-ocr page 1-

HET HOEN

Eierproductie, fokken en mesten,

door

- A. A. TER HAAR,

Leeraar aan de Rijks-WinterlandlDo-u.wsch.ool te Goes.

amsxekdam.

A. W. VAN MEGEN,
1898.

\\

2135 2608

-ocr page 2-

m

-ocr page 3-

VOOEBEEICHT.

Menigeen heeft zich al afgevraagd: »Behaal ik voordeel met
het houden van kippen of niet?quot; Al kunnen wij niet zulke mooie
winsten verzekeren ais vele schrijvers van uitgebreide werken op dit
gebied vóór ons gedaan hebben, toch zijn we van meening, dat het
houden van hoenders in dezen tijd, waarin de landbouwer op de kleintjes
moet passen, een niet onvoordeelig bijbedrijf kan zijn.

Zal echter winst behaald worden, dan moet ook de kippen-
houder denken bij hetgeen hij doet en moet hij volgens, vaste regelen
te werk gaan. Het opschrijven van uitgaven en ontvangsten vooral mag
niet worden nagelaten. Waar de boer uit den vollen zak voedert en de
boerin de eieren verkoopt, zal de boer nimmer iets van winst of verlies
bemerken.

A. A. t. H.

VOOEBEEICHT VOOE DEN TWEEDEN DEUK.

Dat van -dit kleine boekje een tweede druk noodig werd, is wel
een bewijs, dat het in den smaak valt. Dit is zeer vleiend voor den
schrijver. Hij is dankbaar, dat men hem in de gelegenheid stelde een
tweeden druk gereed te maken, daar sedert eenigen tijd gebleken was,
dat enkele misstellingen verbetesd en enkele hoofdstukken, vooral dat
over de ziekten, eenigszins uitgebreid moesten worden. Dit is nu
geschied. De schrijver hoopt, dat het boekje daardoor in waarde zal
hebben gewonnen.

GO ES, Jan. \'98.nbsp;A. A. t. H.

-ocr page 4-

I \' V

.1 -i

-ocr page 5-

I.

Welke rassen of welke kraisingen verdienen
aanbeveling?

Op alle groote en kleine boerderijen vindt men kippen. Het
IS daarom zonderling veel laüdbowers te hooren beweren, dat
bet houden van kippen geen voordeel afwerpt. Men zou toch
van menschen, die in het kippenhouden geen voordeel zien,
verwachten, dat zij dit pluimgedierte zouden afschaffen. Maar
zy meenen nu eenmaal, dat kippen op een boerderij thuis hoo-
ren en houden ze als \'t ware uit sleur. Stellig zijii er uitzonde-
ringen. Wij tenminste kennen landbouwers, die tot op één cent
weten, wat ze aan hun hoendervolkje verdienen. Dat zijn na-
tuurlijk niet degenen, die het kippenvoeder uit den volleii zak
scheppen zonder te boeken hoeveel en voor hoeveel geldswaarde
zij nemen. De landbouwer of boerin, die juist weet hoeveel de
kippen opeten en hoeveel voor oude kippen, jonge hanen en
eieren gemaakt is, zal niet zeggen, dat het houden van hoen-
ders een schadepost veroorzaakt. En al werpt nu het kippen-
bouden niet die fabelachtige winsten af, waarvan sommige
schrijvers gewagen, toch is de winst bij oordeelkundig handelen
en in verhouding tot de daaraan verbonden moeite wel zoo
groot, dat de kippenhouderij een voordeelig
bijbedkijf mag
worden genoemd.

Maar ook zij, die aanteekeningen houden van hun uitgaven
en ontvangsten, zullen nog meer winst maken, als zij met oor-

-ocr page 6-

deel voederen en zicli toeleggen op het mesten. Een groote fout
van velen is het nog altijd, dat zij maar met hnn eigen kippen-
ras voortsukkelen en hoogstens voor bloedverversching
eens een haan bij hnn buurman halen, bij wien het ras door
het fokken in bloedverwantschap al even erg achteruit gegaan
is als bij hen zelf. Onze gewone boerenkip, die trouwens langza-
merhand door onoordeelkundige teeltkeus erg verbasterd is,
bezit ontegenzeggelijk enkele goede, eigenschappen. Ze is gehard
tegen onze weersgesteldheid en legt vrij goed, maar is een min-
der goede vleeschkip. Bovendien is zij te dikwijls broedsch.

Als regel moet gelden, dat de boerenkip niet door rasdieren
vervangen kan worden. Sommige raskippen zijn vleeschdieren,
andere eierlegsters en vele kunnen minder goed tegen \'t kli-
maat dan onze boerenkip. Daarom moeten wij onze boerenkip
om de eigenschappen van een eierlegster met die van een-vleesch-
kip en de gehardheid tegen ons klimaat te vereenigen, met
dieren van ander ras kruisen. De kosten van het kruisen zijn
niet groot. Men heeft slechts één of meer goede volbloed hanen
noodig van het ras, waarmede men kruisen wil. Van de aan-
wezige kippen ruimt men van te voren die op, waarvan men
met zekerheid weet, dat zij reeds bloed van vreemde rassen in
de aderen hebben. Ka de eerste kruising zoekt men onder de
kuikens alleen die uit voor voortgezette teelt, welke het best
aan de gestelde eischen en de verwachting beantwoorden. Heeft
men nl. eenmaal gékruist, dan kieze men voor broedeieren
slechts de eieren van hennen, die door het leggen van meerdere
en grootere eieren en door krachtigen lichaamsbouw boven de
andere uitmunten.

Het verdient aanbeveling onze boerenkip te kruisen met
iTALIANETf (LiVOENo\'s), WyANDOTTES, LaNGSHANS of HoXTDANS.

Heeft men eerst gekruist met de eerste, dan kan men de nako-

-ocr page 7-

melingen nogmaals kruisen met Langshans; dan vooral ver-
eenigt men het vleesclilioen en het goed leggende hoen in één
dier. Men krijgt dan ook kippen, welke noch te dikwijls, nocli
te weinig broedsch zijn en die haar kuikens met zorg groot
brengen.

De Italianen zijn sterke dieren en vlijtige legsters; hun
eieren zijn groot. Gemest worden zij zeer zwaar, maar daar zij
wel veel, doch geen eerste kwaliteit vleesch leveren, zijn ze
meer voor soep-, dan voor braadkip geschikt. Zij zijn zelden
broedsch en slechte pleegmoeders. Het laatste is echter geen
groot gebrek, daar onze boerenkip gewoonlijk maar al te dik-
wijls broedsch is.

De Wyandottes zijn van Amerikaanschen oorsprong; ze stam-
men waarschijnlijk van Hamburgers af; ze gelijken er dan ook
veel op. Het zijn zoowel goede leg- als goede vleeschhoenders.

Dit ras is het eenige, dat wij den landbouwer durven aanra-
den zuiver te fokken, want het is goed gehard tegen ons afwis-
selend klimaat. Het kan vrij tot de
zware rassen gerekend wor-
den. De eieren zijn heldergeel en wegen van 60 tot 70 Gram.

De Wyandottes zijn ook goede winterlegsters, vlijtige
broedsters en goede pleegmoeders. De kuikens zijn gemakkelgk
op te kweeken en spoedig in de veeren. Bij geen hoen is, bij
gepaste maatregels, de broedschheid zoo spoedig verdwenen als
bij de Wyandottes.

De Langshans leggen veel, ook in den winter. Het zijn sterke
dieren, die goed broeden en de kuikens zorgvuldig opvoeden.
Het vleesch is, zeer smakelijk.

De Hotjdans leggen eveneens goed, broeden weinig, doch
vooral vroeg, zoodat hun kuikens vroeg in \'t najaar leggen.
Jammer, dat ze de kuikens slechts groot brengen. Ze laten zich
zeer gemakkelijk mesten en onderscheiden zich door hun fijn

-ocr page 8-

vleescli. Een goede Houdan-haan kan wel 4 kilo zwaar worden.
De Houdans en hun kruisingen zijn alleen aan te bevelen, als
de kippen bij ongunstig weder opgesloten worden. Het bezit
van een kuif brengt nl. een buitengewonen aanleg voor oog-
ziekten mede.

Den landbouwer is bet aan té raden, als hij wil kruisen, uit
bovenstaande vier rassen een keus te doen. Wij noemden van
die vier rassen de meest kenmerkende eigenschappen, om het
kiezen gemakkelijk te maken. De keuze zal in verschillende
omstandigheden verschillend moeten zijn. Zij moet geschieden
in verband met het doel, dat met het houden van hoenders be-
oogd wordt.

TT.

Italianen, Wyandottes, LangsUans, Houdans.

Wie dieren van een dezer rassen wil aankoopen om daar-
mede zijn kippen te kruisen, moet weten, hoe de kippen van
die rassen er uitzien. Hij behoeft zich, dan. niet . geheel en al op
de goede trouw van den verkopper te verlaten. Daarom geven
wij goedgeslaagde afbeeldingen en sommen wij de eischen op,
waaraan volbloed Italianen, Wyandottes, Langshans, en Hou-
dans moeten voldoe,m .

Kam. Groot, rechtopstaand, diép en regelmatig ingesneden,
helderrood. Die van de hen moét naar één zijde over-
hangen.
Kop. Klein en sierlijk.

-ocr page 9-

Snavel. Krachtig en aan de spits een weinig gebogen. Helder-
geel. Zwarte Italianen hebben zelden een zuiver gelen
snavel.

Oor- en kin- of baardlellen. De eerste zoo wit mogelijk, de
laatste groot, slap en schitterend rood.

Hals. Eort en krachtig, een weinig gebogen.

Eug. Sterk en breed. Het achterste deel moet een weinig naar

achteren hellen.
Bobst. Yol, breed en vooruitstekend.

Yleugels. Goed ontwikkeld, gesloten en vast tegen den romp
aanliggend.

-ocr page 10-

PooTEN. Kort en krachtig, hooggeel. Bij de zwarte Italianen
meestal blauwgroen.

Gevedekte. Vol en dicht.

Kleur. 1. Zuiver wit zonder gelen weerschijn. 2. Zwart zon-
der afteekeningen. 3.
Blauw. Wordt zelden zuiver
aangetroffen ; zweemt meestal naar vuilgrauw. 4.
Pa-
trijskleurig
. Hals en zadelvederen van den haan
oranjekleurig. Bovenste vleugeldekvederen purper-
rood. Borst zwart, dikwijls met mooi bruine vlekken.
Vleugels met zwartgroene dekvederen en geelbruine
slagpennen. Staart zwart met mooi groenen weer-
schijn. De halsvederen der hen goudgeel met zwarte
strepen, het overige gevederte patrijskleurig. 5.
Koe-
koeksveer
. Lichtgrauw met donkergrauwe dwars-
strepen.

^\'Sr.A.l^X) O TTE S.

Kam. Rozenkam. De kop is kort met glanzend rood aangezicht.

Snavel. Hoornkleurig, naar de spits geler wordend.

OoGEN. Oranjegeél, met een vurige en moedige uitdrukking.

üor- en kinlellen. Matig Ontwikkeld, mooi van vorm en
hoogrood.

Hals. Kort en goed gewelfd. De halsvederen wit of goud-
geel met een zwarte
streep in het midden.

Borst. Rond en vol.

Romp. Diep, kort en afgerond.

Staart. Sikkelvederen zwart, de kortere staartdekvederen
hebben witte of grijze banden.

Beenen. Hooggeel en onbevederd.

Kleur. Goud- of zilverlaken, iedere veer met zwarten rand,
behalve de slagpennen, die van buiten gekleurd en

-ocr page 11-

van binnen zwart of die gekleurd zijn met zwarten
streep in bet midden. Ook zijn er zwarte en witte.
De volwassen haan moet niet minder dan KG.
wegen; de hen mag 1 KG. lichter zijn.

-ocr page 12-

X.nbsp;S.

Kam. Schitterend rood, enkel, rechtopstaand, ^\'oot, regel-
matig getand en vrij van zijdelingsche aanhangsels.
Och,- est kinlellen. Oorlellen levendig rood, goed ontwikkeld,
4 cM. lang. De ooren met enkele, korte zwarte

-ocr page 13-

vederen bedekt. De kinlellen moeten helderrood, zacht,
van onderen afgerond en 5 cM. lang zijn.

Aangezicht. Rood.

Snavel. Donker hoornkleurig, krachtig, aan de spits een wei-
nig gebogen.

Kop. Klein in verhouding tot de grootte van het geheele dier.

Oogen. Groot en levendig, van licht- tot donkerbruin met
zwarte pupil.

Hals. Behoorlijk lang in verhouding tot de overige deelen.

Rug. Breed tusschen de schouders, naar den staart hellend.

Borst. Diep, breed en vleezig.

Vleugels. Hoog gedragen.

Staart. W^aaiervormig. De sikkelvederen li dM. langer dan
de andere staartpennen. Zoowel hen als haan moeten
den staart hoog dragen.

Beenen. Van middelbare lengte,.tot de hielen sterk bevederd.

De vederen bevinden zich aan de buitenzijde der bee-
nen tot het ]piidden der beide buitenste teenen.

Voeten. Teenen lang en fijn, donker leiblaxiw, de huid tus-
schen de teenen levendig rose gekleurd. Nagels wit.

Gevederte. Diep zwart met prachtig groenen weerschijn,
zoowel bij hen als haan. Purpere of blauwe weêrschijn
en witte vederen zijn fouten.

Huid. Zacht en helderwit.

De Langshans zijn vurig, vechtlustig, zeer waajt- en
opmerkzaam. Hun stem is krachtig, doch minder
schor en diep dan die van andere zware soorten.
De
eieren loopen aan het smalle eind meer ovaal dan spits
toe. Ze zijn van bleekrood tot donkerbruin, soms met
donkere vlekken. Er gaan 16 a 20 in een kilo.

-ocr page 14-

HIOTJID A.liTS.

/

Kam. Bestaat uit tavee naar weerszijden overhangende lappen,
die in \'t midden door een boogvormig gedeelte ver-
bonden zijn. De kam der hen is zeer klein en heeft
den vorm eener aardbezie.

Zoowel hen als haan dragen een kuif.

Snavel. Kort en krachtig, vleeschkleurig of leiblauw.
OoB.quot;
en kinlellen. De eerste worden door de vederen van den
zoogenaaniden baard bedekt; de laatste moeten mooi
rood en niet overdreven groot zijn. Onder de kinlellen

-ocr page 15-

moet zicli een goed ontwikkelde baard van vederen
bevinden.

OoGEN. Goed ziebtbaar, groot en oranjekleurig.
Hals. Kort met goede buiging.
Rug. Vol, breed en zeer sterk.
BcR-ST. Diep, vol en vooruitstekend.
Vleugels. Klein en aanliggend.

Beenen. Goed ontwikkelde schenkels en korte, gladde en

sterke leiblauwe loopbeenen. Vijf teenen.
Staart. Hoog gedragen. Sikkelvederen breed.
Gevederte. Vol en dicht.

Kleur. Er zijn donker- en lichtgekleurde Houdans. De eerste
zijn \'t meest in trek. Grondkleur wit, vederen zwart-
gepunt. Bi] de donkere treedt het zwart, bij de lichte
het wit op den voorgrond.

III.

Het Hoenderbok.

Dat de landbouwer meer dan iemand anders met het houden
van hoenders voordeel kan behalen, vindt zijn oorzaak hierin,
dat hij de kippen vrij kan laten rondloopen. De dieren kunnen
dan de noodige beweging nemen, zich in de zon koesteren, als
het koel en de schaduw zoeken, als het zeer heet is. Bovendien
zijn ze steeds in de gelegenheid een zandbad te nemen, als zij
daaraan behoefte hebben. Naar hartelust kunnen zij in den
grond krabben om insecten en worpjes te zoeken. Want buiten
dierlijk voedsel kunnen zij het slecht stellen. Wel kan men,

-ocr page 16-

wanneer zij opgesloten zijn, voor een groot deel in deze behoefte
voorzien door ze ook vleeschmeel te voederen, maar dit is en
blijft toeb steeds een hulpmiddel.

Het spreekt vanzelf, dat de hoenders ook lastig en schadelijk
worden, als zij onmiddellijk bij de boerderij een niet behoorlijk
afgesloten moestuin en graanakkers vinden. In dit geval moet
men een oog in \'t zeil houden of het nachthok verplaatsen naar
een weide, liefst naar een, waarom of waarbij zich struikgewas
bevindt.

Wij spraken daar van het nachthok en wij bedoelden daar^
mede niet eenige zitstokken in een hoekje van den koestal.
Weliswaar zitten de dieren daar warm, maar zij bevinden zich
dan tevens in de schadelijke uitwasemingen van den mest. Zija
de roeststokken bovenelkander aangebracht, dan bevuilen de
dieren elkander. Dikwijls is er ook nauwelijks plaats genoeg
voor het hoendervolkje en hebben er \'s avonds bij het op stok
gaan gevechten plaats.

Bij voorkeur moeten de hoenders een nachtverblijf vinden in
een daarvoor opzettelijk ingericht hok. Dit hok kan afzonder-
lijk staan, maar ook een deel uitmaken van een schuur of wa-
genhuis, doch dan moet het zoo ingericht zijn, dat de ingang van
buiten is, omdat zij anders steeds de voorwerpen en den voor-
raad bevuilen, die zich in dat gebouw bevindt.

Uit een en ander volgt niet, dat het nachthok een kostbare
inrichting behoort te wezen, integendeel.

De goedkoopste grondstof voor een hoenderhok is hout. Zal
een houten hok evenwel aan het doel beantwoorden, dan moeten
de: planken niet alleen goed aan elkander sluiten, maar de wan-
den dienen ook dubbel te zijn, zoodat .de ruimte tusschen de
buiten- en binnenwanden opgevuld kon worden met stroohak-
sei, .kaf of boekweitdoppen.
Maakt men een houten-Jiok met

-ocr page 17-

enkele wanden, dan is dit \'s zomers te warm en \'s winters te
koud. Het eerste zal vooral het geval zijn, als men het hok zoo
plaatst (wat met het oog op de winterkoude volstrekt noodig is),
dat het voor Noorden- en Noord-Oostenwind heschut is

Een houten hok heeft verder tegen, dat luizen en andere
woekerdieren er zich gemakkelijk in kunnen nestelen. Beter is
het de wanden van steen op te trekken, dat ook weinig duurder
uitkomt dan dubbele houten wanden.

Het dak wordt het best met goed geschaafde in carbolzuur
gedrenkte en daarna gekalkte planken gedekt, waarop men
pannen of asphaltpapier legt. Een stroo- of rietdak is ook uit-
muntend.

Zal het hok op een vochtige plaats gebouwd worden, dan moet
de grond tot op een diepte van minstens ^ M. worden wegge-
graven en het gat met steenen, sintels, asch en zand aangevuld
worden. De bodem van het hok wordt het best gelegd van een
mengsel van kalk, cement, zand en steenbrokken; hij kan dan
goed gereinigd worden. Ten einde op tijd te kunnen luchten,
maakt men onmiddellijk onder het dak tegenover elkaar eenige
i dM. wgde openingen, die van buiten met ijzeren vlechtwerk
bedekt worden, terwijl men binnen van openingen voorziene
schuiven aanbrengt. Men houde steeds rekening met de wind-
richting, want voor tocht zijn de kippen zeer gevoelig.

Steenen wanden moeten met cement bepleisterd en daarna
gewit, houten wanden onmiddellijk gewit worden. Men ver-
mengt de kalk met zwavel of carbolzuur ter bestrijding van
ongedierte.

Het hok moet zoo hoog zijn, dat een volwassen persoon er
rechtop in kan staan.

De zitstokken moeten niet meer dan 2 voet van den grond en
ruim een halven dM. dik zijn. Men late de schors of den bast

mm

-ocr page 18-

er op. De hoenders hebben dan, vooral als ze slapen, meer hou-
vast. Ze moeten alle op dezelfde hoogte aangebracht worden.
Doet men dit niet, dan vechten de hoenders om de hoogste
plaatsen; de zwakkeren worden verdrongen of naar omlaag ge-
stooten en breken dan licht het borstbeen. De zitstokken moeten
i M. van elkander verwijderd en zoo bevestigd worden, dat ze,
als
\'t hok schoongemaakt wordt, gemakkelijk uitgenomen kun-
nen worden.

De legnesten moeten tegen den achterwand van het hok wor-
den aangebracht. Zij moeten van boven gesloten zijn, opdat er
geen uitwerpselen in komen van de op stok zittende hoenders.
Men vult ze met stroohaksel of kaf. Sommigen bevelen legnes-
ten van ijzeren vlechtwerk aan. Hierin vinden luizen en ander
ongedierte geen schuilplaats. Deze nesten moeten natuurlijk van
hooi en stroo voorzien worden. Nu en dan moeten baksel, kaf,
hooi of stroo vernieuw worden. Heel goed is het in de legnesten
nu en dan wat insectenpoeder te strooien. In ieder nest legt
men een wit voorwerp in den vorm van een ei. Het kan van
hout, krijt of porcelein vervaardigd zijn.

De legnesten moeten zich in het halfdonker bevinden.

Twee naast elkaar leggende hennen moeten elkander niet
kunnen zien.

Legnesten van gevlochten stroo zijn af te keuren; zij bieden
het ongedierte, ook bij het gebruik van insectenpoeder, te veel
gelegenheid zich te verschuilen.

Voor een dozijn hoenders moet de plattegrond van het nacht-
hok 1 vierk. meter bedragen. Is het getal hoenders zeer groot^
dan is 1 vierk. meter per dozijn kippen niet voldoende. Voor
100 kippen bijv. mag men den plattegrond gerust 18 vierk.
meter nemen.

-ocr page 19-

19
lY.

De verpleging en voeding der legkippen.

Daar liet houden van kippen gewoonlijk geheel als bijzaak
wordt beschouwd, laat de verpleging dezer dieren op de boerderij
dikwijls veel te wenschen over. Men werpt den dieren een paar
maal daags wat graan voor en laat ze verder aan hun lot over.
Men zorgt zelfs niet eens voor zuiver drinkwater. Geen wonder,
dat de kippen dikwijls de oorzaak zijn van twist en vijandschap
tusschen hun eigenaar en zijn buren. Bovendien leggen zij veel-
al de eieren weg en krijgt men veel meer kuikens dan men ver-
langt. Bij regenachtig en guur weder kunnen de dieren, vooral
als ze hun slaapplaats in den koestal hebben, dikwijls geen
schuilplaats vinden. Geen wonder, dat de helft der kuikens ten-
gevolge van ziekte en ongedierte sterft. Een onvoldoend nacht-
hok, dat zelden gereinigd of gelucht wordt, koude en nat we-
der eischen de meeste offers onder het hoendervolkje. Het ver-
dient aanbeveling aan het drinkwater, vooral in den winter en
tijdens het ruien, eenige droppels van een ijzervitriool-oplossing
(26 Gram ijzervitriool op 1 L. water) toe te voegen. \'

Velen voederen met onbekrompen hand en krijgen toch wei-
nig eieren. Dit komt, doordat zij van sommige voederbestand-
deelen te veel, van andere te weinig voederen.

Ieder voedermiddel is een samengestelde stof, maar hoeveel
de verschillende voedermiddelen ook in samenstelling verschil-
len, toch komen zij in zooverre met elkander overeen, dat zij
bestaan uit
watee, eiwitstofpen, koolhydbaten (zetmeelach-
tige stgpfei^), vet
en aschbestanddeelen of zoutek. Denkt

-ocr page 20-

ineii ixit de voedermiddelen liet water weg, dan tondt men de
iiKOGE STOF over.

100 KGr. gerst bevat ongeveer 86 KG. droge stof en 14 KG.
water; 100 KG. aardappelen bestaan nit ongeveer 25 KG. droge
stof en 75 KG. water.

Nn leert de ondervinding, dat ieder dier e«n bepaalde boe-
veelbeid droge stof per dag noodig beeft. Krijgt het dier min-
der, dan is het niet verzadigd. Wel kan een kleine hoeveelheid
droge stof meer voedende bestanddeelen bevatten dan een

O

groote, maar toch komen deze voedende bestanddeelen dan niet
tot. hun recht.

Er is meer. Die bepaalde hoeveelheid droge stof moet ook
bepaalde hoeveelheden eiwitstoffen, koolhydraten en vet be-
vatten; Bevat de bepaalde hoeveelheid drogé stof van één dezer
bestanddeelen te veel en van andere te weinig, dan voedert men
onvoordeelig.

Een hen van 3 halve kilo\'s levend gewicht heeft dagelijks, om
op hetzelfde gewicht te blijven, 1 HG. gerst noodig. Deze hoe-
veelheid bevat 10 Gram eiwit, ruim 71 Gram koolhydraten,
ruim 2 Gram vet, ruim 2 Gram zouten en bijna 15 Gram water.
Zal ze echter eieren leggen, dan heeft ze aan deze hoeveelheid
voedsel niet genoeg. Een ei van 50 Gram (20 in een Kilo) bevat
5,7 Gram eiwit, 5,4 Gram vet en 0,3 Gram zouten. Deze stoffen
moet de leggende hen dus nog extra voor ieder ei ontvangen.
Gebeurt dit niet, dan worden de voor de eieren noodige stoffen
aan haar lichaam onttrokken. Zij vermagert en houdt op met
leggen. Het is echter niet onverschillig in welke voedermidde-
len zij deze bestanddeelen ontvangt. Geeft men niets dan graan,
dan moet zij om \'t noodige eiwit te krijgen, 155 Gram gerst
ontvangen, doch dan krijgt zij meer koolhydraten dan noodig is.
Het is daarom voordeeliger naast het graan ook dierlijk voedsel

-ocr page 21-

en groente voederen, zooals vleescliafval, vleeselinieel, insecten,
wormen, slakken, enz. De boer beboeft \'s zomers niet voor dier-
lijk voedsel te zorgen, omdat de kippen -dit dan zelf kunnen
vinden. Voedert bij alleen gerst, tarwe, baver of andere granen,
dan is 100 a 120 Gram per kip van 2^ a 3 kilo voldoende. De
ontbrekende voedende bestanddeelen nemen zij dan op in bet
dierlijk voeder en bet groen, dat zij zelf zoeken.

\'s Winters, vooral bij strenge vorst, wanneer geen insecten
of wormen gevonden kunnen worden, moet men de kippen naast
graan ook groen en meer eiwitrijk voeder geven.

Bebalve graan moeten zoowel jonge als volwassen kippen
ook zand en kalk kunnen bekomen. Hebben zij geen zand of
zeer kleine steentjes in bun maag, dan verteert het graanvoeder
onvolkomen. Kalk is onontbeerlijk voor de beenvorming en de
vorming der eieren. Doelmatig is het de schalen van gebruikte
eieren goed fijn te stampen en, met het ander voeder vermen o-d,

O *

aan de hoenders te geven. Fooit geve men groote stukken van
eierschalen ; zij komen er dan toe eieren stuk te pikken. Voedert
men \'s Avinters naast graan, aardappels, groen en keukenafval
ook vleeschmeel of geronnen karnemelk, dan is een extra-toe-
gift van kalk onnoodig. Voedert men andere eiwitrijke stoffen,
zooals gedroogde spoeling of erwtenmeel, dan moet men wat
beendermeel in het voedermengsel geven.

Krijgen de kippen geen groenvoeder, dan lijden zij al spoedig
aan verstopping. Heeft men \'s winters geen bladeren van
spruit-, boere- of savoyekool, dan geve men geraspte peen, kool-
rapen of mangelwortels.

Een overmatige voeding deugt evenmin als een schrale. Voe-
dert men te rijkelijk, dan worden de hennen te vet en houden zi]
op met leggen.

Laten de hoenders een deel van het voeder liggen, dan moe-

-ocr page 22-

ten zij voortaan zooveel minder ontvangen, \'s Zomers voedert
men tweemaal daags, \'s morgens vroeg en één uur voor zonson-
dergang. \'s Winters, als zij weinig kunnen opscharrelen, moet
men driemaal daags voeder geven, \'s Zomers geve men \'s mor-
gens niet te veel voeder, anders zoeken zij minder vlijtig naar
wormpjes, insecten enz. Bij voorkeur geve men \'s morgens geen
graan. De dieren hebben den geheelen nacht niets gehad, \'s Mor-
gens moet niet alleen de krop, maar ook de maag gevuld worden.
Geeft men iiitsluitend graan, dan duurt het lang vóór de maag
haar deel krijgt, omdat graan eerst een tijdlang in den krop moet
weeken en broeien. Geeft men brijachtig voeder, dan geraakt de
maag spoedig gevuld en de krop weder ledig ; de hoenders zoe-
ken dan des te vlijtiger naar dierlijk voedsel en graan, \'s Avonds
geve men graan. Krop en maag zijn dan \'s nachts werkzaam wat
tot verwarming van het lichaam bijdraagt.

Een goed voedermengsel voor den ochtendmaaltijd in den
zomer is graanmeel, met een weinig karnemelk aangelengd,
zoodat alles een brokkelige massa vormt, \'s Avonds vóór \'t op
stok gaan geeft men gerst, haver, tarwe, klein mais of boek-
weit. Met mais zij men voorzichtig ; zij maakt de leghoenders
te vet. Haver bevat te veel ruwvezel. Eogge is te branderig en
de kippen vreten ze ongaarne. In sommige streken, waar ile
hoenderteelt op hoogen trap staat, acht men boekweit het on-
overtroffen graan voor legkippen. Bij strenge vorst kan het
morgenmaal bestaan uit fijngestampte gekookte aardappelen,
groen of geraspte wortelgewassen, erwtenmeel en een weinig
zout. In plaats van erwtenmeel kan men ook gedroogde spoeling,
zemelen of vleeschmeel geven. Alles wordt goed dooreenge-
mengd en met heete karnemelk of heet water tot een brokkelige
massa aangemaakt. Het voeder moet echter, als het den kippen
wordt voorgezet, niet meer dan bloedwarm zijn. \'s Middags geve

-ocr page 23-

men liet overscliot van het middagmaal en vóór \'t op stok gaan
Toedere men graan, \'s Winters stelle men de kippen niet te vroeg
in vrijheid. Men

geve ze het warme ochtendmaal in het binnen-
hok en zoo dit niet groot genoeg en niet behoorlijk verlicht is,
voedert men ze in een schnnr, waar zij niets kunnen bederven.
Men stelle ze dan een uur na zonsopgang in -vTijheid. \'s Winters
vooral moet ook aan drinkwater gedacht worden.

In plaats van vleeschmeel kan men ook driemaal per week
gekookte en fijngehakte runderlever geven.

Geeft men aan 10 losloopende hoenders dagelijks 1 kilo gerst,
wat \'s zomers voldoende is, als de dieren vrij rondloopen, dan
krijgt iéder dier per dag 1 HG. gerst, dus voor een bedrag van
ruim i cent (de gerst tegen /quot; 5,50 a f% per 100 KG. berekend).

De voederkosten zullen in den winter, als de dieren niets
kunnen vinden, ongeveer IJ cent per kip en per dag bedragen.

Ten slotte nog dit. Afwisseling in het voeder is aan te raden.
Reinheid op voeder- en drinkbakken is een vereischte met het
oog op voederbesparing en den gezondheidstoestand van het
hoender volkje.

V.

Het leggen en het broeden.

De hen legt de meeste eieren van haar tweede tot en met haar
vierde levensjaar; gedurende dien tijd legt zij er 500 a 600. Een
goede hen legt eenige dagen na elkander eiken dag één ei, om
dan een dag over te slaan.

Meestal wordt \'s voormiddags gelegd. Hennen na haar vierde
jaar voor den leg aan te houden is meestal onvoordeelig. Men
moet ze dan mesten en verkoopen. Een hen, die legt of spoedig

-ocr page 24-

leggen zal, heeft een rooden kam, roöde lellen en roomklenrige
oorschijven. De veeren onder den staart zijn donsachtig en staan
uiteen. Het gevederte is glanzend. Gedurende den legtijd zijn de
uitwerpselen minder wit en vloeibaar dan in den rusttijd. Uit
de halfwas-kuikens neemt men voor legkippen de middelmatig
groote, die een ronden rug, kleine vleugels, middelmatig lange
pooten en een ronde borst hebben. Men houdt op Iß kippen één
haan. Deze mag niet ouder dan 3 jaar worden.

Een flinke hen kan 13 ä 15 eieren bebroeden. Voor broed-
eieren neemt men bij voorkeur de grootste, omdat het jonge dier
daarin meer voedsel vindt dan in een klein. De broedeieren late
men liefst niet ouder dan 6 ä 7 dagen worden. Men bewaart ze
in LIGGEND kaf. Heeft men veel kippen, dan schijnt het verza-
melen van broedeieren onnoodig, omdat men op één dag genoeg
eieren voor een broedsel kan uithalen. Het
schijnt onnoodig,
maar als men er aan denkt, dat men voor broedeieren alleen de
goedgevormde en grootste van de beste legsters moet nemen, dan
zal men inzien, dat het verzamelen van een
goed broedsel wel
eènige dagen eischt. Eieren met zachte en ruwe schaal en be-
vuilde eieren zijn als broedeieren af te keuren. Heeft men een
paar brahma\'s of cochin-china\'s onder de kippen, dan kieze
men die voor broedsters. Een kalkoenhen is ook goed; deze kan
25 ä 30 eieren uitbroeden.

Het broednest kan heel goed op den grond geplaatst worden.
Men slaat vier plankjes rechthoekig in elkander, legt daarin
een goed sluitende, verschgestoken graszode en daarover stroo
of hooi. Zet men de hen op den hooizolder of op een andere
hooge plaats te broeden, dan worden de eieren te droog. Men
moet in het legnest wat insectenpoeder of zwavelbloem strooien,
om te voorkomen, dat het broedende dier door luizen of mijten
verontrust wordt.

-ocr page 25-

De broedplaats moet rustig en halfdonker zijn.

Tot nog toe kan niemand aan de eieren zien of daaruit\'
ka bebhoeding een hen of een haan zal komen.

Gemiddeld worden meer hanen dan hennen geboren.

Onze lezers weten zeer goed, waaraan zij een broedsche kip-
kunnen erkennen. Jammer, dat een broedsche hen haar eieren
wel eens na 5 of 6 dagen in den steek laat. Men zet daarom een
broedsche hen op eenige oude eieren. Zet ze, als men de broed-
plaats na eenige dagen nadert, haar vederen op, dan heeft zij
de proef doorstaan en kan men de oude eieren door de bewaarde
broedeieren vervangen.

De broedhen moet met hetzelfde voeder onderhouden worden
als de leghennen. Wanneer de hen op een behoorlijk vochtige
plaats zit te broeden, is het sprenkelen van lauwwarm water op
de eieren, wat sommigen zeggen, dat van tijd tot tijd moet ge-
schieden, onnoodig. Het is alleen aan te bevelen bij zeer warm
weder en dan slechts de laatste 3 dagen vóór het uitkomen der
kuikens.nbsp;gt;

Zooals bekend is, broedt de hen 21 dagen. Om te zien of de
eieren bevrucht zijn, neemt men ze op den zevenden dag in de
holle hand en houdt ze tegen het licht. Is een ei ondoorschij-
nend, dan is het bevrucht. Is het doorschijnend, dan kan men
het gerust onder de hen wegnemen. Men kan deze proef ook
nemen door de eieren één voor één tusschen duim en wijsvinger
in het donker tusschen het oog en een brandende kaars of lamp
te houden.

Het is altijd goed 2 of 3 hennen tegelijk te laten broeden.
Vindt men onder alleeenige onbevruchte eieren, dan kan men
de bevruchte onder 2 hennen verdeelen en de derde een nieuw
broedsel geven. Komen de eieren ongelijk uit, dan zal het üik-
wijls gelukken alle eerstgeboren kuikens van drie broedsels aaiL

-ocr page 26-

«ééü hen te geven. De andere twee hennen broeden dan op de
•overige eieren door,, tot ongeveer de helft uit zijn. Dan wordt
de tweede hen als pleegmoeder aangesteld. De laatstgeboren
k\\iikens der drie broedsels worden ten slotte aan de derde hen
toevertrouwd. Gedurende de eerste 24 uren na hun geboorte
hebben de kuikentjes volstrekt geen voedsel noodig. De koes-
terende warmte van \'t lichaam der pleegmoeder is alles wat zij
dan noodig, zeer noodig hebben.

Na het broeden moet het broednest gereinigd en met kalk
bestreken worden. Dat men voor een nieuw broedsel het nest
van een
versehe graszode en van nieuw hooi of stroo voorziet,
spreekt vanzelf. Heeft men te veel broedsche hennen, dan moet
men de dieren krachtiger dan anders voeden; de broedschheid
gaat dan over en ze beginnen spoedig weder te leggen.

De ondervinding leert, dat men de beste resultaten met het
Tjroeden krijgt als een hen zichzelf zet. Men staat dan echter
ivoor het feit, dat men de broedeieren niet kan
uitzoeken.

VI.

Verpleging en voeding der knikens.

Het is verkeerd de volwassen hoenders en de kloek met haar
kiekens op dezelfde plaats te laten rondloopen. De kuikens
moeten in de eerste maanden anders gevoederd worden dan de
volwassen hoenders. Loopen zij hiermede op dezelfde plaats, dan
krijgen zij dikwijls geen voedsel genoeg en wat ze krijgen, is
gewoonlijk voor hen te zwaar. Soms vecht de kloek met de
andere kippen. Hierbij kunnen de teedere kuikentjes licht be-
zeerd worden of verongelukken.

-ocr page 27-

2T

Even verkeerd is het de kloek met haar pleegkinderen dade-
lijk ovEHAT. vrij te laten ronddolen. Zelfs de beste kloek kan niet
over haar kinderen waken^ als zij er mede in \'t struikgewas of
laiig gras gaat. Menig kuikentje wordt dan de prooi van kat,
ekster, kraai of roofvogel. Die kiekens, welke behouden blijven,
zijn later bijna niet op \'t erf te houden. In de eerste dagen sluit
men de kloek met kuikens in een afzondérlijke ruipate op. In
schuur of bakhuis is wel een plaatsje te vinden. Men bestrooie
den bodem een paar duim dik met asch en zand. Kan men niet
over een dergelijke ruimte beschikken, dan moet men geen hen
te broeden zetten vóór April. Moeten vóór half April geboren
kuikens te spoedig naar buiten, dan gaan de meeste dood tenge-
volge van koude en vocht. ISTa enkele dagen kan men de kuikens
buiten laten. Gaat het echter regenen of wordt het schraal en
guur weder, dan moeten zij weder in schuur of bakhuis ge-
haald worden.

Men kan de hen ook in een hokje doen, hetwelk aan één zijde
van traliën is voorzien, die zoo dicht bij elkander staan, dat wel
de kuikens er tusschendoor kunnen, maar niet de hen. Tegen
deze traliën brengt men een uitloop aan, bestaande uit houten
xamen met vlechtwerk bespannen, waarvan de mazen 3 a 4 cM
groot zijn. Deze uitloop moet geen bodem hebben. Men kan dit
hokje met uitloop verplaatsen en dus in de zon en in de scha-
duw zetten al naar het noodig is. De kuikens zijn voor hun na-
tuurlijke vijanden beschermd en kunnen, evengoed als wanneer
ze vri] rondloopen, in den grond krabben om wormpjes enz. te
zoeken.

Kloek en kiekens moeten \'s nachts van de overige hoenders
afgezonderd worden, tot zij groot genoeg zijn om mede op stok
te gaan. Wanneer ze 3 a 4 maanden zijn, worden de hanen van
de hennen gescheiden.

-ocr page 28-

Een etmaal na de geboorte moeten de kuikens voor \'t e«rst
gevoederd worden. Men geeft een mengsel, bestaande nit gelijke
deelen fijngekookt ei en oud, in mS^k geweekt wittebrood. Na.
een paar dagen geeft men een kruimelig mengsel van baver-,
gerste- of boekweitmeel met melk bevochtigd. Bovendien moe-
ten de kuikens daarbij nog eenige dagen éénmaal per dag ge-
bakt ei met gekneusde gierst en gesneden groen hebben. Eén
ei is daarbij voldoende voor 12 kuikens. Men kan het ei gelei-
delijk vervangen door gekookt en gehakt vleesch, of mierenpo?-
PEN (ten onrechte mierenEiEREN genoemd) om ten slotte de
kuikens langzamerhand aan gierst, grutjes, gekneusde haver of
gerst en aan boekweit te gewennen. Hierbij moet echter een-
maal per dag keukenafval met wat beendermeel gegeven wr r-
den. Nooit geve men zuur of bedorven voeder. De eerste dagen
moeten de kuikens om \'t uur, daarna oni de. 2 uren en einde! yk
om de 3 uren gevoederd worden. Zijn ze twee maanden oud, dan
ontvangen ze driemaal daags voeder. Het fijne en meer dure
voeder, dat in den eersten tijd gegeven wordt, moet buiten het
bereik der kloek geplaatst worden, bijv. onder een kooitje van
latwerk, waar de kuikens in en uit kunnen, doch de kloek niet.

Gedurende de eerste dagen verdient het aanbeveling \'s avonds
een weinig voeder op de bepaalde plaats gereed te zetten. De
kuikentjes kunnen dan bij \'t morgenkrieken hun ontbijt nemen.

Als drank geve men eerst melk, later melk en water en ver-
volgens zuiver water zonder meer.

De lezer zal bemerken, dat, zal het opvoeden der kuikens goed
geschieden, hieraan veel zorg verbonden is. Die zorg wordt
echter ruimschoots beloond door geringe sterfte, sterke kiekens,,
en hennen, die vroeg leggen.

-ocr page 29-

29
VII.

Het Mesten.

In ons land wordt door de landbouwers nog zeer weinig werk
gemaakt van bet mesten. De jonge lianen en oude kippen wor-
den veelal voor geringen prijs aan den marskramer verkookt.
Tocb is met het mesten van hanen en kippen, vooral door de
vrouw van den kleinen boer en den arbeider, nog wel een duitje
te verdienen. Het hoofdbezwaar is echter de afzet. Aan wie of
waar moeten de vette hanen en kippen verkocht worden?
quot;Woont men in de nabijheid eener groote stad en heeft men
puike waar, dan kan men er meestal een goeden prijs voor
bedingen als men er mede op de markt van pluimgedierte
gaat staan of ze bij den poelier te koop aanbiedt. Woont
men ver van een groote stad, dan gaat de afzet met veel be-
zwaar gepaard. Men heeft dan meestal tusschenpersonen noodig,
die met hetgrootste deel der winst gaan strijken. Graat men zich
echter in een bepaalde streek gezamenlijk meer dan nu op het
mesten toeleggen en krijgt de gemeste waar een goeden naam,
dan krijgt men vanzelf goede adressen voor den verkoop. Kunnen
de landbouwers in een bepaalde streek zich verbinden geduren-
de een gedeelte van het jaar gezamenlijk wekelijks een zeker
getal vette hanen of kippen te leveren, dan is daarvoor wel een
kooper te vinden. In den regel zal dit een poelier zijn. Ook kun-
nen de mesters een soort vereeniging vormen en aan een bepaald
persoon het slachten, plukken en opmaken toevertrouwen. Door
te adverteeren krijgt men dan wel afnemers onder de particu-
lieren, die, als men goede waar levert, vaste klanten worden.

Het spreekt vanzelf, dat de persoon, die met het slachten, enz.
belast wordt, in een en a»ider eerst onderricht moet ontvangen,
ook wat de wijze van verpakking betreft.

-ocr page 30-

Het verzenden van opgemaakt gevogelte heeft veel voor op
het verzenden in levenden toestand. In \'t laatste geval gaan de-
dieren tijdens de verzending veel in gewicht en kwaliteit
achteruit.

Men kan zoowel oude kippen als kuikens mesten. Wanneer
men eenigszins in \'t groot fokt, zal men de vrouwelijke kuikens
niet alle voor legkippen kunnen aanhouden en ze ook niet alle
voor legkippen kunnen verkoopen. Dit is echter geen bezwaar.
Jonge dieren toch hebben \'t fijnste vleesch. Die in de lentemaan-
den geboren zijn, begint men in \'t laatst van November te mes-
ten; ze zijn dan slachtbaar, als de jacht gesloten is. Het mesten
van oudere kippen en hanen eischt meer tijd. Doch in sommige
gevallen is men hiertoe genoodzaakt, want het verdient aanbe-
veling de legkippen niet ouder dan 4 en de hanen niet ouder
dan 3 jaren te laten worden.

Jonge hanen worden, alvorens ze gemest worden, wel gecas-
treerd. De geslachtsdrift verdwijnt en de dieren, dan kapoenen
genaamd, worden rustiger, wat ze meer geschikt maakt om ge-
mest te worden. Ook worden ze grooter dan hanen, terwijl hun
vleesch fijner is. Het castreeren of kapoenen is alweder niet
ieders werk. Wie \'t doen wil zonder daarin eerst onderricht te-
hebben ontvangen, zal de dieren vreeselijk martelen.

Het kapoenen moet plaats hebben als de hanen minstens 4
maanden oud zijn. Men legt het haantje op den rug, waarbij
men zorgt, dat zijn kop een weinig naar beneden hangt. De
ingewanden zakken dan naar beneden, waardoor men het kwet-
sen er van zooveel mogelijk voorkomt. Dan maakt men een
insngding, waarbij men den buikwand met de linkerhand om-
hoog houdt. De insnijding moet plaats hebben waar de linker-
poot in het lichaam overgaat. Men brengt den wijsvinger der

-ocr page 31-

recliterliand naar binnen in de ricbting van den rug, tot men
de zaadballen voelt, die den vorm en de grootte van een boon
bebben. Men rukt ze los en baalt ze naar buiten. De wond wordt
met een geel zijden draad dichtgenaaid en met wat olijf- of
raapolie bevochtigd. Gedurende de eerste dagen moet het dier
brijachtig voedsel ontvangen.

Men kan spreken van vrijwillige en gedwongen mesting. In
t eerste geval wordt den dieren het noodige voedsel voorgezet;
in \'t laatste geval wordt het hun op een of andere manier in den
bek gestopt en, als zij niet slikken willen, met geweld in den
slokdarm en den krop gebracht. De laatste manier vinden wij
barbaarsch en daarom laten wij die buiten beschouwing.

Men mest slechts hoenders, die behoorlijk bij vleesch zijn.
Met het opsluiten en mesten van broodmagere hoenders zal
men geen winst behalen.

Men maakt van planken een langwerpig vierkant hok, het-
welk door tusschenschotten verdeeld wordt in kleinere hokjes
die 25 cM. Iioog, lang en diep zijn. Zij-, voor- en achterwanden
moeten van hout zijn, terwijl men de hokjes van boven afsluit
met zaklinnen. Bij et inbrengen wordt dit los- en bij uitnemen
van hoenders wordt dit vastgemaakt. De bodem moet van 5 cM,
breede, afgeronde latten gemaakt worden, opdat de uitwerp-
selen naar beneden kunnen vallen, want het mesthok moet aan
een muur hangen of op palen staan.

In den voorwand moet een opening zijn, waardoor de dieren
den kop kunnen steken om te eten uit het bakje, dat voor die
opening is aangebracht. De tusschenwanden moeten zoo ver
naar voren uitsteken, dat de mestdieren elkander, ook bij \'t
eten, niet kunnen zien.

De mesthokken moeten dagelijks gereinigd worden. Vóór het
in gebruik nemen en vóór de vette dieren door nieuwe mestdie-

-ocr page 32-

Ten vervangen worden, moeten de hokjes met kalk, waarin wat
zwavel, gewit worden.

Het mesthok moet geplaatst worden in een vertrek, waarin
de temperatuur gemiddeld 17° Celsius is. Dit vertrek moet
droog en niet tochtig zijn. \'s Winters zal de temperatuur meest-
al veel te Laag zijn. Men kan hem dan verhoogen door in dezelf-
de ruimte het eten voor koeien of varkens te koken. Mest men
in \'t groot, dan moet er opzettelijk en geregeld gestookt worden.
Hebben de mestdieren van de koude te lijden, dan wordt een
groot deel van \'t voedsel verbruikt tot verwarming van het
lichaam.

Men kan de mestdieren voederen met :

Ie. gerstemeel met karnemelk tot dikke brij gemaakt ,•

■2e. een mengsel van gerste- en maismeel en karnemelk;

3e. boekweitmeel en karnemelk.

Boekweitmeel wordt door sommigen als mestvoeder afge-
keurd. De Franschen in sommige streken, die uitstekende kip-
penmesters zijn, dwepen echter met het boekweitmeel.

Het voedsel moet lauwwarm en zoo vochtig gegeven worden,
dat de mestdieren geen behoefte hebben om te drinken. Als ze
koud eten en dringen krijgen, wordt een deel van de lichaams-
warmte gebruikt o mhet op den temperatuur van het lichaam te
brengen. Drinken ze, dan gaat het voedsel ook te snel door het
•darmkanaal, zoodat daaruit minder voedende stoffen worden op-
geslorpt dan anders.

In sommige streken geeft men den mesthoenders een mengsel
-van f gerst of mais en 1 zaad van zonnebloemen.

In plaats van karnemelk kan ook afgeroomde melk gegeven
worden.

JÜen goed mestvoeder is ook de wrongel, die men uit afg^e-

-ocr page 33-

Toomde of karnemelk kan bereiden. Men vermengt ze voor de
helft met boekweit-, gerste- of maismeel.

Als goede voedermengsels kunnen nog worden aanbevolen :
f rijst- en ^ boekweitmeel met afgeroomde melk of versehe
karnemelk gekookt.

Het mesthok moet zich op een rustige, halfdonkere plaats
bevinden. Het hok met hanen plaatse men niet in de nabijheid
van dat met de hennen. De hennen en hanen hooren dan
elkander, waardoor zij onrustig worden. Dit is ook \'t geval, als
de mestdieren het pluimgedierte, dat vrij op \'t erf rondloopt,
kunnen hooren.

Ten slotte nog dit. fWij zelf hebben eens met succes een
10-tal hanen, van 5 maanden oud, gemest met een mengsel
van 2 gewichtsdeelen gekookte kleine aardappels, 1 ge wich ts-
deel gedroogde spoeling en een weinig keuken- en tafelafval,
alles met gedeeltelijk water en gedeeltelijk melk tot een dikke
brij gekookt. Men neme hiermede de proef.

De vrije mesting mag niet langer dan 3^ week duren. Merkt
men, dat de dieren minder beginnen te eten, dan moeten ze
van de hand gedaan worden.

-ocr page 34-

VUL

De Hoendermest.

1

Yersche hoeiidermest zonder strooisel bevat ruim 1,6% stik-
stof, ruim 1.5% phospkorzuur en 0,8% kali. De bemesting-
waarde van 100 kilo verschen kippenmest is dus ongeveer
f 1,40.
Van den volwassen hoen krijgt men per dag ongeveer 70 Gram
uitwerpselen, dus in een jaar 365 x 70 Gram = 25550 Gram of
ruim 25 kilo, dus voor een waarde van 35 cent.

Hoendermest werkt betrekkelijk snel, omdat zij „heetquot; is.
Wanneer men hem onvermengd gebruikt, moet men er spaar-
zaam mede te werk gaan. Teneinde hem niets van zijn waarde
te doen verliezen, moet men tweemaal s weeks kaf of gesneden
stroo in het nachthok strooien. In kleistreken strooie men
bovendien om de licht vervliegende stikstof te binden, tegelij-
kertijd ook wat superphosphaatgips en in zand- of veenstreken
eenig kaïniet over den hoendermest. Door dit vermengen met
stroo of kaf en superphosphaatgips of kaïniet, maakt men het
regélmatig verspreiden van den mest over \'t land meer gemak-
kelijk en bindt men de kostbare stikstof niet alleen, maar men
verhoogt ook het phosphorzuur- of kaligehalte van het mengsel.

Sommige landbouwers houden 80 a 100 hoenders. De goed
bewaarde mest van deze dieren heeft een waarde van / 28 a /\'35.

-ocr page 35-

_______________________________

IX.

Geldelijke opbrengst.

Elke hen kost den boer gedurende 150 dagen van het jaar
li en gedurende 215 dagen ^ cent per dag aan voeder. Dit maakt
dus in een jaar een bedrag aan voederkosten van ongeveer
f a.
Het eene hoen door het andere legt per jaar stellig 140 eieren.
N^emen wij aan, dat deze door elkander met cent betaald wor-
den, dan legt ieder hoen voor /\'4,P0 aan eieren. Voegen we
hierbij de waarde van den mest, dan komen we tot een jaarlijk-
sche opbrengst van ruim
f 5,25.

De zuivere winst op ieder leghoen is dus minstens f 2,25 per
jaar. Wij zeggen :
minstens, want de voederkosten zijn tamelgk
hoog en de gemiddelde prijs der eieren is tameliik laag be-
rekend.

De kleine boer of daglooner, die 45 legkippen houdt en zicb
niet op het mesten toelegt, kan daarmede jaarlijks minstens
f 100 verdienen.

. Wie de oudé kippen, de jonge hanen en de jonge hennen, •
welke hij te veel heeft, mest, verdient met hetzelfde aantal
leghoenders no^ meer.

-ocr page 36-

36
X.

Meest voorkomende ziekten.

Jicht.

a.nbsp;Etterende gewrichtsontsteking. Aan de voeten en de
vleugels ontstaan in de nabijheid der gewrichten grootere of
kleinere gezwellen, hard op \'t gevoel, hoogrood en zeer warm,
Als men de gezwellen aanraakt, heeft het dier pijn. Bij de hoen-
ders vindt men ze vooral aan de voeten; ze loopen mank en
blijven op Kstok zitten of op den grond liggen. Yooral aan het
kniegewricht en het gewricht onder aan het loopbeen, het loop-
been en de teenen vindt men de bedoelde gezwellen.

Oorzaken: Kouvatten, beleediging, \'t loopen op grove
kiezel, het zitten op smalle stokken met scherpe randen Meer
bij hanen dan bij kippen en vooral bij de zware rassen.

Behandeling: Beschutten tegen tocht en vocht; warm-
en drooghouden. Dagelijks geve men drie pillen bestaande uit
0,1 Gram salicylzuur opgelost in spiritus en het noodige meel
en water. Gezwellen behandelen met Goulards-water, d. i. een
oplossing, van loodacetaat in water.

b.nbsp;Jichtige gewrichtsontsteking. Deze ziekte heeft veel
overeenkomst met de vorige. De gezwellen zijn echter harder
en de ziekte duurt langer. Dikwijls is eerst één voet aangedaan,
terwijl de andere de kwaal pas na \\ of 1 jaar krijgt.

Behandeling: Warm en droog verblijf. Gezwellen in
wollen lappen wikkelen. Als de grootste pijn geleden is, insme-
ren met kamferspiritus. Inwendig driemaal daags 3 droppels
tinctura cholchici. In het drinkwater wat ijzervitriool.

Beenverweeking.

Hieraan lijden meest jonge hoenders, vooral die der zware
rassen. De sïieke dieren loopen niet meer dan hoogst noodig is.

-ocr page 37-

Als ze loopeii, snakken ze naar lucht; de gewrichten aan de
pooten zijn knobbelachtig verdikt. De zieke dieren lijden ook
aan bloedarmoede en vermageren.

Behandeling: Yoelt men vreemde voorwerpen in \'t
kalk, vleeschvoedsel en per dag een toegift van 3 Grram basisch
phosphorzure kalk per 12 hoenders.

Eigenlijke geneesmiddelen kunnen hier niet baten. De voe-
ding moet in dezen alles doen.

Verstopping.

Oorzaken: ïe veel droog voeder, ingewandswormen of
werkeloosheid der darmwanden.

K e n t e e k e n e n : Aandrang tot ontlasting met weinig of
geen gevolg. In \'t laatste geval willen de dieren niet meer eten.

Behandeling: Voelt men vreemde voorwerpen in \'t
lichaam of veronderstelt men ze daar, dan 2 eetlepels ricinus-
olie opeens ingeven. In andere gevallen om de 2 uren een
laxeerpil, bestaande uit een tiende Grram aloëpoeder met won-
derolie vermengd. Inspuitingen met lauwwarm water zijn even-
eens uitstekend. Het kleine glazen spuitje moet zoo ingebracht
worden, dat men in den endeldarm en niet in den eileider spuit.

Hoesten.

O O r z a a k : Kouvatten in tochtig hok ; plotselinge tempera-
tuursverwisseling.

e h a n d e ;1 i n g : Warm en droog opsluiten en een weinig
cayennepeper door \'t voeder geven. Pillei^ van i Gram salniiak
en meel zijn ook goed.

Cholera of Hoenderpest.

Deze ziekte is hoogst besmettelijk en heeft meestal een doo-
delijken afloop.

V e r s c h ij n s e 1 e n : Loozing van hooggele uitwerpselen in
plaats van witte.

-ocr page 38-

De dieren zijn neerslaclitig, lusteloos en vreten meestal niet.
De zieke vogels zonderen zich van de gezonde af. Ze kr%en
doorloop, de aarsveren worden bevuild en de uitwerpselen wor-
den eindelijk slijmig en groen. De dieren hebben grooten dorst.

Kam en kinlellen krijgen een violette tint, ja, worden zelfs
zwart. Soms treedt de dood in onder stuipverschijnselen. Som-
mige zijn als \'t ware zoo gezond en zoo dood, anderen kwijnen
weken lang. Uit den snavel en de neusgaten vloeit stinkend
slijm en de oogen tranen.

Behandeling: Zijn een of meer dieren aangetast, dan moe-
ten ze onmiddellijk afgezonderd worden. Het hok en de drink- en
etensbakken moeten ontsmet worden. In het hok plaats men een
komfoor met gloeiende houts- of turfkool, waarop men stukken
zwavel laat verbranden. Het hok wordt gesloten, opdat de zwa-
veldamp niet te spoedig ontsnappe. De eet- en drinkbakken
moeten met een oplossing van 1 deel carbolzuur op 9 deelen
water uitgebeend worden. De mest moet verzameld en verbrand
worden. Men maakt pillen van meel, boter en 0,04 Gram ijzer-
Adtriool en geeft er dagelijks twee van in. Aan het drink-
water moet men kalkwater toevoegen. De voeding moet krach-
tig zijn en voor een deel uit vleesch en versch groen bestaan.
Gestorven dieren moeten verbrand worden.

Men kan ook de proef nemen met inwendige toediening
van looizuuroplossing. Men geeft ook wel 7 ä 8 droppels Tint.
. anti-diarrhoea met warme melk.

Snot.

Snot is een kroepachtige ontsteking der slijmhuid en hoogst
besmettelijk.

In de kweekerij voorkomende, kan ze wel een jaar hardnek-
kig weerstand bieden aan alle behandeling en ontsmetting.

Yerschijnselen:Ademhaling met geopenden bek en ge-

-ocr page 39-

strekten hals, snakken naar lucht met een piepend geluid. Later
gaat de ademhaling soms met een rochelend geluid gepaard.

Kam en lellen worden eerst blauwachtig, later bleek, wat ook
het geval is met het inwendige (de slijmhuid) van neusgaten
en bek

De zieke dieren zonderen zich van de gezonde af en laten de

vleixgels hangen.

De gevolgen zijn uittering en bloedarmoede, nadat de ziekte
7 ä 15 dagen heeft geduurd. Soms schudden de lijdende dieren
met den kop, waarbij zé^een taai slijm wegslingeren. Neus- keel-
en mondholte, alsmede de oogen, zijn ontstoken ; de laatste blij-
ven veel gesloten.

Voorbehoedmiddelen: Pas aangekomen hoenders
afzonderen tot ze gezond gebleken zijn en bij voorkeur sterke
inlandsche of gekruiste rassen houden. De uit Italië en Frank-
rijk ingevoerde hoenders brengen de ziekte dikwijls mede.
Zieke dieren afzonderen. Doode dieren verbranden. Hokken
en rennen ontsmetten door schrobben met sodaloog of branden
van zwavel en behandeling met chloorkalk of carbolzuur.

Aan het drinkwater 1% salicylzuur toevoegen.

Behandeling: Alle ziekelijke uitwassen en korsten op de
slijmhuid van den bek voorzichtig met een spaantje afkrabben.
De korsten op oogleden, neusgaten enz. met vazeline losweeken
en daarna verwijderen. Dan de wondvlakten met heischen steen
OPPERVLAKKIG uitbranden. Gezwellen aan den kop met scherp
mesje
openen, uitdrukken en dan inwendig penseelen met op-
lossing van 1 deel phenol of boorzuur op 100 deelen water, waar-
bij men 10 deelen glycerine heeft gevoegd. Verder afkoeling
door koud, zuiver water.

-ocr page 40-

40
Pip.

Dit is een catarrliale aandoening\'der neus- en mondholte;
men noemt ze ook
goedaardige snot.

Verschijnselen en oorzaken: Verstopping der
neusgaten. Het zieke hoen maakt een piepend geluid en haalt
moeielijk adem. De tong wordt hard.

Behandeling:Ter genezing maakt men mond- en keel-
holte met zwakken pekel schoon. Men geeft peper door het
drinkwater. Ook kan men een weinig wonderolie ingeven. De
pip of pips kan ontstaan door het eten van te warm voeder en
door het vatten van koude.

Men laat ook wel teerdampen inademen en smeert de neus-
gaten met vaseline.

Geneest de slijmhuid niet spoedig, dan de mondholte pensee-
len met oplossing van 3 a 5 deelen chloorzure kali in 100 deelen
water. •

De zieke hoenders moeten, dit spreekt vanzelf, voor koude en
vocht behoed worden.

Gebrek aan eetlust.

Deze ziekte van voorbijgaanden aard wordt genezen door wat
peperkorrels of cayenne-peper in water te koken en het afkook-
sel bij het drinkwater te voegen. Men geeft ook wat fijngesneden
uien door het voeder.

Legnood.

Is het ei te groot, zoodat het niet of hoogst moeielijk
door den eierleider kan, dan verkeert de kip in legnood.
Men moet een weinig slaolie inspuiten. Helpt dit niet, dan moet
men het ei stuk stooten. De inhoud loopt daarna vanzelf weg,
doch de stukken schaal moeten met den vinger verwijderd wor-
den. Deze moet te voren met olie besmeerd zijn. Ook een
windei kan legnood veroorzaken. Men haalt dit uit den eierlei-

-ocr page 41-

der door middel van een ijzerdraadje, aan liet eene einde tot een
haakje verbogen- Tengevolge van legnood verlamt de sluitspier
van de aars en komt de endeldarm wel naar buiten te hangen.
Men besmeert hem dan met olie en drukt hem weer naar bin-
nen. Herhaalt zich het kwaad, dan doet men \'t best de kip te
slachten.

Wormen.

De kippen hebben van verschillende wormsoorten te lijden.
De gevaarlijkste is wel de worm, die in de luchtpijp huist. De
uitwerpselen en het slijm der zieke dieren bevatten wormen en
de eieren daarvan. Daarom moeten de zieke dieren van de ge-
zonde verwijderd worden. Als geneesmiddel druppelt men een
weinig alcohol met 8 procent salicylzuur in de luchtpijp. Aan
het drinkwater voegt men een weinig salicylzuur toe, terwijl
men het voeder met fgngehakte uien vermengt.

Soms vindt men band- of spoelwormen in den hoendermest.
Al naar de grootte of den leeftijd geeft men per dag 8 brood-
pillen in, die ieder ä 1 Gram poeder van arecanoot bevatten.

Bevroren lichaamsdeelen.

Bij strenge vorst kunnen de kam, de lellen en ook de beenen
en het vleezige gedeelte der vleugels bevriezen. Bevroren kam
en lellen zijn eerst donkerrood, doch worden later blauw om te
verdrogen en af te vallen. Bevroren voeten, vooral de teenen,
zwellen op, worden rood en warm en veroorzaken den dieren
pijn, als ze loopen. Geneesmiddel: eenige malen per dag
inwrijven met ijs- of sneeuwwater, later met olijf- of raapolie.

Kalkpooten.

Kalkpooten worden veroorzaakt door kleine spinachtige dier-
tjes, mijten genaamd, die zich op de loopbeenderen, soms ook op
kam en lellen, bevinden en vermenigvuldigen. Men merkt van
deze diertjes, die ook naar de andere hoenders verhuizen, nit.i.s^.

-ocr page 42-

Men wordt hun tegenwoordigheid pas gewaar, als korsten op de
beenen ontstaan. De schubben, waarmede de pooten bedekt zijn.
worden opgelicht; de pooten zien er dan uit, alsof ze mis-
vormd zijn.

Geneesmiddel: Pooten met groene zeep insmeren; na
drie dagen in warm water baden. De korsten laten dan los. \\ er-
volgens de zieke plaatsen smeren met zinkzalf of met een op-
lossing van Peru-balsem in spiritus. In plaats hiervan kan men
ook een mengsel van reuzel en slaolie met zwavelpoeder nemen.

Witte kam.

Versch ij nselen: In t begin op kam en lellen witte of
lichtgrijze vlekken; ze worden grooter en vloeien ineen. Kam
-en lellen worden met een schimmellaag bedekt, die steeds dikker
wordt en later een korst vormt. De ziekte verbreidt zich over \'t
geheele lichaam. Deze kwaal is ook besmettelijk voor den
mensch.

De zware hoenderrassen zijn er \'t meest vatbaar voor, vooral

Cochin-China\'s.

Behandeling: Deze baat alleen in \'t begin, wanneer nog
slechts de kop is aangetast. Eenmaal daags insmeren, met een
mengsel van 1 deel carbolzuur of benzine op 20 deelen groene
zeep. Zieke dieren afzonderen, hok ontsmetten en doode dieren
verbranden.

Kropsiekten.

Kropziekte ontstaat, o. a. als de dieren te veel droog graan
•opnemen, hetwelk later door het opgenomen water in den krop
uitzet, waardoor het niet in de maag komt.

Dikwijls vreet het hoen iets op, dat onverteerbaar is, zooals
halmen, vederen, beensplintertjes, steentjes, stukjes van stroo-

-ocr page 43-

halmen, enz. Hierdoor raakt het onderste deel van den slokdarm
verstopt, zoodat het voedsel niet uit den krop naar de maag kan
gaan. De inhond van den eersten wordt dan
zuur en gaat zelfs
tot rotting over. Toch verlangt de maag voedsel. Het dier eet
daarom steeds door en eindelijk wordt de krop zoo vol en ge-
spannen, dat het dier van honger of tengevolge van kropziekte
sterft. Bemerkt men iets van deze ziekte, dan neemt men het
zieke hoen tnsschen de knieën, trekt den kop met de linkerhand
in de hooge en drukt zoolang met de rechterhand op den krop
tot hij week wordt. Men draagt zorg, dat het rottende voedsel
van voor de uitmonding der krop verwijderd en door versch
voedsel vervangen wordt. Dan sluit men het dier een dag op en
geeft het niets dan water. De maag begint te werken en verteert
alles wat in den krop is. Is na een dag de krop nog niet geheel
geledigd, dan herhaalt men de kuur.

Is verstopping van den slokdarm beneden den krop oorzaak
van de hardheid, dan moet de krop geopend en leêg gemaakt
worden. Men neemt het hoen ruggelings tusschen de knieën,
plukt de vederen op den krop uit, totdat men een kale plek van
3 cM. lang en 1 cM. breed heeft. Hierin maakt men de insnij-
ding. Men ledigt den krop door middel van den met olie bevoch-
tigden wijsvinger. Dan naait men eerst de krophuid en vervol-
gens de halshuid met een zijden draad en een gebogen naald
dicht. Men moet telkens, wanneer men de randen van de ge-
maakte snede bij elkander gehaald heeft, den draad afsnijden
en de beide einden aan elkaar knoopen. Ten slotte bestrijkt men
den naald met eiwit, slaolie, jodoform of collodium.

Hetzelfde middel is door ons persoonlijk toegepast bij meer-
dere kippen, die een harden krop hadden tengevolge van het
eten van te veel maïskorrels.

-ocr page 44-

Vedervreten.

Soms pikken de hoenders elkander de vederen uit om die op
te slokken. Kropziekte kan hiervan \'t gevolg zijn. Men smeert
de vederen van alle kippen met aloë in en geeft vleeschmeel,
fijngehakt vleesch of ander dierlijk voedsel. Het vedérvreten
komt melden bij losloopende kippen voor.

De hoendérs hebben, ook al wordt het hok geregeld goed
gereinigd en gelucht, soms last van vachtluizen, mijten enz.
Ook deze eerste kunnen kaalheid veroorzaken.

Ter verdrijving van de luizen moet insectenpoeder tusschen
de vederen worden geblazen of spuit men met een oplossing van
1 deel Peru-balsem in 4 deelen spiritus. Het insmeren met
anijsolie is ook goed. Het hok moet gezwaveld en gewit worden
met kalk, waarin 5 ä 10 procent carbol. Dat mijten de oorzaak
zijn van kalkpooten, is reeds medegedeeld.

Het zijn ook mijten, en wel zulke, welke zich voeden met.
huidschubben en vederen, die bij de kippen schurft veroorza-
ken. De kippenschurft gaat ook op paarden over. Geen hoenders
in den paardenstal dus !

Dan dient nog gcM-ezen te worden op de eigenlijke hoen-
dermijt.
Deze is zoo groot als een zandkorrel en bloedrood of
bruin van kleur. Zij verschuilt zich overdag in reten en gaten
der wanden van het nachthok of in den mest. \'s achts komt
zij uit haar schuilhoek om den hoenders het bloed af te zuigen.
De mijten zijn er soms de oorzaak van, dat een broedhen haar
eieren in den steek laat. Ook deze mijten gaan op paarden, als-
mede op honden en katten over. Dikwijls noemt men ze vlooien.
Wil men de mijten verdrijven, dan moet men de kippen een
vollen dag uit het hok houden, dit flink zwavelen, dan met ko-
kend sodawater uitschrobben en daarna witten met een mengsel
van 95% kalk en 5% carbolzuur.

-ocr page 45-

45
XL

Het ruien.

Tijdens het ruien leggen de hoenders niet. De stoffen, die
anders tot vorming der eieren dienen, worden dan voor den
groei der vederen gebruikt; daarom duurt de rui bij de hen
ook langer dan bij den baan. Katuurlijk zijn de dieren in
dezen tijd, waarin zij dunner bevederd zijn, gevoeliger voor
koude en nat dan anders. Daarom moeten ze in den ruitijd zeer
krachtig gevoed worden met verwarmd voedsel. Men geve
\'s morgens een mengsel van vleeschmeel, geweekte gerst en
een weinig peper. Ijzervitriool in het drinkwater is een ver-
eischte. Bij nat weder sluit men de ruiende hoenders op.

Zijn de kii)pen BurrEN den ruitijd niet glad in de vederen,
dan is dit veelal een gevolg van gebrek aan groenvoeder of de
aanwezigheid van woekerdieren.

Het ruien verloopt niet altijd regelmatig. Slecht gevoede en
oude vogels ruien later en langzamer dan goed verpleegde en
jonge vogels. Die veel eieren leggen, ruien langer dan slechte
legsters.

tiedurende den rui moeten de hoenders goed warm gehouden
worden; men laat ze \'s morgens niet zoo vroeg vrij als anders.
Men geve ze vooral ook gehakte uien en gebrande schelpen of
gemalen krijt.

Kuikens, die „in de vederenquot; zullen komen, moeten alleen
bjj droog, zacht weder losgelaten worden, terwijl men ze phos-
phorzure kalk door \'t voeder geeft en wel 1 Gram per 8 kuikens
en per dag. Kuikens blijven wel eens vederloos (alopesie), hoe-
wel de vederwortels aanwezig zijn. Dit gebrek is overerfelijk.
Daarom deze kuikens vroeg geslacht, ook omdat ze meestal niet
oud worden.

-ocr page 46-

■ \'^t

-ocr page 47-

INHOUD.

Voorbericht . . \'..............................ï

I. Welk ras of welke kruising verdient aanbeveling?..........amp;

II. Italianen, Wyandottes, LangshalS, Houdans................8

III.nbsp;Het hoenderhok ................... .nbsp;15

IV.nbsp;De verpleging en voeding der legkippen..................19

V. Het leggen en het broeden..............................23

VI.nbsp;Verpleging en voeding der kuikens.......26-

VII.nbsp;Het mestert............................................29

VIII. De hoendermest................................34

IX.nbsp;Geldelijke opbrengst....... . . .................35

X.nbsp;Ziekten................................................36

XL Het ruien...................... .nbsp;45

-ocr page 48-

■ *

, ^ -