenen.
Applicatie van cataplasmata van lijnmeel en smeren met
ol. jecor., waarmede tot 4 April wordt voortgegaan.
5—15 April. Tweemaal daags wassching met het schurft-
middel, zoogenaamd sulphuretum calcis liquidum \').
15 April—5 Mei. Verzegeld verband.
5 Mei. De favi zijn wederom fraai te voorschijn ge-
komen.
5—10 Mei. Pappen uit lijnmeel.
10 Mei. Depilatorium over het geheele hoofd. Er ont-
staat hierdoor een gladde vlakte, die op de aangedane
plaatsen eene ligte roodheid vertoont.
10 Mei—2 Junij. Geene behandeling, ten einde de
ontwikkeling der\'favi te kunnen nagaan.
Dit middel wordt bereid, door 14 deelea levenden kalk (na
blussohing) met 35 deelen zwavelbloemon en 15 deelen gedistilleerd
water een uur onder gestadig omroeren in oen ijzeren pot te koken,
telkens bet verdampende water aanvullende. De door papier gefiltreerde
vloeistof moet 1,091 sp. gew. hebben. Deze vloeistof werd door mij
geanalyseerd, en bleek te bestaan uit eone oplossing van twee aequiva-
lenten quinti-sulphuretum calcii en een aequivalent hyposulphis calcis,
zoodat; het opgeloste da formule heeft: 2 (Ca Sj) Ca O, S^ Oj.
2nbsp;Junij. Pappen en wasschen, om de weder ontwikkelde
korsten en favi te verwijderen.
3nbsp;Junij. Depilatorium.
4nbsp;Junij. Zandzak, bevochtigd met de volgende solutie:
Creosot. gr. x.
Spirit, vin. 30° unc. ü.
Acid. acet. dil. dr. i.
Aq. fontan. unc. viii.
5nbsp;J unij. De spirit, vin. wordt met unc. ii vermeerderd,
de aq. fontana met unc. ii verminderd.
6nbsp;Junij. Adde sol. 1 creos. gutt. iv. (in toto \'gutt. xiv.)
7nbsp;Junij. Adde sol. 1 creos. gutt. iv. (in toto gutt. xviii.)
8—11 Junij. Van spirit, vin. en aq. fontan. worden
unc. vi genomen.
11 Junij. Sol. creosot. add. gutt. iv. (in toto gutt. xxii.)
et ac. acet. dr. i.)
12—16 Junij. Sol. creosot. adde gutt. iv. (in toto gutt. xxvi.)
16—19 Junij. Van spirit, vin. worden 6 oneen, en van
aq. font. 4 oneen genomen.
19 Junij. Adde sol. creosot. gutt. iv, zoodat het aan-
gewende middel, waarmede tot 2 Julij wordt voortgegaan,
do volgende zamenstelling heeft :
Creosot. gr. xxs.
Acid. acet. dil.-dr. ü.
Spir. vin. 30® unc. vi.
Aq. comm. unc. iv.
quot;Wanneer het haar eenige millimeters lang was gewor-
den, werd de depilatie verrigt, en iederen morgen werd
het hoofd met groene zeep gewasschen.
2 Julij. Het gebrek is verre van genezen te zijn.
Trekmethode.
fS. Hakvoobt. Tinea favosa.
14 Maart—9 April. Geene behandeling.
9 April. Het hoofd sterk met korsten bezet. Links
pap van gyps en potasch van 1,030 sp. gew., regts pap
van gyps en kalkwater. De aangewende gyps was nog
gedeeltelijk watervrij, zoodat steenharde korsten ontstaan.
De aangewende middelen waren onpijnlijk.
9—15 April. Pappen met lijnmeel,
15 April—24 Mei. quot;Wasschen met groene zeep en in-
smeren met oL jecor.
24 Mei. Depileren.
25—31 Mei. Van voren collodion, van achteren zuivere
benzol. Het laatste middel veroorzaakt een weinig pgn.
De collodion kan de lucht niet volkomen afsluiten, de
groei der haren belet het vast aansluiten aan de huid.
1—5 Junij. Zandzak met:
Creosoti gutt. x.
Spir. vin. 30*^ unc. ii.
Ac. acet. dil. dr. i.
Aq. commun. unc, viü,
5 Junij. De spirit, vin. wordt met unc. ii vermeerderd,
het water met unc. II verminderd.
6—7 Junij. Solut. add. creosoti gutt iv. (in toto xiv.)
8—12 Junij. Solut. add. creosoti gutt iv. (in toto xviii.)
12 Junij. Solut. adde Ac. acet. dil. dr. i.
13—16 Junij. Adde creosot. gutt iv. (in toto gutt. xxii.)
16—19 Junij. De spir. vin. wordt met unc. ii vermeer-
derd, het water met dezelfde hoeveelheid verminderd.
19—24 Junij. Creosot. add. gutt. iv. (in toto xxvi.)
24 Junij—1 Julij. De zandzak wordt natgehouden met:
Creosoti gr. xxx.
Spirit, vin. 30» unc. vi.
Ac. acet. dil. dr. ii.
Aq. commun. unc. iv.
2 Julij. Het gebrek is schijnbaar slechts weinig verbeterd.
Trekmethode.
46. DoESTMAisr. Tinea favosa, in ligten graad.
4 Maart. Pap van zwavelcalcium met potasch van 1,150
sp. gew. Weinig pijn.
5—15 Maart. quot;Wasschen met groene zeep.
15 Maart—4 April. Geene behandeling.
4 April. Op enkele plaatsen aan het achterhoofd zijn
korsten gekomen.
4, April—23 Mei. quot;Wasschen met groene zeep, insmeren
met ol. jecor.
24 Mei. Depilatorium over het geheele hoofd.
25—27 Mei. Applicatie van eene pap uit gyps en de
gende oplossing:
Nitr. argent gr. xii.
Aq. pluvial, libr. i.
Ac. sulphur. dil. dr. i.
27 Mei—2 .Julij. Dezelfde solutie wordt in een zand-
zak aangewend.
2 Julij. De zwarte kleur der huid laat moeijelijk een
oordeel over verandering toe; de haren bevatten nog
schimmels. Trekmethode; de haren laten gemakkelijk los.
4,9. ScHUTJBMAH. Tinea favosa, sedert het 16e jaar.
.3—21 Mei. Geene behandeling.
22nbsp;Mei. Favi op het achterhoofd. Lijnmeelpappen.
Depilatorium.
23nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 sp. gew.
op het zieke gedeelte. Geen pijn.
24nbsp;Mei. Als 23 Mei. Potasch van 1,100 sp. gew.
25nbsp;Mei. Als 23 Mei. Potasch van 1,200 sp. gew.
Geene werking op het haar-
25 Mei~l Junij. Wasschen met groene zeep en smeren
met ol. jecor.
1nbsp;Junij—2 Julij. Zandzak met:
ÏTitrat. argent, gr. xii.
Aq. pluvial, libr. i.
Acid. nitrici dil. dr. j3.
2nbsp;Julij. Geene merkbare verbetering. Trekmethode.
1§. PiOBEïTS. Tinea favosa, sedert het S^te jaar. Her-
haaldelijk behandeld , ook door trekken.
■
3—28nbsp;Mei. Geene behandeling.
28nbsp;Mei. Slechts eenige kale plekken met schilfers; aan
de ondervlakte der schilfers kleine favi.
29nbsp;Mei—1 Junij. Depilatie en wasschen.
1nbsp;Junij—2 Julij. Zandzak met:
Nitr. argent. gr. xii.
Aq. pluvial. libr. i.
Ac. nitrici dil. dr.
2nbsp;Julij. Weinig effect der behandeling. Trekmethode.
jt». Eoozblaab. Tinea favosa, sedert het IS-i® jaar.
4—16nbsp;Mei. Wasschen.
16 Mei—2 Junij, Geene behandeling. Zamenhangende
korsten op de kruin; hier en daar een alleen staande favus.
3nbsp;Junij Depilatie.
4nbsp;Junij—2 Julij. Behandeling als bij No. 18.
2 July. De toestand is schijnbaar weinig verbeterd. Trek-
methode.
Ladag-i;. Tinea favosa, sedert de jeugd.
15 Maart—4 April. Geene behandeling.
4 April. Op het achterhoofd tinea-korsten. Zwavelcalcium
en potasch van 1,150 sp. gew. in pap. Vrij hevige pijn.
5—15nbsp;April. Cataplasmata van lijnmeel.
15—23 April. Wasschen met groene zeep en insmeren
met ol. jecor.
23 April. Pap van gyps en potasch van 1,030 sp. gew.
gedurende drie uren. Weinig pijn.
23nbsp;April—24 Mei. Pappen van lynmeel en wasschen
met groene zeep.
24nbsp;Mei. Depileren.
25nbsp;Mei. Oplossing van 12 gr. sublimaat in 1 pond
water, met gyps tot eene pap gemaakt.
26—31 Mei. Zandzak, natgehouden met:
Subl. corros. gr. iii.
Ac. muriat. dil. dr. i.
Aquae libr. i.
-ocr page 33-31 Mei. Solut. adde ae. muriat. dil. dr. ß.
31 Mei—2 Julij. Dezelfde behandeling.
2 Julij. Er is schijnbaar weinig verandering in den toe-
stand. Trekmethode.
Jeltes. Tinea sedert de jeugd, over het geheele
hoofd. Herhaalde malen ook door trekking behandeld.
3—20 Mei. Greene behandeling.
20nbsp;Mei. Het hoofd overal met korsten bezet. Pappen
uit lijnmeel.
21nbsp;Mei. Pappen uit lijnmeel.
22nbsp;Mei. Depilatie.
23nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 sp. gew..
Weinig pijn.
24nbsp;Mei. Als 23 Mei; potasch van 1,100 sp. gew. op
eene kleine plaats. Niet veel pijn.
25nbsp;Mei. Als 23 Mei; potasch van 1,120 sp. gew.
Tamelijk veel pijn.
26nbsp;Mei. Potasch-oplossing van 1,120 sp. gew. op een zand-
zak. Hevige pijn, zoodat de zak moest verwijderd worden.
Op de plaats van aanwending kan de opperhuid worden
afgeschrapt met een spatel; de huid is rood. Cataplas-
mata uit lynmeel.
27nbsp;Mei. Cataplasma uit lijnmeel.
28nbsp;Mei—1 Junij. Zandzak met potasch van 1,030 sp.
gew. Green pijn.
1—3 Junij. Zandzak, natgehouden met:
Subl. corros. gr. ß.
Aq. comm. libr. i.
Ac. muriat. dil. dr. i.
3—7 Junij. Sol. add. sublim, gr. iß. (in toto gr. iii.)
7 Junij—2 Julij. Add. sublim, gr. i ß. (in toto gr. iv/3.)
2 Julij. Merkbare verbetering in het uitwendig voor-
komen van het hoofd. Jfog vele dorre haren, waarin
schimmeldraden. Trekmethode,
tas Dbutiohem. Tinea favosa in geringen graad,
sinds de vroegste jeugd bestaande.
3-—16 Mei. G-eene behandeling. Op eene kale plek
eene dikke favus korst.
16—31 Mei. Cataplasmata uit lijnmeel en wasschen
met zeep.
31 Mei. Depilatorium.
1—5 Junij. Zandzak, natgehouden door:
Sublim, corosiv. gr. iii.
Ac. muriat. dil. dr. i.
Aq. comm. libr. i.
5—18 Junij. V Solut. add. sublim, gr. i S. (in toto ß.)
18 Junij—2 Julij. Solut. adde sublim, gr. i j3. (in
toto gr. vi.)
2 Julij. Er is geene verbetering te bespeuren. Trek-
methode.
183. Klijk. Tinea sedert de vroegste jeugd.
S—28 Mei. Geene behandeling. Patient heeft, in weer-
wil van hefc verbod, voor eenige dagen het hoofd met
water gewasschen, zoodat de vorm der korsten niet duide-
lijk is. Op en rondom de aangedane plaats zijn de haren
vol schimmeldraden.
29—31 Mei. quot;Wasschen en depileren.
31 Mei—9 Junij. Zandzak, natgehouden met :
Sublim, corrosiv. gr. iii-
Ac. muriat. dil. dr. ß.
Aq. commun. libr. i.
9 Junij—2 Julij. Sol. adde subl. gr. iii. (in toto gr. vi.)
2 Julij. Verbetering is niet te bespeuren. Trekmethode.
Bij alle met sublimaat behandelde patienten zijn geene
verschijnselen van kwik-intoxicatie waargenomen.
Ä4L. Cebol. Tinea favosa, sedert de jeugd,
15—26 Maart. Geene behandeling. Hier en daar plek-
ken met gele korsten bezet.
26nbsp;Maarfc. Pap van gelijke deelen versch gebluschten kalk
en zwavelcalcium. Vrij hevige pijn.
27nbsp;Maart. Wasschen, waardoor alle korsten niet ver-
dwijnen.
28nbsp;Maart. Als 26 Maart.
29nbsp;Maart—10 April. Pappen van lijnmeel en wasschen.
10—19 April. Verzegeld verband.
19nbsp;April. Het hoofd met verspreide korsten bedekt.
20nbsp;April. Pap van gyps en potasch van 1,030 sp. gew.
Veel pijn.
20 April -13 Mei. Verzachtende pappen en wasschen.
13—24 Mei. Depileren, eerst gedeeltelijk en naderhand
geheel.
25 Mei. Pap uit gyps en de volgende solutie :
Jod. pur. gr. iv.
Jod. kal. dr. ii.
Aq, unc. iv.
Het middel verwekt geen pijn.
26—31 Mei. Hetzelfde middel in een zandzak, met toe-
voeging van aq. une. viii.
31 Mei—4 Junij. Sol. adde ac. sulph. dil. dr. i.
4—9nbsp;Junij. Adde sol; ac. sulph. dil, dr. i, et jod, pur, gr. ii.
(in toto gr. vi), waarmede tot 2 Julij wordt voortgegaan.
2 Julij. G-eene merkbare verbetering. Trekmethode.
35. Klaas Gsaauw. Tinea favosa sedert het 6ejaar.
3—8 Mei. Wasschen.
8—29 Mei. Q-eene behandeling.
29 Mei, Hoofd overal met korsten bezet,
29 Mei—1 Junij. Lijnmeelpappen en wasschen.
2—5 Junij. Zandzak, natgehouden met acid. sulph. dil.
(dr. ii op i pond water.)
5—14nbsp;Junij. Zandzak, natgehouden met de volgende
oplossing:nbsp;Jod. pur. gr. iii.
Jod. Kal. dr. ii.
Aq. libr. i,
14 Junij—2 Julij. Sol. add. ac. sulph. dil. dr. i, etjod.
pur. gr. iii (in toto vi.)
2 Julij. De toestand is niet merkbaar verbeterd. Trek-
methode.
Kiokkemeijeb. Tinea favosa, sedert het 5e jaar.
3—8 Mei. quot;Wasschen met groene zeep.
8—31 Mei. Greene behandeling.
31 Mei. Tegen de gegeven order heeft de patiënt zich
voor eenige dagen gewasschen, zoodat de favi niet goed zigt-
baar zijn. Overigens korsten op verschillende plaatsen van
het hoofd. De dorre haren vol draden.
31 Mei—2 Junij. Pappen uit lijnmeel en wasschen.
2—10nbsp;Junij. Zandzak met de volgende oplossing:
Jod. pur. gr. iii.
Aq. libr. i.
Ac. sulph. dil. dr. i.
10 Junij— 2 Julij. Adde sol. Jod. pur. gr. ix. (in toto gr. xii).
2 Julij. Gleene belangrijke verbetering. Trekmethode.
S®, TAN DBB Houw. Tinea favosa in ligten graad,
sedert de jeugd.
3—8nbsp;Mei. Wasschen.
8—31 Mei. Greene behandeling.
31 Mei. Op de kale plekken zijn korsten gekomen.
31 Mei—1 Junij. Pappen van lijnmeel en wasschen.
1nbsp;Junij. Depilatie.
2—8 Junij. Zandzak , natgehouden met:
Jod. pur. gr. iii.
Jod. kal. dr. ii.
Aq. libr. i.
Ac. sulph. dil. dr. i.
8nbsp;Junij. Sol. add. Jod. pur. gr. iii (in toto vi).
9nbsp;Junij—2 Julij. Add, sol, Jod. pur. gr. ii. (in toto gr. viii.)
2nbsp;Julij. Het gebrek is schijnbaar weinig verbeterd.
Trekmethode.
38. vaït Diemen. Tinea, sinds het 4e jaar.
3—21 Mei. Greene behandeling.
21nbsp;Mei. Overal op het hoofd korsten. Pappen van
lijnmeel en wasschen.
22nbsp;Mei. Depileren.
23nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 sp. gew.
24nbsp;Mei. Als 23 Mei. Potasch van 1,100 sp. gew. Geene
belangrijke inwerking.
25nbsp;Mei. Als 28 Mei. Potasch van 1,120 sp. gew. Wei-
nig werking.
26—29 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
29—30 Mei. Zandzak met:
Snlph. zinc. dr. i.
Aq. libr. i.
31 Mei. Zandzak met:
Chlor, zinc. dr. ß.
Aq. font. libr. i.
1nbsp;Junij. Adde sol. ac. muriat. dil. dr. i.
2nbsp;Junij. Adde sol. chlor, zinc. dr. ß. (in toto dr. i).
3nbsp;Junij—2 Julij. Adde sol, chlor, zinc. dr. ß. (in toto dr. ß).
2 Juhj. De toestand is ongeveer dezelfde gebleven.
Gewone trekmethode.
Zijp. Tinea favosa, sedert\' de jeugd.
3—21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Vele kale plekken met korsten. Wasschen en
depileren.
22nbsp;Mei. Pap met gyps en potasch van 1,080 sp. gew,,
op een klein gedeelte,
23nbsp;Mei. Als 22 Mei. Potasch van 1,100 sp. gew.
24nbsp;Mei. Als 22 Mei. Potasch van 1,120 sp. gew.
Weinig uitwerking, de huid eenigzins rood.
25—29 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
29—31 Mei. Zandzak met:
Chlor. zinc. dr. |3.
Aq. libr. i.
1nbsp;Junij. Sol. adde ac. muriat. dil. dr. i.
2nbsp;Junij. Sol. adde chlor, zinc. dr. ß. (in toto dr. i),
waarmede tot 2 Julij wordt voortgegaan.
2 Julij. Het gebrek is niet veel verbeterd. Trekmethode.
3®. CoBKEEis G-root. Tinea , sedert de jeugd.
3—8 Mei. Wasschen met groene zeep.
8—21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Over het geheele hoofd verspreide korsten.
Depileren.
22nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 ep, gew.
op het achterhoofd; geen pijn.
23nbsp;Mei, Als 22 Mei. Potasch van 1,400 sp. gew. Geen
pijn; de huid een weinig rood,
24nbsp;Mei. Als 22 Mei. Potasch van 1,120 sp. gew. Veel
pijn, zoodat de pap na een uur moest verwijderd worden,
Eene kleine plaats is ontveld,
25—29 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
29—80 Mei, Zandzak bevochtigd met :
Sulph. zinc. dr. i.
Aq. comm. libr, x.
31 Mei—2 Junij. De zak wordt bevochtigd met:
Chlor, zinc, dr. i.
Aq. comm, libr. i.
2nbsp;Junij. Adde sol. ac. muriat. dil, dr. i.
3nbsp;Junij. Sol. adde chlor, zinc. dr. i. Hiermede wordt
voortgegaan tot 2 Oulij.
2 Julij. De behandeling heeft geene merkbare veran-
dering teweeg gebragt. Trekmethode.
31. Kat. Tinea favosa, sedert de jeugd. Groote kale
plekken.
3—8 Mei. Wasschen,
8—30 Mei. Geene behandeling.
30 Mei. Daar, waar haar is, zamenhangende korsten;
op de kale plekken , favi.
31 Mei. Pappen uit lijnmeel en wasschen.
1nbsp;Junij. Depileren.
2nbsp;Junij. Zandzak met:
Chlor. zinc. dr.
Ac. muriat. dil, dr. i,
Aq. libr, i.
3—6 Junij. Solut, adde chlor, zinc. dr. 8. (in toto dr. i.)
7nbsp;Junij. Solut. adde chlor. zinc, dr. /3. (in toto dr. i /3.)
8nbsp;Junij. Solut. adde ac. muriat. dil. dr. i. Met dit
middel wordt voortgegaan tot 2 Julij,
2 Julij. Behandeling schijnbaar zonder resultaat. Gewone
trekmethode,
Bibdee. Tinea favosa, sedert het 6de jaar.
3—8 Mei. Wasschen.
8—29 Mei. Geene behandeling.
29 Mei. Vele korsten, op of bij de kale plekken favi.
30—31 Mei. Wasschen en depileren.
1—8 Junij. Zandzak met:
Sulph. alum. et pot. dr, ii,
Aq. comm. libr. i.
Ac. sulph. dil. dr. i.
8nbsp;Junij. Solut. adde sulph. alum. et pot. dr. ii. (in
toto dr. iv.)
9nbsp;Junij. Solut. adde sulph. alum. et pot. dr. iv, (in
toto dr. viii.)
10—\'25 Junij, Solut. adde sulph. alum. et pot. dr. ii.
(in toto dr. x.)
25 Junij—2 Julij. Zandzak met:
Acet. alum. unc. i. \')
Aq, libr, i.
Ac. acet. dil. dr. i,
2 Julij, Geen bijzonder resultaat. Trekmethode.
1) Deze oplossing, die ook bij de andere patienten werd aangewend,
bevatte 3,IS alumina.
Jak van Dijk. Tinea favosa , sedert de geboorte.
3—21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Het hoofd is bedekt, op de plaatsen waar
veel haar is, met zamenhangende korsten; op en na bij
de kale plekken, met favi.
22nbsp;Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen. Depileren.
23nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080. sp, gew.
24nbsp;Mei. Als 23. Potasch van 1,100. sp. gew.
25nbsp;Mei. Als 23. Potasch van 1,120 sp. gew. Geen
pijn bij de aanwending.
26nbsp;Mei—1 Junij. quot;Wasschen.
1—2 Junij. Zandzak met:
Sulph. alum. et pot. dr.\'ii.
Aquae libr, i.
Ac. sulph. dil. dr. i.
3—6 Junij. Adde solut. ac. sulph. dil. dr. i.
7 Junij—2 Julij. Solut. adde sulph. alum. et pot, dr. iv
(in toto dr. vi.)
2 Julij. Nagenoeg geen resultaat der behandeling. Trek-
methode.
34, Mes. Tinea favosa, sedert het 2e jaar.
3—8 Mei. Wasschen met groene zeep.
8—30 Mei. Geene behandeling. Over het geheele hoofd
korsten. Hier en daar favi.
31 Mei. Pappen en wasschen.
1—8 Junij. Depileren. Zandzak met:
Sulph. alum. et pot. dr. ii.
Aq. com, libr. i.
Ac. sulph. dil. dr, i.
8—23 Junij. Solut, adde sulph. alum. et pot. dr. ii. (in
toto dr. iv.)
24 Junij. Zandzak met:
Acet. alum. unc. i.
Ac, acet. dil. dr. i.
Aq. unc. xi.
Hiermede wordt voortgegaan tot 2 Julij.
2nbsp;Julij. Er is geen resultaat der behandeling te be-
speuren. Gewone trekmethode.
Polak. Tinea favosa.
13nbsp;Maart—3 April. Geene behandeling.
Het hoofd bezet met korsten
i April Pap van zwavelcalcium en potasch van 1,150
sp. gew., op eene enkele plaats. Patiënt geeft op veel pijn
gehad te hebben.
5nbsp;April. Febris irritativa. Pappen van lijnmeel op het hoofd.
6nbsp;April—2 Mei. Berst lijnmeelpappen en wasschen,
later verzegeld verband,
3nbsp;Mei. De korsten zijn weder terug gekeerd op de
plaats waar de pap was aangewend. Pap van gyps en
potasch van 1,030 sp. gew., inwerking 13 uren. Patiënt
klaagt over pijn.
4~14 Mei. Wasschen.
14nbsp;Mei. Pap als 3 Mei, gedurende 14 uren. Weinig pijn.
15nbsp;Mei. Wasschen,
16nbsp;Mei. Depilatorium. Pap van pyps en potasch van
1,030 sp. gew., inwerking 14 uren. Een weinig pijn.
17—21 Mei. Wasschen met groene zeep.
21nbsp;Mei. Pap van gyps en potasqh 1^080 sp. gew. Veel pijn.
22nbsp;Mei. De potasch heeft sterk ingewerkt; de opper-
vlakte is verkleurd en ontveld. Opdruppeling van ol.
olivarum en pappen van lijnmeel.
22 Mei—-9 Junij. Met de verzachtende behandeling wordt
voortgegaan. De niet ontvelde plekken worden gewasschen.
9nbsp;Junij. De ontvellingen zijn verdwenen. Depilatie,
10nbsp;Junij—-2 Julij. Zandzak , nat gehouden met:
Sulph. alum. et pot. dr. iv.
Ac, sulph. dil. dr. i.
Aq. libr, i.
2 Julij. Geene groote verbetering in het gebrek. Trek-
methode,
— • —- - - \'lnbsp;I
36« Vis. Tinea, sederfc de jeugd,
3—8nbsp;Mei. Wasschen.
8—23 Mei. G-eene behandeling.
23 Mei. Weinig kale plekken, eene zodevormende korst
over het geheele hoofd. Lijnmeelpappen.
24—26 Mei. Wasschen.
27 Mei. Pap van gyps en potasch van 1,030 sp. gew,
Na 12 uur inwerking is de huid een weinig rood en ge-
voelig.
27—29 Mei. Wasschen.
29nbsp;—31 Mei. Zandzak met:
Liq. stypt. Looff. unc. i.
Aq. commun. libr. i.
1nbsp;Junij. Sol. adde ac. muriat. dil. dr. i.
2—3nbsp;Junij. Sol. add. liq. stypt. unc. jS.
4—26nbsp;Junij. De Zandzak wordt natgehouden met:
Liq. stypt. Looff. unc. ii.
Spirit, frument. 15® unc, viü,
Aq. commun. unc. iv,
Ac. muriat. dil. dr. ii,
26 Junij—2 Julij, Op den zandzak wordt gedruppeld :
Acetat. ferri unc. i, \')
Ac, acet. dil. dr. i.
Spir. frum. 15° unc, viü,
Aq. unc, iii.
2nbsp;Julij. Van de behandeling is geen effect te hespeuren.
Trekmethode.
3®. Majttel. Tinea favosa, sedert het 5de jaar,
3—8nbsp;Mei. Wasschen met groene zeep.
8—29 Mei. Geene behandeling.
30nbsp;Mei, Op de kale plekken favi, overigens korsten.
Pappen en wasschen.
•) Deze oplossing, die ook bij de andere patienten -werd aangewend,
bevatte 2,60 7o ijzeroxyde.
31 Mei. Depileren.
1—4 Junij. Zandzak mei;:
Liq. stypt. Looffi unc. i.
Aq. libr. i.
Ac. muriat. dil. dr. i.
4s—26 Junij. Zandzak met:
Liq. stypt. Laoffi unc. ii.
Spirit, frument. 15quot; unc. viii.
Ac. muriat. dil. dr. ii,
Aq. unc. iv.
26 Junij—2 Julij. Bevochtiging der zandzak met ;
Acet. ferric, unc. i.
Ac, acet. dil. dr. i.
Spir. frum. 15quot; unc. viii.
Ac. muriat. unc. iii.
2 Juiij. Het resultaat der behandeling is niet merkbaar.
Trekmethode.
38, Stihbbk. Tinea, sedert de geboorte.\'
3—16 Mei, Geene behandeling.
16 Mei. Het hoofd op de kruin geheel kaal, zonder
korsten ; aan de randen hier en daar favi,
16—30 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
31 Mei. Depilatie.
1—-21 Junij. Zandzak met:
Liq, styptic. Looff. unc. i.
Aq. libr, i,
ac. muriat. dil. unc, i.
22 Junij tot 2 Julij. Zandzak bevochtigd met :
Acet. ferri unc, i,
Ac, acetic. dil, dr. i.
Aq. libr. i.
2 Julij. Geen merkbaar resultaat der behandeling, Trek-
methode.
beoukstebmajir. Tine» , sedert het 6de jaar.
-ocr page 44-3—16 Mei. Greene behandeling.
16 Mei. De kruin nagenoeg geheel kaal. Op enkele
plaatsen, waar weinig haar aanwezig is, kleine favus-korsten.
16—30 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
31 Mei. Depileren.
1—6 Junij. Zandzak bevochtigd met:
Liq. stypt. Loofi. unc. i.
Aq. libr. i.
Ac. muriat. dil. dr. i.
6—26 Junij. Bevochtiging met :
Liq. stypt. LoofF. unc. i /S.
Spirit, frum. IS^ unc. viii,
Ac. muriat. dil. dr. i.
Aq. unc. iv.
26 Junij—2 Julij. Nathouden met:
Acet. ferri unc. i.
Ac. acet, dr. i.
Aq. libr. i.
2 Julij. Weinig uitwerking der behandeling. G-ewone
trekmethode.
Bi] alle met ijzerbereidingen behandelde patienten ziet
men aan de basis der haren een omschreven bruin rood
korstje. Dikwijls zijn de haren zelve geel gekleurd.
Pel. Tinea in ligten . graad . sedert zijne jeugd.
3—18 Mei. Greene behandeling.
18nbsp;Mei. Twee kale plekken zijn met korsten bezet; zij
worden met eene dikke laag versch gebluschten kalk bedekt.
19nbsp;Mei. De kalk heeft op de haren niet ingewerkt.
Pappen en wasschen.
20—21 Mei. Wasschen.
22nbsp;Mei. Depileren.
23nbsp;Pap van gyps en potasch van 1,100 sp. gew.; vrij
hevige pijn.
24—\'29 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen.
29 Mei—3 Junij. Zandzak met:
Ac. sulph. dil. dr. i.
Aq. libr. i.
2—5nbsp;Junij. Sol. adde ac. sulph, dil. i. (in toto ;dr. ii.)
5nbsp;Junij. Sol. adde ac. sulph. dil. dr. i. (in toto dr. iii.)
6nbsp;Junij. Sol. adde ac. sulph. dü. dr. i. (in toto dr. iv.)
7nbsp;Junij—2 Julij. Sol. adde ac. sulph. dil. dr. i. (in toto dr. v.)
2 Julij. De behandeling heeft geen merkbaar resultaat
opgeleverd. Trekmethode.
J= £. Dijkzebl. Tinea in ligten graad , sedert de jeugd.
3—21nbsp;Mei. Greene behandeling.
22nbsp;Mei. Enkele kale plekken met dikke korsten aan
de basis der haren. Pappen van lijnmeel en wasschen.
23nbsp;Mei. Depilatorium. Gyps met potasch van 1,100 sp.gew.
24—30 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen met zeep,
31 Mei. Depileren.
1nbsp;Junij. Zandzak met;
Ac. sulph. dil. dr. i.
Aq. libr. i,
2—5nbsp;Junij. Sol. adde ac. sulph. dil. dr. i. (in toto dr. ii.)
6nbsp;Junij. Sol. adde ac. sulph. dr. iii. (in toto dr. v.)
7nbsp;Junij—2 Julij. Sol. adde ac. sulph. dr. i. (in toto dr. vi.)
2nbsp;Julij. quot;Weinig resultaat der behandeling. Trekmethode.
Yain Lebuwek. Tinea favosa, sedert het 9e jaar.
3—18nbsp;Mei. Geene behandeling.
18 Mei. Korsten en favi,
18—21 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen met
groene zeep.
21nbsp;Mei. Depilatorium.
22nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 sp. gew. ,
op een gedeelte. Weinig pijn.
23nbsp;Mei. Als 22 Mei. Potasch van 1,100 sp. gew. Veel pijn.
24nbsp;Mei. De huid is een weinig rood. Pap van lijnmeel.
25—31 Mei. Wasschen.
1 Junij. Zandzak met:
-ocr page 46-Ac. sulph. dil. dr. i.
Aq. libr. i.
2—5 Junij. Adde sol. ac. sulph. dil. dr. |3. (dr. i /S).
6 Junij—2 Julij. Sol. adde ac. sulph. dil. dr. ii /5. (dr. v).
2 Julij. G-een merkbare verbetering van het gebrek.
Trekmethode,
Baudet, Tinea favosa, sedert het 12e jaar.
15 Maart—3 April. Geene behandeling.
3nbsp;April. Het geheele hoofd is met dikke gele korsten
bedekt. Pap uit gelijke deelen awavelcalcium en. versch
gebluschten kalk. Weinig pijn.
4nbsp;April. Na wassching worden slechts eenige korsten
verwijderd, die ontvelde plaatsen hebben nagelaten. Met
vermijding dezer plekken, applicatie van zwavelcalcium en
potasch van 1,140 sp. gew. als pap. Vrij hevige pijn,
5nbsp;April, Na afwasschen blijven er witte korsten op het
hoofd zitten, waaronder een etterachtig serum. Pappen
van lijnmeel.
6—15 April. Pappen van lijnmeel.
15 April—12 Mei. Wasschen met groene zeep.
12—24 Mei. Hoofd in een verzegeld verband.
24nbsp;Mei. De korsten zijn weder te voorschijn gekomen.
Pappen van lijnmeel.
25nbsp;Mei. Depilatorium.
26nbsp;Mei—4 Junij. Wasschen,
4—6 Junij. Zandzak met:
Ac, sulph, dil, dr, ii.
Aq. comm, libr. i.
6nbsp;Junij. Sol. add, ac, sulph. dil, dr. ii. (in toto dr. iv.)
7nbsp;Junij. Sol. add. ac. sulph. dil. dr. i. (in toto dr. v.)
8nbsp;Junij. Het resultaat der behandeling is zeer gering.
Trekmethode.
Vak Geldeeeit. Tinea favosa, sedert het 15ejaar,
3—12 Mei. Geene behandeling.
-ocr page 47-12 Mei. Enkele kale plekken met schilfers , aan wier
onder vlakte kleine favi,
12—27 Mei. Pappen van lijnmeel en wasschen,
28 Mei. Depilatorium.-
28 Mei 2 Julij. Zandzak met teerwater bevochtigd.
2 Julij. Geen resultaat der behandeling te bespeuren.
Trekmethode.
45.nbsp;Blom. Tinea favosa, sedert de jeugd.
3—8 Mei. Wasschen.
8—21 Mei. Geene behandeling.
21nbsp;Mei. Korsten en lavi. Pappen van Ignmeel.
22nbsp;Mei. Depilatorium. Pap van gyps en potasch van
1,080 sp. gew., op eene kleine plaats. Weinig pijn.
22 Mei—1 ^lunij. Wasschen en smeren met ol. jecor.
1nbsp;Junij—2 Julij. Zandzak met teerwater.
2nbsp;Julij. Er is oogenschijnlyk eene geringe verbetering
te bespeuren. Trekmethode.
46.nbsp;JtiBEiENS. Tinea favosa, sedert het 9e jaar.
3—12 Mei. Geene behandeling.
12 Mei. Eene zamenhangende korst. Geene favi k)
zien. De man had zich voor eenige dagen, in weerwil
van het verbod, het hoofd gewasschen.
13—28 Mei. Pappen en wasschen.
28 Mei. Depilatorium.
28 Mei—2 Julij. Zandzak met teerwater.
2 Julij. De toestand is oogenschijnlijk weinig verbeterd.
Trekmethode.
ifl:®, Patjwels. Tinea in geringe mate, sedert het
4e jaar.
3—18 Mei, Geene behandeling.
18nbsp;Mei, Op de enkele kale plekken schilferachtige korsten.
19nbsp;Mei. L^\'nmeelpappen en wasschen.
20nbsp;Mei. Depilatorium en wasschen.
-ocr page 48-46
21nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,080 sp. gew.,
op eene kleine plaats. Geringe pijn.
22nbsp;Mei. Wasschen.
23nbsp;Mei. Pap van gyps en potasch van 1,100 sp. gew.,
op een plekje aan het achterhoofd. Veel pijn.
24nbsp;Mei. Opperhiiid op de plaats van aanwending ver-
dwenen. Pappen van lijnmeel.
25nbsp;Mei—6 Junij. Lijnmeelpappen, insmeren met ol. jecor.
en wasschen.
7 Junij—2 Julij. Zandzak met teerwater.
2 Julij. Het gebrek is weinig verbeterd. Trekmethode.
iil!
niifni
i!
h!|;\'r
In deze ziekteverslagen heb ik geene mel-
ding gemaakt van constitutie of dyscrasie. Bi]
de 47 patienten kwam er, wat deze betreft,
niet weinig verschil voor. Ik heb evenwel niet
de minste betrekking tusschen haar en de Tinea
kunnen vinden, noch voor zooverre den vorm,
noch wat de intensiteit betrof.
Het oordeel over de verbetering in het ge-
brek was gegrond op het uitwendig aanzien van
de huid op de aangedane plaatsen, en op het al
dan niet vinden van schimmeldraden in de
haren. Het laatste middel is uitstekend geschikt
om aan te geven of de ziekte genezen is, niet
hoeveel zij in beterschap is vooruitgegaan. Bij
alle patienten werd dit onderzoek herhaal-
de malen gedurende de behandeling verrigt,
maar, omdat het bij allen hetzelfde resultaat,
jf\'Ml
liet vinden van schimmels, tengevolge had, niet
vermeld.
Tot 10 Julij werden alle patienten door mij
volgens de aan het Rijks hospitaal in gebruik
zijnde trekmethode behandeld. Zij bestaat in
het appliceren op de aangedane plaaten van
strookjes sterk linnen , besmeerd met eene zeer
Hevende zalf van de volgende zamenstelling:
Colophonii part. 1.
Terebinthin. venet. part. 1.
Pic. solid. part. 3,75.
Farin. tritic. part. 3,75.
Ac. acet. dil. part. 15.
Het haar wordt tot eene lengte van ongeveer
m.m. afgesneden, en de streepjes vast op het
hoofd gedrukt. Na 24 uren is de zalf inge-
droogd, en houdt de haren omsloten. De streep-
jes moeten met een ruk worden afgetrokken
tegen de rigting der inplanting van de haren
lïi den haarzak. Dikwijls ga«.n alle haren mede,
^eest blijven er enkele gezonde over; de zieke
^^ijn minder vast in den follikel ingeplant. Ge-
^oonlijk blijft er eene ligt bloedende vlakte
die spoedig een normaal aanzien verkrijgt,
operatie van het trekken is vrij pijnlijk.
Ik zag intusschen nimmer eenig onaangenaam
gevolg^ zoo iederen dag niet meer dan 10 ree-
Pen werden geappliceerd. In 14 dagen kan men
het hoofd op deze wijze geheel epileren. Hier-
is de behandeling evenwel niet geeindigd.
Daar waar de huid schilferig en rood blijft, moet
de trekking worden herhaald, zoodat ook hier
totale genezing langen tijd vordert.
Den 10 Julij werd de behandeling der ti-
nealijders aan een\' anderen officier van gezond-
heid opgedragen, omdat ik gebruik wilde maken
van het jaarlijksche verlof van zes weken, toe-
gestaan aan de officieren van gezondheid aan
\'s Rijks Kweekschool voor Militaire geneeskun-
digen verbonden.
Na mijne terugkomst op 1 September hadden
mijne patienten het hospitaal verlaten. Naar
ik vernam, had de behandeling in wasschingen
bestaan. Ik was volkomen overtuigd, dat hier-
door geene genezing kon zijn tot stand geko-
men, en kreeg er weldra de overtuiging van.
Op den 3. Sept. kwam Pel (n°. 40) met een
ander gebrek in het hospitaal. Hij verhaalt,
dat hij het reeds den Julij heeft verlaten,
na zich eenigen tijd driemaal per dag met groe-
ne zeep te hebben gewasschen. Deze behande-
ling heeft hij in de kazerne voortgezet. Er zijn
verschillende roode plekken op het hoofd aan-
wezig, waarop en aan wier rand de haren vol
schimmeldraden zijn.
Den I. November zag ik Pel nog eens. Hij
had steeds dezelfde behandeling gevolgd. Het
gebrek scheen mij toe verbeterd te zijn. In
vele haren schimmeldraden.
Eveneens was op 3 Sept. Blom (n°. 45) in
-ocr page 51-het hospitaal opgenomen met eene andere ziekte.
Hi] heeft na mijne behandeling steeds met groene
zeep het hoofd gewasschen. Hij verhaalt mij,
dat alle tegelijk met hem ontslagen tinealijders,
die met hem in de kazerne te Utrecht zijn,
eveneens door wasschen met groene zeep de
korsten van het hoofd trachten te houden, en
dat geen hunner hersteld het hospitaal heeft
verlaten. Hij vertoont op het hoofd eenige
roode plekken, spaarzaam met dun haar bezet,
en met kleine schilfers bedekt. Ten einde ook
anderen te overtuigen, dat hier nog Tinea favosa
bestond, werd het hoofd met een verzegeld
verband bedekt. Den 19^®quot; September waren
de kale plekken met witte dikke schilfers, en
korsten van eene ligt bruine korrelige stof bezet,
maar nog geen favi aanwezig. Aan de onder-
vlakte der schubben zijn dunne draden in groote
hoeveelheid, en sporen met weinig donkere om-
trekken. Het hoofd Avordt quot;tot 28 September
weder met het verband bedekt. Op dien dag
schoone favi.
Den 9^®° September kwam de Vries (n°. 10) in
het hospitaal met eene andere ziekte. Ook deze
patient heeft zich met groene zeep in de kazerne
gewasschen, maar minder zorgvuldig, zoodat op
de kale plekken hier en daar gele korsten zijn
waar te nemen, waarin eene menigte sporen en
draden. Het hoofd wordt omgeven met een
verzegeld verband. Het blijkt bij het afiiemen
op den 19\'^\'\'° September, dat er goed ontwik-
kelde favi aanwezig zijn.
Eindelijk kwam nog Pauwels (nquot;. 47) den
November onder mijne oogen. De bestaande
kale plekken vertoonen eene scbilferige huid,
waarop dorre haren met draden gevuld.
ONTWIKKELING DEE FAVI.
Zij werd nagegaan bij Snapper; (nquot;. 14.)
Den 10^®quot; Mei werd hij gedepileerd, waarna
het hoofd eene gladde oppervlakte vertoonde,
waarop de aangedane plekken aan de meerdere
roodheid zijn te herkennen.
13nbsp;Mei. Het hoofd is ligt schilferig. Het
haar is weder zoo lang geworden, dat het met
een pincet te vatten is. Op de zieke plaatsen
zijn in alle wortels schimmeldraden.
14nbsp;Mei. Het hoofd is met kleine schubjes
bedekt. Deze blijken geheel te bestaan uit epi-
dermiscellen. Door inwerking van potasch bij
verwarming komen er druppels als van vet uit
te voorschijn.
15nbsp;Mei. Na behandeling der schubben met
potassa bij verwarming blijft er eene korrelige
massa over, waarin men na langdurige inwer-
king hoogst fijne draden waarneemt.
16nbsp;Mei. In de korrelige stof zijn meer fijne
draden gekomen.
17nbsp;Mei. Na inwerking der potasch ziet men
tegelijk met de korrelige stof cellen van onregel-
matige gedaante en zeer verschillende in grootte.
Hiernevens vele sporen en dunne draden van
verschillende lengte.
18nbsp;Mei. Rondom stukjes haar eene menigte
hen omspinnende draden en sporen. Korrelige
cellen heb ik niet gezien. Daar, waar eene
korrelige massa ligt, gemakkelijk te onderscheiden
van eene hoop epidermiscellen, is men zeker
dunne draden te vinden.
19nbsp;Mei. Het hoofd is geheel met witte schil-
fers bedekt; op het achterhoofd en op sommige
andere plaatsen begint er reeds eene gele tint
in te komen. Zij bestaan voor verreweg het
grootste gedeelte uit epidermiscellen met eene
menigte dunne draden en hoopen sporen, lig-
gende in eene fijn korrelige stof.
20nbsp;Mei. De schubben zijn zoo dik geworden,
dat de fijne draden door de quot;menigte epidermis-
cellen moeijelijk te zien zijn.
22 Mei. De schubben zijn nog dikker ge-
worden. De epidermiscellen zijn zeer in aantal
toegenomen, zoodat na behandeling met sterke
potasch de sporen en draden niet zigtbaar worden,
dan na sterk drukken en uitwasschen met water.
Bij het wegnemen der schubben merk ik, dat
sommige vrij los op het hoofd liggen, andere
sterker vast gehecht zijn. Bij het wegnemen
dezer laatste komt het rete Malpighii bloot, en
n
aan de ondervlakte van de schub zitten kleine
gele ligchaampjes, die geheel uit thallusdraden
en sporen bestaan. In de schubben liggen de
thallusdraden en sporen vooral bij stukken van
haren opgehoopt. Ook zijn er eene menigte
cellen, die door potasch niet doorschijnend
worden gemaakt, sterk aaneenkleven en een
korreligen inhoud vertoonen. Misschien zijn dit
cellen uit de glandulae sebaceae.
23 Mei. Het hoofd is met schubben digt be-
zet. Het haar ongeveer 5 m. m. lang. Hier en
daar ziet men door de schubben eene roode huid
doorschemeren, meest evenwel gele puntjes, die
min of meer diep gelegen zijn. Met de loup
beschouwd blijkt het, dat zij onder de opper-
huid liggen, en kringsgewijze een haar omgeven,
dat in het midden uitsteekt. Zij worden met
de vastzittende korsten uitgetrokken en ver-
toonen aan de ondervlakte eene gele, min of
meer ronde, verhevenheid, eenen kleinen favus.
Soms zijn er eenige ineengevloeid. Eene door-
snede doet hier dezelfde zamenstellende bestand-
deelen herkennen als bij de ontwikkelde favus-
korst.
Nadat de potasch een dag lang op de favus-
korst heeft ingewerkt zijn er vele zeszijdige
plaatjes ontstaan.
27 Mei. Schubben en korsten sterk vermeerderd.
Hier en daar reeds eene zamenhangende gele
laag. Enkele favi, reeds zoo ontwikkeld, dat
zij bij bet wegnemen eene depressie in de huid
nalaten. Men vindt onder het microscoop het-
zelfde als op den Mei.
i
ZAMENSTELLING DEB ONTWIKKELDE FAVI.
De favus is in den rijpen toestand een hol
ligchaam, met eene poedervormige stof gevuld.
Op eene overlangsche doorsnede ziet men, dat
de bovenvlakte gevormd wordt door eenige lagen
epidermiscellen, die onafgebroken met die der
naastliggende gezonde huid zamenhangen. Bij
het uitpeilen moet dezen zamenhang verbroken
worden. De zij- en ondervlakte vertoont in
deze doorsnede weinig epidermiscellen, hoewel
zij bij eene dwarse doorsnede te zien zijn.
Men ziet daarentegen eene groote hoeveelheid
korrelige stof j waarin eene menigte iSjne draden.
De korrelige stof verdwijnt vrij plotseling naar
het midden, en maakt plaats voor eene groote
ophooping van sporen en draden. Men ziet de
draden der schors zich naar het midden begeven,
en meest dikker worden. De dikkere hebben
gewoonlijk een rozenkransvormig voorkomen,
zoodat het schijnt als of de losse sporen uit hen
zijn voortgekomen. Tevens is er veel lucht
tusschen de sporen voorhanden, zoodat de door-
snede bij opvallend licht wit is. In den onder-
f.- \'
wand van den favus ontstaan bij de inwerking der
potasch-oplossing zeer vreemde vormen. Het
zijn glasheldere kogels, die zeer veerkrachtig
zijn, bij drukking een anderen, soms verwonder-
lijken vorm, aannemen, en na het ophouden der
drukking weder den kogelvorm vertoonen.
Dezelfde vreemde gedaanten verkreeg ik ook,
toen ik huidsmeer uit een vergroot huidsmeer-
kliertje van den neus uitdrukte en met potasch
behandelde. Behalve de epidermiscellen en
kleine vetdroppeltjes waren hier de meest vreem-
de gedaanten aanwezig. In de meening, dat
zij uit vet moesten bestaan, liet ik het huid-
smeer eenige dagen in Benzol liggen, zonder
dat het zamenhangende propje daarbij tot stuk-
jes verviel. Nu met potasch behandeld, ver-
kreeg ik weder dezelfde vormen. Wederom in
Benzol gebragt, bleeft het stukje aaneenhangen,
zoodat ik hieruit het besluit trek, dat in de
glandulae sebaceae eene vetachtige stof aanwezig
is, die misschien door de vermenging met eiwitaar-
dige moleculen tot eene massa wordt gemaakt,
die slechts langzaam door Benzol en door potasch
wordt opgelost. De bijzondere werking der potasch
doet zien, dat er buitendien nog eene vreemde
stof aanwezig is.
Bij ongestoorden groei der favi wordt de opper-
huid aan de bovenvlakte ruw, de epidermis-
cellen vallen af, en eindelijk ontstaat er eene
opening, waardoor de sporen uit het inwendige van
den favus zich kunnen ontlasten. Dit verschijnsel
heeft veel overeenkomst met dat, hetgeen men
bij de Lichenes den Status soredifer. noemt.
Bij de ontwikkeling der favi op gedepileerde
hoofden ziet men dikwijls gele puntjes, die
door ophoopingen van etter worden te weeg
gebragt. Ik vond er geene sporen en draden
in. De eigenlijke favi zijn ligter gekleurd, en
hebben in den beginne eene onregelmatige vlek-
vormige gedaante, en zijn weinig boven de om-
ringende huid verheven. Alle vlekken zitten
op haren of worden er door doorboord. Daar
waar men ze bi] beschouwing der favi in situ
niet ziet, komen zij te voorschijn in de depres-
sie der huid, die de weggenomen favus nalaat.
Zij zijn meest in het midden der favi voor-
handen. Zoo zij aan den rand voorkomen, zijn
er gewoonlijk meer dan een. Wanneer men de gele
vlek met terpentijn doorschijnend maakt, blijkt
het, dat de fijne draden zich\'-tusschen de epider-
miscellen inschuiven zonder eene scherp omschre-
vene grens te vormen. Het binnenste en buitenste
gedeelte zijn nog niet onderscheiden. Bij verdere
ontwikkeling is de kleurstof in de schors voor-
handen , die er mede geïnfiltreerd is; ten minste
bijzondere, geel gekleurde, cellen zijn niet waar
te nemen. Ik heb mij niet zeker kunnen over-
tuigen of er, buiten eene dunne laag van fijne
draden onder de epidermislaag aan de boyen-
vlakte, nog eenige andere elementen voorkomen
il
Het scheen, als of er na inwerking van potasch
eenige kleine onregelmatige cellen te voorschijn
kwamen. De opperhuidscellen aan de bovenvlak-
te zijn in meerdere lagen voorhanden, die plot-
seling, waar het haar te voorschijn komt, ophouden.
Bij het uittrekken van het haar ziet men tusschen
de inwendige scheede en de uitwendige opper-
vlakte van het haar eene menigte fijne draden
en fijne sporen, waarvan sommige rozenkrans-
vormig zijn, en duidelijk zamenhangen met die,
welke op en mogelijk in het haar aanwezig zijn.
Bij het wegnemen der favi kan men deze op-
hooping van draden en sporen rondom het
haar als eene vrij scherpen ring waarnemen.
In de haren zelve vindt men nimmer draden
in de schacht, of men vindt ze ook in den
wortel, zoodat het schijnt, alsof de ontwikkeling
in het gedeelte begint, dat onmiddellijk op den
bulbus volgt. Hoogst zelden vond ik in den
bulbus sporen. Ook in den wortel zijn zij zelden;
wanneer het haar lang genoeg is, vindt men
de sporen meest in het vrije einde, dikwijls is
dit er geheel mede gevuld. Ook ziet men hier,
bij de inwerking van potassa, meest luchtblazen
te voorschijn komen.
Wanneer zou men, ingeval de sporen en
draden door de aangewende middelen waren
gedood, kunnen verwachten het normale haar
aan de oppervlakte te zien komen? Hiervoor
moest de tijd worden bepaald, die het normale
haar noodig heeft om van den bodem des fol-
likels tot aan de oppervlakte der huid te geraken.
Ik veronderstel hierbij, dat de lengtetoename in dit
gedeelte de oorzaak is van den groei van het haar.
Na eene volkomene depilatie werden iederen
dag met eene fijne schaar op het voorhoofd,
achterhoofd, kruin en slapen eenige haren op
het punt, waar zij uit de huid treden, afgeknipt
en gemeten. Het onnaauwkeurige dezer wijze
van bepalen kan eenigzins verholpen worden door
een groot aantal waarnemingen. De metingen
werden gedurende eene maand voortgezet: het
bleek, dat de toename, onmiddellijk na het depi-
leren en nadat de haren reeds 10 m. m. lang
waren, gelijk was, zoodat binnen de lengte van
een duim de groei gelijkmatig voortgaat.
De vier personen, die niet aan Tinea favosa
lijden, leveren, na depilatie en bij het onder-
zoeken van gezonde gedeelten, het volgende
resultaat:
Toename in lengte der haren gedurende 24 uren.
Voorhoofd. Achterhoofd.nbsp;Kruin.nbsp;Slapen.nbsp;Gemiddeld.
Meijer. Tinea granulata.
0,46 0,48 0,31 0,40 0,41
De Gkaauw (Matheus). Tinea furfuracea.
0,39 0,40 0,43 0,38 0,40
Dekkers. Tinea furfuracea.
0,29 0,29 0,38 0,31 0,31
Drommel. Tinea furfuracea.
0,26 0,26 0,29 0,38 0,29
til
k
De Tinea-lijders, op dezelfde wijze onderzocht,
leveren het onderstaand resultaat:
Koning. Sterk ontwikkelde Tinea favosa.
VoorLoofa. Achterhoofd. Kruin.nbsp;Slapen. Gemidaeld.
0,30 0,29 0,36 0,28 0,30
van Dijk, (Jan). Sterk ontwikkelde Tinea favosa.
0,34 0,38 0,47 0,34 0,38
Jeltens. Zeer sterk ontwikkelde Tinea favosa.
0,37 0,36 0,39 0,38 0,37
Bij de lijders aan Tinea favosa werden waar-
schijnlijk gezonde en zieke haren genomen ,
omdat men die op het uitwendig aanzien alleen
niet kan onderscheiden. Alle waren afkomstig
van de randen der aangedane plekken. De ge-
middelde groei der gezonde haren is, evenals
die der zieke, 0,35 m. m. per dag, waaruit dus
blijkt, dat de aanwezigheid der schimmel geen
invloed op den groei der haren uitoefent. Hier-
mede stemt overeen, dat ik nagenoeg nimmer
in den bulbus pili sporen vond. Waar ik ze er
in meende te zien, lagen zij er misschien alleen
uitwendig tegen aan. Het haar blijft ongestoord
groeijen, maar, op eene zekere hoogte boven de
huid, veranderen de draden in sporophoren, er
ontwikkelt zich lucht tusschen de haarvezelen
en het haar valt uiteen.
Wanneer men de gemiddelde lengte van de
radix pili gelijk vijf m. m. stelt, kan men onge-
veer drie weken na het dooden der schimmel vol-
komen normale wortels aan de haren verwachten.
INWEEKIJSG VAN EEAGENTIA OP PAVUS
KOESTEN.
Zwavelzuur, sterk, na 2 dagen ingewerkt te
hebben. Er is eene korrelige massa overgebleven.
De omtrekken der epidermiscellen zijn nog
zigtbaar.
Na 5 minuten. De ^ sporen zijn doorschij-
nender , minder zwart van omtrek. De draden
zijn op sommige plaatsen der schors als lange,
naast elkander gelegene dunne buisjes zigtbaar.
Salpeterzuur, geconc., na 2 dagen. De draden
zijn geheel verdwenen. De sporen zijn meest in
eene korrelige gele massa veranderd.
Na 5 minuten. Sporen en draden zijn ineen-
gekrompen.
Zoutzuur geconc. 2 dagen. De draden zijn
dunner, donkerder, korrelig, de sporen minder
duidelijk ineengekrompen.
Na 5 minuten. Sporen en draden ineenge-
krompen , meer doorschijnend, de draden laten
zich gemakkelijk uiteendrukken.
Azijnzuur, geconc., na 2 dagen. De sporen zijn
onveranderd. De spermatophoren en mycelium
draden een weinig gezwollen.
Na 5 uren. Geene verandering.
Zwavelzuur verdund. Na 5 minuten. Geene
verandering.
Na 24 uren. Evenmin.
Na 10 dagen. De sporen zijn in eene korre-
-ocr page 62-lige massa veranderd. De draden zijn zeer dun
en doorschijnend geworden. Het geheel gelijkt
op de inwerking van sterk zwavelzuur, korten
tijd aangewend.
Salpeterzuur, verdund, na 5 minuten. Geene
verandering.
Na 24 uren evenmin.
Zoutzuur en azijnzuur, verdund, na 5 min. en
24 uren, geven weinig verandering.
Gedistilleerd water na 40 min. De vloeistof
reageert ligt zuur. De sporen zijn scherp van om-
trekken, en helder van inhoud. Epidermiscellen
hoekig, in menigte drijvende. Draden weinig
te zien; bij drukking laten draden en sporen
niet van elkander los. Na 24 uren vibrio lineola.
Depileervocht, na 24 uren. De epidermiscellen
blijven nagenoeg onveranderd, de haren wor-
den spoedig opgelost. Sporen en draden blijven
onveranderd.
Vloeistof voor de schurftkuur, na 24 uren.
Geene inwerking op de sporen en draden. De
epidermiscellen zijn een weihig gezwollen.
, Potasch. De inwerking is vroeger beschreven.
Opmerkelijk is de hierbij zich ontwikkelende
reuk van Tinea.
Ammonia liquida, na 40 minuten. De inwer-
king vertoont niets bijzonders. Ook hier ziet
men bij drukking uit eene amorphe massa de
onregelmatige blazen of fleschvormige uitstulpin-
gen te voorschijn komen.
Kalkwater werkt als gedistilleerd water.
Reactief van Millon, na 5 minuten. Geene
bijzondere verandering. Na 2 dagen. Alles is
tot eene korrelige massa geworden.
Jodium in water, na 5 minuten. Niet de min-
ste inwerking op sporen of draden.
Jodium in jodetum kalicum, 2 dagen en 6
dagen inwerking. Geene bijzondere verandering.
Chroomzuur, na 6 minuten. Geene verandering.
Na 2 dagen. Er is alleen eene korrelige massa
overgebleven.
Reactief op cellulose (chloorzink, jodium en
jodetum kalicum), na 15 minuten. De sporen zijn
ineengekrompen en minder scherp van omtrek,
de draden dunner; beide zijn ligtgeel gekleurd.
Na 4 dagen inwerking nog geen spoor van
blaauwe kleuring. Ook, na gedurende 2 dagen
behandeld te zijn met salpeterzuur, zoutzuur of
potasch, en daarna met het reactief op cellulose,
geene blaauwe verkleuring. quot; Filtreerpapier met
dezelfde vloeistoffen behandeld wordt sterk
blaauw.
Tinctura jodii, en na opdrooging, bevochti-
ging met ac. sulph. conc., geeft hetzelfde resul-
taat als ac. sulph. conc. alleen, met uitzondering,
dat de in de vloeistof zwevende sporen een geel
omhulsel bezitten.
Glycerine. Na 5 minuten. Geene verandering.
Na 18 uren. De doorsneden zijn meer door-
schijnend geworden. Geene bijzonderheden te zien.
Na 24 uren. De sporen en sporaphoren zijn
zeer duidelijk, minder de myceliumdraden.
Na 10 dagen. Er zijn weinig onveranderde
sporen, zeer vele in ontwikkelingstoestand, zoo-
dat het schijnt, alsof zij in de glycerine gekiemd
hebben.
Oleum terebinthinae na 5 minuten.
Alles is zeer doorschijnend, zoodat de sporen
bijna niet meer te herkennen zijn. De draden
zijn slechts op sommige plaatsen waarneembaar,
op andere ziet men in hare plaats eene korrelige
massa.
Na 24 uren. De doorschijnendheid is nog
meer toegenomen. De korrelige massa in de
draden wijst hunne verspreiding gemakkelijk aan.
Koolzuur en phosphorzure potasch werken als
verdunde potassa.
Acetas plumbi , nitras argenti, chloridum hy-
drargyri, acidum hydro-fluo-silicicum, chloridum
ferri, aluin, chloorcalcium en chloridum platini
geven, korten of langen tijd aangewend, geene
merkbare verandering.
ONTWIKKELINGSPEOEVEN.
Eenige korsten werden den 27quot;^quot; Mei van
het hoofd van Koning genomen, en in een
droog fleschje gedaan. Den 12\'^™ tTunij is het
fleschje van binnen met waterdamp beslagen,
en zijn de korsten met witte schimmels bedekt.
De schimmeldraden hebben minder scherpe
omtrekken, dan de in den favus voorkomende;
de inhoud is meer korrelig. Men kan niet
zien of de schimmels zich uit favussporen ont-
wikkeld hebben; wel komen zij uit de ophoopin-
gen van sporen te voorschijn, maar hun begin
is niet waar te nemen. Buiten de grootere
sporen van de witte schimmels, die aan het
uiteinde der draden als eene opzwelling zijn
waar te nemen, komen er gewone favussporen
in menigte voor. Op den 10\'^®° September is het
aanzien weinig veranderd. De hoeveelheid witte
schimmels is toegenomen. Enkele [favussporen
hebben uitspruitsels bekomen.
Bij de volgende ontkiemingsproeven werd de
korst in een horologieglas op de stof gelegd ,
waarmede geëxperimenteerd werd. Het horolo-
gieglas werd vervolgens op ëén glas gezet, voor
e^n gedeelte met water gevuld, en hierover heen
een bekerglas, zoodat de vereischte vochtigheid
altijd aanwezig was.
16 Junij. Doorsneden van favus op zand.
5 Julij. De doorsnede is geheel verdwenen.
In het midden, iets van het zand nemende, ont-
dekt men hier en daar enkele sporen en spo-
renhoopen. Vele losse sporen vertoonen den be-
ginnenden ontwikkelingstoestand, bestaande in
uitspruitsels, die soms zes maal de breedte van
eene spoor hebben. Bovendien neemt men
angnillulae (gordii) waar, en beweeglijke puntjes
(vibriones?). Deze laatste vindt men overal, ook
aan de randén op het zand.
5nbsp;September. Op de plaats, waar de door-
snede gelegen heeft, is eene schimmel ontstaan,
bestaande uit eenen langen draad, zich van boven
splitsende in eene menigte , van een punt uit-
gaande, uit kogeltjes bestaande, draden. Van
sporen, angnillulae of vibriones is niets meer
te bespeuren.
16 Junij. Doorsneden van favus gebragt op
tuinaarde.
6nbsp;Julij. Van de favuskorsten is weinig meer
te zien; zij zijn bedekt met schimmel, die zich
ook in den omtrek heeft verbreid. Deze schim-
mel heeft vrij dikke draden, ongeveer als van
favus en sporangia, waaruit zich bij toevoeging
van water kleine sporen ontwikkelen. In de
korst zijn geene sporen meer voorhanden, maar
eene korrelige massa, waarin draden, die in
niets van die der omringende schimmel ver-
schillen. De kleine stukjes kwarts worden door
schimmeldraden aaneengeregen. Er zijn enkele
angnillulae (gordii) en beweeglijke puntjes (vi-
briones?) De laatste vertoonen zich alleen na
bijvoeging van water.
8 September. Van de favuskorst is niets
meer te zien. De stukjes kwarts worden nog
door enkele draden aaneengeregen. In bet midden
ligt een klein donkerbruin schubje, waarin door
water of potasch geene sporen of draden noch
epidermiscellen zigtbaar worden.
, 16 Junij. Doorsneden van favus op haren.
5 Julij, De favus-doorsnede is verweekt en
verkleurd, bruin, groen en zwart. In den om-
trek is het haar met witte schimmels bedekt.
Het zijn dunne witte draden, waarin zich vele
helder glinsterende korreltjes bevinden. Hierbij
ziet men eene menigte sporen, die soms tot
snoeren zijn aaneengeregen. In de favus-door-
snede vindt men dezelfde vormen in grootere
hoeveelheid, en draden van verschillende fijnheid,
die ook dan, wanneer zij zeer fijn zijn, nog uit
aaneengeregen kogeltjes schijnen te bestaan of
die te bevatten. Tusschen deze liggen eene
menigte sporen en dikkere draden, als bij de
favus-korsten voorkomen; men kan niet gemak-
kelijk opgeven, wie tot den eenen en wie tot
den anderen vorm behooren, omdat er zeer vele
tusschentrappen worden waargenomen. Enkele
favus-sporen vertoonen kieming. Yan den om-
trek der favi schijnen de draden zich in de
lengterigting der haren te verspreiden.
5 September. Het haar is geheel met witte
schimmels bedekt, die dezelfde schijnen te zijn,
als die welke zich op. het zand ontwikkeld heb-
ben. De korsten zijn meer bruin geworden, op
5
r
\'M
Éi\'
l
^\' \'i
f-
enkele plaatsen ziet men er eene zwarte massa
op liggen. Het microscoop doet hier eene menigte
grootere sporen ontdekken. Nog enkele epi-
dermiscellen zijn te herkennen, overigens vindt
men eene korrelige massa.
16 Junij. Doorsneden van favus op een wollen
lapje.
1 Julij. De doorsneden zijn bruin en week
geworden, min of meer met schimmel bedekt,
vooral een stuk. Hier hebben de mycelium-draden
de dikte der dikke favus-draden, en sporangia
aan de uiteinden, waaruit, door toevoeging van
water, sporen te voorschijn komen. In de kor-
sten zelve zijn snoervormige draden voorhanden,
even als bij de favus-doorsnede op het haar,
benevens sporen in hoopen. Overigens komen
er nog enkele draden voor in eene korrelige
massa, met overblijfselen van sporen.
8 September. De korst is bruin en verdroogd.
Met water behandeld ziet men sporen en draden,
de eerste in groot aantal. Een ander stukje,
met potasch behandeld, doet opgezwollen epider-
miscellen zien. In dit praeparaat weinig sporen
en draden.
16 Junij. Doorsnede van favus op boomwol.
6 Julij. De doorsnede is nagenoeg onveran-
derd. Geene nieuwe schimmel. De sporen heb-
ben een weinig gekiemd. Er zijn uitspruitsels,
die driemaal den diameter der sporen hebben.
9 September. De doorsnede is niet meer
zigtbaar. Op de plaats waar zij gelegen heeft
zijn de boomwoldraden ligt geel gekleurd. Onder
het microscoop ziet men, dat deze gele kleur
afhangt van ronde bollen, die geel gekleurd
zijn, een korreligen inhoud bezitten, waarin
hier en daar sporen en eenige weinige draden.
16 Januarij. Doorsneden van favus op eene
aardappelschijf
6 Julij. De doorsnede der schijf is met een
dun wit bekleedsel bedekt, dat op sommige
plaatsen sterker is opgehoopt. Het bestaat uit
amylumbollen, en eene schimmel, waarvan de
fructificatie-organen in een bolletje aan het uit-
einde der draden zitten; door de inwerking van
water treden de sporen, die veel kleiner zijn,
dan die van favus, uit dit bolletje te voorschijn.
In de draden nergens kogeltjes.
De favus-doorsnede is ook met deze schim-
mels bedekt, zij is week en wankleurig. Bij het
uitpluizen vindt men er kleine sporen in, en
draden, die niet te onderscheiden zijn van de
schimmeldraden, op de overige gedeelten der
aardappelschijf voorhanden. Tusschen deze dra-
den ligt eene korrelige stof; gewone favus sporen
heb ik hierin niet kunnen ontdekken. Het schijnt
mij toe, dat de kleine sporen van de aardappel-
schimmel zich eenigzins bewegen.
7 September. Ik bad twee aardappelschijven
genomen, de eene met eene doorsnede, de an-
dere zonder. Beide hebben nu hetzelfde voor-
komen.
Op de bruine randen zitten vrij lange dra-
den, die sporen! in den vorm van een vederbos
vertoonen. Door water en ligte drukking laten
de sporen gemakkelijk los. In het midden der
schijf ziet men bloemkoolachtige massa\'s, be-
staande mt draden en eene menigte sporen,
die door toevoeging van water zich bewegen;
ook zijn er eene menigte myten in voorhanden,
die zich bij de inwerking van water in bewe-
ging stellen.
De diepere lagen vertoonen normaal aard-
appelweefael. Hier en daar vindt men kristallen,
die met tripelphosphaten in vorm overeenkomen,
en eenige ligchaampjes, die het meeste overeen-
komst met puccinia\'s vertoonen.
15 Junij. Doorsneden van favus gebragt op
de bovenvlakte van het blad van Aloë soco-
trina, regts van opperhuid ontdaan, links niet.
3 Julij. Het blad is nagenoeg geheel met
witte schimmels bedekt; van de favus-korsten
is met het ongewapende oog niets meer waar
te nemen. Regts ziet men op de plaats der
doorsnede eene groote hoeveelheid schimmels,
en onder haar eene brijige massa. Hierin zijn
eene menigte zich bewegende sporen (of vibri-
6^9
ones) met dikkere draden. Geene vormen , op
die van favus gelijkende, zijn waar te nemen.
Links hebben zicli weinig schimmels ontwik-
keld. Men vindt hier eene zwarte massa, die
bij uitpluizing blijkt te zijn het overblijfsel van
den favus, waarin eene menigte dunne draden en
eene kleine hoeveelheid dikkere in eene korre-
lige stof gehuld. Men ziet ook sporen in ont-
wikkeling.
9 Sept. Het blad is ingedroogd. Overal zijn
schimmels en van de doorsnede is niets te be-
merken. Men neemt witte en zwarte schimmels
waar; de eerste hebben de sporen in draden,
de laatste in kogels, die door de inwerking van
water barsten.
16 Junij. Doorsnede op de bovenvlakte van
een blad van Camellia japonica, regts van
opperhuid ontdaan, links niet.
8nbsp;Julij. De doorsnede is jiiet merkbaar ver-
anderd, en zonder eenige andere schimmel.
9nbsp;September. Het blad is uitgedroogd en
geheel bruin geworden. De doorsnede is met
eene witte schimmel bedekt, die dunne draden
en kleine sporen heeft; zij zelve is nagenoeg
onveranderd gebleven. Na bijvoeging van pot-
asch zijn de sporen duidelijk waarneembaar;
draden weinig te zien.
16 Junij. Doorsnede van favus gebragt op
-ocr page 72-n
de bovenvlakte van een blad van Iris fiorentina,
regts van opperhuid ontdaan, links niet.
9 Julij. Het blad is geheel uitgedroogd, met
eene witte schimmel bedekt, die vooral opge-
hoopt is op de plaatsen, waar de doorsneden
liggen. Men ziet aan de schimmeldraden enkele
witte of ligt groene knopjes, sporangia met fijne
sporen. Het mycelium der schimmel bestaat uit
draden, die de grootte hebben der favusdraden.
Zij hebben geene kogeltjes of cellen in hun
binnenste. Er komt nog een vorm van fructi-
, ficatie voor, waarbij de uiteinden der draden zich
in den vorm van Puccinia\'s afsnoeren. De door-
snede is schijnbaar onveranderd.
9 September. Op het blad overal witte schim-
mels, met sporen in ronde sporangia besloten,
die door water vrij worden en zich schijnen te
bewegen. Ook de doorsnede is met deze draden
omgeven. Inwendig is zij genoegzaam onver-
anderd. Men vindt in haar ook de vormen,
die op Puccinia gelijken.nbsp;^
16 Julij. Doorsnede van favus op het blad
(bovenzijde) van eene grassoort.
9 Julij. Het blad is geheel met schimmel
bedekt, het meest op de plaats waar de door-
snede gelegen heeft. Er komen twee soorten
voor, de eene met bruinachtige, de andere met
groene sporangia; de laatste komt overeen met
die van de Iris. In de bruine sporangia zijn
vrij groote sporen voorhanden. In de favuskorst
zijn zoowel dunne als dikke draden in eene
korrelige massa; favussporen zijn niet waar te
nemen.
9 September. Het blad is ingedroogd. Van
den favus is niets meer te zien. De schimmel
is ligt roodachtig. Door bijvoeging van water
komen er eene menigte vrij groote sporen te
voorschijn.
Bij de ontkiemingsproeven op dieren en men-
schen werd de doorsnede op de van haar
ontdane plaats gebragt, met een dekglaasje be-
dekt, dit door kleefpleister vastgehouden, en
het geheel met een verband omgeven. Bij de
konijnen en honden werd om den hals een breede
blikken Schijf gehangen, waardoor het krabben
aan het hoofd werd voorgekomen.
25 Mei. Een konijn ingeënt met favussporen
(dwarse doorsnede van een favus) ter weerszij-
den van den rug en op den kop.
28 Mei. Het konijn heeft het verband op den
rug met de kleefpleisters en glaasjes afgerukt.
Er wordt een eenvoudig verband geappliceerd.
31 Mei. Op den rug is niets dan gele
korsten over de geheele onthaarde plaats te zien,
afhankelijk van de kleine huidwonden bij het
afknippen van het haar ontstaan.
12 Junij. Op den rug aan de linkerzijde,
-ocr page 74-niet op de plaats, waar het glaasje gelegen heeft,
is een schoone favus ontstaan, ongeveer 10 m. m.
in diameter hebbende en zeer regelmatig gevormd.
Op de regterzijde zijn op de plaats, waar het
glaasje gelegen heeft, ongeveer 10 kleine favi
ontstaan, waarvan sommige ineenloopen; de
grootste heeft eene middellijn van 5 m.m. Onder
het microscoop ziet men er de gewone draden
en sporen in, benevens eene groote hoeveelheid
epidermiscellen.
Op den kop is het verband nog blijven zitten.
Men vindt op het glaasje eene brijachtige stof,
uit sporen in verschillende ontwikkelingstrappen
bestaande.
Op de plaats van inenting is eene gele korst ,
ongeveer 2 duim in middellijn, met een tuifje
haren in het midden. Het schijnt, dat deze
groote korst uit aaneengroeijing van vele kleine
ontstaan is. Zij vertoont niet den kenmerkenden
favusvorm, en heeft op sommige plaatsen het
voorkomen, alsof het bovenbekleedsel losgegaan
is. Men ziet daar eene gele poederachtige stof,
die geheel uit sporen blijkt te bestaan.
12, 13 en 14 Junij. In de haren van het
konijn heb ik nergens draden of sporen kunnen
vinden. In een stuk van eene korst vind ik
eene menigte dunne draden, en, zoo als het mij
toeschijnt, ook kleine sporen.
28 Juij. De korsten zijn alle verdwenen. Op
de plaats, waar zij gezeten hebben, is zeer wei-
nig haar; men vindt er de huid bedekt met
dunne witte schilfers, die ook aan de basis der
haren zitten. Hierin, zoowel in die van het
hoofd als van den rug, vindt men eene menigte
dunne draden zonder verdikkingen en geene
sporen.
11 Julij. Het haar is zoozeer gegroeid, dat
de vroegere kale plekken met moeite weder kun-
nen gevonden worden. Hier ziet men nog eenige
fijne schubjes, waarin geene draden meer zijn te
herkennen.
18nbsp;Junij. Een konijn op het hoofd en ter
weerszijden van den rug, na wegneming der
epidermis, met favi van Koning ingeënt.
19nbsp;Junij. Het verband op het hoofd is ver-
loren gegaan.
21 Junij. Het verband op den rug zit nog
goed. Op het hoofd vindt men eene raauwe
vlakte ter grootte van een-gulden. Op twee
plaatsen iïiet men hierop eene zwarte massa, waar-
in onder het microscoop slechts twijfelachtige
draden in eene korrelige massa worden gevonden.
26 Junij. Het konijn is gestorven.
Op het hoofd vindt men in de weeke stof,
die de raauwe vlakte bedekt, op enkele plaatsen
ophoopingen van draden. Op den rug der reg-
terzijde is het glaasje blijven zitten. Er zijn
eenige korsten, die in uitwendig aanzien niet
verschillen van die, welke na eene ejicoriatie
ontstaan. Hierin worden vele dunne draden, en
nagenoeg geene sporen gevonden. Op het glaasje
kan ik geene sporen of draden ontdekken. Op
de linkerzijde is het glaasje afgevallen. De
korsten komen overeen met die der regterzijde.
25 Mei. Een hond na depilatie ingeënt op het
hoofd (na verwijdering der opperhuid) en ter
weerszijden van de wervelkolom (zonder ver-
wijdering der opperhuid).
10 Junij. De hond is gestorven. Het verband
op het hoofd was goed blijven zitten. De door-
sneden waren in eene brijïge gele massa ver-
anderd , waarin spojen en draden. Geheele
velden van sporen Avaren in verschillende phasen
van ontwikkeling. Op het hoofd zijn de haren
ongeveer een duim gegroeid. Daar waar de
doorsneden gelegen hebben, zijn zij door
eene gele korst aaneengekleefd, die intusschen
niet den favusvorm vertoont. Een gedeelte laat
gemakkelijk los, terwijl de haren medegaan,
zoodat deze ter weerszijden aan de korst uitste-
ken. Rondom de haren ziet men hoopen van
sporen en draden, welke laatste men ook in
enkele haren waarneemt. In de korst zijn spo-
ren en draden in groote hoeveelheid; zij zijn
vooral na inwerking van potasch zeer duidelijk.
De huid blijkt, na het afpraepareren op de
plaats der korst, geïnjecteerd te zijn, en on-
doorschijnend.
De beide inentingen op den rug zijn zon-
der gevolg gebleven. Op de beide dekglaasjes
zijn de doorsneden nagenoeg onveranderd blijven
liggen; men vindt tevens eene menigte schub-
ben, uit opperhuid-cellen bestaande. De huid
is daar ter plaatse even doorschijnend als elders,
zonder injectie.
21 Junij. Een hond ingeënt op het hoofd en
op den rug na verwijdering der opperhuid.
25 Junij. Het verband op het hoofd is los-
gegaan.
28nbsp;Junij. Het verband op den rug is losge-
gaan; de glaasjes zijn verdwenen.
29nbsp;Junij. In de haren en korsten op het
hoofd of op den rug kan ik nergens draden of
sporen vinden.
11 Julij. Er zijn fraaije favi op het hoofd en
vooral op den rug te zien, waarin onder het
microscoop vele, niet zeer dikke, draden en zeer
weinig sporen worden waargenomen. In de ha-
ren kan ik geene draden of sporen vinden.
3 September. Op het hoofd en op den rug
kale en schilferige, ligtroode plekken, waarin ik
nergens draden en sporen kan ontdekken.
18 Junij. Eene geit ingeënt op het hoofd en
ter weerszijden van de wervelkolom, na verwij-
dering der opperhuid.
21 Junij. Het verband op den rug is ver-
I ?
schoven, zoodat de glaasjes bij het afoemen van
het verhand afvallen. Er zijn schilferige gele
korsten; op de glaasjes is van de doorsneden niets
meer waar te nemen. Er worden op den rug
horologieglazen in plaats van dekglaasjes gebruikt.
Op het hoofd is het verband afgevallen. Er zip
eenige opene plekken.
24 Juni]quot;. In de korsten, die op het hoofd
ontstaan zijn en. in vorm zeer van dien van
favus afwijken, zie ik slechts twijfelachtige dra-
den en sporen. De haren vertoonen niets af-
wijkends. Op den rug zijn eenige schilfers,
waarin geene sporen of draden zijn te zien.
11 Julij. De plekken, waar de inenting heeft
plaats gehad, zijn moeijelijk meer te vinden, en
vertoonen niets afwijkends.
3 September. Men kan de plaats van inen-
ting niet meer terugvinden.
Voor de inenting op den mensch werden drie
Tinealijders genomen. Zij stonden de inenting op
den arm toe, mits verder niets gebeurde, dan
de oplegging van de favus-korst. Ik kon hier
dus de opperhuid niet wegnemen, hetgeen reeds
a priori deed verwachten, dat het resultaat on-
gunstig zoude zijn.
De doorsneden werden op de gewone wijze
op den regter en linker bovenarm bevestigd.
Knapper werd ingeent met eene korst van zijn
eigen hoofd, Koning met eene van Dammeler.
WB
en van der Meer met eene, die zich op zijne
pubis had ontwikkeld. Ik kan de verschijnselen, die
op de inenting volgden, gevoegelijk bij aUe drie
patienten tegelijk beschrijven,, omdat zij geheel
overeenkomstig waren. Na twee a drie dagen
waren de doorsneden verweekt en geler gewor-
den. De huid onder het dekglaasje was; hier en
daar een weinig rood en met schilfers bedekt.
Later vond men op. de glaasjes, vele schubben
uit epiderm.iscellen bestaande en ten laatste geen
andere bestanddeelen. Na 18 dagen werden de
dekglaasjes door horologieglazen vervangen,
waaronder de roodheid der huid verdween,
zoodat nu na negen dagen niets bijzonders op de
plaats van inenting meer was waar te nemen.
Zooals men bij het lezen van dit proefschrift
zal hebben opgemerkt, heb ikquot;nergens schrijvers
aangehaald, en ook geen eigen oordeel over
eenig betwistbaar punt uitgesproken. Dit geschied-
de met opzet. Ik verkoos liever een verslag
van eigen werk te geven, dan eenemonographie
over Tinea, die bij den tegenwoordigen stand
onzer kennis nog onvolledig mo^t zijii; omdat
het belangrijkste gedeelte, de ontwikkeling, onbe-
kend is. De eerste vraag, die zich hierbij voor-
doet, is deze: vormt de favusschimmel een eigen
geslacht, of is zij slechts een bijzondere vorm,
gewijzigd door den bodem, waarop zij zicli ont-
wikkeld heeft, zooals men bij andere schimmel-
soorten heeft waargenomen. In geval het eerste
wordt gevonden, moet men verder weten, op welke
wijze de Tineaschimmel buiten het ligchaam zich
ontwikkelt; hoe de hierbij ontstaande vormen
op het dierlijk ligchaam wederom in den eigen-
aardigen favusvorm overgaan; in welk gedeelte
der huid de ontwikkeling plaats heeft, óf in
den haarzak óf in het rete Malphighii en wel-
ke rol de meest groote sporen in de favi, en
de meest kleine in de huid spelen. Hij die
wil trachten de Tinea goed te leeren kennen,
zal moeten beginnen eene degelijke studie te
maken van de schimmels in het algemeen,
om later zijne hierin verkregene kennis op den
favus toe te passen, door zijne ontwikkeling op
doorsneden van de huid na te gaan. Bij de
groote moeijelijkheid om huid met favus van men-
schen te verkrijgen, is het niet ongepast te wij-
zen op de inentingen, op honden en konijnen,
waarbij ten minste de voornaamste bijzonderheden
der ontwikkeling wel met die bij den mensch
zullen overeenkomen.
Ik kan niemand aanraden de oude littera-
tuur over Tinea door te worstelen. Wat vóór
1840 over haar geschreven is, vindt men
beknopt bijeen in een door het provinciaal
Utrechtsch genootschap van Kunsten en Weten-
schappen in 1839 bekroonde verhandeling van
Ür. P. J. Blom. Den stand der kennis van
Tinea een tiental jaren later kan men leeren
kennen in een door de Hollandsche maatschappij
der wetenschappen in 1850 bekroonde verhan-
deling van den te vroeg aan de wetenschap
ontrukten Dr. A. Cramer. Door hem werden
de schimmels als gevolg, niet als oorzaak der
ziekte beschouwd ; in de latere werken heeft
men dit standpunt verlaten ; men houdt de ziekte
voor het gevolg der schimmel. Onder deze
noem ik vooral het classieke werk van Robin:
Histoire naturelle des végétaux parasites, 1853,
verder : Bazin, Recherches sur la nature et le
traitement des teignes, 1853, Küchenmeister, Die
in und an dem Körper des lebenden Menschen
vorkommenden Parasiten (weinig eigen onder-
zoek) , Hebra, huidziekten uit het handboek der
bijzondere pathologie en therapie van Virchow,
Mc. Call Anderson, in parasitic affections of
the Skin, Medical Times andquot; Gazette 1861, en
Dr. Stark und Prof Hallier, Beiträge zur Kennt-
niss der im menschlichen Körper vorkommenden
pflanzlichen Parasiten. Jenaische Zeitschrift für
Medicin und Naturwissenschaft, 1865.
hî-d;.- ::
. • ■quot;srù;quot;- tM Ü
gt;H
il
\' L.
Ei\'?
fîsfew m\'-\'ii ^ooO\'nbsp;iï^^-ïij\'-Uï?-.--
••obnbsp;: i-îfî ..-^iiirtrVij. isiif riymnif
îiijyif \'- i-rM/l\'-v^/ .■gt;\'!\'gt;gt;av. V.î\'V/iiCvUDMt.t\'l. atifoix
îfettod .îî^^fij V mmw-\'. invqbüu^Ä ■t-tb..-..««»?
Si i
m
STElLiXillSrQ-EISr.
I.
Voor den Physioloog is de vrije wil ondenkbaar.
De theorie van Young kan alle verschijnselen
van het zien niet verklaren.
De kinkhoest wordt ten onregte door Niemeyer
tot de katarrhen gerekend.
ik
IV.
De gunstige werking van koude fomenten bij
pneumonie moet nog van meer zijden bevestigd
worden, om hun algemeen gebruik aan te be-
velen.
De onderscheiding door Briand van toereken-
baarheid bij dronkenschap, en niet toereken-
baarheid bij andere toestanden, waarbij men
eveneens het vrije gebruik der rede mist, komt
mij voor onjuist te zijn.
Voor het aannemen van het verzien der
zwangeren heeft men geene voldoende gronden.
Luchtschampschoten bestaan niet.
De electrotriptische methode geeft geen, de
-ocr page 85-lithodialyse weinig resultaat ter verwijdering van
blaassteenen.
IX.
Ten onregte heeft men aan de zoogenaamde
identische netvliespunten een bijzonder verband
toegeschreven.
X.
Het aannemen bij de dierlijke cel van een vlies,
overeenkomende met den Primordialschlauch der
plantencel, wordt niet door de feiten gewettigd.
Terwijl men de praeventieve syphilisatie niet
genoeg kan afkeuren, verdient de curatieve
meer toepassing.
Het voortbewegen der chyl is onverklaarbaar.
Suiker is waarschijnlijk niet normaal in de
urine voorhanden.
Van de methoden om het optisch vermogen
van microscopen te bepalen, is die van Harting
de beste.
De inmenging van een weinig zwavelzuur bij
den azijn is eer voor- dan nadeelig.
XVI.
Teregt zegt Bichat: „L\'art d\'éviter les opéra-
tions chirurgicales doit précédèr celui de les
bien faire, et dans le doute de leur indication,
ne pas agir est la saine pratique.quot;
msm