OVER
igt;Of)R
VREEMDE MOGENDHEDEN AANGEGAAN.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
op gezag van de.n- iiector magnificus
(imVOON HOÜQI.KKUA.Ut IS i)K ODC.E J.EERDIC FACULTEIT,
MEÏ TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISGHEN SENAAT
KX
VOI,GENS iSESLÜIT DEll KEÜTSGEI.EËUDE EACÜI.TBIÏ,
ÏETi VJiKKRIJGIKd VAN DUS GBAAD
Doclor iii liet llomeiiiscli m IledeiKlaajjscli Hegt,
AAN DE TIOOGBSCHOOL TE IJTUECHT,
-1)0011
JOHANNES APOLLONIUS ALTING BÔSKEN,
i-i E lî O I{ i; N\' T H V,\' K I! rî !■: s D A M ,
ÏE VERDK.DIGEN
op Woeiisilag, Il Mei 1864, des uainlddag^ «e 8 ure ,
UTEECHT,
A. ;j. VÊLii IIUEEEL.
L864.
Snelpersdruk ran J. van Boekhoven, te Utrecht.
-ocr page 3-AAIST MIJN^E MOEDER.
-ocr page 4-Die öffentlicheu Schuldurkimdea oder die dadurcli vorgestellten
Kapitaliën sind keine wirklicieu Werthe im nationalökonomischen
Sinne: sondern Amveisiuigeii auf künftige Werthe, in denen die
Regierung die Mittel zur Erfüllung ihrer Verbindlichkeiten findet.
nebenius.
C\'est s\'abuser, que de voir un capital dans la feuille de papier
du rentier
droz.
-ocr page 5-In een land, als Nederland, waar zooveel geld in
vreemde fondsen geplaatst wordt, Mn het niet va.n leimig
ontbloot zijn eenige leenAngen in een meer held-er daglicht
te stellen en den gang daarvan te volgen.
Bit deed mij besluiten tot het schrijven dezer proeve.
Bij sommige leeningen heb ik de geschiedenis der staats-
schulden van de leenende Mogendheid aangestipt, nu eens
daartoe gedrongen door de belangrijkheid, dan weder door
de verhouding met ons land.
Bij het lezen van dit proefschrift bedenke men, dat
wij, jongelieden, mg niet ervaren genoeg zijn om grondig
over zaken van eenig gewigt te oordeelen; daartoe ontbre-
ken ons gewoonlijk twee vereischten : ondervinding en
genoegzam,e bedaardheid om, in alle deelen der zaak door
te dringen.
Tot zoover over den inhoud.
Wat den stijl aangaat: \'men, zij gedachtig aan de zoo
juiste woorden van den m^t regt gevierden bunG-hnbr :
„San style ! son style !..... Le style dhin homms lui
^\'St en quelque sorte donné comme sa physionomie,. commue
m taille, corn,m,e les battements du pouls, bref, comme ce
cju\'il y a, dam tout notre être de moins mmnis à faction
de la volonté. On ne change pas son style : tout au plus
parvient-on à le travestir.quot;
Ik neem deze gelegenheid te haat, V allen, die iets
tot tmjne vorming helt bijgedragen, hiervoor mijn opregten
dank te betuigen: U de verzekering gevende, dat ik Uwer
steeds met eerbied en dankbaarheid zal indachtig zijn.
Hoogleeraren in de Regtsgeleerde \'Faculteit ! wier onder-
wijs ik mogt bijwonen: weest overtuigd dat ik steeds Uwe
nuttige lessen en wenken zal trachten op te volgen.
En gij, Vrienden, die hier nog aanwezig zijt! gij kvM
d,e overtuiging met U ronddragen, dat, al mogten wij ook
tan elkander gescheiden worden, die oogenblikken ouder
de aangenaamste mijns levens zullen behooren, wanneer ik,
mor een! wijle al het m^aatschappelijke vergetende, mij
loeder naar den geest verplaats in Uw\' mij zoo dierbaren
vriendenkring.
Vaartwel.
-ocr page 7-Yoorrede.
Inleiding .............Pag. 1
])e Hoef-IJzer Schuld..................„35
De Silezische Schuld en de Pruissische leeningen.nbsp;„ 47
Leeningen aan Denemarken..............„ 63
Leeningen aan Spanje..................„ 70
Leeningen aan Eusland................„ 94
Besluit............................„ 110
Stellingen..........................„123
-ocr page 8- -ocr page 9-Alle bespaarde rijkdom moet strekken tot het
voortbrengen van nieuwe rijkdommen. \'Deze gulden
regel eener gezonde staathuishoudkunde wordt in ons
vaderland op verre na niet algemeen toegepast; een
groot deel onzer kapitalen wordt niet gebruikt tot
dat doel, waartoe men ze het liefst zoude willen
zien aangewend. Vooi\' velen onzer kapitalisten is het
genoeg wanneer zij van hun geld slechts rente trek-
ken: zonder na te denken , hoe groot nut zij zouden
kunnen stichten door hunne kapitalen te gebruiken tot
vorming van nieuwe, volharden zij in hunne verder-
felijke gerustheid, even als of hun geld zoo goed be-
zorgd ware, dat zij er niet meer naar behoeven om
te zien en of het onmogelijk ware, dat de waarde
der effecten zelfs door de minste staatkundige gebeur-
tenis gevoelig kan verminderen.
Somtijds echter is de geldbelegging in staatsschuld-
bekentenissen der. nijverheid zeer dienstig; het geld
kan immers bestemd zijn voor werken van openbaar
1
-ocr page 10-nut, b.Y. Toor spoorwegen, kanalen, sluizen; het
kan aangewend zijn tot behoud van den vaderla,nd-
schen grond enz. \')
De in Nederland nu bestaande voorliefde voor
effecten is niet van oude dagteekening; gaan wij
eenige tientallen jaren terug, dan merken wij op,
dat de man uit den geringen burgerstand, die eene
kleine som had overgegaard, daarvoor geen\' staats-
papieren durfde koopen; neen, bij sloot dat sommetje
in gouden dukaten zorgvuldig weg om zich op hooge
feestdagen eens in het- aanschouwen van den blinken-
den schat te verlustigen. \')
Langzamerhand echter werd hij manhaftiger, daar
anderen het ook wel deden en er wèl bij voeren;
het hoopje rentelooze dukaten werd herschapen in
rentegevende staatspapieren. Durfde men er zich
vroeger niet aan wagen uit gebrek aan kennis om
er mede om te gaan , thans schijnt ieder de wijsheid
in pacht te hebben. Q-etuigen die honderde Oos-
tenrijksche schuldbekentenissen, die onder de boeren
op het platte la,nd geplaatst zijn, niettegenstaande
velen daarvan zelfs de beteekenis niet kumien gissen.
Heeft iemand geld beschikbaar en vraagt hij raad,
hoe het te plaatsen: op iederen raad, dien men hem
geeft, zal het stereotype antwoord zijn „ik heb er
geen verstand van:quot; raadt ge hem echter effecten aan,
dan is bij terstond bereid. Hij kent immers de prijs-
Voortreffelijk is dit ontwikkeld door Laffitte in de fransche
kamer der afgevaardigden 28 Pebr. 1833.
Zie Staatscrediet en. particulier-crediet, étal brieven over de
financiële kwestiën van den dag, Haarlem 1859 pg. 6.
couranten en die zijn voldoende! Om. als goed liuis-
vader zijne zaken te besturen is het wel degelijk noodig
zich lierhaaldelijk te bedenken en goed toe te zien
voor men zijn geld in effecten belegt. iViet toch het
kunnen lezen der cijfers in de prijscouranten is vol-
doende; de vereischten zijn gewigtiger, meer in aantal.
Men zorge grondig op de hoogte te zijn van den
staatkundigen, financiëlen, handels- en nijverheids-
toestand der verschillende rijken, om daaruit te be-
sluiten tot de meerdere, of mindere soliditeit der
staatsschuldbekentenissen: nog is deze wetenschap niet
voldoende; van groot belang is te weten, waarom die
leeningen moesten gesloten worden, welke de voor-
waarden zijn, welke waarborgen er bestaan voor de
rentebetaling en tevens welke wetten en gebruiken
in liet leenende land van kracht zijn
Die zijn geld in effecten belegt, ga vooral den gang
der staatkundige gebeurtenissen na en zij op zijne
hoede: hij hebbe moeds genoeg, om op een oogenblik,
wanneer het hem nuttig toeschijnt, al zijne effecten
te verkoopen en zijn geld renteloos te laten liggen:
rijp beraad staat hier op den voorgrond.
O Eeu voorbeeld van omslagtigheid, laugen duur en afhankelijk-
lieid van de Regering, wat de reglspraak aangaat is te vinden bij
Meerman, Eenige herickten omirent het Noorden en Noordoosten
Europa , \'s Hage 1805 IV® Deel pg. 117 . 399. Men zond hem
van 2 September lot 10 October van de eene autoriteit naar de
andere om eene pretensie te bezweren op een gefailleerd kantoor
in Gothenburg; later werd hij uit den droom geholpen. Het was
zijne eigene schuld, omdat hij „den heer executor niet van aanvang
a-an een briefje van 25 B.oebels of iets dergelijks had in de handen
g^\'duwd.quot;
Is men nu goed op de hoogte van al die zaken,
dan is ook volgens mijne meening de geldbelegging
in effecten een zeer goed middel om\' het geld renten
te doen opbrengen; men doe het echter niet onvoor-
zigtig en ondoordacht.
Wel verdient het staatscrediet niet dat onbepaald
vertrouwen, dat men er bijna algemeen aan toekent,
(hiervan strekken tot voorbeeld de meeste regeringen
van Europa, die als om strijd het grootst mogelijk
misbruik maken van het vertrouwen der parti-
culieren) maar toch is het te verkiezen boven vele
takken der industrie. Hoe dikwijls wordt men niet
bedrogen, meenende zijn geld al eens heel wel ge-
plaatst te hebben. Eveneens denkt S a y wan-
neer hij zegt: „Les placements qui sont destinés
à féconder l\'industrie sont presque sans bornes; mais
pour les faire avec succès, il faut connaitre les res-
sources de l\'industrie et les besoins de la société.quot;
Welligt zal men meenen, dat zulk eene uitkomst
aan het gemis van een behoorlijk toezigt te wijten is :
als of het altijd mogelijk ware toe te zien, als of niet
de valschheid zoo weet te huichelen, dat men in heilig
vertrouwen zijne bezittingen grootendeels aan iemand
geven zou om somtijds zelf eenige dagen later hope-
loos verloren te zijn.
Zoo even heb ik opgemerkt, dat men algemeen
onderstelt weinig kennis te behoeven om geld in
effecten te beleggen en dat het voldoende is als de
\') Cours complet d\'économie politique, Paris 1852 torn. IT pg-
434. noot I.
effectenliouder slechts zijne fondsen zorgvuldig achter
slot en grendel bewaart. Dit wanbegrip wordt nog
gedeeld door staathuishoudkundigen van naam er
zijn er, die meenen, dat al weet men bijna niets van
de verschillende Staten, ja, al had men nooit een
dagblad in handen genomen, men nogtans niet zou
behoeven te aarzelen om het betrekkelijk crediet van
sommige landen te bepalen, om dat men in de
prijscourant der effecten een\' onbedriegelijke vraag
baak vindt.
In hoever dit laatste doorgaat, kan men duidelijk
zien, uit de geschiedenis der obligatiën Poyais
een der leerzaamste voorbeelden om zeer voorzigtig
te zijn en zich eenigzins, zij het dan ook slechts
oppervlakkig, bekend te maken met den toestand,
de ligging enz. van die verschillende rijken, wier
schuldbekentenissen aan de beurs worden verhandeld.
Hoever onbekendheid met dit alles voeren kan leert
de geschiedenis der bovengemelde obligatiën.
Een Engelschman, zich voor agent der republiek
Poyais uitgevende, biedt aan de Amsterdamsche
beurs in den jare 1825 obligatiën aan ten laste van dien
Staat, die in Zuid-America zoude zijn in het leven
geroepen. De voorwaarden waren vrij goed, derhalve
werd een aantal dier schuldbekentenissen gereedelijk
verkocht, geleverd en betaald. Eenige dagen daarna
echter was de agent spoorloos verdwenen: men werd
Weeveringh, Geldbelegging, Ie stukje pg. \'20.
Bij S. Vissering, Handboek der practische staathuishoud-
kuüde, Amst. 1860\'Ie stuk.
als uit den slaap wakker geschud en begon elkander
te vragen, waar of toch eigenlijk dat land wel zou
liggen. De beste landkaarten werden voor den dag-
gehaald, er werd gezocht, maar..... niet gevonden.
De Engelsche agent had de mannen der Amsterdam-
sche beurs geducht bij den neus gehad, er bestond
geene republiek Poyais! \')
En toch stonden de obligatiën dezer republiek aan-
geteekend op de prijscourant, en toch werden ze aan
de beurs verhandeld.
Voor den speculant echter, voor hem, die alleen
op de ©ogenblikkelijke waarde let, is het raadplegen
der prijscouranten een zeer goede leiddraad; want
voor hem is het geene geldbelegging, ten minste dit
is niet het doel, dat hij beoogt. Slechts winst wil
hij en dat door beursspel.
Nog zijn er velen, die meenen, zich gerustelijk op
hunne makelaars te kunnen verlaten: zij ten minste
zullen het weten, zegt men, maar dit is, helaas! ook
niet altijd het geval. Het moest hun niet genoeg zijn
in de dagbladen den koers der fondsen te volgen: ook
hunne kennis behoort uitgebreider te zijn.
Weeveringh over hen sprekende, laat zich
aldus uit: „Zedelijk is de effectenhandelaar verant-
woordelijk voor de schade, die zijn principaal tenge-
volge van zijne onvolkomene inlichtingen lijdt, even
als de advokaat het is, die door onkunde zijn proces
verliest, of de geneesheer voor den dood van zijn
\'j Somtijds komen die obligatiën nog voor als evenveel curiosa
bij effectenveilingen.
Tn Geldbelegging, pg. 8,5,
-ocr page 15-patient, dien hij door onkunde in het graf geholpen
heeft.quot;
Over \'t algemeen heeft de geldbelegging in efiecten
veel voor boven andere beleggingen ; men heeft
meestal hoogere renten, de overdragt is gemakkelijk
men kan er dagelijks klinkende munt voor in de
plaats krijgen, de administratie is bijzonder gemak-
kelijk. Daarenboven kan men, hetgeen sommige men-
schen gaarne willen, zijn vermogen geheim houden,
men kan op effecten een voorschot bekomen, zij kun-
nen dienen tot borgtogt: in één woord, zij zijn ge-
makkelijk.
„II n\'est pas douteux, zegt Say que les effets
publics ne soient commodes pour les capitalistes,
quelsque soient leurs motifs et qu\'ils n\'offrent des
placements au moyen desquels ils peuvent aisément
retirer leurs fonds par la vente de leurs créances.quot;.
Die hooge renten, die men er doorgaans van trekt,
zijn echter dikwijls een zeer ongunstig teeken: hoe
minder solide een land is, des te hooger renten ziet
men het betalen, om zoodoende door oogenschijnlijk
schoone voorwaarden de leening te kunnen sluiten.
De gemakkelijke overdragt is zeker een groot voor-
deel: men is niet gebonden aan lastige overschrijvin-
). Dagelijks kan men zijne effecten tegen klin-
gen ®
\') Eenige jaren geleden werd in Erankrijk liet voorstel verworpen
oin bij de overdragt van schuldbrieven op den staat een regt te
heffen van 1 centime op eiken franc rente. Verg. bij ons de wet
van 13 Mei 1859, Stbld. N«. 36 (art. 1. 42).
In Cours complet etc. IT pg. 433.
Tenzij de effecten mogteu zijn ingeschreven op het Grootboek
-ocr page 16-kende munt verwisselen, lietgeen echter meestal dan
meer beperkt wordt, wanneer men er gebruik van
zou willen maken. De staatsschuldbekentenissen on-
dervinden immers al zeer spoedig het wantrouwen
van het publiek; een los gerucht is somtijds van
merkbaren invloed op den prijs, zoodat dikwijls het
verwisselen in gold eene onmogelijkheid wordt, tenzij
men zich zeer groote verliezen late welgevallen.
Velen nog, niet zoozeer opziende tegen de moeite
om hun geld in handels- of nijverheidsondernemingen
te plaatsen of het op eene andere wijze renten te doen
voortbrengen, geven de voorkeur aan de belegging
in effecten en dat wel om de meerdere (!) zekerheid:
een land staakt immers zoo heel spoedig zijne be-
talingen niet! En dit is zoo, maar zij vergeten, dat
behalve een bankroet de staat nog vele middelen
tot zijne dienst heeft, om in hagchelijke omstan-
digheden zich te verrijken ten koste van duizenden
zijner vreedzame burgers.
En toch, waarin is die positieve zekerheid gelegen ?
In den regel zijn de geldleeningen alleen gevestigd
op het crediet van den staat; dit nu moge schoon
klinken, maar het beteekent voor sommige landen,
die met hnn financiëlen naam als \'t ware den
draak steken, niet veel. Van meer beteekenis is het,
wanneer een staat leent onder verband van zekere
goederen of inkomsten waartoe echter niet over-
der Nationale schuld en dit kan alleen van onze eigene schuld-
brieven.
1) Onder anderen zijn de inkomsten van Silezië verpand door
Karei VI. Somtijds worden ook roerende goederen ten onderpand
gegaan wordt, zoolang de kapitalisten den klank van
het woord „credietquot; welluidend genoeg vinden, om
hun geld en hun naam daaraan te wagen.
„En toch, zoo zegt de schrijver der vier brieven
over de financiële kwestiën van den dag, al heeft een
staat op zulke bepaalde eigendommen of inkomsten
geleend, welke regtbank zal dan het vonnis uitspreken,
waarbij de goederen aan de crediteuren worden toege-
wezen: hoe zullen die worden onteigend, indien de
geldleener dat niet vrijwillig doet? Wie is gemagtigd
om die zekere, verpande inkomsten te innen? Welke
dwangmaatregelen bestaan er om een staat te nood-
zaken, dat hij zijne verbindtenissen stipt nakome ?quot;
Materiële waarborg bestaat er eigenlijk niet: be-
taalt een staat geen renten meer, dan kan men
vertoogen indienen, protesteren: het loopt minstens
gegeven, b.v. krooiijuweeieu eu andere koninkiijke sieraden, o. a.
door Hendrik III, Eduard III en Hendrik IV (Sinclair
the Jastory of the public revenue of the British Empire, London
1804 I pg. 382) eveneens in Holland door Victor Amadeiis,
koning van Sardinië, welk laatst onderpand door de fransche
representanten in 1795 gelieel wederregtelijk is verminderd. Zie
\'Handelingen van de nmnici;palileit der dad Amsterdam. Ile deel
pg. 591 , 605, 721, 731 , 735, 741.
]S[og bestaan er eenige tractaten , waarbij de onschendbaarheid
van fondsen of waarden, ten onderpand strekkende is gestipuleerd,
ZOO als dat door Ealck den 5 Junij 1837 met Mexico gesloten
(art. 13 al. 3) in Stbld. van 1828 Nquot;. 37; eveneens tusschen
Frankrijk eu de Dominicaansche republiek dd. 8 Mei 185S (art.
Vil) ill Recudl matmel ei pratique de traités, conventions etc. par
de Martens et de Cussy torn. VII pg. 37. Zie nog tusschen
andere landen aMaar_ pg. 188 , 193 , 335,
\') Pg. 165.
-ocr page 18-altijd uit op eene transactie, nadeelig voor de effecten-
houders, die slechts kunnen berusten en zich verge-
noegen moeten met hetgeen nog teregt komt.
Maar gesteld nu eens, dat die materiële waarborg
werkelijk bestond, gesteld dat men een\' staat tot
uitbetaling kon noodzaken, toch blijven er nog vele
omstandigheden over, waarbij de rentebetaling wordt
geschorst, zoo als bij oorlog, oproer etc. waarvan
hier een paar voorbeelden volgen.
Het eerste is van den staat van New-York.
In art. 5 der wet van 12 Julij 1782 werd ge-
schorst de uitbetaling van interessen aan personen
„witlim the enemy s lines.quot; Deze acte is geamendeerd
door eene andere van 24 Nov. 1784 en daarbij
uitgestrekt tot executeurs en administrateurs van
schuldenaren en schuldeischers en wel bijzonder van
personen, die gestorven waren na het uitvaardigen
der acte van 1782. In 1787 (20 April) is door eene
nieuwe acte de vorige eenigzins gewijzigd; er werd
namelijk in gezegd, dat die schorsing van interessen-
betaling zich niet zou uitstrekken tot eenig onderdaan
van den koning van Crroot-Britannië „comprehended
in the treaty of peace bet\'men the United states of Ame-
rica and the said King,quot; Twee jaren later, 3 Maart
1789, is eene andere acte uitgevaardigd ten opschrift
hebbende „to give relief respecting debts due to persons
formerly within the Enemy\'s lines-.quot; er kwam in voor
0 In Laws of thenbsp;statenbsp;of Neto-Yor/c, vol. I pg. 5i.
In laws of thenbsp;statenbsp;of New-York, vol. I pg. 153.
In Laios of thenbsp;statenbsp;of New-York, vol. I pg. 456.
*) In Laws of thenbsp;state,nbsp;of New-York, vol. Ill pg. 290.
-ocr page 19-dat de renten van liet tijdvak, in hetwelk de betaling\'
geschorst was, zouden worden „nevertheless considered
as extmgmslied.\'\'
Het tweede voorbeeld is uit onze eigene geschiedenis:
er is eene publicatie d.d. 18 Febr. 1794 van de
staten van Holland en West-Friesland, die kortelijk
hierop neerkomt.
Aan alle fransche ingezetenen was verboden eenige
betaling te doen aan de onderdanen van die mogend-
heden , waarmede dat rijk in oorlog was: dit in aan-
merking nemende, werd, om de uitwerking van di-en
maatregel zooveel mogelijk tegen te gaan, besloten,
dat niemand, \'t zij vreemd, \'t zij ingezeten, gedurende
dezen oorlog, uit deze provincie naar Frankrijk ol
naar elders zou mogen betalen, zenden, overmaken
of afleveren eenig geld of geldswaarde aan of ten
behoeve van personen, „die op den 1 Jan. 1794 geweest
zijn of nu zijn of gedurende den oorlog mogten worden
onderdanen van het tegenwoordig fransch gouverne-
ment , op poene vanquot; enz. Keeds geaccepteerde wissel-
brieven mogten echter betaald worden, mits de accep-
tanten daarvan acht dagen na deze publicatie kennis
gaven aan den magistraat hunner woonplaats.
Dergelijk verbod werd na de omwenteling, uitge-
vaardigd tegen de Engelschen bij proclamatie van 16
Sept. 1796
Het lot van onzen staat was in die dagen ongewis:
de Fransch en beschikten over ons land als over een
\') In Nieavve verzameling, etu. 11 (pg. oll) Campeii 1794,
Dagverh. der Nat. Verg. III pg. 151.
wingewest. Na herhaaldelijk gepoogd te hebben de
onafhankelijkheid van ons land te verkrijgen (Blanw
en Meyer gingen daarvoor naar Parijs) moest men
ten laatste toetreden tot de voorwaarden door Frankrijk
gesteld \'). Zoo werden wij Frankrijks vrienden. Het
Britsche Ministerie nu vaardigde den 3 Sept. 1796
eene proclamatie uit, waarbij de vrije vaart van
Grroot-Britannië op Nederland werd toegestaan, mits
onder neutrale vlag. Frankrijk \\¥as echter uitgesloten.
Hierop volgde nu onze evengemelde proclamatie
van 16 Sept. Deze diende vooral om de Engelschen
te doen gevoelen, dat hun weleer zoo groote invloed
op dit gouvernement geheel verdwenen was -).
De Engelsehe proclamatie wordt daarin genoemd
„eene list, die het volk van Nederland kent en waar-
deert, een lokaas, dat hetzelve versmaadt.quot;
De voornaamste grief was, dat de ons ontroofde
koopwaren ons nu zouden worden te koop aangeboden,
waaromtrent in de proclamatie het volgende voorkomt.
„Welk Nederlandsch hart is dan niet vervuld met
verontwaardiging bij de overweging, dat de vijand
van ons vaderland de eigen goederen ons te koop zal
komen aanbieden, welke hij ons op eene zoo schande-
lijke wijze geroofd heeft ? en mogen wij nog een oogen-
blik aarzelen, om ons die winstderving te getroosten
en het groote oogmerk van den vijand te verijdelen ?quot;
In art. 4 werd verboden eenige wissels, uit Grroot-
Britannië getrokken, te accepteren of te betalen.
Dagverh. I pg. 615. Acte van Accoord van 3 Mei 1796.
Dagverh. 111 N®. 189, gecontinueerde avoiidzitting. Berigt
van den president.
Deze geheele proclamatie ontmoette nog al tegenkan-
ting: vele leden verklaarden er zich heftig tegen \'),
zij werd echter aangenomen om de .Fra,nschen te be-
lieven. Merkwaardig zijn de woorden bij die gele-
genheid gesproken door den burger representant
Blok, als even zoovele bewijzen van onze onderwor-
penheid aan den Franschen invloed hi] eindigt met
de commissie voor biiitenl. zaken zelfs te bedanken
voor de bewijzen van vaderlandsliefde en verklaart
zich te verheugen, dat hij met zulke mannen tot heil
van zijn vaderland mag medewerken.
Na deze, regtgeaarde Hollanders onwaardige, krui-
pende vleitaal aangehoord te hebben, werd de
proclamatie door de Nationale Vergadering, repre-
senterende het volk van Nederland, aangenomen. Den
23stea Sept. daaraanvolgende werd een voorstel gedaan
door Pertat om art. 4 der proclamatie van 16 Sept.
aldus te interpreteren, dat die wissels, die vóór het
arresteren der proclamatie mogten zijn geaccepteerd,
betaalbaar ziillen verklaard worden: ten einde geene
nadeelige gevolgen voor de oude bataafsche trouw en
het crediet daaruit mogten voortvloeijen
De president Kantelaar stelde voor deze propo-
sitie te stellen in banden der commissie van buitenl.
zaken om consideratie en advys.
Hierover warme discussie, waarin de voornaam-
ste tegensprekers waren Gevers en Vree de. Na
afloop daarvan zegt de president, „dat, alhoewel
\') o. a. de Mist, Helmich, Camp, Cau , Brands, dc.
Dagverh, III pg.\' 155.
») Dagverh, III pg. 196.
ei\' onderscheiden gevoelens plaats hebben, de zaak
zich echter tot deze twee hoofdpoincten doet brengen :
of het voorstel vooralsnog geen poinct van deliberatie
zal Tiitmaken, dan wel, of het dadelijk in deliberatie
zal worden gebragt.quot;
Daarop wordt het appel nominaal geïnstitueerd, en
met 50 tegen 37 stemmen besloten, dat men er nog
niet over zal beraadslagen.
Het S\'\' voorbeeld is uit de Spaansche geschiedenis;
er werd 3 Sept. 1811 een decreet uitgevaardigd,
waarbij werd, geschorst de betaling van renten aan
Holland „mientras permanezca a,gregada a la Francia,
ó subyugada por Napoleon j su familiaquot;
De considei\'ans was als volgt:
„En -consideracion a la injusta é inaudita agresion
que las Espafias sufren de la Francia, j a la insidiosa
j atroz conducta observada por su Bmperador, de la
que sou victim.a los leales y generosos Espanoles y
nuestro anaado Rey y Real familia, declaran las
Cortes.quot;
Het komt hier dus alleen aan op den morelen
waarborg, die zijn hoofdbestaan vindt in eene goede
inrigting van het financiewezen, in goede antecedenten
en een eerlijk bestuur.
Gaan wij Europa\'s staten-rij langs, dan zien we
dat de meeste hunner hun crediet meer of minder
misbruikt hebben. Engeland, dat bij uitnemendheid
solide rijk, heeft tijden gehad, dat zijn staatscrediet
\') Coleccion de los decretos y or.dines que han expedido las
Cortes generales y extraoriinarias, Madrid 1830 , lom. I. decreto 90,
was uitgeput, het heeft toen zijne renten gereduceerd,
schuldhekentenissen geteekend yoor veel hooger bedrag,
dan het in waarde ontving, geldelijke verbindtenissen
op eene ledige schatkist aangegaan enz. Het bankroet
werd echter niet uitgesproken, omdat het de bank
van Engeland gold en de handel voortging het bank-
papier als goede munt aan te nemen, niettegenstaande
het hoofdvereischte, verwisselbaarheid in klinkende
munt, er geheel aan ontbrak.
Frankrijk en Spanje hebben hunne betalingen ge-
staakt. Rusland heeft zijne betalings-beloften geschonden.
Portugal heeft herhaaldelijk conversiën bewerkstelligd,
altijd gepaard met vermindering van kapitaal zoowel
als van renten. Glriekenlahd heeft van zijne leening
slechts 2 jaren renten betaald. Zweden.....maar
genoeg voorbeelden zijn aangehaald, om hen, die
zoozeer op die zekerheid bogen, uit hunnen slaap
wakker te schudden en de oogen te doen openen
om toe te zien, voor zij hun fortuin in effecten
beleggen.
Zien we nog, hoe over die zekerheid gedacht werd
door Adam Smith „When national debts, zoo
spreekt hij, have once been accumulated to a certain
degree, thei\'e is scarce, I believe, a single instance
of their having been fairly and completely paid. The
liberation of the public revenue, if it has ever been
brought about at all, has always been brought about
l^y a bankruptcy; sometimes by an avowed one, but
Au inquiry into the nature and eames of the tveaUh of
nations, London 1791 vol. HI pg. 434.
always by a real one, though frequently by a pre-
tended payment. The raising of the denomination
of the coin has been the most usual expedient by
which a real public bankruptcy has been disguised
under the appearance of a pretended payment.quot;
Toetsen v/e nog de geldbelegging in effecten aan
de regelen eener strenge^ zedekunde.
Zonder de vroeger ontwikkelde voordeelen van den
effectenhandel voorbij te zien, lijdt het echter geen
twijfel, dat ook somtijds groot nadeel berokkend wordt
door die gemakkelijke manier van geldplaatsing: zij
bevordert den lediggang, geeft aanleiding tot speel-
zucht en sluit veelal den. productieven handel nit.
Het onzedelijkste is voorzeker het beursspel, dat er
zijn ontstaan aan te danken heeft; maar zal men,
omdat sommigen zich daaraan overgeven, den handel
in effecten ontraden of veroordeelen! Immers neen!
abusus non tollit usum.
Wanneer men naging, wat de bestemming was
van de opbrengst der meeste leeningen, namelijk
„oorlog voerenquot;, dan zou men misschien nog minder
er in handelen; hoe gunstiger de gelegenheid is om geld
te krijgen, des te eer verklaart men elkander den
oorlog, terwijl somtijds nog niet alle staatkundige
bronnen zijn uitgeput om tot een\' gewenschten uitslag
te geraken. Juist die staten, die zich het minst om
hun crediet bekreunen en niet aarzelen dit geheel en
al uit te putten , Oostenrijk en Frankrijk, gaan ligt-
vaardig tot oorlog over, wanneer men nog niet zou
behoeven te wanhopen aan eene minnelijke schikking.
Zijn er voordeelen aan verbonden, men ziet dat
ook de keerzijde beschouwd moet worden.
Wij eindigen deze beschouwing over het geldbe-
leggen in staatspapieren in \'t algemeen met de woorden
van een\' practiscben staathuishoudkundige, die wij
volkomen beamen: „Hoe men echter zijn geld ook
plaatse, het moet altijd geschieden met wijsheid en
doorzigt; hij die in den blinde staatseffecten koopt,
zonder zich omtrent zijne keuze van land of soort te
bekommeren, handelt even dwaas en niet dwazer dan
bij, die in den blinde deelneemt aan deze of gene
naamlooze vennootschap, of zijn geld op hypotheek
geeft zonder het onderpand te kennen., of geld leent
op schuldbekentenis met of zonder borgtogt zonder
zich omtrent de zedelijke en maatschappelijke hoe-
danigheden van de borgen of van den leener te ver-
gewissen. Dit allés is even dwaas, even onverant-
woordelijk: maar ook het een niet meer of niet minder
dan het ander; het is alles ligtzinnig spelen met het
kapitaal \').
Nog blijft mij ter behandeling over de vraag,
in hoever het wenschelijk is voor een land, dat zijne
l)urgers deelnemen in vreemde geldleeningen ; een
onderzoek dubbel de aandacht waardig, omdat vooral
de Hollanders hunne kapitalen veel in den vreemde
plaatsen.
\') 4 Brieven etc. pg. 266.
A. S mit h t. a. p. III pg. 400, WeieMSchappelijke Bladen,
1857 afl. VII. Guizot, fondation de la répubUque des états
unis d\'Amérique, Paris 1851, II pg. 217. Emile de La vel eye
UI Revue des deux mondes 1864 I pg. 329 ......ces rentiers hol-
landais, que le peuple appelle ironiquement coupon-knippers parce
qu\'ils n\'ont rien à faire sauf à détacher les coupons semestriels de
leurs fonds publics.
Velen zijn sterk tegen het geldbeleggen in vreemde
fondsen, omdat die kapitalen aan de nijverheid wor-
den onttrokken, terwijl anderen daarentegen er eene
gelukkige plaatsing in zien van een kapitaal, dat
anders welligt renteloos zou blijven liggen. Hoe men
hierover in vroegere tijden in ons land dacht valt
het best in \'t oog, wanneer men een\' blik slaat op
de geschiedenis van die tijden, voor zoover zij be-
trekking heeft op effecten, effectenspel en wind-
handel.
Reeds in \'t begin der 18«^« eeuw waren alle schrijvers
het er over eens, dat effectenspel het verval van den
handel moest medebrengen; vele zonderlinge voor-
beelden opgevende van „de wilde drift waarmede ter
beurze van Amsterdam het spel in allerlei vreemde
fondsen gedreven werd.quot; ^
Vroegere klagten kwamen niet tot ons; dit is echter
veeleer toe te schrijven aan het ontbreken der gele-
genheid, dan wel aan de soliditeit onzer voorouderen.
Er waren toen nog geene verhandelbare staatsschuld-
brieven van vreemde mogendheden, noch naamlooze
vennootschappen.
Sterk echter deden onze voorvaderen aan het lote-
rij-spel; des tijds werkte dit echter niet zeer nadee-
lig, daar het meestal van de regering uitging en
deze er voor zorgde, dat de goede gemeente niet
al te erg Averd om dén tuin geleid
\') S. Vissering, Herinnering, stadiën en schetsen, I pg.123 sqq.
2) Zie hierover Mr. G. A. Fokker, Geschied, der loterijen
in de Nederlanden, Amsterdam i862. Van de Spiegel, na-
denking van een staatsman wegens zijn ministerie in Holland
Het sterkst van alles gaf men zieb over aan den
zoogenaamden windhandel O-
Spoedig reeds na de oprigting der O. 1. Compagnie,
vinden wij een placaat van de Staten-Generaal der
Vereenigde Nederlanden (d. d. 27 Pebruarij 1610),
waarin met boete en ontzegging van regtsvordering
bedreigd worden zij, die in de actiën windhandel
dreven; dit hielp niet veel. Eeeds in 1621 (15 Julij)
werd een nieuw placaat tot hetzelfde doeleinde uit-
gevaardigd, dat zich uitstrekte tot de W. I. Com-
pagnie, wier actiën reeds verhandeld werden, voor
dat de inschrijving geopend was. Dit placaat werd
hernieuwd in 1623 (3 Julij). Een jaar daarna (2 Mei)
vinden we weder een placaat over den verkoop van
actiën der W. I. Compagnie, hernieuwd den 27®teii
1636. Wat de oorzaak moge geweest zijn, of de
straf te gering was, of er de hand niet aan werd
gehouden, ik weet het niet; misschien haperde het
aan beiden. Dit is echter zeker dat alle placaten te
zamen weinig hielpen, volstrekt niet aan hun doel»
beantwoordden; immers in 1677 (16 Sept.) kwana.er
wederom eene verordening van de Staten van Holland
en West-Friesland tegen denzelfden handel in actiën,
(bij Po Icker aangehaald in N». 164 der aanteekeningen) die
zich ten opzigte der aflossing van \'s lands schulden zeer gunstig
over de loterij viitlaat. Nog publicatiën van \'t uitvoerend be-
wind van 17 Maart 1800. Vroegere placaten van 1735, 1741,
1752 , 1755 en 1768, te vinden in Placaat en rechtskundig
woordenboek deel IV voce „loterijenquot;
O V. Ouwerkerk de Vries, verhandel, over den Nederl.
koophandel, Haarlem 1837 pg. 177 sqq.
voornamelijk tegen „verkoopingen af te jagen, ende
neder te dringen, valsclielyck iiitstroyende en dissi-
minerende veel schadelycke en nadeelige glieruchten
ende tydingen.quot;
Zoo als ik hierboven aanmerkte waren er nog geene
staatsscbnldbekentenissen in omloop; van daar dat het
spel oversloeg op de koopwaren. Sinds 1614 bestond er
eene Maatschappij voor Walvischvangst en reeds in 1635
of 1636, onder het stadhouderschap van Frederik
Hendrik, vinden we hiertegen een mandement
waarin ook regtsvordering ontzegd werd aan eischers
van schulden uit dien windhandel oorsprong nemende;
„want deze windnegotie had in partyen te leveren
oft ontvangen eenige kooplieden somtyts sodanig be-
lemmert, dat men er by meenigte sou hebben sien
springen, wanneer den tyd van de leevering of den
ontfang verstreken waar, middelerwyl er niet weynig
valsche en bedrieglycke konstenaryen in swang gingen.quot;
Omstreeks denzelfden tijd komt het merkwaardigste
•voorbeeld van windhandel en speelzucht voor, namelijk
de handel in tulpen, door Vissering teregt genoemd
Zorgdrager, Bloeijende opkomst der aloude en heden-
daagsche Groenlandsche visschery , 1728 pg. 300. Over het aood-
iottige van den windhandel sprekende, zegt hij : „\'t was om deze
reden, dat omtrent den Jaare vijf of zes en dertig van de ver-
ledene eeuw, een Mandament tegen zoodanige wind- en optie-
partijen uitgegeeven en verleend wierd, welk Mandament, waarin
de naam van prins Fredrik Hendrik aan \'t hoofd stond uit-
gedrukt, , tot ontslaging van zodanige wind-partijen diende; en
men vervolgens gewoon werd dengenen te noemen, zich met
Fredrih Hendrik te hekelpen, die zich er van bediende.quot; Zie ook
v. O. de Vries t. a. p. pg. 110.
„een veröcliijnsei, dat nog te geener plaatse en te
geenen tijde zijne weêrga gevonden heeft.quot;
Ieder kooper wist dat tij dwaas handelde, maar
steunde op de nog grootere dwaasheid van anderen
en kocht ; de speelzucht werd algemeen, het kwaad
voedde zich zelf en won in kracht bij het voortgaan.
Nooit had de windhandel hoogeren bloei bereikt; nooit
was er meer gespeculeerd op de hartstogten der men-
schen; \'t scheen, dat geheel de beschaafde wereld
(misschien ook de onbeschaafde aangegrepen was
door eene en dezelfde ziekte, speelmanie.
In Frankrijk voerde later John Law denfinanciëlen
scepter, in Engeland werden allerlei compagniën op-
gerigt, de eene al dwazer dan de andere ; men
verhaalt zelfs dat iemand, om die compagniënmanie
in een bespottelijk daglicht te stellen, actiën te koop
») Zie E. Laspeyres Geschichte der volkswirthschaftlichen
Anschauungen der Niederländer etc. Leipzig 1863 pg. 275 „dasz die
Projecte nur in der Absicht gemacht sind um Actiën zu zeichnen
und wieder zu verkaufen denn die Einzeichner haben nie Über so
viel Mittel zu gebieten, als die Einzeichnungcn betragen.quot;
2) Lange n dijk, Qu inca rap oix „De schrobster zelve is in die
koopmanschap bedreven.quot;
») ß.v. tot verzekering tegen dieverij of verliezen door dienst-
boden, tot handel in menschenhaar, tot invoering van ezels, tot
stichten van hospitalen voor natuurlijke kinderen, tot uitvinding
van een perpetuum mobile etc. Nog in Revue des deux mondes,
1864 I pg. 224 pour l\'engraissement des cochons, i\'amélioration
de la bière. Zie ook E. Laspeyres t. a. p. pg. 227 in noot
1221: „Eine Actiëngesellschaft will nach dem Muster der päpst-
lichen Staaten zum wohl der Menschheit ungeheure Hurenliäaser
errichten.quot;
aanbood in eene onderaeming, welke later zoude wor-
den bekend gemaakt.
Aan de Mississippi-speculatie namen de Hollanders
veel deel, maar trokken zich bij tijds terug; grooter
deel echter hadden zij in de Zuidzee- en Britsche
Visscherij-Compagnie, zoodat het verbod der Staten
yan Holland van 7 April 1700 om aan vreemde
mogendheden geld te schieten en deel te nemen aan
in den vreemde opgerigte maatschappijen weinig schijnt
te hebben geholpen of misschien uitgediend had; men
ging ten minste voort alsof er geen verbod bestond.
De Zuidzee-actiën stegen in prijs voornamelijk door
kooporders uit Holland en Hamburg
Kort daarop volgde eene resolutie van de Staten
van Holland (7 Junij 1707), die echter niet zoo alge-
meen was, maar het verbod beperkte tot Frankrijk en
de landen onder deszelfs gehoorzaamheid staande;
wanneer er bij bedongen was, dat de betaling geschie-
den zou in Fransche kroonen , mögt men gerustelijk
wissels trekken, nemen, endosseren, disconteren: zij
mogten echter niet langer loopen dan 3 maanden, te
rekenen van den datum van den wisselbrief.
Eindelijk begon men ook hier te lande, door zooveel
natiën voorgegaan, zulke compagniën op te rigten,
zoo als de Assurantie-compagnie, die, in Amsterdam
geweerd zijnde, omdat het „ten eenemaal ruineus was
voor de reële negotie,quot; aan de Eotterdamsche beurs
spoedig was volgeteekend. Het regende concepten,
1) Gr, placaatboek pg. 377. De b oete was 1000 ailveren dukatons
Vissering t. a. p.
projecten etc. o. a. van de Amsterd. Assnr. Compagnie,
van eene Assnr. Comp, der Yereenigde Nederlanden,
van eene generale compagnie, beleeningen en loterijen.
Het meest bekende project O is dat van Gabriël de
Son za Br ito in September 1720 aan de Staten van
Holland en West-Friesland aangeboden; hij wilde eene
veelomvattende maatschappij oprigten op den voet der
Engelsehe Bank en de Zuidzee-com^pagnie. De Staten
onthielden zich echter van alle deelneming of inmen-
ging in eenige maatschappij en weigerden hem het
gevraagde octrooi.
Daarenboven bestonden nog vele stedelijke com-
pagniën, zoo als te Botterdam, Utrecht, Middelburg,
Delft en andere. Hoe er reeds in die dagen mede
gespot werd kan men zien in de menigvuldige toe-
spelingen op dien windhandel in vele pamfletten,
kluchten, blijspelen etc.
Dat door dit gemis aan kapitalen de eigenlijke han-
del kwijnde, blijkt uit een tijdschrift, de Koopman,
later te Amsterdem uitgegeven, waarin een commis-
sionair de door een buitenlander opgegeven order
weigert, omdat „er niet eens een waagdrager, pakker
\') De operatiëtt dier compagnie zouden bestaan in het discon-
teren van wisselbrieven, beleenen van geld en goederen, obliga-
tiëu en bijzonder van manufacturen; voorschieten van geld op bijl-
brieven, geven van hypotheek op huizen en gebouwen, assuran-
tie van goederen en schepen tegen zeegevaar en slavernij , van
huizen en fabrieken tegen brand, aangaan van bodemerijcontrae-
ten, ondernemen der walvischvangst, geld verzenden voor reke-
ning der Staten, haringvisscherij, zouthandel, handel op den
Griekschen Archipel etc.
Langen dijk, Quincampoix.
-ocr page 32-of kruijer in het werk te krijgen is, om die goederen
te ontvangen en te behandelen; zoo zijn alle hoofden
met wind gevuld.quot;
Iti het begia van dit jaav nog werd eene petitie ingediend bij
den Pranschen senaat, strekkende om den windhandel in effecten
als regtmatigen handel te erkennen, en de daaraan in den weg
staande wetsbepalingen af te schaffen. De commissie tot de ver-
zoekschriften was er voor, dewijl die handel ook zijn nut en zijne
goede zijde had en thans, niettegenstaande wetsbepalingen, even-
eens werd gedreven, als of het eene regtmatige handelszaak\' ware\'
met dat onderscheid echter, dat geene inroeping vau den regter
werd toegelaten en men zoodoende geene waarborgen te°\'en oneer-
lijkheid had. Zij stelde voor bet adres te verzenden aan de mi-
nisters van flnantiën, justitie en koophandel, \'t geen met nadruk
werd bestreden door Delangle, vroeger minister van Justitie.
Z. i. werd te regt gezegde windhandel begrepen in de wetsbepa-
lingen tegen spel en weddingschap.\' Het scheen hem nog meer
laakbaar dan kaart- of dobbelspel; daar beslist inderdaad alleen
het toeval, maar bij het beursspel worden valsche geruchten of de
magt van kapitaal aangewend, om den loop van het toeval te be-
palen, zoodat menigeen, die in zijne argeloosheid eene weddingschap
op effecten aanging, reeds verloren had alvorens te spelen. Hij
eindigde zijne rede met de navolgende bewoordingen „Wacht u
de hand te slaan aan wetsbepalingen, die met de zedeleer van alle
tijden strooken , en altijd hebben moeten dienen om de eer, liet
vermogen, de rust der huisgezinnen te beschermen. Er is geen
heerlijker, zedelijker, onmisbaarder beginsel, dan dat, hetwelk alle
kansspel veracht en speelschulden onverhaalbaar in regten verklaart.
De menscb moet arbeiden; dat is de hoogste wet aan de mensch-
heid gesteld en dat is ook haar heil. De arbeid maakt een volk
krachtig en baart de deugden, die aan eene natie roem geven-
De arbeid schept eerlijken rijkdom, die, langzaam eu met moeite
verkregen, iu de familiën met zorg wordt bewaard, terwijl de met
pelen behaalde rijkdom wisselvallig is als het toeval, waaraan hij
ste danken is en bij den eersten schok verdwijnt.quot;
Was het na te verwonderen dat daarna, toen
ook de vreemde effecten aan de beurs kwamen
en grooten aftrek vonden, sommige der meest ver-
lichte mannen idt dien tijd hunne stem deden hooren
om ieder te waarschuwen en te overreden hun geld
ten minste in het land te houden!
Onder hen wordt eene eerste plaats bekleed door
Mr. Blie Luzac, advocaat bij het hof van Holland,
Zeeland en W. Friesland, de schrijver van Hollands
\'Ryldom, waarin hij vooral laakt, dat de kapitalen in
portefeuille geheel vrij blijven van belasting. Hij maakt
opmerkzaam op het aantal inlandsche geldleeningen,
die geheel hier te lande waren geplaatst en op de
groote sommen gelds, die wij in den vreemde hebben
uitstaan
Zooveel in hem was, verzette hij zich tegen het
inschrijven in vreemde geldleeningen. In \'t algemeen
sprekende over het verval van onzen handel en ne-
ringen , geeft hij daarvoor, na de belastingen en de
verkeerde heffing er van, als oorzaak op „deopkomst
en het toenemen van het gebruik van \'t crediet, van
het geldopnemen, d. i. negotiatiën.quot;
Innig met \'s lands belangen begaan en de toekomst
duister inziende, aclit hij het geldbeleggen in vreemde
fondsen de grootste ramp voor onzen staat; hij ziet
daarin de verwelking van allen bloei en handel en
drukt niet onduidelijk zijne meening uit, „dat wij
Zoader hoofdelijke stemming is daarop het adres ter zijde gelegd.
Het denkbeeld der regering hieromtrent is niet vernomen.
1) Zie Eollanis rijkdom II 305 , 309, 310, IV 29].
g-evaai\' loopen tot een\' lageren staat te vervallen, dan
ten tijde der bijzondere landsbeeren.quot;
In de eerste plaats bloeit onze eigen handel er
minder door, gaan wij dus achteruit, en ten tweede
bevoordeelen wij er dien van andere natiën mede \');
van dit laatste kunnen tot voorbeeld strekken de
Fransche koloniën in Amerika, de Deensche, de En-
gelsche in Hindostan: zij allen zijn begonnen met
Hollandsch geld en hebben zich grootendeels daar-
mede staande gehouden.
Met zoo algemeen tegen het geldbeleggen in vreemde
fondsen was G. K. van Hogendorp „De ka-
pitalen,quot; zegt hij, „zoeken de voordeeligste plaatsing-
en men mag over het algemeen vooronderstellen, dat
zij gebruikt zullen worden in den landbouw, den
koophandel ,en in alle vakken van nijverheid, zoolang
er redelijke voordeelen door zulk een gebruik te be-
halen zijn. Wat dan nog overblijft gaat naar de pu-
blieke fondsen, hetzij van het land of van vreemde
landen.quot;
Blijft er dus nog kapitaal over, zoo rekent hij het
nuttig voor het algemeen en in het belang der natie,
dat het buiten \'s lands geplaatst worde; het is dan
te beschouwden als eene reserve van het nationaal ver-
mogen, zoo als men bij de banken en andere instel-
lingen vindt. Het grootste gedeelte der renten wordt
\') V, O. de Vries t. a. p. pg. 103 sqq, Ziliesea , wijsgeerig
onderzoek wegens Neêrlands opkomst, bloei en welvaart, Amster-
dam 1796.
In Bijdragen tot de huishouding van staat, \'s Hage 1835
deel IX pg. lOé sqq. Zie nog Keuehenius, de inkomsten en
uitgaven der Bataafsche republiek etc, Amsterdam 1803 pg. Ié.
daarenboYen nog in het land verteerd en gaat men
dit verbruik na, dan ziet men daaruit, dat zelfs de
geringste handwerksman voordeel heeft van het buiten
\'s lands geplaatste geld des renteniers. Daarenboven
grijpt de uitbetaling der renten in den regel door
tusschenkomst van wissels en dus in werkelijkheid
door verzending van goederen plaats, zoodat het ka-
pitaal dan wel degelijk der nijverheid dienstig is;
hierdoor kan vergoed worden de schade, welke, vol-
gens Luzac, het in den vreemde geplaatste kapitaal
aan den handel toebrengt.
Hogendorp wil dus alleen het misbruik voorko-
men en tegenwerken, echter niet het gebruik te keer
gaan door zoo stellige maatregelen als geschied is,
door de jongste verbods-wet bij ons op dat stuk;
hij wil de nijverheid in het algemeen aan ieders be-
lang overlaten, den gang daarvan zoo min mogelijk
storen door belastingen, want hun eigenbelang toch
zal den besten weg aanwijzen om hunne kapitalen
binnen \'s lands vruchtbaar te doen zijn.
In denzelfden geest spreekt er over Mr. Hooft
Graafland®): „ Leeningen aan het buitenland,
1) Wet van 21 Aug. 1816 Stbld. 33, waarover later. Sedert
zijn nog gekomen de zegelwet van 1843 en de successiewet van 1859.
Heemskerk, het crediet alleen kan den staat behouden,
Amsterdam 1843 pg. 20.
-) In „de staatsschulden getoetst aan de beginselen der staat-
huishoudkunde, Utrecht 1851 pg. 165. Zie ook Keuchenius t.a.
p. pg. 133 die, na de belegging in effecten sterk te hebben aan-
geprezen, (pg. 12) verklaart, dat er geene zaak op aarde is, die
tegen haar goed ook geen kwaad heeft ea die alle nadeelen voor
andere omstandigheden zou uitsluiten,
zegt hij, moeten voor het nitleenende land zelfs
als een voordeel worden beschouwd, als de ka-
pitalen, die men uitleent, bij het ontbreken van
die gelegenheid tot geldbelegging, niet zouden
verzameld zijn geworden. In dat geval toch stellen
de renten, die men van het buitenland ontvangt,
eene vermeerdering van de nationale inkomsten daar,
die men anders zoude gemist hebben.quot;
Onder de nieuwere schrijvers zijn er, die het ge-
heel goed keuren, o. a. den Tex \'\'): „ten onregte,
zegt hij, ziet men ongaarne, dat wij onze kapitalen
in vreemde staatsschulden beleggen. Aldus toch druk-
ken zij onze belastingschuldigen niet, maar wel de
vreemden en door den verkoop van het fonds kan
men al spoedig het bezit van zijn kapitaal terugbe-
komen. En echter heelt men zoo vele wetten ge-
maakt, om buitenlandsche geldleeningen te bezwa-
ren.quot; Hij is dus in \'t algemeen tegen beperking van
den handel, wil dien in geen opzigt aan banden
hebben gelegd, maar het, even als Hogendorp,
aan de kooplieden overlaten, die zeker den voordee-
ligsten weg zullen zoeken en hun geld niet uit het
land zenden, zoo lang hier billijke interessen kunnen
genoten worden.
Yoor ik deze inleiding besluit, blijft mij nog over
in korte trekken de nieuwere wetten te vermelden,
die bij ons het geldleenen aan vreemde mogend-
heden niet meer zoo ruim toelieten. -)
\') In Nederl. Jaarb. van den Tex en van Ral], II deel, pg.
184 , Amsterdam 184Ü.
Zie hierover Mr, H. V. Heijüger, De Nederlandsche wetge-
-ocr page 37-Vooreerst eene wet gepubliceerd door het staatsbewind
d.d. 1 Jnnij 1802 , waarin verboden werd aan ieder
ingezeten der republiek eenige geldnegotiatiën, ton-
tines etc. te openen of te doen openen ten behoeve
van vreemden of buitenlanders, \'t zij ze hier vaste
goederen hebben of niet, zonder daartoe vooraf toe-
stemming te hebben verkregen van het wetgevend
ligehaam.
Onder de regering van Lodewijk Napoleon
treffen wij nog twee wetten aan, die dienen moesten
tot beperking van het geldleenen aan vreemde mo-
gendheden ; de eerste was van 13 Mei 1808, ivaar-
bij alle opening van geldleeningen, onder welken vorm
of gedaante ook, verboden werd, indien men vooraf
daartoe geen consent bekomen had; bij het request
moesten de voorwaarden der geldligting gevoegd
worden. Bij deze wet werd de publicatie van het
staatsbewind van 1 Jimij 1802 gesteld buiten effect.
De 2e is de wet van 17 April 1809, dienende om
de wet van 1808 uit te breiden tot reeds geopende
leeningen. In art. 2 is de poenale sanctie: hij, die
aan de overtredingen van ééne dezer twee wetten
schuldig werd bevonden, verbeurde / 1000 en ge-
durende 6 jaren het regt van patent.
Nadat het in 1810 met onze schaduwvrijheid gedaan
was en wij in Frankrijk waren ingelijfd; nadat echter
ving op de vreemde geldleeningen, Leiden 18oé en de recensie in
van Hall en de Geer, Nieuwe bijdragen ]85é deel IV pg.344.
In Codes, novus Batavus Amsterdam, 1803 I pg. 163.
In verzameling van wetten van Z. M. den koning van Hol-
land , Amsterdam 1809 V pg. 913 en VII pg. 330,
op zijne beurt de eerste Napoleon zijn troon ten
beste had gegeven, kregen wij ook weder een eigen
regering die een besluit uitvaardigde d. d. 9 Jan. 1816,
Stbld. Nquot;. 4, houdende voorloopige voorziening om-
trent de uitgifte van obligatiën en certificaten, behoo-
rende tot bnitenlandsche fondsen. Dit besluit is ge-
handhaafd bij een ander van 22 Junij 1816, Stbld.
Nquot;. 30, waarop gevolgd is de wet van 21 Aug. 1816,
Stbld. N®. 33, houdende verbod om eenige ligting
van geld te openen voor eene vreemde mogendheid
enz. zonder daartoe vooraf het consent van den Koning
te hebben bekomen. De considerans der wet is als
volgt:
„Alzoo wij in overweging genomen hebben het na-
deel, hetwelk aan den koophandel, het fabrijkwezen
en den landbouw, mitsgaders aan de publieke Neder-
landsche fondsen Avordt toegebragt, door openbare
gelegenheid te geven, om de kapitalen, welke ander-
zins tot uitbreiding en aanmoediging der voornoemde
drie eerste bronnen van algemeene Avelvaart, of tot
aankoop van nationale fondsen zouden worden besteed,
in vreemde fondsen te plaatsen, zoo is het etc.quot;
De concept-wet werd den 14\'ien Mei 1816 aan de
Kamer ingezonden met eene missive van Z. M.
waarin meer gelet wordt op den toenmaligen toe-
stand van ons land dan wel in \'t algemeen op de
beginselen der staathuishoudlmnde. „Het leenen
van geld aan vreemde mogendheden, hier te lande
in de tijden der grootste welvaart gebruikelijk ge-
St. Crt. 1816 m 120.
-ocr page 39-worden, heeft, zeide men, bij minder gunstige om-
standigheden de bijzondere aandacht van het bestuur
tot zich moeten trekken.quot;
Iets lager wordt er meer gelet op de bezwaren
en het gewaagde: „de zorg, dat geene kapitalen op
een\' onzekeren voet en voor doeleinden, die aan onze
belangen vreemd zijn, ten behoeve van buitenlandsche
regeringen opgeofferd woi^den, komt vooral te pas in
een tijdstip, dat de herleving der scheepvaart en de
begunstiging van alle takken van volksvlijt het emplooi
van alle aanwezige fondsen niet alleen toelaat en ge-
doogt, maar ook uitlokt.quot;
Het rapport der centrale sectie was, dat het
ontwerp in deszelfs algemeene strekking en inhoud bij
de meeste afdeelingen der Kamer met eenparige goed-
keuring was ontvangen; slechts waren, er eenige aan-
merkingen op de redactie en den inhoud van sommige
artikelen; één afgevaardigde (van Alp hen) sprak in
de zitting van 28 Mei tegen de geheele wet; hij ont-
kende niet, dat zij ook hare goede zijde had: immers
een regtvaa,rdig en weldadig oogmerk heeft haar ont-
worpen, maar hij ontzeide de regering het regt,
iemand te beletten vrijelijk over zijn eigendom te
beschikken, vooral met het oog op art. 164 der toen-
malige grondwet.
De wet was dus volgens hem geheel inconstitutio-
neel. „In een handeldrijvenden en nijveren staat,quot;
zeide hij verder, „bij een systema van crediet, het-
welk wij willen herstellen, en dat niet bestaan kan,
1) St. Crt. 1816 N«. 128.
-ocr page 40-dan op de goede trouw gegrondvest, is een toezigt,
dat zicli met de vrije beschikking over de eigendom-
men bemoeit, dat formaliteiten vereischt, en aan
regelen onderwerpt en dat, uit den aard der zaak
zelve, somtijds deszelfs wil in de plaats van het be-
lang der particulieren stellen moet, is zoodanig toe-
zigt, zeg ik, een zeer gevaarlijk wapen, waarmede
de hand die het bestuurt welligt kwetst,, in plaats
van te verdedigen en te beschermen.quot;
Anderen vonden de wet zeer goed en geheel con-
stitutioneel, omdat zij willekeur en bedrog weerde,
in geen geval echter de burgerlijke regten verkortte,
üe concept-wet werd door de 2e Kamei^ aangenomen
maar door de Eerste verworpen, om de belooning
den aanbrengers toegezegd : men maakte een nieuw
concept, waarin niets hierover voorkwam; \'t welk
geworden is de wet van 21 Augustus. Deze wet
heeft zich echter op geen lang bestaan kunnen ver-
heugen; zij is ingetrokken bij art. 25 der wet van
31 Mei 1824 Stbld. 36. Art. 10 alleen is gebleven:
alle algemeene, provinciale en plaatselijke bestu-
ren, voogden, enz. mogten behouden de vreemde
effecten, die zij hadden of later bij erfenis als ander-
zins verkregen. Wat de wet zelve aangaat: er was
mijns inziens wel iets goeds in, edoch dit was alleen
gelegen in de bedoeling des wetgevers; dat zij streed
met de grondwet, is onwederlegbaar. Daarenboven
mag de regering niet beletten, dat de onderdanen
hun geld in vreemde fondsen beleggen; dit strijdt
niet alleen tegen de grondwet, maar tegen het be-
grip van vrijheid, waarvan ieder individu, de een
meer dan de ander, eenig besef heeft; zij moet veel-.
meer trachten handel en nijverheid te bevorderen,
door haar zedelijk overwigt als \'t ware de ingezetenen
dwingen hnn geld niet uit het land te zenden. Bij
alle buitenlandsche geldleeningen immers is men aan
meer gevaren bloot gesteld: het verzenden van het
geld (door middel van wissels) gaat veelal met groote
kosten gepaard, en indien men nu zijne kapitalen
even voordeelig hier plaatsen kan, zal het niemand
in de gedachte komen deze aan vreemden uit te
leenen \').
A^olkomen zal men de stelling van vanHogendorp
beamen, dat men zijn geld niet uit het land moet bren-
gen , zoo lang er hier nog gebrek aan is, zoo als tegen-
woordig het geval schijnt te zijn; hoevele groote onder-
nemingen zijn tot stand gekomen en bestaan in ons
land, dat rijke Nederland, van vreemd geld!
Ieder zorge dus voor zich zelf, daar het aan de
regering ten eenen male ongeoorloofd is onder deze
constitutie, door eene wet hierin te voorzien. Vooral
voor ons, Nederlanders, die door geldleeningen aan
vreemde mogendheden zoo veel moesten geleerd heb-
ben, daar wij zoo dikwijls bedrogen zijn, vooral voor
ons is het dubbel aanbevelenswaard eerst goed toe
te zien of we ons geld ook binnen \'s lands kunnen
plaatsen eerst, wanneer dit onmogelijk is of na-
1) Sinclair t. a. p. geeft, om den uitvoer van geld te
beletten, den raad eene eigene staatsschuld te vestigen. Zie
Say t. a. p. II pg. 435. Baudrillart, Staathuishoudkunde, 11
pg. 305.
Men denke slechts aan den Ehijnspoorweg, aan de straat-
verlichting door gaz, aan de inpolderingen in Zeeland.
3) Vgl. Niebuhr, Nachgelassene Schriften nicht philologischen
-ocr page 42-deelig zoude zijn, plaatse men zijn geld in vreemde
effecten, maar zij tevens gedachtig aan de wel wat
te stellige woorden van den profanen schrijver: „Leen
niet aan iemand, die magtiger is dan gij; en zoo gij
hem geleend hebt, houd het voor verloren.quot;
Inhalts. Hamburg, 18é2 pg. 300, die platweg zegt: „Nie wirdein
Hollander sich nach den Einrichtungen und den Yerhältnissen
fremder Staaten erkundigen, und daher sind sie so oft durch fremde
Anleihen schrecklich in Verlust genommen.quot;
Spreuken van Jezus, den zoon van Sirach, VIII : 15.
-ocr page 43-„Magnam opum vim, praecipue mimmorum, habere
pop-alum batavum, mxiltis ex rebus intelligitur,quot; zegt
een beroemd geleerde en hij sprak waarheid.
Slaan wij slechts de Nederlandsche jaarboeken op,
dan vinden wij daarin eene opgave van het door
Hollanders uitgeleende geld, dat eene, zelfs voor onze
tijden, ongehoorde som bedraagt.
Aan Engeland was 300 millioenen geleend, aan
Frankrijk 280, in Duitschland, Zweden en Rusland
circuleerden 150 millioenen Hollandsch geld; vol-
gens anderen bedroeg de som van het aan Enge-
land geleende circa 690 millioenen: wat er echter
ook van zij, het bedrag was op het minst genomen
300 millioenen, aangezien wij volgens de gemeene
\') Men vindt dit verschillend geschreven; somtijds ook wel
Bouf-Yser ; vgi. Alt ze ma op de hieronder aangehaalde plaatsen.
2) Pestel, Cojumentarii de republica Batava. Lugd. Bat. 1795,
I pg. 242.
•\') Van 1781 pg. 38.
-ocr page 44-berekening jaarlijks 25 millioenen aan renten ontvin-
gen De scb-rijver van Hollands rijkdom 2) heeft
eene nog hoogere som, (1500 millioenen) terwijl hij
daarin wederom overtroffen wordt door Mr. D . . . .
alottde vrijheid, (pg. 293) die 3600 millioenen opgeeft
Eerstgenoemde, van onze gewesten sprekende, zegt
dan ook, dat zij sedert eenige jaren de algemeene
schatkist schijnen geworden te zijn, „tot welke men,
om gereede penningen te bekomen, eene vaste toe-
vlucht kan nemen.quot;
Nog eene andere som wordt als maximum opge-
geven door Kenchenius hij beweert, dat wij
vroeger voor 1000 millioen uitgeleend hadden, ter-
wijl hij het voor zijnen tijd (circa 1800) stelt op bijna
800 millioen, jaarlijks 40 millioen aan renten op-
brengende.
„Multum lucrantur, zegt P e st e 1, ex immensa mag-
nitudine summarum pecuniae, quas litteris collybisti-
cis, undique allatis, perscriptas solvuntquot; : en 40 mill.
jaarlijks uit den vreemde te ontvangen, is dan ook
geene kleinigheid; ik trek het echter in twijfel of
dit niet gepaard ging met nadeel voor handel en
nijverheid.
Onder hen, die het eerst van onze gewesten gebruik
») Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, 1781. pg. 38.
«) In deel IV pg. 310.
3) Aangehaald bij Sickenga, Bijdragen tot de geschiedenis der
belastingen in Nederland, Leiden 1864. pg. 440.
t. a. p. II. pg. 316.
\') t. a. p. pg. 11.
«) t. a. p, pg. 494.
maakten als van eene algemeene scliatkist, behoort
genoemd te worden George Willem keurvorst
van Brandenburg, die in 1616 ƒ S48.000 leende van
Petrus H 0 e f - IJ z e r, ontvanger , burger van Am-
sterdam, aan wien de schuld haren naam heeft ont-
leend. Het was natuurlijk geschied met goedkeuring
der Staten-Generaal; de rente zou zijn 7 interest
op interest, alles terug te geven na verloop vanéén
iaar.
In zijne schuldbekentenis aan de Staten-Generaal
beloofde de keurvorst „by onse vorstelycke ware
woorden ende uitdruckelyke obligatie, ende Verbin-
dung van onse goederen, domeinen ende inkommen ,
dat wy dese wel ontfangen somme van 248,000 gul-
dens , nestens een accordeerden interest over één jaer
na deses......sullen restitueer en.quot; Daarenboven
verklaarde hij afstand te doen van alle mogelijke
exception, beneficiën, enz.
In de obligatie aan Hoef-IJzer, die daarin ge-
noemd wordt „den eersamen, onsen lieven, besonderen
1)nbsp;ïwee jaren vroeger (12 December 1614) was er reeds tusschen
de St.-Gener. en den keurvorst eene acte gepasseerd tot crediet
ten zijnen behoeve van ƒ 100,000 voor 2 of 3 maanden = belovende
de St.-Gener. , bijaldien hij niet op tijd terug betaalde, de ge-
heele som voor hunne rekening te nemen; met andere woorden
„voor hem borg te blijven.quot; Deze leening schijnt geen aftrek ge-
vonden te hebben: van daar dat Hendrik Sticke (zoon van
den burgemeester van Deventer), resident van Brandenburg, op het
denkbeeld kwam eenig geld te leenen van Hoef-Yzer, aan wien
hij was vermaagschapt. Lienwe v. A.itzerna, Historie of Verhael
van Saken van Staet en oorlogh enz. \'s Hage 1657. I. pg- 359.
2)nbsp;Aitzema, t. a. p. 1 pg. 361.
-ocr page 46-Tkter Hotf-Yser quot; komt ongeveer hetzelfde voor, be-
nevens de bepaling der rente. \')
Die „vorstelycke ware woordenquot; waren echter niets
waard; de „eersame, liefe, besonderequot; kreeg geen
penning: hoe stellig en onloochenbaar de Avoorden
der obligatie ook waren, wat de Keurvorst er ook on-
der mogt verpand hebber-, de volgende bladzijden
zullen leeren, hoe het met de terugbetaling is afge-
loopen.
De belofte van binnen één jaar terug te betalen,
werd niet nagekomen; men verontschuldigde zich zelfs
niet, maar liet de zaak, zoo als zij was.
„Eoque non soluto, zegt Kluit et immensum
tandem excrescente, quot quantaque Belgarum Ordi-
nibus fuerint taedia, molestiae, contentiones, incom-
moda, docent tot pacta conventa, ex his pactis nova
ordinum jura, tributi bellici et vectigalium oppigne-
rationes, nee non jus collocandi praesidii in Oliviae
oppidis, alia.quot;
Vele overeenkomsten zijn er dan ook gesloten,
waarbij gedurig weder de „vorstelycke ware woordenquot;
in het spel kwamen; wat de uitslag was, laat zich
raden.
Het eerste verdrag, d.d. 10 Maart — 4 Junij 1622,
I) Aitzema, t. a. p. I pg. 261.
-) In Historia feierum, Lugd. Bat. 1790. I. pg. 122. Zie
ook Aitzema, t. a. p. II pg. 259, die er het volgende over
zegt: „welcke penninghen deur wanbetalingh iiamaels syn geklom-
men tot eene seer enorme somme, blyekende seer waer te zijn ,
hetgeene dat Prins M au rits pleeg te seggen: „Dat de Duytsche
Vorsten hebben te veel om te verteeren, maar te weynich om oor-
logh te voeren.quot;
had meer betrekking op de hulp door onze Staten te
verleenen, ten einde het hertogdom Oleef te behouden ;
de geldzaken werden er ter loops iii behandeld, maar
zonder goeden uitslag. \')
Dej, 23sten October 1624 volgde een nieuw verdrag,
geteekend te \'s Hage : de commissarissen waren
eerst vergaderd geweest te Emmerik; deze geheele
overeenkomst was gewijd aan de geldelijke quaestie.
In Histoire des traUés etc. komt hierover ^ a. het
volgende voor: „L\'Électeur abandonna aux Etats-Ge-
néraux ce qui lui reviendroit des revenus des Etats
de cette succession (Clèves et Juliers), jusqu\'à ce
qu\'ils fussent satisfaits du principal des cent mille
écus ou 248,000 florins, prêtez en 1616
Op de volgende bladzijde (30) blijkt echter, dat de
Duitsche vorst niets had afbetaald ; de geschiedschrijver
vervolgt aldus: „Comme nonobstant les précédens
Traitez les États-Généraux ne pouvoient toucher m
le principal ni les intérêts des 100,000 écus, pour
lesquels ils avoient cautionné l\'Électeur en 1616 , il
y eut encore en 1629, le 31 Juillet, un Traité entre
le même Comte de Schwartzembourg et les Etats-
Généraux pour faciliter le payement de ces 100,000
écus , des intérêts et des intérêts d\'intérêts.quot;
\') Aitzema, t. a. p. pg.
^)Aitzema, t. a. p. I. pg. 691. D um out, Corps diplomatique,
V, partie 3. pg. 465.
II, pg. 29.nbsp;, .
4) Te Yiaden bij Aitzema , t. a. p. II pg. 739. Vgl Helwing,
Gesch. des Brandenburg. Preass. Staats, III Th. s. 415, 695.
Hier werd de schuld ten minste nog erkend.
Volgens een voorgaand verdrag hadden de Sta-
ten den Keurvorst bijgestaan met troepen en ammu-
nitie ; in plaats van zich eenigzins dankbaar te betoo-
nen voor den verleenden bijstand, verzocht hij die
troepen terug te roepen, terwijl later de kosten van
onderhoud als tegenvordering op het tapijt kwamen.
Dan aan dit verzoek gaven de Staten weinig gehoor ;
zij beloofden alleen de ruiterij te doen terugtrekken,
„mits dat de wei-gedachte Heer Ghesante .... oock
doe betalen de hondert duysent rycxdaelders van wege
desen Staet aen zijne Ohurfurstelycke Doorluchtigheyt
verstrekt, enz.quot;
Mijnheer de gezant voldeed echter aan dit verlan-
gen niet; men vond beter niet te betalen, om zoo
doende de zaak door haren längeren duur meer in-
gewikkeld te maken.
De daarop volgende bijeenkomst, d.d. 2 April 1632,
te \'s Hage gehouden, bragt tot niets, als tot de
helaas! ijdele klanken: „que l\'Électeur satisferoit au
payement des 100,000 écus, pour lesquels l\'État
avait répondu pour lui en 1616.quot; i)
Vreemd genoeg was hierin, zoo als men ziet, geen
termijn bepaald, zoodat men met de overeenkomst in
de hand, niets kon uitrigten. Andermaal werd het
vorstenwoord verpand, andermaal bleek het niet de
minste waarde te hebben; in 1636 immers (den 4den
Eist, des traités II pg. 30. Du mont, t. a. p. VI pars. 1
pg. 33. Londorp, Acta publica. IV pg. 3. Lunig, ReichsarcMJ
P. Sp. Cont. II. I. pg. 32. Helwing, Gesch. des Brandenburg.
Preuss. Staats. III Th. s. 415 , 695.
September) Tindeii wij een nieuw contract over de
Hoef-IJzer schuld, waarin de Keurvorst beloofde aan
de Staten-Generaal jaarlijks 50,000 rijksdaalders te
betalen, tot dat de schuld en de interessen uit de -
wereld zouden zijn: mits de Staten hem maar uit
den nood hielpen, daar hij onophoudelijk door zijne
vijanden werd aangevallen.
De Staten zonden hulp: de keurvorst kon zich
echter van zijn geld niet los maken. Van 1637 tot
1649 werden er nu en dan Gezanten gezonden, die
altijd uitstel van betaling vroegen; waarvoor zij als
reden opgaven den ongelukkigen toestand van hun
land door den eindeloozen (30 jarigen) oorlog, waar-
in zij waren gewikkeld. En dit kon zeker of
liever zou kunnen dienen tot verschooning, indien de
keurvorst niet herhaaldelijk zijn woord had gegeven,
ten einde geholpen te worden; terwijl hij, na die
verleende hulp, er nooit aan dacht zijne schulden af
te doen.
Na den krijg sloegen zijn afgevaardigden niet meer
dien demoedigen toon aan, dien zij gewoon waren; zij
bragten verschillende tegenvorderingen te berde, be-
weerende, dat zij niet alleen met gesloten beurzen be-
talen konden, maar zelfs overbetaald hadden\'); welke
») Aitzema , t. a, p. IV. pars. 1. pg. 330. ....... soo is iiu we-
derom veraccordeert, dat syn Chur. Vorstel. Deurl. dese voorsz.
schuit van een hondert duysent ryxdaelders capitael, neffens de
verschenen interest en de wederom jarelycke interesten van inte-
resten ...... wederom op sich ende hare aenbedeelde landen sal
nemen.quot; Zie ook Uist. des traités , II. pg. 31.
-) Aitzema , t. a. p, XII pars 2 pg. 1080.
-ocr page 50-overbetaling voornamelijk bestond in het onderhouden
van Hollandsche troepen, ter hunner verdediging toe-
gezonden. De Staten wilden echter hierin geenszins
treden.
In 1667\' werd andermaal een Gezant naar den
keurvorst gezonden, om toch die schuld, die nu
reeds tot drie millioenen kroonen gestegen was, en
waarvoor zoo veel tijd, papier en inkt was vermorst,
in der minne te regelen. Dan, hoewel de keurvorst
voorgaf alles ten beste te hebben voor „syne lieve
vrienden en gebuyren,quot; zoo als hij de Staten noemt
in de obligatiën hun overgegeven, het bleek spoedig,
dat hij het niet ernstig meende, uit de vele tegen-
vorderingen , welke hij voorgaf regtmatig te zijn. Men
koii het over de zaak niet eens worden en besloot,
na lange discussiën, het geschil bloot te leggen voor
het hoogste hof in Brabant, gevestigd te Mechelen, en
zich aan de einduitspraak daarvan te onderwerpen :
„even als of de partijen in desen waren natuerlycke
subjecten van den Coninck van Hispangiën ende \'t
ressort van de voorsz. Grooten liaeclt immediatelyck
onderworpen.quot; \') Benige jaren vroeger zoude onze
regering dit aanbod zekerlijk met oud-Hollandsche
fierheid van de hand gewezen hebben, overtuigd als
zij was van haar goed regt; de drang-der omstan-
digheden echter (de oorlog met Engeland was uitge-
broken, 1665) noodzaakte haar hierin toe te stem-
men. -) De zaak nu werd gebragt voor den Grooten
1)nbsp;Aitzema, t. a. p. XI. pars 2. pg. 1080. Pufendorf
Her. Brandenb. LX , § 10. pg. 515.
2)nbsp;llist. des traités, II pg. 33,
-ocr page 51-Ilaedt; tot instructeur werd benoemd J ohan F ri que t,
„Ftaedt ende extraordinaris Enyoyéquot; van zijne Kei-
zerlijke Majesteit. Men^ toog aan \'t werk, waarvan
bet gevolg was een compromis tusscben partijen,
waarin, onder meer, het volgende voorkomt: „Ende
opdat Partyen van de promte ende complete voldoe-
ninge van \'t geene by de provisionele of diffinitive
Sententie tot laste van d\'een of d\'andere sonde uitge-
sproocken werden, des te meer verseeckeringe heb-
ben, sal de succumberende partij in den tijdt van
zes maenden naer voorgaende behoorlycke waerschou-
wingh die somme waerin deselve mocht komen ghe-
condemneert te werden, moeten voldoen, of, bij nala-
ting van dien, lijden ende gedoogen, dat de triiim-
pherende partij sooveel nyt des anderen goederen----
sal mogen eligeren, ende, des noot zijnde, rmnu
ndlUafi executeren.quot;
Hiermede nam men genoegen. De goederen, rmnv,
militari in bezit te nemen, bestonden van onze zijde
in de G-eneraliteitsmiddelen en inkomsten, bij den
Keurvorst in de Cleefsche domeinen. Het stond par-
tijen ook vrij, in plaats van dadelijke uitkeering,
eenige speciale onderpanden in te ruimen, die mins-
tens moesten opbrengen 4 \'s jaars; drie jaren na
de opzegging zou het kapitaal moeten worden afge-
lost. De uitspraak van den Raad kwam eerst 5
Junij 1668 en toen nog slechts gedeeltelijk. Den
keurvorst werden verscheidene tegenvorderingen toege-
geven, voornamelijk die op graaf Willem van Nas-
1) Aitzema, t..a. p. Xï pars 2 pg- 1080.
s) Aitzema, t. a. p. XIV pg. 1087.
-ocr page 52-sail, die als veldmaarschalk in \'t jaar 1629 veel in
het land van Cleve had genoten ; hij werd verder ver-
oordeeld , datgene, wat hij zou blijken nog schuldig
te zijn, uit te betalen. Men was dus nog niet veel
verder.
Dennbsp;Pebruarij 1678 is wederom een contract
gesloten, waarbij afgevaardigde van onzen kant was
Jacob van der Tocht, burgemeester van Grouda,
terwijl Otto van Schwerin, Christoph von
Brand en Franz M eind er s den keurvorst ver-
tegenw o ordigden.
In het „separaet articulquot; komt onder meer het vol-
gende voor : „Veut son Alt. Elect, désister de toutes
demandes et actions, qui lui appartiennent en vertu
des premières sentences prononcées à Malines sur la
Dette ainsi nommée de Fers de Chevaux, et de ce
qu\'elle pourroit attendre sur cet Article, lorsque la
dite affaire seroit exécutée, et qu\'à cet égard elle ne
prétendra rien dans la suite.quot; Lager nog „D\'autre
part leurs Hantes Puissances promettent, qu\'aussi de
leur côté ils annullent et désistent de toutes actions
et prétensions de la Dette de Fers de Chevaux et de
tout ce, qui à ce sujet a été traité à Malines, et de
tous les points et articles, qui y ont eu quelque
rapport; en telle manière que le procès commencé à
ce sujet est entièrement cassé et annullé, que son A.
E. ni ses successeurs pourront jamais être sollicitez
ni poursuivis sur ce point et que les obligations, qui
subsistent, seront rendues\' et cassées.quot; 0
\') Dumout, t. a. p. quot;VII pars 1, pg. 342.
-ocr page 53-Wat of er gedaan is van 1668 tot 1678 om deze
zoo gerekte zaak nog meer op de lange baan te
schniven, heb ik niet knnnen ontdekken.
Nog zeven jaren later, 23 Augustus 1685, is ein-
delijk alles afgedaan en uitgemaakt: partijen hebben
toen afstand gedaan van alle geldelijke vorderingen,
die mogten voortspruiten uit vroegere verdragen of
iiit de sententie van den Grooten Kaedt te Mechelen
Zoo werd eene schuld vereffend, die aangegaan
was op voorwaarde van binnen één jaar terug te zul-
len betalen; de keurvorst had ontelbare malen zijn
woord verpand en het even zooveel malen gebroken.
De Hoef-IJzer schuld was gedurende 69 jaren een
punt van onderhandeling, eene bron van moeijelijk-
heden geweest voor onze Staten, maar tevens eene
uitstekende les ter behartiging een ieder aangeboden,
hoeveel vorstelijke woorden en duitsche trouw in
deze zaak gegolden hebben.nbsp;■
Nog ééne opmerking omtrent deze schuld. Zij was
aangegaan tegen 7 V- intrest op intrest, onder belofte
van na verloop van één jaar alles te zullen terug
geven. Hoe dit te rijmen?
Intrest op intrest wordt toch nooit genomen van
een korter tijdsbestek dan een jaar.
Mijns inziens blijkt hier uit:
1) Men noemde dit het „traité d\'accommodement;quot; hiertoe
werd overgegaan, omdat het in beider Staten belang was, goede
vrienden te zijn, terwijl de twisten „n\'avoient pu, jusqnes à
présent être terminez par les deputations, qui se sont faites
de part et d\'autre.quot; Dum ont, t. a. p. VIT pars 2 pg. 111. Zie
nog Sylvius (vervolg op Aitzema), I pg. 181.
46
Ten eerste, dat het onze Staten minder om de te-
rnggaye van het geld te doen was, dan wel om den
keurvorst in hunne magt te hebben; \'t geen hun ook
volkomen gelukt is; en
ten tweede, dat er van den beginne af bi] den
keurvorst geen ernstig plan bestaan heeft, om zijne
beloften gestand te doen.
en db
PRUISSISCHE LEENINOBN.
Hard klinken de woorden yan den grooten staat-
huisliotidknndige : „Dans les siècles précédents la fa-
culté de manquer aux engagements du prince sem-
blait faire partie des droits réguliersquot;. En toch zijn
zij waar. De geschiedenis dezer schuld zal het op
nietiw bevestigen.
De Spaansche successieoorlog was geëindigd, de
verdragen van Utrecht, Rastadt en Baden waren ge-
teekend , de Oostenrijksche monarchie was geheel uit-
geput, haar finantiewezen ontredderd en het leger zoo
goed als vernietigd.
De daarna gevolgde dood van prins Eugenius
ontrukte den Staat zijn eigenlijk hoofd en de welmee-
nende, maar zwakke, slechts voor uiterlijke vormen
1) Say , t. a. p. 11. pg. 440,
-ocr page 56-levende Karei VI werd nn door even woelzieke als
onbekwame ministers en generaals geregeerd.
Een nieuwe oorlog met de Turken brak uit; om
dien te voeren ontbrak bet den keizer aan een leger-
hoofd, maar nog meer aan geld; hoe dit te verkrijgen,
was eene levensvraag: alle middelen werden aangewend,
maar te vergeefs. Eindelijk gelukte het hem, tegen ver-
panding van de inkomsten van het hertogdom Silezië,
eene leening van 2 millioenen in Holland te shiiten.
Deze leening, even als zoo vele andere, levert over-
vloedig bewijzen, dat trouweloosheid in het nakomen
van geldelijke verbindtenissen bij vele vorsten de
bovenhand heeft; terwijl zij zich weinig bekommeren
over de ellende, waarin zij hunne schuldeischers
dompelen.
De voorwaarden dezer leening zijn mij niet bekend.
Tijdens het leven van Karei VI, die in 1740 over-
leed, werden de renten betaald; naauwelijks echter
had hij den geest gegeven of de oorlog brak uit en
de rentebetaling hield op. De pragmatieke Sanctie
werd van onwaarde. Onder de bestrijders van Ka-
reis dochter, Maria Theresia, behoorde in de
eerste plaats Pruissens groote koning, die, na tal
van overwinningen, de koningin dwong eenen voor
haar nadeeligen vrede te sluiten, waarbij hij het
grootste gedeelte van Silezië verkreeg
\') De vrede werd geteekend te Breslau, 11 Junij 1743. Zie de
Nouvelles extraordinaires van dat jaar. Ook Rousset, Recueil
historique d\'actes, négociations etc. Amsterdam, 1744. 18. pg. 40.
„Sa Majesté le Roi de Prusse se charge du paiement des sommes
hypothéquées sur la Silesie aux sujets d\'Angleterre et de Hollande,
Krachtens art. 7 yan \'t verdrag van Breslau en
art. 9 van dat van Berlijn d.d. 28 Jnlij 1742, had
Frederik daarentegen op zich genomen, de schuld
klevende op Silezië te betalen; dus ook de 2 mil-
lioen door Karei VI hier genegotiëerd onder ver-
band van de inkomsten dier provincie. Deze schuld
werd exceptioneel behandeld; zij werd niet beschouwd
als eene provinciale, alleen op Silezië rustende, maar
aangemerkt als staatsschuld en zou dien overeenkom-
stig de uitbetaling plaats hebben.
Van uitbetaling of afrekening is echter nooit sprake
geweest. In 1786 heeft er nog eene publicatie in
somraige dagbladen gestaan, waarbij den houders van
Silezische obligatiën werd gelast zich vóór 15 Maart
te vervoegen bij den Notaris Paulus Huntum,
„alzo na dien tijd het alsdan opgegeven beloop, aan
gemelde heeren Hop en Lestevenon (liquidateurs)
ter liquidatie zal worden gepresenteerdquot;. \')
Hiervan is niets teregt gekomen. Ook is het mij
geheel onbekend, wat er met deze schuld geschied
is tusschen 1749 en 1786; of er wel eens over onder-
handeld is! Slechts eene plaats hierop betrekkelijk
is mij voorgekomen bij Kluit t. a. p. pg. 123 sq.:
„qnantum ad Belgas, zegt hij, quid de his actum
sit, ignoro. Hoe mihi constitit, legatumnostrum A\\
1749 consilia hac de re adhuc Yiennae contulissequot;.
Tot 1809 heeft de Pruissische regering noch kapitaal
sauf, toutefois, à sa dite Majesté d\'entrer, quant aux derniers,
en liquidation et compensation de ces dettes, sur ce qui lui est dû
par la République de Hollande.quot;
In N. N. J. A®. 1786, pg. 209.
noch interessen betaald, ja, zelfs de verpligting oin
te betalen niet willen erkennen, omdat eene tegen-
vordering op Holland na den veldtogt van 1787
zekerlijk hooger zou loopen, dan het bedrag der Sile-
zische schuld en de achterstallige renten te zamen \').
De zaak bleef dus rusten; van tijd tot tijd werd
de hoop wederom verlevendigd De stand der effecten
was slecht, (in 1800 waren zij tegen 10 7, gequoteerd);
men twijfelde meer en meer aan de uitbetaling.
Eenige jaren later echter, toen het Pruissen wederom
aan geld ontbrak, en het ten minste den schijn van
eerlijkheid moest aannemen om hier in Nederland
eene leening te kunnen sluiten, begon het er voor
de eigenaars van obligatiën op Silezië voordeeliger
uit te zien. In 1809, onder de regering van L.
Napoleon, wenschte Pruissens koning, wiens kas door
het onophoudelijk oorlog voeren geheel uitgeput was,
in ons land weder eene leening tot stand te brengen;
om het smakelijk te maken en het crediet van dat
rijk, dat door zijn eigen monarchen vertreden was,
eenigzins op te heffen, kwam er in de voorwaarden
eene vergunning voor ten gunste van de effectenhou-
ders op Silezië. De geheele leening zou groot zijn
\') Krug (Dr. L.) Geschichte der Preuszischen Staatsschulden,
Breslau 1861. pg. 2ö.
Onder anderen bij gelegenheid van het verblijf vau Joseph II
in Amsterdam; men dacht, dat er nu betaald zou worden; wes-
halve een makelaar den keizer een pakje van die obligatiën over-
gaf , waarop echter werd geantwoord , dat die schuld, als op Silezië
gevestigd zijnde, van den bezitter van dat land (den koning vau
Pruissen) en niet van den keizer moest worden gevorderd. N. N. J.
1781, pg. 1350.
32 millioen guldens, waarvan 1.2 mogten betaald
worden in Silezisclie obligatiën, in dier voege, dat
eene obligatie van ƒ 250 werd gebragt op ƒ 375
(capitalisatie der achterstallige renten), waarvoor men
dan met toebetaling van ƒ 625 een effect verkreeg
groot f 1000 tegen 5 %.
Het was niet uit gevoel van pligt of regt, dat de
achterstallige renten werden gecapitaliseerd en de
obligatiën gedeeltelijk als baar geld werden aangeno-
men; het was slechts „um in sehr bedrängten Verhält-
nissen Theilnahme für die neue Anleihe zu gewinnen.quot;
Deze leening van 1809 omvat dus gedeeltelijk de
Silezische schuld, zoodat eene gezamenlijke behandeling
van beide leeningen verkieslijk is. De voorwaarden
waren zeer voordeelig, terwijl tot onderpand zouden die-
nen de domeinen in 0. en W. Pruissen, in de Marken
en Pommeren; waarvoor pandbrie ven, werden uitgegeven.
Jaarlijks zou ƒ 1,700,000 gebruikt worden ter afdoe-
ning van Interest en van een deel van het kapitaal,
^oodat de leening circa in 1860 zou zijn afgelost.
Niettegenstaande deze vi^j gunstige voorwaarden
ging de inschrijving slecht vooruit, omdat Pruissen s
zelfstandigheid door Napoleons sterken en alver-
nielenden arm stond vernietigd te worden; omdat de
fiere koningin Louise de knie niet wilde buigen
voor den geAveldenaar, maar daarentegen haren meestal
weifelenden gemaal tot zelfvertrouwen en verdediging
aanzette.
De fransche gezant in Amsterdam beijverde zich,
daar Napoleon voor een deel uit de in Holland
te negotiëren gelden, betaald moest worden, om
de Pruissische regering meer crediet te bezorgen:
hij liet in de hollandsche couranten een berigt
plaatsen, waarbij hij door zijnen keizer gemagtigd
werd de geruchten, omtrent Pruissen loopende, die
de leening bemoeijelijkten, tegen te spreken en daar-
entegen de zekerheid te geven, dat hij (de keizer)
opregt voornemens was het koningrijk Pruissen weder
te heimstellen. Dan dit werkte evenmin iets uit: men
kende Napoleon\'s wispelturigheid en Frederik\'s
gedrukten geest. Er werd voor 4,965,000 thlr. in-
geschreven, zoodat slechts een klein gedeelte der
Silezische obligatiën hierin kon worden geplaatst.
Tot Julij 1813 werden de renten regelmatig betaald;
daarop schorsing, welke echter slechts duurde tot het
begin van 1814, wanneer men wederom begon uit
te betalen en tevens zorg droeg voor de achterstallige
renten.
In 1812 was men begonnen de hollandsche obliga-
tiën in te ruilen tegen pandbrieven op het domein
tegen 5%; de koers w^as gesteld 150 thlr. = ƒ250,
zoodat men voor eene obligatie van ƒ 1000 een pand-
brief op het domein verkreeg ter waarde van 600 thlr.
Na 1818 komen de holl. obligatiën niet meer in de
beursnoteringen voor: de pandbrieven op \'t domein
waren daarvoor in de plaats getreden. \') Van de gan-
sche schuld was op \'t einde van 1819, 83,000 thlr.
afbetaald en 4,073,000 thlr. tegen domeinpandbrieven
ingeruild, zoodat van de geheele som nog 808,700 thlr.
overbleven. Volgens eene opgave der Pruissische
\') Krug, t. a, p. pg. 130. sqq.
-ocr page 61-staatsschulden van 17 Jan. 1820 waren er nog voor
817,000 thlr. pandbrieven in omloop in Amsterdam,
die toen genoteerd stonden op 98 % : een paar jaren
later (nov. 1822) waren zij één perOt. gerezen.
Zooals men ziet was door deze gedeeltelijk mislukte
leening een deel der Silezische schuld gedelgd en
ofschoon de meening, dat deze papieren nog eenmaal
door Pruissen, Oostenrijk of Holland zouden betaald
worden of tot zekere waarde aangenomen, zeer weinig
aanhangers meer vond, omdat het verzoek tot uit-
betaling door eigenaars der obligatiën aan Pruissen,
Oostenrijk en den Bondsdag in Frankfort gedaan van
de hand gewezen was, bleef echter hun naam bestaan
en kwam er eenige jaren geleden nog eene opgave
van waarde dier effecten voor in de Prankforter beurs-
noteringen.
De nog overgebleven oude Silezische obligatiën be-
liepen nu nog circa ƒ 3,000,000.
In 1818 verscheen er te Frankfort a/d Main een
boekje, onder den titel „Ansichten und Aktenstücke
in Betreff der in den Jahren 1734, 1735 und 36 in
Amsterdam negoziirten sogenannten alten Schlesischen
Obligationenquot; waarin voorkomen de voorstellen door
eenige eigenaars van dergelijke fondsen aan Pruissen
en Oostenrijk gedaan, benevens het antwoord hierop
door den kanselier von Hardenberg gegeven.
Krug, t. a. p. pg. 139, noemt het eene „Preisangabe dieser
®) Vgl. het voorstel van von Martens aan den duitschen
bondsdag op 22 Aptil 1819, afgedrukt in N». 437 van den
»deutschen Beobachterquot; (aangehaald bij Krug t. a. p.).
Den 30sten Mei 1818 kreeg men in Frankfort berigt
nit Amsterdam, dat deze obligatiën, die vroeger voor
6, 8, 10 en 12% te koop waren, nu waren gestegen
tot 27 : dennbsp;Mei 1820 werden zij voor 20 7o
verkocht, zijnde daarbij opgemerkt, dat er tegen dien
koers veel navraag naar was. ■■) In \'t begin van 1822
waren zij genoteerd op 17%, in \'t einde van 1824
op 19 Vv
In 1852 werd er over de Öileziscbe scliuld nog ge-
sproken. door von R ob r schei dt, die haar noemt
„eine form^ell zwar nicht geschlossene, allein, wie es
scheint, für immer ruhende Angelegenheitquot;
Latere onderhandelingen of overeenkomsten heb ik
nergens gevonden, zoodat vonRohrscheidt\'s woor-
den de jongste over die zaak schijnen te zijn.
Behalve deze Silezische schuld en de leening van
1809, welke behandeld zijn, zijn wij op financiëel gebied
nog eenigzins met Piniissen verbonden geweest door
twee andere leeningen , waarover zeer weinig te zeg-
gen valt wegens hare mindere bekendheid en omdat
de termijn van terugbetaling nooit onwettig is over-
schreden , zoodat hierover nooit onderhandelingen heb-
ben plaats gehad.
De eerste leening (van 1 Jan. 1793) bedroeg ƒ 5
millioenen tegen 5 % eu moest na 10 jaren geheel
zijn afgelost; er werden 5 Generalobligationen, ieder
van ƒ 1,000,000 uitgegeven, welke werden overgeno-
h Krug, t. a, p. pg. 140.
F. W. von Rohr scheidt, Preuszens Staatsverträge, Berlin
1853, pg. 28.
3) Krug, t. a. p.pg. 33vlg, Ga^eUe ds Tjeic^ 1795, m 33 en 24,
-ocr page 63-men door de bankiers Cohen amp; Co., die ze wederom
in aandeelen van ƒ 1000 yerkochten. De staatsinkom-
sten in het algemeen en die vau Westphalen in het
bijzonder waren ten onderpand aangewezen. De terug-
betaling zou aanvangen in het zesde jaar (1799),
zoodat, wanneer men ieder jaar één millioen uitkeer-
de, de schuld op den bepaalden termijn zoude zijn
vernietigd. ^ Al deze gunstige voorwaarden te zamen
maakten de leening zoo gewild, dat reeds den S^^n
Junij daaraanvolgende voor de geheele som was in-
geschreven en den 6\'\'®» December alles was geïnd.
De eerste termijn van aflossing was 1 Junij 1799;
deze had echter geen plaats, omdat men het voordee-
liger vond haar uit te stellen; men sloot derhalve met
vijf Amsterdamsche kooplieden een contract, waarbij
de volledige aflossing verschoven werd tot December
1807. Zij zouden instaan voor de goedkeuring der
fondshouders tegen S\'/^ of 4\'/, % provisie, naarmate
zij minder of meer dan de helft voor eigene rekening
moesten behouden. De regering had zich het regt
voorbehouden om, na 3 maanden te voren daarvan
kennis te hebben gegeven, de aflossing spoediger te
doen plaats hebben.
Deze verschuiving der aflossing van het eerste auil-
\') Vgl. Dagverhaal der handelingen etc. III, pg. 509, waar
voorkomt eene missive van het Uitvoerend bewind, houdende
advies op het request van Cohen en Cquot;., bankiers te xVmsterdam
die verzocht hadden om vrijdom van het regt op het klein zegel,
over eene of meerdere hoofdobiigatiën door zijne Pruissische
Majesteit uitgegeven, tot hypotheek der geprolongeerde obligatiën,
spruitende uit zekere. negotiatie, teu behoeve van gemeldea koning
in het jaar 1793 gedaan, Gazette de leide 1795 m 55.
lioen schijnt te veel gekost te hebben, om, niettegen-
staande het voordeel, dat men meende er in te zxillen
vinden, eveneens de betaling der 4 ovei\'ige millioenen
niet op den bepaalden tijd te doen plaats hebben; immers
zijn zij op den bepaalden tijd afgelost. Het uitgestelde
eerste millioen werd reeds in 1803, dus 4 jaren vroe-
ger, dan de voorwaarde luidde, afgelost, zoodat hierdoor
een einde gemaakt werd aan de geheele schuld.
üe tweede leening werd eveneens met Cohen amp;
Cquot;. den l\'\'\'™ April 1796 te Amsterdam gesloten en
behandeld als of het eene voortzetting der eerste ware \'):
zij was ƒ 3,000,000 groot, tegen 5 quot;/o; de terugbeta-
ling moest na verloop van 5 jaren plaats hebben in
5 jaarlijksche termijnen.
Ook deze leening scheen goed te zullen affoopen,
want reeds terstond bij de opening der inschrijving
werd voor ƒ 1,800,000 ingeteekend: dit bleef echter
niet zoo De staatkundige beroeringen, waarvan
ons land toen de wrange vruchten plukte, gevoegd
bij den min, gunstigen gang des oorlogs verminder-
den de deelneming zoo zeer, dat in December 1798
nog niet voor de geheele som was ingeschreven (het
bedroeg slechts ƒ 2,961,000) en men besloot de in-
teekening te sluiten.
Reeds in December 1804 was alles terug betaald
door middel der 8eehandlung-societat
1) Krug, t. a. p. pg. 37. Gazette de Leide 1795 Nquot;. 39.
Niebuhr, t. a. p. pg. 75, 77, 78, 109.
Deze Pruissische Handelmaatschappij verrigtte daar dezelfde
diensten, welke in andere landen door de Banken aan den staat
worden bewezen; zij deed voorschotten en geldleeningen voor den
Wat de financiële geschiedenis van Pruissen aangaat,
deze is in korte woorden zaam te vatten: zij levex\'t
minder belangrijke gebeurtenissen op, dan die van al
de andere staten van gelijken rang. Tijdens de ves-
tiging van het rijk door Frederik den Groote,
waren eenige provinciën wel in schiilden gestoken,
evenwel niet noemensw^aard; terwijl hij ze niet heeft
vermeerderd, daar zijne oorlogen grootendeels op
kosten zijner vijanden werden gevoerd.
In 1806 beliep de staatsschuld volgens sommigen
f 63,000,000 , volgens anderen 95 beide cijfers
van geringe beteekenis voor zoo\'n uitgestrekt rijk.
De daaropvolgende oorlogen echter, waarin het Pruis-
sen in quot;t geheel niet voordeelig ging, noodzaakten
de regering de uitgeputte schatkist te vullen, door
gelden bin7Len- of buitenslands op te nemen. Dit
ging nogtans niet gemakkelijk; weinige waren ge-
negen in te schrijven. Van daar dat men er toe
moest overgaan papier uit te geven onder den naam
van Treso\'i\'-sehei\'tie, waarvan voor een aanzienlijk be-
drag in omloop kwam. In 1820 (17 Januarij) ver-
scheen eene ordonnantie tot regeling der schuld,
waarachter als bijlage was gevoegd een staat der finan-
ciën , waarbij alle schulden gezamenlijk erkend werden
uit te maken de staatsschuld van het koningrijk
Pruissen en als zoodanig werden geconsolideerd;
wordende tot zekerheid van aflossing en rentebetaling,
staat, werkte als rijkskassier en was èn voor het land èn voor
den handel van veel nut.
\') Vgl. Weeveringh, Geschiedenis der Staatsschuld, Haarlem
1855, 11, pg. 633.
behalve het koninklijke eerevfoord, verpand alle be-
zittingen en inkomsten van den staat en in het bij-
zonder de lasten op de inkomsten der domeinen, de
opbrengst van den verkoop daarvan en de belasting
op het zont.
Na den Buropeschen oorlog was in Pruissen, even
als in alle andere staten, het financiewezen ontred-
derd , het raderwerk van het geheele bestuur ver-
lamd en het crediet zeer gezonken. Men moest
derhalve besluiten tot nieuwe geldleeningen ten einde
te voorzien in de loopende dienst, de schuldeischers
eenigzins te vreden te stellen en de financiën voor-
loopig te regelen.
„Toen dat eens geregeld was, zegt Weeveringh\'),
leverde Pruissen het zeldzame, ja, eenige voorbeeld
op, dat een staat van die uitgebreidheid en die een
zoo voorname rol speelt op het staatstooneel, zijne
schulden zeer belangrijk wist te verminderen en waren
de gebeurtenissen van 1848 niet tussehen beide ge-
komen, er welligt in geslaagd zou zijn, zich van
zijne geheele staatsschuld te ontdoenquot;; op pg. 639
geeft hij nog twee leeningen op, de eene in 1830
van ruim 45 millioen bij Rothschild in Londen,
de andere in 1832, zijnde eene loterijleening door de
Seehandlmig-societät ter waarde van ƒ 21,000,000
de regeling schijnt dus nog niet zoo goed geweest te
zijn, als men zich wel voorstelde.
\') T. a. p. n, pg. 6.37.
Deze 2e leening wordt in 35 jaarlijksehe uitlotingen met
preraiën afgelost: van alle andere leeningen van die soort onder-
scheidt zij zich hierin, dat niet ieder jaar premiën worden getrokken.
In 1842 had er eene contersie of aflossmg ä pari,
ter kenze van de fondshouders, plaats van het restant
der Trem-scheine, dat niet meer bedroeg dan 173
millioen; voor nog geen 12 millioen werd de aflossing
verlangd; waaruit men besluiten kan, dat de Pruissische
effecten zeer gewild waren.
Na de woelingen van 1848 moest de regering ech-
ter andermaal hare toevlugt nemen tot het sluiten
eener leening, waardoor aanzienlijke sommen aan de
staatsschuld zijn toegevoegd. De provinciale schulden
waren voor het grootste gedeelte ingewisseld en ge-
consolideerd.
In 1850 werden eenige belangrijke wetten omtrent
de staatsschuld uitgevaardigd, waarin o. a. voorkomt:
het benoemen eener commissie voor die schuld bestaande
uit drie leden uit de eerste, en drie uit de tweede
kamer, welke het toezigt zouden hebben over het hoofd-
bestuur voor de staatsschuld, bestaande uit vier leden;
voorts eene regeling van de niet-rentegevende schuld.
De laatste door Pruissen gesloten leeningen zijn die
van 1850 van 31V^ millioen bij R o t h s c h 11 d te Frank-
fort en een crediet van 577^ millioen voor den minis-
ter van oorlog, vastgesteld bij de wet van 20 Mei 1854.
In latere tijden, ten gevolge van oorlog en revo-
lutie , is de Pruissische schuld tot een vrij hoog cijfer
gestegen; in 1863 beliepen de rentegevend en niet-
rentegevende schuld te zamen Thlr. 254 millioen
Alle betaling van interest en aflossing geschiedt
door de KoninJdijke Staatsschuld-amortisatiekas, gevestigd
i) Vgl. Almmach de Gotha 1864.
-ocr page 68-te Berlijn, gedurende vier jaren na de respectieve
verschijndagen, na verloop van welken termijn zoowel
de renten als de aflossing onherroepelijk verbeurd zijn.
Bij de behandeling der Pruissische schuld schijnt het
eene geschikte gelegenheid eenige woorden te zeggen
over de loterijleeningen, door Rau zoo juist gede-
finiëerd: „eine neuerlich vielfältig zu Hülfe genommene
Einrichtung, bei welcher den Gläubigern neben der Ge-
wiszheit der Rückzahlung des Capitals auch die Hoffnung
auf auszerordentliche Gewinste dargeboten wird.quot; \'\')
Zij zijn nog niet zeer lang in gebruik; als eerste
wordt opgegeven eene Oostenrijksche in 1795, in
welk land zij zelfs gesloten zijn door privaatpersonen,
zooals Esterhazy, Windisch-Grätz enz.
Zij hebben haar ontstaan te danken aan benarde
omstandigheden, wanneer het geld schaarsch en tevens
hoog noodig is. Behalve de zekerheid om het kapi-
taal binnen eenige jaren terug te zullen ontvangen,
hebben de geldschieters nog eene kans om buitengewone
winsten deelachtig te worden. Het is dus een lokaas
om geld te krijgen, terwijl het tevens dikwijls niet
ondienstig is, om goedkooper dan anders het geval
zoude geweest zijn, te kunnen leenen.
\') In Finanswüsenschaft (Theil III) pg. 330. Zie nog over
loterij-leeningen: L. Stein, Lehrbuch der Finanzwissenschaft,
Leipzig I860, pg. 552: „Sie bieten eine grosze Menge von
Varietäten dar, bei denen die Berechnung des Verhältnisses von
Zins und Prämie natürlich die Hauptsache ist.quot; Zie nog von
Hock, Die öffentlichen Abgaben und Schulden, Stuttgart 1863,
pg. 278 vlg. Van Zurck, Codex batavus, voce „loterijen,quot;
Fokker, t. a. p. en Mr. T. M. C. Asser, ffet
van 22 Julij 1814 enz. Bijdragen 1861.
De schuMbrieven heeten loten en onderscheiden zich
hierin van andere dergelijke papieren, dat zij in den
regel geene jaarlijksche renten geven; bij de uitloting
echter ontvangt men de renten van al de jaren, die
sedert het sluiten der leening zijn verloopen. Kente
van renten heeft hier geen plaats.
De uitloting geschiedt op vaste tijden: sommige
krijgen groote, andere mindere prijzen, terwijl de
massa zich met kapitaal en interest moet tevreden
stellen.
De prijzen worden door de regering voornamelijk
goed gemaakt uit de renten van de renten, welke
zij, zooals wij zagen, voor zich behoudt tot aan de
uitloting.
Niet alle loterijleeningen leveren hetzelfde voordeel
op; somtijds moeten de deelhebbers zelve een gedeelte
van het kapitaal op het spel zetten.
Ontegenzeggelijk is het voordeelig voor eene re-
gering, indien zij, door zoo te leenen, geld tegen
lagen intrest kan verkrijgen; echter is er ook een
groot nadeel aan verbonden, namelijk dat de aflossing
gedwongen, dus conversie geheel onmogelijk is
Wat aangaat den invloed, die zulk eene leening
op de zedelijkheid uitoefent; hierover valt veel te
zeggen. Dat de zucht tot spelen er door wordt aan-
gewakkerd, zal niemand betwisten: en dit kan na
zich slepen vernietiging van welstand en huiselijk
») Vgl. Nebenius, Der öffentliche Credit, Carlsruhe und Badeu
1820, pg. 343 sqq., die zulke loterij bf voor den staat öf Toor
de schuldeischers nadeelig acht; \'t geen niet altijd het geval behoeft
te zijn.
geluk, verslapping der drijfveeren tot arbeidzaamheid
en somtijds zelfmoord, wanneer de speler in vertwij-
feling geraakt, na zijne laatste berekening te hebben
zien falen.
Naarmate het te leenen kapitaal en de renten,
wier verdeeling aan het toeval overgelaten wordt,
grooter zijn. en de onbeduidendheid van den inzet de
deelneming gemakkelijker maakt voor minder ver-
mogenden, is het meer te berispen.
Ook kan het aanleiding geven tot windhandel
De maatregelen, die men nemen kan om het na-
deel van deze wijze van leenen te beperken zijn ver-
schillend; vooreerst stelle men den prijs der loten
zoo hoog, dat het alleen voor de meer gegoeden
mogelijk zij daaraan deel te nemen; vervolgens beware
men de hoogste prijzen voor de laatste trekking om
den koers zooveel mogelijk denzelfde te doen blijven
en zoodoende te verhinderen, dat groote verliezen
worden geleden.
En zijn al deze verbeteringen er in aangebragt,
dan is het eene niet te misprijzen, manier van geld-
leening; men heeft immers nog dit voordeel, dat zij
eenigzins aanleiding geeft tot het vormen van nieuwe
kapitalen, daar velen, wanneer hun nummer is uitgeloot,
niet alleen hun kapitaal maar ook de verkregen renten
wederom zullen beleggen; terwijl zij anders de laatsten
al ligt zouden hebben verteerd, daartoe te eerder verlokt
door de moeijelijkheid om kleine sommen te plaatsen.
Hooft Graafland, t. a. pg. 26.
-ocr page 71-Denemarken, de oude bondgenoot (!) van ons vader-
land, zegt Weeveringb-, was eene der eerste
buitenlandsch.e mogendheden, die aan de Amsterdam-
sche beurs eene toevlugt zocht bij financiële onge-
legenhedenquot; \').
1) Gesch. II pg. 77. Ik laat den naam „bondgenootquot; geheel
voor rekening van W; wij waren dit alleen, toen het op het punt
was vernietigd te worden. Voor dien tijd hadden wij vele oneenig-
heden, vooral over den Sondtol. Cf. E. P. van der Hoeven,
Bijdragen tot de geschiedenis van den Sondtol, Leiden 1855,
pg. 4, 37, 78 etc.
Zie nog over Denemarken Dinger t. a, p. pg. 131 sqq.
Dat Denemarken echter, niettegenstaande den omgang met
beschaafde natiën, lang achterlijk was in beschaving, blijkt uit
een brief van Kopenhagen in de Gazette de Leide van 1786
(N®. 67) voorkomende : „Le Gouvernement s\'occupe à présent
d\'un objet des plus intéressants pour la Nation; c\'est de fixer
le soit des cultivateurs et de l\'améliorer autant que possible.
Il existe encore en Danemarc......des traces de l\'état d\'avi-
lissement et de sujettion, où cette partie si utile et si essentielle
Juist daarom zal ik over dezen staat handelen;
echter ter loops, omdat mij van de leeningen bij ons
gesloten, weinig meer bekend is, dan \'t geen men
op kan maken uit eenige advertentiën van bankiers,
waariti de datum van de uitbetaling der coupons wordt
bekend gemaakt \').
Van 1764 tot 1785 werden onderscheidene geld-
leeningen door de Deensche regering in Holland ge-
sloten, waarbij meestal speciaal verbonden werden de
krooneigendommen, de inkomsten van den Sond-tol
en de Leen- en Wisselbank te Kopenhagen; niet alleen
de regering maar ook de Deensch-Aziatische Compag-
nie kwam dikwerf geldelijke hulp en ondersteuning
zoeken te Amsterdam.
De vele obligatiën op de kroon, den tol en de leen- en
wisselbank zijn steeds, voor het grootste gedeelte al-
thans, in handen van Nederlanders gebleven; het is
dus duidelijk, dat wij van onzen kant nog veel belang
stellen in den toestand van de financiën van Denemarken.
Onder de voorwaarden der leeningen hier te lande
gesloten, kwam altijd de bepaling voor, dat het de
Deensche regering zou vrij staan om, met toestem-
ming der aandeelhouders, den termijn van betaling
te verlengen; waarvan ruimschoots is gebruik gemaakt.
Deze bepaling was echter mijns inziens geheel over-
bodig, daar het van zelf spreekt, dat men den be-
talingstermijn mag verschuiven, wanneer de gezamen-
lijke schuldeischers er hunne goedkeuring aan hechten.
du peuple avoit été réduite dans des siècles d\'ignorance et de
barbarie féodale.quot;
*) QaztUe de leide 1786 N», 75, 77, 99; 1795 N». 56, 73, 81, 91.
■Velkens wanneßi\' de gestelde termijn daar was,
heeft men aan de houders de keuze tot aflossing ge-
laten; tot in 1842, wanneer bepaald werd, dat zij
die hunne kapitalen niet wilden terug ontvangen, ze
konden prolongeren tot verminderden interest d. i.
minder dan 4 7o, de vroegere rentestandaard. Dit
voorstel werd van 1842 lot en met 1847 herhaal-
delijk gedaan; het eerst werden de tolleeningen op
•S\'/a % gebragt, later in 1846 en 1847 die van de
kroon en de Bank, zoodat nu alle leeningen in Neder-
land door Denemarken gesloten 37, pOt. renten
dragen \').
In 1848 en vervolgens heeft men, door de omstandig-
heden daarin verhinderd, bij het vervallen van den
in die jaren voorkomenden termijn er niet aan kunnen
denken aflossing of verlenging tegen verminderde
renlien aan de fondshouders aan te bieden; en wat
zal de toekomst baren!
Zullen de financiën dier natie achteruitgaan, omdat
welligt de twee schoonste provinciën deï kroon er
aan zullen worden ontrukt door een vorst, die, als
hoofd van een groot volk, het zich ten pligt stelt,
geheel Duitschland wederom te vereenigen? En dat
ten aanschouwe van al die magten, groote en kleine,
die het protocol van 1852 met hunne handteekening
Iiebben bekrachtigd?
Het is niet wenschelijk.
Ben volk, dat ten allen tijde getoond heeft zijne
\') Cf. Weeveringh, t. a. p. 11, pg. 78. Dinger, t. a. p.
pg. 133 spreekt van tol-, kroon-, leen- en wisselbankobligatiën
van k é%.
verpligtingen te willen nakomen en daarvoor heeft
geijverd,-\'is een heter lot waard, dan vertreden te
worden door een vorst „von Gottes Gnadenquot; met
denkbeelden van eeuwen herwaarts bezield.
Doch zien wij verder. De effecten spruitende uit
de leeningen hier gesloten, worden alle aan de
Amsterdamsche beurs verhandeld; zij maken echter
verreweg het kleinste gedeelte der staatsschuld uit,
welke tot veel vroegere tijden opklimt.
De oorsprong moet gezocht worden tijdens den
zevenjarigen oorlog (1756—1763), aan \'t einde waar-
van het totaal der voorschotten van de Bank van
Kopenhagen aan de regering reeds ƒ14.300.000 beliep,
niettegenstaande een bestaand verbod, om voor niet
meer dan ƒ 9.750.000 aan billetten in omloop te
brengen. \').
In dienzelfden tijd is er ook nog hier te lande geleend,
om de voorschotten aan de Bank te kunnen resti-
tuéren; waarvan mij niets voorgekomen is dan het
cijfer; 12 millioen guldens.
In . 1766 beliep de staatsschuld ruim 26 millioen;
Deze\' bank it. opgerigt in 1736 onder den naam van Ad-
dgmtie-. Leen- en Wisselbank met een kapitaal van ƒ 650,000.
Het privilegie was gegeven voor 40 jaar; van Christi aan YT
heeft zij daarenboven nog dit voorregt ontvangen, dat hare bil-
letten steeds in de staatskas zouden worden aangenomen; welk
voorregt echter in 1745 werd verbroken en gedurende 16 maanden
de inwisseling der billetten voor specie verboden. Zienog Allen,
Geschichte des Königreiches Dänemark, Kiel 1842, pg. 403, 478.
Vgl. ook Ac hen wall, Staatsverfassung der heutigen vornehmsten
Europäischen Eriche und Völker, etc., Göttingen 1785, II, pg.
533 vlg.
in 1786 meer dan 34, waarvan 18Vs in Hamburg,
Hanover, Holland en Antwerpen. Daarenboven was
er voor bijna 27 millioen guldens aan bankbilletten
in omloop, waartegen het bankfonds iets meer dan
de helft beliep. In 1792 was het cijfer der schuld
gestegen tot 41 millioen; in 1806 tot 53, er was
toen voor bijna 34 millioen aan bankbilleten uitge-
geven.
De daarop volgende oorlogen deden, even als in
bijna alle andere landen, ook in Denemarken de
staatsschuld zeer hoog klimmen; immers in 1812 was
alleen voor 195 millioen bankpapier in omloop, dat
in eene verhouding stond tot specie, als 14 : 1, d. i.
voor 1400 Th. Court, kreeg men 100 Thlr. specie.
De oude bankbilletten werden in 1813 ingetrokken
om plaats te maken voor nieuwe, welke echter het-
zelfde cijfer niet bereikten: in 1818 was er nog voor
81 millioenen in omloop.
Dat de vermindering van dit niet rentegevend
papier, dat slechts in naam eene schuld van de
bank was, leening na zich moest slepen, is zeer
duidelijk \'); men treft er in dien tijd dan ook zeer
vele aan o. a. in 1818 twee te Hamburg (te zamen
voor ƒ 29,750,000), in 1819 wederom te zelfder
plaatse voor ƒ 10,400,000, daarna twee te Londen in
1821 en 1825 van 36 en 66 millioen guldens.
Tot 1848 heeft de regering zich verder in staat
gezien eenige schulden aftelossen en zoodoende den
rentelast aanmerkelijk te verminderen. Daarenboven
Weeveringh, t. a. p. II, pg. 79.
-ocr page 76-waren de renten lager geworden roet keuze van af-
lossing voor de houders. Toen nu eehter de Slees-
wijk-Holsteinsche oorlog uitbrak zag zij zich weder
genoodzaakt tot de negotiatie van aanzienlijke kapi-
talen over te gaan, waarvan de eerste leening ge-
sloten is bij de bankiers Hambro amp; Oo. te Londen,
groot ƒ 9,600,000, (tegen de» koers van 86 «/o tegen
5 7o rente), waarvan de hoofdobligatie bij de Üngel-
sche Bank berust \').
De helft dezer leening is overgenomen door de
Bank te Kopenhagen. Jaarlijks moet minstens 1 7o
deijer leening bij inkoop of bij uitloting worden af-
gedaan.
De daaropvolgende geldleening (in 1850), groot
ƒ 9,600,000, is in alles gelijk aan de leening van
1849,. waarvan ze echter geheel afgescheiden moet
blijven.
Na dien tijd zi^jn door DenemMken geeae groote
leeningen gesloten.
Eene zaak dient nog vermeld te worden, namelijk
het besluit van 7 Junij 1852, waarbij werd bekend
gemaakt, dat de gedurende het oproer in Sleeswijk
en Holstein door de verschillende onwettige regerin-
gen, onder de benaming van staatsleeningen, zoo
vrijwillig als gedwongen aangegane schulden niet werden
erkend en, ümo te die» aanzien alle verbindtenis hoe-
gen^am.d yan, de ^ijde Taa de s.taatskas werd ontzegd *).
quot;) Weeveringh, t. a. p. II, pg. 80.
2) Dit trof alleen Hamburgsohe kantoren, die hun geld aan de
opstandelingen hadden geleexid.
Eene allezins regtmatige daad, die niets onbillijks in
zicb bevatte. „Wie geld schiet,quot; zeide Hogendorp,
„moet weten aan wien hij het schiet.quot; \')
Over den tegenwoordigen toestand der staatsschuld
vergelijke men den Almanach de Gotha van 1864
waarin als waarschijnlijk cijfer genoemd wordt 5.892.000
Eeichsthaler. \')
1)nbsp;Het Krediet Oct. 1830) bl. 6. - Zie evenwel Phillimore,
Comment, upon Intern. Law, III, 685 volgg.
2)nbsp;Een Reichsthlr. ƒ 2,60 Ned. Court.
-ocr page 78-Geldgebrek, een der grootste kwalen van de
Spaanscbe regering, is voor een aanmerkelijk deel te
wijten aan de groote misbrniken, privilegiën en dwaze
wetten, die weinige jaren geleden daar nog bestonden
Nog bestaan er verordeningen op ket verkeer, op
den in- en uitvoer, die ons zouden doen wanen eenige
eeuwen terug gevoerd te zijn.
„L\'Espagne, zegt Fonfrède, possède d\'immen-
ses terres, vierges encore de toute culture, ne pro-
duisant rien, ne recevant aucune destination......
Or, il est constant que ces terres, d\'une nature ex-
\') Zoo heeft men het privilegie der Me sta, eene vereeniging
van eigenaars van schapen. Alle landen gelegen in de streek,
welke die kudden gewoonlijk doortrekken, moeten onbebouwd
blijven liggen. Zie Gervinus, Geschichte des neunzehnten Jahrhun-
derts seit den Wiener Verträgen. Leipzig 1859. en het fraai levens-
berigt van den verlichten staatsman Don Gaspar Melch. de
Jovellanos, door H. Baum garten in het Eist. Zeitschr. van
H. V. Sybel. München 1853, s. 332-386.
^ In zijne Oemres, tom V (mélanges politiques) pg. 208.
-ocr page 79-cellentê, n\'attendent que le travail humain pourpro-
duire en abondance.quot;
Gemakzucht ligt ook eenigzins in den aard der
Spanjaarden; niettegenstaande alle hinderpalen aan
de nijverheid van de zijde van den adel en de gees-
telijkheid in den weg gelegd, zijn er provinciën, die
veel minder armoedig zijn dan de overige, Valencia
en Grenada, maar zij hebben haren tegenwoordigen
bloei nog te danken aan de gulden dagen toen de
Moorsche koningen daar heerschten over een ver-
nuftig en nijver volk.
Dat het met de financiën van een land goed gesteld
zou zijn, wanneer er de nijverheid zoo goed als ver-
waarloosd wordt, is eene onmogelijkheid; Spanje levert
er een nieuw en sterk bewijs van. Slaan wij een
korten blik in de geschiedenis der schulden, om daarna
de leeningen door de Spanjaarden in ons land geslo-
ten, te behandelen.
Vóór den tijd van Karei V vind ik nergens van
eenige leening melding gemaakt. Hij was de eerste
die, voor zijne vele en langdurige oorlogen veelgeld
noodig hebbende, eene leening aanging, waarvan de ren-
ten 20 millioen Dollars beliep, niettegenstaande zij
op voordeelige voorwaarden gesloten was Deze
schuld was echter bijna geheel vernietigd, toen Fi-
lips V wederom eene leening sloot van D. 45 mil-
lioen.
\') Weeveringh, Geschiedenis etc II, pg. 727 sqq. De Spaan-
sche Dollar is in onbruik en daarvoor in de plaals gekomen de
Piaster = ƒ 2,50. Een Piaster = 20 Realen. Een Reaal = ƒ0,12».
Zijn opvolger, PerdinandVI, door dien schulden-
last zeer bezwaard, riep eenen raad te zamen, wien
hij de vraag voorlegde, of een koning verpligt was
de schuld van zijn voorganger af te lossen?
Deze vraag werd ontkennend beantwoord \'), waarop
de koning besloot tot een staatsbankroet ; meer in-
dachtig zijnde aan eigen voordeel ten nadeele van
zoovele ongelukkigen dan gehoor gevende aan de stem
der geregtigheid.
Niettegenstaande hierdoor aan Spanje een zware slag
werd toegebragt in zijn crediet, was het echter onder
deze vreedzame regering zeer bloeijend; alle takken van
bestuur, het leger, de vestingen, de overzeesche bezit-
tingen werden verbeterd, terwijl men voor de financiën
zooveel zorg droeg, dat Karei III omstreeks D. 35
millioen in de schatkist vond Hij deed alle moeite
om het geschonden en daardoor geschokt crediet te
\') Zij bedroeg R. 1,260,531,565.
De grondea hiervoor heb ik nergens kunnen vinden; mijns
inziens kunnen er ook geene geldige bestaan.
Borrego (De la dette publique de la monarchie Espagnole.
Bruxelles, 1834, aangehaald bij Weeveringh, t. a. p. II, pg. 728)
geeft slechts 15 millioenen op. Ouder dezen Karei komt voor de
leening van 15 millioen pond tournoois in lijfrenten om een
kanaai ter besproeijing en voor de scheepvaart in Murcia daar te
stellen (Gazette de Leide van 23 Sept. 1775, n°. 76). Ook hier
te lande was de inteekening opengesteld (Gaz. de L. 20 Oct. 1775,
nquot;. 84) bij Pi eter Gosse jun. en zoon te \'s Hage. Dat men er
niet veel mede op had, blijkt uit de Gaz. de L. van 16 ¥ebr. 1776
(nquot;. 14), waarin eene wedeilegging voorkomt van sommige aanmer-
kingen hier op het plan gemaakt. Zie nog Gaz. de L. vau 1776
15, 16, 17), 1786 (nquot;. 102, 103) ea 1795 (n». 1).
herstellen, dekte zooveel mogelijk den financiëlen
misslag van Ferdinand VI en betaalde gedurende
een vijftal jaren (1762—1767) 6% uit van de schul-
den van Philips V, welke 6 in 1767 verminderd
werden op 4. Een jaar later werden 60 mill. Pias-
ters onder de schuldeischers verdeeld, doch in 1769
moesten alle betalingen worden gestaakt.
Karei had veel goeds gedaan, maar, zegt Har-
rido *) „muszte zu dem Zweck auch eine unmäszige
Staatsschuld schaffen und Spaniën dem Bankerott
entgegen führen.quot;
Van dezen tijd af zijn de Spaansche fondsen in
discrediet gekomen en niet ten onregte. Er is sedert
door de regering niets gedaan om het verloren ver-
trouwen te herwinnen. Ieder minister zondigde even
als zijn voorganger gedaan had en maakte het zijn
opvolger nog moeijelijker, dan het hem zelven geweest
was, om eenigzins in de gelden voor de loopende
dienst te voorzien.
Het was als of boven elke begrooting dezedelooze
spreuk uit het meest verdorven tijdperk der Fransche
geschiedenis geschreven stond: après mm le délugequot;
Hunne handelingen waren van dien aard, jiat,
werden ze al niet met den naam van staatsbankroet
bestempeld, ze in werkelijkheid toch niet veel beter
waren.
Wederom trachtte Karei III in 1783 eene leening
te bewerkstelligen, groot ß. 180 millioen, waarin
Fernando Harrido, Das heutige Spanien, seine geistige
und äuszerliche Entwickelang im 19 Jahrhundert, Deutsch von
Arnold Rüge, Leipzig 1863. pg. 7.
eene beschikking voorkwam ten voordeele van de
schuldeischers van Filips V; de inschrijvers mogten
namelijk voor \'/s der leening, dus voor R. 60 mil-
lioen, schuldbekentenissen er bij voegen ten laste
van dien vorst, die zouden berekend worden a pari.
Dan deze gunstige bijvoeging schijnt niet geholpen
te hebben: althans 2 jaren later was nog slechts
voor R. 12 millioen ingeschreven, zoodat Karei
genoodzaakt was het geheele plan dezer leening te
laten varen. Onder zijne regering werd de schuld
tot ruim R. 2064 millioen vermeerderd, \'t geen
voornamelijk veroorzaakt werd door anticipatiën bij
de algemeene pachters, leeningen bij de bank flos
cinco GremiosJ en de uitgifte van papieren geld, Fales
reales genaamd, rentende 4%. \').
Onder zijn opvolger, Karei lY, beliep het jaar-
lijksch te kort omstreeks 275 millioen guldens,
waarin slechts gedeeltelijk kon worden voorzien door
den verkoop van geestelijke goederen, waarvoor van
den Paus toestemming verkregen was; het nog blij-
vende te kort werd gedekt door eene nieuwe uitgifte
van Vales reales en wel in die mate, dat de staats-
schuld met R. 4000 millioen werd vermeerderd.
\') Over den oorsprong dezer papieren is men het nog niet
volicomen eens; er zijn er die meenen, dat zij ontstaan zijn uit
eene geldleening door het gouvernement gesloten bij Pransche
bankiers, die zich bij het uitbarsten van den eersten Engelsoh-
Americaanschen oorlog te Madrid hadden gevestigd. Cohen,
Compendium of finance. Londen 1823 (aangehaald bij Weeveringh,
t. a. p. pg. 728 not h].
Zie Weeveringh t, a. p. pg. 729.
-ocr page 83-Die uitgifte van papieren geld nu was het eenigste
middel om in den dringenden nood te voorzien; er
werd dan ook ruimschoots gebruik van gemaakt,
zoodat het bedrag weldra eenige honderden millioenen
Realen beliep, niettegenstaande er voor groote som-
men nu en dan werd ingetrokken. In 1793 daalden
de TaUs tot 70 a 75, in 1796 werden ze echter in
Madrid voor 92 en 94 aangenomen; terwijl de koers
in Amsterdam 80 pOt. was.
Toen nu door de onmatige uitgifte van dat pa-
pierengeld het geheele financiewezen in wanorde ge-
raakt en de geldnood ten top gestegen was, werd
eene commissie benoemd onder den naam van Kamer
ter comoUdatie, die in last had de Vales af te lossen.
Gedeeltelijk volbragt zij haren last, maar gaf echter
voor nog grooter bedrag weder uit.
Intusschen brak de Napoleontische oorlog uit, die
het zijne bijbragt om de waarde van het papier
te verminderen: voeg hierbij nog de inwendige
woelingen en onlusten, de vele elkander snel opvol-
gende regeringen, die niets doen konden ter verbete-
ring der binnenlandsche aangelegenheden, maar zich
uitsluitend met oorlogszaken moesten ophouden en
men zal zich een klein denkbeeld kunnen vormen
van den toestand waarin Spanje\'s financiën in het
begin dezer eeuw noodwendig moesten verkeeren.
Eerst in 1820 vond men een oogenblik van ver-
ademing, waarvan men gebruik maakte om den toe-
stand der financiën ernstig ter harte te nemen. Graaf
Toreno, toenmalig minister van financiën, bragt
in de Cortes een verslag uit, dat niet zeer opbeurend
schijnt geweest te zijn, want daarop volgde een decreet
van Ferdinand VII d.d. 29 Nov. 1820, op voor-
dragt van zijn nainister, waarbij tot eene bezuiniging
in de uitgaven besloten werd door de schuld te ver-
deelen in Tënicgevsnd\'H en niet-?\'6nt6ff6veiide. Er werden
tevens maatregelen genomen om in de verdere schuld-
regeling te voorzien, waartoe een Grootboek voor de
xMationale Schuld werd aangelegd en een amortisatie-
fonds opgerigt, waarover de Junta van de publieke
schuld het oppertoezigt had. Eindelijk werden nog
bepaalde inkomsten aangewezen voor rentebetaling
en aflossing.
O De cijfers dezer schuld zijn te vinden bij VVee vering h,
t. a. p. pg. 730. De passieve (niet rentegevende) schuld zou lang-
zamerhand onder de actieve komen, naarmate de aflossing plaats had.
Inbsp;P\'^ii maakte niet den minsten opgang; men zag er als \'t ware
\'jnbsp;de aankondiging van een staatsbankroet in. Het kwam daarenbo-
ven geheel onverwacht en te ongelegener ure, nam. op het oogen-
blik, dat juist eene leening was uitgeschreven van R, 400 millioen,
die men nu wanhoopte te kannen sluiten, tenzij op zeer nadeelige
voorwaarden. Zie o. a. Fonfrède, t. a. p. pg. 203: „Trop de
défiances assiègent aujourdquot; hui les hauts capitalistes compromis par
le projet de M. Toreno, pour que l\'on puisse s\'attendre à autre
chose.quot; Mea had — zijns inziens — liever de kerkelijke goederen
moeten aanspreken. „D\'abord elles eussent fourni une source de
richesses non encore exploitée; ensuite, elles eussent mis un terme
à cette iniquité, qui a inféodé une si forte part du capital national
à la portion la plus oisive, la plus improductive et quelquefois la
plus perturbatrice de la population.quot; De geestelijken noemt hij
„ces Verrè.s du droit divin, qui, sous le manteau monarchique,
ont exploité ce pauvre peuple.quot;
Zie ook nog Say, Cours complet, II, pg. 430, waar hij, over
Spanje en Portugal sprekende, zegt: „dans ces pays-là les prêtres
©t les Bîoia® sont gras, le peuple est maigre.quot;
J
De uitslag van al deze maatregelen beantwoordde
echter niet aan de gekoesterde verwachting, want het
eerstvolgend jaar leverde een tekort van 29 millioen
guldens. Om in de dienst te voorzien werden in 1820
en 1821 leeningen gesloten te Parijs met de bankiers
Laffitte amp; Cquot;. en Ardoin, Hubbard amp; Co.
De leèningen in Holland gesloten, die nader te
beschouwen zijn, zijn van oudere dagteekening.
Al de conversiën na te gaan ligt buiten mijn be-
stek; slechts enkele zal il^ aanhalen om daarin aan
te toonen hoe schandelijk de hoop der fondshouders
ter neêr geslagen werd en hoe ligtzinnig men in
Spanje met goede trouw en eerewoord heeft omgegaan:
iets, dat trouwens geen bewijs meer noodig heeft.
In 1831 werd een gedeelte der schuld voor 7» ge-
converteerd in actieve 3Vo, voor Y^ in passieve; tot
welke laatste men ook bragt de achterstallige renten
benevens de Fransche en Engelsehe uitgestelden. Yan
de passieve schuld zou jaarlijks 740 gedeelte worden
uitgeloot om te worden verwisseld in actieve, hetgeen
echter slechts driemaal (in 1832, 33 en 34) heeft
plaats gehad.
In 1834 had er eene groote conversie plaats, waaraan
verbonden was eene leening in 1821 bij Ardoin te
Parijs gesloten, welk kantoor er zelf mede werd
belast. Zij omvatte al de achterstallige renten, de
overgeblevene obligatiën van de Parijsche leeningen
van 1820 en 1821, de 3 pCt. uit de conversie van
1831 en de reeds uitgelootte uitgestelde schuld. De
voorwaarden waren voor de houders zeer slecht \').
Weeve-ringb, t, a. p. pg. faf.
-ocr page 86-De sclmld rentende 5o/(, werd voor veranderd in
actieve Mj Ar do in, YOor V3 passive; de coupons van
de achterstallige renten van 1 November 1834 en
1 Januari] 1835 werden geconverteerd in uitgestelde
schuld, waarvan jaarlijks de helft zou worden uitge-
loot, om te worden verwisseld in actieve bij Ar do in.
Deze uitlotingen hebben, hoewel met eenige vertra-
ging, plaats gehad, zoodat dit gedeelte van het con-
tract is nagekomen: eene niet te verwachten uitzon-
dering op de Spaansche otieerlijkheid.
Van de actieve schuld bij A r d 0 i n werden de coupons,
die den Mei en November verschenen, betaald
tot 1 Mei 1836. Het daarop volgend jaar werd een
gedeelte der achterstallige coutpons vervdsseld in
schatkistbilletten, die nooit betaald zijn, hoewel de
belofte was, dat de eerste helft den Junij, de
tweede den November 1837 zoude worden inge-
trokken.
In 1844 werd het kapitaal benevens de interest
geconverteerd in 3 pCt. buitenlandsche schuld. Wat
het decreet van 1836 aangaat, volgens hetwelk jaarlijks
Vb gedeelte der passive schuld tegen 50 pCt. aan het
nominaal bedrag moest worden geconverteerd in ac-
tieve , daaromtrent kan men hetzelfde zeggen als van
de meeste beloften van het Spaansche gouvernement:
. het is niet nagekomen; slechts ééne maal heeft die
conversie plaats gehad.
Na 1834 levert de Spaansche geschiedenis in
eenige jaren, wat de geldmiddelen betreft, niets
belangrijks op. De bemoeijingen van commissiën,
nu eens gerugsteund, dan weder verlaten door
de regering, de rapporten der ministers, waarin
breed werd opgegeven van de middelen die Spanje
ten dienste stonden om al hunne beloften na te ko-
men en de conversiën van eenige schulden in 3 pCt,
volgden elkander geleidelijk op.
Eindelijk gelukte het nogmaals in 1851 aan de
Spaansche regering bij de wet van 1 Augustus eene
groote conversie te bewerkstelligen, nadat er in
\'t oneindige door de regering aan de fondshouders
voorstellen gedaan waren, die alle waren verworpen\').
Ten gevolge dier convetsie bestaat de schuld uit
de volgende onderdeelen:
Uitgestelde schuld van 1831,
Binnen- en buitenlandsche schuld van 3 pCt.
Uitgestelde perpetuële renten,
Te amortiseren schulden.
Certificaten van coupons, afgegeven door de com-
missie uit de houders van Spaansche fondsen. -)
De obligatiën van al deze schulden worden op de
verschillende beurzen van Europa verhandeld; het
gezamenlijk bedrag is thans, volgens den Almanach
de Gotha van 1864, R. 14274,734,301.
Thans gaan we over tot het beschouwen van de
leeningen ten behoeve van Spanje in Holland gesloten:
zij zijn 4 in getal. De eerste en tweede, d.d. 1 Jan.
1779 groot/2,000,000 en 1 Nov. 1780 grootƒ2,416,000
tegen 3V//o bij d\'Echenique amp; 0«. \'); de 3« en
\') Cf. Weeveringh, t. a. p. pg. 740; zie nog lager, bij de
behandeling der leeningen in Holland.
*) Weeveringh, i. a. p. pg. 741.
Zie Gaz. de L. 1786, nlt;quot; 84, 85, 100, 101.
-ocr page 88-4e d.d. 24 Dec. 1805 groot f 10,000,000 en 9 Julij
1807 groot ƒ 30,000,000 tegen 57, % bij Hope amp; C».
Deze leeningen in Holland gesloten zijn nog de
meest bekende, ofschoon er niet dan oppervlakkig,
vooral wat de eerste tijden aangaat, over gehandeld
kan worden, aangezien toen, nog meer dan thans,
alle openbaarheid aan het Spaansche finantiewezen
ontbrak.
De interestbetaling op de obligatiën uit deze
leeningen gesproten werd, volgens Dinger , den
Isten Januarij 1809 gestaakt; de vroegste termijn,
waarop de betalingen ophielden, die mij is voorge-
komen, is 3 September 1811, wanneer bij decreet
der Cortes de betaling der renten aan Holland op-
hield „mientras permanezca agregada k la Francia ó
subyugada por Napoleon j su familiaquot;
In de diplomatische handelingen over deze lee-
ningen is sedert een voo^rname rol gespeeld door
onzen toenmaligen gezant te Madrid Hugo Ba-
ron van Zuylen van Nijevelt vroeger met
roem in Zweden werkzaam in de behartiging van
de financiële belangen zijner landgenooten. Even als
hij daar de bedreden geldschieter® naar aijn vermogen
1)nbsp;Van deze effecten was het, dat Hope, aan de beurs komende,
zeide: „het zijn gouden stavemquot;
2)nbsp;J. Dinger, Overzigt van alle ter Beurze van Amsterdam
verhandeld wordende binnen- en buitenlandsche effecten, 2e druk.
Arasterdam 1855, pg. 210,
3)nbsp;In (7o/ecao»enz.Tom,Ipg.310. De considerans, Mervoren.pg. 14.
Zie zijn levensberigt door mr. G. W. Vre ede in Handelingen
der jaarl. alg. vergad. van letterkunde te Leiden, gehouden 16 Junij
1853. pg. 121 vlg.
had pogen te beschermen, spande hij wederom hier
al zijne krachten in en leverde ernstige vertoogen
ter uitbetaling van de achterstallige coupons der
Spaansche geldleeningen in Holland.
Vooral door den invloed en de achting, die hij
genoot, bragt hij eene uitkomst te weeg, waarover de
fondshouders niet als tevreden konden zijn. \'\') Ten
gevolge van zijne bemoeijingen bragt de financiële
commissie bij de Cortes een verslag uit, waarvan
het niet ondienstig schijnt het een en ander weer te
geven. De stukken betreffende de schuld hadden zij
doorloopen en besproken, waarbij zich vier vraag-
punten hadden voorgedaan:
1°. Over den aard der schuld en de beste wijze
om de schuldeischers te voldoen.
2quot;. Over de betaling der interessen en den datum
van aanvang.
3o. Over de achterstallige interessen.
4o. Over de wijze van afbetaling van deze laatste.
Deze leeningen werden door Spanje onder een wettig
bestuur, met Hollandsche particulieren aangegaan.
Men dacht er niet aan om ze niet te voldoen, maar
was alleen ze^r in twijfel over de wijze waarop, tot-
dat men ten laatste besloot ze te betalen op de na-
tuurlijke wijze en niet, zooals de overige Spaansche
schulden, met nationale goederen, daar dit de vreemde
schuldeischers nadeel zoude berokkenen, omdat zij zoo-
doende hunne kapitalen op eene gedwongene manier
zouden moeten gebruiken.
Stuart, Jaarboeken, 1820, I, pg. 56—60; 1821, 11,
pg. 52—61.
Wat de acliterstallige interessen aangaat, men twij-
felde ei\' niet aan, dat zij verschuldigd waren; sommigen
evenwel meenden, dat de renten van die jaren, waarin
Holland, verbonden met Frankrijk, den alleronregtvaar-
digsten oorlog had gevoerd, niet moesten worden uit-
betaald. De commissie uit de Cortes evenwel dacht
er niet aan zulk een beginsel te huldigen, omdat het
te zeer in strijd zoude zijn met de wezenlijke belan-
gen van Spanje en de eerste vereischten van regt
en goede trouw; de leening was immers aangegaan
met particulieren en in verbindtenissen van dien
aard behooren noch politieke veranderingen der staten,
noch onderlinge oorlogen den minsten invloed uit te
oefenen.
Dit alles in aanmerking genomen hebbende, bragt
de commissie het volgende verslag uit:
Spanje erkent de schuld ad ƒ 31,135,000.
2° Door den thesaurier zullen de interessen daarvan
betaald worden sedert 1 Januarij 1821.
3quot; Als wettige schuld worden erkend de verloopene
en tot heden niet uitbetaalde interessen.
4quot; De Cortes magtigen den Secretaris van staat
voor de financiën in verstandhouding met de
schuldeischers of hunne vertegenwoordigers hun
het billijkste middel van betaling van die achter-
stallige renten voor te dragen: daarbij tevens
het meeste nut voor de natie beoogende.
Deze vier voorstellen gaven aanleiding tot hevige
discussiën, maar werden echter door de Cortes aangeno-
men en maken het decreet uit van 11 September 1820
\') In Cokccion enz. Tomo VI, decreto XXIL
-ocr page 91-Dennbsp;daaraanvolgende werd te Amsterdam door
de bankiers Hope amp; C». het berigt van dezen geluk-
kigen afloop der verwikkelingen aan de beurs bekend
gemaakt.
De eerste opgewondenheid hierover moest echter
spoedig plaats maken voor eene tijdelijke vrees voor niet-
betaling der interessen; wel was 1 Januarij 1821 door
de Cortes als het begin van den betalingstermijn aan-
genomen, maar later was daaromtrent eenige twijfel
gerezen. In het laatst van December nam. ontvingen
Hope amp; Go. eene aanschrijving van het Spaansche
bewind, inhoudende, dat de stipte gehoudenheid van
het bestuur om de decreten van het Nationale Con-
gres na te komen, verbonden met de verpligting om
ontegensprekelijke bewijzen te geven van de goede
trouw van deszelfs handelingen, hetzelve noodzaakte
om te kennen te geven, dat er twijfelingen waren
gerezen omtrent het tijdstip van uitbetaling, nam. of
dit moest zijn 1 Januarij 1821 dan wel 11 Sept. 1820,
den datum van het decreet der Cortes !
In Maart daaraanvolgende zou men het aan het
oordeel der vergadering onderwerpen. Tegelijk met
deze kennisgeving werd aan genoemde bankiers eene
som gelds toegezonden gelijkstaande met het bedrag
van één jaar interessen (f 1,699,368, 50)
Hope amp; Cquot;. wendden zich nu tot het Spaansche
gouvernement in het belang der houders van onbe-
taalde coupons, waarvan het gevolg was eene aan-
schrijving van den minister van financiën in Spanje
van 28 Pebruarij, waarin aan gemelde bankiers de
lioofdpunten werdén medegedeeld van het voorstel,
ter vereffening der genoemde coupons, bij de Cortes
in te dienen. Men zou den geheelen eersten onbe-
paalden termijn der interessen liquideren tot op de
hervatting van derzelver betaling. Het bedrag van
dat gedeelte der schuld zou gekweten worden met
inschrijvingen op het Grootboek van Spanje, rentende
5 %: er kwam nog in voor eene overbrenging van
den hollandschen gulden in Spaansche munt, nam.
ƒ 1 = 6V2 Realen de Vellon.
Het huis Hope antwoordde hierop niet maar gaf
alleen den minister te kennen, dat hunne meening
was eerst de belanghebbenden te moeten hooren : tot
welken tijd zij hxm antwoord zouden opschorten. Zij
maakten aan de fondshouders deze aanschrijving bekend,
waarbij zij verklaarden, dat zij het zich ten pligt
achtten te betuigen, dat het, in aanmerking van de
geheele toedragt der zaak, zoo goed als zeker was,
dat deze voorstellen de uiterlijke en laatste uitkomst
bevatten van alle pogingen door hen in deze zaak
aangewend: zonder dat zij eenige hoop koesterden
daarin eenige nadere verbetering te kunnen bewerken.
Zeer spoedig kwam er een nieuw berigt uit Spanje,
meldende dat de financiële commissie uit de Cortes,
niettegenstaande de vertoogen van Hope amp; Cquot;., een
rapport had ingediend, om, onder afkeuring van de
door den vorigen minister (Arguelles) gemaakte
schikking, de voornoemde achterstallige renten te
betalen of te kwijten met Certificaten van de Admi-
nistratie van het publiek crediet, geen renten dragende;
na korte discussie was dit door de Cortes aangenomen \').
Dit rapport werd geheel en al bekend gemaakt in
1) Coleccion enz. tomo VII, decreto LXXXIII.
-ocr page 93-eene publicatie van 26 Julij aan \'t einde waarvan
de heeren Hope amp; Oq. nog berigtten, dat zij niet
zouden medewerken tot die liquidatie, waartoe het
decreet aanleiding scheen te zullen moeten geven;
zoodat belanghebbenden moesten toezien op welke
wijze en door wien zij hunne belangen wilden doen
behartigen.
Eenige dagen later evenwel hebben zij zich de zaak
wederom aangetrokken en is er een aanvang gemaakt
met de uitbetaling der coupons.
Dit werd echter 1 Januarij 1824 andermaal gestaakt
en niet weder hervat Krachtens een decreet van
6 Januarij 1830 werden de obligatiën dezer schuld
tot het volle bedrag geconverteerd in Imcriptiën van
5 7o perpetuele renten, in te gaan 1 Jan. 1830; de
achterstallige coupons werden even zoo behandeld,
maar de betaling begon eerst een jaar later bij Wil-
li n k te Amsterdam, daartoe gemagtigd door A g u a-
do, bankier van Spanje te Parijs, wien de uitvoering
dezer conversie werd opgedragen. Van al deze nieuwe
obligatiën en inscriptiën, ter waarde van/67,500,000,
Er komt onder andere \'t volgende in voor: „In dit rapport,
na de zaak te hebben ontwikkeld, derzeiver belangrijkheid te heb-
ben erkend, de onderscheidene takken, die dezelve omvat, de za-
menhooping der omstandigheden en de teedere gesteldheid der
zaak, in welke de nationale edelmoedigheid strijdt met hetgeen
de schatkist volbrengen kan, te hebben overwogen en na de daad-
zaak van de erkenning der schuld te hebben aangehaald als een
bewijs der nationale edeldenkendheid (sic), regtvaardigheid en
goede trouw, brengt de tresorier enz. Bijvoegsel tot h.et Staatsblad
VIII 2e st. pg. 1149.
Dinger, t. a. p. pg. 211.
-ocr page 94-werden 135,000 stnks, ieder van ƒ 500, afgegeven,
voorzien van halfjarige coupons op den l^ten Jan. en
den Isten Julij betaalbaar.
Jaarlijks zou voor dat gedeelte dezer inscriptiën,
die te Amsterdam betaalbaar waren, 1 °!o tot derzelver
amortisatie bij inkoop worden aangewend of in ver-
houding zooveel minder als laten blijken mogt, dat
het bedrag der afgegevene inscriptiën minder dan
135,000 stuks zoude bedragen. Deze inkoop zou we-
kelijks voor gedeelte plaats hebben.
De rentevoldoening en de amortisatie van deze
perpetuele renten hebben geregeld plaats gehad, tot-
-dat deze bij de wet van 16 November 1834 met
bijna alle andere Spaansche schuldbrieven zijn gecon-
verteerd in 5 % actieve en passieve obligatiën bij
Ardoin amp; Co. \').
Ten gerieve der Nederlandsche bezitters van oude
schulden heeft de inlevering en verwisseling plaats
gehad te Amsterdam door Teixeira de Mattos
tot en met 16 November 1835; waarna de conversie
gesloten werd en het vervolgens aan de Spaansche
regering vrij zou staan met de oude schuld te han-
delen naar welgevallen.
De rente-betaling van de actieve 5 % heeft geregeld
plaats gehad tot en met 1 Mei 1836; daarop werd
bekend gemaakt door Mateo Duron, secretaris van
Hare Catholyke Majesteit Donna Isabella II, dat
het Spaansche gouvernement niet bij magte was de
noodige fondsen tot betaling der renten op 1 Novem-
ber 1836 bijeen te brengen; zijnde dit een gevolg
\') De uitgestelde schuld van 1831 was hiervan uitgezonderd.
-ocr page 95-van den lang gerekten burgeroorlog, waardoor de
financiële ongelegenheden tot het uiterst waren ge-
komen. Diensvolgens werd aan de fondshouders
voorgesteld de coupons, op dien datum te vervallen,
in te ruilen tegen pandbrieven {Behentmes), ten laste
van een deel der inkomsten van Cuba, welke 5 quot;/o
renten zouden geven.
Dit werd echter later door den Spaanschen Minister
van Financiën wederom vernietigd onder voorwendsel
dat Duron zijne instructiën te buiten was gegaan.
Daarna, in April 1837, werden deze coupons gecapita-
liseerd in schatkistbilletten in twee termijnen (1 Junij
en 1 November 1837) betaalbaar; hieraan schijnt men
evenwel nooit meer gedacht te hebben. Bij decreet
van 21 Januarij 1841 werden de coupons, vervallen
tot en met 1 November 1840, eveneens gecapitaliseerd.
Door al deze knoeijerijen, beteren naam verdient het
niet, was de toestand der financiën in Spanje zeer
bedenkelijk geworden; men ging echter voort met
allerlei oneerlijkheden te bedrijven, ondanks de aan-
houdende en ernstige vertoogen der fondshouders,
welke vertegenwoordigd werden door de onderschei-
dene Comité\'s te Amsterdam zoowel als elders te dien
einde opgerigt.
Jegens de fondshouders was men zeer onbillijk; alle
onderhandelingen en de redelijkste voorstellen had-
den geen gevolg hoegenaamd, totdat men eindelijk
begreep iets voor de crediteuren te moeten doen door
uit te vaardigen de conversiewet van 1 Augustus
1851 \'), waardoor oude schuld in nieuwe is veranderd;
Bij Weeveringh, t. a. p. pg. 744 vlg, Men had den schijn
-ocr page 96-„\'t geen voor de honders der oorspronkelijk in Holland
gesloten leeningen, bij eene juiste berekening van
renten op renten, na aftrek van het af en toe betaalde
en in verband met den beursprijs op nog geen 5 %
neêrkwam.quot;
Naauwelijks was de wet aangenomen en een aan-
vang gemaakt met de uitvoering der reductie of
men trachtte door een nieuw decreet van 1 October
1852 nog grooter opofferingen van de fondshouders
af te persen, door ook eene reductie van het overge-
bleven kapitaal te bewerken.
Na dien tijd hebben er geene belangrijke linanciële
operatiën plaats gehad.
Is het te verwonderen, dat Spanje in \'t algemeen
beschouwd wordt als een gevaarlijke schuldenaar ?
dat men nooit hoort van geldbeleggen in Spaansche
effecten, tenzij door speculanten !
aangenomen van iets voor de schuldeischers te willen doen, terwijl
men ze eigenlijk benadeelde. In Spanje zelf bragt deze wet groot
opzien te weeg; vele leden der Cortes hebben haar hevig bestreden.
De oneerlijke partij echter, met Murillo aan het hoofd, heeft
de overwinning behaald en daardoor vele fondshouders, voorname-
lijk Engelschen en Hollanders, ten ondergang gevoerd.
Hier te lande werd, even als in Erankrijk, Engeland en België,
eene commissie gekozen uit de fondshouders, om zich met nadruk
tegen het ontwerp te verzetten en betere voorwaarden te verkrij-
gen. Alle middelen werden te baat genomen, alle raad aan de
hand gedaan; men trachtte te werken op de gemoederen der leden
van de junta, men vleide zelfs eenigzins, door de Spaansche natie
te noemen edelste, veTdienstelijkste eu ndderlykste i% Europa;quot;
het baatte alles even weinig.
O Dinger, t. a. p. pg. 220.
Zie quot;Weeveringh, t. a. p. pg. 756,
-ocr page 97-En wat kan de reden zijn van dien financiëlen
onspoed? Door de regering van dat land is altijd
over het hoofd gezien, dat het, zooals iemand in het
hegin dezer eeuw zich uitdrukte, „liegt in den ge-
wöhnlichen Regeln der Klugheit, das Lästige der
Bedingungen unter günstigeren Umständen zu ver-
mindern, um seine Verpflichtungen um so eher ab-
tragen zu können, oder sich die Erfüllung derselben
zu erleichtern.quot; \')
Het was echter xn. i. niet aan het gemis van
„Klugheitquot; alleen, maar aan den loop der omstan-
digheden evenzeer te wijten, dat de financiën steeds
achteruit gingen. Hoevele omwentelingen en oproe-
rige bewegingen hebben dat overigens zoo liefderijk
door de natuur bedeeld land vaneen gereten en her-
haaldelijk tot den rand des ondergangs gebragt!
Het . moge hier de plaats zijn eenigzins van nabij
te beschouwen dat middel van schulddelging, dat
men Conversie noemt en waarvan Spanje zoo dikwijls
heeft gebruik gemaakt
Men verstaat er door de vervanging eener oude schuld
door eene nieuwe: men heeft natuurlijk vermindering
van renten op het oog, daar er anders geen voor-
\') (Osiander), Gesehichtliclie Darstellung der Niederländischen
Finanzen seit der wiedererlangten Selbstständigkeit des Staates in
1813, Amsterdam, Leipzig 1829.
Zeer tegen conversie verklaarde zich A c k e r s d ij c k in lieérlands
Financiën, Nationale schuld, Amsterdam 1843, pg. 30: „Die
noodlottige operatie, welke men gewoon is conversie te noemen,
namelijk dat men te .gelijk schulden maakt en schulden vernietigt.quot;
Dit is echter niet volstrekt waar.
-ocr page 98-deel in zou liggen, \'t geen echter billijkerwijze alleen
dan geschieden kan, wanneer het aanbod van be-
schikbare kapitalen en het crediet van den staat op
die hoogte zijn, dat er voor de regering gelegenheid
besta, tegen lageren interest te leenen, dan zij tot
nu toe betaalde.
„II est bon . . . . , zegt Ooquelin \'), de n\'entre-
prendre l\'opération, que lorsque l\'état a des réserves,
lorsque de toutes parts les fonds abondent et de
s\'appuyer en outre sur le concours de plusieurs ban-
quiers puissants, afin de faire face à toutes les éven-
tualités possibles.quot;
\'Wanneer b. v. efiecten, rentende 5 %, voor 135
worden verkocht, trekken de koop ers inderdaad slechts
4 7o: waaruit de regering kan afleiden, dat eene
nieuwe leening tegen 4 7. allerwaarschijnlijkst zal
worden volgeteekend. De regering moet tevens door
tusschenkomst of op andere wijzen zorg dragen eene
som gelds boschikbaar te hebben, groot genoeg om
de kapitalen van hen, die met de rentevermindering
geen genoegen nemen, te kunnen aflossen.
De vrees, dat men aflossing boven vermindering
van renten verkiezen zal, behoeft echter niet groot te
zijn, wanneer slechts het regte tijdstip voor de con-
versie gekozen wordt. De rentestand moet zoo laag
zijn, dat de fondshouders hun geld op geene voor-
deeligere wijze zullen kunnen beleggen.
Het is niet ongewoon, dat men tegen zekere pro-
rentes in Revue des deux iMondes 1845,
\') Be la conversion des
tom. I pg. 706 sqq.
visie de operatie aan bankiers opdraagt, daar het
voor de regering zelve bijna ondoenlijk is
Zoodra de gelegenheid zich aanbiedt, mag dit mid-
del tot vermindering van den schuldenlast niet ver-,
zuimd worden. Men begint natuurlijk de hoogste
renten het eerst te verminderen, voor het geval,
dat sommige deelen der staatsschuld tegen hoogere
interessen zijn aangegaan.
Is de rente van de geheele schuld dezelfde, dan
is het billijkst door loting hen aan te wijzen, die
het eerst tussehen aflossing en rentevermindering zul-
len hebben te kiezen.
Een voorbeeld van conversie tot eene zelfde rente
levert ons land: bij de wet van 14 Mei 1814 werden
alle soorten van schulden, die 5,6 en 7 quot;/o renten
gaven, teruggebragt tot 27^ quot;/\'o waarvoor men het
kapitaal denkbeeldig vergrootte, zoodat de rentever-
mindering slechts in naam plaats had. Zoo doende
wordt conversie eene ramp, waardoor schatten kunnen
\') Vgl. Lord Byron, Don Juan, Canto XII Stanza V:
Who hold the balance of the world? Who reign
O\'er congress, whether royalist or liberal ?
Who rouse the shirtless patriots of Spain ? 1)
(That make old Europe\'s journals squeak and gibber all.)
Who keep the world , both, old and new, in pain
Or pleasure ? who make politics run glibber all ?
The shade of Buonaparte\'s noble daring ? —
lew Rothschild, and his fellow --
verspild worden, aangezien zij altijd kosten mede-
brengt. \').
Men werpt dus geld weg, wanneer de nieuwe
schulden even groot zijn, zonder dat er door de
operatie eene rentenvermindering wordt te weeg ge-
bragt.
In den maatregel zeiven ligt niets onbillijks,
wanneer hij het gevolg is van meerder welvaart,
van ophooping van kapitalen , van toenemende moge-
lijkheid om ze aan te wenden, van den lageren
rentenstand en van een hechter staatscrediet; men
mag echter de conversie niet geheel onverwacht be-
ginnen, om den fondshouders geen verlies te berok-
kenen.
Bene vrijwillige conversie benadeelt het crediet
niet, maar bevestigt het veeleer; als zijnde een be-
wijs van den wil der regering om hare schulden te
verminderen en hare hulpbronnen te vermeerderen.
Bene willekeurige rentenvermindering daarentegen
is niets anders dan een staatsbankroet. Immers wan-
neer de regering de fondshouders niet raadpleegt,
noch hun de keuze geeft tusschen aflossing en
conversie, maakt zij zich wederregtelijk meester
van toekomende inkomsten en begaat diefstal !
Of elke gedwongen conversie, zelfs tegen behoor-
lijke schadeloosstelling, ongeoorloofd is, valt niet in
weinige woorden te beslechten, daar voor beide mee-
ningen veel ter verdediging valt aan te voeren.
Aan den eenen kant zal men zich beroepen op
het regt van onteigening ten algemeenen nutte , dat
den Staat toekomt; terwijl men daartegen aan kan
voeren, dat de Staat nooit het regt heeft, zijne een-
maal aangegane verbindtenissen buiten toestemming
der wederpartij later te wijzigen Wat er ook van
zij, tot eene gedwongene conversie moet de Staat
zoo min mogelijk zijne toevlugt nemen.
Men vermindere de schuld door vrijwillige con-
versiën en niemand zal het kunnen laken, maar
veeleer een bestuur moeten prijzen, dat geene gelegen-
heid laat ontglippen om het welzijn en den bloei
van een land te bevorderen.
„De plus, zegt Ooquelin, l\'exercice de ce droit
est pour le gouvernement un devoir, car il agit pour
le compte des contribuables, et y renoncer, ce serait
commettre un gaspillage odieux de la fortune pu-
blique.quot; \').
1) Zie Baudrillart, t. a. p. IX pg. 322.
Men herinnert zich den strijd tassehen de HH. Thorbecke
en F. A. van Hall, over de voorgesielde wet van 27 September
1841. (Stbl. No. 35.)
T. a. p. pg. 703.
\'„La Eiissie est un pays très difficile à connaître
et à juger. Il faut y avoir vécu et l\'avoir longtemps
étudié pour bien saisir les causes de chaque fait, qui
se présente à l\'oeil de l\'observateur et les consé-
quences, qu\'on peut en déduire.quot; \')
Zoo spreekt een Rus zelf. De snelle ontwikkeling
v\'an dat rijk, de oorzaak zijner grootheid, zijne zeden
en gebruiken, het karakter en de heerschende denk-
beelden dier in beschaving nog achterlijke natie,
hebben in dat land een\' geheel eigenaardigen toe-
stand doen geboren worden.
Metelerkamp gaat verder, en zegt dat het
een bewijs van onkunde of van verwaandheid zou
zijn, wanneer een vreemdeling beweerde eene naauw-
Tegobovski, in de Revue des deux mondes, Livr. 15 Nov.
1854. pg. 803.
In zijn werk : De toestand van Nederland in vergelijking ge-
bragt met die van eenige andere landen van Europa, Rotterdam,
1804. Deel II pg. 112.
keurige opgave te kuimen geven van de inkomsten ,
uitgaven en schulden des Russischen keizerrijks.
Het is te bejammeren , dat van dit rijk zoo weinig
bekend is : althans wat aangaat het inwendig bestuur
en vooral het finantiewezen, omdat er niets officiëels
komt, als het rapport van den minister aan den
Senaat ; \'t geen meestal zeer oppervlakkig is. quot;\')
Met den nijverheidstoestand staat het er ook verre
van voordeelig, immers „eet empire n\'est pas un
territoire, c\'est un espace à remplir, une solitude
intermittente, qui n\'a ni foyers de production, ni
centres de consommation, sauf quelques oasis, comme
Moscou et Pétersbourg, où s\'étale un luxe effréné au
milieu d\'un océan de misère.quot;
Zoo weinig weten wij er in het algemeen van, dat
er zelfs geene eigenlijke begrooting is op te geven;
men kan echter, volgens Dinger \'), aannemen, dat
de inkomsten in gewone tijden bedragen omstreeks
Z. R. 200 millioen, een cijfer, waaraan men zeer
weinig heeft, omdat bet niet te vooronderstellen is,
dat Rusland juist de tering naar de nering zal zetten.
Er is in dat land slechts één persoon vrij, slechts
één eigenaar en dat is de keizer, die wereldlijk en
geestelijk hoofd tevens is \'\') ; juist aan dien natuur-
Revue des mondes 185é, Livr. 15 Août pg. 816 par Léon
Faucher „La Russie est l\'empire du silence; ancun bruit ex-
térieur n\'y pénètre et aucune rumeur n\'en sort.quot;
\') Léon Faucher, t. a. p, pg. 745.
t. a. p. pg. 97 in de noot.
Léon Faucher, t. a. p. pg. 746. „11 n\'y a dans l\'empire
Russe.... qu\'un seul propriétaire, qui est l\'empereur.quot;
Vgl. nog Achenwall, t. a. p. II pg. 447. vlg.
lijken en zedelijken dwang is het te wijten , dat het
Russisch volk zich niet ontwikkelen kan, al wilde het
met den heiligsten ijver voorwaarts treden op de baan
der beschaving en de laatste barbaarschheden van
zich afwerpen.
In dat gedeelte van het tinantiewezen, dat men
staatsschulden noemt, bestaat ook niet die openbaar-
heid, die men wel zoude begeeren: de administratie
legt alleen aan den keizer rekenschap af, die zich
wel wacht de eerste te zijn om er bekendheid aan te
geven. Bene begrooting zou in dat land eene om-
wenteling veroorzaken. O
Voornamelijk van de vlottende schuld, die zeer
groot is, en van de binnenlandsche leeningen is
weinig bekend: de gevestigde schuld is, naar even-
redigheid der hulpbronnen, zeer gering te noemen.
Aan de leeningen in het buitenland gesloten hebben
de Nederlanders een zeer groot aandeel: reeds vroeg
waren wij voor vele vrienden een magtige steun door
ons geld en onze diplomaten, en niet het minst be-
hoorde daartoe ook Rusland.
Reeds vroeg (1618) vind ik gewag gemaakt van
gezantschappen, uitgezonden om hier eene leening
te sluiten, waarvan echter toen niets komen
1) L. Paucher, t. a. p. pg. 746.
L. Faucher, t. a. p. pg. 817. ,,Elle marche au combat,
enlacée dans les replis d\'une dette flottante, qui la paralyse. „Ueze
bedroeg op 1 Januarij 1861 Z. E,. 1.062.648,719 , lerwijl de ge-
vestigde schuld slechts Z. H. 520.484.275 beliep, A. de Gotha,
1864.
\') \'Vgl J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwd
-ocr page 105-kon, uithoofde van onze toenmalige staatsgescMllen.
De staatsschuld van geen rijk is van zooveel
belang voor onze kapitalisten; geene schuld, waar-
in hier te lande meer geld belegd is, dan in de
Russische.
„Zoozeer wordt de belegging in fondsen van dat
rijk in ons land als een kenmerk van rijkdom en
soliditeit aangemerkt, dat het schier eene gewoonte
geworden is, om de hoeveelheid van iemands ver-
mogen bij Russische effecten te berekenen.quot; \')
De staatsschuld is van betrekkelijk jonge dagteeke-
ning, daar zij slechts opklimt tot het begin der laat-
ste helft van de ISi^quot; eeuw. De eerste grondslag is
gelegd door Catharina 11 door de oprigting
eener Rijksassignatiebank 1768, die uitgegeven pa-
pieren geld (Assignaten) weêr moest inwisselen,
waarvan het bedrag onbekend is. De bank werd ge-
magtigd om te dien einde 40 millioen aan banknoten
uit te geven.
Welke de oorzaak moge geweest zijn, of de bank
zich niet bij haar oorspronkelijk doel bepaald heeft,
of zij hare magt te buiten gegaan was, is onbekend:
dit echter staat vast, dat in 1787 reeds voor een
bedrag van R. 100 millioen aan banknoten in omloop
was.
in derzelver wederkeerige betrekkingen, Amsterdam 1817 , I pg.
111. 156 , IV pg. 16.3, 218, 243 , 250.
\') Weeveringh, Geschiedenis enz. 11 pg. 670. Zie nog
Ségur, Politique de tous les Cabinets de 1\'Europe, (2e édit. 1801)
I pg. 391 vlg.
Verg. Metelerkamp, t. a. pl. II pg. 119.
-ocr page 106-Tn 1810, toen 100 millioen aangegroeid was tot
577, is men het eerst begonnen te spreken van
papieren en zilveren roebels, die in verhouding ston-
den als 1 : 3. Later is dit eenigzins ^verbeterd: in
1816 stond het als 1:2. De eerste wettelijke be-
paling hieromtrent is van 1838, nam. Z. R. 285
zouden gelijk zijn aan R. Bo. 977,50
Na den val van Napoleon, waartoe Rusland on-
tegenzeggelijk veel heeft bijgedragen, wilde men, om
de financiën beter te knnnen regelen, de schuld her-
zien. De eerste uitkomst was een rapport van het
jaar 1817, waaruit blijkt, dat het bedrag der Assig-
naten toen gestegen was tot R. 836 millioen: welke
te beschouwen zijn als de oorsprong van de geves-
tigde binnenlandsche schuld. Reeds in 1810 waren
de staatsdomeinen gesteld tot onderpand der assig-
naten , omdat er geen geld voorhanden was, om ze
in te wisselen. Br werd eene commissie benoemd
om een gedeelte dier eigendommen - te verkoopen,
terwijl tevens eene binnenlandsche leening werd uit-
geschreven, groot R. Bo. 100 millioen. Daarenboven
werd (10 Mei 1817) de inschrijving geopend voor
een onbepaald kapitaal binnenlandsche schuld tegen
6°/o, waarvan de storting in bankassignaten konde
plaats hebben: dit mislukte echter. In 1818 beproefde
men hetzelfde en toen met gunstiger uitslag, nadat
er deze bepaling bijgevoegd was, dat voor iedere
100 roebels inschrijving slechts 85 behoefden te wor-
den gestort. Men leende dus toen tegen ruim 7
\') Verg. Weeveringh, t. a. p, U pg, 675. Noot a. Z. R-
/ Nfd. C.
Het een en ander veroorzaakte, dat in 1829 nog
voor een bedrag van R. Bo. 595.776,310 in omloop
was\')? \'t welk zoo gebleven is tot 1843, in welk
jaar zij bij ukase van Visnbsp;veranderd zijn in
Staatscredietbilletten. Hiervoor is een aanzienlijke waarde
in gemunt en ongemunt goud en zilver, onder den
naam van Munt-reserve, weggelegd in de Peter-Pauls
vesting. Deze billetten zijn, met bet oog op de
metaalwaarde, die er voor is weggelegd, van den
beginne aan tot op heden altijd zeer gezocht geweest:
in alle betalingen worden zij aangenomen.
In art. 3 der gemelde ukase worden de waarbor-
gen opgesomd, terwijl in art. 5 de bepalingen der
inwisseling in klinkende munt zijn vervat.
Het blijvend fonds van goud en zilver moet ten
minste gedeelte van het geheel beloop der
Staatscredietbilletten bedragen. Zeer spoedig na die
verandering liep er een gerucht, dat de staat van
het inwisselingsfonds dier billetten niet voldoende
was, \'t geen echter werd gelogenstraft in het Jour-
nal de Sf. Feterslomg van Vai Januarij 1855, volgens
hetwelk er voor Z. B. 151,790,985 aan waarde in
het fonds aanwezig was, terwijl het bedrag der uit-
gegeven billetten slechts eene somvanZ.R. 356,337,025
beliep.
Nog werd in 1855 door den keizer goedgevonden,
dat een onbepaald getal dier billetten zou in omloop
gebragt worden: bij iedere uitgifte moest echter \'/g
Van het bedrag in klinkende munt bij de expeditie
\') Verg. Weeveringh, t, a. p. II pg. 675
Te vinden bij Weeveringh, t. a. p. pg. 684.
der credietbilletten werden geetort ; terwijl de imtr^k-
king binaea drie jaren zou plaats hebben.
Intusschen had de Hussisohe regering ook schulden
gemaakt in het buitenland, zoo te Antwerpen als te
Amsterdam bij de zoo gunstig bekende bankiers
.H-ope en C°. Ook rijke Hollanders hadden den
keizer nu en dan belangrijke voorschotten gedaan,
te» dienste van den Russischen handel en van poolsche
edelen, waarvan de ïfeizer in 1795 de schulden heeft
overgenomen en voor de zijne erkend.
In 1798 ging laen, volgens begeerte van partijën,
oter tot eene verificatie der schuldvorderingen van
buitenlandsche schuldeischers; die uit Amsterdam \'en
Antwerpen werden te zamen gevoegd en berekend op
Voor deze som werd eene schuldbekentenis gegeven
aan h.et hiiis Hope en 0°,, dat tevens met de liqui-
datie der oude vorderingen werd belast- Zij mogten
partiële obligatiën uitgeven, ieder ter waarde van/1000,
die geteekend moesten zijn door de firma en een
notaris en voorzien van het contraseign van den
Russ. Ministej.
De obligation uit deze overeenkomst voortgesproten
worden oude Russen genoemd.
Pe rentebetaling en de aflossing ?ouden plaats
hebhe», onverschillig of Rusland met Holland in
ovorlog was of niet \'); de berekening zon zijn in Hol-
Iftnd.ach geld.
I) In meest ^le Russische effecteji komt dene bepaling vo»r,
-ocr page 109-Tot 1809 zou Rualand jaarlijks zooveel aflossea,
als de schatkist toeliet en het dan nog overblijvende
in ééns betalen, tenzij die som daarvoor te belangrijk
mogt zijn. In het laatste geval zou jaarlijks slechts
^ko gedeelte van het restant worden afbetaald.
Van al deze schoone beloften van terugbetaling
kwam echter niets; dit is evenwel niet toe te sehrijven
aan kwade trouw, , maar veeleer aan d^ tijdsom-
standigheden, die groote opoiferingen vorderden.
Ten gevolge daarvan werd niet alleen ni^ts afgelost,
maar zelfs de coupons van 1 .Jan. 1813, 1814 en
1815 werden niet betaald.
Na het einde van dien vernielenden oorlog, toen
alles wederom vrijër begon te ademen en men eenige
zins inzigt beg-on te krijgen in den benarden toestand
der financiën, besloot men tot eene naauwkeurige
beschouwing der staatsschulden over te gaan; waar-
van het gevolg was, dat de achterstallige renten
benevens de interest daarvan werden gecapitaliseerd;
terwijl daarenboven nog ƒ 250.000 aan premiën werd
toegekend voor de coupons dier vier jaren, bij loting
te verdeelen.
Dit besluit was uitgevaardigd te Berlijn, den Oc-
tober 1815. De coupons, die den l^ten Jan. 1816 vervallen
moesten, werden ook in de voorbaat gecapitaliseerd
dat de betaling van rente en de aflossing, in tijd van oorlog,
zoovrel als in tijd van vrede, zal geschieden, zonder in aaniner-
king te nemen of de schuldeischer tot eene bevriende of niet be-
vriende mogendheid behoort. Ygl. Dinger, Overzigt enz. pg.123.
\') Vgl. Schets der \'gevolgen van den invloed der Eransehen op
Nederland sedert 1795. Amst. en \'s Hage ISlé. pg. 44 vlg.
met die der drie vroegere jaren, aangezien de uitbe-
taling daarvan de schatkist in ongelegenheid zon
brengen: „voorbehoudende zich zijne Keizerlijke Ma-
jesteit daarenboven om deze aflossingen te vergrooten,
in zooverre en zoodra de omstandigheden zulks zullen
toelaten en een staat van vrede aan den koophandel
van Hoogstdeszelfs onderdanen die uitbreiding en werk-
zaamheid zal hebben teruggegeven, waarvoor dezelve
vatbaar is, enz.quot; \')
Voor deze gecapitaliseerde renten en premiën te
zamen ontvingen Hope amp; C. eene nieuwe obligatie
groot ƒ 18,000,000 op dezelfde voorwaarden als de
vorige leening; vandaar dat de effecten van 1798
en 1815 als het ware één geheel uitmaken en op de
Beurs zonder onderscheid worden aangenomen.
Met deze schikking van het Russische Gouverne-
ment was men hier te lande over \'t algemeen zeer
ingenomen; ook de bankiers Hope en O®, die zich
bij advertentie van 9 November 1815 allezins te-
vreden toonden over de getroffene overeenkomst; gelijk
blijkt uit hunne woorden: „De heeren Hope amp; G®.
met de bovenstaande mededeeling, de belanghebben-
den en het publiek in staat stellende, om in deszelfs
geheelen omgang te kunnen beseffen en waarderen
de grootmoedige wijze, waarop het Z. Russisch-Kei-
zerlijke Maj. behaagd heeft in de belangen der geïn-
teresseerden in de Hollandsche geldleeningen tevoor-
Bijv. tot het Staatsbl. II 4e stuk pg. 3455 ,-3456 (art. 5
van genoemd besluit uit Berlijn.)
2) Weeveringh, t. a. pl. pg. 673.
Bijv. tot het Staatsbl. II 4e stuk pg. 2457.
-ocr page 111-zien en dezelve met zoo verheven edelmoedigheid, enz.quot;
Bij deze regeling werd tevens bepaald; dat jaarlijks
voor 1 Julij 1000 stuks partiële obligatiën zouden
worden uitgeloot; \'t geen getrouw is nagekomen,
ten gevolge waarvan deze schuld den Jan. 1855
nog bedroeg ƒ 59,600,000.
Bij de conventie van 19 Mei 1815 was overeen-
gekomen tiisschen Engeland, Rusland en de Nederlan-
den, dat Engeland in deze schuld ƒ 25 millioen zou
dragen, waarvoor het zou behouden eenige Hollandsche
koloniën in den laatsten krijg veroverd; waartegen onze
koning het souverein bezit der Zuidelijke provinciën
zoude verkrijgen tegen een gelijk aandeel in de Russische
schuld. De verpligting om dit te betalen zoude op-
houden, zoodra dit bezit niet meer voortdurend was. In
het geheim artikel komen nog bepalingen voor, hoe te
handelen voor het geval, dat België slechts tijdelijk
van Nederland werd afgescheurd. Wanneer het binnen
een jaar wederom was te zamen gevoegd, zou in de
betaling geene verandering gemaakt worden. De aan-
sprakelijkheid echter rustte geheel op Rusland; van-
daar, dat de scheiding van Holland en België de
obligatiehouders in het minst niet heeft benadeeld,
aangezien dat gedeelte, wat door ons niet meer be-
hoefde uitbetaald te worden, nu weder op Rusland\'s
schouders terugviel. \')
Dinger, Supplement pg. 19.
Bij E. G. Lagemaus, Recueil etc. I, Nquot;. 37.
Ook Engeland was nu bevrijd, maar bleef zich verbinden door
een nieuw tractaat\' van 16 November 1831, mits Rusland zich
met geene nieuwe schikkingen ten aanzien van België inliet, zonder
Later is er met ons Bewind oneenigheid ontstaan over
het tijdstip, waarop het geval, in art. 5 van gemeld
tractaat bedoeld, moet worden gerekend te hebben be-
staan en over het geld, dat de Russische regering
volgens hare meening nog kon vorderen; aan welke
zaak een einde gemaakt is door de conventie van
®7i8 Aug. 1860. Onze regering onder Willem I hield
1 Oct. 1830 voor dat tijdstip, (omdat de zuidelijke pro-
vinciën toen feitelijk waren afgescheiden) steunende op
art. 5 van genoemde conventie, waar gesproken wordt
van „possession et souveraineté — .... somtraites.quot;
Het kabinet van St. Petersburg vond echter goed
daarvoor te houden 19 April 1839, den dag waarop
de formele afscheiding van België is tot stand ge-
komen.
Krachtens deze opvatting vorderde Rusland nog
van onze regering ƒ 10.200.000, zijnde dit het bedrag
der betalingen aan Hope sedert 1 Jan. 1832 tot l9
April 1839 voor onze regering uitbetaald.
Er is echter krachtens genoemde conventie slechts
uitbetaald eene som van /1.318.750, waarvoor 4 Junij
en 10 Sept. 1831 verklaringen waren afgegeven door
onzen Minister van financiën.
Wat in deze zaak het meest te gispen zij, of de
kwade trouw van Rusland, of de onbedrevenheid of
vrees (of wat het anders moge geweest zijn) onzer diplo-
Engeland er in te kennen, üver deze zaak is menigmaal in
het Parlement het woord gevoerd door Sir Robert Peel-
Vgl. Speeches of Sir Robert Peel, delivered in the house of
commons from 1839 to 1834. London 1853, II pg. 433 442 ,
580 vlg,nbsp;\'
maten, valt moeijelijk te zeggen. Dat het Russisch\'
kabinet niet eerlijk te werk ging, is boven allen
twijfel verheven; immers reeds in 1832 werd door die
regering in eene breedvoerige nota betoogd, dat
Willem I, door het toetreden tot het protocol van
27 Jan. 1831, de vrijheid van België buiten kijf had
gesteld en de slooping van Nederland tot eene waar-
heid had gemaakt.
Wat aangaat de onbedrevenheid, of wat het zijn
moge, onzer toenmalige diplomaten, het bewijs ligt
voor de hand, dat de vordering van Rusland onge-
grond was.
quot;Waartoe strekte anders de vernieuwing van het
tractaat met Engeland op 16 Nov. 1831 ?
Wat beteekent feitelyk iezit anders, als m zyne
magt hebben?
Het Russisch kabinet zal toch niet hebben willen
beweren, dat België door onzen koning feitelijk is
bezeten geworden tot 19 April 1839!
De vorige Ministers hadden zich dan ook met die
belagchelijke vordering niet willen inlaten, omdat er
na de feitelijke afscheiding geene oorzaal voor de
overeenkomst meer bestond.
Onze Minister van S o n s b e e c k heeft zich door den
listigen de Maltitz laten om den tuin leiden.
De eerstvolgende leening in ons land had plaats den
\') Vgl. Précis des Négociations relatives à la séparation de la
Belgique, d\'avec la Hollande, et à l\'indépendance future du nouvel
État par le Comte de Nesselroêe. (Aangehaald bij Mr. G. W.
Vreede, De Rnsêische schuld. Bedenkingen tegen de conventie
van 50/,g Augustus 1850, Arasterdam 1851. pg. 42.)
16 Aug. 1820: zij werd gesloten met het huis Hope
amp; C°. ter waarde van ƒ 80,000,000 tegeu eene rente
van 5 verschijnende 1 Maart en 1 September.
De iuschrijving heeft plaats gehad in een afzonderlijk
Grrootboek.
Deze leening is aflosbaar door amortisatie van 2 quot;A
\'s jaars bij inkoop en geplaatst tegen 72 %: gemelde
bankiers ontvingen nog daarenboven 3Vo provisie,
zoodat in plaats van 80, nog geen 56 millioenen zijn
ontvangen.
Een gedeelte van de certificaten dezer leening is
bekend onder den naam van Eamhurger-Bmsen, daar
een Hamburgsch kantoor mede obligatiën hiervan
heeft uitgegeven.
Hierop volgden in 1828 en 1829 de 57o leeningen,
waarvan de certificaten nieuwe Russen worden genaamd:
de kosten van den oorlog met Turkye moesten er
door bestreden worden. Zij werden aangegaan met
Hope amp; C®. tegen 5 7o, betaalbaar in Nederl. munt,
terwijl de coupons 1 September vervielen. De eerste
leening was groot ƒ 18,000,000, verdeeld in drie, de
tweede ƒ 24,000,000, verdeeld in vier hoofdobiigatiën,
ieder ter grootte van 6 millioen, waarvan gemelde
bankiers partiële obligatiën mogten uitgeven. Jaar-
lijks moest er eene uitloting plaats hebben van 1%
van het nominaal kapitaal, vermeerderd met de door
de aflossing bespaarde renten, zoodat de leening van
1828 in 1865, die van 1829 één jaar later geheel
moet zijn afgedaan. Den l^ten Januarij 1858 bedroeg
het nog te betalen gedeelte der beide leeningen
ƒ 16,769,000.
De derde 5 7. leening werd wederom gesloten bij
-ocr page 115-Hope amp; 0.. in 1837: zij was groot ƒ 40,000,000, ver-
schijnende de co\\ipons Vu Jnlij en \'/,3 Decenaber,
betaalbaar te St. Petersburg.
Een pCt. van het oorspronkelijk kapitaal is
bestemd tot amortisatie , dat , vermeerderd met
de bespaarde renten, besteed moet worden tot in-
koop of lütloting, naarmate de effectenstand op dat
tijdstip is. De uitloting moet plaats hebben in Sep-
tember, de aflossing in December. Deze leening werd
gesloten, om den oorlog tegen de Polen te kunnen
voortzetten.
Hierop volgde de vierde 5 quot;L leening, groot
ƒ 40,000,000, eveneens gesloten met Hope AC.
Zij is in alles gelijk aan de vorige, behalve een
klein verschil nam. de uitloting en de aflossing
moeten beide ééne maand vroeger plaats hebben.
Eenige jaren daarna is de Russische regering
wederom begonnen eene serie leeningen te sluiten
tegen 4»/o, waarvan de eerste, Vn September 1840,
gesloten is met Hope amp; G\'. Zij is groot
ƒ 50,000,000 en verdeeld in 1000 reeksen, ieder van
50 obligation van ƒ 1000. De rente verschijnt 1
Eebruarij en 1 Augustus.
Voor amortisatie is jaarlijks pOt. van het oor-
spronkelijk kapitaal bestemd , zonder bijvoeging echter
der bespaarde renten.
Het doel dezer leening was om de keizerlijke re-
servekassen aan te vullen.
De obligatiën van al deze leeningen worden geregeld
afgelost, of uitgeloot, terwijl de fondshouders ge-
lukkiglijk niet- de minste vertraging ondervinden in
het ontvangen hunner renten.
Om de menigvuldige Russische staatsschuldbrieven
hier te lande in omloop, besloot men reeds vroeg
administratie-hantoren op te rigten; immers er komt
een berigt voor van 30 Junij 1824,\') waarin de daar-
stelling van Administratiekantoren van Russische fond-
sen van Nederlandsche houders wordt bekend gemaakt.
Behalve het zegelregt moest bij de verwisseling der
inscriptiën of bewijzen van inschrijving tegen certifi-
caten aan toonder aan de administratie worden be-
taald Va pCt. der nominale waarde; waaronder alle
onkosten waren begrepen.
^ De administratie verbond zich verder om de inte-
ressen uit te betalen onder korting van 1 pOt. provisie
en van de onkosten van incassering te St. Peterburg.
Indien men later de originele inscriptiën wenschte
terug te hebben, bestond daarvoor ook gelegenheid;
Tan welke verwisseling de administratie zou genieten
\'/a pOt. van de nominale waarde.\'
Nog steeds bestaan er zulke inrigtingen, die voort-
gaan het algemeen van nut te zijn.
Kortelijk zijn hier de Russische financiën, vooral
met betrekking tot ons land, behandeld: men heeft
daaruit kunnen opmerken, dat ook Ruslands crediet
wel eens laag gezonken was. Nog onlangs, in den
Krimoorlog, kon het geene leening sluiten, omdat
men twijfelde aan de hulpbronnen van dat land, daar
zij, voor zoover ontgonnen, bijna alle ten onderpand
strekken van binnenlandsche schulden.
\') In Bijvoegsel tot het Staatsbl. 1834 (.deel XI 3e st.) pg. 690,
-ocr page 117-Wanneer eenmaal, wat de ometandiglieden mogen
afwenden, liet crediet van Rusland tot niets is terug-
gevoerd, „ce sera comme un tremblement de terre,
dans lequel toutes les fortunes seront englouties.quot;
1) Léon Faucher, t. a. p. pg. 758,
-ocr page 118-Hoeveel waarde men doorgaans hechten kan aan
beloften, die bij leeningen gedaan worden, blijkt
zonneklaar uit de voorgaande bladzijden; zij leveren
overvloediglijk bewijzen, dat vele regeringen met haar
crediet als het ware den draak steken.
Dit mag aangaan, zoolang de schuldeischers er in
berusten; is echter eenmaal de maat vol, dan ziet
het er dikwerf voor den leenenden staat allertreu-
rigst uit.
Maar wat kunnen de schuldeischers doen?
Comités vormen om de gemeenschappelijke be-
langen te behartigen, ziedaar alles!
Deze wenden zich dan tot den gezant bij het vreem-
de hof, die vertoogen kan indienen, protesteren, enz.
Hij doe dit dan met gematigdheid en voorzigtigheid,
welke hem bij alle onderhandelingen moeten leiden.
Dan alleen heeft hij kans van slagen: immers „nul-
lum numen ahest, si sit prudentia.quot; \')
Zien wi.j nog over de staatsschulden in het alge-
meen of zij te regtvaardigen zijn en te verkiezen
hoven belastingen, om daarna, na een enkel woord
over de delging van schuld gezegd te hebben, deze
proeve te besluiten.
Reeds vroeger heb ik aangetoond, dat de staats-
schuldbekentenissen zoowel hare voor- als nadeelige
zijde hebben: dit hangt vooral af van de soliditeit
van het leenende land.
Wat de regeringen aangaat, zij moeten in het
sluiten van leeningen zeer omzigtig te werk gaan,
omdat deze het meest geschieden, om in buitengewone
uitgaven te voorzien; welke niet zelden van nut
ontbloot zijn.
Het sterkst te veroordeelen zijn die leeningen, die
gesloten Worden om aan een te kort van de gewone
jaarlijksche begrooting te hulp te komen, daar dit
meestal een gevolg is van slecht beheer.
Voor alle gewone uitgaven immers moeten gewone
inkomsten aanwezig zijn: en zijn deze er niet, dan
blijft, om het evenwigt te herstellen, alleen nog over
bezuiniging,
In zulke omstandigheden is het zeer gevaarlijk
nieuwe leeningen te sluiten, daar diezelfde uitgaven
ieder jaar terugkomen; terwijl er geen vooruitzigt
bestaat om ze te kunnen aflossen.
\') Vgl, A. de Wicquefort, L\'ambassadeur et ses fouctions,
la Haye 1680, Tom. lï pg. 119.
Bene andere vraag is of leeningen voor oorlogen
en tot het aanleggen van groote werken te regtvaar-
digen zijn ? Zijn de oorlogen regtvaardig en kan men
met reden verwachten, dat die groote werken van
algemeen niet zullen zijn, dan voorzeker helt het
antwoord naar de beslissende zijde over; zulke uit-
gaven kunnen immers onmogelijk door de gewone
inkomsten worden goed gemaakt. In vroegere tijden
was dit iets anders ; toen hadden de Vorsten een\' zoo-
genaamden schat, opgegaard in tijd van voorspoed
en vrede, om dien bij rampspoedige gebeurtenissen
\'te kunnen gebruiken.
Bij zulke dringende behoeften, als bij oorlog, kan
eene regering niet buiten eene leening; zelfs al wilde
zij zich geld verschaffen door het heffen van belastin-
gen, zou haar dit veelal onmogelijk zijn, daar er met
de inning veel tijd verloopt: daargelaten nog, dat
het volk minder bezwaar ziet in eene leening, dan
in eene belasting.
Ter verdediging der leeningen heeft men onder meer
gronden nog aangevoerd, dat de schuldeischer van het
land het land zelf is en het er alzoo niets toe doet,
hoe groot de staatsschuld wordt. De regterhand
immers betaalt de renten aan de linker! Onderhen,
die dit beweren, behoort Voltaire, die zijne mee-
ning aldus inkleedt : „Dn État qui ne doit^ qu\'à lui-
même, ne s\'appauvrit pas et ses dettes même sont
un nouvel encouragement pour l\'industriequot; \').
Zij nemen Engeland als voorbeeld, dat niettegen-
Observations s.iir le commerce, le luxe, les monnaies et les
impôts, Tom. 29. (Édit. Kehl.)
staande het hooge cijfer zijner staatsschuld, toch rijk
is en magtig. Dit bewijst echter m. i. niets, want
bij het gelijktijdig daar zijn van twee omstandigheden,
is het volstrekt geen vereischte, dat de eene het
gevolg zij van de andere. „Eene vrouw,quot; zegt de
Bruyn Kops, „kan eenig ligchaamsgebrek hebben
en toch eene schoone vrouw zijn : zij is dan echter
niet mooi, omdat zij dat gebrek heeft: zij zoude nog
schooner zijn, als zij het niet hadquot;
Wat de vraag betreft of het geld der ingezetenen
tot hen terugkeert: dit kan aangaan, wanneer het
belastingstelsel billijk en juist is; niet echter, wanneer
de mindere klassen het meest betalen, terwijl juist
de meest gegoede het minst bijbrengt.
Er zijn nog mannen geweest, die in geldleeningen
rijkdom wilden zien: maar waarin bestaat dit dan?
In een blad papier, gewaarborgd door een staat, die
meestal dan in nood is
Deze quaestie kan men bij den tegenwoordigen
stand der staathuishoudkundige wetenschap als afge-
daan beschouwen.
Stellen wij nu, dat er geld zijn moet: is dan de
heffing van belastingen te verkiezen boven eene geld-
leening ?
t. a. p. II pg. 317.
Vgl. de Bruyn Kops, t. a. p. IL pg. 308. Hau, Politi-
sche Oecoüomie, Leipzig, Heidelberg, III (Finanzwissenschaftj
2e Abth. pg. 395 not. «. „Der Irrthum , dasz die Staatsobliga-
tionea ein neuerschaffenes Vermögen seien, welches die Consumtion
der geborgten Güter?orräthe wieder ersetze, ist bei dem heutigen
Stande der volkswirthschaftlichen Erkentnisz nicht mehr zu be-
fürchten.quot;
Er valt veel voor en veel tegen te zeggen.
Gold het de vraag, wat gemakkelijker is, dan zou
het antwoord bepaald ten gunste der leening uitvallen;
maar ook hiertegen is veel aan te voeren.
Door eene leening neemt men sommen weg, die
op dat oogenblik vrij waren en belet zoo doende de
vervulling der behoeften van handel en scheepvaart:
men put dan uit de bron zelve, die allen arbeid voedt;
terwijl de hoogere belastingen betaald worden uit het
overschot van de inkomsten van iederen belasting-
schuldige. \')
Hiertegen: door belastingen wordt iedereen bezwaard;
het zou daarom mogelijk kunnen zijn, dat sommigen
genoodzaakt waren hunne kapitalen aan te spreken; men
zou dan zondigen tegen het beginsel, dat de belastin-
gen alleen mogen drukken op het inkomen en niet op
het kapitaal. De leeningen hebben dit nog voor,
dat, daar iedere inschrijving vrijwillig is, zij slechts
hen kunnen lokken, die van hunne inkomsten veel
overhouden. Later drukt de rentenlast wel weder
even zwaar, maar de betaling geschiedt geleidelijk
en is dus voor hen, die van kapitaal (in beperkten
zin) ontbloot zijn, gemakkelijker.
Oogenschijnlijk heeft de verkrijging van geld door
middel van belastingen nog dit voordeel, dat het
allezins billijk is, dat het tegenwoordige alleen de
lasten drage, welke de omstandigheden van het oogen-
blik dringend vereischen. Oogenschijnlijk, want van
de uitgaven, die eene leening noodzakelijk maken,
\') Vgl. Laffitte, in de kamer der gedeputeerden, 22 Nov.lSSO.
-ocr page 123-kan men gerustelijk een evenredig aandeel door de
nakomelingschap laten dragen.
Wat men in theorie ook moge beweren, in de
praktijk zijn beide middelen zeer bezwarend; wat men
kiezen moet, hangt geheel van de omstandigheden
af; welke echter zelden zoo gunstig zullen zijn, dat
men tot eene belasting zou kunnen overgaan.
Beschouwden wij nog kortelijk de middelen ter schuld-
delging.
„Die dringende Nothwendigkeit der Schuldvermin-
derung,quot; zegt Rau, „folgt aus den Betrachtungen
über die Wirkungen der Schulden und aus dem Blicke
auf die Greschichte der Staaten, welche in neuere Zeit
in den Kriegsjahren weit mehr neue Schulden an-
häuften, als sie in den dazAvischen liegenden Friedens-
zeiten wieder abtrugenquot;
En wie zal het weerspreken ?
ledere regering moet, zoodra de omstandigheden
het eenigzins toelaten, ten zeerste er op uit zijn de
staatsschuld te delgen: opdat niet te ongelegener ure
dit cijfer zulk eene hoogte bereike, dat er van aflos-
sing geen sprake kan zijn en dat het gemis aan cre-
diet een land ten prooi doe verstrekken aan een\'
roofzuchtigen nabuur Een bewind, dat er zich
aan vasthoudt, in voorspoed te delgen, wat het in te-
genspoed heeft opgenomen, versterkt zijn crediet; han-
delt het echter anders, dan wordt het gevoerd „un-
t, a. p, pg. 355,
Men denke aan de woorden van den dichter : „Mensch, be-
zahle deine Schulden,quot; u. s. w.
vermeidlicli endlicli einmal znm Ruin, so lange auch
unerwartete glückliche Ereignisse die furchtbare Crisis
oft verzögern, und so wohlfeil auch die Kapitalisten
des Landes ihre neue Anhäufungen anbieten mögenquot; \')•
Om zich van zijne schuld te ontheffen, bestaat er
slechts één afdoend middel, namelijk jaarlyksche af-
zondering van een gedeelte der overvloedige inkomsten ter
vorming van een nienw kapitaal, totdat het de hoogte
bereikt hebbe van de geleende som. „Tous les mi-
racles de la caisse d\'amortissement,quot; zegt Say, „et
■ de l\'intérêt composé se réduisent à cette opération
vulgaire; et tous les calculs des publicistes, tous les
raisonnements des plus profonds économistes aboutis-
sent tous à mettre hors de doute une vérité si.
simplequot;
De wetenschap onderscheidt delging uit buiten-
gewone en gewone inkomsten.
Buitengewone: Boor vervreemding van staats-
eigendommen. Men lette hierbij wel op, of de tijds-
omstandigheden den verkoop gunstig zijn. De maat-
regel zelf is in tijden van rust en vrede zeer aan
te prijzen, omdat de domeinen meestal weinig op-
brengen, het bestuur kostbaar is en zij op verre na
niet altijd even goed verzorgd worden als privaat-
eigendommen. Men verkoope niet te veel op eens,
opdat geen te lage prijzen worden geboden.
Boor mtbetalingen van andere staten, secularisatiën, enz.
Boor het heffen van buitengewone belastingen.
1) Nebeuius, Der öffentliche Credit. Carlsruhe und Baden,
1820. pg. 256.
») t. a. p. pg. 462.
Ricardo droeg dit stelsel toor door een omslag
op de bezittingen van alle ingezetenen, zeggèiide dat
bet even goed den staat als den particulier voegt,
een gedeelte van zijn kapitaal op te offeren, toereikend
om zijne schuld af te lossen Dan het is onmogelijk
te weten, hoeveel ieder naar evenredigheid van zijn
vermogen moet bijdragen, omdat men bij de opgave
daarvan moeijelijk na kan gaan, of zij waar of valsch
is. Maar aangenomen, dat het uitvoerbaar ware, dan
zal niemand betwisten, dat door het derven van die
kapitalen, aan handel en nijverheid een groote slag zou
worden toegebragt.
Mac-Culloch, die het voor onuitvoerlijk houdt,
eindigt aldus: „The chances indeed are ten to one,
that any hona fide attempt on the part of government
to carry it into effect would end either in bankruptcy
or revolutionquot;
Rau stelt voor volgens den maatstaf der belastin-
gen, de schulden aan de ingezetenen over te dragen \').
De middelen tot delging uit ge wone inkomsten
kunnen eerst dan bestaan, wanneer de uitgaven door
de inkomsten worden overtroffen: „tout autre amor-
tissement est un pur charlatanisme, dont il ne résulte
aucun avantage réël pour l\'État. Nul plan de finance ne
saurait tenir lieu d\'esprit de conduite et d\'économiequot; *).
Oeuvres complètes, traduites en Français par Constancio et
Fonteyraud, Paris 18é7. pg. 221. suiv.
A treatise on the principles and practical influence of Taxation
and the Funding System, London 1845. pg. 465.
t. a. p. nota d.
Say, t. a, p. pg. 464, Vgl, vooral v. Hogendorp, t. a. p.
VII, pg. 167 vlg.
Zij kan plaats hebben door conversie, door heznini-
(jing, door meerdere opbrengst der bestaande belastingen,
enz. Vroeger stelde men zich veel voor van een zoo-
genaamd amortisatiefonds, waarvan men later is terng-
gekomen \'). Wel had znlk eene inrigting oogenschijnlijk
veel goeds, maar wanneer men de kosten van beheer
als anderzins er af trok, was de winst niet groot.
Men had berekend, dat tegen 5% het kapitaal in
15 jaar wordt verdubbeld: plaatste men nn jaarlijks
het overschot in eene afzonderlijke kas, zoo zon men
veel vroeger de schuld gedelgd hebben, dan wanneer
men gedurig met die kleine som een gedeelte afdeed.
Was dit overschot aan het bestuur uitbetaald, dan
werden daarvoor schuldbekentenissen der regering
gekocht, waarop steeds de volle renten werden uit-
betaald. Op die Avijze zon dit bestuur kunnen worden
in staat gesteld om alle schuldbekentenissen eindelijk
in handen te krijgen, welke dan zouden vernietigd
worden en alzoo de schuld afgelost zijn.
Vooral in Engeland had men met dergelijke inrig-
ting zeer veel op. Een groot voorstander er van was
Price, die er alle mogelijke heil in zag -). Toen in
1776 de hand geslagen werd aan het eerste amorti-
satiefonds, liet hij zich aldus uit: „Could it have
\') Yolgens Baudrillart (II 318) is de eerste proef genomen
door de Hollanders omstreeks de helft der 17e eeuw. Vgl. Mr. J.
T. Buys, De Nederl. staatsschuld sedert 1814, Leiden pg. 41 vlg.
®) Hij heeft berekend, dat een stuiver, welke vaa Christus ge-
boorte tot 1791 tegen interest op interest ware uitgezet, zoude
geklommen zijn tot eene waarde van 30 millioen gouden bollen
alle even groot als onze planeet, Baudrillart t. a, p. pg.319.
escaped the hands of violence it wonld have made ns
the envy ■ and terror of the world ; by leaving iis at
this time not only tax-free, hut in possession of a
treasure, greater perhaps than ever was enjoyed hy
any kingdom.quot; \').
Intusschen hehhen de dwalingen, waaraan men heeft
toegegeven, allernadeeligste gevolgen gehad de
staatsschuld is er aanmerkelijk door vermeerderd,
vooral in Engeland, waar men eindelijk de oogen
geopend heeft, voorgelicht door de schriften van
Hamilton, die aantoonde, dat de schulden door
die wijze van delging waren vermeerderd.
Eindelijk is bij Parlements-acte onder Gr e o r g e IV
bepaald, dat de schuld niet anders zou worden afge-
lost dan door het batig slot der inkomsten. En dit is
ook de eenige weg om van alle schulden bevrijd te
worden. Zoo denkt ook Say: „II vaut mieux cesser de
payer chaque année une portion d\'intérêts que de
les accumuler pour les supprimer tous à la fois. On
épargne ainsi les frais d\'administration de la caisse
d\'amortissement.quot; \')
Over de verdere nadeelen aan zulk een fonds ver-
bonden, vgl. de Bruyn Kops (t. a. p. pg. 318 vlg.).
Over conversie is boven reeds gesproken.
Nog bestaat er een middel, dat zeer gemakkelijk
\') JBij Mao-Cullocli, t. a. p. pg. 450. Zie over hetstelsel
van Pitt, ook Alison, History of Europe from the French Re-
volution , vol. V eh. XLI.
Vgl. Hooft--Graafland, t. a. p. pg. Ill, not. 2.
Aekersdijck, t. a. p. pg. 42.
quot;) t. a. p. pg, 463.
maar tevens allerschandelijkst is om van eene staats-
schuld bevrijd te worden, namelijk het staatsbankroet.
Hierover in eenige bijzonderheden te treden is m. i.
geheel onnoodig; het is ronduit diefstal.
„Een staatsbankroet,quot; zegt Hooft Graafland,
„kan bij een ontzettend onweder worden vergeleken,
dat, ofschoon vreesselijke verwoestingen aangerigt
hebbende, doordat het de lucht gezuiverd heeft, ten
laatste als heilzaam moet worden erkend. Maar welke
voordeelen ook aan een staatsbankroet mogen ver-
bonden zijn, altijd zullen zij te duur gekocht wor-
den, met het ongeluk van zoo velen, met opoffering
van regt en billijkheid, met verlies van krediet
en eerquot; \').
Zonder verder te willen uitweiden over het voor-
of nadeelige, het zedelijke of onzedelijke der geldbe-
legging in staatseffecten, maak ik een einde aan deze
proeve, de woorden van den zaakkundigen schrijver
der „Brieven over de financiële kwestiën van den dagquot;
tot de mijne makende :
„Weest voorzigtig en beraadt u ernstig, alvorens gij
gt;) t. a. p. pg. 130. Vgl. nog het reeds aangehaald geschrift van
van Hogendorp, Het crediet (29 Oct. 1830), waarin hij wijst
op den treurigen toestand van ons land in betrekking tot dat
crediet; hij dringt ter herstelling daarvan aan op de verantwoor-
delijkheid van den Minister van finantiën en op meerdere open-
baarheid (pg. 12, 13).
Men herinnere zich, hoe zelfs Napoleon in 1800 hier te
lande na eene 14 daagsche onderhandeling van den generaal Mar-
mont te Amsterdam, geen 6 millioen guldens kon leenen, hoe-
wel geholpen door R. J. Schimmelpenninck (Bataafsche cou-
rant van 1 April enl5 April 1800).
uw geld gaat beleggen: tracht eerst te weten, wat gij
er mede gaat doen en waarom gij dit of dat en niet
iets anders kiest: legt uwe vooroordeelen af, en denkt
er aan dat gij niet alleen handelt voor u zeiven maar
voor uw huisgezin, voor de gansche maatschappij;
dat uw kapitaal een deel is van het groote maat-
schappelijke kapitaal, dat men den nationalen rijk-
dom noemt, en dat vele vruchten moet afwerpen,
omdat de geheele maatschappij er van moet bestaan
en worden onderhouden,quot;
■immnbsp;^nbsp;\'fesèi* ftquot;
rnm^B^ ^m \'«J\'y -ita jfi-f^j^iStjas^i^tT
-ocr page 131-I.
Tenditor ad rem venditam praestandam cogi neqxrit.
II.
Qui emit sub conditione, quae vocatur in diem addietio,
non potest, si rem sibi emtam retinere vult, idem pre-
tium dare, qaod extraneus obtulit, sed plus offerre debet.
III.
Art. 89 B. W. is af te keuren.
IV.
Art. 840 al. 2 B. W. beteekent niet, dat de eigenaar
de grove reparatiën moet doeïi, maar alleen, dat de
vruchtgebruiker er niet toe gehouden is.
V.
Een meerderjarig verklaarde mag zijn executeur-testa-
mentair.
VI.
Erfdienstbaarheden op een overstroomd land gaan niet
over op het daarvoor teruggekregen gedeelte der bedding.
Makelaars in onroerende goederen zijn volgens onze
wetgeving niet bestaanbaar.
VIII.
Slechts e\'énmaal kan de in staat van faillissement ver-
klaarde een accoord aanbieden.
IX.
Een vreemdeling, die faillietverklaring vraagt, moet de
cautio judicatnm sohi stellen.
X.
De regter moet ambtshalve de veroordeeling in de
kosten uitspreken.
XI.
Het zenden van geld aan eene der oorlogvoerende
partijen stelt daar -schendmg van neutraliteit.
XII.
Ten onregte stelt Berli er (Exposé des motifs, 7 Jan.
1810. pg. S): „11 est impossible, que l\'infanticide ne
soit pas prémédité.quot;
XIII.
Art. 456. C. P. is niet van toepassing bij het inslaan
van glasruiten uit balddadigheid.
XIV.
Het is wenschelijk, dat in het toekomstigNederlandsch
strafwetboek, de regter gemagtigd worde tot het opleggen
van eene caution of gooA behaviour.
XV.
Het kosteloos afstaan van êen stedelijk gebouw is sub-
sidie in den geest der armenwet.
XVI.
Een vreemdeling, die hier te lande alleen inkoopen
doet, om buiten \'s lands te vérkoopen, is niet patentpligtig.
XVII.
Het staat den regter niet vrij, zich over een geregtelijk-
geneeskundig onderzoek, een superarbitrium aan te matigen.
XVIII.
De veroordeelde heeft het regt de hem door den koning
verleende gratie te weigeren.
XIX.
Het beste middel tegen pauperisme is heschamng dm-
lagere volksklassen.
XX.
Het gemis van feestdagen is even nadeelig voor de
vol ksv/elvaart als een bovenmatig getal.
XXT.
Het aangaan van onaflosbare schuld is af te keuren.
XXIL
Het is, om eene leening voor eenig publiek werk te
regtvaardigen, niet voldoende, dat de opbrengst van het
daar te stellen werk de renten der leening dekke.
be scheikundige weeking deë warmte
ANORGANISCHE VERBINDINGEN.
-ocr page 136-Î
\'y. y ■
■ \' .; ï\' \'
IK.
. ,/ ■