-ocr page 1-

stelling-en.

tee veukeijgikg vak den graad

VAN

Doctor in het Roraeinsche en Hedendaagsclie Regt,

AAN BB HOOGBSCHOOL TB IJTRBCHT,

na magtigikg vaw den rector magnificus

Mr. J. A. F RUIN,

ÜEWOON HOOGT.F,EEAAR IN DE EEGTSaELEERD E FACÜLTEIT ,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

KN

VOLGENS BESLUIT DER REOTSGELEERDE FACDLÏEIT,

JOHAN ELIZA VAN PEKSTN,

GBBOEEN TE BAEKEVELD,

te verdedigen

Woensdag den 25«quot;=quot; October 1865, des namiddags ten 2 ure.

UTRECHT,

J. GEEVEN.
1865.

-ocr page 2-

tt

Ä.^ll aÄÄ 1 ^XZX:

IT ^T

-ocr page 3-

STELLINGEN.

L

In L 5 § 13, 14 D. de don. inter vir. et ux.
(24, I) vera donatio non inest.

IL

In 1. 24 D. depositi (16, 3) agitur de depo-
sito, quod vocatur irreguläre.

IIL

Errant qui in 1. 26 § 1 C. de usuris (4, 32)

-ocr page 4-

sermonem tantum esse contendunt de trajectitiis
contractibus, in quibus periculum non spectat
creditorem.

r

IV.

De bewering van Mr. C. E. Vaillanï (Hand-
boek voor den ambtenaar van den burg. stand,
p. 286), dat aan den ambtenaar van den bur-
gerlijken stand de beslissing is overgelaten, op~
welke van de drie wijzen in art. 127 B. W.
genoemd, de geboorte-akte vervangen zal wor-
den, is tegen de wet.

V.

De gemeenschap van vruchten en inkomsten
ontstaat niet van regtswege, door de enkele
uitsluiting van de wettelijke gemeenschap van
goederen, en van die van winst en verlies.

VI.

De Nederlandsche wetgever heeft, bij ontbin-
ding der gemeenschap in tweede of verder
huwelijk door den dood van den nieuwen echt-

-ocr page 5-

genoot, voor de belangen van de kinderen of
afkomelingen uit het vorige huwelijk niet ge-
noegzaam gewaakt.

VIL

Natuurlijke niet wettiglijk erkende kinderen
mogen den naam van hunne moeder niet dragen.

VUL

Art. 500 § 2 B. W. is zóó op te vatten, dat
de onder curatele gestelde geen regtsgeldige
handelingen kan verrigten dan die, waartoe de
wet hem uitdrukkelijk de bevoegdheid verleent.

IX.

In art. 887 B. W. doelt het woord ouders
alleen op den onwaardig verklaarde.

X.

Schadevergoeding kan slechts dan op grond
van art. 1401 B. W. gevorderd worden, als de
regtsbetrekking tusschen partijen uit de onregt-
matige daad zelve ontstaat.

-ocr page 6-

De borg kan niet tot betaling genoodzaakt
worden, als de hoofdschuldenaar niet in gebreke
gesteld is.

XIL

Het endossement, op den wisselbrief geplaatst
na den vervaldag, kan niet gelijk gesteld wor-
den met onvolledig endossement, noch met cessie.

xm.

De lasten, verbonden aan het vruchtgenot
van de goederen der kinderen, zijn voor reke-
ning van de schuldeischers, bij faillissement
der ouders.

XIV.

De curators in een faillissement zijn niet
hoofdelijk voor \'t geheel verbonden.

-ocr page 7-

Het is af te keuren, dat onze wet aan het
huisgezin van den gefailleerde het levensonder-
houd onthoudt, wanneer tegen dezen eene regts-
vervolging wegens bankbreuk ingesteld wordt.

XVI.

In art. 892 W. v. K. mogen de woorden:
„die niet reeds dadelijk bij het homologeren
van het accoord, naar aanleiding van artikel
850 is gerehabiliteerdquot;, niet opgevat worden,
alsof tot rehabilitatie altijd een voorafgaand
accoord gevorderd werd.

XVH.

De exceptiën van litispendentie en connexiteit
moeten voorgesteld worden vóór de exceptie van
nietigheid van dagvaarding.

XVIH.

Art. 460 W. V. S. kan niet toegepast worden,

-ocr page 8-

als niet een bepaald verbod in dien zin door
de regering uitgevaardigd is.

XIX.

Eigen-rigting is niet strafbaar.

XX.

Veroordeeling in de geregtskosten is niet te
beschouwen als een deel der straf.

XXI.

Het regt van rehabilitatie van veroordeelden
is niet begrepen in het regt van gratie van
straffen, zooals dit door de Grondwet aan den
Koning wordt toegekend.

xxn.

De gemeentebesturen zijn niet bevoegd den
uitvoer van vee te verbieden.

XXIII.

Het stichten van vrije woningen voor den
arbeidenden stand is niet aan te bevelen.

-ocr page 9-

Dat alle ouders hunne kinderen het lager
onderwijs doen genieten is wenschelijk; hen
door eene wet daartoe te dwingen, kan niet
onder de goede middelen gerekend worden ter
bereiking van dat doel.

XXV.

Ten onregte zegt J. B. Say (Traité d\'économie
politique, t. III ch. 8) : „Du moment que cette
„valeur (de la substance qui forme
l\'impôt) est
„payée par le contribuable, elle est perdue pour
„lui; du moment qu\'elle est consommée par le
„gouvernement ou par ses agents, elle est per-
„due pour tout le monde, et ne se reverse
„point dans la société.quot;

-ocr page 10-

!

t Ti^iï^i: -Si

_ \' i.
: