-ocr page 1-

ontwikkeling en godifigatie

VAN DE

Tdiplomatieke voorreghtën

- Itr -

Mr. J.L. F. VAN ESSEN

. BIBLIOTHEEK DER
ÏaiJKSUNIVERSITS^T
quot; UTBCCH7

-ocr page 2-

-\'\'■■■WM\'quot;-

r\'1

«Ol-

r /

it

quot; fi

Äi

(^Jï ri

m

-ocr page 3- -ocr page 4-

I

r

ÉT-

\'S.\'- JU-—aar

■X\'ir^iT:.

-ocr page 5-

ONTWIKKELING EN CODIFICATIE

VAN DE

DIPLOMATIEKE VOOERECHTEN

-ocr page 6-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3969 3704

Tri- \': • ■ • . -R^o/Ui

-ocr page 7-

ontwikkeling en codificatie

VAN DE

diplomatieke voorrechten

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTS GELE BRDPIEID
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS,
Dr. B. J. H. OVINK, HOOGLEERAAR IN DE FA-
CULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID, OP VRIJDAG 3
FEBRUARI 1928, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

door

Mr. JAN LOUIS EREDERIK VAN ESSEN
GEBOREN TE ARNHEM.

- ARNHEM
S. GOUDA QUINT,
1928.

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

■\'y-Y/n

^ 1

\' i

■ ■ j

i.] .i

■ ■ ■ gt;gt;v.»nbsp;. ■

y. ) \'

■: : . - / j

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS EN
MIJNE AANSTAANDE VROUW.

-ocr page 10-

„ S

■ \'M

f\'J^r

-ocr page 11-

INHOUD.

Biz.

Inhoudsopgave......................^^^

Voorwoord..............................................^

HOOFDSTUK 1.

de diplomatieke voorrechten in engeren zin..........1

§ 1. Algemeene verklaringspogingen, in het bijzonder de fictie

van exterritorialiteit................................2

§ 2. De persoonlijke en zakelijke omvang der voorrechten .nbsp;11

A. De voorrechten voor de chefs van diplomatieke missies.nbsp;12

a.nbsp;De afzonderlijke privileges.............13

1®. de noodzakelijke rechten.............14

a de „inviolabilité personnellequot;...........14

/3 de „onschendbaarheid van verblijfquot;........19

de onschendbaarheid der archieven, van andere officieele

of persoonlijke bezittingen, voertuigen, enz. ...nbsp;22

S de bevrijding van de strafrechtspraak.......23

f de bevrijding van de burgerlijke rechtspraak ...nbsp;25

r de bevrijding van den getuigplicht\' ........34

2quot;. de „immunités de courtoisiequot;..........35

a de fiscale immuniteiten.............35

/3 het „droit de cultequot;..............39

7 de „franchise du quartierquot;............39

S het „droit d\'asilequot;...............41

f de andere rechten................42

b.nbsp;De duur van de voorrechten............44

c.nbsp;Privileges bij doorreis of verblijf in derde staten ...nbsp;45

d.nbsp;Speciale positie van de chefs van diplomatieke missies,

die tevens onderdanen zijn van den Staat, bij welken
zij hunne functies uitoefenen...........46

-ocr page 12-

vm

Biz.

B. De voorrechten voor de familie van de ctefs van diplo-
matieke missies, het officieele en het niet-officieele
gezantschapspersoneel...............4.9

a.nbsp;de familie..................

b.nbsp;het officieele personeel............. 52

c.nbsp;het niet-officieele personeel............ gQ

§ 3. De codificatie-pogingen..........................gg

I. Het ontwerp van Cambridge, 1895 ..........67

II. Het ontwerp van Washington, 1925 .........74

III. Het werk van de codificatie-commissie van den Volken-
bond ......................................7/^

Naschrift:

Ministers van Buitenlandsche Zaken......... 3g

Souvereine Vorsten. Presidenten........... 87

HOOFDSTUK II.

De consulaire voorrechten.............. 91

§ 1. Historische verklaring................9I

§ 2. De persoonlijke en zakelijke omvang der voorrechten. . .nbsp;95

A. De voorrechten voor de consulaire ambtenaren. ...nbsp;96

1.nbsp;Beroeps- en honoraire consuls............9g

2.nbsp;De consulaire rangen...............98

a.nbsp;De afzonderlijke privileges . . . ■.........99

1quot;. de noodzakelijke rechten.............99

x de onschendbaarheid van den persoon, van het consu-
laat of de kanselarij, de persoonlijke woning, de

goederen en de archieven...........99

£/ de bevrijding van de burgerlijke- en van de straf-
rechtspraak ..................104

y de bevrijding van den getuigplicht........105

2°. de hoffelijkheids-voorrechten...........IO7

c(- de fiscale immuniteiten.............IO7

/3 andere rechten.................108

b.nbsp;De duur van de voorrechten............IO9

c.nbsp;Privileges bij doorreis of verblijf in derde staten ... 109
B. De voorrechten voor de familie en het personeel van

de consulaire ambtenaren.....quot;........109

-ocr page 13-

Biz.

§ 3. De codificatie-pogingen................

I. Het ontwerp van Venetië, 1896 ...........111

n. Het ontwerp van Washington, 1925 ......... 117

Hl. Het werk van de codificatie-commissie van den Volken-
bond ......................

HOOFDSTUK IH.
D
e diplomatieke voorrechten in ruimeren zin.....123

A.nbsp;Internationale arbiters en -rechters, enz.; enquête- en

conciliatie commissies..............

B.nbsp;Leden van andere internationale commissies; regeerings-

vertegenwoordigers zonder diplomatiek karakter . . 137

C.nbsp;Deelnemers aan internationale congressen en conferen-

ties; leden van internationale bureaux, e. d.....152

D.nbsp;Handelsafdeelingen en handelsdelegaties.......155

E.nbsp;De personen, welke volgens art. 7 van het Pact van

den Volkenbond de diplomatieke voorrechten genieten. 160

HOOFDSTUK IV.
Conclusies.......................

Bijlagen........................

Bijlage I. Règlement sur les immunités diplomatiques,

Cambridge, 1895 .............. 194

Bijlage II. Ontwerp No. 22 (No. 9) van de Amerikaansche
codificatie over Diplomatic Agents, Washington,

1925 ................... 198

Bijlage III. Règlement sur les immunités consulaires, Venetië,

1896 ................... 205

Bijlage IV. Ontwerp No. 23 (No. 10) van de Amerikaansche

codificatie over Consuls, Washington, 1925 . . 210
Bijlage V. Modus Vivendi betreffende art. 7 van het Hand-
vest van den Volkenbond..........213

Lijst van gevallen...................217

Literatuuropgave.................... 222

-ocr page 14-

VOORWOORD.

Wellicht zal menigeen zich afvragen, waartoe het dient de veel-
bekeken en veel-beschreven „diplomatieke voorrechtenquot; nogmaals
tot het onderwerp van eene speciale studie te maken en zal men daarbij
verwijzen naar o. a. de Louter, die van diplomatieke privileges
en immuniteiten schreef: „ils forment une page bien connue du droit
internationalquot;!). Nochtans komt.het ons voor, dat er voldoende
reden voor bestaat aan de hand van de vooral sinds den oorlog
snelle ontwikkeling van dit onderdeel van het volkenrecht en aan
de hand van de laatste codificatiepogingen opnieuw na te gaan, in
hoeverre deze algemeen bekende en erkende internationale rechts-
regels inderdaad als vaststaande kunnen worden aangemerkt.

In de eerste plaats toch kan niet worden ontkend, dat bijna zonder
uitzondering alle schrijvers,-die zich met dit onderwerp hebben
beziggehouden — hetzij in algemeene handboeken van het internatio-
nale recht, hetzij in speciale studies 2), — alleen de voorrechten
van de diplomaten hebben beschreven en niet hun aandacht hebben
besteed aan de voorrechten, welke ook aan andere nationale-, doch
vooral internationale functionarissen worden toegekend.

In de laatste jaren heeft juist deze laatste groep van bevoor-
rechte personen eene groote uitbreiding ondergaan, hetgeen de vraag
doet opkomen, wat moet worden verstaan onder de door deze per-
sonen te genieten „diplomatieke voorrechtenquot;. Met eene toekenning
van „diplomatieke voorrechtenquot; aan andere personen, hetzij nationale,
hetzij internationale functionarissen, kan men niet volstaan, zoolang
niet geheel duidelijk is, welke de inhoud dezer privileges is. Maar
de praktijk toont tevens aan, dat geen bevredigende resultaten
worden verkregen, indien men internationale functionarissen bekleedt
met dezelfde rechten, als de gezanten genieten.

1) Le droit international public positif TI p. 39.
Vgl. de literatuuropgave.

-ocr page 15-

De thans algemeen gevoelde behoefte aan eene codificatie van
de diplomatieke voorrechten brengt volgens ons mede de noodzaak
van bestudeering van:

1.nbsp;de algemeen erkende voorrechten der gezanten,

2.nbsp;de mogelijkheid van toepassing dezer voorrechten op de andere
groepen van personen, die „diplomatieke voorrechtenquot; genieten.

De behandeling van de consulaire voorrechten in een afzonderlijk
tusschen-hoofdstuk zal niet verhinderen, dat het nauwe verband met
1 en 2 wordt geconstateerd. Wij zullen tot de conclusie moeten komen,
dat de achterstelling van de consuls bij de diplomaten, zelfs ten aan-
zien van de noodige bescherming hunner officieele werkzaamheden,
voor goed dient op te houden.

Voordat wij de boven onder 1 en 2 gestelde vragen vereenigd
kunnen beantwoorden in hoofdstuk IV, dient vast te staan: 1quot;. oor-
sprong, wezen en doel van de diplomatieke privileges en immuni-
teiten in engeren zin, 2®. de inhoud van deze rechten, zooals deze
gevormd is door de ontwikkeling. Hiervoor zal het noodig zijn ge-
bruik te maken van de statenpraktijk, de litteratuur en de juris-
prudentie, uit welke wij het algemeen erkend gewoonterecht zullen
hebben af te leiden. Voor de jongste ontwikkeling zullen de codifi-
catie-ontwerpen of -werkzaamheden moeten worden beschouwd.

Dit zal den inhoud vormen van het Ie hoofdstuk, dat dienten-
gevolge meer in détails zal treden dan de hoofdstukken II en III.
Op deze wijze voorkomen wij echter in die hoofdstukken vele her-
halingen. Hoofdstuk II zal, zooals wij reeds aangaven, bevatten
eene beschrijving van de consulaire voorrechten en hun ontwikkeling
volgens de wijze, waarop in hoofdstuk I de rechten der diplomaten
worden behandeld, met deze uitzondering nochtans, dat bij de consu-
laire voorrechten de nadruk zal moeten vallen op de bestaande
overeenkomsten. De inhoud van hoofdstuk III zal worden gevormd
door de verschillende en snel zich uitbreidende groepen van inter-
nationale functionarissen en anderen, aan wie „diplomatieke voor-
rechtenquot; worden toegekend. Op volledigheid kunnen wij hier on-
mogelijk aanspraak maken, daar het terrein te groot is. Dat wij
niettemin erin geslaagd zijn omtrent verschillende groepen van be-
voorrechte personen gegevens te verzamelen, danken wij in de eerste
plaats aan Mr. A. H. Baron van Ittersum van de juridische sectie
van het Volkenbondssecretariaat, Dr. Francis Rey, secretaris-

-ocr page 16-

generaal van de Europeesche Donaucommissie, Dr. Hans Wehberg,
Me. A. Picod, advocaat te Genève, aan het Institut International de
Coopération Intellectuelle te Parijs en aan verscheidene anderen, van
wie wij nog gaarne den heer J. Douma, adjunct-bibliothecaris van de
bibliotheek van het Vredespaleis noemen, die bereidwillig de bestaande
nieuwere literatuur aangaf. Zoodoende moge — zij dit ook slechts
voor een deel — hoofdstuk III leeren, op welke wijze in de
\'pralctijh
de „diplomatieke voorrechtenquot; op de bevoorrechte personen worden
toegepast.

De conclusies, welke hieruit te trekken zijn, alsmede die, tot welke
de hoofdstukken I en II aanleiding geven, hebben ons er toe geleid
in hoofdstuk IV onder „Conclusiesquot; eene samenvattende oplossing
neer te leggen met het oog op de codificatie van de „diplomatieke
voorrechten in algemeenen zinquot;.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I
De diplomatieke voorrechten in engeren zin.

De splitsing, welke hier wordt gemaakt tusschen de diplomatieke
voorrechten in engeren zin en die in ruimeren zin, bedoelt den nadruk
te leggen, niet zoozeer op het bestaan van verschillen in deze
rechten — wij zullen zien, dat, in strijd met hetgeen wenschelijk
ware, veelal geen verschil kan geconstateerd worden —, als wel op de
verschillende groepen van personen, welke van oudsher, of eerst in
den lateren tijd genieten van de voorrechten, genaamd de diploma-
tieke privileges en immuniteiten.

Zooals de naam aangeeft, werden in den beginne deze voorrechten
toegekend aan de diplomaten, d. w. z. aan de personen, welke een
staat bij een anderen staat of, wellicht juister, den eenen vorst bij
den anderen vorst vertegenwoordigden. Speciaal toen de vaste ge-
zantschappen in zwang kwamen (Venetië, Florence, Milaan, en sinds
den vrede van Westphalen ook in het Westen van Europa), werd
dezen gezanten een uitgebreid samenstel van voorrechten gegeven,
opdat zij in volledige vrijheid hunne functies zouden kunnen uit-
oefenen. Dit was immers te meer noodig, nu zij, door langdurig
verblijf in het vreemde, soms half-vijandige land, geheel waren over-
geleverd aan de willekeur van den vorst of van de andere macht-
hebbers. Was dus in den beginne, bij de
tijdelijke missies, een theore-
tisch bezit van onschendbaarheid, of het zijn van sacrosanctus, vol-
doende, later, bij de
permanente gezantschappen, ontwikkelde zich
het geheel der diplomatieke privileges en immuniteiten, zooals wij
die heden kennen.

De personen, welke dientengevolge in het genot werden gesteld
van een bijzondere positie in het vreemde land, waren en zijn nog: de
gezanten van eiken rang, zijn gevolg en het officieele personeel,
doch ook de naaste familie van deze personen, alsmede het niet-
ofïicieele personeel, het z.gn. technische en het dienstpersoneel.

1

-ocr page 18-

Is het dus gerechtvaardigd, in overeenstemmiiig met de ontwik-
keling der diplomatieke voorrechten, onder het hoofd: de diploma-
tieke voorrechten in engeren zin, te beschouwen de bijzondere rechten,
welke de gezanten, hun gevolg en de respectievelijke families ge-
nieten, de term „diplomaatquot; sluit echter niet uit de gelijlctijdige
behandeling van de positie van den IVIinister van Buitenlandsche
Zaken. Zooals Satow terecht opmerkt, na zijn vermelding van
Garden\'s verklaring van het woord „diplomaatquot; i), „diplomatist
„ought, however, to be understood as including all the public servants
„employed in diplomatic afïairs, whether serving at home in the
„department of foreign affairs or abroad at embassies, legations or
„diplomatic agencies. Strictly speaking, the head of the foreign
„department is also a diplomatist, as regards his function of respon-
„sible quot;statesman conducting the relations of his country with other
„statesquot; (§ 4).

In verband ook met de verklaring, welke zal worden gegeven voor
het bestaan van voorrechten voor deze diplomaten, zal aan het slot
van dit hoofdstuk tevens de positie van den Souvereinen Vorst of
President, indien deze in het buitenland verblijven, worden beschouwd.
Deze genieten immers zeker ook de volledige diplomatieke voorrechten,
wanneer zij buitenslands-vertoeven.

§ 1. ALGEMEENE VERKLARINGSPOGINGEN, IN HET BIJ-
ZONDER DE FICTIE VAN EXTERRITORIALITEIT.

Bij alle volkenrechts-auteurs en in de praktijk heerscht eenstem-
migheid ten aanzien van het doel, waarvoor de diplomatieke voor-
rechten worden gegeven. „Ne impediatur legatioquot;, heette het reeds
in oude tijden. Inderdaad bestaat het doel van de voorrechten in
de beveiliging en niet-belemmering van de vrije uitoefening van de
te beschermen functies. Wanneer de eene staat naar een anderen
staat een ofiicieelen vertegenwoordiger zendt, treedt vanzelf het ge-
heel van de diplomatieke privileges en immuniteiten in werking.
Wij kunnen zeggen, dat zij noodzakelijke accessoire rechten zijn en
wel van het jus legationum

„Diplomaatquot; komt van het Grieksche woord êmXa^a, wat boteekent:
dubbel van de acte, uitgegaan van den vorst.

Zoo ook Oppenheim: „their privileges seem to be inseparable attri-
butes of the very existence of diplomatic envoysquot;. (§ 385)

-ocr page 19-

Niettemin worden de voorrechten gegeven aan een persoon en
bijv. niet aan • de „diplomatieke missiequot;. Deze persoonlijke rechten
komen een persoon in den vreemde echter alleen toe, wanneer hij
erkend is als officieel vertegenwoordiger van zijn land. Het bestaan
van de diplomatieke voorrechten wordt dus niet alleen verklaard
door het
doel van de voorrechten, maar evenzeer door het feit, dat
een staat
zich laat representeeren in den persoon van een gezant. Zeer
duidelijk vereenigt Pradier-Fodéré deze dubbele verklaring der
voorrechten in den volgenden zin: „Indispensable au libre exercice
des fonctions diplomatiques, l\'indépendance est un droit fondamental
des ministres publics, inhérent a leur caractère représentatifquot;

Wordt door Pradier-Fodéré speciaal de nadruk gelegd op de
verklaring van de voorrechten uit de noodzakelijkheid (doel) en uit
de representatie, anderen-stellen zich de voorrechten en de onafhan-
kelijkheid van den gezant speciaal voor als gevolg van de „indépen-
dance réciproque des Etatsquot; Nu kan men zeggen, dat inderdaad
iet jus legationum berust op den grondregel der souvereiniteit of
onafhankelijkheid van de staten in het internationale verkeer en
dat zoodoende ook de bijzondere positie van de gezanten uit dien
regel kan worden verklaard. Voor den
inhoud der diplomatieke
privileges en immuniteiten is de laatste verklaring evenwel eene
gevaarlijke. Beling, die haar bestrijdt, merkt terecht op, dat
op grond van deze uitspraak de vertegenwoordiger in onbeperkte
niate onttrokken zou moeten zijn aan het vreemde staatsgezag, het-
geen niet het geval is, daar steeds tegenmaatregelen tegen ongepast
optreden e. d. mogelijk blijven.

Beling acht den eenigen grond der diplomatieke voorrechten
gelegen in de doelmatigheid en de noodzaak der rechten 3), ziet

Traité de Droit International Public III, pag. 286.

B. Gab ba ontwikkelt deze theorie in het Journal de Droit International
privé, T. XVI, pag. 546. Eveneens Klüber, § 204, en Beling, pag. 56.

,,So ergiebt sich, dass als Rechtsgrund der gesandtschaftlichen Exterrito-
»rialität nur die Nothwendigkeit angesprochen werden kann, der Mission die
„Ungestörte Durchführung ihrer diplomatischen Aufgaben zu ermöglichen.
„Nur dieser Gesichtspunkt kann also bei Bestimmung des Umfanges des
»Privilegiums massgebend sein.quot; (pag. 63). Opgemerkt moet worden, dat met
Beling vele der meer moderne schrijvers wijzen op de
noodzaak der immuni-
teiten, welke haar alleen kan~verklaren. Zoo Hall: „the immunity... can be
accounted for by referring their origin to motives of simjile convenience or
necessityquot;. Ook J. B. Moore: de privileges zijn er voor de vrije uitoefening
der functies.

-ocr page 20-

daarmede niet alleen de Mstorische ontwikkeling van de diplomatieke
voorrecliten over het hoofd, maar miskent de duidelijke verklaring
van de voorrechten uit het feit van de vertegenwoordiging. Hij
voert ter bestrijding van deze verklaring de volgende argumenten aan:
1®. zou dan de gezant alleen immuniteiten genieten voor zijn daden
als representant, hetgeen niet geschiedt; 2®. zou alleen een ambassa-
deur deze rechten kunnen genieten, daar alleen hij den souvereinen
vorst vertegenwoordigt. Hiertegenover zouden wij willen opmerken,
dat het feit, dat een gezant de officieele vertegenwoordiger is van een
bevriend, gelijkgerechtigd en onafhankelijk lid der volkerengemeen-
schap, hem nog heden ten dage doet aanspraak maken op een zeker
respect. Dit was ook ongetwijfeld de
oorsprong der tegenwoordige
rechten (een gezant was „sacrosancte et inviolablequot;; zie op pag. 1),
aan welke in den beginne zelfs het godsdienstige element niet vreemd
was. Dit respect, verschuldigd aan een officieel vertegenwoordiger,
brengt mede, dat hem ook in zijn privé-leven het genot van zekere
voorrechten wordt toegekend. Voorts is niet juist, dat alleen de
ambassadeur den souverein vertegenwoordigt; de gezanten en minis-
ter-residenten worden even goed van vorst tot vorst gezonden; alleen
de zaakgelastigden worden door den minister van buitenlandsche
zaken bij een minister .van buitenlandsche zaken geaccrediteerd.
Doch deze zijn evenals de gezanten en ambassadeurs de officieele ver-
tegenwoordigers van de souvereine staten, zoodat er geen enkele
reden bestaat, om tusschen deze soorten van vertegenwoordigers ver-
schil te maken

Een zeer belangrijke vraag laat zich in dit verband stellen. Zijn
de diplomatieke privileges en immuniteiten wel onderdeel van het
internationale recht? Wij beantwoordden deze vraag reeds indirect,
toen wij de diplomatieke rechten noodzakelijke accessoria van het

Beling bestrijdt nog eenige andere verklaringspogingen. Zoo de „Grund-
pflicht der Achtungquot;, welke sommige auteurs als uitgangspunt nemen; vgl.
pag. 54. De staten moeten in hun onderling verkeer dezen regel in acht
nemen, hetgeen meebrengt, dat de gezanten bijzondere voorrechten moeten
genieten. B e 1 i n g verwerpt dezen regel vrij nonchalant. Toch willen wij hier
nog dit enkele woord eraan wijden. Bij de voorrechten gaat het zeker niet
in de eerste plaats om eerereehten — misschien vroeger wel meer dan thans —;
tegenwoordig valt de nadruk ongetwijfeld op die privileges en immuniteiten,
welke noodig zijn, om den gezant de vrije uitoefening van zijn belangrijke
werkzaamheden te waarborgen. Den rechtsgrond gelegen in het oude „Gast-
rechtquot; verwerpt Beling met de eenvoudige woorden: „eine reizende Idyllequot;
(pag. 55).

-ocr page 21-

jus legationum noemden, hetwelk toch zeker tot het internationale
recht behoort. Zorn, die het internationale recht als een de buiten-
landsche betrekkingen van een staat regelend onderdeel van het
nationale recht beschouwt, ziet de privileges en immuniteiten als
uitzonderingen op het nationale recht, die alleen voorhanden zijn,
indien en voorzoover de nationale wetgever ze heeft\'aangebracht i).
Dit standpunt is volkomen onjuist. De diplomatieke voorrechten
zijn zuiver internationaal recht en gelden steeds, ongeacht of zij
in de wetten van den ontvangenden staat tot uitdrukking komen
of niet. Zooals Gef f eken op blz. 647 zegt: „Die Gesandschaftsrechte
stehen völkerrechtlich fest, sind daher von den Gesetzen des Aufent-
haltsortes unabhängig, so dass ein Mangel der landesgesetzlichen
Sanktion für eine Verletzung gesandtschaftlicher Eechte keine Ent-
schuldigung bietet.quot; Zoo zeggen ook de Sinner en Cecil Hurst 2),
dat het ontbreken van speciale bescherming of sancties niet bevrijdt
van de verplichting van bescherming en zwaardere bestraffing; de
volkenrechtelijke aansprakelijkheid blijft. In de pralitijk is deze
stelling bewezen en erkend.

Er bestaat bij de auteurs en in de praktijk over den oorsprong,
het wezen en het doel der diplomatieke voorrechten een niet zóó
groot verschil van meening, als men soms zou veronderstellen.
Geheel in overeenstemming met ons, zieno. a. Fauchille, Strupp
Oppenheim^) en P r a d i e r - F o d é r é de
diplomatieke voorrech-
ten in engeren zin bepaald door hun wezen en doel, d. w. z. als subjec-
tieve rechten, uit het internationale recht voortvloeiende, ten behoeve
WW den offïcieelen vertegenwoordiger van een land, in het belang van
de vrije uitoefening van zijne functies.
Ook de deskundigen-commissie

Vgl. pag. 9, noot 1.

College voor de Académie de Droit International over „Les immunités
diplomatiquesquot; (1925).

Art. X van zijn codificatie-ontwerp, aangeboden aan de International Law
Association, zie p. 66, noot I verderop, luidt:

»L\'immunité des ministres publics, conséquence de leur position comme
représentant do leur Etat et motivée de plus par la nécessité de faciliter aux
envoyés étrangers l\'accomplissement de leurs fonctions, se trouve circonscrite
et limitée en même temps par ce double but.quot;

quot;) Deel I, part III, ch. II, sub VII, § 385; de voorrechten zijn te verklaren
uit de „dignityquot; der staten in de „Family of Nationsquot; en dienen om de func-
ties ongestoord te kunnen uitoefenen.

Vgl. pag. 3.

-ocr page 22-

voor de geleidelijke codificatie van het internationale recht vangt
haar beschouwingen in verband met de voorgenomen codificatie der
diplomatieke voorrechten zeer juist aan met de woorden: „La seule
base solide de l\'étude de la question est la nécessité de permettre
l\'exercice absolument libre des fonctions diplomatiques et de mainte-
nir la dignité du représentant diplomatique et de l\'Etat qu\'il repré-
sente, ainsi que le respect dû à des traditions séculairesquot; i).

Slechts wanneer het begrip, of zelfs het woord „exterritorialiteitquot;
in de handboeken of speciale studies verschijnt, kan men spreken
van eene hopelooze oneensgezindheid en verwarring ten aanzien
van doel, wezen en omvang van de diplomatieke voorrechten. Daar
de „fictie van exterritorialiteitquot; een zoo groote rol heeft gespeeld,
welke nog niet geheel ten einde is, bestaat er ons inziens alle aanleiding
hier de beteekenis van deze leer en haar gevolgen critisch te beschou-
wen, waarbij wij én het begrip én het woord exterritorialiteit zullen
bestrijden.

DE FICTIE VAN EXTERRITORIALITEIT.

De positie van de gezanten in het vreemde land werd en wordt
nog wel aangeduid met het woord „exterritorialiteitquot;. Volgens de
oudste opvatting was immers de gezant op het stukje grond, dat hij
met zijn gevolg bewoonde, volkomen onttrokken aan de macht van
de autoriteiten van het vreemde land en was dit om zoo te zeggen
een gedeelte van het territoir van zijn eigen land geworden. Zooals
wij ook later op pag. 41 zullen zien, werd met het verdwijnen van het
asyl-recht dit „exterritoriaal zijnquot; zeer geschokt. De gezant had
zich sindsdien wel degelijk te onderwerpen aan de wetten van het
land, wat betreft het in gevaar brengen van de veiligheid van den
staat, enz. Dat hij „eigenlijk niet op het gebied van den vreemden
staat verblijf hieldquot;, kon zoodoende wel moeilijk meer worden vol-
gehouden. Van het begrip „exterritorialiteitquot; wilde men echter niet
gaarne afstand doen, en zoo vond men de volgende oplossing: al zijn
de gezanten niet langer
zverkelijk exterritoriaal, zij nemen toch eene

1) Stuk C. ^5. M. 22. 1926. V; zie pag. 81.

De door de Codificatie-commissie expresselijk genoemde eeuwenoude tradi-
ties bebeerschen inderdaad nog voor een deel deze rechten. Men dient hiermede
rekening te houden, doch steeds het doel als richtsnoer te behouden.

-ocr page 23-

positie in het vreemde land in, die verklaard moet worden uit de fictie

eener „exterritorialiteit\'\'.

Het is deze fictie-leer, welke langen tijd een ongunstigen invloed
heeft gehad op de ontwikkeling der diplomatieke voorrechten. Zij
wordt thans door de moderne schrijvers als overwonnen beschouwd,
hetgeen nog niet zeggen wil, dat ook het
woord exterritorialiteit
verdwenen is. Integendeel treft men bij een groot aantal auteurs
uit den lateren tijd het woord exterritorialiteit aan, hetzij als
ver-
zamelnaam
voor de immuniteiten, hetzij als iets meer, t. w. een
beginsel, dat aan de rechten ten grondslag ligt.

Het is Grotius geweest, die het eerst deze fictie-leer heeft op-
gesteld en daarmede de deur heeft geopend voor veel en onvruchtbaar
getheoretiseer. Zijn autoriteit volgden blindelings de meeste oudere
schrijvers, waarbij echter een loffelijke uitzondering moet worden
gemaalct voor van Bijnkershoeki). Van de latere schrijvers
hangen nog volledig de fictieleer aan Calvo, Lorimer, Foelix,
Twiss, Harburger, Lehr en de bij von Heyking genoemde
schrijvers (zie „L\'exterritorialitéquot;, ed. 1926), daarnaast nog Oppen-
heim, welke laatste zich zelfs verstout in 1912 te schrijven: „all
publicists accept the term and the fiction of exterritorialityquot; 2).

AVat is de beteekenis van deze fictie-leer? Zij stelt het voor, alsof
de gezanten en hun gevolg niet op het grondgebied van den staat
verblijven en dientengevolge niet onder de territoriale werldng van
de wetten en het staatsgezag vallen. De praktijk toont evenwel
aan, dat de gezant, enz. wel degelijk onderworpen is aan de
wetten
van het land van verblijf, slechts zekere voorrechten en bevrijdingen
geniet, waaronder bijv. de niet-onderworpenheid aan de
rechtsfraak
van dat land. Een vergelijldng met personen, die buiten het grond-
gebied van een staat vertoeven, m. a. w. werkelijk exterritoriaal zijn,
gaat dus in haar algemeenheid niet op. Men mag dus reeds op dezen

Hij heeft voor het eerst in zijn „De foro legatorumquot; krachtig den nadruk
gelegd op het doel der voorrechten.

Vgl. deel I, § 389. Precies in omgekeerden zin schreef Pradier-Fodéré
in 1888 — wel wat te optimistisch! —: „L\'emploi de cettc fiction est h peu
prés abandonné de nos joursquot;. (III § 1396).

Bluntschli doet het voorkomen, of hij de fictieleer verwerpt; hij verwerpt
echter slechts de fictie als rechtsgrond: „Die Fiktion der Exterritorialität ist
nicht der Grund der Exemption von fremder Staatsgewalt, welche jene Per-
sonen im fremden Lande genieszen, sondern nur eine bildliche Darstellung dieses
Ausnahmerechts.quot;

-ocr page 24-

grond de positie van de gezanten c. s. geen exterritorialiteit noemen,
zelfs niet bij wijze van fictie, want dat is alleen gerechtvaardigd!
indien eene vergelijking met den toestand, welke verondersteld wordt,
opgaat. Doch de fictie-leer maakt zich aan ernstiger fouten schuldig;
zij is tevens een beginsel, waaruit de rechten van de diplomaten
moeten worden verklaard i). De onmogelijkheid, dat de exterrito-
rialiteit — eene fictie — de grondslag is van de rechten, blijkt duidelijk
uit de volgende overwegingen.

In de eerste plaats kan eene fictie nooit rechten scheppen. Maar
ten tweede is de gang van zaken juist omgekeerd: men gaf den ge-
zanten rechten, welke ten gevolge hadden, dat een toestand ont-
stond, die deed denken aan eene „exterritorialiteitquot; van deze ge-
zanten. Men heeft nu de fout begaan, eerst een zekere gelijkenis
met eene exterritorialiteit te constateeren, en toen deze „zoogenaamde
exterritorialiteitquot; — een fictie — tot verklarend begrip te verheffen.
Het uitgangspunt kunnen slechts de rechten zelf zijn en dan zien
wij, dat er van den beginne af bepaalde voorrechten en bevrijdingen
zijn gegeven, die elk een
bef aalden omvang hebben gekregen, welke
zich wijzigde al naar mate het doel, waarvoor de rechten gegeven
werden, zulks eischte.

De bestrijding wordt door vele auteurs krachtig ondernomen. Zij
voeren ieder op hun wijze argumenten ter bestrijding aan, welke
soms meer, soms minder juist zijn.

Van hen stellen enkelen zich op het standpunt, dat niet alleen de
fictie van exterritorialiteit, maar ook de rechten zelf uit den booze
zijn, zoo o.a. Laurent en Fiore en de bij von Heyking genoemde
meer onbekende auteurs. Deze schrijvers wenschen dit onderdeel
van het internationale recht niet te erkennen, daar het inbreuk
maakt op den gang van de rechtspraak in de resp. landen en de rechten
der burgers miskent. Zij verliezen hierbij geheel uit het oog de taak,
welke voor de gezanten is weggelegd in het belang van de vreedzame
samenleving der volken. Voor dit doel is eene gedeeltelijke beperking
der staatssouvereiniteit noodzakelijk. (Vgl. pag. 27, noot 1).

De meeste anderen richten zich slechts tegen de fictie-leer, doch
van hen behouden sommigen toch het
woord exterritorialiteit,

„En efïet, pour un certain nombre de publicistes Ia fiction de l\'exterrito-
rialité était devenue une règle juridiquo; elle ne servait plus ä faire compren-
dre comment s\'appliquait Fimmunité, elle était dorénavent la source même damp;
l\'immunité.quot; (Nys.)

-ocr page 25-

vormen anderen zelfs een nieuw begrif of rechtsbeginsel exterrito-
rialiteit i).

Zorn (p. 36 e. v.) hangt de fictie-leer wel niet aan, maar komt niet tot
klaarheid van begrip; hij behoudt dan ook het woord exterritorialiteit.

Beling (p. 52 e.V.), een der krachtigste bestrijders, toont zeer juist en
helder aan, dat de gezant alleen in zooverre aan de
civiele wetgeving van het
land is onttrokken, als dit volgens het internationaal privaatrecht voor alle
vreemdelingen het geval is (vgl. de lex personahs); van de
overige wetten is
bij niet bevrijd, hetgeen duidelijk uitkomt op het terrein van de
strafwet. Nood-
weer blijft toegelaten tegen den gezant, en mededaders en medeplichtigen
van den gezant aan een strafbaar feit blijven strafbaar, hetgeen bewijst, dat
de gezant een strafbaar feit beging. Alleen van jurisdictie en repressieve hech-
tenis is hij bevrijd („Die Tragweite der Exterritoriahtätquot;, pag. 63 e. v.). B e 1 i ng
toont in verband hiermede aan, dat slechts het doel, waarvoor de voorrechten
zijn gegeven, de noodzakelijkheid, den omvang van de privileges bepaalt en
niet de fictie van een toestand van exterritorialiteit. Hij zoekt echter toch naar
een rechtsregel, uit welken do immuniteiten van den gezant kunnen worden
verklaard. Dezen regel ontleent hij aan het Duitsche „Amtsrechtquot;, dat de weder-
rechtelijkheid aan zekere daden ontneemt, al blijven dc normen in stand.
Aan een dergelijken regel geeft hij nu internationale beteekenis, terwijl hij tevens
den gezanten het karakter van ambtenaar toekent. „Indem nun das Völker-
recht die Gesandtschaften als internationalen Zwecken dienende Magistraturen
sanktioniert, erheischt es für sie Anerkennung ihres Amtscharakters von Seiten
des besendeten Staatesquot; (pag. 85—88). Wij kunnen hiertegen opmerken, dat
een dergelijke regel, gesteld dat hij in alle landen wettelijk is vastgelegd, slechts
betrekking heeft
op zekere strafbepalingen en niet de immuniteiten van den gezant
m haar ganschen omvang vermag te verklaren, terwijl bovendien zeer twijfel-
achtig is, of een gezant van een vreemden staat zal kunnen vallen onder een
wettelijke bepaling, welke iemand niet strafbaar verklaart, die een strafbaar
feit begaat op ambtelijk bevel (vgl. art. 43 Wetb. van Strafrecht). Voor een
beoordeeling van de vraag, of het bevel al of niet door het bevoegde gezag is
gegeven, e. d. m., zal wel geen gelegenheid bestaan.

l^ehr (pag. 28), die zelf sterk de doelmatigheid der immuniteiten op den
Voorgrond stelt, kan evenmin als Beling den lust weerstaan, eene eigen juri-
dische theorie op te bouwen. Daar hij bij zijn beschouwingen het woord Exterri-
torialitcät blijft gebruiken, is niets gemakkelijker dan dat! Hij zegt dan: „Die
Exterritorialität (der Gesandten) ist das völkerrechtliche Prinzip ihrer Befreiung
Von der Staatsgewalt des Empfangstaates zwecks Förderung des diplomatischen
Verkehrsquot;. Het aannemen van een doelbcginsel is niet onjuist, maar helpt
ons niets verder dan het aannemen van de doelmatigheid als grond voor
de immuniteiten,
zonder „beginselquot;, dat den misleidenden naam van exter-
ritorialiteit draagt.

Dat het slechts een stap is van het afzweren van de fictieleer naar een
ander, even onjuist beginsel, toont de leer van von Heyking (pag. 35 e.v.)
aan. Nadat hij do fictie-leer heeft verworpen op enkele der gronden, als wij
boven noemden, en heeft vastgesteld, dat de exterritorialiteit geen „droit con-
cretquot; is, „mais une somme de privilèges séparésquot;, gaat hij zoeken naar hetgeen
de verschillende rechten
feitelijk gemeen hebben, en concludeert dan, dat dit
geconstateerde gemeenschappelijke feit het
rechtsbeginsel vormt: „L\'exterri-
torialité n\'est pas une fiction, mais un principe de droit, qui soustrait les person-

-ocr page 26-

Het behoud van het woord exterritorialiteit kan over het alge-
meen verklaard worden uit het feit, dat met dit woord nu eenmaal
het geheel der diplomatieke voorrechten placht aangeduid te worden.
Zoo bezigen in den zin van verzamelnaam en met deze uitdrukkelijke
verklaring o.a. Eoederer^), O dier 2), eveneens WehbergS),
S c h ü c k i n g en U11 m a n n S) het woord exterritorialiteit. Met
nadruk verwerpen Be 1 ing, Hydequot;), Moore\'), Hall«) en ook
de Louter®) en
Fa u chill e^o) dit gebruik van een woord, waar-
mede nooit een eenheid werd aangeduid. Beling zegt: „de afzonder-

nes exterritoriales au pouvoir territorial...quot; Het komt dus neer op een vicieuzen
cirkel.

Esperson en Pradier-Fodéré leggen zeer juist den nadruk op de,
door het doel vereischte,
onafhankelijkheid van den gezant. De eerste spreekt
over de sterile finzionequot; en laat daarop volgen „...Ê d\'uopo adunque, lasciate
da parte le finzioni, e tenendo conto della natura delle cose, costituire su altro
fondamento il principio della indipendenza.quot; Voor den laatste, zie boven blz, 3.

Vgl. nog Ortolan in Annuaire de l\'Institut de Droit Intern. XI, p. 402:
„On se mettrait bien plus facilement d\'accord, et l\'on arriverait à des solutions
bien plus concordantes, si au lieu de les tirer d\'une telle fausse supposition (de
fictie), on les cherchait simplement dans les conséquences raisonnables de
ce qui est le véritable motif de décider, à savoir, la nécessité d\'assurer aux
ministres diplomatiques toute la sécurité et toute l\'indépendance nécessaires
à l\'accomplissement de leurs fonctions.quot; (In gelijken zin Fusinato.) — In
„De Fictie der Exterritorialiteit (opmerkingen naar aanleiding van de vraag:
zijn van de boedels van de Nederlandsche gezanten successierechten verschul-
digd?)quot;, proefschrift van I. A. van Roijen (Groningen, 1885) geeft de schrij-
ver speciaal op blz. 33—41 een goed overzicht van de beteekenis van en de
bezwaren tegen de fictie-leer. In zijn conclusie t. a. v. dit punt (pag. 48—50)
zegt hij: „...Ik geloof, dat de bewering, dat een gezant niet is onderworpen
aan het vreemde gebied, slechts is een regel, waarin de verschillende immuni-
teiten en privileges tegenover het vreemde staatsgezag zijn samengetrokken,
dat het is, zooals Ulpianus het uitdrukt, een regel „quae rem, quae est, breviter
enarratquot;. Is dit zoo, dan is ook de fictie, dat men den gezant denkt, zijnde of
wonende buiten het land, waar hij werkzaam is, niet de grond, niet de bron
van privileges, maar slechts een aanschouwelijk beeld van zijne onafhankelijke
positie in het vreemde land.quot; — Von Frisch tenslotte spreekt van „die Un-
richtigkeit der Fiktionslehrequot; in zijn boek: „Der völkerrechtliche Begriff der
Exterritorialitätquot;, 1917.

1)nbsp;pag. 27 e. v.

2)nbsp;pag. 79, 307 e. v.

\') Die Exterritorialität des nicht offiziellen Gesandtschaftspersonals.

Die Exterritorialität der russischen Handelsvertretung.

i^) Völkerrecht 1898, § 60 e. v.

®) International Law, 1922, III § 435.

Digest of International Law 1906, IV § 659.

s) A Treatise of International Law, 1909, pag. 197—198.

®) pag. 41 e. V.

quot;) L 1, pag. 667 e.V.

-ocr page 27-

lijke rechten hebben steeds elk hun eigen „Existenzquot; gehadquot;, en
inderdaad zien wij ook thans nog, dat er verschil van meening be-
staat over de vraag, in hoeverre de exterritorialiteit de verzamelnaam
voor alle of alleen voor die rechten is, welke eene immuniteit betee-
kenen. Al neemt men meestal aan, dat de exterritorialiteit
naast de
onschendbaarheid staat, de strijd op dit punt is nog niet ten einde.

Om zuiverheid te brengen op het toch reeds zoozeer betwiste
terrein van de diplomatieke voorrechten, banne men in de eerste
plaats een woord, dat een abstract begrip aanduidt, waarvoor,
blijkens de praktijk, bij de aanduiding of beschrijving van de diplo-
matieke voorrechten geen plaats is i). Het kan slechts leiden tot eene
onsystematische behandeling van dit onderwerp, terwijl er tevens
groot gevaar bestaat, dat op deze wijze de beteekenis van de rechten
afzonderlijk in het gedrang komt en het doel en de ontwikkeling der
diplomatieke voorrechten geheel uit het oog worden verloren, of
genegeerd 2).

§ 2. DE PERSOONLIJKE EN ZAKELIJKE OMVANG DER
VOORRECHTEN.

I- De persoonlijke omvang.

Zooals wij reeds in het kort op pag. 1 weergaven, komen de diplo-
matieke voorrechten in engeren zin toe aan de volgende groepen
Van personen:

A. de chefs van diplomatieke missies;

Aandacht verdient de passage, die Hall wijdt aan de verwerpelijke fictie
«n den eveneens verwerpelijken naam exterritorialiteit: „It is clear that the
fiction of exterritoriality is not needed to explain them, but even its use is
inconvenient..., because it gives a false notion of identity between immunities,
which are really distinct both in object and extent, and because no set of
immunities fully corresponds with what is implied in the doctrine. Xothing
in any way is gained by introducing the complexity of fiction, when a practice
«an be sufficiently explained by simple reference to requirements of national
life, which have given rise to it; where the fiction fails even to correspond Avith
usage, its adoption is indefensible.quot; (pag. 197—198)

De Louter en Fauchille gaan den juisten weg; zij constateeren het
gebruik, dat gaarne van het woord exterritorialiteit wordt gemaakt, maar gaan,
na verwerping van dezen term, over tot de beschrijving van de rechten afzon-
derlijk, „sans insister davantage sur cette terminologie étrange et incertainequot;.
(De Louter, pag. 44). Vgl. ook de verandering, welke in de kringen van het
Institut de Droit International op handen schijnt, en de verwerping van het
begrip exterritorialiteit door het Amerika\'ansche codificatie-ontwerp (pag. 75)
en door de codificatie-commissie van den Volkenbond (pag. 81).

-ocr page 28-

B.nbsp;de niet hen samenwonende leden van hun familie, het officieele
personeel aan de diplomatieke missie verbonden, en in zekeren
zin ook het niet-officieele personeel, waaronder moeten worden
begrepen de klerken en de bedienden, aan de missie werkzaam;

C.nbsp;de Ministers van Buitenlandsche Zaken (zie pag. 2)^);

D.nbsp;de Souvereine Vorsten en de Presidenten van Republieken i).

11. De zakelijke omvang.

Welke de inhoud is van de diplomatieke voorrechten in engeren
zin, kan het best worden nagegaan in verband met den door ons
bepaalden persoonlijken omvang der rechten, en wel speciaal ten
opzichte van de chefs van diplomatieke missies, daar toch de instel-
ling quot;van de „diplomatieke voorrechtenquot; speciaal betrekking had op
de gezanten en ook de historische ontwikkeling der voorrechten
zich voornamelijk voltrok ten gunste of ten nadeele van deze chefs
van diplomatieke missies.

Wanneer wij dus den zakelijken omvang dezer rechten, zoowel in
groote trekken als in bijzonderheden, zullen beschouwen bij de chefs
van diplomatieke missies, brengt dit tevens dit voordeel mede, dat
wij de voorrechten der groepen, genoemd onder I. B, meer in het alge-
meen kunnen beschrijven, onder verwijzing naar de voorrechten
welke de gezanten genieten.

A. DE CHEFS VAN DIPLOMATIEKE MISSIES.

Reeds schreven wij op pag. 1, dat de gezanten van elJcen rang
in het genot zijn gesteld van de bijzondere positie, waarin het bezit
van diplomatieke voorrechten hen plaatst. Onderscheid wordt niet
gemaakt tusschen gezanten en zaakgelastigden, die, hoewel ge-
zonden van den eenen minister van buitenlandsche zaken naar den
anderen, evenzeer aanspraak maken op bescherming bij de vervul-
ling hunner missie, die niet verschilt van die, welke de eigenlijke
gezanten of „envoyés extraordinaires et ministres plénipotentiairesquot;
vervullen Evenmin valt er — afgezien van een enkele aangelegen-
heid van ceremonieelen aard — eenig verschil te bespeuren in de
immuniteiten van den ambassadeur en de andere gezanten. Hoewel
sommige schrijvers de ambassadeurs afzonderlijk behandelen,

Zie vóór de groepen onder C en D het naschrift op Hoofdstuk I,
bladz. 86 en volg.

Vgl. de beschouwing hierover op pag. 4.

3) Vattel IV, § 70; Bluntschli § 171.

-ocr page 29-

kunnen wij voor ons onderwerp dezen rang gerust voorbij gaan.
Zorn zegt zelfs, in het algemeen, dat juridisch bezien de rang van
ambassadeur een „völlig wertloser Begriffquot; is^).

Bij het beschouwen van de voorrechten van de chefs der diploma-
tieke missies kunnen echter wel deze vragen onder de oogen worden
gezien: in de eerste plaats, of vrouwen en of onderdanen van het land,
waar de missie gevestigd is, tot gezant kunnen worden benoemd en,
zoo ja, of zij dan de volle diplomatieke voorrechten genieten. Is er
geen reden, om, bij toelating van vrouwen tot de diplomatieke
rangen, dezen de voorrechten te ontzeggen 2), anders staat het,
volgens vele schrijvers en regeeringen, met de gezanten, die tevens
onderdanen zijn van den staat, bij welken zij geaccrediteerd zijn.
Dit vraagstuk zal hierna onder d behandeld worden.

a. De afzonderlijke privileges.

In overeenstemming met enkele auteurs®) volgen wij bij de be-

Toch moet aandacht worden besteed aan de strooming onder sommige
auteurs, om eene verandering in de classificatie van de diplomatieke agenten
van Weenen en van Aken (1815—1818) te verkrijgen, door schrapping van het
onderscheid in de rangen. Vooral tegen de instelling van ambassades bestaat
bij hen ernstig bezAvaar. (Vooral Fiore,
Pinheiro-FerreiraenPra-
dier-Fodörö.) Baron de Szilassy zegt in zijn „Manuel pratique de
diplomatie modernequot; (1925): „Aussi longtemps que cette „morgue ambassa-
dorialequot; se limite au parquet des Cours, il ne peut en résulter grand mal. Mal-
heureusement ce n\'est pas du tout le cas, et ces distinctions touchent de près,
dans la pratique, à la vie entre nations. — Or, quoique évidemment le prestige
soit toujours en rapport avec la force, il n\'est plus de notre temps que cette
différence se fasse sentir à ce point dans les choses extérieures.quot; (pag. 198.)
Hij voegt daaraan toe den wensch, dat de Volkenbond eene conferentie voor
dit onderwerp zal uitschrijven.

In questionnaire no. 10 van de Codificatie-commissie, getiteld „Revision
du classement des agents diplomatiquesquot; (stuk C. 203 31. 77. 1927. V.), wordt
dit onderwerp, rijp geacht voor codificatie, in bovcngenoemden zin behandeld,
t. w. op den voet van de gelijkheid van de staten.

2) Wat het toelaten van vrouwen tot den rang van gezant betreft, in de
praktijk deden en doen zich enkele gevallen voor. Voor de oude gevallen, zie
Calvo, blz. 147, Mirusz I § 127, e. v., Oppenhcim I, § 370. In den laatsten
tijd zien Avij vooral de praktijk van Rusland, welk land op dit oogenblik een
vrouwelijke gezant te Oslo heeft. Als gezegd, interesseeren ons deze gevallen
niet, daar geen verschil in de immuniteiten kan geconstateerd Avorden.

®) Fauchille; Odier, aLverlaat deze laatste Aveder spoedig het genoemde
systeem voor de oude onderscheiding „inviolabilitéquot; en „exterritoriahtéquot; ;
Hyde heeft onze hoofdindeeling ook bij de consulaire rechten, past bij de diplo-
matieke voorrechten geen uitdrukkelijk systeem toe, evenmin Mo ore.

Pradier-Fodéré ziet evenals Pinheiro-Ferreira de groote betceke-

-ocr page 30-

handeling van de diplomatieke voorrechten het systeem, dat onder-
scheid maakt tusschen: 1^. noodzakelijke en 2®. niet-noodzakelijkerech-
ten, welke laatste uit „courtoisiequot; gegeven worden i). Dit lijkt ons de
juiste zienswijze, in verband met de ontwikkeling, welke in de in-
stelling der diplomatieke voorrechten valt te bespeuren, terwijl wij
hiermede tevens steeds het doel, waarvoor de voorrechten worden
gegeven, voor oogen blijven houden 2).

De noodzakelijke rechten zijn volgens de praktijk: de onschend-
baarheid en de gerechtelijke immuniteit.

De eerste wordt weder onderverdeeld in de persoonlijke- en de
zakelijke onschendbaarheid, welke laatste zich uitstrekt tot het huis of
de legatie en andere persoonlijke of officieele bezittingen van den gezant.

De tweede valt uiteen in: de „immunité de juridiction civilequot;, de „im-
munité de juridiction penalequot; en het bevrijd zijn van den getuig-plicht.

De voorrechten of immuniteiten, welke uit courtoisie gegeven wor-
den, zijn voornamelijk: de vrijdom van belastingen en het z.g. „droit
de cultequot; en het asylrecht. Dit laatste voorrecht is langzamerhand
door vrijwel alle regeeringen afgeschaft, evenals het antieke kwartier-
recht, het „jus quarteriorumquot; of de „franchise du quartierquot;. Ook
het „droit de cultequot; behoort thans wel tot het verleden. Wij zullen in
groote trekken de historische beteekenis dezer oude rechten schetsen.

Naast deze privileges pleegt door de schrijvers nog een rij van
voorrechten te worden opgesomd, welke o. i. beter niet op gelijke lijn
met de hier behandelde privileges en immuniteiten dienen te worden
genoemd.

1®. De noodzakelijke rechten.

X. De „inviolabilité personnellequot;.

De literatuur is eensgezind in het erkennen van het bestaan van

nis in van het onderscheid in noodzakelijke en andere rechten. „Les unes sont
rigoureusement dues à leur caractère diplomatique, tandis que d\'autres ne
sont qu\'une suite des égards que les gouvernements se plaisent à leur témoigner,
comme un gage de leurs dispositions amicales envers leurs souverains.quot; (pag.
288 e. V. deel III)

Wanneer wij hier en in den vervolge de niet-noodzakelijke rechten „privi-
lèges de courtoisiequot; noemen, beteekent dit niet, dat wij uitspraak doen over
de al of niet bindende kracht der aan deze rechten ten grondslag liggende ge-
woonten; evenzeer als de „noodige voorrechtenquot; zijn zij inderdaad voor het
grootste deel gewoonterecht geworden.

2) Grotius behandelt achtereenvolgens: inviolabilité, exemption de juri-
diction en exterritorialité générale. Voor de bezwaren tegen dit laatste zie § L

-ocr page 31-

eene persoonlijke onschendbaarheid van den gezant, welke soms
eenvoudig bijzondere bescherming wordt genoemd. Ook in de prak-
tijk wordt den gezanten het recht op deze inviolabilité of bijzondere
protectie toegekend. Het bestaat voornamelijk in speciale verscherpte
sancties tegen aanslagen, vrijheidsbeperking en dergelijke, of, hetgeen
in de Nederlandsche strafwet geen toepassing heeft gevonden, tegen
beleediging van den gezanti). Natuurlijk wordt ook, afgescheiden van
deze wettelijke bepalingen, door de autoriteiten van de verblijfplaats
van den gezant een stelsel van bijzondere beveiligingsmaatregelen
uitgedacht en toegepast, tenzij de gezant mocht verklaren geen prijs

Beleediging van de vlag beteekent vanzelf sprekend een even ernstig
beleediging voor den gezant, als vertegenwoordiger van een bevriende natie.
In dat geval zal volledige genoegdoening en eerherstel moeten worden gegeven.
Een voorbeeld is te vinden in de Revue générale de Droit International Pubhc,
2e Série, Tome II, 1920, pag. 358—361. Op 14 Juli 1920 werd weder voor het
eerst sinds den vrede op de Fransche ambassade te Berlijn de onafhankelijk-
heidsdag gevierd. Hoewel dit van te voren was aangekondigd en verzocht
Was voorzorgsmaatregelen te treffen, opdat de orde niet zou worden verstoord
en demonstraties zouden worden voorkomen, had er een groote oploop voor
de ambassade plaats, werden beleedigingen aan het adres van Frankrijk geuit
en werd de vlag naar beneden gehaald en gestolen. De aanwezige politie bleef
Volkomen werkeloos toezien. — De onder-secretaris van buit. zaken kwam ter-
stond zijn spijt betuigen, terwijl de Rijkskanselier, von Fehrenbach, die te
Spa vertoefde, onmiddellijk een brief aan Älillerand zond van gelijke strekking,
doch waarin tevens voorkwam deze passage: „Le ministre de l\'intérieur a or-
donné que les personnes responsables soient jusqu\' à nouvel ordre suspendues
de leurs fonctions. Le drapeau a été rendu par la police à l\'ambassade; une
enquête minutieuse a été immédiatement ouverte et le principal coupable,
qui a réussi à s\'échapper, est activement recherché, pour être puni avec toute
la sévérité requise.quot; Nadat ook nog de Duitsche zaakgelastigde te Parijs op
den Quai d\'Orsay zijn spijt had betuigd, volgde nog een bezoek van von
Hani el aan de ambassade en bracht een afdeeling Reichswehr van 150 man,
gecommandeerd door een bereden officier von Arnim, de eerbewijzen aan
de vlag. Schorsing en ontslag van politiebeambten en arrestatie van den
hoofddader completeerden het geheel der reparatie-daden. De auteur van do
Chronique des faits internationaux van genoemde Revue merkt hierbij nog op:
»Le gouvernement allemand avait ainsi fait le possible pour s\'acquitter des
diverses réparations, qu\' imposait en pareil cas la loi internationale. Il ne
semble pas, toutefois, que ses prescriptions aient été observées et appliquées
d\'une manière satisfaisante. La troupe allemande, commandée pour saluer
le drapeau français arriva en effet près d\'une heure après l\'heure fixée et en
simple tenue de caserne au heu de la tenue de parade, et en quittant l\'ambas-
sade après le salut du drapeau, les soldats entonnèrent un des chants natio-
nalistes allemands, le Deutschland über alles, sur l\'ordre même de l\'officier
qui les commandait.quot; (vgl. noot 2 op pag 100.)

In plaats van de gecischte strenge straf van 9 maanden gevangenis, kwam de
gearresteerde persoon vrij met 500 R. M. boete.

-ocr page 32-

te stellen op deze maatregelen. Zoo kon der regeering van Polen geen
volle blaam treffen, toen 7 Juni 1927 de Russische gezant te Warschau,
Wojkow, die tevoren elke politie-bescherming had afgewezen,
door een Russisch nationalist werd vermoord. Wanneer niet speciaal
op verzoek van den gezant de bewaking was verminderd geworden,
zou de Poolsche regeering aansprakelijk hebben kunnen worden
gesteld voor de schending van dezen algemeen erkenden regel van
het internationale recht i).

Toch geeft de niet gelijke regeling van deze materie in de ver-
schillende landswetten aanleiding te wijzen op de wenschelijkheid,
dat ook deze, schijnbaar algemeene, regel in eene codificatie van
de diplomatieke voorrechten eensluidend worde geïnterpreteerd.

Vooral treffend is de verschillende zienswijze der auteurs. Sommige.
o. a. J. B. Moore en Hyde, noemen niet het woord inviolability,
doch kennen den gezant een „right of protection of person and
reputationquot; toe. Hyde wijst op de volledige uitwerking van dit
recht in de grondwet van de Ver. Staten van Amerika. Beling
schakelt de inviolabihté geheel uit, daar hij deze slechts bezien kan
uit nationaal-rechtelijk oogpunt, nl. in zóóverre bestaande, als de
nationale wetten deze toekennen 2). O dier wijst op het verschil
van de positie der gezanten in den begintijd der internationale
relaties en thans; hij meent, dat de onschendbaarheid verzwakt is
tot een graad van bescherming, welke echter hooger is dan die, welken
de gewone menschen of de buitenlanders zonder diplomatieke functie
genieten. In het vaststellen van dezen graad is hij onzeker®). Zorn
ziet zelfs in deze bescherming niets bijzonders, constateert niet het
verschil (pag. 35).

Daarentegen houden de meeste andere vast aan den term inviola-
bilité, zich plaatsend op het oude standpunt: „omnis coactio abesse
a legato debetquot;, en dat de persoon van den gezant is: „sainte, sacrée
et inviolablequot;. Ontbreekt de godsdienstige gedachte tegenwoordig,
de beteekenis van den gezant, als vertegenwoordiger van een onaf-

ï) Desniettemin werd de moordenaar veroordeeld tot levenslange gevangenis-
straf en werd door de rechtbank het verzoek om deze straf in eene van vijftien
jaar te veranderen afgewezen, op grond dat het hier een moord op een geacere-
diteerden gezant van een buitenlandsche mogendheid betrof. (Wolfï-bericht
uit Warschau, 25 Juli 1927.)

Zie hiertegenover bl. ö.

„Sans doute 11 sera souvent difficile de déterminer la mesure dans laquelle
un agent diplomatique sera plus protégé qu\'un autre habitant.quot; (pag. 81—82).

-ocr page 33-

hankelijken staat, is er niet minder om geworden. De onschendbaar-
heid, als internationale rechtsregel, is wel in het bijzonder gerecht-
vaardigd door haar doel en door het representatieve karakter van
den gezant.

Eenige andere schrijvers vertroebelen de beteekenis van de on-
schendbaarheid, door daarmede de onttrekking aan de strafrecht-
spraak te verbinden, zooals o.a. Oppenheimi).

Het feit, dat de gezant niet kan gearresteerd worden, vindt slechts
gedeeltelijk zijn grond in de onschendbaarheid, nl. slechts voor
zoover het een
ongemotiveerd preventief arrest betreft; in het andere
geval is het een gevolg van het genoemde bevrijd zijn van de recht-
spraak. In dit verband lijkt ons zeer juist de onderscheiding van
O dier, die na de inviolabilité behandelt de „exemption de la juri-
diction
répressive\'^ 2). De hier geconstateerde verwarring is begrij-
pelijk, daar natuurlijk het verwaarloozen van het recht op immunité
de juridiction, gevolgd door arrest, een
aantasting van de bijzondere
positie van den gezant beteekent. Voor het volgen van de ontwikke-
ling der diplomatieke voorrechten is het echter van belang de rechten,
quot;Welke hij in de praktijk geniet, wel te onderscheiden 3).

Daar in het algemeen de voorrechten worden gegeven in het belang
van de goede verstandhouding en samenwerking der staten, is het
duidelijk, dat zij wegvallen, wanneer de gedragingen van den gezant
niet langer beantwoorden aan het doel waarvoor zij gegeven werden.
Zoo in de eerste plaats, wanneer de gezant samenspant tegen de

Onder inviolability: „They must therefore be afforded special protection
as regards the safety of their persons, and must be exempted from every kind
of criminal jurisdiction of the receiving states.quot; (§ 86)

Later somt hij helaas weder vrijdom van elk arrest op bij de gevolgen van
de inviolabihté.

Al lijkt mij het onderscheid door Beling gemaakt: „Die Unverletzbarkeit
schützt gegen deliktisches, die „Exterritorialitätquot; gegen an sich unberechtigtes
Handelnquot; (pag. 52) te theoretisch en bovendien niet juist.

Beslist onjuist is het onderscheid, dat von Heyking maakt: „L\'inviolabi-
hté est une norme qui concerne les actes des personnes privées jl\'exterritorialitö
est une norme pour le pouvoir public; la première défend une action illégale,
la dernière ne prend pas en considération la légalité ou l\'illégalité de l\'actionquot; ;
ch. I pag. 35. Immers
ongewettigde daden van de autoriteiten, als ongemotiveerd
preventief arrest, vrijheidsbeleinmering, enz., zijn zeker ook een inbreuk op
de
persoonlijke onschendbaarheid, v. Heyking\'s standpunt is te verklaren uit
zijn niets-zeggend rechtsbegrip „exterritorialitéquot; (zie pag. 9, noot 1) en uit zijn
overtuiging, dat de zwaardere straffen bij aantasting der onschendbaarheid
meer berusten op het gevaar voor oorlog, of anderszins, dan op het internationale
recht. (Zie art. 84 Fransche Code Pénal).

-ocr page 34-

regeering of den souverein van het land, waar hij geaccrediteerd is,
of tegen een met dit land bevrienden derden staat. Vele en merk-
waardige gevallen zijn beschreven in de Ganses Célèbres van Ch.
de Martens^). Doen zich dergelijke gevallen uiteraard in den
tegenwoordigen tijd slechts zelden voor, gevallen, waarbij door den
gezant handelingen worden verricht, welke de veiligheid van den
Staat op andere wijze in gevaar brengen, kwamen in den jongsten
tijd nog voldoende voor Het doen vervallen van de immuniteit
is wel te onderscheiden van het vragen om terugroeping van
den gezant, hetgeen ook om andere, politieke, redenen pleegt te
geschieden

Interessant zijn de gevallen van von Görtz en de Cellamare, ge-
arresteerd resp. in 1717 en 1718. (Ganses Célèbres, deel I, pag. 73 en 139.)
In genoegelijken verteltrant beschrijft de Martens de samenzweringen,
waaraan deze gezanten zich schuldig maakten. Hoewel vonGörtzals Zweedsch
gezant geaccrediteerd was te den Haag, werd hij op verzoek van de Engelsche
regeering gearresteerd, daar hij met den gezant van Zweden te Londen, Ghil-
lemberg, samenspande tegen Engeland. Prins de Cellamare, ambassadeur
van den Koning van Spanje bij het Fransche Hof, die op het laatste moment
in de havenplaats, vanwaar hij wilde vluchten, werd gevangen genomen, had
zich op allerlei wijze zeer misdragen, „il avait dégradé sa dignitéquot;, zooals de
Martens zegt. Complotten werden op de meest geraffineerde wijze gesmeed,
doch mislukten meestal. Bij zijn arrestatie wilde de ambassadeur „balbutier
quelques paroles sur Ie droit des gens et les prérogatives de sa personnequot;, zegt
de Martens. Zijn beroep ging natuurlijk niet op, al was een breuk tusschen
Spanje en Frankrijk het gevolg.

2)nbsp;Tijdens het begin van den wereldoorlog Averd vooral in Amerika door
gezanten en gezantschaps-secretarissen misbruik gemaakt van de vrijheid,
welke hun aldaar werd verleend. Zoo volgde de uitzetting van de Duitsche
attachés von Papen, Boy-Ed en von Igel, in verband met spionnage
door hen bedreven, van Graaf Luxburg, die door den Zweedschen koerier
inlichtingen liet overbrengen aan zijn regeering over de route, die Argentijnsche
schepen zouden nemen en de mogelijkheid deze „spurlos zu versenkenquot;, ten-
slotte de bevorderde terugroeping van den Oostenrijkschen gezant Dum ba,
die verdacht werd aangezet te hebben tot staken in Amerikaansche munitie-
fabrieken. In 1915 werd ook de Prins von Reuss, Duitsch gezant te Teheran,
die gewapende benden organiseerde om te vechten tegen de Russen, op grond
van ingevaarbrenging van de onzijdigheid van Perzië, van zijn rechten be-
roofd en uitgezet. Zie speciaal Fauchille voor de moderne gevallen.

3)nbsp;Vgl. de Jackson-case, bij Wharton. Deze Engelsche gezant schreef
in tijdschriften zeer onvriendelijk over den Amerikaanschen president en zijn
echtgenoote. Zoo beschreef hij Mrs. Madison: „she is fat and forty, but
not fair\'|!

Een zeer recent geval is dat van den gezant van Sovjet-Rusland te Parijs,
Rakofski. Deze had, in strijd met de afspraak tusschen Frankrijk en Sovjet-
Rusland, bij verschillende gelegenheden, ook in het openbaar, de bolsjewis-
tische ideeën en de wereld-revolutie sterk gepropageerd, waarop de Fransche

-ocr page 35-

De inviolabilité personnelle alleen valt bovendien weg, in geval
de gezant zelf de gewelddadige handelingen tegen zijn persoon uit-
lokte, of reden gaf voor preventief arrest. Algemeen wordt aangenomen,
dat noodweer blijft toegestaan, zooals bij J. B. Mo ore: „But if a
foreign minister commits the first assault he forfeits his immunity
so far as to excuse the defendant for returning itquot; (§ 657). Deze
Mogelijkheid van noodweer tegen daden van den gezant bewijst
tevens, dat hij wederrechtelijke handelingen kan verrichten, m. a. w.
onder de wetten valt (vgl. pag. 6 e. v.).

Evenzoo zal de gezant moeten dragen de gevolgen van zijn onver-
antwoordelijke daden, door hem uitgelokte tegenmaatregelen en bv.
ook critiek op hem uitgeoefend, naar aanleiding van door hem ge-
schreven artikelen. In deze gevallen kan hij zich niet op zijn on-
schendbaarheid beroepen.

Tenslotte zijn preventieve maatregelen, zelfs arrest, toegelaten,
wanneer de gezant door zijn optreden of daden een bedreiging vormt
quot;^oor de goede orde of de algemeene veiligheid. Natuurlijk moéten
deze maatregelen eerst in het uiterste geval worden toegepast, daar
de onderscheiding tusschen de gevallen van rechtmatig en onrecht-
matig handelen dikwijls moeilijk te treffen is. Hier moeten, behalve
de noodzakelijke vrijheid voor den gezant, de veiligheid van den
Staat en de waardigheid van den gezant evenzeer in het oog worden
gehouden en vergeleken.

Overigens blijft de persoonlijke onschendbaarheid een belangrijk
en noodig prerogatief voor den gezant. Zij wordt zelfs in tijd van
oorlog erkend i), doch dit hangt meer samen met de vraag naar
den duur der privileges, welke later onder oogen zal worden gezien.

(3. De „onschendbaarheid van verblijf.quot;

Deze onschendbaarheid, ook wel franchise de l\'hôtel genoemd
Verklaren wij met Schlicking 2) uit de persoonlijke onschendbaar-

Regcering van de Sovjet-regeering de terugroeping van dezen vertegenwoor-
diger eischte. Het dreigde tengevolge van dezen eieeh tot een breuk te zullen
komen, doch op 10 October 1927 werd Rakofski teruggeroepen, waar-
mede dit incident gesloten was.

Vgl. Coleman Philipson, International Law and the Great War,
Ch. IV, voor de in den wereldoorlog gevolgde praktijk.

Vgl. zijn Gutachten inzake de exterritorialiteit van de Russische handels-
delegatie te Berlijn, later te behandelen op pag. 155 e. v.

-ocr page 36-

heid. Zij is van deze de zakelijke afstraling, verklaard speciaal door
het doel, waarvoor de voorrechten in het algemeen worden gegeven:
de noodzakelijkheid voor den gezant zijne functies in rajheid te
kunnen uitoefenen. Speciaal de archieven, welke in de legatie zijn
ondergebracht, behoeven volledige onschendbaarheid.

De beteekenis van deze onschendbaarheid wordt veelal vertroebeld,
doordat de schrijvers haar als een gevolg van de „exterritorialitéquot;
verklaren (O p p e n h e i m, I, § 390; F. v o n M a r t e n s, II, §§ 12—14,
VattelLorimer^), Foelix^), enz.). Afgescheiden van de ge-
noemde bezwaren tegen het aannemen van exterritorialiteit als bron
van de voorrechten, moet hier nog worden opgemerkt, dat de „invio-
labilité de la demeurequot; geenszins beteekent, dat de legatie niet
onderworpen is aan de wetten van het land. Dat de autoriteiten
van het land niet kunnen binnentreden, nóch eenige daad van staats-
gezag (speciaal in verband met de rechtspraak) kunnen uitoefenen
in het officieele verblijf van den gezant, is niet het gevolg van het
feit, dat de legatie „vreemd gebiedquot; is, doch eenvoudig van de ver-
schillende voorrechten, welke den gezant toekomen, als van zijne
bevrijding van de rechtspraak in het land, waar de missie gevestigd
is. Zoodoende is het ook niet de onschendbaarheid van de legatie,
welke hem, daarin verblijvende, onttrekt aan de macht van de
rechterlijke autoriteit. Bovendien zullen wij zien, dat dikwijls civiele
jurisdictie mogelijk wordt geacht ten aanzien van het gezantschaps-
gebouw. Een geval, als Satow aanhaalt, waarbij ten gevolge van
den tegenstand van den Italiaanschen gezant te Londen de Coroner
geen lijkschouw verrichtte op den in een Londensch hotel dood-
geschoten aangetroffen secretaris van het Italiaansche gezant-
schap (1916) wijst echter wel op de gevolgen van een ruim toe-
gepaste onschendbaarheid van verblijf. Hier werd een wettelijke
regel opzij gezet in het belang van het beginsel van niet binnendringen
van een autoriteit in de legatie of de woningen der officieele personen,
aan het gezantschap verbonden. Dat de wetten van het land wel
degelijk van toepassing zijn op, en berechting mogelijk is van de in
het gebouw gepleegde strafbare daden leert ons duidelijk het geval
van den Rus Nikitschenkow, die in de Russische legatie te

1)nbsp;IV, Ch. VII.

2)nbsp;Institutes I pag. 249.

3)nbsp;Traité du Droit International Privé, vol. I. pag. 417,
4 Guide to Diplomatie Practice, § 287.

-ocr page 37-

Parijs in 1867 den-gezantschapssecretaris Balsch doodschoot, op
verzoek door de Fransche politie in het gebouw werd gearresteerd
en later door het Fransche Hof werd veroordeeld.

De eisch van de Eussische Eegeering tot uitlevering van den
misdadiger, op grond dat de daad gepleegd was op Eussisch grond-
gebied, werd door het Hof afgewezen. (Dalloz, 1866. 1. 283). De
onschendbaarheid van verblijf is slechts bedoeld als eene bescher-
ming voor den gezant, zoodat ook een asylrecht niet kan worden
geconstrueerd, zooals wij later zullen zien. (Vgl. in onzen zin Hall,

Mo ore en Hyde^), welke laatste twee auteurs ook uitsluitend den

naam „Eight of Protection of Domicile and Propertyquot; bezigen.)
Dat de legatie evengoed als de andere huizen onderworpen blijft
aan politie-, hygiene-, of andere algemeene voorschriften, wordt ook
algemeen aangenomen (zie later op p. 43).

Behalve bij een onrechtmatig beroep op een vermeend asylrecht,
kan de onschendbaarheid van verblijf worden opgeheven in de reeds
onder genoemde gevallen, waarbij de veiligheid van den staat,
enz. wordt in gevaar gebracht en kan in het gebouw worden binnen-
gedrongen 2); hier is voorafgaande waarschuwing dikwijls niet noodig,
^elfs soms minder gewenscht (bv. om een complot of vijandige
propaganda te ontdekken).

Tenslotte houdt natuurlijk de inviolabilité ook niet stand, wanneer
door den gezant zelf de hulp van de politie wordt ingeroepen. (Vgl.
Satow § 327).

Tot nu toe werd, behoudens een enkele uitzondering, onder „ver-
blijfquot; steeds verstaan het gezantschapsgebouw. Het is algemeen
aangenomen en trouwens geheel in overeenstemming met het doel
der voorrechten, dat evenzeer, onder gelijke omstandigheden, de
particuliere woning van den gezant onschendbaar is. Er is hier
immers evengoed zakelijke afstraling van de persoonlijke onschend-
baarheid.

Ook de woningen van de leden van het gezantschap, voorzoover

„... it (het gezantschapsgebouw) is to be defended from all outrage; it
is under a peculiar protection of the laws; to invade its freedom is a crime
against the state and all other nationsquot;. (Hyde § 427).

De praktijk is: eerst verzoek, bij weigering omsingelen, bij herhaalde wei-
gering binnendringen van de legatie. Anders Westlake, p. 281, Lawrence
p. 294.

-ocr page 38-

zij officieele functies vervullen, zijn onschendbaar. (Vgl. S a t o w, p. 283,
en Nys). Vrijwel alle andere schrijvers zwijgen over dit onderdeel.
Zouden deze woningen, in verband met hetgeen is opgemerkt over
de zakelijke afstraling, wellicht niet afzonderlijk behoeven genoemd
te worden, de onzekerheid in de praktijk maakt eene duidelijke
uitspraak noodig.

7. Onschendbaarheid der archieven,
van andere officieele of persoonlijke bezittingen,
voertuigen, enz.

Wat de officieele papieren en archieven betreft, wij zagen reeds,
dat voor deze speciaal de „inviolabilité de la demeurequot; noodzakelijk is.
De stukken of brieven zijn echter, ook wanneer zij niet binnenshuis
zijn en dus bv. als correspondentie aan koeriers zijn medegegeven,
volkomen onaantastbaar. Volgt hieruit eenerzijds, dat ook de dragers
zekere voorrechten moeten genieten, anderzijds worden de voor-
rechten zelf niet aan zaken, maar aan personen gegeven, i. c. aan
gezanten. In hoeverre zij zich uitstrekken tot het gevolg, in dit
geval tot koeriers, zal dus hierna worden beschouwd.

Ten aanzien van de archieven moet nog vermeld worden, dat de
onschendbaarheid blijft bestaan, zelfs wanneer, bv. in tijd van oorlog,
de gezantschapspost niet vervuld wordt. Hier duurt dit voorrecht
dus langer dan de privileges in het algemeen. (Vgl, onder
b). Een
voorwaarde is echter, dat ze verzegeld zijn en onder de bescherming
van een anderen gezant zijn geplaatst.

De meeste schrijvers nemen onschendbaarheid ook aan voor andere
bezittingen van den gezant, hetzij in diens qualiteit, of als particu-
lier. Gesproken wordt dan van onschendbaarheid van de „belon-
gingsquot;, of zijn „efïets personnelsquot;. J. B. Moore zondert den tuin
van het gezantschap uit i). F. von Martens zegt, dat tegen-
woordig van „exterritorialiteitquot; voor de vervoermiddelen van den
gezant geen sprake meer is; dit naar aanleiding van het oude geval,
dat door Ch. de Martens in zijn Causes Célèbres wordt genoemd,
betreffende de karos van den gezant van Frankrijk te Eome, welke
werd aangehouden en onderzocht, omdat er zich Napolitaansche

1) § 658. „The immunities of the domicile do not extend to the annexed
garden.quot;

-ocr page 39-

bannelingen in bevonden (1655) In zijn college over „les immunités
diplomatiquesquot; voor de Académie de Droit International (1925) gaf
Sir Cecil Hurst als zijn meening weer, dat al die goederen aan de
locale jurisdictie onttrokken zijn, die de gezant noodig heeft voor
de uitoefening van zijn functie, dus ameublement, geld op de bank
voor zijn verblijfkosten, enz.

Deze beperldngen van de zakelijke onschendbaarheid en het
onderscheid tusschen de goederen, welke wel en welke niet moeten
geacht worden onschendbaar te zijn, zijn niet gemotiveerd. Men
verwarre niet de onschendbaarheid met de bevrijding van de recht-
spraak. Alle bezittingen van den gezant kunnen speciaal worden
beschermd. Dat, indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen,
de onschendbaarheid ook hier wegvalt, wordt duidelijk geïllustreerd
door het bovengenoemde geval met de karos.

Nog moet een strijdvraag op het punt van de onschendbaarheid
behandeld worden. Wanneer is een aantasting van den gezant, zijn
huis of zijn goederen, een inbreuli op de diplomatieke onschendbaar-
heid? Moore zegt: „Ignorance of the diplomatic character does not
excuse an officer who violates such immunities by arresting the
person possessing themquot; 2). Zoo ook Hyde. Vattel daarentegen
zegt, dat het niet bekend zijn met de hoedanigheid van den persoon
de daad tot een gewone daad stempelt, welke de autoriteiten volgens
bet gewone recht kunnen berechten. Ten aanzien van het huis acht
Moore bekendheid met het officieele karakter noodig, ml de speciale
sanctie in werking treden. Hij noemt het interessante geval, waarbij
een aanslag op den gezant werd verondersteld, doch slechts bleek
geschoten te zijn op een gebrandschilderde ruit van de woning van
den gezant, terwijl aan den dader niet bekend was, dat er een ge-
zant woonde.

Het lijkt gewenscht elk geval op zich zelf te beschouwen en niet
te spoedig onbekendheid met de qualiteit van den gezant of zijn huis,
enz. aan te nemen.

Bevrijding van de strafrechtspraak.

kSatow, Oppenheim e. a. zien in de gerechtelijke immuniteit

1) Causes Célèbres, II, pag. 371.
IV, § 659.

-ocr page 40-

een gevolg van de persoonlijke onsckendbaarheid, welke volgens
hen als het ware de bron van alle diplomatieke voorrechten is.

Reeds wezen wij erop, dat onder ,,inviolabilitéquot; eenvoudig moet
worden verstaan een verhoogde graad van bescherming, welke dik-
wijls door speciale sancties wordt bevestigd. Het is een apart voorrecht
den gezanten gegeven, geen abstract verzamelbegrip, dat ook niet
zou passen in dit onderdeel van het internationaal recht. Het doel,
waarvoor de „immunité de juridiction pénalequot; wordt gegeven, is
wel hetzelfde, als waarvoor de „inviolabilitéquot; wordt toegekend, doch
dit privilege wijkt geheel in de gevallen boven genoemd, terwijl de
bevrijding van de strafrechtspraak onder alle omstandigheden blijft
bestaan, tenzij dan in het eene geval, waarbij de regeering, welke
de gezant vertegenwoordigt, toestemming heeft gegeven tot afstand
van de immuniteit. Wat ook de gezant misdoet, hij.blijft bevrijd
van de jurisdictie van het land van verblijf, in het belang van de
vrije uitoefening van zijne functies i); preventief arrest, meestal
gevolgd door uitzetting of terugroeping, is dan het eenige mogelijke
gevolg. De praktijk toont dus aan, dat de inviolabilité en de immunité
de juridiction pénale twee gescheiden voorrechten zijn. (Vgl. Odier.)

Dat voor afstand van deze immuniteit de toestemming van de
regeering, welke de gezant vertegenwoordigt, noodig is, berust juist
op het feit van de vertegenwoordiging. Zooals de Amerikaansche
„Instructions to Diplomatic Officersquot; het kernachtig uitdrukken:
„Neither can he waive his privilege, except by the consent of his
government; for it belongs to his office, not to himself.quot; Waarop
nog volgt: „It is not to be supposed, that any representative of this
country would intentionally avail himself of this right to evade
just obligationsquot;, hetgeen dus op de immunité de juridiction civile
betrekking heeft. Het belang van den afstand en het vereischt zijn
van de toestemming zullen daar nog duidelijker uitkomen.

Laurent, Fiore, Pascal, e. a. zijn felle bestrijders van deze

1) Hoewel Vattel zeer juist beide voorrechten uiteen houdt, laat hij toch
bestraffing van den gezant toe, wanneer deze een aanslag pleegt op den vorst.
Ook Wheaton wil, in overeenstemming met verschillende Engelsche rechts-
geleerden, bestraffing van den gezant in ernstige gevallen, doch niet de dood-
straf. De uitzonderingen, welke andere schrijvers constateeren, zijn slechts
uitzonderingen op de onschendbaarheid. Odier vergist zich nog in den tegen-
overgestelden zin, als hij schrijft: „Même dans les cas les plus graves, l\'inviola-
bilité fut toujours assurée aux diplomates.,.quot; en bedoelt het onttrokken zijn
aan de rechtspraak.

-ocr page 41-

immuniteit, die volgens hen „impunitéquot; beteekent. Laurent zegt:
Mli\'immunité de la juridiction criminelle signifie impunitéquot; (tome
III § 81). Bij hem en de andere schrijvers is een sterke overdrijving
te bespeuren. Dat de gezant immuun is, beteekent geenszins rechte-
loosheid en straffeloosheid. In de eerste plaats zagen wij, dat de regee-
ring voor zijn vertegenwoordiger afstand kan doen van de immuni-
teit, zoodat deze in het land, waar hij is, kan worden veroordeeld,
Daar echter deze afstand alleen zal worden gedaan in ernstige ge-
vallen en het tegenwoordig wel zelden meer voorkomt, dat gezanten
misdaden begaan, is deze mogelijkheid meer theoretisch i). Doch de
tweede methode, welke in de praktijk steeds toepassing vindt, is het
bewerken van de terugroeping van den gezant en de bevordering
van de rechtspleging in het land van den gezant. In dit verband is
het goed nog eens op te merken, dat inderdaad de immunité de
luridiction niet beteekent, dat de wetten van het land niet op den
gezant van toepassing zijn (vgl. blz. 9 noot 1), slechts de recht-
spraak en de sancties blijven verre van hem (en dit, zooals wij zagen,
nog niet altijd).

Al is het waar, dat het de oude tijden met de vorstelijke willekeur
Waren, welke deze immuniteit onmisbaar maakten, niet minder waar
is het, dat, indien de immuniteit geheel werd afgeschaft, zeer gemakke-
lijk een dergelijke willekeur weder in de hand zou worden gewerkt.
Een op belangrijke politieke momenten tegen den gezant aange-
vangen proces zou voor hem een ernstige belemmering kunnen
heteekenen. Voor de ontwikkeling der verhoudingen tusschen de
staten zou dit zeer ongewenscht zijn 2).

^^ De bevrijding van de burgerlijke rechtspraak.

Het onttrokken zijn aan de civiele jurisdictie dateert, evenals die
betreffende de strafrechtspraak, van de instelling van de vaste ge-

Een dergelijk geval met een gezant is mij uit den lateren tijd niet bekend,
wel betreflende familieleden of gevolg van den gezant. Zie het bekende geval
Carlo Waddington, den zoon van den Chileenschen gezant te Brussel
in 1906, Oppenheim § 404.

Zoo ook de Codificatie-commissie van den Volkenbond. — Het decreet
betreffende de voorrechten van de gezanten, enz. in Sovjet-Rusland houdt
ook weder volledige immuniteit in. — Een middenweg, door Luigi Borsari
Voorgesteld, waarbij het onderzoek in het vreemde land, de berechting in het
eigen land zou moeten geschieden, lijkt niet practisch, of soms onnoodig, daar
dit toch reeds geschiedt.

-ocr page 42-

zantschappen. Wel heeft het geruimen tijd geduurd, voordat allerwege
deze immuniteit als erkend internationaal recht werd beschouwd i).
De Sinner zegt, dat deze regel eigenlijk eerst in de 19e eeuw
geconsolideerd is. Gevallen als van Baron von Wrech, den ge-
zant van
Hessen-Kassei te Parijs (1772), toonen inderdaad aan, dat
wel het begrip van deze immuniteit bestond en zij ook reeds in den
beginne werd toegepast, doch dat de uitzonderingen hier den regel
nog niet bevestigden 2). Sindsdien is de praktijk vrijwel eensgezind
in het toekennen van deze rechten, met inachtneming nochtans
van bepaalde uitzonderingsgevallen 3).

1)nbsp;Ten gevolge van het arrest wegens schulden van den Russischen ambassa-
deur Matueof te Londen (1708) werd tijdens de regeering van koningin
Anna de bekende wet uitgevaardigd, waarbij met zware straffen Averden
bedreigd degenen, die een proces aanspannen of gelijke handeling ondernemen
tegen een gezant. (Vgl. de Statutes of the Realm. 7quot;. Annae, Ch. 12).

Later is vrijAvel het zelfde gestipuleerd in de wetten van de U. S. A., waarin
ook dergelijke vonnissen worden krachteloos verklaard. (Zie Hyde § 435).
Voor Frankrijk is er het decreet van 13 ventôse An II.

2)nbsp;De Fransche regeering verdedigde zich, bij monde van den Duc d\' Ai g u i 1-
lon, met een verAvijzing naar het doel der voorrechten, zoodat z. i. aantasting
der goederen geoorloofd moest Avorden geacht. Tevens Averd de inbeslagneming
gerechtvaardigd op grond van het vrijAvillige contract, door den gezant aanp-
gaan. Toch zijn door de .regeering excuses aangeboden voor de verhindering
van het vertrék van den gezant, Avelke verhindering door haar Avas uitgevoerd
met het oog op de onbetaalde persoonlijke schulden.

3)nbsp;Het arrest van het Hof van Cassatie te Parijs van 19 Januari 1891 ver-
klaarde „dans l\'intérêt de Ia loiquot; nietig een arrest van het Hof van Parijs,
Avaarbij de Seine-Rechtbank competent Averd verklaard kennis te nemen van
een persoonlijke vordering wegens huurschuld tegen den gezantschapsraad
van de Belgische legatie graaf Errembault de Dudzeele.

De conclusie van den advocaat-generaal bevat eene historische uiteenzetting
van de
ontAvikkeling van de immunité de juridiction civile en van vorige arresten
van Fransche hoven. De afwijkende uitspraken van de rechtbank en het Hof,
Avelke hier gecasseerd Averden, Avaren Avaarschijnlijk te Avijten aan het in den
beginne onbekend zijn met het officieele karakter van de verAverende partij,
Avelke verstek had laten gaan. Doch t. a. v. de immunité zelve concludeerde
de advocaat-generaal als volgt: „Mais la Cour, ce me semble, devra résoudre,
du moins implicitement, la question de savoir s\'il y a lieu de distinguer, quant
à l\'immunité de juridiction, entre les actes accomplis par l\'agent diplomatique
comme représentant son gouvernement et les actes qu\'il n\'accomplit que comme
personne privée. Nous vous proposons de ne pas vous arrêter à cette distinction.
Si chaque fois que l\'agent diplomatique agit comme homme privé, il tombe sous
la juridiction des tribunaux français, ses créanciers, pour peu qu\'il en ait, le
traqueront sans miséricorde et pourront entraver tantôt par des demandes
légitime^, tantôt par de mauA-aises chicanes, l\'exercice de sa mission; on retombe
ainsi dans l\'inconvénient que le droit des gens voulait éviter: „ne impedi-

atur legatioquot;.quot;nbsp;. , , tr inbsp;^

Dienovereenkomstig luidde het arrest van het Cassatie-hof: „Vu Ie décret

-ocr page 43-

Ondanks deze eenstemmigheid in de praktijk, zijn de auteurs hope-
loos verdeeld, constateert de Sinner i). Dit was in 1906, en sinds-
dien is de drang tot afschaffing of beperking van deze immuniteit

de la Convention Nationale du 13 ventôse An II, défendant à toute autorité
constituée d\'attenter en aucune manière à la personne des envo3\'és des gouver-
nements étrangers; attendu qu\'une des conséquences du principe rappelé
dans le décret survisé est que les agents diplomatiques des Puissances étran-
gères ne sont pas soumis, en règle générale, à la juridiction des tribunaux
français; attendu que cette immunité doit s\'étendre à toute personne faisant
effectivement partie de la légation...quot;. (Dalloz, Rec. gén. 1891. 1. 9.).

Evenzoo werd geen beslag (derden arrest) mogelijk geacht voor schulden
van een gezant. De president van het Tribunal civil de la Seine motiveerde
in eerste instantie: „Attendu que Morla justifie de sa quahté de ministre
plénipotentiaire de la Répubhque de l\'Equateur en France, que comme tel il
n\'est pas soumis à la juridiction des tribunaux français et qu\'il déclare ne pas
consentir à accepter cette juridiction;... que, s\'agirait-il d\'intérêts privés, il
est constant que les meubles des agents diplomatiques de l\'étranger suivent
la personne des agents et leur sort; que, dans ces conditions, les saisies-
arrêts faites par Breihl au préjudice de ]\\Iorla n\'ont pu valablement procéder...quot;
Het Hof van Appel bekrachtigde bij arrest van 8 Augustus 1900 deze uitspraak,
»considérant qu\'il n\'y a pas lieu de rechercher Quelle est la nature des créances
dont le recouvrement est poursuivi contre un agent diplomatique; qu\'aucune
distinction ne peut être faite entre le caractère public et le caractère privé
de l\'agent, sans violer la règle générale de l\'immunité diplomatique.quot; (Dalloz,
Rec. gen. 1902. 2. 393).

Uitdrukkelijk werd voorts bij deze gevallen geconstateerd, dat alleen bij
afstand
de immunité wijkt:

„L\'incompétence des tribunaux français en cette matière, étant fondée sur
le besoin de l\'indépendance réciproque des différents Etats et des personnes
chargées de les représenter, ne peut fléchir que devant l\'acceptation certaine
et régulière que feraient lesdites personnes de la juridiction de ces mêmes
tribunauxquot;. Zooals in den tekst verderop blijken zal, is de afstand volgens
de regels geschied, wanneer de toestemming van de regcering ervoor ver-
kregen is.

In gelijken zin de vonnissen, genoemd in de aanteekening onder het vonnis
van het Tribunal civil de la Seine van 23 Maart 1907 (Dalloz, 1907. 2. 281)
en dit vonnis zelf: geen onderscheid in de natuur van de actie; steeds immu-
nité de juridiction civile. En het arrest van het Cour d\'Appel de Paris van 25
April 1907: niet-ontvankelijkverklaring van een vordering tot echtscheiding.

Corn, van Bijnkershoek aanvaardt deze immuniteit, al wijdt ook
hij reeds eenige woorden van bedenking aan dit recht, dat niet volledig aan het
doel der voorrechten beantwoordt. Pradier-Fodéré brengt op blz. 329
zijn meening op deze wijze over: „Doit-on souffrir que dans les contrats particu-
liers, qui n\'ont aucun rapport avec son ambassade, il dupe nos sujets en vrai
filou, et qu\'il emporte chez lui leur bien et leur argent...?quot;

Zoo vestigt ook Pi n h ei roquot;-Fer rei ra de aandacht op de consequenties:
moet de Staat soms de door een vreemden gezant gedupeerde burgers schadeloos
stellen? Maar ook voor het doel gaat deze immuniteit te ver, die „n\'a aucun
rapport avec le motif qui est le seul fondement de toute immunité diplomatique,
et il n\'est pas vrai que d\'assujetter les ministres étrangers aux tribunaux du

-ocr page 44-

er niet minder op geworden; blijkbaar met succes, want er zijn nu
verscheidene vonnissen te citeeren, waarbij inderdaad de nieuwe
richting wordt ingeslagen. Voor de Italiaansche praktijk in de jaren
1915 en 1922 verwijzen
Avij naar de Rivista di diritto internazionale
1915, p. 215 en 1924, p. 173^). Fauchille noemt nog een vonnis

pays, il doive en résulter le moindre préjudice à la bonne harmonie entre les
deux nationsquot;. (§ 216 Précis.)

Laurent neemt den strijd ook tegen deze immunité met felheid op. „Non
pour être libre, il n\'est point nécessaire que l\'ambassadeur soit affranchi de
toute loi, qu\'il puisse contracter des dettes sans les payer, qu\'il puisse assassiner
et adultérer à son aisequot;. (§ 15, pag. 19).

„L\'immunité, telle que Montesquieu et Vattel la justifient, implique
un état social qui a été détruit par la révolution de 1789. Elle n\'a plus de
raison d\'être dans une société où la justice n\'est plus dans la main des roisquot;
(§ 17, pag. 25).

„L\'immunité de la juridiction civile conduit à l\'absence, disons mieux, au
déni de justice, c\'est à dire à un crime!quot;((§ 81, pag. 157).

Zijn uitspraak komt hierop neer: „II y a quelque chose de plus sacré encore
que le droit d\'ambassade, c\'est la justicequot; (§ 16, pag. 21) en „l\'empire de la
justice ne soit jamais suspenduquot; (pag. 23), waarbij de opportuniteit van het
recht en de rechtsvoorschriften en speciaal de doelmatigheid van de diplomatieke
voorrechten geheel door hem worden over het hoofd gezien. (Vgl. von Heyking
pag. 44).

Espcrson behoort tot.de gematigden, die niet de immunité de juridiction
in haar geheel verwerpen, maar beperken: „Siccome adunque l\'unico scopo
delle prerogative degli agenti diplomatic! è di render sicuro il loro ufficio, ne con-
segue che la indipendenza dalla giurisdizione territoriale debba senza dubbio
annoverarsi fra i loro diritti fondamentali, ma unicamente in quella misura
che è strettamente indispensabile onde si raggiunga tale scopo, che è necessaria
cioè per liberamente adempiere alla loro missione.quot; (Diritto diplomatico t. I.
§ 150 e. v). Vgl. Po litis en de in de noot onder het vonnis van het Tribunal
civil de la Seine van 23 Maart 1907 op biz. 282 (Dalloz 1907. 2.) door hem
genoemde schrijvers, die uitdrukkelijk de immunité beperken tot officieele daden.

Pradier-Fodéré wijst, in tegenstelling met Pinheiro-Ferreira, op do
mogelijkheid een gezant zelfs gedurende zijn functie in zijn eigen land te dag-
vaarden en op de verschillende inperking, welke de immunité de juridiction
civile reeds heeft ondergaan.

D u p u i s, ten slotte, verdedigt zelfs eene absolute immunité de juridiction civile
in zijn aanteekening onder het arrest van het Cour d\'Appel de Paris van 8 Aug.
1900 (zie noot 3 op pag. 26—27) : „C\'est... à bon droit, que la jurisprudence refuse
de limiter l\'immunité aux litiges nés à l\'occasion de l\'exercice des fonctions.quot;

1) Het arrest van het Cassatiehof van Rome van 31 Januari 1922 zegt in
het kort: „II rappresentant« di uno Stato estero è soggetto alla giurisdizione
civile del Regno per tutti gli atti per i quali la competenza dei nostri tribunal!
è ammessa secondo il diritto comune (art. 105 Codice di procedura civile),
a meno che abbia agito in rappresentanza dello Stato estero o per incarico del
suo Governo.quot; Van de motiveering verdienen vooral de volgende passages de
aandacht: „La immunità assoluta, avanzo di periodi storici ormai chiusi e di
dottrine politiche sorpassate, è contraria alla giustizia ed alla logica giuridica.

-ocr page 45-

van de gemengde rechtbank te Alexandrië van 1914, dat den gezant
justiciabel verklaarde voor schulden, aangegaan vóór de vervulling
van zijn post. Moore geeft de praktijk van de Vereenigde Staten
weer, waaruit blijkt, dat deze wisselend is^). Daarentegen volgt
het Russische decreet van 30 Juni 1921 geheel den ouden weg en
verklaart art. 3, dat de gezanten onttrokken zijn aan de civiele en
de strafrechtspraak.

De tegenstand tegen deze onttrekking aan de burgerlijke recht-
spraak is over het algemeen heviger, dan die tegen eene volledige
onttrekking aan de strafrechtspraak. Inderdaad zal de onbelemmerde
uitoefening van de diplomatieke functies eerder in gevaar komen,
quot;Wanneer de gezant wegens een strafbaar feit veroordeeld en gevangen

Gli atti clie l\'agento diplomatico compie fuori della sfera delle sue funzioni
Pubbliehe, non riflettono l\'esercizio della sovraniti, non costituiscono una
manifestazione dell\' attivitó, del governo, che l\'agente rappresenta, non sono
atti estraterritoriali del governo stesso, e pereió non è neeessario che siano
difesi dal principio dell\' immunita, ma sono invece soggetti alla legge delluogo.
I\'er essi conserva vigore, e bene a ragione, il principio della territorialita della
legge. ...Non è ammissibile che un ministro od altro agente diplomatico straniero
Possa contrarre debiti e non soddisfarli, stipulare contratti e non adempierli,
ed invocare Ie nostre legge soltanto a suo vantaggio, respingendone poi l\'appli-
cazione a suo danno. Anzi è da ritenere, che meglio riesca a tutelare la propria
dignita ed il proprio prestigio e quello del suo governo, facendo onore ai proprii
impegni e prestando ossequio alle leggi civili del paese, presso il quale è accre-
ditato, piuttosto che rifugiarsi in una specie di asilo immorale con l\'mvocare
un privilegie, che è necessariamente limitato dallo scopo per cui è concesso
e che, esteso fuori di cotesto confine, diventa incompatibile con i principn del
diritto pubblieo moderno e non è neppure imposto come una necessita di ordine
politico.quot;

Dit tusschenstandpunt ten aanzien van de immunité de juridiction civile, dat
echter ook in Italië niet van bestrijding verschoond bleef, lijkt ook ons „scien-
tificamente esatto, praticamente opportunoquot;.

Ook het arrest van het Cassatiehof van 20 April 1915 zegt duidelijk, dat de
immunité de juridiction niet voor
privé-daden geldt. Tevens is de uitspraak
in het tweede lid van onderstaand citaat van belang (zie pag. 61, noot 2):

„L\'immunit^i personale degli agenti diplomatici si riferisce agh atti che com-
piono neir esercizio delle loro funzioni, mentre per gli atti compiuti in qua-
lita di privati essi possono essere convenuti dinanzi all\' autorita giudiziaria
italiana, allorchè si verifichino gli estremi delFart. 105 Codice proc. civ.

Tali privilegi perö non si possono riconoscere se non a coloro che veramente
i-appresentano il potere sovrano e che sono i veri investiti della funzione diplo-
inatica, non a coloro.che li coadiuvano, ai quali spettano soltanto quando si
trovino ad esercitare Ie funzioni dei loro capi.quot;

In het geval van Mr. Jay, 1874, werd de immuniteit geweigerd, daar
deze is „reserved for more important and delicate occasionsquot;. In het geval-
Bartholomei constateerde de Secretary of State „clearly a violation of
diplomatic privilegesquot; (1881), enz.

-ocr page 46-

gezet kan worden, dan wanneer tegen hem een proces over een schuld
woidt aangespannen 1). Hij kan zich hier zelfs laten vertegenwoordi-
gen, waardoor elke stoornis in zijn officieele bezigheden wordt ver-
meden. Wel zal er voor moeten worden gewaakt, dat elke actie
betreffende officieele aangelegenheden wordt uitgesloten, hetgeen
bijvoorbeeld kan worden bevorderd door een dergelijke actie streng
strafbaar te stellen, en voor te schrijven dat de eischer zal hebben
te bewijzen, dat eene transactie
niet door den gezant als zoodanig
is verricht. Bovendien zal steeds gijzeling voor persoonlijke schulden
onmogelijk moeten worden gemaakt.

Het lijkt vreemd — met allen eerbied voor zijn weerstand tegen
de geheele afschaffingspogingen —, dat Cecil Hurst, die zelfs ge-
deeltelijke beperking van de immunité de juridiction criminelle be-
pleit, hier geen enkele uitzondering wil toelaten, behalve de later
te noemen uitzondering betreffende de onroerende goederen 2).

In verband met de tallooze misbruiken van deze immuniteit, die
wel allerminst geschikt zijn om de diplomatie haar hooge aanzien te
doen behouden, en evenmin de ontwikkeling der relaties tusschen de
staten kunnen bevorderen, lijkt eene
heferhimj, niet afschaffing,
gewenscht

Om het gewoonterecht betreffende deze immuniteit te beschrijven,
nemen wij den meest voorkomenden vorm, d. i. eene, beperkt door
zekere uitzonderingen. In het algemeen echter is, evenals dit bij
de bevrijding van de strafrechtspraak het geval was, ook hier
weder afstand mogelijk, met toestemming van de regeering, welke
de gezant vertegenwoordigt. Vat tel schijnt deze toestemming niet
noodig te achten bij afstand van deze immuniteit, voor zoover de
gezant als
eischer optreedt.

Het Institut de Droit International stelde zich in 1895 op het
standpunt, dat afstand in het algemeen een zaak is, welke de regee-
ring aangaat, daar de voorrechten uitsluitend zijn gegeven in het
belang van den staat. Het gevolg van deze vaststelling was echter
niet, dat afstand
na toestemming als uitzondering werd opgenomen,
maar dat deze uitzondering geheel werd geschrapt! Redeneerend

1)nbsp;Vgl. pag. 28 noot 1 en pag. 182 e. v.

2)nbsp;Cursus 1925 van de Académie de droit international.
Vgl. de opvatting van de Codificatiecommissie verderop.

-ocr page 47-

evenals het Institut, achten de meeste auteurs ook voor afstand
van de immunité de juridiction civile toestemming noodig i).

Voorzoover de toestemming noodig is, blijft nog de vraag open, of
deze uitdrukkelijk moet zijn, of geacht wordt inbegrepen te zijn in
het verschijnen van den gezant voor den rechter. Hall en Diena
staan op het laatste standpunt, overwegende, dat dit een inwendige
questie tusschen den gezant en zijn regeering betreft, en dat men in
den eerste steeds den vertegenwoordiger van den staat zien moet,
dus handelend volgens den ml van die regeering.
Zoo ook Politis
(zie het onderschrift op pag. 282 van Dalloz, Rec. pér. 1907. 2).
De meeste schrijvers zijn de andere meening toegedaan. Zoo was ook
de Fransche praktijk eensgezind, doch met het arrest van het Hof
Van Cassatie van 26 Januari 1914 slaat zij eene andere richting in,
door toestemming te
veronderstellen „dans un débat privéquot; (Dalloz,

1916. 1. 66).

Een oplossing van het vraagstuk van den afstand zal in samen-
hang met dat van de bevrijding van de rechtspraak in het algemeen
Baoeten worden gevonden (vgl. hoofdstuk IV).

Over de gevolgen van den afstand zijn de meeningen wederom
verdeeld. In de eerste plaats bestaat er meeningsverschil over de
vraag, of nu ook tegen een gezant, die als
eisclier optreedt, een eisch
in reconventie kan worden ingesteld. Cecil Hurst en de Codifi-
catiecommissie van den Volkenbond antwoorden bevestigend 2);
Bluntschli meent in anderen zin te moeten beslissen. In het alge-
ineen acht men den gezant, die in rechte optreedt, gebonden aan
alle regels van de procesorde. Een tweede vraag betreft de al of met
Mogelijkheid van executie van een tegen den gezant verkregen vonnis.
Zorn beantwoordt deze vraag bevestigend. Ook Fauchille staat
dan executie toe, doch niet op de „noodigequot; goederen. Daarentegen
ontkennen Bluntschli en Bonfi Is-Gr ah elke mogelijkheid van
executie en meent ook Edw. D. Dickinson^), dat het vonnis

De Fransche arresten bevatten regelmatig eene passage, overgenomen
van het arrest van 19 Jan. 1891, zie noot 3 op pag. 26—27, betreffende het
■\\vijken van de immunité bij een „acceptation certaine et réguUèrequot;. De conse-
quenties van een doorgevoerde ^toepassing van dezen eisch van speciale toe-
stemming van de regeering voor
alle gevallen van immunité de juridiction
eivile blijken in het meergenoemde vonnis van 23 Maart 1907, dat ook op dit
punt bestreden wordt door Politis (vgl. noot 2 op pag. 51).

Zoo ook arrest Cour de Cass. 26 Jan. 1914. Dalloz, 1916. 1. 66.

Waiver of State Immunity in American Journal of Intern. Law, 1925.

-ocr page 48-

eerst kan ten uitvoer gelegd worden bij liet einde van de missie

Zoolang de regel is, dat de gezant niet kan vervolgd worden voor
zijn privé-schulden, doet de vraag zich nog voor, hoe de schuldeischers
hun recht kunnen verkrijgen. Meestal neemt men aan: langs diploma-
tieken weg. Von Martens vraagt, of dit wel juist gezien is, daar
de Minister van Buitenlandsche Zaken toch niet over het recht kan
beslissen. Daarom lijkt de laatste zin van art. 12 van het „Reglement
sur les immunités diplomatiquesquot; (Cambridge 1895) zeer juist. Hij
luidt: „Le demandeur pourra s\'adresser au tribunal de la capitale
du pays du ministre, sauf le droit du ministre de faire preuve qu\'il
a un autre domicile dans son pays.quot;

Behalve de hier behandelde afstand zijn er nog andere, in de prak-
tijk erkende uitzonderingen op de immunité de juridiction civile.
Heb zijn de volgende:

a. Acties betreffende onroerende goederen.

Wij kunnen daarlaten, of Behr gelijk heeft, die de reden, waarom
deze uitzondering algemeen is aangenomen, gelegen acht in het feit,
dat het voor den gezant voordeeliger is zich te onderwerpen aan de
rechtspraak van het land, waar de onroerende goederen gelegen
zijn 2), of dat naar den regel van het internationaal privaatrecht.
eenvoudig ook hier geldt de lex rei sitae; geconstateerd worde, dat
algemeen deze uitzondering op de immunité de juridiction civile
bestaat.

Slechts op één punt zijn de schrijvers het oneens en is ook de
praktijk niet eenstemmig. Sommige auteurs (o. a. Calvo, v. Liszt,
Zorn) strekken deze uitzondering ook uit tot de legatie, andere, als
Fauchille, Vattel, Cecil Hurst, behouden de immuniteit wel
voor de officieele goederen, als dè legatie of de officieele woning. Het
Institut de Droit International schrapte deze uitzondering op de
uitzondering (art. 16, 2®), daar, volgens Roquin, toch ook tegen
den Staat reëele acties mogelijk zijn; het breidde de uitzondering
zelfs uit tot alle reëele acties. Daarentegen bevat art. 27 van de

1)nbsp;Volgens Politis (aant. op vonnis tribunal civil de la Seine, Dalloz, 1907.
2. 283) achten de meeste schrijvers, in overeenstemming met Fauchille,
executie mogelijk op de goederen, welke de gezant bezit „sous une autre
relation que celle de ministrequot;.

2)nbsp;Behr, blz. 46.

-ocr page 49-

Amerikaansclie codificatie van dit onderwerp weder de uitzondering
op de uitzondering, en sluit zoowel het huis als de legatie van de
rechtspraak van het land uit.

b.nbsp;Acties wegens handelszaken.

Vrijwel algemeen neemt men aan, dat een gezant, die naast zijn
diplomatieke functies een nevenberoep uitoefent, bestaande in
handelsaangelegenheden, wel voor deze zaken onderworpen is aan de
rechtspraak van het land, waar hij verblijft, resp. waar de trans-
actie geschiedde. De Engelsche praktijk is anders; behalve in het
geval van onroerende goederen, wordt geen enkele afwijking van de
immuniteit in deze aangenomen. In overeenstemming daarmede ook
de rechtsgeleerden Westlake en Cecil Hurst, van welke de
laatste zijn meening aldus motiveert, dat, voor het geval de ontvan-
gende regeering den gezant de uitoefening van een nevenberoep
niet heeft verboden, deze ook aan de civiele jurisdictie in haar vollen
omvang is onttrokken. Met Phillimore en Zorn komt het ons
voor, dat eerder algemeen dient te worden vastgelegd, dat de gezant
2ich niet met handel mag bezighouden, en dat, zoolang dit nog niet
een algemeene regel is, de gezant voor dergelijke daden onderworpen
blijft aan de rechtspraak van het land, waar de missie gevestigd is i).

c.nbsp;Indien de gezant tegelijk onderdaan is van den ontvangenden
staat.

Von Martens neemt in dit geval een uitzondering op de immu-
nité de juridiction civile aan. Volgens ons voornemen (vgl. pag 13)
zullen wij de positie van den gezant, die tegelijk onderdaan is van
den ontvangenden staat, in eene afzonderlijke afdeeling
d behan-
delen.

d.nbsp;Indien bij het contract de uitvoering van een verplichting in
het land, waar de missie gevestigd is, is bedongen.

Bij verschillende auteurs wordt nog deze uitzondering vermeld
in het Amerikaansche codificatie-ontwerp van 1925 is deze

De Engelsche praktijk vindt haar grond in de Diplomatic Privileges Act
Van 1708 (Queen Ann). De codificatiecommissie van den Volkenbond acht
met het Institut do Droit International (art. 16, 1« Cambridge) en met de
meeste auteurs deze uitzondering noodig en logisch.

-ocr page 50-

vastgelegd: art. 27. 3 i). Zoo kunnen vele acties, voortkomend uit
persoonlijke handelingen, onder de plaatselijke jurisdictie vallen en
nadert men op deze wijze een algemeene uitzondering voor privé-
daden. Een koop- of huurschuld is een verplichting, welke volgens
het contract in het land zelve moet uitgevoerd worden. Hierop
baseert zich ook de meening van de Duitsche regeering, dat retentie-
recht bestaanbaar is op goederen van den gezant 2), terwijl in het
geval-von Wrech (zie blz. 26) de Fransche regeering zich gedeel-
telijk op dit standpunt stelde. De Codificatie-commissie van den
Volkenbond sluit zich aan bij het Amerikaansche codificatie-ontwerp .

Het bevrijd zijn van den getuigplicht.

Wij moeten onderscheiden tusschen getuigenis in zaken, welke de
officieele daden van den gezant betreffen, in civiele zaken en in straf-
zaken. Het bevrijd zijn in het eerste geval is logisch en dient strikt
gehandhaafd te blijven. In de twee andere gevallen staat de zaak
anders.

Algemeen neemt men aan, dat de getuigenis van den gezant hier
kan gevraagd worden, maar slechts met inachtneming van zekere
vormen. De gezant kan niet gedwongen worden voor den rechter
te verschijnen, maar hij moet aan den rechter-commissaris, die hem
in zijn woning opzoekt, getuigenis op schrift geven Oppenheim
laat in dit geval, dus wanneer de vormen in acht genomen worden,
den gezant nog de vrijheid te weigeren 5).

In strafzaken heeft een dergelijke wijze van getuigenis afleggen
weinig waarde in die landen, waar de getuigenis in het bijzijn van den
beklaagde voor de rechtbank vereischt wordt. In die gevallen neemt
de Amerikaansche praktijk dan ook aan, dat de minister van buiten-
landsche zaken den gezant toestemming moet verleenen te ver-
schijnen voor de rechters. De weigering van den Nederlandschen

1) Het artikel spreekt echter van „...if it has expressly stipulated that the
obligation must be fulfilled in the country where...quot;

Volgens de Pruisische regeering vloeide dit recht uit het contract voort.
Hyde acht retentie niet mogelijk wegens de inviolabihty of property; Moore
evenmin, daar hij onze uitzondering
d niet erkent.

3)nbsp;De uitzondering van het Amerikaansche ontwerp, art. 27. 2 sluit zich
zeer a^in bij die betreffende onroerende goederen.

4)nbsp;Deze schriftelijke getuigenis wordt eerst langs diplomatieken weg gevraagd.
(Ontwerp Amerik. Codificatie, art. 28; Regl. Cambridge art. 17).

5)nbsp;§ 392.

-ocr page 51-

gezant te Washington, Dubois, gaf aanleiding tot liet vragen van
zïjn terugroeping (1850) i).

Hall legt er den nadruk op, dat de gezanten hun plichten moeten
kennen, Calvo zegt zelfs, dat het volkenrecht een weigering om
voor het hof te verschijnen niet toestaat 2), terwijl tenslotte O dier
deze exemptie gaarne ziet verdwijnen, daar zij „du reste plus nuisible
qu\'utilequot; is.

Inderdaad gaat het belang, dab een getuigenis van een gezant
dikwijls kan hebben, verre uit boven den hinder, welken de gezant
ia zijn functie ervan kan ondervinden. Natuurlijk moet de recht-
bank zich schikken naar wenschen van den gezant betreffende den
dag, waarop zijn getuigenis kan worden ontvangen, zoodat op deze
^vijze het doel, waarvoor de privileges worden gegeven, ook hier in
bet oog wordt gehouden, en zal de gezant niet moeten worden ge-
dagvaard, indien het niet zeer noodig is, dat hij gehoord wordt; bv.
slechts in gevallen, dat hij eenig getuige is, e. d. Wanneer de gezant
^veigert, op grond dat door de getuigenis particuhere of officieele
aangelegenheden, den gezant betreffende, zouden in het geding
gebracht worden, moet deze weigering worden aanvaard, omdat
geen getuigenis mogelijk is in zaken, welke den gezant of de legatie
zijdelings zouden betreffen. Geschillen zullen langs diplomatieken
^\'eg moeten worden opgelost. Doch in het algemeen kan deze immu-
niteit verdwijnen. Zooals Mr. Hunter, de Act. Secr. of State, schreef
aan Baron von Gerolt, den Pruisischen gezant te Washington
in 1852, „it can not be perceived why it should be considered incom-
patible with either his dignity, or the exemption from the juris-
diction of the country to which he is entitled, for him, voluntarily
to offer his testimony in the usual form.quot;

2°. De „immunités de courtoisiequot;.

X. De fiscale immuniteiten.

Wij rangschikken deze onder de niet noodzakelijke voorrechten,
omdat de gezant, ook al betaalt hij belastingen, niet daardoor in
de vrije uitoefening van zijne functies wordt belemmerd. Het nemen
van maatregelen tegen den quot;gezant, die zijne belastingen niet zou

Zie Oppenheim § 392.

III § 1520.

-ocr page 52-

betalen, en speciaal de inbeslagneming van zijne goederen, zou wel
als inbreuk op de immunité de juridiction en op de onschendbaarheid
beschouwd kunnen worden, maar de belastingplicht zelve is geen
inbreuk op de vrijheid van den gezant. Zoodoende ontbreekt bij deze
immuniteit de verklaring uit het doel der diplomatieke voorrechten.
Wanneer van zekere belastingen toch allerwege vrijdom bestaat ten
behoeve van de gezanten, moet men dezen niet beschouwen als inherent
aan de functies van den gezant, maar als eene deferentie ten aanzien
van den ofïicieelen vertegenwoordiger van een onafhankelijken staat.
In den lateren tijd nemen de schrijvers meer en meer aan, dat de hier
te behandelen voorrechten slechts berusten op ,,courtoisiequot;, in tegen-
stelling met de noodzakelijke voorrechten, welke op het „rechtquot;
berusten.

Zonder te willen beslissen over de vraag of deze immuniteit al of
niet
recht is, kunnen wij vaststellen, dat de belastingvrijdom in zekere
mate algemeen aanvaard is, zoodat eene afwijking van dien regel
wellicht aanleiding zou geven tot internationale verwikkelingen.

De oudere schrijvers erkennen deze immuniteit geheel als recht,
en wel als een gevolg van de exterritorialiteit, waarbij dan echter
wel het onderscheid wordt gemaakt tusschen de belastingen en de
douanerechten, welke laatste allen zonder uitzondering courtoisie

_ (Jus hier: geen recht — noemeni). Ook komt bij hen voor de

onderscheiding tusschen de persoonlijke belastingen, welke geacht
worden inbreuk te maken op de onaantastbaarheid van de gezanten
en de zakelijke belastingen, die niet als zoodanig beschouwd worden,
of wel tusschen persoonlijke directe en andere belastingen. In dit
verband moet worden opgemerkt, dat een antwoord op de vraag,
waar de grens ligt tusschen persoonlijke en zakelijke belastingen,
enz., niet licht zal zijn te geven. Doch wat hiervan ook moge zijn,
na onze beschouwingen over de exterritorialiteit kunnen wij ten
aanzien van de fiscale immuniteit nog dit enkele woord zeggen, dat
geen theorie haar kan verklaren en dat zij evenmin wordt vereischt

1)nbsp;In dien geest Vattel: „C\'est une civilité, ä laquelle le Ministre ne pou-

vait prétendre de droit.

2)nbsp;Zoo acht Calvo „volgens het Volkenrechtquot; de gezanten bevrijd van de
directe en personeele belastingen; van de andere uit courtoisie. Evenzoo Hall:
„...otlierwise he enjoys no exemption from taxes or dutifs as of rightquot;; en
Oppenheim. Zorn verwijt dezen de „ganz willkürliche Behandlungquot;. Dan
is Lehr consequenter, en ook het ontwerp-Cambridge, dat de immuniteit van
belastingen als eerste van § 3 „immunitésquot; bevat.

-ocr page 53-

door het doel, waarvoor de noodzakelijke voorrechten worden ge-
geven. Het is zuiver een quaestie van
traditie en, gewoonte geworden.^)

Doch behalve dat de fiscale immuniteit eene questie van traditie
en hoffelijkheid is, wordt zij in haar geheel of ten deele door praktische
overwegingen bepaald. Immers, ten einde voor zijn vertegenwoordi-
gers in andere landen het genot van belastingvrijdom te verkrijgen,
zal een staat aan de te zijnent geaccrediteerde gezanten van die
andere landen eveneens en wel gelijken belastingvrijdom hebben te
verleenen. De fiscale immuniteit wordt derhalve in de praktijk meestal
alleen verleend onder beding (uitdrukkelijk of stilzwijgend) van weder-
keerigheid. Deze onderworpenheid aan de reciprociteit maakt dit
onderdeel van de diplomatieke voorrechten weinig geschikt voor eene
codificatie, welke alle staten zal binden. Slechts speciale afspraken
zullen in staat zijn deze praktische questie te regelen.

I^e meeste schrijvers beperken zich tot eene simpele opsomming
■^an de meest voorkomende bevrijdingen. Satow geeft op blz.
276—-279 uitvoerig de praktijk ten aanzien van den vrijdom van
belastingen in verschillende landen weer. Wij kunnen ons ertoe be-
perken te constateeren, dat de
inkomsten- en de vermogensbelasting
quot;^\'Hj algemeen niet worden opgelegd, doch ook hier deelt Satow
(p. 274—275) mede, dat er nog vele uitzonderingen bestaan

Van verteringsbelasting en andere persoonlijke lasten is de gezant
Meestal bevrijd, evenals van de verdedigingsbelastingen; in Zwit-
serland van den impôt fédéral de guerre extraordinaire; in Noor-
Wegen en Finland van de zegelbelasting in beperkte mate, enz.
Wat
den vrijdom van de belasting betreft, welke den inkwartieringslast
dikwijls pleegt te vervangen, van welke beide de gezanten gemeenlijk
bevrijd zijn, kan nog worden opgemerkt, dat de inkwartieringsplicht
Wegvalt, omdat het huis van den gezant onschendbaar is en dien-
tengevolge ook de vervangende belasting. Dit wordt vrijwel steeds
uit het oog verloren. Dat de gezant wél verplicht blijft retributies
te betalen aan land, provincie of gemeente, wordt ook vrij algemeen
erkend. Volgens Westlake en Oppenheim zijn zij volgens de

Ook helpt ons niet de categorische uitspraak van Bluntschli: „Die
Steuerfreiheit des Gesandten beruht nur insofern auf Reclitsnotwendigkeit, als
sie eine Folge der Befreiung desselben von aller Staatshoheit des besendeten
Staates istquot;. Immers nóch deze Rechtsnotwendigkeit, nöch eene algemeene
bevrijding van de staatsmacht kan aangenomen worden.

) Oppenheim\'s opmerking over de vermogensbelasting en het huis van
den gezant, dat diens eigendom is, is niet duidelijk
(§ 394).

-ocr page 54-

Engelsche praktijk van deze evenmin bevrijd, maar de „local ratesquot;
worden niet geïnd i)! Van elke „persoonlijke prestatie, hetzij in geld,
hetzij in natura, hetzij in dadenquot; is ook volgens het Russische decreet
van 1921 de gezant aldaar bevrijd.

Wat de grondbelasting betreft, welke algemeen den gezanten wordt
opgelegd, moet nog de oneensgezindheid worden geconstateerd, voor-
zoover het de ambassade of het hotel aangaat. Vgl. het reglement-
Cambridge (art. 11), dat ook daarvoor grondbelasting oplegt, en het
Amerikaansche ontwerp, dat deze gebouwen steeds bevrijdt (art.
24, 2°); voorts Zorn (pag. 45), die de ambassade van deze belasting
belijd acht, von Martens (II pag. 58), die het tegenovergestelde
standpunt inneemt en Fauchille (I^, n«. 724), die de tegenge-
stelde meeningen naast elkaar stelt.

Ten slotte moet ten aanzien van de invoer- of douanerechten worden
opgemerkt, dat hier de reciprociteit zeer duidelijk aan den dag treedt
en dat een algemeene regel wel geheel ontbreekt. Verschil valt te
constateeren tusschen de goederen, bestemd voor de legatie en den
gezant, en voor het óverige personeel. Voor de Amerikaansche practijk
zie speciaal Moore, IV. II pag. 073, voor de Fransche Fauchille,
I^, § 3, voor Duitschland Zorn, in het algemeen Satow, von
Heyk\'ing p. 99 en ook Behr (pag. 69 e.v.) In het algemeen is
de gewoonte, dat de gezant een aanvraag-bewijs invult en daarbij
de goederen, voor welke hij vrijen invoer wenscht, aangeeft, vervol-
gens dit bewijs aan het Departement van Buitenlandsche Zaken
zendt, waarna het bij den inspecteur van de invoerrechten komt.

Odier zou den belastingvrijdom wel willen afgeschaft zien, doch
erkent de onmogelijkheid van beslag e. d., voor het geval een gezant
een opgelegde belasting zou weigeren te betalen. Hij stelt daarom
voor het betalen van belastingen tot een „obligation naturellequot; voor
den gezant te maken 2). Wij behoeven op dit voorstel niet verder
in te gaan, daar, zooals wij in den beginne zeiden, de belastingvrijdom
in zekere mate een algemeen erkende gewoonte is geworden, zoodat
eene afschaffing niet wel mogelijk lijkt.

1) De speciale belastingen, welke in Engeland worden geheven en welke
niet overeenkomen met eenige gelijksoortige in andere landen (bv. venster- en
ramenbelastingen, „poor-ratesquot;, e. d.), vallen uit dien hoofde buiten de reci-

Ook Lisboa, p. 363, zegt: „II nous semble aussi que l\'exemption de telles
contributions aurait l\'air d\'une aumône, qu\'il ne serait pas digne d\'accepter.

-ocr page 55-

ß. Het „droit de cultequot;.

Hall merkt terecht op, dat dit recht geen apart recht kan ge-
noemd worden, daar de gezant binnenshuis steeds vrij is ten gevolge
van de onschendbaarheid van verblijf. Voorzoover het „droit de
cultequot; alleen beteekent het recht van den gezant om in de legatie
voor zich en zijn gevolg godsdienstoefeningen te doen houden, is
deze meening juist. Anders wordt het, wanneer het recht zich uit-
strekt tot de toelating van andere gelijkgeloovigen, b.v. onderdanen
van den staat, tot welken de gezant behoort, die evenals deze geves-
zijn in het vreemde land. Dan wordt het „droit de cultequot; een
afzonderlijk voorrecht van de gezanten. De enge opvatting van dit
recht werd o.a. door Zorn, de ruime door Oppenheim voor-
gestaan. Het Institut de droit international hakte den knoop door en
liet art. 10 algemeen luiden, ondanks het tegengestelde voor-ontwerp.

Het „droit de cultequot;, een bijkomend recht, is geheel verouderd;
de nieuwere schrijvers noemen het zelfs niet meer.

y. De „franchise du quartierquot;.

l^eze dateert uit den begintijd van de diplomatieke voorrechten. De
gezanten werden ontvangen als vertegenwoordigers van een gelijken,
onafhankelijken vorst, doch weinig was noodig om de goede ver-
standhouding tusschen deze beide souvereinen te verstoren en den
gezant te doen vallen onder de almacht van den vorst, bij wien hij
geaccrediteerd was. Daarom werd dikwijls de wijk, waarin hij met
2ijn talrijke gevolg woonde, in haar geheel onttrokken verklaard
aan de macht van den vorst en tegen mogelijke aanvallen in staat
van verdediging gebracht. In deze wijk waren dus alle gebouwen

niet alleen de legatie en de woningen der officieele personen — en
zelfs alle straten geheel onttrokken aan het gezag van den staat,
^vaarvan zij deel uitmaakten. Zooals Oppenheim hier terecht zegt:
»they were in every point considered to be outside the territory
of the receiving statequot; i).

In de 17e eeuw is dit kwartierrecht reeds verdwenen; alleen in
I\'eking komt het tot op heden voor. Daar is het corps diplomatique
gehuisvest in de gebouwen van de legatiewij k, welke bij het slot-
protocol van 7 September 1901 na den Bokseropstand zoo niet

Vgl. vooral P. Pradier-Fodéré, III, § 1425 (p. 325-330).

-ocr page 56-

exterritoriaal, dan toch volkomen onafhankelijk is verklaard en ter
uitsluitende beschikking aan het corps diplomatique is gegeven.
Dit corps verkreeg (art. VII) de bevoegdheid van zelfstandige .
administratie en verdediging van deze wijk. Er bestaat ook thans nog
voldoende reden voor deze totale onttrekking aan het gezag der
wisselende Chineesche machthebbers i). De situatie in deze wijk is
aldus, dat alle, of vrijwel alle vreemde gezanten er tezamen wonen
en dat een internationaal legertje voor de speciale bewaking zorgt.
De deken van het diplomatieke corps kan namens dit corps (volgens
anderen namens de diplomaten der staten, die nog rechten ontleenen aan
het „bokserprotocolquot;, indien hij een dezer vertegenwoordigt,) aan de
Chineesche autoriteiten de bevoegdheid geven binnen de gezantschaps-
wijkte komen, wanneer er handelingen worden gepleegd, welke de vei-
ligheid van China, of een deel van China, in gevaar brengen en arresta-
ties noodig maken. Voor het binnentreden van de eigenlijke legatie is
weder de toestemming van den betrokken gezant noodig. De weige-
ring iemand iiit te leveren, die zich in de legatie bevindt en wegens
misdaden wordt gezocht, geeft o. i. weder aanleiding tot het aan-
nemen van eene houding, als op pag. 21 (noot 2) werd beschreven 2).

1)nbsp;Een zeer recente studie aan de hand van de bescheiden uit het archief der
oude Russische legatie te Peking van Prof. M. J. Pergament (The diplo-
matic quarter in Peking, 1927) geeft ons merkwaardige gevallen betreffende
de toepassing van dit „kwartierrechtquot;. De schrijver stelt zich op het stand-
punt, dat er telkens misbruik is gemaakt van de bevoegdheden, welke aan
het corps diplomatique bij het slotprotocol waren toegekend, en dat dit corps
evenmin recht van asyl bezit. De juridische kracht van zijn betoog is o. i. niet
zeer groot.

2)nbsp;Op 6 April 1927 heeft een inval van Chineesche militairen en politie
plaats gehad in bijgebouwen van de Russische ambassade te Peking, op bevel
van den maarschalk Tsjan Tso Lin, na bekomen machtiging van den
deken van het diplomatieke corps, den Nederlandschen gezant, om het legatie-
kwartier binnen te treden. Een stroom van protesten volgde, van den Rus-
sischen zaakgelastigde, dat de meest elementaire rechten waren geschonden;
van den Min. van Buit. Zaken te Peking, Wellington Koo, dat de Russen
misbruik maakten van de voorrechten, door eene omwenteling voor te bereiden,
na onderdak te hebben verschaft aan revolutionaire Chineezen; ten slotte
van den deken van het diplomatieke corps, dat de maghtiging tot het instellen
van een onderzoek in het legatiekwartier, aan de Chineesche autoriteiten ver-
leend, verre was overschreden door den inval in de gezantschapsgebouwen.

De Russen hadden echter afstand gedaan van de exterritorialiteitsrechten,
voortvloeiende uit den vrede na den bokseropstand, konden dus alleen protes-
teeren tegen een inval in het gezantschapsgebouw zelf. De bijgebouwen, van
den Oosterspoorweg en van de Dahl-bank, waren niet onschendbaar. Doch
afgescheiden hiervan, de Sovjet-regeering maakt voor zijn propagandistische

-ocr page 57-

Het „droit d\'asilequot;.

Na het verdwijnen van het „jus quarteriorumquot;, behield men
echter een zelfde onttrekking aan het gezag van den ontvangenden
staat voor het gezantschapsgebouw, resp. hotel van den gezant.
I^e „franchise du quartierquot; maakte plaats voor de „franchise de
l\'hôtelquot;. De gezant oefende, volgens den ouden gedachtengang, de on-
beperkte macht van den vreemden staat uit buiten de grenzen van zijn
land, en uit dien hoofde zag men het gezantschapsgebouw als vreemd
grondgebied. Op het beginsel „quidquid est in territorio etiani est
de imperio territoriiquot; erkende men algemeen deze ééne uitzondering,
voor het gezantschapsgebouw. Doch spoedig bleek het noodig maat-
regelen te nemen tegen gezanten, die allerminst bedoelden de vriend-
schappelijke relaties met het land van verblijf te verstevigen, maar
van de „franchise de l\'hôtelquot; misbruik maakten door complotten
te smeden, misdadigers asyl te verleenen, en dergelijke meer. Het
bleek echter gemakkelijker den gezant openlijke inmenging in de
staatszaken te verbieden, hem b.v. geen rechtspraak toe te kennen,
dan de onbeperkte „franchise de l\'hôtelquot; aan te tasten. Eerst in de
19e eeuw is aan dezen wantoestand een radicaal einde gemaakt en
Werd gebroken met het asyl-recht, dat tot dien tijd het groote strui-
kelblok was. Het asyl-recht toch had niet alleen ten gevolge, dat
een haard van samenzwering werd geschapen 2), maar leidde ook in
gewone gevallen tot een belemmering van de rechtspraak. Misdadi-
gers, vooral politieke misdadigers, werden herhaaldelijk opgenomen

doeleinden weinig onderscheid tusschen de legatie en andere niet-bevoorrechte
gebouwen —, de inval bleek gerechtvaardigd, door het aantreffen van gezochte
personen, van wapentuig enz. Dat de inval niet volgens de regels is geschied,
moet worden erkend. Een ernstige toestand ontstond ten gevolge van dit
eonflict tusschen Xoord-China en Sovjet-Rusland.

In verband met de vroegere pogingen is interessant hetgeen von Heyking

ineedeelt omtrent het ernstige conflict tusschen Paus Innocentius XI en
Louis XIV over de afschaffing van het asylrecht (pag. 16).

Vele voorbeelden van dergelijke gevallen noemen Satow, p. 291—313,
Oppenheim, § 390, en vooral Ch. de Martens, in zijn Causes Célébrés.
Len der meest interessante gevallen is dat van den Hertog van Ripperda
(1quot;26), een merkwaardig avonturier, oudtijds gezant van de Ver. Provmcièn
te
Madrid, daarna eerste minister van den Spaanschen Koning(!), die m die
Jaatste
qualiteit aan de gezanten van Engeland en Holland te Weenen, tijdens
een verblijf in die stad, confidenties deed. Toen hij in Madrid terugkwam,
^vilde men hem arresteeren, doch hij nam zijn toevlucht bij den Engelschen
ambassadeur. Desondanks is hij door Spaansche soldaten in dat gezantschap
gevangen genomen. (Causes Célèbres, deel 1, pag 174).

-ocr page 58-

door den een of anderen gezant en onttrokken aan de rechtspraak
van het land. Doch meer en meer weigerden de staten een beroep
op een recht van asyl te erkennen, terwijl ook daar, waar nog in
zekere mate dit recht werd erkend, toch de noodzaak formeel ,,uit-
leveringquot; te vragen werd ontkend. Dit laatste bewijst, dat het asyl-
recht hier niet meer beteekende het gevolg van het zijn op „vreemd
grondgebiedquot;, maar slechts van eene onschendbaarheid van verblijf,
welke slechts zoolang wordt geëerbiedigd, als zij geen gevaar oplevert
voor de veiligheid van den staat, i)

Het geheel breken met het recht van asyl hield ten nauwste ver-
band met de veranderde beteekenis van het woord „exterritorialiteitquot;,
zooals wij in § 1 hebben opgemerkt.

Toch vinden sommige schrijvers, dat er voor vervolgde politici,
in tijden van burger-oorlogen, een asyl-recht moet worden aangeno-
men (Calvo), waarbij zij dan het oog gevestigd houden op de klei-
nere, doch ook wel de grootere republieken van Zuid-Amerika.
Inderdaad is in die landen, — maar dan ook nog alléén in die landen, —
een asyl-recht gewoonte 2). In Noord-Amerika heeft het daarentegen
nooit bestaan.

Het Institut de Droit International besloot te Cambridge een-
stemmig het asyl-recht als principe te schrappen. Dat in de practijk
nog steeds een waarborg tegen ongemotiveerden inval blijft bestaan
in de onschendbaarheid van de woning, e. d., werd daarbij nog uit-
drukkelijk vastgesteld. Het ontwerp van Washington behoudt daar-
entegen ook als principe een zeker recht van asyl, al beteekent dit
practisch niet meer dan „inviolabilité de la demeurequot; (art. 22).

f. De andere rechten.

De schrijvers plegen onder diplomatieke voorrechten nog eenige
andere rechten te noemen, welke echter eensdeels behooren tot de

1)nbsp;Vgl. het arrest van het Hof van Cassatie te Parijs in 1865 gewezen, naar
aanleiding van het verzoek om uitlevering van Nikitehenkof (zie p. 20)
door Rusland. Er is geen exterritorialiteit van de legatie; de voorrechten be-
schermen slechts den persoon van den gezant, enz. (Dalloz, 1866. 1. 233).

2)nbsp;Op 23 Januari 1889 werd te Montevideo zelfs een conventie gesloten tus-
schen vijf Zuid-Amerikaansche staten, waarvan art. 17 asyl-recht voor politieke
misdadigers toelaat onder zekere voorwaarden (Martens, N. R. G. 2e serie,
XVIII, blz. 432 V.). Ook Europeesche staten, die geen verdragspartij waren,
hebben overeenkomstig gehandeld (vgl. Satow §§ 3.34, 335).

-ocr page 59-

functies der gezanten, anderdeels ceremonieel betreffen. De eerste
behooren Lier niet thuis, daar zij geen voorrechten zijn, welke moeten
lt;iienen om den gezant
vrije uitoefening van zijne functies te waar-
borgen en te verzekeren. Voor het ceremonieel kunnen wij verwijzen
naar de handboeken of speciale „guides diplomatiquesquot;. (Zie litera-
tuuropgave). Hieronder vallen quesfcies als préséance, ontvangst
e. d. Ook het recht op vlag en wapenbord willen wij er onder rang-
schikken. Slechts Hyde noemt dit laatste recht afzonderlijk.

Het door Hyde en andere auteurs geciteerde „right of official
communicationquot; behoort tot de uitoefening van de functie zelf.
Het toelaten van codetelegrammen en van het zenden van koeriers
is wel een voorkomendheid van den ontvangenden staat, doch is
op zichzelf nog geen
waarborg tegen aantasting van de vrije en onaf-
hankelijke vervulling der functies; het betreft de wijze van ver-
vulling zelf. Dat de koerierszendingen onschendbaar zijn, is natuurlijk
geheel wat anders; hier geldt het een der wezenlijke diplomatieke
privileges en immuniteiten.

Eveneens behooren tot de functies van den gezant ev. het sluiten
van huwelijken, het maken van testamenten, het uitoefenen van
i-echtspraak. De laatste is vrijwel steeds uitgesloten i), de eerste
bevoegdheden worden af en toe door de landswetten gegeven. Som-
niige auteurs rekenen ook deze rechten onder de diplomatiek-e voor-
rechten! 2)

Ten slotte noemen andere schrijvers nog het bevrijd zijn van
politie-verordeningen,
e. d. Oppenheim, die de onmogelijkheid m
de
praktijk begreep, laat op zijn: „Orders and regulations of the
police do\'in no way bind themquot; volgen: „On the other hand, this
exemption from police does not contain the privilege of an envoy
to do what he likes as regards matters which are regulated by the
policequot; (§ 393). En zoo wordt dus weder duidelijk, dat wel degelijk de
gezant ook aan deze regels onderworpen blijft, doch dat hij alleen

M Evenmin kan de gezant heimelijk over landgenooten macht mtoefenen.
Zoo werd de Chineesche gezant, die in 1896 te Londen SoenYatben listig
in het gezantschap had gelokt,^ om hem aan Peking uit te leveren, gedwongen
dezen los te laten. (Satow § 307).

Het voor-ontwerp voor Cambridge somde nog eenige andere „rechten
op. Zoo werd bepaald, dat de verjaring voor den gezant doorloopt,... om van
zijn schulden in het eigen land af te komen? Ze werden echter niet overgenomen.

-ocr page 60-

niet kan worden veroordeeld of gedwongen. (In gelijken zin Moore
en Hall). Zoo is het ook wat betreft de verordeningen op het gebied
van de hygiene, bouwverordeningen e. d. m. Met andere woorden,
deze immuniteit bestaat niet

h. De duur van de voorrechten.

Alle hier boven genoemde privileges en immuniteiten worden den
gezanten toegestaan gedurende den tijd, dat zij in het land,.waar zij
hunne functies vervullen, zullen vervullen of vervuld hebben, ver-
blijven, d. w. z. niet alleen gedurende den tijd, dat zij als officieel
vertegenwoordiger in het vreemde land werkzaam zijn, maar reeds
van het oogenblik af, dat zij, naar hun nieuwen post reizend, de
grens van het land van bestemming overschreden hebben eii tot
den tijd, dat zij, na beëindiging van hunne missie, de grens weder
overgaan. Wat dit laatste betreft bestaat er eene restrictie in geval
een gezant uitgezet wordt, of in geval van zijn terugroeping in tijd
van oorlog, wanneer hij nl. slechts gedurende den tijd, noodig om zijn
vertrek voor te bereiden, in het genot der voorrechten blijft. De
tijd, welke voorafgaat aan de eigenlijke uitoefening der functiejs,
is uiteraard zeer beperkt, daar een benoemd gezant zeer spoedig
na zijn aankomst in het land, waar hij geaccrediteerd wordt, zijn
geloofsbrieven moet aanbieden. Ook bij terugroeping pleegt de ge-
zant spoedig plaats te maken voor zijn opvolger. De oude strijdvraag,
of een gezant slechts van het oogenblik, dat de geloofsbrieven zijn
aangeboden, en tot het oogenblik, dat hij zijn terugroepingsbrief
heeft overhandigd, de rechten kan genieten, of dat de bovengenoemde
ruimere duur voor de voorrechten moet worden aangenomen, is
unaniem beslist in dezen laatsten zin 2).

Dat een gezant eerst officieel gezant is, nadat hij zijne geloofs-
brieven heeft overhandigd, blijft natuurlijk waar, maar, zooals de
schrijvers meenen, o. a. Hall: „hun karakter is reeds voldoende

1)nbsp;Klüber stipuleert eene exemptie van de politie-verordeningen, om echter
weder in dezelfde § 209 de gezanten moreel verplicht te noemen de voorschriften
op te volgen. Ook
Pradier-Fodéré somt deze bevrijding in § 1378 op, doch
neemt haar in § 1427 weder terug. v. Heyking heeft als speciale afdeeling
de „exemption de la juridiction de policequot;, welke volgens hem voor een gedeelte
correspondeert met de immunité de juridiction criminelle, voor het overige
niet bestaat (de gezant is verplicht zich aan de voorschriften te houden).

2)nbsp;Zoo ook de Louter, II, pag. 45.

-ocr page 61-

gebleken uit hun paspoortquot;, zoodat zij dientengevolge alle rechten
reeds eerder, of, na terugroeping, nog langer kunnen genieten i).

Het Amerikaansche ontwerp legt dezen regel in art. 29, lid 1 vast.
Het is jammer, dat het ontwerp van Cambridge, art. 5, lid 1, deze
opgeloste vraag weder open laat 2) 3).

c. Privileges bij doorreis of verblijf inderde
staten.

In verband met de vraag hoelang de voorrechten duren, staat
de vraag naar de positie van de gezanten, die, in verband met hunne
missie zich begevend haar het land, waar zij geaccrediteerd zijn, of
naar het eigen land, door derde staten reizen of er tijdelijk moeten
verblijf houden. Wij noemden uitdrukkelijk het vereischte, dat de
gezant in verband met zijne functies door een ander land moet
reizen; algemeen wordt aangenomen, dat de gezant, die voor va-
kantie in een derden staat
verblijf houdt, geen aanspraak kan maken
een bijzondere positie in dat land. Het grensgeval, wanneer een
gezant met vacantie gaat, doch naar zijn eigen land, en dus voor
dat doeleinde een ander land
doorreist, is wellicht moeilijker te regelen;
liet verschil met het doorreizen om zijne werkzaamheden te vervullen
en het terugreizen, hetzij, omdat de missie is geëindigd, hetzij, omdat
de gezant met vacantie gaat, is niet groot. Eigenlijk zou dus alleen
een
verblijven niet vacantie in een ander land reden kunnen zijn tot
liet uitsluiten van bijzondere voorrechten in dien derden staat. Het
zeer lastig zijn een redelijke omschrijving te geven van de gevallen,
^vaarin aan een gezant in een derden staat al of niet de privileges
en immuniteiten zullen moeten worden toegekend; bovendien
zijn de schrijvers aan de hand van de praktijk het oneens over den
omvang van deze rechten Deze verschillen berusten voornamelijk

M Het belang van deze questie blijkt, wanneer men bedenkt, dat de gezant
gedurende den tijd, dat hij immuniteit bezit, ook niet kan aangesproken worden
Voor schulden, vóór den tijd, dat hij officieel gezant is, aangegaan. Deze regel
is zeer juist neergelegd in art. 14 ontwerp-Cambridge.

„II dure pendant tont Ie temps que Ie ministre ou fonctionnaire passe,
sa qualité officielle, dans Ie pays ou il a été envoyé.quot; Over deze qualité offi-
cielle waren de geleerden het juist niet eens!

Eene nog verdere uitbreiding van den duur der immuniteiten zagen wij
^og bij de archieven (zie blz. 22),

*) Wheaton, Moore, Bluntschli en Ullmann achten den gezant op
gelijke wijze bevrijd in derde staten, bij doorreis naar of van het land, waar hij

-ocr page 62-

op dezen grond, dat de schrijvers, welke de immuniteit ook in derde
landen toekennen, dit als internationalen rechtsregel beschouwen,
daarentegen de anderen, welke alleen een recht van doortocht con-
strueeren: het z.gn. „droit de passage innocentquot;, de immuniteit voor
gezanten in derde staten beschouwen als pure courtoisie. Inderdaad
kunnen wij in het toekennen van de gelijke immuniteiten in derde
staten nog geen regel van internationaal gewoonterecht zien, al
wordt ook deze immuniteit in de Amerikaansche republieken vrij
algemeen erkend. Of, in verband met de ontwikkeling der diplomatieke
voorrechten, in eene codificatie deze rechten in derde staten aan de
gezanten moeten worden gegeven, kan later nog beschouwd worden.
Hier kan volstaan worden met de uitlating van Hall: „More than
this (innocent passage, gedeeltelijke onschendbaarheid) would be
difficult at present (1909) to claim; and it hardly seems that there
is any need to go further in the direction of protecting him from
civil or criminal process instituted by private persons.quot; (Deel II,
Ch. IX, pag. 302) i).

d. Speciale positie van de chefs van diplo-
matieke missies, die tevens onderdanen
zijn van den Staat, bij welken zij hunne
functies uitoefenen.

Hoewel dit vraagstuk voor de gezanten niet van zoo groote prak-

„eaccrediteerd is of was, als in dat laatste land. In het Amerikaansche codifi-
catie-ontwerp wordt dit in art. 29, lid 2 uitdrukkelijk gestipuleerd, maar wordt
over de fiscale immuniteiten gezwegen. Deze worden hier door allen wel als
hoffelijkheid beschouwd. Zoo ook de rechtspraak in Engeland en de door
Fauchille geconstateerde practijk in Frankrijk, omstreeks 1900. (Volgens
de practijk toen ten tijde in Frankrijk moet een gezant, bij een derden staat
geaccrediteerd, op zijn doorreis geheel gelijkgesteld worden met een wel in
Frankrijk geaccrediteerden gezant). — Hyde geeft den gezanten een „right
of passagequot;, constateert een gedeeltelijke onschendbaarheid, geen andere
immuniteit. Zoo ook Oppenheim, Calvo en Liszt; ongeveer gelijk: Hall.
Zorn acht „weder sachlich, noch juristischquot; een dergelijk recht te construeeren.

1) Vermeld moet nog worden de mogelijkheid van verdere beperking van
het „right of innocent passagequot;, door het aanwijzen van een speciale route voor
den doortrekkenden gezant. Een interessant geval deed zich voor, toen de ge-
zant van de Ver. Staten van Noord-Amerika bij het Hof te Madrid, Soulé,
voor zijn doorreis naar Spanje landde te Calais. Hem werd doortocht verleend,
volgens het internationale recht, maar tevens voorgeschreven regelrecht naar
Madrid te vertrekken, zonder Parijs aan te doen. Gevreesd werd, dat hij, die
vroeger tegen Napoleon III had geschreven, van zijn verblijf te Parijs een
verkeerd gebruik zou maken (1854).

-ocr page 63-

tische beteekenis is, als voor het officieele gevolg en het onofficieele
personeel van de gezanten, moet ter verduidelijking van de positie

van deze laatste personen de rechtspositie van den gezant, die tegelijk

onderdaan is van den staat, waar hij geaccrediteerd is, beschouwd
Worden. Het is interessant de zeer verschillende opinies van de schrij-
vers en het verschillende standpunt der regeeringen na te gaan.

Verschillende landen hebben uitdrukkelijke bepalingen, tengevolge
^vaarvan een gezant bezwaarlijk beide hoedanigheden in
zich kan
Vereenigen (Frankrijk, Spanje, Zweden, Nederland) i).

De meeste landen, hoewel niet een dergelijk verbod bezittend,
Weigeren regelmatig een hunner onderdanen als gezant van een
^nder land te ontvangen. Oppenheim constateert, dat Engeland
geen constante praktijk in dien zin kent, terwijl wij vooral in de Ver.
Staten van Noord-Amerika een zeer wisselende praktijk ontwaren.
(Vgl. voor deze laatste Moore IV § 641 en Hyde § 425). Doch
m de landen, waar eventueel dergelijke gezanten worden ontvangen,
bestaat nog geen eensgezindheid over den omvang van de privileges,
Welke deze gezanten-onderdanen zullen genieten. Er doen zich ge-
vallen voor, waarin de toelating van een gezant-onderdaan wordt
gebonden aan voorwaarden, als verval van alle of eenige der voor-
rechten. Deze oplossing lijkt een zeer zuivere, daar de zendende
staat zoodoende van te voren weet, waaraan hij zich heeft te houden,
en ook de gezant niet in verleiding wordt gebracht! Maar ook wanneer
®en dergelijk voorbehoud niet is gemaakt, meenen verschillende
schrijvers, dat in geen geval deze gezant-onderdaan onttrokken kan
Worden aan de rechtspraak van den staat, waar hij gevestigd is,
zoodat hij alleen, en dan nog hoogstens, de onschendbaarheid geniet.
^00 Zorn, von Martens (die, gelijk wij zagen, het feit van onder-
daanschap als speciale exceptie op de immunité de juridiction be-
handelde), P h i 11 i m o r e, Klüber Wheaton, Vattel (dieech-
^er hierop laat volgen, dat uitdrukkelijk dient gestipuleerd te worden,
dat de gezant onderdaan blijft; waaruit wij zouden moeten afleiden,
dat hij anders zijn nationaliteit verliest; maar waarom dan geen
linmunité de juridiction?), e. a. Ook de Pruisische regeering stelde

In deze landen verliezen de onderdanen eenvoudig hun nationaliteit,
door het (zonder verlof) treden in vreemden dienst. Zie art. 7, 4quot; van onze wet

^aii 12 Dee. 1892.

»11 n\'a nul privilège (imm. de jur.) s\'il est en même temps fonctionnaire
public OU sujet sous d\'autres rapports de 1\'Etat prés duquel il est accréditéquot;

(Klüber § 210).

-ocr page 64-

zich op het standpunt: geen immuniteit aan deze personen (vgl.
thans in dien zin § 18 van het Gerichtsverfassungsgesetz van 22
Maart 1924).

Daarentegen beslisten de Fransche rechtbanken, enz., dat er geen
reden is aan
gezanten-onderdanen een of meerdere privileges te ont-
houden ï). Dit standpunt, dat ook door verschillende auteurs wordt
ingenomen, lijkt ons zeer juist; aan een zonder voorbehoud toege-
laten gezant — die bovendien ook nog geweigerd had kunnen worden!
— dienen in ieder geval alle
noodige voorrechten te worden gegeven.
Zoo: Oppenheim (eenigszins voorzichtig § 375), Hef ft er (pag.
221), Pradier-Fodéré 2), Fauchille, v. Heyking (§ 19), Behr 3),
Rivier^), Halis).

. Deze logische redeneering mocht zich niet in den steun van het
Institut de Droit International verheugen, hoewel de rapporteur
Lehr haar in een artikel had belichaamd. Zoo kwam art. 15 tot
stand, dat de immunité de juridiction voor gezanten-onderdanen

1)nbsp;Vgl. het vonnis van het Tribunal civil de la Seine van 21 Januari 1875:

„... Attendu qu\'Herran a été accrédité en qualité de ministre plénipotentiaire

de la République de Honduras près le gouverhement français; que représentant
un gouvernement étranger, il n\'est pas justiciable des tribunaux français,
même relativement aux actions qu\'il peut avoir accomplies comme personne
privée; attendu que,
s\'il est vrai qu\'il a conservé sa qualité de Français, il ne
jouit pas moins des immunités diplomatiques inhérentes à la fonction dont il
est investi et qu\'il serait contraire au droit des gens et à l\'indépendance des
nations que le représentant de l\'une d\'elles fût justiciable des tribunaux du
pays où il représente un Etat souverain...; par ces motifs, déclare nulle l\'assi-
gnation délivrée à Herran.quot;

2)nbsp;„Du moment où, dans un pays, on admet un national à représenter une
Puissance étrangère, il faut, par voie de conséquence, admettre tout ce qui
est essentiel à l\'exercice indépendant de ses fonctions.quot; (P. Pradier-Fodéré,
III § 1449).nbsp;..

Behr zegt, dat het over het algemeeji zelfs nog meer noodig zal zijn do
noodzakelijke privileges alle aan den gezant-onderdaan toe te kennen, dan dit
bij de gewone gezanten het geval is (pag. 42).

Rivier: „En agréant ainsi son propre ressortissant, l\'Etat reconnaît en
lui le représentant d\'une puissance étrangèrequot;. (Reserves kunnen echter
hij
die agrément geschieden.) „Mieux vaudra du reste... n\'agréer le national en
qualité d\'envoyé, qu\'à la condition qu\'il renonce à ses immunitésquot;. (T. I,
pag. 485).

5) Hall, zeer terecht: „It is of course open to a State to refuse to receive
a particular person except upon conditions varying from the ordinary diplo-
matic usage... but, unless the condition of subjection to the local laws (H. be-
doelt de jurisdictie!) be stated before recognition of dipl. character
is given,... the person is accepted without reserve, and consequently with
the advantage of all dipl. immunitiesquot;. (Deel II, pag. 293, noot 1).

-ocr page 65-

uitsluit 1). In het ontwerp-Cambridge wordt echter wel „onschend-
baarheidquot; en zelfs vrijdom van belastingen verleend aan de hier
puoemde personen. Afgescheiden van het \\T:oeger gezegde, zal o. i.
in de meeste landen ook speciaal tegen de begunstiging van enkele
onderdanen op het stuk der belastingen groot bezwaar bestaan. Het
ontwerp-Washington maakt ten aanzien van de immuniteiten geen
onderscheid tusschen de gezanten, die wel en die niet onderdanen
zijn. (Vgl. art. 9) 2).

Behoeft men uit juridisch oogpunt niet te twijfelen, of ook de
immunité de juridiction moet worden gegeven, practisch blijft de
groote moeilijkheid van het ontbreken van een forum voor de
liier genoemde gezanten

Het nut van deze gezanten, tegelijk onderdanen, moet echter zeer
betwijfeld worden, terwijl de totaal tegenstrijdige gewoonte in de
Verschillende landen eene oplossing door vastlegging van een regel
m eene codificatie van dit onderwerp niet zal bevorderen.

B. DE LEDEN VAN DE FAMILIE VAN DB GEZANTEN; HET
OFFICIEELE GEZANTSCHAPSPERSONEEL; HET NIET-
OFFICIEELE PERSONEEL.

De familie van de gezanten.
igt;e verklaring voor de rechten dezer personen is eenvoudig deze.

Art. 15 Cambridge: „Ne peuvent se prévaloir du bénéfice de Timmunité
(de juridiction) les personnes appartenant par leur nationalité au pays auprès
du gouvernement duquel elles sont accréditées.quot; Na Rolin\'s opmerking, dat
slechts een minimuni-regehng bedoeld werd, is deze omgekeerde strekking

opgenomen.

Art. 9 Washington bedoelt iets meer dan de gewone agrément van een
dergelijk gezant, n.1. de speciale toestemming van zijn regeering, hetgeen in
■^vezen echter op hetzelfde neerkomt.

Grotius gaf reeds in 1625 een oplossing aan voor de gevolgen van de
quot;nmunité de juridiction in het algemeen, welke vooral bij gezanten-onderdanen
beteekenis krijgt. Hij ziet gevaar voor oorlog in de bestraffing van een gezant
UI het land van zijn verblijf (dit dus tegen de afschaffers van de immunité
de juridiction criminelle!) en wil daarom aan „peuples désintéressésquot; de be-
straffing overlaten. Het is wel merkwaardig, dat in de Codificatie-commissie
van den Volkenbond Mastny aan deze arbitrage-gedachte nieuw aanzien
gaf, door steeds beslechting van deze questies door bijzondere rechtbanken
voor te stellen. Hij werd hiertoe ongetwijfeld geïnspireerd door de regeling,
\'^velke de Paus trof, toen een forum voor do bij zijn Stoel geaccrediteerde ge-
zanten bleek te ontbreken en een speciaal scheidsgerecht door Hem werd inge-
steld. (Vgl. het belang van een dergelijke regehng bij de
zoogenaamde diplo-
maten-onderdanen pag. 175).

-ocr page 66-

dat maatregelen tegen de familie van den gezant evenzeer den ge-
zant zelf treffen. Strikt genomen geldt de dubbele verklaring, welke
wij in § 1 aannamen, wel niet voor de recbten van de familieleden
van den gezant, doch. uit hoffelijkheid en uit traditie worden ook hier
weder algemeen de voorrechten toegestaan. Het zou ook niet juist
zijn de eenheid, welke de gezant met vrouw en kinderen vormt, te
verstoren. Iets anders is het gesteld met de overige familieleden,
die met den gezant zijn medegekomen en met hem samenwonen.
Immers wónen ze gescheiden, dan is er geen enkele reden hun de
voorrechten te verleenen, tenzij zij tot het officieele personeel van
de legatie behooren. Doch ook, wanneer ze wel samenwonen en niet
een ofSamp;cieele functie bekleeden, moet hun het geheel der voorrechten
ontzegd worden i). Ter wille van den gezant worden aan zijn naaste
familie, d. z. vrouw en Idnderen, dezelfde rechten gegeven.

Oppenheim denkt hierover anders. Hij maakt een splitsing
tusschen de vrouw van den gezant eenerzij ds en de kinderen en alle
andere familieleden anderzijds. De eerste geniet onschendbaarheid
en immuniteit, de laatsten alleen de bevrijding van de rechtspraak.
Dit kan verklaard worden uit Oppenheim\'s andere opvatting van
de onschendbaarheid, waarin hij een zekere deferentie of eerbetoon
ziet. Volgens ons nïoet aan de kinderen evenzeer de onschendbaar-
heid worden toegekend, daar zij eene bijzondere bescherming, be-
teekent. Eventueel kan deze ook aan de andere familieleden worden
gegeven, doch in geen geval behoeft de „immunité de juridictionquot; op
hen af te stralen. Dit zelfde onjuiste onderscheid tusschen z.gn.
meer en minder belangrijke rechten treffen wij aan in het verderop te
behandelen reglement van Cambridge. Het verlangen naar beper-
Idng van de voorrechten uitte zich daar in het niet toekennen der
onschendbaarheid en het wel uitdrukkelijk geven van de gerechte-
lijke (en fiscale) immuniteit aan de „familieleden, die met hem
samenwonenquot;, en wel ter wille van de exterritorialiteit (artt. 2 en 12;
vgl. pag. 69).

De praktijk is, zooals wij o.a. bij Roeder er zagen, en zooals
die in het Amerikaansche codificatie-ontwerp is vastgelegd (art. 30),
dat alle rechten ook aan de vrouw en de kinderen van den gezant

Roederer constateert ook, dat in de praktijk alleen de vrouw en kinderen
de voorrechten bezitten, niet de andere famiheleden, tenzij zij aan het gezant-
schap verbonden zijn. Hij noemt in dat verband het oude geval van den broer
van den Portugeeschen gezant te Londen in 1653.

-ocr page 67-

Worden gegeven. Het decreet van Sovjet-Rusland van 1921 bepaalt
nog als bijzonderheid, dat slechts de kinderen beneden 16 jaar in
de voorrechten deelen i).

Al hetgeen ten aanzien van de voorrechten, welke de chefs van
diplomatieke missies genieten, hiervoor werd gezegd, geldt in gelijke
naate voor de hier bedoelde familieleden van de gezanten. Hieraan
moet echter nog het volgende worden toegevoegd. AVat betreft de
persoonlijke onschendbaarheid, in de Nederlandsche strafwet staat
geen sanctie op aanranding, aanslagen, beleediging, enz., gepleegd
tegen de hier bedoelde familieleden van gezanten, zoodat hier een
uitzondering schijnt te bestaan. Toch bestaat ook dan, zonder wet-
telijke sanctie, de persoonlijke onschendbaarheid volgens internatio-
naal gewoonterecht.

I^e immunité de juridiction civile genieten de vrouw van den ge-
2ant, of diens kinderen, ongeacht of de gezant of zij zelf aangesproken
Worden tot betaling van hunne schulden, enz. Dat eene uitbreiding
^^n de bevrijding van de burgerlijke rechtspraak tot de particuliere
schulden van de familie van gezanten, enz., niet aan te bevelen is,
^an uit het op pag. 25 e. v. geschrevene en uit de vele gevallen van
de praktijk genoegzaam blijken 2).

Dc vrouw van den gezant, die niet met haar echtgenoot samenwoont,
^ordt door Cecil Hurst op gelijke lijn gesteld met de andere, die wel aan
deze voorwaarde voldoet.

) Vgl. het vonnis van het Tribunal civil do la Seine, 23 Maart 1907, Dalloz
^907. 2. 281, in de zaak „Epoux Dessus c. Epoux Ricoyquot; (2e gez.-secretaris
^an de Mexikaansche legatie^ „Le secrétaire d\'une légation étrangère ne peut
•^tre actionné devant un tribunal français en payement d\'un reliquat de compte
pour fournitures do modes faites à sa femme, bien qu\'il ait déclaré, par con-
•^Jusions formelles, accepter la compétence des tribunaux français,, s\'il ne produit
pas à l\'appui de sa renonciation à l
\'immunité une autorisation émanant de son
gouvernement. (Décret du 13 ventôse An 2.)quot;

voor wat betreft de vraag of voor afstand steeds toestemming van de regee-
^^ïig noodig is, vergelijke men hiervoor pag. 30 e. v.

Ten aanzien van de onjuiste uitbreiding van de immunité de juridiction civile,
avelke de gezant geniet, zelfs tot de schulden, welke zijn vrouw maakt (hier,
^vat hetzelfde blijft: een gezantschaps-secrctaris-vrouw), merktPolitis in zijn
aanteekening op dit vonnis zeer terecht op: „On n\'arrive pas à découvrir
empêchement, même éloigné et indirect, qui pourrait être apporté au fonction-
^»ement de la légation, dont ils font partie, si les tribunaux se reconnaissaient
l^ompétents pour apprécier le bien-fondé d\'une réclamation de modiste contre
a femme d\'un deuxième secrétaire. Poussée à ces limites, l\'incompétence devient
privilège abusif.quot;

Andere arresten, betreffende vorderingen op een vrouw van een officieel
persoon, staan opgesomd in deze zelfde aanteekening, op blz. 282.

-ocr page 68-

Tenslotte is zoowel bij de bevrijding van de strafrechtspraak, als
bij die van de burgerlijke rechtspraak, afstand mogelijk van dit
voorrecht. In dat geval geldt hetgeen onder 5 en f werd gezegd, met
dien verstande, dat
naast de toestemming van het hoofd van de fami-
lie, i. c. den gezant, nog uitdrukkelijke toestemming van de zijde van
de eigen regeering vereischt is (vgl. noot 2 op pag. 51). Een interes-
sant geval is dat van Carlo Waddington, den zoon van den
Chileenschen gezant te Brussel, in 1906 i).

h. Het officieele personeel van het gezant-
schap.

Vrijwel zonder uitzondering is het geheel van de diplomatieke
voorrechten in de praktijk toepasselijk verklaard op de personen,
die met den gezant samen de officieele missie in het vreemde land
vervullen 2). Vragen wij ons af, welke personen tot het eigenlijke
gezantschapspersoneel behooren, dan onderscheiden wij de personen,
die een onderdeel der werkelijke diplomatieke werkzaamheden ver-
vullen, van die, welke volkomen ondergeschilcte werkzaamheden
vervullen, als de bureau-ambtenaren, de bodes, enz. Een tusschen-
groep vormen zij, die wel niet met diplomatiek karakter zijn bekleed,
maar behooren tot de „official stafïquot;, als de kanseliers, enz. Deze zijn
evenzeer als de eigenlijke diplomatieke personen onmisbaar, zoodat er
alle reden bestaat hun dezelfde rechten toe te kennen 3).

1)nbsp;Deze had den eersten gezantschapssecretaris gedood. Hoewel zijn vader,
de gezant, afstand deed van de immuniteit, werden door de Belgische regeering
geen stappen gedaan, voordat van de Chileensche regeering gelijke toestemming
was ontvangen. Eenige dagen later berichtte deze regeering, dat zij afzag van
de immuniteit, waarna Carlo Waddington terecht stond. De
jury sprak
hem vrij.

2)nbsp;Vgl. de Fransche arresten, welke dit uitdrukkelijk vastleggen, hiervoor
pag. 26—27 en de reeks, opgesomd in Dalloz 1907. 2. 282. (aant. Politis).

®) De maatstaf voor de onderscheiding in officieel en niet-officieel personeel
is niet in alle landen dezelfde. Vgl. de antwoorden op de questionnaire nquot;. 3,
betreffende „diplomatieke privileges en immuniteitenquot; van do Codificatie-
commissie van den Volkenbond, van de regeeringen van Duitschland (pag.
133—134 van stuk C. 196. M. 70. 1927. V), Oostenrijk (pag. 137, id.), Zweden
(pag. 234, id.), Zwitserland (pag. 246—247, id.) en Egypte (pag. 258, id.).
Het yerschil in titulatuur werkt de onzekerheid nog meer in de hand, zoodat
het dringend noodig is, dat bij een codificatie van de diplomatieke voorrechten
deze materie geregeld wordt. De onderscheiding, welke boven door ons wordt
gemaakt, is in overeenstemming met de literatuur en lijkt vooral gerechtvaar-
digd door het doel, waarvoor de privileges in het algemeen gegeven worden.

-ocr page 69-

Onder het officieele personeel rangschikken wij dus: als eerste
groep: gezantschapsraden, gezantschapssecretarissen der Ie, 2e en 3e
klasse, hieronder begrepen de gewone attachés; hiernaast de hono-
raire- en leerling-attachés, de bijzondere attachés (ook wel experts
pnoemd), t. w. de handels-, militaire-, marine-attachés, „attachés
jurisconsultesquot;, „experts for agriculture and forestryquot;, e. d.; en als
andere groep: de kanseliers, de tolken, de koeriers, de dokters, de
geestelijken (komen vrijwel niet meer voor), e. d.

Aan al deze personen worden nu de diplomatieke voorrechten m
engeren zin gegeven, nochtans met eenige verschillen, vergeleken met
de rechten van den gezant zelf. In de praktijk
wordt algemeen de ge-
zant met meerdere égards behandeld bij de douane, en geniet hij daar
volle vrijheid om in te voeren wat hij wil, zonder rechten te betalen
I^e overige officieele personen zijn
wel aan eenig douaneonderzoek
onderworpen. Betreft het hier slechts een privilège de courtoisie,
Schiicking neemt ook nog een uitzondering aan op het terrein
der noodzakelijke voorrechten; hij verklaart nl. de particuliere
\'^voningen der hier genoemde officieele personen niet exterritoriaal en
sluit deze uit van het genot van onschendbaarheid. Kan deze uit-
zondering op de diplomatieke voorrechten voor het officieele perso-
neel
inderdaad veelvuldig in de practijk worden aangetroffen,
Satow
en Nys zijn van oordeel: „the immunity of the agent\'s
dwelling extends also to those of his official stafP.quot; Het lijkt logischer
ook hier de zakelijke afstraling aan te nemen (vgl. blz. 19—20),
^et de gelijke mogelijkheden van uitzonderingen op de onschend-
baarheid, als hiervoor genoemd.

Evenals bij de familie van den gezant werd opgemerkt, wordt

persoonlijke onschendbaarheid meestal niet wettelijk gesanctio-
neerd, maar bestaat zij ook zonder sancties. Eveneens is voor afstand
Van de immunité de juridiction criminelle eene dubbele toestemming
noodig, nl. van den gezant en van de eigen regeering.

De gelijkstelling van dit officieele gezantschapspersoneel met den
gezant, wat betreft de essentieele of noodzakelijke privileges, vindt
haar grond in de zelfde motieven, als die van de voorrechten van den
gezant zelf, zoodat hiervooi; naar het begin van dit hoofdstuk kan
^vorden verwezen. Dat ook de hoffelijkheids-voorrechten vrijwel

^ In de „Instructionsquot; aan de douane-beambten der U. S. A. worden echter
bijzondere „courtisiesquot; aan alle „public officersquot;, w. o. ook de secretarissen,
attachés en high commissioners, toegezegd.

-ocr page 70-

dezelfde zijn, is duidelijk: het betreft hier het officieele personeel.

Van de verschillende groepen kan nog het volgende gezegd
worden.

Gezantschapsraden, -secretarissen en -attachés vormen het eigenlijke
gezantschapspersoneel, zij behooren tot den diplomatieken dienst
en hebben een volledig diplomatiek karakter.

De speciale attachés werden oorspronkelijk niet beschouwd als be-
hoorende tot den diplomatieken dienst. Zij toch staan dikwijls meer
onder de bevelen van een anderen Minister dan dien van Buiten-
landsche Zaken. De handelsattachés vormen echter in den laatsten
tijd een dermate belangrijk onderdeel van de vertegenwoordiging in
het buitenland, en de departementen van handel en buitenlandsche
zaken plegen in verschillende landen in die mate samen te werken,
dat wel geen onderscheid tusschen deze attachés en het andere
officieele personeel behoeft te worden aangenomen. Trouwens wij
zagen, dat zij dezelfde, d. i. de volle voorrechten genieten. De „han-
delsagentenquot; van niet erkende regeeringen genieten geen voor-
rechten, tenzij deze zijn opgenomen in een eventueel handelsverdrag
(zie later 157).

Een iets andere positie nemen de militaire-, marine- en luchtvaart-
attachés in. Zeer typisch noemt in den beginne Roederer deze
attachés officieele spionnen i), doch hij erkent later, dat het beter
is ook op het militaire gebied een soort openbaarheid te bevorderen
en het vertrouwen in de samenleving der volken te vermeerderen
In ieder geval stelt ook deze schrijver vast, dat deze attachés, vroeger
alleen onder de bevelen van den Minister van Oorlog, nu geheel
moeten worden geacht tot den diplomatieken dienst te behooren. Zij
genieten alle privileges. Pradier-Fodéré verzet zich tegen het
toekennen van voorrechten aan deze „militaires égarés dans la diplo-
matiequot;. De uitgever van de Revue Gén. de Droit intern, public
wil de immuniteiten van de militaire attachés eveneens afschafien.
De practijk zal deze echter zeker zoolang erkennen, als deze personen
aan diplomatieke missies worden toegevoegd. Hoe zeer de onschend-

1)nbsp;.....A côté de ces espions, les pays modernes s\'envoient réciproquement

des agents officiels.quot;

2)nbsp;„...mais les services évidents qu\'ils peuvent rendre, font passer par dessus
ces inconvénients et nous pensons que cette institution imparfaite, comme
tant d\'autres, est une de celles qu\'il faut pourtant maintenir, car elle contribue
à consolider les rapports de confiance réciproque qui lient entre eux les grands
Etats.quot;

-ocr page 71-

baarheid wordt erkend, toont het geval van den Joego-Slavischen
attaché, op ^den in November 1923 te Sofia een aanslag werd gepleegd,
lt;iuidelijk aan i).

• De hierbedoelde attachés zullen eerst volledig nuttig werk kunnen
verrichten, wanneer de Volkenbond een controle-dienst over de be-
^vapeningen der verschillende landen zal hebben ingesteld, in verband
n^et de beperking der nationale weermachten en bewapeningen, voor-
zien bij art. 8 van het Pact van den Volkenbond. Dan zullen deze
attachés echter eene internationale aanstelling krijgen en niet be-
floeren bij een speciaal gezantschap, het zij dan een gezantschap van
den Volkenbond zelf (zie blz. 172) 2).

Ook de „attachés homrairesquot; moeten hier nog bijzondere vermel-
ding vinden. In verband met een recent geschil (zie het Ergänzungs-
heft van den jaargang 1926 van de Zeitschrift für Völkerrecht), deed
zich de vraag voor, of beoordeeld mag worden of een dergelijk persoon
\'^^rlcelijk diensten verricht aan het gezantschap. Zoowel Giese,
^fs Strupp zijn van oordeel, dat dit niet kan, en dat de een-
voudige mededeeling aan den Minister van Buitenlandsche Zaken,
lt;iat iemand als honorair attaché aan een missie verbonden is, vol-
lt;ioende is. Dan (zie blz 58—59) wordt deze persoon geacht te behooren
bij het officieele personeel en geniet hij uit dien hoofde alle rechten.

zijne studie over „die Exterritorialität des nicht-offiziellen Ge-
sandtschaftspersonalsquot; behandelt Wehberg dit vraagstuk in het al-
gemeen, en komt ook hij tot de conclusie, dat een onderzoek naar het
al of niet verrichten van werkzaamheden niet kan worden toegestaan 3).
Kij citeert een geval uit 1748, het eenige dat hij kon vinden, waar

Terstond na den aanslag op Kolonel Krastitcli werd door de Bul-
gaarsche regeering leedwezen betuigd, maar Joego-Slaviö eischte, dat binnen
uur de
Bulgaarsche Regeering haar excuses zou aanbieden aan den vertegen-
quot;^voordiger van Joego-Slavië te Sofia, dat de JVIinister van Oorlog zijn excuses
^ou aanbieden aan Kol. Krastitch, dat de
misdadigers zouden worden
Vervolgd en rapport hierover aan Joego-SIavië zou worden uitgebracht, en dat
detachement van 250 Bulgaarsche soldaten met
vaandel eerbewijzen zouden
oi\'engen voor het Joego-Slavische gezantschap. Eagleton deelt mede, dat al
deze eischen werden ingewilligd.

Het antwoord, dat de Markies de la Ferronays gaf op het voorstel
Jan Sem bat, tot afschaffing van de mihtaire attachés: „ils ont l\'honneur
représenter l\'armée de leur paysquot;, is wel zeer mooi, maar dient de vreedzame
samenleving der volken niet afdoende (1899).

»Welche peinliche Situationen würden dadurch entstehen, dass ein Staat
kontrollieren versuche, ob die bei einer Gesandtschaft angestellten Personen
^virkliehe Dienste leisten!quot;

-ocr page 72-

wel een werkelijk diensten-verrichten voorwaarde was voor liet
kunnen genieten van de diplomatieke voorrechten. Hij merkt terecht
op, dat wellicht vroeger, toen de gezanten een grooten nasleep van
edellieden e. d. medebrachten (Gesandtschaftskavaliere), en zelfs
aan willekeurige personen Schutzbriefe gaven, om op deze wijze te
ontsnappen aan de rechtsmacht van het vreemde land, — dat wellicht
toen een beperking tot hen, die werkelijk diensten verrichtten, ge-
rechtvaardigd was, doch dat tegenwoordig het personeel van de mis-
sies over het algemeen zeer beperkt in aantal is, zoodat er zeker geen
aanleiding behoeft te bestaan zich te mengen in den inwendigen
gang van zaken bij dat gezantschap.

Dat ten slotte bij alle hier genoemde attachés de privilèges de cour-
toisie weinig toepassing vinden, zou men afleiden uit het noemen als
bijzonderheid door Roederer van den vrijdom van belastingen,
welke aan den Franschen attaché-jurisconsulte te Bern werd ver-
leend (pag. 56). Over het algemeen echter zijn zij allen volkomen
gelijkgesteld met het officieele gezantschapspersoneel.

De kanseliers, o. a. speciaal belast met de zorg over de archieven,
en vandaar bekend met alle diplomatieke geheimen, genieten zeer
terecht de noodzakelijke voorrechten op de wijze en onder de voor-
waarden, als bij deii gezant vermeld

Tolken, die uiteraard niet vlug te vervangen zijn en dus tot de
onmisbare personen behooren, hebben eveneens aanspraak op toe-
kenning van de noodige privileges. Zonder hen zou de gezant zijne
missie niet naar behooren kunnen vervullen. Hoezeer een inbreuk
op de voorrechten ook van deze quot;soort van personen aanleiding kan
geven tot gevaarlijke geschillen, toont het recente geval van de
arrestatie van den tolk van het Zuid-Slavische gezantschap te Tirana
(Albanië) aan. Hierbij deed zich echter weder de complicatie voor,
dat de tolk Albaneesch onderdaan Was 2).

1)nbsp;Oppenheim (§ 402) noemt het geval van den kanselier van Duitschland
in Chili, Becker t, die in 1909, om het bekend worden van belangrijke fraudes
te voorkomen, den portier van de kanselarij doodde en het gebouw daarna in
brand stak. Hij werd zeer terecht door de regeering van Duitschland overge-
geven aan de plaatselijke autoriteiten en door deze berecht.

2)nbsp;Op 5 Juni 1927 verliet de Slavische gezant Tirana, nadat de Alba-
neesche regeering geweigerd had den tolk vrij te laten. Deze werd beschuldigd
van fipionnage en stond dientengevolge terecht. De Volkenbondsraad in zijn
zitting van die zelfde maand achtte het beter niet in te grijpen. Eerst na her-
haalde bemiddeling van de groote mogendheden kon dit conflict als geëindigd
worden beschouwd.

-ocr page 73-

De privileges van de koeriers kunnen afgeleid worden uit liet feit,
dat zij deel uitmaken van het officieele, althans onmisbare gedeelte
van een diplomatieke missie. Voor het geval zij niet tot een gezant-
schap behooren, maar eenvoudig in dienst van het departement van
buitenlandsche zaken staan, vinden wij voldoende verklaring
in het
feit, dat zij de dragers zijn van onschendbare zendingen. Een afstraling
Van deze zakelijke onschendbaarheid op de personen, welke met de
overbrenging van de stukken belast zijn, zouden wij hier wel durven
aannemen. Speciaal in dit laatste geval der koeriers is de vraag van
belang, of de voorrechten alleen tijdens de uitoefening van hunne
functies van Icracht zijn, en eveneens de vraag naar den omvang der
rechten. Moore is van meening, dat de voorrechten alleen verleend
Worden „as far as necessary for their
\'particular servicequot;, evenzoo
Oppenheim. De eerste noemt het geval van een koerier, die door
een. schuldeischer verhinderd werd te vertrekken. Wheaton en
Oalvo noemen dit een inbreuk op zijne rechten, i. c. de immunité

juridiction civile. Ook Oppenheim geeft den koeriers, behalve
„innocent passagequot; door
derde staten, de inviolabilité en de
immunité de juridiction in het land waar de gezant, wiens brieven
zij overbrengen, geaccrediteerd is. Het schijnt onnoodig de immunité
de juridiction civile voor particuliere handelingen van den koerier te
liandhaven, daar óf de koerier in die gevallen door een ander kan
Worden vervangen, óf een proces geen belemmering behoeft te zijn
Voor het vervullen van zijn opdracht. In ieder geval moeten deze
personen hun positie zeer goed voor oogen hebben en zich strikt
onthouden van al hetgeen vertraging zou kunnen opleveren. Het
niisbruik, dat zoo dikwijls van koerierspassen wordt gemaakt, kan
liet best worden tegengegaan, door aan koeriers, zoowel in het land,
quot;^vaar de missie is gevestigd, als in derde staten, alleen de hoog-
noodige voorrechten te verleenen, t. w. die in het belang van de veilig-
lieid en van de overbrenging der documenten. Deze zijn, naast de
onschendbaarheid van de papieren, enz., de persoonlijke onschend-
baarheid, uitsluiting van de crimineele jurisdictie, in het bijzonder
Van repressief arrest, alsmede een verbod van gijzeling voor

schulden.

Het komt ons verder voor, dat deze rechten den koeriers, evenals
dit bij alle andere hier behandelde personen het geval is, kunnen wor-
den verleend gedurende den geheelen tijd, dat zij in het vreemde
land vertoeven, zij dit in den tijd tusschen twee opdrachten in.

-ocr page 74-

Overigens blijft al hetgeen hiervóór werd opgemerkt, ook bij deze
privileges voor koeriers van pas

Bij het noemen van de dokters, die deelen in het genot van de
diplomatieke voorrechten, moet onderscheid gemaakt worden tus-
schen de, soms gebruikt wordende, gouvernements- of gezant-
schaps-artsen, en die doktoren, die speciaal door den gezant worden
meegenomen als huisarts. Deze laatsten vallen onder het niet-offi-
cieele personeel, dat hierna wordt behandeld.

Alvorens deze groepen van personen te verlaten, moeten nog
eenige questies worden beschouwd, welke voor alle hier genoemde
personen gelijkelijk gelden.

Wij zagen reeds bij de attachés honoraires, dat eene eenvoudige
opgave van deze personen aan den Minister van Buitenlandsche
Zaken voldoende is als bewijs van hun officieel — en bevoorrecht —
karakter. Dit geldt voor alle personen van het ofiamp;cieele gevolg van
den gezant. Het geschiedt door het plaatsen der bedoelde personen
op een lijst, welke op het ministerie blijft berusten. Alle veranderingen,
zoowel wat de personen als wat de adressen betreft, moeten hierin
worden opgenomen. De beteekenis van deze lijst is echter slechts
eene practische. Zeker heeft de lijst geen rechtskracht en beteekent
het opnemen van de namen der geprivilegieerde personen allerminst
de vervulling van de voorwaarde, van welke het in werking treden der
voorrechten afhangt. De voorrechten beginnen reeds op het oogenblik,
dat de bevoorrechte persoon de grens van het land is overschreden, op
vertoon van zijn officieel paspoort. (Zie pag. 45). Zijn officieel karakter
heeft hij gekregen met zijne aanstelling, en hiervoor wordt zelfs geen
„agrémentquot; van de vreemde regeering gevraagd, zooals wel bij de
gezanten zelf geschiedt. De lijst heeft dus alleen practische beteekenis,
zij dient niet alleen ter raadpleging voor hen, die aan het diplomatieke
corps uitnoodigingen willen zenden en daartoe de juiste namen en

1) Er doen zich ook den laatsten tijd in verband met de Russische propa-
ganda feiten voor van aanhouding van koeriers en doorzoeking van hunne
papieren. Hier treedt de gewone uitzondering op de onschendbaarheid in. Een
typeerend bericht is in dit verband het volgende:

„Berlijn. 9 Maart 1927. — Op het station te Wilna is heden een diplomatieke
koerier van de sowj et-regeering, die op weg was naar Warschau, aangehouden.
Hij had in zijn bagage ongeveer 30.000 circulaires in het Russisch, Wit-Rus-
sisch en Poolsch, uitgegeven door de derde internationale en door het comité
ter bescherming van politieke gevangenen. De circulaires werden in beslag
genomen, waarna de koerier weer in vrijheid werd gesteld.quot;

-ocr page 75-

rangen willen weten, maar zij is vooral van belang, daar aan de op
de lijst voorkomende personen legitimatiekaarten worden uitgereikt.
J^eze zijn niet de bron der voorrechten, maar strekken tot het voor-
komen van onaangenaamheden. Wehberg noemt de lijst het „Zere-
monial-Protokollquot; i).

Deze lijst is algemeen gebruik geworden, hetzij alleen voor offici-
eel-, hetzij ook voor niet-officieel gezantschapspersoneel 2).

De lege ferenda wenschen Giese en Strupp deze inschrijving in
de registers van Buitenlandsche Zaken tot voorwaarde te stellen
voor het genieten van de diplomatieke voorrechten, zoowel voor het
officieele, als voor het niet-officieele personeel. In verband met het
vele en wisselende onofficieele personeel, en ter voorkoming van
misbruiken komt ons deze wensch een zeer billijke voor^).

Ten tweede doet ook bij het officieele gezantschapspersoneel zich
quot;vveder de vraag voor, of, in geval een dier personen tevens onderdaan
IS van het land, waar de missie gevestigd is, deze toch in het volle
genot van de diplomatieke voorrechten moet worden gesteld. Deze
Vraag blijft een open vraag. Verwezen kan worden naar hetgeen
hiervóór bij de chefs van diplomatieke missies is opgemerkt. Dat
ook hier kan gezegd worden, dat het weinig aanbeveling verdient
onderdanen van een vreemd land, en speciaal van het land, waar
^ij hunne functies zullen uitoefenen, in dienst te nemen als officieele
personen, zal duidelijk zijn. Noch ten aanzien van koeriers, noch ten
aanzien van tolken dient een uitzondering te worden gemaakt. Men
kieze dezen liefst onder de eigen landsheden. Wat den gezantschaps-

Wehberg voert ten bewijze, dat nöch de inschrijving in de hjst, nóch
een bewilliging door den vreemden staat voorwaarde zijn voor de „exterrito-
rialiteitquot; der personen in questie, aan, dat men immers toch wel Imn terug-
roeping en intrekking der benoeming vraagt, zoodat tevoren deze personen
■^^el degelijk officieel karakter bezaten.

Vgl. Pradier-Fodéré, Heffter, Satow, de Martens, Foster, e. a.

Een open vraag blijft nog, of, bij het als voorwaarde stellen van een derg.
inschrijving, ook aan de vreemde Regeering de bevoegdheid moet worden
toegekend een inschrijving te weigeren. Strupp legt dit vast in zijn codificatie-
ontwerp (zie p. 66, noot 1); Art. XI (b) „...ä moins que le ministre indiqué
(des aff. étr.) n\'ait pas consent! ä lui conférer ce traitement privilégiéquot;. Dit is
dus eigenlijk een tweede voorwaarde: „agrémentquot;.

Het Auswärtige Amt te Berlijn was kortgeleden de meening toegedaan, dat
Zoowel het voorkomen op de lijst, als het zijn van persona grata voorwaarden
zijn voor het genot van de voorrechten. (Vgl. het meergenoemde Ergänzungsheft
van de Zeitschrift für Völkerrecht, 1926).

-ocr page 76-

arts betreft, hier is wellicht onze wensch niet te vervullen, doch dan
lijkt het evenmin noodig een inheemschen arts
officieel te verbinden
aan de legatie. Hoe de onzekerheid en ongeregeldheid op dit punt
aanleiding geven kan tot ernstige conflicten, toont het reeds genoemde
geval met den Zuid-Slavischen tolk van Albaneesche nationaliteit
duidelijk aan Vastgelegd zal moeten worden, dat zoolang de com-
binatie, als hier bedoeld, toegelaten blijft, deze personen in het genot
behooren te worden gesteld van de noodzakelijke voorrechten, met
dien verstande echter, dat terstond ontslag volgt bij ernstige mis-
dragingen 2). Overigens blijft al, hetgeen hiervóór bij de chefs van
diplomatieke missies is gezegd, van kracht.

. Ten slotte valt ten aanzien van de positie van de familie der hier
behandelde groepen van personen bij verschillende schrijvers en in
de practijk verschil te constateeren. De meeste schrijvers, die de per-
sonen, welke met den gezant geprivilegieerd zijn, opsommen, noemen
naast den gezant in één adem zijn gevolg en „zijnquot; familie. Zoo o. a.
Oppenheim (§ 404) en Hyde (§ 438). Zorn noemt wel de fami-
lie van de
leden van de missie. Fauchille bepleit ook voor de fa-
milie van het officieele personeel de voorrechten, terwijl Travers
aantoont, dat de Fransche wet van het jaar II dit niet toestaat.
Meestentijds lijkt het hier genoemde verschil meer eene questie van
gewoonte in de opsomming. Inderdaad kan vrijwel algemeen aange-
nomen worden, dat de familie van de leden van de missie, evenals de
familie van den chef van deze missie de voorrechten genieten. (Vgl.
noot 2 op pag. 51 en de daar genoemde vonnissen). Zoo laten de
ontwerpen van Cambridge en Washington, resp. art. 12—14 en 30,
geen twijfel over.

Hetgeen onder a werd opgemerkt, geldt ook hier.

c. Het niet-officieele personeel.

De positie van het niet-officieele, of wel het technische en dienst-
personeel, is zeer\'betwist. Gaan wij na hoe deze in de
praktijk geregeld

1)nbsp;Zie op pag 56.

2)nbsp;Het in noot 3 op blz. 59 genoemde Duitsche standpunt, volgens hetwelk
„agrémentquot; ook voor andere officieele personen dan een gezant noodig is,
verdiént de volle aandacht in verband met de vraag naar de positie van deze
personen, die tevens onderdanen zijn. De nu bestaande onmogelijkheid der-
gelijke personen te weigeren, zou met het doen voorafgaan van een „agrémentquot;
verdwijnen.

-ocr page 77-

is, dan zien wij echter, dat de meest gehuldigde opvatting deze is:
het niet-officieele personeel geniet de voorrechten, met deze uit-
zondering, dat, voorzoover zij behooren tot de onderdanen van het
land, waar zij hunne werkzaamheden verrichten, de immunité de
juridiction geen toepassing vindt. Dit standpunt, het eerst ingenomen
in Duitschland, t. w. door de rechtbank te Berlijn (1888), die den
Duitschen koetsier van een gezant veroordeelde, daarna vastgelegd
in het Gerichtsordnungsgesetz van 1898, en thans te vinden in § 18
van het
Gerichtsverfassungs-Gesetz van 22 Maart 1924, is dus
eigenlijk een tusschenstandpunt. De Engelsche praktijk tot nu toe
volgt de bekende Privileges Act van Queen Ann, waar de „domes-
tick servantquot; geheel op gelijke lijn wordt geplaatst met den gezant;
de Italiaansche practijk moeten wij beoordeelen naar het arrest van
het Hof van Cassatie van 7 November 1881, volgens hetwelk de immu-
nité de juridiction nooit aan het dienstpersoneel kan worden toe-
gestaan 2).

„Die inländische Gerichtsbarkeit erstreckt sich nicht auf die Chefs und
^I\'tglieder der bei dem Deutschen Reiche beglaubigten Jlissionen. Sind diese
ï\'ersonen Staatsangehörige eines der deutschen Länder, so sind sie nur insofern
von der inländischen Gerichtsbarkeit befreit, als das Land, dem sie angehören,
sich der Gerichtsbarkeit über sie begeben hat.quot;

Zoowel in eerste instantie, als in appel, werd Carlo Cardoni, de
koetsier van den Duitschen ambassadeur te Rome, veroordeeld wegens het met
opvolgen van een politie-bevel; dit vonnis werd in cassatie bevestigd. Hoewel
het hier een Italiaan betrof, blijkt uit de motiveering van het cassatie-arrest,
dat aan dit dienstpersoneel in het algemeen de immuniteit wordt geweigerd.

„Le immunitä, e i privilegi concessi ai rappresentanti delle Potenze estere
al löro seguito si riassumono nclla inviolabilita delle peysone e dei palazzi
dell\' ambasceria, o nell\' esenzione dalla giurisdizione locale. Che queste immu-
nitä e questi privilegi, avendo per fondamento l\'indipendenza reciproca degh
^\'^tati, e per iscopo la libertä della politica azione di ciascuno di essi, si estendono
a tutto eió che è neeessario per tener saldo quel principio e raggiungere questo
scopo; ma non possono mai allargarsi ad esoncrare da imputabilitä giuridica
e penale quegli atti delle persone addette al servizio dei rappresentanti degh
Stati esteri che, estranei allo scopo ed all indole delle altre funzioni dei loro
padroni, vengono a violare le leggi del paese coll\'eccedere i limiti delle agevolezze
speciali ad essi accordate; e tanto meno poi qucgli atti che vengano a Iedere
1 diritti altrui o rivestano il carattcre di reati communi.quot; (vgl. Rivista di Diritto
Internazionale, 1908, p. 350).

Een soortgelijk geval deed zich voor in 1894 (vgl. pag. 350 d. a. v.). Hierover
quot;^^\'ordt geschreven: „Non appare dagli atti che il giudice abbia avuto cognizione
della qualitä del Barbato. Ma, quando si trattö di eseguire la sentcnza, sorse
una lunga vertenza diplomatica che si protrasse per oltre due anni...quot; (vgl.
arrest Cassatie hof van 20 April 1915. Zie p. 29 in de noot).

Ook in Italië zelf worden door sommige rechtsgeleerden deze uitspraken
beschouwd als afwijkingen van den regel.

-ocr page 78-

Al constateeren de auteurs vrijwel eensgezind, dat de Engelsche
en de ItaliaanscKe praktijk uitzonderingen zijn, dit wil nog niet zeg-
gen, dat zij allen de Duitsche praktijk aanhangen. Daarbij komt, dat
zij ook in het algemeen ten aanzien van de rechten van dit personeel
zeer van meening verschillen, zoodat wij hier kunnen spreken van
het meest betwiste onderdeel van de diplomatieke voorrechten^).

Beperken wij ons eerst tot de bedienden en andere personen, welke
geacht worden te behooren tot het niet-officieele gezantschapsperso-
neel, die
geen onderdanen zijn van het land waar de missie is geves-
tigd 2), dan zien wij reeds hier een groot verschil van meening. Zorn,
Calvo, Carnazza-Amari, Despagnet, Bluntschli, Heffter,
Cecil Hurst, e.a. maken geen enkel verschil tusschen het officieele
en het niet-officieele gedeelte van het gezantschapspersoneel, geven
aan het laatste alle privileges, zooals, gelijk wij zagen, ook inderdaad
de praktijk in de meeste landen is. Daarentegen onderwerpen vele
andere schrijvers deze vrijwel algemeene praktijk aan critiek. Voor-
aan gaan natuurlijk Laurent en Fi ore, die ook in het algemeen
op verschillende punten gekant zijn tegen het verleenen van voor-
rechten aan gezanten, enz. Daarnaast staan o. a. von Martens,
Ullmann, Roederer, Esperson en Bonfils, die algemeen de
uitbreiding van de diplomatieke voorrechten tot het dienstpersoneel
afkeuren. Ullmann wijst op de „Uebelständequot;, die ontstaan, door
aan meerdere menschen, die niets officieels met zich dragen, de voor-
rechten te geven; von Martens wijst terecht op het onlogische
dezen personen voorrechten te geven, die nooit verklaard kunnen
worden uit het representatieve karakter, noch uit de noodzakelijk-
heid; dit laatste zegt ook uitdrukkelijk Fauchille, die daarom
zeker geen immunité de juridiction criminelle wil toekennen; B o n f i 1 s

1)nbsp;Zoo constateert ook Pradier-Fodéré in § 1467: „L\'accord n\'existe
ni dans la doctrine, ni dans la pratique, sur la question de savoir si l\'immunité
de juridiction en matière criminelle existe au profit du personnel non officiel
des légations.quot;

2)nbsp;Hier wordt geen onderscheid gemaakt tusschen hen, die onderdanen zijn
van den Staat, welks vertegenwoordiger de gezant is, en hen, die onderdanen
zijn van een derden Staat.

3)nbsp;Laurent uit zich op verschillende manier over de ongerijmdheid van
de toékenning van diplomatieke voorrechten aan het niet-officieele personeel.
Een zijner uitspraken is: „Qu\'est-ce que la valetaille a de commun avec la
parole du prince? Est-ce que le caractère sacré que l\'on reconnaît aux ambas-
sadeurs peut se communiquer aux femmes de chambres et aux cuisinières?quot;

-ocr page 79-

voegt daarbij zijn uitspraak: „Queis que soient les talents d\'un cuisi-
nier, ou rhabileté d\'un cocker, leur arrestation ne peut amoindrir la
liberté d\'un ambassadeurquot;; von Martens wederom wil afsckaf-
fing, omdat „sie (die Ausdeiinung) nicht mit der Ordnung und
Sicherheit im Staate verträglich istquot;; Koederer ten slotte zegt
^og-quot; „Les immunités du personnel non-officiel aboutissent a des
conséquences néfastes.quot;

Van rechtswege komen de voorrechten inderdaad aan deze per-
sonen niet toe, daar zij niet deelnemen aan de eigenlijke diplomatieke
^werkzaamheden, zeer wel vervangbaar zijn, kortom, omdat een gezant
even goed in vrijheid zijne werkzaamheden kan verrichten, wanneer
^egen een bediende of klerk wordt geprocedeerd. Dat niettemin in
de
praktijk de immuniteit wordt verleend, is een hoffelijke gewoonte i).
J^iet lijkt ons noodig dit uitdrukkelijk te constateeren, omdat met deze
\'^vetenschap veel misverstand kan worden voorkomen en een weg
^an worden gevonden voor de toekomstige ontwikkeling en codificatie
Van de diplomatieke voorrechten.

In ieder geval onjuist voor de bepaling van de positie van het
^ier bedoelde personeel is het onderscheid, dat Villefort en Ch.
de
Martens maken. Dat alle bedienden en de andere onofficieele
personen, werkzaam in de legatie,
in dat gebouw bevrijd zijn van de
inrisdictie van het land, doch
daarbuiten weder gelijkgesteld zouden
Zijn met de onderdanen van dien Staat, is wel zeer ongelukkig uit-
gedrukt en onjuist. Wat hier bedoeld wordt, is eenvoudig de on-
schendbaarheid van de woning. Open blijft even goed na deze „onder-
seheidingquot; de vraag naar de persoonlijke rechten van het niet-olfici-
personeel.

I^e auteurs, die zich verzetten tegen de voorrechten van de hier
bedoelde personen, billijken noodgedwongen wél de praktijk, volgens
\'^welke deze personen vervolgd kunnen worden bij het einde van hun
dienstbetrekking. De praktijk is namelijk, dat de regeering van den
^taat, waar de legatie is gevestigd, aan den gezant het ontslag van

Oppenheim (§ 403) legt hierop — waarschijnlijk toevallig — den nadruk,
^anneer hij zegt: „It is a
customary rule of International Law, that the receiving
täte must grant to all persons in the private service of the envoy and to the
quot;Members of the legation (hier bedoelt hij alleen het niet-officieele gedeelte),
provided such persons are not subjects of the receiving State, exemption from
quot;^ivil and criminal jurisdiction.quot; „Waarschijnlijk toevalligquot;, immers, het „must
grantquot; geeft aan zijn customary rule weder dwingend karakter.

-ocr page 80-

een lid van het niet-officieele personeel vraagt, wanneer genoemde
persoon zich aan een ernstig feit heeft schuldig gemaakt. Dit ontslag
pleegt meestal te worden ingewilligd, waarna veroordeeling volgt.

Wij zagen hiervóór bij het officieele personeel, dat het er voor het
kunnen genieten van de voorrechten niet toe doet, of de geprivilegi-
eerde personen al of niet werkelijk werkzaamheden verrichten.
Wehberg merkt ten aanzien van het niet-officieele personeel op,
dat ook hier de aanstelling voldoende is, en dat dus het einde van zijn
dienstbetrekking slechts intreedt met zijn ontslag. De Staat, die een
persoon van zijn immuniteit wil berooven, dient dit ontslag dus te
bevorderen In verband hiermede moet worden opgemerkt, dat een
Duitsch vonnis van 1899, een ontslagen beambte veroordeelend, de
immuniteit
met terugwerkende kracht vervallen verklaarde. Op deze
wijze wordt het strenge beginsel van de toekenning van privileges aan
eenvoudige beambten en bedienden wel zeer verzacht.

Het technische- en het dienstpersoneel moet om financieele of
andere doelmatigheidsredenen dikwijls gezocht worden onder de
onderdanen van den staat, waar het gezantschap werkt. Ook al worden
zij vast verbonden aan de legatie, zij blijven meestal hun nationahteit
behouden. Hoe hun positie geregeld is, zagen wij reeds. De praktijk
is vrijwel overal, dat deze personen niet de immunité de juridiction
genieten, en de andere rechten soms uit courtoisie bezitten. (Eene
zoogenaamde uitzondering hierop, in geval de hierbedoelde personen
zich in de onschendbare gebouwen bevinden, bestaat niet; zie boven.)

De meeste auteurs kunnen zich hiermede vereenigen, hetzij omdat
zij in het algemeen gekant zijn tegen een bevoorrechting van enkele
onderdanen, hetzij omdat zij speciaal het onttrokken zijn aan de recht-
spraak veroordeelen, op grond dat zoodoende geen enkel forum voor
deze personen zou bestaan. Voor hetgeen hieromtrent reeds opgemerkt
werd, kunnen wij verwijzen naar blz. 49 en 59 e. v.

Dat de hiervóór genoemde schrijvers, die stelling nemen tegen
de bevoorrechting van het niet-officieele personeel in zijn geheel,
geen uitzondering maken voor hen, die tevens onderdanen zijn van
den ontvangenden staat, behoeft wel geen betoog. Het verschil,
gelegen in het
niet-toekennen van de immunité de juridiction, is
bovendien niet zoo groot, als het schijnt. De praktijk is toch ook hier

1) Dat hij bij deze vaak wisselende, onofficieele personen niet kan beschikken
over het wapen van
„non-agrémentquot;, ligt in den aard der personen.

-ocr page 81-

weder, dat hij, die de immuniteit niet bezit, eerst vervolgd wordt
nadat hij uit de dienstbetrekking is ontslagen, (vgl. Roeder er.)
I^it heeft ten gevolge, dat in de practijk zeer weinig onderscheid
Wordt gemaakt tusschen beide soorten van niet-officieel personeel.

Het gaat er dus om, of men dit technische- en dienstpersoneel
^Is zoodanig en in zijn geheel voorrechten wil toekennen, of niet.
^ast staat o. i., dat deze personen
als zoodanig geen recht hebben op
eenige voorrechten; alleen voorzoover hun dienstwerkzaamheden
betreft, kan hun zekere bescherming worden gegeven. Gaat men m
de
praktijk verder, dan beteekent dit, dat deze personen, van wie
zeker niet in de eerste plaats de vervulling van de diplomatieke missie
afhangt, uit gewoonte en hoffelijkheid geprivilegieerd zijn i) 2).

§ 3. DE CODIFICATIEPOGINGEN.

Zoowel het Institut de Droit International, als de Pan American
Union hebben het initiatief genomen om te komen tot eene codificatie
Van de hier behandelde diplomatieke voorrechten. Zij hebben beide
een ontwerp opgesteld en deze twee ontwerpen zijn zeer terecht bij
de huidige codificatiepogingen van den Volkenbond het onderwerp
Van nauwgezette studie geweest. De Volkenbondscommissie voor de
geleidelijke codificatie van het internationale recht stelde aan de
hand van het ontwerp van Cambridge van het. Institut de Droit
International en van het 22ste project uit de codificatie van het
quot;Amerikaansche Volkenrechtquot; van Washington haar eindoordeel vast.
Wanneer de voorbereidende werkzaamheden van deze Commissie
een der komende ofiicieele codificatie-conferenties ook op dit punt

Oudtijds werden de privileges van de hier behandelde personen beschouwd
accessoir aan die van den gezant, evenals dit met bijv, zijn bagage het
Seval is! (de Groot en VatteL)

De personen, behoorende tot het niet-officieele personeel, moeten worden
Verdeeld in die behoorende tot den technischen dienst van het gezantschap,
dus Verrichtende het technische en administratieve werk, en die, welke behooren
de z.gen. „domesticitéquot;. Hiernaast staan de particuliere secretarissen, de
Pttvé-artsen e. d., die echter gewoonlijk geen privileges genieten en geacht
^Vörden geheel buiten de bevoorrechten te staan. Geheel ten onrechte, zooals
Hall opmerkt, worden dus de bedienden beschouwd als „necessary to
bis dignity or comfortquot;, in tegenstelling tot de particuliere secretarissen, enz.
^^at zijn deze dan wel? Ook in dit verband lijkt nivelleering naar beneden van
de bedienden, enz. wel wenschelijk.

Ten slotte geldt hetgeen hiervoor bij het officieele personeel werd opgemerkt,
quot;^ut. mut. ook hier.

-ocr page 82-

met succes mogen bekroond worden, zal dit tevens beteekenen de
erkenning van de goede diensten, welke door de genoemde twee
lichamen zijn bewezen.

De drang naar eene codificatie van de diplomatieke voorrechten
is te verklaren uit de onzekerheid, welke, gelijk wij zagen, allerwege
op dit gebied wordt aangetrofien, en ten gevolge waarvan menig
geschil tusschen twee staten is ontstaan. Doch de hier te behandelen
ontwerpen beteekenen niet alleen een vastlegging van wat in de
practijk gebleken is te behooren tot het terrein van de diplomatieke
voorrechten. Zij beteekenen evenzeer de erkenning van de tendenzen
der ontwikkeling van deze rechten.

Wij zagen hiervóór, hoe de omvang van de rechten en vooral
hunne beteekenis zich gewijzigd hebben, voordat de tegenwoordige
status werd bereikt. Nu moet dus nog beschouwd worden in hoeverre
de ontwerpen van Cambridge en Washington eene verdere ontwikke-
ling inluiden. Op verschillende punten werd hiervóór reeds de meening
van de beide lichamen weergegeven; hier dient dus nog in grootere
trekken het resultaat van dezen codificatie-arbeid te worden behan-
deld 1).

Uit den jongsten tijd dateeren nog een stel ontwerpen voor de codi-
ficatie van het internationale recht door het Japansche Instituut voor Inter-
nationaal Recht en een ontwerp-eonventie „sur Timmunité en droit internatio-
nalquot;, door Karl Strupp aan de International Law Association aangeboden
in 1926 (zie het Ergänzungsheft van de Zeitschrift für Völkerrecht, 1926.).

Strupp, die, zooals wij zagen (p. 5), de immuniteiten omschreven en\'beperkt
acht door haar doel (art. X), brengt dezen opzet vrijwel volkomen ten uitvoer.
Dc „immunitéquot; (van welke hij in art. VI een eenigszins vage samenvatting
geeft en waaronder hij, blijkens art. IX, zoowel de „inviolabilitéquot;, als de „immu-
nité de juridictionquot; verstaat) wordt, wat den zakelijken inhoud betreft, beperkt
door de uitzonderingen van de ontwerpen van Cambridge en Washington,
vgl. later (artt. VII, IX). Het niet-officieele personeel is in zijn geheel van elke
immuniteit verstoken, tcnvijl het officieele personeel slechts dan de immunité
geniet, wanneer de leden ervan in de lijst der geprivilegieerde personen zijn op-
genomen (zie pag. 58—59) (art. XL 2.) De vrijdom van getuigplicht blijft
gehandhaafd in art. XIV, doch de belasting-vrijdom en de voorrechten in derde
staten, bij doorreis, worden niet toegekend, daar zij niet „rechtensquot;, doch uit
hoffelijkheid worden gegeven. Zoo ook neemt hij voor den duur van de diplo-
matieke voorrechten den korteren termijn (zie
p. 44) op in art. XII a^c, daar
het toestaan van een langoren duur z. i. slechts op courtoisie berust.

Daar met dit ontwerp-eonventie eene algemeene regeling van de „immuni-
teitquot; in het internationale recht bedoeld is, en volgens art. I ook andere, niet
diplomatieke personen in het genot van eene dergelijke positie worden gesteld,
zal voorzooveel noodig hierna op deze regeling worden teruggekomen (zie ook
nog pag. 145).

Het ontwerp is zeer bruikbaar voor de codificatie van de diplomatiehe voor-

-ocr page 83-

I. Het ontwerp van Cambridge van 1895^).

Het „Règlement sur les Immunités Diplomatiquesquot;, door het
Instituut voor internationaal recht aangenomen in zijn zitting van
13 Augustus 1895, regelt deze stof met inachtneming van de traditio-
neele tweeledige indeeling in „inviolabilitéquot; en „exterritorialitéquot;.
Hoewel Ed. Rolin zijn ernstige bezAvaren tegen het behoud van
het woord exterritorialité naar voren bracht, werd het niettemin niet
geschrapt ten gevolge van den tegenstand van Lehr, den rappor-
teur, en de Martens, die elk ander plaatsvervangend woord be-
streden. Volgens hen zou een vervanging door „privilègesquot;, of door
»droits et immunitésquot; onjuist zijn, omdat deze in zekeren zin „een
uitvloeisel, de consequenties van de exterritorialiteitquot;
zijn! 2)

Lehr, die in zijn rapport de exterritorialité verdeelde in „exter-
ritorialité personnelle, exterritorialité de l\'hôtel et de la voiture(!),
exemption d\'impôts, exemption de juridiction et exercice du culte
proprequot;, behaalde met deze nieuwe, maar zeer bedenkelijke opvatting
succes. Na een § 2, die genoemd is „Exterritorialitéquot; en de exterrito-
rialiteit van den gezant persoonlijk en van zijn woning, benevens
de vrije uitoefening van godsdienst bevat, worden in § 3 van het
reglement onder den titel „Immimitésquot; de overige onderdeden, of
beter, uitvloeisels van de „Exterritorialitéquot; behandeld. Na het on-
bevredigende debat over het behoud van het
ivoord „exterritorialitéquot;,
gevolgd door eene opschorting der beraadslaging over de questie,
kwam niemand meer op tegen de hier gevolgde systematiek, welke

rechten in het algemeen, daar liet gemeenschappelijke bepalingen geeft en geven
kan, omdat het doel gelijkelijk dezen omvang bepaalt. In hoeverre echter deze
samenvatting van
elke immuniteit in het int. recht mogelijk of wenschelijk is,
blijft twijfelachtig.

Zie Bijlage I.

De beraadslagingen begonnen in de zitting van September 1891 te Hamburg,
waar de artikelen 1—8 werden vastgesteld. Daar het geheele reglement echter
in de zitting van Cambridge werd aangenomen, noemen wij het ontwerp ge-
makshalve „ontwerp-Cambridgequot;.

De studie over het onderwerp diplomatieke voorrechten zal vermoedelijk wor-
den voortgezet in de zitting van het Institut, in 1928 te houden. Het rapport
van den rapporteur D. Jay ne Hill is reeds verschenen. Over zijn conclusies
zal later worden gesproken. Opgemerkt dient te worden, dat de studie zich
thans uitstrekt over: „Immunités diplomatiques et consulaires et immunités
à reconnaître aux personnes investies de fonctions d\'intérêt internationalquot;.

Nadat gebleken M\'as, dat geen ander woord instemming vond, besloot
het Instituut de wijziging van de benaming voor een latere zitting te bewaren.
(Vgl. p. 5 van het in noot 1 genoemde rapport van Jay ne Hill, 1927).

-ocr page 84-

het gevolg was van het aannemen van een begrip „exterritorialitéquot; i).

De gevolgen van deze onjuiste indeeling zijn op verschillende
punten te bespeuren.

Allereerst wordt de onschendbaarheid van verblijf ondergebracht
bij de exterritorialiteit; het verbod van binnendringen in de legatie
enz. wordt beschouwd als gevolg van de exterritorialiteit van het
gebouw, niet als afstraling van de persoonlijke onschendbaarheid.
Dit brengt weer mede, dat wij de goede uitzonderingen op de per-
soonlijke onschendbaarheid, in art. 6 zeer juist opgesomd, niet kunnen
toepassen op de onschendbaarheid van verblijf, vooral nu art. 9, lid 2,
behoorende bij de „exterritorialitéquot;, zonder eenige restrictie is ge-
redigeerd. Wel moeten wij aannemen, dat ook door het Instituut één
belangrijke uitzondering is erkend, n.1. het verbod van asyl verleenen.
Lid 3 van het voor-ontwerp kende n.1. asylrecht voor politieke mis-
dadigers, maar werd door het Instituut -geschrapt 2).

De rapporteur heeft verder een onderscheiding gemaakt in be-
langrijke en andere immuniteiten, welke laatste hij noemt „de cour-
toisiequot; of „d\'équitéquot;. Bij het maken van dit onderscheid heeft hij
zich echter-laten leiden door eene andere overweging dan de onze
en wel deze, dat sommige rechten een last beteekeneh voor het land,
dat ze moet toestaan, daarentegen andere kunnen worden gegeven,
zonder de rechtsorde in belangrijke mate te verstoren. Zijn uitgangs-
punt is dus de orde in den staat; ten opzichte van deze zijn sommige
rechten en exempties belangrijk, andere niet. Deze onderscheiding
acht hij gemaakt „a raison de leur naturequot;. Wij daarentegen noemen

Dat dit zoo is, komt duidelijk uit in art. 7, waar de exterritorialité person-
nels wordt omschreven, en blijkt ook uit de woorden van Lehr\'s rapport
ten aanzien van dit artikel: „En vertu de son exterritorialité personnelle le
ministre conserve son domicile d\'origine et demeure régi par les lois de ce

domicile......quot; Dat dit, hiervóór op p. 6 e. v. nog niet genoemde, argument ten

gunste van een begrip exterritorialité volkomen onjuist is, is duidelijk. Dat de
gezant zijn „domicile légalquot; in een ander land behoudt, is volkomen waar,
doch de rechten en verplichtingen, uit het wettelijk domicilie voortvloeiende,
vermogen niet de bevoorrechte positie van den gezant in haar ganschen omvang
te verklaren. Wij zijn eerder geneigd het behoud van het domicilie te verklaren uit
het feit, dat de gezant vertegemvoordiger is van een vreemden staat. L e h r draait
de zaak om, waardoor in het geheel niets wordt bewezen en een abstract begrip
exterritorialité wordt aangenomen, waaruit de „rechtenquot; moeten voortvloeien!

Bij art. 9 wordt ook ondergebracht de ,,exemption des taxes militaires
spécialesquot;.\' Inderdaad kan deze worden verklaard uit het plaatsvervangende
karakter van deze belasting en uit de inviolabilité (niet de exterritorialiteit!),
daar inkwartiering uit hoofde van de onschendbaarheid van het huis niet
mogelijk moet worden geacht. (Zie p. 37).

-ocr page 85-

een ondersclieiding gemaakt volgens de natuur der rechten, wanneer
het doel en wezen van de voorrechten het uitgangspunt vormen.
Dit lijkt de juiste zienswijze, daar toch
alle rechten op eenige wijze
inbreuk maken op het
staatsgezag. Inbreuken op de rechtsorde kunnen
steeds zooveel mogelijk voorkomen worden

Doch Lehr legt zijn voornemen zonderling ten uitvoer. Volgens
hem vallen de immunité de juridiction onder de belangrijke- en de
fiscale immuniteiten onder de hofïelijkheidsprivileges. Nu is volgens
zijn standpunt deze onderscheiding onjuist: de belastingvrijdom is
wel degelijk evenzeer een last voor den staat als de gerechtelijke
immuniteit; vele staten beschouwen den eerste zelfs als het moeilijkst
te regelen onderdeel der diplomatieke voorrechten en als den groot-
sten last. Zoo hield het Instituut aan deze onderscheiding dan ook
niet vast en beperkte het den belastingvrijdom even zeer als de
immunité de juridiction.

De persoonlijke onschendbaarheid van den gezant daarentegen,
in Lehr\'s gedachtengang toch een der niet belangrijke privileges
(zelfs een der privilèges de courtoisie), wordt door hem zelf niét
onverkort gehandhaafd. Het Instituut, dat op dit punt met het
voor-ontwerp grootendeels medegaat, begaat dientengevolge ver-
schillende inconsequenties. De „inviolabilitéquot; wordt aan alle perso-
nen, verbonden aan het gezantschap gegeven, zonder onderscheid
tusschen officieel en niet-officieel personeel. Een uitzondering wordt
echter gemaakt voor de familie van den gezant, enz., en voor het
niet-officieele personeel, voorzoover zij tegelijk onderdanen zijn van
den staat, waar zij hun dienst vervullen, met deze uitzondering weder,
dat zij de inviolabilité personnelle
wel bezitten, wanneer zij zich in
de legatie bevinden Dit ontzeggen van de persoonlijke onschend-
baarheid aan de hier genoemde personen zouden wij kunnen verklaren
als het gevolg van de opvatting, dat de „inviolabilitéquot; een „marqué
de déférencequot;, een eererecht is. Doch de familie komt wel voor bij

In dat verband moet erop gewezen worden, dat liet Reglement geheel
onnoodig inbreuk op de reehtsorde in do hand werkt, door, zooals wij boven
zagen, het gebouw
„exterritoriaalquot; te verklaren en niet een eenvoudige onschend-
baarheid aan te nemen, in welk laatste geval o. a. alle veiligheids- en bouw-
verordeningen, hinderwetten enz. van kracht blijven.

2) Deze reeds eerder (p. 6,3) geconstateerde fout is hier ongetwijfeld het ge-
volg van de aan het gebouw gegeven exterritorialiteit. Het gaat hier echter
om het al of niet toekennen van een persoonlijk recht, niet om de gevolgen van
het verbod van binnendringen!

-ocr page 86-

de „exterritorialequot; personen, genoemd in art. 7, en geniet dienten-
gevolge de exterritorialiteitsrechten. Deze nu beschouwt het Instituut
als de belangrijke rechten, welke het dan ook beperkt wenscht toe te
passen. In dit verband lijkt een uitschakeling van deze personen bij
de mindere rechten dan niet logisch. Tevens zou het toch niet redelijk
zijn aan de familie van den gezant niet, aan de personen, tot het niet-
officieele personeel behoorende, wél volgens art. 2 „eere-rechtquot; te
geven. Tenslotte constateerde Lehr zelf, dat de „inviolabilitéquot; een
bijzondere bescherming beteekent. Zoodat wij moeten aannemen,
dat de families van den gezant, enz. eenvoudig vergeten zijn in de
opsomming van art. 2.

Anders staat het met de tweede groep van personen, aan welke
het Instituut de persoonlijke onschendbaarheid onthoudt: de leden
vari het niet-officieele personeel, onderdanen van den staat, waar zij
hun dienst vervullen. (Vgl. ook noot 2 op p. 69). Door het niet goed
uit elkaar houden van de onschendbaarheid en de gerechtelijke immu-
niteit (zie later p. 72, en Cambridge art. 16, laatste zin) werd uit het
niet toekennen van de laatste immuniteit de conclusie getrokken,
dat de hier bedoelde personen dan ook de persoonlijke onschend-
baarheid missen. Doch volgens art. 15 missen
alle niet-officieele
personen de gerechtelijke immuniteit. Waarom is aan een
deel van
hen dan wél bij art. 2 de persoonlijke onschendbaarheid toegekend?

Hoe heeft nu het Instituut de „immuniteitenquot; van den gezant, enz.
geregeld?

De belastingvrijdom, welke als eerste onder de immuniteiten wordt
gerangschikt, is uitdrukkelijk vastgelegd voor vier groepen van be-
lastingen, waaronder ook de douanerechten, vrijstelling waarvan
door alle schrijvers als pure courtoisie wordt betiteld. Eerst had
L ehr in zijn rapport een lijst van 12 soorten van belastingen gemaakt,
van welke de gezant zou bevrijd zijn. Als niet-belangrijke rechten
meende hij deze uitvoerig te kunnen regelen en vastleggen. Het
Instituut heeft lang gediscussieerd over de vraag, of deze immuni-
teiten
rechten zijn, of slechts afhangen van den wil en de hoffelijkheid
van de regeeringen. Lehr, die deze laatste opvatting ook wel hul-
digde 1), meende echter deze courtoisie, en gedeeltelijk internationale
gewoonte in ruimen zin te mogen consolideeren; anderen, vooral
Rolin en von Martens, waarschuwden tegen een uitvoerige rege-

1) Aan den anderen kant projecteerde hij den belastingvrijdom als gevolg
van de exterritorialiteit!

-ocr page 87-

ling, welke toch niet door de staten zou worden aanvaard, daar deze
wel degelijk het toekennen van belasting-vrijdommen eene belang-
rijke staatszaak vinden en zich alle vrijheid, getemperd door het
reciprociteitsbeginsel, voorbehouden willen.

Naast deze objectieve beperking werd door het amendement-
Rolin eene subjectieve beperking aangebracht en werden uit art. 11
de niet-officieele personen geschrapt. Alleen de gezant, het officieele
personeel en de respectievelijke families zullen dus den vrijdom van
belastingen, in dat artikel genoemd, genieten Eenige grond voor
deze beperking schijnt niet aanwezig. Noch volgens het systeem-
Lehr, noch met het óog op het doel is een dergelijke beperking te
verklaren. Houdt men hét doel voor oogen, dan lijkt het zelfs niet noo-
dig eenigen uitdrukkelijken regel te stipuleeren, daar deze privileges
toch door eiken staat uit hoffelijkheid gegeven worden en hun om-
vang wordt bepaald door de reciprociteit. Tenslotte wilde het
Instituut blijkbaar in art. 11 een regel van gewoonterecht vast-
leggen. Had de rapporteur verder den staten een
omlijnde bevoegd-
heid willen verleenen, om deze immuniteiten naar believen te wijzigen,
het Instituut ging op voorstel van von Martens liiermede blijk-
baar niet accoord. Hij zeide daarbij: „Je mets l\'Assemblée en
garde contre la confusion du point de vue du
droit avec celui de la
„courtoisie internationale. En fait, les gouvernements accordent de
„très larges immunités, qui cependant ne sauraient constituer autant
„de droits au profit des personnes exemptées. Il est inutile d\'entrer
„dans les détails et de régler minutieusement la matière sous le rap-
„port juridique.quot;

Beter had deze raad ook ten aanzien van het geheel kunnen worden
opgevolgd ! Deze wijze van vaststellen van de gewoonte, met nochtans
mogelijkheid van andere toepassing en ontwikkeling, beteekent ook als
compromis zeer weinig, schept slechts verwarring, niet in het minst
in verband met de aangenomen exterritorialiteit (zie noot 1).

Bij de laatste paragraaf, betreffende de immunité de juridiction,
treft de tweeledige beperking, welke hier is aangebracht. Daar eene
uitgebreide toepassing een zware last voor de staten werd gevonden

Dat de niet-officieele personen geschrapt werden, komt, omdat zij volgens
art. 7 niet tot de exterritoriale personen behooren. Den „uit de exterritorialiteit
voortkomenden vrijdom van belastingenquot; kunnen zij dus niet „rechtensquot;
(d. 1. volgens dit reglement) genieten! Dit onderscheid blijkt dus eene diepere
beteekenis te hebben, welke gevaarlijk en onjuist is.

-ocr page 88-

en men ditmaal ook het doel van de voorrechten in aanmerking
nam i), heeft het Instituut, uitgaande van de al of niet noodzake-
lijkheid van eene toekenning van de immunité de juridiction, de
werldng van deze beperkt.

Een objectieve beperking zien wij in de algemeene uitzonderingen
op deze immuniteiten. Deze zijn, voor de immunité de juridiction
civile, de gevallen van vervolging wegens schulden, voortspruitend
uit een nevenberoep, en het geval van eene zakelijke actie. De redactie
van beide uitzonderingen lijkt zeer juist. De uitzondering ten gevolge
van afstand is geschrapt; zie hiervoor pag. 30.

In dit zelfde artikel 16 wordt gezegd, dat er geen enkele uitzondering
op de immunité de juridiction criminelle mogelijk is; ook hier wordt
dus afstand niet mogelijk geacht. Wanneer in den slotzin wordt
gesproken van preventieve maatregelen, behoort dit niet bij dit
artikel, maar bij art. 6, waar overigens de uitzonderingen op de
persoonlijke onschendbaarheid zeer goed zijn omschreven.

Belangrijker is de subjectieve beperking, wellce rekening houdt
met de nieuwere opvattingen in zake de immunité de juridiction
en de personen, welke hiervan kunnen genieten. Niet zonder discussie
werden de artikelen 12 en 15 vastgesteld. Lehr had eene beperking
van deze immuniteit gewild tot den gezant, zijn plaatsvervanger en
hun families. Von Martens betoogde zelfs, dat alleen de gezant
rechtens deze immuniteit bezit en alle anderen haar „par pure cour-
toisie de la part des Etatsquot; deelachtig worden, waartegenover Clunet
wees op de algemeene erkenning van de immuniteit voor alle personen
door de rechtbanken en de internationale gewoonte. Ten slotte is
art. 12 in overeenstemming gebracht met art. 7 en vallen dus de niet-
officieele personen, zijnde niet exterritoriaal, buiten het genot van
deze immuniteiten. In de plaats van den plaatsvervanger van den
gezant zijn dus nu alle officieele personen gekomen, die volgens art. 7
wel exterritoriaal zijn 2). Deze beperking berust gelukkig tevens op
de onderscheiding, welke het doel van de voorrechten als basis heeft.
Heb niet-officieele personeel verricht geen officieele daden, behoeft
dus niet „ter beveiliging van de vrije uitoefening van de functiesquot;

1)nbsp;Vgl. het antwoord van den rapporteur Lehr op de opmerkingen van
rusinatolt;en Hamburger (rapport).

2)nbsp;Stoerek en anderen, die de tegenwoordige redactie voorstelden, waren
n.1, van meening, dat: „le refus d\'exemption de juridiction a des personnes
jouissant de l\'exterritorialité impliquerait une contradiction manifeste.quot;

-ocr page 89-

te worden bevrijd van de rechtspraak van het land waar zij ver-
blijven

De tweede subjectieve beperking bestaat in het niet toekennen
van de immunité de juridiction aan de personen, officieele of niet-
officieele, welke tevens onderdanen van den ontvangenden staat zijn.
Bezien van het standpunt van den rapporteur Lehr, die den last
voor de staten wilde verminderen, is deze uitzondering wellicht te
verdedigen ; met het oog op de doelmatigheid echter niet (vgl. p. 46 e. v.).
Wel heel merkwaardig is het, dat juist Lehr een redactie van om-
gekeerde strekking had voorgesteld, welke op aandrang van von
Martens, die de Duitsche praktijk aanhaalde, in het tegendeel
Werd omgezet. Lehr daarentegen vond het terecht „peut-être mal
s,fondé, s\'il (de staat) a consenti à la nomination d\'un de ses propres
„ressortissants, à lui contester ensuite les immunités, reconnues
„indispensables à l\'indépendance et à la dignité d\'un chef de
„missionquot; 2).

Van de andere bepalingen zij alleen nog vermeld, dat § 4
van het voor-ontwerp, regelende de positie van de gezanten, die
gebied van derde mogendheden passeeren, geschrapt is op voorstel
van Rolin, die dit onderdeel pure courtoisie noemde en daarom
niet voor vastlegging geschikt achtte (vergelijk bij den belasting-
vrijdom). ®)

Het reglement, dat goede zijden heeft, is over het algemeen echter
zonder eenige lijn, zonder eenig vast en doorgevoerd beginsel, waar-
door talrijke inconsequenties en onjuistheden ontstonden en eenige
gevaarlijke beslissingen werden in de hand gewerkt.

Zooals wij zagen, vindt deze nieuwe opvatting in de praktijk nog geen
navolging, uitgezonderd in Italië (Vgl. pag. 61). Desniettemin is de uitspraak
van het Instituut verblijdend.

Het is wel merkwaardig, dat ofiicieele personen, onderdanen van den
ontvangenden staat, volgens art. 7 wel behooren tot de exterritoriale personen
en „dan ook mitsdienquot; volgens art. 11 den belastingvrijdom genieten. Vgl. ook
noot 1 op pag 71. Waarschijnlijk is hier slordigheid in het spel.

Van de overige bepalingen worde nog vermeld:
Art. 8, dat voorkomt in de paragraaf over de „exterritorialiteitquot;, handelt
niet over voorrechten, maar over de uitoefening van de functies van den gezant.

Art. 13 bepaalt, dat de gezanten onderworpen blijven aan do strafwetten
van hun eigen land, hetgeen slechts halve waarheid is (vgl. pag. 7).

Overigens moet nog geconstateerd worden, dat de redactie van art. 12,
laatste zin en van art. 14 zeer juist is. Hier blijkt het nut van deze vaststelling,
doordat een oplossing in goeden zin werd verkregen van rechtsvragen, welke
langen tijd aanleiding hadden gegeven tot misverstanden.

-ocr page 90-

II. Het ontwerp van Washington van 1925i).

De Governing Board van de Pan-American Union droeg in zijn
resolutie van 2 Januari 1924 de voorbereiding van een codificatie-
ontwerp op aan het American Institute of International Law. Dit
legde op 2 Maart 1925 dertig ontwerpen aan den genoemden Governing
Board voor. Deze onderwierp ze wederom aan het oordeel van de
internationale commissie van juristen uit de Pan-amerikaansche
Unie, welke commissie tijdens het Congres der Unie te Santiago de
Chile op 23 April 1923 was ingesteld en belast was met de codificatie
van het internationale recht (althans voor Amerika)

Ontwerp 22 handelt over „diplomatic agentsquot; en moet blijkens
den inhoud beschouwd worden als eene codificatie van het geheele
gezantschapsrecht. Interesseert ons strikt gesproken dus slechts Sec-
tion V: Immunities and prerogatives of diplomatic agents, toch
moet reeds hier gewezen worden op de subjectieve verruiming, welke
deze voorrechten vinden, nu Section III zoowel gemengde commissies,
als leden van internationale gerechtshoven, of andere internationale
functionarissen, in het genot stelt van de diplomatieke voorrechten.
Wij zullen dit in hoofdstuk III nader bezien.

Niet alleen door genoemde subjectieve verruiming kenmerkt dit
Amerikaansche ontwerp zich als een modern codificatie-project; de
aanhef en de indeeling spreken voor zichzelf Dat de tweede zhi

1)nbsp;Zie Bijlage II.

2)nbsp;Deze vergaderde van 18 April tot 20 Mei 1927 te Rio de Janeiro. Uit
het interessante artikel van Prof. James Brown Scott in de American
Journal of International Law (Juli 1927, p. 417 e. v.) werd ons bekend, dat
deze commissie van de 27 aan haar voorgelegde ont^yerpen (de Pan American
Union had er zelf reeds 3 teruggenomen) er 15 op zijde heeft gelegd bij gebrek
aan tijd en omdat deze ontwerpen een min of meer politiek karakter droegen.
De overige, welke aan het Congres van de Unie, in 1928 te Havana (Cuba)
te houden, zullen worden voorgelegd, zijn ernstig door de commissie bestudeerd.
De diplomatieke voorrechten, in het ontwerp 22 van het American Institute
voorkomende, komen nu voor in ontwerp 9. De nieuwe tekst van dit ontwerp
was ons bij het afdrukken nog niet bekend, weshalve wij hier in den tekst
nog spreken over het ontwerp 22. Er schijnen overigens slechts geringe wijzigin-
gen te zijn aangebracht. (Vgl. echter van later datum de slotnoot onder Bijlagell).

=gt;) Zoo is merkwaardig Section IV, waar de plichten van den gezant worden
omschreven. Te weinig was voordien gedacht aan de mogelijkheid van het
bestaan van zekere plichten voor den gezant. Toch zou een rekening houden
hiermede bevorderlijk zijn aan de ontwikkeling van de diplomatieke voorrech-
ten, daar het de toepassing van deze, en vooral van de immunité de juridiction,
zou verzachten. De genoemde afdeeling bedoelt echter de plichten van den ge-

-ocr page 91-

van den aanhef, welke terecht „nieuwe condities van het politieke,
economische en internationale levenquot; constateert, zeker ook betrek-
king heeft op de privileges en immuniteiten, toont ons de regeling
van deze voorrechten in afdeeling V. Zoo bevat art. 29, hd 2, eene
regeling van de positie van diplomaten, die bij het gaan naar, of
terugkomen van hun post derde staten moeten passeeren, ja zelfs
van hen, die er toevallig verblijven gedurende de uitoefening van hunne
functies. De uitdrukkelijke vastlegging van een recht op persoonlijke
onschendbaarheid en de immunité de juridiction in die gevallen
is iets geheel nieuws i-), maar werd in niet geringe mate in de hand
gewerkt door het feit ,dat het hier de verhouding van de Amerikaan-
sche staten onderling betreft, eene verhouding, welke geheel anders
gegroeid is dan in de oude wereld tusschen de verschillende staten.

In dit licht bezien is het begrijpelijk, dat art. 23 heb begrip exter-
ritorialiteit bant, en dat op zeer juiste wijze de zelfstandige voorrech-
ten na elkaar worden opgesomd. De inviolabilité wordt terecht
onderverdeeld in die van den persoon, de woning, de goederen en
de archieven (artt. 19—23), waarbij -wij echter missen de uitzonde-
ringen op de persoonlijke onschendbaarheid, zoo juist omschreven
in het reglement van het Institut de Droit International 2). De
afzonderlijke behandeling van de „plichten van den gezantquot;, vgl.
noot 3 op pag 74, kan deze leemte niet aanvullen 3).

Bij de behandeling van de gerechtelijke immuniteit, welke, gelijk
wij zagen, evenals de onschendbaarheid als afzonderlijk recht wordt
behandeld en niet, gelijk in het ontwerp van het Instituut, als gevolg
van de exterritorialité, treft ons in de eerste plaats een verder gaande
objectieve beperking van de bevrijding van de reqhtspraak. Voor de
beteekenis van de uitzonderingen, in arb. 27 genoemd, verwijzen wij
naar hetgeen reeds hierover werd gezegd op pag. 32—34. In plaats

zant in het algemeen, niet speciaal in verband met de voorrechten. Hiertoe
zou weUicht beter een zin als de slotzin van art. 5 kunnen dienen: „They
must exercise their authority without coming into conflict with the laws of
the country to which they are accredited.quot;

Terecht werd echter geen belastingvrijdom in derde staten voorgeschreven.
Dit blijft immers „pure courtoisiequot;. Jammer, dat hij nog wel als recht wordt
vastgelegd in den „ontvangendenquot; staat, art. 24!

De uitzondering op de onschendbaarheid van verblijf, in verband met het
asyl-recht, zie art. 22, is reeds bij het „droit d\'asylequot; op pag. 42 besproken.

De voorschriften betreffende het bevorderen van de communicatie tus-
schen den gezant en zijn regeering en betreflende het maken van acten, be-
hooren niet thuis bij de onschendbaarheid.

-ocr page 92-

van de twee uitzonderingen door het Instituut aangenomen kent dit
ontwerp er vier. De uitzondering wegens handelsdaden kan en zal
veelal samenvallen met de uitzondering 3 van art. 27. De uitzonde-
ring betreffende reëele acties, door het Instituut aangenomen, gaat
hier echter niet verder dan ten opzichte van onroerende goederen,
met uitzondering bovendien van de officieele woning en de legatie.
Afstand wwdt uitdrukkelijk mogelijk geacht (zie art. 27, 4®).

Minder ver gaat de subjectieve beperking van dit ontwerp betreffende
de rechten van de niet-officieele personen, d.w.z. volgens dit ontwerp, de
„servantsquot;. Art. 30 geeft hun geen onschendbaarheid, wel „immunité
de juridictionquot;, dus juist omgekeerd als heb Instituut. Het argument,
door het Instituut gebezigd, dat on-officieele personen geen officieele
daden verrichten en daarom de immuniteit niet behoeven, lijkt ons
het juiste, daar hierbij het wezen van de privileges wordt in het oog
gehouden. Het niet toekennen van onschendbaarheid berust op de
meer voorkomende verwarring tusschen een recht op speciale bescher-
ming en een eere-recht. Zelfs waanneer deze speciale bescherming
wordt bevestigd door speciale sancties, blijft de eer op den achter-
grond. (Zie echter slotnoot onder Bijlage II.)

Ten slotte is, gelijk wij reeds zagen de questie betreffende de offi-
cieele en niet-officieele personen, die onderdanen zijn van den ont-
vangenden staat, in dit ontwerp opgelost in dezen zin, dat ten aan-
zien van de officieele persoren geen onderscheid wordt gemaakt
(vgl. art. 9 2) met art. 30), doch de gerechtelijke immuniteit, toege-
kend aan het niet-officieele personeel, t. w. de „servantsquot;, voor
dezen wegvalt, wanneer zij onderdanen zijn. Vgl. hetgeen hierover
reeds werd opgemerkt op pag. 61.

De eenige onjuistHeid in dit ontwerp is, dat volgens art. 30, slot,
de zoo even genoemde bedienden, onderdanen van den ontvangenden
staat, weder wel onttrokken zijn aan de rechtspraak, wanneer zij
in het gezantschapsgebouw zijn. Hier is weer de verwarring tusschen
de persoonlijke immuniteit en do onschendbaarheid van de legatie.
De onmogelijkheid in het gebouw binnen te\' dringen beteekent zeker
niet dat de bedienden daardoor weder van de jurisdictie zijn bevrijd!

Het ontwerp-Washington, hoewel in een enkel opzicht minder juist

1)nbsp;Vgl. p4g. 49.

2)nbsp;Art. 9 luidt: „A national of the country in which his functions are to be
exercised can not be appointed a diplomatic agent without the consent of
his Governmentquot;. Vergelijk voor de beteekenis hiervan noot 2 op pag. 49.

-ocr page 93-

dan het ontwerp-Cambridge, vervalt niet in de vele fouten, welke in
dat ontwerp werden gesignaleerd. Tezamen vormen zij echter een
interessant geheel, dat terecht door de Codificatie-commissie van den
Volkenbond telkens werd geraadpleegd en aangehaald 2).

III. Het werk van de Codificatie-commissie
van den Volkenbond.

De Commissie van deskundigen voor de geleidelijke codificatie van
het internationale recht, in het leven geroepen door den Raad van
den Volkenbond, ten gevolge van de resolutie van de 5dc Assemblée
(22 September 1924), welke beoogde den Volkenbond te belasten met
de zorg voor eene geleidelijke codificatie van het internationale recht®).

Van de goede dingen in het ontwerp-Washington moet nog vermeld
■worden de redactie van art. 26. Art. 14 van het Instituut is echter nog volle-
diger. De duur van de privileges wordt veel beter omschreven in art. 29, lid 1,
dan in art. 5, lid 1, van het Instituut, (zie ook pag. 45.) Ten slotte is een artikel
als art. 31 zeer juist gezien. Hier kan eene bepaling van courtoisie zeker omgezet
worden in een rechtsregel, is dit zelfs wenschelijk. Typisch is het nog, dat alle
andere rechten, welke behooren tot de categorie eererechten, of die slechts
uit hoffelijkheid worden gegeven, zooals het droit de culte e. a., ontbreken.

In de American Journal of International Law (April 1927) schrijft Ellery
C. S t O w e 11 over deze voorgenomen codificatie van de diplomatieke voorrechten.
De regeling van art. 22 vindt hij zeer goed, daarentegen keurt hij sterk de uit-
zonderingen oj} de gerechtelijke immuniteit in art. 27 af : „If this article were
adopted, the power of the local tribunal to accept jurisdiction in the enumerated
cases of the receiving state to harass a dijilomatic representative and virtually to
destroy that complete freedom from local control which is essential to the
fulfilment of his officequot; (p. 315). Wij kunnen in dit verband verwijzen naar
pag. 29 e. v.

Het initiatief hiertoe ging uit van do Zweedsche delegatie, bij monde van
B r a n t i n g. Nadat dit voorstel in de eerste commissie was onderzocht, nam de
Assemblée de volgende resolutie aan:

L\'Assemblée,

Considérant qu\'une expérience de cinq années a démontré les services con-
sidérables que la Société des Nations peut rendre pour la satisfaction rapide
des besoins de réglementation des rapports internationaux; rappelant, notam-
ment, les importantes conventions élaborées en matière de conciliation inter-
nationale, en matière de communications et transit, celles relatives à la sim-
plification des formalités douanières, à la reconnaissance de la clause arbitrale
dans les conventions commerciales, à la législation internationale du travail,
à la répression de la traite des femmes et des enfants, à la protection des minorités,
ainsi que les résolutions récentes relatives à l\'assistance judiciaire des indigents;

Désireuse d\'accentuer la contribution de la Société des Nations à la codifi-
cation progressive du droit international,

Prie le Conseil:

De convoquer un comité d\'experts qui non seulement réunissent individuel-

-ocr page 94-

heeft volgens haar mandaat eene eerste lijst van 7 onderwerpen op-
gesteld, wellce zij rijp acht voor codificatie

In drie zittingen 2) heeft zij achtereenvolgens algemeene beschou-
wingen gehouden, de rapporten der sub-commissies besproken en ten
slotte de antwoorden op de aan de regeeringen gezonden „question-
nairesquot; bestudeerd. Aan het einde van haar laatste zitting, 20 April
1927, heeft zij een rapport opgesteld aan den Raad, waarin zij de
bovengenoemde 7 onderwerpen voor codificatie aanbeveelt. Voorts
geeft zij haar meening weer omtrent de procedure, welke zal kunnen
worden gevolgd met het oog op de komende conferenties. Het
resultaat van haar werk is samengevat in de stukken C. 196. M. 70.
1927. V. (rapport van de deskundigen-commissie aan den Raad over
de onderwerpen, welke rijp schijnen voor internationale regeling) en
C. 197. M. 71. 1927. V. (algemeen rapport, betreffende de procedure,
welke zal kunnen worden gevolgd)

lement les conditions requises, mais assurent dans l\'ensemble la représentation
des grandes formes de civilisation et des principaux systèmes juridiques du monde.
Ce comité sera chargé, après consultation éventuelle des institutions les plus
autorisées qui ont voué leur activité à l\'étude du droit international, et sans
empiétement sur les initiatives officielles qui pourraient avoir
été prises par des
Etats particuliers:

P. De dresser une liste provisoire de matières de droit international dont
la solution par voie d\'entente internationale paraîtrait le plus souhaitable
et réalisable;

2®. Et, après communication de ladite liste aux gouvernements des Etats
membres ou non de la Société par le Secrétariat aux fins d\'avis, d\'étudier
les réponses, et

3quot;. Do faire rapport au Conseil sur les questions ayant obtenu le degré de
maturité suffisant et sur la procédure qui pourrait être suivie en vue de
la préparation de conférences éventuelles pour leur solution.

Deze zijn: 1. Nationahté. 2. Eaux territoriales. 3. Privilèges et immunités
diplomatiques. 4. Responsabilité des Etats en ce qui concerne les dommages
causés sur leur territoire à la personne ou aux biens d\'étrangers. 5. Procédure
des conférences internationales et procédure pour la conclusion et rédaction
des traités. 6. Piraterie. 7. Exploitation des richesses de la mer. (zie voorts
noot 3).

Deze zittingen zijn gehouden in het voorjaar van 1925, van 12—29 Januari
1926 en van 22 Maart tot 2 April 1927.

9 Februari 1926 zijn nog andere rapporten aan de regeeringen medege-
deeld, n.1. betreffende: 8. uitlevering. 9. „la compétence criminelle des Etats
en raison d\'infractions commises en dehors de leur territoirequot;. Eveneens aan den
Conseil een rapport over „la question du statut juridique des navires d\'Etat
affectés à des opérations de commercequot;. Het lag niet in de bedoeling de studio
van deze onderwerpen terstond voort te zetten. Bij schrijven van 20 April 1927
zijn aan het Secretariaat ter communicatie aan de regeeringen nog een reeks
andere rapporten aangeboden. Van deze zijn, op verzoek van den Conseil, twee

-ocr page 95-

De Conseil heeft in zijn zitting van Juni 1927 deze rapporten be-
studeerd en zich vereenigd met het rapport van de commissie van
deslnindigen. De door hem aangenomen resolutie van 13 Juni 1927,
welke is gevat in stuk A. 18. 1927. V., luidt in haar slotzin:

„...décide de transmettre à l\'Assemblée les documents ci-dessus
raentionnés, accompagnés du rapport du représentant de la Pologne,
tel qu\'il a été adopté par le Conseil le 13 juin, et du procès-verbal
de la séance de ce jour, et d\'inscrire à l\'ordre du jour de l\'Assemblée
l\'examen de ces documents et de ce rapportquot;.

De Assemblée, van welke het initiatief is uitgegaan, dient terecht
over de voorbereiding en de bijeenroeping van een of meerdere codi-
ficatie-conferenties te beslissen met dien verstande, dat niet-
Volkenbondsleden natuurlijk evenzeer aan deze conferenties kunnen
deelnemen

Nummer 3 van de door de Experten-commissie voorbereide onder-
werpen luidt: „diplomatieke privileges en immuniteitenquot;. De ques-
tionnaire is 9 Februari 1926 aan de regeeringen medegedeeld en bevat,
behalve het rapport van de sub-commissie (Diena-Mastny),
eenige aanvullende
vragen van de Codificatie-commissie, in haar
geheel. Hierop zijn antwoorden binnen gekomen van 27 regeeringen,
welke eveneens te vinden zijn in stuk C. 196. M. 70. 1927. V.

onderwerpen geschrapt: 1. nationahteit van handelsvennootschappen. 2. rechts-
persoonlijkheid voor vreemde handelsvennootschappen, welke dus aan de
Haagsche Conferenties voor Int. Privaatrecht blijven voorbehouden. Behalve een
rapport over de meestbegunstigings-elausule werden op 20 April 1927 rapporten
aangeboden over 8. communication d\'actes judiciaires et extra-judiciaires en
matière pénale. 9. situation juridique et fonctions des consuls. 10. revision du
classement des agents diplomatiques. 11. compétence des tribunaux à l\'égard
des Etats étrangers. Op deze rapporten wordt antwoord van de regeeringen
ingewacht vóór 31 December 1927, zoodat deze, eveneens rijp gevonden, onder-
werpen eventueel nog in aanmerking kunnen komen voor behandeling ter confe-
rentie in bijv. 1930. (Bovendien zijn nog drie andere onderwerpen in studie,
zie stuk C. 200. M. 74. 1927. V.).

Zoo heeft dan ook do Assemblée van 1927 zich langdurig met de questie
van do codificatie van het internationale recht bezig gehouden.

Vgl. de resolutie van 22 September 1924 en de samenstelling van do
Commissie van Experts. In deze zitten vertegenwoordigers der verschillende
rechtsopvattingen, tevens een onderdaan van een niet-Volkenbondslid, George
W. Wicker sham (U. S. A.), terwijl Prof. W. Schücking van haar reeds
deel uitmaakte, toen Duitschland nog niet tot den Bond was toegetreden.

Van deze zijn 23 vóór eene codificatie van dit onderwerp; 2 (Amerika en
Australië) eveneens in principe; 2 andere (Engeland en Indië) zijn tegen eene
codificatie. (Vgl. noot 3 op blz. 81).

-ocr page 96-

EveDmin als ten aanzien van een der andere zes onderwerpen i) is
de Codificatie-commissie er toe overgegaan in deze een speciaal stand-
punt in te nemen, of eene oplossing als wenschelijk voor te dragen,
hetgeen in overeenstemming is met de termen van de resolutie,
waarin haar opdracht is vervat. De verschillende questiomiaires stel-
len vast, uit welke onderdeden de respectievelijke onderwerpen
bestaan en welke vragen zich hierbij op den voorgrond stellen. De
rapporten der sub-commissies geven naast eene samenvatting der
verschillende praktijk en opinies, eene wetenschappelijke beschouwing
van de dubieuze punten en geven aan, welke richtmgen kunnen worden
ingeslagen. Niettemin is tezamen met de verkregen antwoorden der
regeeringen een geheel ontstaan, dat als basis kan dienen voor de
komende internationale overeenkomsten 2).

Zonder vooruit te loopen op de beteekenis van dit werk van de
beste der rechtsgeleerden uit de geheele wereld in verband met de
wenschelijkheid van eene
algemeene regeling der z.g. diplomatieke
voorrechten (zie de conclusies), kunnen wij toch hier bespreken
enkele uitspraken van de sub-commissie en van de regeeringen ten
aanzien van de richting, welke h. i. moet worden gevolgd wat betreft
de diplomatieke voorrechten in engeren zin

Zooals werd opgemerkt op pag. 6, acht de codificatie-commissie
eene regeling van de diplomatieke voorrechten slechts mogelijk, wan-

1)nbsp;In de rapporten van sommige sub-commissies zijn wel ontwerp-conventies
opgenomen; soms zelfs van één der leden.

2)nbsp;De Assemblée van den Volkenbond besloot op 27 September 1927 dat op
de agenda van de in 1929 te \'s Gravenhage bijeen te roepen 1ste Codificatie-
conferentie alleen zullen voorkomen de drie meest urgente onderwerpen: de
nationaliteit, de territoriale wateren en de aansprakelijkheid van de staten
voor schade op hun grondgebied toegebracht aan den persoon of de goederen
van vreemdelingen. Zij handelde hierin overeenkomstig het rapport-Politis
van de 1ste Commissie: „il importe, en eflfet, au succès de l\'œuvre entreprise
de ne pas surcharger, sans utilité démontrée, le programme de la première
Conférence de codificationquot;, (vgl. blz. 2 van het llapport; A. 105. 1927. V.)
Bovendien werd aan de noodzaak van een codificatie van de diplomatieke
voorrechten voorshands nog getwijfeld, hetgeen wel zeer in strijd is met de resul-
taten van de enquête door de Commissie van Experts gehouden.

De sub-commissie vatte haar taak ten deze eng op en wilde zich niet uiten
over de voorrechten van zoo-genaamde „non-diplomatsquot; (art. 7 Pacte, arbiters,
rechters, internationale commissies, enz.) De Codificatie-commissie heeft niette-
min in zijn questionnaire onder B. te dezen aanzien eenige vragen aan de re-
geeringen\'gedaan (zie verderop). De rechten der consuls bleven echter ook
hier geheel buiten en zijn het onderwerp van een aparte studie. Mastny gaf
hieraan den stoot, door zijn teleurstelling, dat de sub-commissie dit belangrijke
onderdeel niet mocht beschouwen (zie pag. 119 e. v.).

-ocr page 97-

neer vastgehouden wordt aan drieërlei beginsel: ,,la nécessité de
permettre l\'exercice absolument libre des fonctions diplomatiques
et de maintenir la dignité du représentant diplomatique et de l\'Etat
qu\'il représente, ainsi que le respect dû à des traditions séculairesquot;
(pag. 76) Deze zienswijze lijkt volkomen juist, wanneer men
slechts, zooals in het Duitsche antwoord terecht wordt opgemerkt,
vastlegt, dat „des conceptions traditionnelles devraient être insérées
seulement en tant qu\'elles sont soustraites à la lutte des opinions
et qu\'elles ne se prêtent pas à faire naître des doutes sur la position
juridique des agents diplomatiquesquot; (pag. 132). Hiermede hangt ten
nauwste samen het breken met het begrip exterritorialité. Diena
gaf daaraan de volgende motiveering: „Pour écarter le terme „exter-
ritorialitéquot;, il y a des raisons non seulement théoriques, mais aussi
d\'ordre essentiellement pratique. Car ce terme si peu heureux serait
à lui seul susceptible d\'entraîner des méprises et des conséquences
juridiques absolument inadmissiblesquot; (pag. 79); hij wilde ook het
woord opgeven, doch op aandrang van Mastny, die meende dat
door „exterritorialitéquot; te verbinden met ,,diploma tiquequot; en deze
expressie dan te gebruiken „comme simple métaphore, ne comprenant
que certaines exemptions de l\'autorité...quot; (pag. 87), elk bezwaar
zou komen te vervallen, stemde hij erin toe, dat het woord kon worden
behouden, maar dan alleen bij wijze van „duidingquot;. De codificatie-
commissie laat in haar questionnaire geen twijfel over haar standpunt :
een volledig breken met de exterritorialiteit 2). Egypte, Estland en
Duitschland wenschen eveneens uitdrukkelijk de afschaffing Dus

Met deze en later aan te halen bladzijden zijn bedoeld die van stuk C.
196. M. 70. 1927. V.

„Le Comité ne croit pas que la notion d\'exterritorialité, qu\'elle soit con-
sidérée comme une fiction ou qu\'elle soit interprétée d\'après le sens httéral
du terme, offre une base satisfaisante pour des conclusions d\'ordre pratiquequot;
(pag. 76).

Het antwoord van de Nederlandsche Regeering op questionnaire 3 luidt in
de verkorte weergave in het rapport van de Codificatie-commissie: „Le Gouver-
nement de la Reine, laissant de côté la question de l\'urgence de la codification,
estime que ces sujets ont acquis un degré de maturité qui permet d\'espérer
qu\'un accord relatif aux points principaux sera réaliséquot;, (pag. 181).

Het afwijzende antwoord van Engeland op dit punt is gevat in de volgende
bewoordingen: „I am directed by Secretary Sir Austen Chambörlain to
inform you that His Majesty\'s Government do not consider that the question
of diplomatic privileges and immunities is a subject of international law which
it would be at present possible or desirable to regulate by international agree-
ment.quot; (in den Engelschen tekst pag. 145; vgl. ook noot 3 op pag. 79).

-ocr page 98-

worden achtereenvolgens in de stukken betreffende questie 3 de
rechten afzonderlijk beschouwd, hetgeen wij hier volgen.

Inviolabilité. Zoowel de sub-commissie, als enkele regeeringen (Zwit-
serland en Duitschland) kunnen zich vereenigen met de uitzonde-
ringen, welke art. 6 van het ontwerp-Cambridge op de persoonlijke
onschendbaarheid maakt, doch zij wenschen tevens eene nadere rege-
ling van de maatregelen, welke genomen kunnen worden
teijen een
gezant (bijv. hoe en wanneer bij „actes repréhensiblesquot;). Ook moeten
dergelijke maatregelen nader worden gepreciseerd in verband met
de onschendbaarheid van de woning en de legatie.

In dit verband wijzer verschillende regeeringen in haar antwoord
op eene wenschelijke regeling wat betreft de toepasselijkheid der
hygiene-, bouw- en andere voorschriften, enz. (Noorwegen, Oostenrijk,
Duitschland), terwijl Mastny en het Duitsche antwoord zeer te-
recht de aandacht vestigen op de algemeenheid van deze questie;
men regele in het algemeen
de fliehten van den gezant, gelijk dit in
het ontwerp van Washington geschiedde.

Toepasselijkheid der loetten. Voorop stelt de Duitsche Regcering,
wat
o. i. als gevolg van het aannemen van plichten voor den gezant
had kunnen worden beschouwd: „En ce qui concerne le règlement
des privilèges et immunités diplomatiques il sera nécessaire en pre-
mier lieu, d\'après l\'opinion du Gouvernement allemand, d\'en arriver
à un accord sur le principe que les agents diplomatiques sont soumis,
eux aussi, aux lois et ordonnances de l\'Etat où ils resident, mais
qu\'aucune mesure de contrainte quelconque ne peut être prise contre
eux, en tant qu\'il pourrait en résulter des répercussions sur leur
personne...quot; (pag 129). Ook Zwitserland wijst op het belang van eene
regeling, voor het geval men eene uitdrukkelijke bepaling betreffende
het
domicilie van den gezant opneemt; dit is immers in zekere mate
beslissend voor de eerste vraag (pag. 244—245) i).

Immunité de juridiction criminelle. Volgens do, sub-commissie blijve
deze geheel intact. In geen der regeerings-antwoorden is hierop
aanmerking gemaakt. Diena begaat even de — gebruikelijke —

De vraag van de codificatie-commissie in de questionnaire onder A. 1.
noot 3 gesteld: „En matière d\'immunité, il serait utile d\'examiner si et dans
quelle mesure ces immunités impliquent la non-sujétion à la législation sociale,
notamment à la législation relative aux assurances socialesquot;, welke door de
meeste regeeringen bevestigend is beantwoord, valt wel geheel onder de vraag
naar eene regehng van de plichten en de toepassing van de wetten in het alge-

-ocr page 99-

fout eene omsclirijving te vragen van de maatregelen, welke genomen
kunnen worden tegen een misdoenden gezant. Dit beteekent ver-
warring tusschen immunité de juridiction en inviolabilité. (Ook
Mastny volgt dit verkeerde spoor, wanneer hij art. 16 van Cam-
bridge goedkeurt. Zie Liervoor blz. 72).

Diena wijst terecht op bet onjuiste art. 13 van Cambridge (zoo
ook de Zwitsersche regeering; zie verder de algemeene vraag naar de
toepasselijkheid der wetten) en acht art. 25 van Washington „bien
préférablequot;. Mastny, die zich moeilijk van de oude theorie schijnt
te kunnen losmaken, oordeelt omgekeerd i^).

Immunité de juridiction civile. Diena (van de Italiaansche school)
ziet de beste oplossing van dit vraagstuk in de beperking tot officieele
daden 2). Geen der antwoorden bevat eene uitdrukkelijke instemming
met deze oplossing; Duitschland verwerpt haar. Voor het geval
deze oplossing niet wordt aanvaard, prijst de sub-commissie de redac-
tie van de uitzonderingen van het ontwerp van Cambridge (art. 16)
aan en de laatste uitzondering van art. 27-Washington (betreffende
afstand) Artikel 27,3° van Washington wordt door de sub-commissie
en door de regeeringen van Brazilië en Duitschland verworpen; het
gaat te ver, omdat het vereischte van toestemming van de regeering
aldus kan worden ontdoken. Roemenië meent anders.

Mastny, die met Diena van meening verschilt over de wensche-
lijkheid en mogelijkheid van een onderscheiding tusschen officieele
en privé-daden (zie blz. 89) en aan het
bestaande recht wil vasthouden
(dus de absolute immunité de juridiction met eenige uitzonderingen).

Mastny kent verder den diplomatieken agenten, die tegelijk onderdanen
van den ontvangenden staat zijn, geen immunité de juridiction toe, overeen-
komstig art. 15-Cambridge. In het algemeen kent aan hen geen rechten toe het
Duitsche antwoord, terwijl de Egyptische regeering meent, dat de staat do mate
waarin kan bepalen. Uitdrukkelijk staan de antwoorden van Tsjecho-Slowakije
en Zweden alle voorrechten toe aan deze personen.

„Mais pour ce qui concerne l\'immunité de juridiction en matière civile
et commerciale, à sauvegarder la dignité, le prestige et l\'indépendance de
l\'agent diplomatique, il suffit qu\'il puisse garder cette immunité pour les actes
accomplis par lui dans l\'exercice de sa mission et non pas pour ceux accomplis
par lui à titre privéquot; (pag. 84).

Gelijk wij zagen, wordt door Diena voorgesteld de uitdrukkelijke toe-
stemming van de regeering te laten vervallen, daar het eene zaak tusschen
den gezant en zijn regeering betreft. In het vreemde land is de gezant de stem
Van zijn regeering. Idem Duitschland en Roemenië, welk laatste land den gezant
Verantwoordelijk noemt voor het verkregen hebben van de toestemming voor
zijn afstand. Eene regeling blijft gcwenscht.

-ocr page 100-

oppert het plan alle vorderingen op en acties tegen den gezant te
doen behandelen door een
permanente arbitrage- en conciliatie- com-
missie
(pag. 89—90) 1). Alleen Zweden heeft in zijn antwoord in-
stemming betuigd met dit plan, terwijl van de overige antwoorden
alleen het Duitsche het plan behandelt en verwerpt met de woorden:
„...ne semble pas exécutable et pratiquequot; (pag. 132) 2).

Vrijdom van belastingen. Algemeen, zoowel door de sub-commissie
als door de regeeringen, wordt gewezen op het „anderequot; karakter
van deze immuniteit. Het is courtoisie en vooral de reciprociteit
bepaalt den omvang. Toch zien de sub-commissie en eveneens Zwit-
serland en Zweden eene mogelijkheid om een
minimum in een collec-
tief verdrag op te nemen. Diena denkt daarbij aan artt. 9 en 11
van Cambridge (zie de ernstige bezwaren hiertegen op pag. 70envlg.),
waarmede Egypte accoord gaat. Tsjecho-Slowakije wil daarentegen
geen détails opgenomen hebben.

Duur. Diena stelt het voor, alsof hij den ruimeren duur voor de
privileges aanneemt; hij liangt art. 14 van Cambridge aan verwerpt
echter art. 29 van Washington^). Mastny is het enge standpunt
toegedaan en prefereert zelfs art. 5 van Cambridge boven art. 29 van
Washington. Dit zal ongetwijfeld verklaard moeten worden uit het
willen vastleggen van een — liefst „juridischquot; — minimum, terwijl
toch juist hier eene praktische oplossing wenschelijk zou zijn

Familie. Niet in overeenstemming met het ontwerp van Cambridge

1)nbsp;In deze zouden zitting hebben: de deken van het corps diplomatique
(voorz.), een professor in het volkenrecht, een in het burgerlijk recht, een diplo-
maat, een rechter (lid van het hoogste gerechtshof van het land).

2)nbsp;Vrijstelling van den getuigplicht. De sub-commissie neigt naar een voorkeur
voor de redactie van art. 28 Washington, daar de praktijk uitwijst, dat in drin-
gende gevallen de gezant verschijnt, hetgeen ook gewenscht is. De sub-commissie
wil echter vooral vasthouden aan het
ontbreken van een plicht te getuigen, zoo
ook Duitschland; hetgeen onredelijk schijnt eh niet in overeenstemming met
de andere belangrijke wijzigingen, welke vooral Diena voorstelt; Tsjecho-
Slowakije wil de vrijstelling alleen voor den gezant en zijn plaatsvervanger
doen gelden.

®) Zoo ook Egypte.

Zwitserland erkent de bestaande praktijk, door art. 29 van Washington
te aanvaarden.

Rechten op de doorreis. Hier is weder verschil van meening tusschen
Diena en Mastny. De eerste wil
niet alle privileges geven aan een door een
derden staat reizenden of daar verblij venden gezant, in overeenstemming met
de praktijk, terwijl Mastny, ook in verband met andere internationale perso-
nen, toekenning van
alle rechten wenschelijk acht. Alleen het Egyptische
antwoord spreekt van eene wenschelijke regeling.

-ocr page 101-

(artt. 2, 11, 12) worden alle voorrechten gelijkelijk aan de familie
toegekend. Daar het erop lijkt, dat de rapporteur de famiHe van het
officieele personeel vergeten heeft — de questionnaire noemt ze wel
m A. II. — constateert het antwoord van Estland uitdrukkelijk voor-
rechten ook voor deze personen.

Niet-ofjïcieele \'personeel. Diena en Mastny schakelen dit perso-
neel uitdrukkelijk uit van
alle rechten i). Hiermede gaan Egypte,
Griekenland, Estland, Roemenië, en gedeeltelijk Zwitserland en
Brazilië accoord

Het werk van de codificatie-commissie op dit punt overziende,
ontwaren wij, naast de vergaande beperkingsvoorstellen van Diena,
de meer wetenschappelijke beschouwingen van Mastny. De regee-

De praktijk is wel anders, zoo redeneert Diena, maar — afgescheiden
van de principieele questie — met deze oplossing kan verkregen worden, dat
Verdwijnt het onderscheid, dat in de praktijk wordt gemaakt tusschen het
personeel, dat wel en dat, hetwelk niet behoort tot de onderdanen van den
ontvangenden staat, en tevens de onjuist gedachte uitzondering daarop in de
verschillende plannen (Cambridge, Washington, enz.) neergelegd, voorzoover
deze laatste personen zich bevinden in de „exterritorialequot; of onschendbare
gebouwen. (Vgl. hiervoor blz. 63).

Van de overige punten, genoemd in de questionnaire, noemen wij nog
A. II. 1 en A. II. 2.

Moet inschrijving in een lijst van geprivilegieerde personen voorwaarde worden
quot;Voor het genieten van de rechten?
Daarnaast: mag de ontvangende regeering deze
Ujst ivijzigen en beperken?
Deze vragen slaan natuurlijk alleen op het ofiicieolo
personeel (het niet-ofïicicelo is geheel uitgeschakeld) en niet op den gezant
zelf. De Egyptische en do Tsjecho-Slovaksche regeering beantwoorden deze
vragen bevestigend. De Zweedsche en de Duitsche regeering achten een der-
gelijke inschrijving wel noodig, doch geven haar niet de beteekenis van een
Voorwaarde. ,,Le Gouvernement suédois estime qu\'il conviendrait d\'adopter
une disposition portant, comme règle générale, que, seules, les personnes dont
les noms auront été dûment communiqués au Ministère des Affaires étrangères
intéressé jouiront des prérogatives diplomatiques. Cette disposition devrait,
toutefois, être rédigée de manière à ce que les diplomates qui se rendent à
leur poste ou viennent d\'arriver ne soient pas exclus du bénéfice de la protection
créée par les prérogatives diplomatiques, (pag. 235).

Beide laatste antwoorden achten beperking van hot aantal bevoorrechten
echter evenzeer mogelijk, als het Tsjechische, n.1. : „si le nombre des fonction-
naires inscrits était manifestement exagéréquot; (pag. 254). In het Duitsche ant-
woord is dit echter het gevolg van het door Duitschland gowenschte „agrémentquot;,
t. w. van te voren.

Vraag A. II. 2 betreft de mogelijkheid de voorrechten te weigeren aan per-
sonen, die niet werkelijk aan het gezantschap verbonden zijn. (Hierop komt de
vraag eigenlijk neer.) Zweden meent, dat de rcgoeringen deze bevoegdheid
behooren te hebben.

-ocr page 102-

rings-antwoorden vullen het materiaal op dit punt aan met talrijke
overwegingen van praktischen aard. Tezamen is een geheel verkregen,
waaruit conclusies zijn te trekken. — In verband met de regeling der
voorrechten voor andere personen, zal hierop aan het einde nader
worden teruggekomen.

NASCHRIFT.

P. MINISTERS VAN BUITENLANDSCHE ZAKEN.

In het begin van dit hoofdstuk motiveerden wij onze bedoeling
de ministers van buitenlandsche zaken te behandelen bij de eigen-
lijke diplomaten. Ook is er alle reden hunne positie in het buiten-
land te beschouwen, sinds de wereldoorlog het reizen en onderhande-
len van ministers van buitenlandsche zaken tot gewoonte heeft
gemaakt. Maar vooral na dien oorlog en dank zij den Volkenbond
zien wij de ministers van buitenlandsche zaken deelnemen aan inter-
nationale conferenties en aan onderlinge besprekingen, en kunnen
wij wel zeggen, dat zij hun werk verrichten deels in het eigen-, deels
in het buitenland. Zelden is meer dan nu gebleken, dat ook praktisch
de minister van buitenlandsche zaken diplomaat is en in het inter-
nationale verkeer een belangrijke plaats inneemt. Er is dus alle
reden hem geheel gelijk te stellen met een gezant, voorzoover het de
privileges en immuniteiten in het buitenland betreft. De dubbele
verklaring, welke wij op pag. 5 voor de diplomatieke voorrechten
in engeren zin aannamen, treedt vooral bij de voorrechten, welke de
minister van buitenlandsche zaken geniet, duidelijk aan den dag.
Terecht zegt von Liszt: „Der Auszenminister gilt nach auszen
„hin kraft seiner Stellung, auch ohne besondere Vollmacht, als der
„unmittelbar Beauftragte des Staatshauptes, mithin als der Vertreter
„der Staatsgewaltquot;, maar zeker bepaalt ook hier het doel den omvang
van de voorrechten. Regelmatige besprekingen tusschen de leiders
van de buitenlandsche politiek toch zijn zeer bevorderlijk aan eene
goede verstandhouding tusschen de staten en een wederzijdsch
begrijpen van de volken. Doch wellicht berust het grootste nut in
het leeren waardeeren van elkanders persoonlijkheid, zooals wij onder
de staatslieden, die regelmatig te Genève bijeenkomen, kimnen be-
speuren. En, al is dit zeker niet voldoende voor een vreedzame
samenleving der staten, een feit is, dat deze regelmatige persoonlijke

-ocr page 103-

samenwerking op den duur de algemeene stemming beïnvloedt.

Het feit, dat deze ontwikkeling in de regeling der buitenlandsche
belangen eerst van den allerlaatsten tijd dateert, is ongetwijfeld de
oorzaak van het stilzwijgen van vrijwel alle auteurs over den persoon
van den minister van buitenlandsche zaken. Maar ook de weinige
schrijvers, die aandacht wijden aan de beteekenis van dezen functio-
naris, als Ullmann § 33, Oppenheim, v. Liszt en Satow (§ 5),
spreken niet over de positie van den minister in het buitenland.

Oppenheim (§ 357) en v. Liszt (pag. 182) wijzen alleen op
sommige verschillen tusschen den minister en een gezant. Dat hij
zelf de notificatie van zijn benoeming verricht en voor onderhande-
lingen geen volmacht behoeft, ten slotte, dat hij zijne eigen legiti-
matiekaarten in orde maakt, doet echter niets af van het feit, dat hij
even goed diplomaat is als de gezanten en bewijst slechts, dat de
genoemde formaliteiten niet beslissend zijn voor het diplomatieke
karakter. Dat dit mede van belang is in verband met de zoogenaamde
diplomatieke voorrechten, welke ook aan anderen dan diplomaten
worden toegekend, zullen wij later zien.

Waar het van een dergelijk uitnemend belang is, dat de ministers
van buitenlandsche zaken elkander herhaaldelijk ontmoeten, zij dus
geroepen zijn in het belang van hun land en van de gemeenschap
van staten ook buitenslands werkzaam te zijn, moet aan hen in den
vollen omvang, gelijk deze hiervoor werd omschreven, het geheel
der diplomatieke voorrechten worden toegekend. Het doel der
privileges is hier zeker hetzelfde.

2quot;. SOUVEREINE VORSTEN. PRESIDENTEN.

Kan van een souvereinen vorst of een president van een republiek
niet gezegd worden, dat zij diplomatieke functies verrichten i), zij
genieten toch steeds, wanneer zij — om welke reden ook — in het
buitenland verblijven, de diplomatieke privilegiën, zelfs in eene bij-
zonder uitgebreide mate. Welke verklaring moeten wij hiervoor
aannemen? Dezelfde, als voor de voorrechten, welke de gezanten
genieten, is genoemd, waarbij dan echter de verklaring uit het doel

Vroeger waren zij wellicht uit dien hoofde gelijkgesteld met gezanten,
tegenwoordig treden zij niet meer als onderhandelaars op in het buitenland.
Het laatste geval was van President Woodrow Wilson die, hoewel staats-
hoofd, als gedelegeerde optrad bij de Vredesconferentie van Versailles. (Zie de
eigenaardige volmacht in den aanhef.)

-ocr page 104-

der privileges wegvalt, daar de voorrechten gegeven worden, afge-
scheiden van het doel van de reis van den vorst, enz. Dat een staats-
hoofd vrij moet zijn om zijne werkzaamheden van zuiver staat-
kundigen aard voort te zetten, zou echter eenigszins in de plaats
van die verklaring kunnen komen. Voldoende is evenwel den nadruk
te leggen op het feit, dat het staatshoofd de vertegenwoordiger van
bet staatsgezag in het buitenland is. Uit dien hoofde vindt de instel-
ling der diplomatieke voorrechten toepassing op de hier genoemde
vertegenwoordigers van het staatsgezag.

Beling, die de verklaring der diplomatieke voorrechten uit het
representatieve karakter van den gezant verwierp, grondde zijn
uitspraak op het historische feit, dat de souverein later dan de gezant,
en wel naar analogie van den gezant, in het genot werd gesteld van
de voorrechten; hij nam alleen het doel als uitgangspunt (vgl. echter
zijne juridische verklaring, pag. 9). Hoezeer het ook juist is de doel-
matigheid te laten beslissen over den omvang van de diplomatieke
voorrechten, de
oorsprong van deze ligt toch zeker vooral in den eer-
bied voor den vertegenwoordiger van een onafhankelijken staat i).
Is het praktisch juist, dat de vorst de rechten van den gezant heeft
overgenomen, niet minder waar is het, dat beide, de vorst en de ge-
zant — de laatste voor- en in de plaats van den eerste —, de staats-
sou vereiniteit vertegen woord igen.

Hoewel, zooals wij zagen, de souvereine vorst en de president niet
meer actief het staatsgezag vertegenwoordigen in het buitenland,
worden hun toch alle rechten gegeven, daar zij — zij het zonder
er iets voor te doen — steeds als
de representant van een souvereinen
staat moeten worden beschouwd. Dat de rechten zelfs over het alge-
meen ruimer zijn dan de eigenlijke diplomatieke voorrechten, komt
omdat de eerbied hier de eerste plaats inneemt. Deze „courtoisiequot;
is allerwege tot recht geworden.

Het verschil, dat eenige schrijvers maken tusschen een souvereinen
vorst en een president, heeft geen beteekenis voor zijne positie in
het buitenland. Ook dan, wanneer een president in het buitenland
is zonder den wil zijn land te vertegenwoordigen, zullen hem de
privileges niet ontzegd worden. Men bereidt echter dergelijke reizen
steeds voor, om moeilijkheden te voorkomen. Dat hij volgens de
constitutie niet souverein is, doet aan het feit, dat hij staatshoofd is,

In gelijken zin Uil mann (pag. 86).

-ocr page 105-

in het buitenland niets af i). v. Martens, Bluntschli, Hall en
Strisower zeggen ten onrechte, dat een president, die voor per-
soonlijke doeleinden op reis gaat,
geen aanspraak op voorrechten kan
niaken. Oppenheim, de Louter, v. Liszt, Fauchille e. a.
constateeren daarentegen de algemeene
gewoonte, waaruit geen enkel
onderscheid tusschen een vorst en een president blijkt, tenzij dan mis-
schien, dat
nog eerbiediger woorden dan anders tot den eerste zullen
worden gesproken 2).

De schrijvers, die de voorrechten van een souvereinen vorst of
een president in het buitenland nader noemen, maken op enkele pun-
ten een klein, doch merkwaardig verschil met die, welke de gezanten
genieten, v. Martens sluit het gevolg van den souverein rechtens
van de voorrechten uit, waartegenover Oppenheim (§ 349) en
Bluntschli terecht wijzen op het wel toekennen van dergelijke
réchten aan het gevolg van gezanten, hoewel hier toch eigenlijk ook
van een zelfstandig recht niet kan worden gesproken, zelfs gedeeltelijk
slechts de courtoisie de gelijke positie bepaalt

Dan noemt Oppenheim (§ 348) een formeel asyl-recht, in dezen
zin echter, dat onder geen voorwaarde de onschendbaarheid van
verblijf kan worden aangetast, doch wel het vertrek van den vorst
kan worden geëischt. Ook zou volgens hem preventief optreden niet
geoorloofd zijn, maar kan hij wel zoo spoedig mogelijk over de grens
Worden gezet!

Satow constateert de praktijk in Engeland en Frankrijk, volgens
Welke de souverein bevrijd is van de jurisdictie „in all matters of
contractquot; (§ 6). Dus zouden alle uitzonderingen op de immunité de
juridiction hier niet gelden, zou ook het onroerend goed, dat de vorst

Ullmann en Rivier daarentegen verstrikken zich in theorieën; zij ont-
zeggen den i^resident de „Exterritorialitätquot;, welke hier bedoeld is als bron
Van rechten. Zij zouden dus alle rechten missen. Gelukkig zien wij bij Ull-
mann\'s behandeling van de voorrechten der gezanten, dat hier een „begripquot;
exterritorialiteit verdwenen is, zoodat de president toch weder rechten kan
genieten, al... mist hij de „Exterritorialitätquot;, welke alleen de souvereine vorsten
genieten! (§ 32 en § 41).

De Louter merkt ten aanzien van dit laatste op, dat het gevaarlijk is
in principe aan te nemen, dat een monarch met meer égards en grootere eerbe-
wijzen moet worden bejegend. (II pag. 11).

De strijd over het al of niet de jure toekennen van dezelfde rechten aan de
alleen reizende vorstin heeft voor ons geen beteekenis. De praktijk toont aan,
dat het gebeurt; wij noemen dit dan courtoisie. Evenmin heeft de vraag, of
het gevolg de „exterritorialitéquot; bezit, eenig nut. (Zie boven.)

-ocr page 106-

in het buitenland bezit, „exempt of jurisdictionquot; zijn. (Alleen wanneer
de vorst er woont, is Oppenheim\'s beperking.) Waarschijnlijk
berusten deze „verschillenquot; op het feit, dat zich met vorsten of presi-
denten geen moeilijkheden hebben voorgedaan. Uit het ontbreken van
gevallen en rechterlijke beslissingen mag echter niet volgen, dat er
eenig verschil in den oinvang der rechten bestaat. Er schijnt inder-
daad niet voldoende reden voor te bestaan i).

Zeker niet voor het verschil, dat door Hall nog geconstateerd
wordt; hij zegt: „he is not subjected to police or other administrative
„regulationsquot;, wat misschien met de praktijk in overeenstemming is,
maar dan zal er wel voor gezorgd zijn, dat er geen reden was deze
voorschriften toe te passen. Satow, die den vorst ook al „exempt
from police regulationsquot; noemt, doet dezen „regelquot; wel haast weer
te niet gaan door de toevoeging: „he must not ignore administrative
„regulations, made for the preservation of the public peace and
„public health. He must of course take care that they are equally
„observed by the persons of his suitequot;. Dib behoorde de „regelquot;
te zijn!

1) Van de hoogst enkele gevallen is wel het bekendste de bekeuring wegens
loopen over een bergweide in Zwitserland van den incognito reizenden koning
Willem III.

■Strupp maakt in zijn ontwerp voor de International Law Association,
zie pag. 66, noot I, in geen enkel opzicht verschil tusschen de „immunitéquot;
van de diplomaten en
het hoofd van een staat (art. XIV). Alle uitzonderingen
zijn ook op hem van toepassing; zelfs is uitdrukkelijk in art. VlI-d gestipuleerd:

„L\'immunité du chef d\'Etat cesse, outre au cas de 1\'art. V,... d. s\'il a^it
comme homme privé.quot;nbsp;°

-ocr page 107-

HOOFDSTUK II.

De consulaire privileges en immuniteiten.

§ 1. HISTORISCHE VERKLARING.

Niet steeds is de positie van de consuls dezelfde geweest. In den
beginne waren zij, gekozen door den handelsstand van hun stad,
de vertegenwoordigers van dezen stand. Zij waren vóór alles zelf
koopman, doch droegen daarbij een zekere waardigheid, welke
echter in den regel zich niet verder uitstrekte dan de stad van hun
inwoning. Door de macht, welke juist door haren handel de steden
aan de Middellandsche Zee uitoefenden ook in het buitenland, werden
zij echter weldra de officieele vertegenwoordigers van hun land.
Hun macht was groot, en zij beveiligden zich met een uitgebreid
stel privileges, welke nog slechts zijn bewaard gebleven voor de
consuls in de niet-Christelijke staten, in het bijzonder China. Hier
zijn zij volkomen gelijkgesteld aan de gezanten en genieten, zooals
Oppenheim het uitdrukt, de „inviolability, exterritoriality, cere-
monial honours, and miscellaneous other rightsquot;.

De instelling van de vaste gezantschappen na den vrede van West-
phalen was een gevolg van de opkomende absolute staatssouvereini-
teit. Iedere staat zond officieele vertegenwoordigers van zijne regee-
ring, en dezen genoten uit dien hoofde voorrechten. Het zeer streng
doorgevoerde onafhankelijkheids-principe, de „autonomie jalousequot;,
zooals Engelhardt zegt, had ten gevolge dat de staten, welke
een diplomatieken vertegenwoordiger van een anderen staat ontvingen,
naast deze ééne inbreuk op hun souvereiniteit geen andere in den
vorm van consulaire nederzettingen, bekleed met een zekere macht,
meer duldden. Van dien tijd af dateert de zeer verminderde betee-
kenis van de consuls en is het te verklaren dat Wicquefort over
hen spreekt als „ne... que des marchandsquot; en Vattel hen „de
simples facteursquot; noemt.

-ocr page 108-

Het heeft lang geduurd, voordat dit inzicht veranderde. Ten
gevolge van de noodzaak eene intensieve samenwerking op econo-
misch terrein te bevorderen, is eerst in de laatste 40 jaar sprake van
een sterk vermeerderde beteekenis van den consulairen dienst i).

Het is duidelijk, dat, vóór het zoover was gekomen, de voor-
rechten, welkQ den consuls werden verleend, tot een minimum be-
perkt waren, en dat hun uitdrukkelijk het genot van diplomatieke
privileges en immuniteiten was ontzegd. Dit beginsel hangt geheel
samen met het ontzeggen van eenig representatief karakter aan den
consul, vgl. de reeds genoemde auteurs en nog Calvo, Geffcken,
Moore, v. Martens, Bluntschli 2), Hyde e. a.

Ook in die landen, waar de consulaire en diplomatieke diensten
elkander naderen, als Frankrijk (vgl. de wetten van 1880—1881) en
de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, zien wij nog het vasthou-
den aan het onderscheid tusschen de diplomaten, de eigenlijke ver-
tegenwoordigers van den staat, en de consuls, die geen diplomatieke
agenten zijn, tenzij met dit karakter uitdrukkelijk bekleed s).

„C\'est une erreur de les considérer comme de simples agents commerciaux,
„ou comme des personnes chargées de la surveillance à l\'étranger des intérêts
„individuels de leurs compatriotes ou sujets d\'autres Etats; ils sont vraiment
„des fonctionnaires d\'Etat ou des personnes revêtues de fonctions d\'Etat;
„leur tâche grandit tous les jours en importance et en étendue; elle ne se limite
„pas à des intérêts individuels, mais embrasse aussi des intérêts politiques
„considérables; c\'est précisément à ceux-ci qu\'elle doit son importance toujours
„grandissante... Il no faut donc pas s\'étonner de constater un rapprochement
„qui devient de plus en plus sensible entre la diplomatie et les fonctions con-
„sulairesquot;... De Louter, II, p. 60.

Bluntschli noemt de consuls: „les représentants des rapports privés
internationauxquot;.

ƒ) D. w. z. Frankrijk en Amerika kennen, in verband met de gelijke op-
leiding, aan hun eigen consulaire ambtenaren dikwijls diplomatiek karakter
toe en stellen bijv. hun consuls-generaal ook in titel en rang gelijk aan gezant-
schapsraden, enz. ; maar ten aanzien van de consuls der vreemde mogendheden,
in hun land werkzaam, nemen zij nog het oude standpunt in.

Zoo velde nog 13 October 1921 de Cour d\'appel van Lyon vonnis tegen een
Duitsch consul, op grond dat „les consuls étrangers, même les consuls de
carrière n\'exerçant en France aucune profession en dehors de leurs fonctions,
à moins de convention diplomatique spéciale, n\'ont ni le titre, ni le rang, ni
les privilèges des agents diplomatiques, mais sont de simples agents commerciaux
ayant un caractère publicquot; (Journal du Droit International van E. Clunet,
1922, t. 49^ pag. 391—396), eene motiveering, die bij verschillende andere
vonnissen van ouderen datum is terug te vinden (zoo o. a. bij het arrest van het
Hof van Cassatie van 9 Febr. 1884; vgl. Dalloz, Ree. pér. 1884. 1. 307).

Het eerstgenoemde vonnis zelf was overigens zeer juist en hield in, dat een
consul, die bovendien honorair consul bleek te zijn, geen aanspraak kan maken

-ocr page 109-

In de Nederlandsche consulaire verdragen treffen wij zeer dikwijls
een begin-artikel aan, luidende: „De consuls-generaal, consuls, vice-
consuls en consulaire agenten worden beschouwd als handelsagenten
en als beschermers van den handel hunner natie binnen hunne eigene
consulaire districten.quot; Daarbij dikwijls een zin als deze: „De consuls-
generaal, enz. hebben geen diplomatiek karakterquot;, waarna dan volgt,
dat zij in spoed vereischende gevallen wel rechtstreeksche communi-
catie met de vreemde regeering hebben. Ook wordt aan de consuls
wel meestal het toezicht op de naleving van de verdragen toegekend,
maar blijft desondanks steeds het\'gemis van diplomatiek karakter i).

Het ontzeggen van diplomatieke voorrechten beteekent echter
niet, dat de consuls geen voorrechten en bescherming genieten. Dat
de oudere schrijvers hierover niet, of nauwelijks spreken, is te verklaren
uit het feit, dat ongeveer tot het midden van de 19e eeuw de betee-
kenis van de consuls zeer gering was, zooals wij boven beschreven.

op bevrijding van de rechtspraak over zijne goederen — zelfs niet het officieele
gedeelte daarvan —, wanneer ten gevolge van den oorlog de consulaire verdra-
gen hebben opgehouden van kracht te zijn. De sequestratie van die goederen
geschiedde terecht.

Het arrest van het Hof van Cassatie van 9 Febr. 1884, betreffende eene
actie door Ru bi, consul van Spanje, ingesteld ter zake van beleediging, ver-
klaarde de gewone correctioneele rechtbank competent, daar deze daad volgens
de algemeene strafbepalingen diende berecht te worden, aangezien de consul
Rubi geen aanspraak kon maken op diplomatiek karakter, noch in het alge-
meen, daar hij zijn regcering niet vertegenwoordigde en niet geaccrediteerd
was bij de Fransche regeering, met welke hij ook geene officieele communicatie
had, doch slechts door een exequatur de vrijheid had gekregen als consul zijne
functies in Frankrijk uit te oefenen, noch volgens de consulaire verdragen tus-
schen Spanje en Frankrijk, welke aan consuls voorrechten geven, zonder hen
tot den rang van agents diplomatiques te verheffen.

1) In de jongste verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, door de
Ver. Staten van Amerika gesloten, komt in afwijking van alle vroegere een
artikel voor, waarin de volgende zin: „As
official agents, such officers shall
be entitled to the high consideration of all officials,
national or local, with whom
they have official intercourse in the state which receives them...quot; (art. XVII
van het verdrag tusschen Duitschland en de Ver. Staten van 8 December 1923;
in gelijken zin de daarna gesloten verdragen). Dit wijst op eene voor Amerika
verhoogde beteekenis van de consuls in het algemeen. Ir vin Stewart
schrijft dienaangaande in de American Journal of Intern. Law, April 1927,
nog het volgende:

„It seems probable that the provision was inserted because some of the
minor officials with Avhom consuls come in contact are none too familiar with
the rules of international law and with the courtesy to which consuls are entitled.
If by the insertion of this statement in the treaty the path of the consul is made
smoother, the action is to be welcomed.quot;

-ocr page 110-

Klüber, die in het begin van die eeuw zijn boek schreef, wijst
uitdrukkelijk op het beroofd zijn van de rechten; zijn commentator
Ott wijst reeds op de toenemende beteekenis van de consuls, welk
instituut een nieuwe ontwikkeling tegemoet gaat 2).

De ontwikkeling van dit onderdeel van het internationale recht
gaat dus nog voort, en eerst in den laatsten tijd geeft de praktijk
aanleiding het bestaan van een zeker gewoonte-recht te consta-
teeren; een gewoonterecht nochtans, dat zich heeft gevormd ten
gevolge van de eensluidendheid van enkele geschreven regels. In
tegenstelling namelijk met de diplomaten genieten de consuls alleen
voorrechten, indien en voorzoover de verdragen bepalen. Wij moeten
dus uit deze consulaire- of algemeene handelsverdragen een gewoonte-
recht zien af te leiden. Daar het niet mogelijk zou zijn de verdragen
van alle landen na te gaan, nemen wij de consulaire verdragen van twee
geheel verschillende landen, nl. van Nederland en van de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika. Voor zoover afwijkende bepalingen in
andere verdragen van belang zijn als gewoonterecht, zullen dezé
tevens worden vermeld

In het algemeen kan worden gezegd, dat zich een zeer onvolkomen
gewoonterecht heeft gevormd. De verdragen hebben deze materie
volgens zeer vage lijnen en zonder leidend beginsel (in casu de doel-
matigheid) geregeld, zoodat slechts eenige losse gewoonteregels zijn
ontstaan, van welke men niet kan zeggen, dat zij gevormd zijn door

Droit des Gons moderne de l\'Europe.

Dat in liet beginstadium van deze ontwikkeling Oppenheim schrijven kon:
„from the undoubted official position of consuls no universally recognised
privileges of importance emanate as yetquot;, is begrijpelijk, en evenzeer, dat hij
en Zorn, om van de andere auteurs te zwijgen, eene algemeene regeling wen-
schen. Zorn zegt, na den onopgelostén strijd te hebben geconstateerd, dat deze
„früher oder später einer internationalen Vereinbarung im Sinne der diplo-
matischen Privilegien zudrängt, wenigstens soweit die Berufskonsuln in
Frage sind.quot; Deze wensch kan nog steeds geuit worden!

Door ons aldus te houden aan de praktijk, vervallen wij niet in eene
zuiver willekeurige behandeling van dit onderwerp, zooals bijv. v. d. Wetering
deed in zijn artikel „Les fonctions et prérogatives des consulsquot;, in de Revue
de Droit Intern, van A. Sottile, April 1924. Hij stelde zich voor de consulaire
privileges alleen uit internationaal-rechtelijk oogpunt te beschouwen, en wel,
„slechts dogmatisch-juridischquot;. Hij geeft echter ook, wanneer een gewoonte
ontbreekt, een opsomming van z. gen. erkende rechten, welke dan meer blijken
te zijn de jure constituendo. De uitingen van de auteurs in het algemeen hebben
bij deze consulaire rechten slechts eene aanvullende beteekenis.

-ocr page 111-

een erkenning van het doel, waarvoor ze bestemd zijn. Wanneer de
Nederlandsche verdragen herhaaldelijk bepalen: „Na verleening
van het exequatur heeft de consul aanspraak op de bescherming der
Regeering en op den bijstand der plaatselijke overheden voor de
vrije uitoefening zijner betrekkingquot;, beteekent dit nog geenszins,
dat die bescherming of bijstand en de omvang van de consulaire
rechten in het algemeen ook inderdaad bepaald worden door de
noodzaak die vrije uitoefening te waarborgen i).

Dit gemis aan een richtlijn uit zich eveneens in het ontbreken van
een vast schema. Ook vrijwel alle auteurs behandelen deze materie
zeer willekeurig 2).

§ 2. DE PERSOONLIJKE EN ZAKELIJKE OMVANG DER
VOORRECHTEN.

Wij zullen hier op dezelfde wijze, als in hoofdstuk I is geschied,
den zakelijken omvang dezer rechten beschouwen tezamen met de per-
sonen, aan wie de rechten toekomen, en natuurlijk van deze in de
eerste plaats aan de consulaire ambtenaren (A). Daarna zal dan nog
een enkele opmerking worden gemaakt over de rechten, welke de
familie en het gevolg (B) van de onder A genoemde personen genieten.
Het onderscheid tusschen 1quot;. de noodzakelijke en 2quot;. de niet-nood-
zakelijke of hofïelijkheidsprivileges zal weder in acht worden genomen,
daar, gelijk wij aantoonden, ook deze consulaire rechten — hier
wellicht geheel — kunnen verklaard worden door het doel, waarvoor
ze bestemd zijn.

Irvin Stewart, adj. professor of the Government University of Texas,
die in het American Journal of Intern. Law van 1926 en April 1927 (p. 225 e. v.)
de Amerikaansche consulaire verdragen beschrijft, acht den grondslag van die
verdragen wel degelijk gelegen in het doel van de voorrechten. Dit is dan echter
alleen eenigszins waar voor de reeks van tractaten van vriendschap, handel en
consulaire rechten door de Ver. Staten sinds 1923 gesloten (met Duitschland,
8 Dcc. 1923, met Estland, 23 Dcc. 1925, met Hongarije, 24 Juni 1925, en met
Cuba, 22 April 1926; vgl. Treaty Series nrs. 725, 736, 748 en 750) en het consulair
verdrag met Salvador (1926). Deze verdragen wijken op enkele punten van de
vroegere verdragen af (vgl. ook verderop) en voldoen dan meer aan den eisch :
de vrije uitoefening der functies te waarborgen.

De Louter echter, die de consuls als een belangrijken factor in het inter-
nationale leven ziet, merkt, na de groote verscheidenheid van opinies ten aan-
zien van de juridische positie van de consuls te hebben geconstateerd, het
volgende op: „Selon le témoignage des personnes compétentes la nécessité de
jouir de privilèges spéciaux se fait plus sentir pour eux que pour le personnel
officiel d\'une légationquot; (t. IL p. 75).

-ocr page 112-

A. DE CONSULAIRE AMBTENAREN.

Vóór wij de rechten der consuls e. d. kunnen vaststellen, moet de
nadruk worden gelegd op twee belangrijke punten van onderscbeid
tusschen de diplomatieke en de consulaire agenten.

1. Het bestaan van honoraire consuls of consules electi, naast de
beroepsconsuls of consules missi.

Is het bij de gezanten eene uitzondering (welke ook — al of
niet ten onrechte (zie pag. 46 e. v.) — eene uitzondering ten aanzien
van de voorrechten tengevolge heeft), wanneer zij onderdanen zijn
van het land, bij welks regeering zij worden geaccrediteerd, bij
de, groep consules electi is deze dubbele hoedanigheid de regel. Zij
kan dus niet als eventueele uitzondering bij de voorrechten worden
behandeld, maar moet voorafgaan.

Over het algemeen kunnen wij zeggen, dat in de praktijk de hono-
raire consuls de rechten, welke de beroepsconsuls mochten genieten,
niet bezitten. Het eenige recht, dat hun regelmatig wordt toegekend,
hangt ten nauwste samen met himne officieele functie, is ook eigenlijk
geen persoonlijk privilege: de volkomen onschendbaarheid van de
archieven. Met het oog op de dubbele hoedanigheid van een hono-
rairen consul, die naast zijn officieele functie een ander beroep uit-
oefent, is in het algemeen hierbij de eisch gesteld, dat de officieele
van de andere papieren gescheiden moeten worden bewaard.

De onschendbaarheid van verblijf, waarvan wij de beteekenis dade-
lijk zullen nagaan, komt den honorairen consuls slechts in beperkte
mate toe, ook hier vrijwel alleen in verband met de archieven.

Wanneer Zorn erop wijst, dat de honoraire consuls alleen voor
officieele daden immunité de juridiction genieten, lijkt deze uitspraak,
althans voor wat de
algemeene gewoonte betreft, meer wensch dan
werkelijkheid. Wel geven de Duitsche consulaire verdragen als regel
aan
alle consuls de beperkte immunité de juridiction (zie pag 105,
noot 2). Daarentegen zijn bijv. in de Nederlandsche verdragen alleen
de consuls, die burger zijn van den staatj die hen benoemd heeft,
en geenerlei handel of beroep uitoefenen, dus de beroepsconsuls in
enge beteekenis, bevrijd van den getuigplicht, tenzij wanneer om
een getuigenis gevraagd op formeele wijze. Ook verder bezitten de
honoraire consuls geen voorrechten. Wat betreft de honoraire consuls,
die tot een derden staat behooren, dus noch tot den staat, die hen

-ocr page 113-

benoemde, noch tot den staat, die hen ontvangt, dezen genieten met
de beroepsconsuls regelmatig de fiscale immuniteiten, doch zij moeten
ook dan geen handel drijven.

Bij deze soort, de honoraire consuls, doen zich dus, zooals wij
zagen, nog vele schakeeringen voor. Het hoofdmoment berust in
het naast de consulaire werkzaamheden vervullen van andere be-
trekkingen of beroepen, meestal den handel. Deze personen kun-
nen dan zijn of onderdanen van den staat, die ze benoemde, of
onderdanen van den ontvangenden staat (welke meest voorko-
mende soort ons tot deze afzonderlijke behandeling voerde), óf
ten slotte onderdanen van een derden staat, welke vorm zelden
voorkomt.

Deze beide hoedanigheden, het zijn van onderdaan en het zijn
van handelsman, leidden tot het ontzeggen van de meeste rechten,
dus juist omgekeerd als Oppenheim meent te kunnen consta-
teeren: „No difference exists between the two kinds of consuls as to
their general position according to International Lawquot; (§ 420) —.
Niet alleen kan met moeite slechts op een enkel punt een
„general
positionquot; van de beroepsconsuls worden geconstateerd, maar ook
dan nog verkeeren de honoraire consuls meestal niet in dezelfde
positie, gelijk wij zagen. Oppenheim heeft bij gebreke van inter-
nationaal recht een wensch geuit.

Deze praktijk ten aanzien van de honoraire consuls is zeer be-
grijpelijk. Wel vormen zij van den consulairen dienst van vele
landen het grootste gedeelte (voor Nederland is de verhouding van
de beroepsconsuls tegenover de honoraire consuls zelfs ongeveer:
23 : 700) en kan ook door hen even belangrijk werk worden verricht
als door de beroepsconsuls, zoodat dus het doel der privileges even-
zeer voorhanden is, — maar het feit, dat het handelsbedrijf of eene
andere betrekking, welke zij naast hunne consulaire functies waar-
nemen, hunne hoofdbetrekking is, is beslissend voor de vraag, of zij
wel in eene zelfde positie moeten worden gesteld als de beroeps-
consuls. De minachtende woorden, welke sommige schrijvers aan deze
groep van consuls wijden, behoeven niet onderschreven te worden,
maar toch berust er wel eenige waarheid in het feit, dat vele koop-
lieden van hun consulaire hoedanigheid meer als reclame-middel
gebruik maken, bijv. door op hunne prospectus of facturen vooral
het wapen van het land, dat zij „vertegenwoordigenquot;, te laten prijken,
dan zich met ernst wijden aan de zoo zwaar geworden taak der

7

-ocr page 114-

bevordering van de economische samenwerking. Daarnaast wordt
helaas te dikwijls aan een min of meer verdienstelijk burger van een
staat de zorg over een honorair consulaat in het eigen land toever-
trouwd als eere-post. Het komt voor, dat dergelijke personen weigeren
zich met de behartiging der vreemde handelsbelangen te bemoeien,
daar zij consul, niet handels-consul zijn. Deze onderscheiding, welke
leidt tot een volkomen sinecure, doet de vraag rijzen, of hier dan
niet beter een beroepsconsul had kunnen worden aangesteld, dié
zich jaren lang voor deze moeilijke betrekking heeft kunnen voor-
bereiden.

Ten tijde van de vergadering van het Institut de Droit International
in 1896, is het voor en tegen van honoraire consuls tegen elkander
afgewogen. Kennen sommige landen, als Frankrijk, geen honoraire
consuls, Zwitserland maakt bijna steeds van hen gebruik. Inderdaad
zou afschaffing voor enkele kleinere landen een bezwaar zijn, maar
afgescheiden daarvan lijkt er alle reden voor te bestaan om langzamer-
hand met eene hervorming van den consulairen dienst te beginnen.
Zoolang er echter honoraire consuls zijn, verdient het alle aanbeveling
hunne rechten tot een minimum te beperken, daar in de praktijk
de waarneming van de consulaire functies geheel bijzaak is, en voor-
komen moet worden, dat immuniteiten kunnen worden gebruikt in
het belang van persoonlijke of zakelijke aangelegenheden. Eene schei-
ding van de officieele en persoonlijke zaken, bij de beroepsconsuls
nog mogelijk, is onmogelijk vol te houden bij de honoraire consuls.

2. De invloed van het bestaan van verschillende consulaire
rangen.

Bij de diplomaten brengt het verschil in rang geen wijziging in
de privileges en immuniteiten. Ook hier valt geen onderscheid op te
merken tusschen consuls-generaal, consuls en vice-consuls. Verschil-
lende landen kennen echter naast deze nog een groep, de consulair-
agenten, terwijl in Engeland nog andere personen worden aangeduid
als pro-consuls.

In de praktijk treden de consulair-agenten niet als zelfstandige
vertegenwoordigers op; zij worden soms door de consuls benoemd en
zijn dan zijn helpers of adviseurs. Hun werkzaamheden vereischen
echter lt;in gelijke mate privileges en immuniteiten. Dat zij geen
„Steuerfreiheit und Immunitätquot; genieten, zooals Zorn opmerkt,
kan nog niet als gewoonterecht worden ingezien; de Nederlandsche

-ocr page 115-

verdragen maken ten aanzien van den belastingvrijdom geen onder-
scheid tusschen de consuls en de consulair-agenten.

De pro-consuls zijn, zooals het woord aanduidt, plaatsvervangers
van den consul, in dezen zin, dat zij het notarieele gedeelte van het
consulaire werk verrichten. Zij komen slechts bij den Engelschen
consulairen dienst voor. Er bestaat geen reden dezen personen zeer
bepaalde noodige rechten te onthouden i).

a. De afzonderlijke privileges.

1°. De noodzakelijke voorrechten.

De onschendbaarheid van den persoon, van het
consulaat of de kanselarij, de persoonlijke woning,
de goederen en de archieven.

Daar onder persooiilijke onschendbaarheid nog steeds verstaan wordt
een eere-recht, komt dit privilege onder dezen naam vrijwel niet voor
in de verdragen. In de Nederlandsche consulaire verdragen wordt
Wel gesproken van
bescherming; slechts in het verdrag tusschen
Nederland en de Vereenigde Staten van 23 Mei 1878 (Stbl. 1879,
no. 151), dat intusschen op 10 Mei 1919 buiten werking is getreden,
wordt uitdrukkelijk ook de onschendbaarheid van den persoon vast-
gelegd en wordt de consul „voorts gevrijwaard tegen inhechtenis-
neming of gevangenzetting, uitgezonderd voor daden, welke, volgens
de wetten van het land, waar zij gevestigd zijn, misdaden of wan-
bedrijven uitmakenquot;. In de latere Amerikaansche verdragen komt
ook geen vermelding van een recht op bescherming meer voor,
omdat, zooals Irvin Stewart zegt, ieder van dit recht geniet en
er een „more liberal spirit in international relationsquot; gekomen is 2).

AVie consuls kunnen worden, hangt af van de regelingen van den be-
noemenden staat. Of vrouwen consuls kunnen zijn, hangt bovendien af van den
ontvangenden staat, die in dat geval het exequatur kan weigeren (vgl. bij do
gezanten, pag 13).

Duitschland moest bij het vredesverdrag van Versailles afstand doen van het
zenden van consuls naar de overwinnende staten. Deze zonderlinge machts-
uiting hield, wat Frankrijk betreft, lang stand. Eerst de Fransch-Duitsche
handelsverdragen staan de inrichting van Duitsche beroepsconsulaten toe (zoo
in 1926 te Havre, Marseille en Algiers).

Daarentegen bevatten algemeen de laatste, door Amerika gesloten ver-
dragen van vriendschap, enz. speciale artikelen,
verbiedende de arresteering

-ocr page 116-

In de praktijk zien wij echter, dat wel degelijk de consul ook
bijzondere bescherming geniet, al mogen dan speciale sancties ont-
breken en, ten gevolge van bet vrijwel geheel ontbreken van een
immunité de juridiction, arrest in vele gevallen mogelijk zijn.

Wij zagen hiervoor reeds, dat de persoonlijke onschendbaarheid
liefst gescheiden van de onttrekking aan de jurisdictie moet worden
behandeld (vgl. pag. 17). De persoonlijke onschendbaarheid heeft
op deze wijze een sterk omlijnde beteekenis, die wij met den naam
van recht op bijzondere bescherming het beste aanduiden. Op welke
wijze een staat dezen plicht wil vervullen, moet door hem worden
bepaald; zij geve slechts geen aanleiding tot gerechtvaardigde klach-
ten van den geprivilegieerden persoon. Toen op 18 Juli 1924 de Ame-
rikaansche vice-consul Imbrie te Teheran was gedood tijdens een
opstand, zijn door de Perzische regeering zulke volledige reparaties
aangeboden, dat eenig onderscheid tusschen de bescherming van een
gezant en van een consul niet kan worden geconstateerd

van consuls, dio onderdanen zijn van het land, dat hen benoemde, uitgezonderd
in de gevallen, dat hun daden worden ten laste gelegd, die naar het plaatselijk
spraakgebruik als misdaden worden beschouwd. (Deze uitzonderingen worden
hier dus anders omschreven dan in de oudere verdragen het geval was, speciaal
om te voorkomen dat de consuls worden gearresteerd voor daden, die volgens
de wet wel, doch naar haar aard en beteekenis geen misdrijven zijn. — Ir vin
Stewart oppert twijfel t. o. v. de mogelijkheid van reciprociteit van een derge-
lijke bepahng.)

De Duitsche consulaire verdragen geven eene zeer juiste omschrijving van
het verbod van arrestatie en voegen er nog eenige goede détail-bepalingen aan
toe. Zoo luidt art. 9 van liet Duitsch-Bulgaarsch verdrag van 29 September
1911: „Gegen Konsularbeamte darf die Personalhaft in Zivil- oder Handels-
sachen weder als Mittel der Zwangsvollstreckung noch als Sicherungsmaszregel
angewendet werden. — Gehört ein Konsularbeamter dem Teile an, der ihn
ernannt hat, so darf er nicht in Untersuchungshaft genommen werden, soweit
es sich nicht um die Verfolgung wegen einer Straftat der im Art. 5, Abs. 2 be-
zeichneten Art handelt (vgl. j). 102, noot 1). Wird ein Konsularbeamter verhaftet
oder sonst zur Untersuchung gezogen, so soll die Gesandtschaft seines Landes
hiervon sofort durch die Regierung des anderen Teiles benachrichtigt werden.quot;

1)nbsp;Toen Rubi, de consul van Spanje te Parijs, in appel ging tegen het vonnis
van de correctioneelc rechtbank (28 Juni 1883), omdat volgens hem de hem
overkomen beleediging ten onrechte volgens de gewone strafbepalingen was
berecht, besliste het Hof van Cassatie op 9 Febr. 1884, dat de bijzondere straf-
bepaling ten behoeve van gezanten (art. 37 van de wet van 27 Juli 1881) niet
bij analogie op consuls kon worden toegepast, daar in het strafrecht geen
analogie mogelijk is, en dat bovendien de consuls geen agents diplomatiques
zijn. (vgl. pag. 92 noot 3 en Dalloz, Ree. péc. 1884. 1. 307).

2)nbsp;Van wellicht nog ernstiger aard was hetgeen te Breslau voorviel 25 Augus-
tus 1920. De na-oorlogsstemming in Duitschland vond een harer hoogtepunten

-ocr page 117-

Nu, zooals wij aanstonds zien zullen, de bevrijding van de recht-
spraak voor consuls vrijwel niet bestaat, is het duidelijk dat eene
onschendbaarheid van verblijf, die niet alleen een bijzondere bescher-
ming tegen aanslagen e. d., maar ook een formeel verbod van in-
dringen door de plaatselijke autoriteiten e. a. inhoudt, in dezen
algemeenen vorm bij de consuls niet kan bestaan. De oudere Ameri-
kaansche verdragen bezigden dezen term wel en gaven eene volledige

in den overval en de overmeestering van het Fransche consulaat in die stad.
De vlaggestok werd afgerukt en de vlag verbrand, en Frankrijk beleedigd.
Ten slotte werd het geheele huisraad geplunderd en vernield, terwijl ook de
archiefstukken werden verscheurd, op straat geworpen of meegenomen; in het
forceeren van de brandkast slaagde men niet. De consul, Ter ver, zou, indien hij
aanwezig was geweest, ernstig zijn mishandeld; zijn vrouw ontsnapte ternauwer-
nood. Er bestond alle aanleiding de autoriteiten, zoo niet als medeplichtigen,
dan toch als begunstigers van deze wandaden te beschouwen. De politie kwam
n.1. veel te laat tusschen beide en arresteerde geen enkelen der plunderaars.
Ongeveer dezelfde incidenten deden zich bij het Poolsche consulaat voor. —
^a een nota aan den Duitschcn Minister van Buitenlandsche Zaken werden
zoowel te Parijs als te Berlijn bezoeken tot het aanbieden van verontschul-
digingen afgelegd. Op 31 Augustus werd door den Franschen vertegenwoordiger
te Berlijn een nota overhandigd, bevattende de voorwaarden voor de regeling
van het incident: „1quot;. Le consulat sera remis en état au.x frais et par les soins
du gouvernement allemand. 2quot;. Le gouvernement allemand versera une somme
de 100.000 francs destinés à indemniser les agents du consulat. 3quot;. Tous les
auteurs de l\'attentat seront recherchés et punis. Le résultat des recherches sera
communiqué à l\'ambassade dans les huit jours. 4quot;. Des mesures disciplinaires,
dont l\'ambassadeur sera informé dans le même délai, seront prises contre les
autorités locales dont la négligence a permis l\'accomplissement de l\'attentat.
5°. Quand ces conditions seront exécutées, le consulat sera rouvert en présence
du Président de la Province de Silésie et d\'un Conseiller de l\'Ambassade. Le
pavillon français sera hissé à ce moment et restera arboré jusqu\'à 8 heures du
soir. Une compagnie de la Reichswehr avec musique rendra les honneurs et
défilera devant le consulat. L\'ordonnance de la cérémonie sera fixée d\'accord
avec l\'Ambassade.quot; Tevens werd nog formcele verontschuldiging geëischt. —
In zijn antwoord deelde de I\\Iinistcr van Buitenlandsche Zaken mede, dat vol-
ledig herstel zou worden gedaan, en dat alle eischen werden ingewilligd, behalve
die betrekking hebbende op de komst van den Rijkskanselier op het Fransche
gezantschap, hetgeen de Duitsche constitutie niet toelaat. — Daar de eischen
voor de genoegdoening zeer gedetailleerd waren gesteld, is alles gegaan als ge-
ëischt werd (vgl. hetgeen ter zelfder tijd ongeveer geschiedde bij de Fransclie
ambassade te Berlijn, pag. 15). Doch ook hier waren de straffen, welke aan
de plunderaars werden opgelegd, te licht. (Rev. Gén. de Dr. Int. Public, t.
XXVIL 1920. p. 361, e. v.)

De auteurs behandelen dit noodige voorrecht met weinig égards. Rivier
kent het zelfs in het geheel niet toe; doch dit is toe te schrijven aan een groot
gemis van praktijk in die jaren. Hyde is volkomen juist op dit punt. Hij geeft
Wel bijzondere protectie, maar constateert, dat geen bijzondere strafbepalingen
Voorkomen.

-ocr page 118-

onschendbaarheid, zooals het consulair verdrag van 1853 met Frank-
rijk, en ook gaf nog in 1890 het Department of State als zijn meening
te kennen, dat „the consular offices and dwellings shall be at all
times inviolable. The local authorities shall not under any pretext
invade them. In no case shall they examine or seize the archives or
papers there deposited.quot; Doch tengevolge van incidenten, welke
hierna zijn gevolgd, werd de onschendbaarheid meer en meer beperkt
door eene bepaling, dat de woning niet geplaatst is „beyond the
authority of the magistrates who may think proper to search themquot;,
en werd verder een uitdrukkelijk verbod van asyl opgenomen.

In de laatste consulaire verdragen, welke de Ver. Staten hebben
gesloten, is eene andere redactie gevolgd: eene volledige onschend-
baarheid is uitdrukkelijk neergelegd voor de consulaire gebouwen en
archieven, doch, mede in verband met de in een ander artikel neer-
gelegde
fliehten van den gezant in het algemeen, en met het niet
bezitten van de immunité de juridiction in het bijzonder, wordt
asyl-recht uitgesloten i).

Wij zien in den regel dus wel een zekere inviolabilité voor het con-
sulaat, doch niet voor de particuliere woning, hetgeen ongetwijfeld
in verband staat met het ontzeggen van de gerechtelijke immuniteit.
Hierdoor is dus het verband tusschen de bijzondere bescherming
van den persoon en de zakelijke afstraling van dit persoonlijk recht
losgelaten. De onschendbaarheid van het consulaat heeft ook blijk-
baar alleen beteekenis als waarborg voor de onschendbaarheid van
de archieven, welke steeds speciaal genoemd wordt. De termen,
waarin deze vervat is, luiden: „The archives and papers of the con-
sulates shall be respected inviolable and under no pretext whatever
shall any magistrate seize or interfere with them.quot;

Dit strekt zich dan eveneens uit tot den consul zelf, die geen immuni-
teit bezit, wanneer hij in het consulaat asyl zou zoeken.

Het door von Liszt als tyj^e der Duitsche consulaire verdragen aange-
haalde consulair verdrag tusschen Duitschland en Bulgarije van 29 September
1911, heeft in art. 5, lid 2 eene omschrijving van de onschendbaarheid van ver-
blijf, welke als het juiste midden houdend hier moet worden vermeld: „Die
Ortsbehörden dürfen, soweit es sich nicht um die Verfolgung wegen einer mit
dem Tode oder mit Zuchthaus bedrohten Straftat handelt, unter keinen Um-
ständen,dort eindringen, auch in keinem Falle die dort aufbewährten Dienst-
papiere durchsuchen oder in Beschlag nehmen. Die Amtsräume und Woh-,
nungen der Konsularbeamten dürfen niemals als Asyl dienen.quot; (Dus is ook de
onschendbaarheid van de persoonlijke woning hier erkend, wat als een bij-
zonderheid moet beschouwd worden.)

-ocr page 119-

Zoo is het over het algemeen gesteld met de Nederlandsche verdra-
gen. Het asylrecht wordt uitdrukkelijk uitgesloten. Dit is het hoofd-
beginsel, dat voorop gaat, meestal in samenhang met het recht van
Wapenschild: „Dit teeken geeft geen jus asylii, noch als kunnende
de woning en hare bewoners onttrekken aan de regtsmagt (resp.
vervolging) der plaatselijke justitie.quot; Slechts in enkele verdragen i)
komt deze passage niet voor, terwijl in de consulaire conventie met
de Ver. Staten van 23 Mei 1878, Stb. 1879, no. 151, een veel beperkter
voorbehoud wordt gemaakt. Hier luidt art. 6: „De kanselarij en
Woonplaats van consulaire ambtenaren mogen in geen geval gebruikt
Worden als vrijplaatsen.quot; Naast een dergelijk artikel staat dan meestal
een artikel, zooals art. 5 van het Nederlandsch-Belgisch verdrag van
17 April 1855: „Het staat echter vast, dat de archieven en bescheiden,
betreffende de consulaire rechten, tegen elk onderzoek zullen beschermd
zijn, en dat geen overheid of ambtenaar de bevoegdheid zal hebben,
die op eenigerhande wijze, of onder eenig voorwendsel te onderzoeken,
in beslag te nemen, of daarvan inzage te hebben.quot;

Ook hier is dus alleen de onschendbaarheid van de archieven vol-
maakt en kan ten minste op dit punt een algemeene praictijk, ja,
gewoonte-recht geconstateerd Avorden. (Zorn schrijft, dat alleen
Engeland dit beginsel niet erkent.)

In hoeverre eene onschendbaarheid voor de particuliere woning
en voor de overige goederen moet worden aangenomen, hangt uit-
sluitend van de bewoordingen van de verdragen af. Een algemeene
praktijk kan op dit punt niet worden geconstateerd; wellicht kan als
regel de
onschendbaarheid voor andere goederen van den consul zelfs
Worden uitgesloten.

In de praktijk zien wij wel steeds, wanneer dit wordt verzocht,
een bijzondere bescherming van het consulaat of van de persoonlijke
woning, doch dit kan, in verband met de onzekerheid in de ver-
dragen, nog niet leiden tot het aannemen van een gewoonterechts-
regel 2).

Nederland-Italic, 3 Augustus 1875, Stbl. 1876, no. 108,art. 5; — Ncderland-
Portugal, 1 December 1880, Stbl. 1882, no. 63, art. 5.

De veranderde houding van de leiders van de Cliineesehe nationalisten
in April 1927, welke zich sterk uitte bij gelegenheid van den inval in het ge-
zanten-kwartier te Peking, zie pag. 40 noot 2, gaf ook aanleiding tot omsingeling
Van en controle op het Russische consulaat te Sjanghai. Do consul-generaal
protesteerde hiertegen, met een beroep op de onschendbaarheid van het gebouw
en zijn recht op vrijheid van beweging. Op deze privileges was hier echter

-ocr page 120-

Ten aanzien van de onschendbaarheid van de consulaire archieven
moet nog vermeld worden, dat, anders dan dit het geval is bij de
gezanten, in vele verdragen de eisch van afgezonderd houden van die
archieven wordt opgenomen. In de Nederlandsche verdragen wordt
deze eisch slechts een zeer enkele maal aangetroffen. Zoo in het
verdrag met Portugal (zie noot 1 op pag. 103). Art. 6 bepaalt: „Die
papieren zullen steeds geheel afgescheiden moeten zijn van de boeken
en papieren, die betrekking hebben op den handel of het bedrijf,
welke de wederzijdsche consulaire ambtenaren mogten uitoefenen.quot;
Het woord „steedsquot; naast de vermelding, dat deze eisch alleen voor
die consuls zal gelden, die tevens een ander beroep uitoefenen, geeft
ons aanleiding tot de opmerking, dat het, tot voorkoming van mis-
verstand, wellicht aanbeveling verdient hier uitdrukkelijk vast te
leggen, dat de eisch alleen voor honoraire consuls dient. Bij som-
mige schrijvers wordt deze eisch namelijk reeds voor alle consuls
vastgelegd, hetgeen een noodelooze onderscheiding tusschen beroeps-
consuls en gezanten beteekent, en de ontwikkeling der voorrechten
niet ten goede komt i).

Ten slotte zij opgemerkt, dat de auteurs de onzekerheid van de
praktijk op dit punt navolgen.

/3. De bevrijding van de burgerlijke- en van de
strafrechtspraak.

In dit bestek kan de praktijk op het punt van deze beide immuni-
teiten gemakkelijk tezamen worden behandeld.

Beide immuniteiten worden namelijk geacht te ontbreken, nochtans
met zekere uitzonderingen. De Nederlandsche consulaire verdragen
bepalen in den regel het volgende: „Zij zijn onderworpen zoowel
aan de burgerlijke als aan de strafwetten der respectievelijke landen
of plaats, waar zij gevestigd zijn, behoudens de uitzonderingen, bij
de tegenwoordige overeenkomst ten hunnen voordeele vastgesteld.quot;
Deze uitzonderingen bepalen zich dan echter tot eene beperkte

weder de uitzondering toepasselijk, dat bij staatsgevaarlijke daden, door den
geprivilegieerden persoon voorbereid wordend, van een bevoorrechte positie
geen sprake meer kan zijn.

1) Art. VII van het cons, verdrag van de Ver. Staten met Cuba zegt terecht,
dat het afgescheiden houden vereischt is „when a consular officer is engaged
in business of any kind within the country which receives himquot;.

-ocr page 121-

onschendbaarheid van verblijf, eene zekere persoonlijke bescherming,
een strenge onschendbaarheid van de archieven en onder zekere
voorwaarden vrijstelling van den getuigplicht, om van het hoffe-
lijkheids-privilege, een bepaalde fiscale immuniteit, te zwijgen.
Volgens de verdragen beteekenen deze voorrechten uitzonderingen
op het onderworpen zijn aan de wetten; inderdaad komt de uitzon-
dering op het onderworpen zijn aan de rechtspraak, de immunité
de juridiction, in geen dezer verdragen voor. Alleen het onder zekere
voorwaarden ontbreken van een getuig-plicht beteekent ook eene
immunité in onzen zin.

In de Amerikaansche verdragen komen dikwijls bepalingen voor,
die hetzij elk arrest in civiele zaken, hetzij alleen „preliminary civil
arrestquot; uitdrukkelijk verbieden. Overigens ontbreeld; de bevrijding
van de burgerlijke rechtspraak ook hier geheel. De bevrijding van de
strafrechtspraak kan in deze verdragen wel gedeeltelijk worden aan-
getroffen, t. w. in geval van overtredingen. Hiermede staat dan in
verband het verbod van arrest in die gevallen i).

Hoe onzeker de praktijk is, bewijzen de uitingen van sommige
auteurs (o.a. Oppenheim §435), die juist in geval van kleine
vergrijpen de immunité doen wegvallen! De gewone gang van zaken
zal,
o. i., eerder zijn, dat kleine vergrijpen nog wel eens door de vin-
gers worden gezien, maar overigens van immunité de juridiction
geen sprake is

Vrijstelling van den getuigplicht.

Daar deze immuniteit wél wordt toegekend, zij het ook niet op
eensluidende wijze, moge zij afzonderlijk behandeld worden.

De Nederlandsche verdragen regelen dit onderdeel uitvoerig. Wij

Vergelijk noot 2 van pag. 99.

Een recent arrest van het Hof van Cassatie in Rome van 13 April 1923
besliste eveneens in dezen zin: consuls hebben geen immunité de juridiction.
(Rivista di Diritto Internazionale, 1924, p. 176.)

In het Duitsch-Bulgaarsch consulair verdrag, dat door von Liszt wordt
aangehaald als het type van de Duitsche consulaire verdragen, komt de immu-
nité de juridiction wel voor, doch alleen voor officieele daden. Art. 8 luidt:
„Die Generalkonsuln (u.s.w.) sind in Ansehung ihrer amthchen Tätigkeit der
Gerichtsbarkeit des Landes ihres Amtssitzes nicht unterworfen.quot; Het genoemde
verdrag en in het algemeen de Duitsche praktijk op het stuk der consulaire
privileges zijn dus ook op dit punt weder volkomen in overeenstemming met
de eischen der praktijk en volgen de ontwikkeling der voorrechten, welke
bepaald wordt door de doelmatigheid.

-ocr page 122-

zagen (pag. 96), dat alleen beroepsconsuls, die burgers zijn van den
staat, die hen benoemde, van deze vrijstelling kunnen genieten. Zij
moeten schriftelijk om hun getuigenis worden gevraagd, en in geval
zij verhinderd zijn te verschijnen, kan de getuigenis op schrift worden
gevraagd, of te hunnen huize worden aangehoord. Doch ook dan nog
kan de consul niet gedwongen worden aan dit verzoek te voldoen
en zal men zich bij eene weigering tot zijn regeering moeten wenden i).

De Amerikaansche verdragen hebben sinds 1868 (het verdrag met
Italië) eene andere redactie. Na de bepaling, dat den beroepsconsuls,
die niet voor den rechter willen verschijnen,
in geval van noodzaak
getuigenis kan worden afgenomen op schrift of mondeling te hunnen
huize, komt dan: „It shall be the duty of the said consular officer
„to comply with this request, without any delay which can be
„avoidedquot; 2). In strafzaken, waar alleen de confrontatie voor den
rechter beteekenis heeft, bestaat voor hem gelijke verplichting, nu,
om voor den rechter te verschijnen. Doch dit moet „be demanded
„with all possible regard to the consular dignity and to the duties
„of his office (in andere verdragen „due regard to his conveniencequot;).quot;
In de laatste Amerikaansche verdragen wordt hieraan nog een zin
toegevoegd: „The officer should, however, voluntarily give his
testimony at the trial, whenever it is possible to do so without serious
interference with his official dutiesquot; (art. XVIII van het verdra»
tusschen Duitschland en de Vereenigde Staten).

Dit lijkt een veel rationeeler regeling. Niet goed kan worden inge-
zien, om welke reden hier plotseling den consuls eene volledige gelijk-

1) „Wanneer een eonsul-generaal, enz., van een der Hooge Contraeteerende
Partijen, burger zijnde van den Staat, die hem benoemd heeft, en geenerlei
handel of beroep uitoefenende, door de regterlijke overheid van het andere land
als getuige zal moeten worden gehoord, zal zij hem schriftelijk uitnoodigen
om voor haar te verschijnen, en, in geval van verhindering, zal zij hem zijn ge-
tuigenis op schrift kunnen vragen, of zich naar zijn woonhuis of zijne kanselarij
kunnen begeven, om die bij monde op te nemen. Om een van genoemde agenten
op te roepen tot het afleggen van getuigenis der waarheid voor de rechterlijke
overheid van het land, waar hij gevestigd is, zal de betrokken partij, Avanneer
het een burgerlijk geschil betreft, of de beschuldigde, indien het eene strafzaak
geldt, zich mitsdien moeten wenden tot den rechter, met de kennisneming der
zaak belast, die den agent in den bij § 1 van dit artikel voorgeschreven vorm
zal uitnoodigen zijne getuigenis af te leggen. De bedoelde agenten zullen aan
deze uitnoodiging gehoor moeten geven, zonder daartoe evenwel door de ge-
wone middelen te kunnen worden gedwongen.quot;

Ook het meergenoemde Duitsch-Bulgaarsch verdrag stelt na deze for-
maliteiten het op deze wijze afleggen van getuigenis
verplicht.

-ocr page 123-

stelling aan de gezanten ten deel valt, waar deze overigens in de ver-
dragen zoozeer ontbreekt. Van dit voorrecht hangt toch zeker niet
in de eerste plaats de vrije uitoefening van den dienst af! i)

Overigens hangt deze immuniteit en haar omvang af van de termen,
welke de verdragen bezigen; een gewoonterecht kan wellicht alleen
^vorden aangenomen, indien men daarvoor den minimum omvang
van dit recht neemt.

De auteurs geven op verschillende wijze de verschillende praktijk
weer. Hyde constateert een bevrijd zijn van den getuigplicht voor
officieele zaken, niet voor wat de consul persoonlijk waarnam 2). Dit
is zeer juist als jus constituendum! V. d. Wetering stelt honoraire
consuls op dit punt met beroepsconsuls gelijk, hetgeen niet strookt
niet de praktijk, doch in verband met Hyde\'s wensch wel juist
zou zijn.

2®. Be hoffelijkheids-voorrechten.

a. De fiscale immuniteiten.

In aanmerking komen dezelfde belastingen, als genoemd op pag. 37.
Over de verschillende soorten behoeft derhalve niet nader te worden
uitgeweid. Wanneer de verdragen deze immuniteit niet regelen, wordt
aangenomen, dat de „international comityquot; medebrengt, dat de be-
roepsconsul dan toch nog voor het deel van zijn inkomen, gevormd
door zijn officieele tractement, vrij van belastingen is. Zoo de Ameri-
kaansche praktijk.

De honoraire consuls, t. w. zij, die een betrekking of beroep naast
de officieele functie vervullen en die over het algemeen van den-
vrijdom van de belastingen zijn uitgesloten (zie pag. 97), genieten

Irvin Stewart denkt hierover blijkbaar geheel anders. Hij zegt ten
minste: „Necessity for the consul\'s personal appearance at trials in the capacity
of witness may seriously interfere with the conduct of the consular business.
It is perhaps unfortunate that no rule of int. law has been developed to protect
consuls from undue interference in this regardquot;. Hij komt tot deze uitspraak
— die in haar algemeenheid zeker te verwerpen is — omdat vóór 1850 in geen
der Amerikaansche consulaire verdragen de vrijdom van getuigplicht voor-
kwam. Sindsdien is echter juist deze ongewenschte immuniteit vrijwel gewoonte-
recht geworden.

Dit moet, in verband met de in de Duitsche consulaire verdragen opge-
nomen gerechtelijke immuniteit voor officieele daden, ook aangenomen worden
Voor de Duitsche praktijk, (vgl. pag. 102.)

-ocr page 124-

als regel ook geen vrijdom voor zoover het officieele inkomen betreft.
Zorn zegt, dat zij soms wel op dit punt gelijkgesteld zijn.

Behalve de boven genoemde gewoonte, bestaat de gewoonte in
de verdragen de beroepsconsuls nog van vele andere belastingen vrij
te stellen, zooals dit ook met de gezanten geschiedt. Overeenstemming
bestaat echter evenmin hier, wat betreft den omvang van deze
immuniteiten i).

De regel is ook weder hier, dat naast de hoffelijkheid de weder-
keerigheid over den omvang beslist. Dit is ook het geval bij de douane-
rechten, waarvan soms (zoo de praktijk in de Vereenigde Staten)
de beroepsconsuls vrijgesteld zijn. Terecht merkt echter Hyde op,
dat voor een dergelijk
recht (op vrijstelling) wel in het geheel geen reden
bestaat. Hall daarentegen ziet de vrijstelling van belastingen in
het algemeen als noodzakelijk in, „to enable him to fulfil the duties
of his officequot;! Zelfs Fauchille spreekt in gelijken zin.

ß. Andere rechten.

Andere rechten komen niet in aanmerking bij de behandeling van
de consulaire privileges 2).

Het droit de culte komt niet voor.

Het recht van wapenbord en vlag is algemeen erkend, doch be-
hoort thuis bij het ceremonieel, dat dient te worden gescheiden van
de wezenlijke privileges.

Voor het recht van communicatie kan worden verwezen naar
pag. 43 3).

1) Wel zijn ook hier als regel van de immuniteit uitgezonderd de grondbe-
lasting en de. indirecte belastingen. De Amerikaansche verdragen redigeeren
deze uitzonderingen als volgt: „Except taxes levied on account of the possession
of ouTiership of immovable property situated in, or income derived from
property of any kind situated or belonging within the .territories of the State
within which they exercise their functions.quot;

In de moderne Amerikaansche verdragen komen deze .ook niet meer voor.

3) Een voorrecht, dat uit den aard der zaak zich meer bij deze consulaire
rechten zal voordoen, daar wij hier een groote groep van
consuls-onderdanen
hebben, is de
vrijstelling van dienstplicht. In de Amerikaansche verdragen komt
dit voorrecht, waar van honoraire consuls sprake is, vrijwel steeds voor. Elders
is de gewoonte minder vast. Wel wordt rekening gehouden met de belangen
van den consulairen dienst en wordt
uitstel gemakkelijk gemaakt. Doch weige-
ring van exequatur aan nog dienstplichtigen komt evenzeer voor. Hiervoor,
mede in verband met de leeftijds-questie, is ook veel te zeggen

-ocr page 125-

h. De duur van de consulaire voorrechten.

De Nederlandsche en de meeste andere verdragen spreken hierover
niet, of slechts ten deele. Meestal wordt slechts de duur van de
consulaire missie geregeld (verleening en intrekking van het exequatur).
In de Nederlandsche verdragen staat soms: „nadat exequatur is ver-
»leend, heeft hij aanspraak op de bescherming enz.quot;, soms: „...en
„op vertoon van dat stuk hebben de gezegde consulaire beambten
„recht op bescherming...quot;

De laatste Amerikaansche verdragen (bijv. Vereenigde Staten-
Duitschland, art. XVII lid 2) bepalen wél speciaal den aanvang der
consulaire voorrechten. „Consular officers of each of the H. C. P. shall,
after entering upon their duties, enjoy... all the rights...quot;, waarna
echter weder in lid 3 bepaald wordt: „on the exhibition of an
exequa-
tur...
such consular officer shall be permitted to enter upon his
duties and to enjoy the rights...quot;.

Eene regeling met het oog op den aanvang en het einde van de
privileges is hier even gewenscht, als bij de gezanten. Wel is hier
eene moeilijkheid minder, daar de consul officieel consul is, nadat
liet exequatur verleend is, dus reeds voordat hij in het vreemde land
is aangekomen (al behoeft dit niet zoo te zijn); het einde van zijn
officieel karakter valt weder niet samen met het overschrijden van
de grens van het vreemde land.

c. Privileges bij doorreis of verblijf in derde
staten.

Deze worden niet gegeven. Wordt dezen consuls een diplomatiek
paspoort medegegeven, hetgeen wel de praktijk zal zijn, dan is het
duidelijk, dat zij in derde staten als met diplomatiek karakter be-
kleede personen worden aangemerkt, en geldt hetgeen op pag. 151
zal worden geschreven.

B. PRIVILEGES VOOR DE FAMILIE EN HET PERSONEEL
VAN DEN CONSUL.

In de verdragen wordt van de familie van den consul nergens ge-
sproken. Het lijdt geen twijfel, dat aan familieleden geen privileges
(of uit hoffelijkheid misschien vrijdom van belastingen) worden ver-
leend, waar de voorrechten van den consul zelf reeds zoo weinige

-ocr page 126-

zijn en dan nog vrijwel alleen betrekking hebben op zijn officieele
daden en bescheiden.
Dit geldt ook voor zijne
niet-officieele bedienden.
Van de officieele helpers van den consul is meestal alleen diegene
op gelijke wijze geprivilegieerd, die als plaatsvervangend consul op-
treedt, doch alleen dan, wanneer hij den consul vervangt en dit aan
de autoriteiten is medegedeeld. In het door Nederland met Japan
gesloten verdrag deelen daarenboven de secretarissen e. d. in het
algemeen in de privileges van den consul i). Dit is echter zeker geen
gewoonte

§ 3. DE CODIFICATIEPOGINGEN.

. Zoowel het Institut de Droit International als het American Insti-
tute of International Law, het laatste voor de Pan American Union,

1) Art. 16 luidt: „De consuls-generaal, enz., alsmede de leerling-consuls,
kanseliers en de secretarissen van Japan genieten in de Bezittingen en Kolo-
niën van Nederland alle andere bevoegdheden, voorrechten, vrijdommen en
vrijstelhngen, welke worden of in het vervolg zullen worden toegestaan aan do
a,genten van gelijken rang van de meestbegunstigde natie.quot; (27 April 1908;
Stbl. 1908, no. 281). — Het toekennen van de rechten aan deze officieele per- •
sonen werd door ons in geen ander verdrag aangetroffen, zoodat ook wellicht
art. 16 geen toepassing heeft kunnen vinden. — In do laatste door de Ver.
Staten gesloten verdragen wordt aan de „employees in a consulatequot;
dezelfde
vrijdom van belastingen
toegekend als aan de consuls (vgl. art. XIX tractaat
Ver. Staten-Duitschland, Tr. S. 725). Zoo ook in de Duitsche cons, verdragen
aan de consuls
en het officieele personeel.

-) Uit F a u c h i 11 e (T. P, no. 747) nemen wij over den inhoud van een decreet
van de Unie van Russische Sovjet Republieken van 30 Juni 1921, van hetwelk
art. 3 de positie der vreemde consuls in Rusland regelt:

P. „arrestation possible seulement en vertu d\'une décision judiciaire, con-
„forme à un arrêt de condamnation.

2quot;. „détention préventive autorisée uniquement s\'ils sont poursuivis pour
„actes du ressort d\'un tribunal révolutionnaire ou d\'un juge du peuple avec 6
„assesseurs. Il suffit donc d\'incriminer un quot;consul d\'un délit relevant de la
„compétence de ces 2 juridictions pour qu\'il puisse être détenu.
3quot;. „immunités pour les actes d\'autorité.

4». „exemption des prestations personnelles, en argent ou en nature.
5«. „les chancelleries peuvent être établies dans les appartements des con-
„suls, mais elles doivent être séparées do leurs affaires personnelles. Elles sont
„inviolables.

6®. „le consul peut placer sur sa demeure l\'écusson des armes de son pays.
„Enfin: il n\'existe pas de droit d\'asile dans les demeures des consulsquot;.
Het ,3quot;. ontbreekt helaas in verroAveg de meeste verdragen der andere staten,
liet.20. komt vrijwel overeen met hetgeen op pag. 99 werd vastgelegd, terwijl
van het overige weinig meer behoeft te worden opgemerkt (vgl. het artikel
van Hrabar in het Journal du Droit Int. van E. Clunet 1926, t. 3.).

-ocr page 127-

hebben een ontwerp opgesteld, waarin de consulaire privileges zijn
Vastgelegd. Hiernaast verdient vermelding, dat de Codificatie-com-
missie van den Volkenbond in studie heeft genomen de regeling van
de positie van den consul en eene herziening van de „classement
des diplomatesquot;, dateerende van het Congres van Weenen van 1815,
in 1818 te Aken aangevuld.

Uit al deze pogingen blijkt ten duidelijkste, dat rekening wordt
gehouden, niet alleen met het verlangen naar zekerheid, maar vooral
niet de tendens naar eene gelijkstelling van de consuls en de diplo-
maten. Eene regeling van de voorrechten der consuls, welke meer
in overeenstemming is met het belang, dat voor de internationale
betrekkingen gelegen is in eene onbelemmerde uitoefening hunner
functies, is echter van grooter beteekenis dan eene eventueele regeling
van hun rangi). Wij kmmen de rangorde der diplomaten dus ge-
voegelijk voorbijgaan. Daar tot nu toe van de Codificatie-commissie
nog slechts één rapport is verschenen over de „situation juridique
des consulsquot;, kan omtrent het resultaat van deze studie nog weinig
^V\'orden opgemerkt.

I. HEÏ ONTWERP VAN HET INSTITUT DE DROIT INTER-
NATIONAL 2).

Het „Règlement sur les immunités consulairesquot; 2), aangenomen
door het Instituut voor internationaal recht in zijn zitting te Venetië
op 26 September 1896, wijkt in belangrijke mate af van het voor-
ontwerp en de bedoehngen van den rapporteur Engelhardt.
Igt;eze had reeds geruimen tijd voorstudie gemaakt van dit onderwerp
het eerste ontwerp dateert van 1889 — en wenschte tweeërlei
doel te bereiken. Ten eerste wilde hij aan den beroepsconsul diplo-
matiek karakter geven en hem maken tot „ministre publicquot;; daarbij
^vilde hij speciaal de voorrechten van de honoraire consuls tot een
minimum beperken. Deze dubbele bedoeling blijkt duidelijk uit de
^voorden, waarmede hij zijn ontwerp toelichtte in de algemeene ver-

Overigens stelt de sub-commissie (Guerrero-Mastny) van de Codi-
ficatie-commissie voor het onderwerp „classement dps diplomatesquot;
niet voor
®ene opneming van de consuls in de rangorde der diplomatieke agenten (vgl. C.
203. M.
77. 1927. V.). Wel wordt over eene regeling van de rangorde gesproken
in het rapport over de positie der consuls. (Stuk C. 202. M. 76. 1927. V.).
Zie Bijlage III.

-ocr page 128-

gadering i). De officieele gelijkstelling is achterwege gebleven, maar
het scherpe onderscheid tusschen de beroepsconsuls en de honoraire
consuls is in het eind-ontwerp neergelegd.

Nu aan den beroepsconsul het diplomatiek karakter werd ontzegd
— ten onrechte, meenen Engelhardt en Pinheiro-Ferreira,
die wijzen op het onbetwistbaar officieel en representatief karakter,
dat deze consuls heden ten dage bezitten ; terecht, zegt o. a. P r a d i e r-
F
O d é r é,\' die den consuls niet de diplomatieke voorrechten in engeren
zin wil toekennen, — moesten de voorrechten voor de beide groepen
van consuls volledig worden geregeld. Hierbij werd aan den beroeps-
consul een veel betere positie toegekend dan aan den honorairen
consul 2). De oppositie, die hiertegen opkwam op grond van de nood-
zakelijkheid voor vele kleinere landen om de waarneming van den
consulairen dienst voornamelijk door honoraire consuls te doen ge-
schieden (v.nl. Zwitserland) en die de minderwaardigheid van dit
deel van de consuls niet wilde erkennen, diende een amendement
Lardy-de Seigneuxin, luidende: „II n\'y pas de distinction entre
les consules missi et electiquot;. Dit amendement werd verworpen, nadat
door Rolin was opgemerkt, dat door dit reglement de toestand van

„L\'idée maîtresse qui a inspiré ces travaux préliminaires se résume dans
une double proposition, visant, d\'une part, la distinction à établir entre les
consuls nationaux de carrière (consules missi) et les consuls choisis sur place
(consules electi) et d\'autre part, l\'attribution formelle aux premiers de la qualité
de ministres publics.

Je vous propose. Messieurs, de scinder ces deux projets de résolution et de
réserver pour une étude ultérieure celui qui a pour but de comprendre les
consuls envoyés parmi les fonctionnaires diplomatiques désignés dans la décla-
ration du Congrès de Vienne de 1815. Vous estimerez sans doute que cette
innovation sera, tôt ou tard, la conséquence de l\'autre et qu\'en la consacrant
dès maintenant par un vœu collectif, l\'on exposerait peut-être à compromettre
la réforme essentielle et plus urgente, dont votre commission. M., vous convie
à prendre hautement initiative.

Cette réforme tend à changer la qualification et à restreindre les immunités
de l\'une des principales catégories d\'agents dont ce personnel est formé. L\'usage
et les traités font à jjeine une différence entre les consuls sujets de l\'Etat qui
les nomme et les consuls, sujets de l\'Etat, dans lequel ils résident, entre ceux

dont la commission est exclusive de tout autre emploi et ...... enfin entre

délégués, dont les uns se sont préparés par un stage plus ou moins long à
une profession qui pour eux est une carrière et dont les autres n\'ont aucune
initiation spéciale et obtiennent d\'emblée une charge qui, le
jjIus souvent,
n\'a pour eux que le prix d\'une distinction honorifique ou la valeur d\'une
réclame.quot;

Ook in de benaming moest het onderscheid uitkomen. Xa eenige discussie
zijn de namen „consulquot; voor den beroepsconsul, en „agent consulairequot; voor
den honorairen consul, door Engelhardt voorgesteld, overgenomen.

-ocr page 129-

de consules electi niet verslechterd werd. Daartegenover staat
echter, dat wel degelijk de positie van de beroepsconsuls verbeterd
wordt.

Reeds het in dit ontwerp gevolgde systeem, afkomstig van F é r a u d-
Griraud en overgenomen door den rapporteur Engelhardt,
toont aan eene sterke afwijking van de praktijk en de tendens naar
eene ontwikkeling der consulaire rechten, speciaal van de beroeps-
consuls. Dit systeem bedoelt wel niet eene gelijkstelling van de consu-
laire met de diplomatieke voorrechten, doch is eene verdere uitwerking
van de gedachte, volgens welke de consuls slechts voor officieele
daden bevrijd zijn van de jurisdictie van het land van verblijf. Het
bevrijdt nl. de consuls van de locale jurisdictie voorzooveel hun
officieele daden betreft, doch houdt daarnaast in, dat de consuls, als
regel, voor alle andere daden niet kunnen worden vervolgd, dan nadat
aan de regeering, welke hen benoemde, gelegenheid is gegeven tot
interventie. Op het punt van de immunité de juridiction kunnen wij
dus een zekere ontwikkeling bespeuren.

Hoe staat het echter met de andere voorrechten? Herhaaldelijk
drong R o g u i n bij de vaststelling van de redactie van een of ander
artikel aan op aansluiting bij den tekst van het ontwerp-Cambridge.
Zijn wenschen werden niet vervuld — vermoedelijk uit angst, dat
dan aan de consuls te groote rechten zouden worden gegeven —,
zoodat eene min of meer geordende regeling der voorrechten uit-
bleef 1).

Vooraf gaat een „Titre préliminairequot;, die, behalve een weinig be-
teekenend art. 2 2), een art. 3 bevat, dat algemeenheden zegt omtrent
het exequatur, welke niets te maken hebben met de privileges en,
voorzoover zij betrekking hebben op den aanvang van deze, niet
geheel juist zijn. Hierna worden in „Titre Iquot; zonder orde achtereen-
volgens behandeld de rechten van den „consulquot;.

Waarschijnlijk in aansluiting met de verdragen wordt niet gespro-
ken over persoonlijke onschendbaarheid. De term „immunité person-

Hetgeen niet beteekent, dat het ontwerp van Cambridge de critiek wel
kan doorstaan! (zie pag. 67 e. v.).
2) Zie Bijlage III.

Dit artikel is bedoeld als tegenstelling met de positie van de gezanten, die
volgens het ontwei-p-Cambridge de exterritorialiteit bezitten en „dusquot; niet
onderworpen zijn aan de wetten en de rechtspraak. Wij zagen reeds hoe weinig
practische beteekenis men aan deze uitspraak moet hechten.

-ocr page 130-

nellequot;, in art. 4 gebezigd, omvat speciaal de immunité de juridiction,
met inbegrip van de vrijstelling van den getuigplicbt, en een, uit
de verdragen overgenomen, beperkt verbod van arrestatie. Hier zou
een afzonderlijke behandeling van de persoonlijke onschendbaarheid
met de uitzonderingen van het project van Cambridge zeker beter
hebben voldaan. Er is in theorie alle reden den consuls bijzondere
bescherming te waarborgen, terwijl dit ook zou voldoen aan de eischen
van de praktijk.

De onschendbaarheid van verblijf wordt eerst na de vrijstelling
van den getuigplicht behandeld (art. 9). De toevoeging van het derde
lid, dat correspondeeren moet met het in vrijwel elk consulair verdrag
voorkomend verbod van asyl, zwijgt van de mogelijkheid van
binnendringen, wanneer aan het verzoek om uitlevering geen gevolg
wordt gegeven. Het ontwerp gaat dus verder dan het ontwerp-
Cambridge, dat in art. 6, 3quot; de inviolabilité van het gezantschap in
dat geval laat vervallen!^)

De in artt. 10—12 geregelde eisch van het afgezonderd bewaren
van de archieven, is hier niet op zijn plaats. Een dergelijke bepaling
kan toch alleen beteekenis hebben t. o. v. de consulaire agenten (alias:
honoraire consuls), bij wie er vrees kan bestaan, dat zij van de on-
schendbaarheid gebruik zullen maken ten behoeve van handelspapie-
ren, enz. De beroepsconsuls, die eene speciale bescherming behoeven,
gelijk aan die, welke de gezanten genieten, mogen toch zeker wel
aanspraak maken op eene gelijke behandeling wat de in het consulaat
aanwezige papieren betreft. Het is zeer af te keuren op dit punt een
onderscheid te maken tusschen de beroepsconsuls en de diplomaten.
Ook de voorgeschreven inventariseering is bij deze consuls niet op
haar plaats 2).

Het meest komt, gelijk wij zagen, de tendens naar de ontwikkeling
der voorrechten tot uiting in de uitbreiding van de gevallen, waarin
de consul „immunité de juridictionquot; geniet. Art. 5 bepaalt uitdrukke-
lijk, dat hij voor officieele daden aan de locale rechtspraak onttrokken
is. Herstel zal dus moeten volgen langs diplomatieken weg 3).

Deze uitbreiding zal wel niet opzettelijk zijn aangenomen, maar meer
aan nonchalance te wijten zijn.

2)nbsp;Dat niet alleen in art. 21, wat betreft de hon. consuls, maar ook in de artt.
10—12, w. b. de consuls, deze eisch van afscheiding is opgenomen, is welhclit
een gevolg van den tekst der betrekkelijke artikelen in de verdragen (vgl. pag. 104).

3)nbsp;Waarom hier echter de preciese tekst van art. 12 van Cambridge niet
is gevolgd, kan niet worden ingezien.

-ocr page 131-

115

* \'

Volgens art. 6 bestaat er in alle andere gevallen mogelijkheid van ver-
volging, dus practisch gesproken, in alle strafzaken en voor persoon-
lijke schulden, enz. Doch, behoudens drie uitzonderingen, moet de
vervolging of behandeling der zaak worden uitgesteld, totdat de kans
op eene diplomatieke schikking is verkeken. Tenminste zoo schijnt
de bedoelde passage in art. 6, lid 2, te moeten worden uitgelegd
en was ook de bedoeling van het systeem, dat hier wordt gevolgd
(zie pag. 113).

De gevallen, welke onmiddellijk aanleiding geven tot berechting,
zijn genoemd in het derde lid. Dat hieronder misdrijven voorkomen, is
in overeenstemming met de praktijk. Het tweede geval is in overeen-
stemming met de uitzondering op de immunité de juridiction civile
der gezanten, terwijl het derde geval, afstand door den consul, de
in Cambridge begane fout weder goedmaakt. Daar het hier alleen om
daden gaat, welke de consul als particulier verricht, is dit veranderde
standpunt begrijpelijk; om deze reden werd zelfs de voorwaarde voor
den afstand, de toestemming der regeering, geschrapt.

Het hier gevolgde systeem geeft, voor wat art. 5. betreft, eene ver-
blijdende verandering in de toenmalige algemeene gewoonte, doch
gaat in art. 6, lid 3, o. i. te weinig ver i).

De regeling van vrijstelling van den getuigplicht in art. 8 toont
eenigen vooruitgang, vergeleken met het overeenkomstige artikel 17
van Cambridge. Vooral lid 2 toont aan, dat eindelijk eenigszins wordt
uitgegaan van de vraag naar de al of niet noodzakelijkheid, in ver-
band tevens met de eischen eener geordende samenleving (vgl.
hetgeen op pag. 34 e. v. reeds hierover werd gezegd).

Over de overige rechten behoeft niet veel te worden gezegd. De
belastingvrijdom (privilege de courtoisie) komt in art. 13 weder voor
m zijn gewonen omvang. Dit kon eerst na een lang debat geschieden
en nadat de vrijstelling van douanerechten uit het ontwerp was
verwijderd. Vooral de Martens keerde zich tegen deze gelijkstel-
ling met de gezanten met heftigheid, waarmede hij echter even weinig
vermocht uit te richten als het jaar te voren in Cambridge (zie
pag. 71). Wel is waar wordt de vrijstelling van douanerechten niet
opgenomen, maar voor de overige drie belastingen wordt de vrijdom

M Er schijnt namelijk evenmin bezwaar te bestaan tegen eene onmiddellijke
berechting in
alle persoonlijke aangelegenheden, mits ervoor wordt gewaakt,
dat de belangen van het consulaat of de persoonlijke onafhankelijkheid van
den consul niet in gevaar komen.

-ocr page 132-

als een dwingende gewoonterechtsregel vastgelegd. Over de toe-
passing in verband met de reciprociteit ook bier geen woord. Merk-
waardig is nog bet ontzeggen van eenigen belastingvrijdom aan de
consulair-agenten van titel II, uitgezonderd de grondbelasting voor
de kanselarij, waarvan de beroepsconsuls in het algemeen juist niet
bevrijd zijn! (art. 19).

De overige artikelen van titel I regelen voorts óf geen eigenlijke
privilegiën, óf zijn geheel overbodig. Slechts zij vermeld, dat in art. 16
aan den plaatsvervanger de rechten worden gegeven.

Wat de honoraire consuls betreft, titel II bepaalt de niet toekenning
van rechten, tenzij voor officieele daden en ter bescherming der archie-
ven. Nochtans lijkt in dien gedachtengang de redactie van art. 18
onjuist . en eene ongemotiveerde achterstelling van de honoraire bij
de beroepsconsuls. De bevrijding van de rechtspraak voor officieele
daden treedt slechts in, wanneer de vervolgde consulaire agent heeft
aangetoond, dat hij in zijn qualiteit gehandeld heeft. Te vreezen is,
dat deze regeling van den bewijslast de immuniteit zeer zal verzwakken.
Het komt ons voor, dat de afkeer van den rapporteur voor de hono-
raire consuls hierbij eene rol heeft gespeeld, daar op deze wijze immers
in de pralctijk deze consuls steeds meer moeilijkheden zouden gaan
ondervinden in de uitoefening van hunne consulaire functies. Zoolang
honoraire consuls bestaan, dient men niet tot deze middelen zijn
toevlucht te nemen, en zal van een „vœuquot;, als gevoegd bij dit regle-
ment, meer succes zijn te verwachten.

Het hier besproken reglement beteekent de toenemende erkenning
van de noodzakelijkheid ook van de consulaire privileges. Al is het
voor het meerendeel een vaststelling van w^at als praktijk kon worden
aangemerkt —dit is reeds een groote verdienste bij de zoo verschillende
regels van zoo vele verdragen! —, het gaat op enkele belangrijke pun-
ten verder, en wel in overeenstemming met de ontwikkeling dezer
consulaire rechten in verband met hun doel. De strijd over de al of
niet gelijkstelling der consuls met de gezanten kon, al werd de over-
eenstemming in karakter geconstateerd, niet opgelost worden, om
de eenvoudige — maar door de leden van het Instituut niet bedachte
— reden, dat in dat geval eerst de diplomatieke voorrechten in enge-
ren zin dienden te worden vastgesteld in overeenstemming met het
doel, dat gemeen is aan de diplomatieke en de consulaire rechten.
Zoo moesten ook de pogingen tot overeenstemming van dit reglement

-ocr page 133-

met dat van Cambridge mislukken, ondat te Cambridge de diplo-
matieke voorrecliten te ruim en zonder eenig beginsel waren vast-
gelegd 1).

II. HET ONTWERP VAN AVASHINGTON VAN 1925

Het 23ste ontwerp in de codificatie van het „Amerikaansche
internationale rechtquot;, voorbereid door het American Institute of
International Law, in opdracht van de Pan American Union, handelt
over de consuls. In overeenstemming met het voorgaande, 22ste,
ontwerp, handelende over de diplomatieke agenten, wordt hier eene
regeling beproefd van het; geheele consulaire recht en maken de
artikelen betreffende de consulaire privilegiën daarvan deel uit.

Na hetgeen over het ontwerp van het Instituut voor Internationaal
Recht werd gezegd, kan de beschomving van dit ontwerp kort zijn.

Het groote verschil met het ontwerp van Venetië, het ontbreken
van elk onderscheid tusschen de consules missi en consules electi, is
te verklaren uit bet feit, dat het hier eene Amerikaansche codificatie
is, waaraan slechts de Amerikaansche republieken zich zullen onder-
werpen en uit het feit, dat in de Amerikaansche staten het instituut
honoraire consul weinig bekend is. Werd in het ontwerp van Venetië
nog gesproken over een zeker verbod van arrest, hier is in het geheel
geen sprake van persoonlijke onschendbaarheid of bijzondere bescher-
ming, zoodat de samenstellers van dit ontwerp geen rekening hebben
gehouden (of kunnen houden) 2) met de jongste Amerikaansche
consulaire verdragen, die alle een zeker verbod van arrestatie in-
houden (zie pag 102).

De onschendbaarheid van verblijf, d. w. z. alleen van het consulaat,
niet van de persoonlijke woning, indien dit een ander gebouw is, en de
onschendbaarheid van de archieven zijn geheel geregeld in art. 8. De

V. Hey king, § 70, apprecieert het ontwerp.

Zie Bijlage IV. — Voor den verderen gang van zaken ten aanzien van dit
ontwerp kan verwezen worden naar noot 2 op pag 74. J. Brown Scott
schrijft in de American Journal of Int. Law van Juli 1927, p. 443, over den tekst
van het nieuwe ontwerp no. 10 (Consuls): „As was said of diplomatic agents,
the consular project appears to be a decided inprovement on any and all of
its predecessors.quot; Voor de laatste redactie, zie speciaal pag. 212, noot 2.

Van deze was — dit kan eenigermate ter verontschuldiging worden aan-
gebracht — ten tijde van de aanneming van dit ontwerp door den Governing
Board van de Pan American Union, alleen het Duitsch-Amerikaansche verdrag
tot stand gekomen (8 Dec. 1923). Vgl. echter pag. 212, noot 2.

-ocr page 134-

eisch van afscheiding der officieele papieren, die hier weder wordt
opgenomen, geldt volgens art. 8, lid 3, terecht alleen voor honoraire
consuls. Echter kan niet worden ingezien, waarom deze voorrechten niet
op gelijke wijze zijn geredigeerd als in het ontwerp betreffende de
gezanten. Daar werden de gevolgen van het asyl-verleenen zeer juist,
in overeenstemming met de praktijk, in art. 22 neergelegd. — Dat de
officieele papieren in zaken van „private interestquot; wél in rechte moe-
ten worden voorgebracht, lijlct eene vergissing (art. 8, lid 1).

Ten aanzien van de bevrijding van de rechtspraak wordt niet het
systeem van het ontwerp van Venetië toegepast, doch het beperkter
systeem, volgens hetwelk de consul alleen voor officieele daden aan
de rechtspraak van het land van verblijf onttrokken is (art. 6). Dit
ontwerp beteekent dus op dit punt geen
verdere ontwikkeling der
consulaire voorrechten i), doch gaat, in zijn erkenning van de nood-
zaak van immuniteit voor officieele daden, toch verder dan de meeste
consulaire verdragen. Het gaat hierbij dus uit van het beginsel, dat
de voorrechten er zijn ter bescherming van de vrije uitoefening der
functies. Daarom is het zeer juist gezien, dat ten aanzien van den
belastingvrijdom — een onderwerp, dat toch wel algemeen reeds in
de verdragen werd geregeld — en van de overige „privilèges de
courtoisiequot; geen regel voorkomt in dit ontwerp. Voor deze moet
ongetwijfeld de tweede zin van art. 4 toepasselijk worden verklaard,
al wordt daar slechts gesproken van de bevoegdheden en de uit-
oefening der functies, waaromtrent de verdragen nader zullen regelen.
Met het oog op de velerlei factoren van practischen aard, welke de
fiscale immuniteit bepalen, zijn bijzondere regelen in de verschillende
verdragen te verkiezen boven een vage algemeene bepaling.

In verband met het zoo juist genoemde uitgangspunt van de ont-
werpers van dit project, is het niet wel. verklaarbaar, om welke reden
zooveel aandacht is besteed aan de vrijstelling van den getuigplicht;
art. 7. Hier is de redactie gevolgd van de latere Amerikaansche ver-
dragen, zie pag. 106. En al is deze regeling reeds meer in overeenstem-
ming met het doel der voorrechten, eene bepaling, als aan het einde
van dit artikel voorkomt, betreffende de getuigenis in strafzaken,
lijkt op zich zelf reeds meer dan voldoende 2).

Hetgeen ook niet noodig is.

2\\

Vermelding verdienen nog de bepalingen van het ontwerp, betreffende de
privileges van den plaatsvervangenden consul (art. 9), die betreffende den duur
van de functies (art. 11; waarin geen woord over den duur van de privileges)

-ocr page 135-

Hoewel op een enkel punt een betere regeling mogelijk is, beteekent
het ontwerp van Washington, vergeleken met het ontwerp-Venetië,
een grooten vooruitgang, gelegen voornamelijk in de eenvoudige en
bondige redactie en het besef, dat eene omschrijving van de „privi-
leges de courtoisiequot; uit eene codificatie van internationaal recht moet
wegblijven i).

III. „SITUATION JURIDIQUE (ET FONCTIONS) DES CONSULSquot;.
Rapport van de Codificatie-commissie, nïedegedeeld aan de regee-
ringen op 27 April 1927. (0. 202. M. 76. 1927. V.)

De Codificatie-commissie merkt op, dat hoewel het belang niet
groot schijnt deze positie der consuls te regelen, zich toch herhaalde
malen geschillen voordeden. „C\'est pour cette raison qu\'un accord
collectif sur la situation juridique des consuls est appelé, indiscutable-
ment, à rendre des services considérables dans les bonnes relations
qui doivent exister entre les Etatsquot; (pag. 2). Zij houdt vast aan de
„sedert langen tijd door de kanselarijen gevolgde praktijk en aan de
constante jurisprudentie van bijna alle landenquot;, dat de consul geen
„ministre pubhcquot; is. Zij motiveert haar meening door te wijzen op
de formeele en materieele verschillen, die volgens haar bestaan tusschen
de diplomaten en de consuls. Bij het lezen van deze uiteenzettingen
rijst eenige twijfel, of wel dit onderwerp van alle kanten en onpar-

on die, waarbij de flicliten van de consuls worden vastgesteld (art. 4). Dit laatste
is zeer verdienstelijk, doch zou grooter beteekenis hebben gehad, wanneer het
ontwerp de inviolabilitlt;5 in het algemeen, en de persoonlijke onschendbaarheid
in het bijzonder, (beter) had geregeld. Dan zouden de uitzonderingen op die
onschendbaarheid in overeenstemming met de plichten van den consul hebben
kunnen worden geregeld (zie op pag. 102).

1) In het American Journal of Intern. Law (April 1927, p. 314 e. v.) geeft
Ellery C. Stowell zijn oordeel over de ontwerpen 22 en 23 (vgl. pag. 77).
Hij had liever gezien, dat niet zoo uitsluitend de nadruk was gelegd op het
commercieele karakter van den consul: „These officers have other important
duties to perform. They transmit to their government important political
information relative to matters which come under their observation. (Dus
gelijk deLouterals zijn meening weergaf, vgl. p. 92, noot 1) ...Unfortunately
for the consuls, it is generally the diplomats, who write about their immunities
and draw up projects of codification.quot;— Deze ontevredenheid is gegrond op het
feit, dat eene gelijkstelling van de consuls met de diplomaten door het hier
behandelde ontwerp geenszins beoogd werd, en speciaal op enkele inleidende
artikelen en bijv. art. 5, dat, evenals gebruikelijk is, den nadruk legt op het
ontbreken van officieele communicatie tusschen do consuls en de regeering
van het vreemde land. Dit laatste is inderdaad eene in de verdragen ingeroeste
onjuistheid.

-ocr page 136-

tijdig is beschouwd. Het heeft er allen schijn van, dat slechts de mee-
ningen der oudere auteurs zijn overgenomen, die hmi oordeel baseerden
hetzij op verschillen van formeelen aard, hetzij op een toenmalige
praktijk, die sindsdien belangrijk gewijzigd is. Wat het eerste, de for-
meele verschillen betreft, is wel merkwaardig de volgende uitspraak:
„A l\'inverse des agents diplomatiques, les consuls ne sont pas consi-
dérés comme tels à dater de la présentation de leur lettres-patentes,
mais seulement après qu\'on leur a accordé l\'exéquatur respectifquot;
(pag. 3). Indien één argument voor het ontbreken van een zeker
officieel karakter beter achterwege kan blijven, is het wel dit; immers,
de gezant heeft evengoed de „agrémentquot; van den ontvangenden
staat van noode, al verzekert men zich hiervan vóór zijn benoeming
Het is duidelijk, dat een formaliteit geen afdoend verschil in karakter
kan construeeren. Wat het door de Codificatie-commissie geconsta-
teerde materieele verschil betreft, zegt zij : „Les agents diplomatiques
sont chargés des grands intérêts de leur nation, de la bonne entente
internationale, de l\'élaboration des traités qui garantissent ces inté-
rêts et consolident cette entente. — Les consuls donnent leurs soins
au développement du commerce et à la tutelle de leurs nationaux.quot;
(pag. 3) 1). Deze bijkans traditioneele woorden, die wel niet in staat
zijn de wezenlijke beteekenis van de consuls te verzwakken, zijn echter
voldoende om te kunnen volharden in een vrij willekeurige behandeling
der consulaire voorrechten.

Wel wordt uitgegaan van de noodzaak de uitoefening van de func-
ties te beschermen, doch in weinig bemoedigende termen: „Tandis
que la situation juridique indispensable à l\'exercice de leurs fonctions,
moins importantes, suffit aux deuxièmesquot; (pag. 3).

Van den omvang der consulaire voorrechten, zooals de Codificatie-
commissie deze voorstelt, kan nog het volgende worden opgemerkt.

De Codificatie-commissie wijzigde de conclusie van de sub-commissie
inzake de bevrijding van de burgerlijke rechtspraak 2). Deze luidt.

Vergelijk daartegenover de Louter (hierboven pag. 92, noot 1) en
E lier y C. Stow e 11 (pag. 119 liiervóór, noot 1).

Deze had als uitgangspunt aangenomen: „l\'immunité civile repose sur
la fiction de l\'exterritoriahtéquot;! (En toch zag dezelfde Mastny bij de voor-
rechten der gezanten in dit woord exterritorialiteit slechts eene „aanduidingquot; der
voorrechten! vgl. p. 81). „Daaromquot;, zeide de sub-commissie, „kunnen de consüls,
die niet exterritoriaal zijn, de immunité civile niet genieten,quot; „d\'autant moins
qu\'un procés civil ne saurait les empêcher d\'exercer leurs fonctions consulaires.quot;
Doch dit laatste — zeer juist — kan ook op de gezanten worden toegepast!

-ocr page 137-

als conclusie van de geheele commissie, thans: „L\'immunité civile
accordée aux agents diplomatiques ne saurait s\'appliquer d\'une
manière générale aux consuls, qui ne doivent jouir de cette immunité
que pour ce qui a trait à l\'exercice de leurs fonctionsquot; (pag. 3).

De bevrijding van de strafrechtspraak wordt niet toegekend, wel
een verbod van arrestatie om politieke redenen

Dat de consul aan de wetten van het land van verblijf is onder-
worpen, is juist, doch niet, dat dit een tegenstelling met de positie
van de gezanten beteekent (zie pag. 113, noot 2).

Asyl-recht wordt uitgesloten ; merkwaardig is echter, dat geen woord
aan de onschendbaarheid van het huis wordt gewijd, daarentegen
wel de onschendbaarheid der archieven wordt vastgelegd. Vermoe-
delijk had de weinige neiging een volledige nieuwe en gesystemati-
seerde regeling voor te stellen ook deze overneming van de „ge-
woontequot; tengevolge.

De bepalingen over den belastingvrijdom zijn echter, in afwijking
van het ontwerp van Venetië, zeer beperkt; deze materie wordt aan
eene nadere regeling in de tractaten overgelaten, al wordt vastgesteld,
dat alleen beroepsconsuls, die geen ander beroep uitoefenen, dezen
vrijdom zullen genieten.

Ten slotte vereenigt de commissie zich met de (eigenlijk eenige)
krachtige uitspraak van de sub-commissie, dat het uit moet zijn met
de instelling der honoraire consuls, tegen wie dezelfde bezwaren
worden ingebracht, als wij reeds noemden (pag. 96 e. v.); behoudens
nog dit ernstige bezwaar, dat het ongeoorloofd is, dat deze consuls, uit
de aan hen ter certificatie aangeboden facturen, belangrijke inlich-
tingen verkrijgen kunnen voor hun eigen zaken. Zij concludeert:
„Dans Ie développement actuel de l\'institution consulaire et pour
le prestige de cette carrière, cette classe de consul ne devrait plus
exister.quot;

Het medegedeelde rapport groot 4 bladzijden, over dit belang-

Voor het ontbreken van de immunité de juridiction pénale wordt o. a.
aangehaald het vonnis van het Tribunal de la Seine van 21 Januari 1875
dat luidt: „Ils sont soumis, par contre, à la juridiction des tribunaux français
pour tout ce qui concerne leurs agissements personnelsquot;. Evengoed aïs een
verbod van arrestatie om politieke redenen is aangenomen, zou uit dit vonnis
de onmogelijkheid van een
sfraf-proces in verband met officieele daden kunnen
worden afgeleid.

Waarop de antwoorden van de regeeringen vóór 31 December 1927 werden
ingewacht.

-ocr page 138-

rijke onderwerp, de consulaire immuniteiten, geeft ons eigenlijk
alleen een uittreksel uit de consulaire verdragen, met de deels ver-
ouderde, deels vastgeroeste meeningen van de meeste volkenrechts-
auteurs. — In verband met de samenstelling van de sub-commissie
(de gezanten Mastny en Guerrero), lijkt het wel, of Ellery C.
Stowell gelijk had, toen hij schreef: „Unfortunately for the consuls,
it is generally the diplomats who write about their immunities and
draw up projects of codificationquot; (vgl. pag. 119, noot 1).

-ocr page 139-

HOOFDSTUK III
De diplomatieke voorrechten in ruimeren zin.

Met de uitbreiding der relaties tusschen de Staten en het erkennen
van een sterke interdependentie hangt samen de gemeenschappelijke
samenwerking op talrijke terreinen, hetgeen leidde en leidt tot het
in het leven roepen van internationale instellingen, bureaux en
commissies, tot in aantal steeds vermeerderende internationale
conferenties en congressen, tot het zenden van speciale missies in
het buitenland, tot eene speciale verzorging van de handelsbelangen
door afzonderlijke handelsafdeelingen of -delegaties, enz. enz. Even-
zeer heeft zich de ontwikkeling van de internationale arbitrage en
-rechtspraak in versnelde mate voortgezet en treffen wij thans aan
alleen-rechtsprekende arbiters, gemengde arbitrage-commissies, arbi-
tragehoven volgens de Haagsche conventies, tribunaux arbitraux
mixtes volgens de vredesverdragen, een internationaal gerechtshof,
een midden-Amerikaansch „gerechtshofquot; en enquête- en conciliatie-
commissies. Ten slotte heeft de instelling van den Volkenbond
medegebracht een groot aantal zuiver internationale functionarissen,
die werkzaam zijn voor deze gemeenschap van staten, terwijl de
Volkenbond tevens voor allerlei gemeenschappelijke belangen en
doeleinden conferenties in het leven roept of commissies instelt.
Daarnaast kan nog worden gewezen op de verschillende commissies
ingesteld bij de vredesverdragen ter liquidatie van den wereldoorlog,
zooals de militaire controle-commissies, de commissie van herstel,
die ter voorbereiding van plebiscieten, enz.

Wanneer bij speciale overeenkomsten aan deze personen diploma-
tieke voorrechten worden toegekend, lijdt het geen twijfel, of dit
geschiedt op gelijken grond, als bij de hiervoor behandelde personen,
t. w. ter bescherming van de vrijheid in de uitoefening van hunne
functies. Wanneer wij — voorloopig — voorbij gaan de vraag, of
internationale commissies en de Volkenbond het „jus legationumquot;

-ocr page 140-

kunnen bezitten i), kunnen wij zeggen, dat de. facto de beambten
van die internationale commissies en van den Volkenbond bun ver-
tegenwoordigers zijn. Doch overigens is eene voldoende verklaring
voor het toekennen van de privileges gelegen in het feit, dat alle
hier bedoelde personen, hetzij door den Volkenbond, hetzij door een
kleinere gemeenschap tot internationale functies geroepen, bij de
uitoefening van die functies, welke gericht zijn op een doel, dat zeker
even hoog is, als waarvoor de gezanten werkzaam zijn, bescherming
noodig hebben tegen inbreuken door de autoriteiten van het land,
waar zij verblijven.

Zooals wij zagen, berusten de diplomatieke voorrechten in engeren
zin op het ongeschreven gewoonterecht, daarentegen de consulaire
rechten op de speciale verdragen. De nieuwe aera der internationale
samenwerking is nauwelijks ingeluid, en het is daarom niet te ver-
wonderen, dat een gewoonterecht t. a. v. de groep „internationale
ambtsdragersquot; nog niet ontstaan is. Men moet dus aannemen, dat
alleen die personen in de voorrechten, oudtijds alleen aan de gezanten
toegestaan, deelen, aan wie bij speciale overeenkomst de diplomatieke
voorrechten zijn toegekend. Wij zullen echter zien, dat somtijds,
hoewel eene overeenkomst op dit punt ontbreekt, niettemin in de
praktijk eene gelijke behandeling plaats vindt. In die gevallen wordt
analogisch het geheel der voorrechten toegekend. Aan den anderen
kant, wanneer wel een overeenkomst bestaat, wordt meestal volstaan
met een verwijzing naar de „diplomatieke voorrechtenquot;. Het is te
begrijpen, dat dit eene logische regeling voor deze „non-diplomatsquot;
zeer in den weg staat, vooral daar op het terrein van de diplomatieke
voorrechten in engeren zin zelf zoozeer onzekerheid bestaat.

Slechts een enkele moderne schrijver stipt de voorrechten voor
enkele dezer personen aan, zonder eene oplossing te geven.

Achtereenvolgens zullen de volgende groepen van personen hier
worden behandeld:

A.nbsp;Internationale arbiters en -rechters, benevens leden van en-
quête- en conciliatie-commissies.

B.nbsp;Leden van andere internationale commissies en in dit verband.
de zoogenaamde nationale commissarissen.

C.nbsp;Deelnemers aan internationale congressen en conferenties; leden
van internationale bureaux, enz.

1) Vgl. pag. 162.

-ocr page 141-

D.nbsp;Handelsdelegaties en handelsafdeelingen.

E.nbsp;De personen, welke volgens art. 7 van het Pact van den Volken-
bond de voorrechten genieten.

De behandeling zal zich niet kunnen uitstrekken tot alle personen,
Welke in het internationale verkeer privileges genieten, en in het
bijzonder zal aan de groote groep B in verhouding weinig aandacht
kunnen worden besteed; doch voor een overzicht en speciaal voor
een beoordeeling van den onzekeren toestand zijn de hieronder aan
te halen voorbeelden waarschijnlijk reeds voldoende.

A. INTERNATIONALE ARBITERS EN -RECHTERS, ENZ.;
CONCILIATIE- EN ENQUÊTE-COMMISSIES.

De verschillende stadia, welke de internationale arbitrage en -recht-
spraak hebben doorloopen en het stadium, waarin zij zich thans be-
vinden, zijn op heldere wijze beschreven door N. Politis in zijn
j,La Justice Internationalequot; van 1924. Voor het hier te behandelen
onderwerp is de begintijd van geen of weinig beteekenis en kan ook
de arbitrage, welke gedurende langen tijd vrijwel uitsluitend in
handen van souvereine vorsten berustte, veilig worden voorbijge-
gaan. Hun positie is reeds hiervoor in het algemeen kortelijk be-
schouwd (zie pag. 87 e. v.).

Eerst het opkomen van „commissions mixtesquot; tengevolge van het
Jay-treaty (1794) en de daarop gevolgde instelling van soortgelijke
commissies elders, doet de vraag opkomen naar de positie van der-
gelijke ,,commissionersquot;, die in wezen arbiters zijn. Deze,,commissions
mixtesquot; toch, bestaande uit een gelijk aantal leden, aangewezen
door elk der strijdende partijen, boven wie, hetzij voor vast, hetzij
voor het geval van niet-eenstemmigheid, een superarbiter wordt ge-
steld, oefenen functies uit, welke van internationaal belang kunnen
worden genoemd. Al zijn zij in zekeren zin de vertegenwoordigers
van een mogendheid, zij beslissen zelfstandig naar recht en billijk-
heid en zijn als arbiters werkzaam in het belang van .de internatio-
nale rechtsorde.

In den beginne vond deze opvatting geen ingang. Toen in 1796
de heercn Gore en Pinkney, de Engelsche leden van eene ge-
mengde Amerikaansch-Engelsche commissie, gelijkstelling met de
gezanten eischten en speciaal vrijdom van belastingen en exemptie

-ocr page 142-

van rechtspraak vroegen, motiveerden zij dit met eene verwijzing
naar de officieele commissie van hun regeering, als wier officieele
vertegenwoordigers zij dus moesten worden beschouwd. Speciale
bescherming in het belang van het doel van hunne werkzaamheden,
de arbitrage, werd niet gevraagd en lag ook niet in de bedoeling, noch
van de Amerikaansche regeering, die reeds in 1794 een Engelschen
„commissionerquot; door een Amerikaansch hof had laten veroordeelen,
noch van de Engelsche regeering, welke bij die gelegenheid niet had
geprotesteerd. Ook nu werd de eisch afgewezen op grond van het
feit, dat de genoemde personen niet bij een vreemde regeering waren
geaccrediteerd. Tegen deze opvatting had de Engelsche regeering
uiteraard geen bezwaar, daar ook zij zich stelde op het standpunt,
dat alleen zij, die formeel als gezant kunnen worden beschouwd, t. w.
na indiening der geloofsbrieven, volgens de Act of Queen Ann, de
voorrechten kunnen genieten

Het ontzeggen van de diplomatieke voorrechten aan hen, die
niet formeel gezant zijn, houdt verband met het ook heden ten dage
nog aanwezige wanbegrip, dat de van de rechten gelegen is in
de
eer, welke verschuldigd is aan den officieelen vertegenwoordiger
van een staat. Inderdaad mag men deze niet vergeten bij de gezanten,
maar de verklaring van de
noodige voorrechten ligt elders.

Eene speciale toekenning van de privileges aan arbiters komt eerst
voor in het tweede stadium van de arbitrage, welke Po litis de „jus-
tice facultative réglementéequot; noemt. De conventie van den Haag
voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 1899
bepaalt in art. 24: „De leden van het Scheidsgerecht genieten ge-
durende de uitoefening van hun ambt en buiten hun land de diplo-
matieke privileges en immuniteiten.quot; In de nieuwe conventie over
hetzelfde onderwerp van 1907 (conventie no. I) komt in art. 46
dezelfde omschrijving voor.

Van Vollenhoven leert ons, dat in 1899 over de beteekenis
van de opneming van dit artikel de meeningen zeer uiteenliepen 2).

J. B. Moore zegt na de constateering van den mislukten eisch der ge-
noemde commissioners: „It appears that I^Iessrs. Gore and Pinkney continued
to pay taxes which were assessed upon them; but they suggested to their
Government that, in any arrangement of a similar kind, it would be advisable
expressly to communicate the character and privileges of public ministers to
the commissioners.quot;

„Diplomatic Privileges of Non-Diplomatsquot; in American Journal of Inter-
national Law, 1925, blz. 469.

-ocr page 143-

I^escamps achtte de opneming gewenscht ten einde te doen uit-
komen, dat de hierbedoelde arbiters eene voor de internationale
samenleving belangrijke werkzaamheid verrichten, m. a. w. wilde
hun eer toekennen; Holl, een der Amerikaansche afgevaardigden,
legde vooral den nadruk op de noodzaak, den arbiter te beschermen
en te onttrekken aan de rechtspraak, in het belang van de vrije uit-
oefening van zijne functies. Dat het laatste beginsel niet werd aan-
vaard als beslissend, blijkt uit de bepaling, dat de arbiters alleen
buiten hun land de voorrechten genieten. Is het scheidsgerecht in
het land van een der arbiters gevestigd, dan gelden de voorrechten
voor dezen persoon niet.

Het is deze analogie met de gezanten, welke ook W e h b e r g hier
zoo betreurt i). De arbitragehoven, die volgens de hier bedoelde
conventie worden in het leven geroepen — de leden van het Perma-
nente Hof van Arbitrage, dat eigenlijk geen Hof is, kunnen uit dien
hoofde als zoodanig geen aanspraak maken op voorrechten —,
stellen op het stuk van de privileges geheel andere eischen dan de
gezanten. De arbiters, die als regel van verschillende nationaliteit
zijn, behoeven allen zonder onderscheid dezelfde faciliteiten, waar zij
zich ook bevinden. Dat een onderdaan van den Staat tevens arbiter
kan zijn, is geheel in overeenstemming met de ontwikkeling van deze
internationale instelling. Dat de — overigens twijfelachtige — regel,
dat gezanten-onderdanen geen voorrechten kunnen genieten, hier
Werd overgenomen, moet wel zijn reden vinden in de meening, dat
het niet wenschelijk is sommige onderdanen boven de andere te ver-
heffen. Wanneer men echter in het oog houdt, dat het hier niet gaat
om het toekennen van eer e. d., maar om de beveiliging van eeu
ambtsuitoefening, waarbij zeker evenveel belang betrokken is als
bij de vervulling der eigenlijke diplomatieke functies dan is het
niet moeilijk deze privileges los te maken van de diplomatieke voor-
rechten in engeren zin en aan alle arbiters alleen noodzakelijke rech-
ten toe te kennen. Dat overigens tusschen eene nieuwe regeling der
diplomatieke voorrechten in engeren zin en de regeling van deze
„zoogenaamde diplomatieke voorrechtenquot; een nauw verband bestaat.
Zal aan het slot worden aangetoond.

„Kommentar zu dem Haager Abkommenquot;, 1907.

AI zouden wij niet gaarne de woorden van Weh berg onderschrijven,
dat de gezant „nur das egoïstische Interesse eines einzelnen Staatesquot; vertegen-
woordigt, een arbiter daarentegen voor de rechtsgemeenschap optreedt.

-ocr page 144-

Het verschil in den aard der functies van den gezant en van den
arbiter brengt tevens mede, dat eene regeling van de positie van de
arbiters, die in derde staten (dus in landen, waar noch zij wonen,
noch het scheidsgerecht gevestigd is) ambtsbezigheden uitoefenen,
hier noodig is. Doch het toekennen van „diplomatieke voorrechtenquot;
aan de arbiters moest blijkbaar ook op dit punt eene volledige ana-
logie medebrengen. Dat in de praktijk dit standpunt evengoed weder
wordt verlaten, wanneer het een te ruime toepassing van voorrechten
zou beteekenen, kunnen de zoo dadelijk te noemen regelingen be-
treffende de leden van het Permanente Hof van Internationale Justitie
en de andere arbiters, niet gekozen uit de lijst van het Permanente
Hof van Arbitrage, aantoonen i). Het is dus duidelijk, dat een lijn
hier ontbreekt.

De Haagsche conventie gaf alleen aan de leden van de scheids-
gerechten de diplomatieke voorrechten. Terecht stellen Wehberg,
Mérignhac^) en van Vollenhoven zich op het standpunt, dat
er evenzeer reden bestaat aan de
agenten of advocaten der strijdende
partijen voor het internationale gerecht voorrechten toe te kennen,
daar zij gelijkelijk vrij moeten zijn, willen zij naar behooren hun taak
kunnen vervullen. Waarom Wehberg, in tegenstelling met van
Vollenhoven, de
griffiers of secretarissen der scheidsrechtbanken
niet wil privilegieeren, is niet duidelijk; zij hebben juist met het oog
op de onder hen berustende bescheiden toch zeker eenige voor-
rechten noodig.

De zakelijke afstraling der persoonlijke voorrechten op de ge-
bouwen, archieven, enz. is bij deze arbiters natuurlijk evenzeer van
belang als bij de gezanten en moet gerangschikt worden bij de noo-
dige voorrechten. De bureaux en archieven van het Permanente
Hof van Arbitrage in het Vredespaleis kunnen echter niet uit dien
hoofde onschendbaar genoemd worden, daar art. 24 van 1899, resp.
art. 46 van 1907, aan de leden van de „tribunauxquot; en niet aan de

Eene beperking van de diplomatieke voorrechten is volgens art. 24, resp.
art. 46, gelegen in het toekennen van de rechten alleen tijdens de uitoefening
van het ambt, hetgeen volgens Wehberg zelfs beteekent: tijdens de open-
bare behandeling voor het gerecht. Hij acht dit niet gewenscht, en wil ook tijdens
de schriftelijke behandeling den arbiter voorrechten toekennen. Dit lijkt ons
niet door den tekst uitgesloten, mits de arbiter tijdens die voorbehandeling zich
bevindt in het land, waar het scheidsgerecht gevestigd is, welk land niet zijn
eigen land is. Het begin van de rechten met de keuze te laten samenvallen, lijkt
beslist afkeurenswaard.

La Conférence internationale de la paix (1900).

-ocr page 145-

leden van de Cour Permanente de voorrechten geeft. In overeen-
stemming met de gebouwen van die Int. Bureaux en Unies, die onaf-
hankelijk zijn van de autoriteiten van het land, waar zij gevestigd
zijn (zie p. 154 e. v.), kan de onschendbaarheid van deze kamers en
archieven echter moeilijk worden geweigerd en Hgt deze dan ook in
de redei).

Art. 13 van de conventie betreffende een Internationaal Prij zenhof,
welke conventie niet in werking is getreden, bepaalde evenals de
genoemde artikelen van de andere Haagsche conventies: „Les juges
jouissent des privilèges et immunités diplomatiques dans l\'exercice
de leurs fonctions et en dehors de leur pays.quot; Evenzoo was art. 5
van het ontwerp voor een „Cour de Justice Arbitralequot; van 1907
geredigeerd 2).

De noodzaak aan deze „vertegenwoordigers van een internationale
rechtsordequot;, zonder onderscheid des persoons, maar uitsluitend in
verband met hunne functies de voorrechten te geven, schijnt in art. 19
van het Statuut voor het Permanente Hof van Intern. Justitie tot
uitdrukking te komen. Hier toch wordt bepaald:

„Les Membres de la Cour jouissent dans l\'exercice de leurs fonctions
„des privilèges et immunités diplomatiques.quot; Deze vooruitgang is
echter maar schijn. Volgens de door de Nederlandsche Regeering
aan het secretariaat van den Volkenbond verstrekte inlichtingen
ontzegt zij aan den Nederlandschen rechter in het Hof uitdrukkelijk
de voorrechten, geeft hem slechts uit hoffelijkheid vrijdom van de
inkomstenbelasting en verdedigingsbelasting II, voorzoover betreft
zijn salaris als rechter. Het blijlct niet, dat dit standpunt wordt inge-
nomen overeenkomstig den — dubieuzen —• regel, dat gezanten-
onderdanen geen voorrechten genieten; immers ook in de verdere
regeling der positie van de hierbedoelde rechters is eene analogische
toepassing der diplomatieke voorrechten niet steeds aan te toonen.
Ook de wijziging, door de eerste Assemblée van den Volkenbond aange-
bracht in de oude redactie van artikel 19, voorgesteld door het Comité
van juristen voor de samenstelling van het Statuut, welke luidde:

1) In de praktijk is dit onderwerp nooit ter sprake gekomen, er bestaat op
dit punt geen enkele regeling.

Vgl. ook art. 10 van do conventie betreffende de „Corte de justicia centro-
americanaquot; van 20 December 1907, art 6, alinea 2 van de conventie van het
„Tribunal de Justicia Internacional de Centro-Americaquot; van 7 Februari 192.*}
en de betreffende artikelen over de geprojecteerde pan-amerikaansche en inter-
nationale hoven (zie Am. codificatie-ontwerpen 28 en 22).

-ocr page 146-

„Ell dehors de leur propre pays, les Membres de la Cour jouissent
„des mêmes privilèges et immunités
que les agents diplomatiquesquot;,
bedoelde juist eene strikte analogie met de gezanten uit te sluiten
en bim zelfs buiten den zetel van het Hof de voorrechten te geven.
Doch „leur
Situation dans leur propre pays ne devant toutefois pas
être considérée comme préjugée.quot; (Compte Rendu le Ass.)

Het standpunt der Nederlandsche regeering stemt overeen met de
houding, welke verschillende afgevaardigden ter eerste Assemblée
van den Volkenbond aannamen. Een in die vergadering gedaan
Britsch voorstel, de Voorrechten uit te strekken ook tot den rechter,
onderdaan van het land waar het Hof gevestigd zou zijn, vond hevige
bestrijding, vooral van de zijde van den Zwitser Hub er, die on-
getwijfeld bevreesd was voor de gevolgen, wanneer ook het talrijke
Zwitsersche personeel van den Volkenbond gelijkelijk bevoorrecht
werd als het niet-Zwitsersch personeel. De discussie moest weder
onvruchtbaar worden, doordat het onderscheid tusschen de „eerquot; en
de „noodzaakquot; niet werd in het oog gehouden. Ook Po litis, die
den rechter van het land, waar het Hof gevestigd is, alleen voor-
rechten wilde geven, betrekking hebbende op de officieele correspon-
dentie en de officieele daden, kon met deze goede oplossing geen
succes behalen. (Zie ook van Vollenhoven, op. cit.).

Artikel 19 wordt verder blijkens de bij het secretariaat van den
Volkenbond ingezonden mededeelingen door de Nederlandsche Re-
geering als volgt uitgelegd, resp. ten uitvoer gelegd. (Wij voegen
hieraan op een enkel punt nog algemeene beschouwingen toe.)

Eenige regeling ten aanzien van de persoonlijke onschendbaarheid
is niet getroffen. Speciale sancties kent de Nederlandsche strafwet
alleen in geval een vertegenwoordiger van een bevriende mogendheid
is aangevallen, enz. Volgens de grondbeginselen van ons strafrecht
kunnen deze bepalingen niet analogisch worden toegepast in de
gevallen, dat de aanslag, enz. een rechter uit het Permanente Hof
treft. Wij verwijzen naar hetgeen later zal gezegd worden aangaande
het geval-de Justh, waar deze analogie wel in het geding is (zie
bij de voorrechten ex art. 7 Pact Volkenbond, blz. 165). In hoeverre
dergelijke wettelijke sancties gewenscht zijn, kan voorloopig in het
midden worden gelaten; slechts kan worden vastgesteld, dat onge-
twijfeld een gebrek aan bijzondere bescherming van de bij internatio-
nale overeenkomst met diplomatieke voorrechten bekleede personen
aanleiding kan geven tot aansprakelijkheid van den nalatigen staat.

-ocr page 147-

De „franchise de l\'hôtelquot;, dus de onschendbaarheid van de per-
soonlijke woning, wordt door de Nederlandsche Regeering voorloopig
niet erkend. De zakelijke afstraling van de persoonlijke privileges
op de bureaux, werkkamers en archieven in het Vredespaleis, welke
Wel in de eerste plaats behoort bij de noodige voorrechten, is evenmin
uitdrukkelijk uitgesproken. Dat zij niettemin moet worden aange-
nomen, lijkt ons een eerste eisch; door eene andere opvatting te hul-
digen, zou men in strijd komen met art. 7, lid 5 vanhet Volkenbonds-
pact, dat zegt: „Les bâtiments et terrains, occupés par ses services
j)Ou ses réunions, sont inviolablesquot;. Daar het Hof van Justitie te
den Haag ongetwijfeld geacht moet worden een deel van den dienst
van den Volkenbond vdt te maken, is deze ahnea toepasselijk.
Dit is ook de opvatting van het Volkenbondssecretariaat.

De immunité de juridiction pénale wordt in haar vollen omvang
erkend. Wel zal in de praktijk, in geval een overtreding is gepleegd,
de aandacht van den President gevestigd worden op de noodzake-
lijkheid, dat de rechters zich aan de verordeningen, enz. houden, —
Waaruit dus eens te meer de gebondenheid aan de wet blijkt. Ook
de „immunité de juridiction civilequot;, hoewel in de praktijk nog niet
ter sprake gekomen, wordt wel erkend.

In dit verband is het nuttig te wijzen op de onnoodige analogie
met de diplomatieke voorrechten ten aanzien van deze immuniteit.
Indien hier een andere maatstaf werd aangelegd, zou er geen reden
meer zijn den Nederlandschen rechter in het Hof van de immuniteit
in haar geheel uit te sluiten. Ware het amendement-Pohtis van
kracht geworden, dan zou aan
alle rechters „van rechtswegequot; eene
immunité de juridiction voor officieele daden zijn toegekomen en
had de \' Nederlandsche regeering desgewenscht aan de niet-Neder-
landsche rechters „uit hoffelijkheidquot; eene
volledige immimiteit kunnen
toekennen.

Bij de toekenning van denzelfden belastingvrijdom, welken de
gezanten genieten, aan de niet-Nederlandsche rechters volgde de
Nederlandsche Regeering zeer sterk den weg der analogische toepas-
sing. Een speciale wet werd op dit punt niet noodzakelijk geacht,
daar immers door de bekrachtiging van het protocol, betreffende
het Statuut van het Hof, na goedkeuring der Staten-Generaal bij de
wet van 30 Juni 1921 (S. 826), art. 19 van dat Statuut hier te lande
wettelijke kracht had verkregen en „dusquot; de niet-Nederlandsche
rechters
als gezanten vrijgesteld waren van de verschillende belas-

-ocr page 148-

tingen. Bij speciale beslissing zijn ook zendingen voor persoonlijk
gebruik of bestemd voor den dienst van het Hof vrijgesteld geworden
van de douanerechten.

De nadruk, welke bij deze regeling gelegd is op de hoffelijkheids-
rechten, is eensdeels te verklaren uit het feit, dat uit
\'praktisch oog-
punt de belastingvrijdom, e. d., het belangrijkste is, daar deze dage-
lijks toepassing kan vinden, anderdeels echter uit het feit, dat men
in het toekennen van diplomatieke voorrechten vooral eene wel-
willende houding tegenover den persoon van den vreemden functio-
naris ziet. Dit standpunt is echter gevaarlijk en onjuist.

Eene zeer gelukkige afwijking van de diplomatieke voorrechten
in engeren zin is het zwijgen in de meergenoemde mededeelingen
aan het Volkenbondssecretariaat over de vrijstelling van den getuig-
plicht i).

Wat het grifjiepersoneel betreft, Nederland moet aan deze personen
volgens art. 7, lid 4 van het Pact van den Volkenbond, in hun qualiteit
van „agentsquot;, de diplomatieke voorrechten geven. — De Neder-
landsche regeering maakt dan ook geen enkel onderscheid tusschen
de rechters in het Hof en het grifïiepersoneel, wat de voorrechten
betreft. Anders dan dit met de Volkenbondsambtenaren, werkzaam
in Zwitserland, het geval is (vgl. pag. 104 e. v.), heeft de Nederlandsche
regeering geen overeenkomst getroffen ten aanzien van de positie
van het griffie-personeel. Slechts op enkele punten is er eenige brief-
wisseling gevoerd, doch ook dan eigenlijk alleen naar aanleiding van
beslissingen, door de Nederlandsche Regeering genomen 2).

Ook het Hof, als lichaam, kan voorrechten genieten, zooals vrijstelling
van enkele belastingen. Reeds noemden wij de vrijstelling van de inkomende
rechten voor benoodigdhcden voor de griffie, enz. Dat de officieele stukken
(„qui ont trait à l\'activité judiciairequot;) vrijgesteld zijn van zegelrecht, is in dit
geval eigenlijk geen privilege, daar deze stukken reeds niet vallen onder art. 23
van de Zegelwet—1917.

2) In het eerste rapport van den Griffier van het Hof (Publications de la
Cour, Ser. E, no. 1) wordt melding gemaakt van de beslissing omtrent de vrij-
stelling van de douanerechten, welke wij reeds in den tekst noemden (11 April
1922 en 10 Juni 1922 bij schrijven van den Minister van Buitenlandsche Zaken
aan den Inspecteur van de Directe Belastingen te den Haag).

„D\'autre part, — zoo luidt het rapport verder, nu speciaal met betrekking
tot het grifHepersoneel —, Ie Greffier de la Cour a adressé au ministère des
Affaires Etrangères néerlandaises, sur la demande de ce dernier, une liste, tenue
à jour, des fonctionnaires du Greffe, qui jouissent des privilèges et immunités
diplomatiques; ces fonctionnaires sont exemptés des impôts, ainsi que les
personnes (de nationalité non néerlandaise) qui leur sont attachées. En ce qui
concerne ceux des fonctionnaires qui sont d\'origine néerlandaise, le ministère

-ocr page 149-

Een voorrecht, dat praktisch alleen betrekking zal kunnen hebben
op het griffie-personeel en wel het Nederlandsche gedeelte, is de vrij-
stelling van den dienstplicht. Dit privilege, dat in onderzoek is.
Voorzoover betreft alle Nederlandsche ambtenaren bij den Volken-
bond, wordt op dit oogenblik niet in zijn geheel toegekend; slechts
Wordt uitstel van den dienst gegeven.

In het algemeen kan dus worden opgemerkt, dat zoowel de diplo-
matieke voorrechten der rechters, als die van het griffie-personeel,
door de Nederlandsche Regeering zelfstandig worden bepaald, het-
geen aanleiding geeft tot soortgelijke vragen, als zich bij de toe-
passing van art. 7, lid 4 van het Pact
in het algemeen voordoen,
zoodat naar de betreffende afdeeling kan worden verwezen i).

Behalve de eerstgenoemde arbitragehoven, samengesteld uit per-
sonen, voorkomende op de lijst van het Permanente Hof van Arbitrage,
kennen wij in vele gevallen gemengde arbitragehoven (tribunaux
arbitraux mixtes, hieronder aangeduid als T. A.M.), die niet volgens
bovengenoemde wijze zijn samengesteld, en alleen-rechtsprekende
arbiters of leden van gemengde arbitrale colleges, door een derde
gekozen of benoemd. Speciaal de vredesverdragen en de regelingen,
daaruit voortspruitend, hebben talrijke van dergelijke arbiters of
T. A. M. ingesteld. Het is niet doenlijk een ook maar eenigszins
volledige opsomming te geven. Ter illustratie mogen slechts genoemd
worden de gemengde scheidsgerechten, ingesteld bij het vredes-
verdrag van Versailles (art. 304) en de andere groote vredesver-
dragen, welke in geschillen, die zich .mochten voordoen bij de toe-
passing van — voorzoover het verdrag van Versailles betreft — de
afdeelingen III, IV, V en VII van deel X (clauses économiques)

des Affaires Etrangères des Pays-Bas fait connaître au Président de la Cour,
par lettre en date du 14 octobre 1922, que peuvent être déduites pour l\'établisse-
ment de l\'assiette do certains impôts, dont l\'impôt sur le revenu, les sommes
que ces fonctionnaires retirent du fait de leurs fonctions auprès de la Courquot;.
Zie blz. 101.

Deze toekenning van oen gedeeltelijken belastingvrijdom voor Nederlandsche
beambten van den Volkenbond stemt overeen met de resolutie door do Ie Assem-
blée op 18 December 1920 aangenomen.

Zoowel wat betreft het Nederlandsche- als het niet-Ncderlandsche grifïie-
personeel is op het stuk van den belastingvrijdom de behandeling dus geheel
gelijk aan die van de rechters. Ook voor het overige, al noemt de Griffier dit
niet, wordt er tusschen beide groepen geen onderscheid gemaakt.

1) Of de families van de rechters en van het griffiepersoneel van het Hof
vrijdom van belastingen genieten, is onzeker. In ieder geval worden aan deze
familieleden
geen andere voorrechten toegekend.

-ocr page 150-

van dat verdrag (schulden, eigendommen, verjaring, enz), zullen
uitspraak doen. Noch in dit artikel, noch in de overeenkomsten
tusschen Duitschland (of zijn voormalige bondgenooten) en elk der
betrokken Geallieerden, betrefEende de scheidsgerechtsprocedure vin-
den wij eenige bepaling ten aanzien van rechten of bevrijdingen, welke
deze arbiters in de uitoefening van hunne functies zullen genieten.
Bij „arrêtésquot; van de ministers van financien en van buitenlandsche
zaken van Frankrijk (van 29 Mei, 13 en 15 December 1920) is echter
bepaald, dat de leden van de verschillende T. A. M., ingesteld volgens
art. 304 Vr. Vers., met zetel te Parijs, de „diplomatieke voorrechtenquot;
zullen genieten. Eveneens zijn voor het gemengd Duitsch-Fransche
scheidsgerecht bij Duitsche Verordnung van 11 Mei 1921 (uitvoerende
de wet van 10 Augustus 1920) niet alleen aan de leden van deze
gemengde scheidsgerechten, maar ook aan de secretarissen en de
overige beambten de diplomatieke voorrechten gegeven, met dien
verstande, dat, voor zoover zij van Duitsche nationaliteit zijn, deze
personen van de voorrechten zijn uitgesloten. Tevens is hier uit-
drukkelijk opgenomen de toekenning van gelijke rechten aan de
vertegenwoordigers of advocaten der Fransche regeering voor dit
scheidsgerecht; eene gelijkstelling, welke, gelijk wij zagen, ook door
Wehberg reeds t. a. v. de scheidsgerechten volgens de Haagsche
conventies, en eveneens door van Vollenhoven in het algemeen
werd aanbevolen. — Wat betreft de praktijk van Engeland ten op-
zichte van deze T. A. M. ex art. 304, de Engelsche regeering kent
aan de leden van het in Londen zetelende gemengde Duitsch-
Engelsche scheidsgerecht de diplomatieke positie toe, weder met
dien verstande, dat het Engelsche lid in dit T. A. M. geen privileges
bezit ten overstaan van zijn eigen regeering. Zoowel de secretarissen,
als de overige vreemde beambten genieten gelijkelijk van de voor-
rechten. In den beginne werden de vreemde leden aangeslagen in de

„Auf Grund des Gesetzes zur Ausführung der Bestimmungen des Friedens-
vertrags über gemischte Schiedsgerichtshöfe und die Vollstreckung auslän-
discher Urteile vom 10. August 1920, wird folgendes bestimmt:

„Die nichtdeutschcn Mitglieder, Sekretäre und Angestellten des auf Grund
des Art. 304 des Friendensvertrags errichteten deutsch-französischen Gemisch-
ten Schiedsgerichtshofes sowie die bei diesem bestellten französischen Staats-
vertreter, nebst ihren Hilfsbeambten und Angestellten, genieszen die diploma-
tischen Vorrechte und Bestimmungen.

„Die inländische Gerichtsbarkeit erstreckt sich nicht auf die zum dienst-
lichen Gebrauche des deutsch-französischen gemischten Schiedsgerichtshofes
bestimmten Räumlichkeiten.quot;

-ocr page 151-

»Income Taxquot;, docli het Foreign Office heeft terstond maatregelen
getroffen, dat de leden de belasting niet behoefden te betalen. Nog
verdient vermelding, dat alle genoemde personen diplomatieke pas-
poorten ontvangen, ten gevolge waarvan elke moeilijkheid bij het
binnenkomen van Engeland (zoowel wat betreft de „registration of
foreignersquot;, als het verbod van toelating van personen, welke een
betrekking in Engeland gaan vervullen) wordt opgeheven. — Voor
het geval de T. A. M., die een Nederlander als voorzitter hebben,
in Nederland vergaderen, bestaan er geen voorschriften of regelingen
ten aanzien van de positie der leden of hunne voorrechten. Ook in
de praktijk heeft zich, naar het schijnt, nog nooit eenig geval voor-
gedaan, waardoor het noodig werd deze vraag onder de oogen te zien.

Hoewel dus eenige bepaUng in een overeenkomst ontbreelct, wordt
aan deze arbiters regelmatig dezelfde positie gegeven, als aan de leden
van de scheidsgerechten, gekozen uit het Permanente Hof van Arbi-
trage. Wij kunnen dus gerust aannemen — zooals ook van Vollen-
hoven van meening is —, dat aan
alle arbiters de diplomatieke
voorrechten
hij analogie naar art. 46 van de Haagsche Conventie
Worden verleend.

Niet anders staat het met de afzonderlijke arbiters, welke de Raad
van den Volkenbond, overeenkomstig de verdragen, moet benoemen;
zooals bv. volgens het verdrag van Lausanne in geschillen over de
verdeeling van de Turksche schuld, enz. Ten slotte zijn bij het Dawes-
plan scheidsgerechten ingesteld voor geschillen uit de herstelbetaling
voortspruitend. Van deze
Dawes-scheidsgerechten, welke reeds eenige
nialen in Nederland zitting hielden, kan het zelfde worden opgemerkt
als boven i).

Het Hooggercehtsliof voor liet Saargebied is een internationaal gerechts-
hof, niet wat zijn werkzaamheden betreft, maar ten aanzien van zijn samen-
stelhng. De Regeerings-Commissie voor het Saargebied heeft voor den tijd,
dat dit gebied onder het bestuur van den Volkenbond zal staan, een Hoog-
gerechtshof van internationale samenstelling in het leven geroepen (zie in annex
na art. 50 § 25, Verdrag van Versailles) en heeft bij die gelegenheid aan de leden
»diplomatieke voorrechtenquot; toegezegd. Later bleek, dat deze toezegging niet
geheel als zoodanig door de Regeering was bedoeld, en werden aan de rechters
belastingen opgelegd. Xa langdurige onderhandelingen heeft de Regeering,
onder handhaving van haar standpunt, besloten, dat de rechters de belastingen
moeten betalen, maar het betaalde terug kunnen ontvangen. — De positie
van dit Hof is dus ongeregeld. Het is niet duidelijk, waarom de Regeerings-
Commissie, die zelf als „internationale personenquot; de voorrechten geniet,
(zie blz. 171) zoozeer vasthoudt aan het nationale karakter van dit inter-
nationaal samengesteld Hooggerechtshof.

-ocr page 152-

Het ligt in den aard der zaak, dat, waar deze voorrechten gegeven
worden voor de vrije uitoefening van de arbitrale functies (duidelijk
komt deze bedoeling uit, wanneer men bedenkt, dat in de hoofd-
steden, waar deze T. A. M. zitting houden, telkens een vertegen-
woordiger van een ex-vij andelij ken staat deel uitmaakt van deze
T. A. M.) ook de leden van internationale enquête- en concili-
atie-commissies, die gemeenlijk op gelijke wijze zijn samengesteld, in
het genot worden gesteld van de diplomatieke voorrechten i). Het
nauwe verband tusschen de conciliatie en de arbitrage en de betee-
kenis van de permanente enquête-commissies (eerste Haagsche
conventie van 1907, artt. 9—36; Bryan-tractaten) en van de con-
ciliatie voor de ontwikkehng van de arbitrage-gedachte is nog onlangs
helder aangetoond door Jean Efremoff^). Vooral de jongste
ontwikkeling (de conciliatieverdragen naar het voorbeeld van de Vol-
kenbondsresolutie betreffende eene „Procédure de Conciliationquot; van
22 Sept. 1922 en speciaal de Locarno-verdragen) toont aan, dat de
conciliatie van steeds grooter beteekenis wordt, hetzij als een zelf-
standig middel tot beslechting van geschillen, hetzij als een obliga-
toire of facultatieve instantie vóór arbitrage of rechtspraak

In geen der Bryan-traetaten komt een passage voor over speciale voor-
rechten. (Vgl. het ïvederlandsch-Amerikaansche verdrag „betreffende onder-
werping van geschillen aan eene permanente internationale commissie ter fine
van onderzoek en verslag; geteekend: 18 December 1913; goedgekeurd bij de
wet van 7 Juni 1924; Stbl. 279). Het blijft dus eene aangelegenheid voor nadere
regeling (vgl. ook Ullmann, 452), en dan is analogie met de arbiters
zeker toe te laten!

In zijn cursus voor de Académie de Droit International, 1927, over „L\'or-
ganisation de la médiation et la conciliation internationalequot;.

3) In het Amerikaansche codificatie-project 22; art. 14; worden uitdrukkelijk,
behalve aan arbiters en gemengde commissies, ook aan „investigation-com-
missionsquot; de volledige diplomatieke voorrechten gegeven. Vermoedelijk zijn
hieronder echter speciaal militaire missies te verstaan (zie onder B.); in dat geval
moeten wij de enquête-commissies, evenals trouwens de concihatie-commissies,
die niet speciaal genoemd worden, brengen onder de „mixed commissionsquot;.
Strupp plaatst in zijn ontwerp over ff L\'immunité en droit internationalquot;
(zie p. 66, noot 1) terecht de leden der conciliatie-commissies tezamen met de
arbiters onder art. Ie, als personen, aan wie bij algemeene overeenkomst diplo-
matieke voorrechten\'moeten worden gegeven. — Fr. Rey acht, gezien de
talrijke voorbeelden in de praktijk, eene algemeene regeling der voorrechten
voor „personnes investies de fonctions d\'intérêt internationalquot; wenschelijk.
(Zie p. 44 e. v. van het rapport van D. Jayne Hill aan het Institut de Droit
International, 1927.) In de antwoorden aan de Codificatie-Commissie van den
Volkenbond tenslotte uiten de regeeringen van Duitschland en Zwitserland
zich over de al of niet wenschelijkheid van eene regeling t. o. v. enquête-com-
missies, enz.

-ocr page 153-

Samenvattend constateeren wij, dat sinds de Haagsche conventies
van 1899 en 1907 aan internationale arbiters en rechters, alsmede
aan enquête- en conciliatie-commissies in de praktijk allerwege
jjdiplomatieke voorrechtenquot; worden gegeven, dat als regel aan de
nationale leden van gemengde scheidsgerechten, enz. de jure deze
rechten worden ontzegd, tengevolge van eene af te keuren analo-
gische toepassing van de rechten der gezanten, dat ook geen bepa-
lingen betreffende het verblijf van arbiters enz. buiten den staat,
waar het scheidsgerecht is gevestigd, bestaan, dat niet vaststaat
tot wie de voorrechten zich uitstrekken, kortom, dat door het ont-
breken van eenige internationale overeenkomst deze geheele materie
vaste regels mist en dientengevolge de regeeringen ieder voor zich
den omvang van de rechten bepalen.

B. LEDEN VAN ANDERE INTERNATIONALE COMMISSIES
EN REGEERINGS-VERTEGENWOORDIGERS ZONDER DI-
PLOMATIEK KARAKTER.

Ad I. Wat de leden van andere internationale commissies betreft,
deze genieten in het algemeen slechts dan diplomatieke voorrechten,
wanneer hun deze bij verdrag zijn toegekend. Eene analogische toe-
passing van de rechten dezer personen op de leden van niet geprivile-
gieerde internationale commissies vindt als regel niet plaats. Wanneer
een enkele maal in de praktijk eene uitzondering wordt gemaakt,
geschiedt dit uit overweging, dat de leden dier commissies
zonder
bijzondere bescherming
hunne taak niet in vrijheid of niet naar be-
hooren kunnen vervullen. Sterk komt deze noodzaak tot uiting bij
de grensafbakenings-commissies en bij de commissies ter voorbe-
reiding van volksstemmingen, van welker uitkomst zal afhangen tot
welken staat een zeker gebied zal behooren. Toch zijn in de betref-
fende overeenkomsten geen bepalingen te vinden ten aanzien van
deze voorrechten.

Zonder eenigszins aanspraak te willen maken op volledigheid, en
slechts bij wijze van voorbeelden, zullen wij hieronder verschillende
internationale commissies noemen, aan welker leden, hetzij uitdruk-
kelijk bij overeenkomst, hetzij volgens de gewoonte — welk laatste
geval, zooals wij zagen, zich slechts bij een enkele groep zal voordoen
— de diplomatieke immuniteiten zijn toegekend. Voor zooveel moge-
lijk zal daarbij worden weergegeven, in welken
omvang deze rechten
in de practijk toepassing vinden.

-ocr page 154-

Wij kunnen in de eerste plaats noemen de reeds boven aangehaalde
internationale grensafbakeningscommissies i). De vredesverdragen na
de laatste oorlogen (Versailles, St.-Germain, Trianon, Neuilly, Lau-
sanne) regelen de samenstelling en de bevoegdheden dezer commis-
sies, zonder aan de leden voorrechten toe te kennen (vgl. o. a. artt.
35, 83, 88 vredesverdrag Versailles, art. 5 vredesverdrag Lausanne).
Het ernstige conflict, dat ontstond, toen in Augustus 1923 bij Janina,
op Grieksch grondgebied, de geheele Italiaansche missie (generaal
Tellini c. s.) bij de internationale commissie voor de vaststelling
van de grens tusschen Albanië en Griekenland werd vermoord, en
de genoegdoening, welke werd geëischt en gegeven, bewijzen duidelijk
het bestaan van een algemeen erkend recht op bijzondere bescherming
voor leden van dergelijke internationale commissies. Evenals ge-
zanten maken deze internationale personen aanspraak op „special
vigilancequot; van de zijde van plaatselijke autoriteiten 2).

Zooals Pradier-Fodéré (t. VI, p. 312 e. v.) opmerkt, moet men deze
grensafbakenings-eommissies niet verwarren met de gemengde arbitrage-
commissies, die een uitspraak moeten doen in een geschil over den loop van de
grens. — Coleman Phi Hip s on voegt hieraan echter zeer terecht toe: „But
the diplomatic form tends to become, in course of time, rather of a mixed
nature, diplomatic
flus arbitral; e.g. the frontier-commissions as to the river
St. Croix, the islands of the Bay of Fundy, the north-eastern frontier, the
frontier of the North American lakes. A decision of the former kind has the
appearance of a judgment, though its function is more frequently limited to
determine certain facts sought or to apply a previous arrangement, e. g. to
trace out a boundary in accordance with the terms of a treaty without inter-
preting the latter...quot; (Two studies in International Law, p. 19—20).

2) Griekenland gaf terstond zijn aansprakelijkheid toe en verleende de zware
genoegdoening, welke Itahë eischte. De voorafgegane bezetting door Itali-
aansche troepen van het eiland Corfu werd echter als onrechtmatig beschouwd,
daar — volgens de Grieksche Regeering — deze slechts mogelijk zou zijn ge-
weest, indien de moord op de Italiaansche missie een oorlogsdaad was geweest.
De Italiaansche regeering beriep zich niettemin op haar recht represaille-maat-
regelen te nemen. De speciale commissie van juristen, door den Raad van den
Volkenbond ingesteld voor de interpretatie van het Pact en andere punten
van internationaal recht (28 September 1923), heeft ten aanzien van geoor-
loofde en ongeoorloofde dwangmaatregelen een zeer vage uitspraak gedaan,
doch op de vijfde vraag („A quelles conditions et dans quelles limites la respon-
sabilité de l\'Etat se trouve-t-elle engagée par le crime pohtique commis sur des
étrangers sur son territoire?quot;) duidelijk geantwoord: „La responsabilité d\'un
Etat pour tin crime politique commis sur la personne des étrangers sur son
territoire, ne se trouve engagée que si cet Etat a néghgé de prendre toutes les
dispositions appropriées en vue de prévenir le crime et en vue de la poursuite,
de l\'arrestation et du jugement du criminel. Le caractère public reconnu que
revêt un étranger (hier wordt kennelijk gedoeld op de leden van internationale
commissies), les circonstances dans lesquelles il se trouve sur le territoire de

-ocr page 155-

Voor de genoemde volksstemmings-commissarissen moet hetzelfde
aangenomen worden (vgl. § 2 van de Annexe na art. 88, voorts
artt. 95, 97, 109 in het verdrag van Versailles, enz.).

In dit verband moet de groep internationale investigatie-commissies
Worden genoemd. Voorzoover eene scheiding is te treffen tusschen
enquête-commissies en investigatie-commissies (zie voor den bestaanden
twijfel hieromtrent noot 3 op pag 136), bedoelen wij met investigatie-
commissies hier onderzoekings-commissies met uitsluitend politiek
of militair karakter. Zoo betrof tot voor kort het werk van de
mili-
taire-controle-commissies
— dat thans door den Volkenbond gedeel-
telijk is, gedeeltelijk zal worden overgenomen — het onderzoek naar
de uitvoering van de bepalingen betreffende Duitschland\'s, Oos-
tenrijk\'s, enz. ontwapening. Merkwaardig genoeg bevatten de
vredesverdragen ook hier weder geen toekenning van diplomatieke
voorrechten 1), die b.v. wel aan de Rijnland-commissie, enz. (zie
onder) werden gegeven. — In de praktijk zijn, of waren deze per-
sonen echter geheel gelijkgesteld met de leden van elke andere vreemde
militaire missie in de landen der centrale mogendheden. — Wij kun-
nen ons op vielerlei ander terrein eveneens internationale investigatie-
commissies denken. Aan deze zullen dan evenzeer gelijke voorrechten
worden gegeven, tenzij dit onderzoek een zuiver wetenschappelijk
doel mocht hebben (internationale commissies van geneeskundigen
tot onderzoek naar de oorzaken van malaria, moeraskoorts, enz.,
zooals door den Volkenbond werden ingesteld; zie ook op
pag. 170 e.
V.).

De vredesverdragen hebben nog andere, zuiver politieke internatio-
nale commissies ingesteld; zoo: de
Rijnlandcommissie (la Haute
Commission interalliée des territoires rhénans). De positie harer
leden is uitdrukkelijk geregeld in de Conventie, welke art. 432 vredes-
verdrag van Versailles uitvoert („Arrangement concernant Foccupation
militaire des territoires rhénansquot; van 28 Juli 1919). Art. 3 van dit

l\'Etat entraînent pour celui-ci un devoir de vigilance spéciale à son égard.quot;
(zie het jaarrapport van het Secretariaat aan de Assemblée van 1924; stuk
A. 8. 1924). De Nederlandsche delegatie stelde op 21 September 1925 eene
resolutie voor, welke werd aangenomen, om de antwoorden van de juristen-
commissie aan een nader onderzoek te onderwerpen. Tot nu toe heeft deze
resolutie nog niet het gewenschte resultaat opgeleverd.

1) Wel staat in art 206 V. Vers.: „Le Gouvernement allemand devra donner
„aux Commissions interalliées de contrôle et à leurs membres toutes facilités
„nécessaires à l\'accomplissement de leur missionquot;.

-ocr page 156-

arrangement luidt ad h: „Les Membres de la Haute Commission
jouiront des privilèges et immunités diplomatiquesquot;

Dan geven art. 240, lid 3, van bet vredesverdrag van Versailles
en art. 186 van dat van St. Germain aan de
Commissie van Herstel
geheel dezelfde rechten, als de gezanten genieten : „Le Gouvernement
„allemand accordera aux membres de la commission et à ses agents
„autorisés tous les droits et immunités dont jouissent en Allemagne
„les agents diplomatiques dûment accrédités des Puissances amies.quot;
Wat betreft de „agentsquot;, welke door de Commissie van Herstel
(C.
V. H.) zijn benoemd moet in de allereerste plaats de agent voor
de herstelbetalingen
worden genoemd, die door de C. v. H. is benoemd
en voor haar optreedt De Duitsche regeering heeft ook aan de
verschillende commissies en commissarissen, ingesteld bij het Dawes-
plan, volledige diplomatieke voorrechten gegeven; zoo aan den „Gene-
ral Coordinating Boardquot;, het „Transfer Committeequot;, den „Eailway
Commissionerquot; en den „Bank Commissionerquot;. Deze uitbreiding toont
aan, dat niet langer wordt gelet op het politieke karakter der „agentsquot;
van de C. v. H. volgens de vredesverdragen, daar deze personen tot
taak hebben Duitschland in zijn financieel herstel te steunen, tot zijn
eigen voordeel, zoowel als tot dat van zijn crediteuren.

Eene constante jurisprudentie kunnen wij t. o. v. deze laatste
personen nog niet verwachten. Van de toepassing der diplomatieke
voorrechten bleek over het algemeen nog te weinig. Slechts is weder
het Duitsche personeel, werkzaam bij deze commissies of personen,
van het genot der rechten uitgesloten

Als regel bezitten voorts de leden van internationale verkeers-
commissies (voor internationale rivieren, zeeëngten, enz.) de diplo-
matieke voorrechten. Noemen wij in de eerste plaats de
Internationale

Hoewel dit onderwerp hier niet ter sprake komt, kan worden aangestipt,
dat dit zelfde arrangement onder D. eene bepaling inhoudt, welke gegrond is
op den internationalen rechtsregel betreifende de „exterritoriahteitquot; van be-
zettingstroepen. Deze zijn nl. „exclusivement justiciables de la loi militaire
et de la juridiction militaire de ces troupesquot;.

Zie ook § 7 van Annex II na art. 244 van het vredesverdrag van Versailles.

Daar volgens § 7 van Annex II bij hoofdstuk VIII aan de C. v. H. ook
bevoegdheid is gegeven „commissiesquot; in te stellen, zou het voor de hand liggen
deze eveneens te bevoorrechten. Niettemin is in art. 240, resp. art. 186, alleen
sprake van „agentsquot;.

*) Eéne zuiver internationale politieke commissie is ook de Regeerings-
commissie voor het Saargebied. Daar zij de vertegenwoordigster is van den
Volkenbond, als bestuurder van dit gebied, zal haar positie hierna worden
beschouwd.

-ocr page 157-

Zeeëngten-Comniissie („Commission des Détroitsquot;), in heb leven ge-
roepen bij het Verdrag van Lausanne, t. w. ten gevolge van de aparte
„Convention concernant le Eégime des Détroitsquot;, van 24 Juli 1923.
Volgens art. 41 van het niet geratificeerde verdrag van Sèvres (10
Augustus 1920) zouden de leden van de commissie de „privilèges
et immunités diplomatiquesquot; hebben bezeten, t. w. in het gebied
Waarover zij macht zouden krijgen. In de artt. 15 e. v. van de van
kracht zijnde Conventie van Lausanne ontbreekt echter elke be-
paling van dien aard zoodat het onzeker is of thans de leden
diplomatieke voorrechten bezitten. Het feit, dat de Commissie is
geplaatst onder de auspiciën van den Volkenbond beteekent op zich
zelf nog niet, dat de leden van de commissie uit dien hoofde aanspraak
maken op de diplomatieke immuniteiten.

Wij zien niet in, waarom de leden van deze commissie ten aanzien
van de diplomatieke voorrechten anders zouden moeten worden be-
handeld dan de leden van de hieronder te noemen geprivilegieerde
internationale verkeerscommissies

Van de geprivilegieerde commissies voor internationale rivieren
noemen wij de bekendste: de Europeesche- en de Internationale
Donau-commissie, de Internationale Elbe- en de Internationale
Oder-Commissie

De EuropeescJie Donaii-Commissie is de oudste met diplomatieke
voorrechten. Reeds de Congresacte van Berlijn van 1878 bevestigde
haar in de bijzondere rechten bij art. 53: „La Commission Européenne

Art. 15 verdrag van Lausanne luidt: „La Commission des Détroits exercera
„sa mission sous les auspices de la Société des Nations, à laquelle elle adressera
„chaque année un rapport rendant compte de l\'accomplissement de sa mission
„et fournissant, par ailleurs, tous renseignements utiles au point de vue du
„commerce et de la navigation; à cet effet, la Commission se mettra en relations
„avec les services du Gouvernement turc s\'occupant de la navigation dans les
„Détroits.quot;

Ten aanzien van de leden van de Internationale Congo-Commissie, die geen
werkelijkheid is geworden, kan nog gezegd worden, dat zij volgens art. 18 e. v.
van de Congo-acte van 26 Februari 1885 eene bijzondere (tevens van den regel
afwijkende) positie zouden hebben bezeten. Art. 18 kende hun de volledige
onschendbaarheid toe. Eene volle immunité de juridiction schijnt niet bedoeld
te zijn; art. 19, alinea 5 opent do mogelijkheid van klachten tegen misbruik
van het officieele karakter. Daarentegen luidt art. 20: „Dans l\'exercice de ses
attributions telles qu\'elles sont définies et limitées ci-dessus, la Commission
Internationale ne dépendra pas de l\'autorité territorialequot;, en wordt dus hier
zeer juist eene immunité de juridiction voor officieele daden vastgelegd.

En op pag. 143 in noot 2 de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, welke
op het stuk van de voorrechten eene andere positie inneemt.

-ocr page 158-

du Danube... est maintenue dans ses fonctions et les exercera... dans
une complète indépendance de l\'autorité territoriale. Tous les traités,
arrangements, actes et décisions, relatifs à ses droits, privilèges, pré-
rogatives et obligations sont confirmés.quot; De te Parijs gesloten nieuwe
Donau-acte van 23 Juli 1921 bekrachtigt dit weder in art. 5 i). De
Roemeenscbe regeering, die reeds in liet algemeen in bet toekennen
van extra-faciliteiten aan de gezanten zeer vrijgevig is (volgens haar
eigen zeggen in het antwoord aan de Codificatie-commissie, zie p. 200
op. ci.), staat de immuniteiten niet alleen toe aan de leden, maar ook
aan de plaatsvervangende gedelegeerden (de resp. consuls). Volgens
de verdragsbepalingen zijn de voorrechten ook toegekend aan het
personeel van de commissie

Niet anders is het met de Internationale Donau-Commissie, die bij de
bovengenoemde Donau-acte van 23 Juli 1921 is ingesteld. Art. 37
van deze conventie luidt: „La Commission internationale jouit,
tant pour ses installations que pour la personne de ses délégués, des
privilèges et immunités reconnus en temps de paix comme en temps
de guerre aux agents diplomatiques accréditésquot;

In de Elbe-conventie van 22 Februari 1922 wordt ten aanzien van
de
Internationale Elbe-Gommissie bepaald: „Les délégués, le secré-
taire-général et son adjoint jouissent des privilèges diplomatiques
d\'usage. Ils recevront des Etats riverains, ainsi que les personnes
désignées par la commission, toutes les facilités nécessaires pour
l\'accomplissement des actes de leurs fonctionsquot;, (art. 8). Waarom
het woord „d\'usagequot; werd opgenomen is niet duidelijk; het kan

Dit artikel luidt: „La Commission européenne exerce les pouvoirs qu\'elle
„avait avant la guerre.

„II n\'est rien changé aux droits, attributions et immunités qu\'elle tient des
„Traités, Conventions, Actes et Arrangements internationaux relatifs au Danube
„et à ses embouchuresquot;.

Dit personeel, in de eerste plaats de secretaris-generaal, zijn adjuncten
en andere hoogere beambten, wordt door de commissie zelf benoemd, zoodat
hier met recht sprake is van internationale functionarissen. De onmogelijkheid
van verhaal op den een of anderen staat doet o. a. D. Jay no Hill (zie zijn
rapport aan het Institut de Droit international, 1927) besluiten, dat dergelijke
personen dan ook geen diplomatieke voorrechten kunnen bezitten, daar de
„réciprocité, le fondement de l\'immunitéquot; en de „responsabilité des Etatsquot;
hier geheel ontbreken. Geschiedt eene toekenning toch bij internationale over-
eenkomst, dan geldt dit slechts voor de daarbij betrokken partijen.

De Internationale Commissie heeft — evenals de Europeesche Donau-
Commissie — zelfs het recht een eigen vlag te voeren (art. 37 Conventie van
1921).

Vgl. noot 2.

-ocr page 159-

slechts dienen om de aandacht te vestigen op het feit, dat de Regee-
ringen der oeverstaten aan de leden moeten toekennen gelijke voor-
rechten, als aan de geaccrediteerde gezanten worden verleend. Zooals
uit het eerste hoofdstuk is gebleken, bestaat er zeker geen
algemeene
internationale gewoonte op het terrein der diplomatieke voorrechten.
Deze lijn wordt hier dus voortgezet.

De Internationale Oder-Commissie, voorzien bij art. 341 vredesver-
drag van Versailles, steunt slechts op dit artikel, daar eene Oder-con-
ventie tot nu toe niet is tot stand gekomen. In de praktijk wordt
geen verschil gemaakt tusschen de leden van de Elbe- en van de
Donau-commissie, te minder, daar het voor het grootste gedeelte
dezelfde personen zijn i) 2).

Do Njemen zal volgens art. 342 V. Vers. geïnternationaliseerd kunnen
Worden, wanneer een desbetreffend verzoek tot den Raad van den Volkenbond
is gericht. Een dergelijk verzoek is tot heden niet gedaan.

Noch in de oude Rijnvaartacten (d. w. z. in de overeenkomst tusschen
Frankrijk en de Duitsche staten van 15 Augustus 1804, in die tusschen
Frankrijk en Baden, in bijlage 16 van de Weener Congresacte van 24 Maart
1815, in de betreffende conventie van Mainz van 31 Maart 1831, enz.), noch
in de huidige conventie betreffende de Rijnvaart (conventie van Mannheim
van 17 October 1868, ten gevolge van het verdrag van Versailles in 1919 ge-
wijzigd, tot welke wijzigingen Nederland in 1923 toetrad (zie publicatie in
S. 456, 1923) komt eenige bepaling voor, wijzend op het bestaan van dipl.
voorrechten voor do leden van de
Centrale Commissie voor de Rijnvaart,

Op verzoek van de C. C. heeft de Fransche regeering in 1922 echter aan de
niet-Fransche leden zekere douanefaciliteiten gegeven. („Les représentants à
cette commission, ainsi que ses agents voyageant pour son service, bénéficie-
raient à l\'avenir des mômes facilités que s\'ils jouissaient des immunités diplo-
matiquesquot;.) Opdat de betrokkenen hiervan kunnen genieten, moet vóór het
begin van elke zitting van de Commissie een lijst der in aanmerking komende
personen worden opgemaakt en aan den „service des douanesquot; te Straatsburg
W\'orden medegedeeld. (In de
-praktijk deelen zelfs de Fransche leden in de douane-
faciliteiten). Aan do niet-Fransche leden van het Secretariaat-generaal is tevens
vrijdom van alle belastingen in Frankrijk toegekend. — In een artikel „L\'exterri-
torialité et la Commission Centrale du Rhinquot; in „La Navigation du Rhinquot; van
15 Juni 1927, pag. 301, betoogt von Heyking, geheel op grond van zijn —
door ons op pag. 9, noot 1 verworpen — exterritoriahteits-leer, dat de positie,
welke de Commission Centrale inneemt, hot ontbreken van de „exterritorialitéquot;
verklaart. Hij zegt nl.: „Nous constatons que la position légale de la C. C. ne
correspond pas à la signification et à la justification de l\'exterritoi-ialité. En
effet, cette Commission n\'est pas exempte du pouvoir territorial comme le
sont les personnes et les choses exterritoriales. Au contraire, le pouvoir territo-
rial fonctionne chez elle et n\'est pas mis hors de cause, vu que des représentants
du pouvoir territorial font partie de son persomiel. La présence de délégués
d\'autres nationalités ne suffit pas pour lui reconnaître un caractère exterri-
torial.quot; Duidelijker dan tevoren blijkt dus, dat v. Heyking eigenlijk de
oude fictie-leer aanhangt: 1quot;. hebben de leden geen rechten, dus
zijn ze niet

-ocr page 160-

Tenslotte noemen wij nog als voorbeelden van internationale
commissies, welker leden als regel diplomatieke voorrechten genieten,
de
internationale financieele controle-commissies, welke meestal niet
alleen een technisch, maar ook een politiek karakter dragen. Wanneer
eenige regeeringen met de regeering van een staat, aan welken eene
internationale leening is toegestaan, een accoord sluiten om te be-
willigen in het in het leven roepen van eene financieele controle-
commissie, kan men wel aannemen, dat deze commissie behalve
financieele, ook politieke beteekenis heeft. Zeker is dit het geval,
wanneer aan een regeering eene internationale financieele controle
eenzijdig wordt opgelegd, hetgeen geschiedt in geval door slechte
administratie de bronnen, waaruit anders de rentebetaling en aflossing
der schulden zouden verzekerd zijn, worden verwaarloosd of uitgeput.

Dergelijke internationale financieele controle-commissies hebben
Egypte, Turkije en Griekenland gekend en kennen enkele landen,
als Oostenrijk, Bulgarije, Griekenland, nog In den laatsten tijd
geschiedt deze controle door den Volkenbond, onder wiens auspiciën
en garantie vele internationale leeningen worden geëmitteerd (vgl.
ook pag. 140). Ook deze commissies hebbeïi, wegens het semi-diplo-
matieke karakter van haar taak, waarborgen noodig voor de vrije
uitoefening harer functies. Dit werd o. a. erkend in de Grieksche
wet van 10 Maart—4 Mei 1898 ten opzichte van de „Commission
Internationale des Représentants des Puissances Médiatricesquot;, welke

exterritoriaal; 2quot;. kunnen de leden niet exterritoriaal zijn, omdat er personen bij
zijn, die onderdanen zijn van het territoriale gezag (en bij wie dus de fictie
van exterritorialiteit niet zou opgaan!). — Het gaat ons echter om de voorrech-
ten, niet om een quasi-beginsel, en dan is voldoende, dat de verdragspartijen
deze niet hebben toegekend, v. Heyking voegt eraan toe, dat ze ook
niet
noodig
zijn: „II n\'y aurait pas assez de raisons pour statuer dans ce cas un
privilège si onéreux pour la souveraineté territorialequot;. Dat ééne privilege is
natuurlijk weder de „exterritorialitéquot;! Ten slotte betoogt hij, dat niet alleen
de internationale commissies voor internationale stroomen uitzondering zijn,
maar ook dan nog de „exterritorialitéquot; van deze commissies niet de regel is.
Hij somt dan alle verdragen op, waarin eene dergelijke vaststelling ontbreekt,
waarbij hij echter niet verder komt dan de chronologisch achter elkaar volgende
Rijnvaartacten, Weenen 1815 en Mainz 1831 en de regelingen van Barcelona
(1921), bij welke laatste toch geen nieuwe internationale verkeerscommissies
Averden in het leven geroepen. Von Heyking voegt aan deze rij nog toe de
Internationale Elbeeommissie, aan welker leden, gelijk wij zagen, wel degelijk
de volle diplomatieke voorrechten worden toegekend!

Zie voor het onderwerp van de financieele controle over vreemde staten,
het proefschrift van H. M. Alvares Correa: „The international controls
of public financesquot;. Leiden 1926.

-ocr page 161-

toen ten tijde het toezicht over de financiën in Griekenland uit-
oefende 1).

Het tractaat van Sèvres bevatte eveneens een dergelijke uitdrukke-
lijke toekenning van de diplomatieke voorrechten

De positie van internationale commissies in het algemeen, welk
onderwerp door de schrijvers van omsteeks 20 jaar geleden nauwelijks
wordt aangeroerd, belooft thans de belangstelfing der rechtsgeleerden
veel sterker te gaan trekken.

Het 22ste Amerikaansche codificatie-ontwerp is voorgegaan met eene
uitbreiding en met de vaststelling, dat
alle soorten van internationale
commissies in het land, waar zij hare werkzaamheden zullen verrich-
ten, en „throughout their durationquot;, dezelfde diplomatieke immu-
niteiten en prerogatieven zullen bezitten als de gewone diplomatieke
agenten (art. 14).

Daarentegen plaatst Strupp in zijn ontwerp-eonventie voor de
International Law Association de „leden van delegatiesquot; en de leden
van internationale commissies onder art. I -1. 1 : zij genieten slechts
de „immunité internationalequot; „au fur et à mesure de conventions
spécialesquot;; hetgeen dus een weergave van de praktijk en geen uit-
breiding is

Francis Rey bepleit in zijn opmerkingen aan den rapporteur van
het Institut de Droit International (zie het meergenoemde „rapport
sur les immunités diplomatiques et consulaires et immunités à recon-
naître aux personnes investies de fonctions d\'intérêt internationalquot;)
eene algemeene toekenning van de diplomatieke voorrechten aan de
„agents, qui remplissent une fonction d\'intérêt internationalquot; en wel

1)nbsp;Zie Nouv. Reo. Gén. des Traités par F. de Martens, Ile Série, 29, blz.
291: Correspondance diplomatique et documents concernant les finances de
la Grèce et la Loi sur le contrôle international du 10 mars 1898. Art. 2 van de
genoemde wet luidde: „Les délégués des Puissances jouiront des mêmes droits
que le personnel des Légations accréditées en Grèce.quot;

2)nbsp;Annex II bij deel VIII, § 1 van dit verdrag luidde in het laatste lid: „Les
Membres de la Commission (financière) jouiront des mêmes droits et immunités
que les agents diplomatiques dûment accrédités en Turquie par les Puissances
amiesquot;. Deze financieele controle-commissie is echter niet overgenomen in het
verdrag van Lausanne.

3)nbsp;Stoerk en Zorn staan, gelijk wij in het algemeen bij de nationale
commissarissen zien zullen, op het standpunt, dat de regeeringsvertegen-
woordigers in alle internationale commissies diplomatieke voorrechten be-
zitten.

-ocr page 162-

■ „dans un intérêt de fonctionsquot;, mits zij aantwee voorwaarden voldoen^).

De rapporteur D. Jayne Hill, die zich refereert aan het oordeel
van het Instituut (dat wellicht in 1928 over dit onderwerp zal be-
raadslagen 2), zou gaarne eene strenge scheiding willen zien aange-
bracht tusschen de personen, welke eene nationale functie vervullen
en die, welke „fonctionnaires internationauxquot; genoemd worden. Hij
is van meening (blz. 56 van het rapport): „que le temps n\'est pas
encore arrivé de dicter aux Etats souverains une obligation en droit
d\'accorder l\'immunité de la
lex loci aux agents qui dérivent leurs
mandats d\'un organisme dit international, sans la responsabilité
engagée des Etats souverainsquot; (vgl. ook noot 2 op pag. 142). — Speciaal
ten opzichte van de ambtenaren van den Volkenbond staat hij zeer
positief op dit standpunt, waarbij hij echter — ongetwijfeld geleid door
zijn niet groote sympathie met deze instelling — eenige verkeerde
gevolgtrekkingen maakt (zie later).

Von Heyking is eveneens tegen een uitbreiding van het aan-
tal „exterritorialequot; personen en wil aan „internationale gedelegeerdenquot;,
die niet bij verdrag in het bezit van diplomatieke voorrechten zijn
gesteld, deze ook vooral niet geven. Hij acht dit ook onnoodig: „Du
fait, les cas oii des délégués internationaux auraient été molestés
par les organes du gouvernement territorial sont même difficiles à
concevoir et toute cette question de l\'exterritorialité d\'étrangers
revêtus d\'un caractère officiel a perdu beaucoup de son importance
pratique; elle se résoud automatiquement par le progrès de la civi-
lisationquot;. Waaruit echter even goed volgt de erkenning van de nood-
zaak om voorloopig — zoolang de voortgang van de beschaving
zijn eindpunt nog niet bereikt heeft! — beschermende rechten aan
dergelijke internationale commissarissen te verleenen. Enkele zinnen
verder blijkt echter, dat v. H e y k i n g deze stelling vooral bezigt „pour
écarter les prétentions néfastes de l\'Etat soviétique à l\'exterritorialité
de ses agences commercialesquot; (zie later).

T. w.: 1®. Lorsqu\'ils sont nommés par un organisme considéré comme
une personne publique de droit international;

2®. Lorsque, comme l\'a déclaré l\'Institut de Droit International à Vienne
en 1924 (zie later), ils accomplissent „pour le compte et sous le contrôlequot; de
l\'organisme qui les a nommés, „des actes de fonction de nature politique ou
administrativequot;.

2)nbsp;In de zitting van September 1927 te Lausanne is dit onderwerp, bij afwe-
zigheid van den rapporteur, aangehouden.

3)nbsp;„L\'exterritorialitéquot;, 1926, § 68.

-ocr page 163-

De Codificatie-œmmissie van den Volkenbond vraagt onder B. d. in
haar questionnaire aan de regeeringen naar de al of niet wenschelijk-
heid de diplomatieke voorrechten ook uit te strekken tot leden van
internationale commissies, aan wie niet reeds bij verdrag deze rechten
zijn toegekend. De Duitsche regeering antwoordt terecht (het meer-
genoemde rapport pag. 135), dat wanneer voor de leden van internatio-
nale commissies bij het verdrag geen speciale vermelding is gemaakt
van diplomatieke voorrechten, aangenomen moet worden, dat het
toekennen van de volle diplomatieke positie niet in de bedoeling
heeft gelegen. Indien eene aparte regehng wordt gemaakt, beveelt
de Duitsche regeering aan alleen te geven „la protection qui paraît
indispensable à l\'exercice de leurs fonctionsquot; en tevens „immunitéquot;
voor de archieven en mogelijk ook voor de officieele woningen, doch
geen immunité de juridiction

Op gelijke wijze beveelt Eagleton eene regeling aan van het
„unsettled problem of the special vigilancequot;, welke in acht moet wor-
den genomen ten aanzien van de leden van internationale commissies.

Ad II. De „nationale commissarissenquot;.

Evenals de instelling van internationale commissies, is het zenden
van regeeringscommissarissen of -agenten naar het buitenland tot
een of ander doel het gevolg van de zich uitbreidende gemeenschap-
pelijke belangenspheer der staten. Dergelijke commissarissen of
agenten kunnen voor zeer verschillende doeleinden worden gebruikt ;
treden zij op als gedelegeerden in internationale commissies of bij
congressen of conferenties, dan geldt hetgeen bij de behandeling van
die internationale organen is of zal worden gezegd. — Hier hebben
wij het oog op die regeeringscommissarissen, die — b.v. — volgens
opdracht van hun regeering in het buitenland een speciaal onderzoek
instellen; die optreden als onderhandelaars met de betrokken autori-
teiten van een vreemd land tot het treffen van gemeenschappelijke
maatregelen ; die eene leening in het buitenland voorbereiden of over
de schulden aldaar onderhandelen; die de officieele vertegenwoordigers
van een land zijn bij eene internationale tentoonstelling in het buiten-

De Zwitsersche regeering gaat de leden van internationale commissies
ongemerkt voorbij, om uitdrukkelijk in haar antwoord te verklaren, dat leden
van internationale
hureat(x geen diplomatieke voorrechten noodig hebben
(zie later).

-) Voor de agenten of advocaten voor internationale rechterlijke- of arbitrale
colleges, enz., zie p. 128.

-ocr page 164-

land; enz. De voorbereiding van een verdrag geschiedt meestal door
diplomaten in den eigenlijken zin en door beambten van het Ministerie
van Buitenlandsche Zaken (zie pag. 2 en 86); worden andere personen
aan een dergelijke delegatie verbonden, dan zijn ook deze de agenten
van de regeering. De schrijvers, die deze commissarissen behandelen,
bedoelen over het algemeen personen, die, zonder diplomatiek karak-
ter te bezitten, toch politieke of diplomatieke daden verrichten

Bluntschli laat het genot van de diplomatieke voorrechten ook
voor nationale commissarissen afhangen van de vraag naar den aard
van de opdrachten; alleen commissarissen met een politieke opdracht
kunnen de voorrechten
bezitten 2). Hij kent echter ook dan geen
exterritorialiteit of immunité de juridiction toe. Ook Satow,
Oppenheim, v. Liszt, Hatschek, HalP), Eagleton e. a.

Sommige schrijvers denken hierbij uitsluitend aan die personen, die de
officieele vertegenwoordigers van een regeering zijn bij eene andere regeering,
met welke nog geen regelmatige betrekkingen bestaan. Zij concludeeren dan,
dat aan dergelijke vertegenwoordigers, die geheel dezelfde werkzaamheden
verrichten als de eigenlijke diplomaten, het diplomatieke karakter en de voor-
rechten niet kunnen ontzegd worden. Zoo oordeelt Heffter: „Der Mangel
eines bestimmten Namens kann dem Wesen des Auftrages nichts von seinen
Wirkungen entziehenquot; (Heffter-Geffcken, §222); zoo ook Riviere, a.
Hyde, die eene gelijke uitspraak doet, eischt echter wel een „duidelijk aantoon-
baar diplomatiek karakterquot;. Moore behoort tot de oude garde, die uitsluitend
aan personen, die in het bezit zijn van een „letter of credencequot;, diplomatiek
karakter en dus diplomatieke voorrechten geeft (vgl. pag. 126). Do theoretische
strijd over het al of niet bezitten van diplomatiek karakter leidt in de meeste
gevallen slechts tot onvruchtbare debatten.

Hij zegt: „Blosze Beauftragte für nicht völkerrechtliche und nicht inter-
nationale Angelegenheiten eines auswärtigen Staates haben keinen völker-
rechtlichen Character.quot;

Heffter-Bergson maakt eene onderscheiding in drie groepen; do twee
eerste: „de simples agents, dépourvus de fonctions politiquesquot; en de geheime
agenten, kunnen in geen geval aanspraak maken op immuniteiten; de agenten
en commissarissen van een regeering met formeele mandaten, maar zonder
officieelen titel, wel. Hij brengt echter onder de eerste groep onderhandelaars
over leeningen ; hij stelt deze dus tegenover grensafbakeningscommissarissen of
agenten met een ander politiek doel. — Wat den omvang van do rechten, aan
de derde groep toe te kennen, betreft, zegt hij nog: „Ces agents devront jouir
ordinairement des prérogatives essentielles dues aux ministres publics, préro-
gatives que l\'absence d\'un titre officiel ne saurait certainement leur enlever.quot;
Voorts: „Le droit d\'exterritorialité toutefois no s\'applique pas à ces agents
dans toute son étendue.quot;

„Commissioners for special objects are not considered so to represent
their government, or to be employed in such functions, as to acquire diplomatic
immunities. They are however held to have a right to special protection, and
courtesy may sometimes demand something more.quot;

-ocr page 165-

geven aan deze groep van commissarissen slechts onschendbaarheid
of zelfs alleen eene „sj^ecial protectionquot;.

Stoerk en Zorn daarentegen maken geen enkel onderscheid,
noch tusschen de soorten van commissarissen, mits zij maar belast
zijn met de behartiging van publieke aangelegenheden („Staats-
geschäftequot;) 1), noch ten aanzien van de aan deze personen toe te
kennen diplomatieke voorrechten 2).

Fauchille is onzeker, doch ontzegt uitdrukkelijk aan hen, die
namens een regeering internationale tentoonstellingen voorbereiden
of een regeering daarbij vertegenwoordigen, bijzondere rechten.
Bluntschli, die aan onderhandelaars voor het plaatsen van geld-
leeningen in het buitenland, voor leveranties, enz., als zijnde niet
internationale aangelegenheden, diplomatiek (volkenrechtelijk) karak-
ter ontzegt, geeft
Aveer wel privileges aan dergelijke regeeringscom-
missarissen bij internationale tentoonstellingen. Wij vinden, behalve
in een beslissing van den Minister van Financien van Frankrijk van
27 Juli 1877 ook in eenige arresten van de Hoven van Cassatie
van België en Frankrijk een gelijk negatief standpunt, als door
Fauchille ingenomen wordt ten opzichte van diplomatieke voor-
rechten voor leden van commissies voor internationale tentoon-
stellingen

Hierbg kan men dan weder liet betwiste terrein betreden: kan de staat
ook zuiver „privatequot; daden verrichten?

-) Zorn schrijft: „Ob es bei diesen Berathungen der Staaten um politische
Fragen oder um Zoll, Münz, Jlass und Gewichte, Post, Eisenbahn, Telegraphen-
wesen oder andere dergleichen Dinge handelt, ist für die juristische Qualifikation
der hierzu abgeordneten Vertreter der Staaten in der That vollkommen irrele-
vantquot;. — Stoerk (bij von Holtzendorff, Handbuch des Völkerrechts,
II, p. 661) vindt, dat „alle Funktionäre des fremden Staates, welche mit Be-
willigung der diesseitigen Staatsgewalt innerhalb unserer Landesgrenzen Akte
der Obrigkeit vollziehen, Namens der fremden Staatsgewalt amtlich thätig
werden, innerhalb des ihnen fremden Staates der fremden Rechtsordnung
nicht und jedenfalls nicht völlig unterworfenquot; moeten zijn.

„Les expositions universelles n\'ont jamais été l\'objet d\'une convention
diplomatique, il n\'y a eu qu\'un échange de correspondance avec les gouverne-
ments étrangersquot;.

Zoo het arrest van het Hof van Cassatie te Brussel van 23 Mei 1898 tegen
de door eene lagere instantie aangenomen immunité de juridiction voor ten-
toonstellings-commissarissen: „La Cour... casse, dans l\'intérêt de la loi, l\'arrêt
dénommé, en tant que: P. il étend le bénéfice de l\'immunité diplomatique en
matière judiciaire à un agent non revêtu d\'un caractère représentatif.quot;

In andere vonnissen, o. a. te vinden bij Chine t, wordt meer speciaal uit-
spraak gedaan over de vraag, of de verschillende nationale commissies, welke
gevormd worden bij gelegenheid van internationale tentoonstellingen (dus de

-ocr page 166-

Afgezien van hetgeen hierboven betreffende de praktijk ten aan-
zien van de regeerings-commissarissen bij internationale tentoon-
stellingen werd opgemerkt, is het niet mogelijk de gewoonte op dit
terrein te beschrijven, daar, gelijk Hall zegt: „it would probably
not be incorrect to say that no very distinct practice has been formed
as to their treatment, contentious cases not having sufficiently
arisenquot; i).

regeeringscommissarissen met andere personen, meestal ministers, enz.) in
haar geheel, alsmede de nationale afdeelingen van de tentoonstelling zelve
aanspraak kunnen maken op de „exterritorialiteitquot;. Deze uitspraken zijn steeds
in negatieven zin. Zoo de uitspraak van het Tribunal de la Seine (30 Augustus
1867) ten opzichte vaii de Engelsche commissie voor de internationale tentoon-
stelling te Parijs van 1867, in welke commissie de Prins van Wales en verschei-
dene ministers zitting hadden: „Attendu que la commission anglaise ne pouvait
être considérée comme faisant partie du gouvernement anglais et ne constituait
qu\'une collection d\'intérêts privésquot;. En ten aanzien van de afdeelingen der ten-
toonstelling zelve besliste dit vonnis: „Les différentes parties du Palais de
l\'exposition affectées aux produits étrangers (n\'ont) jamais cessé d\'être soumi-
ses aux lois françaisesquot;.

In zijn artikel in de Revue Générale de droit public van 1901, p. 153 over
„les commissions étrangères aux expositions universellesquot;, concludeert Jos.
D elpee h: ,,I1 faut, à mon sens, ne voir dans les membres des commissions
étrangères que les gardiens d\'intérêts purement privés, et partant ne les traiter,
au point de vue juridique, que comme de simples particuliersquot;; want, voegt hij
eraan toe: „des diplomates seuls l\'on peut dire que derrière leur personnalité
apparaît et existe celle de l\'Etat qu\'ils représentent, cette seconde personnalité
absorbant la premièrequot;. Eveneens Despagnet(no. 250), die immuniteit ontzegt
aan „des commissions étrangères dans les expositions internationales, qui n\'ont
que la mission de défendre les intérêts de leurs nationaux et non de représenter
diplomatiquement leur paysquot;, hetgeen verder geheel ongemotiveerd blijft.

Wanneer meestal vrije invoer wordt toegestaan voor de inzendingen van parti-
culieren of regeeringen der verschillende landen, is dit eene zuivere fiscale
aangelegenheid te noemen (v. Hey king). Dat uit dezen vrijdom van invoer-
rechten wel eens eene exterritorialiteit van de nationale inzendingen is afgeleid,
berust op eene vergissing (v. Hey king, D elpee h).

Hoewel de Codificatie-commissie in haar questionnaire de door een regee-
ring gezonden agenten of commissarissen niet noemt, beschouwen eenige re-
geeringsantwoorden toch, tezamen met de vraag naar de diplomatieke voorrech-
ten voor leden van internationale commissies, de positie
van dergelijke nationale
commissarissen. De Duitsche regeering acht eene algemeene regeling noodig
voor vertegenwoordigers van vreemde staten, die niet behooren bij eene diplo-
matieke missie. De Zwitsersche regeering zou gaarne zien, dat in behandeling
kwam de positie van vertegenwoordigers, die wel niet diplomatieke agenten
zijn, maar „ont néanmoins le caractère diplomatique et peuvent, à ce titre,
se réclamer des prérogatives diplomatiques, en dehors de tout traitéquot;. Men
stelle vast, welke personen aanspraak kunnen maken op diplomatiek karakter,
waarbij de Zwitsersche regeering denkt aan „envoyés en mission politiquequot;,
regeerings-commissarissen, de boven genoemde leden van commissies, enz.
In dit verband wordt gewezen op de heerschende onzekerheid, „à laquelle

-ocr page 167-

In de praktijk zal vóór alles beslissend zijn het karakter, t. w. de
titel, dien dergelijke commissarissen van hun eigen regeering hebben
medegekregen, hetgeen in den regel tot uiting komt in de paspoorten
(vgl. de meening van de Zwitsersche regeering in noot 1 op bladz. 150).
Aan agenten of commissarissen van een regeering zonder diplomatiek
paspoort zal echter toch, wanneer dit gewenscht wordt, eene bijzondere
bescherming (geen onschendbaarheid) moeten worden verleend i).
Dat men met het toekennen van voorrechten aan eiken vreemden
beambte, die voor dienstzaken in het buitenland vertoeft, te ver zou
gaan, is duidelijk. Dit betoogt ook Eagleton (vgl. ook het geval
Schnaebele^). Wanneer geen bijzondere overeenkomst is gesloten,
zooals b.v. ten aanzien van de Zwitsersche douanebeambten in het
Badische Bahnhof te Bazel is geschied kan voor deze beambten
ook zeker niet meer dan eene eventueele bescherming aangenomen
worden.

quelques gouvernements viennent, peut-être, eux-mêmes à contribuer par la
délivrance de passeports diplomatiques avec beaucoup de complaisancequot;. —■
Gelijke wenschen uiten de Oostenrijksche en de Finsche regeeringen (vgl. resp.
pag. 135, 248, 137 en 163, op. cit.).

1)nbsp;Zoo genoot Lloyd George, toen hij als particulier naar Amerika kwam,
om er voordrachten te houden en de gast te zijn van de autoriteiten, bijzondere
bescherming, zooals Eagleton mededeelt.

2)nbsp;Een politic-commissaris van een Fransche grensplaats, Schnaebele,
werd reeds eenigen tijd door de Duitsche autoriteiten van de andere zijde van
de grens verdacht van spionnage. Zij konden hem echter niet in handen krijgen
en organiseerden eene
politie-conferentie van de grensautoriteiten op Duitsch
grondgebied. Schnaebele ging erop in en werd terstond bij het overschrijden
van de grens gearresteerd (1887). Niet alleen door de Avijze, waarop deze arres-
tatie geschied was, maar ook omdat men meende aanspraak te kunnen maken
op immuniteit voor dezen beambte, ontstond in Frankrijk ernstige spanning.
Tengevolge van diplomatieken aandrang had zijn vrijlating tien dagen later
plaats. Eagleton concludeert, dat het weinig aanbeveling verdient, aan het
zich steeds uitbreidende aantal hoogere en lagere ambtenaren van staat, ge-
meente, enz., dat voor dienstzaken naar het buitenland gaat, de diplomatieke
voorrechten te geven, vooral nu deze bij de diplomaten steeds meer objectieve
en subjectieve beperking ondergaan. Waar zou het bovendien naar toe gaan,
wanneer al déze personen, die zuivere staats- enz. ambtenaren zijn, „internatio-
nalequot; beteekenis kregen? Zorn en Stoerk daarentegen schijnen hierin geen
geen bezwaar te zien. (Vgl. noot 2 op pag. 149).

3)nbsp;Het accoord van 5 December 1896 tusschen Duitschland en Zwitserland
regelt de bijzondere positie van de Zwitsersche douanebeambten, die (tezamen
met de Duitsche) in het Badische Bahnhof te Bazel — dus op Duitsch grond-
gebied — hunne zuiver nationale werkzaamheden verrichten. Zij zijn gedurende
den tijd, waarin zij dienst hebben, in zekeren zin onttrokken aan het gezag en
de jurisdictie van Duitschland.

-ocr page 168-

gt;

C. DEELNEMERS AAN INTERNATIONALE CONGRESSEN
EN CONFERENTIES, LEDEN VAN INTERNATIONALE
BUREAUX, E. D.

I. Internationale congressen en conferenties.

Naast regeerings-commissarissen, die in het buitenland eenig werk
van internationalen of nationalen aard verrichten, hetzij als leden
eener internationale commissie, hetzij als onderhandelaars namens
hun regeering, moeten wij nog beschouwen de gedelegeerden naar
internationale congressen en conferenties. Wij schakelen dan echter
terstond uit de particuliere deelnemers aan internationale conferen-
ties of congressen, die geen officieel karakter dragen, zooals de jaar-
lijksche bijeenkomsten van internationale vereenigingen op weten-
schappelijk, sociaal en ander terrein. Ook de gedelegeerden naar
semi-officieele congressen, als het Stedebouwkundig Congres, waaraan
speciaal leden van gemeentebesturen deelnemen, het Internatio-
nale Wegencongres, zelfs de vergaderingen van de Unie van Roode-
Kruis-vereenigingen en de vergaderingen van de Interparlemen-
taire Unie komen hier niet in aanmerldng. Wil echter een regeering
aan de nationale deelnemers aan deze congressen het diploma-
tiek karakter verleenen en hun diplomatieke paspoorten medegeven
(vgl. de opmerking der Zwitsersche regeering in haar antwoord
aan de Codificatie-commissie; noot 1 op p. 150), dan geldt hetgeen
hiervóór reeds werd gezegd, en zal in het land, waar de conferentie
wordt gehouden, aan deze personen moeilijk eene behandeling als
diplomaat, althans als officieel persoon, kunnen worden ontzegd.
Toch wijst de praktijk ook dan meestal uit, dat hun alleen bijzondere
bescherming wordt verleend, hoogstens nog égards ten aanzien van
de douanebehandeling. De oudere auteurs schakelen meestal de deel-
nemers aan
conferenties van elk diplomatiek voorrecht uit, daar zij
hieronder geen officieele internationale bijeenkomsten verstaan; daar-
entegen beteekent het woord
congres naar hunne meening eene
diplomatieke bijeenkomst Wij zagen reeds, dat deze onderscheiding
in de praktijk in het geheel niet opgaat; men noemt eene internatio-
nale vergadering nu eens congres, dan weer conferentie; daarnaast
komen „conferenties der Groote Mogendhedenquot;, van de Kleine
Entente, enz. herhaaldelijk voor.

Doch, afgescheiden hiervan, zijn de meeningen verdeeld over de

1) Vgl. Heffter-Geffcken § 240.

-ocr page 169-

vraag, of het feit, dat de deelnemers aan internationale congressen
regeeringsvertegenwoordigers zijn, op zichzelf het genot van diplo-
matieke voorrechten rechtvaardigt. Dat deze personen voorzien
moeten zijn van een officieele volmacht (von Martens, Bluntschli,
Ullmann, e. a.), is niet, zooals deze schrijvers schijnen te meenen,
eene bijzondere voorwaarde voor het genieten van voorrechten,
doch slechts eene voorwaarde voor hun toelating als gedelegeerde
bij het congres. Algemeen neemt men echter aan, dat naast deze
geloofsbrieven, bestemd voor het congres, geen „lettres de créancequot;
voor het hoofd van den staat, waar de conferentie wordt gehouden,
noodig zijn, ook niet, wanneer de deelnemers gezanten zijn, die niet
bij dat staatshoofd geaccrediteerd zijn. Hyde, die bij de nationale
commissarissen i) uitdrukkelijk verklaarde, dat het ontbreken van
een voor het hoofd van den staat bestemden geloofsbrief geen beletsel
vormt voor het hebben van diplomatiek karakter, laat bij de hier
bedoelde gedelegeerden het karakter afhangen van de termen van
den geloofsbrief.

Doch ook dan, Avanneer het officieele karakter vaststaat, rijst de
vraag: genieten deze personen de jure de diplomatieke voorrechten?
Van
Vollenhoven 2) merkt op, dat dit de lege ferenda, wellicht
wenschelijk zou zijn, doch dat het bestaan van een gewoonterechts-
regel door de praktijk niet bewezen is. Gelijke uitspraken doen
Hall en Eaglet on, die in het algemeen aan dergelijke commis-
sarissen slechts speciale protectie
toekennen, en Bluntschli, die
aan hen niet alle voorrechten geeft.

Wij moeten op het door van Vollenhoven geconstateerde ge-
brek aan een vasten regel den nadruk leggen, ondanks de tegen-
overgestelde meeningen van Oppenheim en Sir Frederick
Smith 4) 5).

Dat men echter gemakkelijk aan een daarvoor in aanmerking

Zie hiervoor pag. 148, noot 1.

2)nbsp;Op. cit. op pag. 126, noot 2.

3)nbsp;Oppenheim, § 363 en ^ 377.

4 Sir Frederick Smith (de latere Lord Birkenhead) „International
Law, revised and enlarged by Coleman Phil lip son, 5th ed. London,
Toronto, 1918quot;; pag. 73: „They apply also, in general, to negotiators and
representatives at a congress, though such persons are not technically accre-
dited to the State in which the meeting takes place.quot;

®) In zijn ontwerp-eonventie plaatst K. Strupp de gedelegeerden naar
internationale congressen en conferenties als personen, die de diplomatieke
voorrechten genieten, onder art. I, h.

-ocr page 170-

komenden gedelegeerde diplomatiek karakter en de reckten van een
diplomaat kan verzekeren, door hem een diplomatiek paspoort te
verschaffen, is reeds eerder opgemerkt. Daarenboven zullen de meeste
der hier bedoelde congressen, als vredescongressen e. d., zijn samen-
gesteld uit eigenlijke diplomaten i).

II. Leden van internationale bureaux e. d.

Bij verschillende verdragen, meestal collectieve of unie-verdra-
gen, zijn verschillende bureaux ingesteld, welke bet doel, dat met de
overeenkomst werd beoogd, permanent moeten behartigen. Wij
kunnen noemen de internationale bureaux van de Post-Unie en van
de Telegraaf-Unie, de bureaux van den Industrieelen Eigendom,
voor de bescherming van literaire pn artistieke werken, voor de publi-
catie van de douanetarieven, het Internationaal Landbouw-Instituut,
enz. Zij zijn voor het grootste gedeelte gevestigd te Bern en te Brussel,
andere te Parijs en te Rome.

De meeste dezer bureaux zijn overeenkomstig de desbetreffende
bepalingen in de verdragen georganiseerd door den Staat, op wiens
grondgebied hun zetels werden gevestigd Er is in dit geval natuur-
lijk geen sprake van eene bijzondere positie, welke de bureaux in
hun geheel innemen. Anders staat het met die bureaux, die min of
meer onafhankelijk zijn verklaard van de autoriteiten van het land,
waar hun zetel is gevestigd ; te hunnen aanzien zal onschendbaar-

1) Zooals wij zagen, wenscht de Zwitsersche regeering eene regeling van de
positie van allerlei soorten nationale commissarissen; zij denkt hierbij niet
alleen aan gedelegeerden naar politieke congressen, maar ook aan regeerings-
commissarissen naar niet-politieke bijeenkomsten. (Vgl. do andere antwoorden
op pag. 150, noot 1).

Zoo O. a. het Bureau de l\'Union télégraphique internationale, opgericht
bij de overeenkomst van St.-Petersburg • van 10/22 Juh 1875, art. 14 (zie
Basdevant, Traités et conventions en vigueur entre la France et les Puissances
étrangères, t. 4, p. 12) ; het Bureau de la propriété industrielle, in het leven ge-
roepen door de overeenkomst van Parijs van 20 Maart 1883, art. 13 (zie Basde-
vant, op. cit., t. 4, p. 62); het Bureau pour la protection des œuvres littéraires
et artistiques, gesticht te Bern ingevolge overeenkomst van 9 September 1886,
art. 16 (id., p. 108); het Bureau de l\'Union pour la publication des tarifs doua-
niers, uitvloeisel van de conventie van Brussel van 5 Juli 1890, art. 5 (id.,
pag. 150).

Zoo o. a. het Office international d\'hygiène publique te Parijs (vgl. art. 181
van de Convention sanitaire van 3 December 1903, en het „Arrangementquot;
van 9 December 1907, art. 2); het Institut international d\'agriculture te Rome
(art. 2 conv. van Rome van 7 Juni 1905); resp. Basdevant, op. cit. pag. 359,
669 en 434.

-ocr page 171-

Heid van de gebouwen of kantoren en de archieven moeten worden
aangenomen.

Wat echter het personeel (van de secretarissen-generaal tot de
laagste ambtenaren) betreft, in alle gevallen wordt hun een recht
op diplomatieke voorrechten ontzegd i). In Zwitserland wordt aan
de functionarissen van internationale bureaux zelfs geen belasting-
vrijdom verleend voor dat gedeelte van het inkomen, dat zij ontvan-
gen uit hunne internationale dienstbetrekking 2).

In haar antwoord aan de Codificatie-commissie verklaart de Duit-
sche regeering de noodzaak, om de diplomatieke voorrechten ook
toe te kennen aan de leden van internationale bureaux, niet te kunnen
inzien (p. 135). De Zwitsersche regeering wijdt aan het slot van
haar uitvoerig en belangrijk antwoord aandacht aan de positie van
leden van internationale bureaux. Zij verklaart, dat er de lege ferenda
geen noodzaak bestaat verandering te brengen in de onderworpen-
heid aan het „droit
communquot; van de landen, waar de bureaux zijn
gevestigd, terwijl er evenmin tusschen deze personen en de functio-
narissen van den Volkenbond — een internationaal rechtspersoon —
een parallel kan getrokken worden.

Dit standpunt lijkt ons volkomen juist, daar deze personen —
hoewel „internationale functionarissenquot; — in de samenwerking der
staten geen, of een zeer indirecte, rol vervullen 3).

D. HANDELSAFDEELINGEN EN HANDELSDELEGATIES.

De handelsafdeelingen, welke den laatsten tijd veelvuldig aan de
gezantschappen worden verbonden «), maken als regel deel uit van

1)nbsp;Ook Oppenheim constateert in § 463: „The functionaries of these
offices, however, ordinarily enjoy no privilege whateverquot;. In gelijken zin
Ullmann.

2)nbsp;Vgl. de mededeehng van Dinichert bij de onderhandelingen over de
uitvoering van art. 7, lilt;l 4 Facte van den Volkenbond tusschen het secretariaat
van dien Bond en de Zwitsersche regeering (stuk C. 66. 1926. V. blz. 2).

3)nbsp;Het Institut International de Coopération Intellectuelle te Parijs, door
de Fransche Regeering in 1924/1925 geschapen en ter beschikking van den
Volkenbond gesteld (vgl. brief van den Minister-President Ed. Herriot aan
den Volkenbondsraad; stuk C. 825 (1). M. 280. 1924. XII), verkeert in eene
bijzondere positie in verband met art. 7 Pacte van den Volkenbond. Vgl. pag.
172 en 173, noot 5, hierna.

Van de in Nederland geaccrediteerde gezantschappen zijn slechts aan
het Amerikaansche, het Fransche en het Engelsche gezantschap handelsaf-
deelingen verbonden.

-ocr page 172-

bet gezantschap, evenals de handelsattaché, die als hoofd van deze
afdeeling optreedt, geacht wordt te behooren tot het officieele gezant-
schapspersoneel (zie pag. 54). Wel is de positie van een handels-
attaché in vele landen eene bijzondere, in zooverre hij rechtstreeks
met het ministerie van handel van zijn land correspondeert, maar
overigens is toch de gezant de chef van dezen attaché. Hoe ook de
inwendige organisatie moge geregeld zijn, voor de diplomatieke voor-
rechten maakt dit alles geen verschil. Zelfs wanneer de afdeeling in
een afzonderlijk gebouw mocht zijn ondergebracht, is dit gebouw
evenzeer onschendbaar en genieten de ambtenaren in die handelsafdee-
ling dezelfde rechten als het gezantschapspersoneel van gelijken rang.

Anders staat het met de handelsdelegaties.

Deze hebben speciaal beteekenis gekregen sinds de Russische
Sovjet-Republiek van deze instelhngen gebruik maald; om in het
buitenland haar staatshandel te drijven. Zij staan als organisaties
op zichzelf en kunnen vrijwel genoemd worden de buitenlandsche
afdeelingen van het volkscommissariaat voor den handel. Deze
delegaties hebben dus een geheel ander karakter dan de diplomatieke
missies in het buitenland en, zoo bezien, is het dan ook de vraag,
of deze handelsdelegaties wel met diplomatieke voorrechten moeten
bekleed worden. Het is toch niet noodig kooplieden diplomatiek
karakter te verleenen, omdat zij toevallig — uit hoofde van het staats-
monopolie van den handel — staatsambtenaren zijn. Wanneer
Sovjet-Rusland echter diplomatieke voorrechten voor deze delegaties
vraagt en bij overeenkomst verkrijgt, wordt dit gemotiveerd door
de noodzaak van vrijheid van communicatie met de Sovjet-regeering
en ook verder in de uitoefening van de werkzaamheden. De instructies
en de handelsinlichtingen moeten toch — ter wille van de concur-
rentie — in het geheim kunnen wordqn gezonden, ontvangen en be-
waard. Het is niet moeilijk, hiertegen het een en ander in te brengen,
al zullen twee argumenten ter verdediging kunnen worden aange-
voerd: 1. ook de handelsattachés bezitten bij het verzamelen van
handelsinlichtingen, enz. een positie van immuniteit; en 2. nu eenmaal
de Sovjet-republiek den handel als staatsaangelegenheid beschouwt,
moet de noodzakelijke uitoefening van deze staatstaak in het buiten-
land worden beschermd i).

1) Dit laatste is geenszins vanzelf sprekend. De andere regeeringen kunnen
zeer wel weigeren den handel van Rusland als staatszaak en de betreffende
ambtenaren als officieele personen te beschouwen.

-ocr page 173-

Zonder in eene verdere beschouwing te treden, is het nuttig op
de pralctijk te wijzen, waar wij de leden, althans eenige leden van de
handelsdelegaties van Sovjet-Rusland overeenkomstig de handels-
verdragen met eenige landen inderdaad met diplomatieke voorrechten
bekleed zien.

Wanneer met deze landen geen handelsverdrag was gesloten,
zouden de vertegenwoordigers van het staatshandelsbedrijf evenmin
aanspraak hebben kunnen maken op diplomatieke voorrechten als
elke andere gewone handelsagent

Van het op 8 Augustus 1924 tusschen Engeland en Sovjet-Rusland
gesloten algemeene verdrag en het handelsverdrag bevat het laatste
in art. 2 de regeling van de positie der officieele Sovjet-handelsdele-
gatie te London3). In zijn rede in het Lagerhuis sprak Ponsonby
over dit artikel als „one rather unusual clausequot;; doch het Labour
Government wenschte eene regeling en daarom moest ook deze
consequentie worden aanvaard*\').

Het hier genoemde handelsverdrag werd door Engeland op
26 Mei 1927 opgezegd, nadat de inval in de lokalen van de
Arcos Ltd. (Alrussische coöperatieve vereenigingen) S), in welk
gebouw ook de officieele handelsdelegatie was ondergebracht, aan
het licht had gebracht, dat zoowel in de onofficieele als in de
officieele en „exterritorialequot; kantoren de wereldrevolutie werd
voorbereid, in ieder geval voor den Engelschen staat gevaar-
lijke handelingen werden gepleegd. Tevens werden op dien datum

1)nbsp;Vgl. p. 54 en het juridische betoog van Prof. Schücking t. a. p. (zie
noot 1 op pag. 159).

— Zoo was vóór de handelsovereenkomst met Engeland dan ook geen sprake
van voorrechten voor dergelijke Sovjet-vertegenwoordigers.

2)nbsp;Zie de Times van 8 Augustus 1924.

3)nbsp;Art. 2 luidde ad 1.:

„The Trade Representative and his assistants (members of the Council of
the Trade Representation), the number of which shall be determined at a later
date by mutual agreement of both parties, shall be members of the Union
Embassy in London, and shall, as such, enjoy all the privileges and immunities
appertaining thereto, including extra,-territoriahty for their offices in the Em-
bassy. For this purpose the existing offices of the Trade Delegation and such
other officcs as may form the subject of future agreement shall form part of
the Embassyquot;. (De kantoren van de handelsdelegatie waren nl. onderge-
bracht in een ander gebouw dan waarin de Sovjet-legatie was gevestigd).

Zie de Times van 7 Augustus 1924.

®) Van 12—16 Mei 1927 duurde het onderzoek der in beslag genomen
papieren.

-ocr page 174-

de diplomatieke betrekkingen met Sovjet-Rusland verbroken i).

Volgens overeenkomsten met Duitschland en Italië bevonden de
handelsdelegaties te Berlijn en Riome zich in een soortgelijke positie

Een inval in de handelsdelegatie te Berlijn (3 Mei 1924) gaf aan-
leiding tot ernstige protesten van de zijde van Sovjet-Rusland^).
Duitschland ontkende in den beginne het bestaan van eene over-
eenkomst, volgens welke de handelsdelegatie „exterritoriaalquot; zou
zijn. Inderdaad was hier de grondslag van de immuniteit voor som-
mige leden der handelsdelegatie een andere dan in Engeland. Tenge-
volge van het voorloopige verdrag tusschen Sovjet-Rusland en
Duitschland van 6 Mei 1921 waren aan den leider en aan zeven leden

Dat door den inval de immuniteit van de handelsdelegatie zou zijn geschon-
den, is om verschillende redenen onjuist. 1». geschiedde het onderzoek in de
kantoren van de Arcos, welke maatschappij geen immuniteit bezat.
2quot;. zijn
wel brandkasten, behoorende tot de handelsdelegatie, geforceerd, doch deze
waren achter de muren van de Arcos-localen verborgen en konden zoodoende
reeds niet meer onschendbaar worden genoemd. 3®. was ook verder geen sprake
van afscheiding tusschen de bescheiden der Arcos en die der handelsdelegatie.
4quot;. heeft de Engelsche regeering zeer terecht tot de doorzoeking besloten, daar
er alle reden bestond om aan te nemen, dat een belangrijk staatsstuk, dat te-
voren was gestolen, zich in dit gebouw zou bevinden, maar vooral, omdat
het onderzoek glashelder heeft aangetoond, dat onofficieele en officieele personen
in het gebouw en daarbuiten revolutionaire propaganda voerden; hierdoor kon
dus de immuniteit als vervallen worden beschouwd. De enkele personen van de
handelsdelegatie, die bij het handelsverdrag diplomatieke voorrechten ver-
kregen hadden en zich aan de bovengenoemde daden schuldig maakten, konden
daardoor evenmin aanspraak blijven maken op de voorrechten.

Op een vraag antwoordde Sir Au sten Chamberlain op 20 Mei 1927,
dat de chef van de handelsdelegatie, Kintsjoek, geen volle immuniteit
genoot en dat verwarring was ontstaan door het feit, dat Kintsjoek\'s
voorganger, Klopliankin, die tevens commercieel adviseur was aan het
Sovjet-gezantschap (zie bij do handelsattachés, pag. 54), uit dien hoofde de
volledige diplomatieke voorrechten genoot. Art. 2 van de handelsovereenkomst
echter is volkomen duidelijk en stelde den xïhef en enkele andere leden van de
handelsdelegatie geheel gelijk met de leden van het gezantschap. Chamberlain\' s
antwoord is dus niet recht duidelijk.

Van de Italiaansche praktijk is ons niets bekend. Voor zoover de handels-
delegatie nog bestaat, is de invloed van de Sovjet-regeering hier zeker miniem.

De politie drong na een kort bevel aan den chef der handelsdelegatie om
een misdadiger uit te leveren, die in het gebouw der delegatie was gevlucht,
toen deze uitlevering werd geweigerd, het gebouw binnen. De misdadiger
was, waarschijnlijk met behulp van het personeel, reeds verdwenen, toen de
politie verscheen. Niettemin haalde deze in het gebouw alle papieren overhoop.
Ook hier bleek weder propaganda-materiaal aanwezig te zijn, al werden de
meest compromittante stukken nog bij tijds verbrand. Dit wettigde op zich zelf
reeds het buiten kracht stellen van de onschendbaarheid, voorzoover deze
bestond.

-ocr page 175-

van de voorloopige vertegenwoordiging de diplomatieke voorrechten
verleend (art. 2). Het verdrag van Rapallo van 16 April 1922, dat
de diplomatieke betrekkingen herstelde en een Russisch gezant-
schap voorzag, had ten gevolge, dat de leider van de voorloopige
Russische vertegenwoordiging gezant werd en als zoodanig de diplo-
matieke voorrechten genoot, en met hem, eveneens de jure, het andere
gezantschapspersoneel. Zeven personen konden echter bovendien
diplomatieke voorrechten genieten; dezen bevonden zich in de afzon-
derlijke handelsdelegatie, die in een ander gebouw was gevestigd
dan het Sovjet-gezantschap. Van de zevenhonderd ambtenaren van
deze handelsdelegatie genoten dus slechts zeven de diplomatieke
voorrechten, terwijl ook — tengevolge van de zakelijke afstraling —
alleen de bureaux van deze zeven ambtenaren onschendbaar waren.
Dat de officieele stukken, van welke inzage werd genomen, niet in
deze bureaux afgescheiden werden bewaard, maar zich in de lokalen
der niet bevoorrechte ambtenaren bevonden, ontnam aan het Rus-
sische protest alle verdere kracht i). Doch ook hier bleek het noodig
door inbeslagneming van stukken en propaganda-materiaal aan het
misbruik, dat van de gastvrijheid werd gemaakt, een einde te maken.
De verhoudingen bleven echter ongewijzigd en de handelsdelegatie
bleef, voorzooveel de verdragen bepaalden, in het genot van de diplo-
matieke voorrechten.

Uit den laatsten tijd dateeren onderhandelingen tusschen Grieken-
land en Sovjet-Rusland, welke zeer waarschijnlijk tot resultaat
zullen hebben, dat het aantal Sovjet-handelsagenten, dat in Grieken-
land vaste standplaatsen mag hebben en diplomatieke voorrechten
mag genieten, wordt beperkt.

Het nieuwe Zweedsch-Russische handelsverdrag — de nog van
kracht zijnde overeenkomst is van 15 Maart 1924 — geeft alleen aan
den leider der handelsdelegatie en aan zijn plaatsvervanger de diplo-
matieke immuniteit, terwijl overigens het aantal leden der delegatie
de veertig niet te boven mag gaan. De bureaux der delegatie zullen
in \'t algemeen wel „exterritoriaalquot; zijn.

Het is te wenschen, dat de opgedane ervaring en de intriges der
Russische staatsambtenaren zullen leiden tot eene afschaffing der
diplomatieke voorrechten voor deze personen.

Zie het „Gutachtenquot; van Prof. Dr. W. Schücking over „die Exterrito-
riahtät der russischen Handelsvertretungquot;, op haar verzoek aan de Duitsche
regeering uitgebracht.

-ocr page 176-

E. DE PERSONEN, WELKE VOLGENS ART. 7 VAN HET
PACT VAN DEN VOLKENBOND DE DIPLOMATIEKE
VOORRECHTEN GENIETEN.

Artikel 7, lid é luidt:

„Les Représentants des Membres de la Société et ses agents jouissent
dans l\'exercice de leurs fonctions des privilèges et immunités diplo-
matiques.quot;

Twee groepen van personen worden dus in het genot gesteld van
de „diplomatieke voorrechtenquot;. Onder de eene, die der „représentants
des membresquot;, verstaat men in de eerste plaats de gedelegeerden naar de
Assemblée (Vergadering) en naar den Conseil (Raad), de lichamen van
den Volkenbond, waarin respectievelijk alle en 14 leden van den Bond
vertegenwoordigd zijn. Volgens de Reglementen van Orde van deze
lichamen kunnen de regeeringen der Staten-leden naar de Assemblée
ieder niet meer dan 3 gedelegeerden, maar een onbeperlct aantal
plaatsvervangende gedelegeerden i) en naar den Conseil slechts één
vertegenwoordiger 2) zenden. In de praktijk wordt aan dezen regel,
wat de Vergadering betreft, niet geheel de hand gehouden; zoo zien
wij bij de delegatie van Frankrijk in 1927 naast 3 délégués en 3 délé-
gués suppléants een nieuwe groep van 7 délégués „adjointsquot;, en in
1926 bij de Italiaansche delegatie 3 délégués en 8 délégués „adjointsquot;.
De secretarissen en technische adviseurs, die in steeds grooter getale
medegaan, zijn geen „représentantsquot; in den zin van art. 7 en van
de reglementen van orde, maar de gelijkstelling van de vertegen-
woordigers naar de genoemde Bonds-organen met vertegenwoordigers
naar andere politieke congressen, en met de eigenlijke diplomaten
heeft ten gevolge, dat het officieele gevolg de voorrechten geniet,
welke aan het officieele gezantschapspersoneel toekomen.

Deze „représentants des membresquot; quot;— wij zeiden het reeds — zijn
in zekeren zin gedelegeerden naar politieke bijeenkomsten; laat men
echter het genieten van diplomatieke voorrechten door regeerings-

Vgl. de artt. 5 en 6 van het Règlement intérieur de l\'Assemblée (Verzijl,
Volkenbondsverdrag, 1925, p. 41).

Dit moet men afleiden uit het Reglement intérieur du Conseil, b.v. uit
art. hd 2, waar bepaald wordt, dat de convocatie voor de zittingen geschiedt
aan het adres van de ,,Représentants régulièrement accrédités par chaque
Gouvernement, par l\'entremise de leur Gouvernementquot;. Aan elke regeering
wordt toch slechts één convocatie gericht. Vgl. ook art. 6, betreffende het
quorum en art. 8—9 betreffende het stemrecht (Verzijl, id. p. 49 e. v.).

-ocr page 177-

vertegenwoordigers naar politieke congressen e. d. nog dikwijls af-
hangen van andere voorwaarden (zie p. 152 e. v.), hier is uit-
drukkelijk bij overeenkomst het bezit van de diplomatieke voor-
rechten vastgelegd.

Een vraag is echter, of onder „représentants des membresquot; ook
moeten worden verstaan de personen, die door de Regeeringen zijn
aangewezen om in
door den Volkenhond ingestelde commissies zitting
te nemen. Voor zooverre zij volgens opdracht (mandaat) van hun
regeering handelen, moet dit worden aangenomen, daar zij dan,
evenzeer als de gedelegeerden naar de zittingen der hoofdorganen,
moeten worden geacht hun regeeringen te vertegenwoordigen bij een
onderdeel van den Volkenbondsarbeid. Wij meenen hetzelfde te mogen
aannemen voor die leden van Volkenbonds-commissies, die wel door
hun regeering zijn benoemd, maar zonder mandaat, dus onder eigen
verantwoordelijkheid, arbeiden en beslissen. Van deze commissies
kunnen als voorbeelden genoemd worden de voorbereidende com-
missie voor de ontwapenings-conferentie, samengesteld uit regeerings-
vertegenwoordigers (chefs van leger- en marinestaven, enz.) en geheel
handelend volgens de voorschriften der betreffende regeeringen, de
raadgevende commissie voor den handel in vrouwen en kinderen, die
gedeeltelijk uit regeeringsvertegenwoordigers bestaat, de opium-
commissie en de raadgevende commissie van de verkeersorganisatie,
van welke hetzelfde kan worden gezegd.

Dat de deelnemers aan de door den Volkenbond hijeengeroefen con-
ferenties
(als de Opium-conferentie en die voor den handel in wapens
en munitie, enz.), voorzooverre zij regeeringsvertegenwoordigers zijn,
eveneens als „représentants des membresquot; moeten worden beschouwd,
kan uit het bovengezegde worden afgeleid i).

Moeten echter de permanente missies bij den Volkenbond, zooals
door Japan, Polen en een tiental andere staten-leden van den Bond
zijn ingesteld uit hoofde van art. 7, lid 4, of als „gezantenquot; bij den
Volkenbond de diplomatieke voorrechten genieten? Kennelijk toch

De vertegenwoordigers van niet-leden, die aan de werkzaamheden van
commissies of conferenties van den Volkenbond deelnemen, kunnen niet volgens
art. 7, lid 4, de diplomatieke voorrechten genieten, doch zullen ongetwijfeld
op den zelfden voet worden behandeld en wel, zooals dikwijls het geval is,
met officieele regeeringsvertegenwoordigers, die gedelegeerden zijn bij een of
ander congres.

Brazihë had zelfs een ambassadeur als vast vertegenwoordiger met een
volledigen staf.

-ocr page 178-

zijn- met „représentants des membresquot; de tijdelijk te Genève vertoe-
vende regeeringsvertegenwoordigers bedoeld.

Het Zwitsersche antwoord aan de Commissie van deskundigen voor
de geleidelijke codificatie van het internationale recht stelt ook deze
vraag Tot nu toe heeft de Zwitsersche regeering art. 7, lid 4, ruim
uitgelegd en aan deze permanente missies in hun qualiteit van „repré-
sentantsquot; dezelfde behandeling toegekend als aan de diplomatieke
missies te Bern ten deel valt (arrêté du Conseil fédéral suisse van 21
Augustus 1922). — Mocht een toekomstige Codificatie-conferentie
in anderen zin uitspraak doen en deze personen als gewone gezanten
bij den Volkenbond beschouwen, waartegen Zwitserland zich niet
zal verzetten, daar het in de laatste vaststelling van den modus
vivendi den Volkenbond uitdrukkelijk als onafhankelijk internatio-
naal rechtspersoon beschouwt dan zullen volgens de Zwitsersche
regeering eenige détails nog moeten worden geregeld, als het bezit
van geloofsbrieven voor het in aanmerking komende orgaan (den Raad
of den Secretaris-generaal?).

Eene algemeene vaststelling van het karakter van den Bond als
internationaal rechtspersoon zou tevens ten gevolge kunnen hebben,
dat deze zelf vaste gezantschappen bij de verschillende leden en niet-
leden van den Bond ging instellen

Ten aanzien van de diplomatieke voorrechten van al deze représen-
tants valt slechts op te merken, dat zij geheel gelijkgesteld zijn met
de diplomaten te Bern, dat dus hier de onderscheiding van hun gevolg
in een officieel en een niet-officieel gedeelte geregeld is volgens de Zwit-

1) Zie pag. 249 van het rapport der Codificatie-eommissie, C. 196. M. 70.
1927. V.

Vgl. art. I van den modus vivendi van 1926, zie bijlage V.

Vgl. ook verderop.

Grünebaum-Ballin behandelt in zijn artikel: „De l\'utilité d\'une juridic-
tion spéciale pour Ie règlement des htiges intéressant les services de la S. d. N.quot;
(Revue de dr. int. et de lég. comp. 1921, p. 69) de vraag, of de Volkenbond
rechtspersoon is, bij de inviolabilité der gebouwen. Hij acht het noodig, dat uit-
spraak wordt gedaan in bevestigenden zin. De Amerikaansche rapporteur van
het Institut de Droit International, D. Jayne Hill, ontkent in zijn rapport
(1927) de rechtspersoonlijkheid van den Bond, welke slechts rechten en verplich-
tingen zou scheppen tusschen de leden onderling. De Ver. Staten nochtans
zenden gaarne „observersquot; naar de bijeenkomsten van den Volkenbond, dien
zij ook wel degelijk als „lichaamquot; zien! Zijn oppositie geldt echter meer de voor-
rechten der Volkenbonds-ambtenaren, die niet op reciprociteit of „responsa-
bilité des Etatsquot; berusten. Dit staat geheel buiten het feit van de rechtspersoon-
lijkheid van den Volkenbond.

-ocr page 179-

sersche gewoonte en dat dientengevolge eensluidendheid niet verze-
kerd is voor het geval de zittingen van de organen of commissies buiten
Zwitserland worden gehouden (zie aan het slot van deze afdeeling)

Aan welke personen heeft men bij de vaststelling van art. 7, lid i
gedacht, toen men den term „agents de la S. d. N.quot; bezigde? S chüc-

king en Wehberg geven geen definitief antwoord op deze vraag 2) ;
Grrünebaum-Ballin acht den term „agentquot; duidelijk als om-
vattende
alle ambtenaren van den Bond 3); Ray, een andere com-
mentator van het Pact, vindt wel, dat deze opvatting te ver gaat,
maar durft geen andere oplossing aan . Het Instituut voor Internatio-
naal Recht heeft in zijn zitting te Weenen (1924) de interpretatie
van art. 7, lid 4, ter hand genomen en ook eene uitspraak gedaan
omtrent de beteekenis van het woord „agentsquot; in dit artikel. De
Ie resolutie, met welke de Ve moet worden verbonden, luidt in
deze samenvatting:

„Sous le nom agents de la S. d. N., au sens de l\'article 7, al. 4 du
Pacte, il faut entendre les personnes qui, nommées par l\'Assemblée,
le Conseil, le Secrétaire-Général de la Société, ou par ses délégués
spécialement qualifiés, accomplissent, pour son compte et sous son
contrôle, des actes de fonction de nature pohtique ou administrative,
„et le Directeur du B. I. T. et ses collaborateurs immédiatsquot;.
De onderscheiding, waarvan men is uitgegaan, in „agents de fonc-
tionquot; en „agents de gestionquot;, lijkt volkomen juist. Ook in het spraak-
gebruik zal men onder agenten van den V. B. alleen verstaan die
ambtenaren, welke in eigenlijken zin deelnemen aan een gedeelte van
den Volkenbondsarbeid. Had men alle ambtenaren van den hoogsten

Do speciale vermelding van de woningen van de représentants des membres
in art. 7, lid 5 (Engelsche tekst) is onnoodig; deze
zakelijke afstraling van
de
persoonlijke rechten wordt algemeen erkend (zie Sehücking und Weh-
berg, Die Völkerbund-Satzung, 1924, p. 388).

\'■\') Zij achten eene beperking tot den secretaris-generaal en den onder-secre-
taris-gencraal, zooals R o u g i e r voorstaat, zonder eenigen grond, doch zien
wel de noodzaak in, aan het lagere personeel slechts in beperkter omvang
diplomatieke voorrechten toe te kennen, zooals ook tusschen Zwitserland en
den V. B. is overeengekomen. (Vgl. op. cit. p. 384).

3) „Les privilèges et immunités diplomatiques sont reconnus à tous les
agents de la S. d. N. depuis celui qui occupe le rang le plus élevé jusqu\'au
plus humblequot; (Grünebaum-Ballin, op. cit.).

„Sans doute les immunités se trouveront ainsi très largement concédées,
mais nous ne voyons pas le moyeu de les restreindre raisonnablementquot;. J.
Ray, Commentaire du Pacte de la S. d. N., p. 41, 42.

-ocr page 180-

tot den laagsten op het oog gehad, dan was onget-\\vijfeld het woord
„fonctionnairesquot; of ,,employésquot; of dergelijke gebezigd. Dit onder-
scheid is ook volkomen gerechtvaardigd in verband met de vraag,
aan welke „agentsquot; voorrechten
behooren te worden gegeven. De
eenvoudige klerken, typisten, loopjongens, enz. behoeven geen
„diplomatiek karakterquot;; ontvangen deze toch zekere privileges, dan
geschiedt dit uit courtoisie.

De Zwitsersche regeering, die bij hare onderhandelingen met het
Volkenbonds-secretariaat kennelijk uitging van de ruimere opvatting
van den term „agentquot;, heeft echter, door eene analogische toepassing
van de immuniteiten der gezanten, die te Bern geaccrediteerd zijn, op
het personeel van het Volkenbondssecretariaat en het Internationaal
Arbeids-Bureau, eveneens een onderscheiding gemaakt, en wel in
agenten van de Ie (de z.g. „exterritorialequot;) categorie en in agenten
van de 2de categorie. Onder de eersten worden, in tegenstelling met
de strenge onderscheiding door het Instituut voorgesteld, naast alle
werkelijke bestuursdaden verrichtende ambtenaren ook „secré-
tairesquot; en eenige stenotypisten begrepen, die niet verantwoordelijke
daden verrichten. De verhouding van beide categorieën was in 1925:
ongeveer 375 personen van de le categorie tegenover 340 personen
van de 2de categorie, voor Secretariaat-generaal en I. A. B. samen.

De 1ste categorie is volgens den modus vivendi in den tekst van
de nota van 18 September 1926, welke den eersten modus vivendi
van 19 JuH 1921 preciseert en completeert i), gelijkgesteld met het
officieele personeel van de vreemde missies te Bern en geniet dienten-
gevolge alle diplomatieke voorrechten. Omtrent de positie van het
personeel van deze
eerste categorie kunnen wij in het bijzonder het
volgende mededeelen.

De overeenkomst betreffende een modus vivendi ten opzichte van de posi-
tie der „agentsquot; van den V. B. volgens art. 7, lid 4, tusschen Zwitserland en
den V. B. op 19 Juli 1921 tot stand gekomen, de schikkingen na dien getroffen
inzake verschillende interpretatie van- of onderwerpen niet geregeld in die
overeenkomst, ten slotte de nota van den Secretaris-generaal van 18 September
1926 (C. 555. 1926. V.), door den Raad op 26 September d. a. v. goedgekeurd, —
al deze stukken vormen naast de gevallen uit de praktijk het materiaal, waar-
mede de toepassing van art. 7, lid 4 kan worden geconstrueerd. De laatstge-
noemde nota echter, welke bedoelde eene samenvatting en juiste preciseering
van den toestand te geven, kan om die reden hier de voornaamste leidraad zijn.
Zij is afgedrukt als Bijlage V. Art. XIII van deze nota geeft weer hetgeen
wij zoo juist opmerkten: alle vroegere overeenkomsten en schikkingen blijven
van kracht, de artikelen van de nota completeeren slechts.

-ocr page 181-

Het geniet volgens geenerlei uitdrukkelijke bepaling van den
modus vivendi van 1926 de
inviolabilité personnelle of de inviolabilité
de la demeure-,
ook de circulaire aan de leden van het Secretariaat-
generaal (circ. nr.
316 van 28 October 1922, opgenomen in stuk
C. 66. 1926. v.), weergevende den modus vivendi van 1921, rept
hierover niet. Daar echter Zwitserland bij analogie de voorrechten
der diplomatieke missies te Bern toepasselijk verklaart op de per-
sonen, genoemd in art. 7, lid 4, zal de inviolabilité personnelle —
in ieder geval de „protection spécialequot; — aan deze personen niet
onthouden worden, indien de noodzaak zich voordoet, deze te erken-
nen. Dit privilege toch wordt algemeen als een der integreerende
onderdeden van de diplomatieke privileges en immuniteiten be-
schouwd 1).

De inviolabilité de la demeure wordt in den Engelschen tekst van
art. 7, lid 5, zelfs uitdrukkelijk genoemd. Men volgt echter den Eran-
schen tekst, hetgeen ook rationeeler schijnt, wanneer men de plaatsing
van lid 5 naast lid 4 in het oog houdt. — Het Secretariaat-generaal
neemt alleen voor de woning van den Secretaris-generaal, die in
rang gelijk gesteld is aan een ambassadeur, de onschendbaarheid aan.

De immunité de juridiction civile et criminelle is uitdrukkelijk vast-
gesteld (art. VII), echter met deze restrictie: „à moins qu\'elle ne soit
levée par décision du
Secrétaire-Général ou du Directeur du Bureau
International du Travail.quot; Hierdoor wordt rechteloosheid voorkomen,
al is het verkeerd, dat de beslissing berust in handen van den Secre-
taris-generaal. Bovendien geeft de praktijk alle aanleiding eene andere
regeling voor te staan. Het is toch voorgekomen, dat de Directeur van

Het geval de Justh-Bethlen toont aan, dat ook de Zwitserselie
rechters ver gaan in het toepassen van analogie, zelfs waar het de strafwet be-
treft. De minister-president van Hongarije, Graaf B o t h 1 e n, als represen-
tant van zijn land te Genève aanwezig, werd in den couloir van het Volken-
bondsgebouw door een Hongaarsch journahst aangevallen, die hem eenige
klappen in het gelaat toediende (10 Juni 1926). De dader werd veroordeeld
volgens art. 43 van de Bondsstrafwet van 1853, dat betrekking heeft op aan-
slagen enz., gepleegd tegen bij de Bondsregeering geaccrediteerde gezanten.
De rechters beshsten met twee stemmen tegen één, dat dit artikel toepasselijk
is op gedelegeerden bij den V. B., op grond van art. 7, lid 4 van den Pacte. —
Het zou wel interessant zijn te vernemen, of bij een aanslag op een „agentquot;
van den Bond ook eene dergelijke analogie zou worden aangedurfd. In ieder
geval zal bij de behandeling van de nieuwe Zwitserselie strafwet, welke dit
jaar kan verwacht worden, over de wenschelijkheid van eene eventueele aan-
vulling van het bedoelde artikel van gedachten moeten worden gewisseld
(id. Jhr. de Jong van Beek en Donk in de X. R. Ct).

-ocr page 182-

het I. A. B. aan een beambte, die zich herhaaldelijk (of misschien
een paar maal) aan een overtreding had schuldig gemaakt, ontslag
gaf, waardoor dezen beambte een veel zwaarder straf trof, dan wanneer
hij niet bevrijd was geweest van de jurisdictie. In tegenovergestelden
zin kennen wij uit de praktijk het geval van een der ambtenaren
der 1ste categorie, die, tot een hooger ambt elders geroepen, weigerde
de volle huur van zijne woning te betalen, daar hij „immuunquot; was.
Hier bleek ook de Secretaris-generaal geen afstand te kunnen door-
zetten. De rapporteurs van het Institut de droit international,
zitting in Weenen, 1924, wilden aan het orgaan, dat den ambtenaar
heeft benoemd, de bevoegdheid toekennen voor dezen afstand te
doen, welke afstand zou
moeten gedaan worden, in geval er belangen
van particulieren in het spel zouden zijn. Deze verplichting werd
echter door de vergadering geschrapt. (Secrétan wijst in zijn artikel
over de, immuniteiten van art. 7, lid 4 van den Pacte, Eevue de droit
international privé, 1925, p. 1, terecht op het onbevredigende van
deze regeling).

Met deze immuniteit hangt samen het bevrijd zijn van het afleggen
van getuigenis,
waarover echter in geen der beide „modi vivendiquot;
wordt gesproken.

In de praktijk geeft de Secretaris-generaal wel toestemming voor
het afleggen van getuigenis, doch vergeet niet door den beambte
steeds een verklaring te laten neerleggen, dat zijn verschijnen geen
afbreuk doet aan de immunité volgens art. 7.

De vrijdom van belastingen vormt weder een belangrijk deel van den
modus vivendi. De agents van de 1ste categorie genieten, evenals
de diplomaten, een uitgebreiden vrijdom.

De familieleden deelen „en généralquot; in alle bovengenoemde privi-
leges, volgens den modus vivendi van 1921.

De frivé-fersonen, in dienst van deze „agentsquot; of hun gevolg ge-
nieten geen enkel der genoemde voorrechten. Echter kan op hen
geen toepassing vinden eene eventueele regeling, welke de toelating
van vreemdelingen zou beperken of aan voorwaarden binden e. d. m.
„La suite privée (institutrices, gouvernantes, domestiques, secré-
taires particuliers, etc.) des fonctionnaires de la première catégorie
demeure soumise aux dispositions tant fédérales que cantonales
relatives au séjour et à l\'établissement. — En revanche il ne saurait
être question de restreindre pour des motifs de chômage ou d\'indigé-
nat, le droit des fonctionnaires de la 1ère catégorie de choisir libre-

-ocr page 183-

ment leur personnel domestique. Un refus de séjour ne pourra être
envisagé que s\'il s\'agissait d\'indésirablesquot;, (pag. 5 van het „Aperçu
du régime provisoire applicable à la S. d. N....quot; van het Cantonale
Justitie- en
Politie-departement van Genève.).

De positie van het personeel van de tweede categorie is als volgt
geregeld. Zij genieten
volledige immuniteit voor de daden, welke zij
qualitate qua verrichten, daarnaast een beperkten vrijdom van belas-
tingen
en wel, zooals de nota van 18 September 1926 het uitdrukt,
van „l\'impôt — dit „taxequot; — sur le revenu professionnel (traitement)quot;,
van „l\'impôt — dit „taxequot; — sur la fortune ou le revenuquot; en van
„l\'impôt fédéral de guerre extraordinairequot;. De redactie van den
2den vrijdom is een raadsel en zou eigenlijk den vrijdom ad 1 uit-
breiden. In de praktijk echter zal zij geen moeilijkheden veroorzaken,
daar de hier genoemde personen van de tweede categorie gemeenlijk
geen andere inkomsten hebben dan het officieele tractement.

Ook de familie van de personen van de 2de categorie geniet
dezelfde voorrechten als deze (vgl. circ. van 28 October 1922).

De positie van de beambten van beide categorieën — tenslotte —,
die tevens van Zwitsersche nationaliteit zijn, is langen tijd een steen
des aanstoots geweest, op welken alle onderhandelingen regelmatig
afstootten. De Zwitsersche Regeering verzette zich reeds terstond
tegen eene uitbreiding der diplomatieke voorrechten tot deze per-
sonen, waartoe zij zich rechtens niet verplicht achtte, daar zij slechts
de „diplomatieke voorrechtenquot; analogisch had toe te passen. Zij
beriep zich op een algemeen erkenden regel, volgens welken deze
voorrechten niet worden toegekend aan diplomaten, die tevens onder-
danen zijn van het land, waar de missie is gevestigd i). Zij wenschte
echter zoo ver mogelijk te gaan en gaf
uit hoffelijkheid aan de Zwit-
sersche ambtenaren immunité de juridiction voor alle daden, die
zij in hun officieele qualiteit en binnen de grenzen hunner bevoegd-
heden verrichten, en tevens zekeren belastingvrijdom Zoodoende

1) Vergelijk daartegen hetgeen werd opgemerkt op pag. 48 e.v.

Art. IX van den modus vivendi van 1926 luidt: „En ce qui concerne le
personnel de nationalité suisse, les exceptions suivantes sont instituées: 1. Les
fonctionnaires de nationalité suisse n\'ont point à répondre devant la juridiction
locale des actes qu\'ils accomplissent en leur qualité officielle et dans la limite
de leurs attributions. — 2. Les traitements qui leur sont alloués par la S. d. N.
eont exonérés des impôts directs cantonaux et communauxquot;. In den modus

-ocr page 184-

is door deze regeling tusschen Zwitserland en den Volkenbond het
verkeerde gevolg van deze theorie feitelijk opgeheven. Niettemin
wenschen terecht Reyi) en Schücking en We hb er g 2) in eene
algemeene regeling, verbindend voor alle staten-leden van den Bond,
een bepaling op te nemen, dat de voorrechten gelijkelijk aan
alle
in aanmerking komende „agentsquot; toekomen, zonder onderscheid
tusschen al- of niet onderdanen van den Staat, waar zij hunne func-
ties zullen uitoefenen. Hierbij gaan deze schrijvers echter niet van
het zelfde standpunt uit, wat betreft den omvang van de rechten in
het algemeen. Ook het Institut de Droit International heeft na lang-
durige debatten zich in dezen zin uitgesproken 3). Von Heyking

vivendi van 1921 luidde het 2de gedeelte: „Exemption, en application de l\'arrê-
té du Conseil d\'Etat du 14 juin 1921, dans le Canton de Genève, du paiement
de la taxe sur le revenu professionnel pour les traitements qui leur sont alloués
par la S. d. N.quot;

Deze wijziging in de redactie is het gevolg van lange onderhandelingen, welke
geopend werden, nadat bij een kantonale wet van 24 Maart 1923 de genoemde
belastingvrijdom, bij kantonaal besluit verleend, weder was ingetrokken. Do
Secretaris-generaal van den Volkenbond protesteerde bij het Politieke Depar-
tement der Bondsregeering tegen deze eenzijdige wijziging in den modus vivendi,
waartegenover het Politieke Departement do onafhankelijkheid van de regeering
van het kanton Genève stelde. De geheele principieele questie der Zwitsersche
beambten kwam weder in het spel, ten aanzien waarvan overeenstemming
toch niet zou zijn te verkrijgen. De Secretaris-generaal koos toen de wijste
partij en bracht vooral nieuwe overwegingen van praktischen aard in het
debat: 1. door het heffen van belastingen zou Zwitserland op kosten van den
Bond (d. i. van de contribueerende staten-leden van den Bond) leven, daar
immers de tractementen zouden moeten worden verhoogd om het verlies voor
de beambten weder goed te maken; 2. het is een voordeel van Zwitserland,
dat vele zijner onderdanen bij den Volkenbond eene positie verkregen; dit
voordeel, dat de andere loden van den Bond missen, heeft Zwitserland voor een
deel aan die andere (contribueerende) landen te danken. — Zwitserland heeft,
na overleg met het Kanton Genève, in den belastingvrijdom toegestemd, mot
de uitdrukkelijke constateering overigens, dat dit
iiit courtoisie geschiedde on
dat Zwitserland er niet toe verplicht is, zoodat eene wijziging steeds mogelijk
blijft. Art. XIV eischt echter een opzeggingstermijn van één jaar, alsmede voor
wijzigingen de overeenstemming tusschen beide partijen. In dit laatste artikel
is bovendien de questie van den vrijdom van den „impôt fédéral de guerre
extraordinairequot; voorloopig geregeld. Het boteekent eene gedeeltelijke overwin-
ning van het Secretariaat-generaal, zij het dan geen principieele. (Eigenlijk
werd alleen om dit artikel door het Secretariaat-generaal in de nota van 18
Sept. 1926 de toestand opnieuw vastgelegd).

1)nbsp;Vgl. zijn opmerkingen in het rapport van D. Jayne Hill aan het
Institut de Droit International van 1927, p. 48.

2)nbsp;Vgl. Die Völkerbund-Satzung, 1924, p. 383.

De door het Instituut aangenomen resolutie II luidt: „D\'après l\'article
7, al. 4 du Pacte de la S. d. N. la qualité de national n\'est pas une cause de pri-

-ocr page 185-

komt weder uit voor zijne exterritorialiteitsleer, door aan onder-
danen van een staat in het algemeen de „privilèges exterritoriauxquot;
te weigeren i). Wij komen op dit principieele punt in hoofdstuk IV
nog terug.

Sommige schrijvers zien in de woorden „dans l\'exercice de leurs
fonctionsquot; van lid
4 eene beperking van den duur der voorrechten,
in tegenstelling met den ruimeren duur van de voorrechten der ge-
zanten. Zoo wijst Secrétan (op. cit.) erop, dat deze woorden op
beide groepen van personen, genoemd in art. 7, lid
4, slaan, waaruit
men zou moeten afleiden, dat de bijzondere positie van de „agentsquot;
slechts bestaat, wanneer zij werkzaamheden hebben te verrichten.
Het onderscheid tusschen de „représentantsquot;, die slechts tijdelijk
voor vergaderingen in Zwitserland of elders moeten vertoeven, en
de „agentsquot;, die in dienst zijn van den Volkenbond, wijst erop, dat
deze twee groepen niet gelijkelijk kunnen worden behandeld, zoodat
de „agentsquot; gedurende den tijd, dat zij
in dienst van den V. B. staan
(dus ook wanneer zij geen werkelijke diensten verrichten) de voor-
rechten genieten. Bovendien zou in het tegenovergestelde geval ge-
sproken zijn van „à l\'occasion de leurs fonctionsquot; 2). De beteekenis
van „dans l\'exercice de leurs fonctionsquot;, voorzoover deze woorden
slaan op de „agentsquot;, wordt dan echter wel eenigszins onduidelijk.
De nieuwe interpretatie, welke het Instituut er aan gegeven heeft,
geeft eene zeer aanvaardbare oplossing: de voorrechten gelden ge-
durende den tijd, dat de betrokkene „agentquot; is (dus gedurende den
geheelen duur der dienstbetrekking), maar niet gedurende vacanties,
wanneer hij niet „in de uitoefening van zijne functiesquot; is 3).

vation du bénéfice des immunitésquot;. Door de vergadering werd aan deze reso-
lutie nog toegevoegd: „II est désirable toutefois que les agents do la S. d. N.
ne soient appelés à exercer leurs fonctions dans leur propre pays qu\'en cas de
nécessité absolue et avec l\'agrément continu de leur gouvernementquot;. Over de
beteekenis van deze toevoeging zal nog het een en ander moeten worden opge-
merkt.

1)nbsp;„Le personnel de nationalité suisse qui se trouve vis-à-vis du pouvoir
territorial suisse lié par le droit public de son propre pays, ne pourrait reven-
diquer des privilèges „exterritoriauxquot;.quot; V. Heyking, L\'exterritoriahté,1926,
§ 36.

2)nbsp;Vgl. Schücking und Wehberg, Grünebaum-Ballin, Fauchille.
Wanneer eene immunité voor officieele daden was bedoeld, zou er „pendant
l\'exercice de leurs fonctionsquot; hebben moeten staan.

De bedoelde Resolutie III luidt: „Les privilèges et immunités diploma-
tiques prévus à l\'article 7 du Pacte appartiennent aux agents de la S. d. N.
dans les pays et pour le temps où ils remplissent leurs fonctions ou missions.quot;

-ocr page 186-

Tot hiertoe werd vrijwel alleen gedacht aan de te Genève werkzame
ambtenaren van het Secretariaat-generaal. Hiernaast staan de
ambtenaren van het Internationaal Arbeids-Bureau, die, gelijk wij
zagen, volgens den modus vivendi, tusschen Zwitserland en den
Volkenbond vastgesteld, deelen in de diplomatieke voorrechten door
Zwitserland gegeven. Deze gelijkstelling vindt zijn rechtvaardiging
in den nauwen samenhang van het I. A. B. met het Secretariaat-
generaal. Vgl. artt. 387, vooral 392 Statuut Int. Arbeidsorganisatie i) ;
volgens het laatstgenoemde artikel vormt het I. A. B. zelfs „une
partie de l\'ensemble des institutions de la Sociétéquot;, vormt dus ook
het personeel één geheel met het personeel van het Secretariaat-
generaal 2).

Naast alle hier genoemde ambtenaren van de Volkenbondsorganen
te Genève, verdienen de aandacht de leden van
conifnissies te Genève
of elders en de leden van
missies of van bureaux, die in naam van
den Volkenbond
in andere landen dan Zwitserland werkzaam zijn.
Ook deze personen zijn „agentsquot; van den V. B., mits zij slechts
benoemd zijn door een der organen van den Bond en niet onder eigen
verantwoordelijkheid arbeiden. De Commissie voor Intellectueele
Samenwerking b.v. is eene commissie bestaande uit geleerden, be-
noemd door den Eaad van den V. B., doch, behalve dat zij gehoor
geeft aan de wenken van de Volkenbonds-vergadering of van den
Raad en volledig rapport van haiar werkzaamheden doet, van het-
welk immers het toestaan van de noodige gelden op de Bonds-be-
grooting afhangt, — is zij geheel vrij in haar arbeid Hare leden

Zie Ver zijl. Volkenbondsverdrag, enz. 1925, p. 158 en 160.

Het Instituut voor Int. Recht beperkte in zijn resolutie V, gelijk wij
zagen, de toekenning van de voorrechten tot den Directeur en zijn onmiddel-
lijke medewerkers, welke volgens het Instituut zijn: de directeur-adjoint,
3 chefs de division en de chefs de service. Het onderscheid in den modus vivendi
tusschen personen van de 1ste en personen van de 2de categorie valt hiermede
dus niet samen. Doch het Instituut trok ten aanzien van deze ambtenaren
zeer juist de consequenties uit het door hem aangenomen principe: de diplo-
matieke voorrechten komen alleen aan „agents de fonctionquot; toe.

D. Jayne Hill ontzegt speciaal aan de leden van het I. A. B. de rechten;
zij missen volgens hem eene „fonction d\'intérêt internationalquot;, want „la matière
sur laquelle le B. I. T. exerce son activité est primordialement un intérêt national,
un intérêt social, un intérêt d\'une classe spéciale, ce qui pourrait fournir
l\'occasion de contestation entre une politique domestique et une politique
étrangère.quot; (Rapport sur les immunités diplomatiques, etc. 1927, I. D. I.).

Deze arbeid bestaat bovendien niet in het behartigen van politieke of
administratieve aangelegenheden, vgl. de resolutie I van het Instituut.

-ocr page 187-

zijn dus geen „agentsquot; in den zin van art. 7, lid 4, en missen dien-
tengevolge de diplomatieke voorrechten. Op gelijke wijze kan men het
ontbreken van diplomatieke voorrechten voor de leden van de meeste
consultatieve commissies van den Bond construeeren, als van het
Financieele Comité en (iets twijfelachtig) van de Mandaten-com-
missie, die bestaan uit individueele, door den Raad benoemde des-
kundige leden. Ook de leden van de financieele controle-commissie
van den Volkenbond genieten om de genoemde reden geen diplo-
matieke voorrechten

De Regeerings-Commissie voor het Saargebied daarentegen geniet
de diplomatieke voorrechten, daar zij bestaat uit door den Raad van
den V. B. benoemde leden, die als het ware den Volkenbond, aan wien
het tijdelijk bestuur van het Saargebied is opgedragen, vertegen-
woordigen 2). Van andere, in het buitenland werkzame, vertegen-
woordigers van den Bond kunnen genoemd worden de Hooge Com-
missaris van den V. B. te Danzig, de vertegenwoordigers (eigenlijk
leden van het
Secretariaat-generaal) die het Volkenbondsbureau te
Parijs vormen, de personen namens den Bond belast met het laatste
toezicht op de financiën van Oostenrijk te Weenen, de Hooge Com-
missaris voor de Armeensche vluchtelingen, enz. Daar art. 7, lid 4
van het Pact door alle
staten-leden van den Bond is aanvaard,
moeten deze vertegenwoordigers in die landen eveneens de diplo-
matieke voorrechten genieten Wij zagen reeds (pag. 132), dat de
ambtenaren ter Griffie van het Permanente Hof van Internationale

1)nbsp;Hetzelfde geldt voor de door den Conseil of door zijn voorzitter benoemde

arbiters (vgl. pag. 135).

2)nbsp;Uitdrukkelijk constateerde ook het Instituut, dat deze regeerings-com-
missie uit „agentsquot; volgens art. 7, lid 4, bestaat; om dit in de definitie to doen
uitkomen, werd deze aangevuld als volgt: „actes de fonction de nature
politique ou
administrativequot;. De Regeerings-commissie echter heeft zelf een besluit genomen,
waarbij aan hare leden en den secretaris-generaal met zijn naaste medewerkers
de diplomatieke voorrechten werden verleend. Zij kon dit doen, daar zij de
llegeering van het land is. Ook het Saarlandsche lid der Regeering geniet de
rechten. Toen het toenmalig Saarlandsch lid beschuldigd werd van het afleggen
van een onjuist getuigenis voor den rechter, heeft hij zich echter niet op zijn
immuniteit beroepen. In het tegenovergestelde geval zou er geen enkel forum
hebben bestaan. Vergelijk nog speciaal noot 1 op pag. 135.

3)nbsp;Behalve de Hooge Commissaris van den Volkenbond te Danzig, geniet
de „Président du Conseil du Portquot; aldaar de volledige immuniteiten, hetgeen
erkend is zoowel door de Vrije Stad als door Polen. Ten aanzien van de positie
van de secretarissen van deze functionarissen bestaat eenige onzekerheid;
niettemin zijn zij in het bezit van het identiteitsbewijs, dat verstrekt wordt
aan de geprivilegieerde personen te Danzig.

-ocr page 188-

Justitie te den Haag, die eveneens „agentsquot; in den zin van art. 7
zijn, de diplomatieke voorrecliten genieten, voorzoover zij niet-
Nederlanders zijn. In het algemeen zal op het voorbeeld van Zwitser-
land in de andere landen aan dergelijke vertegenwoordigers eenè
gelijke behandeling worden toegekend, als de gezanten in die resp.
landen genieten, hetgeen neerkomt op eene
wisselende fraktijk in
de verschillende landen.

Vermelding verdient de in het „Statut organiquequot; uitdrukkelijk
geregelde positie van het Institut International de Coopération
Intellectuelle te Parijs en van zijne leden. Voor dit Volkenbonds-
instituut zijn door de Fransche regeering, aan wier aanbod de instel-
ling te danken is, nauwkeurige regelen opgesteld, waaronder ook
eenige betreffende de diplomatieke voorrechten, welke sommige
ambtenaren aan het Instituut genieten kunnen. Art. XI van het
genoemde statuut luidt in alinea 2: „Le Conseil d\'administration
détermine, par décision approuvée par le Conseil de la Société des
Nations, les catégories du personnel de l\'Institut devant bénéficier
des privilèges et immunités diplomatiques, tels qu\'ils sont prévus
par l\'article VII du Pacte.quot; In zijn eerste zitting te Genève (27—28
Juli 1925) heeft de Raad van Beheer besfist, dat de immuniteit
volgens art. 7 zullen genieten: de directeur, de afdeelings-chefs en
de „chefs de servicequot; en hun adjuncten (vgl. art. XIX van het
Reglement voor het personeel). De Fransche Regeering behandelt
deze personen geheel als de bij haar geaccrediteerde gezanten. Het
overige personeel geniet in het geheel geen rechten. Deze onder-
scheiding lijkt eene zeer juiste.

Speciaal met het oog op den verschillenden aard van de functies
der Volkenbondsambtenaren, vergeleken met die van de diplomaten
in eigenlijken zin, en in verband met de noodzaak voor de leden van
bet Secretariaat-generaal of van de commissieleden, enz. om voor
dienstzaken in verschillende landen verblijf te houden tot het ver-
vullen van hunne taak, lijkt eene
uniforme regeling van de positie
van de „agentsquot; van den Bond zeer noodig i). Wanneer bovendien
door den Volkenbond en door zijn leden, zoowel als door de niet-leden
zou worden ingezien, dat een permanent contact door middel van
Volkenbonds-gezanten bij de verschillende regeeringen noodzakelijk
is voor de versteviging der betrekkingen en voor de zaak van den

Vgl. de interpretatie van dit artikel, door het Institut ondernomen, welke
bedoeld werd als eene voor alle staten-leden van den Bond geldende.

-ocr page 189-

vrede, zou het gemis aan eene algemeene regeling zich te ernstiger
doen gevoelen.

Overigens, hoewel de verhoudingen tusschen Zwitserland en den
V. B. op dit punt tot beider tevredenheid
schijnen geregeld te zijn
geven zoowel de
Codificatie-commissie, als de Zwitsersche regeering
in haar antwoord aan deze Commissie, te kennen, dat het oogenblik
daar is, om dit onderwerp in eene algemeene overeenkomst te regelen2).

Ten slotte moet nog vermeld worden, dat art. 7, lid 5, speciaal de
gebouwen en terreinen van den V. B. (waar deze ook gelegen zijn)
onschendbaar verklaart 3). De tekst luidt: „Les bâtiments et terrains
occupés par la Société, par ses services ou ses réunions, sont inviola-
blesquot; «). Voor de nadere uitwerking in de overeenkomsten tusschen
den V. B. en Zwitserland, zie art. II van den laatsten modus vivendi,
waarbij moet worden opgemerkt, dat niet beoogd is eene volledige
opsomming te geven van de in aanmerldng komende gebouwen s).

Niet als bij de eigenlijke diplomatieke voorrechten is dus deze onschend-
baarheid van de gebouwen van den Bond inbegrepen in de voorrechten

1)nbsp;Ondanks den modus vivendi bhjft het zeer groote principieele verschil
bestaan, daar Zwitserland analogisch de diplomatieke voorrechten op de Volken-
bondsambtenaren toepasselijk verklaart, het Secretariaat-generaal daarentegen
eene afzonderlijke regehng wenscht in overeenstemming met het verschillende
karakter van deze internationale functionarissen.

2)nbsp;Duitschland meent, dat deze regeling aan een „accord particulierquot; dient
te worden voorbehouden (zie rapport van de Codificatie-comm. p. 135). Zie
verder de conclusies in hoofdstuk IV.

3)nbsp;Bij de relletjes naar aanleiding van de executeering van Sacco en Van-
zetti in Boston (Mass., U. S. A.), werden talrijke ruiten van het Secretariaats-
gebouw door de betoogende anarchisten en het grauw vernield. Terstond nam
de Zwitsersche regeering de grootste voorzorgsmaatregelen, om een herhaling
te voorkomen en requireerde zelfs troepen ter eventueele bescherming van de
Volkenbondsgebouwcn. Wegens nalatigheid in eerste instantie zal de schade
echter door Zwitserland moeten worden vergoed.

«) In den authentieken Engelschen tekst staat daarentegen het volgende:
„The buildings and other property occupied by the League or its officials or
by Representatives attending its meetings shall be inviolable.quot;

Het gebouw enz. van het Institut International de Coopération Intellec-
tuelle is volgens art. III van het „Statut Organiquequot; onafhankelijk van de
autoriteiten van het land, waar het is gevestigd. Voor deze geldt dus geheel
hetzelfde, als voor alle gebouwen van den V. B., alsmede, ten aanzien van het
Instituut in zijn geheel, hetgeen in den tekst verder in kleine letters geschreven
zal worden.

Voor het Perm. Hof van Intern. Justitie, zie pag. 128, 129 en 131.

-ocr page 190-

volgens lid 4, t. w. ten gevolge van de zakelijke afstraling (zie p. 165),
maar wordt zij apart behandeld, in verband met de bijzondere positie
van den Volkenbond
als lichaam. Wij zagen reeds, dat de V. B. als inter-
nationaal rechtspersoon wordt erkend, waarbij het feit, dat hij geen
grondgebied, onderdanen of staatsgezag bezit i), geen belemmering is.
Derhalve moet de zelfstandigheid van de organen van den Bond worden
beschermd, waartoe o. a. de toekenning van de onschendbaarheid van
zijn gebouwen en terreinen dient.

De Volkenbond zelf geniet daarnaast ook de volle immuniteit, d. w. z.
zoowel de immunité de juridiction pénale, als -civile. (Zie modus
vivendi 1926, art. I.)

1.nbsp;Deze eerste immuniteit bestaat in haar volstrekten omvang,
evenals dit bijv. voor den Staat het geval is. Tevens zou men zich slechts
dan een strafrechtelijk aansprakelijken Volkenbond, c. q. Staat, kunnen
voorstellen, wanneer er een internationaal strafrecht zou bestaan, dat
deze verantwoordelijkheid zou regelen. Volgens het nationale recht kan
een lichaam geen strafbare daden verrichten.

2.nbsp;Van werkelijke beteekenis is de immunité de juridiction civile,
welke de Volkenbond geniet, ten gevolge waarvan hij niet voor den rechter
kan worden gedaagd in geschillen over contracten, leveringen en dergelijke
daden van zuiver privaten aard. Dit standpunt wordt, waar het de aan-
sprakelijkheid van
staten betreft, meer en meer verlaten. Ook de Directeur
van het I. A. B. gaf blijk eene andere opvatting te zijn toegedaan, toen
hij een der onder-directeuren verlof gaf te gaan pleiten naar aanleiding
van eene actie tegen het I. A. B. ingesteld door een aannemer van werken
aan het gebouw van het I. A. B. 2).

3.nbsp;Ten slotte bestond er tot voor kort geen ,,administratieve recht-
spraakquot;, voor welke geschillen van zuiver inwendigen aard kunnen ge-
bracht worden (geschillen tusschen het Secretariaat-generaal en de
ambtenaren, ten gevolge van ontslag, schorsing, tractements-korting,
enz.). Het eenige belangrijke geval, dat zich heeft voorgedaan is de
aanleiding geworden voor het besluit van de Assemblée van 1927, waarbij
een zoogenaamd „StafE Tribunalquot; wordt ingesteld, dat over geschillen
van zuiver administratief-rechtelijk karakter zal hebben te beslissen
Hiermede is voor dit complex van geschillen, waarvoor anders geen forum

Dit is nog twijfelachtig, wanneer wij denken aan het Saargebied en de
mandaatlanden.

Vergelijk Grünebaum-Ballin, op. cit.

Geval Mo nod, een ontslagen beambte van het Secretariaat, contra den
Raadlt;van den V. B.; vgl. C. 475. 1925. V. van 2 September 1925.

Vgl. A. 72. 1927. V. De resolutie van de 8ste Assemblée bepaalt overeen-
komstig het rapport van de 4de Commissie, dat voorloopig voor 3 jaar een „tri-
bunal administratifquot; wordt ingesteld.

-ocr page 191-

zou bestaan, eene onpartijdige rechtspraak in het leven geroepen. Immers,
niet langer zullen deze geschillen in eerste instantie komen voor een com-
missie ad hoe en in hoogste instantie voor den Raad, hetgeen eigenlijk
neerkwam op een beslissing door een der strijdende partijen (geval
Mo nod). Thans zullen de uitspraken van het nieuwe „tribunal adminis-
tratifquot;, volgens art. VI van het statuut voor deze rechtbank, definitief
en zonder beroep zijn

Grünebaum-Ballin (op. cit.) acht het noodig de gevolgen van
deze immuniteit van den rechtspersoon den Volkenbond onder de oogen
te zien en eene regeling te treffen, dat de geschillen genoemd onder
2 en 3 voor een forum kunnen worden gebracht. Hij denkt dan aan de
„tribunaux administratifs pontificauxquot;, zooals bij motu proprio door
den Paus op 25 Mei 1882 zijn ingesteld. Voor de geschillen van zuiver
administratief-rechtelijk karakter (zie 3) is de V. B. in zijn richting
reeds gegaan. Het lijkt inderdaad zeer noodig ook voor de gevallen,
onder 2 genoemd, een rechterlijke instantie aan te wijzen, hetzij den
gewonen (in ons geval dus speciaal den Zwitserschen) rechter, hetzij een
gemengde rechtbank, waarbij wij tevens denken aan de regeling van de
gevolgen van het zijn van privaatrechtspersoon (vgl. op dit punt Schü-
cking en Wehberg, pag. 135/6). Inderdaad gelden de twee hoofd-
principes, die
Grünebaum-Ballin noemt: „nul ne doit être juge et
partie dans sa propre cause; aucun procès ne doit demeurer sans jugequot;.
Deze leemte dient te verdwijnen, niet het minst in het belang van den
Volkenbond zelf (vgl. ongeveer in gelijken zin von Heyking, § 32).

Volgens art. V en VI van den modus vivendi van 1926 geniet de Bond

1) Het rapport van de Commission de controle over de questie van de instel-
ling van een tribunal administratif (A. 6. 1927. X) vat de motieven voor de
instelling van dit nieuwe hof in de volgende zinnen samen.

Na te hebben geconstateerd, dat anders do beambten geen mogelijkheid
hebben de beshssing van een rechterlijke instantie in te roepen, inzake ge-
schillen over hun rechten, zegt het rapport: „II est également peu satisfaisant
„pour les administrations d\'être à la fois juge et
partie dans toutes contestations
„portant sur les droits de leurs fonctionnaires, et
il n\'est pas satisfaisant non
„plus que des diiférends de ce genre soient renvoyés au Conseil ou au Conseil
„d\'Administration du Bureau Intern, du Travail... L\'autre solution susceptible
iid\'ôtre envisagée et consistant à renvoyer ces différends devant un corps
„constitué spécialement à cet effet, bien qu\'elle ait été adoptée dans un cas,
„soulève des objections nombreuses et diverses et no permet pas de résoudre
,irensemble du problème.quot; Dit laatste argument slaat op de omslachtigheid
en groote kosten, welke een telkens benoemen van een commissie ad hoe (zoo-
als in het geval Monod) zou meebrengen.

Over de bedenkingen tegen de samenstelling van het hof (de 3 leden en 3
plaatsvervangende leden zullen door den Raad worden benoemd) e. d., zie de
beraadslagingen in de 4de Commissie van de Assemblée van 1927 (stuk A. IV
5. 1927.).

-ocr page 192-

ook vrijdom van douanerechten en van zekere belastingen. Hoewel de
Secretaris-generaal den Bond „exterritoriaalquot; noemde en op dien grond
volledigen belastingvrijdom opeischte, moeten o. i. deze voorrechten
als hoffelijkheids-privileges worden beschouwd. Daar de V. B. geen staat
is, kan de vrijdom van douanerechten in Zwitserland ook niet gegrond
worden op den algemeenen regel van vrijheid van
doorvoer; de gebouwen
zijn nl. onderdeel van een anderen staat, niet eigen territoir van den
Bond. Ook eene analogie met de voorrechten der gezanten gaat hier
zeker niet op, daar, gelijk wij zagen, ook bij dezen de vrijdom van invoer-
rechten steeds berust op wederkeerigheid en hoffelijkheid De exterri-
torialiteits-fictie ten slotte heeft toch zeker bij een moderne instelling,
als den Volkenbond, geheel afgedaan!

1)nbsp;Vgl. de weigering van de Zwitsersche Regeering om gedeelten van een lift
voor het V. B.-secretariaat vrij te geven. C. 127. 1926. V., pag. 3—4.

2)nbsp;De redactie, welke de artt. V en VI in den modus vivendi van 1926 hebben
gekregen, toont overigens het voor den V. B. gunstige resultaat der vele onder-
handelingen op deze punten aan.

-ocr page 193-

HOOFDSTUK IV
Conclusies.

De ontwikkeling van de diplomatieke en overeenkomstige voor-
rechten, hiervoor geschetst, toont aan:

1quot;. dat de eigenlijke diplomatieke voorrechten geleidelijk binnen
de grenzen, door het doel gesteld, worden teruggebracht;

2quot;. dat de considaire voorrechten, hoewel zeer langzaam, toch in
de richting van een gelijk doel: bescherming van den consul en van
de vrije uitoefening van zijne functies, zich ontwikkelen, en

30. dat steeds meer internationale functionarissen, die geen diplo-
maten in den ouden zin des woords zijn, met de „diplomatieke voor-
rechtenquot; worden bekleed.

Hoe zal nu op de meest doelmatige wijze de inhoud van de „diplo-
matieke privileges en immuniteitenquot; kunnen worden vastgesteld en
als onderdeel van eene codificatie van het internationale recht kunnen
worden vastgelegd?

Dat er op talrijke punten twijfel bestaat omtrent de beteekenis
van de diplomatieke voorrechten in engeren zin, is reeds duidelijk
gebleken. Zal eene toekomstige regeling aan dezen onzekeren toe-
stand een einde maken, voor wat de gezanten betreft, en de rechten
der consuls en der internationale beambten, in verband met de
nieuwe omstandigheden, afzonderlijk omschrijven? Of zal zij op
het verband, dat toch ongetwijfeld tusschen al deze voorrechten
bestaat, een samenstel van regels van algemeene strekking opbouwen?
Deze laatste constructie, of beter, deze onderbouw zal naar onze
meening de hechtste zijn. Wij zullen dit nader toelichten.

De Codificatie-commissie van den Volkenbond gaat gedeeltelijk
van een ander standpunt uit. Volgens haar vereischt de positie van
de consuls eene afzonderlijke regeling, naast die van de traditioneele
„diplomatieke voorrechtenquot;. In haar rapport over de laatste questie

12

-ocr page 194-

stelt zij echter vragen omtrent de voorrechten van de meeste der
internationale personen, die wij in hoofdstulc III behandelden. Het
toekennen van „diplomatieke voorrechtenquot;\'aan deze personen bracht
de Commissie van zelf tot eene samenvoeging van deze personen met
de diplomaten. Eene oplossing van het vraagstuk betreffende de
rechten dezer internationale ambtsdragers werd tot nu toe echter
op geen enkele wijze aangegeven.

Ook de Amerikaansche codificatie-ontwerpen behandelen de rechten
van de diplomaten en van de consuls afzonderlijk, evenals de ont-
werpen van Cambridge en Venetië van het Institut de Droit Inter-
national zulks deden. De codificatie van de voorrechten der diplo-
maten wordt in het Amerikaansche ontwerp echter van toepassing
verklaard op een menigte van internationale functionarissen.

Alleen de studie, thans door het Institut de Droit International
aangevat, betreffende „Immimités diplomatiques et consulaires et
immunités à reconnaître aux personnes investies de fonctions d\'intérêt
internationalquot;, wijst erop, dat deze instelling zich ertoe voelt aange-
trokken de vraagstukken in hun verband te beschouwen. Evenwel
komt de rapporteur, D. Jayne Hill, in zijn April 1927 verschenen
rapport tot de conclusie, dat men de rechten van de gezanten, van
de consuls en van de internationale functionarissen elk afzonderlijk
dient te houden en zoo ook dient vast te stellen, uitgezonderd die
van de laatste groep van personen, waaromtrent hij geen regeling
wenscht. Er is alle reden te veronderstellen, dat in dezen zin door
het Institut zal worden besloten, daar, behalve Dr. Francis Hey,
geen der leden, wien om hun oordeel is gevraagd, tegen de conclusies
van den
Tapporteur is opgekomen. Ook Rey heeft geen bezwaar
tegen deze gesplitste behandeling, doch komt op voor eene algemeene
regeling van de voorrechten der internationale functionarissen.

Toch kan o.i. geen bevredigend en definitief resultaat van de codi-
-ficatie-pogingen op dit terrein worden verwacht, wanneer niet vóór
alles
als basis wordt aangenomen het doel en het wezen van de aan
alle hier genoemde personen toegekende voorrechten. De waarheid
van deze stelling komt wel ten duidelijkste uit, wanneer wij zien
naar de wijze, waarop de positie van de bevoorrechte internationale
functionarissen in de verschillende gevallen is geregeld. Al werden
aan hen de „diplomatieke voorrechtenquot; gegeven, men huiverde toch
voor eene toepassing stricto sensu, omdat zij dan
te zeer bevoor-

-ocr page 195-

recht zouden worden. Aan den anderen kant vereischt de geheel
verschillende taak van de meeste dier internationale ambtenaren
eene
ruimere regeling dan die betrefEende de voorrechten der
diplomaten.

Daarom is eene afzonderlijke regeling van de immuniteiten dezer
internationale functionarissen noodig, meent Rey. En hij vindt steun
in de debatten, welke werden gevoerd ten tijde van de vergadering
van het Institut de Droit International te Weenen in 1924, toen
Po litis pleitte voor eene moderne regeling der voorrechten volgens
art. 7 van het Volkenbonds-Pact, in tegenstelling met de Lapra-
delle, die in de toekenning van de „diplomatieke voorrechtenquot;
niet anders kon zien dan eene analogische toepassing der diploma-
tieke voorrechten in engeren zin. De eerste zette deze tegenstelling
zeer juist uiteen in de woorden: „L\'une (d.i.: la conception) de M. de
Lapradelle est celle de la tradition diplomatique; l\'autre consacrée
par l\'art. 7 représente l\'avenir; eile découle de la notion, touté récente,
de la fonction internationale.quot;

De waarheid van het verschil in wezen of taak der eigenlijke en
oneigenlijke diplomaten ontgaat ook ons niet, doch wij zien — met
D. Jayne Hill — geen mogelijkheid eene regeling te trefEen voor
alle „internationale functionarissenquot;, een begrip, waaraan elke be-
grenzing vooralsnog ontbreekt. „Zij, die in het belang van de inter-
nationale verhoudingen of van den vrede werkzaam zijnquot;, • zouden
ongetwijfeld een zeer groot aantal personen omvatten, die zeker niet
alle voor „diplomatieke voorrechtenquot; in aanmerking zouden komen.
Doch — niet in de laatste plaats —, het is niet wel te verwachten,
dat alle regeeringen zich
van te voren zouden willen binden, om aan
eiken „internationalen ambtenaarquot;, dus ook aan een functionaris
van eene internationale organisatie, aan welke zij geen deel hebben,
de immuniteit toe te kennen. Zooals ook in de antwoorden aan de
Codificatie-commissie uitkomt, zullen de omvang en de aard van de
voorrechten dezer personen slechts bij de speciale overeenkomsten
kunnen worden geregeld.

Doch de waarheid, hierboven genoemd, voert ons juist tot de con-
clusie, dat de toekomstige codificatie wel degelijk zal moeten rekening
houden met het vraagstuk van de „diplomatieke voorrechtenquot;
in
zijn algemeenheid,
zooals het in de vorige hoofdstukken werd be-
schouwd. Want
wélke zullen de rechten zijn der internationale func-

-ocr page 196-

tionarissen, die bij speciale overeenkomst de „diplomatieke voor-
rechtenquot; hebben of zullen ontvangen?

Wij zagen, dat de uitwerking van art. 7 van het Pact tot vele
moeilijkheden heeft aanleiding gegeven en dat de modus vivendi deze
tracht te omzeilen door... zooveel mogelijk te bereiken. De principieele
uiteenzettingen van Motta en van Sir Eric Drummond i), als-
mede het principieele debat tusschen Politis en de Lapradelle
in het Institut, toonen ons echter den weg aan, welke zal moeten
worden gevolgd, om te komen tot eene codificatie van de „z.gn.
diplomatieke voorrechtenquot;.

Een speciale overeenkomst voor de speciale behoef-
ten zal in elk bijzonder geval wenschelijk zijn, zoo ten
aanzien van de diplomaten of bepaalde groepen van
diplomatieke personen, als — en hier in het bijzonder
— ten aanzien van de verschillende soorten van inter-
nationale functionarissen 2).

Doch uit het doel: de verzekering van de vrije uit-
oefening der — inderdaad verschillende — functies, vloeit
toch steeds de noodzaak van eenige gemeenschappe-
lijke noodzakelijke rechten voort.

De toekomstige conferentie voor de codificatie van
de „diplomatieke privileges en immuniteitenquot; zal nuttig
werk verrichten, indien zij deze aan alle met ,,diplo-
matieke voorrechtenquot; bekleede personen
gemeene
rechten in eene algemeene regeling vast legt. Het
overige zal dan — eventueel — voor de verschillende
groepen van bevoorrechte personen in afzonderlijke
conventies kunnen worden vastgelegd.

Wij werken deze stelling nader uit.

De voorrechten, noodig ter bereiking van het doel waarvoor
zij gegeven worden, zijn:

1) Vgl. de Volkenbondsstukken C. 92. 1926. V en C. 127. 1926. V.

Wij denken hier bijv. aan de regeling van de immuniteit in derde staten
(zie
O. a. p. 45). Deze internationale functionarissen voeren meestal in meer
dan\'één staat hunne opdrachten uit, zoodat het vaststellen van hunne positie
in die gevallen een eerste vereischte is, hetgeen niet van de gezanten kan worden
gezegd. Overigens zal aan internationale functionarissen door
meerdere staten
het genot van „diplomatieke voorrechtenquot; zijn toegekend, waarmede de nood-
zaak van een afzonderlijke regeling, als hier bedoeld, vervalt.

-ocr page 197-

1.nbsp;de „inviolabilité personnellequot;, of eene bijzondere persoonlijke
bescherming — onder zekere voorwaarden;

2.nbsp;de onschendbaarheid van het ambtsgebouw en van de persoon-
lijke woning, van de andere goederen, alsmede van de archieven
en correspondentie — alles onder zekere voorwaarden;

3.nbsp;de crimineele en civiele gerechtelijke immuniteit voor de offi-
cieele daden.

In welken omvang deze rechten zullen moeten worden toegekend
en welke redactie de voorkeur zal verdienen, kan hierna (op pag. 187
e.
v.) in het kort worden aangewezen.

Beperken vn] ons voorloopig tot het algemeene schema voor eene
codificatie, dan zien wij dus, dat
buiten deze algemeene
codificatie
staan:

a.nbsp;de vrijdom van belastingen en de overige rechten, door ons
steeds „de courtoisiequot; genoemd, en

b.nbsp;de bevrijding van zoowel de civiele- als de strafrechtspraak voor
de privé daden van den geprivilegieerden persoon.

Ad a. Herhaaldelijk wezen wij er reeds op, dat deze rechten wor-
den bepaald eenerzijds door de hoffelijkheid (m. a. w. niet door eene
uit hun doel onmiddellijk verklaarbare volkenrechtelijke verplich-
ting), anderzijds door het beginsel der wederkeerigheid. Hierin onder-
scheiden zij zich volkomen van de bovengenoemde
noodige voor-
rechten, die voortvloeien uit de instelhng van de legatie, het consulaat,
de internationale organisatie, enz. zelve. Wanneer eene codificatie-
conferentie in de toekomst dit onderwerp zal regelen, zal niet licht
van eenige zijde tegen opneming van de noodzakelijke rechten be-
zwaar bestaan, mits de bovengenoemde voorwaarden juist worden
omschreven. Doch welhaast zeker zou overeenstemming uitblijven
op het stuk van de door ons genoemde hoffelijkheids-privileges. Elke
staat behoude daarom het recht, naar gelang van de omstandigheden
deze rechten toe te kennen, en wel in eene mate als zijn belang, in
verband met de wederkeerigheid, zulks zal bepalen

De omstandigheden, die tot het toekennen van deze rechten
zullen leiden, zullen in den regel bestaan in het feit, dat tegenover
den bevoorrechten persoon (gezant, consul, internationalen rechter,

Dat overigens de vrije uitoefening van de functie niet in gevaar komt
door het betalen van belastingen, zetten wij op p. 35—36. reeds uiteen.

-ocr page 198-

secretaris-generaal van den Volkenbond, enz.) een zeker respect in
acht genomen moet worden, omdat de persoon óf een onafhankelij ken
staat, óf de internationale rechtsorde enz. vertegenwoordigt.

Zoo men wil, kan in afzonderlijke algemeene overeenkomsten ten
aanzien van de diplomaten en de consuls de belastingvrijdom e. d.
worden vastgelegd, daar de traditie deze algemeen voorschrijft. Het
komt ons echter wenschelijk voor, juist met het oog op de onmoge-
lijkheid van eene preciese omschrijving dezer rechten (in verband
met de reciprociteit) een dergelijke
algemeene regeling niet te maken.

Dat verder bij de internationale\'functionarissen eventueel de be-
lastingvrijdom
in elk speciaal geval zal moeten worden bepaald, is,
gezien de verscheidenheid dezer functionarissen, duidelijk. Ten
slotte zal het ontbreken van eenigen algemeenen regel op dit punt
in de algemeene codificatie van de diplomatieke voorrechten tevens
een einde maken aan het denkbeeld, dat het toekennen van „diplo-
matieke voorrechtenquot; in de eerste plaats beteekent een volledige
vrijstelling van belastingen „volgens het internationale rechtquot;.

Ad b. Om soortgelijke redenen, als onder a genoemd, wenschen
wij ook de uitbreiding van de immunité de juridiction tot de privé-
daden van den bevoorrechten persoon uit eene algemeene codificatie
van de diplomatieke voorrechten te houden.

Deze toch is niet noodig jooa de vrije uitoefening van de functies.
Wanneer een gezant, een consul of een internationaal ambtenaar
een strafbare daad begaat, waardoor hij in de gevangenis terecht komt,
kan dit stagnatie in het officieele werk van dien persoon beteekenen;
het beteekent echter ook, dat de persoon niet geschikt is op waardige
wijze zijn hooge taak te verrichten. De veiligheid van de staats-
burgers en de rechtsorde van den staat werden door hem bedreigd
en terecht wordt door eene veroordeeling een einde gemaakt aan zijn
onvruchtbare privé-daden. Van eene belemmering in de uitoefening
van zijne functies kan deze persoon dan niet meer spreken, — zijn
plaatsvervanger moge meer in overeenstemming met de vereischte
hoedanigheden deze officieele werkzaamheden voortzetten. Dat bij
kleine vergrijpen door de rechterlijke autoriteiten rekening zal moeten
worden gehouden met de functies en de waardigheid van den delin-
quent, zal weUicht in de algemeene codificatie kunnen worden vast-
gelegd. Mogelijk kan elke
bestraffing hier uitgesloten worden i).

Vgl. reeds nu bij de consuls (p. 105).

-ocr page 199-

Tegengeworpen zal worden, dat de rechtspraak van niet alle landen
onpartijdig of voldoende gemoderniseerd is, om misbruiken te voor-
komen en de veiligheid van den bevoorrechten persoon te waar-
borgen. Hierop kunnen wij antwoorden, dat daarom ook voor
offi-
cieele
daden eene absolute immunité de juridiction vereischt is en
dat zal moeten blijken, dat de misdaden of overtredingen, waarvan
de geprivilegieerde persoon wordt beticht, uitsluitend buiten zijn
officieele hoedanigheid en buiten den kring zijner bevoegdheden zijn
gepleegd. In de codificatie lainnen wellicht ter bevordering van deze
vaststelling nadere bepalingen worden opgenomen. In de weinige
landen ten slotte, waar de rechtspraak zich nog in onvolkomen
stadium bevindt, zullen de geprivilegieerde personen ongetwijfeld
volgens
speciale overeenkomsten uitgebreider rechten bezitten.

De onderwerping aan de rechtspraak in geval van strafbare daden
door den geprivilegieerden persoon niet q. q. begaan, wordt zelfs
voor gezanten reeds meer en meer aanbevolen i).

Overigens kan, evenals ad a, hier weder worden opgemerkt, dat
ten allen tijde, hetzij voor
alle gezanten als regel, hetzij voor enkele
soorten van geprivilegieerde personen, of zelfs voor enkele speciale
bevoorrechte personen, bij
afzonderlijke overeenkomst deze uitbreiding
der immuniteit kan worden aangenomen. quot;Waar de consuls in den regel
deze „immunité de juridictionquot; niet bezitten, zal voor hen alleen de
beperkte immuniteit volgens de algemeene codificatie gelden (vgl.
verder op p. 190 e. v.). Daartegenover zal de traditie, tot nu toe ge-
volgd, ten aanzien van de gezanten medebrengen, dat een speciale
overeenkomst betreffende hun rechten deze uitbreiding zal bevatten.

Tot zoover wat de strafbare daden van den geprivilegieerden persoon
betreft.

Wat betreft de „immunité de juridiction civilequot; voor privé-daden,
het weren van dezen totaal ongemotiveerden en verwerpelijken
uitwas van de gerechtelijke immuniteit uit de algemeene codificatie,
zou waarschijnlijk tevens het verval van deze inluiden.

Meer en meer komt men tot het inzicht, dat het niet betalen van
persoonlijke schulden, het niet nakomen van contractueele verplich-
tingen e. d. m. eenvoudig misbruiken zijn, welker bestrijding de voor-
waarden voor de vrije uitoefening van de bedoelde functies in geenen

1) Een speciale instantie voor rechtspraak over diplomaten, enz. te scheppen
(plan-Mastny, zie p. 84), lijkt ons niet noodig.

-ocr page 200-

deele aantast. Van liet misbruik, van deze immuniteit gemaakt,
zoowel door diplomaten als door de internationale ambtenaren, de
z.gn. „non-diplomatsquot;, zal menig leverancier e. a. kunnen spreken,
en wij berinneren aan bet geschrevene op blz. 166 aangaande de
houding van een hooggeplaatsten „non-diplomatquot;.

Toch deinzen de juristen en speciaal de staatslieden terug voor een
beperking van de immunité de iuridiction civile, vooral wanneer bet
diplomaten betreft, die uit traditie en in verband met de aan hen
verschuldigde eer
volledig aan de rechtspraak zijn onttrokken i).

De beteekenis van dezen regel van het gewoonterecht ontgaat ons
niet, doch om de toepassing van de „diplomatieke voorrechtenquot; te
regelen in overeenstemming met de zich ontwikkelende praktijk,
welke aan zoo talrijke
andere personen dan de eigenlijke diplomaten
deze rechten toekent, is de vaststelling van een
algemeen minimum
vereischt. Willen de regeeringen de positie van de diplomatieke
agenten onaangetast laten, dan bestaat er voor haar alle gelegenheid
deze personen bij eene aparte overeenkomst ia hun ouden toestand
te bevestigen. Wanneer echter in een Codificatie-conferentie de wezen-
lijke beteekenis van de „diplomatieke voorrechtenquot; ter sprake komt,
zal misschien ook voor de diplomaten deze onnoodige uitwas, welke
niet in staat is het hooge karakter van een gezant in aanzien te doen
blijven, veroordeeld kunnen worden.

Verschillende schrijvers hebben zich tegen eene oplossing, als door
ons wordt voorgesteld, gekant — niet uit gebrek aan sympathie
voor deze afschaffing van eene onnoodige uitbreiding van de „immu-
nité de juridiction civilequot;, maar omdat zij geen mogelijkheid zien
de privé-daden van de ofiamp;cieele daden te onderscheiden en tevens de
onaantastbaarheid van de geprivilegieerde personen in gevaar ge-
bracht achten, indien zij voor werkelijke of denkbeeldige privé-
schulden e. d. voor den rechter zouden kunnen worden geroepen.

U. de Sinner verwerpt, evenals Dupuis^), eene scheiding als
door ons voorgesteld. Bij onze bestrijding van deze meeningen kun-
nen wij ons verzekeren van den steun van den gezaghebbenden jurist

1)nbsp;Het is meerendeels de angst voor internationale ver\\vikkelingen, die de
volledige immuniteit in stand doet houden. Eene algemeene regeling, als hier
voorgesteld wordt, zou aan die vrees „tegen de internationale gewoonte te
bandelenquot; een einde kunnen maken.

2)nbsp;Prof. Ch. Dup ui sin een noot onder het arrest van het Cour d\'Appel van
Parijs van 8 Augustus 1900 (Dalloz, Ree. gén. 1902, 2. 393).

-ocr page 201-

N. Politisé). Wij zijn met hem van meening, dat, waar algemeen
wél uitzonderingen op de „immunité de juridiction civilequot; worden
aangenomen (betreffende onroerend goed en betreffende de schulden,,
door den geprivilegieerden persoon in zijn qualiteit van handelsman
aangegaan), wel degelijk in deze gevallen gedacht is aan een wegvallen
van het publiek karakter van den bevoorrechten persoon 2). En is
in deze gevallen het verschillend karakter van de officieele en de
privé-daden toevalligerwijs gemakkelijk aan te toonen, de recht-
spraak is er toch ook steeds in geslaagd om na beëindiging van de
missie, wanneer dus de immuniteit was weggevallen, een onderscheid
te maken tusschen de daden, die de persoon in zijn officieele qualiteit
had verricht en welke onaantastbaar blijven, en die, welke een privaat
karakter hadden.

Doch hoe kàn men voorkomen, dat in een privé-geschil zal getracht
worden den officieelen persoon ook in zijn officieele hoedanigheid
aan te tasten? In de codificatie zullen de voorwaarden moeten worden
neergelegd, welke den persoon in zijn qualiteit, en dus ook in zijn
officieele daden, zullen beschermen. Wij opperden op p, 30 reeds,
dat de eischer zal hebben te bewijzen, dat de schuld door den bevoor-
rechten persoon als particuHer is aangegaan. In geval van onmoge-
lijkheid of onzekerheid van be^vijs, zal de immuniteit dienen te worden
gehandhaafd.

Dat een proces en eene veroordeeling op ziclizelf een aantasting
van den bevoorrechten persoon zullen beteekenen, kan niet worden
ingezien, vooral daar men dit blijkbaar reeds niet zoo voelt in de
genoemde uitzonderingsgevallen. Wanneer Dupuis zegt: „Néan-
moins, l\'immunité est encore, à bon droit, jugée nécessaire. La
liberté d\'action de l\'agent diplomatique risquerait toujours d\'être
sérieusement compromise, son crédit d\'être ébranlé par des pour-
suites judiciaires pour créances supposéesquot;, is dit een waarheid, die
voor eiken persoon geldt, die voor het gerecht wordt gedaagd. De
beste oplossing is dan toch wel: dat de geprivilegieerde persoon,
als elk ander beschaafd mensch, zijn schulden betaalt en het niet

1)nbsp;Prof. Nie. Politis in Dalloz, 1907. 2. 281, noot 3 en 4.

2)nbsp;Dit zegt trouwens de S inner zelf bij zijn verklaring van de uitzonde-
ringen. Zie pag. 284; „Pourquoi la pratique internationale a-t-elle admis les
exceptions à la règle de l\'immunité judiciaire? Indubitablement parce que,
dans ces rares cas, l\'indépendance do l\'agent diplomatique et la souveraineté
du mandant ne sont pas en jeu; autrement les Etats y auraient-ils jamais con-
senti?quot;

-ocr page 202-

op een proces laat aankomen. Is de bedoelde persoon ten onrechte
voor den rechter gedaagd, — geen afdoender middel tot rehabilitatie
dan zijn recht door den rechter te laten vaststellen.

Maar hoe zal een vonnis eventueel tegen den geprivilegieerden
persoon worden ten uitvoer gelegd? Zijn goederen toch zijn onaan-
tastbaar.

Waarom, zoo vraagt Politis terecht, zijn er dan uitzonderingen
gemaakt op de „immunité de juridiction civilequot;, indien er ook in
die gevallen geen executie zou mogelijk zijn? En hij laat erop volgen:
„L\'argument est erroné, car l\'exécution des jugements rendus contre
l\'agent diplomatique, concevable même dans son pays d\'origine, peut
avoir lieu dans le pays de sa résidence sur les immeubles privés et
même, d\'après la plupart des auteurs, sur les meubles qui lui appar-
tiennent „sous une autre relation que celle de ministrequot;.quot; Wij gaan
hiermede ten volle accoord, doch zien, wat het laatste betreft, geen
mogelijkheid de roerende goederen of een gedeelte van deze, voor-
zoover zij bij den geprivilegieerden persoon (dus in het vreemde land)
aanwezig zijn, tot executie-objecten te maken, daar inderdaad
terecht kan worden opgemerkt, dat wellicht hierdoor den bedoelden
persoon een verblijf — en dus de uitoefening van zijne functies —
in het vreemde land wordt onmogelijk gemaakt. Sir Cecil Hurst
acht dan ook beslag op de banksaldi van den geprivilegieerde niet
mogelijk.

De Codificatie-conferentie zal echter eene oplossing ook hier wel
kunnen aangeven. In ieder geval zal het vonnis in het land van den
geprivilegieerde zelf loinnen worden geëxecuteerd, zullen onroerende
goederen ook in het vreemde land voor beslag vatbaar zijn en zullen
zich waarschijnlijk allerlei omstandigheden voordoen, die op een ge-
deelte van zijn persoonlijke gelden beslag mogelijk maken.

Hiermede meenen \\vij duidelijk te hebben gemaakt, dat zeer wel
voor de ,,immunité de juridiction civilequot;, een scheiding tusschen
officieele en persoonlijke daden kan worden gemaakt.

In het algemeen zal daarmede de toepassing van de „diplomatieke
voorrechtenquot; gediend zijn en bovendien een einde worden gemaald;
aan allerlei andere moeilijkheden, zooals die ten aanzien van den
afstand en de toestemming daartoe van de Regeering te vragen.
Wordt alleen immuniteit (zoowel crimineele als civiele) voor de offici-
eele daden aangenomen, dan zal de questie van den afstand e. d. voor

-ocr page 203-

alle privé-daden vervallen en een einde komen aan de ongereckt-
vaardigde praktijk in sommige landen, welke zelfs afstand door den
geprivilegieerden persoon in een geschil over particuliere schulden
niet toelaat, wanneer niet de toestemming van de regeering uit-
drukkelijk gegeven is (vgl. pag. 31).

De vrijstelling van den getuigplicht worde in dit verband eveneens
op deze wijze geregeld, dat ten aanzien van officieele verrichtingen
eene absolute immuniteit bestaat. Voor al het overige — dus bijv.
voor hetgeen de geprivilegieerde persoon als particulier heeft gezien,
gehoord of medegemaakt — behoort er geen vrijstelling te bestaan,
nóch behooren er dergelijke belemmeringen a,an den loop van de
rechtspraak te worden in den weg gelegd, als thans nog zoo dikwijls
opgeworpen worden. Dat de oproeping tot het afleggen van getuigenis
met zekere égards voor den geprivilegieerden persoon, maar vooral
met zorg voor eene ongestoorde uitoefening van zijne functies moet
geschieden, betoogden wij reeds op pag. 35.

Niet in de laatste plaats in verband met de uitbreiding der „diplo-
matieke voorrechtenquot; tot zoovele internationale personen is eene
moderniseering op dit stuk van de voorrechten zeer gewenscht.

Aan den anderen kant kan ook liier weder worden opgemerlct,
dat iedere regeering het recht behoudt aan zekere geprivilegieerde
personen — of aan groepen van deze, bijv. aan de diplomaten —
een verder gaand recht toe te kennen.

Onzes inziens zou daarvoor echter geen reden zijn; wij meenen,
dat het minimum, evenals bij de „immunité de juridiction civilequot;
voor particuliere daden, hier tevens het maximum behoort te zijn.

Hiermede gaven wij aan hetgeen o. i. buiten eene algemeene
codificatie
van de diplomatieke voorrechten moet staan.

De voorrechten op pag. 181, sub 1—3 genoemd, behooren daar-
entegen te worden toegekend aan alle met „voorrechtenquot; bekleede
personen, evenzeer aan diplomaten, aan consuls en aan andere
„internationale functionarissenquot;. In deze toch komt het wezen en
het doel der bevoorrechting tot uiting en deze voorrechten hebben
zonder onderscheid alle genoemde personen noodig om hunne werk-
zaamheden in vrijheid en naar behooren te kunnen vervullen,
werkzaamheden, die ten doel hebben de internationale samenwerking
te verzekeren en uit te breiden.

-ocr page 204-

Wij zien deze voorrechten beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk
is voor de bescherming van den persoon en de functies van den ge-
privilegieerden persoon. Juist om die reden kan er geen enkel bezwaar
tegen bestaan deze minimum-rechten uit te strekken over alle in
aanmerking komende personen, of zij onderdanen zijn van het land,
waar zij hunne missie vervullen, of niet, en ongeacht of zij ambassa-
deur, kanselier, consulair-agent of onder-secretaris-generaal van een
Donau-commissie zijn i).

Ad 1, recht op bijzondere bescherming. Wij zagen, dat in de praktijk
algemeen het recht op een bijzondere bescherming van diplomaten,
consuls, internationale functionarissen en nog vele personen meer,
wordt erkend. Zelfs wijst de ontwikkeling van het internationale
recht op een recht op bescherming, zij het zwakker, van eiken vreem-
deling, in den staat, waar hij als vreemde verblijft. Het is o. i. wen-
schelijk, in aansluiting met de te verwachten codificatie betreffende
de „responsabilité des Etats en ce qui concerne les dommages causés
sur leur territoire à la personne ou aux biens des étrangersquot; 2), eene
algemeene omschrijving van dit recht op bijzondere bescherming
vast te stellen, en daarnaast voorschriften op te nemen, strekkende
tot eene bescherming van de geprivilegieerde personen in hun officieele
hoedanigheid en met het oog op eene ongestoorde uitoefening hunner
officieele werkzaamheden.

Dat het noodig is, tegen aanvallen, enz. op internationale functiona-
rissen speciale sancties in de landswetten op te nemen, zooals van

Men leide uit deze uitspraak niet af, dat wij met den geprivilegieerden
persoon samenwonende familieleden van de „diplomatieke voorrechtenquot; zouden
-willen berooven. Deze personen zullen volgens ons systeem niet de „immunité
de juridictionquot; genieten, aangezien zij geen officieele daden verrichten. Daaren-
tegen erkennen wij de noodzaak deze familieleden in de bijzondere bescherming
te laten deelen, om redenen als wij o. a. op pag. 49—50 reeds aangaven. Ten
aanzien van eventueelen belastingvrijdom en gerechtelijke immuniteit kan
hetzelfde als boven worden gezegd.

Geheel hetzelfde geldt ook ten aanzien van bedienden, al wachte men zich,,
hun bij bijzondere overeenkomsten weder rechten te geven, op welke deze per-
sonen toch niet de minste aanspraak kunnen maken.

De splitsing in de immunité de juridiction voor officieele en voor privé-
daden brengt ten slotte nog mede, dat ook lagere beambten, hetzij aan legaties,
hetzij aan internationale organisaties verbonden, die geen werkelijke bestuurs-
daden verrichten, de „immunité de juridictionquot; volgens de algemeene codi-
ficatie met zullen genieten. (Aldus overeenstemmend het Institut de Droit
International te Weenen, 1924, vgl. p. 163.)

2) Vgl. het derde van de onderwerpen voor de 1ste Codificatie-conferentie
te \'s-Gravenhage van 1929.

-ocr page 205-

Vollenhoven aanbeveelt, zien wij niet in. In eene dergelijke
wettelijke sanctie zien wij meer een waarborg tegen schending van
de „inviolabilitéquot;, welke o. i. alleen aan de eigenlijke diplomaten
toekomt. Het karakter van dezen eischt — vooral uit traditie — „nog
iets meerquot;. Overigens is deze questie o. i. van minder belang.

Ad 2, onschendbaarheid van verblijf. Een zekere afwijking van de
gewoonte namen wij echter op in het tweede voorrecht en wel in
het bijzonder wat betreft de onschendbaarheid van de persoonlijke
woning. Hiertegen bestaat in den regel bezwaar, vooral wanneer het
een meer ondergeschikt ambtenaar van een legatie of internationale
commissie, enz. betreft. Wij vulden dit voorrecht, evenals het eerst-
genoemde, de persoonlijke bescherming of inviolabilité, en de onschend-
baarheid van het ambtsgebouw, dan ook aan met de w^oorden:
onder
zekere voorwaarden.
In verband met hetgeen wij opmerkten bij de
beperking van de „immunité de juridictionquot;, zoowel „criminellequot;
als „civilequot;, doelen wij met die woorden niet alleen op de traditio-
neele uitsluiting van asylrecht, doch op elke omstandigheid, die een
opheffing van de onschendbaarheid kan ten gevolge hebben.

Deze omstandigheden doen zich in de eerste plaats voor in geval
van arrestatie of veroordeeling van den geprivilegieerden persoon,
wegens een strafbare daad, of in geval van veroordeeling (niet arresta-
tie! — dit zou ook uitdrukkelijk kunnen worden vastgelegd) in een
civiel geding, in beide gevallen den bevoorrechte als particulier
rakende.

Voor het overige zullen deze omstandigheden betreffen alle gevallen,
waarin een binnentreden van het gebouw of de particuliere woning,
of een aanhouding van den geprivilegieerden persoon geëischt wordt
in verband met een onjuist optreden van dien persoon, waaronder
wij niet alleen verstaan een gevaarlijk optreden of een in gevaar
brengen van de veiligheid van den staat, van personen, enz., maar
ook een niet opvolgen van voorschriften van openbare orde. In
dat verband zal de redactie van de genoemde voorwaarden gemakke-
lijker kunnen gevonden worden, indien de plichten van den gepri-
vilegieerden persoon in de codificatie worden opgenomen. Behalve
een algemeene zin, als voorkomt in het Amerikaansche codificatie-
project no. 22 (zie pag. 74, noot 3), zal welUcht nader de bepaling
kunnen worden opgenomen, dat de bevoorrechte personen zich
hebben te onderwerpen aan de voorschriften van openbare orde,
zooals die betreffende de veiligheid, de hygiëne, het verkeer, enz.

-ocr page 206-

Voor de gevallen, waarin de onschendbaarheid van den persoon
wegvalt, kan bovendien een gelukkig gebruik worden gemaakt van
art. 6 van het ontwerp van Cambridge.

Ad 3, gerechtelijke immuniteit. Het derde noodige voorrecht: de
gerechtelijke immuniteit, zoowel in straf-, als in civiele zaken, voor
de officieele daden, namen wij zonder voorbehoud op. Behalve de
door ons voorgestelde beperking van de gerechtelijke immuniteit in
het algemeen — welke wij op pag. 182 e. v. uitvoerig motiveerden
en welke speciaal voor wat de gezanten betreft een afwijking van de
gewoonte vormt — houdt deze conclusie eene afwijking in van de
bestaande praktijk, waar het de consuls betreft. Deze toch missen
elke uitgesproken „immunité de juridictionquot; in het algemeen. Dat
de regeling van de consulaire rechten steeds werd belemmerd door
toedoen van de diplomaten, die nog veelvuldig in den consulairen
dienst een „ander beroepquot; willen zien, toonden Avij reeds op pag. 122
aa:n. Het verschil op het stuk van de „immunité de juridictionquot;
voor officieele daden, alhoewel in de praktijk niet zoozeer be-
staande, is van deze theoretische achterstelling wel het beste bewijs.

Wij nu meenen, dat alle reden bestaat de door ons aangegeven drie
algemeene voorrechten aan alle personen, die voorrechten behoeven,
toe te kennen, en zeker ook aan de consuls, die in de praktijk geen
geringer werk verrichten dan de gezanten of internationale functio-
narissen. Zonder dat zij in rang gelijkgesteld worden met de gezanten,
behoort toch de uitoefening van hunne belangrijke functies volledig
op dezelfde wijze beschermd te worden. Hun aanzien zal hiermede
tevens gediend zijn en duidelijker dan ooit zal in het oog springen,
hoe zij eigenlijk tezamen met de gezanten de nationale vertegen-
woordigers in den vreemde zijn. Reeds zeide Chateaubriand:
„Le temps des ambassadeurs est passé; celui des consuls est revenuquot;
Waaraan de Louter toevoegt : „On peut actuellement prédire qu\'ils
seront chargés un jour de la représentation diplomatique ordinaire.
Il y a certes encore, entre les deux fonctions, une différence sensible,
mais il est incontestable qu\'un rapprochement se manifeste de plus
en plus. Déjà, on confie par-ci par-là à des agents consulaires des
fonctions et un titre (vgl. Frankrijk, pag. 92) qui les placent sur la
même ligne que les agents diplomatiques. Il semble en effet que la
diplomatie perde peu à peu son prestige de jadis, parce que sa tâche

1) Vgl. de Louter II, p. 60.

-ocr page 207-

se concentre de plus en plus dans le cabinet du ministre des affaires
étrangères, et que, d\'autre part, les fonctions de consul gagnent
toujours en importance par l\'accroissement de leurs attributions et
l\'influence toujours grandissante qu\'exercent les intérêts économiques
et sociaux sur les relations politiques des Etatsquot; i). Waarbij wij echter
moeten aanteekenen, dat van een plaatsmaken van den gezant voor
den consul nog geen sprake is, nóch ooit behoort te zijn; de beide be-
roepen vullen elkaar volledig aan.

Het is zeer te betreuren, dat de Codificatie-commissie de diplo-
matieke en de consulaire privileges weder afzonderlijk in ötudie heeft
genomen. Slechts een zoeken naar en opbouwen op een gemeenschap-
pelijke basis der diplomatieke voorrechten in algemeenen zin be-
teekent, zoowel voor de diplomatieke voorrechten in engeren zin,
als voor die in ruimeren zin (dus ook voor de consulaire voorrechten)
de juiste oplossing.

Zoo ook kan het resultaat van de door het Institut de Droit
International hervatte studie van dit vraagstuk in zijn ganschen
omvang niet groot zijn, wanneer men — zooals de rapporteur voor-
stelt — voortbouAvt op de gescheiden en met vele onvolkomenheden
bezwaarde ontwerpen van Cambridge en Venetië en de internationale
functionarissen verwaarloost. De toe te juichen veroordeeling en
schrapping van het exterritorialiteitsbeginsel (zie rapport blz. 49 e. v.)
brengt de oplossing niet nader, nu én in de afzonderlijke ontwerpen
én in den geheelen opzet het oude systeem gehandhaafd blijft.

Wij keeren terug tot het meest recente werk voor eene codificatie
van ons onderwerp, het werk van de Codificatie-commissie van den
Volkenbond, — de Amerikaansche codificatie voorbijgaande, welke
meer van continentale beteekenis zal zijn.

Zooals wij in deze conclusies aangaven, betwijfelen wij, of de vele
moeilijkheden uit den weg zouden zijn geruimd met een partieele
en traditioneele regeling van de „diplomatieke voorrechtenquot;, zooals
de commissie van deskundigen voorstelt.

Nu de Volkenbondsvergadering van 1927 — en dus de regeeringen
van alle staten-leden van den Bond — instemt met het rapport van
Politis en van meening is, dat „au sujet (de la question 3) la con-
clusion d\'un accord universel paraît actuellement assez malaiséequot;,

1) De Louter, II, p. 60 e. v.

-ocr page 208-

meenen wij hieruit te mogen afleiden, dat ook de Regeeringen inzien,
dat op de voorgestelde wijze eene codificatie niet mogelijk is. Het is
voor ons duidelijk, dat het niet gelijktijdig behandelen van het gan-
sche vraagstuk en speciaal het ontbreken van eene algemeene basis
tot deze uitspraak moesten leiden. Vastlegging in één ontwerp van
alle bestaande rechten voor alle bevoorrechte personen zal nooit
mogelijk zijn.

Een algemeen ontwerp zal wel de algemeene, noodzakelijke rechten
kunnen bevatten; daarnaast zullen, zoo noodig, ten aanzien van be-
paalde groepen van geprivilegieerde personen op die basis
nadere
algemeene of speciale conventies
voor de verdergaande rechten kunnen
worden gesloten, terwijl op het stuk van den belastingvrijdom e. d.
onzes inziens alleen
overeenJcmnsten in elk speciaal geval bevredigend
zullen kunnen werken.

„Le Conseil, puis la première Commission, ont estimé que seules
„les trois premières matières pouvaient actuellement, avec chances
„de succès, faire l\'objet d\'une délibération internationale. Pour les
„deux autres matières l\'accord pourrait être malaisé et
en tout
„cas elles ne présentaient pas un caractère de très grande urgencequot;

Wij zien volkomen de noodzaak in om de eerste Codificatie-confe-
rentie niet te overladen en billijken het besluit van de Assemblee
van 1927 om het vraagstuk van de diplomatieke privileges en immu-
niteiten niet op de agenda van de eerste Conferentie te plaatsen.

Dat echter de dringendheid van eene regeling van deze materie
wordt in tmjfel getrokken, doet bij ons de vraag opkomen, wanneer
deze regeling dan wel dringend zal zijn. Aan steeds meerdere interna-
tionale lichamen worden de onbestemde „diplomatieke voorrechtenquot;
toegekend, zonder eenige nadere preciseering. Naar willekeur wordt
tusschen de geprivilegieerde organen en de autoriteiten van het land
van vestiging dan eens wel, dan weder niet eene nadere regeling ge-
troffen. Bestaat er dan quot;geen reden eene uniforme codificatie te be-
proeven?

1) Vgl. pag. 78, noot 3.

De eene materie is ons onderwerp, de andere het ondenverp zeeroof.
Politis in de 22ste séance plénière van de Assemblée, 27 September
1927. Zie Journal Officiel no. 21, p. 355.

-ocr page 209-

En bovendien: het Comité van deskundigen voor de geleidelijke
codificatie van het internationale recht heeft, in overeenstemming
met alle internationale rechtsinstituten en de meeste internationale-
rechtsauteurs, het onderwerp diplomatieke privileges en immuni-
teiten rijp gevonden voor codificatie.

-ocr page 210-

REGLEMENT SUR LES IMMUNITES DIPLOMATIQUES

vastgesteld en aangenomen door het
INSTITUUT VOOR INTERNATIONAAL RECHT
op 13 Augustus 1895 in zijn zitting te Cambridge.

Art. premier. Les Ministres publics sont inviolables. Ils jouissent en
outre, de l\'exterritorialité dans le sens et la mesure qui seront
indiqués ci-après et d\'un certain nombre d\'immunités.

§ 1er. INVIOLABILITÉ.

Art. 2. Le privilège de l\'inviolabilité s\'étend:

1°. A toutes les classes de ministres publics qui représentent

régulièrement leur souverain ou leur pays;
2quot;. A toutes les personnes faisant partie du personnel officiel

d\'une mission diplomatique;
3quot;. A toutes les personnes faisant partie de son personnel non-
officiel, sous cette réserve que, si elles appartiennent au pays
où. réside la mission, elles ne jouissent du privilège que dans
l\'hôtel de la mission.

Art. 3. Il oblige le gouvernement auprès duquel le ministre est
accrédité à s\'abstenir, envers les personnes qui en jouissent, de
toute offense, injure ou violence, à donner l\'exemple du respect
qui leur est dû et à les protéger par des pénalités spécialement
rigoureuses, contre toute offense, injure ou violence de la part des
habitants du pays de telle sorte qu\'elles puissent vaquer à leurs
fonctions en toute liberté.

Art. 4. Il s\'applique à tout ce qui est nécessaire à l\'accomplissement
desdites fonctions; notamment aux effets personnels, aux papiers,
aux archives et à la correspondance.

Art. 5j II dure pendant tout le temps que le ministre ou fonction-
naire diplomatique passe, en sa qualité officielle, dans le pays où
il a été envoyé.

Il subsiste même en temps de guerre entre les deux puissances.

-ocr page 211-

pendant le temps nécessaire au ministre pour quitter le pays avec
son personnel et ses effets.

Art. 6. L\'inviolabilité ne peut être invoquée:

1®. en cas de légitime défense de la part de particuliers contre
des actes commis par les personnes mêmes qui jouissent du
privilège;

2quot;. en cas de risques courus par l\'une desdites personnes, volon-
tairement ou sans nécessité;
3®. en cas d\'actes repréhensibles commis par elles, et provoquant
de la part de l\'Etat auprès duquel le ministre est accrédité
des mesures de défense ou de précaution; mais hormis les
cas d\'urgence extrême, cet Etat doit se borner à signaler les
faits au gouvernement dudit ministre, à demander la punition
ou le rappel de l\'agent coupable, et à faire, s\'il y a lieu, cerner
son hôtel pour empêcher des communications ou manifesta-
tions illicites.

§ 2. EXTERRITORIALITÉ.

Art. 7. Le ministre public à l\'étranger, les fonctionnaires ofHciel-
lement attachés a sa mission et les membres de leur famille
demeurant avec eux conservent leur domicile d\'origine et demeu-
rent régis par les lois de ce domicile, en tant que c\'est le domicile
qui régit les lois et les juridictions.

Leur succession s\'ouvre audit domicile, et les autorités n\'ont
pas le droit de s\'y immiscer, à moins d\'être récpiises par le chef
de la mission.

Art. 8. Les actes qu\'un ministre public ou son représentant fait
personnellement, ou auxquels il intervient, en sa qualité officielle
et conformément à sa loi nationale, relativement à ses nationaux,
sont valables pourvu que ladite loi ait été observée, et non ob-
stant la lex loci, comme le seraient les actes de même nature faits
ou passés dans le pays môme du ministre.

Les actes auxquels intervient le ministre ou son représentant,
même en sa qualité officielle, doivent être conformes à la lex loci:
P. s\'ils intéressent une personne qui n\'appartient pas au pays
représenté par le ministre ou qui relève, pour une raison
quelconque, de la juridiction territoriale;

-ocr page 212-

2quot;. si, devant sortir effet dans le pays où réside la mission, ils
sont de ceux qui ne peuvent être valablement faits au
dehors et en une autre forme. Sont régis par la même loi
les actes conclus dans l\'hôtel de la mission, mais auxquels
le ministre ou .ses agents n\'avaient pas qualité pour inter-
venir à titre officiel.

Art. 9. L\'hôtel du ministre est exempt du logement militaire et
des taxes qui le remplacent.

Nul agent de l\'autorité publique, administrative ou judiciaire,
ne peut y pénétrer pour un acte de ses fonctions que du consente-
ment exprès du ministre.

Art. 10. (ancien art. 11). Le ministre peut avoir dans son hôtel
une chapelle de son culte, mais à condition de s\'abstenir de toute
manifestation extérieure dans le pays où l\'exercice public de ce
culte n\'est pas autorisé.

§ 3. IMMUNITÉS.

A. Immunités en matière d\'impôts.

Art. 11. (ancien art. 12). Le ministre public à l\'étranger, les fonc-
tionnaires officiellement attachés à sa mission et les membres de
leur famille demeurant avec eux sont dispensés de payer:
1quot;. Les impôts personnels directs et les taxes somptuaires;
2quot;. Les impôts généraux sur la fortune soit sur le capital, soit

sur le revenu;
3quot;. Les décimes de guerre;

4quot;. Les droits de douane quant aux objets à leur usage personnel.
Il appartient à chaque gouvernement d\'indiquer les justi-
fications auxquelles il entend subordonner ces exemptions
d\'impôt.

B. Immunité de juridiction.

Art. 12. (ancien art. 14). Le ministre public à l\'étranger, les fonc-
tionnaires officiellement attachés à sa mission et les membres de
leur,famille demeurant avec eux sont exempts de toute juridiction,
civile ou criminelle, de l\'Etat auprès duquel ils sont accrédités;
en principe, ils ne sont justiciables, soit au civil, soit au criminel,
que des tribunaux de leur propre pays. Le demandeur pourra

-ocr page 213-

s\'adresser au tribunal de la capitale du pays du ministre, sauf le
droit du ministre de faire preuve qu\'il a un autre domicile dans
son pays.

Art. 13. (art. nouveau). En ce qui concerne les crimes, les personnes
dénommées en l\'article précédent restent soumises à leur loi pénale
nationale, comme si elles les avaient commis dans leur propre pays.

Art. 14. (ancien art. 15). L\'immunité survit aux fonctions quant aux
actions se rattachant à l\'exercice desdites fonctions. En ce qui
concerne les actions ne s\'y rattachant pas, l\'immunité ne peut être
invoquée que pendant la durée même des fonctions.

Art. 15. (ancien art. 16). Ne peuvent se prévaloir du bénéfice de
l\'immunité les personnes appartenant par leur nationalité au pays
auprès du gouvernement duquel elles sont accréditées.

Art. 16. (ancien art. 17). L\'immunité de juridiction ne peut être
invoquée:

1®. En cas de poursuites exercées à raison d\'engagements contrac-
tés par la personne exempte, non en sa qualité officielle ou
privée, mais dans l\'exercice d\'une profession exercée par elle
dans le pays concurremment avec ses fonctions diplomatiques;
2®. En matière d\'actions réelles, y compris les actions posses-
soires, se rapportant à une chose, meuble ou immeuble, qui
se trouve sur le territoire.

Elle subsiste, même en cas de contravention dangereuse
pour l\'ordre ou la sécurité publique ou de crime attentatoire
à la sûreté de l\'Etat, sans préjudice du droit pour le gou-
vernement territorial de prendre telles mesures conservatoires
qu\'il appartiendra (art. 6, 3quot;.).

Art. 17. (ancien art. 18). Les personnes jouissant de l\'immunité de
juridiction peuvent refuser de comparaître comme témoins devant
une juridiction territoriale, à condition, si elles en sont requises
par la voie diplomatique, de donner leur témoignage même, dans
l\'hôtel de la mission, à un magistrat du pays, délégué auprès d\'elles
à cet effet.

-ocr page 214-

AMERIKAANSCHE CODIFICATIE VAN HET
INTERNATIONALE RECHT.

Ontwerp No. 22 i).

DIPLOMATIC AGENTS.

Whereas: 1. The matter of the rights and duties of diplomatic
agents is an important one in the life of nations;

2. This matter must be regulated in accordance with the new con-
ditions of political, economic, and international life of the nations;

The American Republics have decided to conclude the following
convention:

Art. 1, The American Republics, desiring to maintain close coope-
ration between them, engage reciprocally to receive their official
representatives or diplomatic agents.

Section I. Heads of mission.

Art. 2. Diplomatic representatives are classed as ordinary and
extraordinary.

Those permanently representing the Government of one of the
Republics in its relations with the Government of another are
ordinary.

Those intrusted by their Governments with a special mission to
another Government, or accredited to represent them in interna-
tional conferences or congresses, are extraordinary.

1) Dit ontwerp zal als no. 9 in eenigszins gewijzigden vorm aan het
Congres van de Pan-Amerikaansehe Unie in 1928 worden voorgelegd. De
Internationale Commissie van Juristen, belast met de eind-redactie van de
aan dit Congres voor te leggen ontwerpen, heeft in haar laatste vergadering
te Rio\'de Janeiro (18 April—20 Mei 1927) alle onderwerpen van „eenigszins
politiek karakterquot; op zijde gelegd, zoodat dit ontwerp het nummer 9 heeft
verkregen. Vergelijk voor de strekking van de veranderingen noot 2 op
pag. 74 en de noten bij eenige artikelen hier volgende\', in het bijzonder de
laatste noot.

-ocr page 215-

Art. 3. The diplomatic agents of the American Republics do not
in any case represent the head of the nation They represent
only their Government and must be accredited to the legally
recognized Government. In federal Nations the central Government
alone can appoint diplomatic agents.

Art. 4. All diplomatic agents possess the same official character and
the same prerogatives and immunities. There are no differences
between them except those of rank or etiquette.

Rank is conferred by the Government which the agent repre-
sents, in accord with the Government to which he is accredited.

Etiquette depends .upon diplomatic usages in general and the
laws and regulations of the country to which the agent is accredited.

Art. 5. In addition to the functions indicated in their powers,
ordinary agents possess the authority conferred upon them by the
laws or decrees of their respective countries. They must exercise
their authority without coming into conflict with the laws of the
country to which they are accredited.

Art. 6. Governments may accredit only one ordinary representative
to each of the other Governments, but they may appoint several
extraordinary representatives.

Art. 7. In principle the ordinary diplomatic agent may represent
only one nation before another Government. However, several
nations may agree to be represented by the same agent. An ordinary
diplomatic agent may be accredited by the same nation to various
Governments.

Art. 8. A diplomatic agent, duly authorized by his Government,
may at the request of another, and with the authorization of the
local Government, undertake in the country where he is accredited
the temporary or incidental protection of the interests of the said
nation which is not represented there by an ordinary agent.

Art. 9. A national of the country in which his functions are to be
exercised can not be appointed a diplomatic agent without the
consent of his Government.

De internationale eommissie van juristen stelde een aanbeveling op aan

de Pan-Amerikaansche Unie, dat de rang van ambassadeurs niogo vervallen.

(American Journal, July, 1927, pag. 442).

-ocr page 216-

Art. 10. No nation may appoint an ordinary diplomatic represent-
ative to another nation without having previously obtained the
approval of the latter.

The nation which lets it be known that the person proposed
is not agreeable to it is not obliged to state reasons therefor.

Art. 11. Extraordinary diplomatic agents are accredited in the same
manner as ordinary agents and have the same prerogatives and
immunities.

Section II. The personnel of legations.

Art. 12. Each legation shall have the personnel determined by its
Government.

Art. 13. When the diplomatic agent is absent from the place where
he exercises his functions, or is unable to fill them, the person
designated for the purpose by his Government shall take his place
as chargé d\'affaires ad interim.

Section III. Special agents.

Art. 14. Agents appointed by a Government to carry out, alone or
together with others, a special mission within or outside of the
country, such as defense of the country before an arbiter, delimi-
tation of boundaries, investigations, mixed commissions, and
claims, as well as arbitrators appointed to settle a dispute, shall
enjoy in the country where those functions are exercised, and
throughout their duration, the same diplomatic immunities and
prerogatives as ordinary agents.

Art. 15. The members of permanent international tribunals created
by international agreement shall have, in all the American Repub-
lics, the immunities and prerogatives enjoyed by the diplomatic
agents.

It shall be the same with international functionaries—that is,
those appointed by the Pan American Union or by other associations
of nations to exercise the functions confided to them.

Those functionaries shall enjoy personal inviolability, even when
they exercise their functions in their own country.

-ocr page 217-

Section IV. Duties of diplomatic agents.

Art. 16. Foreign diplomatic agents may not interfere in the internal
or external political life of the nation where they discharge their
functions.

Art. 17. Diplomatic agents, in their official communications, must
address themselves directly to the minister of foreign affairs of the
country to which they are accredited, and it is through him also
that they shall address the other authorities of the country.

Art. 18. Neither the diplomatic agent of a republic nor the minister
of foreign affairs of the country to which he is accredited may
publish the official correspondence exchanged between them without
their reciprocal consent.

Governments may, however, publish the official correspondence
with their own diplomatic agents when they consider it advisable.

Section V. Immunities and prerogatives of diplomatic agents.

Art. 19. Diplomatic agents shall enjoy inviolability as to their person,
their residence, both private and official, and their property.

Art. 20. Nations must accord the diplomatic agents accredited to
them every facility for the exercise of their functions. They must
especially see to it that the latter are able to communicate freely
with their respective Governments.

Moreover, they must protect them by establishing in their
laws special sanctions with regard to offenses, injuries, or violence
committed against them.

Art. 21. No public judicial or administrative officer of the country
to which the agent is accredited may enter the domicile of the
latter, or the legation, without the consent of the said agent.

The diplomatic archives are inviolable.

Ax-t. 22. The diplomatic agent is obliged to surrender to the compe-
tent local authority any individual pursued for crime or misde-
meanor under the law of the country to which he is accredited, who
may have taken refuge in the house occupied by the agent or in
that of the legation. Should the agent refuse to surrender him, the
local authority has the right to guard the house of the agent or

-ocr page 218-

of the legation until the Government of the agent decides upon the
attitude which he must take.

Art. 23. The private residence of the agent and that of the legation
shall not enjoy the so-called privilege of exterritoriality^).

However, legal acts executed in the places mentioned by diplo-
matic agents in the exercise of their functions shall be subject,
as to form, to the legislative provisions of the country which they
represent.

Art. 24. Diplomatic agents shall be exempt in the country where
they are accredited:

1°. From all personal taxes, either national or local.
2\'\'. From all land taxes on the legation building.
3quot;. From custom duties on objects destined for their personal
use or that of their family, up to a sum determined by the
Government of the country to which they are accredited.

Art. 25. Diplomatic agents shall be exempt from the civil or criminal
jurisdiction of the nation to which they are accredited. They
can not be prosecuted in civil or criminal matters except in the
courts of their own countries.

Art. 26. When a diplomatic agent has ceased to exercise his functions,
for any reason whatsoever, the exemption from local jurisdiction
continues with respect to legal actions relating to the exercise
of his functions.

Art. 27. A diplomatic agent shall not be exempt from local juris-
diction even during the exercise of his functions:
1®. For real actions, including possessory actions, relative to
immovable property situated in the territory where the agent
is accredited, and which is neither the house he occupies nor
that of the legation.
2®. For actions connected with his capacity as heir or legatee of
an estate settled on the territory of the country to which
the diplomatic agent is accredited.
3quot;, For actions resulting from contracts executed by the diplo-

De Internationale Commissie van Juristen verwierp uitdrukkelijk het
gebruik van de uitdrukking „exterritorialityquot; (Ameriean Journal, July 1927,
pag. 442).

-ocr page 219-

matic agent which do not refer to the seat or furnishings of
the legation, if it has been expressly stipulated that the obli-
gation must be fulfilled in the country where the agent is
accredited.

4quot;. In case of waiver of diplomatic immunity, which, however,
can not occur wdthout the consent of the Government Avhich
the agent represents.

Art. 28. The diplomatic agent may refuse to appear as a witness
before the courts of the country to which he is accredited.

In case the evidence should be necessary, it must be requested
in writing and through the diplomatic channel.

Art. 29. The inviolability of the diplomatic agent and his exemption
from local jurisdiction shall begin from the moment he crosses
the frontier of the nation where he must exercise his functions;
they shall terminate the moment he leaves the said territory.

The diplomatic agent who, in going to take possession of his
post or in returning therefrom, crosses the territory of an American
Republic or is accidentally there during the exercise of his functions
shall enjoy in that territory the personal immunity and immunity
from jurisdiction referred to in the preceding articles.

Art. 30. The inviolability of diplomatic agents, the exemption from
taxes and jurisdiction, as well as the other immunities which they
enjoy and to which the preceding articles relate, also extend to
all those who form part of the official personnel of the diplomatic
mission, and to the members of their families who live with them.
The exemption from local jurisdiction extends likewise to their
servants; but if the latter belong to the country where the mission
resides, they shall not enjoy such privilege except when they are
in the legation building.

Art. 31. In case of death of the diplomatic agent his family shall
retain diplomatic inviolability and immunity for a reasonable
period, which shall be fixed by the Government to whicli the agent
is accredited.

Section VI. Termination of the diplomatic mission.

Art. 32. The mission of the diplomatic agent shall terminate—

-ocr page 220-

P. At the expiration of the period fixed for the accomplishment
of the mission.

2quot;. By the conclusion or solution of the matter if the mission may

have been created for a particular question.
3°. By official notification given by the Government of the agent
to the Government to which he is accredited of the termination
of his functions.

4P. By the delivery of passports to the agent by the Government

to which he is accredited.
5quot;. By the request for his passports addressed by the agent to

the Government to which he is accredited.
6®. By declaration of war between the Nation to which the agent
belongs and that to which he is accredited.

In these last three cases a reasonable period shall be allowed
the agent and his family in which to quit the territory of the country.

It shall be, moreover, a duty of the Government to which the
agent is accredited to see that during that time he and his family,
as well as the official personnel of the legation, are not disturbed
or harmed as to their persons or property.

The death or resignation of the Head of the Nation to which the
agent belongs, or to which he is accredited, or a change of govern-
ment or of political régime of said countries, shall not in itself
terminate the mission of the diplomatic agent i).

Bij het afdrukken kregen wij nog inzage van de redactie van het
ontwerp no. 9, zooals deze door de Internationale Commissie van
Juristen werd vastgesteld. Het ontwerp — en eveneens het ontwerp
no. 10, betrefEende de consuls — is in den Spaanschen tekst gepubli-
ceerd in de Revista de Derecho Internacional van 30 September 1927
(tomo XII, numero 23, pag. 76 e. v.). In tegenstelling met de mede-
deelingen van Prof. Brown Scott blijken ingrijpende wijzigingen
te zijn aangebracht, waardoor op enkele punten overeenstemming is
verkregen met het ontwerp-Cambridge. Deze toenadering uit zich o.a.
in de schrapping van art. 30 en de wijziging van art. 19; in de aanvul-
ling van art. 25 met eene bepahng, gelijk art. 12-Cambridge; in de
overneming van art. 14-Cambridge (verwerkt in art. 26); in de over-
neming van P. van art. 16-Cambridge als eerste uitzondering in art. 27
en in de uitbreiding van het oude 1quot;. van art. 27 tot reëele acties over
roerend goed. Voorts zijn de artt. 20, 23 en 29 veranderd.

-ocr page 221-

KEGLEMENT SUR LES IMMUNITES CONSULAIRES

vastgesteld en aangenomen door het
INSTITUUT VOOR INTERNATIONAAL RECHT
op 26 September 1896 in zijn zitting te Venetië.

TITRE PRELIMINAIRE.

Art. premier. Le titre de consul n\'appartient qu\'aux agents du
service extérieur, qui, ressortissants de l\'Etat qu\'ils représentent,
n\'exercent pas d\'autres fonctions que celles de consul (consules
missi).

Porteront désormais le titre d\'agents consulaires:

a.nbsp;les consuls nationaux, c\'est-à-dire, ressortissants de l\'Etat

mandant, qui exercent quelque autre fonction ou profession;

b.nbsp;les consuls qui relèvent par leur nationalité, soit de l\'Etat dans
lequel ils sont commissionnés, soit d\'un autre Etat que de
l\'Etat mandant, sans qu\'il soit fait de distinction entre ceux
qui exercent et ceux qui n\'exercent pas d\'autres fonctions ou
professions.

Art. 2, Les consuls et les agents consulaires sont soumis aux lois et
juridictions territoriales, sauf les exceptions spécifiées aux titres
I et II ci-après.

Art. 3. Pour que les consuls ou agents consulaires soient admis et
reconnus comme tels, ils devront présenter leurs provisions, sur
la production desquelles
Vexéquatur leur sera délivré.

Sur la présentation de Vexéquatur, l\'autorité supérieure de la
circonscription dans laquelle lesdits agents sont appelés à résider
donnera les ordres nécessaires aux autres autorités locales, pour
qu\'ils soient protégés dans l\'exercice de leurs fonctions et pour
que les immunités, exemptions et privilèges conférés par le présent
règlement leur soient garantis.

Dans le cas où le gouvernement territorial jugerait devoir retirer
Vexéquatur à un consul, il devra en donner avis préalable au gou-
vernement dont ce consul relève.

-ocr page 222-

TITRE I.

Des consuls.

Art. 4. Les consuls jouissent de l\'immunité personnelle aux conditions
et dans les limites spécifiées dans les articles 5, 6, 7 et 8 ci-après.

Art. 5. Ils ne sont pas justiciables des tribunaux locaux pour les
actes qu\'ils accomplissent en leur qualité officielle et dans les limites
de leur compétence. Les exceptions qui sont faites à cette règle
doivent être prévues et définies par traité.

Si un particulier se croit lésé du fait d\'un consul agissant dans
la sphère de ses attributions, il adressera sa plainte au gouver-
nement territorial, qui y donnera suite, s\'il y a lieu, par la voie
diplomatique.

Art. 6. Sauf le cas spécifié en l\'article 5 ci-dessus, les consuls sont
justiciables, tant au civil qu\'au criminel, des tribunaux du pays où.
ils exercent leurs fonctions.

Néanmoins, toute action intentée à un consul est suspendue
jusqu\'à ce que son gouvernement, dûment prévenu par la voie
diplomatique, ait pu se concerter avec le gouvernement territorial
sur la solution que l\'incident comporte.

Cet avis préalable n\'est pas nécessaire:
1quot;. en cas de délit flagrant ou de crime;

2°. en matière d\'actions réelles, y compris les actions possessoires,
se rapportant à une chose meuble ou immeuble qui se trouve
sur le territoire;
3quot;. lorsque le consul a provoqué lui-même ou accepté le litige
devant la juridiction locale.

Art. 7. En aucun cas, les consuls ne peuvent être arrêtés ni détenus,
si ce n\'est à raison d\'infractions graves.

Art. 8. Ils ne sont pas tenus de comparaître comme témoins devant
les tribunaux locaux. Leur témoignage doit être recueilli à leur
domicile par un magistrat délégué
ad hoc.

Dans les cas exceptionnels où la comparution personnelle du
consul devant la juridiction civile ou criminelle serait jugée
indispensable, le gouvernement territorial, si le consul refusait
de déférer à l\'invitation qui lui serait adressée de se présenter
devant le juge compétent, aurait recours à la voie diplomatique.

-ocr page 223-

Art. 9. La demeure officielle des consuls et les locaux occupés par
leur chancellerie et par leurs archives sont inviolables.

Aucun officier de l\'ordre administratif ou judiciaire ne pourra y
pénétrer sous quelque pretexte que se soit.

Si un individu poursuivi par la justice locale s\'est réfugié au
consulat, le consul devra le livrer sur la simple réquisition de l\'au-
torité territoriale.

Art. 10. Pour assurer spécialement l\'inviolabilité des archives
consulaires, un état descriptif des divers locaxix composant la
chancellerie du consulat sera, par l\'entremise de la mission diplo-
matique, remis aux autorités du pays par l\'agent étranger, lors de
son entrée en fonctions, et toutes les fois qu\'il y aura transport
de la chancellerie d\'un immeuble dans un autre ou changement
important dans les dispositions matérielles de cette chancellerie.

Ledit état sera chaque fois l\'objet d\'une vérification contra-
dictoire.

Art. 11. Les consuls doivent s\'abstenir de placer dans les archives
et dans les locaux de leur chancellerie des documents et objets
étrangers à leur service.

Les chancelleries consulaires, tout en restant distinctes des pièces
servant à l\'habitation du consul, peuvent être installées dans
cette habitation.

Art. 12. Si le consul, requis par l\'autorité judiciaire d\'avoir à se
dessaisir de documents qu\'il détient, se refuse à les livrer, l\'autorité
administrative recourra au gouvernement territorial, qui y donnera
suite, s\'il y a lieu, par la voie diplomatique.

Art. 13. Les consuls sont dispensés de payer: P. les impôts person-
nels directs et les taxes somptuaires; 2®. les impôts généraux sur
la fortune, tant sur le capital que sur le revenu; 3quot;. les décimes
de guerre.

Art. 14. Les consuls peuvent placer au-dessus de la porte extérieure
du consulat l\'écusson des armes de leur nation, avec cette inscrip-
tion: „Consulat de...quot;

Ils peuvent arborer le drapeau de leur pays sur la maison con-
sulaire aux jours de solennités publiques, à moins qu\'ils ne résident
dans la ville où leur gouvernement est représenté par une mission
diplomatique.

-ocr page 224-

Ils sont également autorisés à hisser ce drapeau sur l\'embarcation
qu\'ils emploient dans l\'exercice de leurs fonctions.

Art. 15. Il est permis aux consuls de correspondre avec leur gouver-
nement et avec la mission politique de leur pays par dépêches
télégraphiques chiffrées ou au moyen de courriers munis d\'un
passeport
ad hoc.

Il leur est également loisible de confier leur correspondance
officielle aux capitaines des navires nationaux ancrés dans le port
de leur résidence.

En cas d\'épidémie, la purification des lettres destinées aux
consuls a lieu en présence d\'un délégué consulaire.

Art. 16. En cas de décès ou d\'empêchement imprévu du consul,
l\'officier consulaire le plus élevé en grade après lui sera admis
de plein droit à gérer le consulat, sauf à produire en temps et
lieu à l\'autorité locale l\'acte officiel qui le confirme dans sa gestion
provisoire.

A cet effet, le consul devra présenter à l\'autorité locale l\'officier
appelé éventuellement à le remplacer à titre intérimaire.

Cet officier, pendant sa gérance, jouira des immunités et privilèges
attribués aux consuls par le présent règlement.

Art. 17. Il n\'est fait aucune différence, sous le rapport des immuni-
tés, entre les consuls généraux, les consuls et les vice-consuls.

Il s\'entend que les agents de cette dernière catégorie, en tant que
préposés à des vice-consulats, doivent remplir les conditions de natio-
nalité et autres prévues par le premier paragraphe de l\'article
1er du présent règlement.

Dans les cérémonies officielles où ils sont convoqués, les consuls
généraux, consuls et vice-consuls prennent rang d\'après leur grade,
et dans chaque grade, d\'après la date de leur entrée en fonctions.

TITRE II.

Des agents consulaires.

Art. 18. Lorsque des actions en matière civile ou criminelle seront
dirigées contre des agents consulaires, les tribunaux locaux seront
compétents pour en connaître directement, sauf le cas où il serait
établi par lesdits agents qu\'ils ont agi en leur qualité officielle.

-ocr page 225-

Art. 19. Les agents consulaires sont exempts des impôts afférents
spécialement a l\'immeuble ou à la partie de l\'immeuble affecté\' à
leur office consulaire.

Sauf cette exception, ils acquittent les autres impositions, tant
nationales que municipales.

Art. 20. Les articles 10, 11 alinéa 1er, 12 et 14 sont applicables
aux agents consulaires, avec cette différence, en ce qui concerne
l\'art. 14, que l\'écusson, placé sur la porte extérieure de leur office,
portera l\'inscription: „Agence consulaire de...quot;

L\'office des agents consulaires, y compris le local de leurs archives,
devra toujours être séparé de leur comptoir ou bureau d\'affaires
personnel.

Art. 21. Les agents consulaires peuvent correspondre directement,
à titre officiel, avec les autorités administratives et judiciaires de
leurs circonscriptions respectives.

Vœu adopté par l\'Institut dans la même séance.

L\'Institut, ayant adopté le Règlement sur les immunités consu-
laires, émet le vœu que les gouvernements dont les fonctionnaires
seraient éventuellement appelés à en bénéficier, veuillent bien apporter
le plus grand soin dans le choix desdits fonctionnaires, afin qu\'ils
soient dignes à tous égards des immunités ci-dessus spécifiées.

-ocr page 226-

AMERIKAANSCHE CODIFICATIE VAN HET
INTERNATIONALE RECHT.

Ontwerp No. 23 i).
CONSULS.

The American Republics * * * considering it well, in conformity
with the requirements of economic life, to regulate the questions
relating to consular agents, have decided to conclude the following
convention:

Art. L The American Republics agree to receive consular officers in
any part of their respective territories except in those localities
where they do not consider it advantageous to do so.

Art. 2. The consular agents should, before entering upon the perform-
ance of their duties, obtain the exequatur from the Government
of the Republic to which they have been assigned unless the
Government in question has, at the request of the respective
legation, granted a provisional recognition.

Art. 3. The different classes of consular agents, their rank and
duties, are determined by the Republic which appoints them, so
far as this is not incompatible with the laws of the country where
the consular officer exercises his functions.

As to ceremonial, they shall be subject to the provisions of the
law of the country of their residence.

Art. 4. Consular agents shall exercise their functions in accordance
with the laws of the country to which they are accredited. The
powers of consuls and the exercise of their functions shall be regu-
lated by the respective countries according to custom or by special
conventions.

1) Dit ontwerp is geworden ontwerp no. 10 ter beoordeeling van het Congres
van de Pan American Union in 1928. De Internationale Commissie van Juristen,
vergaderende te Rio de Janeiro, heeft ook in dit ontwerp eenige wijzigingen
aangebracht. Vgl. ontwerp no. 9, als Bijlage II, en in het bijzonder noot 2
op pag. 74. Zie ook slot-noot onder Bijlage II.

-ocr page 227-

Art. 5. In the exercise of their functions, consular agents shall
address themselves officially to the local administrative authorities.
If the said authorities do not heed their requests, the consular
agents shall bring the fact to the knowledge of the diplomatic
agent of their o^^oi country or, in his absence, to the competent
authority of their country, in order that such diplomatic action
may be taken as shall be deemed suitable.

Art. 6. Consular agents shall be subject to the local authorities in
all matters which do not fall within the exercise of their functions
and within the limits of their competence.

Persons who may have suffered injuries by acts of a consular
agent in his character as such must present their complaints to
the government of the republic in which the consul resides. This
government, if it considers it advisable, will make the proper
diplomatic representation.

Art. 7. When in a civil case a court of one of the American Eepublics
shall desire to receive a judicial declaration or deposition of a con-
sular agent who is a citizen of the nation which appointed him,
and who is engaged in no commercial business, it shall request him
in writing to appear before it, and in case of his inability to do
so it shall request him to give his testimony in writing, or shall visit
his residence or office to obtain it orally, and it shall be the duty of
said agent to comply with this request with as little delay as pos-
sible; but in all criminal cases in which the right is secured to
persons charged with crimes to obtain witnesses in their favor, the
appearance in court of said consular officer shall be required, with
all possible regard to the consular dignity and to the duties of his
office, and it shall be the duty of such officer to comply with said
requirement

Art. 8. The consular offices are inviolable, and in no case can the
local authorities enter without permission of the chief of the office,
or examine or seize the papers there deposited. Nor shall consular
agents be required to produce the official archives in court or to
testify as to their contents except in matters of private interest.

Dit artikel wil de Internationale Commissie van Juristen rcdigeeren in
overeenstemming met do Amerikaanscho eonsulaire verdragen. (American
Journal, July 1927, pag. 443 en vgl. pag. 106).

-ocr page 228-

If a fugitive from justice takes refuge in a consulate, the consul
is bound to hand him over on the simple demand of the authorities^).

AVhen a consular agent is engaged in other business, the papers
relating to the consulate shall be kept separate.

Art. 9. In case of death, incapacity, or absence of consular agents,
their chancellors or secretaries, whose official character may have
previously been made known to the foreign office, may temporarily
exercise their functions, and while thus acting shall enjoy all the
rights, prerogatives, and immunities granted to the incumbent.

Art. 10. Consular agents may place over the outer door of their
offices the shield of their Nation.

Art. 11. The functions of consular agents shall cease:

1°. By virtue of an official communication of the government
which has appointed him that his functions are terminated;
2quot;. By the withdrawal of the exequatur given by the government
of the country where the consul resides 2).

Deze alinea is door de Internationale Commissie van Juristen gewijzigd
en luidt, volgens Prof. J. Brown Scott in American Journal, July 1927,
pag. 443 thans: „A consul is obliged to surrender, on the simple requisition
,„of the local authorities, all persons suspected of or condemned for crime,
„who may have taken refuge in the consulate.quot;

2) Ook in het nieuwe ontwerp-10 blijken meerdere wijzigingen te zijn
aangebracht dan Prof. Brown Scott het doet voorkomen (vgl. Revista
de Derecho Internacional, 30 September 1927, pag. 88 e. v. en noot 1
onder pag. 204). In de eerste plaats is het ontwerp zeer uitgebreid, evenals
ontwerp no. 9. Dan is, in overeenstemming met do verdragen, als eerste
privilege in art. 16 opgenomen het verbod van preventief arrest, tenzij
voor ernstige daden. Voorts wordt in art. 23 do belastingvrijdom weer
geregeld en verschijnt er ook een artikel oyer de honoraire consuls (art. 25).

-ocr page 229-

MODUS VIVENDI

betreffende artikel 7 van bet
HANDVEST VAN DEN VOLKENBOND.

Communications du Conseil Fédéral Suisse concernant le régime des
immunités diplomatiques du personnel de la Société des Nations.

Genève, le 18 septembre 1926. C. 555. 1926, V. Soc. d. Nat.

NOTE DU SECRÉTAIRE GÉNÉRAL.

Le Secrétaire général a l\'honneur de soumettre au Conseil le texte
d\'un nouveau modus vivendi relatif aux immunités diplomatiques
du personnel des Organismes de la Société à Genève. Ce texte a
été accepté tant par le Gouvernement Fédéral que par le Secrétaire-
Général et le Directeur du Bureau international du Travail.

Art. 1. Le Gouvernement Fédéral Suisse reconnaît que la Société
des Nations, possédant la personnalité internationale et la capacité
juridique, ne peut être, en principe, selon les règles du droit des
gens, actionnée devant les tribunaux suisses sans son consentement
exprès.

Ai-t.. 2. Les locaux dans lesquels les Services de la Société des Nations
(Secrétariat et Bureau international du Travail) sont installés (si
ce sont des bâtiments entiers, ces bâtiments, y compris leurs
jardins et dépendances) sont inviolables, c\'est-à-dire que nul
agent de l\'autorité publique ne doit y pénétrer pour un acte de
ses fonctions, sans le consentement du Secrétariat Général ou du
Bureau international du Travail.

Art. 3. Les archives de la Société des Nations sont inviolables.

Art. 4. Le Secrétaire Général de la Société des Nations et le Directeur
du Bureau international du Travail ont le droit de faire usage de
courriers pour la réception et l\'envoi de la correspondance officielle
avec les membres de la Société des Nations et ses agents hors de
Suisse.

-ocr page 230-

Art. 5. La franchise douanière est accordée à la Société des Nations
pour tous objets, appelés ou non à faire partie intégrante d\'un
immeuble, qui appartiennent en propre à la Société et sont destinés
à son usage exclusif.

Art. 6. La Société des Nations jouira de l\'exemption fiscale complète

pour tous ses avoirs en banque (comptes-courants et dépôts) et
ses titres de valeurs mobilières.

En particulier, elle est exonérée du droit de timbre sur les cou-
pons, institué par la loi fédérale du 25 juin 1921. L\'exonération
sera effectuée par voie de remboursement au profit de la Société
des Nations des droits perçus sur ses avoirs.

Art. 7. Sous réserve de l\'article 9 ci-après, les fonctionnaires des
Organismes de la Société des Nations à Genève, faisant partie du
personnel de première catégorie ou personnel exterritorial, jouiront
de l\'immunité de juridiction civile et criminelle en Suisse, à moins
qu\'elle ne soit levée par décision du Secrétaire Général ou Directeur
du Bureau international du Travail.

Le personnel de seconde catégorie jouit des mêmes privilèges
pour les actes accomplis officiellement et dans la limite de ses
attributions. Il reste soumis aux lois et à la juridiction locales
pour les actes de sa vie privée.

Il est bien entendu, toutefois, que les Organismes de la Société
des Nations à Genève s\'efforceront de faciliter le bon fonctionne-
ment de la justice et de la police à Genève.

Art. 8. Les fonctionnaires des Organismes de la Société des Nations
appartenant au personnel de 1ère catégorie jouissent de l\'immunité
fiscale. A ce titre, ils sont exonérés, conformément à la pratique
internationale, de tous impôts directs, à l\'exception des charges
réelles grevant les propriétés immobifières (impôt foncier); ils
demeurent astreints à l\'acquittement des impôts indirects et des
taxes. L\'expression „impôts directsquot; s\'entend de ceux qui sont
prélevés directement auprès du contribuable. Par „taxesquot;, il y a
lieu d\'entendre seulement — et quelle que soit l\'expression employée
dans les prescriptions réglant la matière — les contributions
corrélatives d\'une
contre-prestation spéciale et précise de l\'admi-
nistration à la personne qui paie ainsi que celles qui sont versées
en couverture de dépenses particulièrement nécessitées par le fait
du contribuable.

-ocr page 231-

Le personnel de 2e catégorie est exonéré:
1quot;. de l\'impôt — dit „taxequot; — sur le revenu professionnel (trai-
tement) ;

. 2quot;. de l\'impôt — dit „taxequot; — sur la fortune ou le revenu;
3®. de l\'impôt fédéral de guerre extraordinaire.

Art. 9 En ce qui concerne le personnel de nationalité suisse, les
exceptions suivantes sont instituées:

1®. Les fonctionnaires de nationalité suisse n\'ont point à répondre
devant la juridiction locale des actes qu\'ils accomplissent en
leur qualité officielle et dans la limite de leurs attributions.
2quot;. Les traitements qui leur sont alloués par la Société des Nations
sont exonérés des impôts directs cantonaux et communaux.

Art. 10. Le traitement en douane des envois destinés aux fonction-
naires des Organismes de la Société des Nations a lieu confor-
mément aux „Prescriptionsquot; dont le texte a été communiqué au
Secrétaire Général de la Société par le Chef du Département politique
fédéral en date du 10 janvier 1926.

Art. 11. Si les exigences de l\'instruction ou les intérêts du pays le
permettent, des dispenses ou ajournements d\'un service militaire
seront accordés aux fonctionnaires de nationalité suisse, incorporés
dans l\'armée fédérale, lorsque le fait pour eux de donner suite à un
ordre d\'appel serait de nature à entraver sérieusement la marche
normale des Services de la Société.

Art. 12. Pour l\'application des règles du modus vivendi les corres-
pondances entre les Organismes de la Société des Nations et les
autorités suisses seront échangées par l\'intermédiaire du Départe-
ment Politique Fédéral, sauf dans les cas où une autre procédure
aura été prévue.

Art. 13. Les présentes dispositions complètent ou résument sans
les abroger les règles antérieurement établies par échange de notes
entre les Organismes de la Société des Nations et le Département
Politique Fédéral.

Art. 14. Tant que le présent arrangement demeurera en vigueur,
l\'examen des arguments juridiques énoncés dans les notes des
24 février et 5 mars 1926 ne sera pas poursuivi.

En CD qui concerne l\'impôt fédéral de guerre, voir note annexe.

-ocr page 232-

Les règles du modus vivendi, énoncées ci-dessus, ne pourront
être modifiées que de concert entre les Organismes de la Société
des Nations et le Département Politique Fédéral. Au cas, toutefois,
où un accord ne pourrait être réalisé, il sera possible, soit au Gou-
vernement Fédéral, soit aux Organismes de la Société des Nations,
de dénoncer tout ou partie des règles du modus vivendi. Dans ce
cas, les règles visées dans la dénonciation demeureront en vigueur
pendant une année à dater de cette dénonciation.

NOTE RELATIVE A L\'IMPOT FEDERAL DE GUERRE.

{Personnel de nationalité suisse).

En ce qui concerné l\'exemption de l\'impôt fédéral de guerre accordé
au personnel de nationalité suisse, la position actuelle est la suivante:
D\'une lettre du 17 juillet 1926, émanant du Département politique
fédéral, il résulte que le Conseil fédéral est disposé à dégrever de cet
impôt le traitement des fonctionnaires de nationalité suisse jusqu
\'cà
l\'expiration des contrats d\'engagement au bénéfice desquels les intéres-
sés se trouvent actuellement et qui pourraient leur assurer un traite-
ment franc d\'impôts. Par cette exonération temporaire, le Conseil
fédéral entend éviter que l\'acquittement de l\'impôt fédéral de guerre
puisse aboutir, par le jeu des clauses des contrats en vigueur, à charger,
fût-ce indirectement, le budget de la Société des Nations. Etant donné
le caractère et le but spécial de l\'impôt fédéral de guerre et certaines
raisons de principe, le Conseil fédéral ne croit pas pouvoir envisager
une exonération définitive.

Le Secrétaire Général ayant accepté l\'arrangement proposé par le
Conseil fédéral en ce qui concerne les contrats actuellement en vigueur,
mais devant encore considérer les diverses difficultés juridiques et
administratives pouvant résulter de différenciations dans les contrats,
une solution définitive n\'est pas intervenue jusqu\'à présent.

-ocr page 233-

LIJST VAN GECITEERDE GEVALLEN.
Arcos Ltd.; inval in de —, pag. 157.

Asylrecht; afschaffing levert geschil op tusschen Paus Innocen-
tius XI en Louis XIV, pag. 41.
geen — voor den Hertog van Ripperda, pag. 4L

Badische Bahnhof; bijzondere positie van de Zwitsersche
douanebeambten in het —, pag. 151.

Barbato; koetsier van een gezant; onzekerheid over zijn immu-
niteit, pag. 61.

Barth oiomei; immunité de juridiction civile wordt hem door de
Amerikaansche Regeering toegekend als recht, pag. 29.

Beckert; kanselier van de Duitsche legatie in Chili, ter plaatse
terechtgesteld na moord en brandstichting, pag. 56.

Belastingvrijdom; beroep op — door arbiters, pag. 125.

Beleediging; speciale sancties op — van de vlag, pag. 15.
—; geen speciale sancties op — van een consul, pag. 93, 100.

Bescherming van bekende vreemdelingen, pag. 151, noot 1.

Bet hl en; aanslag op —, pag. 130, 165, noot 1.

Bevrijding van de rechtspraak; beroep op — door arbiters,
pag. 125.

—; geen beroep op — door Saarlandsch lid van de Regeerings-

commissie voor het Saargebied, pag. 171, noot 2.
—; geen — voor nationalen ambtenaar; geval-Schnaebele, pag.
151, noot 2.

— van de burgerlijke rechtspraak; voor Bartholomei,

pag. 29.
—; niet voor Jay, pag. 29.

—; arrestatie wegens schulden; Matueof, pag. 26.
—; belemmering von Wrech wegens schulden, pag. 26, 34.
—; voor de familie van gezanten, etc.; vrouw gezantschapssecre-
taris, pag. 51.

-ocr page 234-

Bevrijding van de burgerlijke rechtspraak; voor het
officieele personeel; huurschuld gezantschapsraad, pag. 26.

— van de strafrechtspraak; afstand van —; Carlo Wad-

dington, pag. 25, 52.
—; geen — voor niet-officieel personeel; Carlo Cardoni, pag. 61;

onzeker; Barbato pag. 61.
—; uitzondering op de — bij ingevaarbrenging van de rechts-
orde en van de veiligheid van den staat; pag. 18, 41, 56, 60.

Bokserprotocol; regeling betrefEende de gezantenwijk, pag. 39,
40, 103.

Boy-Ed; Duitsch gezantschapsattacbé gearresteerd wegens spion-
nage, pag. 18.

Carlo Cardoni; koetsier van den Duitschen Ambassadeur te
Rome veroordeeld wegens niet-opvolgen van een politie-bevel,
pag. 28 (noot), 61.

de Cellamare, ambassadeur van den Koning van Spanje, ge-
arresteerd, pag. 18.

Diplomatic Privileges Act (Act of Queen Ann); pag. 26,
33, 61, 126.

Droit de passage innocent, — doch langs kortsten weg,
pag. 46.

Dubois, Nederlandsch gezant te Washington weigert getuigenis af
te leggen, pag. 35.

Duitsche consul in Franlmjk; geen diplomatiek karakter,
pag. 92.

Dumba, Oostenrijksch gezant, teruggeroepen wegens verdenking
van aanzetten tot staking in Amerikaansche munitiefabrieken,
pag. 18.

Errembault de Dudzeele, Graaf —, Belgisch gezantschaps-
raad, immunité de juridiction civile, pag. 26.

Fransche consulaat te Breslau geplunderd, pag. 101.

Gedelegeerden naar congressen; een staatshoofd als gede-
legeerde, pag. 87.

Gezantenwijk te Peking; pag. 39, 40, 103.

Gore, arbiter beroept zich tevergeefs op diplomatieke voorrechten,
pag. 125.

-ocr page 235-

von Görtz, Zweedsch gezant te den Haag, gearresteerd wegens
samenspanning tegen Engeland, pag. 18.

Handelsvertegenwoordiging van Sowjet-Rusland te Berlijn,
inval in —, pag. 158.

Her ran, gezant van Honduras te Parijs, tevens van Fransche
nationaliteit, geniet de diplomatieke voorrechten, pag. 48.

Von Igel, Duitsch attaché gearresteerd wegens spionnage, pag. 18.

Imbrie, Amerikaansch vice-consul te Teheran gedood, pag. 100.

Jackson, beleedigt in geschrifte het staatshoofd, bij wien hij ge-
accrediteerd is, pag. 18.

Janina — Korfoe geschil, pag. 138.

Jay, immunité de juridiction civile wordt door de Amerikaansche
Regeering niet toegestaan, pag. 29.

Justh, de—; geval de Just-Bethlen, pag. 130, 165.

Karos van den gezant van Franlcrijk te Rome, pag. 22.

Kintsjoek, chef van de Russische handelsdelegatie te Londen,
pag. 158.

K 0 e r i e r van de Sowj et-Regeering te Warschau aangehouden, pag. 58.

Koetsier van den gezant; geen bevrijding van de rechtspraak,
pag. 61 (ook noot).

Krastitch, kolonel en militair-attaché van Yoego-Slavië te Sofia;
aanslag op —, pag. 55.

Lloyd Ge orge geniet als particulier bijzondere bescherming in
Amerika, pag. 151, noot 1.

Lux burg. Graaf —, gearresteerd wegens spionnage, pag. 18.

M a t u e O f, Ambassadeur van Rusland te Londen gearresteerd wegens
schulden, pag. 26.

Monod, lid van het Volkenbondssecretariaat; in beroep bij den Raad
tegen zijn ontslag, pag. 174.

Moria; vordering tegen den gezant — afgewezen, pag. 27 (noot).

Motu P r o p r i o van 25 Mei 1882; instelling van speciale rechtspraak
over de bij den Paus geaccrediteerde gezanten, pag. 49, noot 3.

Nikitschenkow doodt Russischen gezantschapssecretaris Balsch
in de ambassade; wordt in Frankrijk berecht, pag. 21, 42 (noot).

-ocr page 236-

Onschendbaarheid — van de papieren; aanhouding
Sowjet-Russisch koerier, pag. 58.

—nbsp;van den persoon; voor gedelegeerden naar de Volken-
bondsvergaderingen, pag. 165.

—; vermoording van den gezant Wojkow, pag. 16.
—; vermoording van den gezantschapssecretaris Balsch, pag. 21.
—; voor grensaf bakeningscommissarissen, pag. 138.
—; voor militaire attachés, pag. 55.
—; vice-consul Imbrie gedood, pag. 100.

—nbsp;van verblijf; consulaat van Frankrijk en van Polen te
Breslau geplunderd, pag. 101.

—; consulaat te Shanghai omsingeld, pag. 103.
—; geen lijkschouwing in het hotel van den Italiaanschen secre-
taris te Londen, die zelfmoord had gepleegd, pag. 20.
—; voor de handelsdelegatie van SoA\\\'j et-Rusland. Inval in
de kantoren te Berlijn, pag. 158, en in de Arcos te Londen,
pag. 157.

—; voor de Volkenbondsgebouwen; Sacco en Vanzetti-relletjes,
pag. 173.

—nbsp;van voertuigen; de karos van den Franschen Ambassa-
deur te Rome aangehouden, pag. 22.

von Papen, Duitsche attaché gearresteerd wegens spionnage,
pag. 18.

Paus Innocentius XI, conflict met Louis XIV over de afschaffing

van het asylrecht, pag. 41.
P i n k n e y, arbiter, beroept zich tevergeefs op diplomatieke voorrech-
ten, pag. 125.

Poolsche consulaat te Breslau geplunderd, pag. 101.
Ra kof ski, gezant van Sowj et-Rusland te Parijs, teruggeroepen,
pag. 18.

Rechtsmacht van den gezant; geen —. Geval-Soen Yat Sen,
pag. 43.

von Reu SS, Prins —, Duitsch gezant te Teheran, uitgezet,
pag. 18.

Ricoy; vordering tegen het echtpaar —, pag. 51.
van Ripperda, Hertog —, gevangen genomen in de Engelsche
Ambassade te Madrid, pag. 41.

-ocr page 237-

Rubi; beleediging van den consul —, pag. 93, 100.

Saarlandsch lid van de Regeerings-Commissie voor het Saar-
gebied doet geen beroep op zijn immunité de juridiction, pag. 171.

Sacco enVanzetti-relIetjes; onschendbaarheidVollcenbonds-
secretariaat, pag. 173.

Schnaebele, Fransch politiecommissaris in Duitschland gearres-
teerd, pag. 151.

Shanghai; Russisch consulaat te — omsingeld, pag. 103.

Soen Yat Sen, vastgehouden in het Chineesche gezantschap te
Londen, pag. 43.

Soulé, gezant van de Ver. Staten te Madrid verkrijgt recht van
doortocht door Frankrijk, doch langs den kortsten weg, pag. 46.

Tellini, Generaal — c. s., Italiaansche afdeeling van een grens-
afbakeningscommissie vermoord, pag. 138.

Tentoonstellingen, internationale —; de nationale afdeelingen
niet exterritoriaal, noch bevrijd van de jurisdictie, pag. 149.

—; de commissarissen niet bevrijd van de jurisdictie, pag. 150.

Terugroeping gevraagd van gezanten, pag. 18, 35.

Tolk van het Zuid-Slavische gezantschap te Tirana gearresteerd,
pag. 56, 60.

Uitzetting van gezanten; Prins von Reuss, pag. 18.

Vrijstelling van den getuigplicht; geval-Dubois, pag. 35.

Waddington, Carlo, zoon van den Chileenschen gezant te Brussel,
schiet gezantschapssecretaris dood. Berecht en vrijgesproken te
Brussel, pag. 25, 52.

Willem III, koning —, incognito reizend, bekeurd, pag. 90.

Wojkow, Sowjet-Russisch gezant te Warschau, vermoord, pag. 16.

Woodrow Wilsbn, President der Vereenigde Staten, gedelegeerde
bij de Vredesconferentie, pag. 87.

von Wrech, Baron —, gezant van Hessen-Kassei te Parijs, ver-
hinderd te vertrekken wegens schulden, pag. 26, 34.

-ocr page 238-

LITERATUUROPGAVE.

Alt. Handbucli des europäischen Gesandtschaftsrechts, Berlin 1870.

Basdevant. Traités et Conventions en vigueur entre la France
et les Puissances étrangères.

Behr, Siegfried. Die Exterritorialität der Gesandten unter be-
sonderer Berücksichtigung ihres Zweckes, Dissertation (Würzburg),
Köln 1919.

Beling, Ernst. Die strafrechtliche Bedeutung der Exterritoria-
lität. Beiträge zum Völkerrecht und zum Strafrecht. Breslau 1896.

Bénezet, Jean. Etude théorique sur les immunités diplomatiques,
Thèse, Toulouse 1901.

Bluntschli. Das moderne Völkerrecht der zivilisirten Staaten,
3. Aufl., Nördlingen, 1878.

Bonfils-Fauchille. Manuel de Droit international public, 4e ed.
1905.

Borchard. Diplomatie protection of citizens abroad.

Bynkershoek, Corn. van. De foro legatorum, 1721, cap. 10.

BrownScott, James. The gradual and progressive codification of
international law, in American Journal of Int. Law, 1927, pag. 417.

Calvo. Le droit international théorique et pratique, Paris, 1888,
4e ed. III.

Coleman-Phillipson, International Law and the great war,
1920. Two studies in International Law, London 1908.

Dalloz, Recueil périodique et critique de jurisprudence.

Despagne t. Cours de droit international public, 4e ed, 1910. Paris.

Dickinson, Edw. D. Waiver of State Immunity, in American
Journal of Int. Law 1925, pag. 555 v,

Droin. L\'exterritorialité des agents diplomatiques, 1895.

-ocr page 239-

Eagleton. Tlie Responsibility of tbe State for tbe Protection of
foreign Officials, in American Journal of Int. Law, 1925, blz. 293 v.

Esperson. Diritto diplomatico e giurisdizione, 1.1, Torino-Milano,
1872—\'77.

Fauchille, Paul. Traité de droit international public, Tome I,
Paix, 3e Partie, Paris, 1926.

Fi ore. Nouveau droit international public, 1885, II.

Foelix. Traité du droit international privé, Paris, 1852.

Foster, J. W. Practice of Diplomacy, Boston, 1906.

Frisch, Hans von. Der völkerrechtliche Begriff der Exterrito-
rialität, Wien, 1917.

Gabba, B. in Journal du droit international, Paris, 1878, p. 180;
1889, p. 538; 1890, p. 26.

Gar eis. Institutionen des Völkerrechts, 2 Aufl. Glessen, 1901.

Geffcken. In Holtzendorffs „Handbuch des Völkerrechtsquot;, Ham-
burg, 1887, III p. 654 e. v.

Giese, F. Rechtsgutachten in Zeitschrift für Völkerrecht, Ergän-
zungsheft zie Band XIII, 1926.

G Otts chalk. Die Exterritorialität der Gesandten, 1878.

Grotius. De iure belli ac pacis, 1625.

G r u n e b a u m - B a 11 i n. De l\'utilité d\'une juridiction spéciale pour le
règlement des litiges intéressant les services de la S. d. N., in Revue
de droit international et de législation comparée, 1921, bl. 67 v.

Hall, W. E. A treatise on International Law, Oxford, 1909.

Har burg er, Heinrich. Der strafrechtliche Begriff Inland und
seine Beziehungen zum Völkerrecht und Staatsrecht. Nördlingen,
1882.

Harburger, Heinrich. Kritik über Belings „Exterritorialitätquot;
in der „Kritischen Vierteljahres-Zeitschriftquot;, 1898.

Hatschek. Völkerrecht, Leipzig, 1923.

Heffter-Bergson. Droit international de l\'Europe, 1873.

Heffter-Geffcken. Das europäische Völkerrecht, 1882 (1888).

Heutig, Werner Otto. Die Exterritorialität in ihrer modernen
Rechtserscheinung. Dissertation (Würzburg) Berlijn, 1909.

-ocr page 240-

Heyking, Alphonse de. L\'exterritorialité, Isteed. Berlijn, 1889;
2e ed. Genève, 1926. — L\'exterritorialité et la commission centrale
du Rhin, in „La navigation du Rhinquot;, 15 Juni 1927.

Hübler, Bernhard. Die Magistraturen des völkerrechtlichen
Verkehrs (Gesandtschafts- und Konsularrecht) und die Exterrito-
rialität, Berlijn, 1900.

Hrabar, V. E. Le nouveau Règlement consulaire de Russie, in
Journal du droit international, E. Clunet, 1926, blz. 578 v.

Hyde, Charles Cheney. International Law, chiefly as inter-
preted and applied by the U. S., 1922.

Jayne Hill, D. Rapport sur les immunités diplomatiques etc.
aan het Institut de Droit International, 1927.

Klüber, Joli. Ludw. Europäisches Völkerrecht, Stuttgart 1821,
1st ed. Droit des gens moderne de l\'Europe, revisé, annoté et
complété par M. A. Ott, 2e ed. 1874 Paris.

L out er, J. de. Le droit international public positif, 1920.

L a w r e n c e, T. J. A handbook of public international law, lOth ed.
London 1925.

Laurent. Droit civil international, Bruxelles, 1880.

Lisboa, Henri C. R. Exterritorialité et immunités des agents
diplomatiques, in Revue de droit international et de législation
comparée, 1899, bl. 354 v.

Von Liszt. Das Völkerrecht, lie Aufl. Berlijn 1921 en 1925.

Lorimer, James. The institutes of the law of Nations, Edinburgh,
1884.

Martens, Ch. de. Causes Célèbres. Nouvelles Causes Célèbres.

Martens, George Fred. Précis du droit des gens moderne de
l\'Europe, Gottingue 1801.

V. Martens-Bergbohm. Völkerrecht I en II, Berlijn, 1883.

Mérignhac. Traité de droit public international, Paris, 1907, IL

Moore, J. Bas set t. A digest of international law, Washington
1906, II—IV.

My lès, Henri. L\'autre carrière, Paris, 1927 (roman).

Neuerburg, Karl Wilhelm. Die Exterritorialität im Strafrecht
und Strafprozess, Dissertation. Heidelberg, 1910.

-ocr page 241-

Niemeyer, Theodor. Völkerrecht, Berlijn, 1923.

Nys. Le droit international, Bruxelles, 1912, II.

Odier, P. G. Des privilèges et immunités des agents diplomatiques,
1890.

Oppenheim. International law, sec. ed. Londen, 1912.

Ortolan. Règles internationales et diplomatie de la mer, Paris, 1864.

Ozanam, Charles. L\'immunité civile de juridiction des agents
diplomatiques. Thèse, Paris, 1911.

Paepe, de. Etudes sur la compétence civile à l\'égard des Etats
étrangers et de leurs agents politiques, diplomatiques et consulai-
res. Bruxelles, 1900.

Pergament, M. J. The diplomatie quarter in Peking, 1927.

Pietri, François. Etude critique sur la fiction d\'exterritorialité,
Thèse, Paris, 1895.

Pinheiro-Ferreira. Notes sur le Précis du droit des gens
moderne de l\'Europe par G. F. de Martens, 1864.

Phillimore. Commentaries upon international law, 3rd. ed. II.

Politis, N. La Justice internationale, 1924.

Pradier-Fodéré. Cours de droit diplomatique, Paris, 1881.
Traité de droit international public. III.

Reimers, Friedrich. Kritische Bemerkungen zur Exterritoria-
litätslehre. Dissertation (Rostock). Berlin, 1908.

Roy, Francis. Les immunités des fonctionnaires internationaux,
te verschijnen in de „Revue de droit international privéquot;, 1928.

Ri vi er. Principes du droit des gens, Paris, 1896.

Roederer, Jean. De l\'application des immunités de l\'ambassadeur
au personnel de l\'ambassade. Thèse, Paris 1904,

Roy en, I. A. van. De fictie der exterritorialiteit, proefschrift,
Groningen, 1885,

Satow, Sir Ernest, A guide to diplomatic practice, sec, ed.
Londen, 1922. I.

S chucking, W. Gutachten betreffend die Exterritorialität der
russischen Handelsvertretung, 1924.

S ch ticking-We h berg. Die Satzung des Völkerbundes, 1924.

-ocr page 242-

Secrétan, Roger. Les privilèges et immunités diplomatiques des
agents de la S. d. N., in Revue de droit international privé,

1925.

Sinner, U. de. L\'immunité judiciaire civile des agents diploma-
tiques étrangers. Thèse. Lausanne, 1906.

Smith, Sir Frederic (Lord Birkenhead). International Law.
5e ed. Londen-Toronto, 1918.

Stewart, Irvin. American treaty provisions relating to consular
privileges and immunities, in American Journal of Int. Law,

1926,nbsp;p. 81 V.

Consular privileges and immimities under the treaties of
friendship, commerce and consular rights, in American Journal
of Int. Law, 1927, p. 257 v.

Stoerk. Artikel „Exterritorialitätquot; in Holtzendorffs „Handbuch
des Völkerrechtsquot;, Hamburg, 1887 II.

Stowell, ElleryC. in American Journal of Int. Law, 1927, blz. 313 v.

Strupp, K. Beiträge zur Reform und Kodifikation des völker-
rechtlichen Immunitätsrechts. Ergänzungsheft Zeitschrift für Völ-
kerrecht XIII, 1926.

de Szilassy. Manuel pratique de diplomatie moderne, 1925.

Twiss-Travers. The law of Nations, 2nd ed., 1884.

UIlmann, E. von. Völkerrecht, Freiburg i. B., 1898.
Völkerrecht, Tübingen, 1908.

Vattel, E. de. Le droit des gens ou principes de la loi naturelle
van 1758, in bewerking van 1916. IV.

V er c a mer, Em. Des franchises diplomatiques et spécialement de
l\'exterritorialité. Etude de droit international et de législation
comparée. Paris-Bruxelles, 1891.

Verzijl, J. H. W. Volkenbondsverdrag, enz., 1925.

V. Vollenhoven. Diplomatie privileges of non-diplomats in Ame-
rican Journal of Int. Law, 1925.

Westlake. International law. Cambridge 1904.

Wehberg, Hans. Kommentar zu dem Haager „Abkommen be-
treffend die friedliche Erledigung internationaler Streitigkeitenquot;,
Tübingen, 1907 en 1911.

-ocr page 243-

v. d. Wetering, Les fonctions et les prérogatives des consuls,
in Revue de droit international. A. Sottile, April, 1924.

Wicquefort, Abraham de. L\'ambassadeur et ses fonctions,
Cologne, 1680.

Zorn, Phil. In Stier-Somló\'s Handbuch des Völlcerrechts, deel II,
3: „Deutsches Gesandtschafts- und Konsularrechtquot;.

American Journal of International Law.

Annuaire de l\'Institut de Droit International.

Codification of American International Law, Pan American Union,
Washington D. C., 1925.

Journal du droit international, E. Clunet.

Nouveau Receuil Général des Traités, par F. de Martens.

Rapporten van den Griffier van het Permanente Hof van Internatio-
nale Justitie.

Reichsgesetzblatt.

Revista de derecho internacional.

Revue de droit international et de législation comparée.

Revue de droit international privé.

Revue générale de droit international public.

Rivista di diritto internazionale.

Statutes of the Realm.

Treaty Series (American —).

-ocr page 244-

I .nbsp;= b W üi Alnbsp;U jV\'j i W

, . .. ,nbsp;; . i/J^iHtf^Ti^U;, î.-gt; î\'iapr.o\'î.nbsp;A

)nbsp;. r^ ■ ■ \' . .
■ ■

quot;nbsp;\' \'■■r.\'-\'l i^-ii\'quot;ii?,» gt;ygt;h iw.\'^ n^t \';\' \'

-/•.St«

. \' ff

■\'■pj

jtfjsmst

I

■M

r;,^-\';-- f,

-ocr page 245-

d.

. V-

1..-; ■ (■

STELLINGEN.

-ocr page 246-

STELLINGEN.

1. Codificatie van de diplomatieke voorrecliten, in algemeenen
zin, is niet alleen mogelijk, doch ook wenschelijk.

2.nbsp;Wat betreft de noodzakelijke privileges en immuniteiten
behoeft geen verschil te worden gemaakt tusschen diplo-
maten, consuls en internationale ambtsdragers.

3.nbsp;Het is wenschelijk, dat de economische voorlichting in
Nederland in één bureau wordt geconcentreerd en dat de
in het buitenland gevestigde economische voorlichtingsdienst,
met name het Nederlandsche beroeps-consulaire corps, wordt
uitgebreid.

4.nbsp;Het Eoemeensch-Hongaarsche Tribunal Arbitral Mixte te
Parijs heeft zich terecht competent verklaard om kennis
te nemen van de vorderingen van Hongaarsche onderdanen
tegen Roemenië op grond van art. 250 van het Vredes-
verdrag van Trianon. •

5.nbsp;De uitvoering van art. 149 van de Grondwet in art. 121
van de Gemeente-wet is onvoldoende. In vele gevallen zal
het Engelsche systeem van samenwerking tusschen gemeenten

* aanbeveling verdienen.

-ocr page 247-

6. Artikel 89 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is
zóó geredigeerd, dat het geen of zeer willekeurige toepassing
zal kunnen vinden.

7. De bepaling van artikel 1639 r, lid 2 van het Burgerlijk
Wetboek in verband met artikel 1637 o B. W. geeft geen
bevredigende regeling voor de schadevergoeding in het eerste
artikel bedoeld.

In een nieuwe wet op de Naamlooze Vennootschappen zou
een voorzichtig gestelde oligarchische clausule de voorkeur
genieten boven eene volledige bevoegdheid van de algemeene
vergadering van aandeelhouders.

-ocr page 248-

^.\'m ■ -

»• r.\' gt;.-. t • .

lt; • ■

, \' _ . . ... . . ■

ïf-

v ;•.£ twjj^\'CiV;«! »-n -i\' ^.v,-- ^îîibr.; ^\'t .•jiîyj.\'Vij\'mvVfî.
■.iu-i .quot;.r/]lt;röar»ftloaüÄ-,\'V \'\'»x-olt;»J«o-»iXnbsp;.t «/.» -rr-.-if; icj*».

r\'SÏV\'/,

O

\'1

\'v -V \'

-ocr page 249-

ÄliÄig

1

-ocr page 250-

..T:\'.quot;\' \'fi. \' r.

vgt;\'

ff- gt;

\'vA.

-ocr page 251-

m

1\'; •

. - • .. ^ - . ■gt; ? I. . -

• t V-r\'V-

yy\' Vnbsp;av

-ocr page 252-