-
1 - ■gt; . | |
/ -
, quot; 1
/ .
■
____
___
STOFGOUD.
______«)lt;ggt;Ci
MET EENE VOORREDE VAN
? •
---
DORDRECHT,
C. MORKS Jz.
1889.
Q^5quot; ölt;ggt;©
D MOIUNDSCHE BOEK- EN HAHOEWDIllKltt^J
Als inleiding, lol deze meest uit het Fransch overgc-hrachle verzameling van letterkundige paarlen, door een achtenswaardig huisvader saamgelezen, moge de volgende eenvoudige mededeeling dienen.
Toen onlangs de uitgever dezer vertaling hij de toezending van hel oorspronkelijke werkje, dat hem aan mijne „Kaleidoscoopquot; scheen te herinneren, mij vroeg, de vertolking in het Hollandsch op mij te nemen , moest ik dit na eenig beraad uit tijdsgebrek afslaan. Ik verzocht echter verlof dit werk aan jeugdiger krachten te mogen opdragen en het verheugt mij dat Adelpha, wier „nam de plume,quot; als vertaalster reeds een goeden klank onder ons heeft, deze bewerking bereidvaardig op zich nam. Recht gaarne voeg ik er een woord bij om mijne hartelijke ingenomenheid met deze uitgave te betuigen.
Het leven is zoo druk dat men niet altijd gelegenheid heeft tot het lezen van een uitvoerig stuk, hoe belangrijk ook. Maar als een boek voor do hand ligt waan» korte stukjes, van enkele regelen, voldoende zijn om in zoogenaamde verloren oogenhlikken de gedachten te verfris-schen, hooger op te leiden, of mei iets degelijks le vervullen, — kan dit vaak tot grooten zegen zijn.
Vinde dit boekje alzoo eene goede plaats in menig boudoir, bezoek- of spreekkamer waar zoo vele oogen-
a
blikkan soms wachtende worden doorgebracht, waarin hieruit nog wat goeds kan ivorden meegenomen.
Terecht schreef Gunning in zijn voorrede voor „het Christelijk jaarquot; (een verzameling van korte stukjes) van Lobstein: „DU is hel kenmerk van het waarachtig stichtelijke dat niet zoo zeer vreemde gedachten ons ter gedachtelooze opname uitvoerig worden voorgesteld, als wel dat, naar aanleiding van een kort en puntig ivoord, onze eigene gedachten worden opgewekt, zoodat onze dageljksehe levenservaringen, in bonte rei komen aansnellen om zich daarmede in betrekking te stellen, en daardoor op nieuw te laten toelichten. Uit onze aka-demische herinneringen aan de collegezaal der scheikunde staat ons een beeld voor den geest, van een glazen vat, gevuld met heldere vloeistof die bijna geheel van zeker kristal vormend bestanddeel verzadigd was. Nog ivas er niets in het heldere vocht te bespeuren, doch nauwelijks had de hoogleeraar de oppervlakte van het water met een zilveren staafje aangeraakt, of zie, van boven af vormden zich naar heneden de schoonste kristallen. Zulk een vat is het hart des menschen in wien Christus heeft aangevangen woning te maken, zulk een staafje is een kernig, beknopt, stichtelijk woord.
De staf die Lobstein gebruikte, was het zuiver en eeuwig ivoord Gods; wenschen ivij voor elkander een hart waarin zich door die aanraking Godverheerlij-kende gestalten vormen tot op den bodem toe.quot;
Ook Lobstein behoort reeds, even als de meesten dérgenen uit wier schriften deze gulden woorden zjn saamgelezen, tot „de wolke der getuigenquot; (Hebr. 12 vs. 1) die reeds overwonnen hebben. „xU die heiligen groeten ook Uquot; (Coll. 4 vs. 21) Broeders en Zusters.\' met liefde en belangstelling. Ook onze vooruitgereisden die den goeden strijd
hebben volstreden roepen aan hen die nor; in de loophaan loopen toe: houdt moed! strijdt den goeden strijd des geloofs. Volhardt tot den einde.
Het pad des rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht voortgaande en lichtende lot den vollen dag toe (Spr. 4 vs. IS). Laat dan uw licht schijnen voor de menschen opdat sij uwen Vader die in de Hemelen is ook om uwentwil mogen verheerlijken.
Zoo zij het.
Qamp;s. ___________a^c
i
e e k s t e d e e l. |
Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een\' koopman, die schoonepaarlen zoekt, dewelke, hebbende eene paarl van groote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve.
(jiatth. xiii: 45, 46.)
Kaar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht. Ja gewis-selijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijnen Heer; om wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
(fil. iii: 7, 8.)
f
Een blik op het leven. — Igt;e weg tot liet ware geluk.
Elk jeugdig hart zoekt naar geluk en op zichzelf is dat streven niet af te keuren, want God heeft ons geschapen om gelukkig te zijn: alleen de richting, waarin wij aan deze behoefte trachten te voldoen, is soms eene verkeerde. Zoolang wij niet zijn wedergeboren, willen wij genieten van de vreugde, die het leven ons aanbiedt; door de bevrediging van onze lusten, van onze ijdelheid en onzen hoogmoed trachten wij het geluk na te jagen, maar wij komen bedrogen uit, om de eenvoudige reden, dat onze ziel veel te groot is, om op deze kleine aarde hare bestemming te vinden.
Al streetilen wij ouk naar de bevrediging onzer zelfzucht met het overleg van een Epicuris en de wijsheid van een Zenon, wij zouden ons toch enkel teleurstellingen bereiden en eindigen met te behooren tot de moedeloozen, die elke hoop op geluk hebben opgegeven. Het aantal derzulken wordt helaas groot, als men de velen te zamen telt, die hun verloren geluk in stilte beweenen en de talloozen, die het met luide klachten bejammeren; de wereldwijzen, die, met een bitteren spotlach om de lippen, nederzien op de illusiën der jeugd en de verblinden, die trachten om, door zich in een maalstroom van genoegens te werpen, aan zich-
zelf en hunne gedachten te ontkomen. Op deze wereld vinden wij geen waar geluk en, door er steeds naar te blijven zoeken, zouden wij ten laatste zelfs aan het bestaan er van gaan twijfelen en zoodoende gaan handelen als lieden, die, geboren en opgevoed zijnde in een duister hol, het bestaan der zon loochenen, dewijl zij geen ander licht kennen, dan het flauwe schijnsel der lamp, die hun verblijf bestraalt. Maar het ho! heeft een uitgang: het is slechts eene nauwe, lage opening, die ons dwingt, zeer laag te bukken en veel ballast achter te laten, als wij door haar de buitenwereld wenschen te bereiken, doch, eenmaal daar gekomen, kunnen wij ook al de schoonheden van Gods heerlijke schepping bewonderen. Zichzelf te verloochenen en in te zien, dat de mensch niet alleen op de aarde ia om voor zijn genoegen te leven, maar om eene taak te volbrengen, eene taak, die God hem heeft opgelegd en die hem moet voorbereiden voor de eeuwigheid, dat zijn de middelen om uit de duisternis van dit leven te geraken tot het wondervolle licht in Gods gemeenschap. Hij, die dien weg bewandelt, zal de grootheid zijner bestemming leeren inzien, tegelijk met de wijde kloof, die de zonde tusschen hem en haar heeft gevormd; tevens echter zal hij in staat zijn, de woorden van troost en vergeving, waaraan zijne ziel zoo groote behoefte gevoelt, te verstaan en vol dankbaarheid aan te nemen.
E. Naville.
Met een hart vol vertrouwen op de toekomst, die voor haar nog een tal van onvervulde beloften omsluiert, treedt het jonge meisje de wereld in. Hare droomen, hare wenschen. alle spreken zij van een schoonen, heerlijken tijd; in gedachten ziet zij zich reeds bewonderd, gevierd, benijd, kortom: gelukkig. Misschien leeft er in hare ziel een verlangen naar iets beters en kan de zorg voor hare kleeding en voor hare eigene genoegens haar niet geheel bevredigen, — toch wenscht zij van het leven te genieten en zoo gelukkig mogelijk te zijn.
Maar een deel van haar leven wil zij den Heer toewijden; — dat deel zal zij voor Hem bewaren: wanneer zij eens al de vreugde heeft gesmaakt, die zij zich nu droomt, als zij den kelk der genietingen tot den bodem toe zal hebben geledigd, dan zal zij hars toevlucht nemen tot God! Ach, mijne arme dwalende zuster! de Heer heeft uwe aalmoes niet van noode! Ga met haar tot de wereld, die u toelacht en vleit: één Oog zal u vol liefde blijven gadeslaan, — het Oog van Hem, die uw geheele hart verlangt, terwijl gij hem slechts van uw overvloed een gedeelte wilt schenken.
E. Behsier.
*
* *
Daar bestaat eene verblinding, waarin ook een oprecht gemoed kan deelen. Het hart is een afgrond, waarvan rnen de diepte niet met één blik kan peilen: wij zouden den aanblik van al onze verdorvenheid niet op eens kunnen verdragen. Indien het ons echter
_ s^(3 §
Ö^e.—
ernst is met onze begeerte naar zelfkennis, dan zullen wij iederen dag nieuwe ontdekkingen doen en in den loop van eenige jaren zal het ons verwonderen, dat wij eenmaal zóó verblind konden zijn. Het licht schijnt in de duisternis voor iedereen, die het zien wil: Grod schenkt iederen mensch, al is het slechts éénmaal de gelegenheid om tot inkeer te komen. Eene grove onwetendheid, zonder kennis van God en Zijn Woord behoeft daarom nog geene verharding in te sluiten; indien de farizeën in dien zin verblind waren geweest, zou dit hun niet als zonde zijn aangerekend, maar dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht: want hunne werken waren boos. — Hoe handelt gij met het licht, dat ook binnen uw bereik is? De dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heeren en zich niet bereid, noch naar zijnen wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. Kn een iegelijk, dien veel gegeven is, van dien zal veel geëischt worden; en dien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eischen.
F. Lobstein.
Indien er al menschen zijn, die zonder God door het leven kunnen gaan, houdt u overtuigd, dat gij niet tot hen behoort. Het is mogelijk, dat gij in eene koortsachtige opgewondenheid verkeert, die gij voor blijdschap aanziet; icaren vrede kunt gij zonder Hem niet
—
gevoelen en de angst, die zich bij tusschenpoozen van u meester maakt, is een bewijs, dat uwe ziel dorst naar het Water des Levens. Volkomen gelukkig zult gij nooit zijn, voordat Jezus uw beste en vertrouwdste Vriend is geworden.
Mrs. E. Pbentiss.
Dc MUcrc gevolgen «lei* zonde.
Zij, die het met hunne bekeering het ernstigst meenen, zijn gewoonlijk degenen, die de bitterste gevolgen hunner zonden hebben ondervonden. De verloren zoon zou waarschijnlijk niet tot zijn vader zijn wedergekeerd, indien hij niet was gedaald tot eene diepte van ellende en armoede, die hem zelfs het voedsel der zwijnen als iets benijdenswaardigs deed aanzien. Men kan wel de overtuiging bezitten, dat de zonde ongelukkig maakt en dat zij niet geeft wat zil belooft, en zulk eene redeneering kan dienen om sommigen van haar af te schrikken, maar verstandelijke bewijzen brengen niemand tot oprechte bekeering. Daartoe is eene andere kracht noodig en deze kracht zullen wij eerst verkrijgen wanneer gebeurd is wat werd voorzegd in Jes. 2: 19: „Uwe boosheid zal u kastijden, en uwe afkeeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij den Heer uwen God verlaat.quot; Indien wij dat hebben ingezien , zullen wij ook al de verkeerdheid der zonde gevoelen en, wanneer de verzoeking komt, zullen wl]
5^0
I.
0
met Jozef kunnen zeggen: „ hoe zoude ik dan dit een zoo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!quot;
Dat onze zielstoestand dikwerf zoo weinig opgewekt Is, vloeit meestal voort uit gebrek aan geloofsverzekerdheid. Men weet eigenlijk niet recht wat men gelooft en, daar eene vaste overtuiging het eenige ware steunpunt is, spreekt het vanzelf, dat, indien men geene vaste overtuiging bezit, men ook niets heeft, waarop men zich kan beroepen. Men moet kunnen zeggen: „ik weet in Wien ik heb geloofd.quot; Die den Zoon heeft, heeft het Eeuwige Leven; die den Zoon niet heeft, die heeft het Leven niet; dat is eene onom-stootelllke waarheid. Velen meenen, dat zij wel in den hemel zullen komen, indien zij maar af en toe eens berouw gevoelen over hunne zonden en eens enkele goede voornemens koesteren tusschen tallooze slechte. De vernieuwing van hun hart laten zl] buiten spel; het is immers veel gemakkelii\'ker daar niet te veel over na te denken; zulke verborgenheden begrijpen zij niet en voor wat zij niet begrijpen zijn zij ook niet aansprakelijk. Er is hier echter geen sprake van verborgenheden: het eenige, wat er van ons wordt verlangd, is ons hart aan Christus te geven. Christus is geen systeem, dat wij behoeven te onderzoeken en geene doode taal, die wij moeten bestadeeren: Hij is eene persoonlijkheid, die wij mogen liefhebben. Zoo-
velen [Hem aannemen heeft Hij macht gegeven kinderen ^Gods te worden en Hijzelf bewaart hunne namen tot op den grooten dag, waarop zij alle zullen worden openbaar gemaakt.
F. Lobstein.
Hoe! Ik heb immers zooveel zaken noodig, gezondheid, voedsel, kleeding, wetenschap... en gij spreekt slechts over één ding! — Ja: gij kunt inderdaad al het door u opgenoemde bezitten en toch doodarm zi)Q, evenals een lichaam, dat geen zijner ledematen mist, doch waaraan het leven ontbreekt. Eén ding is noodig: „ al ware het, dat ik de talen der engelen en der menschen sprak, en de liefde niet had, al ware het, dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zoo ware ik niets.quot; Hoe menigmaal hoort men de menschen zeggen: „het is bepaald noodig,
dat gij dit of dat doet.....gij kunt het onmogelijk
zonder dat stellen ..Eén ding is noodig, antwoordt de Heilige Schrift. De Heiland zelf leert ons welke die noodige zaak is:,, Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.quot; Er bestaan dus twee deelen; het deel, dat de wereld kiest met zijne voorbijgaande vreugde, zijne kortstondige feesten en verwoestende hartstochten, — en het deel van hen, wier leven is met Christus verborgen in
_____
Q^e._
God. Dat is de „gave Godsquot;, het eeuwige leven, door Christus Jezus, onzen Heer. De meeste menschen kiezen het eerste deel: zij\' verlangen te schitteren, te genieten en wenden hunne oogen af van Hem, die hen voorgaat in zelfverloochening en ootmoed. Maria alleen vlijt zich neder aan de voeten des Heeren, terwijl er tallooze llarthaas zijn, die zich over vele dingen bekommeren en ontrusten en zoodoende het ééne vergeten, dat van hen niet zal weggenomen worden.
Oh. Correvon.
*
Eén ding is noodig, welk een lot
Uw goedheid ons verleene.
Mocht maar elk onzer, groote God U danken voor dat ééne!
N. Beets.
Bekeert u in de dagen nwer jeugd!
Ieder oogenblik, dat gij uwe bekeering uitstelt, is eene hernieuwde daad van opstand, waaraan gij u schuldig maakt en waardoor gij uzelven toorn vergadert als eenen schat, in de dagen des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Gij wacht, zegt gij, met uwe bekeering totdat gij een weinig ouder zijt; maar bedenkt gij wel, dat, wanneer gij u nu van God afwendt, het wel zou kunnen zijn, dat
Hi) later niet weer naar u hoorde? Zi)t gij niet bevreesd, dat gij, door aldus te handelen, den Geest uit-hluscht en dat gij door telkens uw hart te verharden eindeliik geheel onverschillig zult worden? Bekeeringen op het sterfbed zijn mogelijk, maar zeldzaam, en wanneer gij niet tot den Heer gaat in de dagen uwer Jeugd, zult gil Hem waarschijnlijk niet vinden in uw ouderdom. De gewoonten van uw dagelijksoh leven zullen u dan omknellen als ijzeren ketenen, die lederen dag moeilijker te verbreken zullen worden, want terwijl gij werkeloos blijft, rust Satan niet. Voortdurend is hli bezig, de koorden, die u aan zijn dienst verbinden. nauwer aan te trekken. Elke zonde, die gii begaat, iedere goede opwelling, die gij onderdrukt, elk uur van uitstel maken u later het ontsnappen aan zijne heerschappij dubbel moeilijk, daarom; gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap eer dat de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geenen lust in dezelve. Gaat nu, vandaag tot, Jezus, stelt het nist langer uit, indien gij wenscht, dat gij Hem ooit moogt toebehooren. Hij zal uw leidsman zijn op al de kronkelpaden des levens, uw trooster in de ure van het verdriet en uw beschermer in gevaren. Berooft uzelf toch geen oogenblik van het voorrecht om zulk een Vriend te bezitten, maar zegt heden nog; „Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd!quot;
Newmann Hall.
10
Het geloof schenkt ons niet het treurige voorrecht om ongestraft te kunnen zondigen; integendeel, het verleent ons de kracht om de zonde te overwinnen. door voortdurend tegen haar te waken en te strijden. Wanneer deze kracht zich nog niet bil\' u openbaart, dan is uw geloof dood, en erger dan nutteloos: „alle boom dan, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt
uitgehouwen en in het vuur geworpen.quot; (Matth. 3: 10). *
* *
Het geloof moet den mensch ledigen van zijn eigen gerechtigheid, opdat de genade van Christus hem zou kunnen vervullen.
Calvun.
Uwe zonden zelf geven u het recht om te gaan tot Hem, die zich den Vriend van zondaren noemt, en het eenvoudig geloof in Ziine liefde voert u in Zijne armen. Kwel uzelf niet met eerst berouw over uwe zonden, liefde voor den Heiland, blijdschap over Ziln verlossingswerk en ai de duizend dingen welker nood-zakeliikheid Satan u voorhoudt, te willen gevoelen, voordat gii tot Christus durft gaan. Hoe hoog de berg uwer zonden ook wezen moge, Hij wacht u vol liefde op, en één blik in het geloof op Hem geslagen is voldoende om al uwe ongerechtigheid van u weg te nemen.
11
- VSgt;Q
Tracht niet reeds nu vrede en geluk te gevoelen; beschuldig u niet, dat gij niet genoeg liefde voor Hem gevoelt: verlang slechts, dat Hi] uw Vriend zi] en geloof, dat Hij dat voor u zijn wil, omdat Hij voor u aan het kruis is gestorven!
Wanneer gij uzelf eenmaal aan\' Hem hebt toevertrouwd , weet dan, f dat gij afstand moet doen van uwe zonden, ook van uwe boezemzonde, maar Hii zal u daarbij helpen; zelfs wanneer zij zich opnieuw bij u zal trachten in te dringen zal Hij u de kracht geven haar te weerstaan.
Verwacht niets goeds van uw eigen hart; wees niet teleurgesteld en ontmoedigd wanneer gij steeds weer neiging tot ongeloof en ontrouw bij uzelf ontdekt, maar verheug u liever, dat gij daardoor genoodzaakt zijt te leven uit het geloof, en steeds dicht bij Christus te blijven, zonder Wien gij niets kunt doen.
J. DB LA FLÉCHÈRE.
liet leven in Gods itemcenschap.
Onze gelukkigste dagen zijn die, waarop God zich persoonlijk aan onze ziel openbaart, waarop wij geloofsgemeenschap met Hem oefenen en Hij ons zelf in Zijn Woord Zijne nabijheid doet gevoelen. Niemand dan God zelf kan tot ons spreken: „Zie,. Ik ben met u,quot; maar indien Hij ons dit getuigenis geeft, zijn er voor ons ook de grootste zegeningen aan verbonden, want wanneer God tot ons nadert, komt Hij niet met ledige handen; in Zijne tegenwoordigheid schenkt Hij ons
I.
---------------------
den grootsten zegen, dien wij ooit kunnen ontvangen: de zekerheid, dat Hiizelf ons in Christus Jezus een Vader wil zijn.
De kennis van ons eigen hart met al zijn ondankbaarheid geeft ons een blik in de hel; de liefde van Christus daarentegen doet ons den hemel kennen. De eeuwigheid zal niet te lang zijn om ons deze dubbele kennis te doen verkregen, maar de verschrikkingen van de eerste zullen verdwijnen door de heerlijkheid van de laatste. quot;Wij zullen dan Hem, Dien wij hebben doorstoken, van aangezicht tot aangezicht zien en voortdurend in Zijne gemeenschap leven!
Moeten niet velen van ons bekennen, dat zij menigmaal op het punt zijn geweest zich te bekeeren, doch nimmer geheel daartoe zijn gekomen? Die halfheid, dat „bijnaquot; zijn juist hun verderf. Zij zeggen, dat zi) wel tot Jezus willen komen, maar eigenliik willen zij niet; zij wenschen wel hun hart aan den Heer te geven, maar zij komen er niet toe het te doen en dit uitstellen is de keten, die hen aan den zondedienst verbindt en die met eiken dag sterker wordt.
Vraagt eens aan alle verstompte gewetens, aan alle gestorven harten, wat de oorzaak is van hunne tegen-
ei .
13
woordige ellende, en zij zuilen u moeten bekennen, dat zij, evenals Agrippa, eenmaal „bijna bewogenquot; waren, Christen te worden. God klopt aan alle harten: wee dengenen, die niet luistert naar Zijne stem en zijn hart niet opensluit! Agrippaas worden allen, die de waarheid hooren, weten dat zij de waarheid is en toch hun hart verharden. „Heden! niet morgen,quot; neemt dat tot uwe leus. God wil nu, op het oogen-blik, uw geheele hart: Hij heeft een afkeer van halfheid: beslist dus heden Wien gij dienen wilt: Zijn juk is zacht. Zijn last is licht. Het is uw Vader die u roept, — u roept tot eeuwige heerlijkheid! Welzalig zij, die kunnen zeggen: „Gij, Heer, hebt mij geroepen en ik heb naar Uwe stem gehoord; Gij zijt sterker geweest dan ik en Gij hebt overmocht.quot;
F. Lobstein.
Ik wil u zoo gaarne eene vraag voorleggen; zij is deze: gevoelt gij u volkomen gelukkig ? Schenken uwe uitspanningen, uwe bezigheden, zelfs de aangenaamste, die gij ooit verricht, u veel voldoening voor uw hart? Zijt gij volmaakt tevreden over den invloed, dien gij uitoefent met uwe gesprekken, op uwe wandelingen, in uw huiselijken kring, kortom; overal? Woekert gij met de uren, die u overblijven nadat gij de plichten, die God u heeft opgelegd, hebt vervuld? De dagen vliegen voorbij en de jaren snellen heen als een droom; zult gij aan \'t einde van uw leven op vele vruchten
I kgfr»______________
kunnen wijzen? Verlangt gij niet naar Iets beters, iets hoogers, dan de nietige uitspattingen, die al uwen tijd in beslag nemen? Dringt zich nimmer de gedachte bij u op, dat uwe jeugd voorbij gaat, zonder dat gij Iets belangrijks verricht en dat gü uwe beste krachten verspilt zonder eenig nut te stichten? Het kan wel niet anders of een gevoel van onvoldaanheid moet zich soms van u meester maken, want Hij, die zich nimmer vergist, heeft van al deze dingen gezegd: „Een leder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten.quot;
Doorzoek uw hart eens nauwkeurig en zeg mij, of gij daarin niet een weerklank vindt van deze woorden van den Meester en of zij zich niet telkens opnieuw doet hooren, wanneer gij tracht den dorst te lesschen van dat hart, dat alleen door eene volkomene toewijding aan den Heer gelukkig kan zijn?
„ Gij hebt ons geschapen voor Uzelvenheeft de kerkvader Augustlnus gezegd: „ en ons hart is nimmer gelukkig, voordat het in ü rust heeft gevonden.quot;
Luister dus naar de stem, die u het water aanbiedt, waarvan de Meester zegt, dat het den dorst volko-menlljk lescht. Grijp het eeuwige Leven: het leven, geheel verschillend van de eentonige opeenvolging van plichten, zorgen en genoegens, — die soms alles behalve vermakelijk zijn, — en dat leidt naar een doel zóó schitterend en heerlijk, dat de lichtstralen er van reeds hier ons vaak zoo duister pad verhelderen!
Verlangt gij niet, dat zulk een leven voortaan het uwe zij?
F. R. Havekuai..
_
Plaats zes nullen naast elkaar en gl) hebt nog niets, maar zoodra gij er een 1 vóór zet, vertegenwoordigt uw getal de waarde van een millioen.
Alle talenten en alle gaven van den mensch zijn slechts nullen zoolang de macht en de naam van Jezus hun geene waarde verleenen. Zoodra Jezus zich echter in zijn hart vestigt en zijne handelingen bestuurt,quot; wordt de eigenaar dezer talenten en gaven een million-naire voor den hemel.
Dr. ï. L. Cuyler.
In den Bijbel is het woord „de wereldquot; dikwijls eensluidend met afkeerigheid van God.quot; Waar de apostel Johannes zegt: „hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is,quot; spreekt hij niet over de uiterlijke, zichtbare wereld, maar van hare ijdele vermaken en genietingen, die zoo menig werf onze zinnen streelen. Wanneer het hart eenmaal gewonnen is voor den hemel, dan heeft het aardsche klatergoud echter ook zijne bekoring verloren.
F. Lobsteik.
Mijn getrouwste toehoorder is de Booze. Hij zorgt altijd, dat hij in de kerk is, voordat nog iemand anders
er zich in bevindt en dan weet hij zijn tijd goed te besteden. Dit is de reden, waarom de een ziine gedachten niet bij elkaar kan houden onder \'t gebed, en de ander zoo verstrooid is tijdens mijne prediking ... Hij past wel op, dat, terwijl gij een roman leest, uwe gedachten niet worden afgeleid, maar, zoodra gij uw Bijbel opent, is hij aau uwe zijde om u zooveel mogeliik te beletten Gods stem te verstaan, evenals hij geregeld naast u nederknielt om te trachten u te verhinderen uwe nooden voor God bloot te leggen.
D. L. Moody.
*
* *
En die bij den weg bezaaid worden, zijn deze, die hooren; daarna komt de duivel, en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden gelooven, en
zalig worden. (Luk. S : 12.)
*
* *
Wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden.
(Joh. 4: 7.)
Wanneer uw geweten verontrust is door het aantal uwer zonden, zoek dan toch nimmer ergens anders rust, dan bij het kruis van Christus. Hij alleen is onze vrede en Hij kan vrede schenken; uwe goede werken, uwe tranen, uw berouw zijn niet bij machte dat te doen. Gli moet worden gerechtvaardigd door Hem, niet door de gaven, die gij van Hem moogt hebben ontvangen. Het vertrouwen in uwe goede werken leidt u niet minder van Jezus af dan de volharding in uwe
zonden. Wanneer uw blik alleen op Hem is gericht, zal uw Goddelyke Meester u weldra leeren, alleen Zijn wil te volbrengen. Grijp Zijne hand, maar vertrouw dan ook, dat Hij u geheel zal leiden en tracht niet nog tegelijk uw eigen weg te volgen, Zijn weg is de beste en voert u veilig naar \'t Vaderhuis.
Th. Wiloox.
Een voorbijgaand berouw is geene bekeering. „Blijft in Mij,quot; heeft onze Heiland gezegd: blijft in Mij, met a) uwe zonden en verkeerdheden en Ik zal ze wegdoen. Tot het smelten en louteren van goud is veel tijd noodig en een groot vuur, — maar langer nog moet het duren en zwaarder moet gij beproefd worden eer uw hart volkomen van zonde gereinigd is. Slechts door dicht bij Jezus te blijven en te bukken onder Zijn kruis, zult gij overvloeiende worden van liefde voor Hem, in plaats van vol ongerechtigheden te wezen, gelijk gij nu zijt.
F. Lobstein.
Heft ge in het dal het hoofd omhoog. Ge aanschouwt een blauwen hemelboog, Met wolken, schittrend wit van kleur. Als waren zij der heemlen deur.
Maar slaat gij van der bergen top Naar \'themelruim den blik weer op,
Van \'t schoone blauw ontwaart met smart Gij niets meer: gansch \'t gewelf is zwart.
Eén hemel slechts is steeds nabij,
Hoe diep of hoog uw weg ook zij.
Hij welft zich immer boven \'t hoofd Van hem, die in zijn Heer gelooft.
Eug. Rambebt.
God verlangt uw hart: een gebroken en verslagen hart: indien gij niet van plan zijt, Hem dat te geven, voor altijd en geheel, dan helpen al uwe tranen en smeekbeden niets. G-eloof dat Hij u liefheeft en begin met Hem te danken voor dat geloof en voor die zekerheid , ook al gevoelt gij die nog niet. Terwijl gij dankt, zal uwe dankbaarheid en daardoor uwe liefde grooter worden en gij zult eindigen met Hem te loven voor Zijne groote goedertierenheid jegens u.
~^Q
Het geheim van een gelukkig leven.
O gij allen, wie gij ook zijn moogt, zoo gij zoekt naar het ware geluk, weest overtuigd, dat gij het slechts vinden kunt in het geloof in Jezus, hetwelk u de verzekerdheid geeft van Gods liefde voor u. Dan
6)lt;Sgt;Q
19
zult gij in zekeren zin des Meesters woord tot Zijne discipelen op uzelf kunnen toepassen; „ het zal hun niet schaden.quot; Alle voorvallen in uw leven: ook die welke u nu als zeer betreurenswaardig voorkomen, zullen u dan als zegeningen en liefdeblijken Gods welkom zijn. Zelfs uwe beproevingen zullen „ bevonden worden te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus.quot; Gij zult dan niet meer weenen als degenen, die geene hope hebben, het geloof zal uwe tranen afwisschen door u te wijzen op de plaats, waar de dood niet meer zal zijn, „noch rouw, noch gekrijt, noch moeite, want de eerste dingen zullen zijn weggegaan.quot;
A. Roohat,
Tracht er naar in alles eene roepstem van God te zien: in uwe beproevingen, vernederingen en berouw over onherstelbare zonden evenzeer als in Zijne uitreddingen en zegeningen.
Mevr. Mayor Dufoüe.
Menigmaal begrijpen wij eerst recht de waarde van Gods zegeningen, wanneer wij ze moeten ontberen. Wie toch stelt de gave der gezondheid op hooger prijs dan een kranke?
Wellicht is uwe opvoeding nog niet, of pas even voltooid: hebt gij de uren aan uw godsdienstonderwijs
2Ü
_________
f r®
besteed, wel genoeg gewaardeerd en het als een bijzonderen zegen beschouwd, dat God u de gelegenheid schonk in Zijne waarheid te worden ingeleid?
Hebt gij het wel begrepen, dat al de gesprekken,
die er met u werden gehouden, al de gebeden, die er voor u werden opgezonden, zoovele roepstemmen waren van uw Hemelschen Vader? Wanneer gij uwe belijdenis slechts hebt afgelegd en aan het H. Avondmaal hebt deelgenomen, omdat dat zoo behoort en omdat gij anders niet in de wereld kunt verschijnen, weet,
dat gij eene groote dwaasheid, maar ook eene groote zonde hebt begaan. Gelooft gij, dat er nog eenmaal in uw leven eene zoo gewichtige, ernstige gelegenheid om tot Hem te gaan, zal worden aangeboden?
Het is mogelijk, dat God u nogmaals eene roepstem zal zenden, maar zeker is het niet, — waarom zoudt gij dan deze in den wind slaan? Heden, zoo gij Mijne stem hoort, verhardt uw hart niet!quot;
Het zou een groot geluk zijn voor de meesten uwer,
indien de bekeering aan het godsdienstonderwijs voorafging, in plaats van er op te volgen. Hoeveel meer belang zouden de leerlingen dan stellen in de zaken, die hen nu dikwijls zoo nutteloos toeschijnen. Al is het daarvoor bij u reeds te laat, voor uwe ba-keering zelve is het dat nog niet: wendt u dus heden tot Jezus: elke dag uitstel maakt den stap slechts moeilijker.
„Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet nu is de dag der zaligheid!quot;
Wanneer ik, na aan het loket een plaatskaartje te hebben genomen, in den trein stap, behoef ik mij verder nergens meer over te bekommeren, daar deze mij brengt, waar ik wezen wil. Nu maken sommige menschen de aanmerking, dat de weg om enkel door \'t geloof de zaligheid te beërven veel te gemakkelijk, veel te eenvoudig is; zij, die zoo spreken handelen echter gewoonlijk zelf nog veel eenvoudiger. Zij gaan des Zondags naar de kerk, luisteren daar naar eene mooie preek en beschouwen dan het gewijde gebouw als een trein, die hen in de stervensure wel regelrecht naar den hemel zal brengen: de prediker is hun dus tegelijkertijd conducteur, machinist en stoker. Misschien kennen zij ook nog wel eenige waardigheid toe aan den organist , die door zijn heerlijk spel hunne ziel schijnt op te heffen naar hooger sferen, maar zelf behoeven zij zich geenerlei inspanning te getroosten, om hun doel te bereiken. - Ik voor mij, ofschoon ik gaarne eene goede preek en mooie muziek hoor, zou mij niet gaarne aan zulk een kerk-trein of hoe gij hem noemen wilt, toevertrouwen, in de verwachting, dat deze mij wel in den hemel zou brengen. Ik heb behoefte aan een persoonlijk geloof in Hem, die mij wil reinigen van mijne zonden, ik verlang met Job te kunnen zeggen: Met het gehoor des oors heb ik u gehoord, maar nu ziet U nujii oog. Welk eene gewaarwording is dat! Jezus te zien met het geloofsoog, te gevoelen, dat Hij nabij is, te weten dat Hij niet alleen de Zaligmaker der geheele wereld, maar mijn persoonlijke Redder is!
Bezit gij die zekerheid reeds, lieve lezeres?
22
Een dag, dien wij zonder God doorbrengen kan nooit gelukkig zijn, maar wanneer wij mogen zeggen: „Ik heb den Heer gezocht en Hij heeft mij geantwoord, Hij heeft mijne benauwdheden van mij genomen,quot; dan mag ons hart zich verheugen. Zoodra wij den Heer zoeken is dit een bewijs, dat Hij zelf die begeerte in ons hart heeft gelegd. „ Ik riep u bij uwen naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet,quot; spreekt de Almachtige. Laat ons de overtuiging bezitten, dat Hij ons zoekt, dan zullen wij Hem zeker vinden.
F. Lobstein.
*
* *
Door God te zoeken in de dagen van onzen voorspoed, verzekeren wij ons een machtigen Helper voor den tijd van onzen tegenspoed, of liever nog, voorkomen wij dien, want worden onze tegenspoeden ons niet menigwerf toegezonden, omdat wij ons van God verwijderen ?
Bestaat het geluk niet in het leven in \'s Heeren nabijheid en het ongeluk daarin, dat Hii Zijn aangezicht van ons afwendt?
*
* *
Het gevoel van eenzaamheid te midden van onze medemenschen is eene krachtige drangreden om ons tot God te drijven, doch het verlies van of de teleurstelling in aardsche liefde is wellicht een der machtigste.
Mevr. Mayor—Dufoür.
Wanneer God tot eene jeugdige van jaren spreekt; „geef Mij uw hart,quot; dan beijvert Satan zich om het geluid van die stem te verdooven; hij tracht haar te overtuigen, dat het eene ontzettend treurige, sombere zaak is, zijn leven aan den Heer te willen wijden, hij houdt haar voor oogen wat zij er al voor zal moeten opofferen, hoe zij zichzelve zal moeten verloochenen en welk een droefgeestig leven zij zal moeten leiden, maar hij wacht zich wel haar te spreken van de vreugde en vrede, die het hart smaakt, dat al zijne bekommernissen op den Heer heeft geworpen. In één opzicht heeft hij gelijk: er zijn opofferingen te doen en er moet soms worden gebroken met een zondig verleden, voordat het nieuwe leven zich kan ontwikkelen , doch wanneer die moeilijke eerste stap is gedaan, zal alles een nieuw aanzien voor u krijgen en gij zult beter het doel van uw leven leeren begrijpen. Verlicht door Zijn vriendelijken blik zal uw dagelijksche taak u minder moeilijk vallen en zelfs de strijd, dien gij zult hebben te strijden, zal u gemakkelijk worden gemaakt door Zijn bijstand. Zoo gij zwak zijt. Hij is machtig en Hij zal u ondersteunen; indien gij u aan Hem vastklemt, behoeft gij geen gevaar te vreezen. Als de Goede Herder zal Hij u in Zijne armen dragen en u van uur tot uur bewaken tot den dag waarop Hij tot u zal spreken: „ Wel! gij goede en getrouwe dienstmaagd! ga in in de vreugde uws Heeren.quot;
B. Levieüx.
*
* *
De bekeering is eenvoudig het keerpunt in een leven,
het keerpunt, waarop men zijn leven in eene geheel nieuwe richting voortzet. Door haar wordt Paulus niet zooveel beter, maar hij wordt een ander mensch; hij is niet minder getrouw aan zijne beginselen dan voorheen, maar hij heeft andere beginselen gekregen: wat hij vroeger het licht noemde, noemt hij nu duisternis; hij kan nu met recht zeggen: „zoo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is
voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw gewordenquot;.....
Iedere oprechte bekeering, welke aanvangt gelijk die van Paulus, eindigt ook gelijk deze. Zij begint met de intrede van Jezus Christus in het hart van den zondaar en zij eindigt daarmede, dat Jezus Christus zich ook in diens geringste daden openbaart, zoodat de ongeloovigen van hem zeggen: „ Is deze niet dezelfde mensch, dien wij zoo geheel anders gekend hebben?quot;
Ad. Monod.
Een Christen gevoelt slechts berouw over ééne zaak: deze: dat hij niet altijd Christen is geweest.
quot;Wanneer wij thans deel hebben aan de vreugde dei-wereld, is het te vreezen, dat wij ook later in hare oordeelen zullen deelen.
Tebtulliasüs.
Ik preekte in Philadelphia. Dicht onder den preekstoel zat eene jonge dame, die de oogen strak op mij gevestigd hield en blijkbaar al mijne woorden indronk. Voor zulke hoorders spreekt men gaarne; gewoonlijk
nemen zij wel iets goeds mede uit de kerk, ook al beteekent de preek niet veel.
Ik begon belang in haar te stellen, en, nadat mijne redevoering was geëindigd, daalde ik van den preekstoel af en sprak haar aan.
— „Zijt gij eene Christin?quot; vroeg ik haar.
— „Neen, maar ik verlang er zeer naar dat te worden , reeds sedert drie jaren zoek ik Jezus zonder Hem te vinden.quot;
— „Dan moet er toch, dunkt mij. eenige vergissing plaats hebben,quot; hernam ik.
Zij zag mij verwonderd aan en zeide;
— „Gelooft gij mij niet?quot;
— „Zonder twijfel. Maar gij hebt zeker gemeend den Heer te zoeken, zonder het te doen: er zijn geen drie jaren noodig, om een zondaar, die gaarne gered wil worden, te brengen tot een Heiland, die hem gaarne redden wil.quot;
— „Wat moet ik dan doen?quot;
— „Dat is het juist: gij hebt getracht iets te dosn, terwijl gij eenvoudig in den Heer behoefdet te gelooven.quot;
— „O dat woord gelooven! Ik hoor het telkens en ik weet niet wat het is.quot;
— „Welnu, laat ons er dan een ander woord voor stellen: zeg vertrouwen.quot;
— „Wanneer ik zeg: „ik vertrouw mij zelve aan Jezus,quot; zal Hij mij dan redden?quot;
— „Neen; gij kunt het duizendmaal herhalen, zonder dat het u iets helpt: gij moet niet zangen, dat gij u aan Hem toevertrouwt, maar gij moet het doen.quot;
— „ Welaan danhernam zij, „ ik vertrouw mij aan Hem. — Maar,quot; voegde zij er aanstonds bij, „nu gevoel ik mij nog niets beter.quot;
— „Daar hebt gij het!quot; riep ik uit: „Gl) hebt gedurende drie jaren getracht te gevoelen, in plaats van naar Jezus te zoeken. Gij moet niet op uw gevoel willen afgaan, maar slechts gelijk Job zeggen„Ziet, zoo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?quot;quot;
Gedurende eenige oogenblikken zag zij mii ernstig aan; daarop reikte zij mij de hand en zeide vastbesloten:
— „Mijnheer Moody, ik vertrouw mijzelve aan Jezus: ik vertrouw, dat Hij mij wil redden, nog dezen avond.quot;
Den volgenden dag zat zij opnieuw op hare plaats dicht bij mijn preekstoel, en nooit zal ik de uitdrukking van haar gelaat vergeten: het licht van de Zon der Gerechtigheid straalde uit haren blik. Na de preek begaf zl] zich opnieuw naar de kamer, waar ik gewoon was te spreken met degenen, die zich ongerust gevoelden over hun zielstoestand. Ik was verlangend te weten, wat zij daar nog te doen had en, toen ik er binnentrad, vond ik haar in gesprek met eene harer vriendinnen, wie zij op overtuigenden toon toevoegde:
— „Waarlijk, het komt er slechts op aan, zich aan Hem toe te vertrouwen: ik weet het bij ondervinding.quot;
D. L. Moody.
De toestand van het hart is het, die de lichting van het geheele leven aangeeft. Eene verkeerd geplaatste genegenheid kan, wanneer zij den boventoon aanneemt, eene keten worden, die ons van onze vrijheid berooft, evenals eene geheiligde liefde ons den weg
baant tot veel geluk. Het geeft dus groote reden tot dankbaarheid, wanneer men zichzelf kan beheerschen en daartoe kan men slechts geraken, door zich te verbinden aan den dienst van den rechten Meester. Hoe getrouwer gij Hem gehoorzaamt, des te meer macht zult gij over uzelve bezitten. Jezus Christus is de Koning van hemel en aarde, maar Hij wil het ook zijn van ieder mensch afzonderlijk; laat Hem dus ook heerschen over uwe genegenheden. Geef uzelf lederen dag met meer vertrouwen aan Hem over en Hij zal u vrijmaken van de slavernij der zonde. Hij zal uwe oogen openen voor uwe gebreken en u kracht geven daartegen te strijden. Zoolang gij den Heer volgt, zullen uwe vijanden zich niet over u verblijden en uwe eerste overwinning op uzelf zal spoedig door vele worden gevolgd.
Geen schijn, maar werkelijkheid.
Eenige jaren geleden had ik in eene vroegere gemeente juist eene reeks van redevoeringen over de bekeering van Paulus geëindigd, toen een jong meisje uit den boerenstand tot mij kwam met het verzoek, om daarover nog eens met haar te spreken. Zij was eene ernstige, geloovige Christin en zonder schromen durf ik het gesprek, dat ik met haar voerde, verhalen, daar zij reeds sinds lang ruste heeft gevonden in het hemelsih Vaderhuis. Op gemelden schoonen lenteavond was zij zeer droefgeestig gestemd, want zij gevoelde eenigen twijfel bij zich opkomen omtrent de zekerheid van hare bekeering. „Ik heb nimmer,quot; zeide zij ernstig.
„zulke ondervindingen gehad als waarvan de apostelen spreken, dus ben ik zeker niet bekeerd.quot; Zij was zeer ontroerd en niets wat ik zeide vermocht haar tol bedaren te brengen, of zelfs maar te troosten.
Eindelijk slaagde ik er toch in. Terwijl wij door mijn tuin heen en weer wandelden, waren wij blijven stilstaan voor een denneboom en hier kreeg ik een gelukkigen inval. Ik deed haar opmerken, hoe de bladeren van alle andere boomen eene groote verandering ondergaan. Onderhevig aan den invloed van koude en warmte, lente en herfst, vallen zij op gezette tijden af, om dan na eenige maanden de kale takken opnieuw met een frisschen, groenen dos te bekleeden. De denneboom daarentegen blijft den geheelen winter onveranderd, en ofschoon de zonnestralen geen invloed op hem schijnen te hebben, is hij niet minder van hen afhankelijk dan de andere boomen. Langzamerhand verschijnen er nieuwe naalden tusschen de oude, en bijna ongemerkt vallen deze af. Deze verandering, die bij de andere planten zoo in \'t oog vallend is, heeft bij hem plaats, zonder dat iemand er acht op slaat.
Het jonge meisje begreep mij en was getroost, zoodat ik haar niet verder over de werken Gods in de natuur behoefde te spreken. Toch is daarin nog veel, dat onze aandacht overwaardig is: sommige planten toch dragen bladeren voordat zij bloemen krijgen, andere bloeien eerst en vormen dan hun bladeren; de wijnstok draagt onbeteekende bloemen, maar kostbare vruchten, de rozenstruik daarentegen brengt schoone bloemen voort, doch bijkans onzichtbare vruchtjes. Evenals mijn boerinnetje zijn vele ieden mijner gemeente toenmaals door dat beeld versterkt geweest, wanneer zij niet met zekerheid het oogenblik hunner
bekeering wisten op te geven. Moge het ook u, lieve lezeres, tot eene kleine vertroosting strekken!
O. Funoke.
De Heer Jezus verlangt uw hart; wanneer Hij uw hart niet bezit, dan heeft Hij niets. Het hart is de plaats, waar het leven zetelt en wanneer Hij daarbinnen troont, is Hij Koning over den geheelen mensch. Sommige bekeeringen, waarop wij wel vertrouwden, houden geen stand, dewijl het hart niet was geraakt. Men had wel eenige indrukken gekregen van Gods liefde en was daardoor zeer getroffen, maar tot eene geheele overgave kon men niet besluiten. Daardoor werd de oude mensch niet gedood en weigerde deze plaats te maken voor den nieuwen. Zulk een toestand is wel de gevaarlijkste, dien men zich kan denken en is slechts te vergelijken bij een gebroken been, dat verkeerd gezet is en dus opnieuw verbroken moet worden eer het kan herstellen. Halve bekeeringen zijn die van Christenen, die bang zijn zichzelf pijn te doen, maar gelooft mij: wij zouden veel minder te strijden hebben, indien wij er in toestemden ons hart geheel te laten verbrijzelen, dan zal de Heer het wederom genezen. Eene beslissende bekeering opent ons eene heerlijke toekomst. Zoolang wij nog op twee gedachten hinken, gelijken wij op die halve zieken, die niet het bed willen houden, maar toch ook nog niet hun werk kunnen verrichten. Het is nog veiliger maar met de aarde mee te draaien, dan ergens half-
weg tusschen aarde\'en hemel te zweven, dat is een toestand, die geen vrede kan geven en die, zoo men er in volhardt, van dag tot dag gevaarlijker wordt.
Daarom: „kiest u heden wien gij dienen zult,quot; God of de wereld. Moge uwe keus zijn: „aangaande mij en mijn huis, wij zullen den Heer dienen!quot;
F. Lobstein.
Het werk van den Heiligen Geest.
Stellen wij ons voor, dat er iemand in ons midden is, die zich overtuigd gevoelt van zijne zonde en zijne onmacht om zichzelf daarvan te verlossen, hii wendt zich dus tot den Heer om er van te worden gereinigd. Op grond van zijn geloof wordt hi] door God in genade aangenomen en in zijne rechten als diens kind hersteld. Wanneer het daar echter bij bleef zou hij, om zoo te zeggen, niets verder komen en het verzoeningswerk van Christus zou zijn doel niet bereiken, want al zijn iemands zonden vergeven, daarom is hij nog niet van deze verlost. Het nieuwe leven is nog niet in hem begonnen, en, om waarlijk gelukkig te worden, moet hij niet, evenals Adam, van een staat van reinheid tot heiligheid worden gevoerd, maar van den rang van zondaar tot kind Gods; hii moet van de dwalingen, die hem nog aankleven, worden verlost en tot het volle besef der waarheid komen.
Alleen de Heilige Geest kan hem dit geluk deelachtig maken, door zich voor altijd eene woning te bereiden in zijn hart. Zijne persoonlijke tegenwoordigheid is in het hart van den geloovige even onmisbaar als diens
s
hart in zijn lichaam; zonder Hem is er geen leven mogelijk, zonder Hem is zijn geloof dood.
Voordat Hij bezit neemt van een hart, is de Heilige Geest begonnen met het geweten uit zijn verdoovenden slaap wakker te schudden, maar, heeft Hij er eenmaal Zijn intrek genomen, dan opent Hij de oogen voor de grootheid der bedrevene zonden en een oprecht berouw wordt daar de vrucht van.
Zonder de voorlichting des Heiligen Geestes kan de mensch zichzelf niet kennen gelijk hij is. Hij wil wel erkennen, dat hij vol is van gebreken en onvolmaaktheden en hij zal op verontschuldigenden toon spreken van menschelijke zwakheden, maar gij zult hem zwaar beleedigen, wanneer gij hem zegt, dat zijn hart, in den zondigen toestand waarin het verkeert, voor Gods heiligheid niet bestaan kan. De schuldbekentenissen en zelfverwijtingen eener berouwhebbende ziel schijnen hem overdreven toe, of wel hij beschouwt ze als het uitvloeisel van een ziekelijken toestand. Slechts wanneer de Heilige Geest zijne oogen verlicht, worden hem die onverklaarbare zaken helder en de nevelen, die zijn blik verduisterden, worden weggevaagd. Hoe meer dat licht ook de duisterste schuilhoeken van zijn gemoed bestraalt, des te afzichtelijker schijnen hem zijne zelfzucht, eigenliefde en hoogmoed en de woorden , die hem vroeger zoo beleedigden, zijn nu niet zwart genoeg om zijne ondeugden te schilderen.
Wanneer het werk des Heiligen Geestes zich bepaalde tot het verleenen van zulk eene zelfkennis, zou het in staat zijn den mensch tot wanhoop te brengen. Maar het doet meer: met de kennis van de zonde geeft het ook kennis aan het eenige ware geneesmiddel, dat daartegen is aan te wenden: het geloof in Jezus Christus.
__________. _________s^Q
In zekeren zin is dit geloof aan de komst van den Heiligen Geest voorafgegaan, doch eerst daarna kan het zich ontwikkelen en wortel schieten. Steeds grooter wordt dan de verzekerdheid aan verzoening, persoonlijke verzoening met God, steeds inniger de liefde tot den Heiland, steeds volmaakter het geluk, dat deze aanbrengt!
G. Tophel.
-a »/
Wanneer men iets onderzoekt, doorgraaft men het diep; men blijft niet aan de oppervlakte. Zoo is ons geboden de Schriften te onderzoeken, opdat wij Gods bedoelingen ten onzen opzichte zouden kunnen verstaan.
Als gij den Bijbel slechts vluchtig leest en doorbladert, zult gij niet beter zijn dan\'de Farizeën, doch bij grondig onderzoek zult gij op iedere bladzijde heerlijke lessen, overtuigende bewijzen en heilzame vermaningen vinden. Zoekt niet enkel naar beloften en vertroostingen , maar doorleest ook nauwkeurig al de verhalen, opdat gij in het huis des Eeuwigen zandt wonen en de schoonheid van Zijn paleis zien. Weest niet bezorgd, dat gij niet alles zult begriipen: God zelf zal u telkens meer licht geven, indien gij \'t Hem vraagt. Wanneer gij in oprechtheid tracht Zijne woorden te verstaan, zal de Heilige Geest u iederen dag opnieuw onderwazen, want zoo wie heeft, dien zal gegeven worden. Het licht is alreeds in de wereld gekomen, doch zij, die de duisternis liever hebben dan het licht, verharden
n
■e n il e v
e i
i r i
hun hart en zijn niet In staat de dingen Gods te begrijpen.
F. Lobstein.
*
* *
De overdenking van het quot;Woord Gods is de eerste stap om op te wassen in de genade. Zonder die overdenking is zelfs het gebed een Ijdele vorm, doch door haar wordt het geloof steeds versterkt en geloof en gebed zijn de twee sleutels, die ons de verborgen schatten van Gods woord ontsluiten.
R. Chapman.
Daar bestaat geene gewichtiger zaak voor ons geaste-lijk leven dan het lezen van den Bijbel. De heer Reinhardt Zeiler te Beugen heeft over dat punt eenige behartigenswaardige wenken in \'t licht gegeven, die wij hier in \'t kort zullen laten volgen.
le Het is eene geheel andere zaak, den Bijbel te lezen met anderen dan voor zichzelf. Dit laatste mag in geen geval worden verzuimd. God wil zelf tot u spreken en gij moet naar Hem luisteren, wat de tegenwoordigheid van anderen u wel eens belet. Natuurlijk mogen ook het gezamenlijk lezen en overdenken niet achterwege worden gelaten; ook dat voorziet in de behoefte van het hart en doet ons bijzondere zegeningen ontvangen.
2e Zoek in de Schriften naar den levenden God en luister naar wat Hij u te zeggen heeft; het is door middel daarvan, dat Hij tot u wil spreken.
e
3e Stel u tot taak Hem daaruit te leeren kennen: het is Zijn wensch, Zich te toonsn, gelijk Hij is.
•i6 Begiu met het Nieuwe Testament; lees dat zorgvuldig door, tot aan het einde, en kies niet slechts hier en daar eenige gedeelten, die u aantrekken. Wanneer gij het eenige malen op die wijze hebt doorgelezen, handel dan evenzoo met het Oude Testament.
5e Lees vooral geregeld: sla nooit een dag over. Er zijn weinig dingen, waarover gij in de Eeuwigheid meer berouw zult gevoelen en die gij u minder zult kunnen verklaren, dan het verzuimen van dezen plicht.
6e Houd deze gewoonte levenslang. Al zoudt gij den geheelen Bijbel van buiten kennen, gij moet toch iederen dag een bepaald gedeelte ter overdenking opslaan.
7e Maak er u een regel van altijd op denzelfden tijd in uw Bijbel te lezen; laat dat niet afhangen van uwe gezindheid van het oogenblik, maar zeg tot uzelf; „Dit heb ik noodig, om te kunnen leven.quot; Gij moet in uw dagelijksch leven zooveel schikken en plooien, om het volbrengen van al uw verschillende plichten te kunnen vereenigen; waarom zoudt gij het bestu-deeren van uw Bijbel niet evengoed als een plicht kunnen beschouwen?
8e Verlang niet onmiddellijk vruchten te zien van uwe Bijbelstudiën en wees niet ontmoedigd, als gij uzelf niet dadelijk hernieuwd en herschapen gevoelt. Ook in de natuur gaat niet alles even snel in zijn werk; het riet, dat aan den waterkant wast, heeft spoedig zijne gewone hoogte bereikt; het koren groeit langzamer en de eik heeft nog meer tijd noodig, voordat hij zich heeft gevormd tot een boom, in de takken waarvan de vogelen des hemels zich nestelen. — Ver-
beeld u niet, dat de bekeering van Paulus en die van zoovele anderen geheel plotseling hebben plaats gehad. Hoeveel was er niet aan die van den grooten apostel voorafgegaan: van zijne jeugd af, had hl] getracht God te dienen naar zijn geweten en slechts uit onwetendheid was het, dat hij den Heer Jezus niet kende; toen het voorwerp van zijn haat zich eenmaal op onloochenbare wijze aan hem openbaarde, werden zijne oogen geopend en hij zag zijne dwaling in. — Dit licht zal eenmaal ook voor u opgaan, misschien als bekroning van uw Ijverig onderzoek, misschien zal het u zonder dat worden geschonken, maar het is gevaarlijk daarop te vertrouwen en veel veiliger is het, te blijven zoeken, totdat gij het hebt gevonden. Indien gij in den geest des gebeds zoekt, dan zal het u gaan als iemand, die na het ondergaan der zon opziet tot den hemel om de sterren te beschouwen. In het eerst ziet hij er geene, dan ééne enkele en eindelijk schijnt het firmament er mede bezaaid, zoodat hij hun aantal niet kan doorgronden.
9e quot;Wees niet ontmoedigd of afgeschrikt, indien gij vele duistere plaatsen aantreft, die gij niet kunt begrijpen, maar herinner u, dat, ofschoon er woorden en beloften zijn, die zelfs het kleinste kind kan vatten, er ook altijd plaatsen zullen blijven, die niemand kan uitleggen. Van groote waarde is het echter steeds aan verder gevorderden om voorlichting te vragen, geliik de Kamerling uit het Moorenland met zoo goed gevolg deed.
10e Laat het goede voor u nooit de plaats van het heste innemen: laat uw Bijbel nooit verdringen door andere boeken, hoe mooi of nuttig ze ook zijn mogen. Uw Bijbel moet altijd de eerste plaats innemsn op uwe boekenplank en in uw huis.
lle Het groote geheim om toe te nemen in kennis van Gods Woord en Wil bestaat in den ernstigen wensch daartoe. Deze is het juist, die het groote onderscheid uitmaakt tusschen de lezers van den Bijbel en hen als \'t ware in twee klassen verdeelt. Het is niet te zeggen, hoe verkeerd het is den Bijbel gedachteloos te gebruiken: geen uitwendig vertoon van vroomheid kan dat misbruik goed maken.
1
12e Lees nooit, dan met efü biddend harte: wees niet te trotsch om te erkennen wat u ontbreekt en bid daarom, totdat gij het hebt verkregen. „Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden!quot;
Zelfs wanneer wij eenmaal op den goeden weg zijn, is onze toestand niet geheel zonder gevaar, want de Booze, de wereld en ons eigen hart trachten er altijd naar, ons over te halen weer achterwaarts te zien. Laat ons daartegen waken, — zelfs het vluchtigste omzien, het kortstondigste toegeven aan eene ongeoorloofde liefde, waarmee wij gebroken hadden, moet wellicht worden geboet met zwaren strijd en hernieuwde opofferingen. De weinige schreden, die wij zijn teruggegaan om onze natuurlijke lusten te bevredigen, zijn dikwijls met dagen, ja zelfs jaren van berouw niet te herstellen, en onze wroeging zal worden verzwaard door de zelfbeschuldiging, die er zich inmengt. Gedenk aan de vrouw van Lot! Wij weten niet waartoe één
37
terugblik ons kan brengen, laat ons dus vergeten de dingen, die achter ons zijn en onze oogen slechts richten op het heerlijk doel, dat vóór ons ligt. Veel tijdelü\'ke zaken moeten wij wellicht achterlaten, maar de eeuwige schatten, die wij er voor zullen ontvangen, zullen ons hun verlies gering doen achten: laten wij dan den Heer bidden ons kracht te geven om de verzoekingen des duivels te kunnen wederstaan, zoodat wij ten laatste zullen mogen spreken: „Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid , welke mij de Heer, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal.quot;
A. Rochat.
Voor het geluk en de veiligheid der schapen is het noodig, dat zij zich niet van hun herder verwijderen. Ook voor ons, die gaarne tot de kudde van den Goeden Herder willen gerekend worden, bestaat er geen grooter voorrecht dun Hem overal te mogen vol\' gen; achter ons ligt het verleden met zijne onherstel bare fouten; aan beide zijden lokt ons de wereld; alleer vóór ons, dicht bij Jezus, wacht ons een eeuwig heil Wij kunnen Hem volgen: ten eerste door \'t gebed. door Hem voortdurend, in alle omstandigheden van \'t leven aan te roepen. Vervolgens door stille overdenking- afleiding en opwinding, hoe onvermijdelijk ook zijn altijd gevaarlijk want zij trekken ons slechts af van den Heer; wanneer dan de kastijding voor deze afdwa
ling tot ons komt, begrijpen wij niet, waardoor wij haar hebben verdiend, en zijn wij hare les binnen weinige uren vergeten. — Eene derde roepstem vinden wij in den Bijbel, die daarom onze liefste en meest gewaardeerde metgezel moet zijn. Ten laatste kunnen ook onze gesprekken ons nader tot Hem brengen, indien wij slechts niet bevreesd zijn, over Hem te spreken en ons er in verheugen, wanneer anderen het doen. Jezus zegt, dat Zijne schapen Hem kennen. Zij kennen Hem, omdat zij Hem hebben leeren kennen: zij hebben Zijne leiding gezien in hun leven en de hand, die hen in ziekte genas, in droefheid vertroostte en in zwakheid versterkte, leeren Hef krijgen. Hem te kennen is het eenige dat wij noodig hebben om Hem te beminnen.
Zijne schapen kennen Hem. Zij kennen Zijne stem, waarvan de klank hun in uren van droefenis en rouw zoo welkom was; zij kennen Zijne elndelooze ontferming, die hun tot zeventig malen hunne zonden vergaf; zij kennen Zijne sterkte, die hunne zwakheid kracht verleende, zij kennen Zijne trouw, zij kennen Hem, den Zaligmaker, die altijd bereid Is, hen aan te hooren en bij te staan.
U te kennen, Goede Herder,
Uit te rusten aan Uw hart,
U te volgen als den Meester Onder vreugde en In smart,
Op Uw zoendood te\'vertrouwen,
Hoop te bouwen Op genade door Uw bloed.
Dat geeft rust aan ons gemoed.
In Uw nooit volprezen liefde.
Met Uw trouw, ondenkbaar groot.
Gaaft Ge Uw leven voor Uw schapen, Hun tot redding van den dood. Trouwe, liefdevolle Herder,
Leid ons verder Over \'t donker, doornig pad, Huiswaarts naar de Vaderstad!
De Heiland vergelijkt ons aan de ranken van den Wijnstok, onder welken naam Hij zichzelf aanduidt. Ons leven moet dus ten nauwste met Hem zijn verbonden en al zijne levenssappen van Hem ontvangen. In de landen waar de druiventeelt veel wordt beoefend, heeft deze een machtigen vijand in de phylloxera, een wormpje, dat voortdurend aan de plant knaagt en haar zoodoende van alle levenskracht berooft. Zoodra wij ons van den Heer Jezus verwijderen , komen ook bij ons allerlei verstrooiingen, hoogmoed, drift, leugen, zorgeloosheid, in één woord: de zonde, om ons verder van Hem af te trekken en zoo ons geestelijk leven te vernietigen. Zonder Hem struikelen wij bij lederen voetstap, laat het daarom onze dagelijksche bede zijn: „Heer! laat ons in U blijven, heden, morgen en tot in eeuwigheid!quot;
Ch. Cobkevon.
1. Wanneer Jezus u nabij is, is niets u te moeilijk, maar zonder Hem valt u ook de lichtste arbeid te zwaar.
40
Als Jezus Zijne stem niet doet hooren, dan zijnde vertroostingen van alle aardsohe vrienden tevergeefs, maar indien Hij slechts één woord tot ons spreekt, is onze ziel op wonderbaarlijke wijze versterkt.
Zoodra Maria de woorden harer zuster Martha: „De Meester is daar. Hi) roept u,quot; hoorde, stond zij op van de plaats waar zij zat te weenen en ging Hem tegemoet.
Gelukkig, driewerf gelukkig, is het oogenblik, waarop Jezus u roept, om uwe droefheid in vreugde te doen verkeeren!
Hoe levenloos en onvruchtbaar zijt gij, indien Jezus niet in u woont! Hoe dwaas en ijdel is uw streven als gij iets anders zoekt dan Hem, en Hem alleen!
Weet gij niet, dat gij, door aldus te handelen, op het punt zijt meer schade te lijden aan uwe ziel, dan het bezit der geheele wereld u zou kunnen vergoeden?
2. Wat kan de gansche aarde u schenken, zoo gij Jezus niet bezit?
Een leven zonder Jezus schept u eene hel in\'t hart: Jezus\' tegenwoordigheid gunt u een blik in den hemel.
Wanneer Jezus met u is. zal geen vijand u kunnen deren.
Wie Jezus gevonden heeft, bezit een onmetelijken rijkdom, een schat waarbij de glans der geheele wereld in \'t niet verzinkt. Wie Hem moet missen, lijdt een onherstelbaar verlies, grooter dan of hem een koningstroon ware ontnomen.
Een leven zonder Jezus maakt ons waarlijk arm; de vereeniging met Hem schenkt den waren rijkdom.
3. De kennis, die ons het meeste nut aanbrengt, is die, welke ons leert, hoe wij tot Jezus moeten spreken en de lessen, die wij het minst ontberen
kunnen, zijn degene, die ons het dichtst bij Hem brengen.
Wees nederig en zachtmoedig en Hij zal in u blijven, maar indien gij u tot toorn laat verleiden, zal Hij u alleen laten en wat zal dan uw lot zijn?
Zonder vrienden kunt gij niet gelukkig zijn en wanneer uw Beste Vriend u verlaat, zal uwe ziel hare eenzaamheid niet kunnen dragen.
Het is beter alle mensohen tot vijanden te hebben, dan dat Jezus Zijn oog van u zou afwenden. Stel dus Zijne vriendschap hooger dan die van de geheele wereld.
4. Heb alle mensehen lief ter wille van Jezus, doch Hem alleen om Hem zeiven.
Jezus Christus is de eenige, Wien wij ons geheele hart mogen geven, want Zijne trouw en goedheid overtreffen die van alle aardsche vrienden.
Heb in Hem en ter wille van Hem zelfs uwe vijanden lief en vraag Hem, Zich ook aan hen te openbaren, opdat zij Hem mogen leeren kennen en beminnen, gelijk gij doet.
Tracht er niet naar de eerste in iemands liefde of achting te zijn, want deze plaats komt alleen toe aan God.
„De Navolging van Christus.quot;
Waarlijk vrijgemaakt worden wij alleen door het geloof, niet door wat wij opgeven of wat wij ons voornemen. Zelfs in onze beste oogenblikken zijn wij
niet zeker van onszelf: alleen het zien op Jezus kan de banden, die ons aan de zonde ketenen, doen afvallen en ons in waarheid vrijmaken.
Het bloed van Christus verricht de grootste wonderen. Ons geweten kan ons vreeselijke verwijtingen doen, doch het bloed van Christus is machtig die alle tot zwijgen te brongen en ons van alle smetten te reinigen. Wanneer men ze niet bij ondervinding kent, die zelfbeschuldigingen, die het leven bijna ondragelijk maken, dan kan men zich ook geen denkbeeld maken van den hemelschen vrede, die zich door de ziel verspreidt, als wij de stem mogen vernemen: ,.Ik heb uwe zonden uitgedelgd met Mijn bloed.quot; Als men die woorden echter eenmaal heeft gehoord en er de kracht van heeft gevoeld, dan weet men, dat God de macht heeft ze waar te maken en die wetenschap maakt ons gelukkig.
«)lt;ggt;Q
Zoodra wij onze schuld en zonde jegens God inzien en er berouw over gevoelen, is Hij gereed om de volheid Zijner genade over ons uit te storten en daarmede al onze overtredingen te bedekken. Wij weten, dat, al waren onze zonden rood als karmozijn. Hij ze witter zou maken dan sneeuw. Het bloed van Jezus behoudt zijne kracht door alle eeuwen heen: niets is het te groot, te wonderlijk: zelfs de pijnlijkheid van de herinnering aan onze schuld wil het wegnemen. Indien wij haar niet zoo snel kunnen vergeten, de Heer spreekt: ,,Ik sal hunner zonden niet meer gedenken.quot;
-
43
Wanneer God ons heeft vergeven, dan behoeven wij niemand meer te vreezen, doch, indien Hij ons veroordeelt, baat ons de vrijspraak der geheele wereld niets.
P. Lobstein.
Daar bestaan twee soorten van moed: eene lichamelijke en eene zedelijke. Hen treft soms menschen aan, die den moed niet laten zakken, waar menig ander beeft van angst: denk slechts aan krijgsoversten en koorde-dansers: hun moed is echter gewoonlijk enkel lichamelijk en spruit niet voort uit het geloof. Eigenliefde, dorst naar roem, ja zelfs tegenwoordigheid vangeestkun-nen bovenmenscheliike krachten verleenen, doch vrede schenken kunnen zij niet; om vrede met God te hebben moet men door het geloof in Christus gerechtvaardigd zijn. In het rijk Gods zijn juist de zwakken het machtigst; wie alle vertrouwen op eigen kracht hebben laten varen, klemmen zich het stevigst vast aan Gods beloften. David zegt: „ik ben een worm en geen manquot;, en toch\' spreekt diezelfde David ergens anders: „met U loop ik door eene bende, en met mijnen God spring ik over eenen muur.quot; „Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heer Jezus Christus,quot; zegt Paulus en nog tallooze voorbeelden zouden wij kunnen aanhalen van mannen, die spreken van de kracht Gods, die in hunne zwakheid werd volbracht. Daarom, weest ook gij niet, versaagd: wacht slechts totdat eene bende u omsingelt en gij door muren wordt ingesloten! Door zeif het gevaar op te zoeken en zich dan voor martelaar
te laten doorgaan, door ia één woord niet te blijven, waar God u heeft geplaatst, kunt gij uzelf veel ellende berokkenen. „De weg des Heeren is voor den oprechte sterkte,quot; maar dan moet het ook de weg des Heeren zijn, niet een zelfgekozen pad, dat, ofschoon het het kortste scheen, menigmaal op dood en verderf uitloopt. Zoo gij echter zeker zijt, dat God u heeft geplaatst in de omstandigheden, waarin gij u bevindt, vrees dan niet voor de leeuwen, die u dreigen te verslinden of voor de afgronden, die u aangapen. Ga moedig uwen weg in den naam van uwen God en gij zult meer dan overwinnaar zijn, door Hem. die u heeft liefgehad.
Mijn Heiland, waar Gij mij wilt leiden. Langs steilen berg of donker dal,
Roept Gij tot waken mij of strijden, Ik wil U volgen, overal.
\'kWil met Uw woord mij voeden, Heere! Dat zij ten licht mij op mijn pad, Dan, wat mij ooit de wereld leere. Ontrooft zij nimmer mij dien schat.
Al doet de wind de golven zwellen. En jaagt met woeste kracht ze voort. Daaronder zijn nog diepe wellen.
Wier kalmte nimmer wordt gestoord.
Zoo is het hart van wie IJ volgen, O Heiland, door de levenszee.
Schijn\' wind en golven soms verbolgen, Gij geeft van binnen zaalge vree!
C. Peonier.
Dc blijdscliap van den Christen.
De blijdschap van den Christen is niet afhankelijk van de meer of minder levendige indrukken, die zijne ziel heeft van de nabijheid Gods: zij is gegrond in zijn geloof en vertrouwen, waardoor hij weet, dat hij voor eeuwig gered is. De wereldling jaagt altijd naar vreugde, die nog vóór hem ligt en menigmaal onbereikbaar is: des Christens blijdschap daarentegen spruit voort uit iets, dat reeds lang geleden is volbracht: éene daad, waarop hij al zijne hoop vestigt. Wanneer wij in Jezus Christus gelooven, vragen wij niet langer: „Is Hij Degene, die komen zoude, of verwachten wij een ander ?quot; Wij weten met zekerheid, dat Hij ons heeft liefgehad en nog steeds liefheeft, dat Hij al onze zonden heeft weggenomen en dat Hij nog steeds wil voortgaan ons te reinigen.
F. Lobsiein.
Onze liefde tot God moet onbeperkt zijn.
Hem lief te hebben beteekent hetzelfde als zich geheel en onverdeeld aan Hem te wijden.
Elke daad, die niet God tot grondslag hdeft, is ijdel en minder dan nutteloos. Al zyn uwe handelingen niet in tegenspraak met de Goddelijke wetten, zoo zij voortkomen uit een dorst naar roem, of uit behaagzucht, dan zijt ge in Gods oogen laakbaar. Dan bedrijft gij, zooals de Schrift het noemt, onrechtvaardiglijk de werken eens rechtvaardigen.
Orisenes
Het is eene heerlijke zaak, zijn leven in den dienst des Heeren te besteden.
Clemens van Alexandeie.
Toewijding is niet zoo zeer een stap als wel eene loopbaan; niet zoozeer eene daad, als eene gesteldheid des harten, die ten nauwste met de loopbaan is verbonden. In zoover het eene loopbaan en eene gesteldheid is, moet er natuurlijk een bepaalde aanvang zijn, en een tijd, ja wellicht een oogenblik, waarop die aanvang plaats greep. Zulks heeft plaats, als wij zeggen of zingen: „Neem mijn leven; laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer,quot; maar wij behoeven dien eersten stap niet telkens te herhalen. Wat wij thans noodig hebben, is, in die gesteldheid des harten te blijven en de loopbaan te bewandelen, en wij gaan dus over tot eene andere bede: „bewaar mijn leven. Heer, want ik kan het zelf niet voor U te bewaren.quot;
0^5—
47
Laat ons dit vragen met hetzelfde eenvoudige geloofsvertrouwen , waarop Hij ons in zoo menige andere zaak zoo genadiglijk verhoorde. Want dit is de verzekerdheid, die wij in Hem hebben, dat, wanneer wij iets vragen naar Zijnen wil, Hij ons verhoort. Deze bede nu is zonder twijfel naar Zijn wil, omdat zij op zoo menige belofte steunt.
F. R. Havergal.
Niet op G-olgotha maar in Gethsemané was het, dat mijn Zaligmaker Zijn zwaarste offer bracht. Al de angsten der hel persen Hem daar den kreet af; „Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbijgaan!quot; maar zelfs hier voegt Hij er bij: „doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt.quot;
Geef mij, Heiland, dat ik iets van de ondoorgrondelijke liefde, die XJ tot dit offer bewoog, moge leeren begrijpen, opdat zij mijn hart vervulle en ik voortaan slechts één wensch, één streven moge hebben: de begeerte om voor U te leven !
Ach, mocht ik, wanneer ook voor mij de lijdens-dagen aanbreken, U volgen in de eenzaamheid van Gethsemané en U daar vinden als mijn Redder uit ellenden! Leer mij, daar vrede zoeken voor mijne ziel, door al de waarde te vatten van de verzoening met God, die daar voor mij werd gesloten. Moge ik slechts nimmer weigeren met en voor U te lijden en te strijden, doch door U en in U den geest ontvangen der aanneming tot kind Gods. — Leer mij boven alles
mijn wil geheel aan den Uwen onderwerpen, leer mil gewillig, alles, ook mijne genegenheden aan U opofferen, indien Gij het van mij verlangt. Laat het altijd, in vreugde en in droefenis, in rijkdom en in armoede, mijne bede zijn: „niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wiltquot; en laat eenmaal, wanneer mijne stervensure naakt. Uw Gethsemané mijn troost, mijne hoop en mijne kracht uitmaken!
L. Bonset.
Heeft mijn Heiland niet op den avond vóór Zijn sterven gesproken: „Neemt, eet, dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot mijne gedachtenis,quot; en herhaalt Hij dat niet, zoo menigmaal ik aan het Heilig Avondmaal deelneem? — Hoe gelukkig was de geraakte tot wien Jezus, toen Hij nog op de aarde was, zeide; „Uwe zonden zijn u vergevenlquot; Welk eene zaligheid smaakte de zondares, die aan Zijne voeten mocht weenen en Zijne woorden mocht hooren: „Ga heen in vrede! Uwe zonden zijn u vergeven.quot; Toch benijd ik hun hun voorrecht niet langer: ook tot mij spreekt de Heiland, ook mij noodigt Hij aan Zijn disch, waar Hij mij een zichtbaar bewijs Zijner liefde schenkt, dat zij zelfs niet kenden.
Ik weet nu, wat Hij mij aanbiedt: de volkomene vergeving van al mijne zonden, d. i. verzoening met God, zekerheid van Zijne liefde en van het Eeuwige Leven. En tot het verkrijgen van deze genadeblijken
amp;lt;amp;lt;•
eischt Hij van mij niets, dan berouw over mijne zonden! O, mijn Heiland! Gij hebt mijn angst, mijne vernedering, mijn lijden gezien en Gij weet, dat ik met een verbroken en verslagen hart tot Uw disch nader, opdat Gij mij zoudt genezen. Wanneer ik Uw kruis en Uw doodsangst herdenk, dan heb ik een afschuw van de zonde en wensch ik haar voor altijd af te zweren. Hoge ik U nooit opnieuw kruisigen, Heer, door mijne overtredingen en nimmermeer twijfelen aan de reinigende kracht van Uw bloed!
Vraagt Gij mij nog of ik wel in U geloof., op U vertrouw, U liefheb ? Tot Wien anders zou ik heengaan ? In Wien zou ik gelooven? Hoe zou ik nog kunnen twijfelen aan de vergeving mijner zonden, wanneer Gijzelf er mij de verzekering van geeft? O Heer, geef toch, dat ik nimmer met twijfel in het hart aan Uw disch moge aanzitten; ik geloof. Heer, kom mijne ongeloovigheid te hulp! Laat Uw Geest mijn geloof steeds versterken, zoodat ik mij al Uwe beloften volkomen durf toeeigenen en Gijzelf mij wordt tot „wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking en verlossing.quot;
L. Bonnet.
Igt;oct (lilt tot mijne gedachtenis.
Deze vermaning is van zóó groote beteekenis, dat Jezus haar tot tweemaal toe herhaalt, en dat Paulus er nog bijvoegt: „want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den tlood des Heereu, totdat Hij komt.quot;
Onze Heiland vraagt dus van ons, dat wij, zoo menigmaal wij aan Zijn disch aanzitten, ona levendig de gebeurtenissen van Zijn lijden en sterven voor den geest zullen roepen en gedenken dat Hij, die dat alles voor ons heeft geleden de eenige, veelgeliefde Zoon van God is, quot;Wiens heerlijkheid was vóór de grondlegging der wereld en die deze heerlijkheid vrijwillig voor ons, arme zondaars heeft verlaten.
Wij moeten ons dus herinneren, hoe wij voor eeuwig van Gods liefde zouden zijn verstoken, indien het groote offer, dat ons in het Heilig Avondmaal wordt voorgesteld, niet was gebracht, wanneer Jezus niet op het kruis voor onze zonden had willen sterven. Als wij iets van de grootheid van dat offer begrijpen, zullen onze harten overvloeien van dankbaarheid en wi] zullen het niet kunnen nalaten. Hem te loven voor Zijne groote genade. Daartoe worden wij ook geroepen ■. dat leert ons het woord van Paulus: „verkondigt den dood des Heeren.quot; Niet alleen in de stilte van ons eigen hart, ook naar buiten moeten wij getuigen; getuigen van die liefde, zonder welke wij de ongelukkigste schepselen van de gansche aarde zouden zijn, doch die, zoo wij haar bezitten, ons met den apostel doet uitroepen: „De liefde van Christus dringt ons: als die dit oordeelen, dat, indien één voor allen gestorven is, zij ook allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, die voor hen gestorven is.quot;
F. A. Gohthiee.
„Nadat de Zoon de reinigmaking onzer zonden door zichzelven heeft teweeggebracht, is Hij gezeten aan de
rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen.quot; Hij is gezeten, spreekt de apostel! In de plaats van den Joodschen priester, die staande den dienst verrichtte in het voorhof, het Heilige en het Heilige der Heiligen, en steeds, ook na het verrichten der plechtigheden, staande bleef, is Jezus geseten, en wel aan de rechterhand Gods, want Hij heeft in waarheid het offer gebracht, dat de Vader verlangde en waarvan al de vroegere offers slechts de voorafschaduwing waren.
E. Guers.
Schooner dan de bloem der lente,
Welker geur ons hart verheugt,
Reiner dan de reinste lichtstraal.
Zoeter dan de zoetste vreugd,
Dieper dan de diepste zeeën.
Helderder dan sterrenglans.
Warmer dan de gloed der zonne,
Schittrend aan den hemeltrans,
Trouwer dan de trouwste vriendschap.
Ons verzoenend met ons lot,
Vrede brengend in ons harte
Is Uw liefde, Zoon van God!
Teerder dan een moeder mint Gij Al Uw kindren, klein en groot.
Hun tot redding van de zonde
Gaaft Ge Uzelven in den dood.
Brandende van dankbre liefde Brengen we U ons hart, o Heer,
Opdat steeds geheel ons leven Toegewijd zij aan Uw eer!
Mevr. Robert.
Dikwijls bidt men zonder doordrongen te zijn van den waren geest des gebeds. Niet de woorden, doch de gemoedsgesteldheid waarmede men tot God nadert, maakt de waarde van het gebed uit. Zoekt gij in den omgang met God uw grootste heil? Dorst uwe ziel naar Hem ? Roept zij tot Hem als het hert schreeuwt naar de waterstroomeu ? Mistrouw uzelf, zoolang uwe ziel nog aan de aarde kleeft, want in zulk een toestand kunt gij niet waarlijk bidden, vraag dus eerst om den geest des gebeds, voordat gij om iets anders bidt, en de Heilige Geest zal hem u schenken. Indien gij geen antwoord ontvangt op uwe gebeden, doorzoek dan eens nauwkeurig uw geheele hart, want, geliik uw leven is, zoo zal ook uw gebed ziin. Het gebed Is geen is geen afzonderlijke arbeid of bezigheid; het moet uit uw leven voortvloeien. Houd u dus meer bezig met de dingen des hemels, laat uw wandel in de hemelen zijn en sla. in blii\'de en droeve dagen altijd het oog op God, dan zal Hij u zegenen boven bidden en boven denken.
F. Lobstein.
Een waar gebed moet uit het hart oprijzen en het hart vraagt enkel naar wat het in oprechtheid begeert te
ontvangen. Hij, die bidt om iets, waarnaar hij niet verlangt, is niet oprecht en, al zou hij gansche dagen op de knieën doorbrengen en voortdurend gebeden opzeggen, indien hij niet vraagt naar iets dat hli verlangt, is ziin gebed i|del en nutteloos.
Fenei.on.
Sommige menschen verbeelden zich, dat een gebed Gode niet welbehagelijk kan zijn, indien zij niet plotseling een grooten aandrang tot bidden hebben gevoeld, en daarom doen zij het ook nimmer, zonder deze opwekking. Dit is eene verkeerde opvatting, die volstrekt niet gegrond is op Gods Woord, hetwelk ons gebiedt de gave Gods, die in om is, op te wekken. Daarbij zou het kunnen zijn, dat iemand, die deze gedachte voedsel gaf, er licht toe kwam langzamerhand in \'t geheel niet meer te bidden. Ik wil veel liever iedereen raden: „wanneer gij geenerlei opgewektheid tot het gebed in u gevoelt, dan is dit juist het bewijs, dat gl] het het meest noodig hebt.quot;
Franke.
* *
*
Wanneer gi] u niet tot God gevoelt aangetrokken, bid Hem dan om u dat gevoel te schenken.
Aügdstinüs.
*
* *
Het gebed is de ademhaling der ziel; zonder ademhaling kan niemand leven. De ziel, die niet bidt, is dus dood.
De verwachting des rechtvaardigen berust altijd op eenige belofte. De ware Godsdienst en Godsvereering bestaan in het gelooven van Zijne beloften; door er aan te twijfelen schaden wij onszelven en onteeren wij Hem. (Jesaja VII: 13.)
De verhooring onzer gebeden bestaat niet in onze verbeelding, doch is eene zeer werkelijke zaak. Een Staatsminister sprak eens aan een gastmaal, in mijn bijzijn: „Mijn predikant had mij geschreven, dat Hij van God op zijn gebed de zekerheid had erlangen, dat miine vrouw niet zou sterven aan hare ziekte. Zijne voorspelling kwam niet uit: mijne vrouw stierf en nu wenscht hij mij geluk en zegt: „Gij ziet het: zij is niet gestorven: zij leeft in den hemel.quot; - Die heeren beschouwen hun Bijbel als een stuk was en leggen zijne woorden uit, juist zooals het hun te pas komt.quot; Deze beschuldiging sneed mij door de ziel, daar zij wel eenigen grond van waarheid bezat. Er wordt inderdaad veel te veel gedachteloos gebruik gemaakt van uitdrukkingen als „indien de Heer wilquot; enz. Heeft de Heer Jezus dan niet gesproken: alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden\'! — en: Voorwaar, voorwaar zeg ik u: al wat gij den Vader zult bidden in Mijnen naam, dat zal Hij u geven\'? Is het dan tevergeefs, dat Jakobus zich heeft beijverd, ons uit te leggen waarom onze gebeden niet worden verhoord? (Jak. IV: 3. Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt.) Wanneer wij tot den Alwetenden God spreken van nooden, die anderen ons hebben opgedragen en Hij in
Q^e_■ _
ons hart ziet, dat wij geene dringende begeerte hebben ze verlicht te zien, dan kan Hij ons toch onzen wenach niet schenken, en moeten wij ons veeleer verwonderen dat Hij ons niet straft voor onze onbeschaamdheid. Toch blijft het niettemin waar, dat: indien er twee (van de discipelen) samenstemmen op de aarde over eenige zaak, die zij zonden mogen hegeeren, dat die hun zal geschieden van mijnen Vader die in de hemelen is. Daarom, indien gi) in het geloof bidt, ben ik overtuigd, dat gü zult worden verhoord.
zlnzendoef.
Ik heb geruimen tijd mijn Bijbel bestudeerd met het doel zijne meening omtrent het afleggen van een persoonlijk getuigenis te leeren kennen en ik heb bevonden , dat zijne uitspraken op dat punt zeer talrijk en beslist zijn. De persoonlijke invloed van den eenen mensch op den anderen is zeer groot en er bestaat ook geene enkele reden, waarom wij niet van de grootheid, goedheid en liefde van onzen Zaligmaker zouden spreken. Ik geloof, dat het onmogelijk is voor een hart, dat overvloeiende is van liefde tot Hem, niet te trachten anderen in die liefde te doen deelen.
Mevr. E. Prentiss.
Indien wij niet met Christus kunnen zijn, moet het gezelschap van hen, die Hem liefhebben, ons het aangenaamst wezen. Daarom zoek ik ook steeds hun bijziin en reken hen, als ik hen ontmoet tot de zegeningen Gods. Het is mijn grootste wenseh, dat allen, die mij kénnen, mij nooit mogen verlaten, zelfs na het kortste samenzijn, zonder Christus\' nabijheid in hernieuwde mate te hebben gevoeld.
Mevr. E. Pkentiss.
Hoe besteedt gij des Zondagsmorgens het uurtje, voordat gij u kerkwaarts begeeft? Waarschijnlijk zal de gemoedsgesteldheid, waarin gij u gedurende die oogenblikken bevindt, grooten invloed uitoefenen op uw ganschen Zondag, dus is het wel de moeite waard, haar eens eenige gedachten te wijden.
Zorgt vooral, dat gij u dat uur van voorbereiding niet laat ontstelen door allerlei kleinigheden, die gij meent te moeten bezorgen, hoewel gij die evengoed vooruit hadt kunnen beschikken. Verbeuzelt het niet met de zorg voor uw toilet of met ijdele gesprekken en opwindende lectuur. Hoe zal Gods Woord Zijne levendmakende kracht aan u kunnen betoonen, indien uw hart niet wèl toebereid is om het te ontvangen? Hoe zullen de woorden van den prediker indruk op u kunnen maken, als uw hoofd is opgevuld metaflei-
dende gedachten? Hoe droevig is het, te zien, dat zoovele kerkgangers meer zorg besteden aan hun uiterlijk dan aan de gesteldheid van hun hart! AVij weten toch, dat de landman eerst den akker moet toebereiden, voordat hij er het zaad aan kan toevertrouwen: handelt dus niet onverstandiger dan hij, doch bidt den Heer, dat Hij u altijd in de rechte stemming brenge om Zijn woord aan te hooren en te verstaan!
--■r?
€1quot;
TWEEDE DEEL.
DE ROEPING VAN DE JONGE MEISJES.
.... Want wij zijn Zijn maaksel, ge-schapen in Jezus Christus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zonden wandelen.
(Ef. II: 10.)
n
I
DE ROEPING VAN DE JONGE MEISJES,
1. - VERSCHIL VAN GAVEN.
Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzoo hediene hij dezelve aan de anderen , als goede uitdeelers der menigerlei genade Gods.
(1 Petr. IV : 10.)
Igt;lt;\' hestcininiiig «Ier vrouw.
Het arbeidsveld, dat God de vrouw heeft aangewezen, ligt in het verrichten van liefdewerken, en daarin kan niemand haar evenaren.
Zieken, armen en bedroefden te vertroosten en te versterken; verlorenen op te zoeken en ongelukkige weezen te verzorgen; onwetenden van Gods liefde te verhalen en verwaarloosden op te voeden, welk een ruim veld voor de heerschappll harer liefde!
Waarlijk, de vrouw, die zich elders een werkkring zoekt, met het doel om zich te laten gelden, miskent hare ware grootheid. Zij wenscht een beslissenden stap te doen en zelfstandig te zijn: welnu: er staan haar genoeg wegen open, die haar naam niet zullen schaden en op welke zij haar plicht niet behoeft te verzaken. De vrouw, die haar leven aan anderen wijdt is in den rechten zin des woords vrouw, echtgenoote en moeder en haar invloed is grooter, dan een oppervlakkig toeschouwer zou meenen.
I
tl f Er zijn woorden en bewijzen van deelneming, die alleen eene vrouw kan spreken en geven. Zij moge rijk zijn of arm, zi] alleen bezit het geheim, dat haar tot zulk eene welkome troosteres vormt en haar tot onze vertrouwde maakt, in zaken, waarover wij met onzen besten vriend nauwelijks zouden spreken. Wanneer de vrouw waarlijk vrouw is, gevoelt zij voor alle ongel ukkigen een medelijden, dat onze minder weeke ziel niet kan deelen: zij is de beste troosteres, omdat zij weent met de weenenden: daardoor wint zij aller harten en hare woorden worden gereedelijk aangenomen.
tiode zij dank, dat er in dit rijk van liefde een heilig verbond kan beataan, een verbond , waarin twee zielen ineensmelten en te zamen één doel hebben: de verheerlijking van Jezus\' naam!
Niemand dan de vrouw is in staat allerlei moeilijkheden in het uitoefenen der liefdadigheid op telossen. Wij mannen laten ons spoedig afschrikken en ontmoedigen, indien zich onverwachte bezwaren opdoen,
doch de vrouw met hare volharding, hare bescheidenheid en haar geduld, weet spoedig schijn van waarheid te scheiden en ons op den rechten weg te helpen. Zij is het, die een eind maakt aan de verkeerde manier van aalmoezen geven in den blinde, die meer kwaad doet dan goed en slechts ten nutte komt van hem die,
hetzij aan de deur, hetzij per bedelbrief, ons de fraaiste leugens kan opdisschen.
Maar de bestemming der vrouw is nog uitgebreider. Ofschoon zij niet dingt naar den titel van predikant of doctor in de Godgeleerdheid, kan zij de kerk even groote diensten bewijzen als wij. Daar bestaat eene evangelisatie, die wij geheel aan haar moeten overlaten: waar wij met de beste bedoelingen slechts
61
©^^2__________ _ g)V?gt;(^
zouden neerbuigen, weet zij op te richten, te bemoedigen , tot Jezus te leiden.
Zij brengt de Blijde Boodschap in de slechtst befaamde buurten onzer groote steden en in de armoedigste hutten onzer dorpen; soldaten en werklieden,
allen luisteren met eerbied naar die zachte stem.
wier woorden eerder opbeuringen dan vermaningen schijnen. Laat ons zorgdragen haar deze taak niet te ontnemen: wij zouden niemand vinden om haar daarin te vervangen.
De werkkring der vrouw ligt „op den achtergrond van \'t levendoch van daar verspreidt zij meer zegen,
meer waar geluk, dan menigeen, die zich aan\'t hoofd stelt van bewegingen tot verbetering van maatschappelijke toestanden en door de wereld als haar weldoener wordt geprezen.
A. DE (jrASPARIN.
Dc invloed van ccn Jong meisje.
Wanneer een jong meisje, dat den Heer wenscht te dienen, is geplaatst in eene wereldsche omgeving,
clan heeft zij eene moeilijke taak te vervullen, en het eerste, waarnaar zij moet trachten, is, door hare nauwgezetheid, opgeruimdheid en vriendelijkheid ieder een goed voorbeeld te geven. Terwijl zij zorgvuldig zelfs den schijn moet vermijden van als hervormer te willen optreden, kan zij door een zacht woord, met bescheidenheid gesproken, nu eens een hard oordeel over den naaste afwenden, dan weer haar tegenstanders achting afdwingen voor den godsdienst, dien zij belijdt.
Zonder dat zij het bemerkt, zal zij, door zich te ont-
houden van kwaadspreken. door niet lichtvaardig een oordeel te vellen over zaken, die zi] niet kent en door anderen liever te prijzen dan te laken, zich onderscheiden van hare kennissen en grooten invloed op deze erlangen.
Le Codtubier.
*
* 1
.....Slechts na eene innerlijke hernieuwing van
haar gemoed, kan een jong meisje hare heerlijke roeping van „vredegebiedsterquot; (*) vervullen. Als deze verandering nog niet bij haar heeft plaats gehad, dan kan zij helaas eene bron van ongelukken worden voor hare huisgenooten, want in haar hart leeft eene zucht tot lichtzinnigheid, die, zoo zij niet wordt bedwongen, zeer gevaarlijk kan worden.
Begrijpt zij echter hare roeping, hoe goed ia zij dan berekend voor hare taak, welk een heerlijken plicht heeft zl] dan te vervullen!
A. de Gaspaein.
God verlangt, dat ieder jong meisje, welke ook haar rang en stand in de maatschappij zij, een nuttig leven zal leiden. Om daartoe te geraken, moet zij een ideaal bezitten, een ideaal, dat zich kan verwezenlijken.
Het Is dus eene belangrijke zaak voor haar, goed te weten, wat wij door het woord ideaal verstaan.
liet woord vrouw schijnt af te stammen van het oude frohe, vreugde- of vredegebiedster.
______.,lt;sgt;a
H - fè\'
Wanneer een jong meisje een verheven ideaal heeft, beteekent dit, dat zij een edel levensdoel bezit. Het Ideaal Is het doel, dat wij voor oogen hebben, het model, waarnaar wij trachten ons te vormen, en kan dus in den waren zin van het woord een licht zijn, dat God op ons pad doet schijnen, eene hand, die ons naar boven voert .... Een leven zonder ideaal is een leven zonder hooger beginsel, zonder doel, zonder kracht tot strijden en lijden.
God heeft ons geschapen naar Zijn beeld en heeft dus eene behoefte naar iets hoogers, dan de aarde kan opleveren, in ons gelegd: door te weigeren aan die behoefte te voldoen, bereidt een jong meisje zich eene bron van ellende en stelt zii zich vrijwillig bloot aan al de verzoekingen en verleidingen, waarin de wereld haar zal brengen. Door het gebrek aan een hooger ideaal bezit zii geene kracht om staande te blijven en zoo zinkt zij steeds dieper, totdat eindelijk de zedelijke zelfmoord is begaan en alle geestkracht en levensmoed zijn verdwenen.
Het bezitten en voor oogen hebben van een ideaal is echter nog niet voldoende: het ideaal moet zich kunnen verwezenlijken. Daar bestaan meisjes, die hun levensdoel volkomen hebben gemist, omdat zij een verkeerd geplaatst ideaal hadden en meenden, dat zij alleen buitenshuis eene grootsche roeping te vervullen hadden. De plichten, die haar tehuis wachtten, verzuimden zij; nu eens gevoelden zij duidelijk, dat het hare roeping was om diakones te worden, dan weer meenden zij, dat zij alleen door in verre landen hetzendelings-werk op te vatten, den Heer konden dienen, en zoodoende misten zij al de gelegenheden, die zich in haar eigen kring opdeden, om nuttig te zijn.
04
Wanneer wij ons leven niet geheel willen verbeuzelen, laat ons dan vooral op onze hoede zijn voor het gevaar van een verkeerd en dus een verboden ideaal te koesteren. Elk ideaal, dat wij niet kunnen bereiken is ons strikt verboden. God wijst aan ieder van ons onzen weg, en wat zich daarbuiten bevindt is ons ongeoorloofd. Voor idealen, al schijnen ze ons ook zeer verheven, doch die ons van onzen weg, van onze dagelijksche plichten, aftrekken, kunnen wij ons niet genoeg wachten; zij zijn slechts dwaallichten, die ons, inplaats van ons naar boven te voeren, in een poel van diepe ellende storten, waarin wij steeds dieper verzinken, en uit welke wij slechts met moeite kunnen worden gered.
Het ware ideaal, dat God ons voorhoudt, verzoent ons met de werkelijkheid en bezielt ons met liefde voor de taak, die ons is opgelegd, niet voor eene, die wij ons willen scheppen. Slechts op de knieën kunnen wij de kracht verkrijgen om het na te streven en te bereiken, doch wanneer wij deze eenmaal hebben gevonden, zal het ons tevreden maken met ons lot en ons dankbaar stemmen jegens den Heer, die ons zoo veel meer heeft geschonken, dan wij verdienen.
T. Fallot.
Beproevende wat den Heer welbehagelijk zij ....
Daarom sijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.
Ep. V; 10, 17.
Alleen een rijk innerlijk leven, zelf vol van een
- aHamp;C#
hoog ideaal, kan zijn hoorn van overvloed op het dorre, eentonige uiterlijke leven uitstorten.
Jean Paul.
Het beate voornemen des menschen is zijne volmaking, en zelfs de verijdeling van alle andere voornemens moet daaraan dienstbaar worden gemaakt. * *
*
Het leven is geen droom, en wij zijn geen schaduwbeelden; ons arbeidsveld is in \'t licht, en wie werken wil, moet waken.
Mrs Craik (Miss Mulock). * *
*
Als wij ooit Gods wegen donker noemen, dan vergeten wij, dat de duisternis niet op Zijne wegen,
maar op onze oogen ligt.
* *
*
Het leven is geen feestdag waarvan wij rnogen genieten ; het is een plicht, dien wij te vervullen hebben.
Ch. Monnard.
* *
*
Wat ware ons aanzijn, wat voor voorrecht in dit leven, Wanneer ons niet \'t vooruitzicht waar\' gegeven Op \'t eeuwigdurend Heil?
Beek. de Bosch.
Qlt;g?i ---
00
De roeping der stillen in den lande.
Rijkdom is eon schat, die niet iedereen is gegeven op deze wereld, maar een rijk hart te bezitten, dat maakt rijker dan de grootste aardsche schatten. Het zijn niet altijd de grooten en machtigen, die zich in dit opzicht onderscheiden, integendeel: ik ben veeleer geneigd te gelooven, dat men dezen schat het meest aantreft in het bezit van de nederigen en eenvoudigen, maar dezulken hebben ook juist eene heerliike bestemming. Zij schitteren niet^ dat is waar, maarzij kunnen beminnen. Een enkel woord, een liefdevolle blik, een handdruk, kunnen zi] niet welsprekend zijn? En wie is niet instaat zulk eene lafenis te bieden? — Zoo juist beklom ik eene steile helling; een oogenblik meende ik, dat ik naar beneden zou glijden, doch een grashalmpje gaf mijn voet een steunpunt, en stuitte mil in mijn val ... . een enkel grashalmpje!
Laat niemand zeggen, dat hij niet in staat is een grashalmpje te zijn op het pad van zijn naaste!
Ad. Schaeffbk.
Wees niet ontmoedigd, indien gij geene groote, verhevene gaven bezit. Waar God millioenen grashalmpjes schiep, maakte Hii slechts één boom en de aarde is bekleed met grasvelden, maar niet met wouden. Wanneer gij slechts veel kleine deugden bezit en genoeg kundigheden, om uwe huisgenooten gelukkig te maken, dan behoeft gij het niet te betreuren, dat gii geene heldin of heilige zijt.
Zijt dan oprecht gelijk lt;le duiven.
Ofschoon de Heer ons gebiedt, voorzichtig te zijn. gelijk de slangen en dus niets te doen, waardoor Zijn naam of Zijne zaak schade zou lijden, verlangt Hij niet, dat wij de samenleving zullen ontvlieden; integendeel: wij worden geroepen, in de wereld, doch niet van de wereld te zijn. Wij moeten blijven, waar God ons heeft geplaatst, om daar van Hem te getuigen. „Zljt oprecht gelijk de duiven,quot; spreekt onze Heiland. Als men aan duiven denkt, stelt men ze zich onwillekeurig voor als zittende op een dak: zij zoeken dus de nabijheid der menschen en verdenken hen niet steeds van kwade bedoelingen. Wanneer ze op de straat heen en weer trippelen, zijn zij niet bevreesd voor u, doch gaan rustig hun gang, al zoudt gij ook bijna op \'t punt zijn hen te vertrappen.
Wij ook moeten oprecht, dat is met een ander woord eenvoudig zijn en niet altijd een kwaad vermoeden koesteren van onze medemenschen. Als wij geroepen worden van onzen Zaligmaker te getuigen, moeten wij het in allen eenvoud doen , als eene zaak, die vanzelf spreekt, zonder bevreesd te zijn, wat de menschen er van zullen zeggen. Hoe eenvoudig was onze Heiland zelf! Wanneer men een kranke tot Hem bracht met het verzoek, hem te genezen, dan weigerde Hij zulks niet eerst uit valsche nederigheid, als zou Hij niet bij machte zijn, dat te doen. Hoe menigmaal laten wij eene gelegenheid om eene goede daad te verrichten voorbijgaan, alleen omdat wij niet durven\\ Moge dat ons nimmer weer geschieden, mogen wij voortaan steeds in allen eenvoud „doen wat onze hand vindt, om te doen!quot;
Hoe lieflijk kroont ge \'t schoone hoofd Van wie zich klein voor God gelooft,
Gij driewerf schoone eenvoud!
Een glans van ware zaligheid Ligt over \'t wezen uitgespreid,
Van hem, bij wien ge u ophoudt!
Ch. Correvok.
Flinkheid behoeft de zachtheid niet uit te sluiten; een jong meisje, dat er naar streeft voor anderen te leven en anderen gelukkig te maken moet tevens vastheid van karakter bezitten, anders is hare lieftalligheid niet veel waard. Zij moet in staat zijn neen te zeggen, waar zij \'t noodig oordeelt en een afschuw hebben van al wat onrein is. Of zij een zijden of een katoenen kleed draagt, maakt geen verschil; haar rang of stand in de maatschappij doet niets ter zake; zoolang zij zelve rein en onbesmet blijft van de wereld, heeft zij het recht zich te doen achten. Daartoe moet zij zich met beslistheid afwenden van alles wat laag en gemeen is, slechte gezelschappen schuwen en bovenal zich wachten voor het lezen van opwindende, zedenbedervende romans.
De wereld ontzegt u de mogelijkheid u te doen achten, doch God wil u dat geheim leeren. Bij Hem moet gij het zoeken, in Zijne nabijheid alleen kunt gij het behouden. Het is heerlijk om een jong meisje te zien, dat, ofschoon zij door haar dagelijkschen
arbeid gedwongen is, dingen te hooren, die niet voor haar bestemd zijn, niettemin rein en onbesmet blijft.
Menigmaal hoort men met bewondering spreken van de schuldeloosheid van een jong meisje uit den voornamen stand, dat nimmer van het bestaan dei-zonde schijnt te hebben gehoord. Hare reinheid is inderdaad te vergelijken met die der lelie, doch er is helaas slechts één ademtocht noodig om haar in \'t slijk te buigen en te bezoedelen. Ik voor mij koester veel meer achting voor hare zuster uit de volksklasse, die in den strijd zelf tegen \'t kwaad hare onschuld heeft weten te bewaren, want zij bezit de onvergankelijke schoonheid van den diamant: hij kan begraven zijn in \'t slijk, doch komt er altijd onbesmet weer uit te voorschijn.
Een jong meisje behoeft het kwaad niet te kennen: wanneer zij er een afschuw van heeft, zal hare tegenwoordigheid alleen voldoende zijn om lichtzinnigen en spotters het stilzwijgen op te leggen.
T. Fallot.
De ware lieftalligheid komt voort uit het hart; dat weet iedereen, die nadenkt. La Bruyère zegt: „Het hart leidt eerder dan het verstand tot ware vriendelijkheid en beleefdheid.quot; Laat men dus niet beweren, dat beleefdheid slechts een vernis is, dat veel innerlijke kwaadwilligheid bedekt. In sommige gevallen kan dit waar zijn, doch in den regel houdt de vriendelijkheid, die niet uit het hart voortvloeit, niet lang stand. Als de mensch echter is wedergeboren, dan wordt hij ge-
heel veranderd: liet wordt hem eene behoefte voor anderen te leven, in hunne bezwaren te deelen en hunne zorgen te verlichten. Zijne vriendelijkheid en dienstvaardigheid zijn als een liefelijk reukwerk, waarvan de geuren hem omzweven, waar hij gaat.
Als ons hart vol liefde is, zullen wij ook veel liefhebben, en trachten veel liefde te betoonen. Wat nu is liefelijker dan dit voornemen? Al was ik ook zoo onhandig mogelijk, doch bezield met den wensch lets voor anderen te zijn, dan zou, niettegenstaande het mislukken mijner pogingen, mijn streven loffelijk mogen heeten.
q^sl
Als men zichzelf ongelukkig wil maken, kan men zijn doel niet beter bereiken, dan door den plicht der vriendelijkheid te verzuimen.
A. de Gaspaein.
Wij zijn nimmer zoo verstoord op anderen, als wanneer wij reden hebben om ontevreden te zijn over ons eigen gedrag. De stem van ons geweten maakt ons ongeduldig en ons arglistig hart tracht dan buiten zichzelf eene afleiding te zoeken om de onrust van binnen te verdooven.
H. F. Amiel.
O Heiland! help mij, door mijn voorbeeld te toonen, dat Uw Evangelie den mensch waarlijk vriendelijk en dienstvaardig maakt; laat mij, zoowel in mijn huisgezin en in den omgang met mijne naaste betrekkingen
I
71
als tegenover vreemden mij altijd vriendelijk betoonen en mij herinneren, dat zelfs kleinigheden als een welwillend woord en een liefdevolle blik voor U kunnen getuigen;, terwijl een droefgeestig gelaat, een scherp gezegde en een Farizeërstoon anderen van U afschrikken. Geef mij, ten slotte, dat ik steeds niet alleen alles moge bedenken wat „waarachtig is en eerlijk en rechtvaardig en rein, maar ook wat liefelijk is en welluidt!quot;
Newmann Hall.
Men meent dikwijls, dat de godsdienst iemand droefgeestig moet maken! Welk eene dwaasheid! Het verwondert mij, dat zij, die zoo iets zeggen, de zon niet beletten te schijnen!
Mevr. E. Peeniiss.
Een jong meisje, dat geene goedhartigheid, in den engsten zin van \'t woord, bezit en dus enkel om zichzelf denkt, leidt een droevig leven, en is een onding, dat niet behoorde te bestaan. Hoeveel tranen doet zij menigmaal vergieten! Wie zal berekenen van hoevele levens zij de vloek is geweest en hoevele harten zij heeft gebroken, vooral wanneer zij door een bevallig uiterlijk en betooverende manieren haar gebrek weet te bedekken. Het bezit van goedhartigheid kan het gemis van vele andere hoedanigheden over het hoofd doen zien, doch hare afwezigheid kan door niets worden vergoed.
Qamp;o____________
Goedhartigheid alleen is echter niet voldoende: zij moet vergezeld gaan van flinkheid, wil zij niet in week-hartigheid ontaarden. Het is altijd gevaarlijk, de ontwikkeling van het hart te bevorderen, zonder tevens de vaak sluimerende wilskracht in eene jeugdige ziel op te wekken. Hoe grooter vermogen tot liefhebben een jong meisje toont, hoe fijngevoeliger hare ziel is,
des te meer is zij geroepen hare wilskracht te ontwikkelen en te leeren, dat zij, waar het noodig is,
ook in staat moet zijn, hare opwellingen te bedwingen.
T. Fallot.
Zich gedurende eenige uren in het bijzijn van vreemden zacht en vriendelijk voor te doen, is niet moeilijk, maar tehuis die zachthoid als eene deugd aan te kweeken, — dat is eene andere zaak!
Buitenshuis vleit het onze ij delheid, door vreemden onze zachtheid te hooren prijzen, doch hare beoefening zelve schenkt ons grooter voldoening, want zij maakt ons en, wat meer zegt, ook anderen,gelukkig.
Een oud schrijver spreekt van eene vrouw van wier lippen bij ieder woord, dat zij in haar huis sprak, paarlen stroomden, doch die dit voorrecht miste, zoodra zij haar huis verliet. Is dit geen welsprekend beeld?
Het is mogelijk, dat gij menigmaal reden hebt om u te beklagen over de behandeling, die u wordt aangedaan. Toch geeft u dit nooit het recht, u daarover op een onaangenamen toon uit te laten: zachtheid vermaant, zl] berispt nooit, en het is bovenal in het
geven van vermaningen, dat zij het meest gewensclit is. Iedere verwijting, met hoe goede bedoeling ook gegeven, kwetst de eigenliefde en is dus onwelkom voor hem, die ze moet aanhooren: de eenige wijze om haar minder stootend te maken, is, ze te doen vergezeld gaan van een vriendelijk woord.
„Zachtheid is de kracht der zwakken.quot;
Ben zachtmoedig en zal Hij genade geven. Spr. 3: 34. Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. Matth. 5: 5.
Tracht er naar voor iedereen beleefd en inschikkelijk te zijn, en gi) zult aller harten voor u winnen. Antwoord ieder, die naar uwe meening over \'t een of ander punt vraagt, met vrijmoedigheid en geduld en wees dankbaar aan iedereen, die u goeden raad geeft, zelfs al zijt gij niet van plan dien op te volgen. Erken tenminste de goede bedoeling van den spreker, zelfs als zijne woorden u geen belang inboezemen en leen een welwillend oor aan allen, die u eene vermaning geven, welke gij gevoelt te hebben verdiend.
Dr. Püg^et.
De beleefdheid en de wellevendheid eisehen als een eersten plicht van u, dat gij iederen spreker met gelijke belangstelling zult aanhooren. Vermijd den omgang met personen uit wier gesprekken gij niets goeds kunt leeren, doch bespot niemand. De kunst om te luisteren bezit niet iedereen: zij wordt slechts gevonden bij personen, die aan ware wellevendheid eenige ontwikkeling paren en vereischt dikwijls eene goede dosis geduld en liefde.
ch. rozan.
liitat uw licht schijiien voor dc meusclicii.
Evenals onze liefde jegens elkander aan de wereld eene afschaduwing moet toonen van wat de liefde van God voor ons is, zoo moet onze blijdschap haar het geluk doen kennen, dat God in den hemel voor ons bewaart en waarvan wij hier reeds een voorsmaak genieten.
Zijt gij altijd getrouw aan deze uwe roeping, mijne jeugdige zusters in den Heer? Straalt de liefde van Christus uit uwe oogen en spreekt zij uit den glimlach, die om uwe lippen speelt\'? Of verjaagt ook de kleinste teleurstelling uwe goede stemming en brengt iedere ontmoediging een ontevreden trek op uw gelaat? Ik weet, dat het dikwerf verre van gemakkelijk is, de dagelijksche taak telkens weer met „opgewekt gemoed en met een blij gelaatquot; te aanvaarden, doch God zelf heeft ons die opgelegd en heeft er bijgevoegd; „Verblijdt u te allen tijd.quot; God weet wat maaksel wij zijn,
gedachtig zijnde, dat wij stof zijn! Hij legt Zijn kinderen nooit een kruis op, dat zij niet kunnen dragen. Waar Jezus tot den geraakte spreekt: „Sta op!quot; en tot Lazarus; „Kom uit!quot; daar schenkt Hij hun ook de kracht om op te staan en uit te komen. Davids woord; „Geef mij weder de vreugde Uws hells,quot; moet dus onze dagelljksche bede zijn; wanneer wij haar in oprechtheid uitspreken, zal God haar verhoeren.
M. D.
*
* ïfc
God schenkt altijd kracht naar kruis,
Dit zij u genoeg.
Nimmer komt Zijn hulp te laat,
Nimmer ook te vroeg.
Zoo gij soms uw pad niet ziet,
\'tPad van uwen plicht,
Jezus kent uw nood. Hij waakt,
Jezus schenkt u licht.
Stijgt de nood u haast te hoog,
Is de taak te zwaar,
Hij beloofde hulp, — Hij maakt Zijn beloften waar.
Vragen wij maar eiken dag Hem om licht en kracht ;
Nimmer nog heeft een vergeefs Op Zijn hulp gewacht!
Tact.
De tact, die iemand de onzichtbare grensscheiding toont, welke hij niet moet overschrijden en het pijnlijke onderwerp, dat hij niet moet aanroeren, is te vergelijken met eene juiste hoeveelheid zout in de soep en suiker in de confituren.
Ch. Rozan.
Zij, die meenen, dat de vrouw een minder sterken wil bezit, dan de man, vergissen zich grootelijks.
Het is waar, dat de vrouw minder aanleiding heeft, om hare wilskracht naar buiten te ontwikkelen, maar zij bezit te meer gelegenheid, om zich te oefenen in het bestrijden van meeningen, die haarzelve van meer nabij raken. Eene vrouw, die zichzelve niet kan be-heerschen en dus niet langer waakt tegen hare indrukken, verzinkt langzamerhand in een staat van machteloosheid en verliest zoodoende alle recht op de achting van den man. Dit laatste is een onwaardeerbaar ongeluk, dat zich spoedig in hare geheele omgeving afspiegelt.
Mevr. Foebl-Paohb.
Elke overwinning, op onszelf behaald, elke vordering in heiligmaking, vergroot onzen invloed op de zielen van anderen. Als de wapenrusting ter zijde is gelegd — als het zwaard aan onze kraclitelooze hand is ontzonken, — als wij de zonde laten heerschen, en het werk der heiligmaking vergeten of uitstellen tot een volgenden dag, dan is het woord, dat van onze lippen vloeit, ter vermaning van den zondaar, ter aansporing voor den trage, ter vertroosting van den bedroefde, koud en krachteloos. Slechts dan , als wij zelf de volkomene wapenrusting Gods hebben aangedaan, als wli zelf gestreden, tot den bloede gestreden hebben tegen de verzoeking, als \'wij zelf treuren over onze zonden en den eenigen Verlosser om kracht hebben aangeroepen, slechts dan kunnen wij den hulpbehoevende helpen, den ongewapende wapenen en den dolenden den weg wijzen, die leidt tot God en ons de zaligheid schenkt bii Jezus Christus, onzen Heer.
M. M. Brewster.
De vrouw kan evenmin als de man flinkheid ontberen. Zonder flinkheid kan zij geene ware zachtheid bezitten en is zij ook onbekwaam aan het hoofd van een huisgezin te staan.... Echter zal flinkheid bij de ware vrouw steeds een vrouwelijk karakter dragen.
a. de Gasparin.
Uc ontwikkeli 111; van den geest.
Een jong meisje moet niets verzuimen, dat kan bijdragen tot de ontwikkeling van haren geest. Eene domme goedhartigheid kan evenveel kwaad veroorzaken als listige kwaadwilligheid. Niemand kan het ongestraft wagen, zijne hersenen werkeloos te laten, want in een ledig brein is de meeste ruimte voor de ontwikkeling van verkeerde en gevaarlijke denkbeelden. Machines, die niet worden gebruikt, roesten en worden langzamerhand onbruikbaar; juist zoo gaat het met onze hersenen. Jonge meisjes, wier geest geen belangrijke onderwerpen kent, vullen hun hoofd met allerlei ijdele of verbodene zaken.
Er bestaat voor de zedelijke ontwikkeling der vrouw geene noodlottiger dwaling, dan die, welke beweert, dat zij uit zichzelve genoeg kennis bezit en haar gezond verstand slechts behoeft te laten werken om over alle dingen een juist oordeel te kunnen vellen. Dit is geheel onjuist: studie, geregelde, gezette studie is volstrekt onmisbaar voor een jong meisje; slechts door middel daarvan kan zij zich de gewoonte eigen maken om geregeld te denken en verkrijgt zij de kostbare , bij vrouwen juist zoo zeldzame gave van een helder oordeel.
Voor jonge meisjes, die de school hebben verlaten en op het punt staan het leven in te treden is hef dus van het grootste belang om zich de gewoonte eigen te maken van de dingen grondig te bestudeeren en zich nimmer tevreden te stellen met over alles een woordje te kunnen meepraten. Daarbij komt nog, dat in den tijd, waarin wij leven, de studie niet alleen eene aanbevelenswaardige bezigheid is, maar dikwerf
ook een voorbehoedmiddel tegen \'t geval, dat jonge meisjes zelf in hun onderhoud moeten voorzien. Wanneer zij niet met hunne handen hun brood willen verdienen, moeten zij \'t wel met hunne hersenen doen en de studie is dus voor hen de weg tot onafhankelijkheid.
Ook echter voor degenen, die wel door handenarbeid in hun onderhoud moeten voorzien, is het aan te bevelen zich alle gelegenheden om kennis te vergaderen, ten nutte te maken. Het geringste werk wordt met veel meer opgewektheid volbracht, wanneer zij, die het verricht, een rijk gestoffeerden geest bezit. Kennis en geestesbeschaving zijn aan de eene zijde het beste tegengift tegen ruwe zinnelijkheid, aan de andere tegen nietige ijdelheid. Gij droomt van een gelukkig leven? Vergeet dan niet, dat in zekere opzichten kennis macht is. Hoe helderder uwe Inzichten en denkbeelden zijn, des te meer nut zult gij kunnen stichten.
Een welbegrepen dorst naar kennis, die op de rechte wijze wordt bevredigd, verruimt onzen gezichtseinder en vergroot ons arbeidsveld.
T. Fallot.
Overdreven geleerdheid is verkeerd, doch onwetendheid ook leidt niet altijd tot het bezit van vele deugden, maar voert gewoonlijk tot bekrompenheid, verwaandheid en hoogmoed. Ik ken zoogenaamde „geleerdequot; vrouwen, die hun huishouden zeer goed weten te besturen. De gastmalen onzer beroemde vrouwen zijn niet de minst gezochte, ook door epicuristen en hare huishoudens zijn niet altijd de ongeregeldste. Bestaat er een verhevener schepsel dan de vrouw, die veel
ej
SO
______6) lt;§gt;(3
kennis bezit, doch hare meerderheid niet doet gevoelen, die hare eigene denkbeelden heeft, maar ze niet aan anderen opdringt, die op de hoogte is van haar tijd en van alle gesprekken, maar zelf niet schijnt te weten, dat zij hierin boven anderen uitmunt, die haren echtgenoot, hare kinderen en hare vrienden telkens nieuwer, rijker denkbeelden ontvouwt, doch zich hierdoor niet tot de minste aanmatiging of verwaandheid laat verleiden? Altijd bezig met het volbrengen harer plichten, met de besturing van haar huishouden en de verzorging harer kinderen maakt de ontwikkeling van haren geest haar in mijn oog slechts te geschikter voor hare bestemming als vrouw, als echtgenooteen als moeder.
A. de ü-aspaein.
De weinige kennis, die. de meeste vrouwen hebben verzameld, kan haar nog uitnemend te stade komen, niet alleen in den omgang met anderen, maar ook en voornamelijk als een onschatbaar middel tegen tijd-verkwisting, kwaadspreken en al te groote fijngevoeligheid, die in lichtgeraaktheid ontaardt, in één woord: tegen de verveling, die doodsvijandin van het ware geluk en die bron van zoo veler verderf. Een ander middel tegen de verveling te zoeken, dan wij in onszelf vinden, is erger dan nutteloos: wie voor het bezig houden van zijn geest steeds van anderen afhankelijk is, kan er verzekerd van zijn, dat de tijd hem menigmaal te lang zal vallen.
Niemand van ons kan voorzien wat de toekomst zal brengen. Het is mogelijk, dat God u vroeger of later
81 C
roept tot de heilige plichten van het huwelijk en dat Hij u kinderen zal geven om op te voeden voor den hemel. Dat is eene ernstige taak, eene, die gij met te meer geschiktheid zult kunnen vervullen, naarmate gij de .jaren, die er liggen tusschen uw schooltijd en dien, waarop gij in den echt wordt verbonden, beter besteedt... Wanneer gij ongehuwd blijft, zult gij slechts meer tijd tot uwe beschikking hebben, en dus meer behoefte aan de kundigheden om dien nuttig te besteden.
Daar komt een tijd in \'t leven, zoowel van de meeste gehuwde als ongehuwde vrouwen, dat de grootste zorgen voorbij zijn en hun eenige jaren van rust worden geschonken. Indien zij dan geen beter voedsel voor hoofd en hart kennen, trachten zij den tijd om te komen in allerlei beuzelachtige uitspanningen. De behoefte om te spreken is haar eigen en als zij geen belangrijker onderwerpen kunnen vinden, worden hare buren, kennissen en vrienden het mikpunt harer opmerkingen en .... kwaadspreken is daarvan meestal het uitvloeisel.
Mevr. Foeel-Paohe.
Het aanleeren van kundigheden kost ons minder tranen in onze jeugd dan het gemis er van in onzen ouderdom.
Solon.
Alleen in de liefde tot God en Zijne schepselen kunnen wij de juiste grensscheiding vinden tusschen het verlangen om de talenten, die Hij ons heeft geschonken, naar Zijn wil aan te wenden, en de bevrediging onzer ijdelheid.
C. Pronier.
Ik heb veel geleden door het pogen van sommigen om wat God zelf in mijn hart heeft geplant, te willen uitrukken. Welk eene onwaardige voorstelling maakt men zoodoende van de vroomheid en Christelijke liefde! Xeen, de taak van den Christen bestaat in het heiligen der gaven, die God heeft geschonken, niet in ze ongebruikt te laten liggen.
Amélie de Lasadlx.
*
* *
Wat is meerder: gaven of genade? Gaven worden aan iedereen gegeven naarmate zijner bekwaamheid. Dat wil zeggen: wij ontvangen juist zooveel als God weet, dat wij kunnen gebruiken, en als Hij weet, dat wij het beste voor Hem kunnen aanwenden. „Maar ieder onzer is de genade gegeven, naar de mate der gave van Christus.quot; Een beroep doen op en een gebruik maken van die koninklijke maat van genade, moogt en kunt gij en zal meer voor God uitwerken, dan het grootste verstand der wereld, dat zulks niet doet. Want wat is, in het helder licht van Zijn Woord beschouwd, het krachtdadigst: de natuurlijke bekwaamheid, die, al is zij nog zoo goed en groot „niets vermag buiten
Christus,quot; of de genade van onzen Almachtigen God en de kracht des Heiligen Geestes, die even vrij ten uwen dienste staan als van elk ander.
Indien gij voor het gebruik uwer beperkte gave verantwoordelijk zijt, zijt gij dan niet even aansprakelijk voor het gebruik van de genade en de kracht, die op het gebed verkregen worden en die reeds onbepaald in Christus uw eigendom zijn?
Ziet gij dus niet, dat, wanneer er groote natuurlijke gaven zijn, de menschen daaraan geloof hechten, in plaats van aan de genade, die toch alleen het eigenlijke werk heeft gewrocht, en God aldus van den roem wordt uitgesloten? Zoodat God — het zij met eerbied gezegd! — meer eer ontvangt van een zwak werktuig, dan van een machtig, omdat het dan duidelijker is, dat de uitnemendheid der kracht uit God is en niet uit den mensch. Zult gij dan nu voortaan niet zeggen: „Daarom zal ik liever roemen in mijne onwetendheid, opdat de kracht van Christus in mij wone?quot;
Als de Meester ze noodig heeft, dan zal Hij ook onze geringe gaven gebruiken tot Zijn eer. Wat wij noodig hebben, is, dat al onze krachten aan Zijn dienst worden gewijd. Hierdoor zullen zij ook voorzeker tot veel hooger ontwikkeling komen, clan door elk ander gebruik.... Er zal altijd veel teloorgaan van hetgeen wij willen trachten zelf uit te werken, maar Hij laat geene bouwstoffen ongebruikt liggen !
F. R. Havergal.
I
Wij allen zijn toch wel in meerdere of mindere mate bedeeld met verbeeldingskracht, die ons bijna altijd het verledene in rozige kleuren afbeeldt, dikwerf ten koste van het tegenwoordige. Eene ziekelijke gevoeligheid drijft het hart, om, meer dan het wellicht dienstig is, aan deze neiging toe te geven en zoodoende verliest men, hoe ouder men wordt, steeds meer de macht om te genieten van wat men vóór zich heeft. Men tracht dan deze verandering toe te schrijven aan den veranderden tijd, aan de veranderde omstandigheden , — aan alles behalve aan zichzelf. Men spreekt over den „goeden ouden tijd,quot; ziet terug op de gebeurtenissen uit zijne jeugd, alsof toen alles zonneschijn was en veracht het tegenwoordige, dat toch ook eene gave Gods is met tallooze onverdiende zegeningen.
Waardeert uw heden, lieve lezeressen, dat zal u de beste zekerheid geven, dat ook uwe toekomst gelukkig zal zijn.
Niet de rijkdom onzer verbeeldingskracht is het, die ons ongeschikt maakt voor de dikwerf eentonige plichten van het dagelijksch leven, maar alleen de verkeerde richting, waarin men haar ontwikkelt. Dikwijls zelfs is het juist het gemis aan verbeeldingskracht, die het leven somber en kleurloos maakt.
Mevr. Forel-P ache.
*
* *
Het Christendom wenscht de verbeeldingskracht niet uit te dooven, doch te heiligen.
C. Pkokier.
85
_______________ __________ -_______________Samp;9
Al leidt onze plicht ons soms over steile rotsen en langs doornen, die onzen voet verwonden, — juist op die rotsen en tusschen die doornen groeien vaak de liefelijkste bloemen. Wij spreken hier immers niet van den plicht der wijsgeeren, zooals Cicero en Epictetus dien predikten, maar van den plicht des Christens, van de gehoorzaamheid aan den levenden God, den God van het Evangelie, den God der liefde, wiens ge-heele wet wordt samengevat in het gebod: „Gij zult liefhebben den Heer, uw God, met geheel uiu hart, met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand en uwen naaste als uzelven.quot; Bestaat het ongeluk eigenlijk in iets anders dan in onbevredigde zelfzucht? Kan men volkomen ongelukkig zijn als men God en zijn naaste lief heeft? „ Want soowie zijn leven zal willen behouden,quot; zegt de Heer Jezus: „die zal hetzelve verliezen, maar zoowie zijn leven verliezen zal, die zal hetzelve vinden.quot; Overal, waar de Heer Jezus als Koning heerscht, schept Hij tal van reine genoegens, waarbij alles wat de wereld kan opleveren, dof en kleurloos is. Ook het eenvoudigste kan ons de grootste voldoening schenken: eene welvolbrachte taak, eene behaalde overwinning over onszelf, eene met zelfverloochening geleerde les .\'onder Gods zegen kan dat alles ons de bron worden van ware vreugde en vrede, zooals de wereld die niet kent en nimmer door hare kinderen doet genieten.
L. Germond Sr.
Het is altijd verkeerd, zich onder \'t volbrengen van een plicht, te bekommeren over hetgeen de wereld er
I
van zal zeggen. De plicht is het zout des levens. Een sterk, levendig plichtsgevoel is even noodzakelijk voor den wasdom van ons geestelijk leven, als het zout in ons dagelijksch voedsel.
Wanneer wij gevoelen, dat het onze plicht is, iets niet te doen, is het evenzeer onze plicht zelfs de gedachte er aan te verbannen.
Epictetus.
Het kan nuttiger wezen, maar is het minder afkeurenswaardig , te streven de eerste en de knapste te zijn in het verrichten der huishoudelijke bezigheden, dan te verlangen de schoonste en liefste in eene gezelschapszaal te worden geroemd?
In den grond der zaak is het eene streven even ij del als het andere.
Mevr. Forel-Paohe.
Goede gewoonten te bezitten is de grootste steun van onze zwakheid. Ik geloof niet, dat er iemand bestaat, hoe sterken wil of hoe teeder geweten hij ook moge bezitten, die zich niet eenigszins door de wet
87
der gewoonte laat beheerschen. Voor iedere daad, die wij verrichten op eene beweegreden te kunnen wijzen,
is bijna eene onmogelijkheid____ Het bezitten van
w
Qamp;s.
goede gewoonten maakt het streven naar goede daden niet overbodig, maar tot goede daden komt men niet licht zonder goede gewoonten. Zij zijn zelf niet de korenaren, die ons het voedzame brood opleveren, maar zij maken den band uit, die de aren bij elkander houdt en voor verspillen bewaart.
Vinet.
*
Dikwerf heeft op ons levensgedrag de gewoonte meer invloed dan onze grondbeginselen. Andore beginselen voor te staan, zegt niets: dat verandert slechts het opschrift van het leven, niet het doel, doch met zijne gewoonten te breken is een groot ding, want dat tast het leven aan in zijne wortels. Het leven is slechts een samenweefsel van gewoonten.
H. F. Amiel.
Slechts ééne gewoonte bestaat er, die in alle omstandigheden van het leven goed en loffelijk blijft ; de gewoonte om zijn naaste lief te hebben, zijn plicht te doen en te leven naar de dubbele wet, die het geweten en de rede voorschrijven.
Mevr. Forel-Pache.
88
■^a
Gebrek aan nadenken veroorzaakt eene zekere traagheid en verdooving, waaruit men zich niet met te veel kracht kan wakker schudden. De vrouw is van nature niet geneigd tot luiheid: wel verre van drukke bezigheden te schuwen, kan zij grooten ijver aan den dag leggen in het verrichten harer plichten. Zij bezit zelfs groote geschiktheid en menigmaal grooten lust tot het aanvangen van veel omvattende ondernemingen, waarvoor de man terugdeinst. Het eenige wat haar ontbreekt is de gewoonte om na te denken: indien zij ook hare hersens eens wat werk gunde, zouden hare handen en voeten wellicht meer kunnen rusten!
Hetzij eene vrouw oorspronkelijkheid genoeg bezit, om zelve verhevene denkbeelden te koesteren, hetzij zi] ze aan anderen ontleent: het is voor haar altijd van de grootste waarde hare hersenen niet te laten inslapen, want dan dringt de verveling in haar bestaan binnen en — „de verveling is de roest der ziel!quot; Een ledig hoofd leidt tot een ledig hart en die beide slepen eene reeks van ongelukken en ellende na zich; men gevoelt zich afgemat en vermoeid, zonder dat men eenigen degelijken arbeid heeft verricht, men beklaagt zich over een ingebeeld lijden .... in één woord: men maakt zichzelf zoo ongelukkig als men maar kan.
Begrijp mij wel: ik verlang niet dat de vrouw geheel doelloos en nutteloos voor hare denkbeelden zal gaan strijden en ze aan\' anderen opdringen: ik verlang alleen, dat zij voor zichzelve zal nadenken; dat zal haar meer geschiktheid geven om hare edele roeping als vrouw te vervullen. Heldere, grootsche denkbeel-
ggt;
O\'
89
Q^l2.__________________________«^Q
ij f den te koesteren, zal niet alleen haarzelve maar ook
Ch. Rozan.
„Door nadenken over onszelf verkrijgen wij de kennis van wat anderen trachten, ons te verbergen, en zien wij in anderen, wat wij voor onszelf niet willen weten.quot;
Vauvekabgues.
quot;Wanneer men eenig nut wil trekken uit de boeken die men leest, moet men zich onderwerpen aan drie regels; lees geregeld, met aandacht en met volharding. Boeken (ik spreek natuurlijk enkel van goede!) ontsluiten hunne schatten slechts voor hen, die hun al hunne aandacht wijden. De schoonste, dikwerf de beste gedeelten blijven onopgemerkt door lezers, die enkel naar verstrooiing en tijdkorting verlangen. Ik heb er tot mijne groote droefheid gekend, die geheele bladzijden oversloegen, daar deze slechts beschouwingen bevatten en zij alleen belang stelden in den loop van \'t verhaal. Dat ik hier dit slechts niet zelf gebruik,
behoef ik nauwelijks te zeggen: ik haal het alleen aan,
daar het eene gewone uitdrukking is van die licht-zinnigen, die niet schijnen te weten, dat een boek, hetwelk geen nadenken vereischt^ niet waard is gelezen te worden.
Er bestaan tallooze verschillende manieren van een
90
Q\'lt;2L2._________2^0»
boek te lezen en iedere manier draagt hare eigene vruchten. Daar zijn menschen, die honderd boeken kunnen verslinden, zonder dat er hun meer van bijblijft dan het nut, dat een leergrage geest trekt uit één met zorg gelezen werk.
Het is dus veel waard, zich eene goede manier van lezen eigen te maken; zij bestaat vooreerst in alles te lezen wat er staat en wel: niet met de oogen alleen : geef uzelf rekenschap van wat ge leest en volg uw schrijver op den voet. Men kan een boek niet genoeg begrijpen,
indien men het niet leest in dezelfde volgorde, waarin het werd geschreven, begin dus niet met het midden of einde, maar met het begin. (Met voorrede en inleiding!)
Men beweert, dat het lezen in bed eene goede manier is om den slaap te vatten: alleen reeds op deze aanbeveling ben ik geneigd het onvoorwaardelijk af te keuren, maar daarenboven heeft het nog het nadeel, dat het lichaam en geest brengt in een toestand, waarin ik ze niet gaarne zie, voordat zij zich ter ruste begeven. Om nut van uw lezen te hebben raad ik u n.1. aan, nimmer een boek op te nemen dan met een potlood in de hand, om terwijl gij leest, aan te teekenen wat u treft. Wanneer gij dan uw boek geëindigd hebt,
kunt gij die gedeelten gemakkelijk terugvinden, ze overschrijven en er uwe opmerkingen bijvoegen.
Zulke aanhalingen zullen u ongetwijfeld later vee!
genot verschaffen, als het u eene aangename verkwikking zal zijn, u nogmaals te verdiepen in de herinnering aan uwe jeugd en de gevoelens, die gij toen koesterdet.
Ch. Eozaït.
I
91
Er bestaat voor jonge meisjes eene menigte van goede boeken, die den geest voeden, zonder de verbeeldingskracht uit te dooven. Eene heerlijke bron levert op dat punt de geschiedenis, wanneer men zich ten minste niet tevredenstelt met de schrijvers, die eene dorre opsomming van feiten geven, doch hen uitkiest, die dieper in den aard der zaak doordringen en iedere persoonlijkheid afzonderlijk bestudeeren. Dagboeken, gedenkschriften en levensbeschrijvingen zijn dikwijls zeer leerrijk en ook onder de reisverhalen treft men menigmaal recht belangrijke aan. Wat zouden de jonge meisjes, die nu dikwerf hun tijd verbeuzelen, zich het leven aangenaam kunnen maken, indien zij zich met elkander vereenigden, om, terwijl zij met hunne handwerkjes bezig zijn, te luisteren naar een goed boek, dat een hunner voorlas! Welk een tegengift zou dat hun geven voor de dikwerf verkeerde en verderfelijke droomerijen, waarin zij nu hun tijd doorbrengen!
Daar zijn mannen, die het zeer nutteloos vinden, dat eene vrouw meer kundigheden vergaart, dan haar in het dagelijksch leven te pas komen. Het is echter altijd nuttig, dat zij haar geest bezighoudt, al ware het slechts om zoodoende te ontkomen aan het gevaar, dat het koesteren van hersenschimmen oplevert.
Mevr. Forel-Pachb.
*
* *
Een vluchtig lezer is ook een vluchtig denker. Wie vluchtig leest zal niet alleen weinig honig opzamelen, maar ook de bekwaamheid, het geduld en de volharding missen om de celletjes te bouwen en die met den kostbaren voorraad op te vullen.
Waarlijk; wij zouden wel doen, indien wij, na de lezing van elk boek van eenigen omvang, onszelven afvraagden, welke goede gedachten en edele gevoelens het in ons heeft opgewekt, tot welke nieuwe ideeën het ons den toegang heeft geopend en of het ons met een verlangen naar mèerdere kennis heeft bezield, in plaats van ons te vervullen met eene ongerijmde ingenomenheid met het weinigje wetenschap, dat wij bezitten.
il. m. Brewstek.
*
* *
Hoevele jonge meisjes zijn niet op den slechten weg gebracht door het lezen van romans!
Vanwaar komen die hartstocht voor weelde en die overdreven zucht naar opschik, welke alle onderscheid tusschen rang en stand in de maatschappij doen verdwijnen ? Vanwaar komen dat verachten van de heiligste betrekkingen, die aanmatiging, die over alles een oordeel wil vellen, die loomheid en vluchtigheid, die de jonge meisjes ongeschikt maken voor hun dagelijkschen arbeid? Het kwaad, dat de boeken aanrichten, is niet te beschrijven: een ieder oordeele voor zichzelve wat zij er wellicht reeds van heeft ondervonden!
In de soort boeken, die ik op \'t oog heb, wordt eigenlijk slechts gesproken over één hartstocht en wel over den gevaarlijksten van alle. Hij wordt er zeer aantrekkelijk in voorgesteld en liefst onder bloemen verborgen, maar juist daarom is hij zooveel te verleidelijker.
Zegt niet, mijne lieve jeugdige vriendinnen, dat gij sterk zijt, dat zulke boeken u geen kwaad doeu en dat gij ze toch ook wel dient te kennen, daar iedereen
93
er over spreekt.... Er is een strik onder de bloemen verborgen: ,.die staat, zie toe, dat hij niet valle!quot;
Gij gevoelt hun slechten invloed niet bij de eerste bladzijde, ook niet bij het eerste deel, dat gij leest, maar hij krijgt niettemin steeds meer macht voor u. Op bijna onmerkbare wijze sluipt het gif bij u binnen en vermoordt langzamerhand al uwe edeler gevoelens. Uw geestkracht, uw streven naar zelfverloochening en wat het ergst is: uwe liefde voor God verdwijnt, om plaats te maken voor een gevoel, dat gij ook met den heiligen naam van liefde bestempelt, doch dat er slechts de waardelooze nabootsing van is.
Wanneer gij mijn raad wilt volgen werpt dan die verderfelijke boeken zoo ver tuogelijk van u en leest nimmer eene bladzijde van al de geschriften, die niet door den geest Gods, maar door den duivel zijn ingegeven.
Chevojon.
=:lt; *
Slechte boeken zijn al degene, die enkel handelen over zoogenaamde liefdesgeschiedenissen en die in u een ziekelijke behoefte naar liefde opwekken. Het hart van een jong meisje is reeds Van nature genoeg geneigd om zich alleen door het gevoel te laten, leiden en het is nimmer wenschelijk, hare overgevoeligheid nog te prikkelen.
M. L.
Zoodra de liefde voor boeken tot een hartstocht aangroeit, wordt zij gevaarlijk. Een jong meisje, dat tot laat in den nacht opzit, om haar roman uit te lezen, oederft hare gezondheid en kiest eene slechte manier
om zich voor te bereiden voor hare taak van den volgenden dag. Daarbij zijn de boeken, die met zooveel graagte worden verslonden, meestal opwindende romans, die de nieuwsgierigheid prikkelen en bet hart onbevredigd laten.
Het zij verre van ons alle verdichte verhalen te willen afkeuren! De Schepper heeft ons met verbeeldingskracht begaafd en evenals al onze talenten moet ook dit worden ontwikkeld. Jezus zelf sprak in gelijkenissen, die slechts verdichte verhalen waren, tot de verbeeldingskracht Zijner discipelen. Er ziin echter helaas meer slechte dan goede romans; van sommige zijn de schrijvers zoo berucht, dat men zich gemakkelijk voor hunne werken kan wachten, maar wanneer een jong meisje den schrijver van een boek niet bij naam kent en zij zich tot niemand om inlichtingen kan wenden, doet zij het best haar eigen hart te raadplegen. Als zij bemerkt, dat zij minder opgewektheid gevoelt tot het lezen in Gods Woord en dat hare gedachten ondor haar gebed menigmaal afdwalen, dan kan zij er van overtuigd zijn, dat haar boek geen goeden invloed op haar uitoefent en zal zij verstandig handelen met het weg te leggen en niet uit te lezen.
Wanneer wij in alles, ook in ons lezen, slechts de eer van den Heer zoeken, dan zal Hij ons ook daarin leiden en er ons een rijken zegen voor ons hart op geven.
J. Gindraux.
De Heiland heeft ons geleerd, dat reeds de begeerte tot zonde ons in Zijn oog bevlekt. De wensch alleen maakt de misdaad, want, daar hij niet rust, voordat hij is bevredigd, is hij even afkeuringswaardig als de daad zelve.
Tektullianus.
Naast den moed om te handelen, staat de moed tot wachten, dulden en lijden. Ofschoon de laatste voor het oog der mensehen minder in aanzien is dan de eerste, vereischt hij toch misschien meer ware geestkracht. De vrouw en moeder, die haar plicht begrijpt en dien edel opvat, heeft in hooge mate dezen zedelijken moed noodig; wel is er in \'t leven van eene moeder groote stof tot dankbare vreugde, maar hare blijdschap is dikwijls ook met vreeze en droefenis vermengd: zij lijdt juist door hare liefde, doch deze ook is het, die haar het lijden gering doet achten.
Ch. Rozan.
De liefde is het leven van hot hart. De liefde bezit iets geheimzinnigs in hare wording zoowel als in
— .g^gt;Q
haar invloed. Daar bestaan weinig menschen, maar vooral weinig kinderen, die op den langen duur ongevoelig blijven voor hare verwarmende stralen. Liefde doet wederliefde ontstaan; iemand, die een hart vol liefde bezit, kan nooit volkomen ongelukkig of eerloos zijn.
Wij mogen nimmer ophouden onzen naasten liefde te betoonen, zelfs niet al schijnen zij er niet op gesteld te zijn. Ook het meest verharde hart wordt ten slotte gewonnen.
Mevr. de Pbessense.
* \' *
Hij, die zelf de Hoogste Liefde is, zou ons niet de behoefte om te beminnen in het hart hebben gelegd,
indien Hij niet had geweten, dat wij die noodig hebben voor ons geluk ... Wanneer onze liefde, evenals ons geheele leven aan God is gewijd, en als wij geene vriendschap sluiten, die Christus niet tot grondslag heeft, dan behoeven wij niet te vreezen, dat zulk eene
liefde of vriendschap in afgoderij zal ontaarden.
*
* *
Waarom kost het ons toch zooveel moeite onzen naaste lief te hebben, terwijl wij zoo gaarne zelf worden bemind!
*
De wensch om anderen gelukkig te maken is in zichzelven reeds het bewijs, dat er aan die behoefte voldaan is en een waarborg, dat zij bevredigd zal worden.
*
QW*-
Q^e.____________________________-2^,9
De liefde der vrouw sterft nooit. Zoolang haar hart klopt, leeft in haar de behoefte tot liefhebben en blijft zij ontvankelijk voor indrukken.
Jeremias Taylor beweert, dat er meer waar geluk wordt gevonden in het uitoefenen der liefdadigheid, dan in het toegeven aan elke, zelfs aan de meest geoorloofde liefde.
Laten wij ons dus verheugen, wanneer God armen en bedroefden op onzen weg zendt, of als Hij ons In de omstandigheden plaatst om hen op te zoeken, wanneer zij niet tot ons komen.
* \' *
Indien wij slechts meer aan God dachten en aar-wat Hij doet voor rechtvaardigen en onrecht vaardigen,
dan zouden wij meer ware liefde voor Hem gevoelen.
*
* *
Het geringste liefdeblijk bezit dikwerf meer waarde voor God, dan het verhevenste denkbeeld. Dit is echter geene reden om onze denkbeelden niet te ontwikkelen en onze hersenen te laten insluimeren.
Het huwelijk is niet de eenige heilige taak, waartoe God de vrouw roept. Ook indien haar die lieflijke plicht niet wordt opgelegd, kan haar leven even nuttig en dus even gelukkig zijn als dat barer gehuwde zusteren. In plaats van tot een besloten kring te behooren, kan zij dan al hare krachten besteden ten nutte van het het groots huisgezin, waarvan wij allen de leden zijn.
Mevr. Mayor-Düfotjk.
98
Bij het verrichten van liefdewerken moet men het oog alleen op God geslagen houden. Wanneer men erkentelijkheid zoekt bij de mensohen, wordt de goede daad berekening en verlangt men zijn eigen heil in plaats van dat van anderen.
Laotansiüs.
*
❖ *
Hebt acht, dat gij uwe aalmoes niet doet voor de menschen, om van hen gezien te worden: anders zoo hebt gij geenen loon bij uwen Vader, die in de hemelen is. (Matth. VI: 1.)
*
* *
Wanneer de liefde op \'s levens harp
Haar machtig spel doet hooren,
Roert zij de snaar der zelfzucht aan, Die, trillend, gaat verloren.
Tennyson.
Er zijn gevallen, waarin onze eerste indrukken ons op een dwaalspoor brengen en waarin wij dus niet volgens Gods wil zouden handelen door hen op te volgen. Er zijn er echter ook, waarin zij de beste zijn, en waarin wij ons door koel beredeneeren slechts van een goed voornemen zouden laten afbrengen. Alleen de Heilige Geest kan ons toonen, hoe wij moeten handelen, doch op Zijn bijstand mogen wij ook vertrouwen, want God heeft ons beloofd, ons verstand te verlichten en
Qamp;o
Jezus zelf heeft gesproken van den Trooster, die ons alles zou leeren en indachtig maken, alles wat Hij gezegd had. God bezit de macht, om, indien Hij dat wenscht, ons op even duidelijke wijze toe te spreken en tot staan te brengen, als den Apostel Paulus. Wanneer Hli ons roept, moeten wij handelen, doch, indien wij Zijne leiding niet kunnen zien in de eene of andere zaak, moeten wij Hem vragen, ons daarin duidelijk Zijn weg te toonen. Ééne roepstem echter is altijd bedriegelijk: die van vleesch en bloed, en daarvoor moeten wij ons wachten. Als wij Gods stem herkennen, dan is het onze plicht niet alleen, maar ook ons voorrecht, onmiddellijk aan die stem gehoor te geven, ook al roept zij ons tot eene zelfverloochening , want, indien wij het volgen uitstellen, vinden wij spoedig redenen genoeg om het geheel na te laten en daardoor berokkenen wij onszelf eene bron van ongelukken,1 want het is eene weigering, om God als onzen Koning te erkennen.
F. Lobstein.
Laat ons niet wachten met de waarde van den tijd te beseffen, totdat het te laat Is, doch zorgdragen hem niet te verkwisten, want dit zou ons later maar al te zeer berouwen.
Hoe gebruiken wij onzen kostbaren tijd? Sommigen verkwisten hem met ijdele beuzelingen, anderen met
Qlt;Sgt;6quot;
Q^s._______st^Ö
onuitvoerbare hersenschimmen of nuttelooze plannen;
weer anderen schijnen slechts te zoeken naar de beste wijze om hem om te komen. Gewoonlijk is de tijd eene der zaken, waarmee men het minst spaarzaam te werk gaat en die men zich door iedereen laat ontrooven.
P. Nicole.
De tijd is kostbaar, maar de meesten kennen zijne waarde niet, en zullen die pas leeren kennen wanneer het te laat is. Onze vrienden durven zich den onzen toeëigenen, zonder er eenige gewetenswroeging over te gevoelen en wij staan hem evenzeer zonder tegenspraak af. Hoewel wij hem thans dikwerf verkwisten,
zal er eenmaal een dag komen, waarop wij gaarne alle koninkrijken der aarde zouden afstaan in ruil voor één enkel kwartieruurs. De Alwijze God, die ons al Zijne gaven in zoo ruime mate schenkt, toont ons van hoe groote waarde het is, juist onzen tijd goed te besteden, door ons nooit meer dan één oogenblik tegelijk te schenken: immers: de tweede minuut breekt nimmer aan, voordat de eerste geheel is verstreken en zelfs dan bezitten wij geene zekerheid, dat ons de derde zal worden geschonken. De tijd wordt ons gegeven, om ons voor te bereiden voor de eeuwigheid en de eeuwigheid zal niet te lang zijn om het verkwisten van den tijd te betreuren. Ons geheele leven, evenals ons hart, behoort aan God; Hij heeft ons beide slechts geschonken om Hem te dienen en lief te hebben: door ons leven te verbeuzelen, berooven wij Hem van de eer, die Hem toekomt. Wij kunnen niet altijd groote dingen doen, maar wij kunnen Hem altijd verheerlijken, ook door kleine daden. Zwijgen,
Q
101
®^2____________2.^©
dulden en lijden, als wij niet tot handelen worden geroepen , kunnen menigmaal strekken tot Zijne eer, en de tijd dien wij daarmee doorbrengen, is niet verloren. Er wordt echter daarom van ons gevraagd alle ijdele beuzelingen, nuttelooze gesprekkenen correspondenties, die veel tijd rooven, doch tot niets leiden, op te geven, zoodoende zullen wij, zooals de Apostel Paulus zegt.
onzen tijd uitkoopen en in Gods dienst kunnen besteden.
fenelon.
•O*
•f»
De schoonheid onzer kennissen meten wij dikwerf af naar de liefde, die wij hun toedragen. - Daar bestaat eene soort van schoonheid, die de onaangename uitdrukking van het gelaat doet vergeten, doch het komt meer voor, dat het juist de lieflijke, zachte uitdrukking is, die ons de minder groote schoonheid over het hoofd doet zien.
C, Pkonier.
Er is geen onaangenamer schepsel op de gansche aarde, dan eene vrouw, die is doordrongen van hare eigene schoonheid. Wanneer zij niet verstandig genoeg is, om althans eenvoud te veinzen, heeft de natuur hare gaven aan eene onwaardige verkwist. Er bestaan koude, koele schoonheden, die heel wat minder de kunst verstaan om zich bemind te maken, dan sommige personen, wier uiterlijk volstrekt niet in hun
QW\'
1U-2
voordeel is. Schoonheid alleen is niet genoeg om aantrekkelijk te zijn, daarom zegt men terecht, dat vele schoone vrouwen bij nadere kennismaking niet blijken te zijn, wat zij schijnen, daar zi) geen de minste moeite nemen om haar geest evenzeer te versieren met nuttige kundigheden, als haar lichaam met fraaie kleederen.
Ch. Rozas.
*
* ❖
Schoonheid is evenzeer eene gave Gods als gezondheid, kracht, talenten of rijkdom, en een Christen is verplicht al Gods gaven te ontwikkelen, en tot hun recht te laten komen, doch ook in Zijn dienst te gebruiken. Het gemis aan schoonheid leidt evenmin tot heiligheid, als armoede of onwetendheid.
Wanneer men aan een schoon gelaat een eenvoudig hart paart, dat niet veinst die schoonheid te ontkennen of er onverschillig voor te zijn, dan is men dubbel schoon.
A. de Gaspariït.
Beroem u niet op gezondheid of lichaamskrachten, doch vrees veeleer voor de rekenschap, die er u eenmaal van zal worden gevraagd.
Epheem.
*
Geene enkele van Gods gaven wordt zoo roekeloos verspild als de gezondheid. Zij, die haar bezitten,
103
spelen er dikwerf mede, alsof het iets ware, dat hun niet kon worden ontnomen.
Het kan geen kwaad, af en toe eens aan \'t woord van onzen grooten dichter Beets te denken; „de roest verteert veel meer dan \'t schuren,quot; doch een overdreven schuren verslijt onze organen noodeloos en is even verkeerd als werkeloosheid.
t
Verzorgt daarom uw lichaam evenzeer als uwen geest, want bedenkt, dat de Apostel Paulus het een tempel des Heiligen Geestes noemt.
Ons geluk wordt bepaald niet door hetgeen wij hebben, maar door \'tgeen wij zijn.
*
* *
I)och de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. 1 Tim. VI: 6.
Want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgene ik ben. Fil. IV: 11.
De dichtkunst is van hemelschen oorsprong; zij is de moeder der hoop en is ons door God gegeven tot troost
104
in het aardsche leven; wij zijn haar vele onzer schoonste oogenblikken en reinste genoegens verplicht.
Mevr. Mayor-Düfouh.
Ware vriendschap is niet slechts een toevluchtsoord in tijden van storm en een lichtstraal in uren van lijden, maar ook een gids, die ons het pad naar den hemel kan aanwijzen.
Ad. Schaefper.
*
H: ïf:
Dikwijls meent men dat eene vriendschap op ware overeenstemming des geestes is gegrond, terwijl zij eigenlijk slechts berust op ijdele vleijerijen. Zulk eene vriendschap kan echter niet blijven bestaan, want spoedig leert men elkanders eigenaardigheden beter kennen en ziet dan, dat men niet bij elkander past. Zijn er veel menschen, die gaarne zien, dat hun vriend of vriendin hun in ontwikkeling verre vooruit is?
c. Prokier.
* *
Wanneer gij gevoelt, dat er eene verkoeling begint te ontstaan in den omgang met uwe vriendin, doorzoek dan nauwkeurig uw eigen hart, of de schuld ook bij u kan liggen. Ziet gij, dat dit niet het geval is, wacht u dan toch u van haar te vervreemden en toon haar, zonder overdreven liefdesbetuigingen, die
__siStQ
haar zouden kunnen afschrikken, dat van uwen kant de verhouding, die zij wilde veranderen, steedsdezeltde blijft. Doe dit echter zonder haar te laten gevoelen, dat gij vredelievender en zachtmoediger en dus beter zijt dan zij, anders mist uwe goede daad haar doel en vez\'bittert zij het hart in plaats van het te verteederen.
Mevr. Foeel-Paohe.
Men kan elkander niet waarlijk liefhebben, indien de liefde niet in God is gegrond. De genegenheid, die de leden van één huisgezin elkander toedragen, bezit een geheel afzonderllik karakter.
Welk een schat kan een huis bezitten in een jong meisje! Hare vriendelijkheid, hare bevallige manieren, de snelle ontwikkeling van haar verstand en hart, dat alles belooft eene onuitputtelijke bron van reine vreugde. Geen enkel lid van het huisgezin wordt teederder bemind dan zij en, indien zij hare edele taak begrijpt en naar hare beste krachten opvat, geeft God ons in haar eene Zijner heerlijkste zegeningen.
Wanneer zij eenmaal hare bestemming heeft bereikt en zelve aan het hoofd van een huisgezin staat, zal zij daarvan de ziel zijn en veel zal van haar worden gevergd, waarbij zij geestkracht, moed en zelfverloochening zal noodig hebben, want op haar zal de taak rusten, te weenen met de weenenden en zich te verblijden met de blijden. Veel, zeer veel zal er van haar worden geëischt, doch hare belooning zal zij
vinden in de liefde, achting en vereering harer huis-genooten, — en. zelfs waar zij die mist zal zij desniettemin de schoonste taak hebben vervuld, die een sterfelijk schepsel ooit vervullen kan!
A. de Gaspaeiïj.
II. STRIKKEN, GEVAREN EN VERLEIDINGEN.
„Zvjt nuchteren, en ivaakt; ivant uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als een hrieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden.quot;
(1 Peir. V: 8.)
De zelfzucht redeneert aldus: „Wanneer ik in alle zaken mijn zin heb gekregen, ben ik zeer geneigd, ook anderen te geven, wat zij van mij vragen, mits het mij geene opoffering koste.quot; Zij vraagt: „wie is mijn naaste?quot; in plaats van: „Van wien ben ik de naaste?quot; Zij beschouwt ziohzelve als een schitterend middenpunt, in de stralen waarvan het anderen als een gunst wordt toegestaan, zich te koesteren. De zelfzuchtige vergeet nooit een tittel of jota van wat anderen hem verschuldigd zijn; wanneer zal hij eens kennis nemen van de natuurwet, dat alleen wat zijn leven afstaat, dat waarlijk behoudt? De overgave van zichzelven, van zijn hart, schrikt hem af, doch door alleen voor zijn eigen genoegen te willen leven verkrijgt hij niets dan eene doodelijke eentonigheid en somberheid. Zelfzucht is eene groote ondeugd en leidt tot eene reeks van teleurstellingen: al gewon zij de geheele wereld, dan zou zij nog niet tevreden zijn, doch vreezen, dat wellicht een harer onderdanen meer kon genieten dan zijzelve.
Alleen een gebedsleven kan ons verlossen van deze
alles verslindende kwaal, doch, zoodra het ons ernstig streven wordt tegen haar te strijden en slechts voor God te leven, zal zij ons niet langer kunnen beheer-schen en, met het toenemen van onze liefde voor Hem en voor onze naasten, zullen ook de zegeningen, die ons in die liefde zelve worden geschonken, in steeds ruimer mate ons deel zijn.
F. Lobstein.
*
* *
Verveling is in den grond der zaak niets dan verholen zelfzucht.
Het leven, dat niet bestaat uit kleine en groote zelfverloocheningen, is een last, te zwaar om te dragen.
Zelfzucht is te klein voor groote zielen; zij verzinkt er in \'t niet en kan er geene blijvende woonplaats in vinden.
* *
„Gij zoudt niet zoo zelfzuchtig zijn, indien gij meer opglngt in de zaken van Gods koninkrijk; integendeel: uwe liefde voor uwe naasten zou steeds toenemen en gij zoudt gelukkig zijn in het werk, dat Christus u zou aanwijzen.quot;
Mevr. E. Peenhss.
*
* *
De luiheid, die de moeder is van alle ondeugden, heeft tot oudste dochter de zelfzucht.
Zelfs de beminnelijkste karakters behouden alle nog een zweem van zelfzucht, die men opmerkt, als men ze van naderbij leert kennen. Ik begin te gelooven.
•my
dat iedereen er wel in tamelijk gelijke mate mede is bedeeld, doch dat zij zich slechts meer of minder sterk openbaart naar mate van iemands handigheid of onhandigheid om haar te verbergen, of bloot te leggen.
Mevr. Mayoe-Dufour.
Wee ons, indien wij in alles slechts onszelf en de bevordering van ons eigen genoegen, onze eigene eer en onze eigene grootheid zoeken, en ons dus niet kunnen verblijden in den vooruitgang van anderen!
Alleen zij, die zichzelf niet aanzien voor het middenpunt, waar de geheele wereld om draait, zijn in staat om reine vreugde te smaken.
Mevr. Foeel-Paohe.
Deze hartstocht behoort tot degene, die men zich het minst gaarne bekent te bezitten; men draagt haar zoo lang mogelijk in zijn hart om, als een verborgen vuur, doch bij de minste aanleiding slaat de vlam naar alle kanten uit en verteert het geheele hart. Haar grond vinden wij opnieuw in de zelfzucht: door overdreven zelfvergoding gevoelen wij eene steeds aangroeiende bitterheid jegens iedereen, die ons niet den verschul-digden eerbied bewijst. Het eenige geneesmiddel tegen deze kwaal, die aan ons geheele leven knaagt. bestaat
■^3\'
110
daarin, dat wij niet langer strijden voor onze eigene eer doch voor die van God.
F. Lobstein.
Laat ons nooit toegeefliik zijn ten opzichte van de afgunst, want, geven wij haar eenmaal een vinger, dan neemt zij de geheele hand.
Er bestaan vele soorten van afgunst en de eene Is niet zoo verachtelijk als de andere, doch zij blijft niettemin het bewijs van een eng hart. Hoe inniger wij anderen liefhebben, des te minder gevaar loopen wij, om onze eigene belangen te veel in het oog te houden.
Mevr. Forel-Paohe.
De lichtgeraaktheid is eene ondeugd, die dubbel onaangenaam is voor hen, die er mede zijn behept, daar zij hun voortdurend verdriet en moeite berokkent.
Wanneer een onzer vrienden deze onaangename eigenschap bezit, leeft men gedurig In den angst, hem, zonder het te willen of te weten te kwetsen en telkens ook wordt onze vrees bewaarheid, want iemand, die lichtgeraakt is, is ook wantrouwend, en leeft dus onophoudelijk in de verwachting van denkbeeldige belee-dlgingen.
Gevoelt men zich niet door hechte vriendschapsbanden aan zulk een persoon verknocht, dan wordt men gewoonlijk ten slotte al zijne onjuiste verdenkingen moede,
lt;3^
111
want zelfs de vriendelijkste daden wekken zijn argwaan op.
Het droevigste van de zaak is, dat iemand, die deze gevaarlijke kwaal eenmaal bezit, en niet licht van wordt genezen, want hij vleit zich nog met de geruststelling, dat zijne lichtgeraaktheid geene ondeugd, doch groote fijngevoeligheid en bescheidenheid is, hoewel zij in werkelijkheid slechts onder een anderen vorm de oude hoofdzonden: zelfzucht en ijdelheid aan ons oog vertoont.
Nimmer toont ons hart zich zoo gevoelig, als wanneer iemand het eenig ongelijk heeft aangedaan en de gekwetste eigenliefde het tracht te overreden, dat zulk eene beleediging niet ongestraft kan plaatshebben. Het is waar, dat de Heiland heeft gezegd; „indien uw broeder tegen u zondigt, zoo bestraf hem,quot; doch Hij heeft ook gesproken: „zegen hen, die u vervloeken,quot; en, waar het reeds moeilijk is, om te vergeten, is zeker de eisch om onze beleedigers te zegenen nog veel zwaarder. Het is wellicht gemakkelijker voor een martelaar om te bidden voor zijne beulen, dan voor een hedendaagsch Christen om eene kleinigheid te vergeven. Een scherp woord, een koele blik, eene kleine tekortkoming in den eerbied, dien men ons is verschuldigd, kunnen ons dieper grieven, dan wij wel willen bekennen. Slechts zelden doet zich de gelegenheid voor, om «rfetaioedig te zijn, maar (/rootaioedigheid, die kleine beleedigingen vergeet en vergeeft, is een dagelijksch vereischte.
F. Lobstein.
Q^s.
Dikwerf kan men reeds, wanneer men iemands kamer binnentreedt over zijn zielstoestand oordeeleu. De Heer Jezus was zeer op orde gesteld en behield die eigenschap tot in het graf, want na Zi]ne opstanding vonden Simon Petrus en Johannes „de doeken liggen en den zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zagen zij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in eene andere plaats tezamen gerold.quot; Reeds uit deze bijzonderheid herkent men Hem, die eenmaal het bevel gaf, de overgeschoten brokken te vergaderen, opdat niets verloren zou gaan.
Ons huiselijk geluk hangt dikwerf af van onze zucht naar orde en netheid. Orde is een van de eerste ver-eischten om tot eene zekere welvaart te geraken, en is geheel onmisbaar in geestelijke zaken. Het moet dus ons streven zijn, zeker te wezen van de vergeving onzer zonden, zeker van onze zaligheid; een ongerust geweten doet ons dikwijls wanorde om ons heen scheppen, om slechts aan onze eigene gedachten te ontkomen.
F. Lobstein.
Er is niets, dat ons ongelukkiger maakt, dan het toegeven aan onze drift, daar zi) een werktuig van Satan is, om ons van den Heer af te trekken.
F. L.
113
Wij zijn nimmer zoo oareohtvaardig als wanneer wij ons laten beheerschen door een slecht humeur, daar dit de onaangename eigenschap bezit, dat gewoonlijk een onschuldige er het slachtoffer van wordt.
Een middel tegen liet zuchten.
Sla uwe oogen op naar den hemel, indien gij vreest uw geduld te verliezen, want met zuchten en klagen verspilt gij uwe beste krachten. Ziet gi] slechts donkere, dreigende wolken, die zich boven uw hoofd samenpakken, bid dan, dat het u gegeven worde met uw blik door die wolken heen te dringen.
David „loofde den Heer om Zijn woord.quot; Welk woord? „Ik ben met u,quot; „Vrees niet.quot; Waartoe dient al uw angstig zorgen en vreezen? Loof den Heer en Hij zal uwe wegen recht maken. Wees niet bekommerd over wat deze wereld u aandoet: zi) zal voorbijgaan met al hare heerlijkheid en met al haar verdriet; verlies uw kostbaren tijd niet met nuttelooze zelfverwijtingen.
„Zijn woord!quot; God heeft u lief, heden, morgen, en ten allen tijde: is die zekerheid niet machtig, om uw weifelend hart gerust te stellen?
„Ik zal God loven om Zijn woord.quot; Zijn woord, dat Hij tot u, tot u persoonlijk heeft gesproken. Dat woord zij uw gids, dan zult gij nooit wandelen op paden, waarop Zijn oog niet met welgevallen op u kan rusten.
„Ik zal God loven, want tallooze malen, als ik niet
SLZgt;Q
1
3^©
114
wist, hoe te handelen, heeft Hij mij mijn weg getoond; tallooze malen ook heeft Hij mijne droefenis van mij genomen en mijn hart vervuld met Zijn vrede. Als ik alleen was, bleef Hij nabij; dikwerf heeft Hij mijne tranen afgedroogd en mii eene heilige blijdschap doen gevoelen en Zijn woord zegt mij, dat Hij altijd dezelfde zal blijven tot in alle Eeuwigheid!quot; Dit zi] uw woord, gij zwakke en kleingeloovige, die u beklaagt, dat gij zoo weinig krachten bezit: zijt gij wel dankbaar genoeg, dat ook het weinige, hetwelk gij bezit, niet van u is genomen?
Wellicht wachten u nieuwe plichten en zijt gij bezorgd, dat gij ze niet getrouw zult kunnen vervullen: gij voorziet moeilijkheden en vreest, dat al uwe krachtsinspanningen toch tot niets zullen leiden?
Ik zeg u: vrees niet! Hij, die u tot nu toe staande hield, zal u ook verder nabij zijn; verlaat u slechts op Zijne hulp en draag Hem de uitkomst op, dan zal Hij zelf uwen arbeid voltooien.
A. D.
Een scherp woord sleept dikwijls onberekenbare gevolgen na zich, want spot vei\'bittert veel meer dan een opene, eerlijke aanval.
Iedereen wil gaarne geestig zijn en voor hem, die aanleg bezit tot ironie is het eene groote verzoeking haar niet bij tijd en ontijd vrij spel te laten; wanneer wij echter wenschen ons leven aan den Heer te wijden,
®^!l_
_^9
is ook dit ongeoorloofd, als strijdende tegen het gebod van liefde, dat aan \'sHeeren onderdanen is gegeven.
F. Lobstein.
Van hoeveel waar genoegen berooft men zich, als men altijd op alles wat wil aanmerken! Bewonder wat bewonderenswaardig is en tracht er naar het goede en het schoone op te merken, overal waar het aanwezig is.
Ch. Rozan.
De geest der critiek is altijd verkeerd, daar zij voortkomt uit eene zondige neiging van het hart, dat er steeds behagen in schept, de gebreken van anderen aan het daglicht te brengen.
Mevr. Forel-Paohe.
Iedere hartstocht, ook de zuiverste, verzwakt de liefde tot hoogere dingen en maakt dengene, die hem vrij spel laat, tot zijn slaaf. De hartstocht is een bron van drogredenen: iemand, die zich door een hartstocht laat regeeren, kan in alle andere zaken een verstandig,
110
helder oordeel hebben en toch op dat ééne punt volslagen blind zijn.
C. Pronieh.
Het eerste toegeven aan een hartstocht, is even gevaarlijk als het eerste glas wijn: wij verkeeren altijd in het gevaar, dat het den weg baant voor die tirannie, die onzen wil verlamt en ons al de kracht ontneemt tot waken en strijden. Indien dit gevaar wordt verwezenlijkt, zullen wij moeten bekennen, dat er veel slechte wijn bestaat.
Sommigen onzer wijken af van het pad van hunnen plicht door zwakheid van karakter maar de meesten door een hartstocht, die hen bezielt; ik ben overtuigd, dat velen zich nog het oogenblik herinneren, waarop zij hun weg duidelijk vóór zich zagen, doch waarop zi] „uit eigen vrijen wilquot; een anderen hebben gekozen en ingeslagen. Zij meenen, dat zij dan gehoor hebben gegeven aan de rede, en recht verstandig hebben gehandeld, maar in werkelijkheid hebben zij slechts toegegeven aan den drang van den hartstocht, die in hen woedde en waaraan zij zoodoende opnieuw voedsel hebben verstrekt. Tot eene waarlijk verstandige handelwijze behoort iets meer dan een helder oordeel: het is een stap op den goeden weg, die te verdienstelijker wordt, naarmate dat hij meer zelfverloochening en opofferingen heeft gekost. Iedere overwinning op onszelf, wanneer zij ons niet hoogmoedig maakt, werkt mede om den weg te banen voor de volgende, elke opoffering, die wij ons getroosten om de macht van den hartstocht, die ons bezielt, te verminderen, brengt
ons nader tot ons doel en vermindert zijn invloed op ons.
ilevr. Fohel-Pache.
Gelukkig hij, die een heiligen hartstocht in zich gevoelt ontwaken; een hartstocht, die vrede brengt in zijne ziel, inplaats van strijd en die hem opheft naaiden hemel in stede van hem neer te rukken in het slijk der aardsche genietingen en uitspattingen!
Jlevr. Maïgr-Dufour.
Schijnvroomheid is de doodsslaap der ziel, die is ingesluimerd onder de alles overlieerschende macht der gewoonte.
ilevr. Forel-Paohe.
Een Christen, die geraakt is in een toestand van lauwheid en onverschilligheid jegens zijn Zaligmaker ontaardt langzamerhand in een verhard zondaar. Hij bezit het ongelukkige geheim om tegelijkertijd te kunnen bidden en zondigen. Lauwheid is de vloek en het langzaam maar zeker werkend vergift van het naam-christendom. Indien haar invloed op uw hart niet
0^2.
-118
wordt afgewend door een onafgebroken omgang met uw Zaligmaker en door een leven in Zijne gemeeen-schap, zal zij zich ongemerkt van u meester maken, hoewel gi] naar het uitwendige al uwe godsdienstplichten getrouw in acht blijft nemen.
Th. Wilcox.
Er zijn weinig dingen, die ons meer grieven dan de vernedering van onzen hoogmoed en het dwars-boomen van onzen wil.
R. Chapman.
Er behoort niet veel toe om ons te ontmoedigen en te verontrusten; het kleinste struikelblok op onzen weg doet ons dikwerf in jammerklachten uitbarsten. Is dit niet eene verkeerde gemoedsstemming voor eene dienstmaagd des Heeren, die weet, dat alle dingen, ook de meest onwelkome, haar moeten medewerken ten goede ? Werpt al uwe bekommernis op Hem: want Hvj zorgt voor u. (I Petr. 5: 7).
Dikwerf ligt er niets dan eene zekere loomheid en onoplettendheid ten grond aan onze stijfhoofdigheid : de trots, die ons belet onze fouten te erkennen, ver-
(3^2.
119
__5^©
©^2.
sterkt haar en maakt haar menigmaal onoverkomelijk. Slechts door waken en bidden kan men slagen in het bestrijden van dat gebrek, tegen hetwelk zelfs een onbekrompen verstand geen voorbehoedmiddel is.
Mevr. Forel-P ache.
Zoolang de weetgierigheid niet in «ieiwosgierigheid is ontaard en dus nog slechts betrekking heeft op zaken, getuigt zij van een grooten geest. Zoodra zij echter overgaat in een kleinzielig vorschen naar de omstandigheden van bekende en onbekende personen is zij een bewijs van een klein verstand.
Due de Lévis.
Wanneer gij, evenals ik, al de noodlottige gevolgen der nieuwsgierigheid zult hebben gadegeslagen, dan ben ik overtuigd, dat gij nimmer zult wenschen te behooren tot de klasse van vrouwen, die het aantal toeschouwers op de banken in onze rechtszalen vergroot, noch tot hen, die er behagen in scheppen alles te zien zonder zelf gezien te worden. Als eene priesteres zult gij waken over het vuur aan uw huise-lijken haard en in de zorg voor uw huisgenooten en de ontwikkeling van uw geest zult gij genoeg stof vinden om u bezig te houden; uwe buren behoeven u die niet te verschaffen. Waarom zoudt gij vrijwillig even dwaas zijn als zi), door u met hunne dwaasheden in te laten?
Heeft uw werkzame geest waarlijk behoefte, zich
■120
I
ook buiten den engeren kring van uw huis een arbeidsveld te scheppen, dan zult gij middelen genoeg vinden om anderen gelukkig te maken, hun lijden te verlichten en vreugde om u heen te verspreiden. Is dit uw streven, dan moogt gij gerust om u heen zien zonder gevaar te loopen u schuldig te maken aan nieuwsgierigheid ; zulk een vragen naar de nooden en belangen van uwe medeschepselen zegent de Heer, want het wordt ingegeven en ten uitvoer gebracht door de liefde.
Q^S.
Ch. Eozak.
In het jaar 1841 werd Petrarcha te Rome gekroond. Hij begaf zich te paard, met ontbloot hoofd, naar het Capitool en in de straten waardoor zijn stoet moest trekken stonden de dames aan hare bovenvensters om hem met welriekende wateren te besproeien. Eene van haar nam bij vergissing een fleschje met sterk water, dat zij gebruikte bij de bereiding van haar blanketsel, en goot dat over zijn hoofd uit, met het ongelukkige gevolg, dat hij al zijn haar verloor.
Dikwerf is de vleierij niet minder gevaarlijk in hare uitwerkselen als ditmaal en bedwelmt haar wierookgeur ons de hersenen. Het is te betreuren, dat zelfs Christenen zich niet eendrachtig verbinden om haar invloed tegen te gaan.
Fr. ÏHÉBEMtN.
121
De nijd is eene ondeugd van duivelschen oorsprong, zij waagt het zelfs, tegen God op te staan en ontziet zich niet, waar zij hare machteloosheid gevoelt. Hem aan te tasten in de gaven, die Hij Zijn schepselen scheukt.
Basilius van Cesaeea.
*
Waarom zoudt gij een ander zijn geluk benliden? Zijn voorspoed kan hem tot een strik zijn of wel tot een zegen: als hij hem den voortgang op den weg ter zaligheid belet, behoeft gij hem toch waarlijk niet voor uzelf te wenschen; — is hij hem een bewijs van Gods gunst, dan wilt gij den Heer toch niet laken omdat Hij Zijne beloften vervult? Hij is machtig om ook u rijk te maken met de volheid Zijner zegeningen, indien gij slechts al uwe hoop op Hem bouwt, en Hem vraagt uw hart te reinigen van alle ongerechtigheid.
Geen vijandschap is zoo onverzoenlijk als die, welke is gegrond op afgunst en nijd.
Oustandvastiglieid.
Wij kunnen nooit op onszelf bouwen en op onze beloften, want wij zijn geen oogenblik zeker van ons leven. Dat wi) dikwijls zooveel lijden door de onstandvastigheid van anderen, geschiedt juist opdat wij zouden leeren niet op prinsen te vertrouwen maar onze hoop
3
alleen te veatigen op den Heer onzen God; Hij is de eenige, Wiens woorden nimmer wankelen, die de Rots der Eeuwen is en nooit Zijne beloften schendt. Op Hem kunnen wil vertrouwen: laat ons Hem dus zoeken en ons aan Hem vastklemmen: alleen door ons afhankelijk te gevoelen van Hem wordt ons geluk onafhankelijk van de veranderlijkheid en onstandvastigheid onzer medemenschen.
F. Lobstein.
Een geit, die, tot haar groot verdriet,
Aan paal en touw Was vastgemaakt en zich dus niet
Zoover zij wou Bewegen kon, om van het groene gras Te eten, meer dan haar juist noodig was.
Rekte in haar schraapzucht hals en pooten. Al hopend zoo haar grasland te vergrooten. Aan wat in haar bereik was, wijdde zij geen blik, Schoon \'t even frisch en geurig was; en ik. Ik kon een glimlach niet weerhoüen Toen \'k al dat trekken, springen, wringen moest aan-
schouwen.
Het dier zag op: „Mijnheer!quot; zei het verstoord:
„Ik heb uw lach zooeven wel gehoord:
Het moet u, dunkt mij, voor uw medeschepselen spijten, Te zien, dat, naar uw voorbeeld, ook wij, geiten,
Ons laten lokken door den schijn.
Als zou, wat ons niet toehoort, steeds het beste zijn.quot;
O^SL
I
123
\'tGeluk verachtend, dat voor onze voeten bloeit,
Doen wij vaak juist als deze geit:
Begeeren slechts wat in de verte groeit En smaden \'t onze in ontevredenheid.
Qamp;s-
Th. Monod.
Vau al de grootheden des levens die wij weuschen te bezitten is de beroemdheid zeker de minst benijdenswaardige, daar zij het minst leidt tot de verkrijging van het geluk: vooral daar waar zij door eene vrouw wordt begeerd. Men zou er haast toe komen, te zeggen, dat de bewondering, die zij opwekt, afbreuk doet aan de liefde, die men anders voor haar gevoelt: dat zij, door zich te verheffen boven hare sekse, zinkt beneden het peil van haar geslacht en dat zij in dubbele mate haar deel krijgt van den haat en de afgunst, die bijna elke groote beroemdheid opwekt. Beroemdheid plaatst de vrouw op een voetstuk, doch zij staat er alleen; zij gevoelt zich eenzaam te midden van haar roem.
vlnet.
Niets werkt zoo ontzenuwend op onze krachten als het toegeven aan den lust tot droomen en dweepen. Wij vrouwen zijn daaraan meer blootgesteld dan de
mannen; vooral, indien wij behooren tot den meerge-goeden stand: eene menigte van eentonige en steeds wederkeerende bezigheden geeft daar dikwerf aanleiding toe. Laat ons dat gevaar ontvluchten door onzen geest te voorzien van een rijken schat van degelijke onderwerpen, die onze aandacht waardig zijn, dan zullen wij niet langer wensohen ons te verdiepen in de gevaarlijke overpeinzing van verleden of toekomst.
Een leven vol verstrooiing is even slecht voor den geest als voor het hart: het verslapt de wilskracht en doet de liefde en opgewektheid in het vervullen der dagelijksche plichten verdwijnen. Zelfs in de onschuldigste uitspanningen is matigheid evenzeer een vereisohte als in het gebruik van spijzen en drank.
Wanneer al de neigingen van ons hart beginnen uit te gaan naar vermaak en verstrooiing, dan kunnen wij er van overtuigd zijn. dat, al zijn onze uitspanningen zeer geoorloofd, zij ons toch verhinderen onzen geest bezig te houden met hooger en reiner zaken. Onze ziel loopt dan gevaar hare vatbaarheid voor goede indrukken te verliezen en geheel op te gaan in de belangen en beslommeringen dezer aarde.
Mevr. Fokel-Paohe.
125
■ilt;Sgt;(3
S ch i j n v ri lt;■ n lt;1 e I k h e i lt;1.
Een jong meisje, dat zich in gezelschap zeer zacht, lief en vriendelijk voordoet, doch in haar familiekring een lastig, onaangenaam en knorrig humeur toont, kan wellicht op vreemden een aangenamen indruk maken, maar hare schijnvriendelijkheid is geene deugd.
E. Navillb.
Waarheen wij ook onze blikken wenden, overal zien wij ijdelheid om ons heen. Men bemerkt haar reeds bij het kind; bij jeugdigen van jaren schijnt zij de grootste drijfveer voor al hunne handelingen te zijn; op rijper leeftijd weet men haar beter te bedekken, doch ziet men haar niet minder aan \'t werk, in één woord : zij is eene der hoofdmachten , die de wereld regeeren: „Wend mijne oogen af, dat zij geen Ijdelheid zien,quot; bidt David reeds in den CXIXden Psalm. De ijdelheid bestaat niet alleen in het verlangen naar wat onze zinnen streelt: zij leeft binnen in het hart en omketent ons met duizend banden om ons af te rukken van den Meester, Dien wij zoeken te dienen.
Daarom: wees op uwe hoede, gi), nederige dienstmaagd des Heeren! wacht u voor hare verleidingen, sluit uwe oogen voor het valsche licht, waarmede zij uw pad bestraalt, schuw de vermaken, die de kinderen dezer wereld opzoeken en Iaat u niet afschrikken door
6^
126
1 —
hun smaad en spotternijen. Zou de gunst der wereld u gelukkig kunnen maken? Indien gij wilt voortgaan op den goeden weg, zoek dan enkel Gods goedkeuring te verwerven: herinner u altijd, dat alles wat niet van Hem komt, slechts ijdelheid is.
De ijdelheid is zeer inconsequent in haar streven: zij verlangt zich wel te onderscheiden van hen, die beneden haar zijn in rang, doch niet van degenen, die boven haar staan.
A. D.
* *
De ijdelheid is de voornaamste bron van onze afdwalingen : zij schept duizenden denkbeeldige behoeften en plaatst telkens opnieuw een scheidsmuur tusschen God en het schepsel. Zij is het, die nimmer moede wordt, Dagon weder op te richten voor de Ark.
Mevr. Forel-Pache.
Het is zeer natuurlijk, dat zij, die er altijd naar hebben gestreefd de gunst der menschen te verwerven, in gelijke munt worden betaald en veel teleurstelling oogsten.
Jlevr. Mayob-Dufoür.
Er steekt geene verdienste in om zich zonder smaak te kleeden; integendeel: ook in onze kleeding moeten wij ons laten leiden door den zin voor het schoone, dien God zelf in onze harten heeft gelegd.
Jonge meisjes, die een hooger levensdoel kennen zullen zich vanzelf eenvoudig kleeden; zij hebben niet, zooals anderen, al hun tijd over, om hunne kleeding te schikken en te verschikken, doch kennen toch hun plicht om in alle dingen te zoeken „wat liefelijk is.quot; Zij mogen arm zijn of rijk, dat maakt geen verschil, zij zullen altijd door netheid uitmunten.
Natuurlijk is men verplicht bij het kiezen zijner kleeding zoowel zijn stand als zijn leeftijd in het oog te houden, want men moet in alle dingen „handelen met verstand.quot; De heilige Franciscus de Sales sprak over dit onderwerp eens; „Dat Hagar zich kleedeals eene dienstmaagd , Judith als eene aanzienlijke vrouw en Esther als eene koningin.quot; Petrus zegt: „haar versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars en omhangen van goud, of van kleederen aan te trekken, maar de verborgen mensch des harten, in het onverderfelijke versiersel eens zachtmoedigen en stillen geestes, die kostelijk is voor God.quot;
Daar bestaat eene wijze van zich te kleeden, die niets doet, dan de armoede der ziel blootleggen.
F. L.
Welk eene geheimzinnige macht is er toch, in wat men gewoonte, gebruik of mode noemt! Zij schuilt grootendeels in het veeibeteekenende woordje men.
0^55- \'samp;Cè
128
________
1 f Hoevele menschen toch weten als de eenige reden voor hunne handelwijzen slechts op te geven: dat men het ook zoo doet! Men is een der machtigsten van de regeerende vorsten: het is moeilijk zich aan zijne regeering te onttrekken en het lijkt mij ook volstrekt niet raadzaam, dat ! zonder noodzaak te doen. In gevallen bijv. waarin de mode gebiedt bepaald lastige of belachelijke kleeding-stukken te dragen, is het toch in den regel eene vrouw niet geraden, zich van al hare zusteren te onderscheiden, door te weigeren zich aan de nieuwe wet te onderwerpen: alleen wanneer de mode werkelijk stuitend is voor haar vrouwelijk eergevoel, moet zij zich aan hare macht durven onttrekken, zelfs al stond zij op dat punt geheel alleen.
E. ÜSTaville.
Ik zie niet in, waarom eene vrouw, die zelve haar genoeg bezit om zich op eenvoudige wijze te kappen, er nog wat van een ander bijkoopt, in de hoop zich wat mooier te maken dan zij is, en waarom zij, indien zij een blank vel heeft, zich dat bederft door er verf en poeder op te smeren! Als zij niet het doel heeft, iedereen te hinderen, die achter haar zit, waarom draagt zij dan op haar meestal zeer klein hoofd een toren van strikken, bloemen en vogels, die er de hoogte van verdriedubbelt? Wanneer zij geene bijzondere roeping gevoelt, om later door gymnastische toeren haar brood te verdienen, waarom oefent zij er zich dan met zooveel Ijver in, om zich in evenwicht te houden op een schoeisel met puntige, hooge hakken, dat hare gezondheid bederft ? Waarom eindelijk, schept zij er behagen in, om indien zij een meer of minder hoog
129 9
8^2.. ...............2^3
voorlioofd bezit, met opzet heur haren af te knippen om dat te bedekken, zoodat zij er uitziet als een ongekamde poedel? Ik vraag u: kan men geeneschoonheid bezitten zonder zich deze dwaasheden te getroosten? Waartoe dient dit alles: denkt zii waarlijk, dat het haar schooner of bevalliger maakt?
Verwijt mij niet, dat ik juist de hedendaagsche mode zoo hard val: die van gisteren en eergisteren was niets beter: belachelijk is zij altijd, in welk opzicht ook,
daar zij het er altijd op schijnt aan te leggen Gods schepselen te misvormen.
Ik wil u niet vragen u voor te nemen geene enkele mode meer te volgen: ook dat zou onverstandig zijn,
maar met een weinig goeden smaak zoudt gij hier wat kunnen wijzigen, en daar wat weglaten of verbeteren,
in één woord: haar niet als haar slaaf gehoorzamen,
waar zij dingen van u vergt, die tegen alle gezond verstand strijden.
Gh. Rozan.
\'K—
In onze dagen van schijn en klatergoud draagt de dienstmaagd dikwerf meer valsche diamanten dan hare meesteres echte. Het is waar, dat hun glans spoedig verdooft en dat zij, die er zich mede tooit, er heel wat voor over moet hebben, om zich telkens van nieuwe te voorzien, doch daarover bekommert zij zich niet: zij maakt een zekeren opgang in haar kring en misschien gelukt het haar de bewonderende blikken van
den eenen of anderen nieuweling, die nog niet in die
130
r3^!2.
soort van geheimen is ingewijd, tot zich te trekken: dat is haar voldoende, want het streelt hare ijdelheid. Vraag haar niet, eens na te rekenen, wat deze herhaalde kleine inkoopen haar kosten: daarover denkt zij evenmin als over de schade, die haar ziel en lichaam beide lijden door hare lichtzinnigheid. Niets is verder van haar verwijderd dan zulke ernstige gedachten.
Toch is dit juist de reden waardoor zoo vele jonge meisjes in de strikken der zonde verward raken, want ijdelheid en de lust om iets te schijnen in de wereld sleepen hunne slachtoffers altijd in het verderf.
Mc verveling eu haar eciii!gt;\'genecsinidtlel.
Een van de talrijkst voorkomende vormen van verveling, vooral bij jeugdigen van jaren, is een gevolg van de uitgestelde hoop, die het hart krenkt. Men droomt zich een toekomst vol geluk, rijkdom en liefde en gevoelt zich bij gevolg teleurgesteld, indien die zich doet wachten. De klerk op zijn kantoor — hij wordt moedeloos, als hij zilne tiidgenooten, die beter voor hunne betrekking geschikt waren, of wel riiker en voornamer vrienden hadden dan hij, ziet vooruitkomen in de wereld en hunne eigene zaken beginnen, terwijl hij de oude sukkelaar blijft. Het jonge meisje ... eenige bladen uit het dagboek van een der velen kunnen hare gevoelens vertolken.
Zoodra zij de kinderschoenen is ontwassen, vertrouwt zij aan de witte bladen hare gevoelens, wen-
schen en verwachtingen:
- - - 5^4
131
„Over één jaar! Wat zal ik dan zijn, doen en bezitten? quot;Welke veranderingen zullen er dan met en rondom mij hebben plaatsgegrepen ? Ach! kon ik maar even den sluier, die nog de toekomst bedekt, oplichten! Welk eene toekomst wacht mij ? Over een jaar zal ik meer daarvan weten!quot;
Een jaar later schrijft zij;
„Het jaar is dus voorbij. Helaas! veel te snel! Ik heb
niets op te teekenen____Over een jaar zal ik wellicht
op dezen zelfden datum weer moeten schrijven: „Wat zal ik zeggen ?.. . Een volgend jaar brengt wellicht meer veranderingen.quot;
Opnieuw is er een jaar verloopen en de indrukken blijven dezelfde: zij klaagt opnieuw: „Weer een jaar, een geheel jaar! Ik heb niets te vermelden!quot;
Een jaar verder lezen wij de klacht: „De verjaardag, waarnaar ik uitzag is gekomen ... Wanneer... wanneer zal ik kunnen zeggen, dat ik mijn geluk heb gevonden ?quot;
Er zijn oogenblikken in haar leven, waarop de behoefte naar liefde, naar geluk, haar te sterk wordt: dan gaat hare lusteloosheid over in eene overdreven zucht naar teederheid en zij klemt zich met eene soort van wanhoop vast aan hare moeder, zuster of vriendin. De jaren gaan echter voorbij; zij bereikt den rijperen leeftijd, doch, eentonig en zonder afwisseling sleept zich haar leven voort, of, zoo er al eenige verandering de eenvormigheid komt breken, is het niet altijd de ge-wenschte.
Men hoort veel van meisjes, die lijden aan bloedarmoede of „zenuwenquot; en die dientengevolge tot niets in staat zijn: het is jammer, dat voor hen niet iets kan worden uitgevonden, dat den gedwongen dienst-
plicht bij onze jongelieden vervangt: bij de meesten schuilt de kwaal enkel in gebrek aan arbeid, en het zou eene weldaad voor hen zijn, indien hun dokter hen eens bij den arm nam eu zeide: „komt, gaat met mij in de huizen der armen en kranken en maakt u daar nuttig!quot; Ik ben overtuigd dat bij velen de blos der gezondheid opnieuw de wangen zou kleuren, want bij het verlichten van de lasten van anderen hebben zij althans één zorg minder te dragen; die hunner eigene verveling! Dat de dood u niet verrasse, terwijl gij ledig staat: te midden van den arbeid te worden weggenomen, slechts dat is sneuvelen op het veld van eer!
De verveling, het hopeloos smachten naar verandering kan alleen worden bezworen door moedigen, gezonden arbeid. Van hoeveel waarde die is voor iedereen, die gelukkig wenscht te zijn, zien wij uit de volgende woorden, in den loop van een jaar opgetee-kend door eene jeugdige Christin, die in zich een dwepend verlangen naar den hemel en zijne heerlijkheid wilde bestrijden.
Maandag, 25 Januari. Ik begin mij wat beter te gevoelen: ik heb mijne banier, met haar opschrift: „Aan den arbeid!quot; weer ter hand genomen. God geve, dat ik getrouw moge zijn aan mijne leus!
„Vrij lag, 19 Februari. Niets dan lijden en droefenis. Wanneer zal ik verlost worden van dit zwakke lichaam ?
„Maandag, 15 Maart. Gisteren hadden wij eene heerlijke godsdienstige samenkomst. Nu aan het werk!
„Dinsdag, 39 Juni. Het wordt tijd om weer aan den arbeid te gaan.
„Zaterdag, 7 .4i((7i(stes. De tijd gaat voorbij. Het leven is eene woestijn: mij rest niets dan werken en wachten.
„Dinsdag, 9 November. Aan den arbeid!
„Maandag, 39 November. Gode zij dank, dat wij arbeiden mogen!quot;
Nu weet ik zeer goed, dat het opsommen van de zegeningen, die de arbeid ons verschaft, een teer punt aanroert en reeds hoor ik mij door eene menigte van ledigstaanden toeroepen: „Welnu, wijs ons dan ons werk aan en wij zullen het gaarne verrichten! Gij spreekt over den plicht om te arbeiden: Geef ons dan ook het recht er toe. Enkele nieuwsbladen wijden eiken dag eenige kolommen aan de belangen der werklieden: zijn er dan geen tijdschriften, godsdienstige of ongodsdienstige, te vinden, die zich de nooden aantrekken van hen, die gaarne zouden willen arbeiden, doch niet weten hoe en wat? quot;Wij verlangen niets liever, dan verlost te worden van de verveling, die ons verteert: is het dan niet de plicht der Christelijke Kerk om zich eens ernstig bezig te houden met zoovele arbeiders en voornamelijk arbeidsters, die nog werkeloos op de markten staan?quot;
Natuurlijk is het huisgezin zelf een der werkkringen, waarin de meeste krachten, die nu verloren gaan, konden worden gebruikt. Maar dit is juist een der arbeidsvelden, die men zelf niet kan en mag opzoeken: ook verhoogen de steeds grooter wordende eischen, die men heden ten dage stelt, eer men een huishouden opzet, grootelijks het aantal der ongehuwden, voor wie er altijd het meest gevaar bestaat om aan de kwaal der verveling te lijden: er wordt in onzen tijd aan beide kanten zooveel geëischt: rijkdom, aanzien, schoonheid en bovenal talenten, alsof niet middelmatigheid het deel was der meesten! Iedereen verlangt het groote lot uit de loterij te trekken en bi) gebreke daarvan vergenoegt men zich liever met in \'t geheel geen lot,
lat
totdat meu te laat ontdekt, dat het leven zijn aantrekkelijkheid verliest en het slechts een eentonig, somber voortsleepen van den eenen dag op den anderen wordt. Wie draagt dan hiervan de schuld? Indien men wat minder hooge eischen had gesteld, zou het hart, dat nu in eenzaamheid verkwijnt, gelegenheid genoeg hebben gevonden om zijne schatten te openen en zich een .nuttigen werkkring te scheppen.
Toch vindt men ook nog velen, wier leven arm en ledig is, omdat zij zich onttrekken aan de plichten, die hun in hun huisgezin wachten. Inplaats van het werk te verrichten, dat God hun heeft opgelegd, onttrekken zij zich daaraan: de lofrede, die men eene huismoeder uit de oudheid gaf: dorhi mansit, lanam fecit (zij bleef tehuis en spon haar linnen), is in onze dagen op niet velen meer van toepassing: zij zou den meesten al zeer vreemd in de ooren klinken: op dien koop zouden zij niet verlangen te leven!
Jlen tracht veel liever de verveling te bannen door uitspanningen en vermaken te zoeken buitenshuis. Vreemd geneesmiddel! Alsof iets anders dan het volbrengen onzer plichten en het leven voor anderen ons gelukkig konden maken! De zelfzucht heeft geen karakteristieker uitroep dan het zoo menigmaal gehoorde: „hoe vervelend!quot; Reken niet op de vroolijkheid van anderen om u de wolken van het voorhoofd te verjagen; span uzelf liever in om hun het leven te veraangenamen: dat doende zult gij zelf niet veel last meer ondervinden van verveling!
De verveling is alzoo eene kwaal, die binnen in het hart zit en het hart kan niet genezen en gelukkig worden, dan door bekeering tot God. Bekeering God zeggen wij uitdrukkelijk, want men kan zich veel met
den godsdienst bezighouden, zonder daarom werkelijk zijn hart aan den Heer te hebben gegeven; eene ziekelijke gevoeligheid, een dwepend verlangen brengen een onrustig geweten niet tot ware kalmte. Zij kunnen ons wel voor eene poos in den waan brengen, dat wij in waarheid bekeerd zijn, maar spoedig blijkt hunne onvoldoendheid en, daar de opwinding niet kan blijven bestaan en wij weer tot de aarde met haar eentonige taak moeten terugkeeren, ontdekken wij, dat onze godsdienstige aandoening is geweken en loopen wij gevaar aan de werkelijkheid van den godsdienst te gaan twijfelen. Alleen de ware overgave van het hart aan den Heer, zonder twijfel en zonder terughouding kan ons voor tijd en eeuwigheid gelukkig maken. Hebben wij, door Gods goedheid, dezen stap eenmaal gedaan, dan behoeven wij niet te vreezen, dat verveling of ongeduld zich nog van ons zullen meester maken; dan weten wij, dat alles, ook de donkere uren en moeilijke tijden in ons leven ons worden toegezonden door Hem, Die ons liefheeft, met eene liefde zóó groot, dat Hij Zijn eengeboren Zoon voor ons heeft overgegeven in den dood. Dan nemen wij alles aan uit Zijne hand en danken wij Hem voor alles, wetende, dat ons „alle dingen zullen medewerken ten goede 1quot;
QO\'c?
l. Choisy.
Q^quot;
Wat het leven waarlijk rijk maakt, is minder de verscheidenheid van personen en zaken, die ons op onzen weg ontmoeten, dan wel de belangstelling, waarmede wij die gadeslaan en bestudeeren. In de meeste gevallen ligt het belangrijke eener zaak niet aan hare oppervlakte en is het slechts aan onszelf te wijten,
13«
indien wij het niet ontdekken. Oppervlakkige menschen zijn meer dan andere blootgesteld fum de aanvallen van de kwaal der verveling.
Mevr. Forel-Paohe.
Het toegeven aan de zucht naar avonturen is zeer noodlottig; zij wordt meestal opgewekt door het lezen van romans en dikwerf speelt onze ijdelheid er eene groote rol in. Zelfs al heeft zij eene minder afkeurings-waardige beweegreden blijft zij toch altijd gevaarlijk, want zij vermindert onze belangstelling in de zaken van het dagelijksch leven, en verzwakt onze macht tot ware liefde, door die te verspillen aan al de helden en heldinnen onzer verbeelding.
Dit is eene nieuwe reden om het lezen van romans af te keuren; toch zijn niet al de boeken, die dien naam dragen, zonder uitzondering schadelijk voor geest en hart: er zijn er eenige, die in ons de begeerte naar een hooger ideaal opwekken en ons waarlijk nuttige wenken geven op ons levenspad. Die weinige kunnen wij echter niet zelf onderkennen en wij moeten ons dus op dat punt verlaten op het oordeel van personen van meer ondervinding. In dat geval is het altijd aan te raden, zich bij de keuze der lectuur om raad te wenden tot een verstandig, verlicht man, eerder dan tot de leden onzer eigene sekse: gewoonlijk behouden wij
allen, in meerdere of mindere mate, een zweem van zucht naar \'t romaneske.
Mevr. Forel-Paohe.
Ik wil volstz\'ekt niet ontkennen, dat er in de opvoering van enkele tooneelstukken wel eenig nut kan schuilen: dat zou even verkeerd zijn, als te willen beweren, dat er in geen enkelen vorm van het oude heidendom eene schoone gedachte lag opgesloten. Maar evenals juist de ondereenmenging van goed en kwaad het heidendom zoo afschuwelijk maakt, zoo bestaat ook het grootste gevaar van het tooneel in het wei-nigje goeds, dat er te midden van zooveel verkeerds te vinden is: de waarlijk schoone stukken, die er worden opgevoerd, vormen menigmaal de brug tot de slechte en maken den schouwburg tot een broeinest van ongerechtigheden.
Langzamerhand toch doet hij het gevoel van zedelijkheid verslappen: ongemerkt voert hij zijn getrouwe bezoekers in steeds lager sferen en gewent hen aan den aanblik van schande eu onreinheid. Het is alsof hijzelf de helling is, tot de bewoners waarvan de Apostel Johannes in zijne Openbaring spreekt: „die vuil is, dat hij nog vuil worde.quot; Is het te verwonderen, dat men steeds dieper zinkt, indien men enkel tracht te werken op de onreine hartstochten van den mensch? Immers: hoe meer deze worden geprikkeld, des te sterker wordt steeds de behoefte naar opwinding; wat hen eerst bevredigde is hun spoedig niet meer genoeg
_ ______________________________________
11 \' en zoo wordt men steeds dieper en dieper in het verderf gesleept, totdat men eindelijk niet meer demaoht bezit, zich uit het slijk op te heffen.
G. ÏÜPHEL.
*
* *
Het lezen van romans en het bezoeken van den schouwburg is niet alleen reeds zoo gevaarlijk, omdat zij liet hart van hoogere dingen aftrekken, maar beide werken samen om ons ontevreden te maken met onze dagelijksche omgeving. De geheele toon, die er in heerscht, vormt zulk eene scherpe tegenstelling met de werkelijkheid, dat het vanzelf spreekt, dat zii ons onwillekeurig het hoofd opvullen met allerlei avontuurlijke gedachten, wenschen en plannen.
Een jong meisje, dat aan deze beide zaken haar kostbaren tijd besteedt, droomt spoedig van niets anders dan van haar helden en heldinnen. Daar zl] in den schouwburg ziet, met hoeveel eerbied hare sekse immer wordt bejegend, begint zij te gelooven, dat dit zoo behoort en zij wordt ontevreden indien hare huis-genooten haar niet de noodige hulde bewijzen. Haar eenvoudig tehuis, dat zoo afsteekt bij al de pracht en praal van het tooneel, maakt haar niet langer gelukkig: kortom zij wordt geheel ongeschikt voor hare dagelijksche plichten en bezigheden.
Laat toch niemand zich inbeelden, dat de bekoringen van het tooneel geen den minsten invloed op hem uitoefenen: voor ieder, wie hij dan ook zij, hebben zij wel eenige aantrekkingskracht, en, schoon deze niet altijd even noodlottig is, blijft het steeds gevaarlijk
voor eene jeugdige ziel om met eigen hand den muur
QW5
139
C)lt;cgt; Q
€
af te breken, die haar van de verleiding scheidt.
De Conti.
Het is eene zeer gevaarlijke leerstelling, die men u verkondigt, indien men u zegt, dat het nuttig en noodig voor u is, den schouwburg te bezoeken, want dat gij alleen daar het leven kunt leeren kennen. Wellicht zal men u ook wel spreken van de letterkundige verdienste en zedelijke waarde van verscheidene dramatische werken, doch geloof mii: die kunnen niet opwegen tegen de diepe en somtijds doodelijke wonden, die hunne gevaarlijke voorstellingen kunnen toebrengen aan uwe onschuld en uwen godsdienstzin. Waarlijk, de wereldwijsheid, die gij er kunt opdoen, is te duur betaald met het verlies van uw eenvoud!
Lindley Murray.
If
OW*\'
A
Gevoelens cener tooncelspeelstcr.
Gisterenavond begaven wij ons allen naar den schouwburg, om miss Sh., een jong meisje, waarin ik veel belang stel, voor de eerste maal te zien optreden. De zaal was stikvol: het parterre geleek eene zee van hoofden. Arm kind! Eene koude rilling liep mij door de leden, toen ik haar bij de eerste tonen van de symphonie La belle Aurore (in den Artaxerxes) met den heer W. zag binnenkomen, en toen ik later die daverende toejuichingen hoorde en die duizende blikken op haar gericht zag, verbaasde het mii opnieuw, dat
140
zij, het arme, teedere jonge meisje, bevend van al de schaamte, die eene vrouw op zulk een oogenblik en in zulk eene plaats doortrilt, of ik, of ieder ander zich ooit aan zulk een leven blootstelt en er zich in schikt... En ik gevoelde niet alleen medelijden met wat zij in die oogenblikken leed, maar ook met al de angsten, die haar nog wachten. Ik hoop slechts, dat zij spoedig in staat zij, de waarheid te onderscheiden van den schijn, zoodat het haar niet te veel tranen moge kosten, het klatergoud te zien verdwijnen, dat haar nu wellicht nog verblindt.
Welk een vreemdsoortig leven leiden wij toch! lederen dag boezemt het mij meer afkeer in, maar, zoolang mijn vader leeft, kan ik er mij niet aan onttrekken; ik weet, dat ik zeer zelfzuchtig ben, maar ik kan niet dan met droefheid denken aan de lange, eentonige reeks van jaren, waarin ik dit bestaan, dat ik haat en verafschuw, nog zal moeten voortsleepen.
Het leven van mijn armen vader is eigenlijk slechts eene aaneenschakeling geweest van zorg, angst en teleurstelling, dank zij dat ongelukkige aandeel in de onderneming van Covent-garden, en het grieft mij meer dan ik kan zeggen, te moeten aanzien, dat hij nu, op zijn ouden dag, er over denkt, zich opnieuw aan een schouwburg te verbinden. Wat mijzelve betreft, ik ben vast besloten part noch deel te hebben aan deze zaak. Ik zal mijn vader geven en leenen zooveel als in mijn vermogen staat; ik zal er, zoo noodig, optreden voor de helft van het geld, dat ik ergens anders kan verdienen, maar, al kon ik er tonnen gouds mee winnen, ik zal mij nooit laten overhalen, deel te nemen aan het oprichten of besturen van een schouwburg, opdat ik er niet toe gerake, den dag te
vervloeken, waarop ik eenmaal het levenslicht zag.
Fanny Kemble.
Dansen is slechts eene zoogenaamd wettige wijze om een onwettig genot te smaken.
C. Promer.
Lichtzinnigheid en vroomheid kunnen niet samengaan.
Stel u een jong meisje voor, dat zich gereedmaakt, een bal te bezoeken. Denkt gij, dat het mogelijk is, dat zij zich tot den Heer wendt, in gehoorzaamheid aan het gebod „Bidt zonder ophoudenquot;? Zoolang hare gedachten vervuld zijn met het aanstaande feest, en lang nadat dit is afgeloopen, verkeert zij niet in eene stemming, om daaraan te gehoorzamen. Hoe zou zij nu kunnen bidden? Zij zou haar kleed verkreukelen, of haar kapsel bederven door neer te knielen... Op de knieën!... wat zou zij daar doen ? Denken aan het bevel: „Hetzij dan, dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.quot;? Kan zij God om Zijn zegen vragen op dezen gang ?
Maar indien het mogelijk ware, dat de Heer u vergezelde tot aan de deur der feestzaal, — zal Hij u ook verder volgen? Zult gij Hem terugvinden, als gij wederkomt ?
Zoudt gij bereid zijn, indien de dood u kwam op-
_____________
p
eischen tijdens het bal? Er is slechts één middel om zeker te zijn, dat gij daar niet zult sterven, n.1. er niet heen te gaan, want overal waar gij zijt, kan de dood u verrassen.
Het is eens gebeurd, dat eene jonge vrouw onder het dansen eene beroerte kreeg; zij zeeg ineen en stierf. Men begroef haar in haar baljapon!... Siddert gij niet.
als gij aan zulk een einde denkt?
De balzaal is eene kweekplaats der Ijdelheid ... ijdel-heid der IJdelheden, het is alles ijdelheid!
A. Monod.
Hoewel dansen in mijn oog een zeer kinderachtig vermaak is, kan men het toch op zichzelf niet afkeuren: de Bijbel vermeldt het meermalen zonder het te laken en Jezus zelf stelt de vreugde in het huis van den Verloren Zoon onder dien vorm voor. De beteeke-nis, die er in onze samenleving aan wordt gehecht, de uren, die zij er aan besteedt, de ijdelheid, die het streelt en bevordert, zoo al niet de onzedelijkheid en lichtzinnigheid, die het aankweekt, maken het echter, zoowel uit een physiek als uit een moreel oogpunt beschouwd, tot een ongeoorloofd genot.
G. ïophbl.
Het veiligste middel om Satan geen macht over ons te doen verkrijgen, is hem zoo ver mogelijk te ontvlieden. Dan zullen wij door waken en bidden, door
143
1
onze lampen brandende te houden en in alle dingen nuohteren te zijn, de kracht verkrijgen om het oog uit te rukken en de hand af te houwen, die ons ergeren, en, volgens den uitnemenden raad van Plato zei ven, zullen wij ons wachten, de planten opnieuw te begieten, die wij weten, dat moeten verdrogen.
Onafhankeliik van de opmerkingen van anderen, zullen wij steeds streven naar meerdere zelfkennis, want het is voor ons van het grootste belang onze geheime neigingen, natuurlijke gezindheden en booze lusten te kennen en onze ziel van alle onreine hartstochten te zuiveren. Den weg, dien wij hierbij hebben in te slaan, moeten wij zeiven vinden: dat is eene geheel andere zaak: het gedrag van anderen kan ons evenmin als een onfeilbaar voorbeeld dienen als het onze voor hen. Den leefregel, dien wij, na ons zelfonderzoek onszelf moeten voorschrijven, zullen wij met groote gestrengheid moeten volgen: éene enkele afwijking kan alles bederven: geen onbewaakt oogenblik mogen wij ons veroorloven: onze boeken, onze gesprekken, onze geheime gedachten, onze kleeding en ons voedsel zelfs zullen wij aan dien regel moeten toetsen, indien wij wenschen, dat onze ziel waarlijk opwasse in de genade.
In gevallen, waarin hij niet weet, welken weg te kiezen, zal de Christen, die streeft naar heiligmaking, liever te weinig gebruik maken van zijne vrijheid, dan te veel. Wat zijne uitspanningen betreft, zal hij zich herinneren, dat het leven hem is gegeven, om te werken en dat een rusttijd hem slechts wordt gegund, opdat hij daarna de dagelijksche taak met te meer ijver zou volbrengen.
Hebben wij niet reeds door de ervaring menige harde les geleerd? Hoe vele voorbeelden zijn er niet, die ons
___________jïSè®
tot voorzichtigheid aanmanen! Hoe menigmaal was het ons niet, alsof de aarde onder onze voeten wegzonk, als wij hoorden, dat de een of ander onzer kennissen, dien wij zooveel beter waanden dan wijzelf, zooveel verder op het goede pad, was afgedwaald of gestruikeld! Dan beklemt ons een vreeselijke angst en wij roepen sidderend uit: „mijn God! wie ben ik, dat Gij mij staande houdt?quot;
Ach, dat zulke droevige ervaringen ons mogen leeren den duivel geene plaats te geven! Gehoorzaamt men hem eenmaal, dan bevindt men zich op eene helling, waarvan niemand het einde van kan voorzien.
Jaren lang knaagt, in diepe stilte, de tand des tijds aan de fondamenten der brug, die slechts ééne seconde noodig heeft, om met donderend geraas in elkaar te storten; evenzoo kan een lange reeks van kleine zonden en bijna ongetelde afdwalingen het geheele gebouw onzer hoop doen ineenstorten en ons wellicht voor eeuwig ongelukkig maken.
Gij zegt wellicht; „dat boek, die uitspanning, deze gewoonte, of dat gezelschap doen mij geen kwaad,quot; — maar zijt gij daar in uw hart van overtuigd? „De zonde,quot; heeft Bossuet ergens gezegd: „de zonde komt niet altijd in groote golven op ons aanrollen: dikwerf vloeit zij slechts druppelsgewijze op ons neer, maar indien wij de gevaarlijke plaats niet ontvlieden, eindigen wij altijd met te verdrinken.quot;
En, al schaden zij niet aan uw goeden naam of uwe uiterlijke vroomheid: zijt gij er zeker van, dat zij u niet hinderen in uw omgang met den Heer? Ik ben inderdaad minder bevreesd voor eene uitwendig zichtbare afdwaling dan voor het kwijnen van uw geestesleven. Het is mogelijk, dat Satan er belang bij
10
heeft, u voor het oog der wereld uwe plaats te doen behouden; het zou wellicht anderen van zijn dienst afschrikken, indien zij u zagen vallen; hij heeft ook slachtoffers noodig, die te midden hunner strikken nog zingen van hunne vrijheid! Een diepe val kan u voor dit leven onteeren, doch de mogelijkheid bestaat, dat hij uwe oogen opent en u redt van het eeuwige verderf, maar eene langzame ondermijning van uw geloof en van uwe hoop, doet uwe ziel voor eeuwig verloren gaan. Meer dan een openlijken afval ducht ik die verdeeldheid van het hart, die lauwheid, die halfheid, die tot de gevaarlijkste van Satans wapenen behooren. Waarom steeds gezocht naar de grens, tot hoever gij gaan moogt, — waarom u niet geheel aan Christus gegeven, — voor altijd Zijne gemeenschap gezocht? Beijvert u steeds, toe te nemen in geloof en liefde en in heiligmaking; het is nuttiger daaraan uw tiid te besteden dan aan het bedenken hoe gij u op de smaakvolste wijze zult kleeden. Velen maken er den Christenen, die het ernstig met hunne roeping meenen, een verwijt van, dat zij aan dit laatste dikwijls niet genoeg zorg wijden; laat u door deze beschuldiging niet verontrusten: de voorbereiding voor de eeuwigheid is eene zaak van grooter gewicht dan die voor een gastmaal of feest hier op aarde.
Hoe de beroemde Pascal over dit punt dacht, zien wij uit de volgende woorden; „Eene eeuwige heerlijkheid als loon voor één dag van zelfonderzoek en waakzaamheid op aarde! Mijne broeders! moge geen onzer later moeten zeggen; „Voor eeuwig verloren, dooréén oogenblik van schijn-vreugde!quot; Niemand zal zich op zijn sterfbed beklagen, dat hij te weinig gebruik heeft gemaakt van de vrijheid, waarin de Christen staat.
s^a
en, wanneer wij eenmaal voor Gods rechterstoel verschijnen, zal het niet onze zelfveWoocftemwgr, maar onze zelfeMcW zijn, die wij ons met diepe smart zullen verwijten !quot;
G-. Tophel.
Tracht niet steeds meer te volbrengen, dan uwe krachten en omstandigheden toelaten, maar wat gij doet, doe dat goed. Het is beter, één plicht geheel te volbrengen, dan een half dozijn plichten ten halve, want, daar het niet in Gods bedoeling ligt, dat gij een bepaald aantal daden zult ten uitvoer brengen, maar, dat elke daad, die gij volvoert, ter Zijner verheerlijking zal strekken en anderen zooveel nut aanbrengen als maar mogelijk is, zoo volgt daaruit, dat gij door esneoppervlakkige uitvoering van Gods plannen deze als het ware verijdelt. Er is niets zoo gering, dat het niet met nauwkeurigheid verdient te worden gedaan, — geen werk is zoo onbeduidend, dat het ons vrijstaat te zeggen: „het komt er niet op aan, hoe men dat doet.quot;
Alleen een geest van nauwgezetheid kan den heil-loozen lust tot uitstellen verdrijven. Hij leert ons den plicht, dien men heden moet volbrengen, de moeilijkheid, die men gevoelt, heden te moeten overwinnen, niet langer tot den dag van morgen verschuiven. Evenzeer doet hij ons ook het tegenovergestelde uiterste vermijden, dat bestaat in noodelooze haastigheid en in liet doen van arbeid, die eerst later moest worden
verricht, ten koste van het tegenwoordige. Dwing uzelf tot ernstige en hartelijke belangstelling in het werk, dat gij hebt ter hand genomen, anders zal al uw arbeiden in den wijngaard niets dan ijdele vertooning zijn, en uw hart zal met allerlei droombeelden zijn vervuld, ook al is uwe hand werktuigelijk bezig.
m. m. Bkewstek.
(Uittreksel van een brief van Frames Ridley Havergal.)
„Daar de bezorgdheid over u mij reeds verscheidene dagen heeft achtervolgd en mij zelfs een nacht uit den slaap heeft gehouden, wil ik niet langer wachten met eens mijn hart uit te storten. Ik schrijf tot u als iemand, die waarlijk verlangt Jezus te volgen, en geheel volgens Zijne heerlijke voorschriften te leven. quot;Waar dit streven nu het levensdoel is, wordt eene overtreding, die anderen slechts eene kleinigheid toeschijnt, eene bepaalde zonde, daar zy strijdt tegen den geest van Zijn dierbaar woord en de gelijkvormigheid aan Christus verhindert: „En gelijk gij wilt, dat u de menschen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks.quot;
En nu, liefste N., kom ik u vragen eens nauwgezet uw hart te doorzoeken met betrekking tot uwe verhouding tot den Heer en deze Zijne woorden. Zoudt gij het gaarne zien, dat een ander uwe woorden en daden overbracht op eene wijze, die u in een bespot-
(9^2.-
148
I
telljk daglicht stelde?Toch is alles, wat wij van elkaar zeggen en dat wij niet van ons zelf zouden willen hooren (tenzij wij het uitspreken met een liefderijk doel, dat Jezus zelf kan goedkeuren) eene overtreding van \'s Heeren gebod, en dus zonde, zonde, waarvan wij alleen door Zijn bloed kunnen worden gereinigd en die langzamerhand ons geestelijk leven zal doen kwijnen, indien wij haar niet uit alle macht bestrijden. En Jezus hoort ieder woord, dat wij spreken, endoor-ziet met één oogopslag, hoe oneindig veel er nog ontbreekt aan den geest der liefde, die van al ons handelen de drijfveer moet zijn.
Denk niet, dat ik u veroordeel, zonder op mijne eigene tekortkomingen te zien. Juist omdat ik zelve er zooveel mede te strijden heb, smart het mij te meer, indien ik zie, dat anderen, die Jezus liefhebben, voor de verzoeking bezwijken, of niet inzien, dat zij eene verzoeking is. Ik weet bij ondervinding, hoe moeilijk het is, nooit dingen te zeggen, die men niet zou uitspreken indien de persoon zelf aanwezig was, — ja zelfs indien Jezus\' tegenwoordigheid zichtbaar was. Ik heb het gezien en gevoeld, hoe zelfs één oogenblik toegeven aan den drang, om, onder welken vorm ook, kwaad te spreken en zoo \'s Heeren uitdrukkelijk gebod te overtreden, de ziel van Jezus aftrekt en eene innige
gemeenschap met Hem onmogelijk maakt.quot;
*
Jf *
Het was een voorzichtig besluit, dat een wijze der oudheid opvatte, toen hij zeide: „Zoo vaak ik een gebrek in mijn naaste ontdek, zal ik daarbij denken aan twee mijner eigene tekortkomingen.
Wees geestelijk gezind. Laat nooit eenige arbeid, van welken aard die zijn moge, u van uwe eigene godsdienstige oefeningen aftrekken, of u belemmeren in den geestelijken omgang met uw hemelsohen Vader en Leidsman. Indien wij ophouden met neder te zitten aan de voeten van Jezus, zullen wij licht bezorgd worden en ons bekommeren over velerlei dingen — over de spijze, de kleeding, tlgLTkoophandel, in één woord: over hoogeren en lageren arbeid; wij zullen den voorhof verontreinigen en duiven verkoopen in den tempel. Bij alle aardsohe werkzaamheden moeten wij den Geest in ons levendig houden; Hij moet het werk onzer handen heiligen, Hij moet door het geloof in den tempel onzer harten wonen — Hij moet ons heldere inzichten geven in de dingen, die eeuwig zijn opdat wij de dingen, die tijdelijk zijn, op hunne rechte plaats mogen stellen.
M. M. Beewstek.
.n
i50
III. HET ARBEIDSVELD DER JONGE MEISJES.
„En al wal gij doet, doel dat van harte als den Heere en niet den menschen: wetende, dat gij van den Heere zuil ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient den Heere Christies.quot;
Col. III: 23, 24.
Laat ons, voordat wij voor den Heere arbeiden, zorgen, dat wij door Hem arbeiden. Goed zaad moet in een weltoebereiden grond vallen, anders kan het geen wortel schieten. Het geestesleven van den Christen vangt niet aan met het verrichten van groote geloofsdaden, maar met het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid: hij, die de werken wil doen, voordat de Heer zelf er hem de kracht toe geeft, is slechts een huurling, die niet in staat zal blijken, zijn leven te geven voor zijn schapen. Wij behoeven daarom niet met de handen in den schoot te zitten wachten, totdat wij eene bepaalde roeping gevoelen voor het een of ander: de Heer geeft ieder van ons eene taak in onze naaste omgeving. Indien wij Hem slechts tot ons laten spreken als wij alleen zijn, alleen met Hem, dan zal Hij ons aanwijzen, hoe wij ons leven in Zijn dienst kunnen besteden: wanneer wij Zijne leiding niet weerstreven, zal spoedig al ons werken een vernieuwd karakter dragen. De vreugde, waarvan geheel ons hart overvloeit, als wij ons aan Hem overgeven, kan
I.
door geen aardschen tegenspoed worden verstoord en doortrilt ons geheele wezen.
F. Lobstein.
Het menschelijk hart is met zoo groote zorg samengesteld, dat er slechts eene kleinigheid noodig is om het geheel te ontstemmen, maar eveneens behoeft het slechts eene kleinigheid om het in al zijne deelen van vreugde te doen trillen. Gelukkig en driewerf gezegend is zij, die met zachte hand de onrust van dit hart weet af te weren en er het vroolyk klokkengelui in te doen weerklinken.
Mevr. E. Pbentiss.
quot;T*
De invloed Tan een jong meisje.
Gij hebt wellicht meer dan eens een afbeeldsel gezien van Ary Scheffer\'a schilderij: Dante en Beatrice. Gij hebt dan kunnen opmerken, dat Beatrice\'s blikken hemelwaarts zijn gericht, terwijl Dante haar aanziet en daardoor ook zijne oogen opheft. Ofschoon Beatrice zeker nimmer heeft bestaan juist zooals wij haar uit Dante\'s gedichten kennen, is zij toch geene verdichte persoonlijkheid: zij was, volgens de geschiedschrijvers uit hare eeuw, een jong meisje uit Florence en bezat
Qlt;Sgt;»
eene buitengewone schoonheid, die echter nog werd overtroffen door hare lieftalligheid en deugdzaamheid.
Dante, die met Beatrice kennismaakte, terwijl deze nog zeer jong was, stond menigmaal in de straat te wachten om een groet van haar op te vangen, als zij uit de kerk kwam: in de volgende woorden beschrijft hij zijne gevoelens: „In het oogenblik, waarop zij hare blikken tot mij wendde, kon niets den glans verdoo-veu, waardoor zij in mijne oogen werd omstraald; ik bleef dan in de overmate van mijn geluk als aan den grond genageld staan, zoodat ik nooit naar iets meerder verlangde: de zaligheid om haar te zien was dikwerf reeds meer, dan mijne ziel kon verdragen.quot; Welk een invloed deze liefde op hem had, verhaalt hij aldus: „Zoodra zij zich vertoonde, gevoelde ik in mijn hart eene reine liefde ontbranden, die mij mijn haat jegens ieder ander deed vergeten en mij al mijnen vijanden deed vergeven, wat zij tegen mij hadden misdaan.quot; Deze reine liefde was belangeloos genoeg om alle lage afgunst uit zijne gedachten te verbannen: „wanneer de edele jonkvrouw zich maar op straat vertoonde, kwam iedereen toeloopen om een blik van haar op te vangen; hierover gevoelde ik eene groote vreugde, terwijl degenen, die zij naderde, onwillekeurig de oogen neersloegen, als zij, door haar eenvoud omhuld als door een sluier, hen voorbijging.quot; — Zóó groot was Beatrice\'s invloed: wie zal zeggen in hoever wij Dante\'s wonderheerlijke gedichten te danken hebben aan hare bezieling?
Gij ziet het: Beatrice hield geene lange vertoogen en gaf geene fraaie zedelessen, doch zij was „door haar eenvoud omhuld als door een sluierquot; en alleen door haar aanblik gevoelde de groote dichter zich een
a
9^5
153
beter mensch worden. Dat is eene dichteriijke gedachte, die wij echter ook in de taal van het dage-lijksch leven kunnen vertolken. Een jong meisje, dat het voorwerp is van de genegenheid van een jongen man, kan een grooten invloed op hem uitoefenen, ten kwade, indien zij behaagziek en lichtzinnig is, doch ten goede als zij aan eene oprechte wederliefde een rein hart en een ongekunsteld gemoed paart.
E. Naville.
Laat u door geen enkel voorwendsel het oogenblik ontrooven, dat gij lederen morgen aan den Heer moet wijden, want van dat oogenblik zal uwe stemming voor den ganschen dag afhangen. Wat! zoudt gij tijd kunnen vinden voor al uwe bezigheden en dan niet enkele minuten aan God kunnen afstaan? Hoe zult gij in de ure der verleiding den boozen vijand kunnen weerstaan, indien gij niet aan den Heer hebt gevraagd, u te wapenen in den strijd? Ik smeek u: wen u deze heerlijke gewoonte vroegtijdig aan en laat er geen ochtend voorbijgaan zonder dat Gods Woord u zijne schatten ontsluit. Het gaat met dezen plicht als met alle andere, die gij getrouw vervult; hij zal zelf zijne belooning met zich brengen: hoe meer gij in uw Bijbel leest, des te dierbaarder zal hij u worden en des te meer rijkdommen zult gij tusschen zijne bladen verborgen vinden, waarvan gij vroeger het bestaan niet vennoeddet.
Uw hart gelijkt iederen morgen op een wit blad; het is van het grootste belang welke woorden het opschrift zullen vormen van de nieuwe bladzijde. Wanneer de gemeenschapsoefening met uw God u heeft versterkt en verkwikt, zult gij met nieuwen moed en nieuwe opgewekeheid uw dagelijksche taak aanvaarden en beter in staat zijn uzelf te vergeten en voor anderen te leven, meer geschikt, in één woord, om uw meester te dienen en Hem in geheel uw gedrag te verheerlijken.
B. Levieüx.
De taak, die iedere nieuwe dag met zich brengt, is ernstig en veeleischend genoeg, zonder dat wij haar behoeven te verzwaren met de zorgen „voor den morgen van den dag, die nog niet is.quot; Wij moeten leeren haar te volbrengen, juist zooals zij ons wordt opgelegd: dikwijls zonder het einde te voorzien: maar, wat doen wii menigmaal? Wij verzuimen onze plichten dag op dag en gevoelen ons dan eindelijk onrustig en bezwaard door den last, dien wij onszelf op den hals hebben gehaald. Wat doet \'s winters een man, die ziet hoe na eene geduchte sneeuwjacht, de zachte vlokken zich hebben opeengehoopt vóór zijne deur? Hij neemt onmiddellijk een bezem en veegt haar weg, zoodat hij zich een uitweg kan banen; hij weet, dat, indien hij deze kleine taak verzuimt of uitstelt, de sneeuw spoedig zoo hard wordt, dat hij de bjjl zou noodig hebben
om haar weg te ruimen, en dat dit hem geene geringe moeite zou kosten. Evenzoo moeten wij ons steeds wachten voor het verschuiven of uitstellen van plichten: als God ons een werk te doen geeft, schenkt Hij er ons ook de krachten bij om het te volbrengen; — maar Hij geeft ze ons niet vooruit, voor de plichten, die nog komen moeten. Ook in dit opzicht is Jezus ons tot een heilig voorbeeld: Hij vormt geen enkel vast plan: Hij neemt alles aan uit de hand Zijns Vaders en vergenoegt zich met iederen dag de taak te vervullen, die Hij voor Zich ziet. Met eene bewonderenswaardige getrouwheid geeft Hij Zich geheel aan de roeping van het oogenblik en maakt het Zijne spijze, te doen den wil des Vaders, die in de hemelen is. Daarom ook kent Hij nooit eenige onrust of ontevredenheid, maar is Hij altijd vervuld van een heiligen vrede, die in al Zijne handelingen doorstraalt. Hij wendt zich telkens opnieuw tot God om Diens wen-schen te leeren kennen en vervult ze dan onmiddellijk: dat is het geheim van Zijne kracht. O Heiland! Gij geeft ook ons eene taak: iedere dag brengt eene menigte van grootere en kleinere plichten mede, die alle moeten worden vervuld: geef ons de kracht om met moed onze taak te aanvaarden, gelijk Gij de Uwe hebt aanvaard! Geef ons dien, reeds heden, opdat wij mogen volbrengen wat Gij ons oplegt, zonder ons te bekommeren over de zorgen, die ons wellicht nog wachten!
Oh. Goeeevon.
*
* *
Droog uw tranen, ban uw zorgen,
Al uw klagen helpt u niet.
lt;Sgt;4
•156
Of de naderende morgen Vreugde brenge of verdriet,
Heden kent gij uwen plicht.
Heden dus uw werk verricht!
Wat de toekomst moog ontvouwen. Wat \'t verleden u ook bracht,
\'tHelpt u niet, het te beschouwen.
Daar een nieuwe taak u wacht.
Vat haar op met frisschen moed:
Rust smaakt slechts na d\'arbeid zoet!
Oh. Cobhevon.
Ware godsdienstzin maakt ons niet afkeerig van \'t verrichten onzer dagelijksche plichten, maar leert ons juist, als echte discipelen des Heeren, ze getrouw vervullen. Jezus zelf heeft ons daarvan een voorbeeld gegeven in de dertig jaren, die Hij doorbracht bij Zijne moeder en Jozef den timmerman, in wiens arbeid Hij zeker al dien tijd heeft gedeeld; het is alsof Hij daarmede elk nuttig handwerk heeft willen heiligen, daar Hij er mede heeft aangetoond, welke eene waarde God hecht aan eene ijverige, getrouwe plichtsbetrachting.
Men kan God dienen en Zijnen Naam verheerlijken, zonder dat het daarom noodig is, zware offers te brengen. God roept niet ieder onzer om de plaats, waarin Hij ons heeft gesteld, te verlaten om elders het Evangelie te gaan verkondigen: wij kunnen Hem evengoed onze liefde en onze gehoorzaamheid toonen door met vroolijken moed de dikwerf moeielijke taak van ons dagelijksch leven op te vatten.
9^t____
s^Q
Ieder Christen, welke zijne plaats hier op aarde ook zij, wordt dus geroepen om ook in het vervullen zijner plichten zijn Meester na te volgen en te verheerlijken. Laat niemand zich ooit verbeelden, dat het bijwonen van godsdienstige samenkomsten en het houden van vrome gesprekken hem kan ontslaan van het vervullen zijner dagtaak en dat het er niet op aan komt of men in den dagelijkschen omgang lui, hardvochtig, ontevreden en zelfzuchtig is, indien men voor het uitwendige slechts zijne „godsdienstplichtenquot; niet verzuimt.
3^(3
Newman Hall.
Sta een oogenblik stil en zie op uwe hand, de hand die dit boek vasthoudt terwijl gij het leest. Zie, hoe wonderbaarlijk die is gemaakt; hoe geschikt voor de plichten, die zij heeft te vervullen; hoe natuurlijk verbonden met de hersenen, om die oogenblikkelljke en onwillekeurige gehoorzaamheid te weeg te brengen, zonder welke hare kunstige samenstelling haar niets zou baten! Gij spreekt van uwe hand: bedenkt gij wel, dat zij, hetzij zij zacht is en blank ten gevolge van een gemakkelijk leven, of ruw en verbrand door het werken in huis en de open lucht, of fijn en uitgeteerd door ziekte, het eigendom is van den Heer Jezus? Gij hebt er niet het minste recht op; zij behoort Hem toe: Hij vormde haar, want: zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt isquot;, — zelfs niet uwe hand! Daarbij heeft Hij haar nog gekocht — gekocht met
158
Zijn eigen dierbaar bloed — opdat Hij ze zoude kunnen gebruiken als Zijn werktuig. Gij wist dit reeds sinds lang; maar hebt gij het inderdaad verwezenlijkt? Hebt gij reeds het gebruik uwer handen aan den Heer afgestaan? Hebt gij altijd in oprechtheid gewenscht en getracht, ze alleen voor Hem te gebruiken?
„Maar,quot; vraagt gij: „mogen wij dan nooit iets anders verrichten dan een zoogenaamd godsdienstig werk?quot; Dit is niet wat het beteekent. Hij verlangt alleen, dat alles wat wij ooit ondernemen, bepaald voor Hem zal worden gedaan; dat ia een geheel andere zaak! Indien onze handen altijd in beweging worden gebracht door de liefde tot Hem, dan worden ook de kleinste plichten die wy vervullen, de nietigste bezigheden, die wij verrichten, geheiligd door de begeerte om ze Hem te wijden.
Indien bijv. een jong meisje, dat den Meester liefheeft, iets aan de muziek doet, dan zal zij reeds nu met nauwgezetheid hare gamma\'s en études studeeren, in afwachting, dat de Heer, Wien zij hare stem en hare handen heeft gewijd, ze in Zijn dienst zal aanwenden. Hoe Hij dat zal doen, ziet zij wellicht nu nog niet, doch Hijzelf zal haar dat aanwijzen; misschien zal Hij haar noodig hebben om liederen te zingen aan het bed van eene zieke of om het gezang in een Christelijke bijeenkomst te begeleiden: de middelen zal Hijzelf wel kiezen; op haar rust slechts de taak, zich voor de uitvoering er van te bekwamen.
F. R. Haveegai..
159
®^ë!l
_-2^(
Niets is zoo nuttig en noodig voor den mensch als eene getrouwe, ijverige plichtsbetrachting. Het ondervinden van liefde en vriendschap moet voor ons niet hoofd- maar bijzaak zijn; in zichzelf kan het ook ons geluk niet uitmaken: het is dus verkeerd bij al onze handelingen alleen daar naar te streven. Wij moeten tevreden zijn in de zekerheid, dat God ons wel zooveel bloemen op ons pad zal geven als Hij voor ons goed oordeelt: het is altijd gevaarlijk, onzen weg te verlaten om de knoppen, die ons in de verte toelachen, te plukken.
llevr. Mayor-Dufoüe.
Evenmin als wij, zoolang dit leven duurt, ooit zullen ophouden te lijden, zal er ooiteen tijd komen, dat wij geene plichten meer te vervullen zullen hebben, want plicht en smart wellen beide uit eene bron, die nooit opdroogt: de zondige geaardheid van den mensch.
Het leven is slechts eene opeenvolging van steeds wederkeerende plichten en het getuigt van ware grootheid zonder morren lederen dag weer de taak op te nemen, die voor ons ligt en haar naar onze beste krachten te vervullen.
F. L.
100
____ __ ___ _ _____
I - - —■ - ^
„Gij zegt mij, dat gij den Heiland lief hebt, met geheel uw hart; welaan: ik geloof u, hoewel liet eene zeer ernstige verklaring is; alleen vrees ik, dat gij u j vergist, wanneer gij meent, dat gij niets voor Jezus kunt doen, omdat uwe ouders weigeren u diacones te laten worden en u evenmin toestaan eenig werkzaam aandeel te nemen in de werken van barmhartigheid,
die in de plaats uwer inwoning worden uitgeoefend. j Gij zijt hun kind en moet hun dus onderdanig zijn door u buitenshuis geene plichten te scheppen, maar hebt gij dan geene jongere zusters en broeders en geene dienstboden tegenover wie gij een plicht hebt te vervullen ? Dat zijn allen onsterfelijke zielen, die aan uwe zorg zijn toevertrouwd: denk eens welk een invloed gij op hen kunt uitoefenen! Ik weet wel, dat men niet gaarne hoort, dat gij dikwerf den naam van Jezus noemt in uwe gesprekken, maar dat behoeft u niet te ontmoedigen: ik verzeker u, dat eene vrouw veel grooter invloed uitoefent door haar I gelieele leven dan door hare woorden. Tracht dus, zooveel als in uw vermogen is, steeds vroolijk en opgewekt te zijn, zooals het eene Christin betaamt; toon uw huisgenooten altijd een tevreden, vriendelijk gelaat en beeld u niet in dat gij eene martelares zijt en dat niemand u begrijpt. Wanneer de zorgen u waarlijk terneder drukken, ween dan in stilte uit, „in uwe binnenkamerquot;, maar verschijn nooit anders, dan met een blijden trek, die van uw innerUjken vrede getuigt, op \'t gelaat, in den kring uwer huisgenooten. Wees \\ vroolijk met hen die vroolijk zijn en lach en zing met
lt;3^ 5^®
1(11 li
hen zooveel als uw geweten u toelaat. Vergeef zelfs dengenen, die uw geloof bespotten en bid voor hen, daar zij niet weten wat zij doen. Spreek weinig over uzelve, denk altijd aan anderen: tracht uzelve, uwe hoofdpijn, uwe zenuwen, in één woord al uwe kwalen te vergeten, en het woord des apostels in praktijk te brengen: „zoo verheerlijk dan God in uw lichaam en uwen geest, welke Godes zijn.quot;
Lijkt zulk een leven u te beuzelachtig, schijnen zulke daden u te gering? Geloof mij, daar ik bi) ervaring tot u spreek: zij zijn niet onbeduidend: zij zijn veeleer zóó moeilijk, zóó verheven, dat niemand in staat is, ze te volbrengen, die niet in onafgebroken gemeenschap leeft met den Heer Jezus, en zelfs dan zal al uw trachten slechts een zeer onvolmaakt en onvolkomen werk blijven. Toch \'zult gij juist door een eenvoudig sprakeloos getuigen wellicht vele zielen voor Christus winnen, want zoodra gij uw huisgenooten bewijst, dat uw godsdienst u gelukkig maakt, zult gij veel van hun tegenstand hebben overwonnen. Het is mogelijk, dat gij hier op aarde geene vruchten meer ziet van uw arbeid, doch dan zult gij ze zeker in den hemel kunnen plukken en wat kunt gij meer verlangen ? Hoe ouder ik word en hoe opmerkzamer ik de wereld en het menschelijk hart bestudeer, des te dieper vestigt zich bij mij de overtuiging, dat velen onzer geene andere roeping wacht dan die om hunne omgeving het leven te veraangenamen, maar ook dit is eene taak, die de Heer oplegt en waaraan men zich niet kan onttrekken, zonder Hem ongehoorzaam te zijn. Het is uw plicht uzelve onmisbaar te maken in uw huis, door er de plaats van een vcrvroolijkend, verkwikkend zonnestraaltje in te nemen, dan zal ieder
uw heengaan betreuren, indien gij eenmaal wordt weggeroepen, hetzij naar het Vaderhuis, hetzij om elders de zorg voor een eigen huishouden op u te nemen. Voordat ik eindig, wil ik u nog even geruststellen met de verzekering, dat ik zelf nog verre ben van het ideaal, dat ik u heb voorgesteld, maar gij weet, dat wij beiden een Zaligmaker hebben, die machtig en gewillig is, om, indien wij het Hem vragen, Ziine genade in ons overvloedig te maken.quot;
O. Fünoke.
„Welk een heilig en edelmoedig doel wij ook voor oogen hebben en hoe groote opoffering wij ons getroosten om dat te bereiken, telkenmale als wij de plaats verlaten, waar God ons heeft gesteld, verzoeken wij Hem en wekken wij Zijn toorn op; ja, ik durf er bijvoegen: buigen wij ons in vrijwillige slavernij onder de oude natuur, die wij trachtten af te zweren.
Om Christus te vinden, behoeft gij niet op te klimmen tot in den hemel of neder te dalen in den afgrond want Hij is u nabij. Evenmin is het noodig. dat gii eene zee van godsdienstplichten doorwaadt, om uw plicht op te zoeken, want Christus zelf heeft u dien aangewezen: hij ligt op uw weg.
Ik ken slechts éene wijze om de wereld te hervormen: zij bestaat in het van uur tot uur volbrengen van Gods wil, veel meer dan in het beoogen (en zelfs bereiken) van een hooggeplaatst ideaal van zelfverloochening.
Q^e,
I
16:
31^ Qgt;
Wanneer iedere regendroppel, het gehoorzamen aan de heilige bevelen moede, zich eens voornam slechts neer te dalen daar waar het hem goeddacht, zouden wij waarschijnlijk nooit meer eene flinke regenbui kriigen, die wij toch voor den groei van onze gewassen zóó noodig hebben.
Ik gevoel het zelf lederen dag: in het „werken in de schaduwquot;, het trouw volbrengen van de telkens wederkeerende dagtaak is iets eentonigs, dat menigmaal dreigt het hart bitter te stemmen. Gaarne zouden wij soms ontmoedigd heengaan, als Nailman de Syriër, toen Elisa\'s opdracht aan hem slechts luidde: zich in den Jordaan te gaan wasschen, in plaats van hem een gewichtiger taak op te dragen, die meer in overeenstemming was met de waardigheid van den grooten hoofdman.
Maar ziet gij dan niet in, dat iemand, die in \'t kleine niet getrouw is, ook het groote niet kan volbrengen? Hoe kan een man, die zijn huis niet weet te besturen, hopen Gods Kerk te zullen hervormen? En mag hij, die in den kring zijner huisgenooten zichzelf\' niet be-heerscht, zijne zelfzucht niet bedwingt, zijne naasten niet liefheeft, de zwakken niet steunt en de weifelenden niet bemoedigt, verwachten, dat hij dat alles buitenshuis wel zal doen?
Begin met „trouw te zijn in het kleinequot;; gij zult zien, dat dit grooter volharding vereischt, dan gij veronderstelt.
Het is hoogmoed, geen heldenmoed, die bergen wil
verzetten, doch weigert het stof weg te vegen----
Wat meer zegt: Jezus is niet alleen de Koning der aarde maar ook de Heer van alles wat zich daarop bevindt; houd u dus verzekerd, dat, wanneer gij getrouw zijt
I
in het stof afnemen en dus als eene nederige, ijverige dienstmaagd des Heeren, het werk verricht, dat op uw weg ligt, God zelf u eene eervoller taak zal opleggen, zoodra gi) daarvoor bereid zijt.
Ch. Kingsley.
Niet de rijkdom onzer verbeelding is het, die ons afkeerig maakt van het vervullen onzer huiselijke plichten, doch de verkeerde richting, waarin wij haar meestal toestaan zich te ontwikkelen.
Dikwijls is het juist de volslagen afwezigheid van verheven denkbeelden, die het leven zoo eentonig en kleurloos maakt.
Het H»cstc.
\'k Zie zoo gaarne \'t vroolijk vuurtje Flikkren in de ruime schouw.
*
*
Alleen een rijk innerlijk leven, zelf vol van ideaal, kan zijn hoorn van overvloed op het dorre dagelijksch leven uitstorten.
Jean Paul.
*
Liefde en plichtsbetrachting maken het leven riik; zij geven een gouden glans aan de nietigste zaken.
Mevr. Fobel-Pache.
En de roode vonken springen, Of hen niets weerhoüen zou!
\'k Voel zoo graag den gloed der zonne. Als zich, in heur milden schijn. Duizenden insecten koestren,
Troollik, dat ze in \'tleven zijn;
Maar veel meer nog dan de vlammen, Veel meer dan de zonnegloed,
Is mij de nabijheid welkom Van een liefdevol gemoed!
HEgt;fRIETTE HOLLARD.
Onze Zaligmaker ontzag geene vermoeienis, maar „gingquot; den geheelen dag „het land door, goeddoendequot;. Zijne nachten bracht Hij dan nog menigmaal, in stede van te rusten, door in \'t gebed. Hierin zien wi] opnieuw een voorbeeld van wat ons leven eigenlijk moet zijn; een werken en bidden : eene gemeenschapsoefening met de menschen en met God. Deze beide zaken zijn ons onontbeerlijk en vloeien uit elkander voort: ieder afzonderlijk zijn zij ons tot niets nut, maar vereenigd maken zij ons leven rijk.
De liefde, de hoogste wet in \'t Evangelie, voert ons tot een leven in de nabijheid des Heeren, dat een
1$
0lt;£2._____ - ----
$
leven ten nutte onzer naasten ten gevolge heeft. De ziel moet zich kunnen losrukken van de wereld en hare verstrooiingen, anders zal zij beginnen te kwijnen en langzamerhand hare krachten verliezen, doch zij kan zich niet in ware liefde tot God opheffen, zonder dat Hij, de hemelsche Vader, haar de opdracht geeft, de krachten, die zij bij Hem heeft geput, tot welzijn Zijner schepselen aan te wenden. Eveneens kan er geen werkelijk nuttige daad worden verricht, zonder die innerlijke drijfveer der liefde. „Wee de nutteloos vergaderde wetenschap, die niet tot liefde leidt!quot; sprak Bossuet en wij zeggen hem na: „Wee de nuttelooze vroomheid, die niet voert tot werkzame liefde.quot;
In Jezus Christus en Zijn Woord zien wij deze beide grondslagen van het Christelijk leven in de rechte verhouding tot elkaar gebracht, doch in de werken, die de Kerk door alle eeuwen heen heeft goedgekeurd en aanbevolen, wordt gewoonlijk op dit punt het ware evenwicht niet gehouden. Van den eenen kant wijzen zij dikwerf te veel op het uitwendige (werken en woorden) en wordt het gemeenschapsleven met Ood geheel op den achtergrond geschoven, terwijl aan do andere zijde de persoonlijke omgang met den Heer als eene geheel op zichzelf staande zaak wordt beschouwd, die met het gewone, dagelijksche leven niets te maken heeft.
E. Naville.
Een ijver met verstand bevordert ons geestesleven, maar eene koortsachtige haast kan geene gezegende
vruchten voortbrengen. Ook van deze zaak evenals
___
-107
IS-
van zoovele andere kan men bidden; geef mil geene gebrek, noch overvloed, Heer!quot;
Mevr. Mayob-Düfour.
Niemand leeft voor zichzelven, of hij leeft tevergeefs. Geen offer heeft waarde zonder het offer der liefde: alles is niets zonder het hart.
Een bliide dood is de vrucht van een ernstig leven.
k
IJver alleen is niet genoeg; het moet een ijver ziln met verstand, die al onze werkzaamheden regelt en voor ieder de rechte plaats en ure bepaalt. Oppervlakkig beschouwd meenen velen, dat zulk een regel te moeten volgen hun al de vrijheid zou benemen, doch het schoone woord, dat de dichter Iphigenia in den mond legt: „alleen in gehoorzaamheid gevoel ik mii waarlijk vrij,quot; blijft door alle eeuwen heen waar. Om werkeliik vrij en gelukkig te zijn, moeten wij ons door een vasten regel laten binden: zij, die dat volstandig weigeren, hebben gewoonlijk het meest te klagen over verveling en ontevredenheid.
Dertig jaren van veel ondervinding hebben mij de noodzakelijkheid van orde en regelmaat doen inzien. Wanneer men eens oplet, ziet men, dat de kinderen, die het meest aan vaste regels zijn gewend, gewoon-Hik het gezondst en het vroolijkst zijn: hoewel zij wel eens zuchten als het schooluur slaat, is dit niettemin
Q^p _ _ __ _ ________ ____
| i «i i»
eene bepaalde voorwaarde voor hun geluk, daarzonder dat ook alle uitspanningen hunne aantrekkelijkheid zouden verliezen. Toch verlangen de meeste jonge meisjes met spanning naar het oogenblik, dat hen van die tucht zal verlossen, doch menigmaal heb ik gezien, hoe bitter zi] in hunne verwachting werden teleurgesteld. In de meening nu althans over het grootste deel van haar tijd te kunnen beschikken, verbeuzelen zij hem en, na eenige jaren vinden wij hen terug met een trek van verveling en onvoldaanheid op \'t gelaat. Het gemis aan een bepaald levensdoel deed hen hunne krachten verbrokkelen en zij gevoelen eene leegte in hun hart, die zi) niet weten aan te vullen, of, zoo zij het al weten, hebben zij de geestkracht verloren om er naar te streven. Dikwijls zelfs blijft de loomheid en moedeloosheid, in deze jaren opgedaan, hen nog bij in hunne loopbaan als echtgenoote en moeder, of, indien zij niet trouwen, loopen zij gevaar van jaar tot jaar, de weinige zaken, waarin zij nog belangstellen te zien verdwijnen om eindelijk te gevoelen, dat zij hun levensdoel hebben gemist, en hun leven ver-darteld.
Toch is zelfs handelen naar een vastgestelden regel nog niet genoeg: onze werkzaamheid kan geene gezegende vruchten dragen, indien zij niet leidt tot het getrouw vervullen van onze plichten. Ik heb eene rijk begaafde vrouw gekend, wier talenten door eene zorgvuldige opvoeding zeer waren ontwikkeld; zelfs op rijperen leeftijd was de beschaving en verrijking van haar geest met allerlei nuttige kundigheden nog hare geliefkoosde bezigheid en toch zal ik nimmer vergeten, van welk eene droefheid en bitterheid de toon harer stem getuigde, toen zij mij eens bekende, dat
169
haar leven geheel nutteloos was voorbijgegaan. „Ik teeken vrij goed,quot; zeidezij; „ik doe veel aan de muziek; ik lees veel, en spreek verscheidene talen, maar toch wordt mijn hart steeds verteerd door de telkens weder-keerende vraag, die al mijne doellooze bezigheden verstoort: „Waartoe doe ik dit alles en welk nut sticht ik er mede?quot;
Amelia sievekinf).
*
* *
Geregelde arbeid is het beste voorbehoedmiddel tegen tal van kwalen.
*
* *
Doellooze werkzaamheden worden op den langen duur een zware keten, maar eene onbegrensde vrijheid leidt tot de ergste slavernij.
*
* *
Een nutteloos besteede dag is een dag zonder zon, een nacht voor de ziel. Wij kunnen ons nimmer genoeg beijveren den tijd uit te koopen: met iedere seconde begint eene eeuwigheid.
Mevr. Mayor-Dufour.
I»lt; vrucliten van onzen arbeid.
Wanneer wij geene vruchten zien van het werk, dat wij onder biddend opzien tot den Heer en in Zijne kracht hebben ondernomen, moet dit ons niet aan-
aanstonds ontmoedigen, het zij ons tot eene geruststelling, dat onze Hemelsche Heester door middel van ons Zijn werk wil verrichten en datwi] dus een schakel zijn in de eindelooze keten van wegen en middelen, waardoor Hij werkt aan het zieleheil Zijner schepselen. Slechts een schakel zijn wij, maar een, die de Heer zelf in de ketting heeft bevestigd en die wij er niet uit kunnen nemen zonder aan het geheel te schaden. Tevens ook is het nuttig, ons te herinneren, dat, schoon Hij onze krachten gebruikt, wij toch slechts zwakke, machtelooze werktuigen in Zijne hand zijn en dat, wanneer wij geen zegen op onzen arbeid zien, zeker eenige ontrouw of achteloosheid van onze zijde daarvan de schuld is.
Amelia Sievekinc;.
Het smart mij diep, wanneer ik zoo velen mijner zusters zie, die haar leven nog niet in den dienst des Heeren besteden, doch het verwondert mij niet, wanneer ik hoor, dat heur bestaan haar somber en eentonig toeschijnt. Het is waar, dat de roeping van eene echt-genoote en moeder zeer verheven is, doch zij is niet de eenige goede gave, die de Heer heeft weggelegd voor wie Hem dienen. Zijne zegeningen zijn talloos: even talloos als de wijzen om Hem te dienen en onze krachten aan te wenden tot heil onzer medemenschen. Schatten zou ik er voor geven, indien ik in onuit-wischbaar schrift deze woorden in uwe harten kon
griften: „het leven dat aan den Heer is gewijd is riik aan zegeningen in alle omstandigheden, terwijl daar, waar geene liefde tot Hem aanwezig is, geen enkele verbintenis, geen enkele toestand waarlijk gelukkig maakt, omdat er iets aan ontbreekt, dat er den waren gloed aan zou geven.quot;
Rust daarom niet, voordat gij die liefde bezit en zii u gedrongen heeft tot het beginnen van de „werken der liefdequot;: een arbeidsveld is licht te vinden, al zoekt gil het slechts in het verzorgen en onderwijzen van verwaarloosde kinderen, het bezoeken van liefdadigheidsinstellingen en van armen of zieken, — dat kan reeds genoeg van uw tijd in beslag nemen.
Zonder in bijzonderheden te treden, wil ik u nog even de vermaning van den Apostel Petrus in het geheugen roepen: „een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzoo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdeelers der menigerlei genade Gods.quot; (1 Petr. IV: 10). Laat ons er naar trachten alles, wat de Heer ons heeft geschonken: rijkdommen, krachten en talenten te besteden, zooals wij weten, dat Hij gaarne ziet; eerst in onze huisgezinnen, doch daarna, als getrouwe dienstmaagden, ook in den wijderen kring onzer aardsche medebroeders en zusters.
Bovenal zij alles wat wij doen, zeggen of denken, doordrongen van den geest der liefde; zonder die is al ons trachten niets waard: „en al ware het, dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zoo zou het mij geene nuttigheid geven.quot; (1 Cor. XIII: 3.) — Onszelf zou een handelen zonder liefde hoegenaamd geen zegen aanbrengen, en de armen, die wij voeden,
Qlt;amp;lt;? _
V\'amp;Qr
de naakten, die wij kleeden, ja: wij zouden hun eenige tijdelijke welvaart bezoigen, doch zij bleven verstoken van datgene, wat de ziel opheft en het hart verwarmt. De liefde, die uit het geloof voortvloeit, is de eenige ware drijfveer voor onzelfzuchtige daden en alleen door haar kunnen wij in waarheid nut rondom ons verspreiden.
r®
I
Amelia Sieveking.
Dat er menschen bestaan, die niet van muziek houden en die het zien der schoonste natuurtafreelen koud laat, is nog te begrijpen, maar iemand, die den plicht om lief te hebben loochent en van zich af wil schuiven, is een onnatuurlijk schepsel, dat geen recht van bestaan heeft.
Ad. Schaeffbk.
Ik heb mij dikwerf verheugd en verwonderd, als ik zag welk een rijken zegen de liefde reeds in zichzelve medebrengt voor degenen, die haar beoefenen en aan-kvveeken. Om eens een voorbeeld te noemen; gij ziet u genoodzaakt, een vervelend bezoek af te leggen of te ontvangen; indien gij nu innerlijk vol ongeduld zijt, of wel, als gij met lijdzaamheid uw lot wilt ondergaan, zal het u schijnen alsof de tijd voorbijkruipt en het gewenschte oogenblik van opstaan nooit nadert. Wanneer gij daarentegen zijt bezield met den vurigen
14
3^
wensch om de persoon, waarmede gij spreekt, tot eenigen zegen te zijn, zal de tijd ongemerkt voorbii-vllegen en het uur van vertrek slaan, lang voordat gij er aan denkt.
Mevr. Foeel-Paohe.
Ik begrijp zeer goed, dat de wereld hen, die den Heiland volgen met iets van de liefde, die Hij onwillekeurig inboezemt, dwepers noemt en het verwondert mij alleen, dat het zoolang heeft geduurd, voordat ik zulk een dweper werd.
Aan de Boven-Zamhezi, 1 Juli 1886. Te Kazungula ontmoette ik Dr. Holub, een Oostenrijksch reiziger, die op een onderzoekingstocht uit is en, evenals Ik, juist de Zambezi was overgetrokken en nu op dragers wachtte om zich dieper landwaarts In te begeven. Hij had met groote tegenspoeden te worstelen gehad en juist zooals wij vele ossen verloren, waardoor hij een groot verlies had geleden; daarbij waren twee zijner vertrouwdste bedienden gestorven en had een derde naar Oostenrijk moeten terugkeeren, terwijl de anderen allen reeds veel last hadden van de koorts. De geheele expeditie bestond dus nog slechts uit drie Europeanen, mevrouw Holub en den dokter zeiven; zij bezaten niet meer dan het hoogst noodlge en leefden in de grootste matigheid: toch waren allen vol goeden moed: waarlijk beschamend! Er was iets aandoenlijks In, die jonge
_________ _ __ ___ilt;agt;Qi
1 -----
vrouw te voet haar man te zien volgen, in een moordend klimaat, te midden van enkel wilde volksstammen,
niets wenscliende, dan zijne gevaren en moeiten te deelen... Toen ik haar miine bewondering voor haar moed betuigde, bloosde zij en de dokter sprak: „Ja,
het is nog een lange, moeilijke weg, die voor ons ligt... Maar,quot; voegde hij er met een stralend gelaat bij: „indien wij slagen en naar Oostenrijk kunnen terug-keeren... dan Is onze fortuin gemaakt!quot;
Ai\'me menschen! dacht ik bij mijzelf: wij hebben toch een gelukkiger lot dan gij: voor ons bestaat er geen indien. In den dienst van Koning Jezus, kan men niet bedrogen uitkomen, want het dienen zelf is er reeds een borg voor het slagen, en wanneer wij, na den last des daags te hebben gedragen, het einddoel der reis naderen en het Vaderhuis mogen binnengaan, dan____ o dan !...,
F. CoiLLAKD.
Vele onzer beproevingen zijn slechts een natuurlijk uitvloeisel onzer eigene zonden eu tekortkomingen en dikwijls kan men zeggen, dat men in de tweede helft van het leven slechts maait, wat men in de eerste gezaaid heeft.
Het is eene zeer dikwijls voorkomende eigenschap van jongelieden, dat zii met koortsachtige haast de
I |
toekomst wenschen tegemoet te ijlen, terwijl zij de bloemen, die het heden hun biedt, onder de voeten vertreden. Eerst later zien zij in, hoe noodig het is, juist het tegenwoordige oogenblik goed te besteden, daar daarin de zaadkorrel is verborgen van wat de toekomst zal opleveren.
llevr. Mayob-Dufour.
Dikwerf weet de Booze juist de heerlijkste gaven, die God ons heeft geschonken, te doen overgaan in even zoovele hinderpalen op den goeden weg. Onder zijn geheimzinnigen, gevaarlijken invloed ziet men waakzaamheid verkeeren in nieuwsgierigheid, bedrijvigheid in onrust, scherpzinnigheid in sluwheid, vlugheid in oppervlakkigheid, natuurlijke bevalligheid in ijdel-heid, flinkheid in aanmatiging, lijngevoeligheid in lichtgeraaktheid, behoefte aan liefde in jaloerschheid en dienstvaardigheid in behaagzucht. Dezen ontzenuwenden invloed kan Satan slechts verkrijgen op eene vrouw, indien zij hare beide hoofddeugden: zachtheid en nederigheid niet langer bezit en aankweekt.quot;
Ad. Monod.
i
De bedrijvige Martha: — in haar zien wij het beeld van de Christin, die met hare eigene zaken bezig is, terwijl de Heer tot haar wenscht te spreken. Zwerven ook uwe gedachten nooit af naar andere onderwerpen, terwijl gij bidt, of in uw Bijbel leest? Niets is er, dat sterker vóór of tegen den bloei van ons geestesleven getuigt, dan juist onze verstrooidheid. Alles, dat ons van den Heiland aftrekt, hoe goed het op zichzelf beschouwd ook zijn moge, is slechts ijdelheid; wend u daarom niet van Hem af, want buiten Hem kan niets u bevredigen of redden. Wat Martha van Jezus aftrok waren de zorgen van het dagelijksch leven; geene ongeoorloofde zaken, volstrekt niet! Het was zelfs niets minder, dan het voorzien in Jezus\' eigen behoeften: toch bestraft de Heer haar en zegt: „Één ding is noodig!quot; Dikwerf hebben wij zooveel vóór Hem te doen, dat wij Hemzelf uit het oog verliezen! Wij moeten wel voor Hem werken, doch als onder Zijn blik: zoodra wij ons met andere dingen dan met Hem bezighouden, worden wij ongehoorzaam aan het gebod: „Bliif in Mij en Ik in u.quot; Alleen wanneer Hl) het middelpunt is van al onze gedachten, kan Hij over ons hart heerschen en zullen ook de zorgen en bekommernissen der aarde ons niet langer verontrusten, want in Zijne tegenwoordigheid is er geen plaats voor eenig ander gevoel, dan voor den vrede, dien Hij te smaken geeft.
F. Lobstein.
e
I
%
■5^
177
Onze invloed op anderen hangt meer af van wat wij zijn, dan van wat wij doen; ook gaat het verlangen om invloed op iemand uit te oefenen dikwijls te veel vergezeld van heerschzuchtige bijbedoelingen om bepaald veel goeds uit te oefenen: de wensch om iemands eeuwig en tijdelijk welzyn te bevorderen j moet alleen uit liefde voortvloeien, anders is hij altijd afkeurenswaardig.
Eerst wanneer wij er in slagen, onszelf geheel te vergeten en uit het oog te verliezen om enkel voor anderen te leven, zal onze invloed waarlijk heilzaam werken op ieder, die met ons in aanraking komt. Het groote geheim van ons leven moet dan echter bestaan in het eenige woord, dat het besturen en vervullen kan: de liefde.
Mevr. Forel-P ache.
Eens moest John Wesley, de stichter van het metho-disme, in eene groote stad in Engeland optreden voor een talrijk gehoor, waarvan men hem had verteld, dat het voornamelijk uit dienstboden zou bestaan. Hij begon zijne toespraak met de volgende woorden: „Men zegt mij, dat ik mij heden in \'t bijzonder tot dienstboden mag lichten; dat verheugt mij grootelijks en ik dank er den Heer voor; want de dienstboden zijn zeer belangrijke leden onzer maatschappij, vooral wan-
neer men hun de zorg onzer kinderen toevertrouwt. God zegene dus het woord onzer overdenking aan uwe harten en doe het eenmaal rijpe vruchten dragen, wanneer Hij komt om Zijn oogst binnen te halen!quot;
Na deze korte inleiding begon quot;Wesley zijne eigenlijke preek, die, zooals gewoonlijk, kort, maar leerrijk en doeltreffend was en eindigde met een dringende vermaning tot bekeering en boete.
Onder zijne toehoorders bevond zich een jong meisje, Maria Millis; eenigen tijd na het hooren van deze toespraak , gaf zij aan Wesley\'s roepstem gehoor en wijdde van dat oogenblik af haar geheele leven aan den Heer. Kort na hare bekeering kwam zij in betrekking bij eene adellijke familie, waar haar de verzorging van een kleinen jongen werd opgedragen; zij bepaalde zich niet tot de zorg voor zijne lichamelijke behoeften, maar bekommerde zich ook over zijne ziel en sprak hem lederen dag van Jezus; zij was het, die hem zijn eerste gebed leerde en ook zelve veel voor hem bad. Het zaad, door haar in eenvoud gezaaid, ging niet verloren, maar heeft integendeel later vele kostbare vruchten gedragen, want de knaap groeide op tot den beroemden, geliefden Lord Shaftesbury. Meer dan eens heeft hij later, met tranen in de oogen, bekend, dat hij het, onder Gods leiding, aan Maria Millis te danken had, dat hij reeds zoo vroeg zijn Heiland had gevonden.
Wat wij voor een ander doen, lijkt ons altijd zeer groot en moeilijk, terwijl wat hij voor ons verricht
1.
179
®^2.
ons dikwerf recht nietig toeschijnt. Menigmaal hebben wij twee soorten van gewichten, de eene om onze eigene daden, de tweede, om die van anderen te wegen..
Laat ons toch rechtvaardig zijn in alles, ook in onze inkoopen: laten wij ons steeds verplaatsen in het gevoel van onzen naaste, dan eerst zullen wij een helder oordeel kunnen vellen. Indien gi] iets koopt denk uzelf dan in de plaats van den koopman en als gij iets verkoopt, verplaats u dan in de wenschen van uw kooper, dan zult gij behoeven te overvragen noch af te dingen.
Onderzoek dus dikwijls en nauwkeurig uw hart om te zien of gij recht staat tegenover uw naaste. Door het in acht nemen van den gulden leefregel: „wat gij wilt, dat de menschen u doen zullen, doe gij hun ook alzooquot; kunt gij op het goede standpunt geraken, dat gij steeds moet streven te bliiven behouden.
Feancisoüs de Sales.
*
* *
Laat ons nooit vergeten, dat wij eenmaal tot verantwoording zullen worden geroepen, niet alleen van onze daden, maar ook van wat wij hadden kunnen doen tot welzijn onzer medemenschen terwijl wij het hebben nagelaten.
Töpfper.
*
* *
Gelijk de regendruppelen, die voor eeuwen zijn gevallen, thans nog hunne sporen vertoonen in den uit-geholden steen, zoo laat ook de kleinste onzer daden, hetzij ten goede of ten kwade, hare sporen achter; sporen, die misschien hier voor een tijd onzichtbaar
*gt;lt;§gt;amp; 9
zijn, maar zeer zeker duidelijk merkbaar zullen wezen in de eeuwigheid.
M. M. Brewster.
Eene arwijking van «len regel.
Hoe noodzakelijk het ook zij, ook na het verlaten der school nog vaste regels te volgen bij het ontwikkelen en beschaven van onzen geest, toch kunnen er omstandigheden bestaan, waarin het noodig is, van dien regel af te wijken en zich aan huiselijke plichten te wijden. De ziekte van een huisgenoot of vriendin kan een jong meisje van haar studie roepen, ofschoon zij natuurlijk een man in het vervullen zijner plichten niet zou mogen storen: voor hem is de schoolbel, die hem tot den arbeid roept, slechts het voorspel van de groote klok, die zijn geheele leven door zal weerklinken: bij hem heeft de maatschappij de eerste eischen, waarvoor die van het huiselijk leven steeds moeten wijken: hij moet bukken voor het juk, dat de omstandigheden hem opleggen. Op de vrouw daarentegen, rust vóór alles de plicht om zich te schikken naar de begeerten van hare huisgenooten, en dus in alles haar eigen wil te kunnen opgeven, waar die met de wen-schen van anderen strijdig is: dat ia een der voornaamste punten, waarin hare roeping verschilt van die van den man.
Het is waar, dat er jonge meisjes bestaan, die met gretigheid ieder voorwendsel aangrijpen om hunne studies te laten varen en door eene verandering hun eentonig leven wat afwisseling te bezorgen, doch ik
Q^2.
wil dat van u niet veronderstellen. Elk voorwendsel toch, dat gij zoekt, is een stap te meer op den verfoeilijken weg van valschheid, die altijd zijn aanvang neemt in onwaarheid tegenover zichzelven. Eenmaal op deze helling aan \'t glijden houdt men niet ücht stand, voordat men te ver is om terug te keeren.
Wij behoeven echter nimmer lang te twijfelen, of het onze zucht naar verandering is, dan wel ware deelneming, die ons aanspoort voor een tijd onze plichten op te geven en andere te aanvaarden: ons geweten zal ons daar spoedig genoegde overtuiging van geven, indien het slechts waarlijk onze begeerte is, liet te ontdekken.
Mevr. Fobel-Pache.
Het goede gelbruik van den tijd.
Het is eene ernstige verplichting, die op ons rust om onzen tijd goed en nuttig te besteden, niet alleen onze dagen, maar ook de uren en minuten. Bij ons, vrouwen, is „vrijequot; tijd dikwijls een zeer kostbaar artikel, dat ons slechts bij kleine gedeelten wordt toegemeten, want, zonder dat wij het kunnen verhinderen wordt hi] menigmaal ingenomen door allerlei bezigheden, die slechts zeer kleine tusschenruimten overlaten. Men komt er daarom licht toe te zeggen; „indien ik nu eens een halven dag vóór mij had, of een uur, of zelfs maar een half uur, dan zou ik dit of dat werk wel beginnen, doch nu is het niet de moeite waard.quot; Niet de moeite waard! — dat is een van de
woorden, die een geheel leven kunnen bederven, door het nutteloos te maken. Het is altijd Ae moeite waard, eenige oogenblikken goed te besteden en wij moeten er ons steeds aan wennen onze bezigheden elke minuut te kunnen verlaten en hervatten, want het is nu eenmaal ons lot over onzen tijd slechts bij minuten te kunnen beschikken, inplaats van hem in geregelde vakken te zien afgedeeld zooals de meeste mannen.
Mevr. Forel-Paohe.
Ieder oogenblik van uw leven kunt gij in omstandigheden geraken, die veel liefde en zelfverloochening van u eischen, het is dus noodig die beide eigenschappen te bezitten. Hoe meer gij ze beoefent, des te meer macht zult gij verkrijgen over uzelf en invloed op anderen, een invloed, dien de zelfzucht u zal benijden, doch dien zij u niet zal kunnen ontrooven. God is met den mensch verzoend door het bloedige offer , dat Zijn heiligen toorn en tevens Zijne barmhartigheid heeft bevredigd, en alleen door een volkomen opgeven van onzen wil, van onze voorliefde en afkeer voor enkele zaken, worden wij in staat gesteld, sommige plichten, die elkaar schijnbaar tegenstrijdig zijn, met elkander te vereenigen. Het is waarlijk niet gemakkelijk, tegelijkertijd er naar te streven enkele onzer eigenschappen aan te kweeken en andere te bestrijden: met andere woorden : de gewoonte om na te denken op te wekken, onze geestkracht te verlevendigen, tegen onze indrukken
■glt;ggt;Q
Qamp;o
te waken, en tevens de fijngevoeligheid en vriendelijkheid, die ons eens anders leed doet begrijpen, niet te verliezen. Toch zijn dit twee groote tegenstrijdigheden, waartoe de vrouw telkens wordt geroepen en die zij slechts kan vereenigen, indien zij een hart heeft overvloeiende van liefde tot den Heiland en tot hare medemenschen. Liefde alleen toch schenkt de kracht tot volkomen zelfverloochening; zonder haar kan men zich voor een tijd dwingen, zijne wenschen op zijde te zetten, doch eene ware, vrijwillige zelfovergave wordt zonder haar niet verkregen — en niet beoogd.
Mevr. Foeel-Paohe.
Daar de vrouw tegenwoordig niet meer, evenals Eva eenmaal, onmiddellijk bij hare komst op de wereld in het huwelijk treedt, zullen wij haar eens beschouwen terwijl zij nog in het tijdperk verkeert, dat haar voor die gewichtige toekomst moet voorbereiden: als jong meisje dus. Een ondoordringbare sluier ligt er voor haar nog heen over de taak, die haar wacht, en, terwijl zoovelen als haar zijn voorgegaan, reeds met diep berouw terugzien op eene loopbaan, waarvan zij zooveel zouden willen verbeteren, veranderen, en uitwisschen, indien het mogelijk was, treedt zij haar nog met het volste vertrouwen tegemoet, om haar, onder Gods zegen, hare beste krachten te wijden. Onder Gods zegen, zeg ik: immers: zonder dien zijn ook hare edelste voor-
I.
1%
nemens krachteloos, want, ofschoon ook bij haar de geest wel gewillig is, is het vleesch zwak. Gij weet het, gij, die uzelf in dat tijdperk bevindt, hoe het zand niet lichter door den wind wordt medegevoerd, dan de meeste uwer plannen en voornemens; hoevele toch zijn er niet reeds weggevaagd, zonder eenige sporen achter te laten, die op uw leeftijd gevormd werden door andere vrouwen, wier leven helaas zoo weinig beantwoordt aan uwe opvatting van het ideale, — en wellicht nog minder aan de hunne! Denk niet, dat ik u wil ontmoedigen en u afraden schoone beloften uit te spreken — ik wensch slechts ze u te zien neerleggen aan den voet van het kruis, de eenige plaats waar gii de kracht kunt verkrijgen om ze na te leven. Hebt gij die kracht eenmaal daar gevonden, dan vrees ik niet langer voor u; dan zal ik mij, zonder bijgedachten, overgeven aan het genoegen om in u een liefelijk beeld te zien van de welkome troosteres der lijdende menschheid, de nimmer stervende Hoop, die dan in u een waardige vertegenwoordigster heeft gevonden; wie toch dacht er ooit aan, de Hoop anders voor te stellen, dan onder de gedaante van een jong meisje ?
De lieflijkste eigenschap in eene vrouw, na ware godsvrucht, bestaat in het aankweeken van stille, huiselijke deugden, die haar in den dagelijkschen omgang zoo beminnenswaardig maken. Het is natuurlijk overbodig tot een jong meisje te zeggen; „onthoudt u van eiken schijn des kwaads: schep geen behagen in uitspanningen; tooneelvoorstellingen, boeken — bedenk het wel: zelfs boeken! — die uw hart konden schaden,quot; maar wellicht was het wel nuttig, haar eens te herinneren, dat het even gevaarlijk is zich te laten mede-
■185
slepen door den geest dezer eeuw, die in een jong meisje niets anders zoekt dan een speeltuig om er de verveling, die hem verteert, mede te verdrijven, en haar dus alleen verlangt te zien getooid met schitterende bevalligheid in plaats van met kostbare deugden. Eene vroegtijdige ontwikkeling, oen overladen geheugen : eene opeenhooping van nuttelooze kennis, ziedaar het klatergoud, dat thans tot de vereischte van eene beschaafde opvoeding behoort, terwijl de nuttige kundigheden, die haar zouden te pas komen en haar een wel-dadigen invloed konden verleenen, achterwege blijven. Ik zeg niet, dat het verkeerd is, de verbeelding te ontwikkelen en de schoone kunsten te beoefenen, maar ik waarschuw slechts tegen overdrijving: er is in mijn oog geen onaangenamer wezon, dan een jong meisje, dat op een concert al de verschillende stukken en componisten in één oogwenk weet te onderscheiden, maar tehuis geen naald in haar handen kan houden en niet de eenvoudigste vrouwelijke bezigheden verricht. Blilf vóór alles vrouw en offer nooit uwe vrouwelijkheid op in de hoop, daardoor de vriendschap of achting van het andere geslacht te verwerven: ik verzeker u, dat die u op deze wijze nooit zullen geworden.
A. Monod.
Wat zijn de rccltten der vrouw?
De rechten der vrouw? Heilig zijn zij en velen: Het recht om met andren de droefheid te deelen, Het recht om te troosten, waar smart is of pijn.
3^2.
5^®
Het recht om te zeegnen, waar andren vervloeken, Om wonden te heeïen, \'t verloorne te zoeken, Om immer „voor allen het allesquot; te zijn!----
Die „rechten der vrouwquot; zijn schoon en verheven En God zal daar zeker Zijn zegen op geven.
n.
Alle menschen hebben dit gevoel, deze begeerte met elkander gemeen, dat zij verlangen begrepen te worden. Hoe vaak toch hoort men in het dageliiksch leven, onder kennissen, deze klacht: „wy komen niet nader tot elkaar, want hij begrijpt mij nooit.quot; De gesteldheid van de eene ziel is eene verborgenheid voor de andere, de taal van het eene hart is onverstaanbaar voor dat van het andere. Het is vreemd, dat juist in het huisgezin, aan den huiselijken haard, in het familieleven , waar men zou verwachten, dat misverstand eene onbekende zaak zou zijn, even dikwijls als overal elders, dit kwaad gevonden wordt. Twist, koelheid, gedwongenheid, tweedracht, alles kan uit die bron voortvloeien, terwijl zelfs zusters, wier harten God geschapen heeft om in liefde verbonden te zijn, niet zelden genoodzaakt zijn om elders die achting en sympathie te zoeken, welke zij bij elkander niet kunnen vinden. Ook hierin ligt de zonde verborgen. Zoo vaak iemand klaagt niet begrepen te worden, zoo vaak zal dit, ten minste voor een gedeelte, daaruit zijn oorsprong nemen, dat hij niet genoeg getracht heeft anderen
187
Q\'amp;o
te begrijpen. Indien de menschen wat minder aan zich-zeiven wilden denken en niet zoo overdreven veel waarde hechtten aan de gevoelens en wenschen van hun eigen hart, indien zij wat meer aandacht schonken aan de bijzondere gewaarwordingen van anderen, dan zou dit kwaad hoogstwaarschijnlijk zeer worden getemperd. Velen zijn er eenigszins trotsch op, dat zij, zelfs in hun eigen huiselijken kring niet worden begrepen, en beschouwen dit als een bewijs van hunne hoogere ontwikkeling of van grootere fijngevoeligheid. Ik kan dit echter niet anders beschouwen dan als een bepaald en duidelijk bliik van mindere geestesbeschaving. Ware grootheid is altijd gemakkelijk begrepen en weet zelve gemakkelijk te begrijpen. Zij, die groote geestesgaven bezitten, vereenigd met een diep en levendig gevoel, hebben een schat, dien zij niet zorgvuldig mogen verbergen om hem bij geschikte gelegenheden tot algemeene bewondering ten toon te stellen, maar dien zi) dagelijks moeten gebruiken om anderen te beweldadigen en te verblijden. Laat hen slechts trachten met anderen te gevoelen en anderen zullen gevoelen met hen. Laat hen het licht hunner liefde doen schijnen in den huiselijken kring en hun eigen hart zal daardoor worden verlicht, zoodat allen die eens zoo raadselachtige en geheimzinnige karakters zullen begrijpen.
M. M. Brewster.
I.
188
_^a
„Volkomen gehoorzaamheid zou volkomen geluk zijn, zoo wij slechts volkomen vertrouwen hadden in de macht van Hem, dien wij gehoorzamen.quot;
O weest toch mild in uwe zelfovergave! Beantwoordt toch Zijne onbeperkte toewijding aan u met onbeperkte toewijding aan Hem. Het volmaakte geluk, dat eene volmaakte gehoorzaamheid geeft, zal dan opgaan over uwe ziel en gij zult iets beginnen te verstaan van \'t geen Jezus bedoelde, toen Hij sprak: „Ik verlustig mij in het doen van Uwen wil, o mijn God.quot;
Mevr. Peaksall Smith.
Tot de eerste vereischten voor eene goede diakones behooren eene oprechte godsvrucht, de wensch om het geheele leven, zonder eenige terughouding, aan den Heer te wijden, benevens de overtuiging, dat Hijzelf de roeping er toe in het hart heeft gelegd. quot;Wanneer eene vrouw diakones wordt, omdat zij het in haar eigen tehuis of onder vreemden niet aangenaam heeft naar haar zin, of wel omdat zij de eene of andere bittere teleurstelling heeft ondervonden, dan durf ik haar wel voorspellen, dat zij het ook in een diakones-senhuis niet lang zal uithouden.
Voordat men tot deze gewichtige keuze overgaat is het van het grootste belang, nauwkeurig te onderzoeken of men geene plichten te vervullen heeft ten op-
189
zichte van zijne betrekkingen. Indien dat het geval ia, mijne lieve vriendinnen, aarzelt dan geen oogen-Wik, maar blijft op de plaats, waar God u heeft gesteld; weest overtuigd, dat Gud de offerande van uwen wil met welbehagen zal aanzien en u evenveel zegen schenken op uw werk, alsof gij Hem diendet in een ziekenhuis.
Er zijn echter ook jonge meisjes, die wel eenigen grond hebben voor de meening, dat het diakonessen-werk op hunnen weg ligt: ik bedoel degenen, die geen tehuis meer hebben en, als gouvernante, kinderjuffrouw of dienstmaagd eene ondergeschikte betrekking bekleeden, die hun dikwerf veel zorgen en moeite,
maar weinig geldelijk voordeel aanbrengt. Velen hunner zijn echter in hunne omgeving in de gelegenheid door woord en voorbeeld eenigen invloed ten goede uit te oefenen en ook tot hen spreek ik: „meent niet, dat uw leven niet evengoed tot eer van uw Meester kan zijn, als dat eener diakones: er bestaan wijzen van zelfopoffering, die minder bekend en daardoor minder geroemd, doch niet minder groot zijn.quot;
Van een afstand gezien, schijnt het leven eener diakones door eene soort van stralenkrans omgeven en menigeen stelt zich voor, dat zij, wanneer zij den kring der zusters intreedt, afgedaan zal hebben metdegroote en kleine kwellingen van het dagelijksch leven. Dit is eene groote vergissing en maar al te spoedig zal de ontgoocheling plaats hebben, als zij ziet, dat er in de samenleving met zoo tal van geheel uiteenloopende karakters veel meer nederigheid, geduld, zelfverloochening, ondergeschiktheid en liefde noodig is dan overal I elders.
Het spreekt vanzelf, dat de gewichtige stap, die tot
■asp--
\'190
de aanvaarding van dit werk leidt, niet kan worden gedaan, dan na ernstige en biddende overweging; reeds meermalen ook is hst gebleken, dat zij de geschiktste diakonessen zijn, die de beslissende keuze hebben gedaan in gehoorzaamheid aan \'s Heeren roepstem, zonder al te vurigen ijver, die dikwerf reeds zeer spoedig bekoelt, maar met het onwrikbaar vertrouwen, dat Hij, die het offer van hen vroeg, hun ook de kracht zou geven, het in gewilligheid te brengen. (Markus X: 29, 30).
Hoewel de diakones door geene enkele gelofte is gebonden, zal toch zij, die in oprechtheid zichzelve en haar geheele leven aan dit werk heeft gegeven, het niet verlaten, zonder dat zij bepaald door ae omstandigheden wordt gedrongen. Vele toch zijn ook de vreugden, die haar arbeid medebrengt, want, hoewel zij wordt geroepen tot het aanzien van allerlei ellende, weegt de voldoening, die zij smaakt, indien zij deze mag verlichten, ruimschoots daartegen op en vergoedt haar alles wat zij voor het aanvaarden van haar liefdewerk heeft verlaten.
A. de Perrot.
Verzaak uzelve, geef uzelve op en gij zult inwendig eene groote rust smaken. Schenk het al voor het al; vraag niets, eisch niets terug, geef uzelve zonder weifelen aan mij over, en gij zult mij bezitten, spreekt de Heer.
Sommigen verzaken wel zichzelf, maar met deze of gene uitzondering; zij vertrouwen niet ten volle op God, daarom willen zij nog eenigszins voor zichzelf blijven zorgen. Anderen bieden eerst alles aan, maar, zoo ras de verzoeking aanklopt, nemen zij het aangebodene
terug; vandaar, dat zij zoo weinig vorderingen maken.
Gij moet uzelf verootmoedigen als gij inwendig weinig of in \'t geheel geen godsvrucht ontwaart, zonder daardoor nochtans al te diep verslagen of al te onmatig bedroefd te worden. God schenkt dikwijls op een enkel oogenblik, wat Hij lange jaren heeft geweigerd.
Gij moet den zegen der godsvrucht met allen aandrang zoeken, met hartelijkheid afbidden, in vertrouwen verwachten, met dankbaarheid aannemen, in ootmoed bewaren, en aan God overlaten op welken tijd en welke wijze Hij u met Zijne tegenwoordigheid wil verwaardigen.
„De Navolging van Christus.quot;
Het is moeilijk met juistheid te beoordeelen, of deze of gene wensch door een goeden, dan wel door een boozen geest is ingegeven. Velen, die meenden door een goeden geest te zijn gedreven, zijn aan het einde bedrogen uitgekomen; laat het dus ons voortdurend gebed zijn; Heer! zoo Gij weet en ziet, dat iets mij nuttig en noodig is, geef het mij, om het te gebruiken tot Uwe eer. Maar, weet Gij, dat het mij schadelijk, of voor de zaligheid mijner ziel nadeelig zou zijn, neem dan zulk een wensch van mij weg!
I
Het leven is een strijd; \'t geeft rusttijd noch verpoozing, Kamp moedig dus naar de uitgeloofde kroon !
I9Ü
De wanhoop maakt u zwak; schoon soms uw krachten
falen,
Vertwijfel, sidder nooit, maar zing op blijden toon Het strijdlied, dat u op Gods hulpe doet vertrouwen. Wie zich aan Hem beveelt, zal op geen zandgrond
bouwen.
Hij is in Zijn gena uw Helper en uw Eedder, Uw Leidsman, die uw zwakke krachten schraagt. Uw schreden leidt, en, dreigen soms de golven, U veilig door den vloed naar d\'andren oever draagt. Al is de weg soms lang en schijnt Zijn hulp te toeven, Het is uit liefde slechts, zoo Hij u moet bedroeven.
Ga moedig dus uw weg, met kalme, vaste schreden.
Niet omziend naar de wereld, die gij vliedt.
Stel hoog uw levensdoel en tracht dat na te streven,
Hoe menigmaal ge u ook ontmoedigd ziet.
Leef door verloochning van uzelf en al uw lusten, —
Schijnt bang de strijd, hiernamaals zult gij rusten.
Leef om gerechtigheid en vrede te verspreiden; In liefde en stille trouw, in eenvoud en geduld Het droevig lot verzacht, dat ge om u heen ziet lijden, Den hongerige gespijsd, de leege hand gevuld!
Leef door geloof, door stil, maar vast vertrouwen: Uw hoop zal eenmaal wisslen in aanschouwen.
Leef zoo in biddend opzien naar des Heeren zegen, Zijn liefde heeft dien niet vergeefs beloofd.
Zijn hulpe is nabij al wie Hem vreezen,
Zijn machtige arm is niet van kracht beroofd.
193 13
Leef in een blij verwachten van het Zalig Leven, Waarvan u hier reeds vaak een voorsmaak wordt gegeven ! Louisa Siefeht.
Een ploeg, die niet wordt gebruikt, roest, doch een, die diepe voren maakt, wordt zoo glad en blinkend als een spiegel. Evenzoo is het gesteld met al de gaven en gelegenheden, die God ons schenkt; laat ons dus getrouwe rentmeesters zijn over wat Hij ons toevertrouwt, dan zal Hij Zijne zegeningen verdubbelen, terwijl ledigheid ons spoedig het weinige doet verliezen, dat wij bezitten. Evenals er schatrijke kooplieden zijn, die slechts met eene kleine zaak zijn begonnen, en kolossale fortuinen, die in de handen hunner bezitters zijn versmolten als was voor de zon, is er ook uit menig klein begin eene rijke bron van zegeningen ontsproten en heeft menige vruchtbare akker niets dan doornen en distelen voortgebracht: wèl eene les, om niet aan te zien, wat voor oogen is, doch slechts acht te geven op den geest, die den arbeid bestuurt. Voor onszelf is het altijd het veiligst, den gulden regel te volgen: „hetzij dan gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.quot; Door al onzen arbeid zóó op te vatten, zijn wij het zekerst, onze pogingen te zien gelukken.
F. Lobstein.
f
-samp;Q
194
Aan hen, die de wereld ten eenenmale versmaden en in enne heilige vreeze voor God zoeken te leven, zijn de lieflijkheden des hemels, die beloofde vruchten eener oprechte zelfverloochening, niet onbekend; zij weten het, hoe jammerlijk de wereld dwaalt en hoe deerlijk zij zichzelve bedriegt.
„De Navolging van Christus.quot;
*
* *
Een jong meisje uit een wereldsch huisgezin in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika werd naar eene kostschool gezonden, waar zij den Heer leerde kennen. Toen zij weer tehuis kwam, gaven hare ouders ter harer eere tal van feesten, doch tot hunne verwondering schiep zij daarin volstrekt geen behagen meer en dorstte zij naar iets anders. Zij ging naar den directeur eener Zondagschool en vroeg hem om haar eene klasse af te staan, maar er waren reeds genoeg onderwijzeressen en men had hare hulp niet noodig. Eenige weken lang zocht zij tevergeefs naar eenig werk voor Christus, totdat zij op zekeren dag voorbij eene schoenmakerswerkplaats kwam en daaruit een kleinen jongen zag vluchten, gevolgd door zijn baas, die hem, toen hij hem niet meer kon inhalen, eene houten leest achterna wierp, welke in eene onzachte aanraking kwam met zijn rug. Toen de schoenmaker zag, dat de knaap zelf buiten zijn bereik was, raapte hij gemelijk zijne leest op en trad zijn winkel weer binnen, waarna de kleine jongen op een hoek der straat bleef staan schreien. Vol medelijden trad het Jonge meisje op hem toe en knoopte een gesprek met hem aan: „Gaat gij naar de Zondagschool?quot; — „Neen.quot; — „Naar de gewone school dan?quot; — „Ook niet.quot; — „Waarom
schreit gij zoo?quot; — De knaap verbeeldde zich, dat zij den draak met hem wilde steken en antwoordde, dat dit haar niet aanging. „Het gaat mij wel aan,quot; antwoordde zij: „ik wil gaarne uwe vriendin zijn.quot; — Hij was niet gewoon zich zoo te hooren toespreken en verwachtte er in \'t eerst niet veel goeds van, doch ten laatste won zij toch zijn vertrouwen en oeloofde hij haar, den volgenden Zondag op de Zondagschool te zullen komen, waar zij hem wilde onderwijzen. Het voorstel leek hem in \'t eerst niet zeer aanlokkelijk, want hij had geen lust lessen te leeren: toen het jonge meisje hem echter zeide, dat hij niets behoefde te leeren, maar dat zij hem mooie geschiedenissen zou verhalen en dat hij fraaie liederen zou hooren zingen, liet hij zich overhalen. Zij sprak dus met hem af, dat zij hem den volgenden Zondag zou vinden op den hoek van zekere straat en, hoewel zij vreesde, dat hij niet zyn woord zou houden, vond zij hem waarlijk op het bepaalde uur op de aangeduide plaats. Zij nam hem mede naar de Zondagschool en vroeg aan den directeur om haar een plaatsje aan te wijzen, waar zij tot hem kon spreken van den Zaligmaker. Van die week af vond men haar iederen Zondag trouw op haar post met haar haveloozen kleinen leerling.
Het duurde niet lang voordat het licht opging in dat onwetende gemoed, — een licht, dat zijn geheele wezen veranderde. Het jonge meisje begon steeds meer belang in hem te stellen en werd met recht zijn beschermengel.
Eens op een dag was hij met zijn marsje met koopwaren naar het station gegaan, om te trachten, daar wat te verdienen. Juist stond hij op de loopplank van een der wagens, toen de trein een schok kreeg, waar-
•196
: I
door hij zijn evenwicht verloor en er onder raakte. Het eerste wat hij den dokter vroeg, toen hij weder tot zijn bewustzijn kwam, was, of hij niet naar huis kon worden vervoerd?quot; — „Neen, mijn jongen,quot; antwoordde de geneesheer op vriendelijken toon: „gij hebt nog slechts eenige oogenblikken te leven.quot; — „Zeg dan aan mijne ouders, dat ik naar den Heer Jezus ga,quot; stamelde de knaap nog, — en eenige oogenblikken later waren zijne oogen voor altijd gesloten.
Vindt gij niet, dat de pogingen van het jonge meisje op heerlijke wijze werden bekroond ? Zeker zal de kleine jongen haar bij hare komst in den hemel vol vreugde hebben begroet!
D. L. Moody.
Wanneer de Heer een werk voor u gereed heeft, vertrouw dan gerust, dat Hij het u wel zal aanwijzen, en, hebt gij het gevonden, wees dan overtuigd, dat Hij verlangt dat gij het met ijver zult verrichten, ook al schijnt het u te gering toe voor uwe krachten. De waterdragers in den Tempel waren even talrijk als de koorzangers en het bewaken der deuren was even noodig als het verrichten van den offerdienst. Zij die des nachts in \'s Heeren huis waken zijn niet minder nuttig dan degenen, die er des morgens de muziekinstrumenten bespelen: ieder, die den wil des Heeren kent en dien doet, is een onderdaan in Zijn Koninkrijk en „de zegen des Heeren die maakt rijk; en Hij voegt er geene smart bij.quot;
Anna Shipton.
197
____
Hoewel ik over het algemeen onze jonge meisjes liever in haar eigen tehuis aan het werk zie, is er toch ééne soort van arbeid, waarvoor ik hun gaarne toesta zich ook buiten den engeren kring hunner huis-genooten te begeven; ik bedoel het bezoeken der armen, het onderrichten van onwetenden, het verzorgen van zieken, van weduwen en van weezen. Gevoelen zij daar eenige neiging toe, dan spreek ik gaarne tot hen: „gaat, mijne dochters, gaat, waar God u roept; Hijzelf zal u rijkelijk zegenen.quot; Voor mij is er geen lieflijker aanblik dan die van een jong meisje, dat, na hare moeder te hebben bijgestaan in het verrichten harer dagelljksche bezigheden, haar ouden of zwakken vader op zijne wandeling te hebben ondersteund, of met hare broeders en znsters te hebben gelezen in Gods Woord, vol liefde rondgaat bij armen en ongelukkigen, die met te meer dankbaarheid hare zorgen aannemen, daar zij hun op zoo vriendelijke wijze worden gebracht. Hoe weinig kennen zij, die meenen, dat het toch wel geoorloofd is van de vreugde der wereld te genieten, den waren, heiligen vrede, dien het volbrengen van dergelijke werkzaamhedon medebrengt!
Ad. Monod.
Gij zijt liet Ijiclit «Ier Wereld.
God heeft ons in de wereld geplaatst, opdat wij daarin Zijn licht zouden weerkaatsen. Herinner u altijd,
•198
Ofamp;e_____________
dat zelfs de zwakste lichtstraal nog veel helderheid om zich heen kan verspreiden. In vele woeste streken van Amerika, in de prairieën, hebben de godsdienstige samenkomsten plaats des avonds, in de hutten der schansgravers en dan kondigt men ze in de geheele buurt aan met de woorden; „Hedenavond zal er eene bijeenkomst worden gehouden met kaarslicht.quot; Ieder die er aan deelneemt, brengt dan eene brandende kaars mede: de eerstaangekomene plaatst de zijne op den preekstoel: dat geeft nog niet veel licht in de kamer, maar het is toch reeds beter dan niets. Daar nu echter elk volgend man zijne kaars vóór zich zet, verzeker ik u, dat er, wanneer de hut vol is, eene schitterende verlichting is aangebracht. Juist zoo, zou er in de wereld niet veel duisternis heerschen, indien wij slechts ieder persoonlijk ons licht lieten schijnen: al zijn wij geen groote vuurtorens, die hunne stralen uren ver in \'t rond verspreiden, allen kunnen wij op onze beurt den dienst eener kaars verrichten!
Ik heb eens de geschiedenis hooren vertellen van een man, die gedurende eene zeereis veel last had van zeeziekte. Nu is er in mijn oog niets dat iemand meer ongeschikt maakt om voor den Heer te arbeiden dan juist deze lastige kwaal. Terwijl echter onze reiziger nog hevig daaraan leed, hoorde hij opeens op het dek roepen, dat er een man overboord was gevallen en onmiddtllijk vroeg hij zichzelf af, of hij niet iets tot zijne redding kon bijbrengen. Slechts ééne gedachte deed zich bij hem op; hij vatte de brandende lamp en hield die voor het venstertje zijner kajuit.
De man werd gered. Toen de reiziger niet zooveel last meer had van zijne kwaal, begaf hij zich naar boven op het dek en hoorde daar den man, die in zee was ge-
199
vallen, verhalen, hoe hij tweemaal was gezonken en weer aan de oppervlakte gekomen en hoe hij juist op\'t punt was voor de derde, dus waarschijnlijk de laatste maal te zinken toen een lichtstraal viel op de hand, die hij in wanhoop uitstrekte, zoodat een der matrozen in de reddingsboot haar kon vatten en naar zich toehalen.
Het is slechts eene kleinigheid om eene lamp op te lichten en toch redde deze kleinigheid een man het leven! Als gij geen groote dingen kunt doen, houd dan ten minste met ferme hand het licht des Evangelies omhoog, opdat zijne stralen wellicht een armen zondaar mogen treffen en tot het Vaderhuis voeren.
D. L. Moody.
Het leven gaat zoo snel voorbij, dat wij, zoo wij het ernstig opnemen, niet anders kunnen dan ijverig en gestaag arbeiden evenals de maaiers, die op den akker bezig zijn en zien hoeveel koren er nog staat,
hoewel de dag reeds ten einde neigt.
*
* *
quot;Wie iets ten halve doet, doet niets.
*
* *
Wij mogen wel toezien, hoe wij hen, die ons omringen, behandelen. Ieder sterfgeval komt het kleine kringetje der overgeblevenen herinneren, hoeveel er
Qlt;amp;lt;?____________________________
verzuimd, hoe weinig er gedaan is, hoeveel er vergeten werd en hoeveel meer er nog vergoed had moeten worden; de herinneringen daaraan behooren vaak tot de bitterste van het menschelijk hart.
Ch. Dickens.
Niets is zoeter dan lof, zelfs al gelooft men dien niet ten volle waardig te zijn, maar, als men gevoelt, dat de eer van hetgeen in ons wordt geprezen geheel en al aan een ander toekomt, dan is die lof eenestraf.
F. Bungenee.
De behoefte om te arbeiden voor den Heer werd in deze beproefde Christin steeds levendiger, naarmate dat haar gemeenschapsleven met haar Heiland aanwies. Zij begreep, dat het geene opoffering, doch eene belooning was, iets voor anderen te mogen verrichten en, telkenmale als haar eene gelegenheid tot zelfverloochening ontsnapte, of als er zich een beletsel plaatste tusschen haar en de uitvoering harer plannen, zocht zij de schuld hiervan in hare eigene onvolmaaktheid. Met betrekking tot een brand, die eens in hare buurt was uitgebroken en waarbij vijf personen omkwamen, schreef zij eenmaal: „Onophoudelijk denk ik er aan,
3^
201
wat men nog had kunnen doen tot redding van die ongelukkigen en welk eene onuitsprekelijke vreugde het zou zijn geweest daar op eenigerlei wijze toe bij te dragen, maar, hoe meer ik mij in die mogelijkheid verdiep, des de duidelijker doet de ernstige stem zich hooren: „te laat!quot; Met een ten doode toe bedroefd hart beween ik dan het hemelsch geluk, dat mij niet werd gegund. Ach! indien mijn hart slechts meer overvloeiende ware geweest van geloof en liefde, wellicht had God mij deze gunst geschonken! Doch ik wil nederig zijn; vroeger meende ik steeds, dat ik nog eenmaal iets groots zou verrichten, doch thans zie ik, hoe zwak ik ben en, daar mij de kracht tot buitengewone daden ontbreekt, tracht ik mi) te troosten met de getrouwe vervulling van de plichten, die op mijn weg liggen.quot;
Door deze getrouwe plichtsbetrachting ook in de oogenschijnlijk nietige zaken van het dagelijksch leven volvoerde zij echter menige groote taak. Op eene andere plaats schreef zij; „O mijn Vader! Gij hebt de geringe moeite, die mij het volbrengen van dezen plicht kostte, bovenmate vergoed door den innerlijken vrede, dien Gij mij hebt geschonken; geef mij slechts, dat ik in het vervolg nog waakzamer zij, opdat geene zoo kostelijke gelegenheid om U te dienen, mij immer moge ontsnappen! Laat het mijn voedsel zijn. Uwen wil te doen!quot; Van een kleinen plicht sprekende, zegt zij; „AVat mij het meest vermoeit, is het nazien van het werk mijner leerlingen, doch ik weet, dat, indien ik waarlijk getrouw was in den dienst des Heeren, dit geene vermoeienis voor mij zou zijn. Waar de krachten mij soms dreigen te ontzinken, moet ik dus enkel de schuld zoeken in mijne halfheid en lauwheid.quot;
Reeds vroegtijdig verlangde Amelia haar geheele leven aan den Heer te wijden: het werk onder armen en zieken trok haar evenzeer aan als de taak om anderen te onderrichten, en het eigenlijke doel van al haar streven was de oprichting van eene vereeniging van liefdezusters, die naast de zorgen voor hulpbehoevenden en kranken ook de opvoeding van kleine meisjes op zich zoude nemen. Wel moest zij bekennen, dat dit plan weinig aanlokkelijks bezat voor den natuurlijken mensch, zoodat de bezwaren en zorgen, er aan verbonden, haar dikwijls afschrikten en zij gereed stond met Mozes uit te roepen; „och Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden, doch zend niet mij!quot; maar die tijden van ontmoediging gingen spoedig voorbij en dan sprak zij; „Ik ben in mijn hart overtuigd, dat deze wensch geene vrucht mijner verbeelding is, want hij is met mijn geheele wezen saamgeweven; ik kan mij daarin niet vergissen, want hij is mij door den hemel toegezonden .... Somtijds schijnt het mij toe, alsof alles kalmte en vrede zou zijn, indien ik mij in eene stille gemeenschap met gelijkgezinde zielen kon terugtrekken, doch weldra zie ik dan weer in, dat men naar heiligheid moet streven, in de wereld zijnde, en dat eene heiligheid, die de aanraking met de aarde niet kon verdragen, niet veel zou beteekenen. Zoolang ik geene „liefdezusterquot; ben, ook zonder tot eene bepaalde orde te behooren, zal ik nooit de geschiktheid bezitten om er eene te stichten.quot;
Het oogenblik, waarop zij haar wensch zou verkrijgen , naderde echter spoediger dan zij had verwacht. In 1831 werd Hamburg voor de eerste maal geteisterd door de cholera en, met de volle toestemming harer pleegmoeder, bood Amelia Sieveking zichzelve aan als
verpleegster in een der stadshospitalen, zonder zich te storen aan de op- en aanmerkingen, waarvan zij zoodoende het mikpunt werd. Een beroep op hare vrouwelijke stadgenooten, die niet door huiselijke omstandigheden werden verhinderd, haar voorbeeld te volgen, bleef zonder uitwerking en geheel alleen, maar vroolijk en vol goeden moed ging Amelia zich bij de kranken en stervenden opsluiten. „Wanneer zij, die nu mijne handelwijze laken en haar geheel overbodig achten, eens wisten hoeveel men voor de patienten kan doen, nog buiten de verzorging van hun lichaam, zouden zij wel anders oordeelen,quot; zeide zij later eens, en zij voegde er bij: „ik moet bekennen, dat ik er eene eer in stelde den geneesheeren en bestuurders van het ziekenhuis te toonen dat noch mijne „fijnheidquot; zooals zij haar noemen, noch mijne wetenschappelijke ontwikkeling mij ongeschikt maken voor de nauwlettende zorg, die de oppassing van kranken vereischt.quot;
Eenige jaren geleden bevond zich eene jonge En-gelsche dame, miss Beilby, die in de medicijnen had gestudeerd, in de hoop zich daardoor nuttig te kunnen maken in het zendingswerk, te Lucknow (Engelsch Indië). Op zekeren dag kwam men hare hulp inroepen voor de gemalin van den inlandsohen vorst van Pouna. Hoewel Pouna eenige dagreizen van Lucknow was verwijderd en de weg daarheen zeer gevaarlijk was, gaf Miss Beilby toch gehoor aan deze roepstem, daar
amp;amp;SL
204
zij het voor haar plicht hield te gaan, al verwijderde zij zich daardoor ook vele mijlen van hare landge-nooten, die haar smeekten zich niet aan zooveel gevaren bloot te stellen.
Na een verblijf van eenige maanden aan het hof te Pouna smaakte zij de voldoening hare patiente te zien genezen. ïoen zij aan terugkeeren begon te denken, liet de vorstin haar bij zich roepen en gaf haar de opdracht koningin Victoria in kennis te stellen van do beklagenswaardigen toestand der Hindoesche vrouwen, van wie er jaarlijks honderden sterven, daar zij volgens de wetten van haai land niet door geneesheeren mogen worden behandeld. De vorstin had papier, pen en inkt medegebracht en smeekte dringend:
„Schrijf het op, Sahiba, schrijf het met kleine letters, zoodat gij het kunt sluiten in een médaillon, dat ik u zal schenken en dat gij om den hals moet dragen, totdat gijzelve het de groote koningin kunt overhandigen.quot;
Het volgend jaar kwam miss Beilby in Engeland terug, waar zij onmiddellijk een gehoor aanvroeg bij de koningin. Diepbewogen door de roerende klacht, verleende deze aan lady Dufiferin, gemalin van den onderkoning van Indië, de volmacht om eene vereeniging op te richten, die het zich ten doel zou stellen begaafde vrouwen in de geneeskunst te laten studeeren opdat zij het droevig lot harer arme Hindoesche zusteren zouden kunnen verbeteren. Reeds zijn verscheidene Hindoesche vrouwen tot dokters en ziekenverpleegsters opgeleid en heeft zelfs een inlandsch vorst een groot stuk land met eenige flinke gebouwen beschikbaar gesteld als een hospitaal voor vrouwelijke zieken.
Één stap, schoon een moeilijke en gevaarvolle, van
een jong meisje had al deze schitterende gevolgen! Wie zal, dit ziende, langer weigeren te erkennen, dat ieder een invloed ten goede of ten kwade kan uitoefenen ?
Kendet gij slechts, lieve weifelende vriendinnen, de vreugde en de kracht, die do Meester verleent, wanneer wij getrouw den lof van Zijnen Naam verkondigen, dan zoudt gij uzelf daarvan niet berooven! Wist gij slechts, hoeveel onaangenaamheden gij er uzelf door kondt besparen! Hoe menigmaal kan het zingen van een werkelijk geheiligd lied, te midden van een onverschillig gezelschap als eene geloofsbelijdenis zijn, die u tal van verleidingen en verzoekingen bespaart! Hoe dikwerf zal uw lied u in staat stellen een woord te spreken van uw Koning, dat u wellicht een hart ontsluit, hetwelk u zonder dat woord nooit als een Zijner onderdanen had leeren kennen!
Kendet gij slechts de vreugde van het geloof, dat Zijne belofte „Mijn woord zal niet ledig tot Mij weder-keeren, vervuld zal worden, even zeker als gij dat woord van Hem zingt, als wanneer gij het spreekt! Ware het u slechts vergund het hooge voorrecht te smaken, te weten, dat gij inderdaad een Koninklijk gehoor hebt: dat de Koning zelf luistert als gij zingt! Wist gij het slechts! — en, waarom zoudt gij het niet weten? Walgen zij u nog niet, uwe halfheid, uw verdeeld leven, uw onwillige dienst? Geef hem het
oi^
1.
______________________4lt;Sgt;Q
gansche gebruik van uw stem, wat het u ook kosten moge, en zeg mij dan of Hij u niet menig „nieuw liedquot; op de lippen legt, heerlijker en schooner dan gij ooit kondt verwachten;
Ik schrijf dit niet slechts voor zangers en zangeressen die een buitengewoon schoone stem bezitten, maar voor iedereen, die zingen kan, hoe weinig ook. Zij. die slechts één talent bezitten, komen juist menigmaal in de verzoeking het niet in den dienst des Heeren te gebruiken,
toch is dit verkeerd; hetzij gij eene bijzonder goede of eene zeer alledaagsche stem hebt, toch zijt gij ver- L plicht die te oefenen, want gij zult zeker wel eens in de gelegenheid komen om haar te gebruiken. Stel haar slechts geheel ter beschikking van den Meester, dan zal Hij u wel aantoonen op welke wijze gij er Hem mede kunt dienen; menigmaal zelfs is het voorgekomen, dat Hij eene stem, die geheel aan Hem was gewijd veel krachtiger en voller maakte dan toen zij slechts liefelijke, maar wereldsche liederen zong. Een beroemd onderwijzer in den zang zeide eens tot een zijner leerlingen; „Gij hebt volstrekt geene buitengewoon fraaie stem en toch voorspel ik u, dat gij steeds vee] meer Indruk zult maken dan vele anderen, die wellicht veel dieper en voller stemgeluid bezitten.quot; De man had gelijk, hoewel hij niet wist waarom.
Onder de zoogenaamd godsdienstige liederen zijn er enkele zóó somber en klagend, dat zij een treurig denkbeeld van onzen godsdienst zouden geven, indien wij ze zongen; ik raad u dus, die te vermijden, en liever met vroolijken moed uw vaandel op te heffen tot eer van uw Koning. Spoedig zullen dan zoowel uwe hoorders als gijzelf bemerken, dat het eene „goede
207
zaakquot; is den Heer te loven en Zijne goedertierenheid en getrouwheid te verkondigen.
Ofschoon gij u vroeger vergenoegdet met te zeggen: „ik zing slechts voor het genoegen mijner vrienden,quot; wanneer gij eenmaal de keuze hebt gedaan om „alleen voor Jezusquot; te leven en dus ook te zingen, dan zult gij spoedig een hooger, reiner en zuiverder akkoord aanslaan en met David kunnen zeggen: „Ik zal den Heer loven door mijn lied,quot; en gij zult er bijvoegen: „Mijne lippen zullen juichen, wanneer ik ü zal psalmzingen, en mijne ziel, die Gij verlost hebt.quot;
F. R. Havergal.
Zal ik het u bekennen, lieve lezeressen? ik houd zoo veel van alles wat klein is, natuurlijk niet in de beteekenis van gering, nietig of laag, doch in die van nederig, bescheiden en weinig opzien barend.
Ik houd bijv. veel van „kleinequot; menschen. Niet, dat ik eenigen afkeer koester tegen de grooten der aarde, doch deze hebben zoo hunne eigene plaats in de maatschappij, iedereen roemt hunne macht, hunne schatten en hunne weldaden — de dagbladen zijn vol over hunne verrichtingen, hoewel niet zelden hun roem hunne waardij verre overtreft. Onder de geringen naar de wereld daarentegen ken ik er velen, wier leven getuigt van ware grootheid en edelen heldenmoed, die, of-
.3^0
schoon zij zich hier op aarde geen lof verwierven, met gouden letters staan opgeteekend in den hemel. Hoezeer ook beminde Jezus de nederigen en verachten, toen Hij nog op aarde was!
Ook kleine deugden, kleine plichten, kleitig vriendelijkheden trekken mij zoo aan. Van onze vroegste jeugd af heeft men ons geheugen zóó overladen met de namen van mannen, die zich hebben onderscheiden als burgers, als helden, als Christenen en als geleerden, dat het mij immer opnieuw verwondert als wijzelf geen beroemdheden worden. Laat ons slechts dankbaar zijn, dat het leven niet enkel uit groote daden bestaat en wij niet allen zijn geroepen tot den arbeid van een Oberlin en een Wilberforce, vaneene mevrouw Beecher-Stowe en eene Elisabeth Fry! Ook zonder hunne gaven te bezitten, kunnen wij met ons ééns talent woekeren in den dienst des Heeren; hoe meer ondervinding ik opdoe, des te duidelijker zie ik in, van hoeveel belang juist de „kleine dingenquot; zijn in het plan, dat de Voorzienigheid over ons heeft bepaald. Kleine beproevingen, kleine smarten, kleine plichten, zij zijn de dagelijks wederkeerende roepstemmen, die ons tot God voeren, daar zij van ons dien Christelijken heldenmoed vorderen, die dikwerf ontbreekt in de daden welke de meeste bewondering opwekken, doch niet kan worden gemist voor het volbrengen dier kleine zelfopofferingen, die alleen worden aanschouwd door Hem, voor Wien ook het penningske der weduwe en het glas water, in Zijnen naam gegeven, waarde hebben.
James Feanel.
209
■14
I.
__vlt;Sgt;Q
Het vereischt wel eens een weinig geestkracht om onszelf te dwingen altijd onze „kleine plichtenquot; op den rechten tijd te verrichten, want dikwijls noodzaakt dit ons, iets, waar wij juist mede bezig waren, in den steek te laten, om eene zaak, die ons veelminder aantrekt, op te vatten. Indien echter een uwer moge twijfelen, of dit wel tot zijne roeping behoort, laat hij dan eens een korten tijd doorbrengen in een huisgezin , waarin stiptheid geen regel is en hij zal spoedig genoeg het gemis er aan in pijnlijke mate gevoelen.
Stiptheid en netheid gaan gewoonlijk hand aan hand en in het vervullen onzer kleine plichten zijn beide onmisbaar hoewel het juist de beide deugden zijn, waarin wij allen wel eens te kort komen. Wie toch stelt nooit eens het beantwoorden van een brief, het betalen van eene rekening, het verrichten van het een of ander liefdewerk uit tot een volgenden dag, — om het zich menigmaal later met heete tranen te verwijten!
Er zijn iederen dag zóóveel „kleine dingen,quot; die onzen tijd eischen, dat wij waarlijk hun aantal niet behoeven te vermeerderen met er die van gisteren en eergisteren nog bij te voegen!
„Kleine Dingen.quot;
Eenigen onzer, die overigens hun leven geheel aan den Heer hebben gewijd en ook reeds tot Hem hebben gesproken: „neem mijn zilveren mijn goud; geef. Heer, dat ik niets weerhoud!quot; behouden nochtans de ge-
210
quot;^9
Qamp;s.__
woonte om in de lade van de eene of andere kast allerlei oude prullen te bewaren. Zij hebben daar eene verzameling van verkleurde linten, versleten kraagjes en half afgedragen kleedingstukken van allerlei aard, die zij opzamelen uit eene gewoonte van zuinigheid, met de gedachte, dat zij later nog wel eens te pas zullen komen. Dank zii die spaarzaamheid worden de oude kleederen door stof en mot verteerd, of door vocht verstikt en men kan eindigen met ze als onnutte vodden weg te werpen terwijl, toen ze pas werden afgelegd, er zoovele harten mee hadden kunnen worden verblijd.
Het zou zeker voor de handige vingers van menige kamenier eene aangename en geheel nieuwe bezigheid zijn, de oude zaakjes in wat nieuws te herscheppen, en, bij gebreke aan eene kamenier, kan men overal wel eene arme, fatsoenlijke naaister vinden, die blijde iSj daarmede een stuk brood te verdienen, zoodat gij er wellicht eene dubbele weldaad mede zoudt kunnen verrichten. Ieder voorjaar maakt mijne zuster tusschen de zeventig en tachtig hoeden op met de schatten, die de „rommelladenquot; van eenigen onzer vriendinnen opleveren; menige arme moeder, die hare kinderen op Zondag graag „fatsoenlijkquot; voor den dag ziet komen wordt daarmede gelukkig gemaakt, terwijl haar daardoor tevens wordt getoond, dat een hoed heel netjes kan zijn zonder den dwazen opschik van bloemen en veeren, waarmede zij hem gewoonlijk versieren.
Er is echter niet alleen sprake van linten en hoeden: kleine stukjes tapijtgoed, versleten gordijnen, oud en gebroken speelgoed, kortom; „rommelquot; van allerlei slag kan met een weinig goeden wil en eene vaardige hand tot menig nuttig doeleinde worden gebezigd.
\'Samp;Q
211
i
_slt;gt;gt;Q
Q^fi
Probeert het maar en ziet, of gij niet verbaasd zult staan over uen uitslag uwer pogingen!
Ik wenschte wel, dat al mijne lezeressen, voordat zij eene bladzijde verder lazen, opstonden enharerom-melladen eens ledigden, om te zien, wat er uit kan worden gemist! Weten zij soms niet dadelijk, wat zij met den inhoud zullen aanvangen, welnu, dan zijn er zeker in hare nabuurschap wel vrouwen van predikanten of evangelisten, die hem met groote dankbaarheid zullen ontvangen: het is dikwijls eene groote beproeving voor degenen, die onder de armen werkzaam zijn, niet in staat te zijn, in hunne behoeften te voorzien.
Dan zijn er nog, behalve de gewone hulpbehoevenden, vele zoogenaamd fatsoenlijke armen, die hun nood zorgvuldig verbergen voor ieders oog en de bitterste beproevingen dragen zonder een woord te klagen; ook hun zouden wellicht eenige kleederen en wat oud huisraad hartelijk welkom zijn. Niemand, die niet zelf hunne dankbaarheid heeft gezien, kan zich een denkbeeld vormen van de vreugde, die het hart doortrilt, als men in staat is, door zulk eene geringe zelfverloochening anderen het harde lot te verzachten. Wie die echter eenmaal heeft gesmaakt, zal zichzelve, naar ik hoop, niet van het genot berooven, het nogmaals te ondervinden: hare rommellade kan er haar de gelegenheid toe schenken!
F. R. Havekgal.
I
212
Verlangt gij, dat ik u een recept zul geven van de ware vroolljkheid? Er zijn vele namaaksels van in den handel, doch de mijne is echt, en ik kan u verzekeren, dat zij een der beste voorbehoedmiddelen is tegen allerlei kwalen en ongelukken.
Als gij er gaarne in wilt deelen, begin dan met moedig uw hart te reinigen van alle overblijfsels van zelfzucht, die er nog in worden gevunden, schaf u dan wat geduld en zachtheid aan en voeg daarbij eene goede dosis gezond verstand met eene flinke teug water uit de Lethe, dat dient om voorbijgegane smarten en beleedigingen te doeu vergeten.
Hierbij hebt gij nog eenige luchthartigheid, (geene lichtzinnigheid!) en een korreltje zeer fijn gestampt zout te voegen; ook een goede wil, wat geestkracht en werkzame liefdadigheid, benevens een weinig koelbloedigheid en veel bedaardheid zijn onmisbaar.
Hebt gi] dit alles ondereen gemengd tot een versterkenden, verfrisschenden drank, gebruik daarvan dan iederen dag wat in eenvoudigheid des harten, en met een biddend opzien naar den hemel, vanwaar u de zegen moet toekomen. Deze zal niet uitblijven: vertrouw daarop gerust en droog uwe tranen; voordat gij het zelf nog vermoedt zal eene geheiligde blijdschap uwe ziel doortrillen, waarvan niemand het geheim kan doorgronden, dan gijzelf.
Helena, hertogin van Orleans.
____Ik ben zeer verlangend te hooren, hoe het u
gaat in uwe nieuwe betrekking, of gij u sterker gevoelt naar lichaam en geest en of gij met goeden moed uw werk weer hebt opgevat. Ik hoop, dat er kleine kinderen aan uwe leiding zijn toevertrouwd, opdat hunne ontwikkeling u belang inboezeme en gij het vooruitzicht hebt, lang op dezelfde plaats te blijven.
Het schijnt mij alti)d toe, dat de taak eener onderwijzeres, in hare ware grootheid opgevat, met een hart vol liefde en toewijding, eene der schoonste is, die God aan een liefdevol gemoed kan opdragen. De Heer Jezus zelf zij u het hoogste Voorbeeld in de vervulling uwer plichten; was Hij niet onze Leermeester ook in dat opzicht? en wil Hij ons op onze bede niet alles geven wat wij noodig hebben om den arbeid te verrichten, dien Hij ons te doen geeft?
Een der eerste vereischten om gelukkig te zijn in uwe betrekking, is liefde: liefde voor uw werk, voor uwe leerlingen en voor de studie, die er noodig is om u steeds verder te bekwamen. Liefde alleen kan u leeren honig te vinden in de planten, wier bloemen u anders weinig aantrekkelijk schijnen. Het is dikwijls moeilijk en toch moet ik het u raden; bestrijd zooveel mogelijk den afkeer, dien gij wellicht koestert of voelt opkomen tegen uw plicht en tegen zekere personen in uwe omgeving: gij zult zien hoeveel zelfvoldoening iedere overwinning op uzelve u zal schenken.
De behoefte aan geluk, die in ieder menschenhart ligt opgesloten, wordt op aarde nimmer geheel bevredigd; het is evenmin afhankelijk van het aangaan van een huwelijk als van het ongetrouwd blijven, dat be-
Qamp;e__
wijzen mij de vele klachten, waarvan ik dikwerf de vertrouweling ben: wees dus tevreden met uw lot en begin iederen dag met frisschen moed, zonder u te laten terneerdrukken door de zorgen en kleine onaangenaamheden, die gij wellicht ondervindt, dan zal zelfs de moeilijkste tijd in uw leven u nimmer geheel moedeloos of neergeslagen vinden.
(Brieven eener moederlijke vriendin aan hare leerlingen).
Ontboezeming cencr jeugdige onderwijzeres.
Somtijds vraag ik mijzelve af, of dan alle jonge meisjes denzeifden smaak, dezelfde „idealenquot; hebben!
Zij konden zoo lief, zoo beminnelijk zijn, indien zij wilden en men zou zooveel meer van hen kunnen houden, als zij niet altijd spraken over liefdeen liefdeshistories. De meeste schoolmeisjes, die toch zóóveel belangrijker onderwerpen konden hebben om over na te denken, lezen niets dan romans en verzen en dat wel in zulk eene mate, dat zij er al het andere voor in den steek laten! Hoe schoon is onze wereld toch, en hoe weinig schijnen onze jonge meisjes zich daarover te bekommeren!
Het is mij bijna onmogelijk met hen over godsdienstige onderwerpen te spreken, doch het is mijne dagelijksche bede, dat mijn leven moge getuigen voor mijn Heer, zoodat zij, met wie ik omga, mogen leeren
I.
verlangen, de bron van mijn vrede en mijn geluk te kennen.
Mevr. E. Peentiss.
Zij, die belast zijn met de opvoeding van kinderen, hebben veel geduld en wijsheid noodig, doch ook een opgewekt gemoed, eene zachte maar flinke hand en een liefdevol hart. De volgende raadgevingen kunnen haar misschien van eenig nut zijn; in die hoop werden zij ternedergeschreven.
le Het gebeurt menigmaal, dat kinderen, zooals men het noemt, „met het linkerbeen uit het bed stappen.quot; Indien gij bemerkt, dat dit het geval is, maak er dan vooral geene aanmerkingen op, doch tracht liever hunne gedachten van henzelf af te leiden, door hun het een of ander verhaaltje te vertellen, zonder nochtans al te zichtbare pogingen te doen, om hunne aandacht te boeien.
2e Verlies nimmer uw geduld, terwijl gij met uwe leerlingen bezig zijt, doch beijver u om zooveel mogelijk den lust tot studie in hen op te wekken en aan te moedigen.
oe Straf hen zoo weinig mogelijk, doch, indien het waarlijk gebeuren moet, doe het dan met kalmte en zachtmoedigheid, en laat de kinderen altijd weten, waarvoor zij worden gestraft. Spreek ernstig maar liefdevol tot hun geweten: gij zult reeds veel hebben gewonnen, indien zij tot de erkentenis worden gebracht, dat gij rechtvaardig zijt.
4e Vertrouw uwe leerlingen, doch elsch geene belofte van hen, die zij niet bij maclite zijn te houden en dus bij de eerste de beste gelegenheid zouden verbreken. Koester bovenal nimmer eenigen wrok in uw hart over eene begane fout, maar tracht te vergeten evenzeer als te vergeven.
5e Indien het mogelijk is, bid dan lederen ochtend en avond met hen en bespreek des avonds nog eens de gestrafte en ongestrafte overtredingen, niet om hen nog eens te berispen, doch om hen te wijzen op de behoefte om God om vergeving tesmeeken,eerzij zich ter ruste begeven.
ee Bid zelf zonder ophouden. Vraag den Heer lederen dag opnieuw om de noodige kracht uwe plichten te kunnen vervullen, dan zult gij alle moeilijkheden, die zich voor u opdoen, overwinnen, ofschoon zij u zonder \'sHeeren hulp spoedig allen lust in uw werk zouden doen verliezen.
Louise Scliei({iler, de «lienstmaai»*! van Oberlin.
Louise Scheppler, die in de maand November van het jaar 1763 werd geboren, kwam in 1778 als kindermeisje bi] mevrouw Oberlin in huis en begon reeds het volgend jaar, onder leiding van den predikant, haren arbeid als verzorgster van kleine kinderen, waardoor zij de aanleiding gaf tot het oprichten van bewaarscholen en kinderbewaarplaatsen, die later in
de meeste beschaafde landen zoo algemeen zijn geworden. Acht en vijftig jaar lang vervulde zij vol liefde deze nederige taak en groot was het aantal kinderen, dat zij in dien tijd tot den Heiland leidde.
Hare eerste proefnemingen op dit gebied begon zij in de dorpen Belmont, Fouday, Zollbach, Bellefosse en Waldbach, doch later verkreeg de rentmeester van den baron von Dietrich, heer van Ban de la Roche, die zag welke goede vruchten hare wijze van opvoeding droeg, van Oberlin de toestemming, dat Louise ook te Rothan en te Wildersbach eene dergelijke inrichting zou oprichten en besturen, gelijk zij ook verscheidene jaren deed. Later, toen zij Rothan niet meer kon bereiken, hield zij nog geregeld \'s Maandags school te Zollbach, \'sDinsdags te Wildersbach, \'s Woensdags te Bellefosse, \'sDonderdags te Waldbach, enz., zelfs toen zij, na den dood van mevrouw Oberlin de geheele verantwoording en zorg droeg voor hare nog zeer jeugdige kinderen.
Den besten indruk van hare werkzaamheid en toewijding kunnen wij geven, door u een brief te laten lezen, dien Oberlin aan zijne kinderen schreef, toen hy zijn dood voelde naderen;
„Mijne innig geliefde kinderen; bij mijn heengaan laat ik u als eene erfenis de verzorging na van onze trouwe Louise, die u allen met zooveel liefde heeft opgevoed. Wij hebben allen groote verplichtingen aan haar. - üwe goede moeder heeft haar op haar vijftiende jaar tot zich genomen en reeds toen maakte zij zich bij ons onmisbaar door den grooten ijver en de toewijding, waarmede zij met hare talenten woekerde. Na den helaas zoo vroegtijdigen dood uwer teeder liefhebbende moeder is zij uwe trouwe verzorgster,
©
•218
verstandige leidsvrouw, in één woord; alles voor u geweest, wat eene ware moeder zijn kon. — Doch haar ijver was groot en liet haar niet toe, zich te bepalen bij enkel huiselijke bezigheden: als eene ware discipelin des Heeren verzamelde zij in al de dorpen, die ik haar aanwees, de kleine kinderen om zich heen en leerde hun den wil van God kennen, toonde hun Zijne heerlijke werken, bad met hen, leerde hun schooneliederen zingen, kortom, onderwees hen in alle kundigheden, waarin uwe moeder en ik haar hadden opgeleid. Dit alles was niet het werk van een oogenblik of van een dag, en de tallooze moeielijkheden, die zich telkens weer voordeden, zouden menig ander hebben ontmoedigd. Louise echter liet zich niet uit het veld slaan, noch door het woeste en dikwerf onhandelbare karakter harer leerlingen, noch door den bijna onverstaanbaren tongval, waarin zij zich uitdrukten en die zijzelve moest aanleeren, om zich door hen te doen begrijpen. Een derde bezwaar bestond in het ruwe klimaat en de slechte wegen, die zij altijd moest trotseeren ; niets kon haar weerhouden; regen noch wind, hitte noch koude, sneeuwstorm noch hageljacht en wanneer zij des avonds vermoeid, dikwijls doornat, en verstijfd van kou tehuiskwam, behartigde zij met groote trouw de belangen mijner kinderen en van het huishouden. Zij heeft dus niet alleen in mijn dienst, maar ook in dien des Heeren al haar tijd, hare talenten en krachten besteed en er zelfs hare geheele gezondheid aan opgeofferd. Thans is zij dan ook volkomen uitgeput dooide al te groote vermoeienissen, die zij van haar lichaam heeft gevergd en de groote overgangen van koude en warmte, waaraan zij zich heeft blootgesteld. Menigmaal toch verliet zl], als haar plicht haar riep, onze warme
9^2.
B
■a
kamer en waadde zonder murmureeren tot boven de knieën door de sneeuw, zoodat op den terugweg hare hardbevroren kleederen haar ten bloede toe verwondden.
„Gij meent wellicht dat ik haar al hare moeite heb vergoed, door haar een ruim loon te betalen? Hierin vergist gij u; na den dood uwer lieve moeder heb ik haar nimmer kunnen bewegen een cent van mij aan te nemen; zij gebruikte de rente van haar klein kapitaal gedeeltelijk voor hare kleeding. doch groo-tendeels in den dienst des Heeren en beschouwde het altijd als eene bijzondere gunst, wanneer ik haar een kleedingstuk of ander geschenk gaf, hoewel ik de mogelijkheid daartoe slechts aan haar spaarzaamheid en overleg had te danken.
„Gij kunt u nu eenig denkbeeld vormen van de grootte der verplichting, die wij aan onze trouwe Louise hebben en van de onmogelijkheid haar ook maar eenigszins te vergoeden, wat zij voor ons heeft gedaan. Denkt aan de zorg, die zij ons in al onze ernstige of lichte ongesteldheden betoond heeft, aan de nachten, die zij bij u zoowel als bij mij heeft gewaakt, aan al de angsten, die zij over ons heeft uitgestaan! Nog eens; ik laat u de zorg voor haar na als eene erfenis: het is het eenige, waardoor gij uwe liefde en uw eerbied zult kunnen betoenen voor uw vader, die altijd heeft getracht u den plicht der dankbaarheid te doen beoefenen. Ik ben overtuigd, dat gij mijn laatsten wensch zult eerbiedigen en dat gij allen te zamen en elk afzonderlijk, zooveel de omstandigheden en uwe middelen het toelaten, zult trachten voor haar te zijn, wat zij voor u is geweest. Weest hiermede, mijne hartelijk geliefde kinderen, Gode bevolen door
Uw vader, Fr. Oberlin.quot;
Gedurende de reeks van jaren, die Louise nog in het geliefde huisgezin van den predikant en diens kinderen doorbracht, zijn hare liefde en toewijding nimmer verflauwd en, zelfs toen zij hare kamer niet meer kon verlaten, hield zij zich steeds onledig met voor de armen te breien, te naaien, de kleederen te verstellen van degenen, die dat niet zelf konden doen, of hunne kinderen daarin te onderrichten. Hare lange, slapelooze nachten bracht zij meestal door in \'t gebed voor hare geliefde kleine leerlingen, hunne ouders en hare geheele omgeving. — Vijf dagen vóór haar dood en den avond vóór de korte ziekte, die haar den 2Csten Juli 1S37 ten grave sleepte, verzamelde zij voor de laatste maal de kinderen van Waldbach om zich heen, arbeidende, totdat de nacht kwam, waarin zij niet meer arbeiden kon.
Itc Ciiristclijkc «liviistinaagd.
Ik hoop, dat de oproerige geest onzer eeuw, die alle onderscheid tusschen de standen zoekt weg te nemen, nog niet al onze jonge meisjes, wie God de weinig geachte plaats van dienstbode heeft aangewezen, ontevreden heeft gemaakt met hun lot. Althans voor-zoover zij aanspraak wenschen te maken op den naam van Christin roep ik hun toe: „waardeert toch uwe voorrechten en treedt ze niet met voeten! Gij meent wellicht, dat de schoone roeping der vrouw niet voor u van toepassing is, daar gij in afhankelijkheid uw brood moet verdienen, doch ik verzeker u, dat
juist die afhankelijkheid u in dubbelen zin waarlijk vrouw maakt. Vele vrouwen gaan uit haar weg, om eene vrijwillige dienstbaarheid te verkiezen; dit is verkeerd, daar zij daarmede verklaren wijzer te willen zijn dan God, doch hare dwaling spruit voort uit eene natuurlijke geneigdheid van het vrouwelijk hart, die bi] u reeds door de omstandigheden, waarin gij zijt geplaatst, hare voldoening vindt. Uwe plaats toch is die, welke ons aller Meester voor Zichzelf heeft uitgekozen, Hij, die „de gestaltenis eens dienstknechtsquot; heeft aangenomen en die „is gekomenquot; — ik herhaal het zoo gaarne: „niet om gediend te worden, maar om te dienen.quot; Heeft die nederige plaats de volvoering van Zijn verheven werk geschaad ? Is zij er niet veeleer de voorwaarde, de steun, de ziel van geweest? Zij zal dit alles ook zijn in en voor uw leven, indien gij arbeidt in den geest van dezen Meester.
Ik weet geene leden van het huisgezin te noemen, die meer kunnen bijdragen tot den voorspoed, de aantrekkelijkheid en het geluk van het gezin, dan eene waarlijk Christelijke dienstbode, doch zulk een schat behoort tegenwoordig tot de zeldzaamheden en wordt helaas nog zeldzamer gewaardeerd. Welk eene gave Gods kunnen de hoofden van een gezin bezitten in eene dienstmaagd, die haren heeren gehoorzaam is „met vreeze en beven, in eenvoudigheid des harten, gelijk als aan Christus, doende den wil Gods van harte,quot; die er naar streeft hunne goedkeuring te verwerven, hen niet op onbehoorlijke wijze tegenspreekt, met groote nauwgezetheid hunne belangen behartigt, hunne fouten verschoont en voor de buitenwereld bedekt met den sluier der liefde, dienende met gewilligheid, doch staande in de vrijheid, met welke Christus haar heeft
*)lt;§gt;Q
I $
vrijgemaakt! Waardeert deze gave, zoolang gij haar bezit, opdat gij haar niet dubbel moogt betreuren, wanneer God haar van u wegneemt en haar vervangt door eene der „huurlingenquot; zooals er zoo velen zijn, die u slechts dienen uit eigenbelang en u zullen verlaten, zoodra zij genoeg hebben bespaard, om het juk, dat hen knelt, te kunnen verbreken, die ontevreden zijn over hunne betrekking, hunne omgeving en hun arbeid; uw huis als eene gevangenis beschouwen, vanwaar zij onophoudelijk in een geheime onderhandeling zijn met de buitenwereld, die slechts kan worden verhinderd door eene voortdurende waakzaamheid, onaangenamer voor degene, die haar uitoefent, dan voor haar, die er het voorwerp van is; die in uw huis slordig en onachtzaam zijn op hare kleeding, doch zich daarbuiten tooien met allerlei opschik, en, wat dikwerf het onaangenaamst is, al uwe gesprekken met gretigheid beluisteren en overbabbelen.
0lt;\'lt;5,c» € quot;
Zi], die aldus handelen, bereiden zich reeds voor het tegenwoordige een ongelukkig leven, maar voor het toekomende? — Ach! denkt toch niet, dat gij geene heilige, heerlijke roeping hebt te vervullen. Meer dan eenig ander kunt gij wellicht getuigen voor uw Heer, daar gij er u vóór alle dingen op kunt toeleggen, Zijne „leer te versierenquot; door een onberispelijk gedrag. Groot is de invloed, dien gij kunt uitoefenen, want menigeen, die zich hoedt tegen dien van zijne meerderen, is dikwerf minder verdacht op dien zijner ondergeschikten en tracht er zich dus niet aan te onttrekken. Vandaar de macht der vrijgelatenen te Rome, vandaar ook in de Spreuken de lofrede op den „verstandigen knecht, die zal heerschen over eenen zoon, die beschaamd maakt en in het midden der broederen de erfenis zal deelen.quot;
2-23
i34amp;i.__________
De invloed in geestelijke zaken is juist degene, die het meeste veld wint, door zich verborgen te houden, daar hij anders den natuurlijken mensch spoedig afschrikt. Eene groote verantwoordelijkheid rust op u, want er bestaan schuilhoeken, die gij alleen kunt betreden , woorden, die God alleen door u wil doen spreken, harten, die zich niet lieten overtuigen door de drangredenen van moeder, zuster of echtgenoote, doch die de wapenen neerleggen voor het stille getuigenis eener dienstmaagd: „Vele laatsten zullen de eersten zijn.quot;
Hebt gij bovenal God wel gedankt voor den toegang, dien Hij u wellicht heeft geschonken tot zoo menig kinderhart, dat zich vaak eerder voor u opent dan voor ieder ander? Menigmaal toch ziet men, dat kinderen zich meer vormen naar het voorbeeld der dienstboden, dan naar dat hunner ouders; groot dus, ik herhaal het nogmaals: is de verantwoordelijkheid, die op u rust: tracht gij altijd, dat hart tot den Kindervriend te leiden? Rust gij nimmer, voordat gij het Zijn heiligen Naam hebt doen lief krijgen?
■Waarlijk: uwe taak is zoo groot, zoo verheven, dat gij niet benijdend behoeft op te zien tot anderen, die eene, in uw oog, eervoller plaats bekleeden. Daarenboven: wat zullen wij groot en wat klein noemen, wanneer wij eenmaal zien „zooals God zietquot;? Het hangt immers slechts van Zijn welbehagen af, ook uw arbeid te gebruiken tot, zelfs naar de wereld, „grootequot; doeleinden! Waar Naiiman de Syriër moet worden gewezen op Eliza, die hem zal reinigen van zijne me-laatschheid en hem zal brengen tot de kennis van den eenigen waren God, bedient de Heer zich van een eenvoudig slavinnetje, een kind uit Israël, dat door Naaman was gevangen genomen en aan zijne vrouw
2-24
ten geschenke gegeven. Het arme kind vermoedde zeker niet, toen zii het harde lot beweende, dat haar van hare liefhebbende ouders scheidde, dat er een dag zou komen, waarop zij den Syriërs zulk eene groote weldaad zou bewijzen en waarop hare woorden door het geheele land zouden weerklinken! Is dit verhaal u niet menigmaal tot eene bemoediging, als gij op het punt staat, te morren tegen uw lot?
1
3)
Gij weet wellicht niet op welke wijze Illyrie reeds in de vroegste tijden voor de zaak van het Evangelie werd gewonnen: hier gebruikte God de woorden en het voorbeeld eener Christelijke slavin! — Door u dit alles te herinneren, wil ik u geen nieuwe strikken spannen, door uw hoogmoed op te wekken, doch u leeren, niet met minachting neer te zien, op de plaats , waar God u heeft gesteld. Een loven vol klachten, en afgunst maakt u waarlijk niet gelukkig; verbant daarom de droomen, die u steeds een schitterender lot voorspiegelen en vervult de plichten, die u zijn opgelegd, met een hart vol liefde, dan wordt ook de zwaarste taak licht!
A. Monod.
•15
IV. DE TOEKOMST.
„Zi/jt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.quot;
(Matth. VI: 34).
Het huwelijk! Welk een belangrijk punt in de droo-men van bijna alle jonge meisjes! Welk een onderwerp voor romans, niet alleen voor die, welke geschreven en gedrukt zijn, maar ook voor degene, die in zoo menig jeugdig hart worden opgesteld en gekoesterd! Een onbeduidend voorval, eene weinig beteekenende gebeurtenis levert meestal de inleiding.... wat de ontknooping betreft.... die zal wel komen!
Laat u toch niet door zulke droombeelden betooveren! Gij benijdt het lot van den jongen man, die de vrijheid bezit tot spreken en handelen en dus de bloem kan plukken, die hem het meest aanstaat. Gij zijt ontevreden met het uwe, dat u tot lijdzaam wachten doemt en toch is dit hetgene, dat God voor u heeft uitgekozen, waarom beklaagt gij er u dan over? Het is toch zeker wel goed, zooals Hij liet over u beschikt.
Wees niet bevreesd of ongerust; wacht slechts af, wat God voor u heeft bereid en poog niet uzelf een weg te banen, waarop gij Zijne hand niet zoudt kun-nen vasthouden: Hij weet beter dan gij, wat gij behoeft. Wacht, doch wacht niet in werkeloosheid: doe
wat uwe hand vindt om te doen, zonder u te bekommeren over wat de toekomst u zal brengen.
*
* *
Er is in mifn oog niets zoo bedroevend en misplaatst, als de laffe plagerijen, die velen zich veroorloven ten opzichte van verlovingen en huwelijken. Het onderwerp is te ernstig, te heilig om aanleiding te geven tot zoutelooze scherts. Ach! laat ons het huwelijk toch beschouwen als eene ernstige, gewichtige zaak, want het beslist over het geluk of het ongeluk van een geheel leven — en menigmaal van eene eeuwigheid!
*
* *
Niet het toeval bepaalt het geluk of het ongeluk van een huwelijk. Wanneer de verbintenis, zooals meestal het geval is bij ware Christenen, wordt gesloten door God zelf, dan is het uok Zijn wil, dat zij een bron van geluk worde, die van jaar tot jaar onuitputtelijker zal blijken. Doch wij zijn onvolmaakte schepselen; in onze zelfzucht, veranderlijkheid, stijfhoofdigheid en onverstand, kunnen wij het niet verdragen, te ontdekken, dat onze afgod van hetzelfde maaksel is als wij zijn en dat hij, van zijn voetstuk gevallen, in het stof blijft liggen, totdat wijzelf hem weer oprichten. Het verwonderde mij, mijn echtgenoot de eerste maal, dat wij, na ons huwelijk, te zamen baden, den Heer te hooren vragen om versterking van onze liefde, want het scheen mij toe. dat de mijne zóó diep was geworteld in mijn hart, dat er weinig kans bestond om hem niet genoeg te schenken. Toen ik hem echter deze bede dag aan dag hoorde uitspreken en haar eindelijk zelve ook herhaalde, begon ik in te zien, dat deze
I
groote zegen eene gave Gods moest zijn, en dat wij, zoolang wij daarvan overtuigd bleven, alle verzoekingen van de wereld, het vleesch en den duivel te zamen konden weerstaan. Ik ben vast overtuigd, dat het dit gebed is, hetwelk onze liefde steeds meer versterkt en heiligt, zoodat zij steeds machtiger wordt en zelfs onze kleine oneenigheden haar nimmer kunnen verstoren, daar wij gevoelen, dat zij op eene rots is gegrond — de rots van Gods welbehagen.
Mevr. E. Pkentiss.
q^C-
Dat, wat de wereld liefde noemt, is niet genoeg om een gelukkig huwelijk te kunnen verzekeren, doch de liefde, die in God is geheiligd, die door Hemzelf in het hart wordt gelegd, maakt den man de volkomene toewijding, de vrouw de volmaakte gehoorzaamheid mogelijk en gemakkelijk. In een huwelijk op deze liefde gegrond zal het ware geluk niet ontbreken, want Jezus zelf zal steeds meer het Voorbeeld worden, waarnaar beider blikken zich richten, de eeuwige zaligheid het doelwit waar beiden naar streven. Deze eenheid in wenschen en belangen geeft een onverstoorbaren, heiligen vrede, terwijl zonder haar geen duurzaam geluk mogelijk of denkbaar is.
Het huwelijk maakt noodwendig het geluk of het ongeluk van een geheel leven uit, en beslist zelfs, wat meer zegt, menigmaal over het toekomstig heil of verderf.
Vinet.
228
Ik stem gaarne toe, dat het voor de gehuwde vrouw zeker het gemakkelijkst is, hare roeping getrouw te vervullen, doch ik zie niet in, waarom dit voor de ongehuwde onmogelijk zoude zijn.
Vinei.
*
* *
Ik gevoel, dat ik nimmer in het huwelijk zal treden; mijn karakter, mijn geheele wezen is te zelfstandig: de meeste mannen vormen liever zelf hunne toekomstige levensgezellin. Daarbi] geloof ik, dat mijn hemel-sche Leermeester het voor mij noodig oordeelt, mij slechts in de schaduw van \'t leven te laten arbeiden. Uw wil geschiede hierin, mijn Heiland! Gij zijt machtig en gewillig iederen toestand te zegenen met Uwe nabijheid; ik wensch niets dan in nederigheid en eenvoud den weg te volgen, dien Gij mij zult banen!... Zeker geloof ik, dat het eens groote vreugde moet wezen, echtgenoote en moeder te zijn, doch daar bestaat een nog schooner naam: die van Christin.... Het werk, waartoe ik ben geroepen, brengt mij steeds in aanraking met jeugdigen van jaren en deze omgang zal mij behoeden voor de eenzaamheid, die mij steeds het meest beklagenswaardig heeft toegeschenen in het lot der ongehuwde vrouw. Ook verheugt het mij, aan de wereld te kunnen toonen, dat het geluk eener vrouw niet afhangt van een huwelijk; alleenstaande kan zij even nuttig zijn en evenveel zegen om zich heen verspreiden als menige geliefde en voorbeeldige echtgenoote en moeder.
Amelia Sieveking.
De ongehuwde vrouw moet, meer nog dan iemand anders, hare zelfzucht weten te beheerschen, want zij werkt niet altijd voor hare naaste en dierbare betrekkingen; zij wordt niet altijd met liefde beloond, zij vindt zelden aanmoediging in de belangstelling der vriendschap, haar arbeid is meestal slechts voor hen, met wie zij is verbonden door den wijden en onzicht-baren band, die alle menschen tot broeders en zusters maakt. Wanneer eene ongehuwde vrouw de beslissende keuze doet om God in alles te dienen, moet zi] zich hare eigene plaats in de maatschappij duidelijk voor oogen stellen, en de krachten, den invloed en de voordeelen, die er aan verbonden zijn, leeren kennen. Zii moet begrijpen dat zij in den toestand verkeert, waarvan de Apostel met eerbied en bewondering sprak, den toestand, waarin zij den Heer kan dienen, zonder door eenige andere zorg daarin te worden verhinderd.
M. M. Brewster.
Het kan niet met de liefderijke en wijze bedoelingen van onzen Heer overeenkomen, dat de vrouw, zoolang zij niet aan een man is verbonden, een onbeduidend, ontevreden en nutteloos wezen zou zijn: Hij zou dan wel een belangrijk deel des menschelijken geslachts tot een ellendigen toestand hebben gedoemd. En toch, wanneer wij de maatschappij met opmerkzaamheid gadeslaan, dan zien wij, dat velen het huwelijk voor het voorname doel des levens houden en de ongehuwde beschouwen als iemand, die het eigenlijk doel van haar aanzijn niet heeft kunnen bereiken. Men meent dat men het recht heeft met haar toestand te spotten en
•230
I
®lt;£!l
haar met allerhande bijnamen te bestempelen, en uit vrees voor die bespotting is menig meisje aangedreven, zelve pogingen aan te wenden tot het doen van een huwelijk, om daardoor zooals men het noemt, „tot gevestigden staatquot; te komen, iets, dat altijd laag is, zij moge dan gelukkig of ongelukkig zijn in haar streven. Zoo vaak nu eene ongehuwde vrouw haar leven derwijze inricht, dat zij alle beschuldigingen, als wilde zij gaarne een huwelijk aangaan, weerlegt en toont zulk eene verbintenis niet volstrekt noodzakelijk te achten voor haar geluk, zoo vaak doet zij een goed werk, daar zij, door te bewijzen, dat ook de ongehuwde bemind, werkzaam, gelukkig en geacht kan zijn, hare zusters aanmoedigt om haar voorbeeld te volgen. Door haar eigen leven bewijst zij dan met de welsprekendste rede, dat het dwaasheid is het drukkend juk van een vreugdeloos huwelijk zonder liefde op te nemen, alleen om een toestand te ontvluchten, waarin men, zooals zijzelve heeft getoond, zeer goed nuttig kan zijn en gelukkig tevens.
M. M. Brewster.
Wanneer men in tweestrijd is met zichzelf, over de beslissing der vraag of het geoorloofd is, eene onge-loovige vrouw of een ongeloovigen man te huwen, overdenke men bij zichzelf de woorden: Trekt niet een ander juk aan met de ongeloovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid?
231
en wat gemeenschap heeft het licht naet de duisternis? en wat samenstemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de geloovige met den ongeioovige?quot; (2 Coe. VI: 14).
Calvijn.
Onder den naam van gemengde huwelijken verstaat men gewoonlijk enkel die, waarin de eene partij Protestant en de andere Roomsch-Katholiek is, doch ik zie niet in, waarom men er ook niet diegene toe zoude kunnen rekenen, waarin een der beide echtgenooten geloovig is en de andere niet.
Ik geloof niet, dat zulk eene vereeniging ooit duurzaam gelukkig kan zijn, zelfs niet voor deze aarde, want het is altijd een zeer gevaarlijke stap zich toe te vertrouwen aan iemand, die in de hoogste en heiligste belangen andere inzichten heeft dan wijzelf. Indien eene der lezeressen van dit boek wellicht weifelt in de keuze tusschen plicht en liefde, raad ik haar aan de volgende woorden te lezen, die zijn overgenomen uit een klein geschrift, dat over deze zaak handelt.
n
„...Het schijnt dat gij vele luclitkasteelen bouwt op de macht van den invloed, dien gij op uw toekom-stigen echtgenoot hoopt uit te oefenen. Dat de liefde eener Christelijke vrouw dikwerf haren man tot het geloof heeft gebracht, neem ik gaarne aan, want er zijn vele voorbeelden van en het is dus de plicht van iedere vrouw, die na haar huwelijk wordt bekeerd, in het gebed aan te houden en te pleiten op de beloften, die God aan het geloofsgebed heeft verbonden. De verhouding wordt echter geheel anders voor u, die, ofschoon gij weet vrijgekocht te zijn door het bloed van
23-2
Christus, u vrijwillig wenscht te verbinden aan een man, die nog met met u in deze genade deelt. Gij hebt het recht niet, op zijne bekeering te rekenen en te handelen, alsof zij reeds had plaats gehad; door zóó de uitspraken der Heilige Schrift te minachten, zoudt gij uw huwelijksleven intreden met eene ernstige zonde op het geweten. Gij zoudt een man huwen, die niet naast u kan nederknielen en met u bidden: „ Onze Vader, die in de hemelen isquot;; gij zoudt Hem, die het recht heeft, uwe gehoorzaamheid te elschen, die onthouden en uw geluk zoeken buiten God. Gelooft gij, dat Hij u dan zou kunnen zegenen, of dat Hij de gebeden zou verhooren, die gij tot Hem opzendt, nadat gij de verboden vrucht moedwillig had geplukt en gegeten ? Zulk eene goedheid heeft Hij nergens beloofd; geen enkel woord in de Schrift geeft u het recht, Hem om eene gunst te vragen, omdat gij tegen Hem hebt gezondigd.
Gij bouwt dus al uwe hoop op de macht uwer liefde. Gij meent, dat gi) met het hart van uw toekomstigen echtgenoot ook zijne ziel zult kunnen regeeren en besturen, doch, sta mij toe het u te zeggen: hierin vergist gij u deerlijk. Verondersteld zelfs, dat hij, die thans aanzoek doet om uwe hand, u altijd dezelfde liefde blijft toedragen, als hij nu voor u gevoelt, hij kan toch nimmer bekeerd worden van zijn weg zonder de bijzondere genade van den Heiligen Geest. Uwe liefde kan niet zijn gedachtenloop veranderen, hem afkeerig maken van de wereld, hem droefheid doen gevoelen over zijne zonden, in één woord, zijn hart vernieuwen. Het staat niet in uwe macht, deze reeks van wonderen te verrichten: de mensch kan uit zichzelf zijn naaste niet bekeeren. Ik vrees zeer dat, wan-
neer gij uw voornemen doorzet, eenmaal uwe oogen zullen worden geopend om uwe zonde te zien gelijk zij is en dan zult gij tot de droevige ontdekking komen, dat het te laat is en dat gij uwe overtreding nog slechts met heete tranen kunt beweenen, zonder den troost te hebben ze te schreien aan het hart van uw echtgenoot. Gij zult wellicht jaren lang uwe smart met u omdragen, zonder haar verlicht te zien, want gij kunt haar aan niemand klagen. Misschien zult gij langzamerhand gedwongen worden de pijnlijke noodzakelijkheid te leeren kennen uw man ongehoorzaam te zijn, daar waar zijn verlangen strijdig wordt met Gods Woord.
Toch zult gij u nog gelukkig kunnen rekenen, indien gij altijd het bewustzijn van uw toestand behoudt en het is slechts in het gunstigste geval, dat ik u lange jaren van stil verdriet voorspel. Ik veronderstel dan nl., dat gij, door uwe vereeniging met een man van de wereld, niets verliest van de vastheid van uw geloof, van de zekerheid uwer hoop en de vurigheid uwer liefde tot God. Doch van de honderd keeren, gebeurt het negen en negentig maal dat deze veronderstelling wordt gelogenstraft. Wanneer eene Christin een ongeloovige huwt, kan men, hoe edel en achtenswaardig deze ook zijn moge, bijna altijd verzekerd zijn, dat de wereld een prooi te meer in hare netten zal verstrikken. Eene jonge vrouw, die ook op dit punt niet naar den raad van hare ware vrienden had willen luisteren, sprak na haar huwelijk tot een dergenen, die haar vol liefde had gewaarschuwd: „Het is alsof een levend wezen zich voor altijd verbindt aan een lijk: hoe onmogelijk is het, het lijk eenige natuurlijke warmte mede te deelen en hoe moeilijk, niet zelf te worden bevangen door de doodelijke koude!quot;
I.
Er zal steeds meer worden geschikt en geplooid en dat wel door u, niet door uw echtgenoot. Uwe goede voornemens zullen u niets baten, want de valsche verhouding, waarin gij uzelve hebt geplaatst, zal ze wegslepen als een stroohalm, die wordt medegevoerd door een bruisenden stroom. Gij zult dit wankelen en toegeven eerst diep betreuren, maar langzamerhand zult gij er aan beginnen te gewennen en er u in schikken; het zal onvermijdelijk zijn, want bii de minste tegenwerping kan uw echtgenoot u toevoegen: „Waarom hebt gi) mij dan gehuwd? Gij wist toch, wie ik was.quot; — En gij zult moeten toegeven, dat hij in zijn recht is.
En wanneer uw huwelijk met kinderen wordt gezegend, hoe zult gij hen dan opvoeden in de vreeze Gods, wanneer uw eigen gedrag en dat van hun vader voortdurend uwe woorden logenstraft? Gevoelt gij niet, dat, zelfs in het gunstigste geval uw leven éen voortdurende strijd zal zijn? Altijd dingen te moeten doen, die gij in uw hart veroordeelt, een weg te bewandelen, waarvan gij weet, dat hij u in \'t verderf voert, eene levenswijze te leiden, die gij verafschuwt en dat alles zonder zelfs den troost te bezitten, u daarin als martelares te kunnen gedragen, daar gij weet, dat alles uwe eigene schuld is! Kunt gij het mij ten kwade duiden, zoo ik u waarschuw tegen eene toekomst zoo als ik u hier voorspel?
Aarzel toch niet langer; doe nu, op dit oogenblik, den beslissenden stap en verkies den ongehuwden staat boven het huwelijk op de voorwaarden, die ik u hier heb geschetst. Wij hebben slechts één leven en dat behoort aan Hem, die ons heeft gekocht met Zijn bloed: wij bezitten dus niet het recht het als een lo-
terijspel te beschouwen en de kans te loopen, het geheel te verliezen. Ons hart is niet geschapen om reeds op aarde zijn geluk en zijn hoogste ideaal te vinden: het heeft eene eeuwigheid noodig, om al zijne behoeften te bevredigen, en, zelfs al zoudt gij, naar gij meent, een hemel op aarde vinden in het toegeven aan deze verbintenis, steeds zal eene stem in uw binnenste de woorden doen hooren: En hiernamaals\'l Wellicht zal het u gelukken voor eene poos deze stem tot zwijgen te brengen, doch eenmaal zal zij weer ontwaken en gij zult inzien, dat ieder geluk, hetwelk u van God aftrekt, een wreed zinsbedrog was, een korte droom, waarop een teleurstellend ontwaken niet kon ontbreken. Het grootste ongeluk, dat wij onszelf ooit kunnen berokkenen, bereiden wij ons, wanneer wij een weg inslaan, waarvan geen terugkeeren mogelijk is en waarop God ons niet kan volgen. Verre verkieslijk boven deze ellende is de eenzaamheid van den ongehuwden staat, want er is geen toestand in het leven, die eene vrouw meer de gelegenheid geeft zichzelve te verloochenen en voor anderen te leven, dan juist deze. Heeft zij dan de bereiking gemist van haar levens-geluk, niet alzoo van haar levenstZoeZ, en, schijnt haar in den aanvang de weg steil en haar pad als met doornen bezaaid, de vrede, die stille troosteres des hemels, zal wederkeeren in haar gemoed, zoodat, hoe onmogelijk dit haar thans nog schijne, de tijd zal komen, waarop zij God zal leeren danken voor de beproeving haars geloofs, waardoor zij in staat is geweest. Hem hare liefde te toonen.
a^L
.1
DERDE DEEL.
.... Daarom dan ook, laat ons afleggen allen last en de zonde ^ die ons lichtelijk omringt en laat ons met lijdzaamheid loopen de loophaan, die ons is voorgesteld, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs, Jezus.
(Hebe. XII: 1, 2.)
Het leven der toevvljding kan geen aanvang in ons nemen, tenzij het ontspruit uit eene inwendige verandering, die niet door woorden kan worden beschreven, doch die door Christus zelf in ons is teweeggebracht. Om tot dit leven te geraken, moeten alle zelfzucht en wereldzin eerst in ons worden bestreden en gedood en het zal steeds een moeilijk punt voor ons blijven te weten of wij waarlijk handelen uit liefde tot de hemel-sche dingen of tot streeling onzer iidelheid, die er behagen in schept zichzelf als eene martelares te beschouwen. Zoolang ons gemoed echter niet is veranderd en vernieuwd, blijft al ons streven ijdel en kunnen wij voor het uitwendige een zeer godsdienstig leven leiden, terwijl ons hart daar geen deel aan neemt.
F. Lobsteiu.
*
* *
Wees vooral getrouw in het kleine; het is altijd verkeerd, uit de hoogte neer te zien op iets. dat door God op onzen weg wordt gezonden, ook al schijnt het ons recht gering en nietig toe. Verricht daarom met al uwe macht alles wat gij doet, zoowel aardsche als geestelijke zaken: het is een gebod des Heeren.
Het leven van den Christen is een voortdurende strijd, een strijd tegen zijne oude natuur en tegen de verzoekingen der wereld; een strijd, die de kracht der
ziel staalt evenals lichameliike beweging en inspanning het lichaam versterkt; een strijd waarin wij niet kunnen overwinnen met onze eigene wapenen, doch met die, welke wij in het gebed verkrijgen.
L. Meijer.
De dagelijksche strijd tegen onze booze lusten, onze gebreken, zwakheden en geestelijke ellende kan den naam van heiligmaking en loutering slechts verdienen, indien hij ons langzamerhand tot de overwinning leidt.
En. Monod.
De heiligmaking is volstrekt niet datgene, wat de vijand ons gaarne onder dien naam voorstelt: zij bestaat niet in het niet of tegen onzen wil verrichten van dingen, waartoe wij geene geneigdheid en geene kracht gevoelen, doch in het „vervuld zijn van den Heiligen Geest,quot; die eene levende, helligmakende kracht bezit en ons volkomen eenswillend maakt met God , die ons Zijne wet niet alleen in het hart grift, maar ons haar ook doet liefhebben.
Kunt gij u het leven voorstellen van een man, die dermate is vervuld van den Heiligen Geest, dat hij zijn geluk alleen zoekt en vindt in het volbrengen van Gods wil? Welk een onver\'stoorbare vrede is zijn deel! Oogenblik voor oogenblik door den Geest te worden geleid, slechts te leven om anderen gelukkig te maken,
0^5quot;
239
lief te hebben, wel te doen, te verdragen en te vergeven! Is dit geen lot om te benijden? Wilt gij er niet allen naar streven, zulk een lot tot het uwe te maken ?
Geloof toch niet, dat gij God eert of Zijne zaak helpt bevorderen door rusteloozen, gejaagden arbeid!
Gij zegt misschien, dat de liefde van Christus u dringt, doch ik vraag u: welke liefde? Hebt gij dan uw Heiland lief, zooals men een schepsel bemint, waarvan men zelf de staf en de steun is: of moet uwe liefde niet veeleer het karakter dragen van die van een zwak, hulpeloos kind, dat alles van zijn Hemelschen Vader verwacht?
Of is het de bezorgdheid over de zielen uwer medeschepselen, die u zoo onrustig maakt? Maar gij weet toch, dat gij in uwe eigene kracht niet bij machte zijt eene enkele ziel te behouden, doch dat Jezus haar liefheeft met eene liefde veel sterker dan de uwe, dat Hij geen lijden noch moeite voor haar heeft ontzien en dat Hij nog beden alles doet wat Hij kan om haar aan het verderf te onttrekken! Het is waar, dat Hij zich daartoe van menschelijke werktuigen bedient, doch de arbeiders, die Hij daartoe het meest gebruikt, zijn degenen, die hebben geleerd aHiunne bekommernissen op Hem te werpen, ook die over de zielen, die hun worden toevertrouwd. Wanneer uwe liefde u dringt om iets meer voor uwe medezondaren te doen dan alleen voor
heu te bidden en gij behoefte gevoelt, — en gi/j moet die gevoelen — om tot hen te spreken van hun Zaligmaker, weet dan, dat de Heer alleen aan eene Maria het voorrecht verleent. Zijne getuige te zijn. Zet u dus eerst neder „aan Zijne voeten,quot; opdat Hij u moge vormen en onderrichten. Indien gij in Zijn wijngaard gaat werken, zonder daartoe door Hemzelf te zijn geroepen en uitgezonden, zult gij er ongetwijfeld niets dan schado aanrichten.
Gij zegt wellicht, dat „de ijver van Zijn huis u verteert,quot; maar heeft deze ijver dan ook reeds alle hoogmoed en ijdelheid, alle zelfbehagen en gemakzucht, alle traagheid en menschenvrees, alle gejaagdheid en ongeduld in u verslonden? Bezit gij de kracht en de zelfverloochening om te kunnen „stil zijnquot;, totdat de Meester u rotipt? Hij zal u nimmer te lang laten wachten, doch, zelfs indien het Hem behaagt u dertig jaren „in de schaduwquot; te doen doorbrengen, zult gij in de driejaren, die daarop volgen, meer kunnen verrichten, dan zonder Zijne leiding in het langste leven. Verlang toch niet, vruchten te dragen vóór den tijd: zij zouden slechts onrijp zijn en den Meester onteeren, dien gij verlangt te dienen.
Vraag uzelf, voordat gij van liefde en ijver spreekt, eens ernstig af, of Jezus wel waarlijk bezit heeft genomen van uw gansche hart. Daar, waar Jezus Zijn intrek neemt, wordt alles vrede om Hem heen en alle andere stemmen zwijgen, om Hem te laten spreken. In het hart, waarin Hij woning maakt, zal langzamerhand eene Sabbathsstilte heerschen, eene atmosfeer van vrede en stille overdenking.
Ik geloof, dat de liefde, die den apostel Paulus drong (2 Cor. V ; 14) meer nog de liefde was, waarmede
Christus hem liefhad, dan wel die, waarmede hij zijn Heer aanhing. Maar, indien Jezus ons den drang Zijner liefde doet gevoelen, regelt en bepaalt Hij ook het werk, dat Hij ons wil doen verrichten.
In den grond der zaak is het eene onmogelijkheid, met onrust en gejaagdheid voor amp;od en Zijne zaak te willen strijden: Zijne zaak is in goede handen, en Zijne overwinning is verzekerd, dat weet gij wel. Doch, wanneer de eer van het eigen ik op het spel staat, al is zij gedekt door de banier van Christus, dan verliest gij Gods eer uit het oog en begint met koortsachtige haast voor uwe zaak te strijden, daar het gevoel van eigen machteloosheid niet langer wordt weggenomen door de zekerheid van Gods bijstand. Zet u dus neder aan de voeten van Jezus, om door Hem te worden geleid, geoordeeld, bestraft en tot rust gebracht. Zet, — of liever: buig u neder aan Zijne voeten! Het zijn slechts de „volkenquot; — de heidenen — die woeden en ijdelheid bedenken: de kinderen Gods verootmoedigen zich en aanbidden Hem.
Vreest gij, dat gij hierdoor tot een beschouwend, werkeloos Christendom zult worden gevoerd? Stel u gerust! Zeker, indien gij gaarne veel opgang wilt maken in de wereld, moet gij handelen als Martha, doch gij weet, dat Martha niet het goede deel had gekozen. Het leven der Marthaas, dat u zoo schoon toeschijnt, is voor den Heer verloren en onvruchtbaar.
O. Stockmayee.
*
*
Kracht en moed worden slechts liet deel van hen, die gewacht hebben op den tijd, welbehagelijk aan den goeden Gever; en velen van des Heeren dienst-
knechten, die nu geroepen zijn tot een zichtbaren arbeid, zijn eerst, verborgen voor het oog der wereld, gevormd in de moeilijke leerschool van het geduldig wachten.
m. M. Bbewster.
Kan de Heer ook onze misstappen voor ons in zegeningen doen verkeeren?
Wij hebben met deze vraag natuurlijk niet de overtredingen op het oog, die wij wellicht heden nog hebben begaan en die wij nog kunnen herstellen, doch meer de afdwaling van een kind Gods, dat een verkeerden weg heeft ingeslagen en zich nu afvraagt, of God het op dat pad wel kan en wil zegenen. Om een voorbeeld te noemen: ik denk hier aan een jong meisje, dat in het huwelijk is getreden onder omstandigheden, waarin zij dat nimmer had moeten doen. Welnu: moet zij haar geheele leven deze zonde blii-venbeweenen? ik voor mij geloof, dat zij, wanneer zij er eenmaal oprecht berouw over heeft gehad, en hare schuld heeft beleden, opnieuw Gods zegen mag verwachten en op Zijne beloften kan rekenen. Indien wij nimmer Zijne wet overtraden, waartoe zouden dan al de heilsbeloften dienen? Wat zien wij in het 27ste Hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen? Mannen, die Paulus waarschuwt, niet te vertrekken en die nochtans uitzeilen. De storm komt en zi) verliezen alle hoop op levensbehoud. Daarop spreekt Paulus:
\'243
Gy hadt nooit moeten handelen zooals gij gedaan hebt, doch thans, hebt goeden moed: doet wat ik u zeg en geen uwer zal omkomen: alleen het schip zult gij verliezen.quot; — Iets moeten zij afstaan: zonder schade komen zij er niet af, doch de schuld wordt vergeven en zelfs de schipbreuk weet God als een middel te gebruiken om Zijn Naam te doen verheerlijken.
ïh. jiosod.
Gewoonlijk bestaat het eerste bewijs van een ontwakend zieleleven in de smart, die het zien onzer zonde opwekt. De natuurlijke mensch kan vreezen voor de kastijding der zonde, doch hij gevoelt noch ducht de smet, waarmede zij hem in Gods oog bevlekt.
Het is een der vaste regels in Gods raadsbesluit, dat de zonde, waarover men geen berouw gevoelt, een zaadkorrel wordt, die menigmaal honderdvoudige vruchten voortbrengt.
Het is geene zonde om verzocht te worden, maar wel om voor de verzoeking te bezwijken; de Heei Jezus zelf werd door den duivel verzocht tot zonde en leed juist door Zijne heiligheid onuitsprekelijk daaronder, doch Hij bleef onbezoedeld. Hoe meer wij ons laten besturen en bezielen door Zijn Geest, des te meer zullen wijzelf Uiden in de beproeving, doch, hoe heviger onze ziel er onder lijdt, des te minder zal zij er door verontreinigd worden.
Laten wij geen geheimen hebben voor God. Eene
nauwgezette bekentenis van wat ons hart bezwaart zal ons veel helpen bij het bestrijden onzer zonden.
In Gods oog is zelfs de gedachte, de wensoh om te zondigen eene even groote overtreding als de daad zelf, want al onze slechte daden komen voort uit de booze overleggingen, die wij in ons hart koesteren.
Iedere onbeleden zonde heeft ons in hare macht, maar God geeft ons de kracht eene zonde, die wij bekend en betreurd hebben, met goed gevolg te bestrijden.
Een nauwgezet geweten is een groote zegen, want het laat niet de minste verkeerde opwelling van het hart voorbijgaan, zonder dat het ons aandrijft, er God voor om vergeving te vragen.
R. Chapman.
Richt bij alles wat gij onderneemt, uw blik op Jezus: vóórdat gij ook de geringste taak begint, om Hem Zijn zegen daarop te vragen, terwijl gij bezig zijt, om Zijne hulp af te smeeken, en als gij gereed zijt, om Hem uw werk op te dragen en Hem te bidden de onvolmaaktheid er van over het hoofd te zien. Wie niet aldus doet, handelt lichtvaardiglijk en als een onwedergeborene.
Th. Wiloox.
*
:|c *
Zie op Jezus, om uit Zijne hand te ontvangen de taak en het kruis van eiken dag, met de genoegzame genade om het kruis te dragen en de taak te
245
«)lt;§gt;
volbrengen; geduldig zooals Hij geduldig, ijverig zooals Hij ijverig was, vervuld met eene liefde als de Zijne; met de vraag, niet: „wat vermag ik?quot; maar: „wat vermag Hij niet?quot; — steunende op Zijne kracht, die in zwakheid wordt volbracht.
Zie op Jezus, om van uzelf afstand te leeren doen en uzelf te vergeten, opdat alle duisternis wijke voor den helderen glans van Zijn aangezicht; opdat uwe blijdschap geheiligd, en uwe droefheid verhelderd worde, opdat Hij u vernedere en weder oprichte, u bedroeve en weder vertrooste, u beroove en weder rijk make; opdat Hij u leere bidden en een antwoord geve op uwe gebeden; opdat, terwijl Hij u in de wereld laat, Hij u van die wereld afscheide, en, daar uw leven met Hem is verborgen in God, uw gedrag getuigenis van Hem geve voor de menschen.
Zie op Jezus, opdat Hi) u leere steeds meer op Hem te zien, op Hem, die zoowel de oorsprong als de voleinder van uw geloof is, en u daarin tot den einde toe wil bevestigen.
Th. Monod.
Uwe grootste verzoekingen komen evenals de mijne meestal voort uit uwe behoefte aan liefde en aan liefhebben. Niemand dan God is bij machte het hart eener vrouw te vervullen en toch tracht zij altijd opnieuw een aardschen steun te vinden. Dit is erger dan nutteloos ... ook zal het haar nimmer gelukken.
I
«.«at____
Het is eene vreeselijke gedachte ons hart koel gestemd te gevoelen jegens onzen Besten Vriend en er bestaat slechts eén geneesmiddel tegen die kwaal: Hem te vragen ons te leeren, hoe wij Hem steeds meer kunnen liefhebben: Hij zal ons gebed zekerlijk verhoeren.
Mevr. E. Pbbntiss.
Hoe gevaarlijk is het voor ons eeuwig welzijn, hoe onteerend voor Gtod en voor onszelf, hoe doodelijk zelfs voor onzen zielevrede, steeds te willen stilstaan op onzen weg! Het geheele leven is slechts een weg, die ons naar ons hemelsch Vaderland moet voeren. De wereld gaat voorbij als een bedriegelijke droom en reeds snellen wij de eeuwigheid tegemoet: waarom beijveren wij ons dan niet, om nog terwijl Gods zon ons bestraalt, Zijn koninkrijk binnen te gaan?
Fésélon.
Ons leven is een pelgrimstocht en de staf, die ons is gegeven om onze krachten te schragen, is de godsdienst. Aan den aanvang van den weg, als wij nog onvermoeid en sterk zijn, vinden wij hem wellicht ballast en verbeelden wij ons, dat wij veel sneller
QW*
9^2—
zouden voortkomen, indien wij hem niet behoefden mee te slepen: wellicht werpen wij hem dan weg of ontglipt hij onze achtelooze hand. Wee ons echter, indien wij hem op onzen verderen tocht, als het pad steiler wordt en onze krachten ons ontzinken, moeten missen: het zal dan wellicht te laat zijn, om hem nog te gaan zoeken, of, indien niet, toch bestaat er veel kans, dat de tijd, dien wij daarmede verliezen, ons voor eeuwig „te laatquot; zal doen aankloppen aan de deur der Bruiloftszaal.
Had ik een vleuglenpaar, ik vloog Gelijk de vogel naar omhoog,
En zocht mij, op der bergen top, Een schooner, reiner luchtstreek op. Ver over zeeën en landouwen.
Ver van \'t gedruisch van dorp en stad, Zou ik me een nestje willen bouwen, Waar nimmer nog een voetstap trad.
11 ]l
Ach, nutloos zoeken! dwaze wensch! Uw hart bevredigt niets, o mensch! Geen plekje vindt gij op deez\' aard. Waar niet de zonde droefheid baart. Slechts God kan u de laafnis geven, Waarnaar uw arme ziel zoo smacht. Hij is de Bron van \'t Eeuwig Leven En troost wie op Zijn bijstand wacht.
I.
i
O God! ik ken mijn zwakte en nood,
Maar \'k weet ook: Uwe inacht is groot. Ach! leid Gij dan mijn wanklen tred. Dat ik hem niet in \'t dwaalspoor zett\'! Laat nimmer mij voor \'t kwaad bezwijken, Doe den verzoeker van mij wijken, En neem mij, na deez\' aardschen strijd. Eens op in Uwe heerlijkheid !
Louis Durand.
In Zijn gebed voor de Zijnen sprak Jezus: „Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt.quot; De heerlijkheid, die Christus op deze aarde bezat, bestond in het dienen: „Hij kwam om te dienen eu niet om gediend te wordenquot;, — de heerlijkheid, de eer van den Christen bestaat dus ook daarin, dat hij mag dienen. Hoe nauw zijn deze beide zaken met elkaar verbonden: „dienenquot; en „wachtenquot;! Demensch kan niet leven zonder iets te wachten, te cerwachten: de knaap verheugt zich in het vooruitzicht zijner jongelingsjaren, de jonge man ziet met verlangen het oogenblik tegemoet, waarop hij zich zal kunnen vestigen: iedereen leeft in de verwachting, de hoop van eenige verandering ten goede. Het kind Gods verwacht zijn heil niet van deze aarde, en toch moet ook hij leeren wachten: zijn hart gevoelt zich niet bevredigd, niet volmaakt gelukkig, tenzij hij het oog gericht houde op de onvergankelijke erfenis, die in de
hemelen voor hem bewaard blijft. Heeft hij echter deze onverwelkelijke hoop, dan ontbreekt hem niets, dan kan hij met vroolijken moed Zijn Ivoning dienen en Deze laat het hem daartoe nooit ontbreken aan kracht, moed en talenten. — God geeft ons zooals het zulk een Vader betaamt: immer met milde hand alles wat wij behoeven; wij hebben slechts te vragen: „Wat wilt Gij, dat ik doen zal?quot; Zoodra wij ophouden met voor onszelf te zorgen, en bekommerd te zijn, zorgt Hij voor ons met grooter teederheid dan woorden vei-mogen uit te spreken.
De droefheid van een klein kind wekt niet altijd ons medelijden op: wij glimlachen soms op het zien van zijne tranen, doch het is niet alzoo met onzen grooten Koning: Hij telt de tranen Zijner beminden en let op de zuchten Zijner kinderen: het kost Hem veel, hen zoo vaak te moeten bedroeven, en alleen door Zijne liefde zelve, die hunne behoeften kent, wordt Hij daartoe gedwongen. Wantrouw het hart van uw Heiland niet, van het oogenblik af, dat gij uzelf in Zijne handen hebt overgegeven. Indien gyj dat hebt gedaan, zal Hij zoig voor u dragen. Laat geene vrees uw hart beklemmen op het oogenblik, dat gij in Zijn dienst treedt: Hij geeft een leven vol heerlijkheid, vol liefde, vol van Hemzelf! In Zijne nabijheid kent gij geene eenzaamheid: uw leven zal zóó met het Zijne samenvloeien, dat alle gedachten aan uzelf zullen verdwijnen, en het zal worden: „gij voor Hem en Hij voor u.quot;
O. Stockmayer.
Wij kunnen onze oogen niet gesloten houden en zijn dus wel eens genoodzaakt, dingen te zien, die wij liever niet zien wilden, daar zij de gedachte aan zonde en onreinheid in ons opwekken, doch wij kunnen die gedachten wel beletten, ons hart binnen te sluipen. „Ik kan het niet helpenquot;, zeide Luther eens: „dat de raven boven mijn hoofd heen en weer vliegen, maar als zij trachtten hun nest te bouwen in mijne haren, dan zou ik een stok nemen en ze verjagen.quot;
Er bestaat echter nog een onderscheid tusschen de verzoekingen, die wij ontmoeten terwijl wij den weg des Heeren gaan en die, welke ons bejegenen als wij onze eigene paden bewandelen. Zoolang wij Gods wil doen, zuilen wij op slangen en adders treden en geen kwaad zal ons weervaren, doch Zijne hulp is ons niet beloofd als wij de wegen kiezen, waarop Zijne hand ons niet langer geleidt.
Geen beter Vriend kunt gij hebben dan uw God, ga daarom tot Hem, bedroefde Christen, met al uwe bezwaren en nooden. Laat u door niets weerhouden, u aan Zijne voeten neder te werpen: Hij is de Eenige die u troosten kan, maar Hij kan het ook in waarheid. Aardsche vrienden verlaten u menigmaal in den nood, of, zoo zij al zoeken u te troosten, meestal zijn zij niet bij machte uwe smart te lenigen: uw Vader
in den hemel echter is machtig en gewillig u den waren troost te schenken, daar Hij u leert inzien, waartoe de beproeving dient, die Hi] u zendt en er dus den angel van wegneemt. Zeg met Jeremia: ,,0 Heere! Gij zijt mijne Sterkte en mijne Sterkheid en mijne Toevlucht ten dage der benauwdheid!quot; Indien gij uwe hulp bij Hem zoekt, zult gij in staat worden gesteld, met den Psalmist uit te roepen: „Als mijne gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben uwe vertroostingen mijne ziel verkwikt.quot;
Kis
Eene kleinigheid vertroost ons, omdat eene kleinigheid ons bedroeft.
Pascal.
* quot; *
Er is menigmaal slechts zeer weinig noodig, om ons geheel ter neer te slaan en ons te doen beven voor de toekomst. Het is dan, alsof wij alle hoop, alle uitzicht op iets beters, verloren hebben en wij zuchten en klagen, als bleef ons niets meer over om voor te leven. Indien iemand ons dan echter eens zeide: „Het is waar, God heeft u verworpen. Hij zal u nooit weer in genade aannemen,quot; dan zouden wij eens zien, dat wij in ons hart die wooi\'den met al onze kracht zouden verwerpen en dat wij dus ons geloof en onze hoop nog niet geheel lieten varen. Laat u dus nimmer gansch en al ternederslaan en beeft voor niets terug dan voor het begaan eener zonde. Tot nu
toe heeft de Heer u nog nooit verlaten, waarom zou Hij zich minder getrouw betoonen in de toekomst, dan in het verleden?
Ik weet nu, dat het mijne eigene schuld is, als God Zich aan mijne blikken omtrekt en ml) in eenzaamheid laat ronddolen: ik heb helaas de pijnlijke ervaring opgedaan, dat het een der middelen is, die Hij in Zijne liefde aanwendt om mijne zondige neigingen te bestrijden. Diuwerf heb ik het juist noodig, deze vreeselijke verlatenheid te gevoelen, opdat ik te meer behoefte zou hebben aan Zijne tegenwoordigheid en mij dus opnieuw tot Hem zou wenden.
Amelia de Lasaulx.
Kcnziiuinltcitl.
Het is eene onomstootelijke waarheid, dat ons geestelijk leven zich niet kan ontwikkelen, zonder dat wij somtijds in de eenzaamheid verkeeren. Deze toch is menigmaal voor de ziel even noodzakelijk en verkwikkend als een bad voor een koortsachtig lichaam.
ïoch had mevrouw de Staël gelijk, toen zij zeide, dat, wanneer een hevige hartstocht ons bezielt, de eenzaamheid die slechts voedt en aanwakkert. Hij, die haar met al te veel ijver opzoekt, heeft reden om zichzelf te wantrouwen.
Men vergeet dikwijls, dat drukte en beweging geen
bewijs van leven zijn en dat slechts „in de stiltequot; unze ziel tot zichzelve en tot rust kan komen.
Mevr. Mayor-Düfoür.
Het is reeds moeilijk voor een zondaar om te erkennen , dat liet verwaandheid is, wanneer hij in eigen kracht de banden der zonde, die hem omknellen, wil verbreken, doch nog moeilijker is het voor hem om uit zichzelf, door eigene krachtsinspanning, voor den Heer te willen leven. Hij begrijpt het niet, dat hij zijn Schepper onteert, door Hem de vruchten aan te bieden van een boom, dien Hij niet zelf heeft geplant en het duurt menigmaal lang, voordat hij leert inzien, dat hij eerst in de eenzaamheid moet neerzitten aan de voeten van Jezus, om van Hem te ontvangen, in plaats van aan anderen te willen geven, wat hij nog niet zelf bezit.
Bedrijvige zondaar, begin met eerst aan Jezus\' voeten uwe werkzaamheid, uw ijver, uwe goede bedoelingen neer te leggen! Door ze aan Hem op te offeren, erkent gij uwe onmacht om iets goeds, iets blijvends in het leven te roepen en gij onderwerpt u aan het woord der Schrift; „Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft hetzelve alleen, maar indien het sterft, zoo brengt het veel vrucht voort.quot; (Job. XII: 24).
Luister daarom naar Jezus\' woorden, neem Zijne onderwijzing ter harte; onderwerp u aan Zijne tucht. Gij zult geen tijd verliezen, door alzoo te handelen: nog nooit bleef iemand te lang aan Jezus\' voeten zitten. De geest, die u daar zal doordringen en bezielen, is een geest van werkzaamheid. Zoodra Jezus u dat-
gene zal hebben geleerd, waaraan gi] voor het oogen-blik behoefte hebt, en Hij u zal hebben bekleed met Zijne genade en waarheid, zal Hij u zenden om aan anderen mede te deelen, wat gij hebt ontvangen, en hun te geven wat uw eigendom is geworden op den weg van verzoeking en strijd. Op Zijn tijd zal Hij u uitzenden en op Zijn tijd u doen wederkeeren, opdat, indien de krachten, die gij bij Hem hebt verkregen, zijn opgebruikt, gij die opnieuw van Hem zoudt ontvangen. Zoodra toch, als gij in uwe eigene kracht arbeidt, zal uw arbeid ijdel en nutteloos zijn.
9^5
O. ÖTOCKMAYEB.
Men doet zichzelf grooter nadeel, dan men wel vermoedt, door niet te strijden tegen kleine onnauwkeurigheden, kleine leugens, kleine overtredingen en zoovele andere kleine zonden, die de nauwgezetheid van het geweten langzamerhand doen verslappen en het zout des Geestes smakeloos maken. Een weinig zuurdeeg doet het geheele beslag riizen, en „ééne doode vlieg doet de zalf des apothekers stinken en opwellenquot;; aldus is het ook met kleine zonden. Hun invloed kan een gansch bestaan verderven, daar zij een gebedsleven onmogelijk maken. Indien gij gevoelt, dat gij moeite hebt, onder het gebed uwe gedachten bij uw onderwerp te bepalen, doorzoek dan met nauwgezetheid uw hart, om te zien, of er wellicht ook hier of
I
Qlt;amp;p
daar eene kleine zonde schuilt. Gij kunt daar nimmer genoeg tegen op uwe hoede zijn.
Ziet gij, bij \'t loeien van de baren,
Geen uitkomst meer in eigen kracht, Één stem kan wind en storm bedaren, Één Helper waakt, hoe zwart de nacht. Wees stil mijn zieli In al uw nooden Houdt God de wacht.
Ziet ge uur op uur in \'t niet verdwijnen, Den hechtsten vriendschapsband vergaan, — De zou hield nimmer op te schijnen.
Nooit doofde \'t schijnsel nog der maan: Wees stil mijn ziel! door alle eeuwen .Blijft God bestaan.
Voelt gij uw hart door angst verteren. Voorziet gij kommer, schande en dood, Geen aardsche vijand kan u deren Zoo niet Gods liefde \'t zoo besloot.
Wees stil mijn ziel! leer God vertrouwen: Zijn macht is groot.
Alice de Chambmek.
^qgt;
Ik gevoel het: al mijne geestelijke armoede, al het kwi|nen mijner ziel, spruit voort uit mijne tekortkoming in het bidden. Ik moest „bidden zonder ophouden.quot; Waarom bid ik niet terwijl ik loop, terwijl ik wandel of zit? Waarom bid ik niet, terwijl ik spreek, voor mijzelve en voor dengene met wien ik spreek? Waarom bid ik niet onder alles, voor alles, wat ik onderneem?
Ik bezit de met recht duivelsche gave om zelfs in nuttige gesprekken vele nuttelooze woorden te bezigen, die de waarheid van hetgeen ik zeg, zoo niet wegnemen, dan toch minder aannemelijk maken. Het Boek der Wijsheid zegt: De veelheid der redenen haart zonde. Dikwijls wordt het nut, dat mijne gesprekken wellicht konden aanbrengen, verzwolgen door een vloed van woorden, herhalingen en beuzelingen, die helaas meestal voortspruiten uit ijdele behaagzucht. Welk een heerlijk voorbeeld geeft onze Heiland ons ook in dit opzicht: in Zijne gesprekken komt niet alleen nimmer een woord voor, dat er niet op zijne plaats is, doch zelfs nooit een te veel. Kort, doch krachtig zijn Zijne redenen, vol van de verhevenste wijsheid, maar zoo eenvoudig, dat een kind ze kan begrijpen! Vormden wij ons slechts meer naar dit voorbeeld, hoeveel meer tijd zouden wij hebben om in stille gemeenschapsoefening met God van Hem de woorden te leeren, die Hij ons wil laten spreken!
*
* *
...„Herinner u, dat strijd en verzoekingen onafscheidelijk zijn verbonden aan het Christelijk leven, doch dat de Geest Gods u de kracht wil geven in beide
te overwinnen. Ik smeek u: Aoud acoi in het gebed: wees koud en ongevoelig, zoo ge niet anders kunt; zelfs dan zal God uw geloof zonder liefde en zonder hoop aanzien en u op Zijn tijd opnieuw blijdschap en vrede schenken.
Gij vraagt mij, of de godsdienst mi] nooit heeft toegeschenen als een „uitwendig vertoonquot;? Neen, gelukkig niet: ik weet, dat hij eene levende werkelijkheid is; het zijn slechts de onstandvastigheid en lauwheid van hen, die beweren Christenen te zijn, welke mij soms diep hebben bedroefd. Deze droefheid voert mij echter onmiddellijk tot Christus; één blik op Hem doet den vrede in mijn gemoed wederkeeren. Dat is het geneesmiddel voor al mijne kwalen, ook wanneer de aanblik van mijne eigene ongerechtigheid mij met droefenis heeft vervuld.
Toen ik zoo oud was als gij, had ik dit gevoel nog niet dikwijls; ik begrijp dus, wat gij moet lijden en ik zal God vragen u bij te staan.
Mevr. E. Prentiss.
God verlangt van ons, dat wij ons enkel aan Hem zullen vertrouwen en Hem boven alles liefhebben, ook boven de gaven, die Hijzelf u heeft geschonken. Hem, die met een zeker zelfbehagen zijne talenten bewondert en laat bewonderen, worden zij tot een vloek inplaats van een zegen.
Beroem u dus nooit op iets dat gij bezit: niet alleen
258
op geen uitwendige gaven en talenten, maar ook niet op de gezindheid uws harten. Uw goede wil, bijv.: is evenzeer eene genadegave als uw leven zelf. Leef daarom als iemand, die alles, wat hij bezit, slechts in leen heeft: maak er een gebruik van, zooals Hij die het u voor een tijd afstond, zou goedkeuren, maar beschouw het nooit als uw eigendom, waarmede gij naar willekeur kunt handelen.
Alleen een dusdanig leven kan leiden tot waren ootmoed.
e
■QWC
Er bestaan twee soorten van menschen: de slaven van den Booze en de kinderen Gods. Welk een onderscheid! Voorwaar: zij, die nog in onzekerheid voortleven, tot welke soort zij behooren, hebben zich nooit ernstig afgevraagd wiens zij zijn, wien zij toebehooren, noch bedacht, dat zij in dien toestand niet kunnen blijven, maar door iedere gedachte, ieder woord of iedere daad, zich elk oogenblik van hun leven vaster en vaster verbinden aan den dienst van één der beide meesters, en telkens duidelijker toonen, welke zijde zij hebben gekozen.
De vraag „Wiens eigendom ben ik?quot; wordt dus van een alles overtreffend belang. Er kan geene ware vrede bestaan, zoolang zij niet is beantwoord. Gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben wij vrede met God,— maar ook niet vóór dien tijd. Dit is het geheim, waarom er zoo weinig gelukkige, blijmoedige Christenen wor-
\'259
I \'
®1 fO
den gevonden: niet omdat de godsdienst van Christus somber is, maar omdat zij den vrede niet kennen,
dien het geloof in Hem, dien de zekerheid van vergeving der zonde geeft. Hoe kunnen zij gelukkig zijn, die hun weg bewandelen, terwijl zij nog den zwaren last van zooveel onvergeven schuld met zich torschen!
Er ligt eene onuitsprekelijke zaligheid in het zich onwankelbaar vasthouden aan God. Het stelt onzo ziel in staat te zingen en te juichen, zelfs onder gevaar en rampen, onder miskenningen en beleedigingen.
Adelaide Newton.
Eenswillendheid met God bestaat in een voortdurend onafgebroken volbrengen van Gods wil, hoe strijdig deze ook zij met onze eigene begeerten en welke onaangename plichten hij ons ook oplegge.
Fénélon.
Een waarlijk vroom man klaagde mi] eens, dat hij er zichzelf maar niet toe kon dwingen, een zijner buren waarlijk lief te hebben. Het was hem eene reden van groote droefheid en hij verlangde zeer de
oorzaak van zijne verhardheid te kennen. Ik vroeg hem of zijn buurman hem wellicht had verongelijkt of beleedigd, of hij tekort was gekomen in den ver-schuldigden eerbied jegens hem, dan we! of misschien anderen hadden getracht hem in zijne oogen zwart te maken, doch al deze vragen beantwoordde hij ontkennend. Toen raadde ik hem, de eenzaamheid op te zoeken en, als onder het oog van God, zijn hart te-peilen, om te weten of hij niet misschien op zijn buurman nederzag en zich amp;elt;e/-achtte dan dezen. Mijne woorden brachten hem tot nadenken en hij ging heen, zonder een woord meer te spreken. Eeuige dagen later kwam hij terug en bedankte mi] voor mijn raad. Hij had dien opgevolgd; „enzeide hij: „dat was werkelijk de reden. Ik heb mijn hart opengelegd voor den Heer en Hij heeft de hand gelegd op de pijnlijke plek. Ik heb leeren inzien, dat ik mijn buurman minder goed achtte dan mijzelf. De Heer heeft mij mijne zonde ontdekt en mij vernederd, doch Hij heeft mij in Zijne genade vergeving geschonken en nu is mijne hart weer gerust. Nu is het mij, telkens als ik mijn buurman tegenkom, alsuf ik hem wel gaarne aan mijn hart zou drukken.quot;
Hoe nederiger en ootmoediger wij over zichzelf denken, des te minder moeite kost het ons, onze naasten lief te hebben: ik heb het bij ondervinding geleerd.
2G1
Loskiel,
Aartsbisschop der Moravische Broederen.
I
Igt;c licrdc der wereld en die van Christus.
Nog afin het kruis droeg Jezus de zorg voor Zijne moeder op aan Zlln geliefden discipel Johannes: het was als eene erfenis, die Hij hem naliet. Heeft Hij ons niets nagelaten? — Zoodra wij door het Bloed van Christus gereinigd zijn van onze zonden, draagt ook onze aardsohe liefde een geheel veranderd karakter.
Er zijn ouders en kinderen, die in oneenigheid met elkander leven; dit zou niet plaats hebben, indien zij elkaar beschouwden als beminden des Heeren! Zullen wij, indien wij Zijne liefde kennen, ons niet gedrongen gevoelen, deze ook uit te storten over de zielen, die ons zijn toevertrouwd? Zijne liefde is het eenige, dat ook onze aardsche genegenheden kan bestendigen en heiligen: de „liefde,quot; die de wereld kent, is slechts oene andere soort van zelfzucht, die twee personen insluit in plaats van een enkelen, doch, wat onder het kruis wordt verbonden, wordt waarlijk één. Wie de opdracht zijns Meesters recht verstaat, leert langzamerhand ook het geheim Zijner liefde kennen, en zal dikwijls den minst beminnelijken het meest beminnen.
F. Lobstein.
Houd niet op te streven naar beminnelijkheid, omdat gi) wordt bemind.
Mevr. de Sevignb.
Maria stelt ons het Evangelisch beginsel voor, zooals het ons in \'t kort in Rom. IV en V wordt beschreven: „doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.quot; quot;Wanneer de ziel alles , aan Jezus\' voeten heeft nedergelegd en Hem niets meer kan aanbieden, stelt zij er haar geluk in, alles van Hem te kunnen ontvangen: met andere woorden: zij „leeft uit het geloof.quot; Zij beeldt zich niet langer in, dat zij iets voor Jezus kan doen, doch zij houdt haar blik op Hem gevestigd. (Ps. XIV: 8). Evenals David begeert zij nog slechts eene zaak: „de lieflijkheid des Heeren te mogen aanschouwen.quot; (Ps. XXVII: 4) en met Johannes den Dooper vindt zij er hare vreugde in „de stem des bruidegoms te hoorenquot; (Joh. III: 29). Zij is dankbaar voor ieder oogenblik, dat zij aan Zijne voeten mag doorbrengen, om alleen met Hem, den blik op Hem gericht, Zijne woorden te hooren en Zijne leeringen te overdenken.
Martha daarentegen heeft meer behoefte om te handelen: haar werk is haar afgod. Het spreekt vanzelf, dat het voor Jezus is, dat zij zich vermoeit en aftobt, doch door te veel waarde aan haar arbeid zelve te hechten, vergeet zij Jezus\' waarschuwing: „verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn, maar verblijdt u veel meer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen.quot; (Luk. X: 20). De werken, die zij voor den Heer verricht, doen haar Hemzelf uit het oog verliezen; zonder dat zij er zichzelve van bewust is, verwijdert zij zich van de Bron des Levens en, indien haar niet bijtijds
203
de oogen geopend worden, loopt zij gevaarte ontwaken voor den rechterstoel van Christus, hebbende „van Hem geprofeteerd en in Zijnen Naam duivelen uitgeworpen en vele krachten gedaan,quot; om toch uit Zijn mond de vreeselijke woorden te hooren: „Ga weg van mij; Ik heb u nooit gekend!quot; (Matth. VII: 22, 23; — 1 Cor. XIII: 3).
Eigenlijk is het dienen van Martha een verrichten van de werken der wet, werken, waardoor zij meent Gode welgevallig te zullen zijn, doch waardoor zij niet wordt gerechtvaardigd. In plaats van Gode welbehage-lijk te zijn, behaagt zij slechts zichzelve; inplaats van zichzelve te verloochenen, zooals zij zich zoo gaarne inbeeldde, zoekt zij hare eigene eer en hare eigene rechtvaardiging.
De werken der wet brengen den vloek. De dienst eener Martha kan haar niet waarlijk gelukkig maken: zij volbrengt hare taak in een geest van berekening en ziet het met afgunst aan, dat Maria al het werk aan haar overlaat. Verontrust u maar niet, Martha! Maria zal ook wel werken, doch zij moet eerst aan Jezus\' voeten de onmisbare les leeren, dat zij slechts „eene onnutte dienstmaagdquot; is, wier arbeid de Meester niet noodig heeft, tot volvoering van Zijn plan. Zij zal ook wel werken, doch zij is te nederig, om zich op den voorgrond te plaatsen. Wanneer de Meester haar waardig zal keuren, Hem te dienen, zal zij hare taak met ijver en nauwgezetheid volbrengen, en zij zal Hem danken, voor de genade haar bewezen.
Daar Martha\'s geluk bestaat in haar arbeid, is dat ook nog afhankelijk van het al of niet slagen harer pogingen. Waar zij haar werk aanvangt, is zij vol ijver en moed, doch het is een ijver, die spoedig vertraagt
2(54
en een moed, die haar ontzinkt bij den eersten hinderpaal, dien zij ontmoet. Lusteloos en traag zit zij dan bij de pakken neer.
De kracht en het geluk van Maria zijn gegrond in Hem, die gisteren en heden Dezelfde is en in eeuwigheid, (Hebr. XII: 8) en dus onafhankelijk van den meer of minder goeden uitslag van haar arbeid. Zij weet, dat een werk, gedaan uit liefde voor Jezus, nooit ijdel is en dat geloof maakt haar „overvloedig in het werk des Heerenquot; (1 Cor. XV: 58). Het is mogelijk, dat veel zorgen en bezwaren zich op haar weg zullen opstapelen, doch zij bezit het geloof, dat „bergen verzet.quot; Dat geeft haar de kracht, om rustig het werk te verrichten, waarvan het bloote vooruitzicht Martha reeds zou hebben verontrust en beangstigd. Het ontmoeten van hinderpalen versterkt slechts in haar het gevoel harer volkomen afhaakelijkheid van den Heer; het wordt dus in \'s Heeren hand het middel om haar geestelijk leven te versterken en haar ootmoedig te houden. Zij weet, dat hare sterkte „in den Heerquot; is (Ps. LXXIV: 5) en dat zij op Zijne hulp kan rekenen, bi]\' iedere taak, die Hij haar oplegt. In die kracht gaat zi] voorwaarts, en loopt zij „zonder mat te worden.quot; Zij verlaat zich op den Heer en Hij „vernieuwt haar de jeugd en de krachten als eens arends.quot;
O. Stockmayee.
Het hart der vrouw met al zijne behoefte aan liefde, die zoo licht ontaardt in hartstochtelijkheid, zijne tee-
Qlt;amp;s._
265
derheid, die soms ongemerkt overgaiit in afgunst en zijne fijngevoeligheid, die haar vaak leidt tot lichtgeraaktheid, moet worden verbroken en vernieuwd, zal het vruchten van ootmoed en liefde kunnen voortbrengen.
Qamp;s.
Verbroken en vernieuwd, maar door wien? Van wien anders kunt gij zulk eene genade verwachten, dan van den Zoon van God, die, niet tevreden met u door Zijne dienaars uwe plaats en uwe roeping te hebben aangewezen, zelf uw levensideaal wil zijn en u den weg naar Zijn kruis wil banen! De levende Jezus is het volmaakte voorbeeld zoowel voor den man als voor de vrouw, daar Hij beider zonden heeft uit-gedelgd, doch, indien men vraagt tot welke der beide zijden Hij zich het meest aangetrokken gevoelde: zou het niet zijn tot de vrouw? Hij, die ,.Liefdequot; is, die „was gekomen om te dienen en niet om gediend te worden,quot; die op de aarde kwam om in de diepste vernedering het grootste liefdewerk te verrichten! Ik geloof niet, dat ik mij vergis, geliefde zusters, indien ik beweer, dat er niets op aarde is, dat den Heer welgevallige!\' kan zijn, dan juist het geheiligde, vernieuwde hart eener vrouw.
Ad. Monod.
Dikwerf ontmoedigd te worden, geneest ons nog niet van onzen hoogmoed. Men bestrijdt dien vijand
Q^e.____2^®
slechts door het aanhoudend gebed tot en het onafgebroken vertrouwen op Jezus. De deugd der heiligen bestaat niet daarin, dat zij nimmer werden gewond,
doch daarin, dat zij nimmer eene wond verwaarloosden en zich nooit overgaven, hoe gewond zij ook waren. Ik smeek u wel acht te geven op deze leer.
quot;Wees bedroefd over uwe zonden, doch verwonder u niet over hen.
Waakzaamheid verveelt spoedig hen, die er niet aan gewend zijn. Wij zouden wel gaarne rust en tegelijk veiligheid willen genieten, doch dit is niet mogelijk in den oorlog: men moet striiden om te kunnen overwinnen en gij weet wel, dat het leven een strijd is,
waarin geen wapenstilstand mogelijk blijkt.
Dugdet.
De waakzaamheid, die Jezus Christus verordent, is eene opwekking om voortdurend lief te hebben en den wil Gods te volbrengen naar het inzicht, dat wij daarvan hebben verkregen; doch zij verlangt niet van ons, dat wij onszelf noodeloos zullen kastijden en zoodoende steeds met onszelf bezig zijn, inplaats van de oogen te richten op God, die onze eenige Helper kan zijn in dezen arbeid.
Féselon.
Twee mannen begaven zich te zamen op weg naar eene stad, die ongeveer dertig stadiën van hunne woonplaats was verwijderd. Reeds hadden zij twee of drie stadiën afgelegd, toen zij in een schaduwrijk
267
boschje eene heldere bron ontdekten. Alles lokte er hun tot een langer verbliif, doch zij wisten, dat zij, indien zij vóór den avond de stad wilden bereiken, geen tijd hadden, zich onderweg op te houden. Een der reizigers vervolgde d;in ook onmiddellijk zijn weg, zonder zich door het bekoorlijke plekje tot rusten te laten overhalen. De andere wilde het echter niet verlaten en liet dus zijn metgezel alleen vooruitgaan; hij dacht slechts aan zijn gemak en genoegen en genoot juist volop van de heerlijke rust en schaduw, toen een verscheurend dier zich op hem wierp en hem verslond. Zijn makker was toen reeds te ver verwijderd om zijn hulpgeschrei te hooren en zoo stierf hij een jammerlijken dood. De andere reiziger, die gewaakt had tegen de verzoeking en daarin staande was gebleven, zette vol moed zijn tocht voort en bereikte tegen het vallen van den avond het doel zijner reis.
Ligt hierin niet eene les voor ons opgesloten?
Ephrem.
Indien wij ons over het algemeen dankbaarder betoonden, zou God ons wellicht meer schenken om voor te danken.
r
Mevr. E. Prentiss.
€
qlt;^5quot;
Hij, die zijne ondankbaarheid inziet, doet reeds eea stap op den weg der ware dankbaarheid.
268
Ondankbaarheid en ongehoorzaamheid gaan gewoonlijk samen.
*
Ondankbaren ontmoet men overal, doch dankbare harten zijn zeldzaam. Van de tien weldaden, die men ontvangt, vergeet men er menigmaal negen; het is ook niet zonder reden, dat David spreekt: „loof den Heer, mijne ziel! en vergeet geene van Zijne weldaden.quot; Ondankbaarheid schaadt onszelven het meest: zij leidt tot gierigheid, ontevredenheid, nijd en afgunst, terwijl dankbaarheid daarentegen eene bron is van ootmoed, liefde en toewijding, daar zij ons de ontvangen zegeningen dubbel op prijs doet stellen en waardeeren. Hoe dankbaarder men zich gevoelt, des te geschikter toont men zich om nieuwe weldaden te ontvangen, doch de ondankbare berooft zich reeds bij voorbaat van dat vooruitzicht. — Onze Heiland had tien melaatschen genezen en slechts één enkele kwam terug om Hem zijn dank te betuigen!
Bestaat onze grootste ondankbaarheid niet in het vergeten van onzen Heer en Diens offer? Indien men er toe geraakt, de vergeving zijner zonden te beschouwen als eene zaak, die vanzeive spreekt, wordt men er ook niet meer door getroffen, men werpt zich niet meer vol ootmoedige dankbaarheid aan Jezus\' voeten en berooft zich daardoor van al de heilige vreugde, die Zijne liefde schenken kan en wil.
Het zijn gewoonlijk onze lippen, die verraden welke zondige gedachten er in ona binnenste omgaan doch door onze oogen en ooren dringen ze er binnen. Daarom moet de Heer zelf ons hart bewaken, willen wij waarlijk rein blijven.
R. Chapman.
De zaken, die gij ziet en hoort zijn volstrekt niet van ondergeschikt belang in uw leven. Indien gij, zonder het te willen, iets slechts, iets onreins ziet gebeuren, blijf dan geen onverschillig toeschouwer, en, als gij soms genoodzaakt zijt verkeerde gesprekken aan te hooren, luister er dan niet naar. Gij bedrijft geene zonde met zien en hooren, doch wel met toeschouwen en luisteren.
Van uw meer of minder nauwgezet zelfonderzoek hangt de bloei of het kwijnen van uw geestelijk leven af. Doorzoek mve wegen als een reiziger, die vreest iets te hebben verloren, op den weg, dien hij heeft afgelegd. Begin dat onderzoek in de eenzaamheid uwer binnenkamer: Godzelf wil er u bij helpen en voorlichten; Huj is eene lamp voor uiven voet en een licht op uw pad. Hij weet alles wat gij hebt gedaan, beter dan gij het zelf weet, indien gij dus zoekt als in Zijne
tegenwoordigheid, zult gij uzelf met geheel andere oogen leeren beschouwen dan voorheen.
Indien het gebed u nog niet aan uzelf ontdekt, raadpleeg dan Gods Woord en vergelijk uwe handelingen met die van Jezus, uwe gesprekken met de Zijne en verootmoedig u diep, indien gij ziet welk een hemelsbreed verschil er nog bestaat tusschen u en uwen goddelijken Meester.
F. Lobstein.
*
* *
Het moet onze dagelijksche bezigheid zijn, indien wij verlangen, dat onze ziel gezond zal blijven, de richting onzer gedachten en onzer indrukken, de opwellingen van ons hart en de nauwgezetheid van ons geweten te bestudeeren en te vergelijken met die van gisteren en eergisteren. Zonder dit zelfonderzoek kan er geene gemeenschap bestaan tusschen ons en den driemaal heiligen God.
o. Füncke.
Wij zijn dikwerf zoo geneigd om veeleischend te zijn; wij verlangen zooveel van anderen en zien zoo weinig op onszelf en onze eigene onmacht.
Indien gij echter eerlijk zijt in uw zelfonderzoek, zult gij ontdekken, dat gij menigmaal veel meer lust hebt in het kwade dan in het goede en dat booze hartstochten u iederen dag nieuwe fouten doen be-
tl^gt;amp; §
O-SsL-
gaan; dat, wat de wereld uwe deugdzaamheid noemt, dikwijls slechts voortspruit uit lage berekening; dat er dikwijls slechts één voetstap heeft gelegen tusschen u en de zonde; dat gij, zonder de opvoeding, die gij hebt genoten, de omgeving, waarin gij verkeert en de gewoonten, die u van uwe vroegste jeugd af eigen zijn, wellicht verdorvener zoudt zijn, dan gindsche misdadiger, die door het gerecht wordt veroordeeld en gij zult met dieper schaamte uitroepen: „O Heer, maak mij verdraagzaam jegens anderen!quot;
A. Schaefpek.
Hoe noodig is het, om zelfs in zaken, die ons recht onbelangrijk en nietig voorkomen, den blik omhoog te wenden om raad en voorlichting! Zelfs het schrijven van het kleinste briefje moesten wij nooit aanvangen, zonder eene bede om wijsheid in het hart, want in één enkelen zin kunnen wij genoeg dwaasheden zeggen, om onszelf en menig ander langen tijd onaangenaam te stemmen.
Gehoorzaamheid in het kleine toont het best onzen zielstoestand aan.
R. Chapman.
Allen is ons in dit leven, D\' eenen minder, d\' ander meer, :t Een of ander werk gegeven In den dienst van onzen Heer.
amp;amp;lt;»________
1
Niets is te gering of nietig,
Ook al lijkt het ons te klein Om in \'s Heeren grooten wijngaard Nog van eenig nut te zijn.
Jezus vergt geen groote daden,
Groote werken van de vrouw,
Doch, in iedre roeping, eischt Hij,
Zoo in \'t kleine als \'t groote „trouw.quot;
Wil dan trouw uw werk volbrengen,
Ook, wat voor der menschen oog,
Schijnbaar altijd blijft verborgen.
Want Één ziet het van omhoog.
Ja, Hij ziet uw zwakste pogen,
En, blijkt Hem, dat spade en vroeg,
Gij Hem \'t kruis tracht na te dragen,
Die voor u het zwaarste droeg,
Dan, aan \'t einde uwer dagen,
Dan, na al uw zorg en strijd.
Klinkt Zijn stem: „Kom, trouwe dienstmaagd,
In, in Mijne heerlijkheid!quot;
Wanneer gij niet, of niet met uw gansche hart gebeden hebt, kunt gij er van verzekerd zijn, dat de zielevijand reeds op de loer ligt, om u tot zonde te verzoeken.
*
* *
_____ ____________Samp;Q
I quot; I
God alleen doorziet uw gansche leven en ook uw gebed, waarvan dus de verhooring menigmaal wordt tegengehouden door de oorzaak waaruit het ontstaat. Uw leven mag niet in tegenspraak zijn met uw gebed,
gelijk het helaas zoo menigmaal is. Er bestaan slechts twee levensrichtingen: die, welke zij volgen, die alleen leven ter bevrediging hunner zelfzucht, en die,
welke leidt tot volkomene overgave aan God.
Indien gij den Heer vraagt om iets „opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt,quot; (Jak. IV : 8)
kunt gij natuurlijk uwe bede niet ontvangen, want dan zijt gij gelijk aan den zoon, wien zijn vader geen steen of slang wil geven. God wil niet, dat wij Zijne gaven zullen misbruiken en het is dus voor ons eigen welzijn, dat Hij ons zoo vaak niet verhoort. Indien wij echter Zijn wil eerbiedigen, zullen wij veelal iets beters verkrijgen, dan dat, waarom wij gevraagd hadden, want dikwijls verhoort God meer de bedoeling dan de woorden.
Het ware doel van ieder echt Christelijk gebed moet zijn de verheerlijking van Gods Naam en de uitbreiding van Zijn Koninkrijk.
F. Lobstein.
Het gebed moet de ziel zijn van alle werkzaamheil ter eere Gods. Zonder het gebed is alle werk even nutteloos, als eene volledige wapenrusting zonder een levenden mensch daarin, of als een rijk gebeeldhouwd kistje waaruit de edelgesteenten zijn weggestolen, of als eene scheede zonder zwaard. Zonder gebed zouden de kleine plichten van het dagelijksch leven niets anders zijn, dan eene vereeniging van eentonige en on-
I
gelijksoortige werkzaamheden. Zonder gebed zou de omgang met de menschen ontaarden in wereldschge-zindheid aan de eene — en afmatting van lichaam en geest aan de andere zijde. Zonder gebed zouden alle huiselijke bezigheden slechts voortvloeien uit de onreine bron der zelfzucht. Zonder gebed zouden de wapenen, in den strijd zoo noodig, met roest worden overtogen en de krijgers zouden zich omkeeren ten dage des strijds. (Ps. LXXVIII: 9). Zonder gebed zoii het wachten op Gode welbehagelijken arbeid ontaarden in vadsige rust en alle voorbereidende werkzaamheid in aanbidding van verstandelijke gaven. Zonder gebed zou het niet mogelijk zijn, zich te verblijden in den Heer, of hoogstens zou dit slechts eene blijdschap kunnen zijn van den natuurlijken mensch, die de schepping bewondert, maar niet tot den Schepper opklimt, die de schoonheid der natuur opmerkt, zonder aan haren Maker te denken. Zonder gebed zou alle bijzondere arbeid niets anders zijn dan blinkende zonde, eigengerechtigheid en werkheiligheid. Zonder gebed zou de zendeling onder de wilde horden te zwak zijn om zijne moeilijke taak te vervullen tot eer van Hem, die aan al Zijne schepselen het gebod heeft achtergelaten: „Bidt zonder ophouden!quot; en zou ons geene zaak, hoe gering ook, gelukken.
M. M. Brewster.
Wat is de Bijbel toch een vreemd boek! Hoe is het nu mogelijk, om „te bidden zonder ophouden!quot; Kan men dan bidden terwijl men werkt, leest, spreekt
of luistert? Toch gebiedt de apostel Paulus ons: Bidt zonder ophouden! — Hebben wij dan niet hierin opnieuw een Voorbeeld in onzen Zaligmaker? Waarin bestond het geheim van Zijn leven? Hoe kwam het, dat, op Zijn woord, de blinden zagen, de dooven hoorden, de dooden opstonden? Omdat Hij „heenging in de woestijn en in de woeste plaatsen om te bidden.quot; Hij bad zonder ophouden. Als het scheepke Zijner discipelen door de golven dreigt te worden verslonden, is Hij op den berg om te bidden. Waar Lazarus uit zijn graf zal treden, bidt Hij: „Vader, Ik dank U, dat Gij mij gehoord hebt, doch ik wist, dat Gij mij altijd hoort.quot; In Gethsemané slapen Zijne discipelen, doch Hij bidt. Aan het kruis zelfs bidt Hij: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen!quot; Zijne nachten brengt Hij door in liet gebed: daarom kan Hij slapen te midden van het stormgeloei: Zijne ziel had rust in God: Zijn anker lag veilig in de Rots der eeuwen. Ook Paulus bad zonder ophouden: „te allen tijd strijdende voor u in de gebeden,quot; zegt hij.
Geef mij de kracht, Heer, om ook zóó te bidden!
Verhoor o Heer, verhoor mijn smeeken,
Sla op mijne bede acht!
Geef mij, alzoo tot U te spreken.
Als Gij van mij verwacht!
Ch. Correvon.
*
sf *
Het geheele leven van den Christen moet één onafgebroken gebed zijn, waarvan wat wij met dien naam bestempelen, slechts een gering deel uitmaakt.
Origenes.
Indien het goed met ons gesteld is, moet bij ieder werk, dat wij ondernemen, ook het geringste, het gebed het begin, het einde, ja het werk zelf zijn. Gelukkig, dat wij hierbij niet aan onszelf zijn overgelaten, maar dat wij een Vader hebben, die ons, op onze bede, ook de gave des gebeds wil schenken!
Het is noodig om waakzaam te zijn, laat ons dus de oogen openhouden, onze daden bewaken, onze gedachten beteugelen, onze woorden en ons gedrag toetsen aan Gods Woord; kortom: leven als in de tegenwoordigheid Gods. Dit is de wijze om inwendig te worden versterkt, dat zal ons kracht geven om te handelen waar het zijn moet en te wachten, waar Uod dat van ons vraagt. Dan zal onze arbeid door God worden geheiligd en ons stil zijn door Hem worden gezegend; wij zullen leven in de kracht Gods en onze zwakheid zal in Hem machtig worden.
De ware Christen weet het zelf niet, of hij opwast in de genade: hi] behoudt zijn leven lang het gevoel zijner geestelijke armoede, doch juist deze moet hem tot nederigheid en ootmoed stemmen en hem dicht bij Jezus houden, die alleen hem kan doen staande blijven en versterken.
5^9
I
277
—K-Tb.BX.-
ö®dur. de rit bewaren en oj) verUngen te toouen cqntramarkT
ftbonBeineiit - Een Coupon,
lt;3^2
€
Condocteara moeten biljet ten In tcRenwoordi«beM der pM-«urteri ■Oehewin.
De Heer bestuurt geheel ons lot, tot in de kleinste bijzonderheden. Zelfs het ontmoeten van den een of anderen bekende of onbekende kan in Zijne hand het middel zijn om ons op een vergeten of verzuimden plicht te wijzen. Het moet ons streven worden Zijn bestuur steeds meer in alles op te merken: dit kan niet anders, dan tot ons geluk bijdragen.
Mevr. Mayor Ddfour.
„Hij, die in waarheid Uw dienaar wensoht te zijn, o God! nadert u niet om alleen van U te vernemen, wat hij gaarne wil aanhooren, maar om van U te leeren, gaarne te willen, wat Gij hem gebiedt.quot; Zoo sprak reeds Augustinus, de beroemde kerkvader. Wij zijn in ons hart allen overtuigd van de waarheid dezer woorden, doch dit is niet genoeg: wij moeten haar steeds voor oogen hebben en er naar leven.
O. Funoke.
Iemand, die beweert niet te weten wat de Heer van hem verlangt, spreekt eene leugen, want onwetendheid op een punt, waarop iedereen zóó goed kan zijn ingelicht, indien hij dit begeert, bewijst slechts onwil om te leeren.
Hilaike de Poitiers.
■278
Het moec zich openbaren in de zaken van het dage-lijksch leven of de geest van Christus in ons is. Ware heiligheid bestaat niet in het verrichten van groote daden, doch in het naleven der wet van Christus tot in de kleinste zaken.
R. Chapman.
Leer mij, o Heer! te zien op Uw kruis, dat zal mij den aanblik van mijne eigene kleine smarten doen vergeten; leer mij U na te dragen, wat Gij mij oplegt, inplaats van zelve uit te kiezen, waarin ik mijzelve wil verloochenen en wat ik voor U wil opofferen!
Mevr. Mayor-Dupoor.
Het crucifix, d. i. het kruis, nog bekleed met het lichaam van onzen Heer, meldt ons, dat Christus gestorven is. Doch indien wij hierbij blijven stilstaan, zijn wij de ellendigsten van alle menschen. Het ledige kruis echter toont ons de opstanding. Het wijst ons op de behaalde overwinning, de volmaakte vreugd, de vervulde hoop. Christus leed en stierf en toen verliet Hij het kruis. Nu is Hij in den hemel, eeuwig levend — onze alom tegenwoordige, altijd medelijdende Verlosser.
E. J. Wobboisb.
T
\'279
1
Indien onze zedelijke opvoeding in onze jeugd is verwaarloosd, wanneer er bij het kind geene wilde loten zijn gesnoeid, dan is het onze plicht ons, zoodra wij tot jaren van onderscheid komen, onder Gods Vaderhand zelf verder op te voeden.
Indien God ons wil klein maken, ia Hij daartoe aan tijd noch plaats gebonden. Hij doet het door de meest verschillendste middelen, soms door de menschen, van wie het het minst verwachtten en op wie wij hebben neergezien.
Uitwendige ontberingen verrijken ons innerlijk leven en menigmaal vergoedt het gewillig opnemen van het kruis ons ruimschoots wat wij hebben verloren.
Hoe zwaarder God ons beproeft, des te minder veel-eischend worden wij. Het lijden doet ons het geluk slechts meer waardeeren en een oogenblik verlichting van pijn verwekt meer dankbaarheid dan een voortdurend welvaren.
Aan de meesten Zijner kinderen schenkt God de zegeningen van een huiselijken haard, omdat Hij weet,
dat zij ze noodig hebben, doch aan.anderen onthoudt Hij ze en legt Hij smartelijke ontberingen op, waarvan zij het nut thans nog niet doorzien, doch later zullen begrijpen. Aan die minder bevoorrechten schenkt Hij echter menigmaal rijke vergoeding in onverwachte 1 vreugde en blijdschap en in het hart van allen legt
Hij het besef van de onstandvastigheid van alle aardsch
geluk.
Mevr. Mayor-Dufoür.
j
Ik vernia^ alles door Christus.
Zoodra wij ondervinden, dat wij zonder Christus niets vermogen, worden wij juist door dat gevoel onzer onmacht tot Hem gevoerd, en dan zien wij, dat wij in Zijne kracht alles kunnen volbrengen. Laat ons daarom nimmer zien op onze eigene zwakheid, wanneer Hij een offer van ons vraagt of ons voor eene moeilijke keuze stelt. De kracht, die God ten toon spreidt in de natuur is nog slechts eene flauwe afschaduwing van de grootheid Zijner macht. Wij behoeven daarom ook nimmer te vreezen, dat wij zullen bezwijken: waar onze eigene krachten tekortschieten, zal God tusschenbeiden komen.
Alle waarlijk groote zaken in de Christelijke wereld zijn volbracht in het gevoel dezer eigene onmacht, en in het vertrouwen op de macht Gods. Er zijn Christenen, die nooit een dag gezond zijn, anderen die van nature een bedeesd karakter hebben of die steeds vreezen, dat zij achteruitgaan op den goeden weg en juist van hen bedient de Heer zich bij voorkeur tot de volvoering Zijner plannen. „Ik zal u geene weezen laten,quot; heeft Hij gesproken: „ik kome weder tot u,quot; en Hij houdt woord. Verontrust u dus niet op het zien van de moeilijkheden, die u omringen: leef slechts meer
in dagelijksche gemeenschap met uwen Heer en gij zult alles vermogen in Zijne kracht.
F. Lobstbin.
Heiligmaking is geen afgetrokken begrip; zij bestaat wel ia waar uit gebed, liefde en toewijding, maar ook in het goede te zoeken en zichzelf te verloochenen. Het leven van Christus op aarde toont ons dit onophoudelijk, en toch zijn er zelfs in Zijn leven nog bepaalde tijden die Hij voor het gebed afzondert. Het schijnt mij daarom toe, dat wij, evenals Hij, moeten blijven stilstaan, zoodra de zorgen des levens ons dreigen te overmeesteren en niet weer voortgaan, voordat onze geest zich opnieuw daarboven heeft vergeven. Wij kunnen niets goed doen, tenzij wij het alleen en geheel voor Christus verrichten. Slechts in onafgebroken gemeenschap met Hem verkrijgen wij licht op ons pad en kunnen wij geraken tot heiligheid, terwijl wij zonder Hem in duisternis en zonde ronddolen.
Mevr. E. Prentiss.
Zij, die de zwaarste beproevingen ondervinden, zijn niet altijd degenen, die den grootsten innerlijken strijd hebben.
Laat ons altijd groote beproevingen en zware verzoekingen aanzien als de voorloopers van rijken zegen en innige gemeenschap met God, en vergeten wij vooral
nimmer, dat ook Gods diamanten moeten worden gereinigd en geslepen, eer zij kunnen schitteren aan Zijne kroon.
Al onze beproevingen worden licht, indien wij in waarheid kunnen zéggen; „Xiet mijn wil, o Heer, maar de üwe geschiede!quot;
K. Chapman.
* *
Herinneren wij ons altijd, dat de Heer nabij is. Wie het goud loutert, is nooit ver van den mond des ovens als zijn goud in den smeltkroes is, en de Zone Gods wandelt altijd in het midden der vlammen, wanneer Zijne kinderen er in geworpen worden.
Spübgeon.
*
* *
Het is mij tot nu toe altijd gebleken, dat de wegen der Voorzienigheid niet enkel de beste, maar ook de kortste zijn. Hare handelingen zijn altijd goed en zij schikt immer alles tot ons welzijn. Laat ons dan nimmer tegenstreven, wanneer God eene plant wegneemt uit Zijn hof; Hij weet wanneer het daartoe de tijd is. Het is niet genoeg te berusten in Zijne kastijding: men moet Hem ook niet willen verbeteren in de wijze, die Hij daartoe kiest. Uw wil geschiede, Heer Jezus! overal en in alles! \'Het kost ons veel, voordat wij dit kunnen zeggen, doch God zelf, de Allerhoogste, wil ons deze verhevene les leeren. Al ontnam Hij ons het liefste op aarde; blijft Hijzelf ons niet over?
St. Fkancisoüs de Sales.
Hij, die de haren uws hoofds heeft geteld, telt ook de uren van uw lijden. Hij is getrouw aan Zijne beloften. Hij zal u niet laten verzocht worden, boven hetgeen gij vermoogt, doch, wanneer de verzoeking voorbij is, zal Hij u toonen, waarom Hij u die zond. Geef u dus aan Hem over, vertrouw uzelf aan Hem. Indien gij uw kruis op de rechte wijze opneemt, zult gij het leeren liefhebben.
Hij, die de kunst verstaat om te lijden, heeft eene les geleerd, die hem in staat zal stellen veel, dat hem anders onmogelijk was, te volbrengen. Wie nimmer is verzocht geweest, kent noch de goedheid Gods, noch zijne eigene zwakheid.
God heeft sommigen eene moeilijke loopbaan aangewezen, die zij niet moeten trachten te ontwijken, daar zij dan gevaar loopen in nog grooter beproevingen te geraken, zonder den troost van Zijne hulp.
Mevr. JIayok-Dufoue.
Alles in ons leven moet vruchten dragen; tegenspoed zoowel als voorspoed; smart evenzeer als vreugde. Een zelfzuchtig genot maakt niet waarlijk gelukkig, evenzoo moet ook ons lijden anderen ten zegen zijn.
Wanneer onze eigene smart ons niet leert weenen met de weenenden en ons geene lessen leert, die ook anderen weer ten nutte kunnen komen, hebben wij
tevergeefs geleden. Wellicht zal God ons later toonen hoe wij juist die uren van droefheid, die tijden van beproeving noodig hadden om te worden voorbereid voor het werk, waartoe Hij ons wilde gebruiken.
Mevr. Mayor-Düfoub.
In iedere omstandigheid van ons leven, onder elke verandering is Jezus nabij. Wij zijn nimmer alleen: onze Beste Vriend is altijd bij ons.
Het moet ons eene troostrijke gedachte zijn, dat Hij ons niet alleen nabij is, in de stormen, die ons hart teisteren, maar dat Hij ook degene is die ze ons toezendt en ze kan doen bedaren doorZijn machtwoord. Wij zijn zoo dikwijls geneigd, onze bezwaren en moeilijkheden toe te schrijven aan het toeval, aan de omstandigheden of aan aardsche zaken, en zien daardoor Hem voorbij, zonder Wiens wil geen muschje ter aarde valt. Welke ook de aard uwer droefheid zij: ziekte, armoede, teleurstelling, of verliezen, het is Jezus, die ze u toezendt!
Konden wij slechts meer Zijne hand zien in het lijden en alle andere zaken uit het oog verliezen, hoeveel minder zouden wij geneigd zijn, te morren en te klagen!
De storm kan ons ook wel overvallen, terwijl wij op den weg des Heeren zijn, dit moet ons niet ontmoedigen. De discipelen waren ook niet in zee gestoken, zonder Zijne goedkeuring en toch dreigden zij te vergaan. Het kan soms Zijn wil zijn, ons ook op den
weg der gehoorzaamheid eene beproeving te zenden, anders zouden wij licht gevaar loopen reeds in ons welslagen een onderpand te zien van eenswillendheid met Hem. Geen moeilijkheden of zorgen mogen ons echter doen afwijken van Zijn weg. Richten wij ons scheepje slechts moedig naar de zijde van onzen plicht, dan zullen de golven het niet overweldigen, hoe verwoed zij er ook tegen aanbeuken: op het rechte oogen-blik zal de Heer uitkomst schenken.
Het is echter zelfs in het ergste geval beter in den storm om te komen, dan zijn heil te zoeken in de vlucht: want, zoo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zoo wie zijn leven verliezen zal om Zijnentwil, die zal het vinden.
Newman Hall.
Hebt gij nimmer tusschen de bouwvallen van een ouden tempel eene enkele zuil gezien, die alleen was blijven staan te midden van al de verwoesting om haar heen? of een stuk muur, dat alleen was overgebleven van een afgebrand of gesloopt huis? Gedurende den storm wordt het schip in de haven gehouden door een enkel anker, dat het kracht geeft de woede van wind en golven te weerstaan. De zuil biedt weerstand aan alle orkanen, het stuk van den muur herinnert ons, dat ons nog een toevlucht overblijft in den storm en het anker rust in een veiligen bodem, waaruit het niet kan worden losgerukt. Ziehier een beeld van wat
ons geloof wezen moet; eene sterke zuil waaraan wij ons in gevaren kunnen vastklemmen, een muur, die ons ter beschutting dient en een anker, dat ons beschermt in de zee der verzoekingen. Zelfs indien ons niets overblijft dan het geloof, behoeven wij niet te vreezen. Den wil van God aan te nemen zonder morren of tegenspreken, zonder te trachten hem uit het verleden te verklaren of vooruit te zien in de toekomst, alleen dat geeft waren vrede in het gemoed!
Mevr. De Witt —Güizot.
Er bestaan twee soorten van ware blijdschap. De eerste kunt gij reeds hier beneden smaken; zij bestaat in het werken voor en met onzen Heiland. De tweede, nog volmaakter en heiliger, die wij in den hemel zullen genieten, bestaat in het rusten in Zijne nabijheid. Moogt gij beide in volle mate smaken; èn hier en hiernamaals!
%
A. de Lobs.
Het bedroeft mij altijd zoo, wanneer ik zie met welk een angst zelfs Christenen terugdeinzen voor den dood en hoe zij zich nog aan dit leven vastklemmen. Wat moet onze Hemelsche Vader wel denken als Hij ziet
2S7
hoe weinig Zijne kinderen naar Hem verlangen en zeggen: „Ik heb nog zooveel te doen op deze wereld,quot; m. a. w. ,,er is zoo weinig, dat mij doet verlangen naar den hemel te gaanquot;?
Mevr. E. Prentiss.
*
* *
Sterven is niet een uitgaan in de onbekende duisternis, maar een overgaan in het heerlijk Licht. De duisternis is alleen hier, want wij zijn hier zoekende en tastende en zien de dingen als in een duisteren spiegel. Daar zullen wij kennen, zooals wij zelf gekend zijn; daar zullen de groote geheimen, die ons hier dikwijls in verwarring brengen, ontsluierd worden. Hebt gij ooit opgelet, hoe de sterren langzamerhand verbleeken op een schoonen zomermorgen? Wanneer de dag\'aanbreekt, dan verflauwt hun glans en zij worden steeds bleeker en onduidelijker, totdat wij ze eindelijk niet meer zien. Daarom zijn ze echter niet vernietigd, doch slechts opgelost en verborgen door het heerlijke zonlicht.
Zóó sterven ook Gods kinderen; zij gaan uit de schaduw en door de schemering heen, — dat is het, wat de menschen sterven heeten, — en komen dan in de tegenwoordigheid van God zelf. Dan zijn zij voor altoos met den Heer; — dat is het eenige wat wij met zekerheid van hen weten. Maar zij zijn niet verloren gegaan in de duisternis: zij zijn gekomen tot het Eeuwige Licht.
Voor den Christen bestaat de dood niet meer: de dood is voor hen, die achterblijven; voor hen zijn de
•28«
stilte en de duisternis van liet graf. Zij, die tot God gaan, genieten de zaligheid!
E. J. WOBBOISE.
De meest in het oog vallende karaktertrekken van onze jeugdige vriendin, mej. C. (*) waren zachtheid, nederigheid en geduld. Eenige dagen vóór haar dood hoorde zij in haar binnenste eene stem, die haar zeide, dat hare ure van heengaan naderde en, ofschoon de dokter haar verzekerde, dat hare ziekte niet van zoo ernstigen aard was, bereidde zij zich toch vol blijdschap voor, om spoedig uit te wonen uit het lichaam en in te wonen bij haren Heer.
Het was op een Zondag. Daar zij het oogenblik voorzag, waarop zij niet meer zou kunnen spreken, liet zij hare betrekkingen en vrienden bij haar bed roepen, om afscheid van hen te nemen. Voordat zij kwamen vroeg zij dengenen, die haar verzorgden, om voor haar te bidden, opdat zij den Heer mocht verheerlijken, tot aan haar einde. „Men moet het kunnen zien,quot; zeide zij: „dat een Christen, die op zijn God vertrouwt, staande wordt gehouden, wanneer zelfs de beste aardsche vriend hem niet langer kan ondersteunen.quot;
{*) Eene jonge Zwitsersche, die den Sisten December 1886 in liet kanton Woodland overleed.
19
__________________*gt;lt;amp;amp;
®1 r®
Toen allen rondom haar bed waren vereenigd, begon zij met groote kracht tot hen te spreken en hun te smeeken, zich toch te laten verzoenen met God. „Het zou mij thans onmogelijk zijn, mij nog te bekeeren,quot;
sprak zij: „want ik kan ternauwernood meer een samenhangend gebed opzenden. Daarom bid ik u, stelt het niet uit; geeft u op dit oogenblik over aan uw Zaligmaker,
opdat wij elkaar in den hemel kunnen wedervinden. Ik zou niet gerust knnnen sterven, indien ik wist,
dat ik een mijner geliefden aldaar zou missen. Weet gij, wanneer ik mlizelf aan God heb gegeven ? Op den dag, waarop mijn dierbare broeder stierf: toen ben ik voor zijn bed nedergeknield en heb ik gesproken; „Ik behoor u toe, lieve Heiland, want Gij hebt mij gekocht. Ik wil voortaan slechts voor U leven! Moge mijn sterfbed aldus voor ieder van u tot een zegen zijn!quot;
Toen haar predikant haar den volgenden dag bezocht, verzocht zij hem om te bidden voor hare huisgenooten. „Ik wenschte welsprak zij: „dat iedereen zoo ge-] lukkig was, als ik ben!quot; Ook betuigde zij meermalen hare dankbaarheid, dat zij zoo omringd was door Christelijke vrienden. Toen ten laatste ook nog eene getrouwe vriendin bij haar kwam, die zij zeer had verlangd nog eenmaal te zien, kende hare blijdschap geene grenzen. Zij verlangde, dat men zou zingen en begeleidde nog zelve het gezang met hare fraaie altstem.
Daar hare krachten den volgenden Woensdag zeer begonnen te verminderen, liet zij opnieuw hare ouders en vrienden bij zich roepen. Ofschoon zij van nature een ingetrokken, bedeesd karakter bezat, werd zij nu niet moede haar Zaligmaker te loven en God te vragen haar nog meer zielen toe te zenden, die zij nog kon
290
^9
waarschuwen. „Ik wilde wel,quot; zeide zij herhaaldelijk: „dat mijne kamer geheel vol was met menschen, opdat ik hen zou kunnen spreken van Christus, daar het mij zoo berouwt niet genoeg van Hem te hebben getuigd.quot; In den namiddag waren er tusschen de dertig en veertig personen rondom haar bed vergaderd, waaronder verscheidene leerlingen harer Zondagschool. Zij sprak tot ieder afzonderlijk, het langst met hen, die de beslissende keuze nog niet hadden gedaan of van den goeden weg waren afgedwaald. Zij droeg hen allen op haar hart en bad voor hen met eene kracht, waartoe men haar nimmer had in staat gerekend.
Toen iemand, wien zij had gesproken van zijne zaligheid, sprak van daarop te „hopen,quot; zeide zij ernstig: „dat is niet genoeg: gij moet den goeden weg willen bewandelen\'; het ligt slechts aan uzelf of gij zult worden behouden, al dan niet. Vele menschen, die hun geheele leven door „hopen,quot;gaan ten slotte toch verloren. Ach! indien ik wist, dat iemand hier de roepstem Gods in den wind slaat, zou ik niet gerust kunnen sterven.quot; Al de aanwezigen knielden nu neder en de predikant bad met hen voor de lieve stervende. Eensklaps viel deze hun in de rede: „Vraagt den Heer,quot; sprak zij: „dat Hij mij klein houde, opdat ik mij niet beroeme op de zegeningen, die Hij mfl schenkt.quot; Daarop luisterde zij met naar den hemel geslagen oogen naar het zingen van verscheidene harer meestgeliefde liederen.
Zij kende echter ook hare uren van strijd, doch zelfs in de hevigste aanvallen van den vijand, gevoelde zij zich merkbaar ondersteund door haar Zaligmaker. In een harer oogenblikken van zielsangst riep zij vol droefheid uit:
— „Gisteren zag ik Jezus!quot;
201
€gt;lt;§gt;0!
— „Al ziet gij Hem wellicht heden niet,quot; antwoordde eene harer verpleegsters: „toch is Hij niet minder nabij. Hij heeft beloofd, de Zijnen nooit te verlaten.quot;
— „Dat is waar,quot; sprak zij; „ik dacht daar niet aan.quot;
Met ware verrukking luisterde zij naar het voorlezen van gedeelten uit de Heilige Schrift en herhaaldelijk sprak zij de woorden van den psalmist; „ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.quot; Hoe dichter haar einde naderde, des te meer verlangde zij haar Heiland te zien. Donderdagavond, tegen tien uur vermeerderden hare lichaamssmarten zeer en werd zij overmeesterd door een hevigen angst. Aan al hare ledematen leed zij onuitsprekelijke pijnen. „Kom haas-tiglijk. Heer Jezus: erbarm u mijner!quot; sprak zij in haar doodsangst, en telkens weer liet zij zich de woorden voorlezen, die haar predikant dien morgen tot haar had gesproken: „Zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.quot; Ook vroeg zij nog om den Heer voor haar te bidden, opdat zij geduldig mocht blijven. Des nachts wilde zij nogmaals haar Bijbel openen om er deze verklaring in te zoeken: „Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.quot;
„Dat is mijn pas,quot; zeide zij: „ik moet zorg dragen, dien niet te verliezen.quot;
„Verontrust u niet daarover,quot; antwoordde men haar: „Jezus heeft die zorg van u overgenomen:quot;
„Dat is waar: ik was het bijna vergeten. O, wat ben ik gelukkig.quot;
Eenige oogenblikken daarna sprak zij van de beproevingen, die zij had ondervonden: „Men moet er zich nimmer door laten terneerbuigen,quot; sprak zij: „zii zijn noodig om de steenen te slijpen, waaruit God Zijn
I
gebouw wil samenstellen. Ik was slechts een kleine steen en ben dus spoedig gereed geweest.quot;
Nog eenmaal knielde zij met behulp van de haar omringenden neder en smeekte den Heer om geduld. „Indien Gij zoolang vertoeft om mij geduld te leeren,quot; bad zij: „o, schenk het mij dan spoedig!quot; Zij begreep niet, waarom zij nog moest wachten buiten de poort: zi) verlangde zóó, om binnengelaten te worden. „Zou nog iemand uwer mij gaarne willen terughouden?quot; vroeg zij, om zich heen ziende. Toen allen ontkennend antwoordden, gaf zij haar wensch te kennen, dat men een harer buren zóu laten halen: „want,quot; zeide zij: „misschien verlangt de Heer, dat ik nog eens met hem spreek.quot;
Den dag vóór Kerstmis, des Vrijdagsochtends, werd zij kalmer. Zij sprak nog van de vier en twintig ouderlingen, die voor den troon zitten en van de honderd vier en veertig duizend verzegelden, die God in eeuwigheid loven. Daarop, na allen nogmaals voor \'t laatst te hebben vaarwel gezegd, sliep zij zachtkens in, om te ontwaken in de armen van haar Heiland.
Kan men bij zulk een sterfbed niet de woorden van Paulus herhalen: Dood! waar is uiv prikkel? Hel! waar is uwe overwinning? De dood is verslonden tot overwinning. Gode zvj dank, die ons de overwinning geeft, door onzen Heer Jezus Chrishis!
Laat ons dan wandelen in het Licht, want de dag neigt ten einde en de nacht komt! Treden wij moedig voor-
waarts in het heilige Licht, dat van Calvarië stroomt en onzen weg bestraalt tot aan en in het Vaderhuis! Laat ons voortgaan, zonder ter rechter- of ter linkerzijde af te wijken; het oog gericht op de Eeuwige Heerlijkheid, die vóór ons ligt! Dat iederen dag de bede uit ons hart opstijge: „Geef ons meer geloof, o Heer en meer liefde, opdat wij onze lijdende broederen steeds meer kunnen vertroosten!quot; Moge ons laatste uur, dat voor ieder onzer staat aan te breken, ons vinden met de hand in die onzes Meesters, dan zal Hij ons veilig geleiden door de doodsvallei naar de Eeuwige Zaligheid! Immers bezit de dood geene macht meer over den Christen, die reeds is bekleed met den mantel der gerechtigheid, dien het geloof hem verleent? Geene verschrikking is hij meer voor hem, die in waarheid kan uitroepen: „Het leven dezer aarde is een voortdurende dood, doch de dood, dien wij tegemoet ijlen brengt ons het Eeuwige Leven!quot;
_______
EERSTE DEEL.
Blz.
Een blik op het leven. — De weg tot het ware geluk 2
De bittere gevolgen der zonde.......6
Eén ding is noodig............8
Bekeert u in de dagen uwer jeugd......9
De weg tot den Heiland..........11
Het leven in Gods gemeenschap.......12
De liefde van Christus..........13
Een gelukkig leven............14
De waarde van Jezus...........16
Wederstaat den Booze..........16
Een verbroken hart...........18
Coelum verum. (De ware hemel).......18
Het geheim van een gelukkig leven.....19
Roepstemmen van God..........20
Q^5quot;
i
Godsdienstonderwijs...........20
Persoonlijk geloof............22
Het zoeken van G-od...........23
Zelfbeheersching.............27
G-een schijn, maar werkelijkheid.......28
Het werk van den Heiligen Geest......81
Onderzoekt de Schriften..........3;
Zie niet achterwaarts...........37
De ware vrijmaking...........42
Het Bloed van Christus..........43
De blijdschap van den Christen.......46
Liefde voor God.............46
Avondmaalsgedachten...........49
Doet dat tot mijne gedachtenis.......50
De verhooring van het gebed........55
Het persoonlijk getuigenis.........56
_
TWEEDE DEEL. lgt;v nocping van de jonge Meisjes.
I. Verschil van gaven.
De bestemming der vrouw.........
De invloed van een jong meisje.......
Ons ideaal...............
Wat zal uw leven zijn?..........
De roeping der stillen in den lande......67
Zijt dan oprecht gelijk de duiven......68
Vastheid van karakter..........69
Lieftalligheid..............70
Vriendelijkheid.............\'1
Laat uw licht schijnen voor de menschen ... 75
Zelfverloochening............78
De ontwikkeling van den geest.......79
Talenten en gaven............83
De verbeeldingskracht...........85
Het pad van den plicht..........86
Begeerte tot zonde............96
hl
O^s»___________
Moed.......
Liefde en liefdewerken .
Eerste indrukken . . .
De waarde van den tijd
Schoonheid.....
Gezondheid.....
Tevredenheid ....
De dichtkunst ....
Vriendschap.....
Het huisgezin ....
II. Strikken, gevaren en verleidingen.
Lichtgeraaktheid............111
Wanordelijkheid............113
Een slecht humeur...........114
Een middel tegen het zuchten.......114
Hartstochtelijkheid...........116
Schijnvroomheid............118
Stijfhoofdigheid.............119
Nieuwsgierigheid............120
Het gevaar der vleierij..........121
Onstandvastigheid................122
-samp;Q
_
f
Blz.
96 96 99 100 102
103
104
104
105
106
IV
________
Blz.
Schijnvriendelijkheid...........126
Het gevaar van den opschik........130
De verveling en haar eenig geneesmiddel . . • 131
De zucht naar avonturen.........137\'
Gevoelens eener tooneelspeelster......140
Geestelijke wasdom...........143
Doe niets ten halve...........147
Getrouw in het kleine..........148
111. Het arbeidsveld dek jonge meisjes.
Eene weltoebereide aarde.........151
De plicht der vrouw...........152
De invloed van een jong meisje......152
De ure des gebeds...........154
Het werk onzer handen.........158
Plichtsbetrachting............160
De taak in het huisgezin.........161
Kleine plichten.............163
Werken en bidden............166
Geregelde arbeid............168
De vruchten van onzen arbeid.......170
De werken der liefde..........171
©lt;§gt;lt;•
v
0lt;ggt;i-_________
Blz.
De zegen der liefde...........173
De zekerheid van het loon........174
Zaaien en oogsten............175
De invloed van den Booze.........176
Eene afwijking van den regel.......181
Het goede gebruik van den tijd......182
Zelfverloochening............183
Ons heden en onze toekomst.......184
Wat zijn de rechten der vrouw?......183
Ware grootheid van geest.........187
Volkomen gehoorzaamheid........189
Het diakonessenwerk..........189
Het werk voor den Heer.........194
Het werk buitenshuis..........198
Gij zijt het Licht der wereld........198
De ernst des levens...........200
Amelia Sieveking............201
Wat eene vrouw vermag.........204
Uwe stem voor Jezus..........203
Klein en groot.............208
Aan eene onderwijzeres.........214
Ontboezeming eener jeugdige onderwijzeres . . 215
Iets over de opvoeding..........216
Louise Scheppler, de dienstmaagd van Oberlin . 217
De Christelijke dienstmaagd........221
1 |
IV. De toekomst.
Het huwelijk.............220
Ongehuwde vrouwen
Gemengde huwelijken..........
DERDE DEEL.
Geestelijk leven.............238
Het stil zijn voor God..........240
Onze misstappen............
De zonde...............
Lauwheid...............
Stilstand...............
De Godsdienst.............
Verlangen naar rust...........
Het dienen ons eene eer.........2i9
Verzoekingen..............
In uren van droefheid..........251
Ervaringen eener Christin.........257
229
3
^Q.
S822 —--;_
Blz.
De zekerheid des geloofs.........259
Eenswillendheid met God.........260
Nederigheid en liefde...........260
De liefde der wereld en die van Christus . . . 262
Martha en Maria............263
Ootmoed en liefde............265
Onze oogen en ooren...........270
Zelfonderzoek..............270
Verdraagzaamheid............271
De waarde van het kleine.........272
Bidt zonder ophouden..........275
Goddelijke besturing...........278
quot;Ware heiligheid.............279
Het kruis en het crucifix.........279
Onze zedelijke opvoeding.........280
Ik vermag alles door Christus.......281
De vruchten der beproeving........284
Gedachten over den dood.........287
Een heerlijk einde............293
Bij den Uitgever dezes ziet mede het licht:
DOOR
Predikant te Dordrecht,
Prijs /quot;7.50; gebonden /\'9.75; in prachtband met 46 Chromo-Lithographiën f 13.90.
Zjevenswoorden voor lederen dag.
DOOR
in leven Hoogleeraar te Utrecht.
Prijs f 6.25; in nette band met vergulde stempeJs op plat en rug f 7.50.
in Cliromo-Litliograpliiën naar GUSïAVE DOUE,
MET BIJSCHRIFTEN DER VOLGENDE LEERAARS EN IIOOGLEERAARS: B. J. Adriani, Pred. te Amsterdam; Dr. A. W. Bronsveld, Pred. te Utrecht, E. Cesar Segers, Pred. te Leiden; Dr. M. Cohen Stuart, Em. Pred. te Utrecht; Dr. J. Cramer, Hoogleeraar te Utrecht; Dr. J. J. Doedes, Hoogleeraar te Utrecht; Dr. A. van der Flier, Pred. te \'s Bosch; Dr. G. J. van der Flier, Pred. te \'sHage; Dr. J. A. Gerth van Wijk, Pred. te \'sHage; C. F. Gronemeijer, Pred. te Apeldoorn; J. P. Hasebroek, Pred. te Amsterdam; Dr. Th. J. Hoedemaker, Pred. te Rotterdam; H. V. Hogerzeil, Pred. te Amsterdam; E. F. Kruijff, Hoogleeraar te Groningen; Dr. G. H. Lamers, Hoogleeraar te Groningen; Dr. E H. van Leeuwen, Hoogleeraar te Utrecht; A. Loeff, Pred. te Dordrecht; J. H. L. Roozemeijer, Pred. te Arnhem; M. Sjoers, Pred. te Dordrecht; J. A. Stoop, Pred. te Nijmegen; B. J. Swaan, Pred. te Gouda; A. van Toorenenbergen, Pred. te Groningen; J. J. van Toorenenbergen, Hoogleeraar te Amsterdam; J. C. Verhoelf, Pred. te Utrecht; J. G. Verhoeff, Pred. te Bodegraven; W. Vliegenthart, Pred. te Groningen; J. P. G. Westhoff, Pred. te Amsterdam.
Prijs per aflevering 60 ets.; in prachtband met 60 fraaie Chromo-Lithographiën f 16.50.
in Chromo-Lithograpliiën, met bijschriften ter bevordering van Christelijk geloof en leven van de hierna volgende Leeraars:
W. J. G. Aalders, Pied. te Amsterdam; J. Brummelkamp, Pred. te Amsterdam; Ch. J. Brijce, Pred. te \'sHage; P. Doedes, Pred. te Zutphen; Dr. A. J. Th. Jonker, Pred. te Rotterdam; W. J. Jorissen, Pred. te Apeldoorn; Dr. J. A. Gerlh van Wijk, Pred. te \'sHage; J. Moulin, Pred. te Nijmegen; J. P. Nonhebei, Pred. te Dordrecht; C. B. Oorthuijs, Pred. te Katwijk a/Zee; P. G. van Oosterzee, Pred. te Enschedé; A. W. L. Talma, Pred. te Dordrecht; S. H. J. de Wolil\', Pred. te Leiden.
Prijs per aflevering 60 ets.; in prachtband met 46 fraaie Chromo-Lithographiën f 12.50.
DOOR
in leven Predikant te Dordrecht.
Prijs ingenaaid f 1.50; net gebonden f 1.90.
OF
BEWERKT DOOR
in leven Hoofd-Onderwijzer der Chr. School, AANBEVOLEN DOOR PR. jJ. /t. pERTH VAN )VlJK.
Een goed boek voor jongens, met vier lieve plaatjes. Prijs 90 ets.; in fraai bandje f 1.25.
\'
\'
\'
■
-
______