HET
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
op gezag v4n den eectob magniïicüs
GEWOOK HOOGLEBKAAE IN DE GODGKLEBBDE ÏAOULTEII,
MET TOESTEMMISQ- TAÏT DEJf ACADEMISCHERquot; SEÏTAAÏ
VOIGEWS BESltriT DBjB BEGTSGBLEEBDE EACÏJLTEIT,
tee vekkbijging tan den graad
VAN
^^octor in het Eomeiiiscli en Hedeadaagscli regt
AAN
DE HOOGESCHOOL TE UTKECHT,
DOOR
STEWAET jehn dü toue van bellinoïïave,
geboren te leeuwarden,
IN HEÏ OPBNBAAE TE VEKDEDIGEN
op donderdag 23 junij 1864, des namiddags tb 1 ube.
--—«-.—---
UTKECHT,
KEMINK EN ZOON.
1864.
m..
\'sa
-ocr page 3-AAN MIJNEN VADEïl
-ocr page 4-^ fnbsp;^ gt; M - j \\
-ocr page 5-^\'at zijn Grondwetten? Hoe zijn zij tot stand gekomen,
en welken invloed heeft de wijze van haar ontstaan
op de magt des Konings gehad?........
HOOFDSTUK IL
El-varing en ontwikkeling der Constitutionele Monarchie
in Engeland met betrekking tot de magt des Koidngs. 12.
HOOFDSTUK III.
eschonwing der Koninklijke magt in Erankrijk sedert
de omwenteling.........
HOOFDSTUK lY.
inagt des Konings volgens de Grondwet . . . . 79,
•—vwvV/A^r
-ocr page 6-Le Pouvoir Eoy al est le patrimoine le plus sacré de la
nation; tous les droits, tous les intérêts le réclament, comme
leur protecteur le plus éclairé, le plus impartial, le plus gé-
néreux.
boyer-coljjabd.
-ocr page 7-Steeds lachte het denkbeeld mij toe om met de
behandeling van een staatsregtelijk onderwerp, als
academisch proefschrift de Hoogeschool te verlaten-,
maar moeijelijk viel de keuze.
De waarheid der woorden vau den Nederlandschen
Staatsman heb ik ondervonden/) „dat de eischen der
Constitutionele Monarchie een ruim ja onbepaald veld
zijn, waarover velerlei twist en strijd wordt gevoerd.quot;
Hoewel de stichting en ontwikkeling der Koninklijke
magt in Nederland meer bijzonder onze aandacht ver-
dienen, valt het niet te ontkennen, dat ook tot regt
begrip en waardering dier instelling een onderzoek naar
haren oorsprong en wording in andere landen, die
OQs op dat gebied zijn voorafgegaan, onontbeerlijk is.
Dit heeft mij bewogen met een enkel woord over
Grondwetten te spreken, om hare naauwe betrekking
1) Mr. ,1. R. ïhorbccke. Avoudzitting van 24 Februarij 1849.
-ocr page 8-tot de magt des Koiiings in de Constitutionele Mo-
narchie aan te toonen.
Dat het eerste land,, waar ik den blik op vestigde
Engeland geweest is, zal wel geene regtvaardiging be-
hoeven. „Het magtige, het gelukkige Groot-Brittannie
levert het schoonste voorbeeld, het overtuigendst be-
wijs op, boe groot de voordeelen van eene vaste en
met de gronden der burgerlijke maatschappij overeen-
komende staatsregeling zijn.quot;
De hoofdbeginselen van onzen regeringsvorm en die
van vele andere Constitutionele Staten in Europa zijn
van dezelfde herkomst, welke de dichter aldus bezong :
Attï murs de Westminster on voit paraître ensemble
Trois pouvoirs étonnés do noeud, qui les rassemble.
Les députés du Peuple et les Grands et le Roi
Divisés d\'intérêt, réunis par la Loi;
Tous trois membres sacrés de ce corps invincible. 2)
Daar immers hebben die milde beginselen van staats-
regt en staatsbestuur zich het eerst ontwikkeld. Het
staatsleven van het Engelsche volk is dan ook als
een gevolg van de geschiedenis en niet als het voort-
brengsel der menschelijke willekeur aan te merken.
Het groot aandeel, hetwelk daarna ook Frankrijk,
zoowel tijdens de revolutie als na de restauratie, aan
1) Mr. R, Metelei\'kamp. De regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden.
3) Voltaire, Henriade.
de beperking der Koninklijke magt heeft gehad, kon
ik niet stilzwijgend voorbijgaan. Voornamelijk echter
op de beginselen, welke onder de regering van Louis-
Philippe zijn verkondigd, meende ik de aandacht te
moeten vestigen, daar ik volkomen het gezegde van
Groen van Prinsterer beaam: „dat onze Constitutie
niet regtstreeks uit Londen , maar ovei* Parijs en Brus-
sel tot ons is gebragt.quot;
Het besluit van deze Proeve is een onderzoek naar
de magt des Konings volgens onze Grondwet: hare
bepalingen worden eenter niet uit bet verband der
geschiedenis gerukt, omdat zij daaruit een licht ont-
vangen , dat men in de enkele letter te vergeefs gaat
zoeken.
„Het aloud verbond tusschen Nederland en Oranje,
hepaald en beschreven, is het werk der eeuwen ge-
regeld en gebragt in den vorm van dezen tijd.quot;
Uit de beknoptheid van het geschrift in verband
den omvang van bet onderwerp, blijkt reeds da-
*ielijk, dat het geenszins op volledigheid aanspraak kan
maken.
Daar deze Proeve tot eigen oefening is geschreven,
kon ik het niet van mij verkrijgen, het bestek zoo
naauw te beperken. Mogt ik hierdoor het verwijt niet
1) Woorden door Mr. G. C. J. van Reenen, Voorzitter der Tweede
Kamer op dea 18lt;Sen November jl. tot den Koning gerigt.
geheel ontgaan van in al te vlugtige trekken te heb-
ben geschetst, wat een grondig onderzoek overwaardig
was, ik troost mij met de gedachte, uit dit onderzoek
desniettemin de overtuiging te hebben verkregen, dat
Nederland, door gebrekkigen regeringsvorm ontaard,
door tweespalt verwoest, en eindelijk onder vreemde
overheersching maar al te laag gezonken, zich nu in
het genot der heilzame instellingen van het nieuwere
staatsleven verheugt.
WAT ZIJN GRONDWETTEN? HOE ZIJN ZIJ TOT STAND
GEKOMEN, EN WELKEN INVLOED HEEET DE
WIJZE VAN HAAK ONTSTAAN OP DE
MAGT DBS KONINGS GEHAD?
-io^
Wij leven in de eeuw der grondwetten; dagelijks
hoort men over constitutien, !) constitutionele Konin-
gen spreken; uitdrukkingen aan onze voorouders min-
der bekend, ten minste in de beteekenis, welke wij
aan die woorden hechten. Wanneer zij spraken over
de wettelijke en regtelijke vestiging van den Staat,
bedienden zij zicb van het woord constituere; ook is
iedere regering, taalkundig beschouwd, constitutioneel,
die op vaste grondslagen berust, welke aan eene Res-
Puhlica constituta behooren eigen te zijn, onverschillig
hoe ook die regering moge zijn zamengesteld, of bij
^len, hetzij geheel, hetzij ten deele, de oppermagt
1) W. V. Goltstein, Nederland tegenover de konstitutionele bewegiag
onzer eeuw. \'s Gravenhage 1863.
beruste. \') Het spraakgebruik heeft thans echter aan
eene Monarchie met vertegenwoordiging, de benaming
van constitutionele Monarchie toegekend.
De vraag blijft dus over: wat is eene constitutie of
grondwet? Bijna alle schrijvers over staatsregt van
vroegeren en lateren tijd, hebben zich met de beantwoor-
ding van deze vraag bezig gehouden. -) Moeijelijk is
bet eene definitie te vinden, welke toepasselijk zoude
zijn op iedere staatsregeling. De grondwetten ver-
schillen , even als de oorzaken, die haar in het leven
hebben geroepen. Zoo wordt onder anderen de gou-
den bul van Keizer Karei IV eene bij verdrag aan-
genomene grondwet genoemd, s) De privilegiën, costu-
men en oude herkomen kunnen ook gevoegelijk met
den naam van leges fundamentales bestempeld worden.
Sedert de bevrijding van Amerika heeft echter bet
woord grondwet eene andere beteekenis gekregen. „Dans
un sens plus étroit et qui depuis 1789 est devenu ex-
clusifquot; —- zegt Merlin — „on entend par constitution
l\'acte, par lequel ixne nation ou l\'autorité, qui la re-
présente et qu\'elle a déléguée à cet effet, détermine
les droits politiques de ses membres, la forme de son
gouvernement et l\'organisation des pouvoirs.quot; \'\'•) Zoo-
danige beschrevene grondwet kende men voorheen in
Europa niet, zij is afkomstig uit Amerika, ontworpen
1) Den Tex en v. Hall, 1847, bl. 213.
3) G. Besiev, De legum fundamentalium indole etambitu. Utrecht 1849.
3)nbsp;Mr. H. van Sonsbeeck, Proeve over de zelfstandigheid en onafhan-
kelijkheid der Regterlijke Magt. Zwolle 1829, eerste stuk, bl. 32.
4)nbsp;Merlin, Répertoire de jurisprudence, voce Constitution.
-ocr page 13-den 17lt;3en September 1787 door het congres te Phila-
delphia en in Maart 1789 aangenomen. Dit vond in
Frankrijk het eerst navolging, van waar het zich ver-
der over het vaste land van Europa heeft verspreid.
Het gevolg van deze constitution is geweest, dat het
onbestemde gezag der Vorsten binnen zekere grenzen
is afgebakend. Engeland, het constitutionele land bij
uitnemendheid, bezit echter zoodanige beschrevene
grondwet niet. De Engelschen kennen geen onder-
scheid van grondwetgevende en gewone wetgevende
magt. Zij hebben eene constitutie, die als gewoonte-
regt met de natie is opgegroeid, zoodat Burke baar
noemt „a perpetual innovation.quot; Wij zullen later
trachten aan te toonen, hoe in dat land de magt des
Konings langzamerhand is gewijzigd. Bepalen wij ons
thans bij een onderzoek naar de Avijze, waarop in
verschillende landen de constitution zijn tot stand ge-
komen: hieruit zal ons terstond duidelijk worden het
groot verschil tusschen de magt der onderscheidene
constitutionele Koningen.
De grondwetten zijn verleend of wel door verdrag
verkregen.
In het eerste geval spreekt men gewoonlijk van
geoctrooijeerde grondwetten. Zij worden in die landen
gevonden, waar de Vorst uit de volheid zijner magt
haar aan zijne onderdanen heeft geschonken. Tus-
schen grondwetten door verdrag verkregen, kan groot
verschil bestaan. In sommige landen heeft de Yorst
de grondwet ontworpen en haar slechts ter goedkeu-
ring aan de Volksvertegenwoordiging of aan de Sten-
ig
den aangeboden. In andere landen daarentegen is de
grondwet tot stand gekomen als het uitvloeisel der
beraadslagingen van de Stenden, rijksdagen, parle-
menten , nationale vergaderingen, Cortes, enz., om dan
aan den Koning te worden voorgelegd, wien bet niet
geoorloofd was, daarin wijzigingen te maken. Zoodanige
grondwet zoude men ook bedongen kunnen noemen.
Ten derde worden grondwetten aangetroffen, welke
geheel in overleg tusschen Vorst en Volk zijn ver-
vaardigd. In zoodanig geval heeft eene van beide par-
tijen de schets voorgesteld en heeft de andere het
regt gehad daarin wijzigingen te maken, i) Laat ons
thans door eenige voorbeelden het uiteengezette op-
helderen.
De eerste beschrevene grondwet, Avelke in Frankrijk
door de Constituante den S^en Sept. 1791 is tot stand
gekomen, behoort tot de bedongen grondwetten, „Lo-
dewijk XVI was in de verpligting haar aan te nemen,
weigeren zoude gelijk gestaan hebben met afstand doen
ten gunste der republiek.quot; 2) Zeer gering was de magt,
welke volgens deze staatsregeling aan den Koning werd
gelaten; geheel anders van inhoud was de Charte,
welke door Lodewijk XVIII in 1814 aan het Fransche
volk gegeven werd. Uit den considerans blijkt, dat
zij bij octrooi verleend was. De Charte van 1830
1)nbsp;Vergelijk Pölitz, Das constitutionelle Leben, nach seinen For-
men und Bedingungen. Leipzig 1831.
2)nbsp;Thiers, Histoire de la révolution française, tom. I. bl. 191.
3)nbsp;Charte van 1814:
Nous avons volontairement et par le libre exercice de notre autorité
-ocr page 15-zoude kunnen strekken tot voorbeeld van die grond-
wetten, welke door beide partijen worden bedongen; i)
hetgeen onze staatkundige regtsgeleerde den Tex ons
waarschijnlijk niet zonde hebben toegegeven, immers
in eene zijner redevoeringen lezen wij: „De grondwet
in 1830 is in Frankrijk niet door verdrag tot stand
gekomen, het was staatkundig beleid meer dan waar-
heid, hetwelk Louis Philippe op den 7den Augustus 1830,
bij de aanvaarding van het Koningschap, ten aanzien
van het gewijzigd Charter deed spreken van „les sages
modifications que Nous venons de faire ä la Charte.quot;
In Spanje werden in 1812 ook pogingen aangewend
om de magt des Konings, die vóór de overheersching
van Napoleon onbepaald was geweest, te beperken.
Honderd vier en dertig leden van de buitengewone
Cortes onderteekenden eene vrijzinnige constitutie,
welke zij in 1814 aan Ferdinand aanboden, die ech-
ter weigerde haar te bekrachtigen. Overal in Europa
deed zich na den val van Napoleon eene behoefte
aan hervorming gevoelen. Republikeinsche regerings-
vormen echter wenschte men niet terug. De Fransch-
i\'oyale, accordé et accordons, fait concession et octroi à nos sujets,
tant puar nous que pour nos successeurs et à toujours, de la charte
constitutionnelle qui suit.
t) F. Laferrière, Cours do droit public et administratif, tom. I. cin-
quième édition, bl. 22.
La charte de 1830, née d\'une révolution, avait revêtu le caractère
d\'nu pacte synallagmatique entre la nation, représentée par les députés
®t le prince appelé au troue.
2) Handelingen omtrent het voorstel van negen leden der Tweede
Kamer enz., bl. 332—342. Redevoering van den Tex,
man, die zoozeer met gelijkheid had gedwee^Dt en daar-
door misschien ook de vrijheid had verloren, had aan
Europa geleerd, hoe weinig geschikt zijn bodem voor re-
publikeinsche of despotische regeringsvormen is. „Mo-
narchies rarely become republics, but republics inevi-
tably become monarchiesquot; zegt de onlangs in den bloei
zijner jaren weggerukte minister Cornewall Lewis\');
door vele voorbeelden uit de geschiedenis had hij dit
gevoelen kunnen staven.
Na 1814 bestond overal de zucht naar de getem-
perde Monarchie.
Vestigen wij slechts de aandacht op Duitschland,
dan zullen wij zien hoe ook daar het constitutionele
Koningschap zich nog dagelijks meer ontwikkelt, hoe-
wel het in sommige staten met groote moeijelijkheden
heeft te worstelen. De meeste grondwetten zijn bij
octrooi door de Vorsten ex plenitudine potestatis ver-
leend. Het Weener congres heeft de souvereiniteit
der Duitsche Vorsten erkend en het stelsel van vol-
heid en eenheid van magt als bij den Vorst aanwezig
gehuldigd.
1)nbsp;A dialogiie on the best form of government, by Sir George Corne-
wall Lewis 1863, bl. 15.
2)nbsp;Zaohariä, Die dentsoheu Verfassungsgesetze der Gegenwart. Erste
Lieferung. Göttingen 1835, bl. 27. Vgl. art. 57 der Weener Slotacte van
8 Junij 1820.
Da der deutsche Band, mit Ausnahme der freien Städte, aus souverainen
Fürsten besteht, so musz dem hierdurch gegebenen Grundbegriffe zufolge,
die gesammte Staatsgewalt in dem Oberhaupte des Staats vereinigt bleiben,
und der Souverain kann durch eine landständische Verfassung nur in der
Ausübung bestimmter Kechtean die Mitwirkung der Stände gebunden werden.
Daar wij bij het onderzoek naar de magt des Neder-
landschen Konings somtyds bepalingen uit de Duitsche
constitutiën zullen vermelden, zoo veroorloven wij ons
een oogenblik op haar ontstaan de aandacht te ves-
tigen, De staatsregelingen, welke tijdens de Fransche
overheersching in Duitschland zijn tot stand gekomen ,
gaan wij stilzwijgend voorbij.
Hoewel sedert 1808 in Beijeren reeds eene soort
van constitutie bestond, zoo heeft Koning Maximi-
liaan Joseph in 1818 uit eigen beweging aan zijn
volk eene grondwet bij octrooi verleend. Voor zich
zeiven had hij echter de volheid van magt behouden
en slechts grenzen gesteld aan de vrije uitoefening
zijner magt. Den 25®*®° September 1819 is ook de
Koning van Wurtemberg begonnen volgens eene con-
stitutie te regeren. Deze grondwet is zeer bepaald
na driejarigen strijd door verdrag tot stand gekomen:
uit de hieronder aangehaalde woorden zal dit dui-
1)nbsp;Art. 13 der bondsacte van 1815 zoude men als reden kunnen aan-
voeren: In allen Bundesstaaten wird eine landständische Verfassung statt
finden.
2)nbsp;Zachariä, Erste Lieferung, bl. 107.
Bayern! — Dies sind die Grundziige der aus Unserm freien Entschlüsse
euch gegebenen Verfassung, — sehet darin die Grundsätze eines Königs,
welcher das Glück seines Herzens und den Ruhm seines Thrones nur
von dem Glücke des Vaterlandes und von der Liebe seines Volkes
empfangen will!
8) Zachariä, t. a. p. Grondwet van Beijeren, art. I tit II.
4)nbsp;Vgl. R. von Mohl, Das Staatsrecht des Königreiches quot;Wurtem-
berg, Th. I. Tübingen 1829.
5)nbsp;Zachariä, erste Lieferung, bl. 296. Aan het einde van den con-
siderans dezer grondwet staat: So ist endlich durch höchste Entscbliea-
delijk worden. Wij zouden in herhalingen vallen,
wanneer wij het ontstaan der Saksische en Hanover-
sche grondwetten nagingen; ééne opmerking is hier
echter niet ongepast: de verbindende kracht dezer
constitution schijnt voor sommige Duitsche Vorsten
niet boven alle bedenking verheven, immers Koning
Ernst August van Hanover weigerde bij zijne troons-
bestijging de staatsregeling van 1833 te erkennen en
voerde op nieuw de oude grondwet van 1819 in.
Over Pruissen zullen wij in het geheel niet spreken;
wij regtvaardigen ons met de woorden van Zachariä:
„Preuszen batte eine Constitution, aber nur zum
Schein, nicht in der Wahrheit.quot;
De Keizer van Oostenryk daarentegen streeft er thans
naar zijne volken door constitutionele staatsinstellingen
gelukkig te maken. Reeds in 1849 werd door Keizer
Frans Joseph eene grondwet geoctrooijeerd, die nim-
mer in werking trad. \') In den voor Oostenrijk na-
deeligen vrede van Villafranca, als ook in de finan-
tiele verwikkelingen, moet men de oorzaak zoeken der
constitutionele veranderingen, welke het eerst bekend
zijn, gemaakt door het keizerlijk manifest van 20 Oct.
1860, waarin de dringende redenen worden uiteenge-
zet, welke tot dien stap hebben geleid. Het zijn
voornamelijk de leden van den rijksraad, die, den
5den Maart 1860 in sterkeren getale opgeroepen, den
zung und allerunterthänigste Gegenerklärung eine vollkommene beider-
seitige Vereinigung über folgende Punete zu Stande gekommen.
1)nbsp;Zaebariii, erste Lieferung, bl. 63.
2)nbsp;Zachariä, zweite Fortsetzung, 1863, bl. 1 en volgende.
-ocr page 19-Keizer als eenig redmiddel voor het behoud van zijn
rijk de constitutie hebben aanbevolen.
Tegelijk met het manifest is dan ook het officieel
diploma op den 20sten Oct. 1860 afgekondigd en door
de keizerlijke handteekening bevestigd. Uit dit di-
ploma blijkt, dat de Keizer het geheel uit de kracht
zijner magtsvolkomenheid heeft gegeven, maar dat hij
het als eene onherroepelijke grondwet voor zich zeiven
en zijne opvolgers beschouwt. Daar in dit diploma
slechts de beginselen, volgens welke geregeerd zal
worden, zijn vastgesteld, zoo heeft de verdere rege-
ling plaats gehad bij een keizerlijk patent van 26
Februarij 1861. \')
Het groot onderscheid tusschen de Oostenrijksche
grondwet en de Belgische b. v. kan hieruit blijken, dat
in de eerste nergens eene afdeeling gevonden wordt,
Waar over de magt des Keizers gesproken wordt: voor
hem is de constitutie slechts een rigtsnoer, waarnaar
hij regeert; wat niet bepaald aan eene andere magt
18 opgedragen, behoort tot de zijne. In België daaren-
tegen is het beginsel aangenomen, dat alle magt uit-
gaat van het volk. 2) De Koning heeft geene andere
magt, dan die, welke de grondwet hem verleent. §)
1) Vergel. Zachariä, zweite Fortsetzung.
8) Constitution Belge, art. 25.
Tous les pouvoirs émanent de la nation ; l\'exercice en est conféré au
aux représentents du peuple et aux tribunaux.
3) Const. Belge, art. 73.
le roi n\'a d\'autres pouvoirs que ceux que lui accordent la constitu-
tion et les lois particulières, portées en vertu de la constitution.
Uit het behandelde blijkt, naar onze meening,
dat eene beschouwing over de magt des Konings
volgens de constitu,tionele Monarchiën in het alge-
meen, niet ver kan leiden. Het eenige toch, het-
welk dergelijke Monarchiën gemeen hebben zijn de
gi\'ondwetten; deze zijn echter van zoo verschillenden
oorsprong en aard, dat het onmogelijk is een alge-
meenen grondslag aan te nemen, waarop de magt
des Konings rust.
Spoeden wij ons thans naar Engeland, waar de
constitutie eene nationale kracht is, waar zij in den
loop der tijden zich heeft ontwikkeld uit de behoeften
des volks, zonder dat immer een in alle deelen za-
menhangend stelsel der theorie daar is ten grondslag
gelegd.
De Engelsche staatsinrigting is de leerschool, waar-
aan wij onze wetenschap gedeeltelijk moeten ontleenen:
immers van Hogendorp, de vooruitziende staatsman,
die de schets van eene grondwet voor de Vereenigde
Nederlanden vervaardigde, terwijl de Franschman ieder
oogenblik in zijne woning had kunnen doordringen,
had vóór alles het oog op Engeland gevestigd, om-
dat sedert meer dan anderhalve eeuw daar zulk eene
vrijheid, zulk eene constitutie bestond, als hij voor
zijn vaderland begeerde. Van Engeland sprekende
zegt hij: „Men noeme dit eene republiek met eenen
Koning aan het hoofd, of eene Monarchie met eene
constitutie, de woorden mogên verschillen, de zaak
is dezelfde. Ieder Engelschman is met geestdrift
gehecht aan zijne constitutie en aan zijnen Koning.
Koning zit vast op zijnen troon en de stormen
des Staats kunnen nimmer zich tot denzelven ver-
heffen.quot; \')
1) v. Hogeadorp, Schutterijen.
-ocr page 22-ERVABING EN ONTWIKKELING DEK CONSTITUTIONELE
MONARCHIE IN ENGELAND MET BETREKKING TOT
DB MAGT DES KONINGS. \')
Sedert Montesquieu zoo krachtig de Engelsche
staatsregeling heeft aangeprezen, is men meer en
meer begonnen de aandacht op dat land te vestigen
en te dweepen met de vrije instellingen, welke men
daar aantrof, zoo zelfs, dat De Lolme, een Zwitser
van geboorte, wiens werk over de Engelsche consti-
tutie in verscheidene talen is overgezet, zich noemt
onderdaan bij keuze van den Koning van Engeland.
Nadat echter de eerste opgewondenheid een weinig
bedaard was, hebben velen de taak op zich genomen,
te waarschuwen tegen eene onberaden navolging of
1)nbsp;Hello, Du Régime Constitution nel bl. 337, noemt de wijze, waarop
de Engelsche constitutie is tot stand gekomen, la méthode expérimentale.
2)nbsp;Heemskerk, Ab. f. Specimeu inaugurale de Montesquivio.
3)nbsp;Montesquieu, Esprit des Lois, L. XI. Ch. VI.
-ocr page 23-aanbeveling van zaken, welke ter overplanting minder
geschikt zijn.
De Engelsche staatsregeling werd vooral toegejuicht,
omdat de Brit op eene gepaste vrijheid mogt roemen,
terwijl elders nog Staat en Volk beschouwd werden
als bezittingen van den Souverein, waarmede deze
naar welbehagen kon handelen.
Voor den Nederlander bestonden andere redenen
om een begeerigen blik te werpen op de huishouding
\'^an den Engelschen Staat. Was Willem van Oranje
in het leven gebleven, had hij met Marnix van St.
^Idegonde op den ingeslagen weg kunnen voortwan-
delen, dan zou men in ons vaderland de constitutio
nele Monarchie waarschijnlijk eerder gekend hebben
dan in Groot-Brittanje, en ons staatswezen zoude niet
^et onhandelbaarste geworden zijn, waarin zich immer
^en volk of eene mogendheid bewoog, i) Het was
lt;^erhalve een gelukkig denkbeeld van Kemper om den
öaam van Stadhouder in dien van Vorst te verande-
, 2) niet alleen om daardoor de oude partijschap
^it te dooven, maar ook om dien constitutionelen
^^^ op te wekken, waardoor Engeland zich zoozeer
Mr. J. K. Thorbeclce, Historische schetsen, bl. 2. Zie ook
-M.V p\'
• Hugo Beijerman, Redevoering ten betooge dat het geenszias de
^ quot;gelschen zijn, zoo als Montesquieu zegt, maar de Nederlanders, welke
^ \'\' ^elfder tijd die drie gewigtige zaken, de godsdienst, de vrijheid en
handel, ten meesten maatscbappelijken nutte wisten aan te wenden.
^Waterdam 1839.
Vergel. Mr. S. P. Lipman, Nederlandseh constitutioneel Archief,
^®rste verzameling, 1813—1830, bl. 3. Brief van Kemper en Fannius
quot; olten aan de inwoners van Amsterdam.
heeft ontwikkeld. Maar dwalen wij niet af van ons
onderwerp, het onderzoek naar de oorzaak en de
middelen, waardoor juist in dat land de koninklijke
magt is getemperd.
Gelijk in alle Monarchiën, welke uit het leenstelsel
zijn voortgesproten of om heter te zeggen er een deel
van hebben uitgemaakt, zoo bestaat er alle reden om
te veronderstellen, dat van de oudste tijden af de
magt des Konings in Engeland beperkt geweest is.
Reeds zeer vroeg vindt men van een Parlement gewag
gemaakt, zelfs voordat men de grondwettige begin-
selen kan opsporen, volgens welke dergelijke vergade-
ring bij een kwam. Hoedanig nu ook in voidge eeuwen
de magt van het Parlement geweest zij, kan men
nogtans met eenige zekerheid zeggen, dat het niet
in staat was grenzen aan \'s Vorsten willekeur te stel-
len: hiertoe ontbrak bet den leden aan een onafhan-
kelijk regt, aan eene geregelde wijze van vergaderen ,
aan middelen om den Koning tot het bijeenroepen van
vergaderingen te dwingen. *) Nog vele jaren moesten
1)nbsp;Lord Brougham, Political Philosophy, Part. IIL bl. 195.
Hallam, The constitutional history of England, Vol. L bl. 1.
The government of England, in all times recorded by history, has
been one of those mixed or limited monarchies etc.
2)nbsp;Guizot, Histoire des origines dn gouvernement représentatif en
Europe, Tom. IL bl. 51.
Les libertés ne sont rieu, tant qu\'elles ne sont pas devenues des droits,
des droits positifs, formellement reconnus et consacrés. Les droits,
même reconnus, ne sont rien, tant qu\'ils ne sont pas retranchés derrière
des garanties. Enfin les garanties ne sont rien, tant qu\'elles ne sont
pas maintenues par des forces indépendantes dans la limite Je leurs
droits.
verloopen, eer in dit alles door goede wetten was
voorzien.
Het fundament, waarop het constitutionele staats-
gebouw van Engeland rust, is zeer oud, het dagtee-
kent van het jaar 1215.
Ongeveer een jaar vroeger waren de edelen in ver-
bet gekomen tegen hunnen lafhartigen en bloeddorsti-
gen Koning Jan, die op eene ongehoorde wijze zijne
onderdanen geld afperste. Keeds in eene vergadering
■^an baronnen, gehouden te Londen in 1213, had de
kardinaal Langton een charter van Hendrik I voorge-
lezen, hetwelk geheel in vergetelheid was geraakt, maar
thans weder met algemeene geestdrift werd toegejuicht,
eene tweede bijeenkomst te St. Edmundsbury werd
plan vastgesteld om den Koning tot de wederin-
voering van dit charter te dwingen; derhalve begaven
edelen zich naar Londen, alwaar zij in de St. Pauls-
kerlc zwoeren elkander niet te zuilen verlaten, voordat
hunne eisehen waren ingewilligd, i) Nadat Koning Jan
quot;Verschillende pogingen had aangewend om dezen bond
te verbreken en de bijstand van den Paus hem zelfs
^lét had kunnen helpen, vatte hij de wapenen op om
adel te bestrijden, wien echter spoedig de over-
^inning ten deel viel, zoodat de Vorst moest eindigen
aan de baronnen het Groot Charter en het Forest
*^harter te verleenen. Het eerste is van veel grooter
1) Mackintosh, History of England, Vol. I. bl. 353. Paris 1831.
Brougham, t. a. pi. bl. 323.
ömzot t. a. pi. bl. 64 betwijfelt het bestaan van eea afzonderlijk
ï\'west Charter.
belang dan het laatste en is algemeen bekend onder
den naam van Magna Charta \'), welke men in drie af-
deehngen zou kunnen splitsen, daar zij handelt: over
de regten en belangen der geestelijkheid, over de on-
middelijke en middelijke leenmannen van den Vorst
en over het geheele volk.
Bij de afzonderlijke bepalingen zullen wij niet stil-
staan , eene enkele vermelden wij hieronder, waaruit
duidelijk blijkt hoe de magt des Konings beperkt werd;
de hoofdinhoud toch van dit artikel is, dat de Vorst,
wanneer hij buitengewone belastingen wil heffen, ver-
pligt zal zijn veertig dagen voor den bepaalden tijd
eene vergadering uit te schrijven, waarop de edelen
en verdere afgevaardigden kunnen tegenwoordig zijn.
Om Jan zonder land te noodzaken deze Charta na
te leven, werd gedurende twee maanden de Tower
van Londen aan de baronnen van het rijk ingeruimd,
die vijf en twintig uit hun midden kozen om als „con-
1)nbsp;Mr. o. van Rees, De Magna Carta, Petition of Eight en Bill
of Rights.
2)nbsp;t. a. pl. bl. 9, § 14. Et ad habendum commune consilium regni,
de auxilio assidendo aliter quam in tribus casibus predictis, vel de
scutagio assidendo, snmmoneri faeiemus archiepiscopos, episeopos, ab-
bates, comités, et majores barones sigillatim per litteras nostras. Et
praeterea faeiemus snmmoneri in \'generali per vice-comites et ballivos
nostros, omnes illos qui de nobis tenent in capite ad eertum diem,
scilicet ad terminnm quadraginta diernm ad minus, et ad certuoi locum,
et in omnibus litteris illius summonitionis causam summoiiitioms ex-
primemus; et sie facta summonitione, negotium ad diem assignatum
procedat secundum consilium illorum, qui présentes fuerint, quam vis
non omnes summoniti venerint.
servators of the Privileges of the Realmquot; den Koning
aan zijne verpligtingen te herinneren en zelfs, zoo dit
noodig was oorlog tegen hem te voeren, hetgeen
uitdrukkelijk in het laatste artikel van de Charta
was bedongen. Deze maatregelen hielpen echter weinig;
want zoodra waren de baronnen niet vertrokken of
Koning Jan verzamelde zijne troepen, plunderde het
land en bragt zulk eene verwoesting te weeg, dat de
edelen de hulp moesten inroepen van Lodewijk, zoon
van Philips August, Koning van Frankrijk.
Hoe slecht ook de Charta werd nageleefd, hoe on-
beperkt van tijd tot tijd de vorstelijke magt mogt
schijnen, toch bleef zij bestaan, nu eens in een voor
de regten der Natie nadeeligen i) dan weder in een
voordeeligen zin gewijzigd. Zoo werd b. v. onder
Eduard I de Charta vernieuwd, 2) en bepaald, dat zij
jaarlijks tweemalen in alle kerken zou worden voor-
gelezen en viermalen in de geregtszalen van ieder
graafschap. Eindelijk werden in het jaar 1301 door
Koning Eduard alle charters bekrachtigd, zoodat van
dien tijd de openlijke strijd over dergelijke staatsreg-
felijke geschillen heeft opgehouden; wel heeft Eduard
eenigen tijd daarna van den Paus eene bul weten te
verkrijgen, waarbij alle door hem verleende charters
nietig werden verklaard, maar nooit heeft bij het ge-
Waagd hiervan gebruik te maken.
Men moet derhalve in de IS\'^\'^ eeuw het begin der
1)nbsp;Verg. Brougham, t. a. pl. bl. 223.
2)nbsp;De text van deze vernieuwde Charta is afgedrukt bij Guizot t a n
bl. 76—78.nbsp;\' \'
getemperde Monarchie zoeken, i) Hallam haalt een
grondwettig beginsel aan, hetwelk in 1320 onder de
regering van Eduard II van kracht was en waaruit
de magt van het Parlement ten duidelijkste blijkt.
Het tweede belangrijk statuut, waardoor de magt
des Konings beperkt is, heet Petition of Right en
dagteekent van het jaar 1627. Om echter de reden
te vatten, welke tot deze verandering heeft geleid, om
te begrijpen, waarom nieuwe beperkingen werden ge-
vorderd, moeten wij, al is het met een vlugtigen blik,
het tijdperk doorloopen, hetwelk door deze twee groote
statuten wordt afgepaald. De verhouding tusschen
den Vorst en zijne onderdanen verandert zoodanig, dat
het noodzakelijk is hier op te wijzen. Naauwelijks is
de strijd over de Charters geëindigd, of de magtsontwik-
kehng van het Parlement neemt eenen aanvang. Reeds
onder de Plantagenets hadden de edelen een groot
gedeelte van hunne magt verloren, daar vele oude ge-
slachten uitgestorven en hunne uitgestrekte goederen
in handen gevallen waren van een nieuwen adel,
niet opgewassen tegen de Tudors, die veel magtiger
waren dan hunne voorgangers, hetgeen zij voorname-
1)nbsp;Hallam, t. a. p.
The great outline was then drawn; the details and shades and tints
have since been filled in.
2)nbsp;Hallam, t. a. p., bl. 3.
The matters to be established for the estate of the king and of his
heirs, and for the estate of the realm and of the people, should be
treated, accorded, and established in parliament, by the king, and by
the assent of the prelates, earls and barons, and the commonalty of
the realm, according as had been before accustomed.
lijk te danken hadden aan een beter beheer hunner
geldmiddelen: de meeste charters toch waren geschon-
ken, wanneer de Vorsten geldgebrek hadden.
Door den onbuigzamen wil van Hendrik VIII, Maria
en Elisabeth zegevierde in Engeland het despotisme:
het Huis der Gemeenten, slecht gesteund door het Hoo-
gerhuis, 1) was niet bij magte zich tegen de toenemende
aanmatigingen der Vorsten te verzetten, üit vrees
van door den onverbiddelijken Hendrik VIII naar den
Tower gebragt te worden, waagden het slechts wei-
nigen hun gevoelen uit te spreken, zoodat het Par-
lement meer een werktuig geleek, hetwelk de Koning
goed wist te gebruiken, dan eene zelfstandige volks-
vertegenwoordiging. Het middel, waardoor de Tudors
de afgevaardigden tot stilzwijgen wisten te brengen,
moet gezocht worden in de regtspleging van den Ge-
heimen ßaad, vooral bekend onder den naam van Coun-
cil of Star Chamber, ontleend aan de zoldering van
de kamer, waar men vergaderde. Zoo werd b. v.
op last van Koningin Maria een edelman naar den
Tower gezonden, omdat hy zich in het Parlement tegen
hare willekeur had verzet.
Hoe ook door de Tudors misbruik van hunne magt
gemaakt werd hadden zij toch de gewoonte bijna
1)nbsp;Hallam, t. a. p. bl. 47.
We have seen, indeed, that the house of commons now and then gave
signs of an independent spirit, and occasioned more trouble!, even to Henry
^\'ÏH, than his compliant nobility. They yielded to every mandate of
imperious will; they bent with every breath of bis capricious humour.
2)nbsp;Hallam t. a. p. Jurisdiction of the council of Star Chamber.
3)nbsp;Brougham t. a. p. bl. 258.
-ocr page 30-nimmer belastingen te heffen zonder toestemming van
het Huis der Gemeenten-, onder de regering van Eli-
sabeth bestaat hiervan eene enkele uitzondering. Of-
schoon in Engeland alle middelen voorhanden waren
om de magt van den Koning te beteugelen, en geen
wapengeweld de vreedzame burgers behoefde af te
schrikken, daar staande legers zelfs onder Hendrik
VHI niet bekend waren, \') zoo geeft Lord Brougham
als hoofdreden der magtsontwikkehng van den Vorst
op het wantrouwen, hetwelk tusschen de edelen on-
derling en eveneens tusschen de burgers bestond. Men
vertrouwde elkander niet; niemand wilde de eerste
zijn om zich tegen de dwingelandy te verzetten; ieder
zag angstig om zich henen of hem ook dienaren van
de Star Chamber vervolgden.
Tegelijk met de troonsbeklimming der Stuarts had
eene wijziging plaats in de verhouding tusschen den
Koning en het Parlement. Reeds op het einde der
regering van Elisabeth deed zich van de zijde der
vertegenwoordiging eene behoefte naar uitbreiding van
magt gevoelen.
De toenemende welvaart der steden, die door den
handel begonnen rijk te worden, maar vooral de vrije
beginselen, uit de Hervorming voortgesproten, werkten
zamen tot deze verandering in het staatkundig leven.
Terwijl het Parlement voortging zijne regten te ver-
1)nbsp;Hallam, Constitutional history. Vol. II. bl. 131.
It is scarcely perhaps necessary to observe that there had never been
any regular army kept up in England.
2)nbsp;Hallam. Vol. II. bl. 25.
-ocr page 31-dedigen en nieuwe te verwerven, streefde de Vorst
er naar beginselen als deze: a deo rex, a rege lex
bij het volk ingang te doen vinden. Het waren in de
eerste plaats de hoogere geestelijken, maar ook staats-
lieden, welke den Koning in deze leer sterkten i). Het
Parlement bekreunde zich echter weinig om deze
beschouwingen en trachtte slechts vaste wetten te ver-
krijgen, zooals de Petition of Eight, waarbij de Ko-
ning door Hooger- en Lagerhuis gedwongen werd te
verklaren, dat iedere leening, uitgeschreven zonder
toestemming van het Parlement, onwettig was, als ook
de inkwartiering van soldaten, het in hechtenis stel-
len zonder geregtelijk onderzoek of wel het procede-
ren voor den militairen regter.
Deze Petition of Right, de tweede hoofd-wet,
■waarop de Engelsche constitutie rust, heeft Koning
Karei I goedgekeurd, nadat hij allerlei middelen had
aangewend om het Parlement te overtuigen, dat eene
eenvoudige bekrachtiging van de Magna Charta een
genoegzame waarborg zoude zijn voor de regten van
het Engelsche volk. Het eerste antwoord door den
Koning op deze Petition of Right gegeven, was dan
ook in zulke algemeene en dubbelzinnige woorden ge-
steld, dat beide Huizen het verzoek tot hem rigtten
1) The works of Francis Bacon, Vol. II, London 1826. Essay of a
l^ing, bl. 380.
A king is a mortal God on earth, unto whom the living God hath
lent his own name as a great honour, but withal told him, he should
lt;iie like a man, lest he should be proud and flatter himself that God
has with his name imparted unto him his nature also.
3) Vergel. Mr. O. v. Rees, t. a. p.
-ocr page 32-om duidelijker en korter zich te willen uitdrukken,
zooals de Vorsten dit steeds plagten te doen bij het
aannemen of verwerpen van een wetsvoorstel. Het
Lagerhuis was echter, nadat Karei eindelijk had toe-
gegeven, nog niet tevreden met zijne zegepraal, het
wenschte nog andere regten den Koning te ontwrin-
gen, ») die, hierover verstoord, het Parlement verdaagt
en eenige dagen later ontbindt.
De groote verwachtingen, welke men zich van de
Petition of Right had voorgesteld vielen geheel in dui-
gen. „Vele Engelsche Vorstenquot; — merkt Macaulay
op — „hebben van tijd tot tijd inconstitutionele daden
gepleegd, geen hunner heeft ooit, zooals Karei I, sys-
tematisch er naar gestreefd een despoot te worden,quot;
maar genoeg is het ook bekend, hoe hij voor deze
magtsoverschrijding heeft moeten boeten.
Eenige jaren kon het den Koning gelukken zonder
vertegenwoordiging te regeren; maar zoodra was niet
het Long Parlement bijeen, of krachtige maatregelen
werden genomen om de regten van Vorst en Verte-
genwoordiging beter af te bakenen. Voortaan zoude
het den Koning onmogelijk zijn langer dan drie jaren
zonder Parlement te regeren; ook werd hem door de
triennial bill het regt ontnomen binnen de eerste vijf-
tig zittingen het Huis der Gemeenten zonder deszelfs
toestemming uiteen te laten gaan. Verder moest
1)nbsp;The right of levying tonnage and poundage.
2)nbsp;Zie de beoordeeling van deze wet bij Brougham, t. a. pl. bl. 277.
The act to prevent a dissolution without their own consent was an
open and audacious assumption of supreme power, not by the people.
-ocr page 33-hij goedkeuren de ontbinding der Star Chamber en
der High Commission Courts. Hoe diep de revoluti-
onaire beweging reeds was doorgedrongen, blijkt ten
duidelijkste, behalve uit de regtsgedingen tegen Straf-
ford en Laud, uit de negentien voorstellen welke te
York aan den Koning werden voorgelegd en waardoor
alle magt van de kroon naar de vertegenwoordiging
zoude overgebragt zijn.
Nadat wij getracht hebben de oorzaak, het ont-
staan en den inhoud van de Petition of Right te ver-
melden , behoeven wij niet langer bij de regering van
Karei I stil te staan.
De verdere magtsbeperking van den Koning brengt
ons tot de omwenteling en de daarop gevolgde rege-
ring van Cromwell. Daar het ons doel slechts is na
te gaan, welke wetten de magt des Konings hebben
beperkt en in Engeland de plaats van grondwetten
innemen, zoo moeten wij ons thans met de Bill of
Rights bezig houden, het voornaamste statuut, waarbij
de Engelsche constitutionele Monarchie geregeld is.
liut by a number of individuals, who thus made themselves absolute
founded an oligarchy rather than a democracy in their own persons.
Vgl. verder Hallam, Vol. II. bl. 113.
Thus, in the space of three days from the first suggestion, an alteration
^as made in the frame of our polity, which rendered the house of
commons equally independent of the sovereign and their constituents;
if it could be supposed capable of being maintained in more
tranquil times, would, in the theory at least of speculative politics,
have gradually converted the government into something like a Dutch
aristocracy.
1) State Trials bij Samuel March Phillipps, Vol. I. Londen 1826,
3) Hallam, Vol. II. bl, 137.
-ocr page 34-Wij breken dus den draad der geschiedenis af en
nemen haar bij de troonsbeklimming van Willem III
weder op; immers onder dien Vorst begint eerst dat
constitutionele staatsleven in Engeland, hetwelk zoo
vele bewonderaars heeft gehad en zoo dikwijls geraad-
pleegd is, wanneer men uit de praktijk wenschte te
weten, welke vruchten \'s Konings inmenging in deze
of gene zaak had opgeleverd.
Even als de beide eerste statuten, welke wij be-
handeld hebben, zoo is ook de Bill of Rights, niet uit
eene theoretische beschouwing voortgesproten. De re-
volutie van 1688 wierp het bestaande geenszins omver,
het was „a preserving revolution,quot; zegt Macaulay; nog
een ander staatsman uit het laatst der vorige eeuw,
heeft ongeveer hetzelfde gevoelen uitgesproken. \') Voor
zoo verre zij invloed gehad heeft op \'s Konings magt,
moeten wij haar gadeslaan. Door de vlugt toch van
Jacobus II en de troonsbestijging van Willem en Maria
heeft de constitutie eene belangrijke wijziging onder-
gaan, niet zoozeer in de wetten en de grondbegin-
selen zelve, als wel in de denkwijze en het oordeel
der Natie over het Koningschap. Ware Jacobus op
den troon hersteld, hij zoude waarschijnlijk ook geene
zwarigheid gemaakt hebben de Bill of Rights goed te
1) The works of Edmund Burke Vol. I New-York X860 bl. 456 volg.
What we did was in truth and substance, and in a constitutional
light, a revolution, not made, but prevented. We took solid securities;
we settled doubtful questions; we corrected anomalies in our law. In
the stable fundamental parts of our constitution we made no revolution;
no, nor any alteration at all. We did not impair the monarchy. Per-
haps it might be shown that we strengthened it very considerably.
keuren, maar de koninklijke magt zoude steeds uit
een ander oogpunt beschouwd zijn en het streven naar
lt;le onbeperkte heerschappij zoude zich telkens geopen-
baard hebben. \'■) Bij de Stuarts bestond eene zucht
iiaar uitbreiding van magt, hetgeen het natuurlijk
gevolg was van beginselen, welke aan het hof door
regtsgeleerden en geestelijken werden verkondigd. Er
■^as een te groot onderscheid tusschen de zienswijze
^an het Volk en van den Vorst. Deze had uit de
geschiedenis geleerd, dat het Huis der Gemeenten zijn
gansch aandeel in de wetgevende magt uit \'s Vorsten
handen had ontvangen — gene, daarentegen, be-
schouwde zijne privilegiën niet als weldaden, maar als
regten, welke reeds al te lang waren miskend. Na
de restauratie had Karei H de schoonste gelegenheid
em hervormingen in te voeren; maar hij noch zijn
opvolger wilde dien weg betreden, waardoor de laatste
geheel de magt verloor, om de gemoederen, door einde-
looze onderdrukking tot den opstand geneigd, te be-
daren. Om de verandering, welke in de verhouding
tusschen den Koning en het Parlement heeft plaats
gehad, wel te begrijpen, moeten wij een oogenblik
\'Verwijlen bij hetgeen na de tweede vlugt van Jaco-
bus in het Parlement is voorgevallen. Daar werd op
dennbsp;Januarij 1689 besloten dat de Koning af-
stand van den troon had gedaan, niet alleen omdat
bij gevlugt was, maar omdat hij getracht had de
betten te veranderen en het oorspronkelijk verdrag
1) Vgl. Hallam, t. a. j). Vol. IU, bl. 90.
-ocr page 36-tusschen Koning en Volk had verbroken. Dit besluit
werd ook in het Hoogerhuis met eene kleine meer-
derheid aangenomen, nadat eenige wijzigingen daarin
waren aangebragt, welke wederom vervielen na eene
levendige woordenwisseling tusschen beide Huizen. Op
den February werd eindelijk aan Willem en Maria
de kroon van Engeland opgedragen, met deze bepaling
dat de uitoefening van de koninklijke magt alleen bij
den Prins van Oranje zoude berusten. Eenige dagen
later werd door Halifax, voorzitter van het Huis der
Lords , in tegenwoordigheid van het geheele Parlement
aan den Koning de Declaration of Rights aangeboden.
Deze verklaring i) bestaat uit drie deelen: het eerste
is eene opsomming der willekeurige handelingen van
den laatsten Koning en een verslag van hetgeen door
het Parlement aangaande den troonsafstand van Ja-
cobus was bepaald; het tweede, eene onwettig ver-
klaring van al zoodanige handelingen, van den laat-
sten Koning; en het derde een besluit, waarbij aan
Willem en Maria de kroon werd opgedragen. Ver-
der bevat deze Declaration of Rights vele bepalin-
gen , waarbij de magt des Konings wordt omschreven;
zij behoeven echter geene afzonderlijke vermelding daar
zij eenige maanden later in de Bill of Rights zijn op-
genomen, waarover wij thans moeten spreken.
De eerste artikelen van deze wet, welke men eeni-
germate de grondwet van Engeland zou kunnen noemen,
zijn uit de Declaration of Rights overgenomen. Als
1) Mr. O. V. Bees, t. a. p.
-ocr page 37-onwettige handelingen van den Koning worden ge-
noemd: het afkondigen, opheffen en vrijstellen van
wetten zonder toestemming van het Parlement; het
willekeurig heffen van buitengewone belastingen; het
op de been houden van een leger in tijd van vrede,
en nog eenige andere bepalingen, welke niet in da-
delijk verband staan tot de magt des Konings.
Verder wordt duidelijk in deze wet omschreven,
hoedanig de troonsopvolging plaats zal hebben en
Wanneer en waar de nieuwe Vorst zijnen eed zal
afleggen. Het beginsel van den gemengden regerings-
vorm vindt men geheel in deze wet terug, \') van
Volheid en eenheid van magt, gelijk in de Duitsche
staatsregeling, is geen sprake. Zonder toestemming
van den Koning, de Lords en de Gemeenten kan
geene verandering in de wetten gemaakt worden; ook
hevat de Bill of Rights uitdrukkelijk de verklaring,
dat al hetgeen bij deze wet is bepaald, door de zoo
even genoemde partijen is goedgekeurd.
Uitgezonderd eene enkele bepahng over het regt
van dispensatie in betrekking tot wetten, beeft de
magt des Koning geene beperkingen ondergaan: zoo
ten minste oordeelt Hallam, nadat hij de Bill of Rights
heeft vergeleken bij de statuten, welke vroeger de En-
plsche staatsregeling uitmaakten. Hoe dit zij, zeker
IS het, dat de troonsbeklimming van Willem Hl eene
1) Burke, t. a. pi.
■\'^U its several parts are so constituted, as not alone to answer their
several ends, but also each to limit and control the others
Vgl.
Brougham, t. a. pi. bl. 295.
-ocr page 38-groote verandering in het staatkundig leven van het
Engelsche volk heeft te weeg gebragt. Onder tem
begint in de daad het constitutionele Koningschap en
ontwikkelt zich meer en meer de magt van het Par-
lement, welke zich al aanstonds openbaarde bij eenen
aanval tegen den nieuwen Koning door eene coalitie
van tories en ontevredene whigs. \')
Willem III is de laatste Koning van Engeland ge-
weest, die zelf de koninklijke regten krachtig tegen-
over de volksvertegenwoordiging heeft verdedigd. De
regeringen der volgende Vorsten zijn slechts belangrijk
wegens de groote staatslieden, welke toen geschitterd
hebben. Willem was zelf — zegt Hallam — de grootste
man zijner eeuw, zoodat zijne Ministers geheel op den
achtergrond raakten, hetgeen vooral het geval was
bij de behandeling der buitenlandsche zaken: op dat
gebied streefde hij er steeds naar zijne koninklijke
magt uit te breiden, waardoor hij in geene geringe
mate den toorn der oppositie opwekte.
De Engelsche staatslieden van den tegenwoordigen
tijd, al noemen zij het eene treurige dwaling van
Willem III, dat hij zoo weinig lette op de verhou-
ding, welke door de wijze zijner troonsbeklimming
tusschen hem en het Parlement bestond, zijn zeer ge-
matigd in hun verwijt, omdat nimmer een Vorst met
edeler bedoelingen zijne magt overschreed; immers hij
1) Hallara, Vol. Hl. bl. 109. Character and errors of William.
Bl. 146. It must ever be an honour to the English crown, that it
has been worn by so great a man.
had zich opgeworpen als voorvechter van Europa\'s
vrijheid; Engeland en Nederland te vrijwaren tegen
de overheersching van den Franschen Koning was zijn
hooghartig streven.
Hoewel de Bill of Rights het belangrijkste statuut
is, waarbij de Engelsche constitutie is geregeld, zoo
zijn er echter nog andere wetten, welke in meerdere
of mindere mate in verband staan tot de magt des
Konings. Hiertoe behoort b. v. de triennial bill, waarbij
hepaald werd, dat na drie jaren het Parlement moest
ontbonden worden.
Karei H had gedurende zeventien jaren met het-
zelfde Parlement geregeerd; dit wilde men voorkomen,
dewijl men het wenschelijker vond van tijd tot tijd
andere bestanddeelen in de volksvertegenwoordiging
op te nemen. Willem Hl weigerde zich met dit voor-
stel te vereenigen; eerst toen het ten tweeden male
door beide Huizen was aangenomen, verleende de Ko-
ning zijne bekrachtiging.
Eveneens heeft de mutiny bill, eene wet, waarbij
jaarlijks de getalsterkte van het leger wordt bepaald,
grooten invloed op de magt des Konings gehad. Daar
namelijk door de Bill of Rights bepaald was, dat de
Koning in tijd van vrede geene staande legers mogt
bijeenhouden zonder toestemming van het Parlement,
en het eene oude gewoonte was, nimmer langer dan
Voor een jaar dit verlof te verleenen, zoo was de Ko-
ning onwillekeurig verpligt daartoe telken male het
I^arlement bijeen te roepen. De meerdere ontwikke-
ling van het staatkundig leven deed zich in alles
gevoelen, het duidelijkst vertoonde het zich bij de
Act of settlement, welke men met eene grondwets-
herziening zou kunnen vergelijken.
De Bill of Rights had in de troonsopvolging voor-
zien door te bepalen, dat de kroon, bij kinderloos
overlijden van Maria (ingeval Willem het langst mogt
leven, eerst na het einde zijner regering), op Prinses
Anna van Denemarken en hare afstammelingen zoude
overgaan, en zoo ook deze zonder kinderen mogt ster-
ven, op de afstammelingen van Koning Willem. In
het begin scheen deze wet voldoende, daar Prinses
Anna zwanger was, toen deze bepaling werd gemaakt;
maar nadat de jonge Hertog van Glocester in het jaar
1700 plotselijk was weggerukt, moest de troonsop-
volging op nieuw geregeld worden. De wet, waarbij
dit geschiedde draagt den naam van Act of settle-
ment. Het Huis der Gemeenten maakte van de ge-
legenheid gebruik, om nieuwe bepalingen in deze wet
op te nemen, waardoor de magt des Konings aanmer-
kelijk werd beperkt.
De Bill of Rights was in haast ontworpen — zoo
zeide men — in de 12 jaren gedurende welke zij be-
staan had, waren gebreken aan het licht gekomen,
waarin voorzien moest worden; acht artikelen werden
derhalve aan deze wet toegevoegd, welke eerst in
werking zouden treden bij de troonsbeklimming van
het Hanoversche Huis-
Sommige bepalingen dragen het kenmerk van wan-
trouwen in den nieuwen Vorst; zoo bevatten de twee
eerste artikelen: dat de Natie niet verpligt zal zijn,
zonder toestemming van het Parlement oorlog te voe-
ren ten gunste der staten van den nieuwen Vorst,
welke niet tot het gebied van Engeland behooren; ten
tweede, dat de Koning zonder verlof van de Vertegen-
woordiging het grondgebied van Engeland, Schotland
en Ierland niet zal mogen verlaten. Deze bepaling
werd echter spoedig na de troonsbekhmming van
Greorge I weder ingetrokken.
Eene andere verordening, die betrekking heeft op
den (Privy Council) Geheimen Raad, staat in naauw
verband tot de magt des Konings. In dezen Raad moes-
ten voortaan alle zaken van algemeen bestuur behan-
deld en onderteekend worden door die leden, welke
aan deze of gene bepaling hunne goedkeuring gegeven
hadden, opdat het onmiddelijk zoude blijken, wie de
aansprakelijke personen waren. \')
De Geheime Raad is eene zeer oude instelling door
de wet erkend. De Koning vereenigde steeds in dezen
I^aad de eerste ambtenaren van het rijk en al die-
genen, welke hij slechts wilde oproepen om in zijne
tegenwoordigheid de belangen van den Staat te be-
spreken. Tot geheimhouding zijn de leden onder eede
Verpligt. Na de restauratie en voornamelijk na den
1) Onder Koningin Anna reeds, dus voor dat dit artikel in werking
trad, werden hierin wijzigingen gemaakt. Sedert het huwelijk van
Koningin Victoria is de geheele Privy Council niet weder vergaderd ge-
^eest. Afzonderlijke leden worden echter dikwijls met de ministers, die
^l^en leden van den raad zijn, ter vergadering geroepen.
^ Vgl. de Franqneville, Les institutions politiques judiciaires et admi-
nistratives de l\'Angleterre, 1863, hl. 54. Le conseil privé.
val van Clarendon werd de gewoonte om den Raad
bijeen te roepen voor het eerst verbroken; langza-
merhand werd hij vervangen door een Cabinet Council
of Ministerraad. Onder de regering van Willem III
werd deze onderscheiding nog duidelijker, bijna alle
staatszaken werden toen aan den Geheimen Raad ont-
trokken. Hierdoor nam de magt des Konings aan-
merkelijk toe; want uitgezonderd de kanselier, welke
onder een statuut het groot zegel had geplaatst, was
het zeer moeijelijk den verantwoordelijken persoon te
vinden, daar de Ministers als leden van den Minis-
terraad, die geen wettig karakter had, niet aan-
sprakelijk waren. Willem III maakte hier bijvoorbeeld
gebruik van bij het verdeelingstractaat over de Spaan-
sche erfopvolging, waarin hij niemand gekend had
dan zijnen vriend, den graaf van Portland, en lord
Somers. Opdat derhalve het toezigt over de uitvoe-
rende magt het Parlement niet geheel mogt ontvallen,
was deze bepaling over de verantwoordelijkheid in de
Act of settlement opgenomen.
Uit vrees voor den invloed des Konings op de leden
van het Huis der Gemeenten stelde deze wet vast,
dat niemand, die eene bediening van den Koning had
ontvangen of van de Kroon een pensioen genoot, lid
van het Lager-huis mogt zijn. Dit artikel had zijnen
oorsprong te danken aan het stelsel van omkooping,
hetwelk in Engeland lang in zwang is geweest en
1) Vgl. Lord Campbell, Chancellors, Vol. IV. Life of Lord Somers.
bl, 141 volg.
waarvoor jaarlijks door de Regering groote sommen
werden besteed. Reeds in 1706 werden wijzigingen in
dit besluit gemaakt, daar hierdoor aan de Ministers
het regt was ontnomen in het Huis der Gemeenten
te zitten.
De onafhankelijkheid der regterlijke magt was een
belangrijke waarborg, welke in de Bill of Rights niet
was opgenomen, maar bij de herziening werd vast-
gesteld. Geheel nieuw schijnt deze bepaling echter
niet te zijn; want reeds voor Jacobus I werden de
regters benoemd: quamdiu se hene gesserint, maar de
Stuarts hadden dit gebruik afgeschaft door menigen
regter willekeurig te ontslaan.
In de Act of settlement werd deze oude formule
weder opgenomen en bepaald, dat de regters voort-
aan een inkomen door de wet vastgesteld zouden
genieten en slechts op een verzoekschrift van beide
Huizen mogten ontslagen worden.
Ook het laatste artikel van deze wet is hoogst be-
langrijk: hierin wordt bepaald, dat niemand zich op
het regt van gratie, bekrachtigd door het grootzegel,
mag beroepen tegenover eene beschuldiging, ingesteld
door het Huis der Gemeenten in Parlement vergaderd.
Hierdoor werd eene moeijelijkheid uitgemaakt, welke
reeds ten tijde van Karei II tot hevige debatten aan-
leiding had gegeven, ten gevolge van eenen brief,
Welken de groot-thesaurier Danby aan Lodewijk XIV
had geschreven, en waarin voor Engeland onteerende
bepalingen voorkwamen.
De Koning, om de verantwoordelijkheid van zijnen
3
-ocr page 44-Minister te dekken, had er bijgevoegd: deze brief is
op mijn hevel geschreven. In deze woorden, waarmede
de Koning de handelwijze van zijnen Minister had
willen dekken, zocht Danby te vergeefs bij het Par-
lement zijne verdediging.
Eene dergelijke verordening schijnt in de meeste Duit-
sche wetten te zijn opgenomen, i) Ook de Belgische
grondwet heeft dit beginsel gehuldigd-, immers daar
lezen wij, dat geen mondelijk of schriftelijk bevel van
den Koning den verantwoordelijken Minister kan vrij-
waren; alleen op verzoek van een der beide Kamers mag
de Vorst den veroordeelden Minister gratie verleenen.
Door de aanneming van de Act of settlement is
het zegel geplaatst op de constitutionele staatsregeling
van Engeland; de beschouwing van de ontwikkeling
der getemperde Monarchie, voor zoo verre zij het
gevolg van verschillende statuten is geweest, mag der-
halve als geëindigd beschouwd worden.
De troonsbeklimming echter van de Hanoversche
Vorsten heeft zoo groote verandering in de magt der
Engelsche Koningen te weeg gebragt, dat wij verpligt
zijn ook hierbij stil te staan om naar hare oorzaak
te zoeken; ook moeten wij op de regering dezer Vor-
sten naauwkeurig letten, daar sommige onzer staats-
1)nbsp;Die Politik, von F. C. Dahlmann.
2)nbsp;Const. Belge, art. 89.
En aucun cas l\'ordre verbal ou écrit du Eol ne peut soustraire un
ministre à la responsabilité.
Art. 91 over het regt van gratie.
Il ne peut l\'exercer envers un ministre condamné par la cour de cas-
sation , que sur la demande de l\'une des deux chambres.
lieden instellingen jnist nit dit tijdperk ter navolging
hebben aanbevolen.
De geschiedenis van Engeland en van alle beschaafde
landen leert ons, hoe reeds zeer vroeg de Vorsten, wan-
neer zij ten minste niet bijzonder door bekwaamheid uit-
blonken of door groote heerschzucht gedreven werden,
zooals een: Philips IIvan Spanje of een Lodewijk XIV
van Frankryk, het bestuur over hunne volken en landen
moesten in handen stellen van kundige staatslieden of
deelen met Ministers, die somtijds de Koningen in
magt ver overtroffen. Het sterkst sprekend voorbeeld
heeft Frankrijk geleverd onder de regering van Lode-
wijk XIH. In Engeland heeft zich eerst later de magts-
ontwikkeling der Ministers geopenbaard, voornamelijk
nadat de Vorsten verpligt waren de hoofden van eene
der groote staatspartijen tot Ministers te kiezen.
Dit was het geval sedert de verheffing der Han-
oversche Dynastie; van dien tijd „dagteekent de af-
zondering des Konings van het Ministerie en de for-
matie van een Kabinet onder een eigen hoofd tusschen
den Koning en het Parlement in geplaatst.quot; Is deze
toestand het gevolg eener nieuwe regeling van zaken,
of is die aan toevallige en ongelukkige omstandig-
heden te wijten?
1)nbsp;John Lothrop Motley, History of the United Netherlands, Vol. 11.
Chap.\' XrX.
His chief advisers were rather like private secretaries than cabinet
..... He liked to do his work, assisted by a very few con-
fidential servants.
2)nbsp;Mr. J. R. Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet. 1848.
3*
-ocr page 46-De twee eerste Vorsten uit het Huis van Hanover,
waren geheel onbekend met de zeden en gewoonten
der Engelsche maatschappij zelfs was de taal van
het volk, hetwelk zij regeerden^ hun geheel vreemd,
zoodat zij de vergaderingen der Ministers nimmer bij-
woonden. George I en zijn eerste Minister Walpole
moesten tot de Latijnsche taal de toevlugt nemen,
wanneer zij met elkander wenschten te spreken.
De treurige gevolgen heten zich niet lang wachten.
George I en H, gebrekkig ingelicht over de belangen
van hunne nieuwe onderdanen, lieten het bewind ge-
heel in handen van het Ministerie, hetwelk als orgaan
der zegevierende partij naar welgevallen kon regeren.
Alleen dan oefenden deze Vorsten eenigen invloed op
hunne Ministers uit, wanneer het de belangen van
Hanover betrof. Door onbekwaamheid en door eene
verregaande bedorvenheid van zeden zien wij dus in
Engeland de magt des Konings aanmerkelijk dalen.
Uit de geschriften van die dagen en uit den tijd
van George HI, toen het Koninklijk gezag weder in
aanzien begon te komen, blijkt dat het geenszins met
den geest der natie overeen kwam, den Koning eene
zoo onbeduidende rol te doen spelen.
1)nbsp;Horace Walpole, Reminiscences, tom. I. bl. xcv.
It was perhaps still more remarkable and an instance unparalleled,
that Sir Robert governed George I in Latin, the King not speaking
English, and his minister no German, nor even French.
2)nbsp;Letters of Junius, bl. 168.
-Without consulting your Minister, call together your whole council.
Let it appear to the public, that you can determine and act for yourself.
Zelfs vele jaren later, nadat de Fransche revolutie
ook haren invloed op Engeland had uitgeoefend, laat
de Engelsche Whig, lord Brougham, zich aldus uit:
„This is the spirit of the constitution, which wills that
the individual Monarch should not be a mere cipher,
but a substantive part of the political system, and wills
It as a check on the other branches of the system.quot;
Na de troonsbeklimming van Willem III, en voor-
namelijk sedert de regering der Hanoversche Dynastie,
heeft er voor de Engelsche Vorsten eene verandering
in hunnen toestand plaats gehad, welke waarschijnlijk
van blijvenden invloed op hunne magt zal zijn. De
Ministers namelijk worden, zooals reeds hierboven met
een enkel woord is gezegd, door den Koning ge-
woonlijk gekozen uit de leiders van eene der twee
groote partijen, aan wie vervolgens de meest belang-
rijke betrekkingen ten deel vallen.\') Sir Robert Peel
ging zelfs in het jaar 1839 zoo ver om aan de Ko-
ningin de verwijdering van al die hofdames te ver-
1) De Pranqueville, Les institutions politiques judiciaires et admini-
stratives de l\'Angleterre, Paris 1863, bl. 59.
En dehors des grands officiers d\'Etat, la chute du ministère entraîne
le changement des fonctionnaires suivants:
Ijc président et les deux secrétaires du contrôle, le maître général
d\'ordonnance et ses principaux agents, le commissaire en chef de l\'hô-
Pital de Greenwich, le lord chambellan et le vice-chambellan, le capi-
taine des gentilshommes d\'armes et celui des gentilshommes de la garde,
les lords aides de camp, le lord sénéchal, le contrôleur, le trésorier et
maître de la maison royale, le maître des écuries, l\'écuyer en chef
et 1 ^
ies ecuyers ordinaires, le maître des meutes, le juge avocat général,
le lord avocat, enfin la maîtresse des robes.
zoeken, welke tot de partij der Whigs behoorden; de
Vorstin heeft echter dit verzoek niet ingewiUigd. Hoe
onaangenaam deze verwisseling van ambtenaren voor
den Vorst moge zijn, het blijkt niet, dat zij nadeelig
op de magt des Konings werkt, welke in sommige
opzigten nog veel grooter is dan men op het vaste
land van Europa denkt.
Uit de regering van George Hl zoude men vele
voorbeelden kunnen aanhalen, om aan te toonen hoe-
verre zich de magt van een constitutionelen Vorst
uitstrekt, wanneer hij werkelijk invloed wil uitoefenen.
Menige Minister toch onder deze langdurige regering
heeft alleen aan den Koning zijne portefeuille te dan-
ken gehad en het Vorstelijk oog had goed gezien,
toen het in den drie en twintigjarigen Pitt den Staats-
man erkende, waaraan Engeland behoefte had. Waar
komt de magt des Konings duidelijker aan het \'licht
dan bij de ontbinding van dat Lagerhuis, waarin \'s Vor-
1)nbsp;Barke, The direct power of the King of England is considerable.
His indirect and far more certain power is great indeed.
2)nbsp;Gervinns, Geschiedenis der XlXde eeuw sedert het congres van
Weenen. Vierde deel, eerste helft.
„Hij trachtte eene meer persoonlijke, zelfstandige werkzaamheid van
den Koning in de regering te herstellen.quot;
Vgl. Brougham, Statesmen, who flourished in the time of George
III. 1839.
George 111 set one example which is worthy of imitation in all times.
He refused to be made a state puppet in his minister\'s hands, and to
let his name be used either by meu whom he despised, or for purposes
which he disapproved. Nor could any one ever accuse him of ruling
by favourites; still less could any one, by pretending to be the people\'s
choice, impose himself on his vigourous understanding.
sten jeugdige Minister de minderheid had? Zoo Ge-
orge III niet bekend was geweest met de huishou-
ding van zijnen Staat, had hij nimmer aan Pitt zijne
toestemming gegeven om het Huis der Gemeenten te
ontbinden.
Maar de Koning i) volgde naauwkeurig de debatten
en hij had vertrouwen in zijnen Minister, toen deze
in de vergadering uitriep: „The country calls aloud
to me, that I should defend this castle; and I am
determined, I will defend it.quot; 2) Uit de geschiedenis
blijkt, hoe schitterend Pitt deze woorden door daden
heeft geregtvaardigd. Wanneer men de briefwisseling
doorloopt van George III met dezen Minister, dan
wordt het duidelijk hoe grooten invloed de Koning
persoonlijk op de zaken uitoefende.
Bijna over ieder belangrijk punt ontwikkelde hij zijn
eigen gevoelen, hetwelk hij echter dikwijls wijzigde,
na het oordeel zijner Ministers te hebben ingewonnen,
zooals b. V. bij de onderhandeling én den vrede met
Frankrijk, welken Pitt zoozeer wenschte; evenwel zijn
if
1) Karei I.I. ea zijne opvolgers waren gewoon de debatten in het Huis
tier Lords bij te wonen; dit gebruik heeft opgehouden sedert de troons-
beklimming van George I.
Vgl. Erskiue May, A treatise upon the law, privileges, proceedings
and usage of Parliament. Chapt XVII. bl. 359.
8) Speech of Pitt, February 30, 1784.
3)nbsp;VVilliam Pitt et son temps, par Lord Stanhope, traduit par Guizot.
4)nbsp;Brougham, Statesmen who flourished in the time of George III. bl. 4.
The correspondence which he carried on with his confidential ser-
vants during the ten most critical years of his life, proves that hia at-
tention was ever awake to all the occurrences of the goverument.
er ook voorbeelden voorbanden, waaruit blijkt hoe de
Koning zijne eigene meening wist door te drijven, b. v.
in den Amerikaanschen oorlog en de Roomsche questie.
Onder de eigenschappen van dezen Vorst behoorde
ook, dat hij de goede verstandhouding tusschen zijne
Ministers wist te bewaren. Een geschil b. v. tusschen
Portland en Dundas werd alleen door den Koning ver-
effend. Eene zoodanige uitoefening der Koninklijke
magt kon niet anders dan heilzame vruchten dragen.
Wie toch kan beter dan de Vorst twisten beslechten,
hetzij op staatkundig, hetzij op administratief gebied
tusschen de Ministers gerezen?
Nadat de verandering in de verhouding van den
Koning en zijne Ministers gebleken is, meenen wij ter
kenschetsing dier betrekking te kunnen volstaan met
de mededeeling van een memorandum door Koningin
Victoria in 1851 aan lord Palmerston gezonden.
„De Koningin verzoekt lord Palmerston duidelijk
zijne plannen uiteen te zetten, opdat men bij het
nemen van besluiten wete, waaraan de Kroon hare
sanctie moet verleenen.
„ Geene willekeurige veranderingen te maken in maat-
regelen, welke eenmaal door de Kroon zijn goedge-
keurd. Eene zoodanige handelwijze wordt door de
Koningin beschouwd als gebrek aan opregtheid jegens
de Kroon en zoude het ontslag des Ministers regt-
vaardigen, hetwelk de Koningin geregtigd is hem te
geven.
„De Koningin wenscht verwittigd te worden van al
hetgeen tusschen het Ministerie en de vertegenwoor-
digers van vreemde Mogendheden omgaat, voordat
nit deze onderhandelingen belangrijke besluiten voort-
^loeijen.
?,Zij wenscht tijdig alle staatsstukken te ontvangen,
ook die, welke naar elders moeten verzonden worden,
opdat zij den inhoud behoorlijk kunne onderzoeken,
alvorens hieraan hare goedkeuiing te schenken.quot;\')
Uit dit stuk kan eenigzins blijken, op welk stand-
punt de Koningin in de Engelsche staatsregeling staat,
en des te meer verdient het de aandacht, wanneer
men bedenkt, dat het waarschijnlijk is voortgevloeid
nit de pen van Prins Albert, een Vorst, die met de
algemeene achting en liefde van Whigs en Tories is
ten grave gedaald.^)
1)nbsp;Annuaire des deux Mondes, 1851—1852.
2)nbsp;The principal Speeches and Addresses of his Royal Highness the
I\'wiice Consort with an Introduction, giving some outlines of his cha-
i-acter. 1862.
BESCHOUWING DER KONINKLIJKE MAGT IN EEANKRIJK
SEDERT DE OMWENTELING.
Niet lang nadat de Amerikaansche oorlog was uit-
gebroken, namen verscheidene Franschen, eerst ter
sluip, zooals b. v. Lafayette,\') daarna met toestem-
ming van hunne regering, dienst in het leger der op-
standelingen. Sommigen hadden zich onder de banier
van Washington geschaard, alleen uit lust om tegen
de Engelschen te strijden, anderen waren naar Ame-
rika overgestoken met een edeler doel, namelijk om
een volk te helpen, dat voor zijne vrijheid en zelf-
standigheid vocht. De encyclopedisten hadden niet te
vergeefs op de gemoederen van het Fransche volk
gewerkt. Behoefte naar meerdere vrijheid deed zich
overal gevoelen. De taal van Rousseau had weerklank
gevonden; nog slechts weinige jaren en het souvereine
1) Mémoires, correspondance et manuscrits du général Lafayette, pu-
bliés par sa famille. Bruxelles 1837.
^olk zoude den oorlog aan alle Koningen van Europa
verkondigen.
Ten gevolge van de onafhankelijkverklaring van
Amerika door den Parijschen vrede van 3 September
1783, keerden de Franschen naar hun vaderland terug,
Waar de zedelijke revolutie reeds de staatkundige had
voorbereid, en bragten de zucht naar verandering en
staatshervorming mede. De burgerstand, door handel
rijk geworden en in beschaving krachtig vooruitgegaan,
verlangde naar aandeel in de regering, i) Daar er
echter geene vrije instellingen, bijgevolg geene staat-
kundige ligchamen, geene goed geordende partijen
Waren, verviel bij gebrek aan dit alles de leiding der
openbare meening aan would be wijsgeeren, zoodat
nien eene hervorming, geheel geschoeid op algemeene
en afgetrokken theoriën, mogt verwachten en inder-
daad op de puinhoopen van het oude Frankrijk verrees
eene geheel nieuwe staatsregeling, waarvan schrijvers
ingebeelde wijsgeeren de bouwmeesters waren.
Slechts enkele mannen werden gevonden, die door
i) Burke. Reflections on the revolution in Prance, Vol. I.
The spirit of ambition had taken possession of this class, as violently
ever it had done of any other.
DeTocqueville, L\'ancien régime et la révolution. Par. 1856. Chap. XX.
Necker, Du pouvoir exécutif dans les grands états, T. II. 1792, bl.240.
Les métaphysiciens, dès qu\'ils aperçurent le premier ébrimlement des
pierres angulaires de l\'édifice, dès qu\'ils entendirent les premiers cra-
liements des poutres et des solives, on les vit descendre de leurs ca-
\'nets, avec leurs compas, leurs règles et leurs équerres, avec des
®\'\'ayons et des papiers rayés, bénissant tout bas le cahos qui leur per-
quot;lettait de dessiner un nouveau monde.
hervorming de revolutie trachtten te bedwingen, en
onder dezen blinkt Necker uit, die tot tweemalen toe
als Minister des Konings en als lieveKng van het Volk
zijne groote talenten aan zijn aangenomen vaderland
ten beste gaf. Zoowel hij als Mounier koesterden de
hoop de omwenteling te kunnen voorkomen, door eene
geheele navolging der Engelsche staatsregeling; maar
niets scheen meer in staat den revolutiegeest te be-
dwingen, die uit Amerika langs de golven van den
Atlantischen oceaan was overgewaaid om de wateren
van Europa te beroeren, zoozeer zelfs dat het Ko-
ninklijk schip van Frankrijk verging. Dit vaartuig met
het woedend element te zien worstelen en te onder-
zoeken of men den bevelhebber de middelen niet had
onthouden om het wel te sturen, is voor ons van zeer
groot belang, daar al hetgeen sedert de omwenteling
is voorgevallen een onberekenbaren invloed op geheel
Europa en dus ook op ons Vaderland heeft gehad.\')
De wijze, waarop in Frankrijk de magt des Konings
sedert de revolutie is afgepaald, regtvaardigt naar
ons oordeel de stelling, dat de magt van den consti-
tutionelen Koning eerst met de omwenteling, of om
het nog juister uit te drukken, met de bekrachtiging
der grondwet van 1791 door Lodewijk XVI eenen
1) R. von Mobl, Die Geschichte und Literatur der Staatswissenschaf-
ten. Erlangen 1858. Dritter Band.
Die in der Revolution und seit derselben entstandenen Einrichtungen,
und zwar sowohl in Verfassung als in Verwaltung, haben bekanntlich
einen kaum berechenbaren Einfluss auf die meisten übrigen Europäischen
Länder ausgeübt.
aanvang neemt. Voor dien tijd heerschte in alles on-
zekerheid; 1) „rien n\'était réglé en France, ni les
droits de la couronne ni ceux du peuplezegt Mou-
nier, zoodat tusschen de verschillende magten een
voortdurende strijd bestond, welke sedert 800 jaren
zich nu eens in meerdere dan weder in mindere mate
openbaarde.
Onder de schrijvers, die duidelijk hebben aange-
toond , dat Frankrijk voor 1789 geen ware staatsre-
geling bezat, behoort Montlosier genoemd te worden,
die de groote tegenstrijdigheid in de handelingen der
verschillende partijen aantoont. Zoo hadden de Vor-
sten beurtelings naar gelang der omstandigheden ver-
klaard: dat hunne magt onbeperkt, en dat zij door
grondwetten beperkt was; dat zij het volk geene be-
lastingen konden opleggen zonder hunne toestemming,
en dat deze toestemming geheel noodeloos was; dat
de wetten, om van kracht te zijn, bij de Parlementen
moesten worden geregistreerd, en dat deze inschrijving
geheel overtollig was. Nu eens vernietigde de Koning
de besluiten van het Parlement, dan weder verklaarde
bet Parlement de handelingen van den Koning onwet-
1) Correspondance entre le comte de Mirabeau et le comte de la
Marck. prince d\'Aremberg, publiée par Ad. de Bacourt, T. I. Bnix. 1851.
Huitième note du comte de Mirabeau pour la Cour.
Avant la révolution actuelle, l\'autorité royale était incomplète, par-
®® qu\'elle n\'était pas fondée sur des lois; insuffisante, parce qu\'elle tenait
la force publique plus qu\'à l\'opinion; incertaine, parce qu\'une révolu-
toujours prête à éclater, était capable de la renverser,
le Roi était forcé de ménager sa noblesse, de négocier avec le clergé,
composer avec les parlements, de combler la cour de faveurs.
tig. Ter verdediging van iederen regeringsvorm was
het gemakkelijk argumenten op te sporen, zegt Mont-
losier. Wenschte men onbeperkt te regeren, men
vond overal warme verdedigers. Begeerde men eene
beperkte Monarchie, men behoefde zich slechts op de-
zen regel te beroepen: Le Roi est dans l\'heureuse im-
possibilité de toucher aux lois fondamentales. Vreesde
men de magt van het Parlement, men verkondigde
het beginsel: le roi est seul législateur; si veut le Roi,
si veut la loi. Voelde men daarentegen behoefte aan
een hgcbaam, hetwelk de magt des Konings zou kun-
nen beteugelen, men bad slechts te kiezen tusschen
het Parlement, de Algemeene Staten \') en het hof der
Pairs. 2)
Aan deze verwarring werd een einde gemaakt door
de constitutie van 1791 waarbij wij een oogenblik wil-
len stilstaan ; maar treden wij vooraf de werkplaats
binnen, waaruit zij is voortgekomen.nbsp;«
Aldaar treffen wij mannen aan, zooals Mounier,
1) De iaatste bijeenkomst der États-Généraux dagteekent van 1614.
3) Vgl, Duvergier de Hauranne, Histoire du gouvernement parlemen-
taire en France 1814—1848 précédée d\'une introduction, T. I. 1857.
Montlosier, De la iMonarchie française, T. II. bl. 135.
3)nbsp;De Barante, La vie politique de M. Royer Collard, ses discours
et ses écrits, T. II. Paria 1861.
La constitution de 1791, comme oeuvre logique, était parfaite; les
principes enfantaient leurs conséquences. Livrée à l\'expérience, elle n\'a
pas duré un an
4)nbsp;Mémoires du général Lafayette, T. I. bl. 349. Assemblée constituante.
T. II. Notice sur La vie de Sieyes,
» » »
Mirabeau etc.
Lally-Tollendal, Clermont-Tonnerre en anderen, welke
voor de magt des Konings volgens de begrippen van
den nienweren tijd met kracht hebben gestreden en
in de Constituante de stelling hebben verdedigd, dat
eene constitutie niet alleen het werk der logica maar
ook der ervaring moet zijn; hun plan was de Engel-
sche staatsregeling na te volgen î) en haar quot;slechts,
waar dit noodig was, volgens de zeden en gewoonten
van hun Vaderland te wijzigen. Ook Mirabeau ver-
hief somtijds in deze vergadering zijne stem om de
regten des Konings te verdedigen; door zich echter
te verklaren tegen de splitsing der vertegenwoordi-
ging in twee ligchamen, heeft hij de magt des Konings
groote afbreuk gedaan.
Verschillende beginselen zijn in de Constituante door-
gedreven en vervolgens in de nieuwe staatsregeling
opgenomen, welke geene ervaring noch theorie kun-
nen regtvaardigen en grootendeels moeten toegeschre-
ven worden aan den aandrang van buiten en aan
het ongelukkige plan der reactionaire leden om de
1)nbsp;Oeuvres complètes de M. Necker, publie\'es par M. le baron de
Staël. Paris 1820. T. IX, bl. 298.
Le gouvernement d\'Angleterre était là pour servir d\'exemple à l\'as-
semblée constituante; mais elle aspirait à l\'bonneur d\'une invention.
2)nbsp;Mémoires et correspondance de Mallet du Pan pour servir à l\'bis-
toire de la révolution française, recueillis et mis en ordre par A. Sayous.
T. I, Paris 1851.
Mallet disait: c\'est le fer ou la corde à la main que l\'opinion dicte
aujourd\'hui ses arrêts. Crois ou meurs, voila l\'anathème que pronon-
cent des esprits ardents.
nieuwe staatsregeling zoo slecht mogelijk in te rigten,
opdat zij voor geen lang leven vatbaar zoude zijn. \')
Had men zich in den beginne met de voorgestelde
hervormingsplannen kunnen vereenigen, dan zoude
waarschijnlijk de troon van Lodewijk XVI niet zoo
spoedig zijn ineengestort.
Zoo had Lally Tollendal 2) voorgesteld, de wetge-
ving zamen te stellen: uit den Koning, den Senaat en
de Vertegenwoordigers van het Volk.
Den Koning het regt te verleenen het wetgevend
ligchaam bijeen te roepen, op tyden door de constitutie
vastgesteld, het te verdagen en zelfs te ontbinden,
mits oogenblikkelijk eene andere vertegenwoordiging
oproepende. Bij het vervaardigen van wetten de sanc-
tie aan den Koning voor te behouden en het initia-
tief uitsluitend aan de Kamers te laten. In den zelf-
den geest sprak ook Mounier, die eveneens op de
instelling van twee vertegenwoordigende hgchamen en
op de Koninklijke sanctie aandrong.
De debatten hierover gevoerd zijn van het hoogste
belang en hebben in geene geringe mate de gemoe-
deren in beweging gebragt: zoo werd het Veto gelijk
gesteld met eene herstelling van het onbeperkt gezag
1)nbsp;Duvergier de Hauraiine, t. a. p. Chap. II.
2)nbsp;Mémoires du général Lafayette, T. I, p. 405.
3)nbsp;Zie wegens Mounier en Lally Tollendal het aangehaalde werk van
Mallet du Pan. bl. 184. Van Mounier onder anderen zegt hij: Sou
crime est d\'avoir cru que l\'autorité royale, sagement réglée, eat le plus
ferme appui de la liberté, et que le corps législatif doit être divisé
en deux chambres.
en de zamenstelling van twee Kamers met de weder-
invoering der aristocratie. Hoe krachtig ook de ge-
matigde partij de onmisbaarheid van eenen Senaat
betoogde door op het beginsel van verdeeling van magt
te wijzen, waardoor alleen eene staatsregeling voor
overweldiging kan gevrijwaard worden, zoo heeft zij toch
bet onderspit moeten delven. De linkerzijde wilde van
de Engelsche staatsregeling niets weten s) en verklaarde
eene instelling gelijk het Hoogerhuis ter navolging ge-
heel ongeschikt, vooral sedert de afschaiRng van den
adel; hoe ook Mounier betoogde dat de verdeeling
van standen hiermede niets te maken had, en bij de
leden van den Senaat om de zes jaren wilde laten af-
treden , niets kon baten : het beginsel werd Verworpen
en zoodoende uit de nieuwe staatsregeling eene instel-
ling gebannen, welke in Engeland de beste vruchten
beeft gedragen, zoo zelfs dat Ancillon s) getuigt: „Het
Hoogerhuis is in Engeland het voornaamste element
van de constitutie; het scheidt en brengt tevens tot el-
kander de twee andere elementen van de wetgevende
magt ; het beteugelt beide en beide beteugelen wederom
bet Hoogerhuis, zonder hetwelk Engeland reeds lang
1)nbsp;Montesq uieu, Esprit des lois, livre II, Chap. IV. Pourqu\'on ne
puisse abuser du pouvoir, il faßt que, par la disposition des choses,
\'e pouvoir arrête le pouvoir.
2)nbsp;Duvergier de Hauranne, Tom. I. t. a. p. bl. 77.
Et si l\'on citait l\'exemple de l\'Angleterre ou même de l\'Amérique,
se trouvait un orateur (M. d\'Angevilliers) pour répondre „que l\'Anglo-
-\'^mericain Adam, ce précepteur corrompu d\'un grand seigneur, n\'avait
plus rien qui imposât.quot;
3)nbsp;Ancillon, Nouveaux Essais de Politique et de Philosophie. T. II.
4
-ocr page 60-vervallen ware tot eene onbeperkte Monarchie of tot
eene democratische Republiek.quot;.
Tot dit laatste verviel Frankrijk, omdat het de
magt of, om beter te zeggen, de onmagt des Konings
stelde tegenover het alvermogen van het wetgevend
ligcbaam. Waar de Engelschman er naar streeft de
magt des Konings te beperken, tracht hij tevens de
waardigheid der Kroon te verhoogen. i) Veel wat
in andere landen vreemd, verkeerd, ja zelfs tegen-
strijdig schijnt, blijft in dat land bestaan, zonder dat
er nadeelige gevolgen uit voortvloeijen; zoo komen b. v.
de afgevaardigden van het volk in de zaal van het
Hoogerhuis bijeen (summoned at the bar), om eerbie-
dig staande te luisteren naar hetgeen de Vorst, hetzij
in zijne troonrede, hetzij bij andere gelegenheden, aan
zijn Parlement te zeggen heeft. Zelfs Engelands eerste
Minister, wanneer hij geen Kd van het Hoogerhuis is,
wordt met geene meerdere onderscheiding bejegend;
zoo werkt alles zamen om het volk eerbied voor de
Kroon in te boezemen en haar op een verheven stand-
punt te plaatsen, zonder dat in het minst de regten
en vrijheden van de natie worden gekrenkt. Op het
1)nbsp;Necker, Du pouvoir exécutif dans les grands états, T. I. bl. 254.
Les Anglais, jaloux à l\'excès de leur liberté, et qui portent jusques
dans les habitudes de la vie sociale, un caractère d\'indépendance, ont
toujours voulu rendre à leur Roi les plus grands honneurs ; et loin de
se sentir abaissés par ces hommages, c\'est presque avec orgueil qu\'ils
s\'y complaisent; ils considèrent l\'éclat du Trône de la Grande-Bretagne
comme une sorte d\'image ou de reflet de la dignité nationale.
2)nbsp;Necker, T. I. Ch. VlIl.
-ocr page 61-Weener-congres werd ook hierop door graaf Munster,
den Hanoverschen Minister, gewezen, toen hij zeide,
„ontegenzeggelijk is de Koning van Engeland even-
zeer Souverein als ieder ander regent in Europa; de
vrijheid, welke zijn volk geniet, wel verre van zijnen
troon te ondermijnen, bevestigt dien.quot; De theoretische
beschouwing had in Frankrijk tot geheel andere in-
zigten geleid, men wilde van al het oude niets meer
weten Den Koning begeerde men te behouden maar
met eene zeer geringe magt en geheel ontdaan van dien
luister, welke zoo zeer wenschelijk schijnt voor zijne
instandhouding, i) Wie herinnert zich niet de beleedi-
gingen, welke Lodewijk XVI in het wetgevend ligchaam
beeft moeten ondervinden, s) hoe de oude gebruiken
bij de ontvangst van den Vorst werden veranderd en
boe de troon door eene eenvoudige zitplaats werd
vervangen?
1) N. F. Bellart, Essai sur la légitimité des Rois.
Le Roi par le respect est plus sÛr d\'être obéi que par la craiute,
audis qu\'il est plus doux pour le peuple d\'obéir au sentiment que par
a violence. Le respect prévient les excès; il calme les mouvements
séditieux ; il tient lien de soldats. Quiconque aime l\'ordre ne pent von-
ou- l\'éteindre. Aussi ceux qui le tentèrent sous le plus infortuné des
OIS, savaient bien ce qu\'ils faisaient, ils déconsidéraient le monarque
pour bouleverser la monarchie.
S) Mémoires de Mallet du Pan, t. a. p. bl. 239.
Au moment où le Roi prononçait les mots: je jure d\'être fidèle à la
nation, l\'Assemblée s\'était assise, et pour la première fois depuis la
^ondation de la monarchie, le Roi de France jurait debout fidélité à
sujets assis; mais ceux- ci, devenus le souverain, ne voyaient plus
^»s le Roi qae leur premier fonctionnaire salarié, légalement soumis
ia dechéance.
Bij eene oppervlakkige beschouwing schijnen alle
deze zaken der aandacht bijna niet waard; maar bij
een nader onderzoek blijkt hoe juist het oordeel van
Necker was, toen bij zeide: „C\'est une idée extra-
ordinaire que celle d\'un Roi, il faut, tant qu\'on la
trouve bonne, l\'environner de l\'opinion publique, de
cette opinion, qui lui sert d\'appui et qui elle même
a besoin d\'un grand ménagement et d\'une soigneuse
culture.quot; Een Koning met één wetgevend Hgchaam
zoo als in 1791 kon onmogelijk lang blijven bestaan.
De Monarchie was, zoo als Lamartine zeide, hinder-
lijk voor de constitutie.
Eene tweede fout beging de Constituante naar het
oordeel der meeste staatslieden, i) door aan den Vorst
slechts een opschortend Veto te verleenen, waardoor
niet zoozeer de magt des Konings dadelijk werd ge-
schokt, als wel aan hare waardigheid een wezenlijk
nadeel toegebragt. Menig lid van de nationale ver-
gadering verzette zich dan ook krachtig tegen deze
bepaling; Mirabeau onder anderen riep te vergeefs
uit: „Één der leden gelooft niet, dat de koninklijke
sanctie noodig is, en ik, mijne heeren, ik houd het
koninklijk Veto voor zoo onontbeerlijk, dat ik liever
1)nbsp;Vgl. Benjamin Constant, Cours de politique, T. I. Ch. II.
2)nbsp;Vgl. art. 2 van de constitutie van 1791, Ch. III. Sect. III.
Daüs le cas où le Roi refuse son consentement, ce refus n\'est que
suspensif.
Lorsque les deux législatures, qui suivront celle qui aura présenté le
décret, auront successivement représenté le même décret dans les mêmes
termes, le Roi sera censé avoir donné la sanction.
in Constantinopel zoude leven dan in Frankrijk, wan-
neer men het den Koning ontnam.quot; i)
Mounier en de zijnen beweerden, dat het met de
Monarchie gedaan was en Frankrijk in eene Republiek
zoude ontaarden, zoo men het onbeperkt Veto den
Koning ontnam. Castellane daarentegen en vele an-
deren met hem wilden wederom van niets anders we-
ten dan van een opschortend Veto. De gemoederen
waren te verhit om de zaak met kalmte en bedaard-
heid te onderzoeken:^) ook hadden de Ministers des
Konings beter gedaan zich niet in deze debatten te
mengen. Wanneer Necker ten laatste niet verklaard
had, dat de regering met het opschortend Veto te-
vreden was, zoude dit beginsel misschien nimmer ge-
zegevierd hebben; nu hij echter Mounier, Mirabeau
en alle voorvechters van het onbeperkt Veto in den
steek liet, verzwakte hij hierdoor in hooge mate de
partij van diegenen, M^elke de magt des Konings
wenschten te verdedigen.
Ook in andere landen vindt men gewag gemaakt
van een opschortend Veto, b. v. in de staatsregeling
1)nbsp;Mirabeau gebruikte ook deze woorden:
La sanction royale est le rempart inexpugnable de la liberté politi-
qtie, pourvu que le Eoi ne puisse jamais s\'obstiner dans son veto sans
dissoudre, ni dissoudre sans convoquer immédiatement une autre As-
semblée.
Vg!. Duvergier de Hauranne t, a. p., T. I. bl. 85.
2)nbsp;Mallet du Pan, Mémoires, T. I. 181.
Pendant les débats sur le veto, M. de la Fayette écrivit à Mouuier
li\'il serait responsable de tout le sang, qui allait couler.
van Noorwegen, \') waar de Vorst slechts erfelijk Pre-
sident is en alle magt bij den Stortbing berust, die
echter uit twee afdeelingen bestaat, zoodat het groot-
ste gebrek der Fransche constitutie van 1791 verme-
den is. Een wetsvoorstel, hetwelk driemalen door
den Storthing is aangenomen, wordt tot wet verheven,
al mogt de Koning zijne goedkeuring weigeren. Ook
in de constitutie van Spanje, door de buitengewone
Cortes in 1812 ontworpen, was een dergelijk beginsel
uitgedrukt.
In elke staatsregeling, waar men het noodzakelijk
rekent aan den Koning aandeel in de wetgevende
magt te verleenen, zal het zeker boven alle beden-
king verheven zijn, dat bet Veto ongeschonden bij den
Vorst beruste. Dit gevoelen wordt ook door onze
staatslieden omhelsd; nog onlangs betoogde de oud-
Minister Bosscha hiervan de noodzakelijkheid, terwijl
hij bezwaren opperde tegen het regt van initiatief,
hetwelk naar zijn inzien minder strookt met de waar-
digheid der constitutionele Kroon.
Het is bijna niet denkbaar, dat een Vorst, wan-
neer een wetsvoorstel door de twee wetgevende lig-
chamen zonder dwang of partijzucht is aangenomen,
van zijn regt zoude misbruik maken; de naïve vraag,
welke de nar van Philips II tot zijnen meester rigtte,
1) Vgl. Pölitz, Das coDstitiitionelle Leben, nach seinen Formen und
Bedingungen. Leipzig 1831.
Hinrichs, Die Könige, Leipzig 1853.
Dahlmann, Die Politik.
3) Bosscha, Het grondwettig verbond. 1864, bl. 43,
-ocr page 65-zal ook onwillekeurig iederen Koning voor den geest
zweven: „Wat zoudt gij doen Philips, wanneer alle
menschen ja zeiden, en gij neen?quot;
Hoe gering over het algemeen de magt van Lode-
wijk XVI was, kan ook hieruit blijken, dat hij niet
eens het regt had het wetgevend ligchaam te verda-
gen, op te schorten of te ontbinden. \') Om de twee
jaren, zoo bepaalde de wet, moest de Vertegenwoor-
diging uiteengaan. Ook tegen deze bepaling had Mi-
rabeau zich met nadruk verklaard.
De verdere regten van den Vorst kwamen hierop
neder: de Koning is onschendbaar en zijne Ministers
zijn verantwoordelijk; hij heeft het regt hen naar wel-
gevallen te benoemen en te ontslaan, met deze be-
perking echter dat hij geene leden van het wetgevend
ligchaam en van andere hooge staatscollegiën kieze,
zelfs niet gedurende twee jaren nadat zij hebben
opgehouden in zoodanige vergaderingen zitting te
hebben. 2)
De Koning heeft het oppergezag over de land- en
zeemagt; hij heeft het regt eenen opperbevelhebber
aan te stellen; de verdere benoemingen moet hij met
het wetgevend ligchaam deelen, zoodanig dat hij twee
derden van de Vice-Admiraals en de helft van de Lui-
tenant-Generaals, Kapiteins en bevelhebbers der natio-
1)nbsp;Necker, t. a. p. Ch. VII. Convocation et durée du Corps Législatif.
En France, le Corps Législatif doit s\'assembler, de lui même, à une
époque tixe; ..... une fois assemblé, la suspension et la reprise de
ses séances dépendent uniquement de sa volonté.
2)nbsp;Vgl. de Constitutie van 1791. Ch. III. Sect. IV. art. 1 en 2.
-ocr page 66-nale garde mag benoemen, i) Oorlog kan hij zonder
toestemming der Vertegenwoordiging niet verklaren;
ook is het hem niet geoorloofd op eigen gezag verdra-
gen te sluiten. Wanneer het wetgevend ligchaam het
begeert, moet hij met andere mogendheden onderhan-
delen. 2) De benoeming der gezanten en de leiding
der onderhandelingen is hem toevertrouwd. Eervolle
onderscheidingen worden alleen door de vertegenwoor-
diging geschonken.
Door al deze bepalingen nam het wetgevend lig-
chaam geen gering aandeel aan het uitvoerend be-
wind,®) zoodat een Engelsch staatsman, Brougham,
dezen regeringsvorm echt democratisch noemt. Hoe
dit zij, de korte duui- der staatsregeling heeft ge-
noeg bewezen, dat de Monarchie op slechte grondsla-
gen rustte; ook werd zij reeds den lOdea Augustus
1792 verbroken door de gevangenneming van den Ko-
ning, die bij de Grondwet „inviolable et sacréquot; was
verklaard.
Het geheele tijdperk tot aan de Restauratie gaan
1)nbsp;Vgl. Necker, Du pouvoir exécutif, T. I. Ch. XVI.
2)nbsp;Necker, t. a. p. bl. 134. Et quel plaisir encore, pour tons ces
Messieurs, de donner des ordres chaque jour à leur premier commis,
le Roi de France!
3)nbsp;Correspondance entre le Comte de Mirabeau et le Comte de la
Marek, t. a. p. bl. 355. Note pour la Cour.
In vroegere tijden, zegt Mirabeau — „le Roi seul administrait, voilà
le point essentiel; voilà le pouvoir qu\'il faut empêcher l\'Assemblée na-
tionale de retenir plus longtemps, et sans lequel l\'autorité royale ne
serait qu\'un fantôme.
Administrer, c\'est gouverner; gouverner, c\'est régner, tout se réduit là.
-ocr page 67-wij met stilzwijgen voorbij. In een betoog over de
noodzakelijkheid der Monarchie zoude eene vergelijking
met de Fransche Republiek hoogst wenschelijk zijn,
om aan te toonen hoeveel gene boven deze voor heeft.
Ook de magt van Napoleon was te onbeperkt, om
hieraan het gezag van den constitutionelen Koning te
toetsen.\') Een man, die reeds als Consul zoo zeer
de constitutionele banden verbrak, dat hij niet aar-
zelde alleen alle bevelen te teekenen, welke op den
moord van den Hertog van Enghien betrekking had-
den, was als Keizer niet in staat anders dan onbe-
perkt te regeren. -) Zelfs de onbeduidende magt van
het wetgevend ligcbaam hinderde hem zoo zeer, dat hij
er aan dacht het geheel op te heffen. Wat Zacharia
van de Pruissische constitutie zegt, ®) dat zij slechts
in schijn bestaat, zoude met evenveel regt op die van
het eerste Keizerrijk toepasselijk zijn. Eerst na den
^sal van Napoleon en de terugkomst der Bourbons
werd de magt des Konings inderdaad volgens con-
stitutionele vormen geregeld. De beperkte Monar-
chie was de wensch van de natie; hoe men hier ech-
ter toe zou komen gaf aanleiding tot veel twist.
Reeds vier dagen nadat het geslacht Napoleon door
1)nbsp;Advies van Mr. J. M. de Keinpeaaer, 39 Mei 1845 (Handel, der
Staten-Generaal over het voorstel van grondwetsherziening, bl. 637): „Er
bestaat een hemelsbreed onderscheid tnsschen de Keizerlijke kroon van
eenen autocraat en de Koninklijke kroon van eenen grondwettigen Vorst.quot;
2)nbsp;Thiers, Histoire dct Consulat, T. IV. bi. 602.
3)nbsp;Vgl. Hoofdst. I. bl. 8.
4)nbsp;R. von Mohl, t. a. p., dritter Band, bl. 153.
-ocr page 68-het Senatus Consulte van 2 April 1814 van den troon
vervallen was verklaard, begon de strijd, daar de Senaat
eene nieuwe constitutie had uitgevaardigd, waarbij
Lodewijk XVIII geroepen werd den troon zijner vade-
ren te beklimmen. De Koning wilde echter van zoo-
danige staatsregeling niet hooren, ®) en octrooijeerde
zelf een charter, zoo als hierboven is aangetoond,
waarin hij zich verscheidene regten voorbehield, welke
aan zijnen ongelukkigen broeder waren ontnomen. Zoo
had hij voor zich het opperbevel over het leger be-
houden , het regt van oorlog en vrede, van onderhan-
delingen aan te knoopen, de benoeming van alle amb-
tenaren en de uitvoerende magt.
Hij alleen droeg wetten voor; echter mogten de
Kamers zich tot den Koning wenden, om hem te ver-
zoeken deze of gene wet voor te stellen. Voor iedere
1)nbsp;Correspondance diplomatique de Joseph de Maistre, 1811-^1817,
recueillie et publiée par Albert Blanc, T. I. Paris 1861. -
Nous avons vu la nouvelle constitution proposée à Sa Majesté le Roi
de Prance, et qu\'il devra jurer avant de remonter sur Je trône. C\'est,
à mon avis, un monstre d\'impuissance, d\'indécence et d\'ignorance, de
manière que si le Roi refusait de signer, il ne m\'étonnerait point.
2)nbsp;Guizot, Mémoires, T. I. bl. 33.
Le sénat, au même moment oii il proclamait le retour de l\'ancienne
maison royale, étala la prétention d\'élire le Roi, méconnaissant ainsi le
droit njonarchique, dont il acceptait l\'empire, et pratiquant le droit ré-
publicain en rétablissant la monarchie. Contradiction choquante entre
les principes et les actes, puérile bravade envers le grand fait auquel on
rendait hommage, et déplorable confusion des droits comme des idées,
3)nbsp;Vgl. Pailliet, Droit public, bl. 674.
4)nbsp;Art, 19 Charte 1814.
J
-ocr page 69-wet was de Koninklijke sanctie noodig; ook had de
Vorst het regt de vertegenwoordiging te ontbinden.
Eene erfelijke kamer der Pairs werd ingesteld. Weinig
verschil was tusschen deze Charte en die van 1830.
Het grootste onderscheid is zeker dit, dat zij niet ge-
octrooijeerd was. Ook werd voortaan het regt van
initiatief aan beide Kamers geschonken en het erfelijk
Pairschap opgeheven, i)
Nadat wij uit de charters van 1814 en 1830 heb-
ben aangetoond, waarin de voornaamste regten der
Fransche Vorsten hebben bestaan, willen wij thans
het geheele tijdperk van 1814—1848 doorloopen, om
de beginselen te leeren kennen, welke toen aangaande
de magt des Konings zijn verdedigd en bestreden.
Sedert 1814 zijn de gevoelens over de magt des
Konings zeer uiteenloopend geweest. De ultra-konings-
gezinden, die den Koning het verwijt deden „de ne
pas être assez royaliste,quot;^) die in het charter niets dan
een tijdelijk vergelijk zagen en de Restauratie voor
onvolledig hielden, totdat alles weder op den ouden
^oet zoude geregeld zijn, eerden de Bonald s) en de
1) Guizot, Mémoires, Tom. II. bl. 23.
Nous maintînmes la charte comme la constitution préexistante et per-
manente du pays; mais nous n\'empêchâmes pas qu\'on ne se donnât la
Poérile satisfaction de l\'intituler Charte de 1830, comme si une con-
®titution de seize ans avait besoin d\'être rajeunie. Parmi les change-
ments qui y furent introduits, quelques-uns, à l\'épreuve, ont été trouvés
plutôt nuisibles qu\'utiles; d\'autres prématurés; deux ou trois seulement
pouvaient être jugés nécessaires.
3) Pailliet, Droit public, bl. 1249.
3) De Bonald, Théorie du pouvoir politique et religieux, 1796.
-ocr page 70-Maistre i) als de voorname tolken van hunne gevoelens.
Beide waren voorvechters van het Droit divin, en
vooral de laatste verkondigde het beginsel „que l\'homme
ne peut pas faire une constitution et que nulle con-
stitution législative ne peut être écritequot; -). Naast deze
ultra-koningsgezinden stond de legitimist Chateaubri-
and; ook hij had een innigen afkeer van de Revo-
lutie , maar nam verscheidene van hare beginselen, die
hij meende dat nuttig konden zijn, over.
Eene derde partij werd vertegenwoordigd of, om be-
ter te zeggen, geschapen door Benjamin Constant; )
zij heeft voornamelijk sedert 1830 gezegevierd. Ge-
durende de honderd dagen was haar vertegenwoor-
diger door den teruggekeerden Keizer ontboden, om
voor Frankrijk eene nieuwe constitutie te vervaardi-
gen ; s) Benjamin Constant aanvaardde de taak, en
niettegenstaande hij eenige dagen, voordat Napoleon
Parijs binnentrok, de hevigste philippica tegen hem
geschreven had, aarzelde hij niet uit de handen van
dienzelfden man eene der hoogste betrekkingen aan
te nemen.
1)nbsp;J. de Maistre, t. a. p. bl. 361, zegt ouder anderen: Le mot de
constitution n\'est qu\'un mot; le peuple le mieux constitué est celui qui
est le mieux gouverné......
Que la véritable constitution d\'un Etat est le caractère de la maison
régnante et celui de la nation......
2)nbsp;Duvergier de Hauranne, t. a. p., T. II. Ch. V.
3)nbsp;Vgl. Châteaubriand, De la Monarchie selon la Charte.
4)nbsp;Benjamin Constant, Cours de Politique.
5)nbsp;„nbsp;„ Mémoires sur les cent jours, T. II. bl. 17.
Première entrevue de l\'auteur de ces lettres avec Bonaparte.
Nadat Lodewijk XVIII voor de tweede maal uit
zijne ballingschap was teruggekeerd, had er eene ver-
andering in de verhouding van den Koning tot zijne
Ministers plaats. Op aandrang van Talleyrand en
zijne vrienden, i) welke een Ministerie met een Minis-
ter-president begeerden, stelde de Koning een Ministe-
ne zamen en gaf tevens te kennen, dat hij een ge-
heimen raad gelijk in Engeland zoude oprigten, waarin
de Prinsen van den bloede, de Ministers van Staat
en alle personen zitting zouden nemen, welke de Ko-
ning mogt goedvinden ter vergadering op te roepen.
Niet algemeen vond deze verandering bijval; sommi-
gen stelden zich van een Kabinet des Konings, waarin
alle Ministers moesten bijeen komen en alle zaken
behandeld werden, betere gevolgen voor. Fiévée 2)
onder anderen betoogde het min wenschelijke van een
Ministerie, hij wilde de Ministers meer op den ach-
tergrond plaatsen: „Moins ils auraient,quot; zeide hij -—
1)nbsp;Guizot, Mémoires, T. J. bl. 103.
M. de Talleyrand se fit le patron de la monarchie constitutionnelle
grandement organisée, comme elle l\'était en Angleterre.
Vgl. J. de Maistre, t. a. p. bl. 376.
Il y a du Talleyrand dans tout ce qui se fait; un tel homme à cô\'
roi de France est un étrange spectacle, mais il paraît clair qu\'il
rendu de grands services à la bonne cause; le Roi se sera donc serv
gentilhomme et du ministre en laissant l\'évêque au jugement de Dieu
2)nbsp;Mémoires de M. Dupin, T. I. bl. 174. Paris 1860.
M. Fiévée, écrivain spirituel, ancien préfet de l\'Empire........
Homme d\'expérience et d\'aifaires, il prenait la liberté de donner des
Conseils; à côté de ce qui pouvait plaire au pouvoir qu\'il voulait dé
fendre, il n\'épargnait pas la critique à ce qu\'il croyait devoir blâmer
„d\'éclat personnel, plus ils aideraient à rendre de l\'as-
cendant au pouvoir royal, puisque ce pouvoir resterait
toujours en première ligne aux yeux du public, comme
il l\'est en effet dans l\'ordre politique.quot;
Terwijl in het wetgevend ligchaam de strijd over al-
lerlei onderwerpen werd voortgezet, ontwikkelde zich
al meer en meer de constitutionele Monarchie onder
de gematigde en zelfstandige regering van Lodewijk
XVIIL Frankrijk had rust en vrede kunnen sma-
ken onder de wettige dynastie der Bourbons, zoo
Karei X zijnen tijd had leeren begrijpen; maar van
hem moest men zeggen: bij heeft niets geleerd en
niets vergeten. Wie in die dagen de Fransche
Monarchie heeft gadegeslagen, zal zich niet verwon-
derd hebben, toen hij hoorde hoe de Koninklijke magt
was overgegaan op den Hertog van Orleans, den vrij-
zinnigen Vorst, in wien menig Franschman sedert
lang reeds zijnen toekomstigen Koning had ontwaard.
Verscheidene schrijvers hebben op de overeenstem-
ming tusschen de revolution van 1688 en 1830 gewe-
zen: veel is er inderdaad, wat beide gemeen heb-
ben; gelijk in Engeland de bepalingen aangaande
de magt des Konings weinig gewijzigd werden door
de omwenteling, zoo waren ook de veranderingen,
1)nbsp;Guizot, Mémoires, T. I. bl. 276—277.
2)nbsp;„ t. a. p. Charles X était un émigré fidèle et un dévot sou-
mis. La sagesse de Louis XVIIl était pleine d\'égoïsme et de sceptieis-
me, mais sérieuse et vraie. Quand Charles X se conduisait en roi sage,
c\'était par probité, par bienveillance imprévoyante, par entraînement du
moment, par désir de plaire, non par conviction et par goût.
welke hierin door de Charte gemaakt werden, van
Weinig beteekenis.
Er is geen tijdperk geweest, waarin het staatkun-
dig leven zich in Frankrijk zoo zeer heeft ontwik-
keld, als onder de regering van Louis Philippe. Was
de parlementaire magt onder Karei X reeds sterk
toegenomen, en kan het adres, door Royer-Collard
in naam van 221 afgevaardigden den Koning aan-
geboden, hiervan tot voorbeeld strekken, nog veel
sterker nam die sedert de Julijrevolutie toe. In hoe
verre de groote staatslieden en redenaren van dit
tijdperk door hunne voortdurende oppositie en door
hunne coalition hebben medegewerkt, om het aan-
zien des Konings geheel te ondermijnen, zullen wij
niet onderzoeken,^) wij willen ons slechts bepalen bij
1)nbsp;Giiizot, Mémoires, T. 1. bl. 359
Vgl. de Barante , La vie politique de M. Royer Collard T II
2)nbsp;Mémoires de M. Dupin, T. IlL bl. 554.
^ Je ue sais s\'il y a encore quelques hommes politiques qui soient disposés
a se vanter d\'avoir fait partie de la coalition de 1838; pour moi, je tiendrai
toujours à honneur de m\'en être hautement séparé, et de l\'avoir éuergique-
ment blâmée, ouvertement bravée, comme la conception la plus pernicieuse
et la plus capable de fausser la constitution et d\'ébranler le trône.
Vgl. Dupin, t. a. p. T. IV. Coup d\'oeil rétrospectif.
Contre l\'ordre monarchique, on avait imaginé la coalition dite parle-
^entaire.
3)nbsp;Ch. Al. Campan, Etude politique. Deux coalitions parlementaires
1863, M. 29.
En dépit des apologies timides que l\'on essaie aujourd\'hui, la posté-
jugera sévèrement ces anciens ministres dn Roi Louis Philippe, qui
quot;contractèrent une alliance de fait avec les républicains et les légitimistes,
arracher au souverain de la France le pouvoir légal dont la con-
stitution l\'avait investi.
het vermelden van beginselen, welke ook in dit tyd-
perk zijn verkondigd. Groot is het aantal mannen,
welke door hunne welsprekendheid en door hunne
geschriften invloed hebben uitgeoefend. Zoo ontmoeten
wij al aanstonds, aan het hoofd van den Staatsraad,
Benjamin Constant, den grooten voorvechter der con-
stitutionele begrippen, zijn stelsel zullen wij hieronder
gedeeltelijk ontwikkelen. Vervolgens zien wij den krach-
tigen Casimir Périer als Minister werkzaam. \')
Ook moeten in de eerste gelederen de namen van
de Broglie, Thiers en Guizot genoemd worden; in
geen geringe mate hebben zij de magt des Konings
bepaald.
Hoewel deze drie staatslieden naast elkander in
één en hetzelfde Kabinet hebben zitting genomen, is
het van belang, te wijzen op het groote verschil, het-
welk in hunne beginselen bestond. Voornamelijk was
Thiers geheel andere gevoelens toegedaan. Hij is de
groote voorvechter der volks-souvereiniteit en de ver-
dediger van het beginsel „Ze roi règne et ne gouverne
pas.quot; Hoe weinig Guizot met deze stelling op had,
blijkt uit zijn oordeel over Casimir Périer, waar hij
zegt: „II était trop sérieusement monarchique et sensé,
pour poser en principe, comme base de la monarchie
constitutionnelle, que le Roi règne et ne gouverne
1)nbsp;Guizot, Mémoires, T. IL Chap. XII et XTII.
2)nbsp;Vgl. hierover twee artikelen vau Thiers, uit den National over-
gedrukt, in Bijlage A achter het werk van Duvergier de Hauranne: Ré-
forme parlementaire, 1847.
..... «Il comprit, que, dans la monarchie consti-
tutionnelle, la personne royale est une grande force
avec laquelle il faut savoir également compter et
résister, et qu\'il y a plus de dignité comme plus
d\'utilité à débattre franchement avec le monarque
les affaires publiques, qu\'à élever la prétention ou
a se donner les airs de l\'annuler dans ses propres
conseils.quot;\')
Hoe de Broglie over de eerste stelling van Thiers
dacht, zal blijken uit de staatkundige geloofsbelijdenis,
welke hij heeft afgelegd en die wij hieronder laten
volgen. -}
Naast deze staatslieden deden zich de publicisten
booren; zoo schreef onderai^deren de oude Roederer
m 1835 eene brochure, welke veel opgang gemaakt
heeft en waarin hij trachtte te betoogen, dat volgens
de Charte door den Koning Ministers moesten benoemd
worden, zonder dat ergens van een homogeen Minis-
terie sprake was. Ploe sterk deze beginselen streden
1)nbsp;Guizot, t. a. p.
2)nbsp;Revue des deux Mondes, 15 Nov. 1863.
le duc de Broglie disait dans la chambre des députés: „Je ne crois
P«s au droit divin; je ne crois pas qu\'une nation appartienne à une
«mule, corps et biens, âme et conscience, comme un troupeau, pour
e» user et en abuser, mais je ne crois pas davantage à la souveraineté
d» peuple; je ne crois pas qu\'un peuple ait le droit de changer de
gouvernement quand il lui plaît, comme il lui plaît, uniquement parce que
pla lui plaît; je ne reconnais pas à la majorité plas un d\'une nation
e droit de se passer ses fantaisies en fait de gouvernement, et le régime
bon plaisir ne me paraît ni moins insolent ni moins abject sur la
Vi\'we publique que daus le palais des rois.quot;
met het gevoelen van de Broglie die omstreeks dien
zelfden tijd door den Koning tot President-Minister
was gekozen, blijkt ten duidelijkste u.it de woorden,
welke hij in zijne nieuwe betrekking tot de vertegen-
woordiging rigtte.
Nog een talentvollen publicist, Henri Fonfrède,
den zoon van eenen girondin, moeten wij vermelden.
Zijne geschriften zijn der aandacht alleen daarom reeds
waardig, omdat de schrijver, met zijn geheel onafhan-
kelijk karakter en vrij van aÜe partijzucht, nimmer
schroomde de gebreken, waar hij ze ook zag, aan te
toonen. Krachtig beeft hij de stellingen van Du-
vergier de Hauranne bestreden, en ook niet minder
scherp is zijn verwijt tot Guizot en Thiers gerigt.
Reeds in 1839 deed hij hun de vraag: „Zult gij
de Koninklijke magt dekken? gij, die den Koning
zijne heiligste regten ontneemt, die hem een Ministerie
en uwe wetten opdringt? Inderdaad gij zult het Ko-
1)nbsp;.üavergier de Hauranne teekeat deze woorden in zijne Réforme
Parlementaire op. Bijlage B; „J\'ai reçu du roi, j\'ai reçu de la confiance
et de l\'amitié de mes collègues l\'honorable mission d\'imprimer au cabi-
net, autant qu\'il dépend de moi, cet ensemble, cette unité de vue, de
principes et de conduite, cette régularité dans l\'ordre des travaux, dans
la distribution des affaires, sans laquelle la vraie responsabilité ministé-
rielle, la responsabilité collective, ne devient qu\'un vain mot, et qui
fait la force et la dignité des gouvernements.quot;
2)nbsp;Mémoires de Dupin, T. HI. bl. 256.
M. Henri Fonfrède, rédacteur du Mémorial Bordelais, chaleureux
comme le climat auquel il appartenait, n\'était pas seulement un écri-
vain monarchique, mais il s\'était fait le champion ardent de la préro-
gative, le partisan outré de l\'axiome „Le Roi règne et gotwernequot; et
l\'adversaire passionné de tout ce qu\'il croyait opposé à cette formule.
ningschap dekken, even als de steen de groeve waarin
het lijk is ne dergelaten!
„Wilt gij de zedelijke verantwoordelijkheid van den
Koning der Franschen dekken? Maar zijt gij wel zeker,
na al hetgeen gebeurd is, dat uw staatkundig leven
genoeg vastheid oplevere om u zeiven te dekken?quot; \')
Hoeveel waarheid die woorden bevatten, is in 1848
gebleken.
Op het beginsel, dat de Koning als president van
den Ministerraad om geene reden hoe ook genaamd
uit deze vergadering moet geweerd worden, heeft hij
meer dan eens aangedrongen. Zijne beschouwingen
komen ongeveer hierop neder. „De constitutionele Ko-
mng zal met zijne rijke menschenkennis nuttige en
brave Ministers kiezen. Hij zal hun zijne denkbeelden,
zijnen wil, zijne inzigten mededeelen. Hij is de na-
tuurlijke en wettige president van den Ministerraad.
In sommige gevallen kan hij het Voorzitterschap aan
een eersten Minister overdragen, die als hoofd van het
Kabinet namens hem presideert, maar deze Minister
nioet niet anders dan vice-president zijn.....
„Sommigen beweren dat de Koning niet in den Mi-
1)nbsp;Henri Ponfrède, Paris, 10 janvier 1839.
Qui, vous M. Guizot, vous M. Thiers, couvrir la responsabilité\'mo-
l\'ale du Roi des Français? .... Mais êtes vous bien sûrs, après ce qui
^»ent de se passer, qu\'il vous reste assez de consistance politique pour
^ous couvrir vous-mêmes?
2)nbsp;Ponfrède, T. II. bl. 57.
réut?^nbsp;^^^ ministres peut bien, accidentellement, se
quot;quot;11- hors de la pre\'sence du roi, mais jamais organiquement.
-ocr page 78-nisterraad moet verscliijnen, opdat zijne Ministers niet
verhinderd worden rondborstig te spreken. Zij zonden
zaken moeten verzwijgen, welke zij onderling geheim
willen houden. Schoone redenering: de Ministers zou-
den het regt hebben den Koning de waarheid te ont-
houden, om hem enkel bekend te maken met dat-
gene, wat zij goed vinden hem mede te deelen!.
„Het Ministerie moet onafhankelijk zijn, beweren
anderen; daarom willen zij den bewindsUeden het regt
toekennen buiten weten van den Koning te vergade-
ren. Maar zullen de besluiten, die dan genomen wor-
den, niet gelijken op een iiltimatum? Een Ministerraad,
onafhankelijk van den Koning, is het Directoire eener
Republiek. Men moet in een constitutionelen Staat,quot;
met deze woorden nemen wij afscheid van Fonfrède,
„de betrekking tusschen den Koning en zijne Ministers
niet regelen, bijna alles hangt af van begaafdheid.
\\Yaar de meeste bekwaamheid is, daar is de meeste
invloed. Veronderstel Richelieu op den troon en Lo-
dewijk Xni eersten Minister, de Koning zou alles, de
Minister niets zijn.quot;
Nadat wij reeds\' met een enkel woord het gevoe-
len van sommige staatslieden over het beginsel „fe
roi règne et ne gouverne pas,quot; hebben medegedeeld,
willen wij thans die stelling aan een bijzonder on-
derzoek onderwerpen;quot;) vooraf echter moeten wij ver-
1) Vgl. Oeuvres de Henri Fonfrède, recueillies et mises eu ordre par
Ch. Al. Campan. Paris 1844.
3) Mémoires de Dupin, T. III. bl. 555.
Dans le Temps du 24 décembre 1838, ou lit ce qui suit: „On a
-ocr page 79-melden, wat Benjamin Constant over de magt des
Konings gezegd heeft, daar zijn betoog gedeeltelijk
althans tot de stelling aanleiding heeft gegeven.
Oi3 het voorbeeld van Clermont Tonnerre onderscheidt
hij de Koninklijke en de uitvoerende magt ; de laatste
noemt hij de handelende en aansprakelijke magt die
wordt uitgeoefend door de Ministers. De eerste regelt
al de andere magten, is onschendbaar, onverantwoor-
delijk en berust alleen bij den Koning, i)
„Wanneer er moeijelijkheden tusschen de uitvoe-
rende, wetgevende en regterlijke magt ontstaan, moet
er eene onzijdige raagt zijn, die alles weder vereffent
en willekeur voorkomt. De constitutionele Monarchie
beantwoordt aan dit vereischte; zy schept deze onzij-
beaucoup parlé de la maxime de la coalition. — Il faut dire la vérité:
la coalition a bien plus d\'une maxime; elle est même si riche en ce
genre, qu\'elle pourrait facilement en changer plus d\'une fois au besoin
Comptez un peu:
Il y a d\'abord la maxime de M. Passy : Le Roi règne et ne gouverne
pas. Celle-là est ancienne.
Il y a ensuite la maxime de M. Persil, un autre coalisé des plus ardents:
Le Roi règne et gouverne. (Textuellemeat extraite d\'un de ses discours).
Il y a aussi la maxime de M. Thiers: Je rrJen____moque.
N\'oublions pas la maxime de M. Guizot, qui revient au même, quoique
au premier abord elle paraisse plus compliquée: Le Roi règne et gouverne,
quand nous ij sommes ; le Roi règne et ne gouverne pas, quand nous n\'y
sommes pas.
Comptons encore la maxime de M. Garnier-Pagès : Le Roi ne règne
ni ne gouverne.
Et celle de M. Berryer: Le Roi régnera et gouvernera.
En voilà sis de bon compte et nous ne parlerons pas des nuances!quot;
1) Hello, Du régime constitutionnel, troisième édition. Bruxelles 1849,
343. Bestrijdt de uitdrukking pouvoir royal.
dige magt in den persoon des Konings geschraagd door
het gezag van het verleden en zijne herinneringen. Het
ware belang van den Vorst is geenszins, dat de eene
magt de andere omvervv\'erpe, maar dat zij elkander steu-
nen; daar de mensch echter niet altijd zijn welbegrepen
belang kent, moet men voorzorgen nemen, dat de Ko-
ninklijke magt nimmer in de plaats der andere magten
trede. Het gebrek van bijna alle staatsregelingen is
geweest, dat zij geene neutrale magt hebben ingesteld,
maar in eene van de handelende magten het oppergezag
hebben geplaatst. Deze neutrale magt gaat verloren,
wanneer men de Koninklijke magt aan de uitvoerende
gelijk maakt. Verschillende vraagstukken worden hier-
door onoplosbaar, b. v. de verantwoordelijkheid. Wan-
neer men de Ministers als eenvoudige agenten van
de uitvoerende magt beschouwt, dan schijnt het eene
dwaasheid het werktuig aansprakelijk te stellen en
niet den arm, die er gebruik van maakt. Beschouwt
men daarentegen de uitvoerende magt als eene afzon-
derlijke magt, die door den Koning kan ontslagen
worden, even als hij de Kamers kan ontbinden, dan
wordt de aansprakelijkheid van de uitvoerende en de
onschendbaarheid van de Koninklijke magt duidelijk.
Wil men hiertegen de aanmerking maken, dat toch
de uitvoerende magt van den Koning afkomstig is,
dan zal zeker niemand dit betwijfelen; maar evenmin
als de vertegenwoordiging het volk is, hoewel zij uit
het volk voortspruit, evenmin is de Koning de uit-
voerende magt. De Koninklijke magt zoude men de
regterlijke magt kunnen noemen, die over de andere
magten het vonnis uitspreekt.quot; Vandaar dat som-
mige Fransehe en andere schrijvers spreken van een
pouvoir royal modérateur et régulateur. Ook in onze
vertegenwoordiging is het zelfde beginsel door den
Minister van Maanen op den lO\'^en April 1827 ver-
dedigd, toen hij zeide: „De Koning is niet de uit-
voerende magt; hij is de rector universae civitatis,
zijne handelingen moeten het evenwigt houden en be-
waren tusschen de onderscheidene grondwettelijke mag-
ten.quot; 2) Dezelfde meening was ook Mr. H. Menhuis
in 1848 Lid der dubbele Kamer der Staten-Generaal,
toegedaan.
Uit de rij der Fransehe beoefenaren van het con-
stitutionele staatsregt, heeft Hello zich eveneens in
dien strijd gemengd; voordat hij echter in algemeene
theoretische beschouwingen treedt, staat hij stil bij
art. 13 van de Charte van 1830, waarin hij drie af-
zonderlijke elementen onderscheidt: den Koning als
Hoofd van den Staat, het Koninklijk praerogatief en
de uitvoerende magt. Nadat hij de twee laatste ele-
menten afzonderlijk heeft gadegeslagen, komt hij tot
de overtuiging, dat hunne regten zoo naauw ineen-
smelten , dat zij te zamen kunnen beschouwd worden;
het eerste daarentegen staat geheel op zich zelf. „Als
Hoofd van den Staat vertegenwoordigt de Koning het
Monarchaal beginsel , houdt hij den erfelijken troon
1) Benjamin Constant, Cours de politique, T. I.
3) Vgl. Mr. H. van Sonsbeeok, Proeve over de zelfstandigheid en on-
afhankelijkheid der regterlijke magt, tweede stuk, 1829, bl. 30.
bezet en maakt dien voor eerzuclitigen ongenaakbaar,
zoodat orde en rust in den Staat kunnen bestaan.quot; \')
Ook andere Franscbe schrijvers hebben in dit ar-
tikel aanleiding gevonden om te onderscheiden tus-
schen persoonlijke regten van den Koning, die door
hem zeiven worden uitgeoefend, en regten welke hij
aan zijne Ministers overdraagt.
Uit al hetgeen hier vooraf is gegaan, zal men ge-
makkelijk begrijpen, hoe voor een groot gedeelte het
beginsel „/e roi règne et ne gouverne pasquot; is voortge-
vloeid uit de onderscheiding tusschen koninklijke en
uitvoerende magt.
Vooral sedert 1830 is over dit onderwerp gestre-
den. Sommigen die toen de persoonlijke magt van
den Koning wilden verminderen, beproefden nogtans
de kracht van het Koningschap te versterken. Onder
de regering van Karei X viel aan de uitoefening van
dit beginsel volstrekt niet te denken, daar deze Vorst
zelfs van de ministeriele verantwoordelijkheid niets
wilde weten, zoo als uit het volgende voorbeeld zal
blijken: „In Engeland,quot; zeide hij, „regeren de Ministers,
derhalve moeten zij verantwoordelijk zijn; in Frankrijk
regeert de Koning,^) hij raadpleegt de Kamers, slaat
acht op hare gevoelens en vertoogen; maar zoo hij
1)nbsp;Hello, t. a. p. bl. 284.
2)nbsp;Barante, La vie de Royer Collard, T. IL bl. 424.
3)nbsp;Extrait de l\'histoire et des causes, qui ont amené la chute de la
branche ainée des Bourbons par un homme d\'Etat, T, X. bl. 237 et 238.
„En Angleterre,quot; zegt Karel X, ,jCe sont les chambres qui ont fait la
part du Roi, et ici c\'est le Roi qui a fait la part des chambres.quot;
hierdoor niet overtuigd wordt, moet zijn wil natuurlijk
gevolgd worden.quot; \')
Uit deze woorden van Karei X kunnen wij genoeg-
zaam opmaken, hoe in Frankrijk aanhoudend de En-
gelsche Staatsregeling besproken werd.
Geen wonder dus, dat de vooi-vechters van het be-
ginsel Rot règne et ne gouverne pas\'quot; op Engeland
zich beriepen, om hunne stelling ingang te doen vinden.
Zoo stelt Thiers, toen hij nog publicist was, den
Koning van Engeland voor als den eersten edelman
van zijn rijk, die in zich vereenigt de hoogste eigen-
schappen, welke men in eenen Engelschman van ge-
boorte kan aantreffen: hij jaagt, hij houdt van paar-
den, in één woord, bij vertegenwoordigt het Engelsch
karakter. Terwijl een Pair slechts voor een drie hon-
derdste gedeelte aandeel heeft in het Veto van het
Hoogerhuis, heeft de Vorst alleen het Koninklijk Veto;
ook kan hij het Lagerhuis ontbinden, maar moet aan
het land overlaten zich zelf te besturen.
1)nbsp;Barantc, t. a. p. T. II. bl. 379 et 380.
En Angleterre les ministres gouvernent; ainsi ils doivent être respon-
sables : en Erance, c\'est le Eoi, qui gouverne.
2)nbsp;Duvergier de Hauranne, De la réforme parlementaire. Bijlage A.
„Régner est quelque chose de fort élevé, de fort difficile à faire com-
prendre à certains princes, mais que les Rois anglais entendent à mer-
veille, Un Roi anglais est le premier gentilhomme de son royaume; il
est, au plus haut point, tout ce qu\'un Anglais de hante condition
peut être: il chasse, il aime les chevaux, il est curieux du continent et
va le visiter, quand i! est prince de Galles; il est même philosophe,
quand c\'est l\'usage des grands Seigneurs; il a l\'orgueil anglais, l\'ambi-
tion anglaise au plus haut degré ; il souhaite les triomphes du pavillon ;
il est le coeur le plus joyeux de l\'Angleterre, après AbouMr et Tra-
In hoeverre deze beschrijving juist is, zullen wij thans
niet op nieuw onderzoeken; eenige woorden van een
Engelsch staatsman stellen wij hier slechts tegenover,
om aan te toonen dat de toestand, welken Thiers
schildert, in Engeland niet algemeen begeerd wordt. \')
Nadat lord Brougham, die tot de partij der Whigs
behoort, er op gewezen heeft hoe ook in Engeland
lieden gevonden worden, welke den Koning zooveel
mogelijk buiten alle zaken willen houden, stelt hij de
vraag: bestaat de Koning slechts voor den vorm of
heeft hij werkelijk eene zelfstandige magt in den Staat?
„Sommigen beweren,quot; zoo antwoordt hij, „dat de Vorst,
wanneer hij eens zijne Ministers beeft gekozen, hun
de geheele uitvoerende magt moet overlaten, zoodat
het eenige regt van den Koning is het kiezen van
Ministers, en deze keuze hangt nog voor een groot
deel van het Parlement af.quot; In deze woorden drukt
Brougham volkomen het gevoelen van Thiers uit; let-
ten wij derhalve op, welke bedenking hij hier tegen
maakt. Hoewel hij van meening is, dat de magt des
Konings beperkt moet zijn, opdat de Natie zich zoo-
veel mogelijk zelf regere, zoo verklaart hij dat eene
theorie als hierboven is geschetst hem onbegrijpelijk
fulgar; il est, en un mot, la plus haute expression du caractère anglais;
il est trois cents fois ce qu\'est un lord de la Grande-Bretagne. La na-
tion anglaise respecte, aime en lui son représentant le plus vrai; elle
le dote, l\'enrichit et veut qu\'il vive dans un état conforme à son rang
et à la richesse du pays. Ce Koi a des sentiments de gentilhomme; il
a ses préférences, ses antipathies.quot;
1) Vgl. hoven bl. 37.
-ocr page 85-toeschijnt. „Zoolang men eenen Vorst heeft, moet men
zijne stem hooren en zijnen invloed in het bestuur
van alle staatszaken gevoelen. De verschillende mag-
ten in den Staat hebben regt om zich tot de Kroon
te wenden, wanneer op hare regten inbreuk wordt
gemaakt, ook moeten zij den Koning als den scheids-
regter beschouwen, die hunne onderlinge twisten kan
beslechten ; zoolang derhalve het beginsel der beperkte
Monarchie en de verdeeling der drie magten geen
droom of verdichtsel is, moet aan den Koning eene
magt verblijven, waardoor hij invloed op de geheele
staatsregeling kan uitoefenen.quot;
Op eene zeer eigenaardige wijze heeft Hello de
stelHng „fe roi règne et ne gouverne fasquot; onleed;
hij beweert dat men het eerst eens moet zijn over
het woord gouvernement. „Si opiner dans le con-
1)nbsp;Vgl. P. de Decker, L\'esprit de parti et l\'esprit national. Quatrième
édition. Brux. 1852.
L\'existence réelle du pouvoir royal est indispensable pour assurer k
vérité de nos institutions et pour maintenir cet équilibre des pouvoirs,
dont l\'école moderne a fait le pivot de toute la politique.
2)nbsp;Brougham, Statesmen, who flourished in the time of George III, 1889.
3)nbsp;Ponfrède, T. [L bl. 32. De l\'axiome prétendu: Le Roi règne et
gouverne pas.
Gouverner c\'est faire les lois et les faire exécuter.
Régner c\'est de la part du Koi, exercer par des ministres responsables
la part que la Charte lui attribue dans le gouvernement.
Le Roi ne doit ni ne peut gouverner dans le sens absolu du mot,
puisque le gouvernement se compose du pouvoir royal et des chambres.
l\'iévée daarentegen beweert: Le gouvernement c\'est le Roi; les mi-
Bistres sont les délégués du Roi; les chambres sont ses conseils.
Zie Duvergier de Hauranne, De la réforme parlementaire et de la ré-
forme électorale.
seil,quot; zegt hij, „c\'est gouverner, le roi gouverne ; si le
gouvernement ne commence qu\'au sortir du conseil,
s\'il se compose essentiellement d\'actes extérieurs, le
roi ne gouverne pas.quot; Het groot verschil van ge-
voelen moet worden toegeschreven aan het standpunt,
van waar beide partijen den Koning gadeslaan. Zij
die het beginsel besti-ijden, hebben den Koning voor
oogen, wanneer hij in den raad voorzit, zoo als in
Engeland pleegt te gebeuren, of wanneer hij eenen
Ministerraad presideert ; zij kunnen niet begrijpen,
dat men den Koning, wien het kiezen van Minis-
ters is opgedragen, den heilzamen invloed zou wil-
len ontnemen, dien hij van zijn standpunt kan uit-
oefenen. „Een kroon geplaatst op het hoofd van
een menscli/\' zegt Guizot, „neemt in dien mensch
de menschelijke natuur niet weg, en een Koning, om-
dat hy niet regeren kan dan in overeenstemming met
de Kamers en door verantwoordelijke Ministers, wordt
daardoor geen werktuig.quot; \') Maar dat wenschen ook
diegenen niet, welke het beginsel „fe roi règne et ne
1) Vgl. J. Boascha, Kroon en Ministers, bl. 121.
Zie Guizot, Mémoires, Ch. XII.
Un trône n\'est pas un fauteuil vide, auquel on a mis un clef, pour
que nul puisse être tenté de s\'y asseoir. Une personne intelligente et libi\'c
qui a ses idées, ses sentiments, ses désirs, ses volontés, comme tous
les êtres réels et vivants, siège dans ce fauteuil. Le devoir de cette per-
sonne, car il y a des devoirs pour tous, également sacrés pour tous,
son devoir, et la nécessité de sa situation, c\'est de ne gouverner que
d\'accord avec les grands pouvoirs publics institués par la charte, avec
leur aven, leur adhésion, leur appui.
gouverne pasquot; verdedigen: zij stellen zich op het stand-
piint van het werkzame constitutionele leven en be-
weren, dat de Koning zich daarin nimmer moet be-
wegen. Zij trachtten hunne bewering te staven door
op Karei X te wijzen, die zijne kroon heeft verloren
door in alles roelieloos zijn eigen inzigt te volgen.
Hello beweert, dat de questie voornamelijk in eenen
woordenstrijd bestaat, daar men het over de voor-
naamste punten vrij wel eens in. Hij vereenigt zich
met geen van beide partijen en komt tot de volgende
conclusie: „In een constitutionelen zin beteekent gou-
vernement: de werking der hoofdmagten door de Charte
ingesteld. Een gouvernement zonder werking is on-
denkbaar ; maar de Raad, waarin de Koning werkzaam
kan zijn, maakt evenmin deel uit van het gouverne-
ment, als de beraadslaging, welke eene redelijke han-
delwijze vooraf gaat, deel uit maakt van de handelwijze
zelve. Het gouvernement ontstaat juist op het oogen-
blik, waarin de gedachte in de handehng wegsmelt.
Neemt men dit aan, dan is de Vorst tot handelen
ongeschikt en moet men dit beginsel stellen: „le roi
tnflue sur le gouvernement, il ne gouverne pas.quot;
Ook in ons land zijn in dien geest stemmen van
bekwame pubhcisten vernomen. „Juist daarom moet
de Koning volkomen onschendbaar en verantwoorde-
lijk zijn, opdat hij even onvergankelijk zij als het
volk zelf.quot;
„Maar daarom moet hij dan ook zelf niet regeren.
1) Hello, Du régime eonstitaitionnel troisième éditiou, bl. 348 — 357.
-ocr page 88-Hem te laten handelen en toch hem van de verant-
woordelijkheid zijner eigene handelingen te ontslaan,
dat zou de grootste ongerijmdheid en onregtvaardig-
heid zijn. Hij moet alleen zijne Koninklijke sanctie
geven, of, gelijk Hegel het uitdrukt, „de punten op
de i\'s zetten.quot; i)
In krachtiger woorden zal men het beginsel „Ze roi
règne et ne gouverne pasquot; wel niet kunnen uitdrukken;
maar geen krachtiger bewijs dan ook, dat onder de
voorstanders van dit beginsel mannen gevonden woi\'-
den, die een onafhankelijk Koningschap begeeren.
1) Mr. C. W. Opzoomer, Volkswil eu vrije verkiezingen, 1848.
-ocr page 89-DE MAGT DES KONINGS VOLGENS DE GEONDWET.
Quant à cette souveraineté, le Roi la doit, après
la Providence, au sang versé par ses ancêtres pour
la patrie, à la gloire qu\'elle a acquise et au bien-
être dont elle a joui sous leurs auspices, aux rap-
ports intimes établis dans le cours des siècles entr\'eux
et la nation, aux anciens droits de sa Maison, et à
la confiance, ainsi qu\'au choix spontané d\'un peuple
libre.
Nota van den Minister TerstolJc van
Soelen aan het Oostenrijksche Gou-
vernement.
Wie de Grondvi^et voorstaat, helpt de nationale
vrijheid bevfaren; wie de Grondwet voorstaat, helpt
het Koninklijk gezag bewaren. Het Koninklijk
gezag en de Nationale vrijheid zijn gevestigd door
de Grondwet. Uit beide dezelve, grondwettig in
evenwigt gehouden, kan te allen tijde de nationale
welvaart oiJgroeijen.
D. V. hl. 144.
Sedert in ons Vaderland op plegtige wijze de ge-
liikkige herstelling onzer onafhankelijkheid is gevierd
en menigeen, hetzij op geschiedkundig, hetzij op
staatsr^egtehjk gebied, heeft aangetoond wat in de vijf-
tig verloopen jaren is voorgevallen, zullen wij dit ge-
schrift niet noodeloos verlengen door stil te staan bij
alle omstandigheden, welke de vestiging van de Ko-
ninklijke magt zijn voorafgegaan en onmiddelijk daarop
zijn gevolgd. Hoe het Huis van Oranje weder zijn
natuurlijk aandeel in het bestuur van den Staat nam,
hoe de Kroon werd geplaatst op het hoofd van den
erfgenaam van den grooten Zwijger, die reeds „waar-
dig geweest was om als Koning te zijn gehuldigd,quot;
zouden wij kunnen vermelden; maar het zoude eene
zwakke herhaling zijn van hetgeen in zoo welspre-
kende taal is ter neder geschreven.
Wij hebben ons slechts voorgenomen bij de magt
des Konings volgens de tegenwoordige Grondwet stil
te staan; daar deze staatsregeling echter op geene
tabula rasa is geschreven en „ook zij haren grondslag
vond in de geschiedkundige herinneringen van vroe-
gere dagens) zoo moeten wij baar in verband met
het verleden beschouwen. Terwijl wij in Frankryk den
strijd over de vervaardiging der Charte hebben gade-
geslagen, is het eene aangename gewaarwording om
den algemeen teruggewenschten Prins van Oranje
te hooren zeggen: „Ik aanvaard wat Nederland mij
aanbiedt, maar ik aanvaard het ook alleen onder
1)nbsp;J. Bosscha, Kroon en Ministers. 1863.
2)nbsp;Woorden gesproken door Mr. G. C. J. van Keenen, Voorzitter
der Tweede Kamer, tot den Koning op den achttienden November.
Vgl. ,T. Bosscha. Het Grondwettig verbond. 1864.
waarborging eener vrije Constitutie, welke uwe vrij-
heid tegen volgende mogelijke misbruiken verzekert.quot;
Eene zoodanige taal moest men wel verwachten van
den namaag van Willem III; hij had zijn geslacht
verloochend, wanneer hij anders gesproken had. Im-
mers in 1688 waren de vrijzinnige beginselen van dit
Vorstenhuis reeds zoozeer bekend, dat de Overheden
der City bij monde van George Treby tot hunnen
nieuwen Koning zeiden: „Sommige Prinsen uit het huis
van Nassau hebben aan het hoofd gestaan eener
groote Republiek; andere hebben de Keizerlijke kroon
gedragen. De bijzondere reden echter, waarom dit
doorluchtig geslacht aanspraak heeft op de algemeene
achting is deze, dat God dit Stamhuis, als het ware,
heeft uitverkoren tot de hooge roeping om waarheid
en vrijheid te verdedigen tegen tyrannen van geslacht
tot geslacht.quot; i)
Niemand zal het dan ook bevreemden, dat vrij-
heidlievende mannen, zooals Hogendorp, Kemper, en
5500 vele anderen, geen oogenblik schroomden den
Prins het Souverein gezag in handen te geven, ter-
wijl nog niets geregeld was, daar zij wel wisten, dat
hij zoude regeren overeenkomstig het Oranje-beginsel
„met het volk, voor het volk.quot;®) Het verdient inder-
daad opmerking, dat de Souvereine Vorst, wel verre
van de Grondwet te beschouwen als eene weldaad ex
plenitudine potestatis geschonken, het Nederlandsche
1)nbsp;Macaulay, Vol. II.
2)nbsp;J. Bosscha, Het Grondwettig Verbond, bl. 34.
-ocr page 92-volk heeft willen raadplegen. Tot tweemalea toe ver-
klaart hij dit, eerst in zijne publicatie van 2 Maart
1814, gt;) vervolgens in zijne aanspraak in de vergade-
ring der notabelen/) waar hij zegt: „Het is geens-
zins mijne bedoeling, het kan mijne bedoeling niet zijn,
de behandeling der gewigtigste zaak tot eene ijdele
plegtigbeid te maken.quot; De afgevaardigden moesten
zelfstandig oordeelen over eene wet, waarin voortaan
de magt des Vorsten zou zijn afgebakend.
Door de vereeniging met België volgde spoedig eene
nieuwe Grondwet, die tot 1840 heeft geduurd; en
welke later weder plaats heeft moeten maken voor
eene andere, waaronder wij thans leven. Voor zoo-
verre door deze verschillende Grondwetten verande-
ring is gekomen in de magt des Konings, zullen wij
hierop v^djzen.
Een oogenblik veroorloven wij ons bij de regering
van Willem I stil te staan. Veel van hetgeen in eene
Constitutionele Monarchie geëiscbt wordt, was toen
nog onbekend of werd niet begeerd door de mannen
die het bewind in hunäen hadden, en aan het hoofd
1) Mr. S. P. Lipman, NederUuulsch conüiitutionecl Archief, eerste
verzameling, 1846, bl. 8.
3) T. a. p.
3) Zie Verhandeling over de verantwoordelijkheid der Ministers, vol-
gens het Nederlandseh Staatsregt, \'s Gravenhage 1828, en Wederlegging
dier Verhandeling, Arnhem 1829. De afkeer van de Ministeriele verant-
woordelijkheid straalt zonderling door in liet geschrift, in 1832 te
Leiden uitgegeven : Het bestuur van den Kaadpensionaris Jan de Witt
beschouwd uit het oogpunt der Ministeriele verantwoordelijkheid.
van deze allen mag men den Koning stellen, die geen
onderscheid tusschen Vorstelijk en ambtelijk gezag
maakte. \') Willem I was niet alleen Vorst, maar
Minister, maar Administrateur. Hij alleen wilde de
verantwoordelijkheid van alles dragen: vandaar het
scherp oordeel der nakomelingschap.
Heeft men vele gebreken van dat tijdperk aan den
Vorst geweten, groot zijn ook de weldaden door den
arbeidzamen Koning, vooral in de eerste jaren zijner
1) Vgl. de Geer, Antecedenten. Bijlagen N\'^. VI. Koninklijk besluit
van den 8sten Junij 1820.
In strijd, met de begrippen der Constitutionele MonarcMe ziju de
volgende zinsneden van dit besluit:
„Hebben goedgevonden en verstaan, de hoofden der onderscheidene
departementen van algemeen bestuur, aan te schrijven en te gelasten:
2^. Om zich van nu voortaan te onthouden, eenige, hetzij ofllciele,
het zij officieuse mededeelingen aan te nemen, welke in onmiddelijk
verband staan met, of het gevolg zijn van raadplegingen of besluiten
van eene of andere Kamer der Staten-Generaal, en aan hen door of
van wege eene dier Kamers regtstreeks mogten worden gedaan.quot;
Vgl. Mr. S. P. Lipman, t. a. p. 120—125. Koninklijke boodschap
aan de Staten-Generaal van 11 Dec. 1829, ten geleide van een ontwerp
Vau wet wegens de drukpers.
„Het onderwerp der zoogenaamde Ministeriële verantwoordelijkheid.
Waarvan het Ons meer moeijelijk valt den waren zin, als het eigenlijke
Joel, te bepalen.quot; Deze woorden zullen wel voldoende zijn om te
staven hetgeen hierboven door ons beweerd is. Wij zouden hier nog bij
huinen voegen het Koninklijk besluit van 8 Dec. 1819, waarbij bepaald
werd, dat de leden, die hun ontslag uit eene der Kamers mogte\\i ver-
langen , zich tot den Vorst moesten wenden ter bekoming van dat ont-
slag. Zie de Geer, Antecedenten. Bijlage N°. 1.
3) ,Ihr. Mr. J. de Bosch Kemper, Beginselen van Nederlandach Staats-
bestuur, 1845, bl. 37.
regering aan het Vaderland bewezen. \') Eerst in het
laatste jaar zijner regering, in 1840, had er eene
Grondwets-herziening plaats, waarin het beginsel van
verantwoordelijke Ministers werd erkend, 2) maar
niet het regt tot ontbinding der vertegenwoordiging.
De verslagen der Kamer toonen aan, hoe onder an-
deren Luzac®) op beide die instellingen heeft aan-
gedrongen, niet alleen omdat hij de noodzakelijkheid
daarvan inzag, maar ook omdat de bijna TOjarige
V. Hogendorp, „nadat hij 15 jaren den loop van het
werktuig, door hem mede opgerigt, bad gadegeslagen,
aan zijn Vaderland in 1830 den raad had gegeven
en achtergelaten, de Ministeriele verantwoordelijkheid,
het regt voor den Koning tot ontbinding der Kamer
en de regtstreeksche verkiezingen in de herziene Grond-
wet te brengen.quot;*) Al deze beginselen zijn in de
tegenwoordige Grondwet opgenomen, die wij nu ter
hand nemen om verder tot rigtsnoer onzer beschou-
wing te strekken.
Bepalen wij ons vooreerst bij het opschrift, hetwelk
boven de zesde Afd. Hoofdst. 11 is geplaatst, en laat
ons onderzoeken, waarin de magt des Konings be-
1) J. Bosscha, Het Grondwettig Verhond, b), 34.
3) „ „ Kroon en Ministers, bl. 47.
„Op de grondwetsherziening van 1840 was de vertooning der Minis-
teriele verantwoordelijkheid gevolgd zonder het wezen.quot;
3)nbsp;G. W. Vreede, Levensberigt van Mr. Lodewijk Casper Luzac,
Leiden 1863.
4)nbsp;Handelingen van de Regering en de Statett-Generaal over de her-
ziening der Grondwet, \'s Gravenhage bij J. Belinfante, 1840.
Advies van den Heer Luzac.
-ocr page 95-staat.In de Belgisclie Constitutie hebben wij ge-
zien, dat de Koning geen andere magt heeft, dan die,
welke hem door de Grondwet is verleend, In de
Duitsche Staten daarentegen vereenigt de Koning ge-
woonlijk in zich „die gesammte Staatsgewalt:quot; als
Opperhoofd van den Staat is hij geregtigd tot al die
handelingen, waarin door de Grondwet niet is voorzien.
Hoedanig is nu die magt in ons Vaderland ? Sommi-
gen beweren, en daaronder Thorbecke: „dat, volgens
het stelsel der Grondwet, de koninklijke magt beschre-
ven wordt door optelling harer bijzondere regten.quot;
Ditzelfde gevoelen sprak de Pinto over de Grondwet
van 1840 uit, toen hij zeide: „Men vindt in de Grond-
wet omschreven alle de regten der Kroon, en alles
wat men daar niet in vermeld vindt, behoort niet
daartoe.quot;
Dit beginsel schijnen ook de leden der Commissie
1) V. Hogendorp, Bijdragen. Deel VIII. (Tweede hoofdstuk, zesde afd.
Grondwet 1815). In deze afdeeling wordt voornamelijk gevonden het-
geen men gemeenlijk begrijpt onder de uitvoerende magt.
3) Mr. J. K. Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet,
Leiden 1848, bl. 17.
3) Vgl. Mr. H. V. Sonsbeeck, Proeve over de zelfetandigheid en on-
afhankelijkheid der regterlijke magt, tweede stuk, 1829, bl. 10.
De Koning en de verdere geconstitueerde Magten in den Staat ont-
leenen, hetzij onmiddellijk, hetzij middellijk, hunne magt uit de Grond-
; zij bezitten geene magt, dan die aan dezelve bij de Grondwet, of
iugevolge de Grondwet, is opgedragen; krachtens de Grondwet is het
ï^ederlandsche volk tot gehoorzaamheid verpligt, maar ook met de
Girondwet houdt alle magt op; alle magtsoefening, die niet van de
Grondwet uitgaat, is onwettig, en alle verpligting tot gehoorzaamheid
neemt insgelijks met de Grondwet eeu einde.
tot Gründwets-herzieiïing in 1815 gehuldigd te hebben,
toen zij de voorstellen van Elout verwierpen:
„Que le roi exerce exclusivement le haut pouvoir
exécutif.
„Qu\'il est le chef suprême de l\'administration gé-
nérale.
„Qu\'il maintient la tranquillité et la sûreté publique quot;
Men achtte het gevaarlijk „d\'établir les pouvoirs
par des définitions, qui présentent trop de vague, à
raison de leur généralité, et que le gouvernement, dans
des temps difficiles, en tire toujours avantage.quot;
Anders daarentegen is het oordeel van Groen van
Prinsterer, die eene hoogere magt in den Koning er-
kent, dan bij de Grondwet is omschreven; het denk-
be.eld van eenheid van oppermagt vinden wij gedu-
rig in zijne geschriften terug. Geheel in strijd met de
woorden van Thorbecke is zeker de uitspraak: „Geen
optelling der regten van de kroon is genoegzaam ter
kenschetsing van het Vorstelijk gezag.quot; Uit een
ander geschrift kunnen wij nog duidelijker aantoonen
hoe genoemde Staatsman niet alleen in de Grondwet
de magt des Konings zoekt.
In zijne Bijdrage tot de Grondvvetsdierziening in 1840
vraagt hij: „Zoude het moeijelijk zijn te zeggen wat de
1)nbsp;J. J. Raepsaet, Journal des séances de. la commission, qui a été
chargée par le Koi, en 1815, de rédiger un projet de constitution pour
le royaume des Pays-Bas , p. 76.
2)nbsp;Mr, G. Groen van Prinsterer, Verspreide Geschriften, 1859. bl. 89.
3)nbsp;,, „ „ ,, „nbsp;Verscheidenheden over Staatsregt en
Politiek, 1850, hl, 38.
Vorst in Nederland is ? i) Hij is het Eminente Hoofd
van den Staat, eens vooral buiten afhankelijkheid van
de Staten en boven alle andere Staatsmagten gesteld____
De Vorst heeft, krachtens het erfregt van zijn Huis,
door de opdragt van 1813 nader uitgebreid en be-
vestigd, een zelfstandig gezag, voor welks vrije uit-
oefening hij aan God alleen, maar ook voorzeker aan
God, verantwoordelijk blijft; overigens gehouden aan
de algemeene wet van regt en billijkheid, aan de eer-
biediging van al wat zij daargesteld heeft, en meer
bepaaldelijk aan de zorgvuldige inachtneming der re-
gels en vormen die in de Grondwet opgeteekend en
vastgesteld zijn.quot;
Het oordeel van de Bosch Kemper verdient ook
eene afzonderlijke vermelding; deze geleerde helt tot
het gevoelen van ïhorbecke en de Pinto over, waar
hij zegt: „Men volgt eene veirkeerde rigting, wanneer
men de Grondwet zóó uitlegt, dat aan den Koning
alle regeerregt zou toekomen, dat hem niet uitdruk-
ïiiii
:
1) Mj\'. G. Groen van Prinsterer, Bijdrage tot herziening der Grond-
wet in Nederlandschen zin, 1840, bl. 76.
3) Mr. G. Groen van Prinsterer, Verspreide geschriften, 1859, bl. 305.
3) Vgl. Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Handleiding tot de Icennis
van het Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur, Derde deel, derde
aflevering, 1864.
De Koning is het hoofd van de geheele regering, zonder wiens mede-
werking geene wet tot stand komt, en van wien, hetzij door bevel,
hetzij door benoeming, hetzij door toelating van hetgeen hij kan schor-
sen of vernietigen, elke regeringsdaad uitgaat, maar tevens de geond-
wettige Vorst, die gebonden is aan de Grondwet en aan de wetten,
overeenkomstig die Grondwet tot stand gebragt.
kelijk door de Grondwet is ontnomen. Geschiedkundig
is liet onjuist, dat onze regeringsvorm is-eene Mo-
narchie , die getemperd is geworden door eenige volks-
regten, en bij deze geschiedkundige onwaarheid mag
de wetsuitlegging ook niet gelden, dat het regt des
Konings regel, de regten der Staten-Generaal enz. uit-
zonderingen zijn. Maar evenzeer strijdt het tegen de
Grondwet, de Staten-Generaal tot een oppermagtig
vertegenwoordigend ligchaam of parlement te verheffen,
waarbij de Koning als uitvoerend bestuur slechts en-
kele in de Grondwet bepaalde regten heeft; de regten
der Koninklijke regering en der Staten-Generaal zijn
beide evenzeer in het belang des volks vastgesteld.quot; i)
Na al hetgeen hier is medegedeeld moet men art. 54
beschouwen, hetwelk in vorige Grondwetten niet werd
gevonden. De uitlegging van dit artikel staat in naauw
verband met de meerdere of mindere uitgestrektheid
der Koninklijke magt. Er zijn twee beginselen waar
tusschen men moet kiezen, beide in de Dubbele Kamer
in 1848 verdedigd. 2) Het eerste verstaat onder uit-
voerende magt al datgene, wat noch wetgevende, noch
regterlijke magt te noemen is, zoodat dan aan den
Koning al het overige zou verblijven: het tweede kent
aan de uitvoerende magt alleen de magt tot uitvoe-
ring van al datgene toe, wat bij eenig ander voorschrift
1)nbsp;Jhr. Mr, J. de Bosch Kemper, derdedeel, eerste aflevering, 1868.
2)nbsp;Mr. J. C. Yoorduin, Geschiedenis en beginselen der Grondwet
voor het Koningrijk der Nederlanden, 1848, deel 13, bl. 144,
van eene andere magt, bepaaldelijk van de wetge-
vende, uitgegaan, is bevolen. Beide deze beginselen
gingen met bezwaren gepaard, zooals blijkt uit
het verslag in de Dubbele Kamer uitgebragt: „dat
sommige leden, wanneer zij zich met het eerste be-
ginsel vereenigden, niet konden ontkennen, dat op
die wijze aan de Koninklijke magt eene uitgestrekt-
heid wordt toegekend, die moeijelijk met goede rege-
ringsbeginselen is overeen te brengen, en voet zou
kunnen worden gegeven tot het voortduren van die
regeling van sommige onderwerpen bij Koninklijke be-
sluiten , welke meermalen hier te lande afkeuring heeft
ontmoet.quot; Diegenen, welke het tweede beginsel om-
helsden, „hebben niet ontveinsd dat door die uitleg-
ging het Koninklijk gezag zeer zou worden ingekrom-
pen en de bepaling in strijd zou kunnen worden
geacht met andere in de Grondwet voorkomende voor-
schriften.quot;
Het antwoord hierop door de Regering gegeven luidt
aldus: „In iederen constitutionelen Staat behooren te
bestaan eene wetgevende, eene regterlijke en eene
uitvoerende magt. De wetgevende magt maakt de
Wetten, de regterlijke past ze toe, de uitvoerende voert
uit én de bepalingen der wet én de uitspraken des
regters. De Regering meent, dat in onze Staatsrege-
ling deze onderscheidene magten juist zijn afgebakend
en dat tot uitvoerende magt moet worden gebragt alles
Wat behoort tot den regelmatigen gang des bestuurs
en zijnen grond vindt in de Grondwet, de overige wet-
ten en de regterlijke uitspraken. In dezen zin stemt
iU
ï.
de Regering toe het gevoelen van die leden, die tot
de uitvoerende magt brengen, alles wat noch tot de
wetgevende, noch tot de regterlijke behoort.quot;
Hoewel de aanhef dezer woorden niet volkomen
overeenstemt met den overigen inhoud der zinsnede,
zoo mag men toch aannemen, dat de Regering het met
die leden eens was, welke eene ruimere uitlegging
voorstonden.
Het artikel zal derhalve, volgens het oordeel der
Regering, in toepassing kunnen komen, wanneer een
geval zich voordoet, waarin door geene wetten is voor-
zien en waar de regelmatige gang des bestuurs eene
oogenblikkelijke handeling vereischt. De uitbreiding,
welke door deze uitlegging de Koninklijke magt ver-
krijgt , behoeft geene vrees te veroorzaken, daar iedere
handeling van den Koning door den verantwoordelij-
ken Minister moet worden goedgekeurd.
Velen zien echter in zoodanige uitlegging groot
bezwaar en verdedigen nog steeds het beginsel, waar-
door de magt des Konings meer aan banden is gelegd.
Reeds in 1845 werd door mannen zooals de Bosch
liemper betoogd, „ dat men aan den Koning, als
Hoofd van den Staat, buiten de reglementaire magt
het regt moest toekennen, om in dringende gevallen
eene provisionele wet te maken. Er kunnen omstan-
1)nbsp;quot;W. J. Quintus, De uitvoerende magt na 1795, Hoofdstuk Til)
Groningen 1863.
2)nbsp;Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Beginselen van Nederlandseh Staats-
bestuur, bl. 38.
digheden geboren worden, dat de Vorst voorloopig
bij Besluit regele, hetgeen in den regel tot de be-
voegdheid der wetgevende magt behoort.quot; \')
1) In enkele gevallen bestaat bij ons iets dergelijks krachtens de wet
van 19 Jnnij 1845 (Stbl. n°. 28), waarbij wordt vastgesteld een nieuw
Tarief van regten op den in-, uit- en doorvoer. lu art. 2 van deze
wet is den Koning voorbehouden, in bijzondere gevallen, in het be-
lang van handel of nijverheid, de in-, uit- of doorvoerregten, als-
niede het vaste regt en de scheepvaarts-regten, te verhoogen of te vei\'-
lagen, en de doorvoer-, vaste eu scheepvaartsregten zelfs geheel op te
heffen of terug te geven. Van deze beschikkingen wordt, met aanbie-
ding van een daartoe betrekkelijk wetsontwerp, aan de Staten-Generaal
kennis gegeven binnen dertig dagen hunner eerstvolgende zitting.
Wanneer het nemen van zoodanige beschikking in dringende omstan-
digheden door den Vorst noodig geacht mogt worden gedurende eene
zitting van de Staten-Generaal, geschiedt de aanbieding van een wets-
ontwerp nog in den loop van dezelfde zitting, binnen dertig dagen na
de dagteekening van het door Hem te nemen besluit.
Wordt het ontwerp van wet door de Staten-Generaal niet aangeno-
men, dan behouden de door den Koning genomene beschikkingen kracht
van wet tot en met den twintigsten dag na dien, waarop de verwerping
heeft plaats gevonden.
De Koning heeft van deze buitengewone magt gebruik gemaakt door
uit te vaardigen het besluit van 5 Januarij 1846, houdende voorwaar-
delijke verhooging vau regten op den in- en uitvoer vau sommige arti-
kelen (Stbl. n°. 1). Later geregeld bij de wet van 9 Mei 1846 (Stbl. n°. 37).
Dit zelfde regt is aan \'s Konings vertegenwoordiger in Neêrlands-Indië,
aan deu Gouverneur-Generaal, geschonken bij art, 129, wet houdende
Vaststelling van het reglement op het beleid der Regering van Isederl.
Tndië (vastgesteld den 2 September 1854, Stbl. n^\'. 129). Vgl. wet van
1 Mei 1863 (Stbl. n°. 46), Hoe in sommige omstandigheden het ma-
ken van provisionele wettelijke verordeningen door den Koning nuttig
kan zijn, blijkt ook uit de wet van 9 Julij 1842 op het Notarisambt
(Stbl. no. 20). Krachtens art. 60 moest bij reglement van openbaar be-
stuur een tarief worden vastgesteld, tot bepaling der hoegrootheid en
De Engelsche wetten kennen zoodanig regt den
Koning niet toe, zoodat de Ministers in dat land
hunne toevlugt moeten nemen tot de bill of indem-
nity, wanneer zij in dringende omstandigheden een
besluit hebben genomen zonder de toestemming van
het Parlement te vragen.
Had men deze moeijelijkheid bij ons willen voor-
komen en de uitvoerende magt aan den Koning ge-
schonken, opdat het Bestuur in buitengewone gevallen
regelmatig te werk ging, dan had men in deze af-
deeling een artikel kunnen plaatsen, zooals in de
Grondwet van Wurtemberg gevonden wordt. \')
Maar de meening van van Hogendorp schijnt ge-
weest te zijn geene andere magt aan den Koning te
verleenen dan in de Grondwet is uitgedrukt. Het
komt ons derhalve niet onwaarschijnlijk voor, dat men
art. 54 in de tegenwoordige Grondwet heeft opgenomen,
omdat reeds van Hogendorp, sprekende over de magt
des Konings volgens de Grondwet van 1815, gezegd
vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van
de verschotten, welke aan hen in rekening zullen worden gehragt. Dit
tarief is door den Koning vastgesteld den 25 September 1844 (Stbl.
n°. 48) en binnen drie jaren na deszelfs invoering is het bij de wet van
31 Maart 1847 geregeld, om te voldoen aan de derde alinea van art.
60 van de wet op het Notarisambt.
1)nbsp;Verfassungsurkunde, v. 25 Sept. 1819, Siebentes Kapitel.
Der König hat aber das Recht, ohne die Mitwirkung der Stände die
zur Vollstreckung und Handhabung der Gesetze erforderlichen Verordnun-
gen und Anstalten zu treffen , und in dringenden Fällen zur Sicherheit
des Staates das Nöthige vorzukehren.
2)nbsp;V. Hogendorp, Bijdragen, Dl. VIII, bl. 236, en Dl. IX, eerste stuk.
-ocr page 103-had: „In deze afdeeling wordt voornamelijk gevonden
hetgeen men gemeenlijk begrijpt onder de uitvoerende
magt.quot;
Of het goed geweest is dit artikel in de Grondwet
te plaatsen, of het niet een groot valsch woord is, zooals
Thorbecke gezegd, i) en Nienhuis en Groen van Prin-
sterer beaamd hebben, behoeven wij niet te onder-
zoeken. Het staat in de Grondwet : derhalve kon eene
beantwoording van de vraag volstaan: „Moet art. 54
meer geven, dan in die bijzondere regten, door voor-
gaande en latere artikelen den Koning uitdrukkelijk
opgedragen, is vervat?quot;
Nadat de Kamer den wensch had geuit, dat eene
der hoofdvoorwaarden van het constitutionele rege-
ringsstelsel: „de Koning is onschendbaar,quot; niet langer
in onze Grondwet ontbreken mogt, werd art. 53 door
de Regering voorgedragen en door de Kamers aan-
genomen. Reeds in de Commissie van 1815 was voor-
gesteld: „que la personne du Roi est sacrée et in-
violable, que les ministres sont responsables;quot; daar
men echter deze woorden in verband had willen bren-
gen met de verantwoordelijkheid der Ministers en hier-
aan geen gevolg werd gegeven, zoo verviel het ge-
1)nbsp;Mr. \'J. R. Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet,
bl. 18.
2)nbsp;Zitting van de Dubbele Kamer der Staten-Generaal.
3)nbsp;Mr. 6. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, zitting van 1849, bl. 119.
4)nbsp;Mr. ,T. R. Thorbecke, t. a. pl. bl. 17.
-ocr page 104-heele artikel. Ook in 1840 werd op de invlechting
van eene zoodanige bepaling aangedrongen door bijna
alle afdeelingen van de Tweede Kamer, maar de
Regering maakte zwarigheid om dit beginsel op te
nemen.
Eerst in onze tegenwoordige Gi-ondwet *) is de on-
schendbaarheid erkend. Hoewel bijna alle staatslieden
de onschendbaarheid van den constitutionelen Vorst,
of wel het Engelsche beginsel „the King can do no
wrongquot; verdedigen, zoo hebben toch Jacobus H en
Karei X hunne kroon, niettegenstaande deze stelling,
verloren. Is daarom het beginsel nutteloos? Wij ge-
looven het geenzins. Zoolang de Vorst de Grondwet,
welke hij bezworen heeft, naleeft, zoo lang is hem de
onschendbaarheid gewaarborgd. Verscheurt hij echter
de Grondwet, dan verliest hij het regt, hetwelk hij uit
de Grondwet had. Maar Opzoomer zeggen wij na:
1)nbsp;J. J. Raepsaet, Journal des séances, enz. bl. 78.
2)nbsp;Handelingcü van de Regering en de Staten-Generaal over de her-
ziening der Grondwet, \'s Gravenhage bij J. Belinfante, 1840, 1ste deel.
3)nbsp;Zie Handelingen van de Regering en de Staten-Generaal, t. a. pl.
„De Koning — zeide de Regering — kon niet de grondwettelijke
verklaring eener onverantwoordelijkheid van den Koning of van de on-
schendbaarheid van zijn persoon, welke wel nimmer is betwijfeld ge-
worden, maar in het geheele staatsregt van Nederland gelegen is, als
een bestanddeel der Grondwet toegelaten.quot;
4)nbsp;Zie: Onschendbaarheid des Konings, \'s Gravenhage 1847, en naar
aanleiding dezer brochure: Proeve van onderzoek naar den aard dir
Koninklijke onschendbaarheid door Mr. J. H. G. Boissevain , Utrecht 1847.
5)nbsp;Mr. J. R. Thorbecke, Aanteekening op de Grondwet, tweede uit-
gave. Eerste deel, 1841.
„ Men brengt in het Staatsregt enkel verwarring, wan-
neer men bij de behandeling zijner hoofdpunten, zoo
als de onschendbaarheid van den Koning, het regt tot
opstand ter sprake brengt, en daaraan zwarigheden
tegen staatsregtelijke bepabngen ontleent. Voor de op
de Grondwet rustende Staatsmagt kan iedere poging tot
opstand niet anders zijn dan hoogverraad, en behoort
zij als zoodanig te worden gestraft. De eenige vraag
is, of er niet een hooger, buitengewoon en onbeschre-
ven regt is, dat meer waarde heeft in enkele buiten-
gewone omstandigheden, dan het geschreven Staats-
regt, daar dit slechts voor de gewone omstandigheden
de uitdrukking is van het regtsbewustzijn des volks.quot; i)
Daar wij slechts over die gewone omstandigheden spre-
ken, waarvoor de Grondwet vervaardigd is, zoo wa-
gen wij het niet, verder in dit netebg en bier te lande
zeer wel ontbeerlijk onderzoek door te dringen.
Het artikel, „de Koning is onschendbaar, de Minis-
ters zijn verantwoordelijk,quot; is het hoofdbeginsel het-
vi^elk in iedere constitutionele Monarchie behoort te
worden gehuldigd; en al zeide Hogendorp, dat het
niet noodig was dit uitdrukkelijk in de Grondwet voor
te schrijven, „omdat het in den geest der Grondwet
was, omdat het strookte met de verdere instellingen
van de Grondwet en omdat het derhalve door eene
Wet kon ingevoerd wordenquot;) zoo was hij niet minder
dan onze tegenwoordige Staatslieden overtuigd, dat
1) Mr. C. W. Opzoomer, Staatsregtelijk ooderzoek, I8.f)4, § (i.
ä) V. Kogeadorp, Bijdragen, Deel VIII, lil. 2,51,
9(i
niet alleen de Natie, maar ook het Hoofd van den
Staat zelf, een groot belang bij deze bepaling heeft.
Sedert de erkenning dier waarheid, heeft eiken
naanwgezetten Staatsman, die het Ministerambt be-
kleedde, gestadig voor den geest moeten zweven: „den
Koning als Hoofd van den Staat te eerbiedigen en te
doen eerbiedigen, en de verantwoordelijkheid der han-
delingen van de Regering in vollen omvang en on-
voorwaardelijk op zich te nemen.quot; i)
Hoe nogtans die regel, die in gonden letteren op
de Ministeriele Tafel, zoowel in de Eerste als in de
Tweede Kamer, moest zijn gegrift, somtijds is ver-
waarloosd, kunnen wij leeren, niet alleen uit het ge-
schrift van eenen Oud-Minister, maar de bijbladen
onzer Staatscourant zijn daar, om te bewijzen hoe me-
nigmaal Ministers achter den naam des Konings zich
hebben verscholen, en hoe dikwijls afgevaardigden zich
in dezen strik hebben laten vangen. De praktische
gevolgen van de onschendbaarheid des Konings zijn:
dat hij aiet door de Regtbanken gestraft kan wor-
den, en dat aan alle magten in den Staat de verplig-
ting is opgelegd tegen zijne aanranding of beleediging
te waken.
Het beheer der buitenlandsche betrekkingen is aan
den Koning opgedragen. Hiertoe behoort b. v. de
benoeming en terugroeping van Gezanten en Consuls
1)nbsp;J. Bosscha, Kroon en Ministers, bl. 54.
2)nbsp;Jhr. Mr. J, de Bosch Kemper, Handleiding tot de kennis van het\'
Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur, Amsterdam 1853.
i.J-:
zooals in de vorige Grondwetten was uitgedrukt. Zelfs
het regt van oorlog te verklaren heeft de Koning. Dit
regt behoort uitsluitend aan de Kroon. Overleg met
de Kamers zoude zeer nadeelig kunnen zijn. Niet
alleen zouden hierdoor plannen, die geheim moesten
blijven, openbaar worden, niet alleen zoude de vijand
hierdoor inzigt in menige zaak krijgen, \') maar ook
de moed van het volk zou verzwakken, nadat het in
de Vertegenwoordiging de donkere tafereelen had boo-
ren schetsen, die te wachten staan. Dit regt doet
1) Vgl. Necker, Da pouvoir exécutif dans les grands états T. I. Ch.
XIV, Droit de paix et de guerre , bl. 278.
Supposons maintenant l\'hypothèse, où deux Puissances, après avoir
examiné long-temps s\'il leur convient ou non de faire la guerre, ae
déterminent à rester en paix, l\'une d\'elles a pu renfermer ses incertitu-
des dans le secret d\'un Cabinet politique, et n\'a point éveillé la dé-
fiance. L\'autre, par sa Constitution, a laissé voir ses doutes à toute
l\'Europe; elle a montré peut être qu\'une légère majorité, dans une
Assemblée nombreuse, a déterminé son système pacifique; les alarmes
naissent au dehors, les mesures de défense y sont ordonnées; ces me-
sures amènent des précautions réciproques; la querelle s\'engage, et la
guerre devient le résultat d\'une simple discussion faite avec publicité,
Vlg. Choix de rapports, opinions et discours, prononcés à la Tri-
bune Nationale, tome II, Année 1790, Paris 1818.
Discours de Mirabeau sur le droit de paix et de guerre, bl. 276—301.
„NTe comptez vous encore pour rien l\'inconvenient d\'une assemblée
non permanente, obligée de se rassembler dans le temps qu\'il faudrait
employer à délibérer ; l\'incertitude, l\'hésitation qui accompagneront
toutes les démarches du pouvoir exécutif, qui ne saura jamais jusqu\'où
les ordres provisoires pourront s\'étendre; les inconveniens même d\'une
délibération publique sur les motifs de faire la guerre ou la paix, déli-
bération dont tous les secrets d\'un état (et long-temps encore nous
aurons de pareils secrets) sont souvent les éléments.quot;
m
i il
il
ons derhalve niet beven, zooals naar zijne verklaring
in 1814, den rondborstigen van Swinden. \') Ook zien
wij voor den Staat geen gevaar „indien er immer on-
der \'s Vorsten nakomelingen oorlogzuchtige helden ge-
vonden wierden.quot; Immers, de constitutionele Ko-
ning kan geen oorlog voeren om eigen gebied te ver-
grooten, om persoonlijke twisten te beslechten; hij
strijdt alleen voor de eer der Natie, om hare gren-
zen te bewaren en haren handel en welvaart te be-
schermen. Wanneer eenmaal de wai^e Constitutionele
Monarchie overal in Europa zal hebben gezegevierd,
mag men hopen dat geen ligtvaardige krijg meer ge-
voerd zal worden.
Geen Minister zal het wagen de verantwoordelijk-
heid van eenen oorlog op zich te nemen, zoo er geene
dergelijke redenen van onvermijdelijkheid voor bestaan.
Was in de Grondwet van 1814 de verantwoordelijk-
heid der Ministers aangenomen, waarschijnlijk zoude
V. Swinden minder bezwaar in dit artikel gezien hebben.
Eene zeer wijze bepaling behelst artikel 56, door
den Koning de verpligting op te leggen, onmiddelijk
kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal te
geven van den verklaarden oorlóg, met bijvoeging van
1)nbsp;In de Aanteekening op de Grondwet viudt men de redenen opge-
teekend, waarom de beroemde wiskundige van Swinden . voorheen lid
van het uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek (1800—1801), in
de vergadering der notabelen het ontwerp der Grondwet verwierp.
Verg. ook over de staatkundige loopbaan van den sehranderen geleerde,
G. Moll, Redevoering over Jan Hendrik van Swinden, 1824.
2)nbsp;Woorden van van Swinden.
-ocr page 109-zoodanige mededeelingen, als hij met het belang en
de zekerheid van het rijk bestaanbaar acht. Het is
duidelijk dat aan den Vorst alleen de beslissing wordt
overgelaten van de vraag, welke openingen het belang
en de zekerheid van den Staat gedoogen, zoodat hij
zich van alle opening onthouden kan, wanneer hy
meent dat het belang en de zekerheid van het rijk
er geene toelaten. \') Hoewel in deze zaak de magt
des Konings zeer groot schijnt te zijn, getuige de
kostbare volharding tegen Belgie, zoo moet men nim-
mer vergeten, dat de Kamers de koorden der beurs
in handen hebben, 2) en „dat de pligt der Kroon om
telkens onderstand te vragen en er reden van te geven,
de stemming, welke zich bij die gelegenheden in de
Staten-Generaal openbaart, de wijze, waarop zij met
de regering mede gaan, dat dit alles een band kan
worden, in den beginne wel zeer rekbaar, doch die
allengs de beweging van het Gouvernement tempert
en regelt.quot;®)
De Koning maakt en bekrachtigt vredgs- en alle
andere verdragen met vreemde Mogendheden.
Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de
beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oor-
deelt dat het belang en de zekerheid van het Rijk
zulks toelaten.-^)
1
kV
1)nbsp;Themis, regtskundig tijdschrift, 1844. De raagt des Koniugs naar
de Grondwet, door Mr. A. de Pinto.
2)nbsp;V. Hogendorp, Bljdiageu, deel VIII, bl. 158.
3)nbsp;Mr. J, R. Thorbecke, Aanteekening op de Grondwet, deell, bl. 118,
4)nbsp;Vgl. ,T, L. W. de Geer, Antecedenten, \'s Gravenhage 1838, bl. 79.
7* ■
-ocr page 110-Om met kracht tegen andere Mogendheden op te
treden, was het noodig deze magt aan den Koning te
verleenen; „de persoonlijkheid naar buiten/\' zegt Thor-
becke, „in de Diplomatie bovenal te handhaven, vordert
physische persoonseenheid, geconcentreerde, ja, gecen-
traliseerde magt van beleid.quot; i)
Eene goede bepahng is echter aan dit artikel toe-
gevoegd. Verdragen, welke hetzij afstand of ruiling
van eenig grondgebied des rijks in Europa of in an-
dere werelddeelen, hetzij eenige andere bepaling of
verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden,
worden door den Koning niet bekrachtigd, dan nadat
de Staten-Generaal die bepaling of verandering heb-
ben goedgekeurd.
In de vorige Grondwet werd van tractaten gespro-
ken „in tijd van vrede gesloten.quot; Daar het somtijds
zeer moeijelijk is „de lijn tusschen vredes- en oor-
logstijd scherp te trekken,quot; zoo heeft men deze woor-
den weggelaten.
Hoogst belangrijk zijn de beraadslagingen, welke
1)nbsp;Mr. J. E. Thorbecke, t. a. pl.. Deel I. bl. 125.
2)nbsp;Gunstig steekt deze bepaling bij de Engelsche Constitutie af, waar
de Koning zonder toestemming van het Parlement gedeelten van \'s Rijks
grondgebied aan andere mogendheden kan afstaan.
Vgl. Lord Campbell. The lives of the lord Chancellors. London 1846.
Vol. V. bl. 549. Question, whether the King can yield up to a foreign
State parts of the British dominions without the authority of parlia-
ment? — assertion that he may.
3)nbsp;Mr. G. W. Vreede, lets over de goedkeuring van verbonden en
verdragen door de Staten-Generaal; met een terugblik op het vroeger
Staatsregt dezer landen, 1843.
over dit artikel in de Kamer zijn gevoerd; daar
echter het bestuur der buitenlandsche betrekkingen
volgens het Nederlandsche Staatsregt reeds afzonder-
lijk is behandeld in een proefschrift, nog onlangs door
den Hoogleeraar Tellegen, „uitstekendquot; genoemd,^)
zullen wij van dit artikel afstappen, om verder te
onderzoeken waarin bij ons de magt des Konings
bestaat.
De Koning heeft het oppergezag over zee- en land-
magt; aan hem is opgedragen dat er ten allen tijde
eene toereikende zee- en landmagt onderhouden worde;
het is hem echter niet geoorloofd, zonder toestemming
der Staten-Generaal vreemde troepen in dienst te ne-
men. Hij kan over het leger beschikken, verordenin-
gen en reglementen vaststellen, ligtingen oproepen
met inachtneming der voorschriften van de wet van
19 Augustus 1861 op de Nationale Militie; in één
woord, hij kan alle regten uitoefenen, die in het woord
oppergezag zijn begrepen.
Bij dit artikel is het belangrijk te vragen, in
hoeverre het oppergezag over het leger door den Ko-
ning in eigen persoon kan worden uitgeoefend, ter-
wijl de Minister verantwoordelijk is.
1)nbsp;Mr. J. C. Voorduin, t. a. pl. bl. 151.
2)nbsp;T. M. C. Asser, Het bestuur der buitenlandsche betrekkingen vol-
gens het Nederlandsche Staatsregt.
3)nbsp;Vgl. Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaal en Gemeente-
bestuur in Nederland, negende deel, derde en vierde aflv. Februarij 1864.
Beschouwing over de toepassing van art. 57 3ile lid der Grondwet,
door Mv. B. D. H. Tellegen.
4)nbsp;Vgl. art. 183 en 184 der Grondwet.
-ocr page 112-Had de Minister van Oorlog, de Generaal Blanken,
gelijk, toen liij in zijne Memorie van Beantwoording
verklaarde: de Koning staat volgens art. 58 der Grond-
wet in eene bijzondere betrekking tot het leger; of
moeten wij de woorden van den Heer van Eek be-
amen, i) toen hij zeide: „De regten aan den Koning
gegeven zijn nooit van personelen aard......Aan den
Koning persoonlijk een regt toe te kennen, afgeschei-
den van de Ministers, is inconstitutioneel te noemen.quot;
Voordat wij deze zaken verder bespreken, willen
wij herinneren aan een feit, voorgevallen in Frank-
rijk, waaruit misschien eenige leering kan getrokken
worden.
Nadat de Spaansche oorlog geëindigd was, werd de
Minister de Villèle in de Vertegenwoordiging hevig
aangevallen over kwade praktijken bij aanbestedingen
van leeftogt en andere behoeften voor het leger. De
Minister, in plaats van alle schuld van zich af te schui-
ven en te zeggen, dat hij alles had aangewend om
den Opperbevelhebber, vermoedelijken Erfgenaam der
Kroon, den Hertog van Angouiême , te waarschuwen
tegen het bedrog waaraan hij was blootgesteld, nam
de volkomene verantwoordelijkheid op zich en ver-
genoegde zich met den volgenden dag aan den Koning
in tegenwoordigheid van den Dauphin een verslag van
het gebeurde te geven. De Hertog verklaarde ter-
stond, dat hij den Minister magtigde de brieven te
1) Advies van den Heer v. Eek in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal , zitting van 8 December 1863. Bijblad van de Nederl. Staats-
courant, bl. 323.
gebruiken, waaruit zijne onschuld zoude blijken. „Non,.
Monseigneur,quot; — dus luidde het treffend antwoord
van de Villèle, — „il en arrivera, pour moi, ce qui
plaira à Dieu; cela importe peu au pays; mais je
me rendrais coupable envers le Roi, comme envers la
France si, pour me disculper d\'une accusation, quel-
que grave qu\'elle puisse être, je laissais échapper,
hors de l\'enceinte de ce cabinet, une seule parole
qui pût compromettre le nom de Monseigneur.quot; \')
De Villèle begreep dat ook in het leger iedere han-
delwijze, zelfs van den Kroonprins, gedekt moet wor-
den door den verantwoordelijken Minister, al bestaat
er ook eene bijzondere verhouding tusschen den Vorst
en het leger
Nog dezer dagen, in den Deenschen oorlog, is de
Koning steeds door zijn verantwoordelijken Minister
vergezeld geweest. Kan men derhalve aannemen, dat
de constitutionele Koning als Opperbevelhebber van
het leger geene regten van personelen aard heeft?
Geenszins, volgens Laferrière en Hello. Deze laatste
schrijver betoogt, dat de Charte aan den Koning het
bevel over de zee- en landmagt heeft verzekerd; dat
dit opperbevel eene geheel persoonlijke handeling is,
welke uitsluit „les fictions et les formalités du droit
constitutionnel,quot; en bijgevolg de tusschenkomst der
Ministers. In dit eenig geval handelt de Vorst zelf,
1)nbsp;Guizot, Mémoires, T. I. bl. 287.
2)nbsp;Necker, Du pouvoir exécutif, Tom. I. bl. 325.
Il y aura donc toujours des rapports, et comme une affinité secrète
entre l\'esprit de l\'armée et l\'autorité suprême d\'un Eoi.
en hij handelt, zonder op te houden onschendbaar te
zijn. O
Keeren wij thans tot de questie tusschen den Mi-
nister en den Afgevaardigde terug. De Minister, om
aan te toonen de bijzondere betrekking van den Ko-
ning op het leger, beroept zich op het woord opper-
gezag. Uit de aanteekening op de Grondwet van
1840 door Thorbecke blijkt duidelijk, dat dit woord
geen sterker beteekenis heeft dan het woord beschikt,
of, zooals bij Hogendorp staat, gebiedt. Wij gelooven
derhalve dat de Minister met het woord oppergezag
zijne stelling niet kon regtvaardigen. Uit het betoog
van Hello waren misschien betere gronden te putten,
om de bijzondere verhouding van den Koning tot het
leger aan te toonen en gedeeltelijk te weerleggen de
bedenkingen reeds door velen en nu het laatst door
den Heer van Eek gemaakt. Wat er ook van zij, dit
althans is zeker, dat Oranje het natuurlijk Hoofd van
het Nederlandsche leger is; de Grondwet moge het
bepalen — de velden van Waterloo en Leuven zijn de
waarborgen voor de deugdzaamheid van het beginsel.
In de tweede alinea van art. 58 lezen wij: „De
militaire officieren worden door hem (den Koning)
1) Hello, Du régime constitutionnel, troisième édition 1849, bl. 883.
3) Redevoeringen, uitgesproken door den Heer Blanken, Minister van
Oorlog, in de zitting van den 8. December 1863. Bijblad bl. 3363.
„Het is werkelijk geschied op last des Konings, als hebbende het op-
pergezag over het leger.quot;
3) Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Beginselen van Nederlandscb Staats-
bestuur, bl. 31.
benoemd. Zij worden door hem bevorderd, ontslagen
of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet
te bepalen.quot;
Hevig is deze regeling bij de wet in de Kamers
bestreden; 2) een der leden onder anderen zeide: „Geen
Opperbevelhebber, geen Hoofd van den Staat kan
instaan, dat een leger, gerugsteund door zulke ultra-
democratische bepalingen, aan zijne bestemming zal
voldoen.quot; „Waarom bevordering en ontslag door de
wet te bepalen,quot; vroeg weder een ander. „Daardoor
wordt de subordinatie, de eenheid van het leger on-
dermijnd.quot; Geene dezer voorspellingen is tot nu toe
uitgekomen. Maar ook niet allen dachten alzoo; een
Friesch Afgevaardigde, Mr. Telting, had reeds in de
zitting van Mei 1845 gezegd: „Ik zoude bepalingen
verlangen, die het voortaan a priori onmogelijk ma-
ken , dat de Regering naar eigen willekeur, met kwis-
tige hand, en anders dan naar vaste regelen, pen-
sioenen kunne verleenen.quot;
De aanstelling tot officier is echter geheel aan den
Koning overgelaten; ook deze eerste benoeming had
Thorbecke bij de wet willen regelen, „niet dat de
Koning verpligt worde om een of ander tot officier
1)nbsp;Vgl. de Wetten van 28 Aug. 1851 (Stbl. n°. 126, 128) tot rege-
ling van de bevordering, bet ontslag en het op pensioen stellen der
militaire Officieren der Zee- en Landmagt,
2)nbsp;Mr. J. C. Voorduin, t. a. p. bl, 154,
3)nbsp;Handelingen omtrent het voorstel van negen leden der Tweede
Kamer van de Staten-Generaal tot herziening der Grondwet van 1845,
\'s Gravenhage, Gebroeders Belinfante, 1846.
te maken, maar dat de voorwaarden van diensttijd,
bekwaamheid en andere vaststaan, bij wier gemis
niemand tot officier kunne worden benoemd.quot; i) De
Regering rekende echter eene volkomene vrijheid bij
de eerste aanstelling of benoeming een hoofdver-
eischte voor het oppergezag des Konings, en nam
derhalve de redactie van het ontwerp der \'Commissie
niet over.
Tot die leden, welke bevreesd waren, dat de be-
oogde wet de Koninklijke magt te zeer zoude besnoei-
jen, zeide de Regering in de openbare Vergadering
der Dubbele Kamer, dat de wet alleen aan willekeur
van den Minister, aan de luimen van den Chef paal
en perk zoude stellen. Reeds vroeger had zij de
juiste aanmerking gemaakt, dat niets belette den Ko-
ning de meest mogelijke vrijheid te laten, wanneer
het belang van den Staat in tijden van oorlog of ge-
vaar dit mogt vorderen.
Wij zijn thans tot het opperbestuur der Koloniën
genaderd. „Zij is van alle zijden door anderen breed-
voerig behandeld en toegelicht,quot; schreef reeds in 1844
de Pinto, en hoeveel is er sedert niet over dit on-
derwerp geschreven en gesproken ? Wij zullen derhalve
zeer kort zijn en overeenkomstig den titel, welke bo-
1)nbsp;Mr. J. R. Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet,
1848, bl. 19.
2)nbsp;Rapport en missive, op den llden Mei 1848 aan den Koning ge-
rigt door G. Graaf Schimmelpenniuck. bi. 12.
Zie verder: Brief van den tijdeUjken Minister van Oorlog, Generaal
Nepveu, aan den Koning, 11 Mei 1848.
ven dit hoofdstuk staat, alleen een onderzoek instel-
len naar de Koninklijke magt in koloniale zaken.
De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en
bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.
Wat hier onder het woord opperbestuur verstaan
moet worden, is eene vraag, die tot zeer verschillende
antwoorden heeft geleid, i) Van Hogendorp, wien
men natuurlijk het eerst raadpleegt, schijnt tv/ee mee-
ningen te hebben uitgesproken, welke in lijnregten
strijd zijn. Raepsaet verhaalt, dat v. Hogendorp,
als President der Commissie tot Grondwetsherziening
gevraagd zijnde, of men door art. 36 der Grondwet
van 1814 verstond, dat de Koning het wetgevend
gezag in de Koloniën had, bevestigend zou hebben
geantwoord. Ook in de Bijdragen, deel VII bl. 364
vindt men hetzelfde gevoelen opgeteekend ; aldaar
zegt de eerbiedwaardige Staatsman: „het schijnt dat
bij ons het bestuur over de bezittingen gerekend
wordt zich uit te strekken ook tot het maken van
wetten.quot;®) Om eenige uitlegging te geven aan deze
woorden, welke strijden met hetgeen wij in deel VIII
1)nbsp;De Geer, Atitecedenten, bl. 83.
„Bij de Grondwet is het uitsluitend opperbewind over deze buitenliuid-
sehe bezittingen aan deu Koning overgelaten, omdat dezelve naar bij-
zondere regels moeten bestuurd worden.quot;
Antwoord der Begering op de hedenUngen der afdeelingeu, rakende
tet ontwerp van wet, ingekomen den 24sten Nov. 1825.
2)nbsp;J. J. Raepsaet, Journal, t. a. pi. bl. 70.
„Sur la demande, si par eet article on entend que le Roi a le pou-
voir législatif dans les colonies, le président répond qu\'oui.quot;
8) Mr. J. R. Thorbecke, Aanteekening op de Grondwet, Dl. I. bl. 137.
-ocr page 118-bl. 165 opgeteekend vinden: „zoo regelt dan ook de
wet den staat der Koloniën, en het opperbestuur is
bij uitsluiting in handen van den Koning,quot; vraagt
Thorbecke of van Hogendorp zich niet door de vrees
had laten vervoeren, dat eene voor de helft uit
Zuid-Nederlanders zamengestelde vertegenwoordiging
min geschikt kon zijn om invloed op de regering der
Koloniën te oefenen?
Weinig helpt ons echter eene zoodanige gissing; eer-
der zouden wij ons kunnen vereenigen met de uitlegging
van de Pinto. J) „Men mag,quot; zoo zegt hij, „niet uit
het oog verliezen, dat werkelijk, sedert wij hersteld
zijn in het bezit der overzeesche bezittingen, de wetge-
vende magt over de Koloniën altijd is uitgeoefend door
den Koning alleen. 2) Dit is een feit, waarvan de
waarheid niet te betwijfelen valt, en nu is het juist de
vraag, of de schrijver bij die woorden niet meer op
het oog had datgene wat gebeurde, dan wat regtens is.quot;
De Grondwet van 1840 gaf nog meer aanleiding
tot verschil van gevoelen, daar artikel 59 zeide: „De
Koning heeft hij uitsMting het opperbestuur,quot; welke
woorden men reeds in 1814 had opgenomen, om voor
het vervolg te beletten dat ooit weder de overzeesche
bezittingen konden gebragt worden als oudtijds onder
het bestuur van Maatschappijën.
1) De magt des Koniogs naar de Grondwet, door Mr. A. de Pinto.
Themis 1844.
3) Intusschen is bij de wet het Crimineel wetboek voor het krijgsvolk
van 1815, ook voor de Koloniën verbindend verklaard. Art. 314.
3) Vgl. de Pinto, t. a. pl.
Thorbecke in zijne aanteekening op artikel 59 van
de Grondwet van 1840 vereenigt zich met het laatste
gevoelen van van Hogendorp, waarbij het maken van
wetten niet in het woord opperbestuur is begrepen.
Ook in zijne Bijdragen van 1848 betoogt hij: „dat de
wetgevende magt des Rijks, even als in Engeland en
Frankrijk, die voor de Koloniën moet zijn.quot; De Grond-
wet heeft deze bepaling echter niet zoo ruim opgeno-
men; zij zegt alleen: de reglementen op het beleid
der regering aldaar worden door dew et vastgesteld. —
Het muntstelsel\') wordt door de wet geregeld.
Door deze bepalingen, welke niet in de Grondwet
van 1840 gevonden werden, wordt eene moeijelijkheid
opgeheven, die voortgesproten was uit deze vraag:
is art. 59 (Grondwet 1840) niet ten eenemale over-
tollig, vermits, de magt des Koning voor de Koloniën
geene andere zijnde dan die voor het moederland,
het tamelijk onnoodig zou kunnen schijnen, daarom-
trent eene opzettelijke bepaling in de Grondwet op
te nemen.
Daar het nu volgens art. 59 en volgens de wet van
2 Sept. 1854 houdende vaststelling van het Reglement
op quot;het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië
duidelijk blijkt, dat de magt des Konings voor de Ko-
1) Vgl. de wet van 1 Mei 1854 (StW. n°. 76) tot aanwijzing der
middelen tot herstel van het Muntwezen in Nederlandseh Indië. Art. I;
wet van 24 Dec. 1857 (Stbl. n°. 173 en 174) tot verdere regeling van
het Muntwezen in Nederlandseh Indië, en eindelijk de wet van 22 Junij
1862 (Stbl. n°. 126)
3) Staatsregeling van 1801. art. 47, Vm. het staatsbewind.
loniën verschillend is van die in het moederland, is
dit artikel voorzeker geenszins overbodig.
Zoowel de leden der Kamer, als de Regering, heb-
ben in 1848 de noodzakelijkheid betoogd van dit on-
derscheid.
In het verslag der Tweede Kamer van 16 Maart
kwam onder anderen het navolgende voor: Algemeen
heeft men de overtuiging uitgesproken, „dat de Sta-
ten-Generaal op de wetgeving voor de Koloniën niet
denzelfden invloed behooren uit te oefenen, als op
die voor het moederland.quot; \') Insgelijks zeide de Re-
gering in hare Memorie van Toelichting: „Men moet
niet uit het oog verliezen, dat de Bezittingen en Ko-
loniën op een exceptioneel standpunt staan en uit den
aard der zaak niet op eene gelijke lijn kunnen wor-
den gebragt met het beheer van \'s Rijks aangelegen-
heden in Europa.quot; Dat het toezigt over de Koloniën
aan de vertegenwoordiging niet geheel zoude ontgaan,
daarvoor heeft de Grondwet gezorgd door in art. 60 te
bepalen: „De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Gene-
raal een omstandig verslag geven van het beheer dier
Koloniën en Bezittingen, en van den staat, waarin zij zich
bevinden.quot; Door het vaststellen der Indische begroo-
ting bij de wet zal dit toezigt nog aanmerkelijk winnen.
„ De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene
geldmiddelen,quot; zegt art. 61.®gt;, Hij regelt de bezoldiging
1)nbsp;Ml\'. J. C, Voordnin, t. a. pl. bl. 155.
2)nbsp;„ „ „ t. a. pl. bl. 158.
3)nbsp;Vgl. Dassevael. Geschiedkundig overzigt der Koninklijke voor-
schriften, omtrent het beheer der Staats-uitgaven. \'s Gravenhage 1822.
van alle Collegiën en ambtenaren, die uit \'s Lands
kas worden betaald. — De wet regelt de bezoldiging
van de Ambtenaren der Regterlijke Magt. — De Ko-
ning brengt de bezoldiging op de begrooting der
Staatsbehoeften. — De pensioenen der ambtenaren
worden door de wet geregeld, i)
Het geheele artikel, zooals wij het uit de Grondwet
hebben overgenomen, bestaat sedert 1840, uitgezon-
derd de laatste alinea en eenige veranderingen in de
redactie.
De Bosch Kemper teekent op dit artikel aan: „dat
de Koning, met uitsluiting der wetgevende magt, bij
Koninklijke besluiten het geheele stelsel van het be-
heer van dezen tak der regering regelt, behoudens
echter de bepalingen, die voor de comptabiliteit in
de wet van 5 Oct. 1841 (Staatsbl. 40) op de
Rekenkamer zijn voorgeschreven, en behoudens de
bevoegdheid der Staten-Generaal om gelden te wei-
geren voor een bestuur der geldmiddelen dat hun te
kostbaar voorkomt.quot;
De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag
zijne beeldtenis op de muntspeciën te doen stellen. In
1)nbsp;Deze bepaling stond in vorige grondwetten niet. Vroeger werden
de pensioenen bij besluiten vastgesteld. De eerste wet op de burgerlijke
pensioenen is echter reeds tot stand gekomen voor de invoering der
tegenwoordige Grondwet; zij dagteekent van 9 Mei 1846 (zie Stbl. n^ 24)
en is gewijzigd door de wet van 3 Mei 1851 (Stbl. 49).
Vgl. O. W. Hora Siccama, Het pensioneren van beambten in \'s lands
dienst, \'s Gravenhage 1861.
2)nbsp;Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Handleiding tot de kennis van het
Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur, 1853.
monarchale regeringsvormen zal deze bepaling waar-
schijnlijk nimmer gemist worden. Reeds in de Schets
van Hogendorp werd de eenigzins onbepaalde uitdndc-
king gevonden: „De Munt als een Regaal staat onder
den Souvereinen Vorst.quot; Volgens ons artikel zijn aan
den Koning „de uiterlijke teekenen der oefening van
het Hoogheidsregt der Munt toegekend.quot; De wet
bepaalt het gewigt, het gehalte en de waarde der
muntspeciën, ook het toezigt en de zorg over de zaken
van de munt worden door de wet geregeld. (Vgl. art.
174 en 175 der Grondwet).
Op den Sisten December 1850 is het laatste jaar-
lijksche verslag over de muntwerkzaamheden door
het Collegie van Raden en Generaal-Meesteren der
Munt aan den Koning uitgebragt. Bij de wet van
1 Junij 1850 (Stsbl. N°. 25) zijn het toezigt en de
zorg over de zaken der Munt opgedragen aan het
hoofd van het departement van Financiën, terwijl de
Koning den voorzitter en de leden van het Muntcol-
legie benoemt.
Tot de attributen der Monarchale Magt behoort
ook het verleenen van adeldom. Sedert de ridder-
schappen hunne voormalige regten hebben verloren
en de beginselen door van Hogendorp verkondigd om
de voorregten van den adel provinciaal te doen wer-
ken, in de Grondwet niet meer zijn erkend, was
1)nbsp;Mr. J. R. Thorbecke, Aanteekening op de grondwet. 1841.
2)nbsp;Dr. A. Vrolik. Verslag van al het verrigte tot herstel van het
Nederlandsche Muntwezen, vau het jaar 1842—1851. Utr. 1853, bl. 199.
art. 62 voldoende, waarbij bepaald wordt: dat de
Koning het regt van adeldom verleent en vreemde
adeldom door geen Nederlander kan worden aange-
nomen.
Daar er tegenwoordig onderscheid wordt gemaakt
tusschen verheffing tot den adelstand, inlijving in dien
stand en het erkennen van adeldom, vroeg men bij
het verslag ter Dubbele Kamer, wat hier het woord
verleent beteekent?
De Regering gaf het volgende antwoord: „Adeldom
verleenen is het nomen generis, waarvan verheffen,
inlijven en erkennen de onderdeelen uitmaken, omdat
de Koning den adeldom verleenen kan in den meest
uitgestrekten zin.quot;
De Koning heeft het regt ridderorden aan zijne
onderdanen te schenken. Onder de regering van Ko-
ning Lodewijk werden ridderorden bij decreet inge-
steld. Hogendorp zag echter het nadeel hiervan in
en schreef in art. 15 zijner Schets: „De Souvereine
Vorst, eene ridderorde willende instellen, doet eene
voordragt daaromtrent aan de Staten-Generaal, ten
einde daarin voorzien worde door eene wet.quot; Daar
het uitreiken van ridderorden meer bijzonder aan Mo-
1) Mr. J. C. Voorduin, t. a. pl, bl. 173.
3} Wet, houdende instelling van de MilitaireWillems-orde. Gearresteerd
den SOsten April 1815, Stbl. n^\'. 5. gewijzigd bij de wet van 22 April
1864, Stbl. no. 33.
Wet, houdende instelling van de orde van deu Nederlandschen Leeuw.
Gearresteerd den 29sten September 1815, Stbl. n°. 49.
Ik.
-ocr page 124-narcliiën eigen is,i) zoo behoort het initiatief, waar
het geldt de instelhng van ridderorden, bij uitsluiting
aan den Koning. Art. 64 is derhalve eene uitzon-
dering op art. 110, waarbij aan de Staten-Generaal
het regt wordt verleend voorstellen van wet aan den
Koning te doen.
Onder de schoonste praerogatieven der Kroon be-
hoort het regt van gratie. Voor 1848 is er veel ge-
streden over de meerdere of mindere regten, welke
hierin begrepen waren. Door art. 66 is alle moei-
jelijkheid opgeheven:\'\') de Koning heeft het regt van
gratie van stratïen door regterlijke vonnissen opgelegd.
Het advies, hetwelk door den Vorst wordt ingewonnen
volgens de alinea van dit art., behoeft geenszins
gevolgd te worden. Amnestie en abolitie worden niet
dan door eene wet toegestaan.
Of het regt van gratie ook dat van commutatie in
zich vervat, is niet twijfelachtig. De Regering heeft
het ten overvloede nog verklaard in haar antwoord op
het verslag der Kamer: „Hij, die eene straf geheel of
ten deele kan kwijtschelden, kan haar ook, tot ver-
3) Mr. R. Metelerkamp, De regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden,
Eerste Deel. \'s Gravenhage 1814, Bl. 40.
Omringd van zoo groote natiën, waar het zoo gesteld is, kon de
Hollander zijn aanzien onder dezelve «iet staande honden, zonder
dezelfde eereteekenen als zij aan te nemen.
2)nbsp;Mr. A. de Pinto, t. a. pl. bl. 26.
3)nbsp;Mr. J. R. Thorbecke, t. a. pl. bl. 160.
4)nbsp;Mr. A. J. V. Deinse, De algemeene beginselen van strafregt,
1852, Hoofdst. IV. Het regt van gratie volgens de Nederlandsche
wetgeving.
zachting van aard en gedaante, doen veranderen,quot;
zoodat het aan geene bedenking onderhevig is, of de
Koning kan eene criminele straf in eene correctionele,
hij wijze van gratie, veranderen.quot; i)
Daar in onze Grondwet geene bepalingen zijn opge-
nomen, zooals in de Belgische Constitutie (Art. 91), zoo
heeft de Koning volkomen het regt aan zijne verantwoor-
delijke Ministers gratie te verleenen, nadat zij vooraf
door den Regter veroordeeld zijn. In het vervolgen
zijner Ministers is de Koning eenigzins door de tweede
alinea van art. 15 (Wet houdende regeling der ver-
antwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriele de-
partementen, vastgesteld den 22 April 1855, Stbl.
n° 33) aan banden gelegd. Wanneer eene aanklagt,
na gedaan onderzoek en gehouden beraadslagingen,
door de Tweede Kamer verworpen is, kan door den
Koning tegen den betrokken Minister wegens dezelfde
feiten geen nieuw onderzoek of strafvervolging gelast
worden. Op eene abolitio ante sententiam, gelijk Lord
Danby, 2) kunnen zij zich nimmer beroepen. Wanneer
de Vorst zijnen Ministers abolitie wil schenken, moet
hij de hulp der Kamers inroepen.
Onder de belangrijke wijzigingen, welke de magt des
Konings in 1848 heeft ondergaan, behoort voorzeker
de inkorting van het regt van dispensatie. In vorige
staatsregelingen was aan den Koning de magt toege-
kend, onder zekere voorwaarden dispensatie te verlee-
nen, wanneer de Staten-Generaal niet vergaderd waren.
1)nbsp;Mr. J. C. Voorduin, t. a. pl. bl. 173.
2)nbsp;Zie boven bl. S4.
-ocr page 126-Hoewel het nut van deze bepaling uit andere staats-
regelingen niet gebleken was, en de Bill of Rights
juist het tegendeel inhield, zoo meende van Hogen-
dorp: „dat geen schadelijk gevolg was te vreezen, zoo
lang als de oefening van dit regt van dispensatie
binnen de gestelde grenzen bleef, in overeenstemming
met den geest der Grondwet. Maar indien het verder
uitgestrekt wierd, strijdig met den geest der Grond-
wet, zoo zou de gebeele wetgevende magt daarmede
van aard veranderen, en op losse schroeven gesteld
zijn.quot;
Daar de Regering verscheidene dispensatiën had,
verleend, zonder hier ooit de Kamers in te kennen,
en „wat uitzondering moest blijven, allengs bijna re-
gel was geworden/\' werd in de Grondwet van 1848
bepaald: „dat dispensatie door den Koning slechts
verleend wordt van eene bepaalde wet, in de gevallen
door de Wet omschreven.quot; Zoo kan de Koning b. v.
om gewigtige reden dispensatie verleenen van de voor-
schriften in art. 88 en 111 B. W. vervat. Buiten
de gevallen, door de Wet zelve aangegeven, kan der-
1) Mr. O. V. Rees, Bill of Rights, bl. 30.
3) V. Hogendorp, Bijdragen VIII, bl. 240.
3)nbsp;De Geer, Antecedenten, bl. 85.
Van door den Koning krachtens artikel 68 verleende dispensatien
zijn aan de Kamer door den Secretaris van Staat jaarlijks, tot op den
24sten Januarij 1827, lijsten ingezonden, en ter inzage der leden op de
griffie neergelegd, of later gedrukt rondgedeeld; wederom is zoodanige
lijst bij de Kamer ontvangen den 29sten Nov. 1836.
4)nbsp;Zie verder alinea 3 art. 8, en alinea 2, art. 10 van de wet op
de regterlijke organisatie en het beleid der justitie.
halve de Vorst dit regt niet uitoefenen, en is hij
daartoe slechts bevoegd, voor zoo verre hij aandeel
heeft aan de wetgevende magt.
Eene aanmerking blijft nog overig. Uit het ant-
woord, door de Regering bij de behandeling van dit
artikel gegeven, blijkt „dat het regt van dispensa-
tie soms in eene andere Wet zal kunnen worden
toegekend, dan in die waarin de gevallen zijn om-
schreven.quot; i)
Onder de natuurlijke pHgten, welke rusten op het
Hoofd van den Staat, behoort de beslissing van ge-
schillen van bestuur. Hogendorp had in zijne Schets
deze taak aan de Staten-Generaal opgedragen „ door
zijne herinneringen aan de Republiek was hij op een
afweg^) geraakt,quot; zegt Thorbecke. De Grondwet van
1814 nam deze bepaling niet over en liet de beslis-
sing aan den Souvereinen Vorst. Ook onze Grondwet
kent aan den Koning dit regt toe, door te bepalen
in art. 68: „De Koning beslist alle geschillen van be-
stuur, welke tusschen twee of meer provinciën ont-
staan, wanneer hij die niet in der minne kan doen
bijleggen;quot; en in art. 132: „De Provinciale Staten trach-
ten alle geschillen tusschen gemeentebesturen in der
minne te doen bijleggen. Indien zij daarin niet sla-
gen, dragen zij het geval, zoo het een geschil van
hestuur betreft, aan den Koning ter beslissing voor.quot;
Daar dit onderwerp reeds zoo grondig aan een afzon-
1)nbsp;Mr. J. C. Voorduin, t. a. pl. bl. 174.
2)nbsp;Mr. J. E. Thorbecke, t. a. p. bi. 166.
-ocr page 128-clerlijk onderzoek eenige jaren geleden is onderwor-
pen , hebben wij gemeend met deze korte vermel-
ding te kunnen volstaan.
Hoe noodzakelijk in eene Constitutionele Monarchie
de Koninklijke Sanctie en het regt van Veto is, heb-
ben wij hierboven uitvoerig besproken; in onze Grond-
wet is het aan den Koning in de volgende woorden
verleend: „De Koning heeft het regt om de voorstel-
len, hem door de Staten-Generaal gedaan, al of niet
goed te keuren.quot; Daar de Koning zelf het regt heeft
ontwerpen van wet voor te dragen, en dit gewoonlijk
pleegt te gebeuren, zoo vroeg men, tijdens de Grond-
wetherziening en bij de behandeling van art. 114, in de
Kamers, of de Koninklijke Sanctie ook gegeven moest
worden, wanneer het wetsvoorstel van de Kroon was
uitgegaan. Deze vraag was van belang, sedert het
regt van amendement aan de Tweede Kamer was
geschonken. De Minister van Justitie beantwoordde
in de vergadering van 19 Augustus 1848 de vraag,
door te verklaren: „Dat de bewilliging des Konings
gevorderd wordt, niet alleen wanneer_ het geamen-
deerde voorstellen betreft, maar ook in geval het
1) S. M. S. de Rauitz, Over artikel 68 der Grondwet, Groningen 1858.
3) De Geer, Antecedenten, bl. 87 en 111.
In de buitengewone vergadering van het jaar 1830 is een voorstel
des Konings in den vorm van vragen ingekomen.
Deze voorstellen zijn in de afdeelingen, op gelijke wijze als de voor-
stellen van wet, onderzocht.
8) J, .1. van Geuns, Het recht van amendement der Pariementaire
vergaderingen. Utrecht 1868.
voorstel, zoo als het is ingediend, wordt aangenomen.quot;
Uit hetgeen hier gezegd is blijkt, dat bij de Kroon
een zelfstandig initiatief van wetgeving is. In het
laatste geschrift van den heer Bosscha i) wordt het
minder wenschelijke van dit regt betoogd: „Wie een
voorstel doet, toont zijne afhankelijkheid en onder-
werp zich aan het oordeel van een ander. De hevig-
heid, soms de spotternij, waarmede wetsvoordragten
gegispt worden, treft met der daad den voorsteller,
en, dien de Grondwet als den voorsteller aanwijst, is
de Koning.quot; De schrijver zegt verder, dat „de toekom-
stige herzieners onzer Grondwet leering mogen gaan
zoeken in de praktijk van. het Britsche Parlement.quot; In
de eerste plaats zal men, naar ons inzien, voor oogen
moeten honden, dat in Engeland de Ministers leden
van het Parlement zijn en in deze hoedanigheid wets-
voorstellen kunnen doen, zoo dat de Ministers in alles
het initiatief kunnen nemen als leden van het Huis.
Hoewel onze Grondwet geenszins verbiedt aan den
Minister om tevens lid van de Kamer te zijn, zoo
is dit toch ongelukkigerwijze bij ons geheel in on-
bruik geraakt. Wanneer onze Staatslieden dit be-
1) J. Bosscha, Het Grondwettig Verbond.
3) Vgl. art. 89 Grondwet.
3) De Geer, Antecedenten, bl. 30, 334, 393.
Jhr. G. G. Clifford, lid der Kamer, is gelijktijdig (1830—1833) met
een departement van algemeen bestuur (Waterstaat, Nationale Nijverheid
en Koloniën) ad interim belast geweest.
Een lid der Eerste Kamer, Mr. A. van Gennep, Minister van Staat,
is bij koninklijk besluit vau den IQden Januarij 1837 ad interim be-
ginsei van de Engelschen weder willen overnemen en
het nadeel van de tegenwoordige verhouding tusschen
de Kamers en de Ministers zullen inzien, i) geloo-
ven wij dat het in het belang van den Koning zal
zijn, hem alleen het regt van Veto te laten, „als het
last geworden met het bestuur der Pinauciën en nogmaals bij konink-
lijke besluiten van den lOden Januarij en 30sten Junij 1840. Jhr. G.
Beelaerts van Blokland, lid der Tweede Kamer, is desgelijks, bij ko-
ninklijk besluit van den Sisten Mei 1837, ad interim belast geworden
met de directie van het departement van Financiën, en bij dat van den
SQsten September 1837 tot Minister van Financiën benoemd.
Lid der Tweede Kamer en Minister van Binnenlandsche zaken tevens,
is geweest W. A. Bn. Schimmelpenninck van der Oye van de Poll, van
12 Mei tot 15 Oct. 1841.
Bij de eerste zamenstelling der twee Kamers na de herziening van
1848, verkoos nog het toenmalige kiesdistrict Bergen op Zoom den
Minister Lightenvelt tot lid van de Eerste Kamer, het district Almelo
den Minister Donker Curtius en Tilburg den Minister Mutsaers tot
leden van de Tweede Kamer. Na de aftreding van dezen uit het Mi-
nisterie in November 1849, heeft nimmermeer de vereeniging plaats
gehad. Zie Bosscha, Kroon en Ministers, bl. 78—79.
1) Correspondance entre le comte de Mirabeau et le comte de la
Marck, publiée par de Bacourt, T. I, bl. 413. Vingt sixième note du
comte de Mirabeau pour la cour.
Il est impossible, dans un gouvernement représentatif, pour que la
nation ne soit pas expoisée aux plus violentes secousses, et l\'autorité
royale à des attaques continuelles, qne lea ministres n\'aient pas séance
dans le corps législatif.
Vgl. ook Chateaubriand, la Monarchie selon la charte.
Les ministres doivent être membres des chambres, parce que, repré-
sentant alors une partie de l\'opinion publique, ils entrent mieux dans
le sens de cette opinion, et sont portés par elle à leur tour. Ensuite
le ministre-député se pénètre sde l\'esprit de la chambre, laquelle s\'at-
tache à lui par une réciprocité de bienveillance et de patronage.
eenig aandeel in de wetgeving, dat voegt aan de
waardigheid der Constitutionele Kroon.quot;
Nadat wij aan de Koninklijke Sanctie en het regt
van Veto hebben herinnerd, zoude men met eenigen
grond de behandeling van art. 70 over het regt van
ontbinding der Kamers mogen verwachten. Wij zullen
echter de volgorde van de Grondwet laten varen en
eenige andere Koninklijke regten vermelden, voordat
wij tot de zesde afdeeling terugkeeren. Eerst aan
het einde van dit betoog zullen wij over het regt van
ontbinding spreken, omdat wij dit onderwerp in ver-
band willen brengen met de keuze van Ministers en
aantoonen, dat de magt des Konings nooit heilzamer
werkt, dan wanneer zij moet dienen om de botsing
tusschen Vertegenwoordiging en Ministers te voorko-
men of weg te nemen.
Hoewel de Grondwet in eene afzonderlijke afdeehng
over de magt des Konings spreekt, zoude men toch
een zeer verkeerd denkbeeld van het Vorstelijk gezag
krijgen, wanneer men niet tevens uit andere artikelen,
zoowel van de Grondwet als van organieke en andere
wetten,\') aanvulde wat in die afdeeling niet gevon-
den wordt.
1) Ten blijke, hoe somtijds den Koning zaken zijn opgelegd, die in-
derdaad beneden de waardigheid van eenen Vorst zijn, verwijzen wij naar
art. 46 der wet, regelende het kiesregt (vastgesteld den 4aea Jnlij 1850,
Stbl. n°. 37, gewijzigd bij de Wet van 28 December 1858, Stbl. n°. 122),
waarbij Hoogstdenzelve wordt opgedragen een model van stembus vast
te stellen! De Minister, die onderkiesdistricten aanwijst, na gehoord
advies der Gedeputeerde Staten (zie art. 99 van dezelfde wet), zoude hij
Onder de regten waarop onze aandacht het eerst
valt, is de uitsluitende bevoegdheid des Konings om
eene voordragt aan de Staten-Generaal te doen, wan-
neer bijzondere omstandigheden eenige veranderingen
in de opvolging van den troon noodzakelijk maken.
Daar zoodanige onverhoopte verandering eene wijziging
in de Grondwet zoude veroorzaken, zijn de bepalingen
in art. 196 en 197 der Grondwet op dit artikel toe-
passelijk.
Moge de Koning nimmer geroepen worden tot het
doen van zoodanig voorstel, en eene reeks van Oranje-
Vorsten elkander op den troon volgen om van hun
verheven standpunt het aanzien en de welvaart van
Nederland te bevorderen! De naam van Oranje waar-
borgt ons de goede gezindheid, welke onze Vorsten
steeds zal bezielen, en daarenboven is de Koning door
eenen eed gebonden om de onafhankelijkheid en het
grondgebied des Rijks met al zijn vermogen te verde-
digen en te bewaren, de algemeene en bijzondere Vrij-
heid en de regten van zijne onderdanen te beschermen,
en tot instandhouding en bevordering van de alge-
meene en bijzondere welvaart alle middelen aan te
wenden, welke de wetten ter zijner beschikking stellen.
In eene openbare en vereenigde zitting der beide Ka-
mers van de Staten-Generaal wordt in de Hoofdstad
deze eed afgelegd, nadat de Koning aan het Neder-
minder geschikt zijn een model van stembus aan te wijzen? Vgl. ook
de tweede alinea van art. 96, slotbepaling van de wet van 31 Mei 1861,
houdende eene nieuwe regterlijke inrigting. (Stbl. 49).
landsche Volk heeft gezworen, dat hij de Grondwet
van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven, i)
Hoe de Commissie tot Grondwets-herziening, onder
leiding van den edelen Gij sbert Karei van Hogendorp,
over de heiligheid van den eed des Konings dacht,
blijkt uit de volgende woorden van haar rapport: „De
onderlinge betrekkingen en verpligtingen tusschen den
Koning en de Natie worden door plegtige eeden ver-
sterkt. De inhuldiging des Konings zal vergezeld
gaan met al dien luister, aan zulk eene gewigtige ge-
beurtenis eigen, en, overeenkomstig de oude gebruiken,
openlijk onder den blooten hemel, in tegenwoordigheid
van eene groote scbaar zijner onderdanen, zal de Ko-
ning hulde en vei\'klaring van trouw ontvangen van de
geheele Natie, en hij zal zelve met plegtigen eede
zweren de Grondwet te zullen nakomen, het geluk van
zijn volk met al zijn vermogen te zullen bevorderen,
en alzoo zich te zullen gedragen naar de voorbeelden,
door den Stichter onzer nationale onafhankelykheid
en den eersten onzer Koningen gegeven.quot;
Tot de magt des Konings behoort ook het regt
zijn Huis naar eigen goedvinden in te rigten, zoodat
noch de Ministers, noch de Vertegenwoordiging be-
voegd zijn bij den Koning op de verwijdering van
1)nbsp;Vg!. Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Handleiding tot de kennis van
het Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur, 1853, bl. 104. Van de
Inhuldiging des Konings.
2)nbsp;Vgl. ook de Paleiswet van 1 November 1863. (Stbl. 129).
3)nbsp;Mr. S. P. Lipman, Nederlandscb Constitutioneel Archief, eerste
verzameling van de omwenteling van 1813 tot de omwenteling van 1830.
dezen of genen uit zijn gevolg aan te dringen. Een
verzoek derhalve, zooals dat van den Engelschen Mi-
nister Peel aan de Koningin, om die hofdames, welke
niet tot de partij der Whigs behoorden, te verwijde-
ren, zoude bij ons tegen de Grondwet strijden.
Niemand mag den Koning het regt betwisten om
geheel vrij te zijn in de keuze van diegenen, met wie
hij zich wil omringen; voor bet welzijn van het Va-
derland mogen wij echter hopen, dat in de Vorstelijke
omgeving steeds mannen gevonden worden, die er
voor waken, dat de woorden van Guizot : „ La vérité a
déjà assez de peine à pénétrer dans le palais des
rois,quot; nimmer op het Nederlandseh Vorstenhuis van
toepassing zij. \')
Reeds in de Grondwet van 1815 werd die bepaling
gevonden ; van Hogendorp geeft in zijne Bijdragen
deze verklaring van bet artikel: „De vrije beschikking
over zijn inkomen is aan den Koning verzekerd met
1) Jhi\'. Mr. J. de Bosch Kemper. De rigtingen en partijen in het
staatkundig leven. Amsterdam 1857, bl. 27.
Inzonderheid in ons Vaderland moet het Hoofd van den Staat door allen,
die Hem omringen, op het gevaar opmerkzaam worden gemaakt, het-
geen gelegen is in het partijtrekken voor eene of andere rigting niet
alleen, maar ook zelfs voor den schijn, alsof eene sterk uitgedrukte ge-
hechtheid aan het Stamhuis, in tegenoverstelling van gehechtheid aan
de Grondwet, hem welgevallig zoude zijn. Het geloof aan een onpar-
tijdig Vorst is het krachtigste bolwerk voor die Monarchie, welke in
het geschiedkundig ontwikkelings-proces de bedoeling heeft, om de her-
leving van den strijd vau nationale partijschappen zoo mogelijk te voor-
komen, zonder dat eenige nationale eigenaardigheid onderdrukt wordt.
deze woorden, dat hij zijn Huis naar eigen goedvin-
den inrigt.quot;
Tijdens de Grondwetsherziening in 1848 meende de
Commissie hij haar verslag van 11 April, dat dit
artikel behoorde weg te vallen. „Beteekent het/\'
zeide zij, „dat de Koning zijne hofhouding inrigt of
over zijn inkomen beschikt naar goedvinden,quot; dit
spreekt van zelf en is onnoodig te zeggen. Maar men
kan in het artikel meer zoeken, de toekenning eeiaer
bijzondere regtsmagt over het Koninklijke Huis of den
grond voor een bijzonder, van het gemeene burgerlijk
regt afwijkend, dat de Koning in zijn Huis zou moe-
ten invoeren.quot; Het antwoord, hetwelk hierop sedert
door de Eegering werd gegeven, verspreidde zeer
weinig licht over de zaak.
Het gevoelen van de Bosch Kemper schijnt ons het
meest aannemelijk toe; hij zegt: „tot de inrigting van
het Huis des Konings behoort niet alleen de inrigting
van zijne eigene hofhouding, maar ook die van de
personen, die door bloedverwantschap tot het Konink-
lijke Huis behooren. Het Huis des Konings toch om-
vat niet alleen de minderjarige kinderen des Konings,
maar de geheele Koninklijke familie, voor zoo ver zij
bij versterf tot de troonsopvolging zoude kunnen ge-
roepen worden.quot; Thorbecke heeft in zijne Aantee-
1)nbsp;V. Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van Staat. Deel VIII,
bl. 230.
2)nbsp;Mr. J. C. Voorduin, Geschiedenis en beginselen der Grondwet,
Utrecht 1848, bl. 134.
3)nbsp;Jhr. Mr, de Bosch Kemper, Handleiding t, a. p. f 50.
-ocr page 136-kening dit artikel slechts ter loops aangestipt. Op
de vraag door hem zeiven gesteld, of Huis hofhou-
ding of familie heteekent, heeft hij geen afdoend ant-
woord gegeven.
Wij voor ons gelooven dat het artikel nimmer de
beteekenis kan hebben, welke de Commissie in 1848
zeide, dat men er in zou kunnen zoeken. Het zoo-
genaamde Hofregt mag bij ons niet van de Wet af-
wijken.
Met des te meer grond mogen wij aannemen, dat
de Koning geene buitengewone regtsmagt heeft over
de leden van zijn Huis, omdat art. 92 (Wet op de
regterlijke organisatie, 28 April 1835) zegt:=^) „De
Hooge Raad neemt, met inachtneming van art. 159
van de Grondwet, in het eerste en laatste ressort
kennis van alle misdrijven (de overtredingen, waarte-
gen geene straf van gevangenis is bedreigd, niet
daaronder begrepen), gedurende den tijd hunner func-
tiën begaan door de Groot-officieren van het Huis
des Konings en van die der leden van het Konink-
lijke geslacht.quot;
Hebben wij zoo even over eene regtsmagt gespro-
ken, welke aan den Koning niet toekomt, laat ons
dan nu een oogenblik stilstaan bij dat artikel der
Grondwet, waarin geschreven staat, dat alom in de
1)nbsp;Mr. J. R. Thoi-beclse, Aanteeketiing op de Grondwet, tweede uit-
gave, deel I. M. 79 en 80.
2)nbsp;de Bosch Kemper, t. a. p.
3)nbsp;Vgl. J. R. Oorver Hooft, Specimen juridicnm inaugurale continens
commentarium in art. 92, leg. de re judieiali. Utrecht 1845, bl. 26.
Nederlanden regt gesproken wordt in naam des Ko-
nings. Hoe verschilt niet de beteekenis, welke thans
aan dit artikel gegeven wordt, met die van den Mi-
nister van Maanen. Deze staatsman immers schroomde
niet te verklaren: dat ,, de regterlijke magt enkel is een
uitvloeisel van het souverein gezag; dat daarom alleen
regt wordt gedaan in naam des Konings; dat de Jus-
titie, even als de administratie, voortvloeit uit den
Koning; dat beide zich in hem vereenigen.quot; i) Verder
ontkende de Minister de onafhankelijkheid der regter-
lijke magt, door te verklaren dat in de Grondwet geen
schijn of schaduw was te vinden van drie onderschei-
dene, van elkander onafhankelijke magten, niettegen-
staande de Koning zelf bij de invoering der Grondv.\'et
en zijne proclamatie van 18 Junij 1815 verklaard had:
„dat bij de Grondwet was gezorgd voor de afscheiding
der magten en vooral voor de onafhankelijkheid der
Regterlijke magt.quot;
Krachtige stemmen werden dan ook spoedig in den
lande vernomen, om die beginselen van den Minister
te wraken.
1)nbsp;De verdediging der wet op de instelling der regterlijke magt van
den Minister van Justitie, getoetst aan en wederlegd uit de Grondwet,
het belang des Konings en dat der Natie, \'s Gravenhage 1827.
2)nbsp;t. a. p.
3)nbsp;Behalve het zoo even vermelde geschrift vgl. Proeve over de zelf-
standigheid eu onafhankelijkheid der regterlijke magt, door Mr. H. van
Sonsbeek, Zwolle 1829, waarin men eene wederlegging zal vinden der
beginselen van den Rotterdamschen Advocaat, Mr. François Frets, Iets
naders over de regterlijke raagt, en over de betrekking van den Koning
tot dezelve. Rotterdam 1827.
Daar wij niet gelooven, dat men thans nog aan
de onafhankelijkheid der regtsmagt twijfelt en het
artikel onzer Grondwet anders uitlegt, dan dat de
Koning de regterlijke magt uitoefent door onafhanke-
lijke regters, die door Hem benoemd \') alleen op eigen
verzoek of door regterlijke uitspraak kunnen ontslagen
worden, meenen wij niet verder hierover te moeten
uitweiden, daar zelfs bij de grondwetsherziening dit
artikel tot geene bedenking heeft aanleiding gegeven.
Onder de bijzondere zorgen van den Vorst is verder
die voor de Godsdienst geplaatst. De Koning waakt,
dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de
palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.
Hij heeft derhalve gestadig toezigt te houden over de
handelingen der kerkgenootschappen met betrekking
tot die wetten.
1)nbsp;De magt des Konings om regterlijke ambtenaren te benoemen, is
beperkt door art. 158 der Grondwet, .waarin bepaald is, dat de leden
van den Hoogen Raad niet benoemd worden, dan uit eene nominatie
van vijf personen, door de Tweede Kamer der Staten-Generaal op te
maken; voorts door de vereischte aanbevelings-lijsten der Provinciale
Geregtshoven Art. 63, Wet op de regt. organisatie.
2)nbsp;Vgl. Nederlandsche Jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving
van den Tex en van Hall. Achtste Deel. 1846, bl. 281.
Handhaving van de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der regter-
lijke magt tegen daarmede strijdende uitleggingen van art. 160 der
Grondwet door Mr. H. J. Dijckmeester.
„De regterlijke magt is dns niet, zooals onder de republikeinsche
regering en het Charter van Frankrijk, een door den Koning of door
de Staten gedelegeerde magt, maar zij is eene zelfstandige magt, onaf-
hankelijk zoowel van de wetgevende als van de uitvoerende magt, die
even als de andere Staatsmagten, hare magt en haar gezag uit de
Grondwet ontleent.quot;
Hoewel het na de artikelen 164 en 165 der (rrond-
wet van zelf spreekt, dat in Nederland volkomen vrij-
heid aan alle kerkgenootschappen verzekerd is, om alles
wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in
hunnen eigen boezem betreft te regelen, heeft de wet
aan de bestuurders of hoofden der kerkgenootschap-
pen de verpligting opgelegd, de bepalingen betreffende
de inrigting en het bestuur aan den Koning mede te
deelen.
Nieuw te maken bepalingen worden mede vóór of
bij het in werking brengen daarvan op gelijke wyze
ter kennis van den Koning gebragt. Voor dat eene
bepaling door den Koning is goedgekeurd, kan geene
medewerking van het Staatsgezag, waar dit vereischt
wordt, verleend worden.
Vreemdelingen aanvaarden geene kerkelijke bedie-
ningen, dan na daartoe \'s Konings toestemming te
hebben verkregen. Alleen in bet belang der open-
bare orde en rust kan die toestemming geweigerd
worden.
Synodale vergaderingen én hoofden, die kerkgenoot-
schappen vertegenwoordigen of besturen, behoeven
\'s Konings goedkeuring op de plaats van vestiging. De
Koning, nadat hij met belanghebbenden in overleg is
getreden en den Raad van State heeft gehoord, doet
uitspraak over de geschiktheid der aangewezene ves-
tigingsplaats.
Slechts om gewigtige redenen kan Hij eene vesti-
gingsplaats ongeschikt verklaren.
Iedere beslissing van het Gemeentebestuur over de
9
-ocr page 140-oprigting of inrigting van een gebouw tot uitoefening
van de openbare godsdienst is vatbaar voor een be-
roep op Gedeputeerde Staten, en bij bezwaar ook tegen
de beslissing van deze wordt hunne uitspraak aan
\'s Konings eindbeslissing onderworpen. Het besluit
door Hem te nemen, na den Raad van State te heb-
ben gehoord, wordt met redenen omkleed en openbaar
gemaakt, i)
Met een enkel woord moeten wij ook de betrekking
van den Koning tot den Waterstaat vermelden. Art.
190 bepaalt: „De Koning heeft het oppertoezigt over
alles wat betreft den Waterstaat, de wegen en brug-
gen daaronder begrepen, zonder onderscheid of de
kosten daarvan worden betaald uit \'s lands kas of
op eene andere wijze gevonden.quot; Voor ons Vader-
land mogt deze bepaling wel noodig genoemd wor-
den, ook wanneer men bedenkt hoe het water ons
niet enkel bedreigt, maar tevens een van onze natuur-
lijke middelen van verdediging is. Wanneer het der-
halve vereischt wordt, geeft dit oppertoezigt aan den
Vorst de gelegenheid om spoedig en met veerkracht
te handelen. In gewone omstandigheden mag men
hopen, dat dit artikel aan \'s Konings Ministers geene
aanleiding geve om een te scherp toezigt uit te oefe-
nen, waardoor de vrije handelingen der Provinciale
1) Vgl. wet tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerk-
genootschappen. (Vastgesteld den 10 September 1853, Stbl. n°. 102).
Zie verder: Mr. J. J. Bergsma, Specimen historico-theologicum de
Commissariis politicis sive delegatis summi imperii ad synodos ecclesiae
reformatae in nostra Patria. Utrecht 1857.
Staten en der dijksbesturen te zeer zouden kunnen
belemmerd worden.
Met onaardig is door een afgevaardigde, i) toen
het wetvoorstel tot voorloopige voorziening in sommige
waterstaatsbelangen in behandeling was, gezegd: „Te-
genover dat ,,met Memquot; handelen omtrent de water-
schappen staat, dat de waterschappen „in de klemquot;
zullen geraken.quot; Door de wet op de waterstaatsbe-
langen (vastgesteld den 12 Julij 1855, Stbl. n°. 102)
is inderdaad de magt des Konings eerder vermeerderd
dan verminderd. Dit schijnt ook het doel der Rege-
ring geweest te zijn, toen zij de wet voorstelde, zoo
als blijken kan uit de woorden: „er moet meerdere
centralisatie in het bestuur der waterschappen worden
gebragt.quot;
Hoogst belangrijk is het laatste artikel van deze
wet, betreffende de regeling van waterstaats-belangen
meer dan ééne provincie rakende.
„Belangen van waterstaat, twee of meer provinciën
gemeenschappelijk aangaande, over wier regeling de
Staten dier provinciën zich niet of niet behoorlijk ver-
staan, kunnen door Ons, den Raad van State gehoord,
bij een met redenen omkleed, in het Staatsblad te
plaatsen besluit worden geregeld.quot;
1)nbsp;iMr. W. Wintgens, Eedevoeringeu en Adviezen in de Tweede Ka-
mer der Staten-Generaal. (1849—1861).
2)nbsp;Vgl. art. 97 der Provinciale wet (vastgesteld den 6 Julij 1850,
Stbl. n^\'. 39). De zaken, die twee of meer provinciën gemeenschappelijk
aangaan, kunnen door de Staten dier provinciën, daartoe door Ons ge-
magtigd, onder Onze goedkeuring worden geregeld.
Teregt werd naar ons inzien in de Tweede Kamer
door den heer Wintgens aanmerking gemaakt op de
uitdrukking „niet hehoorlijh quot; waardoor, „niettegenstaan-
de de grootste overeenstemming tusschen de Staten,
eindelijk alles aan het oordeel van het Gouvernement
wordt overgelaten.quot; i) De magt des Konings moet geen
aanleiding aan de Ministers geven „om in te grijpen
in alle mogelijke plaatselijke belangen, om zich te doen
kennen in alle locale en bijzondere aangelegenheden,
overal den toon te geven en nergens zelfstandige wer-
king te dulden.quot;
Hoewel de Staten zoo dikwerf in het jaar vergade-
ren als de wet bepaalt, heeft bovendien de Koning
het regt hen buitengewoon bijeen te roepen; ook blijkt
uit het geheele vierde hoofdstuk van de Grondwet,
dat het de bedoeling geweest is aan den Koning een
krachtig aandeel aan het gewestelijk bestuur, ter hand-
having der eenheid van het Rijksbewind, te verzeke-
ren. Echter valt het niet te ontkennen, dat in vele
gevallen slechts in naam van het geëerbiedigd Hoofd
van den Staat zal worden gehandeld, daar niemand
voorzeker de tijden terug wenscht, waarin de Koning
Administrateur was.
Meer en meer openbaart zich bij de Natie de be-
1) Vgl. J. T. Boogaard, Wetten, Decreten, Besluiten en Tractaten
op den Waterstaat in Nederland, \'s Gravenhage 1861. Kon. Besluit van
den 3lt;len Augustus 1858, nquot;. 63, waarbij de goedkeuring is onthouden
aan besluiten der Staten van Gelderland en Zuid-Holland van den Qde»
en 14den Julij 1858, omtrent den polder de Geeren.
hoefte aan decentralisatie en overlating van velerlei
bijzonderheden der administratie aan de provinciale
en plaatselijke besturen.
De Koning heeft een edeler werkkring dan zich met
allerlei bijzonderheden van het Bestuur in te laten:»)
van zijn onzijdig en boven alle partijen en rigtingen
geplaatst standpunt is hij geroepen de belangen van
het geheele Vaderland te overzien. Tot hem kunnen
zich de Staten der provinciën en de Besturen der
gemeenten wenden om de belangen van hunne provin-
ciën, van hunne gemeenten en hare ingezetenen voor
te staan. Ook als Voorzitter van den Raad van
1)nbsp;Vgl. Mr. Wintgens, t. a. pl. bl. 57.
„Ik verlang centralisatie in het Gouvernement, maar geene admini-
strative centralisatie. Ik wensch een krachtig gezag, maar geene bureau-
cratie. Het is te regt gezegd, dat het verzamelen van alle magt in e\'én
middelpunt, tot niets anders leidt dan tot verdooving en verlamming
der ledematen en het centrum blootstelt aan al de gevaren eener apo-
plexie.quot;
2)nbsp;Vgl. Deukwijze van den Minister van Staat, G. A. G. P. Baron
van der Capellen van Berkenwoude, in de Bijdragen tot de Geschiede-
nis van het Staatsbestuur in ons Vaderland, door D. .1. ten Zeldam Gans-
wijk, eerste deel. Dordrecht 1847.
3)nbsp;Pe\'néloD, Examen de la conscience d\'un Roi (pour le duc de Bour-
gogne).
Un Roi ne fait point la fonction de Roi, en réglant les détails que
d\'autres qui gouvernent sous lui pourraient régler: sa fonction essentielle
est de faire ce que nul autre que lui ne peut faire, c\'est de bien choisir
ceux qui exercent son autorité; c\'est de mettre chacun dans la place
qui lui convient, et de faire tout dans l\'état, non par lui-même (ce
est impossible) mais en faisant tout faire par des hommes qu\'il
choisit, qu\'il anime, qu\'il instruit, qu\'il redresse; voilà la véritable
action de Roi.
State kan de Koning persoonlijk grooten invloed uit-
oefenen op dit hooge Staatsligchaam, hetwelk de
Grondwet aanwijst als raadgever van de Kroon. (Zie
art. 72).
Wegens de bijzondere verhouding van den Koning
tot den Raad van State moeten wij een oogenblik op
dit ligchaam de aandacht vestigen, i) Behalve de Prins
van Oranje, die, nadat zijn achttiende jaar is ver-
vuld, van regtswege zitting en raadgevende stem in
den Raad van State heeft, kan de Koning aan al de
Prinsen van zijn Huis, wanneer zij meerderjarig zijn,
zitting en raadgevende stem in den Raad verleenen.
Door den Koning worden bij den Raad ter over-
weging gebragt alle voorstellen, door hem aan de
Staten-Generaal te doen, of door de Staten-Generaal
aan hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen
van inwendig bestuur van den Staat en van zijne ko-
loniën en bezittingen in andere werelddeelen.
Terwijl aan den Koning bij de Grondwet (zie art.
133 en 140) de magt is toegekend, de besluiten der
Staten en de verordeningen der gemeenten, die met
de Wetten of het algemeen belang sti-ijdig zijn, te
schorsen of te vernietigen, is hij tevens verpligt
1) Vgl. de wet van den Sisten December 1861, houdende regeling der
zamenstelling en der bevoegdheid van den Kaad van State. (Stbl. n°. 139).
3) Vgl. de wet, regelende de zamenstelling en magt van de Provin-
ciale Staten (vastgesteld den 6den Julij 1850, Stbl. n°. 39), art. 166-169,
en de wet regelende de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der
gemeentebesturen (vastgesteld den 29sten Junij 1851, Stbl. n°. 85),
art. 153.
deswege den Raad van State te hooren. De afdee-
ling, belast met het onderzoek der geschillen van be-
stuur of andere, aan \'s Konings beslissing onderwor-
pen, draagt hem de uitspraak voor, bij een schriftelijk
advies, {zie verder art. 39, Wet op den Raad van
State), waaraan de Koning echter niet gehouden is
(art. 72 Grondwet, en art. 40, Wet op den R. v S.).
Behalve de gevallen, waarin de Wet het beveelt,
kan de Koning over alle zaken van algemeen of bij-
zonder belang, waaromtrent hij het noodig oordeelt,
den Raad hooren.
Wanneer wij in de vijfde afdeeling lezen, dat de
Wetgevende magt gezaïnenlijk door den Koning en de
Staten-Generaal wordt uitgeoefend, dan behoeven wij
zeker niet meer te wijzen op het belangrijkst aandeel,
hetwelk aan den Koning is toegekend, door aan hem,
behalve het regt van Initiatief, hetwelk hij met de
Tweede Kamer gemeen heeft, de Sanctie van iedere
Wet vrij te laten.\')
Reeds hierboven is op die bijzondere regten ge-
wezen-, het regt van ontbinding hebben wij toen niet
behandeld, om het nu in verband met andere regten
1) Chois de rapports, opinions et discours prononcés à la Tribune
Nationale. Tome I année 1789, bl. 386. Discours de M. le Comte de
Mirabeau.
„Ce n\'est donc point pour son avantage particulier que le monarque
intervient dans la législation, mais pour l\'intérêt même du peuple ; et
c\'est dans ce sens qu\'on peut et qu\'on doit dire que la sanction royale
n\'est point la prérogative du monarque, mais la propriété, le domaine
de la nation.quot;
meer iiaauwkeurig te kunnen beschouwen. De noodza-
kelijkheid van zoodanig regt zullen wij wel niet behoe-
ven te betoogen. Reeds in 1841 had een edelden-
kend Staatsman van gevorderden leeftijd, die lang
de meest gewigtige en eervolle ambten en waardig-
heden had bekleed, de Minister van Staat Baron van
der Capellen, in een geschrift, waarin bij de gron-
den voor den Koning uiteen zette, waarom hij eene
ministeriële portefeuille moest afslaan, gewezen op
de dringende behoefte aan eene Grondwetsherziening,
die den Vorst de bevoegdheid zou geven om de Kamer
te ontbinden.
Bij de herziening der Grondwet in 1848 wenschte
men meer algemeen dit regt in de Grondwet op te
nemen, zoodat de Regering, bij hare Memorie van
Toelichting kon zeggen: „De noodzakelijkheid van het
invoeren der ontbindbaarheid van de beide Kamers
der Staten-Generaal zal wel geen breed betoog be-
hoeven.
„Ontbindbaarheid wordt gevorderd tot beslissing
van een strijd tusschen bet Gouvernement en eene of
beide Kamers der Staten-Generaal, — een strijd van
dien aard, dat óf het Gouvernement óf de Vertegen-
woordiging behoort te wijken.quot;
Uit deze weinige woorden door de Regering gespro-
ken blijkt genoegzaam de belangrijkheid van dit regt.
Dat het aan niemand anders kon worden opgedra-
gen dan aan den Koning heeft zeker nooit iemand
1) Mr. J. C. Voürdum, t. a. p. bl. 17ö.
-ocr page 147-betwijfeld; dat het de hoogste regeermagt des Ko-
nings is, de botsingen tusschen de Volksvertegenwoor-
diging en de Ministers te voorkomen of te doen ein-
digen, zullen wij trachten aan te toonen.
Daar de ontbinding der Kamers gewoonlijk in ver-
band staat met de keuze van Ministers en het gevolg
is van eenen strijd tusschen het Kabinet en de Ver-
tegenwoordiging, waarbij de Koning zijne Ministers
niet wil opofferen, moeten wij een oogenblik stil staan
bij het regt, hetwelk den Yorst door de Grondwet in
het belang der Natie is gewaarborgd: wij bedoelen
het regt om ministeriele departementen in te stellen,
er de hoofden van te benoemen en die naar welge-
vallen te ontslaan.
Hoewel die magt uitdrukkelijk aan den Koning door
de Grondwet is toegekend, valt het niet te loochenen
dat de Vertegenwoordiging somtijds pogingen aanwendt
om haar den Vorst te ontwringen. Ofschoon in dit
opzigt de parlementaire geschiedenis van ons Vader-
land nog gunstig afsteekt bij die van andere landen,
meenen wij toch niet genoeg op dit persoonlijk regt
van den Koning te kunnen aandringen. \')
1) Bijdrage tot de herziening der Grondwet van Mr. J. B,. Thorbecke.
Toen in 1848 Graaf Schimmelpenninck onder zijn praesidium een
Ministerie had zamengesteld, schreef Thorbecke: „De poging des heeren
Schimmelpenninck schijnt eene bezorgdheid niet te hebben opgewekt,
die bij andere gelegenheden vaak en levendig onder ons werd geuit, de
vrees voor de toepassing der spreuk: le roi règne et ne gouverne pas.
Evenwel, moet de Koning de zamenstelling van het Ministerie aan een
President overlaten, wordt dan niet de persoonlijke invloed des Vorsten
Het is in het belang der Natie, dat deze magt on-
geschonden bij den Vorst blijve berusten.
„Het is daarom door de strengste Constitutione-
len erkend te behooren tot het wezen der heden-
daagsche Monarchie, dat de zamenstelling van een
Ministerie het persoonlijk werk zij van den Vorst.
De wilsbepaling van den Koning omtrent de keuze
der personen, die zijn Kabinet zullen uitmaken, is
geen gewone gouvernementsdaad, maar het eenig ab-
solute Souvereiniteitsregt van het Hoofd van den
Staat.quot; »)
Dat de Koning zijne Ministers zal kiezen onder die
mannen, welke het vertrouwen der Natie waardig zijn
en bij de meerderheid der Vertegenwoordiging steun
vinden, wie zal hier aan twijfelen ? quot;3) In eenen echt
constitutionelen Staat moet er vertrouwen bestaan op
diegenen, welke de teugels van het Bewind in handen
hebben.
Hierom behoeft men naar onze meening nog geens-
zins als eene vaste stelling aan te nemen, dat de Ko-
,ï
I.
A
veriiietigd op het eenige punt waar die naar het wezen eener heden-
daagsche monarchie nog wettig erkend en bestaanhaar is? Wat blijft er
zelfs, indien ook de keus der Ministers hem wordt ontnomen, voor het
régner overig?
1) J. Bosscha, Kroon en Ministers.
3) Fonfrède, T. II, bl. 369.
Or, dans la monarchic représentative véritablement digne de ce nom,
il faut que le ministère du roi ait la majorité; mais il ne faut pas, il
ne faut jamais, que la majorité ait le ministère du roi, — ou bien , ü
n\'y a plus de roi.
ning steeds zijne Ministers nit de meerderheid der
Volksvertegenwoordiging moet kiezen.
De parlementaire geschiedenis van Engeland en
Frankrijk levert de bewijzen, hoe somtijds door zamen-
spanningen of coalitiën eene meerderheid werd ge-
vormd , die geenszins de volksovertuiging in hare edel-
ste uitdrukking vertegenwoordigde.
Had b. V. de coalitie van Thiers, Guizot en Berryer
tegen den Minister Molé een ander doel dan om hunne
ijverzucht te bevredigen?
De ongelukkige zucht naar magt schijnt den mensch
in zoo hooge mate aangeboren, dat men in den Staat
alles behoort aan te wenden om de gevaarlijke gevol-
gen van die begeerte tegen te gaan, en die neiging
zelve te bedwingen.
In een geestig geschrift heeft Bastiat aangetoond
al het nadeel, hetwelk de gewoonte om uit de leden
der Kamers Ministers te kiezen na zich sleept.
„Waarom,quot; vraagt hij, „wordtin de departementen
een minder hevige strijd tegen den Prefect gevoerd
dan in het Parlement tegen den Minister?quot; En zijn
antwoord is : „La loi n\'a pas fait du titre de conseil-
1) Ch. M. Campan. Deux coalitions parlementaires, Bruxelles 1863.
1783. Pitt. — Fox et Flord North.
1839. Molé. ~ Guizot, Thiers et Berryer.
En appelant M. Molé à constituer le cabinet nouveau, le Koi Louis-
Philippe avoit froissé les deux orateurs, qui regardaient le ministère
comme leur patrimoine. L\'enivrement des succès oratoires avoit persuadé
M. M. Guizot et Thiers que la France ne pouvoit se passer d\'eux, et
que les éloigner du pouvoir était un crime de lèse-nation.
1er un marche-pied vers les préfectures.... Vous
aurez beau élever des mâts de cocagne, personne n\'y
montera s\'il n\'y a pas une pjoie au bout.quot; i)
Door vaste regelen de grenzen te bepalen tot hoe-
ver de magt van de Kamers zich uitstrekt, is eene
onmogelijkheid. Maar inderdaad hangt het van de
Vertegenwoordiging telkens af ieder Ministerie omver
te werpen en op allerlei wijzen het Regeerregt des
Vorsten te ondermijnen.
Het beste middel om deze heillooze verplaatsing
van magt te voorkomen is een krachtig Bewind, het-
1) M. I\\ Bastiat, Incompatibilités parlemeotaires, deuxième édition.
Paris 1851.
Comme Washington, comme Franklin, comme les auteurs de la con-
stitution de 91, je ne puis m\'empêcher de voir dans l\'admissibilité des
députés au ministère une cause toujours agissante de trouble et d\'in-
stabilité. Je ne pense pas qu\'il soit possible d\'imaginer une combinaison
plus destructive de toute force, de toute suite dans l\'action du gouver-
nement, un oreiller plus anguleux pour la tête des rois ou des présidents
de républiques. Rien au monde ne me semble plus propre à éveiller
l\'esprit de parti, à alimenter les luttes factieuses, à corrompre toutes
les sources d\'information et de publicité, à dénaturer l\'action de la tri-
bune et de la presse, à égarer l\'opinion après l\'avoir passionnée, à
dépopulariser le vrai pour populariser le faux, à entraver l\'administra-
tion, à fomenter les haines nationales, à provoquer les guerres extérieu-
res, à ruiner les finances publiques, à user et déconsidérer les gouver-
nements, à décourager et, pervertir les gouvernés, à fausser, en un mot,
tous les ressorts du régime représentatif. Je ne connais aucune place
sociale qui se puisse comparer à celle là, et je crois que si Dieu
lui-même nous eût envoyé, par un de ses anges une constitution, il suffi-
rait que l\'Assemblée nationale y intercalât cet article pour que Toeuvre
divine devînt le fléau de notre patrie.
welk in alle regeringszaken de regten der Kroon weet
te verdedigen, i)
Wij noemen de verplaatsing van magt heilloos, om-
dat wij het gevoelen van Fonfrède onderschrijven,
waar hij zegt: „Wanneer de Kamer wil regeren, zal
zij almagtig zgn om te vernietigen, magteloos om te
besturen en te scheppen. Zij zal het Ministerie,
hetwelk natuurlijk van de meerderheid afhangt, naar
ziel en ligchaam dooden, omdat het altijd in de weer
moet zijn om stemmen te behouden en te winnen.quot;
Wanneer het zwaartepunt der regering bij de Volks-
vertegenwoordiging wordt overgebragt, wordt het par-
tijleven bovenmatig geprikkeld,, zoodat orde en rust
in den Staat gevaar loopen.
Wat wordt er van de magt des Konings, als de
partijen, gelijk in België, de Regering wel kunnen
verzwakken, maar niet onderschragen?
Reeds in 1852 heeft een Belgisch afgevaardigde al
het nadeel van zoodanigen toestand in het hebt ge-
steld; hij heeft er zijne landgenooten op gewezen, dat
het niet genoeg is liefde voor de Monarchie te ge-
1) Mr. W. Wintgeus, Redevoeringen en Adviezen in de Tweede Ka-
mer der Staten-Generaal, 1849—1861. \'s Gravenhage 1863, bl. 19.
De Kroon, bet monarchaal gezag is niet gediend met zwakke, gede-
considereerde Kabinetten, die geen veerkracht bezitten of kannen ont-
wikkelen.
3) John Stuart Mill, Considerations on representative government,
London 1861, bl. 104.
Instead of the function of governing, for which it is radically urifit,
the proper office of a representative assembly is to watch and control
the government.
voelen, maar dat ieder burger tot hare instandhou-
ding moet medewerken. Hoe nadeelig de partijen voor
de magt des Konings in zijn vaderland zijn, heeft hij
treffend in deze regelen geschilderd: „La royauté est
complètement absorbée par les partis, écrasée sous
leurs chocs réitérés, humiliée par leurs triomphes
alternatifs. Proclamant aujourd\'hui tel principe exclu-
sif, demain le principe exclusif opposé, défaisant de
la main gauche ce qu\'elle a fait de la main droite,
organisant et désorganisant les mêmes institutions à
quelques années de distance, sacrifiant le lendemain
sa politique de la veille, obligée de subir tous les
hommes, tous les systèmes qu\'il plaît à des majorités
quot; 1
éphémères et irresponsables de lui imposer.
De Nederlander, die door duurzame banden aan
zijn Vorstenhuis is verknocht en in de getemperde
magt des Konings het heil van zijn Vaderland ziet,
moge zich al meer en meer uit de geschiedenis zijner
naburen overtuigen, hoe gevaarlijk het is, de magten
in den Staat buiten den werkkring te laten treden
waartoe zij geroepen zijn.
In de eerste plaats is het de pligt der Ministers
hiervoor te waken. Aan doorluchtige voorgangers in
Engeland en Frankrijk ontbreekt het niet.
De mannelijke houding van Wilham Pitt, de fiere
1) P. de Decker, L\'esprit de parti et I\'esprit National, bl. 18.
■2) Pitt, Speech in reply to Mr. Powis\'s motion against the ministry,
February 20, 1784.
Where is the independence, — nay , where is even the safety of any
-one prerogative of the crown, or even of the crown itself, if its pre-
taal van Casimir Périer, en het bezadigd maar echt
constitutioneel antwoord van Brougham, zijn zoovele
voorbeelden, waaruit een Minister kan leeren hoe hij
tot de Vertegenwoordiging moet spreken.
Maar ook in onze parlementaire geschiedenis heb-
ben somtijds de Ministers de constitutionele regten
der Kroon met nadruk verdedigd. Zoo werd door
den Minister Thorbecke aan de Vertegenwoordiging
het regt ontzegd, om te onderzoeken of eene ontbin-
bing der Kamer wenschelijk ware. „Ik geloof,quot; zegt
hij, „dat aan de Kroon vrijheid moet worden gelaten
rogative of naming ministers is to be usurped by this house or if (which
is precisely the same thing) its nomination of them is to be negatived
by us without stating any one ground of distrust in the men, and
without suffering ourselves to have any experience of their measures?
Dreadful, therefore, as the conflict is, my conscience, my duty, my
fixed regard for the constitution of our ancestors, maintain me still in
this arduous situation.
1)nbsp;Woorden van Casimir Périer : Voici comme nous voulons gouver-
ner la France, voici la route dans la quelle nous lui donnerons l\'ordre
intérieur et la paix extérieure. A nous la direction, à vous la surveil-
lance; à nous la conception, à vous l\'examen; à nous l\'action, à vous
l\'approbation ou le refus: si vous nous refusez votre concours, nous
quitterons le pouvoir, mais si nous y restons, le pouvoir dirigera la
France dans cette voie d\'ordre et de liberté: là et jamais ailleurs.
2)nbsp;Fonfrède T. IT. bl. 49.
Quand lord Brougham fut interrogé dans la chambre des pairs sur
la réorganisation probable du Ministère, il répondit, lui, lord Brougham,
lui, vieil athlète du libéralisme whig de l\'Angleterre: Si je ne con-
naissais la réorganisation du Ministère que par mes conjectures, je les
communiquerais à la chambre; mais comme je connais la volonté de Sa
Majesté elle-même, et que je n\'ai pas son autorisation pour vous la
communiquer, je ne vous dirai rien.
om te oordeelen of er buitengewone omstandigbeden
bestaan, waarin zij zicb van dat regt kunne bedie-
nen...... Ik vraag, of het met de vrijheid, welke
volgens art. 70 der Grondwet aan den Koning toe-
komt, strooken zou, indien de regering met de Kamer
overlegde of de Kroon thans, in dit byzonder geval,
haar regt behoort te gebruiken.quot; i)
Eveneens werd op den 27sten Julij 1853 door van
Hall het regt der Kroon gehandhaafd, toen hij zeide:
„De Ministers kunnen wel worden aangesproken voor
de daden van een benoemd Ministerie, maar niet voor
het benoemen zelf, zijnde dit een regt des Konings,
gelijk bij gevolg ook het aanwijzen van een tijdelijken
waarnemer is.quot;
Wanneer de Ministers niet meer in staat zijn het
gezag van de Kroon tegenover de Kamers te hand-
haven, en de strijd tusschen Ministerie en Vertegen-
woordiging zoo hevig en vinnig wordt, dat een van
beide ligchamen moet wijken, is het gewigtig oogen-
blik daar, waarop de Vorst persoonlijk heeft te be-
shssen, en de magt des Konings niet alleen op het
papier geschreven staat, maar zich in \'t midden der
maatschappij doet gevoelen. Wordt in de constitutio-
nele Monarchie de Troonrede beschouwd als het werk
1)nbsp;Mr. J. E. Thoï-beclce, Parlementaire redevoeringen, II. (1 Novem-
ber 1849 tot September 1850.) Deventer 1859.
2)nbsp;J. Bosscha, Kroon en Ministers, bl. 86. Vgl. de Redevoering
van den Minister Fransen van de Putte over het ontslag van den
Ingenieur-Adviseur Stieltjes, Bijblad 1863—1864, bl. 370.
der Ministers,\') hangt de keuze van den Voorzitter
der Tweede Kamer van een drietal af, door de leden
op te maken, is in die zaken de magt des Konings
meer schijn dan wezen, niets van dat alles belem-
mert het regt van ontbinding of het ontslag van Mi-
nisters.
Dat de Minister, die het Koninklijk besluit tot
ontbinding onderteekent, verantwoordelijk is, behoeft
geen betoog.
Daar echter het nadeel eener ontijdige en roeke-
looze ontbinding «) door geene verantwoordelijkheid
kan vergoelijkt worden, mag men van de wijsheid
des Konings verwachten, dat Hij uit eigen oogen zie
en zich late voorhchten door even ervaren als on-
partijdige Raadslieden. Tot deze mag men wel de
Voorzitters zoo van den Raad van State als van de
Eerste en de Tweede Kamer rekenen.
Met vertrouwen zal de Natie in die moeijelyke da-
gen, de uitspraak van haar Hoofd verbeiden, wanneer
zij de overtuiging heeft, en die overtuiging bestaat bij
het Nederlandsche Volk, dat steeds een onbevangen
oordeel den constitutionelen Vorst zal leiden.
De Koning staat boven de partijen; hij alleen be-
weegt zich in die hoogere sfeer; hij behoeft den on-
1)nbsp;Themis, regtskundig Tijdschrift, 1847, bl. 349. Vgl. Mr. A. J.
van Deinse, Strafwetten. Middelburg 1857.
2)nbsp;Clarendon\'s History of the rebellion. Osford 1707, Vol. I, bl. 5.
No man can shew me a source from whence those waters of bitter-
ness we now taste, have more probably flowed, than from ibose uarea-
sonaile, unsUlful and precipitate Dissolutions of Parliament,
10
-ocr page 156-zuiveren dampkring niet in te ademen, die lagere
streken besmet.
„Alleen de Grondwet, dat plechtanker van Neêr-
lands vrijheid en volksgeluk moet de gids en geleidster
onzer Vorsten zijn.quot; i)
Blijft de Grondwet in haren geest en strekking on-
geschonden, zoo blijft ook het Vaderland voor alle heil-
looze verdeeldheid over de grenzen van elks gezag
bewaard.
Mogen Volk en Vorst in hare voorschriften steeds
de aanleiding en den waarborg tevens van hunne on-
derlinge eenstemmigheid en zamenwerking vinden!
1) Vgl D. J. Ten Zeldam Ganswijk, Bijdragen tot de geschiedenis
van het Staatsbestuur in ons Vaderland, eerste deel, Dordrecht 1847,
bl. 133.
Woorden gesproken door Willem II.
3) Vgl. Mr. B. Metelerkamp. De regeringsvorm der Vereenigde Ne-
derlanden , eerste deel. Aanspraak van Willem I tot de ^vergadering
der notabelen, bij gelegenheid zijner inhuldiging.
I.
Non fado cum Dernburgio, das Pfandrecht IL bl. 282.
Denkbar ist auch, dasz die Partheien sofort bei der
Verpfändung für den Fall der Nichterfüllung ein Ver-
kauf der Pfandsache an den Creditor um eine be-
stimmte summe verabreden. Ein solcher Vertrag ist
durchaus gültig und wird durch das Verbot der lex
commissoria nicht getroffen.
II-
Non facio cum Mühlenbruchio in L. Un. C. de sen-
tentiis quae pro eo quod interest etc., etiam obliga-
tiones ex delicto contineri in casibus „qui certam
habent quantitatem vel naturam.quot;
III.
Door de invoering van het Burgerlijk Wetboek zijn
-ocr page 158-de bepalingen der wet van 11 Germinal an XI, het
geven van namen en voornamen betreffende, me
vervallen.
IV.
De moeder, die afstand gedaan heeft van de voogdij
heeft het regt te vorderen dat haar kind haar ter
verzorging en opvoeding worde gelaten.
V.
Bij failUssement zijn de schuldeischers gehouden de
verpligtingen van art. 367 B. W. sub 2 en 4, welke
tot op dien tijd op den gefailleerde als vader rustten,
na te komen.
VI.
Ten onregte beweert Holtius: dat failUetverklaring
alleen mogelijk is bij ophouding van betaling van han-
delsschulden.
VII.
Lijfsdwang voor handelsschulden kan niet uitgespro-
ken worden tegen den gewezen koopman.
VIII.
De man kan zijne vrouw, door middel van lijfsdwang
niet noodzaken om aan hare verpligting tot zamen-
woning te voldoen.
IX.
Het gebruik volgens hetwelk de leden der Volks-
vertegenwoordiging tot Minister benoemd, zich niet
terstond weder verkiesbaar stellen, verdient geene
navolging.
X.
Teregt zegt de oud-Minister Bosscha (Het Grond-
wettig Verbond, bl. 41 en 42): „Het regt van Veto,
het regt tot het afwijzen van voorstellen aan den
Souverein aan te bieden met het verzoek om daaraan
kracht van wet te geven, is het eenig aandeel in de
wetgeving, dat voegt aan de waardigheid der Con-
stitutioneele Kroon.quot;
XI.
Het beginsel: le Roi règne et ne gouverne pas, is
niet in de Nederlandsche Grondwet en de organieke
wetten gehuldigd.
XH.
Artikel 379 Code Pénal is niet toepasselijk op
betgeen de Duitsche strafwetboeken „ Funddiebstahlquot;
noemen.
Het beklemregt werkt gunstig op den landbouw.
-ocr page 160-XIV.
Teregt zegt Bastiat: Maudire les machines, c\'est
maudire l\'esprit humain.
XV.
Bij de staatsarmenzorg verdient het domicilie van
het werkelijk verblijf de voorkeur boven elk ander
domicilie.
XVI.
Daar de banken van leening over het geheel een
nadeeligen invloed uitoefenen, is het wenschelijk dat
zij meer en meer door hulpbanken en nijverheidsban-
ken overbodig worden gemaakt.
aangaande de
VOLGENS DE VIER EVANGELIEN.
-ocr page 162-