-ocr page 1-

r

DE WERKINRIGTINGEN YOOE AEMEN

IN NEDERLAND. quot;
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

op gezag van ben kectos magniïicüs

Dr. .J. I. DOEDES,

GEWOON H00GLEEEA..VK IN DE GODGKIEEÏÏDE EAOULTEIT,

met toestemming van den academischen senaat

EN

VOLGENS BESLUIT DER UEGTSGELEBllDE FACULTEIT,
TEB VUaKKWGING VAN DEN GRAAD
VAM.

Doctor in hel Romcinsch en Hedendaagsch Eegt

aan de hoogeschool te utrecht,

DOOR

FREDERIR OOSTER,

GEBOSKr; TE Ai\'. STKUD AM,
TB VERDEDIGEN

op dingsdag 14 junij 1864 des namiddags ten 2 üke.

----

Inbsp;u t r e c h t ,

J. DE KRÜYFF,
186 4.

-ocr page 2-

Geaiukt bij L, E. BOSCH EN ZOON.

-ocr page 3-

VOORREDE.

Toen ik op het gebied van het armwezen een ondenverp
zocht voor mign Academisch proef schrift, werd, mijne
aandacht reeds spoedig gevestigd op de inrigtingen tot
werkverschaffing, die in den laatsten tijd op vele plaatsen
van ons vaderland zijn daargesteld, en nam ik mij voor
te onderzóeken, in hoeverre die inrigtingen in staat zijn
het pauperisme te doen verminderen en of de oprigting
daarvan, op plaatsen waar ze nog niet bestaan, als wen-
scheUjk Jcan beschouwd worden. Nu zal het welligt dezen
of genen, diê soms dit geschrift ter hand mogt nemen,
vreemd toeschijnen dat ik met geen enkel woord gewag
heb gemaakt van de Maatschappij van weldadigheid; doch
de vele en uitmuntende stukhen, die daarover reeds ver-
schenen zijn, (o. u. in het Pantheon voor
1857 en in
de Bijdragen voor Staats-, Provinciaal en Gemeentebestuur
van
1858) maakten het, mijns inziens, overbodig daarover
nog meer te schrijven. Daarenboven hel ik bepaaldelijk

-ocr page 4-

let oog gehad op de geheel plaatselijke inrigting en, waarin
de armen worden opgenomen, zoodra zij zich aanmelden;
en het spreekt mn zelf, dat de Maatschappij van Wel-
dadigheid, waar de opneming der hehoeftigen niet anders
plaats hee-ft dan tegen betaling eener aanzienlijke geldsom,
niet tot deze soort van instellingen behoort.

Bat het overzigt der thans hier te lande bestaande
werkinrigtingen niet zoo volledig is, als ik gaarne ge-
wenscht had, wijle men deels aan den korten tijd, waar-
over ik voor de bewerking dezer proeve te beschikken
had, deels aan de moeijelijkheden aan een onderzoek van
dien aard verbonden. — Mijnen opregten dank aan allen
die mij, op eene of andere wijze, in dit onderzoek be-
hulpzaam zijn geweest.

Bij het verlaten dezer Academie, is het mij eene be-
hoefte U allen. Hooggeleerde \'Heeren, dank te zeggen
voor het onderwijs van u ontvangen; U, in het bijzonder,
hooggeachte Promotor,
O. va.k Rees voor de welwillende
en belangstellende wijze, waarop Gij mij bij het schrijven
dezer proeve hebt bijgestaan.

Ui

-ocr page 5-

INHOUD.

INLEIDING..............

Gerste Eamp;oofdstnk.

GESCHIEDENIS DEK VEKKINKIGTINGEN lïf NEDEIILAND

Tweede Moofdstulc.

NADEELEN EN YOOKDEELEN DEK WEEKIKRIGTINGEN

leerde tfoofdstuh.

Blz.
1.

31.

DOOK WIE EN HOE MOETEN WEEKINKIGTINGEN DAAKGE-

STEL.D WOKDEN .............59.

-ocr page 6-

iquot;

I

■gt;: I ■ \'

mmm\'mmâ

m

K

■1\'.

si

-ocr page 7-

INLEIDING.

In de middeneeuwen was de verzorging der
armen geheel aan de kerk en aan de bijzondere
liefdadigheid overgelaten. De wijze waarop die
ondersteuning werd verleend, vooral de geregelde
en meestal ruime uitdeelingen der kloosters, had de
bedelarij en den lediggang ook van lieden , die
tot arbeid geschikt waren, zeer in de hand ge-
werkt. En toen nu tegen het einde der 15\'^\'= en
het begin der lö*^® eeuw die toestand, zoo door
de afschaffing der lijfeigenschap als door de ver-
beurdverklaring van geestelijke goederen en het

Zie: K. G. Kiues. Die Englische Armenpflege. 1863
hladz. 5.

-ocr page 8-

opheffen der kloosters nog aanmerkelijk was ver-
ergerd, zag men overal naar middelen uit om
in dien toestand verbetering te brengen. Dat
de voorname oorzaak dier armoede moest gezocht
worden in eene al te ruime uitoefening der lief-
dadigheid werd reeds toen ingezien, zooals uit
de geschriften van dien tijd blijkt. Zoo dringt
Lüther er op aan dat alle bedelarij en vooral
het bedrijf der bedelmonniken zou worden afge-
schaft, dat geene ondersteuning moest worden
verleend aan hen, die tot arbeiden in staat wa-
ren en dat de ondersteuning niet te ruim zou
wezen maar zich tot het allernoodigste moest be-
palen.
Calvijn , uitgaande van het gezegde
van
Paulus : wie niet arbeidt zal ook niet eten,
veroordeelt het geven van aalmoezen aan hen ,
wier luiheid daardoor wordt gevoed.\') — In deze

\') Es ist genug dass Ziemlich die armen versorgt werden,
dabei sie nicht Hungers sterben noch erfrieren.

Zie: Zeitschrift für Staatswissenschaft. 1860, bl. 536.

Pauperes, quibus Ecclesiae liberalitas ignaviae est occasio
eleemosynis minime esse alendos, tum communis sensus dic-
tât, tum etiam clare docet
Paulus. Zie H. Wiskeman, Dar-
stellung der in Deutschland zur Zeit der Heformation herr-
schenden nationalökonomischen Ansichten. 1861, bladz. 79.

-ocr page 9-

beginselen nu, wering der bedelarij en geen on-
derstand dan aan waarlijk behoeftigen, lag reeds
de kiem opgesloten van het verschaffen van ar-
beid in plaats van ondersteuning.

Hoe zoude men toch anders de ware be-
hoefte van de uit luiheid voorgewende weten
te onderscheiden ? Hoe zoude men de bedelarij
weren, indien niet aan hen, die konden arbei-
den maar geen werk vonden, gelegenheid werd
gegeven om zelf in hun onderhoud te voorzien?
Vooral deze laatste omstandigheid gaf veelvuldig
aanleiding tot het daarstellen van inrigtingen tot
werkverschaffing. Wel poogde men overal door
steeds strengere strafbepalingen een einde te
maken aan de bedelarij, doch hoe gestreng die

\') Reeds in 1561 werd in Wurtemberg bepaald: Diejenigen
Welche kräftig genug sind zu arbeiten aber keine arbeit
finden können, sollen unterstürzt werden, aber dafür der Herr-
schaft oder Stadt arbeiten, damit sie nit bei dem heüigen
Almosen der Faulheit gewonnen und werklos werden. Zeitschr.
f. Staatsw. 1860. bladz. 538,

Ook Lüdovicus Vives (de siibventione pauperum) wil reeds
dat alle armen, zelfs blinden, zouden werken.

Zie: Mr. J de Bosch Kempek. De letterkunde orer het
Armwezen in de 16\'^® eeuw in Jaarboeken voor Regtsg. en
Wetg. dl. 12 bladz. é76.

-ocr page 10-

maatregelen ook wezen mogten, nergens vermog-
ten ze het bedelen te doen ophouden; vandaar
het denkbeeld om die bedelaars door arbeid tot
werkzame lieden te maken.

Voornamelijk in de vorige eeuw werden in
bijna alle landen van Europa inrigtingen tot
werkverschaffing (op allerlei wijzen) daargesteld;
doch nagenoeg overal, en zoo ook in ons vader-
land , bleven het op zich zelf staande pogingen ,
die wel voor eenen tijd de armoede deden af-
nemen, maar omdat ze niet stelselmatig of niet
met de noodige gestrengheid werden doorgevoerd,
alsook omdat men zich daarvan al te veel voor-
stelde , op den duur niet aan de daarvan gekoes-
terde verwachtingen konden voldoen.

Alleen in Engeland werd het verschaffen van
arbeid als stelsel en als algemeen geldend be-
ginsel in de armverzorging opgenomen. Reeds

\') Zie over die strafbepalingen tegen het bedelen en de
ongenoegzaamheid daarvan :
Naville, Charité légale dl. 2
bl. 285 vlg.

2)nbsp;Zie: de Géeando. De la bienfaisance publique, dl. 3.
bl. 516 vlg.

3)nbsp;Zie: Mr. O. van Eees, de Engelsche werkbuizen; in
Tijdschrift voor het Armwezen dl. 5. afl. 3. blz. 120 vlg.

-ocr page 11-

de wet van 1601 had bepaald dat aan invalide
armen ondersteuning, aan valide echter arbeid
zou worden verschaft. Door verschillende oor-
zaken , doch voornamelijk omdat men van dit
beginsel meer en meer afweek en óf in het ge-
heel geen arbeid óf slechts schijnbaren arbeid aan
de ondersteuning verbond, nam echter het aan-
tal armen voortdurend toe, waardoor eene her-
ziening der wetgeving meer en meer noodig werd.
Het gevolg hiervan was de wet van 1834, die
een algemeen stelsel van werkhuizen invoerde met
de bepaling dat daar buiten geene ondersteuning
zoude worden verleend behalve in zeldzame ge-
vallen van tijdelijken onderstand of van ziekte.
Wil men dus oordeelen over den invloed van een
algemeen stelsel van werkverschaffing in de plaats
van ondersteuning, dan kan men zich alleen be-
roepen op de ondervinding in Engeland na 1834,
en dat die ondervinding, vooral wanneer men de
nog steeds beperkte uitvoering der wet in aanmer-
king neemt, verre van ongunstig is geweest, zal ik
later aantoonen.

Ik ga nu over tot de eigenlijke behandeling

-ocr page 12-

van mijn onderwerp en zal beginnen met een
overzigt van den vroegeren en tegenwoordigen
toestand der werkinrigtingen in ons vaderland,
om daarna de voor- en nadeelen daarvan uitéén
te zetten en ten slotte mede te deelen hoe ze
moeten zijn ingerigt om haar doel, bestrijding
van het pauperisme, te bereiken.

-ocr page 13-

EERSTE HOOFDSTUK.

De werkinrigtingen voor armen
in ISTederland.

Eene volledige geschiedenis te leveren van alle
vroeger in Nederland bestaan hebbende werkin-
rigtingen, ligt niet in mijn voornemen. Alleen
wil ik een paar voorbeelden bijbrengen om aan
te toonen waaraan, mijns inziens, het mislukken
dier inrigtingen moet worden toegeschreven, daar
dit vaak wordt aangevoerd als een waarschuwend
voorbeeld om niet op dien weg van proefnemin-
gen voort te gaan; waarna ik een beknopt overzigt
wil geven van hetgeen thans van dien aard bij
ons gevonden wordt.

Het oudste werkhuis waarvan wij mel-
ding vinden gemaakt, is dat te Amster-

-ocr page 14-

dam in 1654 gebouwd, tot wering der bede-
larij die, niettegenstaande de strenge verorde-
ningen zoowel tegen het bedelen zelf als tegen
het geven aan bedelaars , voortdurend toenam.
Dit werkhuis diende deels tot spinhuis voor ver-
oordeelde vrouwen, deels tot tuchthuis voor
jeugdige misdadigers, deels tot verbeterhuis voor
venerische vrouvi^en en voor lieden, door hunne
familie opgesloten , deels tot gedwongen werk-
plaats voor bedelaars langs de straat opgevat,
en stond daarbij open voor al wie drie Jaren in
de stad gewoond had. Wanneer wij nu vermeld
vinden dat de tegenzin der gemeente tegen het
werkhuis zoo groot was, dat zij meermalen de
door de dienders opgevattenen ontzette, dan kan
het, dunkt mij, niemand verwonderen dat door
zulk eene inrigting de bedelarij niet voldoende
kon worden geweerd. Verder zien wij, dat de
verdiensten geheel ten voordeele van het huis
bleven, zoodat de verpleegden niet het minste
belang hadden om te werken en zich dus wel
zoo weinig mogelijk ingespannen zullen hebben.
Hoe ontoereikend trouwens dit werkhuis was

\') Zie: Voornaamste stukken getrokken uit de handelingen
der algemeene Armeneommissie over het Departement Holland.
\'sHage 1805—1808, dl. I bladz. 141 vlg.

2) Zie de ordonnantiën van 1613, 1617, 1652, 1654 in
Handvesten van Amsterdam, bladz. 831. vlg.

-ocr page 15-

voor de bestaande behoefte kan daaruit bhjken,
dat er behalve de ongeveer 450 in het werkhuis
opgenomene vrijwilligers, in 1805 nog 60,000
personen waren die tijdelijk of voortdurend be-
deeling ontvingen.

De eerste eigenlijke werkinrigtingen, (niet zoo
als dat van Amsterdam vereenigd met een tucht-
huis, maar louter voor behoeftigen) werden op
het einde der vorige eeuw tot stand gebragt,
zooals te Harlingen in 1768, te Haarlem in 1771,
te Hoorn in 1777, te Enkhuizen in 1780, te
Leiden in 1796. Ook het nog bestaande werkhuis
te Amsterdam, waarop ik later terug kom, werd
in dezen tijd (1778) gebouwd.

De finantieële verwachtingen die men toen
van werkinrigtingen koesterde, kan men leeren
kennen uit de oprigting van het Economisch
werkhuis te Enkhuizen in 1780. Het geld
hiertoe benoodigd werd verdeeld in aandeelen
a
f 50. In de eerste vijf jaren zoude er
geen interest worden bataald, doch na dien tijd
zoude men uitdeelen; mogt er meer ge-
wonnen worden, dan zoude dit strekken ter vol-
doening van het door de diaconie en het aal-
moezeniershuis geschoten geld; en wat er dan
nog als winst over bleef, zoude gelijkelijk tus-

O Zie voorn, siukkcu enz. dl. 1 bladz. 303 vlg-.

-ocr page 16-

sehen de beide laatstgenoemde inrigtingen wor-
den verdeeld. Geen wonder voorzeker, dat men
met zulke vooruitzigten aan het werk gaande, wel-
dra zeer teleurgesteld werd. Nu stelde men zich
wel niet overal zulke gunstige uitkomsten voor,
doch de meening was toch algemeen, dat derge-
lijke inrigtingen, eenmaal aan den gang gebragt,
zich zonder verdere hulp zouden kunnen staande
houden, iets dat wel tot de onmogelijkheden zal
behooren, daar men in werkinrigtingen meestal
alleen zulke menschen krijgt, die niet in staat
zijn door arbeid in hunne behoeften te voorzien.

In het begin dezer eeuw werden nog eenige
inrigtingen in het leven geroepen tengevolge
der pogingen van de algemeene armencommissie
over het Departement Holland, die onder de
middelen om den toestand der armen te verbe-
teren weder het verschaffen van werk op den
voorgrond had gezet. Zoo kwam o. a. de

Eeeds de Staatsregeling\'van 1798 bepaalde in art. 47:
/)De maatschappij bedoelende in alles de welvaart van alle
hare leden, verschaft
arbeid aan den nijver en, onderstand aan
den onvermogenden. Moedwillige lediggangers hebben daarop
geene aanspraak.quot; De wet van 15 Junij 1800 schreef dan
ook voor (art, 30 vlg.) «dat het uitvoerend bewind zorg zoude
dragen voor het aanleggen en organiseren van zoodanige werk-
huizen en gestichten als geschikt zijn om daarin den behoef-
ligen arbeid en de arme kinderen eene nuttige opvoeding te

-ocr page 17-

armen-fäbriek te Monnikendam tot stand, die zoo
voortreffelijk ingerigt was, dat zij den prijs weg-
droeg door de Nederlandsche huishoudelijke
Maatschappij voor de beste werkinrigting uitge-
loofd. In 1816 reeds was deze inrigting in
verval door gebrek aan vertier. Dit schijnt
vreemd, doch wanneer wij zien dat men reeds
kort na de oprigting, niet tevreden met het ver-
schaffen van werk aan de armen uit Monnikendam
zelf, eene overeenkomst met Leiden aanging
om daar voor rekening van Monnikendam te
laten w^erken, dan ligt de oorzaak voor de hand.
Men beschouwde die inrigtingen te veel als fa-
brieken , waar men trachten moest zooveel

verschaffen.quot; Wegens den grooten tegenstand, zoo van burger-
lijke als van kerkelijke besturen, kwam echter deze wet nooit
in werking.

Zie daaromtrent: Denkbeelden omtrent eene wettelijke rege-
ling van het armwezen in Nederland voorgedragen door Mr.
H. W. Tydeman , Mr. J. Heemskehk Az. en Mr. J. W,
Tydeman. Amsterdam 1850. blz. 15 vlg.

\') J. C. W. Le Jeune. Geschiedk. nasporingen omtrent
de armoede en de bedelarij, \'s ïïage 1816, alwaar op bladz.
146 eene tabel voorkomt van de toenmaals in Nederland be-
staande werkinrigtingen.

Zie voorn, stukken enz. dl. 1 bl. 221.

Dit duiden ook de meeste namen dier inrigtingen aan;
zoo had men
kousenfabrieken, spin- en weeifubrieken, tapijt-
hhriekeH enz. Gaat men nu uit van het denkbeeld om eene
fabriek daar te stellen, dan komt men spoedig in de ver-

-ocr page 18-

mogelijk geld te verdienen, in plaats van daarin
eenvoudig een middel te zien om, zij het dan
ook ten koste van eenige opofferingen, de waarlijk
behoeftigen, die niet kunnen werken, te onder-
steunen en de geveinsde armen van het vragen
om onderstand af te schrikken, in één woord
een toetsteen der armoede.

In dezen geest waren de werkhuizen, eenige
jaren later in Friesland opgerigt, die tegelijk
dienden tot verplegings-gestichten voor oude
lieden, kinderen en gebrekkigen en tot werk-
huizen voor hen die konden werken. Men be-
sloot geene bedeeling meer te geven dan eenige
tijdelijke ondersteuning in geval van ziekte. De
arbeid was deels fabriekarbeid, deels landbouw;
ook werden de armen soms tegen een laag dag-
geld bij boeren verhuurd. Hoe gunstig hiervan
de werking was, blijkt o. a. daaruit dat te Stiens
bij de opening van het armhuis in 1834, van
de 217 bedeelden slechts 62 zich in het arm-

leiding om, bv. door verhooging van loon, de beste arbeiders
zoo lang mogelijk te houden en de slechtste zoo spoedig
mogelijk te verwijderen; terwijl men in eene werkinrigting, die
aan haar doel beantwoordt, juist alleen de ongeschikste arbeiders
aantreft.

Zie Mr. W. C. Mees. De werkinrigtingen voor armen
uit eén staathuishoudkundig oogpunt beschouwd, Rott. ISéé.
bladz, 228 vlg.

-ocr page 19-

huia lieten opnemen , terwijl de overigen in hun
eigen onderhoud gingen voorzien. Te Huizum
werd in 1837 een armhuis geopend, waarin
van de 101 bedeelden slechts 28 werden opge-
nomen. Daartegenover stonden evenwel eenige
bezwaren, namelijk de moeijelijkheid om geschikt
werk te vinden en om dat voor een redelijken
prijs af te zetten en de weldra toenemende aan-
vragen om in het armhuis te worden opgenomen.
Dit laatste scheen daaraan toe te schrijven dat
het verblijf in de armhuizen te gemakkelijk
was, eene zaak, die met weinig moeite te ver-
helpen valt. Over het algemeen schijnt evenwel
de werking dier armhuizen vrij gunstig te zijn
geweest; althans in 1862 bestonden er in Friesland
nog 22. Dit aantal was vroeger iets grooter;
doch er zijn er eenige opgeheven op het platte
land, waar in den regel ook altijd minder be-
hoefte aan dergelijke inrigtingen bestaat dan in
de steden, daar de bezigheden op het land min-
der aan wisselingen en stilstand onderhevig zijn
dan fabriekmatige arbeid.

In de laatste jaren zijn ook in Drenthe vele
arm- of werkhuizen opgerigt, waarvan het ge-
tal in 1862 reeds 20 bedroeg met een gemid-
deld aantal van 800 bewoners, meestal ouden.

\') Zie verslagen over den toestand der provincie Drenthe,

-ocr page 20-

gebrekkigen en kinderen. De gewone bezigheden
bestaan in spinnen, naaijen, mattenmaken, touw-
pluizen en eenigen veldarbeid; zij die daartoe
nog in staat zijn, werken ook bij anderen in
daghuur. Naast de armhuizen wordt in alle ge-
meenten ook nog bedeeling aan huis gegeven;
hetgeen ook wel bijkans onvermijdelijk is door-
dien de armhuizen geheel kerkelijke instellingen
zijn die het harde beginsel van uitsluiting van
alle bedeeling aan huis bezwaarlijk kunnen toe-
passen. De geldelijke uitkomsten zijn niet wel op
te geven, daar het bestuur meestal vereenigd is
met dat der diaconie als bestuur voor huiszit-
tende armen. De voordeelen die men opgeeft
als aan de Drentsche armhuizen verbonden, zijn
tweederlei; ten eerste, dat de kinderen geregeld
onderwijs ontvangen en ten tweede, dat velen, die
anders niet zouden werken, nu alle krachten inspan-
nen om zich buiten het werkhuis te kunnen red-
den. De gunstige werking der armenhuizen wordt
zeer geroemd en hun aantal neemt jaarlijks toe.

Geheel gelijk aan deze Drentsche armhuizen
is het armhuis te Rotterdam; aldaar worden
niet anders opgenomen dan hoogbejaarden en

\') Een eigenlijk werkhuis bestaat in Drenthe alleen te
Meppel, waarvan de kosten in 1863 bedroegen
f 1963.24
terwijl aan wei-kloon
f 750 werd uitbetaald. Zie Prov. YeJquot;
van Drenthe over 1862, hl. 247.

-ocr page 21-

invaliden. De beste hiervan worden uitgekozen
tot het verrigten van huisselijke werkzaamhe-
den en tot het maken der in liet huis benoo-

digde kleederen.

De overigen laat men, om

ze bezig te houden, touw pluizen, pluksel ma-
ken, netten breijen en schoenpennen snijden.
Van hetgeen de verpleegden daarmede verdienen,
ontvangen zij als zakgeld voor tabak, snuif
enz. terwijl het overige in de kas van het armbe-
stuur wordt gestort. De opbrengst hiervan bedroeg
^uwer in de laatste 8 jaren gemiddeld
f 1310.

De meeste overeenkomst met deze werkhuizen
heeft het werkhuis te Amsterdam, reeds in 1783
opengesteld.^) In de eerste tijden diende het
voornamelijk als bedelaarsgesticht en als bewaar-
plaats voor hen, die met voorkennis van het ge-
regt wegens slecht levensgedrag werden opgeslo-
ten ; later werden daarin nog opgenomen bedelaars
veroordeeld om later naar de Ommerschans te ww-
den gebragt, gegijzelden wegens overtredingen
der stedelijke reglementen en verordeningen, civiel
gegijzelden voor schulden, vrijwilligers tegen beta-
ling van kostpenningen en personen bij regterlijk
vonnis wegens wangedrag of verkwisting tot opslui-
ting veroordeeld. Deze laatste klasse van personen

\') Zie N. S. Caliscii. Liefdadiglieid te Amsterdam. 1851,

Wadz. 119 vlg.

-ocr page 22-

werd onderscheiden in geldgasten en requestgas-
ten, waarvan de eerste eene betere verpleging
genoten in een afzonderlijk gedeelte van het
gebouw, terwijl de laatste even als de overige
bevolking op de werkzolders geplaatst werden.
Sedert 1856 wordt alleen de laatste soort,
de zoogenaamde requestgasten, nog opgenomen;
hun aantal is echter zeer luttel in vergelijking
van de eigenlijke bewoners: de vrijwilligers, die
terstond worden toegelaten op vertooning van
een bewijs door buurtraeesters af te geven, dat
zij op de opname aanspraak hebben. De mannen
en vrouwen worden in afzonderlijke localen ver-
pleegd ; de gehuwde vrouwen mogen des Zondags
hunne echtgeijooten, de kinderen hunne ouders
bezoeken. Voör de zieken en bejaarden zijn
afzonderlijke vertrekken. Aan de kinderen wordt
geregeld schoolonderwijs gegeven; aan de vol-
wassenen , wanneer zij dit verlangen, eenmaal
per week godsdienstig onderwijs, terwijl des Zon-
dags zoowel voor de Protestanten als voor de
R. Catholyken godsdienstoefening wordt gehou-
den. Wat de werkzaamheden aangaat, die be-
staan voornamelijk in weven, spinnen, hekelen ,
breijen, naaijen, pluizen van touw, huisselijke
dienst enz. Het loon dat de verpleegden hier-
mede verdienen, kunnen zij besteden tot aankoop
van eenige levensmiddelen, waartoe eene kantine

-ocr page 23-

in het gebouw aanwezig is; .de verpleegden ont-
vangen echter hetgeen zij verlangen op de werk-
zolders. De duur der verpleging was vroeger
bepaald op twee maanden, doch is nu aan reff en-

O

ten overgelaten; velen komen des najaars in het
werkhuis en verlaten het tegen den zomer, om
tegen den winter weder terug te komen. In de
zomermaanden is de toegang voor valiede armen
gesloten. Het aantal verpleegden wisselde in
de laatste tien jaren nagenoeg niet anders af,
dan naar mate de winter meer of minder gestreng
was. Ook de kosten bleven nagenoeg dezelfde,
zooals uit onderstaande tabel blijkt.

Gemid-
deld getal
bewoners.

Schoolgaande

kinderen
op 31. Dec.

Jaartal.

Uitgaven.

Subsidiën.

Aanmerkingen.

130.576
100.939
96.817
88.054
78.270
74.606
73.843
75.716
81.391
80.911

61.363
76.380
73.602
63.923
56.235
54.259
56.524
59.162
64.190
64.147

915*

971*

900

815

635*

741

69é

731

767

735

157
178
187
88
120
143
120
124
127
109

*nbsp;waarvan 900 vrij-
willigers.

*nbsp;waarvan 959 vrij-
willigers.

1853

54

55

56

57

58

59

60
61
62

*nbsp;tijdelijke sluiting
wegens brand.

Gemiddelde kosten
30 ct per dag.

\') Zie de jaarlijksche verslagen omtrent den toestand der
gemeente Amsterdam.

-ocr page 24-

Van anderen aard zijn de inrigtingen, die in
den laatsten tijd op vele plaatsen zijn opgerigt,
namelijk die, waar de armen alleen des daags
tegen een gering loon en tegen genot van voe-
ding aan het werk worden gesteld. Ben paar dier
inrigtingen wil ik eenigzins nader beschouwen.

Vooreerst die te Gouda. De hand over hand
aldaar toenemende bedelarij deed eenige inge-
zetenen het plan opvatten om die bedelaars
door het verschaffen van werk van de straat te
weeren en daardoor de armoede te verminderen.
Weldra was een vrij aanzienlijk kapitaal voor-
handen ; het gemeentebestuur stond kosteloos een
lokaal af en den Januarij 1850 werd de
inrigting geopend. Men besloot iedereen op te
nemen, die zich des morgens vóór 8 uur zoude
aanmelden; later werd bepaald dat men zich
den dag te voren reeds moest aanmelden, omdat
bij slecht weder sommige armen liever in de
inrigting werkten dan daar buiten; ook worden
geene gehuwde vrouwen (dan in geval zij verlaten
zijn of wanneer de man afwezig is) zonder haren
man opgenomen. De werkzaamheden bestaan
voornamelijk in touw pluizen, het maken van
matten, zwavelstokken, netten, het zagen en
hakken van hout, het wieden der straten , in
het algemeen allerlei werk dat weinig productief,
onaanzienlijk en vervelend is. Van het ver-

-ocr page 25-

diende werkloon geniet de werker de helft wan-
neer het zonder, een derde wanneer het met
gereedschappen verkregen is.

Het werk geschiedt deels met grondstoffen
aan anderen toebehoorende, waarvoor een bepaald
loon gegeven wordt, deels voor rekening der
inrigting; terwijl de leden der inrigting regt
hebben om armen voor zich te laten werken
tegen een loon van 2^/2 cent per uur ten voor-
deele der inrigting. Dat hiervan zeer veel gebruik
wordt gemaakt, blijkt uit den post van ƒ 178,15
die als //personen in dienst genomenquot; onder de
ontvangsten voorkomt. Het loon dat de be-
hoeftigen verdienen, is zeer gering; het hoogste
was 12, het laagste cent per dag. De
voeding is ongeveer dezelfde als in de gevange-
nissen; een paar malen werd daarin wijziging
gebragt, doordien de toeloop in de inrigting te
groot was; alsdan werd het middageten vervangen
door roggebrood, waarna velen verklaarden dat
2ij dat ook wel buiten de inrigting konden ver-
dienen. Des Zondags mogen zij de inrigting
bezoeken, die van de afgeloopen week vier dagen
daarin gewerkt hebben; na gezamenlijk onder
behoorlijk toezigt de kerk te hebben bezocht,
Wordt het middageten uitgereikt, waarna de ver-
pleegden voor het verdere gedeelte van den dag
Worden ontslagen. De kosten der inrigting

-ocr page 26-

worden voor een deel gevonden uit interest van
aanwezige gelden, voor ruim een derde gedeelte
uit voordeelen van den arbeid en voor verreweg
het grootste gedeelte uit contributien en giften.

Van het aantal verpleegden en van de kosten
der inrigting levert onderstaande tabel een overzigt:

Gemiddeld getal

Uitga-

ven na aftrek

Jaartal\'

verpleegden

van verdiend loon

Aanmerkingen.

per dag.

en verkocht werk.

\\

Sept. 49—Dec. 50

80

f

6264.36

—Dec. 51

100

6161 91

,1 53

124

-

5796.20

i\'

tot

31 Maart 54

121

-

11594.38

[

a

II 55

147

-

8969.72

a

y 56

159

-

7233.99

«

« 57

119

-

4310.08

Saldo op 31 Maart ,

II

« 58

85

-

4691.33

aanwezig / 10,535.86. i

u

II 59

79

-

3119.37

n

60

41

-

2329.94

a

61

38

-

3664.83

a

« 62

69

-

5893.64

II

63

81

-

3959.01

II

« 64

54

Gemiddeld

95

f

4706.46

of 13,5 et. per persoon per ^

Terwijl nevensgaande staat van ontvangsten en
uitgaven over het laatste jaar een overzigt van
het geheele geldelijk beheer geeft.

Zie W. J. Fortüijïi Droogleeveb. Geschiedenis der werk-
inrigting tot wering der bedelarij te Gouda. 1859,

-ocr page 27-

m

Staat van entrangst en uitgaaf der werklnrigting te Gouda
van 1 April 1862-31 Maart 1863.

ONTVANGSTEN.

Contributiën ......

Giften........

Interessen.......

Verkocht werk.....

Personen in dienst genomen.
Verschillende ontvangsten .

Totaal

fnbsp;33.79

-nbsp;2900.83®

-nbsp;603.53

-nbsp;478.72®

-nbsp;112.49

-nbsp;2194.57

_ 734._

-nbsp;230.37®

-nbsp;43.80

-nbsp;40.04

-nbsp;135.22»

-nbsp;20,26
-nbsp;655.29»

f 8181.935

UITGAVE»,

Gereedschappen..........

Voeding . ...........

Werkloonen . ..........

Verwarming en brandstof. ......

Verlichting...........

Grondstoffen...........

Salarissen............

Bedienden uit de opgenomenen . , , . ,
Drukloon en vergaderingkosten

Wasscherij...........

Huisdienst............

Verschillende uitgaven. .......

f 3205.44

-nbsp;636.66

-nbsp;398.28

-nbsp;3389.48

-nbsp;178.15

-nbsp;373.92«

Saldo . .

Totaal . .

f 8181.93«

-ocr page 28-

De voordeelen, die de werkinrigting heeft op-
geleverd, bestaan vooreerst hierin, dat de bedelarij
geheel heeft opgehouden, ten tweede dat zoowel
de particulieren als de armbesturen gerustelijk
onderstand kunnen weigeren aan wie niet in de
inrigting wil gaan werken, terwijl de vermin-
dering in het aantal verpleegden wordt toege-
schreven aan de betere opvoeding en de mindere
verwaarloozing der jeugd, grootendeels het ge-
volg der werkinrigting.

Eene dergelijke inrigting bestaat ook te Lei-
den , doch wordt aldaar niet door particulieren
maar door het gemeente-bestuur bekostigd.
De aanleiding tot de oprigting was dezelfde als
die te Gouda, namelijk de steeds toenemende
bedelarij. De inrigting werd den 13 Dec. 1852
geopend voor ieder, die daarin verlangde opge-
nomen te worden, zonder dat men zich van te
voren behoefde aan te melden. Alleen voor ge-
huwde vrouwen is de inrigting gesloten, wan-
neer ook niet de man medekomt, tenzij deze
afwezig is. De kinderen worden naar de stads-
scholen gezonden, alwaar hun de voeding uit
de inrigting gebragt wordt. De voeding is on-
geveer dezelfde als te Gouda; des morgens droog

Zie een uitmuntend verslag dezer inrigting in het Tijd-
schrift voor het Armwezen voor 1864, aflevering 1.

-ocr page 29-

roggebrood met melk, des namiddags 1 pd. aard-
appelen met groente; des avonds roggebrood met
koffij; de kinderen beneden de 12 jaar ontvan-
gen eene halve portie. Het vrerk dat daar ver-
rigt wordt, is deels loonarbeid, deels voor eigene
rekening; mattenmaken, wolpluizen, breijen,
linnen weven, katoenweven , spinnen , touwplui-
zen maken de voornaamste werkzaamheden uit;
daarbij wordt nog zooveel mogelijk partij ge-
trokken van de kunde der verpleegden; zoo zag
ik daar een kleermaker, wiens verzwakt gezigt
hem niet meer toeliet om zwarte stof te naaijen,
dien men aan het werk hield met het vervaardi-
gen van wit linnen jasjes. Het verdiende loon
wordt naar verkiezing eens of tweemaal per week
uitbetaald. Dit bedroeg in 1862 gemiddeld on-
geveer 6 cent per dag. Straf wordt zeer zelden
toegepast; is ze echter noodig, dan bestaat ze
in gedeeltelijke onthouding der voeding of in
wegzending. Hoe het aantal verpleegden eene
voortdurende strekking heeft om te verminderen ,
(behalve in de drie laatste jaren, waarin het
door bijzondere omstandigheden weder hooger
was) en hoe gering de werkelijke kosten dezer
inrigting zijn, toont onderstaande tabel aan:

-ocr page 30-

Gemiddeld
getal verpl.
per dag.

Gemiddelde

kosten
per dag.

Jaartal.

Subsidien.

Aanmerkingen.

f 7.000
14.198
13.000
10.000
8.500
7.000
5.000
4.000
5.000
7.000
9.000
7.000

1852

53

54

55

56

57

58

59

60
61
62
63

f
- 10
- 10
- 10
- 10
- 8
- 8
8

-10.

158
288
336
275
215
158
164
117
139
231
310
245

.55
.40
.27
.80
.33
.08
.30
50.
.70
.87
.90

Gemiddeld

219

9.16

f 7448

Ruim der bevolking be\'
stond uit kinderen.

Op 31 Dec. 1863 was aa»
kapitaal aanwezig /\'7 316.21\'

iKatoenerisis.

JBrand eener katoenfabriek
^en gedeeltelijke stilstand der
iwolfabrieken.

terwijl men uit nevensgaanden staat van ontvangst
en uitgaaf zien kan, hoe die uitgaven zich over de
verschillende hoofden hebben verdeeld. De post
van / 93.20® als
giften uitgetrokken, toont het
bedrag der giften aan van de bezoekers der inrig-
ting , die besteed worden om aan de behoeftigste
kinderen. bejaarden en weduwen des winters
eenige kleedingstukken uit te reiken; vandaar
dan ook, dat men die post als
uitdeelingen we-
der voor hetzelfde bedrag onder de uitgaven op-
genomen vindt.

-ocr page 31-

STAAT van ontvangst en uitgaaf der werklnrigting
te Leiden over 1S63.

IKKOMSTEN.

Saldo der vorige rekening.......

Van verschillende werkzaamheden:

Mattenmakerij.....f 4130.92

Wolpluisloon.....- 602.27»

Breiloon....... - 196 84

Linnenweverij ...... 14542.74®

Katoenweverij.....- 1733.60

Spinloonnbsp;1549.40®

Touwpluizerij.....- 275.09®

Diverse werkzaamheden . . - 274.64®
Te zamen . . .

Subsidiën der gemeente........

Giften.............

Buitengewone outvangsten .......

19.95 s

-nbsp;23305.52®

-nbsp;7000.—

93.20»

-nbsp;921.44

f 31340.12®

Totaal

UIT GAVEN.

Onderhoud der gebouwen ....
Voor zalen en keukengereedschap

Gereedschappen.......

Grondstoffen........

Salarissen ....... . »

Arbeidsloon.........

Voeding..........

Licht en brandstof ......

Verschillende uitgaven .....

Uitdeelingen ........

Batig saldo

325.10®
206.12®
205.15
14309.31®
1298.38
5011.21®
8219.91
1000.78®
131.54®
93.20®

539.39

f 31340.12®

Totaal

-ocr page 32-

Als voordeelen door de werkinrigting verkre-
gen noemt men, behalve het ophouden der be-
delarij , vooral dit, dat het burgerlijk armbestuur
onnoodig geworden en opgeheven is en dat de
subsidiën aan de verschillende diaconiën (in 1853
bedragende
f 23,000) door eene jaarlijksche ver-
mindering van 10% nu geheel zijn opgehouden.

Inrigtingen als die te Leiden en te Gouda
zijn in ons land vrij talrijk en worden in de
laatste jaren meer en meer opgerigt. Zoo kwam er
in 1857 eene tot stand te Leerdam (Z. Holland),
die, hoewel op kleine schaal en daardoor,
voor zooverre ik heb kunnen nagaan, vrij kost-
baar, zeer gunstig werkt. De hoofdwerkzaam-
heden bestaan in het pluizen van touw, naaijen
en breijen. Vroeger werden er ook vleeschpen-
nen gesneden, doch die vonden geen aftrek.
Het maken van kant, in den beginne beproefd,
werd ook spoedig gestaakt, omdat meisjes, die
in staat waren dit te leeren, meer konden ver-

Het aantal opgenomenen bedroeg gemiddeld per dag:
iu 1857 — 17
// 1858 — 16
// 1859 — 15
// 1860 — 16
« 1861 — 19
«. 1863 — 17

\') Zie ü. J. W, Roidanus. De werkinrigting te Leerdam,

■1

Schoonlioven 1857.

-ocr page 33-

dienen met naaijen of door in eene dienst te gaan.
De voeding is matig en het loon gering; voor
touwpluizen wordt
3 cent per pond betaald. —
Te Delft bestaat sedert 1856 eene werkinrigting
door particulieren bestuurd, waar in 1862 ge-
middeld 122 personen, deels in deels buiten
de inrigting werkten. De hoofdwerkzaamheden
zijn spinnen en tapyten weven. Het gemid-
delde loon bedroeg
f 6 per maand. Zoo
verrees er ook voor eenige jaren eene te Scheemda
(Groningen), waar de verpleegden gedeeltelijk
gehuisvest en gevoed, gedeeltelijk alleen aan het
werk gesteld worden.

Er is echter nog eene andere soort van inrig-
tingen tot werkverschaffing, die nog veel talrijker
zijn, namelijk die, waar men, zonder aan de armen
huisvesting, voedsel of kleeding te geven, ze
alleen tegen eenig loon werk verschaft, hetzij in
daartoe ingerigte werkplaatsen, hetzij aan hunne
eigene woningen.

Zoodanige instelling bestaat te Veenendaal
en dient tevens voor de bewoners van Ede.
Aldaar wordt namelijk sedert 1857 hennip

\') Meerdere inlichtiiigen, o a. omtrent de kosten der inrig-
ting, die ik gaarne had kunnen mededeelen, werden mij ge-
weigerd.

Zie Kerkelijke Courant van 19 Maart 1864.

Deze instelling is de eenige van dien aard in de pro-
vincie Utrecht.

-ocr page 34-

gesponnen voor de zeildoek-fabriekanten van
Krommenie, waar men toen geene personen
konde vinden, die zich onafgebroken met
dit werk wilden bezig houden, terwijl de
bewoners van Veen endaal eene bijzondere ge-
schiktheid voor fabriekmatigen arbeid hebben en
dien altijd boven veldarbeid verkiezen. Het
werk was spoedig geleerd; de noodige gereed-
schappen werden aangekocht en een klein ge-
bouwtje gezet, waarin echter slechts een klein
aantal mannen en jongens werkt, daar de groote
meerderheid (meest vrouwen) aan huis werken.
Gemiddeld wordt hierdoor aan 230 menschen
werk gegeven, die te zamen ongeveer ƒ 5000
aan arbeidsloon ontvangen, terwijl de kosten
der inrigting ter naauwernood ƒ 500 \'s jaars
bedragen. Het loon is gering; voor een jon-
gen, die het rad draait, 10 centen daags; eene
zeer goede spinster, die den geheelen dag door
arbeidt, kan met moeite 30 centen verdienen;
de meeste vrouwen werken over dezelfde hoe-
veelheid 3 dagen; sommigen nog langer. Daarbij
is de toezending der hennip niet groot genoeg
om voortdurend werk te kunnen geven, terwijl
de moeite, die de fabriekanten nu reeds hebben
om met het machinale fabriekaat te wedijveren,
de vrees doen ontstaan, dat deze inrigting lang-
zamerhand geheel zal te niet gaan.

-ocr page 35-

Zoo heeft ook te Oudewater de diaconie eene
instelling, waar de armen door het pluizen van
touw eenig loon kunnen verdienen. Hiermede
worden ongeveer 100 menschen (meest aan hunne
woningen) bezig gehouden. Het eigenaardige
dezer inrigting is dat ze, zonder eenige bijdrage,
zich zelve in stand houdt.

Van dezen aard is ook het werkhuis te Gro-
ningen, in 1841 opgerigt, waar de hoofdwerk-
zaamheden bestaan in het pluizen van touw,
het vervaardigen van dweilgoed, gangloopers en
verschillende soorten van grof linnen.

Het aantal opgenomenen bedroeg gemiddeld
in 1859 37
// 1860 — 36
// 1861 — 47
// 1862 — 53

„ 1863 — 47 personen per dag.

Het loon bedroeg gemiddeld 15 a 20 cent
per dag en wordt steeds lager gehouden dan dat
in de vrije nijverheid; voor touw pluizen werd
vroeger 3 cent, in de laatste jaren 4^2 cent per

De bestuurder, vreezende dat ik achter het fijne van de
zaak
zoude komen, waimeer hij mij meer dan dit mededeelde,
weigerde mij bepaald alle verdere inlichtingen.

Zie: U. G. Schilthuis Jz. Vereenigingen tot weldadig-
heid enz. in 1850 te Groningen bestaande, bladz. 5. en de
jaarlijksche verslagen van het Algemeen Diakengezelschap der
Ned. Herv. Gemeente te Groningen.

-ocr page 36-

ffi betaald. De kosten der inrigting zijn, voor
zooverre die uit de Verslagen zijn op te maken,
niet aanzienlijk.

Instellingen van deze soort bestaan voorts nog
te Amsterdam (die alleen des winters in werking
is), te Wormerveer, te Monnikendam, te Hoorn,
te Beverwijk en op vele andere plaatsen van
ons vaderland.

\') Li het verslag over 1859 wordt uitgerekend, dat niet al-
leen de inrigting zichzelve instand houdt maar zelfs eene winst
van /\'S668.38 heeft opgeleverd. Wanneer men echter hierbij
de ontvangene giften en legaten in aanmerking neemt, die
minstens het dubbele der bovengenoemde som hebben bedra-
gen, dan ziet men dat ook dit werkhuis het gewone lot van
alle werkinrigtingen deelt en meer kost, dan de opbrengst van
het werk bedraagt. Behalve dit werkhuis, wordt bij strenge
winters nog de gelegenheid gegeven om iets te verdienen door
het stukslaan van steenen.

Volgens het regeringsverslag bestaan er in ons land ruim
100 dergelijke inrigtingen tot werkverschafikg. Hieronder ziju
ook diegene gerekend, die slechts gedurende een bepaald ge-
deelte des jaars werken, die verreweg de meerderheid uitmaken.

-ocr page 37-

m

TWEEDE HOOFDSTUK.

ISTadeélen. en voordeelen der werk-
inrigtingen.

Terwijl men vroeger van de werkinrigtingen
alléén de voordeelige zijde beschouwde of althans
de voordeelen daarvan steeds op den voorgrond
plaatste, is men in den laatsten tijd en vooral
nadat in de werken van
Malthüs , Naville en
Mees de nadeelen der werkinrigtingen waren
aangetoond, als het ware geheel omgekeerd en
heeft men, afgeschrikt door het nadeelige aan
slechte inrigtingen verbonden, te veel voorbij-
gezien het voordeel, dat goed ingerigte werk-
huizen kunnen ten gevolge hebben. Niet weinig
hebben daartoe bijgedragen de valsche voorstellin-

-ocr page 38-

gen van Naville , die het verkeerde in sommige
inrigtingen aanwezig steeds ais van alle instellin-
gen van dien aard onafscheidelijk doet voor-
komen. Zoo beweert hij, om maar één
voorbeeld te noemen, dat alle werkhuizen de
onzedelijkheid zouden bevorderen, terwijl het
toch bij eenig nadenken in \'t oog valt, dat dit
geheel afhangt van de wijze, waarop de werk-
huizen zijn ingerigt en door strenge regelen zeer
goed te vermijden is.

Het eenige nadeel, dat mijns inziens onaf-
scheidelijk aan alle werkinrigtingen, van welken
aard ook, verbonden is, is dat der mededinein»-

O O

met de vrije nijverheid. De andere nadeelen,
die als noodzakelijke gevolgen der werkinrig-
tingen worden voorgesteld, zijn óf te vermijden óf
worden ten onregte als nadeelen beschouwd.

Onder de laatste soort reken ik het bezwaar
door
Naville®) geopperd, als zouden werkinrig-
tingen onvermijdelijk een stelsel van staatsarmen-
zorg tengevolge hebben.

Hoewel het zeer waar is, wat de heer de Bruyn
Kops zegt, //dat het er meer op aan komt hoe
er bedeeld wordt, dan wel wie bedeeltquot;, en het

\') Deel I bladz. 235 vlg. Les maisons de travail sont
antant d ecoles de vices enz.
Deel II blz. 73 vlg.

Beginselen van Staathuish. dl. ii blz, 413.

-ocr page 39-

dus zeer verkeerd is alle staatsarmenzorg aïs
zoodanig reeds te veroordeelen, zoo heeft deze
echter in vele landen en ook ten onzent vele be-
strijders gevonden , en wel voornamelijk omdat
men meent dat aan die armverzorging van
Staatswege eigenaardige bezwaren verbonden
zijn, die bij de particuhere en kerkelijke hefda-
digheid niet aanwezig zijn. Zoo voert men
ten eerste aan dat de staatsarmverzorging altoos
de strekking heeft om de armoede te vermeerderen,
en dat wel te meer naarmate zij volkomener en
stelselmatiger werkt , en om dit te bewijzen be-
roept men zich dan op het voorbeeld van Engeland,
als zoude deze stelling zich daar hebben bewaar-
heid. Al konde men nu bewijzen dat werkelijk

\') L\'effet général de la bienfaisance (zegt Cheebümez) est
d\'augmenter l\'impréToyance des pauvres, par conséquent de
produire l\'indigence, la misère, le paupérisme; d\'accroître
dans l\'avenir les maux qu\'elle soulage dans le présent.
Comment la bienfaisance produit elle cet effet? En affaiblis-
sant la responsabilité individuelle du pauvre et la sanction qui
en résulte; en faisant naitre chez lui une attente contraire à
Tenchainement naturel des causes et des effets, c\'est à dire
au cours naturel des choses. Ainsi, plus l\'attente sera géné.
raie et fondée, plus les effets en seront grands car l\'intensité
d\'une cause est la mesure exacte de l\'action de cette cause.
La charité légale est donc
le plus vicieuai de tous les modes
d\'assislance,
car c\'est celui qui produit l\'attente la plus générale
et la plus fondée. (Dictionnaire de l\'Economie Politique, ia
voce; Bienfaisance publique.)

-ocr page 40-

in Engeland de armoede steeds vermeerderd was,
dan nog zoude men eigenlijk niets anders hebben
bewezen, dan dat aan de staatsarmenzorg groote
moeijelijkheden bij de tenuitvoerlegging verbonden
zijn. Doch het tegendeel is waar. In Engeland
is in de laatste jaren het aantal armen nagenoeg
jaarlijks verminderd. Ten bewijze hiervan strekke
het getal der gemiddeld op één en dag verpleegde
vallede armen (de eenige ware maatstaf van het
pauperisme). Dit bedroeg:

In 1849 — 228.823
// 1850 — 191.910
// 1851 — 168.124
// 1852 -- 149.160
K 1853 - 139.575
// 1854 — 135.191
// 1855 — 146.631
„ 1856 ~ 154.228
!gt; 1857 — 140.075
Alzoo in negen jaar tijds, niettegenstaande de
aanzienlijke vermeerdering der bevolking, eene
vermindering van 39 op het getal valiede ver-
pleegden

Wil men nog een voorbeeld, zoo kunnen wij
vermelden dat het aantal armen in Ierland ver-
pleegd van 226.452 in 1851 gedaald is tot

\') Cf. Kries. Die Englische Armeiipflege, blz. 41.

-ocr page 41-

43.272 in 1860. Dus in negen jaren eene ver-
mindering van 5 tot 1.

Nu moge het waar zijn dat gedurende die
jaren door landverhuizing op groote schaal het
aantal inwoners in Ierland aanzienlijk verminderd
is en door allerlei maatregelen de welvaart aan-
merkelijk is toegenomen, op zich zeken zijn die
omstandigheden onvoldoende om eene zoo sterke
vermindering der armoede te verklaren ; voor een
goed deel moeten die aan de nieuwe regeling
der staatsarmenzorg worden toegeschreven.

Een tweede bezwaar tegen staatsarmverzor-
ging is, dat hare regelen zelve aan zulke armen,
die binnen de termen dezer regelen vallen eene
aanspraak geeft op bedeeling ; en dat zij aldus
de armen gewent aan het denkbeeld van een
regt op onderstand. Bekend is het hoe over het
al of niet bestaan van dat regt op onderstand
is getwist. Mijns inziens heeft dit daarom zoo-
veel bestrijding gevonden, omdat men uit het regt
op onderstand reeds dadelijk in gedachte over-
ging op het regt op arbeid, het regt om te

Zie PüSDT, in Journal of the Statistical society of London,
dl. 25.

Navillb I bladz. 66. Lorsque la contrainte légale est
employée pour lever les deniers qui doivent servir au soula-
gement de l\'indigence, le pauvre acquiert naturellement l\'idée,
qu\'il a un droit positif à être assisté.

-ocr page 42-

leven, en de regeling der loonen: denkbeelden
die, hoewel in naauw verband staande met het
regt op onderstand, daarvan geenzins de nood-
zakelijke gevolgen zijn. Neemt men echter aan
dat in een beschaafden staat niemand van honger
en gebrek mag omkomen, en wil men daarbij
de bedelarij niet toelaten, dan zal men wel nood-
zakelijk een regt van den behoeftige om onder-
stand te vorderen moeten aannemen. Laat men
nu maar aan den staat de vrijheid om dien onder-
stand slechts te verleenen onder de voorwaarden
die hij daaraan verbinden wil, dan geloof ik niet
dat de toekenning van dit regt eenig bezwaar
zal opleveren. Daar echter ook aan de werkin-
rigtingen het verwijt is gedaan het denkbeeld
aan een regt op onderstand te versterken, zoo
kom ik daarop later terug.

Een derde bezwaar tegen de staatsarmen-
zorg is dat zij niet is en niet kan zijn het werk
der liefde en dus niet uitgaat van het eenige
ware beginsel waarvan alle armverzorging moet
uitgaan. \') Dit is volkomen waar, doch het is dan
ook niet uit liefdadigheid dat de staat de armen-
zorg op zich neemt, maar alleen omdat dit on-
vermijdelijk is. Wanneer toch iemand werkelijk
aan het allernoodigste behoefte heeft en zoowel

Zie: Vissering. Beginselen van Staathuishoudkunde, dl.
II. hladz. 368.

-ocr page 43-

SI

de particuliere als de kerkelijke liefdadigheid hem
niet kunnen of niet willen ondersteunen , dan
zal, zoo men althans niet wil dat die arme van
gebrek omkome, de staat die ondersteuning op
zich moeten nemen. Zoo heeft het dan ook onze
armenwet begrepen, die, de ondersteuning der
armen in het algemeen aan de particuliere en
kerkelijke liefdadigheid overlatende, bepaalde dat
de gemeente bij volstrekte onvermijdelijkheid on-
derstand zou verleenen. En dat die onvermijde-
lijke gevallen niet zoo schaarsch zijn als sommigen
wel hebben doen voorkomen, heeft de ondervin-
ding genoegzaam geleerd. Ook wordt van zelf de
staatsarmenzorg onvermijdelijk zoodra men de be-

\') Zoo zegt Mr. Alstorphius Grevelmk (Gedachten over
Armverzorging): „Schoot dan ooit in Nederland de liefdadig-
heid te kort ? Waar heeft men grootere behoefte gezien dan ia de
laatste jaren in den Bommelerwaard, toen de groote nood des
hongers in al hare woede en kracht alom schrik en ellende
verspreidde? of bij de laatste watersnood in N.-Braband en
Gelderland? Heeft ook zelfs toen niet de liefdadigheid mildelijk
gegeven
zóó dat men moest toeroepen: wij hebben reeds ge-
noeg ontvangen; gij hebt hougerigen. gevoed en naakten gekleed,quot;
Zulke toestanden zijn echter niet geschikt om het
voldoende der liefdadigheid in gewone tijden te staven. Bij
groote rampen wordt dikwijls meer in eenige dagen gegeven
dan anders in jaren, terwijl de armoede alsdan dikwijls minder
zwaar is dan op andere plaatsen zonder buitengewone oage-
iukken.

-ocr page 44-

delarij gaat verbieden. Nu zeggen wel sommigen i):
laat de bedelarij geheel vrij, zoo zal ze na ver-
loop van zeer korten tijd van zelf verdwijnen;
want de toenemende schare van bedelaars zal
aan de liefdadigheid leeren hare giften op eene
betere wijze te besteden en de bedelarij zal op-
houden, zoodra ze ophoudt winstgevend te zijn.
Maar zeer juist merkt hiertegen de heer
Blaupot
ten
Gate aan : dat zoo dit al waar mogt zijn,
het zeker geruimen tijd zou duren eer dit be-
wustzijn bij allen was ontwaakt en dat er in dien
tijd zulke groote scharen van bedelaars zullen ge-
komen zijn dat het onmogelijk zal wezen om
zonder krachtige hulp van den staat den inge-
slagen weg te verlaten. Daarbij geloof ik, dat
juist het vrijlaten der bedelarij het geven meer
zou doen toenemen dan verminderen; de onder-
vinding in ons vaderland heeft het dan ook geleerd.
Een verbod om te bedelen is dus onmisbaar. Doch dit
is niet mogelijk zonder tevens armverzorging van
staatswege aan te nemen.

Laat ons nu zien of inderdaad de werkinrigtingen
tot staatsarmenzorg voeren. Daar die echter hier te
lande reeds aanwezig is, zoo kan het niet de vraag

Zie o, a. C. de Beouchèee, Liefdadigheid en openbare
onderstand, blz. 73.

Verhandeling over het domicilie vaa onderstand 1860,
ïsladz. 33,

-ocr page 45-

zijn of ze daardoor ontstaat, maar alleen of ze daar-
door wordt uitgebreid. Gesteld een gemeentebe-
stuur rigt eene werkinrigting op en stelt den
toegang voor iedereen open. Dan zullen de particu-
lieren en kerkelijke armbesturen daarheen die armen
verwijzen, die zij niet voor werkelijk behoeftig
houden en dus öf in het geheel niet óf eenigzins
aarzelend zouden hebben ondersteund. Waren
die armen nu niet ondersteund en [niettemin
werkelijk behoeftig, dan zouden ze toch ten laste
der gemeente gekomen zijn; hadden ze geene
waarlijke behoefte dan zullen ze zich nu niet bij
het gemeentebestuur aanmelden uit vrees om
naar de inrigting gezonden te worden. In beide
gevallen wordt dus hierdoor de gemeentelijke
armenzorg niet uitgebreid. Maar het zal dik-
wijls gebeuren dat of de particulieren of de dia-
conien armen, die ze vroeger wel zouden hebben
ondersteund, nu eenvoudig naar de inrigting
verwijzen en in die gevallen wordt
dan werkelijk
de staatszorg uitgebreid. Is dit nu zoo afkeu-

1) Naville II bl. 73 geeft voorbeelden hoe particuliere
inrigtingen tot Staatsarmenzorg kunnen voeren, wanneer deze
namelijk door groote onkosten op het punt van te niet te
gaan, door den Staat worden overgenomen, om de ongelukkige
gevolgen, die de opheffing na zich zou slepen, te voorkomen.

De gevolgen zullen in dit geval weder dezelfde zijn: ver-
vanging der bedeeling aan huis door bedeeling onder voorwaarde
van te werken

-ocr page 46-

renswaardig ? Ik geloof het tegendeel, want
wat zal het gevolg zijn? Dat armen die vroeger
door eenvoudige bedeeling werden ondersteund,
nu niet anders worden geholpen dan onder voor-
waarde van te werken. En dat de laatste wijze
van onderstand te verleenen boven de eerste de
voorkeur verdient, behoeft toch wel geen betoog.

Een tweede bezwaar tegen de werkinrigtingen
ingebragt is dit, dat ze het denkbeeld aan een
regt op onderstand versterken.

Ik heb reeds boven gezegd dat ik geloof dat
er werkelijk zulk een regt op onderstand bestaat,
doch dat het tevens aan den staat moet vrij
staan om te bepalen op welke voorwaarden die
onderstand zal worden verleend. Zullen nu in-
derdaad de werkinrigtingen het denkbeeld aan
dat regt op ondersteuning versterken? Ik meen
dat dit denkbeeld reeds als van zelve ontstaat
zoodra men een stelsel van staatsarmenzorg afin-
neemt en dat het al of niet bestaan van werk-
inrigtingen daarop geen invloed zal uitoefenen

Zie Tijdschrift voor Staathuishoudlcunde en Statistiek, dl.
Vm. bladz. 196 vlg.

Dat dit denkbeeld aan een regt op onderstand echter
niet uitsluitend is toe te schrijven aan een algemeen, door
de wet bepaald en door den Staat bekostigd onderhoud, maar
evenzeer gevoed wordt door talrijke en uitgebreide instellingen
van liefdadigheid en vooral door bedeelingen op ruime schaal,
is reeds door den heer
Mees aangetoond. Werkinr. bladz. 204.

-ocr page 47-

Doch welke vrees doet de erkenning van dat
regt op onderstand ontstaan ? Is het niet deze,
dat de aanvragen om ondersteuning op eene
schrikbarende wijze zullen toenemen? En hoe
zal men die gevreesde gevolgen beter te keer
gaan, dan door aan de ondersteuning bezwarende
voorwaarden te verbinden. Wanneer nu maar de
ondersteuning door middel der werkinrigtingen
zoo karig is dat de toestand van den minsten
daglooner te verkiezen is boven dien onderstand,
dan zullen de werkinrigtingen niet alleen het
denkbeeld aan een regt op onderstand niet ver-
sterken maar een geschikt (zoo niet het eenige)
middel zijn om de kwade gevolgen, die de er-
kenning van dat regt zou kunnen hebben, te
voorkomen.

Een derde bezwaar tegen de werkinrigtingen in-
gebragt is, dat zij het aantal armen voortdurend
zouden doen toenemen ; \') want, zegt men, in den

\') Hoe mea zich ten bewijze hiervan ten onregte beroept
op Engeland, is reeds aangetoond in de Economist van 1853,
bladz. 115 vlg.

Het voorbeeld van een goed doorgevoerd werkhuisstelsel
levert eigenlijk alleen Ierland; In Engeland en Wales toch
werden in 1859 nog slechts 131.232 personen in werkhuizen
verpleegd tegen 744.3Ié daar buiten. Des te sterker spreken
dus de steeds verminderende cijfers, welke vermindering groo-
tendeels wordt veroorzaakt door die gemeenten, waar alleen of

-ocr page 48-

eersten tijd na de oprigting zal wel de armoede
verminderen, doch daar de bevolking steeds de
middelen van bestaan op hare uiterste grenzen
volgt, zal na verloop van weinige jaren, de ruimte
die daarin is ontstaan zijn aangevuld en de armoede
door gebrek aan werk zal zich even sterk naast
de inrigting doen gevoelen als te voren zonder
dezelve. Ik moet erkennen dat deze vermeer-
dering van armoede zeer goed door werkinrig-
tingen kan worden teweeg gebragt; dat dit dik-
wijls het geval is geweest, bewijzen trouwens de
talrijke voorbeelden daarvan bijgebragt; maar
om te weten wat hiervan de reden is, wil ik
kortelijk nagaan, welke de beginselen waren,
waarvan men vroeger bij de daarstelling van
werkinrigtingen uitging. Onder de oorzaken van
armoede rekende men als eene der voornaamste:
gebrek aan werk. Om nu die armen die wel

althans voor \'t grootste gedeelte onderstand iu het werkhuis
verleend wordt.

\') Zie voorbeelden hiervan aangehaald bij den heer Mees,
Werkinrigtingen bladz. 230 vlg.

Voornamelijk door Naviile.

Nog dagelijks hoort men klagen dat er zoovelen zijn
die wegens gebrek aan werk armoede lijden, doch hoe weinig
algemeen is nog de waarheid erkend, dat dit gebrek aan.
werk niet anders is te voorkomen dan door mindere toeneming
der bevolking, door landverhuizing en door vermeerdering of
meer productieve aanwending van kapitaal en dat het in zekere

-ocr page 49-

wilden werken maar geen werk vinden konden
te ondersteunen, stelde men eene werkinrigting
open; men wendde alles aan om het eergevoel
der armen te sparen en om de inrigting zoo
weinig vernederend mogelijk te maken en deed
daardoor het denkbeeld ontstaan dat de armen
niet werden onderhouden maar het hun uitge-
reikte voedsel en loon verdienden, Zoo had
zelfs het in 1790 te München door den graaf
von Rumford opgerigte arbeidshuis boven zijne
deur het schoonklinkende opschrift:
Rier ont-
vangt men geenerhande aalmoes.
Had men nu
ook al tevens met de werkinrigting op het oog
om daardoor de onwaardige armen van het vragen
om ondersteuning af te schrikken, het hoofddoel
bleef steeds verschaffen van werk zonder het
eergevoel van de armen te kwesten. Dit laatste

mate toch Vwe] altijd zal blijven bestaan. Gewoonlijk wordt dit
gebrek aan werk echter zeer overdreven en veelal de plaat-
selijke toestand als algemeen bestaande voorgesteld. Waren
er overal gelegenheden om bekend te worden met de aan-
vragen om werk, ook op andere plaatsen, en zagen de arbeiders
er niet tegen op om ook buiten hunne woonplaats te gaan
arbeiden, dan geloof ik, dat het spoedig blijken zou hoe
luttel in aantal de gevallen zijn dat er werkelijk
voor iemand
die werken wil,
gebrek aan werk bestaat.

\') Dit denkbeeld moest dan ook wel van zelf ontstaan,
aoolang men nog in den waan verkeerde dat armenwerkin-
arigtingea zeer goed zichzelve in stand konden houden.

-ocr page 50-

was nu juist het verkeerde; de armen ontvingen
wel geen ruim maar toch een voldoend loon, zij
vonden het verblijf in de werkinrigting niets
vernederender dan elke andere gelegenheid tot
arbeid en deden dus geene moeite om zich zon-
der haar te redden; integendeel het aantal aan-
vragen vermeerderde voortdurend. Geheel iets
anders echter is het wanneer men als hoofddoel
der werkinrigting stelt het afschrikken van het
vragen om onderstand door het aan dien onder-
stand verbinden van bezwarende voorwaarden.
Dan zal men, in plaats van de armen zoo
goed mogelijk te behandelen en hen in den
waan te brengen dat ze hun eigen onderhoud
verdienen, integendeel de inrigting zóó moeten
maken dat de behoeftigen, wanneer ze slechts
eenigzins kunnen, haar verlaten en zich zeiven
helpen en dan zal de werkinrigting, in plaats van
het aantal behoeftigen voortdurend te doen toene-
men , dit integendeel aanmerkelijk verminderen.
Wil men een voorbeeld, zoo zie men het getal der
opgenomenen in de inrigting te Leiden, dat (uitge-
nomen de drie laatste jaren doör buitengewone
omstandigheden) jaarlijks is afgenomen. \') Zoo is
in Engeland, als ook in Ierland het aantal ar-
men in de laatste jaren aanzienlijk verminderd.

\') Zie bladz. 2é.

Zie bladz. 34.

-ocr page 51-

Eene voorwaarde is er echter, buiten
welke deze vermindering der armoede niet
denkbaar is, namelijk dat men zich den regel
stelle van niet dan in uiterst zeldzame ge-
vallen, onderstand buiten de werkinrigting te
verleenen en dien regel steeds toepasse. Gaat
men van dien regel af, dan groeit langzamerhand
het aantal ondersteunden weder aan tot het vorige
cijfer en de werkinrigting zal alleen de uitgaven
hebben vermeerderd. Voorbeelden hiervan leveren
die gemeenten van Engeland op, waar het werkhuis-
stelsel niet gestreng is doorgevoerd. Dat het voort-
gaan met bedeeling naast het werkhuis den onder-
gang van vele dier inrigtingen (behalve in Engeland
waar de wet hare instandhouding vordert) ver-
oorzaakt heeft, behoeft wel niet gezegd te worden.

Een vierde bezwaar tegen de werkinrigtingen
ingebragt is de groote kostbaarheid daarvan. \')
Ik geef volkomen toe dat op zich zeiven beschouwd
de kosten dier inrigtingen altoos zeer aanzienlijk
zijn, en dat wanneer men de kosten per hoofd
berekent, die gewoonlijk grooter zijn dan wan-
neer men de armen aan huis bedeelt. Wel
meende men vroeger dat men toch door de ar-
men te laten arbeiden altijd zooveel zoude uit-
sparen als die arbeid waard was; doch de op-

\') Zie NA\\ai,LE I. bladz. 229.

-ocr page 52-

brengst van dien arbeid is meestal zeer gering
daar men, wegens de ongeschiktheid der armen
altijd gemakkelijk, dat is in den regel improduc-
tief werk zal moeten uitkiezen, terwijl de meestal
slechte hoedanigheid van het werk de opbrengst
nog geringer maakt; zoodat de aldus verkregen
verdiensten geenszins toereikende zijn om de
kosten te dekken die het onderhoud van gebou-
wen, werktuigen enz. vorderen. Daarbij komt
dat, wanneer de armen aan huis worden bedeeld,
zij altijd nog allerlei gelegenheid hebben om het
een en ander te kunnen verdienen, hetgeen de
bedeeling nog lager maakt, terwijl zij die gele-
genheid natuurlijk moeten missen, wanneer zij
in eene werkinrigting opgenomen worden. Was
het dus de vraag, hoe met de minst mogelijke
kosten een
bepaald getal armen te onderhouden,
dan zou men uit een financieel oogpunt de voor-
keur moeten geven aan gewone bedeeling. Maar
het aantal armen is niet altijd hetzelfde. Groo-
tendeels hangt dit af van de wijze waarop on-
dersteuning wordt gegeven; is die onderstand
gemakkelijk te verkrijgen en is ze ruim, dan
klimt het aantal armen veel sneller dan bij eenig-
zins moeijelijker of bij kariger bedeeling. Hoe
karig echter de gewone bedeeling ook zijn moge,
het ontvangen van geld, of levensmiddelen of
kleeding is zoo gemakkelijk, en aan het denk-

-ocr page 53-

beeld zelve gewennen de armen zoo spoedig, dat
deze steeds de strekking heeft om het aantal
armen voortdurend te doen toenemen. Voorbeel-
den hiervan te geven zal wel onnoodig zijn.
Verbindt men nu aan allen onderstand de be-
zwarende voorwaarde der opneming in de werk-
inrigting , dan zal het aantal ondersteunden
terstond aanzienlijk verminderen en, blijft men
vasthouden aan den regel van geen onderstand
buiten de werkinrigting te verleenen , gewoonlijk
voortdurend afnemen. Zoo kan het dus zijn dat,
hoewel de kosten per hoofd in de werkinrigting
veel hooger zijn dan bij de gewone bedeeling,
men toch in de geheele uitgave eene aanmerke-
lijke besparing verkrijgt, Om een voor-
beeld hiervan te geven, wil ik de kosten der
armverzorging van 1851 —1860 in Schotland en
in Ierland tegenover elkander beschouwen. In
Schotland is de verzorging der armen nog nage-
noeg geheel aan de kerk overgelaten en geschiedt
dus grootendeels door bedeeling aan huis, ter-

\') Hierdoor wordt dan ook, althans in de gevolgen, het
bezwaar weggenomen dat de werkinrigtingen kapitaal ont-
trekken aan de vrije nijverheid, want een gedeelte van het
geld, dat vroeger aan de armen werd gegeven en dus verloren
ging, zal nu opgespaard kunnen worden en zoodoende het
nationaal vermogen vermeerderen, waardoor dan tevens de
nijverheid kan worden uitgebreid.

-ocr page 54-

wijl in Ierland de armverzorging van staatswege
geschiedt en, op enkele uitzonderingen na, alleen
in werkhuizen gegeven wordt. Nu bedroegen in
Schotland de kosten van onderstand per hoofd
slechts 4 pd. st. 18 sh. tegen 6 pd. st. 18 sh,
in Ierland, doch daarentegen zijn de kosten in
Schotland jaarlijks toegenomen, terwijl ze in Ier-
land ieder jaar aanzienlijk zijn afgenomen.

Wat nu die kosten der werkinrigtingen, op
zich zeiven beschouwd, betreft, zoo heeft men
die dikwijls zeer overdreven voorgesteld en
daarvan tal van voorbeelden aangehaald, die
eigenlijk niets anders bewijzen dan dat eene
werkinrigting voor armen niet in staat is zich
zelve in stand te houden®). Wel zal altoos.

\') Zie: Purdy ia Journal of the Statistical Society of Lon-
don, dl. 25.

2) Zoo werd nog onlangs (UtrechtschDagblad 23 febr.) als voor-
beeld van kostbaarheid aangehaald het armhuis te Rotterdam,
als zoude dit
f 29,000 s\'jaars kosten. Reeds boven heb ik
vermeld dat de verpleging hier geheel op den voorgrond
staat, en dat het werk alleen als middel om de verpleegden
bezig te houden was ingevoerd en dat nogthans dit werk ge-
middeld
f 1310 \'sjaars opbrengt (zie bladz. 15).

Zoo haalt men ook het voorbeeld aan van Amsterdam, doch
wanneer men nagaat dat aldaar onder de verpleegden, voor-
eerst een groot aantal invabeden, ten tweede een zeker ge-
tal zieken en ten derde ongeveer 180 kinderen zijn, dan
moet men zich eerder verwonderen dat de kosten nog niet
grooter zija.

-ocr page 55-

het onderhoud per hoofd iets duurder komen dan
de bedeeling, doch dat dit niet zoo veel meer zal
zijn, blijkt uit de voorbeelden van Ierland, waar de
kosten 22,5 cent per dag en uit Engeland, waar
ze slechts 20 cent per dag bedragen. Nog veel
goedkooper zijn de werkinrigtingen waar de armen
alleen overdag werken en gevoed worden en toch
nog een gering loon verdienen om hun nacht-
verblijf te kunnen bekostigen; zoo bedroegen de
kosten te Leiden gemiddeld slechts 9,16 per dag.
Deze gunstige uitkomst zal evenwel niet als door-
gaande regel kunnen beschouwd worden, daar
de kosten in de inrigting, te Gouda, die nagenoeg
op denzelfden voet is ingerigt ongeveer 13,5 cent
bedragen. Dit is wel gedeeltelijk hieraan toe te
schrijven dat de werkinrigting te Gouda veel
kleiner is dan die te Leiden, hetgeen de kosten
betrekkelijk altijd grooter moet maken; maar de
hoofdoorzaak is toch, geloof ik, deze dat het
werk te Leiden veel productiever is, dan te
Gouda. Dit laat zich ook gemakkelijk verkla-
ren wanneer men de soorten van werkzaam-
heden in de beide inrigtingen met elkander
vergelijkt.

Een laatste bezwaar tegen de werkinrigtingen
aangevoerd, ligt hierin dat ze eene gevaarlijke
mededinging met de vrije nijverheid doen ont-

4

-ocr page 56-

staan. Zooals ik reeds boven gezegd heb, is
dit het eenige nadeel dat aan alle werkinrigtingen
onafscheidelijk verbonden is. Vroeger (en mis-
schien ook nu nog) meende men dat dit bezwaar
dikwijls voorgekomen doch ook zeer goed te ver-
mijden was. Verschillende wegen zijn hiertoe
beproefd doch alle te vergeefs. Zoo meende
men dit nadeel te kunnen ontgaan door de armen
alleen die goederen te laten vervaardigen die ze
zelve noodig hebben Doch aangezien het nu on-
mogelijk is dat de armen alles wat zij behoeven
zelve voortbrengen, zoo moet men om zich het
ontbrekende aan te schaffen , altoos eindigen met
een gedeelte van het geproduceerde te verkoo-
pen, zoodat dan de mededinging toch plaats
vindt. Dat het bezwaar niet vermindert wan-
neer, zoo als vroeger veelal geschiedde, de
regeering de goederen ten dienste van het leger
als anderzins opkoopt, spreekt van zeiven, daar
ineh het benoodigde anders door middel der vrije
hij verheid zou hebben verkregen. Een ander
middel om het bezwaar der mededinging te
ontgaan bestond daarin dat men de armen die

\') De aangewende pogingen om die mededinging te ontgaan
zijn door mij slechts daarom zóó kort teruggegeven, omdat
ze reeds breedvoerig zijn uiteengezet in het werk van den
beer
Mees, bladz. 55 vlg.

-ocr page 57-

goederen liet produceeren , waarvan men meende
dat de voorraad nooit te groot kon zijn, zoo als
levensmiddelen, linnen enz. Doch, de navraag
naar die goederen is niet onbeperkt en vermeer-
dert niet, zoolang niet de prijzen dalen. Van
daar dan ook dat de soms beproefde maatregel
om niet onder een behoorlijken prijs te verkoopen
geen ander gevolg had dan dat de goederen
niet konden worden afgezet.

Soms beproefde men om het nadeel der me-
dedinging te doen verminderen door er een
voordeel tegenover te stellen. Men liet name-
lijk de armen goederen produceeren die tot grond-
stoffen dienden voor andere fabrieken. Hierdoor
bleef echter de mededinging dezelfde voor dege-
nen die vroeger die grondstoffen leverden.
Een ander middel zocht men (en zoekt men
welligt ook nu nog) daarin dat men de armen
zulke goederen laat voortbrengen die de inland-
sche nijverheid of in het geheel niet of althans
niet op de plaats zelve produceert. Het eenige
wat men hierdoor bereikt is dat men (ten koste
van grooter verlies) de mededinging wat minder
in het oog loopend doet zijn.

De mededinging met de vrije nijverheid ge-
heel te ontgaan zal dus niet mogelijk zijn. Het
eenige wat men doen kan is, de gevolgen
daarvan zooveel doenlijk te verminderen. Van

f

-ocr page 58-

veel belang is het daarom, welke soort van arbeid
men laat verrigten ; het beste zal altijd zijn, zoo
veel mogelijk dien arbeid te kiezen , die gewoon-
lijk niet door handenarbeid maar door machinerien
wordt verrigt; wel is waar zal dit eenigzins de
kosten vermeerderen, doch de mededinging zal
dan ook zooveel geringer zijn. Afkeuring ver-
dient, naar mijn inzien, het verhuren der armen
voor een laag daggeld aan particulieren, zooals dit
in Drenthe en ook te Gouda plaats heeft. Ten
eerste zal dit werk voor de armen zelve veel
aangenamer zijn dan het werken in de inrig-
ting en ten tweede zullen de particulieren dan
dikwijls den arbeid der armen verkiezen boven
dien van vrije arbeiders, hetzij uit goedkoopte,
hetzij uit menschlievendheid. Het gevolg zal
in allen gevalle zijn eene sterke mededinging
met den vrijen arbeid
op de plaats zelve, terwijl de
mededinging in den fabriekarbeid zich veel meer
verspreidt en daardoor minder nadeel veroorzaakt.

Zal men nu, omdat het nadeel der mede-
dinging nooit geheel te voorkomen is, onvoor-
waardelijk de werkinrigtingen afkeuren? Ik

\') Zeer juist is de wederlegging van dit bezwaar door de
Gésaoto
: «Que les adversaires des établissements publics
de bienfaisance consentent ici à s\'expliquer clairement ! Qu\'ils
veuillent bien déclarer si, dans leur pensée, il vaut mieux
laisser dans l\'inaction l\'indigent qui est en état de se rendre

-ocr page 59-

geloof dat, wanneer wij de voordeelen die daar
tegenover staan in het licht hebben gesteld, men zal
moeten erkennen dat dit nadeel ruimschoots door
de voordeelen wordt opgewogen, vooral wanneer
men daarbij in aanmerking neemt, dat uit den
aard der zaak de invloed dier mededinging steeds
gering zal zijn.

Welke zijn dan de voordeelen, die goed in-
gerigte werkinrigtingen aanbieden ?

Vooreerst: vermindering van het pauperisme.
Wij hebben boven reeds aangetoond dat dit altijd
een gevolg is van het daarstellen van werkin-
rigtingen door de gemeenten, wanneer men na-
melijk daarbij streng vasthoudt aan den regel van
geen onderstand (dan in zeldzame gevallen b. v.
van ziekte) buiten de werkinrigting te verleenen.

Zal dit echter ook een gevolg zijn van parti-

utile, que de l\'oceuper. Là est, en elfet toute la question.quot;

Onjuist is het wat hij hierop laat volgen: «Que l\'indigent
capable de travail s\'occupe chez lui, chez un entrepreneur ou
dans la maison de travail, l\'objection reste la même. Dans tous
les cas, l\'indigent employé est un concurrent de plus pour les
autres ouvriers et l\'ouvrage qui sort de ses mains va, sur le
marché, concourir avec celui qui est produit par ceuxci.quot;

Het nadeel der mededinging van werkinrigtingen met de vrije
nijverheid ligt namelijk hierin, dat de eersten, al werken
zij, zoo als altijd het geval is, met verlies, toch steeds zullen\'
blijven bestaan, hetgeen met eene vrije nijverheids-inrigting
niet zoude kunnen plaats hebben.

-ocr page 60-

culiere werkinrigtingen? Wanneer de inrigting,
zooals maar al te dikwijls het geval geweest is
en welligt nog is, een al te gemakkelijk verblijf
aanbiedt, dan voorzeker zal ze meer kwaad dan
goed doen, doch wanneer zij als het ware een
schrikbeeld voor de armen is zoodat ze alle
krachten inspannen om zich daar buiten te
redden, en tevens de ingezetenen zoowel als
de kerkelijke en het burgerlijk armbestuur meer en
meer hunne giften alleen uitreiken aan de waarlijk
behoeftigen en alle armen, die hun onbekend
zijn of die ze den onderstand onwaardig rekenen,
naar de werkinrigting verwijzen, dan kan zulk
eene inrigting ongetwijfeld niet weinig bijdragen
om het pauperisme te verminderen. Een bewijs
hiervan levert de inrigting te Gouda, quot;waar de
bedelarij heeft opgehouden, terwijl het aantal in
de werkinrigting verpleegden in de laatste jaren
minder groot was dan in de eerste jaren na de
oprigting.

Een tweede voordeel dat eene goede werkin-
rigting oplevert is dit, dat ze een toetsteen is
van de ware armoede. Hoe dikwijls gebeurt
het niet dat een arme zich bij particulieren aan-
meldt en door allerlei, ware of verdichte verha-
len van ongelukken, kwalen of gebrek aan werk
diens medelijden opwekt en zich alzoo eene of
meerdere vrij aanzienlijke giften ziet uitreiken.

-ocr page 61-

OD

Dikwijls worden zulke giften zonder eenig on-
derzoek verstrekt, zonder dat men er zich om be-
kommert of men daarmede een\' behoeftigen helpt
of een luijaard of bedrieger in zijn bedroevend
en misdadig bedrijf aanmoedigt. Meermalen
echter gebeurt het dat iemand, die niet geeft
zonder te weten dat de ondersteuning werkelijk
noodig is, door zulk eene aanvrage in verlegen-
heid wordt gebragt. Is de vrager waarlijk in
nood dan wil hij hem niet afwijzen; is de be-
hoefte voorgewend, dan wil hij niet aan een on-
waardigen geven. Maar hoe zal hij nu de ware
van de voorgewende behoefte onderscheiden?
Daartoe biedt de werkinrigting eene geschikte
gelegenheid aan; is de arme waarlijk behoeftig ,
dan zal hij niet nalaten zich naar de inrigting te
begeven. Vindt men hem aldaar, dan kan men,
indien de inrigting naar strenge regelen is inge-
rigt, zeker zijn dat bij den vrager de behoefte
niet was voorgewend. Als zoodanige beproeving
van armoede dient ook de inrigting te Gouda;
in plaats van aan iedereen te geven die aan de
deur komt vragen, wordt aldaar door eene ver-
eeniging van dames aan de hoogbejaarden en
gebrekkigen die in de inrigting werken, de
noodige kleeding verstrekt en zoodoende is men
zeker zijne gaven aan waarlijk Behoeftigen uit
te reiken.

-ocr page 62-

Een derde voordeel der werkinrigtingen bestaat
hierin , dat ze de bedelarij geheel kunnen weren ,
iets dat zonder haar onmogelijk is Het zal
wel onnoodig zijn aan te toonen, welke verder-
felijke gevolgen verbonden zijn aan de bedelarij,
zoowel voor diegenen die zich daaraan overge-
ven als voor de geheele lagere volksklasse en
dat het daarom wenschelijk is alle bedelarij te
doen ophouden. Reeds boven hebben wij aan-
getoond, dat het niet mogelijk is dit doel te
bereiken, door de bedelarij geheel vrij te laten,
doch dat ze gestraft moet worden. Zoo is dan
ook bij ons door de wet van 29 Junij 1854
daarop gevangenisstraf bepaald, waaraan dan
opzending naar de bedelaarsgestichten kan wor-
den toegevoegd, welke opzending bij recidive
zelfs steeds plaats
m,oet hebben. Daar echter
de opzending naar die gestichten voor de ge-

Hoe onvoldoende de strengste strafbepalingen in alle
landen van Europa geweest zijn om een einde te maken aan
het bedelen, kan men zien bij
JSTaville dl. 3 bladz. 385 vlg.

In zijn Eapport général van 36 Januarij 1855 zegt Thiees
zeer teregt: II faut d\'abord s\'occuper de créer partout des
établissements dans lesquels le mendiant volontaire ou forcé,
puisse trouver un emploi pour ses bras, un asile pour ses
infirmités; quand cela est fait suffisamment, ime société a le
droit d\'empêcher le mendiant de l\'affliger, de la déshonorer
par son aspect.

-ocr page 63-

meente ten wier laste ze komt, zulke groote
onkosten veroorzaakt, wordt dit middel slechts
in zeer zeldzame gevallen toegepast, waarvan
natuurlijk het gevolg is dat nagenoeg in alle
steden de bedelarij nog op ruime schaal wordt
uitgeoefend^). Wil men het bedelen geheel zien
ophouden , dan moet niet alleen nu en dan de
onbeschaamdste worden weggezonden, doch dan
moet ieder die bedelt onverbiddelijk en zonder
uitzondering gestraft worden. Wil men dezen
regel nu toepassen, dan moet ook voor ieder-
een de gelegenheid worden opengesteld om
het noodige onderhoud te verkrijgen. Geeft men
die gelegenheid door gewone bedeeling, dan zou
weldra het aantal bedelaars zoo aanzienlijk aan-
groeijen dat het geneesmiddel erger zoude zijn
dan de kwaal. Het eenige middel dat dus over-
blijft is, aan dien onderstand bezwarende voor-
waarden te verbinden en dien niet anders te geven
dan in werkinrigtingen.

Dat nu werkelijk de bedelarij kan geweerd
worden door werkinrigtingen, hetzij die door
de gemeente, hetzij ze door particuKeren worden

Dit feit wederlegt dan ook genoegzaam het bezwaar, nog
onlangs (zie Utrechtseh Dagblad 22 Pebr.) tegen het daar-
stellen. van werkinrigtingen ingebragt, als zouden die hier te
lande wegens het bestaan der bedelaarsgestichten onnoodig zijn.

-ocr page 64-

opgerigt, bewijzen de steden Leiden en Gouda,
waar tijdens de oprigting eene schrikbarende
bedelarij bestond en waar nu geen bedelaar meer
te zien is. Om deze uitkomst te verkrijgen is
echter eene krachtige zamenwerking der burgers
onmisbaar. Zoo weinig men kan verwachten van
een beter verstand en helderder inzigten der ge-
vers zonder werkinrigting, even zoo weinig zal
eene werkinrigting alleen baten, wanneer niet de
burgers, overtuigd van het belang der zaak, afzien
van het geven aan allerlei onbekende vragers.

Wanneer men nu deze voordeelen stelt tegen-
over het nadeel der mededinging met de vrije
nijverheid, dan zal men wel inzien dat dit nadeel
niet groot genoeg is om de voordeelen, die goed
ingerigte werkhuizen opleveren , prijs te geven.

\') Daarvan alleen, verwaclit de heer B..., (Zie Utrechtsch
Dagblad van 22 Pebruarij) verbetering in den toestand der
bedelarij, doch even waar als het is dat er zal worden gebe-
deld, zoolang er aan bedelaars wordt gegeven, even waar is,
naar ik meen, het omgekeerde, dat er aan bedelaars zal
worden gegeven, zoolang er gebedeld wordt.

Voor het gevoelen, in hetzelfde stnk uitgesproken, dat de
regering de bedelarij alleen mag straffen, wanneer zij als
openbare afzetterij optreedt en de publieke orde bedreigt of
verstoort, bestaat, mijns inziens, geen grond. In art. 275
Code Pénal en art. 19 der wet van 29 Junij 1854 wordt
toch voor het straffen der bedelarij alleen de gewoonte vau
bedelen vereischt.

-ocr page 65-

DERDE HOOFDSTUK.

Door wie en hoe moeten wei\'kinrig-
tingen daai-gesteld worden.

Nu wij gezien hebben hoe werkinrigtingen
dienen kunnen om de bedelarij te doen ophouden
en onder zekere voorwaarden een krachtig middel
zijn kunnen ter bestrijding van het pauperisme,
zoodat de oprigting daarvan als wenschelijk kan
worden beschouwd, willen wij nagaan wie zich
daarmede zal moeten belasten, de particuliere
liefdadigheid of wel de kerkelijke of burgerlijke
armbesturen; wij zagen reeds dat in ons vader-
land op alle drie wijzen werkinrigtingen zijn tot
stand gebragt. Daar in nagenoeg alle gemeenten
van ons land de ondersteuning der armen groo-

-ocr page 66-

teiideels geschiedt door de diaconiën, zou men
ajligt meenen, dat deze het best in de gelegen-
waren om de voordeelen der werkinrigtingen te
verwezenlijken. Doch om die voordeelen te ver-
krijgen is gestrengheid eene allereerste voorwaarde
en daar het nu van de diaconiën wel het aller-
minst te verwachten is (en van haar als instellin-
gen van christelijke liefdadigheid ook niet geëischt
kan worden) dat zij zich zonder afwijkingen
zouden houden aan den regel om geen onder-
stand buiten de werkinrigting te verleenen, zou-
den daardoor al reeds de voordeelen der werk-
inrigtingen grootendeels vervallen. Groot nut
kunnen evenwel de diaconiën (vooral die, welke
ruime bedeelingen hebben) trekken uit de op-
rigting van zoogenaamde armhuizen (zooals die
in Drenthe bestaan) waar die armen worden op-
genomen, in wier onderhoud men toch reeds
geheel of grootendeels voorziet, vooral wanneer
men die armen dan nog eenig? werk laat ver-
rigten. Niet alleen zal dan de opbrengst van
het werk eene vaak niet onaanzienlijke tegemoet-
koming in de kosten zijn, doch tevens zal men,
zóó door het laten arbeiden als door de strenge
inrigting van het armhuis, velen aanmoedigen om
in goede jaren wat op te leggen ten einde op
hun ouden dag niet aan het armhuis te vervallen.
Zoodoende zal men op den duur, niet alleen

-ocr page 67-

eene aanzienlijke besparing verkrijgen maar ook
de arbeidzaamheid en spaarzaamheid der mindere
klasse krachtig bevorderen. In die inrigtingen
zal echter altijd de verpleging op den voorgrond
moeten staan en het werken slechts als bijzaak
in aanmerking komen.

Eigenlijke werkinrigtingen (waar werken, om
de armen niet in het vragen om onderstand aan
te moedigen, hoofddoel is) kunnen met goed ge-
volg alleen door particulieren of door gemeente-
besturen worden opgerigt. Tegen de oprigting
door particulieren bestaan echter gegronde bezwa-
ren. Wel kan zulk eene particuliere inrigting, op
goede grondslagen rustende en door de burgers
krachtig ondersteund wordende (door nooit meer
aan onbekende behoeftigen aalmoezen te geven),
zeer gunstig werken, doch hoe ligt wordt niet het
denkbeeld om het den armen
regt goed te maken
te veel op den voorgrond gezet en te weinig gelet
op de noodzakelijkheid om toch het gebruik maken
van de inrigting niet aan te moedigen maar eer-
der zooveel mogelijk tegen te gaan. En zelfs, al
is men bij de oprigting van goede beginselen
uitgegaan, hoe
gemakkelijk gaat men daarvan
dan soms niet af, hetzij uit verkeerd begrepen
liefdadigheid, hetzij omdat de toestand der geld-
middelen zoo gunstig is. Zullen bestuurders
van particuliere inrigtingen altijd geneigd zijn,

-ocr page 68-

om in buitengewone omstandigheden zulke harde
maatregelen te nemen als b. v. die te Gouda, toen
men om de toenemende aanvraag om opname
te keeren besloot geene andere voeding meer te
geven (behalve aan bejaarden en kinderen) dan
droog roggebrood en water? En toch, indien
men in zulke gevallen nalaat dergelijke maatre-
gelen te nemen, dan doet men, terwijl men de
bestaande armoede lenigt, die voor het vervolg
voortdurend toenemen.

Daarenboven heeft men dikwijls veel moeite om
die particuliere inrigtingen in stand te houden,
Tijdens de oprigting, vooral wanneer die, zoo

\') Dit bezwaar wordt ook vermeld in de Verhandeling over
de armoede der beeren
scheaenbekg en Tydeman , waar men
op bladz. 173 leest: //alle fabricering door armen moet onmid-
delijk voor rekening der armbestiiren worden ondernomen en
de armfabrieken of armenwerkinrigtingen moeten geene op
zich zelf staande inrigtingen zijn. Zoodanige zullen ligt hun
doel missen en spoedig ontaarden ia gewone fabrieken, die
wel aan de armen door werkverschaffing nuttig kunnen zijn
doch die nimmer het doel zullen kunnen bereiken en tot
wezenlijke wering der armoede mede werken en die ook
nimmer bestand zullen zijn om op den duur het verlies te
kunnen lijden dat van zoodanige inrigtingen onafscheidelijk
is; alzoo wanneer de hedeeUng of verzorging aan andere
korporatiën blijft overgelaten, deze alleen het voordeel ge-
nieten dat daaruit ontspruit dat eenige der armen iets ver-
dienen terwijl het verlies op den arbeid geheel alleen op de
armenfabrieken blijft rusten.quot;

-ocr page 69-

als dikwijls gebeurt, het gevolg is van groote
armoede of van bedelarij op ruime schaal, ont^-
breekt het niet aan medewerking. Spoedig is
er een kapitaal bijeengebragt en worden de noo-
dige jaarlijksche bijdragen beloofd. Doch van
die inschrijvers worden er voortdurend meer
door den dood weggenomen , dan er nieuwe
bijkomen; de algemeene ingenomenheid met de
inrigting neemt af, naarmate zij beter aan haar
doel beantwoordt; weldra overtreffen de uitgaven
de inkomsten en dikwijls is hiervan het gevolg
dat de werkinrigting wordt opgeheven; of al
blijft ze ook nog bestaan, slechts gedeeltelijk
aan haar doel beantwoordt, b. v. wanneer men
wegens den slechten toestand der geldmiddelen
de opname in de inrigting bezwaarlijk maakt
of daaraan zekere voorwaarden verbindt. Dan
toch vervalt het groote voordeel eener werkin-
rigting, dat niemand behoeft te bedelen, omdat
er voor
iedereen gelegenheid bestaat om het
allernoodigste te ontvangen.

Deze beide nadeelen, die zoo dikwijls bij
particuliere inrigtingen worden waargenomen,
worden vermeden, wanneer de gemeente eene
werkinrigting daarstelt. Dan toch zal men altijd
zoo gestreng mogelijk te werk gaan, vooral
om de kosten niet te groot te maken, en strenge
regels vaststellen, waarvan niet kan worden af-

-ocr page 70-

geweken (iets dat bij partikuliere inrigtingen zoo
dikwijls geschiedt); en ook alleen wanneer de
werkinrigting eene gemeentelijke instelling is,
zal men den regel kunnen toepassen van geene
bedeeling meer aan huis te geven. Dit zoude
men toch bezwaarlijk kunnen doen bij eene par-
ticuliere inrigting, omdat deze dan spoedig door
het aantal armen overvuld zoude worden en dus
welligt reeds na korten tijd zou moeten worden
opgeheven. Ook zal eene gemeentelijke instelling
niet om de kostbaarheid worden opgeheven of
de toegang daartoe bezwaarlijk gemaakt. Is
men toch uitgegaan van den regel om niet dan
bij groote uitzondering onderstand aan huis te
geven, dan zal men de kosten der armverzor-
ging aanmerkelijk zien verminderen , en mogten
ze soms door strenge winters, stilstand van nij-
verheid als anderzins vermeerderen, dan zal men
zich liever tijdelijk eenige meerdere kosten ge-
troosten, dan weder over te gaan tot de gewone
bedeeling, die op den duur toch altijd veel kost-
baarder is. Wil men dus met de meeste kans
op goed gevolg werkinrigtingen daarstellen, dan
zal dit door de gemeenten moeten geschieden.

Maar nu doet zich de vraag op, of men de
voorkeur zal geven aan werkinrigtingen, waar
de armen alleen over dag komen arbeiden en
gevoed worden , of aan de eigenlijke werkhui-

-ocr page 71-

zen, waar de behoeftigen ook worden gekleed
en gehuisvest.

Het werk verschaffen aan huis toch, hoe aan-
bevelenswaardig ook op kleine schaal en vooral
als vervanging der gewone ondersteuning in geld
of levensmiddelen, is echter op ruime schaal
nagenoeg niet toe te passen en is ook als maat-
regel van algemeenen onderstand te aangenaam;
velen toch die zouden weigeren om naar eene
werkinrigting te gaan, zullen wel te huis nog
eenigen arbeid willen verrigten, al is het loon
ook zeer gering; de zoodanigen nu te ondersteu-
nen, al is het dan ook in den vorm van werk-
verschaffing, indien men niet weet of ze wer-
kelijk daaraan behoefte hebben, of dat ze zich
even goed zonder dat zouden kunnen redden,
zal zeer ligt aanleiding geven tot vermeerdering
van het pauperisme.

Men zal dus te kiezen hebben tusschen werk-
inrigtingen zooals die te Leiden en te Gouda of
tusschen werkhuizen zooals dat te Amsterdam
De werkhuizen bevelen zich hierdoor aan, dat
de armen dan hunne vrijheid, iets waarop ze

\') Deze omstandigheid werd nog onlangs ter aanbeveling
der werkhuizen boven de werkinrigtingen aangevoerd in
de 25ste vergadering der vereeniging tegen het Pauperisme,
Tijdschrift voor het Armwezen dl. 9 bladz. 199.

-ocr page 72-

altoos veel prijs stellen, gelieel missen en zich
dus minder spoedig daarin zullen doen opnemen.
Hiertegenover staat echter dat de armen, één-
maal in het werkhuis opgenomen, er niet spoedig
weder uit zullen gaan; het leven aldaar, althans
wanneer de inrigting niet al te gestreng is, is
in den beginne wel eenigzins drukkend doch
langzamerhand gewent men daaraan en het denk-
beeld om voor niets meer te zorgen te hebben
js dikwijls genoegzaam om het verblijf der be-
hoeftigen in het werkhuis onbepaald te verlengen.
Nu kan men wel bv. voor valiede armen een ter-
mijn bepalen voor het verblijf, doch dan begaat
men eene groote onregtvaardigheid, daar men
dan dikwijls de armen wegzendt op een oogen-
blik dat er inderdaad geen werk voor hen is te
vinden. Dit heeft men dan ook te Amsterdam
ingezien, waar de armen vroeger niet langer dan
2 maanden in het werkhuis mogten blijven,
terwijl nu de bepaling van den tijd van verblijf
aan regenten i^ overgelaten. Hoe moeijelijk zal
het ook voor de armen zijn om het werkhuis
te verlaten, omdat ze daartoe toch wel niet
hunne toevlugt nemen voordat zij alles, wat zij
bezaten, verkocht hebben zoodat zij uit het
werkhuis komende in den regel niets bezitten
dan hun opgespaard loon. Geen wonder dat
zulke armen niet in staat zijn zich weder tot

-ocr page 73-

©enigen weistand te verheffen en al spoedig
weder naar het werkhuis terugkeeren. Daarbij
komt nog dat de groote tegenain dien de armen
meestal hebben voor een werkhuis waar ze ge-
heel in worden opgenomen, dikwijls eenigzins
wordt gedeeld door particulieren, die zich dan,
door de vrees dat de armen geen ander toevlugts-
oord hebben dan het werkhuis, weder laten
verleiden om ook aan onbekende armen te geven,
en dan wordt het voorname doel van het werk-
huis volkomen gemist.

Opent men nu echter eene werkinrigting waar
de armen alleen den dag doorbrengen, dan is
de tegenzin der vermogende burgers met den
maatregel veel minder groot, en zullen zij daar-
om veel eerder de onbekende vragers naar de
inrigting verwijzen. De armen zullen, omdat
zij iederen avond weder buiten de inrigting ko-
men, veel beter op de hoogte kunnen blijven
van de navraag naar werk en minder zorgeloos
worden, dan wanneer ze ook worden gehuisvest
en gekleed en dus voor niets meer te zorgen
hebben. Is nu het verblijf in de werkinrigting
niet al te gemakkelijk, dan zullen zij bij de eerste
gelegenheid om iets te verdienen, gedurende
een of meer dagen de inrigting niet bezoeken.
Niet alleen worden hierdoor aanzienlijke kosten
bespaard, maar het groote voordeel van het weg-

-ocr page 74-

blijven der armen, al is het dan ook maar ge-
durende éénen dag, ligt vooral hierin dat zij dan
meer voor zich zeiven blijven zorgen en niet
voortdurend op de liefdadigheid steunen. Allengs
zullen zij inzien dat zij al ligt iets meer kunnen
verdienen dan het schrale loon, dat hun de in-
rigting schenkt, en in plaats van bedeelden zullen
die armen, die werken kunnen, oppassende en
vlijtige arbeiders worden, terwijl men in de in-
rigting alleen die armen overhoudt, die óf wegens
ligchaamsgebreken óf wegens ouderdom niet in
staat zijn om hun onderhoud geheel zelve te
verdienen en toch zouden moeten worden onder-
steund. Groot nut kunnen nog deze werkinrig-
tingen daardoor stichten dat lieden, die gewoon-
lijk hun onderhoud verdienen, bij stilstand van
werk (zooals zoo vaak plaats heeft, waar groote
fabrieken zijn) tijdelijk daar een toevlugt vinden
om wanneer het werk weder hervat wordt, de
inrigting te verlaten. Zoo zal menig arbeidzaam
werkman van eenen geheelen ondergang worden
gered, welk doel door een werkhuis, wegens den
grooten weerzin daartegen, niet evenzeer zoude
bereikt worden. Nu moge het wenschelijk zijn
dat de arbeider voor den kwaden dag opspare,
doch ieder weet hoe moeijelijk dit bij een gering
loon en dikwijls talrijk huisgezin is en in allen ge-
valle , zoolang dit opsparen nog niet algemeen is,

-ocr page 75-

zal het altoos van groot belang zijn, dat in zulke
gevallen de blijvende armoede worde voorkomen.

Op vele plaatsen echter bestaat groote behoefte
aan huisvesting voor armen, weshalve men wel-
ligt meenen zoude dat aldaar de oprigting
van werkhuizen wenschelijk was om daarin die
armen op te nemen, die men anders gewoon
is uit te besteden, zooals dit b. v. in Utrecht
geschiedt. Maar het aantal armen dat in het
geheel geen onderkomen heeft, is altoos betrekkelijk
gering en het zoude zeer kostbaar zijn daarvoor
alleen een gebouw in te rigten. Liever zoude
ik zien dat men dan, afgescheiden van de werk-
inrigting , eene gelegenheid daarstelde, zooals die
te Amsterdam bestaat in de
Toevlugt voor be-
hoeftigen
, waar de armen voor 5 centen in een,
des winters matig verwarmd locaal, op eene
goede legerstede den nacht kunnen doorbrengen.
Mogt er nu evenwel zulk eene inrigting niet
bestaan , dan zoude het altijd nog beter zijn \'m
de inrigting alleen die personen ook des nachts
op te nemen , waarvan men zeker wist dat ze
geen onderkomen hadden, en de overigen alleen
des daags te verplegen. Het komt mij toch
wenschelijk voor om bij elke armenverzorging
op den voorgrond te plaatsen, dat men de ar-
men zooveel mogelijk zelf moet laten zorgen,
om hunne arbeidzaamheid en spaarzaamheid niet

-ocr page 76-

te verslappen maar eerder op te wekken. Dit
denkbeeld nii wordt te veel uit het oog verlo-
ren wanneer men de armen van alle zorg ont-
heft door ze ook te kleeden en te huisvesten ,
zoodat ik verreweg de voorkeur zou geven aan
werkinrigtingen waar de armen alleen des daags
verpleegd worden, die daarenboven zooals boven
reeds gezegd is, veel minder kostbaar zijn; de
armen kunnen zich toch in den regel voor veel
minder kosten bij een of ander gezin eene
slaapplaats bezorgen, dan dat men daarvoor een
groot gebouw moet inrigten, waar gewoonlijk
alles veel beter is dan de armen het gewoon
zijn te hebben, terwijl men, zelfs in een werk-
huis , het loon toch niet aanmerkelijk kan ver-
lagen, omdat men dan allen prikkel om te
werken wegneemt.

Ten slotte wil ik nog een paar punten ver-
melden , waarop men bij de daarstelling van
werkinrigtingen te letten heeft, wil men niet in
plaats van goede uitkomsten, teleurstelling in-
oogsten. Dat men zich niet moet voorstellen
zulk eene inrigting zonder vrij aanzienlijke uit-
gaven te kunnen in stand houden, heb ik reeds
boven aangetoond en het zal wel onnoodig zijn
daarop terug te komen. In de tweede plaats

-ocr page 77-

komt het doel in aanmerking waarmede men de
werkinrigting daarstelt. Stelt men zich, zoo als
vroeger vrij algemeen geschiedde en ook nu nog
wel plaats heeft, ten doel om de armoede te
verminderen door te voorzien in het gebrek aan
werk, dan vergeet men vooreerst dat het gebrek
aan werk niets anders is dan eene onevenredige
verhouding tusschen de bevolking en de middelen
van bestaan; dat die middelen van bestaan niet
naar willekeur kunnen worden vermeerderd en
dat, al was dit mogelijk, de bevolking toch
steeds de strekking heeft om de uiterste grenzen
der middelen van bestaan te bereiken en die
grenzen zelfs meestal overschrijdt. Doch ten
tweede wekt men dan bij de ondersteunden het
denkbeeld op dat zij hun onderhoud werkelijk
verdienen en om dit denkbeeld nog meer te ver-
sterken, tracht men dan al het vernederende en
onaangename van dit onderhoud weg te nemen.
Gaat men echter uit van het denkbeeld dat alle
gewone bedeeling op ruime schaal het vragen om
ondersteuning aanmoedigt en dat men om dit
tegen te gaan aan dien
onderstand de bezwarende
voorwaarde van werk moet verbinden, dan gaat
men juist omgekeerd van het beginsel uit (dat
dan ook bij alle werkinrigtingen op den voor-
grond moet staan) om het verblijf in de inrigting
aoo weinig aanlokkend mogelijk te maken.

-ocr page 78-

Dat die toestand der ondersteunden niet overal
en altijd dezelfde behoeft te zijn, spreekt wel van
zelf. Zoo zal bv. in tijden van welvaart het
verblijf in de werkinrigting vrij goed kunnen
zijn zonder dat het aantal behoeftigen toeneemt,
terwijl daarentegen in tijden van stilstand van
werk, strenge koude of duurte van levensmidde-
len, bij denzelfden toestand der werkinrigting
het getal armen dagelijks aangroeit. Zoo is ook
de inrigting der werkhuizen in Ierland veel ge-
strenger dan die in Engeland, omdat in Enge-
land de toestand der arbeidende klasse veel gun-
stiger is dan in Ierland. Doch in het algemeen
kan men tot regel stellen dat het loon (daaron-
der begrepen alles wat in natura verstrekt wordt)
in de werkinrigting altoos iets lager moet zijn
dan wat de armen in de vrije nijverheid kunnen
verdienen, opdat niemand worde aangemoedigd
om de werkinrigting te verkiezen boven het wer-
ken daar buiten

Welligt zou men op dezen regel eene uitzon-

\') Dezen regel geeft de Geeando reeds II bl. 571:
/jLes salaires offerts dans la maison de travail doivent toujours
être un peu au-dessous des salaires ordinaires donnés dans les
professions analogues. Cette condition est indispensable pour
n\'attirer dans les maisons de travail que les indigents auquels
elle est vraiment destinée et qui ne peuvent point s\'employer
par des moyens naturels.quot;

-ocr page 79-

dering willen maken voor die inrigtingen (zooals
er ook in ons vaderland vele bestaan) die alleen
tijdelijk werk verschaffen aan arbeiders, die in den
regel werk hebben, doch wier bedrijven gedmi-ende
een bepaalden tijd des jaars stilstaan. Dan toch
heeft men niet met eigenlijke armen te doen
maar met nijvere lieden, wien men het vernede-
rende aan alle ondersteuning eigen, zooveel doen-
lijk moet sparen.

Ik geloof echter dat ook op die werkinrigtingen
de bovenstaande regel moet worden toegepast.

Die lieden toch, die slechts een gedeelte van
het jaar werk hebben, moeten in de dagen dat
er werk is, opsparen voor de tijden van gedwon-
gene werkeloosheid. Al zijn hunne loonen hiertoe
hoog genoeg, dan zullen zij, wanneer het ver-
blijf in de inrigting niet al te onaangenaam
is, des zomers toch al hun loon verteeren en
voor den winter steunen op de werkinrigting.
Zijn de loonen te laag om iets te kunnen
opsparen, dan zal de werkinrigting, door
in den stilstand van werk te voorzien,
eene stijging dier loonen onnoodig maken en
tevens verhinderen. Zal men nu daarom zooals
sommige doen die inrigtingen tot tijdelijke

gt;) De heer Mees (bladz. 339) keurt de tijdelijke werkver-
schaffing alleen goed in die buitengewone omstandigheden,
waarop de arbeiders niet hadden kunnen rekenen en brengt
daartoe dan natuurlijk niet de koude of het stilstaan van vele

-ocr page 80-

werkverschaffing onvoorwaardelijk afkeuren? In-
dien het mogelijk was, zoude het voorzeker beter
zijn aan de nijverheid haren vrijen loop te laten ,
waardoor dan van zelf de loonen zouden rijzen
en de arbeiders in spaarzaamheid zouden toene-
men. Doch bestaat er geene werkinrigting, dan
worden die arbeiders toch onderhouden door
gewone bedeeling en dit denkbeeld zal welUgt
enkelen, doch verreweg de meerderheid niet aan-
moedigen om in dagen van voorspoed iets op te
sparen. Wil men die spaarzaamheid opwekken
of aanmoedigen, dan moet men ook de tijdelijke
winterbedeelingen verbinden aan de voorwaarde
van werken, zoodat de werkinrigting voor ieder
vlijtigen arbeider een schrikbeeld wordt dat hem
alle krachten doet inspannen om zich buiten
haar te redden. Zijn ook de tijdelijke inrigtingen
op dien voet daargesteld, dan zullen zij in plaats
van de zorgeloosheid der arbeiders te vermeer-
deren, hunne spaarzaamheid doen toenemen en
gunstig werken op eene verhooging der loonen,
zoo die noodig is.

bedrijven in den winter, omdat die omstandigheden steeds te
voorzien zijn. Ik neem de onderscheiding van te voorziene en
onvoorziene omstandigheden over en zou alleen in de laatste
een stelsel van werkverschaffing willen zien toepassen, waarbij
het vernederende der ondersteuning zoo veel mogelijk wordt
weggenomen.

-ocr page 81-

Eene andere vraag is of de werkinrigting voor
iedereen ten allen tijde moet openstaan? In
de meeste inrigtingen in ons land heeft men
bepaald dat geene vrouwen en kinderen zouden
worden opgenomen indien niet het hoofd des ge-
zins mede komt. Deze bepaling is nuttig omdat
anders de man zijn verdiend loon geheel voor zich
zeiven gebruikt, doch zijne vrouw en kinderen op
kosten der werkinrigting laat onderhouden. Moge
deze bepaling ook hard zijn voor die vrouwen,
die gaarne door eigen arbeid nog iets zouden
verdienen , wanneer de verdiensten van haar echt-
genoot niet toereikende zijn tot onderhoud van
het geheele gezin, zoo is ze echter onmisbaar
wanneer men niet wil dat de mannen in de
verleiding komen om hunne vrouwen en kinde-
ren voor zich zei ven te laten zorgen. Daaren-
boven zullen die vrouwen, die werkelijk nog
wat willen werken, in den regel wel eenigen
arbeid kunnen vinden, vooral wanneer het loon
dat zij verlangen niet zoo groot behoeft te zijn
om haar geheel te onderhouden.

Ook is bij vele werkinrigtingen de bepaling
gemaakt dat gedurende de zomermaanden geene
valiede armen worden opgenomen. Deze bepaling
vind ik geheel onnoodig en zelfs schadelijk. Men
gaat hierbij uit van het denkbeeld dat in den
zomer althans ieder valiede arme zijn brood kan

-ocr page 82-

verdienen. Dit moge nu in den regel waar zijn,
er kunnen toch ook wel, al is het dan ook maar
gedurende eenige dagen, omstandigheden zijn,
waarin die mogelijkheid niet voor allen bestaat. En
al waren er nu des zomers geene zulke dagen,
waarop niet ieder valiede werk kan vinden , dan nog
zou men, zoowel om het bedelen als om het
eenvoudige vragen te kunnen weren ^ aan de
armen alle voorwendselen daartoe moeten ont-
nemen door de werkinrigting ook des zomers
voor iedereen open te stellen. Is er geen arbeid
genoeg voor allen, dan zouden die armen anders
door bedeeling worden ondersteund en het is toch
altijd beter aan die ondersteuning de voorwaarde
van werk te verbinden. Is er echter wel voor
alle valiede armen arbeid te vinden, dan zullen
geene valiede personen van de werkinrigting ge-
bruik maken, of geschiedt dit toch, dan kan men
ook zeker zijn dat de inrigting een al te gemak-
kelijk verblijf oplevert. Bepaalt men dus dat ook
des zomers vahede armen zullen worden op-
genomen , dan heeft men hierin een juiste
maatstaf om te zien of de werkinrigting het
pauperisme in de hand werkt of integendeel de
behoeftigen van het vragen om ondersteuning
terughoudt.

Zijn nu de werkinrigtingen op dien voet daar-
gesteld dat ze ten allen tijde voor iedereen open-

-ocr page 83-

staan, en vooral dat het verbhjf daarin altijd
niinder aangenaam is dan het minste bedrijf in
de vrije nijverheid, dan zal men gerust alle
bedelarij kunnen weeren en , wanneer dan alle
ingezetenen en armverzorgers tot stelsel nemen
om niet dan aan hun bekende armen onderstand
te verleenen, dan zullen de werkinrigtingen voor
de armen een krachtige prikkel zijn tot arbeid-
zaamheid en spaarzaamheid en medewerken tot
eene langzame vermindering van het pauperisme.

-ocr page 84-

iîfdîè mmb fpÏiPm -Itif
^ . ,nbsp;ftfi-i nßi) îèWi «rrt

-ocr page 85-

STELLINGEN.

1.

Substitutione pupillari vulgarem tacite inesse perperam
tiegavit
Wening Ingenheim,

II.

Heres ex re certa institutus, cui coheres adiectus est,
et heredis ct legatarii loco est.

III.

Interdictum uti possidetis non tantum datur contra pos-
sidere volentem.

-ocr page 86-

Hij, in wiens winkel of magazijn ongeijkte maten of
gewigten worden gevonden, die niet tot zijnen handel in
betrekking staan, is niet strafbaar.

V.

Degene die bij den ambtenaar van den burg. stand eene
aangifte van overlijden doet, wetende dat het overlijden
geen plaats heeft gehad, valt niet onder art. 363 C. P.

VI.

Iemand die voor een ander gelden op quitantie ontvangt
en die gelden slechts gedeeltelijk verantwoordt, valt onder
art. 408 C. P.

VII.

De vervolging voor een onbevoegden regter, stuit de
verjaring in strafzaken.

VIII.

Eene wet kan worden afgeschaft door eene andere magt
dan de wetgevende, wanneer door eene nieuwe orde van
zaken, de bevoegdheid tot regeling van het onderwerp,
waarop die wet betrekking heeft, op eene andere magt
dan den algemeenen wetgever is overgegaan.

-ocr page 87-

Art. 1345 B. W. is ook van toepassing in het geval van
art. 1345 § 2, tenzij dit artikel bij de overéénkomst is
uitgesloten.

X.

De kosten der sommatie behoeft de schuldenaar niet
te vergoeden.

XI.

De betaling eener bij geschrifte bewezene schuld van
ƒ 300 of daaronder, kan door getuigen worden bewezen.

XII.

De verbindtenis van den borg ingeval van art. 203 W.
v. R. verjaart niet door een tijdsverloop van lien jaren.

XIII.

Ten onregte beweert Mr. Kist (Het Handelspapier bl. 44)
dat de woorden: waarde te ontvangen geene geldige waarde-
erkenning bevatten.

-ocr page 88-

De verkoop van onroerende goederen, bij de vereffening
eens faillieten boedels, moet gescliieden binnen het arron-
dissement waar de faillietverklaring is uitgesproken.

XV.

De vreemdeling, eischer in reconventie zijnde, behoeft
de zekerheid, bedoeld bij art. 152 B. Rv., niet te
stellen.

XVI.

De tolgelden behooren onder de slechtste belastingen.

XVII.

Het zoude zeer te wenschen zijn, dat de grondbelasting
afkoopbaar werd gesteld.

XVIII.

Het is onbillijk de patentbelasting ook tot den boeren-
stand te willen uitbreiden.

XIX.

Te regt zegt de heer de Brüyn Kops (Beginselen van
Staath. dl. H bl. 413), dat het er meer op aankomt
hoe er
bedeeld wordt, dan wel
wie bedeelt.

-ocr page 89-

XX.

Teregt is in de Engeische wetgeving aan de behoeftigen
een regt op onderstand toegekend.

XXL

De invoering van een gestreng stelsel van werkver-
schaffing ter vervanging der bedeeling aan huis, is zeer
wenschelijk.

XXII.

Werkinrigtingen, waar de armen alleen des daags wor-
den opgenomen, verdienen de voorkeur boven de eigen-
lijke werkhuizen, waar de armen ook Avorden gekleed en
gehuisvest.

-ocr page 90-

; • ; ; .

^•quot;.räamp;V- •■ ■Tfhî-i\'yff ußy isèlyknbsp;«Î»/ ■ T,»:\'•(quot;gt;«» \')lt;l

^O\'îi lt;i -cidii jif;ßnbsp;Tib\'v\'*-;-quot;\'\'\'\'\'\'\'\'^

■nbsp;quot;nbsp;\'nbsp;-\'a:- quot; \'

-ocr page 91-

HET CONSTITÜTMEEL KONINGSCHAP.

-ocr page 92-

B

»