-ocr page 1-

SCHETS

78

/• /7.

ö

a.

.BEWERKT IJf AAN\'SLIJIÏIWG

,Beknopt Leerboek der Hebreeuwsclie Taai1\'.

H. [TALIE,

Tav:raar m hoveiigenoe»;ik Taal aan\'het Stedelijk tyw/nasinm te Utree/1,

-r

u t II E c ir T,

Gear. VAN DER POST. 1 S 8 3.

3LB

Vak 145

r-.\'—n :

-ocr page 2-

„ , : - x A ■ , \' . ■■ quot; 1 gt; .

im\'amp;nMïmfémmm:-

gt; . \' lt;quot; \' \'5. - ^ •• \'■ \' r • \' W \' gt;quot;

. - vr ■quot; \'y •■,

- ■? *■•■ ■• .. .- ^. - 1 ..

r\'- ■ ••./\' - \' ■■ ■*■ ■■ ^.• • ■ ••\'-; v

r ) \' I . \' v3 \' * , /

.....-\'i; V ;quot;■\':

4. ■■■\';v ;■\' ., ^ -quot;; \'quot;f\'^

W.\'J V :\'\'ri;\',viY, • \'\' \'\' \' ^ ■ ■\' ! \' quot;\' ■;1 - - ^ ^ .

.,•••■\': V \' 1 ■ • i\' J.: • \\ , \' N f .-•

:v-:gt;-v:,- Agt; quot; \'.\' ■\' ■\'

\',... ■:/lt;;. ,..:lt; ■?/ \' , . . A \' i \' gt; A \' ■ ■ : , ■ . , -

. ■\' .\'\'\'V. i\';\'. N r ■ ^ f gt;\' ■ .r-.^ V ■\'■; ■■•y \':f\' I v.\' - ;

d V ■: . s- ;\\- ■

\\ !

,,:ï:.: . ■ • u \' \' .t\' 1 v .

J»-

- * -quot; .. .. ■ . ■ ■ • / 1

: s\'sh:, :;

v; ...fvv ... ; t\'-y. :.f -\'V . -• ■\'

-ocr page 3-

Schets der Mreeuwsehe Klank- en Vormleer.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VAK 7/j-

SCHETS

iWlt;

BEWERKT IN AANSLUITING

AAN ZIJN

,Beknopt Leerboek der flebreeuwsche Taal1

H. ITALIË,

ovengenoemde Taal aan het Stedelijk Gymnasium te Utrecht.

UTRECHT,

Gioni;. VAN DER POST. 1 8 8 3.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORBERICHT.

De goede ontvangst aan mijn „Beknopt Leerboek der Hebreeuwsche Taalquot; ten deel gevallen, heeft mij tot het opstellen van deze „Schetsquot; doen besluiten., die aan eerstbeginnenden tot handleiding bij het gebruik van eerstgenoemd werk dienen kan en aan meergevorderden het overzicht van de hoofdbeginselen van Klank- en Vormleer gemakkelijk maakt.

Dat met de initialen B. L. naar mijn „Beknopt Leerboekquot; verwezen wordt, zal voor ieder wel duidelijk zijn.

Utrecht, Februari 1S83.

H. I.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Schels der Hebreeuwsclie Klank- en Vormleer.

KLANKLEER.

§ 1. Do modeklinkers zijn 22 in getal, t. w.:

Gedaante.

Gedaante aan j

het einde der woorden. {

Naam.

Betookonis van don naam.

Uitspraak.

X

2 of 3

gt;aluf bèt

os

huis

) Zachte uitblazing van tien adem, evenals tic spiritus lenis der Grieken, of de h viuct der Franschen.

b (bh)

.1 of J

gimël

learned

s (si»)

1 ofT

dalöt

deur

(1 (dh)

n

tralievenster, oïzie!

h

1

wan of waw

pin, haak

w

T

zajin

wapen, sieraad

z

n

chêt

wellicht: omheinhuj

cll (in ïcachel)

u

tót

wellicht: slang

t

jód

hand

j

3 ofD

lof-]

kaf

hólle hand

k (kh)

laraöd

ossenprikkel

1

a

mêm

water

in

2

*

1

nün (noen)

visch

ii

D

samök

steun

s

V

cajïn

oog

Wordt uitgesproken als ïalef, doch voorgesteld door (.

-ocr page 10-

8

Gedaante.

Gedaante aan j het einde j der woorden.

N a a Jl.

Beteekenis van don naam.

Uitspraak.

3 of 3

\'1

pê of fê

mond

1» of f {/Laum. h).

S

r

Qiidc

wellicht: vischhaak

(J (ecne scherpe s)

P

qöf

naaldenooy, achterhoofd

lt;1 (eeue scherpe/i)

n

ros

hoofd

r

V

nofn

sin

sin

tau of taw

tand

teeken, kruis

s

l f (uit tc spreken als q J Hoogd. sell, En}?, s/i, ? Fransch c/t, Ned sj f in sjouwen.) t (th)

Aanm. a. Sin en sin zijn tweeërlei waarden van een zelfde let-terteeken.

h. Bet, gimel, dalet, leaf, fé en tan, hadden oorspronkelijk tweeërlei uitspraak, aangeduid door de aan- of afwezigheid eener stip in die letters; thans is men bijna algemeen gewoon ze met of zonder stip respectievelijk als b, g, lt;1, k, Iquot; en t uit te spreken. (§ 1G).

§ 2. Onder de medeklinkers zijn er 5, t. w. 3, D, 3, £3 en ï, die op hot einde der woorden dc gedaante quot;1, D, ?] en aannemen en in dit geval eindletters (litterae finales) genoemd worden.

§ 3. De 4 letters K, H, 1 en \' lieeten lialfklinkers (somi-vocales), omdat zij oudtijds ook wel als klinkletters dienden. Sedert het Hebreeuwsch echter speciale klankteekens bezit, worden de zoogenaamde klinkletters, waar zij als zoodanig voorkomen, niet uitgesproken, en alsdan rustend (quieseentes) genaamd. Vandaar dat de letters S\', H, 1 en \' ook wel litterae quiescibiles (letters, die rusten kunnen) lieeten.

-ocr page 11-

9

§ 4. Do klinkers onderscheidt men in mile of gewone en in vluchtige.

§ 5. Do voile of gewone klinkers, door ons bij do lettor N gevoegd, worden door do volgende teekons uitgedrukt:

lange a door

N\'

(laniccj;

korte a

n

N

patach;

lange e

n

§crê;

korte e of è

S\'\'gól;

lange i j

»

lange of korte clnreq (loos: gierek)

korte i )

lange o

cllölem (loos: goolem) ;

korte o

n

qilme^ cliatnf (loos: gatoef);

lange ü (oe)

IK (K)

süreq (sjoerek);

korte u (oe)

D

qibbug {kibboess).

Aunm. liet teeken ~ stelt de korte u voor in loouluuze ye-slutau leltergrepen en meestal voor —. (§ 25).

§ 6. Do lange klanken ê, i, Ö en ft liebbon veelal do klinkletters, waardoor zij oudtijds werden aangeduid, achtor zich gehandhaafd, vandaar dat de ccyê zoowel door \'r als door tt wordt voorgesteld, bijv. \'i\'i? (cênê), (gor); de lange chtreq door \'t en t, bijv. \'D\'ii\' (sinii), chólem door

1 en , bijv. Dl\' (jóm), IT (dor); de èureq door 1 (dus door eeno stip in do klinkletter) en t, bijv. quot;Oi* (\'oümu).

Ook do segól komt als lange klank voor, gewoonlijk door do klinkletter * gevolgd, bijv. (süsèka).

§ 7. Men is gewoon de 1 en die als klinkletters voorkomen, leesinoeders (matros lectionis) te noemen. Uok de H, dio dikwijls achter open lettergrepen aan het einde der woor-

-ocr page 12-

10

don voorkomt, k.aii als leesmocder worden beschouwd, zooals in n32f (sablïh), HO (mali), n\'?.! (gólch), HJh (ró-coh).

Aam:!,. Ovor scriptio plana et defcctiva, zie B. L. § 2, 5. § 8. Do qaniec hooft do ^ achter zich, wanneer zij ontstaan is, door samensmelting eener pdtacJt mot die als in Sip (qara) voor Xlp. Doze X wordt alsdan niet uitgesproken (§ 3).

§ 9. Men verdoolt do klinkers in 3 klassen: a. De A-Klasse. Hiertoe behooron: qamec enpatach, alsmede s\'yul en chireq, de beide laatsten, ingeval zij wisselklanken zijn van de ■palach. B. L. § 14, 4.

h. Do I-klassc. Hiertoe behooron; chireq, gêrê en s^jul. c. Do U-lilasse. Hiertoe behooron: éiireq, chulem, qibbtïg en quinec chatiif.

§ 10. Klinkers uit eeno en dczellde klasse kunnen onderling verwissolen. 1!. L. g 14, 1—8.

§11. Tot do vluchtige klinkers behooren do eenvoudige en de samengestelde é\'tcd,

§ 12. De eenvoudige sc\\vii wordt uitgedrukt door het teeken (:) onder de medeklinkers. Zij is a bewegelijk (mobile), wanneer zij uitgesproken wordt als de e in heyhi, bijv. \'D1? (Hu), (ja-scbah); h. rustend (quiescens), wanneer zij slechts

dient om don medeklinker aan te duiden, die de lettergreep sluit, bijv. -130\' (jïm-kor), jTuquot; (jest), quot;[V (lak).

Over de onderscheiding der bewegelijke van de rustende éfwa, ;de J5. L. § 5, 5.

§ 13. Dikwijls komt de k\'wa voor, vereenigd mot een der korte klanken palach, s\'gól of qameg-chaluf en heet alsdan chatef-

-ocr page 13-

11

klank of siiineiigestuldu se»va. Er zijn derhalve drieërlei chate!-klanken:

(-s) cliatêf-i»i\'itiicli ala in quot;DH (hquot;ki) (•■■:) cliiUêf-ScgÓl „ B n-JX (\'met) (\'•) cliatêf-qainei; „ „ (ch\';li).

§ 14. Eeno stip in eone lettor, behalve do H (§ 24,(()hcet dagos (C.Tl). De laatste kan sterk of zwak zijn.

§ 15. Do dagês is sterk (forto), als zij dient om een inedo-klinker tc verdubbelen, bijv. HU\'J (matteh), n3n (hinnëh).

Over doges forte coniuuctimm eu dafjes dirimens zie 35. L.

§ 6, 2. 4. Aanm.

§ 10. Do zwakke dagês (dagos lono) komt alleenlijk in do stomme letters (mutao) D, J, T, D, 3 en H, samengevat in het woord ri33quot;U3 (b^gadk\' fal), on wel aan hot begin dor woorden alsmede na cono rustende s\'-wd, bijv. \'3 (bi), (jimkör); zij

wordt echter weggelaten, als do stomme letter geaspireerd (aangeblazen) wordt, tengevolge van een voorafgaanden vollen of een bewogeljjkon vluchtigen klinker, bijv. HSX (\'ófeh), HDT (lüboh), (ch:1bi). (§ 1. Aanm. h.)

g 17. De Hobroeuwschc tountcckens (accenten) dienen tevens als leesteekens en worden onderscheiden in sclieidcmlo (disjunc-tivi) en verbindende (conjunctivi).

De voornaamste scheidende toonteekens zijnde $illiiq(lt;), die onder hot laatste woord van elk vers voorkomt, en de atnaeh of etnaclita (quot;), die aan het einde der eerste vershelft staat.

§ 18. Wanneer een woord geen eigen accent heeft en derhalve geheel toonloos is, wordt het door middel van een

-ocr page 14-

12

dwarsliggend streepje, maqqêf genaamd, met het

volgende woord, of zoo ook dit toonloos is met do volgende woorden verbonden, bijv. (kól-adïïm),

AT T T A V T

(öt-kol-^sêr-lo).

§ 19. De mèteg (JDD) of het halveloonteeken is een

recht opstaand streepje, meestal voorkomende bij de tweede lettergreep vóór den klemtoon, als in dSiN1!\' (IfPü-lam), als-

AT IT

mede vóór do bewegelijke en de samengestelde écwa, bijv. \'STl (ro-d\'i\'è), \'Si1? (lö cliquot;li). B. L. § 8, 3. Over q\'rt (\'quot;lp) en

tnb (3^-13) zie B. L. § o.

§ 20. Do medeklinkers worden naar de organen, waarmede zo worden voortgebracht, onderscheiden in keelletters: N, H, n, ^ on ton deele ook de quot;I; gehemelte-letters: J, \', D, p; tongletters: T, U, ^, J, n; tand- of sisletters: T, D, V, C en u\'; lipletters: 3, 1, O, S.

§ 21. Tot do veranderingen, die de medeklinkers kunnen ondergaan, behooren voornamelijk;

a. de verwisseling, hoofdzakelijk jjlaats hebbende bij medeklinkers, die met eon en hetzelfde orgaan uitgesproken worden, als Lamp;D en ontkomen;

h. de assimilatie (gelijkmaking), meestal plaats hebbende bij do 3, bijv. ni\'J (mizzèh) voor HiJS (minzeh);

c. do slncope (uitlating), vooral bij de il, na eene écivd, bijv. quot;p\'ïh (lammèlek) voor (Phammèlek);

d. de transpositie (verplaatsing), bijv. DDlnw\'n voor DJSliJTn. § 22. Do keelletters hebben 3 eigenschappen:

a. zij kunnen niet door sterke dayêé verdubbeld worden, daarom wordt in do plaats daarvan do voorafgaande korte klank verlengd, bijv DliT (voor DliT), j\'l^n (voor j\'INri). Even-

-ocr page 15-

13

wol blijft de laatste ook wel kort, waarbij soms (quot;) ovel\'-

gaat, bijv. nQDHH (hftchokmah), D\'inn (hèharim).

h. zij hebben, vooral op het einde der woorden, gaarne eene «-klank voor zich, bijv. rU* (voor ru*).

Staat er onder H, H of J7 aan liet einde der woorden eene pdtach, dan wordt deze vóór de betrokken keelletter uitgesproken en heet gesloken (piitaoli furtivum), als in fO (kü-ach), JP {rë-quot;c).

c. in plaats der eenvoudige heweydijlce h\'wa verkrijgen ze eene samengestelde s\'tra; vgl. do voorbeelden in § 13.

§ 23. De quot;1 kan goene sterke dagêi verkrijgen en neemt bij voorkeur de pcïtach vóór zich.

§ 24. De voornaamste eigenschappen der halfklinkers S\', n, 1, \' zijn:

a. N en n zijn rustend, als zij zonder eigen klankteekon op een klinker volgen, hetwelk bij de H slechts aan het einde der woorden geschieden kan (§ 7); bijv. S3 (na), H\'J (mah).

Heeft echter de H in dit geval oene stip, mappiq (p\'S\'J) genaamd, in zich, zoo is zij als hoorbaar te boschouwen, bijv. n1? (lah), Hij (gó-bfih).

T quot;

h. de 1 is rustend in 1 (ü) en 1 (ó): in allo andere gevallen is zij hoorbaar, bijv. 15 (gew), \'133 (banooj).

c. N, H, 1 on * worden als rustende letters wel onderling verwisseld, bijv. 1XT (voor riSI).

T T

§ 35. Wanneer twee t\'wd\'s aan hot begin eens woords moesten voorkomen, verandert de eerste meestal in korte cMreq, of zoo de tweede samengesteld is, in don klinker, waarmede de è\'ivd is samengesteld, bijv. nn33 (voor ITquot;Q3); (voor

\'Vm (wo-cMt) voor \'Vm.

-ocr page 16-

14

§ 26. Wanneer twee medeklinkers éóne lettergreep moesten sluiten, zoo neemt vooral bij naamwoorden do eerste dier medeklinkers een liulpklinlivr (r, t of t) aan, waardoor de oen-lettergrepige vorm tweelettergrepig wordt, bijv. (voor met overgang tevens van t in -); TO (voor 7T3), HÏJ (voor nïJ). B. Ij. § 13, 5.

§ 27. Woorden, aan liet einde van een zin of zindeel staande vooral met sillilq of atnach (§ 17), worden gezegd in do pauze te staan. Zij nemen alsdan in plaats van don betoonden korten klinker, en somwijlen in plaats van de bewegelijke é\'\'tvd, een liingcii klinker aan, bijv. D\'O, (voor D\'O); HN\'Sd (voor nxbO) van ühü. 13. L. § 14, 10.

VORMLEER.

§ 28. Do meeste woorden hebben oen wortel (radix), uit drie medehlinhers bestaande.

§ 29. Uit de wortels ontwikkelen zieli de stninmen.

§ 30. De stammen onderscheidt men in a. eenvoudige en h. afgeleide of uitgebreide stammen.

De eerste ontstaan door toevoeging van klinkers rechtstreeks uit de wortels, de andere zijn wijzigingen der eerste.

§ 31. Do eenvoudige stammen, gewoonlijk qal (bp d. i. eenvoudig) genaamd, zijn sterk, wanneer hunne wortels uit onveranderlijke medeklinkers bestaan, doch zwak, wanneer zij wortelletters hebben, die veranderd of weggelaten kunnen worden.

§ 32. Als eenvondigen stam beschouwt men den 3™ persoon manlijk enkelvoud van hot perfekt. Deze heeft, sterk zijnde,

-ocr page 17-

15

pdtach, cêrê of chólem in do tweede lettergreep, gelijk in dooden, zwaar zijn, Jüp klein zijn \'j. Alloon dan als do middelste wortelletter oono klinkletter (1 of \') is wordt Ae infinitief als eenvoudige stam beschouwd, zooals in Dip opslaan, j\'S inzien.

§ 33. De zwakke stammen verdeelt men in acht klassen ; I. yy1) zooals 33D; II. X\'f zooals Dip; III. zooals p; IV. n V zooals nVa; V. K\'a zooals bas\'; VI. ü\'b zooals N\'Ï\'J;

TT - T TT

VII. v\'5 en wel a. oorspronkelijk T\'3 zooals Oly\' (oorspronkelijk h. oorspronkelijk \' 3 zooals XJ*; VIII. zooals D\'j3. 13. L. § 16, 4.

§ 34. De afgeleide stammen ontstaan door in- of uitwendige uitbreiding van den eenvoudigon stam,

§ 35. De inwendige uitbreiding bestaat «. in de rerdvh-heling van de middelste wortelletter (pical), bijv. b. inde

aanneming der klanken ö en « (pOrêl), als in 33quot;iD. § 30. Do uitwendige uitbreiding bestaat:

a. in de herhaling a. van de laatste wortelletter als in DÖlp, /3. van de beide laatste wortelletters (p(\'calcal) als in irnnD, y. van de eerste en derde wortelletter (pilpel) als in

1

Hel gebruik wil, dat men de stammen, als zoodanig, door den infinitief vertaalt. Eigenlijk eeliter bet eekenen de aangehaalde voorbeelden : /lij heeft gedood, hij is zwaar geweest, hij is klein geweest, zooals zij dan ook, in liet zinverband voorkomende, vertaald moeten worden.

-ocr page 18-

16

b. in de voorvoeging as. van H (liifvil) als in V\'tlpH; /3. van 3\' of p (iiif\'al) als in quot;laSÓ en ITTtn (voor

c. in do voorvoeging van nH aan dc in § 35 en in § 36 onder a. genoemde uitgebreide stammen (liifpa-el, liiti)6(êl, enz.), als in quot;xsprn, DOlprn enz.

Over de beteekenis van ui deze afgeleide stammen, zie B. L.

§§ 17—20.

§ 37. Do meeste afgeleide stammen hebben nevens bun gewonen hedrijvenden (actieven) ook een lijdenden (passieven) vorm, die door verandering dor klinkers onderscheiden wordt, zooals uit het volgende overzicht blijkt:

Bedrijvend;

jn^al,

lijdend:

: pukd als

in

y^p

pó^êl,

»

ptfdl „

11

331D

V

pïlel,

pn\'lal „

11

a\'3)p

V

p\'kd\'al

5 n

p\'^alkd v

n

irjnan

- ,: - T;

•n

pilpel,

ï)

pölpiü v

n

V

WH,

n

hof-dl „

n

V

mflcd,

n

ontbreekt

ylanm. Do lijdende vorm van den eenvoudigen stam qai is verloren gegaan.

DE VOORNAAMWOORDEN.

§ 38. De aanwijzende voornaaimvoorden zijn: Enk. m. nt, vr. HNT, (leze, dit. Meerv. zelden bx, deze.

§ 39. Als aanwijzende voornaamwoorden dienen ook; enk. m. NIH, vr. X\'H die, dat; meerv. m. DH of HSn, vr. jn of

T quot; \' *\'

run die. Deze wijzen op iets, dat reeds genoemd of bekend is. B. L. § 21.

-ocr page 19-

17

§ 40. Het onbepaalde lidwoord wordt in den regel niet uitgedrukt.

§ 41. Het bepalende lidwoord, dat eigenlijk een aanwijzend voornaamwoord is, bestaat in liet voorvoegsel H gevolgd door de sterke dagêè, bijv. DIDH het paard.

Komt het lidwoord echter onmiddelijk voor eene keelletter to staan, zoo verandert (volgens § 22) iquot;! wel in H of 11, bijv.

T

~inn (voor -inn), jnn (voor jnri). b. l. 3 22.

TT T - T V T -

§ 42. De vragende voornaamwoorden zijn \'Q wie? en no, na of na wat? b. l. § 23.

§ 43. Het betrekkelijk voornaamwoord is TÜ\'N die, dat. B. L. § 24.

§ 44. De persoonlijke voornaamwoorden komen onder

tweeërlei gedaante voor:

a) op zich zelf staande, als wanneer zij altijd don nominatief uitdrukken;

h) in verkorten vorm aan naamwoorden, werkwoorden en partikels gehecht, als wanneer men ze onscheidbare voornaamwoorden of aaiiliangsels (pronomina inseperabilia sive suffixa) noemt (§§ 61 en 126).

Beiderlei vormen vindt men B. L. § 25, 2.

Aanm. 1. Geen der genoemde voornaamwoorden kan verbogen worden.

2. Hoe de bezittelijke voornaamwoorden worden uitgedrukt leert § Gl.

DE NAAMWOORDEN.

§ 45. Het geslacht is manlijk of vrouwelijk.

Het manlijk geslacht heeft geen bijzonder kenteeken.

2

-ocr page 20-

18

§ 46. Vrouwelijke woorden eindigen veelal op Hv (oorspr. n-), op nr, Hr, jTt of m_. Voorbeelden: (oorspr.

ra\'N), maa, nynx, nns.

§ 47. liet meervoud der manlijke woorden wordt door den uitgang lT . (of D :), dat der vrouwelijke woorden door den uitgang nl- (of Ji-) uitgedrukt, bijv. hélden, nï^Sn

gebeden.

Eenigc woorden hebben zoowel D\'t als Hl-.

De onreyelmatiye meervoudsvormen zie B. L. § 37, 5.

§ 48. Een gewijzigde meervoudsvorm is het tweevoud (dualis), dat den uitgang D*quot;- (ftjim) heeft en hoofdzakelijk bij gepaarde UclMamsdeelen voorkomt, als T hand, tweevoud D\'T handen

T \' quot;T

(niet: twee handen). B. L. § 27, 8—9.

§ 49. Eene verbuiging door middel van naamvals-uitgangen bestaat in het Hebreeuwsch niet.

§ 50. De nominatief vereischt geen bijzondere vermelding.

§ 51. De genitief wordt uitgedrukt door de zoogenaamde verbinding, gewoonlijk status constructus (staat van samenvoeging) genaamd. Deze bestaat hierin, dat het naamwoord, hetwelk in den genitief wordt gedacht, onveranderd achter het woord wordt geplaatst, door den genitief bepaald, zooals in DnS quot;pV koning can Edam. In dit voorbeeld staat quot;jbo honing in de verbinding.

§ 52. Woorden in de verbinding ondergaan soms veranderingen. Ziehier de voornaamste dier veranderingen:

a. De vrouwelijke uitgang 117 wordt (§ 46), als: niTy hulp , nirr mtj? [de) hulp des Heeren.

h. De meervouds- en de tweevoudsuitgangen D\'t (§ 47) en

-ocr page 21-

19

D\'t 48) veranderen beiden in \'r, bijv ü\'DID gaarden *D1D ■jVon [de) paarden des konings.

c. Pdtacli of cêrê in eene open lettergreep onmiddelijk vóór den klemtoon staande, veranderen in bewegelijke è\'wiï, als: Dipa plaats, nn aipa Davids plaats, li. L. § 28, 5.

§ 53. De gedaante van hot in do verbinding staande woord noemt men verbilldingsvoriu. Heeft echter hot naamwoord geen genitief achter zich, dan staat het iu den gewonen of lioofdvonil, ook status ahsolutus (staat van onafhankelijkheid) genaamd.

§ 54. Naamwoorden in den verbindingsvorm verkrijgen geen lidwoord.

§ 55. Soms staat het woord, dat den genitief uitdrukt, zelf in de verbinding, zooals in de koning (verbindings

vorm) der zonen (verbindingsvorm) Amnion\'s.

§ 5G. Somwijlen wordt do genitief door het voorgevoegde voorzetsel ^ omschreven, als in quot;ITlb TiDTD een psalm van David.

Over de dichterlijke verbindingsvormen op \'t, 1- en 1_ zie B. L. § 28, 6. 7.

§ 57. De datief wordt door het voorzetsel ^ (§ 80) omschreven, als in aan Abncr.

§ 58. De accusatief hoeft geen bijzondoren vorm, doch neemt het voorzetsel HS of quot;HN vóór zich, als hij object (voorwerp) en bepaald is, bijv. nüSiTnX Hp neem den staf. B. L. § 65, 1.

§ 59. Wanneer de accusatief dient, om eeno richting ergens heen uit te drukken, heeft hij wel don toonloozen uitgang Hv, als in naar Babel. B. L. 5 28, 9.

T V T

§ 60. Do verbuiging (üexie) dor naamwoorden bestaat in de

-ocr page 22-

20

vorming van den verbindingsvorm, den meervouds- en den twee-voudsvorm on in do aanhechting der aanhangsels (suffixa) (§ 44).

§ 61. De aanliangsels worden aan den verbindingsvorm gohccht en drukken derhalve den genitief der persoonlijko voornaamwoorden uit. Deze genitief heeft steeds een bezittelijk karakter en vervangt de bezittelijke voornaamwoorden, bijv. DID paard, 1D1D eigenlijk: paard van hem (ejus), en dan: zijn paard; T hand, quot;jT hand van u, en dan: uwe hand. B. L. § 29, 1—G.

Een volledig voorbeeld van de aanhechting der aanhangsels aan enkel- en meervoudige naamwoorden vindt men B. L. § 29, 7.

YERDEELING DER NAAMWOORDEN NAAR HUNNE BUIGING.

§ 62. Met het oog op hunne buiging verdeelt men de manlijke naamwoorden in vier klassen.

§ 63. Tot de eerste Masse rekent men de segolaatvormen, dat zijn de naamwoorden, die in hun oorspronkelijken-of i/riwrf-vorm slechts één klinker r, v of r achter den eersten medeklinker bezitten, doch drieletterig zijnde bij den tweeden medeklinker een hulpklinker aannemen (§ 26). Daar deze hulpklinker meestal de s\'gól is, noemt men de naamwoorden, daarmede voorzien, segolaatvormen.

§ 64. Do wijze, waarop de grondvormen in segolaatvormen herschapen worden, is deze;

de grondvorm btip wordt segolaatvonn bijv.

, » quot;p\'3

-ocr page 23-

21

§ 65. Onder den invloed van keelletters is dc hulpklinker palach (§ 22, b), bijv. (grondv. Squot;U (grondv. SfU),

TO: (grondv. HjO), HOT (grondv. TOn\').\'

Dc buiging der drieletterige of sterke seyulualvormeu vindt men B. L. § 31.

§ 66. Dc segolaatvormen van zwakke dammen (§ 31 en 33) hebben niet altijd hulpvokalon.

Die van stammen JTJ? hebben drieërlei vormen, als in n3, quot;F! (grondv. pH) en pn (grondv. pH).

Tot do stammen T\'J7 behooron: a. vormen mot 1, als: fTO cn -pn (grondv. mO en , verbindv. fTiD on quot;pn; Ulü\' (grondv. tilil\'); quot;ITiquot; (grondv. Tlï); h. vormen mot als: (grondv. V\'N), verbindv. b\'K; (grondv. Vil); (grondv. Tit).

Tot de stammen nquot;1? behooren: \'IS (grondv. n3); \'711 (grondv. \'bfl).

De buiging der segolaatvormen van zwakke stammen vindt men B. L. § 33.

§ 67. Do naamwoorden van de tweede klasse hebben oorspronkelijk twee korte klinkers, zooals 13T (grondv. quot;quot;m). Dp (uit grondv. Dip), mC voor (grondv. \'quot;lu\'); jpT (grondv. |pT), U (grondv. TIJ). \' B. L. § 33, 1.

§ 68. Do naamwoorden van de derde klasse hebben in do voorlaatste lettergreep een on veranderlijken klinker en in dc laatste lettergreep oorspronkelijk een korten klank, als in: Db\'iy (uit aVlJ»), Tiquot; (uit Tiquot;), ntn (voor nn). B. L. § 34, 1. 2.

§ 69. Dc naamwoorden van de vierde klasse hebben in do laatste lettergreep een oorspronkelijk langen, doch in de voorlaatste een uit een korten klank verlengden of eon vluchtigen

-ocr page 24-

22

klinker, als in Tp2 (voor TpS), ^ (uit ^), 3n3, quot;1133 enz. 15. L. t. a. p.

§ 70. De naamwoordeu met vrouwelijke uitgangen wor-den rechtstreeks van manlijke vormen afgeleid door middel van de uitgangen n^, en nV, zooals ilob\'D koningin van quot;jV\'J (grondvorm n3~in (cliörbah) woestenij van DHH; Hpn

wet van pH; Hnj sclmttbig van quot;Hj; fyZV gevangenschap van quot;3^; nnb\' jeiujd van ib\' (grondvorm l\'^). B. L. § 35.

Aanm. Over dc buiging der vrouwelijke naamwoorden, zie 15. L. § 36.

§ 71. Bij de Hebreeuwseho telwoorden onderscheidt men: a. hoofdtelwoorden. Deze zijn oorspronkelijk substantieven, met uitzondering van ITO één, vr. DTO, dat adjekticf is. Twee wordt uitgedrukt door , verbindv. \'Jü\', vr. DTIK\', verbindv. T\'ü\'.

§ 72. Do hoofdtelwoorden van 3—10 hebben een manlijken on een vroicwelijken vonn, waarvan dc eerste in verbinding met vrouwelijke, en do laatste in verbinding met manlijke naamwoorden gebezigd wordt. Zoowel do manlijke als de vrouwelijke vorm hebben nevens den gewonen ook een verbin-dingsvorm. B. L. § 37, 1—5.

§ 73. Bij dc telwoorden van 11 —15) worden do eenheden vóór hot getnl tien gezet. Zij hebben voor elk der beide go-gcslaohten oen afzonderlijken vorm. B. L. § 37, 6. 7.

§ 74. Twintig wordt uitgedrukt door D\'TüJ?, meerv. van tien. De overige tientallen worden gevormd door den manlijken meervoudsvorm der overeenkomstige eenheden, bijv.

30, meerv. van (salös) 3.

: t

De overige hoofdtelwoorden zie B. L. § 37, S—10.

-ocr page 25-

23

§ 75. h. De rangtelwoorden van 2—10 worden door middel van don uitgang \'t (vr. iT r) van do hooftltclwooi\'don afgeleid , bijv. wbv, vr. derde van w\'Sü\' 3.

De eerste wordt uitgedrukt door pu-\'NT vr. Hilu\'Nl. Boven do 10 worden de rangtelwoorden door do hoofdtelwoorden vervangen. B. L. § 38, l—3.

§ 76. Do bijwoorden zijn bjjna allen aan andere taaidoelen ontleend.

§ 77. Bijwoorden van ontkenning zijn: nS niet (non), \'PN toch niet (ne), \'quot;S\' of J\'S er is niet, D3X niet meer, ,l73 en niet, zonder. B. L. § 39, 6.

§ 78. Vragende bijwoorden zijn: DX of (an)? in tweeledige vragen: fTK waar? PB1?, waarom? eindelijk

•• tt- - t

de zoogenaamde vragende H (ho interrogativum), bijv. JTNin

t • t

hebt gij gezien? B. L. § 39, 7.

Ovei\' de bijwoorden met aanhangsels zie B. L. § 39, S.

§ 79. De voorzetsels zijn oorspronkelijk naamwoorden, die in de verbinding moeten worden gedacht, vandaar dat zij ook aanhangsels bij zich verkrijgen kunnen.

§ 80. Drie voorzetsels bestaan elk uit een enkelen medeklinker, dio als voorvoegsel aan de betrokken woorden wordt gevoegd. Zij worden uit dien hoofde voorgevoegde voorzetsels (praepositiones praefixae) genaamd, t. w. 3 = in, op, met, door, enz., b = aan, voor, tot, naar, en voor infinitieven: om ie of door te alsmede 3 = als, gelijk, zooals, omtrent, bijv. para in Hebron, aan Mozes, 1113 als David.

Over de klinkers, die zij verkrijgen zie B. L. § 40, 4.

§ 81. Hot voorzetsel j!3 van, uit wordt meestal als voor-

-ocr page 26-

24

voegsel gebezigd, waarbij de 3 met don eerstvolgendon medeklinker, mits doze geen keelletter zij, geassimileerd wordt, als in uit Bahel, DISO van Adam. B. L. § 40, 5—6.

v t \' ttquot;

§ 83. Do in §§ 80 en 81 genoemde voorzetsels komen ook met aanhangsels voor. B. L. § 40, 7.

§ 83. Eigenaardig is liet voorzetsel nX (vóór tnaqqcf\'nü), dat in onze taal niot overzet kan worden. Hot dient tot kenmerk van den bepaalden objeots-aocusatief. (§ 58).

Met aanhangsels voorzien omschrijft hot den accusatief der persoonlijke voornaamwoorden. B. L. § 40, 8.

§ 84. De moest voorkomende voegwoorden zijn: \'3 want, omdat, wanneer, maar, enz. quot;luN dat (quod) en het voorvoegsel quot;1 (= en), verbludende wau (wau copulativum) genaamd, bijv. men Dn-DX Abraham eu Sara. B. L. § 41, 1.

t t ; t t : -

DE WERKWOORDEN.

§ 85. Bij do werkwoorden onderscheidt men hot perfekt, het imperfekt, den jussief, do nadrukkelijke toijs (modus ener-gicus), den imperatief, do deelwoorden, den gewonen- en den absoluten infinitief.

§ 86. Het perfekt drukt het voltooide of verlodene, ofwel liet als voltooid voorgestelde uit. De personen worden, behalve de 31, pers. m. enk,, die enkel uit den eonvoudigen of den afgeleiden stamvorm bestaat, door uitgangen (afformativa) uitgedrukt. B. L. § 4B, 6.

§ 87. Hot imperfekt drukt hot onvoltooide en toekomstige uit, De personen worden door voorvoegsels (praeformativa), het geslacht en getal door uitgangen gevormd. B. L, § 43, 8.

-ocr page 27-

25

§ 88. De jussief is oen verkorte vorm van liet imperfekt en wordt gebruikt bij bevel of wensch. Hij kan alleen bij den 3lt;|, pers m. en vr. enk., alsmede bij den 2\' quot; pers. m. enk. voorkomen, bijv. jTID\' hij zal uitroeien, doch mD\' dat hij uitroeie!

Ingeval het imperfekt voor geen verkorting vatbaar is, blijft het in den jussief onveranderd. 13. L. § 44, 1.

§ 89. De nadrukkelijke wijs is een langere vorm des im-porfekts. Bij den lon pers. enk. cn meerv. heeft zij don uitgang n-. Zij duidt eeno zelfopwekking aan en wordt daarom ook wel cohortatiet\' (aansporende wijs) genaamd, bijv. rTOI^X ik uil bewaren, onderscheiden van ik sal bewaren.

Voor aanhangsels (§ 127), waar do beteekenis dezer wijs minder uitkomt, bestaat zij in den uitgang (an), welks 3 meestal geassimileerd wordt. B. L. § 44, 2.

§ 90. Vóór hot perfekt en imperfekt komt dikwijls de consecutieve wan, dienende om den samenhang dor tijden uit to drukken. Vóór het perfekt hooft deze 1 de klinkers van do eenvoudig verbindende 1; vóór het imperfekt echter heeft zij de pdtach, gevolgd door do sterke düijêè; doch vóór den lcn pers. enkelv. de qdmeg. B. L. § 44, 3—5.

§ 91. Do imperatief, die altijd van den 2C,1 persoon is, wordt gevormd van den 2\'-\'quot; pers. des imperfekts door afwerping van het voorvoegsel D. B. L. § 44, 7—9.

§ 92. Van het manl. enkelv. bestaat ook een nevenvorm op Hv uitgaande, die nadrukkelijke imperatief wordt genoemd. Bij stammen IT? wordt hij uit den gewonen vorm afgekort. B. L. t. a. p. 10.

§ 93. De deelwoorden zijn bedrijvend of lijdend, naargelang

-ocr page 28-

26

van het karakter des afgeleiden stams, waarin zij voorkomen. Qal (d. i. do eenvoudige stam) heeft twee deelwoorden: een bedrijvend en een lijdend. B. L. § 45, 1—5.

§ 94. De deelwoorden der afgeleide stammen, behalve nifal hebben het voorvoegsel Ï3. T. a. p. 6.

§ 95. Do inflllitief hoeft tweeërlei vormen, waarvan de een gewone infinitief, ook wel inflnitivus constructus, wordt genaamd. Zijne beteokenis komt bijna overeen met die van den infinitief dor Westerscho talen. T. a. p. 7—8.

§ 96. De andere vorm: absolute infinitief genaamd, wordt meestal bij het perfekt of imperfekt gevoegd, om hunne beteokenis te beperken, te versterken of te verklaren. B. L § 78. 4.

§ 97. Al naar dat hunne stammen sterk of zwak zijn noemt men de werkwoorden insgelijks sterk of zioak.

§ 98. Hoe do sterke werkwoorden vervoegd worden vindt men B. L. § 47.

§ 99. Komen er in de stammen der werkwoorden keelletters voor, dan oefenen deze bij de vervoeging invloed uit op do klinkers. (§ 22).

Bijzonderliedeu hieromtrent sic B. L. § § 48 cu 4(J.

§ 100, De zwakke werkwoorden worden in acht klassen verdeeld, die § 33 opgenoemd zijn. Hunne vervoeging vindt men B. L. 50—58. Daarbij is het volgende op te merken;

WERKWOORDEN

§ 101. Bij deze werkwoorden is de stam iikwljh ttreeletteriy, als wanneer de voorvoegsels een langen klank verkrijgen, als in 30\', 3D3, 3Dn.

-ocr page 29-

Somwijlen is de l0 wortelletter kunstmatig voniubbeld, alsdan hebben do voorvoegsels korte klanken, bijv. 3D* nevens 30% 30\' nevens 30\'.

T quot;T

§ 102. Pikd, pu^al en hit pa\'el worden bij deze werkwoorden meestal vervangen door do afgeleide stammen jió\'cl, i)öcal en liit|iócól.

WERKWOORDEN T\'J7.

§ 103. Deze werkwoorden hebben geen 2quot; wortelletter, en vermits dientengevolge hun stam slechts eenlettergrepig is, hebben de voorvoegsels lange klanken, bijv. Dip\', Dp\'.

\' T • T

§ 104. In hot perfekt van qui heeft de 3° pers. m. enk. de qamec, als in Dp \'). Doeh lt;110 sterven heeft D.O, en quot;llN, 3lLD D\'13 hebben de chólêm ook in het perfekt.

§ 105. Behalve de drie aangehaalde werkwoorden heeft ook K13 ingaan 1 komen, in den infinitief, het imperfekt en den imperatief 1 in plaats van 1.

§ 106. In plaats van pi\'al, piM en lütpa\'-el hebboii deze werkwoorden pi lei, pu lill en liilpa lel.

§ 107. In lüf\'il wordt soms do 1° wortelletter liinisüiiiitig verdubbeld, als in iTDil nevens iTDH.

§ 108. Werkwoorden, wier middelste 1 hoorbaar blijft, zijn sterk. B. L. § 51, 1.

WERKWOORDEN v\'i?.

§ 109. Zij komen nu eens met 1, dan eens met * in het midden voor, en verschillen ten aanzien hunner vervoeging slechts in qal gedeeltelijk van de stammen T\'J\\

1) Wij herinneren hierbij aan het gezegde in § 32.

-ocr page 30-

28

WERKWOORDEN iT1?.

§ 110. Deze werkwoorden hebben oorspronkelijk \' of 1 aan het einde, dus staat bijv. rh ^ voor ^ enz.

\' J TT -T

Heeft echter de H de mapptq zoo is liet werkwoord sterk, als smachten.

- T

§ 111. Waar do PI aan het einde der vormen voorkomt, hoeft zij in alle perfokton qdmeg, in allo imporfekten ou het m. enk. der doelwoorden s\'gul en in allo imperatieven cêrê voor zich.

§ 112. De (jeioone infinitiefhedt overal den uitgang n1~.

§ 113. Do imperfekt-vormon op Ht, werpen dien uitgang af (apocopaat-vorm), in den jussiof, of ingeval de conseoutieve 1 voor don vorm treedt.

§ 114. Opmerkelijk zjjn de vormen TP, TV, NTI en innttquot;, verklaard 13. L. § 53, Aanm. 8, a. h. c.

WERKWOORDEN Nquot;3.

§ 115. Tot dezo klasse rekent men hoofdzakelijk de vijf volgende werkwoorden: quot;1DX verloven gaan, rDN willen,

0 - T TT quot; T

eten, TJS segyen en HSX hakken, die allen in het imperfekt qal ö bij do voorvoegsols hebben, derhalve: HDN\', HDN\', bDN\', TONquot; en n3N\\ Overigens worden zij als de sterke werkwoorden vervoogd, met inachtneming van hot gezegde in § 99.

WERKWOORDEN

§ 11 f!. Bij deze werkwoorden rust do S aan het einde der woorden en voor uitgangen, die met H of 2 beginnen, als in Nï\'J, nNi\'O. In hot laatste geval heeft do K in alle perfekton fere voor zich, behalve in qal als dit transitief (mot a) vervoegd wordt, in de imporfekton is die klinker de s\'gol.

-ocr page 31-

29

§ 117. De deelwoorden vr. enk. eindigen op DSr, bijv. nSïfD. Over do verwisseling\' van werkwoorden N\'1? en Hquot;?, zie B. L. § 55, 4. Aanm. 2—4.

WERKWOORDEN \'quot;3.

§ 118. Hiertoe rekent men;

a. de zoogenaamde „werktcoorden T\'3,quot; d. i. wier eerste wortelletter oorspronkelijk 1 is, bijv. Du\' (voor 31^1);

- T quot; T

I). de „eigenlijke werkwoorden v2,quot; zooals 312\'.

- T

§ 119. De vervoeging der „iverkwoorden V\'3quot; is in het imper-fekt, don imperatief en infinitief van qal van tweeërlei aard: oenige zooals TT, quot;iV en Siquot; gaan naar 3Dquot;, imperfekt 3D-, impe-

-T-T TT quot; T ••••

ratief 3D, gewone infinitief rQD; andere, als l\'JT, NT, JD\'

•• v V \' ~ T •quot; T •• T

gaan naar DT, imperfekt DT\', imperatief DT, infinitief HDI.

§ 120. In het perfekt en het deelwoord van nif al, alsmede in geheel hif-U wordt It tot 1, en in hopal It tot 1 samengesmolten, bijv. 3D\'Ü (voor 3D\')3); 3Din (voor 3Din).

Over het werkwoord , zie B. Ij. § 56 , 5. Aanm. 6.

§ 121. De „eigenlijke werkwoorden * quot;3quot; behouden de \' of als vaste- of als klinkletter, bijv. 3CD, imperfekt 312quot; (voor 3L2quot;). In Mf-ïl smelt de \' met de voorafgaande putach tot samen, als in 3,E,n (voor 3,l2,n).

Tot deze soort behooren, behalve 30\', nog pi\', i\'iT,

- T 1 -T \' T -T

en TD\'.

- T

§ 122. Bij eenige werkwoorden \'quot;3 wordt de \' wel met de tweede wortelletter geassimileerd, als in Dï\', imperfekt qal nï\'; insgelijks in en Deze werkwoorden worden wel

- T - T

als eene derde soort der werkwoorden \' 3 beschouwd.

-ocr page 32-

30

WEKKWOOKDEN J\'3.

§ 123. De 3 dezer werkwoorden wordt met do 2° wortelletter geassimileerd, in allo gevallen , waar zij do rustende i\'tod diende te hebben, bijv. OT3, imperfekt qal (voor perfekt

Ufil (voor

§ 124. In den imperatief en den infinitief van qal wordt de 1quot; wortelletter afgeworpen, doch slechts bij die stammen, die in het imperfekt de ydtach hebben, zooals ü\'JJ, imperatief ü\'j, infinitief nü\'l

§ 125. Bijzondere oplettendheid vereischen de eigenaardigheden der werkwoorden TfO neven en Hp1? nemen. B. L. § 58, 3 er,. 4.

I - T Iquot; T

Over de werkwoorden met twee zwakke wortelletters, zie B. L. § 39.

WERKWOOEDEN MET AANHANGSELS.

§ 126. Wanneer het objekt eens werkwoords een persoonlijk voornaamwoord is, kan dit behalve door omschrijving (§ 88) ook door een aanhangsel uitgedrukt worden. Do aanliangscls komen ten naastenbij overeen met die der naamwoorden (§ 44, h. § Gl), bijv. TDü\'n hij heeft verdelgd, ÏTOU\'n hij heeft hem verdelgd.

§ 127. Ingeval de werkwoordelijke vorm op een medeklinker eindigt en het aanhangsel daarmede begint, heeft de vereeni-ging van hot laatste met den eersten plaats door middel van verbindings-klanken, zijnde bij het perfekt •palach of qflmef, en bij het imperfekt en den imperatief cere, bijv. 13S33 hij heeft ons geslagen; \'Jmüu\' (jij hebt mij heivaard; hij zal mij

dooden; Dlüü\' (sonrn-ëm) bewaar hen! B. L. § 60, 3.

Heeft echter het imperfekt den nadrukkelijken vorm op J:

-ocr page 33-

31

(§ 89), dan is\'\' s\'gól de verbindinga-klank, als in (voor irUIDtn) gij geclcnkt liem. B. L. t. a. p. 4.

§ 128. Sommige persoonsuitgangen veranderen vóór aanhangsels van vorm (B. L. § 60, 5), t. w.:

riv uitgang van hot porf. 3\'\' pers. v. onk. wordt 71quot; Oi* tr\\

v n v n ^ v n v n J\'

V V V n 2\'- „ m. mv. „ )

Oe m-

„ „ „ n 2\' „ vr. mv. „ |

„ „ „ imperf. 2C en 3C\' p. vr. m. „ l-

Een volledig overzicht van do verbinding der werkwoorden

met aanhangsels, zie B. L. § § 61 en 62.

71-

on-

ir

n:-

T

-ocr page 34-

Bij de Uitgevers dezes is mede verschenen:

Anthologia Poëtica. In usum gymnasii Amstelodamensis,

Edidit R. van Ommeren. Ed. Quarta......ƒ 1.25«

Dr. E. BOllN, Repetitietabdlen da\' GriekscJie Veria Ano-mala, bijeengebracht en opgehelderd en naar de tweede Hoogduitsche uitgave in het Nederlandseh overgebracht door Dr. B. Ten Brink...........- 0.50.

J. J. DE GELDER, Korte Schets der Grieksche en Ro-

meinsche Mythologie. Derde druk.......- 1.50.

GOÏÏSGHICK, Grieksch vocabularium. In het Nederlandseh bewerkt door Dr. B. Ten Brink........- 1.10.

Dr. C. F. INGERSLEV, Woordenhoek der lalijnsche taal,

door Dr. L. W. van Deventer. Nieuwe uitgave, vermeerderd met eene Nederduitsch-Latijnsche woordenlijst. - 2.80.

H. ITALIË, Beknopt Leerboek der Hebreeuicscïie taal, ten dienste van Gymnasiën en Seminarien en van hen, die zich tot het propaedeutisch examen in de Theologie voorbereiden ................- 3.—.

E. JACOBS amp; F. W. DöRING. Latijnsch Leesboek. § CieaXsn. - 0.15.

Afzoudcrlijk: 1c deel ƒ 1.25. — 2e, 4e eu óe deel elk ƒ 1.10. — 3e deel ƒ l.Cü.

Van het deel verschijnt juist de nauwkeurig herziene uitgaaf, ivaarin het Nederlandseh naar de nieuwe spelling is gewijzigd.

Dr. RAPHAEL KUEHNER, Grieksche Spraakleer, uiteengezet en door ingevoegde vertalingen en themata in toepassing gebracht. Met de daarbij behoorende woordenlijsten en registers, benevens een aanhangsel over verssoort en dialect van Homerus. Naar den 24stCH Hoogduitschen

druk bewerkt en verbeterd door Dr. B. Ten Brink . . - 3.40.

Dr. RAPHAEL KUEHNER, Voorbereidende latijnsche Grammatica, met tusschengevoegde vertalingen en themata en zijn Latijnsch Leesboek. Alles met de daarbij behoorende woordenlijsten. In het Nederlandseh bewerkt door Dr. B. Ten Brink. Voor Gymnasiën, Instituten, Privaat-onderwijs en Zelfoefening........- 1.90.

Dr. J. METHNER, Vocabularium Latinum. Etymologisch gerangschikt. In het Nederlandseh overgebracht door Dr. B. Ten Brink.....,.......- 0.80.

Dr. H. C. MICHAËLIS, Epitome Antiquitatum romanarum et graecarum, ex E. F. Bojesenii v. d. de antiquitatibus libris. Editio altera............- 1.25.

STERINGA KUYPER, Syntaxis der Latijnsche taal in hoofdtrekken geschetst. Met een aanhangsel. Naar het Duitsch van Dr. Paul Harre.........- 1.25.

W. H. D. SURINGAR, Lectiones Latinae editae in usum

scholarum. Editio secunda..........- 0.75.

-ocr page 35-
-ocr page 36-

**.;...................:iTV.......

Bij cie Uitgevers dezes is mede verschenen:

* Jntïioloyia. iPotVca. £11 usum gymnasii A-nistclodamonsis,

Edidit li. van Ommeren. Kd. Q.uarta......ƒ 1.25.

Dr E. BORN, Jiepetitudahellen der GriekscJie Ver hu Ano-mala, bijeengebracht en opgelicldcrd en naar de tweede Iloogduitsche uitgave in ]iet Nederlandsch overgebracht door Dr. \'B! Ten Brink. . . .■ . . . . . , _ 0.50.

DE GEIiDI\'jE , K^\'rte Schets der Grieksche en 1 io-meinscho Mythologie. Dei-de dr.uk 1.50.

GOTTSCH1CK, G-fielcsch vocahnlarium. In liet Nederlandscli

bewerkt door Dr. B: Ten \'Brink......• . . - i.10.

Dr. C. F. INGKESLEV , li\'oor denhoek der l.atjusche iaal,,

door Dr. L. W. van Deventer. Nieuwe uitgave, vermeerderd met eene Nederduitsch-Latijnsche woordenlijst. - 2.80.

II. ITALIË, Beknopt leerhoi \'• der HchreeuicscJie taal, ten dienste van («ymnasiën en Senltiiariën en van hen, die zich tot het propaedeuliscii examen in de Theologie, voor- \'

bereiden ......- 3._.

F. JACOBS amp; E. IV. ])öllIN(i. TMijmch leeshoek. 5 deel en. - 6.15.

Afzonderlijk: lc ilncl ƒ ï.2n. — i\'c, -!(; on deel elk ƒ J.K). — ;Jc deel ƒ I.CO.

Van net 3(gt; deel verschijni juist de 7\'\' nauwkeuricj ■

herziene uitgaaf\', waarin het Nederlandsch vaar de nieuwe spelling, is gewijzigd.

Dr. EAITIAË i, KUETINEE., (Irieksche Spraakleer, uiteengezet en door ingevoegde vertalingen en themata in toepassing gebracht. Met de daarbij behooren(,1e woordenlijsten \'ju registers,, benevens een- aanhangsel over verssoort en dialect van Homerus. Naar den 24;;i0quot; Hoogduitschen druk bewerkt en verbeterd d K)i\' Dr. B. Ten Brink . . — 3.40.

Dr. RAPHAEL ICüEHNER, \' Toprbereh-lmde\' LatijnscJie Grammatica, met kisschengevoegde vertalingen en themata en zijn Latijnsch Leesboek. Alles met de daarbij be-hoorende woordenlijsten. In het Nederlandsch bewerkt , door Dr. B. Ten Brink. Voor Gymnasiën , Instituten ,

Privaat-onderwijs en Zelfoefening....... . - 1.90.

Dr. J. METHNER, Vocahdarium, Latimmt. Etymologisch gerangschikt. In het Nederlandsch overgebracht door Dr. B. Ten Brink. . .- . , .......■ . - 0.80.

Dr. H. (.;. MKTIAËLIS, j\'lpitofk;- Ai/liqu \'daiïim romaharum et- f/raecaruDiy, ex E. iBojesenii v. d. de anliquitatibus \' libris. Editio\' altera........# , . . - 1.25.

SIEIÜNGA KUIPER, SyiMiccis der Latijusche taal in hoofdtrekken geschetst. Met een aanhangsel. Naar het Duiisch van Dr. Paul Harre . . . . . . . . - 1.25.quot;

V\\. H. D. SÜRINGAR, Lectiones Latinae editae in usum scholarum. Editio secunda..........\' — 0.75.