DEN VOLKEMEGTELIJKEN REGEL;
OP GEZAG VAN DEN ÜECTOR MAGNIFICüB
GEWOOU HOOaLKERAAK IS DH GODSELEEKDE FACULTEIT,
Met toestemming van den academischen senaat
EN
volgens besluit dek regtsgeleerde faculteit,
TEE VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
Doctor in het Rtmieiosch en Hedendaagsch Regt,
aan de utrechtsche hoogeschool,
IIOOK
G H B O R E N TB ZWOLLE,
TIC VERDEOIGKN
op .waanlt;l«i; dcu 13 JtiniJ 1804, des nmiiiridng« te a ure.
ZWOLLE,
DE EK VEN J. J. TUL,
186-k
-ocr page 2-IT-»
Si\'\'/nbsp;•nbsp;\' \'nbsp;*■
t \\ lt;
\' V
r gt;gt; ^^ Wi\'
Î
.A^ /
N.. A
a ^
-ocr page 3-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 4-„Non 5 les prérogatives de la guerre ne doivent pas plus être étendues
„que la tlamme , qui menace de dévorer une cité................ .
„S\'élever contre l\'extension arbitraire de ces droits, c\'est plaider la
„cause de l\'kumanité.quot;
de eaynkval, de la. liberté des mers I, 283.
-ocr page 5-VOOUWOORD.
Bij de uitgave dezer Academische proeve, die haren oor-
sprong verschuldigd is aan de in April 1862 door de regts-
geleerde faculteit aan de Gi-oningsclie hoogeschool uitgeschrevene
prijsvraag \'), gevoel ik mij gedrongen een woord van danh
uit te sfreken.
In de eerste plaats tot U, mijne dierbare ouders! voor de
liefderijke zorgen, door U met kwistige hand aan mijne op-
leiding besteed. Weest verzekerd, dat ik in deze proeve, die
daarvan de eerste vrucht is, hoeveel genot hare bewerking mij
ook verschaft hebbe, geene bladzijde met meer voldoening neer-
geschreven heb, dan die, waarop die drie enkele woorden der
opdragt: aan mijne ouders, de onwraakbaarste getuigenis
afleggen van hetgeen ik aan O verschuldigd ben.
Vervolgens tot U, hooggeachte heeren professoren der regts-
geleerde faculteit, hooggeleerde vreede, de geer, fruin en
van eees! zoowel voor Üwe lessen, waardoor gij, ieder in
het bijzonder, mijnen lust tot de regtsstudie hebt weten aan te
kweeken, als voor de belangstelling, waarmede gij steeds mijne
studiën hebt gadegeslagen. Het nut, dat TJw onderrigt mij
verschaft heeft, de voorkomendheid, waarmede gij mij steeds
den toegang tot Uwe bibliotheken opensteldet, de welwillende
\') Be vraag was ddus gesteld: „Uequiritur disputatio de juris
„gentium regula: navem esse partem et quasi continuationem terriforit.
„Exponatttr quae sit hujus regulae introductae sensimque propagatae
„historia et quam late pateat ejus usus. Non tantum juris gentium
„sed et aliarum jurisprudentiae partium. Jiaheatur ratioquot;
wijze, waarop gij mij dikwerf üiven tijd tot het voeren van
leerzame gesprekken ten beste gaaft, zal ik immer m,et innige
erkentelijkheid gedenken.
U, hooggeachte promotor, hooggeleerde vreede! zij nog in
het hijzonder mijn dank toegeiragt voor de nuttige wenken,
die ik van U vóór het ter perse leggen dezer proeve mogt ont-
vangen, en waarvan ik dankhaar gebruik gemaakt hel.
Geachte Hoogleer ar en der litter arische faculteit! en gij allen,
die iets tot mijne vorming hebt hijgedragen, waaronder ik in
het bijzonder U geachte docenten van het Zwolsche gymnasium 1
noemen moet, houdt U verzekerd van mijne bijzondere erken-
telijkheid.
En gij, mijne vrienden! aan wier zijde ik eenen academie-
tijd, vol van de zoetste herinneringen, heb door gebragt, ik
betwijfel het geen oogenblik, of de vriendschap, aan de Aca-
demie door ons aangeknoopt of voortgeplant, zal er eene voor
ons gansche leven zijn. Mogen de hartelijke blikken, die mij
uit Uwe oogen te gemoet stralen, en de stevige handdruk, die
ze vergezelt, mij nog regt dikwijls verkonden, dat gij mij daar-
binnen nog steeds dezelfde genegenheid toedraagt!
Waar ik van mijne vrienden spreek, mag ik niet met stil-
zwijgen de ware vriendschapsdienst voorbijgaan, mij door vier
van hen in het overschrijven van mijn antwoord op de prijs-,
maag bewezen. Set was eene dienst, waarvoor ik mijnen dank
niet genoeg in woorden uitdrukken kan, en die mij eene aange-
nar/ié he^\'innering te meer aan dit geschrift schenken zal.
Ook de kennismaking met JJ, mijne Groningsclie vrienden!
de heerlijke dagen in Uw midden doorgelragt, de bijzonder
gulle en gastvrije ontvangst van allen, met wie ik in Uwe Aca-
demiestad in aanraking kwam, knoopen daaraan herinneringen
vast, die mij gedurende mijn gansehe leven zullen bijhlijcen.
Ten slotte mag ik de welwillendheid, waarmede de heeren
campbell te \'s Sage en professor pltjygeks te Leiden mij den
toegang tot verschillende werken hebben getnakkelijh gemaakt,
zoomede die, wellte ik van Mr. e. n. eahüsen te Amsterdam
ondervond, niet onvermeld laten. Voor de diensten, mij door
die heeren bewezen, betuig ik hen hij dezen mijnen kartelijken
dank.
Utrecht, 25 Mei 1864.
-ocr page 8-, ........
\'jt ■
•• • Vi.
V J ■
v\'îioj-îÇ. \'
\\
/ ■ \\
■c
quot;mtjy-
. j \' t
r \' \'quot;.VA.
Bladz.
inleiding......................... 1
EERSTE GEDEELTE.
geschiedenis van den regel: „schip is territoir.quot;
hoofdstuk i. Oorsprong van den regel......... 8
hoorastuk ii. Uitbreiding van den regeL
Eerste tijdperk. Van den vroegsten tijd tot aan den
Westfaalschen vrede (1648)..... 18
apdeéling i. Het schip in de territoriale wateren
van eenen vreemden staat.
§ 1. De regel tegenover zijne eerste beper-
king: het strandregt........... 20
§ 3. De regel tegenover zijne tweede beperking:
het regt van souvereiniteit van eenen
vreemden staat.............. 25
apdeeling ii. Het schïp, zoowel in de territoriale
wateren van eenen vreemden staat
als op de volle zee.
De regel tegenover zijne derde beperking: de
oorlogsi\'egten .. ................. 38
§ 1. Van den vroegsten tijd tot aan het
Consolato del mare ......... 38
§ 3. Van het Consolato del mare tot aan
den Westfaalschen vrede...... 48
-ocr page 10-XTI
Bladz.
Tweede tijdperk. Van den Westfaalschen vrede (1648)
tot op onzen tijd.
AFUEELiNG I. Het schip in de territorial^ wate-
ren van eenen vreemden staat.
§ 1. Strandregt................. 98
§ 2. Eegt van souvereiniteit van eenen vreem-
den staat................100
AFDEELING 11. Het schip zoowel in de territoriale
wateren van eenen vreemden staat
als op de volle zee.
Oorlogsregten.....................118
§ 1. Van den Westfaalschen vrede tot den
vrede van Aken (1748)........ 119
§ 2. Van den vrede van Aken (1748) tot op
TWEEDE GEDEELTE.
OMVANG VAN UEN KEGEL : „SCHIP IS TERBITOIE.quot;
HOOFDSTUK I. Volkenregt...............238
HOOFDSTUK II. Internationaal privaatregt......263
BESLUIT . .......................... 291
NASCHEIPT..........................298
STELLINGEN........................299
-ocr page 11-IKLEIDIN6.
Gelijk in den staat elk burger zijne regten en verpligtingen
beeft, regten, die zijne medeburgers jegens hem, verpligtin-
gen, die hij jegens hen gehouden is in acht te nemen, zoo
\'^s het ook met de staten onderling. De staat is burger in
de groote volkerenmaatschappij. Die volkerenmaatsehappij
heeft evenzeer haar regt en hare wetten, de uitvloeisels van
dat regt, als elk der staten, waaruit zij is zamengesteld; een
regt dat in die wetten wel is waar nog niet tot zoo groote
rijpheid gekomen is, maar omtrent welks ontwikkeling de
gebeurtenissen der laatste jaren gegronde redenen geven om
de schoonste verwachtingen te voeden voor de toekomst
Van alle regten, aan de burgers in den staat toekomende,
IS dat van heer en meester te zijn binnen zijne woning wel
\') Eeeds is er zelfs, (om niet van de mislukte Declaration du droit
des Gens van den abt geégoiee (April 179B) te gewagen), een paar ja-
ren geleden, eene poging gedaan tot codificatie van het Volkenregt ten
opzigte van die punten, waaromtrent alle volken thans reeds eenstemmig
zijn of eenstemmig zouden kunnen worden. Ik bedoel het werkje van
alphonse de domin-petrushevecz. Précis d\'un code du droit interna-
tional. Leipzig 1861. De schrijver (p. 14) wil zoodanig een wetboek,
door eene internationale commissie geredigeerd, vervolgens door alle staten
bij tractaat aangenomen en door ieder in zijn gebied gepromulgeerd.
een der voornaamste. Evenzoo is het met het souvereini-
teitsregt der staten over het gewigtigste voorwerp, daaraan
onderworpen, over zijn territoir. Gelijk ieder burger binnen
zijne woning leeft volgens zijnen wil, en geüjk ieder zijner
medeburgers verpligt is die woning te eerbiedigen, zoo
heerscht ook de staat binnen de grenzen van zijn grondgebied
oppermagtig volgens zijne wetten, en zoo zijn ook zijne me-
destaten gehouden dat grondgebied te eerbiedigen
Het is bepaaldelijk dat regt van den staat op zijn grond-
gebied, dat bij de behandeling onzer stof in aanmerking komt.
Hij heerscht daar, zeiden wij, oppermagtig volgens zijne
wetten. Die wetten, zij moeten niet alleen door de burgers,
maar ook door vreemdelingen, door allen, die zich op het
grondgebied bevinden, worden nageleefd. Maar verder strek-
ken zij zich dan ook niet uit; want daar buiten ligt het grond-
gebied van eeneii anderen staat, die evenzeer als de eerste
regt heeft op de eerbiediging van zijne wetten, binnen den
kring, waarover zich zijne magt uitstrekt. En die wetten
zullen van de eerste dikwijls zeer verschillen, ingerigt als
zij zijn om andere behoeften te bevredigen, ingerigt als zij
zijn naar de zeden en gebruiken, naar den landaard van eene
andere natie
Het is dus voor lederen staat, het is ook voor de burgers
van iederen staat van het grootste gewigt, met juistheid te
weten, tot hoe ver de wetten van den eenen hare kracht kun-
nen uitoefenen, te weten, waar die van den anderen beginnen
te gelden.
Die beide punten, waar de wetsmagt van den eenen op.
houdt, waar die van den anderen begint, moeten noodzakelijk
in elkander vallen. Het komt er slechts op aan, voor elk
tweetal staten dat punt bepaaldelijk aan te wijzen. Dat punt
is de plek waar het grondgebied van den een\' eindigt, waar
dat van den ander\' een\' aanvang neemt.
1)nbsp;Alphonse domin, o, 1. Art. III.
2)nbsp;Cf. joseph stoey, Commentaries on the conflict of laws. In-
troductory Remarks,
Waar eindigt derhalve het grondgebied van eenen staal?
Het antwoord op deze vraag ligt in de beantwoording dezer
andere vraag opgesloten, die noodzakelijk vooraf moet gaan :
Wat behoort tot het grondgebied van eenen staat?
Het grondgebied van eenen staat wordt onderscheiden in
landgebied en loaiergebied.
Het eerste is gewoonlijk door zekere grenzen aangewezen,
en hoewel zich soms omtrent die grenzen moeijelijke kwestiën
kunnen opdoen, is het toeh in den regel gemakkelijk ze met
juistheid te bepalen.
Het tweede levert meer moeijelijkhedeh op. Wij moeten
het weder onderscheiden in riviergehied en zeegebied.
Het riviernebied omvat alle binnenlandsche wateren . voor-
namelijk de rivieren, die enkel door dien eenen bepaalden
staat loopen, insgelijks dat gedeelte van andere stroomen,
Waarvan beide oevers aan dien staat toebehooren. Behooren
de oevers aan verschillende staten toe, dan strekt ieders
gebied zich uit tot op de helft der breedte van den stroom,
Verder kunnen wij hieronder brengen de havens, reeden,enz. gt;),
Het zeegebied 2) heeft langen tijd tot vele twisten aanlei-
\') iaoMiN, 0. 1. Art. V, X. XI.
Omtrent de vrije scheepvaart op rivieren door verschillende staten
stroomende , in \'t hijzonder op den Rijn , de Neckar, den Main, de
Moezel, de Maas en de Schelde zijn voorzieningen gemaakt hij de
Weener Slot-Acte van 1815. {Annexe XVI.) Zie r. ppiillimoee. Com-
»lentaries upon international law. I, § 164 en volg., waar ook meer
tractaten met dergelijke voorzieningen vermeld worden. Het traetaat van
Parijs van 1S56 (Artt. 15 , 19) verzekert ook de vrije scheepvaart op
den Donau. Zie c. t. wubm, Fünf Briefe über die Freiheit der Flusz-
scUfffahrt und über die Donau-Mte von 7 Nov. 1857 (Leipzig 1858) en
ffleer andere dergelijke bepalingen bij heïfter , Dm Europäische f\'ólker-
recU der Gegenwart. Berlin 1861. Anlage VII, p. 451 sqq. Vergelijk ook
j- l. ckemek van den eeegh , de flumimim communium »avigatioae.
L- B. 1835.
Baetholomaeds caepolla , de Servituiihus Rusticonim Praedi-
orum. Tract. II. C. 26 § 26. „Qiiaero an appellatione territorii alicujus
»Civitatis comprehendatur etiam mare? Et videtur quod sie.quot;
ding gegeven. De aanspraken, die verschillende volken zoo-
wel op den ganschen Oceaan als op verschillende zijner deelen
hebben willen doen gelden, zijn bekend. Om van den ouden
tijd niet te spreken, waar sommige schrijvers reeds iets der-
gelijks meenen te bespeuren behoef ik slechts te gewagen
van Venetië, Genua, Portugal, Spanje, Engeland, die ach-
tereenvolgens met den grootsten nadruk hunne vermeende
regten wilden doen gelden. Lang en heftig is er over ge-
streden 2).
Die strijd is thans ten einde. Hij heeft tot resultaat op-
geleverd , dat de volken hunne dwaze eischen hebben laten
varen, en dat de vrijheid der zee voor alle volken algemeen
is erkend. De strijd over de stelling, door gkotius verde-
digd 3) en door selden bestreden is dus ten voordeele
van den eerste beslecht s).
Wij moeten echter hier, waar wij beweren, dat de zee
vrij is, wederom onderscheiden. Bepaalde gedeelten van de
zee behooren ook thans nog wel degelijk tot het gebied van
eenen staat. Bïnkekshoek heeft reeds die onderscheiding
gemaakt tusschen het mare exterum en mare proximum.
1) Azuni, Droit maritime de l\'Ikrope I, Part I, Ch. I, Art. II.
„Les pretentions à l\'empire maritime remontent à une très haute anti-
„quitéquot; etc. Hij voert die aansprakea dan ook reeds tot de Phoeniciërs
op. Cf. echter havtefevilÏjE, Histoire des origines, des progrès et
des variations du droit maritime international. Paris 1858. Tit. I.
Chap. IL Sect. L p. 14.
Zie de uitgebreide litteratuur hierover bij von ompteda, lAtte-
ratur des gesammten sowohl natürlichen als positiven Völkerrechts, p.
521 sqq. Cf. ook günthek, Europäisches Völkerrecht in Triedenseeiten.
II § 16 p. 29 sqq.
In zijn: Mare liberum, sive de jare quad Batavis competit ad
Indicana commercia 1609.
In zijn: Mare clausum, seu de dominio maris 1635.
Domin, Art. VII. „La mer hors des territoires maritimes ne
peut être assujettie à aucune puissance.quot;
6) Bynkershoek, de dominio maris C. Il et III.
-ocr page 15-Mare exterum noemt Iiij: „ü; qttod cimtas e terra domïnari
„nequit.quot; Maar over het mare proximum, het gedeelte der
zee aan de kust gelegen, kent hij den aangrenzenden staat
de heerschappij toe, „quousgue tormenta explodmturquot;, zoo-
ver als een kanonschot reikt.
Dit gevoelen van bynkekshoek , overeenkomende met dat
van GROTiüS, en dat reeds vóór beider schriften erkend schijnt
geweest te zijn, is tegenwoordig algemeen aangenomen; i)
de afstand van een kanonschot of wel van eene zeemijl van
de kust, maakt onder den naam van mare proximum deel
uit van het gebied van den staat.
Buiten dat mare proximum behooren nog tot het zeege-
bied die zeeën, welke geheel of nagenoeg geheel door het
landgebied van eenen staat zijn ingesloten 2), alsmede de
1) Grotius, de jure belli et pacis. Lib. II Cap. 3 § 13: „quatenus
»ex terra cogi possunt, qui in prosima maris parte versantur.quot; Reeds
in het Jaar 1632 werd het bedrijf van den admiraal Haultain, die
eenen vijandelijken kaper uit Oostende bij de Engelsche kusten had
aangevallen, door onze gezanten volgens volkenregtelijke beginselen ver-
dedigd, „als geschied wel twee canonschoten verre van \'t land.quot; Vreede ,
Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche diplomatie, 11« dl.,
2® st,, bl. 39, Rapport der gezanten v, aeessbn, bas en v. tuijll
V. SEKOOSKEKKE vau 25 Sept, 1622.
Domtn, Art. V. Philmmoeb, I § 197. Hefftee, § 75. Haute-
feuille, des droits et des devoirs des nations neutres en temps de
gaerre maritime l. Tit. 1, Chap. Ill, Sect. I pag. 90. Teliegen ,
de jure in mare imprimis proximum. Cap. IV p. 45 sqq. Boek, de
dominio gentium aquatieo p, 64. De afstand van ecne zeemijl schijnt
mij echter toe als meer bepaald de voorkeur te verdienen, vooral nu
het geschut, na de nieuwste uitvindingen, zich soms zoo veel verder
uitstrekt.
Andere meeningen omtrent de uitgestrektheid van het mare proximum
van vaun en de eaynevai worden voldoende wederlegd bij xh, oeto-
I\'An, Uègles internationales et diplojnatie de la mer. Paris 1856. T.
I. Liv. II. Ch. VIII, p. 166 sqq.
Domin, Art, X, Phillimoee I, § 204, 205,
Zie over de King\'s Chambers, gedeelten der zee, gelegen binnen
eene lijn getrokken van de eene kaap naar de andere, phii.limore I, § 199.
zeeboezems, wier beide kusten tot denzelfden staat behooren.
Behooren de kusten tot verschillende staten, dan komt aan
ieder de helft, even als bij de rivieren
Wij hebben hiermede opgenoemd al hetgeen tot het grond-
gebied van den staat behoort. Zoo als wij boven reeds
zeiden, is dit grondgebied het gewigtigste voorwerp aan het
souvereiniteitsregt der staten onderworpen. Van daar dan
ook, dat die beide begrippen, waarvan wij boven gewaagden,
die met dat souvereiniteitsregt staan en vallen, dat van:
onderworpenheid aan de wetsmagt van den staat, en dat van
onschendbaarheid, bij het territoir het meest op den voorgrond
gesteld zijn; omdat, zoo als ook natunrlijk is, al naar mate
het voorwerp aan een regt onderworpen van meer gewigt is,
ook de geldigheid van dat regt van des te meer belang wordt,
en de schennis daarvan een des te ernstiger karakter aanneemt.
Maar is alzoo het territoir bij uitnemendheid aan de wets-
magt van den staat onderworpen en onschendbaar, het is
het niet bij uitsluiting. Niet alleen daarover strekt zich ^ het
souvereiniteitsregt van den staat uit. Er zijn ook andere
objecten, evenzeer aan dat regt onderworpen en wel:
1°. De woonplaats van den gezant in een vreemd land.
2quot;. De verblijfplaats van den vorst, die zich buiten\'slands
ophoudt.
3°. De standplaats van het leger buiten\'slands.
4°. Het gedeelte der volle zee, bezet door eene vloot of
door een schip; en
5°. Dat schip zelf, waar het zich ook moge bevinden.
De betrekking van den staat tot deze objecten is dezelfde
als die tot zijn territoir. Over alle toch is hij evenzeer sou-
verein. Zij behooren dus evenzeer aan de wetten van den
staat onderworpen, behooren dus even onschendbaar te zijn
als het territoir. Verbindt het souvereiniteitsregt aan dit
laatste bepaalde regten, het moet ze ook evenzoo aan de
eerste verbinden.
1) Phillimoee I, §188. Heitieb, § 76. Domik, Art, XI, XIL
-ocr page 17-Het is dit denkbeeld bepaaldelijk op het schip toegepast,
dat uitgedrukt wordt in den volkenregtelijken regel, waar-
Slede wij ons in deze bladzijden zullen bezig houden, in den
regel; „le navire est la continuation ou prorogation du ter-
ritoirequot; (het schip vertegenwoordigt, is een deel van het grond-
gebied, of kortweg: schip is territoir) i).
Het is er evenwel ver van af, dat zoowel de wet als de
praktijk der volkeren dien regel ooit in zijnen ganschen
omvang zouden hebben gehuldigd. Het verkeer der volkeren
onderling, zoowel in tijd van vrede als van oorlog, onder-
wierp hem aan gewigtige beperkingen, wier invloed, naar
gelang der tijdsomstandigheden, nu eens toe- dan weder
afnam.
Het is ons doel om in het eerste gedeelte der volgende
bladzijden de geschiedenis van dezen regel te schetsen; het
iweede gedeelte zal over zijnen omvang handelen.
Van gelijke beteekenis als deze regel is do meer gebruikelijke uit-
drukking: de territorialiteit of exterritorialiteit van bet seliip. Hau-
tefeuille, droits et devoirs des nat. neutr. Tom. I, Tit. VI, Cb. I,
Sect. I, p. 290, geeft aan de eerste de voorkeur boven de laatste.
Zij moge dan al verkieselijker zijn, de andere is even jaist, Het hangt
er slechts van af, van welk territoir men bij de beschouwing van het
schip uitgaat.
EERSTE GEDEELTE.
geschiedenis van den regel: „schip is territoir.quot;
HOOFDSTUK 1.
oorsprong van den kegel.
De regel: schip is territoir, is een regel, steunende op
het onheugelijke gebruik der volkeren. „Long usage and
„universal customquot;, zegt phillimobe, van oorlogschepen spre-
kende, „entitles every such ship to be considered as a part
„of the state, to which she belongsquot; \'•), \'^n üamp;t „long usagequot;
en die „universal customquot; moeten ons geene verwondering
wekken. Zij zijn geheel in overeenstemming met de natuur-
lijkste en eenvoudigste begrippen, d. i. met de begrippen,
die tijdens het ontstaan van dat gebruik de heerschende
waren. Immers wij meenen gerust te mogen aannemen,
dat dit gebruik, hetwelk den regel: „schip is territoirquot;,
heeft gevestigd, van even ouden datum is, als de uitvinding
der scheepvaart zelve. Stellen wij ons toch den tijd dier
uitvinding voor den geest, \'t zij wij de eer daarvan volgens
sanchoniaton aan den Phoeniciër ousoüs of wel volgens
1)nbsp;Commentaries I, § 341.
2)nbsp;Azuni, Droit maritime. Part. I, Ch. I, Art. 1, § 3. Hau-
teïeuule , Histoire des origines, progres et variations dv, droit mari-
time international. Introduction p. VIII. Vitkuvius , de origine art.
Jib. II. C. 5.
het Oude Testament aan noach toekennen, \'t zij, hetgeen
waarschijnlijker is, wij het er voor houden, dat er een tal
van Gusoüssen en Noach\'s bestaan hebbe, die, ieder in zijn
land, allen gelijkelijk aanspraak hebben op de eer, die bij
uitsluiting op den naam van één hunner is te boek gesteld.
Stellen wij ons voor den geest den mensch en de beide
elementen, die voor hem openstonden: land en water, hoe
hij na eenen tijd lang op het eerste verkeerd te hebben, de
begeerte bij zich voelde opkomen, om ook het andere aan
zich te onderwerpen; hoe hij eindelijk, \'tzij door scherpzin-
nigheid, \'t zij door toeval, een middel daartoe vond in het
hout, een product, waarvan de aarde hem overvloed aanbood.
Kunnen wij dan aannemen, dat hij, toen hij zich eens op
het water begon te huis te gevoelen, toen zijn schip als
het ware de plaats van zijne woning op het land verving,
zijne verblijfplaats op het eene element op eene andere
wijze zoude beschouwd hebben, dan die op het andere? dat
hij zich op het eene element niet meer gebonden zoude ge-
rekend hebben door de wetten, waaraan hij op het andere
onderworpen was? dat hij zoude gemeend hebben daar ont-
trokken te zijn aan den regter, binnen het bereik van wiens
arm hij op het land zoude gevallen zijn? Kunnen wij dan
iets anders aannemen, dan dat hij dit op het water geplaatste
vlot, dat in zijne betrekking tot zijn land, zijne wet en zijne
regters in waarheid geene verandering bragt, dat hem het
Water als het ware tot grond maakte, ook met dien grond
gelijk gesteld zoude hebben?
En gelijk het den mensch ging, zoo ging het ook de ver-
eeniging van menschen, den staat. Ook voor dezen bestond
er in zijne betrekking tot het schip geen onderscheid met
die tot zijn territoir. Zijne wet was er even gebiedend, zijne
regters waren er even magtig, in één woord zijn imperium
was er even onbeperkt. En het kon ook in den eersten tijd
der scheepvaart niet wel anders. Zoo lang immers de sche-
pen nog niet in aanraking kwamen met vreemde kusten, met
vreemde volkeren, zoo lang zij zich (en daartoe hebben zij
zich in den aanvang toch ongetwijfeld bepaald) in den om-
trek van hun eigen land bleven ophouden, varende langs de
kust, zoo lang kon men er immers met geene mogelijkheid
aan denken, de schepelingen aan andere wetten, aan eene
andere jurisdictie, aan een ander imperium, dan aan dat van
hun eigen land te onderwerpen.
Gerustelijk kunnen wij dus zeggen, dat de regel: schip
is territoir, te gelijk met de scheepvaart ontstaan, zoo lang
die scheepvaart nog in haren gebrekkigen toestand was, als
het ware instinctmatig en zonder eenige beperking, door alle
volkeren is aangenomen.
Eerst nadat de volkeren met elkander in aanraking gelomen
waren, toen de schepelingen het wagen durfden verder op te
varen en vreemde landen aan te doen, toen schepen van ver-
schillende volken elkander begonnen te ontmoeten, toen eerst
moest de regel, tot in dien tijd zoo algemeen in den geest
der menschen doorgedrongen, zijne eigenaardige beperkingen
ondergaan. De wetten van beide kwamen met elkander in
conflict; voor de regten van beide naast elkander was er
dikwijls geene plaats; het gevolg was, dat een van beide
moest wijken; nu eens zwichtte het eene, dan weder het an-
dere , en ziedaar die beperkingen in het leven geroepen. Het
is van toen af, dat ook die onderscheiding tusschen oorlog-
en koopvaardijschepen zal ontstaan zijn, eene onderscheiding,
waarop wij nog dikwerf de aandacht zullen moeten vestigen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat wij ons niet kunnen ver-
eenigen met de meening, dat onze regel ontstaan zou zijn
door het gemis van een bepaald imperium op de zee \'); en
evenmin met de meening van lampbedi, die zijnen oorsprong
zoekt in den tijd, waarin zich de volken volstrekte gebieders
1) WkbL v. HHegt, No. 2338. Pleidooi van Mr. a. a. de pinto
en conclusie van den Adv. Gen, Mr. f. e. kakseboom.
van onmetelijke zeeën waanden \'). Immers vóór dat het
schip onverschrokken de onstuimige baren der zee doorkliefde,
bewoog het zich behoedzaam voort over de kalme kustwate-
ren; de regel had reeds zijn bestaan gekregen, toen het zich
vermat ook het te voren zoo zeer gevreesde gebied te be-
treden.
Maar, zoo als wij reeds zeiden, dat bezoeken van de zee
en het in aanraking komen met vreemde schepen en volken,
is niet zonder invloed op den regel geweest. Het heeft hem
beperkingen doen ondergaan. Welke zijn die beperkingen?
en hoe zijn zij ontstaan? Ook daarbij moeten wij een oogen-
blik stilstaan.
De koene zeevaarders hadden in hunne pogingen om vreemde
landen te bezoeken, niet alleen met de gevaren der zee te
worstelen. Wanneer zij, schipbreuklijdende, met inspanning
van alle krachten, althans hun ligchaam aan het onstuimige
element meenden onttrokken te hebben, dan was het de woest-
heid der kustbewoners, die dikwerf het werk van verdelging
voltooide, dat de zee begonnen had De ongelukkige
schipbreukelingen, den dood meenende te ontkomen , ijlden
Lampeedi, Du commerce des peuples neutres en \'temps de guerre.
Part I, CL X. p. 101.
Heineccius, de jure principes circa commerctorum lilertatem,
% 25. „Est enim ea quarundam gentium indoles, ut naufragos in
»servitutem redigant, bonisque et rebus omnibus spolient, ipso mari
»saeviores.quot; Omtrent den oorsprong van het strandregt schijnt mij vol-
komen juist toe de meening van schuback , Commentarius de jure lit-
^oris 5 IX p. 48. „Ubi loei opportunitas et naufragiorum frequentia
»facultatem divitias augendi monstra vit littorum incolis et dominis,
»ibi quin de suo ipsorum commodo, neglecto, quod miseros adjuvare
»jubet, rectae rationis dictamine, cogitarent, temperare sibi non
«potuerunt, alibi de juris praetextu parum solliciti, alibi autem, ut
„fieri solet, felices in invenienda aliqua aequitatis specie, facto, quod
„antequam de aequitate cogitaretur, propositum jam erat, praetesenda.quot;
dien te gemoet. Nog met den lach van zelfvoldoening op
het gelaat, bij de gedachte aan de zoo goed als volbragte
redding, werden zij terug geslingerd in de woedende golven,
aan wier magt zij zich reeds ontkomen waanden.
De kustbewoners, tuk op buit, schoten toe op het ge-
strande schip j en maakten zich meester van al hetgeen zij daar
vonden.
Langen tijd hebben zij dit geweld als een regi willen doen
gelden i). Vaak is het als zoodanig eenigermate erkend
door tractaten, die ten doel hadden het te verzachten.
Het grondgebied van den staat is onschendbaar; niemand
heeft het regt op het gebied van een ander dood en verderf
te verspreiden, dan in geval van oorlog. Op het schip,
dat tot den staat in dezelfde betrekking staat als het terri-
toir, ging die regel niet onbepaald door. Wij hebben dus:
het strandregt als eerste beperking van den regel: „schip is
territoirquot;
Maar men liet zich door deze gevaren niet afschrikken.
Het bleef niet bij mislukte pogingen, vaak bekroonde een
gunstige uitslag de doorgeworstelde moeiten, en bereikte men
gastvrije kusten, waar men handel dreef en vriendschap sloot.
Men herhaalde zijne reizen derwaarts en de aangeknoopte
betrekkingen werden naauwer en naauwer.
Zoo kwam het schip in aanraking met vreemde landen.
Een natuurlijk gevolg daarvan was, dat het regt van souve-
reiniteit over het schip herhaaldelijk in conflict kwam met het
regt van souvereiniteit dier landen over hunne aanliggende
wateren. Er werden contracten gesloten aan boord van het
\') „Üas s. g. Strandrecht ist ein Schandrechtquot; zegt heppter. Das
Eur. Tölkerrecht der Gegenwart % 79 p. 148,
Dat het uit elkander gestooten schip als schip geen bestaan meer
heeft, kan in de toepasselijkheid van onzen regel geene verandering
brengen. De territorialiteit, aan het schip eigen, blijft toch m. i.
evenzeer op de uit elkander geworpen fragmenten van dat schip kleven.
schip; er deden zich geschillen op omtrent die contracten;
de vraag deed zich voor wie die geschillen beregten zoude,
en ieder wilde beregting in zijn eigen land; er werden mis-
drijven gepleegd aan boord van het schip; ook hier deed zich
de vraag op, welke regter die misdrijven zoude straffen, en
dikwijls was het de regter van het aanliggende land, die van beide
kennis nam. Ook in andere opzigten (zie hieronder bi, 31) en
hier nam zij dikwerf een hatelijker karakter aan, deed zich de
invloed van die vreemde souvereiniteit maar al te zeer aan
het schip gevoelen.
Het grondgebied van den staat is bij uitsluiting onder-
worpen aan de souvereiniteit van dien staat ; het schip , dat
tot den staat in dezelfde betrekking staat als dat grondge-
bied, werd dikwerf onderworpen aan eene vreemde souve-
reiniteit. Wij zien dus in het regt mn souvereiniteit van
eenquot; vreemden staat eene tweede beperking van den regel:
„schip is territoirquot;
Dit in tijd van vrede. Maar niet altijd waren de betrek-
kingen der volken onder elkander van vriendschappelijken
aard. Wij kunnen wel zeggen, dat meestal oorlog regel,
Wede uitzondering was, TerAvijl twee of meerdere volken
elkander bekampten, waren er andere die met dien strijd
niets gemeens wilden hebben en zich onzijdig hielden. Zij
maakten van de verdeeldheid der eersten gebruik om hunnen
handel uit te breiden. Vooral was dit het geval met hunnen
transport-handel; immers in de schepen van de oorlogvoe-
rende partijen konden de waren der kooplieden, onderdanen
Van die staten, niet meer veilig zijn; wilden deze dus de voor-
deelen van hunnen handel althans eenigermate blijven genie-
ten, zij moesten hunne waren aan neutrale schepen toever-
trouwen. Zoo ging de transport-handel van de oorlogvoe-
rende volken op de neutralen over, en werd tevens een
zoo ligt te verwerven buit aan de eerste onttrokken. Dit
kon niet nalaten wrok en afgunst bij heu op te wekken. Zij
zochten daarom naar middelen om den handel der neutralen
afbreuk te doen. Zij hadden daartoe een afdoend middel;
het geweld. Zij waren gewapend; de neutralen niet; het
middel kon niet falen. Maar het zou beter werken, wanneer
aan dat geweld een glimp van regt gegeven werd; daarom
vonden zij de zoogenaamde oorlogsregten uit, regten, gevestigd
op een regt van noodzaJcelijkheid, regten, waaraan wel in naam -
alle onzijdigen, en dus ook zij zelve, wanneer zij zich buiten
den oorlog hielden, onderworpen zouden zijn, maar die
facto alleen in het voordeel van de magtigen waren, omdat
deze, zoo als natuurlijk is, het meest in den oorlog gewik-
keld waren.
Zoo werd eerst verboden de handel met den vijand in
voorwerpen, die in den oorlog afbreuk konden doen (con-
trabande) ; bij overtreding van dit verbod confisqueerde men
die voorwerpen niet alleen, maar ook dikwerf het schip en
de overige lading; vervolgens verbood men, insgelijks onder
strafbepalingen, het vervoer van koopwaren, die den vijand
toebehoorden, ja dikwerf ging men zoo ver om allen handel
met den vijand te verbieden. En ten einde overtredingen
van die verbodsbepalingen te constateren, kende men zich
het regt toe de neutrale schepen aan te houden, te onder-
zoehen (Eight of visit, \'t geen dikwerf in eene doorzoeking,
search, ontaardde) en in geval van overtreding of van kwade
vermoedens voor een daartoe in het oorlogvoerende land
}nbsp;opgerigt Prijs-Geregtshof te slepen.
Zoo had men zijn doel bereikt.
Het grondgebied van den staat is onschendbaar. Däär
kent de neutrale geene hem opgelegde oorlogsregten, geen
regt van onderzoek of confiscatie, door vreemde onderdanen
en vreemde regters uitgeoefend. Op het schip daarentegen,
dat tot den staat in dezelfde betrekking staat als het terri-
toir, zien wij die regten in volle werking Wij hebben
Dat het regt van onderzoek in lateren tijd soms ook in tijd van
vrede is uitgeoefend, maar dan tot andere doeleinden, (ten einde over-
dus in die oorlogsregten eene derde beperking van den regel:
,tScMp is territoirquot;
Wij hebben het ontstaan van den regel met zijne beper-
kingen gadegeslagen; thans gaan wij tot de geschiedenis zijner
uitbreiding over.
Eij de behandeling dier geschiedenis moeten wij twee on-
derscheidingen in het oog houden. De eene betreft het ge-
bied, waarop zich het schip beweegt, de andere de hoeda-
nigheid van het schip zelf.
Wat de eerste aangaat, moeten wij opmerken, dat wij dat
gebied met betrekking tot onzen regel in drie deelen kunnen
verdeelen:
1°. De territoriale wateren van den staat, waartoe het
schip behoort. Op dit gebied zullen wij het schip niet be-
schouwen. Immers de regel: „schip is territoirquot; geldt hier
onbeperkt, en kan ook niet wel beperkt worden, zal de staat
waarlijk een vrije en onafhankelijke staat blijven. Hier is
ia den volsten zin des woords de betrekking van den staat
tot het schip steeds dezelfde geweest als tot het territoir.
Al wat van dat territoir ooit gegolden heeft, heeft ook
altijd gegolden en geldt ook nog van het schip, dat zich op
die territoriale wateren bevindt. Wij hebben hier dus geene
geschiedenis te schetsen; daarbij toch is verandering van
toestanden eene conditio sine qua non; hier, waar onveran-
derlijkheid steeds heerschende geweest is, is dus geene stof
voor die geschiedenis voorhanden,
2°. De territoriale wateren van eenen vreemden staat. Op
dit gebied ontmoeten wij den regel, beperkt door het strand-
\'\'\'egt, zoomede door het regt van souvereiniteit van dien staat,
en door de oorlogsregten.
3°. De voUe zee. Hier zien wij den regel beperkt alleen
door de zoogenaamde oorlogsregten.
tredingen tegen het verhod om slavenhandel te drijven te constateren
of tot het pressen voor de zeedienst) zullen wij beneden zien.
Wat de tweede onderscheiding aangaat, moeten wij daarop
letten, dat de schepen verdeeld worden in:
a. oorlogschepen;
i. koopvaardijschepen.
Omtrent beide hebben steeds, (en de magt van de eerste,
de zwakheid van de laatste kunnen ons dit onderscheid ge-
makkelijk verklaren) zoowel op het gebied sub 2°. als sub
3°., verschillende regels gegolden. Wij zullen dus ook die
onderscheiding, daar, waar zulks noodig is, in het oog
houden.
Wij zullen nu onzen regel achtereenvolgens tegenover elk
zijner beperkingen gaan beschouwen. Het spreekt wel van
zeiven, dat buiten deze beperkingen, die de eenige zijn
1) Het regt van embargo (en wij nemen hier het woord in zijnen
ruimsten zin) hebhen wij vermeend niet als beperldng van onzen regel
te moeten aannemen. Voor zoo ver schepen van den staat, die dat
regt uitoefent, of wel vijandelijke schepen daaraan onderworpen worden,
behoeft die meening voorzeker geen betoog. In het eerste geval immers
betreft het eene onteigening ten algemeenen nutte, tusschen burgers van
denzelfden staat, en kan er dus van schending van een vreemd souve-
reiniteitsregt geene sprake zijn; buitendien is in dit geval ook het ter-
ritoir evenzeer aan die onteigening bloot gesteld.
In het tweede geval wordt er voorzeker een vreemd souvereiniteitsregt
geschonden; maar het is de staat van oorlog, die deze schending zoowel
ten opzigte van het territoir als van het schip toelaat. In beide ge-
vallen wordt dus op den regel „schip is territoirquot; volstrekt geen\' inbreuk
gemaakt.
Maar hoe, wanneer neutrale of bevriende schepen daaraan onderwor-
pen worden? Is dan ten minste het regt van embargo niet eene
beperking van onzen regel? Wij kunnen het niet aannemen. Het regt
van embargo toch is slechts een exceptioneel regt, alleen door eene
dringende noodzakelijkheid gewettigd. In dit exceptionele geval zou
alzoo het souvereiniteitsregt van een\' vreemden staat over zijne schepen
worden geschonden. Het is nu slechts de vraag of in dat zelfde geval
schending van hetzelfde regt over het territoir van dien staat is toege-
laten; en die vraag kan voorzeker (wij behoeven slechts te denken aan
het regt van interventie) niet anders dan bevestigend beantwoord wor-
onze regel in zijne volle kracht geldt. Alleen dus waar wij
hem tegenover deze beschouwen, zullen wij die verandering
van toestanden opmerken, zonder welke, gelijk wij boven
opmerkten, de bouwstoffen, waaruit het gebouw der geschie-
denis moet worden opgetrokken, ten eenenmale ontbreken.
Maar hier hebben de veelvuldige veranderingen die bouw-
den. ScMp en territoir deelen dus ook hier weder hetzelfde lot; wij
kunnen dus ook hier niet aan eene beperking van onzen regel denken.
Er zijn echter voorbeelden van, dat dit regt van embargo zelfs ten
nadeele van neutrale of bevriende schepen is uitgeoefend, ook zonder
dat eene zoo dringende noodzakelijkheid aanwezig was, maar alleen het
algemeen belang zulks scheen te vorderen. Het was dan eene onteigening
ten algemeenen nutte ten nadeele van die schepen. Zelfs zijn er verschei-
dene tractaten gesloten, ten einde de bevoegdheid hiertoe uit te sluiten
of te beperken. In zoo verre is dus dit regt (daargelaten nu de vraag, in
hoe verre het volgens volkenregtelijke beginselen te verdedigen is) in-
derdaad eene beperking van onzen regel. Het zal evenwel voor ons
oogmerk voldoende zijn voor de gevallen, waarin dit exceptionele regt is
uitgeoefend, zoomede voor de gemelde tractaten te verwijzen naar de
verhandeling van den heer v. v. kaeseboom, de navium detenüone, guae
mlgo dicitur embargo, Amst. 1840, waar beide naauwkeurig worden
opgegeven. Cf. o. 1. pag. 41 sqq. en 91 sqq.
Over de vraag, in hoe verre dit regt volkenregtelijk geoorloofd is,
Cf. kakseboom o. 1. p. 88 sqq. ibique cit, j. b. hora siccama, de
jvre summi imperii bona eivium dommio civitatis subjiciendi, Gron.
1827, Cap. I, § 3. Ik kan mij echter met hunne meening niet ver-
eenigen. Immers het is niet billijk, „extraneos dominos in civitate
Jncommodis, qnihus singiüi cives, obnoxios essequot;, ter vergelding van
de „securiiatis juraquot; door den staat verleend. Want tegenover die
„securitatis juraquot; staat alleen de verpligting van den vreemdeling, om
zelf niets tegen die securitas te ondernemen, en het verwaarloozen dier
verpligting wordt volgens de wetten van dien staat gestraft. Voorzeker
tet is waar „exteros eormnque res Semper qüodammodo sulesse statutis
„legïbiisque regionis, in qua ad tempus degunt et inveniunturquot;, maar
het mag met regt betwijfeld worden of dit „qüodammodoquot; zich zoover
uitstrekt, dat daardoor eene onteigening, die op den duur toch alleen
ten nutte is van den vreemden staat en zijne inwoners, zonder drin-
gende noodzakelijkheid zou kunnen worden geregtvaardigd,
stoffen dan ook in ruime mate opeengestapeld. Wij gelooven
desniettemin te kunnen volstaan met onze geschiedenis in
twee tijdperken te verdeelen:
Het eerde loopende van den tijd van het ontstaan van den
regel met zijne beperkingen tot aan den Westfaalschen vrede
(1648).
Het tweede van den Westfaalschen vrede tot op onzen
tijd.
HOOFDSTUK 11.
UITBREIDING VAN DEN HEGEL.
EERSTE TIJDPERK.
Van den vroegsten tijd tot aan den Westfaalschen vrede (1648).
Het is de tijd van de uitbreiding van den handel door
de Italiaansche steden Venetië, Genua, Pisa, Florence etc.,
die het eerst voor ons onderwerp van meerder gewigt is.
De vroegere tijd kenmerkt zich nóg niet door vele betrek-
kingen van de volken onder elkander, en moet dus daarom
reeds veel van dat gewigt voor ons missen. Daarbij komt,
dat wij van de wetten, welke de weinige toen reeds aange-
knoopte betrekkingen nog regelden, geene of slechts eene
zeer onvolkomene kennis hebben. De geschiedenis bewaart
hier meestal een hardnekkig stilzwijgen.
De handel, die zich het eerst bij de Italiaansche steden
meer ontwikkelde, was voor die steden eene bron van
welvaart. Wij zien ze dan ook trapsgewijze in magt toene-
men, maar wij zien tevens hoe zij, naijverig op elkander
worden, elkander bestrijden en zoeken ten onder te bren-
gen, tot dat eindelijk haar aller bloei, door de ontdekking
van Amerika (1493) en van den weg ter zee naar Indië
(1498), die den Europischen handel naar Portugal en Spanje
overbrengt, den genadeslag ontvangt.
Daarna worden deze landen rijk en magtig, maar ook
hunne rijkdom en ook hunne magt verdwijnen als eene scha-
duw, om van lieverlede in andere handen over te gaan. De
opstand van de Nederlanders tegen Spanje was voor dit laat-
ste, met hetwelk ook Portugal vereenigd was, eene bron van
verval, en de oorzaak van den overgang van handel en magt
op eerstgemelden en op de Engelschen.
Het was de Westfaalsche vrede, die op dien overgang van
magt het zegel drukte.
Het is evenwel niet alleen daarom, dat wij bij dien vrede
een rustpunt houden zullen. Immers gedurende den oorlog,
die dien vrede voorafging, waren de beroemde werken van
onzen geotiüs verschenen i). Die werken hebben eenen onbe-
rekenbaren invloed op de betrekkingen der volkeren tot elk-
ander uitgeoefend, een\' invloed, die zich tegen het einde
Vau dit tijdperk ten volle gevoelen deed. Kort en krachtig
Wordt dit door een\' der nieuwste schrijvers op het gebied
van het volkenregt, door phillimoke, uitgedrukt. Deze na-
liielijk, na in het voorberigt zijner Commentaries onder de
Verschillende tijdperken, waarin hij de geschiedenis van het
Volkenregt verdeelt, the Christian aera before Grotius en
the aera of Grotius opgenoemd te hebben, spreekt over hem
en zijne schriften dit oordeel uit »): „Streaks of light from
»various countries, our own included, preceded the dawn
»of International Jurisprudence which appeared in the Mare
Jiherum of gkotius, published in 1609 ; hut its full meri-
»dian shone forth in his great work, de jure belli et pacis,
»which was published in 1634.
»It is scarcely too much to say, that no uninspired work
»bas more largely contributed to the welfare of the Com-
\') In 1609 gaf hij het Mare libernm, in 1624—25 zijn meester-
stuk de jure Mli et pacis in het licht.
Phihbiore. Comm. I, Preface p, xi.
-ocr page 30-„monwealth\' of States. It is a monument, which can only
„perish with the civilised intercourse of nations, of which
„it has laid down the master principles with a master\'s hand.
„GEOTIÜS first awakened the conscience of Governments to
„the Christian sense of International duty.quot;
APDEELING I.
Het schip in de territoriale wateren mn eenen vreemden
staat.
§ 1. De regel tegenover zijne eerste beperking:
het strandregt
Wij zullen tegenover deze beperking, als hebbende uit-
sluitend gewigt uit een historisch oogpunt, onzen regel slechts
kortelijk beschouwen.
Eeeds van den vroegsten tijd af zien wij bij de volken 2)
de gruwelijke gewoonte om de ongelukkige schipbreukelingen
van hunne goederen, ja zelfs van hun leven te berooven, in
zwang. Het Eomeinsche regt evenwel zocht het te keer te
gaan door de L. uit. D. de incend. ruin. naufrag. en de L.
1 C. de naufrag. 3).
Welke ook in de praktijk de kracht dezer wetten geweest
zij, zooveel is zeker, dat zij na de gedurige invallen der
barbaren geheel verwaarloosd werden. Wel zien wij zoowel
1)nbsp;Literatuur over het Strandregt hij v. ompteda, § 220, p. 529.
2)nbsp;MoNTESQTtiEU, Be l\'esprit des lois, liv. xxi, chap. 17, drukt
zich schoon uit, van de noordsche volken sprekende: „Etablis avant
„leuij conquêtes sur les côtes d\'une mer resserrée et pleine d\'écueils,
„ils avaient tiré parti de ces écueils mêmes.quot;
Imperator Antoninus : „Si quando naufragio navis expulsa fuerit
»ad littus, vel siquando reliquam terram attigerit, ad dominos perti-
„neat ; fiscus meus sese non interponat. Quod enim jus habet fiscus
„in aliéna calamitate, ut de re tam luctuosa compendium sectetur ?quot;
in het Breviarium Alarieianum \') als door koning Theodorik 2)
nieuwe verbodsbepalingen uitvaardigen, maar ook deze waren
evenmin in staat het misbruik te verhinderen als de vorige.
Evenmin mogten de wetten der verschillende Europische
vorsten en Pausen daartoe baten; hunne opvolgers namen
soms reeds maatregelen met de hunne volkomen in strijd,
en bovendien kwamen die wetten te weinig met den volks-
geest overeen, dan dat men met redelijkheid kon verwachten,
dat zij nageleefd zouden worden. En geen wonder! want in
een\' tijd waarin de ridders zich niet ontzagen op de meest
schaamtelooze wijze de weeilooze kooplieden aan te vallen
eu uit te plunderen, is het daar vreemd, dat het volk, zich
naar hun voorbeeld gedragende, zich daarop beriep en het
»Sengen und Eauben ist keine Schande, es thun es die
«Besten im Landequot; uitsprak? 3)
De privilegiën door de vorsten aan sommige staten gege-
ven, bewijzen ons dan ook ten volle, hoe magteloos de
verbodsbepalingen waren.
Zoo zien wij dat de banvloek van \'t Lateraansche concilie
(1079) zoowel als van dat van Nantes (1127) , dat de
Wetten van eduabd den Belijder, en die van eeederik II
(1220) bedreigende met verbeurdverklaring van goederen.
1) Lib. 7, tit. ii, cap. 18.
goldast, Const. imp.ITL, p. 53, § 79. Cassioborus ,
lib. IV, Epist. I.
püttee, Beiträge mr Volkerrechts-GeschicMe und Wissenschaft,
Pag. 118, Het is een oud oorspronkelijk Saksisch spreekwoord: „Ru-
»teu Roven dat en is gheyn schande, dat doynt die besten van dem
»Lande.quot; Cf. schuback, de jure littoris, § IX, p. 47 {x).
Pardkssus, Collection de lois maritimes, antérieures au XFIII\'^\'
Siecle II. Introduction, pag. 115—118.
Auth. Navigia Cod. de furtis et servo corrupto.
«Sablata peaitus omnium locorum consuetudine, quae hnic adversatur
»sanctioni nisi talia sint navigia, quae piraticam exerceant pravitatem,
jjaut sint nobis sive Christiano nomini inimica. Transgressores autem
»hujus nostrae constitutionis bonorum suorum publicatione mulctentur,
even weinig gevolg hebben, als de pogingen van den Heiligen
lodewijk, die het tracht af te schaffen door middel van
eenen afkoop, door de zeelieden te betalen \'). Even weinig
vermogt de buil van calixtüs II van 1124 even weinig
de Venetiaanscha Fromissio di Malefici van 1232, En dit
moet ons niet vreemd voorkomen, wanneer wij er slechts
op letten, dat zelfs karel van anjou, koning van Napels,
de broeder , en philips de Stoute, de zoon van st. loüis ,
er toe medewerkten, om de pogingen van dezen laatste, ter
bestrijding van dit schandelijke regt, te verijdelen. De eerste
oefende het zelf tegen de kruisvaarders uit (1270), de tweede
maakte (1377) bepalingen, waarbij de plundering der onge-
lukkige schipbreukelingen geregeld werd 3). Ja zelfs gedu-
rende het leven van st. louis werden zijne bevelen in den
wind geslagen, gelijk het in 1268 met den Doge van Venetië
gesloten tractaat bewijst
„et si res exegerit, eorum audacia justa mandatum nostrum modis
„aliis compescatur.quot;
Als koning van Sicilië bestrafte hij de strandroovers zelfs met den
dood.
1) Traité de St. Louis avec le duc de Bretagne de l\'an, 1331,
PAKDESSTJS T. I, Ch. VIII, pag. 816.
St. louis wist namelijk de hertogen van Bretagne over te halen om tegen
betaling van eene zekere belasting de schepen vrij te laten. Ten be-
wijze dat zij die belasting voldaan hadden, kregen zij dan eens soort
van paspoort. Cf. cleieac , Vs et coutumes de la mer.
Cf. et Mies OU jugemens d\'Oléron art. 43 (pardessus I p. 350),
waar, even als in de Auth. van tbedekik II, het strandregt alleen
geoorloofd verklaard wordt tegen zeeroovers en vijanden van het Katho-
lieke geloof.
Overigens bepaalde art. 29 : ........ .Et qui en fera le contraire,
.........il est excommunié de l\'Eglise et doit être puni comme un
»larron, s\'il n\'en fait restitution en bref.quot; Cf. et art, 46.
Hauteeeuille, Origines etc., p, 113.
Hauteeeuille, Origines, p. 114.
Pardessus o. I. II, p. 116. Dumonï, Corps Dipl. T. I, P. I. p. 238,
nquot;. 433. „Praeterea si homines D. Uucis, aut aliqui eorum passi fuerint
En de Duitsche keizers waren niet gelukkiger. Herhaal-
delijk werden er verbodswetten door hen uitgevaardigd, door
henükik Vn in 1310, door lodewijk V in 1336, door
kakel IV in 1366, door sigismünd in 1435, maar door
allen vruchteloos. Zelfs nog na den Algemeenen Landsvrede
in Duitschland (1495) blijft het strandregt stand houden.
In de Carolina (1532) lezen wij wederom de volgende
verbodsbepaling (art. 218):
„Deszgleichen an vielen Enden der Miszbrauch, so ein
„Schiffsmann mit seinem Schiff verfähret, Schiffbrüchig wür-
„de, dasz er alsdann der Oberkeit deszelben Orts mit Leib
„und Gütern verfallen seijn sollquot;.......................
„Und die und dergleichen Gewohnheit, wollen Wir, dasz
„ein jede Oberkeit abschaffen, und daranseijn soll, dasz sie
„hinfürter nicht geübt, gebraucht oder gehalten werden, als
„Wir dann aus Kaijserlicher Macht dieselben hiemit auffhe-
5,ben, vernichtigen und abthun, und hinfürter nicht eingeführt
„werden sollen.quot;
Dat dit verbod, zonder eenige poenale sanctie, niet veel
kracht had, zal wel geen betoog behoeven, wanneer men ziet
dat de sterkste straffen zelfs niet voldoende waren om het
misbruik af te schaffen.
Ook de 16quot; eeuw ziet het niet verdwijnen. De ordon-
nantie van PUANS I van 1543 en het recez i) van 1559 § 35
bevatten bepalingen, die even vruchteloos waren Immers
reeds koning Hendrik II, de opvolger van fkans I, liet
«aliquo casu naufragiuin in aliqua parte, nbi vos Dominus Eex habebitis
j,posse, ipsi erunt salvi et securi in personis et rebus, quas reouperare
»poterunt, et ab omnibus dictarum partium, qui pro vobis fuerint,
„babebunt auxilium, consilium et favorem, salvis omnibus rationibus,
»juribus et bonoribus, quos et quae Dominus Dux et homines Veneti-
„ornm habent et habere debent in Eegno Hierosolymitano.quot;
\') Over het woord recez {recessus) zie de Miltitz, Manuel des
Consuls. 1, p. 136, noot 2.
Klübek , Droit des gens moderne de l\'Europe. I , § 77 c.). Püt-
tee o. 1. p. 138.
door zijnen minister anne de montmoeencï aan den gezant
van keizer KAREiij toen deze twee gestrande schepen voor
zijne onderdanen terug eischte, antwoorden: „dat al hetgeen
„door het geweld der zee op strand was geworpen, aan
„den vorst toebehoorde.quot; Wij zien dan ook in 1568 ko-
ning KAKEL IX eene nieuwe verbodswet uitvaardigen -), En
wat Duitschland aangaat, in 1614 gaat hertog feans van
Saksen-Lauenburg ter verdediging van het strandregt, zich
nog op de landsgewoonte en op zijn regt beroepen 3).
Tegen het einde van dit tijdvak zien wij wel deze gewoonte
hoe langer zoo meer afnemen, maar verdwenen is het strandregt
daarom nog niet. Zoo lang de volken het door strandregt
verkregene nog beschouwden als „gaven van de Voorzienig-
„heidquot; zoo lang zij nog meenden dat de schipbreuk eene
straf was doov de Godheid aan de goddeloozen opge-
legd 3), zoo lang men nog (want zoo ver ging men waar-
lijk!) gebeden hield, dat God het strandregt zegenen zoude
zoo lang waren noch de menschelijke bepalingen van Eo-
meinscb en Kanonisch regt, noch de wetten der vorsten in
\') h. c. ceas, ^agelatene verhandelingen en redevoeringen I, p. 259.
Selden, Mare Clausum. Lib. I, c. 24, p. 178. „Ita jus invaluit,
,ut ne Andreas quidem. Doria questus sit de navibus in litus Celticum
„ejectis et a praefeeto classis Gallias direptis.quot;
2) Schuback, De jiire littoris, § X, p. 58.
Van de verscMllende wetten en tractaten worden de meeste ver-
meld bij schuback in bet 2« boofdstuli: van zijn jus littoris, waar hij
aan ieder land eene verschillende § heeft gewijd; quot;ook bij deeijee, in
zijn specimen circa inhumanum jus naufragii.
Hauxeïeuilbe, Origines, p, 112.
®) D. ALEWIJN, De jure rerum naufragarum, p. 14, gecit. bij OLI-
viEB, Het Zeer egt van vroeg er en en tateren tijd, p. 353.
«) Ceas, o. 1. p. 241.
Zelfs nog tegen het einde der 17\'\'\' eeuw geschiedde dit op het eiland
Bornholm. Het wordt evenwel met weinig overtuigende redenen be-
streden door schuback, § XV, p. 105, die hoogstens wil aannemen,
dat het gebed luidde: „dasz Gott den Strand geseegnen wolle,quot; en
daaraan dan gemakkelijk eene zachtere uitlegging geeft.
staat om het uit te roeijen. Eerst aan een\' tijd van meerdere
besehaving was die taak voorbehouden.
§ 2. Be regel tegenover zijne tweede beperking: het regt
van souvereiniteit van eenen vreemden staat.
Wij hebben boven gezien, dat het conflict van de souve-
reiniteitsregten over schip en territoriale wateren eene be-
perking van onzen regel heeft doen ontstaan, en wij hebben
dat door een voorbeeld opgehelderd. Het komt er echter
hier op aan de positie van het schip tegenover het vreemde
land nader te preciseren, opdat wij over de verhouding van
die beide regten tot elkander des te beter kunnen oordeelen.
Stellen wij ons te dien einde voor het schip naderende het
territoir van den vreemden staat. Denken wij ons op het
water eene lijn, die aantoont tot hoe ver het kanonschot of
de zeemijl van de kust af reikt, die dus aantoont waar het
gebied van dien staat\'begint. Aan den eenen kant der lijn
bevindt zich het schip, dat evenzeer als het grondgebied aan
het souvereiniteitsregt van zijnen staat onderworpen is, en
door de wetten van dien staat geregeerd wordt, evenzeer alsof
het zich nog op zijne territoriale M^ateren bevond. Vrijelijk be-
weegt het zich nog aan dezen kant der lijn; want daar.
Waar het zich bevindt is de ruime zee, het gemeenschappelijk
eigendom aller volkeren, bevaarbaar door de schepen van al
die volkeren. Aan den anderen kant bevindt zich het grond-
gebied van den anderen staat, onschendbaar en dus niet
mogende betreden worden zonder zijne, \'t zij stilzM\'ijgende,
\'t zij uitdrukkelijke toestemming. Aan dien kant der lijn mag
het vreemde schip zich niet vertoonen, wanneer de staat,
souverein van die wateren, het verbiedt. Tot dusverre is er
van conflict van souvereiniteitsregten dierhalve nog geene
sprake. Maar het schip wenscht de lijn te passeren. Wat
zal de vreemde staat nu doen? Zal hij het toelaten of weige-
ren ? Strikt genomen heeft hij regt tot het laatste en ongetwij-
feld zou hij er ligt toe overhellen aan alle schepen den toeg-ano-
te weigeren zoo hij zelf het verkeer met die schepen niet
\') Van zoodanige weigering zullen wel alleen voorbeelden te vinden
zijn in den tijd , dat een of ander volk naar het domininm der zee stond.
Zoo zien wij dat de Venetianen in 1399 niet hebben toegestaan, dat
de zuster van Koning Wladislaus vau Napels (1386—1414), die verloofd
was aan Willem, Aartshertog van Oostenrijk, zich uit Apulië over de
Adriatische zee naar het gebied van haren verloofde begaf, dan onder
voorwaarde, dat niemand, die te Venetië was vogelvrij verklaard of van
eene halsmisdaad beschuldigd, aan boord van hare schepen zoude wor-
den opgenomen. Seldën , Mare Clausum I. Cap. 16. En volgens den-
zelfden schrijver (eodem) verhaalt antoniüs pebegeinus, in zijn werk
de jure fisci, 1. 8, § 19, dat, toen Keizer teedeeik III in 1478 en
1479 koren uit Apulië over de Adriatische zee wilde vervoeren, hij
daartoe den doge joannes moncenigo , verlof verzocht. Cf. ook daeu,
Eistoire de Vénise II, p. 601.
Ja zelfs nog in 1630 weigerde de Senaat, niettegenstaande hij zich
op dat oogenblik in moeijelijke omstandigheden bevond, den doortogt
aan de infante Maria, zuster van den Koning van Spanje , die zich met
de vloot van haren broeder van Napels naar Triest wlde begeven om
met den Koning van Hongarije, den zoon des Keizers, in het huwelijk
te treden. De prinses moest zeer tegen haren zin er toe besluiten om
met de Venetiaansche vloot te gaan, op welke kort te voren de pest
geheerscht had. Zie meer dergelijke voorbeelden bij seldbn, I c. 16 , en
bij daeu, Eist. de Vénise, I. p. 446—448,
De Portugezen gingen zelfs zoo ver, dat zij ieder op straife des doods
verboden op hunne zeeën te varen. Te dien einde bevalen zij hun-
nen vlootvoogden ieder, die dat bevel zonde overschrijden, te von-
nissen. Selden I, c. 17. Ook de Denen verboden den Engelschen
meermalen op straffe des doods allen handel met IJsland (zie bij de
eeedtz. Répertoire Mstoriqwe et chronologigue des traités conclus par la
couronne de Eannemarc 1826, de tractaten van 1432, 1449 en 1465,
p. 45, 47 en 50. Dumont. III P. I, p. 569, 584). En een later
tractaat van 1490 bepaalt, dat ieder Engelsch scheepskapitein, die de
Sond passeert, cautie moet stellen ten bedrage van de dubbele waarde
van schip en lading, ten einde daaruit ieder, dien hij verlies berokke-
nen mogt, schadeloos te kunnen stellen; zoo deze cautie niet gesteld
was, moest de koning van Engeland de schade vergoeden, de eeedtz.
p. 53. Dumont III, P. II, p. 244,
Dat ook wij niet aan dergelijke bepalingen geheel vreemd zijn geble-
-ocr page 37-m
noodig had, zoo hij zich zelf genoegzaam wasj maar gelijk
in den staat de eene mensch niets vermag zonder den ande-
ren, zoo vermag ook in de groote wereldmaatschappij het
eene volk niets zonder het andere. Men is daarom bij het
koopvaardijschip (gewoonlijk niet bij het oorlogschip, deels
omdat men het niet noodig had, deels omdat men het vreesde)
van het strikte regt afgeweken, en heeft ex comitate juris
gentium (de comitas heeft altijd sterk gewerkt, waar het in
het eigenbelang noodig was) aan dat schip veroorloofd de
lijn te passeren en zijnen handel te drijven, maar — dat
verlof is niet onvoorwaardelijk gegeven. Die voorwaarden
nu zijn van tweeërlei aard:
a.nbsp;De zoodanige, die een onmiddellijk gevolg zijn van
het souvereiniteitsregt van het land over zijne territoriale
wateren.
b.nbsp;De zoodanige, die een gevolg zijn van het conflict van
beide souvereiniteitsregten.
Tot de eerste behooren: het letalen van tollen en he-
ven, getuigen de Plakkaten der Staten-Generaal van het begin der l?-*«
eeuw (OLiviEE, Het Zeeregt, p. 17 en 18). Men houde hierbij echter
IH het oog, dat hier alleen van de kusten sprake is, en dat deze
plakkaten dus niet het blijk dragen van een streven naar eigendom
of opperheerschappij der zee. Want, zoo als bijnkkeshoek te regt
^egt (de dominio maris. C. Vil), al schrijven wij de oorzaak daar-
\'\'quot;an niet zoozeer aan de „modestiaquot; als wel aan den practischen geest
onzer voorouders toe: „tantum iliis (Belgis) modestite est, ut usu maris
«et fructu contenti nee dominium sibi adsciscant, nee aliis invideant,
quot;lüi sola nominum superbia delectantur. Marihus tarnen fretisgue proxi-
„mis semper imperarunt.quot;
De bovenvermelde verbodsbepalingen zouden ook voorzeker, voor zoo
\'^\'er zij althans op oorlogschepen betrekking hadden, in dezen tijd zoo
vreemd niet zijn, wanneer zij zich enkel tot de kustwateren bepaalden
en niet ook tot geheele zeeën uitstrekten.
\') Zoo werd volgens Tlavius Blondus (seldkn I, c. 16) in 1263
door de Venetianen, onder den doge Laurentius Theopulus, een tol
opgelegd aan alle schepen, die de Adriatische zee zouden passeren.
Zelfs zou een twist hierover tusschen hen en de Anconitanen door den
ladingen op den in- en uitvoer, onthouding van de vischvangst
op die territoriale toaleren i), onderwerping aan politie-maat-
Paus ten gunste van de eersten beslecM zijn. De nederlaag van
de Bolonezen, die zicli kort te voren tegen den tol verzet hadden, en
de fiere houding der Venetianeu, alsmede het spoedig gevolgde beleg
vau Ancona zullen echter wel meer ten gunste van den tol hebben
uitgewerkt dan die Pauselijke beslissing, welker verleening toch niet
boven allen twijfel verheven schijnt te zijn. Immers volgens dauu
(I, 430), was de Paus den Yenetianen alles behalve gunstig gezind.
En hoewel volgens denzelfden schrijver de regering van Laurentius The-
opulus met het jaar 1268 aanvangt, en de tol omstreeks het volgende
jaar ingesteld werd, schijnt hier toch wel van denzelfden tol sprake te zijn.
Daru zegt, dat tot zijne regtvaardiging de Yenetianen van dien tijd
af den eigendom der Adriatische zee eerst met klem hebben staande
gehouden. En omtrent dat eigendomsregt zelf drukt hij zich juist aldus
uit: „Ce droit que la république avait fondé par la force, elle a
„voulu Ie défendre par Ie raisonnement.quot;
Wat ons land betreft, denke men aan den Dortschen tol van Graaf
dibk ni, (1015), waarover zooveel getwist is. Zie ook n. oliviee.
Hef Zeeregt 1, p. 19, die tollen uit de 14i5 en bynkekshoek, de
dominio maris, C. VII, die er uit de 15« eeuw aanvoert, en
sprekende van het privilegie door Maximiliaan als voogd van Philips
van Oostenrijk, in 1492 aan de Enkhuizers verleend, om een\' vier-
kante mijl zeegebied en bijgevolg regtspraak van gelijken omvang even
als in Enkhuizen zelf te hebben , er schertsend bijvoegt: „Rectius, ni
„fallor, quam Caepolla, qui in tota Adria Venetis idem jus tribuit
„quod in civitate Venetiarum.quot;
Een der merkwaardigste tollen in de geschiedenis is zeker wel de
door Denemarken geheven Sondtol, waarover eene uitgebreide literatuur
is. Hij is thans echter door het tractaat van 14 Maart 1857 , afge-
kocht. Zie dat tractaat bij hkittkr , Bur. Völh. Anlage YI,
1) Over het regt van vischvangst zie seldkn , C. 16 en 19, waar
hij gewaagt van de capitulatie van 1604 door Sultan Achmet I aan
Hendrik IV van Frankrijk verleend, waarin aan de Pranschen wordt
toegestaan vrijelijk vischvangst uit te oefenen en koraal te zoeken in
sommige zeeboezems tusschen zijne rijken van Algiers en Tunis , on-
der bevestiging tevens van voorregten, die hun door zijne voorgan-
gers tot uitoefening van die vrije vischvangst waren toegekend. (Wij
i, b. V. aan die ter bevordering der gezondheid, de
zoogenaamde quarantaine-maatregelen, etc.
Tot de tweede behooren: het geven van teeltenen van eerlied,
(door het strijken van vlag en zeilen, het lossen van kanon-
schoten enz.) en onderwerping aan de territoriale jurisdictie.
Het is de tweede soort alleen, die, daar zij naast het
souvereiniteitsregt van den staat, waartoe het schip behoort,
ook aan dat van een\' vreemden staat invloed op den hodem
wn Tiet schip toekent, den regel: „schip is territoir\'quot; beperkt,
en daarom alleen onze aandacht vordert.
Deze beperkende werking van het souvereiniteitsregt van
eenen vreemden staat op onzen regel, is natuurlijk van des
te meer gewigt geweest, naarmate men dat souvereiniteitsregt
over een uitgestrekter gebied wilde doen gelden, übi eadem
ratio, idem jus. Moest de regel: „schip is territoir\'quot; op de
kustwateren, tot het gebied van den vreemden staat behoo-
rende, beperkt worden, er was geene reden om het tegendeel
aan te nemen op de volle zee, wanneer men namelijk het er
voor hield, dat ook deze aan het eene of andere volk uit-
sluitend toebehoorde, of althans aan zijne heerschappij on-
derworpen was *).
De strijd tusschen de theoriën van het Mare clausum en
Mare lïberum, heeft dus hier voor ons slechts in zoover
gewigt, als, naarmate men een\' van beide voorstond, het
gebied, waarop zich het regt van souvereiniteit van een\'
vreemden staat als beperking van onzen regel kon doen
gelden, meer of minder uitgestrekt werd. Ten opzigte van
zullen deze capitulatie nog nader ontmoeten, waar wij over het regt
van confiscatie zullen spreken).
Cf. ook vreede , Vrijheid van haringvaart en visschei-ij in Bijdra-
gen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidhunde vau kijhcfi\',
dl., le stukje.
Zie over het onderscheid tusschen dat dominium, en imperium
over de zee:
Günthee, Europ. VölJcerrecht in Vriedensseiteu. II, g 17, hl. 32.
\'Vattel , Broit des gens. Liv. I, ch. 18, § 205 et chap. 23, § 295.
-ocr page 40-ïnbsp;de beperkingen zelve was er geen onderscheid; de aarddier
beperkingen was dezelfde.
1. Het geven van teekenen van eerbied (door het strijken
van vlag en zeilen, het lossen van kanonschoten, enz). Over
deze beperking hebben wij eerst in het volgende tijdperk meer
meldenswaardige ■ bijzonderheden mede te deelen. Zooveel
is zeker, dat zij reeds thans bestond niet alleen, maar ook
algemeen was aangenomen. Wij zien dan ook in het jaar
1507 een tractaat tusschen Denemarken en eenige Hanze-
steden bepalen, dat de schepen der laatstgenoemde, zoo zij
in volle zee Deensche schepen ontmoeten, het eerst zullen
groeten terwijl een ander tractaat, in 1580 te Ulfsbeck
tusschen Denemarken en Zweden gesloten, inhoudt, dat de
oorlogschepen van beide natiën, zoo zij zich in hunne eigene
wateren bevinden, regt hebben op den eersten groet 2). Maar
voornamelijk is hier van gewigt (voor zoover deze stof iets
gewigtigs heeft) het tractaat van Brömsebro, den 13 Aug.
1645 tusschen beide landen gesloten waarbij deze eerbe-
wijzingen over en weder met eene naauwkeurigheid, een\'
belangrijker\' zaak waardig, geregeld worden.
Het was enkel philips H van Spanje, die in 1563 een
gebod uitvaardigde, dat de Spaansche schepen, ter begroe-
ting van vreemde forten en steden, de groote vlag niet zou-
den nederlaten een gebod, dat door btnkekshoek ten
\'\'nbsp;\') reedtz, Répertoire p. 55—6.
t)j5 beedtz, o. 1. p. 78—9.
vnbsp;Zie de artt. 14 en 13 van dat tractaat bij dumont, VI. P. I.
P- 314. Cf. et de eeedtz, p. 90—1. Loccenius, de jure maritimo.
Lib. I., cap. IV, num. 10. Heineccius , de naviius oh vecturam. mer-
t\'nbsp;eium vetitarum commissis. Cap. I, § 16. Een der onderhandelaren bij
i jnbsp;dit tractaat van Zweedschen kant was de kanselier oXENSTiEfiNA.
Ynbsp;Ordonnantie, Statuyt ende eeuwich Edict op \'t faict van der
|i Zeevaert. Van de toerustinge van Schepen, art. 33. „Dat voortaen
„niemandt van onsen Ondersaten, in zee zijnde, ende eenige andere
„Schepen aldaer gemoetende, ofte oock in eenige Havenen komende,
„ofte voorbij Kasteelen, Bollewercken, ofte vaste plaetsen varende , onse
sterkste wordt afgekeurd. Want zegt hij: „Non oportet in
»mari, alterius Principis continent! proximo, ieges dare, sed
»accipere, quum ibi simus subditi, non secus ac in ejusdem
„territorio. Sed proficiscuntur haec a superbia dominantium,
»quae solet justitiam metiri armorum potentiaquot;, etc.
3. Onderwerping aan de territoriale jurisdictie.
Het is reeds eene leer van baetolus a saxofekkato , dat
de staat jurisdictie heeft over zijne territoriale wateren. Eeeds
iij gaat daarenboven van de meening uit, dat de staat het
regt heeft vreemde schepen uit zijne wateren te weren.
„Intelligo istud interdictumquot;, zegt hij, „quod quis non
»potest prohiberi a privato navigare, sed ab eo, qui habet
„jura regalia in illo territorio, ünde vere civitas ista potest
„facere statutum, quod aliquibus liceat navigare per lacum
.»Perusinum et aliquibus non.quot;
En tot reden hiervan geeft hij op;
„Quia ista talia scilicet cursus aquarum et iiumina et lacus
»pertinent ad eum, ad quem pertinent regalia.quot;
Het meerdere sluit het mindere in zich. Kan men de
scheepvaart geheel verhinderen, dan kan men ze ook onder
voorwaarden toestaan, b.v, onder voorwaarde van onderwer-
ping aan de jurisdictie. Dat ook dit de meening van bar-
»Vrienden ende Geallieerde toebehoorende, en sal mogen \'t principale
»T^aentgen van ome Wapenen, op \'t scbip wesende, nijt zijnder plaatse
»weeren ofte afnemen, maer sal wel mogen doen teeckenen van sa-
»lutatie ende vrientschappe, met den Wapenen van den quartiere ofte
»stede van daer \'t scbip toebehoort oft metten Topseijle, Poet t\'samen
»oft besonder, alsoo \'t henlieden best dunoken sal\' etc. Groot-
I\'lacast-BoecJc 1« dl, p. 796. Cf. ook Mr. dikck geaswinckel,
Speciale leschrijvingh van het Ghehruyck, ofte BaadelijcJce Bezitting
van Opperste Macht, der Ed. Groot Mag. Heeren Staten van Hollandt
ende West-Vrieslandt. \'s Gravenhage 1674. IP Boeck, Gap. XI, § 3,
P. 563.
\') Bynkeeshoek, Be dominio fnaris. Gap. iv, in fine.
„nbsp;Quaestiones Juris Publici. lib. IV, Gap. XXI.
quot;) Baetolus, ad Tit. Big, ut in flumine puMico navigare lieeat.
-ocr page 42-TOLUS is, blijkt uit eene andere plaats \'), waar hij zegt:
„Sicut congruit bono praesidi, provinciam purgare malis
„hominibus super terram, ita eidem congruit per mare.....
„Et sic patet quod sicut quis potest punire delinquentes in
„territorio suo, ita punire in mari adjacenti illi civitati vel
„provinciae.quot;
Geheel van dezelfde meening als bartoltjs is ook bak-
thoiomaeus caepolla die ook den Venetianeu het regt
toekent in de Adriatische zee tollen op te leggen etc. „quia
„tantam jurisdictionem habent in mari, quantam in civitate
„Venetiarum.quot; 3)
Niet anders is het gevoelen van baldüs de ubaldis, die
alleen omtrent den afstand der jurisdictie in mare proximum
verschilt. Ook de meening van albeeicüs gentilis komt
met die van bartolus overeen
En wat grotius aangaat, wij hebben boven reeds gewaagd
van het „quatenus ex terra cogi possunt, qui in proxima maris
„parte versantur.quot; Zoover strekt zich volgens hem het ge-
bied, zoover de jurisdictie uit 3).
En het gevoelen der schrijvers werd door de praktijk der
volkeren bekrachtigd.
Zij breidden ze echter meestal zoo ver mogelijk uit. Zoo
\') Baetojlus, adL. micam C. de classicis. Cf. et tellegen p. 13. sqq.
2) Baeth. caepolla. De Serv. rust. praed. Tract. II de mari C.
26 j 12, waar hij eene plaats uit angelus\' aanhaalt, inhoudende dat
te Pisa, op raad van baetolus, eene beslissing was gewezen: „quod
„delictum commissum in mari propinquo portui civitatis Pisarum, dehe-
„ret ihi puniri: quia est particula maris, quod intelligehatur snhjacere
„civitati Pisarum.quot; Angelus zelfs gaat zoo ver van te beweren dat:
„si illa particula maris esset in remoto mari, si tarnen nulli loco terrestri
„esset propinquior, ubi exerceretur imperium, deberet Pisis puniri,quot;
Zie boven p. 28, Caepolla 1. c. § 10. Zie ook selben. Mare
Clausum, L. 1 C. 16. Ook caepolla C. 28, § 2. de portn, et § 3: „et
„ideo dicit baetolus : si quis in portu insulae civitatis Pisanae deprehen-
„datur, potest puniri in civitate, sub qua est insula.quot;
4) Albeeicüs gentilis de jure lelü I, 19. Tellegen p. 10—14.
-5) Geotiüs de jure lelli et pacis II, C. 3 § 13. Zie boven bl, 5,
-ocr page 43-zien wij zelfe Venetië hare jurisdictie uitstrekken over de
gansche Adriatische zee. Ook Genua en Florence, die naar
het gebied der Ligurische en Tyrrheensche zee stonden , ble-
ven daarmede niet achterwege.
Dit regt van jurisdictie van den staat over zijne aanlig-
gende wateren, kwam dus met hetzelfde regt van eenen an-
deren staat over zijn schip in conflict, zoodra dat schip na
bet passeren der lijn, waarvan wij boven spraken, het ter-
ritoir van den eerste betrad. Nu is het de vraag , welk van
beide regten is uit dit conflict zegevierend te voorschijn
gekomen? Wij moeten hier, naargelang van de verschillende
qualiteit van het schip, ook een verschillend antwoord geven.
Wij moeten namelijk onderscheiden tusschen oorlog- en koop-
vaardijschepen.
Wat het oorlogschip aangaat, het bleef het territoriale
karakter, dat het elders in zich omdroeg, ook hier ongedeerd
handhaven. De territoriale jurisdictie van het aanliggende
land had daarop geen vat. Dit schijnt ook duidelijk te blij«
ken uit eene plaats van baetolus hoewel daar juist niet
van oorlogschepen, maar van het leger sprake is. Babtolus
vraagt zich op die plaats af, of, wanneer het leger zich op
vreemd territoir bevindt en een der bewoners van dat territoir
een anderen doodt, in dit geval de dader kan gestraft
Worden door den staat, waartoe het leger behoort? En
Babtolus zelf beantwoordt deze vraag ontkennend; hij voegt
er evenwel bij, dat het tegendeel in den regel aangenomen
Wordt en dat deze stelling dan aldus bewezen wordt: „terri-
«torium dicitur a terrendo; sed donec exercitus hujus civi-
sjtatis est ibi, tenet et coërcet ïllum locum, merito delictum
j,ibi commissum poterit puniri a pot estate, tanqiiam commis-
«sum in ejus territorio.quot; Het kwam dus volgens deze laatste
Qieening aan op het tenere en coërcere. Het leger op vreemd
territoir staande, deed beide. Evenzoo de vloot, evenzoo
bet oorlogschip, zich bevindende op de volle zee of op
\') Baetolus adL. 1 C. de summa trinitate (L. cunctos populos) ^ 43.
3
-ocr page 44-ill
vreemde wateren. Buitendien zijn leger en vloot zoo aan
elkander verwant, dat het naauwelijks denkbaar is, dat men
ten opzigte van de onderwerping aan de territoriale juris-
dictie omtrent beide eene verschillende meening konde hebben.
Ook het oorlogschip bleef dus bij uitsluiting onderworpen
aan de jurisdictie van zijnen staat.
Het daarmede overeenkomende regt van den staat, tot wel-
ken de territoriale wateren behoorden, ondervond hierdoor
\' evenwel juist geene zwaarwigtige belemmering, daar de oor-
logschepen toch zooveel mogelijk uit die wateren geweerd
werden, en het conflict zich dus bij deze gewoonlijk niet
fnbsp;kon voordoen. Ten bewijze hiervan diene o. a. art. 26 van
: ^nbsp;het boven aangevoerde placcaat van 1563 : „Ende om noch
\'■jfinbsp;„voorder ende beter te verhoeden alle oorsaecken van pillerye,
rnbsp;„rooverye, ende alle schade van onsen voorschreven Onder-
■inbsp;„saten. Verbieden wel expresselicken alle vreemde ende uyt-
„landtsche Persoonen, dat sy henlieden niet en vervorderen,
„onder wat decxel dattet oock zy, niet uytghesondert, te
„komen binnen onsen Landen, Kusten, Havenen, Eeeden,
„Kivieren oft Sti\'oomen van dien met eenige Schepen van
„Oorloge ofte gheëquipeert ter Oorloge oft oock inhebbende
„Volck van Oorloge, op peyne van lijf ende goet: maer
„sullen alleenlfjck ten voorsz. Plaetsen mogen komen ende
„keeren Schepen varende op Coopmanschap ende \'t geene
quot; Inbsp;„daer af dependeert, dewelcke sullen mogen wesen tamelijck
„toegerust tot haerder defensie ende bewaernisse ende niet
„anders.quot; i)
\'linbsp;Anders daarentegen was het met het koopvaardijschip, dat
dan ook inderdaad die facultas tenendi et coërcendi niet
liquot;nbsp;bezat. Aan deze soort van schepen ontbrak de magt om in
:],,nbsp;het conflict met het regt van jurisdictie van den vreemden
i \'k,nbsp;staat hunne territorialiteit steeds die klem bij te zetten, welke
tot handhaving daarvan noodig was. Een gevolg daarvan
\') G7-oot Flacaet-Boeclc I, p. 796. gkaswinckel , Speciale he-
scJirijvingh , He Boeolc. Cap. XI. p. 564.
ii
\'ii\',
üli 1
Pir
§
i
was dat zij, ook aan die vreemde jurisdictie onderworpen
werden , die zich nevens die van hun eigen land plaatste.
Dat dit den handeldrijvenden volken minder verkieselijk voor-
kwam behoeft ons geenszins te verwonderen. Immers het is
bgt te begrijpen, dat vooral in onbeschaafde tijden deze be-
perking van onzen regel hun zeer lastig zijn moest. Hunne
kooplieden en zeevaarders stonden in den vreemde aan vele
afpersingen bloot, en wilden zij zich daarover beklagen, zij
löoesten het bij vreemde regters doen, waarin zij niet dat
vertrouwen stelden, dat zij aan hunne eigene regters schon-
ken; de zekerheid toch van eene goede regtsbedeeling in dat
vreemde land ontbrak nog ten eenenmale. Van daar dat wij
ben dan ook reeds vroeg pogingen zien in het werk stellen,
oiu hunne kooplieden te beschermen en door eigene regters
te doen beregten, pogingen, die hun reeds spoedig mogten
gelukken, en des te algemeener werden, naarmate de handel
zich uitbreidde. Die regters waren de consuls {consules mer-
catorum).
Wij zien ze reeds in de vroegste tijden. Om van de
%yptenaren niet te spreken, die volgens heeodotüs eene
dergelijke instelling onder amasis (6® eeuw vóór Chr.) zouden
gekend hebben i), kunnen wij aannemen, dat de !rpo|gyo{ 2)
der Grieken, die door het volk gekozen werden, ambtenaren
zijn geweest, reeds vrij veel met de latere consuls overeen-
komende. Op hen rustte althans de taak, den handel te
beschermen. Zij verschilden echter van deze o. a. hierin, dat
zij altijd uit de burgers van het land , waarin zij hun ver-
blijf hielden, gekozen moesten worden.
Onder de Eomeinsche heerschappij moest deze instelling
natuurlijk verdwijnen, immers zij was gegrond op het ver-
keer van onafhankelijke volkeren met elkander; waar er een
de miltitz, Manuel des Consuls. I, p. 9.
Ibidem, p. 11.
Paedessus, Collection de lois maritimes. T. I, Cii, II, p. 52
et Introd., p. 39.
staat was, die de wereld beheerschte, waar de wereld als
ware het één staat was, moest deze grondslag noodzakelijk
geschokt en de daarop gevestigde instelling zoo goed als
vernietigd worden.
■Spoedig zien wij ze echter weder verrijzen. Reeds in het
Breviarium Alarieianum komen zij weder voor onder den
naam van Telonarii. De eigenlijke consuls nogtans zien wij
eerst ontstaan in de 11\'\' eeuw, toen de handel zich meer
begon uit te breiden, en zulks op de kusten der Middel-
landsche zee Gedurende en na de kruistogten wint de
instelling veld in het Oosten, voornamelijk op de kusten
van Syrië. Hier schijnt zij evenwel haren oorsprong meer
aan het geweld dan aan eene overeenkomst verschuldigd te
zijn geweest. „Ce n\'étaient pas,quot; zegt de miltitz, „des
„établissements tolérés, c\'était une portioii de la conquête
„cédée par les souverains conquérants aux Etats maritimes,
„qui les avaient aidés dans leur e.xpédition t).
De magt dezer consuls was verschillend, naar gelang der
verschillende tractaten; het grootst was zij natuurlijk daar,
waar zij waren ingesteld door geweld. In den regel spraken
zij alleen regt in burgerlijke en handelszaken, soms ook in
criminele zaken. Pardessus vermeldt zelfs dat de Ve-
netianen in het Grieksche rijk bij uitsluiting jurisdictie ver-
kregen hadden over de inwoners van het land zelf, wanneer
zij als eischers optraden tegen een\' Venetiaan; „mais,quot; voegt
hij er bij, „la force avait arraché cette concession, qui ne
„fut point accordée aux autres peuples, admis à faire le
„commerce dans cet empire.quot;
1)nbsp;Lib. XL, Tit. m, § 2.
Montesquieu, Esprit des lois. Liv. XXI, Ch. 18.
Pardessus, T. II, p. 126. Introd.
2)nbsp;Phillimoee, II, § 244. de miltitz, o.l. Résumé, p. 394—401.
Vergelijk ook j. weetheim, Manuel à l\'usage des Consuls des Paijs-Bas,
Amst. 1861.
de miltitz. L. II, Ch. 1, p. 13.
Pardessus. II, p. ]26.
De instelling, aldus op de kusten van de Middellandsche
zee ontstaan, in het Oosten ontwikkeld, breidde zich weldra
over geheel Europa uit; haar snelle voortgang laat -zich
voornamelijk ook verklaren door de omstandigheid, dat men in
dien tijd in Europa de nationaliteit van het regt zeer toegedaan
was, zoodat het zelfs tot een systeem geworden was , dat ieder
beregt moest worden naar de wetten van zijn eigen land i).
Ook de invloed van het magtige Hanze-Verbond, dat tot
bevordering des handels deze instelling natuurlijk in zijne
bescherming moest nemen, bragt daartoe het zijne bij.
In de 16° en 17® eeuw komt er echter een tijd van stil-
stand. De consulaire jurisdictie , een gevolg van vreemden
invloed, begon aan de landssouvereiniteit, die zij beperkte,
hinderlijk te worden, en al werden Lier en daar nog de oude
voorregten bevestigd, nieuwe werden er zelden meer verleend.
Soms ook werden de geschillen tusschen vreemden en inboor-
lingen aan gemengde regtbanken ter beslissing overgegeven,
zooals geschiedde in het tractaat van 24 Eebruarij 1606 tus-
schen jacobus I van Engeland en Hendrik IV van Frank-
rijk 2). Wij zien hier reeds de voorteekenen van die groote
verandering, welke het consulaire systeem bestemd was in het
volgende tijdvak te ondergaan.
\') Hetsteb. § 244, p. 416. pfiiiihmore, 1. 1. Stoky, Conflict
of laws. Ch I, § 2«. Savigny, Geschichte des Rom. Hechts im Mittel-
Alter. Th. I, Kap. III. en System des heutigen Hämischen Hechts.
Vlii, § 348. Foelix, Traité du droit international privé. (Edit,
ßemangeat.) Paris 1856. I, CK. II, p. 11, 12.
2) ÜUMONT. Tom. V, Part. 2, p. 61, N». 37.
Deze regtbanken waren zamengesteld uit vier regters , twee Engel-
schen en twee Pranschen, en werden, zoo de stemmen staakten, door
een\' vijfde, Engelsoliman of Eranschman , al naar dat het geschil in een
van beide lauden beregt werd, aangevuld, i.eze regters, die den naam
droegen van Gonservateurs du Commerce, moesten van jaar tot jaar
benoemd worden.
AFDEEIING II.
Het schip, zoowel in de territoriale wateren van eenen
vreemden staat, als op de volle zee.
Be regel tegenover zijne derde heperJcing: de oorlogsregten.
De oorlogsregten die den regel: schip is territoir beperken
zijn: bet regt van confiscatie en het regt van onderzoek.
Het eerste wordt in dit tijdvak uitgeoefend:
a. Op contrabande, zich bevindende aan boord van neu-
trale schepen, en ten gevolge daarvan op die schepen zelve.
l. Op vijandelijke goederen, zich bevindende aan boord
van neutrale schepen, en ten gevolge daarvan op die sche-
pen zelve.
c.nbsp;Op neutrale goederen aan boord van vijandelijke schepen.
d.nbsp;Op schepen, die zich schuldig maken aan schending
van blokkade.
e.nbsp;Op schepen, die weigeren zich te onderwerpen aan het
regt van onderzoek 2).
Het regt van onderzoek van neutrale schepen dient in dit
tijdvak:
a. om zich te vergewissen van hunne nationaliteit.
h. om te constateren, of er ook contrabande of zaken van
den vijand aan boord zijn.
Deze beide regten worden echter alleen uitgeoefend op
koopvaardij- en niet op oorlogschepen.
§ 1. Van den vroegsten tijd tot aan het Consolato
del mare.
Het regt van confiscatie van contrabande is uit het Eo-
\') Uit regt is somtijds verzacht door een regt van benadering
reëmtiej.
Wij zuilen dit geval behandelen onder het regt van onderzoek.
-ocr page 49-meinsche regt in het Europische volkenregt overgel^ragt. Het
ligt in den aard der zaak, dat men zijne vijanden zooveel
mogelijk van de middelen, dienstig om in den oorlog afbreuk
te doen, wil versteken. Om dat doel althans eenigzins te
bereiken, hebben ten allen tijde de oorlogvoerende volken zich
beijverd, den toevoer van die artikelen aan den vijand te
verbieden. Zoodanig verbod heeft echter immer met een\'
magtigen vijand te strijden gehad, dien het nimmer geheel
vermögt te overwinnen. Die vijand is de zucht naar gewin;
de zucht naar gewin, die er den- mensch steeds toe heeft
knnnen brengen de grootste gevaren te trotseren, zelfs om
zich slechts een betrekkelijk gering voordeel te verschaffen.
Eeeds in Eome zien wij van dien strijd het voorbeeld.
Vooral is hij in de laatste tijden van het Eomeinsche rijk,
toen van alle kanten barbaarsche horden binnendrongen,
zeer heftig geweest. De nazaten van cürtius en mus ontza-
gen zich niet het belang van het vaderland aan het hunne
op te offeren; en wetten waren niet in staat om tegea te
gaan, hetgeen te voren de vaderlandsliefde der burgers voor
onmogelijk zoude gehouden hebben.
Eene der oudste en merkwaardigste wetten op dit punt
was eene wet van keizer marcianus i). Haar inhoud was
als volgt:
„Nemo alienigenis barbaris cujuscunque gentis, ad hanc
„urbem sacratissimam sub legationis specie vel sub quocunque
„alio colore venientibus, aut in diversis aliis civitatibus vel
„locis loricas, acuta et arcus, sagittas et spatJias, et gladios
„vel alterius cujuscunque generis arma audeat venumdare,
„nulla prorsus iisdem tela, nihil penitus ferri, vel facti jam
„vel adhuc infecti, ab aliquo distrahatar. Perniciosum namque
„Eomano imperio et proditioni proximum est, barbaros quos
„indigere convenit, telis cos, ut validiores reddantur, instruere.
jjSi quis autem aliquod armorum genus quarumcunque na-
\') L. 2 Cod. qiiae res exportari non deheant. Maucfanus , keizer
vau het Oost.Eom. rijk v. 450—457.
„tionum barbaris alienigenis contra pietatis uostrae interdicta
„ubicunque vendiderit, hona ejus universa proscrièi protinus
„ac Jisco addici, ipsum quoque capitalem poenam subire de-
„cernimus.quot;nbsp;^
Men ziet het dus. De strengste straffen waren noodig om
het misbruik tegen te gaan, niet alleen verbeurdverklaring
van de verboden goederen, neen! van alle goederen, ja zelfs
de doodstraf, dat waren de middelen, waardoor men alleen
nog hoopte het verbod eenige kracht bij te zetten.
Het Komeinsche rijk bezweek voor de invallen der barba-
ren ; het verdween van het tooneel, waarop het zoo lang
oppermagtig had geheerscht; het Eomeinsche regt evenwel
bezweek niet ; en al werd de regtsstudie in die woeste
en onbeschaafde tijden, hoewel nooit geheel gestaakt, dan
toch zeer verwaarloosd, de stof bleef voorhanden, die de
mannen van Bologna eenmaal zoude opwekken, haar uit
haren vervallen toestand op te heffen.
In het tijdperk dat nu volgde zien wij eene soortgelijke
verhouding, als in het vorige bestaan had tusschen Eomeinen
en barbaren, soortgelijke wetten omtrent contrabande nood-
zakelijk maken.
De Pausen, als hoofden der Christenheid 3), vaardigden
ten opzigte van de Sarracenen wetten uit, van denzelfden aard
als die, welke de Eomeinsche keizers tegen de barbaren hadden
1)nbsp;Cf. et L. 1 C. eodem. L. 2, 4, uit, C. de commerc. L. 11 D.
de publican, et vectig. L. 4 D. ad l. Juliam maj.
In de Basilica en in de Gapitularia der Frankische koningen ko-
men soortgelijke verbodsbepalingen voor.
2)nbsp;Savigny, Geschichte des Mm. Hechts im Mittel-Alter. 1 Bd.
Kap. 3.
Laurent , Histoire du droit des gens et des relations interna-
tionales. Tom. VI. La Papauté et l\'Empire. Bruxelles etc. 1860. Onder
de vele door hem opgenoemde plaatsen, die alle den Paus als zoodanig
erkennen, is vooral merkwaardig die van Si. Beenaed, (de consider.
IV, 3) alwaar hij Paus eugenius als zoodanig aanspreekt. Laurent.
Ch. II, § 3 , p. 50.
lütgeyaardigd. „Nam Turcas esse barbares, nemo negaverit
Christianuszegt albekicus gentilis \').
Eene dezer Yerbodswetten luidt aldus:
„Ita quorundam animos occupavit saeva cupiditas, ut qui
jîgloriantur nomine Christiano Saracenis arma, ferrum et
«lignamina déférant galearum : et pares aut etiam superiores
»in malitia fiant illis, dum ad impugnandos Christianos arma
»iis et necessaria subministrant........... Tales igitur ab
»ecclesiastica communione praecisos et excommunieationi sub-
jsjectos, rerum suarum per Principes Catholicos privatione
s,mulctari, et capientium fieri servos censemusquot;. Ook in de
Assises van Jerusalem (Cap. 44) wordt bepaald, dat ieder
koopman of matroos, die den vijand wapenen etc. brengt,
Ha het hooren der getuigen, zal veroordeeld worden om te
wqrden opgehangen 3).
Was de verhouding dezelfde als te voren, waren de straffen
van nagenoeg gelijken aard, de overeenkomst zoude nog eene
schrede verder gaan: de wetten werden even weinig in acht
genomen als te voren. „La soif du gain était tellequot;, zegt
Hautefeuille que les chrétiens désobéissaient au pape,,
»comme les sujets foulaient aux pieds les lois de leurs sou-
«verains. Ils bravaient toutes les peines pour faire un com-
îjmerce prohibé et par conséquent lucratifquot;.
Sommige bullen der pausen gingen nog verder. Zij ver-
boden allen handel met de Sarracenen. Dit vond navolging;
de Europische vorsten onder elkander, wanneer zij in oorlog
Waren, deden niet zelden hetzelfde. Zoo verbood Engeland
\') A.ibeeicus genïilis, ilispanicae Advocaiiones. Lib. I. C. XX,
Becret. 1. V, t, VI, C. 6, Cf. et Extrav. Comm. 1. V, t. II.
i\'e excommunicatie heette in het latijn: iannum; v. d. werden de
verboden goederen genoemd: merces contra hannum, van waar contra-
Pardessus I, p. 373.
*) Hautefeuille, Origines etc. Tit. Hl, Ch, 1, Sect. 2, M»
pag. 123,
door de ordonnanties van 1315 en 133? \') allen liandei met
de Schotten, op straffe van intrekking van alle voorregten
en vernietiging van alle handelsinrigtingen van die volken,
welke dat verbod mogten overtreden. Zelfs werden er trac-
taten gesloten, waarbij de eene staat zich verbond allen
handel met den vijand van den ander af te breken. Van
dien aard is het tractaat van 1304 tusschen Engeland en
Erankrijk, tijdens den oorlog van dit laatste land met Vlaan-
deren hetwelk in 1314 vernieuwd \\verd.
Naast deze tractaten vinden wij echter ook enkele andere,
wier bepalingen, bij die der eerste vergeleken, gunstig af-
steken. Van dien aard is het tractaat van 1231 tusschen
Pisa en Arles 3), dat van 1351 tusschen eduard III van
Engeland en de zeesteden van Biscaye en Castilië en dat
van 1353 tusschen denzelfden vorst en de Portugesche
steden Lissabon en Oporto -i). Het eerste bepaalt, dat, zoo
een neutraal schip met vijandelijken eigendom, of een vijan-
delijk schip met neutralen eigendom beladen is, in het eerste
geval alleen de lading, in het tweede alleen het schip zal
1)nbsp;Rymkr, T. II, part. 4, p. 76 en T. IV, part. 3 , p. 54.
Men vindt reeds een voorbeeld van zoodanig verbod in Let jaar 1333,
onder koning Hendrik III, Uymer I , p. 440,
2)nbsp;Eymee, T. 1, part. 4, p, 39. Zie in verband daarmede den
brief van lodewijk X van Frankrijk van 18 Julij 1315 en het ant-
woord van eduard II van 1 Sept. van dat jaar bij Dumont, T. I,
p, 3, p. 24, Nquot;», 41 en 43.
3)nbsp;Muratori, Antiquitates italicae medii aevi. Tom. IV, Col. 398,
De meening van pischer, GescMcMe des teutscJien Handels, Tom, I,
p. 739, die\'pit dit tractaat wil afleiden, dat het Consolato del mare,
waarin wij later dezelfde regels aangenomen zien (zie beneden), toen reeds
bestond, wordt wederlegd door de opmerking van pardessus , dat de over-
eenkomst dier bepalingen niets voor zijne stelling bewijst, want dat
het daidelijk is, dat het Consolato, welke ook de tijd van zijne redactie
is, de gebruiken, sinls geruimen tijd bij de verschillende zeevarende
volken in zwang, heeft verzameld. Pardessus II, Cliap. 13. p. 27,
*) Rtmee, Foedera. III, Part. I, p. 71 en 88. Uumont, Corps
Bipl. T. 1, P. 3 , p. 305 , Nquot;. 328 et p. 386 , 339,
genomen worden. En de beide andere (waarlijk een paar
sterren in den nacht der Midden-eeuwen !) gaan zelfs zoo
ver om in het eerste geval ook de lading vrij te stellen,
eene vrijstelling, die later in den regel: „vrij scTivp, vrij
goedquot; is geformuleerd i).
Pardessus in zijne Collection de lois maritimes beweert,
dat de regels, in het tractaat van 122] aangenomen, gedu-
Beide tractaten werden te Londen gesloten , het eerste op den
1 Ang. 1351 voor den tijd van 20, het tweede op den 20 Oct. 1353
Voor den tijd van 50 jaren.
„Et ensi si les Gentz le dit Roi d\'Engleterre et de France preignent
«en la Meer on en Port nuls Niefs de ses Adversairs ou Bnemys , et
,jen les dites Niefs soient trouez Marchandises , ou autres Mens de ceux
„de la Seignurie del Eoi de Castelle ou del Counte de Viscay, qu\'ils
»soient renduz a les Marchauntz de Castelle, ou de Viscay, de qi ils
»sont, a lour loial serement.
„Et en cas que nul Marchant de Casfell ou de Viscay, soit troue
»en la Nief, que adonqes les dites biens soient amenez en Eugleterre
»et sauvement gardez , tanque les ditz Marchantz eient proues, que
»les dites biens soient leurs.quot;
De regel „vrij schip, vrij goedquot; was in de volgende bepaling opgeno-
men : „Item, que les Gentz, Subgitz, Mestres, Mariners et Mar-
»chauntz del\'une part et del\'autre, de quel condicion q\'ils soient, peus-
»sent seurement, franchement et sauvement aler et passer , par Terre
»et par Meer, as touz autres Roialmes et parties ou lour plerra , od
»lour Niefs, grantz et petitz, et od toutes Marchaundises que serront
„charges en les dites Neef s, des queux Fais et Gentz les dites Mar-
„ckandises soient.quot;
En deze bepalingen zouden wederkeerig zijn.
Vreemd is het, dat men veelal, o. a. bij pardessus en bij whkaton,
FListoire des progrès du droit des gens en Europe et en Amérique
depuis la paix de Westphalie jusqu\'à nos jours I, p. 86 , de tractaten
van 1351 en 1353 als ook in dit opzigt gelijkluidende met dat van
1221 voorgesteld ziet, even als of zij den regel : „vrij schip , vrij
goedquot; niet bevatten. Anders althans ten opzigte van dat van 1351:
k.lübee en de maktens. Eveuzoo h, egtaaeds , de placito „Mera
ygt;navi lihera merx.quot; Traj. 1852, bl. 29, waarmede echter strijdt het-
geen aldaar gevonden wordt op bl. 18. l)och ook dat van 1353
bevat eene gelijkluidende bepaling.
rende de 13\'\'® en 13\'quot;\' eeuw geene tegenkanting ondervonden,
en haalt zelfs een voorbeeld aan, waaruit hij meent te be-
wijzen, dat zij zelfs van de zijde der Mahomedaansche vor-
sten, wanneer deze in vrede met de Christenen waren, er-
kend werden. In 1164 namelijk ontnamen de Pisanen in
hunnen oorlog met de Genuezen aan een Sarraeeensch schip
eene lading aluin, die zij beweerden, dat aan hunne vijanden
toebehoorde. De Sultan van Egypte kwam hiertegen op,
niet op grond van schending zijner vlag, maar met de ver-
klaring, dat de aluin toebehoorde niet aan de Genuezen,
maar aan een\' zijner onderdanen. Pisa zag de waarheid
hiervan in, en gaf de gevraagde voldoening 2).
■ Hoewel wij nu aan dit bewijs geene groote kracht toe-
kennen (want daartoe ware het noodig te weten, wat de
Egyptische vorst zou gedaan hebben, zoo de aluin wezenlijk
van een\' Genuees geweest ware), meenen wij toch gerustebjk
met de stelling zelve te kunnen instemmen; immers de regels
in het tractaat van 1321 gehuldigd, werden later in het
Consolato del mare opgenomen, en dat Consolato was in
der daad niet anders dan eene verzameUng van gebruiken,
die tot dien tijd in de streken, aan de Middellandsche zee
gelegen, gegolden hadden.
Terwijl dus volgens de praktijk der volken omstreeks het
midden der 14\'\'° eeuw het vervoer van contrabande meer, dat
van vijandelijke goederen daarentegen in den regel minder
nadeelige gevolgen had, begonnen ook omstreeks denzelfden
tijd de vraagstukken, daartoe betrekkelijk, eene wetenschap-
pelijke behandeling te ondergaan, althans beginselen vastge-
steld te worden, wier toepassing daarop niet kon uitblijven.
Het is de Bartolinische school aan welke de eer toekomt
dit het eerst met naauwkeurigheid te hebben gedaan. De
1)nbsp;Pardessxjs zal bedoelen: adhed ledin ahah , den laatsten
Calif uit liet geslacht der Tatimiden (1160—1171). Eerst in 1171
kreeg Egypte Saltans. Hot bovenvermelde feit komt voor bij fanucci.
Tom. II, p. 80.
2)nbsp;Paudkssus II. lïitrod, p. 133.
-ocr page 55-redeneringen van de regtsgeleerden uit die school, o. a. over
onbsp;o o
de vraag of het vrije goed (licitum) moest deelen in de straf
van het onvrije goed (illieitum), zijn ten hoogste merkwaardig,
en hunne schriften zijn in dit opzigt althans voor ons van het
uiterste gewigt, omdat zij een\' grooten invloed op de mee-
ningen van den lateren tijd hebben uitgeoefend. Die mannen,
zegt GROTius 1), zijn dikwijls: , optimi condendi juris aucto-
»res, etiam tune cum conditi jm-is mali sunt interpretesquot;.
En dat zij, wat ons onderwerp aangaat, dikwijls condendi
juris auctores geweest zijn, hunne schriften zijn daar, om
ons daarvan het bewijs te geven. Het is daarom, dat zij
bier onze aandacht overwaardig zijn.
Onder die regtsgeleerden bekleedt wel de eerste plaats
de stichter der Bartolinische school, baktolus a saxofek-
bato 2). Hij heqft op meer dan ééne plaats over de confiscatie
van het vrije goed wegens het onvrije gehandeld. Hij bepaalt
zich echter niet tot het schip in het bijzonder, maar spreekt
meestal van elk vervoermiddel in het algemeen. Hij is van
oordeel dat in ieder geval, buiten de onvrije goederen,
Welke vervoerd worden, alleen die, welke den eigenaar van
het vervoermiddel toebehooren, moeten verbeurd verklaard
Grotiüs , de jure helli et pacis. Frolegomena. § 54.
Het oude Sentinum in Umbrië.
Cf. baetolus ad L. 11 § 3 D, de puWicanis et vectigalibus.
„ „ L. 4 § 1 D. eodem.
„ L. 3 C. de nautico f oenore, waar hij ook de
^i\'aag behandelt, of iemand, die, schoon het verboden is koren uit te
voeren, zijnen muilezel daarmede beladen heeft en op weg gegaan is,
zonder nogtans het gebied overschreden te hebben, onder de straf dier
verbodswet valt. Op die vraag antwoordt hij in bevestigenden zin. Even-
eens zegt bat,dus (ad 1. 3 C. de nautico foenore) „Transiens cum rebus
«prohibitis, videtur consummasse delictum.quot; Want niet alleen de translatio,
ook de mercimonionmt impositio is strafbaar, als er blijkbaar een ani-
^ns transferendi ad loca proMbita aanwezig is. — Niet anders is te-
genwoordig de volkenregtelijke leer omtrent het vervoeren van contra-
bande. En het droit de prévention bij schending van blokkade is niet
anders dan eene analogische toepassing van dezen regel.
worden, en niet die van ieder ander, die de zijne daarop
lieeft geladen.
Maar lioe met het schip, wanneer er buiten de onvrije
ook nog vrije goederen aan boord zijn Dan zegt hij moet
men onderscheiden of de eigenaar van het schip weet, dat
hij onvrije goederen vervoert of niet. Weet hij het niet, dan
is het schip vrij, hoewel in sommige landen ook dit niet
doorgaat, maar de eigenaar zich in dat geval op den schip-
per kan verhalen. Weet hij het wel, dan wordt het schip
geconfisqueerd, maar waarom? Niet in consequentiam rerum,
omdat er ook onvrije goederen aan boord zijn, wier confiscatie
noodwendig die der vrije zoude medeslepen, maar in conse-
quentiam delicti, omdat het vervoeren van onv7-ije goederen
eene misdaad is, die met omnium bonorum publicatio gestraft
wordt (ingevolge de boven (p. 89) vermelde Z. 2 C. quae res
exportari non debeant). Al zijne goederen worden verbeurd
verklaard, dus natuurlijk ook het schip, dat tot die goederen
behoort.
Van dezelfde meening als baetolus is ook cynus ad
l. 3 C. de nautico f oenore.
Van beide verschilt jacobus de arena 2). Deze is van
oordeel dat het vrije {licitum) wegens het onvrije goed {illi-
citum) verbeurd wordt; althans het schip, want waar het
continens verbeurd verklaard wordt, volgt ook het contentum.
Hij neemt dus die vis attractiva, die verbeurdverklaring in
consequentiam rerum aan, die door bartolus bestreden wordt.
Baldüs de ubaldis neemt ook de veroordeeling van
het vrije goed aan, maar verwerpt eene vis attractiva. Want
zegt hij: „separatorum separata est ratioquot; \'\'). Evenmin kan
1) Gemakshalve zullen wij alleen van het schip spreken, waar bar-
tolus eigenlijk van elk vervoermiddel spreekt.
Ad L. 3 C. de incestis nuptiis.
Baldus ad L. 3 C. de nautico foenore,
Cf. L. 1 § 18 D. de aqua quotidiana et aediva, waarop baldus
zich beroept.
hij zich met den grond van bartolus en cynus vereenigen,
Eilsof die veroordeeling een gevolg zoude zijn van de straf
van algeheele verbeurdverklaring van goederen, want tot die
straf is eene veroordeeling door den regter noodig, maar zij
is nergens anders in te zoeken dan in de bepaling eener wet
of in eene gewoonte, krachtens welke, zonder dat er eene
veroordeeling door den regter noodig is, de zaken de fado
genomen en verbeurd verklaard worden.
Overigens maakt baldtjs dezelfde onderscheiding als bar-
Toixjs omtrent de zaken, die aan een\' ander toebehooren en
omtrent de al of niet bewustheid van den eigenaar van het
schip. Al hetgeen toebehoort aan hem, die geen consocius
delieti is, is vrij. Heerscht echter ergens eene gewoonte,
dat alle goederen zonder onderscheid geconfisqueerd worden,
zonder dat onderzocht wordt van wien de goederen zijn,
tnen moet die gewoonte eerbiedigen; en kende men ze niet.
Uien heeft het zich zeiven te wijten, dat men niet beter on-
derzocht heeft.
Zijn er verboden waren aan boord, zegt baldus verder.
Waarvan het onzeker is, of zij bestemd zijn om getranspor-
teerd te worden, dan wel of zij victus causa aan boord zijn,
dan wordt in dulio het laatste ondersteld. Aan den eed
des voermans of schippers hecht men al of niet geloof, naar-
dat men meent zich meer of minder daarop te kunnen ver-
baten.
Evenzoo gaat men met gissingen te werk om te bepalen
Van wien de zaken zijn. Zijn er ook goederen van anderen
dan van den eigenaar van het schip aan boord, dan is er
eene presumtie, dat de onvrije niet van hem zijn; zijn er
dus slechts goederen van éénen koopman aan boord, dan
Worden zij ondersteld van dezen te zijn.
Speciaal met betrekking tot het schip roert balbus nog
deze kwestie aan, of de boot, quae est servüialis nam, in de
confiscatie van het schip moet deelen, ratione accessionis.
Hij geeft daarop eene beslissing in ontkennenden zin, omdat:
»in poenis est stricta interpretatio, unde res, quae congruo
„modo possunt separari absque corruptione subjecti, sepa-
„rabuntur et non contiscabuntur.quot;
Wij komen dus, wat de hoofdkwestie betreft, tot dit resul-
taat, dat allen, hoewel op verschillende gronden, daarin
overeenkomen, dat het. vrije goed van eenen co»5oaws delicti,
of van hem, die vermoed wordt zulks te zijn, moet veroor-
deeld worden, doch tevens, dat nagenoeg allen van het
denkbeeld uitgaan, dat die veroordeeling niet plaats grijpt
om het onvrije goed, omdat „separatorum separata est ratioquot;
En hoewel hunne beslissingen meer betrekking hadden op
kwestiën van inwendigen aard, hoewel zij, over vrije en
onvrije goederen sprekende, meestal meer overtreding der
belastihgwetten dan wel van het verbod om den vijand wa-
penen etc. te brengen, op het oog hadden, (hetgeen natuur-
lijk is, daar zij juris civilis doctores en geene leeraren van
het volkenregt waren), zal het toch weldra duidelijk worden,
hoezeer wij regt hadden te beweren, dat hunne beschouwin-
gen daaromtrent op de daaraan verwante volkenregtelijke kwes-
tiën van lateren tijd van grooten invloed geweest zijn, zoowel
op hetgeen de leer der contrabande betreft, als met opzigt
tot de vraag of de vlag de lading dekt of niet.
Wij meenen hiermede van de Bartolisten te kunnen afstap-
pen, om een\' blik te slaan op die merkwaardige compilatie
der Midden-eeuwen , waarvan wij boven reeds met een enkel
woord gewaagden, die, in historische orde, zich thans aan
ons voordoet, en bekend is onder den naam van: Consolato
del mare.
§ 3, Van het Consolato del mare tot aan den
Westfaalschen vrede.
Van denzelfden tijd nagenoeg als baktolüs, een weinig
later is het Consolato del mare, eene verzameling van
\') Men zie hierover paedessus , Collection H, Ch. 12 p. 26., waar
hij deze nieening omtrent den tijd van het ontstaan van het Consolato,
als de meest waarschijnlijke aanneemt.
gebruiken en gewoonten, welke gedurende de Midden-eeuwen
in de aan de Middellandsche zee gelegene steden kracht van
wet hadden.
In deze verzameling zien wij, in beginsel volkomen in
overeenstemming met de leer der Bartolisten, de vraag be-
antwoorden welken invloed vijandelijk goed of eene vijande-
lijke vlag op de neutrale vlag of op neutraal goed (en omge-
keerd) moet uitoefenen. Het „separatorum separata est ratioquot;
is hier de eenige maatstaf.
In het 276quot;° hoofdstuk van het Consolato, getiteld: du
navire marchand pris far un navire armé, wordt deze ge-
wigtige vraag behandeld i).
Er worden daarin drie verschillende gevallen onderscheiden:
1°. Schip en lading behooren beide aan den vijand.
3°. De lading behoort alleen aan den vijand.
3\'. Het schip behoort alleen aan den vijand.
Herste geval. Schip en lading behooren beide aan den vijand.
In dit geval spreekt het van zeiven, dat beide prijs zijn 2).
Tweede geval. Be lading behoort alleen aan den vijand.
In dit geval is het schip vrij en de lading prijs, \'tzij
dat de bevelhebber van het oorlogschip den kapitein van het
koopvaardijschip dwinge om ze hem terstond over te leveren,
\'t zij om ze op eene veilige plaats te brengen; deze echter
heeft van zijnen kant aanspraak op het vrachtloon, dat hij
ontvangen zoude hebben, zoo liij de lading naar de plaats
harer bestemming gebragt had; omtrent het bedrag waarvan
hij des noods op zijnen eed geloofd wordt.
Wanneer de lading op het koopvaardijschip zelf naar eene
veilige plaats gebragt wordt, moet er eene overeenkomst
1) Pardessus II. CL XII, pp. 303—307.
„Lorsqu\' un navire armé, allant ou revenant, ou étant en course,
».rencontrera un navire marchand, si ce dernier appartient à des cnne-
„mis, ainsi que sa cargaison, il est inutile d\'en parler, puisque chacun
»est assez instruit pour savoir ce qu\'on doit faire, et, dans ce cas, il
jjU\'est pas nécessaire de donner de règle.quot;
tusschen bevelhebber en kapitein worden aangegaan tot rege-
ling van het vrachtloon. Is dit niet geschied, dan is het
vrachtloon minstens gelijk aan dat, hetwelk een ander schip
voor het vervoeren van dergelijke koopwaren zoude ontvangen
hebben.
Kapitein en matrozen, zoo zij beweren, dat een gedeelte
der koopwaren hun toebehoort, worden, bij gebreke van
ander bewijs, op hunnen eed geloofd, altijd evenwel hunne
reputatie in aanmerking genomen i).
1) „Mais si le navire qui sera pris appartient à des amis, tandis
„que les marchandises qu\'il porte appartiennent à des ennemis, l\'amiral
„du navire armé peut forcer et contraindre le patron du navire, qu\'il
„aura pris à lui apporter ce qui appartiendra aux ennemis , et même
„il peut l\'ohliger à le garder jusqu\' à qu\'il soit en lieu de sûreté}
„mais il faut pour cela, que l\'amiral ou un autre pour lui, ait amarré
„le navire pris à sa poupe en Heu, oiî il n\'a pas crainte, que des
„ennemis le lui enlèvent; à la charge néanmoins par l\'amiral de
„payer an patron de ce navire, tout le fret, qu\'il aurait dû recevoir
„s\'il avait porté la cargaison là où il devait la décharger, on de la
„manière qui sera écrite sur le registre. Si, par événement on ne
„trouve point de registre, le patron doit être cru à son serment sur le
„montant du fret.
„Encore plus, si par événement lorsque l\'amiral ou quelque autre
»pour lui sera en lieu, où il puisse mettre la prise en silreté, s\'il veut
„que le navire porte la marchandise confisquée, le patron ne peut s\'y
„refuser. Mais ils doivent faire une convention à cet égard; et quel-
„que convention ou accord, qui intervienne entre eux, il faut que
„l\'amiral, ou celui, qui le représente, la tienne.
„Si par événement il n\'est fait entre eux aucune promesse ou conven-
„tion relativement au fret, il faut que l\'amiral, ou celui qui le repré-
„sente, paye au patron du navire qui aura porté dans le lieu qu\'ils lui
„auront prescrit les marchandises capturées, un fret égal à celui qu\'un
„autre navire devrait avoir pour des marchandises pareilles, et même
„davantage, sans aucune contestation, bien entendu que ce payement ne
„doit être fait, qu\' après que le navire sera arrivé au lieu où l\'amiral,
„ou celui qui tient sa place, aura mis sa prise en sûreté, et que ce
„lieu, jusque auquel il fera porter la prise, soit en pays d\'amis.
„Lorsque le patron du navire capturé, ou quelques uns des matelots.
-ocr page 61-Mogt de kapitein weigeren de lading naar eene veilige
plaats te brengen, dan kan, zoo zij geheel of voor het
grootste gedeelte aan den vijand behoort, de bevelhebber
van het oorlogschip het koopvaardijschip in den grond boren;
hij is echter verpligt de menschen , die zich aan boord be-
vinden, te redden \').
Berde geval. Eet schip behoort alleen aan den vijand.
In dit geval is de lading vrij en het schip goede prijs;
maar de kooplieden, die er zich op bevinden, en aan wie
de lading geheel of voor een gedeelte toej)ehoort, moeten
het trachten los te koopen, tot welk einde de bevelheb-
ber hun een billijk aanbod doen zab Willen de koop-
lieden dit niet, dan heeft hij het regt het op te brengen eu
zijn zij nog daarenboven gehouden hem het vrachtloon te
betalen, even alsof hij hunne lading naar de plaats der be-
stemming had gebragt. De bevelhebber behoeft dan ook
niet in te staan voor de schade, die de lading door zijn
toedoen ondervindt.
„qui sont avec lui, disent qu\'ils ont des effets qui leur appartiennent,
„.si ce sont des marchandises, ils ne doivent pas être crus à leur simple
„parole; mais on doit s\'en rapporter au registre du navire , si l\'on en
„trouve un. Si par événement, on n\'en trouve point, le patron ou les
„matelots doivent affirmer la vérité de leur assertion. S\'ils font serment
„que ces marchandises leur appartiennent, l\'amiral ou celui qui le re-
„présente, doit les leur délivrer sans aucune contestation, en ayant égard
„cependant à la honne réputation et à l\'estime dont jouissent cens qui
„prêteront ce serment et réclameront les marchandises.quot;
Men lette er op, zelfs dit laatste\'is geheel in overeenstemming met
de hovenvermelde leer van baldus.
1 ) „Si le patron capturé refuse de porter les marchandises ennemies
„qui seront sur son navire, jusqu\' à ce que ceux qui les auront prises
.soient en lieu de sûreté, malgré l\'ordre que l\'amiral lui en donne,
„celui-ci peut le couler à fond, ou l\'y faire couler, s\'il le veut, sauf
„qu\'il doit sauver les personnes qui montent le navire; et aucune auto-
„rité ne peut lui en demander compte quelles que soient les demandes
„et plaintes qu\'on lui en fasse. Mais il faut entendre, que tonte la car-
„gaison de ce navire, ou la majeure partie, appartient à des ennemis.quot;
Willen de kooplieden echter wel het schip loskoopen, en
weigert de bevelhebber daarin toe te stemmen, dan behoeven
zij, zoo het schip wordt opgebragt, geen vrachtloon te be-
talen, en is hij verpligt om hen schadeloos te stellen voor
het door hen geleden of te lijden verlies.
Bevinden de schepen zich op eene plaats, waar de over-
eenkomst door de kooplieden niet kan worden ten uitvoer
gelegd, dan moet de bevelhebber, indien het menschen zijn
waarop men zich kan verlaten , hun geen geweld aandoen,
op straffe van schadeloosstelling; zijn zij dit echter niet, of
zijn zij onbekend, dan kan hij handelen, alsof er geene
overeenkomst gesloten ware \').
1) „Si le navire appartient à des ennemis, et sa cargaison à des
„amis, les marchands, qui s\'y trouvent , et à qui la cargaison appar-
„tiendra en tout ou en partie, doivent s\'accorder avec l\'amiral pour
„racheter à un prix convenable, et comme ils pourront, ce navire, qui
„est de bonne prise; et il doit leur offrir une composition ou un pacte
„raisonnable, sans leur faire supporter aucune injustice. Mais, si les
„marchands ne veulent pas faire un accord avec l\'amiral, celui-ci a le droit
„d\'amariner le navire, et de l\'envoyer au lieu ou lui-même aura armé,
„et les marchands sont obligés de payer le fret de ce navire de même
„que s\'il avait porté leur cargaison au lieu pour lequel eUe était des-
„tinée, et rien de plus,
„Si par événement, les marchandises éprouvent quelque lésion en
„raison de la violence que l\'amiral leur aura faite, celui-ci ne doit leur
»répondre de rien, puis qu\'ils n\'ont pas voulu faire d\'accord avec lui
„pour le rachat de ce navire qui était de bonne prise; encore par une
,autre raison, parce que souvent le navire vaut plus que les marchan-
„dises, qu\'il porte.
„Mais cependant, si les marchands ont annoncé le désir de faire un
„accord, comme il est déjà dit ci-dessus, et que l\'amiral s\'y soit refusé
„par orgueil ou par esprit de jactance, et, comme il a été dit, emmène
„avec les marchands la cargaison sur laquelle il n\'avait aucun droit,
„ceux-ci ne sont pas obligés de payer de fret, en tout ni en partie, à
„cet amiral: au contraire il est obligé de leur rendre et restituer tout
„le dommage, qu\'ils éprouveront, ou qu\'ils auront possibilité d\'éprouver
„par l\'effet de cette violence.
„Mais lorsque le navire armé se trouve avec le navire capturé en un
-ocr page 63-Wanneer wij deze bepalingen lezen en acht slaan op den
tijd, waarin zij in gebruik raakten, dan waarlijk behoeven
wij ons over hare hardheid niet te verwonderen. Zij waren
toch geheel in overeenstemming met haren tijd, — een\' tijd van
vuistregt. En dat woord is niet hard, wat men er ook van
zeggen moge en al verwijst men ons ter vergelijking eer naar
eenen vroegeren tijd, waarin de toestand der neutralen nog
erger was, ja niet of weinig verschilde van dien der vijan-
den 1).
Zeker, vergelijking met een\' toestand van lateren tijd kan
ons dikwijls in onze beoordeeling onbillijk doen zijn; maar
daar staat tegenover, dat vergelijking met een\' toestand van
vroegeren tijd ons ook dikwijls te toegevend daarin maken
kan; willen wij dus een onbevangen oordeel uitspreken, dan
moeten wij ons van die vergelijking onthouden, en de bepa-
lingen van het Consolato op zich zelve beschouwen. En bij
eene zoodanige beschouwing gelooven wij tot de door ons
uitgesproken meening regt te hebben.
Wij zien hier immers in strijd met het souvereiniteitsregt
van den neutralen staat over zijne schepen de leer gehuldigd.
»lieu, oil les marcliauds ne pourraient pas réaliser l\'accord, qu\'ils ont
«fait, si ces marcliands sont des hommes connus, et tels, qu\'il n\'y ait
gt; point à craindre l\'inexécution de l\'accord fait avec eux, l\'amiral ne
»doit point leur faire violence; et s\'il leur fait violence, il est obligé
»de payer le dommage qu\'ils souffriront; mais si, par événement, les
»marchands ne sont pas des gens connus, ou ne peuvent pas payer le
»»■achat, l\'amiral peut agir, comme il a été dit.quot;
\') Vergelijk eugène cauchy. Le droit maritime international, con-
sidéré dans ses origines et dans ses rapports avec les progrès de la
civilisation. Paris 1863. I, p. 351. „11 y a deux manièresquot;, zegt hij
van het Consolato sprekende, „d\'apprécier ces articles: on peut les
»comparer aux principes d\'une justice plus exacte, qui se sont fait jour
»longtemps après ; ou peut d\'autre part, les rapprocher de l\'état de choses
»antérieur, par rapport auquel ils étaient eux-mêmes un progrès. Ce
»dernier mode d\'appréciation est celui qui me semble le plus équitable
jiPour faire à chaque époque k part, qui doit lui appartenir.quot;
dat de belligerent daarop zijne oorlogsregten mag uitoefenen;
ja, hiermede niet tevreden en alsof men bevreesd was, dat
de zoo gemakkelijk verkregen prooi het nog te dikwerf zoude
ontkomen, loofde men eene premie uit voor den neutralen
schipper, zoo de door hem vervoerde waren genomen wer-
den, en bragt men hem alzoo, door hem een oogensehijnlijk
voordeel aan te bieden, in verzoeking zijne bevrachters te
verraden. Dit aan den schipper oogensehijnlijk toegekende
voordeel zien wij in de bepaling omtrent het vrachtloon.
Volgens deze immers had hij aanspraak op zijn geheele
vrachtloon, „tout Ie fret, qu\'il aurait dü recevoir, s\'il
„avait porté la cargaison la oü il devait la déchargerquot;, en
zulks natuurlijk wanneer het schip onder weg werd aange-
houden, en dus die reis nog niet volbragt, met andere
woorden, dat vrachtloon nog niet verdiend was. Beval nu
de bevelhebber van het oorlogschip om hem terstond de
lading over te leveren, dan kon de neutrale schipper zijns
weegs gaan, en had hij dus eene winst in tijd; van dien tijd
kon hij weder gebruik maken, om een nieuw contract aan te
gaan, dat misschien even voordeelig voor hem zoude atloopen.
Wenschte daarentegen de bevelhebber van het oorlogschip,
dat hij de lading zoude behouden tot op de aankomst in eene
veilige haven, dan moest hij eene overeenkomst met hem
aangaan voor den vervoer van de prijs gemaakte lading, en
al hetgeen hem krachtens die overeenkomst uitbetaald werd,
was dan voor hem natuurlijk zuivere winst.
Zoo scheen het, maarzoo was het inderdaad in den regel
niet. Want de kans voor den schipper om eene nieuwe la-
ding in te krijgen verminderde natuurlijk, naarmate er meer
ladingen door den vijand werden prijs verklaard. De onder-
danen der oorlogvoerende partijen lieten natuurlijk liever
hunnen handel stilstaan, dan hunne koopwaren den vijand
in handen te spelen, en zoo werkte het door hen geleden
nadeel natuurlijk weder op den neutralen schipper terug.
Maar men liet het niet bij schending van het souvereini-
teitsregt van den neutralen staat, en bij het indirect toebren-
gen van nadeel aan zijne onderdanen; men ontzag zich niet
om zelfs het neutrale schip in den grond te boren, zoo de
kapitein weigerachtig was aan het bevel van den belligerent
om de lading naar eene veilige plaats te brengen, te voldoen,
terwijl in dit geval dezen alleen de verpligting was opgelegd,
om de menschenlevens, die zich aan boord bevonden, te
redden
Dit in het eene geval, dat de lading alleen van den vij-
and is; laten wij nu nog even het andere geval gade slaan,
waarin alleen het schip den vijand toebehoort.
Dan moet de bevelhebber den kooplieden aanbieden : „un
„pacte raisonnable.quot; Wij willen nu nog niet eens nagaan, wat
in de praktijk daaronder verstaan werd, wij willen ons nu nog
slechts aan de voorschriften van het Consolato houden, en
aannemen, dat het in de praktijk ook wezenlijk een redelijk
aanbod was. Dan moesten de kooplieden dat aanbod aanne-
men, zij werden alzoo genoodzaakt iets te koopen, waarvan zij
anders den eigendom volstrekt niet zouden gewenscht hebben;
dat voor hen uit den aard der zaak op dit oogenblik, in
den moeijelijken toestand waarin zij zich wegens de vrees voor
hunne lading bevonden, veel meer waarde had, dan zij eï
ooit voor konden terugkrijgen; — en daarenboven, waren zij
nog gehouden het volle vrachtloon te betalen, even alsof de
lading de plaats der bestemming bereikt had, waarheen zij ze
dan nog, na het geleden oponthoud, voor hunne rekening,
brengen moesten. Zij hadden dus in het kort, behalve hunne
verpligtingen als bevrachters, ook nog de lasten van den
vervrachter, terwijl de belligerent de lusten daarvan had.
Behoeft het ons nu al niet te verwonderen, dat dusdanige
1) Ten onregte beweert m. i. cauchy o. 1. pag. 353—4, dat zelfs
deze verpligting eigenlijk meer in schijn, dan in der daad bestond, omdat
volgens de woorden van het Consulaat geene autoriteit hem daarvan
rekenschap kon vragen: „quelles que soient les demandes et plaintes,
„qu\'on lui en fasse.quot; Immers het schijnt duidelijk dat deze woorden wel
op het „coato\' tequot; maar niet op het „sauver des personnesquot; h^iï^Ykmg
hebben.
bepalingen tegen het einde der 14quot; eeuw in zwang waren,
vreemd is het toch voorzeker, dat de latere meer beschaafde
tijd ze bleef handhaven, ja, dat er in onzen tijd nog zoo
vele stemmen opgaan, die ze hemelhoog blijven verheffen.
Alleen het staatsbelang, dat helaas! nog maar immer te dik-
werf, met miskenning van het belang der volkeren, op den
voorgrond wordt gesteld, kan ons zoodanigen lof verklaren.
Het Consolato del mare bevat dus, naar wij zagen, de
beide volgende regels omtrent het regt van confiscatie:
1°. Vijandelijk goed aan boord van een neutraal schip is
goede prijs ; maar de schipper heeft aanspraak op vrachtloon.
2quot;. Neutraal goed aan boord van een vijandelijk schip is
vrij, maar de neutrale koopman is verpligt het vrachtloon te
betalen aan den bevelhebber van het prijsmakende schip.
Van het regt van onderzoek vinden wij in het Consolato
geen gewag gemaakt. Dat het echter desniettemin, in wel-
ken vorm dan ook, omtrent denzelfden tijd in zwang moet
geweest zijn, schijnt uit den aard der zaak te volgen. Wan-
neer dat regt toen niet bestaan had , hoe zoude de belligerent
dan hebben kunnen weten, of het schip, hetwelk hij voor
zich had, een vijandelijk of een bevriend schip was, en of
het vijandelijke goederen aan boord had of niet? Paedessus
noemt dit regt dan ook „une conséquence évidentequot; van het
systeem van het Consolato i) en op eene andere plaats zegt
hij : „II suffit de faire observer ici que dans le système adopté
„par le Consulat, il est impossible de ne pas reconnaître un
„droit de visite ou au moins de vérification du chargementquot;
Hautefeuille in zijn Origines, progrès et variations du
droit maritime international 3) bestrijdt deze meening en zoekt
den oorsprong van het regt van onderzoek eerst in de 17°
Paedessus 11 Introd. p. 131 et 122.
Pardessus II, Ch. XII, p. 303 (note 4).
Hatjtepeuille. Origines. Tit. Ill, Ch. I, Sect, il, § IV, p.
140 sqq.
eeuw. In zijn Droits et devoirs des nations neutres \') zeo-t
hij echter met ronde woorden : „(ce pouvoir) il existait déjà
„à l\'époque oii le consulat de la mer fut rédigé.quot;
In waarheid verschillen echter deze beide meeningen noch
van elkander, noch van die van pardessus. Het komt er
slechts op aan te bepalen, wat men onder „droit de visitequot;
of „visitequot;, zoo als hautepeuiile het voorzigtig noemt, wil
verstaan. Wil men er een eigenlijk zoeken onder begrijpen,
dan voorzeker kan men niet zeggen, dat dit toen reeds in
gebruik was, maar verstaat men er alleen onder hetgeen
pakdessus noemt: „une vérification du chargementquot;, d.i. une
vérification, die juist niet door zoeken, maar op elke andere
wijze kan geschieden, dan behoort zeker de „visitequot; reeds in
dezen tijd te huis.
En hoe geschiedde nu die „verificatiequot; ? Zij bestond, zegt
hautefeuille „en une simple enquête verbale.quot; \'De onzijdige
moest opregtelijk antwoorden op de vraag, of hij vijandelijk
eigendom aan boord had en dat antwoord onder eede be-
krachtigen ; de belligerent moest dan aan die verklaring geloof
hechten.
Eerst in lateren tijd in de 17\' eeuw is het eigenlijke on-
derzoek in gebruik gekomen.
Confiscatie van het schip als straf wegens verzet tegen het
onderzoek is natuurlijk even oud als het regt van onderzoek
zelf.
Wij zien dus dat bij het einde der 14® eeuw zoowel het
regt van confiscatie als van onderzoek van het schip gevestigd
zijn. Vóór dat wij echter er toe overgaan de verdere ontwik-
keling van beide regten te schetsen, moeten wij op eene
omstandigheid van bijzonder gewigt opmerkzaam maken. Wij
hebben tot hiertoe gesproken over verbodsbepalingen van
Hauteïeuille. Droits et Devoirs. Tome III, Tit. XI, Ch. I,
Sect. II, p. 18.
Eomeinsche keizers en van pausen ; wij hebben gevoelens
aangehaald van beoefenaren van het Eomeinsche regt; wij
hebben gebruiken vermeld, die bij vele handeldrijvende vol-
keren in zwang waren en wetskracht hadden. Wij hebben
zulks doende, ons echter nog niet op het terrein van het
eigenlijke Volkenregt bewogen.
De wetten der Eomeinsche keizers golden alleen voor dat
bepaalde land, hetwelk wij het Eomeinsche rijk noemen. En
al is dat rijk nu ook van nog zulk eenen omvang geweest,
eu al heeft het ook nog zulk een\' invloed op de wereld uit-
geoefend, zijne wetten waren niets meer dan inwendige
wetten, bevelen aan zijne onderdanen, eenzijdige bepalingen,
niet het uitvloeisel van eene wilsovereenstemming tusschen
meerdere volken of van eene gewoonte, die tusschen die vol-
ken zoude geheerscht hebben. Eene overtreding van die
wetten was geene schending van het volkenregt; het was
slechts een vergrijp tegen den staat. Het begrip van volken-
regt vordert 1°. volken , eene veelheid, 3°. eene overeenkomst
\'t zij uitdrukkelijk , \'t zij stilzwijgend, tusschen die volken.
Hier hebben wij slechts één volk, en de wilsuiting van dat
volk heeft alleen eene nationale, geene internationale kracht.
Evenmin kunnen wij aan de beoefenaren , aan de uitleggers
van die wetten het gezag toekennen, dat wij aan leeraren
van het volkenregt zouden toekennen. En het is duidelijk:
de omvang der stof beperkt natuurlijk den werkkring der ar-
beiders. De doctoren van het civiel regt, de uitleggers der
wetten van éénen bepaalden staat, kunnen in de uitlegging
dier wetten bij ons het hoogst mogelijke gezag hebben, op
het gezag van leeraren van het volkenregt hebben zij geene
aanspraak; want daartoe ware het noodig geweest, dat dit
hun ter bearbeiding gegeven ware.
En hetgeen wij van de wetten der Eomeinsche keizers
zeiden, wij zeggen hetzelfde van die der pausen. Waar de
oude historie ons inwendige wetten van een\' Eomeinschen
staat \'aanwijst, wijst de middenhistorie ons op de inwendige
wetten van een\' Christenstaat. De bullen der pausen ver-
vangen de constituties der keizers \'). Het zijn de pausen,
die, zooals wij aantoonden, den Christenen verbieden liandel
te drijven met de Sarracenen, even als de Komeinsche keizers
zulks verboden met de barbaren.
En al waren er thans volken , die onderling meerder verkeer
hadden, die overeenkomsten sloten, een eigenlijk volkenregt
kon zich, belemmerd als het was door die pauselijke magt,
nog niet ontwikkelen. Wel zien wij vorsten hier en daar
tractaten sluiten, maar wat baatte het, wanneer er eene
magt bestond, die door een enkel woord de vorsten van
hunnen troon, de tractaten van hare\'kracht berooven konde 2)?
Wel zien wij volken in hunnen handel gebruiken aannemen,
en daardoor een Consolato del mare, eene verzameling van
die handelsgebruiken verrijzen, maar, daargelaten nog, dat
die verzameling wel bevatte, „id quod apud quosdam gen-
„tes peraeque custoditurquot;, maar van een jus inter gentes geen
schijn of schaduw had 3), de historie dier handelsgebruiken
1)nbsp;Laurent, Histoire du droit des gens, Tom. 6, La
l\'empire. Ch. II. Sect, HI, § I, p. 101. „Le pape dans cette doo-
„trine (du pouvoir temporel), est seul roi, maître et seigneur de l\'univers.quot;
Eodem. Tom. VI, p. 319. „Indépendance nationale et papauté sont
„deux choses incompatibles. Si le pape a la plénitude de la puissance
„spirituelle, les nations cessent d\'être souveraines; si les nations veulent
„être souveraines, la papauté devient impossible....................
„La papauté n\'avait donc pas à lutter contre les nationalités, car elles
»n\'existaient pas.quot;
Eodem, p. 376. „Au treizième siècle on était loin de la primitive
,, église. Les successeurs des humbles apôtres dominaient sur les rois
„et les empereurs: Kome chrétienne renouvelait l\'empire de Rome païenne.quot;
Phillimorb, II Cap. V, § 332, p. 334. „The kingdoms of the
„earth were at the disposal and under the supremacy of the servant
,;0f the servants of God.quot;
2)nbsp;Phillimore II, § 54 en § 397.
3)nbsp;Hauteeeuille. Origines etc. Tit. HI, Ch. I, Sect. II, § 3, p.
136, mev kt het te regt op : „Le consulat de la mer n\'est pas un acte
„solennel, ce n\'est pas même la loi intérieure d\'un peuple; c\'est une
„simple collection des . usages adoptés par la plupart des nations rive-
jnbsp;zel?e (men denke slectts b, v. aan het onstaan van den wissel)
\'nbsp;leert ons, hoe ook hier die pauselijke magt een struikelblok
gt;nbsp;voor hunne vrije ontwikkeling was,
jnbsp;Kunnen wij dus het tot nog toe behandelde niet beschou-
\' ■nbsp;wen als behoorende tot het eigenlijke volkenregt \'), iets anders
inbsp;is het daaraan allen invloed op het latere volkenregt te
ontzeggen. De wetten der Eomeinsche keizers zijn daarvoor
van het uiterste gewigt geweest. Zij hebben aan die man-
nen, wier geleerdheid wij moeten bewonderen, al hebben wij
voor hunne schriften, die zich in eene spitsvindige en dik-
werf ijdele casuistiek verdiepen, weinig sympathie, gelegen-
heid gegeven tot het aanroeren van kwestiën, die zich in
dat latere volkenregt noodzakelijk moesten voordoen. En de
scherpzinnige redeneringen dier geleerden, hunne fijne onder-
scheidingen, onderscheidingen, die tot op onzen tijd zijn
overgegaan en een deel van de volkenregtswetenschap zijn
blijven uitmaken, hebben de taak der latere schrijvers aan-
merkelijk verligt, en zijn (wij gaven het reeds boven te ken-
nen) op de latere wetgevingen van grooten invloed geweest.
Die invloed is evenmin aan het Consolato del mare te
ontzeggen; vele tractaten toch, later gesloten, namen de
daarin voorkomende bepalingen over 2), vele schrijvers maakten
die bepalingen tot een voorwerp hunner naauwkeurige on-
derzoekingen.
En wat de pauselijke bullen betreft, zij moeten reeds
„raines de la Méditerranée, Il n\'a jamais reçu la sanction d\'aucun pou-
Inbsp;»voir souverain, et quelle que soit sa valeur comme législation commer-
„ciale, il n\'a aucune force comme acte international.quot;
Von ompteda. Literatur des Völkerrechts § 44 p. 161, „denn
tnbsp;„was nicht existiret, davon kann man keine Geschichte schreiben, und
„in der That hat gar keine Völkerrechts-\'Wissenschaft vor dem Grotio,
Înbsp;„der der eigentliche Schöpfer derselben ist, existiretquot;, etc.
!•-nbsp;Velen, zelfs nog phillimore, zijn zoo ver gegaan van te bewe-
).nbsp;ren, dat tractaten, die omtrent de regels „kt-z}\'äcäj})nbsp;en „vijan-
„delijk schip vijandelijk goedquot; oîhstnbsp;zwegen, moesten gerekend
fjnbsp;worden de regels van het Consolato weder in het leven te roepen.
-ocr page 71-daarom gewigt voor ons hebben, omdat zij den laatsten
hinderpaal tegen de vrije ontwikkeling van dat jus inter
gentes, dat Europische volkenregt, opwierpen; omdat de
geschiedenis van het verval der pauselijke magt tevens is de
geschiedenis van de opkomst van dat volkenregt
Het begin van dat verval dagteekent van de eeuw.
In 1302 zien wij een\' strijd ontstaan tusschen koning philips
IV, den Schoon e, van Frankrijk en paus bonipacius VIII.
Die strijd was reeds door de vorige eeuwen voorbereid. Hij
was reeds voorbereid door de Fragmatieke Sanctie van den
, Heiligen lodewijk ; hij was reeds voorbereid door de ver-
ontwaardiging der publieke opinie over de verdorvenheid der
geestelijken, eene verontwaardiging die zich in de volkspoëzy
van dien tijd lucht gaf. Wij zien reeds een\' pieeee cak-
binal (den jüvenalis der 13\'*° eeuw, gelijk laurent hem
noemt 2), de vorsten tot dien strijd aanmoedigen, en door
zijn: „Charles Martel savait bien mieux gouverner son clergéquot;
op hunne magt indachtig maken.
En de strijd ontbrandde. „La Erancequot;, zegt latjkent,
„ne voulait pas s\'anéantir dans la Papautéquot; 3). De koning
wil de geestelijkheid laten deelen in de belastingen. De
paus wil het verhinderen, en verbiedt het hem. De koning
stoort zich niet aan het verbod. De paus vaardigt eene
bul uit, waarbij hij den koning voor eene kerkvergadering
daagt om zich over zijn bestuur te verantwoorden. De ko- .
ning verschijnt niet en verbrandt de bul. De paus doet
den koning in den ban, en is op het punt om hem af te
zetten en zijne landen aan den Duitschen keizer albekt van
Het is dan ook niet vreemd dat het werk van huig de gkoot,
de jure belli et pacis, te Eome op den index geplaatst werd.
2)nbsp;Laurent o. 1. VI, p. 377.
3)nbsp;Laurent, p. 379. „An quatorzième siècle la Papauté trouve
»un concurrent dans nn élément social, qui n\'existait pas au onzième.
»Le génie national s\'éveille; â peine a-t-il conscience de lui même,
»qu\'il sent que l\'indépendance à laquelle les peuples ont droit est in-
»compatible avec la suprématie des papes.quot;
■ï
u
inbsp;Oostenrijk te schenken, toen de koning hem in staat van
beschuldiging stelt, en te Anagni door willem de nogaret
gevangen nemen en allersmadelijkst behandelen laat, ten ge-
volge waarvan hij, hoewel door de inwonei\'s van Anagni
\' ^nbsp;verlost, tot razernij vervalt en sterft i). Philips weet daarna
]nbsp;paus clemens V, een Pranschman van geboorte, te bewegen
L:nbsp;zijne residentie naar Avignon over te brengen, waardoor
:nbsp;hij, zoo als rotteck teregt zegt: „als Herr des Umgebenden
„Gebietes auch Herr des Papstes wardquot;,
i;nbsp;Niet lang daarna ontstaat er een strijd tusschen den keizer
van Duitschland, lodewijk van Beijeren (IV), en de pausen
■nbsp;JOHANNES XXII en BENEDicrus XII. Het besluit van den
^nbsp;Eijksdag te Prankfort (8 Aug. 1338) was daarvan het ge-
volg 2). Even als die tusschen philips en bonieacius
in Prankrijk, zoo heeft deze strijd de magt des pausen in
13nbsp;Duitschland geknakt Voeg daarbij de scheuring in de
\') Een zijner persoonlijke vijanden, zegt men, sciaera colonna, die
kogaket vergezelde, sloeg hem met zijnen ijzeren handschoen in het
aangezigt.
Phillimokb II, Cap. V, § 323, p. 334.
Kael von egtteck. Allgemeine GescMcMe V, Kap. 3, § 5. „Er
»(pmiips IV) ward der Eäoher der bürgerlichen Majestät gegen die
„Anmasznngen der Hierarchie.quot; guizot, Eistoire de la civilisation, en
France depuis la, cMte de l\'Empire üomain, p. 366. Edit, Charpentier.
Zie over den invloed die ook deze strijd had op de erkenning van
den derden stand in Erankrijk: guizot o. 1. p. 144 en p. 175, waar
hij aantoont, dat philips niet, zoo als egtteck 1.1. zegt, voor het
eerst den derden stand opriep.
2)nbsp;Daarin werd verklaard dat: „die Kaiserliche Würde nnd Gewalt
„unmittelbar von Gott sey; dasz Wer von allen oder mehreren Kurfnr-
„sten zum Kaiser oder König gewählt worden, keine päpstliche Bestäti-
„gung brauche, sondern König oder Kaiser vermöge der Wahl sey.quot;
Phillimoee 1. 1. schijnt zich verschreven te hebben, waar hij dit
besluit aanneemt als een gevolg van de handelwijze van Paus Clemens
VI tegen keizer lodewijk. Deze immers werd eerst paus vier jaren
later, in 1342.
3)nbsp;Kotteck o. 1. VI, Kap. I, § 11-14. Laueent o. 1. VI, p.
394 sqq.
kerk op het einde der 14® eeuw, toen zoowel te Rome als te
Avignon een paus zijnen zetel had de steeds toenemende
zedeloosheid der pausen, waaronder wij monsters als een\'
johannes XXIII en een\' alexandeb quot;VI aantreffen, en eindelijk
de kerkhervorming, en de pauselijke magt is gebroken, en
de Christenstaat is te niet.
Thans is eerst de weg voor een eigenlijk volkenregt ge-
baand. En gedurende deze gebeurtenissen begint het zich
dan ook langzamerhand te ontwikkelen. Zuivere begrippen
Omtrent het wezen van het volkenregt heeft men echter in
den eersten tijd nog niet. Eene reeks van geschriften, die
omstreeks dezen tijd in het licht verschijnen, als van fran-
ciscus victoria , van zijn\' leerling dominicüs soto 3),
johannes oldendorp , ferdinand vasquez 5), baltha-
za.b ayala quot;5), franciscus suarez , benedictus v/inkler
en van zoovele anderen, geeft hiervan het bewijs. Eran-
Eens een derde te Pisa, alexandee V (1409).
2) Eranciscus victoeia 1480—1546. Hij schreef: praelectiones
iheoïogicas, waarvan eene in twee deelen gesplitst: de Indis et jure belli.
Dominictjs soto, 1494—1560 , de justitia et jure.
■*) Johannes oldendorp (1506—1567). Isagoge sew elementaria in-
tfoductio juris naturae, gentium et civilis 1539. Over hem v. ompteda
^ 46. t. kaltenborn, die Vorläufer des H. Grotius, Abth. II p. 11.
Peedinand vasquez (1509—1566), Controversiae illustres. Hij
onderscheidt het eerst tusschen jus gentium primaevum en jus gentium
^ecundarium.
®) Balthazar ayala (1548—1584), de jure et officüs lelli. Ant-
verpiaï 1597. Zie over hem v. ompteda, §49, p. 168 en 170 en
5 2S0, p. 615; V. KALTENBOEN, die Forlaüfer des H. Grotius, p. 183
en vooral wheaton. Histoire des progrès du droit des gens. I,
p. 41—47.
Hij was Groot-Provoost van het Spaansche leger in de Nederlanden,
onder bevel van paema, aan wien zijn werk ook is opgedragen.
\') 1548—1617. JDe legibus ac Deo legislatore.
®) 1579—1648. Frimipia juris, 1615. Zie verder over de hier
genoemde schrijvers: v. ompteda. § 46—49. v. kaltenboen. Abth.
Ij pag. 181 sqq. en Abth. II. ■^vcamp;è.-ton, Histoire des progrès du droit
ciscus süAEEZ is de eerste, die tusschen een jus gentium
en een, zooals men het later noemde, jus inter gentes i) on-
derscheidt, hoewel hij dat onderscheid in de toepassing toch
uit het oog verliest. Beter is het reeds met albekicus
GENTiLis 2) gesteld. „Dieserquot;, zegt von ompteda, „ist
„der erste Gelehrte, der sich einige wahre Verdienste um
„die Völkerrechts-Wissenschaft erworben hatquot;.
Aan hugo geotiüs 3) echter, met wien dit tijdvak sluit,
komt de eer toe den grond gelegd te hebben tot hetgeen
wij thans noemen: het Europische volkenregt. Hij is het,
die het eerst het onderscheid tusschen hèijus gentium en het
jus inter gentes duidelijk gemaakt heeft Zijn werk, de jure
des gens depuis la paix da Westphalie. I. Introduction pp. 32 sqq.
Tellegen. Cap. IL Cf. et azuni. II, Ch. I, Art. 2, § 6, p. 28.
Gabtnus de waIi, Inleiding tot de wetenschap van het Europesche
volkenregt, p. 164 sqq. Cauchy II, p. II sqq.
\') Cf. -vrakaton L L p. 33. (ibique cit.) Mackintosh. Progress
of Ethical Philosophy. Sect. 3, p. 51. Tellegen, p. 23.
Het is de Engelsche regtsgeleerde zouch, die het eerst den naam
jus inter gentes ter onderscheiding van het jus gentium gebruikt heeft.
2)nbsp;1551—1611. Hij schreef de jure lelli, (1588) de legationïbus,
Âdvocationes Eispanicae. Cf. h. de geoot, de jure lelli et pacis.
Prolegomena. § 38. t. ompteda, § 49,
3)nbsp;1583—1645.
Zie over hem de schoone rede van ceas , oratio, qua perfecti
jurisconsulti forma in Hugone Orotio spectatur. Amst. 1776.
Het is misschien de zucht om zijnen landgenoot gentilis (te Ancona
geboren) den eerepalm toe te kennen, die azuni van geotius zeggen
doet: (H, p. 31) „qu\'il n\'ait fait autre chose que charger d\'une im-
„mensc et souvent inutUe érudition les matières traitées avec précision
„par gkntilis.quot;
Ruim een tiental jaren geleden is er eene stem uit Turin opgegaan,
ten gunste van eenen derden mededinger, een\' Piemontees, met name
peteinus bellus (1502—1575), wiens werk de re militari et de hello
in 1558 verscheen. Het is de hoogleeraar pasq. stan. mancini. die zich
in zijne openingsrede della nazionalita come fondamento del dritto delle
Torino 1851, p. 15 sqq., zoo als hij zegt niet om der wille van
li et pacis, zegt wheaton \'), „fit la plus grande impres-
„sion sur tous les princes et hommes d\'état de cette époque,
„et contribua singulièrement à régler leur conduite poli-
5jtique...... Gustave Adolphe dormait avec le traité de
„Grotius sous son oreiller pendant la guerre qu\'il fit en
„Allemagne pour défendre les libertés de l\'Europequot;.
En wanneer een man als gustaaf adolf in tijd van oorlog
zooveel waarde hechtte aan de lessen van grotius, is het
dan te verwachten, dat die mannen, welke dat groote werk,
den Westfaalschen vrede, hebben tot stand gebragt, op zijne
wenken geen\' acht zouden geslagen hebben ? Ongetwijfeld
niet, en gerustelijk meenen wij te mogen aannemen, dat
grotius ook van meer dan gewonen invloed moet geweest
zijn op dat gewigtige historische gedenkstuk, hetwelk naar
waarheid mag genoemd worden: „the first fundamental pact
„of Europe wich struck at the root of the foreign temporal
„authority of the Pope, — the last relics of which disap-
„peared from the Code of International law, when this great
„statute was engrafted on itquot;
Zien wij thans, na deze naar ons oordeel noodzakelijke
zijne hoorders, maar om hnide te doen aan de waarheid, verpligt acht
te protesteren tegen het onregt bellus aangedaan. Immers, zoo gaat
hij voort: „Nato il bello nel 1503, hen molti anni innanzi la pubhli-
„cazione delle opere del Grotio et del Gentile compose ed intitolo a
„hlippo II di Spagna nn libro giuridico Della Guerra, il quale per
„le materie trattate, per la loro disposizione, per quella forma logica
„di argomentazione, che era a grado del suo seoolo , ed anche per la
„erudizione di che non lia difetto, a prima vista si riconosce esser
„servito all\' uno ed all\' altro scrittore di esempio e di guida.quot; etc.
Het werk van bellus is te vinden in de verzameling: Tractatus
Tractaiuum. Bij v. kaltenboen. Die Vorlaü\'er des H. Grotius vin-
den wij naauwelijks meer van hem, dan zijnen naam. v. ompteda
maakt niet eens van hem gewag.
1)nbsp;Wheaton, Bist. 1. Introd. p. 54. Gab. de wal. Inleiding tot
de wetenschap van het Eur. Volkenregt, p. 167—170. Vergelijk boven
bl. 19.
2)nbsp;Phillimore 11. § 45, p. 58.
-ocr page 76-uitweiding, wat er van de regten van confiscatie en van on-
derzoelt geworden is van af het einde der 14° eeuw, den tijd,
waarin wij ze verlieten, tot aan dien Westfaalschen vrede,
waarvan wij zoo even spraken.
Regt van confiscatie.
Wij hebben boven de hardheid van de regels van het Con-
solato del mare aangetoond. Nogtans, in het tijdvak, waar-
mede wij ons thans bezig houden , werden zij bij het verkeer
der volkeren onderling vrij algemeen in praktijk gebragt, en
zoo zij al niet altijd werden aangenomen, zij werden toch
zelden of nooit verzacht.
In de 15quot; eeuw zien wij deze regels meestal ten volle be-
vestigd, zoowel door tractaten als door inwendige verorde-
ningen. Dit geschiedde in het tractaat van Westminster van
1406, tusschen hendêik IV van Engeland en jan zonder
Vrees, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen
hetwelk door dat van 1478 2) bevestigd werd; in dat van
1446 tusschen hendkik VI van Engeland en isabella, her-
togin van Bourgondië, namens philips den Goede gesloten 3)
en van 1496 tusschen hendeik VII van Engeland en graaf
philips den Schoone
In een punt verschillen echter al deze tractaten van het
Consolato del mare, namelijk hierin, dat zij geen van alle
vrachtloon toekennen aan den neutralen schipper.
1 ) Dumont II. P. 1, p. 303. Lampeedi , du commerce des _ ^
neutres en temps de guerre II. p. 15. Alleen voorwerpen van contrabande,
„armes, artilleries, canons et autres choses semblables et susceptibles
„d\'invasionquot;, werden daarbij uitgezonderd.
2)nbsp;Dumont III. P. Il, p. 28. a. kluit. Index Chronologicus sive
Prodromus ad p-imas Uneas historiae foederum Belgii foederati, p, 20,
N». 79,
3)nbsp;Dumont IIL P. I, p. 558. Kluit, p. 15, 59.
4)nbsp;Het Groot Commercie-Tractaat, Duîiokt IIL P. Il, p. 318 et
336. Kluit, p. 23 , 89.
Het tractaat van 13 February 1460 gesloten te Westmin-
ster voor den tijd van vier jaren, tusschen hendeik YI van
Engeland en de republiek Genua, neemt ook hierin de be-
paling van het Consolato over
Het staat echter in dit opzigt alleen. Dat van 3 Julij 1468
tusschen eduaed IV van Engeland en prans II, hertog van
Bretagne, kent Avederom geen vrachtloon toe en gaat zelfs
zoo ver, dat het even als het tractaat van 1417 tusschen
hendrik V van Engeland en jan zonder Vrees met af-
wijking van den eenen regel van het Consolato ook den neu-
tralen eigendom aan boord van vijandelijke schepen prijs
verklaart 3). En in 1486 wordt er een tractaat gesloten
tusschen hendeik VII van Engeland en den zelfden hertog
frans van Bretagne, dat met het vorige daarin geheel over-
eenstemt
Wat de inwendige verordeningen aangaat, vestigen wij het
eerst de aandacht op ons vaderland, dat in dezen tijd, ook
aan den regel van het Consolato, door laatstgemelde tractaten
verworpen, getrouw bleef. De neutrale eigendom toch aan
boord van vijandelijke schepen was vrij; men ging daarbij,
zoo als grotius ons verhaalt, uit van de praesnmtie, dat al
hetgeen op een vijandelijk schip gevonden werd, ook \'s vij-
\') „Nee caricaLunt aut portaljunt in navigiis eorum supra dicta bona
„aut mercimonia alicujus inimici nostri, aut inimicorum nostrorum, et
„casu quo feeerint, petiti et interrogati per nostros, dicti Januenses
„debent immediate et sine dilatione (mediante juranientD suo cui sub-
„diti nostri fidem debent) veritatem dicere et fateri et quae et qualia
„bona inimicorum nostrorum vel inimici ducunt in navibus suis et illa
„sine difficultate tradere et deliberare capitaneis vel ducentibus navigia
„nostra pro custodia maris, vel aliis subditis nostris, quos obviare
\';,contingeret navibus dictorum Januensiam , ubicumque super mare re-
„cipiendo , ^ro rata natili, sive affrectamenti hujusmodi mercium ini-
„micorum.quot; Lampkedi II, 8.
2)nbsp;Dumont II. P. 2 , p. 90.
3)nbsp;Kïmek V. P, II, p. 161. Wheaton, Rist. I, p. 87. Lampredi,
II, p. 11.
■1) Lampredi II, pag. 11.
-ocr page 78-ands eigendom was; behoorde het eenen neutrale toe, het
moest bewezen worden. „Atque ita,quot; zoo voegt hij er bij,
„in Hollandia nostra, jam olim anno scilicet 1338, flagrante
„cum Ansiaticis bello, frequenti Senatu judicatum, et ex
„judicato in legem transüsse comperiquot; i).
Deze plaats van grotius heeft tot eenige bezwaren aan-
leiding gegeven. Welke toch is die „Senalm frequensquot;, die
in 1338 eene zoodanige beslissing zou hebben genomen ? Het
Hof van Holland kan er, zoo als bynkershoek reeds heeft
opgemerkt, niet wel mede bedoeld zijn, want dit is eerst on-
geveer eene eeuw later door philips van Bourgondië opgerigt.
Daarbij komt, dat de beslissing, waarvan gewaagd wordt,
zoo weinig bekend was, dat zelfs een man als bynkershoek
er rondweg voor uitkomt, dat hij ze nergens heeft kunnen
vinden, en de waarheid van het verhaalde dus alleen op het
gezag van grotids aanneemt 2).
Beide bezwaren kunnen echter uit den weg geruimd wor-
den. Tot te gemoet koming van het eerste kan ons eene andere
plaats van grotius zeiven dienen 3). Däär toch vinden wij
dezelfde beslissing onder het jaartal 1438 vermeld. In 1438
was er oorlog met de Hanze-steden en was het Hof van
Holland reeds opgerigt. Het is daarenboven uit de oude
Memorialen van dat Hof ten duidelijkste gebleken, dat het
in dien tijd cognitie en jurisdictie in geschillen over de op-
gebragte prijzen heeft gehad, van welke zaken na de Unie
1)nbsp;Gkotius , de jure helli et pacis, L. III, C. 6, § 6,
2)nbsp;Bynkeeshokk , Quaestiones juris puhUci I. C, 13. „Plane ego
„insoitiae meae indignor, quod hano anni 1338 sententiam nee repe-
„rerim, quin neo intelligam , quis Senatus id judioare potuerit; constat
„enim plena fide, integro fere saeculo post, Curiam Hollandiae demum
„instituisse Philippnm Burgundum.quot;
Inbsp;En een weinig verder: «Ad rem ipsam qnod attinet, quamvis ilia
„anni 1438 sententia diligentiam meam fugerit, Grotio tamen, id
„adfirmanti, etiam sine sponsore credo,quot; etc.
3)nbsp;Geotius , de jure lelli et pads L. III. C, 1 , § 5 (noot 6),
Baebeyeac , ad Grotium. L. Ilf. C. 6, § 6.
van Utrecht door de Collegiën der Admiraliteiten kennis is
genomen Immers toen de graaf van Holland en Zeeland
den 38 April 14-38 een verbod uitvaardigde tegen het nemen
van goederen, die niet aan den vijand toebehoorden, droeg
hij aan het Hof die judicatuur op. De vermelding van het
jaartal 1338 is dus aan eene drukfout toe te schrijven.
En wat het tweede bezwaar aangaat, hoewel wij niet met
juistheid kunnen weten op welke beslissing grotius gedoeld
heeft, zooveel is zeker dat er onderscheidene beslissingen van
het Hof in den geest van het Consolato del mare bekend
zijn, en dat bynkershoek zich dus niet ten onregte op het
gezag van zijnen grooten voorganger verlaten heeft.
Immers de kapers, uitgezonden nadat het Hof in naam
van den Graaf en volgens zijne Ordonnantie den 14 April
1438 brieven van représaille verleend had tegen den
hertog van Holstein, de zes Hanze-steden Lübeck, Hamburg,
Lunenburg, Rostock, Wismar en Stralsund en tegen Pruis-
sen , deden maar al te zeer hunnen pligt en meer dan hunnen
pligt. Goederen van vriend noch vijand waren voor hen veilig
en hunne stoutheid ging, niettegenstaande de bevelen van
den graaf, zoo ver, dat deze zich eindelijk den 23 Septem-
ber 1440 genoodzaakt zag, wegens de „groote ende menich-
,,voudige klachten, dat die voirsz. Wtleggers, die Coipluyden
„wt alrehande nacien, die geene Vijanden en syn, ende oic
„onse Ondersaten ons voirsz. Lande van Hollant, ende van
„Zeelant zwairlyke beschaedigen buyten wegen van redenen,
„dat ons aisoo in geenrewys langer te gehengen en staetquot;.
Zie dat uit de extracten van het vierde Memoriael van Mr. jas
eosa , Griffier van den Hove vau Holland, Zeeland ende Vriesland,
voorkomende in de Juridique Oiservatiën van Mr. johan de maueeg-
Natjlt, Praesident van het Hof, en Rade Provinciael over Holland,
Zeeland ende Vriesland, \'s Gravenhage 1758. Zie ook het vierde hoofd-
stuk dier Olservaiien, hl. 229 ; en de Ordonnantie van den Graaf,
U. 230, 50. Vergelijk ook hl. 240, N°. 55.
de mauekgnault, Juridique Obsermtiën. Vierde Hoofdstuk, hl.
207 , 40.
te bevelen „mit Sonderlinge ernstequot;, dat aan iederen kaper,
„geboden zoude worden „op syn lyff en goet, dat hy niet
„weder wt en vairequot;, tot tijd en wijle dat anders door bem
mogt worden bevolen i).
Het nemen van al die goederen bad inmiddels, zoo als
natuurlijk is, tot vele beslissingen van het Hof aanleiding
gegeven. Deze nu toonen ons aan, dat hetgeen grotius
ons mededeelt omtrent die praesumtie, volgens welke hetgeen
aan boord van vijandelijke schepen gevonden werd, ook voor
vijandelijken eigendom werd gehouden, niet volkomen juist is.
Het Hof toch vaardigde in overeenstemming met het boven-
vermelde verbod van den graaf van 24 April 1438 , op den
4 Junij van dat jaar eene Ordonnantie uit, waarbij, wel verre
van zulk eene praesumtie aan te nemen, integendeel veel mil-
dere voorzieningen werden getroffen omtrent die goederen,
waarvan het twijfelachtig was of zij vriend of vijand toebe-
hoorden. Deze Ordonnantie toch gelastte den kapers „dat sy
„den drien steden van Hoirne, .Eynchuysen ende Medem-
„blieck mit betngaert sceï, Casteleyn van Medemblieck
„voirn. overleveren sullen in gescrifte al alsulke goede, als
„zy aengehaelt hebben in de voirn. Scepen wesende.......
„ende soe wes bi himluden bevonden wesen sal dat vyanden
„goeden syn, die sullen sy den voirn. Capiteynen laten deylen
„ende buyten, ende van \'t geent dat sy bevinden sullen
„vriende goet te wesen dat en sal men paerten noch deylen
,,in geenrewys, mair denghenen die dat toebehoirt ende
„vriende syn weder geven; voirt uóairt saick dat sy enich goet
„aengeliaïlt ende genoemen heihen of nemen sullen dair twyffel
Jn wair oft vriende of vyanden goet is, ende dat verderflyck
,,goet sy, dat sullen die drie steden ende Casteleyn voirn.
„vercopen ende \'t gelt dair op leggen in gewairder-
\') db maukegnaulx o. 1. Vierde Hoofdstuk, bl. 249, N». 59. Zelfs
beval de Graaf „die voirsz. Uytleggers te vervolgen , om die te be-
„craclitigen ende te vangen, eude ons gevangen te leveren in oiiser
„Vangenissc in den Haage.quot; bl. 229, N°. 49.
„hand ter tut toe dat men alle besoheyt dair of
„weten sal, ende dair dat geen verderffelic goed en is, soe
„sal men dat laten leggen sonder verminderen ter tut toe
,gt;amp;g. gelyk voissz. isquot; 1).
In dien geest zijn dan ook geschillen ten opzigte van door
de Enkhuizenaren opgebragte prijzen, door het Hof beslecht
en werd dan ook aan die van Eouaan, wegens ten onregte
genomen goederen, in een Spaansch schip geladen, schade-
loosstelling verleend 3).
Dit wat deze praesnmtie aangaat. Wat de regels van het
Consolato del mare betreft, uit het aangevoerde blijkt reeds,
hoezeer zij omstreeks dezen tijd in ons vaderland hebben ge-
golden en hoe grotius ons dus in de hoofdzaak goed onder-
rigt heeft; het zal echter niet ongepast zijn hier nog op eene
inet deze regels niet strijdige beslissing te wijzen, die om
het opmerkelijke geval waarbij zij genomen werd, nog wel
de aandacht verdient.
De zaak was deze: Twee Gentsche burgers, griffoen ha-
geman en beter van der kercken, hadden te la Eochelle
oen Spaansch schip gekocht en bevracht. Schip en lading
naar Gent bestemd, werden onder weg eerst door kapers van
Hoorn, Enkhuizen en Alkmaar genomen, vervolgens door
de Hamburgers prijs gemaakt, en eindelijk weder door andere
Enkhuizer kapers hernomen. De Gentenaren kwamen nu voor
het Hof hun goed opeischen, bewerende daarenboven dat de
kapers gezworen hadden hun bij hunne aankomst in Holland
te leveren „alle die goeden, die zij zouden mogen bewysen
„dat zij daer inne hadden himluden toebehoerende.quot; De
verweerders voerden hiertegen aan, dat zij het schip genomen
hadden omdat het den Spanjaarden, hunnen vijanden, toebe-
hoorde, en dat zij meenden, „alsoe die goeden op vyanden
„iodem lagen, dat zy dairom verbeurt warenquot;, dat daar-
DE MAUREGNAULT , p. 232, Nquot;. 51.
Zie dat bij de mauregnault , p. 284 , N°. 52 en p. 236 , Nquot;. 53.
de maukegnaum, p. 247 , 58.
Opmerkelijk is het bij de beschouvTing van onzen regel dat de
-ocr page 82-enboven die goederen later weder aan den vijand, de Ham-
j,nbsp;burgers, ontnomen en dus „dubbelt verbeurtquot; waren,
inbsp;De eischers gaven hierop bij repliek te kennen, dat ook
de Hamburgers hun goed ten onregte genomen hadden, en
Vnbsp;dat, zoo deze ze behouden hadden en op hunne beurt niet
j weder daarvan waren beroofd geworden, zij ze van hen zou-
- den teruggeëischt hebben; maar dat, zoo als de zaak thans
! was, de Enkhuizenaren, als eerste en laatste nemers, „schul-
i „dich waeren , dair of verrechtinge te doen.quot;
inbsp;Nadat de verweerders vervolgens nog in dupliek hun regt
jnbsp;hadden volgehouden, zonder nogtans nieuwe gronden daar-
voor aan te voeren, werden zij bij sententie van den 19
inbsp;November 1441 in het ongelijk gesteld en veroordeeld den
}nbsp;eischeren „van allen hoeren voirgenoemde goeden verrech-
„tinge ende wederkeringe te doen, tot sulken pryse, als re-
Inbsp;„delic wesen sal,quot; etc.
Vnbsp;Bepaalde men zich alzoo in ons vaderland tot het prijs-
verklaren van den vijandelijken eigendom, niet anders was
;nbsp;het in Erankrijk gesteld. Dit blijkt uit de ordonnantie van
KAKEL VI van het jaar 1400 2) en uit het Reglement van
(nbsp;fkans I van 1517 3), die beide het verbod inhouden om
]nbsp;andere dan vijandelijke schepen en koopwaren prijs te verkla-
jnbsp;ren. Weldra begon men echter van dit systeem af te wijken
woorden scMp en bodem synonyma zijn. Dat alleen moet ons reeds
doen vermoeden, dat zijn bestaan tot eene booge oudheid opklimt. Wat
het volk spreekt is het best geschikt ons aan te toonen wat het volk
denkt. De taalstudie is daarom als hulpwetenschap , ook van het Vol-
kenregt , v!m zeer veel gewigt.
1) DE MAUiiEGNATJLT, p. 263 sqq., 63. Zie daar ook de Sen-
tentie interlocutoir van 10 Sept. 1439 in een ander belangrijk geval
met elf opgebragte Engelsche schepen, dat ook nog teu bewijze van
de erkenning der regels van het Consulaat kan strekken, p. 252 sqq.
(en vooral 254—5) Nquot;. 61; alsmede p. 237 sqq., N». 59; p. 250,
60 ; p. 260 , N-. 62.
Ordonnance sur le faict de l\' AdmirauUé. Lebe au, Code des pri-
ses. T. I, p. 1.
Lebeau. T. 1, p. 5. •
ï.
en het „separatorum separata est ratioquot; aan de „vis attractivaquot;
de plaats te doen ruimen. Men nam dus een systeem aan,
dat Avij bij de Bartolisten boven ook reeds hebben aange-
troffen, doch h^vvelk daar op de omnium bonorum puhlicatio
gegrond was, eene straf, die, zooals iedere andere, uit
krachte van eene inwendige verordening wel wegens juris
civilis, maar niet wegens juris gentium delieta kan opgelegd
worden. Toch paste men dit systeem analogice op de be-
trekkingen der volkeren onder elkander toe, zonder het
daarbij eenige aandacht waardig te keureu, dat men zich
hier op een geheel ander terrein bevond, en zich eene be-
voegdheid aanmatigde, waarop men met geene redelijkheid
aanspraak konde maken.
Dit stelsel der vis attractiva, hetwelk in den Franschen
regtsgeleerde de moenac eenen verdediger heeft gevonden,
is het eerst door de Ordonnanties van koning frans I van
1533 en 1543 ingevoerd. Het wordt in het volkenregt uitge-
drukt door den regel: „Eobe d\'ennemi confisque celle d\'amiquot;
Het was de eerste stelselmatige afwijking van het tot dien tijd
nagenoeg algemeen aangenomen gebruik, maar het was eene
afwijking van kwaad tot ergei-. Tot nu toe had men den neu-
trale schade berokkend; thans ging men hem wegens zijnen
handel met den belligerent straffen. Men vergenoegde er
zich thans niet mede dien handel te belemmeren door vij-
andelijk goed, aan boord van neutrale schepen gevonden,
prijs te verklaren; neen! men liet dat schip zelf, men liet
zelfs de aan neutralen toebehoorende lading in dat lot deelen.
Het was thans niet genoeg, dat de neutrale koopman, die
zijn goed in een schip van een\' der belligerenten geladen
had, door het opbrengen van dat schip oponthoud leed,
maar, even alsof het bevrachten eene schending der neutra-
liteit ware , beschouwde men die lading even als eene vijande-
lijke, en verklaarde die, even als het schip, voor goeden prijs i).
Lebe au I, p. 9. Cf. heineccius, de nav. oh vect. mere. vetü.
comm. 11, 5 7. Wheaton. Rist. I, 155, (ibique cit.) Life of sir L.
Jenkins ii, 720.
De gestrengheid dezer ordonnanties vond navolging in
die van 1584 i) en in de Portugesche wetten 2). De
Fransche ordonnantiën van 1639 onder lodewijk XIII, en
van 1645 onder lodewijk XIV brengen ons echter weder
tot de regels van het Consolato terug.
Tegenover deze afwijking van het Consolato in strengeren,
staat nu echter eene andere in milderen zin, die wel eigen-
lijk meer in het volgende tijdvak te huis behoort, maar die
wij toch thans reeds niet onvermeld kunnen laten, omdat
de sporen daarvan zich nu reeds beginnen te vertoonen. Die
afwijking is de\' regel: „vrij schip, vrij goedquot;
Waar wij van dien regel beginnen te spreken, willen wij
even in het voorbijgaan aanstippen, dat in het jaar 1604
achmet I, Sultan van Turkije, zich jegens hendeik IV van
Prankrijk en in 1613 jegens onze Staten verbond om den
vijandelijken eigendom, op Pransche en Nederlandsche schepen
geladen, ongemoeid te laten 3).
1)nbsp;Lkbeau I, p. 19.
2)nbsp;Grotius , de jure lelli et pacis. 1, 1.
3)nbsp;Immers ia art. 12 van de capitulatie van 1604 (want daar de
verbindtenis slechts eenzijdig is, kunnen wij bet geen eigenlijk tractaat
noemen), lezen wij 0. a. : „Voulons et commandons, que les mar-
„cbandisea, qui seront chargées à nolis sur vaisseaux français , appartenant
„aux ennemis de notre Porte, ne puissent être prises, sous couleur
„qu\'elles sont de nos dits ennemis , puisqu\' ainsi est notre vouloir.quot;
Dumont, V, P. 2 p. 39 Nquot;. 21.
En art, 25 van die van 1612 luidt aldus :
„Soder eenige Coopluyden ende\' Christenen, die geen Vrede met ons
„en hebben op de scheepen van de voorschreve Nederlanders eenige
.goederen laden sullen, sal men het selvigen goet niet mogen confis-
„queren , onder \'t pretext dat het andere Inyden toekomt, geen Vrede
„met ons hebbende ; ende ingevalle yemant van de voorsz, \'t sy wech
„gaende uyt de Landen van mijn Kijck ofte uyt andere Landen, \'t sy
„komende om haer Coopmanschap te doen in de scheepen van de voor-
„genoemde Nederlanders iu sulcken kas tot Slaven gemaekt waer, sal
„hem datelijck syn vryheyt gegeven worden.quot; Dumont V. P. II, p. 205,
Groot Placaet-Boeclc III, p. 382.
Groote aandacht zijn deze capitulaties echter niet waardig;
van meer gewigt is hier een tractaat, tusschen de Nederlan-
den en Frankrijk gesloten. De Nederlanders toch, hadden
zware verliezen geleden ten gevolge van de strenge ordon-
nantie van 1584, krachtens welke hunne schepen, met vij-
andelijke goederen beladen, benevens de overige lading, in
het lot dier goederen deelende, genomen werden. Luide
beklaagden zij zich hierover bij het Fransche hof, en deze
klagten waren van dat gevolg, dat op den 18 April 1646
tusschen beide landen een tractaat gesloten werd, over welks
rigtige interpretatie men later heeft gestreden, en tot beoor-
deeling waarvan wij het noodig achten hier een gedeelte van
den considerans en het betrekkelijke artikel te laten volgen :
„A quoy Sa Majesté voulant pourvoir par un bon Regle-
,.ment, et en attendant remedier au mieux qu\'il luy sera
„possible, aux inconveniens, qui naissent tous les jours de
l\'exécution de ladite Ordonnance, et se relâcher de la ri-
z-.gueur fficelle pour quelque temps en faveur des dits sieurs
Jes Etatsquot; etc...........
Art. I. „Q,u\' en attendant que l\'on ait fait un bon Eegle-
»ment, on surseoira l\'execution des Articles de l\'Ordonnance
«du Eoy HENEY III, de l\'an 1584 sur le fait de la Marine,
»portant qiie les Marchandises appartenantes aux Ennemis,
»donnent lieu à la confiscation de celles des Amis, et ne sera
»plus observée ny pratiquée à l\'égard des Sujets des Sieurs
»les Estats Généraux des Provinces-Unies des Pays-Bas, pen-
»dant le temps de quatre années, en telle sorte que les
»navires qui trafiqueront avec la Patente de l\'Admirai des
»Provinces-Unies............... seront libres et rendront
„aussi toute leur charge libre, bien qu\'il y eust dedans de la
=gt;Marchandise, même des grains et legumes appartenans aux
„Ennemis: sauf et excepté toutefois les Marchandises de
»Contrebande,quot; etc. i).
De strijd over de interpretatie van dit tractaat behoort tot
\') Dtjmokt VL p. I, p. 342.
-ocr page 86-het volgende tijdperk. Voor het tegenwoordige moeten wij
ons tot de enkele vermelding bepalen.
Wij hebben thans het regt van confiscatie van neutrale
schepen en goederen behandeld voor het geval dat zij met
vijandelijke goederen be- en in vijandelijke schepen geladen
waren, zoodat het lot dat zij ondergingen eigenlijk een ge-
volg was van het contract van bevrachting, met onderdanen
van een\' der oorlogvoerende partijen gesloten; ^— wij zagen
evenwel boven dat dit regt van confiscatie uitgeoefend werd,
ook zonder dat zij op zoodanige wijze met een\' der belli-
gerenten in aanraking kwamen, maar dat het zich zelfs
tot neutrale schepen, met neutrale goederen beladen, uit-
strekte. Wij wezen er daar immers reeds op \') dat de Eu-
ropische vorsten in hunne oorlogen tegen elkander, in navol-
ging der pausen, meestal \'t zij allen handel, \'t zij alleen den
handel in bepaalde voorwerpen (contrabande) met den vijand
verboden. Soms ook werd dit verbod van allen handel (en
in zooverre kan het tot eene hooge oudheid opgevoerd wor-
den 2) tot belegerde en geblokkeerde plaatsen beperkt. Over-
treding dier verschillende verbodsbepalingen had confiscatie
ten gevolge. Ook te dien opzigte moeten wij dus dit regt
beschouwen.
Wij kunnen hier drie gevallen onderscheiden:
1°. Alle handel, zelfs die in voorwerpen van contrabande
en met belegerde en geblokkeerde plaatsen, wordt toegelaten.
2°. Alle handel wordt verboden.
3°. Alleen de handel in contrabande en met belegerde en
geblokkeerde plaatsen wordt verboden.
Wij meenen te mogen betwijfelen of in de praktijk voor-
beelden van het eerste geval kunnen bijgebragt worden.
\') Zie p. 41.
„It is not a new operation of warquot;, zeide Lord stowell in een\'
zijner uitspraken , „it is almost as old and as general as war itself.quot;
(The Hurtige HaneJ.
Zooveel alleen is zeker, dat er, maar dan ook nog zeer
zeldzaam en alleen met betrekking tot contrabande, tractaten
in dien zin gesloten zijn. Van dien aard is het tractaat van
1468 tusschen eduard IV van Engeland en hertog frans
Onbsp;D
van Bretagne, hetwelk echter door dat van 1486, tusschen
beide landen gesloten, daarin niet werd nagevolgd; zoomede
dat van 1493 tusschen Frankrijk en Engeland i). Ook het
tractaat van 1643 tusschen Engeland en Portugal kan onder
deze categorie gerangschikt worden, hoewel dit nogtans in
één geval de confiscatie der contrabande toelaat, namelijk
dan, wanneer zij direct van de havens van Portugal naar
Spanje vervoerd werd
Meer gewoon is het vei-bod van allen handel met den
vijand. Het schijnt zelfs, dat het in ouden tijd een vast
gebruik was, dat men bij het uitbreken van den oorlog zulk
een verbod uitvaardigde, en zich dan uit krachte daarvan
geregtigd achtte de overtreders met confiscatie van hunne
goederen te straffen. Zoo verbood, (behalve de boven aange-
haalde voorbeelden van ouderen datum dan het Consolato 3)),
graaf philips de Goede in 1436 allen handel met de En-
gelschen en vaardigde in 1438 het hof van Holland in
zijnen naam eenen „Wairnhriefquot; uit, waarbij alle handel met
de Oosterlingen verboden werd S). De bewoordingen waarin
deze brief vervat is, zijn merkwaardig genoeg om ze hier op
te teekenen, als een bewijs voor hetgeen wij zoo even aan-
voerden, dat men te dier tijde, na het doen van het ver-
tod, meende gedaan te hebben al hetgeen men konde en
Waartoe men in redelijkheid verpligt was, zoodat men dan
ook geloofde alle schuld van de voor den neutrale nadee-
Leibnitz, Codex juris gentium diplomaticus, 201.
Dumont VL P. I, p. 238. Rymeb IX. P. 2, p. 90.
Ook de door de Denen aan de Engelsolien opgelegde belasting,
Banegeld genaamd, was zijnen oorsprong verschuldigd aan eenen oorlog,
die door een zoodanig verbod van wege de Engelschen was ontstaan.
de mauregnault, Juridique Ohservatïén , p. 184.
Deze „ Wairnhriefquot; is te vinden bij de maueegnault, p. 207, 40.
lige gevolgen gerustelijk van zich te kunnen afschuiven \').
Maar niet altijd lieten de neutralen zich dat verbod aanleunen.
Dit toont ons o.a. de houding van Lübeck, hetwelk in 1458
zijnen handel met Malmoë en Memel niet wilde staken, niet-
tegenstaande Dantzig daarop aandrong 2), En in 1469 dwong
dezelfde stad den koning van Denemarken om de schade te
herstellen, die hare inwoners door zijne onderdanen in hunnen
handel geleden hadden 3). Ook de Hollanders weigerden in
1551 aan het verbod van Lübeck om hunnen handel met Dene-
marken te blijven voortzetten, gehoor te geven en over het
geheel zijn de voorbeelden van dergelijk verzet tegen de willekeu-
rige bevelen der oorlogvoerende partijen lang niet zeldzaam 5).
1) „Ende syn oick verdragen by gemeynen Rade dat men niet ge-
„hengen en wille dat yemant after desen tijt in den voirsz. ses Steden
„in Prnyssen of oistwairts trecken sal ter Zee met enigen Comanscip-
„penquot; enz................. „ende np dat dan nyemant bescadictt en
„worde die onsculdich wesen mochte dair ons wairlic van herte leede
„toe wesen soude, so wairnen wy dairom mit desen Brieve enen yge-
„liken ende Sonderlinge alle die ghene die neringe ter Zee plegen te
„hantien, dat him een ygelic wachte te doen ende te hantien van dat
„voirsz. is, ende wairt dan also dat yemant van den vutleggers van desen
„Lande hier en boven ende om deser saken wille bcsoadicht of dat
„syne genomen worde, dat God verhoeden wil, wij noch die van desen
,, Lande en willen dair of in toecomende tijden geen verrechtinge doen
„noch enige ansprake dair af lyden, want wy ende die van desen Lan-
„den voirsz,, mit deser wairningh ons sehen gequyt willen hehlenquot;
Drie jaren te voren, in 1455, had Dantzig den Hollanders eveneens
den handel met Koningsbergen verboden, grotius, de jure belli et pacis,
III, C, 1, § 5 (noot 6).
Meursius, Ilistoria Danica, L. I, p. 16, IV,
Grotius 1, 1, Dat de Hanze-steden, wanneer zij in oorlog waren
den handel met den vijand verboden, is des te opmerkelijker, omdat
zij, wanneer zij neutraal waren, steeds vooraan stonden om de regten
der neutralen zoo hoog mogelijk op te voeren en met den meesten
nadruk te verdedigen. Cf. wheaton. Rist. I, p, 88. Putter, p. 154—
156, „Ihre Uebermacht und Handelseifers acht verlockte sie zu solcher
„Willkür und Ungerechtigkeit.quot;
5) Zie dat bij Mr. a. ploos van amstkl. Verhandeling over het
-ocr page 89-Somtijds ook trachtte men zich door tractaten de vrijheid
van handel met de eventuële vijanden van zijnen mede-con-
tractant te verzekeren. Van dien aard zijn de tractaten van
1484 tusschen Frankrijk en de Hanze-steden, en van 1485
tusschen Frankrijk en Portugal -), waar dan weder andere
tegenover staan, zoo als dat van 1519 tusschen Denemarken
met Lübeck en andere steden, waarbij deze laatsten zich
verbinden om gedurende een jaar geenen handel te drijven
met de Zweden 2), dat van 1613 tusschen de Nederlanden
en Lübeck, vau 1627 tusschen Zweden en Denemarken,
waarbij dit laatste land zich o. a. verbindt allen handel met
Dantzig te beletten 3) enz.
De Fransche Ordonnanties van 1543 en 1584, waarvan
wij boven spraken, en wier gestrengheid wij daar aantoon-
den, hielden nogtans geen verbod in om met den vijand
handel te drijven. Daarentegen zien wij in onzen tachtigja-
rigen strijd met Spanje van zoodanige verhindering van
weerszijden vele voorbeelden. Eeeds in het jaar 1575 zond
koningin elizabeth van Engeland william wintee, en eo-
bert beale naar de Nederlanden om er zich te beklagen
over het aanhouden van Engelsche schepen, die zich naar
Spaansche havens hadden willen begeven
Deze aanhouding nogtans had niet uit kracht eener veror-
dening plaats gehad; onze Staten toch zagen om de voor
ben zeiven daaruit voortspruitende nadeelige gevolgen, in
bet begin van den opstand, zeer tegen het uitvaardigen eener
zoodanige Ordonnantie op Ook de vrees om neutrale
F.ecU van Commercie tusschen onzydige en oorlogvoerende vollen, Amst.
1V60, p. Ô8 Eciq.
Leibnitz. Codex juris gentium diplomaticus, 197, 109.
de eeedtz. p. S9.
Grotius, L 1. Dumokt, V, P. 2, p. 231.
Grotius, 1.1. Camden ad auaum 1576.
Cf. vreede. Inleiding tot eene geschiedenis der Nederlandsche
diplomatie, II® Ged., St., p. 130. Wagena.4E. Vaderlandsche his-
torie, Dl. Vil, Boek XXVII, p. 355.
staten aanstoot te geven, bragt daartoe het hare bij. Van
daar dan ook dat de eerste plaeaten van de staten van Hol-
land op dit stuk alleen verbodsbepalingen tegen de ingeze-
tenen inhielden \'), en dat zelfs aanvankelijk die, welke ook
op de neutralen betrekking hadden, nog in den conside-
rans de volgende clausule bevatten: „hoopende aen den
„Coningen, Princen ende Vorsten van de andere omleggende
„Eijcken ende Landen soo vele te doen, dat sy insgelijcks
„den toevoer totten selven onsen Vyanden sullen verbieden,
„of ten minsten ons toelaten den selfden te mogen by
„alle mogelijcke middelen beletten, omme daerdoor den vyant
„allen mogelijcken afbreuck te doenquot; 2). Het is eerst in de
plaeaten van Leycester, dat deze clausule gemist wordt
Alle deze bepalingen werkten echter slechts voor korten
tijd; reeds een placaat van 4 Julij 1591 bepaalt zich wederom
tot een eenvoudig verbod aan de onderdanen, zonder ook
zelfs dezen allen handel te verbieden 4).\'
Ook Engeland, dat zich te voren bij ons daarover beklaagd
had, nam soortgelijke maatregelen, toen het met Spanje in
oorlog geraakt was, gelijk 0. a. het verbod van 1589 getuigt s),
krachtens hetwelk weldra vele schepen, vooral van de Han-
ze-steden, prijs verklaard werden. Vele klagten werden
daarover van de Duitschers, als ook van de Polen, verno-
men, die zich met kracht tegen deze handelingen aankant-
ten, omdat zij in strijd waren met het volkenregt. De Eu\'
gelschen verdedigden nogtans hun gedrag op twee gronden,
die ons het bewijs geven, hoe zij van de onregtmatigheid
1)nbsp;Plaeaten van 21 Dec. 1580, 22 Mei 1582, 23 Maart 1583.
Groot Plaeaet-BoecJc I, 1098, 1100. 1102.
2)nbsp;Placaet van de Staten van Hollandt van 27 Mij 1584. Groot
Placaet-Boech 1, 1104; Plaeaien van de Generale Staten van 22 Junij
en 27 Julij 1584. Groot Placaet-Boeck I, 1072.
Plaeaten van April, 18 Julij en ^ Augustus 1586. Groot Pla-
caet-Boech I, 1082, 1088, 1092.
4)nbsp;Groot Placaet-Boech I, 1108.
5)nbsp;Gbotius, Ilistoria reruni Belg.., L, VIII, p. 372.
-ocr page 91-van liet verbieden van den neutralen handel op zich zelf,
overtuigd waren ; zij beweerden namelijk : 1°. dat de prijs
verklaarde schepen contrabande vervoerden, en 3®. dat hun
deze handel krachtens oude tractaten verboden was i). Ter
verdediging van het verbod zelf voerden zij geen enkel argu-
ment aan.
Tegenover Frankrijk nogtans volgde Engeland eene andere
gedragslijn. Dit blijkt ons uit de omstandigheid, dat, na
den vrede van Vervins tusschen Frankrijk en Spanje in 1598,
koningin elizabeth den koning van Frankrijk verlof verzocht
om de Fransehe schepen naar Spanje bestemd te mogen on-
derzoeken, ten einde te constateren of er ook contrabande
aan boord was, hetgeen echter geweigerd werd, omdat zulks
een middel zoude zijn om den handel met dat land te storen.
Het jaar daaraanvolgende in 1599, toen het te voorzien
was, dat onze Staten, als représaille-maatregel tegen Spanje
wederom den neutralen handel zouden verbieden, werd door
den Franschen gezant de buzanval een krachtig vertoog
daartegen ingediend 3). Er werd daarin vooral gedrukt op
het nadeel, dat uit een zoodanig verbod zoude voortvloeijen,
niet alleen voor de neutralen, maar ook voor de Staten zelve,
die zich daardoor ligt vele vijanden zouden op den hals
halen. „II y a dangerquot;, zoo drukt de gezant zich uit, „que
„eet Etat ne boive la lie en se pensant entretenir de la dou-
„ceur du vin.......Je vous diray qu\'il faut ou que vous
„vous prépariez à l\'inimitié et hostilité de tous vos voisins
:,et de toutes nations qui ont paix avec l\'Espagne, — ou
„bien que les estimiez tous si lasches et si foibles, ou bien
Geotius, de ^ure lelli et pacis. L. III. C, I. § 5 (noot 6). Camb-
den, ad annum 1597. Ook de koning van Denemarken zond in 1597
een gezantBchap aan onze Staten, om op de vrijheid van handel met
Spanje aan te dringen.
Vergelijk de maukegnatjiit, Juridique Ohservatiën. p, 134.
Vekede, Lettres et négociations de Faul Choart, Seigneur de
Buzanval et de François d\'Aerssen, pp. 359—366. (Mémoire de M.
de buzanval sur la liberté du commerce des neutres du 15 Mars 1599),
„si respectueux à l\'intérest qu\'ils ont à la conservation de
„vôtre Etat, que non-obstant la servitude que voulez metti-e
„à la liberté de leurs Etats, ils ne lairront pour cela de
„vous favoriser et s\'accommoder à vos imperfections. Je ne
„crois pas que vous vous chargiez volontiers de tant d\'en-
„nemisquot;, etc.
Het is niet vreemd, dat Frankrijk juist nu de vrijheid der
neutralen begon te verdedigen; de vrede van Vervins toch
was in het vorige jaar gesloten, en Frankrijk dus van belli-
gerent neutraal geworden ; daarenboven tijdens de vorige
placaten „on était bien aisequot;, zoo als buzanval zegt, „de
„laisser croître cette épine, que feu M. le Prince d\'Orange
„avait mis aux pieds du Eoy d\'Espagne duquel la grandeur
„étoit formidable pour lors, et la petitesse de cet État mé-
„prisable.quot; Thans echter was de magt der Staten zoozeer
toegenomen, dat men dit niet langer kon dulden: „on en-
„dure beaucoup de choses des enfans et des désespérez, qui
„n\'ont rien à perdre; lesquelles on ne soufriroit nullement
„de personnes qui seroient en aage, bien sensées, et qui
„auroient de quoy,quot; etc.
Het vertoog van buzanval had nogtans geene uitwer-
king. Op den 3 April volgde het verwachte placaat i),
zonder dat de koning van Prankrijk daarvan te voren tijdig
genoeg onderrigt was om zijne onderdanen te kunnen waar-
schuwen. Dit wekte het misnoegen aldaar in zoo hooge
mate op, dat men zich over het gebeurde in bittere woorden
tegen den Nederlandschen gezant van aeessen lucht gaf.
Het gevolg daarvan was, dat niet alleen oldenbaenevelt
mondeling zijne verontschuldigingen daarover bij buzanval
inbragt -), maar ook een brief te dien einde aan den koning
Nederl. Flacaet-Boeck 1, 275. Gbotius, Eist. L. VIII, „per
„edictnm vêtant populos quoscunque ullos commeatus resve alias in
„Hispaniaru ferre.quot; Veeiîde , Lettres et négociations de Bueanval,
p. 160.
2) jW. de Buzanval à Mr. de Tilleroy (Lettre du 8 Mai 1599) bij
Veeede o. 1. p. 161: „Je l\'ai trouvé (Bernefeld) troublé et confus
geschreven werd, waarbij men, hoewel zich tot verdediging
van het placaat op het volkenregt beroepende i), echter tevens
te kennen gaf, dat men het ten opzigte van Frankrijk niet
met groote gestrengheid zoude ten uitvoer leggen. De ko-
ning, die dan ook groote verpligting aan onze Staten had 2),
en dit waarschijnlijk ook uit een politiek oogpunt voor raad-
zaam hield liet zich door een en ander weldra tevreden
stellen i).
In het latere gedeelte van onzen oorlog met Spanje wordt
het gebruik, om allen handel met den vijand te verbieden,
hoezeer niet geheel verworpen, toch zelden of niet op
zoo groote schaal in toepassing gebragt. De Spanjaarden,
schijnt het, namen, na het einde van het twaalfjarig be-
»pour les parolles dures et aigres, que le Sa. AüSEis\'S luy maude luy
„avoir esté tenues.quot;
Het placaat was, zoo beweerde men „conforme le droict de tous
»gens et l\'uzage de tous Koys, Princes et Républicques estans en guerre,
„lesquels ont toujours eu ceste liberté de défendre et empescber le com-
„merce avecq leurs ennemys.quot; o. 1, 158. Lettres des États-Oénéraux
au Moi du 8 Mai 1599.
Vkeede, Inleiding tot eene geschiedenis der \'Nederlandsche diplo-
matie, ged., 1«\'= st., p. 265. Onze Staten lieten ook niet na bem
dit implicite onder het oog te brengen, zoo als blijkt uit een\' anderen
^rief van buzantai aan villeecy van 9 Mei o. 1., p. 167. „Ces
»Messieurs envoyeni au S\'. aesens les justifications de leur placard,
„adjoutaut toujours, qu\'ils n\'eussent jamais pensé que l\'on (1\') eust pris
cruement au Conseil de Sa Majesté, veu leurs droites intentions,
»alléguant celuy qui fut fait icy en 88, duquel le feu Koy ne fit aucun
»semblant, louant les douceurs et connivences desquelles il usoit en
»leur endroit, bien qu\'ils ne luy eussent jamais fait service.quot; etc.
M. de Buzanval à Mr. de Villeroy, (Lettre du 8 Mai 1599),
1- p. 162.
François d^Aerssen aux États-Généraux (23 Mei 1599) o. 1. p. 172.
Werd Frankrijk alzoo niet dan noode met het placaat onzer Staten
verzoend, anders was het daarentegen met Engeland gesteld: „La Reyne
»d Angleterrequot; zoo lezen wij in een\' brief van buzanval aan villeeoy
van 17 Mei „loue leur placard à pleine bouche, et dit qu\'ils n\'ont fait
»qu\'une faute, qui est d\'avoir si longtemps attendu à le faire.quot; o. 1. p, 171.
stand , nog een besluit in dien zin; het placaat onzer Staten
van 1 April 1623 en zelfs de ordonnantie van retorsie
van 16 October 1625 2) gingen daarentegen zoo ver niet.
Ook het tractaat, dat wij in datzelfde jaar (1635) met En-
geland te Southampton sloten, bepaalde slechts, dat de ver-
bondene mogendheden de andere vorsten zouden trachten
over te halen den handel met Spanje af te breken, en dat
zij, in geval van weigering van het daartoe gedaan verzoek,
hunne schepen alleen wegens den vervoer van. contrabande
zouden verbeurd verklaren; overigens werd de handel vrij-
gelaten en zouden de schepen dus niet aangehouden worden 3).
Toch zijn er omstreeks denzelfden tijd verordeningen ook
van onzen kant bekend, die wederom het strenge systeem
huldigen; zoo verboden onze Staten den 9 Aug. 1633 zoo-
wel aan ingezetenen als neutralen eenige „Yivres of Ammu-
„nitie van Oorlogequot; naar \'s vijands leger voor Bergen op Zoom.
te brengen, welk verbod bij placaat van 3 Sept. 1634 tot.
alle legers van den koning van Spanje werd uitgestrekt
evenzoo werd bij placaat van 31 Maart 1636 verboden, eeni-
gen toevoer naar de forten van Spaansche zijde te brengen.
Dit laatste echter was een représaille-maatregel tegen de
Spanjaarden, die hetzelfde ten opzigte van Maastricht gedaan
hadden, en verdient dus als zoodanig eenige verontschuldi-
ging 3).
Men heeft dit verbieden van allen handel met den vijand
(en hiermede komen wij dan tot het derde op p. 76 door
ons onderscheiden geval) wel getracht te verdedigen door het
in het kleed eener blokkade te steken. Tegen zulk een al-
gemeen handelsverbod toch hadden de neutralen altijd vele
1)nbsp;Groot Bacaet-Boech I, p.1112.
2)nbsp;Groot Flaoaet-Boeck I, p. lllö.
Aitzema, Salcen van Staet en Oorlogli I. p. 1226. Dumont V.
P. 2, p. 478. Veeede, Qesch. der Ned. Dipl., II» dl., 2quot; si, p. 82.
Groot Blacaet-Boech I, p. 1120.
Groot Flaeaet-Boech I, p. 1122. Bynkekshoek ,
juris puhlici I. C. XI.
bezwaren. Hierin waren neutralen en belligerenten het echter
reeds vau oudsher eens, dat de handel met belegerde en
geblokkeerde plaatsen niet geoorloofd was. Immers iedere
staat had het regt den handel met zijn gebied te beletten.
Geblokkeerde streken (d. i. streken van alle kanten door den
vijand ingesloten) lagen binnen een\' kring van door den vijand
veroverd gebied. Ook van daar kon dus die vijand allen handel
weren. Om nu bij een verbod van allen handel met het
geheele gebied van zijnen vijand van de zijde der neutralen
geene tegenkanting te ondervinden, moest men dus eigenlijk
dat gansche gebied blokkeren. Dat was evenwel onmogelijk;
want daartoe ontbrak aan iederen belligerent de noodige magt.
Men kwam nu echter op het denkbeeld om door middel
eener fictie toch evenzeer zijn doel te bereiken, door na-
melijk de gewone verklaring, waardoor van de blokkade
aan de onzijdige mogendheden kennis gegeven werd, te doen
plaats hebben, vervolgens eenige kruisers uit te zenden, en
dan te fingeren, dat het vijandelijk quot;gebied ook facto door
dezen was ingesloten.
Eene zoodanige blokkade heeft in ons Europisch volken-
regt den naam verkregen van fictieve blohkade of hlohkade
op het papier.
De vernuftige inval mogt echter niet baten. Het kleed,
waarin het handelsverbod gestoken was, was een zeer door-
zigtig kleed, en de neutrale (de geschiedenis zal het ons
leeren) bleef dan ook niet in gebreke den vermomde te her-
kennen en in zijn geleend gewaad te bestrijden.
De eer van de uitvinding dezer schijnblokkade wordt door
sommige schrijvei-s, o. a. door hautefeuille , aan ons va-
derland, gedurende zijnen opstand tegen Spanje, toegekend.
Ik geloof, ten onregte. Wel zagen wij boven, dat onze
Staten herhaaldelijk den handel met Spanje verboden; maar
van de besprokene fictie hebben wij , noch in de placaten
zelve, noch elders het minste spoor kunnen vinden. Toch
behoort de fictieve blokkade, waar zij dan ook moge ont-
staan zijn, waarschijnlijk reeds in dit tijdvak te huis. Tijd en
plaats vau haar ontstaan zijn echter juist daarom voor ons
van niet zeer groot gewigt, omdat zij toch inderdaad niets
andei\'s is dan een verfijnde vorm van het ruwe verbod van
allen handel met den vijand.
Omtrent de confiscatie wegens schending der effectieve blok-
kade zelve kunnen wij overigens kort zijn. Wij zeiden reeds,
dat het regt van den belligerent, om den handel met bele-
gerde en geblokkeerde plaatsen te verbieden, door de neu-
tralen niet betwist werd. Toch duurde het nog langen tijd
eer dit regt eene systematische regeling onderging. Het was
het placaat onzer Staten van 36 Junij 1630 dat het eerst
zulk eene regeling tot stand bragt. Dit placaat, uitgevaar-
digd op Consultatie der Amsterdamsche Admiraliteit, hield
de volgende bepalingen in:
1°, „Dat schip en goed van neutralen, in of uit vijande-
„lijke havenen in Vlaanderen komende, of zoo na dezelve
„zijnde dat ongetwijfelt is, dat zij daar in willen loopen,
„geconfisqueert zullen werden, omdat haar Hoog Mogende de
„voorschr. havenen met Oorlogschepen continuelijk leset houden,
„om de commercie met den vgand aldaar te beletten, \'t welk
„van ouds in gebruik is geweest, op \'t exempel van alle
„Princen, die ook gelijk regt in zodanige gevallen gebruiken.quot;
2°. Schip en lading zouden eveneens verbeurd zijn:
„Indien uyt de vragtbrieven of andere bescheiden bleek,
„dat de Schepen na dezelve Vlaamsche havenen gedestineert
„waren, niet jegenstaande zij nog verre daar van daan zijnde,
„wierden agterhaalt, ten ware zij proprio motu, eer zij in \'t
„gesigt of gevolg van \'s Lands schepen raakten\', re adhuc
„integra poeniterende, veranderden, \'t geen pro re nata ex
„conjecturis et circumstanciis zoude geöordeelt worden.quot;
3°. Evenzoo zouden schepen en ladingen goede prijs zijn:
„Welke uyt de voorschr. havenen komen (sonder nood
„daarin geraakt zijnde) al wierden dezelve verre daar van
„daan genomen, zoo lang zij van die reijse in geen vrije
„havenen van haar of een neutraal geweest zijn, maar ge-
„weest zijnde, niet ten ware zij in \'t uytkomen der voorschr.
„havenen van \'s Lands schepen gevolgt, en in een andere
„haven als haar eigen, of daar de reijse gedestineert was,
„gejaagt, en wederom nytkomende op zee verovert wierden.quot;
4\'. „Op \'t vierde poinct verklaren haar Hoog Mogende
„de Schepen bij den Vijand genomen, in Vlaanderen inge-
„bragt en bij Neutralen gekogt, maar in \'t uytkomen van de
„vijandelijke havenen in ipso actu of vervolg van \'s Lands
„schepen verovert, eer zij in haar eigen of andere vrije
■jjhavenen geweest zijn, voor goeden prinse, gelijk vm ouds
„altoos gehruikelijk is geweest, in kragte van het regt, hier-
„vorens op het eerste point geallegeert; als ook zodanigen,
„welke zoo genomen en gekogt, en uijt de voorschrevene
„Vlaamsche Havenen geloopen, in andere Havenen onder
„den Coning van Spanjen gearriveert, van daar komende
„op zee van \'s Lands schepen verovert werdenquot;
Er zijn schrijvers, die beweren dat bij dit placaat eene
fictieve blokkade werd ingesteld 2). Hoe onjuist dit beweren
is, moeten ons de woorden van het placaat zelf: „omdat
„II.H.M. de voorschreven havenen met oorlogschepen continuelijk
„heset houdenquot;, reeds voldoende aantoonen. Maar de laatste
twijfel, zoo er nog eenige mogelijk ware moet verdwijnen.
Wanneer wij er op letten, dat toen in 1643 de blokkade niet
meer zoo streng werd uitgeoefend, de confiscatie alleen tot
contrabande beperkt werd, met anderewoorden, dat zij toen
niet meer effectief zijnde, ook juist om die reden ophield
eenigerlei effect te hebben 3).
Bynkersi-ioek: , lt;2. J. PM. T. C. IV. Het jaar daaraanvolgende
in 1631 werd dit laatste punt bij antwoord der Staten van den 27
Jan. op eene Consultatie der Zeeuwscbe Admiraliteit nog nader bevestigd.
Hautepeuille, BroiU et devoirs H, 248—49. Cauchy H, 202.
Vergelijk ook veeede, Gesch. der l^ed. Dipl. 11quot; ged., 2^ st.,
W\' 34 sqq, 256 sqq; waar wij zien, dat deze blokkade door eene magt
van 80 oorlogschepen, 5 jagten en 5 fregatten werd gehandhaafd.
Stgister van Holland 27 Febr. 1627.
Bij besluit van 1 Julij 1645 (genomen nadat tkomp om inlichtingen
daaromtrent verzocht had) werd dit placaat nog aanmerkelijk verzacht,
Het placaat van 1630 heeft dus, wel verre van eene fic-
tieve blokkade in het leven te roepen, integendeel het feitelijk
bestaan der blokkade als hoofdvereischte tot hare geldigheid
aangenomen, en over het geheel regels vastgesteld, die de
grondslag van het hedendaagsch blokkade-regt zijn geworden.
Even als de handel met belegerde en geblokkeerde plaatsen,
werd ook de toevoer van contrabande algemeen voor onge-
oorloofd gehouden. Slechts zelden (p. 77) werd hierop bij
tractaten eene uitzondering gemaakt. De [straf voor over-
treding van dit verbod was zeer verschillend. De tractaten
van 1635 tusschen de Nederlanden en Engeland en van 1646
tusschen de Nederlanden en Erankrijk spraken de confiscatie
van schip en lading, die van 1633 tusschen de Nederlanden
en Algiers \') en van 1648 tusschen de Nederlanden en Spanje,
van de enkele contrabande uit. De bovenvermelde Eransche
Ordonnanties pasten hierop een regt van preëmtie (benade-
ring) toe, zoodat de contrabande genomen werd tegen betaling
der waarde 2). En toen zich bij onze Staten in 1631, naar
aanleiding van een verzoek tot interpretatie van het placaat
van 1632, van wege de Amsterdamsche Admiraliteit, de
vraag voordeed, of het schip en de overige lading ook in de
verbeurdverklaring der contrabande moesten deelen, meenden
de Staten, hoewel zij op de andere te gelijk voorgestelde
vragen antwoordden, over deze vraag nog te moeten beraad-
slagen
Hoe het zij, welk stelsel ook hieromtrent gevolgd werd,
het kwam er bij de toepassing vooral op aan, wat onder
contrabande verstaan werd, eene vraag, die voorzeker in
zoodat toen zelfs bij eene effectieve blokkade alleen de contrabande
verbeurd verklaard werd. Btnkekshoek , Q. J, Fubl. I. C. Xf.
1) Dumont, V,.P. 2, p. 413.
■2) „Permettons à nos dits subjects les prendre et amener à nos
„ports et bavres et les dites munitions retenir selon l\'estimation raison-
„nable qui en sera faite par nostre dit admirai ou son lieutenant.quot;
Lebeau I, p, 17.
3) BtxNkershoick , q. J. Fahl, I. C. XII,
-ocr page 99-ons volkenregt tot veel verschil van meening heeft aanleiding
gegeven. Wat het Komeinsche en Kanonische regt er onder
verstonden, hebben wij boven gezien; maar de lijst der daar
genoemde voorwerpen werd later aanmerkelijk uitgebreid.
Daar echter deze stof iets zeer onbepaalds had, heeft men
zich bij onderscheidene tractaten beijverd de voorwerpen van
contrabande naauwkeurig op te geven.
Eene der eerste bekende opgaven van deze soort bevat
het tractaat van 1604 tusschen Spanje en Engeland, waarin
de betrekkelijke artikelen luiden als volgt:
Art. IV. „Item quod neutra partium praestabit, nee praes-
„tari per aliquos suos vasallos, subditos incolasve consentiet, ■
„auxilium, favorem vel consilium, directe nee per indirec-
„tum.......milites, commeatum, pecunias, instrumenta bel-
„lica, munitiones vel aliquodvis aliud auxilium, ad bellum
„confovendum hostibus, inimicis ac rebellibus alterius partis,
„cujuscunque generis sint, tam invadentibus regna, patrias
„ac dominia alterius, quam se subtrahentibus ab obedientia
„et dominio alterius.quot;
Art. XX. „Ita quoque cautum est ne eorum subditi in-
„colaeve cujuscunque sint nationis, aut qualitatis, sive prae-
„textu intercursus et commercii, sive alio quocunque quaesito
„colore, possint eorundem Principum, aut alicujus eorum hos-
„tes ulla ratione juvare, pecunias conferre, commeatum, arma,
„machinas, bombardas, instrumenta bello gerendo apta, ali-
„osve bellicos apparatus subministrare ; ut qui contra fecerint,
„sciant in se poenis acerbissimis animadversum iri, ut in
„foedifragos ac seditiosos solet animadverti.quot; i).
Ook in andere tractaten van 1614 tusschen de Nederlanden
en Zweden van 1615 tusschen de Nederlanden en de
Dumokt V. p. 2, p. 32. Albeeicus genxihs, Ilispanicae Ad-
vocationes. Lit. I. C. 20. DLt Art. 20 schijnt hautefeuime ontgaan
te zijn, waar hij beweert {Origines 177), dat dit tractaat geene straf
aan de overtreders oplegde. De laatst aangehaalde woorden bewijzen
toch duidelijk het tegendeel.
2) Dumont V. P. 2, p. 249.
-ocr page 100-Hanze-Steden \') en io vele andere komen zoodanige opnoe-
mingen voor.
Ook de proclamaties van kakel I van Engeland van 1635
en 1636 verdienen in dit opzigt alle opmerking, vooral de
laatste, omdat zij eene zeer uitvoerige lijst van voorwerpen
van contrabande bevat 2).
Niettegenstaande deze verschillende pogingen, werd het
onbepaalde, dat deze stof kenmerkt, nogtans niet weggeno-
men. Eene vergelijking van verschillende tractaten, nog op
het einde van dit tijdperk gesloten, van de tractaten van
13 Oct. en 15 Nov. 1630 , het eerste tusschen lodewijk
XIII van Erankrijk en keizer eeedinand II 3), het laatste
tusschen philips IV van Spanje en kakel I van Engeland ,
van 1632 tusschen Engeland en Erankrijk s), van 1647 tus-
schen Spanje en de Hanze-Steden van 1648 tusschen de
Nederlanden en Spanje \'\') geeft ons daarvan het bewijs.
Hegt van onderzoek.
Dit regt bleef nagenoeg gedurende dit gansche tijdvak op
de boven vermelde wijze geregeld. Wij zien het aldus opge-
nomen in de reeds aangevoerde tractaten van 1406, 1417,
1446, 1460, 1478 en 1496. Het was een onderzoek naar
contrabande, naar zaken des vijands en dus ook naar de na-
tionaliteit van het schip.
1)nbsp;Dumont V. P. 2, p. 274.
2)nbsp;Vergelijk daarover tkavees twiss , in zijn onlangs verschenen:
The law of nations considered as independent political communities, Ox-
ford and London 1863. 2= dl., p. 236.
3)nbsp;Dumont V. P. 2, p. 615.
4)nbsp;„ V. P. 2, p. 619.
») „ VL P. 1, p. 33.
«) „ VLP. l,p. 402.
\') „ VI. P. 1, p. 439. Afzonderlijk artikel betrekkelijk han-
del en zeevaart, gesloten den 4 Febr. 1648.
In de praktijk beperkte het zich echter ook toen reeds in
den regel niet tot eene simple enquête verhale, maar sloeg
het ook veelal tot eene doorzoeking over, even als wij dat
in lateren tijd geschieden zien. Zoo b. v, was dit in de
oorlogen tusschen Venetië en Genua het geval \'). Daaruit
kunnen wij ons dan ook ligtelijk verklaren, dat, zooals wij
boven zagen, koning Hendrik IV in 1598 weigerde dit regt
aan de Engelschen op de naar Spanje bestemde schepen te
verleenen, opdat de handel zijner onderdanen niet zoude
gestoord worden 2).
Zoowel bij inwendige verordeningen als bij tractaten trachtte
men reeds in dit tijdvak de misbruiken, waartoe dit regt
aanleiding gaf, te beperken. Daartoe strekte o. a, het pla-
caat onzer Staten van 19 Julij 1605, waarbij ten strengste
verboden werd „inde selve recherche eenige exorbitantie ofte
„onbehoorlijekheijdt met woorden , ofte wercken te ghebruijc-
„ken, maer die met alle discretie te doen, sonder yemanden
„te slaen, te stooten, te injurieren, ofte van het sijne te
„beroovenquot;, etc. 3), en het tractaat van 39 Maart 1632,
tusschen Engeland en Erankrijk, het eerste, dat het eigen-
lijke regt van onderzoek heeft geregeld.
Bij art. 3 van dat tractaat worden hieromtrent de volgende
bepalingen gemaakt:
„Que tels Navires de Guerre rencontrans en Mer les Vais-
„seaux Marchands ils les pourront semondre d\'amener leurs
„voiles, à quoi les dits Navires Marchands seront tenus
„d\'obeïr et presenter leurs Gongez, Chartes Parties et Con-
„noissemens aux Capitaines, ou à ceux qu\'ils voudront en-
„voier à bord desdits Vaisseaux Marchands qui ne pourront
„entrer en iceux plus de deux ou trois au plus ni exiger ou
„prendre aucuns droits sous pretexte de la dite visitequot;, etc. 4).
\') Geotius, de jure helli et fads. Lib. IIL C. VI, § 6, noot.
2) „ „ „ „ „ „ Lib. III. C. I, § B, noot 6.
Groot Placael-Boeck I. p. 1023.
Dumont VI. P. I, p. 33.
Van deze bepalingen verschillen weinig die van het reeds
meermalen besprokene tractaat van 1646 tusschen Frankrijk
en de Nederlanden, waarin nog daarenboven de doorzoeking
met zoo vele woorden uitgesloten wordt i), en van tal van
andere tractaten, die wij in het volgende tijdvak zullen ont-
moeten.
Het zal niet ongepast zijn, de geschiedenis van dit tijdvak
te besluiten met de vermelding van hetgeen door de publi\'
cisten van dezen tijd omtrent onzen regel of zijne beperkingen
als hunne meening is te kennen gegeven. In waarheid kun-
nen wij immers beweren, dat de gevoelens van beroemde
mannen een deel dier geschiedenis zelve uitmaken.
Wij hebben boven reeds opgemerkt, dat wij in dit tijdvak
slechts twee mannen tellen, die zich met de eigenlijke vol-
kenregtswetenschap hebben bezig gehouden: albekicus gen-
tilis en grotius.
Albekicus gentilis brengt het regt van vrijheid van
handel der neutralen in conflict met een regt van noodza-
kelijkheid , met het regt dat de belligerent heeft om voor
zijn eigen behoud te waken. Het laatste is volgens hem
van meer gewigt, en doet dus het andere voor zich wijken.
„Est aequo aequiusquot;, zegt hij, „et favorabili favorabilius
„et utili utilius. Lucrum illi commerciorum sibi perire no-
„lunt, Angli nolunt quid fieri quod contra salutem suam
„est. Jus commerciorum aequum est, at hoe aequius tuendae
„salutis; est ülud gentium jus, hoe naturae est; est illud
„privatorum, hoe est regnorum.quot;
Hij erkent dus oorlogsregten, hoewel zij de vrijheid van
handel van een ander volk belemmeren. De belligerent mag
namelijk zich meester maken van hetgeen den vijand contra
salutem suam wordt toegevoerd, d. i. van contrabande. Maar
\') „Sans faire autre plus esacte perquisition ny visite.quot; Dumont VI.
P. I, p. 343.
2) Albericus genïilis, de jure helli I, 21.
-ocr page 103-hoe in geval er buiten het illieitum ook licitum aan boord
is? Deze kwestie behandelt hij i) naar aanleiding van het
geval van een Engelsch schip, dat gedurende den oorlog
van Turkije met den keizer, beladen met vele andere waren
en ook met eenig buskruid en anderen dergelijken voorraad,
op weg naar Constantinopel door de Sardiniërs en Malthe-
zers was genomen. Nu was de vraag : wat was prijs, ook
schip en lading of alleen de contrabande? of niets? Hij
neemt voor dit speciale geval om bijkomende omstandigheden
(het buskruid was alleen voor de dienst van het schip aan
boord, etc.) het laatste aan. Meer echter dan zijne beslissing
in dit speciale geval, verdient de meening, die hij hierom-
trent in het algemeen heeft en bij deze gelegenheid ontwik-
kelt, onze aandacht. Volgens deze zijn in geen geval de niet
verloden goederen verbeurd. Daaromtrent zegt hij: „censeo
„dubium non esse jus Anglorum.quot; Het licitum is niet con-
fiscabel om het illieitum, ten minste zoo lang de eigenaar
daarvan niet sciens en consentiens, zoo lang hij niet consocius
delicti is. „M nee est duhiumquot;, zegt hij, quin sit haec com-
„munis opinioquot; Hij beroept zich voor deze meening op
baetolus, baldus, cynus, wier gevoelen wij boven gezien
hebben, op salycetus 2), etc. en op de algemeene gewoonte.
quot;Wat de confiscabiliteit van vijandelijken eigendom aan
boord van neutrale schepen aangaat, deze neemt hij aan,
echter even als het Consolato del mare, tegen betaling van
vrachtloon 3). De prijsmakende belligerent moet het vracht-
\') Albericus gentilis, Eispanicae Advocationes. Lib. I. Cap. 20.
Bynkershoek, q. J. Full., C. XII, zegt hiervan: „Confusa et ob-
»seura snnt, quae de bis omnibus scripsit albericus gentilis.quot; Die
duisterheid, waarover B. hier klaagt, is voor een groot gedeelte het
gevolg van gentilis overdreven zucht om in weinig woorden veel te
willen zeggen.
Ad L. 8 C. de nautico foenore. „Irrationabile odio alterius alte-
»rum praegravari.quot;
Eisp. Adv. I, C. 28. (Naulum deheri pro Turcis ab Mrusco
captis in navi Anglica).
loon betalen. „Nam succeclit victor in locum victi. Trans-
„eunt res cum sua caussa.quot;
Een noodzakelijk gevolg dezer meening is, dat Mj ook het
regt van onder zoel, het eenige middel om zekerheid te krij-
gen omtrent de nationaliteit van schip en lading, erkennen
moet. Een regt van doorzoeking van het schip betwist hij
echter met kracht.
„Etrusci,quot; zoo zijn zijne woorden, „serutari navim nostram
„volebant, ut patet ex facto eorundem cum aliis. Veniebant
„itaque inturbaturi navigationem nostris, intercepturi com-
„mercium, ut patet ex facto cum aliis. Eacta declarant
„voluntatem; et factum Etruscorum injustum.............
„Non mihi vel mos ille (alicubi si sit) obtrudatur nunc pro
„lege maris de imperio isto navium bellicarum. Quoniam
„admitti ille mos possit ad littora Principis navium, in mari
„alio non possitquot; i).
Plooren wij nu onzen geotiüs :
Geotiüs bespreekt in zijn werk de jure Mli ei pacis
in het algemeen de vraag, of vreemde eigendom, bij den
vijand gevonden, door den overwinnaar mag genomen wor-
den. En hij aarzelt niet hierop ontkennend te antwoorden.
Maar op de andere vraag, die daarmede zamenhangt, name-
lijk of het geoorloofd is op vreemd territoir vijandelijken
eigendom te nemen, is zijn antwoord verschillend. Het is
waar, zegt hij, de souverein van dat vreemde land kan het
verbieden en bij overtreding van dat verbod daarvoor voldoe-
doening vragen als voor eene schending van zijn gezag, maar
\') Ilisp. Adv. I, C. 27. Tellegen, j). 27, verstaat deze woorden
als betrekking hebbende op het regt van onder zoele. Hoewel het nu
zoo vreemd niet is bij albeeicüs gentilis , een gevoelen aangenomen
te zien, dat hem met zich zeiven in strijd brengt, (en dit zou het
voorzeker, daar hij den regel van het Consolato erkent, waarvan het
regt van onderzoek een onmiddellijk gevolg is), zoo geloof ik toch dat
het woord „serutariquot;, dat door hem gebruikt wordt, ons aantoont, dat
hier van meer dan van een eenvoudig onderzoek sprake is.
2) Lib. m, C. 6, § 5 et 26. Cf. et Lib. IH, C. 4, § 7.
-ocr page 105-het genomene blijft aan den belligerent, die zich aan die
schending van grondgebied heeft schuldig gemaakt, even als
jure Eomano de dominus, fundi beletten kan, dat men op zijn
land kome jagen, zonder dat daarom de jager zijn regt ver-
liest op het wild, waarvan hij zich, in weerwil van dien do-
minus, heeft meester gemaakt.
Iets dergelijks komt bij albericus gentilis voor^): „Li-
„citum videtur,quot; zegt deze, „capere hostem in territorio
„alieno; scilicet liceat ingredi alienum agrum, venandi feras
„caussa, itaque liceat quoque alienum ingredi territorium,
„venandi hostes causa; nam bellum venatio est, et territorium
„nihil est abud, quam dominium. Etiam invito domino in-
„gressus agrum facit praedam suam.quot;
Hij komt echter tot eene andere conclusie dan grotius,
want, zoo gaat hij voort:
„Caeterum haec conclusio falsa est in hoste...............
„Alienum territorium securitatem praestat. Et mutato terri-
„torio mutatur potestas,quot; etc. 2),
En deze woorden van gentilis schijnen de zaak te be-
slissen, en aan te toonen, dat de vergelijking mank gaat.
Immers wij hebben jure Eomano met wild, d. i. met eene
res nullius te doen, hier daarentegen is sprake van zaken
van den vijand; de eerste hebben op geene bescherming
van den dominus fundi aanspraak, juist daarom, omdat ze
aan niemand behooren, en dus niemand zulk eene aanspraak
kan doen gelden. Bij zaken van den vijand is dit evenwel
anders; die vijand immers rekent op de bescherming van
zijnen eigendom door de wetten van het vreemde land, en
mas; met regt vorderen dat die daaraan niet worde ont-
onbsp;o
houden. Maar ook buitendien kan het onmogelijk opgaan
bet private eigendomsregt met het regt van den staat over
zijn territoir gelijk te stellen, omdat het onwaar is „territo-
rium nihil aliud esse quam dominiumquot;^ vrant „territorium
\') Bisp. Adv, I, C. 5, (initio).
Cf. et de jure helli II, 22.
„est etiam imperiumquot;, en eene schending van dat imperium
is zeer goed zonder gelijistijdige schending van het dominium
denkbaar.
Waar gkotius dus deze meening heeft omtrent het nemen
van vijandelijken eigendom op vreemd territoir, spreekt het
wel van zeiven, dat hij de confiscatie van dien eigendom op
het schip niet voor ongeoorloofd zal houden. Dit blijkt ons
dan ook al ras, waar hij, al is het slechts ter loops en in
eene noot, zich met dat geval bezig houdt
Maar hij gaat daar verder; want hij beweert, dat het neu-
trale schip zelf, hetwelk vijandelijk goed vervoert, daarvoor
confiscabel is, wanneer het namelijk met goedkeuring van
den eigenaar van het schip daarop geladen is. Is die goed-
keuring niet aanwezig, zoo gaat hij voort, dan is alleen de
vijandelijke eigendom verbeurd („alioqui res ipsae solae in
„praedam veniuntquot;).
Grotius derhalve aannemende, dat het neutrale schip in
geval van medepligtigheid van den dominus navis wegens
den vervoer van vijandelijken eigendom geconfisqueerd wordt,
volgt hierin dus geheel de wijze van beschouwing van gen-
TiLis omtrent den vervoer van contrabande. En zelfs ver-
klaart hij ook in dien zin de Eransche verordeningen van
1543 en 1584 en de Portugesche wetten, wier bepalingen
wij boven bespraken.
Wat de contrabande betreft, maakt grotius eene onder-
scheiding tusschen 2);
1°. Zaken alleen dienstig in den oorlog, b. v. wapenen.
2quot;. Zaken van geene dienst in den oorlog.
3quot;. Zaken, zoowel dienstig in als buiten den oorlog, b.v.
geld, leeftogt, schepen, enz.
Die van de eerste soort mogen den vijand niet worden
toegevoerd; de neutrale toch, die mijnen vijand wapenen ver-
schaft, houdt op neutraal te zijn, hij wordt evenzeer als vijand
gt;) Lib. III, C. VI, § 6, 2 en noot.
2) Lib. III, C. I, § 5.
door mij beschouwd en behandeld. Die van de tweede soort
daarentegen mag men hem gerustelijk brengen. En wat de
derde soort betreft, hangt het van den staat des oorlogs af.
Wanneer ik mij niet kan verdedigen, zonder de zaken, die
den vijand worden toegevoerd, aan te houden, dan geeft de
noodzakelijkheid mij daartoe het regt, mits ik ze later terug-
geve. En wanneer iemand, die dat weten kon, mij door
dien toevoer in de uitoefening van mijn regt verhindert, b, v.
wanneer ik den vijand ingesloten heb, in dier voege dat men
elk oogenblik de overgave of den vrede kan tegemoet zien,
dan kan ik mij naar gelang van de door zijne schuld geledene
schade op hem verhalen , even als (zoo voegt hij er bij) op
hem die mijnen schuldenaar uit den kerker laat gaan, of
hem ten mijnen nadeele de middelen geeft om te ontvlugten.
Heeft hij mij nog geene schade aangebragt, maar willen aan-
brengen, dan heb ik het regt hem door retentie van zijnen
eigendom te noodzaken om voor het vervolg zekerheid te
stellen.
Ook voor het geval, dat zich neutrale eigendom aan boord
van een vijandelijk schip bevindt, verkondigt gsotiüs eene
meening, eenigzins verschillende van die, welke hij omtrent
o \'nbsp;o
de confiscatie van neutralen eigendom op vijandelijk territoir
heeft. Vroeger schijnt hij hieromtrent nog geene gevestigde
opinie gehad te hebben, zoo als bynkekshoek te regt op-
merkt 1), Maar die twijfel is verdwenen in zijn later uitge-
komen werk de jure heïLi et pacis, waar hij als zijn gevoelen
te kennen geeft 2), dat hetgeen zich op een vijandelijk schip
bevindt moet gepraesumeerd worden van den vijand te zijn,
maar het is geene praesumtio juris et de jure; het is eene
\') Dit blijkt uit Lib, XI van zijne Ilistor, Belg. ad arm. 1603,
Daar immers vermeldende dat de Hollanders in dat jaar vele schepen
aan de toen aan Spanje onderworpen Portugezen ontnamen, zegt hij:
«Illud obsourius, an quae captis in navibus Italorum bona invenieban-
«tur, in praedam cederent? Ees inter aequitatem et jus belli media
„transigendo decisa est,quot; Cf, bynkeeshoek, J. Buhl. I, C, XIII.
Lib. m, c, VI, § 6, 1,
-ocr page 108-praesumtie, die voor tegenbewijs vatbaar is, mits dat tegen-
bewijs dan ook krachtig, d. i. inderdaad een tegenbeAvijs zij.
Kan dit geleverd worden, dan zijn de goederen, in overeen-
stemming met zijn boven geuit gevoelen, vrij.
Het blijkt ons dus bij zamenvatting van een en ander, dat
de oorlogsregten, zelfs naar den omvang, dien gentilis en
grotius daaraan toekennen, tegen het einde van dit tijdperk
nog eene zeer beduidende beperking zijn van den regel:
„schip is ierritoir.quot;
tweede tijdperk.
Van den Westfaaïschen vrede (1648) tot op omen tijd.
AFDEELING I.
Het schip in de territoriale wateren van eenen vreemden
staat.
§ 1. Be regel tegenover zijne eerste beperking:
het strandregt.
*
Het strandregt Avas, zoo als wij gezien hebben, bij het
einde van het vorige tijdperk nog niet geheel uitgeroeid.
Hoewel vele wetten het verboden, het bleef ze trotseren.
Hetzelfde geschiedde in het begin van het tijdvak tot welks
behandeling Avij nu overgaan.
In ons vaderland Averd bij resolutie van de Staten van
Holland en West-Vriesland van den 13 December 1663 be-
paald:
„Dat het voorsz. regt van den tienden penning i), soo op
„de Eilanden van der Schelling, ende \'t gunt aen alle andere
1) Een strandregt van 10 ten honderd op verongelukte schepen en
-ocr page 109-„plaetsen waer het selve uit den naem ende van wegen Hare
„Edele Groot-Mogenden geëxereeert mogte werden, afge-
,,scïiaft ende vernietigt sal werden: gelijk hetselve afgeschaft
„ende vernietigt werd bij desen : Met dien verstande nogtans
„dat het geseide regt soo lang gecontinueerd sal werden,
,„ten regarde van soodanige Princen, Potentaten, Staten,
„Provinciën ende Steden, mitsgaders derselver subjecten ende
„ingesetenen dewelke bevonden sullen werden gelijk regt,
„in den Haren, ten opsigte van Harer Ed. Groot-Mog. on-
„derdanen te practiserenquot;
De Ordonnance de la, Marine van 1681 (Liv. III, Tit. IX,
Art. 1), verbiedt het wederom zonder eenige conditie van
reciprociteit en plaatst de schipbreukelingen onder bescher-
ming van den souverein.
„Nous déclarons que nous avons mis et mettons sous notre
„protection et sauvegarde, les vaisseaux et leurs équipages,
„qui auront été jetés par la tempête sur les côtes de notre
„Eoyaume, ou qui autrement y auront échoué, et généra-
„lement tout ce qui sera échappé au naufrage.quot;
Ook in het zeeregt der overige volken komen dergelijke
bepalingen voor. Aan de toenemende beschaving is het
te danken dat zij thans beter in acht genomen werden dan
te voren. Men meene echter niet dat de uitoefening van dit
zoogenaamde regt thans terstond geheel ophield. Nog lang
bleven de sporen daarvan voortbestaan. Toch geraakte het
hoe langer zoo meer in onbruik, en hoewel ook onze eeuw
daarvan nog niet geheel is vrijgebleven, kunnen wij toch ge-
rustelijk beweren, dat het thans tot de historie behoort 2).
Over deze beperking heeft dus de regel: schip is territoir,
boewei niet zonder hevigen strijd, volkomen gezegevierd.
Zie TEEWEK , Nederlants See-rechten, p. 271.
f. de cdssy, Phases et causes célébrés du, droit maritime des
nations I. Liv. I, Tit. II. $43, p. 104. (ibique cit.) dos santos.
Traité du Consulat 18S9. Vergelijk nog in ons tegenwoordig W. v. K.
Hït. 559. Ook domin. Précis, art. L.
§ 2, Be regel tegenover zijne tweede heperlcing: het regt
van souvereiniteit van eenen vreemden staat.
1. Bet geven van teelcenen van eerlied (door het strijken
van vlag en zeilen, het lossen van kanonschoten enz).
De historie van dit regt in het vorige tijdperk leverde
weinig belangrijks op. Van meer gewigt echter wordt zij
thans.
Het verleenen dezer eerbewijzingen heeft tot vele ernstige
geschillen en langdurige onderhandelingen tusschen verschil-
lende mogendheden aanleiding gegeven. Veelal werd dit punt
in verbinding gebragt met de kwestie omtrent het dominium
der zee, en het was juist een gevolg daarvan dat deszelfs
regeling aan zoo vele moeijelijkheden onderhevig was.
Niet zelden zijn onze Staten in deze geschillen, voorat met
Engeland, maar toch ook met Frankrijk, betrokken geweest.
Met Engeland kwam dit punt het eerst ernstig ter sprake
kort voor den oorlog van 1653. Vóór dien tijd schijnt het,
doch op eene zeer onbestemde wijze, door het gebruik gere-
geld te zijn geweest. Toen echter begonnen de Engelschen
zich weder op hun regt op de Brittannische zeeën te beroe-
pen 1), waarvan onze Staten natuurlijk niets weten wilden.
Bij den vrede van 38 April 1654 werd deze aangelegenheid
op zeer dubbelzinnige wijze geregeld 2). Wel is waar hield
1)nbsp;Wagenaae. Dl. Xir, Boek 46, p. 216.
2)nbsp;„Itemquot;, zoo luidt art. 13 van dit tractaat, „quod naves et na-
„vigia dictarum foederatarum provinciarum , tam Bellica et ad liostium
„vim propulsandam instrueta, quam alia , quae alicui e navibus bel-
„licis bujus Eeipublicae in maribus Britannicis obviam dederint, vesillum
„suum e mali vertioe detrabent, et supremum velum demittent, eo
„modo quo ullis retro temporibus, sub quocunque anteriori regimine
„unquam observatum fuit.quot; Dumont VI. P. 2, p. 74. Yerhael van
Bevernmgh, Meupoort, van de Ferre en Jong est al. \'s Gravenhage 1725.
p. 261 . 278, 282, 288, 555. Btnkekshoek, Q. J. FuK 11. C. JXT.
Omtrent het strijken der vlag zijn ook in dezen tijd tusschen de
Engelschen en Spanjaarden zoo vele moeijelijkheden ontstaan, dat zij
het betrekkelijk artikel de bepaling in, dat de Nederlandsche
schepen in de Brittannische zeeën met de vlag zouden groe-
ten, zonder van een\' wedergroet der Engelschen te spreken,
maar de laatste woorden inhoudende, dat vau het gebruik,
zooals dat vroeger geweest was, niet zoude worden afgewe-
ken, moesten hier weder tegen opwegen, en den zin die het
begin van het artikel had, twijfelachtig maken. Het geheele
artikel is een staaltje van de bedrevenheid onzer toenmalige
diplomaten; terwijl het alles scheen te beteekenen , beteekende
het niets, en bleef de zaak dus eigenlijk even als te voren
van het gebruik afhankelijk. En juist over dat gebruik be-
stond tusschen Nederlanders en Engelschen het groote ver-
schil 1).
Dat de Nederlandsche schepen den eersten groet gaven is
niets bijzonders en behoeft ons niet te verwonderen. Het
was een regel, die zoo als wij straks zien zullen, ook te-
genover andere landen werd in acht genomen, dat de schepen
eener republiek in de volle zee aan die van een koningrijk
den eersten groet schuldig waren, en de omstandigheid dat
Engeland nu onlangs ook republiek geworden was, was na-
tuurlijk niet van dat gevolg, dat daardoor eene verandering
in de aan dat land verschuldigde eerbe wij zingen noodzakelijk
was 2).
De bepaling van het- tractaat van 1654 werd nagenoeg
Woordelijk overgenomen in die van 14 September 1662 3)
en 31 Julij 1667
Kort te voren in 1666 was het strijken der vlag ook een
eindelijk over en weer besloten, om zich op elkanders kusten van geene
vlag meer te bedienen, t. de ctjssy , Phases et causes célehres I.
Liv. I. Tit 2, § 62, p. 149.
Vergelijk hierbij echter Mr. j. o. de jonge. Geschiedenis van het
quot;Nederlandsche zeewezen, 3e dl., 1quot; st., bl. 314 sqq.
Engeland werd daarom ook wel als de eerste Republiek aangemerkt.
Verhael van Beverningk, p. 388.
Dumont VI. P. Ill, p. 422. Art. 10.
Dumont VII, P, I, p, 44, Art, 19,
punt van ernstige overweging met Frankrijk geworden. Eeeds
in 1663 was de regeling daarvan ter sprake gebragt, maar
onze gezant van beuningen liad Let toen wijselijk weten
buiten discussie te houden i). In 1665 echter had lode-
wijk XIV bij eene ordonnantie van den 9 Mei bepalingen
hieromtrent gemaakt, o. a. deze, dat de Hollanders zouden
verpligt zijn om Fransche schepen van gelijken of hoogeren
rang zoowel met de vlag als met het kanon te groeten,
zonder dat de Franschen met de vlag zouden behoeven terug
te groeten Het jaar daaraanvolgende zouden de Neder-
landsche, Fransche en Deensche vloten zich vereenigen om
gezamenlijk tegen de Engelschen te ageren, en was het dus
te voorzien, dat, zoo dit punt niet voor dien tijd geregeld
was, daaruit groote moeijelijkheden zouden kunnen ontstaan.
Langdurige onderhandelingen waren daarvan het gevolg. Van
beide kanten was men even vasthoudend. Van beuningen,
zijne instructies te dien einde van de Witt gekregen heb-
bende , gaf herhaaldelijk te kennen, dat de Nederlanden als
Republiek bereid waren het eerst hunne vlag te strijken, en,
omdat het gebruik dit medebragt, niet weder op te hijschen
voor dat de Fransche schepen teruggegroet hadden, mits
men verzekerd was, dat deze dien\' groet door het strijken
hunner vlag zouden beantwoorden 3), dat dan ook de Fran-
sche regering niet meer konde verlangen, wilde zij niet den
schijn op zich laden van naar een dominium maris te streven,
hetwelk geenszins in haar belang was, wanneer zij de pre-
tentiën van Engeland op dit stuk met goed gevolg wilde
bestrijden
\' ) Brieven van Johan de Witt. Van Benningen aan de Witt ,5,11
Jan. en 2 Febr, 1662, lquot; dl., bl. 476, 478, 493. Be Witt aan van
Benningen, 25 Jan. 1662, bl, 483.
Vergelijk th, oktolan, Bègles internationales et diplomatie de
la mer. Appendice p, 452 sqq.
3) Brieven van de Witt II, 317, 410, Van Benningen aan de Witt,
6 Aug., 24 Dec. 1666.
Be Wilt aan van Benningen, 5 Aug., 16 Sept. 1666, o. 1. II,
-ocr page 113-Van Fransche zijde gaf men daarentegen voor, dat er in
1635 een tractaat gesloten was, waarbij men van weerszijden
was overeengekomen, dat de Fransche schepen niet behoefden
terug te groeten; dit tractaat was echter uit de lucht gegre-
pen, ten minste nadat men van onzen kant verklaard had
het niette kennen \'), werd op dit argument niet nader aan-
gedrongen , maar begon men zich te beroepen op het gebruik,
volgens hetwelk zelfs ds Fransche admiraalsvlag nooit zoude
gestreken zijn 2), en beweerde men daarenboven met gelijken
eerbied als Engeland te willen behandeld worden, jegens
hetwelk onze Staten zich bij tractaat verbonden hadden in
de Britsche zeeën de vlag te strijken , zonder dat daarbij
eenig beding van contra-salut gemaakt was 3).
Van eeuningen voerde hiertegen aan, dat het onjuist was
dat de Fransche admiraalsvlag nooit gestreken was geworden,
en dat het gebruik geheel anders was, hetgeen hij met de
beëedigde verklaringen onzer voornaamste zee-officieren be-
wees ; wat het tractaat met Engeland aanging, ontkende
hij dat de Engelschen niet tot het contra-salut zouden ver-
pligt zijn, het tractaat liet immers alles over aan het ge-
315, 354. Fan Bewningeti aan de Wdt, 6 xiug., 24 Dec. 0. 1. II,
318, 410.
1)nbsp;I)e IVitt aan van Beuningen, 16 Sept. II, 354. „lek Ican liey-
«lighlyok verklaeren, myns wetens, soodaenigi Tractaet nooit gesien te
„hebben, ook niet te geloven, dat het in rerum natura sal wesen.quot;
Fan Beuningen aan de Witt, 29 Oct. 11, 379.
2)nbsp;Le Pavillon de France ne se laisse jamais. Jan Beuningen aan
de Witt, 28 Aug., 29 Oct. en vooral 12 Nov., 10, 24 Deo. 1666, 8
April 1667. II, 334, 379, 388 , 403, 409, 472. De Witt aan van
Beuningen, 24 Maart 1667. II, 460.
3)nbsp;Van Beuningen aan de Witt, 6 Aug., 5 Nov., 10 Dec. 1666 ,
8 April 1667 II, 318, 384, 403, 472.
De Fransche konimandant de neufchaise 0. a. had in 1652 op
de reede van Palisse de Admiraalsvlag voor ons gestreken. De Witt
aan van Beuningen, 22 Julij , 21 Oct. II, 312, 373. Van .
aan de Witt, 6 Aug., 10 Dec. II, 317 , 403.
bruik i), en het was aan geenen twijfel onderhevig dat dit
contra-salnt door hen gegeven werd , en werd het soms
verzuimd, het was eene onregelmatigheid, die men in het
vervolg beantwoordde door het salnt te weigeren
Om zijne redenen meer klem bij te zetten, diende hij
zelfs eene flinke en bondige memorie bij de Fransche regering
1) Van Beuningen aan de Witt, 17 Dec., 24 Dec., II, 407, 410.
„dat men wegens haer Ho. Mog. doceren kan, dat het contra-strycken
„bij Engelsche commandanten is gepresteert ende daer door, ende door
„de évidente redenen, op dewelcke het contra-strycken geëyscht wert,
„geëvinceert kan werden, dat het een saeke is van soo klaer een reght,
„dat die niet nodig heeft uytgedrulet te werden, ende verstaen wert
„door de woorden, van dat men op Hstryeken antwoorden sal, volgens
„H oude geiruyck.quot;
De Admiraal montagtje en de Vice-Admiraal lauson o. a. hadden
den groet van den Vice-Admiraal de euïter op gelijke wijze beantwoord.
Be Witt aan van Beuningen, 22 Julij 1666. o. 1. II, 812. „Wel
„is waer dat de Engelschen ook soniwylen, voornaementlyck als sy de
„sterckste waren , hare vlagge wel hebben blyven laten wayen; maer
„daerentegen is mede waer, dat de onsen wederom de sterckste synde,
„ook somwylen de Engelschen wel eerst hebben doen strycken ; gelyck
„my nogh onlanghs door den Lieutenant-Admirael tromp verhaelt is
„een casus, daer hy sulcks selfs hadde gepleeght; dogh op soodanige
„voorvallen en moet men sigh. naer myn oordeel niet fonderen.quot; etc,
Cf. et 21 Oct., 30 Dec. 1666, 24 Maart 1667. II, 374, 414, 460.
Onze verhouding met Engeland op dit punt vinden wij helder
uiteengezet in een\' brief van de Witt aan van Beuningen, vau 5 Aug.
1666 , o. 1. II, p. 315. „Opdat wij niet souden schynenquot;, zoo lezen
wij daar o. a., „aen de Engelschen iets te hebben toegestaen, hetwelck
„eenighsints soude deflueren uyt haer gepretendeert Bominium Maris,
„soo hebben wy altyts geobserveert twee saeken, de eene dat onse
„Vlooten haer op deselve wyse salueren ia alle Gewesten, te weten
„soo wel in de iSToordt-Zee , de Spaensche Zee ende de Middellantsche
„Zee, als in de Britannische Zee:\' Ende ten tweeden, dat wij de Of-
„ficieren van desen Staedt ter Zee, even op deselve wyse doen proce-
„ deren tea aensien van de vlagge van Vranckryck ende van alle andere
„Koningen, die wy eenigh respect gewoon syn te defereren, als deselve
„Officieren haer ten respecte van de Engelsche vlagge syn gedraegeude.quot;
enz. Cf. et van Beuningen aan de Witt, 20 Aug. II, 331.
in, waarbij deze en andere argumenten met kracht werden
aangedrongen
Inmiddels naderde de tijd voor de vereeniging der vloten;
de onderhandelingen werden gestadig voortgezet, herhaaldelijk
kwam men op dezelfde gronden terug, zonder daarmede iets
vooruit te komen. Het was daarom dat de witt zelf aan
den Franschen gezant d\'estrades te kennen gaf, en ook
door van betjningen hetzelfde aan de Fransehe regering
zeggen liet, dat, zoo men niet van het contra-salut verzekerd
was, het salut stellig en zeker van onzen kant niet zoude
gegeven worden 2).
Frankrijk, de vasthoudendheid van onze Staten op dit punt
ziende, schijnt eindelijk toegegeven, althans het salut van
onzen kant niet geëischt te hebben, hoewel de zaak nooit
eene formele regeling erlangde 3).
Met de Deensche regering werden onze Staten het spoediger
hieromtrent eens. Deze was er zeer mede tevreden, dat de
Nederlanders den eersten groet zouden geven, en weigerden
1)nbsp;Deze memorie is van den 5 April 1667 en in haar geheel te
vinden in de brieven, van de Witt II , hl. 473—6.
2)nbsp;De Witt aan van Benningen, 28 Oct., 4 Nov., 16, 30 Dec. II,
378, 381, 404, 414. „Ende sullen Wy daer henevens, aen denselven
„Heere Ambassadeur (d\'ksteades) duydelyck denuncieren, dat by soo
»verre het Chef van haer Ho. Mog. Yloote, vooraf van \'i vereyste
»Contrasalut niet verseeckert is, de vlagge van \'s Landts Yloote niet
»gestreeeJcen, maer wel het salut met kanon gedaen sal worden.quot; etc,
5 Mei 1667. II, 492.
Van Benningen aan de Witt, „Ick seg, dat syn ordres (van den
»Ned, Admiraal) apparentelyck sullen syn, niet te strycken, tensy hy
»vooraf van contra-strycken is verseeckert; ende den Heere de iionne
»seyt, dat hy daer op niet te seggen heeft; \'t schynt daer uyt, dat men,
»of sonder voorgaende verspreek ordre wil geven tot hét contra-stryoken,
»ofte dat men te vrede is, dat nog van de eene, nogh van de andere
»kant, anders als met het kanon\'gesalueert werde, ofte men vertrouwt,
»dat de Vrede bereyckt sal werden, eer de Vlooten in Zee komenquot; etc.
29 April 1667. II, 489. De Witt aan Meerman en Joh. Bareel. 27
Maart 1668. IV, 724.
den wedergroet dus niet; alleen verklaarde zij, dat, zoo wij
in dit opzigt meer aan Frankrijk toestonden, zij ook op
dezelfde eer zoude aanspraak maken \'). Onze gezant van
eeede tot ambrongen deelde daarop mede, hoedanig onze
houding tegenover Frankrijk zoude zijn, en zoo gaf deze
zaak daar tot geene verdere moeijelijkheden aanleiding 2).
Het volgende jaar in 1668 gaf hetzelfde punt bij eene
soortgelijke gelegenheid aanleiding tot onderhandelingen met
Engeland. De witt en temple waren het omtrent het ver-
leenen van het contra-salut eens geworden, het kwam er nu
slechts op aan, ook de Engelsche regering daarvoor te winnen,
en het was daarom dat de witt den Nederlandschen gezant
te Londen meerman opdroeg deze zaak aldaar eens ter sprake
te brengen. „lek hebbe nooyt anders konnen begrypenquot;
zoo schrijft hij hem daarbij, „dan dat soodaenigen expedient
„ten hooghsten satisfactoir moet sijn, selfs aen die geene, die
„swanger mogen gaen met de aldersterckste imaginatie, dat
„het vrije element van de zee aen de koningen van Groot-
„Britannien of aen de Engelsche natie eygen sy; naedemael
„die imaginatie in allen gevalle niet hoger kan gaen, dan om
„de koningen van Groot-Britannien of de Engelsche natie soo
„kraghtigen regt toe te schrijven over de zee, als over het
„Territoir van Engelandt selfs, alwaer haer het reght van
„volle Souverainiteyt bij alle natiën indisputabelyck werdt
„toegestaen; nu is het noghtans sulcks, dat de koningh selfs
„in eygener persoon binnen \'t voorsz. syn Territoir, jae op
„syn Troon nooit meerder heeft gepretendeert, als de eerste
„salutatie, ende nimmer geweygert de resalutatie aen die,
1)nbsp;van neede aan de Witt. 14 Junij 1667. VI, 598.
2)nbsp;De Witt aan van Beede. 24 Jumj 1667. VI, 602.
Volgens de meening van van beuningen was liet niet noodig, dat
tusschen Fransche en Deensche schepen groeten met de vlag gewisseld
werden. „lek segh voor seeker te geloven, dat men onder Koningen
„die formaliteyten aghterwege laet, om contèntie te éviteren.quot; Van
aan de Witt, 1 Julij 1666 , II, 303.
„die haer Hoogh Mogende aldaer gerepresenteert hebbenquot;,
enz. 1).
Meeeman en eoeeel hadden hierop een onderhoud met
den koning, waarbij zij zoowel dezen als ook andere gronden
voor het verleenen van het contra-salut aanvoerden. De ko-
ning antwoordde hun evenwel, dat, ingevolge het bestaande
tractaat, alles moest geregeld worden door het gebruik, en
dat dit medebragt, dat in de Britannische zeeën het contra-
salut niet werd verleend 2).
De gezanten lieten het echter hierbij niet; zoowel met ak-
LiNGTON als met den hertog van Tork werd dit punt nog in
het breede door hen besproken 3); het leidde evenwel tot
geen resultaat; Engelschen en Nederlanders verklaarden het
gebruik op hunne wijze, en de eersten bleven even stand-
vastig weigeren eene toezegging van het contra-salut te geven,
als de laatsten vast besloten waren het salut niet te geven,
zoo zij die toezegging niet hadden ontvangen
In 1671, toen Engeland naar een voorwendsel zocht om
ons den oorlog aan te doen, kwam er ook over deze zaak
wederom geschil. Onze vloot namelijk, zoo als bynkehshoek
1)nbsp;De Witt aan 3Ieerman, 9 Maart 1668. IV, H. 695—6.
2)nbsp;Heerman aan de Witt, 7 April 1668. IV, bl. 753—5.
De Witt aan Meerman en Joh, Boreel, 8 Junij 1668. IV, bl.
804—5.
■i) Zie dat laatste vooral in den brief van Meerman aan de Witt van
7 April 1668. IV, bl. 753—5, waarin de volgende zinsnede voorkomt:
„Wy vonden niet goet,............ voor die eerste reyse te seggen,
»dat wy dan ook het saluyt niet souden konnen doen, ende dat ver-
.. volgens het salut ende het contra-salut ongedaen soude moeten blyven ,
.nae het exempel van het geene in het voorlede jaer met Vranokrijek
»geschiedt soude geweest syn, maer oordeelden beter te syn, dat wy
»die saeke reserveerden tot een naedere Audientie bij syne Majesteyt
»ofte wel tot een Conferentie met syne Majesteyts Commissarissen.quot;
Vergelijk nog verder over de toenmalige onderhandelingen Meerman
aan de Witt, 16 Junij 1668. IV, 816. De Witt aan Meerman, 1,
22 Junij 1668. IV, 800, 821; aan Meerman en Joh. Boreel, 8 Junij.
IV , 804.
vermeldt, „onder H landtquot; bij Zeeland (en dus in ieder geval
niet in betgeen de Britsebe zee genoemd werd) voor anker
liggende, bad geweigerd voor een Engelseh yacht de vlag te
strijken. De Engelscbe regering,, die dit gescbil eigenlijk
uitgelokt bad, beklaagde zieb daarover bij onze Staten; deze
ecbter stelden onzen vlootvoogd (den luitenant-admiraal van
gent) in bet gelijk, en zoo werd deze omstandigheid eene
der oorzaken, waarom ons Engeland den oorlog verklaarde.
Bij den daarop gevolgden vrede van Westminster van 19
Eebr. 1674 werd dit geval in het tractaat opgenomen en
alzoo bepaald, dat onze geheele vloot zelfs voor één enkel
Engelseh schip, dat het koninklijke zeil (jack) of zijne vlag
voerde, zoowel het topzeil als den topwimpel van den grooten
mast zoude strijken, en zulks in de geheele zee tusschen het
Statenland in Noorwegen en kaap Einisterre. Opmerkelijk
is het hierbij dat het punt van het contra-salut in dit trac-
taat onaangeroerd bleef, en dat wij ook weder in het slot
van het betrekkelijke artikel, even als in de vorige tractaten,
eene verwijzing naar het gebruik vinden, maar nu in zoo-
verre veranderd, dat de verpligting tot het contra-salut
daaruit moeijelijk meer konde afgeleid worden i);\'
Vreemd is het niet, dat onze Staten i]^ den benarden toe-
stand, waarin zij toen verkeerden, tot deze concessie over-
gingen; toch was het tractaat van 1674 meer eene erkenning
van de meerderheid der Engelschen ter zee, dan wel van
hun gepraetendeerd dominium. Dit schijnt duidelijk te blij-
1) Dtjiiont vil P. I, p. 354: „eodem modo pariqne honoris tes-
„timonio, qno ullo unqnam tempore aut in alio loco antehac usitatiim
„fiiit versus ullas maj. Britannioae suae aut anteoessorum suorum naves
„ah ullis ordinum generalium suorumque anteoessorum navibus.quot; Btn-
keeshoek, /. Buhl. II, C. XXI, Wheaton, Hist, I, p, 200 sqq.
Boee, de dom. gent. aqnat., p. 53 sqq.
Dat de Engelschen hunne aanspraken op de Brittannische zeeën uit-
strekten tot kaap Einisterre blijkt ook uit eene Engelsche instructie
van 1665 , waarover men vergelijke den reeds aangevoerden brief van
Meerman aan de JFiti van 16 Janij 1668, Brieven IV, 816,
ken uit den aanhef van het betrekkelijke artikel, waarin
wij wel lezen: „Praedieti ordines generales Unitarum Provin-
„ciarum debite, ex parte sua agnoscentes jus supra memo-
„rati domini Magnae Britanniae regis, ut vexillo suo in
„rihus infra nominandis honos Jidbeaturquot;, maar • nogtans het
dominium der zee niet als oorzaak van die eerbewijzing wordt
aangemerkt.
In het tractaat van 1784 wordt deze bepaling bevestigd;
immers in art. 2 lezen wij, dat de eerbewijzingen zullen ge-
schieden op dezelfde wijze als voor het uitbreken van den
oorlog het geval geweest is i).
Werden onze Staten er alzoo niet dan noode toe gedrongen
deze teekenen van eerbied zonder reciprociteit op hetgeen
zij nog de volle zee noemden, te verleenen, op het mare
p\'oximum gingen zij daartoe steeds volgaarne over.
Zoo besloten zij den 16 Mei 1670 2), dat het aan den
koning van Denemarken toebehoorende fort Kroonenburg aan
de Oostzee, op zoodanige wijze door onze schepen begroet
moest worden, als de koning van Denemarken dat zoude
willen, zoo hij slechts den Hollanders te dezen opzigte geenen
zwaarderen last oplegde dan aan andere volken.
Evenzoo besloten zij den 3 Januarij 1671 dat de komman-
danten hunner schepen in mari proximo onder \'t kanon van
de forten, {quousque tormenta urhium et arcium exploduntur)
zouden groeten, zoo als de vorst van het vreemde gebied
dat zoude willen, en dat het aan dezen zoude worden over-
gelaten, of hij weerom wilde groeten of niet; ieder immers
was meester in zijn eigen gebied en ieder vreemdeling, die
zich aldaar bevond, was aan hem onderworpen 3).
Anders evenwel dacht er de Eransche regering over. Niet
alleen toch, dat in 1668 de Eransche vlootvoogden den
\') De hartens, Becueil des principaux traités II, 530. Boer, p. 57.
Bynkershoek, Q. J. Tuhl. Lib. II. C. XXI; de dominio maris. C. IV.
„nbsp;q. J. Tubl., eodem; de dom. maris, eodem et C. 11.
„nbsp;de dom. maris. C. IV.
-ocr page 120-groot-hertog van Toscane noodzaakten, om het fort van Li-
vorno het eerst hunne vloot te doen begroeten, voorgevende,
dat hetzelfde door de overige Italiaansche forten geschied
was 1), en dat in 1671 een Fransch schip weigerde een
Genueesch fort te begroeten, handelingen, die door onzen
BYNKEKSHOEK tcu sterkste gelaakt worden; maar ook de or-
donnantie van 15 April 1689 volgde hetzelfde voorbeeld, door
o. a. te bepalen, dat behalve Corfu, Zante, Cephalonia, Nizza
en Villafranca, de drie eerste, toebehoorende aan Venetië,
de beide andere aan Savoye, alle plaatsen en forten het eerst
de schepen der Fransche admiralen en vice-admiralen zouden
begroeten 2).
De geschiedenis levert overigens nog vele voorbeelden van
dei\'gelijke aanmatigingen, en van geschillen daaromtrent op.
Niet zelden ook was men op middelen bedacht, om de weder-
zijdsche teergevoeligheid op dit punt te gemoet te komen s).
Thans echter zijn de eerste verdwenen en de laatste dus on-
noodig geworden. Het gewigt dat aan deze eerbewijzingen
in de 17° eeuw gehecht werd, is verloren gegaan, en in het
verlies daarvan heeft de theorie van het mare clausum den
laatsten adem uitgeblazen.
Het strijken van vlag en zeilen, (voor zoo ver dat nog in
gebruik is), het lossen van kanonschoten, enz., wordt thans
1)nbsp;Cf, ï. DE cussY, Phanes et causes célèhres I, Liv, L T. 2,
J 63, p, 149.
2)nbsp;Deze Ordonnantie was overigens voornamelijk tegen de Engelsche
aanspraken gerigt. Over het, met name in 1662\'en 1669 , tusschen heide
landen daaromtrent voorgevallene, vergelijke men th. ortolan, Regies
internationales I, p, 355 sqq. clément. Vie de Colbert, p. 317.
3)nbsp;Vergelijk over een en ander th. ortolan, Eègles internationales
et diplomatie de la mer I, 358—386; ploos van AMSTEL , Verhan-
deling over het recht van commercie tusschen onzydige en oorlogvoerende
volleen, p. 162—167; F, de ctrssT, Fha.ses et causes célelres. Liv. I,
Tit. II, § 63; phillimoee II, § 38; wheaton, Elements du droit
international I, p. 155; de maetens , Frécis du droit des gens I,
§ 158; klübee , Droit des gens I, § 117 sqq.
algemeen erkend niets anders te zijn, dan hetgeen van beu-
ningen daaromtrent reeds in zijne memorie aan het Fransche
hof schreef: „une civilité et une déférence d\'honneur et de
„respect, que de Prince à Prince et d\'Officier de Prince à
„Officier de Prince, n\'est jamais reçu sans qu\'on le rendequot;
Plet regt op deze eerbewijzingen, als onderdeel van het
souvereiniteitsregt van eenen vreemden staat, eene beperking
van den regel: „schip is territoirquot;, is dus tot een\' niets be-
teekenenden vorm gereduceerd, en kan dus moeijelijk meer
geoordeeld worden het souvereiniteitsregt van den staat,
waartoe het schip behoort, te deren.
3. Onderwerping aan de territoriale jurisdictie.
De vrijdom der oorlogschepen van de territoriale jurisdictie
bleef ook in dit tijdperk erkend. Èen bewijs daarvan zien
wij o. a. in een geval, dat ons door bynkeeshoek wordt
medegedeeld In het jaar 1668, zegt hij, legden eenige
private schuldeischers van den koning van Spanje beslag op
drie zijner oorlogschepen in de haven van Vlissingen, onder
dagvaarding van hunnen schuldenaar voor de regtbank dier
stad. De Spaansche gezant beklaagde zich hierover bij de
Staten-Generaal, en deze besloten den 13 Dec. van datzelfde
Brieven van de Wiit II, p. 473. „Gelyck het notoirlyct de reden
»conform is , dat iemandt , hoe grooten Monarch hy ook sonde mogen
„syn , gesalueert wordende, syn hoet weder afli\'ghtequot;, schrijft ook de
fFitt aan van Beuningen 23 Julij 1666 II. 312.
Op het congres te Aken (1818) is hepaald, dat men pogingen zoude
in het werk stellen , om een algemeen reglement voor alle zeemogend-
heden , op het zee-ceremoniëel tot stand te hrengen. Tot nog toe is
daarvan evenwel niets gekomen, en het schijnt niet te betreuren. Zie
immers Domin, Art. VIII, welk artikel ik liever nog kortweg aldus
zonde lezen: „Le cérémonial maritime n\'est régi que par la politesse
„réciproque.quot;
Bynkeeshoek, de foro legatorum. Cap. IV. Dit geval bewijst
te meer, omdat de Staten overigens het beslag op den privaten eigen-
^nbsp;dom van eenen vreemden vorst toelieten, zoo als blijkt o. a. uit het
gebeurde in 1628 met den keurvorst van Brandenburg, in 1689 met
den hertog van Mecklenburg, enz.
jaar, dat de Staten van Zeeland moesten zorgen, dat die
schepen terstond weder werden vrijgelaten; dat echter de
koning van Spanje zoude worden gewaarschuwd zijne schuld-
eischers te voldoen, opdat zij niet verpligt zouden zijn het
nemen van représaille-maatregelen toe te staan.
Een ander bewijs levert ons het gebeurde met „the Ex-
changequot; in het jaar 1810
„The JSsechangéquot;, een schip, oorspronkelijk toebehoord
hebbende aan een\' Amerikaansch\' onderdaan, was te St,
Sebastiaan in Spanje op bevel van napoleon aangehouden,
prijs verklaard en tot oorlogschip ingerigt. Aldus onder
Eransche vlag op kaapvaart uitgezonden, liep het de haven
van Philadelphia binnen en werd daar door den vroegeren
Amerikaanschen eigenaar opgeëischt. Het Amerikaansche hof
(president mabshall) gaf in deze zaak de volgende beslissing:
„The vessel in question being a public armed ship in the
„service of a foreign sovereign, with whom the United States
„were at peace, and having entered an American port open
„for her reception, on the terms on which ships of war are
^.generally permitted to enter the ports of a friendly power,
„must be considered as having come into the American ter-
„ritory, under an implied promise, that, while necessarily
„within it and demeaning herself in a friendly manner, she
„should be exempt from the jurisdiction of the country.quot;
En van geene andere meening dan deze was de beroemde
lord stowell, zoo als blijkt uit de zaak van het Nederland-
sche oorlogschip: de Prins I\'rederih
„I thinkquot;, zeide hij daar, „that the first application fora
„recompense in the nature of salvage, ought in the case of
„a ship of war belonging to a foreign State, to have been
„made to the representative of that State resident in this
„country,quot;
\') Wheaton , Blements of international law dit. Lawrence), pag,
145.
2) Phillimoee I, § 345,
-ocr page 123-m
Echter voor het geval dat de regering van den staat, waar-
toe het schip behoorde, zich ten nadeele van Bntsche
onderdanen niet met de zaak wilde inlaten, erkent lord sto-
well de bevoegd.he]d van den Engelschen regter: „it is not
„till after their denial of justice, that recourse should be had
„elsewhere.quot;
Deze uitzondering is nogtans in de praktijk der volkeren
onbekend, en wordt ook door de schrijvers van dit tijdperk
niet aangenomen i). Zij schijnt dan ook inderdaad geheel
onaannemelijk. Veeleer behoorde in het gestelde geval aan
eene regeling langs diplomatieken weg de voorkeur te worden
gegeven, bij gebreke waarvan dan des noods représaille-maat-
regelen zouden kunnen genomen worden; — maar tot eene
regterlijke tusschenkomst op het oorlogschip schijnt den vreem-
den staat evenzeer in dit als in alle andere gevallen de be-
voegdheid steeds te zijn en ook te moeten worden ontzegd.
Zien wij thans, hoe het in dit tijdvak met het koopvaar-
dijschip is gesteld.
1) Vergelijk casabegis , Discursus legales de commercio. Diso. 136,
§ 9—13. De staat keeft uitsluitend jurisdictie over zijne vloot, zegt
Mj, „quia absque tali jarisdictioue classis conservari et consistere non
„posset.quot; Eu hetgeen van de vloot geldt, geldt ook van het enkele
oorlogschip: „nulla enim habenda est differentia inter majorem et mino-
„rem multitudinem gentis militaris..............dummodo unum-
„quodque membrum gentis militaris multitudinem vel universitatcm sub
j.jurisdictione alicujus Ducis retin eatquot; Vattel, Droit des gens. Liv.
1, Ch. XIX, § 216. Kent, Commentaries on American law I, Part.
1, Lect. VI, p. 128 and Lect. VII, p. 159. Klüber I, § 55.
\'^va.Kxo^, Mements. (Lawrence) p. 158. Hemteb , § 79 V. C. von
Kaltenborn j Grundsätze des praktischen Duropäischea Seerechts. Ber-
lin 1851, 11, § 215, p. 349. Ortolan, Regies internationales 1, 213
et 336, (waar ook vooral de aangehaalde tractaten de aandacht ver-
dienen). pihllimobe I, § 346. Travers twiss, the lam of nations
I, § 158, p. 229. Zie ook Domin, Art. XLII et CIV. „Des troupes
«et des bâtiments de guerre étrangers entrant dans le territoire d\'un
„autre état sont exempts eux aussi de toute juridiction civile ou cri-
»minelle de cet état.quot;
In liet vorige tijdvak zagen wij, dat de vreemde kooplieden
en zeevaarders, en dus ook de bemanning der koopvaardij-
schepen, eene speciale jurisdictie deelachtig waren geworden,
uitgeoefend veelal door hunne eigene landslieden, de consuls.
Wij merkten echter op, dat bij het einde van dat tijdperk zich
reeds de voorteekenen van eene groote verandering in dat
consulaire systeem begonnen te vertoonen, voorteekenen, die
wij meenden te moeten ontwaren in het instellen van gemengde
commissiën, en het niet meer of niet dikwijls meer verleenen
van verlof tot oprigting van nieuwe consulateu. En die ver-
andering liet niet lang op zich wachten. In het laatst van
het vorige tijdvak voorbereid, had zij in dat hetwelk wij nu
behandelen reeds spoedig haar beslag gekregen. Zij bestond
daarin, dat de consuls, die te voren eene zoowel regterlijke
als adminisirative magt uitgeoefend hadden, thans die regter-
lijke magt voor het grootste gedeelte verloren.
De meerdere beschaving der volken, waarvan het gevolg
was, dat men wederkeerig meer vertrouwen in elkanders
regters en regtspleging begon te stellen; de meerdere ont-
wikkeling van het volkenregt, vooral op het stuk der ge-
zantschappen , waardoor de consuls noodwendig veel van hun
aanzien moesten verliezen, en waarschijnlijk wel voornamelijk
de naijver der verschillende staten op die vreemde jurisdictie,
het uitvloeisel van een vreemd souvereiniteitsregt, die zij niet
naast zich konden dulden, schijnen tot die verandering de
hoofdaanleidingen geweest te zijn i).
Dat zij ook in ons vaderland reeds spoedig was tot
stand gebragt, kan blijken uit het reglement van 24 Julij
1658 voor de consuls in Spanje, Frankrijk, Italië en op
de kasten van de Middellandsche zee, behalve Turkije en
1) Phillimoee II, § 344, De miltitz , Manuel des Consuls II,
P. 2, p. 3 sqq. Heittee, § 245. Zie de verscMllende tractaten
en ordonnantiën, regelende de bevoegdheid der Consnls, bij jf. de
cussY, Thases et Causes célèbres I, p. 39 sqq., en vooral in zijn Rè-
glements consulaires des principaux états maritimes de l\'Europe et de
de staten op de kusten van Afrika, tot het Turksch gebied
behoorende, welks art. 4 aldus luidde:
„De gheseijde consuls sullen haer geen authoriteijt, ofte
„eenige jurisdictie hebben aen te matigen, ofte poogen te
„exerceren over de personen van de koopluyden ofte derselver
„elfeeten.quot; i).
Zoo werd dan de consulaire jurisdictie van den vreemden
bodem verdreven en tot het schip beperkt. Maar ook hier
werd zij door de territoriale jurisdictie vervolgd. Had zij
zich te voren naast deze geplaatst, thans werd de verhouding
geheel omgekeerd, en plaatste deze zich nevens haar. De
territoriale jurisdictie begon zich wederom op het schip te
doen gelden, even als voor de instelling der consuls, en
kreeg daar meer invloed, dan ooit de consulaire jurisdictie
op het vreemde territoir had uitgeoefend.
Ging men dus in de overige staten van het eene uiterste
tot het andere over, in de Levant en de Mahomedaansche
staten nogtans bleef de oude inrigting bewaard. Natuurlijk,
daar deze landen nog niet op een meer ontwikkeld volken-
regt konden bogen, en voor eene goede regtsbedeeling geen\'
genoegzamen waarborg gaven.
Wij hebben dus van dezen tijd af twee verschillende soor-
ten van consuls: de consuls in de Mahomedaansche staten
met eene uitgebreide jurisdictie zoowel in civile als in correc-
tionele en criminele zaken, en de Europische consuls, die \'t zij
uitoefenende, \'t zij vertegenwoordigende de regterlijke magt
van hunnen staat, deze echter niet verder dan het scheeps-
boord uitgestrekt, en ook daar nog aan de territoriale juris-
dictie eene breede plaats nevens zich ingeruimd zagen.
Tot hoe ver ging nu die territoriale jurisdictie? Wanneer
was zij bevoegd tusschen beide te komen, wanneer niet ? In
het algemeen was dit van de verschillende wetten en tractaten
alsmede van het gebruik afhankelijk, waardoor dit natuur-
\') Men zie dit reglement bij J. webtheim, Manuel à l\'usage des
Consuls des Pays-Bas, Tome I, p. 16, 363.
lijk op verschillende wijze geregeld werd; vooral merkwaardig
echter was de regeling, die dit punt in Frankrijk heeft ondergaan.
Men heeft daar namelijk onderscheiden tusschen:
1°, Misdrijven aan boord van het schip begaan tegen
personen, niet tot het scheepsvolk behoorende.
2quot;. Overeenkomsten met zoodanige personen aangegaan.
3°. Misdrijven aan boord van het schip begaan door een\'
der schepelingen tegen een\' zijner kameraden, en andere
handelingen, tot de inwendige tucht van het schip behoorende,
waartegen de hulp der locale autoriteiten is ingeroepen of
waardoor de rust der haven is gestoord.
4°. Misdrijven en handelingen als sub 3°., maar zonder
dat de hulp der locale autoriteiten daartegen ingeroepen of
de rust der haven daardoor gestoord is.
Alleen in het laatste geval is de territoriale jurisdictie
onbevoegd tusschen beide te treden.
Wij vinden dezen regel gehuldigd in een Avis van den
Conseil d\'Mat van 28 Oct. 1806, op den 20 Nov. van dat
jaar met de keizerlijke goedkeuring bekrachtigd.
Er hadden zich namelijk in dat jaar de beide volgende
gevallen voorgedaan:
Er was aan boord van „the Newtonquot;, een\' Americaanschen
koopvaarder, liggende in de haven van Antwerpen, een
twist ontstaan tusschen twee lieden van het scheepsvolk, die
zich bevonden in eene boot tot het schip behoorende. Beide,
zoowel de Americaansche consul als de plaatselijke autori-
teiten wilden zich deze zaak aantrekken.
Terzelfder tijd had iets dergelijks plaats gegrepen aan
boord van „the Sallyquot;, een\' anderen Americaanschen koop-
vaarder, liggende in de haven van Marseille. Een van de
officieren van dat schip had een\' der lieden, tot het scheeps-
volk behoorende, wegens ongehoorzaamheid geslagen en daar-
bij eene ernstige wonde toegebragt. Ook hier ontstond een
conflict van jurisdictie.
De Conseil d\'Etat bij bovengenoemd Avis besliste in beide
gevallen ten gunste van den Americaanschen consul.
Het Avis luiclde, als volgt: i)
„Le Conseil d\'Etat, qui, d\'après le renvoi à lui fait-par
„S. M.) a entendu le rapport de la section de législation sur
„celui du grand-juge ministre de la justice, tendant à régler
„les limites de la juridiction que les Consuls des Etats-Unis
„d\'Amérique, aux ports de Marseille et d\'Anvers, réclament,
„par rapport aux délits commis à bord des vaisseaux de
„leur nation, étant dans les ports et rades de France;
„Considérant, qu\'un vaisseau neutre ne peut être indéfini-
„ment considéré comme lieu neutre et que la protection qui
„lui est accordée dans les ports français ne saurait dessaisir
„la juridiction territoriale pour tout ce qui touche aux iu-
„térêts de l\'Etat; qu\'ainsi le vaisseau neutre, admis dans im
„port de l\'État, est de plein droit soumis aux lois de police,
„qui régissent le lieu, oii il est reçu; que les gens de son
„équipage sont également justiciables des tribunaux du pays
„pour les délits, qu\'ils y commettraient, même à bord envers
„des personnes étrangères à l\'équipage, ainsi que pour les
„conventions civiles, qu\'ils pourraient faire avec elles; mais
„que si jusque là la juridiction territoriale est hors de doute,
„il n\'en est pas ainsi à l\'égard des délits, qui se com-
„mettent à bord du vaisseau neutre, de la part d\'un homme
„de l\'équipage neutre, envers un autre homme du même
„équipage; qu\'en ce cas les di-oits de la puissance neutre
„doivent être respectés, comme s\'agissant de la discipline
„intérieure du vaisseau dans laquelle l\'autorité locale ne doit
«pas s\'ingérer, toutes les fois que son secours n\'est pas ré-
„clamé, ou que la tranquillité du port n\'est pas compromise.quot;
„Est d\'avis que cette distinction, indiquée par le rapport
»du grand-juge et conforme à l\'usage, est la seule règle
»qu\'il convient de suivre dans cette matière; et appliquant
»cette doctrine aux deux espèce| particulières, pour lesqael-
»les les Consuls des ^tats-Unis on^ réclamé; considérant que
„dans l\'une de ces affaires il s\'agit d\'une rixe passée dans le
\') SiREY, Recueil général de jurisprudence. VI, 501.
-ocr page 128-„canot du navire américain le Newton, entre deux matelots
„du même navire, et dans l\'autre d\'une blessure grave, faite
„par le capitaine en second, du navire la Saïly, à l\'un de
„ses matelots, pour avoir fait usage du canot sans son ordre;
„Est d\'avis, qu\'il y a lieu d\' accueillir la réclamation et
„d\'interdire aux tribunaux français la connaissance des deux
„affaires précitées.quot;
Van liet stelsel van dit Avis verschilde echter de leer in
Engeland en Noord-Amerika aangenomen, volgens welke de
bemanning der koopvaardijschepen in geenen deele onder-
scheiden werd van alle andere vreemdelingen die zich op het
grondgebied van den staat bevonden, en dus even als deze
in alle gevallen, zonder eenige uitzondering, aan de terri-
toriale jurisdictie onderworpen werd i).
Het zijn deze beide stelsels , die ook thans nog heerschende
zijn, en over wier toepassing wij dus eerst in ons tweede
gedeelte kunnen spreken, waar wij over den omvang van
onzen regel zullen handelen.
afdeeling ii.
Het schip zooicel in de territoriale wateren van eenen
vreemden staat, als op de volle zee.
Be regel tegenover zijne derde beperking:
de oorlogsregten.
De gronden tot confiscatie krijgen in dit tijdvak eenige uit-
breiding, In het vorige zagen wij dit regt in vijf verschil-
lende gevallen uitoefenen. Deze worden nu in dit tijdvak
vermeerderd met het volgende:
Marshall in zake van J.he Exchange.\'\'\' Phillimgee I, § 348.
Wheaton, Mements, (Lawrence), p. 154 sqq. Kent, Coj/imentaries I.
Lect. Vn. Massé , Le droit commercial. Tom. II. Livr. II. Tit. II.
Ch, I. Sect, L
6° geval: Wegens het voortzetten van den handel van een\'
der belligerenten.
Eveneens krijgt natuurlijk ook het regt van onderzoek in
hetzelfde geval uitbreiding, ter vergewissing of er grond tot
confiscatie om voormelde redèn bestaat.
Buitendien heeft men thans ook, hoewel het zeer is betwist
geworden, deze oorlogsregten in tijd van vrede willen doen
gelden,
het regt van confiscatie;
Wegens het drijven van slavenhandel of het aan boord
hebben van slaven ;
het regt van onderzoek ■.
a.nbsp;ter vergewissins; of er slaven aan boord waren;
Onbsp;O
b.nbsp;ten einde onderdanen, die zich op vreemde oorlogs- of koop-
vaardijschepen mogten bevinden, te pressen voor de zeedienst.
§ L Van den Westfaalschen vrede tot den vrede
van Aken (1748).
Regt van confiscatie.
Voor de behandebng van dit regt is dit gansche tijdvak bij-
zonder merkwaardig, vooral het begin, omdat wij daarin de
ontwikkeling van een nieuw beginsel zien, waarvan wij de
sporen reeds tegen het einde van het vorige tijdperk ontdekten,
en dat, uitgedrukt in de formule: „m}quot; schip, vrij goedquot;, eene
afwijkino- van het Consolato del mare in zachteren zin tot stand
bragt.
Dit beginsel heeft langzamerhand vasten voet gekregen,
en wordt in dit tijdperk in verreweg de meeste tractaten
aangenomen.
Wat is de oorzaak hiervan? Hoe komt het, dat die regel,
»m}\' schip, vrij goedquot;, zich thans plotsebng zoo begint te
doen gelden, terwijl hij te voren, wij durven zeggen, geheel
onbekend was i). Algemeen komen de schrijvers hierin over-
Immers aan de capitulaties van 1604 en 1612 kunnen wij bezwaar-
lijk eenigen invloed op zijne vestiging toekennen. Het waren louter
gunstbetooningen, die zelfs geen\' zweem hadden van erkenning van een
een dat de pogingen der Hollanders, om den transport-
handel te bevoordeelen, tot het aannemen van den regel
aanleiding hebben gegeven. En dit valt niet te ontkennen,
maai- wij vragen ons af, of er dan te voren geene volken
waren, die den transporthandel dreven, en hoe het komt,
dat deze, zoo zij al niet de magt hadden om den regel
te vestigen, dan toch geene pogingen daartoe in het werk
gesteld hebben? Het eenige antwoord op die vraag dat
ons voorkomt het ware te zijn, is dit: dat het den regel te
voren nog aan eenen vasten grondslag ontbrak, waarop hij
omstreeks dezen tijd eerst begon te steunen, een\' grondslag,
die hechter en hechter wordende, hem steeds krachtiger heeft
staande gehouden, en hoe langer zoo meer in het verkeer
der volkeren doen doordringen.
Het was namelijk een gevolg van de ontwikkeling van het
volkenregt, dat men thans eerst twee begrippen met elkander
in verbinding bragt, die tot nog toe beide afzonderlijk naast
elkander hadden voortbestaan, en wier verbinding den eenigen
waren grondslag voor den regel „vrij schip, vrij goedquot; moet
leggen. Die beide begrippen zijn dat der territoriale on-
schendbaarheid en der territorialiteit van het schip. Men had
reeds lang die beide praemissen: territoir is onschendbaar
en schip is territoir-, maar men had ze nog niet bij elkan-
der gevoegd, en er dus niet de conclusie uit kunnen trekken,
die er zoo noodzakelijk uit volgen moest: derhalve is ooJc
het schip onschendbaar. Men had tot nog toe steeds het
separatorum separata est ratio der Bartolisten voor oogen
gehad, en was daarvan alleen dan afgeweken, wanneer men
dien regel te zacht vond; van daar de regel: robe d\'ennemi
confisque celle d\'ami, een uitvloeisel van willekeur en geweld;
thans kwam men er toe, door de verbinding van twee zeer
volkenregtelijk beginsel. En evenmin hebben de tractaten van 1351
en 1353 daarvoor ecnig gewigt. Zij staan toch geheel alleen en moeten
dus eer als liet uitvloeisel van een toeval beschouwd worden.
\') wiieaxon, Hist. I, 165. Manning, Lcuo of Nations , pp. 250—1.
-ocr page 131-natuurlijke begrippen, om ook in milderen zin daarvan af te
wijken; van daar de regel: vrij schip, vrij goed, een uit-
vloeisel van billijkheid en regt.
De vestiging van dezen regel is echter met groote moeije-
lijkheden gepaard gegaan. De wrevel van Frankrijk over
onzen afzonderlijken vrede met Spanje de naijver van
Engeland wegens onzen toenemenden handel, waren voor onze
staatslieden bij hunne onderhandelingen struikelblokken, die
zich niet gemakkelijk lieten uit den weg ruimen. Met eerst-
gemeld land zagen wij in 1646 een tractaat sluiten voor den
tijd van vier jaren, hetwelk dus in 1650 ophield verbin-
dende kracht te hebben. Onze Staten zouden dus in dat
jaar tot den toestand van 1645 teruggekeerd zijn, zoo het
hun niet gelukte eeu nieuw tractaat tot stand te brengen.
Het was derhalve niet vreemd, dat te dien einde pogingen
door hen werden in het werk gesteld, te meer omdat op
den 1 Eebr, van datzelfde jaar lodewijk XIV eene ordon-
nantie uitvaardigde, waarbij, even als in die van 1639, de
regels van het Consolato bevestigd werden, maar die toch
ook, even als deze , in de praktijk voor het in de ordon-
nanties van 1543 en 1584 opgenomene „robe d\'ennemi con-
„fisque celle d\'amiquot; schijnt te hebben moeten zwichten. Onze
Staten knoopten dus door hunnen gezant bobeel onder-
handelingen daartoe aan. De vele aangelegenheden, bij dit
tractaat te regelen, deden het echter voorzien, dat het tot
stand brengen daarvan een werk van langen adem zoude
worden, en het was daarom, dat boeeel aanvankelijk eene
provisionele regeling van dit belangrijke punt trachtte te ver-
krijgen. Dit gelukte hem dan ook, want den 39 Mei 1651
werd hem door den koning eene declaratie verleend, waarbij
deze tot tijd en wijle dat een definitief tractaat zoude ge-
sloten zijn aan zijne onderdanen verbood: „de ne point
„prendre ni amener dans les ports de France les navires
„Hollandois, chargés des marchandises, quand mesme elles
1) Vreede, Gesch, der Ned. Dipl. Ged., 2= st., bl. 318—19.
-ocr page 132-„appartiendront aux Enemis, pourveu qu\'ils ne transportent
„hommes etc. marchandise de contrebandequot; \').
Beide, de witt en boeeel, meenden, dat en in deze
bepaling en in die van het tractaat van 1646 de regel „vrij
schip, vrij goedquot; opgenomen was. Het bleek hun echter
weldra, dat men er aan Eransche zijde anders over dacht.
Eeeds den 38 Nov. 1653 schrijft boeeel, dat het hem wel
gelukt is de afschaffing van den regel „role d^ennemi confisque
celle d\'amiquot; te verkrijgen, maar dat het onmogelijk is de
Fransche regering tot het verleenen van „vrij schip, vrij
goedquot; over te halen En in een schrijven van denzelf-
den gezant van den 26 December daaraanvolgende, waarin
hij de reden opgeeft, waarom Frankrijk niet meer dan de
afschaffing van zijnen ouden regel wil toestaan 3), laat hij er
dit op volgen: „Haere Ed. seggen ook, dat de rechte sin ende
\') Brieven van de Witt I, p. 79. W. Boreel aan de Witt, 15 Jan.
1654.
„Invoegen, dat voortaen eenig goet haere vyanden toekomende,
„ende gevonden werdende, in een vry Hollandts schip, \'t selve vyandts
„goed sal alleen van goede pryse wesen, ende andere goederen, ende
„\'t schip selfs vry, want te verkrygen, zoo als Art. 24 van myne in-
„structie gelast hen, dat vry schip maecke vry alle het ingeladen
„goet, selfs dat van den vyandt, dat wil niet gelucken, immers nu
„niet, maer men geeft my hoope, als de Vreede met Spaigne gemaeckt
„sal syn, dat men alsdan geen swaerigheydt sal maecken, om aen haer
„Ho. Mog. alsdan ook rondt uyt toe te staen, vry schip, vry goet.
„Daer werd my noch meer gesecht, dat sy dit Tractaet van Marine,
„soo gemodifieert, als hier hoven is gestelt, aen geene andere Natie,
„nochte Kegeringe sullen toestaen; als aen die van haer Ho. Mog.
„\'twelck mede al syne consideratie van voordeelheeft.quot; Brieven I, 50,
Vergelijk ook Boreel aan de Witt, 26 Dec. 1658 I, 65.
3) „Sy houden dat nu voor een maxime ende oirbaer voor haere saeken,
„dat haeren vyand niet en behoort beschermt, nochte bedient te worden
„door haere Ho. Mog. onderdanen schepen,quot; etc. Brieven I, 66. „lek
„hebbequot;, zoo schrijft hij nog ia denzelfden brief, „alle mogelycke de-
„voiren gedaen, om te verkrygen, dat vry schip , maecJct vry goedt;
„dan tot noch toe hebbe \'t selve niet konnen obtineren,quot;
„\'t verstand van d\' Articulen des voorleden Tractaets provisio-
„neel van de Marine A° 1646 gemaeekt, ende nu geëxpireert,
„oolc soodanig is, ende dat sy nu in plaetse van vier jaren, die
„Wet sullen interpreteren ende derogeren (soo verre als boven
„is gesegt) voor altyd in \'t reguard van haer Ho. Mog. On-
„de3:clanen alleen, ende van geen andere Natiën. Soo dat
„alle voorseyde andere Natiën hier in Vranckrijck sullen
„werden getracteert, nae den Eegul van haere voorseyde oude
„gesustineerde.quot;
Dit klonk de quot;witt vreemd in de ooren, want hij was er
zoo zeer van overtuigd dat het tractaat van 1646 den regel
vrij schip , vrij goed inhield, dat hij zelfs aanvankelijk ge-
loofde dat hier een misverstand plaats greep \'). Maar het
bleek weldra, dat het den Franschen volkomen ernst was.
Een volgend schrijven van eokeel nam daaromtrent allen
twijfel weg. „Soo als ick voor desen op den 36 schreef,quot;
dus luidde het daarin, „soo is die maxime hier, dat vyan-
„den goed, in Nederlandtsche schepen bevonden, wert ge-
„confisqueert; maer \'t schip noghte andere vrye goederen,
„en sullen daerom (pour la robe d\'enemi) niet confisquabel
„ wesen: soo als sy op de Ordonnantie van fkan901s premier
„ende heney troisième seggen te mogen doen, ende voor
„desen gedaen hebben; soodat ick niet verkregen heb, dat
„vry schip maecht vry goedt, ende geen vyandts goed. UEds.
„twyffelachticheiyt, genomen op \'t 18 Art., wordt daermede
„gesalveert, want de Fransche Heeren Gecommitteerden, alsoo
„uytleggen den inhoudt van \'t 1 Art. in \'t voorige Tractaet
„van de Marine A°. 1646, ende hebben \'t alsoo altyt (hoe-
«vvel qualyck nae myne opinie) gepractiseert: alsoo Mendre
„libre verstaen te syn, Libre de Confisquation, ende op dat
Ick moet Mer op in vryiglieid seggen, dat ick oordeele \'t selve
„l^y abuys door de Fransche Ministers alsnoch in diervoegen te syn
=;gesnstineert, of wel bij UEd. door abuys in de voorsz. Missive gestelt
„te syn; gemerckt ick in \'t 18 Art. van \'t overgesonden Concept Trac-
„taet meene uytdruckelyck begrepen te sya, dat vry schip, wy goed
„maecken sal.quot; De Witt aan Boreel, 8 Jan. 1654 I, 68.
„dese liaere uytleggiiige ende verkeerde practycque, mogbte
„klaer werden gestelt, ende gereguleert, soo hadde ick in
„klaere termes, volgens myne instructie, versoght, dat my
„schip soude maecken wy goedt, \'t sy of vry of vyandts goed
„ware, geëxcepteert de Contrabande. Dan haere Ed. hebben
„my dat afgeslagen........... \'tis dogh waer, nae myne
„opinie, dat de woorden van \'t eerste Art. in \'t Provisioneel
„Tractaet, als ook in dit Project Art. 18 gestelt, (same ge-
„nomen) behooren mede te brengen, ÜEd. meyninge.quot; etc.
Ook de declaratie van 1651, zoo schreef boreel in den-
zelfden brief, werd op gelijke wijze uitgelegd. En de be-
woordingen daarvan aanhalende, laat hij zich aldus hierover
uit: „Wat kan daer klaerder wesen als dese woorden; maer
„dese luyden hebben d\' Interpretatie aen haer ende de maght
„van \'t oordeelen ende executeren, ende ick klage gedurigh-
„lyck sonder vrucht, ofte redres. Daerom myn Heeren, dient
„dit soo gedooght, ofte klaerder bedongen, voor \'t toeko-
„mendequot; \').
Dat ook de witt, die hier eerst aan een abuis gedacht
had, door de Eransche redenering niet overtuigd was, zal
ons niet bevreemden. „Ick moet bekennen,quot; zoo antwoordt
hij boeeeii, „dat ick nevens U Ed. niet kan sien, in wat
„voegen aen de woorden gestelt in \'t provisionneel Tractaet
„van de Marine de Anno 1646, ofte in \'t 18 Art. van \'t
„overgesonden Project, soodanige explicatie ten reguarde van
„vyanden goederen, in vrye schepen geladen, soude können
„werden gegeven, als by die van Vranckryck gepooght werd
„te doen; alsoo de woorden Rendront lihres niet geappliceert
„können worden, dan op vyanden goederen, die door het
„vry schip, vry gemaeckt worden, als niet nodigh synde,
„ten reguarde van goederen, die uyt hunne eygen nature
„vry syn, dat deselve door de qualiteit van \'t schip gevryd
„werdenquot; 2).
1)nbsp;Boreel aan de Witt, 15 Jan. 1654. I, 78.
2)nbsp;Be Witt aan Boreel, 5 Eebr. 1654 1, 80.
-ocr page 135-Het valt dan ook niet te ontkennen, dat, althans volgens
de letter van het tractaat, de witt en boeeel volkomen in
hun regt waren; het stond er immers met ronde woorden:
„rendront toute leur charge librequot;; maar wat de bedoeling
van het tractaat aangaat is het toch niet zoo uitgemaakt
zeker; want hetgeen de witt aanvoert, dat de woorden
rendront libres alleen op vijandelijke goederen konden doelen,
schijnt nog wel aan eenige bedenking onderhevig, omdat
volgens de gemelde Ordonnanties , die het stelsel der vis at-
tractiva huldigden, ook de neutrale goederen tegelijk met het
schip en de vijandelijke goederen verbeurd verklaard werden,
en dus de vrijdom bij het tractaat toegestaan, ook wel alleen
op deze betrekking kon hebben, eene onderstelling, waarvoor
ook de considerans en het begin van het art. i) schenen te
pleiten, omdat daarin alleen van een „relâchement de la ri-
„gueur de T Ordonnance portant que les Marchandises appar-
„tenantes aux JSnnemis, donnent lieu à la confiscation de celle
„des Amisquot; sprake was,
Hoe het zij, te regt of ten onregte, de Fransehe regering
bleef voor als nog op haar stuk staan, en men moest dus
den vrede met Spanje afwachten, een tijdstip, waarop bo-
eeel krachtens de hem gegevene hoop, meende beter te
zullen slagen
Voor dien tijd was het echter bijna tot eene vredebreuk
tusschen de Staten en Frankrijk gekomen. Niettegenstaande
de ons verleende toezegging toch, zelfs in den zin door
Frankrijk daaraan gegeven, werd de regel „robe d\'ennemi
confisque celle d\'amiquot; nogtans in al zijne kracht tegen ons
toegepast 3), Daar de klagten, hierover bij het Fransehe
hof ingediend, niet baatten, besloot men geweld met geweld
te keeren, en zond daarom de etjiter naar de Middelland-
y
\') Zie pag. 73.
Zie, behalve den reeds aangehaalden hrief van BOReel 1, 50 ,
ook nog Boreelaan de Witt, 10 Ang. 1656 I, 303.
Wagenaar. Dl. XII, Boek 48, p. 445.
sche zee, wien het dan ook weldra gelukte twee Fransche
kaperschepen te nemen (Febr. 1657). De Fransche regering,
hierover verbolgen, liet daarop op alle Nederlandsche schepen
en goederen in gansch Frankrijk beslag leggen, hetgeen bij ons
door een\' dergelijken maatregel beantwoord werd. In den aan-
vang wilde men van geen\' van beide kanten toegeven, zoodat
de zaak werkelijk een ernstig aanzien begon te krijgen. Door
de onderhandelingen met den Franschen gezant de thou
werd zij echter nog in der minne vereffend i).
De vrede met Spanje kwam in 1659 tot stand. Ook onze
Staten werden op hun verzoek als contracterende partij in
het tractaat opgenomen (1661) welks art. 19 in ronde
woorden den regel „vrij schip, wij goedquot; inhield 3). Het
afzonderlijke tractaat met Frankrijk werd eerst in 1662 ge-
sloten, en bevatte dezelfde bepaling, zonder dat het blijkt,
dat zij van Franschen kant nog veel tegenstand ondervond
Met Spanje waren wij reeds in het tractaat van 1650 s) en
1) He Witt aan Boreel 10 en 31 Mei, Boreel aan. de Witt, 18
Mei 1657 I, 317—321. Wagenaak , 1. I. p. 447 sqq.
•2) Aitzema IV, Boek 40, p. 704. Dumont VI, P. 2, p. 346.
„Mais d\'ailleurs aussi sera libre et affranchy tout ce qui sera et
„se trouvera dans les navires appartenans aux sujets du Eoy Tres-
„ Chrétien ^«co« que la charge ou partie d\'icelle fust aux Ennemis du
„dit Seigneur Boy, sauf les marchandises de contrebande.quot; En blijkens
art. 20 zoude deze bepaling wederkeerig zijn. Dumont VI, P. 2,
p. 267.
4) Dumont VI, P. 2, p. 415, art. 35 et 36. Het sluiten van dit
tractaat verwekte aan onzen kant bijzondere tevredenheid. „Wy hebben
„alhierquot;, zoo schrijft de witt aan van beuningen den 3 Mei 1662,
„met sonderlingh genoegen bespeurt, dat de moeyelyckheyt van Uwer
„Ed. langhwyligen Negotiacie, nogh met soo goeden uytkomst is ge-
kroont geworden, ende dat het disrespect den Staedt door de voorsz.
„lankwyligheyt overgekomen , wederomme door de kraght van soo bon-
„digen Alliancie, ende \'t voordeel van so considérable stipulation op
„\'t faict van de Commercie ende Marine wort geëfFaceert.quot; Brieven
I, 528.
■\'\') Dumont VI, P. 1, p. 570, art. 14. Koyaards , de placito :
„lihera navi, lihera merxquot;, p. 34.
met Portugal in dat van 1661 daaromtrent overeengekomen.
De pogingen onzer Staten, zouden zij met gunstigen uit-
slag bekroond worden, moesten echter met opolferingen ge-
paard gaan; waar zij hunnen regel ook zagen aannemen,
zoowel in de vier reeds genoemde tractaten als in de meeste
overige, in den eersten tijd gesloten, het geschiedde niet
anders dan onder bijvoeging van eenen anderen regel, die
den eerste moest trachten smakelijk te maken, inhoudende,
dat de neutrale eigendom aan boord van vijandelijke schepen
prijs zoude zijn (vijandelijlc schip, vijandelijk goed) 2). Al
weder een gevolg van de leer der vis attractiva, en dus eene
derde afwijking van het Consolato del mare.
Met Engeland werden beide regels eerst voorloopig bij den
vrede van Breda in 1667 3) en eindelijk definitief aangeno-
men in het tractaat van 1668. Het had niet aan pogingen
ontbroken om dit rijk reeds vroeger daartoe over te halen;
reeds in 1651 en 1654 hadden onze gezanten het hunne
daartoe gedaan , en ook na dien tijd was men er telkens
op teruggekomen, doch telkens te vergeefs Er waren
wel zeer buitengewone omstandigheden noodig om het land,
dat, op aansporing van den op ons zoo zeer verbitterden,
gewezen ambassadeur te \'s Hage, st. john , juist tegen onzen
vrachthandel de bekende acte van navigatie had vastgesteld.
1)nbsp;Dumont VI, P. 3 , p. 366. Koyaaeds , p. 48.
2)nbsp;Zie onder anderen art. 19 van het tractaat der Pyreneën vau
1659: „II a esté en outre accordé et convenu, que tout ce qui
i,se trouvera chargé par les sujets de S. M. T. C. en un navire des
„Ennemis dudit Seigneur Roy Catholique, bien que ce ne fust Mar-
»chandise de Contre-bande , sera confisqué, avec tout ce qui se trou-
»vera audit navire, sans exception, ny reserve.quot;
3)nbsp;Dumont VII, P. 1, p. 44.
Aitzkma m Boek 32, p. 709. Feriael van Beverningh, p. 576,
578, 701. Be Witt aan Boreel, 3 Dec. 1654. Brieven I, 183.
Be Witt aan Meupoort, 81 Maart, 26 Mei 1656 III, 207, 230
en 23 Pebr. 1657 III, 334, waar de vaststelling van den regel vrij
schip vrij goed „het meest gedesidereerdequot;, „de ziele van het tractaetquot;,
wordt genoemd. Vergelijk ook vooral aitzema IÎI, Boek 36, p. 1296-7.
er toe te nopen een\' voor dien handel zoo voordeelige
bepaling aan te nemen. Nogtans die buitengewone om-
standigheden kwamen. De heersehzueht van lodewijk XIV
maakte niet alleen voor onze Staten, maar ook voor Engeland
een naauw verbond tusschen beide wenschelijk. De witt
begreep het en maakte van deze gelegenheid gebruik om
zijnen gelief koosden regel daar ingang te doen vinden, en
het was niet dan op zijne standvastige weigering, om zonder
het verleenen daarvan tot de Triple-AUiantie over te gaan,
dat dit punt eindelijk werd toegegeven
„De Alliancie is geslootenquot;, zoo schrijft hij dan ook aan
onze gezanten in Engeland, meerman en boreel, „op een
„presuppoost ende onder eene vade toesegginge van den
„Heer temple, dat op naeder ordre van den Koningh van
„Groot-Brittannien de Artikelen van Marine, soo die te Breda
„provisionelyck ter neder syn gesteldt, ende nu wederom
„werden gecorroboreert, nog in een nader instrument verho-
„tenus op den naem van den Koningb van Groot-Brittannien
„ende van haer Hoogh Mogende souden werden ingelijftquot;
Nadat men alzoo deze zaak, om met meerman te spreken,
met Engeland eens „door den beugel had gekregenquot;, gelukte
het ook meer. In het tractaat van 1674 immers, tusschen
onze Staten met dat land gesloten, komen omtrent de regels
vrij schip, vrij goed en vijandelijk schip, vijandelijk goed de-
zelfde bepalingen voor 3).
Omstreeks denzelfden tijd, waarop dit punt voor het eerst
tot ons genoegen met Engeland geregeld was, hadden onze
koopvaarders in het Kanaal zooveel van de kapers van
Oostende te lijden, dat meerman en boreel zich daarover
ernstiglijk bij den Spaanschen gezant te Londen, den graaf
1)nbsp;Dumont VII , P. 1, p. 74, Art. 10 et 11. Wheaton, Bist. I,
166. Eoyaards , p. 54.
2)nbsp;Be Wiiti aan Meerman en Boreel, 26 Jan. 1668. Brieven IV,
627. Vergelijk ook de Witt aan Meerman, 20 Jan. en 17 Pebr. IV,
622 en 650 ; Meerman aan de Witt, 11 Pebr. vl668 IV, 655.
3)nbsp;Dumont VlI, P. I, p. 282, Art. 8.
-ocr page 139-van molina beklaagden, en hem met beroep op art. 14 van
het tractaat van 1650 , verzochten er zich niet tegen te ver-
zetten, dat de prijzen in Engelsche havens invallende, ter-
stond weder zouden worden vrijgegeven. Molina gaf hun
daarop bij eene schriftelijke verklaring te kennen, dat het
gebeurde geheel in strijd was met de bedoelingen zijner re-
gering, die niets liever wenschte dan getrouw hare tractaten
na te leven, en dat hij dus volgaarne aan hun verzoek vol-
deed 1).
Niet alleen tegenover ons maar ook tegenover andere lan-
den was Spanje op gelijke wijze verbonden, en met de meeste
andere zeemogendheden was het eveneens gesteld. Over het
geheel is het merkwaardig hoe spoedig die beide regels vrij
schip, vrij goed en vijandelijk schip, vijandelijk goed hebben
veld gewonnen. Binnen een\' tijd van minder dan 30 jaren
zien wij beide nagenoeg in alle tractaten, waarin omtrent
de confiscabiliteit van vijandelijken eigendom op neutrale,
of van neutralen eigendom op vijandelijke schepen voorzie-
ningen gemaakt zijn, opgenomen.
Nu is het wel waar dat verscheidene tractaten zoodanige
voorzieningen niet bevatten; maar daar staat tegenover, dat
slechts zeer weinige, zoo als de tractaten van 1661 en
1666 3) tusschen Engeland en Zweden en van 1670 tusschen
1)nbsp;Deze verklaring is van den 17 Febr. 1668. Brieven van de Witt
IV, 678—680. „Ce qni étant tout à fait contraire aux intentions du
„Eoi mon Maître, et au soin qu\'il a de conserver religieusement les
„Traitez, j\'ai bien voulu déclarer par ces lignes à Vos Excellences,
„que je ne protégerai ou recommanderai eu façon quelconque la cause
„desdits armateurs en semblable cas, comme étant notoirement mal
»fondée, et n\'étant pas juste aussi que lesdits armateurs (qui n\'ont
»point d\'autre pretexte de leurs prises, si non que les biens j chargez
»appartiennent aux ennemis de sadite Majesté) menent ou envoyent
„lesdits vaisseaux qu\'ils ont ainsi pris, à Oostende, où aussi-bien ils
»doivent être mis aussi-tôt en liberté.quot; ete. Cf. et Meerman aan de
Witt, 19 Pebr. IV, 675; ook 28 Jan. en 11 Eebr. IV, 636, 638, 655,
2)nbsp;Dumont VI, P. 2 , p. 384.
•\') Dumont vi, P, 3 , p, 83.
-ocr page 140-Engeland en Denemarken i) aan de bepalingen van het Con-
solato del mare bleven vasthouden. Daarentegen waren de
beide regels tegen den tijd van den vrede van Nijmegen
reeds opgenomen in de tractaten gesloten door de Nederlan-
den met Spanje in 1650 , 1659 en 1676 2), met Portugal
in 1661, met Frankrijk in 1661, 1662 en 1678 3), met
Zweden in 1667 en 1675 s), met Engeland in 1667,
1668 en 1674; door Mg eland mamp;i\'^oxingA in 1654 met
Spanje in 1665 ï), met Frankrijk in 1677 «); door JPranlcrijk
met Spanje in 1659 en 1668 met Denemarken in 1663
met Zweden in 1673 n). De regel: vijandelijk sekip, vijan-
delijk goed was daarenboven nog erkend in het tractaat
tusschen Engeland en Spanje van 1667 de regel vrij
1)nbsp;Dumont VII, P. 1, p. 133.
2)nbsp;„ VII, P. 1, p. 325. Kluit, Index Chron., p. 175.
3)nbsp;„ vn, P. 1, p. 857. Kluit, p. 178.
4)nbsp;„ VII, P. 1, p. 37. Kluit , p. 151.
5)nbsp;„ Vil, P. 1, p. 316. Kluit, p. 174.
6)nbsp;„ VI, P. 2, p. 83, art. 23. „Uti omnia bona, meroesve
„dictae Keipub. aut Regis, eorumve utrinque populorum aut subdi-
„torum, in alterutrius bostium naves impositae ibique repertae, cum
„ipsis navibus praedae sint atque in publioum addiotae, omnia autem
„hostium alterutrius bona mercesve in naves partis alterutrius eorumve
„populi aut subditorum impositae, intactae sint.quot; Kluit, p. 119. Het
tusschen beide landen in 1642 gesloten tractaat (dumont VI, P. 1,
p. 238) bevat deze regels niet. Art. 11 van dat tractaat toch is m, i.
alleen op contrabande betrekkelijk. Anders Mr. r. e. bekg van mid-
delbukgh, Over de vraag, in hoe verre, volgens de jongste verdragen,
de onzijdige vlag vijandelijke waar dekt, m Bijdragen tot regtsgeleerd-
heid en wetgeving van den tex en van hall, 2^= dl (1827) bl. 249,
en royaaeds, p. 56.
\') d\'Hauteeive et de cussy, Beeueil de traités, part, 3,t, 2, p. 394.
8) Dumont VII, P. I, p, 327.
8) „ VII, P. 1, p. 89, Kluit, p, 156.
10)nbsp;„ VI, P, 2 , p, 436 , waar het verkeerdelijk onder het
jaartal 1663 voorkomt. De Keedtz, p. 113,
11)nbsp;Dumont VII, P. 1, p, 166,
12)nbsp;„ VII, P, 1, p, 27, art, 2è.
-ocr page 141-nchip, vrij goed (doch in dezelfde bewoordingen als in het
tractaat van 1646 tusschen de Nederlanden en Frankrijk) in
het tractaat van 1655 tusschen Engeland en Frankrijk i) en
in dat van 1655 tusschen Frankrijk en de Hanze-steden, welk
laatste nog met dat van 1646 deze overeenkomst te meer
had, dat daarin de afschaffing van de bekende Fransche or-
donnanties voor den tijd van 15 jaren als grond der be-
paling werd opgegeven Omtrent den neutralen eigendom
aan boord van vijandelijke schepen, volgde het echter den
regel van het Consolato.
Het zal niet ongepast zijn, nu wij de aandacht op al deze
tractaten gevestigd hebben, hier in het geheugen terug te
roepen hetgeen wij in het begin dezer bladzijden opmerk-
ten 3). Gewoonlijk toch zien wij deze tractaten dus voorge-
steld, alsof zij een exceptioneel regt vormden i), waaruit men
dan, omdat uitzonderingen niet mogen uitgebreid worden,
het gevolg trekt, dat tractaten, die omtrent vrij schip, vrij
goed en vijandelijk schip, vijandelijk goed zwijgen, geacht
moeten worden de regels van het Consolato te bevestigen.
Wat deze voorstelling betreft, het boven aangevoerde schijnt
ons toe de onjuistheid daarvan, met betrekking tot den
Tegel vrij schip, vrij goed, duidelijk aan te toonen. Wij
1)nbsp;Dumont VI, P, 2, p. 121, art. 15. Kluit 121.
2)nbsp;Dumont VI, P. 2, p. 103, art. 3. „S. M. dérogeant aux dites
»Ordonnances, veut et entend, que lesdits habitans soient déchargez de
ala rigueur d\'icelles pendant le temps et espace de quinze années, en-
»sorte que la robhe de l\'Ennemi ne confisque point celle de l\'Ami, et
„qne les navires à eux appartenans soient libres et rendent toutes leurs
»charges libres, bien qu\'il y eût de la Marchandise appartenante aux
»Ennemisquot; etc. Kluit 120.
Zie bl. 8—10, coll. 13—15.
) Zie nog de redevoering van Sir iSdbbet phiiltmobe, tijdens den
Kussischen oorlog uitgesproken in het Huis der Gemeenten op 4 Julij
1804. Vergelijk daarmede de op denzelfden dag gehoudene rede van
Sir William molesworth, die eene andere meening toegedaan was; bij
wheaton, Elements (Lawr.) p. 650 sqq.
moeten toch niet vergeten, dat de regel van het Consolato,
volgens welken de vijandelijke eigendom aan boord van neu-
trale schepen mogt genomen worden, zelf eene beperking
van de territorialiteit van het schip was, en dat dus de regel
wij scJdp, vrij goed, afwijkende van die hoezeer door het ge-
bruik van ettelijke eeuwen aangenomene beperking, in plaats
van een exceptioneel regt te vormen, inderdaad den regel
zeiven weder in het leven riep. Anders was het daarentegen
met den anderen regel van het Consolato, volgens welken de
neutrale eigendom aan boord van vijandelijke schepen vrij was.
Deze was volkomen in overeenstemming met de territoriali-
teit van het schip, en de regel vijandelijk schip, vijandelijk
goed was dus in waarheid eene uitzondering op beide.
En wat het gevolg aangaat dat men uit deze voorstelling
wil trekken, wij gelooven niet, dat de omstandigheid, dat
het eene regel, het andere uitzondering is , ons het regt geeft
om in tractaten, waarin geene voorzieningen hieromtrent ge-
maakt zijn, eene praesumtie ten gunste van den regel aan
te nemen. Het is waar, uitzonderingen mogen niet uitgebreid
worden, maar men boude in het oog, dat waar twee volken
bij een tractaat de uitzondering aannemen, deze niet naast
maar in plaats van den regel komt, dien regel bij gevolg
verdringt en in zijne plaats tusschen die volken regel wordt.
Veeleer schijnt hier eene andere praesumtie aangenomen te
moeten worden, volgens welke een tractaat, dat omtrent beide
regels zwijgt, gerekend moet worden in den onmiddellijk
voorafgaanden toestand geene verandering te brengen, eene
praesumtie die nogtans vatbaar is voor het tegenbewijs, dat
dit zwijgen de beteekenis heeft, dat men met het vroegere
gebruik wil breken. Had dus b, v, het tractaat van Nijmegen
tusschen onze Staten en Erankrijk van beide regels gezwegen,
zij zouden o, i, -nogtans moeten gepraesumeerd worden tus-
schen beide mogendheden behouden te zijn, omdat het laatst-
voorgaande tractaat van 1663 ze had aangenomen, ware
echter in den tijd tusschen 1662 en 1678 een tractaat tus-
schen beide gesloten, waarbij de regels van het Consolato
waren bevestigd, de praesumtie zoude ons toeschijnen ten
gunste van deze te moeten zijn.
Wij keeren weder tot onze regels terug. Zagen wij ze
omstreeks den tijd, waarop de vrede van Nijmegen tot stand
kwam, door de voornaamste zeemogendheden bij tractaten
aangenomen, het bleek weldra, dat ook het tegenovergesteld
beginsel zijne kracht nog niet verloren had. Eeeds in Aug.
1659 had de koning van Denemarken bepaald, dat neutrale
schepen, die met vijandelijken eigendom beladen waren , zou-
den prijs verklaard worden, maar reeds in de volgende maand
was dit besluit door een ander vervangen, waarbij de regels
vrij schip, vrij goed en vijandelijk schip, vijandelijk goed
werden aangenomen
Van minder voorbijgaanden aard was de beroemde Ordon-
nance de la marine, in Aug. 1681 door lodewijk XIV uit-
gevaardigd , waarbij het stelsel der vis attr activa, nedergelegd
in de oude Fransehe Ordonnanties van 1543 en 1584, we-
derom werd bevestigd: „Tous naviresquot;, zoo lezen wij daar,
„qui seront chargés d\'effets appartenant à nos ennemis et
„les marchandises de nos sujets ou alliés, qui se trouve-
„ront dans un navire ennemi, seront pareillement de bonne
„prisequot; 2).
En het arrU du Conseil van 26 Oct. 1692 bevestigt deze
strenge verordening volkomen.
Over het geheel is het opmerkelijk, dat, terwijl de trac-
taten in het algemeen de regels vrij schip, vrij goed en
\'oijandelijk schip, vijandelijk goed aannamen, de inwendige
Verordeningen der meeste groote mogendheden daarentegen
grootendeels een tegenovergesteld systeem toegedaan waren.
Het spreekt echter van zeiven, dat, aangenomen eens dat
deze verordeningen overigens al regtmatig waren, toch in
Cf. heineccius, de nav. ob vect. tnerc. vetit. comm. II § 8.
Liv. III, Tit. 9, art. 7. Lebeau I, p. 80. PakdessusIV, p.
385. Vergelijk daarover valin, Commentaire sur l\'ordonnance de la
marine. Pothiee, Traité de la propriété nquot;, 96, die deze bepaling
trachten te verdedigen; daartegen echter -wHiiAlON, Éléments II, 103.
ieder geval, voor zoo ver er tractaten met andere bepalingen
gesloten waren, deze natuurlijk moesten worden geëerbiedigd.
En die tractaten, voor zoo ver zij niet omtrent beide regels
zwegen, namen ze, ook na den Mjmeegschen vrede, bijna
zonder uitzondering eenstemmig aan. Dat zien wij in die
van 1679 en 1686 tusschen de Nederlanden en Zweden i),
van 1689 tusschen de Nederlanden en Engeland en bij
den vrede van Rijswijk van 1697 tusschen de Nederlanden
en Frankrijk 3). Ook de handelstractaten, tijdens den vrede
van Utrecht gesloten tusschen Engeland en Frankrijk, tus-
schen Frankrijk en de Nederlanden (1713) en tusschen de
Nederlanden en Spanje (1714), zijn hetzelfde stelsel toege-
daan \'\'). Dat tusschen Engeland en Spanje (1713) bevestigt
echter, even als dat van 1731 S), het in 1667 tusschen beide
gesloten tractaat, en neemt dus alleen: vijandelijk schip, vij-
andelijk goed aan \'\').
Een enkel voorbeeld van de verwerping van vrij schip, vrij
goed zien wij nog slechts in een tractaat van 1716 tusschen
Frankrijk en de Hanze-steden \'\'). Het vijandelijk schip,
vijandelijk goed werd daarbij evenwel aangenomen, en te-
vens vrijdom verleend van het robe d\'ennemi confisque celle
d\'ami.
En ook na den vrede van Utrecht geschiedde het niet
anders, In het ontwerp-tractaat, in 1715 door Rusland aan
1)nbsp;Dumont VII, P. I, p. 487; P. II, p. 122.
2)nbsp;„ VII, P. 2, p. 236.
3)nbsp;„ VII. P. II. p. 386. Art. 27 et 28.
4)nbsp;„ VIII, P, I, p. 345 , 377, 427. Te regt beweert nog-
tans EOTAAEDS p. 69, dat onjuist is betgeen voorkomt in het rapport
van den Pranschen minister van buitenlandsche zaken , den hertog de
bassano (I8I2): „Les droits maritimes des neutres ont été réglés
„solennellement par le traité d\'Utrecht devenu la loi commune des
„nationsquot;, etc. De garden. Histoire générale des traités de paix X,
p. 390.
Dumont VIII, P. 2, p. 33,
„ VIII, P. I, p, 409.
\') „ VIII, P. I, p. 478,
-ocr page 145-de Nederlanden voorgesteld, doch door dezen verworpen
waren beide regels vervat i), in 1716 en 1738 werden zij
tusschen de Nederlanden en Engeland bevestigd, in 1739
door de Nederlanden en Erankrijk 2), ia 1743 door Erankrijk
en Denemarken 3) en in 1748 tusschen Denemarken en de
beide Siciliën in een tractaat opgenomen.
Van deze reeks van tractaten verschilde echter wederom de
Eransche Ordonnantie van 1704, waarbij die van 1681 nog
verscherpt, doch het daarin aangenomene stelsel tevens op
eene schroomelijke wijze verloochend werd. Men besloot toen
namelijk, om niet alleen vijandelijke goederen, maar zelfs
voortbrengselen van den grond en de nijverheid van het vij-
andelijke land, schoon aan neutralen toebehoorende, prijs te
verklaren. In overeenstemming met het Eransche stelsel, zou-
den nu eigenlijk het schip en de overige lading ook in dit
geval in het lot dier producten hebben moeten deelen; maar
zoover begreep de Eransche regering toch niet te moeten
gaan en zoo werd er bepaald, dat het schip en de overige
lading vrij zouden zijn. Terwijl men dus aan den eenen
kant het stelsel der vis attr activa volgde, werd het aan den
anderen kant verworpen, eene inconsequentie, die op zich
zelve reeds in staat moet zijn de regtvaardigheid van het
stelsel aan gegronde bedenkingen te onderwerpen.
Ook andere mogendheden weken in hare verordeningen
geheel van de tractaten af. De Spaansche ordonnantie van
1703 komt met de Eransche van 1681 en die van 1718 met
die van 1704 overeen. En de Engelsche Orders in Council
blijven ten sterkste aan de regels van het Consolato gehecht.
In 1744, tijdens den Oostenrijkschen successie-oorlog, doet
Frankrijk echter eene schrede op den weg tot vooruitgang,
en consequentie tevens. Bij de in dat jaar uitgevaardigde
1) Dumont VIII, P. 1, p. 468.
Eousset, Hecueil historique d\'actes, négociations, memoires et
traités, T. XIV, p. 447.
De reedtz p. 193.
HÜJ3NER, de la saisie des bdtimens neutres II, 187,
-ocr page 146-ordonnantie bepaalt het zich immers tot verbeurdverklaring
alleen van de zaken des vijands, het schip en de overige
lading worden vrij gegeven i). De vis attractiva maakt daar
alzoo plaats voor het separatorum separata est ratio.
Overigens, hoezeer deze verordeningen de tractaten niet
konden opheffen, werden gedurende dezen oorlog noch door
Frankrijk, noch door Engeland de regten der neutralen, zelfs
voor zoover zij hun bij tractaten verzekerd waren, geëerbie-
digd. Ons vaderland ondervond daarvan de droevige gevol-
gen. Franki-ijk zelfs ging zoo ver, (met welk regt schijnt
niet duidelijk) om den 31 December 1745 het tractaat in
1739 met ons gesloten te herroepen, een maatregel, die de
voorbode was eener oorlogsveeklaring, schoon die eerst den
17 April 1747 volgde.
Bij den vrede van\'Aken, 1748, werden de tractaten van
Utrecht van 1713, bij gevolg ook die tusschen de Nederlan-
den, Frankrijk en Engeland bevestigd 2).
De talrijke veroordeelingen van neutrale schepen en ladin-
gen , gedurende dezen oorlog door de Engelsche prijs-geregts-
hoven uitgesproken, gaven tot een\' gewigtigen pennenstrijd
tusschen de Engelsche en Pruissische regeringen aanleiding.
Daar deze strijd zich echter over het gansche stelsel der
oorlogsregten uitstrekte, zal het noodig zijn, eer wij daarmede
kennis maken, ook zoowel de andere gronden van het regt
van confiscatie, als het regt van onderzoek tot op dien tijd
behandeld te hebben.
Even als in het vorige, zoo is ook in dit tijdvak het toe-
laten van den handel in contrabande zelfs bij tractaat als
eene zeldzaamheid te beschouwen. Een enkel voorbeeld vin-
den wij daarvan nog in het tractaat van 1654 tusschen En-
geland en Portugal, in dat van 1661 tusschen Portugal en
\') Lebeau I, p. 471.
2) Rousset, Recueil historique XX, p. 179, art, 3.
-ocr page 147-de Nederlanden en in dat van 1663 tusschen de Nederlanden
en Algiers
Ook het verbieden van allen handel, en de fictieve blok-
kades, komen althans in het gedeelte van dit tijdvak, hetwelk
wij thans bespreken, weinig voor. Hetgeen bynkershoek
ons vermeldt, dat onze Staten in 1653 allen handel met En-
geland zouden verboden hebben, schijnt niet juist te zijn 2);
immers het placaat van 5 December 1653 , waarop hij blijkens
de door hem aangehaalde plaats van aitzema 3) doelt, houdt
jegens de neutralen alleen het verbod in om „eenige Munitie
„van Oorloge, ofte eenige materialen, dienende tot uytrus-
„tinge van schepenquot; aan den vijand te brengen En uit
de adviezen, althans van de Amsterdamsche en Zeeuwsche
Admiraliteiten blijkt het duidelijk, dat zoo men er al aan
gedacht had om den handel te verbieden, men daarmede
nogtans alleen de effectief geblokkeerde plaatsen op het oog
had. De eerste toch adviseerde om den handel met Engeland
zooveel mogelijk te beletten, vermits de kusten van dat land
door onze vloten op verscheidene plaatsen bezet gehouden
konden worden. De laatste daarentegen was wegens de me-
nigvuldigheid der Engelsche havenen en de groote kosten
aan eene zoodanige blokkade verbonden, van een ander ge-
Voelen
En in het vervolg van dezen oorlog volgde men geene
andere gedragslijn. In het laatst van 165§ toch, toen bo-
BEel in Frankrijk met de negotiatie van het reeds bespro-
kene handelstractaat bezig was, en herhaaldelijk klagten in-
bragt over de confiscatie van Nederlandsche schepen, met
Spaansche goederen beladen, wierp men hem te gemoet,
dat onze Staten zich dagelijks, niet alleen van alle Engelsche,
Dumont VI, P. 2, p. 445, een tractaat gesloten door middel
van dk rxjytek.
Bynkershoek, Q. J. Tubl, I. Cap. IV.
Aitzema, Baken van Staet en OorlogAlll, Boek 32, p. 765 sqq.
Groot Bacaet-boeci I, 1124.
Aitzema 1. 1,, p. 766.
-ocr page 148-maar ook van alle Fransche en neutrale goederen, geladen
in Fransche of neutrale schepen, op weg naar Engeland,
meester maakten, en dat zij bij openbaar placaat den toevoer
van koren en scheepsbenoodigdheden naar dat land verboden
hadden In een uitvoerig schrijven aan eoeeel komt de
witt met kracht daar tegen op, bewerende, dat hetgeen de
Fransche regering aanvoerde, „abusive presuppoostenquot; waren,
dat de Staten geen besluit in dien zin, zelfs niet omtrent
Engelsche, veel min omtrent Fransche of neutrale goederen
genomen hadden, dat het dan ook niet geloofelijk was dat
zoo iets dagelijks geschiedde, omdat de Admiraliteiten ge-
houden waren volgens de plaeaten regt te doen en dus de
Overtreders daarvan tot restitutie van de genomene goederen
en tot vergoeding der schade, ten gevolge van hun bedrijf
ontstaan, zouden veroordeelen; dat wijders de Staten den
neutralen den toevoer van koren naar Engeland niet verboden
hadden, „maer ter contrarie verstaende, sulks in jure gentium
,,niet gefondeert te wesen,quot; dit verbod alleen tot hunne eigene
onderdanen beperkt hadden j dat den neutralen alleen de
toevoer van contrabande en scheepsbehoeften verboden was,
in dier voege nogtans dat het schip en de overige lading
niet in de confiscatie deelden, etc, 2).
Van gelijken aard als het placaat van 1653 was ook dat
van 9 Maart 1665, welks art, 3 met art. 3 van het eerst-
genoemde geheel gelijkluidende was
Geheel in overeenstemming hiermede was dus het verzet
onzer Staten tegen de handelwijze van Spanje, toen het in 1663
1)nbsp;Boreel aan de Witt. 2 Jan. 1654. I, 70. „Soo dat (seeht men
„Mer) liare Ho. Mog. noch hare onderdanen niet qualyck konnen ne-
„men, dat men hier gehruyckt \'t selve Eeeht, \'t geene haer Ho. Mog.
„authoriseren te mogen gehruycken tegens de Fran9oisen.quot;
2)nbsp;Be Witt aan. Boreel. 15 Jan. 1654. I, 73. Het placaat der
Staten (waarschijnlijk dat van 5 Dec. 1652), werd door de witt ter
bevestiging van het door hem aangevoerde bij dezen brief aan boeeel
toegezonden.
3)nbsp;Aitzema V. Boek 45 , p. 429,
-ocr page 149-allen handel met Portugal verbood \'), Onze Admiraliteit,
in haar bij de Staten ingediend berigt, bestreed dan ook de
regtmatigheid der confiscatie onzer schepen, o. a. op grond
daarvan, dat de blokkade niet effectief was 2).
In den oorlog, dien wij later gezamenlijk met Engeland
tegen Prankrijk voerden, maakten zoowel onze bondgenooten
als wij ons aan eene fictieve blokkade schuldig. Den 33 Aug.
1689 toch werd er tusschen beide staten te Whitehall een
tractaat gesloten, waarbij zij zich verbonden om allen handel
met Prankrijk te verbieden, en alle schepen, naar dat land
bestemd, aan te houden en voor goeden prijs te verklaren
Te regt is deze maatregel algemeen afgekeurd geworden
ongetwijfeld was het eene geweldenarij, die op de beide
verbondene mogendheden een\' welverdienden blaam wierp;
maar bij het uitspreken van dit oordeel moeten wij toch ook
een weinig op de tijdsomstandigheden letten, die, zoo zij den
maatregel al niet wettigden, hem toch zeker eenigermate
verontschuldigden. Immers het komt ons dan reeds aanstonds
voor den geest, hoe kort te voren die onbarmhartige ver-
1)nbsp;Onze Staten lieten alstoen de Spaanscte kruisers door onze oor-
logscliepen vatten en opbrengen. Aitzema, Boek 43, p. 1105 sqq.
Cf. et bynkershoek 1, 1,
2)nbsp;Aitzema IV. Boek 43, bl. 1071 sqq. „bebalven dat met eenige
„weynige schepen van oorloge op een kuste van een geheel koningh-
„rijck als dat van Portugael langhs de Zee leggende te kruyssen ofte
„particuliere aanleydinge te geven, om daer omtrent te roven in pre-
„juditie van een anderen Staet tegens voorgaende tractaten, geen be-
„legeringe, blockeringe ofte besettinge ghenaemt kon vfad.e\'o. als buyten,
„exempel wesende, ende niet gemeens hebbende met d\'ordre, die ten
„tyde van den Spaenschen Oorlogh van wegen haer Ho. Mog. op de
»kust van Vlaenderen was geobserveert ende gepractiseert gheworden.quot;
Dumont VII. P. 2, p, 238. Sylvius, Vervolg op Jiteema,
stuk. Boek 28, p, 179.
Hij wordt nogtans verdedigd door travers twiss II, 258 sqq,
die daarin slechts eene overeenkomst ziet om de havens van Prankrijk
te blokkeren.
woesting van den Paltz had plaats gegrepen een bedrijf,
dat op den naam van Louvois en zijnen koning eene onuit-
wischbare smet geworpen heeft; eene schanddaad, die de
billijke verontwaardiging van gansch Europa wekte , en
die zeker ook op het tractaat van Whitehall haren invloed
niet zal gemist hebben 3).
De verbondene mogendheden konden echter hun plan niet
ten u.itvoer brengen, verhinderd als zij daarin werden door
de krachtige houding van Zweden en Denemarken, die zich
in 1693 onderling verbonden tot eene soort van gewapende
neutraliteit
Nogtans werd in 1701 dezelfde maatregel door beide
staten herhaald, en zien wij ook de Eransche Ordonnantie
van 1704 hetzelfde voetspoor drukken. En gedurende den
Oostenrijkschen successie-oorlog was het niet beter gesteld; in
1744 toch wei\'d wederom door Engeland een verbod van
allen handel met Erankrijk uitgevaardigd 5),
Deze enkele buitensporige verordeningen konden echter
niet beletten, dat het juiste begrip der geoorloofde blokkade
zich nogtans bleef handhaven. Deze blokkade, die bij over-
treding gewoonlijk confiscatie van het schip ten gevolge had,
werd in nagenoeg alle tractaten van dit tijdvak erkend.
Wij zien dit in de tractaten van 1655 tusschen Erankrijk
\' ) Vergelijk daarover macaulay , ia zijn beroemd History of Eng-
IV, Cb. XI, p. 132 sqq. (Éd. Tauebnitz).
Over de verbittering tegen lodewijk XIV, in het Engelsche
Parlement, macaulay o. 1., p. 127.
3) Het heeft vooral de aandacht getrokken, dat onze Staten , die
anders zulke groote voorstanders van de vrijheid van handel waren,
tot zulk eenen maatregel overgingen. „C\'est qu\'ils étaient sous le joug (! !)
„de guillaume HIquot;; zegt hiervan de eaynevai, de la liberté des
mers 1, 69. Eene vreemde uitdrukking voorwaar omtrent hem , die
juist toen voet voor voet met het „God Mess you!quot; der Engelsche natie
als verlosser begroet was geworden! Sylvius, 3« st, Boek 26, bl. 166.
*) Dumont VII, P. 2, p, 333. Hautefeuille, Broits et devoirs 11,
250. VFheaion, Eist, I, 189. Wij gaven later schadeloosstelling.
5) PmLLiMORE III, § 226.
c.
en Engeland i), 1659 tusschen Erankrijk en Spanje, 1661
tusschen Engeland en Zweden, 1679 tusschen Holland en
Zweden, 1701 tusschen Holland en Denemarken 2) enz. En
niet anders zijn de beginselen, aangenomen bij den vrede
van Nijmegen (1678), van Rijswijk (1697) en van Utrecht
(1713).
Enkele tractaten, reeds in het begin van dit tijdvak, be-
palen zich zelfs niet hierbij, maar houden, met het oog op
hetgeen de ondervinding geleerd had, uitdrukkelijk in, dat
de blokkade effectief moet zijn. Door ons vaderland werden
reeds vroeg zoodanige tractaten aangegaan, met Algiers in
1662, met Zweden in 1667 en met Engeland in 1674.
En van gelijken aard was het tractaat van 1742 tusschen
Erankrijk en Denemarken. Het vredestractaat van Aken
daarentegen bepaalde zich, zooals wij boven zagen, tot eene
bevestiging van de tractaten van Utrecht van 1713.
Wat de confiscatie wegens den vervoer van contrabande
betreft, het was, wanneer wij heineccius hooren in zijnen
tijd, een algemeene regel, dat zoowel het scUp als de con-
trabande prijs zoude zijn. „Nee hodie fere bellum ullum
„geritur quin naves una cum mercibus contrabando soleant
„a belligerantibus occupariquot; 3).
Deze regel, hij geeft het zelf toe, is echter niet zonder
uitzonderingen. Zelf maakt hij ons dan ook reeds daarop
opmerkzaam, dat in het tractaat van 1648 tusschen Holland
en Spanje, bevestigd door dat van 1650, en in dat van 1655
tusschen Erankrijk en de Hanze-steden, alleen de contrabande
prijs verklaard werd. Maar, laat hij er op volgen: „quem
„ad modum ejusmodi pacta ad exceptionem pertinent; ita
„facile patet, regulam istis non tolli, adeoque certi juris
„esse, ob merces illicitas naves etiam in commissum caderequot; 4).
■) Dumont VI, P. 3, p. 131.
Tractaat van Koppenhagen. Dumont VIII, P. 1, p. 35. Groot
Placaet-hoech V, p. 399.
Heineccius, de nav, ol vect, vet. nero. comm, II, § 3.
*) „nbsp;O. 1. II, C. 6.
-ocr page 152-Wanneer wij echter de verschillende tractaten en verorde-
ningen tot op den tijd van heinecciüs nagaan, kunnen wij
zijne meening niet aannemen. Immers de belangrijkste trac-
taten, dat van de Pyreneën tusschen Frankrijk en Spanje; i),
de tractaten van Nijmegen, Eijswijk en Utrecht verklaren
alleen de contrabande prijs en bepalen nog daarenboven, dat
het schip en de overige lading terstond ongedeerd hunnen
weg kunnen vervolgen, mits zij de contrabande overleveren.
Eveneens zijn de bepalingen der tractaten van 1663 tusschen
de Staten met Frankrijk, van 1674 met Engeland en van
1679 met Zweden aangegaan. En wat de inwendige veror-
deningen betreft, die van onze Staten van 18 September
1665 en 6 Mei 1667 bepalen uitdrukkelijk, dat alleen de
contrabande prijs zal zijn, terwijl die van 31 Julij 1893 in-
houdt, dat zoo de vrije en onvrije goederen aan verschillende
eigenaren behooren , alleen de laatste zullen genomen worden
In anderen geest echter zijn de ordonnantiën van 9 Maart
1665, van 14 April 1673 en 11 April 1673, bij welke als
vijand van den staat gestraft wordt hij, die aan den vijand
eenige „munitie van oorlog, vivres of eenige materialen,
„dienende tot uytrusting van schepen, of eenige andere verbo-
„den warenquot; brengt 3). En met deze laatste komen verre-
weg de meeste Engelsche Orders in Council, daarentegen niet
de Fransche ordonnantiën van 1681, 1704 en 1744 overeen.
Ons resultaat is dus, dat verreweg de meeste tractaten het
vrije goed niet wegens het onvrije verbeurd verklaren, en dat
de inwendige verordeningen uit een loopen. Heinecciüs heeft
dus in zijn beweren stellig onregt. Zijn tijdgenoot bynkees-
hoek zegt dan ook het lijnregt tegenovergestelde. „Si ex iis
(pactis et edictis) jus gentium metiamurquot;, zoo zijn zijne woor-
den, „dicendum videtur nunquam naves, nunquam merces
„licitas publicari ob merces illicitas, quae eadem nave ve-
\') Alleen ten opzigte van de Portugezen werd hierop van den kant
van Spanje eene uitzondering gemaakt.
2) Bynkeeshoek , q. J. Pull. I. C. 12.
«nbsp;„ „ „ I. C. 10.
-ocr page 153-„hunturquot; Uit het boven aangevoerde blijkt echter , dat
ook deze woorden veel te absoluut zijn.
Omtrent hetgeen onder contrabande gerangschikt moest
worden, is ook thans nog nimmer veel verschil geweest. Het
ligt buiten ons bestek na te gaan hoe zich deze verschillende
gevoelens, ten deele ook al voortspruitende uit de verschil-
lende handelsbelangen, in het conventionele regt der volkeren
hebben doen kennen. Genoeg zij het te zeggen, dat het vooral
Engeland was, hetwelk de lijst der contrabande steeds zooveel
mogelijk zocht uit te breiden, terwijl de overige mogendheden,
vooral onder de magtigere Erankrijk, ze steeds zooveel moge-
lijk zochten in te krimpen; dat men het in het algemeen er
over eens was om al hetgeen tot wapenen en krijgstoerusting
behoorde daaronder te blijven rangschikken, dat daarentegen
omtrent geld, leeftogt en scheepsbenoodigdheden de gevoelens
zeer uit een liepen. Sedert de verdragen van St. Germain
eu Laye (1677) en Utrecht (1713) heeft echter het zachtere
systeem, in de tractaten althans, gezegevierd; in de inwen-
dige verordeningen daarentegen werden door de magtige zee-
mogendheden niet zelden de willekeurigste bepalingen hier-
omtrent vastgesteld.
Begt van onderzoek.
Tegen het einde van het vorige tijdvak begon men de
wijze, waarop het regt van onderzoek geschieden zou, voor
het eerst naauwkeuriger te regelen. Men ging thans hier-
mede voort. Weinig verschillen de meeste tractaten te dezen
opzigte van elkander. Het schip, dat het onderzoek wil ten
uitvoer leggen, geeft hiervan aan het andere kennis door een
kanonschot {Ie coup de canon de semonce), het andere schip
lüoet hierna onverwijld ophouden; het eerste blijft echter op
zoodanigen afstand, dat het andere buiten het bereik van
zijne kanonnen is; het zendt dan eene sloep uit met een\'
officier en een paar van de manschappen, die zi®h aan boord
van het vreemde schip begeven; de kapitein van dat schip
\') Bynkeeshoek, Q. J. Puhl. I. C. 12, Vergelijk daarbij de Witt
aan Nieupoort, 1 Sept, 16S6 III , 269.
wijst hun al zijne papieren, waaruit van de nationaliteit van
het schip of van den aard en eigendom der ingeladene goe-
deren kan blijken, de visiteurs moeten daaraan geloof hech-
ten en gaan, zoo alles in orde is, weder aan boord van hun
schip terug; in het tegenovergestelde geval hebben zij het
regt om het schip op te brengen.
Van dien aard zijn de bepalingen van bijna alle tractaten:
van het tractaat der Pyreneën van 1659 , van dat van 1674
tusschen de Nederlanden en Engeland, van de tractaten van
Utrecht van 1718, Azuni noemt er alleen uit de 18quot;quot; eeuw
35 zoodanige op
De regel door de tractaten gevestigd is dus duidelijk. Maar
hoe is het nu in de praktijk? Daar liet men het niet bij
een onderzoek, maar breidde het uit tot eene doorzoeking.
Wanneer men de papieren gezien had, verliet men het schip
nog niet, neen! men vertrouwde de papieren niet of wilde
ze niet vertrouwen; men ging zelf aan het zoeken, brak
kisten en kasten open, smeet de lading door elkander, en
pleegde op het neutrale schip allerlei ongeregeldheden, die
op den duur ondragelijk waren 2), Mogt men met dat alles
er niet in slagen om contrabande of vijandelijken eigendom
aan boord te vinden, dan verhoorde men het scheepsvolk , ten
einde uit te vorsehen, of er soms ergens iets van dien aard
verborgen was, en in het minste woord, aan een van hen ont-
vallen , dat als eene bevestiging daarvan kon uitgelegd worden,
vond men aanleiding om het schip op te brengen en voor
het Prijs-geregtshof te slepen, dat dan ter aanmoediging der
kaapvaart, waarbij niet zelden de stoffelijke belangen der aan-
zienlijkste mannen in het spel kwamen , dikwijls al zeer ligt
tot eene veroordeeling overging; en zoo het al vrijsprak, toch
\') Azuni II 263.
2) Zie de levendige beschrijving dier ongeregeldheden bij haute-
feuille , Origines, pag. 222.
Zelfs een d\'Esteades werd ten onzent als aandeelhouder in kaper-
schepen verdacht gehouden. Van Beuningen aan de Witt, 19 Jan.
1662 I, 481—2.
dikwijls, evenzeer door den invloed dier belanghebbenden,
zijne uitspraken niet zag ten uitvoer leggen i).
Tot zoodanige ongeregeldheden werd ook al aanleiding
gegeven door de inwendige verordeningen van de oorlogvoe-
rende staten, die, al wettigden zij juist niet al de misbruiken
bij het onderzoek gepleegd, toch hare bevoegdheid verre te
buiten gingen, en zelfs dikwerf met de tractaten in volslagen
strijd waren. Dit kunnen wij zoowel van de meeste Engel-
sche Orders in Council als van de Eransche Ordonnanties
Zoo bepaalt de Ordonnance de la marine van 1681 niet
alleen, dat het schip, hetwelk zich tegen het onderzoek ver-
zet zal worden prijs verklaard, maar ook dat hetzelfde
zal geschieden met de schepen, die niet van bepaalde pa-
pieren voorzien zijn, alsmede met hunne lading, en dat het
scheepsvolk na het onderzoek een verhoor zal ondergaan.
Het arrêt du Conseil van 26 Oct. 1692 bevestigt deze be-
palingen, en de Ordonnantie van 1704 neemt zelfs bepaalde
gevallen aan, waarin de papieren geen geloof verdienen.
Ook de Spaansche Ordonnanties volgen de Eransche hierin
getrouwelijk na.
Om nu de misbruiken, bij het onderzoek gepleegd, te
keer te gaan, heeft men verschillende middelen aangewend.
Men heeft te dien einde tractaten gesloten 3), men heeft de
kapers, vóór dat zij in zee staken, cautie laten stellen
1)nbsp;Zoo als o. a. blijken kan uit het boven besprokene geschil met
Prankrijk, in 1637. Zie Wagenaak en Brieven van de Witt op de
op pag. 126 aangehaalde plaatsen.
2)nbsp;Liv. 111, Tit. 9 , Art. 12. „en cas de résistance et de comhat.quot;
volgens valin, Traité des Prises, Chap. 3 , § 8 , N°. 6, die de Spaan-
sche ordonnantie van 1718 ten bewijze aanhaalt, is de résistance ^n^-a.
voldoende. Wheaton, Bist. I, 191.
Zie pag. 92.
Vergelijk de verschillende placaten en verordeningen, aangehaald
bij beeg Van middelburgh , Verhandeling over de afschaffing van de
kaapvaart. Utrecht 1828, bl. 83 sqq.
men heeft door zijne gezanten klagten ingediend; maar de
tractaten werden niet nageleefd, de cautiën waren ontoerei-
kend, de klagten, hoewel niet altijd vruchteloos i), hadden
toch gewoonlijk geene uitwerking of kregen klagten tot be-
scheid. Dit was vooral dan het geval, wanneer zij in botsing
kwamen met de aanspraken op een dominium maris, zooals
Engeland die wilde doen gelden 2). Een gevolg daarvan
was dan ook, dat deze mogendheid dit regt zelfs op oorlog-
schepen wilde uitoefenen, hetgeen tot de resolutie der Staten
van 10 Aug. 1654 aanleiding gaf, waarbij aan de bevelhebbers
der oorlogschepen strengelijk werd verboden zich aan het
onderzoek te onderwerpen, maar integendeel gelast zich
daartegen „couragieuselyck ende mannelyck te defenderenquot; 3).
Een der meest afdoende middelen was nog het varen onder
konvooi. Wanneer men in oorlog was, was men gewoon de
koopvaardijschepen door konvooijen te beschermen, ten einde
ze voor confiscatie te bewaren Men ging er thans toe
over om ze, wanneer men neutraal was, op dezelfde wijze
voor de doorzoeking te behoeden.
Zoo liet in 1653 christina van Zweden de schepen harer
onderdanen zooveel mogelijk vereenigen en door oorlog-
schepen begeleiden, wier bevelhebbers last kregen om zich
met geweld tegen het doorzoeken te verzetten De vrede
tusschen de Nederlanden en Engeland werd echter reeds in
het volgende jaar gesloten, en het bevel dus niet ten uitvoer
gelegd. Dit vond navolging; men meende nu een middel
gevonden te hebben om aan den eisch der belligerenten te
ontkomen, maar het was een middel dat in den regel geen
1)nbsp;Verhael van BeverningJc, 549—50,
2)nbsp;Veriael van Beverningh, 211, 217, 220, 236, 261. Boreel
aan de Witt. 12, 26 Junij 1654 I, 139, 143 ; de Witt aan Boreel,
18 Junij 1654 I, 140.
3)nbsp;Verbael van Beverningh, p. 554.
Vergelijk 0. a. de plaeaten onzer Staten van 1651 en 1652. Qroot
Bacaet-boecJc I, 956 en 960..
6) Wheaton, Bist. I, 191.
■iVf/\'
M7
of althans weinig gevolg had; de belligerent toch maakte er
evenzeer aanspraak op de geëscorteerde schepen te doorzoe-
ken, en meestal was hij in staat om den tegenstand van het
konvooi te overwinnen, daar hij, tot den oorlog toegerust
zijnde, gewoonlijk ook de sterkste was.
De reeds vermelde resolutie onzer Staten van Aug. 1654
nogtans blijft de regtmatigheid der doorzoeking van koop-
vaardijschepen, zelfs onder konvooi, erkennen, hoewel daarbij
tevens besloten werd, dat aan onze ambassadeurs in last
gegeven zoude worden om pogingen in het werk te stellen,
ten einde met de Engelsche regering omtrent een goed re-
glement op dat stuk overeen te komen.
Eeeds van 1651 af hadden deze zich beijverd om de mis-
bruiken der doorzoeking van schepen onder konvooi tegen te
gaan, doch het had hun niet mogen gelukken, zoodat zij
bij het tractaat van 1654 niets te dien einde hadden kunnen
uitrigten. Het jaar daaraanvolgende begonnen onze Staten
echter hunne konvooijen te versterken, om ze in staat te
stellen aan een\' vijandelijken aanval het hoofd te bieden, en
de ontmoeting van het konvooi van de büxter met het En-
gelsche eskader in 1656 toont ons aan, dat dit ook niet
zonder uitwerking bleef Langs diplomatieken weg even-
Wel kwam men niet verder; de mislukte pogingen van nieu-
ïooKT, die in 1657 onverrigter zake terugkeerde, strekken
ons daarvan ten bewijze
Bij het tractaat van 1674 werd omtrent het onderzoek der
Schepen onder konvooi geene bepaling gemaakt.
Even als Zweden en de Nederlanden, kantte zich ook Dene-
marken daartegen aan; in het wetboek van koning cheistiaan
^ van 1688 immers werd het doorzoeken van schepen onder
konvooi geheel verboden. En bij het verbond van 1693
tusschen Zweden en Denemarken was hetzelfde punt eene der
\') Wheaton, Hist. I, 194.
) Wheaton, Hist. I, 196 , en de daar aangehaalde plaatsen uit
THURLojj\'g State papers; waarmede te vergelijken Verbael van Beverningk,
W. 236. Ook Aitzema III, Boek 36, p. 1295—6.
groote grieven , die beide mogendheden tot krachtige maatre-
gelen tegen de aanspraken der oorlogvoerende partijen aanzette.
Bij de tractaten van Eijswijk, Utrecht en Aken wordt van
de konvooijen geene melding gemaakt. Dat de misbruiken
bij het doorzoeken gepleegd overigens omstreeks dezen tijd
nog niet opgehouden hadden, blijkt o, a. duidelijk uit de
resolutie onzer Staten van 3 Junij 1747 i), waarbij zij zich
tegen de Spaansche regering op het met haar in 1650 ge-
sloten tractaat beriepen, volgens hetwelk de schepen na de
vertooning der paspoorten, aan welke een volkomen geloof
moest gehecht worden, ongemoeid zouden worden gelaten 2).
Ook de herhaalde klagten over het gedrag der Engelschen
leveren daarvan het doorslaandste bewijs.
Tot besluit dezer § willen wij thans nog een blik werpen
op de gevoelens der publicisten van dezen tijd.
Samuel von pufpbndoef, om met hem de rij te openen,
handelt in zijn groot werk de jure naturae et gentium, niet
over onzen regel, hoezeer hij wel de vrijheid der zee, de
vrijheid van handel en het regt van noodzakelijkheid be-
spreekt 3). Er is echter een brief van hem overig, geschreven
in 1693 in antwoord aan groningius , die eene verhandeling
de lihera navigatione willende schrijven, zich eerst tot hem
gewend had, ten einde hem om raad te vragen quot;i). Hij treedt
evenwel in dien brief in geene bijzonderheden, spreekt vol-
strekt niet over de confiscatie van vijandelijken eigendom aan
boord van neutrale schepen, evenmin als over den omge-
1)nbsp;Oroot Flacaef-hoecJc VII, 670.
2)nbsp;Vergelijk Mr. i. j. vitbinga, QedacUen over de lelangens en
plicMen der onzijdige mogentJieden en hunne onderdanen, \'s Hage 1778,
p. 109 sqq.
•\')-PurFENDOEF, de jure naturae et gentium, Lilj. 11, Cap. 6,
Lib. Ill, C. 3, et Lib. IV, C. 5.
Deze brief is uitgegeven in 1701 en te vinden bij groningiüs,
Bibliotheca universalis lihrorum juridicorum, p. 105.
keerden regel, en roert slechts met een enkel woord de
contrabande en het regt van onderzoek aan, daar waar hij
het verbod van den neutralen handel door de Nederlanden
en Engeland bij het tractaat van 1689 bespreekt, welk ver-
bod hij voor zeer geoorloofd houdt. Hij bestrijdt echter
evenmin het regt der Noordsche mogendheden om haren
handel door konvooijen te beschermen. Het eene volk be-
hoeft zich niet zonder eenige noodzakelijkheid ten gunste van
een ander van zijn voordeel te berooven. Maar het kan ook
ligt zijn winstbejag te ver drijven, en de wettige grenzen te
buiten gaan; van daar dat de belligerent de neutrale schepen
mag onderzoeken, en de contrabande, die hij daarin vindt,
prijs verklaren.
Overigens is hij van oordeel, dat om eene kleine winst-
derving de neutrale Staten de belangen van Europa niet op
het spel moeten zetten; de beteugeling van Erankrijk\'s heersch-
zucht was toch ook voor hen van zeer groot gewigt.
Eoert PUFFBNDORP deze kwestiën dus slechts in het voor-
bijgaan aan, nog minder houden zich leibnitz, spisoza, ra-
chel en de meeste andere publicisten van den eerstvolgenden
tijd daarmede bezig. Dit kan\' evenwel niet gezegd worden
van den Zweed loccenius en van den Engelschen regtsge-
leerde zoucH; zij volgen echter nagenoeg geheel hunnen groo-
ten voorganger grotius Zouch spreekt in de achtste
afdeeling van het tweede gedeelte van zijn werk de guae-
stionihus dominii inter eos quibuscum bellum est. Hij is de
regels van het Consolato volkomen toegedaan, met deze
uitzondering nogtans, dat hij het vrachtloon niet geheel,
maar alleen naar evenredigheid van de afgelegde reis, (pro
mensura itineris peracti) toekent Ook door loccenius
worden de regels van het Consolato aangenomen 3).
Zouch schreef in 1634 juris et judicii fedalis sive juris inter
gentes et quaestionum de eodem explicatio. Loccenius in 1651 de. jure
Zouch, o. L Part. 11, Sect. 8, Q. 6. „Quod si rationem haheret,
„ut non hahet, difficillimain utique haheret explieationemquot; zegt hier-
van Bynkeeshoek, q. J. Puil. I, C. 14.
Loccenius, de jure maritimo II, C. IV, § 12.
-ocr page 160-Van meer gewigt voor ons onderwerp dan de vorigen is
heinecciüs, wiens in vloeijenden stijl geschrevene dissertatio
de naviim oh vecturam mercium vetitarum commissis in alle
opzigten onze aandacht verdient. Hij bespreekt daarin o. a,
ook de vraag, die wij reeds bij de Bartolisten hebben zien
voorkomen, of het vrije goed ook wegens het onvrije ver-
beurd verklaard moet worden. Hij beantwoordt die vraag ook
op grond van de bekende, boven reeds aangehaalde plaats
van PAULUS (L. 11 § 3 D. de puhl. vectigdl. et commissis) in
bevestigenden zin i). Maar, (zoo werpt hij zich tegen) bij
ontduiking der belastingen, worden alleen de goederen prijs
verklaard, is het dan daarmede niet strijdig, dat het schip,
dat contrabande vervoert, ook verbeurd wordt? Neen, is zijn
antwoord; want de belasting wordt niet van de schepen,
maar van de daarop geladene goederen geheven; worden er
daarentegen zekere bepaalde zaken voor contrabande verklaard,
dan wordt er verboden om die zaken ergens heen te vervoe-
ren, en dan omvat dus dat verbod zoowel de goederen zelve,
als het schip dat ze vervoert.
Zoo echter de contrabande niet door den eigenaar van het
schip, maar door den schipper opgeladen is, dan is ook
heinecciüs van gevoelen, dat het schip vrij is: „quia do-
„minus navis delictum ferre non tenetur, quod ab alio in re
„sua commissum est. Aequitas sane suadet, ut et navis a
„fisco non occupetur, cujus non dominus, sed magister de-
„liquitquot; 2).
Dit wat het schip aangaat. Maar hoe met de overige
lading, die geene contrabande is en consentiente domino
opgeladen is, \'t Zou op zich zelf niet onregtvaardig zijn ook
die prijs te verklaren, als zij aan denzelfden eigenaar toebe-
hoort, als de contrabande, voornamelijk daar er gewoonlijk
dolus onder schuilt als contrabande en niet-contrabande onder
elkander vermengd zijn. Maar, zegt hij, in den regel is de
Heinecciüs, de nav. oh. vect. merc, vetit. comm, Cap, II, § 3,
2) „ Cap. II, § 4.
overige lading toch niet prijs, want: „utile per inutile non
„vitiaturquot;, en waar geen misdrijf is, is geene straf. En ter
bevestiging hiervan voert hij eene plaats van papinianüs aan
(L. 74 D. de diversis reg. jur.): „non debet alteri per alte-
„rum iniqua conditio inferri.quot;
Op dien regel zijn echter twee uitzonderingen. De vrije
goederen immers zijn prijs:
1quot;. Als zij niet van de onvrije gescheiden kunnen worden.
2°. Als de eigenaar van uit een vijandelijk schip tegen, den
prijsmakenden belligerent heeft gestreden.
En van die laatste uitzondering haalt hij het voorbeeld aan
van zekeren feanciscüs caeletti, een\' Florentijn, die zijne
waren op een door de Hollanders prijs gemaakt Portugeesch
schip geladen en door hem op ƒ 90,000 geschat, terugvor-
derde, doch wiens vordering werd afgeslagen, omdat hij van
uit het vijandelijk schip gestreden had i).
Wat de beide regels van het Consolato betreft, heineccius
vereenigt zich volkomen daarmede; den regel vijandelijk seJiip,
vijandelijk goed daarentegen, veroordeelt hij ten sterktste
„Hic enimquot;, zoo zegt bij, „vix ullam excogitari posse ra-
„tionem, existimamus, quae merces illas una cum ipsa navi
„capientibus adquiri persuadeat. Nee ob conditionem do-
„minorum id fieri potest, qui hostium loco non habentur;
„nee ob delictum aliquod; cur enim nefas sit, merces quas-
„dam navi gentis alteri inimicae imponere? nec ob ipsam
„mercium conditionem, quippe quas licitas esse, nullaque
„lege vel denunciatione prohibitas, ponimus. Unde merito
„paullo inhumanior judicatur illarum gentium consuetudoquot; etc.
Op denzelfden grond veroordeelt hij het, dat het neutrale
schip om den vijandelijken eigendom, dien het aan boord heeft,
prijs verklaard wordt; dien vijandelijken eigendom zeiven
evenwel, mag naar zijne meening de andere belligerent den
\') Heineccius II, § 7. Van meteeen , Nederlandsche Historien
B. 23, bl. 164.
Heineccius o.l. II, ^ 9.
-ocr page 162-153
neutralen schepen wel ontnemen: „Ilias (res hostiles) capi
„posse, nemo dubitat, quia hosti in res hostis omnia licent,
„eatenus, ut eas, ubicunque repertas, sibi possit vindicare.quot;
„....... ........ Quemadmodum ergo jure suo utuntur,
„qui res hostium ex istis navibus auferunt: ita et injuste non
„faciunt, qui amicorum res navibus suis vehunt.quot;
Een der beroemdste publicisten van zijnen tijd, tijdgenoot
van HEiNECCius en die zijne Quaestiones Juris Publici onmid-
dellijk na de dissertatie van dezen in het licht gaf \'), was
cokneliüs tan btnkekshoek. Deze handelt breedvoerig over
de regten der belligerenten en neutralen. Hij bestrijdt de
meening van grotius, dat de belligerent de res ancipitis usus,
in geval van noodzakelijkheid (si aliter se suaque tueri
non possit), suh onere restituüonis, nemen mag. Want, zegt
hij, wie zal die noodzakelijkheid beoordeelen? Men mag toch
geen regter zijn in zijne eigene zaak 2),
Over het geheel komt hij op tegen gkotius verdeeling der
zaken in drie soorten. Er zijn zeer weinige oorlogswerk-
tuigen , die niet ook buiten den oorlog gebruikt kunnen wor-
den, Dus bijna alles behoort tot die res ancipitis usus.
„Enses gestamus ornamenti causa, gladiis animadvertimus
„in facinorosos et ipso pulvere bellico utimur pro oblecta-
„mento et ad testandam publice laetitiam, nee tamen dubi-
„tamus quin ea veniant nomine t v contrabande warenquot;
Nam men die verdeeling der zaken en dat regt van nood-
zakelijkheid aan, er zou geen einde aan het disputeren komen.
De zaak is volgens hem veel eenvoudiger. Contrabande,
zegt hij, wordt datgene genoemd, hetwelk, zooals het is, tot
den oorlog dienstig is; al het andere mag ik den oorlog-
1)nbsp;Dit blijkt uit hetgeen hij zelf in zijne (g. J. TM. I, C. 14 in
fine zegt: „Postquam haeo seripseram, in manus meas pervenit Clariss.
„HEiNïxcii Opusculorum Variorum Sylloge in qna etiam exstat ejus Dis-
„sertatio de nav. oh vect. merc, vet. comm,, etc, Sed tantum abest,
„ut bis leetis mutem sententiam, ut eam potius confirmaverit Viri magni
„auctoritas.quot;
2)nbsp;Bynkeeshoek , Q. J. FuM. I, C. X.
V
i
i
i
P
ij\'
i
wl
voerenden partijen gerustelijk toevoeren, en het doet niets ter
zake of iets te gelijk in en buiten den oorlog gebruikt kan
worden. De moeijelijke kwestie omtrent het regt van nood-
zakelijkheid vervalt daardoor geheel en al.
Ook met de meening van geotius omtrent den toevoer
aan belegerde plaatsen kan hij zich niet volkomen vereenigen.
Hij gelooft, dat men dat uiterste tijdstip „qmm jam deditio
„aut pax exspectabaturquot; niet behoeft af te wachten. Neen,
ook vóór dien tijd is die toevoer verboden; want ook dan
bevoordeel ik mijnen eenen vriend ten nadeele van den ander\'.
En wie zou ook beslissen, of het oogenblik van die overgave
of van dien vrede zoo ophanden was ^) ?
De retentie, als dwangmiddel tot cautie, waarvan gkotius
gewaagt, neemt bynkeeshoek evenmin aan. „Ego ea sen-
„tentia non utor, usu edoctus ad minimum res interceptas
„publicari saepe et poenam exigi, si non capitalem, aliam
„certe corporalemquot; 2).
Omtrent de vraag of het vrije goed wegens het onvrije moet
verbeurd verklaard worden, is B., wat het schip betreft, van
oordeel, dat men moet onderscheiden of het aan den schip-
per zeiven of aan anderen toebehoort. In het eerste geval
onderscheidt hij wederom of hij geweten heeft, dat hij con-
trabande aan boord had of niet, waarvan hij dan de confis-
catie laat afhangen, In het tweede geval is het schip vrij.
Overigens gelooft hij, dat deze laatste onderscheiding niet
veel te pas zal komen, omdat de schipper gewoonlijk wel
door de cognoscementen kennis zal dragen van hetgeen hij
aan boord heeft.
En wat denbsp;goederen betreft, zegt B,, dat hij zich
vereenigt met de onderscheiding, die daaromtrent ook bij
\') Dit „quum jam deditio aut pax exspectabaturquot; wordt ecMer door
H. coccEjus, de jure helli in amieos, teregt opgevat, als sleelits bij
^ijze van voorbeeld door GEOTiüs aangevoerd te zijn, waardoor B.\'s
bestrijding op dit punt vervalt.
(2- J. Fuhl. I, Cap. XI.
zoucH gevonden Avordt (de jure feciaïi Part. I!, Sect. 8, Q.
3), of zij nanaelijk aan denzelfden eigenaar behooren als de
onvrije goederen of niet; in het eerste geval wil hij de con-
fiscatie ook van deze ob continentiam delieti, in het tweede
geval niet
Hij komt verder op tegen hetgeen door anderen (en zoo-
als wij gezien hebben ook door heinecciüs) beweerd wordt,
dat namelijk de confiscatie afhangt van de mogelijkheid of
de zaken kunnen gescheiden worden; want die mogelijkheid
bestaat altijd, „haec distinctioquot; (dit zijn zijne woorden) „cum
„Semper separationi locus sit, neque rationem habet, neque
„ullam auctoritatem juris.quot;
Maar hoe, in geval de eigenaar der vrije goederen weet,
dat er buiten deze ook nog onvrije goederen op dat zelfde
schip zullen vervoerd worden P In dat geval zijn zijne goederen
toch vrij; want dit is iets, dat niet van hem afhangt, hij
kan er niets tegen doen; „alius alii nihil potest imperare,
„quin nee ipsi navarcho, qui merces transvehendas conduxit.
„Quod igitur licitarum mercium dominus prohibere non po-
„test, ne ipsi noceat; poterit quidem merces suas retinere,
„sed si retinere commodum non est, aliorum dolum vel
„culpam praestare non tenebitur.quot;
Wat de beide regels van het Consolato del mare betreft,
bynkeeshoek is het daarmede eens, dat het vijandelijk goed
op een neutraal schip prijs is, dat dit schip zelf echter vrij
is, ook dan als de dominus navis er in toegestemd heeft het
te vervoeren; even als neutraal goed op een vijandelijk schip
vrij is, ook dan als het consentiente domino op het schip
geladen is.
!)§.ƒ. Puil. I, Cap. XII. Hij komt daar ook tegen eene verkeerde
uitlegging van Zouch op : „ZotrcHAEUsquot;, zegt Hj , „tarnen ex peteino
„bello refert, simpliciter, lioita propter iliicita fuisse pablicata, sed
„inspeeto belii loco, quem ipse non indicat, et exstat de He Militari,
„Part. IX, Nquot;. 26 , 27 et 28, apparebit, tam licita quam iliicita in
„ea specie pertinuisse ai-unum eundemque mercatorem , fraudis gnarum
„et ideo utrisqne fuisse mulctatum,quot;
£. is er echter tegen (en bestrijdt in dit opzigt de bepa-
lingen van het Consolato), dat aan den neutralen schipper
vrachtloon betaald worde, als het schip door een\' der belli-
gerenten is genomen, en dat in het tegenovergestelde geval
de neutrale domini mer dum vrachtloon betalen. Want, zegt
hij, in beide gevallen wordt die vracht betaald voor het
brengen der goederen naar eene bepaalde haven, en in beide
gevallen wordt aan die conditie niet voldaan Nu is het
wel niet de schuld van den schipper, dat hij zijn\' weg niet
kan vervolgen, maar hij vaart mo periculo, en weet, dat de
vijandelijke goederen, die hij aan boord heeft, genomen en
naar eene andere haven kunnen gebragt worden
De confiscatie van vijandelijken eigendom aan boord van
neutrale schepen wordt door B. geregtvaardigd als een gevolg
van het regt van onderzoek\', hetwelk hij erkent. „Eatione autem
„consultaquot;, zegt hij daar, „non sum qui videam, cur non
„liceret capere res hostiles, quamvis in navi amica repertas,
„id enim capio quod hostium est, quodque jure belli victori
„cedit. Sin ajas, me non recte occupare res hostiles in navi
„amica, nisi prins occupem navim amicam, atque ita vim
„faciam rei amici, ut deprehendam rem hostis, idque non
„magis licere, quam hostes nosiros aggredi in amici portu,
„vel depraedari in territorio amica, velim animadvcrtas,
„eatenus utique licitum esse amicam navem sistere, ut non
„ex fallaci forte aplustri sed ex ipsis instrumentis in navi
„repertis constet, navem amicam esse.......Quod si liceat,
„ut omni jure licet et perpetuo observatur licebit quoque in-
„strumenta, quae ad merces pertinent excutere et inde dis-
Puil. I, C. XIII et XIV.
Men zou bynkekshoek hier deze vraag kunnen doen: Heeft de
schipper ook regt op vrachtloon als hij niet weet, dat de goederen die
liij aan hoord heeft, aan een\' der belligerenten toebehooren ? In byn-
keeshoek\'s geest zou , dunkt mij , het antwoord eveneens ontkennend
luiden: praestat suam culpamquot;; hij heeft het zich zeiven te wijten, dat
hij niet beter onderzocht heeft.
„cere, an quae hostium bona in nave lateant, et si lateant
„quidni ea jure belli oceupemquot; gt;)? Van een regt van door-
^zoeking is hier echter geen spoor te vinden.
De territoriabteit van het schip wordt hier alzoo door hem
eer verworpen, dan bestreden. Daarentegen blijkt uit het
aangevoerde dat niet alleen hij maar alle overige publicisten
van dezen tijd, nog zonder uitzondering aan de regels van
het Consolato bleven vasthouden 2), Weldra zoude daarin
eene groote verandering komen.
§ 3. Van den vrede van Aken (1748) tot op omen tijd.
Gedurende den oorlog van 1744—1748 met Frankrijk en
Spanje gevoerd, had Groot-Brittannië zijne oorlogsregten zoo-
wel op vele andere neutrale als ook op schepen van Pruis-
sische onderdanen op groote schaal uitgeoefend. Koning fee-
dekik II had zich daarover herhaaldelijk bij de Britsche re-
gering beklaagd, ook op grond van verklaringen door de
lords carteret en chesterfield namens hunne regering aan
zijnen gezant afgelegd, volgens welke, naar hij gemeend had,
de vrijheid van handel zijner onderdanen, met uitzondering
van den vervoer van contrabande genoegzaam gewaarborgd
was. Zijne klagten vruchteloos zijnde, besloot hij na inge-
wonnen advies eener commissie, onder de leiding der minis-
ters V. podewils, V. bismarck en V. finkenstein eu Voor-
gezeten door den groot-kanselier s. de cocceji zich door
middel van compensatie schadeloos te stellen, en dat wel
1)nbsp;luhl. 1, C. XIV.
2)nbsp;Zie nog buiten de reeds genoemde henricus coccejus, de jure
helli in amicos (Exere. eur. II, p. 19). Ook is hierover te vergelijken
het werk van den Spanjaard caelos d\'abreu , Tratado sohre las presas
maritimas, Cadix 1746. Zie daarover hübnee, de la saisie des hdtimens
tieutres. Disc. Prél. XVII,
Deze commissie bestond uit de raden euest , behmee, taesch en
kuhït. Vergelijk over deze geheele zaak ch, de maeïens. Causes cé-
lébrés du droit des cjens II, p. 1—88.
157
door eenvoudiglijk beslag te leggen, op een nog niet gelieel
afgelost kapitaal, hetwelk in 1735 onder hypothecair verband
van de provincie Silesië door Engelsche kooplieden aan keizer
kabel YI was voorgeschoten, en tot welks aflossing fredeeik
bij art. 7 van het tractaat van Breslau van 11 Junij 1743 \'),
waarbij dit gewest aan hem werd afgestaan , zich geheel alleen
verbonden had. Van dit besluit -werd bij eene nota van 33
November 1753 aan de Britsche regering kennis gegeven,
onder bijvoeging van eene uiteenzetting der gronden, waarop
nien meende daartoe geregtigd te zijn. Dit stuk, alsmede
bet antwoord daarop van de Britsche regering ontvangen,
bevatten beide allergewigtigste beschouwingen over de regten
der onzijdige en oorlogvoerende volken.
In het Pruissische stuk werden, na de vermelding der
feiten, o.a. de volgende vragen onderzocht:
1°. Hadden de Engelsche kapers het regt in volle zee
I\'ruissische schepen aan te houden en te doorzoeken, en
ondanks het vertoonen hunner zeebrieven en cognoscementen,
Waardoor het bewijs geleverd werd , dat er geene contrabande
^■an boord was, met geweld naar Engelsche havenen op te
brengen ?
Hadden zij het regt in volle zee Pruissische schepen
^an te houden en op te brengen, onder voorwendsel, dat er
vijandelijk goed aan boord was ?
3°. Hadden zij het regt andere neutrale schepen, geheel
•^f gedeeltelijk door Pruissische onderdanen bevracht, in volle
zee aan te houden en op te brengen?
4°. Waren de goederen op al die schepen door Pruissische
onderdanen geladen en door de Engelsche prijs-geregtshoven
verbeurd verklaard, werkelijk contrabande ?
5°. Was de Engelsche regter bevoegd, van dergelijke ge-
Sf^Mllen tusschen twee vrije mogendheden kennis te nemen.
Dit beding was bevestigd bij art. 9 van bet tractaat van Berlijn
van 28 Julij 1742 , en bij art, 2 van bet tractaat van Dresden van
25 Dec. 1745. Kousset XVIII, 33 et XIX, 432.
en is de andere staat verpligt zich aan diens beslissing te
onderwerpen ?
De eerste vraag werd op grond van de vrijheid der zee
en het daaruit voortvloeijende regt der neutralen om in tijd
van oorlog en van vrede even onbelemmerd handel te drijven,
ontkennend beantwoord. Het doorzoeken en opbrengen der
schepen, welker papieren in orde waren, was met beide in
strijd.
De tweede vraag werd eveneens ontkennend beantwoord,
voornamelijk op grond van de territorialiteit van het schip.
Het was onbetwistbaar, dat men zijnen vijand op eene on-
zijdige plaats niet mogt aanvallen, of van het zijne be-
rooven. „Or les vaisseaux prussiens, quand ils auraient été
„chargés des effets appartenant aux ennemis de l\'Angleterre,
„étaient m lieu neutre, d\'où il s\'ensuit, qu\'il estpa7-faitement
„égal d\'enlever\'ces effets desdits vaisseaux neutres, ou de les
„enlever sur un territoire neutre.quot; Dit beginsel was ook
door onderscheidene Engelsche tractaten, waarin de regel
vrij schip, vrij goed was opgenomen , erkend.
Ook op de derde en vierde vraag was het antwoord eens-
luidend; op de derde, daar uit de zeebrieven en cognosce-
menten gebleken was, dat er geene contrabande aan boord
was; op de vierde, omdat zoowel uit de tractaten als uit de
verklaring van den Engelschen minister het tegendeel bleek.
Met opzigt van h^t vijfde punt legde men der Engelsche
regering de vraag voor, met welk regt hare regterlijke magt
zich jurisdictie aanmatigde over eenen neutralen souverein,
over diens onderdanen en schepen, aangehouden op eene
plaats, niet aan de Engelsche heerschappij onderworpen, en
waar aan de Pruissische schepen evenveel regt als aan de
Engelsche toekwam? Het scheen der Pruissische regering
toe, dat geschillen tusschen twee volken ontstaan, niet vol-
gens de wetten van een van beide konden beslist worden,
omdat de andere partij die niet erkende, maar dat zij veeleer
langs diplomatischen weg moesten worden uit den weg geruimd.
Om zich voldoening te verschaffen had Pruissen nu eens het
voorbeeld van Engeland gevolgd.
De Engelsche regering stelde van haren kant de zaak in
handen eener commissie van vier regtsgeleerden i), die daar-
over den 18 Januarij 1753 een rapport uitbragt, hetwelk
den 8 Eebruarij daaraanvolgende aan het Pruissische hof
toegezonden werd. Dit rapport was in vier deelen verdeeld,
Waarvan het eerste over de algemeene regtsbeginselen, het
tweede over de feiten handelde; in het derde werd het regt
op de feiten toegepast, terwijl het vierde deel aan de be-
antwoording der door de Pruissische commissie aangevoerde
gronden gewijd was.
Met opzigt van het regt werd daarin beweerd:
Dat op de volle zee de vijandelijke eigendom wel, de
neutrale daarentegen niet genomen konde worden; dat bij
gevolg vijandelijke goederen aan boord van neutrale schepen
prijs verklaard werden, maar daarentegen het goed van eenen
vriend aan boord van een vijandelijk schip vrij was.
Dat voorwerpen van contrabande goede prijs waren, omdat
de toevoer daarvan aan den vijand eene schending der neu-
traliteit was.
Dat de beregting door prijs-geregtshoven van het land.
Waartoe het prijsmakende schip behoort, algemeen door het
gebruik was aangenomen.
Dat door dit gebruik eveneens de doorzoeking der neutrale
schepen in de volle zee gewettigd werd.
Dat evenwel bij tractaat van deze beginselen konde afge-
weken worden, zooals dan ook ten opzigte van de meeste
dezer punten met onderscheidene mogendheden geschied was.
In het vierde gedeelte werd, zoo als wij zeiden, op de
Sir geoege lee, D\'. paul, Sir dudley eyder en Mr. william
^iueeay (de latere lord mansmeld). Vergelijk daarover vattel , Droit
gens, Liv. II, Ck 7 , § 84. Montesquieu, Oeuvres VI, 445.
\'WHeaton, Eist, des progrès 1, S60 sqq. Lord campbell, the lives
the Chief Justices of England from, the Norman conquest till the
death of Lord Mansfield II, 376, waar echter ten onregte gezegd
Wordt, dat in het Pruissische exposé des motifs op den vrijen ver-
voer van contrabande naar neutrale havens werd aangedrongen.
Pruissische argumenten geantwoord ; de in het eerste gedeelte
vooropgestelde beginselen maken dit antwoord geenszins twij-
,felachtig ; de regel vrij scUp, vrij goed werd natuurlijk ver-
worpen, want alle schrijvers, (zelfs onder dezen zij die de
vlijheid der zee met de grootste klem trachtten te verdedi-
gen \'), GROTIUS, HEINECCIUS, BTNKERSHOEK, VOET etC.,
beweerden het tegendeel, en het gebruik, zoo van ouden
als nieuwen tijd nam hem evenmin aan; het grootste
bewijs daarvoor lag in de uitzonderingen, die daarop bij
tractaten gemaakt waren hoedanig een tractaat evenwel
met Pruissen niet was aangegaan.
De Pruissische commissie gaf hierop eene uitvoerige re-
pliek , waarbij de reeds aangevoerde gronden nader aan-
gedrongen werden. De territorialiteit van het schip werd
daarin op grond van het natuurregt en als overeenkomstig
met de algemeene belangen der menschheid verdedigd. Het
was in strijd met het natuurregt om hem, met wien men in
vrede leeft, zelfs voor een oogenblik van het zijne te beroo-
ven. „Sou vaisseau est sa propriété en quelque endroit,
„qu\'il se trouve, et je n\'y puis entrer pour saisir les effets
„ennemis, qu\'il pourrait avoir à bord, non plus que dans
„« port ou territoire neutre, pour m\'emparer des navires
„ou des effets d\'un ennemi.quot;
1)nbsp;Het is opmerkelijk, hoe het vraagstuk van de vrijheid der zee
hier voorzigtiglijk huiten discussie wordt gelaten.
2)nbsp;Voet , de jure militari. Cap. 5, Nquot;. 21.
3)nbsp;Voor zoo ver het gehruik van nieuweren tijd aangaat, schijnt de
geschiedenis (zie § 1 dezer afdeeling) het tegendeel aan te toonen.
Ten minste zoo hier niet, hetgeen wij niet mogen aannemen, op een
gebruik, in strijd met de tractaten, gedoeld wordt.
4)nbsp;In die tractaten schijnt eer het grootste bewijs daartegen te lig-
gen. Zij toonen ons aan, dat de voornaamste zeemogendheden onder-
ling met het vroegere gebruik gebroken hadden. Vergelijk bl. 181-2.
Men zie hier niet voorbij dat de regel w}\', vrij goed, thans lang
zoo heftig niet meer door de Engelschen bestreden wordt, als eene
kleine eeuw geleden, tijdens de pogingen van nieupoort , toen men
hem zelfs „onregtmatigquot; noemde. Aitzema III, B. 36, p. 1296—7.
En ook het algemeene belang der volkeren vorderde liet
tegendeel, omdat aller handel daaronder leed. En daar dit
de eenige hechte grondslag van het volkenregt was, konden
de tractaten, die den regel vrij schip, vrij goed aannamen,
moeijelijk geoordeeld worden eene uitzondering daarop te
zijn, maar bewezen zij ten duidelijkste, dat deze regel tot
het volkenregt behoorde en in de praktijk van alle volkeren
moest aangenomen worden.
Bij de overgave van dit antwoord verklaarde de Pruissische
regering nogtans, dat zij, hoewel niet van meening veran-
derd, toch wel gezind was om in eene schikking te treden.
De Britsche regering, hoezeer even standvastig haar gevoelen
volhoudende, en hoewel het niet te ontkennen viel, dat het
vroegere gebruik tusschen Pruissen en Engeland nog niet bij
tl-actaat was op zijde gesteld, nam hierin evenwel genoegen,
zoodat bij eene declaratie, toegevoegd aan het tractaat van
Westminster van 16 Jan. 1756, werd overeengekomen, dat
de koning van Pruissen het beslag zoude opheffen, mits
door de Engelsche regering eene som van 30,000 L. St. als
schadevergoeding uitbetaald werd i).
Hetzelfde jaar, dat deze schikking zag tot stand komen,
heeft in de geschiedenis van het internationale zeeregt eene
treurige vermaardheid gekregen. Br brak toen namelijk een
oorlog uit tusschen Engeland en Erankrijk. Ons vaderland,
door een defensief verbond van 1678, in 1716 en 1738 nog
nader bevestigd, tot eene ondersteuning met 6000 man aan
Engeland verbonden, meende, en het werd door Erankrijk
in die meening versterkt, dat het casus foederis niet aanwezig
was, omdat Engeland offensief was te werk gegaan, en hield
zich dus onzijdig
\') Kluit, Index Chronologicus, p. 376. Ch. de maetens o. I. p. 87.
2) Zie de memoriën der Engelsete en Fransote gezanten, yoek en
d\'amey, in Febr. en Maart 1756 bij H.H.M. ingediend, in wage-
saae\'s Verzameling van historiesclie en politihe iractaten I, p. 88 sqq.,
alsmede de daar voorkomende vier brieven van een hoopman te H. aan
een zijner vrienden te A. I, p. 71, 97, 119 en 149.
De Engelsche vloot meester ter zee zijnde, werd het den
Franschen schepen onmogelijk om met hunne koloniën handel
te drijven. Frankrijk, dat zich vroeger het monopolie van
dien handel had voorbehouden, werd thans door den nood
gedwongen hiervan af te wijken, en stond nu bij uitsluiting
aan de Nederlanders toe om in zijne plaats den quot;handel tus-
schen moederland en koloniën voort te zetten. Zoo meende
het de pogingen der Engelschen te verijdelen, door de neu-
trale Nederlandei\'s te laten verrigten, hetgeen zij zelve door
den oorlog verhinderd werden te doen.
Het vergiste zich. De Engelschen beschouwden de Neder-
laridsche schepen, zoowel die, welke den handel tusschen
moederland en koloniën, als die, welke den kusthandel van
den belligerent voortzetten, als in dienst van den vijand,
kenden ze derhalve een vijandelijk karakter toe, en confis-
queerden ze met lading en ab De regel, volgens welken de
Engelsche prijs-geregtshoven in dezen te werk gingen, heeft
in de geschiedenis den naam bekomen van den Regel van
1756 1).
Wanneer men vraagt naar het regt, waarmede Groot-Brit-
tannië aldus handelde, dan schijnt daarop wel geen ander
antwoord gegeven te kunnen worden dan dit: met het regt
van den sterkste. Het tractaat van 1674 toch, waarvan wij
boven spraken 2), en dat op dat tijdstip zelf nog wel zoo
sterk door Engeland als door ons gewenscht was, omdat dit
land toen, gedurende onzen oorlog met Frankrijk, neutraal
geworden was 3), was nog in 1728 bevestigd, en zelfs tijdens
den vorigen oorlog, toen de Engelsche kapers ons (toen nog
wel hunne bondgenooten) wederregtelijk van millioenen schals
beroofden 4), door de Engelsche regering erkend geworden.
Het was dus thans nog in zijne volle kracht. De regel vrij
\') Phillimobe III, § 214.
2) Zie p. 138.
Tot bewijs daarvan diene een brief van temple aan joseph Wil-
liamson, van 6 Nov. 1674, bij wagenaae o. 1. I, 340.
Eet gedrag der Engelschen. o, 1. I, 221 sqq.
schip, vi-ij goed was daarin met zoovele woorden bevestigd.
Het regt van onderzoek strekte zich daarbij niet verder dan
de zeebrieven en cognoscementen uit. Het verbod van han-
del met den vijand gold alleen de contrabande, en de ge-
blokkeerde plaatsen. Zelfs was ten opzigte van de voorwer-
pen van contrabande nog wel het milde systeem aangenomen,
zonder dat het vrije goed om het onvrije aan confiscatie
onderworpen was. Nogtans werden al deze bepalingen ge-
schonden. Eeeds bij de oorlogsverklaring van 17 Mei had
men de confiscabiliteit van het vrije goed om het onvrije
aangenomen, en bij de parlements-acte van den 27 dierzelfde
maand de scheepsbehoeften aan een regt van benadering
onderworpen. De schandalen bij het doorzoeken gepleegd,
kenden perk noch paal: het scheepsvolk werd omgekocht ■ om
valsche verklaringen af te leggen, en men rigtte galgen op,
om hun schrik aan te jagen, en alzoo door geweld te ver-
krijgen, hetgeen door geld niet gelukken wilde. Daarbij
kwam nu de miskenning van het vrij schip, vrij goed door
den nieuw uitgevonden regel, een regel, die meer het ver-
nuft als de goede trouw der Engelsche regering eer aandeed,
die, behalve met het tractaat van 1674, ook nog met de
verklaring, in 1675 daarvan gegeven, in volslagen strijd
Was 1), en die kwalijk verdedigd kon worden door de fictieve
blokkade der Eransche kusten, gesteund als zij werd door
het beweren, dat deze door hare geographische ligging reeds
van nature door de Engelsche in staat van blokkade gehou-
den werden. (!) Voorzeker wij zeggen het den schrijver van:
Hel gedrag der Bngelschen na, waar hij dit zoo eenvoudige
en zoo juiste woord uitspreekt: „Zeeën en zeehavens zijn
«met geen woorden en voorgeevens te stoppenquot; 2).
En men liet het niet hierbij. Onder de nietigste voor-
\') Deze verklaring strekte juist daartoe, om de vrijheid der vaart
van do eene vijandelijke haven op de andere toe te laten. Zij was van
den 30 Dec. 1675. Dümont VII, P,. I, p. 319.
Het gedrag der Engelsehen. o. 1. 1, 239.
wendsels werd zelfs de handel met onze eigene koloniën be-
lemmerd, en hoe men ook van onzen kant over al deze
misbruiken mogt klagen, het was zonder gevolg. De bewoor-
fdingen van het tractaat werden op de schromelijkste wijze
verdraaid, en al het beschèid dat men kreeg was eene ver-
wijzing naar de prijs-geregtshoven, of, waar deze reeds
uitspraak gedaan hadden, naar de hoven van appel, waar
men inderdaad nog in zeldzame gevallen regt verkrijgen kon,
met dit benijdenswaardige gevolg, dat men dan aan geregts-
kosten uitgaf, hetgeen men anders door de confiscatie verloren
zoude hebben.
Is het niet vreemd, dat er in dien tijd nog in ons eigen
land zoovele stemmen opgingen die de Engelsche handelwijze
verdedigden i)?
Ook onze konvooijen werden door de Engelschen niet ge-
ëerbiedigd. Ten bewijze daarvan strekke o. a. het gebeurde
met het konvooi van dedel in 1763 2).
Het Engelsche fregat de Diana toch, in dat jaar vier van
onze koopvaardijschepen onder konvooi van \'s lands fregat de
Dankbaarheid, kapt. dedel, ontmoetende, wilde ze de visi-
tatie doen ondergaan. Dedel bood de papieren ter inzage
aan, en gaf zijn woord dat er geene contrabande aan boord
was, maar weigerde, op grond zijner instructie, zijne schepen
te laten doorzoeken. Een gevecht was daarvan het gevolg;
het Engelsche schip versterking krijgende, waren de onzen
na een half uur strijdens genoodzaakt de vlag te strijken, en
werden zij naar Duins opgebragt. Onze Staten, hiervan
kennis gekregen hebbende, namen daarop den 20 Sept. van
dat jaar eene resolutie, waarbij zij aan het gedrag van dedel
hunne volkomene goedkeuring schonken, en besloten, bij
\') Zoo deed o. a. de sclirijVer der Antidotael-Memorie, geschreven
in antwoord op eene Memorie der Hollandsche hooplieden, die echter
in eene tweede Memorie: de vrije vaart en handel der ingezetenen van
dezen staat op de West-Indïèn verdedigd, zijne betaling kreeg. o. 1. I,
249 sqq., 377 sqq.
2) Hecueil van alle de placaten IX, p, 307 sqq.
-ocr page 175-monde van hunnen gezant boeeel ernstige vertoogen aan het
Engelsche hof te doen, met beroep op het tractaat van 1674.
In deze resolutie lezen wij o. a.:
„Dat haar Hoog Mog. zig verbeelden, dat de geheele
„waereld, en sijne Majesteit selve die ordre (namelijk om
„zich tegen de doorzoeking te verzetten) allesints reedelijk en
„voldoende sal vinden en selfs niet sal pretendeeren, om de
„koopvaardijscheepen van den Staat verder te doen doorsoe-
„ken, dewijl haar Hoog Mog. gepersuadeert zijn, dat sijne
„Majesteit het selve omtrent de Engelsche koopvaardijscheepen
„van geene Natie soude toelaaten: gelijk geene Natie het
„doorsoeken van de scheepen onder Convoy ooyt heeft ge-
„admitteert, maar die doorsoeking bij den Staat en andere
„Natiën altoos is tegengesprookenquot;, etc.
De Engelsche regering echter beriep zich op de omstan-
digheid, dat er hout aan boord van een der schepen was,
hetgeen zij bij hare Orders in Council van 1756 voo^ con-
trabande verklaard had, niettegenstaande art. 4 van het
tractaat van 1674 dit nominaüm daarvan uitzonderde. De
klagten van boeeel bleven dus even vruchteloos, als die
gedurende den vorigen oorlog ingediend, toen zij door hop
waren voorgedragen.
Tegenover al deze onregtmatigheden bleef ons dus nog
slechts één middel over: de krijg, en zeker hij ware door
het gebeurde allezins gewettigd geworden; de magtelooze
toestand echter waarin wij destijds verkeerden, en die reeds
van af den Utrechtschen vrede allengs verergerd was, maakte
het ons onmogelijk daartoe onze toevlugt te nemen.
Ook de overige neutrale mogendheden, met name Dene-
marken, hadden veel van den oorlog te lijden. Kort na
het uitbreken daarvan, den 30 Julij 1756, had koning
PEEDEEiK V aldaar eene ordonnantie uitgevaardigd, waar-
bij de regten en verpligtingen zijner onderdanen op eene
zeer verstandige wijze geregeld werden, en het vertrouwen
ie kennen gegeven werd, dat de oorlogvoerende mogend-
heden het geweld, dat den neutralen mogt worden aange-
daan, met kracht zouden te keer gaan Dit vertromven
beschaamd wordende, besloot de Deensche regering den heer
maetin hübner als buitengewoon gezant naar de hoven van
Londen en Parijs te zenden, ten einde daar over^ de ge-
\\ .pleegde misbruiken te klagen 2). Als het gewigtigste gevolg
dezer zending is voorzeker het bekende werk van dien staats-
man de la saisie des bdtimens neutres te beschouwen, dat
kort daarna uitkwam.
Het was echter niet het eerste, dat omstreeks dezen tijd
verscheen. Over het geheel zal het geene bevreemding wek-
ken, dat een tijd als deze overvloeide van geschriften, waarbij
hetzij de regten der neutralen, hetzij die der belligerenten
verdedigd werden. Het zou ons te ver heen leiden, zoo wij
ons met al deze schriften wenschten bezig te houden, waarvan
bovendien de groote massa, wier schrijvers, schijnt het, de
wetenschappelijke waarde in schelden en lasteren wilden doen
blijken, verre beneden het middelmatige was. Wij zullen
alleen de aandacht vestigen op de werken van vattel, jen-
kinson, hübner en ploos van amstel 3),
Alleen het eerste van deze, eene bewerking van het groote
werk van wolff, was zijnen oorsprong niet aan de gewigtige
tijdsomstandigheden verschuldigd, schoon het in 1758 uitkwam,
In het algemeen wordt de regel : „scàip is territoirquot; door
vattel erkend , want met ronde woorden zegt hij : „il est
„naturel de considérer les vaisseaux de la nation comme des
„portions de son territoire, surtout quand ils voguent sur
„une mer libre, puisque l\'État conserve sa jurisdiction dans
„ces vaisseaux.quot; Van daar beweert hij dan ook, dat de
kinderen, op het schip geboren, gerekend moeten worden op
\') Hübnee, de la saisie des hâtimem neutres II, 285.
2) Wheaton, I, 273.
-■5) Noemen willen wij nog het Droit publie de l\'Europe van den abt
mably, dat het eerst in 1748 verscheen. Hij was een der eerste voor-
standers van de afschaffing der kaapvaart, doch spreekt overigens weinig
over de oorlogsregten, waarvan hij o. a. het vijandelijk schip, vijande-
lijk goed, aanneemt, hoezeer hij omtrent vrij schip, wij goed
Zie zijne Oeuvres complèles VI, 535 sqq.
het grondgebied geboren te zijn, zelfs als het schip zich op
de territoriale zeeën van eenen vreemden staat bevindt, hoe-
wel hij ten opzigte van de vreemde havens eene uitzondering
maakt, „car Ie port est plus particulièrement du territoire,
j,et la mère pour être en ce moment dans Ie vaisseau étranger,
„n\'est pas hors du paysquot; i); eene uitzondering die nogtans
blijkbaar niet doelt op die moeders, welke niet tot het land,
in welks haven het vreemde schip voor anker ligt, behooren.
Ook aan de oorlogsregten ruimt hij als beperking van onzen
regel eene beduidende plaats in. Wat de contrabande aangaat,
onderscheidt hij tusschen goederen, in het bijzonder dienstig
tot den oorlog en goederen, niet daartoe dienstig. Den
handel der neutralen met den vijand in voorwerpen van de
eerste soort, mag de belligerent beletten. De noodzakelijk-
heid geeft hem daartoe het regt. Den handel in de laatste
mag hij daarentegen niet beletten.
Maar, vraagt hij zich af, mag hij die goederen der eerste
soort, (de contrabande) alleen aanhouden en er zich van
meester maken tegen betaling der waarde, of mag hij ze
confisqueren ? Hij mag ze confisqueren, het eerste zou niet
veel baten om dien handel tegen te gaan; maar de vrees om
het zijne te verliezen kan veel uitwerken.
Uit dit regt van confiscatie van contrabande leidt vattel
onmiddellijk het regt van onderzoek van neutrale schepen af.
De confiscatie van schepen, die zich daartegen mogten ver-
zetten, neemt hij ook zonder bedenking aan. Hij is zelfs niet
geheel afkeerig van een regt van doorzoeking; immers hij is
van oordeel, dat men geen geloof behoeft te hechten aan de
zeebrieven, niet alleen wanneer daarmede eenig bedrog plaats
heeft, maar ook, wanneer er goede redenen tot verdenking
van bedrog bestaan 2).
Zoodra men dit beweert, laat men natuurlijk voor alle
naisbruiken de deur geopend; goede redenen tot verdenking
worden immers door een\' buitlustigen kaper ligt gevonden.
1) Vaïtel, Le droit des gens, Liv. I, Ch. 19, § 216.
„ „ „ ,, „ „ ni, Ch. 7, § 112—llé..
-ocr page 178-De regels van het Consolato worden kortweg door hem aan-
genomen. Het regt op vrachtloon, dat door btnkekshoek
raworpen wordt, wordt door hem nogtans erkend i).
C^ Wat overigens het beletten van den handel der neutralen
Saangaat, hij houdt het voor regtmatig met opzigt van bele-
gerde en geblokkeerde plaatsen; wanneer men eene plaats
belegert of blokkeert, heeft men het regt, om iedereen te
verhinderen daar binnen te komen; en om ieder, die pogin-
gen daartoe in het werk stelt, of die tracht, zonder vergun-
ning daar binnen eenigen toevoer te brengen, als een\' vijand
te behandelen; want hij verzet zich tegen de onderneming
van den belegeraar, kan dus tot de mislukking daarvan bij-
dragen en hem bij gevolg aan al de rampen van een\' onge-
lukkigen oorlog bloot stellen
In hetzelfde jaar,waarin het werk van vattel verscheen,
kwam ook chakles jenkinson\'s Discourse on the conduct of
the government of Great-Britain in respect to neutral nations
in het licht 3). De zoo algemeen aangehevene klagten der
neutralen hadden eene verdediging van Engelands gedrag
noodzakelijk gemaakt. Het was jenkinson , die zulk eene
verdediging gaf, en zich, ieder zal het moeten erkennen, op
eene uitstekende wijze van de op zich genomene taak kweet.
Maar al heeft de vaardigheid zijner pen hem de welverdiende
bewondering van tijdgenoot en nakomelingschap verworven,
al wordt aan zijne verhandeling, naast het rapport van lee
en MURRAï en de beslissingen van lord stowell, nog door
de meeste Britsche publicisten van den laatsten tijd een gezag
toegekend, welks miskenning men bijna moet vreezen als
heiligschennis door hen uitgekreten te zien, zijn betoog schijnt
den strijd tusschen belligerenten en neutralen niet ten voor-
deele der eersten beslecht te hebben. Zijne redenering toch
\') Vattel. o. 1. Liv. III, Cli. 7 , § 115 et 116.
.. « » « „ „ § 117.
Het komt voor in A collection of all the treaties of peace
(1648—1783). Eenc Eransche vertaling zijner verhandeling wordt ge-
vonden bij de baysevai, de la liberie des mers II, 108 sqq.
gaat, even als die van het gemelde rapport, aan dit groote
euvel mank, dat hij een der gewigtigste wapenen zijner
tegenpartij geheel buiten spel laat, waardoor hij dan natuur-
lijk aan zijne beginselen zeer gemakkelijk de zege verschaft.
Dat gewigtige wapen is: de territorialiteit van het schip.
Dit beginsel wordt door hem vermeden, niet bestreden; zijn
geheele betoog geeft ons den indruk, alsof hij het reeds te
voren geheel omvergeworpen had.
Waaraan, zoo vraagt hij zich af, ontleent een neutrale
staat het regt om den eigendom van den eenen belligerent,
die zich in zijn land bevindt, tegen den anderen te bescher-
men? Aan zijn souvereiniteitsregt. Zal hij das dien eigen-
dom op zee kunnen beschermen, hij moet souverein der zee
wezen. Maar de zee is niet aan de souvereiniteit van een
bepaald volk onderworpen. Daar gelden niet de wetten
van den staat, maar die der volkeren. Vriend en vijand
hebben niet meer regt op bescherming, dan hun door deze
wetten verleend wordt. Maar de eerste kunnen de laatste
niet in de bescherming, die zij zelve gemeten, doen deelen,
want dezelfde wet die den vriend en zijnen eigendom be-
schermt, geeft het regt om den vijand en zijnen eigendom
te vernietigen.
En, zoo gaat hij voort, wij zien hiervan een bewijs in
de uitoefening van het regt van onderzoek; op de territo-
riale wateren van den neutralen staat is het niet geoorloofd
de schepen der neutralen aan dat regt te onderwerpen, maar
op de volle zee wordt het algemeen en sedert onheugelijke
tijden uitgeoefend.
Jenkinson, door aldus te redeneren, verplaatst in waar-
heid den strijd op een ander terrein. Immers de neutralen
beweren niet, dat zij souvereiniteit hebben over de zee; in-
tegendeel al hun streven is daarheen gerigt om het beginsel
der vrijheid van dat element zooveel mogelijk te doen eer-
biedigen, juist voor die vrijheid komen zij op ter verdediging
der vrijheid van hunnen handel. Maar het is hier de vraag,
of de staat het souvereiniteitsregt over zijne schepen, die zich
op dat vrije element bevinden, behoudt, en daartegen wordt
door JENKiNSON in waarheid niets ingebragt. Want het be-
weren, dat de schepen op zee aan een onderzoek onder-
worpen zijn, waarvan zij op de territoriale wateren vrij zijn,
js eene loutere petitio principii. Juist dat moet bewezen
worden, dat de belligerent het regt heeft, dat onderzoek
op de volle zee uit te oefenen.
Mets is meer waar dan deze uitspraak: „The protection
„which governments can give within their dominions, extends
„not to the sea; the ocean is the public road of the uni-
„verse, the law of which is the law of nationsquot;, maar het
bewijst niets tegen de stelling, dat de bescherming van den
staat zich uitstrekt tot zijne schepen, en tot dat gedeelte
der zee, door die schepen bezet. Het regt van souvereiniteit
over die schepen sluit niet noodzakelijk dat over de zee in
zich op,ien is dus met deze uitspraak niet in strijd.
De geschriften van hübner en pioos van amstel kwamen
beide in 1759 uit. Had Engeland in jenkinson eenen ver-
dediger gevonden, Denemarken en de Nederlanden, juist die
neutrale mogendheden, welke het meest van den oorlog ge-
leden hadden, vonden verdedigers in hen i). Ja, hübnek
komt met zooveel klem voor een milder stelsel op, dat men
het hem dikwerf tot een verwijt gerekend heeft, en hem thans
nog met zekere ironie als den kampioen van de regten der
neutralen pleegt te begroeten.
Hij is de eerste onder de publicisten, die de territorialiteit
van het schip tegenover de oorlogsregten verdedigt. Men
mag, zoo beweert hij, op eene neutrale plaats zijnen vijand
niet aanvallen, noch zich aldaar meester maken van iets,
hetgeen hem toebehoort. „Or les vaisseaux neutresquot;, zoo
gaat hij voort, „sont sans contredit des lieux neutres. D\'où
„il s\'en suit que, quand ils seroient incontestablement char-
„gés pour le compte des ennemis, les belligérans n\'ont aucun
De verhandeling van jenkinson werd ook nog in enkele punten
bestreden in een aanhangsel op de boven (p. 164) aangevoerde tweede
memorie der Hollandsche kooplieden hïj wagenaae o. 1. p. 332 sqq.
„droit de les inquiéter au sujet de leurs cargaisons ; puisqu\'il
„revient au même d\'enlever des effets d\'un navire neutre ou
„de les enlever sur un territoire neutrequot;
Deze stelling neemt hij echter niet onbeperkt aan. Immers
de neutrale heeft twee groote verpligtingen tegenover de oor-
logvoerende partijen in acht te nemen: onthouding van in-
menging in den oorlog en onpartijdigheid. Schenden zij deze
pligten, dan verliezen zij ook de aanspraak op hunne regten.
Zij schenden ze niet door met den vijand handel te drijven,
zelfs niet door den handel met zijne koloniën, al is die ook
in vredestijd niet voor hen opengesteld, maar wel door den
toevoer van contrabande 2). Het schip dat contrabande ver-
voert, verliest ten gevolge daarvan het voorregt der territo-
rialiteit. Maar hier moet men onderscheiden naar de ver-
schillende soorten van voorwerpen, waarbij hij de verdeeling
van gbotius volgt. Toevoer van voorwerpen der eerste soort
(aan belegerde en geblokkeerde plaatsen ook van de tweede
en derde), is schennis van den eersten pligt der neu-
traliteit, en heeft dus confiscatie van schip en lading, het
onschuldige deel van laatstgemelde uitgezonderd, ten gevolge.
Toevoer van voorwerpen der tweede soort is, zoo men ze
niet ook aan de andere oorlogvoerende partij leveren wil,
schennis van den tweeden pligt der neutraliteit, maar in
den regel zijn de neutralen daartoe gaarne bereid; de bel-»
ligerent heeft dus met opzigt van deze geen regt van confis-
catie, alleen kan hij, tegen volkomene schadeloosstelling,
van het regt van opbrenging of benadering gebruik maken
Maar overigens mag de belligerent de neutrale schepen,
wier neutraliteit lewezen is, (reconnus pour tels) niet op-
brengen. Had hij daartoe het regt, het moest gegrond zijn
HübneBj de la saisie des hdtimens neutres. La Haye 1759, I,
part., 211. Ook in zijn vroeger verschenen Histoire du droit
naturel had hij deze meening reeds verkondigd. Op de territoriale
wateren van den belligerent gaat dit, z. i., evenwel niet door,
2) IIÜBNEK o. 1. I, 209,175.
„ „ „ I, 170—197. n, 97, 99 , 104, 108 sqq.
-ocr page 182-of op zijnen toestand, bf op dien der neutralen, of op de
heerschappij der zee. Het is niet gegrond op zijnen toestand,
want de eene souverein heeft geene jurisdictie over de on-
derdanen of goederen van den ander, die zich niet binnen den
omvang van zijn rijk bevinden, en de oorlog geeft hem alleen
het regt zich van hetgeen den vijand behoort meester te
maken , zonder de regten der neutralen daaronder te doen
lijden; het steunt evenmin op den toestand der neutralen,
omdat de eene staat niet gehouden is zich aan de bevelen
van den anderen te onderwerpen, en de oorlog kan daarin
geene verandering brengen, zoolang zij de pligten der neu-
traliteit blijven vervullen. Ook de heerschappij der zee kan
daartoe geen regt geven, want de zee is vrij, en de oorlog-
voerende volken hebben daarop dus geene meerdere regten
dan zij, die zich van den oorlog onthouden.
De slotsom is dus, dat de belligerent het regt niet heeft,
waarop hij aanspraak maakt.
Maar dit geldt alleen van schepen wier neutraliteit bewezen
is. Hoe wordt die nu bewezen? Door het regt van onder-
zoek. Dat regt komt den belligerent ontegenzeggelijk toe,
het is een noodzakelijk gevolg van den oorlog. Het is het
eenige middel om vriend en vijand van elkander te kunnen
onderscheiden. Wil men het betwisten, men komt in dit
■lastige dilemma, dat men of de neutrale schepen moet be-
handelen als vijandelijke, of de vijandelijke ongestoord hunnen
weg laten vervolgen. Geen van beide is aannemelijk. Er
blijft dus niets anders over dan de wettigheid van dit regt
te erkennen. Maar doorzoeking is niet geoorloofd, omdat
de handel daardoor te zeer zoude belemmerd worden. Men
mag niet meer dan de papieren inzien, en hoogstens in
geval van ernstige verdenking van bedrog een vlugtigen blik
op schip en scheepsvolk werpen; maar deze zijn dan ook
de uiterste grenzen, welke men niet mag overschrijden
Even als hübnee, is ook ploos van amstel een voor-
\') Hübner o. I. I, 145 sqq,, 226 sqq., 239 sqq.
-ocr page 183-stander der territorialiteit van het schip. Ook hij neemt met
ronde woorden aan: dat vijandelijke goederen in neutrale
schepen „even veilig hehooren te zijn, als op een onzijdig
„grondgebiedquot; i).
Hij bestrijdt daarbij de meeningen van jenkinson en
bxnkebshoek. Had men immers het regt om de vijandelijke
goederen, op neutrale schepen geladen, te nemen, bet zou
eveneens geoorloofd moeten zijn uit steden en havenen van
onzijdige volken vijandelijke goederen te rooven, hetgeen
toch wel bij niemand bijval vinden zal. En het regt van
onderzoek, waarin bynkershoek grond meent te vinden om
dit argument te verwerpen, schijnt kwalijk als een regt te
kunnen worden aangemerkt, tenzij men het bij tractaat heeft
aangenomen. „Hoe kan iemandquot;, zegt hij, „mij op den
„grooten oceaan , die algemeen is, en waarop wij met malkan-
„deren, als in den staat der natuur levende, omgaan, dwin-
„ gen om hem te zeggen wie ik ben, en wat ik inhebbe
Hoogstens wil hij het onderzoek naar de nationaliteit van
het schip toestaan, omdat men zich op de vlag niet altijd
kan verlaten; maar zoodra de belligerent weet, dat het schip,
hetwelk hem ontmoet, geen vijandelijk schip is, moet hij het
stil zijnen weg laten vervolgen, omdat „voor \'t overige hem
„er niets aan gelegen legt, waar het schip van daan kome,
„waarmede het beladen zy, en waar naar toe het deszelfs
„cours richte.quot;
Verder ontkent ploos dat er in het volkenregt een conflict
van regten mogelijk is, zoo als dat reeds door gentilis was
aangenomen. Een van beide, of de neutrale heeft geen regt
om met de oorlogvoerende partijen handel te drijven, of de
belligerent heeft het regt niet dien handel te belemmeren.
Ploos van amstel , de jnre commercii quod gentibus in hello
competit. L. B. 1759, in 1760 door hem vertaakt onder den titel:
Verhandeling over het Hecht van commercie tusschen onzydige en oor-
logvoerende volken, aan welke laatste een aanhangsel, eenige aanmer-
kingen op het sedert versohenen werk van hiiuuee inhoudende, is
toegevoegd. Zie die Verhandeling, p. 136,
.De laatste stelling is de ware, want de zee is vrij, en de
eene souverein kan den anderen op dat vrije element dus niets
bevelen; evenmin is bet billijk, dat een onzijdig volk in de
^-^^^lasten van den oorlog deelen moet. De neutrale mag dus
allen handel met de oorlogvoerende partijen drijven, mits
hij slechts aan de eene niet meer dan aan de andere toesta,
want dan zou hij ophouden neutraal te zijn. Natuurlijk
houdt die vrijheid op daar, waar hij zelf daarvan afstand
gedaan heeft, wanneer hij zich namelijk door tractaten ver-
bonden heeft zich van dezen of genen handel te onthouden.
Zijn dergelijke tractaten echter niet aanwezig, dan is zelfs
de handel in contrabande geoorloofd; de onzijdigheid wordt
door den toevoer van wapenen niet geschonden, want men
beoogt daarmede niet de andere partij te benadeelen; de
zucht om een eerlijk voordeel te genieten is daarvan de eenige
drijfveer. En het regt van noodweer kan daartegen niet in-
geroepen worden, want dat is alleen aanwezig, wanneer de
nood op het uiterste gekomen is, en de uitslag van den
oorlog er wezenlijk door verhinderd zoude worden, zoo als
geschieden zou wanneer men zoowel wapenen als alle andere
voorwerpen binnen belegerde of geblokkeerde plaatsen trachtte
te brengen, in welk geval men ook de pligten der onzijdig-
heid zoude schenden i).
Ook het bevrachten van schepen van eene der oorlogvoerende
partijen is voor den onzijdige een geoorloofde tak van handel.
Wel is waar kunnen die schepen genomen worden, maar de
daarin geladene onzijdige goederen blijven toch vrij, even
als die welke in het vijandelijke land gevonden worden. Hij
bestrijdt daarbij het gebruik der Engelschen gedurende den
toenmaligen oorlog, om de Nederlandsche schepen, onder
vrijgeleide van den koning van Frankrijk varende., als vijan-
delijke te beschouwen, en daarom met lading en al prijs te
verklaren. „Zoo deze stelling doorgingquot;, zegt hij, „zouden
1) Ploos van amstel o. 1., p. 64 sqq., 83 sqq., 107 sqq., 124
sqq. Aanhangsel p. 310 sqq.
„zij, die, om door vreemde landen veilig te reizen, pas-
„poorten verzoeken, onderdanen worden van die dezelven
„geeftquot;, hetgeen eene tastbare ongerijmdheid zoude zijn.
Uit een en ander blijkt ons^ dat de leer van ploos nog
veel milder is dan die van hübnee, wiens gevoelen, zoo als wij
zagen, vooral omtrent het vraagstuk der contrabande en het
regt van onderzoek, den neutralen veel minder gunstig was.
De voornaamste punten van verschil tusschen beide worden
kortelijk door ploos in het aanhangsel op zijne verhandeling
besproken
De oorlog tusschen Engeland en Portugal tegen Erankrijk
en Spanje, die tot deze geschriften had aanleiding gegeven,
nam een einde door het tractaat van Parijs van 1763, waarbij
de tractaten van Utrecht bevestigd werden Hierna volgde
een tiental jaren rust, gedurende welke dus ook de geschillen
omtrent de regten der neutralen bleven rusten 3). Wel werden
er gedurende dezen tijd verschillende tractaten gesloten,
waarbij die regten geregeld werden, maar de nog steeds
hangende vraagstukken werden daardoor niet of weinig verder
gebragt. Onder deze verdient met betrekking tot de regels
van het Consolato het tractaat van 1769 tusschen Erankrijk
en Hamburg onze aandacht, dat met dat van 1716 geheel
overeenkomt, en derhalve het vrij schip, vrij goed verwerpt,
het vijandelijk schip, vijandelijk goed Aaamp;rQniegamp;n dLamp;wxamp;emt\'^).
\' ) Ploos en hübïier komen in navolging van het Pruissische exposé
des motifs in het geschil met Engeland ook hierin overeen, dat de
regter van het oorlogvoerende land niet competent is ten opzigte van
de judicatuur der prijzen ; in plaats daarvan willen zij die heregting
aan gemengde commissiën opgedragen hehhen. Hübrer II, 7\'—69.
Ploos, p. 265 sqq.
2) De maetens, Recueil I, 33, art. 2.
Geheel onbehandeld bleven zij echter niet. Zoo verscheen nog
in 1771 te Hamburg behmee\'s Oliservatiotis du droit de la nature et
des gens touchant la capture et la détention des vaisseaux et effets
neutres, hetwelk de leer van hübnee huldigde.
De maetens , Recueil I, 248.
-ocr page 186-En met opzigt van het regt van onderzoek mogen wij het
tractaat van 1766 tusschen Engeland en Eusland niet stil-
zwijgend voorbijgaan, waarbij bepaald werd: „que les vais-
„seaux de guerre et les armateurs se comporteront aussi
favorablement que la raison de guerre pour leurs existante
„fourra jamais le permettre vis-à-vis des puissances les plus
„amies qui resteront neutres en observant le plus qu\'il sera
„possible les principes et les règles du droit des gens géné-
„ralement reconnusquot;.
Schijnt het niet, wanneer men de onderstreepte woorden
met elkander vergelijkt, als of er stond, dat al het moge-
lijke geweld geoorloofd was ? Wat kan men niet al ver-
wachten van het gedrag van kapers, en dan nog van een
gedrag, afhankelijk van de omstandigheden van den oorlog
en zooveel mogelijk in overeenstemming met het volkenregt!
Het zelfde tractaat is ook nog merkwaardig daardoor, dat
het de lijst der contrabande beperkt (art. XI). De regel vrij
schip, vrij goed is daarin echter niet opgenomen
De rust, waarin de Europische zeemogendheden gedurende
dit tijdstip verkeerden, werd plotseling afgebroken door den
opstand der Amerikaansche volkplantingen tegen Engeland
(1773), die zich in 1776 onafhankelijk verklaarden. Deze
onafhankelijkheid werd in 1778 door Erankrijk erkend, het-
welk dan ook den 6 Eebr. van dat jaar met deze volkplan-
tingen een handelstractaat sloot, waarbij de regels vrij schip,
vrij goed en vijandelijk schip, vijandelijk goed tusschen beide
werden aangenomen en het regt van onderzoek op eene milde
wijze geregeld werd Tgn gevolge van een en ander brak
in dat zelfde jaar de oorlog tusschen Erankrijk en Engeland
uit, waaraan het jaar daaraanvolgende ook Spanje als bond-
genoot van Erankrijk deel nam.
1)nbsp;De martens, Rectteil I, 141.nbsp;Hautefeuille, Droits et devoirs,
in, 23. Beeg van middeleurgh , Over de afschaffing van de
vaart.
2)nbsp;De martens, Recueil I, 685.
-ocr page 187-Naar aanleiding van dezen oorlog werd op den 26 Julij
1778 door de Fransche regering eene ordonnantie uitgevaar-
digd , over welker interpretatie verschil bestaat. Art. l dezer
ordonnantie hield een verbod in om neutrale schepen aan te
houden, zelfs wanneer zij uit vijandelijke havenen kwamen
of dervi\'aarts bestemd waren, met uitzondering nogtans van
die, welke aan geblokkeerde plaatsen onderstand bragten.
Verder werd daarbij bepaald, dat de onzijdige schepen, met
contrabande voor den vijand beladen, konden aangehouden
worden, dat in dit geval de contrabande prijs zoude zijn,
maar dat het schip en de overige lading ongemoeid zouden
gelaten worden, tenzij de contrabande 3/4 gedeelte van de
waarde der lading uitmaakte, in welk geval alles zoude ver-
beurd zijn. De Fransche regering behield zich wijders voor,
om, zoo de vijand niet binnen zes maanden dezelfde vrijheid
toestond, deze bepaling weder in te trekken. Overigens
werden bij art. 15 de bepalingen der Ordonnance de la
marine van 1681 in stand gehoaden, voor zoover daaraan
niet door deze ordonnantie was gederogeerd
Nu zijn er omtrent de interpretatie twee meeningen, de
eene tot uitgangspunt nemende art. 1, de andere art. 15.
De voorstanders der eerste redeneren aldus: Art. 1 verbiedt
het aanhouden van neutrale schepen slechts met twee uit-
zonderingen, schending van blokkade en vervoer van con-
trabande. Deze uitzonderingen mogen niet uitgebreid worden.
Derhalve houdt de ordonnantie den regel vrij sc/iip, vrij
goed in 2). De andere meening daarentegen wordt aldus
verdedigd: Art. 15 verwijst naar de ordonnantie van 1681,
voor zoover daaraan niet door deze is gederogeerd; art. 1
houdt geene bepaling in omtrent den regel vrij schip, vrij
goed, derhalve geldt hier de ordonnantie van 1681, die dien
regel verwerpt 3).
■■) Lebeau, Code des prises II, 38.
2) Wheaton , .Htó. 1, 357. Oetolan II, 93, 121. Royaards, p. 96.
ScHOELL, Ilisfoire airégée des traités de paix IV, 28. de gar-
den V, 25.
Beide verklaringen schijnen ons toe even juist te zijn. Het
is toch in de geschiedenis van het internationale zeeregt niets
vreemds, dat er door de oorlogvoerende volken met voor-
dacht duistere of dubbelzinnige bepalingen uitgevaardigd wor-
den , met het doel om zich in de toekomst de meest mogelijke
vrijheid van handelen voor te behouden. Zoo schijnt het
ook hier het geval geweest te zijn. Aan den eenen kant
kon Frankrijk er nog niet toe besluiten zijn oud systeem
vaarwel te zeggen, aan den anderen kant had het er echter
groot belang bij, omdat de Engelsche zeemagt verre de
overhand had, zich de toegenegenheid der overige mogend-
heden te verwerven. Beide belangen werden door de ordon-
nantie ter harte genomen. Den neutralen werd getoond , dat
de Fransche regering tot zachte maatregelen genegen was,
en tevens de gelegenheid open gehouden om in een\' volgenden
oorlog te beweren, dat het oude systeem, hoezeer in 1744
verloochend, thans weder gehandhaafd was geworden.
Dat de omstandigheden, die wij aanstonds zullen beschou-
wen, de zachtere uitlegging in de praktijk zouden doen
zegevieren, kon natuurlijk bij het uitvaardigen der ordon-
nantie niet voorzien worden. Overigens werd nog in het
volgende jaar (1779) een tractaat door Frankrijk met Meck-
lenburg-Schwerin gesloten, waarbij de vijandelijke eigendom
aan boord van neutrale schepen werd prijs verklaard \').
Ook omtrent het regt van onderzoek bevatte de oi\'don-
nantie van 1778 eene reeks van bepalingen, die door de
neutrale volken moesten worden in acht genomen
De Spaansche ordonnantiën van 1 Mij 1779 en 13 Maart
1)nbsp;De maktens II, 33.
2)nbsp;„Cette ordonnancequot;, zegt hauteteuille , Droits et devoirs TU.,
35 , „règle la navigation des nentres sur tons les points, et comme elle
„pourrait le faire pour des peuples soumis à la juridiction du législateur
„français.quot; Behalve de verordeningen van staten van den tweeden
rang, is het, volgens het oordeel van dezen schrijver, alleen die van
onze Staten van 26 Jan. 1781, welke de tractaten eerbiedigt. Cf. cii.
DE MARTENS, Nouvelles causes célèhres I, 205.
1780 daarentegen namen de confiscabiliteit van vijandelijken
eigendom aan boord van neutrale schepen aan. En Enge-
land volgde evenmin het voorbeeld der Eransche regering
na, zonder dat deze daarom van de bevoegdheid, zich bij
hare verordening voorbehouden, gebruik maakte. Eeeds nam
het opbrengen van neutrale schepen naar de Engelsche ha-
vens weder een\' aanvang, en was het te duchten, dat de
ergerlijke tooneelen van de laatste oorlogen zich zouden her-
halen, toen plotseling eene onverwachte gebeurtenis de Engel-
sche regering noodzaakte eene andere gedragslijn te volgen.
In 1780 kwam tusschen de neutrale mogendheden een verbond
tot stand, dat in de geschiedenis bekend is onder den naam
van de eerste gewapende neutraliteit.
Dit verbond is door de Engelsche publicisten, zelfs nog
van den laatsten tijd, op eene zeer heftige wijze aangevallen;
zie hier o. a. hoe nog een der nieuwste schrijvers, philli-
more ^ ), zich daarover uitlaat :
„In 1780 ,quot; zegt hij, „an accident brought into the field
„an unexspected and remarkable champion of the new doc-
„trine — a then semibarbarous power of gigantic dimen-
„sions, touching at one extremity the farthest bounds of
„civilisation, but gradually developing at the other extremity
„forces and resources in the European hemisphere, which
„made her opinion weigh heavily in the scale into which it
„was thrown. The vast empire of Eussia was governed at
„this time bij Catherine IIquot;, etc.
Na deze ironische inleiding gaat phillimore voort met te
zeggen, dat het uit de verschillende geschriften over deze
gewapende neutraliteit blijkt, dat daaromtrent deze drie
punten vast staan:
\') Phillimore III, § 186. Cf. et whb:aton. Eist. I, 862.
2) De geschriften namelijk van : lb comte de goeetz , Mémoire
sur la neutralité armée maritime; Diaries and Correspondence of james
Harris , first Earl of Malmeshwy. de tlassan , Histoire générale et
raisonnée de la diplomatie Française. voN dohm , DenkwürdigJceiten
meiner Zeit.
1-2*
-ocr page 190-1°. Dat zij is ontstaan ten gevolge van eene kabinets-
intrigue, die niets minder op het oog had, dan de welvaart
der volkeren, en zich een toeval wist ten nutte te maken.
2°. Dat keizerin catharina zich geheel vereenigd had met
\'\\de volkenregtelijke beginselen door Engeland voorgestaan, en
van meening was deze in toepassing te brengen.
8°. Dat zij tot het laatste toe nooit regt begrepen heeft
wat zij gedaan had, of waarom zij aan Engeland aanstoot
had gegeven.
Hij treedt daarna in eene korte uiteenzetting van het ge-
beurde en besluit die met deze woorden: „Seldom has a
„more \'important event grown from a more despicable origin.
„It is not perhaps, with any unnatural reluctance, that we
„hear in these days that Europe acquired for the first time,
„towards the end of the last century, an acquaintance with
„the true doctrines of International Justice, from a quarrel
„between the unprincipled courtiers of a vain profligate wo-
„man \'), whom the inscrutable decrees of Providence had
„permitted to be the absolute sovereign of an half-civilised
„empire.quot;
Het schijnt ons toe dat deze beschouwing zeer eenzijdig is,
en een geheel verkeerd denkbeeld van het ontstaan der eerste
gewapende neutraliteit geeft. Zien wij wat er van de zaak
was. De politieke toestand van Europa maakte voor Engeland
een verbond met Eusland zeer wenschelijk. Tot het tot
stand brengen daarvan werden dan ook door den Engelschen
gezant harris pogingen in het werk gesteld. Potemkin\'s
genegenheid werd met goud verworven, en door potemkin
op cathaeina\'s gezindheid gewerkt. De zaak scheen dus
zoo goed als gewonnen, toen plotseling het verbond een\'
tegenstander vindt in panin. Deze toont aan, dat het voor
Eusland niet geraden is zich thans met Engeland te ver-
\') „Eine grosze Franquot;, zegt nogtans eotteck van cathaeina ,
„insofern Grösze seyn kann otne Moralität.quot; Eotteck, Allgemeine
GteseUchte, Bd, 8 , pag. 379.
binden; noch cathakina, noch potemihn, hoe gaarne zij
het ook wenschten, kunnen iets tegen zijne gronden aan-
voeren, en het plan springt af^). Nogtans wordt aan hae-
bis de hoop gegeven, dat zoodra zich eene goede gelegen-
heid zoude opdoen, het verbond tot stand zou komen. Die
gelegenheid doet zich op, ten gevolge van de omstandigheid
dat twee Eussische schepen, met koren beladen, door de
Spanjaarden worden genomen. Gathakina vraagt voldoe-
ning en rust zich inmiddels toe tot den oorlog, waarvan
het verbond met Engeland dan een onmiddellijk gevolg
zijn zoude. Die toerustingen worden voor panin verbor-
gen gehouden, maar hij komt er achter; als een erva-
ren staatsman (want de uitdrukking „unprincipled courtierquot;
schijnt op hem slecht van toepassing te zijn) weet hij van
de omstandigheden partij, te trekken, toont zich eveneens
verbolgen op Spanje, en dringt er bij cathakina op aan om
zich niet te bepalen tot het vragen van voldoening, maar om
eens voor al aan dergelijke stoutmoedigheid een einde te
maken, door voor de oogen van geheel Europa te verklaren,
,dat zij voortaan niet meer dulden zoude, dat de handel
harer onderdanen door eenen oorlog, waaraan zij geen deel
nam, zoude worden gestoord.
Gatharina, niet inziende, dat zij hierdoor juist aan En-
geland, dat dien handel het meest belemmerde, den grootsten
slag toebragt, en alzoo van het verbond met dat land afge-
trokken werd, liet zich voor dit plan winnen; zij legde de
verklaring af, die panin te dien einde opstelde, en ziedaar
den oorsprong der gewapende neutraliteit.
Wanneer wij nu de drie punten, die volgens phillimoee
vaststaan, aan de geschiedenis toetsen, dan kunnen wij hem
reeds aanstonds zijn eerste punt in geenen deele toegeven.
De zaak is kortelijk deze: Er wordt geïntrigueerd voor
een verbond met Engeland. Die intrigue mislukt, maar weet
zich een toeval ten nutte te maken, waardoor haar doel on-
\') Von dohm, Benkwürdujheiten meiner Zeit II, 109.
-ocr page 192-getwijfeld zoude bereikt zijn, zoo niet de Russische minister
graaf von panin zijne vorstin tot het uitvaardigen eener de-
claratie had weten over te halen, die, zoo zij al niet de
welvaart der volkeren, dan toch zeker het heil van Rusland
het oog, en het sluiten van een verbond tot handhaving
van de regten der neutralen ten gevolge had. Het was dus
juist de declaratie, die met een loffelijk doel de werking der
intrigue en van het toeval te keer ging.
De beide andere punten, door phillimobe gesteld, zijn,
wat hunne juistheid betreft, aan geene bedenking onderhevig.
Het is een onbetwistbaar feit, dat cathaeina niet wist wat
zij deed i). Het spreekt echter van zelf, dat juist daardoor
het tweede punt al zijn gewigt voor ons verliest. Want als
iemand zoo weinig van eene zaak begrijpt, dan zal het toch
waarlijk wel onverschillig zijn, welk beginsel hij voorstaat.
En men zal toch niet willen beweren, dat cathaeina, zoo
zij het Engelsche systeem had verdedigd, wel geweten zoude
hebben wat zij deed. Den wil der beroemde vorstin kunnen
wij dus gerustelijk uit de discussie elimineren, want wij
komen door onze redenering daarop te gronden, niet verder
dan tot deze stelling: de keizerin van Rusland, die de En-
gelsche beginselen toegedaan was, en de daarmede strijdige
gewapende neutraliteit in het leven riep, begreep van beide
even weinig.
\') Als een bewijs boe weinig zij van de zaak begreep, kan dienen,
dat zij zoo overtuigd was in het voordcel van Engeland gehandeld te
hebben , dat zij, ondanks hare belofte aan panin om van den inhoud
harer aanstaande declaratie aan niemand iets te doen blijken , vóórdat
de koeriers daarmede naar de verschillende hoven op weg gegaan waren,
(eene belofte die zij overigens trouw hield) toch niet kon nalaten
aan harris in vertrouwen te zeggen, dat er weldra in haren naam
eene declaratie aan de oorlogvoerende natiën zoude worden afgelegd,
waardoor Engeland al eijne wenscJien zoude vervuld zien, en hem zelfs
veroorloofde deze aangename tijding voorloopig aan zijne regering mede
te deelen. Wat men zich daarop te Londen al niet van deze declaratie
voorspiegelde , en hoe bitter dat alles tegenviel, zie men bij von dohm,
DenkwürdigJeeiten. meiner Zeit II, 129 sqq.
Men wachte zich echter wel daaruit de verkeerde gevolg-
trekking te maken, dat de gewapende neutraliteit, zoo als
phillimobe zegt, door een toeval zou-ontstaan zijn. Im-
mers het is hier niet de vraag, wat Catharina gewild, het
komt er slechts op aan, wat Rusland gedaan heeft. En de
daad van Kusland werd bestuurd door den wil van panin,
en dat panin wist, wat hij wilde, zal toch waarlijk wel door
niemand in twijfel getrokken worden.
En wanneer wij ons de zaak zoo voorstellen, dan schijnt
het dat de omstandigheden, waaronder de gewapende neu-
trabteit is ontstaan, niet van dien aard zijn, dat wij met
weerzin zouden moeten aanhooren, dat in 1780 het barbaar-
sche Eusland aan het beschaafd Europa de ware beginselen
van het volkenregt in het geheugen riep.
Zien wij thans den inhoud van cathaeina\'s declaratie,
die den 38 Eebruarij uitgevaardigd, in de maand Maart
aan de hoven van Londen, Yersailles en Madrid werd aan-
geboden.
De waardige toon waarin dit stuk gesteld is, verdient voor-
eerst onze aandacht. De keizerin, zoo lezen wij daar,
had gedurende haren oorlog met Turkije de regten der neu-
tralen geëerbiedigd, zij beriep zich hiervoor op de getuigenis
van geheel Europa; zij had zich dus gevleid op hare beurt
de regten harer onderdanen door de oorlogvoerende partijen
geëerbiedigd te zien, maar de ondervinding had het tegendeel
geleerd. Het was daarom, dat zij het van haren pligt achtte
voor de vrijheid van handel harer onderdanen op te komen.
Voordat zij daartoe echter overging meende zij, dat het
billijk was voor de oogen van geheel Europa de beginselen,
die zij zoude volgen, bekend te maken. Zij deed dat met
te meer vertrouwen, omdat deze beginselen in het primitieve
regt der volkeren, tot inroeping waarvan iedere natie billijke
aanspraak had, aangenomen waren, en de oorlogvoerende
mogendheden ze niet konden verzwakken, zonder de wetten
der neutraliteit te schenden en de regels bij verscheidene
tractaten aangenomen, te verloochenen.
É
Deze beginselen waren aldus geformuleerd :
1. „Que les vaisseaux neutres puissent naviguer librement
„de port en port et sur les côtes des nations en guerre.
3. „Que les effets appartenans aux sujets des dites Puis-
sauces en guerre, soyent libres sur les vaisseaux neutres à
„l\'exception des marchandises de contrebande.
3.nbsp;„Que l\'Impératrice se tient quant à la fixation de cel-
„les-ci à ce qui est énoncé dans l\'Art. X et XI de son
„traité de commerce avec la Grande-Bretagne, en étendant
„ces obligations à toutes les Puissances en guerre.
4.nbsp;„Que pour déterminer ce qui caractérise un port bloqué,
„on n\'accorde cette dénomination qu\' à celui, où il y a par la
„disposition de la Puissance, qui Vattaque av£c des vaisseaux
„arrêtés et suffisamment proches, un danger évident d\'entrer.
5.nbsp;„Que ces principes servent de règle dans les procédu-
„res et les jugemens sur la légalité des prises.quot;
Voor het geval, dat deze regels mogten worden geschon-
den, had eene aanzienlijke vloot het bevel ontvangen om
zich overal heen te begeven, waar de eer, het belang en de
noodzakelijkheid het mogten vorderen \').
Het is dus de regel vrij schip, vrij goed die bij deze
declaratie erkend wordt, met verwerping van den regel van
1756, zonder dat er echter iets bepaald wordt omtrent den
neutralen eigendom aan boord van vijandelijke schepen. Uit
de omstandigheid evenwel, dat de regels vrij schip, vrij goed
en vijandelijk schip, vijandelijk goed toen nog meestal gepaard
gingen en zelfs bijna voor onafscheidelijk gehouden werden, heeft
men wel gemeend dezen laatsten regel stilzwijgend daaronder
te moeten verstaan, eene meening, waarmede wij ons op
grond van het op bl. 131-3 aangevoerde niet kunnen ver-
eenigen, en die ook door de bepaling van art. 2 van het
Eussische reglement van 8 (19) Mei 1780 reeds minder
waarschijnlijk wordt 2).
1) De maetens, Recueil II, 74. Aeendt , Essai sur la neutralité
de la Belgique, 1845.
„Au moyen de cette sûreté des marchandises permises sur des
-ocr page 195-Omtrent contrabande zien wij hier het milde stelsel van
het tractaat van 1766 volgen, terwijl de effectiviteit der blok-
kade als een noodzakelijk vereischte wordt aangemerkt. Om-
trent het regt van onderzoek is er echter in de declaratie
eene belangrijke leemte.
De Eussische declaratie ondervond, behalve natuurlijk van
den kant van Engeland, den algemeenen bijval. Door Erank-
rijk en Spanje, twee der oorlogvoerende partijen, werd zij
met geestdrift begroet, gelijk de antwoorden dier beide mo-
gendheden kannen getuigen. Het Engelsche antwoord daar-
entegen was koud en afgemeten i).
Wat de neutrale volken betrof, zij kregen door het voor-
beeld van Eusland den moed om zich eveneens tegen de
aanmatigingen der belligerenten te verzetten. Denemarken
legde reeds den 8 en Zweden den 21 Julij 1780 eene soort-
gelijke verklaring af, en op den 9 en 21 dierzelfde maand
werden er door Eusland tractaten met beide mogendheden
gesloten, waarbij zij zich onderling verbonden de beginselen
der declaratie voor immer aan te nemen en gewapenderhand
te verdedigen, met dit onderscheid nogtans, dat met betrek-
king tot contrabande die bepalingen zouden gelden, welke
door ieder met de verschillende oorlogvoerende partijen waren
vastgesteld, en met deze niet onbelangrijke bijvoeging:
„Que les vaisseaux neutres ne peuvent être arrêtés que sur
„de justes causes et faits évidens; qu\'ils soient jugés sans
„retard; que la procédure soit toujours uniforme, prompte
„et légale et que chaque fois outre les dédommagemens,
„qu\'on accorde à ceux, qui ont fait des pertes sans avoir
É
„vaisseaux neutresquot;, zoo lezen wij daar, „nos sujets doivent aussi avoir
„soin, de ne pas embarquer des effets, qui leur appartiennent, sur
„des bâtiments des nations engagées dans la guerre, afin d\'éviter ainsi
„tous désagrémens et toutes rencontres désagréables.quot; De maetens,
Hecueil II, 79. Cf. ch. veegé ad de maetens , Précis du droit des
gens II, § 325. Paris 1858. „On serait portéquot;, zegt deze, „à conclure
„au rejet implicite du maxime navire ennemi, marchandises ennemiesquot;
Zie die antwoorden bij iampkedi II, 42, 44, 47.
„été en faute, il soit rendu une satisfaction complète pour
„l\'insulte faite au pavillon de Leurs Majestésquot; i).
Tot deze tractaten traden den 34 Dec. 1780 de Neder-
landen, den 8 Mei 1781 Pruissen, den 9 Oct. Oostenrijk,
,den 13 Julij 1783 Portugal en den 10 Pebr. 1783 ook de
beide Sicilien toe
Het vei\'bond der gewapende neutraliteit bleef niet zonder
uitwerking. Engeland werd daardoor genoodzaakt aan zijne
kapers te bevelen om voortaan omzigtiger jegens de neutralen
te werk te gaan. Den regel van 1756 had het reeds buiten-
dien thans niet weder in toepassing gebragt, en wel, naar
het voorgaf, op grond daarvan, dat de Pransche regering
in 1763 verklaard had, voor immer haar monopolie te zullen
laten varen. Daardoor immers, zoo beweerde het, hield het
voortzetten van den handel van den belligerent door de
neutrale volken op eene daad van vijandschap te zijn, want
zij dreven thans denzelfden handel als in tijd van vrede.
Nogtans gelooven wij eer met Dr. asher, dat de handelwijze
van Engeland verklaard moet worden uit de omstandigheid,
dat Prankrijk thans eene betere vloot had, zoodat de Engel-
schen ten gevolge daarvan genoodzaakt waren de neutralen
meer te ontzien
Wat ons vaderland betrof, het had geene reden om zich
over zijne toetreding tot de gewapende neutraliteit te ver-
heugen. Eeeds van het oogenblik waarop de opstand in
«1
ï
J. ■
•) De martens, Reeweil II, 108 et 110.
2)nbsp;„nbsp;„ II, 117 , 130 , 171 , 208; III, 274. Zie
ook de Pruissische ordonnantiën van 30 April, 3 Nov. en 8 Dec. 1781
in het Recueil des déductions , manifestes etc., rédigés par le comte djC
Eertzberg 1, 450 , 457 , 460. Met Oostenrijk , Portugal en de beide
Sicilien werd nogtans de laatste bepaling omtrent het aanhouden der
schepen niet aangenomen. Tusschen Rusland en Denemarken werden
deze beginselen nog nader bevestigd bij het tractaat van 8 Oct. 1782,
o. 1. II, 284.
3)nbsp;D\'. c. w. ashee, Beiträge m einigen Tragen über die Verhält-
nisse der »mtr alen Schifffahrt in Jù\'iegeszeiten. Hamburg 1854, p. 28.
Amerika uitbrak, werd onze handel op alle mogelijke wijze
door de Engelschen belemmerd, hetgeen bij het ontstaan van
den oorlog met Ei-ankrijk natuurlijk niet beter werd. Wij
geraakten toen in een\' moeijelijken toestand. Engeland
zocht ons te bewegen om den vervoer van scheepsmaterialen
naar Erankrijk te verbieden Erankrijk daarentegen drong
er ten sterkste op aan, dat zoodanig verbod niet zoude
uitgevaardigd worden. Aanvankelijk gaven onze Staten (19
Nov. 1778), uit vrees voor nadeelige gevolgen voor hunnen
handel, aan het aanzoek van Engeland toe, schoon het
tractaat van 1674 deze voorwerpen niet als contrabande
aanmerkte; dit had echter ten gevolge, dat Erankrijk ons
met harde maatregelen bejegende, en o. a. ten onzen opzigte
de ordonnantie van 1778 introk en die van 1744 weder in
werking stelde (14 Jan. 1779). Ja zelfs gelastte de koning
van Erankrijk om alle Eederlandsche schepen, bestemd naar
of komende van Engeland, (uitgezonderd die van Haarlem
en Amsterdam, welke steden zich tegen het verbod verzet
hadden,) aan te houden en op te brengen.
Men ging derhalve van onzen kant tot eene schorsing van
bet verbod over (28 Jan.), en toen Erankrijk daarmede niet
tevreden was, besloot Holland eindelijk den 4 Junij onbe-
paald konvooi te verleenen, terwijl de Algemeene Staten den
8 Nov. dit voorbeeld volgden, met dit onderscheid nogtans,
dat de konvooijen in last kregen zich niet te bezwaren met
houtschepen, of met de zoodanige, die met zware masten
of zwaar scheepstimmerhout beladen waren.
Inmiddels was Engeland, dat ons natuurlijk gaarne met
I\'rankrijk in oorlog wenschte te wikkelen, even als tijdens
den vorigen oorlog, op de ondersteuning met 6000 man
hulptroepen begonnen aan te dringen 2). Terwijl de Staten
Zie de redevoering van den Engelscten gezant tokk. in de ver-
gadering met de afgevaardigden der Staten-Generaal van den 2 Nov.
1778. Meuwe Nederl. Jaarloelcen 1778. üe kaynetal II, 224.
Memorie door yobk aan de Staten-Generaal overgereikt den 22
Julij 1779. meuwe Nederl. Jaarhoehen 1779. De kayneval II, 280.
beraadslaagden of het casus foederis thans aanwezig was,
wordt op den 81 Dec. het konvooi, onder bevel van den
schout bij nacht graaf van btlandt, in het Kanaal door
den Engelschen vlootvoogd fielding aangetast en gedeeltelijk
opgebragt \'). Engeland weigerachtig zijnde hiervoor voldoe-
ning te geven, wordt eindelijk ook door de Algemeene Staten
besloten om van nu af alle schepen, behalve die met con-
trabande beladen waren, te convoyeren. De gevraagde hulp-
troepen worden daarenboven geweigerd, omdat het casus
foederis niet aanwezig was.
Deze besluiten hebben de verklaring van het Engelsche
hof aan de Staten-Generaal van 17 April 1780 ten gevolge 2),
waarbij de bestaande tractaten, in het bijzonder dat van
1674, worden opgeheven, en bepaald, dat het vijandelijke
goed aan boord onzer schepen niet meer vrij zoude zijn.
Terstond daarop trekt Erankrijk al zijne voor ons nadeelige
besluiten in (36 April), en vervangt dus weder het reglement
van 1744 door dat van 1778.
Het was omstreeks dezen tijd, dat onze Staten, daartoe
door de Noordsche mogendheden uitgenoodigd, begonnen te
beraadslagen over hunne toetreding tot de gewapende neu-
traliteit. Engeland, dat, naar het schijnt, toen reeds besloten
had ons den oorlog aan te doen, en slechts naar een voor-
wendsel tot dat einde zocht, wilde natuurlijk die toetreding
voorkomen, omdat, kwam zij tot stand, wij te veel bondge-
nooten zouden hebben, met andere woorden de oorlog of
althans het nemen onzer schepen onmogelijk was. Het
kwam er dus slechts op aan, dien oorlog te verhaasten; het
voorwendsel werd gevonden in het bekende ontwerp-tractaat,
tusschen eenige Amsterdamsche magistraten met de Ameri.
caansche regering beraamd, hetwelk door de Engelschen
onder de over boord geworpen, doch weder opgehaalde
papieren van den Americaanschen president laubens was
1)nbsp;Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken 1780.
2)nbsp;De maetens, Eecueil II , 76.
-ocr page 199-ontdekt, en de oorlogsverklaring volgde den 30 Dec. 1780 \'),
schoon zoowel door de Staten van Holland als door de Sta-
ten-Generaal het gedrag dier magistraten was gedesavoueerd.
Den 34 Dec. traden wij toe tot de gewapende neutraliteit.
Op dat oogenblik waren wij geene neutrale mogendheid meer;
het was daarom, dat wij van de hulp onzer bondgenooten
verstoken bleven
Overigens deed de kracht van het verbond zich weldra
gevoelen, toen in 1783 een Zweedsch konvooi door de En-
gelschen aangetast, doch de aanval afgeslagen werd. Enge-
land beklaagde zich hierover bij het Zweedsche hof, hetwelk
echter het gedrag van den bevelhebber van het escorterend
fregat verdedigde, en beweerde, dat zijne handeling in over-
eenstemming met de gewapende neutraliteit was. De keizerin
van Eusland hierover geraadpleegd zijnde, antwoordde ook
in gelijken geest:
„Dat het (door Zweden) gegeven antwoord in alle opzigten
„overeenkomstig was aan de conventie der gewapende neu-
„traliteit, en dat Hare Majesteit in een gelijk geval hetzelfde
„antwoord zoude geven, en dat, indien Engeland zich on-
verhoopt daartegen wilde aankanten, en de neutrale sche-
lpen, onder het convoy der vlag van eene der mogendheden,
„door de gewapende neutraliteit geallieerd, visiteren. Hare
..Keizerlijke Majesteit altoos genegen zoude zijn, om geza-
»mentlijk zulks te beletten en de souvereiniteit der weder-
«zijdsche vlaggen te helpen handhaven; en dat alle de Eus-
»sische Ministers bij de Oorlogende Mogendheden orders
V,zouden ontfangen, om, wanneer aan hun wettige klagten
gt;=gedaan worden, wegens het ophouden, nemen, opbrengen.
\') Zie die oorlogsverklaring en het daarop gevolgde onwederleghare
antwoord der Staten-Generaal van 12- Maart 1781 hij de rayneval
n, 234 et 244.
2) Vergelijk over een en ander: Kluit, Teis over den laatsten M-
gelsehen oorlog, 56—135 ; Rendoep , Memorien; vokdohm, Benk-
würdigkeiten II, 137 sqq.; ch. de maeïenS , Nouvelles causes célehres
du droit des gens I, 113 sqq., 193, 197.
„of onbetaamlijk behandelen van koopvaarders, varende onder
„eene der vlaggen van de Mogendheden door de gewapende
„Neutraliteit geallieerd , door Oorlogschepen of andere ge-
„wapende vaartuigen der Oorlogende mogendheden, terstond
daartegen vertogen te doen en vergoeding der geleden
„schade te vorderenquot; \').
Engeland drong hierop niet verder op zijne eisehen aan.
De milde beginselen , bij de gewapende neutraliteit aan-
genomen, werden ook in de meeste tractaten van den eerst-
volgenden tijd gehuldigd. Wij zien dit o. a. in de tractaten
van de Yereenigde Staten van Noord-Amerika (die reeds in
1781 tot deze beginselen waren toegetreden) met de Neder-
landen in 1783, met Zweden in 1783 , en met Pruissen
in 1785 3).
In deze drie tractaten wordt de regel vrij schip, vrij goed
aangenomen; de beide eerste nemen daarenboven ook vijan-
delijk schip, vijandelijk goed aan, waarover het laatste zwijgt,
en bepalen zich tot de veroordeeling der contrabande, zonder
de vrije goederen in de confiscatie te doen deelen, terwijl
het laatste zelfs de contrabande alleen aan retentie en bena-
dering onderwerpt. Met betrekking tot het regt van onder-
zoek komen alle drie tractaten overeen , en bepalen zij, dat
aan de verklaring van den kommandant van het konvooi,
dat er geene contrabande aan boord is, geloof gehecht moet
worden.
1)nbsp;Nieuwe Nederl. Jaarboeken 1783. Over het geschil tusschen
Spanje en Denemarken in 1782 over het onderzoek van de Deensche
korvet St. Jan , waaromtrent het advies van Kusland en de Nederlanden
ingewonnen werd, vergelijke men ch. de MAKTENS , Causes eélèbres II,
183 sqq.; OKTOLAN I, 309, 433 sqq.
2)nbsp;De maetens , Recueil II , 243 et 338.
3)nbsp;„nbsp;„ II, 566. Zie ook over dit merkwaardige
tractaat , dat de rampen des oorlogs zooveel mogelijk zocht te lenigen,
voN dohm, o. 1. III, p. 154—9. Een tractaat tusschen Amerika en
Marocco van 1787 neemt naast vrij schip, vrij goed ook den vrijdom
van neutrale goederen aan boord van vijandelijke schepen aan. De
maetens , Recueil III , 54.
Verder verdienen hier nog opgemerkt te worden de trac-
taten van Eusland met Oostenrijk in 1785, en met Frankrijk,
Portugal en de beide Siciliën in 1787 gesloten \'), waarin
de beginselen der gewapende neutraliteit (met Oostenrijk en
Frankrijk ook het vierde punt van .de tractaten van 1780)
met zoovele woorden bevestigd worden, en daarenboven de
verklaring van den kommandant van het konvooi voor ge-
noegzaam wordt gehouden.
In Sept. 1783 werd te Versailles de vrede door Enge-
land met Frankrijk en Spanje gesloten en werden de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika onafhankelijk verklaard.
Deze vrede werd in Mei 1784 door dien van Parijs tusschen
Engeland en de Nederlanden gevolgd. Bij de tractaten met
Frankrijk en Spanje werden de handelstractaten van Utrecht
bevestigd. Dat met de Nederlanden daarentegen bewaart
omtrent een en ander het meest volkomen stilzwijgen 2).
Tusschen Frankrijk en Engeland werd nog daarenboven in
1786 een handelstractaat gesloten, waarin dezelfde bepalingen
als in het vorige voorkwamen
Niet lang na het sluiten der gewapende neutraliteit ver-
schenen de werken van twee Italiaansche publicisten, van
den abt galliani en den hoogleeraar lampredi. De eerste,
een Napolitaan, is een groot voorstander van de beginselen
der gewapende neutraliteit, en wil deze zelfs op de oorlog-
\') Demaktens, Recueil II, 634 et 637 ; III, 1 , 44 et 117.
Men zie ook het tractaat tiissclien Frankrijk en Hamburg van 1789,
dat dezelfde regels aanneemt. IH, 158.
2) De hartens , Recueil II, 463 , 484 et 520.
„nbsp;„ II gt; 680.
Kort te voren, gedurende den Amerikaanschen vrijheids-oorlog , in
1778 , was ook de verhandeling van onzen landgenoot vitkingà , Ge-
dachten over de helangens en plichten der onxydige mogentheden in het
licht gekomen, waarin de territorialiteit van het schip aangenomen wordt.
Ook verschenen in 1780 totze\'s anonym uitgegeven liberté de la na-
(, en het laatste deel van moskr\'s Tersuch des neuesten JUuro-
Fölkerrechts.
voerende partijen toegepast hebben, in dier voege, dat de
private eigendom ter zee even als te land zoude geëerbiedigd
worden. Zijn werk wordt echter vrij algemeen gerekend verre
beneden dat van lampredi te staan
Lampkedi, hoogleeraar te Pisa, had reeds in 1778 te
Livorno zijne juris puhlici universalis sive juris naturae et
gentium theoremata uitgegeven, hetwelk door gailiani scherp
gecritiseerd was geworden. In 1788 zag een ander werk
van zijne hand te Florence het licht , waarin hij de vraag-
stukken, die ons bezig houden, uitvoeriger bespreekt, daarbij
zijne meeningen tegen die van galliani in het breede ver-
dedigt , en ook het gevoelen van hübneb bestrijdt. De regel
vrij schip, vrij goed, zegt hij, is zeer goed te keuren; het
ware te wenschen dat alle volken overeenkwamen om hem
aan te nemen, maar zoo lang dat niet is geschied, kunnen
de neutralen daarop geene aanspraak maken -). Zij die een
ander gevoelen toegedaan zijn, hebben, naar zijne meening,
deze beide vragen verward: 1°. Mag de neutrale voortgaan
zijnen vrachthandel met den belligerent te drijven? en 3quot;. Dekt
de vlag de lading? Omtrent de eerste vraag is geen ver-
schil. Allen zijn het daarover eens, dat de oorlog den
neutralen niet mag beletten eenen geoorloofden handel te
drijven en eene wettige winst te genieten. Maar de tweede
vraag is lastiger te beantwoorden; want, zegt hij, (en hierin
komt zijne leer met die van gentilis overeen) wij hebben
hier een conflict van twee regten. Welk van beide moet nu
voor het andere wijken ? Dat regt, welks niet-uitoefening
slechts eene ligt herstelbare schade veroorzaakt. Hij heldert
dit met een paar voorbeelden op. Een stroom is op het
punt buiten zijne oevers te treden en dreigt in eene onme-
1)nbsp;Galliani , Dtit dooeri dei principi nevirali verso i principi guerre-
gianti e di questi verso i neutrali. Napoli 1782. Gunstig oordeelt
evenwel over hem v. ompteda, p. 656. Zie ook cauchy, II, 283.
2)nbsp;Lampredi, del commercio dei popoli neutrali in tempo di guerra.
Fiorenza 1788. Fransehe vertaling van db serionne in 1793 ; I, 83
sqq. Meer bekend is de vertaling van peuchet , 1802.
telijke vJakte den ganschen oogst te vernielen. Ik zie binnen
mijn bereik een magazijn van hout, dat mij niet toebehoort;
ik maak mij daarvan meester, versterk daarmede den dijk,
verhinder de overstrooming, en red den oogst. Nu heeft de
eigenaar van het hout geene reden tot beklag, wanneer ik
hem slechts voldoende schadeloosstelling geef.
Er is hongersnood. Ik zend schepen in zee met last om
alle schepen met levensmiddelen beladen aan te houden en
zich daarvan meester te maken. Ik red daardoor het leven
eener gansche menigte; nu hebben de eigenaren dier levens-
middelen geene reden tot beklag, mits ik hun slechts ge-
noegzame schadeloosstelling verleen
Wij moeten dus nu in ons geval slechts onderzoeken, welk
regt, zoo het niet wordt uitgeoefend, eene ligt herstelbare
schade veroorzaakt. Ongetwijfeld is dit het regt van den
onzijdige; want hij lijdt geene andere schade, dan het op-
onthoud veroorzaakt door het onderzoek van zijn schip en de
overgave der vijandelijke goederen, eene schade, waaraan hij
zich nog door eigene schuld bloot stelt, daar hij weet welke
gevolgen aan den vervoer van vijandelijke goederen verbonden
zijn. Het nadeel daarentegen, dat de belligerent in het te-
genovergestelde geval zoude lijden, is onherstelbaar, want
hij wordt nu verhinderd zijnen vijand van de krachten te
berooven, die deze uit den handel put, de oorlog wordt
daardoor verlengd, stroomen bloeds vergoten en verliezen te
Weeg gebragt, die in het geheel niet geschat kunnen wor-
den De belligerent mag dus de vijandelijke goederen
Opdat deze voorbeelden ter snede zouden aangebragti zijn, ware
het noodig , dat de belligerent ook in een\' toestand van noodweer ver-
keerde , zoodat hij zich, indien hij het vijandelijke goed aan boord van
neutrale schepen ongemoeid liet, aan een\' wissen oudergang zoude
bloot stellen.
Daar staat tegenover, dat als de belligerent de goederen van
®jnea vijand op neutrale schepen nemen mag, ook zijne eigene goede-
ren op die schepen genomen kunnen worden, zoodat ook zijne krach-
ten daardoor verminderen zullen.
op het onzijdige schip nemen, mits hij de schade aan den
onzijdige veroorzaakt, vergoede.
De omstandigheid nu, dat de belligerent diktvijls van zijn
régt misbruik gemaakt heeft, kan er niet toe leiden, om het
hèm /geheel te ontzeggen. Evenmin doet het iets ter zake,
dat de oorlogvoerende partijen, als hare goederen in neu-
trale schepen niet meer veilig zijn, den vrachthandel staken,
en de onzijdige daardoor nadeel lijdt; want dit is een onge-
lukkig gevolg van den oorlog, hetwelk de nemer niet verpligt
is te verhoeden, en dat hem in de uitoefening van zijn regt
niet verhinderen kan; evenmin als iemand verhinderd kan
worden om een\' put op zijn eigen terrein te graven, omdat
hij daardoor misschien het water van zijn\' buurman afsnijdt,
of om zijn erfgoed van een\' bezitter te kwader trouw op te
eisehen, omdat hij daardoor eenige schuldeischers ruïneert,
aan welke dat goed door dien bezitter in hypotheek was
gegeven i).
Maar als de belligerent het goed zijns vijands op neutrale
schepen nemen mag, waarom mag hij dan niet ook het goed
zijns vriends nemen, dat dien vijand toegevoerd wordt? Ook
daardoor toch worden de krachten van dien vijand vermeer-
derd. Dat zoude zeer geoorloofd zijn, als het maar mogelijk
ware den onzijdige daarvoor schadeloosstelling te geven. Hier
is hetzelfde conflict van regten, maar hier heeft dat van den
onzijdige de overhand.
Maar de territorialiteit van het schip dan? Deze wordt
door lampeedi ten sterkste bestreden. Het is onwaar, dat
eene handvol menschen, ronddobberende op eene plaats, die
aan geene jurisdictie onderworpen is, beschouwd moet worden
Overigens verkondigt L. Mer eene gevaarlijke leer , die consequent
doorgevoerd , al de gruwelen in den oorlog denkbaar, wettigt.
1) Alweder twee vergelijkingen, die mank gaan. Het terrein, het
erfgoed zijn zijn eigendom. Maar de volle zee en het neutrale schip ?
Dit in het voorbijgaan. De stelling zelve geven wij overigens gaarue
toe, het zijn alleen de vergelijkingen, die zoo zij juist waren, tot ver-
keerde gevolgtrekkingen zouden kunnen aanleiding geven.
als het grondgebied van den staat, welks vlag het schip voert.
De vlag dient, om met behulp van de zeebrieven aan te
toonen, tot welk land de zeevaarders behooren en van waar
zij zijn vertrokken met eene vergunning van staatswege om
te reizen en de vlag hunner natie te voeren. De vreemde-
bngen, die zij ontmoeten, hebben in hun gedrag jegens hen
slechts de voorschriften van het natuurregt en van hunnen
souverein in acht te nemen.
„II en est de deux bâtiments, qui se rencontrent au large
„comme de deux voitures, qui se croisent dans un long désert,
„où il n\'y a pas d\'occupant. Je suppose que l\'une d\'elles
„soit aux armes de la république de Vénise, dira-t-on qu\'il
.,faut la regarder comme le territoire Vénitien? Il est aussi
„ridicule de prétendre qu\'une voiture maritime soit regardée
„comme partie du territoire de la nation dont elle porte les
„.armes, et par tant inviolable.quot;
En als zij die zich op dat schip bevinden onschendbaar
zijn, dan is dat krachtens het natuurregt, dat hen vrij en
onafhankelijk maakt van allen, behalve van hunnen souverein,
en niet ten gevolge van die vlag, „qui ne peut pas faire que
„des hommes trouvés sur un territoire nul soient réputés sur
„le territoire de leur souverain.quot; VVel komen de staten voor
de regten hunner onderdanen op, zoo die op zee mogten ge-
schonden zijn, maar zij doen dit niet uit kraclite der regten
op hun territoir, maar ter voldoening aan hunnen pbgt om
de regten hunner leden zoo binnen als buiten het grondgebied
te verdedigen
Zelfs de territorialiteit van het oorlogschip wordt door L.
bestreden, voornamelijk dan, wanneer het zich in de havens,
reeden etc. van eene vreemde natie bevindt. Hij verwerpt
haar als eene onhoudbare dwaling ; want in het gebied van
Natuurlijk. Sctip is geen territoir, maar de staat lieeft op het
schip gelijk regt als op het territoir, moet hij gevolg zijne onderdanen,
die zich daarop bevinden, evenzeer in bescherming nemen. Het is dat,
hetgeen verstaan wordt onder territorialiteit. De naam doet overigens
wemig af, als men de zaak aanneemt.
een\' vorst, is er noch plaats, noch persoon, die zijne sou-
vereine magt mag miskennen; noch het getal der vreemde-
Imgen , noch de hoedanigheid van het voertuig, dat hen op
^het vreemde gebied brengt, kan daarop inbreuk maken.
^Het is waar, het land, dat de schepelingen onder zijne
onderdanen telt, kan het schip met zijn territoir gelijk stel-
len met betrekking tot al hunne handelingen, die in hun
vaderland van kracht moeten zijn; zoo zullen b. v. de kin-
deren, aan boord van het schip geboren, gerekend worden
binnen \'s lands geboren te zijn; zoo zullen acten van schenking,
testamenten, etc., op het schip verleden, even geldig zijn,
als of zij op het territoir waren verleden; maar het scheeps-
volk en de passagiers zullen niettemin onderworpen zijn aan
de jurisdictie van den souverein der plaats, waar het schip
zich zal ophouden. Men kan dus de territorialiteit van het
schip aannemen, als men daarmede wil te kennen geven, dat
het aan de wetten van den staat onderworpen is, en dat de
schepelingen niet tegen de inwendige tucht van het schip
moo-en handelen ; maar niet daar waar de handelingen der
O
schepelingen op plaatsen aan eene vreemde souvereiniteit on-
derworpen, naar buiten werken, want in dat geval strekt
zich de vreemde jurisdictie zoowel over het schip als over de
schepelingen uit Wanneer derhalve een scheepsbevelhebber
in eene vreemde haven lijfstraffen laat voltrekken, dan is dit
een gevolg niet van de territorialiteit maar van de krijgstucht,
zonder welke het oorlogschip als zoodanig niet bestaan kan,
en die met stüzwijgende vergunning van den vreemden vorst
ongedeerd gelaten wordt. Maar daaruit volgt dan ook dat
in alle andere opzigten het schip als territoir van den sou-
verein der haven beschouwd wordt, en zijne jurisdictie dus
onbeperkt is.
De territorialiteit van het schip dus verworpen zijnde, is
er geene reden meer overig, die voor den vrijdom van vijan-
delijke goederen aan boord van het onzijdige schip schijnt te
pleiten. De vlag dekt de lading derhalve niet.
Daarentegen is de vrijdom van neutrale goederen aan boord
-ocr page 207-van vijandelijke schepen z. i, aan geene bedenking onderhevig.
Het regt van onderzoek neemt hij natuurlijk als een noodza-
kelijk gevolg van den eersten regel aan. Zelfs laat hij een
regt van doorzoeking toe, in geval van gegronde verdenking
van bedrog, mits altijd met gematigdheid en met inachtneming
van de regten van den neutrale, uitgeoefend \').
Omstreeks denzelfden tijd als galliani en lampkedi schreef
ook in Duitschland de Göttingsche hoogleeraar geoege
feedeeik von maetens, een bepaald voorstander der terri-
torialiteitsleer. „Tandis que la guerre,quot; zegt hij, „n\'autorise
„pas à exercer des hostilités dans un lieu neutre, il semble,
„que la loi naturelle défende déjà d\'enlever des marchandises
„ennemies, innocentes quant à leur qualité, qu\'on rencontre
„sur un navire neutre, à plus forte raison de confisquer le
„navire ; et que comme la guerre ne nous autorise pas à nous
„attribuer les biens des sujets d\'un Etat avec lequel nous
„vivons en paix, quoique rencontrés dans un lieu ennemi, il
„est également défendu de confisquer la cargaison neutre d\'un
„vaisseau ennemi ; de sorte que la loi naturelle suffirait pour
„établir le principe que le navire couvre la cargaison, mais
„qu\'il ne la confisque pasquot; 2). Nogtans wordt het regt van
onderzoek en zelfs de doorzoeking door hem toegelaten 3).
Een neutraal volk neemt volgens zijn oordeel door den toevoer
van krijgsvoorraad in drie gevallen een vijandig karakter aan :
1». Indien het aan zijne onderdanen vergunt krijgsbehoeften
aan een\' der belligerenten te brengen, terwijl het hun dit ten
opzigte van den ander verbiedt.
3°. Indien het verbindtenissen , aangegaan jegens eene der
1)nbsp;Lampeedi I, 105 , 109.
2)nbsp;De hartens , Précis du droit des gens moderne de l\'Europe
Göttingen 1788. (Éd. ch. vergé avec les notes de pinheiro-ferriïira.
l\'aria 1858), 11, § 316. Het in 1786 verschenen specimen exJiïbens
selecta capita juris gentium maritimi, van pestel, heb ik niet onder
de oogen gehad. Zie daarover d. van hogendokp, de juris gentium
studio in patria nostra post E. Gr otium, p. 13.
De maetens o. 1. II, § 317. Essai concernant les annateurs ,
Ch. H, § 18.
oorlogvoerende mogendheden, om het vervoeren van krijgsbe-
hoeften naar de havens van haren vijand niet toe te laten,
schendt.
3®. Indien het zelf aan eene der oorlogvoerende magten
4er?harer versterking krijgsbehoeften zendt.
In deze gevallen, zegt hij, is de andere belligerent gereg-
tigd om schepen en goederen te confisqueren, en zelfs om
den oorlog te verklaren.
Maar wanneer, met uitzondering van deze gevallen, den
vijand door onderdanen eener neutrale mogendheid krijgsbe-
hoeften worden toegevoerd, kan de andere belligerent dit
alleen verhinderen door ze aan te houden, hetzij hij de waarde
aan den eigenaar betaalt, hetzij hij de zaken later terug
geeft, wanneer het gevaar geweken zal zijn. Zelfs kan men
zich gevallen voorstellen, waarin dit zoude geoorloofd zijn
met zaken, niet uitsluitend tot gebruik in den oorlog bestemd.
Het is echter natuurlijk, dat daar, waar tractaten hierom-
trent andere bepalingen mogten maken, deze moeten worden
nageleefd.
Bij zamenvatting van een en ander blijkt het ons dus, dat
zoowel in de tractaten als in het gebruik en de schriften der
geleerden het zachtere systeem omstreeks dezen tijd ontzag-
gelijke vorderingen maakte. Daarbij kwam nu nog, dat het
ook door Rusland in zijnen oorlog met Zweden (1788—90)
toegepast werd. Bij eene declaratie van den 6 Mei 1789
toch verklaarde de keizerin, dat de neutralen hunnen handel
in de Oostzee op dezelfde wijze als vo\'o\'r den oorlog zouden
kunnen voortzetten, met uitzondering alleen van den handel
in contrabande
Rusland wenschte dus ook als belHgerent de beginselen te
handhaven die het gedurende zijne onzijdigheid had verdedigd.
Waarlijk! deze omstandigheid was wel in staat om de schoon-
ste verwachtingen omtrent de toekomst van het internationale
zeeregt te doen koesteren. — Daar treedt plotseling de Fransche
1) De mautbns, Recueil IV, 52S. Zweden volgde echter in dezen
oorlog eene andere gedragslijn.
revolutie tusschen beide en slaat aan al deze verwachtingen
den bodem in. De haat tegen de revolutie was sterker dan
de eerbied voor de regten der neutralen, en bewerkte dat
het gebouw der gewapende neutraliteit werd afgebroken door
dezelfde handen, die het hadden opgerigt.
Want het was niet Erankrijk , dat het eerst tot de buiten-
sporige maatregelen die thans volgden oversloeg. Het decreet
van 14 Eebr. 1793 toch bepaalde in zijn vijfde artikel, dat
de oude wetten omtrent de prijzen in stand zouden blijven i),
en bevestigde bij gevolg de ordonnantie van 1778 2). Maar
op den 35 Maart werd tusschen Eusland en Engeland het
beruchte tractaat van Londen gesloten, waarbij zij zich ver-
bonden den handel der neutralen met Erankrijk zooveel mo-
gelijk te beletten 3). Ten gevolge daarvan werden dan ook
weldra vele neutrale schepen, naar Erankrijk bestemd, door
de Engelsche oorlogschepen en kapers opgebragt, in dier
voege , dat de nationale vergadering eindelijk bij besluit van
1)nbsp;De mabtens , Eecueil VI, 75S. Het jaar te voren was zelfs door
de nationale vergadering besloten, om met de andere mogendheden
omtrent de afschaffing der kaapvaart te onderhandelen, zonder dat dit
evenwel eenig belangrijk resultaat opleverde. Zie h. roohüssen, de
occupatione bellica bonorum privatorum in. bello maritimo, p. 36 et 111.
Catjchy II, 308.
Het decreet van 14 Febr. wordt nogtans, omdat het de jurisdictie
over de prijzen aan den gewonen handelsregter opdroeg, afgekeurd in de
Souvenirs de M^ bebryee, doyen des avocats de Paris, de 1774 à
1838. H, 23. Vergelijk AzuNr II, 179. Deze bepaling werd echter
reeds veranderd bij decreet van 18 brum. (8 Nov.) an II.
2)nbsp;In de praktijk werd nogtans de ordonnantie van 1681 gevolgd.
Bebeyeb 1. 1.
3)nbsp;Art. IV. „Leurs Majestés s\'engagent, d\'unir tous leurs efforts pour
„empêcher d\'autres Puissances, non impliquées dans cette guerre, de
„donner dans cette occasion d\'intérêt commun à tout état civilisé, une
„protection quelconque, soit directement soit indirectement, en consé-
„quence de leur neutralité, au commerce ou à la propriété des Pran-
„Çais, en mer ou dans les ports de la France.quot; De martens V, 115.
Eveneens de tractaten van Engeland met Spanje, Pruissen en Oosten-
rijk van 25 Mei, 14 Julij en 30 Aug. 1793, o. 1. V, 151, 168, 171.
9 Mei tot représaille-maatregelen overging; bij dit besluit werd
bepaald, dat alle neutrale schepen, geheel of gedeeltelijk be-
vracht met vijandelijke goederen of met leeftogt, aan neu-
\'\'tralen toebehoorende, en naar vijandelijke havenen bestemd,
zouden opgebragt worden, dat de genoemde neutrale eigendom
benaderd, de vijandelijke daarentegen verbeurd verklaard
zoude worden. Aan de opgebragte neutrale schepen echter
zoude vrachtloon en schadeloosstelling voor het geleden op-
onthoud worden toegekend. Het geheele besluit zoude in-
getrokken worden zoodra de vijand hetzelfde zou gedaan
hebben
Maar deze was tot niets minder genegen dan tot dat, zoo
als blijken kan uit de instructies aan de Engelsche oorlog-
schepen en kapers van den 8 Junij, waarbij o. a. bepaald werd,
dat alle naar Erankrijk bestemde schepen, met koren, tarwe
of meel beladen, aangehouden en de lading benaderd zoude
worden, tenzij de schippers cautie stelden, dat zij in bevriende
havens zoude worden verkocht. Ja, het stelsel der fictieve
blokkade werd daarin met zoo vele woorden gehuldigd
Te gelijk werden langs diplomatieken weg, door de Engelsche
gezanten bij de hoven van Zweden en Denemarken, pogingen
aangewend om, op grond der buitengewone omstandigheden,
de maatregelen hunner regering door deze te doen billijken;
bij Zweden gelukten deze pogingen dan ook volkomen; de
Deensche regering daarentegen protesteerde ten sterkste tegen
de handelwijze van Engeland bij eene merkwaardige memorie
van den minister andkeas von bebnstokff, eene memorie,
te regt als een meesterstuk van diplomatischen stijl geroemd,
en zelfs door de Engelsche staatslieden van dien tijd be-
wonderd. Ook de stappen der Pruissische en Russische
gezanten bij het Deensche hof hadden geen beter gevolg 3).
Ue maktens. Recueil VI, 757. Door het decreet vaa 27 Julij
werd dit nog nader bevestigd, met intrekking van alle bepalingen in
tegeugcstelden zin. VI, 759.
2) Db maeïensV, 264. Ci-i, «e maiitbns, Causes célèbres \\l,\'i\'Aö.
Ue maetens V, 238—363. Cu, de mariens o. 1. II, 337 sqq.
In September van hetzelfde jaar bragten ook de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika bij de Engelsche regering klagten
in over het beletten van hunnen handel door de verordening
van den 8 Junij. Nogtans zonder eenig gevolg. Engeland gaf
zelfs den 6 November nieuwe instructies aan zijne kapers,
waarbij de regel van 1756 i) niet alleen vernieuwd maar
zelfs uitgebreid werd, in dier voege, dat thans alle schepen,
wier lading uit producten van Eransche koloniën bestond,
of mond- of anderen voorraad voor die koloniën inhadden,
werden prijs verklaard 2). Den 8 Januarij 1794 werden deze
echter weder ingetrokken en door andere vervangen, wier
bepalingen minder algemeen dan de vorige waren. In plaats
van alle schepen met Eransche koloniale waren beladen, prijs
te verklaren, werd dit thans beperkt tot alle schepen met
producten van de Eransche West-Indiën beladen en direct
van daar naar eene Europische haven bestemd, met deze on-
derscheiding nogtans, dat zoo de lading aan den vijand be-
hoorde, de bestemming niets ter zake afdeed. Wijders was
alle toevoer naar de geblokkeerde havens dezer koloniën, en
voor zoover zij niet geblokkeerd waren, alle toevoer van
scheeps- en krijgsvoorraad verboden.
Deze instructies werden in het begin van Maart 1794 aan-
merkelijk verscherpt door een geheime order, om alle schepen,
met mond- of scheepsvoorraad beladen, zonder onderscheid
van bestemming naar de Britsche havens op te brengen 3).
Naar aanleiding van al deze verordeningen over en weder,
waardoor de neutrale vlag beleedigd, de tractaten geschonden
werden, sloten Zweden en Denemarken den 27 Maart te
Het verschil tusschen het antwoord van Zweden en Denemarken be-
rustte op het verschil der door beide met Engeland geslotene tractaten.
gt;) Frankrijk had na dea vrede van Versailles zijn monopolie vernieuwd.
2) Dk maetens V, 269. Ch. de maetens 11, 359. Phillimoee
III, s 31B. Hautefeuille, Origines, 330. Broits et Devoirs, p. 53
sqci. Wheaton, Eist. I, 271. Éléments II, 169.
De maetens V, 269. Cn. de maetens 11, 360. Sciioell,
Eist. des traités VI, Ch. 30.
Koppenhagen een tractaat van gewapende neutraliteit \'). Het
baatte nogtans weinig. De gewelddadige maatregelen bleven
aanhouden. Wel werd den 18 Augustus art. 1 der Engelsche
verordening van 8 Junij 1793 ingetrokken, maar reeds iri
April 1795 werd wederom eene dergelijke bepaling vastgesteld.
Behalve Zweden en Denemarken, hadden ook de Veree-
nigde Staten, die eveneens hunne neutraliteit wenschten te
handhaven, veel van den oorlog te lijden. Wel hadden zij
in hun tractaat met ï\'rankrijk van 1778 den regel vrij schip,
vrij goed aangenomen, en was diensvolgens bij een decreet
van 1 Julij 1793 het decreet van 9 Mei op de Amerikaansche
schepen niet toepasselijk verklaard, maar het genot dezer
bepaling was voor hen van korten duur. De Eransche re-
gering toch verlangde reeds bij het begin van den oorlog,
dat even als de Engelsche ook de Fransche eigendom aan
boord van Amerikaansche schepen vrij zoude zijn. De Ver-
eenigde Staten voerden hiertegen aan, dat zij met Engeland
niet even als met Frankrijk den regel vrij schip, vrij goed
aangenomen hadden, zoodat zij, hoe gaarne zij dit ook zou-
den wenschen, op de eerbiediging van dien regel bij Engeland
niet konden aandringen. Misschien zou de zaak hierbij ge-
bleven zijn, zoo niet op den 19 November 1794 te Londen
tusschen Engeland en Amerika een handelstractaat geteekend
was, hetwelk den 34 Junij 1795 door den Amerikaanschen
Senaat conditioneel bekrachtigd en waarvan de ratificatiën den
38 October uitgewisseld werden.
Hoezeer toch Amerika het vrij schip, vrij goed daarin had
willen opnemen, werd nogtans bij dit tractaat bepaald, dat
de vijandelijke eigendomquot;, even als de contrabande aan boord
van neutrale schepen zoude kunnen genomen worden, terwijl
mondvoorraad en andere artikelen , die alleen in bepaalde
gevallen voor contrabande gehouden konden worden, aan het
regt van benadering zouden worden onderworpen (art. 17 et
18) 2), Nogtans maakte art. 13 dit voorbehoud, dat men
1)nbsp;üe maktens V, 274.
2)nbsp;De martens VI, 336. Arendt, Essai sur la neutralité :
-ocr page 213-bij de vernieuwing van het tractaat, (hetwelk, met uitzondering
der 10 eerste artikelen, slechts voor den tijd van twee jaren
na het eindigen van den toenmaligen oorlog werd aangegaan),
het zoude trachten eens te worden omtrent de vraag of, en
zoo ja, wanneer de vlag de lading zoude dekken, alsmede
in welke gevallen mondvoorraad en andere artikelen, die niet
van nature contrabande waren, nogtans daarvoor zouden
kunnen gehouden worden.
Amerika had dus thans met Engeland een tractaat gesloten,
volgens hetwelk de Eransche eigendom aan boord van Ame-
rikaansche schepen door de Engelschen konde genomen wor-
den; terwijl omgekeerd volgens het tractaat van 1778 de
Engelsche eigendom aan boord dier schepen door de Eran-
schen niet mogt genomen worden. Erankrijk echter beriep
zich alsnu op art. 2 van laatstgemeld tractaat, volgens hetwelk
de wederzijdsche partijen zich verbonden hadden om op het
stuk van handel en zeevaart geen voorregt aan eene andere
mogendheid toe te kennen, hetwelk zij niet terstond ook aan
elkander zouden verleenen, waaruit dan volgen moest, dat
het evenmin als Engeland aan vrij schip, vrij goed gebonden
was. En het decreet van 1 Julij 1793 stond daaraan niet
in den weg, omdat het thans gerekend werd ingetrokken te
zijn door dat van den 27 daaraanvolgende.
Het was daarom dat het arrêté du directoire van den 14
Messidor an IV (2 Jul. 1796) uitgevaardigd werd, waarbij
bepaald werd: „que le pavillon de la république française
„en usera envers les bâtimens neutres, soit pour la confisca-
„tion, soit pour la visite ou préhension, de la même manière
„qu\'elles (les puissances neutres) souffrent que les Anglais
„en usent à leur égardquot;, en hetwelk door dat van 12 Ven-
tôse an V (2 Maart 1797) gevolgd werd, waarbij de bepa-
lingen van het tractaat van 1794 werden aangemerkt ip
Belgique, p. 189. V. d. de onderscheiding tusschen absolute en rela-
tive contrabande (contrebande par accident). Hautefeuille , Origines,
Tgt;. 321. Wheaton , Eist. II, 39 sqq.
jure (lie van 1778 vervangen te hebben \'). En niet lang
daarna nam de Conseil des Anciens den geweldigsten maat-
regel , die nog ten opzigte der neutralen gedurende dezen
oorlog genomen was; wij bedoelen de beruchte wet van 39
Nivôse an VI (18 Jan. 1798), wier art. 1 aldus luidde:
„L\'état d\'un navire, en ce qui concerne la qualité de neutre
„ou d\'ennemi, est déterminé par sa cargaison. En consé-
„quence tout bâtiment chargé en tout ou en partie de mar-
„chandises anglaises, est déclaré de bonne prise, quelque
„soit le propriétaire des dites marchandisesquot; 2).
Nu gingen de gewelddadigheden der kapers alle maat te
buiten. En het geweld der kapers werd door dat der regters
gesteund. De eerste ontzagen zich niet zelfs de territoriale
wateren van neutrale staten op de meest schaamtelooze wijze
1) De maktens VI, 764, 769.
I\'nbsp;j)^ martens, VI, 774. Büsch, JJeier dem Bestreben der Völker
neuerer Zeit einander in ihrem Seehandel recht wehe m thun, 406.
Tea gevolge van een en ander brak er tusscben Frankrijk en Ame-
i;.nbsp;rika, dat het vrij schip, vrij goed als het exceptionele regt aanmerkte,
een kortstondige oorlog uit. Bij het tractaat van Parijs van 30 Sept.
I /nbsp;1800 werden de verschillen echter bijgelegd, de beide regels van 1778
bevestigd en daarenboven het onderzoek van schepen onder konvooi
1 Inbsp;verboden. De Martens VII, 484. Dit geschil met Frankrijk bewerkte
evenwel, dat Amerika in zijn tractaat met Pruissen van 1799 de beide
regels niet weder opnam, omdat de ondervinding geleerd had dat de
oorlogvoerende partijen zich daaraan toch niet hielden en al het nadeel
bij gevolg op de neutralen nederkwam. In plaats daarvan werd de
clausule van het tractaat van 1797 tusschen Engeland en Eusland over-
genomen , volgens welke het gedrag der oorlogschepen en kapers zoo
gunstig mogelijk zoude zijn, en de kwestie omtrent hetgeen regt was
aldus in het midden gelaten, onder voorbehoud nogtans, dat men na
het einde van den toenmaligen oorlog pogingen zoude aanwenden om
met de overige Europische mogendheden vaste en permanente bepalingen
inbsp;hieromtrent te maken. De Martens, Suppl, II, 326., Zie de onder-
handelingen over dit tractaat in het breede bij wheaton, Ilist. II, 5o.
Het beginsel der territorialiteit wordt daarentegen wel aangenomen
in de mede in 1799 gesloten tractaten tusschen Spanje en Marocco
en tusschen Portugal en Tripoli. Db maktens , Suppl. III, 133, 163.
te scheiulen; zij plaatsten zich aan den ingang onzer have-
nen , aan de monden onzer rivieren om schepen en ladingen van
vriend en vijand weg te rooven i), en voor de laatste was het
minste voorwendsel voldoende om de opgebragte prijzen te
veroordeelen. loo y^qidi Ag Federalist, een Amerikaangsh schip,
welks lading eene waarde van meer dan ],500,000 fr. be-
droeg, veroordeeld, omdat in de kajuit een tapijt van En-
gelseh fabriekwerk lag 2) en onderging de Caninliolm, een
Deensch schip, met eene lading ter waarde van meer dan
9,000,000 aan thee, Hollandschen eigendom, niettegenstaande
al de voorzorgen door de Hollandsche regering genomen, en al
de pogingen door onzen gezant schimmelpenninck 3), door
den admiraal de winter en den advocaat bereyer aangewend,
hetzelfde lot Ja laatstgemelde verhaalt ons, dat hij ten
gevolge van een door hem ten behoeve van de regten der
neutralen uitgegeven geschrift, in den tijd van minder dan zes
jaren, tegen meer dan 800 aanhoudingen van neutrale schepen
opkwam, en dat de stoutmoedigheid der aandeelhouders in
1 ) Zie over deze ongeregeldliedeii en de Hagten daarover , zoowel van
regeringswege als namens de kooplieden van onderscheidene natiën, hij
het Directoire ingediend : Qazette de Lmjde du 17 Août et 25 Sept.
1798 (Suppl.), zoomede de rede door een\' der gemagtigden dier koop-
lieden, den Eotterdamscheu burger j, s. amaley, den 12 Sept. voor
het Directoire uitgesproken, in het nommer van dea 9 Oct. (Suppl.)
2)nbsp;Souvenirs de beeeyeb II, 37.
3)nbsp;Hoe krachtig een voorstander van de territorialiteitsleer deze was,
kan blijken uit een rapport door hem en pioos van amstel c. s. , den
14 April 1796 in de zaak van het Hamburgsche schip de jonge Metta
aan de nationale vergadering ingediend , waarin wij met zoovele woorden
aangenomen zien: ,..dat de neutrale vlag representeerd het territoir van
„de neutrale mogendheid zelvequot; etc. Dagverhaal der handelingen van
de nationale vergadering I, 194, 275, 391. Royaabds 124.
■») Zelfs met miskenning van een vrijgeleide van het Directoire en in
strijd met het tractaat met Denemarken van 1742, in 1749 vernieuwd.
Souvenirs de eeeryee II, 44 sqq. e. J. JACOBSEN, Handbuch über
das practische Seerecht der Engländer und Franzosen. Hamburg 1803.
I. 220; II, 246 sqq.
kaperschepen zoo ver ging, dat zij eens het plan gevormd
hadden om hem, op eene reis naar Nantes , waar hij eene
dezer zaken zoude bepleiten, op te ligten en tot na den
afloop van het proces gevangen te houden.
De strengheid der wet van Nivôse werd niet nagevolgd in
het decreet van het Directoire van 27 Pluviôse an YII (15 Pe-
bruarij 1799) tegen Algiers, Tunis en Tripoli. Even als deze
rijken bepaalde zich thans ook de Pransche regering ten oj)-
zigte van deze tot de confiscatie alleen van de vijandelijke goe-
deren aan boord van neutrale schepen geladen i).
Eindelijk onder het bewind der consuls werd door de wet van
23 Primaire an VIII (14 December 1799) art. 1 der wet van
Nivôse ingetrokken en bij het arrêté des consuls van 29 Prim,
de ordonnantie van 26 Julij 1778 weder in werking gesteld 2).
En de spoedig daarna gevolgde wet van 6 Germinal an VIII (27
Maart 1800), waarbij een conseil des prises ingesteld werd,
bragt den neutralen voorzeker ook een gewigtig voordeel aan 3).
Terwijl Prankrijk aldus een\' beteren weg begon te bewan-
delen , ging Engeland nogtans met zijne geweldenarijen voort.
Vooral was het de doorzoeking door dat land uitgeoefend,
die in het laatst der 18\' eeuw tot vele grieven aanleiding
gaf. In 1798 werden de Zweedsche fregatten Troya en Vila-
Fersen, door de Engelschen aangetast, en de schepen onder
hun konvooi aan de doorzoeking onderworpen In December
1799nbsp;gebeurde iets dergelijks met het Deensche fregat Hafruen,
dat zich eveneens met geweld daartegen verzette, en in Julij
1800nbsp;met het Deensche fregat Freya, dat eerst na een\' hevigen
strijd genoodzaakt was zich met de schepen onder zijn konvooi
over te geven. Ja, in September van dat zelfde jaar dwongen
zij, na het voleindigen der doorzoeking, den kapitein van
het Zweedsche schip de Hoffnung, met het pistool op de borst,
1)nbsp;De maetens VII, 343.
2)nbsp;„ VII, 376. Bkreyee 1. 1.
3)nbsp;Dalloz i. v.
4) v. Maetens, ErzähhiUffen merlwürdiger Fälle I, 299. Recueil
Suppl. II, 347—53.
■Ill
-ocr page 217-om Engelsche manschappen aan boord te nemen, en maakten
zij zich op die wijze, terwijl de neutrale Zweedsche vlag den
vijand elk kwaad vermoeden mo,^st benemen, tegen den avond
op de reede van Barcelona van twee Spaansche fregatten
meester \').
Bij herhaling werd door de Deensche en Zweedsche regeringen
wegens deze en andere feiten voldoening gevraagd, zonder
dat het evenwel in den regel eenig gevolg had. De schepen
onder het Zweedsche konvooi o. a. werden door lord stowell
veroordeeld 2). De zaak van de Ireya echter onderscheidde
zich in dit opzigt eenigermate van de andere, vooral door
de krachtige houding van den Deenschen minister graaf chkis-
tiaan von bernsxceef, deu zoon van den beroemden graaf
andreas, steller der nota aan Engeland van 28 Junij 1793.
De strijd kwam kortelijk hierop neder. Van Engelschen
kant beweerde men, dat het regt van onderzoek algemeen
was en in de tractaten alleen eenige beperking onderging.
Bij die tractaten was het onderzoek van schepen onder kon-
vooi niet verboden; derhalve kwam het den belligerent on-
tegenzeggelijk toe. Het tegendeel ware ook te ongerijmd,
want op die wijze zoude een enkele neutrale staat door een
enkel oorlogschip alle schepen van den eenen belligerent
onder zijn konvooi kunnen nemen, en aldus het geheele regt
van onderzoek verijdelen
De Deensche regering voerde evenwel hiertegen aan, dat
het regt van onderzoek niet was „im droit naturelquot;, maar
„un droit purement conventionnelquot;, hetwelk dus niet wille-
\') Zie de daarover gewisselde nota\'s tusschen de ridders d\'tjequyo
en de mjeeta met den kanselier voN ehbenheim, hij db maetens,
Suppl, n, 374—81.
2) Jacobsen, Handbwch I, 192. Hazlitt and sochb , A manual
of the law of maritime warfare. Londen 1854, p. 373.
Nota\'s van Lord geenvillb aan graaf von wedel-jarlsbekg van
30 Jnlij en 4 Aug. 1800 , van Lord whitwoeth aan graaf von bern-
stoew van 12, 21 en 27 Aug. Cf. et M\'. meeey aan graaf von
beenstoefe 10 April 1800.
keurig tot schepen onder konvooi mogt uitgebreid worden.
De ratio voor het onderzoek moest ook bij die schepen ver-
vallen, omdat het neutrale oorlogschip voor hunne neutrali-
teit genoegzamen waarborg gaf. Nam men het tegendeel
^an , de nietigste kaper zou schepen onder het konvooi der
aanzienlijkste vloot aan dit regt kunnen onderwerpen. En
daar stond niet tegenover, dat de staat, die alle schepen
van den eenen belligerent in konvooi nam, het regt van
onderzoek geheel zou verijdelen; want zulk een staat zou
door de miskenning van de pligten der neutraliteit ook de
aanspraak op de daaruit ontstane regten verliezen; overigens
was „le soupçon d\'une conduite avibssante aussi injurieux
„pour le gouvernement, qui ne le mériteroit pas, que peu
„honorable pour celui, qui l\'avanceroit sans fondementquot; \').
De zaak eindigde , niettegenstaande de in de Sond aanwe-
zige Engelsche vloot, afgezonden om aan de vertoogen van
den gezant lord whitworth kracht bij te zetten, door een
verdrag, den 39 Aug. 1800 te Koppenhagen gesloten, waarbij
men overeenkwam, dat de regtskwestie later zoude worden
uitgemaakt, dat de Frey a en de schepen onder zijn konvooi
terstond zouden vrijgegeven worden, doch dat de Deensche
regering geene konvooijen meer zoude verleenen, voor dat
eene definitieve regeling hieromtrent was tot stand gekomen 2),
Te midden en voor een groot gedeelte ten gevolge dezer
geschillen ontstond er eensklaps eene groote verandering in
de verhouding der verschillende Europische mogendheden tot
elkander. Czaar paul van Eusland, die nog in 1797 een
tractaat met Engeland gesloten had, waarbij omtrent het
zeeregt in tijd van oorlog de bepalingen van dat van 1766
bevestigd waren 3) , en die zich over het geheel tot nog toe
\') Nota\'s van v. wedel-jablsbke» aan lord grenvillb van 29
Jnlij en 2 Ang., van bekkstgkw aan Lord whitwoeth van 16 en 26
Aug. Cf. et beenstokit aan merey 19 ApriL De martens, Recueil.
SuppL II, 347—368. Erzählungen II, 39.
2) De MARTENS, Recueil VII, 426.
„nbsp;„ VI, 722.
-ocr page 219-steeds op het naauwst aan dat land verbonden had, maakte zich
thans van dat bondgenootschap los, en zond den 16 Aug.
1800 eene declaratie aan de hoven van ZvFeden, Denemarken
en Pruissen, met uitnoodiging tot het sluiten eener gewa-
pende neutraliteit op de grondslagen van die van 1780. Ten
gevolge daarvan kwamen de tractaten van 16 en 18 Dec.
tot stand, waarbij de vier mogendheden een verbond sloten,
m de geschiedenis bekend onder den naam van de tweede
gewapende neutraliteit •). Bij dit verbond werden naast de
beginselen van 1780, nog deze beide bepalingen aange-
nomen :
1°. „Que tout bâtiment naviguant vers un port bloqué
„ne pourra çtre regardé d\'avpir contrevenu à la présente
„convention, que lorsqu\'après avoir été averti par le com-
„mandant du blocus de l\'état du port, il tâchera d\'y péné-
«trer en employant la force ou la ruse.quot;
2°. „Que la déclaration de l\'ofticier, commandant le
„vaisseau ou les vaisseaux de la marine royale ou impériale,
„qui accompagneront le convoi d\'un ou de plusieurs bâtimens
gt;, marchands, que son convoi n\'a à bord aucune marchandise
s,de contrabande, doit suffire pour qu\'il n\'y ait lieu à aucune
»visite sur son bord ni à celui des bâtimens de son con-
„voi.quot;
Even als het vorige zoude ook dit verbond permanent
zijn.
Niet zoodra had Engeland van het sluiten daarvan kennis
gekregen, of het was op middelen bedacht om het te doen
vernietigen 2). Het begon met pogingen aan te wenden, ten
einde Pruissen daarvan los te maken, te dien einde werd het
\') ÛB MARTENS, Recueü, Suppl. II, 868, 389. 899, 406 sqq. Dat
Ausland weldra weder tot het systeem der gewapende neutraliteit zou
terugkeeren, was reeds eenige jaren te voren voorspeld door bïïsch
^ölkerseerecht, p. 57.
Frankrijk daarentegen vaardigde de wet van 30 Nivôse an 9 (20
Januarij 1801) uit, waarbij verboden werd op Russische schepen jagt
te maken. Dalloz i. v. Prises maritimes.
embargo op de Russische, Zweedsche en Deensche schepen
gelegd, niet tot de Pruissische uitgestrekt en een\' honigzoete
nota door lord caeysfokt aan graaf quot;von haugwitz overge-
reikt, maar het flinke en waardige antwoord van dezen
ristaatsman sneed de mogelijkheid van het gelukken dier po-
ging ten eenenmale af (13 Pebruarij 1801) \'). Er moest
dus op eene andere wijze worden te werk gegaan; en diens-
volgens besloot men tot geweld zijne toevliigt te nemen. Den
80 Maart drong een Engelsch eskader de Sond binnen en
leverde den 3 April aan de Deensche vloot den bloedigen
slag van Koppenhagen, die een\' wapenstilstand van 14 we-
ken tusschen beide mogendheden ten gevolge had, gedu-
rende welken tijd Denemarken zich verbond zijne deelname
aan de gewapende neutraliteit op te schorten. Biet valt echter
zeer te betwijfelen of Denemarken tot dezen wapenstilstand
zoude overgegaan zijn, zoo niet voor het sluiten daarvan
plotseling het berigt gekomen was, dat keizer paul van Rus-
land op den 34 Maart in zijn paleis verraderlijk was vermoord.
Deze gebeurtenis was doodend voor de gewapende neutra-
liteit. Alexander I was Engeland genegen; zonder Rusland
vermogten de andere verbondenen weinig; het gevolg was,
dat er den 17 Junij 1801 tusschen Rusland en Engeland te
Petersburg een tractaat gesloten werd, tot hetwelk den 33 Oc-
tober 1801 en den 30 Maart 1803 ook Denemarken en Zweden
moesten toetreden, en waarbij de regten van neutralen en bel-
ligerenten (even als in de tractaten van gewapende neutrali-
teit) voor immer geregeld werden.
Zoo althans heette het in het tractaat. Wanneer wij ech-
ter de verschillende daarin voorkomende bepalingen nagaan,
dan valt het in het oog, dat het slechts eene regeling in
schijn was. De geschillen van het oogenblik werden er door
beëindigd; maar geene bepalingen waren minder in staat dan
deze om toekomstige geschillen te voorkomen.
Wel werd in duidelijke bewoordingen het vrij scMp, vrij
Zij komt voor in het Becueil van de maktens JI, Suppl. 431.
-ocr page 221-goed verworpen, en omtrent contrabande de bepalingen van
het tractaat van 1797 tusschen Engeland en Rusland aange-
nomen, maar omtrent drie zeer gewigtige punten, het regt
van blokkade, het regt van onderzoek en den regel van
1756, liet het tractaat zich al op eene zeer dubbelzinnige
wijze uit. Omtrent het eerste werd de bepaling van de
gewapende neutraliteit van 1780 overgenomen, met dit
eene onderscheid nogtans, dat in plaats van de woorden:
arrétés et siiffimmment procJies gelezen werd: arrêtés ou siif-
fisamment procJies. De verandering van dit eene woordje
moest noodzakelijk tot grooten twijfel aanleiding geven. Was
het de bedoeling der contracterende partijen daarmede het
Engelsche systeem te omhelzen, of was het eene bloot toe-
vallige verandering der letter van het tractaat, die geenszins
de verwerping van het stelsel van 1780 op het oog had?
Zoo het eerste, dan was er een kennelijke strijd met het an-
dere vereischte, dat er moest zijn: „un danger évident d\'en-
„trer.quot; Zoo het laatste, dan kon de vraag rijzen of men meer
op de bedoeling, dan wel op de duidelijke letter van het
tractaat letten moest.
Wat het regt van onderzoek aanging bevatte het tractaat
de bepaling, dat schepen onder konvooi daaraan onderwor-
pen waren, doch dat het ten opzigte van deze niet door
kapers mogt uitgeoefend worden. Zoo de papieren in orde
waren mogt er niet tot doorzoeking worden overgegaan, tenzij
er bestond „un motif valahle de suspicion.quot; Maar als de
papieren in orde waren, kon uit den aard der zaak in den
regel zulk een motief niet aanwezig zijn; zoodat de gansche
bepaling eigenlijk hier op neder kwam, dat de doorzoeking
was toegelaten in één geval, dat zich echter bijna nooit zou
kunnen voordoen.
De bepalingen betrekkelijk den regel van 1756 waren voor
verschillende interpretatie vatbaar. Het tractaat scheen hem
te verwerpen, de explicatieve declaratie van Moscou van 20
October 1801 bepaalde nogtans dat de directe handel van
het vijandelijke land op zijne koloniën en viee versa verboden
14*
-ocr page 222-was, met toekenning evenwel van de regten aan America
verleend. En ook de bepalingen- omtrent den kusthandel
bleken weldra niet boven allen twijfel over hare opvatting
verheven te zijn \').
Het tractaat van 1801 heeft nogtans eene. groote historische
beteekenis. De twee stelsels van het internationale zeeregt
(wij zonden ze het Engelsche en het Europische kunnen
noemen) hadden elkander steeds bestreden, dikwijls conces-
siën gedaan, maar waren toch als stelsels steeds ongedeerd
gebleven. Thans echter werden beide door de vier contrac-
terende mogendheden voor altijd verworpen, en kwam men
in plaats daarvan tot een hibridisch zamenstel van regten,
van weerskanten met leede oogen aangezien, omdat ieder
daarin den ondergang zag van datgene, waarvoor hij zoo
lang gestreden had. De zedelijke invloed van het Europische
stelsel, nu door drie zijner grootste voorvechters verlaten\'
moest daardoor noodzakelijk verzwakken, maar inzonderheid
werd die van het Engelsche, dat in Engeland zijnen eenigen
steun vond, daarmede op het spel gezet. Het tractaat van
1801 was voor Engeland eene transactie omtrent beginselen,
die het steeds geheel alleen met hand en tand tegenover
gansch Europa verdedigd had, eene verloochening van den
traditionelen strijd zijner staatslieden van geslacht op geslacht,
eene toetreding, om met lord gkenville te spreken, tot^de,
al was het dan ook in sommige, zelfs essentiële, punten ge-
wijzigde, tractaten van gewapende neutraliteit.
Het tractaat van Petersburg werd weldra door den vrede ge-
volgd, tusschen Eusland en Erankrijk den 8 October 1801 te Pa-
rijs, tusschen Engeland met Erankrijk, Spanje en de Nederlanden
den 27 Maart 1802 te Amiëns. In deze tractaten worden geene
bepalingen omtrent het internationale zeeregt aangetroffen
1)nbsp;De martens, Suppl. II, 476; III, 193, 193, 196. ■Wheaton,
Élémenis II, App. I. Zie oolc over een en ander de rede van Lord
grenville in het huis der Lords van 13 Nov. 1801 bij wheaton,
Hist, II, 94 sqq. en jacobs en , Handhtch I, Einleitung I—XX.
2)nbsp;De tiÈAtsss, Recueil, Suppl. II, 551, 563.
-ocr page 223-De rust, door dien vrede te weeg gebragt, was echter van
korten duur. Eeeds in Mei 1808 i) werd de strijd opleven
en dood tusschen Frankrijk en Engeland hervat, een strijd,
waarin de fictieve blokkades wederom op groote schaal werden
uitgeoefend. De reeks van gewelddadige maatregelen, toen
van weerskanten genomen, was tot nog toe in de geschie-
denis zonder wederga. Opm.erkelijk is het daarbij, wanneer
wij de geschriften der Engelsche en Fransche publicisten,
zelfs nog van den tegenwoordigen tijd, opslaan, dat beide
de besluiten door hun land genomen, als représaille-maat-
regelen trachten voor te stellen en op die wijze te verontschul-
digen 2). Het spreekt van zelf dat eene vergelijking van de
dagteekeningen der verschillende ordonnantiën dezen strijd
noodzakelijk beslissen moet. Wij moeten daarbij echter eene
zaak in het oog houden, dat wij namelijk goed onderscheiden
tusschen de fictieve blokkades en de pogingen van napoleon,
om het vaste land van Europa voor de Engelschen te sluiten
(het continentale stelsel). Frankrijk en Engeland waren ,
gelijk thieks het uitdrukt, als twee giganten, waarvan de
een het land, de ander de zee tot wapen gebruikte om zijnen
tegenstander te vellen. Maar tusschen die wapenen was een
essentiëel verschil. Volgens de beginselen van het volkenregt
kon het toch niet gewraakt worden, dat een vorst het land,
waarover hij souverein was, voor een bepaald volk afsloot.
Welnu, het was krachtens dat souvereiniteitsregt, hetzij van
napoleon zeiven over Frankrijk en de door de Fransche wa-
penen veroverde streken, hetzij van andere vorsten, die zich
vrijwillig of gedwongen met hem verbonden hadden, dat de
besluiten, waarbij het continentale stelsel werd gevestigd,
ï) Bij den aanvang van dezen oorlog werd er eene Transohfi ordon-
nantie van den 2 prairial an 11 (22 Mei 1803) uitgevaardigd, in welker
art. 57 „resistance et combatquot; gevorderd wordt, om de confiscatie van
een neutraal schip, dat zich tegen het onderzoek verzet, te wettigen.
Oailoz i. v. Prises maritimes.
Phillimoeh III, § 167 and 321. Hauïei\'kuille , Broits et
devoirs lï , p. 251.
uitgevaardigd werden i). Maar anders was het gelegen met
de zee. De zee is aan geen souvereiniteitsregt onderworpen,
en hoe magtig de Engelschen ook _op dat element waren, zij
hadden het regt niet Erankrijk aldaar alle gemeenschap met
hét overige Europa af te snijden, omdat de neutrale schepen
zich daar met gelijk regt vertoonden als die der belligerenten.
Het continentale stelsel was dus, van het volkenregtelijk
standpunt gezien, een geoorloofde maatregel; de fictieve blok-
kade daarentegen was het niet; de eerste moge nu den laatsten
al uitgelokt hebben, verontscMdigen kon hij hem in geen
geval; te minder omdat de Pruissische publicatie van 36
Maart 1806, na de maatregelen door de Pranschen tijdens
de bezetting van Hannover genomen de eerste toepassing van
het continentale stelsel, nog slechts eene zeer partiële ten
uitvoerlegging daarvan was 2).
Het is dus slechts de vraag, welke van beide mogendheden
het eerst tot de fictieve blokkades is overgegaan, eene vraag,
waarop het antwoord voorzeker in geenen deele twijfelachtig
zijn kan. Engeland immers, na eerst den 38 Junij en 36
Julij 1803 de raonden van de Elbe en Weser in staat van
blokkade gesteld te hebben, strekte die blokkade reeds den
9 Augustus 1804 tot alle Pransche havens in het Kanaal en
aan de Noordzee uit. Den 3 Augustus 1805 werden wederom
de kusten van Ostende tot aan de Seine aan gelijk lot on-
derworpen en na de Pruissische publicatie van 36 Maart
1806 volgde den 16 Mei een Order in Oouncil, waarbij alle
havens, stroomen en kusten van Brest tot aan de Elbe in
staat van blokkade gesteld werden 3), onder bijvoeging nog-
1)nbsp;Thiers, Histoire du Consulat et de Flmpire.. Liv. XXVI.
2)nbsp;Alle havens van de Noordzee, zoomede de daarin nifcloopende
stroomen werden daarbij voor de Engelschen gesloten. !)e martens.
Nouveau Mecueil I, 435.
3)nbsp;Kort te voren (den 15 Maart) had ook de Russische vloot alle
havens en kusten van de Adriatische zee, aan de Franschen of hunne
bondgenooten behoorende, aan de blokkade onderworpen, Be maetens
0. 1. l , p. 433—7. De cusst , Phases et causes eélèbres II , 344.
tans van de bepaling, dat alleen die neutrale schepen, welke
hunne lading.hadden ingenomen in vijandelijke havenen, ver-
hinderd zouden worden de kusten, die niet reeds in het
vorige jaar geblokkeerd waren, te naderen, en die, welke naar
zoodanige havenen bestemd waren, van daar te vertrekken.
Deze maatregelen nu, (hoezeer de laatste reeds den 25
September met opzigt van de kusten van de Elbe tot de Eems
weder opgeheven werd) gaven aanleiding tot napoleon\'s be-
rucht decreet van Berlijn van den 21 November 1806.
Bij dit decreet treedt de keizer in eene uiteenzetting van
het gebeurde, toont daarbij aan, hoe de Engelschen het vol-
kenregt geschonden hebben, o. a. door hunne fictieve blok-
kades, blokkades die zij met hunne gansche vloot niet in
staat waren effectief te maken. Het was daarom, dat hij
besloten had „d\'appliquer à l\'Angleterre les usages, qu\'elle
„a consacré dans sa législation maritimequot;, en bij gevolg te
bepalen (het verbod was kort en bondig):
„Art. I. Les îles britanniques sont déclarées en état de
„blocus.
„Art. II. Tout commerce et toute correspondance avec les
„îles britanniques sont interditsquot;, etc. \'). .
De Eng elsche regering beantwoordde dit decreet door hare
Orders in Council van 7 Jan. en 11 Nov. 1807, waarbij
geheel Erankrijk in staat van blokkade verklaard werd. Bene
reeks van maatregelen en tegenmaatregelen de eene al stren-
ger dan de andere, (onder deze het bekende decreet van Mi-
laan van 17 Dec. 1807), was hiervan het gevolg; op de
regten der neutralen was het natuurlijk in een\' vernietigings-
oorlog als deze niet der moeite waardig acht te slaan
Ja de Engelsche vloot verstoutte zich zelfs in 1807 in vollen
vrede Koppenhagen te bombarderen en zich van de Deensche
\') De hartens I, 439. De cussy II , 247.
2) Men zie over een en ander de onlangs verschenen dissertatie van
den Heer sautijn kluit, Geschiedenis en invloed van het continentaal-
stelsel. Amst. 1863. De marte.n\'s I, 442 sqq. De cussy 11, 252 sqq.
vloot meester te maken, alleen uit vrees voor het verrijzen
eener nieuwe gewapende neutraliteit. Deze gewelddadige aan-
val, te regt door een\' der hedendaagsche schrijvers, hautb-
pbuille, un acte de haute piraterie genoemd, bragt natuur-
. lijk groote verbittering te weeg. Den 26 Oct. verklaarde
Eusland, sedert den vrede van Tilsit napoleon\'s bondge-
noot, dan ook aan Engeland den oorlog. Bij deze oorlogs-
verklaring gaf de Eussische regering tevens te kennen, dat
zij het tractaat van 1801 als vernietigd beschouwde, en voort-
aan voor immer getrouw zou blijven aan de beginselen der
gewapende neutraliteit.
Den 18 Dec. werd deze verklaring door Engeland beant-
woord; even als in de Eussische, werd ook in deze het
tractaat van 1801 herroepen, en keerde ook Engeland tot
zijn vroeger stelsel terug
Het kunstgewrocht van St. Petersburg lag daarmede te
gronde nog voor het proces, waartoe het, gelijk lord grey
in het Lagerhuis gezegd had, zoo ruimschoots stof opleverde,
eenen aanvang genomen had
De herhaalde schending van het volkenregt door de oor-
logvoerende mogendheden had ook van den kant van America
krachtige maatregelen ten gevolge. Nadat eerst bij eene acte
van het congres van 22 Dec. 1807 , aangevuld door die van
9 Maart 1808 , op alle schepen in de Americaansche havenen
embargo gelegd was, in dier voege nogtans, dat het vertrek
der vreemde schepen niet zoude verhinderd worden dan na
de notificatie dier acte, volgde eindelijk den 1 Maart 1809
de bekende act of no-intercourse, waarbij, onder opheffing
van het embargo (alleen niet tegenover Erankrijk en Enge.
land), alle handelsbetrekking met deze beide landen afgebro-
ken werd Tegenover Erankrijk werd zij echter, ten ge-
volge van een Eransch decreet van 28 April 1811, waarbij
\') ScHOELl, Histoire des traités IX, 84 sqq.
2)nbsp;Vergelijk nogtans whioaïon. Éléments !I , 218.
3)nbsp;Dn »lAKïENS 0. 1. Î, 455, 459 , 475.
-ocr page 227-de decreten van Berlijn en Milaan tegeßover Americaansche
schepen werden ingetrokken, opgeheven; den 30 Mei 1813
werd dit besluit door den Americaanschen zaakgelastigde ter
kennisse van lord castlekeagh gebragt, waarop ook de
Engelsche regering den 33 Junij hare Orders in Council
tegenover America introk; nogtans deze maatregel kwam te
laat; de spanning immers die reeds sints geruimen tijd tusschen
Engeland en America bestond, had te weeg gebragt, dat vijf
dagen te voren op den 18 Junij de Americaansche Senaat
tot den oorlog tegen Engeland besloten had.
Tot deze spanning was ook veel bijgedragen door de sints
eenigen tijd ontstane geschillen over het pressen van krijgs-
lieden voor de zeedienst.
Engeland toch maakte er aanspraak op de Americaansche
schepen te visiteren, ten einde de Engelscbe deserteurs, in
Americaansche dienst overgegaan, en die zelfs na het ver-
krijgen van een vreemd burgerregt nogtans volgens de En-
gelsche wet de hoedanigheid van Engelseh onderdaan niet
verloren, weder in handen te krijgen en voor de zeedienst te
pressen. Het uitoefenen van zoodanig onderzoek ging echter
niet zelden van de grootste ongeregeldheden vergezeld, ja
dikwerf leidde de overeenkomst in taal en oorsprong er toe
dat op die wijze zuiver Americaansche onderdanen aan de
dienst van hun vaderland onttrokken werden.
Het spreekt van zelf, dat America dit met een kwaad oog
aanzag; dikwijls had het reeds zijne klagten hierover bij het
kabinet van St. James ingediend, nogtans zonder eenig ge-
volg. Wel waren in 1803 beide regeringen het bijna hier-
omtrent eens geworden; een tractaat te dien einde lag toen
zelfs reeds ter teekening gereed, maar op het laatste oogenbbk
vond Engeland er bezwaar in om het verbod tegen het pres-
sen ook in de Britsche zeeën te doen gelden, en sprong
alles bij gevolg af.
In 1806 werden de onderhandelingen hervat; zij hadden
evenwel nog tot geene resultaten geleid, toen in het volgende
jaar het Americaansche fregat the Chesapeake, na geweigerd
te hebben zich aan het onderzoek te onderwerpen, door de
Engelschen aangetast, genoodzaakt werd de vlag te strijken,
vier man zijner équipage, alle Americanen, geprest, en het
fregat, dat zijnen weg onmogelijk kon vervolgen, aan zijn lot
overgelaten werd.
Dit geval, waarvoor de Americaansche regering te vergeefs
voldoening eischte, bragt groote verbittering in de Vereenigde
Staten te weeg, en schoon de oorlog voor het oogenblik nog
werd tegengehouden, was dit toch eene der redenen , die op
het besluit van den Senaat van 1812 van grooten invloed was i).
Bij den vrede van Gent van 24 Dec. 1814 werd nogtans
omtrent dit regt van onderzoek niets beslist 2).
Inmiddels hadden de verwikkelingen tusschen Erankrijk en
Engeland aanleiding gegeven tot een rapport betrekkelijk de
regten der neutralen, door den Franschen minister van bui-
tenlandsche zaken, den hertog de bassano, bij keizer napoleon
ingediend. Dit rapport, waarvan wij boven reeds met een
enkel woord gewaagden, werd op den 10 Maart 1812 aan
den Senaat medegedeeld, en bevatte over het algemeen, in
strijd met hetgeen dagelijks geschiedde, voor de neutralen
zeer gunstige stellingen. De onjuistheid van dit stuk blijkt
echter reeds uit de eerste daarin voorkomende zinsnede,
waarin het tractaat van Utrecht voorgesteld werd als een
algemeen wetboek, waarbij de zeeregten der neutralen voor
immer geregeld waren. De Engelsche regering bleef dan
ook niet in gebreke bij eene declaratie van den 21 April
tegen zoodanig een beweren op te komen, en er op te wijzen,
dat een tractaat, tusschen twee mogendheden gesloten, slechts
tusschen deze gold, en dus niet kon beschouwd worden eene
algemeene wet voor alle volkeren in, het leven te roepen
1)nbsp;Vergelijk de cusst II, 276 , waar de proclamatie van den pre-
sident jejebkson na het gebeurde met de Chesapeake voorkomt.
2)nbsp;De martens o. 1. 11, 76.
3)nbsp;Men vergelijke daarover de dissertatie van den heer roïaards,
p. 141 sqq. en de daar vermelde bronnen, vooral de beide schriften van
ïeiedrich von genïz. Verder de maetens, o. 1, I, 530, 542.
Hoe het zij, dit is zeker, dat napoleon, welke regten
hij dan ook aan de neutralen toekende, ze evenmin eerbie-
digde als de Engelschen, die ze niet erkenden; hoezeer, wij
moeten er dit bijvoegen, zijne maatregelen als représailles
tegen Engeland, wel eenige verontschuldiging verdienen.
De monster-blokkades, waarvan Europa in dezen tijd te
gelijk getuige en slagtoffer was, hielden eerst op, toen het
einde zijner heerschappij ook het einde van den oorlog had
medegebragt. Nogtans (en het is vreemd) de tractaten van
Weenen van 1815 gaven voor de betere handhaving van de
reo-ten der neutralen in de toekomst, niet den minsten waar-
Ö
borg. Het geheele internationale zeeregt werd daarin on-
aangeroerd gelaten.
Het gewigtige tijdperk, dat daarmede besloten werd, had
nogtans weder tot vele geschriften aanleiding gegeven; vooral
waren het het Zweedsche konvooi en de tweede gewapende
neutraliteit, die de pennen der geleerden in beweging bragten.
Lord sïowell\'s uitspraak in de zaak van het Zweedsche kon-
vooi vond een\' bestrijder in den hoogleeraar schlegel van
Koppenhagen, een\' voorstander van de beginselen der gewa-
pende neutraliteit, doch werd tegen dezen aanval verdedigd
door alexander croke en robert ward 1). Evenceus leid-
den de tijdsomstandigheden er toe, dat charles jenkinson
(nu lord liverpool geworden) in 1794 voor de tweede en
in 1801 voor de derde maal zijne verhandeling over het ge-
drag van Groot-Brittannië in het licht gaf, daarbij te kennen
gevende, dat dit geschrift nog door niemand wederlegd was.
Dit geleek veel op eene uitdaging. Nogtans werd de hand-
schoen door lord liverpool den neutralen toegeworpen eerst
tien jaren later opgenomen door den Eranschen publicist de
1) ScHLKGEL, Sur la visite des MUmens neutres, Kopp. 1800. Croke
Remarks on Mr. schiegel\'s work, u-ponthe visitation of neutral vessels
convoy. Ward, A treatise on the relative rights and duties of
nd neutral powers in maritime affairs, beide Londen 1801.
Het is mij tot mijnen spijt niet mogen gelukken deze geschriften in
handen te krijgen.
eayneval, die ill 1811 zijne verhandeling de la librndé des
mers uitgaf.
Tijdens de derde uitgave van lord Liverpool\'s verbande-
linff, zagen ook onderscheidene Duitsche geschriften, zoo als
_ die van BuscH, holst en nau het licht, die over het alge-
meen den regten der neutralen gunstig waren i). En in 1805
gaf de Italiaansche publicist azüni eene Fransche bewerking
van zijn reeds in 1795 verschenen Sistema universale deiprin-
cipii del diritto marittimo delV Europa, onder den titel: Droit
maritime de VEurope.
x\\zuNi\'s gevoelen omtrent de territorialiteit van het schip
is geheel in overeenstemming met dat van lampredi. Nieuwe
argumenten worden echter door hem niet aangevoerd. Het
is weer het conflict van regten dat alles beslist, met verwer-
ping van de territorialiteit op dezelfde gronden als zij door
lampredi werd bestreden. Overigens is ook zijn wensch,
dat de mogendheden bij tractaat tot het aannemen van milde
beginselen overgaan, die hij in vier stellingen formuleert
De eayneval\'s geschrift bestaat hoofdzakelijk uit eene be-
strijding van de leer van jenkinson, wiens verhandeling hij,
na eerst zijne eigene beginselen vastgesteld te hebben, op
den voet volgt.
Zijn uitgangspunt (de titel zijner verhandeHng toont het
ons reeds aan) is de vrijheid der zee. Daarnaast stelt hij
een ander beginsel: de onafhankelijkheid der volkeren van
elkander. Ben gevolg van de verbinding dier beide begrip-
pen is, dat alle volken gelijk regt hebben om zich op die
\') Busch, VölIcerseereeM. Bestrehen der Volleer einander in ihrem
Seehandel recht wehe eu thun. Holst , Versuch einer critischen TJeber-
sicht der Volkerseerechte. Nau, Grundsätze des Völherseerechtes. Het
werk van den Deen tetens. Considérations sur les droits réciproques
des puissances lelligérantes et des puissances neutres sur mer, Copenh.
1805, dat de Engelsche leer is toegedaan, mag hier ook niet onver-
meld blijven. Over de verdere litteratuur van dezen tijd vergelijke men
v. ompteda en jacobsen, Handbuch I, 8 sqq.
2) âzuNi, Droit m.aritime I , 300 sqq. ; II , 223 sqq. , 257 sqq.
-ocr page 231-zee te bewegen, eu dat elke belemmering dier vrijheid eene
beperking hunner onafhankelijkheid is. Om nu elkanders
regten te kunnen eerbiedigen, is het noodig elkander te ken-
nen. Daartoe dient de vlag. Het schip dat de vlag zijner
natie voert, is vrij van alle vreemde jurisdictie, het is het
hins van het scheepsvolk, waarin niemand mag binnen drin-
gen; de plaats, waar het zich ophoudt, wordt gerekend tij-
delijk het domein van zijn\' souverein te zijn en de policie
wordt er uitgeoefend in zijnen naam \').
De oorlog brengt nu echter in dien toestand eenige ver-
andering. Ten opzigte van de oorlogvoerende volken natuur-
lijk. Maar ook met betrekking tot de onzijdige mogendheden.
Deze toch hebben tegenover genen een\' gewigtigen pligt,
dien der onpartijdigheid, in acht te nemen. Bij schending
van dien pbgt wordt ook hare vrijheid op de zee beperkt.
Wordt die pligt nu geschonden door den toevoer van wape-
nen en andere voorwerpen direct tot den oorlog dienstig?
Neen! want het beletten van den toevoer daarvan heeft geen\'
wezenlijken invloed op de krijgsoperatiën. De handel in .
contrabande is meer een voorwendsel om de doorzoeking te
wettigen, dan een gevaar waaraan de andere belligerent bloot
staat. Nogtans valt het niet te ontkennen, dat de verbods-
bepalingen dienaangaande een deel van het conventionele of
costumiere volkenregt uitmaken.
De neutrale staten hebben dus hunne vrijheid in dit opzigt
beperkt. Maar daaruit volgt dan ook , dat deze beperking
zoo strikt mogelijk moet worden opgevat, dat dus de lijst
der contrabande niet willekeurig mag worden uitgebreid, en
dat in alle andere opzigten, waar de neutrale van zijne
vrijheid geen\' afstand gedaan heeft, deze geheel onbeperkt
1) De eayneval, de lalïberté des mers I, 63, 360, 263. 271 etc.
»En effet, la place où se trouve un vaisseau , et aussi longtemps qu\'il
»l\'occupe, est cense\'e être le territoire , le domaine de sa nation. En
»tout cas ce principe est au moins applicable au corps même du vais-
,=seau, et tout ce qui s\'y trouve est sous sa protection, comme parti-
»cipant à son indépendance.quot;
zijn moet. De vijandelijke goederen aan boord van neutrale
schepen zijn dus vrij; het is hierbij echter een gevolg der
onpartijdigheid, dat de neutrale vlag evenzeer de goederen
van den eenen als van den anderen belligerent beschermen
moet. De doorzoeking is dus ongeoorloofd, want het is eene
daad van jurisdictie, waartoe de belligerent wel op zijne ter-
ritoriale wateren of op die van zijnen vijand, maar niet op
die van den neutrale, of op de volle zee geregtigd is. De
zee is aan geene jurisdictie onderworpen ; waar wij ons ook
op dat element bevinden, blijven wij van elkander onafhan-
kelijk. „Notre navire, notre esquif est notre manoir: vous
„ne pouvez pas plus m\'y fouiller que vous ne le pourriez
„sur la terre ferme, quand même elle serait communequot;
fHet congres van Weenen had in den treurigen toestand,
I ■ ■nbsp;waarin het internationale zeeregt verkeerde, geene verandering
^nbsp;gebragt. In plaats van pogingen aan te wenden, ten einde
^ Anbsp;door eene vaste regeling de buitensporigheden van den vorigen
^nbsp;oorlog in het vervolg te voorkomen, lieten Europa\'s diploma-
ten de neutralen aan al de willekeur en stelselloosheid der
politiek van het oogenblik ten prooi. De tractaten van Wee-
nen maakten met geen woord van de belangrijke kwestiën
®nbsp;tusschen onzijdige en oorlogvoerende volken gewag.
-nbsp;Het tijdperk van 1815 tot den Krim-oorlog van 1854 is
\' V ^nbsp;voor ons onderzoek betrekkelijk van weinig gewigt. De rust,
die gedurende dezen tijd de betrekkingen tusschen Europa\'s
zeemogendheden kenmerkte, belemmerde natuurlijk de ver-
^ fnbsp;,nbsp;\' ) „Si, comme le dit très-bien ji. jenkiksonquot;, zoo lezen wij op eene
andere plaats, „1\'océan est la route commune de l\'univers, voas exer-
.nbsp;„cerez un acte de brigandage en m\'arrêtant, me fouillant, me vexant
„sur cette route.quot; De kayneval o. 1. I , 72 , 103, 154, 252, 300;
W \' \'nbsp;\' .nbsp;..
ä-;nbsp;II, 118 sqq. De competentie der prijs-geregtshoven van het oorlog-
.nbsp;voerende land over de opgebragte neutrale schepen wordt echter door
.. \'nbsp;hem erkend, o.a. op grond van het „actor forum, rei sequiturquot; I,
\'nbsp;215 sqq.
L
dei-e ontwikkeling van liet beginsel der territorialiteit. — De
verschillende handelstractaten van dezen tijd toonen ons nog-
tans, dat de meeste, zoo Europische als Americaansche mo-
gendheden, eene zekere geneigdheid voor de aanname van
den regel vrij schip, vrij goed hadden (zij het dan ook meest-
al vergezeld van vijandelijk schip, vijandelijk goed)-, echter
wordt de in acht neming daarvan in de meeste tractaten van
de Vereenigde Staten van Noord-America afhankelijk gesteld
van de voorwaarde, dat ook de andere belligerent deze re-
gels zoude\'aannemen (een gevolg van het geschil met Erankrijk
in het einde der vorige eeuw); vele tractaten ook, en daar-
onder bijna alle door Engeland gesloten, bewaren omtrent
beide regels een hardnekkig stilzwijgen; enkele van deze (in
navoVing: van het tractaat van 1799 tusschen America en
O O
Pruissen) verwijzen naar een toekomstig tijdstip ter regeling
van een en ander, hetzij onderling, hetzij in overleg met
andere mogendheden; en zelfs bepaalt het tractaat van 1843
tusschen Engeland en Portugal, dat de vijandelijke eigendom
aan boord van neutrale schepen zoude kunnen genomen wor-
den, waardoor het tractaat in 1654 tusschen beide gesloten,
en nog in 1810 vernieuwd eindelijk zijne kracht verloor J).
Overigens zijn nog in dien tijd bij twee gelegenheden de
beginselen der gewapende neutraliteit bevestigd; door Erank-
rijk bij eene nota van graaf holé van 17 Mei 1838, tijdens
de blokkade der kusten van de Argentijnsche republiek en
door Denemarken bij zijn reglement tijdens den Sleeswijk-
Holsteinschen oorlog, den 1 Mei 1848 uitgevaardigd 2). Zelfs
werd er in 1833 van den kant der Americaansche regering
eene poging aangewend om verder te gaan. De toenmalige
president moneoö liet namelijk in dat jaar onderhandelingen
\' ) Ch. de martens et r. de cüssy , Eecueil manuel et pratique de
traités V, 179 , waar ook de overige tractaten voorkomen. De meeste
dezer tractaten worden vermeld door beug van middelburgh , Over
de vraag , en door eoyaards , 150 sqq.
Ortolan II, 333, 426. Vergelijk nogtans wurm, Das Blocade-
\'recht im dänischen Kriege.
aanknoopeii over een ontwerp, om even als te land ook ter zee
den privaat-eigendom in tijd van oorlog ongemoeid,te laten.
Deze onderhandelingen bleven echter zonder eenig gevolg.
Voorts hebben de regten van blokkade en onderzoek ook in
tijd van vrede eenige toepassing gekregen. Het eerste, voor
quot;iet eerst in 1827 tijdens den opstand van Griekenland tegen
Turkije door Frankrijk, Engeland en Eusland toegepast, is
echter niets anders dan eene gewone oorlogsblokkade, uitge-
oefend zonder dat eene eigenlijke oorlogsverklaring is vooraf-
gegaan. Het tweede had behalve het pressen voor de zeedienst
(dat, zoo als wij boven zagen, in het begin dezer eeuw tus-
schen America en Engeland zooveel kwaad bloed gezet had,
en waaromtrent beide landen, niettegenstaande verschillende
daartoe aangewende pogingen in 1823 en 1837, het nog niet
eens konden worden \')), ook nog het weren van den slaven-
handel ten doel. Op het congres te Weenen toch was vooral
op aandringen van Engeland bepaald, dat de ki\'achtigste
maatregelen daartegen zouden genomen worden en bij het
congres van Aken (1818) en van Verona (1822) was dit nog
nader bevestigd. Het was echter niet louter menschlievend-
heid, die Engeland er toe aanzette voor de slaven in de bres
te springen. Het eenige krachtige middel toch om dit schan-
delijk gebruik te keer te gaan, was, naar het voorgaf, het
regt van onderzoek; en het regt van onderzoek, zoo het
werd toegekend, was een voortreffelijk middel voor een land,
dat zoo als Engeland, de grootste zeemagt had, om eene
soort van policie op den Oceaan uit te oefenen. Tot wet-
tiging der uitoefening van dit regt was het echter noodzakelijk
dat het door de verschillende mogendheden bij tractaat werd
toegekend; want, hoezeer het in tijd van oorlog een algemeen
erkend regt was, in tijd van vrede was zulks het geval niet.
Zoodanige tractaten nu zijn er in grooten getale met Enge-
\') Zie daarover de nota\'s bij de onderhandelingen over het tractaat
van Washington van 1843 gewisseld tusschen webstee en Lord ash-
bueton. Kent, Commentaries I, 159. Wheaton, Mem. (Lawr.),
p. 160 sqq. Phillimoee III, § 335.
land aangegaan \'). Twee mogendheden echter hebben hierbij
aan de Britsche regering hevigen tegenstand geboden, namelijk
Frankrijk en de Vereenigde Staten van Noord-America. Wel
werd het onderzoek en zelfs de doorzoeking door eerstge-
noemd land bij de verdragen van 1831 en 1833 toegekend,
toen de menschlievendheid van den minister van buitenland-
sche zaken, den hertog de broglie, aan de heerschzucht der
Engelschen vrij spel gaf maar de oogen werden weldra
in Frankrijk geopend, zoodat het ontwerp-tractaat van 1841,
waarbij het vorige nog verzwaard werd, door het Fransche
vertegenwoordigend ligchaam werd verworpen. Ten gevolge
daarvan gingen beide regeringen tot eene transactie over, en
zoo kwam het tractaat van 39 Mei 1845 tot stand, hetwelk
alleen het onderzoek naar de nationaliteit toestond, terwijl daar-
enboven aan de kruisers instructiën gegeven werden om jegens de
wederzijdsche vlaggen zoo omzigtig mogelijk te werk te gaan 3).
1) phitlimokb I, § 307. P. de cussT II, p. 362. De slaven-
handelaar wordt echter nog slechts door sommige mogendheden, even
als de zeeroover als Aostis kumani generis aangemerkt, zoodat hij regtens
nog niet door een\' vreemden regter kan worden veroordeeld, tenzij ook
dit hij tractaat is toegelaten. !Je heregting geschiedt gewoonlijk door
gemengde of door nationale regthanken.
■2) Vgl, Gazette des Tribunaux, 28 Janv. 1843. „M. de brogliequot;,
zegt capefigtje, Les hommes d\'état de l\'Europe, p. 338, „avait étudié
„nos intérêts dans la grande charte nn peu plus que dans notre orgueil
„national. quot; Vergelijk ook p. 348 sqq.
3) Phillimoee 1, § 306, roemt de bepalingen van dit tractaat als
„most I air, reasonable and worthy of imitationquot; Hauteeeuille keurt
het echter ten sterkste af en noemt het strijdig met het souvereiniteits-
regt van den staat, zoodat de wil van een\' der verbondenen het reg-
tens elk oogenblik kan verbreken. Broits et devoirs III, p. 100. In
ieder geval heeft het, daar het slechts voor tien jaren is aangegaan ,
thans zijne kracht verloren. Overigens liet de omzigtigheid der En-
gelsche kruisers , {zoo als blijken kan uit de geschillen met Brazilië) ,
tegenover zwakkere staten veel te wenschen over. Vergelijk verder
over een en ander: De cussy II, 861 sqq. Kent, Commentaries ï,
156. 195 sqq. Whicaton, Elements (Lawr.), p. 188 sqq. and Bitro-
ductory remarks, p. CXX ; Rist. II, 182, 261 sqq., en vooral het
15
-ocr page 236-Ook bij de Vereenigde Staten zijn reeds sedert 1818 door
Engeland verscheidene pogingen tot hetzelfde einde aange-
wend. Het tractaat, den 9 Augustus 1842 door webster
en lord ashbtjrton te Washington geteekend, stond dit regt
echter geenszins toe Eerst in onze dagen is Groot-Brit-
tannië gelukkiger geweest 2).
Aan geschriften is ook deze tijd weder zeer rijk. Wij
openen de rij met klüber\'s droit des gens moderne de VEuro-
pe 3). Over het algemeen is deze schrijver den neutralen zeer
gunstig; ook is hij een voorstander vau de territorialiteitsleer:
„Sur l\'Océanquot;, zegt hij, „tont navire est censé être exterri-
„torial, par rapport à toutes les natioiis étrangères. Un
„navire marchand doit être considéré comme une colonie flot-
„tante de son étatquot; 4). Daarom moest eigenlijk geen regt
van onderzoeh, geen regt van confiscatie van neutrale schepen
onlangs verschenen zesde deel van guizot\'s Histoire de mon temps.
Het tractaat van 1845 hield volgens guizot het midden tusschen twee
even verwerpelijke stelsels, die aldus door hem gecaracteriseerd werden :
„L\'un est le brigandage des mers, l\'autre est la destruction de la liberté
„des mers quot; Murhaed , Nouveau Recueil \\lll, 805.
\') Zie daarover wheaton. Hi^t. 11 , 379 sqq. Bij de nota\'s naar
aanleiding van de interpretatie van dit tractaat gewisseld , onderscheidde
Lord aberdeen tusscheu een regt van doorzoeking (een oorlogsregt) en
een regt van onderzoek (een regt in tijd van vrede), eene onderschei-
ding , die te regt door de Americaansche regering verworpen werd.
2)nbsp;Door het tractaat\'den 7 April 1862 door seward en Lord lyons
te Washington geteekend. Dit tractaat, voor tien jaren aangegaan,
laat zelfs de doorzoeking toe. Archives diplomatiques 1862.
3)nbsp;In het in 1817 te Berlijn verschenen werk van schmalz. Bas
Europäische Völkerrecht (B. 8, Kap. 3, p 284), wordt de territoria-
liteit zelfs van het oorlogschip ontkend. Z. i. beslist de plaats Waar het
schip zich bevindt, aan welk regt het onderworpen is. En op zeegel-
den niet de wetten van den staat, maar die der volkeren.
Klübeb o. 1. n , § 299. Eveneens drukte zich de bboglif, uit
in een artikel de la piraterie ix, diS Revue Française , overgenomen
in Thémis ou bibliothèque du jurisconsulte et du publiciste, p. 88 sqq.
of van de daarop geladene goederen geoorloofd zijn; evenmin
behoorden neutrale goederen aan boord van vijandelijke sche-
pen genomen te worden „ksquels la puissance belligérante
„n\'est pas plus en droit de coniisquer que s\'ds se trouvaient
„dans le territoire continental de son ennemi.quot;
Ook omtrent het lot der contrabande is zijn gevoelen zeer
mild, daar hij den belligerent het regt niet toekent, zich
daarvan meester te maken, zonder ze te betalen; wil hij dat
niet, dan kan hij ze terugzenden , onder borgstelling, dat alle
dergelijke handel voortaan zal ophouden.
De schriften der Americaansche publicisten , kent en whea-
ton , die zich thans in chronologische orde aan ons voordoen,
zijn daarentegen gunstiger voor de oorlogvoerende volken.
Het eerste deel van rent\'s uitvoerig werk over de Ameri-
caansche wetten is aan het volkenregt gewijd. In het 6\'\'\'= en
hoofdstuk behandelt hij de regten en pligten der neutra-
len. — Hij is van meening, dat vijandelijke eigendom aan
boord van neutrale schepen confiscabel is, „A neutralquot;, zegt hij,
„bas a right to pursue his ordinary commerce, and he may
„become the carrier of the enemy\'s goods, without being
„subject to any confiscation of the ship, or of the neutral
„articles on board; though not without the risk of having the
„voyage interrupted by the seizure of the hostile propertyquot;
En verder: „this is a clear and well settled principle of
„the law of nationsquot; Vroeger, zegt hij, was het questions
of ook het neutrale schip prijs was, maar het tegendeel is
thans uitgemaakt, want de vijandelijke goederen worden niet
veroordeeld ex delicto, maar ex re. De schipper heeft ook
aanspraak op vrachtloon; hij krijgt die vracht mei pro rata,
maar in toto, omdat het prijsmaken beschouwd wórdt als
eene aflevering ter bestemder plaatse.
Maar de neutrale eigendom aan boord van een vijandelijk
schip is volgens zijn oordeel onschendbaar. En de neutrale
eigenaar is, ingeval het schip genomen wordt, alleen dan
\') James kent. Commentaries on American Law I, Leot. VI, p, 123,
^80. (Edit. VUT, New-ïork 1854.)
gehouden vracht aan den captor te betalen, als hij de lading
naar de bestemde haven brengt. De leer van vracht pro
rata (die, naar wij gezien hebben, door zouch werd voorge-
staan, en dus vroeger bij de Engelsche Admiraliteit schijnt
in gebruik geweest te zijn) is, naar hij zegt, geheel verwor-
■ pen. Ter bevestiging van dit beweren haalt hij eenige von-
nissen van prijs-geregtshoven aan,
Omtrent contrabande beweert kent, dat zij niet alleen
zelve verbeurd verklaard wordt, maar daarin ook het schip
en de overige reamp; licitae van denzelfden eigenaar doet deelen.
„Contraband articles are said to be of an infectious nature,
„and they contaminate the whole cargo belonging to the
„same owners.quot; Het regt van onderzoek wordt door hem
erkend, maar hij voegt er bij, dat het uitsluitend een oor-
logsregt is, hetwelk dus in tijd van vrede alleen mag worden
uitgeoefend, wanneer bet bij tractaat is toegestaan J).
Kent\'s landgenoot, heney wheaton, laat, waar hij de
territorialiteit tegenover de oorlogsregten beschouwt, de regts-
kwestie in het midden. Wel legt hij zich de vraag voor, of
schip als territoir beschouwd kan worden. Maar bij het ant-
woord bepaalt hij zich alleen tot de vermelding van hetgeen
het meest algemeen is aangenomen, zonder zijn gevoelen
daaromtrent kenbaar te maken. Nogtans beweert hij, dat
men onmogelijk kan ontkennen, dat van den vroegsten tijd
af het bestendig gebruik der oorlogvoerende volken de oor-
logsregten heeft toegelaten, en dat dus de territorialiteit
van het schip daarmede in strijd is 2).
Helt dus wheaton meer tot verwerping der territorialiteit
over, met klem wordt zij bestreden door den Engelschen pu-
blicist oke manning. Het beweren , dat schip territoir is, zegt
hij, is eene zoo klaarblijkelijke fictie, dat het vreemd schijnt,
dat men het ooit als houdbaar heeft beschouwd, te meer
omdat slechts één argument ten voordeele daarvan wordt
aangevoerd, namelijk de omstandigheid, dat het schip op
1)nbsp;Kent o. 1. I, 137, 145 , 155.
2)nbsp;Wheaton. Elements (lawr.) p. 507. Élémentsl, 135; II 99, 104.
-ocr page 239-zee aan de jurisdictie van zijnen staat onderworpen blijft.
Dit argument echter mist alle kracht. Als schip territoir is,
dan moet het dit ook altijd zijn. En dit is niet het geval,
want het koopvaardijschip in eene vreemde haven wordt aan
de vreemde jurisdictie onderworpen. Buitendien zou de ter-
ritoriabteit logisch doorgevoerd ook tot ontzegging van het
regt van onderzoek en van confiscatie der contrabande leiden,
hetgeen eene tastbare ongerijmdheid zijn zoude \').
Met manning\'s zienswijze komt geheel die van den Schot
JAMES reddie overcen. Even als hij , ziet ook deze in de
territorialiteit niets meer dan eene loutere fictio juris; en
ficties zijn met het natuurregt in strijd. De regel vrij schip,
vrij goed berust z. i. op eene onderstelling, onbestaanbaar
met den physieken toestand van zaken hier op aarde, een\'
toestand, waarop alle menschelijke wetten, regten en verpUg-
tingen, waarvan men de nakoming vorderen kan, gegrond zijn.
,gt;It assumes contrary to the fact that a merchant vessel, a
=,boat, or even a piece of cloth, a flag in the open sea or
»wide ocean, are physically identical with or equivalent to,
»and ought to be viewed in the same light, and to have
»the same practical effect in law, or in that branch of mo-
»rals which admits of physical enforcement, as a portion of a
»continent, an island, or fixed and stable land, occupied by
»a tribe, a community, a people or nation, as its territory.quot;
Dit schijnt den schrijver zoo ongerijmd toe, dat hij zich niet
verwaardigt er nog een enkel argument tegen aan te voeren 2).
Manning, Commentaries on the lata of nations, Lond. 1839, C.
§ 1, p. 209. Eveneens de Portugees piNHEiEO-rERUEiEA, in zijn
(\'owrs de droit puilie II, 197, die de territorialiteit „une fiction chimé-
»riquéquot; noemt. Daarentegen quot;vvordt zij aangenomen door den Napoli-
taanschen graaf lucchesi-palli in zijn Frincipii di dritto pubUico
\'lt;naritimo. Nap. 1840, door massé in zijn Droit commercial dans ses
rapports avec le droit international et le droit civil. Paris 1844 en
door aeenbt Essai, p. 195. Ook bbeg van middelbubgh, Over de
vraag p. 263, schijnt haar niet ongenegen.
Reddie, Researches historical and critical in maritime international
law, Edinburgh 1844, p. 463—8. Vergelijk oetolanII, 161, 432 sqq.
Tegenover deze den neutralen voor het meerendeel ongun-
stige geschriften staan nu, buiten de reeds genoemde, andere,
en dat wei\'\'zeer gewigtige, over. Van de voornaamste van
deze, de geschriften van oktolan, hefftek en hautepeuillé,
die in 1844, 1845 en 1848 voor het eerst het licht zagen,
zijn echter na den Krim-oorlog nieuwe edities verschenen, zoo-
dat het voor ons onderzoek van meer gewigt zijn zal ze in
ons tweede gedeelte te beschouwen i).
De strijd tusschen belligerenten en neutralen was dus bij
den aanvang van den oorlog van Engeland en Erankrijk tegen
Eusland in 1854 nog nagenoeg op dezelfde hoogte, waarop
de tractaten van 1815 dien gelaten hadden. Deze oorlog
echter deed de buitensporigheden der vroegere oorlogen niet
herleven. Men zoude onregt doen die gunstige verandering
alleen aan de toenemende beschaving der volkeren en niet
ook aan de zeer buitengewone omstandigheden, waaronder
deze oorlog werd aangegaan, toe te schrijven. Immers En-
geland en Erankrijk waren thans bondgenooten; Engeland
gehecht aan de regels van het Consolato, Frankrijk aan de
in milden zin geïnterpreteerde ordonnantie van 1778, Beide
stelsels naast elkander door de vereenigde vloten uitgeoefend,
zouden tot groote moeijelijkheden aanleiding geven. De
neutrale eigendom aan boord van vijandelijke schepen zou
door de Franschen, de vijandelijke eigendom aan boord van
neutrale schepen door de Engelschen genomen worden. Op
die wijze zou de zeehandel der neutralen met Eusland te
zeer worden belemmerd, en liep men gevaar hen (en voor-
namelijk was men voor de Vereenigde Staten beducht)
\') Over de verdere litteratuur, de geschriften van fdeneaux, bello,
]nbsp;wurm, enz., vergelijke men robert von mohl, Die GescMcMe und
itnbsp;Uteratur der Staatswissensohaften I, p. 391—404, 421—9; en speciaal
\'nbsp;- over de onderzoeks-kwestie p. 430—1.
2) Die vrees ging zoo ver, dat hij het begin van den oorlog, tusschen
Engeland en America een tractaat gesloten werd, waarbij eerstgemelde
mogendheid afstand deed van haar voorgewend regt, om Engelsche on-
derdanen aan boord van Americaansche schepen te pressen, mits Ame-
rica eene strikte neutraliteit zoude in acht nemen.
tegen zich in het harnas te jagen. Het was daarom, dat de
verbondene mogendheden besloten, over en weer van hetgeen
zij haar regt noemden, doch slechts voor dezen oorlog, afstand
te doen. Van dit besluit werd bij hare declaraties van 38
en 39 Maart 1854 aan de neutrale staten kennis gegeven \').
Deze declaraties lokten een antwoord van den Americaan-
schen minister maecy van den 38 April uit, waarbij deze
van de voldoening zijner regering over het genomen besluit
kennis gaf, onder bijvoeging van deze gewigtige verklaring:
„To settle the principle that free ships make free goods
„except articles contraband of war, and to prevent it from
„being called again in question from any quarter or under
„any circumstances, the United States are desirous to unite
„with other powers in a declaration, that it shall be obser-
„ved by each, hereafter as a rule of international lawquot; 2).
In overeenstemming daarmede werd den 32 Julij te Wash-
\') The Queen\'s waiver of right, 28 March 1854. Phillimore II,
§ 209. Déclaration relative aux neutres, da 29 Mars 1854. De
cussY I, 208. „But Her :\\îajesty will waive the right of seizing enemy\'s
„property laden on hoard a neutral vessel, unless it be contraband of war.
„It is not Her Majesty\'s intention to claim the confiscation of neutral
„property, not being contraband of war, found on board enemy\'s ships.quot; —
, „Mais les vaisseaux de S. M. ne saisiront pas la propriété de l\'ennemi,
„chargée à bord d\'un bâtiment neutre à moins que cette propriété ne
„soit contrebande de guerre. S. M. ne compte pas revendiquer le droit
„de confisquer la propriété des neutres , trouvée a bord des bât \',m£nts
„ennemis:\' De Fransche declaratie ging daarenboven van een rapport
van den Minister van Buitenlandsche Zaken drouyn de lhuxs vergezeld,
waarin deze zinsnede zeer opmerkelijk is, omdat zij eene standvastige
gewoonte der Fransche regering gedurende alle vroegere oorlogen ver-
werpt : „ Vn reglement sur les devoirs des neutres pourrait paraître une
„sorte d\'atteinte a la souveraineté des peuples qui veulent garder la
„neutralité; une déclaration spontanée des principes, auxquels un belli-
„gérant promet de conformer sa conduite semble au contraire le témoig-
„nage le plus formel, qu\'il puisse donner de son respect pour les droits
„des autres nations.quot;
2) Wheaton, Elements (Lawr.) p. 3Si8. ortolan H, 490.
-ocr page 242-ington tusschen de Vereenigde Staten en Eusland een trac-
taat in gelijken zin gesloten, waarbij zij zich daarenboven
verbonden om deze regels toe te passen jegens alle mogend-
heden, die ze als permanent en onveranderlijk zouden er-
kennen, en maatregelen aan te wenden ten einde ook an-
dere mogendbeden over te halen door eene formele decla-
ratie tot deze beginselen toe te treden. Zij maakten hierbij
het voorbehoud, om, al naarmate de omstandigheden het
mogten vorderen, nog nadere uitbreiding daaraan te geven.
De milde beginselen werden dus door beide partijen ge-
huldigd ; nogtans deden zich in het Engelsche Parlement wel-
dra de stemmen van sommige leden hooren, die beducht
waren, dat Engeland zijne beginselen voor immer zoude
verlaten. In de zitting van het Lagerhuis van den 4 Julij
namelijk stelde de\\heer j. g. phillimoue de volgende motie
voor, eene motie waarin zich het oude Engelsche systeem
weder in al zijne kracht kennen liet:
„That it is the opinion of the House, that, however from
„the peculiar circumstances of this war, a relaxation from
„the principle, that the goods of an enemy in the ship of
„a friend are lawful prize, may be justifiable, to renounce or
„surrender a right, so clearly incorporated with the law of
„nations, so firmly maintained by us in times of the greatest
„peril and distress, and so interwoven with our maritime
„renown, would be inconsistent with the security and honor
„of the countryquot; \').
De motie werd in eene schoone rede bestreden door een\'
der ministers, sir William molesworth , die, misschien wel
voor het eerst in de vergaderzaal van Engeland\'s vertegen-
woordigend ligchaam de leer verkondigde Jlat a neutral
„ship is a floating portion of the territory of a neutral sove-
„reignquot;, doch daarbij tevens verklaarde, dat Engeland slechts
voor dezen oorlog van zijne regten afstand gedaan had. Na-
dat hierop nog sir robeet phillimore, de schrijver der
\') Wheaton, o. 1. Appendix nquot;. 3, p. 643, overgenomen uit
Times van 5 .Tulij 1854.
Commentaries, de motie verdedigd had, werd zij, omdat
haar doel door de verklaring des ministers bereikt was, door
den voorsteller ingetrokken.
Met de beginselen in dezen oorlog aangenomen waren in
volkomene overeenstemming de instructies, den 31 Maart door
de Fransche regering aan hare oorlogschepen gegeven, waarbij
het onderzoek van schepen onder konvooi verboden werd,
hoezeer in plaats van eene mondelinge, eene schriftelijke ver-
klaring van den kommandant van het konvooi vereischt werd
(art. 14). De uitdrukking in art. 13 voorkomende, als zoude
dit regt onbepaald zijn quant aux parages moet natuurlijk in
verband met art. 4 beschouwd worden, hetwelk het beginsel van
de onschendbaarheid van neutrale havens en wateren huldigt ^ ).
Den 30 Maart 1856 werd de vrede te Parijs gesloten 2).
Het vredestractaat zelf bepaalde echter niets omtrent kwestiën
van internationaal zeeregt. Maar aan het tractaat werd eene
declaratie toegevoegd, die op den 16 April 1856 door de ge-
volmagtigden der zeven contracterende partijen Oostenrijk,
Frankrijk, Engeland, Pruissen, Eusland, Sardinië en Turkije
onderteekend werd, waarbij met het doel om geschillen tusschen
bellio-erenten en neutralen te voorkomen en in de internationale
O
betrekkingen vaste beginselen in te voeren, de vier volgende
punten werden vastgesteld :
„1°. La course est et demeure abolie.
„2°. Le pavillon neutre couvre la marchandise ennemie, à
„l\'exception de la contrebande de guerre.
„3®. La marchandise neutre, à l\'exception de la contrebande
„de guerre, n\'est pas saisissable sous pavillon ennemi.
„4quot;. Les blocus, pour être obligatoires, doivent être effec-
Ortolan 11, Appendioe spécial nquot;. VI.
Ee gedurende dezen oorlog verschenen geschriften van hazlitt
and rochk: A manual of He law of maritim.e warfare, p. 137,
308—14 en van h. bïeslet Thomson : The laws of war affecting com-
merce and shipping, p. 72—75 , beide London 1854, verwerpen kort-
weg de territorialiteit.
„tifs, c\'est-à-dire maintenus par une force suffisante pour
„interdire réellement l\'accès du littoral de l\'ennemi.quot;
De contracterende partijen verbonden zich verder deze de-
claratie ter kennisse van de andere staten te brengen, met
uitnoodiging om daarbij toe te treden i). Zij kwamen echter
op voorstel van graaf walewski tevens overeen, dat de vier
beginselen, daarbij vastgesteld, ondeelbaar zouden zijn, zoodat
geene mogendheid, die de declaratie geteekend had of daarbij
zoude toetreden, in het vervolg eenige verbindtenis betrekke-
lijk het zeeregt in tijd van oorlog zou kunnen aangaan, die
niet op deze vier beginselen berusten zoude. Nogtans werd
op eene aanmerking van de Eussisehe afgevaardigden door het
congres erkend, dat de declaratie, als hebbende geene terug-
werkende kracht, vroegere verbindtenissen aangegaan met
mogendheden, die niet mogten toetreden, niet zoude vernie-
tigen, en dat tegenover deze laatste de naleving der declaratie
niet verpligtend zijn zoude (Protocol nquot;. 23 et 24).
De uitnoodiging der zeven mogendheden werd met een\'
zeer gunstigen uitslag bekroond. Vijftig staten (zoo in Europa
als America) traden daarbij toe slechts van drie staten
werd eene weigering ontvangen, van de Vereenigde Staten
van Noord-America, van Spanje en van Mexico. De grond
dezer weigering was gelegen in het eerste punt der declaratie,
de afschaffing der kaapvaart. Van den kant van America
had die weigering, niettegenstaande de gunstige gezindheid
\') „Convaincusquot;\', zoo eindigt deze declaratie, „que les maximes qu\'ils
„viennent de proclamer ne sauraient être accueillis qu\'avec gratitude par
„le monde entier, les plénipotentiaires soussignés ne doutent pas que
„les efforts de leurs gouvernements pour en généraliser l\'adoption ne
„soient couronnés d\'un plein succès.
„La présente déclaration n\'est et ne sera obligatoire qn\' entre les puis-
„sances, qui y ont ou qui y auront accédé.quot;
2) Aegidi und klauhold. Bas Staatsarchiv. Januar-Heft 1863, p.
29. De daar voorkomende lijst is echter nog niet compleet, maar moet
vermeerderd worden met: Saksen-Meiningen, Anhalt-Dessau, Frankfort,
(Modena), Nieuw-Granada en Uruguay. De toetreding van ons vaderland
had op den 7 Junij 1856 plaats.
door dit land bij het begin van den oorlog aan den dag
gelegd, na de boodschap van den president aan het con-
gres van 4 December 1854 kunnen voorzien worden. Geheel
in overeenstemming daarmede antwoordde thans de Ame-
ricaansche regering, dat hare goedkeuring van de beginselen
in het tweede en derde punt der declaratie vervat bekend
was, dat het vierde, hoezeer het door haar te onbestemd en
daarom overbodig geacht werd, geen beletsel voor hare toe-
treding zoude opleveren maar dat zij het eerste punt niet
konde toegeven. Hare zeemagt immers was niet groot, en
moest bij gevolg in tijd van oorlog door kapers aangevuld
worden; op die wijze alleen was zij in staat met groote zee-
mogendheden oorlog te voeren; schafte zij nu de kaapvaart
af, zij zoude, wilde zij niet den vijand in de gelegenheid
stellen haren zeehandel geheel te vernietigen, steeds groote
vloten in gereedheid moeten hebben, hetgeen voor den volks-
rijkdom nadeelig en voor de burgerlijke vrijheid gevaarlijk
was. Nogtans was zij geneigd het beginsel der vrijheid van
den privaat-eigendom op zee aan te nemen, mits het dan
ook consequent doorgevoerd en het eerste punt dus niet
alleen tot kapers beperkt, maar ook tot oorlogschepen uit-
gebreid werd. Zij stelde derhalve voor, om den daarbij uit-
gedrukten regel aldus aan te vullen: „Et la proprie\'té privée
„des sujets de l\'une des puissances maritimes belligérantes
„ne pourra être saisie par les vaisseaux de l\'autre à moins
„qu\'elle ne consiste en contrebande de guerrequot; 2).
1)nbsp;Spanje en Mexico verklaarden eveneens van voornemen te zijn de
drie overige punten aan te nemen. De tegenwoordige toestand van
laatstgenoemd land zal, naar het schijnt, wel eene algeheele toetreding
ten gevolge hehhen.
2)nbsp;Eene herhaling van het voorstel van MONEOë van 1833. De nota
eindigde met een\' wenk omtrent de wenschelijkheid van de afschaffing
van de leer der contrabande. Note of Mb. maecy to Count de s^e-
ïiges, 38 Julij 1856. Eochussen, Appendix III. The Economist, 38
April 1860. Brazilië, dat den 18 Maart 1858 tot de declaratie toetrad,
gaf echter den wensch te kennen, dat het Americaansche amendement
Dit amendement echter is niet aangenomen. De vier pun-
ten mogten niet gescheiden worden. America trad derhalve
niet tot de declaratie toe
Niettemin zal het na al het voorgaande wel geen betoog
behoeven, hoe gewigtig eene gebeurtenis de declaratie van
Parijs in de geschiedenis van het internationale zeeregt is.
Wij zagen toch hoe reeds van overouden tijd de territoriali-
teit van het schip beperkt werd door een gebruik, volgens
hetwelk de vijandelijke eigendom aan boord van neutrale
schepen konde genomen worden, hoe van het midden der 17®
eeuw voornamelijk door de Nederlanders pogingen werden
aangewend, om dit gebruik, in het Consolato del m.are op-
genomen, te temperen, hoe langzamerhand ten gevolge van
deze pogingen een ander gebruik begon te ontstaan, dat we-
derom die territorialiteit aannam, en zich nevens het daar-
mede strijdige gebruik eene plaats te verschaffen wist. Wij
zagen hoe de strijd tusschen die beide rigtingen tweeërlei
systeem in het leven riep, die wij het Europische en het
mogt aangenomen worden. Ook Rusland en Frankrijk (dit Wijkt ons
uit de boodschap van den president pierce aan het congres, van Dec.
1856) waren tot de aanname geneigd.
1) In Junij 1861 zijn de onderhandelingen hierover tusschen de
hoven van Washington, Londen en Parijs hervat. !)e Americaansche
regering verklaarde zich toen bereid tot de declaratie toe te treden.
De beide andere mogendheden echter beducht, dat America naar aanleiding
daarvan zoude vorderen, dat zij de kapers der Geconfedereerden als
zeeroovers zouden beschouwen, wenschten die toetreding te doen verge-
zeld gaan van eene verklaring, dat zij niet voornemens waren daarmede
eenige verbindtenis op zich te nemen, die direct of indirect op de toen
bestaande inwendige verdeeldheid in de Vereenigde Staten betrekking
hebben mogt. Deze wijze van toetreding was natuurlijk voor de Ver-
eenigde Staten onaannemelijk, o. a. ook daarom, omdat de wederzijdsche
verbindtenissen in dit geval niet volkomen gelijk zouden zijn. Zie de
bij deze gelegenheid gewisselde nota\'s tusschen seward , adams , Rus-
sell en datton, bij aegidi und klauhold, Das StaatsarcM» Jan.
1862 , p. 31 sqq. — De Geconfedereerden hebben bij besluit van 13
Aug. 1861 de beginselen der declaratie van Parijs, met uitzondering
van dat in art. 1 nedergelegd , aangenomen.
Engelsche genoemd hebben, hoe ten gevolge daarvan de trac-
taten van gewapende neutraliteit gesloten en ontbonden werden,
hoe zelfs in 1801 eene transactie tusschen beide tot stand
kwam, waardoor de zedelijke kracht van het Engelsche stelsel
gebroken werd; doch eveneens hoe de onhoudbaarheid van
den daardoor in het leven geroepen toestand den terugkeer
tot de oude beginselen noodzakelijk maakte en de gelegenheid
tot den ouden strijd weder openstelde. Wij zagen eindelijk
hoe bij de herstelling der rust in 1815, niets gedaan was
om de strijdende partijen nader bij elkander te brengen.
De declaratie van Parijs heeft nu de fout van 1815 hersteld,
zij heeft den strijd tusschen de beide stelsels beslecht. De
territorialiteit van het schip heeft over den regel van het
Consolato, de beschaving van den nieuweren tijd over de
woestheid der Midden-eeuwen gezegevierd. Wel bevat de
declaratie geene voorzieningen omtrent het regt van onder-
zoek en de confiscatie der contrabande, wel zijn zelfs tot
hare bepaUngen nog niet alle mogendheden toegetreden, en
zijn dus de overige regeringen evenmin jegens deze gehou-
den de declaratie na te leven; maar de aanspraken der bel-
ligerenten om de beide eerste regten te doen gelden, en
zelfs de toepassing van den regel van het Consolato of
van het vijandelijk schip , vijandelijk goed tusschen die mo-
gendheden, welke nog niet door de declaratie jegens elkan-
der gebonden zijn, kunnen niet wegnemen, dat er thans
een beginsel „une doctrine uniformequot; is vastgesteld, een be-
ginsel , waartoe ook Groot-Brittannië (te voren deszelfs besten-
dige en eenige antagonist) is toegetreden, waarvan geene der
contracterende partijen bij een volgend tractaat mag afwijken
en welks aanname in vervolg van tijd noodwendig tot eene
volledige eerbiediging der territorialiteit van het schip op de
ruime zee aanleiding geven moet.
TWEEDE GEDEELTE.
omvang van den regel: „schip is tekbitoik.
HOOFDSTUK I.
volkenregt.
Wij hebben, de geschiedenis van onzen regel nagaande,
opgemerkt, dat hij, bij het einde van het laatste tijdperk,
op het gebied van het volkenregt alleen nog door de oor-
logsregten beperkt werd. De eerste beperking, het strand-
regt, zagen wij omstreeks de tweede helft der 17° eeuw
langzamerhand verdwijnen. De tweede beperking, het regt
van souvereiniteit van eenen vreemden staat, hadden wij tot
twee onderdeelen gebragt: a. regt op teeltenen van eerlied;
l. onderwerping aan de territoriale jurisdictie. Het eerste
dier beide onderdeelen, zoozeer aan de leer van het mare
clausum verknocht, zagen wij tot een\' ijdelen vorm worden,
dien wij verder met stilzwijgen voorbijgaan, daar het ons
geen belang kan inboezemen, hoeveel kanonschoten de sche-
pen met elkander of met het vreemde territoir moeten wis-
selen, en het evenzeer, nu die groet zoo weinig beteekenis
heeft, vrij onverschillig moet voorkomen, wie gehouden is
daarbij den ander voor te gaan. Het tweede onderdeel brengt
eene beperking op onzen regel te weeg, wier omvang afhan-
kelijk is van de inwendige wetten van eiken bijzonderen staat;
het behoort dus tot het gebied van het internationaal pri-
matregt, niet tot dat van het volkenregt. Het is dus alleen
de derde beperking, de oorlogsregten, die ons op dit terrein
overblijft.
Hoe ver strekt zich derhalve de werking van den beper-
kenden invloed dier oorlogsregten op onzen regel uit?
Wanneer wij tot beantwoording dier vraag in de eerste
plaats de declaratie van Parijs ter hand nemen, dan doet
zich nog eerst eene andere vraag aan ons voor, wier beant-
woording natuurlijk moet voorafgaan.
Heeft de declaratie van Parijs verbindende kracht voor die
mogendheden welke tot haar toegetreden zijn?
Die vraag zal welligt vreemd schijnen, vooral wanneer wij
de aandacht vestigen op hare eind-clausule: „La présente
„déclaration n\'est et ne sera oUigatoire, qu\'entre les puis-
„sances qui y ont ou qui y auront accédé.quot;
Die woorden schijnen allen twijfel weg te nemen.
Toch lezen wij bij phillimore (III, Preface p. X):
„The mode of abandoning this right (sc. of confiscating
„enemies goods found on board neutral vessels) was little
„less remarkable, than the abandonment itself. The abandon-
„ment of that Eight was not formally incorporated in the
„provisions of a Treaty, but was stated in a Declaration
„accompanying the Treaty, with the objects of which how-
„ever, it had no natural connection.
„•This anomalous Declaration, whatever may le its binding
„effect, was signed by most of the European, Statesquot;, etc.
En op eene andere plaats (HI § 533):
„This Declaration has not yet been embodied in a Treaty.quot;
Die eerst aangehaalde woorden hebben reeds bij heffter
bezorgdheid verwekt \'). Zij schijnen twijfel in te houden om-
trent de verbindende kracht der declaratie. Van waar die
twijfel? Phillimore zwijgt hierover. Die twijfel kan zijnen
oorsprong slechts ontleenen aan den inhoud of aan den vorm
der declaratie. Wat den inhoud betreft, die is duidelijk
\') Heittee, § 164 noot 4, „Sehr bedenWich sind die Aeuszerungen
„von Phillimore.quot;
genoeg. Met ronde woorden wordt het gezegd, dat de de-
claratie verbindende kracht zal hebben, maar natuurlijk alleen
voor hen, die ze hebben aangenomen. Hier kan die twijfel
dus geen\' wezenlijken grond hebben. Het moet dus liggen
aan den vorm, aan de omstandigheid, dat het document
niet in den gewonen vorm van een tractaat gesteld is, en
in plaats van den naam Tractaat, dien van Declaratie draagt.
Maar komt het bij eene overeenkomst dan niet meer op
den consensus dan op den naam aan? en is buitendien ook
volgens phillimore zeiven i) een tractaat wel iets anders
dan eene declaratie van wilsovereenstemming?
Waar wij een\' Engelschen schrijver van naam twijfel om-
trent de verbindende kracht dier declaratie zien opperen, zal
het niet ongepast zijn de aandacht te vestigen op hetgeen te
dezen opzigte in het Engelsche Parlement gezegd is in de
zitting van 11 Maart 1862, bij gelegenheid eener motie van
den heer horsfall, strekkende tot algeheele vrijstelling van
den privaat-eigendom op zee. Onder de discussiën over deze
motie meende men uit de woorden van een\' der sprekers,
den heer lewis, op te maken, dat hij van oordeel was, dat
de kracht van tractaten, en met name van de declaratie van
Parijs, door den oorlog ophield; van alle kanten verhieven
zich stemmen tegen een dusdanig beweren. Een der leden,
de heer massey, zeide, dat, zoo men de declaratie verbrak,
men zich de veroordeeling van geheel Europa zoude op den
hals halen; sir roundell palmer kon niet begrijpen, hoe
de heer lewis er een oogenblik aan denken kon, dat Enge-
land 2) van de declaratie zou afwijken, en bright riep ver-
ontwaardigd uit, dat hetgeen in 1856 te Parijs was gesloten,
geen gewoon tractaat was „but the general concurrence of the
„civilized nations of Europe, enacting a new law, which
„should be admitted and accepted in all future time — an
1)nbsp;Phillimouk If, § 50.
2)nbsp;Cf. j. prasek macqtjeen, Chief points in the law of war and
neutrality, p. 64 sqq., 46.
„agreement, which he undertooic to say, if the Government
„ever attempted to break, they would call down upon them-
„selves the condemnation of every intelligent man in every
„intelligent country of the globequot; \').
Wij meenen hiermede omtrent de verbindende kracht der
declaratie genoeg gezegd te hebben.
Eene andere vraag, die ook wel eenige beschouwing waar-
dig is, schoon zij door deze discussiën reeds eenigermate
beantwoord is, is deze: is het waarschijnlijk, dat de declaratie
van Parijs zal nageleefd worden? Wanneer wij op die vraag
een bevestigend antwoord geven, dan is het niet omdat wij aan
de trouw der tractaten in den tegenwoordigen tijd zooveel meer
dan in den vroegeren gelooven. Maar er bestaan voor die waar-
schijnlijkheid ttvee redenen. Vooreerst deze, dat de declaratie
van Parijs een permanent tractaat tusschen bijna al de staten van
Europa is, een tractaat, dat niet zooals vroegere tractaten door
Engeland als eene concessie, als een privilegie aan den mede-
contractant toegekend, als eene afwijking van de „common
law of nationsquot;, kan uitgelegd worden, maar hetwelk die
zoogenaamde „common lawquot; in de hartader treft en een\'
nieuwen regel voor de toekomst vestigt. Lord clarendon
heeft (volgens de verklaring van lord geanville met volle
goedkeuring zijner regering) den 8 April te Parijs verklaard,
dat Engeland bereid was om definitief afstand te doen van
de beginselen, die het te voren onveranderlijk had gehandhaafd
(protocol n°. 22), en het is daarop, dat acht dagen later de
declaratie geteekend werd, wier inhoud buitendien duidelijk
genoeg is. — In de tweede plaats geeft ons het eigenbelang
der volken een\' grooten waarborg, zoo^vel het handels- als het
staatsbelang. En dat van Engeland niet het minst, welks handel
zoozeer toegenomen is, dat het bedrag van den in- en uitvoer,
hetwelk in 1814 zestig millioen L. St. bedroeg, in 1860-61
bijna tot vijfmaal zooveel vermeerderd is 2). Daarenboven
\') Fkaser macquisen, p. 78. Ook lord palmekston liet ziet in
gelijken geest uit.
Zie de rede van mr. lindsay, House o Commons, March 17-
16
-ocr page 252-bevat de declaratie van Parijs in haar eerste artikel eene
voor Engeland allergewigtigste bepaling: de afschaffing der
kaapvaart. Engeland kan door zijne talrijke vloot, meer dan
iedere andere natie, de kaapvaart ontberen. Wanneer zijne
vloten die van den vijand van de zee zullen verdreven hebben ^
zullen niet als vroeger de vijandelijke kapers zijnen handel nog
belangrijke nadeelen kunnen toebrengen; maar zijne handelssche-
pen zullen onbevreesd zee kunnen bouwen, zonder de bescher-
ming van oorlogschepen noodig te hebben, die nu bij gevolg
tot operatiën tegen den vijand zullen kunnen gebruikt worden.
Het was daarom, dat lord clarendon zelf den 22 Mei 1856
in het Huis der Lords zeide, dat de afschaffing der kaap-
vaart was: „more than an equivalent for the abandonment of
„a claim which could not have been sustainedquot; i), en dat lord
palmeeston den 5 Mei van dat jaar in het Lagerhuis ver-
klaarde , dat Engeland bij de verandering het meeste voordeel
had. Hoe het zij, alle mogendheden, die tot de declaratie
toegetreden zijn, hebben bij hare handhaving zooveel belang^
dat hare naleving daardoor alleen reeds zeer waarschijnlijk
wordt 2).
Zien wij thans hoedanig de tegenwoordige verhouding van
„If the cry in war was to he „„burn, jiluuder and destroyquot;quot; we had
„more to lose than any other nation, and in the event of war, would
„be by far the largest sutferers.quot;
•) Dit laatste vooral ait vrees voor oorlog met America. Zie de
rede van beight op 17 Maart, en een artikel van casimih peeieb , du
droit maritime it propos du différend Anglo-Américain, in de Tievue des
deux mondes van 1862, p. 421 sqq. Opmerkelijk zijn ook de woorden
van lord palmkeston den B Februarij 1862 uitgesproken: ,.the idea
„that the results of war depend upon the capture of an enemy\'s goods
„on board of neutral bottoms can only originate in a mind wholly un-
,acquainted with the most familiar lessons of history.quot;
2) Hoewel de tegenwoordige oorlog niet tusschen groote zeemogend-
heden gevoerd wordt, mag iet toch niet onopgemerkt blijven, dat zoowel
de Deensche verordening van 16 Februarij als de Oostenrijksche cn
Pruissische van 3 en 12 Maart 1864 aan de Parijssche declaratie in alle
opzigten getrouw blijven.
onzen regel tot de oorlogsregten is. Wij moeten dan onder-
scheiden tusschen de . territorialiteit van het vijandelijke en
die van het neutrale schip. De eerste schijnt zoo goed als
gevestigd. De regel, dat neutrale eigendom aan boord van
vijandelijke schepen niet mag genomen worden is in art.
B der declaratie van Parijs aangenomen, en ook Spanje, de
Vereenigde Staten en Mexico hebben zich bereid verklaard
dezen regel aan te nemen. Alleen ten opzigte van oorlogs-
contrabande wordt hiei\'op eene uitzondering gemaakt; maar
overigens is de neutrale eigendom aan boord van vijandelijke
schepen even veilig als op vijandelijk territoir. Het is waar,
wanneer het vijandelijke schip opgebragt wordt, ondergaat de
neutrale eigendom hetzelfde lot, en wordt dan eerst vrijgege-
ven, als het gebleken is, dat het inderdaad neutrale eigendom
is; niet onbelangrijke verliezen kunnen daarvan voor den neu-
tralen koopman het gevolg zijn; maar staat de eigendom, die
zich op het vijandelijke territoir bevindt, niet evenzeer aan
groote gevaren bloot? treft een bombardement dan alleen den
eigendom der vijanden? zijn dan de koopwaren der neutralen
bij de verovering eener stad geheel gewaarborgd voor plun-
dering en roof?
Door de vaststelling dezer bepaling kan de regel vijandelijk
schip, vijandelijk goed als uit het volkenregt verdwenen be-
schouwd worden; het doel, dat men zich aanvankelijk met
zijne opname in de tractaten voor oogen stelde, was geen
ander, dan om het daarmede gepaard gaande vrij schip, vrij
\') Hoe gaarne wij de interpretatie van iet woord; ,.saiussabléquot;, door
den heer wintgens in de zitting der Tweede Kamer van 18 Maart 1864
gegeven, zouden aangenomen zien, wij kunnen haar niet toegeven. Het
Woord in zijne letterlijke heteekenis moge eenigen grond tot twijfel ge-
ven, de gansche gescliiedenis van het internationale zeeregt strekt ons
ten bewijze, dat de bedoeling van de stellers der declaratie geene andere
geweest kan zijn dan deze, dat de neutrale eigendom aan boord van
vijandelijke schepen niet zonde confiscabel zijn. In de proclamaties van
1854 wordt dan ook van een „droit de confisqwer la propriété neutrequot;
gesproken. Zie Bijblad p. 556.
goed aannemelijk te maken; zoo werd het als het ware de
brug, waarover deze regel zich den toegang tot het Euro-
pische volkenregt verschaft heeft; is het afbreken dier brug
niet op zich zelf reeds een teeken, dat deze zich daar voor
goed gevestigd heeft ?
En door de aanname van dezen regel is ook de territori-
aliteit van het neutrale schip, hoezeer met meerdere uitzon-
deringen , thans in het volkenregt erkend. Deze uitzonderingen
zijn, voor zoover zij in de declaratie van Parijs voorkomen,
twee in getal: contrabande en schending van blokkade. Het
regt van onderzoek en de daaruit voortvloeijende confiscatie
moeten nog slechts hierbij gevoegd worden. De regel van
1756 heeft thans door het afschaffen der monopobes in de
meeste landen en het meer en meer veld winnend systeem
van den vrijen handel veel van zijn practisch gewigt verloren,
en kan dus moeijelijk meer gerekend worden de territoriaU-
teit te beperken. En de confiscatie van den vijandelijken
eigendom zal waarschijnlijk wel niet, of althans zeer zelden
meer worden toegepast \').
Het is te betreuren, dat de declaratie van Parijs geene
bepaling bevat omtrent hetgeen tot contrabande behoort. Het
gemis eener zoodanige bepaling kan niet alleen tot groote
oneenigheid aanleiding geven, maar ook aan de ontduiking
van het vrij schip, vrij goed tot dekmantel verstrekken.
Men behoeft dan slechts aan de contrabande eene onna-
tuurlijke uitbreiding te geven. En juist daarvoor bestaat van
den kant van Engeland groot gevaar. Engeland toch heeft
altijd de lijst der contrabande zooveel mogelijk uitgebreid,
en zijne houding bij den tegenwoordigen opstand in America
toont ons aan, dat er nog geene reden bestaat om te geloo-
ven, dat het in dit opzigt een\' anderen regel zal aannemen.
1) Engeland en America zijn onderling overeengekomen, dat bij den
tegenwoordigen strijd in laatstgenoemd land art. 2 en 3 der \'declaratie
van Parijs toepasselijk zouden zijn. Zie sewaud aan adams 7 Septem-
ber en aan i.tons 26 December 1861. Aegidf und klamiold Januarij
1862. p. 37 , 52. Vgl. domin. Art. 120, 131.
Den ]3 Mei 1861 toch heeft de koningin eene proclamatie
uitgevaardigd, waarbij zij hare onderdanen waarschuwt, geene
„officers, soldiers, dispatches, arms, military stores, or ma-
„terials, or any article or articles considered and deemed to
„he contraband of war according to the law or modern usage
„of nationsquot; aan de oorlogvoerende partijen toe te voeren.
De onbepaaldheid dezer uitdrukking heeft in het Parlement
de aandacht getrokken, en is door lord ellenborough in
de zitting van het Hoogerhuis van 16 Mei betreurd geworden;
van regeringswege werd hierop geantwoord, dat men den
gewonen gang van zaken gevolgd had, omdat het van de
omstandigheden van den oorlog afhing, wat onder contra-
bande gerekend moest worden; zelfs mondvoorraad zoude
daartoe kunnen behooren
Tegenover deze leer staat de andere, die door de meeste
andere volken aangenomen wordt, dat niets contrabande is,
dan hetgeen regtstreeks tot den oorlog dienstig is, of in-
gevolge de tractaten daartoe gerekend wordt. In den te-
genwoordigen oorlog van Denemarken met Oostenrijk en
Pruissen hebben de drie oorlogvoerende partijen dezen regel
gehuldigd 2). De Zuidelijke Staten van Noord-America heb-
ben daarentegen bij hunne proclamatie van 25 Mei 1861 ook
de meeste scheepsmaterialen onder contrabande gerangschikt.
1)nbsp;Vgl. HAUTErisuiLLE guelques questions de droit international ma-
ritime à propos de la guerre d\'Amérique 1861, p. 57—8, die dan ook
de onbestemdlieid van dit staatsstuk liieruit verklaart, dat de Engelsche
regering zich niet wenschte te verhinden voor de toekomst.
2)nbsp;üe leer door den Americaanschen minister seward hij de Trent-
kwestie verkondigd, als zouden vijandelijke ambassadeurs en dépêches,
bestemd naar een neutraal land, contrabande zijn, is volkomen door
lord .tohn kdssell Wederlegd, en schijnt niet nader aangedrongen te
worden. Zie de hierover gewisselde nota\'s bij absidi und klatoiold.
Das StaatsarcMv. .Januarij-Februarij 1862. Het gewigt van den uit-
slag der Trent-kwestie wordt echter veel te breed uitgemeten door c.
periek , die daarin ziet „un triomphe plus grand, une consécration plus
.^éclatante pour les progrès du droit maritime, que ne l\'ont été les
„déclarations du traité de Parisquot;. Bevue des deux mondes 1862.
Omtrent het lot der contrabande en van het schip dat
contrabande vervoert heerscht meer eensgezindheid. In het
algemeen wordt alleen de contrabande geconfisqueerd, en
verliest de schipper zijne aanspraak op vrachtloon. In som-
mige gevallen nogtans, waar die confiscatie weinig preven-
O Onbsp;Onbsp;^
tieve kracht zoude hebben, b. v. bij den vervoer van dépêches
van den vijand (voor zoover deze niet van ambassadeurs af-
komstig zijn, de zoogenaamde quasi-contrabande), deelt het
schip, soms ook het schip en de lading (deze laatste als de
eigenaar daarvan medepligtig is) in hetzelfde lot. Ook het
regt van benadering erlangt nu en dan nog eenige toepas-
sing 1).
Het blokkade-regt (de nota van marcy heeft het reeds
aangetoond) is door de declaratie van Parijs niet veel verder
gebragt. Dat de blokkade effectief moest zijn, was vroeger
evenzeer een vereischte ; nogtans werden telkens fictieve blok-
kades ingesteld. De moeijelijkheid bestaat juist daarin, te
bepalen wanneer eene blokkade effectief is. Ook hebben wij
in 1862, in strijd met de deckratie van Parijs, de Sardi-
nische regering, tijdens de beweging van garibaldi op
Sicilië, zich wederom aan eene fictieve blokkade zien schuldig
maken, en werd op de vertoogen van lord russell het feit
toen alleen daarmede door graaf durando verontschuldigd,
dat het slechts van korten duur zijn zoude. In den tegen-
woordigen oorlog schijnt de Deensche regering zich echter
getrouw aan het beginsel der effectiviteit te houden, ten
minste zijn er, voor zoover wij weten, nog geene klagten
daaromtrent vernomen.
De Vereenigde Staten handelen echter anders tegenover de
1) Vgl. over een en ander de reeds aangehaalde nota\'s van sewaed
en iitissET.l. Thomson, Laws of war, p. 76—86. Hazlitt and boche,
p. 354, 265_72. J. mosbley, WJiat is contrdband of war and wJmt
is not, Lond. 1861, p. lOÖ. Mr. j. heemskeek az.. Over oorlogs-
contrabande (eene voorlezing op 6 Februarij 1862, gehouden in de
maatschappij lelix Meritisj Magazijn van Uandelsregt. Domin. Art.
132_6, 138, 149, 153, 164, 166.
opgestane Zuidelijke Staten, Bij de proclamaties van 19 en ^
37 April 1861 heeft de president lincoln bevolen, om al
de kusten van Zaid-Carolina, Georgië, Florida, Alabama,
Louisiana, Texas, Yirginië en Noord-Carolina in staat van
blokkade te stellen, en deze blokkade is dan ook, naar het
heet, ten uitvoer gelegd; op welke wijze behoeft niet gevraagd
te worden, wanneer men in aanmerking neemt, dat tot eene
zoodanige blokkade de gansche scheepsmagt der Unie niet
toereikende is i).
De straf voor schending van blokkade is confiscatie van
het schip, en ook van de lading, als de eigenaar van deze
medepligtig is. Nogtans wordt deze medepligtigheid niet alge-
meen als vereischte voor de confiscatie der lading aangenomen -).
Het regt van onderzoek wordt door de declaratie van Parijs
met stilzwijgen voorbijgegaan. De wijze van uitoefening daar-
van is dus van de tractaten en het gebruik afhankelijk. De
kwestie omtrent de schepen onder konvooi heeft nog geene
bepaalde beslissing erlangd. Het Deensche reglement van
1864 acht de verklaring van den kommandant van het kon-
vooi voldoende (art. 14) 3).
De competentie der prijs-geregtshoven van het oorlogvoe-
rende land is thans algemeen door het gebruik aangenomen
Zoodanig is derhalve de tegenwoordige verhouding van
onzen regel tegenover de oorlogsregten. Die verhouding
zoude natuurlijk nog eenigzins gunstiger geweest zijn, zoo
ook de Vereenigde Staten, Spanje en Mexico tot de decla-
ratie van Parijs waren toegetreden. Wij zagen echter, dat
die toetreding van den kant van America van eene voorwaarde
1)0.nbsp;a. zijn de kusten van Zuid-Carolina en Virginië, eene uitge-
strektheid van nagenoeg 100 zeemijlen, door het eskader van peender-
gast, uit hoogstens vijf of zes schepen bestaande, geblokkeerd. Vgl.
Hautkeetjii.le, quelques questions p. 34—49.
2)nbsp;Hazlitt and eoche , p. 176--8. Travers twiss II, 192. Domin.
Art. 164.
■\') Domin, Art. 148 sqq., 26, 28 sqq,
Domin , Art. 162 sqq.
werd afhankelijk gesteld: de algeheele vrijstelling van den
privaat-eigendom ter zee. Deze voorwaarde werd niet aange-
nomen, maar het Americaansche voorstel is toch niet geheel
zonder gevolg gebleven \'); de stem die van America is uit-
gegaan, heeft ook in PJuropa weerklank gevonden.
Op den 2 Dec. 1859 toch werd er te Bremen eene ver-
gadering van een driehonderdtal kooplieden gehouden, waarin
het volgende besluit werd genomen;
„Die Unverletzlichkeit der Person und des Eigenthums in
„Kriegs-Zeiten zur See, unter Ausdehnung, auf die angehö-
„rigen kriegführenden Staaten, so weit die Zwecke des Krie-
„ges sie nicht nothwendig beschränken, ist eine unabweisliche
„Forderung des Eechtsbewusztseins unserer Zeit.quot;
De Senaat van Bremen zoude uitgenoodigd worden, de
verwezenlijking van dit beginsel aan de regeringen van den
Duitschen Bond, of aan de mogendheden, die zich (volgens
het gerucht) tot een congres zouden verzamelen, aan te be-
velen, en een comité benoemd worden, om van dit besluit
zooveel mogelijk in het buitenland kennis te geven, met uit-
noodiging om zich daarmede te vereenigen, en pogingen tot
bereiking daarvan in het werk te stellen.
Den 29 Dec. daaraanvolgende werd te Hamburg hetzelfde
besluit aangenomen; van alle kanten van Duitschland ver-
eenigde men zich daarmede; ook de kamers van koophandel
van Marseille en Bordeaux, van Amsterdam 2) en Rotterdam,
\') Zelfs is liet beginsel reeds door de regering van Buenos-Avres in
haren kortstondigen oorlog met de Argentijnsche rexmbliek in 1839 in
toepassing gebragt.
-) Te Amsterdam werden daarenboven den 13 Januarij 1860 , in eene
vergadering van de maatschappij Felix Mentis, onder het praesidium
van mr. j. heemskerk az. , op voorstel van den heer jgan muller en
•n gevolge een advies van mr. J. R. thDebecke (die het niet raadzaam vond
dadelijk onaantasthaarheid te vorderen, maar eerder dat men van toe-
eigening zoude afzien) vier resolutiën tot hetzelfde doel genomen. Naar
aanleiding van deze resolutiën, ook door mr. j. de bosch kkmpeb verdedigd,
werd den 3 Maart daaraanvolgende een adres aan Z. M. den Koning
ingediend. Zienbsp;iamp;MiiisW««\'van 16 Januarij eu 3.3 April 1860,
f, V
v!\'
van Liverpool en Manchester bleven niet achter haren bijval
te betuigen; zelfs in enkele Engelsche dagbladen en tijd-
schriften, O. a. in Jhe ISconomisiquot;, drong men op de aan-
name van dit voorstel aan.
Het stuitte echter af op den wil van Engeland. Lord
PALMEKSTON Verklaarde op den 3 Eebr. 1860, dat hij in het
belang van Engeland er niet toe kon overgaan een regt te
laten varen, met welks uitoefening het bestaan van dat land
zoo innig zamenhing i).
Wij hebben boven echter reeds gezien, dat ook in het
Engelsche Parlement stemmen ten gunste van de afschaffing
van het buit maken van privaat-eigendom ter zee zijn op-
gegaan 2). VVij maakten daar immers reeds gewag van de
motie van den heer horsfall op 11 Maart 1862, wier doel
evenwel alleen was om eene discussie over dit onderwei\'p
uit te lokken. Uit die discussiën is gebleken, dat het denk-
beeld, hoewel door velen en waarschijnlijk ook wel door de
meerderheid afgekeurd, echter ook bij velen, en daaronder
mannen van invloed, bijval heeft gevonden. En ik geloof,
dat de voorsteller der motie de zaak juist voorstelde, en
tevens daarmede de goede snaar aanroerde om zijn voorstel
bij zijne landgenooten ingang te doen vinden, toen hij zeide,
dat de tegenwoordige toestand, waarin Engeland sedert de
declaratie van Parijs verkeerde, voor dat land onhoudbaar
was. Wanneer Engeland in eenen oorlog b. v. met Prankrijk
gewikkeld werd en America bleef onzijdig, dan zou, daar de
regel „vrij schip, vrij goedquot; was aangenomen, alle transport-
handel van de Engelschen op de neutralen, met name op de
Americanen, overgaan 3). Dat moest men voorkomen. Daartoe
■) Heïfter p. 459. Anlage IX. Ash eb, German resolutiom and
British policy , Hamburg I860.
2) Oolc in onze Tweede Kamer bij de behandeling van het handelstrac-
taat met Italië hebben zich onlangs verscheidene sprekers in dien geest
uitgelaten. Zitting van 18 iSlaart 1864. Bijblad p. 556.
Het is zelfs gebleken, dat gedurende den laatsten Italiaanscheu
oorlog, een\' oorlog, waarin Engeland onzijdig was, bij voorkeur Ainc-
moest men of voor- of achteruit. Men moest of weder terug
iu de positie van vóór de declaratie van Parijs, öf men moest
den geheelen vijandelijken privaat-eigendom ongemoeid laten.
Het eerste was onmogelijk, daar men door de declaratie ge-
bonden was. Het laatste was dus het eenig overgebleven
middel, hetwelk niet alleen in het belang van den nationalen
iiandel was, maar ook door de beschaving, de menschelijk-
heid en de regtvaardigheid gevorderd werd ■).
In denzelfden geest sprak ook een ander lid van het Par-
lement, de heer baking. Ook bkight ondersteunde natuur-
lijk de motie, en lord palmerston, hoewel hij ze bestreed,
en er rond voor uitkwam, dat hij sedert van opinie veranderd
was, kon toch den indruk niet wegnemen , die eens teweeg-
gebragt was door de woorden, die hij den 7 November 1856
tot de kamer van koophandel van Liverpool sprak: „It is
„the conflict of armies by land and of fleets by sea, that
„decides the great contests of nationsquot;
rioaanscie schepen ter bevrachting gekozen werden, omdat men het
meest in de voortdurende onzijdigheid van dit land vertrouwen had.
1)nbsp;Fraseb macqueek , Chief points p. 64.
2)nbsp;Phillimore III, Preface p. XI, komt tegen deze woorden op.
Op\' eene geestige wijze werd deze verandering van opinie van lord pal-
merston, „on these vital subjectsquot;, door diskaeli gehekeld. Zie The
Press, aiarch 33, 1863.
De vrijstelling van den privaat-eigendom werd ook aangeroerd in de
bijeenkomst van de National Association for the promotion of social science
te Londen in 1863. Op den 6 Janij werd namelijk in eene vergadering op
Burlington-IIouse, onder praesidium van travers twiss, de kwestie der
oorlogsregten in het algemeen op het tapijt gebragt. De heer gahnier-
PAGÈS verdedigde daarbij het beginsel, en bestreed de leer der blokkades
en der contrabande, In eene latere vergadering van 10 Junij werd de
leer der contrabande nog afzonderlijk besproken. De heer rahusen
bestreed toen de te groote uitbreiding van de lijst der contrabande en
vereenigde zich met het gevoelen van hen, die alleen de voorwerpen,
regtstreeks iu den oorlog dienstig, daaronder bragten. Deze meening
werd gedeeld door den heer westlake , omdat hij van oordeel was,
dat het voor als nog vruchteloos zijn zoude om verder te gaan en de
En sedert dien tijd heeft de partij van den vooruitgang in
Engeland niet, stil gezeten. In November 1862 hebben wij
wederom den Engelschen handelsstand op hetzelfde aanbeeld
zien slaan, en hoewel ook de pogingen van cobden \'), om
niet alleen het prijsverklaren van schepen, maar ook de blok-
kades van handelshavens en het regt van onderzoek af te
schaffen, toen het gewenschte gevolg niet gehad hebben,
schijnt het toch, dat de voorspeUing van den heer baring
zal bewaarheid worden: „that the time would come, when
geheele afschaffing der contrabande te verdedigen, schoon hij de gansche
daartoe betrekkelijke leer voor onaannemelijk hield. Hij las daarop een
gedeelte van een\' brief dd. 23 Mei 1862 , van den heer w. b. iaw-
kenoe (den geleerden uitgever van yj m Kt os\'amp; Elements) voor, waarin deze
zijn gevoelen omtrent die zaak mededeelt, een gevoelen, dat zoo volkomen
met onze zienswijze overeenkomt, dat wij om den steun, dien deze daaraan
noodzakelijk ontleenen moet, het hier gaarne in zijn geheel doen volgen:
„My object would not have been to contend for any particular definition
„of contraband, iut for its entire abrogation, as justifying search or
„seizure. Though it may not be strictly correct to say, that destina-
„tion to an enemy\'s port is always necessary to constitute contraband
„of war, it is difficult to imagine, in the present state of the world,
„that the belligerents derive any essential benefit from the right to
„capture contraband, which is not afforded them by the laws of siege
„and blockade. On the other hand, the continuance of the rule ren-
„ders in a great degree nugatory the imw.unity of neutrals from search,
„which the principle „ „free ships make free goodsquot; quot; was intended to afford.
„Once on board for a legithnate purpose, it is , moreover, difficult to
„regulate the abuse of the belligerent right.quot; Teregt verschilde de heer
westt ake nogtans van het argument, dat het blokkade-regt het regt der
contrabande zoude kunnen doea ontberen, hetwelk eenigzins naar de
fictieve blokkade schijnt te rieken. Transacüom of the national asso-
ciation, p. 896—902.
1) Hij was wegens ongesteldheid verhinderd de zitting van 11 Maart
bij te wonen, doch maakte zijne inzigten hieromtrent bekend in een\'
brief aan den president van de kamer van koophandel te Mancliester.
Zie The Press 19 April, 1 November 1862; The Spectator 1 November;
The Observer 2 November (die cobden bestrijdt); The Galignani Mes-
senger 27—28, 30 October 1862.
„the House would not turn a deaf ear to the prayer addres-
„sed to it by the great majority of the commercial interests
„of the country.quot;
Ja, voorzeker ! de tijd zal eenmaal komen, dat de Engelsche
regering in haar eigen belang luisteren zal naar de stemmen, die
zich luide tot haar verheffen, en dat zij de juistheid zal inzien
van de woorden, die ashbr in 1860 in zijne bondige bro-
chure te vergeefs tot haar uitsprak, toen hij aldus op de
verandering van het oude systeem aandrong:
„England has led the way in the reform of commercial
„policy, when the pretended advantages of the old system
„proved to be delusive, and she is earning the golden fruits
„in the increase of her trade, industry and wealth. The pre-
„tended advantages of the old system of international mari-
„time law are proved to be no less delusive, to be as hurtful
„to herself as to the world in general; will she keep back,
„when by a reform she may earn the sympathies of all
„civilized nations?quot; \').
Wanneer Engeland eenmaal aan die roepstem gehoor zal
geven, dan voorzeker zal het jaar 1856, het jaar waarin de
eerste schrede tot eene zoo groote en zoo wenschelijke her-
vorming gedaan werd, met des te meer glans in de geschied-
rollen van het internationale zeeregt prijken, en eene des te
schooner e tegenstelling opleveren met het jaar 1756, dat eene
zwarte bladzijde in die geschiedenis inneemt.
Sedert den vrede van Parijs hebben wij de werken van
phillimore en travees twiss en behalve de Histoire des
Origines, progrès et variations du droit maritime internatio-
nal van hautefeuille, ook nieuwe edities van zijne Droits
et devoirs, van ortolan\'s Diplomatie de la mer en van
heffter\'s Europäisches Völkerrecht zien verschijnen. Waar
\') ashkii, German resolutions a;Hd British policy, p. 27. Vgl. jjomin.
Art. 120. 123, 126, 131 sqq.
wij de meeningen der overige publicisten hebben vermeld ,
zal het niet ongepast zijn eveneens na te gaan, welke denk-
beelden ook zij omtrent de territorialiteit zijn toegedaan.
In phillimobe en hautefeüille zijn de twee strijdige
stelsels als verpersoonlijkt. Waar de eerste spreekt van „what
„a.re called neutral rightsquot;, gewaagt de laatste telkens van
„les prétendus droits des h eilig ér antsquot;. Dit verschil van uit-
drukkingen legt ons hunnen geheelen strijd bloot; daaruit
blijkt ons reeds ten gunste van welk van beide regten beide
schrijvers geneigd zijn de schaal te doen overslaan, zoo dik-
wijls die regten met elkander in conflict komen.
Hoe voortreffelijk het werk van phillimoee ook zij wij
kunnen niet zeggen, dat hij over de kwestie, die ons bezig
houdt, veel nieuw licht verspreid heeft. De neutrale heeft
regt in tijd van oorlog zijnen handel voort te zetten, maar
al de nadeelige gevolgen daarvan zijn voor zijne eigene re-
kening. De regel: vrij schip, vrij goed is eene afwijking van
het primitieve regt; overigens voert hij tot bestrijding daar-
van, behalve het gezag van andere schrijvers, alleen een
citaat uit lord liveepöol\'s discourse aan, waarmede hij zich
volkomen vereenigt. Het regt van doorzoeking zelfs van
schepen onder konvooi wordt door hem erkend; wel geeft
hij als maatstaf voor de wijze van uitvoering daarvan aan,
dat het moet geschieden „with as much regard to the rights
„and safety of the vessel detained as is consistent with a
„thorough examination of her character and voyagequot;, maar
die maatstaf is vrij onbepaald en laat voor alle willekeur en
geweld de gelegenheid ruimschoots open.
Zelfs in vredestijd laat hij dit regt ten opzigte van koop-
vaardijschepen toe, ja ten opzigte van oorlogschepen schijnt
hij het niet bepaald te ontkennen, gelijk, naar mij voorkomt,
blijkt uit zijne volgende woorden: „It appears clear to the
quot;) PniLLiMOEE\'s werk was reeds gedeeltelijk afgedrukt, toen de de-
claratie van Parijs gepubliceerd werd (Hl, § 532). Zie eene beoordee-
ling daarvan door den heer kappeijhe van dio coppeilo in de Themis,
1855, p. 159 sqq. Vgl. ook v. mohl Literatur I, 398.
„writer of these pages, iliai in the present state of internati-
,,onal law, this right of search ought to be confined in its
„exercise to merchant vessels.quot;
De fictieve blokkades worden echter luide door hem af-
gekeurd, en van ganscher harte juicht hij daarom de Ame-
ricaansche Non intercourse Act van 1 Maart 1809 toe, die,
naar hij zegt, hoog in de geschiedenis der volkeren staat
aangeschreven en zoowel aan Erankrijk als Engeland eene
waardige en welverdiende berisping gaf.
Wanneer wij zien dat deze de denkbeelden van phillimoke
zijn, dan moet het ons zeker niet vreemd voorkomen, dat hij
de declaratie van Parijs betreurt, waarin zijn vaderland „one
„of the most certain and highly valued helligerent rightsquot;,
opgaf, en dat hij evenzeer met kracht tegen de vrijstelling
van den vijandelijken privaat-eigendom opkomt \').
Van meer gewigt voor ons onderzoek zijn de werken van
hautefeuille, die de territorialiteit in het breede behandelt.
Deze schrijver begint met dit vast te stellen, dat alle plaat-
sen, waarover een souverein zijne jurisdictie uitoefent, die bij
uitsluiting aan zijne magt onderworpen zijn, wier inwoners
aan zijne wetten gehoorzamen, het territoir van eenen staat
uitmaken. Het schip is eene zoodanige plaats. Derhalve is
schip territoir.
Dit in het algemeen. Maar nu komt het op de toepassing
aan. Daartoe is het noodig het schip te beschouwen in de
twee verschillende toestanden, waarin het zich op zijne reis
kan bevinden, 1°. op zee, en 2quot;. op de territoriale wateren
van eenen vreemden staat. Op zee is de territoriabteit buiten
kwestie, want de zee is vrij; de misdaad aldaar op het schip
bedreven, wordt door den bevelhebber volgens de wetten van
zijnen souverein gestraft, of zoo hem de magt daartoe niet
van wege dezen is gedelegeerd, wordt bij zijne terugkomst
de schuldige aan \'s lands autoriteiten overgeleverd; de mis-
daad tegen het schip bedreven geeft aan deszelfs souverein
=f
]
1) Phillimoke III, § 163 sqq, 322 sqq, 335, 167 , Preface p. X.
-ocr page 265-regt tot beklng bij den souverein van den schuldige, of tot
eigen-rigting zoo deze geen\' souverein heeft en dus een zee-
roover is.
En op vreemde wateren is het niet anders. Al de betrek-
kingen van het scheepsvolk onderling, al hetgeen alleen het
schip betreft, wordt door \'s lands wet bestuurd. Zelfs de
betrekkingen met het vreemde land zijn aan den invloed dier
wet onderworpen. Het onthaal, dat het schip deelachtig
wordt, de regten die het betaalt, worden bij tractaat geregeld;
en voor deu smaad, dien het lijden mogt, vraagt deszelfs
souverein voldoening.
De kwaliteit van het schip, of het een oorlog- of koop-
vaardijschip is, doet hierbij niets af. Er bestaat tusschen
beide geen ander onderscheid dan dit, dat het eerste zooveel
grooter is en dus een belangrijker deel van het gezag van
zijn\' souverein in zich ronddraagt, „le premier peut être
„comparé à une grande ville administrée par des magistrats
„élevés dans la hiérarchie, le second à un petit village dans
„lequel l\'autorité est représentée par un simple maire.quot;
Maar beide hebben gelijkelijk het karakter der territorialiteit.
Had het laatste dit niet, bet eerste zoude ook noodzakelijk
zijn regt van bescherming en jurisdictie daarover verliezen,
omdat deze regten niet anders kunnen uitgeoefend worden
dan op het territoir.
Hierop gaat hautefeuille tot de bestrijding van de tegen-
standers der territorialiteitsleer over. Hij merkt daarbij op,
dat de aanval nooit gerigt wordt tegen de territorialiteit van
het schip op zee, maar altijd tegen die op vreemde wateren,
dat men ze dan verwerpt omdat het schip daar, naar men
voorgeeft, aan vreemde jurisdictie onderworpen wordt, en
dat men vervolgens van daar uit tegen de territorialiteit op
zee argumenteert.
Men heeft, zoo redenerende, het souvereiniteitsregt over
het schip met dat over de territoriale wateren verward. Het
IS waar, de vreemde souverein kan den in- en uitvoer van
goederen verbieden, of wel regten daarop heffen ; hij kan het
schip te dien einde door zijne ambtenaren laten visiteren;
hij kan voor de veiligheid zijner onderdanen waken, hetzij
door quarantaine-maatregelen, hetzij door maatregelen van
strafregtelijken aard; maar al die regten zijn een gevolg
van de souvereiniteit van het vreemde land over zijne wate-
ren en deren derhalve de territorialiteit van het schip niet.
Alleen de staat, welks vlag het voert, is ook daar deszelfs
souverein, volgens zijne wetten worden de acten van ge-
boorte , van overlijden, ja alle burgerlijke acten daar verleden,
ino-erio-t en de misdaden aan boord van het schip gepleegd,
O O
bereo-t. En het vonnis wordt uitgesproken door den scheeps-
O
bevelhebber als hem eene genoegzame magt is gedelegeerd,
of anders door den bevelhebber van een naburig oorlogschip
van denzelfden staat, door den consul of door de vaderland-
sche overheid. De jurisdictie door den vreemden souverein
uitgeoefend, is alleen een gevolg van de betrekkingen van
het schip met het vreemde territoir of met zijne bewoners
{les rapports extérieurs), ook strekt zij zich niet tot het schip
zelf uit; maar de betrekkingen van inwendigen aard {les rap-
ports intérieurs) gaan hare competentie geheel te buiten.
Tusschen de jurisdictie van beide staten, bestaat dus in
waarheid geen conflict.
Maar gesteld eens, dat het schip in vreemde wateren het
territoriale karakter niet had, men zou daaruit geen gevolg
kunnen trekken ten aanzien van het schip op zee. Men zou
dan alleen regt hebben om te zeggen, dat de territorialiteit
van het schip daar wijken moet voor de sterkere territoria-
liteit dier wateren, dat er dus eene schorsing en niet eene
opheffing dier territorialiteit plaats heeft. Maar dan nog
zou op zee voor zulk eene schorsing geen enkele grond
aanwezig zijn.
Overigens zou de verwerping der territorialiteit zoowel op
zee, als op vreemde wateren de ongerijmdste gevolgen hebben,
de schepelingen zouden aan geene wetten gebonden zijn, de
papieren hunne waarde verliezen, er zoude geen ander be-
velhebber zijn, dan die, welken het scheepsvolk zelf zich
zoude verkiezen, ja, de gansche zee-oorlog zoude eene on-
mogelijkheid worden, omdat elk schip, zoodra het op zee
zoude komen, eene vrije en onafhankelijke maatschappij
worden zoude. En zoodra het vreemde wateren zoude be-
treden, zou de vreemde souverein daarover alle daden van
souvereiniteit kunnen uitoefenen; hij zou een\' officier aan
boord kunnen zenden om zijne regten uit te oefenen; hij zou
het schip in gebruik kunnen nemen, ja, in tijd van oorlog
zou hij de schepen der oorlogvoerende partijen, die in zijne
havenen toevlugt zoeken zouden, kunnen ontwapenen even
als de soldaten, die op zijn gTondgebied de wijk nemen, door
hem ontwapend en gevangen genomen worden.
Schip is dus territoir. Het vijandelijk goed aan boord van
neutrale schepen is dus vrij i). Ook de contrabande? Neen!
want door den toevoer daarvan (mits alleen beperkt tot het-
geen regtstreeks in den oorlog dienstig is) schendt de neu-
trale zijne pligten, en verliest hij bij gevolg zijne regten.
De doorzoeking is dus ongeoorloofd. Maar niet het onder-
zoek, hoewel het een uitvloeisel van het secondaire en niet
van het, primitieve volkenregt is. De eerste is eene daad
van jurisdictie, het laatste niet, want het wordt niet uitge-
oefend jegens een neutraal, maar jegens een onbekend schip.
Zoodra het gebleken is, dat het schip neutraal is, zoowel in
naam als in der daad, moet de belligerent het schip ver-
laten. Overigens is dit regt uitsluitend een oorlogsregt.
Maar het regt van den belligerent om neutrale schepen
op te brengen en prijs te verklaren? Hoe moet dit verklaard
worden ? üit eene wederkeerige stilzwijgende cessie van regten
in beider belang, ter voorkoming van telkens terugkeerende
geschillen. De belligerent stond stilzwijgend zijn regt af om
den neutralen staat voor de handelingen zijner onderdanen
aansprakelijk te stellen; de onzijdige liet daarentegen die
Hadteïeuille, Origines p. 61 sqq, 72 sqq, 75 sqq; Droits et
devoir, I, 287 sqq; 11, 290 sqq, 425 sqq.
onderdanen geheel aan den toorn van den belligerent over \').
De leer van het contiict van regten, van een regt van
noodzakelijkheid, eene leer, die alle willekeur regtvaardigen
moet, wordt door hem ten sterkste bestreden. Het is waar,
de belligerent en de neutrale hebben beide hunne regten, maar
die regten zijn niet met elkander in strijd, want zij worden
beide getemperd door hunne verpligtingen, en nu is juist het
regt van den onzijdige de verpligting van den belligerent, en
het regt van den belligerent de verpligting van den onzijdige.
De een heeft het regt zijn\' vijand zooveel mogelijk te be-
nadeelen, de verpligting, de onafhankelijkheid van den onzij-
dige te ontzien; de ander heeft het regt vrij met de oorlog-
voerende partijen handel te drijven, de verpligting zich buiten
den oorlog te houden en onpartijdig te zijn.
Naar aanleiding van een en ander wordt dan ook de
declaratie van Parijs, wat de drie laatste punten betreft, door
HAUTEFEUILLE toegejuicht. Hij is evenwel tegen het Ame-
ricaansche amendement, o. a. op grond daarvan, dat men
zich, door dit aan te nemen, zoude overgeven aan de heersch-
zucht van Engeland en de Vereenigde Staten, die thans alleen
daarom nog tegen een\' zeeoorlog opzien, omdat hun han-
del daardoor te zeer zoude lijden. „Ce système serait la
„consécration du despotisme maritime et mercantile de l\'An-
„gleterre, l\'établissement du despotisme absolu des Etats-
„Unis dans les deux Amériques; il doit donc être repousséquot; 2).
1) Origines, p. 69, 77, 503; Droits et devoirs II, 53 71: III, 3
sqq, 93 , 130 sqq.
■2) Origines , p. 358 , 513. Over dit laatste punt heeft hij nog een
afzonderlijk geschrift uitgegeven, dat ik niet ken , onder den titel :
Fropriétés privées des sujets belligérants sur mer 1860. Overigens gaat
\'de vrees voor America bij H. zoo ver, dat hij de Fransehe interventie
in Mexico zoekt te wettigen als een\' evenwigts-oorlog, noodzakelijk we-
gens den Americaanschen invloed in dat land. En dat op een oogen-
blik dat America door den vreesselijksten burgerkrijg geteisterd werd!
Zie daarover een artikel van H. in de FLevue Contemporaine van Julij
1863. Le principe de non-intervention.
Hautefeuille\'s landgenoot, ortolan, die de territoriali-
teit mede zeer uitvoerig behandelt , verschilt eenigermate in
gevoelen met hem. De territorialiteit is z. i. eene fictie, want
schip is toch eigenlijk geen territoir; zoo men het beweert,
dan is het slechts eene figuurlijke spreekwijze, wier juistheid
men bewijzen moet.
Men kan haar bewijzen; want het schip is eene drijvende
woonplaats met eene bevolking, onderworpen aan de wetten
en aan de regering van den staat, welks vlag het voert, en
onder zijne bescherming. En , is het een oorlogschip, dan is
het daarenboven eene bewegelijke vesting, die een deel van
de openbare magt van den staat in zich ronddraagt en met
officieren en scheepvolk bemand is, die te zamen een geheel
van militaire of administrative ambtenaren van dien staat
vormen.
Wanneer het schip dus op zee is, kan geen vreemde sou-
verein daarop een regt doen gelden, omdat de zee vrij is.
Komt het daarentegen op vreemde wateren, dan ontstaat er
een conflict van souvereiniteitsregten. Welk van beide regten
heeft nu de overhand? Het antwoord op deze vraag is ver-
schillend voor oorlog- en voor koopvaardijschepen. Het oor-
logschip vertegenwoordigt zijnen staat; door dit aan de wetten
van den vreemden staat te onderwerpen, zou men in waarheid
de eene souvereiniteit aan de andere onderwerpen; de be-
trekkingen der staten onderling door middel van deze schepen
zouden daardoor onmogelijk worden. Het oorlogschip is dus
territoir i). Maar het koopvaardijschip vertegenwoordigt zijnen
1) Moet men nn, zoo vraagt hij zich hier af, deze juiste uitdruk-
king afkeuren, omdat zij eene figuurlijlœ is ? Integendeel. Zij drukt de
gelijkstelling levendiger, korter, schilderachtiger uit en zoodanig, dat
zij voor ieder begrijpelijk is. „Enfin elle attache au navire l\'idée même
.du sol de la patrie, elle confond, elle identifie l\'un avec l\'autre; elle
«enracine au coeur du marin le sentiment instinctif, que le navire,
«c\'est le pays. Si cette locution n\'était pas en usage, si elle n\'était
„pas devenue vulgaire chez toutes les nations, il faudrait l\'inventer !quot;
Oetolan I. 319.
staat niet; daarbij is dus het conflict van souvereiniteitsregten
niet in gelijke mate aanwezig. Nogtans is er onderscheid
tusschen dit schip en enkele reizigers , die tijdelijk in een
vreemd land verblijf houden, want deszelfs inwendig bestuur
wordt toch door de wetten van den staat, waartoe het behoort,
O-eregeld. Het resultaat is dus, dat sommige handelingen
Ö O
aan boord van het schip plaats hebbende, beschouwd worden
als op het grondgebied gepleegd te zijn, andere niet; of met
anderewoorden: koopvaardijschepen genieten, met betrekking
tot sommige feiten, wel het voorregt der exterritorialiteit,
met betrekking tot andere, niet.
Op zee echter zagen wij oktolan tot een ander besluit
komen, daar was het koopvaardijschip aan geene andere in-
wendige wetten, dan aan die van zijnen staat onderworpen.
Maar meer beteekent de territorialiteit daar ook niet. Waar
het dus de toepassing van vreemde inwendige wetten geldt,
kan het schip zich op die territorialiteit beroepen, maarniet,
waar het de uitoefening van een internationaal regt geldt.
Als dus het regt om vijandelijken privaat-eigendom op zee
te nemen, een internationaal regt is, dan moet het ook op
een neutraal schip kunnen uitgeoefend worden. Is dat regt
nu een zoodanig regt? Hierop geeft de schrijver geen bepaald
antwoord, zoodat hij de hoofdkwestie eigenlijk onbeslist laat.
Het regt van onderzoek naar de nationaliteit van het schip
en naar contrabande laat hij echter toe, omdat de uitoefening
daarvan geene daad van jurisdictie, maar van noodzakelijke
voorzorg is. In tijd van vrede erkent hij dit regt niet, maar
wel de daarvan ten eenenmale verschillende engiiUe du pavillon,
zonder welke (de schrijver is zee-officier), het verkeer op zee
onmogelijk is en die dan ook door het gebruik is ingevoerd.
Overigens is hij een groot voorstander van milde beginselen \').
Hefftek , hoewel hij aanneemt dat de schepen eener natie
1) Obtolan, Diplomatie de la mer I, 211 sqq; II, 70. 214, 254
sqq. Onder enquête du pavillon verstaat hij alleen handelingen ter
bevestiging der nationaliteit, aan hoord van het schip door zijne eigene
bemanning verrigt.
„gewissermaaszen ihre wandelnde Gebietstheilequot; zijn, en een
voorstander is van den regel „vrij schip, vrij goedquot;, is van
oordeel, dat men deu belligerent nog wel kan toegeven, dat
hij den vijandelijken eigendom, waar hij dien vindt, en dus
ook aan boord van neutrale schepen, wegneme, als het
slechts niet geschiedt met verkrachting van de regten van
derden. Daarom laat hij het regt van doorzoeking alleen in
zeer enkele gevallen toe, wanneer uit de papieren of de
houding der manschappen verdenking mogt ontstaan. Bij
schepen onder konvooi verwerpt hij ze echter geheel, mits
die schepen voor hunne afvaart eene naauwkeurige inspectie
hebben ondergaan. De belligerent zou de achting, aan den
neutralen staat toekomende, krenken, als hij aan de bewijzen
van die inspectie en de verklaring van den kommandant
geen geloof wilde slaan.
Eveneens keurt hij de fictieve blokkades af. „Das Bloca-
derecht ohne effective Absperrungquot;, zegt hij, „ist ein bloszer
„Deckmantel ungemessener Handelsverbote, ein verschleierter
„Krieg gegen den Handel des Feindes und der Neutralen
„überhauptquot; i).
Evenmin als in de overige Engelsche geschriften wordt de
territorialiteit van het koopvaardijschip erkend in het onlangs
(Junij 1863) versehenen tweede deel van travbes twiss,
Law of nations. Ook hij neemt weder het conflict van regten
aan. Het regt van zelfverdediging is sterker dan het regt
om handel te drijven. Maar is het regt van confiscatie van
vijandelijken eigendom aan boord van neutrale schepen dan
geene schending van het souvereiniteitsregt van den neutralen
staat ? Neen. Want het souvereiniteitsregt strekt zich (behalve
in enkele gevallen, waar de comitas dit toelaat) niet verder
uit dan het territoir van dien staat, en schip is geen territoir.
Het verleent dus geene bescherming aan het goed mijns vij-
ands, dat ik overal, behalve op dat territoir, nemen mag.
\') HE3?FrEii § 78, 79 V, 164, 169 , 170, 157. Cf. et § 112,
121, 151 sqq.
Maar de confiscatie van neutrale schepen zelve ? Wordt die
dan niet verhinderd door dat souvereiniteitsregt? Evenmin;
de onderdaan, die buiten het grondgebied van den staat de
neutraliteit schendt, heeft geene aanspraak op de bescherming
van dien staat, evenmin als die staat voor zoodanige hande-
lingen kan aansprakelijk gesteld worden. Alleen dan, wan-
neer er, zoo als bij het oorlogschip, eene magtiging is om
in naam van den staat te handelen, is er schending van
souvereiniteitsregt mogelijk, en is eveneens zulk eene aan-
sprakelijkheid van den staat aanwezig. Maar bij het koop-
vaardijschip en zijne bemanning is dit evenmin als bij eenen
eenvoudigen reiziger, die zich in vreemde landen ophoudt,
het geval; zoodra dat schip op zee komt, is het aan de
wetten der zee, dat is aan de wet der volkeren, in tijd van
oorlog dus ook aan de oorlogsregten, onderworpen i).
üit het aangevoerde blijkt, dat zelfs nog onder de publi-
cisten van den laatsten tijd groot verschil omtrent het
vraagstuk der territorialiteit bestaat. Dit echter hebben wij
kunnen opmerken, dat bij de meesten onder hen eene zekere
geneigdheid bestaat om de werking der oorlogsregten tegen-
over de neutralen te beperken. Daarenboven vermeerdert van
dag tot dag het aantal van hen, die de vrijheid van den vij-
andelijken privaat-eigendom wenschen aangenomen te zien.
1) Travees twiss o. 1. II, 141, 172 sqq., 433 sqq., 437 sqq, S04.
Men vergelijke verder over de territorialiteit F. de cussy, Thaaes et causes
célelres I, 250, etc en bet in 1862 verschenen werk van cauchy,
Le droit maritime international II, 152 sqq., wiens gevoelen, dat de
vrijstelling van den vijandelijken privaat-eigendom, die ijverig door hem
verdedigd wordt, een gevolg der territorialiteit zijn moet, ik echter
niet deelen kan. Immers de vrijdom van den privaat-eigendom in den
oorlog te land bernst niet op een souvereiniteitsregt, zelfs niet op eenig
ander regt, maar alleen op comitas en voornamelijk op convenientie.
Hoe wenschelijk het ook zij, dat de rampen des oorlogs ook voor de
belligerenten zooveel mogelijk gelenigd worden, de territorialiteit van
het schip kan daartoe in geenen deele leiden.
Een en ander kan niet anders dan gunstig op de erkenning
der territorialiteitsleer werken.
HOOEDSTÜK II.
INTERNATIONAAL PRIVAATREGT.
Wij komen thans tot de beschou.wing van onzen regel te-
genover de territoriale jurisdictie van eenen vreemden staat.
De jurisdictie van den staat, waartoe het schip behoort,
over dat schip, zoo lang het zich op de ruime zee bevindt,
is natuurlijk onbeperkt en exclusief. Omtrent dit beginsel
heerscht tusschen wetgeving, schrijvers en jurisprudentie de
meest mogelijke eenstemmigheid.
Zoo is nog in den laatsten tijd in Engeland eene wet tot
stand gekomen, waarin wij o. a. de volgende bepaling aan-
treffen: „If any person, being a British subject, charged with
„having committed any crime or offence on board any British
„ship on the high seas,............... or if any person,
„not being a British subject, charged with having committed
.,any crime or offence on board any British ship on the high
„seas, is found within the jurisdiction of any court of justice
„in Her Majesty\'s dominions, which would have had cogni-
„zance of such crime or offence if committed within the
„limits of its ordinary jurisdiction, such court shall have ju-
„risdiction to hear and try the case as if such crime or of-
„fence had been committed within such limitsquot; i).
En op hetzelfde beginsel berusten de artt. 35 sqq, 60 en
994 B. W. en de artt. 59 sqq, 86 sqq, 988 sqq C. C. Even-
eens onze wet van 7 Mei 1856 (Sts.bl. nquot;. 33), houdende
bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de hoopvaardij-
\') 18 amp; 19 Vict. c. 91 s. 21 (Merchant shipping Act AmendmentJ.
Phillimore IV, § 978. Vgi. ook voor oudere wetten i, § 332.
(, welker art, 14 o.a. aldus aanvangt: „Misdrijven
„buitengaats aan boord gepleegd, straf haar naar deze of andere
„rißswetten, worden op het strafregister vermeldquot; •).
In denzelfden geest besliste het hof van Bordeaux bij een
arrest van den 31 Januarij 1838; een Franschman, zekere
dénéchatjx, die op een Amerieaansch schip van de Veree-
nigde Staten naar Frankrijk was gekomen, bragt bij zijne
aankomst te Bordeaux eene klagt in tegen den kapitein ma-
béchal, op grond van tegen hem gepleegd geweld. De cor-
rectionele kamer van het hof verklaarde zich in deze zaak
onbevoegd na de volgende overwegingen :
„Attendu que les faits imputés au capitaine par le plaig-
„nant se sont passés en pleine mer et par conséquent hors
„du territoire français; que le plaignant en s\'embarquant sur
„le bâtiment américain l\'Élisaheth, s\'est soumis aux mesures
„disciplinaires qui pourraient paraître nécessaires au capi-
„taine, dans l\'intérêt du navire, de l\'équipage et des passa-
„gers ; que si le capitaine a abusé de son pouvoir et commis
„pendant la traversée un crime ou un délit, à l\'égard du
„plaignant, c\'est devant les tribunaux américains, qu\'il doit
„être traduit, parceque le crime ou le délit est censé avoir
„été commis en Amériquequot; etc.
Maar vooral werd het beginsel krachtig gehandhaafd door
1)nbsp;Keeds de placaten van kabel V van 19 Julij 1551 en van philips
II van 31 Oct. 1563 nemen hetzelfde aan: „dat soo verre binnen den
,scepe yemant van levenden lyve ter doot ghebrooht worde, sullen
„soowel de scipper als officieren gehouden syn de misdadigers wel
„vast te houden ende te bewaren, ende te leveren der justitie van
„onsen landen, daer hy eerst aenkomen sal omme ghestraft te worden
„naer den eisch ende gelegentheyt van der saeckenquot; etc. Groot Ylacaet-
Boeok I, 783, 796. Over de geldigheid dier placaten vergelijke men
Brief van M\'. j. a. molster aan M\'. chr. mirandolle van 10 Jan.
1854 en het antwoord van dezen van vden 20 daaraanvolgende. Eegts-
geleerd Bijblad 1854, p. 73 sqq.
2)nbsp;Dalloz i. v. cgmpêtence criminelle , nquot;. 123. Journal du Balais
1838, 2 p. 638. Faustin hÉlib , Traité de l\'instruction criminelle
II, p. 515.
den Engelschen regter in de zaak van de Felicidade, een\'
Braziliaansehen schooner; dit schip verdacht van slavenhan-
del, gaf zich op den 26 Eebruarij 1845 aan de gewapende
boten van het Engelsche schip the Wasp over. Een gedeelte
van de bemanning van tlie Wasp werd op het genomene
schip geplaatst en met de zorg voor de gevangenen belast.
Kort nadat deze schikking gemaakt was, vielen deze laatsten
de bemanning aan, doodden hen allen, en verwijderden zich
met het schip. Het werd echter door een Engelsch schip
hernomen, en de gevangenen in Engeland wegens moord
aangeklaagd. De jury bevond hen schuldig. De regters
echter verklaarden zich onbevoegd, omdat het feit had plaats
gegrepen op zee aan boord van de Felicidade, een Brazili-
aansch schip, hetwelk wel door de Engelschen genomen was,
doch zonder dat een Engelsch prijsgeregtshof die in bezitne-
ming wettig had verklaard
Eveneens zeide de Americaansche Chief-Justice marshall
in eene zijner beslissingen: „that a seizure of a person not a
„subject, or of a vessel not belonging to a subject, made
„on the high seas for the breach of a municipal regulation,
„is an act, which the sovereign can not authorizequot; En
de Americaansche regering grondde ook daarop in 1841 in
de zaak van „the Oreolequot; eenen eisch tot uitlevering van de
slaven, die zich op dat schip in volle zee aan moord hadden
schuldig gemaakt en op Engelsch grondgebied gevlugt wa-
ren 3).
Ook in het arrest van den Hoogen Eaad van 12 Januarij
1858 (in de bekende zaak der Maleijers) werd dit beginsel
aangenomen. Immers in dit arrest komen de volgende over-
wegingen voor:
„Overwegende dat het toch een in het volkenregt alge-
„meen erkend regtsbeginsel is, dat een schip op see een deel
\') PmLLIMORE III, § 308.
PmiLiMOEB IV, § 984.
Whraton , Memenis, (Lawr.) Introd. Bem. CXXXI. Kent. I,
41. Phillimoee I, § 313, 317.
„uitmaaM van het grondgebied van den staat, tot welken het
„behoort, en welks vlag het mitsdien ten teeken zijner na-
„tionaliteit regtmatig voert.quot;
„O. dat dit beginsel noodzakelijk ook als beginsel van
„Nederlandseh staatsregt met zidi brengt, dat de handelin-
„gen op Nederlandsche schepen in zee aan geene vreemde
..wetgeving, en regtsmagt, maar alleen aan die van het ho-
„ningrijk onderworpen zijnquot;, etc.
En wat de auteurs betreft, wien onder hen wij ook mogen
opslaan, phillimore, wheaton, kent, foelix, heffter,
hautefeuille, allen stemmen zonder eenige bedenking hier-
mede in 2).
Deze exclusieve jurisdictie van den staat, waartoe het schip
behoort, is echter niet vrij van bezwaren. In den regel
immers zal het schip, aan boord van hetwelk op zee eene
misdaad bedreven is, vóór zijnen terugkeer in het vaderland
vreemde havens aandoen; zoo het den misdadiger gelukt daar
voet aan wal te zetten, zal hij dikwerf zijne straf ontkomen;
gelukt hem dit al niet, dan nog bestaat er voor hem, naar-
mate er meer tijd sedert het plegen der misdaad is verloo-
pen, ook grootere kans dat het bewijs moeijelijker worden, en
hij bij gevolg zoo niet geheel straffeloos blijven, dan toch eene
geringere straf deelachtig worden zal. Voorzeker zijn deze
bezwaren niet gering te achten; het valt echter met regt te
betwijfelen of zij tegen het groote bezwaar, de schending van
het souvereiniteitsregt van den staat over zijne schepen op
de volle zee, eene plaats aan geenen souverein onderworpen.
1)nbsp;WeelUad van het Hegt, n». 1923. Van ben honert 1858.
Dl. I, p. 5. Ned. Begtspraah. Dl. LVIJI, p. 29.
2)nbsp;Phillimore I, § 338, 352. Wheaton, Sem. (Lawr.), p. 158.
Kent 1, 29. Poblix , Traité du droit international privé (Ed. De-
mangeat) II, nquot;. 544. Hkottek , § 78. Haüteeeuille , Origines,
p. 63. Massé, Droit commercial II, nquot;. 41. P. Hélie, Traité de
l\'instruction criminelle II, 510. Travers twiss, I p. 229. Olivier,
het Zeeregt 388. De bosch kempbe , Wetboek van strafnordering ont-
wikkeld I, 85, etc.
zouden opwegen. Het is daarom dat in plaats van met phil-
limoee te wenschen, dat de verschillende staten elkander bij
tractaat in zoodanige gevallen jurisdictie zouden toekennen \'),
wij liever zouden zien, dat de schipper zijne waakzaamheid
verdubbelen zoude, en het overige door inwendige wetten
geregeld werd. ■—■
Wij komen thans tot het schip op de territoriale wateren
van een\' vreemden staat. Hier moeten wij onderscheiden
tusschen het oorlog- en het koopvaardijschip. Het eerste is
van de territoriale jurisdictie geheel vrij, want algemeen
wordt het voor een deel van het grondgebied van zijnen staat
gehouden. Alle schrijvers zijn het daaromtrent eens. Ook
zagen wij daarvan o. a. een bewijs in de zaak van den koop-
man foebes tegen sir geoege cockbuen en sir alexander
cochrane, beregt voor het hof van Queen\'s Bench in 1824,
waarbij eerstgemelde zijne 38 aan boord van een Engelseh
oorlogschip gevlugte slaven terugeischte. Chief-Justice best
namelijk zeide in deze zaak o. a. het volgende: „So far as
„this question is concerned, there is no difference between an
„English ship and tJie soil of England; for are not those on
„board an English ship as much protected and governed by
„the English laws, as if they stood upon English land ?quot; 2)
1)nbsp;Phillimoee IV, § 985. „It would he in most cases not a sub-
„stitution of a foreign for a domestic jurisdiction, but the adoption of
„a foreign jurisdiction in lieu of none — in lieu of allowing an atrocious
„criminal to escape altogether the punishment due to his barbarityquot; etc.
2)nbsp;Vgl. ook een arrest van het Fransche hof van cassatie van 1 Julij
1830 (äff. Damel). Dalloz i. v. Competence criminelle n». 123. Nog-
tans verhaalt ons k.ent I, p. 159, dat door de uitvoerende magt der
Vereenigde Staten wettiglijk een bevelschrift van habeas corpus mag wor-
den uitgevaardigd, ten einde een\' Americaansch\' onderdaan, zelfs op een
vreemd oorlogschip in de wateren van den staat onwettig gevangen gehouden,
daaruit te doen ontslaan. En phillimoee I, § 346 zegt, dat dezelfde leer
waarschijnlijk door de hoven van Groot-Brittannië zou worden aangenomen.
Het is echter te betwijfelen of de staat, waartoe het schip behoort, iets
dergelijks dulden zoude. — Vgl. verder Heepter, § 79 V. Ortolan
I, 227 , 298. Phillimoee I, § 310, 341. Foelix II, n». 544. Al-
Anders is het daarentegen met het koopvaardijschip. Wij
merkten boven reeds op, dat er zich te dien aanzien twee
stelsels gevormd hadden, het eene in Engeland en Noord-
America aangenomen, dat deze schepen altijd aan de terri-
toriale jurisdictie onderwierp, het andere overeenkomstig het
advies van den Eranschen staatsraad van 1806 mr la compé-
tence en matière de délits commis à hord des vaisseaux neutres
dans les ports et rades de France. Beide stelsels vinden onder
de verschillende publicisten hunne verdedigers.
Wheaton geeft als zijn gevoelen te kennen, dat de koop-
vaardijschepen de havens van eenen vreemden staat binnen-
loopende, niet vrij zijn van de locale jurisdictie, tenzij dit
expresselijk is bedongen en dan natuurlijk niet verder dan
zich dit beding uitstrekt i ). Hiermede ontkent hij echter niet
de bevoegdheid tot jurisdictie van den staat, waartoe het
schip behoort.
Anders schijnt er echter zijn landgenoot kent over te denken.
Zijne woorden schijnen geene andere explicatie toe te laten,
dan deze, dat alleen de vreemde staat tot die jurisdictie be-
leen EAUTEE, Traité théorique et pratique du droit criminell n°. 57,
beweert, dat bier de onderscheidingen van het Avis van 1806 toepasse-
lijk zijn, en verliest dus uit het oog, dat dit alleen op koopvaardijsche-
pen betrekking heeft. — Met betrekking tot die territorialiteit van het
oorlogschip deed zich voor eenige jaren een aardig geval te Batavia voor.
Iemand wenschte in het huwelijk te treden met eene weduwe, wier
echtgenoot in Californië verdronken was; de ambtenaar van den bur-
gerlijken stand maakte echter zwarigheid om tot het voltrekken daarvan
over te gaan, omdat er geene akte van overlijden van dien echtgenoot
kon overgelegd worden. Het middel van openbare dagvaarding te veel
tijd wegnemende, besloot het trouwlustige paar zich op het juist ter
reede van Batavia aanwezige Americaansche oorlogstoomschip San Ja-
cinto volgens de Americaansche wetten in den echt te laten verbinden.
Aan dit voornemen werd gevolg gegeven en het huwelijk, waarvan de
acte nu nog slechts in de registers van den burgerlijken stand behoorde
overgeschreven te worden, plegtstatig voltrokken. Bataviasch Randels-
blad 1858.
1) Wheaton, Ble^n. (Lawr.), p. 144.
-ocr page 279-voegd is. Immers hij beweert, dat misdrijven, „committed
„on board of iU publie and private vessels at sea, and on
„board of its public vessels in foreign portsquot;, volgens de
wetten van den staat gestraft kunnen worden.
Het is duidelijk ; het verzwijgen van de koopvaardijschepen
in het laatste geval, schijnt overtuigend aan te toonen, dat
hij van oordeel is dat de jurisdictie van den staat zich niet
tot deze uitstrekt
Even als kent, schijnt ook kluber zich de zaak voor te
stellen, gelijk bij eene inzage van de betrekkelijke plaats,
terstond in het oog valt 2).
Eaustin hélie onderwerpt de koopvaardijschepen, wat de
inwendige tucht betreft, aan de wetten van den staat, waartoe
zij behooren, maar wat de strafwetten en verordeningen van
policie aangaat, aan de wetten van den vreemden staat 3).
Zijne meening valt dus meer in den geest van het Avis.
De meeningen van phillimore, hepfter en travers
twiss komen met die van wheaton overeen Ook foelix
is van hetzelfde gevoelen, gelijk blijken kan uit zijne volgende
woorden, die de competentie der jurisdictie van beide landen
schijnen aan te nemen : „les crimes ou délits commis sur un
„bâtiment marchand étranger, qui se trouve dans un port
„français peuvent être jugés par les tribunaux françaisquot; s).
„Peuvent être jugésquot;, zoo spreekt men toch niet als men
den anderen regter wil uitsluiten; — en zeker foelix niet,
die terstond daarop laat volgen, sprekende van misdaden op
zee gepleegd : „la répression de ces infractions ne peut donc
„être poursuivie que devant les tribunaux de la nation dont
„le vaisseau porte le pavillon.quot;
Kent, I p. 29.
KLÜBKE I, § 53, 5®.
FaUSTIN HÉLIB II, p. 513.
Phillimoue I, § 348. Heeftee, § 79 . V. Teavees twiss I, 229.
PoELix II, nquot;. 579. Anders wordt zijne meening opgevat door
Mr. a. a. de PINTO, WeeJcM. nquot;, 2328.
Massé en ortolan vereenigen zich met de leer van het
Avis van 1806 i),
Ha-uteïeuille , in wien wij een\' voorstander der territo-
rialiteit van het koopvaardijschip, ook in vreemde wateren
aantroffen, schijnt de bepalingen van het Avis, als met zijne
meening overeenkomende, uit te leggen; onder de rapports
intérieurs, waarvan hij gewaagt, zou dan niets anders ver-
staan worden, dan hetgeen volgens het Avis de belangen van
den vreemden staat niet deert. Of de territorialiteit van het
schip in vreemde wateren dan nog veel beteekent, meenen wij
\'te mogen betwijfelen; in ieder geval moet H. dit niet uit het
oog verbezen, dat eene der overwegingen waarop het Avis rust,
aanneemt, „qu\'un vaisseau neutre ne peut être indéfiniment
„considéré comme un lieu neutrequot; en dus met zijne leer
geheel in strijd is 2).
De gevoelens der schrijvers zijn dus verdeeld. Maar wat
zea:gen de wetten? wat zegt de jurisprudentie?
De Engelsche wetten, hoewel strikt locaal en territoriaal,
kennen zich echter bij uitzondering over de bemanning der
Britsche schepen jurisdictie toe; wij zagen dit reeds, waar
wij over de schepen in volle zee spraken; hetzelfde geldt
ook in vreemde wateren. In dien zin was reeds vroeger
tot stand gekomen: „An Act to remove doubts as to the
„exercise of power and jurisdiction of Her Majesty within
„divers countries and places out of Her Majesty\'s dominions,
„and to render the same more effectualquot; 3). ISfog niet lang
geleden (in 1855) is deze uitzondering bevestigd door de
Merchant Shipping Act waardoor bepaald werd, dat alle
1) Massé II, n». 43. Hij vindt de onderscheidingen van het Avis:
„à la fois justes et modérées et suffisantes à la conservation de tous les
„droits et de tous les intérêts.quot; Ortolan , Éléments de droits pénal,
nquot;. 936, Théodore ortolan Règles internationales I, 302. Yer-
gelijk ook Mr. N, olivier, het Zeeregt, p. B3. Brief van Mr. j. a.
molster aan Mr. chr. mirandollb in Begtsgel. Bijhl. 1854, p. 73.
3) Hauteeeuille , Droits et Devoirs I, 298.
3)nbsp;6 amp; 7 Vict. c. 94. Phillimore II, § 978.
4)nbsp;17 amp; 18 Vict. c. 104 s. 267.
-ocr page 281-overtredingen tegen persoon of eigendom, begaan op eene
plaats buitenslands, aan wal of aan boord, door iemand, die
op een Engelseh schip in dienst is, of binnen drie maanden
voor den tijd dier overtreding in dienst geweest is, evenzeer
zullen vervolgd en gestraft worden, alsof zij hadden plaats
gegrepen binnen de jurisdictie der Engelsche Admiraliteit.
En het jaar daaraanvolgende kwam, ten opzigte van mis-
drijven door Engelsche onderdanen in eene vreemde haven
begaan, dezelfde bepaling tot stand waarvan wij boven reeds
melding maakten, waar wij over de misdrijven zoowel door
Britten als niet-Britten op zee bedreven, spraken \').
Wat Erankrijk aangaat, de Ordonnantie van 29 October
1833 over de pligten van den Consul in zijne betrekkingen
met de koopvaardijvloot is geheel in overeenstemming met
het Avis van 1806, Art. 22 van die Ordonnantie bepaalt,
dat, wanneer er misdaden of wanbedrijven aan boord van een
Eransch schip in vreemde havens of reeden worden begaan,
door den eenen schepeling hetzij van hetzelfde,\'hetzij van een
ander Eransch schip, tegen den anderen, de consul tegen elke
inmenging van de plaatselijke autoriteiten zal opkomen, behalve
alleen dan wanneer de rust van de haven gestoord is. Hij
moet verder op reciprociteit in de aanname van de beginselen
van het Avis van 1806 aandringen. Art. 23 van dezelfde or-
donnantie kent dan ook aan de plaatselijke autoriteiten be-
voegdheid tot jurisdictie toe, wanneer de misdaden en wan-
bedrijven hebben plaats gegrepen tegen personen, niet tot
het scheepsvolk behoorende 2). Ook de meeste overige staten
hebben de regels van het Avis aangenomen, hetzij in hunne
wetgeving, hetzij bij tractaat 3).
1) !8 amp; 19 Vict. c. 91 s. 21. (Merchant Shipping Act Amendment).
Dalloz i. v. Consul. Zoo er een Fransoli oorlogschip op eene
vreemde reede zijn mogt, oefent dit, in plaats van den Consul, de
policie over de koopvaardijschepen uit (art. 19); en art 10 der ordon-
nantie van 7 Nov. 1833). Vgl. F. Hélie , de l\'instruction criminelle,
II p. 514 sqq.
Zie o. a. de instructies van 1-13 Jan. 1834 aan de Grieksche
-ocr page 282-En om tot de wetten van ons vaderland te komen , het
Wetboek van Strafvordering zwijgt over de vervolging en
bestraffing van misdrijven aan boord van vreemde schepen
in onze havens gepleegd; maar het Avis van 1806 is ook
bij ons executoir verklaard en moet dus de leemte in dat
wetboek aanvullen In het rapport der bij Kon, besluit
van 5 Eebruarij 1849 (Staatsbl. n®. 5) benoemde commissie
van onderzoek aangaande de alsnog hier te lande vigerende
weiten en verordeningen van Eranschen en anderen oorsprong,
bestaande uit de beeren metman , de pinto en olivibr , komt
een ontwerp voor ter vervanging van dat advies door eene
wet van den volgenden inhoud:
„Art. 1. Alle misdrijven door Nederlanders aan boord van
„een vreemd schip in eene Nederlandsche haven gepleegd,
„zullen worden vervolgd en gestraft voor den bevoegden
„Nederlandschen regter en naar de Nederlandsche wet.
„Art. 3. Alle misdrijven aan boord van een vreemd schip
„in eene Nederlandsche haven gepleegd door vreemdelingen
„jegens de personen of goederen van Nederlanders, of van
„vreemdelingen, met Nederlanders bij Art. 8 B.W. gelijk
„gesteld, zullen worden vervolgd voor den regter, onder
„wiens regtsgebied zij gepleegd zijn, en gestraft naar de
„voorschriften der Nederlandsche wet, voor zooverre daarom-
„trent bij geene tractaten anders mogt zijn voorzienquot; 2).
Consuls (ortolan 1, 451) en de tractaten van Frankrijk met Texas
in 1839 en met de Vereen, Staten den 23 Pebr. 1853 (art. 8) gesloten.
Het Noorweegsche strafwetboek, § 2, bepaalt, dat de vreemdelingen
zullen beregt worden naar de wetten van het koningrijk en door zijne
regtbanken, wegens misdaden of wanbedrijven waaraan zij zich zullen
schuldig maken in het koningrijk, of buiten het koningrijk ten nadeele
van Noorwegen of van de Noorweegsche onderdanen of eindelijk ten
nadeele van vreemdelingen, die zich in Noorweegsche schepen zullen
bevinden. Poelix , nquot;. 598.
1)nbsp;Bulletin des lois nquot;. 120. Rondonneau, Collection des lois fran-
çaises I, 331 ;V 196. Fortuyn H, 414.
2)nbsp;Zie dat rapport , p. 70.
-ocr page 283-In de Memorie van Toelichting wordt echter opgemerkt,
dat het vraagstuk der territorialiteit hierbij geheel in het
midden wordt gelaten, en de bepalingen dezer wet alleen
hare toepassing zouden vinden, wat de uitvoering der vonnis-
sen aangaat, indien men den veroordeelde hetzij aan boord,
hetzij aan wal, v)eUiglijk zoude hebben aangehouden.
Dit ontwerp is evenwel nog niet tot wet verheven.
De wet van 7 Mei 1856 (Stsbl. 33), waarvan wij boven
gewaagden, heeft ook de bevoegdheid tot jurisdictie van onzen
staat over de misdrijven aan boord onzer schepen in vreemde
havens gepleegd, aangenomen \').
Men heeft dit wel eens bestreden en zich o. a. beroepen
op Art. 14 dier wet, waaruit men argumento a contrario
wilde opmaken, dat misdrijven niet huUengaats gepleegd, niet
onder de jurisdictie van onzen regter vielen. Te regt werd
deze meening door den advocaat-generaal kakseboom aldus
bestreden
„Ik zou meenen, dat die wets-uitlegging wel wat gezocht
„is, en dat integendeel de geheele oeconomie dier wet uitgaat
„van het beginsel, dat zij geldende is voor alles wat aan
„boord gebeurt, ook wanneer de bodem, niet op Hollandsch
„grondgebied zich bevindt; dat het schip Hollandsch territoir
„is ook onder een vreemd regtsgebied. Zoo spreekt art. 3
„van de desertie van boord gedurende de reis; en men zal
„toch niet beweren dat dit alleen op het oog heeft de desertie
„in volle zee; in den regel deserteert men daar niet, maar
„wel in de vreemde havens. Evenzoo zal men in art. 7 ten
„opzigte van de verwijdering van boord en uitblijven van
„boven het verlof, wel gedacht hebben aan havens en niet
„aan de volle zee. De bedoeling van art. 11 zal toch ook
„wel geweest zijn de muiterij in eene vreemde haxen gepleegd,
„strafbaar te stellen;quot; etc.
Hoezeer dus het beginsel der territorialiteit behoudens niet
onbelangrijke restricties in het Avis van 1806 met zoo vele
) Zie mede: Grim. Wetb. voor het h-ijgsvolk ie water. Art. 133 sqq, 1B6.
-) Weekbl. nquot;. 2338.
-ocr page 284-woorden is aangenomen, en ook zoowel door de wet van
1856 , door het Grim. Wetb. voor het krijgsvolk te water
als door de gansche verhouding van onzen staat tot zijne
schepen impUcite erkend wordt, valt het echter niet te
ontkennen dat de bevoegdheid van den staat tot jurisdictie
over zijne schepen in vreemde wateren niet verlo tenus in onze
wet is opgenomen. Tot aanname dier bevoegdheid kan men
zich nogtans op geene andere dan de aangevoerde gronden
(en zij zijn genoegzaam) beroepen; — de vraag in hoeverre
het volkenregt in dezen op de wetgeving van een\' bijzonde-
ren staat van invloed zijn moet\'), kan ons niet verder
leiden en mag hier zelfs niet eens opgeworpen worden. Zij
kan ons niet verder leiden omdat de territorialiteit van het
schip noch een algemeen erkend, noch een zonder beperking
aangenomen volkenregtelijk beginsel is. Zij mag hier zelfs niet
eens worden opgeworpen, omdat die territorialiteit oorspronke-
lijk een beginsel van staatsregt is, waarop men zich in het volken-
regt beroept. Beroept men zich nu weder in het staatsregt
op het volkenregt, dan draait men in een\' cirkel rond en
brengt het vraagstuk bij gevolg geen haarbreed verder. ^ Het
is alleen de verhouding van den staat tot het schip, die ons
van de territorialiteit overtuigt en ons bij gevolg tot uitgangs-
punt strekken moet. Eerst wanneer de staat al zijne betrek-
kingen met het schip zoude afbreken, zou men de territori-
aliteit als uit het staats- en ten gevolge daarvan ook uit het
burgerlijk regt, verdreven mögen beschouwen, en dan zoude
zij natuurlijk ook in het volkenregt moeten vallen.
Het thans aanhangige Ontwerp-Wetboek van Strafvordering,
bevat in zijn negende artikel eene bepaling, door wier aan-
name de geheele vraag voorkomen zoude worden. Dit artikel
is namelijk van den volgenden inhoud:
„Misdrijven gepleegd aan boord van Nederlandsche schepen
„in volle zee of in vreemde wateren, worden geacht gepleegd
„te zijn op Nederlandscb grondgebied.quot;
Themis
1) Vgl. Mr. 0. j. tan nispen tot pannekden,
gen over den invloed van het volkenregt op het strafregt
1855, U. 347 sqq.
Dit art. dus de bevoegdheid tot jurisdictie van onzen
regter over onze schepen, waar zij zich ook mogen bevinden,
erkennende, sluit, gelijk ook uit de Memorie van Toelichting
blijkt, die van den vreemden regter over de Nederlandsche
schepen in vreemde wateren evenwel niet uit Evenmin
achtte de regering het wenschelijk eene bepaling te maken,
waardoor de bevoegdheid tot jurisdictie van den Nederland-
schen regter over vreemde schepen in onze wateren werd
beperkt.
„üe vraag (zegt de Memorie van Toelichting) of van die
„bevoegdheid al dan niet zal gebruik worden gemaakt, zal
„dan in elk voorkomend geval kunnen worden getoetst aan
„de belangen van internationalen aard, bepaaldelijk ook aan
„de reciprociteit, die al dan niet verleend wordt door de
„mogendheid, waartoe het schip behoortquot; 2).
Wanneer wij de hier aangehaalde wetten van verschillende
volken nagaan, dan zien wij, dat zij alle een gemengd systeem
voorstaan, dat zij zoowel de- jurisdictie van den vreemden
staat, als die van den staat waartoe het schip behoort, eene
bepaalde kracht toekennen. Het mag echter niet onop-
gemerkt blijven dat in één opzigt het souvereiniteitsregt
dezer volken zich zeer sterk aan dat van den staat, waartoe
het schip behoort, doet gevoelen en het geheel voor zich
doet wijken; het is dan wanneer zich aan boord van het
schip slaven bevinden. „Allen, die zich op het grondgebied
„van den staat bevinden, zijn vrij en bevoegd tot het genot
\') Het is daarom dat ik liever zoude lezen: „Misdrijven etc. worden
„evenzeer volgens de Nederlandsche wet vervolgd en gestraft, als die
„welke op Nederlandseh grondgebied worden gepleegd.quot; Stelt men
immers het schip met het grondgebied gelijk, dan moet men er ook
voor waken, dat de vreemde strafregter zijne magt daar evenmin als op
het grondgebied doe uitoefenen.
Overigens komt het mij voor, dat men ten opzigte van oorlogschepen
veilig de bevoegdheid van den vreemden regter uitsluiten kan.
Deze zinsnede schijnt te doen vermoeden, dat de regering genegen
is het Avis van 1806 te doen vervallen.
„der burgerlijke regten. Slavernij en alle andere persoonlijke
„dienstbaarheden worden in het rijk niet geduldquot;, zegt ons
art. 3 B. W. Het is het beginsel, hetwelk dit art. in het
leven riep, dat ook reeds in de vorige eeuw onderscheidene
slaven, zelfs wanneer zij zich op vreemde schepen in de wa-
teren van den staat bevonden, zoowel in Engeland en Erank-
rijk als in ons vaderland de vrijheid heeft verschaft \').
Iets dergelijks in tegenovergestelden zin, hoewel daar het
souvereiniteitsregt van den staat niet zoo krachtig werkt,
treffen wij aan in Zuid-Carolina. De wetten van dien staat
laten niet toe, dat een vrije neger zich op de wateren binnen
zijn gebied bevindt. Van daar is het dikwijls gebeurd, dat
negers, vrije onderdanen van eenen anderen staat, en behoor-
lijk op de monsterrol van een koopvaardijschip van dien staat
gebragt, bij het binnenloopen der haven van Charleston door
de beambten der haven in verzekerde bewaring zijn gebragt
en daarin gehouden tot dat het schip weder uitgeklaard was,
als wanneer zij weder aan boord gebragt werden met vergun-
ning om het land te verlaten 2).
Eene zoodanige bepaling heeft echter natuurlijk niets vreemds
in America, een land, waar de territoriale jurisdictie zooveel
kracht heeft.
Wat de jurisprudentie betreft, zij heeft zich natuurlijk in
die landen waar het Avis kracht van wet heeft, ook aan dat
Avis gehouden. Vreemd is het echter dat men daarop zoo
weinig acht geslagen heeft in eene came cêïèhre over deze
kwestie, in de zaak van den Carlo Alhei\'to. Dit schip, een
Sardinisch stoomvaartuig, particulier eigendom , werd, na den
29 April 1832 op de Eransche kust digt bij Marseille de
hertogin van bekkt en eenige harer aanhangers heimelijk ter
uitvoering van een door hen gesmeed complot om de kroon
voor den hertog van Bordeaux te herwinnen, aan land ge-
zet te hebben, den 3 Mei op zijne terugreis van de Spaan-
\') Philmmork I, § 309—315.
2) Travers twiss I, p. 230.
sche kust in de baai van la Ciotat, ten zuid-oosten van
Marseille, door het Fransehe schip le Sphinx genomen, en
de vijf zich nog aan boord bevindende passagiers i), benevens
den kapitein en den ondercarga gearresteerd. Terstond werd
door dezen voornamelijk op grond der territorialiteit tegen de
wettigheid hunner aanhouding geprotesteerd, met dat gevolg,
dat het hof van Aix zich bij arrest van 6 Augustus 1833
incompetent verklaarde quot;). De procureui-generaal kwam ech-
ter in cassatie, en het hof van cassatie vernietigde bij arrest
van 7 September, na requisitoir van den procureur-generaal
DUPIN (aîné) het arrest van Aix, op dezen grond, dat hoezeer
ook schip territoir was, de beschuldigden echter zelve het
volkenregt geschonden hadden en dus ook op de voorregten
door het volkenregt toegekend geene aanspraak konden maken ;
alleen door bondgenooten en neutralen en niet door vijanden
konde het regt van territorialiteit worden ingeroepen.
De zaak werd hierop naar het hof van Lyon verwezen,
hetwelk, hoezeer eveneens de territorialiteit erkennende, zich
bij arrest van 15 October geheel met het arrest van het hof
van cassatie vereenigde. De Fransehe regering werd daarbij
aangemerkt, „comme en état de légitime défense pour re-
„pousser les hostilités d\'un navire, qui par là avait cessé
„d\'être ami,quot; en „là où le droit des gens se trouve en pré-
„sence du droit naturel, ce dernier doit toujours prévaloir.quot;
Het valt niet te ontkennen dat, zoo men zich in deze
Zaak op het Avis van 1806 gegrond had, de beslissing te-
gelijk eenvoudiger en juister geweest zoude zijn. De in dat
Avis voorkomende overweging dat de territoriale jurisdictie
bevoegd was, „pour tout ce qui touche aux intérêts de l\'étatquot;
1)nbsp;De Vicomte de st. priest, de bourmont (fils), Alphonse de
SALA, DE KERGORLAY (flls) BU MATHILDE LEBESCHU.
2)nbsp;„Considérant que tout navire doit être réputé une continuation du
„territoire de la nation à laquelle il appartient; ■— que le pavillon d\'une
»puissance est le signe de la nationalité d\'un état et porte avec lui sa
„juridiction et sa souveraineté.quot;
leverde, naar het schijnt, een argument op, welks bondigheid
moeijelijk te wederleggen zoude geweest zijn \').
1) De redenering van liet vonnis is o. a. ook daarom onaannemelijk,
omdat zij te veel en dus niets bewijst. Volgens haar zou men immers
met gelijk regt het schip op zee hebben kunnen aanhouden; en het
valt niet te betwijfelen of dit zoude eene onwedersprekelijke schending
van het volkenregt geweest zijn. Anders evenwel dacht er de Fransche
regering over, die volgens het beweren van den minister d\'argout in
de vergadering der afgevaardigden van 29 November 1832, bevel had
gegeven om den Carlo Alberto, waar men hem ook in de Middellandsche
zee mogt vinden, te nemen en op te brengen, omdat volgens hare
meening de enkele verdenking zulk eene aanhouding wettigde. Maar
deze redenering strookte weinig met de woorden van bupin: „Un vais-
,iSeau qui navigue en pleine mer, patrimoine commun de toutes les
„nations, emporte avec M sur l\'Océan une souveraineté ambulante,
„momentanée, fugitive, comme son passage, incontestable toutefois.quot;
En in denzelfden geest sprak de advocaat sauzet deze schoone woorden,
het naschrijven dubbel waardig: „L\'indépendance du pavillon, c\'est
„l\'indépendance du territoire; le sol mouvant des. mers est demeuré le
„patrimoinfe de tous, et le bâtiment qui les sillonne fait voler avec lui
„sur les flots son drapeau et sa patrie. Ainsi les passagers de son bord
„sont encore sur la terre dont les armes flottent sur son pavillon; et
„si le hasard ou la force y ont jeté des criminels ou des proscrits d\'une
„autre contrée, son ombre les protège comme la terre étrangère elle-
„même, et le droit des nations les couvre d\'un inviolable abri.quot; Vgl.
over een en ander: siket, Mecueil général de jurisprudence, XXX!I,
1, 578 (Aix) et 591 (Cassatie) XXXIIl, 2, 342 (Lyon). f. de cussï,
Phases II, 83—98. E. hélie. Traité de l\'instruction criminelle II, §
126, p. 518 sqq. Wheaton Elem. (Lawr.) 157. c. a. den tex,
Oeschil over volkenregt bij en ter mhe der aanhouding van het stooni-
Carlo Alberto ie Toulon op 3 Mei 1832 in Bijdragen tot regts-
•n wetgeving van den tex en van hall VIÎI, 541 en de
daar aangehaalde bronnen. Verder tellegen, d,e jure in mare, p. 36,
57. ïk moet hier echter opkomen tegen een vrij algemeen beweren, dat
ook door de beide laatsten wordt voorgestaan, als zoude volgens het
Avis alleen in één geval bij wijze van uitzondering de territoriale juris-
dictie onbevoegd zijn, waaruit dan volgen moet dat zij in alle andere
gevallen wel bevoegd zoude zijn. Integendeel het Avis neemt bij zijne
eerste overweging „qu\'un vaisseau neutre ne peut être indéjiniment
In latere kwestiën heeft men van het Avis beter gebruik
gemaakt; o. a. in 1837 in de zaak van het Zweedsche schip
„considéré comme lieu neutre,quot; de onbevoegdheid als regel aan en
maakt vervolgeus ten gunste der territoriale jurisdictie hierop eene uit-
zoQdering, „pour tout ce qui touche aux intéréts de VEtatquot;; van deze_^
uitzondering vrorden vervolgens, van af de woorden ^.q\'dainsiquot; etc.
eenige voorbeelden gegeven; na het vermelden dezer voorbeelden keert
het Avis zich tot het geval, waarin het eene beslissing moest geven,
het geval van een misdrijf aan boord bedreven door een\' der schepelin-
gen tegen een\' zijner kameraden etc.; dit geval raakt het belang van
den staat niet, het is dus niet een voorbeeld van de uitzondering, maar
van den regel. En die regel was: onbevoegdheid der territoriale juris-
dictie. De omstandigheid nu, dat het Avis meerdere voorbeelden van
de uitzondering en slechts één van den regel aanvoert, kan in de op-
vatting van deszelfs gedachtenloop geene verandering brengen, en is
buitendien ook hieruit verklaarbaar, dat de staatsraad de onbevoegdheid
van den Franschen regter aannemende , reeds terstond zijne bevoegd-
heid in vele andere gevallen wenschte te doen uitkomen.
De vraag, wat regel, wat uitzondering is, heeft niet alleen van het
doctrinair, maar ook van het practisch standpunt groot gewigt, in die
gevallen waarover het Avis zwijgt. Stel b. v. dat er op een Neder-
landseh schip in eene Fransche haven een misdrijf wordt gepleegd door
een\' Nederlandschen passagier tegen een\' anderen Nederlander tot het
scheepsvolk behoorende, en zulks zonder dat de rust der haven gestoord
of de hulp der locale autoriteiten is ingeroepen; wat dan te beslissen?
Zij, die de bevoegdheid der territoriale jurisdictie als regel aannemen,
zouden Mer, dunkt mij, den territorialen regter bevoegd verklaren.
Mijne redenering echter zou deze zijn: onbevoegdheid is regel, het
staatsbelang alleen maakt Merop eene uitzondering; het gestelde geval
behoort tot deze uitzondering niet, en wordt ook niet als voorbeeld
daarvan door het Avis aangevoerd, derhalve is de territoriale regter
onbevoegd.
De fraaije leer door d\'argout in de zaak van den Carlo JJherto ver-
kondigd, heeft overigens in 1857—8 nog eenige toepassing gekregen en
is zelfs verdedigd geworden door de Napolitaansche regering in de zaak
van de Cagliari, eene Sardinische pakketboot, die door de zich aan
boord bevindende tegen de Napolitaansche regering zamengezworene passa-
giers overmand, tot eene landing op de kust van dit rijk gebezigd was,
en daarna weder vrij gelaten zijnde, door twee Napolitaansche fregatten,
Forsattning, aan boord van hetwelk, terwijl het in de Loire
op de reede van Paimboenf voor anker lag, een der lieden
van het scheepsvolk eenige zijner kameraden vergiftigd had.
Het openbaar ministerie bij het hof van Eennes, waarvoor
deze zaak in geval van competentie van den Pranschen regter
had behooren gebragt te worden, voedde omtrent die com-
petentie eenigen twijfel, omdat daarover tusschen Prankrijk
en Zweden geene wederkeerige bepalingen getroffen waren.
De regering geraadpleegd zijnde, werd de uitsluitende be-
voegdheid der Zweedsche autoriteiten aangenomen \').
Eveneens verklaarde de correctionele regtbank van Mar-
seille zich in 1844 bevoegd in de zaak van een Engelschen
schipper, die een Pranschen geslagen en daarenboven zijne
vlag afgerukt en gescheurd had. Hier immers was de rust
van de haven gestoord 2).
Ook bij ons is het Avis en zijne leer de spil geworden,
waarom onze jurisprudentie draait.
Nogtans liet zich deszelfs kracht minder in onze vroegere
jurisprudentie gevoelen, 0. a. bij eene zaak, die zich in
1841 voordeed. De opperstuurman van het Americaan-
sche schip Gulnore, liggende aan de Nieuwe Sluis in
het kanaal van Voorne, onder de gemeente Heenvliet,
niet in de wateren van Policastro, gelijk eerst beweerd werd, maar
in volle eee genomen was. De Napolitaansehe regering beriep zich toen
zelfs nog op het precedent van den Carlo Alberto. Het groote verschil
tusschen beide zaken werd echter in het memorandum van cavotje van
30 Maart en in de adviezen van phillimoee en teavees twiss van
3 en 22 Maart 1858 zonneklaar aangetoond. Zie daarover Bocumenti
diplomatioi comunicati al parlamento nazionale dal presidente del con-
\'ei ministri relativi alla vertenza col governo di Napoli per la
del Cagliari, Torino 1858, vooral p. 91, 97 en 106.
\') Hello, sur le droit\' de visite. (Revue de législation et de juris-
prudence Pévr. 1843. XVII, p. 143), die daarbij de territorialiteit ook
van het koopvaardijschip verdedigt. Ook hautepeuille voert eenige
voorbeelden aan, waarbij het Avis toegepast werd. Broits et devoirs.
(Édit. v. 1848) II, 34.
2) Th. oetolan I, 306.
-ocr page 291-had met een eind touw slagen toegebragt aan een\' ma-
troos op dat schip, een\' Zweed van geboorte, die zich
hierop bij den burgemeester dier gemeente over deze mishan-
deling beklaagde. De Arrondissements-Eegtbank te Brielle
verklaarde zich bij vonnis van den 13 Februarij op grond
van het Avis onbevoegd om van deze zaak kennis te nemen,
omdat de mishandeling was gepleegd op een vreemd schip
door den eenen vreemdeling tot de equipagie behoorende te-
gen den anderen. Het hof van Zuid-Holland bevestigde
dit vonnis bij arrest van 3 April, eveneens op grond vau
het Avis van 1806 en nam daarbij aan, dat de Nederland-
sche regter alleen dan bevoegd geweest zoude zijn als de
bevelhebber van het vreemde schip de hulp van het Neder-
landsche gezag had ingeroepen, doch dat het beklag van een\'
matroos wegens nalatigheid in de dienst met eene discipli-
naire straf getuchtigd, daarmede niet konde gelijk gesteld
worden. De zaak voor den Hoogen Eaad gebragt zijnde,
concludeerde de proc.-gen. tot bevoegdverklaring, omdat het
Avis niet onderscheidde door wien de hulp moest ingeroepen
zijn. De Hooge Eaad echter verwierp het beroep in cassatie,
bij arrest van den 29 Junij, zonder op het Avis eenige acht
te slaan, en alleeq op dezen grond, „dat volgens de grond-
„beginselen van het volkenregt de kennisneming van klagten,
„ter zake van zoodanige tuchtiging, van eenen superieur,
„jegens eenen zijner onderhoorigen, aan boord van een vreemd
„schip, ofschoon zich bevindende in eene haven van dit
„koningrijk, behoort aan de regterlijke magt van den staat
„waartoe dat schip behoortquot; \').
Wij kunnen ons met dit arrest in geenen deele vereenigen.
Het volkenregt, wij meenen het reeds boven aangetoond
hebben (bl. 274), kan en mag hier niet beslissen.
Buitendien is het een beginsel van staats- en niet van volken-
regt, dat de staat jurisdictie heeft over zijne schepen, waar
zij zich ook mogen bevinden. Het is daarentegen een beginsel
van volkenregt, (alleen nog slechts in tijd van vrede onbe-
gt;) mderlandsche Eegispraak VIII, 325. Weekblad no, 163, 245.
-ocr page 292-twist), dat de staat uitsluitend jurisdictie heeft over zijne
schepen, die zich op de volle zee ievinden. Maar tot de koop-
vaardijschepen op de territoriale wateren van een\' vreemden
staat strekt zich dit beginsel in geenen deele uit. Daar
gelden, tenzij men bij tractaat anders overeengekomen mogt
zijn, de wetten van den staat en niet die der volkeren. Vol-
gens de eerste en niet volgens de laatste moet de regter regt
spreken. Zelfs zoo zij met elkander in strijd zijn, moet hij
zich alleen naar de eerste rigten. Het is de taak des wet-
gevers te zorgen, dat beide met elkander in overeenstemming
zijn. Heeft deze zich van die taak niet of slecht gekweten,
het staat niet aan den regter zijne fout te herstellen; hij
moet regt spreken volgens de wet en niet volgens hetgeen
wet behoort te zijn. Door een\' anderen regel te volgen zoude
in waarheid de regter wetgever worden.
Maar hier was van zoodanig eenen strijd geen sprake. Het
Avis van 1806 was met het volkenregt niet in strijd; het
was de wet van den staat, die den regter bevoegd verklaarde,
zoo de hulp der locale autoriteiten was ingeroepen, zonder
te onderscheiden door wien of wanneer die hulp ingeroepen
was. Door deze te volgen, zoude hij zich te gelijk binnen
zijnen kring gehouden en den vreemden schipper niet als het
ware eenen vrijbrief gegeven hebben om in de Nederlandsche
wateren de grootste euveldaden te verrigten.
Even weinig als bij deze zaak werd van het Avis gebruik ge-
maakt bij het arrest van 12 Junij 1850 , hoezeer het toch met
deszelfs leer geheel in overeenstemming was. Bij dat arrest
toch verklaarde de Hooge Eaad den Nederlandschen regter
bevoegd om kennis te nemen van een misdrijf, gepleegd ter
reede van Laboan Amak, op het eiland Bali, aan boord van
een Nederlandseh schip, door iemand der equipagie tegen
een ander derzelfde equipagie, omdat daarbij uitsluitend de in-
wendige orde en zekerheid van het schip en niet die van het
vreemde land waren betrokken \').
lt;) Ned. Becjtspr. XXXV, bl. 371. Wkbl. nquot;. 1164. Vgl. ook Zie-
-ocr page 293-Een ander arrest in hetzelfde jaar gewezen, werd even als
dat van 1841 wederom op het volkenregt gegrond. Er was
een misdrijf gepleegd op een aan den wal bij Hardinxveld
vast gemaakt houtvlot, onder Badensehe vlag, door een Nas-
sausch tegen een Pruissiseh onderdaan. Het hof van Zuid-
Holland had bij arrest van den 23 Mei 1850 de exceptie
van incompetentie verworpen, omdat de hulp der plaatselijke
autoriteiten was ingeroepen, en meende dus de vraag of een
houtvlot met een schip kon gelijk gesteld worden, die vol-
gens het hof minstens aan grooten twijfel onderhevig was, in
het midden te kunnen laten. De zaak in cassatie komende
werd door den Hoogen Eaad bij arrest van 30 Augustus
het beroep verworpen, omdat, hoezeer wel „volgens beginse-
„len van volkeren-regtquot; schip territoir was, evenwel niet was
aangetoond, „dat die uit den aard der zake voor geene ex-
„tensieve uitlegging vatbare exceptie en regts-fictie ook zoude
„moeten uitgestrekt worden tot een houtvlot, liggende op
„een binnenlandsch water voor den wal.quot; Het Avis werd
dus ook hier weder ter zijde gelaten \'), en in plaats daar-
van het volkenregt als grondslag aangenomen.
rikzee 21 Aug. 1857, WUl. nquot;. 1896, waar de territorialiteit kortweg
erkend wordt, zonder aanhaling van het Avis.
De advocaat van den beklaagde, Mr. van eck, had zelfs bij zijn
pleidooi beweerd, dat het Avis niet als verbindend konde worden aan-
gemerkt, daar aan den staatsraad geene wetgevende magt toekwam. Dit
beweren werd echter volkomen wederlegd door den adv.-gen. deketh ,
die met verwijzing naar meelin i. v. Interprétation n°. 4 en Bivorce,
aantoonde, dat volgens de toenmalige constitutie van het Pransche
rijk aan den staatsraad eene interpretatieve magt was opgedragen, en
dat zijne adviezen, zoo zij niet binnen zekeren termijn door den Senaat
van inconstitutionaliteit waren aangeklaagd, kracht van wet hadden.
Ten opzigte van het advies van 1806 had die maatregel niet plaats ge-
grepen; het werd vervolgens bij ons executoir verklaard, diensvolgens had
het verbindende kracht. Ned. Begtspr. XXXVI, p. 108. Wkbl. n°. 1149,
1180. In de zaak der Maleijers werd dan ook de aanvankelijke ver-
bindende kracht van het Avis door den advocaat Mr. pols erkend,
hoezeer deze van oordeel was 1°. dat het als strekkende tot interpretatie
Zelfs nog in de zaak der Maleijers werd zoowel door bet
hof van Zuid-Holland als door den Hoogen Kaad het Avis
geheel en al met stilzwijgen voorbijgegaan
Eerst in den laatsten tijd heeft de liooge Eaad aan
het Avis de plaats toegekend, die daaraan toekwam. Het
arrest van 13 November 1861, waarbij de Hooge Eaad den
Nederlandschen regter bevoegd verklaarde, om kennis te ne-
men van een misdrijf begaan op een Nederlandscb schip ter
reede van Soerabaija, door een lid der equipagie tegen twee
leden dierzelfde equipagie, steunt ook nog wel op het vol-
kenregt, maar voornamelijk op de wet van 1856 en het
Advies van 1806 2).
En volkomen in overeenstemming daarmede is het arrest
van 34 Junij 1863. Er was een diefstal gepleegd aan boord
van een Duitsch schip, liggende in den Binnen-Amstel, eene
binnengracht te Amsterdam, door een\' Duitscher ten nadeele
van art. 3 C. N. een integrerend deel van dien Code uitmaakte en bij
gevolg (door art. 1 der afsobaffingswet van 16 Mei 1829 (Stsbl. n°. 33)
afgeschaft was, en 2quot;. dat het in ieder geval niet over de territorialiteit
handelde, maar hoogstens aannam, dat een feit in zekere gevallen buiten
het grondgebied geschied was. Geene van beide stellingen kan m. i. op-
gaan. Vooreerst blijkt het nergens uit, dat het Avis eene interpretatie
van art. 3 C. N. geven moest. Integendeel uit het Avis blijkt geheel
iets anders. Er bestond omtrent de al- of niet bevoegdheid van den
Eranschen regter „une distinction conforme a l\'usagequot;. De interpreta-
tieve magt van den staatsraad strekte zich natuurlijk zoowel tot het on-
geschreven als het geschreven regt uit. Hij gaf daarom in dezen het
advies, die door het ongeschreven regt ingevoerde onderscheiding aan te
nemen, m. a. w. het Avis verhief gewoonte-regt tot geschreven regt. En
dit tot geschreven regt verheven gewoonte-regt is door de wet van 1829
in geenen deele afgeschaft. — AVat de tweede stelling betreft, de eerste
overweging van het Avis „qu\'un vaisseau neutre ne peut étre indéfini-
„ment considéré comme lieu neutrequot; beneemt daaraan alle kracht. Wkbl,
aquot;. 1886 (Bijl. nquot;. 1 en 2) 1923, 1924.
!) Ned. Begtspr. LVIII, bl. 29, Wkhl. 1886 en Bijlagen n». 1—9,
1898, 1923. 1924.
■-) Ned. Eegtspr. LXIX. bl. 130. Wkhl. n°. 2328.
-ocr page 295-van een\' Duitscher, beide in dienst op dat schip. De be-
stolene had de hulp van het plaatselijke gezag ingeroepen.
Het hof van Noord-Holland had zich niettemin bij arrest van
16 April 1863 onbevoegd verklaard, op grond dat eene
eigenwillige daad van dengene, die zich langs dien weg
weder in het bezit van het gestolene wenschte gesteld te zien,
aan den beschuldigde bij \'t overigens vaststaan van het
regtsbeginsel, zijn regt niet kon ontnemen om ook voor zijn\'
competenten regter teregt te staan. De omstandigheid, dat
het schip tijdens het misdrijf, niet in eene haven of reede
(alleen in het Avis genoemd), maar in een besloten binnen-
water lag, deed volgens het hof niets ter zake af Dit arrest
van het hof werd in overeenstemming met de conclusiën van
den adv.-gen. kakseboom door den Hoogen Eaad vernietigd
1°. omdat het Avis niet onderscheidde door wien de hulp
moest ingeroepen zijn, en de misdadiger zelfzeker in den regel
die hulp wel niet zoude inroepen, 3°. omdat het Avis niet
tot binnenwateren mogt uitgebreid worden. — Wij hebben dus
hier weder een arrest van den Hoogen Eaad, dat geheel op
het Avis steunt. En dat niet alleen, maar met zoo vele
woorden treffen wij daarin de overweging aan: „dat bij de
„invoering der Eransche wetgeving ook dat avis hier te lande
„is executoir verklaard, en alzoo onder de bepalingen van
„stellig regt is opgenomen, en dat hetzelve door geene latere
„wetsbepalingen is afgeschaft of gewijzigdquot; i).
Het was daarom, dat bij de behandeling eener andere
zaak, beëindigd bij arrest van den Hoogen Eaad van 3 Maart
1863 de adv.-gen. bömek gerustelijk zeggen kon: „Er is mede
„geen twijfel over de voortdurende regtsgeldigheid van het
„ten deze toegepaste Advies van den Eranschen staatsraad
„van 1806.quot; En ook het arrest zelf, even als dat van het
hof van Noord-Holland, dat daardoor bevestigd werd, was
volkomen op dat Advies gegrond. Het eenige punt, waar-
over de strijd hier dan ook liep was de vraag, of door het
\' ) Ned. Regtspr. LXXI, W. 173. Wkbl. 2394.
-ocr page 296-te water geraken van den gezagvoerder van het Hanoveraan-
sche schip, gelegen in het entrepót-dok te Amsterdam, de
rust d.er haven gestoord was, eene feitelijke vraag, die reeds
door het hof bevestigend was beantwoord, en die eigenlijk
ter zake weinig afdeed, omdat buiten boord de territoriale
jurisdictie geheel onbeperkt was i).
Wij willen hier nog een oogenblik stilstaan bij eene vraag,
die in de zaak beëindigd door het arrest van 34 Junij 1863
door het hof van Noord-Holland ontkend, doch door den
Hoogen Eaad bevestigd werd, en die zich nog zeer onlangs
op nieuw heeft voorgedaan. Heeft het Avis alleen betrekking
op havens en reeden, of ook op andere territoriale wateren?
Deze kwestie heeft zich voorgedaan bij het hof van Zuid-
Holland, naar aanleiding van eenen door een\' vreemdeling
ten nadeele van een\' vreemdeling gepleegden diefstal op een
Pruissisch schip, gelegen aan den Wolfshoek bij de Leuven-
haven en dus (niettegenstaande de benaming haven) op een
binnenwater van de gemeente Eotterdam. De advocaat mr.
G. BELiNFANTE riep het Avis in, en droeg op grond daarvan
de exceptie van incompetentie voor. Het hof verwierp nog-
tans die exceptie bij arrest van den 11 Maart 1864, omdat
de territoriale regter in den regel bevoegd was en het Avis
die bevoegdheid alleen beperkte bij vreemde schepen in onze
havens en reeden gelegen 2).
Ik kan mij met die beslissing niet vereenigen, maar houd
het er veeleer voor, dat de verhouding van den territorialen
regter tot het schip op alle territoriale wateren dezelfde zijn
\') Ned. Regtspr. LXXIII, bl. 360. WkU. 3467. De ook vroe-
ger reeds opgeworpene vraag of de woorden: „dans laquelle l\'autorité
^locale ne doit pas s\'ingérerquot; alleen op de hulp der politie of ook op
de regterlijke bevoegdheid betrekking hadden, werd door den Hoogen
Eaad stilzwijgend voorbijgegaan. De woordeu : „autorité localequot; zijn dan
ook algemeen en laten du-i die onderscheiding niet toe. Ook moet niet
voorbijgezien worden, hetgeen door den adv.-gen. sömer werd opge-
merkt, dat het Avis juist over de jurisdictie handelt.
2) Wkbl. n°. 2574.
-ocr page 297-moet. Het is waar, in het opschrift van het Avis worden alleen
porti et rades genoemd. In den tekst is zelfs in den regel
alleen van ports sprake. Maar de geheele zamenhang van
het Avis toont ten duidelijkste aan, dat die woorden slechts
bij wijze van voorbeeld zijn aangevoerd, omAsA ports et rades
als het ware de territoriale wateren bij uitnemendheid zijn.
Dit blijkt ons vooral uit het slot van het Avis, waar zonder
eenige onderscheiding omtrent de qualificatie van het water,
waar het schip zich bevindt, gelezen wordt, dat bij misdrij-
ven aan boord gepleegd door den eenen schepeling tegen den
anderen, de regten der onzijdige mogendheden moeten geëer-
hiedigd morden. En een weinig verder lezen wij van „une
distinction, conforme ä l\'usagequot;; Ja seule regie, qu\'il convient
„de svivre dans cette matierequot; en zelfs van eene toepassing
„de cette doctrinequot;. Zouden dan de regten der onzijdige
mogendheden meer moeten geëerbiedigd worden in havens en
reeden, dan in binnenwateren aan dezelfde souvereiniteit
onderworpen? Is het denkbaar, dat dat gelruih zich alleen
in havens en reeden gevestigd zoude hebben? Is het denk-
baar dat de staatsraad van meening was dat alleen daar
die regel behoorde in acht genomen te worden, en dat hij
slechts voor sommige wateren „une doctrinequot; wenschte te
vestigen, voor wier toepasselijkheid op alle wateren evenveel
grond bestond ?
Maar buitendien moet de leer, dat de woorden ports et
rades zoo strikt mogelijk moeten worden opgevat, tot geheel
iets anders leiden dan men daarmede bewijzen wil. Immers
wij lezen in de eerste overweging van het Avis „qu\'wn vais-
„seau neutre ne peut Ure indéfiniment considéré comme lieu
„neutrequot;. Daaruit blijkt ons, dat de wetgever (hierin afwij-
kende van den gewonen regel, volgens welken den regter
bevoegd is de misdrijven op zijn territoir gepleegd te
beregten) de territorialiteit van het schip als regel heeft aan-
genomen; dat hij die slechts niet onbepaald heeft willen aan-
nemen. Daarom verklaarde hij alleen wanneer het belang
van den staat zulks vorderde den territorialen regter bevoegd;
neemt men nu aan dat het Avis alleen op havens en reeden
betrekking heeft, dan moet daaruit noodzakelijk volgen dat
in alle andere territoriale wateren het schip indéfiniment als
neutraal territoir beschouwd moet worden.
Eene andere vraag die zich dezer dagen bij den Hoogen
Eaad voordeed, of namelijk de in Nederland woonachtige
heler van gestolen goed, afkomstig van een\' diefstal gepleegd
aan boord van een op eene plaat in de Noordzee gestrand Eransch
schip, hier te lande strafbaar is, schoon het hoofdfeit zulks
niet is, gelooven wij met stilzwijgen te kunnen voorbijgaan.
Het ^spreekt van zelf, dat het antwoord hierop hetzelfde moet
zijn, als in het geval dat de diefstal op vreemd territoir ge-
pleegd zoude zijn. Teregt m. i. heeft zich de Hooge Eaad
bij arrest van 17, Mei 1864 bevoegd verklaard \').
Bij zamenvatting van een en ander blijkt het ons, dat
terwijl aan den eenen kant de regter van het land, waartoe
het schip behoort, eene exclusieve jurisdictie heeft, hij aan
den anderen kant die bevoegdheid met den territorialen regter
deelen moet, zoodat het geen zeldzaam verschijnsel is, dat
beide zich met gelijk regt de zaak kunnen aantrekken. „Dit
„dualismequot;, zeide dan ook teregt de adv.-gen. karseboom
in eene zijner conclusiën, daarbij art. 10 W. v. Strafv. aan-
halende, „is aan onze wetgeving niet vreemdquot; 2). En eveneens
verklaarde de Hooge Eaad in zijn arrest van 24-Junij 1862,
dat hoever de territorialiteit van het schip bij de wet van
1856 ook mogt zijn in toepassing gebragt, „daardoor echter
„de bevoegdheid van den territorialen regter elders geenszins
„wordt ontkend of uitgesloten, maar de wetgever slechts heeft
„willen zorg dragen, dat die misdrijven niet ongestraft bleven,
„hetzij de buitenlandsche regter cam quo zich die mogt aan-
„trekken of nietquot; 3).
Het ligt dan ook in den aard der zaak; want het is
\') Algemeen Handelsblad van 19 Mei 1864,
2) Ned. Begtspr. LXIX, bl. 189.
\'O Ned. Begtspr. LXXl, bl. 183.
buiten de magt des wetgevers den vreemden regter voor-
schriften omtrent zijne bevoegd-of onbevoegdheid te geven i).
Alleen de vreemde wetgever heeft daartoe de magt, en de
eemge beperking die hij zijnen regter in dezen heeft opge-
legd ligt in het Avis van 1806, dat hem enkel bevoegd
verklaart: „four tout ce qui touche aux intéréts de l\'Étatquot;.
Zoo is het Avis ook opgevat in een rapport van den raads-
heer in het Fransehe hof van Cassatie, fouchek, en in het
daarop gevolgde arrest van het hof van den 25 Februarij 1859 2),
In dat rapport lezen wij immers, dat de territoriale juris-
dictie bevoegd is „s\'il s\'agit de crimes de droit commun,
gt;gt;que leur gravité ne permet à aucune nation de laisser im-
=.punis sans compromettre les droits de souveraineté juridic-
„tionnele et territoriale, parceque ces crimes constituent par
-,eux-mêmes la violation la plus manifeste comme la plus
»flagrante des lois que chaque nation civilisée est chargée de
quot;faire respecter dans toutes les parties de son territoire.quot;
En het hof heeft zich met deze opvatting vereenigd, gelijk
blijkt uit de volgende in het arrest voorkomende overweo-ino-en-
ynbsp;D Ö •
„Attendu que tout Etat est intéressé à la répression des
»crimes et délits, qui peuvent être commis dans les ports
\'\'de son territoire. ........... même par des hommes de
quot;l\'e\'quipage entre eux, soit lorsque le fait est de nature à
■\'Comprotnettre la tranquillité du port, soit lorsque l\'inter-
»vention de l\'autorité locale est réclamée, soit lorsque le fait
»constitue un crime de droit commun que sa gravité ne permet
aucune nation de laisser impuniquot; etc.
„Attendu que dès lors, à l\'exception de ce qui concm-nela
»lt;^ïscipline et l\'administration intérieure du lord, dans les-
» quelles l\'autorité locale ne saurait s\'ingérer, et pour les-
»quelles il y a lieu de respecter les droits réciproques concé-
\') Vgî. ook Ontwerp-Weti. van StrafV , Memorie van Toelicht, (art. 9).
Journal du Palais 1859, p. 420^^4, Het gold hier een\' moord
door een\' stuurman van een Amerieaansch schip, in de haven van
avre gelegen, op andere leden van het scheepsvolk hegaan, waardoor
veel beweging in de haven was veroorzaakt.
„dés par un usage général entre les diverses nations, les
„bâtimens de commerce restent soumis à la juridiction ter-
„ritorialequot;, etc. \')
Het spreekt echter van zelf, dat men bij tractaat de be-
voegdheid der wederzijdsche regters en andere plaatselijke
autoriteiten regelen, en dus zoowel uitbreiden als inkrimpen
kan. Het was omdat zulk een tractaat tusschen Frankrijk
en Italië bestond, maar ook daarom alleen, dat de Itali-
aansche autoriteiten in het vorige jaar (10 Jidij 1863) niet
geregtigd waren de aan boord van de Fransche pakketboot
de Amis aanwezige vijf roovers, in de haven van Genua te
arresteren 2).
\') Dat in dit arrest de strekking om de territoriale jurisdictie uit te
breiden, niet te miskennen is, kan ik met de memorie van toelichting
op het Ontwerp- Wethoeh van Strafv., waar de aandacht daarop gevestigd
wordt, niet inzien. Ik zie daarin niets anders dan de toepassing van
het Avis van 1806. De tweede overweging en het daarin voorkomende
„a l\'exceptionquot; etc. is aUeen het gevolg van eene subjectieve opvatting
omtrent hetgeen tot dat „tout ce qui touche aux intéréts de l\'Étatquot;
behoort. En evenmin kan ik die strekking in de door ïoüchee aan-
gehaalde voorbeelden van de Vereenigde Staten, Engeland en Kusland
zien. Immers in de beide eerste landen wordt het koopvaardijschip altijd
aan de territoriale jurisdictie onderworpen, tenzij daarvan bij tractaat
is afgeweken. Hier kan dus van uitbreiding geene sprake zijn. Ende
behandeling van het blijkens het verslag van den Russischen minister
TOLSToy in 1844 in de haven van Riga voorgevallene (waar een Engelsch
matroos op een Engelsch schip zijnen stuurman, eveneens Bngelsch-
man, doodde) bewijst alleen dat Rusland de territorialiteit van het schip,
mits wederkeerig erkend, genegen was, doch alleen omdat Engeland
die reciprociteit niet wilde verleenen, zich de zaak aantrok, en den
schuldige zijne straf deed ondergaan.
2) Art. 12 van de consulaire overeenkomst tusschen Erankrijk en Italië
van 26 Julij 1862, bepaalt namelijk dat in geen geval een onderzoek of
eene doorzoeking aan boord der schepen door de locale autoriteiten mag
plaats hebben, zoo zij niet door den consul of vice-consul vergezeld
zijn, en art. 13 voegt daarbij, dat de locale autoriteiten zich niet op
Wij hebben in onze inleiding aangetoond, wat onder den
regel „schip is territoirquot;, of, hetgeen hetzelfde was, wat
onder de territorialiteit van het schip verstaan wordt. De
beteekenis van dien regel was geene andere dan deze: het
schip bevindt zich tot den staat in dezelfde verhouding als het
territoir. Het is ons echter uit de geschiedenis gebleken, dat
naast deze opvatting van onzen regel, twee andere opvattingen
staan. Volgens de eerste van deze is het schip, natuurlijk
niet een vast, maar een drijvend, een bewegelijk territoir,
een stuk van den bodem losgerukt, aan een drijvend eiland
gelijk. De tweede daarentegen ziet in de territorialiteit niets
dan eene figuurlijke spreekwijze, eene fictie, krachtens welke
men voor het schip regten vindiceren wil, die alleen aan
liet scMp mogen doen gelden, tenzij de rust of de publieke orde aan
wal of in de baven door de aan boord plaats grijpende ongeregeldheden
mogt worden gestoord. Speciaal met betrekking tot pakketbooten,
bepaalde nog Ar#. 7 van een ander tractaat tusschen beide gesloten, van
4 Sept. 1860, dat de passagiers, die niet mogten verkiezen aan wal te
gaan, onder geenerlei voorwendsel boord mogten worden weggevoerd,
noch aan eenig onderzoek, zelfs niet aan de formaliteiten van het viseren .
bunner paspoorten onderworpen worden. Hautei-eüille merkt dus
te regt op, dat de minister van buitenlaudsche zaken VISCOnti-
VENosTA in zijne dépêche van, 19 Jiilij verkeerdelijk zijne redenering
alleen op dit laatste tractaat doet steunen. Vgl. hierover een artikel van
dien schrijver in de Revue contemporaine van .Julij 1863, p. 41I-.6.
Affaire du paquehot Français V Aunis. Eveneens de in dezelfde aflevering
voorkomende Chronique politique van horn.
het territoir kleven, eene fictie, die juist daarom dat zij eene
fictie is, zoo beperkt mogelijk moet opgevat worden. De
eerste noemt schip territoir, de tweede quasi-territoir. Bij
mij is schip noch het een, noch het ander. De formule
schip is territoir is m. i, niets anders dan eene verkorte
uitdrukking, die alleen dit te kennen geeft, dat op het
schip de leer moet toegepast worden, dat elke plaats, waar-
over zich het souvereiniteitsregt van den staat uitstrekt, ook
evenzeer aan dat\' souvereiniteitsregt onderworpen is. Vindt
men dat nu zoo vreemd, en wil men daarom, om het
zich helderder voor te stellen, schip volstrekt territoir noe-
men, wij hebben er vrede mede, ook kan die benaming
dan nog hare goede zijde hebben, maar steeds houde men
daarbij in het oog, dat het geven van den naam slechts het
gevolg, en het souvereiniteitsregt in waarheid de oorzaak is.
Liever echter late men die benaming varen, en vooral
zeggen wij het oetolan niet na , dat, zoo deze uitdrukking
niet bestond, men haar moest uitvinden, want zij heeft ont-
zaggelijk veel kwaad gedaan en zal het misschien nog doen.
Immers zij heeft aanleiding gegeven tot de tweede interpretatie,
volgens welke schip quasi-territoir is, eene interpretatie, die
de territorialiteit geheel ten onregte tot eene fictie maakt.
Men stelde tegenover de beeldspraak de eenvoudige werke-
lijkheid over. Men beweerde, dat het onjuist was schip
territoir te noemen, omdat het toch inderdaad slechts een
stuk hout was, en men had in dat beweren natuurlijk on-
wedersprekelijk regt. Maar bij dit beweren vergat men slechts
een ding, dat men om den naam de zaak voorbijzag en in
een valsch dagbcht plaatste. Men verzuimde er op te letten,
dat niet het souvereiniteitsregt over het schip per fictionem
met dat over het territoir gelijk gesteld werd, maar dat de
fictie alleen in den naam lag, en dus slechts eene schijn-
fictie was. Men vergat daarbij, dat, schoon territoir tjij
uitnemendheid aan het souvereiniteitsregt van den staat on-
derworpen was, het zulks daarom toch niet bij uitsluiting
was, en dat men aan het schip daiarom slechts den naam
territoir gaf, omdat het regt, op welks eerbiediging het
eerste evenzeer aanspraak had, bij het laatste als het belang-
rijkste object van souvereiniteitsregt alleen ongedeerd gelaten
werd, eene anomalie, waarvoor in waarheid geen enkele
deugdelijke grond aanwezig was.
Dit souvereiniteitsregt nu blijft steeds op het schip kleven,
waar het zich ook moge bevinden. Het volgt het schip van
de territoriale wateren op de zee en van deze op de terri-
toriale wateren van een\' vreemden staat. Wij hebben echter
niet alleen acht te slaan op de souvereiniteit van den staat,
waartoe het schip behoort, maar ook op die van het gebied,
waarop het schip zich bevindt. Wat de zee betreft, deze is
aan geene souvereiniteit ónderworpen, de zee is nulli-m ter-
ritorium; zoolang het schip zich daar bevindt, plaatst zich
dus regtens geene andere souvereiniteit naast die van het
schip. Daarom heeft in abstracto de belligerent tegen den
neutrale geen regt van confiscatie of van onderzoek. Hij
mag geen\' voet op dat schip zetten zonder vergunning van
den staat, waartoe het schip behoort. Zelfs de contrabande
mag hem daartoe niet tot voorwendsel verstrekken. De handel
van den onzijdige zelfs in wapenen behoort zoo vrij mogelijk
te zijn. De onafhankelijkheid van den onzijdigen staat geeft
diens onderdanen daartoe het regt. En het beweren, dat
door den toevoer daarvan de neutraliteit geschonden zoude
worden, mist_ allen grond. Alleen de staat kan neutraal
zijn, en bij gevolg de neutraliteit schenden; de neutrale
koopman, wien het ook in den regel alleen om winst te
doen is, kan zulks niet. En al kon hij het, zijne handeling
zoude nog geene schending der neutraliteit zijn, zoo hij
slechts aan beide partijen evenzeer zijne wapenen levert.
En evenmin kan het regt van noodzakelijkheid, de leer
der zelfverdediging, daartoe leiden. Het zal den belligerent
nooit aan wapenen ontbreken; en zoo zij hem niet toegevoerd
werden, hij zoude er zich zelf genoeg kunnen verschaffen.
Ook wordt hij door dien toevoer in waarheid niet sterker.
Hetgeen hij aan wapenen wint, verliest hij wederom in
geld. Zooveel hij door den toevoer der eerste in kracht
toeneemt, zooveel neemt hij daarin door de uitgaaf van het
laatste af.
De onhoudbaarheid van de leer der contrabande blijkt ook
uit hare onbepaaldheid en uit de vruchtelooze pogingen van
meer dan twee eeuwen, om in dit gebrek te voorzien door
de optelling van hetgeen daartoe behoort.
Het is dan ook volstrekt onmogelijk zulk eene algemeene
bepaling te geven. Geen enkel voorwerp of het kan in den
oorlog van eenige dienst zijn , en omgekeerd, geen enkel oor-
logswerktuig of het kan ook buiten den oorlog gebruikt
worden. Dus alles is contrabande of niets. De woestheid der
vroegere eeuwen bragt het algemeene handelsverbod, de leer
dat alles contrabande was, mede. Berst sedert het midden
der 17° eeuw begon men de contrabande te beperken tot die
voorwerpen, welke daaronder bepaaldelijk gerangschikt wer-
den. Het is aan de beschaving van den tegenwoordigen, of
laten wij liever zeggen van den toekomstigen tijd voorbe-
houden de tweede leer, dat contrabande niet bestaat, in het
volkenregt te vestigen.
Evenmin mag het vermoeden, dat een schip de blokkade
geschonden heeft, den belligerent het regt geven zich in volle
zee aan boord van dat schip te begeven. De blokkade mag
zich alleen tot het territoir en de territoriale wateren der
oorlogvoerende partijen bepalen. De zee, die aan geen van
beide behoort, mag en kan ook niet veroverd worden. De
regten van voorkoming en vervolging (droits de prêvention et
de suite) mogen dus in het volkenregt niet langer worden
toegelaten.
Van het regt van onderzoek blijft dan niets anders over
dan dat naar de nationaliteit van het schip. En ook daartoe
mist de belligerent het regt. Willen de andere staten het
hem toestaan, het is voor hem eene gunst, die uit den aard
der zaak zoo beperkt mogelijk moet opgevat worden. Wen-
schelijker zoude het ons echter voorkomen, dat men de na-
tionabteit op eene andere wijze bewees, in dier voege, dat
de belligerent het schip niet behoefde te betreden. Of eene
algemeene overeenkomst tusschen alle volken, dat het gebruik
eener valsche vlag als zeeroof zoude gestraft worden, niet
in die moeijelijkheid zoude kunnen voorzien, is eene vraag,
die wij slechts op te werpen, niet te beslissen wagen. De
afschaffing van het nemen van den vijandelijken privaat-
eigendom zoude het geheele regt overbodig maken.
De uitspraak van de prijs-geregten van het oorlogvoe-
rende land zoude door een en ander voor het grootste ge-
deelte vervallen. Waar dan nog beregting noodig mogt zijn
zouden wij het verkieselijker achten één vast geregtshof,
zamengesteld uit juristen van alle landen, beurtelings zitting
houdende in elk dier landen, en dus vrij van den invloed
van regtoverheerschende en regtverminkende orders in council
te zien optreden.
Dit wat de zee betreft. Maar hoe op vreemde wateren ?
Daar hebben wij tweeërlei souvereiniteitsregt met elkander in
conflict. De souverein van het water is evenzeer souverein
als die van het schip. Maar de eerste heeft boven den laatste
een kennelijk voordeel. Hij kan het conflict voorkomen door
alle vreemde schepen uit zijn gebied te weren \'). Maakt hij
V, d. is het regt van blokkade op vreemde wateren bepaaldelijk
een regt. Geblokkeerd gebied is veroverd gebied, üit dat gebied kan
de belligerent ieder weren, en den overtreder van dit verbod met con-
fiscatie straffen. Behalve bij de blokkade krijgt dit verbod tegenwoor-
dig alleen nog slechts in tijd van oorlog eene zeer gebruikelijke toe-
passing. !)e neutrale staten plegen soms alle oorlogschepen, meestal
echter alleen de buit gemaakte prijzen uit hun gebied te weren. Zoo
vaardigden onze Staten reeds in 1658 eene ordonnantie uit, waarbij zij
alle oorlogschepen die met prijzen onze havens binnen kwamen , te gelijk
met deze aan het regt van confiscatie onderwierpen. Anders evenwel
was onze handelwijze in den Americaanschen vrijheidsoorlog met den
Americaanschen kaper jones, die met twee Engelsche prijzen in Sept.
1779 Texel binnenliep en daar tot den 27 Dec. vertoefde, toen onze
Staten, niettegenstaande den aandrang van Engeland niet verder dan
een bevel tot ontruiming wilden gaan. Zie daarover behalve de boven
(bl. 189) aangehaalde bronnen: Jhr, Mr, d. m. m. d\'hangest Baron
van dit regt geen gebruik, het is eene gunst, die zoo beperkt
mogelijk moet opgevat worden. Het schip , dat vreemde
wateren betreedt, onderwerpt zich aan al de voorwaarden, die
de vreemde souverein hem op wil leggen, m. a. w. het on-
derwerpt zich aan de souvereiniteit van het vreemde land.
Het heeft als het ware twee souvereinen. Aan beider juris-
dictie is het gelijkelijk onderworpen, want de schepelingen
bevinden zich niet alleen op het schip, zij bevinden zich ook
op het vreemde water.
Het gebruik heeft hier een onderscheid tusschen oorlog-
en koopvaardijschepen aangenomen. Dit onderscheid echter
schijnt mij toe geen\' stevigen grondslag te hebben. De
vreemde staat heeft tot wering of toelating van beide een
gelijk regt. Daarenboven is het eene ongerijmdheid aan het
eene schip het territoriale karakter te geven, en aan het
andere niet, omdat het eene met soldaten bemand en gewa-
pend is , terwijl het andere die verdediging missen moet.
Wanneer er eenig onderscheid moest aangenomen worden, het
zou gegrond moeten zijn niet op een uitwendig maar op een
inwendig verschil, op een verschil, dat in de essentie van
beide soort van schepen en niet in de accidentalia van beide
zijnen oorsprong heeft. Maar een zoodanig verschil is er
d\'yvoy tan mijdeecht, Franlcrijk\'s invloed op de huitenlandsche aan-
gelegenheden der voormalige Nederlandsche republiek , p. 46, 121 sqq.
In onze dagen heeft de Engelsche regering ook een\' dergelijken maat-
regel genomen met betrekking tot den Americaanschen opstand. Immers
den 4 November 1863 zijn door den hertog van New-Castle instruc-
ties uitgevaardigd, waarbij verboden werd de wederzijdsche prijzen in
Britsche wateren binnen te brengen, op straffe voor den captor
van onttrekking dier prijzen aan zijne magt, en verplaatsing daarvan
onder de jurisdictie der Engelsche regering, totdat zij behoorlijk door
de oorspronkelijke eigenaars zouden zijn opgeëischt. Vgl. hierover de
discussiën over de zaak der Tuscaloosa, naar aanleiding der motie van
den heer peacocke tot afkeuring dér handelwijze van de regering, op
den 28 April 1864 in het Engelsche Parlement gevoerd, in the Times
van 29 April.
in waarheid tusschen het oorlog- en het koopvaardijschip niet
te vinden i).
Behoort dus de territorialiteit op zee geheel ongedeerd te
blijven, op vreemde wateren is dit geenszins het geval. Waar
de beschaving schijnt te vorderen dat zij over hare eene be-
perking, de oorlogsregten, zegeviere, vordert zij tevens, dat
de andere, de territoriale jurisdictie, zegeviere over haar.
Zooveel zij op het eene gebied winnen moet, zooveel moet
zij ook op het andere verliezen.
De woestheid en het wantrouwen der midden-eeuwen be-
hooren voor de zachtheid en het vertrouwen van onze tijden
te wijken. — Aan den eenen kant mag de neutrale van den
oorlog geenen last hebben, aan den anderen kant is het
wenschelijk, dat de vreemde onderdanen den vreemden refter
even gerustelijk hunne belangen toevertrouwen, als aan den
regter van hun eigen land. Het zijn deze beide beginselen,
die deze stof beheerschen, en met het souvereiniteitsregt der
staten in de meest mogelijke overeenstemming zijn.
Moge de tijd niet ver verwijderd zijn, waarop men naar
waarheid zal kunnen zeggen, dat de strijd tusschen onzen
regel en zijne beperkingen, op die wijze volstreden is!
\') Vgl. nE RAXNBVAL I, 26.3 „Le bâtiment de guerre n\'a de plus
«que lui que le privilège de la force, c\'est-à-dire son canon, pour le
,?défendre.quot;
MASCHRIFT.
Nadat pag. 246 reeds afgedrukt was, zijn er ook omtrent
de Deensche blokkades klagten vernomen, welker gegrond-
heid in de memorie van antwoord onzer regering op het
verslag over de definitieve begrooting van buitenlandsche
zaken eenigermate erkend wordt; uit deze memorie blijkt
immers, dat de blokkade van sommige havens althans niet
altijd effectief schijnt geweest te zijn.
STELLIWCEI,
Nulla antinomia inter L, 1 § 1 D. nautae caup. et L. unie.
uit. D. furii adv. naut.
II.
Fidejussoris in duriorem causam accepti nulla est obli-
gatio.
III.
De ouders zijn niet verpligt, hunne overspelige en bloed-
schendige kinderen (deze laatste behoudens het geval van
Art. 88 al. 4 B. W.) te onderhouden.
IV.
Ten onregte beweert Prof. opzoomer, dat de vruchtge-
-ocr page 310-bruiker alleen de spiegels, schilderijen en andere sieraden,
door hem aangebragt, kan terugnemen.
V.
De wissel aan de order van den trekker en die aan de
order van een\' derde, alleen ten einde daarvan de betalino-
O
te vorderen, zijn reeds wissels vóór het endossement.
Jl
VI.
Als de gefailleerde nalatig blijft aan het accoord te vol-
doen, kunnen de schuldeischers alleen de nakoming en niet
de ontbinding daarvan vorderen.
VII.
Het voorschrift van Art. 610 B. Ev. ziet alleen op gijzeling
voor dezelfde schuld.
VIII.
Ten onregte beweren chauveau en helie (I, n°. 524), dat
Art. 200 C. P. eene uitzondering op Art. 58 van datzelfde
wetboek is.
IX.
Art. 75 C. P. is niet op in een vreemd land genaturali-
seerde onderdanen toepasselijk.
301
X.
Het Avis du Conseü d\'État van 38 0ct.-20 Nov. 18 06
sur la compétence en matière de délits, etc. omvat zoowel
misdaden als wanbedrijven.
XI.
De instructiën van den Hertog van New-Castle van 4 Nov.
1863 (zie boven pag. 396) bij gelegenheid van de aanhouding
der Tuscaloosa, zijn in overeenstemming met het volkenregt.
XII.
Volkenregtelijke beginselen, door \'slands wetten niet ge-
huldigd, mogen door den regter niet worden toegepast.
XIII,
De regel: „schip is territoirquot; ziet in het schip noch terri-
toir, noch quasi-territoir.
XIV.
De ruimere erkenning der territorialiteit bij het oorlog-
dan bij het koopvaardijschip is geheel willekeurig.
XV,.
Het is wenschelijk, dat het buit maken van vijandelijken
privaat-eigendom afgeschaft worde.
Teregt beweert cherbüliez: „L\'intervention préventive ou
„réglementaire de l\'Etat, lorsqu\'elle ne répond pas à un
„besoin réel, n\'est pas seulement inutile, elle est nuisible.
„Elle est encore nuisible, quoique répondant à un besoin
„réel, si les abus de la liberté qu\'elle empêche n\'égalent
„pas en importance les satisfactions qui résulteraient de l\'en-
„tier usage de la liberté.quot;
XVII.
De invoering der zoogenaamde onstoffelijke rijkdommen in
de staathuishoudkunde leidt tot verwarring en dwaling.
XVIII.
Bij de openbare aanbesteding van publieke werken behoort
de buitenlandsche mededinging niet te worden uitgesloten.
OVER
I)E WERKINRIGTINGEN VOOR ARMEN
IN NEDERLAND.
-ocr page 314-