-ocr page 1-

DE STAATKUNDE

DKB,

NEDERLANDSCHE REPUBLIEK

vajj 1697 tot 1795

m BETREKKING TOT HET EVENWIGT VAN EUROPA,

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

OP GEZAG VAN DEN KECTOE MAGNIFICUS

MR. J. A. FEUIN,

GEWOON HOOGLEEKAAS IK DE KEGTSGELEEEDE FACULTEIT,

met a?obstbmmiwg taw den academisohek senaat

Eli

tülö-ens besluit der kegtsci-blebede faculteit,

TEE VERKRIJGING YAN DEN GKAAU

VAN

DOCTOR IN HET ROIREINSCH EN HEDENDAAGSCH REGT.

AAS

DE UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,

DOOR

JAN IZAAK VAN DOORNINCK,

GEBOREN TE DEVENTER,

in het openbaar te verdediaen
op Vrijdag den Sden Februarij 1866, des namiddags ten 1 ure.

Utrecht, PIIM EN mi 1866

-ocr page 2-

t quot; « î\'--^\'? f. ïîî-f quot;f l

- ^ /

-ocr page 3-

AAN MIJNEN VADER.

-ocr page 4-

- u -.,-,

m0y^\'^mm^\'-:

-ocr page 5-

INHOUD.

INLEIDING.nbsp;Pag.

§ 1. Wat bedoelt het stelsel van staatkundig evenwigt? .... i.
§ 2. Geschiedenis van het stelsel tot op het einde der XVIIe eeuw. xviir.

EERSTE HOOFDSTUK.

SPAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG.

^ 1. Van den vrede van Rijswijk tot aan den dood van Karei II .nbsp;1.
§ 2. Overzigt van den toestand van Europa bij het begin der

XVlIIe eeuw.................24.

§ 3. De Triple-alliantie van 7 Sept. 1701. Haar voorspoed en

Lodewijk XIV\'s vredesvoorstellen tot het einde van 1710 . .nbsp;41.

§ 4. Erankrijk\'s redding. Vrede van Utrecht en Rastadt ....nbsp;60.

TWEEDE HOOFDSTUK.quot;

1715—1732 ......... 85.

DERDE HOOFDSTUK.

POOLSCHB SUCCESSIE-OORLOG......111,

-ocr page 6-

VIERDE HOOFDSTUK.

OOSTENEIJKSCHE SUCCESSIE-OORLOB.

1. Toestand van Europa in ................

3, Aanleiding, loop en einde van den oorlog........

VIJFDE HOOFDSTUK.

1748-1772 .........

ZESDE HOOFDSTUK,
1773_1789.

§ 1. Engelsch-Amerikaansche oorlog .......^ .... 159,

§ 3. Oneenigbeden met den Keizer. Alliantie tusschen Engeland.

170.

Pruissen en de Republiek.............

ZEVENDE HOOFDSTUK.

1789—1795......... 178.

BESLUIT.....................

AANTEEKENINGEN.................231.

STELLINGEN.........,..........343.

Pag.
115.

-ocr page 7-

INLEIDING.

1.

„Het stelsel van staatkundig evenwigt van Europaquot; is
eene uitdrukking, die zoo dikwijls in verschillende be-
teekenis opgevat, en zoo herhaalde malen door schrijvers
over geschiedenis of volkenregt op uiteenloopende wijze
besproken is, dat het volstrekt noodig is nader uit een
te zetten, wat men onder staatkundig evenwigt heeft te
verstaan, alvorens in eene beschouAving te treden aan-
gaande den invloed, dien dit stelsel op de staatkunde
van ons werelddeel heeft uitgeoefend.

Welken naam men aan de zaak geven wil\') is vrij
onverschillig, zoo men maar niet door aan het woord te
blijven hangen, zich een verkeerd begrip vormt van het

1) Balance dn pouvmr, bilanx s. trutina gentium, System des QleicJi-
gewichts, System der Gegenkräfte und der Wechselwirkung, Systeme de
Contre-poids,
enz. De beide laatste, welke door ancillon voorgesteld wor-
den, verdienen wel eenigzins de voorkeur, omdat zij juister den aard der
zaak uitdrukken. Bij ons heeft men ook van
evenwigt van vermogen of
van
tegenwigt gesproken; wij zullen ons echter bij de meer gebruikelijke
uitdrukking houden, hetgeen zonder gevaar geschieden kan, als men het
over de bedoeling der vToorden eens is.

-ocr page 8-

stelsel, dat onder dien naam gehuldigd wordt, zooals
zoo dikwijls het geval geweest is. \')

Zoo hebben sommige schrijvers gemeend, dat het doel,

s ■ 1
■■ i

1) Hierover zegt [f. von gentz] Fragmente aus der neuesten Ge-
schichte des Polit. QleichgewicUs in Buropa. St. Petersburg
1806 p. 1 e. v.
„die Aehnlichkeit mit körperlichen Gegenständen, mit welchen das Wort
gebildet ward, hat Gelegenheit zu mancherlei Miszdentung gegeben. Man
hat sich vorgestellt, die, welche in dem
Gleichgewicht der Macht die Grund-
fläche einer Staaten-Verbindung erkannten, beabsichteten eine möglichst-
volständige
Gleichheit oder Ausgleichung der Kräfte, und verlangten, dasz
die verschiedenen Staaten eines durch politische Bande in ein Ganzes ver-
knüpftes Bezirkes, im Rücksicht auf Grösze, Volksmenge, Reichthum,
Hülfsquellen u. s. f. aufs genauste einer gegeu den andern abgemessen , ab-
gewogen und abgerundet seyu sollten. Aus dieser falschen Voraussetzung
sind, je nach dem man sie gläubig oder skeptisch auf die Staatsverhältniase
anwenden wollte, zwei einander entgegenstehende Irrthümer, der eine
fast so schädlich als der andre, entsprungen. Die, welche jenes eingebil-
dete Prinzip in seinem ganzen Umfange annahmen, wurden dadurch zu
der Meinung geführt als ob in jedem Falle, wo sich ein Staat durch äus-
zern Zuwachs oder innre Entwicklung verstärkte, die übrigen Widerstand
leisten und so lange kämpfen müszten, bis sie sich entweder ein Aequiva-
lent errungen, oder jenen in die vorige Verfassung zurück gebracht hätten.
Dagegen erklärten die andern in ihre ganz richtigen Ueberzeugung von der
Ummöglichkeit eines solchen Systems, die ganze Idee einen politischen Gleich-
gewichts der Macht für ein Hirngespenst, von Träumern erfunden und von
Schlauköpfen künstlich benutzt, damit es nur an Vorwanden zum Streit,
zur Ungerechtigkeit und zur Gewaltthätigkeit nicht gebreche. Der erste
dieser irrthümer würde den Frieden von der Erde verbannen; der letzte
würde der Alleinherrschaft eines eroberungssüchtigen Staates die erwün-
sehesten Aussichten eröifnen.quot;

Onder de schrijvers, die zieh aan dergelijke dwalingen hebben schuldig
gemaakt, zijn te noemen:
schmettow, die in zijne Fatriottische Gedanke
eines Dänen über stehende Heere,
het stelsel eene „politische Charlataneriequot;
noemt; v.
jüsti, die een werkje schreef onder den titel van: Die CM-
maire des Gleichgew.
(Alt. 1758); enz. Eene opgave der tallooze geschrif-
ten over het staatk. evenwigt is o. a. te vinden in
Pölitz , Bie Staatswiss.
im. Lichte unsrer Zeit.
T. V. p. 40.

-ocr page 9-

hetwelk men zich voorstelde, eene lex agraria zonde zijn:
ware dit het geval, dan zoude men het met regt even
als
KLtiBEE noemen „une pure idée des diplomates ou
politiques, très-vague, simplement fondée dans le senti-
ment de convenance, à laquelle manque par conséquent
le caractère essentiel d\'une source du droit des gens.quot;
Dan zouden wij met denzelfden schrijver zeggen: „il se-
rait à désirer que le mot équivoque d\'équilibre politique
fût banni du langage tant de la politique que du droit
des gens.quot; \')

Het is echter met het staatkundig evenwigt gegaan als
met de burgerlijke gelijkheid. Men verwart nl. (zooals
VON amp;ENTZ teregt opmerkt) „gleich im Rechtequot; of
„gleich vor dem Rechtequot; met „gleich an Rechten;quot; het
eerste is een hoofdvereischte voor eenen goed geordenden
staat, het laatste huist slechts in het brein van commu-
nisten. Het eerste waarborgt de veiligheid en het eigen-
dom van armen zoowel als rijken in den staat, den
zwakken zoowel als den magtigen onder de staten. Het
laatste is eene utopie, Avelke, zoo zij ook al voor een
oogenblik te verwezenlijken ware, onmiddelijk weder in
het niet zoude verzinken.nbsp;-

„II ne doit jamais être question d\'équilibre,quot; zoo zegt
de beroemde, met het stelsel niet weinig ingenomen
an-
ciLLON,\'^) „dans le sens propre de ce mot; comment
l\'établir entre une puissance et toutes les autres, ou entre
une puissance et chacune des autres? Les inégalités de
forces, de moyens et de ressources subsisteront toujours,

1)nbsp;Droit des gens moderne de /\'Ear. § 43.

2)nbsp;In zijne boven aangehaalde Fragmente, p. 3.

3)nbsp;Tableau des Révolutions T. III. p. 5 e. v. (éd. Par. 1823.)

-ocr page 10-

et renaîtront des efforts mêmes qu\'on fera pour les
détruire; la balance politique penchera toujours d\'un
côté plus que d\'un autre: l\'équilibre parfait amènerait
un repos entier et parfait; cet état de choses n\'aura
jamais lieu, et peut-être ne serait pas même un bien
pour l\'humanité.quot;

Aangaande de onjuiste denkbeelden, welke men zich
van het staatkundig evenwigt gevormd heeft, behoeven wij
zeker niet meer bij te brengen. De juiste aard echter
van het stelsel is hiermede niet verklaard: deze eischt
eene meer uitvoerige beschouwing.

Even als de menschen, die met elkander gedurig in
aanraking komen, en vooral zij, die in dat naanwe
verband tot elkander staan, waaruit een staat geboren
wordt, behoefte hebben aan een gemeenschappelijk regt,
dat hunne personen en bezittingen beveiligt, evenzoo is
er tusschen staten, die met elkander in aanraking komen,
en vooral tusschen de zoodanigen, die bijna onophoude-
lijk in wederzijdsche betrekkingen staan, m. a. w. vooral
die, welke een werelddeel vormen, een regt noodig tot
bescherming tegen de willekeur van iederen anderen staat.
Zoo wordt
in den staat natuurregt en privaat regt;
tusschen de staten algemeen en bijzonder volkenregt ge-
boren. Natuurregt en algemeen volkenregt zijn het on-
geschreven regt; privaat regt en bijzonder volkenregt
het geschrevene. Het privaat regt, even als het bij-
zonder strafregt, zorgt dat de vrijheid van den eenen
burger geene hinderpaal voor die van den anderen worde;
het ontneemt aan den delinquent zooveel mogelijk de
magt, om op nieuw de vrijheid der andere burgers aan
te tasten. Evenzoo bij staten: slechts één groot onder-
scheid blijft er evenwel over; in de maatschappij nl.

-ocr page 11-

Staat de wetgevende, zoowel als de nitvoerende [d. i. hier
de straffende] magt boven de burgers; in de statenmaat-
schappij daarentegen ontbreekt eene zoodanige regtdoende
magt, boven de leden dier maatschappij geplaatst; de
verongelijkte moet zich zeiven regt verschaffen, \'t zij dan
met of zonder hulp zijner medeleden, naarmate zijne magt
groot is.

In de meeste gevallen echter zal de beleedigde partij
de zwakste zijn, en zoo dus niet haar regt gesteund wordt
door anderen, zal het onregt zegevieren. Het regt, waarop
zoodanige tusschenkomst van een\' derde gegrond is, is
geen ander dan dat van zelfverdediging en zelfbehoud.
De veiligheid en rust van eenen nabuur te helpen hand-
haven, is immers tevens voor onze eigene veiligheid wa-
ken; want het geweld, heden tegen hem gepleegd, kan
morgen tegen ons gerigt worden; en de staat, die langs
alle wegen, met alle middelen zonder onderscheid, de
vergrooting van zijn grondgebied beoogt, zal des te ge-
vaarlijker worden, nadat hij zich van de landen van on-
zen nabuur heeft meester gemaakt. Hier wijkt zelfs de
onschendbaarheid van het grondgebied voor het uitnemend
regt van zelfverdediging. Wajit. zooals zeker schrijver
naar waarheid opmerkt: „As the Right of Self-Preser-
vation is prior and paramount to the Eight of Dominion
and Property in the case of individuals, so the Right
of Self-Preservation is prior and paramount to the
Right of Territorial Inviolability in the case of Nations,
and if ever these Rights conflict, the former is entitled to
prevail within the limits of the necessity and of the case.quot;

1) TRAVEKS twiss, The La%o of Naiions, § 102; vgl. ook phillimoke,
Princ. of nat. law, T. I. § 213 euwoLFF, Jus Gentium, \\ 34, die reeds zeide;

-ocr page 12-

Het regt oia zich tegen de toenemeiide magt van eenen
nabnrigen staat te verzetten, wordt door
db eénélon \')
welsprekend verdedigd in de volgende woorden : „Empê-
cher le voisin d\'être trop puissant, ce n\'est point faire
un mal ; c\'est se garantir de la servitude et en garantir
ses autres voisins, en un mot c\'est travailler à la sû-
reté, à la tranquillité, au salut pubKc; car l\'aggrandis-
sement d\'une nation au-delà d\'une certaine borne change
le système général de toutes les nations, qui ont rapport
à celle-là... On est toujours en droit de supposer que
le plus puissant à la longue se prévaudra de sa force,
quand il n\'y a plus de force à peu près égale, qui
puisse l\'arrêter...

Quand une puissance monte à un point que toutes
les autres puissances voisines ensemble ne peuvent plus
lui résister, toutes ces autres sont en droit de se liguer
pour prévenir cet accroissement, après lequel il ne serait
plus temps de défendre la liberté commune. Mais, pour
faire légitimement ces sortes de ligues, qui tendent à pré-
venir un trop grand accroissement d\'un état, il faut que
le cas soit véritable et pressant; il faut se contenter
d\'une ligue défensive, ou du moins ne la faire offensive
qu\'autant que la juste et nécessaire défense se trouvera
renfermée dans les desseins d\'une aggression ; encore
même faut-il toujours, dans les traités de ligues offen-
sives, poser des bornes précises, pour ne détruire jamais
une puissance, sous le prétexte de la modérer.quot;

„Genti unicuique competit jus ad ea quibus periculnm interitus avertere,
et ea, quae iateritum aflferre possunt, vitare potest, quantum datur.quot;

1) In zijn Examen de la conscience sur les devoirs de la royauté. {Oeu-
vres,
Ed. 1835, T. m. p. 361).

-ocr page 13-

Hoeveel waarheid er ook in deze redenering moge ge-
legen zijn, en ofschoon wij gaarne met Lord
bacon\')
instemmen, dat regtmatige trees of een dreigend gevaar
een wettige reden tot oorlog opleveren, al is men niet
aangevallen, zoo blijft het toch steeds moeijelijk eene
grens te bepalen, wanneer er een „cas véritable et pres-
sant,quot; wanneer een „justns metns imminentis periculiquot;
aanwezig is. De mogelijkheid van een toekomend nadeel
is zeker niet voldoende : evenmin de omstandigheid,

1)nbsp;„Neqae recipieuda est opinio qnorundam ex scholasticis : „Bellum juste
suscipi non posse, nisi ob injuriam, aut provoeationem praecedentem.quot;
Siquidem jnstus metus imminentis periculi, etsi violentia aliqua non prae-
cesserit, proeul dubio belli causa est
competens et légitima.quot; baco, Fideks

sermones, n°. XIX.

„Quod ad vicinos attinet, praeseribi non potest régula aliqua certa cau-
tionis propter occasionum varietatem: unica excepta; quae semper tenet.
Ea. est, ut principes hnic rei perpetno invigilent, ne quis ex vicinis in tan-
tum escrescat (vel novi territorii augraentis, vel commercium ad se tra-
hendo, vel propius accedendo, et similibus) quo majorera naneiscatur lae-
dendi potestatem quam
antea habuerat.quot; baco. Ibid.

2)nbsp;thiercelin, Principes du droit: „la de\'claration de guerre motivée
par la seule possibilité d\'un dommage futur serait injuste; car faire la
guerre c\'est punir et Ton ne punit pas ponr un désir, pour une pensée,
encore moins pour k tentation que des .circonstances éventuelles pouvaient
donner de mal faire. Une nation qui croit avoir à redouter dans un temps
plus ou moins long une agression injuste, peut négocier, préparer des
alliances, demander des garanties, mais elle ne peut attaquer, c\'est-à-dire
punir. . . . Mais la guerre est incontestablement légitime contre un Etat
qui fait les préparatifs pour attaquer. Les préparatifs d\'une attaque sont
déjà une atteinte au droit.quot; enz.

De schrijver begaat hier o. i. eene inconsequentie door de laatste zinsnede
er bij te voegen. Immers tegen eene wapening eener naburige Mogend-
heid kan men overstellen zich zeiven te wapenen; die voorzorg is genoeg;
waarom toch zoude men in dat geval regt tot een\' aanval hebben , terwijl
men dikwijls niet eens weet, of de wapening ons of een ander geldt. Zie
ook DE aaooT,
de Jure B. et P. II. 1. § 16. 17.

-ocr page 14-

dat een nabuur magtiger wordt, zelfs niet, zoo hij geheele
provinciën of staten bij de zijne voegt. Ten onregte be-
weert men in zulk geval tot den oorlog geregtigd te
zijn, omdat anders die magt onwederstaanbaar zoude
worden; dit zoude de toepassing zijn van het beginsel:
het doel heiligt de middelen. Om niet onder den schijn
van ragt het onregt te huldigen, moet een andere maat-
staf gekozen worden. Zeer juist is deze door
vattel
aangegeven, waar hij zegt:

„II est malheureux pour le genre humain, que l\'on
puisse presque toujours supposer la volonté d\'oppri-
mer, là où se trouve le pouvoir d\'opprimer impuné-
ment. Mais ces deux choses ne sont pas nécessaire-
ment inséparables, et le droit que donne leur union
ordinaire, ou fréquente, c\'est de prendre les premières
apparences pour un indice suffisant. Dès qu\'un Etat
a donné des marques d\'injustice, d\'avidité, d\'orgueil,
d\'ambition, d\'un désir impérieux de faire la loi, c\'est
un voisin suspect, dont on doit se garder: on peut
le prendre au moment, où il est sur le point de rece-
voir un accroissement formidable de puissance, lui de-
mander des sûretés, et s\'il hésite à les donner, prévenir
les desseins par la force des armes.quot;

1) Droit des gens. III. 3. § 42—50. Cf. II. 3. § 28.

3) De denkbeelden hier door vattel ontwikkeld, komen geheel overeen
met het gevoelen van
de groot en huber. De eerste zegt ia zijn de Jure
Belli et Pacis,
lib. II. e. 23 Tit. B. § 1 coll. lib. I. c. 1 tit. 17: „metum
ergo ex vieina potentia non sufficere.... IJt enim justa sit defensie, ne-
cessariam esse oportet, qualis non est nisi constet, non tantum de poten-\'
tia, sed et de animo, et quidem ita constet, ut certum id sit ea certitu-
dine quae in morali materia loouum habet.quot;

En ULE.-HUBKK, de Jure Civit. Lib. Ill, sect. IV. C. 4. J 33, 34: „Si

-ocr page 15-

\'t Zal wel geen betoog behoeven hoe veel ruimte er
bij iedere bepaling dezer zaak overblijft voor den Staat,
die een voorwendsel zocht om zijne minder magtige na-
buren aan te vallen. \') En juist hierdoor heeft het stelsel
van staatkundig evenwigt een\' slechten naam gekregen;
dan volgt daaruit echter niet dat het stelsel, maar dat
de verkeerde toepassing er van, af te keuren is.

Het stelsel van staatkundig evenwigt nl. berust geheel
op dat regt van den oorlog te verklaren aan hem, wiens
magt gevaarlijk wordt. Het huldigt niet alleen het regt
van den eenen staat tegenover den voor hem gevaarlijken
naburigen staat, maar gaat uit van het beginsel van
eenheid tusschen een aantal staten, die ieder op zich
zelf belang er bij hebben, dat geen der anderen verdrukt
worde. Is het doel van het stelsel bereikt, zoo kan geen

justa sit. praesumptio, es iis quae fiunt, etsi nondiim contra nos, id agi
vel maxime, ut nobis noceri possit, quibus forte Polyphemi gratia, ut
Ultimi devoremur, servetur, dicendnm
est exigi posse cautionem in nostram
securitatem. Quae si non praestetur, armorum non injustam praeberi
causam.

Ita si quis Res potens et Conquaesior in hoc sit, ut quoscunque potest
invadat et subigat, populumque vicinum oppngnet, quo victo, nobis proxima
vis immineat, non est dnbium, quin ei per vim impedimento esse liceat.quot;

1) Es öffnet sich ihren Leidenschaften ein weiter Spielraum, der ihnen
nicht entzogen werden kann. Die Furcht kennt keine Grenzen, eben so
wenis kennt solche eine von der Furcht eingegebene Vorsicht, denn das
Feld der möglichen bösen Anschlägen von Seiten der Mächtigen ist unbe-
grenzt.quot;
ancillon, TJeber den Geist der Staaisverfass. § 311.

3) „An und für sich ist die Idee eines politischen Gleichgewichts der
Staaten durchaus keine Chimäre, wofür sie Manche erklärt haben, sondern
eine höchst natürliche für Staaten, die sich zu demselben Rechte bekennen
wollen; nur die Anwendung, welche davon zu manchen Zeiten gemacht
ist und die Polgerungen die darauf gebaut wurden, sind verwerfflich.quot;
(hkjftkr., Europ. Völkerrecht der Gegenwart, § 5).

-ocr page 16-

Staat aan anderen geweld doen, zonder terstond eene
magt te ontmoeten die hem terugdrijft. Het is dus niet
de vraag hoeveel magt een staat heeft, maar of hij die
onder zoodanige beperkingen bezit, dat zij voor anderen
niet gevaarlijk worden kan. Opmerkelijk zijn de woor-
den van
thoebbcke; zij geven een juist denkbeeld
van den aard van het stelsel.

„Vóór de Fransche omwenteling waren bestendigheid
van erkende regten, en volkomen onafhankelijkheid van
eiken Staat, en tot waarborging van beide, evenwigt
van materieel vermogen, de hoofdstellingen, om welke
zich de algemeene Staatkunde met meer of geringer
afwijkingen bewoog.

Evenwigt van magt, kenbaar in gelijkheid van weder-
stand aan de drukking, van buiten er op uitgeoefend,
was de algemeene regel van bondgenootschappelijke ver-
bindtenissen. In het menschelijk ligchaam hangt het
behoud van elk lid er van af, dat het tegen eene bo-
venmatige werking van andere leden zijne zelfstandigheid
beware, zoo al niet door eigen kracht, dan toch door
eene beschermende gemeenschap met verwante deelen.
Gelijkerwijs lag bij bet staatkundig evenwigt het denk-
beeld ten gronde, dat geene onderdrukking van eenen
Staat door anderen kon worden beproefd, tenzij dadelijk
eene vereeniging van magt toeschoot, sterk genoeg om
het gevaar te keeren.

In de staatkundige wereld echter, waar met vrijheid

1) In zijne belangrijke verhandeling: Over de verandering van het alge-
meene statenstelsel van Europa sedert de Fransche Staats-omwenteling,
le. afd. p. 19. Vgl. zijne Oratio de Biscipl. historico-politicarum argu-
mento. Oand.
1825, p. 19—31.

-ocr page 17-

begaafde krachten op elkander werken, en niet alleen
het kunnen weegt, maar ook het willen, was duurzaam
evenwigt gebonden aan twee praktische voorwaarden.

Vooreerst behoorde elke Mogendheid in zoodanige be-
trekkingen te zijn geplaatst, bij welker instandhouding
zij zelve zoowel, als de overige Mogendheden een gesta-
dig belang hadden. Door zulk eene plaatsing moest de
Staatkunde van elke Mogendheid de strekking erlangen,
om in het behoud en belang der overigen tevens haar
eigen belang te zien.

Ten tweede mögt niet het eenzijdig belang van ééne
of meer Mogendheden in diervoege de overhand krijgen,
dat daaraan het belang van anderen opgeofferd werd.
De verdeeling moest bij gevolg zoo geordend zijn, dat
tegen elke Mogendheid, welke trachtte zich aldus te doen
gelden, eene natuurlijke zamenspanning van overgestelde
belangen, als bolwerk der vrijheid, oprees.quot;

Dezelfde denkbeelden ongeveer drukt thoeeeckb\'s
kweekeling geeicke \') in deze woorden uit: „Si una-
quaeque gens tali in statu posita esset, ut aliorum salus
ab ea, tamquam ipsius esset spectanda, ut suam salu-
tem, absque reliquarum conservatione, non constare posse
censeret, si talis esset status Èuropae constitutus, ut
nulla movere se posset, cui non per ipsam rei naturam
et ipso facto esset diversarum utilitatum propugnacu-
lum objectum; nulla erat coactio, quae a superiori
quadam auctoritate derivaretur; nee aha relinquebatur,
nisi qua, singulae adversus singulas, ad privatas contro-
versias suas vindicandas, uterentur.quot;

1) j. l. a. h. gbhicke, de Jure Interventionis ante rerum conversionem
in Gallia murpato, L. B.
1834, p. 7-

-ocr page 18-

Welke der talrijke definities van het stelsel van staat-
kundig evenwigt men ook kieze, \') tegen alle is de aan-
merking van toepassing, dat het naar een ideaal, den
eeuwigen vrede, streeft. Het valt niet te ontkennen: een
volmaakt evenwigt is er nooit geweest en zal er ook
nimmer zijn; is daarom het streven af te keuren om zoo
nabij mogelijk den idealischen toestand te geraken?

1) GAB. DB WAL, Inleiding tot de kennis v. h. Europ. volkenregt, uitgeg.
door
c. STAR NüMAN, Qrou. 1835, p 61: „teu einde eiken Staat, die op
zijne naburen uit vergrootingszucbt onwettige veroveringen zoekt te maken ,
of wiens kraehten eene onregtvaardige, verderfelijke of gevaarlijke rigting
nemen, gemeenschappelijk te keer te gaan, en binnen de perken te hou-
den van zoodanige magt, die voor de overige Staten niet te vreezen is.quot;

VON HEEZBERG, Biss. sur la véritable richesse des Mats, etc. Berl. 1786:
„1\'union contractée soit forraellement soit tacitement entre certains Etats
d\'une moindre puissance, pour mettre en sûreté leur existence, leur liberté
et leurs possessions, en empêchant par leurs forces réunies les progrès
ultérieurs et les desseins trop vastes, réels ou possibles de telle autre puis-
sance qui est déjà devenue prépondérante par toutes sortes de chances, ou
qui peut le devenir encore davantage.quot;

HEEREN, Werke, IT, 429 e. v.: „Das Wesen dieses Systems oder lube-
griffs unter einander verschlungener Staaten besteht darin , dass es ein freies
System, d. i. ein Inbegriff von Staaten ist, die sich bei allen äussern und
innern Ungleichheit dennoch wechselseitig als frei und unabhängig von ein-
ander betrachten , und diese Freiheit und Unabhängigkeit aufrecht erhalten
wollen. Dies ist es was die Künstsprache der Politik sonst das System des
Gleichgewichts nannte. Europa hat den Versuch mit dem entgegengesetzten
System, dem eines vorherrschenden Staats, oder wie man es sonst nannte,
einer üniversalmonarchie, gemacht, und wird ihn schwerlich erneuen wollen.
Es giebt aber kein drittes.quot;

F. VON GENTZ, 1.1. p. 1, noemt het: „die jenigen Verfassung neben ein-
ander bestehender und mehr oder weniger mit einander verbundenen Staa-
ten, vermögen deren keiner unter ihnen die Unabhängigkeit oder die
wesentliche Rechte eines andern, ohne wirksamen Widerstand von irgend
einer Seite und folglich ohne Gefahr für sich selbst beschädigen kann.quot;

Deze laatste verdient o. i. de voorkeur.

-ocr page 19-

xni

Een verwijt van meer belang, is dit, dat het stelsel
onregt beschermt. „11 y a tels Etatsquot; zegt zeker schrij-
ver \') dien aangaande, „qui sont fondés sur la négation
du droit, en ce sens qu\'ils renferment des nationalités
diverses, opprimées, enchaînées: faudra-t-il que le sys-
tème d\'équilibre assure à jamais cet abus de la force?
Alors loin de sauvegarder l\'indépendance des nations,
il serait un obstacle invincible à leur développement.

La paix est un élement du système d\'équilibre, comme
de l\'unité du moyen-âge. Nous avons déjà dit que c\'est
un faux idéal de faire de la paix le dernier but de
l\'humanité. Dans la doctrine de l\'équilibre la paix
n\'est plus le but, mais un moyen, le moyen de main-
tenir une certaine balance de puissance et d\'empêcher
la monarchie universelle. Dans l\'une et l\'autre théorie
la paix est une fausse paix. La paix comme moyen de
maintenir une situation donnée est la plus irrationelle
de toutes les conceptions et la plus irréalisible ; elle ten-
drait à immobiliser l\'humanité dans un certain état, mais
lequel? Est-ce celui du XV® siècle? Est-ce celui du

1)nbsp;Les ^Nationalités par r. Laurent, P«?-...1865, p. 47.

2)nbsp;l.I. p. 32, waar de schrijver zich aldus uitlaat : „Malheur aux peu-
plesquot; si la paix devient jamais leur unique préoccupation et s\'ils y sacrifient
le bien le plus cher de l\'homme, sa liberté. Ce serait le règne d\'une ci-
vilisation purement matérielle, c\'est à dire la décadence, la pourriture...
Est-il vrai au moins que la monarchie universelle soit une garantie de la
paix? Elle serait plutôt une source de guerres permanentes. Il n\'y a de
paix véritable que lorsque satisfaction est donnée à tous les besoins légi-
times de la nature; quand il y a un élém6.i* essentiel de l\'humanité qui
est opprimé, la lutte est nécessaire, pro^dentielle. Si jamais la lutte
pouvait cesser, c\'est parce qu\'il n\'y aurait plus assez de forces dans les
nations pour résister; alors la pais régnerait mais ce serait la paix des tom-
beaux.quot;

-ocr page 20-

XVIquot; ou du XVIIP? Et pourquoi l\'un plutôt que l\'autre?
On demande vainement le pourquoi à un système qui
n\'est que le fait érigé en droit, et le fait arbitraire, le
fait tel qu\'il existe par hasard. Une pareille paix non
seulement ne garantit pas le droit, elle l\'empêche de
naître. Il y a des paix funestes et des guerres saintes.
Pourquoi telle paix est-elle funeste ? Parce que c\'est la
paix du despotisme, la paix de la mort. Pourquoi telle
guerre est-elle sainte? Parce que les armes servent à
conquérir l\'indépendance des nations opprimées, ou les
droits imprescriptibles de la raison et de la liberté. Il
peut donc y avoir des guerres qui dérangent l\'équilibre
existant et qui n\'en sont pas moins légitimes. En défi-
nitive l\'idéal d\'un système politique ne doit pas être de
balancer des forces pour immobiliser un état contraire
au droit, mais bien d\'organiser l\'humanité d\'après le
principe des nationalités, et d\'établir la paix comme
condition du développement de l\'homme. Comme idéal,
l\'équilibre est donc une fausse théorie.quot;

De schrijver ziet o. i. in het staatkundig evenwigt be-
doelingen, welke inderdaad er niet in opgesloten liggen.
Immers uit niets blijkt die geest van immobiliseren, om
alles onveranderd en onbewegelijk te laten in den toe-
stand, waarin het te regt of ten onregte toevallig is.
Hoe zoude dit ook mogelijk zijn? Zoolang er leven is,
is er beweging, wrijving, ontwikkeling. Zoolang er een
staten-systeem is, is er niet te denken aan immobiliseren ;
want aanhoudend moeten hierin kleine veranderingen
plaats hebben; dit -vólgt onmiddelijk en noodzakelijk uit
de onvolmaaktheid die een onbereikt ideaal aankleeft.

Maar al ware dit mogelijk, het stelsel van staatkundig
evenwigt is niet plotseling ontstaan om voortaan het

-ocr page 21-

statenstelsel als liet ware te versteenen; het was een
beginsel, dat zich langzamerhand ontwikkeld heeft, naar-
mate het bewustzijn van de noodzakelijkheid en nuttig-
heid der onderlinge waarborgen voor vrijheid en onaf-
hankelijkheid levendig werd. i)

1) Dit wordt bij von gentz, p. 6 e. v. aldus ontwikkeld: „Bs bil-
dete sich unter den Staaten dieses Welttheils eine ausgebreitete gesell-
schaftliche Verbindung deren wesentlicher und charaktiseher Zweck auf
Erhaltung und wechselseitige Verbürgung der wohlerworbene Eechte eines
jeglichen ihrer Mitglieden gerichtet war. Von der Zeit an, da dieser ehr-
würdige Zweck in seiner vollen Klarheit erkannt ward, entwickelten sich
auch nach und nach die nothwendigen und ewigen Bedingungen, vou denen
seine Erreichbarkeit abhing. Man wurde gewahr, dasz es in dem Verhält-
nisz den Kräfte jedes einzelnen Bestandtheiles zum Ganzen gewisse Grund-
regeln gab, ohne deren beharrlichen Einflusz die Ordnung nicht gesichert
sein konnte; und es setzten sich allmählig folgende algemeine Maximen
als immerwährende Richtpunkte fest:

Dasz, wenn das Staaten-System von Buropa bestehen, und durch ge-
meinschaftliche Anstrengungen behauptet werden soll, nie einer der Theil-
nehmer an demselben so mächtig werden müsse, dasz die Gesammtheit der
Uebrigen ihn nicht zu bezwingen vermöchte;

Dasz, wenn jenes System nicht blosz bestehn sondern auch ohne bestän-
dige grosze Gefahr und heftige Erschütterungen behauptet werden soll,
jeder einzelne der es verletzt, nicht blosz von der Gesammtheit der Ue-
brigen sondern schon von irgend einer M,ehrheit (wenn nicht von einem
Einzeln) müsse bezwungen werden können ;

Dasz aber, um der Wechsel-Gefahr einer ununterbrochenen Reihe von
Kriegen oder willkührlichen Unterdrückung der Schwächern in jedem kurzen
Zwischenraum des Friedens zu entrinnen,
die Furcht vor gemeinschaftliche
Widerstande oder gemeinschaftliche Rache der Andern in der Regel schon
hinreichend seyn müsze um Jeden in seinen Schranken zu halt en;

Dasz, wenn irgend ein Europäischer Staat sich durch eigene rechtlose
Unternehmungen zu einer Macht emporschwingen wollte, oder wirklich
emporgeschwungen hätte, mit welcher er der fernen Gefahr einer Verbin-
dung zwischen raehrern seiner Nachbarn, oder dem wirklichen Eintritt
derselben, oder gar einem Bunde des ganzen Trotz zu bieten vermöchte;
ein solcher als gemeinschaftlicher Eeind des gesammten Gemeinwesens be-

-ocr page 22-

Hiermede is echter de beschuldiging niet wederlegd,
dat dit stelsel in den weg staat aan het beginsel van
nationaliteit of althans geen acht slaat op de handha-
ving der nationaliteiten. Maar hebben dan deze een
zoo heiUg regt van bestaan? Het feit valt niet te loo-
chenen, dat het eene volk zich van het andere kennelijk
onderscheidt door eene menigte eigenaardigheden, welke
te zamen het zoo verschillend volkskarakter vormen, dat
zij dikwijls eenen grooten hinderpaal opleveren tot veree-
niging van twee volken onder ééne kroon. \') Maar welke
regten kunnen daaruit ontstaan? Het regt tot zelfstan-
dig bestaan van een volk, dat ieder lid der staten-maat-
schappij heeft, voor zooverre de vrijheid der andere
staten daarmede vereenigbaar is, kan niet hierop ge-
grond zijn; twee volken kunnen in nationaliteit geheel
overeenkomen, zonder dat zij daarom dit regt verliezen,
en uiteenloopende nationaliteiten kunnen met het volste
regt onder éénen scepter vereenigd, of zelfs de ééne
afhankelijk van de andere zijn.

handelt; wenn hingegen eine ähnliche Macht durch zufallige Verkettung
der Umstände, und ohne widerrechtliche That des Erwerbers, irgendwo
auf dem Schauplatz erschiene, kein Mittel zur Schwächung derselben, das
die Staats-Weisheit nur irgend an die Mand giebt unversucht gelassen wei-
den müsse.

Der Inbegriff dieser Maximen ist die einzige wohlverstandne Theorie eines
Gleichgewichtes in der politischen Welt.quot;

1) „La nationalité est le lien qui unit entre eux des groupes d\'hommes
lesquels ont reçu ensemble les lumières de la civilisation, ont développé
leurs intérêts dans les mêmes voies, perfectionné des aptitudes et con-
tracté des moeurs semblables, qui possèdent enliu des traditions, une histoire
et souvant une langue communes.quot;

Bu Principe des Nationalités par maximin deloche, Par. 1860. p. 31.

3) „Chi potrebbe negare l\'essistenza di una nazionalità nel territorio

-ocr page 23-

xvn

Maar bovendien is het beginsel der nationaliteiten prak-
tisch onhoudbaar. Men beproeve eens eenen staat, bijna
onverschillig welken, te ontleden in de nationaliteiten, waar-
uit hij ontstaan is, doordien de eene volksstam den anderen
overweldigd en in zich opgenomen heeft. Geeft nationa-
liteit een erkend regt, dan is de grondslag van iederen
staat van Europa aan het wankelen gebragt en de rijken
barsten in duizende stukken uiteen. Of wil men niet
zoover in de geschiedenis opklimmen, maar slechts de
bestaande nationaliteiten erkennen, zonder op het verleden
te letten, dan mag men met de eigen woorden van
iiau-
EENT vragen, welken toestand men nemen moet, dien
van de XV®., XVK, XVII% XVIIIquot;. eeuw, en waarom
eer dezen dan dien?

Dat de geschiedenis zoo menig voorbeeld van onregt
oplevert, is niet aan eenig staatkundig stelsel te wijten,
maar aan de eenvoudige omstandigheid, dat de sterkere,
waar hij kan, misbruik pleegt te maken van zijne magt
tegenover den zwakkeren. Meesttijds is dit echter een
gevolg geweest van gebrek aan staatkundig stelsel. Het
stelsel van evenwigt heeft van 1648—1772 in volle kracht
bestaan: in al dien tijd heeft geen enkele staat van Eu-
ropa zijn zelfstandig bestaan quot;verloren. \') Zoowel voor
als na dat tijdperk zijn de voorbeelden daarvan talrijk

della Germania o in quelle degli Stati dell\' Unions Americana, sol perchè
nn vincolo federativo ne congiunge le parti?quot;

Redevoering van den Hoogl. MANcrNi. Bella Nazionalita, come fonda-
mento del dritto dell Oenti. Torino.
1851, p. 44.

Over de kenteekens van eene nationaliteit zegt deze schrijver: „La Re-
gione, la Razza, la Lingua, la Costumanze, la Storia, le Leggi, le Reli-
gion! sono di tal numero le principali.quot; p. 31.

1) ANCiLLON, Tableau des rév. IV. 828.

-ocr page 24-

geweest. Het stelsel van staatkundig evenwigt voerde
strijd tegen de
TJniversal-Monarchie (MonarcMe univer-
selle), niet in de beteekenis van wereldheerschappij, maar
het pogen van den éénen staat om zich een zoodanig over-
wigt op de andere te verwerven, dat deze van hem af-
hankelijk , als het ware vasallen werden. Het heeft de
staten van Europa \') gewaarborgd voor den zedelijken
dood 2), die het gevolg moet zijn van alleenheerschappij.
Reden genoeg om het stelsel van staatkundig evenwigt
met EOBEBTSON te noemen: „a plan of policy more sa-
lutary and entensive than any, that has taken place in
the conduct of human affairs.quot;

§ 2.

We hebben in de tweede plaats na te gaan, hoe zich
het stelsel ontwikkeld heeft en welken invloed het tot
het einde der XVH® eeuw op de staatkunde van Eu-
ropa uitgeoefend heeft.

Evenals het volkenregt in het algemeen, bij de volken
der oudheid, wel in praktijk gebragt, maar nog niet tot
eene bepaalde theorie of wetenschap gevormd was, even-
zoo vinden wij wel sporen van het begrip, dat de onaf-

1) In andere werelddeelen kon van zoodanig stelsel weinig sprake zijn
üÜinbsp;uit gebrek aan de noodige wederzijdsche betrekkingen.

i||nbsp;2) Zie het uitstekend stukje van a. von feuerbach, die Weltherrschaft

das Qrab der Menschheit in zijne Kleine Schriften vermischten Inhalts .
lilnbsp;Abth. p. 28 e. v.

|||nbsp;3) nist. of Charles V, T. I. p. 91.

4) Vf elke de staat van het volkenregt bij de Ouden, en vooral bij de
|ïjnbsp;Grieken was, wordt uitvoerig behandeld in de
Memoire historique sur les

traités publies dans l\'antiquité, depuis les temps héroïques de la Oréce
jusqu\'aux premiers siècles de l\'ère chrétienne, par M.
e. egger. Par. 1860,
in 4to.

-ocr page 25-

liankelijkheid van eenen staat het best tegen overheer-
sching gevrijwaard wordt, door de zamenwerking en
vereeniging van de kleinen tegen den magtigen, maar
ook bewijzen genoeg, dat dit beginsel maar al te
vaak verwaarloosd en miskend werd. Het verbond door
Themistocles vóór den Peloponesischen oorlog tegen de
Atheners gevormd, de ondersteuning door Athene eerst
tegen Sparta aan ïhebae, en na de overwinning door
Epaminondas bij Leuktra behaald, aan Sparta tegen
Thebae verleend, de pogingen van Demosthenes om de
Atheners te bewegen, zich tegen de aangroeijende magt
van Macedonië te verzetten, de hulp door den Koning
van Perzië steeds aan den zwaksten der onderling strij-
dende staten van Griekenland gegeven, de ondersteuning
door Hiero H van Syracuse aan de Carthagers tegen
Rome verleend, — ziedaar! zoovele bewijzen voor het
eene; de magt waartoe Rome en Macedonië eens stegen,
is een sprekend bewijs voor het andere. Eene meer
algemeene erkenning en toepassing van het volkenregt
en van het stelsel van staatkundig evenwigt in het
bijzonder, was onbestaanbaar met de weinige betrek-
kingen, welke zoowel toen, ^Is gedurende de Midden-
eeuwen tusschen de staten bestonden. Eerst toen die
toestand had plaats gemaakt voor de verlichting en be-
schaving , die de latere eeuwen hebben gekenmerkt, toen
de belangen van duizenden in het eene rijk aan die van
duizenden in het andere verbonden waren, door de han-
delsbetrekkingen, die de ontdekking van Amerika had
doen geboren worden, was hier in aanmerkelijke voor-
uitgang te bespeuren. Toen eerst kon een stelsel ont-

1) Zie WHEATON, 1.1. T. I. p. 13—17.

3) GAB. DE WAL, 1.1. p. 160.

-ocr page 26-

staan, dat heeebn niet aarzelt „als das einzige anzu-
preisen , das eines erleuchteten Zeitalters würdig ist. i)

Als oudste voorbeeld van de toepassing van het stelsel in
den nieuweren tijd pleegt genoemd te worden de inroeping
van Keizer Maximiliaan en Ferdinand van Arragon door
de Italiaansche staten, om Karei VIII, Koning van Frank-
rijk, te verdrijven. 3) Zonder twijfel heeft deze gebeur-
tenis bijgedragen tot instandhouding van het staatkundig
evenwigt; maar het was niet de drijfveer; zucht tot zelf-
behoud aan den eenen, naijver tegen Spanje en heersch-
zucht aan den anderen kant, moeten als de eenigste be-
weegredenen aangemerkt worden. Even zoo is het gelegen
met den strijd tusschen Protestantisme en Catholicisme,
die belangrijk genoeg in zijne gevolgen geweest is, om er
een oogenblik bij stil te staan.

Ten onregte heeft men in dezen strijd de godsdienst-
twist eene bijzaak of een voorwendsel genoemd. Een
naauw verband bestond er tusschen het streven naar
geestelijke en wereldlijke alleenheerschappij; de geeste-
lijke eenheid kon niet bestaan zonder de staatkundige,
en door de eene aan te vallen, kwam men tevens in
strijd met de andere, al stond aan het hoofd der eene
de Paus, der andere de Keizer. Het CathoHcisme gaat
uit van het beginsel, om alles in het alomvattende Eome
te vereenigen, staatkundige alleenheerschappij van ;len

it.»:

si.
fjf

il

1)nbsp;WHEATON, 1.1. p. 110. BACO Spreekt in zijne Fideles Sermones,
N®. XIX van het driemanschap tusschen Hendrik 7III, Frans I en Karei
V: „ea vignit inter ipsos diligentia ut nemo trium vel palmam terrae ac-
quirere potnisset, quin reliqui dno statim rem ad acquilibrium deducerent;
neque pacem foenere redimere sustinerent.quot;

Dit geval behoort meer tot het stelsel dan het andere.

2)nbsp;Werke, ïh. I. p. 73.

-ocr page 27-

geest de zelfstandigheid der staten te vernielen en alle
natiën van ééne afhankelijk te maken.

Het Protestantisme vertegenwoordigt het element van
persoonlijkheid in den mensch en (wat het zelfde is) van
sonvereiniteit der staten, het streed
voor de vrijheid van
geweten en de staatkundige onafhankelijkheid der volken.
Even als de geestelijke alleenheerschappij aan de vrijheid
van denken en geestelijke ontwikkeling in den weg staat,
evenzoo vernietigt staatkundige alleenheerschappij alle
persoonlijk bestaan. \')

Van daar dat het einde van dien strijd ook tweeledig
was en de vrede van Westphalen niet alleen de vrijheid
van godsdienst, maar ook die der staten bevorderde.
De erkenning van de Republiek der vereenigde Neder-
landen en van de Zwitsersche Republiek, en het regt
aan de staten van Duitschland verzekerd tot het sluiten
van verdragen met andere Mogendheden, waren hoogst
belangrijke zaken, om tot een stelsel van staatkundig
evenwigt te geraken, en ofschoon de oorlog zelf niet
met het oog daarop gevoerd was, kan de vrede van
Westphalen gezegd worden, door het bepalen der regten
en verpligtingen van bijna alle mogendheden van Europa
onderling, de grondslag te zijn geweest van het stel-
sel, dat sedert zoovele heilzame gevolgen opleverde. 2)

1)nbsp;Zeer belangrijk zijn de beschouwingen over dezen godsdienst-strijd van
LAUBENT in het le hoofdstuk van zijn reeds aangehaalde werk , waaraan
wij het bijgebragte hoofdzakelijk ontleeneu.

2)nbsp;„This Treaty recognised as its foundation that the Balance of Power
was necessary for the safety of nations, and though the equilibrium effected
by it related chiefly, if not exclusively, to the
German nations of Europe,
it gave stability to many principles of International Law, and a consistent
form to that great ingredient of the liberties of Europe, the confederation
of the German States; and lastly, this Treaty formed the basis of many

-ocr page 28-

De trouwelooze staatkunde van Frankrijk, dat door
dezeii vrede ten koste van Oostenrijk aanzienlijk in magt
had gevi^onnen, heeft het zijne er toe bijgedragen om
dit stelsel tot een\' regel van staatkunde voor de overige
Mogendheden te maken; want aangaande de laatste helft
der XVII\'\' en het begin der XVIII« eeuw, kan men vei-
lig zekeren schrijver i) nazeggen : „il faut convenir que
la paix toute souhaitable qu\'elle est, ne dépend plus des
traitez, mais d\'un équilibre des puissances qui puisse
produire un intérêt réciproque de la maintenir.quot;

In de volgende bladzijden zullen wij nagaan, welk aan-
deel onze Republiek, sedert den Rijswijkschen vrede tot
1795 aan de handhaving van het staatkundig evenwigt
van Europa gehad heeft, en welken invloed omgekeerd
het stelsel op onze buitenlandsche staatkunde gedurende
dat tijdvak heeft uitgeoefend.

succeeding Conventions, wbich , without a reference to it, would be unin-
telligible.quot;
PHILLIMOEE,

1) Plusieurs reflexions sur les Affaires du Terns présent Van 1710 avec
d\'autres réflexions historiques et morales
door l\'estevenon. Ms. in fol. p. 6.

-ocr page 29-

H

EEESTE ÏÏOOFDSTÜI.

spaansche suocessie-ooklog.

1.

De vrede van Rijswijk was gesloten: de Westelijke
Mogendheden genoten verademing van de langdurige oorlo-
gen, die zij onderling te voeren gehad hadden. Lodewijk
XIV had zich inschikkelijker dan ooit betoond, want hij
verlangde het bondgenootschap te ontbinden, dat zich
tegen hem gevormd had, om de handen vrij te hebben
als de troon van Spanje open zoude vallen door den
spoedig te verwachten dood van Karei II. De pogingen
van Willem III, om ook deze erfopvolging bij den Rij s-
wijkschen vrede te regelen, waren vergeefsch geweest.

Dat Lodewijk XIV reeds toen het plan had opgevat zich
een deel der Spaansche nalatenschap,
zoo niet het geheel,
toe te eigenen, doorzag Willem III maar al te wel, en
wat Fransche schrijvers hierover ook mogen zeggen, de
bewijzen daarvan zijn voor de nakomelingschap alles
afdoende.

1) A. DA cosTA, Biss. de Face Rijsvicansi L. B. 1853 p. 97 e. v. zegt

-ocr page 30-

De juistheid van miamp;net\'s \') opmerking: „On peut dire
que la succession d\'Espagne fut le pivot sur lequel
tourna presque tout le règne de Louis XIV. Elle occupa
sa politique extérieure et ses armées pendant plus de
cinquante ans; elle fut la grandeur de ses commence-
ments et les misères de sa finquot; wordt ten volle bevestigd
door hetgeen vooral in latere tijden aan het licht is ge-
komen. Eene korte herinnering aan hetgeen in den loop
der laatste helft van de XVIIquot;^ eeuw dienaangaande
plaats had, zal dit duidelijk doen zien.

Lodewijk XIV was gehuwd met de oudste zuster van
Karei II en op deze zoude, bij kinderloos overlijden des
Spaanschen konings, de kroon van Spanje overgaan, zoo
niet bij het aangaan van dat huwelijk door haar en door
Lodewijk afstand gedaan ware van alle regten op den
Spaanschen troon, zoowel voor haar als voor hare af-
stammelingen. Dat die acte, toen Maria Theresia 20 jaar
geworden was door haar bevestigd, en door den vrede
der Pyreneën uitdrukkelijk bekrachtigd, allezins geldig
was, is
0. i. aan geen redelijken twijfel onderworpen. 2)

Indien men ook al alle andere gronden ongeldig wil
verklaren, dan blijft
de eénilon\'s zeggen een krachtig
argument: „Un droit particulier de succession ou de do-

0. a. (p. lOOj: „Quidquid plerique Gallici hac de re hallucinentur scrip-
tores, DOS potius autumamus, omnia quae fecerit Ludovicus aut non fece-
rit, omnia quae concesserit ac proraiserit, unioe esse tribuenda occulto
consilio, ut, rege Hispanico Carolo II defuncto, sibi contingeret opportuaitas
de successione pro arbitrio statueudi. Si haec attendimus singulasque con-
sideramus res, lucide nobis patebit ludovici in congressu Eysvicensi ratio
politica.quot;

1)nbsp;Pag. Lii van de Introduction zijner Négociât, sur la succ. d\'Esp.

2)nbsp;Zie Aanteekeningen N°. 1.

-ocr page 31-

nation devait céder à la loi naturelle de la sûreté de
tant de nations. En un mot tout ce qui renverse l\'équi-
libre et qui donne le coup décisif à la monarchie uni-
verselle , ne peut être juste, quand même il serait fondé
sur des lois écrites dans un pays particulier. La raison
en est que les lois écrites chez un peuple ne peuvent
prévaloir sur la loi naturelle de la liberté et de la sû-
reté commune, gravée dans les coeurs de tous les autres
peuples du monde.quot; \')

Maar het sterkste bewijs voor de geldigheid van den
afstand is zeker wel de moeite, die Lodewijk XIV zich
reeds in 1661 begon te geven, om die acte te doen her-
roepen of een voorwendsel te vinden, om haar als nietig
te kunnen beschouwen.

Toen hij echter na lang onderhandelen, waarbij de
kans nu eens beter, dan weder minder goed stond, zag,
hierin niet te zullen slagen, sloeg hij een\' anderen weg
in., en trad in onderhandeling met Keizer Leopold over
een geheim Deelings-tractaat.

Deze was nl. met de jongere zuster van Karei II ge-
trouwd, op welke bij gebreke van Maria Theresia de
Spaansche Monarchie overging.Bij deze geheele onder-

1)nbsp;Zie zijn Examen de la conscience sur les devoirs de la Tioyauté (Oeu-
\'quot;^es, XXII. p. 306) opgesteld voor zijn\' pupil den Hertog van Bourgondië.

2)nbsp;Maria Theresia zoude als schadeloosstelling ontvangen 500.000 gou-
■ïen kroouen, welke in drie termijnen zouden betaald worden. De Spaan-
sche regering bleef echter achterlijk in het voldoen van den laatsten ter-
^\'Jïi, en het is belangrijk de briefwisseling van Lodewijk XIV met zijnen
gezant hierover na te gaan. Zoodra er iets plaats had, dat zijne aanspi\'aken

Spanje in den weg stond, b. v. de geboorte van een\' Spaanschen Kroon-
prins, gaf hij last op de betaling aan te dringen. Toen deze gestorven
mögt daarvan niet meer gerept worden. Zie
mignet, 1.1. T. II.
p. 325—481 en I. p. 45—74.

-ocr page 32-

handeling bleek het weder ten duidelijkste, dat Lodewijk
van het beter regt des Keizers overtuigd was. \')

Hoe Lodewijk over de regten op den Spaanschen troon
dacht, blijkt ook uit den brief in 1685 door zijn\' gezant
in Spanje de Feuquières aan het Hof van Madrid ge-
schreven , waarin beweerd wordt, dat het afstaan van
de Zuidelijke Nederlanden aan de vrouw van den Keur-
vorst van Beijeren, waarover destijds sprake was, eene
schending zoude zijn van de vredesverdragen, ten nadeele
niet alleen van de kinderen die Philips nog zoude kun-
nen krijgen, „mais aussi de Monsieur le Dauphin et de
ses descendants.quot;

Ofschoon Lodewijk XIV in 1668 er in geslaagd was, om
met den Keizer een Deelings-tractaat te sluiten, waren de
omstandigheden in 1697 zóó veranderd, dat hem dit
weinig zekerheid koude geven aangaande zijn aandeel in
de Spaansche erfopvolging. De regten van Margareta
Theresia, vrouw van Leopold I, waren overgegaan op hare
eenige dochter, welke met den Keurvorst van Beijeren
gehuwd was, die bij haar éénen zoon had. Deze was
dus de regtmatige erfgenaam van de Spaansche kroon.
Doch Margareta Theresia had even als Maria Theresia
bij haar huwelijks-contract afstand van hare regten op
den Spaanschen troon gedaan; alleen was deze afstand
niet door de Cortes bevestigd en dus, zoo beweerden
sommigen, was die ongeldig. De Keizer zelf echter
hield het tegendeel staande, om daaruit voor zichzelven
regt op de Spaansche Monarchie af te leiden. Na zijne

1) Zie Aanteel. N°. 3.

3) Medegedeeld in NUHorï\'s Bijdr. voor vaderl. Oesck. en Oudheidk. Dl.
VIILp. 186.

m

-ocr page 33-

vrouw toch. was Anna van Oostenrijk, dochter van
Philips III en Lodewijk XIV \'s moeder de naaste erfge-
naam , en daar deze ook afstand van hare regten gedaan
had, \') werd hare jongere zuster Maria Anna, \'s Keizers
moeder, de naaste erfgenaam.

Is het wonder dat Lodewijk XIV, wetende, zoo als smol-
lett
het uitdrukt, „that Wilham was too much of a politi-
cian to be restricted by notions of private justice: and that
he would make no scruple to infringe the laws of particular
countries or even the rights of a single nation, when
the balance of power was at stake,quot; bij den grooten
voorstander van het stelsel van staatkundig evenwigt \'^)
een gereed oor vond, toen hij eene regeling der Spaan-
sche erfopvolging voorsloeg? Willem III verlangde niets
liever dan vrede, en niets was ligter te voorzien, dan

1)nbsp;Zie mignet, I. p. 27 e. v.

2)nbsp;„Guillaume III se mit à la tête du principe qui l\'avait porté au trône.quot;
mignet, 1.1.

„He certainly was an enthusiast in his sentiments of this equilibrium
and fully convinced, that he himself of all the potentates in Christendom
was the only prince capable of adjusting the balance.quot;
hume and smollett
Bht. of Engl. vol. IX p. 375.

ȔJiemaud hatte bis zu seiner Zeit, oder hat vielleicht in neuern Zeiten,
\'îas System der Gegenkräfte und der Wechselwirkung klarer aufgefaszt
«ud durchschauet, in seinem ganzen Umfange mehr durchdacht und ihm
quot;■uwankelbarer angehangen als Wilhelm der Dritte.quot;
ancillon, Heber de7i
(^eist der Staatsverfass.
p. 320.

«Avant de parvenir à sa maturité le système des contre-forces a été
soupçonné par les uns, cherché par les autres, désiré par tous ceux qui
ont souffert des abns de la puissance, enfin saisi et combiné dans toute
®oti étendue par le génie profond de Guillaume III.quot; ancillon. Tableau,
T. III. p. 4.

3)nbsp;Letters of William III and Louis XIV a7id of their ministers, illu-
sli-atiue of the domestic and foreign politics of England from the peace of

-ocr page 34-

dat oorlog ontstaan zou, zoo niet te voren maatregelen
genomen werden. Ofschoon hij Lodewijk XIV te goed
had leeren kennen, om hem niet voortdurend te wantrou-
wen, \') begreep hij te regt, dat hier niets te verliezen,
en veel te winnen was en dus waren weldra de onder-
handelingen geopend en Lodewijk XIV liet voorstellen:
scheiding van de Spaansche en Fransche troonen, niette-
genstaande, zooals hij zeide, het ontegenzeggelijk regt
van den Dauphin op beide; de Hertog van Anjou of de
Hertog van Berry, ter keuze der Spanjaarden, zoude naar
Madrid vertrekken, om aan het Spaansche Hof geheel als
inboorling opgevoed te worden; de Keurvorst van Beije-
ren zoude de Zuidelijke Nederlanden,,in erfelijk bezit
krijgen en deze zouden tot eene Barrière voor de Eepu-
bliek strekken; aan de Zeemogendheden zoudec^oodanige
waarborgen voor haren handel gegeven worden, als zij
begeeren zouden. Portland merkte reeds terstond hier-
tegen aan: dat de plaatsing van eenen Oostenrijkschen

Ryswiek to the accession of Philip V of Spain. 1697—1700 edited hy vkVï.
geimblot, Lond. 1848, 2 vol. 8°. Vol. I. p. 307 e. v. Willem ITI aan Ben-
tinck 19 Maart 1698: „T cannot conceal from you that I am very glad
of the propose which had been made to you [nl. door de Pomponne en
de Torcy in het laatst van Maart 1698] because whatever be the result
it cannot but be to my advantage.quot; En verder: „I confess that I have
a heartfelt desire to see no more of war during the short period , that I
may yet have to live, that I will not omit anything, which in honour and
conscience I can do to prevent it.quot;

Hoezeer wij het bejammeren, dat gkimblot alle Hollandsche brieven
vertaald heeft, geven wij ze toch liefst weder zooals wij ze vinden.

1) „What gives me the most distrust is, that the Preuch have not till
now made any reduction of their army; their troups are still very consi-
derable and yet you know that they are very ecgnomical.quot; Willem III
Nov. 33

aan Heinsius -^ 1697 (grimblot vol. I p. 138).

Dec. 6

-ocr page 35-

prins \') op den Spaanschen troon minder vrees zoude
baren en even goed zoude kunnen geschieden, als die
van een\' Franschen; dat het bovendien nog billijker zoude
zijn dit deel aan den Keurprins van Beijeren af te staan,
en eindelijk dat er geene reden was om te denken, dat
de afstand door den Dauphin van de Zuidelijke Neder-
landen te doen, getrouwer zoude worden nagekomen,
dan de afstand van Maria Theresia van den Spaanschen
troon. En wat ten slotte de waarborgen voor den han-
del der Zeemogendheden betreft, achtte hij het bezit
^an Ceuta, Oran, Gibraltar en andere sterkten in de
Middellandsche zee noodzakelijk, benevens eenige plaat-
sen in de West-Indien.

Bentinck had echter nog geene bepaalde bevelen van
2ijn\' meester ontvangen: hem waren alleen in algemeene
bewoordingen de belangrijkste punten aangewezen. 2)

Na herhaalde bijeenkomsten niet alleen tusschen de
Fransche Ministers of Lodewijk zelf en Portland, maar
ook tusschen Willem III en den Franschen Gezant Tal-
lard, werd eindelijk door den Engelschen Koning een

1) De Keizer had ti1. uit een later huwelijk twee zonen, waarvan de
oudste hem zoude opvolgen, terwijl hij op den jongsten. Aartshertog Karei,
\'^\'Jne regten op de Spaansche Monarchie wilde overdragen.

«Our greatest difficulty is how to secure our trade in the Mediterra-
, and whether they would be inclined to make some partition with us
in the West-Indies, or at least allow us to trade there. With respect to
the Low Countries, it would be absolutely necessary that the bareer should
® much enlarged, certainly not less than according to the basis of the
\'ï\'reaty of ^jjg Pyrenees with the exception of Franche-Comte, which can-
be thought of. If I could have Dunkirk, I think there might be a
means of coming to an accommodation.quot; Zoo schrijft Willem aan Portland
Maart

Ta^;^ 1698 (GEIMBLOX, I. p. 326).

-ocr page 36-

plan geopperd, vrij wel overeenkomende met wat ten
slotte als tractaat tot stand is gekomen. Hij deelde dit
Tallard, doch niet in zijne hoedanigheid mede ■). Wat
Lodewijk daarentegen wilde , blijkt meer naauwkeurig uit
een\' brief door hem aan Tallard geschreven van 17 april.
Hij stelde een alternatief, namelijk: öf a. Spanje, de
Indiën, de Zuidelijke Nederlanden, Majorca, Minorca,
Sardinië, de Philippines aan den Prins van Beijeren;
Napels, Sicilië en het Hertogdom Luxemburg aan den
Dauphin en Milaan aan Aartshertog Karei. Of h. aan een\'
van Lodewijk\'s kleinzoons de geheele Spaansche Monarchie
behalve de Zuidelijke Nederlanden, welke de Keurprins
van Beijeren, Napels, Sicilië en de plaatsen op de kust
van Toskane, welke de Aartshertog, en Milaan, dat de
Hertog van Savoye zoude krijgen.

Het eerste was in Willem\'s oogen onaannemelijk, om-
dat daardoor Luxemburg aan Frankrijk zoude komen
ten nadeele onzer barrière; werd dit er afgelaten, dan
was Frankrijk\'s deel te onaanzienlijk, beweerde Lodewijk.

Ten tweede maakte het Frankrijk meester Vcan de Mid-
dellandsche zee en kon dus den handel der Zeemogend-
heden in gevaar brengen. In Oostenrijk\'s handen was
hiervoor niet zoo zeer te vreezen, omdat dit rijk geene
scheepsmagt bezat.

Om aan dit bezwaar te gemoet te komen, zoude ech-
ter Lodewijk niet ongenegen zijn om eenige plaatsen
op de kust van Afrika aan de Zeemogendheden af
te staan.

Het tweede voorstel was evenmin naar Willem\'s ge-

1)nbsp;Het verslag dier bijeenkomst is te vinden bij geimblot, I. p. 369 e. v.

2)nbsp;Ibid. p. 386 e, v.

-ocr page 37-

noegen. Hierdoor toch zouden Frankrijk en Spanje indi-
rect vereenigd worden. Om dit bezwaar uit den weg te
ruimen, was Lodewijk bereid hiertegen maatregelen te
iiemen, o. a. door Spanje aan den Hertog van Anjou te
geven, onder voorwaarde, dat deze afstand van zijne reg-
ten op Frankrijk zoude doen, mits door den zoon des
Keizers evenzoo gehandeld werd ten opzigte van de Ita-
Haansche staten.

De bevoordeeling van den Hertog van Savoye, welke
lt;iienen zoude om in Italië een tegenwigt tegen de magt
lt;Ies Keizers te vormen, kon Willem nooit toestaan. Het
iioemen van den naam alleen van dien Hertog bragt
telkens een\' glimlach op zijn gelaat, als konde hij zich
niet voorstellen, dat zoo iets ernstig gemeend was, of-
schoon toch het denkbeeld verre van ongerijmd mag
genoemd worden. De reden hiervan zal welligt het trou-
weloos gedrag van den Hertog geweest zijn, die in 1696
•lö Bondgenooten verliet, om afzonderlijk eenen voordee-
ligen vrede met Lodewijk XIV te sluiten. Of Lodewijk
reeds toen voornemens was zijn\' kleinzoon Philips met eene
«iochter van Victor-Amadeus te doen huwen, zoo als later
geschiedde, is ons onbekend. Indien echter Milaan het
lenigste bezwaar tegen dit plan was, dan zoude Lodewijk
dit wel bij het deel van den Aartshertog willen voegen. \')

Naar W^illem\'s meening was Luxemburg in het eerste
plan geplaatst, om hem aan het tweede de voorkeur te
lt;loen geven. Hij gaf echter aan het eerste verre de voor-
omdat het de magt van Frankrijk veel minder
gevaarlijk maakte.

Ibid. p. 417 e. v. Brief van Heinsius ^ April 1698.

1) Ibid. p. 400 e. v.

tswn-p rrit-rt tjitit-ncinq

25

m

-ocr page 38-

De aanbiedingen door Lodewijk gedaan, waren boven
Willem\'s verwachtingen; maar hierdoor liet hij zich niet
verlokken. Vooreerst kende hij Frankrijk\'s Koning en zijne
tronwelooze politiek te wel, om aan zijne opregtheid niet
steeds te twijfelen, i) In de tweede plaats zag hij zeer
wel in, dat welk ontwerp ook aangenomen werd, de
Keizer nooit zonde toetreden tot een Deelings-tractaat.

Doch men was het nog lang niet eens over de aan-
deelen, die ieder der pretendenten zouden toegewezen
worden. Tallooze malen moesten er nog bijeenkomsten
gehouden worden, waarin geloofd en geboden, geschikt
en gepast werd. Wij mogen niet in bijzonderheden tre-

1)nbsp;„My own opinion is, that if either one or the other alternative were
accepted, the French would not remain firm to it. I confess I had no
idea they would have advanced so far, nor have ofi\'ered so much in these
times.quot; (Ibid. I. p. 400 e. v. p. 412 c. v.).

„What I find most difficult in the whole affair is this. What security
should we have with France, that every thing shall be performed accor-
ding to promise, since after the declaration they have just made, that
the renunciation of the Queen, mother of the Dauphin, was not in her
power, on what promise or renunciation can we any longer rely?quot; Ibid.
I. 345.

„The greatest hardship that appears to me in this business is the little
reliance to be made on engagements with France; and her power will be
thereby so much the more considerable that she will be at liberty, to
pay just as much regard to the treaties as may suit her conveniance, of
which we have had but too much experience. On the other hand I do
not see a possibility of preventing France from putting herself in immediate
possession of the monarchy of Spain, in case the king should happen to
die soon.quot; Ibid. p. 324.

2)nbsp;„It is certain,quot; dus schrijft hij ^^nbsp;1698 aan Heinsius, „that

o jviei

whatever method we adopt in this business, we shall exasperate the Em-
peror to the utmost and must look upon him in future as an enemy, if
we make any agreement with France whatever, relative to the Spanish
succession.quot; Ibid. p. 453.

-ocr page 39-

den over de verschillende voorstellen, !) welke door Lo-
dewijk zelf of door zijnen gezant gedaan werden, welke
meer of minder gunstig waren naar mate de berigten
aangaande den toestand van Karei II luidden. Konden
Wij over meer ruimte beschikken, we zouden uit de meer-
malen reeds aangehaalde brieven van
g-kimblot menige
beschouwing kunnen putten over het belang der verschil-
lende staten van Europa bij het bezit van deze en gene
plaatsen of landen.

We bepalen ons tot het vermelden, dat Willem, vast-
houdende aan hetgeen het belang van het staatkundig
evenwigt in zijn oog vorderde, Lodewijk dwong, zoolang
Zijne voorstellen te wijzigen, tot dat zij aannemelijk wer-
den. Dit moge eenigzins vreemd schijnen, als men be-
lt;^enkt, dat de oorlogszuchtige Lodewijk XIV, die een
leger op de been had van 140000 man, stond tegenover
den Koning van Engeland, die zijn volk welligt niet eens
zoude kunnen bewegen, om de nog overgebleven 7000
man ten oorlog te zenden, en den Stadhouder der Ver-
eenigde Nederlanden, dié niets liever dan vrede wenschte,
^a de uitputtende oorlogen zoo kort geleden gevoerd.
Maar Lodewijk was te wel met den waren toestand
lt;ïer zeemogendheden bekend. Dat Engeland het groot-
ste gedeelte van zijn leger afschaffen wilde, en met
Moeite de noodige gelden, zelfs in vredestijd, te vinden
quot;«^aren; dat de Engelschen den oorlog vermeden, om de
^agt van hunnen Koning niet te doen toenemen, dit alles
loonde hem niet geruststellen. Immers door zijn\' gezant
^^st hij „that though it be true, that England is much

1)nbsp;Ibid. I. 503, 507. II. 9, 95, etc.

2)nbsp;De Raadpensionaris Heinsius volgde geheel Willem III\'s staatkunde.

3

-ocr page 40-

12
A

exhausted, and that it owes more than two hunderd
millions, the repayment of which is assigned on almost
all the found from which money can he derived,... and
though the nation is not submissive to the king, and
though certainly he would be not able to urge it into
a new war, if it were not absolutely persuaded that its
interests imperatively called upon it to begin afresh,...
(however) they consider the partition of the succession
of the king of Spain, as some thing in which they must
take a part. Every bodyquot;, zoo voegde hij erbij, „spoke
of it in the same manner in this country, when it was
known that that prince was dying. They conceive that
their commerce and its interests are at stake, and that
it would be ruined if your Majesty were in possession
of the Indies and Cadiz.quot; i)

Eene andere reden, waarom Lodewijk XIV in geen
geval de onderhandelingen met Willem III zoude willen af-
breken was de vrees, dat hij zich dan tot den Keizer en
den Keurvorst van Beijeren zoude wenden, om met deze
eene overeenkomst te treffen, welke zeker voor Frankrijk
minder voordeelig zoude uitva,llen.

Hierdoor laat het zich voldoende verklaren, hoe ein-
delijk den 11 Oct. 1698 het zoogenoemde Eerste Deelings-
tractaat tot stand kwam, waarbij aan den Dauphin het
Koningrijk der beide Siciliën met de havens van Toskane,
het Marquizaat van Final en de Spaansche provincie Gui-
puscoa werden toegekend;
aan Aartshertog Karei het Her-
togdom Milaan, aan den Keurprins van Beijeren Spanje,
de Indien en de souvereiniteit over de Zuidelijke Nederlan-
den. De Zeemogendheden zouden den Keizer en den Prins

1) Tallard aan Lodewijk 22 Mei 1698. Ibid. I. 508. II. 4.

-ocr page 41-

van Beyeren er mede bekend maken, en zoo zij weigerden
genoegen met hun aandeel te nemen, zoude het geseque-
streerd worden en de bondgenooten zouden gewapender-
hand de uitvoering van het tractaat bewerkstelligen.

Zelfs na het sluiten van dit tractaat, bleef Willem III
Lodewijk XIV wantrouwen. De verwijdering van Koning
Jacobus uit Frankrijk, waarop gedurende de onderbande
lingen reeds zoo dikwijls was aangedrongen, werd ook nu
weder gevorderd. De brieven vaii den Franschen Koning
en zijn\' gezant bevatten herhaaldelijk klagten, dat Wil-
lem, na al het hetgeen Lodewijk gedaan had, nog steeds
dezen met argwaan gadesloeg en zijne ontevredenheid
toonde over de hulp aan de Duitsche Vorsten verleend,
om te beletten dat de Hertog van Hannover Keurvorst
zoude worden, over de moeijelijkheden opgeworpen om
hem de inkomsten van het prinsdom Oranje te doen
geworden, die hem bij den vrede van Rijswijk waren
toegestaan, en dergelijke zaken. \')

Intusschen bleek het onmogelijke van geheimhouding
in zake het Deelings-tractaat spoedig en reeds in De-
cember was het aan Karei II zeiven bekend, die hier-
over verstoord en niet willende j dat zijne uitgebreide
M^onarchie na zijn\' dood versnipperd zoude worden, een
testament maakte, waarbij tot universelen erfgenaam de
Keurprins van Beijeren benoemd werd.

Alle plannen vielen echter spoedig in duigen, want
de Keurprins stierf 8 febr. 1699, en ofschoon in het
tractaat bepaald was, dat zijn vader in zijne plaats
zoude treden, werd hieraan geen gevolg gegeven, omdat

1) ibid. II. 201.
ä) Ibid. !1. SI3.

-ocr page 42-

zooals men beweerde, alleen het geval bedoeld was, dat
de Prins de nalatenschap reeds aanvaard had. \')

Terstond traden Lodewijk XIV en Willem III weder
in onderhandeling over \'t geen nu te doen stond, en weldra
deed Lodewijk een voorstel tot een nieuw Deelings-trac-
taat, even als de vorige keer in een alternatief bestaande.
Het eerste voorstel was, om bij het vroeger aan zijn\'
zoon toegedachte Milaan te voegen en aan Aartshertog
Karei het deel van den Keurprins van Beijeren te geven.
Lodewijk zag teregt in Milaan een scheidsmuur tusschen
de twee takken van het Huis van Oostenrijk, die ver-
eenigd een te groote magt zouden uitmaken. Zoo Wil-
lem echter hierdoor Frankrijk\'s magt te groot achtte,
wilde hij in plaats Lotharingen hebben, mits Milaan en
de regten van den Hertog van Savoye op Montferrat aan
den Hertog van Lotharingen zouden komen. De Hertog
van Savoye zoude dan Napels en Sicilië, en des gevor-
derd ook de plaatsen op de kust van Toskane behalve
Final bekomen, en Savoye, Piemont en Nice aan Frank-
rijk afstaan. Zoodoende zoude Milaan een staat van
eenig gewigt worden in het statenstelsel van Italië tegen-
over den Keizer.

Het tweede voorstel was , aan den Hertog van Savoye
het deel van den Keurprins van Beijeren, aan den Aarts-
hertog Napels en Sicilië, aan den Hertog van Lotharin-
gen Milaan en de regten van Savoye op Montferrat en
de overige staten van den Hertog van Savoye benevens
Lotharingen en de provincie Guipuscoa aan Lodewijk
XIV toe te kennen.

1) van der hem , Diss. de Ant. Heinsio p. 85. grimblot, II. 280 e. v.
3) Op den 8 Pebr. zelven gaf Lodewijk XIV hiertoe bevel aan Tallard.
geimblot, II. 249 e. v.

-ocr page 43-

mmmm^m

Daar Lodewijk vreesde dat Willem de Zuidelijke Ne-
derlanden noch aan den Aartshertog, noch aan den
Dauphin zoude willen zien geven, vroeg hij zijn oordeel
hierover, maar gaf tevens als het door hem meest ge-
wenschte op a. de Zuidelijke Nederlanden tot eene zelf-
standige republiek te verheffen, welke door allianties
met de Noordelijke voor elkanders behoud zouden zor-
gen , of h. ze aan de weduwe van den Spaanschen Koning
te geven, of o. ze zamen te deelen zooals in 1635 door
den Koning van Frankrijk aan de Staten-Generaal was
voorgesteld, of d. ze in Souvereiniteit aan den Keurvorst
van Beijeren te schenken. \')

Willem III daarentegen had, naar\'t schijnt, geen be-
paald plan gevormd, om tegen dat
van Frankrijk over te
stellen. Wel zoude hij gaarne den Keurvorst van Beijeren
in de plaats van diens zoon gesteld gezien hebben,
hetgeen zeker de eenvoudigste weg was, maar volstrekt
niet in den geest van Lodewijk XIV kon vallen®), doch
overigens bepaalde zich zijn plan tot het algemeene
denkbeeld: Frankrijk\'s overwigt te voorkomen en tevens
Oostenrijk niet te zeer te bevoordeelen, in één woord,
het stelsel van staatkundig evenwigt. Zoolang de Keur-
prins van Beijeren leefde, was dit veel gemakkelijker, hij
vormde een tusschen-partij als het ware, aan wien kon
toebedeeld worden, wat aan Frankrijk noch den Keizer
zonder gevaar kon worden gegeven. Nu echter waren
er slechts twee candidaten meer, die beide op zich zelf

1)nbsp;Ibid. 11. 260 e. V-. Brief van Lodewijk aan Tallard 13 Febr. 1699.
Hij vergiste zich echter in zooverre, dat Willem de
Zuidelijke Nederlanden
wel aan den aartshertog wilde geven, doch slechts qua koniog van Spanje.
Ibid.
p. 276.

2)nbsp;MACAULAT, Hist. of Engl. IX. 227.

-ocr page 44-

reeds magtig, ligt overmagtig werden door de toevoeging
van de helft der uitgebreide Spaansche monarchie;
\'t was nu de zaak die landen zoo te verdeelen, dat zij
tegen elkander opwegen konden en tevens voor hunne
naburen niet te geducht werden. Van daar het streven
aan weerskanten om een derde persoon te vinden, die
den overleden pretendent zoude kunnen vervangen. Lo-
dewijk wilde den lïertog van Savoye, \') Willem den Keur-
vorst van Beijeren daartoe bezigen: de eerste welligt met
plannen in de toekomst voor een huwelijk tusschen een
zijner afstammelingen en eene dochter van Victor Ama-
deus, de laatste om Engeland en de Republiek niet in
de schaduw van twee magtiger rijken geplaatst te zien.

Om intusschen niet vruchteloos te onderhandelen werd
de medewerking van den Keizer zeer wenschelijk be-
schouwd , en de gezant der Republiek Jacob Hop, zoude
hem polsen en verder de zaken zoo leiden, dat het Hof
van Weenen mede in dit tweede Deelings-tractaat zoude
treden. Geen der in het alternatief voorgestelde plannen
kon echter den Keizer behagen. Kreeg Frankrijk Milaan,
dan waren de Oostenrijksche erflanden, zoo meende hij,
gedurig in gevaar ; kreeg het Napels en Sicilië en de
eilanden in de Middellandsche zee, zoo werd de handel
der Zeemogendheden bedreigd; kreeg het Navarre — want
ook hierover had Lodewijk weder gesproken in plaats
van Milaan — zoo lag Spanje voor zijne wapenen bloot;
kreeg het de Nederlanden, zoo was onze Staat niet meer
veilig. Hoe men ook schikte, de magt van Frankrijk

1) Na het tweede Dcelings-tractiiat maakte de Tlertog van Savoye aanspraak
op een deel der erfenis. Lodewijk XIV bood hem Napels aan in ruil tegen
Nice en Savoye, doch hiervan kwam niet. Zie
mignet 1.1. Introd. p. LXXII.

-ocr page 45-

werd gevaarlijk naar het oordeel des Keizers. Hij wilde
echter wel het beginsel van verdeeling aannemen. Maar
op de vraag, wat hij dan wel aan Frankrijk zoude wil-
en afstaan, was het antwoord: Peru of Mexico, des
noods met een of twee van de Antilies, en later voegde
kij er bij de Philippines of de Canarische eilanden.

Willem III daarentegen was niet overtuigd dat men
met de wapenen betere voorwaarden, dan de door Frank-
rijk gestelde zoude kunnen krijgen, en oordeelde dat er
niets van de onderhandelingen zoude komen, zoo niet
Milaan of Lotharingen aan Lodewijk XIV werd afge-
staan. 2) ilij gaf dus aan Hop last den Keizer mede te
deelen: 1quot;. „dat Z. M. geen kans ziende, om bij den oor-
log meer te verkrijgen, dan bij dit accommodement, niet
kan resolveren in zoo ligtvaardigen oorlog te treden; en
dat als de Keizer deze Fransche offres niet wil aan-
nemen, men wel zonder den Keizer kon sluiten, al ware
ket op voor hem minder gunstige voorwaarden, wanneer
nien daarin zijn behoud kon vinden, omdat het niet
noodig was, dat de een voor den ander verging.quot;

Nadat Hop \') lang te vergeefs onderhandeld had, stelde
Frankrijk, het lange dralen^ des Keizers =) moede, als

Zie; Jacob Hop, gezant der vereen. Nederl. Akad. proefschrift va.n
N- 3. den tex. Amst. [Utr.] 1861, p. 238—244.

2)nbsp;grimblot, ii, 278 , 309.

3)nbsp;den tex, 1.1. p. 245.

4)nbsp;Bat de onderhandelingen met den Keizer alleen door Hop gevoerd
warden, werd veroorzaakt door eeu versehil over etiquette tusschen het
Hof van Weenen en den Pranschen gezant Villars, waardoor alle hetrek-

l^ing tusschen de Oostenrijksche en Fransche Hoven gedurende drie maanden

^erd afgebroken. Zie geimblot, IT. p. 311.

5)nbsp;„The emperor\'s ministers go on dawdling, so the king wrote to Hein-
sius, not because there is any difficulty about the matter, not because they

-ocr page 46-

ultimatum: Milaan te ruilen tegen Lotharingen, Navarre
en de Nederlanden. De Keizer gaf nu ook iets toe; hij
wilde aan Lodewijk Napels, Sicilië en Sardinië geven,
mits hem Milaan, Final en Guipuscoa met de kusten
van Toskane gegeven werden.

Alle pogingen om den Keizer tot andere gedachten te
brengen waren vergeefsch en dus sloten de Zeemogend-
heden alleen met Frankrijk het tweede Deelings-Tractaat
in Maart 1700,^) waarbij aan Frankrijk, behalve het bij
het vorig tractaat bepaalde. Lotharingen en Bar, den
Hertog van Lotharingen het Milanesche en den Aarts-
hertog de rest der Spaansche Monarchie gegeven werd.

Leopold, verstoord op de Zeemogendheden wegens deze
onderhandelingen met Frankrijk, niettegenstaande hem,
zooals hij beweerde, bij een geheim artikel van 12 Mei
1689 door die Staten zijne regten op Spanje verzekerd wa-

mean to reject the terms, but solely because they are people who can
make up their mind to nothing.quot;
macaulat. Hist, of Eng. IX. 229.

„\'t En is noch van heden noch van gisteren,quot; schrijft Hop, „dat men
het hier op mirakelen laat aankomen.quot;

1)nbsp;Over de juiste ilagteekening heerscht verschil: sommigen willen Lon-
den 13 Maart, anderen 3 Maart of 31 Februarij. Te \'s Hage werd het
eéhter den 25 Maart geteekend, ofschoon anderen den 29 opgeven. Weder
anderen geven 13 en 29 Mei op.

2)nbsp;Volgens macaulay, JSst. of Engl. IX. p. 158 was de bedoeling van
dat artikel eene geheel andere, nl.: „The stipulations of that article were
introduced by a preamble, in which it was set forth that the Dauphin
was preparing to assert by arms his claim on the great heritage, which
his mother had renounced, and that there was reason to believe that he
also aspired to the dignity of king of the Romans. For these reasons, Eng-
land and the States General, considering the evil consequences which
must follow if he should succeed in attaining either of his objects, promi-
sed to support with all their power his Caesarean Majesty against the
French and their adherents.quot;

-ocr page 47-

i-en, rigtte zich tot Lodewijk XIV met het aanbod het trac-
taat te teekenen, mits er een geheim artikel werd bijge-
voegd, volgens hetwelk hij Milaan, en Frankrijk de In-
diën en de Nederlanden zoude krijgen. Maar Lodewijk
vreesde, naar \'t schijnt, dat de Keizer hem in de oogen
der bondgenooten zocht verdacht te maken, en sloeg het

voorstel af. i)

Den Keizer werden intusschen nog drie maanden
tijd gegeven, om toe te treden, en inmiddels trachtte
men andere Mogendheden, zooals b. v. Savoye, over te
halen.

Zoodra de inhoud van dit tractaat bekend werd, ver-
hieven zich in onze Republiek, waar het den Raadpen-
sionaris veel moeite gekost had Amsterdam over te halen,
iïi Engeland, in Spanje, van alle kanten bijna, stem-
men van afkeuring. Het heeft echter ook niet ontbro-
ken aan mannen, die Willem III grooten lof hebben
toegezwaaid wegens de Deelings-tractaten. We willen
niets afdingen op de groote verdiensten, waardoor onze
Stadhouder op staatkundig gebied, en vooral op dat van
het stelsel van evenwigt, zich onderscheiden heeft gedu-
rende het grootste gedeelte zijner, regering, maar onmo-
gelijk laat zich o. i. het sluiten dezer beide Deelings-
tractaten verdedigen.

1)nbsp;MIGKET 1.1. p. LXXlil.

2)nbsp;„Sir Edward Seymour compared the division, which had been made of
Spanish territoric;; to a robbery on the highway, and Mr. Howe did not

scruple to say it was a felonious treaty: an expression which the king
quot;■\'sented to sucli a degree, that he declared he would have demanded
personal satisfaction with his sword, had he not been restrained by the
disparity of condition between himself aud the person who had offered
such an outrageous insult to his honour.quot;
smollett, IX. 385.

-ocr page 48-

Men heeft het een groot onregt tegenover Spanje
genoemd, dat over dat rijk heslist was, zonder de natie
daarin te raadplegen:
macaulay tracht dit te wederleg-
gen door de volgende woorden: „It would be absurd to
say that a danger, which may be lawfully averted by
war, cannot lawfully be averted by peaceable means.quot; )
Deze redenering is o. i. valsch: zij zoude slechts dan
doorgaan als de Successie-oorlog hetzelfde doel had ge-
had als de tractaten. Beider doel was wel is waar
Frankrijk\'s heerschzucht te keer te gaan, maar de mid-
delen waren in het eene geval „lawful,quot; in het andere
niet. De Deelings-tractaten waren slechts mogelijk door
eerst den Keurprins, later den Keizer, of den Aartsher-
tog te ontnemen, wat hem wettig toekwam. Maar het
staatkundig evenwigt dan? Als daardoor de Deelings-
tractaten gewettigd waren, zoude men gelijk hebben met
te beweren, dat dit stelsel het onregt huldigt. Slechts
dan immers kan dit maatregelen, die op zichzelve onregt-
vaardig zijn, billijken, als de noodzakelijkheid het gebiedt,
als zelfbehoud er toe aanzet. Zoo behoeft het stellen van
een\' vorst over een volk, zonder dit geraadpleegd te heb-
ben, niet noodzakelijk onregt te zijn: ware dit het geval,
hoevele vredesverdragen zouden de toets niet kunnen
doorstaan!

1)nbsp;Hint, of Engl. IX. 159. Bij vvheaton 1.1. p. 137 wordl, ook gezegd:
„que la guerre a été amenée par le même danger contre lequel on a
voulu se garantir par les traités de partage, et un danger qui suivant
l\'opinion du siècle fut assez menaçant pour justifier la guerre, ne pourrait
être regardé comme insuffisant pour justifier les mesures destinées à
l\'em-
pêcher.quot;

2)nbsp;linmers, zoo vraagt macaulay in zijne Crit. and Bist, essays \\\\. 128
met regt: „What regard was shown in the Treaty of the Pyrenees to the

-ocr page 49-

Het evenwigt van Europa ware echter zeer wel te redden
geweest, zonder de
Deelings-tractaten; zoolang de Keur-
prins leefde was een verbond met dezen, later met
den Keizer, een voldoende waarborg tegen Lodewijks
beerschzuchtige plannen. Het eenigste wat na den dood
van den Keurprins noodzakelijk kon zijn, was den Kei-
zer te verpligten niet voor zich of zijn\' sedert 1690 tot
Roomsch Koning benoemden oudsten zoon Joseph, maar
voor den jongeren Aartshertog Karei naar de Spaansche
kroon te dingen. En hiertoe betoonde zich de Keizer
niet ongenegen; zelfs zoude hij tot meer opoffering ge-
negen zijn geweest, zooals wij boven gezien hebben. Het
Hof van Weenen was wel heerschzuchtig, maar het zoude
met Spanje, de Indiën en de Nederlanden welligt tevre-
den geweest zijn: althans zoo men er Milaan bijvoegde.

Men Werpe hier niet tegen, dat daarmede de vrede
niet zoo goed verzekerd zoude geweest zijn; zooals wij
zien zullen was dit thans ook niet het geval; en boven-
dien beter een regtvaardige oorlog dan een regtschendige

vrede.

Men valle intusschen Willem Hl niet al te hard: wel
moge hij wat veel hebben toegegeven aan zijn persoonlijk
verlangen naar vrede, maar de toestand der door hem
geregeerde Staten draagt zeker de hoofdschuld. Zijne
redenering zal, gelooven wij, ongeveer deze geweest zijn:
zooals de zaken staan valt er aan geen oorlog te den-
ken om Lodewijk te dwingen zich van de geheele Suc-
cessie te onthouden: laat men Frankrijk en den Keizer

welfaro of the people of Dunkirk and Roussillon, in the treaty of Nime-
Êien to the welfare of the people of Tranche-Comte\', in the treaty of
Utrecht to the people of Flandei\'s, in the treaty of 1735 to the welfare
ot\' the people of Tuscany?quot; enz.

-ocr page 50-

elkander rustig beoorlogen, dan zal het einde 5f eene
schikking worden, waarbij ieder wat krijgt, zonder dat
welligt de Barrière, de handel, enz. genoegzame waar-
borgen erlangen, of, wat nog erger zoude zijn. Frank-
rijk zoude Oostenrijk van het grootste deel, zoo niet van
de geheele Spaansche Monarchie berooven. Kan men
zonder den oorlog met Lodewijk in een billijk vergelijk
treden, dan heeft men dit gewonnen, van eene meer
ingrijpende hand in het werk te hebben, en daardoor
beter zorg voor het staatkundig evenwigt te kunnen dragen.

En eens voorop gesteld, dat door den oorlog geen
betere voorwaarden te krijgen waren, dan mag men
Willem III den lof niet ontzeggen, bij het sluiten der
Deelings-tractaten voor het staatkundig evenwigt alles
gedaan te hebben, wat mogelijk was.

Hij had reden te denken, dat Lodewijk XIV in dezen
ter goeder trouw handelde, want zijn belang strookte met
zijne handelingen. Immers , sloot hij geen verdrag met
de Zeemogendheden, dan moest hij vreezen, dat deze
zich bij den dood des Spaanschen Konings met den Kei-
zer tegen haren ouden vijand zouden vereenigen en
\'t zoude de vraag zijn, of hij dan een zoo aanzienlijk deel
van die Monarchie zoude krijgen, als hem nu zonder slag
of stoot verzekerd werd.

Maar Lodewijk had het hier niet bij gelaten: evenals
de Keizer door zijn\' gezant den Graaf von Harrach, liet
hij door den Graaf d\'Harcourt bij het Spaansche Hof
alle middelen aanwenden, om een testament ten zijnen
gunste te verkrijgen, alsof van dien uitersten wil afhing,
wie regt op den troon had. Dat dit niet zoo was, is
boven allen twijfel verheven; een testament toch kan
geene verandering maken in de bij de grondwet vastge-

-ocr page 51-

stelde erfopvolging, zooals dit in Spanje het geval was.
Dit werd zelfs, vreemd genoeg, door de Pomponne en de
Torcy toegestemd en Tallard beweerde in een gesprek
met Willem III, dat de Kroonprins van Beijeren alleen
regt op den Spaanschen troon zoude kunnen hebben,
krachtens het testament van Philips IV: „and that no-
thing was more notorious in Spain, than the invalidity
of such documents, there being several instances to
show that no attention was ever paid to them.quot;

Naar \'t schijnt wilde Lodewijk toch een voorwendsel
hebben — immers aan de meest onregtvaardige daden
is steeds een schijn van regt gegeven — om, zoo de ge-
legenheid gunstig scheen, aanspraak op de geheele Spaan-
sche successie te kunnen maken.

De listige d\'Harcourt zegepraalde ten laatste over den
stuggen en onbeschoften von Harrach en het testament na
het tweede Deelings-tractaat door Karei II gemaakt, was
ten voordeele van Philips van Anjou, tweeden zoon van
lt;len Dauphin (2 Oct. 1700). Aan dezen waren gestib-
situeerd de Hertog van Berry, Aartshertog Karei en de
Hertog van Savoye en diens afstammelingen.

Slechts weinig weken later (1 Xov.) stierf Karei II en
tegen de meening van de meeste zijner raadslieden, aan-
vaardde Lodewijk XIV de erfenis voor zijn\' kleinzoon.

„Ik heb,quot; zoo schrijft Willem III aan Heinsius, bij
t hooren er van: „mij nooit veel verlaten op Frankrijk\'s
beloften; doch ik dacht niet, dit moet ik bekennen, dat
men voor het oog der gansche wereld een plegtig ver-
drag reeds voor de voltrekking verbroken zou hebben.

1)nbsp;ÖRIMBLOT, I. 367.

2)nbsp;Qkoen van peinsïkker, Handb. p. 443.

-ocr page 52-

Het is onlooclienbaar dat wij om den tuin geleid zijn;
maar als men woord noch trouwe houdt, is het ligt
iemand te bedriegen.quot; Lodewijk\'s gedrag is Hiet geheel
verklaarbaar. Mag men zijne brieven aan Tlillard ge-
looven, dan was hij werkelijk voornemens de tractaten na
te komen. *) Het aanzoek, kort voor Karel\'s dood door
hem bij de Zeemogendheden gedaan, tot het leveren van
de beloofde hulp tegen den Keizer, zoude er ook voor
pleiten. Maar Lodewijk was toen reeds met den hoofd-
zakelijken inhoud van het testament bekend geworden
door Blécourt, d\'Harcourt\'s opvolger en den kardinaal
Janson te Rome. Zoo men
mignet gelooven mag, zoude
Lodewijk de erfenis verworpen hebben, zoo zij dan niet
geheel aan den Aartshertog vervallen ware.

Waarschijnlijker komt het ons voor, dat in dezen al-
leen de staatkundige toestand van Europa op dat oogen-
blik beslist heeft. En deze kon voor Lodewijk in vele
opzigten niet dan gunstig heeten, zooals wij in de vol-
gende § zien zullen.

§ 2.

„Magnitude imperiorum, quoad molem et territorium
mensurae subjicitur, quoad reditus, calculis. Numerus
civium et capita, censu; urbium et oppidorum amplitudo,
tabuhs excipi possunt; attamen non reperitur inter civilia
res errori magis obnoxia, quam verum et intrinsecum
excipere valorem circa vires et copias imperii alicujus,quot;

1) Zie GRIMBLOT, I. 381. II. 12, 13, fifi, 93 enz.
3)
MTGNET, 11. p. l.XXXII; I.AMBERTY, Mênf. 1. p. 36.

-ocr page 53-

beeft bacq!) teregt opgemerkt. Maar al te dikwijls
heeft men de uitgestrektheid, den rijkdom, de vrucht-
baarheid en de vestingen van een land bijna uitsluitend
als maatstaf der magt van
eenen Staat gebezigd, in plaats
van op de physieke kracht,
den moed, den krijgshaftigen
geest der inwoners en de geestkracht der regering acht
te geven. En al waren er statistische tabellen te vor-
men van alle deze eigenschappen, die als factoren van
het begrip
magt te be schouwen zijn, dan zoude men nog
dikwijls een zeer onjuist denkbeeld zich vormen van den
toestand der landen, die men met elkander wil vergelijken.
De eigenschappen van den regerenden Vorst, de aard-
rijkskundige ligging van het land en tallooze tijdelijke
eigenschappen zouden dan toch in rekening komen,
ßit neemt echter niet weg, dat opgaven van legersterkte,
inkomsten en schulden, het getal inwoners, enz. dikwijls
®enig licht kunnen verspreiden over staatkundige gebeur-
tenissen en toestanden, omdat zij meestal — hoewel dan
ook onvoldoende — blijken van meerdere of mindere
helvaart en magt zijn.

Slechts als zoodanig willen wij aangemerkt hebben.

1)nbsp;Fidelei Sermones XXIX. Op gelijke wijze drukt hij zich uit in
\'\'^ijn\' brief aan koning ,Tacobus over de ware grootheid van het koningrijk
^\'■■-Brittannië. Merkwaardig is de
Generale petitie van den Raad vnn State
iot hegeleiding van den Staat van Oorlog mor
1766, waarin (als \'t ware

onderrigt van den jeugdigen Willem V) eene kritiek gevonden wordt
van \'t geen door onderscheiden schrijvers over dit onderwerp gezegd is.

2)nbsp;De opmerking van ancii.lon [Tableau I. 25) is zeer juist: „la puis-
sance d\'un état ne se compose pas en dernière analyse, de finances floris-
santes, d\'une armée nombreuse et bien entretenue, d\'alliances solides et
naturelles; ce sont les signes et les effets de la puissance plutôt que la
Pnissauce elle même.quot;

-ocr page 54-

wat wij aangaande den toestand der Europesche Sta-
ten op het einde der XVIP eeuw hier laten volgen.

Voor de stelling, dat de magt van een\' Staat, wel verre
van af te hangen van de uitgebreidheid der grenzen,
dikwijls afneemt, naarmate deze toeneemt, is wel geen
welsprekender bewijs aan te voeren dan de Spaansche
Monarchie. Dit uitgestrekte rijk, dat uit het koningrijk
der beide Sicilien, het Hertogdom Milaan, Sardinië,
Majorca, Minorca, de Zuidelijke Nederlanden, het eigen-
lijk Spanje en de koloniën in de Indiën bestond, was
destijds een der zwakste Staten van ons werelddeel. De
ontwijfelbare bewijzen zijn hiervan voorhanden.

Het aantal inwoners, dat onder Karei I en Philips H
op twintig millioen geschat mogt worden, daalde onder
Philips III en IV tot veertien en onder Karei II tot zes
millioen en in 1702 tot 5.700.000. \')

Dezelfde achteruitgang was in de personen der rege-
rende vorsten op te merken: Karei V was Koning en
Generaal; Philips II alleen Koning; Philips III en IV
konden naauwelijks Koning en Karei H kon bezwaarlijk
mensch genoemd worden. -)

Onder dezen laatsten leverde Spanje een sprekend
voorbeeld van hetgeen een staat door slecht bestuur
worden kan. Bijna ongeloofelijke bijzonderheden zijn door
verschillende geschiedschrijvers geboekt van de verre-
gaande ellende, waaraan dit Rijk was blootgesteld. De
inkomsten bepaalden zich tot vijf millioen; het leger tot
20,000 man, waarvan naauwelijks 6000 in Spanje zelf;

1)nbsp;Zie mignet, p. XXXI. Volgens duhamel, Hist. constitut. de la
Mm. Espagn.
T. II. p. 135 bedroeg het nog acht millioen.

2)nbsp;migneï, Ibid.

-ocr page 55-

de soldaten leden broods gebrek, zoodat zelfs die van
de Koninklijke lijfwacht door het uitoefenen van een
ambacht of door bedelen in hun onderhoud moesten
voorzien. \') De arsenalen waren ledig, de grensvestin-
gen onvoorzien, de schatkist berooid, kortom er was
gebrek aan alles, „niet alleen in Oorloghs-saecken, maer
oock in andere Middelen, die gewoon zijn aan Rij eken
en Staten, vermoogen, en de Onderdanen en Ingezetenen
Rijckdom toe te brengen.quot; 2)

t) schlosskr, Gesch. der 18e eeuw en der 19e. Dl. 1. p. 48; schlos-
SiîR, Hint, des Révol. polit, et littér. au 18e siecle T. I. p. 4: Mémoires
de Louville
T. I. p. 162: „le roi (d\'Espagne) n\'a pas un sol. Je suis un
habile homme pareeque j\'ai trouvé de quoi faire mettre une porte neuve
^ la cave et acheter des assiettes. On était à la veille pour cet usage de
se servir des assiettes des marmitons. Les valets de pied espagnols qui
8ont sous le majordome major demandent l\'aumône et sont tout nuds.
Le sort des chevaux est encore pire avec le caballersise-major, car ils ne
peuvent point demander l\'aumône.quot;

G. P. 17 Nov. 1710. In zijne Crit. and Hist, essays. Vol. II. p. 121
v. (Tauchnitz Ed.) geeft macaulat het volgende overzigt van Spanje\'s
toestand tegenover dieu van Europa: „During the seventeenth century ma-
ny states had formed military establishments. But the Spanish army, so
formidable under the command of Alva and Earnese, had dwindled away
to a few thousand men, ill paid and ill dlsciplinated. England, Holland,
and Prance had great navies. But the Spanish navy was scarcely equal to
^^he tenth part of that migthy force, which in the time of Philip the Se-
cond, had been the terror of the Atlantic and the Mediterranean. The arse-
nals were deserted. The magazines were unprovided. The frontier for-
tresses were ungarrisoned. The police was utterly insufficient for the pro-
tection of the people. Murders were committed in the face of day with
perfect impunity. Bravoes and discarded serving-men, with swords at their
aides, swaggered every day through the most public streets and squares
the capital, disturbing the public peace, and setting at defiance the
ttanisters of justice. The finances were at frightful disordre. The people
paid much. The Government received little. The American viceroys and
the farmers of the revenue became rich, while the merchants broke, while

-ocr page 56-

Wie echter geen vreemdeling was in de geschiedenis,
wist wat diezelfde Monarchie eenmaal geweest was
en welk eene geduchte magt zij door verbetering van
de regering in korten tijd weder worden kon. En dit
wisten Lodewijk XIV, Willem III en onze staatslieden
maar al te wel, zooals uit hunne daden ten duidelijkste
gebleken is.

the peasantry starved, while the body-servants of the royal guard repaired
daily to the doors of convents, and battled there with the crows of beg-
gars for a porringer of broth and a morsel of bread. Every remedy which
was tried, aggraviated the disease. The currency was altered; and this
frantic measure produced it never-failing effects. It destroyed all credit
and increased the misery which it was intended to relieve. The American
gold hot use the words of Ortiz, was to the necessities of the state but as
a drop of water to the lips of a man raging with thirst. Heaps of unopened
despatches accumulated in the offices, while the Ministers were concerting
with bed-chamber women and Jesuits the means of tripping up each other.
Every foreign power could plunder and insult with impunity the heir of
Charles the Fifth.quot; Zie ook
macaülay. Hist, of Engl. vol. VII. p. 836
e. V. IS. 114 e. v.

1) De Raad van State zegt o. a. in de G. P. v. 19 Nov. 1705 : „dat
dat Ryck, hoewel onder de regeringe van desselfs drie laetstvoorgaande
Koningen in groot verval en onmacht geraeekt, nochtans door introductie
van de Fransche despotique maniere van regeringe en maximes reeds tot
grooter efforten gebracht is als voor desen, en ontwijffelijck noch verder
gebracht sal werden, als de Spaensche Staten en Domeinen blijven, gelijck
als die tot noch toe zyn, (uytgesondert veellicht d\'eene of d\'andere Pro-
vincie) als een lichaem met Vranckrijck.quot;

In de G. P. v. 14 Nov. 1707 herinnert de Raad van State, dat „de
veldtoght van dit jaer in Spagnien meer nationale Trouppes, insonderheyt
van Rnyterye te samen heeft gebraght, als veellicht in sestigh jaren daar
te voren niet was geaien.quot;

En in de G. P. v. 7 Nov. 1711 wordt gewezen op de vele hulpmiddelen,
welke de Indiën voor den oorlog verschaften, „in welckers Zuyder- en Noor-
der-gedeelte, naer de doodt van... Carel de tweede, volgens ingekome
berichten, meer Fransche Schepen zijn gesien, als er oyt, sedert dat ge-
conquesteert zyn, tot die doodt toe, Spaensche zijn geweest.quot;

-ocr page 57-

Frankrijk\'s toestand was even ongunstig, lioewel door
geheel verschillende oorzaken.

Het tijdperk van bloei voor handel en nijverheid had
in dit rijk opgehouden, sedert de Protestanten, de nij-
verste klasse, zich genoodzaakt hadden gezien Frankrijk
te verlaten, om aan de godsdienst-vervolgingen te ontko-
men. Des te zwaarder drukten de hooge belastingen,
door de aanhoudende oorlogen van Lodewijk XIV on-
vermijdelijk geworden, op de overige inwoners. De be-
volking, zoo berekent men, \') was sedert de regering
van Karei IX op dezelfde hoogte gebleven en bedroeg om-
streeks twintig millioenen. Tijdens den Rijswijkschen vre-
de was zij twee milüoen lager dan eenige jaren vroeger. 2)

1)nbsp;Volgens DE MARTENS, Cours de diplom. T. III. p. 320 had Frankrijk
omstreeks 1700, 19.500.000 iuwouers.

In een HS. getiteld : Considérations sommaires sur l\'état présent du Royaume
de France
van 1703: „Du tems de Charles IX on estimoit qu\'il y avoit
en France vingt millions d\'âmes. Audiffret qui est un Géographe moderne
et qui paroit avoir voulu donner une idée bien distincte de l\'état de France,
fait monter ce nombre à quarante millions d\'âmes.

Comme j\'ai fait pendant plusieurs années la régie des gabelles du Lion-
nois et de ses dépendances et que je sçai ce qui se mange de sel annuel-
lement dans cette étendue-là, qui peut êti-e considérée comme mojenne entre
les endroits les plus peuplez et ceux qui le sont moins, j\'estime qu\'il y
peut avoir un million d\'âmes, d\'où on peut conclure que cet espace de
pais faisant environ la vingtième partie de la France avant l\'année 1688
compris la Franche comté, la Lorraine et les réunions d\'Alsace et de Metz
(ainsi que la simple représentation de la carte le donne à connoitre) ce ne
sont que les mêmes
vingt millions du temps de Charles IX,

Mais pour parler avec quelque sorte de justesse une chose si peu connuë
au vray, j\'estime qu\'on peut affirmer, sans crainte de se méprendre qu\'il
y a en France plus de 16 millions d\'âmes et moins de 24, de sorte que
prenant le milieu entre les deux nombres, ou peut le fixer suivant ma pre-
mière estime au moins vingt millions.quot;

2)nbsp;VAUBAN, Lixme Royale.

-ocr page 58-

Met de finantiën was het nog droeviger gesteld. Indien
men toch
bonnemèee !) gelooven mag, bedroegen de inkom-
sten 69, de uitgaven 116 millioen livres tijdens het uit-
barsten van den Spaanschen Successie-oorlog, terwijl het
belasting-stelsel zoo was ingerigt, dat van de 19 à 20
kroonen, welke door de ingezetenen werden opgebragt,
ongeveer één in de schatkist kwam.

Bijzondere middelen moesten daarom gebezigd worden
om den Koning geld te verschaffen; en hiertoe diende
vooral het verkoopen van ambten en voorregten, aan
welke vrijdom van belasting verbonden was. „On en
créaitquot; zegt
bonnemèee, pour les vendre au denier 12,
c\'est à dire que pour 12000 francs on acquérait une
charge, que très-souvent on n\'exerçait pas, qui parfois
même était inexerçable, qui concédait au titulaire une
foule de privilèges, et qui leur assurait 1000 francs de
rente annuelle. Le grand roi vendait des charges à qui
voulait les acheter, puis le lendemain vendait le droit
de s\'exempter de ces fonctionnaires parasites, aux villes
qui étaient forcées de les rembourser, par surcroit, avec
primes.
Montaigne en son temps appelait cela: tirer
d\'un sac deux moutures.quot;

Een ander meer gebruikelijk middel bestond in het
veranderen van den muntkoers: hiermede was Lodewijk
XIV zoo mild, dat er, om slechts één voorbeeld te noe-
men, in Mei 1704 binnen veertien dagen twee muntver-
minderingen plaats hadden. 3)

1) eugène eonnemèee, la France sons Louis XIV, T. II. p., 310.
3) Volgens
boisguilbebt. Détail de la France aangehaald bij bonne-
mèee,
T. II. p. 311.

8) Zie verdere voorheelden bij bonnemèee, T. II. p. 313, 333, 330,
334, 364, 416, 436, enz.

-ocr page 59-

De gevolgen hiervan bleven natuurlijk niet uit, en het
is niet te verwonderen, dat dezelfde schrijver kort daarop
aanteekent: „II devenait de plus en plus impossible
d\'entreprendre des affaires sur une base plus mouvante
que les sables du désert, l\'argent se cachait ou sor-
tait de France; l\'étranger, les faux monnayeurs ga-
gnaient plus que le roi à ces éternelles réfontes de mon-
naies: le peuple perdait la tête au milieu de tout cela
et se trouvait à la merci de quiconque voulait le tromper.quot;

boisguilbeet estime la diminuation de revenus à 300
millions par an, et ajoute qu\'il est sans exemple qu\'un
royaume ait perdu la moitié de ses richesses en trente
ou quarante ans.quot;

Elders\'^) vinden wij opgegeven, dat Frankrijk\'s schul-
den eenige jaren voor den oorlog 33 à 34 millioen pond
sterling bedroegen alleen op het stadhuis van Parijs geves-
tigd tegen eene rente van 5°/^. Voorts, dat in 1700 de uit-
gaven jaarlijks een millioen sterling de inkomsten over-
troffen, en dat de kooplieden te Turyn op wissels, uit
Lyon op naam des Konings getrokken, geen geld wilden
schieten dan tegen l57o-

Indien het hier opgesomde nog bevestiging noodig heeft,
voegen we er eene berekening van
bonnemèke bij, vol-
gens welke 7,0 van de bevolking, bedelde; niet had
om te geven, omdat zij zelf bijna even arm waren,
\'
Ao worstelden met schulden en processen, en onder het
laatstenbsp;dat dan nog overblijft, geen 100,000 of

1)nbsp;Ibid. p. 316.

2)nbsp;Deze bijzonderheden zijn ontleend aan eene brochure getiteld : Eene
slang in \'t gras, of de doodelijhe gevolgen van een traktaat met Vrankryk.
Gedrukt naer de Copye van Londen. Rott.
1702. p. 16, 19 enz.

-ocr page 60-

zelfs misschien geen 10,000 familien gevonden werden,
die het wat ruim hadden.nbsp;--

Wat het leger aangaat, laten wij denzelfden schrij-
ver\') spreken: „Lorsque Villars quitta le Languedoc à
peu près pacifié pour voler à la défense de la plus ex-
posée de nos frontières depuis le Fort Louis jusqu\'à
Luxembourg, de celle par laquelle l\'ennemi pouvait
pénétrer le plus facilement jusqu\'au coeur de la Cham-
pagne, il trouva une armée composée de soldats sans
chefs, des compagnies sans officiers, des régiments en-
tiers qui n\'étaient commandés que par leurs lieutenants.
Ce qui manquait c\'étaient justement les cadres, c\'est-à-
dire ce par quoi l\'on doit commencer pour organiser
une armée. Et c\'est ce moment-là que Louis choisissait
pour faire des ennemis de Cavalier et des rudes capi-
taines qui s\'étaient formés sous lui!

„A quel degré d\'énervement Louis en avait-il donc
réduit la France, si le royaume que nous avons vu four-
nir parfois jusqu\'à cent quarante mille conscrits, ne
pouvait supporter une levée de vingt-cinq mille recrues ?quot;

saint-simon moge niet van overdrijving vrij te pleiten
zijn, als hij ergens zegt: „l\'histoire de la France sous
Louis XIV, c\'est l\'histoire de la misère sans un seul jour
de relâche,quot; grootendeels blijkt het waarheid te be-
vatten.

Hoe beklagenswaardig Frankrijks toestand echter ook
was, mogt het daarom niet geminacht worden, want
wat voor Spanje verbetering van het bestuur was, dat
was de vrede voor het uit zijn aard zoo vruchtbare
Frankrijk. „De ervarenheyt,quot; zoo luidt de meening van den

1) BONNEMÈEE, T. II. p. 363.

-ocr page 61-

Raad van State,„is daer van de beste leermeesteresse:
en als men ten dien eynde, al niet sonde mogen goedtvinden
te reflecteren op de geschiedenissen van vroegere tyden, en
hoe Vrankrijck, na differente considerable nederlagen, en
desastres, als die van de batailles van Poitiers, van Cregi,
van Pavie, en andere meer, in welcke selfs twee van hare
Koningen waren gevallen in handen hunner Vyanden, sich
t\'elckens heeft herstelt; noch oock hoe, geduurende de min-
derjarigheydt van de laetste Koningen, uyt de linie van Va-
leis, en zedert, tot de regeringh van desen Koningh, ver-
wart, ontrust, en in hare ingewanden, soo wel als van
buyten, wesende aengegrepen, nochtans , van tijdt tot tijdt,
haer luyster heeft hernomen, en gevolghlijck, niet buyten
fundament, soude kunnen werden geaffirmeert, dat \'er,
veellicht, zedert eenige eeuwen, geen Rijck geweest is,
\'t welck, soo dickmaels, en op soo violente wyze, ontrust
is, en geschut; en nochtans al haer
onheylen, met meer
geluck, en voordeel, heeft ontworsteld, niet min, als sterke
Lichamen, die hevighlijck, met siecktens aengetast, sigh
van de selve, door de kracht van haer natuur herstel-
len; soo kan dogh het gepasseerde sedert ruym vyftigh
jaren, alleen genoeghsaem dienen tot preuve van\'t gunt
iin is geseght; en hoe Vranckrijck, in al dien tijdt, tus-
quot;schen de Oorlogen, die successivelijck heeft gevoert,
t\'elckens, op \'tmeest, maer ses jaren, in rust gebleven

1) G. P. v. 17 Nov. 1710: In de G. P. v. 28 Nov. 1712 wordt in de
zelfden geest door den R. v. St. gesproken en betoogd: „dat sedert den
jare 1635 Vrankryk heeft gehadt
vyf siiccessive periodes van Oorlogh tegens
het Huys van Oostenryok op dezen Staat, en van dewelke de eerste om-
trent 24 jaren heeft gedunrt, die kroon nogtans, tusschen die successive
Oorlogen, nooyt meer*dan ses, en dikwils minder jaren, in rust geweest
is, en dien tyd tot haar respiratie, en herstelling van vervallen kragten
genoegsaam heeft geagt.quot; enz.

-ocr page 62-

is, en dien tijdt genoegh. geacht heeft, om sigh te her-
stellen, en wederom nieuwe troubles aen te vangen. Dat
het niet langer geduyrt heeft na de Vrede van de Py-
reneen, die een eynde gemaeckt hadt van den Oorlogh,
die veel jaren te vooren gevoert hadt, eerst tegen het
geheele Huys van Oostenrijck, en naderhandt alleen
tegen Spaigne; als de Spaensche Nederlanden op nieuws
heeft aengegrepen, sonder ontsagh der nabuurige geïnte-
resseerde Machten, en haer interest in \'t maintien der
selver Landen. En als dat geschil was bygeleght, dat,
maer vier jaren daer na, den Oorlogh wederom heeft
begost met [U] Hoogh Mog., en voorts met den Keyser, en
genoeghsaem met het geheele Duytsche Ryck en Spaig-
ne. Dat de Vrede van Nimwegen daerop gevolght, niet
meer dan de naem gehadt heeft van een Vrede, om
de geduurige ondernemingen van Vranckrijck tegens den
inhoudt van de selve: en die van Ryswijck in effecte maer
drie jaren heeft bestaen,quot; enz.

Hoewel het dus niet zeer juist moge zijn te beweren,
dat Frankrijk bij den dood van Karei H van Spanje een
rijk was van „een vermogen niet subitelijck op onver-
wachte victorie, of andere casuele voorvallen geformeert,
als een gebouw, dat in der haest, en light, is opgesla-
gen, en daerom oock weer lightelijck kan vallen, maer
wel gecimenteert en op seer goede gronden, met en ze-
dert de Regeringh van Koningh Karei de sevende, en
zulks in een reeks van ruym twee hondert vyftigh jaren,
allenxkens, en gradatim gebouwt en opgehaelt,quot; zoo-
als de Raad van State het uitdrukte\') — was toch

1) G. P. 17 Nov. 1710, p. 18.

-ocr page 63-

Frankrijk bij al zijne innerlijke zwakheid niet tot zoo-
danigen staat gebragt, dat de legers van Lodewijk
XIV (140,000 man) niet meer een belangrijk gewigt in
de schaal der Europesche staatkunde zouden hebben

kunnen leggen.

Wanneer wij thans een\' blik op Engeland slaan, vin-
den wij ook daar de gevolgen van de tallooze oorlogen,
in de 17\'^ eeuw gevoerd. Reeds hierdoor aanmerkelijk
verzwakt, werd deze staat bovendien verteerd door den
kanker der partijschappen. De tory-partij destijds de
magtigste, had weten te bewerken, dat het leger in
Engeland op 7000, in Ierland op 12000 en in Schot-
land op 6000 man gebragt werd; een maatregel tot fnui-
king der magt van Willem III en om hem te noodzaken
quot; eene vredelievende staatkunde te volgen.

Te vergeefs wees de Koning op het gevaar, dat door
zulk een\' onwaardigen maatregel voor de veiligheid van
het land ontstaan moest: hij en de whig-partij moesten
voor de meerderheid onderdoen. Waren nog de geld-
middelen in goeden staat geweest, de toestand zoude
minder zorgelijk geweest zijn. Maar Engeland ging on-
der aanzienlijke schulden gebukt; tijdens de Revolutie
in 1689, bedroegen deze 664,265 £ tegen eene rente van

1) De Eransche gezant Tallard schrijt\'t dienaangaatide aaii Lodewijk XIV :
know the king says . . . that if he proposed and insisted on retaining the
tronpa, it was not for any private interest, nor to uphold his anthority ,
nor to make himself master; that such ideas might occur to him if he
had children, or if the crown were to remain in the hands of some mem-
ber of his family, but that he was alone; that therefore it was the alfair
of the nation, rather than his and that is was for them to reflect on what
was for the interest of their liberty and their laws.quot;
gkimblot, 1.1. T. II. p. 31.

-ocr page 64-

39,855 in 1702 bij de troonsbeklimming van Koningin
Anna 16,390,702 £ rentende 1,310,942 £

Hierbij kwam nog eene groote wanorde in het bestuur.
„Nothing,quot; zoo schrijft Tallard aan Lodewijk XIV den
9 Mei 1698, „can equal the prodigality and disorders
in the finances of England during the whole of the late
war. Everything was done with [lees: without] regularity or
system and without economy: and I confess that nothing
has given me so much surprise, as the details which
have come to my knowledge in this subject.quot;
i Den 31 Maart had hij aan zijnen Koning gemeld:
„that a state of financial embarrassement has succeeded
the former opulence, and that the king is very far from
being so much the master as is believed in France. Se-
veral Englishmen have already told me so without any re-
serve; and if the troops are not yet disbanded, it is because
they do not know out of what fund to take the sums
granted to pay the arrears. Meantime they are kept on,
and the amount of the arrears increases. They see and
they say so, and it is not yet decided, though the com-
mittee on this matter meets twice a week; but it is dif-
ficult to get money.quot;

1) Zie I\'Influence des capitaucc sur rindusirie Europ. par th. wilsok.
Brux. 1847. p. 51.

„On the 31st. of December 1697 the public debts of Great-Britain,
funded and unfunded amounted to 21.615.743 £ 13 s. S\'/g d. A great
part of those debts had been contracted upon short anticipatioas, and
some part upon annuities for lives; so that before the 31st December
1701, in less than four years, there had partly been paid off, and partly

reverted to the public, the sum of 5.121.041 £ 12 s. 08/^ d____ The

remaining debt therefore, amounted only to 16.394.701 £ 1 s. d.quot;

ad. smith, 1.1. IV. 381.

3) grimblot, 11. I. 467.

3) Ibid. vol. I. p. 323. Aangaande de moeijclijkheid om geld te beko-

-ocr page 65-

Dergelijke gegevens doen ons ook van Engelands magt
geen hoog denkbeeld vormen. Maar men blijve niet staan
bij cijfers, die ook hier tot eene verkeerde gevolgtrekking
zonden leiden. Engeland ofschoon, slechts door naauwe-
lijks 6 millioen inwoners bewoond, O was op het einde
der XYIP. eeuw zeker de magtigste staat van Europa;
ofschoon er geen geld voor de schatkist te vinden was,
zoude het in menigte voorhanden zijn, als de nood daar
was; want het land was niet uitgemergeld als Frankrijk,
maar de inwoners trokken aanzienlijke voordeden van
hunnen zoo uitgebreiden handel. Dit alles zoude weinig
beteekenen, zoo het volk met den doffen geest der Span-
jaarden bevangen ware geweest, maar ook in dit opzigt
zoude Engeland met andere natiën kunnen wedijveren.

Zien wij thans hoe het in onzen staat gesteld was.
Twee redenen van zwakheid waren daar te vinden: staat-
kundige partijen en een allergebrekkigste regeringsvorm.
De partijschappen waren echter tijdelijk tot zwijgen ge-

men, schrijft Tallard 3 April 1698 aan Lodewijk XTV (grimblot 1, 341):
»The bill granting a land-tax of three shillings in the pound was read
yesterday for the third time. It is granted for 1.600.000 £. sterling. It is
not believed that it will produce a million, and the city has advanced
600.000 £ on the credit of this tax, which are already made up. It was
however the most solid fund that could be found in this session , and though it
should be levied to the whole amount, it is not the fifth part of what is wan-
ted to pay the arrears due, or to cover the expediture of the present year.quot;

Zie hoe de Bngelsche Bank in Holland 4 raillioenen had genegotieerd.

Prof, ^rvmoy\'s Inleid, tot eene Geseh. der Nederl. Diplomatie. (1856),
I- 305. Bijlage xxxii bl. 138 e. v.

1) Volgens berekening van den Engelschen statisticus king had Enge-
land in 1699 Bi/a millioen inwoners. Volgens anderen is dit cijfer wat
laag, en behoorde het op bijna 7 millioen gesteld te worden. Schotland
Ierland zamen werden gerekend half zoo bevolkt te zijn als Engeland.

Zie De Goddelijke orde heerschende in de verand. van het menschelijk
ffeslacht.., door i.
p. süszmilch. Dl. II. 2e st, p. 615.

-ocr page 66-

bragt en de staatsgebreken werden onder bet krachtig
bestuur van den Raadpensionaris Heinsius en door het
aanzien en de magt, welke de Stadhouder genoot, min-
der gevoeld. Maar toch bleven er grove misbruiken in
den Staat op te merken; zoo bestond het leger uit 40
tot 46000 man, maar de Raad van\'State had te kla-
gen „dat te meermalen meer als een Regiment en meer
als eene Compagnie in eene handt gesien, en Militaire
charges gegeven zijn aen Personen, die ol om hare
minderjarigheydt, of om andere oorsaken onbequaem
waren dienst te doen.quot; \')

Hierbij kwam , dat dikwijls het werkelijke leger slechts
% of \'li bedroeg van hetgeen op papier stond.

In geldzaken ging het niet beter: de provinciën wei-
gerden vaak straffeloos, hare toestemming (consenten)
te geven tot het dragen der lasten, door den Raad van
State voorgesteld in de petitiën, of zoo zij al de con-
senten inbragten betaalden zij toch niet. De banden
der Unie waren verslapt en geen middel kon gevonden
worden, om eene provincie te dwingen te doen wat
voor het gemeen belang noodig was.

Deze en vele andere „defectenquot; 2) hadden eenen hoogst
nadeeligen invloed op de inwendige kracht van den Staat
en leidden maar al te dikwijls tot krenking van den
invloed naar buiten. Slechts de loop der staatkundige
gebeurtenissen in het begin der XVHP eeuw, heeft belet,
dat onze Staat al de nadeelen zijner gebreken ondervond.

Rijkdom der onderdanen, een gevolg van eenen bloei-

1)nbsp;G. P. 26 Nov. 1704, p. 11.

2)nbsp;Voor eene meer uitvoerige beschouwing onzer staatsgebreken verwijzen
wij naar s.
van slingelandt\'s Staath. tocm/^«« passim, maar vooral het
Discours daarover in het Ie Dl.

-ocr page 67-

jenden handel, eene niet onaanzienlijke vloot, door Wil-
lem III tot stand gebragt en zoovele andere zaken,
die de magt van eenen Staat uitmaken, waren aan-
wezig, maar de voorname factor, eene goede regering,
ontbrak.

Van den kant der Zeemogendheden had Lodewijk XIV
dus weinig te vreezen. Van de Noordsche rijken evenmin.
Terwijl toch de vrede van Rijswijk gesloten werd, was
Karei XI van Zweden gestorven en opgevolgd door zijn\'
löjarigen zoon Karei XIL Vertrouwende op de zwak-
heid, welke men bij zoo jeugdigen Vorst veronderstelde,
liad Denemarken aan Zweden den oorlog verklaard.
Engeland en de Republiek hadden als borgen van den
vrede van Altona eene vloot in de Oostzee gezonden
onder bevel van Rooke en Almonde tot hulp van Zwe-
den en Denemarken tot den vrede van Travendal ge-
noodzaakt. Te gereeder hadden zich de Zeemogendheden
hierin gemengd, omdat zij den 23 Jan. 1700 een ver-
dras met Karei XII hadden aangegaan, op sterk aan-
dringen vooral van Willem III, die in de toekomst
Welligt in dien vorst een\' niet te versmaden bondgenoot
hoopte tevinden. Karei XII was de laatste Koning,
door wien Zweden eene belangrijke rol in de staat-
kunde speelde en een\' overwegenden invloed in het
Noorden uitoefende. Ofschoon Zweden\'s bevolking bij het
hegin der XVIII® eeuw niet veel meer dan 2^ millioen
bedroeg, had Karei XI een staand leger van 80,000 man
opgerigt en het leger van Karei XII bedroeg in 1701
80,892 man. i)
Denemarken bad op zich zelf slechts 1 millioen inwo-

1) Ä.CHENWALL, 1.1. p. 566, 613.

-ocr page 68-

ners, doch met Noorwegen en de daartoe behoorende
landen was de bevolking met die van Zweden gelijk. \')
Geduckter mededinger werd voor Zweden het minstens
vijfmaal meer bevolkte Russische rijk. Hoewel de staats-
inkomsten van dat rijk in 1700 slechts omstreeks 5 mil-
lioen roebels bedroegen, ging het door verbetering van be-
stuur eene betere toekomst te gemoet en onder Elizabeth
waren de inkomsten reeds verdubbeld. 2) Het leger werd
door Peter den Groote op Europeschen voet ingerigt en
Rusland werd voortaan een magtige staat en berok-
kende den ondergang van Zweden\'s grootheid. Twaalf
dagen na den vrede van Travendal (1 Sept.) verklaarden
Rusland en Polen aan Zweden den oorlog, en zoo
waren de Noordsche Mogendheden te veel met hare
eigene zaken bezig, om zich met die van het Westen
van Europa te kunnen ophouden.®) In Duitschland
hield de twist over het oprigten van een nieuw keurvor-

1) Ibid. p. son.

3) Ibid, p. 468 e. v. „Doch würden sie viel böher steigen, wenn allem
ünterschleif vorgebenget werden könnte.quot;

3) Slecbts een oogenblik heeft er vrees bestaan, dat Karei XII, door
Lodewijk XIV aangezet, zijne legers naar het Westen zoude wenden. Marl-
borough ging hem toen een bezoek brengen. „Br bemerkte aber gleich an
dem Interesse womit Karl von den Siegen der Älliirten über die Franzosen
erzählen hörte, dass seine Theilname für die erateren,
nicht für Ludwig ge-
stimmt war, und er sah an auf seinem Tische ausgebreitenen Karten über
Kussland , an Karls flammenden Blicken, so oft die Rede auf die Person
des Czaren kam, dass seine nächste Ansichten nicht dem Westen galten,
sondern die Streitfrage ob Schweden oder Eussiand die Oberherrschaft im
Norden führen sollte.quot;
Oeschichte Kurls des Zwölften vom Rittmeister knut
ap ltjndblad.
JJebersetzt von g, f. von jenssen. Hamb. 1835—40. 1. 381.
Zie ook over dit bezoek van M. aan K. XII.
arch, alison, der Herzog
V. Marlb. {Leipe. 1853), p. 155 e. v.

-ocr page 69-

stendom (Hannover) vele staten bezig. De Keizer had wel
met de Turken den vrede van Carlowitz (Jan. 1699)
gesloten, maar had zijne legers noodig tegen de onder
Ragotzky opgestane en door Fransch geld ondersteunde
Hongaren.

Alles te zamen genomen was het voordeel aan de zijde
van Lodewijk XIV: dit wist hij zoowel als Willem III.
„I shudder,quot; zoo schreef de laatste aan Heinsius ^^ Maart
1698, „when I think of the unprepared state of the al-
lies to begin a war, and the present dilapidated state
of Spain. It is certain that France is in a condition to
take possession of that Monarchy, before we shall be
able to concert the slightest measures to oppose it.quot; \')
Doch Willem III was niet bij magte het onheil af te
wenden, dat hij te gemoet zag.

3.

Van hoeveel belang het voor het staatkundig evenwigt
ook mogt zijn, dat niet de geheele Spaansche nalaten-
schap op den Hertog van Anjou overging, toch zouden
de Zeemogendheden zich zoo lang mogelijk buiten den
oorlog gehouden en de zaken haren gang hebben laten
gaan 2), indien niet Lodewijk XIV door zijne onvoorzig-

1)nbsp;geimblot, I. p. 312.

2)nbsp;Willem III schreef aan Heinsius in Nov.: „Vrij algemeen is men
hier van oordeel dat het Testament voordeeliger is voor Engeland en Eu-
ropa dan het deelings-verdrag; alleen in de onderstelling dat Anjou, een
kind zijnde, naar Spaansche grondregels opgevoed worden zal; het schijnt

-ocr page 70-

tige handelwijze haar tot werkzaam deel aan den oorlog
gedwongen had.

In 1698 hadden onze Staten met den Keurvorst van
Beijeren, destijds Landvoogd der Zuidelijke Nederlanden
eene overeenkomst gemaakt, welke door den Koning van
Spanje goedgekeurd was, om 25 bataillons Staatsche
manschap in de sterke grensplaatsen der Zuidelijke Ne-
derlanden te mogen leggen.

Lodewijk echter, gemagtigd door de Spaansche rege-
ring, om die maatregelen te nemen, welke hij in het
belang van Spanje dienstig zoude rekenen, maakt zich
plotselings van deze plaatsen meester, door des nachts
in stilte troepen over de grenzen te doen rukken en de
Hollandsche troepen krijgsgevangen te maken (6 febr.
1701).\')

rnij eene straf des Hemels dat het Engelscha Volk zoo onverschillig is om-
trent al wat op het vaste land gebeurt, terwijl wij eenheid van belang
hebben.quot; De Raadpeasionaris schrijft aan den Koning: „de publieke opinie
is dat de snoode daad in stilte moet worden geduld, indien slechts geene
vijandelijkheden door de Eransehen worden begonnen,quot; (Zie
groen van
prinsterer\'s
Ilandb, p. 444.

1) In de G. P. v. 19 Nov. 1705 p. 2 wordt het ontstaan van den Spaan-
schen Successie-oorlog aldus beschreven: „De Vreede van Rijswijck, die even
een eynde gemaeckt hadde van een negenjarigh Christen bloedtvergieten, en
verwoestingh van veele Landen en Lnyden , wierdt plotselijek verbroocken, ge-
lijck oock de Tractaten, die sedert gemaeckt waren, om by toeval van het
afsterven van hoogstgedachten Koningh nieuwe onlusten te verhoeden. De
Kroon van Spagnien wierdt geoccupeert en overgebracht in \'t Huys van
Bourbon, onaengesien soo plechtelijcke verbintenissen, die de selve in dat
van Oostenrijck hadden bevestight De Spaensche Dominien wierden al-
omme met Fransche Troupen beslagen, en de Nederlanden, die door U
Hoogh Mog. t\'sedert meer dan sestigh jaren tegens de machinnatien, en on-
dernemingen van Vranckrijek, om desselfs nabuyrschap te verhoeden, met
veel dapperheyt en stantvastighheyt, sonder aensien selfs van \'t uyterste
gevaer, waren verdedight en beschermt, en die ter selver oorsaecke oock

-ocr page 71-

Zoo zagen zich de Nedelanders als het ware in één
oogenblik van hunne dierbare Barrière beroofd en nu
werd stilzitten onmogelijk. Om de gevangen genomen
soldaten weder los te krijgen, begon men met Philips als
Koning van Spanje te erkennen, maar tevens zich voor
te bereiden tot krachtige maatregelen van verzet. De oorlog
werd echter nog niet terstond verklaard i), maar eerst
eene bijeenkomst te \'s Hage gehouden tusschen Stanhope,
Heinsius en d\'Avaux om te beproeven, of er langs dien
weg eene schikking te vinden zoude zijn. Had d\'Avaux

altoos, alle voorslagen van partage of cantonuement van de selve Landen
hadden afgewesen, wierden op een dagh, ja genoeghsaem in een en de
selve uyre (een saeeke, die als seer gedenekwaerdigh, tot de posteriteyt sal
overgaen) inder daedt gebracht ouder de macht van Vranckrijck, hoewel in
uytterlijcken schyn van bystandt aen Spagnien.quot;

1) De redenen dezer aarzeling worden uiteengezet in eene Missive van
•le Staten-Generaal aan de Staten van Utrecht van 17 Jan. 1701, waarin
O- a. gezegd wordt: „dat geen andere wegen naar ons oordeel open waren,
als of het erkennen van den Hertog van Anjou als Coning van Spaigne,
aenstonts te weygeren, of deselve blotelyk te erkennen, of een middelweg
te soecken -, dat het eerste aen Vranckryk, en het tweede aen den Keyser
ttotoirlyk offensie soude geven, hetwelck beyde met de nyterste sorge, ge-
ëviteert diende te werden: het eerste om de gereede magt van Vranckryk,
ende het andere, om den Keyser niet t« brengen tot desperate consilia,
Waervan den uytslagh tot naerdeel van den Staet soude redunderen: ende
dat oversulcx niet overig bleef als het soecken van een middelweg, waer-
quot;loor het een en het ander konde werden gepraevenieert. Dat daertoe geen
ander conde werden bedagt, als het tenteren, of door een negotiatie niet
eenige middelen souden kunnen werden uytgevonden, waerdoor de gene-
rale vreede ende tranquiliteyt geconserveert, ende den Staet een redelyke
®ecuriteyt geprocureert soude können werden.quot; Ondertusschen oordeelden
■ie Staten, dat alles gedaan moest worden om de frontieren te versterken
en zich „in postuur van defensiequot; te stellen, om kracht aan die negotiatie
hij te zetten. (Zie de
Brieven van Bverard van Weede, Heer van Dijk-
quot;»eld, aan de Staten van Utrecht, medegedeeld door Mr. g. w. vbeede in
het
Tijdschrift voor oudheden., enz. van Utrecht, 1849. p. 130 e. v.

5

-ocr page 72-

Yolmagt gehad, hij zoude niet ongenegen geweest zijn
eenige inschikkelijkheid te betoonen, en de Zeemogendhe-
den te voldoen. Maar hierin wilde Lodewijk niet treden,
zoodat er van de geheele zaak niets kwam, en d\'Avaux
onverrigter zake moest vertrekken. In Engeland was
de stemming, zoo wel door de houding der Staten, als
vooral door den geest des volks, zoo zeer veranderd,
dat het Parlement begreep, zich in de zaken te moeten
mengen, en zich bij den Keizer, die reeds in Julij den
oorlog begonnen had, en de Eepubliek te moeten aan-
sluiten. Het gevolg hiervan was, dat op 7 Sept. 1701
te \'s Hage eene Triple Alliantie gesloten werd tusschen
deze drie Mogendheden, waarvan de hoofdinhoud was,
dat aan Leopold „une satisfaction juste et raisonable
touchant ses prétentions à la succession d\'Espagne,quot;
aan de Zeemogendheden „une sûreté particulière pour
leurs Royaumes, Provinces, Terres et Pais de leur obé-
issance et pour la Navigation et le Commerce de leurs
sujetsquot; zoude verzekerd worden (art. 2). Twee maanden
zouden besteed worden, om te trachten den oorlog nog
te voorkomen. Korten tijd nadat dit verdrag gesloten
was (16 Sept), beging Lodewijk XIV eene tweede grove
fout, door tegen den raad van al zijne ministers en
vooral van de Torcy, den zoon des overleden\' Jacobus II
als Koning van Groot-Britannië te erkennen. Dit ver-
bitterde Whig en Tory, en Engeland nam, niettegen-
staande Willem Ill\'s dood (19 Maart 1702), met alle
magt deel aan den oorlog, die 15 Mei 1702 aan Frank-
rijk en Spanje verklaard werd. Engeland leverde 40,000

1)nbsp;Zie Aanteekeningen Nquot;. 3.

2)nbsp;„All ranks and persuasions enthusiastically rallied round the throne

-ocr page 73-

man en 40,000 matrozen, onze Republiek 120,000 man
en 30 linieschepen. Oostenrijk 90,000 man.

De poging van het Fransche Hof, om de Staten na
den dood des Stadhouders van staatkunde te doen ver-
anderen, en buiten de bondgenooten om een\' afzonderlij-
ken vrede te doen aannemen, was vruchteloos.

Onze Republiek nam hiermede zeker eene niet geringe
verpligting op zich, maar men oordeelde daartoe verpligt
zijlij „dewijl,quot; zoo als de Raad van State het in de
P. van 26 Nov. 1704 uitdrukte, „er geen andere
^egh is tot maintien van de algemeene liberteyt, soo
quot;wel als die van desen Staet, en dat aUe verslappingh
tegens soo machtige en soo vigilante vyanden in ver-
scheyde opsichten lethael souden können zijn, schijnt het
oneyadigh beter, noch voor een kleynen tydt in een suy-
ï\'en appel, als men seydt, te bijten, en alles, wat men-
schelijcker wijse mogelijck is, by te brengen, dan met
^eriuinderingh van die efforten alles, wat in dese we-
reldt meest dierbaer moet zijn, te hazarderen, of wel,
tbest genomen, te vallen in termen van een defen-
siven Oorlogh, welcker vervolgh aen de Vyanden seer
quot;^oordeeligh, en aen den Staet van langdurige groote
kosten, en \'teynde vol van gevaer en altoos duyrende
onsekerheydt soude zijn.quot;

Te vergeefs deed het Fransche Hof nog eene laatste
poging om ons tot een\' afzonderlijken vrede over te ha-
len. Men was met regt maar al te zeer beducht voor

William.quot; CAMPBELL, Uves of the Lord Chancellors, IV. 169. Zie ook
^acatjlay. Hist, of Engl. IX. 78 (Tanchnitg ed.J, en X. p. 68, 72. „In-
it seems difficult to understand Kow any person, who had any pre-
lons to the name of statesman should have been of a different opinion.quot;

-ocr page 74-

het gevaar, gelegen in de vereeniging van Frankrijk met
Spanje en een groot deel van Italië, voor den handel
der
Zeemogendheden in de Middellandsche zee, voor het
verdwijnen der Barrière, doordien de Zuidelijke Neder-
landen, zooal niet bepaald met Frankrijk vereenigd, dan
toch ter beschikking van Lodewijk stonden. Maar er was
meer. G-esteld dat de Staten in Italië en de Zuidelijke Ne-
derlanden niet in aanmerking kwamen, dan nog was Spanje
met zijne winstgevende koloniën tot één rijk met Frank-
rijk gemaakt, eene magt, die niet alleen den Keizer ge-
makkelijk zou overwinnen, maar zelfs voor de vereenigde
magt van de
Zeemogendheden en den Keizer geducht was.

Men heeft beweerd, dat het zoo uiteenloopende karak-
ter der bevolking van die landen een onoverkomelijke
hinderpaal was voor eene naauwe vereeniging van beide
Rijken. Wij laten den Raad van State i) antwoor-
den, „dat alle de redencavelingen, die, somwylen, gefor-
meert, en bygebraght zyn, uyt de verscheydenheyt van
\'tclimaat, van temperament en humeuren, van maniere
van doen, en gewoonte van dese twee Natiën, tot bewee-
ringh van hare onderlingh natuurlycke antipatie, niets
.proberen, als de gelegentheyt der saken, of de consti-
tutie van \'t Gouvernement het anders eysschen, en de
publicque en particuliere interessen doen veranderen.
Soo als oock de selve, in ouder tyden, meer dan een-
maal, en self op \'tnaaust geligueert en vereenight zyn
geweest.quot;

Bovendien willen wij er op wijzen, hoe de naauwe band,
die thans beide rijken verbond, dubbel gevaarlijk was.
Hier toch was geen sprake van twee Mogendheden, welke

1) G. P. V. 30 Nov. 1708. p. 8.

-ocr page 75-

een of- en defensief verdrag gesloten hadden, maar van
het zamensmelten van beide onder één gekroond hoofd.
De Dauphin nl. had 3 zonen, v^^aarvan de oudste de
Hertog van Bourgondië geene kinderen had, en zoo men
meende, welligt niet krijgen zoude. Philips van Anjou
was in dat geval, bij den dood van den Hertog van Bour-
gondië, de regtmatige erfgenaam van den Franschen troon.
Dat hij dit regt zoude laten gelden met behoud van den
Spaanschen troon, was niet twijfelachtig: dit bewijzen ge-
noeg , de lettres patentes door zijn\' grootvader hem mede-
gegeven bij het vertrek naar Madrid; dat toonen Lode-
wijk\'s woorden bij Karei U\'s dood genoeg: „Mon fils, il
n\'y a plus de Pyrénées; le Roi d\'Espagne vous a fait roi;
les grands vous demandent; les peuples vous souhaitent
et moi j\'y consens. Songez seulement que vous êtes prince
de France.quot; En welke andere beteekenis konde Lode-
wijk\'s later schrijven hebben: „vivez dans une grande union
avec la France : rien n\'étant si bon pour nos deux puis-
sances que cette union à laquelle rien ne pourra résis-
terquot;?\') In dit geloof begon Lodewijk XIV 2), onder-
steund door de Keurvorsten van Beijeren en Keulen, den
Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel en den Hertog van-
Saxen-Gotha, den oorlog tegen den Keizer en de Zeemo-
gendheden, die zich met den Koning van Denemarken,
den Keurvorst van Brandenburg, S) den Hertog van Sa-

1)nbsp;voltaiee, Siècle de Louis XIV, T. ITI. p. 118. de lamberty. Mé-
moires,
(Ed: la Haye, 1731), T. I. p. 235.

2)nbsp;Den naam van Philips V kunnen wij gerust weglaten. Lodewijk toch
was, zooals hij het zelf uitdrukte, door de Spanjaarden tot eersten Minister
van zijn\' kleinzoon aangesteld, en in Frankrijk
was hij Koning en Minister
tevens.

3)nbsp;De Keurvorst van Brandenburg, wiens hulp zeer gewenscht werd,

-ocr page 76-

voye \') en den Koning van Portugal verbonden hadden.
We zullen ons niet ophouden met den loop van dien
oorlog na te gaan; slechts de vredesonderhandelingen,
die weldra uit dien ongelijken strijd\'3) volgden, hebben
wij achtereenvolgens te bespreken.

maakte van die gelegenheid gebruik om aanzienlijke voordeelen te bedin-
gen: 1° dat hij als Koning van Pruissen zoude erkend worden ^ hetgeen
bewilligd werd; 3° dat hem de geldelijke vorderingen welke hij op
Spanje had, zonden .verzekerd worden; 3° dat hem een deel van het Opper-
kwartier van Gelre, zoude gegeven worden; 4° eenige koloniën in Ame-
rica. Hoewel niet alles kon worden toegestaan, heeft Pruissen zich door
den Spaanschen successie-oorlog tot eeue hoogte verheven, welke het
later zulk eene aanzienlijke plaats in het Staten-systeem van Europa heeft
doen bekleeden. Het hof van Weenen bedacht niet, welken geduchten me-
dedinger het zich hierdoor in het Daitsche Rijk verwekte; alleen Prins
Bugenius zoude gezegd hebben, dat de Keizer de Ministers had moeten
laten ophangen, die hem zulk een\' trouweloozen raad gegeven hadden.

Zie: Guillaume III défenseur et soutien de l\'indépendance de l\'Europe
contre la puissance de Louis XIF par le baron
sietema de grovestins.
Far. 1850. p. 93. 94.

1) Victor Amedeus dacht meer aan de vergrooting zijner Staten dan aan
de bloedverwantschap, die hem met den Koning van Spanje en Lodewijk
verbond. Het gevolg door Philips\' vrouw medegenomen werd teruggezon-
den, uit vrees dat het kabinet van Turin daardoor invloed op de Spaansche
zaken zonde uitoefenen. Lodewijk had hem den ruil van Savoye tegen
Milaan voorgesteld; dit werd aangenomen. Maar weldra trok Lodewijk
die belofte in, \'tgeen Victor deed zeggen: „les bonnes volontés ne sont pas
longues chez vous,quot; en hij veranderde van partij.

Louis XIV, ia cour et le Régent par ANQUETIL, H. 67.

„I vincoli di parentado, le ragioni del giusto, tutto fu muto per quel Duca
dal lato de\' suoi vicini. Sola a retribuirlo degnamente sorse l\'equità dell\'
Inghilterra; equità illuminata e sagace, perché nell\' assicurare a lui il
premio sperato mirava all\' equilibrio Buropeo, a quel equilibrio che do-
vrebbe essere sempre vincolo di pace, pegno di progresse, produttore di
forze vive e feconde.quot;

scLOPis, 1.1 p. 34.

3) „Louis XIV ent contre lui les troupes anglaises, impériales, hollan-

-ocr page 77-

Indien wij met stilzwijgen de vredesvoorstellen voorbij-
gaan, welke reeds in 1704 door den Keurvorst van Bei-
jeren gedaan werden, toen zijne staten in gevaar geraakt
waren, doch ook kort daarop weder afgebroken,
toen de krijgskans zich meer ten zijnen gunste begon
te keeren, en evenzoo de in 1705 door Lodewijk XIV
begonnen onderhandelingen , dan komen hier het eerst
in aanmerking de voorstellen door den Keurvorst van
Beijeren in 1706 zonder medeweten, naar \'t schijnt, van
Frankrijk aan de Zeemogendheden gedaan.

Hij liet nl. dat deel van de Zuidelijke Nederlanden,
hetwelk nog in zijn bezit was, aanbieden, mits hij we-
derkeerig in het bezit zijner staten, waaruit hij verdre-
ven was, hersteld werd, of hem het bestuur der Neder-
landen werd gegeven tot dat dit zoude kunnen geschieden.
Dit voorstel, dat naar \'t schijnt ter goeder trouw gedaan

daises, savoyardes, portugaises, danoises, prussiennes, lorraines, à la tête
desquelles se trouvaient les deux plus grands généraux du temps. — La
coalition de tant de peuples était dirigée avec une habilité supérieure et
un ensemble admirable par le triumvirat du Grand-Pensionaire Heinsius,
de Marlborough et du Prince Eugène. Elle avait tout ce qui manquait
à Louis XIV, le nombre
pour l\'alimenter, l\'argent pour la mouvoir, la
prévoyance pour la conduire et le génie militaire pour la faire triompher.quot;
Mignet, mgoc. relat. à la succ. d\'Fspagne. Introduction p. Lxxxix.

1) smollett, X. 22. Corresp. diplom. et milit. du Duo de Marlborough,
du
Grand-Pensionnaire Heinsius et du Trésorier-Général des Frov.-Vnies Jac.
Hop, publiées par
g. g. vbeede, Amst. 1850. p. 225.

„On prétend, que dès l\'année 1705 le président Rouillé, chargé des af-
faires du roi auprès de l\'électeur de Bavière, s\'était travesti en secrétaire
du fameux médecin Helvétius et rendu en Hollande, qu\'il y entama une
négociation avec le
grand-pensionnaire: qu\'il répandit des soupçons contre
la puissance prépondérante de la maison d\'Autriche, et 9t de vains efforts
pour gagner les Hollandais, malgré les offres avantageuses qu\'il leur fit.
(lamberty, Mémoires, HI. 551. Cf. Mémoires .du Maréchal de Berwtck,
T. 11. p. 356).

-ocr page 78-

werd, was niet verwerpelijk, en van onzen kant zoude
men liieraan gaarne gehoor gegeven hebben, daar hier-
mede het groote oogmerk van de n oorlog voor de Repu-
bliek bereikt werd. Het strookte echter zoo weinig met
de heerschzuchtige plannen van Marlborough, dat onze
Staten daarvan moesten afzien. Deze toch hoopte het
Gouverneurschap der Zuidelijke Nederlanden voor zich te
zullen verkrijgen, en had daartoe bij den Keizer aanzoek
gedaan.

Toen hem echter korten tijd daarna de Landvoogdij
namens Karei HI werd aangeboden, en hij hiervan me-
dedeeling aan onze Staten deed, verzetten deze en vooral
Heinsius zich hiertegen zoo sterk, dat hij zich, hoe
noode ook, verpligt zag het aanbod af te slaan. In-
dien men onzen Gedeputeerde-te-velde Sicco van Gos-
linga\') gelooven mag, was aan deze gebeurtenis Marl-
borough\'s vaak weinig krachtige wijze van den oorlog
in de Zuidelijke Nederlanden te voeren, toe te schrijven.

Hoe dit zij, met zekerheid mag men aannemen, dat
Marlborough alles deed, wat den vrede koude doen ver-
schuiven , ofschoon hij tegenover Heinsius den schijn van
het tegendeel aannam.

1) Zie zijne Mémoires relaiifs a la guerre de succession de 1706—1709
et 1711, uitgegeven door h. a. evertsz en g. h. m. delpeat. Leeuw.
1857. p. 6 e. v.

Dat hem het gemis van de Landvoogdij diep griefde, bewijzen de brie-
ven, bij
vbeede, LI. xxxvii—xl, 38 Jnnij—10 Julij 1706.

3) Zoo schrijft hij van de campagne van 1706: „which with the bles-
sing of God I think may be such a one as may make France glad of a
reasonable Peace this next winter.quot; (31 Mei.
vreede, 1.1. xxvi). Evenzoo
38 Junij aan denzelfden: „If we cou\'d by any means prevaile with the
Venetiais to declare for the Allyes , we might then hope for good success
in Italia, which wou\'d put a finishing strock to the warquot; (lb. p. 44 suiv.)

-ocr page 79-

Weldra werden van de zijde van Frankrijk nieuwe
pogingen aangewend om vrede te verkrijgen. Nadat Lo-
dewijk eerst te vergeefs de bemiddeling van den Paus
had ingeroepen i), en daarna door den Keurvorst van
Beijeren eene bijeenkomst had laten voorstellen met de
Zeemogendheden, welke geweigerd werd, omdat niets be-
paalds als grondslag van onderhandeling was voorge-
steld ■), liet Lodewijk, na den voor hem zoo noodlottigen
slag bij RamilUes, het volgende aanbod doen: Spanje
en Indië aan Karei, België aan de Republiek met magt
om er ten behoeve van Oostenrijk over te beschikken;
Napels, Sicilië en Milaan aan Philips^). Tegen zooda-
nige schikking waren de Staten-Generaal niet, en Buys en
Heinsius hadden reeds vroeger een ontwerp naar Londen
gezonden, waarbij aan Philips Spanje, aan Karei Na-
pels, Sicilië, Milaan en de Zuidelijke Nederlanden
gegeven werden. Maar even als toen door Godolphin ge-
antwoord was, dat een vrede, waarbij Spanje aan Phi-
lips Y bleef, nooit kon gt;vorden aangenomen, evenzoo
verklaarde zich nu Marlborough tegen het aanbod, ter-
wijl Oostenrijk, nog altijd hopende de geheele Spaansche
Monarchie te krijgen, en aangemoedigd door de behaalde
voordeelen, er zich evenzeer tegen verklaarde. Onzen
Raadpensionaris wordt onregt aangedaan door
ancillon

En 23 Sept.: „you must lose no time in beginning a treaty with the
house of Austria for your security and Barier, so that that matter might
be settled before any treaty with Prance be begune, for otherways they
will endeavour to disturb it.quot; (
vreede, 1.1. p. 128).

1)nbsp;SMOLLETT, X. 87.

2)nbsp;LAMBERTY, IV. 301.

3)nbsp;Zie den Brief van Heinsius aan Marlborough hierover van 27 Julij
en dien van 3 Aug. 1706, bij
vreede, 1.1. XLvrt, ltv.

4)nbsp;GROEN VAN PRINSTERER, liandb. p. 474, 475.

-ocr page 80-

als hij zegt, „des flots de sang coulèrent, puisqu\' Eugène
voulait de la gloire, Marlborough de l\'argent et Heinsius
du crédit.quot; Heinsius was wel niet ongevoelig voor de
eer, als lid van het driemanschap te worden aangemerkt,
dat zulk eene groote rol in de staatkunde van Europa
speelde; hij had ook wel reden om niet vriendschappe-
lijk gezind te zijn jegens de Fransche Ministers i), en
hij deed mogelijk wel eens iets, wat hij zonder de vlei-
jende taal van Marlborough welligt niet gedaan zoude
hebben, maar in dezen was het niet zijne schuld, dat
de oorlog hervat werd. Dit is veeleer toe te schrijven
aan het beginsel dat onze Republiek wat al te sterk
huldigde, om stipt volgens de Tractaten te handelen.
Hoe loffelijk eene eerlijke staatkunde zijn moge, zij
wordt nadeelig, zoodra men te doen heeft met bondge-
nooten, die er geene gewetenszaak van maken, slechts
goede trouw in acht te nemen, zoolang het eigenbelang
er mede strookt. Dat de Keizer zijne verbindtenissen
niet nakwam, wist men reeds bij ondervinding; waar En-
geland en de Republiek meer troepen op de been brag-
ten, dan zij verpligt waren, daar kwam Oostenrijk ge-
durig te kort in zijne verpligtingen. Van de ontrouw der

1)nbsp;Do Secretaris van Staat Louvois had hem eens als gezant van Willem
III gedreigd in de Bastille te doen werpen. ToacY, III. 2.

2)nbsp;„De nieuwe manschappen voor \'s Keizers eigene troepen, die hij zelf
aanvult uit zijne erfstaten, worden naar Hongarije of naar Italië gezon-
den, hoezeer de corpsen, waartoe zij behooren, hier zijn, zoodat van de
regimenten van het Keizerlijke voetvolk, die uit 2500 man ieder moeten
bestaan, het sterkste, het regiment van Prins Lodewijk, er geen 1500
telt en van de andere regimenten zijn er weinig of geen die 1000 man
sterk zijn, en toch meestal komen zij bij alle opgaven als geheel volledig voor.quot;

Brief van Cardonnel, Marlborough\'s secretaris, uit Kastadt 22 Mei
1705, door Generaal
knoop medegedeeld in de Gids, 1865 Sept., pag. 409.

-ocr page 81-

Engelsche Staatslieden zonde men later eerst een sprekend
bewijs ondervinden bij het sluiten van den vrede: zij achtten
zich niet gebonden door het artikel, dat onze Staten weer-
hield zich aan het bondgenootschap te onttrekken en
eenen afzonderlijken vrede te sluiten. Of niet de vrees
de Republiek genoopt heeft om den oorlog voorttezetten,
ofschoon het doel van den oorlog bereikt was, willen
we niet beslissen. Doch dit is zeker, dat men trachtte
te geraken tot „een vrede, niet bestaende enckelijck in
Tractaten, of dependerende van der Vyanden uytleg-
gingh en sinlijckheyt, gelijck meerendeels de voorgaende
zyn geweest, en daerom oock t\'elkens door haer soo
lichtveerdelijck zyn verbroken, maer in realiteyten, en
een soodanige, die door het eloignement van de Fran-
sche mogentheyt van de Frontieren van den Staet, en eta-
blissement van een goede en secure Barrière, bevestight,
en bekrachtight met een gemeene garantie van de hooge
Greallieerdens, voor veel jaren, duursaem sal mogen zyn.quot; •)
Hoe zeer men hier te lande ook naar vrede ver-
langde , werd dus de oorlog weder voortgezet en

1)nbsp;G. P. v. 30 Oct, 1706, p. 9.

2)nbsp;„lu \'sHage zegt men openlijk, dat Frankrijk nu geworden is wat het
zijn moet en dat verder krijgvoeren Engeland grooter zou maken, dan
wenschelijk is. Ik vrees, dat onze beste bondgenooten zeer sterke geneigd-
heid hebben tot vrede, en dat zij ons met den Keizer in twist zullen
willen brengen, om een voorwendsel tot sluiting te hebben.quot; Zoo schrijft
Marlborough SO Aug, 1706; en 16 Sept.: „de Hollanders zijn geresolveerd
vrede te hebben, zijnde zeer vertoornd op den Keizer en naijverig op ons.quot;
(groen van prinsterer, Handh. p. 47S uit COXe). Op Godoiphin\'s voor-
stel om onze landgenooten eene bedreiging te zenden, antwoordt Marlbo-
rough: „de uitgaven der Hollanders zijn reeds zoo groot, dat al hadden
zij den wil, ik vrees dat zij de magt tot krachtige doorzetting van den
oorlog niet hebben.quot;

Aangaande Marlborough\'s houding in dezen schrijft d\'Avaux aan Henne-

-ocr page 82-

hoewel niet met dien goeden uitslag, welken men zoude
hebben kunnen verkrijgen, i) bleef toch het voordeel aan
de zijde onzer bondgenooten.

Allengs deed zich het verlangen naar vrede in de Re-
publiek sterker gevoelen en luider werd de stem, die
zich tegen de volharding in den oorlog verklaarde.

Ten bewijze kan de handelwijze van Amsterdam strek-
ken, hetwelk volgens Marlborough\'s getuigenis „zich steeds
boven anderen volijverig betoond heeft:quot; de burgemeesters
dier stad drongen in 1708 ernstig op vrede aan, te meer
daar de geruchten uit Engeland deden vreezen, dat de
Koningin van partij veranderen zoude. „Zij geloovenquot;
schrijft Marlborough, „dat er genoeg voor den vrede ge-
daan is, en ik vrees zij zullen niet gewillig toestemmen
dat hun leger in Frankrijk geleid wordt.quot;

Het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat Lode-
wijk XIV, in het begin van Jan. 1709 zich weder ge-

quin (veeede, 1.1. 177) op 8 Nov. „Monsieur de Chamillart et moy som-
mes tous deux d\'avis que le Duc de Marlborough ne souhaite point que
la paix se conclue, et que néanmoins si elle se fait malgré luy, il en ait
tout l\'honneur et l\'avantage.quot;

1)nbsp;Men heeft gewoonlijk de onvoldoende veldtogten in de Zuidelijke
Nederlanden, waar vooral in 1707 bijna niets verrigt werd, aan de be-
sluiteloosheid onzer Gedeputeerden-te-velde geweten. Als men echter van
Goslinga
(Mémoires p. 38 e. v. p. 67, 101) gelooven mag, lag de schuld
aan Marlborough, die uit wrok over het niet verkregen Gouverneurschap,
verscheidene schoone gelegenheden tot het behalen van aanzienlijke voordee-
len liet voorbijgaan en blijkens de
Mémoires van Berwick met dezen in geheime
verstandhouding stond. Lodewijk XIV liet hem voorts door ïorcy aanbieden,
zoo hij Napels en Sicilië of Milaan aan zijn\' kleinzoon bezorgde 3.000.000
liv.; voor Duinkerken of Straatsburg eveneens 2.000.000; voor Napels en
Duinkerken of Napels en Straatsburg 3.000.000 enz. Zie
tokoy, Mém. p. 631.

Zie ook over den veldtogt van 1705 de reeds aangehaalde verhandeling
van Gen.
knoop, [tiids, Sept. 1865, p. 402).

2)nbsp;GEOKN VAN PEINSTERER, Handb. p. 478 e. v.

-ocr page 83-

noodzaakt ziende om den vrede te vragen, zich bij de
Repubhek aanmeldde, in de hoop van daar de krach-
tigste medewerking te zullen ondervinden, of althans
deze van de bondgenooten af te trekken, i)

Het voorstel van Frankrijk was gelijkluidend met het
laatstvoorgaande, behalve dat Milaan van Philips\' aandeel
zou worden afgenomen. Lodewijk had zich echter in
zoo verre in de Republiek bedrogen, dat men niet zoo
gemakkelijk tot den vrede konde komen als hij verwacht
had; want hoe meer hij toestond, des te hooger klom-
men de eischen van Buys en van der Dussen, zoowel
als van de andere Bondgenooten. Dit maakte dat de
Torcy de eischen op papier verzocht, om te weten
waaraan men zich te houden zoude hebben. Dit werden
de preliminairen, welker korte inhoud was: aan Karei
Spanje, de Indien, Napels en Sicilië; Koningin Anna en
de Protestantsche erfopvolging in Engeland erkend; voor
de Republiek eene behoorlijke Barrière en handelsvoor-
deelen; en de Keizer en het Duitsche Rijk hersteld op
den voet van den Munsterschen vrede.

Men mag met reden betwijfelen of hier niet meer ver-
nedering van Frankrijk beoogd, dan aan het evenwigt
van Europa gedacht werd. De hooghartige toon door
Buys en van der Dussen aangeslagen, die de Polignac
deed zeggen: „Messieurs! vous parlez bien comme des
gens qui ne sont pas accoutumés à vaincre,quot; heeft zeker
niet veel goed aan de onderhandelingen gedaan. Onze

1)nbsp;de torcy, Mém. T. I. p. 113; mably, 1.1. T. 11. p. 239.

2)nbsp;Lodewijk XIV, zegt smollett : „flattered himself that the allies would
not so far deviate from their proposed aim of establishing a balance of
power, as to throw such an enormous weight into the scale of the house
of Austria.quot; (X. p. 155).

-ocr page 84-

Staten hadden dan ook liever gezien dat Anjou door het
bezit van Napels en Sicilië werd schadeloos gesteld en
dat op den voet van het Deelings-tractaat gehandeld werd.

Hoe hard de gestelde voorwaarden voor Lodewijk XIV
ook waren, zoude hij ze onderteekend hebben, ware hem
niet tevens de verpligting daarbij opgelegd zelf behulp-
zaam te zijn om Philips uit Spanje te verdrijven (art. 4)
en bepaald, dat het vervullen van alle gestelde voor-
waarden slechts eenen wapenstilstand zoude ten gevolge
hebben, tot dat de vrede zoude getroffen zijn (art. 37).
Dit deed hem in volle raadsvergadering uitroepen: „Guerre
pour guerre, j\'aime encore mieux la faire à mes enne-
mis, qu\'à mes enfants.quot; i)

De onderhandelingen werden nogmaals afgebroken en
nog eenmaal ging Lodewijk de krijgskans wagen, of-
schoon de noodige gelden slechts te vinden waren, door
over de inkomsten van volgende jaren tot en met het
jaar 1717 te beschikken. \'2) Maar ook ditmaal waren

1)nbsp;DU HAMEL, 1.1. II. p. 171.

2)nbsp;Zie Système des finances sous la minonté de Louis JV. T. V. p. 10;
de uitgaven voor 1709 bedroegen 199.140.926 liv. — Wat het leger be-
treft bevat de G. P. v. 17 Nov. 1710, p. 17 het volgende: Met het begin
van het jaar 1710 had Frankrijk „hare Frontieren na de zyde van Italien
en van den Rijn, beschermt; in Spaigne by \'t openen der Campagne, ne-
vens de Trouppes van den Hertogh van Anjou de superioriteyt gehad in
manschap; en in de Nederlanden een seer groot Leger en veellicht grooter
als oyt te vooren. Wat aenbelanght de manschap, deselve werdt gevonden,
(buyten en behalven de vreemde, als Switsers, Duytschen, en andere; die
uyt Landtzaaten van yeders Natie moeten werden gesnppleert) eerstelyck,
by uytschrijvinge over alle de Parochiën van het Rijk, die meer als vyf
en twiutigh duysent zynde, door de leverantie yeder van een man, jaer-
lycks, gewoon zyn rnym de helfte der vereyschte Recrntes op te brengen;
en voorts by wervinge, de resterende daer toe geen stof ontbreekt, inson-
derheydt door het verval der Handtwerken, mitsgaders van veel andere

-ocr page 85-

Frankrijk\'s wapenen ongelukkig; de slag bij Malplaquet,
de bloedigste van den gebeelen oorlog, werd door Lo-
dewijk verloren; de ellende en armoede binnen \'s lands
steeg bovendien door mislukking van het gewas, hon-
gersnood (pain de disette) en pest, in den winter van
1709—10, tot zulk eene hoogte, i) dat vrede
moest ge-
maaktquot; worden, tot welken prijs ook.

Te vergeefs trachtte Lodewijk van de in het vorige
jaar gestelde preliminairen af te wijken. Men stelde deze
weder als conditio sine qua non, maar bepaalde nu,
dat de verdrijving van Philips uit Spanje alleen door
hem zoude geschieden. Te vergeefs bood de Koning aan
twee der beste vestingen in de Nederlanden in pand te
geven, ter verzekering, dat hij zijn\' kleinzoon niet zoude
ondersteunen, te vergeefs bood hij daarenboven een mil-
lioen livres per maand aan, om de bondgenooten be-
hulpzaam te zijn. Men bleef bij het beweren, dat deze
voorwaarde „de toetse van sinceiiteit van het gansche
werkquot; was.

Konsten en Ambachten, die iu tyde van opulentie en voorspoedt, gewoon
zyn, te floreren, en andersints vervallen; Soo dat éen groot getal van Men-
schen genoodtsaeckt weidt, hoe geringh oock iu Vranokrijk mogen zyn de
Soldyen der Militie, sioh in den dienst te begeven, en gevolghlyck oock
gelooft magh werden, dat de armoede, aen die Kroon, geen manschap sal
doen ontbreken. En \'t onderhoudt van dien . . . schijnt aen alle andere te
werden voorgestelt.quot;nbsp;^

1)nbsp;„La misère était devenue telle surtout à la fin de l\'hiver et l\'aflfrense
disette de 1709, que les peuples n\'avaient pas la force de se révolter.
Re-
vue des deux Mondes,
1865, p. 1020.

2)nbsp;Toen schreef Lodewijk een\' brief aan de Gouverneurs der Pro-
vinciën van Erankrijk van den volgenden inhoud: „Plus j\'ai témoigné de
facilité et d\'envie de dissiper les ombrages que mes ennemis affectent de
conserver de ma personne et de mes desseins, plus ils ont multiplié leurs
prétentions, en sorte qu\'ajoutant par dégrés de nouvelles demandes aux

-ocr page 86-

Zeer verscMllend zijn de meeningen over deze preli-
minairen van 1709 en 1710, terwijl Mably zegt: „II n\'est
pas nécessaire d\'être ^Français, il suffit seulement d\'être
homme, pour être indigné de cette politique atroce,quot;
wordt door anderen de voorzigtige staatkunde geroemd,
in dezen door de bondgenooten gevolgd. \')

Indien wij onze meening moeten uitspreken, verklaren

XJrcmièrcs ils m\'ont également fait voir, que leur intention était seulement .
d\'accroître aux dépens de ma Couronne les Etats voisins de la France et de
s\'ouvrir des voies faciles, pour pénétrer dans l\'intérieur de mon Royaume,
toutes les fois, qu\'il conviendrait à leurs intérêts de commencer une nou-
velle guerre. Celle que je soutiens et que je voulais finir ne serait pas
même cessée, quand j\'aurais consenti aux propositions qu\'ils m\'ont faites ,
car ils fixoient à deux mois le temps où je devois, de ma part, exécuter
le Traité; et pendant cet intervalle, ils prétendaient m\'obliger à livrer les
Places qu\'ils me demandoient dans les Pays-Bas et dans l\'Alsace, et à
raser celles dont ils demandoient la démolition. Ils refusoient de prendre
de leur côté d\'autre engagement, que de faire cesser tous actes d\'hostilité
jusqu\'au premier du mois d\'Août, se réservant la liberté d\'agir alors par
la voie des armes, si le Roi d\'Espagne, mon petit-fils, persistait dans la
résolution de défendre la Couronne que Dieu lui a donnée, et de périr
plutôt que d\'abandonner des peuples fidèles, qui depuis neuf ans, le re-
connoissent pour leur Roi légitime. Due
telle suspension, plus dangereuse
que la guerre éloignoit la paix, plutôt que d\'en avancer la conclusion;
car il étoit non-seulement nécessaire de continuer la même dépense pour
l\'entretien de nos armées, mais le terme de la suspension d\'armes expiré,
nos ennemis m\'auroient attaqué avec les nouveaux avantages, qu\'ils auroient
tirés des Places où je les aurois moimême introduits, en même temps que
j\'aurois démoli celles, qui servoient de remparts à quelques unes de nos
Provinces frontières. Je passe sous silence les insinuations qu\'ils m\'ont
faites de joindre mes forces à celle de la ligue et de contraindre mon
petit-fils, à descendre du Trône, s\'il ne consentoit pas volontairement à
vivre désormais sans Etats, et à se reduire à la simple condition d\'un
particulier.quot; (
mably Droit public de^ l\'Europe T. II 240 e. v. lamberty
Mém. V 299.)

1) Tegen beide artikelen (4 en 37) waren o. a. Sicco van Gosliaga en
Prins Eugenius. (
goslinga, Mémoires, p. 98 e. v.

-ocr page 87-

wij ons bepaaldelijk tegen het gedrag der bondgenooten.
Wat het wreede der voorwaarde aangaat, dit kan weinig
in aanmerking komen, indien inderdaad de staatkunde
het vorderde, om zich te beveiligen tegen de arglist van
een\' vijand. Philips was altijd als een ondergeschikt per-
soon beschouwd, die geheel van den wil zijns grootva-
ders afhing, en men meende dus welligt, dat hij ook in
dezen blindelings den wil van Lodewijk volgen zoude.
Wil men hiertegen Philip\'s protest aanvoeren, bij de laat-
ste onderhandeling ingediend, om verzet aan te teekenen
tegen \'tgeen ten zijnen nadeele zoude mogen besloten
worden \'), zoo zullen wij voor een oogenblik aanne-
men , dat Philips geen genoegen met die besluiten zoude
nemen. Men won \' dan echter nog dit bij den vrede,
dat men een\' geduchten vijand (Frankrijk) minder te.
bestrijden had.

Maar, beweert men, dan had Frankrijk tijd zijne krach-
ten te herstellen, terwijl de bondgenooten zich verzwak-
ten door den oorlog. Wij meenen te mogen betwijfe-
len of in twee maanden tijds, die Lodewijk slechts gegund
werden om vestingen te sloopen en zijn kleinzoon te
verjagen, Frankrijk zoo gevaarlijk zoude kunnen wor-
den. Men wijst dan op de hulp, die Lodewijk in het
geheim aan Spanje zoude verleenen. Dit kon niet zoo
Hgt geheim blijven, indien die hulp van eenige beteeke-
nis was. En eindelijk wat het sterkst bewijs der tegen-
partij is, de oorlog met Spanje in die bergachtige stre-
ken zoude ongeloofelijk moeijelijk zijn. Dit is zeker waar
en men zoude er de opmerking van
maoattlat kunnen
bijvoegen, dat een oorlog met de Spanjaarden het moeije-

1) smollett, X. 163.

-ocr page 88-

lijkst wordt, als men de legers overwonnen heeft, omdat
dan ieder Spanjaard een soldaat wordt, strijdende voor
zijn vaderland. \')

Wij stellen echter hier een alternatief tegenover: öf het
was mogelijk Philips in twee maanden tijds Spanje te doen
ontruimen, öf het was onmogelijk. Was het mogelijk voor
Lodewijk, des te meer voor de
zooveel magtiger bondge-
nooten. Zoo niet, dan stelde men eene voorwaarde, die
niet vervuld konde worden, en Lodewijk had gelijk een\'

dergelijken schijnvrede niet aan te nemen.

§

Frankrijk was alzoo tot het uiterste gebragt en zoude
ten laatste hebben moeten bewilligen in alle door de
bondgenooten te stellen voorwaarden, indien niet twee
gebeurtenissen tusschen beide waren gekomen, om het
van zijn\' ondergang te redden, en een\' geheelen omme-
keer in de onderhandelingen te weeg te brengen.

De eerste was, dat Koningin Anna in Aug. 1710 ten ge-
volge van op zich zelf weinig beduidende omstandigheden
aan haar reeds lang opgevat plan gevolg gaf, om de partij
der Whigs vaarwel te zeggen en tot die der Tories over te
gaan. De ongenade der tot dus verre zoo invloedrijke
personen als Lady Marlborough, Sunderland en Godolphin
was het onmiddelijk gevolg hiervan; maar wat erger
was voor de gemeene zaak, de heftigheid door beide
partijen tegen elkander betoond, deed de eene afkeu-

1)nbsp;Grit. a. Eist. Essays, II. p. 186 (Tauohn. ed.)

2)nbsp;Van tegenovergestelde meening zijn o. a. gboen van prinsterer ,
Handb. p. 458 en Prof. tydeman in zijne Ophelderingen en Bijvoegselen
op de Geschied, des faderl. van bilderdijk, XI. 217.

-ocr page 89-

ren al wat de andere verrigt had. De Whigs hadden
oorlog gevoerd, derhalve waren de Tories tot vrede gezind.

De tweede gebeurtenis, waarvan wij gewag maakten,
was de dood van Joseph I (17 april 1711), waardoor
diens broeder tot den keizerstroon geroepen werd. Hier-
mede verviel een groot gedeelte van het doel, waarmede
de oorlog begonnen was, want zoo Karei verkreeg, wat
de bondgenooten hem hadden toegedacht, zoude Oos-
tenrijk een overwigt in het statenstelsel van Europa ver-
krijgen.

Hoe deze zaken ten voordeele van Frankrijk moes-
ten strekken, valt ligt in het oog. Maar de trou-
welooze handelwijze van het nieuwe Engelsche Minis-
terie zoude dit nog veel meer het geval doen zijn,
dan Lodewijk XIV zich had durven voorstellen. Weldra
toch (11 April 1711) werd hij aangezocht om vrede te
sluiten zonder medeweten der overige bondgenooten. \')
Wel werd er van gesproken om te \'sHage, in vereeni-
ging met onze Staten, de onderhandelingen te doen plaats
hebben, maar hiertegen verzette zich de Engelsche Rege-
ring, uit vrees, zooals het heette, voor den invloed van den
Raadpensionaris, die steeds van gelijke staatkunde als
Marlborough en Prins Eugenius de plannen zoude dwars-
boomen: maar inderdaad omdat Engeland ten koste zij-
ner bondgenooten voordeelige voorwaarden wilde bedin-
gen. Dennbsp;1711 toch werd er tusschen Frank-

1) Bijzonderheden dienaangaande komen voor in Raport van de geheyme
eommiUee aangesteld door ordre van \'t Laagerhuys om verscheydene boehen
papieren, betreffende de laatste onderhandelingen van de Vreede en Com-
■mercie aan het Huys voorgelegd, te examineren.... Gedaan den 9den

Jitnij O. S. 1715 . . . door Robert Walpole---- Ut het Engelseh vertaald

door Wm. Setcel en anderen. Amst. [1715J.

-ocr page 90-

rijk en Engeland een dubbel Tractaat van Preliminairen
gesloten, waarvan het eene deel uitsluitend ten voordeele
van Engeland strekte en inhield:
a. erkenning van Anna
als Koningin en goedkeuring der erfopvolging in het Huis
van Hannover;
h. het sluiten van een nieuw handels-
tractaat; c. slechting van de haven en de vestingwer-
ken van Duinkerken tegen schadeloosstelling; d. Gibraltar
en Port-Mahon, welke door
Engeland in vereeniging met
de Bepubliek genomen waren, en waarop deze volgens
de alliantie van 1701 evenzeer regt hadden, kreeg En-
geland alleen;
ö. een assiento-contract i) voor 30 jaren,
zooals Frankrijk het had door een tractaat met Spanje;
/. Het eiland
Terre-Nenve, de baai en straat van Hud-
\'son, Acadia en het eiland St. Christophe.

Het tweede deel, dat tot grondslag voor de vre-
desonderhandelingen met de bondgenooten moest strek-
ken, bepaalde alleen: a. dat billijke maatregelen zouden
genomen worden om te voorkomen, dat de Spaansche
en Fransche kroon op één hoofd vereenigd werden;
K dat eene redelijke voldoening zoude gegeven worden
aan al de in den oorlog betrokkene Mogendheden; c.
dat de Koning van Frankrijk aan de Republiek eenige,
later te noemen, plaatsen tot eene Barrière zoude geven;

Dit was de vergUBning om aan de Spaansehe koloniën in Amenca op
,eer voordeelige voorwaarden een zeker aantal negers uit Afriea te leveren.

3) Hoe voordeelig deze laatste bepaling voor Engeland was, blijkt uit eene
broehure getiteld:
Tractaat tusschen hare Britt. Maj. en

nera.1..nbsp;aanteekeningen, waarin op p. 186, gezegd wordt „dat wel

Ir de vier millioen \'sjaarlijks uit den Terreneuftcbeu handel kan getro -

Zn worden.quot; Hier worden ponden Sterling bedoeld, want de sehrijv r
^erkt op, dat dus binnen 10 jaar dit eiland meer zou hebben opgebragt.
dan de geheele oorlog aan Engeland gekost had.

-ocr page 91-

d. dat aan het Duitsche Rijk en het Huis van Oosten-
rijk eene zekere Barrière zoude worden verzekerd.

De oorlog bleef intusschen voortduren, maar slechts
om dien ten voordeele van Frankrijk te doen strekken.
Marlborough nl. werd in November naar Londen ge-
roepen en in zijne plaats Ormond benoemd, die bevel
had geen\' slag tegen den vijand te leveren en werkeloos
te blijven, waardoor de legers van den Keizer en de
Republiek in het jaar 1712 eene gevoelige nederlaag le-
den, hetgeen den overmoed van Frankrijk tegenover ons
slechts aanwakkeren kon.

Te vergeefs hadden Prins Eugenius en Buys bij Ko-
ningin Anna aangedrongen tot het nemen van andere
maatregelen in het belang der gemeene zaak. De pre-
liminairen bleven vastgesteld en een Congres zoude ge-
houden worden. Hoe weinig zij ook aan de bondgenoo-
ten bevielen, tegenstand konde niet baten en dus werd
12 Jan. 1712 Utrecht tot plaats van onderhandeling
aangewezen. Wel wisten onze Staten, dat zij door het
Engelsche Ministerie bedrogen werden, maar het was
met raadzaam dit te toonen. Alles werd dus lijdelijk
aangezien, en hoe gering thans de rol bij de aanstaande
onderhandelingen zouden zijn, geven de woorden van
den Franschen gevolmagtigde de Polignac op ondubbel-
zinnige wijze te kennen, toen onze gezanten denzelfden
toon als te Geertruidenberg wilden aanslaan : „Messieurs
les circonstances sont changées : il faut changer de ton-
Nous traiterons chez vous, de vous, et sans vous.quot;^

Reeds terstond bleek het uit de wijze, waarop de onder-
kandelingen gevoerd zouden worden, dat Engeland geheel

1) koch, Abrégé de Vhist. des traités de paix, I. 393 e. v.

3) DU CLOS, Mém. secrets sur te régne de Louis XIV. (Se ed.) I. 75.

-ocr page 92-

op de hand van Frankrijk was. Iedere Mogenheid nl.
zoude afzonderlijk hare eischen indienen en met Frank-
rijk onderhandelen. Schriftelijke behandeling werd ver-
worpen en alles zoude mondeling worden voorgedragen.
Weldra echter deed zich tusschen Engeland en Frank-
rijk , wier eensgezindheid alles zoo ten nadeele der bond-
genooten deed strekken, een verschil op. De Hertog
van Bourgondië nl. en zijn oudste zoon de Hertog van
Bretagne, kwamen te overlijden, en dus bleef als eenige
afstammeling in de regte linie, nog de jongere zoon van
den Hertog van Bourgondië, later Lodewijk XV, destijds
een kind van 2 jaar, over. Om deze reden verlangde
Engeland, dat alvorens verder te gaan, Phiüps V aan
den Hertog van Berry zijne aanspraken op den Fran-
schen troon zoude afstaan. Lodewijk XIV beweerde,
dat zoo iets, als strijdig met de Grondwetten, ongeldig
zoude zijn; maar Engeland antwoordde, dat een Prins
zeker afstand kon doen van zijne regten ten behoeve
van een\' ander, die dan naar regt en billijkheid door de
Mogendheden zoude ondersteund worden. Intusschen werd
aan Philips de keus gegeven om öf met behoud van Spanje
en de Indiën, van zijne regten op Frankrijk af te zien, öf
de beide Siciliën, de Staten van den Hertog van Savoye,
Montferrat en Mantua te krijgen en afstand van Spanje
en de Indiën te doen, ten behoeve van den Hertog van
Savoye. In dit laatste geval, zouden die Staten eene
aanzienlijke vermeerdering der magt van Frankrijk uit_
maken, zoo Philips tot den troon geraakte, doch dan
moest het Koningrijk der beide Siciliën aan het Huis
van Oostenrijk worden afgestaan. Geen wonder, dat
Lodewijk XIV bij zijnen kleinzoon alle mogelijke moeite
aanwendde, om hem tot de keuze van het laatstgenoemde

-ocr page 93-

aanbod over te balen. Doch Philips was hiertoe niet
te bewegen, en den 5 Nov. 1712 deed hij in eene ver-
gadering der Cortes plegtig afstand van zijne regten op
den Franschen troon voor zich en zijne nakomelingen,
terwijl wederkeerig de Hertogen van Berry en van Or-
leans afstand van hunne aanspraken op den Spaanschen
troon deden (17 Maart 1713). Philips\' geslacht Vvas in-
tusschen op den Spaanschen troon erfelijk verklaard en
bepaald, dat bij gebreke van afstammelingen de Hertog
van Savoye zoude opvolgen. \')

Inmiddels deed de Koningin van Engeland aanzoek om
aan den Hertog van Savoye Sicilië te geven. Lodewijk
XIV had hiermede gaarne den Keurvorst van Beijeren, zijn\'
getrouwen bondgenoot, schadeloos gesteld, doch nu ver-
kreeg deze enkel Sardinië. De Hertog van Savoye, hoewel
eerst aarzelende uit vrees voor den Keizer, besloot het hem
aangebodene te aanvaarden, nadat Engeland en Frank-
rijk hem het rustig bezit er van gewaarborgd hadden.

Zoowel deze maatregel, als hetgeen nopens Spanje was
vastgesteld, had ten gevolge, dat de Keizer, die zijnen
gevolmagtigde Sinzendorf niet eer naar Utrecht gezonden
had, dan nadat hem de verzekering gegeven was, dat de
preliminairen slechts algemeene ontwerpen waren, die
niemand bonden, zich nu geheel aan de onderhandelin-
gen onttrok. De eischen des Keizers waren zeer over-
dreven: hij verlangde dat Frankrijk hem zoude afstaan,
al hetgeen het bij den vrede van Munster, Nijmegen en

1)nbsp;Ibid. p. 299 e. v. du hamel, 1.1. II. 179 e. v.

2)nbsp;De vergrooting van Savoye had ten doel een tegenwigt in Italië te
vormen tegen den Keizer, die gedurende den oorlog eenige Staten aldaar
tot zich getrokken had, als Mantua en het Hertogdom Mirandola.

KOCH, Eist. des Bév. T. I. p. 264.

-ocr page 94-

Tlijswijk verkregen had. Het eenige waartoe men hem nu
bewegen kon, was het sluiten van een tractaat op 14
Maart 1713 tot ontruiming van Catalonië door de we-
derzijdsche troepen en de onzijdig verklaring van Italië,
terwijl tevens een wapenstilstand te land en ter zee ge-
sloten werd voor geheel Italië en al de eilanden in de
Middellandsche Zee, de Staten van den Hertog van Sa-
voye en de daaraan grenzende provinciën van Frankrijk.

Hierna werden de pogingen tot den algemeenen vrede
weder voortgezet en den 11 April 1713 werd deze tusschen
de meeste Mogendheden gesloten.

Tusschen Engeland en Frankrijk en Spanje werden de
preliminairen van 8 Oct. 1711 gevolgd met geringe wij-
ziging. Aan Portugal stond Frankrijk zijne beweerde
regten op eenige der Portugeesche Koloniën af.

Pruissen\'s regt op Neufchatel en Yalangin, waarover
sedert 1707 strijd bestond, en de Koningstitel van Fre-
derik I werden erkend door Frankrijk. Bovendien verkreeg
Pruissen Opper-Gelre en het Spaansch gedeelte van Gel-
derland in souvereiniteit en het land van Kessel, terwijl het
de regten op het Prinsdom Oranje aan Frankrijk afstond.

De Hertog van Savoye werd in zijne Staten hersteld en
verkreeg, zooals wij boven zagen, het Koningrijk der beide
Siciliën; voorts werd hij bevestigd in hetgeen de Keizer
hem afgestaan had, nl. een deel van Montferrat, dat aan
den Hertog van Mantua had behoord, en Alexandria
Valencia, de LomeUne en de vallei van Sessia.

Wat den vrede met onze Republiek betreft, hierom-
trent moeten wij tot vroegeren tijd opklimmen, omdat
de hoofdinhoud er van een zoo belangrijk punt als de
Barrière was. Het gewigt der zaak noopt ons om in
korte woorden het geschiedkundig overzigt weder te ge-

-ocr page 95-

ven, dat de Raad van State in zijne G. P. van 30 Dec.
1715 gevlochten heeft.

De staatkundige denkbeelden aangaande de Barrière in
de 17e en 18® eeuw verschilden zeer van die, welke in
vroegere tijden blijken geheerscht te hebben. Immers
Lodewijk XI maakte geen gebruik van de gelegenheid om
de Zuidelijke Nederlanden met zijn Rijk te vereenigen,
welke hem werd aangeboden in een huwelijk met de erf-
dochter van den laatsten Hertog uit het Huis van Bour-
gondië. Deze Koning verkoos het Hertogdom Bretagne
en zijne opvolgers uit het Huis van Valois, de Staten
van Italië boven onze landen. Eerst bij het sluiten van
het Twaalfjarig Bestand; „wierd by de Regeering verstan-
delijck aangemerkt, dat indien de tien Provinciën van
de Nederlanden, die nog aan Spanje behoorden, t\'eeni-
ger tijd, mogten vallen in handen van Vrankrijk, het
lighaam van dat Rijk alsdan, soo groot, en soo welge-
sloten, mitsgaders soo overvloedig souw zyn van Volk
en rijkdom, dat als, daar naar, de seven vereenigde
Provinciën, door die Kroon, souden werden geattac-
queert, de selve souden werden gebragt in \'t uytterste
gevaar van haren ondergang en ruine; dat evenwel het
groot oogmerk van den oorlog tegen Spanje, — niet
was geweest om van Heer te veranderen, maar om sig
van alle overheersching te bevryden/\' enz. Met die ge-
dachten vervuld, werd het twaalfjarig bestand gesloten,
om „de Spaansche Regeering in de Nederlanden, daar
door, occasie te geven om adem te halen en hare ver-
vallen kragten te herstellen: vervolgens aan Vrankrijk
minder lust te verwecken, om hare Wapenen te wenden
tegens de Spaansche Nederlanden: en alsoo aan dezen
Staat, inder daad, een goede en süffisante Barrière,

-ocr page 96-

tusschen Vrankrijk, en haar, te procurceren.quot; Tot 1634
ging dit goed; maar toen werd door Richelieu eene
verdeeling voorgesteld, waarbij een groot deel van de
Zuidelijke Nederlanden aan Frankrijk- zoude worden ge-
hecht. Dit stuitte af op de vrees onzer landgenooten
voor de „immediate nabuurschapquot; van Frankrijk (Grallia
amica, numquam vicina); de begeerte was echter opge-
wekt en „de Koninginne Moeder Anna van Oostenrijk
spaarde nog moeyte, nog arbeyd, nog andere middelen
bysonderlijk ten tyde van de Munstersche vreede hande-
ling , tot acquisitie van de Nederlanden: en om alsoo de
cirkel van dat Rijk soodanig uyt te breyden, dat, gelijk
desselfs woord was, de Stad Parys daar van mögt zyn het
middenpunt.quot; \') Intusschen sloot Spanje vrede met onze
Republiek; doch Frankrijk bleef den oorlog voortzetten,
die eerst met den vrede van de Pyreneën eindigde, waarbij
een groot deel van Artois, van het Luxemburgsche en vele
andere plaatsen aan Frankrijk kwamen. Door dien uitslag
versterkt in het inzigt van de noodzakelijkheid, dat de over-
gebleven landen een „middelmuurquot; tusschen Frankrijk en
onzen Staat moesten blijven, wees men in 1663 de toen
weder voorgestelde verdeeling nogmaals van de hand en
besloot „de voorschreve Landen, die, toenmaals, onder
voorwenden van seker regt van devolutie, wierden aan-
getast, te souteneren, met dien ongelukkigen uitslag
niet te min, dat uit vreedelievendheid, en om verscheide
andere concurrente redenen en omstandigheden van dien

1) In de G. P. 9 Nov. 1709, „om naar de Tale, toenmaals, van het
Hof vaa Vranokryck, de Nederlanden te maken tot een Bolwerck en Parys
het hert van \'t koninghryek.quot;

Zie over dit ideaal van iVEazarin mionet, 1. 1. T. I. p. 178,

-ocr page 97-

tijd, Douai, Doornik, Ryssel, en meer andere Plaatsen
by de Vreedenstractaten van Aken in den jare 1668 ,
moesten werden gedimembreert, en aan Vrankrijk afge-
staan. Men poogde wel bet nog overige van die Lan-
den, door de bekende Triple-Alliantie te garandeeren,
dog met geen andere vrngt, dan dat niet lang daar na
twee van de drie Garandeurs, in andere, en contrarie
mesures wesende overgebaalt, de Staat, meerendeels ter
oorsake van die garantie, door een schrikkelyken oorlog
in den jare 1672 wierd aangetast, die de selve evenwel
nog meer raadsaam oordeelde uit te staan, hoewel met
het uitterste gevaar, als door het abandonnement, of
partage der Nederlanden, de selve wel provisionelijk te
eviteren, maar daar door, by vervolg, een sekere weg
te baanen tot haar ondergang en altoosduurende subjec-
tie.quot; De Nijmeegsche vrede van het jaar 1678 maakte
hieraan een einde: weder moesten toen eenige landen
worden afgestaan, „gelijk ook nog naderhand tot wee-
ring van nieuwlijks ontstane troubles, in den jare 1684,,,
geschieden, by het toenmaals gemaakte Bestant voor
twintig jaren.quot; De vrede van Rijswijk was voordeehger;
maar deze werd al ras verbroken door den Spaanschen
Successie-oorlog. Het 6quot; art. van de groote Alliantie in
Sept. 1701 gesloten, waarborgde ons „dat de voorschreve
Landen, als deselve souden zyn herwonnen, in voegen
als te vooren, souden moeten dienen tot een Barrière
van den Staat.quot;

De Raad brengt vervolgens het een en ander bij om
«de hatelyke illatien buiten \'s Lands, by qualijk Gein-
tentioneerde gemaaktquot; te wederleggen, waarbij beweerd
quot;werd, dat „de Staat door besetting van eenige Steeden
en Plaatsen in de Nederlanden, in effecte gesint ware

-ocr page 98-

sig meester te maken van dat gansche Land: dat aldaar
soude doen invoeren allerley belastingen, en restrictive
Placaaten op \'t stuk van de commercie, ten voordeele van
haar eigene Ingeseetenen, en de Havens van Vlaanderen
en de Schelde op een égale wyse geslooten houden: en
daar door alle den handel van vremde Natiën met de
Nederlanden afsnyden en diverteerenquot; enz. Deze „illatienquot;
wederlegt de Raad door op te merken, dat de Spaansche
Nederlanden door eenen 24 jarigen oorlog „in een soo
lagen staat waren gebragt, dat de selve, hoewel toen-
maals noch onvergelykelyk meer ryk en vermoogend, als
zedert zijn geweest, nauwlyx konden voldoen, aan \'t gunt
tot haare nootelyke defensie wierd vereischt. Dat even-
wel die gebrekkelijkheid, toenmaals, noch eenigermaaten ,
wierd gesuppleert door sortable remises van penningen,
en schikking van Volk uit Spagnen. Maar dat by ver-
volg van tyd, dat een en ander hebbende beginnen te
manqueeren, en eindelyk in \'t geheel stil te staan: ....
de Staat, om reden van eigen preservatie, genoodsaakt
is geworden, tot bescherming en behoud van de selve,
kragtdadelijk, hoewel ten haren grooten koste , te con-
tribueeren, en ten dien einde ook, somwylen, de Gren-
sen aldaar, door hare Trouppes, te doen besetten.quot;
Hierin was de Staat dikwijls echter gedwarsboomd „door
agteloosheid, geïnteresseerde, ja contrarie maximes, aan
de interessen van den Staat, van den geenen dien het
opperbewind der saaken aldaar was aanbevoolen; en die
even voor den laasten oorlog self soo verr\' gingen, dat ruim
een derde van de Infanterie van den Staat, tot beset-
ting als boven geëmployeert, op een dag, en genoegsaam
op een en de selve uure, wierd vastgehouden.quot; Hierom
was reeds in 1667 er op aangedrongen, om eenige der

-ocr page 99-

voornaamste steden aldaar in pand te hebben, hetgeen
ook zoude geschied zijn, „indien sulx niet door nabuu-
rige, en ongegronde jalousie, was wederhouden. En om
de selve redenen is \'t, dat de Staat, in dese laatste tyden,
het
jus praesidii in de Steeden der Barrière heeft gevor-
dert, om alsoo der selver conservatie niet meer van de
naarlatigheid, of quade wille van anderen, te doen af-
hangen.quot;

De jalouzie waarvan de Raad hier spreekt, bestond
vooral tusschen Engeland en de Republiek. Nadat nl.
het grootste gedeelte der Zuidelijke Nederlanden door
Marlborough en de onzen veroverd was, ontstonden er
moeijelijkheden aangaande de uitgestrektheid der Barrière,
daar Engeland vreesde, dat de Hollanders uitsluitend
over de handelswegen aldaar zoudstvkunnen beschikken,
en zoodoende grooten afbreuk aan den Engelschen han-
del zoude kunnen doen.

Na lang twisten werd eindelijk den 29 Oct. 1709 een
tractaat tusschen Groot-Britannië en de Staten gesloten,
waarbij aan den eenen kant de Barrière, aan den an-
deren de erfopvolging van het Huis van Hannover op
den Engelschen troon gewaarborgd werden. Des te gemak-
kelijker liet Engeland zich toen daartoe vinden, omdat,
zooals wij boven zagen, de oorlog tot groot misnoegen
van de Republiek bleef voortduren en de bondgenooten
bevreesd waren, dat de Republiek veel voordeeliger voor-
waarden van Frankrijk kunnende verkrijgen, een afzonder-
lijken vrede zoude sluiten. Bij dit tractaat nu werd aan de
Staten het regt gegeven om troepen te leggen in Nieuw-
poort, Veurne, het fort Knokke, Yperen, Meenen, de
stad en citadel van Ryssel, Condé, Valenciennes, Mau-
beuge, Charleroi, Namen, Luik, Halle, de forten de

-ocr page 100-

Parel, Philippe, Damme, het kasteel van Gent en Den-
dermonde, het fort van St. Donaas, als gehecht aan de
sterkte van Sluis en dat geheel in eigendom aan de Sta-
ten overging, terwijl het fort Rodenhuizen zou geslecht
worden (art. 6). Voorts om, in geval van aanstaanden oorlog,
bezetting te mogen leggen in die plaatsen, welke zij noo-
dig zouden achten (art. 7). De genoemde plaatsen mogten
door de Staten versterkt worden (art. 10). Zij zouden de
inkomsten hebben van de plaatsen der Barrière, voor
zoo verre die niet aan Spanje behoorden tijdens den
dood van Karei II en bovendien een millioen uit de ge-
reedste inkomsten van de Spaansche Nederlanden genie-
ten (art. 11). Indien, door welke oorzaak ook, eenige
der plaatsen van de Spaansche Nederlanden mogten wor-
den afgestaan, mögt dit nimmer aan iemand van de Fran-
sche Linie geschieden (art. 12). Voorts werd bij een
afzonderlijk artikel vastgesteld, dat aangezien de Bar-
rière door het boven genoemde niet volmaakt gesloten
was van het eene einde tot het andere, en de onder-
vinding geleerd had, dat Frankrijk er toch doorbreken
zoude, de Staten het Opperquartier van Geire zouden
hebben met het regt van krijgsvolk in Luik, Hoey en
Bonn te leggen. De Zeemogendheden verbonden zich
elkander te helpen om deze bepalingen door den Keizer
te doen goedkeuren. \')

1) De brieven over dit tractaat gewisseld tusschen de Engelsche regering
en Townshend den gevolmagtigde, zijn met andere hierop betrekkelijke
stukken te vinden in het
Tractaat... om, te verzekeren de successie tot de
Kroon van Oroot-Brittannien, en te verzorgen een Barrière voor de Staten
Generaal: Met. .. verscheide Extracten van Brieven en andere Bewijs-
stukken dienaangaande, mitsgaders eenige Aanmerkingen over en tegen het
voornoemde Tractaat. Vit het Engelsch vertaalt. Amst.
1713.

-ocr page 101-

In 1711 echter toen de zaken ten opzigte onzer Re-
pubhek zulk eene andere wending hadden genomen,
kwam het nieuwe Engelsche Ministerie op tegen de gel-
digheid van dit tractaat, omdat het aan de Republiek
gelegenheid kon geven, zich in de zaken te mengen,
omdat men oordeelde, dat de handel van Engeland er
gevaar door kon lijden, omdat Townshend niet gemag-
tigd was tot het sluiten van sommige artikels van dat
tractaat, enz.

Dit gevoegd bij den hoogen toon door de Fransche
Gevolmagtigden tegenover de onzen (Buys en van der
Dussen) aangeslagen, kon weinig hoop op een\' gunsti-
gen uitslag der onderhandelingen voor de Republiek
opleveren. Maar juist deze laatste omstandigheid moest
tot ons voordeel uitloopen. De nadeelige voorwaarden, op
Avelke Frankrijk vrede met de Republiek wilde sluiten,
maakten Engeland opmerkzaam op het belang dat het
zelf bij eene goed verzekerde Barrière tegen Frankrijk
had. Er ligt veel waarheid in de vergelijking door zeker
schrijver\') gemaakt, dat Engeland „evenveel belang had

1) Aanmerkingen over de grootheit en waarschyiilyke nadering van het
gevaar, dat de Oostenr. Nederl. in handen van Vrankryk vervallen zullen.
w het Eng. Amst. 1738. p. 16.
»The importance of maintaining the independence of the Netherlands was
comprehended by the vigorons race of statesmen, who were imme-
diately preceded by the expulsion of the Stuart dynasty. No greater mis-
•^ake can be made than to consider the Dutch wars of William III, as
0quot;ginating in a mere desire, on the part of that monarch, to secure his
possessions. It was, in reality, the necessity for creating an un-
PasMble barrier against Prance, in order to avert that universal crusade
^gainst the independence of continental powers which afterwards took ef-
ect under Napoleon. The want of barrier towns in the Netherlands, at
e commencement of the reign of Louis XIV is sufficient to explain the

-ocr page 102-

in het beletten van Frankrijk om Vlaanderen te over-
beeren, als iemant, welke aan \'t eene eind van een
straat woont zich uit eigen belang verplicht vind ter
blussingh van de vlammen, die aan\'tander eind woeden.quot;
Daarom sloot de Koningin den 30 Jan. 1713 een nieuw
tractaat met de Republiek waarbij wel het vorige werd
herroepen, maar toch een aanzienlijk getal garnizoens-
plaatsen in de Nederlanden werden toegezegd, terwijl
van onzen kant de Protestantsche erfopvolging erkend en
gewaarborgd werd. De hulp elkander in geval van nood
te verleenen zoude zijn 20 schepen en van den kant der
Koningin 10.000, van de Staten 6.000 man.

Toen nu kort daarop de vrede met Frankrijk zoude
gesloten worden, wendde ook Engeland zijnen invloed
aan om onze wenschen te voldoen. De Zuidelijke Neder-
landen werden door Lodewijk afgestaan aan de Repu-
bliek, doch ten gunste des Keizers, zoodra deze zich
met de Staten over eene barrière zoude verstaan hebben.
Voorts deed Frankrijk ook ten voordeele des Keizers
afstand van Doornik met het Doorniksche, behalve Arnaud
en Mortagne, Veurne, Veurne-Ambacht, het fort Knokke,
Loo en Dixmuiden, Poperingen, Warneton, Commines
en Werwick (art. 11 en 11). Geen der door Lodewijk

fact, that a single campaign enabled that ambitious prince to overrun the
country and cross the Ehine. But for a series of accidents, and the gal-
lantry of the Dutch, the French flag would have woved over Amsterdam,
and the consequence would have been universal war for the purpose of
driving back France in those limits which the peace nnd prosperity of

Europe prescribe.quot;

England\'s foreign policy, or Orey-Whigs and Coiim-WUgs vnth Lord
Palmersion\'s pet Belgian constitution of Catholics and liberals. By
THO-
MAS WIMON,
Exq. London. 8°. [1852?] p. 5.

-ocr page 103-

afgestane plaatsen, zonder ooit weder met Frankrijk ver-
eenigd te mogen worden (art. 14). Rijssel, Orchies, het
land van Laien, de bnrgt van la Gorgne, Aire, Bé-
thune St. Venant en het fort François werden echter
aan Frankrijk afgestaan, (art. 15). i)

Indien wij, na het opgeven van al deze vredes-tractaten,
bij den Utrechtschen vrede in zijn geheel stilstaan, dan valt
het in het oog, dat de hoofdinhoud was herstel van het
evenwigt, door aan de beide zijden van Frankrijk, zoo-
wel ten noorden als ten zuiden, een\' eeuwigen grenspaal
te zetten, door Spanje en de Nederlanden onvereenig-
baar met de Fransche Kroon te verklaren. Van daar
dat deze vrede den grondslag van het staten stelsel der
XVIIP eeuw uitmaakt, en als zoodanig bij ieder volgend
tractaat tot op den vrede van Lunéville (1801) en dien
van Amiens (1802) bevestigd is.

Maar even als de Westphaalsche vrede Frankrijk tot
groote magt had verheven ten koste van het Huis van

1)nbsp;Zie LAMBEBTY, Mém. VIII. p. 121; neny. Mém. p. 134 e. v.

2)nbsp;„The Treaty of Utrecht, which again affirmed the principle of the
Balance of Power as necessary safeguard for the liberties of nations, and
which laid down as an inevitable consequence of two propositions, that
the Crown of Spain should not be worn by the sovereiefu of another Eu-
ropean territory, and that the Low Conutries should not be added to the
Compact and magnificent domain of Prance.quot;

phillimore;, II. 59.

»The outlines of the System may be discovered in the Provisions of
the Treaty of Westphalia (anno 1648) and of the Treaties of Copenhagen
(anno 1648) and of Oliva (anno 1660), but the express recognition of the
System of Balance, as a rule of Positive Law, dates from the Treaties of
Utrecht (anno 1713) concluded expressely according to the recital in the
Treaty between Great Brittain and Spain
ad fir mand am staUliendamque
Pacem et tranquillitatem Chrisliani Orhis justo poieniiae Aeqmlibrioquot;

Tfi.4VERS Twiss, The Law of Natiom, § 104.

-ocr page 104-

Oostenrijk, even zoo strekte de UtrecMsche om Engeland\'s
magt te vergrooten en het tot een\' geduckten mededinger
voor Oostenrijk te maken, hoe aanzienlijke vergrooting
dit Rijk ook bij dien vrede verkreeg. Engeland toch,
welks groote zeemagt sedert Cromwell\'s bekende naviga-
tie-acte van 1651, en vooral door den slag bij la Hogue
(1692) gevestigd was, en sedert toen welHgt de geduckt-
ste staat van Europa was, had wel gezorgd van den
vrede voordeel te trekken. Als eiland tegen bijna eiken
aanval beschermd, en als zeemogendheid toegang tot
bijna iederen staat hebbende \'), had het inderdaad reeds
de alleenheerschappij ter zee verkregen, eer men het
bemerkt had. Aan een stelsel van staatkundig evenwigt
ter zee was nooit gedacht: anders zoude, vooral later,
eene geheel andere staatkunde gevolgd zijn. Wel schijnen
onze staatslieden ingezien te hebben, wat de gevolgen in
dezen van den successie-oorlog zijn konden; maar wat
vermogten zij, die zich tevreden moesten stellen met
wat Frankrijk en Engeland goedvonden aan de Repu-
bliek toe te deelen? Engeland zorgde wel, dat de Ver-
eenigde Provinciën geene noemenswaardige voordeelen
verkregen, maar bedong voor zich zelf, wat mogelijk voor
\'t oogenblik niet zoo bijzonder voordeelig mögt schijnen,
maar op den duur dat rijk tot de magtigste Mogendheid
moest verheffen.

Bij al het goede had dus de Utrechtsche vrede een

1)nbsp;MABM, Priffc. des négoc. p. 58.

2)nbsp;De beteekenis van dit woord is dezelfde als bij bet staatkundig even-
wigt te land. Waut „le projet de vouloir être seul maitre de la mer, et
de s\'emparer de tout le Commerce, n\'est pas moins chimérique que le projet
de la Monarchie Universelle sur terre.quot;
mablt, ibid, p. 59.

-ocr page 105-

groot kwaad, en daardoor laat het zich verklaren, dat
het oordeel er over van kundige schrijvers zoo verschil-
lend is. \')

Zooals wij boven zagen, had de Keizer geweigerd tot
den Utrechtschen vrede toe te treden. Hij had besloten
nogmaals de krijgskans tegen Frankrijk te wagen, in de
hoop op betere voorwaarden. Eenige ongelukkige veld-
slagen noopten hem echter weldra om bij den vrede te
Rastadt (26 Maart 1714), bevestigd door dien van Baden
(7 Sept.), nadeeliger voorwaarden aan te nemen, dan hem
tot dusverre waren aangeboden. Napels, Sicilië, Milaan,
de Zuidelijke Nederlanden en Sardinië werden hem af-
gestaan en Oud-Breisach en Freyburg teruggegeven, doch
Landau kwam aan Lodewijk XIV. De Keurvorsten van
Keulen en Beijeren werden tevens in hunne staten her-
steld. Nu werd ook tusschen Spanje en de Repubhek
(26 Junij 1714) de vrede gesloten, die wegens kleine ver-
schillen met den Keizer over een gedeelte van de Zui-
delijke Nederlanden nog steeds was uitgesteld.

Nu werd het eveneens mogelijk het Barrière-tractaat
te sluiten, hetwelk den 15 Nov. te Antwerpen plaats
had onder bemiddeling van Engeland. De Keizer kreeg
de Zuidelijke Nederlanden met inbegrip van hetgeen Lo-
dewijk XIV bij den Utrechtschen vrede had afgestaan,
als een onvervreemdbaar domein. Voortdurend zoude in
de grensvestingenß^ een leger van 35,000 man, in oor-
logstijd
tot 40,000 te vermeerderen,gelegd worden, voor

1) Volgens ancillon {Tableau, IV. 515) zoude geen vrede beter gesloten
^ijn;
smollistt {Hist. of Engl. IX. 179) is van dezelfde meening. mably
ea beeren
echter beweren het tegendeel.

-ocr page 106-

Vs door den Keizer en voor \'A door de Eepnbliek te on-
derhonden, terwijl bovendien aan de laatste werd toege-
staan garnizoen te leggen in Namen, Doornik, Meenen,
Venrne, Warneton, Yperen en Knokke en gemeenschap-
pelijk met den Keizer in Dendermonde. Aan de Repu-
bliek werden in souvereiniteit afgestaan Venlo, St. Michiel,
Stevenswerth en eenige andere plaatsen, terwijl de Kei-
zer tot het onderhoud der vestingwerken aan de Staten
jaarlijks 500,000 kroonen of ƒ 1,250,000 zoude uitkeeren.
Den 5 Febr. 1716 werden de Zuidelijke Nederlanden aan
Oostenrijk overgedragen, met uitzondering echter van de
door Frankrijk afgestane plaatsen, welke op grond van
nog te vorderen gelden tot in 1719 werden terug-
gehouden.

Zoo was er dan na lang strijden een einde gekomen
aan een\' oorlog, waarin onze Staat verre boven zijn ver-
mogen deelgenomen had; uitputting van krachten en een
groote schuldenlast waren hiervan de noodzakelijke gevolgen.
Immers ofschoon wij niet gelooven, dat er eenige grond is
voor de bewering van
ad. smith 3), alsof bij de beschaafde
volken van Europa moet gerekend worden, dat slechts een
honderdste gedeelte der inwoners als soldaat kan ge-
bruikt worden, zonder den Staat te gronde te rigten, is
het toch boven allen twijfel verheven, dat onze Repu-
bliek geene legers van 100.000 man en meer 3) konde

1)nbsp;Zie KOCH, Abrégé, I. 337 e. v. Cf. edm. willequet , Hist. du systime
de la. Barrière
(in de Annales des Universités de Belgique. 1847, p. 303 e. v.)

2)nbsp;1.1. IV. 9.

3)nbsp;De sterkte van het leger der Republiek en van Engeland blijkt uit
het volgende lijstje, ontleend aan eene brochure:
Béfence des hauts alliez,

-ocr page 107-

onderhouden, zonder een groot te kort in de schatkist
te veroorzaken. Men beweert, dat de schuld van den
Staat met ƒ350.000.000 vermeerderd werd en dat die
van de provincie Holland over de jaren 1701—1705
alleen ƒ36.500.000 bedroeg. Dit is niet onwaarschijnlijk,
want het leger kostte omstreeks 40 millioen \'s jaars, ter-
wijl bovendien % der onkosten voor de Zeemagt der bond-
genooten voor rekening van onzen Staat kwam. Blijkens
de G. P. 17 Nov. 1710 en 28 Dec. 1714 bedroegen de
achterstallige renten 11 millioen, en waren er provinciën,
welke vijf en meer jaren ten achteren waren.

Ten einde de provinciën zoo veel mogelijk te ontlas-
ten, werden terstond 90,000 man, waaronder 57,000
vreemden, afgedankt i) en bij Eesol. van H. H. M. van
15 Nov. 1715 werd het leger op 40,281 man gebragt.

Loffelijk was zeker het denkbeeld, omstreeks dezen tijd
verwezenlijkt, om eene Extra-ordinaris Vergadering te
houden, tot het bespreken van onze staatsgebreken, welke
nu meer dan ooit verbeterd behoorden te worden. Men

du dernier Ministère de la Grande Bretagne contre la Trance et ses
s. 1. et a. (1713) p. 190:

De Republiek Engeland
leverde :

1701 en 1702

111.334

40.071 man.

1703 nog

10.000

10.000 „

1706 „

1.000

2.000 „

1707 „

3.879

2.719 „

1708 „

4.500 „

1709 „

10.187

8.971 „

1710 „

1.548 „

1711 „

1.200

450 „

Totaal

137.600

70.259 „

1) G. P. 28 Dec. 1714, p. Ë.

-ocr page 108-

vergaderde van 25 Nov. 1716—15 Sept 1717, maar het
eenige wat hier werd gedaan, was „naar seer veel ope-
reuse en langwylige deüberatienquot; te besluiten het leger
op 33,748 man te brengen, niettegenstaande volgens het
praeadvies van den Raad van State en van de bekwaam-
ste Generaals 46,611 man vereischt werden ter verdedi-
ging van den Staat. Tevens werd besloten, dat de
Provinciën voor het vervolg „elkander volkomen gerust-
heid zouden geven,quot; dat zij het door haar te leveren
aandeel steeds voltallig zouden houden, maar hiervan
kwam niets. Integendeel: de R. v. St. klaagt reeds kort
daarna : „dat de Militie veelligt noyt meer defectueus
als tegenwoordig is geweest en de compagnien te paerd,
hoe kleyn die ook zyn, ten goeden deele tot een vierde,
een derde, ja selfs eenige tot twee derde minder, als
moeten zyn, gehouden werden.quot;

Het leger was uu ongeveer zoo groot als in 1665 toen
de Staat, „door een naburig Praelaat, met een hand
vol volcks van 13 a 14000 Man wierd besprongenquot; en men
den vijand tot midden in het land zag doordringen. Even
zoo was het gesteld met den vrede van Breda en dien
van Aken (1668), toen ons leger nog talrijker was en toch
de Republiek tot op den rand des verderfs gebragt werd.
Doch de Raad van State mogt nog zoo welsprekend zijn
in zijne jaarlijksche betoogen, dat de veiligheid van onzen
Staat niet verzekerd was: de Provinciën waren niet voor
overtuiging vatbaar. )

1)nbsp;G. P. 31 Junij 1718, p. 1.

2)nbsp;G. P. 4 Febr. 1719, p. 7. \'t Was regel geworden „dat er een tiende
part van de geheele Militie afgingquot; door \'t verschil van het leger op papier
en in werkelijkheid. 6. P. 38 Dec. 1714, p. 16.

3)nbsp;Een staaltje van de bespottelijke gevolgen hiervan wordt in de

-ocr page 109-

De groote „defectenquot; der Republiek waren deze: in
verreweg de minste zaken werd bij overstemming beslo-
ten; meestijds waren dus eenparige stemmen noodig ; er
was geen dwangmiddel om eene onwillige provincie tot
bandelen of betalen te noodzaken; de Staten-Vergadering
was eene vergadering zonder gemeene instructie, zonder
eed of verpligting aan bet gemeene ligchaam en zonder
genoegzaam gezag, i)

Tal van jaren achtereen wees simon van slingblandt
in woord en schrift, zoowel in de jaarlijksche petitiën,
die tot vervelings toe voor een groot deel aan dit onder-
werp gewijd zijn, als in zijne geschriften, op het ge-
brek aan troepen, het slecht onderhoud der vestingwer-
ken 2), het verzuim om de magazijnen gevuld te hou-
den, den berooiden staat der Generahteitskas 3); het ver-

G-. P. 38 Nov. 1735 p. 6 medegedeeld, waar de Raad van State verhaalt:
„dat onlanx gebeurt is, dat men de Ruitery
(soo gering is haer getal) heeft
moeten saamentrekken uit dry van de voornaamste Garnisoenen , om aan quot;
de Aertshertogin, Gouvernante van de Oostenryksche Nederlanden te kön-
nen geeven op haer passagie te Maastrigt een escorte eenigsins over een
koomende met de waardigheid van de Staat, en met haar hooge geboorte.quot;

1) simon van slingelandt\'s StaaiJc. Creichr. I. 186 e. v. en passim,
vooral Dl. I en IV zetten dit nader uiteen.

3) „Na de laast geslote Vrede (van Utrecht) is aan de Fortificatie wer-
ken genoegsaam geen hand geslaagen by gebrek van Consenten.quot; G. P.

13 Dec. 1739, p. 11.

3) Deze stond dikwijls op het punt van zich genoodzaakt te zien de be-
talingen te staken en korten tijd daarna had dit werkelijk plaats.

De gelden nl. welke door middel van de Staten-Generaal van de pro-
vinciën gevraagd werden, om te voorzien in de oorlogskosten, of al het-
geen tot het onderhouden der verdedigings-zaken noodig was, werden bij-
eengebragt ter Generaliteits-rekenkamer, welke onder het toezigt van den
Raad van State stond. De verhouding tusschen den Raad van State en de
Generaliteits-rekenkamer was geregeld bij Instructie van 31 Jan. 1693. Hier-

-ocr page 110-

onachtzamen van het zeewezen , het niet tijdig inbrengen
van consenten op de petitiën en de staten van oorlog 2),
of zoo de consenten al gegeven waren, het wanbetalen
ven het verschuldigde enz. enz. Maar „hij vermogtquot;
zegt
THOKBECKE, „hoe helder hij vooruit zag en welke
juiste middelen van voorziening hij beraamde, de loom-
heid van zijnen tijd niet te overwinnen, noch te belet-
ten , dat wij onze rampen verdienden.quot; i\')

Hetgeen den toestand van de Republiek voor het oogen-
blik minder bedenkelijk maakte, was de zucht tot het
behoud van vrede, in de meeste landen gevoeld ten ge-
volge van den geldnood. Engeland\'s schuldenlast was
aanzienlijk vermeerderd. De uitgaven, welke bij het begin
vaa den oorlog 3.706.494 £ beliepen, bedroegen na 1702
volgens de aan het Lagerhuis voorgelegde rekeningen
jaarlijks 6.960.000 voorts waren de interessen welke
voor de staatsschuld moesten betaald worden, 1.310.942 £
en de achterstallen van het laatste jaar 1.143.000 £ 5)
Bij de troonsbeklimming van George I (1714) bedroeg
Engeland\'s schuld 54.145.363 £ tegen eene rente van

door werd een einde gemaakt aan de tallooze oneenigheden, die tusschen
de beide collegies vroeger ontstonden. Zie
De algemeene rekenUmer en de
relcenpligÜgheid in mderland. Akad. proefschrift door m.
capadose. Qrav.
(Leid.) 1856. Zoodra nu de quotes door de provincie niet betaald werden,
was de Raad niet in staat om de noodige maatregelen te nemen. Zie ver-
der o. a. G. P. 38 Dec, 1714, p. 23.

1) Zie Aanteek. N°. 5.

3) Zie Aanteek. N°. 6.

3)nbsp;Zie Aanteek. N°. 7.

4)nbsp;Hist . Schriften, p. 81.

5)nbsp;Zie Tractaat tusschen Haar Briti. Maj. en de H. M. H. Staten Ge-
neraal... mitsgaders eenige aanmerkingen over en tegen het voorn, tractaat.
üit het Eng. T\'Amst.
1712. p. 75, 76.

-ocr page 111-

3.351.358 zoodat zij met 37.740.661 door den oor-
log vermeerderd was. \')

Nog ongunstiger was de toestand der Fransche finan-
ciën. Volgens ACHENW^ALL bedroegen de kroonschulden
meer dan 4500 millioen livres in 1716, en in eene bro-
chure tegen het einde van den Spaanschen Successie-
oorlog verschenen wordt gezegd : „il est clair que
nos ennemis [les Français] sont bien moins en état de
paier
deux cent millions de dettes, avec soixante et dix-
sept millions
de revenu, que nous [les Anglais] de
paier
trente cinq millions avec quarante trois millions par
an. On n\'en sauroit douter si l\'on considère que nos
dettes sont de huit milhons au dessous d\'une année de
nos revenus, et qu\'au contraire les François doivent
cent
vingt trois millions
au delà des leurs. Aussi n\'est il pas
mal à propos de remarquer ici qu\'il convient mal aux
sujets de la Grande Bretagne d\'être plus ardents pour
la Paix, avant que d\'être parvenu au but que l\'on s\'est
proposé dans la guerre, que les Hollandois, dont le
revenu annuel, suivant le Docteur Davenant ne monte
qu\'a
dix-huit millions deux cens cinquante mille livres Ster-
lin
et les dettes à cinquante millions^

1)nbsp;WILSON, l\'Influence des Capitaux, p. 51.

Volgens ad. smith, 1.1. IV. 381 was op 31 December 1714 de schuld
53.681.076 £ 5 s. 6\'/,2 d.

2)nbsp;1.1. p. 334.

3)nbsp;Avis aux négociateurs sur les nouveaux plans de partage. Tradïdt
de VAnglois. A Londres
1712, p. 12.

Men zal opmerken, dat de hierin voorkomende getallen vrij veel van
3e andere verschillen..

4)nbsp;Deze opgave is zeker niet volmaakt juist. Men vergelijke het op
P- 79 gezegde en voorts
metelerkamp, de Toestand van Nederland iSà.
p. 34—38; daaruit blijkt o. a. dat de lasten in 1721 ƒ 6.864.340 de in-

-ocr page 112-

Elders vinden we Frankrijks schuld op 20 Febr. 1708
officiëel op 685.633.015 liv, de uitgaven op 202.788.354

liv. geschat, i)

Zonder ons te verdiepen in een onderzoek naar de
geheele juistheid dezer verschillende opgaven, mogen wij
toch uit het bijgebragte besluiten, dat de pas gevoerde
oorlog groote opofferingen gekost had en kunnen wij
ons de vredelievende staatkunde, tusschen Engeland en
Frankrijk gedurende de 25 jaren, welke den Utrechtschen
vrede volgden, voldoende verklaren.

komsten overtroffen, en (vreemd genoeg!) dat de toestandnbsp;onzer geldmid-
delen in 1728 nog slechter was.

1) Histoire du système des finances sous la Minorité denbsp;Louis XV pen-
dant les années
1719 et 1720. La Haye, 1739. T. V. p.nbsp;4 sqq.

-ocr page 113-

TWEEDE EOOEDSTÜK.

1715 — 1732.

-vwuwwa\'*\'-

Waar werd na den Utrechtsclien vrede het staatkun-
dig evenwigt het meest bedreigd? Welke maatregelen
waren tot handhaving er van noodzakelijk?

De Russische Generaal jomini \') stelt voorop, dat se-
dert het laatst der eeuw de staatkunde op twee
grondslagen moest gevestigd zijn, waarvan de een was
de handhaving van het staatkundig evenwigt, de andere :
„de conserver l\'influence d\'une puissance sur le conti-
nent, comme utile aussi longtemps qu\'elle se renferme-
rait dans de justes bornes, et qu\'elle aurait pour but
de rallier tous les intérêts européens pour l\'établissement
d\'un équilibre maritime, colonial; afin que les sources
de richesse, de propriété, d\'industrie, fussent également
partagées entre les nations, et ne pussent jamais deve-
nir le patrimoine exclusif d\'un seul peuple.quot; „Cette vé-
rité,quot; zoo gaat de schrijver voort, „qui n\'a été que trop

1) Hist. Crit. et militaire des guerres de la révolution. T. 1. p. 9 e. v.

-ocr page 114-

méconnue par tous les Cabinets, on dont ils ont du
moins négligé l\'application, démontre suivant moi, un
axiome politique, non moins important: C\'est que pour
l\'intérêt et l\'bonneur du monde, pour la répartition
égale des avantages commerciaux et le libre parcours
des mers, il faudrait que la plus grande force maritime,
appartint à une puissance située sur le continent, afin
que, si elle voulait en abuser, on pût la forcer, par
une Ligue générale sur terre, à revenir à un système
de modération, de justice et de véritable équilibre : aussi
longtemps que la suprématie maritime appartiendra à
une puissance insulaire, on ne pourra en attendre qu\'un
monopole et un despotisme outrageants.quot;

Hoe juist deze opmerking in theorie moge zijn, en
hoe waar de opmerking zij van Lord
bacon i) : „Maris
dominium monarchiae quaedam epitome estquot; — tot dus
ver had er weinig sprake kunnen zijn van ze in toe-
passing te brengen. Frankrijk toch was toen gevaarlij-
ker dinger naar de alleenheerschappij dan Engeland. De
Utrechtsche vrede had aan dien kant Europa beveiligd
en de dood van Lodewijk XIV, die kort daarop (1 Sept.
1715) voorviel, stelde de Mogendheden gerust. Nu kon en
moest er tegen Engeland\'s heerschzucht gewaakt worden :
niet door terstond den oorlog te verklaren, — daartoe
waren de overige Mogendheden, en vooral Frankrijk,
na een\' zoo zwaren oorlog niet te bewegen — maar de
gelegenheid zoude zich spoedig genoeg opdoen, om het
beginsel in toepassing te brengen. — Wij vatten thans
den draad der geschiedenis weder op.

De Engelschen stonden in geene goede verhouding tot

1) FideJes Sermones n°. xxixi.

-ocr page 115-

Zweden. Reeds sedert 1710 was de handel in de Oostzee
menigmaal belemmerd en hadden Engeland en onze Repu-
bliek zich genoodzaakt gezien, van tijd tot tijd eene vloot ter
bescherming derwaarts te zenden. Weldra ontstond er
echter eene openlijke vredebreuk tusschen Karei XII en
George I. De Koning van Denemarken nl. Frederik IV
had in 1712 van Karel\'s afwezigheid, na den voor Zwe-
den\'s Koning zoo noodlottigen slag bij Paltawa, ge-
bruik gemaakt om Sleeswijk, Holstein, Bremen en Ver-
den in bezit te nemen. Maar toen in Nov. 1714 Karei XII
plotseling te Stralsund verscheen, voordat zijne afreis
uit Bender bekend was, vreesde Frederik niet alles te
zullen kunnen verdedigen en maakte dus gaarne een ver-
drag met den Keurvorst van Hannover, waarbij aan dezen
tegen 150.000 £ Bremen en Verden werden afgestaan
en George I zich daarentegen tot bijstand tegen Zweden
verbond (1 Julij 1715). In 1716 mengde zich ook Rus-
land in dezen strijd en viel in Mecklenburg.

George I overtrad hier de acte bij zijne troonsbeklim-
ming gemaakt, tot scheiding der Engelsche en Hanno-
versche zaken; want Engelsch geld en Engelsche legers
waren tot dezen oorlog noodig. Hij schond bovendien den
vrede van Travendal, waarvan Engeland borg was. Maar
de voordeden voor den handel door het bezit der monden
van de Elbe en Weser te verkrijgen, waren te verleidelijk.

De belangen van het staatkundig evenwigt zouden hier
gevorderd hebben, dat Frankrijk en de Keizer de zijde
van Zweden gekozen hadden.

Waarom zij dit nalieten is ligt te verklaren, indien
nagaan wat inmiddels in Spanje geschiedde, waar
alles op den befaamden Minister Alberoni neerkwam.
„Indien Uwe Majesteit, zoo had hij tot Philips V gezegd.

-ocr page 116-

slechts 5 jaren in vrede wil blijven, zal ik U tot den
magtigsten vorst van Europa maken.quot; En dit was niet
louter grootspraak geweest, want Spanje was in een
tijdvak van grooten vooruitgang. „As low as Spain is,quot;
zoo schreef Engeland\'s gezant Rubb aan Stanhope den
19 Febr. 1715, „there is no nation [that] can so soon
retrieve itself, and sooner at present than ever. Formerly
the dominions in Italy and Flandres were a vast charge
to them instead of an advantage. They were maintai-
ned by the resources of the Indies and of the two Cas-
tilles, whereas at present this expence is at an end;
the Castilles pay rather more than ever, while the King
draws considerable resources from Aragon and Catalo-
nia, which paid little or nothing before. In fact, his re-
sources exceed by one third those of any of his prede-
cessors, and his expenses are reduced one half: so that,
with a little order, he will soon make himself an use-
full ally.quot;

Maar reeds voor die vijf jaren verloopen waren, bragt
Alberoni zijne groote plannen ten uitvoer; wat Spanje
bij den Utrechtschen vrede verloren had, moest terugge-
wonnen worden: daarop kwam zijne staatkunde neder.
Om hiertoe de handen vrij te hebben, moesten Engeland
en Frankrijk bezig gehouden en den Keizer afleiding

1) Aangehaald bij Lord mahon. Ent. of Engl, from the peace ofUirecM
to the peaoe of Aix la Chapelle.
ï. L p. 204.

Dit wordt bevestigd door de woorden van een Spaansch schrijver san
phelipe
(Zie mahon, 11. p. 205 (1)): „Verdaderamente, Alberoni dio a ver
las fucrzas de la Monarquia Espanola, qnando sea bien administrado el
Erario, stendo indubitable que gastos tan escesivos en tan breve tiempo
ningun B.ey Catolico ba podido hacerlos.quot;

3) Volgens ustaeiz (lib. I. c. 19, p. 36) bedroeg het inkomen van den
Koning van Spanje in 1722 33.533.889 escudos de vellon.

-ocr page 117-

bezorgd worden. Tot dit alles vond bij in Karei XII\'s
Minister von Görtz een\' trouwen bondgenoot. De Pre-
tendent zoude geholpen worden bij eene landing in Schot-
land; in Frankrijk werd eene zamenzweering op touw
gehitst, welke ten d^lhad den Hertog van Orleans op te
ligten en naar Spanje te voeren, en Philips V Regent
van Frankrijk te maken. De Turken werden tot een\'
oorlog met Venetië, en daardoor met den Keizer, aan-
gehitst. De Hertog van Savoye werd eveneens tegen Oos-
tenrijk opgezet. En eindelijk werd eene vloot ter vero-
vering van Sicilië uit Spanje gezonden.

Dit alles te zamen genomen bragt eene naauwe aan-
sluiting te weeg tusschen Frankrijk en Engeland, waarbij
weldra de Keizer zich voegde.

Alberoni\'s plannen werden met geen\' gunstigen uit-
slag bekroond. De landing in Schotland, reeds van te
voren ontdekt, en gedeeltelijk door storm mislukt, werd
gemakkelijk afgeslagen; de zamenspanning in Frankrijk
lekte uit en werd verijdeld, door het onschadelijk maken
der hoofdpersonen; de Keizer behaalde voordeelen op
de Turken, en 21 Julij 1718 werd de vrede gesloten,
nadat men van weêrszijden overeengekomen was, onder
bemiddeling der Zeemogendheden een Congres te Passa-
rowitz te houden. Alleen de Spaansche vloot was in het
begin gelukkiger; doch ook hieraan werd het volgende
jaar (11 Aug. 1718) een einde gemaakt, toen de En-
gelsche zeemagt de Spaansche bij Passaro versloeg; ter
zelfder tijd viel Frankrijk in de Provintie Guipuscoa.

Den 22 Julij nl was tusschen Frankrijk, Engeland
een verbond gesloten, om een einde te maken aan den
oorlog tusschen Spanje en Oostenrijk: de vredesvoor-
waarden waren vastgesteld en nu trad 2 Aug. de Keizer

-ocr page 118-

toe tot de zoogenaamde quadruple-alliantie (waaraan
men meende dat ook onze Republiek zoude deelnemen ;
evenals aan bet 4 Jan. 1717 te \'s Hage gesloten verdrag
tot handhaving van den Utrechtschen vrede en om Spanje
en den Keizer te verzoenen, waarbij de vredesvoorwaar-
den tusschen den Keizer en Philips V werden bepaald
en de regten van den Hertog van Savoye geregeld wer-
den. De strijd in het Noorden leidde tot niets: Rus-
land trok op aandrang van Frankrijk en Oostenrijk zijne
troepen uit Mecklenburg terug en de dood van Karei XII
(11 Dec. 1718) bevrijdde Engeland van een\' lastigen
vijand. Ulrica Eleonora was blijde, tegen afstand van
Verden en Bremen, vrede te kunnen sluiten. Zoo stond
Spanje alleen tegenover de verbonden Mogendheden; door
tusschenkomst onzer Republiek werden drie maanden tijds
gegeven aan Spanje en Savoye, om toe te treden tot de
quadruple-alliantie, onder bedreiging van anders Parma
en Piacenza en Toskane, welke als mannelijke leenen
van \'tRijk waren toegedacht aan don Carlos, Philips
oudsten zoon uit zijn tweede huwelijk met Elisabeth Far-
nèse, aan dezen te ontnemen. Deze alliantie hield ver-

1) De reden , waarom onze Staten hieraan geen deel hebben genomen ,
zal wel niet geweest zijn, dat zij waren „piqués de cette manière un peu
leste de disposer de leur volonté,quot; zooals
de garden (in zijn Cours dipl.
III. 76) beweert, maar waarschijnlijk, omdat zij voor hunnen handel liefst
met Spanje en Oostenrijk in vrede bleven, jvlaar bovendien bleef men gaarne
ongemoeid; hot kantoor der generaliteits-rekenkamer was van 18 Maart—3
Dec. 1715 (zegge bijna negen maanden) gesloten geweest; staking van be-
taling !

De opmerking van Lord Staii- (aangehaald in mahon 1.1. I. 210) is zoo
volmaakt waar: „as to the Dutch, they will gladly accede whenever they
find us conciir with the Emperor, but their weak and pitiable state of
government prevents them from engaging in any thing of vigour unless
they find themselves in good and large company.quot; (1718).

-ocr page 119-

der in, dat de Keizer Sicilië zoude bekomen in ruil tegen
Sardinië, dat als Koningrijk bij Piëmont werd gevoegd.
De Keizer erkende bet regt van Philips en diens afstam-
melingen op den Spaanschen troon en op Parma, Pia-
cenza en Toskane.

De Hertog van Savoye bewilligde hierin, hoe ongaarne
ook; Spanje niet dan na van 9 Jan. 1719—-17 Febr.
1720 met Engeland en Frankrijk geoorloogd te hebben.
Op laatstgenoemd tijdstip werd te \'s Hage de quadru-
ple-alliantie door eene algemeene ratificatie bevestigd.
In hetzelfde jaar werd ook de vrede tusschen de Noord-
sche Mogendheden hersteld, doch de overwegende in-
vloed van Zweden op het statenstelsel van Europa was
grootendeels op Rusland overgegaan.

Wij zagen boven, dat onze Republiek niet geneigd was
deel te nemen aan de quadruple-alliantie; Engeland liet
echter niet af alle pogingen daartoe aan te wenden,
hopende dan de Staten aan het Congres te Kamerijk
te doen deelnemen, waar tevens eene voor beide landen
belangrijke zaak voor den handel, met den Keizer konde
vereffend worden.

Deze had nl. sedert 1715 vrijbrieven aan schepen
gegeven, om uit Ostende naar Oost en W^est te zeilen,
en evenals onze beide Compagnien, met rijke winst huis-
waarts te keeren. Daar door deze concurrentie zoowel aan
onzen handel als aan dien van Engeland veel nadeel werd
toegebragt, rigtten de Zeemogendheden hare klagten tot
den Keizer, als zijnde dat strijdig met art. 5 en 6 van
den Munsterschen vrede \'), waarbij door den Spaanschen

1) Art. 5. „De Navigatie encle Trafique op de Oost ende West-Iodiën,
sullen worden gemainteneert, volgens ende in conformité van de Octroyen

-ocr page 120-

Koning, destijds Heer van de Zuidelijke Nederlanden, het
regt bij Octrooi aan de O. I. Compagnie verleend, bevestigd

daar toe albereyts gegeven, ofte noch te geven, ende tot verseekertheyt
van dien, sal strecken het tegenwoordige Tractaat, ende de Ratificatie ten
wederzyden daar op uyt te brengen: Ende sullen onder het voornoemde
Tractaat begrepen worden alle Potentaten, Natiën ende Volckeren, waar-
mede de voornoemde Heeren Staten, of die van de Oost- ende West-Indi-
sche Compagnie van haren t\'wegen binnen de limiten van haar Octroy
in Vrundtschap en alliantie staan: Ende sal een yeder, \'te weten,
de hoogst-gemelte Heeren Koningh en Staten respective blyven bezitten en
gaudeeren soodanige Heerlikheden, Steden, Kasteelen, Sterkten, handel
ende Landen in de Oost- en West-Indien, als ook Brazil, mitsgaders op
de Kusten van Asia, Africa ende America respective als deselve Héeren
Koningh ende Staten respectivelyk syn hebbende ende besittende, daar onder
specialick begrepen de plaatsen by de Portugysen t\'zedert den jare 1641,
den Heeren Staten afgenomen en geoccupeert, of de plaatsen, die sy hier
namaals sonder infractie van \'t jegenwoordigh Tractaat sullen komen te ver-
krygen en te besitten: En sullen de Bewinthebberen, soo van de Oost- als
West-Indische Compagnie der geünieerde Provinciën, als ook de Ministers,
hooge als lage Officiers, Soldaten ende Bootsgesellen in actuelen dienst van
d\'een of d\'ander der voorsz. twee Compagnien wesende, of geweest zynde
als ook die nyt derselver respective diensten, soo hier te Lande, als in \'t
district der opgemelde Compagnien al noch continueren, ende naar desen
noch geemployeert mochten werden vry en onbekommert zyn in alle de
Landen, staande onder de gehoorsaamheydt van den Koning van Spagnien
in Europa, sullen mogen reysen, handelen en wandelen, als alle andere
Ingezetenen van de Landen van de voornoemde Heeren Staten. Voorts is
besproocken en gestipnleert, dat de Spaignaarden sullen blyven by hare
Vaarte in soodaniger voegen, als sy de selve in Oost-Indien al noch
hebben, sonder hun verder te mogen estenderen; gelyck ook mede de In-
gezetenen van de Vereenighe Nederlanden haar sullen onthouden van de
frequentatie van dé Castiliaansche plaatsen in Oost-Indiën.quot;

Art. 6. „En wat aanhelanght de West-Indien, de Onderdanen en In-
woonderen der Koninghrycken, Provinciën ende Landen der voorsz. Heeren
Koningh ende Staten respectivelick, sullen haar onthouden van te bevaren
ende traffiqueren in alle de Havenen en Plaatsen met Eorten, Logien,
Kasteelen, en alle andere by d\'eene of d\'andere partye beset en gepossi-

-ocr page 121-

was. Dat Karei VI in alle regten en verpligtingen van
Karei II was opgevolgd ten opzigte van de Nederlanden,
en dus hierin geene verandering mogt maken; dat boven-
dien Karei VI ten overvloede bij art. 26 van het Bar-
rière-tractaat zich verbonden had, „dat de commercie en
al hetgeen daarvan dependeert, in het geheel en ten deele
sal blyven op den gestabilieerden voet van het Tractaat
van Munster en op de maniere in de articulen van het
gemelde Tractaat begrepen.quot;

Niet alleen verhinderde de Keizer die ondernemingen
niet, maar hij stichtte weldra eene geoctrooyeerde Com-
pagnie te Ostende.

Zoowel van den kant van Engeland als van onze Ee-
publiek bepaalde men zich voorloopig tot het indienen
van vertoogen bij den Keizer en het uitvaardigen van
plakaten, waarbij het nemen of verkoopen van aandee-
len, het dienst nemen van matrozen en stuurlieden,
aan welke de Ostendische Compagnie vooral gebrek had,
enz. op strenge straffen verboden werd. Ook Frankrijk
was in den beginne genegen zich tegen de Compagnie
te verklaren en zoude de eischen der Zeemogendheden

deert, le weten, de Onderdanen van de voorsz. Heere Koningh en sullen
niet bevaren en traffiqueren in de Havenen ende plaatsen, de welcke ge-
houden worden by de voornoemde Heeren Staten en diegene de welke ge-
houden worden by den gemelten Heere Koningh; Ende onder de Plaatsen
die de voorsz. Heeren Staten zyn besittende, sullen mede begrepen wesen
t\'e plaatsen die de Portngysen t\'zedert den Jare 1641 in Brazilien van de
voorsz. Heeren Staten hebben genomen, als mede alle andere plaatsen, die
lt;Je selve Jegenwoordigh besitten, soo lange als die onder de Portugeesen
sullen zyn, sonder dat het voorgaande Artyekel sal mogen derogeren aan
den inhoud van dit jegenwoordigh.quot;

1) Zie Aanteek. N\'. 8.

-ocr page 122-

bij den Keizer Toorstaan i): maar weldra bleek men van
dien kant op niets te kunnen rekenen. 3)

Van Engeland was meer hulp te verwachten en sedert
26 Maart 1723 had er eene levendige briefwisseling tus-
schen Lord Townshend en Pesters en anderen onzer
Gemagtigden plaats. Daar het Engelsche Hof zich inmid-
dels naar Hannover had begeven, werd Pesters derwaarts
gezonden om over „\'t gemeene interestquot; te handelen en
te vernemen, wat Engeland doen zoude. Townshend
was, zoo schrijft Pesters den 20 Aug. 1723, van oor-
deel, dat „ingevalle den Staet wilde mijden, gelijk het
hem toeschijnt, van tot eenig engagement door dadelijk-
heid te komen, als dat resolveerde, om in de quadruple-
alliantie te treden en daerdoor den Keyser tot meerder
rede en toegeventheyd te brengen; niet twijfelende of
men soude door die weg het verlangde können bereyken
zonder van wegens den Staet het minste te hazarderen,
nademael de redenen, waeromme men hadde geweygert
aen de gemelde alliantie in het begin en selfs naderhand
te accederen, volgens sijn oordeel als nu genoegsaem ces-
seerden.quot;

Hoe dikwijls deze meening ook door Townshend werd
aangedrongen, de Staten hadden hierin geen\' lust en

1)nbsp;Blijkens een\' Brief van onzen Oostenrijksohen Gezant Hamel Bruyninx
uit Pi-aag, 17 Julij 1723, en een\' anderen van onzen Gezant Hop uit Parijs
van n/is Junij 1723.

2)nbsp;In een schrijven uit Parijs 16 Julij: „on ne peut point dire que
cette cour intervienne sincèrement en faveur des Hollandois dans l\'affaire
d\'Ostende. Au contraire elle devient de plus en plus alliée de l\'Em-
pereur.quot; En 19 Julij berigt, dat verscheidene inwoners zich tot de
regering gewend hadden, om zich aangaande de hun gedane aanbiedingen
te onderrigten. De Fransche regering liet er zich niet over uit, maar
verklaarde het nemen van aandeelen niet te zullen beletten.

-ocr page 123-

vertrouwden door vertoogen den Keizer te zullen over-
reden. Een beroep op den Westphaalschen vrede kon
echter bij den Keizer weinig uitwerken, daar deze be-
weerde, dat de Staten dien evenmin getrouw nakwamen, i)
Het streven van den Keizer was, zoo zegt Pesters uit een
gesprek met den Heer van Starrenbergh bemerkt te heb-
ben , om een ander voordeel voor de Oostenrijksche Ne-
derlanden te verkrijgen, waarvoor hij dan de Compagnie
zoude prijs geven. 2) Deze voordeelen zouden zijn, „Eerste-
lyck om een considerabele vermindering te bekomen van
het subsidie van 500 m. rijxd. Ten tweede om bij een
nieuw Tractaat van Commercie te bedingen een favora-
belder tarief als het tegenwoordige voor Commercie van
Oostenrijkse Nederlanden. En ten derde, soo men niet
koste convenieren over de Limitering van voorzs. vaart
en handel uyt Ostende soo ten aanzien van plaatsen in
Indien, als van het getal der schepen, jaarlijks derwaerts
te senden, om alsdan de jongst geoctroyeerde Compag-
nie te beheeren [bekeeren ?] in een Compagnie van han-
del op Spagnien en het Noorden.quot; 3)

Te vergeefs bleef Townshend aandringen, dat de Re-
publiek tot de
quadruple-alliantie zoude toetreden, en de
zaak van de Compagnie van Ostende op het Congres, dat
sedert 1722 te Kamerijk gehouden werd, ter sprake zoude
brengen. Men vreesde daardoor zich te zullen moeten men-
gen in zaken waar men zich liever buiten hield. De
Staten bleven ongeveer werkeloos maar zochten van Frank-
rijk de verklaring te bekomen, dat het de zaak als een

1)nbsp;Zie Aanteek. 9.

2)nbsp;Brief van 24 Aug. 1723.

3)nbsp;Brief van Pesters aan den Griffier der Staten fagbl, van 31

-ocr page 124-

casus foederis beschouwde, (Resol. van de Staten van
Holland en Wes1gt;Vriesland van 10 en 22 Sept 1723.)
Daarop stelden zij voor de O. 1. Compagnie van Enge-
land en die der Republiek te vergunnen zich zelve regt
te verschaffen. De Koning van Engeland keurde dit goed,
mits men zich eerst in postuur zette.\') Dit geschiedde
door eene vermeerdering van het leger, en nu werden
eenige Directeurs onzer O. I. Compagnie naar Londen
gezonden, om te beraadslagen over gemeenschappelijk te
nemen maatregelen.

Zoo kwam er langzamerhand ten minste eenige voor-
uitgang in de zaken. Een krachtiger houding zoude ech-
ter zeker reeds lang die zaak ten einde gebragt, en vele
nadoelen aan onzen handel bespaard hebben.

Geen wonder dat onze handelwijze in het buiten-
land bespot werd, en Hop berigtte 3): „Vonde mij in
conversatie met de Lord Townshend, welke seyde brie-
ven van Weenen gehad te hebben van Heer St Sa-
phornin, welke onder anderen melden, dat men aan het
Hof vaii Keyser scheen te lachen over de instantien, die

1) Townshend schreef aan Pesters uit Helvoetsluis 3 Jan. 1724, dat hij alle
argumenten had hijgehragt om den Koning over te halen „de lâcher bride
à nos deux Compagnies des Indes dès à cette heure, et de leur permettre
de courir sus aux Ostendois dans tous les limites de leur Octroy.quot;

3) Dit deed Townshend uit Helvoetsluis op 5 Jan. 1734 schrijven: „Jai
été bien aise d\'apprendre par votre lettre du 3me qu\'à la fin l\'Etat com-
mence à se réveiller et à songer sérieusement à des mesures solides pour
se faire respecter.quot;

St. Saphornin, Engelands gezant, schreef reeds 39 Dec. 1728 uit Weenen
aan Townshend: „je suis persuadé que nous serions déjà dehors de cette
affaire-là, où l\'inaction des Etats-Généraux n\'a fait que de nourrir la sé-
curité de cette cour.quot;

3) Brief van Hop aan van Hoornebeek door dezen ontvangen 37 Jan. 1724

-ocr page 125-

dit Hof en de Staet deede over het werk van Oostende.
Waerop gemelde Lord seyde dat men gelyk hadde, siende
de langsaemheyd en de weynige vigeur, met dewelke
de Staet dit werk behandelde, my verder seggende, dat
indien de Staet in dit werk in het korte niet meer vi-
gueur toonde, dat Engelant haer accomodement met de
Keyser soude maaken en dat de Staet dan sonde kon-
nen sien hoe sig in dese affaire soude demeleren.quot;

Doch ook dit bragt nog weinig verandering in de houding
der Staten te weeg. Wel had men Spanje weten te bewegen,
om op het Congres van Kamerijk eene memorie in te
dienen over het regt van in die zaak tusschen beide te
komen, maar daarbij bleef het weder. Townshend ried
17 Nov. 1724 den Raadpensionaris, een\' Gevolmag-
tigde , b.
v. Pesters, derwaarts te zenden en voegt er bij :
„je suis bien mortifié quand j\'apprends par mes avis pres-
que de toutes parts de quelle manière on parle, et on
se moque même de la foiblesse de votre République, de
vos irrésolutions et de cette indolence léthargique qui-
laisse échapper de vos mains toute occasion pour se
faire valoir. Je vous plains de ne pouvoir pas réveiller
vos compatriottes de cet asoupissement malheureux pour
tous vos efforts et pour toutes vos peines.quot;

Waarlijk heeren heeft regt, als hij zegt „Auch ein
Staat gilt für das, wofür er sich gibt,quot; i) want de Raad
van State merkte met regt aan: „dat het fameus Octroy
hetwelk de Keizer in den jaare 1722 tot opregting van
de Oostendische Compagnie heeft verleent, en welkers
buiten effect stelling gecompenseert heeft moeten worden
met een guarantie der Pragmatique Sanctie, waarschyn-

1) Eandb. der Gesch. des Eur. Staatensystems, I. 397.

-ocr page 126-

lyk zoude zyn agtergebleeven, indien de Republicq zich
in een aanzienlyker postuur gehouden had.quot; \')

Keeren wij thans tot het Congres van Kamerijk terug.
Dit w^as hoofdzakelijk belegd om de kleine geschillen uit
den weg te ruimen, die na den vrede nog tusschen Oos-
tenrijk en Spanje bleven bestaan. De Keizer, die slechts
tot de quadruple-alliantie was toegetreden, om hulp van
Frankrijk en Engeland te krijgen, wist tal van kleine
bezwaren op te werpen, in de hoop van eene gelegen-
heid te vinden, om Parma, Piacenza en Toskane voor
zich te behouden. Hiertegen moest echter door de Mo-
gendheden gewaakt worden.

Bij de quadruple-alliantie was de bepaling gevoegd:
„Bien entendu que jamais, en aucun cas, ni Sa Majesté
Impériale, ni aucun Prince de la Maison d\'Autriche qui
possédera les Roiaumes, Provinces et Etats d\'ItaHe, ne
pourra s\'approprier lesdits Etats de Toscane et Parme.quot;
Men ging daarbij uit van het beginsel: „que le même
moyen, qui produit l\'équilibre intérieur, doit servir aussi
à mettre en équilibre les puissances plus considérables
de l\'Europe.quot; Daarom trachtte men Italië verdeeld te
houden in eene menigte Staten van eene matige magt
en verschillende regeringswijze: opdat zij niet zoo ligt
onder de magt van één enkel vorst zouden komen.

Het zoude echter steeds een moeijelijke taak zijn te
zorgen, dat de Keizer geen overwigt over Italië kreeg,
dat Spanje zich niet meester konde maken van geheel
Zuidelijk Italië, en, indien men èn den Keizer èn Spanje

1)nbsp;G. P. 29 Dec. 17B6.

2)nbsp;Zie Mémoire d\'un ministre du feu Roi de la Grande-Bretagne auprès
es princes d\'Italie présenté à S. M. l\'An
1722. A. la Haye, 1734.

-ocr page 127-

er buiten hield, het evenwigt tusschen de staten zelve te
bewaren, i)

De Keizer had reden om Spanje\'s magt aldaar te vreezen.
Dit rijk toch had zich met Frankrijk door verschillende
tractaten verbonden, en er was een dubbel huwelijk ont-
worpen tusschen den naauwelijks 12 jarigen Lodewijk XV
en de 4jarige Infante Marie Anne Victoria, en tusschen
den Infant Don Louis en Louisa Isabella, dochter van
den Regent, welk laatste in 1722 gesloten werd.

Van de Spaansche zijde werden echter de onderhan-
delingen evenzeer bemoeijelijkt door allerlei zaken te
gelijk op het tapijt te brengen: zoo beklaagde men zich
over Engeland, omdat George I onder de hand beloofd had
Gibraltar en Minorca terug te geven, zoo Spanje tot
de quadruple-alliantie toetrad, en de Regent had die
valsche hoop gevoed.

Wat er onder zulke omstandigheden van het Congres
komen moest, laat zich ligt denken.

Maar er had nog een feit plaats, dat de geheele ont-
binding er van ten gevolge had. In Frankrijk nl. ver-
langde men een\' troonopvolger, en hieraan viel ten ge-
volge van den jeugdigen leeftijd der verloofde des Konings
nog niet spoedig te denken. Daarom werd de Infante
naar Spanje teruggezonden (April 1725) en een huwelijk
ontworpen met de dochter van den verdreven Koning
van Polen. De onkiesche wijze waarop dit behandeld
werd, beleedigde het Spaansche Hof zoozeer, dat het ver-
klaarde, dat Spanje nooit bloed genoeg zoude hebben
om die beleediging te wreken; waarop het heusche ant-
woord van het Fransche Hof luidde: dat Frankrijk nooit

1) Zie Aanteek. N-. 10.

-ocr page 128-

tranen genoeg zoude hebben, om eene zoo beminnelijke
prinses te beweenen. i) De Spaansche Grevolmagtigden
werden van het Congres teruggeroepen.

Inmiddels was in Spanje een geheel nieuw plan van
staatkunde gevormd. Door Ripperda nl., vroeger gezant
onzer Republiek aan het Hof te Madrid, doch thans
super-intendent der lakenweverij te Guadelaxara, een per-
soon, die zich grooten invloed bij
den Koning had weten
te verwerven, werd het denkbeeld geopperd van een
naauw verbond met den Keizer te sluiten. Hij zelf ver-
trok daartoe in Nov. 1724 incognito naar Weenen en
bragt daar op 30 April 1725 een vredesverdrag en een
verdrag van defensive alliantie, en den 1 Mei een trac-
taat van koophandel tot stand, waarop den 7 Junij
een vredesverdrag met het Duitsche Rijk volgde. Het
eerste bestond in de bevestiging van de quadruple-alli-
antie, de erkenning van Philips en zijne nakomelingen
als Koning van Spanje, en de onderteekening der Prag-
matieke Sanctie door Philips. Het tweede hield \'s Keizers
belofte in, om te bewerken, dat Minorca en Gibraltar
aan Spanje terugkwamen, en wederzijdsche belofte van
hulp in geval van nood. Het handelstractaat eindelijk
bestond in de erkenning van de Compagnie van Ostende,
aan welke, even als aan alle Oostenrijksche schepen,
het regt verleend werd op Spaansche havens handel te
drijven, op gelijke voorwaarden als de meest begunstigde
natiën.

Aangaande een huwelijk tusschen Don Carlos en eene
van \'s Keizers dochters, zoude men eene nadere overeen-
komst treffen.

1) Zie MABLY, 1.1. II. 316 e. v.

-ocr page 129-

Hoewel van deze Weener tractaten alleen het vredes-
verdrag met den Keizer en het Duitsche Rijk openbaar
gemaakt werd, vermoedden de overige Mogendheden wel,
dat er meer had plaats gehad; woorden van Ripperda had-
den daartoe vooral aanleiding gegeven. Het belangrijkste
der tractaten echter, hetgeen ook het best geheim bleef,
was dat, hetwelk in Julij 1725 gesloten werd. Hierbij werd
bepaald, dat twee der Aartshertoginnen met twee Infan-
ten uit Philips tweede huwelijk zouden huwen: een van deze
zoude de oudste, Maria Theresia zijn, zoo de Keizer stierf
voordat zij op rijpen leeftijd gekomen was. Don Carlos
zoude dan Toskane, Parma en de Oostenrijksche Neder-
landen krijgen. Philips zoude bewerken, dat bij de verkie-
zing van een\' Roomsch-Koning de Keizerskroon in het
Huis van Oostemijk bleef en zoo hierover met Frankrijk
en Engeland oorlog mogt ontstaan, zoude men aan Frank-
rijk alle veroveringen, die het op Spanje en Oostenrijk
gemaakt had, weder ontnemen. Lotharingen herstellen
in den toestand, waarin het voor 1633 geweest was, en
aan Engeland Gibraltar en Minorca ontnemen. Spanje
zoude voorts een jaarlijksch subsidie van 3 millioen beta-
len. Toen de Engelsche regering opheldering verzocht
aangaande de gesloten tractaten, was het antwoord, dat
dadelijke teruggave van Gibraltar het eenige middel tot
voorkoming eener vredebreuk zijn zoude, i)

Inmiddels had men reeds het plan gevormd, om tegen
de Weener tractaten, die waarschijnlijk tegen Engeland
gerigt waren, een ander bondgenootschap over te stellen,

1) Zie over de Weeuer tractaten: Het staatkundig bedrijf van Jan Wil\'
tem Baron van Ripperda,
1715—1736. Acad. proefschrift door w. a. van
veeschüee.
Leid. X861. p. 36 e. v.

-ocr page 130-

Frankrijk was hiertoe spoedig door Engeland gewonnen;
onze Republiek werd uitdrukkelijk genoemd onder de
Mogendheden, die men er in wenschte te betrekken;
Pruissen moest door voordeelige aanbiedingen, zooals
ondersteuning in zijne aanspraken op Berg en Gulik,
Zweden door geld gewonnen worden, na zich van Rus-
land los gemaakt te hebben. George 1 trok in Junij naar
Hannover, en daar hadden van toen af de onderhandelin-
gen plaats, welke den 3 Sept. tot het tractaat van Han-
nover, te Herrenhausen geteekend, leidden. Dit tractaat
tusschen Engeland en Frankrijk werd voor 15 jaar ge-
sloten. De Mogendheden waarborgden elkander daarbij
het bezit harer Staten.

Onze Republiek was niet zoo spoedig te bewegen om
hieraan deel te nemen. Zij wenschte namelijk eerst te
weten: 1. of zij ook tot de garantie der tractaten van West-
phalen en Oliva zoude moeten toetreden; 2. of men de
zaak van de Compagnie van Ostende ook er onder be-
greep; 3. men merkte aan, dat in art. 2 gesproken was
van bescherming van elkanders staten zoo binnen als bui-
ten Eu.ropa, maar dat waar gesproken werd van commer-
cie,
luiten Europa niet herhaald was. De Markies de
Fénélon antwoordde hierop: ad 1quot;quot;: dat nien over en
weder niet de tractaten, maar het daaruit verkregen regt
zoude waarborgen, hetgeen nader bepaald zoude wor-
den; Frankrijk zoude dan de garantie van den Munster-
schen vrede en het Barrière-tractaat op zich nemen; ad
2quot;quot;: dat ook de Compagnie van Ostende en alle andere
koophandel bij het verdrag bedoeld werd; ad S»quot;quot;: dat
het verzuim hersteld zoude worden. De aanmerkingen

1) Zie Resol. van H. H. M. 15 Oot. 1735.

-ocr page 131-

door de Staten van Holland en West Vriesland 15 Dec.
op de artikelen van het verdrag gemaakt waren hoofd-
zakelijk : 1° dat de gewone uitdrukking van
mutuëh defensie
in alle de Rechten en Possessiën
niet juist genoeg was;
2 „dat als gemelde drie Machten mochten noodigh vinden in
overlegh te treeden op saaken, waarin op het houden van
equilibre in de saaken van Europa soude werden gere-
flecteert en daarin de concert te gaan met deesen Staat,
haar Hoogh Mog. niettegenstaande deese accessie in al-
lerley wyse souden blyven in de selve liberteyt als sy
sig nu bevinden noch uyt hoofde van deselve accessie
eenighsints gehouden souden können werden sich in te
wikkelen in hetgeen souden oordeelen niet van haar con-
venientie te zyn, of van te verre uytsichte te weesen of
boven haar macht te zyn;quot; 3°. dat zij niet genegen wa-
ren tot de garantie van den vrede van Westphalen en
dien van Olivia toe te treden;
4°. dat de Staten hulp
verlangden tegen den Keizer van Marokko en de Rege-
ring van Algiers, enz.

Den 3 Jan. 1726 besloten dezelfde Staten eene mis-
sive tot de Mogendheden te rigten, waarin, behalve eene
nadere omschrijving der wederzijdsche verdediging, werd
voorgesteld ons aandeel op 4000 man infanterie en 1000
man ruiterij te bepalen.

Den 8 Febr. daarop werd eindelijk door de Staten-
Generaal tot toetreding besloten, nadat de meeste zwa-
righeden uit den weg geruimd waren; aangaande de trac-
taten van OHva en Westphalen werd bepaald, dat men
wel alles doen zoude, om bij inbreuk er op eene minnelijke
schikking te bewerken, maar dat men verder zoude vrij blij-
ven; zoo ook bij zaken rakende het staatkundig evenwigt,
enz. Den 9 Aug. 1726 werd echter het Hannoversch ver-

-ocr page 132-

drag eerst door de Republiek geteekend. Het is niet
twijfelachtig of de eenige zaak, die onze regering be-
woog, zich in dit verdrag te mengen, was de Com-
pagnie van Ostende. Ook de Keizer begreep dit en zoude
gaarne die oorzaak weggeruimd hebben, zoo hij had ge-
meend dit met fatsoen te kunnen doen.

1) Hamel Bruyninx schrijft 13 Febr. 1726: „Dat de Keizer met fatsoen weer

uit de Compagnie zaak moest: dat daartoe een accomodement moest dienen;
dat hij wel niet zou begeeren toetreding tot het Ween er traktaat, maar
verklaring van neutraliteit, om te eeniger tijd de mediatie op zich te kun-
nen nemen.quot; Spanje bood 8 Maart 1736 zijne bemiddeling tusschen den
Keizer en de Republiek aan. Den 7 Junij schrijft Bruyninx, dat de Graaf
van Sintzendorf hem gezegd had „dat geerne twee duysent ducaten uyt
sijne eygene beurs sonde willen geven, indien het Octroy noyt verleent
was geworden.quot;

Met de Osteudische Compagnie schijnt het goed gegaan te zijn; want de
Resident van Assendelft meldt uit Brussel op 12 Dec. 1729: „volgens de
Advysen deweleke ick hebóe kunne bekomen is het seker, dat die geene
dewelcke considerable parthyen Actiën besitten deselve willen behouden,
omdat reèlyck meerder waardigh achten als hondert acht en veertigh , eens-
deels omdat sigh verbeelden, dat de Compagnie selfs in cas van geheele
vernietingh van het Octroy meerder fonds is besittende als het gefurneerde
Capitaal komt te bedragen : men reekent in deser voegen , dat het fonds
van de Compagnie is van ses millioen en, bestaande in ses duysent Actiën,
yder van duysent guldens, waarvoor niet meer is gefurneert als drie vierde
parten, makende in het geheel een capitaal van vier millioenen vyf hondert
duysent guldens, om het welcke te voldoen men vast stelt, dat men fonds
genoegh heeft, als onder anderen nogh wel voor meer als vier millioenen
van waren te Ostende, waarvan in de maand van April of Mey verko-
pinge sal gehouden worden.

De nytdeelingen dewelcke van tyd tot tyd zyn gedaan , zyn geschied als of
het geheele capitaal was gefurneert,quot;
en het eerste divident is geweest van
ses, het tweede van twaalf, het derde van twintigh, het vierde van vyf
en twintigh, en het vyfde van dertigb per cent, sulcks dat de
Geïnteres-
seerden daar door reeds achtien guldens meerder getrocken als gefurneert
hebben.quot; Men meende algemeen, dat zoo de Compagnie werd opgeheven,
toch nog 3 of 4 schepen jaarlijks naar de Indien uit de Zuidelijke Neder-

-ocr page 133-

Eindelijk scheen men echter ten onzent tot de overtuiging
te komen, dat krachtiger maatregelen noodig waren, om
de zoo gehate Ostendische Compagnie te doen verdwijnen.
In het begin van 1724 had de Raad van State eene ver-
meerdering van het leger voorgesteld van 6804 man „wel-
chen voorslaghquot; zoo heet het 11 Julij 1726, „na derdehalf
jaer deliberatie nog tot geen conclusie heeft können wer-
den gebraght.quot; Nu werd eene vermeerdering van 9474
man voorgesteld , waardoor het leger op 43622 man zoude
komen. Voor ditmaal konden de Staten-Generaal getui-
gen „dat omtrent het begin van het loopende jaar [1727]
de Provintiën in het generaal eenigsints wacker gewor-
den [waren] door het gevoel van ongelijk en schade aan
den Staat tegen de solemnele Tractaten aangedaan en
door het gesigte van een dreygend en aannaderend ge-
vaar.quot; Men stelle zich echter niet te veel van dien ijver
voor, want in die Missive volgt terstond: „hoe ras is dien
eersten yver weder verslapt. De bekende preliminaire
Artikulen zyn soo ras niet geslooten geweest, hoewel
nog niet ten volle geratificeert, en soo ras is daar door
niet wat meerder hoope geschept, dat het geapprehen-
deerde gevaar niet soo nabij was, of aanstonds heeft

landen zouden mogen uitzeilen ; of wel dat de handel van Ostende naar
Cadix of elders verplaatst zou worden.

De Commissaris van Bleiswijck schrijft uit Dantzich den 1 January 1729 :
»Van wegens het Keyserlijcke Hof moet hier onder de hand geinquireert
worden, of de Oost-Indische Compagnie van Ostende op hier niet soude
kunnen verplaatst werden, of hier tot dien eynde alle gerequireerde Ma-
terialen tot de Scheepsbouw mitsgaders genoeghsaam Scheepsvolck en Vic-
tualiën voor diergelycke Schepen, en tot soodanige verre reyse, steeds te
verkrygen souden zijn; of nu deese onderhandelingh van continuatie sal zyn
moet men verder afwaghten.quot;

1) Missive van H. H. M. tot begeleiding der G. P. van 11 Julij 1726.

-ocr page 134-

sig als een nieuwe slaapsugt geopenbaard, door nieuwe
langsaamheyd en defectueusbeyd in Consenten en Fur-
nissementen.quot; En in 1730 (G. P. 11 Dec.) ergerde de
Raad van State zich over „eene soo groote ongevoelig-
heid en slaperigheid, dat \'er geen gevoel of wakkerheid
in te brengen sal wesen, als door plotselijk overvallen
te worden.quot;

Het duurde niet lang of de voorname inhoud van de
Weener tractaten werd bekend i) en nu trad menige Mo-
gendheid tot het Hannover tractaat toe: Zweden 26 Maart
1727; Denemarken 16 April 1727, op voorwaarde van
hulp tegen Rusland in zijne aanspraken op Sleeswijk; voorts
Hessen-Cassel en de Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel.
Rusland en de meeste Cathoheke staten van Duitschland
teekenden de Weener tractaten; Pruissen schaarde zich
ook aan dien kant: het had het Hannover tractaat nog
niet geteekend.

Zoo was bijna geheel Europa in twee partijen verdeeld,
en men ging zich tot een\' gedachten oorlog voorbe^
reiden, ofschoon Spanje eigenlijk de eenige Mogend-
heid was, die oorlog wilde; het sloeg het beleg voor
Gibraltar, en Engeland zag zich genoodzaakt eene vloot
naar America, naar de Middellandsche en naar de Oost-
zee te zenden.

Hoe Spanje over den oorlog dacht, wordt uiteengezet
in een\' brief van onzen gezant van der Meer van 30 Nov.
1728, waarin o. a. het volgende voorkomt:

„Ik hebbe soo dikmaale geuyt mijn gedagten aangaande
de Intentien van dit Hof, en blijve gepersuadeert, dat ik

1) Brayninx zoüd 13 Julij 1736 een exemplaar, dat hij toevallig ge-
kregen had, aan den Griffier
pa gel.

-ocr page 135-

haar Hoog Mog. wel hebbe geinformeert, maar siende
dat men misschien van andere kanten advisen ontfangt
die doen hoopen, dat dit Hof sigh sal laeten bewegen,
durven ik mij niet uijten, soo als het wel behoort; men
sal Evenwel door de tijd sien, dat indien de Geallieer-
dens den Keyser niet noodsaken de vreeden te maaken,
dat dit Hoff de selven niet sal soeken, want men is hier
gepersuadeerdt, dat men sig hier Eerder passeeren kan
van de Geallieerdens, als de Geallieerdens van Spagne.
Ik weet wel dat men anders raisonneert in Hollandt,
maar ik wete daar tegens, dat het in Spagne anders
begrepen wordt. En men weet hier seer wel, dat men
tegens Spagne niet kan oorlogen als met grote kosten, en
dat men sigh hier met Eene
Extra defense van ses Milli-
oen üijxdaalders
in staat kan stellen, om genoeg in staat te
sijn van grote progressen in het rijk tegens te gaan, soo
dat men hier geen vreeden sal soeken, als wanneer men
sigh door den Keyser geabandonneert sal sien, en ik
versoeken üwelEdelGeste daar van wel gepersuadeert te
Wesen.quot;

Van den oorlog kwam niets, want zoodra Rusland\'s Kei-
zerin onverwachts was overleden, was de Duitsche Keizer
niet langer daartoe gezind en de andere staten volgden.
Aan de zijde der Hannover-bondgenooten was volstrekt geen
oorlogsuchtige geest geweest. Gemakkelijk bewerkte dus
de Paus door zijne bemiddeling, dat 31 Mei 1727 te
Parijs preliminairen gesloten werden, waarbij een wa-
penstilstand getroffen, de Ostendische Compagnie voor
jaar geschorst en een Congres te Aken bepaald
Werd, dat echter te Soissons gehouden werd op den 14
Junij 1728.

\'t Was den Keizer te doen om voor de inschikkelijkheid,

9

-ocr page 136-

die hij betoonen wilde, van de verschillende Mogendheden
de erkenning van de Pragmatieke Sanctie te verkrijgen,
ten einde aan zijne dochter het onverdeeld bezit van al de
Oostenrijksche erflanden te verzekeren. Onze Republiek
zoude daarin wel hebben willen treden, want de Sta-
ten-Generaal waren van oordeel, „dat het oogmerk
van de garantie, strekkende om de Staaten van het
Huys van Oostenryk te doen blyven in eene hand
en daar door te conserveren het Equilibre in Eu-
ropa t\' eenemaal over een komt met het groot interest
van den Staat, en met de laatste vreedens Tractatenquot;
maar Frankrijk\'s eerste Minister de Cardinaal de Fleury,
nog steeds bezield met de oude staatkundige beginselen,
om vooral Oostenrijk als gevaarlijken mededinger te be-
schouwen , verzette zich daartegen zoo sterk, dat er van
het Congres weder niets kwam. Bevreesd echter, dat
men welligt buiten Frankrijk om zoude handelen, sloot
zich het Fransche Hof bij Spanje aan, waardoor het
Verdrag van Seville 9 Nov. 1727 tot stand kwam, waar-
mede zich 12 dagen later de Zeemogendheden vereenig-
den. Hierbij werd vastgesteld, dat de Italiaansche staten,
welke voor don Carlos bestemd waren, niet door onzij-
dige, maar door Spaansche troepen (6000 man) zouden
bezet en de afschaffing van de Ostendische Compagnie
zoude bewerkstelligd worden.

Groot was het ongenoegen van den Keizer hierover,
die beweerde „que vouloir introduire des garnisons Es-
pagnoles dans les places fortes de Toscane et de Parme,
étoit contrevenir à un des plus importants points, établi

1) Missive van de Staten-Generaal aan de Provinciën, 7 April 1731.

-ocr page 137-

par un consentement unanime des principales Puissan-
ces de l\'Europe pour en fixer l\'équilibre.quot; En verder:
„Tout déterminé que l\'Empereur est de ne pas se lais-
ser lier les mains au sujet de l\'établissement de ses
filles, il n\'a néanmoins nulle répugnance de renouveler les
assurances qu\'il a tant de fois données, que ni en cette
occasion, ni en aucune autre il ne vouloit donner la
moindre atteinte au système, dont on est tombé d\'accord
par le traité de Londres pour fixer l\'équilibre en Europe.

„Ce seroit avoir des vues bien opposées au repos de
l\'Europe, et son équilibre, et au bien de toute la Cbré-
tieneté, que de vouloir restreindre la garantie, dont il
s\'agit, aux seuls Etats que l\'Empereur possède en Italie,
et à l\'une de ses filles.quot; i)

En bij eene andere gelegenheid®): „Door dit Trac-
taat van Sevihën is eensklaps omver gestooten het Sys-

1) Missive van den Keizer, Julij 17,■39. Deze woorden hadden vooral
betrekking op Beijeren.

Regensbnrg 22 Oot. 1731 schrijft M. Gallieris: „Sedert rayn gegeeven
beright aan U Wei-Edele Gestrenge van den 8 deeser maaadt, raaokende
de swaarigheyt van den Heere Chnrfurst van Beyeren, om de gereguleerde
en vastgestelde Keyserlycke erfvolging in het algemeen goedt te keuren,
lieb ick naader van goeder handt vernoomen, dat voorsohreeve Furst naar
ryper overweegingh van dat subject, ten opsighte van de Rycks Provin-
ciën of Erflanden, alleen van syn weygeringh afgestaan, en nagegeeven
soude hebben; dogh weegens Hungaryeu, Napels en Sicilien, want het
Hertoghdom Milanen werdt voor een ontegenspreekelijck Rycksleen gehou-
den, by sijne voorige declinatoire Resolutie gepersiSteert, welke distinctie
de argwaan en ombrage van het Weener Hof niet heeft doen vermin-
deren, alsoo men niet kan begrypen, wat eygentlyck de beweegreden mo-
gen zyn, dat hooggemelde Chnrfurst soude desisteeren van pretensien,
waar aan hy natuurlijker wyse de beste verwe en waarschynlijkheyt konde
geeven.quot;

3) Korte reflectien des Keysers over het Tractaat van Sevilien, medege-
deeld door Hamel Bruyninx aan den Griffier der Staten-Gen., 24 Jan. 1731.

-ocr page 138-

tema en aan een kant gezet het geene dat tot behoude-
nis der balans in Europa, met eenparige toestemmingh
der daarbij belangh hebbende Mogendheden bij de qua-
druple Alliantie
pro hast et fundamento gesteldt was.quot;

\'s Keizers afgevaardigde werd van het Congres terug-
geroepen en toen in Jan. 1731 de Hertog van Parma,
Antonio Farnèse, stierf, maakte zich de Keizer van diens
staten meester.

Nu werden echter, om de zaken tot een einde te bren-
gen, door de Zeemogendheden onderhandelingen aange-
knoopt, die weldra leidden tot het Weener Tractaat van
16 Maart 1731. De inhoud was afschaffing van de Os-
tendische Compagnie en verpligting ook geene nieuwe
elders te doen oprigten, vergunning aan de Spaansche
troepen om in Italië te trekken. Van den anderen kant,
de erkenning der Pragmatique Sanctie. Spanje trad 22
Julij hieraan toe; maar onze Republiek eerst 20 Febr.
1732 en niet dan na bedongen te hebben, „dat Groot-
Britanniën en den Staat daar aan niet sullen gehouden
Weesen, soo wanneer, en soo menigmaal, als een Aarts-
hertogin, welke sig bevind in het geval van de pragma-
tique Sanctie, sal komen te doen een Huwelijk, welk
soude moogen geeven wel gegronde reeden van appre-
hensie voor het omstooten van het equilibre van Europa.

---olt;igt;8gt;lt;olt;j-

-ocr page 139-

DERDE HOOFDSTUK.

poolsohe sucoessie-ooblog.

Naauwelijks was alzoo de vrede tussclien bijna alle
staten van Europa hersteld of er deed zich eene nieuwe
gelegenheid op dien te verbreken. De Koning van Polen,
August II kwam 1 Febr. 1733 te sterven, en tot zijn\'
opvolger werd op den Poolschen Landdag de vroeger ver-
dreven Stanislas Leczynski verkozen. (12 Sept.) Keizerin
Anna van Rusland verlangde echter deze keuze vernie-
tigd te zien, begrijpende, dat haar invloed op de Pool-
sche zaken grooter zou zijn, zoo de door haar beschermde
August III, Keurvorst van Saxen, den troon beklom.
Hiertoe vond zij een\' bondgenoot in den Keizer, die,
hoewel slechts van eene geringe legermagt voorzien\'),
eene gelegenheid hoopte te vinden, om de Pragma-
tieke Sanctie door meer Mogendheden te doen er-

1) Daags voor den dood des Poolschen Koning had hij de 40,000 man,
op raad van Eugenius aangeworven, weder afgedankt
(Oeuvres posth. de
médéric n, t. i. p 6). Volgens achiinwall, 1.1. p. 237 had Frankrijk
echter ook slechts
157.055 man geregelde en 55.000 man ongeregelde troepen ,
ongeveer
6.000 man garde-troepen eii 7.800 invaliden op de been in 1733.

-ocr page 140-

kennen, en den Keurvorst hulp zoude zenden, mits deze
die acte teekende. Frankrijk daarentegen schaarde zich aan
de zijde van Stanislas, die zijne verkiezing ook gedeeltelijk
aan den invloed van zijn\' schoonzoon (Lodewijk XV) te
danken had. Deze zag welligt in die verwikkelingen eene
geschikte gelegenheid om het zoo lang hegeerde Lotha-
ringen te verkrijgen, welk Hertogdom hij terstond over-
weldigde , op grond dat de Hertog met Maria Theresia
verloofd was. Spanje, nog altijd in vijandige stemming
tegenover den Keizer, die pas geweigerd had aan don
Carlos brieven van meerderjarigheid te verleenen, zon-
der betaling van
f 200.000, en bovendien belust op
vergrooting van grondgebied in Italië, verbond zich
met Frankrijk en viel in de begeerde landen. Ook Sar-
dinië had grieven tegen den Keizer, al ware het alleen
de ruil van Sicilië, en koos dezelfde partij. Deze drie
Mogendheden sloten 26 Sept. 1733 een verdrag en ver-
klaarden den 10 Oct. aan den Keizer den oorlog.

Onze Republiek en Engeland werden thans dringend
aangezocht om ingevolge het Tractaat van Weenen Oos-
tenrijk bij te staan, maar zij waren daartoe niet gene-
gen , met regt bewerende, dat zij ongehouden waren
zich te mengen in eiken oorlog, dien de
Keizer zich door
eigen schuld op den hals geliefde te halen. Het staat-
kundig evenwigt was, zoo meende men, nog niet iri groot
gevaar, tenzij men zich tegen Rusland\'s toenemende magt
wilde verzetten \'), en ware dit ook al het geval geweest.

1) Dit wordt uiteengezet in eene der vele destijds verschenen brochures
over \'tgeen de Zeemogendheden met het oog op het staatkundig evenwigt
te doen hadden, getiteld:
Emmen d\'un problème, d les progrès de la Russie
sont plus à craindre pour l\'Equilibre de l\'Europe que ceux de la France^

-ocr page 141-

dan nog zouden, zooals wij boven gezien hebben, de
Staten niet zoo ligt tot een daadwerkelijk verzet te
bewegen zijn geweest. Om intusschen zeker te zijn van
niet onwillens in den oorlog gewikkeld te worden, had
de Republiek eerst eene verklaring van Frankrijk gevor-
derd, dat het de Oostenrijksche Nederlanden ongemoeid
zoude laten. Op die voorwaarde verklaarden zich de
Zeemogendheden onzijdig en wenschten hare neutraliteit
ook door den Keizer erkend te zien. Natuurlijk wei-
gerde deze, en nam zich voor zoo mogelijk het oorlogs-
tooneel nader hij onze grenzen te brengen, om ons te
noodzaken partij te kiezen. Intusschen waren de Spaan-
sche en Sardinische wapenen gelukkiger dan de zijne; hij
had trouwens slechts 180.000 man te stellen tegenover het
Fransche, dat 200,het Spaansche dat 50 en het Sardi-
nische leger dat 40 duizend man sterk was; hij moest
dus de hulp van Rusland inroepen, dat dan ook weldra een
leger naar Duitschland liet oprukken in de lente van 1735.
Thans werd de zaak voor onzen Staat bedenkelijker, en
de Zeemogendheden wierpen zich dus als bemiddelaars
op, om den vrede tot stand te brengen. Hare plannen
hadden echter bij den Keizer weinig kans van slagen,
, vertoornd als hij was op de in zijn oog zoo trouwelooze
bondgenooten. Desniettemin werden Frankrijk en Oos-
tenrijk het eens over preliminairen, die 3 Oct. 1735 te
Weenen gesloten werden en eene zonderlinge regeling
van grondgebied inhielden. Stanislas deed afstand van
Polen in ruil tegen Lotharingen en Bar, welke na zijn\'
dood aan Frankrijk zouden komen. De Hertog van Lo-
tharingen behield het Graafschap Yalkenstein met de

1) Dit was het eerste Russische leger, dat men daar zou zien.

-ocr page 142-

regten en titels, die hij tot dus verre bezeten had: bo-
vendien werd hij schadeloos gesteld door het bezit van
Toskane, welks troon inmiddels opengevallen was. Don
Carlos kreeg het Koningrijk der beide Siciliën met de
havens van Toskane, maar moest Parma en Piacenza
aan den Keizer en de regten op Toskane aan Frans van
Lotharingen afstaan. De Keizer kreeg voorts terug wat hem
ontnomen was behalve eenige streken, die aan Sardinië
toegevoegd werden. Frankrijk eindelijk teekende de Prag-
matieke Sanctie. Spanje, Sicilië en Sardinië, weinig
ingenomen met deze schikkingen, teekenden de prelimi-
nairen eerst 15 April, 1 Mei en 16 Aug. 1736. De
vrede, die 8 Nov. hierop volgde, werd na lang dralen
door het Hof van Madrid en Napels 21 April 1739 ge-
teekend, nadat Sardinië dit den 3 Febr. te voren ge-
daan had.

Zoo werd tot nadeel, niet alleen van den Keizer i),
maar ook van het evenwigt van Europa, de vrede buiten
de Zeemogendheden gesloten, die dan ook voor hare
handelsbelangen in de Middellandsche Zee geene waar-
borgen konden verkrijgen.

1) „Le plaisir de donner la couronne de Pologne coûta à l\'Empereur trois
royaumes et quelques belles provinces.quot;
Oeuvres posth. de ïrederic il,

T. L p. 7.

-ocr page 143-

YIEßDE HOOEDSTÜI.

OOSTBNEIJKSCHE SÜCCESSIE-OOELOO.

§ 1-

We willen trachten een. denkbeeld te geven van de
magt der Mogendheden omstreeks het jaar 1740. Eene
belangrijke bijdrage tot de kennis hiervan heeft Frede-
rik II gegeven in zijne
Histoire de mon temps, waaruit
wij het meeste ontleenen. Aangaande den staat van
Oostenrijk\'s leger en financiën wordt daar gezegd :

„Après la paix (de Belgrad) la plus grande partie des
troupes demeura en Hongrie : mais leur nombre ne pas-
soit pas quarante trois mille combattans: personne ne
pensa à récompléter l\'armée. L\'Empereur n\'avoit d\'ail-
leurs que seize mille hommes en Italie, douze mille au
plus en Flandres et cinq ou six régimens répandus dans
les pays héréditaires. Au lieu donc que cette armée
devoit faire le nombre de cent soixante et quinze mille
hommes, l\'effectif ne montoit pas à quatre-vingt deux

1) Oeuvres Posthumes de puédéhic ii. T. I. p. 10.

-ocr page 144-

mille. On avoit supputé, l\'année 1733 que l\'Empereur
pouvoit avoir vingt-huit millions de revenus: il en avoit
bien perdus depuis, et les dépenses de deux guerres
consécutives l\'avoient abymé de dettes, qu\'il avoit peine
d\'acquitter avec vingt millions de revenus qui lui restoient.
Outre cela ses finances étojent dans la plus grande con-
fusion.quot; etc.

Elders vinden wij opgeteekend, dat Maria Theresia
bij den dood baars vaders ƒ 100.000 in de schatkist vond
en over slechts dertig duizend soldaten te beschikken had.
De schaarschte der financiën had het noodig gemaakt
het leger tot zulk een gering getal te brengen. Om
hieruit echter geene onjuiste gevolgtrekking te maken,
voegen wij er bij, dat in 1745 het Oostenrijksche leger uit
150.000 man „gereguleerdequot; en 80.000 man „ongeregu-
leerde troupesquot; 2) en volgens eene andere opgave, buiten
het leger in de Oostenrijksche Nederlanden in 1744 uit
223.700 man bestond.

Aangaande Pruissen meldt Frederik II : „A la mort
de Frédéric Guillaume, Roi de Prusse [1740], les reve-
nus de l\'Etat ne montoient qu\'à sept millions quatre
cent mille écus. La population dans toutes les provinces
pouvoit aller à trois millions d\'ames. Le feu Roi avoit
laissé dans ses épargnes huit millions sept cent mille

1) GEOEN VAN PBINSTEEER, IfÈnM. p. 544.

2gt; Geheime Missive van van Hoey aaa den Griffier van 25 Jan. 1745.

3)nbsp;Geheime Missive van den Secretaris van Marteville aan den Griffier,
gedagteekend : Berlin den 25 April 1744.

4)nbsp;Oeuvres posth. T. 1. p. 1.

5)nbsp;Volgens von heetzbebs eigenlijk slechts 2.400.000. Frederik II
bragt ze op meer dan het dubbele. Zie
Mém. terés des papiers d\'un komme

d\'état, I. 138. Zie over Pruissen\'s financien ibid. p. 53.

-ocr page 145-

ecus, point de dettes, les finances bien administrées, mais
peu de ressources. La balance du commerce perdoit an-
nuellement un million deux cent mille écus, qui passoient
dans l\'étranger. L\'armée étoit forte de soixante et seize
mille hommes dont à peu près vingt six mille étrangers;quot; enz.

Ook hier is de opgave der legersterkte die van vredes-
tijd, en in den loop van den oorlog zien wij deze tot 106.000
en zelfs bijna 110.000 man aangroeijen. \') Om zich een
denkbeeld van de toenemende magt van Pruissen te vormen
moge de volgende opgave dienen. 2) Het rijk besloeg in
1640 1600 □ mijlen, met 1.300.000 Inw.
1688 2102 „ „ „ L930.000 „
1714 2172 „ „ „ 2.050.000 „
1740 2279 „ „ „ 2.240.000 „

De inkomsten werden in 1740 op 8.000.000 rijksd.
geschat. 3) Volgens eene andere opgave had Pruissen bij
den dood van den Grooten Keurvorst eene oppervlakte van
1930 □ mijlen; de inkomsten bedroegen 2millioen tha-
ler en het leger was van 4.000 op 24.000 man gebragt.

Over Frankrijk merkt Frederik 11^) o. a. aan: ses

Ij Volgens geheime Missive van van Marteville van 25 Aug. 1744 was
het Pruissische leger „effeefivelyk hondert ses duisend Man sterkquot; en vol-
gens den Gezant van Burmannia die op 15 April 1744 „een seer exacte
Lyst van de Pruissische krygsraagtquot; aan den Griffier zond. 109,800 Man.

Luidens. eene Secrote Missive van van Hoey aan den Griffier van 25
Jan. 1745 zouden de Pruissische troepen zelfs 140.000 man stevk geweest zijn.

2)nbsp;Volgens door von heiitzberg uitgegevene oorspronkelijke lijsten uit
het koninklijk archief, aangehaald in
Berde Catern uit mijn zakboek of
aanteekeningen van een burger aan de grenxen van Holland. Rott.
1792. p. B4.

3)nbsp;GROKK VAN PRIN\'STEKER , Handb. p. 544.

4)nbsp;Dr. emil erancke, Vorlesungen über die Qesch. des achtsehnten .Jahr~
hindert\'\'. Leipz.
1865, p. 53.

5)nbsp;Oeuvres posth. I. p. 1 i,

-ocr page 146-

forces militaires consistoient en 180 bataillons chacun
de 600 hommes, 214 escadrons, à 100 têtes, ce qui
fait le nombre de 130.400 combattans outre 36.000
hommes de milice. Sa marine étoit considérable : elle pou-
voit mettre 80 vaisseaux de différent rang en mer,
y
compris les frégates, et pour le service de cette flotte
on comptoit jusqu\'à 60.000 matelots enclassés. Les
revenus du royaume montoient l\'année 1740 à 60.000.000
d\'écus, dont on décomptoit 10.000.000 affectés au paye-
ment des intérêts des dettes de la couronne qui venoient
encore de la guerre de Succession.quot;

Wat de financiën betreft, komt ons deze opgave waar-
schijnlijker voor dan de aan den G-riffier gezondene sta-
ten. Volgens eene specifieke opgave toch, door den
Resident van Kinschot bij een\' brief uit Brussel van 11
Junij 1742 gevoegd, aangaande Frankrijk\'s financiën blijkt,
dat de gewone inkomsten ƒ 202.289.600, de buitenge-
wone ƒ 95.428.130, dus de gezamenlijke inkomsten
ƒ 297.717.780 bedroegen. De uitgaven daarentegen be-
droegen ƒ 283.560.414, zoodat er ƒ 14.157.316 over bleef.
Welligt zijn hier franken of livres en guldens verward, i)

1) Niet minder bevreemdend is het volgende schrijven van van Hoey
aan den Griffier van 17 Dec. 1742:

„Met de Pinantien is het in geenen deele alhier soo slegt gesteldt als
sig ydelyk vleyen, die geenen, die wenschen dat het waarlijk daarmede
soodanig geleegen was, dewyle ik weete, om daar niet aan te konnen twyf-
felen, dat de Ontfangers Generaals van dit Koningryk, haare submissie
hebben gedaan, omme \'s maandelijks genoegsaam in egale portien, van den
1 January 1743 tot den 1 December van het selfde iaar incluis aan de
Koninglijke Schatkamer te leeveren, een somme van ses en tagtig milli-
oenen, het welke het suivere overschot is van der selver ontvang, na af-
trek van de onkosten, die op de perceptie van gemelde Penningen vallen;
als meede na aftrek van de tractementen van de Gouverneurs, Intendan-

-ocr page 147-

Aangaande het leger meldt onze gezant Van Hoey
aan den Griffier 18 Jan. 1743; behalve de vermeer-
dering van Cavalerie die weldra plaats zal hebben,
„als meede behalven de seeven nieuwe aan te werven
Duitsche Bataillons Landmilitie, sal deese Kroon tegens
het aanstaande Voorjaar, des noods, een Armée over
de honderd en vijftien duizend Man gereguleerde Trou-
pes, te weeten twee en tneegentig duisend Man te voet
en drie en twintig duisend Paarden, de Armée van Pra-
gue daar onder begreepen, op de Frontieren van dit
Koningryk, aan de kant van de Oostenryksche Neder-
landen te velde kunnen brengen.

„Dit is eene waarheid, die ik aan Haar Hoog Mog.
met een volkoomen Kennisse van saaken verseekere, en
waarop derhalve staat gemaakt kan worden.quot;

En volgens schrijven van denzelfden staatsraan van

len, Geregtshoven, en van anderen meer, die door gemelde Ontfangers
Generaals worden betaald, met den anderen omtrsnt drie en twintig mil-
lioen bedragende.

By deese bovenstaande ses en tagtig millioenen moeten nog gevoegt wor-
den, bet snivere pro(^enn van de generale pagten, ter souime van ses en
negentig millioenen; en dan nog het suivere provenu van
Ae, Pais d\'Etats,
Contrarolle en Domeinen ter somme van omtrent vyftig millioenen; welke
beide laatste Articulen, mede op deselve wyse als het eerste,, te weeten,
^■an maand tot maand, en in omtrent gelijke portien, ter Schatkamer van
den Koning worden gefourneert.

In deze opgave is volgens een\' brief van van Hoey van 7 Jan. 1743
de volgende onjuistheid : „in de woorden
en dan mg het suyvere provenu
van de Pais d\'Etats, Contrarolle en Bomeinen ter somme van omtrent vyftig
\'nillioenen;
in de plaatse van welke woorden moet worden gesteld: en dan
nog het suyvere provenu
van de Pais d\'Etats, Hoofdgeld van de Stad van
Parys, Bossen
en Münte, ter somme van omtrent vyftig millioenen, zynde
de
Contrarolle en Bomeinen abusivelijk door my onder dit Articul van de
revenues van deese Kroon geplaatst geworden, dewyle de
Contrarolle en
Bomeinen beide onder de generaale Pagten zyn begreepen.quot;

-ocr page 148-

11 Febr. 1743 zoude bet Fransche leger hebben bestaan
uit 252.809 man Infanterie en 41.000 man CaTallerie,
totaal 293.800 zonder 16.000 Invaliden mede te reke-
nen, die in de garnizoenen dienst deden.

In 1745 werd de legersterkte zelfs geschat op 250.000
man en 90.000 man landmilitie, dus te zamen 340.000
man \').

Yan Hoey schrijft aan den Griffier 1 April 1743:
„Het getal van de Menschen in dit koningrijk bestaat
in omtrent agtien millioenen. En de somme van de
gemunte Geldspeciën bedraagt omtrent dertien honderd
millioen livres van dit geld.quot;

Spanje was na een kort tijdvak van snel toenemenden
bloei , weder even ras achteruitgegaan. Ten bewijze mo-
gen de woorden van van Hoey strekken, die 25 Maart
1743 aan den Griffier schrijft, dat in geheel Spanje
geen 10 Millioen Piasters aan zilver te vinden zouden
zijn: als reden geeft hij op, dat sedert den oorlog van
dien staat met Engeland geen 2 Millioen Piasters uit
West-Indie waren overgebragt, en dat nog van het aan-
gevoerde V5 „buiten Lands toebehooren.quot; Den 25 Maart
meldt hij, dat de Spaansche officieren meer dan 30
maanden van hunne soldij ten achteren waren.

Frederik II zegt aangaande dit Rijk: „Le roi jouit de

1)nbsp;Geheime Missive van van Hoey aan den Griffier van 25 Jan. 1745;
hij verzekert dat die opgave „niet geëxagereertquot; is.

2)nbsp;Volgens achenwall 1.1. p. 179 had Frankrijk echter in het laatst
der 17e eeuw ruim 19 , in 1733 ruim 22 millioen inwoners. Volgens dien-
zelfden schrijver (p. 238) had het in 1747 een leger van 405.000 man.

3)nbsp;Zelfs in dat tijdvak van bloei bedroeg het getal van inwoners van
Spanje (volgens de officieele telling van 1736) slechts 6.025.000. Zie
mignet,
I.l. Introd. p. xxxi.

-ocr page 149-

24.000.000 ecus de revenus; mais le Gouvernement est
endetté ; l\'Espagne entretient 55 à 60.000 hommes de trou-
pes réglées; sa marine peut aller à 50 vaisseaux de ligne.quot; \')

Engeland was volgens den koninklijken schrijver het
meest vermogende Rijk van Europa: „son commerce em-
brassoit tont Ie monde, ses richesses étoient excessives,
ses ressources presque inépuisables : et pourvue de tous
ces avantages, elle ne tenoit pas entre les puissances le
rang qui sembloit lui convenir.quot;

Het materieel vermogen van dit Rijk was volgens hem
tijdens den Poolschen Successie-oorlog aldus: „L\'Angle-
terre entretenoit alors 80 vaisseaux des quatre premiers
rangs, et 50 vaisseaux d\'un ordre inférieur: environ
30.000 hommes de troupes de terre. Ses revenus en
temps de paix montoient à 24.000.000 d\'écus ; elle avoit
au-delà une ressource immense dans la bourse des par-
ticuliers et dans la faculté de lever des impôts sur des
sujets opulents. Elle donnoit alors des subsides au
Danemark pour l\'entretien de 6000 hommes ; à la Hesse
pour un nombre pareil ; ce qui joint à 22.000 Hanovriens
lui fournissoit en Allemagne en corps de 34.000 hommes
à sa disposition.quot;

Volgens de meer aangehaalde Missive van van Hoey
van 25 Jan. 1745, bedroeg het aandeel van Engeland

1)nbsp;Oeuvres posth. I. p. 14. Volgens Missive van van Hoey van 35 Januarij
1745, had Spanje toen slechts 40.000 man onder de vereenigde troepen.
ackenwall, 1.1. p. 103 e. v. daarentegen schat Spanje\'s krijgsmagt op
73.500 man zonder, en op 9700 man met de landmilitie en beweert dat
in den Oostenr. succ.-oorlog de veldtroepen nog
12.000 man sterker waren.

2)nbsp;Oeuvres posth. I. p. 19.

3)nbsp;Ibid. p. 11.

-ocr page 150-

in het leger der geallieerden 24.000 man, en dat van
Hannoyer evenveel.

Een gedeelte der schuld was in den laatsten tijd ge-
delgd: zij bedroeg volgens
ad. smith i), 31 Dec. 1722,
55.282.978 £ 1 s. 3=\'» d. en 31 Dec. 1739 46.3.54.623 J
3 s. d.

„A la suite,quot; zoo vervolgt Frederik II, „de cette
puissance se range la Hollande, comme une chaloupe
qui suit l\'impression d\'un vaisseau de guerre auquel elle
est attachée.quot; En verder: „La république pouvoit avoir
12.000.000 d\'écus de revenus sans compter les ressour-
ces de son crédit; elle pouvoit mettre en mer 40 vais-
seaux de guerre ; elle entretenoit 30.000 hommes de trou-
pes réglées, qui servoient principalement à la garde de
ses barrières, comme cela avoit été déterminé par la
paix d\'Utrecht, mais son militaire n\'étoit plus comme
autrefois l\'école des héros.... Dans cette situation la
république de Hollande étoit ménagée par ses voisins,
peu considérée pour son influence dans les affaires gé-
nérales; elle étoit pacifique par principe, et guerrière
par accident.quot;

Het behoeft wel niet herinnerd te worden, dat ook
hier gesproken wordt over den toestand der Republiek
voor dat de oorlog uitbrak. Het leger toch werd weldra
op 90.000 man gebragt en de inkomsten stegen natuurlijk
eenigzins evenredig. De bevolking door den konink-
lijken schrijver op twee millioen geschat, is waarschijn-
lijk hier te min opgegeven: de provincie Holland toch
had alleen bijna een millioen inwoners en men zal

1) l.I. p. 381.

3) Ibid. p. 23.

B) Op omstreeks 900.000 geschat door N. steuïCK, Aanhangsel op den

-ocr page 151-

denkelijk niet te ver gaan, met dit % der geheele be-
volking te noemen 2); hetgeen overeenkomt met het ge-
voelen van Hollandsche schrijvers, dat de geheele bevol-
king 2.400.000 inwoners bedroeg.

Het inkomen van den Staat wordt door sommigen
op ƒ 21.000.000 gesteld.

Wat de overige Mogendheden betreft geeft Frederik
de Groote het volgende:

Leger.

Schepen.

Inkomsten.

66.000

64

5.600.000 kroonen.

40.000

61

4.000.000 „

170.000

38

14.500.000 „

24.000

1.000.000 „

24.000

6.000.000 „

12.000

5.000.000 „

Denemarken
Zweden
Rusland
Polen
Saxen
Beijeren
Keurvorst van Keulen 12.000
„ van de Paltz 9.000
Sardiniënbsp;30.000nbsp;5.000.000

Venetiënbsp;15.000

Napels en Sicilië 12.000nbsp;4.000.000

enz.

f •

; V-

2.

De Poolsche Successie-oorlog was naauweKjks geëin-

staat van \'t Mensch. geslacht, p. 390, 391 en volgens keeseboom ivo^aamp;\'fe
■menigte des volks, p. 9 op 980.000.

2)nbsp;Zie ACHENWALL, 1.1. p. 360.

3)nbsp;Ibid. p. 404.

4)nbsp;Oeuvres posth. T. I. p. 28 e. v. We moeten ons bepalen tot een
iort uittreksel uit hetgeen door Frederik II meer breedvoerig behandeld is.
Zijne beschouwingen zijn echter belangrijk genoeg om in haar geheel ge-
lezen te worden.

-ocr page 152-

digd of de Oostenrijksche brak uit. Karei YI liet bij zijn\'
dood (20 Oct. 1740) in plaats van goed geordende legers
en eene welvoorziene schatkist, aan zijne dochter Maria
Theresia een\' in alle opzigten weinig magtigen staat na,
en tot bescherming harer regten op die erfenis slechts
de door bijna alle Mogendheden van Europa getee-
kende Pragmatieke Sanctie. Weldra bleek het onbedui-
dende van zulk een document: tal van pretendenten
deden zich op om de geheele Oostenrijksche Monarchie,
of een deel er van, tot zich te trekken. Frederik II,
Koning van Pruissen, minder getrouw aan de schoone
beginselen, in zijn\' ^«fe-Äctoeß uitgesproken, dan aan
de les welke hij eens zijnen opvolger gaf: „Sachez pour
toujours, qu\'en fait de royaume on prend quand on peut
et qu\'on n\'a jamais tort quand on n\'est pas obligé de
rendre,quot; en begeerig naar eene gelegenheid om gebruik
te maken van de magtige legers en aanzienlijke geld-
middelen, hem door zijn\' vader nagelaten, maakte aan-
spraak op een deel van Silezië.

August Hl van Saxen, Koning van Polen, volgde wel-
dra als pretendent der geheele erfopvolging.

Karei Albert, Keurvorst van Beyeren, was niet matiger
in zijne eischen, in welke hij van te voren wist onder-
steund te zullen worden door Frankrijk, i) dat den ouden
strijd met het huis van Habsburg gaarne nog eens her-
nieuwde.

Spanje, getrouw aan de sedert dertig jaren met voor-

1) Zie WAGENAAR XIX. p. 316. Vgl. vooral, zoowel voor den gelieelen
Oostenrijkschen Suooessie-oorlog, als ook in het bijzonder over de bet ƒ-
kingen tusschen Frankrijk en Beijeren aangaande de Oostenrijksche Mo-
narchie:
Geschied, van de diplomatie gedurende den Oostenr. Succ.-oorlog
en het Congres van Alen, door
j. k. j. de jonge. Leid. 1852. p. 21..

-ocr page 153-

deel gevolgde staatkunde, mengde zich gaarne in de
twisten der andere Mogendheden, om in Italië het een
of ander in zijn voordeel te bedingen, en begon met de
geheele Oostenrijksche nalatenschap te eischen i), in de
hoop van bij gelukkigen uitslag ten minste het zoolang
begeerde Milaan te zullen krijgen. 2)

Met datzelfde doel eindelijk schaarde zich ook de Ko-
ning van Sardinië onder de candidaten. „La Politique
de eet Etatquot; zegt Frederik II „consistoit à tenir la ba-
lance entre la maison d\'Autriche et les deux branches
de la maison de Bourbon, afin de se ménager par cet
équilibre les moyens d\'étendre et d\'augmenter ses pos-
sessions. Charles Emmanuel avoit souvent dit: „Mon
fils, le Milanois est comme un artichaut, il faut le man-
ger feuille par feuille.quot; quot;

Al deze pretendenten wisten hunne aanspraken op
het een of ander beweerd regt te gronden; een onder
zoek naar de regtmatigheid hunner eischen zoude ons
te ver leiden, en we meenen ons te eerder hiervan te
mogen onthouden, daar door anderen deze zaak op vol-

1)nbsp;„La politique du Koi d\'Espagne, ou plutôt de Ia reine Elisabeth
Earnèse, n\'a pas variée depuis trente ans: se jeter à tout propos dans les
querelles d\'autrui, telle est sa politique: gagner quelque établissement
pour les Infants d\'Espagne, tel est son objet. Le succès a toujours cou-
ronné cette politique d\'aventure. Alberoni d\'abord a tenté de bouleverser
le monde; il est tombé, mais don Carlos est devenu duc de Parme. Le
Roi de Pologne meurt, voilà l\'Europe en feu: l\'incendie s\'éteint, quand
don Carlos, en échange de Parme, a gagné les Deux-Siciles. Enfin s\'ouvre
la succession d\'Autriche: le Roi d\'Espagne commence par tout revendiquer :
puis il se réduit à demander pour don Philippe les domaines Autrichiens
eu Italie.quot;

Correspondence de Louis XV et du Maréchal de NoaiUes, publiée... par
CAMiLLii ROUSSET. Par. 1865. Introd. p. cxix.

2)nbsp;Oeuvres posth. T. 1. p. 46.

■ h:.

-ocr page 154-

dingende wijze behandeld is i) en de erkenning der Prag-
matieke Sanctie bijna allen van die regten beroofd bad.

Behalve deze pretendenten deed zich voor Maria The-
resia nog een vijand op in den Koning van Frankrijk.
Zonder aanspraak op een deel der erfenis te maken,
mengde hij zich in den strijd, zooals \'t heette, tot be-
scherming der regten van derden, maar inderdaad om
Oostenrijk\'s magt te vernietigen en in den Hertog van
Beyeren eenen van Frankrijk afhankelijken Keizer op
den troon te plaatsen.

Tegen zoovele vijanden niet bestand, deed Maria The-
resia aanzoek bij Rusland en de Zeemogendheden, als
borgen der Pragmatieke Sanctie. Rusland verklaarde
zich daartoe terstond bereid; doch werd hierin verhinderd
door een kort daarop uitgebroken oorlog met Zweden,
door Franschen invloed bewerkt.

Hadden de Zeemogendheden terstond krachtige hulp
aan Oostenrijk verleend, dan zoude veel kwaad voorko-
men zijn: de Keurvorsten van Saxen, van de Paltz en
andere Duitsche staten zouden zich voor Maria There-
sia verklaard hebben. 2) Pruissen en Frankrijk zouden
minder overmoedig gehandeld hebben. Doch in Enge-
land, dat sedert 1739 met Spanje in oorlog was, was
het vredelievende Ministerie Walpole nog aan het bestuur,
en onze Repubhek had,
behalve Engeland\'s lijdelijkheid,
verschillende redenen, om niet zoo spoedig hulp te zen
den. Hiertoe behoorde de geringe trouw waarmede Oos-

1)nbsp;Zie de jonöe, 1.1. p. SS e. v.

2)nbsp;Saxen wilde dit doen, zoodra ééne Mogendheid zich „rein und werk-
thätigquot; voor Maria Theresia verklaarde, en de Keurvorst van de Paltz,
zoo hem de regten op Gulik en Berg gewaarborgd werden. Zie
de jonge ,
1.1. p. 45.

-ocr page 155-

tenrijk aan de tractaten met onzen Staat voldeed, zoo-
dat men te klagen had „dat geene der Regimenten,
die in de Oostenryksche Nederlanden garnisoen houden,
de helft van de behoorlijke Manschap hebben, en de
meeste verre beneden dien.quot; \') In de tweede plaats was
er niet geheel voldaan aan het Weener Tractaat van
1731, daar de Ostendische Compagnie slechts geschoi^t
en niet opgeheven was. Des te meer werd hieraan ge-
hecht, omdat de onderteekening der Pragmatieke Sanctie
enkel had plaats gehad, om de opheffing dier Compa-
gnie te verkrijgen. Doch wel het meest werd men weêr-
houden door de vrees voor Frankrijk, dat alle pogingen
in het werk stelde om onzen Staat tot onzijdigheid over
te halen. Het was voor de Republiek een lastig dilem-
nia: het Hof van Versailles, nog steeds door den 88
jarigen de Fleury bestuurd, deed alles om zijne goede
trouw te bewijzen door woord en daad.

1) Secrete Missive van van Burmannia aan den Griffier van 9 Nov. 1740.*

3) Zoo /.eide de Cardinaal eens tot van Hoey, onzen Gezant, „tenés je
vous connois bon Hollandois, mais je vons déelare devant Dien, qiie je
suis aussi bon Hollandois que vous.quot; v. Hoey aan den Griffier, 2 Sept. 1741.

En bij eene andere gelegenheid: „dat de dispositie van den Koning,
van het Gouvernement en van de geheele Natie soodanig was, dat men
staat konde maken op het sorgvuldig onderhouden van deese kant van de
vriendschap met de Republicq, als op een vaste en onveranderlijke maxime
van Vrankryk, en dat hij Heer Cardinaal wenschte, om soo te spreeken ,
Met desselfs Bloed te teekenen alle verseekeringen die haar Hoog Mog.
daarvan souden kunnen requireeren.quot; v. Hoey aan denz, 21 Julij 1741.
Den 21 Jan. te voren schreef hij van Fleury sprekende; „Voorleede Vry-
dag vroeg hem syn Kamerdienaar, of niet wat kaneelwater wilde hebben.
Waarop aatwoorde:
non je ne veux ni de la, Canelle, ni de la Canaille;
dog aanstonds daarna riep hy hem weederom, seggende geeft my Kaneel,
die komt van myne goede vrienden, de Hollanders, en ik wil haar niet
mishaagen.quot;

3) Frankrijk had in het begin van 1741 niet meer dan 100.000 man

-ocr page 156-

Opmerkelijk zijn de gesprekken tusschen van Hoey
(blijkens diens brieven) en de Fleury hierover gewisseld;
zoo zeide hij eens: „dat de naam van Balance van de
magt van Europa doorgaans wierd misbruikt, dewyle
ieder ambitieus Prins sig van dat pretext bediende, om een
glans aan desselfs onderneemingen by te setten en dat
de saaken des tyds daar van jegenswoordig meer als
een bewys uitleverden, dog dat de balance van Europa,
waarelijk en inderdaad bestond in de nabuurlijke samen-
voeginge van mindermagtige Princen, om aan een meer-
dermagtige Prins te beletten desselfs Gebied nog verder
uittestrekken, en dat. sulks niet was het geval deses
tyds, dewyl den Koning op het solemneelste hadde ver-
klaard van nieuwes voor sig te begeeren, en dat meede
in het vervolg van tyd Vrankryk altoos met deselve
oplettendheid sonde weesen aangedaan, ten einde het-
selve niet exteere, dewyle die Kroon de eidelheid, en
selfs verderfelijkheid, van het maaken van Conquesten
volkoomen erkende en de conservatie van de vreede de
hoogste maxime van Staat agte te zyn.quot; \')

Een andere keer heette het dat „de verstandigenquot;
oordeelden: „dat een vertrouwde vriendschap tusschen
Vrankrijk en [de] Republicq, gevestigt op de vaste gron-
den van regtvaardigheid en weederzydsche natuurlijke
en wettige intresten, eeniglijk en alleen opmaakt het
equiliber van de balance van de magt ter zee; en dat

Hl

li

B J\' i

li

ii)

te voet en 20.000 man ruitrij; eerst iu den loop van dat jaar werd het
leger met 34.000 man infanterie vermeerderd,
kousset, 1.1. p. xiv.

Op een\' anderen tijd werd Duinkerken in pand voor de goede trouw
aangeboden.

1) v. Hoey aan den Griffier, 13 Sept. 1741.

lis

Ur

\'iï
illquot;

-ocr page 157-

gelijk als dat equiliber bereids soo grootelijks door de
twee voorgaande oorlogen tusschen deese Natie en de
onse was verswakt geworden, hetselve
nu ten eenenmale
door een nieuwen oorlog soude moeten worden ver-
nietigt.quot; \')

Dergelijke mededeelingen, waarbij niet verzuimd werd
te wijzen op Engeland\'s gedrag bij het sluiten van den
Utrechtschen vrede, op het streven van dat rijk, om
onzen handel en zeevaart te vernietigen en zelf meester
ter zee te worden, enz. werden herhaaldelijk door van

Hoey overgebriefd.

Maria Theresia van haren kant herinnert de Staten-
Generaal in hare Missive van 8 Junij 1744 hoe, „adeo
intra currens seculum domus hujus [van Bourbon nl.]
potentia accessione Regnorum Hispaniae, Indiarum, utri-
usque Siciliae, tum Lotharingiae Barrisque Ducattmm
in immensum excrevit, ut vix umbra justi in Europa
aequilibrii, pro qno patres vestri bona sanguinemque
profundere numquam dubitarunt etiamnum supersit.quot;

Al dergelijke vertoogen konden echter weinig uitwerken,
\'t Was hier de vraag of men Frankrijk\'s beloften konde
vertrouwen 2): was dit het geval, dan zoude de vrede
zeker boven den oorlog te verkiezen zijn geweest. Maar
men had gegronde redenen daaraan te twijfelen. Immers
om éên bewijs slechts bij te brengen, de gezant van

1) V. Hoey aan den Griffier, 5 Junij 1744.

3) Onder de oorzaken van Frankrijk\'s rampen noemt de Maarschalk
de Noailles in eene memorie, aan den Koning: „le discrédit où le gouver-
nement est tombé dans les pays étrangers. L\'opinion que l\'on en a conçue
est telle, qu\'on n\'oserait la présenter aux yeux de Votre Maj., et c\'est
ce qui a produit l\'éloignement trop marqué de plusieurs puissances de l\'Eu-
rope pour prendre des engagements avec la France.quot;
bousset, 1.1. IL p. 58.

-ocr page 158-

Burmannia schreef 13 Sept. 1741 aan den Griffier der
Staten; „Dit kan ik U WelEdele Gestrenge met reeden
van weetenschap affirmeeren, dat Vrankryk straks na
de dood des Keizers aan dit Hof geinsinneert heeft, dat
sy de vreede met overgifte van Luxemburg konden be-
waaren, en met een kleinigheid voor den Churfurst van
Beijeren, dat over die sake een geruyme tyd getracteerd
is; dat de Groothertog en de Koninginne hier nooit het
oor na hebben willen leenen.

„Ik weet nog daarenbooven dat men Beyeren niet seer
onlangs de Nederlanden of de Italiaansche provinciën
ten zijnen keuze heeft willen aanbieden, en waarschynlyk
aangebooden heeft. Ik heb reeden om te gelooven, dat
de Churfurst deese voorslaagen niet heeft aangenoomen,
waar van de reden ligt te raden is.quot;

Wel berigtte van Hoey, dat hem de Cardinaal op
de vraag wat hiervan waarheid was, geantwoord had,
dat dit „een puur verdightsel van de Vyanden van de
vreedequot; was, en wat Luxemburg betreft, dat dit den
Koning wel was aangeboden, doch dat hij „onquetsbaar
gewaapend teegens de verderffelijke geest van het maa-
ken van Conquestenquot; was i); — maar men mistrouwde
den gezant, wiens Franschgezinde staatkundige gevoelens
bekend waren.

Wat de Fleury aangaat, alle handelingen van het
Fransche Hof tot korten tijd voor zijnen dood, doen ons
gelooven, dat hij inderdaad onze onzijdigheid en zelfs
een verbond met onzen Staat ter goeder trouw wenschte.
Dit wordt des te waarschijnlijker, daar het denkbeeld
om zich in den oorlog te mengen volstrekt niet van

i, -
\\i !

1) V. Hoey aan den Griffier, 30 Oct. 1741.

-ocr page 159-

hem was uitgegaan; integendeel was hij ondanks zich-
zelven door den Maarschalk de Belle-Isle overgehaald
tot ondersteuning van Beijeren: niet vermoedende welke
groote rol Frankrijk in dezen ging spelen, dat door de
Belle-Isle in zijne betrekking van buitengewoon gezant,
met Polen en Pruissen een verbond sloot tot een\' oorlog
tegen Maria Therisia. \') Wat dus gedurende dezen oor-
log plaats had kan bijna niet aan den Cardinaal wor-
den geweten.

De nederlagen door Oostenrijk tegen zoovele vijanden,
en vooral tegen Frederik II, geleden en de verandering
van Ministerie in Engeland, waar Walpole door den
heftigen-Carteret vervangen werd (Febr. 1742), maakten
een einde aan het weifelen onzer Republiek, welke werd
aangezegd: „dat het nu tijd was, de republiek met den
Koning van Engeland concurrere in die middelen, die
noodig waren tot het daarstellen van een\' grooten en
standvasten vrede. Daartoe werden middelen van vi-
gueur geëischt, en dat zoo H. H. M. daartoe niet geneigd
waren, Zijne Maj. genoodzaakt zou zijn, de republiek
in geval van nood, aan haar eigen lot over te laten.quot;
Wel werd in Dec. 1741 de neutraliteit door de Staten
verworpen: maar toen het Hof van Weenen in het begin
van 1742 verklaarde: „Dat sy (de Koningin van Hon-

1)nbsp;eousset, ].1. p. xii e. v. Wat er van een ]8 Mei 1741 te Nym-
phenburg gesloten verdrag tusschen Frankrijk, Spanje en Beijeren, (later
ook Pruissen en Sa.xen) zij, schijnt niet duidelijk (e zijn. Zie
de jonge,
1-1. p. 47 e. V.

2)nbsp;De staatkunde van Walpole was daarheen gerigt, om tusschen Rus-
land, Engeland, Oostenrijk eu Pruissen een verbond tegen Frankrijk tot
stand te brengen. Zie
de jonge 1.1. p. 52.

3)nbsp;Hop aan den Griffier, 29 Junij 1742.

-ocr page 160-

garije) alleen zoo veele Vyanden te gelijk het hoofd niet
kan bieden; dat sy door de bystand haarer Bondge-
nooten straks gered en meer gevaar voorgekomen kan
werden ; dat snlks van de Republicq alleen afhangt ; dat
Engeland gereed is alles te doen voor de Koninginne,
als de Republicq meede wil concurreerenquot; , — bleek
het, dat ten onzent nog volstrekt op geene krachtige
hulp te rekenen viel, ofschoon de nood zoo hoog geste-
gen was, dat Maria Theresia zich aan de ridderlijke
Hongaren moest toevertrouwen. De eenige voorloopig
verleende hulp had in Aug. 1741 in ƒ 840.000 bestaan:
van Engeland ontving zij 300.000 Engeland beloofde
voorts 12.000 man, onze Staat 1 millioen te geven.

De wapenen van Maria Theresia\'s vijanden bleven
intusschen voortdurend zegevieren en de Keurvorst van
Beijeren werd 12 Febr. 1742 als Karei VII tot Keizer
gekroond. Eenige maanden later echter namen de zaken
voor Oostenrijk een\' gunstigen keer. Frederik II namelijk
verliet zijne bondgenooten, toen hij krijgen kon wat hij
begeerde, „parceque,quot; zoo als hij zelf gezegd heeft,
„je gagnais la Silésie au marché. Quand je les aurois
conduits à Vienne, ils ne m\'en auroient jamais donne
autant.quot; En hij voegde er bij: „Quand la Prusse aura
fait sa fortune, elle pourra se donner un air de bonne
foi et de constance qui ne convient tout au plus qu\'aux
grands Etats et aux petits souverains.quot; Het voorbeeld
van Pruissen, dat zich zelfs den 20
Sept. 1743 met Ma-
ria Theresia verbond, werd door Saxen gevolgd;
Sardinië
bevreesd voor den te grooten invloed dien Spanje zoude

1) V. Burrnannia aan den Griffier, 7 Febr. 1743.

-ocr page 161-

verkrijgen in Italië door de vervulling zijner wenschen, \')
veranderde van partij en zoo kwam de vrede van Berlijn
tot stand (28 Julij 1742), door bemiddeling van Enge-
land en de Republiek en er werd tusschen Engeland, Oos-
tenrijk en Sardinië te Worms een tractaat van alliantie
gesloten, waarbij Engeland zich verbond een sterk es-
quader in de Middellandsche zee te onderhouden, en
jaarlijks 200.000 £ aan Sardinië te geven. Sardinië deed
afstand van zijne regten op Milaan, doch alleen ten
gunste van Oostenrijk, en verkreeg Vigevanese, een deel
van de Hertogdommen Pavia en Piacenza, van het land
van Anghiera in het Milanesche, met het regt op Final.
Onze Republiek werd uitgenoodigd aan dit verbond deel
te nemen, maar zij was hiertoe niet te bewegen.

Na de verandering van Ministerie in Engeland, was
van dien kant spoedig een krachtdadige maatregel tegen
Frankrijk genomen. In 1741 nl. had Lodewijk XV een
leger doen post vatten van de Neder-Maas tot West-
phalen, om zoowel de Republiek als Hannover tot on-
zijdigheid te dwingen. Op het eind van 1742 zond
Engeland echter zonder medeweten der Republiek een
leger van 16.000 man naar de Oostenrijksche Nederlan-
den, met het dubbel doel om deze naar het tooneel
van den oorlog te doen oprukken, zoo dit noodig ware,
of de Fransche grenzen met eenen inval te bedreigen.

Men heeft onze Republiek in dezen tijd niet geheel ten
onregte vergeleken bij eenen in de wieg liggenden leeuw,
door de Fleury in slaap gewiegd, omringd met Engelsche

1)nbsp;De Spaansche regering maakte er geen geheim van, dat zij aan don
Philips, jongeren broeder van don Carlos, het een of ander wilde geven.

2)nbsp;Zie DE JONGE, 1.1. p. 70.

-ocr page 162-

doggen, die den zuigeling door blaffen trachtten uit den
slaap te houden. \') Langzamerhand echter helde men
meer naar het Hof van Weenen over, vooral nadat de
Fleury overleden was (29 Jan. 1743). Eene geldelijke
ondersteuning van / 1.600.000 zoude door een leger van
20.000 man gevolgd worden; maar men weigerde aan
Engeland\'s aandrang gehoor te geven, om regtstreeks
aan Frankrijk den oorlog te verklaren (2 Febr. 1743).
Voor Maria Theresia was de krijgskans gekeerd; zij had
veel van het verlorene heroverd en verdreef zelfs den
Keurvorst van Beijeren uit zijne staten.

Nog steeds was Frankrijk er op uit, om onzen staat
tot onzijdigheid over te halen. Daar alle pogingen tot
dus verre vergeefs waren geweest,
werd in het begin van
1744 het plan beraamd om, den pretendent in Engeland
te doen vallen, waardoor de troepen, welke thans in de
Zuidelijke Nederlanden waren, van daar zouden moeten
opbreken, en dus Lodewijk XV de weg tot eene gemak-
kelijke verovering dier landen zoude openstaan. Frankrijk
had nl. 15 Maart 1744 aan Engeland en Oostenrijk den
oorlog verklaard en nam thans een grooter aandeel aan
de krijgsverrigtingen, dan het tot dus verre als bondge-
noot van Beijeren gedaan had. Hoewel er van de landing
van den pretendent niets kwam, bleven toch voor de van
troepen ontbloote Zuidelijke Nederlanden de gevolgen niet
achter, en terwijl onze gezant van Wassenaer aan het
Fransche Hof onderhandelde over vredesvoorwaarden,
werden Warneton, Meenen, Yperen, Veurne, het fort
de Knocke en Kortrijk genomen, nadat nogmaals door

1) Komt voor op eene spotprent van dien tijd, blijkens schrijven van
van Hoey aan den Griffier 29 Jnnij 1744.

-ocr page 163-

Frankrijk de neutraliteit aan de Republiek was aangeboden.
De vredesvoorwaarden, door de Zeemogendheden voor-
gesteld, maar door Frankrijk verworpen, bevatten: de
erkenning der Pragmatieke Sanctie en der Protestantsche
erfopvolging in Engeland; waarborgen tegen den Preten-
dent; slechting der vestingwerken van Duinkerken, welke
nog steeds ongeschonden waren gebleven; hernieuwde
verzekering der Barrière; afstand van den Keizer van
de regten op de Oostenrijksche Monarchie; den echtge-
noot van Maria Theresia tot Keizer te benoemen, en
eindelijk zoude Frankrijk zich verbinden, geene hulp aan
Spanje tegen Engeland voortaan te verleenen.

De wapenen der Mogendheden, welke zich den 15 Maart
1744 te Frankfort verbonden hadden tegen Maria There-
sia — Pruissen , Frankrijk, de Keurvorsten van Hessen-
Cassel en van de Paltz en de Keizer — behaalden in het
laatst van 1744 aanzienlijke voordeelen, en welligt zoude
het bondgenootschap den 8 Jan. 1745 tusschen Engeland,
Oostenrijk, Saxen en de Republiek tot onderlinge onder-
steuning gesloten te kort geschoten zijn om Maria Theresia
voor aanzienlijke nederlagen te behoeden, zoo niet 20 Jan.
daarop Karei Yll gestorven en opgevolgd w^are door zijn\'
zoon Maximiliaan Jozef, die zeer genegen was vrede te
sluiten met afstand van alle aanspraken op de Oosten-
rijksche nalatenschap, mits hem zijne Staten terugge-
geven werden. Op dit verdrag den 22 April 1745 te
Fuessen gesloten op sterken aandrang van de Zeemo-
gendheden bij het Oostenrijksche Hof, volgde spoedig

1) Niettegenstaande het „Tractaat van vricndschep en van Gnarantie,quot;
18 Nov. 1742 te quot;Westminster met de Zeemogendheden gesloten. Maar
Prederik vreesde dat Maria Theresia te magtig zoude worden.

-ocr page 164-

(25 Dec.), nadat de Hertog Frans Stephanus Gemaal
van Maria Theresia tot Keizer was gekozen, de vrede van
Dresden, waarbij onder bemiddeling en borgtogt van En-
geland aan Pruissen op nieuw Silezië en Glatz werden ver-
zekerd en Frans I door Frederik H als Keizer erkend werd.

Frankrijk bleef intusschen den oorlog voortzetten en
begunstigde op nieuw eene landing in Schotland van
Karei Eduard den zoon van den Pretendent: die aan-
vankelijk niet ongelukkige gevolgen had en veel schrik
in Engeland verspreidde. Dat ook nu weder de Zuide-
lijke Nederlanden door Frankrijk zouden worden aange-
vallen , werd evenzeer voorzien als gevreesd. Aan behoor-
lijke verdediging viel intusschen niet te denken. De
Oostenrijksche troepen waren als doorgaans in minder
aantal aanwezig , dan er zelfs in vredestijd behoorden
te zijn. Engeland had zijne legers tot eigen verdediging
noodig, en onze Republiek had ingevolge de tractaten
een deel harer troepen tot ondersteuning derwaarts ge-
zonden. Van de subsidie-tractaten met de Keurvorsten
van Keulen en Munster den 4 Julij 1744 gesloten, liet
zich niets verwachten, daar deze zich tevens met Frank-
rijk verbonden hadden. Rusland had wel reeds 17 Aug.
1744 met Zweden den vrede van Abo gesloten, en op
aandrang der Zeemogendheden en van Oostenrijk groote
beloften gedaan, maar weldra was het gebleken, dat

1) Zie de jonge, p. 74, 113. Volgens mahon , 1.1. T. II. p. 176 brag-
ten de Franschen bij den veldtogt in Vlaanderen in 1745, 76.000 man m
bet veld. De bondgenooten, hadden zich onderling een leger van
78.000
man gewaarborgd ; maar van de 50.000 man, die Oostenrijk en de Repu-
bliek moesten leveren, was veel minder dan het bedongen getal aanwezig;
onze Staat had minder dan de helft. Oostenrijk slechts 8
esquadrons uit-
gerust. In het geheel beliep het leger weinig meer dan 50.000 man.

-ocr page 165-

Frankrijk de bondgenooten voor was geweest, en door
allerlei kuiperijen bet Hof van Petersburg tot werkeloos-
heid had weten te verleiden, zoodat ook van dien kant
op niets te rekenen viel.

Toch bleef het Fransche Hof pogingen in het werk
stellen, om onzen Staat tot den vrede over te halen, en
bood zelfs aan de Zeemogendheden het houden van een
Congres te \'s Hage aan. De Raadpensionaris van der
Heim echter, meenende dat het verkieslijker zoude zijn
in het geheim pogingen tot een\' algemeenen vrede aan
te wenden, maakte in overleg met den Engelschen gezant
Trevor een ontwerp, en tegen het einde van 1745
werden door middel van den kolonel de Larrey, een\'
vriend van den Raadpensionaris, onderhandelingen met
Frankrijk daarover aangeknoopt. Weldra echter bleek
het dat hiervan niets te wachten was en nu werd, nadat
Larrey terug geroepen was, Unico Willem van Wassenaer,
als gevolmagtigd Minister naar het Fransche Hof gezon-
den, wien later op zijn eigen verzoek Jacob Gilles in
hoedanigheid van Minister-plenipotentiaris werd toege-
voegd, met den last om „de saeken zoo verre doenlijk
te prepareren, dat de weg tot eene generale pacificatie
Meerde gebaent, ten meeste genoegen van de geallieerden
en met bevordering van derselver belangen, en in \'t bij-
zonder van de Republiek.

1)nbsp;de jonge, 1.1. p. 108.

De Secretaris van Marteville schrijft onder dagteekening, Berlin 25 Aug.
1744: „Men seid hier soo volkoomen van het Russische Hof verseekert
te zyn, als het kind in Moeders Lichaam, waarop men antwoord dat een
quaade kraam somtyds onvermydelijk is.quot;

2)nbsp;Sedert Raadpensionaris. Zie schelxema Siaatk. Nederl. in v.

3)nbsp;Zie de jonge, 11. p. 115 e. v.

-ocr page 166-

Na langdurige onderhandelingen kwam nu een project-
tractaat tot stand, bij hetwelk bedongen werd: voor de
Oostenrijksche Nederlanden onzijdigheid voor het tegen-
woordige en toekomende, zoodat noch onze Republiek
noch Frankrijk van die zijde mogt worden aangevallen,
tenzij beide Mogendheden onmiddelijk in oorlog waren;
voorts hernieuwing van de tractaten van vriendschap en
koophandel, inzonderheid van dat van 1739, teruggave
aan de Republiek van al het in de Zuidelijke Nederlan-
den genomene.

Maria Theresia zoude aan Frankrijk eene strook lands
in Henegouwen en aan den Keurvorst van de Paltz
Oostenrijksch Grelderland en Limburg geven. De vrede
tusschen Oostenrijk en Frankrijk zoude voorts hersteld
worden op den voet van het Tractaat van 1738 en Frans I
zoude als Keizer erkend worden. Tusschen Engeland
en Frankrijk zou de vrede hersteld en waarborgen tot
instandhouding gegeven worden.

De tractaten van vrede en koophandel tusschen Spanje
en de Republiek zouden bevestigd en deze met Enge-
land gelijk gesteld worden.

Spanje en zijne bondgenooten zouden het in Italië
veroverde teruggeven en Spanje, Napels en Don Philips
den Keizer erkennen. Don Philips zoude Toskane krijgen
voor zich en zijne afstammelingen, voor zooverre zij
niet tot den Spaanschen troon werden geroepen.

De Hertogin van Modena en de Republiek van Genua
zouden in hare bezittingen hersteld en onze Republiek uit-
genoodigd worden Silezië aan Frederik H te verzeke-
ren.Ware de zin onzer staatslieden gevolgd, spoedig

]) Zie de jonge, p. IIB—125.

-ocr page 167-

zoude op dezen voet een vrede tot stand zijn gekomen.
Maar Engeland wenschte ook de Hoven van Weenen,
Madrid en Turin hierin gekend te zien en daartoe was
eene nadere bijeenkomst noodig, welke te Breda belegd
werd.

Tot dus verre waren de onderhandelingen met Frankrijk
door het Secreet Besogne en alzoo in het geheim gevoerd:
doch nu begonnen de Staten der verschillende provin-
ciën zich te verzetten tegen het in hun oog eigenmagtig
handelen van dit Collegie. Het gevolg hiervan was, dat
een afzonderlijk Tractaat van de Zeemogendheden met
Frankrijk buiten de overige bondgenooten, onmogelijk
werd. Zulk een maatregel zoude anders te billijken
geweest zijn, niet alleen door hetgeen de ondervinding
bij den Utrechtschen vrede geleerd had, maar ook door
de wijze, waarop de bondgenooten onze Republiek be-
handelden, welke op het oogenblik van gevaar te ver-
geefs op dezer ondersteuning had gerekend.

Alles werd verhinderd door den ongelukkigen partij-
geest , welke wantrouwen tusschen de leden der regering
veroorzaakte. De stadhouderlijke partij, Engelands staat-
kunde toegedaan, begunstigde het denkbeeld van het Hof
van Londen, om ook Spanje, Oostenrijk en Sardinië
aan de onderhandeling te doen deelnemen; de anti-
stadhouderlijke, Frankrijk meer genegen, wenschte een\'
afzonderlijken, voor de Republiek zeker voordeeliger,
vrede te bewerken.

Onder zulke omstandigheden was van het Congres te
Weenen weinig te wachten, en den 17 April 1747, ter-
wijl de onderhandeling nog niet geheel afgebroken was,
verklaarde Frankrijk aan onzen Staat den oorlog, en eerst
nadat deze anderhalve maand geduurd had, werd het

11

-ocr page 168-

Congres opgeheven, i) Te vergeefs had de Eaad van State
reeds in de Generale Petitie voor 1747 aangespoord
voor de verdediging der Barrière te zorgen, „vermits
wy anders, de scheits-mnnr tusschen de Republicq en
het gestadig op zyne Nabuuren te ontrusten toeleg-
gende Vrankryk weggenomen zynde, als met het mes
op de keel zouden moeten slaapen en slegts het genot
hebben van Goederen, die niet zouden bezeten werden,
dan met het Zwaardt boven het hoofdt;quot; te vergeefs had
de Raad van State gewaarschuwd, dat men zijne woor-
den niet moest beschouwen als „welken in zich geen
realiteit hebben, maar enkel en alleen dienen, om schrik
en vreeze aan te jagen, schoon men in slaap-zugtige
ziektens somtydts mét goedt effect zigh van zulke mid-
delen bedient;quot; België was reeds in Frankrijk\'s handen
en onze Republiek was onmiddelijk aan een\' aanval bloot-
gesteld. De Staat was in groot gevaar: men herdacht
den hagchelijken toestand van 1672, en uitte tallooze ver-
wenschingen tegen Lodewijk XV. Zelfs de Raad van State
liet niet na in zijne Petitie zich aldus uit te laten:

„Het Fransche Hof heeft wel insonderheidt daarop
toegelegt, om te doen voorkomen als of het zelve niet
beoogde d\'Oostenryksche Nederlanden, de Barrière en
Voormuur van den Staat, directelijk of indirectelijk te
invadeeren, geen anderen staat makende, dan om, met
[ons] als te doen staroogen op het behoudt van die Bar-
rière , mitsgaders op de Commercie der Ingezetenen dezer
Landen met Vrankryk, deselven als in den slaap te
Avie-
gen en by na stil te doen zitten, om naderhandt, onze
Bontgenooten d\'een na d\'andere afgemat of t\' onderge-

1) Ibid. p. 12S—134.

-ocr page 169-

bragt zynde, met al zyn geweldt op den Staat aan te
vallen.quot;

„Zulks dat men zeggen magquot; zoo beet het verder:
,.,met veel list zoekt hij ons, door groote overmagt dwingt
Mj ons, en uit een onver dragelijke heersohzugt wil hij

De beschuldiging, dat Frankrijk door „allerley listen,
intrigues, pluymstrykeryen en vleyeryenquot; onzen Staat
bedrogen en „onder het glimpig pretext van vreedequot; ons
den oorlog had aangedaan, was zeker niet vrij van
overdrijving; want de toestand van Frankrijk maakte ook
voor dat Rijk den vrede zeer wenschelijk. J) Maar de
Raad van State begreep welligt door dergelijke uitdruk-
kingen iets te kunnen bijdragen, om te bereiken, wat
op dat oogenblik als het eenige middel werd beschouwd
om het vaderland te redden: de verheffing nl. van Wil-
lem Carel Hendrik Friso tot Stadhouder en Kapitein-
Generaal en Admiraal.

Wat het leger betreft, werden er tractaten aangegaan
tot het verzamelen van de noodige strijdkrachten. Zoo ver-
bond zich Engeland tot het leveren van 40.000 man met
inbegrip der Hessen en Hannoveranen; de Keizerin zou
60.000, onze Republiek 40.000 man leveren, waaronder
de Beijeren begrepen waren. Intusschen bedongen de
Staten, dat men door wapenschouwingen en officiëele
lijsten waarborgen zoude geven voor de aanwezigheid
der verschuldigde troepen, omdat „reeds met Oosten-
rijk tweemalen conventien over te leveren troupes ge-
sloten waren, zonder dat daaraan was voldaan.quot; Ook
met andere Mogendheden en vooral met Rusland werd
een subsidie-tractaat aangegaan en den 26 Jan. 1748

1) Zie Aanteeh. 11.

-ocr page 170-

kwamen de Keizerin, Engeland, de Republiek en Saft--
dinië te \'s Hage overeen, dat ^een leger van 192.000
man tegen Frankrijk zoude worden in liet
veld gebragt,
terwijl bovendien door Groot-Britannië 30, door ons 12
schepen en door Sardinië eenige galeijen zouden wor-
den uitgerust.

Dit een en ander versterkte bij het Fransche Minis-
terie de zucht naar vrede, en reeds in Nov. 1747 begon
men op aandrang van Spanje en de Republiek eene
onderhandeling voor te bereiden, die in het begin van
1748 tot het Congres te Aken aanleiding gaf. i)

In menig opzigt werden de onderhandelingen gemak-
kelijk gemaakt, doordien Frankrijk voor zich weinig
eischte en veel inschikkelijkheid betoonde; aan den an-
deren kant waren echter zoovele verschillende belangen
te behartigen, dat men het moeijelijk terstond eens konde
worden. Dientengevolge traden Frankrijk en Engeland in
eene afzonderlijke onderhandeling, waarbij zich onze Re-
publiek weldra voegde, en waaruit preliminairen tot stand
kwamen (30 April 1748), welke men
langzamerhand
ook de andere Mogendheden zoude trachten te doen
aannemen. Dit voorloopig verdrag was op de
vroegere
tractaten gegrond; derhalve zouden over het alge-
meen alle veroveringen worden teruggeven;
Duinkerken
zoude aan de zeezijde ontmanteld, Parma, Piacenza en
Guastalla aan Don Philips gegeven worden, met
regt
van terugkeer aan den tegenwoordigen bezitter, zoo de
Koning van Napels den Spaanschen troon bekhmmen
of Don Philips kinderloos sterven mogt; Sardinië zoude
behouden wat het reeds
bij het Tractaat van Worms

1) de jonge, 1.1. p. 136—léO.

-ocr page 171-

gekregen had ; Keizer Frans I zoude erkend worden door
de verschillende Mogendheden; Pruissen behield Silezië;
het
assiento-tractaat zou voor vier jaren voor Engeland
verlengd worden; de Pretendent werd van den Engel-
schen troon uitgesloten, de erfopvolging in het Huis
van Hannover verzekerd en eindelijk zouden alle vijande-
lijkheden na zes weken ophouden; in de Nederlanden zoude
terstond wapenstilstand gesloten worden met uitzondering
van het beleg van Maastricht, dat spoedig daarop zich
aan de Franschen moest overgeven, i)

Bij een geheim afzonderlijk artikel werd bepaald, dat de
Mogendheden, welke weigerden deze voorwaarden aan te
nemen, van de toegestane voordeelen zouden verstoken zijn.

Deze preliminairen ondervonden wel eenigen tegenstand,
vooral bij Maria Theresiadoch den 18 Oct. 1748
werd de vrede tusschen al de Mogendheden gesloten. 3)
„Cette paixquot;, merkt
jomini^) teregt aan, fut sans
exemple dans les annales de la diplomatie: la France
victorieuse fut presque humiliée: après beaucoup de
débats, il fut permis à Louis XV de rendre ses con-
quêtes en Flandre et aux Indes, à peine put-il s\'af-
franchir de l\'humiliante obligation stipulée dans le
Traité d\'Utrecht relativement aux fortifications de Dun-
kerque.quot; Van waar die vredelievende stemming van
het Fransche Hof? Zij was grootendeels te zoeken in
den toestand van Frankrijk zelf. „Binnenlands had het
den vrede noodig; de overwinningen, verder voortgezet,

1)nbsp;Ibid. p. 136—140.

2)nbsp;Zie coxe, Hid. of the house of Austria, II. p. 333 e. v.

3)nbsp;Zie over de vredesonderhandelingen de jonge, 1.1. p. 143 e. v.

4)nbsp;Hist. des guerres de la rév. Introd. p. 26.

-ocr page 172-

zouden Frankrijk meer hebben verzwakt dan versterkt.
De maréchal de Saxe had zoo hooge uitgaven noodig
gemaakt, dat het ministerie van Finantiën ze niet meer
dekken kon. Naijver en partijzucht werkten den maré-
chal de Saxe, die aan \'t hoofd van de oorlogspartij stond,
nu overal tegen. De Hertog van Noailles, hoewel zonder
betrekking, had den meesten invloed op Lodewijk XV
en was tegen de Saxe gezind, terwijl hij met de Puy-
sieux zamenwerkte. Deze twee staatslieden werden door
madame de Pompadour, die vóór den vrede ijverde, on-
dersteund. Lodewijk XV zelf was niet tot den oorlog
gezind. Het was niet te verwachten, dat de bondge-
nooten van Frankrijk eenige zwarigheid zouden maken,
indien Engeland over de assiento niet te veel moeijelijk-
heid toonde.quot; i)

Hierbij kwam nog eene andere reden: Frankrijk was
niet opgewassen tegen de Zeemogendheden en Oostenrijk
vereenigd. Immers de Maarschalk de Noailles zegt zelf
in eene Memorie aan Lodewijk XV: „Toutes les fois que
les Anglais et les Hollandais pourront faire entrer dans
leurs vues le corps de l\'Empire, leur crédit leur four-
nissant plus de ressources que les richesses de votre
royaume, et l\'Allemagne plus d\'hommes, qu\'il n\'est pos-
sible , à V. M. de leur en opposer, la supériorité qu\'ils
auront en argent et en soldats doit leur assurer le suc-
cès dans une guerre de longue durée.quot;

Zoolang Frankrijk met magtige bondgenooten vereenigd
was, kon het voordeel aan zijne zijde zijn; maar reeds
lang stond het bijna alleen. Spanje nam slechts in naam

1)nbsp;de jonge, 1.1. p. 160.

2)nbsp;cam. eoüsset, 1.1. T. II. p. 82.

-ocr page 173-

nog deel aan den oorlog, sedert Philips V gestorven was.
Zijn opvolger Ferdinand VI verlangde vrede, om zijne
plannen tot verbetering van den achterlijken staat der
finantiën ten uitvoer te kunnen brengen, i) Voor Frank-
rijk waren de oorlogskosten ongetwijfeld grooter geweest,
dan .voor Engeland, ofschoon ook dit Eijk zijne schuld
aanzienlijk vermeerderd
zag 2), door hetgeen voor den
Oostenrijkschen Successie-oorlog, voor den oorlog in de
Indiën tegen Spanje noodig was. Frankrijk toch moest
een groot deel de legers bekostigen, die door Zweden
tegen Rusland, door den Pretendent tegen Engeland,
door Beijeren tegen Maria Theresia, door Spanje tegen
Sardinië werden te velde gebragt.

Wat de gevolgen van dezen oorlog voor onze Repu-
bliek betreft, bevatten de woorden van
de jomini 3) de
treurige waarheid, als hij zegt: „elle commença cette
guerre avec son or, et la finit avec le sang précieux de ^^
ses peuples; celui des Hollandais qui coulait à grands

1) De schuld van Spanje bedroeg bij zijne troonsbeklimming 45 millioen
piasters (omstr. 80 millioen gl.) Zie
du hamel, II. 314. Het inkomen
des Rijks bedroeg volgens
don martin de loynaz {Considérât, sur les fin..
d\'Esp.
p. 7) in 1747, 27.346.303 Escudos de vellon: onder zijne regering
stegen zij tot 40 millioen Esc. d. v. (
achen-wall, 1.1. p. 99) en bij zijn\'
dood (1759) liet hij 165 millioen francs in de schatkist achter, (
duhamel,
1.1. 11. 334.

3) Lord Chesterfield schreef van den vrede : „The Republic is saved by
it from utter ruin, and England from bankruptcy.quot; Engeland\'s schuld
werd met 31 millioen £ sterling vermeerderd; zij bedroeg 31 Dec. 1748,
78.393,313 £ 1 s. lO^J^ d. Zie
ad. smith, 1.1. p. 381. Lord mahon,
1.1. II. p. 390. De inkomsten overtroffen echter van 1752—1773 jaarlijks
4.180.000 £ de uitgaven. Zie :
TJeber den öconomischen und polit. Zustand
von Qrosz-Britannien im Anfange des Jahres
1796. p. 3.

3) Eist, des guerres de la rév. Introd. p. 3,

-ocr page 174-

flots à Fontenoi, à Raucour, à Laufeld, fut versé pour
expier de longues erreurs; il scella pour ainsi dire, la
charte oppressive de Cromwell, prépara les trophées
maritimes de l\'Angleterre, et lui assura les avantages
incalculables qu\'elle recueillit dans la guerre suivante.quot;

-ocr page 175-

YIJEÜE HOOEDSTUK,

1748 — 1772.

Met den Akenschen vrede sluit het tijdvak, waarin ons
vaderland eene rol van eenig gewigt op het tooneel der
Europesche staatkunde gespeeld heeft. „La guerre de
1741,quot; zoo zegt MABLY„a été l\'époque fatale de toute
la grandeur des Provinces-ünies. L\'illusion s\'est dissipée,
et dès que la foihlesse de cette République a fait voir
qu\'elle n\'étoit qu\'à charge à ses alliés, on a négligé son
amitié et elle n\'a plus été comptée parmi les puissances
qui donnent le mouvement aux affaires de l\'Europe. Les
Hollandois ont compris qu\'un état qui vit de son com-
merce, ne doit pas témérairement vouloir faire le rôle
de juge ou d\'arbitre dans les querelles ambitieuses des
rois. Après s\'être ruinés pour soutenir des guerres qui
devoient leur être indifférentes, et dont ils auroient dû
profiter pour étendre les relations de leur commerce, ils
ont enfin adopté les principes, par lesquels ils auroient
dû se conduire quand la paix de Westphalie eût assuré

1) In zijne verhandeling Be la situation polit, de la Pologne en 1776.
{Oeuvres \'posthumes T. XIll. p. 31).

-ocr page 176-

leur liberté et fait reconnoitre leur inclépendance.quot; O En
nog is misschien deze oordeelvelling te gunstig; want, dat
wij ons buiten de zaken der algemeene staatkunde bielden,
geschiedde eer uit zwakheid, dan omdat dit als gedrags-
lijn was aangenomen tot behartiging van \'s lands belan-
gen. Dit zal duidelijk blijken, waar wij thans zoo kort
mogelijk nagaan, welke voor het statenstelsel van Eu-
ropa belangrijke gebeurtenissen na den Akenschen vrede
plaats hadden.

In menig opzigt kan de Akensche vrede gezegd wor-
den de kiemen van den zevenjarigen oorlog (1756—1763)
in zich te hebben bevat. Vooreerst was het een grieve
voor Oostenrijk, het vruchtbare Silezië te hebben moeten
afstaan aan den meest gevreesden en gehaten mededinger
naar de overmagt in het Duitsche Eijk: Engeland, dat
steeds zijn\' invloed had aangewend om Maria Theresia
tot dien afstand over te halen, had zich daardoor haren
haat op den hals gehaald, en zoodra de kans schoon
stond, zoude zij gaarne zich in een\' oorlog mengen tegen
Engeland, zoowel als tegen Pruissen, in de hoop van het
verlorene te herwinnen.

De gelegenheid deed zich daartoe op in de geschillen
tusschen Engeland en Frankrijk over de grenzen hunner
bezittingen in Amerika, welke door den Akenschen vrede
slechts in algemeene bewoordingen waren vastgesteld.

1) Vgl. daarentegen wat in de Verhandeling van de vrijheit in den bur-
gerstaat
[door l. f. de be.iul\'oiit] in 1737 naar waarheid van onzen Staat
gezegd werd: „alle de Koningen en Vorsten mogen desen Staet te recht
aenmerken als het bolwerk van de Vryhcit van Europa, die geen andere
belangen in de oorlogen tusschen de Koningen en Vorsten van Europa
heeft en neemt, dan de evenwigt, soo veel het mogelyk zy, te houden,
en de verdrukte te hulp te komen, waer van dese Republyk overvloedige
blykeu heeft gegeven.quot; enz. (p. 140 e. v.)

-ocr page 177-

Wel had men zich in Frankrijk na den vrede op de
verbetering der zeemagt toegelegd, maar de slechte staat,
waarin deze gelaten was vóór den successie-oorlog,
maakte een zoo spoedige uitbreiding onmogelijk. Steu-
nende op zijne meerderheid\'), en wetende hoe zwak
het inwendig bestuur van Frankrijk in dien tijd was,
lokte Engeland den oorlog uit en vond een\' gereeden
bondgenoot in den Koning van Pruissen, wiens staat-
kunde hoe langer hoe meer naar die van Engeland was
begonnen over te hellen. Oostenrijk verbond zich, zoo-
als ligt te voorzien was, met Frankrijk en wist Rusland
en Saxen over te halen, om zich hierbij aan te sluiten
ten einde eenen gezamelijken aanval op de Pruissische
Staten te ondernemen. Zweden koos de Fransche zijde;
Spanje werd door het in 1761 gesloten familie-verdrag
der Bourbons gedwongen zich op het einde van den oor-
log hierbij te voegen. Denemarken daarentegen was En-
geland\'s bondgenoot.

En onze Staat? Volgens wheaton 2) „la Hollande est
restée neutre pendant la guerre de 1756. De cette ma-
niere elle cacha le secret de son déclin interne qui fut
complètement révélé pendant la guerre suivante de la
révolution de l\'Amérique du Nord. Alors elle est descen-
due à ce rang secondaire où elle se trouve aujourd\'hui.quot;
Dat inwendig verval was bijna uitsluitend aan het bin-
nenlandsch bestuur, slechts voor een klein deel aan
het stelsel der buitenlandsche staatkunde van de Repu-
bliek te wijten.

1)nbsp;Frankrijk had 70 tegen Engeland 100 schepen : maar bij gelijk aan-
tal schepen, zoude waarschijnlijk het voordeel toch aan de Engelsche zijde
geweest zijn. Zie
jomini, 1.1. p. 28.

2)nbsp;Eist. des progrès, dn dr. des gens, p. 227.

-ocr page 178-

Een blik op het verleden moge strekken, om dit na-
der aan te toonen.

Bij het eindigen van den Spaanschen Sucsesie-oorlog
bevonden zich de finantiën van onzen Staat in zooda-
nigen toestand, dat een zuinig beheer van vele jaren
noodig was , om deze weder op behoorlijken voet te kun-
nen brengen. Daartoe zouden echter de 25 jaren van bijna
onafgebroken vrede, welke volgden, meer dan voldoende
geweest zijn, indien men door eene behoorlijke regeling
van de Convooijen en Licenten gezorgd had, dat door
hen, die het best gelden voor den Staat konden op-
brengen, nh de kooplieden, die met zeer groote winst han-
del dreven, het verschuldigde ware voldaan. Dit geschiedde
echter niet en evenmin werden door de provinciën gel-
den bijeengebragt, om aan de herhaalde aanmaningen
van den Raad van State te voldoen, tot instandhouding
van het onmisbare voor de verdediging der Republiek.
Toen dus de Oostenrijksche Successie-oorlog uitbrak, was
er behoefte aan alles, en bij den vrede van Aken waren
de provinciën in groote schulden geraakt, al had die
oorlog op zich zelf niet zulke buitengewoon groote op-
offeringen geëischt. Thans waren weder acht jaren ver-
loopen en die tijd zoude, zoo men gewild had,
voldoende
geweest zijn, om alles weder op een\' behoorlijken voet
te brengen. Doch Willem IV, hoevele goede hoedanig-
heden hij ook bezat, stond te kort aan het hoofd
van het Bewind en had niet zooveel invloed, dat hij
de ingezetenen tot de overtuiging kon brengen, dat de
buitengewone winsten, welke de handel juist in dezen
tijd afwierp \'), in de eerste plaats moesten besteed wor-

1) Zie groen van pbinsteree, Handb. p. 558, 614.

-ocr page 179-

den tot het in veiligheid brengen van den Staat. De
Raad van State betoogde jaar op jaar, en in het bijzon-
der in 1755, het noodzakelijke om de vestingen te her-
stellen, die in den jongsten oorlog voor een groot deel
open plaatsen waren geworden: hij wees. er op dat
50.000 man in vredestijd noodig waren tot zekerheid
van den Staat, terwijl men er slechts 35.000 had, nu
bijna geheel Europa in oorlog zou geraken; hij herin-
nerde „dat niet alleen de magtigste Vorsten van Europa
sterk gewapend zyn, maar dat een tweederley oorlog
tusschen dezelve is ontstaan; dat de natuurlyke Gealli-
eerden van den Staat, ieder afzonderlyk, als principaale
partyen in deeze respectieve oorlogen zyn geëngageerd,
en dat zy, ieder afzonderlyk zich bevoegd agten, om
te reclameeren de executie der Tractaten:... dat de Bar-
rière-plaatsen open liggen, en dat de Oostenryksche
Nederlanden, de voormuur van de Republicq, van trou-
pes zyn ontbloot; dat het Territoir van den Staat om-
ringt is van de Territoiren der Oorlogende Moogendheden,
en dat men veeleer reden heeft van verwonderd te zyn,
dat de oorlog tot nog toe op de grenzen van den Staat
niet word gevoerd, als van zich te flatteeren, dat de-
zelve van daar geëloigneert zal blyven; en laatstelyk,
dat geene de minste hoop van conciliatie zich tot nog toe
opdoet.quot; „Dat het evenwigt hetwelk tusschen de Moogend-
heden van Europa wierd gemaintineert, en in hetwelk
de Republicq haare veiligheid gestelt had, gegront was
op de jalousie, die tusschen de Huizen van Oostemyk
en van Bourbon constantelyk subsisteerde, en dat die
magtige Huizen zig met elkander thans hadden gealli-
eert. Dat het Huis van Oostenryk en de kroon van Groot-
Brittanniën, die sedert een lange
reeks van jaaren waren

-ocr page 180-

aangezien geworden voor de natuurlyke Geallieerden van
den Staat, thans ieder afzonderlyk geëngageert zyn in
een Oorlog, die haar de handen vol werks geeft.quot;

Dat wijders Engeland krachtens het Tractaat van 1678
hulp vorderde tegen Frankrijk in de geschillen in America.
Dat Maria Theresia de hulp van den Staat had inge-
roepen tegen den Koning van Pruissen, enz.

En dan vraagt de Raad van State „of de Republicq
thans is gedekt door Alliantiën, dan of haare veiligheid
en de bewaaring van haare regten moest gezoght wor-
den in haar eigen forces.quot; i)

Tot vervelens toe bleef de Raad van State op dit
aanbeeld voortslaan maar de provinciën volhardden
in hare weigering en de voorzitter der Staten-Gene-
raal moest in 1756 verklaren, dat de Republiek
niets vermogt dan gebeden ten hemel te zenden tot
behoud van den vrede, daar zij noch land-, noch zee-

1) G. P. 39 Dec. 1756.

3) Zie de Gea. Petitien tot 1763 in het 33e gtukje van reiniee veyaaet
[el. luzac]\'s
Openh. brieven. iTat men geven kon, als men wilde, bleek
uit den spoed waarmede eene leening voor Berbice was volgeteekend; hier
was regtstreeksoh belang in het spel. Zie ald. p. 108.

„Het is bijna ongeloofelijk,quot; dus mag men de Staten-Generaal volmon-
dig nazeggen, „dat een Staet, die geconstitueerd is als die van de Kepu-
blicq, waarin iedere Provincie haar eigen Pinancie administreert, en jaar-
lijks haar contingent alleen opbrengt in hetgeen tot de gemeene defensie
werd vereischt, zedert zooveele jaren, zelfs in zware tijden, heeft kunnen
staande blijven en buiten confusie werden gehouden zonder dat de Pro-
vinciën een vasten voet hebben gevolgd om verantwoording, of bewijs
van gedane betalingen, aan den anderen van tijd tot tijd te doen; en het
is buiten alle contestatie, dat, indien eenige van de Bondgenooten niet de
cordaatheid hadden gehad, om, zonder naar haar Medeleden om te zien,
zich van hare verpligting te kwijten, en \'t gemeen belang boven alles te
beoogen, reeds voor lang zeer groote inconvenienten tot onherstelbare

-ocr page 181-

magt, noch geld bezat, i) Intusschen woeg Engeland
de hulp, bij Tractaat van 1678 verschuldigd. Doch
hiernaar had men geen ooren: aan Engeland toch
waren de ongelukken van den vorigen oorlog geweten
en Frankrijk beloofde handelsvoordeelen, zoo men zich
onzijdig hield. En ware dit ook al niet het geval ge-
weest, de franschgezinde, anti-stadhouderlijke partij had
na den dood van Willem IV (22 Oct. 1751) het hoofd
weder opgestoken en won dagelijks meer veld: wat
dus ook de tractaten vorderden, onzijdigheid bleef de
leus.

Ware het hier nog bij gebleven! Maar men ging ver-
der: men liet toe, dat Fransche troepen over het grond-
gebied van den Staat trokken en zelfs in Ostende en
Nieuwpoort Fransche troepen gelegd werden, tegen de
uitdrukkelijke bepaling van den UtrShtschen vrede, dat
geene plaats der Zuidelijke Nederlanden onder welken
naam ook in de magt van Frankrijk werd gesteld.

In een ander opzigt werd de neutraliteit geschonden
door het leveren van oorlogsbehoeften aan de Franschen,
waardoor de verbittering der Engelschen nog meer op-
gewekt werd, en hetgeen weldra ten gevolge had, dat

praejudice van den Staat uit dit gebrek van liquidatie soude zijn geresul-
teerd.quot;

Zie de Missive van H. H. M. van 27 Dec. 1753 ter begeleiding van de
G. P. van 24 Dec. te voren.

1)nbsp;Zie: Franhrijks invloed op de buitenl. aangelegenheden der voormalig
Ned. Bep. door
Jhr. Mr. d. m. m. d\'hangest Baron d\'tvoy van mij-
dkecut
, p. 16, 68.

2)nbsp;Ibid. p. 67—75, waar de briefwisseling van den Franschen Gezant
d\'Affry met het Fransche Hof te vinden is.

3)nbsp;KtuiT, Iets over den laatsten Engelschen oorlog, bl. 4 volgg.

-ocr page 182-

menig schip van Hollandsche kooplieden, ook al bevatte
het geene met de tractaten strijdige koopwaren, opge-
bragt en verbeurd verklaard werd. Te vergeefs beriep
zich de Republiek op den volkenregtelijken regel „vrij
schip, vrij goedquot;; de Engelschen bleven, ook nadat de
oorlog ten einde gebragt was,
voortgaan met willekeurig
zich van Hollandsche schepen meester te maken, zonder
dat de van zeemagt bijna geheel beroofde Republiek
iets vermogt, om aan de eischen tot voldoening of schade-
loosstelling eenige kracht bij te zetten.

Men heeft beweerd, dat er na het midden der XVIII
eeuw eigenlijk geen sprake meer kan zijn van staatkun-
dig evenwigt, omdat Engeland zoozeer ter zee de alleen-
heerschappij had verkregen, dat er ook van staatkundig
evenwigt te land geen spoor meer te ontdekken bleef. \')

Slechts ten deele is deze opmerking juist. Het valt
namelijk niet te ontkennen, dat Engeland\'s overwegende
invloed, een gevolg van de alleenheerschappij van dat
Rijk ter zee, in strijd was met een behoorlijk geregeld
stelsel van staatkundig evenwigt. Maar aan den anderen
kant moet men bedenken, dat het stelsel
bestaan bleef,
al had men ook niet steeds genoegzaam gewaakt tegen
het streven naar alleenheerschappij. Beschouwt men het
stelsel als vervallen, zoodra er een feit heeft plaats ge-
had, dat met het doel van het stelsel niet is overeen
te brengen, dan moet de Akensche vrede reeds
als grens

gesteld worden.

Daar wij echter van eene andere zienswijze uitgaan,
meenen wij over het stelsel van staatkundig
evenwigt te
kunnen spreken tot aan het jaar 1795.

1) Zie günthee, Ewop. V\'ólhesr. I. p. 345.

-ocr page 183-

Het eerste feit, hetwelk wij dan na den vrede van Hu-
bertsburg (1763) te vermelden hebben, is de eerste ver-
deeling van Polen (1772), welke te regt de grootste mis-
daad tegen het volkenregt genoemd is, die sedert de
vestiging van het Europesche statenstelsel ooit werd bedre-
ven. Te vergeefs hebben Pruissen, Rusland en Oostenrijk
elk voor zich getracht, een\' schijn van regt er aan te
geven. \') Dat zij zelf van het tegendeel overtuigd waren,
blijkt reeds eenigzins daaruit, dat noch Frederik II, noch
Catharina H, noch von Kaunitz voor den ontwerper er
van wilden doorgaan.

De verdeeling van Polen was eene verkrachting van
het stelsel van staatkundig evenwigt, juist daarom des
te gevaarlijker, omdat zij plaats had door dezelfde mid-
delen, die tot handhaving van het evenwigt moesten
strekken En op dat stelsel had Polen maar al te
veel vertrouwd. „Si la nation polonaise,quot; zoo zegt
de
saint-peiest
*\'•), „n\'a jamais placé le point d\'honneur
national dans la nécessité de se suffire à elle-même, c\'est
qu\'elle s\'était toujours crue spécialement destinée au
maintien de l\'équilibre européen, non par ses propres

1)nbsp;jomini 1.1. y. I. p. 7 tracht het Hof van Petersburg aldns te ver-
dedigen : „On doit avouer que le partage de la Pologne est encore une
(entreprise) de celles, dont le but serait le plus facile à justifier, au moins
pour ce qui concerne la Russie. Une grande nation méditerranée, qui,
se trouvant séparée de toute l\'Europe par une république turbulente, cherche
à s\'ouvrir des relations directes avec les grands Etats européens aux dépens
de cette république, suit l\'impulsion naturelle qui lui a été tracée par ses
intérêts.quot;

2)nbsp;alexis de saint-pe1e3t, Mudes diplomatiques et littéraires, T. I.
p. 243 e.
v. 289. Vgl. kurd von sohlözer, Friedrich der Grosse und
\'Katharina die Zweite. Berlin
1859, p. 272 e. v.

3)nbsp;Zie von qentz, 1.1. p. 21.

4)nbsp;1.1. p. 58.

-ocr page 184-

efforts, non par son habileté politique, mais uniquement
par^sa situation géographique et par son épée.quot;

Uit dien zoeten droom werden de Polen wakker ge-
schud , en zij bemerkten te laat, dat eigen krachten beter
waarborg zijn tegen de heerschzucht der naburen, dan
een stelsel van evenwigt. En die krachten ontbraken hun
geheel, ten gevolge van binnenlandsche verdeeldheden.

Dat zich geene enkele Mogendheid het lot van Polen
aantrok, laat zich ligter verklaren dan regtvaardigen.
Engeland toch, nog niet bekomen van een\' oorlog, welke
den reeds zoo aanzienlijken schuldenlast bijna verdub-
beld had gt;), werd sedert eenigen tijd bezig gehouden door
oneenigheden met zijne Amerikaansche koloniën. Van
die zijde was volstrekt geene hulp te verwachten.

Dat Frankrijk evenzeer lijdelijk toezag, wordt door
MABLr\') gedeeltelijk verklaard door deze woorden: „Son-
gez à notre situation; nous sommes accablés des vices
différons que nous ont donnés les règnes éternels de
Louis XIV et de son successeur: et je ne conçois point
comment l\'Europe est assez aveugle pour nous regarder
encore comme une puissance formidable.quot; De zevenja-

1)nbsp;De Oostenrijksche successie-oorlog had dien van 47 op 78 millioen
£ sterling gebragt: in 1755 was S\'/a millioen gedelgd; in 1762 was de
schuld tot 146«/a millioen geklommen, welke bij het begin van den Ame-
rikaanschen oorlog slechts tot 136 millioen was teruggebragt.

Zie WiUiam Piit par m. a. calmon. Par. 1865. p. 36. Vgl. ook achen-
wall,
1.1. p. 334 en ad. smith, 1.1. p. 382.

Volgens de boven aangehaalde verhandeling van price (p. 73) bedroeg
Engeland\'s schuld in 1740 46.382.650 £ (rente 1.903.861 £); iu 1749
78.166.906 £ (rente 2.765.608 £); bij \'t begin van den 7jarigen oorlog
75\'o77.264 £ (rente 2.654.018 £); in 1763 146.582.844 £ (rente 4.840.821 £)
en in \'t midden van deu zomer van 1775 135.943.051 £ (rente 4.440.821 £)

2)nbsp;Oeiivres posth. T. XIII p. 24.

-ocr page 185-

rige oorlog had aan Frankrijk 49.702.000 £ sterl. gekost,
waar van 23.152.000 £ door het verkoopen van ambten,
door vrijwillige giften, enz. gevonden waren. Dien ten
gevolge was \'s lands schuld in 1769 tot 138.622.000 B
geklommen; waarvan 6.707.500 £ rente behaald werd. \')
Doch er waren gewigtiger reden; lang te voren had Choi-
seul bemerkt, dat op het bondgenootschap tusschen Frank-
rijk en Oostenrijk van 30 Dec. 1758 weinig of niets te
rekenen viel; hij had aan Rusland eene afleiding gegeven
door de Turken tot den oorlog aan te zetten, die echter veel
te zwak bleken te zijn tegenover het magtige Russische Rijk,
en op nadeelige voorwaarden spoedig vrede hadden moe-
ten sluiten; hij had zelfs een\' tijd lang de tegen Rusland
vijandige partij in Polen ondersteund — maar dit alles
was grootendeels een gevolg geweest van persoonlijken
haat tegen Catharina II , dien hij te vergeefs poogde
te koelen. Toen het nog tijd was tot handelen, had hij
zich de gelegenheid afgesneden, om Frankrijk\'s invloed
te doen gelden, en door den eenen misslag op den an-
deren te stapelen had hij de zaken zoo ver gebragt, dat
er voor het Fransche Hof geene andere rol overbleef dan
lijdelijk toe te zien, terwijl hij zelf, nog voor dat de ver-
deeling van Polen tot stand kwam, voor de aanvallen zijner

1)nbsp;Zie k. price , Aanmerk, over den aard en de waarde der hurgerl.
vrijheid — Vert, door
j. d. baron van der capellen, p. 60.

2)nbsp;Zie over dat verdrag duclos, Mémoires secrets sur les règnes de
Louis XIV et de Louis XV
(ed. Par. 1791) T. IL p. 278 e. v.

De korte inhoud van bet tractaat is te vinden bij (sequb) Politique de
tous les cabinets de l\'Europe
(ed. Paris 1794) I. 224 e. v.

3)nbsp;De oorzaak van dien haat was gelegen in de pogingen der Czarin
om een Noordelijk verbond tot stand te brengen, even als de Choiseul er
een in het Zuiden gevormd had. Zie
de saist-priest , 11. p. 173, e. v
Misschien waren er nog andere redenen. Zie ibid. p. 176.

-ocr page 186-

vijanden moest zwichten en den post van Minister neder-
leggen \').

Waar Engeland en Frankrijk niet hij magte waren, om
voor Polen\'s zelfstandigheid in de bres te springen, daar
zagen zich de overige Mogendheden genoodzaakt dit voor-
beeld te volgen, en zoo werd de misdaad volbragt, zon-
der dat één Rijk verzet er tegen aanteekende.

De verdeeling van Polen is te regt een bewijs genoemd
van de algemeene verslapping en krachteloosheid op het
gebied der staatkunde, welke het geheele einde der
XVIIP eeuw gekenmerkt heeft, tot onberekenbaar nadeel
voor de instandhouding van het statenstelsel van Eu-
ropa ; hierop vooral zijn de woorden van
von gbntz aan-
gaande het staatkundig evenwigt toepasselijk: „es ist
durch eben die Krankheiten gesunken, an welchen alle
Kunstwerke der moralischen Welt nach und nach ihren
Untergang finden, durch
Miszbrauch der Form auf einer
Seite, und Erschlaffung des Geistes auf der andern.quot;
De schending der zelfstandigheid van Polen was even
onregtvaardig, als het beginsel gevaarlijk was, waarop
het steunde: Frankrijk toch meende later daaruit een
^nbsp;regt te kunnen ontleenen, om van zijnen kant door

(j^T-ï U^i . Oostenrijk, Rusland en P^lén niet gestoord te worden in
zijne pogingen tot uitbreiding van grondgebied. Zulke
( gevolgen had de verkrachting van het stelsel van staat-
kundig evenwigt!

1)nbsp;De verdeeling van Polen was een voor de geschiedenis van het stel-
sel van staatkundig evenwigt te belangrijk feit, dan dat wij niet een
oogenblik er bij behoorden stil te staan. Voor meer bijzonderheden moeten
wij echter verwijzen naar p. 1—295 van het Ie Dl. van het belangrijke
werk van
de saint-peiest.

2)nbsp;Zie VON GENTZ, l.l. p. 15. 20. 84.

-ocr page 187-

ZESDE HOOFDSTUK.

1772 — 178 9.

§ 1-

Van groot belang zoowel voor onze Republiek als voor
het statenstelsel van Europa was de strijd, dien Enge-
land omstreeks dezen tijd met zijne Amerikaansche ko-
loniën begon te voeren.

De zware schuldenlast van dit Rijk had namelijk bij-
zondere middelen doen uitdenken om de inkomsten te
vermeerderen, en hieronder behoorde eene belasting op
thee, papier en andere waren, waarvan de Amerikaan-
sche Staten door het moederland voorzien werden. Om
deze te ontduiken lieten de Amerikanen die waren ter
sluik van elders invoeren, en vonden daartoe vooral de
Hollandsche kooplieden bereid, die zich weinig bekom-
merden, of daardoor ook de veiligheid van onzen Staat
in gevaar zoude kunnen komen. Zoo het hun voordeel
aanbragt was dit onverschillig, i)

1) „Als zij winst konden doen/\' zoo zeiden de kooplieden eens tot den
Stadhouder, „zouden zij met hunne zeilen wel langs de hel varen.quot; Zie
Kluit, Iets over den Eng. oorlog, p. 44.

-ocr page 188-

De wijsgeerige denkbeelden, die in het laatst der
XVIIP eeuw eene .zoo vrijzinnige rigting namen, waren
ook tot Amerika doorgedrongen en hadden eene zucht
naar onafhankelijkheid doen geboren worden, welke
slechts eene aanleiding behoefde, om tot feitelijk verzet te
leiden tegen het moederland, dat reeds door verschillende
handelingen het ongenoegen der koloniën had opgewekt.
En toch zouden welligt de zaken niet tot zulk een uiterste
gekomen zijn, zoo niet het altijd naijverig Frankrijk van
de gelegenheid had gebruik gemaakt, om aan Engeland
afbreuk te doen en de opstandelingen in hunne plannen
gestijfd en ondersteund had, waarvan het gevolg was, dat
zich de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, na te
vergeefs hunne grieven blootgelegd en meerdere gelijk-
heid in regten met het moederland verzocht te hebben
(5 Dec. 1774), den 4 Julij 1776 onafhankelijk ver-
klaarden.

Te \'sHage werd weder, als bij iederen oorlog, een
strijd gevoerd tusschen de Gezanten van Engeland en
Frankrijk, wie de Republiek tot bondgenoot zoude heb-
ben 1). Dat de uitkomst ditmaal niet ten gunste van Enge-
land zoude zijn, was wel te voorzien. Immers voortdurend
werden schepen met sluikwaar beladen voor goeden buit
verklaard, waarover de kooplieden, als over een schro-
melijk onregt, luide klagten aanhieven. Hierdoor ver-

1) Niet oneigenaardig is de vergelijking van onzen Staat bij „une co-
quette pressée entre deux amans qu\'elle n\'aime pas, et qu\'elle redoute:
mais leur position commence à changer avec la fortune, ainsi que le ton
des Anglois. Ce n\'est plus une maîtresse dont ils cherchent à s\'assurer la
main: c\'est une femme à qui ils annoncent le divorce si elle ne se rend
promptement à son devoir.quot; Zie
linguist. Annales politiques, civiles, et
littér. du
18e siècle (ed. la. Haye 1780, T. VIII. p. 261).

-ocr page 189-

meerderde niet weinig de haat, dien men toch reeds
tegen het Engelsche Hof had opgevat en dien Frankrijk
niet naliet ijverig aan te wakkeren. D\'Affry was deze
taak begonnen en zij werd met goeden uitslag voortgezet
door den Hertog de la Vauguyon\'), àie sedert 1776
Gezant te \'s Hage met eene bijna onbeperkte volmagt,
er in slaagde onzen Staat geheel met Frankrijk te ver-
binden. Hij sloot zich ter bereiking van dit doel aan
den invloedrijken Amsterdamschen Burgemeester van
Berckel, den apostel van het patriotisme, zooals hij hem
zelf noemde, dien hij in betrekking bragt met de te
Parijs vertoevende Gevolmagtigden van de Vereenigde
Staten 2), oordeelende, „qu\'assurer leur union avec cette
ville importante, c\'était leur concilier la Republique en-
tière.quot; Hij wist partij te trekken van de geldzucht
der ingezetenen, door namens zijnen meester handels-
voordeelen te schenken en te ontnemen, al naarmate meer
of minder ten gunste van Frankrijk gehandeld werd.

Te vergeefs liet het Engelsche Hof door zijnen Gezant
vertoogen doen om onzen Staat tot andere inzigten te
brengen: Yorke had zich geene toegenegenheid weten
te verwerven; doch al ware ook een ander persoon

1)nbsp;Iu de Mnemosyne voor 1829 komt een uittreksel voor uit de fussan,
Hisi. de la Diplomatie Française, waarin het een en ander over den aard
der zending van de la Vaiiguyon te vinden is. De briefwisseling van
dien Gezant met het Fransche Hof tijdens zijn verblijf in Holland is te
vinden in bet reeds aangehaalde werkje van
d\'yvoy van mijdeecht, Frank-
rijks invloed,
p. 76 e. v.

2)nbsp;Over de briefwisseling tusschen dezen en van Berckel zie men nijhoef\'s
Bijdr. tot de Vaderl, Gesch. en Oudh. 1)1. III, 3e st. p. 157 e. v.

3)nbsp;3ie Mr. l. e. lbntino , Overzigt over de bewegingen van het jaar
1787 (in NIJHOFf\'s Bijdragen Dl. X Aanteek. 10.)

4)nbsp;Zie KLUIT 1.1. p. 85 e. v.

-ocr page 190-

daartoe gebezigd, hij zoude den gang der zaken niet
hebben kunnen keeren, daar de oorzaak gelegen was in
het verleden.

Merkwaardig zijn de woorden, voorkomende in een
schrijven aan onzen Gezant van Weideren kort voor zijn
vertrek uit Londen: „Eene verdeeldheid, tusschen Groots
Brittanniën en Nederland ter eener, en een familie-ver-
bond tusschen de takken van het huis van Bourbon tér
anderer zyde, is een verschynsel, dat de Staatkundigen
moet verbaasd doen staan, en dat alle de beraamingen
en uitzichten, waarmede lieden van verstand en oordeel,
geduurende meer dan eene eeuw herwaart, hunne schran-
derheid en verbeelding werk gaven, moet verydelen. Zulk
een voorval brengt in eens het gansche heir van heden-
daagsche Politieken van hun stuk, en zoude iemand eene
afkeer geven, van zich verder met eenig slach van re-
denkaveling in dergelyke zaaken te moeyen. Het wordt
in de taal van
milton verwarring erger verward; en
verplettert met eenen slag de gansche fabriek van het
stelzel van het evenwigt der Macht in Europa: een stel-
zel, waar aan de wysheid van Uwe zoowel als Onze
Voorouderen, zoo lange, zoo angstvallig heeft gearbeid:
om hetwelke tot stand te brengen,\'de schatten van beide
de landen zyn gespild: een stelzel verzegeld door half
het gestorte bloed, dat Europa geduurende de vorige
eeuw heeft zien vlieten!quot;

Niets zoude intusschen gemakkelijker geweest zijn dan

1) Brieven Tcort voor des Graaven van Welderens vertrek uit Londen,
zijne Exc. ter hand gesteld; betreff, den toenmaaligen toestand der zaahen
tusschen Eng. en de Rep. In het Eng. geschr. door 3omi KVXiwms , L. L. B.
1781. p. 16 e: v.

-ocr page 191-

den oorlog te vermijden, zoo men slechts eenige inschik-
kelijkheid had willen toonen, in plaats van allerhande
daden te bedrijven of te dulden, die streden met de
tusschen Engeland en onzen Staat bestaande verdragen. —
Dat Engeland den oorlog niet zocht, blijkt genoeg uit
de herhaalde pogingen om eene schikking te treffen. \')
Maar de geldelijke belangen waren eene te sterke ver-
leiding. Zoo men toch aan Frankrijk genoegen gaf,
verkreeg men van dien kant voordeelen: de betrekkin-
gen met de Amerikaansche Staten aangeknoopt en de
vriendschap aan deze betoond, opende het uitzigt van
met de nieuwe Mogendheid zeer voordeelige handels-
verdragen te sluiten. Volgde men daarentegen de Engel-
sche staatkunde, die toch reeds uit anti-stadhouderlijke
beginselen gehaat was, dan moest de bij de tractaten
beloofde ondersteuning geleverd worden.

Thans werd deze geweigerd omdat, naar men be-
weerde , er geen
casus foederis aanwezig was. Hoezeer
hieruit duidelijk genoeg de gezindheid onzer Republiek
bleek, zouden de gevolgen dier weigering welligt anders
geweest zijn, indien niet eenigen tijd daarna door de
Engelsche regering het Concept van een .geheim verdrag
ontdekt was, dat den 4 Sept. 1778 tusschen van Ber-
ckel en de gevolmagtigden der Vereenigde Staten was
opgesteld. Na te vergeefs op vervolging der schuldigen
te hebben aangedrongen, verklaarde Engeland den 17

1)nbsp;Zie rkndorp, Memorien, I. p. 70 e. v. en passim.

2)nbsp;Volgens sommigen was dit de voornaamste reden der oorlogsverkla-
ring van Engeland. Zie
kluit, 1.1. p. 117.

De casus foederis werd ontkend op grond dat Engeland aanvaller was.
Men had in tijds gezorgd voor zulk eene uitvlugt. Zie de reeds aangehaalde
Verhandeling van
Lenting, Aanteek, 12.

-ocr page 192-

April 1780 onze Republiek voortaan als onzijdige Mo-
gendheid te zullen beschouwen, welke zich op geene
bij verdragen toegestane voordeelen beroepen kon.

In plaats van hierdoor tot nadenken te worden ge-
bragt, verwekte dit slechts verbittering, en onze Regering
besloot voortaan aan alle schepen convooi te verleenen.
Wat ligt te voorzien was geschiedde: onze schepen ge-
raakten in strijd met Engelsche en den 20 Dec. 1780
verklaarde Engeland aan den Staat den oorlog.

Gering was de indruk, dien deze oorlogsverklaring op
de gemoederen maakte, ja zelfs waren er lieden, die er
zich over verheugden, en voor de toekomst zich groote
voordeelen daarvan beloofden.

Was dan, zoo mag men vragen, de toestand van den
Staat zoo geruststellend? Wat de schatkist aangaat, ja.
Immers, zoo lezen wij bij
bendorp : „De middelen
te water, de inkoomende en uitgaande Rechten der
Admiraliteiten en het Recht van de Waag, brachten
een derde meerder op dan naar gewoonte. Het Finan-
tieweezen van Holland was in zoodanigen voordeeligen
toestand, door de wyze schikkingen van eene zuinige
en geregelde bestiering gebracht, dat de oude schul-
den , te hoog gelopen door de uitermatige kosten, die
de vorige oorlogen en voornaamlyk die der Successie
veroorzaakt hadden, en van welke de Intressen niet even-
redig waren aan \'t geen jaarlyks daar voor gesteld kan
worden, waren voor een groot gedeelte afgelost; en

1)nbsp;Zie kluit 1.1. p. ]36.

2)nbsp;Memorien I, 45. Tot bewijs voor den bloei des handels kan strek-
ken , dat Friesland gewoonlijk 200, nu 600 schepen in de vaart had. Zie
KLUIT, 1.1. p. 23,

-ocr page 193-

daar en boven \'s Lands Schatkist rykelyk in voorraad
voorzien. De Oost-Indische Maatschappij, die zenuw van

\'s Lands welvaaren____ was niet verre van haare oude

schulden te hebben afgedaan, en weder aanzienlyke uit-
deelingen te kunnen doen. Het is zeker, dat de Repu-
bliek in eenen allergeduchtsten staat te brengen zoude
zyn geweest, zoo by tyds, \'tgeen rykelyk voorhanden
was, besteed was geworden, om voornaamlyk haare Zee-
macht, in goeden staat te brengen.quot;

Hieruit blijkt ten duidelijkste welke goede gevolgen
de vrede voor onze geldmiddelen uitwerkte: immers in
1748 waren deze zoo slecht gesteld, dat er beslag op
de pachten en landerijen van den Staat gelegd werd. \')
Ware dus door geld het behoud van den Staat te winnen
geweest, zoo had men onbekommerd de toekomst kunnen
afwachten. Maar daarmede was niet zoo spoedig eene
vloot te verkrijgen, om Engeland\'s aanvallen te keer
te gaan.

De ellendige toestand onzer zeemagt was een onmid-
delijk gevolg van de heerschende partijschappen. Dat
de veiKgheid van den Staat niet genoegzaam gewaarborgd
was door de bestaande middelen van verdediging, daar-
van was een ieder overtuigd. Maar terwijl sommige
provinciën, en vooral de stad Amsterdam, welke zich
eene groote magt over den gebeelen Staat meende te
mogen aanmatigen, alleen de zeemagt vermeerderd wil-

1)nbsp;G. P. v. 1748 p. 25 e. v. Volgens mkti.xerkamp, 1.1. 3« afd. p. 39,
42, was er in 1750 jaarlijks een te kort van bijna 3 millioen; in 1775, was
er jaarlijks een overschot van 2 millioen, dat in 10 jaar tot 3 millioen
kon gebragt worden.

2)nbsp;KLurr, 1,1. p, 48.

3)nbsp;Zie [r. m. van goens] Politiek vertoog over het waar Systema van
Amsterdam...
1781.

-ocr page 194-

den zien, weigerden de landprovinciën hierin toe te stem-
men, zoo niet tevens het leger versterkt werd: en zoo
bleven beide op denzelfden voet.

Dat het met de zeemagt inderdaad treurig gesteld was,
blijkt uit de Resol. van de Staten van Holland van 22
Maart 1771, na welk tijdstip er bijna niets verbeterd
was. Wij lezen daar o. a.: „Met de navale magt is het
zodanig geleegen, dat zonder eene prompte en toerei-
kende voorziening, het minder zal aankomen op de con-
servatie van de
\'Naam van Zeemogendheid, van ouds met
zoveel roem en luister verkregen, als op het behoud van
de
Republiek zelve, daar men te laat zal ondervinden, dat
de middelen tot soutien en verzeekering van de eenigste
sources, waaraan dit Gemeenebest zyn Opkomst en Be-
staan is verschuldigd, niet verwaarloost nog verzuimt
kunnen worden, zonder het Vaderland en al wat daarin
dierbaar is, aan een onvermydelyk Bederf bloot te stellen.quot;

Door alles in het werk te stellen, om zoo spoedig mo-
gelijk schepen te koopen en te doen bouwen, konde onze
Republiek slechts 20 linieschepen en 19 fregatten in zee
brengen \'); Frankrijk had 217 oorlogschepen, Spanje,
door het familie-verbond ook in den oorlog betrokken,
40 linieschepen en 94 kleinere. Engeland daarentegen on-
derhield 295 oorlogschepen, waaronder 126 linieschepen.

1) eendoep, 1.1. I. 113; II. 306; Bijlage L» Z. e. a. w. zimmer-
MANNj a political survey of the present state of Europe (1787) p. 185 stelt
onze zeemagt in 1782 op 43 linieschepen en 53 andere,
ekndobp\'s op-
gave zal waarschijnlijk juister zijn.

3) groen van peinsteeee, Handb. p. 671, 673. rsndoep, I. 113. \'
Volgens
du hamel 1.1. II. 241 had Spanje hij de troonsbeklimming van
Karei III (1759) 37 linieschepen en ongeveer 30 fregatten ; bij zijn\' dood
(1788) 190 schepen waaronder 80 linieschepen. Engeland had volgens den

-ocr page 195-

Alles te zamen genomen was de Engelsche vloot zeker
niet kleiner dan die der bondgenooten, en waarschijnlijk
van meer geoefende matrozen voorzien.

Voor de Republiek was alle hoop op de hulp van
Frankrijk gevestigd, die echter niet belette, dat menige
onzer koloniën genomen werden.

Ware men zeker geweest de hulp te zullen verkrijgen
van Rusland en de andere Mogendheden, die te zamen
de Gewapende Neutraliteit hadden gesloten, om hare
schepen tegen de Engelsche te beschermen \'), en waarbij
zich onze Staat kort na de oorlogsverklaring door En-
geland voegde, dan ware zeker minder voordeel voor
Engeland, en minder nadeel voor onzen Staat het gevolg
van dien oorlog geweest, en er zoude mogelijk een stelsel
van staatkundig evenwigt ter zee geboren zijn geworden.
Nu echter Engeland gezorgd had ons den oorlog aan te
doen, voordat wij tot de Gewapende Neutraliteit volko-
men waren toegetreden, bestond er naar het gevoelen
dier Mogendheden geen
casus foederis.

BENDOBP heeft er op gewezen, hoe noodlottig de toe-
treding tot de Gewapende Neutraliteit voor onzen Staat
geweest is, omdat zij een der voornaamste redenen mag
geacht worden, waarom ons de oorlog verklaard, of al-

Bßyal Kalender voor 1787, 157 linieschepen en 290 andere, doch in 1782
volgens de lijsten der Admiraliteit slechts 14 linie- en 188 andere schepen.
Frankrijk had van 1780—1782 volgens
Zimmermann 1.1. p. 267, 266 en
in 1785 256 schepen, waaronder 72 linieschepen.

Men houde bij deze opgaven wel in het oog, dat het aantal stukken
dier schepen zeer verschilde. Zoo had onze Staat 2 schepen van 70, de
overige allen van minder stukken; Engeland daarentegen meest schepen
van 70 tot 100 stukken.

1)nbsp;Zie J. A, MOLSTER, Voorle». over de neutraliteit p. 20 e. v.

2)nbsp;Memorien, II. 225. Zie den brief van de la Vauguyon, ald. p. 223.

-ocr page 196-

thans de oorlogsverklaring verhaast werd. Geen enkel
voordeel werd er van genoten, terwijl men meende ver-
pligt te zijn, eiken voorslag tot afzonderlijke onderhan-
deling met Engeland, hetzij door dit Rijk zelf, hetzij door
Sardinië of Zweden gedaan i), van de hand te wijzen
ter wille van dit verdrag. En toen eindelijk 2 Sept. 1783
de vrede zoude gesloten worden en de Republiek de vrije
vaart en schadeloosstelling voor zich vorderde, welke zij
zeker had kunnen verkrijgen door aan de vroegere voor-
stellen gehoor te geven „werd onsquot; zoo zegt
eendorp te
regt, „door de Mogendheid ten wiens behoeven dit alles
geschied was, ronduit aangezegd,
dat zoo wy ons wilden
houden aan \'tpunt, om H welk de oorlog gevoerd, en het
maaken van Vreede door ons steeds van de hand geweezen
was, er voor ons geene Vreede op was, en wy maar nut-
teloos het heilzaam werk zouden ophouden, terwijl de andere
Oorlogende Mogendheden doch met hunne handelingen zouden
voortgaan; dat het gantseh Sistema der geivapende Neutra-
liteit niets anders was dan eene hyzondere Conventie, tus-
schen de geejien, die ze onder elkander hadden aangegaan ,
maar welkers gronden veele Mogendheden, als strijdig met
haare Gelangen, niet zouden willen aanneemen.quot;

Den 3 Sept. 1783 kwam tusschen Engeland en de
Vereenigde Staten de vrede tot stand waarbij deze als
eene onafhankelijke Republiek erkend werden. — De me-
nigvuldige betrekkingen, welke voortaan dezen Staat met
de Europesche Mogendheden verbonden, hadden ten ge-
volge, dat hij kan gezegd worden van toen af tot het
statenstelsel van Europa behoord te hebben.

Op denzelfden dag werden de preliminairen tusschen

1) Zie kluit, 1.1. p. 155, 159 e. v. en bendorp Dl. II passim.

-ocr page 197-

Engeland en onze Republiek gesloten, nadat er se-
dert den 20 Januarij te vergeefs onderhandeld was, en
niet dan nadat Frankrijk verklaard had niet langer te wil-
len wachten met het sluiten van den vrede met Engeland.

Deze preliminairen waren de grondslag voor den vrede,
die te Parijs 20 Mei 1784 tot stand kwam. Even voordeelig
als de vroeger aangebodene voorwaarden waren, even na-
deeHg waren de nu verkregene. De Engelschen bekwamen
de vrije vaart door de Oost-Indiën en de Molukken:
Negapatnam, eene onzer vruchtbaarste en welgelegen
koloniën \'), werd hun afgestaan, terwijl Trinconomale,
dat ons ontnomen was, teruggegeven werd. De door de
Franschen heroverde koloniën werden ons kosteloos af-
gestaan. De tractaten tusschen Engeland en de Repu-
bliek bleven opgeheven en van schadevergoeding voor de
genomen schepen (op 80 millioen geraamd 2), of van
vrije vaart overeenkomstig de Gewapende Neutraliteit,
was geen sprake.

Zoo ondervond onze Republiek op nieuw het nadeel
van zich zonder noodzaak in de zaken der groote Mo-
gendheden gemengd te hebben, en voor vele opofferingen, 3)
in stede van met voordeel, met aanzienlijke schade uit
den oorlog te treden.

Doch men had zich van Engeland geheel losgemaakt,

1)nbsp;KLUIT, 1.1. p.

2)nbsp;Ibid, p. 196 e. V.

8) Onze finantiën kort te voren in zulk een\' bloeijenden staat, wareu
door den oorlog zoozeer achteruit gegaan, dat in 1784 ruim/6.730.430 te
kort kwam en er van 1781—1787 een te kort van bijna 48 millioen was. Zie
MEthIjERKamp, 1.1. 3e afd. p. 44. Gedurende de 7 volgende jaren bedroeg
het gemiddeld deficit jaarlijks ƒ 8.375.543-6-12, terwijl Holland bovendien
aan buitengewone snbsidiën en voorschotten
f 22.834.295-13 betaalde.
Ibid.
p. 45.

-ocr page 198-

en daarmede was, zoo beweerden velen met den Raad-
pensionaris van Bleiswijk, genoeg gewonnen! \')

§ 2.

Terwijl wij aldus met Engeland in strijd waren, werd
de veiligheid van den Staat van eene andere zijde on-
verwacht bedreigd. Jozef II namelijk, die na den dood
zijns vaders eerst mederegent des Rijks was, en nadat
ook Maria Theresia overleden was, den keizerlijken troon
beklom (29 Nov. 1780), ging van allerlei nieuwe denk-
beelden zwanger, welke hij op eene zeer willekeurige wijze
zocht ten uitvoer te brengen. Na eerst te vergeefs getracht
te hebben zijne vermeende regten op Beijeren te doen
gelden, alwaar de troon vacant was geworden, zocht hij
den Keurvorst Karei Theodoor te bewegen zijne Staten
tegen de Zuidelijke Nederlanden =) te ruilen, welke hij hem
als Koningrijk Austrasië of Bourgondië wilde overdragen,
en ware Frederik II niet tusschenbeide gekomen, zoo
zoude hij welligt hierin geslaagd zijn. 3) Jozef II beweerde,
dat de Zuidelijke Nederlanden als Barrière tegen Frank-

1)nbsp;eëndorp, II. 247.

2)nbsp;Namen en het Hertogdom Luxemburg wilde de Keizer echter be-
houden. Van daar dat ook Frankrijk, voor zich geen voordeel daarin
ziende, de ruiling tegenwerkte. Zie
de sajnt-PBIEST, 11. p. 357.

8) Zie c. w. VON dorm , BenkwürdigJceiten meiner Zeit, III. p. 33, waar
beweerd wordt dat de Keurvorst zijne toestemming reeds gegeven had.
Volgens dezen schrijver (p. 34 e. v.) had Vergennes beloofd zich niet tegen
de ruiling te verzetten.

Het streven van Oostenrijk om Beijeren te verkrijgen bragt Frederik
de Groote op het denkbeeld van den 23 Julij 1785 met de
Keurvorsten
van Saxen en Hannover gesloten Fürstenbund, waartoe weldra de meeste
kleine Duitsche Staten toetraden. Zie hierover vooral
von dohm, 1.1. P-
46
e. V. en Beilage K.

-ocr page 199-

rijk niet meer noodig waren, sedert Oostenrijk zoowel als
onze Republiek met Frankrijk in vriendschappelijke betrek-
king waren geraakt. Dientengevolge het hij onzen Staat
aanzeggen, dat de Barrière vernietigd was en sloopte hij
menige der sterkste vestingen: onze soldaten werden naar
huis gezonden, en de Republiek was niet in staat, zich te
verzetten tegen deze zoo willekeurige en met de tracta-
ten lijnregt strijdende maatregelen. Dat zijne eigen vei-
Ugheid en het staatkundig evenwigt hierdoor in gevaar
kon komen, begreep de Keizer niet: „l\'Europe,quot; zoo
zeide hij, „qui m\'a fait adjuger ce pays dans l\'intérêt
général, saura bien dans l\'intérêt général me le conser-
ver. Si la guerre me l\'enlève, la paix j\'en suis certain,
me le rendra.quot; i)

Bij zulk eene redenering denkt men onwillekeurig
aan hetgeen Bolingbroke in 1711 van het Huis van Oosten-
rijk zeide : „I never think of the conduct of that family
without recollecting the image of a man braiding a rope
of hay, whilst his ass bites it off at the other end.quot; quot;)
Wat de verhouding van de Zuidelijke Nederlanden tot
het Europeesch statenstelsel aangaat, moge het oordeel
van VAN MAELE gehoord worden, waar hij zegt : „il sem-
bla évident, à cette époque, où les traditions du passé
étaient comptées pour quelque chose, que la Belgique,
trop faible pour avoir une existence personnelle qui put
être d\'aucune utilité à l\'équilibre général, était destinée
a former l\'apanage d\'un des deux États, entre lesquels
elle est enclavée—la France ou la Hollande : qu\'elle devien-
drait française le jour où la France serait la plus forte:

1)nbsp;Zie [Mr. c. van maklk] Essai stir la nécessité du rétablissement du
\'Royau7ï,jgt; des Fays-Bas,
p. 24.

2)nbsp;Zie MAHON, 1.1, T, II, p. 156,

-ocr page 200-

qu\'il fallait en conséquence prémunir l\'Europe contre le
danger. Car défendre la Belgique contre la France ou
lui abandonner cette superbe possession, change toute
la combinaison de la politique européenne. Il y a des
choses écrites sur la carte de géographie, et celle-là est
une de celles qui s\'y font lire le plus distinctement.quot; gt;)

De Parijsche vrede was nog niet gesloten, toen de Kei-
zer door andere middelen onzen Staat zocht te bena-
deelen. Hij deed een tal van ongehoorde eischen, steu-
nende op opgerakelde en ongegronde pretensiën: hij
verlangde de souvereiniteit der Schelde van Antwerpen
tot Saftingen, en Maastricht. Yan Maastricht wilde hij
echter afzien, zoo de Schelde vrij werd verklaard, en
hij beschouwde dit kortheidshalve als toegestaan, met
bedreiging van iederen maatregel tot verhindering van
onze zijde, als eene vredebreuk te zullen aanmerken.

Hoewel Frankrijk zich voor de Republiek verklaarde
en zijne bemiddeling aanbood, werden de Staten genood-
zaakt in een schandelijk vergelijk te treden, waarbij aan
Jozef II Lillo en Liefkenshoek afgestaan en ƒ 9.500.000
betaald werden, s) Daar de Republiek echter hardnekkig

1)nbsp;In zijn straks aangehaald Essai p. 28.

2)nbsp;Zie gtioen van pkinsteree, Handb. p. 706.

3)nbsp;De Keizer eischte eerst 15 millioen, de Staten boden 3 millioen.
Frederik de Groote zeide schertsend tot onzen Gezant: „Je vols déjà com-
ment se finira toute cette affaire. Vous donnerez un
pour boire à l\'Em-
pereur et il ne sera plus question de rien.quot; Zie
sÉgur, Tableau histor.
et polit, de l\'Europe dep.
1786 jusqu\'en 1796 (2e ed.) T. I. p. 179.

„Hoc modo,quot; zoo zegt kluit in zijue Hist. federumBelgiifeder. frimae h-
neae,
I. p. 98, „durante turbido ReipuM. statu, transactum est cum Impe-
ratore multa in eum translata
sunt bona, iura, territoria et extinctum simul

omne jus collocandi Fraesidii et habendi Propugnaculi sive Barrière; pro quo
obtinendo et conservando tot olim bella sustinuerat Respublica, tot fluxerant

-ocr page 201-

bleef weigeren meer dan/5.000.000 te geven, nam Frank-
rijk op zich het overige te voldoen. (Tractaat van Fon-
taineblean 8 Nov. 1785.)

Ten onregte heeft men dit eene groote edelmoedigheid
van het Fransche Rijk genoemd; want het geschiedde
met het doel, om eenen oorlog met Oostenrijk te vermij-
den en om zich te verzekeren van het vertrouwen van
onzen Staat, die anders genoodzaakt zoude geweest zijn
zich weder geheel in de armen van Engeland te werpen.
Wel had men te vergeefs de tusschenkomst van dat Rijk
ingeroepen, maar korten tijd daarna was het Engelsche
Ministerie tot de overtuiging gekomen, dat men moest
trachten de verbroken banden weder aan te knoopen,
zoo men niet wilde dat Frankrijk te eeniger tijd eenen
voor Engeland gevaarlijken invloed op de Republiek ver-
kreeg. Daarom was James Harris (Lord Malmesbury)
naar \'s Hage gezonden, die wel niet beletten kon, dat
den 10 Nov. 1785 eene
..^alliantie en confederatie defensief\\
tusschen Frankrijk en de Republiek gesloten werd, en
dat de geschillen met den Keizer aldus geëindigd werden,
maar de partij des Stadhouders weldra tot meer kracht-
dadig handelen wist aan te zetten. Door hem werd o. a.
met van de Spiegel, van Gitters en Kinckel het plan
ontworpen, om Zeeland van de Unie te scheiden en on-
der bescherming van Engeland te stellen: van dit plan

sanguinis rivuli, tot pecuniarum Myriades expeusae fuerant, inde ab Face Mo-
naster. et de quo a. 1733 d. 26 Jul. (quid
non mutari temporis ratio potest !)
Imperator Carolus VI Josephi II avus, ingrueute tunc ab Gallis belli metu,
deelaravit,
hoc Reipublicae Belgicae concessum Fropugnaculum non solum,
inservire Belgii Austriad securitati, sed etiam. iuendae totius Bmropae
lÀbertati.quot;

-ocr page 202-

moest echter worden afgezien, omdat het Britsche Mi-
nisterie het te gewaagd achtte, i)

De Patriotsche partij was intusschen te magtig en niet
zoo gemakkelijk te overwinnen, en hoewel het getal
der Stadhoudersgezinden toenam, waren deze niet in
staat hunnen wil te doen gelden. De pogingen van Wil-
lem V om door geweld zich te handhaven, hadden dan
ook geen ander gevolg, dan dat hij van zijne waardig-
digheid als Kapitein-Generaal ontzet werd. De spoedig
hierop gevolgde aanhouding der Prinses op de grenzen
van Utrecht (Sept. 1787) bragt echter een\' ommekeer te
weeg. De Koning van Pruissen toch in die behandeling
zijner zuster eene beleediging voor zijn geslacht ziende,
trok, na te vergeefs „eclatante satisfactiequot; geëischt, en
pogingen tot verzoening beproefd te hebben, de Repu-
bliek binnen, waarvan hij zich in weinig dagen geheel
meester maakte. Daar deze interventie met goedvinden
van Engeland plaats had, achtte Frankrijk het niet raad-
zaam er zich tegen te verzetten, ofschoon het verklaard
had, niet te zullen dulden, dat Pruissen gewapender-
hand de Republiek binnen trok. De teleurgestelde Pa-
triotten moesten lijdelijk aanzien, dat de Stadhouder
hersteld werd, dat overheidspersonen afgezet werden, en
dat op 17 April 1788 onze Staat een verbond met Pruis-
sen en Engeland sloot, tot handhaving van het erfelijk
Stadhouderschap en tot wederzijdsche veiligheid. 2)

1) Zie bakhuizen van den brink, v. d: beegh en de jonge, Het
Nederlandsch Rijks-archief,
Dl. I. p. 81 e. v.

3) Den 13 Julij daarop sloten Pruissen en Engeland een defensief ver-
bond op het Loo, bekrachtigd te Berlijn 13 Aug. Zoo vormden in schijn
de verbonden tusschen de drie Mogendheden geene triple-alliantie: inder-

-ocr page 203-

Deze Triple-alliantie was voornamelijk het werk van
den Raadpensionaris van de Spiegel i); welk doel hij
daarmede gehad heeft, blijkt uit zijne eigen woorden:
„Vooreerst dagt ik, dat \'er een bestendig middenpunt
van gemeen belang moest zijn, hetwelk deze Alliantie
duurzamer zou maaken, dan meenigte anderen van dien
aart, en, ten anderen, wenschte ik door dit middenpunt
van gemeen belang de twee Moogendheeden, met welke
wij de afzonderlijke verbonden slooten, naauwer met
elkander te vereenigen, dan zij tot nu toe geweest waa-
ren, en dus een drievoudig snoer te maken tegen die
geenen, die toeleg mogten hebben, om den vreeden van

Europa te stooren.quot;

Men heeft de Triple-alliantie met regt genoemd: „een
proefstuk van welbegrepen staatkunde en een nieuw
Bolwerk voor de veiligheid van onze Constitutie: niet
min gelukkig voor geheel Europa, welker evenwigt in
de Politique Balance daardoor meerder dan ooit wordt
bevestigd.quot; 3) Ofschoon de interventie van Pruissen niet
is overeen te brengen met de beginselen van het Volken-
regt , mogen de gevolgen er van toch heilzaam gehee-
ten worden voor het staatkundig evenwigt, niet alleen,
omdat daardoor de voor de Republiek zoo gevaarlijke

daad echter wel. üit werd voorzichtiger geoordeeld, om geen kwaad ver-
moeden bij anderen te verwekken.

1) Zie over de rol welke Kiuckc! hierin speelde, om te beletten, dat de
Franschgezinde partij in Pruissen het sluiten van het vei drag verhinderde,
het boven aangehaalde
Nederlandsch Rijks-archief, p. 335.

3) Zie (l. p. van de spiegel) Nadenking van eenen Staatsman weegens
zijn Ministerie in Holland,
p. 27 e. v.

3)nbsp;Zie KLUIT, Iets over den Eng. oorlog, p. 239,

4)nbsp;Zie GEBICKE, 1.1. p. 125 e. v.

-ocr page 204-

invloed van Frankrijk te keer gegaan werd, maar dewijl
de drie Mogendheden, zooals wij straks zien zullen, een
bolwerk vormden tegen de heerschzuchtige plannen van
de beide Keizerlijke Hoven van Weenen en Petersburg.
We noemden Frankrijks invloed om twee redenen vooral
gevaarlijk. De eerste is de zwakke toestand, waarin dat
Rijk verkeerde: de finantiën gingen voortdurend achter-
uit; het jaarlijksch te kort, dat in 1776 20 millioen livres
beliep was in 1788 tot 56 millioen geklommen het
bondgenootschap met Spanje was zeer verzwakt en met
Oostenrijk bijna geheel te niet gegaan. Wel waren de Fran-
sche staatslieden overtuigd van het wenschelijke, om de
banden met beide bondgenooten weder aan te knoopen ,
maar Frankrijk was alleen gebleven en zijn invloed op
het statenstelsel van Europa verloren. „La situation ac-
tuelle de la France,quot; zoo luidt het oordeel van een
Fransch staatsman, „dans le système politique de l\'Eu-
rope, relativement
à la puissance militaire, est désavan-
tageuse, précaire, et même dangereuse. Son crédit, sa
considération, sa dignité même, tout y est compromis;
et en y restant elle ne sauroit espérer de recouvrir son
rang à la tête des grandes puissances. Elle ne pourroit
pas même se flatter de conserver l\'égalité, et soit pour

1)nbsp;Het was ten deele eene Protestantsche Unie, zooals gewensoht werd
door den schrijver van de
Mémoite mr les intérêts communs de l\'Angle-
terre et de la Hollande,
1813. (g. k. van hogendorp?) te vinden achter:
Mr.
g. w. veeede. Oranje en de Batnafsche Hepuhliek, p. 55 e. v.

2)nbsp;Zie (ségur) Politique de tous les cabinets de l\'Europe (ed. Paris 1794)
II. 215.

3)nbsp;Zie ségur, Tableau, H. 41.

4)nbsp;Zie de Mémmre van de Broglie van 1 Maart 1775 bij segue, Poli-
tique de tous les cabinets,
I. 83 e. v.

-ocr page 205-

s\'y maintenir, soit pour la rétablir, elle seroit forcée
enfin de faire ou de soutenir la guerre.quot; i)

De tweede reden, waarom de invloed van Frankrijk
voor de Republiek gevaarlijk was, bestond in de revolu-
tionaire denkbeelden, welke zich langzamerhand begon-
nen te ontwikkelen.

Dat het bondgenootschap met Frankrijk onder zulke
omstandigheden weinig heilzaam voor ons konde zijn,
valt ligt in het oog. Dat Frankrijk een zwakke steun
zoude zijn, indien de Republiek werd aangevallen,
was gebleken bij den inval van Pruissen. Achtte men
een bondgenootschap noodig voor de veiligheid van de
Republiek, dan ■ konde zeker geen betere keuze gedaan
worden, dan door zich bij Pruissen,
waarschijnlijk toen
de magtigste Mogendheid , en Engeland aan te slui-
ten. In het volgende Hoofdstuk zullen wij gelegenheid
hebben aan te toonen, dat de Republiek ten gevolge
der Triple-alliantie weder eene niet onaanzienlijke plaats
onder de Mogendheden innam, iets waarvan zij sedert
den Akenschen vrede bijna geheel verstoken was geweest.

1) Zie sÉGUH, Politique, T. 109, 110, vgl. p. 103, 129. Het grootste
gedeelte vaii dit werk is overigens gewijd aan eene beschouwing van de
verhouding tussuheu Fraukiijk en de overige Europesche Mogendheden.
2}
sÉGUB, Politique, !. 132.

-ocr page 206-

ZEYENÜE HOOEDSTUI,

1789 — 1795.

Zooals we boven reeds zagen, was Jozef II vervuld met
allerlei hervormingsplannen, welke hij op de meest âes-
potieke wijze ten uitvoer bragt. De kerk, het regtswezen,
het onderwijs , niets werd gespaard; op ieder gebied had-
den veranderingen plaats, onverschillig of zij met het
regt in strijd waren of niet. De Zuidelijke Nederlanden
ondervonden dit in hevige mate en de ontevredenheid
bereikte daar in 1789 zulk eene hoogte, dat het grootste
gedeelte der bevolking zich aan de Oostenrijksche heer-
schappij wenschte te onttrekken.

De Advokaat van der Noot, eerlang het hoofd van den
opstand, vervoegde zich bij den Raadpensionaris van de
Spiegel, om te vernemen in hoeverre op de medewerking
der Republiek te rekenen zoude zijn. Op de vraag van
van de Spiegel, welke plannen zijne partij had, zoo zij
zegevierde, antwoordde van der Noot: „Dans ce cas nous
voulons établir une république indépendante d\'après le
modèle de la vôtre; nous voulons aussi nous choisir un
Stadhouder, par exemple le second fils du Prince d\'Orange;

-ocr page 207-

et si la différence de religion n\'y met obstacle, nous de-
sirous nous réunir a Totre république.quot;

Daar van der Noot niet behoorlijk tot onderhandelen
gemagtigd was, kon dit onderhoud alleen strekken om
den Raadpensionaris een\' blik in de toekomst te doen
slaan en zijne staatkunde daarnaar te rigten. Voor de
Republiek toch waren de Belgische onlusten van groot
belang, wegens de onberekenbare gevolgen, welke zij kon-
den hebben. Eene vereeniging van de Zuidelijke met de
Noordelijke Nederlanden achtte van de Spiegel volstrekt
niet wenschelijk; evenmin de verheffing van België tot een\'
onafhankelijken staat, hetzij de Hertog van Orleans
of een Prins van Oranje op den troon geplaatst werd.
Nog meer was eene aansluiting bij Frankrijk te vreezen,
welke door velen gewenscht, en door de Hollanders,
welke in 1787 in grooten getale naar Frankrijk\'en de
Zuidelijke Nederlanden waren uitgeweken, zeer begunstigd
werd. Van daar dat de Raadpensionaris niets liever ge-
zien had, dan dat de onlusten in den beginne gesmoord
waren.

Engeland had in dezen grootendeels hetzelfde belang
als de Republiek: het wenschte evenzeer, dat de Zuide-
lijke Nederlanden onder Oostenrijk\'s gezag bleven op den
voet van het Barrière-tractaat; Jozef II had echter de
gemoederen zoozeer van zich vervreemd, dat er weinig

1)nbsp;Zie Rémmé des négociations, qui accompngnérent la révolution des Pays-
Bas autrichiens-, avec des pièces justificatives par h.
p. j. van de spiegel.
pag. 52.

2)nbsp;Lodevrijk XVI had dit gaarne gezien; daardoor zoude hij verlost zijn
geworden van het hoofd der democratische partij. Zie (v.
hardenberg)
Mémoires tirés des papiers d\'un homme d\'état, T. I. p. 98.

3)nbsp;Zie v. D spiegel, Nadenking, p. 34 e. v.

-ocr page 208-

hoop was, de zaken in der minne te schikken. En toch
wenschten de Zeemogendheden zoolang mogelijk buiten
den oorlog te blijven, ten einde hare zoo geschokte finan-
tiën te kunnen herstellen.

Pruissen daarentegen had eene geheel andere bedoehng
met de behartiging der Belgische aangelegenheden. De
staatkunde van von Hertzberg was geheel gerigt tegen
de beide Keizerrijken. Terwijl de onlusten in de Neder-
landen uitbarstten, waren Rusland en Oostenrijk in oor-
log tegen Turkije, met het doel om dit Rijk in het lot van
Polen te doen deelen. Polen en Zweden waren door
Pruissen tot den oorlog tegen den Keizer en de Czarin aan-
gezet, en de Hongaren waren tegen Jozef II opgestaan.
Door troepen in Silezië te verzamelen en de Zuidelijke
Nederlanden te ondersteunen, wilde het Hof van Berlijn
de gevaren voor beide Keizerrijken nog vermeerderen.

Frankrijk, Spanje en Denemarken waren de Keizerlijke
partij toegedaan; doch de beide eerste Rijken waren te
magteloos en het laatste werd door Pruissen en
Engeland
in toom gehouden.

1)nbsp;Zie Aanteek. 12.

2)nbsp;Het regt van interventie kon Pruissen in dit opzigt niet betwist worden ;
doch hierdoor is de bedoeling van Pruissen ten opzigte van de Zuidelijke
Nederlanden niet geregtvaardigd. Vgl.
gebicke, 1.1. p. 141 e. v.; 182 e. v.

3)nbsp;Dat Pruissen alleen de Oost. Ned. hielp om Oostenrijk te benadeelen,
blijkt uit den brief van den Pruissisehen Generaal v. Schlieffen aan la Fa-
yette, 22 Febr. 1790.
ségue, Tableau, II. 309;

„Ma nation de\'sireroit la redoutable Autriche moins puissante de cette
province; la vôtre (pacte de famille à part) devroit la désirer telle.

„La mienne en s\'occupant du sort de la Belgique, n\'a d\'autre objet ;
elle est indifférente à la forme de gouvernement que celle-ci voudra se
donner; et si la vôtre est guidée du même esprit, pourquoi nos mesures
s\'entr\'opposeroient-elles ?quot;

4)nbsp;Van de Spiegel was zeer vertoornd op het Engelsche Hof, omdat de

-ocr page 209-

Hoezeer dus ook de staatkunde van het Kabinet van
Berlijn van die der Zeemogendheden verschilde, waren
toch de drie Mogendheden overtuigd van de noodzake-
lijkheid, om gemeenschappelijk te werk te gaan ten op-
zigte der Belgische onlusten, en men kwam op voorstel
van van de Spiegel den 9 Jan. 1790 overeen tot het
vaststellen van de volgende punten: 1°. zich niet in de
Belgische zaken te mengen, dan daartoe door den Keizer
aangezocht, tenzij de omstandigheden dringend het te-
gendeel vorderden;
2°. in geval van interventie de oude
privilegiën te herstellen en te handhaven; 3°. zoo de Zui-
delijke Nederlanden zich een\' onafhankelijken Staat ver-
klaarden en verzoening met den Keizer onmogelijk werd,
dien Staat niet te erkennen, dan na den aard zijner
nieuwe Constitutie onderzocht te hebben; en 4°. elkander
te ondersteunen en te vrijwaren voor de gevolgen uit ge-
meenschappelijke maatregelen ontstaan. Engeland was

Republiek niet gekend was in de maatregelen ten opzigte van Denemarken.
«Cette façon d\'agir,quot; zoo liet hij zich uit tegen den Pruissischen Secre-
taris van Legatie Renfner, „est trop altière et trop peu décente pour que
nous y soyons insensibles. Alliés de la Grande-Bretagne et disposés à faire
tous les efforts pour bien mériter d\'elle, nous pouvons exiger aussi quel-
ques égards. J\'ai fait prier instammant le Duc de Leeds de nous prévenir
âes mesures que le Roi d\'Angleterre adopterait, je lui ai promis de com-
plaire au cabinet de St.-James en tout ce qui dépendrait de nous , pourvu
qu\'on nous avertit à tems, et maintenant ou accorde à peine au Sr. de
Nagel une lecture fugitive des ordres envoyés an Sr. Elliot, on ne daigne
pas seulement nous demander notre accession et on veut nous faire suivre
à la lisière. Il n\'en sera pas ainsi et Sa Maj. Brittannique est dps l\'er-
l\'eur si elle compte sur notre soumission aveugle. Ne vous y trompez
pas, cette occasion- ci n\'est pas la première, où l\'Angleterre a commencé
s- reprendre sa hauteur et nous ne le souffrirons plus!quot;

Zie Het Nederl Ryks-archief p. 488.

1) Zie L. p. J. VAN DE SPIEGEL, Résumé, p. 149.

-ocr page 210-

terstond bereid deze artikelen aan te nemen, doch von
Hertzberg •), die onmiddelijk de Nederlanden als onaf-
hankelijken Staat erkend wilde zien, was slechts met
moeite hiertoe te bewegen.

Twee dagen later verklaarden de Zuidelijke Nederlan-
den zich onafhankelijk onder den naam van
Etats Bel-
giques-Unis.
Eene maand later (11 Febr.) werd door
den Pruissischen Minister op nieuw aangedrongen op de
erkenning, doch te vergeefs.

Te laat kwam intusschen Jozef 11 tot de overtuiging,
dat andere maatregelen dan die hij tot dusverre genomen
had, moesten aangewend worden, zoo hij niet de Zui-
delijke Nederlanden voor altijd wilde verliezen. Daartoe
riep hij eerst de bemiddeling van Engeland alleen, ver-
volgens die der Zeemogendheden in; hij verklaarde zich
tevens bereid om met Turkije vrede te sluiten. De dood
verhinderde den Keizer zijne plannen ten uitvoer te bren-
gen: den 20 Febi-. stierf hij, zijn Rijk in eenen hope-
loozen toestand achterlatende.

Zijn broeder en opvolger Leopold H begreep te regt, dat
in den toestand van Oostenrijk verandering moest gebragt
worden, door een einde aan de oorlogen te maken, waarin
zijne Staten gewikkeld waren. Pruissen toch poogde eene
vermeerdering van grondgebied te verkrijgen, door Gallicië
aan Polen te doen voegen, en tot belooning hiervoor
wenschte het Dantzig en Thorn te erlangen. Catharina II
dien toeleg voorziende, had getracht eene quadruple-alli-
antie tusschen Rusland, Frankrijk, Oostenrijk en Spanje tot

1) Deze was de ziel van Pj-uissen\'s staatkunde. De Koning, Frederik
Willem IT, geleek weinig op zijn\' voorganger. „Ses maîtresses,quot; zegt
ségue ,
Tableau II, 15, „le soulagèrent du poids de 1\'ennui, ses ministres de celui
des affaires.quot;

-ocr page 211-

stand te brengen, doch was hierm niet geslaagd ten ge-
volge van de weinig krachtige wijze, waarop het Fran-
sche Ministerie die zaak behandeld had, terwijl Spanje,
jaloersch op den vermeenden invloed van Frankrijk, Oos-
tenrijk weinig genegen en door Prnissen gevleid, evenmin
was over te halen geweest. Het geheim van deze onder-
handeling was bovendien te spoedig uitgelekt, dan dat
men er veel voordeelen van konde verwachten, i)

Een offensief verbond door Pruissen met de Porte ge-
sloten deed van dien kant voor eene vredebreuk vree-
zen. Zweden had na een\' wapenstilstand, door bemidde-
ling der Triple-alliantie tot stand gebragt, op nieuw den
oorlog met Rusland begonnen. Maar buiten al deze re-
denen waren de gebeurtenissen in Frankrijk van veront-
rustenden aard. Den 4 Aug. 1789 had de eerste verga-
dering der Staten-Generaal plaats gehad; de Nationale
Vergadering\' was daardoor in het leven geroepen; het
Koninklijk gezin w^as reeds in gevaar geweest: kortom
het was het voorspel van het bloedig drama, dat wel-
dra zoude plaats hebben. Hoewel geene Mogendheid
van Europa nog duidelijk voorzag, welken loop de Fran-
sche Revolutie zoude nemen, begon zich toch de over-
tuiging te vestigen, dat zij alle aandacht verdiende, want
„het gewigt van Frankrijk kon uit de balans niet worden
weggenomen, of de onderlinge Staatkunde der overige
Mogendheden raakte aan het slingeren en uit haar ge-
heelquot; De gebeurtenissen der laatste jaren bewezen ech-
ter, dat Frankrijk hoe langer hoe meer de banden verbrak,
welke het aan het statenstelsel van Europa verbonden. —

1)nbsp;sÉGua, Tableau, II. p. 7 e. v.

2)nbsp;thorbeckk, Over de verand. van het algem. Statenstelsel.. . p. 3.

-ocr page 212-

De vredelievende gezindheid van Leopold werd geheel
door de Zeemogendheden gedeeld: ongenegen om zich
door.de heerschzucht van Pruissen in een\' zwaren oorlog
te laten medeslepen, welken het verbond met Turkije ligt
ten gevolge konde hebben, wendden Leeds en van de
Spiegel alle pogingen aan om een\' wapenstilstand tot
stand te brengen, die weldra leidde tot het Congres
van Reichenbach, waar onder bemiddeling der Zeemo-
gendheden 1) de vrede tusschen Oostenrijk en Pruissen
hersteld werd, en Leopold zich verbond den vrede met
Turkije te sluiten op den voet van den
status quo ante
bettum
en op door de Triple-alliantie nader te regelen
voorwaarden; terwijl Pruissen beloofde zijne stem op
Leopold uit te brengen voor den nog vacanten Kei-
zerstroon. 2) Achttien dagen na het Congres van Reichen-
bach werd tusschen Rusland en Zweden eveneens de vrede
gesloten te Yarela. (14 Aug. 1790.) Op het Congres te
Sistowa regelde de Triple-alliante de oneenigheden
tusschen Oostenrijk en Turkije, en den 4 Aug: 1791 werd
de vrede gesloten. De vrede van Jassy maakte een einde
aan den oorlog tusschen Rusland en Turkije. (9 Jan. 1792.)

Deze gebeurtenissen bragten eene geheele verandering
te weeg in de staatkunde: von Hertzberg had zich te
vergeefs verzet tegen het sluiten van den vrede, en hij
zag zich weldra genoodzaakt zijne portefeuille neder te
leggen. Oostenrijk en Pruissen hadden voortaan één be-
lang : de nadeelige gevolgen van de Fransche Revolutie
te keer te gaan.

1)nbsp;Zie Y. n. SPIEGEL, Résumé, ]). 302.

2)nbsp;Den 30 Sept. 1790 werd hij als Keizer gekroond.

3)nbsp;Zie de instructie, welke onze Gevolmagtigde van Haaften daartoe
ontving, in
Het RijJcs-archief, p. 357.

-ocr page 213-

De zaken der Oostenrijksche Nederlanden moesten ech-
ter eerst ter sprake komen. De Raadpensionaris had
vruchteloos getracht deze te doen opnemen in den wapen-
stilstand en de onderhandelingen te Reichenhach. De
Keizer wilde echter alleen van eenen wapenstilstand hoo-
ren, zoo de Belgen zich vrijwillig weder onder zijn ge-
zag plaatsten. Thans bood hij aan, onder waarborg der
Triple-alliantie, de oude Constitutie te herstellen. Den 27
Julij 1790 werd dienaangaande eene overeenkomst te
\'sHage getroffen, waarbij Leopold zich verbond niet ge-
wapenderhand tegen België te zullen handelen, dan na
alle andere middelen beproefd te hebben.

Nadat de Keizer en de Triple-aUiantie lang te vergeefs
beproefd hadden eenen wapenstilstand door de Belgen te
doen aannemen, welken zij weigerden, zoolang hun niet
verzekerd werd, op welke grondslagen de vrede tot stand
zoude komen, werd hun als ultimatum een termijn van
20 dagen gesteld. Toen deze verstreken
was, werd nog-
maals eene poging aangewend, om de zaken inder minne
te schikken. Daar men echter voortdurend weigering
ondervond, werd het Haagsche Congres opgebroken en
de Keizerlijke troepen trokken de Zuidelijke Nederlanden
binnen, die weldra genoodzaakt werden zich te onder-
werpen (2 Dec.). Het Congres te \'s Hage werd op nieuw
geopend en den 10 Dec. werd onder bemiddeling der
Triple-alhantie vastgesteld, dat aan de Zuidelijke Neder-
landen de oude privilegiën en Constitutie zouden worden
teruggegeven, zooals die bij de troonsbeklimming van
Karei VI en Maria Theresia geweest waren. Toen echter
de ratificatie zoude plaats hebben, weigerde de Keizer
deze te onderteekenen, tenzij het verdrag zoo gewijzigd
werd, dat de Constitutie gewaarborgd werd, welke
Uj

-ocr page 214-

den dood yan Maria Theresia bestond. Daar de andere
Mogendheden hiertoe niet gezind waren, werd het ver-
drag niet geratificeerd, doch inmiddels was het Keizer-
lijk gezag feitelijk hersteld.

De gisting der gemoederen bleef intusschen voortduren
en de
meer franschgezinde partij (de Vonckisten) sloten zich
naauwer bij Frankrijk aan. De toestand der Zuidelijke
Nederlanden bleef diensvolgens onrustbarend en de Stad-
houder zag zich genoodzaakt den 21 Oct. 1791 de vol-
gende aanspraak tot de Staten Generaal te houden:

Edele Mogende Heeren!

Het is mij uit verscheide informatiën voorgekomen, dat,
hoewel de wettige sonvereiniteit van zijne Keizerlijke Ma-
jesteit in de Oostenrijksche Nederlanden openlijk is her-
steld, en in alle de Provintien erkend geworden, nog-
thans deselve geest van misnoegen en teegenkanting die
aldaar en in andere Nabuurige Staaten zooveel Troubles
en verwarringen heeft gestigt nog blijft subsisteren, tot
zoo verre zelfs, dat op de grensen van een dier Provin-
ciën sterke versamelingen worden gehouden, die van ge-
vaarlijk uitzigt voor de publique rust zoude kunnen zijn,
te meer omdat dezelve niet alleen gecomposeert zijn van
Ingezeetenen uyt de Oostenrijksche Nederlanden, maar
ook van misnoegde en heethoofdige menschen uyt andere
Natiën, welke een soort van vereeniging met malkanderen

\'1) Men zie over bet aandeel dat Pruissen gehad heeft in de onlusten
der Zuidelijke Nederlanden in het algemeen en vooral over de ondersteu-
ning aan de Luikenaren verleend, om zich tegen hunnen Bis3cbop te ver-
zetten, het onlangs verschenen werk van den Lnikschen Hoogleeraar
ad.
borgnet:
Hist. de la Mvolulum liégoise de 1789 (Liége, 1865. 3 vol.) en
de
Bist. des Beiges a la fin du XVIII sieeU van denzelfden schrijver.

-ocr page 215-

schijnen te maaken, om hunne grondbeginsels tot vei-
breking van alle vp^ettig gezag en ondergeschiktheid, zon-
der welke een Burgerstaat niet bestaan kan, voort te zetten
en bij de eerste bekwaame geleegendheid te doen gelden.

„Ik oordeel dat deeze gesteldheid van saaken alle at-
tentie verdiend, niet alleen voor het Gemeenebest der
Oostenrijksche Nederlanden, maar ook voor alle Rijken
en Staaten, die in de gevolgen zouden kunnen deelen
ingevalle de voornoemde Nederlanden op nieuw door deeze
verderfelijke beginsels kwamen in verwarring te geraaken.

„Ik ben wijders geïnformeerd, dat het Gouvernement
Generaal der Vereenigde Nederlanden het eerste aan dit
gevaar zijnde geëxponeerd, niet nalaat om daarop een
waakend oog te houden en teffens in generaale bewoor-
dingen aan den Heere Hop, Hunner Hoog Mogende
Minister-Plenipotentiaris te Brussel eenige opening ge-
geeven heeft van de noodzakelijkheid, om een vereeniging
te formeeren met deezen Staat tot voorkoming van het^
onheil, dat uit de voortzetting der bovengeïn. schadelijke
gevoelens zoude kunnen ontstaan.

„Wanneer ik mijne gedagten hierover hebbe laten gaan
en in consideratie genoomen het weederzijds belang, zoo
wel van de Oostenrijksche Nederlanden als van deezen
Staat om die betrekkingen van vriendschap en goede
Nabuurschap meer en meer te versterken en gevolgelijk
om ook van weederzijden te coöpereeren tot bewaaring
van de Publicque rust in de beide Landen, zoo hebbe
ik gemeend deeze informatien ter kennisse van Hun Hoog
Mog. te moeten brengen en aan Hoogstdezelve in be-
denken te geeven, of Hun Hoog Mog. niet zouden goed-
vinden, om een daarop passende aanschrijving te doen
aan de Heeren van Haeften, Extraord^. Envoyé en Minis-

14

-ocr page 216-

ter Plenipts, van Haar Ho. Mog. aan het Hof van Weenen,
en Hop, Hoogstderzelver Ministr Plenipots te Brussel, dog
alles onvermindert de Alliantiën welke Hun Ho. Mog. met
andere Mogendheeden hebben.quot;

Dit voorstel werd aangenomen en er werd besloten den
Keizer eene Alliantie voor te slaan, waaraan de Tractaten
van Fontainebleau van 8 Nov. 1785 en van den Haag van
10 Dec. 1790 tot grondslag zouden gelegd worden. Het
Hof van Weenen, hoe geneigd anders zulk een verbond
te sluiten, merkte op, dat het Tractaat van 10 Dec.
eerst behoorde geratificeerd te worden, alvorens op dien
grond een ander verbond te kunnen sluiten. De Staten-
Generaal maakten hierin geen bezwaar, maar konden
dit niet zonder overleg met hunne Bondgenooten doen. En-
geland echter achtte het niet wenschelijk een\' vierden
bondgenoot in de Triple-alliantie op te nemen, hetgeen
eenigzins het gevolg van de nieuwe alliantie zoude zijn.
De onderhandelingen bleven dientengevolge vruchteloos
en de oorlogsverklaring van Frankrijk aan den Keizer,
den 20 April 1792 in de Nationale Vergadering gede-
creteerd maakte voor goed een einde er aan.

Deze oorlogsverklaring was een gevolg van de vrille-
keurige handelingen der Nationale Vergadering: getrouw
aan het revolutionaire dogma, dat de Volken vrij en de
Vorsten dwingelanden zijn, en dat de Souvereiniteit des
Volks door de verdragen der beheerschers niet kan ge-
bonden worden, had zij alle Volkenregtelijke verbindte-
nissen verbroken. Het famiüe-verbond der Bourbons was
vernietigd: Corsica was ten koste der Republiek van Ge-
nua, Avignon ten koste van den Pauselijken Stoel bij
Frankrijk ingelijfd en Geestelijke en Wereldlijke Heeren
in Franche-Comté, Lotharingen en den Elzas waren van

-ocr page 217-

hunne bezittingen ontzet. Deze laatste gebeurtenis was
de aanleiding tot den oorlog tegen Oostenrijk, daar de
Keizer als Hoofd van het Duitsche Rijk voldoening
eischte voor de onteigening in den Elzas.

We noemen dit de aanleiding tot den oorlog, zonder
daarom te beweren, dat deze zoude zijn vermeden door
eene behoorlijke voldoening der genoemde eischen. Im-
mers reeds lang waren de Hoven van Berlijn en Weenen
in onderhandelingen over gemeenschappelijke maatregelen
tegen de Fransche Revolutie. Het Weener Verdrag van
25 Junij 1791 het Congres van Pilnitz eene maand
daarna, en het Tractaat van Berlijn van 7 Febr. 1792
waren aan dat doel gewijd, en ware de voortvarendheid
van den Koning van Pruissen niet getemperd door de
omzigtigheid van den Keizer, dan ware reeds lang eene
offensieve houding tegen de Fransche Repubhek aange-
nomen.

Zoodra de oorlog verklaard was, werden Rusland, Sa-
xen en de Zeemogendheden uitgenoodigd, om zich bij het
Tractaat van Berlijn te voegen: het belang van Oos-
tenrijk en de Republiek zoude welligt hetzelfde zijn;
want op voorstel van Dumouriez was als beginsel aan-
genomen : „La France étant bien sûrement isolée et aban-
donnée à ses propres forces ne doit s\'acharner poHtique-
îûent qu\'à un seul ennemi, à l\'Autriche, pour lui ravir

1)nbsp;Zie Met Eyks-archief, p. 357.

2)nbsp;Zie het le. Dl, van v. haudbnbeeg 11. passim.

De Koning van Pruissen dacht de Revolutie ligt te kunnen bedwingen.
»On avoit soumis le Brabant en quinze jours; la contre-revolution de Hol-
lande n\'avait coûté que trois semaines ; celle de France devoit être au plus
l\'ouvrage de deux mois.quot; Zie
ségue. Tableau, 11.214.

-ocr page 218-

les Pays-Bas, remplis de mécontens et à la portée de la
France, conquête, qui ajoutant à ses forces morales et
matérielles, formera ainsi le premier noeud de l\'alliance
des peuples contre les rois.quot; \')

Maar men gaf aan de Hoven van Weenen en Berlijn
te kennen, dat men zonder de neutraliteit te schenden,
geen deel konde nemen aan een verbond, tusschen Mo-
gendheden, aan welke reeds de oorlog verklaard was.
De Raadpensionaris toch meende alles te moeten aan-
wenden, om onzen Staat „buiten het Spelquot; te houden
en voortdurend drong hij bij het Engelsch Ministerie aan,
dat het dezelfde staatkunde zoude volgen.

Doch „toen vervolgens,quot; zoo verhaalt van de Spiegel
zelf 4\'), „in het jaar 1792 de Franschen de Oostenrijksche
Nederlanden hadden overmeesterd, en op onze grenzen
laagen, twijffelde er niemand aan, of zij zouden ligtelijk
een voorwendsel vinden, om de Republiek op het lijf te
vallen; — Maar dit maakte de Regeering nog des te
omzigtiger, om geen reden tot geschil te geven, en ik had
door toegeeflijkheid, en beleeftheid in zóó verre de vriend-
schap van den Franschen Minister bij onzen Staat,

1) Zie y. haedenbfrg, 1.1. I. 346.

S) Het antwoord van de Staten-Generaal is breeder te vinden in Het

Rijks-archief, p. 364.

3)nbsp;Zoo schreef hij den 35 Jan. 1793 aan onzen Gezant te Kopenhagen van
der Goes (Zie
Brieven en Negotiatien, I. 43). „Dat het Systema van onzen
Staat is geweest de Neutraliteit is U. H. E. G. ook bekend: wij hebben
voorzigtig gelaveerd met eene Holle Zee en dikwijls tegen Wind en Storm:
het Schip is van zig zelfs geen beste Zeilder; het tuig is half versleten en
de Stuurlieden en Passagiers zijn het vrij oneens; of het op den duur zon-
der schade vaaren zal, kan niemand vooruit zien.quot;

4)nbsp;Nadenking, p. 73 e. v.

5)nbsp;Emmanuel de Maulde. Zie het verslag over de onderhandelingen met

-ocr page 219-

gewonnen; dat verscheide vertrouwelijke conferentiën tus-
schen Lord Auckland, Groot-Brittanische Ambassadeur,
den gemelden Minister, en mij gehouden zijn, alle tot
oogmerk hebbende het bewaaren van den vrede.

„In de daad hadden wij de zaak ook zoo verre ge-
bragt, dat men de beste verwachting kon hebben van
eenen goeden uitslag; Engeland en onze Staat zouden de
Fransche Republiek erkend hebben, — de stipste neu-
traliteit zou bevestigd zijn geworden, en de twee eerst-
gemelden zou.den haare mediatie aangeboden hebben;
tot herstel van den algemeenen Vrede, of bij weigering
daarvan, in gemeenschap met Vrankrijk maatregelen ge-
noomen ;hebben hoedanig den Oorlog best te doen ein-
digen.

„Deeze waaren de voornaamste Articulen van eene Con-
ventie, welke wij den Franschen Minister hadden voor-
geslagen, die daarmede naar Parijs vertrok in de maand
December 1792, en in het laatste van January te rug
kwam, met de stellige verzeekering, dat alle de Leden
van den algemeenen Raad in Frankryk zeer voldaan
waaren over het gehandelde; — dat zij eenpaarig be-
slooten hadden met Engeland en ons niet te breeken,
zoodat men. nu niet anders te doen had, dan te zien,
hoe wij het best de laatste hand aan onze vertrouwelijke
afspraak konden leggen, en dat de Generaal Dumouriez
wenschte in persoon daarover met ons te handelen.quot;

Slechts weinige dagen na deze verklaring (1 Febr. 1793)

dezen, den Engelschen Gezant en Dumouriez gevoerd, en het Extract uit de
Resol. van de Staten van Zeeland, 18 Febr. 1793, iu
van dk spiegel\'s
\'Brieven en Negotiaiien, I. 103—124, en h. von sybel, GescMckte der
eit von
1789 üs 1795 (3e. ed.) II. 114 e. v.

-ocr page 220-

werd buiten weten van Dumouriez de oorlog aan de Zee-
mogendheden, of liever, volgens de taal der Nationale
Conventie, aan George III en den Stadhouder verklaard. \')
Zoo waren op eenmaal alle pogingen van den Raadpen-
sionaris tot het bewaren der neutraliteit verijdeld en de
toestand der Republiek was verre van bemoedigend. „Ik
kan niet ontveinzenquot; zoo schrijft van de Spiegel den 15
Jan. 1793 aan den Envoyé van Nagell te Londen, „dat
de toestand van de Republiek, ingeval van eene vijan-
delijke attaque, mij zeer gevaarlijk voorkomt, en zelfs
zoodanig, dat, indien er geene mogelijkheid is, om onze
Frontier-Steden beter te bezetten, en een corps te velde
te brengen, het uitzicht alle reden van bekommering geeft.
Het vragen van secours uit hoofde van de Tractaten
schijnt ook infructueus te zullen zijn; immers is het niet
denkelijk dat de Koning van Pruissen, zelf in oorlog
zijnde, groote genegenheid daartoe hebben zal; en naar
den staat der Engelsche armée te oordeelen, is van dien
kant ook niets te wachten.quot;

Intusschen was alles gedaan, om zich in geval van
eenen aanval, zoo goed mogelijk te kannen verdedigen,
en tien dagen na den vorigen brief schreef de Raadpen-
sionaris reeds, dat Zeeland in zulk een\' staat gesteld
was, „dat de Schelde niet gemakkelijk zoude te forcee-
ren zijn.quot; Het leger was aanzienlijk versterkt, „zoo

1)nbsp;Onder welke voorwendsels dit geschiedde, kan men zien in het De-
creet afgedrukt in de
Brieven en Negotiatien p. 53 e. v. Vgl. NadenJcing,
p. 74 e. v.

2)nbsp;Brieven en Negotiatien, I. 40.

3)nbsp;Aan van der Goes. Zie Ibid. p. 43. Daar de toestand in 10 dagen
niet zooveel verbeterd kou worden, moet het verschil dezer twee brieven
aan de ongelijke gemoedsgesteldheid van den schrijver geweten worden.

-ocr page 221-

dat het te hoopen is, dat de Republiek eene houding
zal krijgen bekwaam om de neutraliteit te doen respec-
teeren; maar onze oYerzeesche Geallieerden, die thans zoo
formidabel gewapend zijn, zouden mogelijk wel een\' stap
verder willen gaan; en dan liggen wy geëxponeerd aan
de eerste attaque van den kant van Braband, waardoor
onze tot hiertoe genoten tranquiliteit wel eens zou kun-
nen gestoord worden.quot;

Den 16 Nov. 1792 had echter de Koning van Enge-
land aan de Staten-Generaal te kennen gegeven, dat
hij alle bepalingen van het Tractaat van 1788 met de
uiterste naauwgezetheid zoude nakomen, en korten tijd
daarna had hij zich in betrekking met Oostenrijk gesteld
om gemeenschappelijk maatregelen tot verdediging der
Vereenigde Provinciën en tot herovering der Oosten-
rijksche Nederlanden te nemen. De teregtstelling van
Lodewijk XVI heeft later niet weinig bij gedragen,
om Engeland tot nog krachtdadiger maatregelen te
nopen. O

De Fransche wapenen waren in den beginne gelukkig
en menige vesting van de Republiek werd veroverd, of-
schoon alles gedaan was om een zoo takijk leger bij een
te brengen, als in korten tijd mogelijk
was. 2) Met
hulp der bondgenooten werd de vijand echter spoedig
teruggedreven; hij ontruimde den vaderlandschen bodem

1) Zie thobbecke, Over de verandering van het alg. statenstelsel, p.
103--106. Vgl.
v. hardenberg, 1.1. II. 100 6. v.

3) Den 20 Maart 1793 werd met den Keurvorst van Keulen, den 23
Nov. daarop met den Hertog van Saxen-Gotha een subsidie-tractaat aange-
gaan. Zie Mr.
h. a. van dijk, Répertoire histor. et chronol. des traités
conclus par la Hollande,
p. 8 e. v. In 1794 werden dergelijke tractaten
ook met andere Duitsche Vorsten gesloten.

-ocr page 222-

en werd genoodzaakt de Zuidelijke Nederlanden, die bij
gebrek aan de door Jozef II gesloopte Barrière-vestingen
in korten tijd veroverd waren, te verlaten. Door den
loop der omstandigheden was de Republiek thans geheel
in den oorlog betrokken, en 20.000 man Hollandsche
troepen werden tot ondersteuning der bondgenooten naar
den Rijn, het tooneel des oorlogs, gezonden. Men heeft
den Raadpensionaris hierover gelaakt; zijne eigen woor-
den \') mogen als de beste verantwoording hiertegen wor-
den ingebragt. „Voor eerst,quot; meende hij zoo te moeten
handelen, „omdat de dankbaarheid zoo wel de pligt is
van een Natie, als van een particulier, en dat, indien
wij ons van deezen pligt niet kweeten, wij ook nu noch
ooit geen aanspraak meer zouden kunnen maaken op de
hulp onzer magtige nabuuren. En ten tweeden, dat door
het verdrijven des vijands van onze grenzen geen vreede
gemaakt was, maar de staat des oorlogs bleef voort-
duuren, zoo dat het ons belang was zoo veel mogelijk
mede te werken, om den vijand tot dien staat te brengen
dat men eenen eerlijken en vasten vrede kon verwagten.

„Hierbij kwam nog in een verder verschiet eene staat-
kundige reden; — Men had alhier niet duister bespeurd,
dat het oogmerk van het Keizerlijke Hof was, zich mees-
ter te maaken van cle sterke plaatsen, welke de Fran-
schen in Vlaanderen bezaten, en dezelve bij den Vrede
(indien het succes der wapenen dit gedoogde) te blijven
behouden; — Hierdoor zouden de Nederlanden niet alleen
naar dien kant van Frankrijk uitgebreid, en
versterkt
worden, maar de Keizer kreeg daardoor gelegenheid om
onder voorwendzel van bezetting der grenzen eene
sterke

1) NadenMny, p. 78 e, 7.

-ocr page 223-

Legermagt in de Nederlanden te houden, de Provinciën
aan eene willekeurige oppermagt te onderwerpen, en tot
een\' gedugten nabuur voor onzen Staat te maaken, en
wel te meer, daar wij, na het verlies van den eigendom
der Schelde en van de Forten, welke die Rivier gesloo-
ten hielden, geheel open lagen naar de zijde der Oosten-
rijksche Nederlanden.quot;

Van de Spiegel knoopte hierover onderhandelingen
aan, die ten gevolge hadden, dat de Republiek een even-
redig deel van de veroveringen naar den kant der Oos-
tenrijksche Nederlanden zoude bekomen, en dat de for-
ten op de Schelde zouden worden teruggeven.

Hoewel de Republiek voortdurend den vijand hielp
bestrijden, had zich van de Spiegel te beklagen over
„de onzekerheid, waarin de Republiek gehouden werd,
met opzigt tot de Politique en Militaire plans der. Ho-
ven van Weenen en Berlijn:quot; en „dat men de Republiek
hier in het blinde wilde leiden, of dezelve voor niets
rekende in den tegenwoordigen oorlog; en in beide de,*
gevallen zoude het beter voor ons zijn, onze Troupes
terug te roepen, ter dekking van onze Frontières, en
de kosten (die tegenwoordig enorm zijn) te impendee-
ren om den vijand afbreuk te doen in de Coloniën
en de West-Indiën.quot; •) Deze klagt werd door hem her-
haaldelijk tot de bondgenooten gerigt, doch te vergeefs.

De voorname reden van dit gebrek aan „Concertquot; was

1)nbsp;Zie zijn schrijven aan Baron v. Reede, onzen Gezant te Berlijn , Bne-
ven en NegoHatien, I. 284 e. v.

2)nbsp;Zie Ibid. p. 289 e. v. 305 en passim. De Republiek behoorde wel
niet tot de coalitie welke de Keizer, Engeland, Spanje, Prnissen en Sar-
dinië gesloten hadden, doch dit kon geene reden zijn om haar buiten de
zaken te houden. Zie
Nadenhing, p. 81.

-ocr page 224-

het gedrag van Pruissen, dat geen gebruik had gemaakt
van de op Frankrijk behaalde voordeelen, maar zich door
Dumouriez had laten diets maken, dat het eenige mid-
del om Lodewijk XVI te redden, gelegen was in den
terugtogt der vijandelijke troepen uit het Fransche grond-
gebied. Door allerlei inblazingen tegen Oostenrijk, had
Dumouriez zelfs vredesonderhandelingen weten aan te
knoopen, welke geheele werkeloosheid der Pruissische
troepen ten gevolge hadden, waarvan door Frankrijk ge-
bruik gemaakt werd om zich te redden uit den gevaar-
lijken toestand, waarin het gebragt was. Wel hadden die
onderhandelingen niet terstond den vrede ten gevolge,
doch de wispelturige Koning van Pruissen, ras bekoeld
in zijn\' eersten ijver voor den oorlog, liet het denkbeeld,
om de coalitie te verlaten, niet zoo spoedig varen, en
bleef voortdurend zeer geneigd tot het sluiten van den
vrede, i)

lt;sgt;

Dat door Oostenrijk en Pruissen niet met meer over-
eenstemming en kracht tegen Frankrijk gehandeld werd,
laat zich ook uit eene andere gebeurtenis verklaren. Po-
len was, zooals wij boven gezien hebben door Pruissen
tot den oorlog tegen Rusland opgezet, en had, vertrou-
wende op het 29 Mei 1790 met Frederik Willem II
gesloten Tractaat, zich eene nieuwe Constitutie gegeven
(3 Mei 1791), welke Catharina II vijandig tegen Rusland
oordeelde. Zij verklaarde de tegenstanders dier Consti-
tutie onder hare bescherming te nemen, tot handhaving
der door haar gewaarborgde orde van zaken. Zoodra dus
de vrede met Zweden en Turkije getroffen was, rigtte

1) ségue, Tableau, II. 390 e. v. v. sybel , 1.1. (3e ed.) I, 538 e. v.
vgl. II. 44.

-ocr page 225-

zij hare blikken naar Polen. Om echter Pruissen en
Oostenrijk te doen toestemmen in hare heerschzuchtige
pogingen ten opzigte van die ongelukkige Republiek,
was er eene tweede verdeeling van Polen noodig, welke
in 1793 tot stand kwam en na den opstand van Kos-
ciusko in 1795 door eene derde gevolgd werd. Dat er
van tusschenkomst der Europesche Mogendheden thans
nog minder sprake kon zijn, dan toen deze schanddaad
voor de eerste maal gepleegd werd, zal wel geen betoog
behoeven, i)

Deze gebeurtenissen in het Oosten hadden een\' grooten
invloed op den loop der zaken in het Westen van Eu-
ropa. Bevreesd van bij eene verdeeling van Polen niet
een behoorlijk deel van den roof te zullen bekomen, wan-
trouwden Oostenrijk en Pruissen elkander zoowel als Rus-
land, en terwijl aanzienlijke troepen gereed werden ge-
houden, om naar den Weichsel op te rukken, werd aan
den Rijn eene krijgsmagt onderhouden, welke zonder twijfel
niet bestand was tegen de aanzienlijke legers der Franschf
Republiek.

Vreemde tegenstrijdigheid zeker! „Ten Westen oorlog
tot handhaving van het maatschappelijk gebouw van
Europa tegen revolutie en regeringloosheid: en ten Oos-

1)nbsp;Zie over Pruisaen\'s schandelijke ontrouw in dezen ségür : Tableau,
II. p. 230. e. v. III. 134 e. v.

2)nbsp;Zie v. hardenbekg, 1.1. I. 381.

De houding van Pruissen en Oostenrijk tegenover elkander strekt ten
bewijze van de onjuistheid der gissing, dat beide Mogendheden reeds te
Pilnitz eene overeenkomst zouden hebben getroffen aangaande Polen, tenzij
zij zich toen verbonden hebben, om Polen tegen Rusland te beschermen.

Zie voorts over de strijdkrachten der oorlogende Mogendheden Aan-
teek.
N°. 13.

-ocr page 226-

ten opzettelijke koestering van anarchie, om eene onaf-
hankelijke Natie des te gemakkelijker te verguizen en
staatkundig te vernietigen. Ten Westen belangelooze
poging tot herstel der regten eener vreemde Monarchie
en harer betrekking met het algemeen stelsel, terwijl
men Oostwaarts er op uit is, om zich door eigendunke-
lijke berooving van eenen gevestigden, erkenden, schul-
deloozen Staat te vergrooten.quot; \')

Ijverig in het onderhandelen tot vernietiging van het
staatkundig bestaan van een\' zelfstandigen Staat, ontzag
Pruissen zich niet bij het openbaren der redenen tot den
oorlog tegen Frankrijk te verklaren : „II n\'est aucune puis-
sance intéressée au maintien de l\'équilibre de l\'Europe,
à laquelle il puisse être indifférent de voir le royaume de
France qui formoit jadis un poids si considérable dans
cette grande balance, livré plus longtemps aux agitati-
ons intérieures et aux horreurs du désordre et de l\'anar-
chie, qui ont, pour ainsi dire,
anéanti son existence po-
miqticquot; 2)

Wat er onder zulke omstandigheden van gemeen overleg
kon komen, laat zich denken. Van de Spiegel deed te ver-
geefs door onze Gezanten betoogen, dat zonder dit, van
een verbond tegen Frankrijk geen heil te verwachten was.
Bij dit gebrek aan overeenstemming kwam nog eene min-
achting voor de Republiek, welke den Raadpensionaris diep
griefde. Deze bleek vooral toen in 1794 de Koning van
Pruissen verklaarde niet in staat te zijn, om een\' nieu-
wen veldtogt te ondernemen, tenzij hem de noodige gel-

1) THORBECKE, Over de verand. van het alg. statenstelsel, p. 76 e. v.

3) sÉGUR, Tableau, I[. 347.

3) Zie Brieven en Negotiatien, II. p. 1—130.

-ocr page 227-

den verschaft werden tot het onderhouden van troepen, i )
Engeland en Oostenrijk begrepen te regt, dat Pruissen\'s
legers noodig waren om een\' gelukkigen uitslag van den
oorlog te kunnen verwachten, en Lord Malmesbury werd
naar Berlijn gezonden, om hierover te onderhandelen.
De Republiek was wel ondershands gepolst en de Engel-
sche Gezant Elliot had wel van van de Spiegel trachten
te vernemen, of men hier te lande geneigd zoude zijn
deel te nemen in de subsidie, aan Pruissen te verleenen,
maar hierbij bleef het voorloopig. Men handelde buiten
voorkennis van de Republiek en de Raadpensionaris was
van oordeel, dat indien er niet spoedig verandering in
de zaken kwam, „het dan beter zou zijn, dat men zig
trachte in tijds met de Franschen te verstaan, dan met
halve middelen eene nieuwe Campagne te beginnen, waarin
men van veel erger natuur kan worden.quot;

Dan ofschoon van de Spiegel reden had om te klagen,
over „het humiliante, dat\'er voor de Republiek in gele-
gen is, dat men haar quotiseert, zonder haar consent of
kennisquot; 3) en hij aan Engeland herhaaldelijk verklaard
had, „dat wij niet wilden .geconsidereerd worden als een
geldzak dien men niet aanspreekt als om te ledigenquot; ,
was hij te goed staatsman om niet in te zien, dat het on-
genoegen over den geringen eerbied, aan den Staat be-
toond , geene reden mogt zijn om zich te onttrekken aan

1)nbsp;„Het subsidie, dat Pruissen vraagt, is een bagatel van twee- en twintig
en een half millioen daalders, en dit is even zo veel als eene weigering
voor de volgende Campagne, want naar zulke eischen kan men niet bie-
den.quot;
Brieven en Negotiatien , II. 30.

2)nbsp;Ibid p. II. 117.

3)nbsp;Ibid. p. 126.

4)nbsp;Ibid. p. 115.

-ocr page 228-

hetgeen in het belang was der gemeene zaak van de
Bondgenooten.

De Repubhek was nu eenmaal in den oorlog gewikkeld,
en om eenen zekeren en bestendigen vrede te verkrijgen
moest met kracht gehandeld worden. De Stadhouder
en de Raad van State zagen reeds het vorig jaar „de
donkere wolken, welke rondom de Republyk samentrok-
ken, en vreesden toen reeds, dat ook dit Gemeenebest
in de algemeene verwarring zoude medegesleept worden,
en bevoolen dus het lot en de behoudenis van deeze
Republyk aan Hem, die het lot der Volken weegt.
Maar met hoeveel meer aandrang,quot; zoo spraken zij daarna
tot de Staten-Generaal i), „behooren zy dit ook nu
te doen, H. M. H! daar de wolken niet weggedreeven,
maar sterker saamgepakt, eene nog verschriklyker uit-
barsting voorspellen; daar het te vreezen is dat geheele
Volken in de smeltkroes geworpen, hun staatkundig aan-
wezen zouden kunnen verliezen, en in hunne ontbinding
andere medesleepenlquot;

Den 18 Febr. 1794 eindelijk werd de Republiek uitge-
noodigd tot deelname aan de subsidiën voor Pruissen.
Frederik Willem II zoude zijn leger op 100.000 man
brengen waarvan 30 a 40.000 tot steun der bond-
genooten zouden strekken. Het subsidie zoude worden
verdeeld in vijf deelen, waarvan Engeland \'/s, de Kei-
zer en de Republiek elk % en de Koning van Pruissen
ook Vs zoude betalen, „met die modificatie omtrent het
laatste, dat hetzelve alleen als eene voorschieting zoude
worden aangemerkt, hetwelk de overige gecoaliseerde

1)nbsp;G. P. 27 Dec. 1793.

2)nbsp;Brieven en Negotiatien, II. 131.

-ocr page 229-

Mogendheden zouden belooven aan den Koning [yan
Pruissen], bij den yrede te zullen doen wedergeeyen.quot; \')
Was Oostenrijk even bereid geweest om dezen voorslag
aan te nemen, als de Republiek, dan ware deze zaak
spoedig tot stand gekomen. De weigering van het Hof
van Weenen verijdelde echter de onderhandeling niet,
want den 19 April 1794 werd te \'s Hage tusschen de
Zeemogendheden en den Koning van Pruissen een trac-
taat gesloten, waarbij deze laatste zich verbond een leger
van 62.400 man ter beschikking der Zeemogendheden
tegen Frankrijk te velde te brengen, waarvoor hem 50.000
M sterling per maand zouden gegeven worden, terwijl eene
som van 300.000 £ zoude betaald worden tot het zamen
trekken en te velde brengen der troepen. Bovendien zou-
den 100.000
E worden gegeven voor den terugkeer van het
leger op het einde van 1794. Op denzelfden dag werd
tusschen Engeland en de Republiek eene overeenkomst
gesloten, waarbij het aandeel, door onzen Staat in de^
subsidiën te leveren, op 400.000 £ bepaald werd, welkequot;
som door Engeland voorgeschoten, na den afloop des
oorlogs zoude worden afgelost.

Het gedrag van het Weener Kabinet, zoowel bij de

1)nbsp;Zie Brieven en Negotiatien, II. 149.

2)nbsp;Ibid. p. 171, 175.

3)nbsp;Ibid. p. 203 e. v.

4)nbsp;Ibid. 219 e. v. Men zie over de finantieële aangelegenheden van ons
vaderland in dezen tijd en de middelen door den Kaadpensionaris aange-
wend tot instandhouding er van , zijne
Nadenking, p. 86, e. v. Hoe moeije-
lijk deze taak was, blijkt uit de omstandigheid door v.
d. spiegel in zijne
BHeven en Negotiatien, IH. 46 vermeld, dat de provincie Holland, anders
niet van krediet ontbloot, geen geld tegen
5% kon krijgen. Men achtte
het geld beter in het buitenland geplaatst.

-ocr page 230-

onderhandeling over het Subsidie-tractaat als later, ver-
klaart van de Spiegel aldus: „De geheele conduite van
de Oostenrijkers toont, dat zij de Nederlanden abandon-
neeren, om de Zee-Mogendheden bang te maaken, en
daardoor een diergelijk subsidie \'er uit te haaien als
Pruissen gedaan heeft, — ik geloof niet dat \'er secreete
onderhandelingen zijn tusschen den Keizer en Frankrijk,
maar ik geloof dat het Oostenrijksch Cabinet gecalcu-
leerd heeft, dat het beter is eenige jaaren de Nederlan-
den te missen, dan een Oorlog om dezelve te voeren
op eigen kosten, terwijl zij toch vertrouwen, dat bij de
Vrede het een of ander stuk aan hen zal worden terug
. gegeeven. Ondertusschen zullen zij buiten den Oorlog
zijn en hunne overgeblevene forces wenden naar den
kant van Polen.quot; \')

Hoe weinig echter de Republiek gebaat werd door het
Tractaat met Pruissen, bleek weldra, toen in het midden
van 1794 de Franschen weder de Zuidelijke Nederlan-
den in gevaar bragten, en aanzienlijke voordeelen op
de legers der Bondgenooten behaalden. Op het
vei-zoek
van de Staten-Generaal „dat den Koning de uiterste ef-
forts gelieve te doen om de Republicq uit de hachelijke
situatie te redden, waarin dezelve tegenwoordig geplaatst
isquot; werd geantwoord, „dat de ongunstigen keer des oor-
logs in Polen, met den Koning buiten staat te brengen,
die verbindtenissen na te gaan [na te komen?] Zijne Ma-
jesteit eer zoude dringen, bijstand bij zijne Bondgenooten
te reclameeren,quot; De Minister Graaf van Finkenstein
voegde er bij, dat de eenige middelen om kragtigen steun

1) Brieven en Negotiatien, II 351 e. v.

-ocr page 231-

te verkrijgen zouden zijn „om de Haagsche Conventie
weder tot stand te brengen.quot;

Zich achter dergelijke voorwendselen verschuilende,
bleef de Koning van Pruissen weigeren, om zijne troe-
pen , welke aan den Rijn stonden, naar de Nederlanden
te doen oprukken. Natuurlijk werden door Engeland
voortaan de subsidiën teruggehouden, doch onze Staat
bleef, daar de Zuidelijke Nederlanden bijna geheel ver-
overd waren, blootgesteld aan de geduchte wapenen des
vijands.

Van Oostenrijk ondervond de Republiek geen betere
behandeling. De Minister Thugut was van oordeel, dat
het voordeehger was de verafgelegen Nederlanden onbe-
schermd te laten en zich liever door veroveringen in
Polen, Itahë en Beijeren schadeloos te stellen, dan de
tractaten jegens ons na te leven; en hoewel men te
Weenen met veel ophef sprak, van in een\' aanstaanden
veldtogt den Republikeinschen trots van Frankrijk te ver-
nederen , werden niet de minste toebereidselen daartoe ge-
maakt. Indien er nog twijfel mogt hebben bestaan aangaande
de plannen van het Weener Kabinet, werd deze geheel
weggenomen door den slechten uitslag, waarmede de po-
gingen der Engelsche Regering bekroond werden, welke
Lord Spencer had\' afgevaardigd om Oostenrijk een jaar-
lijksch subsidie van 3.000.000 £ aan te bieden, mits het
de vijandelijkheden in de Zuidelijke Nederlanden her-
vatte. 2)

De eenige hulp, welke onze Republiek in geval, van

1)nbsp;Zie den brief van den Envoyé van Reedevan ^^nbsp;J794 uit Berlijn
, 4 Nov.

geschreven.

2)nbsp;Zie Merover v. haedenbkbq, U. II. 482, 516.

-ocr page 232-

nood te wachten had, waren de uiterst zwakke Engel-
sche troepen, wier plunderingen en teugelloos gedrag
echter ten gevolge had, dat men ze eer als vijanden
dan als vrienden beschouwde. Bovendien werden te Lon-
den maatregelen beraamd, om bij het naderen van den
vijand aan het Engelsche leger een\' veiligen terugtogt
te verzekeren, i)

Op eigen krachten was nog minder te vertrouwen, dan
op de hulp der naburen. De franschgezindheid won da-
gelijks meer veld; het leger begon onverschillig en zelfs
onwillig te worden, om te strijden tegen de vermeende
verlossers van het vaderland.

Onder zulke omstandigheden was het sluiten van vrede
het eenige middel om de veiligheid van de Republiek te
verzekeren. Om niet den schijn aan te nemen van trou-
weloos de bondgenooten te verlaten, liet de Raadpensio-
naris eerst pogingen aanwenden bij Engeland, om te
zamen vredesonderhandelingen aan te knoopen. „Indien
Engeland dit met ons wilde doen,quot; zoo schreef hij aan
den hiertoe naar Londen afgevaardigden Griffier Eagel,
„dan is \'er kans, dat het politiek systeem blijft op den
ouden voet, omdat ons Gouvernement zal blijven, maar
zoo Engeland persisteert bij haar refus, dan kan ik niet
genoeg voorspellen, dat het effect zal zijn als in 1780,
dat de Republiek gedrongen zal zijn zich in de armen
van Frankrijk te werpen, en dan zal Engeland misschien

1)nbsp;Dergelijke maatregelen, waarbij nog de weigering van Engeland kwam
om ons de zoo noodige gelden te leenen , verwekten hevig misnoegen , en
van de Spiegel was van meening, „dat die Natie zig in dit Land zulk
eene siegte reputatie gemaakt heeft, die geen Eeuw uitwisschen kan,quot;

Zie Brieven en Negotiatien, III. 338.

2)nbsp;Ibid. Ui. 192.

-ocr page 233-

St. Domingo en Martinique behouden, en een\' Staat op
het vaste Land, die haar oneindig meer nut is, ver-
liezen.quot; gt;)

Fagel echter onderhandelde vruchteloos te Londen, en
thans wendde van de Spiegel zich tot Frankrijk om een\'
afzonderlijken vrede te bekomen. Het Comité de Salut
Public had zich hiertoe niet ongenegen betoond, en men
had zelfs reden te gelooven, dat de vrede op zeer aanne-
melijke voorwaarden zoude kunnen gesloten worden. Ter-
wijl Gerard Brantsen en Ocker Repelaer in December
1794 werden afgevaardigd, om te onderzoeken of herstel
der zaken, „in den staat van neutraliteit zooals vóór
den oorlogquot; als basis van den vrede door Frankrijk
zoude worden aangenomen 3), waren zelfs van de Fransche
zijde onderhandelingen in dien geest aangeknoopt ; en
weldra werden de vijandelijkheden bijna geheel gestaakt,
ofschoon reeds een groot deel der Republiek door den
vijand veroverd was.

Maar bitter werd de verwachting te leur gesteld, toen
in Jan. 1795 de Fransche legers gebruik maakten van
het ijs in de rivieren, om verder op het grondgebied
van de Republiek door te dringen, en zich meester te

1)nbsp;Brieven en \'Negotiatien , II. 192.

2)nbsp;Ibir], III. 144.

3)nbsp;Hunne instructie is te vinden in de Brieven en Negotiatien, III.
238 e.
v. Vgl. Mr. g. w, vreede, Oeschied. der Diplomatie v. d. Bat.
Rep. Ie Dl. p. 41 e. v.

4)nbsp;Brieven en Negotiatien, III. 198 e. v. Hiertoe was C. van Breugel
wit \'s Hertogenbosch afgevaardigd, over wiens pogingen, om den vrede tot
staud te brengen, men raadplege de door hem zeiven in 1821 uitgegeven
Mémoires sur ce qui s\'est passé de remarquable après, la capitulation de
Bois-le-\'Duc, relat. aux négociations entamées entre la France et la Hollande.

-ocr page 234-

maken van al hetgeen nog eenigzins tot tegenweer kon
strekken.

Aan drie ooi-zaken vooral meenen wij dien plotselin-
gen ommekeer van Frankrijk\'s gedrag te moeten toe-
schrijven. De eerste was de verklaring van Pruissen, dat
de lotgevallen der Eepubliek geen\' invloed zouden hebben
op de vredesvoorwaarden, over welke het met Frankrijk
onderhandelde. De tweede was de toestand der rivie-
ren, welke de verovering zeer gemakkelijk maakte. Als
derde oorzaak eindelijk mag genoemd worden de hulp
door velen onzer landgenooten toegezegd, om door het
verwekken eener omwenteling het vaderland aan den vijand
over te leveren. De intogt der Franschen was de zege-
praal der Patriotten, en de Fransche omwenteling met
hare vrijheidpredikende en ordeverstorende beginselen vond
in de oude anti-stadhouderlijke partij een\' krachtigen
steun. Immers steeds geneigd om zich bij Frankrijk aan
te sluiten en het Stadhouderlijk gezag den bodem in
te slaan, nam zij de vriendschapsbetuigingen van het
Fransche volk, dat zich tot verdediger der Volkssouve-
reiniteit tegenover de Vorsten had opgeworpen, blinde-
lings aan, en zag in het verdrijven van den Stadhouder
en diens aanhang en in een bondgenootschap met Frank-
rijk het hoogste heil van den Staat.

Uit de ■ voornaamste aanklevers dezer partij had zich
een revolutionair comité gevormd, dat binnenslands de
maatregelen der Regering tegenwerkte en het volk op-

1) Zie over dien vrede 5 April 1795 te Bazel gesloten v. Hardenberg,
1.1. n 551 en zijn afkeurend oordeel dienaangaande p. 579 e. v.

3) Ook de onderhandelingen van Brantsen en Repelaer werden gedeel-
telijk door hun toedoen verijdeld.

-ocr page 235-

ruide, en aan de Franschen de middelen mededeelde,
waardoor de Republiek het spoedigst kon worden over-
meesterd.

Een zegevierende juichkreet verwelkomde bijna aller-
wege de binnenstroomende Franschen, want Nederland
was vrij en onafhankelijk!

Van hoe korten duur was die begoocheling! Reeds
voor dat de alliantie van 16 Mei 1795 met Frankrijk
gesloten was, waren velen met bitter naberouw de oogen
opengegaan; te laat bemerkten zij, dat zij de onaf-
hankelijkheid van den Staat hadden helpen vernietigen,
en dat de Republiek voortaan slechts de bron werd,
waaruit Frankrijk meêdogenloos de kosten putte voor
de reeds gevoerde of nog te voeren oorlogen.

De geschiedenis van de Republiek der Vereenigde Ne-
derlanden van de laatste jaren der XVIII^ eeuw strekt
ten bewijze der juistheid van
anoillon\'s quot;i-) bewering ,^
„dasz die Staaten ihre Freiheit und Unabhängigkeit da-
mals verloren haben, weil sie den Grundsätzen und den
Maximen des Systems der Gegenkräfte und ihrer Wech-
selwirkung ungetreu geworden sind,quot; en te laat hebben
de andere Mogendheden het nadeel bespeurd, dat de
vernietiging onzer onafhankelijkheid ook voor haar na
zich sleepte. Wel was de oorlog tegen de Fransche Re-
publiek een uitvloeisel van het stelsel van staatkundig

1) Zie over de handelingea van dit Comité vreude, 1.1. p. 19 e. v.
3) Zoo immers werd gezegd in de Proclamatie aan het Volk van Ne-
derland, en het werd voorop gesteld
bij de weldra te sluiten alliantie met
Frankrijk. (Zie o. a. v. dijk, 1.1. p. 4 e. v.)
3) Zie
vreede, 1.1. p. 3.

TJeber den Geist der Staaisverfass. p. 330.

-ocr page 236-

evenwigt, een strijd tegen alleenheerschappij — de wille-
keurige inlijving van landen bij Frankrijk en de gevaar-
lijke beginselen door het Fransche volk gehuldigd laten
dienaangaande geen\' redelijken twijfel over -— doch maar
al te spoedig bekoelde de ijver zoozeer, dat het stelsel
bijna geheel verloochend werd. De uitkomst heeft maar
al te wel de juistheid van van de Spiegel\'s oordeel be-
wezen , als hij aanried de Fransche Omwenteling aan zich
zelve over te laten en niet offensieve, maar defensieve
maatregelen te nemen \'), omdat hij te goed begreep, hoe-
vele bezwaren zich zouden opdoen tegen een krachtig,
spoedig, gemeenschappelijk handelen, dit zoo onmisbaar
vereischte tot behoud van het staatkundig evenwigt en
het te keer gaan van het streven naar alleenheerschappij.

De strijd, na 1795 door vele Mogendheden tegen Frank-
rijk gevoerd, kan naauwelijks meer gezegd worden het
staatkundig evenwigt ten doel gehad te hebben. Waar de
krachten reeds te kort schoten om voor eigen behoud
te zorgen, kon hiervan trouwens slechts weinig sprake
zijn. De alleenheerschappij zegevierde, en toen Europa
door den val van Napoleon tot rust kwam, maakte het
stelsel van staatkundig evenwigt plaats voor de Pentarchie.

Den invloed van de Fransche Omwenteling op het stel-
sel van staatkundig evenwigt schetste
pölitz o. i. naar
waarheid in deze woorden: „Wie mit dem Sturze des

1)nbsp;Zie VKEEDE, 1.1. p. 879 e. v. {Bijlage /).

2)nbsp;Niet ODaarclig merkte Rivarol aan: „les coalisés sont toujours en re-
tard
d\'une idée, d\'une année et d\'une armée,quot; Zie v. Hardenberg, 1.1. II. 380

3)nbsp;Zie e. w. e. wttewaall van stoetwegen , Acad, proef sehr, over de
Mogendh. van den zoogenaamden Iweeden en derden rang. {Vir.
1864),
p. 97 e. V.

4)nbsp;Staatswiss. Vorlesungen, iii. 119,

-ocr page 237-

Lehnsystems in Frankreich in der nächÜichen Sit-
zung der ersten Nationalversammlung am 4 Aug. 1789,
die altern Fugen des bis dahin bestandenen und von
Fürsten und Diplomaten sorgsam bev^ahrten politischen
Gleichgewichts gewaltsam aus einander gingen, lag aus-
zer dem Kreise der Berechnung der politischen Wahr-
scheinlichkeit, und untergrub die Unterlagen des damaligen
politischen Gleichgewichts. So wie eins die Kirchenver-
besserung die altern, auf das System der geisthchen Hierar-
chie gebauten, Fugen des europäischen Staatensystems
erschütterte, und... ein neues Gleichgewicht der Kirch-
lichen und Politischen Interessen hergestellt ward; so
sank auch, seit dem verunglückten Weltkampfe gegen
die französische Revolution, das frühere System des po-
litischen Gleichgewichts unrettbar in Trümmern.quot;

-ocr page 238-

BESLUIT,

Wij hebben gezien, welken invloed het gedrag van
de Eepubliek der Vereenigde Nederlanden gedurende de
XVIII ^ eeuw op de Europesche staatkunde gehad
heeft. Het moge eenigzins vreemd schijnen, dat die in-
vloed niet gering was in een tijdvak, toen Nederland\'s
grootheid reeds voorbij was, toch valt het niet moeijelijk
de reden hiervan op te sporen.

De bloei des handels en de daardoor veroorzaakte wel-
vaart der ingezetenen, hadden onzen Staat tot de Bank
van Europa gemaakt: de kosten der oorlogen moes-
ten dientengevolge menigmaal gedekt worden door geld-
leeningen in de Eepubliek. Hoeveel gewigt reeds hierdoor
in de schaal gelegd werd, bewijzen de woorden van Cam-
bon, den financier der Fransche Omwenteling, na de
oorlogsverklaring aan onzen Staat uitgesproken: i) „La
déclaration de guerre que vous avez faite à la Hol-
lande est l\'opération financière la plus meurtrière que
vous avez faite contre un ennemi; car c\'est en Hollande

1) Uit den MonUeur van 1793, 35, p. 165 aangehaald door thor-
BECKB in zijne verhandeling over de verand. v. h. aly. statenstelsel, p. 99\'

-ocr page 239-

que l\'empereur, le roi de Prusse et l\'impératrice de
Russie ont eu recours pour faire des emprunts, afin de
salarier leurs cours ; c\'est la Hollande qui, par des opé-
rations commerciales, soutient le crédit public de l\'An-
gleterre. Eb bien, si vos armées victorieuses entrent dans
Amsterdam, toutes leurs ressources financières sont dé-
truites et vous forcerez ces despotes à reconnaître l\'éga-
lité des droits et la souveraineté du peuple.quot;

Onzen Staat tot bondgenoot te Ixebben werd dus na-
tuurlijk uit finantieel oogpunt zeer wenschelijk geacht : de
voorbeelden toch, dat de ingezetenen gelden leenden aan
den vijand waren zeldzaam.

Doch vooral ook om de ligging der Republiek werd
haar bondgenootschap zeer gezocht. Voor Engeland toch
was zij de sleutel tot het vasteland en de doorgang naar
het Keurvorstendom Hannover. „Met Engeland in een\'
oorlog tegen Frankrijk verbonden,quot; zoo voegt
meeeman
er bij, „zijn de twee vloten in één oogenblik vereenigd;*
omgekeerd verhindert de engte van het Kanaal onze zee-
magt en de Fransche, bij elkander te zeilen.quot; — Voor
Oostenrijk, meesttijds Engeland\'s bondgenoot, was eene
vereeniging met de Republiek van groot belang, zoowel
tot de gemeenschappelijke verdediging der Barrière, als
om de verbinding met Engeland te bevorderen. Het behoeft
ons om deze redenen niet zeer te verwonderen, als wij
den Engelschen Gezant in 1745 aan Maria Theresia op
hare vraag: „wat schade al nemen de Hollanders de neu-
traliteit aan?quot; hooren antwoorden: „Geen ander, dan dat
elk Engelschman in dit geval het zwaard opsteken moet.quot; 2)

1)nbsp;j. meeeman, de burgerl. vrijheid in hare heile. gevolgen, p. 78.

2)nbsp;Zie groen van peinsteeee, Handb. p. 588.

-ocr page 240-

Frankrijk daarentegen streefde, zoo dikwijls het in
oorlog was met Engeland, naar ons bondgenootschap tot
versterking zijner zeemagt, of, zoo dit niet gelukte,
trachtte het althans onzen Staat onzijdig te doen blij-
ven, om aan zijne vijanden het voordeel van ons bond-
genootschap te ontnemen.

Van daar dat de Repubhek, met hare betrekkelijk
beperkte middelen, in groot aanzien bleef en dat
een onzer Gezanten konde getuigen: „Geduurende my-
nen dienst buiten \'s lands is mij niets aangenaamers
voorgekoomen, als de agting en het vertrouwen, dat de
Eepubhq nog by haare Nabuuren heeft, en de verbeel-
ding, die daar regeert, dat U Hoog. Mog. het eeven-
wigt van Europa en het gemeene welzyn en de publique
rnste voornaamentlijk kunnen en moeten ondersteunen.
Dit gevoelen bespeurt men in deesen hachelyken tyd meer
als ooit.quot; i)

Men heeft dikwijls Engeland en Oostenrijk onze na-
tuurlijke
bondgenooten genoemd 2); de juistheid dezer uit-
drukking meenen we te moeten ontkennen, zoo deze in
den gewonen zin gebezigd wordt. Immers wanneer men
een stelsel van staatkundig evenwigt aanneemt, kan er
van natuurlijke bondgenooten geen sprake zijn, omdat

1) Van Bnrmania uit Weenen aan den Griffier 6 Jan. 1741. Merk-
waardig zijn ook de wooi-den van Carnot na de verovering van de Repu-
bliek in 1795: „Ie noyau de Ia coalition s\'est brisé.quot; Zie v.
hardën-
bekg, 11. II, 563.

3) De zinspeling op de tijdsomstandigheden op een\' gedenkpenning van
1588 is later als een staatsmaxime beschouwd. Op dien penning
wordt
als bijschrift bij twee ossen voor den ploeg gelezen : „Trahite aequo jugoquot;
en aan de keerzijde bij twee in zee drijvende potten: „Prangimur si col-
lidimur.quot;

-ocr page 241-

dit vereischt, dat men zich schare aan die zijde welker
veiligheid dreigt in gevaar te komen door het streven
naar overwigt van een\' andei-en staat. Ware de
handhaving van het staatkundig evenwigt het eenig doel
onzer staatkunde geweest, dan zoude zeker de Republiek
zich nu eens aan de zijde van Engeland, dan weder aan
die van Frankrijk hebben moeten scharen.

Slechts in zóóverre kon de Republiek Engeland\'s na-
tuurlijke bondgenoot geheeten worden; als godsdienst,
regeringsvorm, koophandel en zeevaart dikwijls de be-
langen van beide Staten dezelfde deden achten. Frankrijk\'s
staatkunde was bovendien eene sterke drijfveer voor onzen
Staat, om zich bijna voortdurend aan de zijde van En-
geland te scharen. Immers ofschoon zoowel Frankrijk
als Engeland naar de heerschappij streefden, was het
laatste Rijk minder gevaarlijk voor de Republiek dan
het eerste, deels omdat Frankrijk door de gunstige lig-
ging, de afgerondheid zijner Staten, de vruchtbaarheid
van den grond en het bewegelijke karakter der inwoners
steeds beschouwd werd als daartoe het meest geneigd;
bovendien moest de beoogde uitbreiding van het Fransche
grondgebied grootendeels ten koste van de Republiek
plaats hebben, terwijl Engeland in den regel elders ver-
overingen zocht te maken; de trouwelooze staatkunde
van Lodewijk
XIV, niet zelden door zijne opvolgers tot
voorbeeld gekozen, had onze voorouders niet minder af-
geschrikt en verbonden met het Fransche Hof doen mijden.

Eene vraag, die ons thans nog te beantwoorden over-
blijft, is, welken invloed onze pogingen tot handhaving

1) DE GROOT zeide reeds tot bestrijding der natuurlijke alliantiën ; ,,A1-
liantien gaan op reden van staat.quot;

-ocr page 242-

van het staatkundig evenwigt, op de buitenlandsche staat-
kunde der Republiek gehad hebben; of, m. a. w. in hoe-
verre het sluiten van alliantiën, een noodzakelijk ver-
eischte tot het behoud van het evemvigt, voor onzen
Staat raadzaam mögt genoemd worden.

Dat de oorlog, en vooral de offensieve , voor een\'
handeldrijvenden Staat als de onze, die uit zich zelf
te weinig voortbrengt om in het onderhoud der inge-
zetenen genoegzaam te voorzien, en dus genoodzaakt
is door handel en nijverheid aan de behoeften te ge-
moet te komen, nadeelig is, zal wel door niemand in
twijfel getrokken worden. Dat echter het stelsel van
evenwigt dikwijls eenen oorlog berokkent aan den staat,
die dit aankleeft, heeft de geschiedenis voldoende be-
wezen. Van daar dat wij de bovenstaande vraag ont-
kennend beantwoorden.

De meeste onzer staatslieden der vorige eeuw waren
van een tegenovergesteld gevoelen. De Raad van State
b.
v. laat zich hierover in de G. P. v. 18 Dec, 1722 op
de volgende wijze uit:

„Men heeft in voorige tyden, zelfs by geauthoriseerde
publique G-eschriften wel voorgewend, en \'t is veelligt nog
niet allesins buiten gedagten, dat desen Staat, immers

1)nbsp;Men zie hierover vooral Mr. g, w. vkeedk, Neerlands vroegere alli-
antiën. ütr.
1856.

2)nbsp;Reeds pieïer de la coubt zeide io zijn Interest van Holland, p. 65,
„dat het waarachtig is, dat meest alle Republycken, voornameutlyk die
door koopmanschap bestaan hebben, zijn veruietight geworden, door haere
offensive Oorlogen en Conquesten.quot;

Ook temple (Miscellanea of verscheidene tractaten, I 35J was van ge-
voelen, dat offensieve alliantiën met Engeland, zoowel als met Frankrijk,
voor ouzen Staat nadeelig zijn.

-ocr page 243-

verscheide Provintien van dien, op haar selven, en bui-
ten Alliantie met andere Mogentheeden, of hulp van vrun-
den, zoude konnen bestaan, en tegens al uitheemsch ge-
weld , sig verdeedigen en beschermen. Dat de Zee-kusten,
die den meesten tyd van \'tjaar een laager wal maaken,
en niet allessints suyver zyn, ligtelijk souden konnen
werden gedefendeert. Dat de groote Eivieren, die door
de Republicq loopen, of deselve ten deele als omringen,
de laage en gebrooken Landen, in deese en geene Oor-
den, die doorgaans des noods, onder waater zouden kon-
nen werden gezet; en de veelheid en naarbygelegentheid
van magtige en volkryke Steeden, die ligtelijk in staat
van defensie souden zijn te brengen, den Staat van de
Landzyde met een kleine magt, tegen een seer groote,
souden konnen doen verdedigen; insonderheid soo lang
de wateren niet sterk genoeg souden weesen bevroosen
om over deselve een Veldtogt te konnen doen, en dat
dan nog, bij een soodanig toeval, niet alleen op het
duuren van de vorst by den Vyand geen staat soude
konnen worden gemaakt, maar ook by de magtige en
volkryke Steeden, prompte en genoegsaame ordre soude
konnen worden gestelt, om staande een besloten water

niet overrompelt of vervoert te konnen worden.....

Uit al \'twelk dan dit besluit is opgemaakt, dat AUian-
tien met meerder of minder Magten, voor deesen Staat
niet souden zyn van nuttigheid, en daarom niet behooren
te worden aangegaan.quot; De Raad van State tracht dit
te wederleggen door er op te wijzen „hoe weinig met de
ondervinding van, en sedert den jaare 1665, eenige van
de eeven gemaakte stellingen souden overeenkomenquot; en
hoe „alle de voorschreeve argumenten, selfs by die geene,
welke deselve fiebben voorgebragt, niet hebben konneu

-ocr page 244-

werden applicabel gemaakt op alle de Provintien indis-
tinctelijck, waaruit het lighaam van deese Republiq be-
staat, en dat evenwel de sorge en de behertiging van
de algemeene securiteit over alle de Provintien sonder
onderscheid moet gaan. En ten anderen, dat de Staat
der Nabuuren, immers der aansienlijkste van deselve,
sedert veel jaaren, en insonderheid sedert de Munstersche
vrede, door verscheide toevallen, en revolutien werkelijk
is verandert, en die aansienlijke Nabuuren soodanig in
vermoogen zijn toegenomen, dat deselve door de Magt
van deesen Staat, met alle de voordeelen van haare si-
tuatie, hoe breed die ook moogen worden opgegeeven,
niet sonder hulp van elders, soude können worden ge-
balanceert, gelijk by de drie laatste oorlogen, die de
Republiq heeft moeten voeren, overvloedelijk is geblee-
ken,quot; enz.

De Raad van State was geheel het stelsel van allian-
tiën toegedaan. „Een Staat dog,quot; zoo heet het in de
G. P. van 29 Dec. 1756, „die magtige
Nabuuren heeft,
en inferieur is aan dezelve in vermoogen, heeft geen ge-
rustheid tegen aanslagen, die tot zyn verderf kunnen
worden gesmeed, zoo hy geen gegrond vooruitzigt heeft
van de hulp van anderen in geval van noot. Geattac-
queert wordende kan hy tegen een magtigen vyand niet
bestand zyn, ten minste niet bestand zyn op den duur,
tenzy hy worde bygestaan. Maar waar op zal dat voor-
uitzigt van hulp gegrond zyn, en uit wat hoofde zal men
zich den bystant van anderen met eenige zekerheid be-
looven kunnen, zoo het niet is op en uit hoofde van
Alliantien. Om niet te zeggen, dat het evenwigt tusschen
de voornaame magten van Europa: waar aan de Repu-
blicq zich altoos, en somtyds boven vermogen, heeft laa-

-ocr page 245-

ten gelegen leggen, sonder Alliantiën niet bewaart kan
worden, voor zoo veel het door menschelyke voorzorge
te bewaaren is.quot;

Dat znlke denkbeelden vrij algemeen waren is ligt te
verklaren. Zij waren een gevolg van de rol, die de Re-
publiek sedert den Munsterschen vrede op het staatkundig
tooneel gespeeld had. De heerschzucht van Lodewijk XIV
had eene halve eeuw onzen Staat in gevaar gebragt en
het was „een stockregelquot; geworden: „dat een oorlogh
meer secuyr en veiligh is als een bedriegelycke en su-
specte Vreede;quot; en „dat het beter is door het vier, om
soo te spreken, der lasten van een offensiven oorlogh te
loopen, als op eene quijnende wijse door een defensive
te worden verteert.quot; i) Om niet alleen de Republiek ,
maar geheel Europa te beveiligen, was de vermeerdering
van magt van een\' zoo doortastenden staatsman als Wil-
lem III noodig; doch nadat eenmaal Lodewijk XIV on-
schadelijk was geworden, bleef onze Staat een aandeel
in de staatkundige aangelegenheden behouden, dat ge-
vaarlijk, en zooals de uitkomst geleerd heeft, verderfe-
lijk was. Het Barrière-stelsel was een uitvloeisel van
Willem III\'s staatkunde en eene tweede reden, waarom
alliantiën zoo noodig geacht werden. Reeds ten gevolge
van het Barrière-tractaat met Oostenrijk in alliantie, dat
zich weinig bekommerde over het bezit der verafgelegene
Zuidelijke Nederlanden, welker verdediging dientenge-
volge bijna geheel ten laste der Republiek kwam, was
een bondgenootschap met Engeland, tot verdediging tegen
Frankrijk meesttijds noodig, zoo de Barrière geen ijdele
klank zoude zijn.

1) G. P. 17 Nov. 1707.

-ocr page 246-

Een derde argument voor de meening, dat onze
Staat zonder alliantiën in gevaar was, mag zeker ge-
noemd worden de inwendige zwakheid, waaraan de Re-
publiek, zooals wij boven zagen, leed ten gevolge vooral
van de Staatsgebreken. Dat men zich veilig waande,
mits de noodige verbonden gesloten waren, zoo lang men
niet wist, tot welke trouweloosheid Engeland, zoowel
als Frankrijk, Oostenrijk en Pruissen in staat waren, is
eveneens ligt te begrijpen.

Eerst tegen het einde der XVIII^ eeuw werd dan ook de
overtuiging meer algemeen — en tevens met meer grond,
voegen wij er bij —. dat een Staat als de onze buiten hooge
noodzakelijkheid den oorlog moet vermijden, door zich
van alliantiën te onthouden.

„Voor een waarborg,quot; zoo oordeelde een onzer kun-
digste staatslieden, „dat wij zoo ligt geen
Wingewest
van een ander Rijk zullen worden, hebben wij God, het
water, den Bataafschen heldenmoed, de balans van Eu-
ropa, de jalouzy der Mogendheden en de
geschiedenis
van zooveel eeuwen als de Republiek bestaat.quot; Die ja-
louzy vooral moest onze waarborg zijn, want door
de
inlijving van de Republiek bij een\' anderen Staat „zou de
Balance van het Publiek vermogen zoodanig vervallen, dat
geen der Vorsten immer kan toelaaten, dat zy
ophoude
te zyn eene Mogendheid op haar zelve bestaande.quot;

We vereenigen ons daarom gaarne met de meening

1)nbsp;J. MEERMAN,

2)nbsp;Zie hierover o. a. rendorp\'s Memorien, I. p. 35 e. v. Het in 1796
gebeurde kan wegena den buitengewonen toestand van Europa op dat tijdstip
niets hiertegen bewijzen. . Trouwens toen hadden wij minstens
drie bond-
genooten.

-ocr page 247-

van den schranderen Burgemeester van Amsterdam ken-
DOEP 1): „dat hoezeer het niet ontkend kan worden,
dat de RepubHek in zoodanige omstandigheden kan ko-
men, dat zij als genoodzaakt is, byzondere Verbind-
tenissen met Vorsten aan te gaan; en zich daardoor
tot het geeven van zeekeren bystand te Water of te Land
te verplichten; (want ik spreek niet van verdragen van
Koophandel) diergelyke Verbindtenissen doch altyd ge-
vaarlyk zyn, en het wenschelyk ware, dat dezelve altyd
vermyd konden worden. Verbindtenissen van deezen aard
zyn volgends myn inzien niet geschikt dan voor mach-
tige Mogendheden onder eikanderen, of voor zeer zwakke,
met zoodanige machtigen, onder wiens hoede zy de noo-
dige veiligheid kunnen genieten. De machtigen moeten
zich met anderen vereenigen, om een evenwicht tegen
overwicht te vormen, de zwakken hebben geen ander
middel om zich, ten minsten eenigzins, te beveiligen
tegen den eersten die haar leed of geweld zou willen
aandoen; haare zeekerheid is dan in evenreedigheid van
het ontzach dat men heeft voor haaren Beschermer, en
\'t gevaar gelyk aan dat van de onmiddelijke Onderdaa-
nen en Bezittingen van deezen.

„Maar voor Mogendheeden van eene middelmatige
macht, doch die nochthans aan de zyde aan welke zy zich
voegen, een aanmerkelyk gewicht kunnen byzetten, is \'t,
myns bedunkens, gevaarlyk, dat zy zich aan de eene
meerder dan aan de andere machtige Mogendheid ver-
binden. Deeze alle hebben belang dat zy niet overmees-
terd worden, maar teffens ook dat zy met geene van
haar eenige byzondere Verbindtenisse aangaan: haare

1) 1.1. II. 394 e. V.

-ocr page 248-

zeekerheid is gevestigd op de nayver, op de Jaloezy der
machtige Mogendheeden, wiens belang het is dat de
macht van de eene of de andere geen byvoegsel kryge,
waardoor de evenaar der schaale van hun vermogen
aan de eene of andere zyde zoude overslaan. Doch hier
moet voor die middelmatige Mogendheeden bykomen, een
voorzichtig en regelmatig Staatkundig gedrag in de bui-
tenlandsche en een wys bestier in de binnenlandsche
zaaken, een goed finantieweezen, en een behoorlijke
Staat van Oorlog: dit alles moet te zamen werken om
haar de achting van haare machtige Naburen te ver-
werven.quot;

-ocr page 249-

AANTEEKENINGEN.

1. De gronden tegen die geldigheid aangevoerd zijn: 1° dat
men geen\' afstand zoude kunnen doen van het regt van troonsop-
volging of althans niet dan met toestemming van het Volk. De
toestemming van het Volk was hij den vrede der Pyreneën ge-
geven , want om dien te sluiten was de bekrachtiging der Cortes
noodig en deze vertegenwoordigen de Spaansche Natie. Dat
men in het geheel geen afstand van zijn erfregt op eenen Staat
zoude kunnen doen, kan o. i. door geen enkel bewijs gestaafd *
worden. 2° als Maria Theresia al voor zich zelve afstand kon
doen, dan had zij nog niet het regt of de magt om hare af-
stammelingen te henadeelen, en men beroept zich hiertoe op
burgerregterlijke bepalingen, waarmede zoo iets zoude strijden.
We hegrijpen niet hoe er kan gesproken worden van regten
van nog niet geboren kinderen, die hier in den weg zou-
den staan. (Zie
db amp;eoot, de J. B. et P. 1. II. c. 4 § 10.)
Maar men maakt zich bovendien aan eene schromelijke ver-
warring van denkbeelden schuldig door het privaatregt op zaken
van publiek regt toe te passen. „La loi,quot; zegt
Montesquieu
teregt, in zijn JSsprit des Lois XXVI. 16, „qui règle la suc-
cession des particuliers, est une loi civile qui a pour objet
l\'intérêt des particuliers ; celle qui règle la succession à la Mo-
narchie est une loi politique, qui a pour objet le bien et la
conservation de l\'Etat. 11 s\'en suit de-là que, lorsque la loi

16*

-ocr page 250-

politique a établi dans un Etat un ordre de succession, et que
cet ordre vient à finir, il est absurde de réclamer la succes-
sion en vertu de la loi civile de quelque peuple que ce soit....
Il est ridicule de prétendre décider les droits des Royaumes,
des Nations et de l\'Univers par les mêmes maximes, sur les-
quelles on décide entre particuliers d\'un droit pour une gou-
tière, pour me servir de l\'expression de Cicéron.quot;

3°. Een vredestractaat kan geene geldige bepalingen maken
in strijd met de grondwet van eenen Staat. Ook dit ontken-
nen wij en beroepen ons op de woorden van
montbsqtjieu ,
(Espr. des lois XXVI. 13): „Quand la loi politique, qui a
établi dans l\'Etat un certain ordre de succession, devient dé
structice du corps politique pour lequel elle a été faite, il ne
faut pas douter qu\'une autre loi politique ne puisse changer
cet ordre-, et bien loin que cette même loi soit opposée à la
première, elle y sera dans le fond entièrement conforme, puis-
qu\'elles dépendent toutes deux de ce principe:
Le saM du
peuple est la suprême loi.....

„Que si une Nation peut exclure elle a à plus forte raison
le droit de faire renoncer. Si elle craint qu\'un certain mari-
age n\'ait des suites qui puissent faire perdre son indépendance
ou la jetter dans un partage, elle pourra fort bien faire re-
noncer les contractans et ceux contre qui on renonce, pour-
ront d\'autant moins se plaindre, comme l\'Etat auroit pu faire

une loi pour les exclure.quot;

In de Diss, van s. c. iïlinkhameb, de belle propter succes-
sionem regni Hisp. gesto, pace Reno-Traj. composita. Amst.
[Tr. ,
a R.] 1829 worden nog eenige bewijzen aangebragt tegen het
regt van M. Theresia\'s afstammelingen, waarvan het voornaamste
bestaat in eene wet, waarbij alle Fransche vorsten zonderon-
derscheid van de Spaansche erfopvolging werden uitgesloten.
Zie aldaar p. 35—48. Zie ook
g. van hooendoep, Diss, de
Guüielmo UI L. B.
1819 p. 59 e. v. Verg. nog eöbll, De
Ahdicationibus ei Bmunciationibus Principum.

-ocr page 251-

2. De onderhandelingen over en de inhoud van dit trac-
taat zijn lang weinig of niet bekend geweest,
mignbt heeft
het eerst uitgegeven al hetgeen hierop betrekking had, en wij
ontleenen daaraan het volgende.

In de instructie door Lodewijk XIV den 13 Dec. 1667 aan
zijn\' Gezant te Weenen de Gremonville gezonden schrijft hij:
„Après que le dit sieur chevalier aura tâché, le mieux qu\'il
aura pu, d\'établir le fondement, dont il a déjà été parlé qu\'en
matière de partage, plus ils sont égaux, plus ils ont de justice
et de durée, sa majesté désire que la première proposition
qu\'il fera soit celle-ci qui suit:

Portion de l\'Empereur:

Les Koyaumes d\'Espagne, à la réserve de la Navarre et
de ses dépendances et de la place de Roses; Toutes les Indes
occidentales; Les îles Canaries; Toutes les places d\'Afrique;
Le royaume de Sicile ; Le royaume de Sardaigne ; Le royaume
de Majorque, Minorque et Ivica.

Portion du roi:

Ce qui restera des Pays-Bas après ce que sa majesté aura
eu par l\'accommodement des différends présents; la Franche-
Comté; le Duché de Milan; le royaume de Naples, les postes
de Toscane, compris Porto-Longone, qui est dans l\'île d\'Elbe ;
Final ; la Navarre et ses dépendances ; la place de Roses qui
est au-deça des monts: les Philippines aux Indes orientales.quot;
(mignet II 374.)

Deze verdeehng was zeker zeer ongelijk, en voordeelig voor
den Keizer. En toch voegde Lodewijk daarbij : „s\'il (Grémon-
viUe) reconnaissait, néanmoins, à la fin, que la négociation
dut se rompre là-dessus, sa majesté lui donne pouvoir de se
relâcher (mais seulement par degrés, sauvant le plus qu\'il
pourra): premièrement, des Philippines, en second lieu, de la
place de Eoses; et en troisième lieu, de la Navarre et de ses
dépendances, qui est ce qui pourra le plus toucher les minis-
tres de l\'Empereur, pour ne rien laisser au roi au delà des

-ocr page 252-

Pyrénées, qu\'il semble que la nature même a établies pour
faire les limites des deux royaumes.

„Et comme il y a apparence que l\'empereur fera encore
beaucoup de difficulté de céder au roi l\'état de Milan et Fi-
nal, à cause de la communication qu\'il dira d\'avoir grand
intérêt de retenir entre l\'Espagne et ses Etats d\'Allemagne,
sa majesté à toute extrémité, plutôt que de rompre sur ce
point, donne pouvoir audit chevalier de Gremonville d\'aban-
donner ledit duché de Milan et Final, bien entendu qu\'on
lui abandonnera en échange les royaumes de Sicile et de Sar-
daigne, quoique sa majesté ne les estime pas tous deux en-
semble, à beaucoup près autant qu\'elle ferait ledit duché de
Milan.

„Tellement qu\'après les relâchements ci-dessus dits et l\'é-
change du duché de Milan et de Final contre la Sicile et la
Sardaigne, le partage du roi demeurerait le reste des Pays-Bas
et la Franche-Comté, le royaume de Naples, ceux de Sicile
et de Sardaigne, les postes de Toscane, compris Porto-Lon-
gonc.quot; (
mignbt, n. 375.)

Wat er tusschen de G-remonville en den Keizerlijken gevol-
magtigde
v. Auersperg over dit deelings-tractaat voorviel, is bij
mignet, IL 398 e. v. te vinden. Hierbij nader stil te staan, ge-
doogt ons bestek niet, en wij bepalen ons dus tot het vermel-
den van hetgeen de Keizer door zijn\' gevolmagtigde van zijn\'
kant voorstelde. „II disposa donc,quot; zoo schrijft de Gremon-
ville in zijn verslag aan Lodewijk XIV, „celui de l\'empereur
en la manière suivante: Toutes les Espagnes, les Indes occi-
dentales, avec les Canaries; l\'état de Milan, compris Final,
le royaume de Naples; les postes de Toscane et Porto-Lon-
gone; la Sicile, la Sardaigne et la Franche-Comté. Celui de
votre majesté: les Etats de la Flandre (en quoi il fait consis-
ter la plus grande satisfaction que doit prétendre votre ma-
jesté), les Philippines, Majorque, Minor que, Ivica et les places
d\'Afrique; ces quatres dernières dit-il, pour donner commodité à
votre majesté de porter la guerre en Barbarie, (
mignet, II. p. 405.)

-ocr page 253-

Niet dan na lang onderhandelen, en slechts nadat de Keizer
had toegestaan, dat behalve het door hem voorgestelde, Fran-
che-Comté, Navarre en het Koningrijk Napels aan Lodewijk
XIV zouden komen, werd den 19 Jan. 1668 het geheim Dee-
lings-tractaat gesloten, waarvan de text bij
mignet, II. 441
te vinden is.

N°. 3. Ten bewijze strekt een der Brieven van Eoerard
van Weede
(1.1. p. 154) van 21 Febr. 1701. „Den Heere
Grave d\'Avaux heeft in de conferentie dewelcke de Heeren
Gedep. van Haer Ho. Mo. in de voorlede week met deselve
hebben gehouden, absoluyt gedeclineert op te geven of voor
te slaen middelen, dewelcke de Con. syn Meester genegen
moghte syn in te willigen tot de versekeringe van een generale
vreede, en tot de particuliere securiteyt van onsen Staet, maer
seer ernstigh en geduyrigh gepersisteert ten eynde de Gedep.
souden voorstellen of eysschen die gene, dewelcke men soude
pretenderen tot onse gerustheyd; en oock niet duysterlyck
laten blycken, dat om alle ombrage te doen verdwynen, met-
ten en int corte daertoe behoorde te werden geresolveert alsoo
syn verblylï alhyer niet langh soude wesen. Syn Exc. seyde
oock op dese difficulteyt van dat sulx buyten concert en goet-
vinden van den Con. van Engeland niet soude connen geschie-
den, jae selfs daertoe niet conde werden bequaem gemaeckt,
dat niet en was te twijffelen, of den Con. hadde kennisse van
alles, en ons oock van syn gedagten ten volle geinformeert,
daer toe gehadt hebbende veel meer tyt als nodigh was. Ende,
als wy verclaerden sulcx niet te syn noch mogelyck te syn ge-
weest om verscheyde redenen, dewelcke daertoe werden by-
gebraght, bleeff deselve niettemin vast staen op syn sustenu,
en thoonde alle \'tgeen men daertegen allegeerde, aen te sien
en op te nemen voor teeckenen, dat men den oorlogh hyer
wilde, en maer sleghts tyt te winnen. En omdat Syn Exc. in
plaetse van door de raisonnementen van de Heeren Gedep,,
^an die opinie sigh te laten desabuseren, thoonde meer en

-ocr page 254-

meer te syn gepersuadeert, dat ons ooghmerk maer alleen
lagh om uytstel te hebben, soo nu en dan oock laten influë-
ren woorden smaeckende naer een waerschouwinge of discrete
bedreyginge, als of men door soodanige conduite de saeke
soude connen krygen buyten syn geheel.quot; enz.

Om eenige meerdere kans te krijgen op redelijke voorwaar-
den erkenden de Staten Philips V, maar eischten nu als voor-
waarde voor het behoud van vrede: \'

„Dat redelyke satisfactie aan den Keyser ten opsigte van
de Spaensche successie soude worden gegeven.

„Dat de trouppes van den Coninck van Yranckryck binnen
seekeren corten tyt souden worden getrocken uyt de Spaensse
Nederlanden, en nimmermeer daarin werden gebraght.

„Dat de steden en forten van Venloo, Euremonde, Stevens-
weert , Luxemburgh, Namen, Charleroy, Möns, Dendermonde,
Damme en St. Donaes met de Casteelen en \'t gene daeraen
behoort, souden worden overgegeven aen den Staet, om pri-
vative deselve te beseften met hare garnisoenen soodanigh als
Haer. Ho. Mo. sullen goetvindeu; het volle commando en ge-
sagh hebben over alle het militair, en de fortificatie-wercken
mogen verstercken; en laetende aen den Coninck van Spagne
de politique Regeeringe en het Eeclesiastique, mitsgaders alle
reghten en revenuen.

„Dat nimmermeer nogh op geenerhande maniere eenige Ryc-
ken, Landen of Steden van de Spaensse Monarchie sullen mo-
gen comen aen den Coninck van Yranckryck.

„Dat in \'t regard van de navigatie, commercie en alle andere
saeken alles sal blyven en worden geobserveert, soo als het is
geweest by \'t leven van den overleden Coninck van Spagne;
ende dat de onderdanen van desen Staet in de Eycken van
Spagne binnen en buiten Europa sullen jouisseren van deselve
vryheden en Privilegien, als die van Yranckryck of eenige an-
dere Natie genieten.

„Dat het Tractaat van den jare 1698 en andere opgevolghde
sullen worden gerenoveert of daervoor gehouden.

-ocr page 255-

„Dat alle die pointen solemnelyck by Spagne soo wel als
by Vranckryck sullen moeten worden belooft.quot;

(Brief van van Weede aan de Staten van 20 Maart. Zie
vreede, 1.1. p. 171.)

De Engelsehen deden bij monde van Stanhope gelijkluidende
eischen, maar verlangden nog voor zich het regt om de steden
Nieuwpoort en Ostende met krijgsvolk te bezetten.

„De Grave D\'Avaux,quot; zoo luidt het rapport door v. Weede,
J, van der Does en C. van Domburgh op 22 Maart aan de
Staten gedaan, „de lecture van beyde die geschriften hebbende
aengehoort, antwoorde maer simpelyck, door deselve te syn
gemortifieert; dat noyt hadde verwaght of sigh ingebeelt, dat
diergelycke eyschen souden werden gedaen, en dat deselve gans
niet overeen quamen met \'t gene Syn Exc. van tyd tot tyd aen
den Goninck Syn Meester hadde geadviseert en getraght te
doen gelooven. Dat nu daerop niets anders soude seggen, als
alleen, dat beyde de Memorien aen den Con. soude oversen-
den, en het antwoort, \'tgene daerop stont te becomen, te
syner tyt aen ons overbrengen.quot; enz. (Zie
veebde , 1.1. pag:
176, 177).

4. In de G. P. van 30 Oct. 1706 wordt gesproken van
„de Ressources, of middelen, die Vranckryck heeft, om sich van
geleden verlies te herstellen en de faciliteyt die daertoe con-
tribueert, het groot gesach des Konings, en de submisse ge-
hoorsaemheyt der Onderdanen; de groote étendue, en het voor-
deel der situatie van dat Eyck; de bevolcktheyt van het Ko-
ninghryek, en van des selfs Dependentien 5 het genie van de
Natie, en genoeghsame verplichtingh, door de gewoonte gein-
troduceert, van den Adel ten dienste des Koninghs in den oor-
logh; voorts de vruchtbaerheyt van het territoir, en de meenigh-
vuldigheyt van de Producten, vruchten, en G-eAvassen, die,
door haer debit, meerendeels in het Noorden van Europa,
veel Geldt in het Rijck doen komen; gelijck oock op een seer
uytnemende wyse door hare directie en handel in America. By

-ocr page 256-

alle het welcke dan eyndelyck m het generael, uyt de consti-
tutie van het Ryck, en ondervindingh van voorgaende tyden,
en seif van desen oorlogh, kan werden gevoeght, dat hoeseer
Vranckrijck, het zy door sware oorlogen van buyten, in de
welcke seif haer Koningen waren gevangen, of troublen, en
beroerten van binnen, is gedruckt en geschudt geweest, die
kroon nochtans sich t\'elkens in het korte heeft weten te her-
stellen, en eer meer als min ontsaggelijck aen hare weder-
partye is voorgekomen.quot;

Of de Raad van State hier opzettelijk wat hoog opgaf van
Frankrijk\'s toen toch reeds verre van gunstigen toestand, dan
wel of het onkunde was, laat zich moeijelijk beshssen. Het
tafereel in de G. P. v. 17 Nov. 1710 van Frankrijk geschetst
is meer naar waarheid. Daar wordt o. a. gezegd hoe het staats-
krediet zeer was vervallen, „door wanbetalingh der schulden
ten laste van de Kroon, onaengesien de introductie van soo
veel extraordinaire lasten, en schattingen, verdubbelingh van
capitatie, afkoop van \'tjaerlijcks recht op de resignatie van
charges en officien, al ten tyde van Koningh Hendrick de vierde
ingevoert, gemeenlyck genoemt Paulette; creatie van Renten,
augmentatie van Ampten ten laste van \'tgemeen, en onnoe-
melijck meer andere taxes, daer by eyndelijck nech gekomen
is de tiende penningh jaerlijks van alle inkomsten; dat de schuit-
bekentenissen en billetten of assignatien, deswegen op Pro-
vinciën, Thesaurieren, of dese en geene fondsen uytgegeven,
op de helft en twee derde, ja eenige tot op drie vierde, in
waerde zijn gedaelt. Dat de soo genaemde Muntbilletten tot
een seer prodigeuse somme in betalingh uytgegeven, by wan-
betalingh der interessen, en andere middelen, die streckten om
mistrouwen van haer waerde in te drucken, tot op min dan de
helft waren gevallen, als, by nadere Edicten, is gedecreteert
geworden; datse alleen voor een korte tydt sullen konnen die-
nen, tot een kleyn supplement der oude specien, of van ge-
maeckt silver, \'t geen, in de Munten, tot fabricatie van nieuwe
penningen, meer werden ingebraght, en na dien tyd, niets

-ocr page 257-

sullen gelden: En eyndelijck, dat geen geldt by negotiatie is
te vinden, maer dat die geene, die, in den voorlede jare, tot
vyftigh millioenen toe, gedaen was, niet is gesouteneert. In-
middels evenwel by dat alles, oock geadmitteert moet worden,
dat de verminderingh der publicque inkomsten, door het ver-
hes van verscheyde Dominien van het Rijck... mede eenigh-
sints gecontribueert kan hebben tot de voorschreve wanbetalingh
van schulden, en minderingh van \'t credit.quot; enz. Dat „deren-
ten en interessen geaffecteert op \'tRaedthuys van Parys, mon-
terende, volgens goede berichten, tot niet veel min dan vyftigh
millioenen jaerlycksquot; van 1709 af onbetaald waren gebleveE, en
dat in dezen oorlog reeds twee munthervormingen en eene nieuwe
muntslag hadden plaats gehad, welke omtrent van al het ge-
munt goud en zilver, dat in Frankrijk, was hadden opgebragt.

Tot nader bewijs laten wij hier het een en ander van boknb-
mèbe
volgen: „La levée des milices dépeuplait les campagnes
des sujets les plus nécessaires, dit Duclos. J\'ai vu, dans mon
enfance ces recrues forcées conduites à la chaine comme des
malfaiteurs. Pour dérober au roi la connaissance de ces hori
reurs on faisait paraître devant lui une troupe de bandits bien
payés, qui juraient au nom de tout un peuple. Qu\'attendre
d\'un tel ramassis de brigands racolés par de pareils moyens ?quot;
(T. II p. 370.)

„A quelques sommes près on peut dire que la guerre se fai-
sait à crédit; c\'est-à-dire qu\'elle coûtait au moins un tiers de
plus que si les fonds efissent été libres, les revenus certains,
les recettes en ordre.quot; (T. II p. 409.)

„Les troupes n\'étaient plus payées depuis longtemps, les
officiers et les soldats manquaient de tout : les derniers avaient
à peine des souliers. Quoique l\'ouverture de la campagne ap-
prochât, on n\'avait fait aucune disposition pour les vivres, nul
tonds pour les remontes, nulle réserve pour les recrues.quot;
(1707 T II p. 415.)

„Mourant de faim, demi-nues, nos armées n\'avaient ni pain
ni farines.quot; (
saint-simon, IV. 269.)

-ocr page 258-

Geldt dit alles den toestand vóór 1709, in dit jaar steeg
de ellende ten top. „Le pain et la viande avaient manqué
souvent six ou huit jours de suite: le soldat et le cavalier,
réduits aux herbes et aux racines, n\'en pouvaient plus: nulle
espérance de mieux pour cette fin de campagne.quot; (Ibid V 53.)

Van den zedelijken toestand van Frankrijk kan men zich
een denkbeeld vormen uit de
CotreHforidance administrative sous
Louis XIV publiée par les soins du ministre de VInstruction pu-
blique,
waarvan uittreksels gegeven worden door Mmile de La-
veleye
in zijne Questions Contemporaines. Bruxelles 1863, pag.
265 e.
v.

N°. 5. De vijf Oollegiën ter Admirahteit kregen hunne gel-
den uit twee bronnen : 1°. de Convoyen en Licenten (regten van
in- uit- en doorvoer) ; 2°. de consenten der Provinciën. De eer-
ste werden eigenlijk geheven, om daaruit de middelen te vinden
tot bescherming van handel en zeevaart, maar van ouds was
aangenomen, dat „wanneer er een merkelyke somme van pen-
ningen soude moogen overschieten, het overschot mag gebruikt
worden tot vervalling van de Lasten van den oorlog te Lande,
soo verre de Middelen, daartoe geëigent, niet sullen mogen
strekken, of genoeg syn.quot; De schikking over deze zaken was
aan den Raad van State overgelaten: de Admiraliteiten maak-
ten echter hare begrooting op, die dan door den Eaad in de Gene-
rale Petitiën gevoegd werd. Zie v.
slingblajstdt, 1.1. III. 213.

De Raad liet niet na jaarlijks kracfftige vertoogen in te le-
veren over het belang eener goede marine voor een land als
het onze, waar de ingezetenen „maer alleen voor een seer kleyn
gedeelte hare subsistentie konnende vinden uyt de grondt, en
provenuen van het Landt, voor de rest principalyk bestaen
moeten door Commercie, Navigatie, Visscherye, Manufacturen,
Neeringen en hanteringen.quot;
(G. P. 30 Oct. 1706 p. 19.)

„\'tWas misschien te wenschen,quot; dus wordt in de G. P. 28
Dec. 1714: p. 21 gezegd „dat het project, in den jare sestien
hondert vyf en tachtigh, naar ryp overleg gemaackt, om den

-ocr page 259-

Staat altoos te doen hebben een Vloot van ses en tnegentich
Schepen van oorlogh, ten effecte konde worden gebragt.quot;

Maar \'t was er verre van daan, dat de provinciën tot zoo
iets genegen zouden zijn. Immers om slechts één voorbeeld
bij te brengen: van 1710 tot 1740 werd geen penning tot aan-
bouw van schepen opgebragt. (Zie Gr. P. v. 15 Dec. 1740 p. 8.)

6. In de Gr. P. 30 Dec. 1715 p. 16 klaagt de Eaad
„dat de Provintien, meer en meer, sigh dispenseren van hare
consenten op de generale Petitien en Staten van Oorlogh, die
jaarlyx gepresenteert worden, in te brengen: eenige sulx wel
doende, in opsigte van den Staat van oorlog, maar niet van
de generale Petitie; eu eenige, nog op \'t een, nog op \'t ander,...
en dien onaangezien evenwel, ofschoon de Provinciën, die in
deese tyd van Vreede, voor Mey, haare resolutie niet souden
mogen hebben ingebragt, volgens de ordre van de Regeering,
moeten worden aangezien en gehouden, als volkomentlyk te
hebben geconseuteert, niet alleen daar aan sig niet houdende,
maar verscheide, en self seer essentiele posten afwysende, en
onbetaald latende, daar uit dan niet anders als veel desordre
en confusie kan ontstaan, en metter tijd, indien sulx niet
wordt verhoed en voorgekoomen, den geheelen Staat van oor-
log, bet gemeen Instrument, en de voornaamste band van de
Unie, los, en onnut, gemaakt sal werden.quot;

In dezelfde G. P. p 17: dat de Provinciën bij het maken van
aanmerkingen op de Staten van oorlog „dreigen, dat in gevalle
haar geen genoegen soude worden gegeven op haare remarques,
hoewel, volkomentlyk, wederlegt, sy sig sullen regten, door
het afwysen van posten op den Staat van oorlog.quot;

En in die van 4 Febr. 1719 p 8: „dat \'er Provinciën zyn,
by dewelke de generale Petitien niet meer werden voorgebragt
tot een voorwerp van hare deliberatien, maar alleen gecom-
inuniceert even als andere Nieuw-maren, of Nouvelles, en ten
besten maar werden genomen voor notificatie.quot;

-ocr page 260-

Nquot;. 7. Uit de G. P. 4 Febr. 1719. p. 13 kan men zien, boe
slecht de pensioenen betaald werden; „tegen de gronden van
rechtvaardigheit en Christelyke mededogentheitquot;, zoo wordt
daar gezegd, „moet dagelyx, op een beklagelyke wyze, werden
vernomen, dat verscheide Officieren, die het Land trouw en
wel, en met gevaar van haar leven, ja eenige met verlies van
haar gesonde Leeden hebben gedient, en aan wien tot hare
subsistentie, een stuck Broods, by weege van een jaarlyx mo-
dicq pensioen, by ü Hoog Mog. met gemeene concurrentie der
Provintien is toegelegt, daar vau by dese er gene van deselve,
werden en blyven ontset, eu onbetaalt gelaaten; diermaten,
dat om niet van honger te vergaan, opentlyk souden moeten
vervallen tot den bedelsack, indien niet in eenige Oorden Con-
sistoriên en Diaconiën wierden gevonden, die uit beweging van
bermhertigheid aan die arme, doch brave Luyden, van tyt tot
tyt eenige aalmoessen tot haar nooddruft uitreykten.quot; Het
voorwendsel van onvermogen kon hier niet gelden wegens de
geringheid van den post der Pensioenen.

In 1733 waren eenige posten van 1709 nog niet betaald (G. P.
V. d. Dec. 1733).

„De devoiren, welke de Raad van Staate gedaan heeft op
dit important subject, souden na alle schijn geweest zyn van
beeter uitwerking, indien de Vergadering van haar Ho. Mo.
altyd begreepen had, gelyk se begreep in het jaar 1593, „dat
de vastigheid en het eenig fondament, van de eenigheid van
de gesaamentlyke Provinciën, geleegen is in het vereffenen
der Consenten,quot; een spreuk die het moet doen aanzien
voor een wonderwerk van de Goddelyke Voorsienigheid, dat
een gebouw, dat geen vaster fondament heeft, als dat van de
seeven Vereenigde Provinciën, of üever een gebouw, waarvan
het fondament manqueert, dat van binnen ondermynt word ,
en dat van buyten reis op reis aanstoot lyd, nog over einde
staat.quot; v.
slingblandt, 11. HI. p. 128.

„Tegenwoordigquot; merkt thoebeokb in zijne Histor. Schriften,
p. 71 hierover sprekende aan, „verwijt men aan Volksverte-

-ocr page 261-

genwoordigers die met den Vorst voor het publiek belang te
waken hebben, wel eens bovenmatige mildheid, en dat zij ten
koste van anderen, die zij heeten te vertegenwoordigen, al
wat gevraagd wordt ligtvaardig toestaan. Destijds bestond de
tegenovergestelde ondeugd. Zoo de onzen soms te ver gaan in
het bewilhgen, gingen de afgevaardigden van vroeger tijd te
ver in weigeren. Want elke stad geloofde, dat haar onttrokken
wierd, hetgeen ten bate van het algemeen moest worden op-
gebragt.quot;

Aangaande den werkkring van den Raad van State verwij-
zen wij naar de
Staatkundige Geschriften van simon vast slin-
gblakxkt
vooral Dl. III, en de Dissertatie van e. c. j. beet-
ling
de Senatorio reipublicae hatavae et Begni Neerlandici concilio
(Raad van State). Qron.
1838, en over het regt van zitting
in den Raad van State der Stadhouders naar
wagenaae , His-
tor. verhand, over de natuur, uitneemendheid en paarlen der waar-
digheid van stadhouder in de vereen, prov. Amst.
1787. p. 136.

Vergelijk ook Jhr. Mr. j. j. de la bassecoue caan. Schets van
den regeringsvorm der Ned. Bepublietc van
1555—1795. \'s Orav.,
1862, p. 165.

8. Daar de geschiedenis van dit octrooi eenigzins in het
duister schijnt te liggen, deelen wij hier een\' brief mede, voor
zoo ver ons bekend is nog onuitgegeven, waarin dienaangaande
eenige bijzonderheden voorkomen. Naar het ons voorkomt is
het een brief van den Resident Pesters aan den Glriffier der
Staten-Generaal.

„De Bruxelles le 5 Mars,
reçu le 9 au soir.

„Le plan est d\'aller à la Chine par la Mer du Sud et reve-
nir de même pour éviter la rencontre des Hollandois et des
Anglois.

On prétend que cette route-là est plus courte et moins dan-
gereuse que la route ordinaire par le Cap de Bonne Espé-

-ocr page 262-

ranee, parceque dans la Mer du Sud on trouve constamment
les vents aisez et favorables, sans danger des orages qui sont
si fort à craindre dans l\'autre route.

On prétend envoyer des Religieux Catholiques à la Côte de
Chilly, pour accoutumer les habitans de ce Pais-là à négotier
avec les Flamands comme ils font avec les François : et l\'ar-
gent qu\'on y pourra négotier avec des marchandises d\'Europe
sera porté de là aux Indes: on prétend avoir des gens pro-
pres pour former ou favoriser ces sortes d\'établissements à la
dite côte de Chilly.

L\'ordre pour former l\'Octroy de la Compagnie est encore
tenu secret par rapport aux privilèges et à la manière de cette
concession. Le Comte de Windisgratz et le Maréchal Comte
de Vhelen favorisoient Colebrock et sont chagrinés de ce que
le plan de cet Anglois n\'a pas été suivi, mais que le Prince
Eugène a favorisé celuy que le marquis de Prié a dicté sur
des avis secrets.

Il y a beaucoup de mécontens de toute part.

De Prêt et de Conink ont refusé d\'être du nombre des Di-
recteurs, quoyqu\'avec 4000 fi. d\'apointement, mais on ne
veut pas les excuser parceque c\'est l\'Empereur qui les a nom-
mez. Clots n\'en est point. On n\'est pas d\'accord sur le Fonds.

Eai, Irlandois, établi à Ostende qui est du nombre des Di-
recteurs a représenté que trois milhons de florins suffissent, et
six vaisseaux pour commencer: il dit si on va au delà de ces
trois miUions, on ne pourra pas faire de divident avantageux
pour encourager le commerce.

D\'autres veulent un bien plus gros fonds pour pouvoir sou-
tenir les pertes qui peuvent arriver par des naufrages ou des
Pirates. D\'ailleurs ou craint quelque coup souterrain de la
Compagnie de Hollande et de celle de l\'Angleterre; ainsi il
semble qu\'on veut iixer le fonds sur douze ou treize millions
de florins.

Colebrock a permission d\'en remplir deux de ses bourses
Ângloises; un million est pour les Génois et autant pour des

-ocr page 263-

Genevois, mais les Hollandois sont entièrement exclus. On tient
souvent des Conférences entre les principaux Intéressez, mais
rien n\'est fixé encore.

Ce qui les embarasse le plus, est que la République (en
vertu du cinquième article du Traité de Munster et la Grande
Bretaigne par le 29™^ Article du Traité de Barrière, étant
guarante de ce 5™® Article, ces deux Puissances ne font pas
toute l\'opposition qu\'on attendoit ici sur cette affaire. Cette
noncbalance inquiètte les Flamans et fait craindre aux Inté-
ressez, que les Puissances maritimes n\'aient intention de les
surprendre sur le fait : cette réflexion embarasse le marquis de
Prié; cependant il va son chemin et veut pousser l\'entreprise.
On va lever six cent mUle florins pour aprofondir le Canal
d\'Ostende à Bruges, et faire une chaussée de cette dernière
place à Blankenberg: les matériaux y sont déjà. On mettra
quelques barrières ou Tolhekken, pour trouver l\'intérêt de cette
somme. On parle d\'un octroy de Vienne pour toute sorte de
Pêche, et d\'en établir l\'Etape à Blankenberg, dont on fera
élargir le petit Canal.

Il y a aussi une Compagnie de navigation depuis Leau par
la Gheete et le Demer jusques à Ostende et par des Chariots
de Leau à Liége en un jour. Les Brabançons s\'y opposent,
parceque cela détourne la route de leurs villes comme Bruxel-
les, Louvain et Tirlemont, qu\'on laisseroit à coté, en abré-
geant par l\'autre route beaucoup les frais depuis la mer jusques
à Liége.

Le rembourssement de l\'hipotêque des Hollandois sur les
Posteries, se doit faire à la tin du mois prochain ; toutes les
difflcultez que vous avez eues (?) à cette occasion sont levées.quot;

Tot welk jaar het octrooi, waarvan hier sprake is, gebragt
moet worden, is ons onbekend. In de
Oeschiedenis van de
Comp.
V. Ostende. Acad. proefscJir. door c. m. Blankenheim.
Leid. 1861, wordt alleen gewag gemaakt van een Octrooi van
17 Mei 1719, bevestigd door dat van 29 Dec. daaraanvolgende
(p. 28), en een derde van 19 Dec. 1722, eerst in Junij 1723

17

-ocr page 264-

afgekondigd (p. 39). Welligt is het dit laatste octrooi geweest,
daar hierbij de Coninck, Ray, de Prêt, enz. genoemd wordeii
(p. 40, 41).

9. Zoo vind ik eenen brief aan ? onderteekend door den
Marquis de Prié en J. B. de Heems van 5 Julij 1723: „Très
révérend Père en Dieu, très cher et Pieu Ami! Comme les
Etats Généraux des Provinces Unies réclament dans toutes les
occasions qu\'ils croient leur être favorables le Traitté de Paix
conclu à Munster en 1648,... comme base de tous les Traitez
faits depuis par rapport à les Pais-bas Autrichiens et les pro-
vinces unies et qu\'il est cependant notoire que les dits Etats
sont restez en défaut d\'accomplir toutes les conditions tant du
dit Traitté de Munster que de ceux qui depuis ont été faites
entre la très Auguste Maison d\'Autriche et les dits Etats: Et
Sa Majesté Impériale Catholique voulant être informée distinc-
tement de toutes les contraventions, nous vous faisons la pré-
sente afin que sans perte de temps, vous faisiez les devoirs et
recherches nécessaires concernant les contraventions qui ont
été faites par les dits Etats Généraux dans le district de votre
diocèse à l\'égard de la Religion, usurpations et détentions des
biens Ecclésiastiques, Bénéfices, Fondations pieuses et autres
contre les.. dits Traittez et de suite vous nous en remet-
terez le plutôt possible, une déduction bien détaillée avec votre
arraisonné en y joignant tous les titres, documents, et autres
Pièces Justificatives y afïerentes.quot;

N\'. 10. In eene Memorie op het Weener Congres (1815) door
den Graaf d\'Aghe aan Lord Castlereagh overgegeven komt o. a.
voor: „Les limites naturelles qui séparent I\'ltahe et l\'Allemagne
sont trop prononcées pour que ces deux pays puissent jamais
former une seule nation. Les habitants des provinces Autrichiennes
en Italie ne sont pas plus assimilés aujourd\'hui aux Allemands,
qu\'ils l\'étaient il y a plus d\'un siècle lorsque l\'Autriche en prit
possession. La conséquence de cette desunion d\'intérêts, de

-ocr page 265-

sentiments et de dispositions se font également sentir en temps
de paix et en temps de guerre. La douceur et la modération
avec lesquelles les provinces doivent être administrées pour ne
pas aigrir et éloigner davantage les esprits en diminuent con-
sidérablement le revenu en temps de paix ; et le défaut d\'esprit
public, qui ne peut y être excité par aucun intérêt ou senti-
ment national, les rend inutiles à l\'État en temps de guerre.
Elles deviennent même un fardeau, soit à cause des guerres
que leur possession n\'a cessé et ne cessera jamais d\'occasionner,
soit par la nature même de ces guerres, qui deviennent ex-
trêmement onéreuses pour le gouvernement, ou la diversion
très incommode des forces et les dépenses excessives qu\'exigent
les opérations militaires dans des pays éloignés, et où il n\'y
a rien à espérer de la coopération des peuples. Ainsi on a vu
de tout temps et plus particulièrement dans ces dernieres années
que les armées Autrichiennes ont été obligées après un seul
revers à abandonner tout ce qu\'elles avaient conquis dans l\'Italie.

„11 y a plus de trois cent ans que les Cours d\'Espagne ,
d\'Autriche et de France ont adopté la fausse idée, ou pourquot;*
mieux dire le faux point d\'honneur,
d\'avoir un pied en Italie.
Depuis lors ce malheureux pays a été l\'objet et le théâtre des
guerres les plus sanglantes. On ne voit plus cependant que
les possessions que les puissances y ont acquis en différens
temps leur ayent procuré une augmentation réelle de forces,
ni qu\'elles ayent même compensé les trésors et le sang que ces
puissances y ont sacrifié. Les guerres que l\'Autriche a eu à
soutenir pour le seul Duché de Milan lui ont coûté beaucoup
plus que cette province lui a jamais valu.quot; Zie
Belle reladoni
politicJie ira la dinastia di Savoia ed il governo Brittanico
(1240—1815). Bicerche storiche di pbdeeigo sclopis. Tor.
1853 p. 184.

11. Frankrijk was in een\' ailes behalven schitterenden
toestand, getuige de woorden van de Noailles tot Lodewijk
XV gerigt: „Ce n\'est point exagérer, Sire, que de dire

-ocr page 266-

que votre royaume se trouve dans une situation plus déplora-
ble qu\'il ne l\'était en 1704, après la perte de la bataille de
Hochstett. Si on l\'examine par rapport au dedans, il est au-
jourd\'hui plus épuisé qu\'il ne l\'était après ce funeste événe-
ment. Il a fallu continuer la guerre depuis 1704 jusqu\'en 1714,
et on n\'a pu la soutenir que par des moyens forcés. Depuis
la paix on n\'a pris aucune mesure pour diminuer le fardeau
des dettes, on n\'a eu aucune prévoyance pour se préparer les
fonds en cas d\'une guerre nouvelle : La guerre présente a déjà
coûté des sommes exorbitantes, dont une partie très-considé-
rable a passé dans les pays étrangers et ne pourra de longtemps
rentrer dans l\'Etat. Enfin, Sire, l\'on supporte encore aujourd\'-
hui le poids de la dernière guerre [pour la succession de
Pologne] ; il s\'est augmenté par la guerre actuelle, et malheu-
reusement bien que l\'on puisse espérer d\'en voir bientôt la fin,
elle ne fait, en quelque manière, que commencer par rapport
à la France. Quant à la situation du dehors, les alhés de V.
M. l\'abandonnent. L\'Electeur de Bavière fait son accommode-
ment avec la reine de Hongrie; le Landgrave de Hesse retire
ses troupes; l\'Electeur Palatin n\'a d\'autre ressource que la
neutralité. Il ne reste donc plus d\'alié à V. M. dans l\'Empire que
le seul roi de Prusse que l\'on ne peut désormais secourir que
par une diversion fort éloignée et qui sera forcé de faire, à
quelque prix que ce soit, son accommodement. A l\'égard de
l\'Espagne le passé est un garant trop sûr du jugement qu\'on
doit porter pour l\'avenir; elle sera plus à charge que secou-
rable, par les idées toujours démesurées de la cour de Ma-
drid..... C\'est à ce point que se trouvent insensiblement ré-
duites les affaires de V. M. par les mesures de différents
genres, tant militaires que politiques, que l\'on a prises dans
le cours de cet hiver. Ehe aura bientôt presque toutes les
puissances de l\'Europe hguées contre eUe, et elle ne peut
espérer la paix que d\'événements singuhèrement heureux ou de
la durée même de la guerre, lorsque les Anglais se
lasseront
enfin d\'en faire les frais, et que l\'on ne doit espérer que

-ocr page 267-

lorsqu\'ils cesseront eux-mêmes d\'espérer des succès. L\'objet
de la guerre n\'est donc plus de soutenir les engagements
pris avec des alliés, mais de défendre ses propres frontières
et de se garantir des conquêtes des ennemis.quot;
cam. eotjssbt ,
1.1. IL p. 188.

Onder de bijzondere maatregelen, genomen tot het vinden
der voor den oorlog benoodigde gelden, behoorde de heffing van
den vijfden penning. Zie
bildeedijk, Vad. Hist. XI. p. 109.

N°. 12. In Engeland was Pitt aan het Ministerie, die zich
ten doel had gesteld Engeland\'s finantiën in beteren staat
te brengen. Hoe noodzakelijk dit was, blijkt ten duidelijkste
uit de volgende opgaven. Tijdens den Amerikaanschen oorlog
bedroegen de uitgaven (volgens de
Bedenkingen over den vrede
door den AU
BATNAi, 1783, p. 2) 530 millioen fransche livres,
terwijl de gewone belastingen slechts 200 millioen livres op-
bragten. Sedert 1755 had men 2200 miUioen livres door het
aangaan van leeningen en andere buitengewone middelen op-
genomen.

In 1786 was de gevestigde schuld tot 239 miUioen £ ster-
hng geklommen. In 1791 bedroeg zij nog 238.231.248 £ en
de vlottende 30.036.024 J, doch de inkomsten van 1792 belie-
pen 300.000 £ meer dan het vorig jaar en terwijl de uitgaven
16 milhoen £ bedroegen, stegen de inkomsten tot 17.034.000
(Zie
calmon, WiUiam Pitt. p. 36, 122).

Voor de kennis van Engeland\'s finantie-wezen in dat tijdvak
is voorts niet onbelangrijk eene in 1792 te Amsterdam ver-
schenen brochure getiteld:
Korte aantooning der toeneeming en
vermeerdering van de inkoomsten, koophandel, en scheepvaart van
Groot-Brittanniën zedert d. j.
1786.

Wat de Republiek betreft, deze ondervond aUe nadeelen van
den jongsten oorlog: de provinciën waren ten achter in
de betaling der quotes (G. P. v. 1783) en van 1788—1794
■w^aren de inkomsten jaarlijks gemiddeld slechts ruim 24.238.748,
terwijl de uitgaven ruim ƒ32.614.292 bedroegen, zoodat het

-ocr page 268-

jaarlijksch te kort op ruim ƒ 8.375.543 geschat werd. (metb-
leekamp
, 1.1. 3«^ afd. p. 45 e. v.

De woorden van séoue {Tableau, I. 51): „La Hollande avoit
renoncé à être belliqueuse, depuis qu\'elle étoit devenue uni-
quement commerçante. Elle avoit sacrifié la gloire à la ri-
chesse: elle pouvoit payer toutes les armées de l\'Europe et
n\'étoit en état de résister à aucune,quot; mogen dus waar zijn als
men het oog heeft op de welvaart der ingezetenen: op de
finantiën van den Staat zijn zij niet toepasselijk.

„Selon un calcul dont la précision est apparente,quot; zoo schreef
de Gezant Thulemeijer aan den Koning van Pruissen 1 Jan. 1788.
{Bet Nederl. Rijks-archief, p. 396 e. v.) „la dette nationale Belgi-
que a été augmentée depuis l\'année 1780 de trois cent millions
de florins. La seule province de Hollande doit au delà de quatre
cent millions, indépendamment des dettes de chaque ville, qui
font un objet particulier et séparé. — Peut-être rencontre-t-on
assez juste, en évaluant le total de toutes les provinces à la
masse énorme d\'un milliard de florins.quot;

Belangrijk is de volgende brief van Renfner aan den Koning
van Pruissen van 17 Oct. 1788, te vinden in
Het \'Nederl. Rijks-
archief,
p. 422. La dette nationale, réduite aujourd\'hui à 70
pour cent, est évaluée à 300 miUions de florins, les fonds
placés en Angleterre à 400, la valeur réelle de ceux, qui
sont à la charge de la France à 50, les immeubles et bien
fonds à 400 les emprunts négociés dans toute l\'étendue de la
République pour le compte des deux cours Impériales, de l\'Es-
pagne, .du Danemark, de sa Majesté Suédoise et de la Pologne
s\'élèvent au moins à 60 millions, auxquels la seule province
de Hollande participe pour 50, les négociations sur les colo-
nies portent sur un crédit primitif d\'à peu près 140 milU-
ons, mais dans leur décadence actuelle elles ne rendraient
tout au plus qu\'un capital de 40, le crédit dans l\'étranger
absorbe un fonds de 200, la Compagnie des Indes-Orientales
doit à peu près 50, l\'article de l\'argenterie, byoux et des ob-
jets qui seront soumis à l\'imposition du 25 denier, 1525 mil-

-ocr page 269-

lions. Il faut déduire de cette masse les possessions dont la
valeur est au dessous de 2500 florins et qui par conséquent
sont exemptes de la taxe. Elles emporteront tout au moins
la cinqième partie du capital national de la province de Hol-
lande, et il resterait à peu près 1200 millions, mais cette
somme ainsi réduite, exige encore de grandes modifications.
L\'on considère que la majorité des citoyens ne se prêtant qu\'a
regret aux contributions, ne sera pas trop scrupuleuse ni sur
les déclarations, ni sur les taxations, qui dépendront unique-
ment d\'une bonne volonté, et de la bonne foi des individus.
On ne risque donc rien de réduire encore 200 millions sur la
valeur effective des propriétés et malgré toutes ces diminutions,
l\'emprunt forcé offrira pourtant un produit clair et net d\'à peu
près 40 millions qui seront suffisans pour subvenir aux besoins
de l\'État.quot;

13. De sterkte der legers gedurende dezen oorlog is
moeijelijk op te geven, daar zij ieder oogenblik toe-of afnam\'.
Zoo geeft sÉGUE in zijn
Tableau, III. 99 op dat het Fransche
volgens de dagbladen van dien tijd in 1794 780.000 man sterk
was; hij schat het echter op niet meer dan 356.000 man.
geobn
V. peinsteeee {Handb. p. 791) daarentegen stelt in 1793 het
Fransche leger op 270.000, dat der bondgenooten op 365.000
man; dezelfde schrijver meldt echter (p. 800) dat de Conventie
bij het begin van den veldtogt van 1794 over 650.000 man
kon beschikken. Wat het leger der bondgenooten betreft dit
bestond uit 65.000 Oostenrijkers, 50.000 Pruissen en 20.000
Hollanders. Later verbonden zich echter Rusland, Sardinië,
Spanje, Napels, Portugal en eenige Duitsche Staten ook tot
het leveren van troepen, en dan zal welligt het cijfer van
350.000 man niet te hoog zijn. Van de Spiegel echter, op
wiens woorden men wel vertrouwen mag, zegt in een\' brief
aan onzen G-ezant te Londen
{Brieven en NegotiatiesIII. 190)
dat het leger der bondgenooten in \'t begin van 1794 300.000 man
sterk was. Doch Frankrijk\'s krijgsmagt moet op dat oogenblik,

-ocr page 270-

naar het ons voorkomt, sterker dan 270.000 man geweest zijn.
In het laatst van 1793 toch hedroeg zij 600.000 man volgens
eene opgave hij v.
sybbl 11. II. 456. In ieder geval moet men
wel onderscheiden, of die getallen de strijdkrachten bevatten,
waarover de verbonden Mogendheden konden beschikken, dan
wel of het aantal troepen daarmede bedoeld is, hetwelk tegen
de Fransche Eepubliek te velde trok. Pruissen en Oostenrijk
zonden toch slechts een gering deel hunner krijgsmagt naar het

tooneel des oorlogs.

De Republiek eveneens, want volgens den Staat van Oorlog

van 1794 was haar leger 66.676 man sterk.

De verhouding der Engelsche tot de Fransche zeemagt was
volgens
v. haedenbbeg, 11. II. 114 de volgende: Frankrijk
telde 66 linieschepen en 76 fregatten en korvetten, maar had
gebrek aan officieren. Engeland daarentegen had 158 liniesche-
pen en 255 klemere vaartuigen. De Repubhek kon
bovendien
100 schepen klein en groot uitrusten.

-ocr page 271-

STELLO\'GEN.

i.

Aedium locator non haj^et jus pignoris in invecta et
illata subconductoris.

IL

Improbanda est sententia, ubi nihil convenerit, rem
mobilem eo loco, quo obligatio contracta sit, solven-
dam esse.

III.

De instelling van een scheidsregterlijk college tot het
beslissen van geschillen tusschen de Staten en tot het
voorkomen van oorlogen is eene hersenschim.

IV.

Ten onregte is uit Boek IL Tit. IV. B. W. de ontoe-
passelijkheid van art. 270 C. P. afgeleid.

V.

Art. 361 C. P. bedreigt ten onregte valsch getuigenis
ten voor- en ten nadeele van den beschuldigde met de-
zelfde straf.

-ocr page 272-

VL

Onjuist is de meening van de bosch kempee ( WeAh.
V. Strafv. ffl. 184),-dat het „regterlijk bevelquot; van art.
296 § 2 W.
V. Sv. even als het „vonnisquot; van art. 68
§ 2 W.
V. Sv. bij gewoon vonnis in het openbaar moet
worden uitgesproken.

VIL

De thans ingetrokken Kon. Besl. van 2 en 30 Julij
1822, waarbij aan den Staat de zoogenaamde letterkun-
dige eigendom van alle Staatsstukken verzekerd werd,
waren ongrondwettig en ondoelmatig.

VIII.

Teregt is Mr. opzoomeb, (in Het B. W. verhlaard, Dl.
I. p. 50 e. V.) teruggekomen van zijne meening, dat de
woorden „getrouwd zijndequot; in art. 6 eene andere betee-
kenis zouden hebben, dan de woorden „in het
huwelijk
tredendequot; in art. 11 § 1. B. W.

IX.

De op eigen verzoek, uit hoofde van gebrek aan ver-
standelijke vermogens, onder curatele gestelde, valt ook
onder art. 116 3«. en 143 B. W.

X.

Eene veroordeeling tot eene onteerende straf, door een\'
buitenlandschen regter uitgesproken, levert geen\'
grond
tot echtscheiding op.

-ocr page 273-

XI.

De schuldeischer kan arrest leggen op de onder hem

berustende goederen van den schuldenaar.
*

XII.

Op een\' gewezen koopman kan voor handelsschulden
geen lijfsdwang worden toegepast.

XIII.

Zoo de failliet het accoord niét nakomt, kunnen de
schuldeischers geene ontbinding van het accoord eischen.

XIV.

Vondelinghuizen beantwoorden niet aan haar doel.

XV.

Afschaffing van octrooijen van eerste uitvinding is niet
wenschelijk, tenzij een beter middel gevonden worde tot
bescherming der uitvinders.

-ocr page 274-

DRUKFOUTEN.

p. XX r. 8nbsp;V. O. staat: dennbsp;lees: het.

„ XXI „ 1nbsp;V. b. „ geestnbsp;„ denkbeeld.

„ 44 „ 14nbsp;„ „ „ Leopeldnbsp;„ Leopold.

„ 118 „ 11nbsp;„ „ „ § Onbsp;„ § 4.

„ 116 „ 8nbsp;V. O. „ llundb.nbsp;„ Handb.