/
/ / Jamp;Vftö-tï.
*
KLEIN HISTORISCH
i 7
DOOK
CLAUDIUS FLEURY,
R. K. Priester, enz.
I
Herziene uitgave met bissclioppelijke goedkeuring\'.
^^_Kc/V/p;
PASTOOR W -
B O T T K R D ~Ar M .--—quot;
GEDRUKT VOOR REKENING VAX REZ.
i
Uit klein historisch geloofs-onderwijs door Claudius Flbuby, is in onze Kerk te gunstig bekend, dan dat het noodig geacht zou kunnen worden iets tot \'M aanbeveling er van te zeggen. - j
Het is ons gebleken, dat bij deze herziene uitgave \'M in velerlei opzichten verbeteringen zijn aangebracht, , waardoor de lessen meer naar de vatbaarheid der kinderen zijn ingericht.
Het is derhalve ons verlangen , dat onze onderhoorige geestelijken bij het godsdienstig onderwijs zich van deze door ons goedgekeurde uitgave zullen bedienen.
Gegeven tc Utrecht, 18 Juni 1882.
Aartsbisschop van Utrecht.
Haarlem, 20 Juni 1882.
Bisschop\'van üaaiibiiï.\'
Schiedam, 21 Juni 1882.
lilsschop van Deventer.
*
EERSTE LES.
De schepping.
1. Vr. Wie heeft de wereld geschapen? Antw. God heeft de wereld geschapen.
2-. • Vr. Wat Wil hét zeggen, dat God de wereld geschapen heeft?
Antw. God heeft de. wereld geschapen; dat wil zeggen: Hij heeft ze. uit niet voortgebracht.
3. Vr. Hoe heeft God ze geschapen?
Antw. God heeft ze geschapen door zijn
woord.
4. Vr. Tot welk doel heeft God de wereld
geschapen ?
Antw. God hoeft de wereld geschapen tot zijne verheerlijking.
5. Vr. Waarvan heeft God den eersten inensch gemaakt?
. Antw,. . H.et lichaam van den eersten mensch heeft God gemaakt van\'aarde.
6. Vr. Waarvan heeft God de ziel gemaakt? Antw. De ziel heeft God gemaakt uit niet.
4
7. Vr. Tot welk doel heeft God den tneiisch gemaakt ?
Antw. God heeft den mensch gemaakt om_ Hem te kennen en te beminnen.
8. Vr. Waarvan is de eerste vrouw gemaakt? Antw. Het lichaam van de eerste vrouw
heeft God gemaakt van eene ribbe des mans; maar de ziel heeft Hij gemaakt uit niet.
9. Vr. Waarom heeft God dit zoo gedaan? Antw. Dit heeft God gedaan om aar. te
toonen, dat zij beiden één vleesch waren.
10. Vr. Hoe heette de eerste man?
Autw. De eerste man heette Adam.
11. Vr. En hoe heette do eerste vrouw? Antw. De eerste vrouw heette Eva.
12. Vr. Waar woonden zij?
Antw. Adam en Eva woonden in het aard-sohe Paradijs.
13. Vr. Wat was het aardsche Paradijs? Antw. Het aardsche Paradijs was een over-
schoon lusthof, waarin God allerlei soort van boomen geplant had.
14. Vr. In welken staat loefden zij daar? Antw. Daar leefden zij in een gelukkigen
staat.
5
15. Vr. Wanneer moesten zij sterven?
Antw. Zij waren aan de noodzakelijkheid van te sterven niet onderworpen.
TWEEDE LES.
JJe goede en kwade enyelen.
Ui. Vr. Wat zijn engelen?
Antw. Engelen zijn zuivere geesten, bestemd om zonder lichaam te leven.
17. Vr. Wie heeft de engelen geschapen?
Antw. God heeft de engelen geschapen.
18. Vr. Zijn alle engelen heilig gebleven?
Antw. Neen, niet alle engelen zijn heilig gebleven.
lü. Vr. Moe noemt men de engelen, die niet heilig gebleven zijn?
Antw. De engelen, die niet heilig gebleven zijn, noemt men booze geesten of duivelen.
20. Vr. Wat zijn dan duivelen?
Antw. Duivelen zijn engelen, die wederspan-nig tegen God geweest zijn.
21. Vr. Waartoe beeft God hen verwezen?
Antw. God heeft hen verwezen naar het
eeuwig vuur?
\'22. Vr. Waarmede houden zij zich bezig? Antw. Zij houden zich bezig met de menschen te bekoren en tegen God te doen zondigen.
DERDE LES.
De zonde van de eerste menschen.
23. Vr. Zijn Adam en Eva ook door de duivelen bekoord ?
Antw. Ja, de overste der duivelen heeft Eva bekoord en van de verboden vrucht doen eten.
24. Vr. Hoe vertoonde zich de duivel aan haar? Antw. De duivel vertoonde zich aan haar in
de gedaante eener slang.
25. Vr. Wat deed Eva daarna?
Antw. Eva deed haren man ook van de verboden vrucht eten.
26. Vr. Wat deed God?
Antw. God vervloekte de slang.
27. Vr. Hoe strafte God Adam en Eva? Antw. God dreef Adam en Eva tot hunne
straf uit het aardsche Paradijs.
28. Vr. Wat beloofde God hun?
Antw. God beloofde hun, dat een nakomeling der vrouw den kop der slang zou verpletteren.
29. Vr. Wat wordt daardoor verstaan? Antvv. Daardoor wordt verstaan, dat uit haar
voortkomen zou een Zaligmaker der menschen, die de macht des duivels zou vernietisen.
O
30. Vr. In welken toestand bevond zich de mensch na zijne zonde ?
Antw. De mensch bevond zich na zijne zonde in een zeer ellendigen toestand naar ziel en lichaam.
31. Vr. In welke ellende is hij vervallen naar het lichaam?
Antw. Naar het lichaam is hij vervallen tot allerlei ellende, ziekten en tot de noodzakelijkheid van te sterven.
32. Vr. In welke ellende is hij vervallen naaide ziel?
Antw. Naar de ziel is hij vervallen tot de onwetendheid en de begeerlijkheid.
33. Vr. Wat is de begeerlijkheid?
Antw. Do begeerlijkheid is eene ongeregelde liefde, die ons niet dan onszelven doet beminnen.
34. Vr. Wat brengt de begeerlijkheid voort? Antw. De begeerlijkheid brengt de zonde voort.
35. Vr. Wat is de vrucht van de zonde? Antw. De vrucht van de zonde is de eeuwige
dood.
VIERDE LES.
De gevolgen der zonde.
36. Vr. Wanneer zijn de kinderen van Adam en Eva geboren?
Antw. De kinderen van Adam en Eva zijn geboren na hunne zonde.
37. Vr. Is hunne zonde ook op hunne kinderen overgegaan ?
Antw. Ja, hunne zonde is overgegaan op hunne kinderen en op alle menschen.
38. Vr. Worden dan alle menschen met die zonde geboren ?
Antw. Ja, alle menschen worden met de zonde van Adam en Eva geboren.
39. Vr. Hoe wordt die zonde genoemd?
Antw. Die zonde wordt de erfzonde genoemd.
40. Vr. Wie waren de eerste kinderen van Adam en Eva?
Antw. De eerste kinderen van Adam en Eva waren Kaïn en Abel.
41. Vr. Wat heeft Kaïn gedaan?
Antw. Kaïn heeft zijn broeder Abel vermoord.
42. Vr. Waarom vermoordde Kaïn hem?
Antw. Kaïn vermoordde hem, omdat hij de
deugd van Abel benijdde.
9
43. Vr. VVaron alle meusclion evenals Kaïn ondeugend ?
Antw. Het meerendeel der menschen was evenals Kaïn ondeugend.
11. Vr. Was er niet één mensch meer, die aangenaam was aan God?
Antw. Er was geen mensch, die aangenaam was aan God, dan Noe alleen.
45. Vr. Wat deed God om de menschen te straffen?
Antw. Om de menschen te straffen zond God een watervloed, die de zondvloed genoemd wordt.
46. Vr. Wat was die watervloed?
Antw. Die watervloed was eene vervaarlijke overstrooniing, waardoor zelfs de bergen onder water gezet werden.
47. Vr. Wat is er geworden van de menschen?
Antw. De menschen verdronken bijna allen.
48. Vr. Waar bleven de beesten?
Antw. De beesten verdronken insgelijks.
49. Vr. Waar bleef Noë?
Antw. God bewaarde Noe in de ark.
50. Vr. Wat was de ark van Noë?
Antw. De ark van Noë was een groot langwerpig schip, voorzien van een dak.
10
51. Vr. Is niemand clan Noë daarin bcliou-dcn gobleven ?
Antw. Ook het huisgezin van Noë is met hem daarin behouden gebleven.
52. Vr. En wat nog meer?
Antw. Ook nog een paar van elk soort van boesten, die niet in het water konden leven.
Abraham en de aartsvaders.
53. Vr. Hoeveel zonen had Noë?
Antw. Noë had drie zonen: Sem, Cham en Jafet, van wie alle menschen na den zondvloed afstammen.
54. Vr. Leidden de menschen na den zondvloed een deugdzaam leven?
Antw. Neen, na den zondvloed vervielen bijna alle menschen tot afgoderij.
55. Vr. Wat deed God om den waren godsdienst te behouden ?
Antw. Om don waren godsdienst te behouden , verkoos God zich een volk , dat Hem zou kennen en dienen.
11
56. Vr. Welk volk was dat?
Antvv. Dat volk was het volk van Israël of het Joodsche volk.
57. Vr. Wie was de stamvader van dat volk? Antw. De stamvader van dat volk was
Abraham.
58. Vr. Wat gebood God aan Abraham? Antw. . God gebood aan Abraham, dat hij
zijne bloedverwanten en zijn vaderland verlaten zon en gaan wonen in het land Kanaiin.
59. Vr. Wat beloofde God aan Abraham? Antw. God beloofde aan Abi-aham, dat een
talrijk volk uit hem voortkomen zou.
60. Vr. Wat nog meer?
Antw. Ook nog dat Hij aan hem en zijne nakomelingen het land Kanaiin zou geven.
61. Vr. Wat was het voornaamste, dat God hem beloofde ?
Antw. Het voornaamste, dat God hem beloofde, was, dat in zijnen Nazaat alle volkeren der aarde gezegend zouden worden.
62. Vr. Wat wilde God daardoor te kennen geven V
Antw. Daardoor wilde God te kennen geven, dat do Zaligmaker der wereld uit de nakomelingen van Abraham zou voortkomen.
12
63. Vi\'. Wie was de zoon van Abraham? Antw. De zoon van Abraham was Isaiik.
01. Vr. Wat gebood God aan Abraham aangaande zijn zoon Isaiik ?
Antw. God gebood aan Abraham, dat iiij dien zoon ten offer zou slachten.
(55. Vr. Waarom gebood God hem dit ? Antw. Dit gebood God, om Abrahams geloof to beproeven.
66. Vr. Wie was de zoon van Isaiik?
Antw. De zoon van Isaiik was Jakob.
67. Vr. Had Jakob nog een anderen naam? Antw. Jakob is ook Israël genoemd geweest.
68. Vr. Hoeveel zonen heeft Jakob gehad? Antw. Jakob heeft twaalf zonen gehad.
69. Vr. iloe noemt men ze?
Antw. Men noemt ze aartsvaders.
ZESDE LES.
De slavernij in Egypte. Het paaschlam.
70. Vr. Wie was Jozef?
Antw. Jozef was een der twaalf zonen van Jakob.
13
71. Vr. Wat is or met Jozef geschied?
Antw. Jozefs broeders hebben hem uit nijd verkocht; hij is langen tijd een slaaf in Egypte geweest en daarna onderkoning van Egypte geworden.
72. Vr. Wat deed Jozef aan zijne broeders, als hij zoo machtig geworden was?
Antw. Jozef vergaf zijnen broeders hunne misdaad, en deed hen met hun geheele huisgezin naar Egypte komen.
73. Vr. Wat geschiedde er aan de kinderen van Israël in Egypte?
Antw. De kinderen van Israël zijn in Egypte aangewassen tot een talrijk volk.
74. Vr. Wat deed hun de koning van Egypte?
Antw. De koning van Egypte wilde hen om
hot leven brengen.
75. Vr. Wie kwam hun te hulp?
Antw. God kwam hun te hulp.
7G. Vr. Wien gebruikte God om hen te verlossen ?
Antw. God gebruikte Mozes om hen te verlossen.
77. Vr. Wie was Mozes?
Antw. Mozes was de zoon van Amram, die op een onvoorziene wijze uit het water gered werd, waarin Farao, dat is de koning, bevolen had, de kinderen der Israëlieten te verdrinken.
14
78. Vr. Wat deed Mozes?
Antw. Mozes deed groote wonderdaden om Farao te dwingen, dat hij God gehoorzaamde en het volk van Israël liet vertrekken.
79. Vr. Wat deden de Israëlieten voordat zij uit Egypte trokken ?
Antw. Voordat de Israëlieten uit Egypte trokken vierden zij het eerste Paaschfeest.
80. Vr. Waarin bestond dat Paaschfeest?
Antw. Dat Paaschfeest bestond hierin, dat de Israëlieten, in den nacht van hunne verlossing, in ieder huis een lam offerden en aten.
81. Vr. Wat deed men met het bloed van dat paaschlam ?
Antw. Met hot bloed van dat paaschlam bestreken de Israëlieten de deurstijlen hunner huizen.
82. Vr. Wat betcekende du verlossing dei-Israëlieten ?
Antw. Do verlossing der Israëlieten betee-kende, dat God eenmaal alle menschen uit de slavernij des duivels verlossen zou.
15
ZEVENDE LES.
De tocht door de ivoestijn en de wetcjeviny.
83. Vr. Waarheen gingen de Israëlieten als zij uit Egypte trokken ?
Antw. Uit Egypte gingen de Israëlieten naar het land Kanaiin, waarheen God hen leidde. •
81. Vr. Waarom leidde God hen derwaarts? Antw. God leidde hen derwaarts om zijne beloften te volbrengen.
85. Vr. Hoe gingen zij door de Roode Zee? Antw. Midden door de wateren van de Roode
Zee maakte God voor hen een droogen weg.
86. Vr. Hoe namen zij verder hunnen weg? Antw. Verder namen zij hunnen weg door
eene groote woestijn?
87. Vr. Hoelang zwierven zij in die woestijn? Antw. In die woestijn zwierven zij veertig jaren.
88. Vr. Waarvan leefden zij in de woestijn? Antw. Zij leefden in de woestijn van het
manna, dat God uit den hemel deed regenen.
89. Vr. Vanwaar kregen zij water, als het hun ontbrak ?
Antw. Als hun water ontbrak, deed God het uit eene steenrots vloeien.
16
90. Vr. Wanneer gaf God hun zijne wet? Antw. God gnf hun zijne wet op den vijftigsten dag na liun vertrek uit Egypte.
91. Vr. Waar gaf God hun zijne wet? Antw. God gaf hun zijne wet op den berg Sinaï.
92. Vr. Hoe vertoonde zich die berg?
Antw. Op dien berg vertoonden zich vuurvlammen niet hevig onweder.
93. Vr. Hoe luiden de geboden, die God hun gaf? Antw. 1. Ik ben de Heer uw God, die u
geleid heb uit de slavernij van Egypte. Gij zult gecne vreemde goden voor mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen afgod maken, noch eenige beeltenis, om die te aanbidden.
H. Gij zult den naam van den Heer uwen God niet ijdel gebruiken.
Hl. Wees gedachtig, dat gij den Sabbatdag heilig maakt, want dat is de rust van der. zevenden dag.
IV. Gij zult uwen vader en uwe moeder eeren, opdat gij lang moogt leven in het beloofde land.
V. Gij zult niet doodslaan.
VI. Gij zult geen overspel doen.
VH. Gij zult niet stelen.
VIH. Gij zult tegen uwen naasten geen valsche getuigenis spreken.
17
IX. Gij zult mvs naasten huisvrouw niet begeeren.
X. Gij zult zijne goederen niet begeeren.
94. Vr. Zijn deze tien geboden geschreven geweest ?
Antw. Ja, deze tien geboden zijn op twee steenen tafelen geschreven geweest.
95. Vr. Waren het nieuwe geboden?
Antw. Neen, het ware geen nieuwe geboden,
maar het was de Wet der Natuur.
96. Vr. Wat is de Wet der Natuur?
Antw. De Wet der Natuur is de kennis van goed
en kwaad, die God den raenschen heeft ingeschapen.
ACHTSTE LES.
Tiet verhond van God met de Israëlieten.
97. Vr. Waarin bestond voornamelijk de openbare godsdienst der Israëlieten?
Antw. De openbare godsdienst der Israëlieten bestond voornamelijk in het opdragen van offeranden.
98. Vr. Hoe geschiedde de opdracht dier offeranden ?
Antw. Bij de voornaamsten dier offeranden slachtte men een beest, dat daarna geheel of gedeeltelijk op het altaar verbrand werd.
18
(.)9. Vr. Waar stond dit altaar?
Antw. Dit altaar stond vóór den Tabernakel.
100. Vr. Wat was de Tabernakel ?
Antw. De Tabernakel was eene tent, waarin de godsdienstoefening plaats had.
101. Vr. Wat was er binnen den Tabernakel?
Antw. Binnen den Tabernakel stond de Ark des Verbonds.
102. Vr. Wat was deze Ark des Verbonds?
Antw. Deze Ark des Verbonds was eene kist van kostbaar hout en geheel met goud bedekt.
103. Vr. Wat was er in?
Antw. In de Ark des Verbonds lagen de tafelen der wet, eene kruik met manna en de staf van Aiiron.
104. Vr. Wie waren de Priesters?
Antw. De Priesters waren Aaron en zijne kinderen.
105. Vr. Wie waren de Levieten?
Antw. De Levieten waren al de anderen uit den stam van Levi, die geschikt waren tot den dienst, des Tabernakels.
10G. Vr. Waarin bestond het verbond van God met de Israëlieten ?
19
Antw. Het verbond van G-od met de Isi-ae-lieten bestond hierin, dat Hij beloofde hen aan te nemen voor zijn volk, hen te vestigen in Kanaün en met veel goed te verrijken.
107. Vr. Door wien heeft God de Israëlieten in het land Kanaün doen binnenleiden ?
Antw. Door Josuë heeft G-od de Israëlieten in het land Kanaün doen binnenleiden.
108. Vr. Wat verbeeldde dat land Kanaan?
Antw. Dat land Kanaün verbeeldde den hemel.
109. Vr. Wat beloofden de Israëlieten?
Antw. De Israëlieten beloofden God uit
geheel hun hart te zullen beminnen en zijne geboden te onderhouden.
110. Vr. Met welke straffen bedreigde God de overtreders?
Antw. God bedreigde de overtreders, dat zij uit het land verjaagd en met vele ellenden overladen zouden worden.
111. Vr. Is dit verbond trouw onderhouden geweest?
Antw. God heeft dit verbond op het aller-getrouwste onderhouden.
112. Vr. Wat al wonderdaden deed God om zijn volk in het bezit van het beloofde land te stellen ?
Antw. Om zijn volk in het bezit van het beloofde land te stellen deed God do Jordaan opdrogen, en zon en maan stilstaan.
20
113. Vr. Werd liet verbond ook trouw nageleefd door het volk?
Antw. Neen, het volk gedroeg zich jegens het verbond zeer ontrouw.
114. Vr. Hoé menigmaal stonden zij in de woestijn tegen God op?
Antw. Meer dan tienmaal stonden zij in de woestijn tegen God op.
115. Vr. Hoe gedroegen de Israëlieten zich nadat zij in het beloofde land gevestigd waren?
Antw. Nadat zij in het beloofde land gevestigd waren, verlieten de Israëlieten God menigmaal en keerden zij zich tot de afgoden.
NEGENDE LES.
De afgoderij.
11G. Vr. Was de ware God nergens anders bekend dan bij de Israëlieten?
Antw. Neen, daar was geen ander volk, dat God kende, dan de Israëlieten.
117. Vr. Wat aanbaden dan de andere volkeren?
Antw. Al de andere volkeren aanbaden afgoden, die zij zich naar hun welgevallen vormden.
268. Vr. Waar bleven toen de apostelen? Antw. Toen namen de apostelen allen de vlucht.
« 269. Vr. Wat deed Petrus?
Antw. Petrus verloochende Jezus driemaal.
270. Vr. Waarheen word Jezus uil het huis van Cajaphas gebracht?
Antw. Uit het huis van Cajaphas werd Jezus gebracht naar Pilatus.
271. Vr. Wat heeft Hij daar geleden? Antw. Daar werd Hij bespot, gegeeseld en
met doornen gekroond.
DRIE-EN-TWINTIGSTE LES.
De dood van Jezus Christus.
272. Vr. Hoe is Christus gestorven?
Antw. Christus is gestorven aan een kruis,
tusschen twee moordenaars.
273. Vr. Wat was het kruis voor eene straf? Antw. Het, kruis was de schandelijkste straf,
die toen in gebruik was.
274. Vr. Wat is er gebeurd bij zijnen dood? Antw. Bij zijnen dood werd de zon verduisterd, beefde de aarde en verrezen eenige dooden.
3
20
113. Vr. Werd liet verbond ook trouw nageleefd door het volk?
Antw. Neen, het volk gedroeg zich jegens het verbond zeer ontrouw.
114. Vr. Hoé menigmaal stonden zij in de woestijn tegen God op?
Antw. Meer dan tienmaal stonden zij in de woestijn tegen God op.
115. Vr. Moe gedroegen de Israëlieten zich nadat zij in het beloofde land gevestigd waren?
Antw. Nadat zij in het beloofde land gevestigd waren, verlieten de Israëlieten God menigmaal en keerden zij zich tot de afgoden.
NEGENDE LES.
De afgoderij.
11G. Vr. Was de ware God nergens anders bekend dan bij de Israëlieten?
Antw. Neen, daar was geen ander volk, dat God kende, dan de Israëlieten.
117. Vr. Wat aanbaden dan de andere volkeren?
Antw. Al de andere volkeren aanbaden afgoden, die zij zich naar hun welgevallen vormden.
45
268. Vr. Waar bleven toen de apostelen? Antw. Toen namen de apostelen allen de
vlucht.
269. Vr. Wat deed Petrus?
Antw. Petrus verloochende Jezus driemaal.
270. Vr. Waarheen werd Jezus uit het huis van Cajaphas gebracht?
Antw. Uit het huis van Cajaphas werd Jezus gebracht naar Pilatus.
271. Vr. Wat heeft Hij daar geleden? Antw. Daar werd Hij bespot, gegeeseld en
mot doornen gekroond.
DRIE-EN -TWINTIGSTE LES.
De dood van Jezus Christus.
272. Vr. Hoe is Christus gestorven?
Antw. Christus is gestorven aan een kruis,
tusschen twee moordenaars.
273. Vr. Wat was het kruis voor eene straf? Antw. Het kruis was de schandelijkste straf,
die toen in gebruik was.
274. Vr. Wat is er gebeurd bij zijnen dood? Antw. Bij zijnen dood werd de zon verduisterd, beefde de aarde en verrezen eenige dooden.
3
40
275. Vr. Waarom stierf Jezus op den tjid, waarop men het Paaschlam slachtte ?
Antw. Jezus stierf op den tijd, waarop men het Paaschlam slachtte , omdat de dood van dat lam eene afbeelding was van zijn dood.
276. Hoe was zijn dood eene offerande?
Antw. Zijn dood was eene offerande, omdat Tlij daardoor aan Gods rechtvaardigheid voldeed voor de zonden van alle menschen.
277. Vr. Waartoe dienden dan de offeranden der Joden ?
Antw. De offeranden der Joden dienden maar om die ééne offerande van Jezus af te beelden.
278. Vr. Wat wil het zeggen : dat Jezus ons door zijn bloed vrijgekocht heeft?
Antw. Jezus heeft ons door zijn bloed vrijgekocht, wil zeggen: dat Hij ons verlost heeft van de slavernij des duivels.
279. Vr. Wat wil het zeggen: dat Hij den dood vernietigd heeft ?
Antw. Hij heeft den dood vernietigd, wil l zeggen: dat Hij ons den weg tot het eeuwig leven heeft geopend.
47
De verrijzenis van Jezus Christus.
\'\' 280. Vr. Wat deed men met het lichaam van Jezus, nadat Hij gestorven was?
Antw. Nadat Jezus gestorven was leide mon zijn lichaam in een graf.
281. Vr. Wat deden zijne vijanden?
Antw. Zijne vijanden stelden eene wacht bij
het graf.
282. Vr. Is Jezus dood in het graf gebleven? Antw. Neen, Jezus is op den derden dag na
zijnen dood, dat is op den Zondag, levend uit liet graf opgestaan.
283. Vr. Waren de apostelen spoedig geneigd om zijn verrijzenis te gelooven?
Antw. De apostelen geloofden de verrijzenis van Jezus niet, voordat zij Hem gezien en aangeraakt hadden.
284. Vr. . Gedurende hoe langen tijd verscheen Jezus aan zijne apostelen ?
Antw. Jezus verscheen gedurende veertig dagen aan zijne apostelen.
285. Vr. Wat gebood Hij hun?
Antw. Hij gebood hun, dat zij door de geheele wereld zouden gaan prediken en doopen.
3*
48
286. Vr. Wat. heeft Hij ons met het instellen van den doop geleerd?
Antw. Met het instellen van den doop heeft Hij ons geleerd, dat de Vader, de Zoon en de ^ II. Geest, één God is.
287. Vr. Welke macht gaf Hij aan zijne apostelen?
Antw. - Hij gaf aan zijne apostelen de macht om de zonden te vergeven.
288. Vr. Hoe verliet Hij hen?
Antw. Hij klom, in hunne tegenwoordigheid, op ten hemel.
289. Vr. Ilatl Jezus niet beloofd hij zijne apostelen te blijven tot de voleinding der wereld?
Antw. Ja, Jezus had beloofd bij zijne apostelen te blijven tot de voleinding der wereld; maar dit doet Hij ook, daar Hij zijne Kerk altijd bijstaat.
290. Vr. Hoe staat Hij zijne Kerk bij?
Antw. Hij staat zijne Kerk bij door zijnen
geest en zijne genade, en door zijne verdiensten voor hare zaligheid aan God op te dragen.
291. Vr. Zal Hij nimmer op aarde weder- \' komen ?
Antw. Mij zal in den laatsten dag wederkomen, om te oordeelen de levenden en de dooden.
49
De komst des Heiligen Geestes over de apostelen.
* 292. Vr. Wat was het Pinksterfeest bij de Joden? Antw. liet Pinksterfeest bij de Joden was het feest van den dag, waarop do wet gegeven was.
293. Vr. Wat gebeurde aan do apostelen op dien dag?
Antw. Op dien dag werden do apostelen vervuld met den 11. Geest.
294. Vr. Wat werkte de H. Geest in hen uit? Antw. Door de werking van don II. Geest
werden zij verlicht, en verstonden zij do Schrifturen.
295. Vr. Wat gevoelden zij nog?
Autw. Ook gevoelden zij nog eene groote liefde tot God.
296. Vr. Bleek het niet door oen zichtbaar toeken, dat zij den II. Geest ontvangen hadden?
Antw. Ja, dit bleek hieruit, dat zii verscheidene talen begonnen te spreken, die zij nooit geleerd hadden.
297. Vr. Wat beteekende dat wonder? Antw. Dat wonder beteekende, dat zij het
Evangelie zouden gaan preeken aan allo volken.
50
298. Vr. Wat. zeide Petrus toen?
Antw. Petrus verklaarde toen voor al het volk, dat Jezus de Christus was, en den H. Geest gezonden had.
299 Vr. Hoeveel bekeerde hij er door deze eerste prediking?
Antw. Drie duizend menschen bekeerde hij door deze eersle prediking.
300. Vr. Waarom werd de li. Geest op den Pinksterdag gezonden?
Antw. De H. Geest werd op den Pinksterdag-gezonden, opdat dc nieuwe Wet op denzelfden dag openlijk afgekondigd zou worden als de oude.
ZES-EN - T WIN TIG STE LES.
De roep der heidenen.
301. Vr. Wie is de eerste martelaar geweest? Antw. De 11. Stephauus is de eerste martelaar geweest.
302. Vr. Wat beteekent martelaar?
Antw. Martelaar beteekent bloedgetuige.
303. Vr. Wat hebben de martelaren getuigd?
Antw. De martelaren hebben iretuiffd, dat do 1 1 • . ^
leer van het H. Evangelie waarachtig is.
51
304. Vr. Waarom noemt men ze bloed-getuigen ?
Antw. Men noemt ze A/oerfgetuigen, omdat zij hunne getuigenis met opofïering van hun y* leven bevestigd hebben.
305. Vr. Wie hebben het eerst na de Joden het Evangelie ontvangen?
Antw. Na de Joden hebben de Samaritanen het eerst het Evangelie ontvangen.
306. Vr. Wie was de eerste onder de heidenen, die het Evangelie aannam?
Antw. De eerste onder de heidenen, die het Evangelie aannam, was de hoofdman Cornelius.
307. Vr. Hoe is zijn geschiedenis?
Antw. Cornelius was een man, die God vreesde, veel bad en veel aalmoezen deed. Hij werd door een engel vermaand, dat hij Petrus moest ontbieden; en Petrus werd gewaarschuwd dat hij geen zwarigheid moest maken naar hem toe te gaan.
308. Vr. Wat gebeurde er, toen Petrus gekomen was?
\'i- Antw. Terwijl Petrus Cornelius en zijn huisgezin begon te onderwijzen, ontvingen zij den H. Geest.
809. Vr. Wat deed Petrus toen?
Antw. Petrus liet hen aanstonds doopen.
310. Vr. Welk geheim begon hierdoor vervuld te worden?
Antw. Hierdoor begon het geheim vervuld to worden van den roep der heidenen.
311. Vr. Waarin is dat geheim gelegen? Antw. Dat geheim is hierin gelegen, dat God
de heidenen in de plaats der verworpene Joden geroepen heeft tot het geloof in Jezus Christus.
312. Vr. Wat bewoog God om hen te roepen? Antw. Zijne loutere goedheid alleen bewoog
God om hen te roepen.
313. Vr. Waarom verwierp Hij de Joden? Antw. Hij verwierp de Joden om hunne
zonden, en voornamelijk omdat zij Christus verworpen hadden.
314. Vr. Wie was de apostel der heidenen? Antw. De apostel der heidenen was de
315. Vr. Wanneer heeft onze Heer hom geroepen ?
Antw. Onze Heer heeft hem geroepen na zijne hemelvaart.
316. Vr. Wat weet gij van Paulus?
Antw. Paulus was eerst een vervolger der
Christenen, doch de Heer heeft hem wonderbaar bekeerd en hem gesteld tot den grooten apostel der heidenen.
53
De uitbreiding der Kerk.
y o 17. Vr. Zijn do apostelen na de neder-daling van den H. Geest te Jeruzalem gebleven?
Antw. Neen, na de nederdaling van den H. (Jeest liebben de apostelen zich door de geheele wereld verspreid otn het Evangelie te verkondigen.
318. Vr. Hebben zij een geloofsbegrip opgesteld ? i
Antw. liet is niet zeker dat zij een geloofsbegrip hebben opgesteld; maar wel is het zeker, dat het bekende Geloofsbegrip der apostelen hunne loer behelst.
319. Vr. Wat is dit geloofsbegrip?
Antw. Dit geloofsbegrip is do korte inhoud van de cehelmcn en waarheden des geloofs, en een kenteeken om de ware geloovigen te onderscheiden.
320. Vr. Hoe luidt hot geloofsbegrip?
Antw. Ik geloof in God don Vader, almachtig,
Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijnen eenigon Zoon, onzen lieer. Die ontvangen is van den Heiligen (leest, geboren uit do reine maagd Maria. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus; die gekruist, ge-! storven en begraven is. Die is nedergedaald
54
tor hollo, en ton derdon dago verrezen van do dooden. Die opgeklommen is ten hemel, on zit aan do rechterhand Gods, zijns almachtigen Vaders. En van daar zal komon oordeelen do levendon en dooden. Ik geloof in den Heiligen Geest. De heilige katholieke Kerk; gemeenschap der heiligen. Vergeving der zonden. Verrijzenis des vleesohes. En het eeuwig loven. Amen.
321. Vr. Wat deden de apostelen om nieuwe kerken pf gemeenten te stichten?
Antw. Om nieuwe kerken of gemeenten te stichten, stelden de apostelen in iedore stad eenen bisschop, priesters en diakens aan.
322. Vr. Welke kerk is do voornaamste van allen geworden ?
Antw. De kerk van Rome is de voornaamste geworden van alle anderen.
323. Vr. Waaruit kwam dit voort?
Antw. Dit kwam daaruit voort, dat de apostel Petrus te Rome zijn zetel gesteld, en tegelijk met den apostel Panlus den marteldood aldaar geleden heeft.
324. Vr. Wat is daaruit gevolgd?
Antw. Daaruit is gevolgd, dat de bisschop van Rome, die Paus genoemd wordt, voor der opvolger van Petrus en voor het zichtbaar Hoofd der Kerk gehouden wordt.
55
325. Vr. Wat beteekunt dat woord zichtbaar Hoofd?
Antw. Zichtbaar Hoofd beteekent de eerste der bisschoppen, die de piaatsbekleeders van Christus zijn op aarde.
320. V\'r. Wie is het wezenlijk en onzichtbaar Hoofd der Kerk?
Antw. Het wezenlijk en onzichtbaar Hoofd der Kerk is Jezus Christus, die in den hemel is.
ACHT-EN-TWINTIGSTE LES.
De Overlevering en de H. Schriftuur.
327. Vr. Hoe velerlei is het woord Gods?
Antw. Het woord Gods is tweederlei: het geschreven en het ongeschreven woord.
328.\' Vr. Wat is het ongeschreven woord?
Antw. Het ongeschreven woord is de Overlevering.
329. Vr. Wat wordt door Overlevering verstaan?
Antw. Door Overlevering verstaat men de mondelinge verkondiging der christelijke leer, die vau de apostelen tot de eerste bisschoppen, on alzco tot ons is overojeaiaan.
O O
56
330. Vr. Wat is liet geschreven woord?
Antw. liet geschreven woord is de heilige
Schriftuur of Bijbel, bevattende de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament,
331. Vr. Wie hebben de boeken van het Oude Testament geschreven?
Autw. De boeken van hot Oude Testament zijn geschreven door Mozes en de profeten.
332. Vr. Hoe was de keunis van den godsdienst vóór den tijd van Mozes bewaard gebleven?
Antw. Vóór den tijd van Mozes was de kennis van den godsdienst door Overlevering bewaard gebleven.
333. Vr. Door wie zijn de boeken des Nieuwen Testaments geschreven ?
Antw. De boeken des Nieuwen Testaments zij n geschreven door de apostelen en de evangelisten.
334. Vr. Waarom is men verplicht de heilige Schriftuur te gelooven ?
Antw. Men is verplicht de H. Schriftuur te gelooven, omdat zij door ingeving van den 11. Geest geschreven is.
335. Vr. Moeten wij ook gelooven hetgeen de Overlevering leert?
Antw. Ook hetgeen de Overlevering leert moeten wij gelooven, omdat zij van denzelfden oorsprong voortkomt.
57
NEtiEN-EN-TW 1NTIGSTE LES.
De venuoestimj van Jeruzalem.
336. Vr. Waarom bleef de stad Jeruzalem nog eenigen tijd bestaan na de verkondiging van het Evangelie?
Antw. De stad Jeruzalem bleef nog eenigen tijd bestaan na de verkondiging van het Evangelie , opdat de Christelijke Kerk op den grond van de Joodsche Kerk gesticht zou worden.
337. Vr. Door wien is Jeruzalem verwoest? Antw. Jeruzalem is verwoest door Titus,
zoon van den Romeinschen Keizer Vespasianus.
338. Vr. Stierven bij die verwoesting vele raenschen?
Antw. Bij die verwoesting stierven elf honderd duizend mensohen.
339. Vr. Was er ook groote hongersnood.\' Antw. Er was zóó groote hongersnood, dat
er zelfs vrouwen waren, die hare eigen kinderen opaten.
340. Vr. Waarom is die stad zoo gestraft? Antw. Die stad is zoo gestraft, omdat de
inwoners Christus hadden doen sterven en aan hot Evangelie niet wilden gelooven.
341. Vr. Wat geschiedde aan de overgebleven Joden ?
Antw. De overgebleven Joden werden slaven en door de gehcele wereld verstrooid.
5ö
312. Vr. Wat is nadorhand met hen gebeurd? Antw. Zij zijn nog in donzelfden vernederdtiii
toestand.
313. Vr. Hoe lang heeft dut geduurd? Antw. Dat heeft al ruim achttien honderd
jaren geduurd.
344. Vr. Zullen de Joden altijd ongeloovig blijven?
Antw. Neen, de Joden zullen eenmaal tot het geloof in Christus bekeerd worden.
DERTIGSTE LES.
De vervolging der Kerk.
345. Vr. Hoe zijn de apostelen en hunne eerste discipelen gestorven ?
Antw. De apostelen en hunne eerste discipelen stierven meest allen den marteldood.
34(3. Vr. Hoelang heeft de vervolging der Christenen geduurd?
Antw. Driehonderd jaren heeft do vervolging der Christenen geduurd.
347. Vr. Wie bewerkten die vervolgingen?
Antw. Die vervolgingen bewerkten de keizers van het Eomeinsche rijk.
59»
318. Vr. Deden do Christenen dan kwaad?
Antw. Neen, de Christenen deden niet anders dan goed.
349. Vr. Waarom werden zij dan gehaat?
Antw. Zij werden alleen gehaat, omdat zij de afgoderij en de ondeugden der heidenen veroordeelden.
350. Vr. Wat word hun aangedaan?
Antw. Goed en leven werden hun afgenomen.
351. Vr. Waren de heidenen met hunnen dood tevreden?
Antw. Neen, met hunnen dood waren de heidenen niet tevreden, omdat de Christenen voor den dood niet bevreesd waren.
352. Vr. Wat deed men hun dan nog aan?
Antw. Daarom deed men hen op allerlei wijze de wreedste pijnigingen ondergaan.
353. Vr. Hoe werden de martelaren door de Christenen geëerd?
Antw. De Christenen vergaderden bij de graven der martelaren om God te loven en zich in hunne gebeden aan te bevelen.
60
De vrijheid der Kerk en de yevoUjen daarvan.
354. V r. Werd het getal der Christenen minder door de vervolging?
Antw. Het getal dor Christenen verminderde door de vervolging niet, want hoe meer er gedood werden, hoe meer zelfs er zich tot het geloof bekeerden.
355. Vr. Waarom verweerden zij zich niet tegen de heidenen ?
Antw. Zij verweerden zich niet tegen de heidenen, omdat God verbiedt tegen zijnen vorst op te staan, onder wat voorwendsel het ook mocht wezen.
356. Vr. Wie was de eerste Christen keizer ?
Antw. De eerste Christen keizer was\' Kon-stantijn de Groote.
357. Vr. Welke verandering geschiedde toon?
Antw. Toen mochten de Christenen God in alle vrijheid dienen.
358. Vr. Wanneer begon de godvruchtigheid der Clrristenen te verflauwen?
Antw. De godvruchtigheid der Christenen begon te verflauwen, zoodra zij in vrijheid waran.
61
359. Vr. Wat deden zij, die Christelijker zochten te leven?
A.ntw. Zij, die Christelijker zochten te leven, vertrokken naar de eenzaamheid.
3fi(). Vr. Hoe werden die genoemd?
Antw. Die werden monniken genoemd, dat wil zeggen: eenzamen.
361. Vr. Hoe leefden zij?
Antw. Zij leidden een zeer streng en boetvaardig leven, vastten dagelijks, werkten gedurig, baden zonder ophouden en bevroedden de 11. Schriftuur.
362. Vr. Bkiven de Christenen getrouw aan de leer der apostelen ?
Antw. Neen, vele Christenen weken af van de leer der apostelen en leerden dwalingen.
363. Vr. Wat deed men om die dwalingen te weren?
Antw. Om die dwalingen te weren hield men kerkvergaderingen of conciliën.
364\'. Vr. Welke is de eerste algemeeno kerkvergadering geweest ?
Antw. De eerste alguineene kerkvergadering is die, welke te Nicea gehouden is in het jaar 325 na Christus.
62
lleere Jezus! die, twaalf jaren oud zijnde, in het midden der leeraren hebt willen zitten, hen hoorende en ondervragende; geef ons de genade, om met aandacht en leerzaamheid de onderwijzingen aan te hooren, die Gij ons zult geven, opdat wij, na ze gehoord te hebben, er voordeel mede mogen doen en het geluk hebben, van met ü in wijsheid, en in jaren en in behaaglijkheid bij God en bij de menschen toe te nemen. Amen.
lleere Jezus! die, nog op aarde zijnde, zoo voel goedheid en teederhartigheid jegens do kinderen hebt willen toonen; die niet toeliet, dat men ze belette bij U te komen; die ze zelfs wildet omhelzen en zegenen; sla een gunstig oog op ons, opdat wij ü mogen kennen, U aanbidden, en uwen wil met een waarlijk groot hart en een ijverigen geest volbrengen. lieer! Wij zijn kinderen in jaren, maak ons kinderen naar het hart, gevende ons de genade, om eenvoudig te zijn in hut kwaad en buigzaam, om bet goede te botrachlen. Amen.
DISK
I. De schepping .......... ................................3
II. De goede en kwade engelen......................5
III. De zonde van do eerste inenschen..........G
IV. De gevolgen der zonde................................8
V. Abraham en de aartsvaders..........................10
VI. De slavernij in Egypte. Het paasehlam.. .. 12
VII. De tocht door de woestijn en de wetgeving 13
VIII. Het verbond van God met de Israëlieten . 17
IX. De afgoderij ................................................\'JO
X. David en de Messias........................................22
XI. De scheuring van het Joodsche koninkrijk 24
XII. De profeten.................... ............2(i
XIII. De Babylonische gevangenschap ....................28
XV. De geestelijke en vleeschelijke Israëlieten.. 32
XVI. De\'geboorte van Jezus Christus ....................34
XVII. Vervolg van het voorgaande............................35
XVIII. De II. Johannes de Dooper............................37
64
XIX. De roep der apostelen....................................38
XX. De prediking van Jezus Christus..............10
XXI. De vijanden van Jezus......................42
XXII. liet lijden van Jezus Christus....................44
XXIII. De dood van Jezus Christus........................45
XXIV. De verrijzenis van Jezus Christus ............47
XXV. De komst des H. Geestes over de apostelen 49
XXVI. De roep der heidenen....................................50
XXVII. De uitbreiding der Kerk............................53
XXX De vervolging der Kerk . .. ...................58
XXXI. De vrijheid der Kerk en de gevolgen daarvan. 60
Gedrukt bij M. Wyt amp; Zoneii, te Hotterdam.
.
45
268. Vr. Waar bleven toen de apostelen? Antw. Toen namen de apostelen allen de
vlucht.
269. Vr. Wat deed Petrus?
Antw. Petrus verloochende Jezus driemaal.
270. Vr. Waarheen werd Jezus uit het huis van Cajaphas gebracht?
Antw. Uit het huis van Cajaphas werd Jezus gebracht naar Pilatus.
271. Vr. Wat heeft Hij daar geleden? Antw. Daar werd Hij bespot, gegeeseld en
met doornen gekroond.
DRIE-EN-TWINTIGSTE LES.
De dood van Jezus Christus.
272. Vr. Hoe is Christus gestorven?
Antw. Christus is gestorven aan een kruis,
tusschen twee moordenaars.
273. Vr. Wat was het kruis voor eene straf? Antw. Het kruis was de schandelijkste straf,
die toen in gebruik was.
274. Vr. Wat is er gebeurd bij zijnen dood? Antw. Bij zijnen dood werd de zon verduisterd, beefde de aarde en verrezen eenige dooden.
3
4(1
275. Vr. Waarom stierf Jezus op den tijd, waarop men het Paaschlam slachtte?
Antw. Jezus stierf op den tijd, waarop men het Paaschlam slachtte, omdat de dood van dat lam eene afbeelding was van zijn dood.
276. Hoe was zijn dood eene offerande?
Antw. Zijn dood was eene offerande, omdat Hij daardoor aan Gods rechtvaardigheid voldeed voor de zonden van alle menschen.
277. Vr. Waartoe dienden dan de offeranden der Joden?
Antw. De offeranden der Joden dienden maar om die eene offerande van Jezus af te beelden.
278. Vr. Wat wil het zeggen: dat Jezus ons door zijn bloed vrijgekocht heeft?
Antw. Jezus heeft ons door zijn bloed vrijgekocht, wil zeggen: dat Hij ons verlost heeft van de slavernij des duivels.
279. Vr. Wat wil het zeggen: dat Hij den dood vernietigd heeft?
Antw. Hij heeft den dood vernietigd wil zeggen: dat Hij ons den weg tot het eenwig leven heeft geopend.
47
De verrijzenis van Jezus Christus.
280. Vr. Wat deed men met het lichaam van Jezus, nadat Hij gestorven was?
Antw. Nadat Jezus gestorven was leide men zijn lichaam in een graf.
281. Vr. Wat deden zijne vijanden?
Antw. Zijne vijanden stelden eene wacht bij
het graf.
282. Vr. Is Jezus dood in het graf gebleven? Antw. Neen, Jezus is op den derden dag na
zijnen dood, dat is op den Zondag, levend uit het graf opgestaan.
283. Vr. Waren de apostelen spoedig geneigd om zijn verrijzenis te gelooven?
Antw. De apostelen geloofden de verrijzenis van Jezus niet, voordat zij Hem gezien en aangeraakt hadden.
284. Vr. Gedurende hoe langen tijd verscheen Jezus aan zijne apostelen ?
Antw. Jezus verscheen gedurende veertig dagen aan zijne apostelen.
285. Vr. Wat gebood Hij hun?
Antw. Hij gebood hun, dat zij door do geheele wereld zouden gaan prediken en doopen.
3*
48
286. Vr. Wat heeft Hij ons met bet instellen van den doop geleerd?
Antw. Met het instellen van den doop heeft Hij ons geleerd, dat de Vader, de Zoon en de II. Geest, één God is.
287. Vr. Welke macht gaf Hij aan zijne apostelen?
Antw. Hij gaf aan zijne apostelen de macht om de zonden te vergeven.
288. Vr. Hoe verliet Hij hen?
Antw. Hij klom, in hunne tegenwoordigheid, op ten hemel.
289. Vr. Had Jezus niet beloofd bij zijne apostelen te blijven tot de voleinding der wereld?
Antw. Ja, Jezus had beloofd bij zijne apostelen te blijven tot de voleinding der wereld; maar dit doet Hij ook, daar Hij zijne Kerk altijd bijstaat.
290. Vr. Hoe staat Hij zijne Kerk bij?
Antw. Hij staat zijne Kerk bij door zijnen
geest en zijne genade, en door zijne verdiensten voor hare zaligheid aan God op te dragen.
291. Vr. Zal Hij nimmer op aarde wederkomen ?
Antw. Hij zal in den laatsten dag wederkomen, om te oordeelen de levenden en de dooden.
49
*
De komst des Heiligen Geestes over de apostelen.
§ 292. Vr. Wat was het Pinksterfeest hij lt;lc Joden? Antw. liet Pinksterfeest bij de Joden was het feest van den dag, waarop de wet gegeven was.
293. Vr. Wat gebeurde aan de apostelen op dien dag ?
Antw. Op dien dag werden do apostelen vervuld met den H. Geest.
294. Vr. Wat werkte de H. Geest in hen uit? Antw. Door de werking van den H. Geest
werden zij verlicht, en verstonden zij de Schrifturen.
295. Vr. Wat gevoelden zij nog?
Antw. Ook gevoelden zij nog cone groote liefde tot üod.
296. Vr. Bleek het niet door een zichtbaar teeken, dat zij den 11. Geest ontvangen hadden?
Antw. Ja, dit bleek hieruit, dat zij ver-scheidene talen begonnen te spreken, die zij nooit geleerd hadden.
297. Vr. Wat beteekonde dat wonder? Antw. Dat wonder beteekende, dat zij het
Evangelie zouden gaan preeken aan alle volken.
50
298. Vr. Wat zeide Petrus toen?
Autw. Petrus verklaarde toen voor al hel volk, dat Jezus de Christus was, en den H. Geest gezonden had.
299 Vr. Hoeveel bekeerde hij er door deze eerste prediking?
Antw. Drie duizend menschen bekeerde hij door deze eerste prediking.
300. Vr. Waarom werd de H. Geest op den Pinksterdag gezonden?
Antw. De H. Geest werd op den Pinksterdag gezonden, opdat de nieuwe Wet op denzelfden dag openlijk afgekondigd zou worden als de oude.
ZES-EN-TWINTIGSTE LES.
De roep der heidenen.
301. Vr. Wie is de eerste martelaar geweest? Antw. De II. Stephauus is de eerste martelaar geweest.
302. Vr. Wat beteekent martelaar?
Antw. Martelaar beteekent bloedgetuige.
303. Vr. Wat hebben de martelaren getuigd? Antw. De martelaren hebben ^etuiifd, dat de
leer van het H. Evangelie waarachtig is.
51
5304. Vr. Waarom noemt men ze bloed-ge tuigen ?
Antw. Men noemt ze óZocrfgetuigen, omdat zij hunne getuigenis met opoffering van hun leven bevestigd hebben.
305. Vr. Wie hebben het eerst na de Joden het Evangelie ontvangen?
Antw. Na de Joden hebben de Samaritanen het eerst het Evangelie ontvangen.
306. Vr. Wie was de eerste onder de heidenen, die het Evangelie aannam?
Antw. De eerste onder de heidenen, die het Evangelie aannam, was de hoofdman Cornelius.
307. Vr. Hoe is zijn geschiedenis?
Antw. Cornelius was een man, die God vreesde, veel bad en veel aalmoezen deed. Hij werd door een engel vermaand, dat hij Petrus moest ontbieden; en Petrus werd gewaarschuwd dat hij geen zwarigheid moest maken naar hem toe te gaan.
308. Vr. Wat gebeurde er, toen Petrus gekomen was?
Antw. Terwijl Petrus Cornelius en zijn huisgezin begon te onderwijzen, ontvingen zij den H. Geest.
309. Vr. Wat deed Petrus toen?
Antw. Petrus liet hen aanstonds doopen.
52
31U. Vr. Welk geheim begon hierdoor vervuld te worden?
Antw. Hierdoor begon het geheim vervuld te worden van den roep der heidenen.
311. Vr. Waarin is dat geheim gelegen? Antw. Dat geheim is hierin gelegen, dat God
de heidenen in de plaats der verworpene Joden geroepen heeft tot het geloof in Jezus Christus.
312. Vr. Wat bewoog God om hen te roepen? Antw. Zijne loutere goedheid alleen bewoog
God om hen te roepen.
313. Vr. Waarom verwierp Hij de Joden? Antw. Hij verwierp de Joden om hunne
zonden, en voornamelijk omdat zij Christus verworpen hadden.
314. Vr. Wie was de apostel der heidenen? Antw. De apostel der heidenen was de
H. Paulus.
315. Vr. Wanneer heeft onze Heer hem geroepen ?
Antw. Onze Heer heeft hem geroepen na zijne hemelvaart.
31C. Vr. Wat weet gij van Paulus?
Antw. Paulus was eerst een vervolger dor Christenen, doch de Heer heeft hem wonderbaar bekeerd en hem gesteld tot den grooten apostel der heidenen.
53
De uitbreiding der Kerk.
317. Vr. Zijn de apostelen na Je neder-daling van den 11. Geest te Jeruzalem gebleven ?
Antw. Neon, na de nederdaling van den H. Geest hebben de apostelen zich door de geheele wereld verspreid om het Evangelie te verkondigen.
318. Vr. Hebben zij een geloofsbegrip opgesteld ?
Antw. Het is niet zeker dat zij een geloofsbegrip hebben opgesteld; maar wel is het zeker, dat het bekende Geloofsbegrip der apostelen hunne leer behelst.
319. Vr. Wat is dit geloofsbegrip?
Antw. Dit geloofsbegrip is de korte inhoud van de geheimen en waarheden des geloofs, en een kenteeken om de ware geloovigen te onderscheiden.
320. Vr. Hoe luidt het geloofsbegrip?
Antw. Ik geloof in God don Vader, almachtig,
Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de reine maagd Maria. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus; die gekruist, gestorven en begraven is. Die is nedergedaald
54
ter hello, en ten derden dage verrezen van de dooden. Die opgeklommen is ten hemel, en zit aan do rechterhand Gods, zijns almnchtigon Vaders. En van daar zal komen oordeolen de levenden en dooden. Ik geloof in den Heiligen Geest. De heilige katholieke Kerk; gemeenschap der heiligen. Vergeving der zonden. Verrijzenis des vleeschos. En het eeuwig leven. Amen.
321. Vr. Wat deden de apostelen om nieuwe kerken of gemeenten te stichten?
Antw. Om nieuwe kerken of gemeenten te stichten, stelden de apostelen in iedere stad eenen bisschop, priesters en diakens aan.
322. Vr. Welke kerk is de voornaamste van allen geworden ?
Antw. De kerk van Kome is de voornaamste geworden van alle anderen.
823. Vr. Waaruit kwam dit voort?
Antw. Dit kwam daaruit voort, dat de apostel Petrus te Kome zijn zetel gesteld, en tegelijk met den apostel Paulus den marteldood aldaar geleden heeft.
324. Vr. Wat is daaruit gevolgd?
Antw. Daaruit is gevolgd, dat de bisschop van Rome, die Paus genoemd wordt, voor don opvolger van Petrus en voor het zichtbaar Hoofd der Kerk gehouden wordt.
55
325. Vr. Wat beteekent dat woord zichtbaar Hoofd?
Antw. Zichtbaar Hoofd beteekent de eerste der bissclioppen, die de plaatsbekleeders van Christus zijn op aarde.
ö2G. Vr. Wie is het wezenlijk en onzichtbaar HoofJ der Kerk ?
Antw. Het wezenlijk en onzichtbaar Hoofd der Kerk is Jezus Christus, die in den hemel is.
ACHT-EN-TWINTIGSTE LES.
De Overlevering en de //. Schriftuur.
327. Vr. Hoe velerlei is het woord Gods?
Antw. Het woord Gods is tweederlei: hot geschreven en het ongeschreven woord.
328. Vr. Wat is het ongeschreven woord?
Antw. Het ongeschreven woord is do Overlevering.
329. Vr. Wat wordt door Overlevering verstaan?
Antw. Door Overlevering verstaat men de mondelinge verkondiging der christelijke leer, die van de apostelen tot de eerste bisschoppen, en alzi o tot ons is overffearaan.
56
330. Vr. Wat is hut gesolirovcn woord?
Antw. liet gesolirovcn woord is de heilige
Schriftuur of Bijbel, bevattende de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament.
331. Vr. Wie hebben de boeken van het Oude Testament geschreven?
Antw. De boeken van het Oude Testament zijn geschreven door Mozes en de profeten.
332. Vr. Hoe was do kennis van den godsdienst vóór don tijd van Mozes bewaard gebleven?
Antw. Vóór den tijd van Mozes was de kennis van den godsdienst door Overlevering bewaard gebleven.
333. Vr. Door wie zijn de boekon des Nieuwen Testaments geschreven ?
Antw. De boeken des Nienwen Testaments zij n geschreven door de apostelen en de evangelisten.
334. Vr. Waarom is men verplicht de heilige Schriftuur te gelooven ?
Antw. Men is verplicht de H. Schriftuur te gelooven, omdat zij door ingeving van den If. Geest geschreven is.
335. Vr. Moeten wij ook gelooven hetgeen de Overlevering leert?
Antw. Ook hetgeen de Overlevering leert moeten wij gelooven, omdat zij van denzelfdcn oorsprong voortkomt.
57
NEGEN-EN-TWINTIGSTE LES.
De verwoesting van Jeruzalem.
336. Vr. Waarom bleef de stad Jeruzalem nog eenigen tijd bestaan na do verkondiging van het Evangelie?
Antw. De stad Jeruzalem bleef nog eenigen tijd bestaan na de verkondiging van liet Evangelie, opdat de Christelijke Kerk op den gfond van de Joodsche Kerk gesticht zou worden.
3o7. Vr, Door wien is Jeruzalem verwoest?
Antw. Jeruzalem is verwoest door Titus, zoon van den Romeinschen Keizer Vespasianus.
338. Vr. Stierven bij die verwoesting vele raenschen ?
Antw. Bij die verwoesting stierven elf honderd duizend menschen.
339. Vr. Was er ook groote hongersnood.\'
Antw. Er was zóó groote hongersnood, dat
er zelfs vrouwen waren, die hare eigen kinderen opaten.
340. Vr. Waarom is die stad zoo gestraft?
Antw. Die stad is zoo gestraft, omdat do
inwoners Christus hadden doen sterven en aan het Evangelie niet wilden gelooven.
341. Vr. Wat geschiedde aan de overgebleven Joden ?
Antw. De overgebleven Joden werden slaven en door de geheele wereld verstrooid.
5S
\'ói2. Vr. Wat is nudoili.mil met hen gebeurd? Antw. Zij zijn nog in denzelfden vernederden toestand.
343. Vr. Hoe lang heeft dat geduurd? Antw. Dat heeft al ruim achttien honderd
jaren geduurd.
344. Vr. Zullen de Joden altijd otigeloovig blijven?
Antw. Neen, do Joden zullen eenmaal tot hot geloof in Christus bekeerd worden.
De vervolyiny der Kerk.
345. Vr. Hoe zijn do apostelen en hunne eerste discipelen gestorven?
Antw. De apostelen en hunne eerste discipelen stierven meest allen den marteldood.
346. Vr. Hoelang heeft de vervolging der Christenen geduurd ?
Antw. Driehonderd jaren heeft de vervolging der Christenen geduurd.
347. Vr. Wie bewerkten die vervolgingen? Antw. Die vervolgingen bewerkten de keizers
348. Vr. Dedon du Christenen dan kwaad?
Antw. Neen, de Christenen deden niet anders dan goed.
349. Vr. Waarom werden zij dan gehaat?
Antw. Zij werden alleen gehaat, omdat zij de afgoderij en de ondeugden der heidenen veroordeelden.
350. Vr. Wat werd hun aangedaan?
Antw. Goed en leven werden hun afgenomen.
351. Vr. Waren de heidenen met hunnen dood tevreden?
Antw. Neen, met hunnen dood waren de heidenen niet tevreden, omdat de Christenen voor den dood niet bevreesd waren.
352. Vr. Wat deed men hun dan nog aan?
Antw. Daarom deed men hen op allerlei wijze de wreedste pijnigingen ondergaan.
353. Vr. Hoe werden de martelaren door de Christenen geëerd ?
Antw. De Christenen vergaderden hij de graven der martelaren om God te loven en zich in hunne g \'beden aan te bevelen.
60
EEN-EN-DERT1GSTB LES.
Dc vrijheid der Kerk en de gevolgen daarvan.
354. Vr. Werd het getal der Christenen minder door de vervolging?
Antw. Met getal der Christenen verminderde door de vervolging niet, want hoe meer er gedood werden, hoe meer zelfs er zich tot het geloof bekeerden.
355. Vr. Waarom verweerden zij zich niet tegen de heidenen?
Antw. Zij verweerden zich niet tegen dc heidenen, omdat God verbiedt tegen zijnen vorst op te staan, onder wat voorwendsel het ook mocht wezen.
356. Vr. Wie was de eerste Christen keizer?
Antw. De eerste Christen keizer was Kon-stantijn de Groote.
357. Vr. Welke verandering geschiedde toen?
Antw. Toen mo.chten de Christenen God in alle vrijheid dienen.
358. Vr. Wanneer begon de godvruchtigheid der Christenen te verflauwen?
Antw. De godvruchtigheid der Christenen begon te verflauwen, zoodra zij in vrijheid waren.
61
359. Vr. Wat deden zij, die Christelijker | zochtcn te leven?
Ajitw. Zij, die Christelijker zochten te leven, jl vertrokken naar de eenzaamheid.
360. Vr. Hoe werden die genoemd?
Antw. Die werden monniken genoemd, dat
wil zeggen; eenzamen.
361. Vr. Hoe leefden zij?
Antw. Zij leidden een zeer streng en bootvaardig leven, vastten dagelijks, werkten gedurig, baden zonder ophouden en bevroedden de 11. Schriftuur.
362. Vr. Bleven de Christenen getrouw aan do leer der apostelen ?
Antw. Neen, vele Christenen weken af van de leer der apostelen en leerden dwalingen.
363. Vr. Wat deed men om die dwalingen te weren?
Antw. Om die dwalingen te weren hield men kerkvergaderingen of conciliën.
364. Vr. Welke is de eerste aigemcene kerkvergadering geweest ?
Antw. De eerste algemeene kerkvergadering is die, welke te Nicea gehouden is in het jaar 325 na Christus.
62
Ileere Jezus ! die, twaalf jaren oud zijnde, in het midden der leeraren hebt willen zitten, hen hoorende en ondervragende; geef ons de genade, om met aandacht en leerzaamheid de onderwijzingen aan te hooren, die Gij ons zult geven, opdat wij, na ze gehoord te hebben, er voordeel mede mogen doen en het geluk hebben, van met ü in wijsheid, en in jaren en in behaaglijkheid bij God en bij de menschen toe te nemen. Amen.
Ileere Jezus! die, nog op aarde zijnde, zoo veel goedheid en teederhartigheid jegens de kinderen hebt willen toonen; die niet toeliet, dat men ze belette bij U te komen; die ze zelfs wildet omhelzen en zegenen; sla een gunstig oog op ons, opdat wij U mogen kennen, U aanbidden, en uwen wil met een waarlijk groot hart en een ijverigen geest volbrengen. Heer! Wij zijn kinderen in jaren, maak ons kinderen naar het hart, gevende ons de genade, om eenvoudig te zijn ia het kwaad en buigzaam, om het goede le betrachten. Amen.
DHR
I. De schepping ..............................................3
II. De goede en kwade engelen......................5
III. De zoude van de eerste menschcn............(j
IV. De gevolgen der zonde............................8
V. Abraham en de aartsvaders........................10
VI. De slavernij in Egypte. Het pnaschlam .. 12
VII. De tocht door de woestijn en de wetgeving 15
VIII. liet verbond van God met de Israëlieten . 17
IX. De afgoderij .. ...................................20 ,
X. David en de Messias........................................22
XI. De scheuring van het Joodsehe koninkrijk 24
XII. De profeten ........................................................26
XIII. De Babylonische gevangenschap....................28
XIV. De toestand der Israëlieten na de gevan-
.genschap............................................................30
XV. De geestelijke en vleeschelijke Israëlieten . 32
XVI. De geboorte vau Jezus Christus ....................3-t
XVII. Vervolg van het voorgaande..........................35
XVIII. De H. Johannes de Dooper............................37
64
XIX. l)c roep der apostelen....................................38
XX. De prediking van Jezus Christus................40
XXI. De vijanden van Jezus........................42
XXII. liet lijden van Jezus Christus....................44
XXIII. De dood van Jezus Christus........................45
XXIV. De verrijzenis van Jezus Christus ............47
XXV. De komst des H. Geestes over de apostelen 49
XXVI. De roep der heidenen....................................50
XXVII. De uitbreiding der Kerk............................53
XXX De vervolging der Kerk..........................58
XXXI. De vrijheid der Kerken de gevolgen daarvan. 60
Gedrukt bij M. Wyt amp; Zoneu, tc Rotterdam.
i-