-ocr page 1-

CIRRHOSIS HEPATIS ENZOÖTICA
BIJ HET RUND

bibliotheek der

RIJKSUNIVERSITEIT

gTRECHTt

■ \\

H. JALVING

: rfl
il

-ocr page 2- -ocr page 3-
-ocr page 4-

^äftwfci Ï Vf Î; -nbsp;1

- «mim

•V

■m, r

Aï-

if v. ;
h

». • \'1
. (

* ■

i

i gt;

î f : ■■ »

-ocr page 5-

CIRRHOSIS HEPATIS ENZOÖTICA BIJ HET RUND

EEN PLANTENINTOXICATIE VEROORZAAKT DOOR INGESTIE VAN SENECIO
■-- AQUATICUS HUDS. EN SENECIO JACOBAEA L. -

-ocr page 6-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3969 3837

-ocr page 7-

finbsp;/f Z- V__

CIRRHOSIS HEPATIS ENZOÖTICA
BIJ HET RUND

EEN PLANTENINTOXICATIE VEROORZAAKT DOOR
INGESTIE VAN SENECIO AQUATICUS HUDS. EN
SENECIO JACOBAEA L.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR.
H.TH. OBBINK, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER GODGELEERDHEID. VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER VEEART-
SENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG
13 DECEMBER 1928, \'S NAMIDDAGS 4 UUR, DOOR

1928

drukkerij Fa. SCHOTANUS amp; JENS, UTRECHT

bibliotheek der

rijksuniversiteit
UTRECHT.

HENDRIK JALVING

DIERENARTS TE RUINERWOLD, GEBOREN TE ASSEN

-ocr page 8-

■ ^OTJOi^;

jfcfnbsp;ifm \'W r^AS-

a VI . gt;HT ïarfu^%mnm \'\'\'

IS:

o^iVJAi/iv:::^quot;*

- k-ï^\'

r ..nbsp;Vf..

I »

h ï

if-

-ocr page 9-

Aan mijn vader.

Aan de nagedachtenis mijner moeder.
Aan mijn vrouw en kinderen.

-ocr page 10-

m W/«: n^îf. irsA .

-ocr page 11-

Thans, bij het voltooien van dit proefschrift, rest mij nog de
aangename taak, allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming
hebben bijgedragen, mijn welgemeenden dank te betuigen.

Ook zij een woord van eerbiedige hulde gebracht aan de na-
gedachtenis van mijn overleden leermeesters MARKUS, VAN
DER PLAATS en DEKHUIZEN.

Vooral U, Hooggeleerde promotor WESTER. dank ik zeer voor
den steun, dien ik bij de bewerking van deze dissertatie van U
heb ondervonden, voor de volmaakte vrijheid, die ge mij daarbij
hebt gelaten en voor de gastvrijheid, welke ge mij in uw labora-
torium hebt willen verleenen.

Naar U, Hooggeleerde SCHORNAGEL, die mij in alles met
raad en daad ter zijde hebt gestaan en steeds belangstelling hebt
getoond in mijn onderzoek, gaat een diep gevoel van dankbaar-
heid uit.

Ten zeerste dank ik U, Hooggeleerde SJOLLEMA, voor de
wijze, waarop ge mij de behulpzame hand hebt gereikt, waar ik
die noodig meende te hebben.

Hooggeachte TEN THIJE. houdt U ervan overtuigd, dat de
steun, dien ge mij ten allen tijde hebt geboden bij het sectieonder-
zoek en bij de studie der microscopische praeparaten, nimmer door
mij zal worden vergeten; ook U. Zeergeleerde BEIJERS, geldt
fnijn dank voor Uwe hulpvaardigheid en voor dé sfeer van vriend-
schap, waarmede ge mij steeds hebt omringd.

Zeer geachte WILDERS en verdere collega\'s uit mijn omgeving,
aanvaardt mijn erkentelijkheid, voor de door U allen aan mij be-
wezen diensten met betrekking tot mijn onderzoek.

Ten slotte dank aan allen, die mij op eenigerlei wijze bij mijn
onderzoekingen behulpzaam zijn geweest.

-ocr page 12-

il

.■^îiÔOTfcr,;.

• t^l quot;\'- vil

v - \' - \'

-ocr page 13-

INLEIDING

Zoo nu en dan kunnen we kennis nemen van vergiftigingsgevallen
bij onze huisdieren door planten, welke in frisschen- of gedroogden
toestand door hen zijn opgenomen.

Meestal beperken deze intoxicaties zich tot een enkel dier en
kunnen de gevolgen, al naar de hoeveelheid en de giftigheid der
geconsumeerde planten, van meer of minder ernstigen aard zijn.

Dat vroeger dergelijke gevallen van vergiftiging meer voor-
kwamen dan thans is wel aan geen twijfel onderhevig. De meer
intensief gedreven veeteelt en landbouw, noodig om den land-
man voldoende bestaanszekerheid te verschaffen, de vooruitgang
der wetenschap, waardoor een meer afdoende bestrijding van on-
kruiden mogelijk is, de betere ontwatering van gronden, ten-
gevolge waarvan aan verschillende niet tot de normale weideflora
behoorende planten de bestaansvoorwaarden worden ontnomen,
zullen het hunne er wel toe hebben bijgedragen, dat plantenintoxi-
caties bij onze huisdieren hoe langer hoe meer tot het verleden
gaan behooren en we ze nog het meest kunnen verwachten op
plaatsen, waar aan de landerijen niet de noodige zorg wordt besteed.

Er doen zich bij het onderkennen van een plantenvcrgiftiging
verschillende moeilijkheden voor. Het tot stand komen van de
intoxicatie is n.l. afhankelijk van factoren, die eenerzijds tot de plant,
anderzijds tot het dier behooren. Van de eerste noem ik bv. de
quantiteit en de qualiteit van de toxische substantie, die in een
plant aanwezig is, welke beide nog weer kunnen afhangen van
den aard van den bodem, van klimatologische invloeden (warmte,
koude, vochtigheid) en van de phase van ontwikkeling, waarin ze
verkeert (vóór, tijdens, of na den bloei).

Ook kunnen meerdere vergiften in één en dezelfde plant aan-

-ocr page 14-

wezig zijn, die elk een bepaalde werking op het organisme
kunnen uitoefenen.

Verder speelt de doseering een rol, d.w.z. de symptomen der
ziekte kunnen optreden na één enkele voedering (bv. Taxus baccata)
of na meerdere (bv. Crotalaria dura).

Wat de factoren aangaat die behooren tot het dier, noem ik slechts
soort, ouderdom, gezondheidstoestand, idiosyncrasie, het in meerdere
of mindere mate gevuld zijn van den digestietractus, de graagte
waarmede de plant door de dieren wordt gegeten, welk orgaan
door het vergif wordt aangetast, enz.

In verband met deze enkele aanhalingen en met het feit, dat de
door opname van giftige planten ontstane ziekteverschijnselen en
de pathologisch-anatomische veranderingen bij sectie in het algemeen
moeilijk van andere ziekten zijn te onderscheiden, zal de vraag, of
in een gegeven geval een plantenintoxicatie in het spel is, op grond
van clinische- en pathologisch-anatomische waarnemingen niet steeds
gemakkelijk te beantwoorden zijn.

Meer resultaat zullen we ten dezen opzichte kunnen boeken,
wanneer meerdere ziektegevallen met nagenoeg steeds dezelfde
symptomen optreden en de sectie steeds dezelfde frappante af-
wijkingen oplevert, terwijl planten niet behoorende tot de normale
weideflora, in de weilanden, waarin de dieren een tijdlang hebben
doorgebracht, of in het hooi worden aangetroffen.

Voederproeven met en chemisch onderzoek van die planten
kunnen ons dan verder behulpzaam zijn bij het opsporen van de
aetiologie.

Waar bovengenoemde gunstige omstandigheden zich voor mij
voordeden, leek het me van belang na te gaan. in hoeverre er ver-
band kan worden gebracht tusschen het voorkomen van planten,
behoorende tot het geslacht Senecio in weilanden, en het enzoötisch
optreden van een eigenaardige ziekte met letaal verloop bij runderen,
welke in die landen hebben geweid en waarbij het post-mortem
onderzoek steeds als voornaamste orgaanafwijking een cirrhotischen
toestand van de lever opleverde.

De resultaten van dit onderzoek waren vooral uit een weten-
schappelijk oogpunt (clinisch, pathologisch-anatomisch en chemisch),
alsook ten opzichte van het oeconomisch belang van onzen vee-
stapel, van zoodanigen aard, dat ik het gewenscht vond ze te

-ocr page 15-

publiceeren, om mede hierdoor de aandacht te vestigen op een
ziekte, die tot heden in ons land aan onze opmerkzaamheid scheen
ontsnapt.

Volledigheidshalve gaat een overzicht van de literatuur, betreffende
cirrhosis hepatis met als vermoedelijke aetiologie planten behoorende
tot het geslacht Senecio en andere schadelijke agentia, benevens
intoxicaties door andere vertegenwoordigsters der Compositae, aan
de beschrijving van dit onderzoek vooraf.

-ocr page 16-

EERSTE GEDEELTE

HOOFDSTUK I
LITERATUUR OVERZICHT

Aangaande waargenomen gevallen van Senecio-intoxicatie bij
het rund, is in de Nederlandsche literatuur niets te vinden.

Wel hebben Westeren Beijers mededeeling gedaan van eenige door
hen gediagnostiseerde gevallen van atrophische en hypertrophische
levercirrhose bij rund, varken en geit. doch wat de aetiologie betrof
viel niets met eenige zekerheid te zeggen.

Primaire en secundaire levercirrhoses zijn eveneens meerdere malen
door
Schornagel bij verschillende onzer huisdieren geconstateerd,
doch ook hier bleef de oorzaak der eerste meestal in duister gehuld.

Het meest gewenscht leek me. de literatuur in te deelen naar
de aetiologie der voorkomende cirrhoses en deze aan een korte
bespreking te onderwerpen.

A. Cirrhosis hepatis vermoedelijk niet veroorzaakt door Gom-
positae.

De „Schweinsberger Krankheitquot;, ook wel geheeten ..Leberkollerquot;
of „Lebersuchtquot; in Duitschland. schijnt reeds in 1846 in hare
clinische symptomen beschreven te zijn.
{Mugier, Diss. Bern 1909.)

De latere, zoowel clinische als pathologisch-anatomische waar-
nemingen van verschillende onderzoekers stemmen vrijwel overeen.

Wat de aetiologie aangaat, wordt algemeen de meening gedeeld,
dat de ziekte aan een bepaalde geaardheid van den bodem ge-
bonden is. Ze tast in het Ohmdal, Beieren en in de Rijnvlakte van
Baden paarden aan van eiken leeftijd, doch hoofdzakelijk oudere
dieren; de ziekte verloopt bijna steeds letaal na een tijdsduur van
hoogstens 1 — 1 Va jaar.

-ocr page 17-

De heerschende meening is, dat de dieren in lage, moerassige
weiden, die dikwijls aan overstroomingen bloot staan, het schadelijke
agens in één of anderen vorm opnemen.

Of de in die streken groeiende voederplanten schadelijke stoffen
bevatten, of dat dierlijke parasieten (bv. sclerostomenlarven), of
toxinen, vooral van lintwormen afkomstig, door gastro-intestinale
resorptie een op infectieuse anaemie gelijkende ziekte zouden ver-
oorzaken, waardoor secundair levercirrhose zou optreden, zal nog
nader moeten worden uitgemaakt.

Aan de mogelijkheid van een dergelijke intoxicatie dachten ook
Kalküs. Trippeer en Füller, toen ze bij de door hen beschreven
„enzpötische levercirrhose bij paardenquot; of „Walkingdiseasequot; in
N.-Amerika, bij sectie in het digestieapparaat soms 150.000—200.000
dunne wormen (cyhcostomen) vonden.

In sommige gevallen worden schimmelige en bedorven voeder-
middelen als oorzaak beschouwd van levercirrhose bij varkens en
honden. Deze dieren toch krijgen dikwijls als voedsel keukenafval
(etensresten, melk enz.), dat in slecht gereinigde vaten wordt bewaard,
waardoor spoedig bederf ontstaat, vooral des zomers. De door dit
bederf ontstane eiwitrottingsproducten, misschien ook wel de uit
melk zich vormende lagere vetzuren, als boterzuur enz., kunnen
direct in den darm geresorbeerd worden, of wel een chronische
maagdarmcatarrh veroorzaken; in beide gevallen kan cirrhosis
hepatis het gevolg zijn. Hiermede zou in overeenstemming zijn,
dat varkens van het platte land lang zoo vaak niet lijden aan ge-
noemde orgaanverandering dan die, welke gehouden worden door
menschen in de stad.

Bij een door een collega naar het Veterinair Pathologisch Instituut
opgezonden lever van een kalf werd microscopisch de diagnose
levercirrhose gesteld. Volgens mondelinge mededeeling kon er geen
andere oorzaak in het spel zijn geweest dan bedorven meelsoorten,
die gedurende geruimen tijd aan het kalf waren verstrekt.

Joest nam een paar typische gevallen waar van cirrhosis hepatis
bij een paar honden, die door studenten werden gehouden en die
langen tijd vrij groote hoeveelheden bier hadden opgenomen.
Ook ziet men een dergelijke leveraandoening in Duitschland wel
bij varkens van bierhandelaren.

Zoowel de alcohol als de gistingsstoffen of beide kunnen primair

-ocr page 18-

de cirrhose hebben verwekt, of ook kan deze secundair zijn ont-
staan door de opgetreden maagdarmcatarrh (endogene toxinen).

Iets dergelijks wordt door Boix vermeld. Bij zijn onderzoek ge-
lukte het hem wel met verschillende zuren, die bij dyspeptische
maagtoestanden worden gevormd als melkzuur, boterzuur, azijnzuur
enz., cirrhotische veranderingen in de lever op te wekken, doch
eigenaardig was het, dat wanneer hij bovenvermelde zuren tezamen
met alcohol toediende de cirrhose niet optrad of slechts in mindere
mate; pathologische vetinfiltratie kwam dan meer op den voorgrond.

Verder zijn waarschijnlijk niet zelden verschillende infectiestofFen
in het spel, zooals
Joest aantoonde bij paarden; door langdurige
inspuitingen met Bacillus suisepticus kon hij bij deze dieren lever-
cirrhose te voorscijn roepen.

Bij enting met tuberkelbacillen komt bij caviae soms eveneens
deze orgaanafwijking voor en kan, evenals bij honden, katten en
paarden, diffuus door het geheele orgaan zijn verspreid
{Cadiot en
Gilbert), terwijl ook bij het varken cirrhose in samenhang met
levertuberculose door genoemden onderzoeker is waargenomen.

Een partieele cirrhose wordt wel aangetroffen na infectieziekten,
als vlekziekte, borstziekte, pest en hondenziekte.

Secundair kunnen cirrhotische veranderingen in de lever optreden
na een invasie van dierlijke parasieten als distomen en misschien
ook van sclerostomen, cysticercus tenuicollis, ascariden enz. Meestal
betreft het hier dan een partieele cirrhose, waarbij dus de rest
van het leverweefsel normaal is.

Wat de invloed van alcohol op het ontstaan van cirrhosis hepatis
bij den mensch aangaat, is men den laatsten tijd meer en meer
geneigd den alcohol slechts een secundaire rol toe te schrijven.
Den meesten onderzoekers gelukte het niet met subcutane injectie
van alcohol of door opname per os gedurende zeer langen tijd,
levercirrhose bij dieren op te wekken. Wel ontstond een vettige
degeneratie van het parenchym.

De meeste menschen, die levercirrhose hebben, schijnen potators
te zijn, doch omgekeerd hebben lang niet alle drinkers levercirrhose.
Of dus de alcohol of de door dezen veroorzaakte maagdarmstoornissen
het aetiologisch moment voor het tot stand komen van de cirrhose
vormen, is nog steeds onopgelost.

In dit verband kan ik nog wijzen op een geval van hyper-

-ocr page 19-

trophische levercirrhose bij een paard oud 6 jaar en beschreven
door
Quillaumin. Bij sectie bleek microscopisch een chronische
maagdarmcatarrh te bestaan, terwijl een diffuus cirrhotische lever
van 19 K.G. voor den dag kwam.

Eveneens nam Begeng bij het rund een geval waar van hyper-
trophische levercirrhose, die in oorzakelijk verband gebracht kon
worden met een chronische maagdarmcatarrh.

Verder kunnen hartgebreken, of tumoren, die een drukking op de
vena cava uitoefenen, op den duur door stuwing vermeerdering
van het bindweefsel en als gevolg daarvan verharding van de
lever doen ontstaan.

En tenslotte zij nog vermeld de zoogenaamde congenitale pseudo-
cirrhose bij kalveren, waarbij de lever van 3—6 K.G. zwaar kan
zijn. Een ontwikkehngsstoornis ligt hoogstwaarschijnlijk hieraan ten
grondslag.

B. Cirrhosis hepatis vermoedelijk wel veroorzaakt door Com-

positac.

a. door Senedosoorten.

In 1893 nam Johnston een ziekte waar onder runderen in het
Pictou-district van Nova Scotia en genoemd „Pictou cattle diseasequot;,
waarbij post-mortem macroscopisch levercirrhose werd gecon-
stateerd en welke ziekte door hem werd toegeschreven aan ver-
giftiging door Senecio.

In 1903 maakte Gilruth melding van een ziekte onder runderen,
paarden, en schapen in N. Zeeland „Winton diseasequot;, welke hij
beschouwde te zijn veroorzaakt door Senecio Jacobaea. Door
voederproeven kon hij daarmede bij 2 kalveren levercirrhose in
den tijd van eenige weken opwekken.

Een soortgelijke ziekte bij paarden en plaatselijk bekend onder
den naam van „Bottom diseasequot; werd reeds in 1892 door
Schroeder
vermeld. Ze kwam hoofdzakelijk voor op de lage landen langs de
Missouri in Zuid-Dakota en wel speciaal bij paarden, die daar in
de weide liepen. Zoowel dieren van 2 jaar als oudere werden aan-
getast. De oorzaak zou zijn gelegen in het opnemen van een plant:
Crotalariasagittalis. Niet onmogelijk echter zou het volgens
Schroeder
zijn, dat de groote hoeveelheden grof hooi, dat niet veel voedings-

-ocr page 20-

waarde vertegenwoordigde en den dieren zonder bijvoeder werd
verstrekt, het proces had tot stand gebracht.

Op hetzelfde standpunt stond Mc. Eachran ten opzichte van de
„Pictou cattle diseasequot;. Senecio-intoxicatie nam hij als aetiologisch
moment hiervoor niet aan.

W. H. Chase beschreef in 1905 een ziekte voorkomende onder
runderen in het Molteno-district van Z.-Afrika, bekend onder den
naam van „Molteno cattle diseasequot; of „Straining diseasequot;. Cirrho-
tische veranderingen aan de levers vormden ook hier de voor-
naamste laesies bij sectie.
Chase meende de oorzaak te moeten
toeschrijven aan Senecio burchelli. Een vrij nauwkeurige studie
werd door hem gemaakt van de symptomatologie en de patho-
logisch-anatomische afwijkingen dezer ziekte, die ik daarom in
\'t kort even wil weergeven.

Het eerste merkbare symptoom is diarrhoea, die met geen middel
is te stoppen. De melkgift wordt spoedig minder, de huid ligt vast
en het baarkleed wordt droog en glansloos, terwijl de eetlust af-
neemt. Weldra treden dan tenesmi op, eerst gering, doch spoedig
vermeerderen deze zoowel in intensiteit als in frequentie (tot 16 per
minuut) Als gevolg van deze tenesmi wordt dikwijls prolapsus
ani et recti gezien. Bij het persen schijnen de dieren pijn te hebben,
ze gaan liggen, kreunen en knarsetanden. In andere gevallen blijven
de patiënten staan en geraken dan soms in hevige excitatie, waarbij
ze af en toe kwaadaardige neigingen vertoonen.

In het laatste stadium der ziekte vervallen ze meestal in diep
coma, terwijl het persen nog voortduurt tot aan den dood, die
gewoonlijk 2—4 dagen na het optreden der eerste ziekteverschijn-
selen volgt.

Bij de sectie werden steeds de meest frappante laesies gevonden
in de lever en verder in de galblaas, welk eerste orgaan zich steeds
in een toestand van chronische cirrhose bevond. Haar oppervlakte
was te klein, de randen afgerond en de kleur grijsblauw. De gal-
blaas was steeds verwijd en in één geval bevatte ze 1 Liter geel-
zwarte, zeer visceuze gal, terwijl de mucosa gewoonlijk petechiën
vertoonde ter grootte van een speldeknop. Deze bloedinkjes werden
soms ook waargenomen in urineblaas en op epi- en endocardium.

\') Het hoogste aantal tenesmi, dat door mij werd waargenomen, bedroeg eveneens
16 per minuut.

-ocr page 21-

In de eerste drie maagafdeelingen konden nooit veranderingen
worden opgemerkt, doch in de lebmaag waren puntbloedingen over
de geheele oppervlakte der mucosa. De plooien dezer mucosa waren
verdikt door een submuceus oedeem. Dit laatste was
typisch en
constant aanwezig.

De dunne darmen waren hier en daar ontstoken, vooral het duo-
denum. Steeds kon worden waargenomen, dat
wanneer de lever
niet in erge mate was gelaedeerd, de lebmaag steeds de meeste
veranderingen aangaf en omgekeerd.
Door de prolapsus recti was
het rectum gestuwd.

Als oorzaak meende Chase met zekerheid een vergiftige plant te
kunnen aanwijzen, daar het drinkwater als zoodanig kon worden
buitengesloten. In de weide werd Senecio burchelli in grooten ge-
tale aangetroffen.

Om echter zekerheid te krijgen, dat deze plant oorzaak der lever-
cirrhose en der andere afwijkingen was, werden subcutane ent-
proeven gedaan op ossen met gal, gedefibrineerd bloed en met
filtraat van de eerste maagafdeelingen; ook werden -deze vloei-
stoffen per os toegediend. Het resultaat was negatief.

De daarna genomen voederproeven met de verdachte planten
leverden alle drie na verloop van 48 dagen een positief resultaat
op, echter in dezen zin dat dc lever toen niet het beeld van cirrhose,
doch van acute veneuze stuwing te zien gaf.

Toch meende Chase, dat, wanneer de planten maar gedurende
zeer langen tijd in kleine hoeveelheden werden gevoederd, een
cirrhotische lever wel voor den dag zou komen, terwijl, wanneer
groote quanta werden toegediend in een vrij kort tijdsverloop, de
Veranderingen in lebmaag en dunne darmen meer geprononceerd
zouden zijn,

Robertson beschreef in 1906 een ziekte: ,,Cirrhosis of the liver
in stock in Cape Colonyquot;, produced bij two species of Senecio
(S. burchelli and S. latifolius).

Waar dit lijden in de Kaapkolonie op sommige boerderijen van
hetzelfde district meer voorkomt dan op andere, en soms meer in
bepaalde weiden van dezelfde farm dan in andere, moest er volgens
Robertson iets bijzonders zijn in de flora van dat speciale deel.

Ook gedurende 1905—1906 was door sommige dierenartsen de
aandacht gevestigd op een gelijksoortige ziekte in het Mclteno-

-ocr page 22-

district onder paarden en runderen, dewelke reeds door Chase
werd beschreven,

Robertson schrijft de intoxicatie toe aan bovengenoemde S. bur-
chelli en S. latifolius, en meent verder, dat „Dunziektequot; bij paarden
in Z.-Afrika veroorzaakt wordt door S. latifolius en dus identisch
moet zijn met ..Molteno diseasequot;. Deze
„Dunziektequot; optredende bij
paarden in Natal, werd beschreven door
Verney.

Als hoofdsymptoom noemde deze onderzoeker geeuwen, terwijl
in een eenigszins vergevorderd stadium der ziekte, de patienten
neiging hebben, in een kring rond te loopen met het hoofd omlaag.
De gang is daarbij vaak strompelend en onzeker.

Bij het post-mortem onderzoek bleek de meest op den voorgrond
tredende afwijking in een aandoening van de lever te bestaan.
Deze was enorm verhard, terwijl bij insnijden het mes als door
peesweefsel scheen te gaan! („on section cut like a tendonquot;).

Microscopisch was er cirrhose in hevige mate.

Verder was in meerdere of mindere mate hydrops ascites aan-
wezig en bevatten de darmen veel parasieten (Strongylus armatus,
Sclerostomum tetracanthum en Oxyuris curvula). Volgens
Verney
staat de ziekte (ondanks het voorkomen van deze wormen) zeer
zeker in verband met het consumeeren van bepaalde planten in de
paddocks.

F, V. Holmboe geeft in het ,,Norsk Veterinaer Tidsskriftquot; 1915
een beschrijving van een in Noorwegen voorkomende levercirrhose
bij runderen en aldaar genoemd
„Sirasykequot;. Hij meent dat Senecio
Jacobaea, die daar veel groeit, de oorzaak moet zijn.

In Denemarken wordt volgens Holmboe deze ziekte ook wel
aangetroffen.

Gedurende den grooten oorlog heeft Stockman in Engeland ge-
vallen waargenomen van Senecio-intoxicatie. Senecio Jacobaea ziet
men daar veelvuldig en toch schijnen er niet veel ziektegevallen
door te ontstaan; althans er wordt geen melding van gemaakt dan
in 1787, 1800 en 1819
(Williams).

Stockman schrijft dit toe aan de weinig heete zomers, waardoor
er zelden weischaarschte in Engeland heerscht. Misschien spelen
echter de factoren, dat de ziekte er niet voldoende bekend is, of
dat S. Jacobaea daar niet erg toxisch is, ook een rol.

Hij beschrijft dan een geval waarbij 24 runderen \'s winters in

-ocr page 23-

een land liepen, dat \'s zomers was afgemaaid, omdat er zooveel
Senecioplanten in voorkwamen. Het hooi was opgezet in dat land
en de dieren konden ad libitum hiervan eten, In \'t geheel stierven
13 stuks, na een ziekteduur varieerende van 1—11 dagen. Sommige
succombeerden, nadat met de voedering van het hooi reeds lang
was opgehouden. Geen enkele der zieke runderen herstelde.

Welke afwijkingen bij sectie voor den dag kwamen, wordt door
Stockman helaas niet vermeld,

In 1918 bracht H. Thompson verslag uit over een door hem
opgemerkte vergiftiging in Ierland. Het betrof 3 vaarzen en 4 jonge
stieren, die in een land weidden, dat vol Senecio jacabaea stond.
Deze planten werden afgemaaid en bleven in de wei liggen. Na
respectievelijk 1 en 2 maanden stierven een vaars en een stier.

Het post-mortem onderzoek bracht ongeveer dezelfde orgaan-
laesies te voorschijn, als door
Chase zijn beschreven.

Theilev stelde in 1918 in Z.-Afrika een clinisch- en pathologisch-
anatomisch onderzoek in naar de oorzaak van cirrhosis hepatis, die
enzoötisch daar onder runderen voorkwam. De proeven, door hem
genomen met S. latifolius, ondersteunen niet de meening van
Robertson. Op grond van zijn bevindingen komt Theiler tot de
conclusie, dat S. latifolius een acute ziekte verwekt, een parenchy-
mateuze hepatitis, waarbij degeneratieve processen van het lever-
parenchym bijzonder sterk aanwezig zijn.

Hij verdeelt de ziekte, zooals die door hem in Kokstad werd
Waargenomen, in een aantal groepen.

Een groep, waarbij de dieren alleen een progressieve vermage-
ring vertoonden; hier was de levercirrhose de voornaamste laesie.
2. Eén, waarbij de dieren diarrhee hadden; hier waren ook de laesies
van een acute enteritis aanwezig.

Een vorm, waarbij persen met afwezigheid van diarrhee het
eenige symptoom der ziekte was; een chronische enteritis viel
hierbij op te merken.

Een ziekte, waarbij de psyche van het dier in het bijzonder was
gestoord; het betrof hier een zuiver geval van cirrhose.
Het beeld, zooals groep 4 aangeeft, geleek volgens
Theiler wel
Wat op dat van „Dunziektequot;, een waarneming, die tot zekere hoogte
de conclusie ondersteunt van de identiteit dezer twee ziekten.

-ocr page 24-

Hij knoopt er nog de volgende beschouwing aan vast:

Indien echter de ziekte bij runderen van eenzelfde origine mocht
zijn als die bij paarden, is toch de pathologie en symptomatologie
iets afwijkend. Te verwonderen behoeft ons dit niet in hooge mate,
want dergelijke verschillen kunnen verwacht worden bij dieren, die
tot geheel verschillende families behooren, zooals paard en rund
Deze waarneming vindt haar grond in het feit, dat de lever niet het
eenige orgaan is, dat pathologische veranderingen heeft ondergaan.
Eenzelfde verschil werd o.a, ook gevonden bij ziekten, ontstaan
door dezelfde plant te voederen aan paard en rund, bv. Crotalaria
dura en S. latifolius.

Het zou mij te ver voeren in extenso een beschrijving te geven
van anamnese, symptomatologie en microscopisch onderzoek van
de gevallen, die elk tot één der voorgaande 4 groepen teruggebracht
kunnen worden. Men zie hiervoor „7th and 8th Reports of the
Director of Vet. Research S.Africa.quot;

Ook bij den mensch schijnt Seneciovergiftiging, met als gevolg
levercirrhose, te zijn voorgekomen.

Wilmott en Robectson constateerden n.l. deze ziekte in Z.-Afrika.
Na het eten van brood, waarin zaden voorkwamen, afkomstig van
S. ilicifolius en S. burchelli, traden ziekteverschijnselen op. In 10
jaren tijds hadden ze ongeveer 80 gevallen onder behandeling
gehad. De symptomen begonnen met digestiestoornissen, braken en
maagpijn. Deze verschijnselen kwamen bij tusschenpoozen terug en
namen in hevigheid toe. Ook werd dikwijls bloedbraken, of bloed-
diarrhee opgemerkt.

Weldra was een vergroote lever te palpeeren en ascites ontwik-
kelde zich snel in alle ernstige gevallen, In geen enkel doodeiijk geval
was ascites afwezig. De temperatuur was steeds normaal, of zelfs
subnormaal. Collaps trad gewoonlijk vroegtijdig op. De tijdsduur
der ziekte varieerde van 14 dagen tot 2 jaar. Bij sectie werd steeds
een vergroote lever met cirrhotische veranderingen gevonden, ter-
wijl de maag was gedilateerd (evenals bij „Schweinsberger Krank-
heitquot; en bij „Dunziektequot;), en ulcera in het pylorusgedeelte ver-
toonde. Voederproeven met dat brood en de zaden dier planten
op ratten en caviae verliepen positief.

Van vrij recenten datum (1921) zijn de onderzoekingen van
Craig en Kehoe, die gevallen beschreven van levercirrhose bij

-ocr page 25-

paarden in Ierland. Ze konden echter, al vermoedden ze het wel,
niet bewijzen, dat Senecio-soorten hiervoor aansprakelijk gesteld
moesten worden.

b. door andere vertegenwoordigsters der Compositae.

Ofschoon de groep der compositae een der grootste is uit het
plantenrijk, komen er naar verhouding onder haar vertegenwoor-
digsters weinig giftige voor, althans voor zoover ze bekend zijn,
In ons land kennen we bijna 300 wilde en gekweekte soorten
[Heu-
hels),
terwijl over de geheele wereld ruim 22.000 soorten gedeter-
mineerd zijn.

In 1893 schreef Cornevin: „Si la familie des composées est la
plus vaste de toutes et si dans la période géologique actuelle elle se
montre la plus envahissante, elle est heureusement l\'une des moins
riches en végétaux dangereuxquot;.

Als werkelijk giftig beschrijft hij dan ook slechts een paar
planten o.a. Atractylis gummifera, die intoxicaties bij vee in Algiers
zoude veroorzaakt hebben en 2 soorten van Lactuca, terwijl hij van
de rest zegt, dat ze niet of zeer weinig gegeten worden, of slechts
zoodanige ziekteverschijnselen verwekken, dat deze niet waarneem-
baar zijn.

In 1924 zegt Long, dat er maar 4 Europeesche soorten giftig zijn
en wel Senecio Jacobaea, 2 soorten van Lactuca (L, scariola en
L. virosa) en Tanacetum vulgare.

Van vergiftiging met laatstgenoemde plant beschrijven Wessel,
^\'\'tigge
en Wilster een geval uit Sleeswijk-Holstein. Van 12 run-
deren, die in een wei liepen, waarin veel Tanacetum vulgare voor-
kwam, stierven er 3. Bij sectie konden weinig veranderingen wor-
den opgemerkt. De verschijnselen waren volgens hen ongeveer gelijk
aan die van een paard, lijdende aan chronische hersenwaterzucht.
Uit de planten werd door
Kobcrt een gif bereid, dat volgens dezen
zeer zeker den dood der dieren had veroorzaakt. ,,Gerade das
Nichtsehen mit offenen Augen sei typisch für die Vergiftungquot;.
En dit was het voornaamste symptoom, dat de schrijvers van het
artikel waarnamen.

Lander vermeldt eveneens de meeste der bovenvermelde planten
en bovendien Geigera passcrinoïdes uit de Kaapkolonie en Hele-
nium autumnale als giftig.

-ocr page 26-

Wolf, Curtis en Kaupp beschreven een ziekte, die ze noemden
„Milksicknessquot; of „Tremblesquot; en die werd veroorzaakt door Eupa-
torium urticaefolius.

Fröhner geeft van de familie der composieten 5 representanten
op, die giftig zijn, nl. Lactuca virosa. Madia sativa, Sonchus arven-
sis, Achillea millefolium en Onopordon acanthium.

De eerste zou een melksap bevatten, lactucarium, waarin het
hypnotisch werkende lactucine, doch vergiftiging bij dieren zou
nog niet zijn waargenomen.

Madia sativa „soll eine Opium-ähnliche Wirkung besitzenquot;.

Sonchus arvensis veroorzaakte volgens Lecouturier bij 70 schapen
bedwelming en paralyse; 6 ervan stierven.

Achillea millefolium wordt slechts vermeld en Onopordon acan-
thium veroorzaakt braken, diarrhee en krampen.

Verder kan nog genoemd worden Matricaria nigellaefolia, welke
volgens de uitgebreide onderzoekingen van
Andrews in 1923 in
Natal een ziekte bij runderen veroorzaakte: „Staggersquot; of „Push-
ing-diseasequot; waarbij als hoofdsymptoom, zooals de naam reeds
aanduidt, duwneigingen bestonden.

Het schijnt dus wel. dat de meeste gevallen van plantenvcr-
giftiging voorkomen in Z.Afrika en Amerika, waar ze in beide
landen soms groote verliezen aan de paarden- en runderstapels be-
rokkenen, In Z.Afrika is in sommige streken zelfs de paarden-
fokkerij er geheel door opgeheven.

De meening van Stockman, dat een warm klimaat, althans een
klimaat met droge, heete zomers, praedisponeerend werkt op het
tot stand komen van plantenvergiftigingen, hetzij door groote
schaarschte aan weiden in dien tijd, of door de meerdere toxiciteit
der planten lijkt, zeer aannemelijk i).

Ook kwamen in den iicrfst en den winter, volgend op den natten zo:ncr van
1927, weinig ziektegevallen onder mijn aandacht in deze omgeving.

-ocr page 27-

TWEEDE GEDEELTE.
HOOFDSTUK II.

Eigen onderzoekingen.

Reeds geruimen tijd schijnt in den Zuidwesthoek van de pro-
vincie Drenthe en in het aansluitend gedeelte van Overijsel een
ziekte onder runderen te zijn voorgekomen, die steeds met aanzien-
h\'jke verliezen gepaard is gegaan.

Naar een dikwijls op den voorgrond tredend symptoom, de
diarrhee, werd en wordt ze door de veehouders in deze streken
..galligheidquot; genoemd.

Nu wordt echter deze naam gegeven aan alle ziekten, waarbij als
voornaamste symptoom diarrhee aanwezig is en omvat
„galligheidquot;
dus een groep van ziekten, waartoe we bv. kunnen rekenen disto-
matose, maagdarmstrongylose, paratuberculose, coccidiose en dc
door mij onderzochte ziekte
levercirrhose.

,,Galligheidquot; heeft oorspronkelijk haar naam ontleend aan de
gele verkleuring der zichtbare mucosae en daar distomatose reeds
in de He eeuw bekend schijnt geweest te zijn en eveneens soms
met icterus gepaard gaat, is het waarschijnlijk, dat oorspronkelijk
dit lijden met den naam van „galligheidquot; werd betiteld.

Daar hierbij diarrhee als hoofdsymptoom der ziekte werd waar-
genomen, ligt het voor de hand, dat later de geheele groep ziekten,
Waarbij dit verschijnsel aanwezig was, met dezen naam werd aan-
gegeven en deze ook thans nog bij de meeste veehouders is be-
waard gebleven.

Tot op zekere hoogte is het begrijpelijk, dat levercirrhose een tot
op heden in ons land vrijwel onbekende ziekte is gebleven, wanneer
^e zien, dat de orgaanafwijking nogal eens gecombineerd voorkomt

-ocr page 28-

met distomatose en macroscopisch bindweefselvermeerdering niet
steeds gemakkelijk is waar te nemen.

Hoelang de ziekte in deze omgeving reeds slachtoffers heeft
gemaakt, is moeilijk te gissen. Waar, zooals later zal blijken, het
lijden verband houdt met het eten door runderen van planten, be-
hoorende tot het geslacht Senecio, zou uit de aanwezigheid dier
planten in vroeger tijd misschien het reeds geruimen tijd bestaan
dezer ziekte geconcludeerd mogen worden. En inderdaad schijnen
ze vroeger hier en daar zelfs in veel grooter getale te zijn voor-
gekomen dan tegenwoordig, naar oude menschen, aan wie de plant
wel bekend was, mij tenminste mededeelden. Mogelijk dus, dat de
ziekte toen nog meer slachtoffers eischte dan tegenwoordig.

We zullen ons echter verder niet verdiepen in deze bespiege-
lingen en in de redenen, die er toe hebben kunnen bijdragen, haar
ware karakter zoo lang voor ons verborgen te hebben.

Genoeg zij het te vermelden, dat in het voorjaar van 1925 voor
\'t eerst de aandacht op bovenbedoeld lijden werd gevestigd door

collega Wilders en mij.

Bij een veehouder uit mijn praktijk stierven in een tijdsverloop van
ongeveer één jaar 10 runderen onder dezelfde ziektesymptomen.

Voor zoover sectie werd verricht, kon macroscopisch dikwijls
cirrhose van de lever worden vastgesteld en is het vrijwel zeker,
dat al deze runderen aan dezelfde kwaal zijn gesuccombeerd.
Meestal kon ik distomeneieren in de faeces aantoonen, zoodat aan-
vankelijk de diagnose distomatose werd gesteld.

Ook hadden in voorgaande jaren dergelijke gevallen reeds mijn
aandacht getrokken. Sectie werd echter op de cadavers toen niet
verricht, ,

Eveneens was het eigenaardige verloop der ziekte aan buurt-
collega\'s opgevallen; vooral schijnen in de gemeente Staphorst in
den loop der tijden een zeer groot aantal runderen aan levercirrhose
te zijn bezweken.

Opvallend was het, dat juist in de weilanden van die eigenaren,
bij welke bedoelde ziekte onder hunne runderen was voorgekomen,
planten groeiden, die niet thuis behoorden in een normale weide-
flora en, ofschoon een enkele veehouder aan deze planten vergiftige
eigenschappen toeschreef, had het gros van hen nooit aan het

-ocr page 29-

bestaan van eenig verband tusschen deze planten en het lijden
gedacht.

Hoofdzakelijk kwamen gedurende den staltijd bij de patiënten
ziekteverschijnselen voor, hoewel ook een enkel dier symptomen
vertoonde in het weideseizoen. Toch treffen we het meest de ziekte
aan in de wintermaanden (October—April), hetgeen ook in Zuid-
Afrika werd waargenomen.

Tot op heden is de ziekte opgemerkt in de gemeenten Ruiner-
wold. Staphorst en Nijeveen.

De leeftijd der aangetaste dieren varieerde van 2—jaar; dus
meest werden jonge runderen aangetast, ofschoon ook een paar
gevallen werden bestudeerd aan oudere. In geen enkel geval echter
kwam het lijden voor bij runderen, welke niet in de wei hadden
geloopen. Dit stemt overeen met de waarneming van
Robertson.

De zieke runderen waren alle van het Hollandsch veeslag en
meestal op de boerderijen zelve geboren, terwijl een enkel dier (ge-
woonlijk als kalf) uit de naaste omgeving werd aangekocht; de
bodem is zandgrond van goede kwaliteit of meer veenachtig, Vooral
vroeger, doch ook thans nog, staan de weilanden bij hevigen regen-
val en gedurende den winter gedeeltelijk aan overstroomingen bloot,
waardoor ze langen tijd moerassig kunnen zijn.

A. Algemeene symptomatologie der ziekte.

De eerste ziektesymptomen, die door den eigenaar worden opge-
merkt zijn: verminderde eetlust en, in verband daarmee, meestal
verminderde melkgift bij melkgevende runderen, onderdrukt her-
kauwen, knarsetanden, diarrhee en soms een toestand van luste-
loosheid bij de patiënten.

We zien dus, dat de anamnese ons zonder meer leidt in de rich-
ting van een indigestie, hetzij acuut of subacuut al naar den duur
der verschijnselen.

Nu is het mogelijk, dat deze eerste symptomen in den beginne,
wanneer ze nog zeer vaag kunnen zijn, aan een niet te nauwgezette
Waarneming van den eigenaar ontsnappen, vooral als deze met het
ziektebeeld niet op de hoogte is.

Worden ze opgevolgd door meer op den voorgrond tredende,
of beter door den eigenaar waar te nemen ziektesymptomen. als

-ocr page 30-

profuse diarrhee of lichte tenesmi, dan geeft de anamnese meer
houvast. Meestal wordt op dat moment onze hulp ingeroepen.

Vooral dit laatste verschijnsel (lichte tenesmi) kan voor ons uit
een diagnostisch oogpunt, wanneer we tenminste andere factoren,
die eventueel tot persen aanleiding zouden geven, kunnen uitsluiten
en we eenmaal op de ziekte zijn „ingeschotenquot;, een waardevolle
vingerwijzing zijn.

In dat geval gelukt het reeds zeer spoedig de diagnose lever-
cirrhose te stellen, vooral wanneer psychische stoornissen mede zijn
opgetreden; is diarrhee het hoofdsymptoom, dan kunnen we door
faeces-, bloed- en urineonderzoek meestal een eind in de goede rich-
ting komen, terwijl wanneer de diarrhee ophoudt en tenesmi zich
openbaren, de diagnose dan eveneens met zekerheid kan worden
gesteld.

Ofschoon we de waargenomen ziektebeelden eigenlijk in twee
groepen kunnen verdeelen, met bij elke groep een apart hoofdsymp-
toom (diarrhee en tenesmi), komen echter de meeste andere ziekte-
verschijnselen zoodanig met elkaar overeen, dat een afzonderlijke
bespreking van de symptomalogie van elke groep niet noodig zal
zijn,
We komen trouwens bij de beschouwing van de pathologisch-
anatomische afwijkingen, in verband met de bevindingen van
Thei-
ler,
hier nog wel nader op terug.

Loopen de dieren in de wei, dan kunnen we, evenals bij zooveel
andere ziekten, opmerken, dat de patienten zich van de gezonde
runderen gaan afzonderen. Ze liggen veel, of loopen meestal met
trage bewegingen en dan gewoonlijk zoo\'n beetje langs de sloot-
kanten te weiden.

Bij twee der gedurende dezen tijd waargenomen gevallen ging
de voedingstoestand der patiënten langzamerhand achteruit; af en
toe vertoonden ze diarrhee, die echter meestal van korten duur was.
De eetlust bleef tijdens het verloop der ziekte vrij goed. De geheele
ziekteduur van deze twee patiënten bedroeg wel een paar maanden,
zoodat deze als
chronische gevallen kunnen worden aangemerkt,
in tegenstelling met de rest, die steeds
acuut of subacuut verliep en
waarbij de voedingstoestand in \'t geheel niet, of slechts in geringe
mate, beïnvloed werd.

Zooals gezegd, is het eerste symptoom der ziekte gewoonlijk
verminderde eetlust, waarbij niet is vastgesteld, of de dieren nog

-ocr page 31-

een bepaalde voorkeur voor een of ander voedermiddel hebben.
Nu eens weigeren ze hooi, dan weer schijnen ze afkeer te hebben
van krachtvoeder, b.v. in den vorm van koeken, terwijl het mogelijk
is, dat ze deze laatste als dunne slobber nog wel tot zich nemen.
Niet ondenkbaar is het natuurlijk, dat dit verband zou houden met
een vermeerderd dorstgevoel. Echter is mij nooit opgevallen, dat dit
inderdaad het geval is, uitgezonderd een enkele keer bij die
patienten, welke chronische diarrhee vertoonden.

De huid ligt gewoonlijk los (behalve bij den chronischen vorm)
en het baarkleed is glad en glanzend; de lichaamslymphklieren
(Igl. subiliacae, -cervicales superficales, -retropharyngeale en de Igl
submaxillare) zijn niet vergroot.

Geen der zichtbare mucosae (conjunctiva, mond en vagina) ver-
toonen opvallende afwijkingen in kleur. Op zijn hoogst bestaat
soms een weinig anaemie of geringe icterus.

De pols, inwendige lichaamstemperatuur en de ademhalings-
frequentie ondergaan weinig schommelingen, althans in rust en
wanneer de dieren niet in het laatste stadium der ziekte verkeeren.

Het aantal polsslagen is gewoonlijk 60—82; de pols is regelmatig
en krachtig. Afwijkingen aan het hart zijn nooit vastgesteld, be-
houdens een enkele maal een gespleten eerste toon. Zelfs wanneer
de dieren reeds in diep comateuzen toestand verkeeren, is de pols-
frequentie niet steeds belangrijk verhoogd; echter is dit wel het
geval tegen de exitus letalis en wanneer de patiënten in hevige exci-
tatie verkeeren; de hartslag is dan ook meestal bonzend en de pols
klein. Wel is mij als een bijzonderheid opgevallen, dat het hart ge-
makkelijk geëxciteerd raakt door plotselingen schrik, of zelfs door
slechts matige beweging. De inwendige lichaamstemperatuur
schommelt van 38.2—39.1° C. en is dus als normaal op te vatten.
Dat deze subnormaal wordt, heb ik in tegenstelling met andere
onderzoekers nooit kunnen constateeren; zelfs bij een patiënt, die
gedurende 27 uur in diep coma had gelegen, was de rectale tempe-
ratuur nog 38.5\' C.

De ademhaling, die het abdominale of meer het costo-abdominale
type vertoont, is normaal van frequentie (16—28 per minuut), be-
halve wanneer, zooals ik in één geval heb waargenomen, het dier
\'n hevige excitatie verkeert, kan het aantal ademtochten opklimmen
tot 55 per minuut.

-ocr page 32-

De functie van het rumen en van de boekmaag is in alle gevallen
verminderd. Nu eens treedt die van het eerste, dan weer die van
de tweede meer op den voorgrond. Een enkele maal is zoo goed als
totale atonie van de voormagen aanwezig. Dit kan soms al zeer
spoedig het geval zijn bij die patiënten, welke reeds in het begin der
ziekte tenesmi vertoonen. Druk op de netmaagstreek is niet pijnlijk,

In een aantal gevallen zien we diarrhee als eerste waargenomen
symptoom plotseling optreden, waarbij dan gewoonlijk van een
functiestoornis der voormagen nog betrekkelijk weinig is te be-
speuren. Deze diarrhee kan na 2 tot 3 dagen eveneens plotseling
weer ophouden, om dan, ook tijdens den verderen ziekteduur, niet
meer terug te komen, of blijft gedurende het geheele ziekteproces
bestaan, met soms een tijdelijke verbetering, In dit laatste geval
zien we meestal tegen het einde eenige persbewegingen optreden,
die een enkele maal zoo hevig kunnen zijn, dat ecn prolapsus van
het rectum in dit korte tijdsverloop nog voor den dag komt. Over
\'t geheel vallen ze echter bij die van den anderen vorm in het niet.
De ontlaste faeces zijn soms waterdun. Een penetrante reuk eraan,
of een donkere kleur door bijmenging van bloed, zooals door
Robertson is gezien, is door mij nooit waargenomen. Wel kunnen
natuurlijk, vooral wanneer prolapsus recti in erge mate aanwezig is,
door stuwing in het rectum de faeces met wat bloederig slijm zijn
bedekt, doch een stinkende, bloederige diarrhee heb ik nooit kunnen
noteeren. Het heeft me gefrappeerd, dat ondanks de persisteerende
diarrhee de buikomvang meestal niet, of slechts heel weinig afnam.
Door stooten in de rechter flank konden dan in het meerendeel der
gevallen vochtgeluiden worden gehoord. Toch bleek nogal eens, dat
geen vocht zich vrij in de buikholte bevond, maar de geluiden door
den dunnen inhoud der darmen werden veroorzaakt. De duur der
ziekte, wanneer diarrhee het meest geprononceerde symptoom is,
varieert van 2—8 weken. Opvallend is, dat bij dezen vorm der ziekte
van hersenverschijnselen nooit sprake is. Soms echter bemerken wc
van dunne ontlasting al heel weinig en zijn, behoudens de vorenge-
noemde, niet eerder typische symptomen aanwezig, dan wanneer dc
dieren beginnen te persen. We zien dan ongeveer tegelijkertijd een
soporeuzen toestand van de patiënten optreden.

Het persen geschiedt in den beginne slechts een enkele keer en
met weinig intensiteit, waarbij de buikspieren maar matig in functie

-ocr page 33-

worden gezet. Het geheel lijkt dan eenigszins op een versterkte
expiratie, analoog die van een paard lijdende aan emphysema pul-
monum, doch hier met een normale frequentie. De tenesmi kunnen
reeds in het verloop van een paar dagen zoodanig in intensiteit en
frequentie toenemen, dat het lijkt, alsof de patiënten in barensnood
verkeeren. Prolapsus ani et recti zijn hiervan dikwijls het gevolg.
Obstipatio is in dit stadium steeds aanwezig. Pijnuitingen heb ik,
in tegenstelling met de mededeelingen van
Chase, niet kunnen op-
merken. Wel neemt men gedurende het moment van persen soms
een steunend geluid waar, doch ik meen dit niet als een uiting van
pijn te moeten beschouwen. Het aantal der tenesmi kan tot 16 per
minuut bedragen (dit is het hoogste aantal dat ik heb genoteerd en
klopt met de bevindingen van
Chase en anderen). Faeces worden
tijdens het persen af en toe ontlast; ze zijn dan van een harde
consistentie en meestal met slijm bedekt. Zoowel in staande als in
liggende houding kunnen we deze tenesmi waarnemen. In het begin
zijn ze echter aan het liggende dier eerder te zien dan bij het
staande; de intensiteit is, meen ik opgemerkt te hebben, in liggende
houding ook steeds grooter.

De corneareflex is verminderd en de patellairreflex misschien in
geringe mate verhoogd, terwijl de pupillen niet steeds voldoende
op lichtindrukken reageeren. Nystagmus werd één keer waarge-
nomen.

Somt ziet men spiertrillingen van de anconaeï beiderzijds, ook in
staande houding.

De huid is over \'t algemeen, wanneer een soporeuze toestand is
ingetreden, hypaestetisch op verschillende plaatsen van het lichaam.

Locomotiestoornissen zien we, wanneer het ziektebeeld voldoende
is ontwikkeld en de patiënten een suffen indruk maken. Ze zijn
echter niet van een sterk opvallend karakter. Meest merken we
een eenigszins slingerenden gang van de achterband op, waarbij
de beenen kruiselings voor elkaar geplaatst kunnen worden en de
voorbeenen soms te hoog worden opgenomen. In rust kunnen de
beenen een heel onnatuurlijken stand ten opzichte van elkaar in-
nemen, hetzij gekruist, of sterk uit elkaar gespreid. De meeste be-
wegingen worden langzaam uitgevoerd, het wenden en keeren
geschiedt gewoonlijk traag. Neiging tot voorwaarts dringen in het
laatste stadium, heb ik bij een enkele patiënte kunnen waarnemen.

-ocr page 34-

Het scheen dan, alsof ze tegen bepaalde voorwerpen, als stalpalen
en deuren, steunde, waarbij ze, wanneer de weerstand plotseling
werd opgeheven, haar evenwicht verloor en ter aarde tuimelde.

Een toestand van depressie, zooals het langen tijd bewegingloos
apathisch staan met het hoofd naar beneden en een eigenaardigen
starenden blik, of de oogleden half gesloten, kan al vrij spoedig in
rust aanwezig zijn. Vooral als men de patiënt geruimen tijd obser-
veert in een haar bekende omgeving, komen deze verschijnselen het
best tot uiting,

Eén maal geraakte een patiënt eenige uren vóór den dood (ge-
val VI) in hevige excitatie, waarbij ze loeide, knarsetandde, trismus
en salivatio vertoonde en tonisch-clonische krampen optraden. Dit
stadium duurde ongeveer 2 uur.

Soms lijkt het, alsof er een stoornis in het gezichtsvermogen voor-
handen is. Bij het naar buiten leiden kunnen de dieren tegen een
deur, of tegen andere voorwerpen aanloopen, alsof ze niet zien, wat
hun in den weg staat. Deze laatste symptomen vertoonen geringe
overeenkomst met die van de „Pushing-diseasequot; van
Andrews.

Een ander punt van overeenkomst met voormelde ziekte en dat
ik niet in de literatuur over Senecio-intoxicatie heb kunnen vinden,
is het onvermogen om te drinken. Bij een patiënt nl., die voor ver-
dere bestudeering naar Utrecht was opgezonden, merkt ik op, dat
wanneer haar een emmer drinken (hetzij lijnmeeldrank of water)
werd voorgezet, ze met graagte den mond er in stak; tot een drink-
beweging kwam het echter niet. Na eenigen tijd werd dit herhaald
en weer met hetzelfde resultaat. Dat dit niet kwam, doordat het dier
geen dorst had, kon m.i. worden opgemaakt, uit de gretigheid, waar-
mede de mond in den emmer werd geduwd. Ook was de koe de
laatste 20 uur (gedurende de treinreis) niet in de gelegenheid ge-
weest haar dorst te lesschen. Dit beeld doet eenigszins denken aan
dat van chronische hersenwaterzucht bij het paard. Het wil mij
voorkomen, dat het niet drinken moet worden toegeschreven aan
spieronmacht (tong-, pharynxmusculatuur). Sopor was bij deze
patiënt tenminste niet in erge mate aanwezig.

In de laatste uren voor den dood vervallen de dieren, welke hoofd-
zakelijk tenesmi hebben vertoond, gewoonlijk in een comateuzen
toestand, waarbij de ademhaling dikwijls snurkend wordt; de pols
is dan meestal nog normaal van frequentie. Clonische krampen

-ocr page 35-

treden in dit stadium vaak op en wel over de geheele skeletmuscu-
latuur; echter het meest aan de extremiteiten en den hals. Ik kon
niet uitmaken, of deze krampen door een of ander prikkel van buiten
af (stampen op den grond, klappen in de handen, prikken met een
speld) konden worden opgewekt, dan wel versterkt.

De meeste patiënten sterven 2—3—14 dagen na het begin der
tenesmi. Het geheele ziekteproces speelt zich dan in 2—20 dagen af.

Uit het voorgaande zien we, dat de symptomen, besproken in het
literatuuroverzicht en betrekking hebbende op intoxicaties met ver-
schillende soorten Senecio in Zuid-Afrika, Amerika en Engeland,
op een enkele uitzondering na, wel met de door mij waargenomene
overeenstemmen. Echter heb ik niet kunnen vinden, dat bij het
clinisch onderzoek zich eveneens dat van bloed, urine en faeces
heeft aangesloten. Het ligt m.i, voor de hand dat, zooals reeds is
besproken, de veranderingen, die somtijds aan de zichtbare mucosae
kunnen worden bespeurd, als anaemie en icterus, al waren deze dan
ook steeds gering, haar oorsprong moesten hebben in het bloed,
betzij in het plasma, of in de bloedcellen zelve, en het onderzoek
hiervan en van de urine, niet achterwege kon blijven.

Ook is het noodig, vooral wanneer diarrhee is opgetreden, de
faeces te controleeren, teneinde eventueele distomatose, maagdarm-
strongylose, of een enteritis paratuberculosa te kunnen onderken-
nen. Voor zoover mij zulks mogelijk was, heb ik dan ook steeds
bloed-, urine- en faecesonderzoek gedaan.

a. Bloedonderzoek.

Het bloed werd onderzocht op de aanwezigheid van galkleur-
stoffen, volgens de reactie van
Hammarsten en naar de meer ge-
voelige methode van
Hijmans van den Bergh, waarbij ik echter voor
de laatste reactie, de hoeveelheid serum en die van andere stoffen
\'n een zelfde verhouding grooter nam.

Men voegt aan 0,5 cc. serum (dat men door centrifugeeren kan
verkrijgen) 1 cc. alcohol van 96% toe, waardoor het eiwit praeci-
P\'teert. Dit kan men door filtreeren of centrifugeeren verwijderen.
Van de heldere vloeistof wordt 1 cc. vermengd met 34 cc. Ehrlich\'s

-ocr page 36-

reagens, bestaande uit 1 gram sulfanilzuur en 5 gram HCl, die met
water tot 1 L. worden opgelost. Voor het gebruik voegt men aan
25 cc. hiervarj ^ NaN02 toe; er vormt zich dan een niet be-
stendige diazoverbinding, die met bilirubine een mooie roodviolette
verkleuring geeft.

Volgens de onderzoekingen van Beijers (Diss. Utrecht 1923)
komen normaliter in het bloedserum van runderen geen galkleur-
stoffen voor. Zijn ze aanwezig, dan wijst dat zeer zeker op een
pathologischen toestand van de lever.

Bij het onderzoek van mijn patiënten nu, bleek steeds de reactie
van
Hijmans van den Bergh positief te verloopen, terwijl de minder
gevoelige reactie van
Hammarsten de eene keer positief, de andere
keer negatief was, al naar de hoeveelheid galkleurstoffen, die zich
in het bloed bevond.

Deed ik de proef van Hijmans van den Bergh, met het serum,
waaraan geen alcohol was toegevoegd, (dus het eiwit niet geprae-
cipiteerd) dan trad ook steeds een verkleuring op, die onmiddellijk
na het toevoegen van het reagens ontstond, of pas eenigen tijd
later. Trad er een verkleuring op, zoodra reagens en serum op elkaar
konden inwerken, dan heet dit een
directe reactie. Ontstond er geen
kleurverandering, dan na 30 seconden of later, dan is de reactie
indirect. (Beijers, Hijmans van den Bergh) i). Bij de onderzochte
sera schommelden deze reacties meest tusschen direct, indirect, of
vertraagd direct (zie de tabel). Zooals we later zullen zien, was de
mate van kleurverandering (de hoeveelheid galkleurstoffen in het
bloedserum) niet afhankelijk van den graad van het bij sectie ge-
vonden cirrhotisch proces. Uit het positief verloop der reacties
blijkt, dat er galkleurstoffen in het bloed circuleerden, echter in
zoodanige hoeveelheid, dat we dit slechts een enkele maal, en dan
nog nauwelijks, konden constateeren aan de mucosae.

Voor zooverre er een onderzoek werd ingesteld naar het aantal
roode en witte bloedcellen, naar de verhouding van polynucleaire
neutrophile leucocyten, lymphocyten en eosinophile cellen, bleek
daaruit, dat steeds het aantal erythrocyten te laag, en dat van dc

ï) In die gevallen, waarin weinig kleurstoffen aanwezig waren, was het wel
eens lastig, om uit tc maken, of wc tc doen hadden met een directe, of ccn
indirecte reactie, evenals in grensgevallen. Ik heb dan hierbij geen uiUpraak
gedaan.

-ocr page 37-

witte bloedlichaampjes öf verhoogd, of verlaagd, óf normaal was.

De verhouding, waarin de witte cellen in het bloed van de pa-
tiënten voorkwamen, gaf getallen aan, die in het algemeen wezen
op een tekort aan lymphocyten. We komen echter later hierop
nog nader terug.

Het haemoglobinegehalte, bepaald volgens Sahli, varieerde van
38—50 (normaal ±54).

Anisocytose en poikilocytose waren steeds bij de onderzochte ge-
vallen aanwezig.

Over \'t algemeen vertoonde het bloed dus een anaemisch beeld.

b. Urineonderzoek.

Om clinisch tot een pathologischen toestand van een of ander
orgaan uit het urineonderzoek te kunnen besluiten, werd steeds
een onderzoek ingesteld naar kleur, reactie, s.g. cn naar het voor-
komen van eiwit, suiker, galkleurstoffen, urobiline cn galzure zou-
ten in de urine.

Kleur. Deze was van waterhelder tot geelbruin tot koffiekleu-
rig, Gewoonlijk hield het s.g. direct verband met de kleur der
urine. De eene keer was het s.g. der urine van een patiënt soms
belangrijk lager of hooger dan de volgende maal van onderzoek.
Éénmaal gebeurde het, dat dc urine koffiekleurig was, terwijl den
vorigen dag geen afwijking hierin bestond. Blijkens het onderzoek
was het methaemoglobine dat deze tint veroorzaakte. Eiwit was
vóór dien nooit in deze urine aangetoond.

Reactie. Deze werd bepaald door middel van lakmocspapier.

Ze was 19 maal zuur, 2 keer alcalisch en 8 maal amphoteer.

Soortgelijk gewicht. Het s.g, varieerde van 1002—1044.

Nemen we als grenzen voor het normale s.g. van runderurine
1015—1030 aan, dan was dit dus soms te laag en soms te hoog.

Bij de meeste patiënten schommelde het echter tusschen het nor-
male.

Eiwit (Proef van Heller en kookproef). In 3 gevallen was een
weinig eiwit in de urine te vinden. Bij één ervan evenwel, verliep
bij herhaald onderzoek daarna deze reactie negatief.

Suiker. (Nijlander en Fehling). Beide reacties verliepen steeds
negatief, behalve in één geval (No. VII). Echter was hier geen
glucose of lactose in het spel.

-ocr page 38-

Galkleurstoffen. Voor het aantoonen van deze stoffen in dc urine
werd gebruik gemaakt van de proef
Hüppert-SalkowskySteensma.

Men voegt aan 10 cc. urine toe 10 druppels 20 % Na2C03 en
20 druppels 10 % CaCla opL, waardoor de eventueel aanwezige
bilirubine als — kalk wordt neergeslagen. Na het praecipitaat
eenige malen met water uitgewasschen te hebben, kookt men dit
met zoutzure alcohol. Er ontstaat dan bij aanwezigheid van biliru-
bine een groene verkleuring.
In 1 geval (No. XII) waren galkleur-
stoffen aanwezig.
Het schijnt dus, dat de drempelwaarde in het
bloed van bilirubine, waarbij dit door de nieren wordt uitgescheiden,
slechts één enkele maal werd overschreden. Deze drempelwaarde
kan volgens
Beijers bij runderen vastgesteld worden op 50—75
millioenste,

Urobiline. De reactie van Schlesinger werd hiervoor gebruikt.
Deze bestaat in het toevoegen van gelijke deelen 10 % acetas zin-
cicus in 96 % alcohol en urine. Vervolgens wordt dit door een
absoluut droog filter en dito trechter gefiltreerd en opgevangen
in een absoluut droog reageerbuisje.

Na toevoeging van een druppel 1 % Joodtinctuur, ontstaat bij
aanwezigheid van urobiline direct een mooie groene fluorescentie
bij opvallend licht. Bij twee patiënten verliep deze reactie bij onder-
zoek éénmaal negatief, terwijl ze voor de rest, evenals bij alle andere
gevallen, positief uitviel. Urobilinurie is bij volwassen runderen
steeds een pathologisch verschijnsel. Van de patiënten, bij welke
eiwit in de urine werd gevonden, hadden twee sterke urobilinurie.
Albuminurie doet dus niet steeds de urobilinurie ophouden.

Het is mij opgevallen, dat soms meer urobiline in de urine werd
gevonden, wanneer de diarrhée der patiënten overging in copros-
tasis. Waarschijnlijk zal met de dunne faeces dus meer urobiline
verwijderd zijn, waardoor minder geresorbcerd kon worden. Toch
gebeurde het echter meer dan eens, dat, ondanks de diarrhée, vrij-,
veel urobiline in de urine aanwezig was. Mogelijk, dat bepaalde
bacteriën in den darm, de omzetting van bilirubine verhoogd heb-
ben en dat het resorptievermogen hetzelfde is gebleven.
(Beijers).

Galzure zouten. Om het bestaan hiervan aan te toonen, werd
gebruik gemaakt van de proef van
Hay. Het principe, waarop deze
proef berust is, dat glazure zouten de oppervlaktespanning van
urine verlagen. Strooit men nu volkomen droge zwavel (sulfur

-ocr page 39-

depuratum, op normale urine, dan blijft ze drijven en vertoont geen
neiging, zich uit te breiden en te zinken. Doet men hetzelfde met
urine, die galzure zouten bevat, dan zinkt de zwavel.

Ofschoon er wel andere en misschien nauwkeuriger methoden
bestaan, om de oppervlaktespanning van urine te meten (druppel-
teller), heb ik wegens haar eenvoud de proef van
Hay gehand-
haafd, Bij de onderzochte urines was niet steeds deze proef positief.
Soms was de zwavel binnen de 15 minuten (welke tijdsduur als
uiterste werd aangenomen, waarop ze neiging tot zinken moest
vertoonen) bijna geheel gezonken. Een andere keer was zelfs na
uren de zwavel nog als een hoopje op het urineoppervlak zicht-
baar, zonder dat er eenig bezinksel in het glas werd waargenomen.
Ook was niet steeds de proef van
Hay positief, wanneer het se-
rum een directe reactie gaf. Bij eenzelfde patiënt waren ook niet
steeds de verhoudingen dezelfde bij herhaald onderzoek.

Het is bij de H beschreven gevallen niet voorgekomen, dat de
zwavelproef positief was en geen galkleurstoffen in het serum
Werden gevonden, zooals door
Beijers soms werd waargenomen
bij verschillende patiënten. Wel was dit somtijds bij de proefpin-
llt;;en het geval.

c. Het onderzoek der faeces.

Het faecesonderzoek, dat later ook bij die patiënten werd in-
gesteld, die aan obstipatie leden, omdat bij sectie af en toe geringe
distomatose van de lever voor den dag kwam, geschiedde op de
bekende manier, door ze met water te vermengen tot een dunne
brij, waarna vervolgens met een glasstaaf een druppel op een
voorwerpglas werd gelegd cn met objectief 3 en 8 en oculair 2
bezichtigd.

Voor het opsporen van paratuberkclbacillen werden de dunne
faeces gecentrifugeerd en de bovenstaande vloeistof geschud met
een paar cc. ligroïne cn opnieuw gecentrifugeerd. Met een platina
naald werd dan een weinig uit de grenslaag genomen, op een
Voorwerpglas uitgestreken en gekleurd volgens
Ziehl-Ncelsen: ook
^erd wel een afgeknepen stukje mucosa van het rectum op de-
zelfde manier gekleurd en onderzocht.

Het resultaat van bovenvermeld faecesonderzoek was, ten op-
zichte van een paratuberculeuze enteritis, steeds negatief.

-ocr page 40-

Distomeneieren en soms een enkel strongylusei waren de eenige
positieve bevindingen.

B. Beschrijving der waargenomen gevallen.

De secties van de hierna te beschrijven 14 patiënten geschiedden
200 spoedig mogelijk na den dood der dieren. Bij noodslachting
werden 2e steeds bedwelmd door een kogel in de groote hersenen,
waarna onmiddellijk halssnede werd toegepast.

De ouderdom der geseceerde runderen varieerde van pl.m. 13
maanden (2 gevallen) tot ongeveer 8 jaar (1 geval), hoewel het
meest dieren betrof van 2—3]/2 jaar.

De voedingstoestand was over het algemeen goed tot matig.
Op één uit2ondering na, kon dan ook steeds het vleesch van de
uit nood gedoode runderen voor consumptie worden goedgekeurd.

Van lever, milt, dunne en dikke darmen, nieren en van andere
organen, wanneer 2ich aan deze laatste macroscopisch waarneem-
bare veranderingen voordeden, werden zoo mogelijk stukjes ge-
fixeerd in 20 pCt, formaline „Scheringquot; in de paraffinestoof voor
het microscopisch onderzoek.

GEVAL I.

Een rund, oud 2 jaar, vermagert sedert eenigen tijd en vertoont
diarrhee, die echter steeds maar van tijdelijken aard is. In de weide
2ondert het zich van de koppel af, en graast op haar eentje zoon
beetje langs de slootkanten. Op stal gehaald, vertoonen zich hier
weldra hersenverschijnselen, zich uitende in een soporeusen toestand,
waarbij de patiënt steun zoekt met het hoofd tegen de stalpalen
De pols is 62, regelmatig en goed gevuld, de temperatuur 38.1° C.,
de ademhaling 14 per minuut en van het abdominale type. De huid
ligt eenigszins vast en het baarkleed is droog en glansloos. De te
palpeeren lichaamslymphklieren zijn niet gezwollen en de zichtbare,
mucosae van vagina, mond en conjunctiva zijn iets bleek, doch niet
icterisch. De penscontracties zijn verzwakt en verminderd in fre-
quentie (4 in 3 minuten). Tympanie is niet aanwezig. De boekmaag-
geruischen zijn met tusschenpoozen en dan nog onduidelijk te hoo-
ren. De corneareflex is verminderd, terwijl de pupillen eenigszins
zijn verwijd. Ze reageeren voldoende op lichtindrukken. Er bestaat
obstipatie. Liggend perst patiënte af en toe (8 tenesmi per minuut).

-ocr page 41-

Prolapsus recti is niet aanwezig. Bij beweging is een eenigszins
slingerende gang waar te nemen; de polsfrequentie wordt dan te
hoog (106) en de hartslag bonzend. In rust staat ze met naar be-
neden gebogen hals en hoofd suf voor zich heen te kijken, zonder
veel op de omgeving te letten.

Het urineonderzoek geeft het volgende resultaat. De reactie is
zuur; geen eiwit, geen suiker, geen galkleurstoffen en geen galzure
zouten worden gevonden, wel is urobiline aanwezig.

In de faeces zijn geen distomeneieren, noch paratuberkelbacil-
len aan te toonen.

Het bloedserum geeft een positieve indirecte reactie van Hijmans
van den Bergh.
De reactie van Hammarsten is twijfelachtig posi-
tief, zoodat de hoeveelheid bilirubine dus gering is.

Daar de toestand van patiënte van dien aard is, dat herstel is
uitgesloten, wordt ze gedood.
Sectie:

Bij opening der buikholte blijkt geringe hydrops ascites aanwezig
te zijn. De kleur der vloeistof is heldergeel.

Lever: Deze is weinig of niet vergroot en heeft matig scherpe
randen. De vorm is niet afwijkend van normaal. De kleur der kapsel
is grijsachtig blauw. Hier en daar steken kleine knobbeltjes van een
•ets donkerder kleur (hyperplasiehaardjes) een weinig naar buiten,
Waardoor het lijkt, alsof het oppervlak fijn gekorreld is. Bij palpatie
Voelt het orgaan harder aan dan gewoon en bij insnijden ondervindt
men merkbaar verhoogden weerstand. Dc sneevlakte vertoont een
Vrij gelijkmatig beeld van donker leverepitheel, afgewisseld door
grijze strengetjes bindweefsel. Ook hier ziet men weer kleine hyper-
Plasicknobbeltjes, die een weinig promineeren. Oogcnschijnlijk bevat
de linker helft wat meer bindweefsel, dan het rechter gedeelte.

De portale Itjmphklieren zijn iets gezwollen en vochtig op door-
snee; een enkel puntblocdinkje is hier te zien.

l^e galblaas is matig verwijd cn bevat gal van een geelgroene
kleur en van een normale vloeibaarheid. Op den buitenkant bevin-
den zich enkele petechiën, terwijl de v/and verdikt is door oedeem.

Opvallend is de ocdemateuse zwelling van het mescnterium. Op
Sommige plaatsen heeft het wel een dikte van 8—10 c.m. Ook hier
Weer stroomt transsudaat uit, wanneer men insnijdt. Zeer veel pe-
techiën zijn in dit darmscheil tc zien.

-ocr page 42-

De magen zijn matig gevuld. De lebmaag, met weinig en dunnen
inhoud, vertoont een oedemateusen toestand van de slijmvlies-
plooien (orale gedeelte). Ze hebben een dikte van 3—5 c.m.; snijdt
men op de plooien in, dan stroomt een heldergeel transsudaat af.
Het pylorusgedeelte heeft weinig of geen veranderingen.

De mesenteriale lymphklieren zijn niet vergroot, doch buiten-
gewoon vochtrijk.

De darmen, zoowel de dikke als de dunne, zijn goed gecontra-
heerd, met duidelijke plooivorming van de mucosa. Hun inhoud is
van een te dunne consistentie; in het rectum echter zijn de faeces
te hard en met slijm overdekt. Ontstekingsverschijnselen van den
darmwand komen niet voor.

De milt is niet vergroot, heeft een pasteuze consistentie en de
pulpa is niet verweekt.

De nieren, het hart en de longen geven geen andere afwijkingen
te zien, dan eenige petechiën aan de basis van het hart.

Microscopisch onderzoek,—lever:

De lever is in haar normalen bouw zoo goed als geheel gewijzigd
en met moeite kan een eenigszins normale lobulus om een centraal
vene worden herkend. Door het geheele orgaan heen zien we zeer
veel bindweefsel, zoowel inter- als intra-acineus. Vooral dit laatste
is in groote hoeveelheid aanwezig, zoodat hier en daar zelfs af-
zonderlijke levercellen door nieuw gevormd bindweefsel zijn om-
sloten (pericellulaire cirrhose). Het geheel is een vrij oud proces,
met nagenoeg allemaal rustende kernen en slechts hier en daar een
geringcellig infiltraat in het nieuw gevormde bindweefsel. De kap-
sel ligt in kleine plooitjes en schijnt op een enkele plaats verdikt.
Sommige vaten, welke steeds takken zijn van venae hepaticae, zijn
geheel of gedeeltelijk dichtgegroeid door bindweefsel (endophlebi-
tis hepaticae obliterans). De meeste vaten en capillairen zijn vrij
sterk met bloed gevuld. De nog aanwezige levercellen hebben dui-
delijke, gespikkelde kernen en vertoonen aan het protoplasma
geen degeneratieve verschijnselen. Hier en daar zijn hyperplasie-
haardjes waarneembaar, waarvan de cellen en de kernen groot zijn.
Over \'t algemeen heeft een vrij aanzienlijke aanmaak van galgangen
plaats gevonden. De lymphbanen zijn duidelijk zichtbaar door hun
sterke vulling. Pigment wordt zoo goed als niet aangetroffen in de
levercellen.

-ocr page 43-

GEVAL II.

De eigenaar van dit pl.m. 8 maanden drachtig rund, oud V/i jaar,
deelt mee, dat de koe sedert eenige weken ziekteverschijnselen
vertoont, bestaande uit verminderde eetlust en diarrhee. Ze is ge-
durende dien tijd in voedingstoestand achteruitgegaan en heeft de
laatste twee dagen niet meer geherkauwd.

Bij het bezoek aan de patiënt ligt ze op stal, met den kop in de zij.
Ze maakt een suffen indruk en slaat weinig acht op de omgeving.
Ze knarsetandt. Tot opstaan gedwongen, doet ze dit zeer traag en
eerst na herhaalde aanmaningen; ze blijft dan met een onregel-
matigen stand van de beenen ten opzichte van elkaar staan en de
oogen half gesloten. Persen wordt zoo nu en dan waargenomen,
zonder dat defaecatie volgt. De pols is 72, de temperatuur 37.9° C,
en de ademhaling 18 per minuut en van een costo-abdominaal type.
De huid ligt vrij vast en het baarkleed is dor en droog. De lymph-
klieren zijn niet gezwollen en de slijmvliezen iets icterisch en anae-
misch. De pensbewegingen en boekmaaggeruischen zijn sterk ver-
minderd. De ontlasting stagneert en de melkgift is minimaal. De
gang is atactisch en traag; de achterbeenen worden langzaam en
met de teenen over den grond sleepend naar voren gebracht en
soms kruiselings over elkaar geplaatst. Bij beweging wordt de pols
zeer frequent, terwijl de hartslag dan bonzend is en de 1ste harts-
toon gespleten. Het aantal polsslagen keert zeer langzaam tot den
norm terug. Geen endocardiale bijgeruischen.

Urinc-onderzock: de kleur is lichtbruin, het S.G. 1022, de reactie
Zuur, geen eiwit, geen suiker, geen galkleurstoffen; de proef van
^ay is negatief, de urobiline-rcactie verloopt positief.

Bloed-onderzoek: de reactie van Hijmans van den Bergh en die
van
Hammartstcn verloopen beide positief, de eerst uitgesproken
direct.

faecesonderzoek: eenige distomeneieren worden gevonden, geen
strongyluseieren. Nog denzelfden dag wordt de patiënt gedood en
sectie verricht.
Sectie:

Er is weinig transsudaat in de buikholte. Het darmscheil is matig
gezwollen door oedeem. Het pcritoneum is glad, glanzend, vochtig
cn doorschijnend.

De lever, ongeveer normaal van grootte, heeft een bleeke geel-

-ocr page 44-

grijze kleur. Het linkergedeelte, ter breedte ongeveer van 3 vingers,
voelt zeer vast aan en is het lichtst van kleur, terwijl overigens
de diffuse tint alleen verbroken wordt door kleine donkerder plek-
jes en lichter gekleurde inzinkingen, veroorzaakt door bindweefsel-
retractie. Aan de caudale vlakte is een enkele verdikte galgang te
zien in de linker helft, waaruit bij insnijden in de lengterichting,
enkele distomen kunnen worden verwijderd (cholangitis disto-
matosa).

Op verschillende doorsneden van de lever zien we een beeld,
dat vrijwel overal hetzelfde is, slechts in het linkergedeelte afge-
wisseld door de verdikte galgangen. Op de verschillende sneevlak-
ten is zeer veel bindweefsel diffuus te zien; het uiterste linkerge-
deelte is zelfs bijna één harde bindweefselmassa geworden.

De portale lymphklieren zijn matig gezwollen en iets oedemateus.
De
galblaas is verwijd en bevat ongeveer 750 gr. donkergroene,
dik vloeibare gal.

Het mesenterium is slechts matig gezwollen door oedeemvloeistof.

De magen zijn nog vrij goed gevuld, vooral de boekmaag. De
lebmaag bevat een te dunnen inhoud; hare slijmvliesplooien zijn,
naar verhouding van de geringe stuwing in de vena portae, toch
nog duidelijk verdikt door een submuceus oedeem., Het overige
slijmvliesgedeelte is ruw van oppervlakte, doch verder zijn weinig
veranderingen hieraan waar te nemen.

De darmen zijn goed gecontraheerd en met vrij normalen, tot iets
dunnen inhoud, In de dunne darmen bevinden zich eenige erwt-
groote knobbeltjes, met een groen necrotisch haardje in het centrum
(parasieten-haardjes). In het rectum zijn harde faeces tot proppen
gebald en met slijm omgeven. Een enkele slijmvliesplooi is hier wat
diffuus rood.

De milt is stevig, met scherpe randen en niet vergroot. Op door-
snee vertoont ze duidelijke follikel- en trabekelteekening.

De overige organen zijn normaal, uitgezonderd eenige puntbloe-
dingen onder het pyelumslijmvlies van de nier, onder het endocar-
dium en op de urineblaas.

In de uterus bevindt zich een vrouwelijke foetus van ongeveer
8 maanden oud.

-ocr page 45-

Microscopisch onderzoek,—lever:

Een vrij sterke verandering van de normale leverstructuur heeft
plaats gevonden door de belangrijke bindweefselproliferatie, die in
het geheele orgaan valt waar te nemen. Deze woekering is zoowel
om, als in de acini te zien, zoodat vele kleine pseudoacini zijn ge-
vormd. Zelfs zien we bindweefsel binnen den wand van sommige
bloedvaten, zoodat het lumen of er door vernauwd, of er totaal
door is afgesloten. Stuwing van periportale lymphbanen kan wor-
den opgemerkt. De capillairen zijn over het algemeen wijd en
slecht gevuld. Sommige centraal-venae, voor zoover te herkennen,
zijn door een wal van nieuwgevormd bindweefsel omgeven. Over
\'t geheel is het nieuwe bindweefsel kernarm; toch treft men nog
plaatsen aan, waar levendige fibroblasten-woekering aan den gang
is. Geringe exsudatieve ontstekingsverschijnselen zijn hier en daar
aanwezig. Slechts matig sterke aanmaak van galgangen heeft
plaats gevonden. De levercellen zijn slechts spaarzaam gedegene-
reerd, met pyknose en karyolise der kernen. Meestal zien we paren-
chymcellen met groote, ronde, duidelijk getinte kernen, vooral in de
hyperplasiëen, In de levercellen bevindt zich weinig pigment.

Aan de lever van de foetus kon microscopisch geen bindweefsel-
vermeerdering worden vastgesteld.

GEVAL III.

Een ongeveer 8 maanden drachtig rund, circa 3]/2 jaar oud, is
reeds gedurende eenige weken in geringe mate lijdende; heeft n.1.
eenige dagen diarrhee gehad, eet niet voldoende en herkauwt
traag. De
ophtalmo-tuberculine-reactie is bij het eerste onderzoek
negatief verloopen. De patiënt eet thans op stal wel hooi, doch niet
met smaak. Krachtvoer weigert ze geheel cn de melkgift is belang-
rijk minder geworden. Ze maakt een vrij zieken indruk en verkeert
in een somnolcnten toestand. De huid ligt bij deze vrij magere
patiënt nog wel los, doch het haarklcer is niet glad en voelt
droog aan.

De pols is 78, de temperatuur 38.6° C. en de ademhaling 22,
type abdominaal. Af en toe wordt knarsetanden gehoord.

De slijmvliezen vertoonen niets afwijkends in kleur cn de klieren
2ijn niet vergroot, behalve de supramammaire lymphklicrcn, die
Verdikt aanvoelen. Mastitis is aanwezig in het rechter voorkwar-

-ocr page 46-

tier. Het uit te trekken secreet is vuilgeel, heeft een onaangenamen
reuk en is met stukjes gemengd. Een enkele krachtige penscon-
tractie kan worden opgenomen, doch het aantal is verminderd
(5 in 4 minuten). De pens voelt niet deegachtig aan en tympanie
is niet aanwezig. De functie van de boekmaag is opgeheven, respec-
tievelijk sterk verminderd. Geringe tenesmi worden waargenomen.
Er bestaat obstipatio.

Bij rectale exploratie kunnen matig harde stukken faeces worden
verwijderd, terwijl geen contracties van het rectum kunnen worden
gevoeld. Bij auscultatie van het hart zijn geen geruischen aanwezig
en bij stooten in de rechter flank, kunnen geen vochtgeluiden wor-
den gehoord. De lever is achter de laatste rechter rib niet te pal-
peeren en het percussieveld is niet vergroot.

Den volgenden dag wordt het dier voor verdere waarneming
opgezonden naar de Interne cliniek van de Veeartsenijkundige
Faculteit, waar ze een dag daarna sterft. Het onderzoek, dat hier
werd ingesteld betreffende urine en bloed, leverde het volgende
resultaat:

Urine-onderzoek: s.g, 1028; reactie zuur; geen eiwit, geen suiker
en geen galkleurstoffen kunnen worden aangetoond. De urobiline-
reactie echter verloopt positief. Galzure zouten worden niet ge-
vonden.

Het aantal roode bloedcellen bedraagt millioen; het aantal
witte bloedcellen is 8500. De verhouding der witte bloedlichaam-
pjes is: 42% polynucleaire neutrophile leucocyten, 50% lymphocyten
en 8 % eosinophile cellen.

Serumonderzoek: de reactie van Hijmans van den Bergh is zwak
positief, indirect.

Sectie:

Rotting is reeds ingetreden, daar het cadaver pas 32 uur na den
dood wordt geseceerd. In de buikholte bevindt zich nogal vrij veel
transsudaat. In de subcutis overal oedeem en overvulde vaten.
Reeds veel gasvorming is in de nieren en de milt.

De lever is doorzaaid met kleine tot luciferkopgroote ronde mc-
tastatische necrosehaardjes, sommige iets verweekt. Bindweefsel-
vermeerdering kan macroscopisch worden waargenomen. Mogelijk
is wel degeneratie van hel epitheel aanwezig geweest.

-ocr page 47-

Milt en nieren zijn te rot, om nog met zekerheid op septische
veranderingen te worden beoordeeld. De miltpulpa is zeer week en
bloedrijk.

Op het einde van het leven heeft de hartswerking te wenschen
overgelaten. Het
hart is een slappe zak, met een groot stolsel in de
linker kamer,

In de longen is belangrijk oedeem, ook vooral van het interstitieel
bindweefsel.

In het rechter voorkwartier van den uier is een necrotiseerende,
purulente mastisis aanwezig. In den boezem en de grootere melk-
gangen bevindt zich dikke etter, terwijl in het uierparenchym
vast-necrotische haarden worden gevonden. Al deze haarden zijn
gedemarkeerd door een hevige acute haemorrhagische ontsteking.
Perimammair is hyperaemie aan dit kwartier.

Een voldragen kalf is in de uterus; de cervix is gesloten. Verder
is alles normaal.

Van de hierboven vermelde organen kon helaas geen microsco-
pisch onderzoek plaats vinden.

GEVAL IV.

Een ±L 13 maanden oude. betrekkelijk magere pink, heeft ge-
durende ± 6 dagen iets te dunne ontlasting gehad en neemt na
dien zoo goed als geen hooi of krachtvoeder meer op. Slechts een
paar Liter zoete melk drinkt ze met moeite dagelijks. Ze maakt de
laatste 2 dagen een zeer zieken indruk, lijdt aan obstipatie en ligt
met den kop in de zij in comateuzen toestand in den stal, terwijl ze
af en toe perst. Prolapsus recti is aanwezig. Bij in- en expiratie
maakt ze een snuivend geluid.

De pols is 142 en klein; de hartslag bonzend. De temperatuur
bedraagt 39.9° C. en de ademhaling is 16, met zeer diepe inspira-
ties. Het haarklccd is droog en dor. de huid ligt betrekkelijk los.
De mucosae zijn tc bleek en iets icterisch. Dc corneareflex is ver-
minderd. Anacsthesie cn hypaesthcsic van dc huid bestaat op ver-
schillende plaatsen, vooral van dc extremiteiten. Wordt ze tot
opstaan gedwongen, dan gelukt dit slechts met behulp van een paar
menschen. Zonder hulp kan ze slechts staan, wanneer ze het hoofd
tegen een of ander voorwerp steunt, waarbij ze dan echter der-

-ocr page 48-

mate naar voren dringt, dat de hals zijdelings wordt gebogen en
het hoofd weldra den schouder aanraakt; ze tuimelt dan omver.

Onder het gaan moet ze gesteund worden, wegens den slinge-
renden gang, dien ze vertoont. Tympanie is in geringe mate aanwe-
zig en, voor zoover waar te nemen, zijn pens en boekmaag geheel
atonisch. De lever is niet palpeerbaar. Staande vertoont het dier ook
tenesmi en wordt een weinig bloederig slijm zonder faeces ontlast.

Bij het onderzoek der urine blijkt de reactie zuur, s.g. 1048; geen
eiwit, geen suiker en geen galkleurstoffen. De urobilinereactie is
sterk positief, eveneens de zwavelproef van
Hay.

Bloedonderzoek: de reactie van Hijmans van den Bergh is posi-
tief-direct, die van
Hammarsten eveneens sterk positief.

In de faeces zijn geen parasieteneieren te vinden.

Sectie:

Onder de huid in de linker liesstreek bevinden zich veel punt-
vormige bloedingen, dicht bij elkander liggende en samen een
plek vormend, lang 12 c.m. en breed 4 c.m. De buikholte bevat
slechts weinig sereus vocht. Het groote net vertoont petechiën,
evenals het mesenterium.

Lever: Deze is dubieus vergroot en heeft een blauwgrijze kleur,
met hier en daar lichtere plekjes, veroorzaakt door bindweefsel-
retractie. De kapsel is, behoudens deze kleine intrekkingen, glad
van oppervlakte. Aan de caudale vlakte zijn geen verdikte gal-
gangen te bespeuren. Snijdt men de lever in, dan bemerkt men, dat
er meerdere weerstand moet worden overwonnen, ze is harder dan
normaal. De sneevlakten vertoonen een mooi, egaal beeld van dif-
fuse levercirrhose. Hier en daar zijn enkele hyperplasiehaardjes te
zien, echter toch gering in aantal.

De galblaas is gevuld met ongeveer 400 gram van een normaal
uitziende gal. Haar wand is door oedeem gezwollen en op de
plaats van aanhechting aan de lever, bevinden zich puntbloedinkjes.

De portale lymphklieren zijn iets gezwollen en vochtrijk, enkele
petechiën zijn op doorsnede te zien.

Het mesenterium is slechts matig oedemateus.

Op het rumen, dat vrij goed gevuld is, zijn puntbloedingen, vooral
in de nabijheid van den oesophagus. De
lebmaag heeft door oedeem
verdikte slijmvliesplooien.

De darmen zijn goed gecontraheerd en van buiten is geen afwij-

-ocr page 49-

Patiënt met tenesmus

Vooral valt op dc suffe toestand, waarin het dier verkeert. Ze steunt met het hoofd
tegen een vast voorwerp (Geval IV).

-ocr page 50-

king in kleur te zien. De inhoud is normaal. Nergens bemerken
we ontstekingsverschijnselen aan de mucosa. Het rectum is door
het hevige persen eenigszins gestuwd. Op het slijmvlies van den
geheelen digestietractus worden geen petechiën waargenomen,

Dc milt heeft een pasteuze consistentie, is niet vergroot en bezit
een duidelijke follikel- en trabekelteekening.

De nieren zijn niet gezwollen en niet gedegenereerd; de rechter-
nier vertoont drie kleine cysten in éénzelfde renculus.

Het hart, de longen, de larynx en de pharynx laten geen afwij-
kingen zien, dan de sub-endocardiale puntbloedingen en die op
de pleura pulmonalis.

In de linker M. massetericus vallen roodgele plekjes en een en-
kele erwt-groote bloeding op.

Microscopisch onderzoek.—lever:

De bindweefselnieuwvorming, die in dit orgaan heeft plaats ge-
vonden, is zoowel perilobulair als intraacineus. Toch overweegt
hier eenigszins de perilobulaire cirrhose. Sommige venae hepaticae-
takken zijn door bindweefselproliferatie geheel of gedeeltelijk ge-
oblitereerd. Over \'t algemeen is het nieuwe bindweefsel kernarm en
zijn hierin slechts enkele, kleine infiltraten met ontstekingscellen
waarneembaar, In het periportale bindweefsel zijn verwijde en ge-
stuwde vaten te zien. Weinig hyperplasiehaardjes zijn gevormd.
De levercellen hebben een normaal aanzien, overal treffen we vrij
groote cellen met duidelijke kernen aan. Weinig pigment is in de
lever- en de stercellen waar te nemen.

GEVAL V.

Ongeveer 5 dagen geleden, is het rund, oud jaar, normaal
afgekalfd op stal. Wel werd het kalf levend geboren, doch na
eenige uren bezweek het, hoogstwaarschijnlijk doordat de geboor-
te te lang had geduurd. Dc sccundinae zijn op tijd afgekomen.

Het dier eet thans niet genoeg, herkauwt traag en onvoldoende
(32—38—40—39 slagen). Dc vocdingstocstand van de patiënt is
9oed en de klieren zijn niet gezwollen, terwijl de slijmvliezen mis-
schien iets anaemisch en ictcrisch zijn. De penscontracties zijn 12
\'naai in de 5 minuten te voelen; ze zijn vrij krachtig en regelmatig.
De pens voelt deegachtig aan. De boekmaaggeruischen zijn aan-
wezig, doch in intensiteit verminderd. Het dier maakt een ietwat

-ocr page 51-

suffen indruk en reageert niet voldoende op hetgeen in de omgeving
voorvalt.

Een enkele maal zien we een persbeweging optreden, echter
van geringe kracht. Bij vaginale exploratie blijkt geen vaginitis, of
endometritis aanwezig. Het secreet, dat zich in de scheede bevindt,
is van een normale, bruinachtige kleur en zonder reuk. De faeces
zijn iets te stijf. De gevoeligheid van de huid op verschillende
plaatsen, vooral aan den rechter voorvoet en aan de voor- en achter-
vlakte van den rechter radius, is verminderd.

Bij het geven van matige beweging wordt de hartsfrequentie
naar verhouding veel te hoog (118); de hartslag is echter niet
bonzend. De gang is eenigszins slap en onzeker, vooral van de
achterhand.

Aan zich zelve overgelaten, kan het dier langen tijd onbeweeg-
lijk blijven staan, met het hoofd omlaag en de oogen half gesloten.

Den volgenden dag is de toestand zichtbaar verbeterd. Het dier
staat nu rustig te herkauwen (1 maal 72 en 1 keer 74 slagen), eet
ook beter en lijkt iets vlugger. De boekmaaggeruischen zijn duide-
lijker te hooren. De pols is 72, de temperatuur 38.4° C. Wel perst
de koe zoo nu en dan nog. De faeces zijn van vrij normale con-
sistentie, De melkgift was des morgens 6 Kg.

De urine heeft een s.g. van 1028 en een zure reactie. Ze bevat
geen eiwit, geen galkleurstoffen; de reactie van
Fehling en Nij-
lander
zijn beide positief, evenals de urobilinereactie en de zwavel-
proef (de eerste zwak-, de laatste sterk positief).

Het bloedserum geeft een indirecte, zwak positieve reactie van
Hijmans van den Bergh.

Bij het volgend onderzoek, dat 4 dagen later geschiedt, (2 Nov.
1926) is patiënte in toestand achteruitgegaan.

Ze geeft nog 7 Kg. melk per dag. De rechter submaxillaire
lymphklier is iets gezwollen, doch voelt niet hard aan. Spontaan
hoest ze een enkele maal, de hoest is krachtig en vochtig. Neus-
uitvloeiing bestaat niet. De larynx en trachea zijn niet abnormaal
gevoelig en bij auscultatie der longen is in de toppen wat verscherpt
vesiculair ademen te hooren, speciaal links. Na geforceerd hoesten
wordt vrij veel sputum opgevangen. Hierin zijn geen tuberkelbacil-
len of wormeieren.

Het bloedserum vertoont nog dezelfde indirecte, zwak positieve

-ocr page 52-

reactie van Hijmans van den Bergh, terwijl in de urine de reactie
van
Fehling en Nijlander thans negatief verloopt, evenals de proef
van
Hay. (De gistproef met de saccharometer van Lohnstein werd
niet ingesteld).

Bij het onderzoek op 5 Nov. is de pols 82, de temperatuur 39.4°
C. en de ademhaling 21 per minuut, abdominaal type. De pols is
vrij krachtig en regelmatig, aan het hart worden geen bijgerui-
schen gehoord, doch de le hartstoon is gespleten. Het hart is ex-
citabel.

De penscontracties zijn: O - 20 - 27° - 25 - 22 - 2030 - 32
- 25 - 23 - 35 - 18° - 18 - 12 (herkauwen) - 36 - 22 (het teeken °
is oprisping) i). Ze herkauwt 36 - 42 - 46 - 55 en 52 slagen. Bij
Palpatie is de rand van de lever niet te voelen en haar percussieveld
niet vergroot. De kleur der
urine is geelbruin, de reactie zuur, s.g.
1031, Eiwit, suiker en galkleurstoffen zijn niet aanwezig, evenmin
urobiline. Het aantal
erythrocyten is 5 millioen, dat der witte bloed-
cellen
is 10.600, en hare verhouding: 26 % polynucleaire neutrophile
leucocyten, 51 % lymphocyten, 23 % eosinophile cellen. Een natief-
Praeparaat geeft geringe poikilocytose en anisocytose te zien. Het
^^aemoglobinegéhalte, bepaald volgens Sahli, is 48 en de reactie van
^ijmans van den Bergh is zwak positief indirect.

Onderzoek op 11 November:

Sedert het vorige onderzoek is patiënte nog meer in toestand
achteruitgegaan. Ze eet thans weinig meer en herkauwt zeer traag.
De melkgift is gedaald tot 4 Kg. per dag.

Het aantal witte bloedlichaampjes is thans 7.300 en dat der roode
\'^•736.000. In het bloed worden gevonden: 26 % p. n. leucocytenS),
52 % lymphocyten en 22 % eosinophile cellen. Het
haemoglobine-
g^halte is 43 en het bloedserum bevat nog steeds weinig galkleur-
stoffen met een indirecte reactie.

Daar de tenesmi steeds heviger worden, zoodat een geringe
prolapsus recti in liggende houding zichtbaar is, (die zich echter
seponeert, wanneer de patiënt gaat staan), wordt de koe 12 No-
vember gedood.

\') De getallen geven aan, na hoeveel seconden een penscontractie is te voelen.
\') Waar in het vervolg wordt gesproken van p. n. leucocyten, wordt bedoeld
polynucleaire neutrophile leucocyten.

-ocr page 53-

Sectie:

Betrekkelijk mager dier, naar schatting 300 K.g. levend gewicht.

In de buikholte is geen sereuze vloeistof aanwezig.

De lever is wat verkleind en bezit een verhoogde consistentie.
Haar oppervlakte geeft een typisch beeld van levercirrhose. We
zien een iets dieper hggend netwerk van grijs bindweefsel, waar-
tusschen glanzend, groenachtig leverepitheel in vrij groote kwab-
jes promineert. Ook is deze teekening te zien op de sneevlakte.
Daarbij komt hier en daar, op een omschreven kleine plaats, soms
maar een gedeelte van een hyperplasie-haardje, een plaatselijk
sterk vervet, geel gekleurd epitheel voor, waarin men dan duide-
lijk den bouw van groote acini kan herkennen. Het cirrhotisch
proces is tamelijk regelmatig door de geheele lever verbreid; aan
de randen, voornamelijk aan den benedenrand, lijkt het soms alsof
wat meer bindweefsel aanwezig is. Aan de hilus is de lever het
dikst en hier niet dunner, dan een normale lever zou zijn geweest.
Haar gewicht is 5,3 K.g.

De portale lymphklier heeft wat vergroote follikels.

De galblaas is middelmatig gevuld met een, bij lichten druk ge-
makkelijk afvloeiende gal. De wand der galblaas is aan de bin-
nenzijde normaal.

Het mesenterium is weinig of niet oedemateus geïnfiltreerd,

In de lebmaag, nabij het antrum pyloricum, zijn een aantal, onge-
veer centstuk groote, roode vlekken zichtbaar, vermoedelijk lit-
teekens van vroegere defecten.

Het darmkanaal, zoowel de dunne als de dikke darm, heeft een
dunnen inhoud. De wijdte ervan is overal vrijwel normaal; de
mucosa van den dunnen darm is hier en daar wat glimmend, ech-
ter valt nergens duidelijke roodheid, of catarrhaal exsudaat op.

De milt is vrij groot, in het midden te dik en heeft scherpe ran-
den; ze bezit een vaste, pasteuze consistentie. Op sneevlakte ziet
men een vaste pulpa, blauwachtig rood, glanzend, waarin duide-
lijke follikels zijn op te merken. Haar gewicht bedraagt 720 gram.

Het hart is slap en slecht gecontraheerd, doch de spier heeft een
normale kleur en vezelteekening.

De longen en de nieren geven geen veranderingen te zien.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Opvallend is het groote aantal hyperplasiehaardjes, welke ten

-ocr page 54-

zeerste wisselen in grootte. De meeste dezer zijn door bindweefsel-
strooken omgeven, die hier en daar een aanzienlijke dikte hebben,
In dit bindweefsel treffen we soms kleinere groepjes van levercel-
len, of afzonderlijke levercellen aan, waardoor een pericellulaire
cirrhose is ontstaan. De celkernen der hyperplasieën zijn over \'t
geheel niet buitengewoon groot. De levercellen zijn hier en in de
andere gedeelten normaal, behoudens plaatselijke vetinfiltratie.
Matige aanmaak van nieuwe galgangen heeft plaats gehad. Er is
geringe endophlebitis hepaticae obliterans. De capillairen zijn
meestal leeg, voor de rest maar matig gevuld en nogal wijd. Even-
eens zijn er zeer wijde lymphbanen in het periportale weefsel. Hier
en daar is geringe infiltratie met ontstekingscellen. Weinig of geen
pigment bevindt zich in lever en stercellen.

De portale lympklier bezit groote follikels, met zeer veel lymphoïde
cellen en wijde lymphkanalen in het labyrinth. Duidelijke reticu-
lo-endotheliale cellen, waarin hier en daar pigment is waar te
nemen.

De milt bevat zeer veel pigment, in schollen en korrels in en
buiten de splenocyten liggend.

GEVAL VI.

Een jong rund, in matigen voedingstoestand, oud lYi jaar, niet
drachtig, heeft te dunne ontlasting én eet niet voldoende sedert
een paar dagen. Het baarkleed is glad en glanzend en de palpabele
lichaamslymphklieren zijn niet gezwollen. De mucosae zijn niet ic-
terisch en niet anaemisch.

De pols is 100, krachtig en regelmatig, de temperatuur is 38.2°
C., de ademhaling 23 en vertoont het costo-abdominale type.

Geen abnormale geruischen zijn te hooren aan het hart. De
pens- en boekmaagbewegingen zijn normaal aanwezig. Ook her-
kauwt de patiënt, ofschoon iets traag, toch met een voldoend aantal
slagen (62, 63, 68, 59, 43, 57). De faeces zijn wat te dun.

Het hart schijnt lichtelijk geëxciteerd, want bij matige beweging
Wordt het aantal slagen, naar verhouding van de geringe beweging,
te hoog. Een diagnose kan nog niet worden gesteld.

Na 3 dag en wordt de patiënt weer bezocht. Ze heeft nu sedert
den vorigen dag niet meer geherkauwd en de eetlust is ook ver-

-ocr page 55-

minderd. De pols is 74, de temperatuur 38.2° C. en de adem-
haling 20.

De contracties van de pens zijn nu niet meer zoo krachtig en
ook minder in aantal dan bij het eerste onderzoek, terwijl de boek-
maag nog wel normaal functioneert.

Een enkele maal wordt knarsetanden gehoord en zien we gerin-
ge tenesmi optreden. De^ buikspieren contraheeren zich hierbij
a.h.w. met sprongetjes, dus meerdere contracties kunnen we waar-
nemen, voordat het maximum is bereikt. Bij elk dezer contracties
laat de patiënt een eigenaardig, hikkend geluid hooren. Bij rectale
exploratie bevinden zich nu stijve faeces in het rectum. De melkgift
is pl.m. 4 K.G, per dag.

In staande houding vertoont ze een eenigszins overkooten stand
van de achterbeenen. Bij het gaan knikt ze dan ook af en toe in
beide kogels door. De diagnose luidt thans „levercirrhosequot;.

Bij het bezoek den volgenden dag is de toestand van de patiënt
over \'t algemeen dezelfde gebleven. Ze heeft nog niet geherkauwd
en de eetlust is ook voor het grootste deel verdwenen.

Bij het gaan neemt ze de voorbeenen wat te hoog op en sleept
zoo nu en dan met de achterklauwen over den bodem; echter zeer
duidelijk zijn de bewegingsstoornissen niet.

De huid is op sommige plaatsen minder gevoelig, zooals blijkt,
uit het prikken met een speld.

Het dier wordt aangekocht, om naar Utrecht vervoerd te worden.

Tegen den avond van denzelfden dag echter, treedt er een be-
langrijke verandering in den toestand van de patiënt in; ze is gaan
liggen en geraakt weldra in excitatie. Ze begint te loeien, dringt
tegen den wand of tusschen de stalpalen, vertoont ptyalismus, tris-
mus en nystagmus, terwijl clonische krampen van de skeletmuscula-
tuur langzamerhand optreden. Deze komen het meest tot uiting aan
de extremiteiten en aan de nekspieren. De voorbeenen worden tel-
kens kort en krachtig opgetrokken en het hoofd maakt op en neei
gaande bewegingen. Vlokken schuim vliegen in het rond en het
loeien houdt aan. Steeds probeert de patiënt op te staan, doch
steeds mislukt haar deze poging; ze tuimelt naar rechts of links,
of schiet een eind vooruit, zoodat het gevaarlijk is haar te naderen.
De ademhaling is zeer frequent; hetzelfde eigenaardige, hikkende

-ocr page 56-

geluid laat ze ook thans nog hooren. Tenesmi worden gedurende
dit stadium niet opgemerkt.

Ondanks het gevaar, dat er bestaat, om het dier te naderen, wordt
venaesectie gedaan en ± 5 Liter bloed afgenomen. Schijnbaar
treedt verbetering in den toestand hierna op: het loeien vermindert,
de clonische krampen nemen in hevigheid af en het dier wordt over
t geheel rustiger.

Weldra blijkt echter, dat deze rust de voorbode is van den nade-
renden dood en na ongeveer 10 minuten wordt de exitus aange-
kondigd door een rochelend geluid, het zich ontspannen der spieren
en het afgaan van waterdunne faeces.

Het bloed, de urine en de faeces, die den laatsten dag zijn ver-
zameld, geven bij onderzoek het volgende resultaat:

Urine; s.g. 1040; reactie amphoteer; geen eiwit, geen suiker, geen
galkleurstoffen; een geringe urobilinereactie en een zeer zwak posi-
tieve proef van
Hay.

Bloedserum: een matig sterk positieve, directe reactie van Hijmans
^^n den Bergh,
met de zwavelproef konden in het serum geen
oppervlaktespanning verlagende stoffen worden aangetoond.

Het geheele ziekteproces van deze patiënt heeft ongeveer 7—8
^agen geduurd.

Doordat de dood \'s avonds intrad, kon geen sectie worden ver-
dicht vóór den volgenden morgen, d.i. ± 14 uren na den dood van
het dier.

Sectie:

Uit den neus komen blazen vloeibare pensinhoud. Vrij sterke
rotting is ingetreden. De buikholte is tamelijk sterk opgezet. Overal

het bloed is reeds vorming van gassen.

In de milt en de nieren, den darmwand en in het darmscheil zien
^e sterke gasvorming door rotting. De huidvaten zijn sterk met
donker, niet gestold bloed gevuld. In de subcutis en in het inter-
quot;lusculaire bindweefsel zijn vele kleine bloedingen te vinden; deze
zijn zeer talrijk onder den schouder en aan den ribboog.

De lever is anaemisch, min of meer vergroot en van ecn twijfel-
achtig verhoogde consistentie. Ze heeft een duidelijk gedegenereerd
aspect, is dofgrijs, bleek en toont een overmatig duidelijke teekening
^an de eilandjes. Op de sneèvlakte ziet men iets promineerende,
\'eeke eilandjes, met kjeine doorsneden van vaatjes en daar

-ocr page 57-

tusschen, wat lager liggend, kleine strengetjes groenachtig weefsel,
waarin kleine lumina. Dit beeld zien we vrij gelijkmatig door de
geheele lever heen, Distomatose is niet aanwezig.

Het darmscheil is slechts gering oedemateus.

De magen zijn normaal en de pens is flink gevuld. De lebmaag
heeft ook veel voedselinhoud en eenig oedeem van sommige plooien.

De dunne darm is wijd en slap en heeft een te dunnen inhoud,
die hier en daar met gal is gemengd. De darmwand is op sommige
plaatsen wat
glimmend-oedemateus en pleksgewijs wat diffuus
hyperaemisch; op andere plaatsen is een geringe, geramificeerde
roodheid. Bij den dunnen darminhoud lijkt hier en daar bloed bijge-
mengd, zonder dat duidelijke veranderingen aan de mucosa aan-
duiden, waar dit bloed kon zijn uitgetreden.

In den dikken darm ook een veel te dunne inhoud. De wand is
als van den dunnen darm.

De mesenteriale lymphklieren zijn op sommige plaatsen wat don-
ker gekleurd, maar niet gezwollen.

De milt is duidelijk gezwollen, veerkrachtig en heeft een bloed-
rijke, verweekte pulpa,

In de iets gezwollen en wat gedegenereerde nieren zijn hier en
daar anaemische plekjes in de schors, die aan infarctachtige, anae-
mische gebieden doen denken.

Het hart verkeert in paralysis en heeft veel vloeibaar bloed en
stolsels in de linker ventrikel. De hartspier heeft een grijs, gekookt
aspect, grove teekening van de spiervezelen en een ietwat te murwe
consistentie. Op het hart zien we veel sub-epicardiale petechiën,
voornamelijk op de harteooren. Onder het endocard van de kamers
bevinden zich ook enkele bloedingen.

De longen zijn vrij slecht samengevallen, zeer hyperaemisch en
oedemateus; in de rechter top- en cardiale kwab bv, zoo sterk, dat
we aan een haemorrhagische pneumonie zouden gaan denken. Het
weefsel drijft nog juist op water. In de trachea en de groote bron-
chiën is zeer veel agonaal oedeem. Onder de hyperaemische mucosa
zijn veel kleine bloedinkjes, evenals onder de pleura costalis.

Culturen uit milt en lever blijven steriel (agar en suikerbouillon).

Microscopisch onderzoek,—lever:

Opvallend is het geringe aantal hyperplasiehaardjes. De lever-
eilandjes, met de radiaire rangschikking der balkjes, zijn over \'t ge-

-ocr page 58-

heel nog vrij duidelijk zichtbaar. De bindweefselvermeerdering, die
heeft plaats gevonden, is hoofdzakelijk perilobulair. In deze nieuw-
vorming zien we zeer sterke infiltratie met ontstekingscellen, die
eveneens, maar dan in veel geringer mate, in de eilandjes zelve is
waar te nemen. Er is zeer belangrijke obliteratie van vaten, vooral
van venae hepaticaetakken, doch ook, maar in geringer mate, van
takken van de venae portae, In de levercellen is sterke vervetting
opgetreden, zoowel centraal, als aan de peripherie der eilandjes. De
vetbolletjes zijn soms grooter dan een celkern. Voor de rest zien we
nogal veel groote cellen met duidelijke, gespikkelde kernen. Weinig
aanmaak van galgangen heeft plaats gevonden. Op enkele plaatsen
zien we bloedmeren. De bloedcapillaren zijn over \'t algemeen wijd,
waardoor de celbalkjes atrophisch worden, terwijl veel bruin pig-
ment op deze smalle cellen ligt.

Portale lymphklier: Wijde lymphbanen zijn in het labyrinth zicht-
baar, de reticulo-endotheelcellen zijn duidelijk waar te nemen en
hier en daar van pigment voorzien.

Nier: Plaatselijk is in het perivasale bindweefsel een geringe,
cellige infiltratie, met weinig bindweefseltoename. Van enkele tubuli
Vertoont het epitheel degeneratieve veranderingen.

l^ilt: De trabekels en follikels zijn normaal. Veel pigment wordt
aangetroffen in de pulpacellen.

Darm: Oedeem van de submucosa. Sommige klierbuizen zijn ver-
loren gegaan. Hier en daar is nogal belangrijke, cellige infiltratie
Van het interglandulaire bindweefsel.

Long: Er is hyperaemie en oedeem.

GEVAL VII.

Dit geval heeft betrekking op een jong rund, oud 2]4. jaar, in
^rij goeden vocdingstocstand verkeerende en waarvan de anam-
\'lese ongeveer gelijkluidende is aan die van de voorgaande geval-
len: het dier eet niet voldoende, heeft eenige dagen te dunne ont-
lasting en maakt een suffen indruk.

De koe is H dagen geleden op geheel normale wijze afgekalfd,
^et kalf leefde bij de geboorte, doch stierf een paar uur daarna.

Het dier drinkt nogal veel. Bij onderzoek is het aantal pols-
slagen 78, regelmatig en krachtig, de temp. 38.7° C. en de adem-

-ocr page 59-

haling eenigszins frequent (36 per minuut), typus costo-abdomi-
nalis. De mucosae en de klieren geven bij bezichtiging en palpatie
geen afwijking van het normale. Herkauwen wordt niet opgemerkt
en werd ook door den eigenaar sedert den vorigen dag niet meer
gezien.

De pens voelt deegachtig aan en geeft weinig en zwakke con-
tracties. terwijl de boekmaaggeruischen sterk zijn verminderd. Nu
en dan is persen waar te nemen, zonder dat hierop ontlasting volgt.
Ook na defaecatie perst patiënte geruimen tijd na. De afgaande
faeces zijn misschien iets dun, niet met slijm vermengd en niet van
een abnormalen reuk. Aan het hart zijn geen abnormale geruischen
te hooren, wel schijnt het excitabel, want bij de geringste inspan-
ning wordt de frequentie veel te hoog. Bij vaginale exploratie
blijken chocoladekleurige lochiën aanwezig, terwijl rectaal de ute-
rus nog iets vergroot aanvoelt.

Bij percussie van de lever is de demping iets naar achteren en

beneden verplaatst.

De patiënt wordt voor verdere observatie naar Utrecht opge-
zonden en arriveert daar. door de ruwe wijze van rangeeren. met
een fractuur van de linker bekkenhelft.

De tenesmi zijn thans veel heviger geworden (16 maal per mi-
nuut) zoodat een prolapsus recti bestaat: ze eet of drinkt in het
geheel niet en het schijnt, dat er slikbezwaren bestaan, want ze
steekt het hoofd tot aan de oogen in een haar voorgehouden em-
mer met water, zonder echter een enkele slikbeweging te maken.
Dit herhaalt zich zoo eenige malen.

Urineonderzoek: s.g. 1020, kleur donkerbruin, reactie amphoteer,
bilirubine is niet aanwezig, urobiline wel. De proef van
Fehling en
Nijlander verloopen beide positief, terwijl toch bij de gistproef geen
suiker blijkt aanwezig te zijn. De proef van
Hay is eveneens
positief.

Onderzoek bloedserum: Zoowel de reactie van Hammarsten. als
die van
Hijmans van den Bergh. zijn beide sterk positief, de laatste

vertraagd direct.

Het haemoglobinegehalte is 50; het aantal roode bloedcellen is
4.400.000, dat der
witte 4850. Verhouding: 71 % p. n. leucocyten,
19 % lymphocyten en 10 % eosinophile cellen.

In de faeces worden enkele distomeneieren gevonden.

-ocr page 60-

Doordat de patiënt niet kan staan, wordt ze gedood, na een
ziekteduur van 4 a 5 dagen.

Sectie:

Middelmatig groot rund, in vrij goeden voedingstoestand ver-
keerend. In het omentum en mesenterium is vrij veel vet aanwezig.
Hydrops aiscites bestaat, doch niet in erge mate.

Lever: Deze weegt 6.5 Kg. en is wat verkleind in breedte, maar
nabij de hilus te dik. De linker helft is te dun. Hier zijn door de
kapsel heen, aan den achterkant, duidelijk enkele galgangen te
zien, met verdikking van den wand door bindweefsel; in deze gal-
galgen bevinden zich eenige tientallen leverbotten (cholangitis
distomatosa). De kleur van de kapsel is grijsachtig blauw en iets
minder doorschijnend dan normaal. De consistentie van het orgaan
is niet verhoogd. Aan de diaphragmazijde zijn enkele intrekkingen,
Waar bindweefsel aan de oppervlakte komt. Aan de achterzijde pro-
mineert, rechts van het midden, onder de aanhechting van de gal-
blaas, een vrijwel bolvormige, tumorachtige nieuwvorming, volkomen
glad van oppervlakte, gespannen onder de leverkapsel zittend, met
een opvallend weekere consistentie en van een gelere kleur dan de
rest van de lever. Aan de basis gaat deze tint geleidelijk over in
de donkerder kleur van de lever. De totale grootte is ruim die
Van een dubbele mansvuist. Op sneevlakte vertoont de lever een
gelijkmatig beeld; men ziet donkerder leverweefsel, egaal gemengd
met lichtere strengetjes, waar het bindweefsel is vermeerderd.
Daartusschen, overal verdeeld, kleine haardjes van nieuw gevormd
leverepitheel, dat wat lichter van kleur cn vermoedelijk vervet is.
Hier en daar komen enkele kleine bloedinkjes voor. De sneevlakte
Van de tumorachtige nieuwvorming laat de gewone leverteekening
zien, maar met sterk vergroote eilandjes. Het epitheel lijkt sterk
Vervet. Dicht bij deze nieuwvorming zijn in de lever nog een aan-
tal kleine bloedinkjes. Voorts frappeert het, dat op dc verschillen-
de sneevlakten van dc lever geen wijde doorsneden van venae
Worden gezien. De wijdste hebben een doorsnee van ccn dun
potloodje.

De hjmphoglandulae portalcs zijn wat vergroot en vertoonen op
snede verschillende deelen, met onregelmatig woekerend, lymphoïd
Weefsel. In het wortelgebied van de vena portae is een flinke stu-
quot;^mg waar te nemen.

-ocr page 61-

Het mesenterium is zeer sterk oedemateus, hier en daar wel ter
dikte van ± 10 c.m. De kwabjes vet zijn onderling gescheiden
door oedemateus bindweefsel, vaak wel eenige centimeters dik. In
dit vet zijn verspreid heel fijne petechiën, die ook in het eveneens
oedemateuse vet te zien zijn.

Verder zijn fijne petechiën aanwezig in het slijmvlies van de
lebmaag, voor zooverre de lebmaag oedemateus is; dat is in de
orale helft. Hier zijn de plooien van de mucosa zeer sterk verdikt
door een oedemateuse submucosa, die hier en daar wel 2 c.m.
dik is. De andere helft van de lebmaag heeft een korrelige mucosa,
doch hier is geen oedeem van den wand.

De darmen, zoowel de dunne als de dikke, zijn matig gecontra-
heerd, Hun inhoud is veel te dun. De mucosa van den heelen darm
maakt den indruk wat verdikt te zijn. De onregelmatige plooitjes
vertoonen een fijn état mamelonné. In het rectum bevinden zich
ingedikte faeces.

De overige organen en weefsels zijn normaal.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Over \'t geheel bemerken we een zeer uitgebreide bindweefsel-
nieuwvorming. Hier en daar zijn nog verdikte strooken peripor-
taal bindweefsel, waarin cellige infiltraten, doch hoofdzakelijk ver-
toont zich het beeld van de pericellulaire cirrhose. De lymphbanen
zijn nogal wijd, terwijl meerdere hiervan eiwitcoagula bevatten.
Om sommige galgangen is een wal van prolifereerend bindweefsel.
Enkele vaten, takken van de venae hepaticae, zijn geheel, of ge-
deeltelijk geoblitereerd door nieuw gevormd bindweefsel. Het
leverparenchym bestaat uit mooie, groote cellen, met duidelijke, vrij
groote kernen. Nogal wat fijnkorrelig bruin pigment bevindt zich
in parenchym- en stercellen. ^Veinig aanmaak van galgangen heeft
plaats gevonden.

De groote hyperplasiehaard is ook microscopisch tamelijk on-
duidelijk begrensd ten opzichte van het overige leverweefsel.
Groote pseudoacini zijn gevormd. Het epitheel van dezen hyper-
plasiehaard bestaat meest uit groote cellen, waarin vetbolletjes.

Portale lymphklier: In het labyrinth zijn wijde lymphbanen,
waarvan sommige eiwitstolsels bevatten. Weinig of geen pigment
is in de reticulo-endotheliale cellen te bespeuren.

-ocr page 62-

GEVAL VUL

Het symptoom, dat het meest op den voorgrond treedt bij deze
patiënt van ± 8 jaar oud, is de diarrhee, die vrij plotseling is
begonnen en reeds gedurende eenige weken heeft bestaan. Hier-
door is de voedingstoestand van het dier maar matig. De eigenaar
Woont reeds gedurende 6 jaar op de boerderij en heeft nooit een
dergelijke patiënt gehad i).

De koe eet nog betrekkelijk goed en drinkt nogal veel. De pols
is 60, de temperatuur 38,8° C. en de ademhaling 16 per minuut. De
huid ligt, ondanks de profuse diarrhee, waaraan de patiënt lijdt, nog
tamelijk los. Het baarkleed is nog vrij glad en glanzend. Het dier
öiaakt geen suffen indruk.

De mucosae zijn anaemisch, niet icterisch. Bij onderzoek van het
digestieapparaat blijkt dit nog op vrij normale wijze te functionee-
ren. Auscultatie van het hart en de longen geeft geen afwijkingen.
Aan de achterbeenen is een overkoote stand waar te nemen.

Twee dagen later is de toestand nog ongeveer dezelfde. Wel
meent de eigenaar, dat het herkauwen trager gaat en het dier niet
Zooveel water meer drinkt. De pens en boekmaag werken echter
nog goed. De lever is achter de laatste rechter rib duidelijk te pal-
Peeren. Bij stooten in de rechter flank hoort men vochtgeluiden.
Urine en bloed worden voor onderzoek afgenomen.

De urine heeft een zure reactie en een s.g. van 1016, geen eiwit,
geen suiker en geen galkleurstoffen worden gevonden, wel is uro-
biline aanwezig en is de proef van
Hay positief.

In het bloedserum zijn galkleurstoffen aan te toonen, echter is de
reactie van
Hijmans van den Bergh maar zwak positief direct. In
afwachting van het verdere verloop der ziekte, wordt een diaethe-
tische therapie ingesteld.

Een week later wordt de patiënt weer bezocht en blijkt sedert
het voorlaatste bezoek vrij sterk vermagerd. Ze drinkt thans zeer
weinig meer en eet onvoldoende, terwijl het aantal herkauwslagen
te laag is (26 - 34 - 18 - 24) en deze zeer traag worden uitgevoerd.

De vorige eigenaar schijnt, volgens mededeeling van den tegcnwoordigen,
veel runderen te hebben verloren) die dezelfde ziekteverschijnselen vertoonden
als bovenbedoelde patiënt. Ook een buurman kende de ziekte en de beide
vormen ervan.

-ocr page 63-

De penscontracties zijn nog vrij krachtig en de frequentie is slechts
even onder het normale (7 in 4 minuten). De pols is 62, de tem-
peratuur 38.2° C. en de ademhaling 18 per minuut.

De gang is vrij slap en slingerend, en bij het voorwaarts gaan
sleept ze met de klauwen van de achterbeenen over den grond.
Van een soporeuzen toestand is betrekkelijk weinig te merken;
vooral, als ze naar buiten wordt gebracht, is ze nog vrij levendig.
De diarrhee is nog van profusen aard; er is geen abnormale reuk
aan de faeces.

Het onderzoek van bloed en urine geeft dezelfde uitkomsten
als de vorige maal. In de faeces zijn geen paratuberkelbacillen of
distomeneieren aan te toonen. Rectale exploratie levert niets bij-
zonders op.

De verhouding, waarin de witte cellen in het bloed voorkomen,
is: 48 % p. n. leucocyten, 43 % lymphocyten, 9 % eosinophile
cellen.

Daar de diagnose „levercirrhosequot; gesteld wordt, wordt de koe
den volgenden dag gedood.

Sectie:

In de subcutis zijn hier en daar kleine bloedinkjes te zien. Hy-
drops ascites bestaat in geringe mate.

De lever weegt 12 Kg, en is vrij sterk vergroot. Vooral in de
hilus is de dikte aanzienlijk. Haar oppervlakte is vrij glad; op een
enkele plaats zijn oneffenheden en geringe verdiepingen. Deze
eerste, vooral links van de galblaas (hyperplasiehaardjes). Op
doorsnede zien we duidelijk bindweefselstrengetjes tusschen het
donkerder gekleurde epitheel verloopen. Ook talrijke doorsneden
van hyperplasieknobbeltjes zijn waar te nemen. In de linker helft
der lever komen op doorsnede eenige verdikte galgangen voor den
dag, waarin eenige leverbotten.

De portale lymphklieren zijn iets gezwollen en zeer vochtrijk.

De galblaas is sterk verwijd en gevuld met 1 Liter normaal vloei-
bare, geelgroen gekleurde gal. Veel puntbloedingen zijn op de serosa
en op de mucosa ervan te bespeuren. De wand is door oedeem
verdikt.

Het mesenterium is zeer sterk oedemateus, zoodat bij het ver-
wijderen van den darmtractus uit de buikholte vocht afdruipt. Veel
petechiën en ook grootere bloedingen zijn in het darmscheil te zien.

-ocr page 64-

De magen zijn normaal en de pens is nog flink gevuld.

De lebmaag heeft een dunnen inhoud en zeer veel submuceus
oedeem van de plooien in het orale gedeelte. Deze zijn hier en
daar wel 3—c.m. dik. Bij insnijden stroomt transsudaat af. Op
het verdere slijmvlies van deze maagafdeeling zijn verschillende
roode plekken zichtbaar, terwijl de rest een gekorreld aanzien heeft.

De dunne darmen zijn over de geheele lengte goed gecontraheerd
en gevuld met een dunne voedselmassa. In de mucosa zijn enkele
knobbeltjes van parasitairen oorsprong.

De dikke darm, die eveneens vrij goed gecontraheerd is, heeft een
veel te dunnen inhoud; het darmslijmvlies ligt in kleine plooitjes
en vertoont nergens ontsteking.

De lymphoglandulae mesenteriales zijn niet vergroot, maar wat
vochtrijk op doorsnede.

De milt is niet gezwollen en van een vrij vaste consistentie. De
pulpa is normaal rood en niet verweekt.

De nieren maken geen gezwollen indruk; geen epitheel verande-
ringen zijn te zien.

Op het hart zijn geen sub-epicardiale petechiën; alleen diffuus
roode plekken op de linker helft, vanaf de coronairgroeve tot aan
de punt. Onder het endocard bevinden zich ook geen bloedingen.
De rechter en linker ventrikel zijn slap: het myocard heeft een te
lichte kleur en een eenigszins gekookt aspect. De spiervezelen zijn
Wat grof en een weinig murw. De linker ventrikel bevat een geringe
hoeveelheid slecht gestold bloed.

De longen zijn goed samengevallen, niet oedemateus en overal
goed luchthoudend. Weinig interstitieel emphyseem en weinig ago-
naal oedeem bevindt zich in de trachea en de bronchiën.

Microscopisch onderzoek,—lever.

Overal heeft bindweefselproliferatie plaats gevonden, die het
normale aanzien van de lever heeft veranderd, door afsnoering van
grootere en kleinere celcomplexen. Er is een inter- en intraäcineuze
cirrhose en geringe pericellulaire cirrhose aanwezig. Hier en daar
zijn bloedmeren gevormd, In deze bloedrijke gedeelten zien we veel
cellen met pyknotische kernen en kernen van een grilligen vorm.
Vrij sterke obliteratie van venae hepaticaetakken wordt opgemerkt
De lymphbanen in het periportale weefsel zijn sterk gevuld met
vloeistof. De capillairen zijn over \'t algemeen wijd en met bloed

-ocr page 65-

gevuld, evenals de venae centrales. Slechts geringe, cellige infiltratie
is in en om een eilandje hier en daar aanwezig. Het levercelbeeld
geeft meestal cellen met duidelijke, ronde kernen, welke laatste
echter hier en daar pyknotisch zijn. Vooral groote cellen, met ronde,
blazige kernen zien we in hyperplasiehaardjes. Op sommige plaat-
sen heeft vetinfiltratie in levercellen plaats gevonden. Belangrijke
aanmaak van galgangen heeft plaats gehad. Er is pigmentatie,
zoowel in de levercellen als in de Kupfersche stercellen, in den
vorm van korreltjes, doch ook diffuus als stof.

Dikke darm: Hieraan zijn microscopisch geen veranderingen vast
te stellen.

Dunne darm: In het interglandulaire bindweefsel wordt eenig
rondcellig infiltraat opgemerkt.

Milt: Evenals in de lever, bevindt zich ook in dit orgaan veel
pigment, dat hier grootendeels door splenocyten is gephagocyteerd.

Nier: De glomeruli en het epitheel van tubuli contorti en tubuli
recti maken een normalen indruk.

GEVAL IX.

Rund, oud 3 jaar, is ongeveer 5 weken geleden voor den tweeden
keer normaal afgekalfd. De eigenaar heeft het dier nagenoeg een
half jaar in zijn bezit. Den eersten tijd groeide het flink, doch later
kwam hierin stilstand en viel eindelijk geringe achteruitgang in voe-
dingstoestand en in melkgift te constateeren. De koe is afkomstig
uit een streek, waar meerdere runderen, die aanvankelijk ongeveer
dezelfde ziekteverschijnselen vertoonden, zijn gesuccombeerd.

De pols is 78, vrij krachtig en regelmatig, de temperatuur 38,6° C,
en de ademhaling 22 per minuut en van een uitgesproken costaal
type. Bij auscultatie blijkt het hart normaal. De slijmvliezen zijn twij-
felachtig anaemisch en niet icterisch. De koe herkauwt traag, doch
met een voldoend aantal slagen (50—63—46—61), heeft profuse
diarrhee en drinkt desondanks toch niet veel (± 25 Liter per dag).
De penswerking is wat verzwakt.

Ze is wat lusteloos en vertoont een eenigszins zwaaienden gang
van achteren; de voorbeenen worden bij beweging te hoog opge-
nomen. Een enkele maal vertoont het dier, sedert den vorigen dag,
tenesmi, die in intensiteit en in aantal verschillen. Prolapsus recti

-ocr page 66-

treedt, wanneer hevig geperst wordt, op, die echter zonder hulp zich
weer reponeert. De buikomvang is weinig of niet verminderd. De
lever is duidelijk achter de laatste rib te palpeeren. Stoot men met
de vuist in de rechter flank, dan hoort men zeer duidelijk vocht-
geluiden.

Urineonderzoek: Het s.g. is 1034, de reactie zuur; eiwit is aan-
wezig en de urobiline-reactie is sterk positief; de proef van
Hay,
alsmede het onderzoek op suiker, galkleurstoffen en aceton, verloopt
negatief.

Onderzoek bloedserum: De reactie van Hijmans van den Bergh is
zwak positief, zoodat niet kan worden uitgemaakt, of deze direct of
indirect verloopt.

Daar uit de aanwezigheid van urobiline in de urine, galkleur-
stoffen in het bloed en de tenesmi, de diagnose „levercirrhosequot;
Wordt gesteld en hierdoor de prognose infaust is, wordt het dier
gedood.

Sectie:

Het levend gewicht is geschat op 675 pond. De voedingstoestand
is vrij slecht. Toch is nog niet alle vet verdwenen, zoo bv. aan de
coronairgroeve van het hart. In de buikholte bevindt zich ongeveer
15 L, transsudaat. Het peritoneum is glad en glanzend.

De lever heeft een gewicht van 3]/2 Kg, Ze is wat verkleind in
breedte, doch nabij de hilus blijkt de dikte te groot. De linker helft is
wat atrophisch. De oppervlakte is glad, de kleur diffuus grijsblauw,
met onregelmatige witte vlekjes, waar bindweefsel in grootere hoe-
veelheid aan de oppervlakte komt. Als geheel zien we weer een
mooi beeld van dififuse cirrhose. Over een gedeelte, ter breedte van
een hand en onregelmatig begrensd, is de linker rand van de lever
veel sterker doorgroeid met bindweefsel dan de rest. Hierin is na-
genoeg geen epitheel meer te zien. De consistentie is hier dan ook
sterk verhoogd, doch verder verwachtte men een hoogere consisten-
tie, dan wordt waargenomen, in verband met de zichtbare vermeer-
dering van bindweefsel. Aan de achterzijde der lever zien we enkele
verdikte galgangen. Bij het openknippen van deze galgangen blijkt
een cholangitis- en pericholangitis distomatosa te bestaan en is een
vrij groot aantal distomen aanwezig.

Op de sneevlakten zijn geen wijd openstaande bloedvaten te
zien; eerstgenoemde vertoonen een bonte teekening van donkerder

-ocr page 67-

leverepitheel, waartusschen overal strengetjes wit bindweefsel, op
sommige plaatsen iets duidelijker, dan op andere. Onder de voor-
vlakte van de lever is een onregelmatig begrensde strook van 2 a
3 cm. breedte, die wat meer bindweefsel bevat dan de rest. Hier en
daar verspreid, bemerken we een aantal kleine bloedingshaardjes,
veroorzaakt door acute distomatose.

De portale lymphklieren zijn niet vergroot, doch iets te vochtig.

De galblaas is groot en gevuld met ongeveer 1 Liter slijmige,
normaal gekleurde gal, waarin vrij veel leverbotten. De wand
is
verdikt (ruim 1 cm. dik) door oedeem. Gal vloeit bij geringen druk
gemakkelijk af.

Het mesenterium is buitengewoon sterk oedemateus. De kwabjes
vet zijn onderling vaak verscheidene centimeters uit elkaar gedreven
door het oedemateuse bindweefsel. Snijdt men in het scheil, dan
stroomt transsudaat van de sneevlakte af. Hier en daar is het me-
senterium ongeveer 15 cm. dik.

De lebmaag is zeer sterk oedemateus in het gebied van de plooien.
Deze zijn vaak 5 a 6 cm. dik en zóó oedemateus, dat het trans-
sudaat uitstroomt, wanneer men op de plooien insnijdt. Het deel dei
lebmaag, dat geen slijmvliesplooien bezit, is niet oedemateus van
wand en vertoont een korrelige mucosa-oppervlakte.

De dunne, zoowel als de dikke darm. zijn vrij goed gecontraheerd.
Overal ligt de mucosa in plooitjes. In de eerste helft van den dunnen
darm is de inhoud te dun. Nergens is iets waar te nemen, dat op
ontsteking wijst. In den dikken darm zijn de faeces ook veel te dun,
terwijl we hier evenmin veranderingen zien aan de mucosa. Op een
klein, omschreven deel van dit darmgedeelte lijkt de wand extra
sterk gecontraheerd, waardoor de mucosa daar extra in plooitjes

ligt.

De mesenteriale lymphklieren zijn niet vergroot, alleen wat te
vochtig op sneevlakte. Dergelijke veranderingen zijn ook aan de
mediastinale- en de longlymphoglandulae waar te nemen. Dé
overige lymphklieren zijn normaal.

De milt is van een vaste consistentie. In het onderste deel is ze
gering verdikt. Op de sneevlakte bombeert ze gering, terwijl de fol-
likels zeer goed zijn waar te nemen.

De nieren zijn iets te groot; de kleur is goed, evenals de con-
sistentie. Toch blijkt op sneevlakte de intermediaire laag wat inge-

-ocr page 68-

trokken door zwelling van de schors, zoodat er geringe parenchy-
mateuze degeneratie is.

De longen zijn in zeer geringe mate oedemateus, In de linker
hoofdkwab en in de rechter top zijn enkele catarrhaal-pneumonische
lobuli.

Het hart en de uterus zijn geheel normaal, evenals de rest der
organen.

Microscopisch onderzoek,—lever:

In het rechter, grootste gedeelte zien we een zeer groot aantal
hyperplasiehaardjes, zoowel grootere als kleinere. Het periportale
bindweefsel is hier soms tot dikke strooken geworden. Nieuw
gevormd bindweefsel heeft hier, al is het ook in mindere mate
het geval dan in het linker deel, toch vrij belangrijk takken van
Venae hepaticae geoblitereerd, In het perilobulaire bindweefsel zijn
nogal uitgebreide Infiltraten waar te nemen, o.a. om de galgangen
(pericholangitis). Het celbeeld der hyperplasiëen geeft groote cel-
len met groote, blazige kernen te zien. Hier en daar bestaat geringe
vervetting van leverparenchym.

In het andere deel der lever doet zich meer het beeld der, pericel-
lulaire cirrhose voor. Het bindweefsel omsluit hier kleinere com-
plexen van levercellen en is meest rustend. Spaarzaam is op ecn
enkele plaats wat rondcellig infiltraat in het nieuw gevormde bind-
weefsel aanwezig en zijn bloedinkjes opgetreden. Er is een zeer
belangrijke endophlebitis hepaticae obhterans. Pseudogalgangen
zijn in vrij groote hoeveelheid gevormd. In de levercellen, die over
t geheel duidelijke, gespikkelde kernen bezitten, wordt weinig pig-
ment aangetroffen.

Milt: Zeer veel geelbruin pigment, meest als schollen, bevindt
zich in en tusschen de miltcellen.

GEVAL X,

De anamnese van dit jonge rund, oud 2 jaar, luidt, dat het dier de
laatste dagen plotseling begonnen is minder te eten en gedurende
de laatste drie dagen ecn vrij erge diarrhee heeft vertoond. Neemt
de patiënt nog voedsel tot zich, dan doet ze dit zeer traag, evenals
het herkauwen. Als ze staat, heeft ze soms neiging door de stalpalen
heen te dringen.

Status praesens. Het ongeveer 2 jaar oude, zwartbonte rund, dat

-ocr page 69-

in vrij goeden voedingstoestand verkeert, ligt in soporeusen toestand
in den stal op de linkerzij, het hoofd zijdelings gebogen en den
neus op den stalbodem geduwd. De pols is 120, regelmatig, doch
vrij zwak en de hartslag is bonzend, doch zonder bijgeruischen. De
lichaamstemperatuur is 38,5 C., terwijl de ademhaling buccaal en
frequent is (42. per minuut).

Het speeksel vloeit voortdurend uit den mond, zoodat een plas
voor haar ligt. De mucosae zijn niet anaemisch of icterisch en
de klieren niet gezwollen. De pupillen zijn eenigszins vernauwd.
Af en toe perst patiënte en vertoont geringe clonische krampen van
de extremiteiten. De penscontracties en de boekmaaggeruischen
zijn, voorzoover ze kunnen worden opgenomen, niet aanwezig (ato-
nie van de voormagen). Enkele tenesmi worden waargenomen, die
in korten tijd in aantal en intensiteit toenemen. Een prolapsus recti
bestaat echter nog niet. Met de toename dezer tenesmi wordt de
algemeene toestand van patiënte steeds ongunstiger. Wel tracht ze
nu en dan nog op te staan, doch dit mislukt haar steeds. Bij een
poging, om haar op de andere zij te leggen, tracht ze eveneens te
gaan staan, doch weer tevergeefs.

Daar de toestand van dien aard is, (de clonische krampen van
de extremiteiten en halsmusculatuur nemen in hevigheid toe), dat
de exitus spoedig is te verwachten, wordt geadviseerd tot onmiddel-
lijke slachting over te aan; ze sterft echter nog haar natuurlijken
dood. Eenige uren daarna wordt sectie verricht.

Het onderzoek van de urine en het bloed geven de volgende
resultaten:

Urine: S.G. 1026; reactie amphoteer; geen suiker en geen bili-
rubine worden gevonden, terwijl de reactie op eiwit positief en die
op urobiline sterk positief verloopt.

Bloedserum: De reactie van Hammarsten en Hijmans van den
Bergh zijn
beide positief, de laatste indirect (na 1 minuut trad
kleurverandering in, die haar maximum na ongeveer 3 minuten
had bereikt).

De faeces bevatten enkele distomeneieren.

Sectie: De sectie geschiedt ongeveer 3 uren na den dood van de
patiënt. Ze is op haar linker zijde gestorven. Rigor mortis is niet
geheel ingetreden. De buikholte bevat een weinig sero-haemorrha-
gisch vocht.

-ocr page 70-

De lever weegt 6 Kg, en is over \'t algemeen normaal van grootte,
doch wat te dik en van een blauwgrijze kleur. Hier en daar zijn
door de kapsel heen witte plekjes bindweefsel te zien, die wat meer
in de diepte zijn teruggetrokken. Aan de linkerhelft van de caudale
vlakte zijn eenige verdikte galgangen waar te nemen. Dit linker
gedeelte is plat, bezit scherpe randen en is iets lichter van kleur
dan het overige gedeelte der lever. Op de verschillende doorsneden
vertoont zich een vrij gelijkmatig beeld van epitheel en vermeerderd
bindweefsel, slechts afgewisseld door eenige verdikte galgangen in
het linker deel, waarin eenige tientallen leverbotten (cholangitis
distomatosa). Overal zien we fijne, lichtgekleurde bindweefselstren-
getjes, waartusschen leverparenchym van donkerder tint iets bom-
beert, Het linker gedeelte der lever bevat iets meer bindweefsel,
waarschijnlijk vooral periportaal.

De portaalklieren zijn iets gezwollen, hebben kleine puntbloe-
dingen en parenchymwoekering.

De galblaas bevat ± 300 cc, iets dunne, bleeke gal. Bij het af-
vloeien komen 2 leverbotten mee. Op het slijmvlies zien we een
enkele petechie.

Pens-, boek- en netmaag zijn goed gevuld en aan het slijmvlies
der
lebmaag zijn typische afwijkingen te zien; de slijmvliesplooien
zijn nl. door oedeem gezwollen en wel cm. dik. Het antrum
pyloricum bevat enkele roodachtig blauwe plekjes, ter grootte van
een halven cent. Een oud litteeken (van een ulcus pepticum?) is hier
te zien.

Het darmscheil is lichtelijk oedemateus en vertoont puntbloe-
dingen.

De mesenteriale lymphklieren zijn gezwollen, te vochtig en wat te
bloedrijk.

De dunne darmen zijn vrij slap, wijd en met een veel te rijkelijken
en dunnen inhoud. In een gedeelte ervan zijn ontstekingsverschijn-
selen aanwezig, bestaande uit een roode, glanzende, oedemateuse
mucosa, terwijl van een ander gedeelte catarrhaal exsudaat met het
mes kan worden afgestreken (darmcatarrh). De overige gedeelten
vertoonen een meer dof, korrelig slijmvlies, en in een klein gedeelte,
pl.m. 20 c.m. lang. zijn verdikte faeces aanwezig. Hier is de darm-
wand iets rooder gekleurd. Aan restjes van het mesenterium, die

-ocr page 71-

aan de darmen zijn blijven zitten, (dus op de grens van de aan-
hechting) zijn petechiën waar te nemen.

\'Van de dikke darmen bevat het coecum dunne faeces, met een
weinig bloed gemengd. Het slijmvlies is hier dan ook hoog rood
en verkeert in ontsteking. Het overige gedeelte is, in tegenstelling
met de dunne darmen, goed gecontraheerd, de mucosa flink ge-
plooid en de inhoud vrij stevig. Het rectum is zoo goed als ge-
heel leeg.

De milt is vast, niet vergroot en van een pasteuze consistentie.
Trabekels en follikels zijn duidelijk te onderscheiden. De pulpa is
niet overmatig bloedrijk.

Het pancreas is vergroot, voelt te stevig aan en vertoont op door-
snede een gevlekte teekening met puntbloedingen.

Het hart vertoont zoowel sub-pericardiaal als sub-endocardiaal,
bloedingen; is verder normaal.

De linker long is hyperaemisch en op de pleura van beide be-
vinden zich petechiën. De rechter long is iets bleeker. Ze zijn goed
luchthoudend. Op de pleura costalis zijn puntbloedingen, evenals
op het vet van het mediast.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Zeer sterke bindweefselproliferatie valt op, zoodat de lever-
eilandjes niet meer als zoodanig zijn te herkennen. Het nieuw ge-
vormde bindweefsel bevindt zich zoowel om, als in de acini, en in
het eerste zijn meerdere cellige infiltraten aanwezig. Bindweefsel-
nieuwvorming heeft ook in sommige takken van venae hepaticae
plaats gehad, en gering in die van de venae portae, zoodat een
endophlebitis hepaticae et portae obliterans bestaat, Grootere en
kleinere hyperplasiehaardjes wisselen elkaar af, met meestal groote
cellen en duidelijke, blazige kernen. Ook bezit de rest van het
parenchym cellen en kernen van dit type. Hier en daar is echter
verval opgetreden, waarbij de kernen pyknotisch zijn, en wordt een
enkel celinfiltraat tusschen het parenchym opgemerkt. Sterke vor-
ming van pseudogalgangen heeft plaats gevonden. In de levercellen
en Kupfersche stercellen is slechts weinig pigment aanwezig.

Darm: Er is een vrij sterke, cellige infiltratie van het interglandu-
laire bindweefsel en een geringe van de submucosa, met hyperaemie
en oedeem.

Milt: Hierin is tamelijk weinig pigment aanwezig.

-ocr page 72-

Nier: De glomeruli zijn hier en daar sterk met bloed gevuld en
er is zeer geringe, cellige infiltratie in en om enkele tubuli contorti
en tubuli recti.

GEVAL XI.

Een 214 maand drachtig, lYi jaar oud rund, van denzelfden
eigenaar als No. IV, eet en herkauwt sedert den vorigen dag niet
voldoende en maakt een ietwat lusteloozen indruk.

De pols is 80, krachtig en regelmatig, de temperatuur 38.6° C.
en de ademhaling 22. De penswerking is gering verminderd, zoowel
in intensiteit als in frequentie. De boekmaaggeruischen zijn vrij
normaal aanwezig. De huid ligt los en de haren zijn glad; de klieren
niet vergroot en de mucosae geven geen kleurveranderingen te zien.

Waar voorloopig de diagnose „indigestiequot; wordt gesteld, wordt
als therapeuticum acid. hydrochloricum dilutum voorgeschreven.

Na verloop van 8 dagen wordt de patiënt weer bezocht.

Haar toestand is thans ongunstiger dan den vorigen keer. Ze ziet
vrij suf en let betrekkelijk weinig op dingen, die in haar omgeving
voorvallen. De penscont^racties zijn in aantal verminderd (4 in 3
minuten) en onvoldoende krachtig. De boekmaaggeruischen zijn
misschien iets minder luid geworden, maar over \'t geheel nog wel
voldoende aanwezig. In liggende houding worden zoo nu en dan
geringe tenesmi opgemerkt. Pols 78; temperatuur 38.5° C.; adem-
haling 24 per minuut, typus costo-abdominalis.

Afwijkingen aan het hart zijn niet te constateeren. De polsfre-
quentie vermeerdert onevenredig met de beweging van het dier.
Zelfs na een matige inspanning, noteeren we een aantal van 135 per
minuut; de hartslag is dan bonzend, doch blijft regelmatig. De ont-
lasting is iets te dun. Bij rectale exploratie worden geen afwijkingen
in de buikholte gevonden. Het percussieveld van de lever is niet
vergroot. Onder de huid op den rug zijn veel hypoderma-bovis
knobbels te voelen.

Het onderzoek van bloed en urine geeft als resultaten: een posi-
tieve, indirecte reactie van
Hijmans van den Bergh in het bloed-
serum, urobiline in de urine, benevens een sterk positieve proef
van
Hay.

-ocr page 73-

De patiënt wordt naar Utrecht vervoerd.

Wordt ze van den stal naar de cliniek geleid, dan is een eenigs-
zins atactische gang waar te nemen. Ze kruist de achterbeenen bij
het gaan voor elkaar en slingert in de achterhand, vooral bij het
wenden.

Krachtvoeder weigert ze totaal; alleen wordt nog een weinig
hooi opgenomen, dat ze echter met trage kauwbewegingen naar
binnen werkt. De ontlasting is thans hard en gebald. Het dier ligt
veel. De penscontracties zijn 6, niet krachtige, in 5 minuten. Lig-
gend, worden 6 tenesmi per minuut geteld.

Twee dagen later geeft het bloedserum de directe reactie van
Hijmans van den Bergh, terwijl in de zure urine (s.g. 1018) de
proef van
Hay nog sterk positief is, evenals de reactie op urobiline.

Het aantal roode bloedcellen is 4.216,000, het aantal witte 9.500
en de verhouding: 43 % p.n. leucocyten, 40 % lymphocyten, 17 %
eosinophile cellen. Er is geringe anisocytose en poikilocytose.

Na 3 dagen vertoont het bloedserum een vertraagd directe tot
indirecte reactie van
Hijmans van den Bergh\' De urine is thans
amphoteer en de proef van
Hay minder sterk positief dan den
vorigen keer. Het aantal
erythrocyten bedraagt thans 4,280.000 en
dat der
witte bloedcellen 8.000. De verhouding is: 26 % p, n. leuco-
cyten, 44 % lymphocyten en 36 % eosinophile cellen. De verhou-
ding is dus verschoven naar den kant der eosinophile cellen, ten
koste van de p. n. leucocyten. Het
haemoglobinegehalte, bepaald
volgens
Sahli, is 38.

De algemeene toestand van patiënte is intusschen steeds achteruit
gegaan. Ze perst thans ook in staande houding, waarbij zelfs 15
tenesmi per minuut worden waargenomen, die gedurende eenigen
tijd optreden, gelijktijdig met opvolgende expiraties. De tenesmi-
vrije pauzen zijn verschillend van duur en komen nog het meest
voor, wanneer het dier staat hooi te eten.

Wordt een canule in de vena jugularis gebracht voor bloedaf-
name, dan vloeit de bloedstraal, ook na wegname van het halssnoer
met dezelfde kracht door; het maakte verder op mij den indruk, dat
de patiënt moeite had bij het drinken; langen tijd kon zij n.1. het
hoofd in een emmer houden, waarbij ze wel beweging met den
mond maakte, doch van werkelijk drinken niet veel kon worden
bespeurd.

-ocr page 74-

Twee dagen later is de eetlust geheel verdwenen en drinkt ze nog
met veel moeite een paar liter water per dag. Speeksel vloeit uit den
mond en bevochtigt den stalbodem. Pols 82; temperatuur 38.2° C.;
ademhaling 17 per minuut.

De tenesmi zijn nu krachtig. Liggend vertoont zich een prolapsus
Van het rectum, die echter bij staande houding van het dier ver-
dwijnt. De koe is slechts met zeer veel moeite tot opstaan te be-
wegen en het herkauwen stagneert geheel. Komen er een enkelen
keer faeces, meestal volgende op één van de hevige persbewegingen,
dan zijn deze zeer hard.

Om uit te maken, of deze tenesmi verband houden met een prik-
kelingstoestand in het rectum, wordt getracht, het rectale slijmvlies
ongevoelig te maken, door applicatie van een infuus, bestaande uit:
Salicylas natricus 40, Extractum Belladonnae 5, Aqua ad 2000. Bij
exploratie blijkt het rectum geheel gevuld met ingedikte faeces.
Deze worden verwijderd en het lauwwarme infuus ingebracht. Het
dier begint nu te persen, zoodat de anus moet worden dichtgehou-
den, om te voorkomen, dat de vloeistof wordt uitgedreven, hetgeen
echter maar gedeeltelijk gelukt. (Het resultaat van het infuus kan
dus niet worden gecontroleerd.)

Bij het urineonderzoek is weer de proef van Hay sterk positief;
de reactie van
Hijmans van den Berg op galkleurstoffen in het
serum is thans indirect, in tegenstelling met het onderzoek op 20
April.

De proef van Hay in de urine is bij het onderzoek op de verschil-
lende dagen dus steeds positief geweest, terwijl de reactie van
Hij-
van van den Bergh
den eersten keer indirect, dan direct, vervolgens
vertraagd direct en de laatste maal weer indirect was.

Bloed en urine worden bij Prof. Sjoüema onderzocht.

Onderzoek op 25 April:

Urine: totaal N
ureum N
NHg N

0.456 %
0.31 %
0.08 %

Bloed: Reststikstofnbsp;25.8 mgr. N per 100 cc, bloed.

Cholesterinenbsp;86.6 mgr. per 100 cc. bloed.

-ocr page 75-

Totaal lipoïdennbsp;666,6 mgr. per 100 cc, bloea.

Calciumnbsp;10,9 mgr, per 100 cc, serum,

Albuminenbsp;3.04%, 2e maal 3.09 % in serum.

Globulinenbsp;4.37 %, 2e maal 3.76 % in serum.

Fibrinenbsp;0.39 %, 2e maal 0.280 % in serum.

PH (serum)nbsp;7.48

Bij het laatste onderzoek van de patiënt, dat plaats vindt 4 da-
gen na het voorgaande, ligt ze sedert 11 uur v.m. op de linkerzijde,
in diep comateuzen toestand. Den vorigen dag stond ze te trillen
op haar beenen en werden fibrillaties van de anconaei links en
rechts opgemerkt, terwijl ze een overkooten stand van de achterbee-
nen vertoonde en af en toe in de kogels van de voorbeenen door-
knikte.

Bloed en urine worden voor den tweeden keer afgenomen voor
chemisch onderzoek.

Onderzoek op 29 April.
Urine:
totaal N: 0.526 %.

Bloed: Reststikstofnbsp;24.7 mgr. per 100 cc. serum.

Calciumnbsp;10.3 mgr. per 100 cc. serum.

Albuminenbsp;2.99 % in serum.

Globulinenbsp;5.54 % in serum.

De zijligging had pl.m. 27 uur geduurd, toen patiënte in het Ve-
terinair Pathologisch Instituut werd gedood. De temperatuur was
gedurende dit laatste stadium nagenoeg steeds 38,8° C., de pols
136 per minuut en zeer gespannen. Ze vertoonde clonische kram-
pen van de geheele skeletmusculatuur, doch het meest gepronon-
ceerd aan voor- en achterbeenen en aan den hals.

De verhouding der witte bloedcellen in dit stadium was: p.n. leu-
cocyten 43 %, lymphocyten 50 %, eosinophile cellen 7 %.

De duur der ziekte van deze patiënt, als we aannemen, dat ze nog
denzelfden dag haar natuurlijken dood zou zijn gestorven, bedroeg
pl.m. 3 weken.

Sectie:

Betrekkelijk mager rund, 2^ jaar oud. Eenige puntbloedingen
bevinden zich onder den weggenomen rechter schouder. De rechter

-ocr page 76-

boegklier is iets gezwollen, vochtrijk en vertoont kleine bloedingen
op de sneevlakte. In het abdomen is weinig transsudaat aanwezig.
Het peritoneum is glad, glanzend, vochtig en doorschijnend.

De lever, wegende 3.7 Kg., is van een diffuus grijze kleur. De
kapsel is glad aan de voor- en achterzijde. Geen verdikte galgangen
zijn aan de ingewandsvlakte waar te nemen. De consistentie is iets
Vaster dan normaal. Een zeer gelijkmatig beeld van een diffuse
cirrhose vertoont zich op sneevlakte. Wel is er een enkel gedeelte
waarin van de normale leverteekening nog iets is overgebleven,
doch overigens is het beeld totaal verwoest door bindweefselwoe-
kering.

De lymphoglandulae portales zijn iets gezwollen, doch niet
vochtrijk.

De galblaas bevat ± 1 Liter dunne, groengeel gekleurde gal en
heeft enkele petechiën op de mucosa.

Er is matige stuwing in het mesenterium, dat vrij veel petechiën
bezit.

De magen zijn slechts matig gevuld. De lebmaag heeft een oede-
mateuze zwelling van haar slijmvliesplooien. Het gedeelte, waar zich
geen plooien bevinden, vertoont een vrij normaal beeld; wel is hier
een gering slijmvliesdefect op te merken.

De dunne darmen zijn goed gecontraheerd, met zeer duidelijke,
smalle slijmvliesplooitjes en met weinig, dunnen inhoud.

De dikke darmen, eveneens goed gecontraheerd, hebben een be-
trekkelijk dikkeren inhoud. Geen enkel ontstekingsverschijnsel is
waarneembaar en er bevinden zich geen parasieten in hun lumen.
Het
rectum is gevuld met faecesproppen.

De milt, die wel in geringe mate vergroot is, heeft een vaste
pasteuze consistentie. Op doorsnede zijn duidelijk follikels en tra-
bekels te onderscheiden en de pulpa is niet verweekt.

De nieren zijn niet gezwollen, de kapsel laat gemakkelijk los; de
renculi sluiten gelijkmatig aaneen. In de schors van de rechter nier
zijn eenige witte vlekjes die bij insnijden aan infarcten doen denken,
denken.

Het hart is van een vaste consistentie, heeft een normale kleur
en bezit nog betrekkelijk veel vet aan de basis. Het pericardium
houdt iets te veel, lichtgekleurde vloeistof in, terwijl de linker ven-
trikel in den spierwand een cysticercus bevat.

-ocr page 77-

In de uterus bevindt zich een foetus, waarvan de ouderdom op,
3 maanden kan worden gesteld.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Van den normalen kwabjesbouw van de lever is, door bindweef-
selproliferatie, zoo goed als niets meer overgebleven. Hyperplasie-
haardjes zijn slechts sporadisch te zien. Het nieuwgevormde bind-
weefsel bevindt zich vooral in het inwendige der acini. We zien
hier kleine groepjes van cellen, of zelfs afzonderlijke levercellen,
erdoor omgroeid. Er heerscht dus het beeld van een intraäcineuze
en pericellulaire cirrhose. Ook nemen we bindweefselproliferatie
waar in venae hepaticaetakken, waardoor sommige vaten geheel
zijn geoblitereerd. Veel fibroblastenkernen zijn in de nieuwvorming
op te merken en wijde lymphbanen in het periportale bindweefsel,
die meerendeels goed gevuld zijn. De bloedcapillairen zijn eveneens
verwijd en deels gevuld met bloed, deels leeg. Weinig celinfiltraten
zijn waar te nemen, echter nog hoofdzakelijk in het nieuw gevormde
bindweefsel. Op een enkele plaats merken we columnairen bouw
van levercelbalken op. De levercellen, die spaarzaam pigment be-
vatten, hebben over het algemeen duidelijke kernen, waarvan
slechts enkele pyknotisch zijn. Geringe vorming van pseudogal-
gangen heeft plaats gehad.

Milt: Ze bevat betrekkelijk weinig pigment, dat gedeeltelijk bui-
ten de splenocyten ligt en gedeeltelijk erdoor is gephagocyteerd.

Nier: Er is geringe, cellige infiltratie van het bindweefsel om de
vaten en geringe degeneratie en desquamatie van epitheel der buis-
jes hier en daar. Sommige tubuli zijn gevuld met exsudaat.

GEVAL XII.

De anamnese van deze pink, ruim 1 jaar oud, zegt alleen, dat ze
gedurende een dag of acht diarrhee heeft vertoond en wat traag
in het eten en het herkauwen is, terwijl ze zich in de wei van de
andere runderen afzondert. Ze wordt op stal gehaald en daar kan
de volgende status praesens worden opgesteld:

De voedingstoestand van de eenjarige pink is matig. De huid
ligt goed los, doch de haren zijn niet erg glad, vooral niet om het
hoofd. Pols 82, regelmatig en krachtig, temperatuur 38.6° C. en de
ademhaling 22.

-ocr page 78-

Tijdens het onderzoek herkauwt de patiënt met een voldoend
aantal slagen. De uitwendige lichaamslymphklieren zijn niet ge-
zwollen en de slijmvliezen iets bleek, doch niet icterisch. Ondanks
de diarrhee, die wordt opgemerkt, is de buikomvang niet noemens-
waard afgenomen en zijn bij stooten in de rechterflank, duidelijk
vochtgeluiden te hooren. Onder de huid op den rug zijn veel hypo-
derma-bovis knobbels te voelen. Daar het bestaan van levercirrhose
vermoed wordt, wordt bloed en urine onderzocht.

De urine heeft een s.g. van 1030, terwijl de reactie amphoteer is;
een spoortje eiwit komt er in voor, alsmede bestaat een zwak posi-
tieve urobiline-reactie. Suiker en galkleurstoffen zijn niet aanwezig.

In het serum geeft de reactie van Hijmans van den Bergh een
zwak positief resultaat.

In de faeces bevinden zich enkele strongyluseieren.

Zes dagen later wordt de pink weer bezocht. De diarrhee bestaat
nog steeds en is vrij profuus; ook is de buikomvang nog niet ver-
minderd. Pols 72, temperatuur 38.4° C., ademhaling 19. De pens
functioneert voldoende, de boekmaag in minllere mate. De patiënt
herkauwt ook, ofschoon het aantal slagen wat beneden het normale
blijft. De lever is achter de laatste rib duidelijk te palpeeren.

De urine heeft thans een s.g. van 1014. Eiwit is niet meer
aanwezig.

Den volgenden dag wordt de patiënt opgezonden naar Utrecht.
Bij het onderzoek aldaar, een dag later, is er weinig verandering
in haar toestand opgetreden. Ze eet en herkauwt wat traag en ze
ligt veel. De slijmvliezen zijn iets bleek. De pols is steeds krachtig
en aan het hart zijn bij auscultatie geen bijzonderheden te ontdek-
ken. Met moeite is ze tot opstaan te bewegen, In liggende houding
worden thans, voor het eerst, persbewegingen opgemerkt, welke
zich eerst na geruimen tijd herhalen, zoodat de patiënt langen tijd
geobserveerd moet worden, alvorens men in de gelegenheid is de
tenesmi waar te nemen.

Het aantal roode bloedcellen is 43^ millioen, dat der witte 11.000,
De
verhouding der witte bloedlichaampjes is: 26^ % p.n. leuco-
cyten, 47 % lymphocyten en 2634 % eosinophile cellen.

Bij het onderzoek, dat 4 dagen later plaats vindt, blijkt de patiënt
gedurende dien tijd in vrij erge mate in voedingstoestand achter-
uitgegaan. Ze eet en drinkt dan ook weinig meer. Het kost haar

-ocr page 79-

\'zichtbaar veel inspanning op te staan, en is haar dit tenslotte ge-
lukt, dan staat ze met naar beneden hangend hoofd, als in diepen
slaap. De buikomvang is langzamerhand verminderd. Aan de rech-
tercarpus is, door het vele liggen tegen den knieboom, een vulnus
contusum ontstaan, tengevolge waarvan een phlegmoon in de om-
geving van de wond is opgetreden. Het aantal
roode bloedcellen
bedraagt 4.264.000. Het aantal witte 32.700. Het haemoglobine-
gehalte
is 40 en de verhouding der witte bloedcellen: 84 % p.n,
leucocyten, 16 % lymphocyten en O % eosinophile cellen.i)

De tenesmi zijn zoodanig in aantal toegenomen, dat we soms 14
persbewegingen in de minuut kunnen noteeren, terwijl de tenesmi-
vrije pauzen slechts van korten duur zijn. Prolapsus recti is aan-
wezig. waarvan spontane repositie plaats vindt in de pauzen. De
faeces, die spaarzaam ontlast worden, zijn abnormaal stijf van con-
sistentie. Pols 72, temperatuur 39° C., ademhaling 20, Het onder-
zoek der urine geeft thans een zeer sterk positieve urobilinereactic.
terwijl de rest negatief is. Ook worden galkleurstoffen in groote
hoeveelheid in het bloedserum aangetroffen, zoodat de reactie van
Hammarsten sterk positief verloopt. Ze geven de directe reactie
van
Hijmans van den Bergh.

Bij toepassing van een ,.Anreicherungsverfahrenquot; worden geen
distomeneieren in de faeces gevonden.

Van het bloed, dat in het Chemisch laboratorium wordt onder-
zocht, is:

0.4 % fibrine.
In het plasma 2.99% albumine.

4.03% globuline.

De reststikstof bedraagt 29 mgr. N per 100 cc. bloed en het
ureum 16.2 mgr. N per 100 cc. bloed.

Bij een tweede onderzoek van het ureumgehalte bedroeg dit 15
mgr. per 100 cc. bloed.

Daar coprostasis in erge mate bestaat en het dier niet of zeer
gering perste, toen de faeces dun waren, wordt 150 gram sulfas
natricus exsicc. opgelost in veel water, ingegeven, om na te gaan,
of de tenesmi verdwijnen, wanneer het dier weer diarrhee krijgt.

1) Door de opgetreden ontsteking aan het rechter voorbeen, schijnt de eosi-
nophilic tot nul gereduceerd en het aantal leucocyten in hooge mate vermeerderd.

-ocr page 80-

Den daaropvolgenden nacht zijn de faeces erg dun geweest, doch
de tenesmi zijn den volgenden morgen nog even sterk en even fre-
quent als tevoren. Bij exploratie blijken reeds weer te harde faeces
in het rectum aanwezig, zoodat niet is na te gaan, of de dunne ont-
lasting van invloed is geweest op de persbewegingen.

De urine, die ontlast wordt, heeft nu een koffiebruine kleur, met
een s.g, van 1044, Bij onderzoek blijkt haemoglobinurie te bestaan.

Even vóór den dood wordt punctie van de buikholte gedaan, om
te zien, of hydrops ascites bestaat, dan wel, of de vochtgeluiden
die nog in geringe mate te hooren zijn, hun ontstaan danken aan
den dunnen inhoud van de darmen. Er ontlast zich pl.m, 20 cc.
heldergeel transsudaat. Hydrops ascites is dus niet aanwezig, of
slechts in geringe mate. Wegens den zeer ongunstigen toestand,
Waarin het dier verkeert, wordt het gedood.

Sectiebevinding:

Op de voorvlakte van de rechter carpus is een wond aanwezig.
Waardoor in de subcutis in de buurt een ontsteking is opgetreden.
Het carpaalgewricht zelve is geheel normaal. Bij het wegnemen
van het rechter voorbeen vertoonen zich puntbloedingen in het
bindweefsel onder de schouderspieren. De rechter boegklier is wat
gezwollen. In de subcutis van de rechter flank en in het omentum
bevinden zich petechiën, Ascites bestaat in geringe mate.

De lever weegt 3.1 Kg. Ze is niet vergroot en bezit een te vaste
consistentie. Haar vorm is normaal en de kleur diffuus grijsblauw.
De kapsel is hier en daar fijn gekorreld, vooral in de rechter helft.
Hier zijn de randen rond. In de linkerhelft, die scherpe randen
bezit, is een verdikte galgang zichtbaar. Op doorsnede zien wc,
vooral in de rechter helft, een fraai beeld van een sterk ontwikkelde,
diffuse cirrhose. Ook hier is dezelfde korreling in het weefsel waar
te nemen. Het zijn hyperplasiehaardjes, die buiten de sneevlakte
uitpuilen en van verschillende grootte zijn.

Tusschen het donkerder gekleurde parenchym slingeren zich
bindwecfselstrengetjes van een lichtere tint. In het linkergedeelte
van het orgaan zien we de hyperplasiehaardjes betrekkelijk gering
in aantal. De teekening is hier iets fijner. Slechts één verdikte gal-
gang, waaruit een enkele distomum kan worden verwijderd, is in
dit gedeelte waarneembaar.

De portaalklieren zijn gezwollen en te vochtrijk.

-ocr page 81-

De galblaas at ± 500 cc, lichtgeelgroen gekleurde gal. Haar
slijmvlies vertoont een enkele petechie en haar wand is door oedeem
verdikt.

Het mesenterium is vrij sterk oedemateus, met kleine puntbloe-
dinkjes over haar geheele oppervlakte, vooral echter bij den over-
gang in den vorm.

De lebmaag is weer gestuwd in de slijmvliesplooien, terwijl in het
caudale gedeelte eenige kleine roode plekjes zijn te bespeuren op
de mucosa.

De darmen zijn over \'t geheel slap en wijd, met te dunnen inhoud.
Nergens is ontsteking te zien, misschien is er gering oedeem van
den wand. Ondanks ijverig zoeken kunnen geen strongylidcn in
hun lumen ontdekt worden. Het rectum is weinig gestuwd.

De darmscheilslymphklieren zijn vrij sterk gezwollen, doch niet
oedemateus, hetgeen toch verwacht zou worden bij zoo\'n oedema-
teuzen toestand van het mesenterium.

De milt is in geringe mate vergroot en voelt te stevig aan, op
doorsnede een duidelijke follikelteekening vertoonend.

De nieren zijn iets gezwollen, de renculi staan te los van elkaar.
Hier en daar zien we wat licht gekleurde puntjes, die een eindje
in de schors dringen. In het pyelum bevinden zich enkele kleine
bloedingen. De klieren zijn gezwollen en te rood op doorsnede.

Het pericard bevat wat te veel vocht, terwijl het hart geheel nor-
maal is.

De longen zijn niet voldoende samengevallen, de rechter topkwab
is iets grijzer van kleur dan de rest en met een zeer groot aantal
bloedinkjes bedekt, die trouwens over de geheele pleura voor-
komen.

Het pancreas vertoont witte plekjes, wijzende op vetnecrose.

De mine-blaas bevat een weinig donker gekleurde urine.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Er heeft een zeer sterke verandering in den normalen bouw van
de lever plaats gehad door bindweefselproliferatie. Deze beperkt
zich niet alleen tot den omtrekt der lobuli, maar heeft ook het in-
wendige beeld der levereilandjes vervormd, zoodat grootere en
kleinere groepen van cellen door de nieuwvorming zijn omgeven.
Takken van venae hepaticae zijn door nieuw gevormd bindweefsel
geoblitereerd. Hier en daar zijn in en om deze vaten rondcellige

-ocr page 82-

infiltraten op te merken; ook om een enkelen galgang. Over \'t
algemeen vertoont het nieuwe bindweefsel een vrij rustig beeld.
Vrii veel aanmaak van galgangen heeft plaats gevonden en weinig
pigment wordt in de parenchymcellen aangetroffen, van welke de
kernen meestal zeer duidelijk zijn, In enkele levercellen valt vet-
infiltratie op.

Portale lymphklier: Verwijde lymphbanen bevinden zich in het
labyrinth en pigmentophoopingen in reticulo-endotheliale cellen.

Milt: Vrij veel pigment bevindt zich in splenocyten.

Nier: Hier en daar is geringe cellige infiltratie in en om de tubuli
recti en tubuli concorti en geringe degeneratie-van epitheel ter
plaatse.

Darm: Te veel celinfiltraat wordt opgemerkt in het interglandu-
laire bindweefsel, met oedeem hiervan. Er is eveneens oedeem van
de submucosa.

GEVAL XIII.

Bij dit rund, oud 2 jaar, meent de eigenaar de laatste 5 dagen
verminderde eetlust te hebben opgemerkt. Ook is het sedert dien
tijd eenigszins in voedingstoestand achteruitgegaan en maakt de
patiënt verder een lusteloozen indruk op hem. Ze was in uitste-
kende conditie, toen ze een maand geleden in de wei werd gelaten.
Twee dagen geleden is ze nog tochtig geweest en gedekt.

Status praesens: Een jong zwartbont rund, met twee breede tan-
den, staat op stal. Het maakt nogal een suffen indruk en staat met
gestrekte houding van het hoofd, bewegingloos, met starenden blik
voor zich heen te kijken, weinig acht gevend op de omgeving. Uit
den mond vloeit speeksel, waarvan een plas voor haar ligt.

Het aantal polsslagen is 64 en deze zijn krachtig; de lichaams-
temperatuur bedraagt 38.5° C. en de ademhaling is 22 per minuut
en van een abdominaal type. Het vaginaalslijmvlies is iets rood,
evenals de conjunctivae. Aan den staart zit een weinig bloederig
slijm. De lymphklieren zijn niet gezwollen. De huid ligt vrij vast,
doch de haren zijn goed glad en glanzend. De oogen puilen een
weinig uit; de pupillen reageeren normaal op lichtindrukken. De
pens werkt niet voldoende krachtig, evenmin als de boekmaag.

Den vorigen dag is door den eigenaar voort \'t eerst opgemerkt,
dat patiënte zoo nu en dan lichtelijk perste. Ook thans is zulka

-ocr page 83-

waarneembaar, zoowel in staande, als in liggende houding. Hooi eet
het dier nog wel, doch traag. Een stukje koek wordt nog vrij sma-
kelijk opgegeten. Er schijnen bij deze patiënt slikbezwaren te bestaan
bij het drinken. Ze brengt n.1. wel den mond in den emmer en houdt
dezen er in, doch van drinken blijkt niet te komen. Spiertrillingen
van de M, triceps brachii beiderzijds worden opgemerkt. Bij bewe-
ging zien we (vooral bij het wenden in den stal) de achterhand
heen en weer slingeren, zoodat de patiënt gesteund moet worden
om geen letsel te bekomen bij het naar buiten leiden. Ze loopt dan,
buiten gekomen, ook eenigszins slingerend, met incoördinatie in de
beweging van de-achterbeenen.

De lever is niet palpeerbaar.

Urineonderzoek: s.g, 1024, reactie sterk alcalisch; een spoortje
urobiline is aanwezig; eiwit, suiker, galkleurstoffen en aceton zijn
afwezig en de proef van
Hay verloopt negatief.

Bij het onderzoek van het bloedserum is de reactie van Hijmans
van den Berg
positief indirect.

De verhouding der witte bloedcellen is: 45 % p. n. leucocyten,
52 % lymphocyten en 3 % eosinophile cellen.

In de faeces zijn geen eieren van parasieten te vinden.

Daar, door de aanwezigheid van de tenesmi en in verband met het
positieve bloed- en urine onderzoek; de diagnose ,,levercirrhosequot;
gesteld wordt, moet den eigenaar worden geadviseerd, tot slachting
over te gaan.

Sectie:

Tijdens de verbloeding ontlast de patiënt faeces van normale
consistentie. Er bestaat geen hydrops ascites.

De lever weegt 3^ Kg., is normaal van vorm en grootte en van
een diffuus grijsblauwe kleur. Door de kapsel heen zien we hier
en daar kleine knobbeltjes van hyperplasiehaardjes, waardoor ze
een eenigszins gekorreld aanzien krijgt. Deze hyperplasieën zijn
duidelijker op de rechter-, dan op de linker helft. Op de ingewands-
vlakte zien we, door de kapsel heen, een galgang met verdikten
wand. Op doorsnede zijn hyperplasie-knobbeltjes over de geheele
sneevlakte verspreid en buiten de rest van het weefsel prominee-
rend. Sommige dezer haardjes hebben wel de grootte van een halven
cent. Verder bieden de verschillende doorsneden weer een mooi

-ocr page 84-

beeld van diffuse cirrhose. Op sommige plaatsen lijkt het, alsof wat
meer bindweefsel aanwezig is dan in andere gedeelten; over \'t alge-
meen echter is dit vrij gelijkmatig door het geheele orgaan verspreid.

De lymphoglandulae portales zijn vergroot en te vochtrijk op
doorsnede.

De galblaas, bevattend ± 600 gram geelgroen gekleurde gal,
heeft een door oedeem verdikten wand. Op de mucosa is een enkele
Petechie zichtbaar.

De magen zijn alle nog betrekkelijk goed gevuld met een normale
Voedselmassa. De
lebmaag vertoont in geringe mate stuwing in de
submucosa der slijmvliesplooien; aan het caudale deel zijn geen
afwijkingen te vinden.

Het mesenterium is betrekkelijk gering gestuwd en zonder een
enkele bloeding.

De mesenteriale lymphklieren zijn wel eenigszins gezwollen, doch
iiiet te vochtig op snede.

De darmen, zoowel de dunne als de dikke, zijn zeer goed gecon-
traheerd, het slijmvlies ligt over de geheele lengte in plooitjes. De
geringe inhoud van den eersten is dun. Aan de mucosa der darmen
2ijn geringe afwijkingen te zien. Zoo lijkt het slijmvlies van den
dunnen darm wat glimmend, en zijn op dat van den dikken enkele
diffuus hyperaemische plekjes waar te nemen; ook zijn kleine para-
sitaire knobbeltjes in de mucosa zichtbaar. Het
rectum bevat bijna
geen faeces.

De milt is normaal van groote, stevig en de pulpa niet verweekt.

De nieren zijn niet gezwollen, de kleur en consistentie zijn goed;
\'n de schors van de linker nier worden eenige kleine, witte, spelde-
knopgroote plekjes gezien, die wigwormig zijn op doorsnede (in-
farcten).

Het hart is geheel normaal, evenals de longen.

De rechter u^erushoorn bevat eenig bloederig slijm, dat ook in de
eervix aanwezig is.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Het nieuw gevormde bindweefsel bevindt zich zoodanig door
de geheele lever heen, dat de oorspronkelijke bouw van het or-
gaan totaal is gewijzigd. Normale eilandjes, gelegen om een cen-
traalvene, zijn dan ook maar op een enkele plek te zien. In plaats
daarvan zijn onregelmatige conglomeraten van levercellen voor-^

-ocr page 85-

handen door woekering van bindweefsel, dat zoowel perilobulair
als intraäcineus ligt. Echter overheerscht toch eerstgenoemd beeld.
Het nieuwgevormde bindweefsel toont over \'t geheel een rustig
aspect met weinig woekerende kernen. Ook treffen we slechts
spaarzaam cellige infiltratie er in aan. Er bestaat een matige, obli-
tereerende endophlebitis van de venae hepaticaetakken. Opvallend
is het aantal hyperplasiehaardjes met groote cellen en duidelijke
groote kernen. Ook zijn de overige levercellen over \'t algemeen
groot en hebben eveneens groote, blazige, gespikkelde kernen,
waarvan enkele pyknotisch zijn. In sommige levercellen is pigment
gedeponeerd, of merken we vetinfiltratie op. Pseudogalgangen zijn
slechts in geringe mate gevormd.

Darm: Er is oedeem van de submucosa. Hier en daar treffen we
cellige infiltratie van het interglandulaire weefsel aan en ook, doch
in mindere mate, van de submucosa.

Milt: Vrij veel pigment bevindt zich als korrels en schollen, of
diffuus als stof in de splenocyten.

Nier: Een enkele glomerulus heeft een te wijde Bowman\'sche
ruimte. Nergens zien we echter cellige infiltratie, of degeneratieve
verschijnselen van het epitheel der tubuli.

GEVAL XIV.

Dit 4 jaar oude rund behoort aan denzelfden eigenaar als dat,
beschreven in geval VIII.

Het dier is 3 maanden geleden afgekalfd en nog niet weer
drachtig. De laatste 3 ä 4 dagen heeft de eigenaar diarrhee ontdekt,
terwijl de eetlust is verminderd en het herkauwen te traag gaat.
Patiënte verkeert in betrekkelijk slechten voedingstoestand. Pols 74,
temperatuur 38.5° C., ademhaling 18 per minuut. De slijmvliezen,
vooral de mucosa van de vagina, zijn iets rood. De huid ligt goed
los en de palpabele lichaamslymphklieren zijn, behalve de linker
boegklier, die iets vergroot is, niet gezwollen. De faeces zijn water-
dun. Ondanks deze profuse diarrhee is de buikomvang vrijwel nor-
maal. Bij stooten in de rechterflank zijn duidelijk vochtgeluiden te
hooren. Aan het hart zijn geen afwijkingen te ontdekken. Af en toe
knarsetandt het dier. De melkgift, die steeds matig was, is thans
geheel verdwenen. Eenige malen worden dunne faeces ontlast,

-ocr page 86-

waaraan echter geen abnormale reuk is tc constateeren. Ook is geen
slijm of bloed bijgemengd. Rectale exploratie levert geen afwijkin-
gen op in de buikholte. De pens- en boekmaagbewegingen zijn ver-
traagd. Het aantal contracties van de eerste is 4 in 3 minuten; deze
zijn tamelijk zwak.

Van depressieverschijnselen is bij de patiënt weinig te bespeu-
ren. Naar buiten gebracht in de wei, eet ze nog gras en zijn zoo
goed als geen afwijkingen in het gaan waar te nemen. Wel valt het
op, dat de hartsfrequentie toeneemt, onevenredig met de matige
beweging (120 polsslagen per minuut, met bonzenden hartslag).

De lever is achter de laatste rechter rib niet te palpeeren.

Urineonderzoek: reactie zuur, s.g, 1038, kleur donker geelbruin,
eiwit negatief, urobiline sterk positief; suiker, galkleurstoffen en
aceton zijn niet aanwezig. De proef van
Hay verloopt duidelijk
positief. Het
bloedserum geeft een positieve, directe reactie van
Hijmans van den Bergh.

De verhouding der witte bloedcellen is: 53 % p. n. leucocyten,
32 % lymphocyten en 15 % eosinophile cellen.

In de faeces zijn geen distomeneieren of paratuberkelbacillen
te vinden.

Den eigenaar wordt medegedeeld, dat het rund aan dezelfde
ziekte lijdende is, als het vorige en wordt geadviseerd, tot slachting
over te gaan, hetgeen den volgenden dag geschiedt.

Sectie:

In de buikholte is ± 8 Liter transsudaat aanwezig.

De lever weegt Kg„ is verdikt en iets vergroot en heeft te
ronde randen, vooral rechts. De kleur is diffuus grijsblauw met
enkele lichtere plekjes, afkomstig van het bindweefsel, dat in wat
grootere hoeveelheid aan de oppervlakte komt. Aan de middenrifs-
vlakte, even links van het midden nabij den bovensten rand, is,
ter grootte ongeveer van een cent, een plek, die door hare donkere
kleur afsteekt tegen de tint van het andere weefsel. Bij insnijden
blijkt deze plek zich alleen tot de kapsel te beperken. Aan de
caudule vlakte zijn, door de kapsel heen, eenige verdikte galgangen
zichtbaar, waarin echter geen enkele leverbot wordt aangetroffen.
De consistentie der lever is twijfelachtig vermeerderd; alleen in
de linker helft, vooral nabij den rand, voelt ze wat harder aan
dan normaal.

-ocr page 87-

Op doorsnede zien we weer een mooi beeld van diffuse cirrhose.
Op een afstand van 8 c.m, van den ondersten rand van de rechter
leverhelft beginnend, strekt zich in de lever een halvebolvormig.
lichter gekleurd gedeelte uit, met een straal van ongeveer 5 c.m.;
haar platte vlak valt met de achtervlakte der lever samen en ze
raakt, tot op een afstand van ongeveer 1 c.m., de voorvlakte. Dit
gedeelte is arm aan hyperplasiehaarden. Maakt men hierdoor ver-
schillende doorsneden, die eveneens door de rest der lever gaan,
dan bombeert dat gedeelte niet, doch hgt met het andere lever-
weefsel in één vlak.

De portale lympklieren zijn belangrijk vergroot en zeer oede-
mateus.

De galblaas bevat ongeveer 500 gram, donkergroen gekleurde,
erg slijmerige gal. De wand is belangrijk verdikt door oedeem. Op
de mucosa ervan zijn eenige puntbloedingen te bespeuren.

Aan de ingewanden valt op de geweldig oedemateuse toestand
van het
mesenterium. Dit laatste is wel 10—12 cm. dik.

Het ramen is matig gevuld en heeft oedeem van het bindweefsel
op de plaats der insnoeringen. De klieren hggen hier temidden
van een geleiachtige massa en zijn gezwollen en vochtrijk.

De lebmaag heeft een vrij dunnen inhoud, en de slijmvliesplooien
zijn sterk door oedeem gezwollen. Ze bereiken soms wel een dikte
van 3 tot 4 c.m. door de submuceuse vochtinfiltratie. In het caudale
deel er van zien we donkerder en lichter gekleurde plaatsen, van
welke het laatste het slijmvlies gelaedeerd schijnt.

In de mesenteriale klieren zijn enkele parasitaire knobbeltjes?
te zien.

De darmen zijn zeer goed gecontraheerd en de mucosa ligt overal
in plooitjes. De inhoud is zeer dun en in den dunnen darm is een
enkele plek, waar de mucosa iets rooder is, dan in het overige ge-
deelte en treffen we enkele kleine knobbeltjes aan, van parasitai-
ren aard.

De milt is iets vergroot en veerkrachtig. Op doorsnede blijkt de
pulpa niet verweekt, doch veel te bloedrijk.

De nieren zijn niet gezwollen en van een goede kleur en con-
sistentie.

Het hart bezit geen petechiën op endo- of epicard; weinig vet

-ocr page 88-

aan de basis ervan. Afwijkingen zijn verder aan dit orgaan niet
te vinden.

De longen zijn vrij goed samengevallen. Aan de randen is gering
interstitieel emphyseem.

Microscopisch onderzoek,—lever:

Slechts weinig levereilandjes hebben de normale, radiaire groe-
peering der levercelbalken behouden, doordat vermeerdering van
bindweefsel, zoowel periportaal als intraäcineus, heeft plaats ge-
vonden. Het is meest rustend, met weinig kernen en weinig cellige
Infiltraten. In venae hepaticaetakken zien we eveneens hier en daar
proliferatie van bindweefsel (endophlebitis hepaticae obliterans).
De lymphbanen in het periportale bindweefsel zijn aanzienlijk ver-
wijd. Over \'t algemeen zien we groote levercellen met duidelijke,
soms zeer groote, blazige kernen. Pyknose van kernen treffen we
slechts sporadisch aan. In de levercelien en Kupfersche stercellen
bevindt zich hier en daar eenig pigment. Spaarzame vorming van
pseudogalgangen heeft plaats gehad.

Milt: zeer veel pigment is in splenocyten aanwezig. Over \'t alge-
meen zien we veel roode bloedcellen. De trabekels en follikels zijn
zonder afwijkingen.

Dunne darm: Er is geringe cellige infiltratie van het interglandu-
laire bindweefsel en oedeem van de submucosa.

Dikke darm: Afwijkingen zijn microscopisch niet aan te toonen.

Longen: Deze zijn zonder veranderingen.

Ga ik thans de verkregen resultaten van het clinisch onderzoek,
verricht bij runderen, waarbij post-mortem cirrhosis hepatis werd
aangetroffen, na, dan kom ik, op grond van de waargenomen ver-
schijnselen bij de door mij geobserveerde gevallen, tot de volgende
conclusiën:

1.nbsp;Er bestaat een vorm der ziekte, waarbij als hoofdsymptoom
persisteerende diarrhee aanwezig is, tegen het einde al of niet ge-
paard gaande met geringe tenesmi. Tijdelijke beterschap kan af en
toe optreden. De duur van het lijden is hier steeds langer dan bij
den volgenden vorm,

2.nbsp;We ontmoeten een tweeden vorm, waarbij als voornaamste
symptoom der ziekte tenesmi optreden, meestal vergezeld gaande

-ocr page 89-

van coprostasis, die voorafgegaan, of gevolgd kan worden door
een weinig geprononceerde en kort durende diarrhee.

Verschijnselen, die wijzen op een gestoorde functie der hersenen,
treden hier in meerdere mate op den voorgrond dan in geval 1.

Worden de tenesmi voor het eerst waargenomen, dan volgt de
exitus letalis gewoonlijk na 2—14 dagen.

Symptomen van den kant van den digestietractus zijn in alle
gevallen aanwezig en vormen dikwijls, behoudens afwijkingen aan
bloed en urine, de eerste en eenigste verschijnselen der ziekte.

De reactie van Hijmans van den Bergh op galkleurstoffen in het
bloedserum verloopt positief direct, indirect, of vertraagd direct.

In de urine is door middel van de reactie van Schlesinger bijna
steeds urobiline aan te toonen.

De temperatuur is gedurende het ziekteproces bij alle patiënten
steeds normaal.

-ocr page 90-

HOOFDSTUK III.

NADERE BESCHOUWING VAN DE CLINISCHE
VERSCHIJNSELEN EN VAN DE BIJ SECTIE
WAARGENOMEN AFWIJKINGEN

A.nbsp;Clinische verschijnselen.

Zooals in Hoofdstuk II onder A (Symptomatologie) en uit de
H beschreven gevallen is gebleken, bestonden de verschijnselen,
die clinisch konden worden opgemerkt bij de patiënten, in afwij-
kingen aan:

1.nbsp;den digestietractus

2.nbsp;de mucosae (in zeer geringe mate)

3.nbsp;het centrale zenuwstelsel

4.nbsp;bloed en urine.

B.nbsp;De afwijkingen, die bij sectie werden gevonden, bestonden in:

1.nbsp;een cirrhotischen toestand van de lever.

2.nbsp;stuwingsverschijnselen in het wortelgebied van de
vena portae.

3.nbsp;ascites.

4.nbsp;geringe veranderingen aan milt, darmen en nieren.

A. Clinische verschijnselen.

Ad. A 1°. (Digestietractus).

Uit de beschrijving der voorgaande gevallen is gebleken, dat de
eerste drie maagafdeelingen gewoonlijk goed gevuld, met norma-
len inhoud en verder zonder veranderingen waren.

De lebmaag daarentegen bevatte een te dunne voedselmassa. Ze
vertoonde meestal zeer typische veranderingen, bestaande in ver-

-ocr page 91-

dikte slijmvliesplooien in de orale helft door oedeem van de sub-
mucosa, zoodat deze plooien soms wel een dikte bereikten van
2—6 c.m. De wand van het caudale deel was nooit verdikt, wel
konden hier af en toe geringe slijmvliesdefecten worden waar-
genomen.

De dunne en dikke darmen waren, op enkele uitzonderingen na.
steeds goed gecontraheerd, zoodat de mucosa duidelijke plooivor-
ming vertoonde. Hun inhoud was meestal te dun van consistentie,
doch in het rectum werden dikwijls met slijm overdekte faeces-
proppen aangetroffen, terwijl dit darmstuk wel eens gestuwd was,
wanneer intra vitam prolapsus recti had bestaan. Parasieten waren,
behoudens een enkele strongylus, niet in hun lumen aanwezig.

Ontstekingsverschijnselen, als roodheid en afscheiding van een
exsudaat naar het lumen, behoorden tot de zeldzaamheden. Be-
stonden ze nochtans, dan waren ze meestal beperkt tot een ge-
deelte van den dikken darm. Wel scheen de darmwand soms wat
verdikt door oedeem.

Microscopisch kon dikwijls een cellige infiltratie van het inter-
glandulaire bindweefsel worden vastgesteld en bestond soms hy-
peraemie en oedeem.

Aan de hand van het microscopisch onderzoek van de lever
en van de andere organen, waaraan een of andere verandering
was waar te nemen, kon vastgesteld worden, dat de cirrhose, waar-
van in onze gevallen steeds sprake was, van primairen oorsprong
moest zijn. Chronische ontsteking n.1. werd alleen van de lever ge-
constateerd. Een chronische darmcatarrh, zooals die bij de cirrhose
van den mensch misschien een rol speelt en ook wel eens in direct
verband staat met de levercirrhose der dieren, komt hier niet in aan-
merking.

De diarrhee, die we bij de patiënten aantroffen, en de vermin-
derde functie der voormagen zullen dus direct verband houden met
den cirrhotischen toestand van de lever en kunnen, bij het optreden
dier diarrhee, de factoren: vermeerderde darmperistatiek, geringe
darmcatarrh (die meestal slechts microscopisch kon worden aan-
getoond) en misschien vermeerderde vochtafscheiding naar het
inwendige der darmen, een rol hebben gespeeld.

-ocr page 92-

Een eigenaardigheid, die zich verder bij een gedeelte der pa-
tiënten voordeed, waren de
obstipatie en de tenesmi, die, wanneer
ze bestonden, steeds gecombineerd voorkwamen. We weten, dat
tenesmi kunnen optreden door abnormale prikkeling van het rectum
of van andere weefsels in de buurt, waarvan we ons kunnen over-
tuigen bij proctitis, vaginitis, cystitis enz.

Deze tenesmi vormen een zeer belangrijk symptoom voor het
onderkennen van de levercirrhose.

Onderzochten we de patiënten met obstipatio rectaal, dan be-
vonden zich meestal harde faeces in het rectum, doch was van con-
tractie van dit dikdarmgedeelte gewoonlijk niets te merken zoover
onze arm reikte, ook al duurde de exploratie lang. In andere ge-
vallen was het rectum leeg en voelde daarbij weer aan als een
slap, zich niet contraheerend darmstuk. Er heerschte dus een toe-
stand van atonie (paralyse), die zich bepaalde tot het rectum en
zich misschien ook nog tot een gedeelte van het colon uitstrekte.

Verder is er reeds melding van gemaakt, dat we het persen niet
opmerkten bij de patiënten met diarrhee.

Welke nu ook de verklaring moge zijn voor den gevonden afwij-
kenden toestand van het rectum, zou de faecesophooping misschien
de tenesmi te voorschijn hebben geroepen? De waarneming echter,
dat de dieren ook persten bij een ledigen endeldarm en na het ver-
wijderen van de te harde faeces hieruit, geeft weer geen voldoenden
steun aan de veronderstelling, dat de coprostasis de oorzaak dezer
tenesmi zou zijn.

Ad A 2°. (Mucosae).

Bij het bezichtigen van de mucosae werd slechts een enkele maal
icterische- en anaemische verkleuring waargenomen. Uit het bloed-
onderzoek volgt direct, dat deze kleurveranderingen op rekening
gesteld moeten worden van de bilirubinaemie en de anaemie.
Lipochromen spelen geen rol bij die patiënten, welke gedurende
den staltijd ziekteverschijnselen vertoonden, en die dus geen groen-
voeder kregen.

Hetgeen Hiityra-Marek in hun leerboek der „Spezielle Pathologie
und Therapiequot; zeggen, n.1. dat bij levercirrhose der runderen zoo
dikwijls icterus wordt opgemerkt en vooral tegen den exitus vaak

-ocr page 93-

in zwaren vorm optredend, gaat voor onze patiënten, wat dit laat-
ste betreft, niet geheel op.
Wester en Beijers vonden zelfs geen
icterus bij eenige door hen waargenomen gevallen van hypertrophi-
sche cirrhose.

Ad A 3°. (Centraal zenuwstelsel).

De waarneembare symptomen der ziekte, die duidden op een ab-
normaal functioneeren van het centrale zenuwstelsel, waren: be-
wustzijnstoornissen als de verschillende graden van ^ufheid (som-
nolentie, sopor, coma), excitatie en verder clonische krampen van
de skeletmusculatuur. Nu kunnen dergelijke verschijnselen hunnen
oorsprong nemen, zoowel uit een organische afwijking van de her-
senen, als enkel uit een zuiver functioneele minderwaardigheid
zonder bepaalde waarneembare anatomische veranderingen. De
eerste kunnen b.v, ontstaan door een ontsteking (encephalitis, me-
ningitis), door contusie, embolie enz. van de hersenen. Deze spelen
zeer zeker bij onze patiënten geen rol. Veeleer hebben we hier
te doen met een functioneele minderwaardigheid der hersenschors
door giftstoffen. Deze gifstoffen kunnen een zeer verschillende
bron van ontstaan hebben. Wij weten n.l. dat stoornissen in het be-
wustzijn kunnen optreden in het verloop van infectieziekten, bij
plaatselijke processen als pneumonie, pleuritis, peritonitis, en verder
bij melkziekte, acetonaemie en leveraandoeningen. De toxinen, die
hier deze rol spelen, zijn endogeen ontstaan.

Waar geen enkel der hier genoemde ziekteprocessen (uitgezon-
derd dat van de lever) voorkwam, hebben we dus speciaal onze
aandacht te wijden aan de lever, als zijnde het primair zieke orgaan.

Het volgende kan m.i. ons hierbij van dienst zijn. We zagen n.l.
dat juist bij die patiënten, welke tenesmi gecombineerd met co-
prostasis als hoofdsymptoom der ziekte vertoonden, vooral de
zenuwverschijnselen veel meer geprononceerd waren dan bij die
met diarrhee. Het ziekteproces duurde bij de eerste categorie
bovendien steeds korter dan bij de andere en de nerveuze stoor-
nissen traden meestal gelijktijdig op met de tenesmi. Zooals we ver-
der reeds opmerkten, ging het persen bijna steeds gepaard met een
ophooping van te harde faeces in het rectum, althans met een ver-

-ocr page 94-

traagde defaecatie, in tegenstelling met de patiënten met digrrhée.

Uit deze bevindingen kan de idee naar voren worden gebracht
dat bij deze laatste via den darm toxische stoffen uit het lichaam
Werden verwijderd, terwijl ze voor een deel achterbleven bij de
dieren met coprostasis. Het scheen dus dat de diarrhee, wat be-
trof de hersensymptomen, hierop een gunstigen invloed uitoefen-
de 1), Bij coprostasis (verminderde defaecatie) worden dus blijkbaar
toxische stoffen terughouden in den darm. Deze kunnen geheel,
of gedeeltelijk door resorptie in de entero-hepatische circulatie arri-
veeren, die ze naar de insufficiënte lever voert; van daar komen ze
in de bloedbaan, waaruit ze dan gedeeltelijk door de nieren zullen
worden afgescheiden en voor het overblijvende gedeelte nemen ze
een werkzaam aandeel in het te voorschijn roepen of het versterken
der hersensymptomen. En waar bij sectie alleen de lever belangrijke
afwijkingen vertoonde, is het ook waarschijnlijk, dat in dit orgaan
de bron zetelt, waaruit de circuleerende toxische stoffen ontspringen.

Echter moeten we ook nog aan de mogelijkheid denken, dat de
giftige stoffen uit de planten, die.in de lever kunnen zijn opge-
hoopt, op een gegeven moment hieruit xrij komen. We zien n.1. ge-
woonlijk plotseling ziekteverschijnselen optreden, terwijl de runde-
ren reeds geruimen tijd niet meer in de gelegenheid zijn geweest
van de planten te eten. Dit plotseling verschijnen der symptomen
na een latente periode zou dus nog verklaard kunnen worden b.v.
uit de accumulatie van het schadelijke agens (uit de planten) in de
lever (zooals dit volgens
Lander wel met alkaloïden geschiedt),
waaruit het dan op een gegeven oogenblik in denzelfden vorm, of
gewijzigd vrijkomt en in circulatie geraakt.

Ook bestaat de mogelijkheid, dat een langzame resorptie in het
bloed vanuit de lever plaats vindt, zoodat langzamerhand de con-
centratiegraad is bereikt, noodig voor het opwekken der hersen-
verschijnselen.

Tegen de boven geopperde veronderstellingen, met betrekking

Veehouders, die met de vormen der ziekte onder hun runderen hebben
kennis gemaakt, wetenj dan soms ook heel goed, dat de patiënten met diarrhee
niet zoo spoedig sterven als die, welke zoogenaamd „gek in den kopquot; worden.

-ocr page 95-

tot het schadelijke agens uit de planten, pleit echter het feit, dat
we steeds bilirubinaemie en meestal urobilinurie als teeken van het
ziek zijn der lever aantroffen. We zullen dus eventueele circulatie
van het plantengif (als zoodanig of in gewijzigden vorm) nooit los
van de insufficiënte lever kunnen beschouwen.

Dus of een combinatie van het plantengif en de endogeen ge-
vormde giftstoffen, ontstaan op de een of andere manier door de
minderwaardigheid der lever, (hetzij hier directe vorming van to-
xische stoffen plaats vindt, hetzij giftige producten uit het darm-
kanaal niet meer door het zieke orgaan onschadelijk worden ge-
maakt) of alleen deze laatste kunnen de zenuwverschijnselen te
voorschijn geroepen hebben.

En voor deze laatste opvatting zijn, dunkt me, de meeste wapens
in den strijd te brengen, We weten immers, dat ook bij de levercir-
rhose van den mensch, waarbij toch stellig andere aetiologische
momenten in het spel zijn, hersenverschijnselen kunnen optreden.
Ook kunnen deze dikwijls in een zwaren vorm aanwezig zijn bij de
„Schweinsberger Krankheitquot; der paarden en bij de haardvormige
levernecrose en de acute gele leveratrophie der runderen.

Ofschoon we dus niet met zekerheid kunnen verklaren, dat wer-
kelijk het plantaardig gif niet op eenigerlei wijze directen invloed
uitoefent op het tot stand komen der hersensymptomen, meen ik
toch om bovenvermelde redenen, dat de
zieke lever als het orgaan
moet worden beschouwd, waaruit die verschijnselen hunnen oor-
sprong nemen en de patiënten dus aan de gevolgen van
auto-intoxiquot;
catie
te gronde gaan.

Als de meest belangrijke toxische substantie, die bij een stoornis
in de leverfunctie optreedt, geldt het carbaminezuur, waarvan over-
gang in het bloed de meest ernstige hersensymptomen kan veroor-
zaken, hetgeen men aan dieren, wien de lever is ontnomen, of bij
honden met Eck\'sche fistel, heeft kunnen constateeren.

Voedde men dergelijke proefdieren met vleesch, dan gingen de
meeste dood onder depressicverschijnselen en clonische krampen.
Doorstonden ze den aanval, dan wilden ze in langen tijd geen
vleesch meer aanroeren; stikstofrijk voedsel aten ze dan met smaak.

Dit carbaminezuur ontstaat, wanneer de omzetting van eiwit in
ureum en urinezuur niet voldoende plaats vindt. Daar echter ook
galzure zouten en misschien galkleurstoffen en meerdere produc-

-ocr page 96-

ten, eveneens cerebrale vergiftigingsverschijnselen te voorschijn
kunnen roepen, zou door bloedonderzoek wellicht zijn uit te maken,
welke stoffen in het spel zijn.

Teneinde zoo mogelijk hierin eenig licht te verschaffen, werd
bloed en urine van patiënten Nos. XI en XII, die in een verge-
vorderd stadium der ziekte verkeerden en hersenverschijnselen
vertoonden, door
Prof. Sjoüema onderzocht, zooals reeds ter plaatse
is vermeld.

Hieronder volgt nogmaals het resultaat van dit onderzoek.

RUND No, XI,
Bloed.
(Onderzoek op 25 April 1927).

Reststikstofnbsp;25.8 mgr. per 100 cc. serum.

Cholesterine 86.6 mgr. per 100 cc. serum.
Totaal lipoïden 666.6 mgr.
Calciumnbsp;1.09 mgr.

Fibrine .......... 0.309 %

Albumine..........3.04 %

Globuhne..........4.37 %

Zuurgraad PH (plasma).....7.48

Urine.

Totaal N 0.456 %—0.526 % (2e maal v. h. onderzoek).
Ureum N 0.31 %
NHg N 0.08 %

Bloed. (Onderzoek op 29 April 1927).

Reststikstofnbsp;24.7 mgr. per 100 cc. serum.

Calciumnbsp;10.3 mgr. per 100 cc. serum.

Albumine..........2.99 %

Globuhne..........5.54 %

RUND No. XII.
Bloed.
(Onderzoek op 25 Mei 1927).

Reststikstofnbsp;29 mgr. per 100 cc. serum.

Fibrine ..........0.4 %

Albumine..........2.99 %

Globuline..........4.03 %

-ocr page 97-

Ureumnbsp;16.2 mgr. per 100 cc. bloed.

Ureumnbsp;15 rngr. per 100 cc. bloed.

(2e maal van pnderzoek.)

Uit de gevonden waarden blijkt, dat deze alle zoo ongeveer
binnen de grenzen van het normale schommelen i), uitgezonderd
de verhouding, waarin de albuminen en de globulinen in het serum
voorkomen. Meestal zijn meer globulinen dan albuminen aanwezig.

Bij den mensch heeft Ascoli stofwisselingsonderzoekingen gedaan
bij patiënten met levercirrhose. Volgens
Lüharsch-Ostertag kon hij
aantoonen, dat er bij de Laënnec\'sche cirrhose een retentie van
stikstofproducten bestond, terwijl er bij de cirrhose van
Hanot een
teveel aan N werd uitgescheiden.

Daar we bij onze gevallen van cirrhose noch het eene noch het
andere type aantreffen, kunnen we geen vergelijking trekken.

Ad. A 4°. (Bloed, urine).

Voor zoover het bloed der patiënten werd onderzocht, bestond
steeds bilirubinaemie, hetzij in geringe, hetzij in meerdere mate,
terwijl urobilinurie bijna steeds een constant verschijnsel was.
Slechts één enkele maal konden galkleurstoffen in geringe hoe-
veelheid in de urine worden aangetoond.

Bilirubine ontstaat als omzettingsproduct van de roode bloed-
kleurstof, het haemoglobine. Ze kan haar oorsprong hebben in
bloedextravasaten, in leverlaesies en bloedziekten. Daar bij sectie
nooit haematomen werden aangetroffen, kunnen we dus deze ver-
der buiten beschouwing laten. Ofschoon vroeger gedacht werd, dat
de lever het eenige orgaan zou zijn dat in staat was deze omzetting
tot stand te brengen, meent men tegenwoordig, dat ze ook anhepa-
tisch gevormd kan worden.

Het bloedbeeld wees steeds op geringe anaemie (oligocythaemie,
anisocytose, poikilocytose, te lage Hg. waarde). Ook vonden we
bij het microscopisch onderzoek van de milt en lever soms belang-
rijke pigmentophooping in splenocyten en in lever- en Kupfersche

Aangaande andere stoffen werd geen onderzoek ingesteld.

-ocr page 98-

stercellen. Dit kan er op wijzen, dat in de milt verhoogde bloed-
destructie heeft plaats gevonden, We weten n.1, dat de milt in
normale omstandigheden de zwakke en vervallen bloedcellen uit de
circulatie opvangt en hieruit het haemoglobine vrijmaakt. Dit vrij-
gekomen haemoglobine wordt nu grootendeels naar de lever ge-
voerd en hier in de levercellen gesplitst in bilirubine en een ijzerrest.
Hoe meer bloed dus gehaemolyseerd wordt, des te meer bilirubine
er in lever of milt of in beide gevormd wordt en hoe meer pigment
er in beide organen terugblijft.

De bestaande anaemie zal hoogstwaarschijnlijk haar ontstaan te
danken hebben aan het circuleeren van toxische stoffen (welke
vermoedelijk direct verband houden met de zieke lever) zooals ook
aangenomen wordt bij de anaemie, die kan optreden in het ver-
loop van distomatose, strongylose, en tijdens of na de zwanger-
schap der vrouw. Er kan dus tengevolge van de intoxicatie op
directe wijze een verandering in de roode bloedcellen optreden, of de
niilt kan zoodanig geprikkeld worden, dat door dit laatste orgaan
nieer bloed wordt gedestrueerd dan normaal, met het gevolg dat
Vermeerderde bilirubinevorming plaats vindt. De verhoogde biliru-
binetoevoer naar de lever zal door dit cirrhotisch orgaan op een of
andere manier niet voldoende verwerkt worden, zoodat het in de
circulatie overgaat en dan in het bloedserum kan worden opge-
spoord. Een gedeelte van het in de lever gevormde bilirubine gaat
met de gal naar den darm, waar het tot urobilinogeen gereduceerd
v/ordt en vervolgens gedeeltelijk in de entero-hepatische circulatie
wordt geresorbeerd. De lever houdt dit niet geheel terug en we zien
urobilinurie optreden. Ook kan de lever de directe oorzaak zijn van
de bilirubinaemie, doordat de gal als product van dit orgaan niet
geheel naar de galcapillairen wordt afgevoerd, doch in de bloed-
capillairen of in de lymphbanen arriveert, zoodat men de bilirubine
dan eveneens in het serum kan aantoonen. Het spreekt echter van-
zelf, dat in dat geval met de bilirubine ook andere stoffen in het
bloed kunnen overgaan b,v. galzure zouten en cholesterine.

Het zal dus van belang zijn, trachten uit te maken, of de biliru-
bine, die we in het bloedserum aantreffen, stamt uit de milt (of
misschien van andere plaatsen waar het gevormd wordt) of uit de
lever. Kunnen we behalve bilirubine in het bloed ook b.v. galzure
Zouten hierin of in de urine aantoonen, dan weten we echter bij dc

-ocr page 99-

bestaande anaemie niet met zekerheid dat alle galkleurstoffen uit
de lever afkomstig zijn.

Om nu vast te stellen met welken oorsprong van galkleurstoffen
we te doen hebben, kunnen we gebruik maken van de reactie van
Hijmans van den Bergh. (Voor de beschrijving dezer reactie zie
onder Hoofdstuk III), Passen we nl. deze reactie toe op serum van
verschillende patiënten met icterus, dan kan het gebeuren, dat we
in het eene geval een
directe en in het andere geval een indirecte
serumreactie krijgen.

De aard en het getal der erythrocyten, het resultaat van het mi-
croscopisch onderzoek der levers en milten van de patiënten cn de
uitkomsten van het onderzoek op galkleurstoffen, volgens de reactie
van
Hijmans van den Bergh, behoeven dus niet in strijd te zijn met
de mogelijkheid van een verschillend ontstaan der opgespoorde
serumbilirubine. En mocht inderdaad de directe en de indirecte
reactie van
Hijmans van den Bergh elk gebonden zijn aan een be-
paald type van icterus, dan zouden we dus bij de 14 patiënten, door
na te gaan hoe de reacties in het serum verloopen, den icterusvorm
kunnen bepalen.

Uit de tabel zien we, dat sommige reacties een direct, andere een
indirect verloop hadden. In het eerste geval zouden we dus te doen
hebben met een
stuwingsicterus en voor de rest met een haemolyti-
sche icterus.
Echter zien we ook soms bij eenzelfde patiënt den
eenen keer van het serumonderzoek een directe en de volgende maal
een indirecte reactie optreden. Dat de stuwingsicterus dan zou
hebben plaats gemaakt voor een haemolytische icterus, is niet aan
te nemen, maar zullen we de mogelijkheid moeten open laten voor
het gelijktijdig bestaan van beide icterus vormen. Het zal er dan
maar van afhangen, of er meer bihrubine uit de milt, dan wel uit
de lever op het oogenblik van onderzoek in circulatie is gekomen,
om de reactie naar den indirecten- of den directen kant te kunnen
verschuiven. Op deze manier zou ook een vertraagd directe reactie,
zooals we die een enkele maal aantroffen, kunnen worden verklaard,
uit een elkaar in evenwicht houden van de hoeveelheden bilirubine
uit lever en milt.

Het s.g, der urines schommelde meestal tusschen de normale
grenzen, die voor een rund worden aangenomen (1015—1030).

Ofschoon een enkele maal deze grenzen naar beide richtingen

-ocr page 100-

Werden overschreden, behoeven we hierop niet nader in te gaan.

Evenzoo is dit het geval met kleur en reuk, die niets afwijkends
vertoonden.

De koffiekleurige urine van patiënt XII moest worden toege-
schreven aan haemoglobine. Hoe deze is ontstaan, is niet met zeker-
heid te zeggen. We zien wel vaker plotseling haemoglobinurie
optreden bij kalveren en pinken, die kou gevat hebben, of die een
groote hoeveelheid koud water hebben gedronken. (
Wester, Tijd-
schrift
V. Geneeskunde 1920). In hoeverre één dezer oorzaken
bestond en of deze werkelijk in het spel is geweest, moet in het
midden blijven.

De reacties der urines waren afwisselend zuur, alcalisch, of
amphoteer; toch hadden die met zure reactie de overhand.

Waar geringe nephritis, darmcatarrh en anorexie soms beston-
den, kon gemakkelijk de zure hoedanigheid der meeste urines hier-
■ mede in verband gebracht worden.

Suiker werd nooit aangetoond; wel bevatte éénmaal een urine
reduceerende stoffen, doch dit bleek nóch glucose nóch lactose
te zijn.

Eiwit werd 3 maal gevonden. Bij geval XII was de eerste maal
de eiwitreactie positief en later niet meer.

Van meer belang waren de stoffen in de urines, die in verband
stonden met de levercirrhose, ik bedoel: urobiline, galkleurstoffen
en galzure zouten, Urobiline wordt voornamelijk gevormd in den
dikken darm. Het ontstaat hier uit bilirubine, dat met de gal in het
duodenum komt.

Door de entero-hepatische circulatie wordt het nu via de poort-
ader naar de lever getransporteerd en hier waarschijnlijk door het
Orgaan vastgehouden, zoodat het niet in de groote circulatie ver-
schijnt. Is het orgaan niet in staat deze functie uit te oefenen, dan
komt urobiline in het bloed, om door de nieren te worden afgeschei-
den. Urobilinurie wijst dus op leverinsufficientie. (W^es^er).

Urobilinurie kan optreden bij verschillende ziekten en die, welke
betrekking hebben op onze gevallen, zijn distomatose, ziekten van
het digestieapparaat, nieraandoeningen en levercirrhose. Wat de
distomatose betreft, geeft deze leveraandoening volgens
Beijers,
Wanneer ze uitgebreid aanwezig is, nu eens urobihnurie en dan
Weer niet.

-ocr page 101-

In ongeveer de helft der gevallen was bij onze patiënten disto-
matose aanwezig, doch steeds in geringen graad, zoodat de urobili-
nurie hiermede dus zeer zeker niet uitsluitend verband houdt. Bij
ziekten van het digestieapparaat vond
Beijers in honderden gevallen
geen urobilinurie. Nieraandoeningen geven eveneens nooit aanlei-
ding er toe.

Er blijft dus niets anders over dan de bestaande urobilinurie op
rekening te stellen van de levercirrhose.

Bij de bespreking van het bloed werden reeds de galzure zouten
genoemd in verband met den aard van de icterus.

Slechts éénmaal waren galkleurstoffen in de urine op te sporen.
De oorsprong hiervan is natuurlijk dezelfde als van die in het
bloedserum,

In dit geval moet dus de hoeveelheid, die in het bloed circuleerde,
zoo groot zijn geweest, dat de drempelwaarde, waarbij het door d^
nieren werd uitgescheiden, was overschreden (50—75 millioenste).

Bradycardie en huidjeuk werden nooit opgemerkt bij de patiënten.

B. De afwijkingen, die bij sectie werden waargenomen.

Ad B. 1°. Levercirrhose.

Zooals we uit de secties der 14 runderen hebben gezien, gaf de
lever steeds de meest frappante veranderingen te aanschouwen.
Haar gewicht zonder galblaas varieerde tusschen 3.1 en 12 Kg,i).

De drie afmetingen waren in de meeste gevallen in de goede ver-
houding, ofschoon bij een enkel orgaan de dikte in vrij belangrijke
mate was vermeerderd.

Meestal was de consistentie verhoogd; enkele malen echter twij-
felachtig, terwijl microscopisch toch steeds belangrijke bindweefsel-
toename kon worden vastgesteld.

De kleur der kapsel was gewoonlijk grijsachtig blauw, welke tint
vrij diffuus over de geheele oppervlakte was verdeeld, alleen hier
en daar afgewisseld door plekjes van een andere, meestal hchtere

Volgens Schneider is het gemiddelde gewicht van de lever van een
normaal volwassen rund 4-7 Kg., volgens
Ostertag 2.75-8 Kg. en volgens ]oest
ongeveer 5 Kg.

-ocr page 102-

kleur, veroorzaakt door bindweefsel, dat in wat grootere hoeveel-
heid aan de oppervlakte kwam.

Over \'t geheel was het oppervlak vrij glad; slechts hier en daar
waren geringe oneffenheden door promineerende hyperplasiehaard-
jes en intrekkingen door bindweefselretractie te zien.

Op sneevlakte vertoonden de levers meestal een tamelijk gelijk-
matig beeld van donker gekleurd leverweefsel, afgewisseld door
meer lichter getinte strengetjes bindweefsel, terwijl hier en daar dit
beeld soms werd verbroken door uitstekende haardjes van nieuw
gevormd leverepitheel, waarin een enkele maal vervetting was op-
getreden, Verder waren de sneevlakten dikwijls arm aan wijde
vaten en vertoonden zich bij 50 % der levers galgangen met ver-
dikten wand (distomatosis).

Microscopisch kon steeds een belangrijke bindweefselvermeerde-
ring worden vastgesteld, die deels intraacineus, deels periportaal
Was, tengevolge waarvan in het eerste geval zich somtijds het beeld
van de pericellulaire cirrhose aan ons voordeed. Ook werd bijna
steeds bindweefselnieuwvorming in venae hepaticaetakken waarge-
nomen, die soms in zoo\'n belangrijke mate aanwezig was, dat enkele
vaten totaal waren geoblitereerd (endophlebitis hepaticae oblite-
rans). De kernen van het nieuwe bindweefsel waren meest rustend.
Spaarzaam werden in het perilobulaire bindweefsel en in de lever-
eilandjes geringe cellige infiltraten opgemerkt. Hyperplasiehaardjes
wisselend in grootte, waren dikwijls in groot aantal geformeerd en
meestal met groote cellen en groote, gespikkelde kernen. Een enkele
maal namen we vetinfiltratie van deze cellen waar. De overige
levercellen vertoonden gewoonlijk een normaal beeld, ofschoon
soms eveneens vetinfiltratie werd opgemerkt en sommige cellen af
en toe geelbruin pigment bevatten, terwijl de kernen, waarvan in
den regel slechts weinig pyknotisch waren, een normaal aanzien
hadden. (Zie verder Hoofdstuk IV).

Ad B, 2°. Stuwing.

De verschijnselen van stuwing, die bij sectie werden waargeno-
men, betroffen meestal een oedemateuzen toestand van het mesen-
terium (die somtijds zeer belangrijk was), van de slijmvliesplooien
der lebmaag, een enkele maal zeer gering van den darm en mis-
schien in een enkel geval in zeer geringe mate van de milt.

-ocr page 103-

Bij den mensch heeft men langen tijd gemeend, en ook thans nog
wordt die meening door sommigen verdedigd, dat bij levercirrhose
de stuwing in de vena portae en hare vertakkingen steeds
wordt
veroorzaakt door schrompeling van het nieuw gevormde bind-
weefsel, Ook worden wel andere zienswijzen verkondigd, zoodat
dus door de verschillende onderzoekers de stuwing niet op gelijke
wijze wordt verklaard.

Nu mag tot zekere hoogte ook in onze levers bindweefselschrom-
peling misschien aanwezig zijn, zeer zeker vormt deze echter niet
de hoofdoorzaak der portale stuwing, en hoewel de juiste verkla-
ring ervan niet eenvoudig is, zoo vergemakkelijken de bevindingen
aan onze levers toch de opgetreden stuwing in mijne gevallen te
verklaren.

Want we zien nl. in alle microscopische praeparaten der verschil-
lende levers een
belangrijke bindweefselproliferatie in takken van
de venae hepaticae,
zoodat deze gedeeltelijk, ja zelfs enkele geheel
door dit nieuw gevormde bindweefsel zijn geoblitereerd.

Hieruit moet volgen, dat een dergelijke in het lumen van deze
venae hepaticaetakken ontstane bindweefselformatie aan de circu-
latie groote hindernissen in den weg zal leggen, zoodat stuwing in
het gebied van de vena portae gemakkelijk kan plaats vinden. We
zien dit dan duidelijk tot uiting komen vooral in een oedemateusen
toestand van het mesenterium enz.

Hoe het mogelijk is dat de milt, die toch ook tot het stroomgebied
van de poortader behoort, niet of slechts gering in deze stuwing
deelt, is niet duidelijk. Haar grootte was maar een enkele maal en
dan nog slechts in geringe mate toegenomen. Is door vorming van
anastomosen de afvoer van bloed hierop beter verzekerd dan van
de andere in de stuwing betrokken organen, of speelt de anato-
mische bouw der milt zelve misschien een rol?

Ad B. 3°. Ascites.

Hydrops-ascites bestond in een gedeelte der gevallen. De hoeveel-
heid transsudaat, die zich dan in het abdomen bevond, was zeer
wisselend. Nu eens kon van buikwaterzucht nauwelijks worden ge-
sproken, dan weer bedroeg het quantum wel 15 Liter en meer.

Het ontstaan van de ascites als bijkomend verschijnsel bij de
levercirrhose van den mensch wordt verschillend verklaard. Moge-

-ocr page 104-

lijk kunnen hier verschillende aetiologische momenten werkzaam zijn.

Ik geloof echter, dat dit vraagstuk bij onze gevallen op een-
voudige wijze tot oplossing is te brengen. We troffen nl. in alle
gevallen stuwing aan in het darmscheil, de eene keer wel wat meer
dan den anderen, maar toch trad ze steeds duidelijk voor den dag.
En hoe heviger nu de oedemateuse toestand van het mesenterium
Was, hoe meer vocht zich gewoonlijk in het abdomen bevond. Het
meest voor de hand liggend is dus m.i., dat de vochtophooping
in het mesenterium, die we vooral tot een endophlebitis hepaticae
obliterans terug kunnen voeren, een zoodanigen graad bereiken
kan, dat de oedeemvloeistof a.h.w. niet meer door het darmscheil
kan worden vastgehouden en ze naar de buikholte afsijpelt.

Ad B.. 4°. Overige organen.

Geringe afwijkingen aan andere dan de reeds besproken organen
kwamen zoo nu en dan voor. In \'t kort vinden ze hier nog even
vermelding.

De acute nieraandoening, die soms is waargenomen, was steeds
gering. Ze was meestal beperkt tot een geringe, cellige infiltratie
van het perivasale bindweefsel hier en daar. Reeds eerder werd
melding gemaakt van de vermoedelijke oorzaak ervan, nl. door cir-
culatie in het bloed van toxische stoffen, die verband houden met
den toestand van autointoxicatie der patiënten.

Daar we bij de proefdieren, bij welke in elk geval nog niet het
oudere stadium van de cirrhose was bereikt, ook dikwijls een ge-
ringe acute nephritis vonden, terwijl een chronische nierlaesie bij
geen enkele der 14 patiënten werd aangetroffen, pleit dit voor de
waarschijnlijkheid, dat bij de eerste regeneratie is opgetreden, ver-
moedelijk in het stadium, waarin geen toxische producten afkomstig
uit de planten meer door de lever werden afgescheiden, toen nl.
met de voedering ervan werd opgehouden en de nieren die stoffen
dus niet meer behoefden te secerneeren.

De miltvergrooting, die werd aangetroffen en over \'t algemeen
vrij gering was, zou aan de stuwing, die heeft plaats gevonden in
de vena portae, kunnen worden toegeschreven.

Bij de levercirrhose van den mensch dankt, volgens sommige
onderzoekers, de milttumor haar ontstaan eensdeels aan stuwing,

-ocr page 105-

anderdeels aan Hyperplasie en wel voornl. van adenoïd weefsel. In
overeenstemming hiermee zou dan ook het aantal witte bloedcellen
zijn vermeerderd.

Passen we dit laatste toe op onze gevallen, dan blijkt dat, waar
miltzwelling aanwezig was, deze niet gepaard ging met hyperleuco-
cytose (uitgezonderd in geval XII), Of dus bij ons de milttumor
op rekening gesteld moet worden van de stuwing in de vena portae,
of dat andere factoren nog een rol daarbij spelen, is onopgelost.

De geringe acute darmcatarrh, die af en toe microscopisch werd
waargenomen, zal waarschijnlijk zijn ontstaan in den tijd, dat de
lever hare normale physiologische functie niet meer naar behooren
kon uitoefenen, waarbij abnormale producten uit dit orgaan naar
den darm werden gevoerd, of de in den darmtractus ontstane stof-
wisselingsproducten niet door de lever werden onschadelijk ge-
maakt. Het is ook mogelijk dat voormelde beide factoren in dezen
hebben samengewerkt. De geringe acute nephritis en de dito darm-
catarrh zullen waarschijnlijk gelijktijdig zijn opgetreden en staan
beide in direct verband met den toestand, waarin de zieke lever op
een gegeven oogenblik verkeerde.

Het hart vertoonde slechts een enkele maal teekenen van dege-
neratie, zoodat dit wel geen verband zal houden met de eigenlijke
ziekte. Het gemakkelijk geëxciteerd raken van dit orgaan tijdens
de ziekte zal aan zenuwinvloeden moeten worden toegeschreven.

De puntbloedingen, die bijna steeds regelmatig wederkeerende
afwijkingen waren, vooral in het gebied der vena portae, zijn bloe-
dinkjes uit capillairen, ontstaan door de meerdere doorlaatbaarheid
van de capillairwanden onder invloed van circuleerende toxische
stoffen. Of een verhoogde bloedsdruk, zooals bij den mensch met
levercirrhose voorkomt en die mede kan werken tot verscheuring
van capillairen, bij onze patiënten een factor van beteekenis was,
is onbekend.

-ocr page 106-

HOOFDSTUK IV.

Aetiologie en Pathogenese der Icvercirrhose.

Bij het opsporen van de aetiologie der waargenomen gevallen
van cirrhosis hepatis, moeten de volgende bevindingen in het licht
worden gesteld:

1.nbsp;De lever was het eenige orgaan, dat primaire, chronische ver-
anderingen bij sectie opleverde,

2.nbsp;De ziekte werd alleen opgemerkt op die plaatsen, waar in de
weiden veel planten voorkwamen, niet behoorende tot de nor-
male weideflora.

3.nbsp;Nooit werden ziekteverschijnselen waargenomen bij runderen,
welke niet een tijdlang in dergelijke weiden hadden doorge-
bracht,

4.nbsp;Bij het naslaan der literatuur, aangaande enzoötische lever-
cirrhose van niet parasitairen aard bij runderen, bleek deze
ziekte uitsluitend geconstateerd te zijn in streken, waar massa\'s
planten groeiden behoorende tot het geslacht Senecio.

Gaan we ter opsporing van de aetiologie uit van de feiten, dat
de ziekte uitsluitend bij runderen, die in weiden hadden geloopen.
waarin vreemde planten in menigte voorkwamen, en dat het lijden
nimmer dieren betrof, die nooit in dergelijke weiden hadden ge-
graasd, dan ligt het dunkt mij eenigszins voor de hand aan te
nemen, dat die planten in direct causaal verband moeten staan met
de ziekte.

Dat inderdaad sommige planten bij het vee vergiftigingsverschijn-
selen kunnen te voorschijn roepen, is overbekend. Ik noem slechts
lupinen, equisetum, taxus baccata enz. De meeste van hen hebben
verschillende werking, al naar het schadelijk agens dat ze bevatten.

Met zekerheid weten we, dat Crotalaria dura in Zuid-Afrika bij

-ocr page 107-

ingestie levercirrhose kan veroorzaken, zooals door Theiler is uit-
gemaakt.

Daar echter ziektesymptomen bij mijn gevallen zich het meest
openbaarden gedurende den staltijd, was de mogelijkheid nochtans
niet buiten te sluiten, dat gedurende deze periode een ander scha-
delijk agens werd opgenomen, dat tot levercirrhose leidde. In dat
geval zou de oorzaak zoowel gelegen kunnen zijn in de voeder-
middelen als in h\'et drinkwater, wanneer we tenminste aannemen,
dat door ingestie van een of ander schadelijk agens de leverlaesie is
tot stand gekomen; en andere mogelijkheden acht ik niet denkbaar.

Nu kan als vaststaand worden aangenomen, dat sommige voeder-
middelen onder bepaalde omstandigheden cirrhosis hepatis kunnen
verwekken,
Joest neemt hiervoor aan bedorven of schimmelig voe-
der, hetgeen dan bij onze runderen zou kunnen gelegen zijn in de
opname van bedorven of schimmelige koek- en meelsoorten, schim-
melig hooi of stroo. Het is me echter niet gelukt in mijn gevallen
eenige afwijking, althans wat betreft reuk en kleur, hieraan vast te
stellen.

Van het hooi kan hetzelfde gezegd worden. Het is me niet opge-
vallen, dat meer ziektegevallen voorkwamen, wanneer het hooi va;i
goede kwaliteit was, als wanneer door de weersinvloeden de oogst
er van cnder minder gunstige omstandigheden had plaats gevonden.

Om met zekerheid het drinkwater uit de pompen te kunnen uit-
sluiten, zou uitgemaakt moeten worden, of hierin werkelijk schade-
lijke bestanddeelen aanwezig waren. Daar echter, tenminste in de
mij bekende boerderijen, dit water eveneens dienst doet voor huis-
houdelijk gebruik en ook door menschen wordt gedronken en de
ziekte bij mijn weten geen dezer heeft aangetast en ook in de litera-
tuur hieromtrent geen gevallen bekend zijn, kunnen we dit punt
verder laten rusten.

Ook het drinkwater uit de slooten kunnen we stilzwijgend voor-
bijgaan; verschillende feiten (o.a, dat meerdere weilanden zijn ge-
scheiden door slooten, die met elkaar in open verbinding staan, ter-
wijl ziektegevallen zich alleen tot bepaalde weiden hiervan beperk-
ten) wezen ook hier uit, dat onmogelijk daarin de oorzaak kon
schuilen.

We komen dus haast vanzelf terug op schadelijke planten, die

-ocr page 108-

zich in het hooi konden bevinden en op die, welke in de weiden
Werden aangetroffen.

De eventueel in het hooi aanwezige zouden echter in ieder geval
in de graslanden, waarvan het hooi afkomstig was, moeten worden
teruggevonden, zoodat het onderzoek zich dus tot hooi- en wei-
landen kon beperken.

Teneinde alzoo tot een resultaat te komen, aangaande de al of
niet aanwezigheid van giftige planten op verschillende boerderijen,
waar zich de bekende ziektegevallen hadden voorgedaan, moest een
onderzoek ter plaatse worden ingesteld. Hierbij bleek, dat de tot die
boerderijen behoorende weilanden des zomers soms als bezaaid
waren met eigenaardige, vrij groote planten met gele bloemen, die
niet tot een normale weideflora behoorden, terwijl in de hooilanden
maar een enkel exemplaar hiervan voorkwam.

De mogelijkheid, dat er verband kon bestaan tusschen deze plan-
ten en de ziekte, was, mede door de negatieve bevindingen waarvan
sprake is geweest, dus niet van de hand te wijzen. Deze veronder-
stelling vond verder steun in het feit, dat in een weide van een
boerderij, waar in ongeveer een jaar tijds een tiental sterfgevallen
(die helaas niet voldoende genoteerd werden) waren voorgekomen,
een groot aantal van dergelijke planten groeiden, terwijl in één van
twee aangrenzende weilanden, behoorende tot twee verschillende
boerderijen, vrij veel soortgelijke planten stonden en in het andere
slechts een heel enkel exemplaar kon worden opgespoord. Op deze
laatste boerderij was de ziekte dan ook onbekend, terwijl op de
andere in de laatste jaren wel eens af en toe een rund hieraan was
bezweken.

Behoudens bovengenoemde vond ik in die landen geen andere
planten, die voor het verwekken der ziekte in aanmerking konden
komen.

Aan \'s Rijks Herbarium te Leiden werden bedoelde planten ge-
determineerd als
Senecio aquaticus Huds. en Senecio Jacobaea L.

In de literatuur (zie bldz. 15) zijn meerdere gevallen bekend
vooral in Zuid-Afrika, Amerika en Engeland, dat na het weiden
Van runderen en paarden op plaatsen waar Senecio in groot aantal
voorkwam, ziekte onder deze dieren optrad met een bijna steeds
letaal verloop en waarbij bij sectie levercirrhose werd gevonden.

-ocr page 109-

En al loopen de meeningen aangaande de identiteit van ver-
schillende dezer ziekten als Dunsickness, Wintondisease, Pictou-
disease, Bottom-disease enz, nog uiteen, vast staat, dat het som-
migen onderzoekers o,a.
Robertson door het voederen van Senecio-
soorten aan runderen inderdaad gelukt is, levercirrhose te ver-
wekken.

Stockman in Engeland heeft melding gemaakt van vergiftigings-
gevallen door hooi, waarin veel dergelijke planten aanwezig waren.
Het verloop was hier te acuut om een chronische interstitieele he-
patitis te verwachten. Toch meent hij, dat de Senecio-planten de
schuldigen waren. We zouden dus in dit geval te doen gehad heb-
ben met een intoxicatie door gedroogde planten.

Bij het bestaande vermoeden, dat ook bij ons de beide vermelde
soorten debet waren aan het tot stand komen van de ziekte bij
runderen, moest nu verder worden nagegaan, of Senecio werkelijk
door de dieren in de weide werd gegeten, daar anders alles op
zeer lossen grondslag zou komen te staan. Teneinde op dit punt
absolute zekerheid te erlangen, moesten dus waarnemingen worden
verricht bij het vee in de weide. Dit geschiedde dan ook zoowel in
het voorjaar, des zomers als in den herfst.

Het resultaat hiervan was, dat vooral in het begin van den weide-
tijd en in den herfst, wanneer er nog weischaarschte is of begint
te komen, zoowel het gras als de bladrozetten der jonge plantjes
zonder eenig symptoom van tegenzin door de runderen van eiken
leeftijd werden afgegraasd.

Anders was het, wanneer met het naderen van den zomer de
rozetten, die in de tweede phase van ontwikkeling verkeerden, (dus
het 2e jaar van haar bestaan) stengel begonnen te maken en zich
dan spoedig hoog boven het gras verhieven. Nooit heb ik kunnen
constateeren, dat deze door de dieren werden gegeten, evenmin als
bloeiende exemplaren. En al kan niettemin zulks den geheelen weide-
tijd door geschieden, toch is het vrij zeker, dat de meest gunstige
tijden voor het opnemen der planten zijn het begin en het eind van
het weideseizoen, als het gebrek aan gras zich het ergst doet ge-
voelen.

De meening van Théiler, dat paarden en runderen door hun na-
tuurlijk selectievermogen de planten onaangeroerd laten, is hier-
mede, ten aanzien der laatste althans, volkomen weerlegd.

-ocr page 110-

Geen onderzoek werd ingesteld naar de gedroogde planten in
liooi om de genoemde reden, dat ze hierin toch slechts in minimale
hoeveelheid voorkwamen. Of dus de volwassen exemplaren, moch-
ten ze al eens in het hooi worden aangetroffen, ook geconsumeerd
werden, kan ik niet met zekerheid zeggen en ook al geschiedde
zulks, kon m.i. zoo\'n enkel exemplaar toch geen invloed op het tot
stand komen van de cirrhose hebben uitgeoefend.

Teneinde met het stijgen der waarschijnlijkheid nu echter vol-
mondig de vraag te kunnen beantwoorden, of de gevonden Senecio
Aquaticus en Senecio Jacobaea als de oorzaak van de opgetreden
levercirrhose bij de waargenomen gevallen kon worden beschouwd,
moesten voederproeven worden genomen en was het verder niet
van belang ontbloot na te gaan, of langs chemischen weg misschien
het bestaan van een of andere toxische stof in de planten zou kun-
nen worden aangetoond.

In het hoofdstuk „Experimenteel onderzoekquot; worden de voeder-
proeven en de resultaten daarvan nader besproken, zoodat op deze
plaats kan worden volstaan met de mededeeling, dat inderdaad ge-
bleken is, dat de beide seneciosoorten cirrhosis hepatis kunnen
opwekken.

Zooals reeds eerder werd gezegd, is het opgevallen, dat we het
eene jaar meer sterfte zien optreden dan het andere, hetgeen ver-
band zou kunnen houden met de wisselende hoeveelheid planten
in de verschillende jaren. Wel ligt het voor de hand, evenals dat
met meer onkruiden het geval is, dat het eene jaar het aantal wat
grooter kan zijn dan het andere, maar toch geloof ik dat bij een
verhoogd sterftecijfer andere invloeden een rol spelen, al is het
voorshands niet mogelijk de juiste ervan aan te wijzen. Ik denk bv.
aan de meerdere of mindere toxiciteit in de verschillende jaren,
zooals dat ook van andere planten, o.a. lupinen wel wordt aange-
nomen. Deze zouden in bepaalde streken en op gezette tijden slechts
giftig zijn en alleen wanneer ze meerdere jaren op hetzelfde veld
worden aangeplant. Bovendien zou het gebruik van kunstmest lupi-
nose verhinderen, evenals wanneer de planten door regenwater
Worden uitgeloogd.

Al doen zich nu ook misschien verschillende factoren, betrekking
hebbende op lupinose, bij de Senecio-vergiftiging niet voor, toch is
het niet ondenkbaar, dat het klimaat, de meerdere of mindere regen-

-ocr page 111-

val en de bodemgesteldheid invloeden zijn, die zich doen gelden bij
het tot stand komen der intoxicatie. (Zie noot bl. 22).

We weten immers dat ook bij giftplanten, die voor therapeutische
doeleinden worden gebruikt, schommelingen in hoeveelheid en sa-
menstelling der toxische substanties optreden. Papavers in Europa
bv. bevatten weinig werkzame opiumalkaloïden, in tegenstelling met
die van Klein-Azië, Egypte enz. Hennep is bv, in ons land niet
toxisch, doch schijnt in Indië een sterk gif te bezitten. Voorts zijn
verschillende planten het meest giftig ten tijde van den bloei. We
zien dus, dat de mate van giftigheid van zooveel factoren kan afhan-
gen, dat het ondoenlijk is een juist verband tusschen hen te leggen.
Bovendien hebben we in ons geval te maken met twee soorten
Senecio. Welke van deze beide heeft de meest toxische eigen-
schappen?

Dan spreken we nog niet eens van de factoren, die verband
houden met het dier, zooals constitutie, individueele gevoeligheid,
de toestand van het digestie-apparaat, ouderdom, enz.

Het blijkt dus wel dat, al kunnen we door het voederen van de
beide plantensoorten aan runderen een beginnende cirrhose te voor-
schijn roepen, er toch nog veel duistere punten heerschen betref-
fende de vraag, waarom onder natuurlijke omstandigheden niet alle
runderen van eenzelfde boerderij ziek worden en waarom het eene
jaar meer sterfte optreedt dan het andere.

Aangaande de Pathogenese tasten we nog grootendeels in het
duister. Wel zullen de toxische bestanddeelen uit de planten, nadat
deze door ingestie in het maagdarmkanaal zijn aangekomen, door de
vena portae naar de lever worden gevoerd, doch op welke manier
ze hier het cirrhotisch proces verwekken, is niet bekend.

Uit de levers van sommige proefpinken blijkt wel, dat hoofd-
zakelijk een primaire prikkelingstoestand in het bindweefsel van dit
orgaan optreedt, zonder dat het eigenlijke leverparenchym belang-
rijke beschadiging ondervindt, doch daarmede zijn alle hangende
vraagstukken hunne oplossing nog niet nabij.

Teneinde hierin meer licht te verspreiden, is voor de studie der
pathogese noodig, dat we met den microscoop het geheele proces,
vanaf de jongste stadia tot aan het beeld van de uitgegroeide cir-
rhose. kunnen vervolgen. En deze mogelijkheid bestaat alleen, wan-

-ocr page 112-

neer we in staat zijn ze kunstmatig te voorschijn te roepen en
misschien dat zulks zal zijn te bereiken met het chemisch extract uit
de planten.

We weten dat door voedering van de beide soorten Senecio
tezamen een jong stadium van cirrhose is te verwekken en het
hoogstwaarschijnlijk een kwestie van tijd is, wannneer het laatste
stadium zal zijn bereikt. Ook hebben we het reeds in de hand, ratten
een doodelijke leverdegeneratie acuut te bezorgen door onderhuid-
sche injecties van een enkele dosis van het extract uit de planten.
En uit het microscopisch beeld van de cirrhotische levers volgt,
dat zoowel gering verval van levercellen als belangrijke aanmaak
van bindweefsel heeft plaats gevonden, welk laatste proces zich
eerst na langen tijd ontwikkelt. De prikkel, die hiertoe heeft geleid,
zal dus van meet af een zeer geringe zijn geweest en het is dus
denkbaar, dat indien we den prikkel, die tot acute letale lever-
degeneratie voert en dus een sterk werkende is, tot een mildere
kunnen reduceeren, zoowel het leverparenchym als het bindweefsel
beide de gevolgen hiervan kunnen ondervinden.

Voor het tot stand komen van de cirrhose zal natuurlijk de wer-
king der noxe in de richting van het bindweefsel wat meer op den
voorgrond moeten treden.

Wanneer we derhalve in staat zijn. met het verkregen extract
dergelijke prikkels in het orgaan gedurende zekere tijden te doen
Voortbestaan, met als resultaat levercirrhose in de verschillende
stadia, kan de studie der
Pathogenese een aanvang nemen en
kunnen verschillende duistere punten misschien tot opheldering
Worden gebracht.

-ocr page 113-

DERDE GEDEELTE.
HOOFDSTUK V.
EXPERIMENTEEL ONDERZOEK

A. Voedering van Senecio aan runderen en geiten.

Zou ons vermoeden juist zijn, dat Senecio aquaticus en Senecio
Jacobaea als de verweksters der levercirrhose van onze patiënten
kunnen worden beschouwd, dan moest door het voederen dier plan-
ten aan runderen, deze pathologische toestand der lever na korter;
of langer tijd voor den dag komen.

De proeven die hieromtrent werden genomen kunnen we in drie
groepen verdeelen.

1ste Groep. (Kalveren)

Op 11 Mei 1926 werd de eerste proef aangevangen te Ruiner-
wold met 3 kalveren oud 7—8 maanden. Ze waren aangekocht uit
een streek waar nimmer Senecio was aangetroffen en werden onder-
gebracht op een boerderij in afzonderlijke stallen, waar, alvorens met
het voederen der planten een begin werd gemaakt, de dieren clinisch
werden onderzocht. Afwijkingen kwamen hierbij aan geen der dieren
voor; in het bloed waren geen galkleurstoffen aanwezig en in de
urine geen eiwit, suiker of urobiline. De benoodigde planten werden
geplukt in de weilanden uit de omgeving, door een daartoe onder-
richt persoon. Met een mes werden de rozetten dicht aan den grond
afgesneden en zoo frisch mogelijk gevoederd, (Toen later eveneens
voederproeven werden genomen aan de Veterinaire Faculteit te
Utrecht met pinken en geiten, werden de planten in zakken gedaan
en om den anderen dag in de benoodigde hoeveelheid daarheen per

-ocr page 114-

spoor verzonden en wel, in verband met de warme atmosfeer des
zomers, steeds op denzelfden tijd \'s avonds, zoodat ze den volgenden
ochtend te Utrecht arriveerden en door de proefdieren in voldoend
frisschen toestand konden worden gegeten).

Bij de proef te Ruinerwold kreeg kalf No, 1 per dag zt 3 Kg. der
planten (in het begin waren het nog bladrozetten); No, 2 kon ad
libitum eten van gras, dat in voldoende hoeveelheid gemaaid werd
\'n een land, waarin veel Senecio voorkwam (dus gras en planten)
No. 3 (contróledier) ontving gras zonder Senecio i).

Was het bepaalde quantum opgegeten, hetgeen meestal in den
loop van den morgen reeds was geschied, dan kregen ze voor de
rest van den dag elk een halve lijnkoek en Seneciovrij hooi. Het
drinkwater voor alle drie was afkomstig uit \'n pomp op de boerderij.

Gelukkig vertoonden beide dieren geen afkeer van de planten,
Zoodat vanaf het begin de proef geregeld voortgang kon vinden,
De hoeveelheid der dagelijks door No. 2 opgenomen planten kon
niet worden vastgesteld, doch zeer zeker is deze beneden de 3 Kg.
gebleven.

Éénmaal per week onderzocht ik het bloedserum der drie dieren
op bilirubine, de urine op s.g. reactie, eiwit, suiker, urobiline en de
faeces op parasieteneieren.

De proef werd voortgezet tot 4 Augustus 1926, waarop de kal-
veren tot den 24sten van die maand in een wei werden gelaten,
Waarin geen Senecio voorkwam.

Gedurende de proef waren de dieren voldoende gegroeid en
Werden in dien tijd geen abnormaliteiten in hun gedrag opgemerkt.
Ook werd nimmer bilirubine in het bloed van één hunner aange-
toond; wel bevatte de urine van No, 1 en No. 2 respectievelijk op
13 en 20 Augustus een spoortje urobiline en reageerde ze vanaf
30 Juni—10 Augustus zuur.

Van No. 3 is steeds alles negatief geweest tot aan diens dood.
Een enkel strongylusei werd zoo nu en dan in de faeces gevonden,
doch geen distomeneieren.

Zooals te Leiden bleek, waren de gevoederde planten Senecio aquaticus
Senecio Jacobaea. Ook werden ze later te Utrecht steeds gemengd gevoederd.
Hot zou trouwens ook haast ondoenlijk zijn geweest, dit met de beide soorten
af3onderlljk te doen.

-ocr page 115-

Het totale quantum, dat No. 1 gedurende de proef had opgegeten,
bedroeg ± 252 Kg. in 84 dagen, terwijl dat van No, 2 zeker minder
is geweest.

Bij sectie (op 24 Augustus 1926) werd, in tegenwoordigheid van
Prof. Wester, aan de lever van No. 1 en No. 2 een geringe kleur-
verandering waargenomen. De tint was van roodbruin, zooals zich
die bij No, 3 voordeed, iets naar den grijzen kant verschoven ^) •
Een verhoogde consistentie door bindweefselvermeerdering kon
macroscopisch niet worden waargenomen.

No. 1, Microscopisch onderzoek,—lever:

De lobulaire bouw van het orgaan is op sommige plaatsen wat
onduidelijk. We nemen te veel interstitieel bindweefsel waar met
hier en daar een rondcellig infiltraat. Ook heeft zich de bindweef-
selproliferatie reeds uitgestrekt tot sommige eilandjes, waar de
nieuwvorming als dunne draden tusschen de celbalken zichtbaar is.
Aanmaak van jonge galgangen heeft plaats gevonden in geringe
mate. In het gebied van de bloedcapillairen treffen we groote cellen
aan van endotheel of bindweefsel. De levercellen hebben meest
duidelijke kernen.

Nier: De glomeruli zijn te celrijk en hier en daar zien we wat
infiltraat ook buiten de kapsel. Het perivasale bindweefsel is met
rondcellen gering geïnfiltreerd.

Darm: Er is exsudatie zoowel in den dikken, als in den dunnen
darm, voornamelijk van rondcellig infiltraat in het interglandulaire
bindweefsel en in de propria mucosa, doch niet in de submucosa.
De klierbuizen zijn wat uit elkaar gedreven door toename van het
interglandulaire bindweefsel, terwijl sommige wat atrophisch zijn.

No. 2. Microscopisch onderzoek,—lever:

Duidelijk is de bouw der eilandjes waar te nemen met radiaire
rangschikking der celbakken om de centraalvenae. Het periportale
bindweefsel is ook hier, maar in geringere mate dan bij de voor-
gaande, vermeerderd, terwijl op een enkele plaats een gering rond-
cellig infiltraat wordt opgemerkt. Aanmaak van galgangen heeft
niet plaats gehad. De levercellen hebben duidelijke, gespikkelde
kernen.

Hiermee wil natuurlijk niet gezegd zijn, dat dit op een abnormaliteit wees.

-ocr page 116-

Nier: Van ontsteking is niets te merken. De tubuli contorti en
tubuli recti alsmede de glomeruli zijn normaal.

Darm: In het interglandulaire bindweefsel van dikken en dunnen
darm merken we roncellige infiltraten op. Sommige klierbuizen zijn
atrophisch, zoodat de diepste deelen overblijven.

No, 3. Microscopisch onderzoek—lever:

De normale eilandjesbouw is nergens gestoord. Van vermeerde-
ring van bindweefsel is geen sprake evenmin als van cellige infil-
tratie.

Nier: Nergens is een cellig infiltraat te zien, Glomeruli en tubuli
zijn normaal.

Darm: Er is een geringe cellige infiltratie van het interglandu-
laire bindweefsel.

Uit het microscopisch onderzoek der levers zien we, dat het voe-
deren der planten een duidelijk positieven invloed gehad heeft op
de vermeerdering van bindweefsel, vooral bij No. 1 en in mindere
mate bij No, 2, terwijl de lever van het contróledier geheel normaal
bleek.

Een jonge cirrhose van de lever is dus opgetreden in den tijd van
104 dagen, van welke in 84 dagen door proefkalf No. 1 een hoe-
veelheid van ± 252 Kg. Senecio aquaticus -)- Senecio Jacobaea
ugt;erd opgegeten.

Vergelijken we deze proef met die van Gilruth, die een maand
lang aan twee kalveren van een half jaar per dag 3 Kg, Senecio
Jacobaea voederde, en bij welke dieren in dien tijd een doodelijke
cirrhose was opgetreden, dan zou, als werkelijk de cirrhose de
doodsoorzaak is geweest, hieruit volgen, dat Senecio aquaticus
Senecio Jacobaea hier te lande niet zoo spoedig een letale cirrhose
Van de lever veroorzaken als Senecio Jacobaea van Nieuw-Zeeland.

Johnston echter beweert, dat de cirrhose bij ,,Pictou-diseasequot; in
Nova-Scotia en die door hem eveneens aan Senecio Jacobaea wordt
toegeschreven,
pas begint na twee a drie maanden, hetgeen veel
meer overeenkomt met onze waarneming dan die van
Gilruth.

Ik meen dan ook de bewering van dezen laatsten onderzoeker
in twijfel te moeten trekken, daar ik mij niet kan voorstellen, dat
een dergelijke cirrhotische toestand van het orgaan als die, waaraan

-ocr page 117-

zijn proefdieren zouden zijn gesuccombeerd, in een dusdanig korten
tijd kan zijn opgetreden. Hoogstens zouden we m.i, een letale dege-
neratie van de lever in die 4 weken kunnen verwachten, al is ons
van de toxiciteit dier planten dan ook niets bekend. Echter zal het
zeer de vraag zijn, of een verhoogde mate van giftigheid in \'t alge-
meen een zoodanigen, belangrijk versnellenden invloed op het cir-
rhotisch proces kan uitoefenen, dat dit in één maand tijds als afge-
loopen kan worden beschouwd.

De zeer geringe acute nephritis van No. 1, moeten we, in verband
met onze vroegere beschouwing hieromtrent, ontstaan denken in
den tijd dat de voederproef plaats vond, doordat het gif uit de
planten in de lever wordt opgenomen, vervolgens aan het bloed
wordt afgestaan (geheel, of gedeeltelijk en hoogst waarschijnlijk in
anderen vorm), waaruit de nieren het dan verwijderen en daarbij
geprikkeld worden. Bij het stopzetten der voedering zullen we dan
regeneratie van die organen kunnen verwachten. Chronische neph-
ritiden zagen we tenminste nooit bij één der 14 patiënten.

De afwijking aan den darm wijst op een darmcatarrh. Waar-
schijnlijk is deze ontstaan door opname van de giftige planten even-
eens tijdens de voederproef. Ze heeft echter op den gezondheids-
toestand van het dier blijkbaar weinig of geen invloed gehad.

2de Groep. (Pinken).

Deze bestond uit 2 pinken, die ongeveer ^ jaar oud en aange-
kocht waren in de buurt van Utrecht. Ze werden in één der boxen
van de Interne Kliniek der Veeartsenijkundige Faculteit gestald en
door een boom met plank van elkaar gescheiden.

Clinisch werden aan geen der dieren vóór het begin der proef
afwijkingen gevonden. No. 2 had veel hypoderma-bovis knobbels
onder de huid op den rug.

Bloed No. 1:

aantal roode bloedcellen 6.600,000
aantal witte bloedcellen 9.000

verhouding: 283^ % p.n. leucocyten, 68 % lymphocyten,
33^ % eosinophile cellen.

-ocr page 118-

Bloed No. 2:

aantal erythrocyten 6,400.000
aantal witte bloedcellen 7.800

verhouding: 23 % p.n. leucocyten, 70 % lymphocyten,
7 % eosinophile cellen.

Begin der proef 1 Mei 1927,

Samen kregen de pinken per dag ± 8 Kg. der planten (Senecio
aquaticus en Senecio Jacobaea) i), die ongeveer gelijkelijk onder
beide werden verdeeld. Den eersten tijd namen ze de rozetten slecht
op. zoodat de dieren door vasten er toe moesten worden gedwongen
2e te eten. Ze gingen in dien tijd dan ook in voedingstoestand wat
terug. Later werd het beter, ofschoon toch nogal eens iets van dc
planten onaangeroerd bleef liggen. We kunnen daarom veilig aan-
nemen, dat elke pink niet meer dan ± 33^ Kg, dagelijks opat.

In de tabel kunnen we het verloop van het onderzoek van bloed
^n urine volgen, We zien hieruit, dat het aantal roode bloed-
lichaampjes, \'t welk bij den aanvang der proef tusschen normale
Qrenzen schommelde, ook tot aan den dood der dieren bleef.
Anaemie trad dus in dat tijdsverloop niet op.

Evenzoo was het gesteld met het aantal witte bloedcellen, behalve
dat bij No. 1 op 4 Juli, toen ze tympanisch was, salivatie vertoonde
^n pijn te kennen gaf, het aantal steeg tot 16.000; den volgenden
dag, toen ze nog in denzelfden toestand verkeerde en een corpus
alienum in de Oesophagus werd aangetroffen, werden 16.800 per
Qim3 geteld. Het onderzoek op urobiline was toen sterk positief,
alsmede de proef van
Hay.

Het is niet bekend, welke de oorzaak van deze positieve bevin-
dingen en het stijgen van het aantal witte bloedlichaampjes was;
of het mocht het corpus alienum zijn geweest.

Aanvankelijk werd gedacht, dat dit eigen zou zijn aan een zeker
stadium der ziekte, doch daar bij het microscopisch onderzoek van
de lever (ongeveer \\]/2 maand nadat de vorengenoemde verschijn-
selen werden opgemerkt) deze slechts minimaal was veranderd en
Voormelde symptomen nimmer bij een der andere proefdieren waren

Deze planten waren uit de Gemeente Staphorst afkomstig en werden per
spoor naar Utrecht vervoerd.

-ocr page 119-

PINK No. 1

Datum

URINE

BLOED

van
Onder-

•Si

cgt;

U

O ®

g
gt;

roode

witte

Verhoudii

zoek

S

Ui

C/5

1
\'3

\'5

Vl

ra 3

. 11 (S

P
0.

bloede.

bloede.

p n.leucoc.

lympHoC\'

(Begin der

proef)

68 0/0

1 Mei\'27

zuur

1002

6.600.000

9.000

28V2O/0

11 Mei

amph.

1026

7.700

45V4O/0

54V4O/0

20 Mei

alc.

1038

10.000

10 0/0

80 0/0

24 Mei

1030

9.000

14 0/0

65 0/0

2 Juni

1018

10.000

31 0/0

57 0/0

10 Juni

1020

9.800

30 0/0

62 0/0

15 Juni

1026

11.000

31 0/0

61 0/0

22 Juni

zuur

1024

-t-

9.800

30 0/0

59 0/0

28 Juni

alc.

1024

6.560.000

8.300

29 0/0

61 0/0

4 Juli

1002

16.000

59 0/0

39 0/0

5 Juli

1048

sterk

sterk

16.800

49 0/0

45VJ\'\'/O

8 Juli

1026

.—

zwak

12 Juh

1024

11.800

30 0/0

61 0/0

16 Juli

1024

12.700

33\'Ao/o

55 0/0

19 Juli

1006

22 Juli

12.500

33 0/0

59V«o/o

26 Juli

1006

10.000

24V,o/o

65V,o/o

15 Aug.

1030

7.070.000

10.000

36V:0/o

56 0/0

26 Aug.

20 Sept.

4 Oct.

20 Oct.

28 Oct.

6 Nov.

16 Nov.

23 Nov.

\') No. 2 heeft veel hypoderma-bovis knobbels op den rug.

Pols van beide dieren geëxciteerd.nbsp;^

3) No. 1 tytnpanisch. P. 30. T 38.2, A. 24 krijgt 200 gr. sulf. natr. door slokdario«^
Nog tympanie, corp. al. in oesophagi.
No. 1 op 19 Aug. gedood (Pols en Temp. normaal).

u*

7\'lff

Voederproeven g aqu^y^
(Dagdosis van dc opgeno»»®quot;

-ocr page 120-

de ^ Pinken tc Utrecht.

I quot;quot;^quot;^^\'cus s. Jacobaea voor elk i^U K.G.)

PINK No. 2

BLOED

URINE

Verhouding

roode
bloede.

Witte
bloede.

a

o.
O

Ó .S

M 3

CO

leucoc. lymptoc, eos. c.

23nbsp;O/o

38nbsp;o/o
20 o/o

27nbsp;o/o
33nbsp;o/o

28nbsp;o/o

33nbsp;o/o

29nbsp;o/o
32 o/o
46 o/o

7.380.000

alc.

63 o/o

62V,o/o
71Vgt;o/o

74 o/o
67V,o/o
o/o

7nbsp;0/0

8nbsp;0/0
8 0/0

3 0/0
l\'Wo
3 0/0

11.200

10.000
10.200
9.750
8.700
9.000

7\'/4 mill.
7.090.000
6.300.000

»»

alc.

^■»Ph.
alc.

^\'»Pii.

iuur

30nbsp;o/o

29V:0/o
20V»o/o
23 o/o

31nbsp;o/o

^uur
ZMüt
alc.

1025-
1020
1034
1032
1024
1016
1020
1022
1024
1020

1028
1028
1022
1026

1012
1022
1020
1028
1036
1038
1042
1030
1044

70nbsp;o/o

59nbsp;o/o
77nbsp;o/o
72nbsp;o/o
62nbsp;o/o
66nbsp;o/o

60nbsp;o/o
69nbsp;o/o
62V,
o/o
50nbsp;o/o

0/0
0/0
0/0
0/0
0/0
0/0
0/0
0/0

5V,o/o

4 0/0

9.800
10.800
11.200
9.400
10.000
9.000
8.500
10.000
8.000
9.000

7.400.000

32


?

6 0/0
4 0/0

2 0/0

5.800.000
6.104.000

8.500
8.700
8 800

o/o 65

28 0/066 0/0
31 o/o|65 0/0
49%o/o48V,o/o

V ^o. 2 ontvangt vanaf 23 Aug. geen planten meer.
% ^ ^^nbsp;temp. normaal). Op 5 Juli vertoonde het bloedserum

^o. 1 een zwak pos. reactie van Heymans van den Bergh. Overigens bevatte het bloed-
Van de beide pinken nimmer galkleurstoffen.

-ocr page 121-

waargenomen, konden voor deze veronderstelling niet de noodige
bewijzen worden aangevoerd.

Wat het bloedbeeld betrof, wees dit meest op een hier of daar
opgetreden acute ontsteking. Het is natuurlijk niet onmogelijk, dat
deze inderdaad in het spel is geweest, maar dan waarschijnlijk
ergens anders dan in de lever (bij het corpus ahenum?), al werd bij
sectie dan ook geen spoor hiervan ontdekt en al pleitte de urobili-
nurie voor een tijdelijk ziek zijn van de lever.

Het onderzoek naar de verhouding, waarin de witte bloedcellen
werden aangetroffen, leverde den eersten tijd der proef eigenaardige
uitkomsten op.

Zooals de tabel aangeeft, was het percentage van de eosinophile
cellen daags vóór de proef bij No. 1 en No. 2 respectievelijk
en 7% en werden deze waarden bij de volgende malen van onder-
zoek H % - 10 % - 21 % - 12 % - 8 % enz, en 3 % - 3 % - 1 %
- 5 % - 6 % enz. We zien dus in het begin eerst een daling en
daarna een stijging van het aantal eosinophile cellen (die dan ver-
der met geringe schommelingen zoo ongeveer op een constante
hoogte blijven), bij No, 1 duidelijker dan bij No, 2.

Iets dergelijks heeft men opgemerkt na het inbrengen van soort-
vreemd eiwit in de bloedbaan van proefdieren. Uit de resultaten,
die hiermede ten opzichte van de eosinophilie bereikt werden, meent
men dat deze is op te vatten als een uitdrukking van zekere be-
schuttende werking van het lichaam tegen de toxiciteit van het toe-
gevoerde eiwit of tegen de bij weefselverval in het eigen lichaam
ontstane giftige producten.

De eosinophihe, die optreedt bij infectieziekten, is dan ook bij
den mensch prognostisch gunstig te beoordeelen. Verder hebben de
eosinophile cellen ten opzichte van bacteriën een negatieve
Chemo-
taxis {Schlecht).nbsp;,

Dit laatste kwam tot uiting bij patiënt No. XII, toen door het
opgetreden phlegmoon aan een been het percentage dier cellen tot
nul daalde.

Afgezien ervan, of we in hen zelfstandige cellen kunnen zien,
dragers van een eigen biologische functie, schijnt eveneens bij onze
proefpinken op een gegeven oogenblik het uit de planten opgeno-
men toxische agens de afweerstoffen van het lichaam zoo goed als
verlamd te hebben (zeer weinig eosinophile cellen), terwijl deze dan

-ocr page 122-

langzamerhand hunne werkzaamheden hervatten en de eosinophilie
daardoor stijgt, totdat ze een bepaald maximum heeft bereikt, om
vervolgens weer geleidelijk te dalen tot het percentage, dat gedu-
rende het verdere verloop der proef ten naastenbij gehandhaafd
blijft. En al zien we nu bij beide proefdieren geen gelijke, regelmatige
en tevens zeer sterke schommelingen in het genoemde celpercentage,
toch is m.i. eenige invloed van de plantenvoedering er in merkbaar.
Uit het bloedbeeld kunnen we dus opmaken, dat er iets in het
lichaam is gebeurd met betrekking tot de opgenomen toxische sub-
stantie en het onschadelijk maken daarvan of van vervalsproducten.
Zonder dat we in staat zijn uit de eosinophilie gegevens te putten
aangaande het verloop van het cirrhotisch proces, hetgeen duidelijk
blijkt uit het microscopisch onderzoek der levers.

Of de bovenbedoelde constante waarde gelijk, hooger of lager is
dan vóór de proef, blijkt niet duidelijk uit de tabel. Het zou anders
mogelijk zijn, dat zoodra met voederen der planten werd opgehou-
den, de eosinophilie ook weer daalde, hetwelk dan zou moeten zijn
geschied na den 23sten Augustus,

Voor de diagnose van levercirrhose heeft het bloedonderzoek op
eosinophile cellen dus in geen enkel opzicht waarde voor ons, te-
meer daar de normale verhouding bij runderen en zelfs nog bij
éénzelfde rund zeer sterk uiteen kan loopen en we in een gegeven
geval niet met zekerheid kunnen zeggen, of de gevonden waarde
normaal is of daarvan afwijkt.

Uit het optreden van de geringe urobilinurie (de laatste malen
van het onderzoek) bij proefpink No. 2 en eveneens gering bij de
kalveren van de vorige proef, en de afwezigheid van bilirubinaemie,
zou men geneigd zijn te besluiten, dat voor het onderkennen van
een geringe hepatitis interstitialis diffusa, het onderzoek op uro-
biline in de urine een betere wegwijzer is dan het onderzoek van
het bloed op bilirubine.

Pink No. 1 werd den 19en Augustus gedood. Ze verkeerde toen
in zeer goeden voedingstoestand. Aan de lever konden macrosco-
pisch geen veranderingen worden waargenomen, evenmin als aan
de overige organen.

No, 1, Microscopisch onderzoek,—lever:
Overal zien we een normalen bouw der levereilandjes. In het

-ocr page 123-

interstitium, dat niet is vermeerderd, treffen we evenals in sommige
levereilandjes een rondcellig infiltraat aan, In het gebied der bloed-
capillairen bevinden zich groote, gezwollen cellen van bindweefsel
of van endotheel. De levercellen zijn duidelijk en normaal van
grootte evenals de celkernen.

Darm: Er zijn teveel cellen in het interglandulaire bindweefsel en
op enkele plaatsen ook in de submucosa. Tusschen de klierbuizen
kunnen we hier en daar in geringe mate bindweefselnieuwvorming
opmerken.

Nier: Het perivasale bindweefsel is plaatselijk cellig geïnfiltreerd.
De glomeruli zijn te celrijk en hebben een te ruime Bowman\'sche
holte.

Milt: Er bevindt zich weinig of geen pigment in of buiten de
splenocyten.

Proefpink No. 2 werd gedood op 23 November. Haar voedings-
toestand was vrij goed. Bij sectie kon noch aan de lever, noch aan de
overige organen macroscopisch eenige afwijking worden gevonden.

No. 2. Microscopisch onderzoek,—lever:

Over \'t algemeen is de normale lapjesbouw van de lever behou-
den gebleven; toch is hier en daar de radiaire rangschikking der
levercelbalken om een centraalvene wat onduidelijk. Vermeerde-
ring wordt opgemerkt van bindweefsel, hetwelk zich niet alleen
uitstrekt om de lobuli, doch ook reeds tusschen de celbalkjes zicht-
baar is als dunnere of dikkere draden. Er is geringe cellige infiltratie
van het periportale bindweefsel en deze is eveneens op een enkele
plaats in de eilandjes. Aanmaak van galgangen heeft plaats gehad.
Tusschen de levercellen in, die meest duidelijke, blazige kernen
bezitten, zien we hier en daar groote gezwollen cellen.

Darm: Het interglandulaire bindweefsel is cellig geïnfiltreerd.
Plaatselijk is hierin geringe bindweefselvermeerdering opgetreden.

Nier: In het bindweefsel om sommige vaten zien we een gering
cellig infiltraat.

Milt: Vrij veel donkerkleurig pigment, meest als korreltjes, wordt
gephagocyteerd aangetroffen in splenocyten.

-ocr page 124-

Het totaal van de opgenomen planten door No. 1, gedurende de
proef van 1 Mei 1927 tot 19 Augustus 1927 of in 110 dagen, be-
droeg 385 Kg,, terwijl No, 2 in 114 dagen dz 400 Kg. consumeerde.

De leveraandoening, die we microscopisch konden waarnemen
bij No. 2 had zich dus ontwikkeld in een tijdperk van 206 dagen;
de lever van No. 1 vertoonde weinig veranderingen; van bindweef-
selvermeerdering was hier niets te bespeuren. Het is mogelijk dat
de afwijkingen eraan belangrijker zouden zijn geweest, indien dit
dier eveneens tot 23 November 1927 in leven was gebleven.

Uit deze voederproeven blijkt dus, dat bij pink No. 2 in den tijd
van 206 dagen (1 Mei—23 Nov.) een stadium van levercirrhose is
bereikt, waarbij geringe periportale bindweefselproliferatie heeft
plaats gevonden, en ook fijne bindweefseldraden tusschen de lever-
balken zichtbaar zijn.

Hieruit zien we, dat het proces zich zeer langzaam ontwikkelt en
het hoogstwaarschijnlijk nog geruimen tijd zou hebben geduurd,
alvorens misschien cirrhose in optima forma was ontstaan.

Vergelijken we nu de positieve bevindingen der lever van No. 2
met die van No. 1 van de vorige groep, bij welke de nieuwe bind-
weefselformatie was opgetreden in 104 dagen, dan blijkt dat het
proces zich in de lever van pink No. 2 (2e groep) in ongeveer den
dubbelen tijdsduur van die van No. 1 (1 e groep) heeft gevórmd,
terwijl de perioden, gedurende welke de planten aan beide dieren
werden gevoederd, niet zoo heel veel verschilden.

In hoeverre we bij de twee proeven de natuurlijke omstandig-
heden hebben nagebootst, is moeilijk uit te maken. We kennen nie:
de doses der planten, die per dag door de runderen in de weide
worden opgenomen. Bovendien zullen ze daar zoo goed als geen
bloeiende exemplaren aanroeren, terwijl de proefdieren genoodzaakt
waren deze wel te eten. Ook kunnen de runderen in het voorjaar
en den herfst en zoo noodig in de volgende jaren weer van de
planten eten, zoodat de intoxicatie niet onafgebroken behoeft door
te gaan, doch over verschillende perioden kan worden verdeeld.

Uit de tabel blijkt, dat de meeste patiënten stierven op een leeftijd
van 2 - 21/^ - 3 jaar.

In het meerendeel der gevallen schijnen er dus twee zomers over
te moeten verloopen, voordat verschijnselen der ziekte worden op-

-ocr page 125-

gemerkt. In dien tijd hebben ze dus gelegenheid zich telkens tijdens
een gedeelte van het voor- en najaar met de jonge plantjes te ver-
giftigen. Voor het verkrijgen van een cirrhotische lever, waaraan
de proefdieren te gronde gaan, zou het dus gewenscht zijn twee
achtereenvolgende jaren met dezelfde dieren te experimenteeren,
waarbij het denkelijk voldoende zou zijn in het voorjaar en in den
herfst telkens gedurende eenige weken slechts de bladrozetten te
voederen en het niet noodig zal wezen groote hoeveelheden dagelijks
te verstrekken, daar we wel kunnen aannemen, dat de runderen in
de weide ook niet zulke groot quanta per dag consumeeren.

Uit de periodieke vergiftiging, waaraan de runderen in den wei-
detijd zijn blootgesteld, wordt als vanzelf de vraag geboren, of een
beginnende cirrhose van de lever in regeneratie kan overgaan,
m.a.w. wanneer bij een rund, door het eten der vergiftige planten
in voor- en najaar of op z\'n kortst gedurende één periode, zich een
jonge levercirrhose heeft gevormd, zal een dergelijke toestand van
dat orgaan dan tot genezing gebracht kunnen worden, indien het
dier verder niet meer in de gelegenheid is van die planten op te
nemen, of zal deze zich ook dan nog verder ontwikkelen, zoodat
het rund toch aan de gevolgen van de uitgegroeide cirrhose suc-
cumbeert?

We missen voldoende gegevens om deze vraag te kunnen be-
antwoorden. Aan de hand van hetgeen we echter microscopisch
aan de levers van de beide proefpinken der 2e groep hebben ge-
vonden, zouden we geneigd zijn bovengestelde vraag ontkennend
te beantwoorden, doch dan zou de gevoeligheid van beide dieren
voor het gif ook even groot moeten zijn geweest.

No, 1 van hen vertoonde nl, een lever, die microscopisch slechts
geringe afwijkingen te zien gaf. terwijl bij No, 2. welke een even
langen tijd gevoederd was, doch nadien nog ongeveer 3 maanden
leefde, reeds een mooie jonge cirrhose voor den dag kwam.

Wat de patiënten No, IV en No. XII aanging i), bij welke zich
in zeer korten tijd een doodelijke cirrhose had ontwikkeld, had
eerstgenoemde in de wei geloopen van Mei tot September en No.
XII zoo goed als het geheele zomerseizoen van Mei tot November,

lt;

1) No. IV was geboren in Augustus 1925 en No. XII in April 1926.

-ocr page 126-

Voordat het volgend jaar de weidetijd aanbrak, vertoonde No.
XII reeds ziekteverschijnselen (begin Mei 1927). Deze pink zal
dus in hoofdzaak in het verloop van twee perioden (het voorjaar
en de herfst) zich met de planten hebben kunnen vergiftigen en
dit was het geval bij No. IV, vooral in het voorjaar volgende op
de geboorte.

Door den eigenaar werd echter medegedeeld, dat hem bekend
was, hoe een zijner pinken met graagte des zomers de bloeiende
planten had opgegeten, doch hij kon niet met zekerheid zeggen, of
het juist deze laatste pink was geweest.

Bij navraag bleek, dat er in het hooiland maar enkele senecio-
planten voorkwamen, terwijl steeds dezelfde stukken als zoodanig
werden gebezigd. Nemen we aan, dat er inderdaad enkele exem-
plaren der planten in het hooi aanwezig waren, dan was het dier
dus eigenlijk in het voorjaar van 1926 voor het eerst in de gelegen-
heid geweest van de giftige planten te eten (daar ze na haar
geboorte in Augustus 1925 nog niet in de wei had geloopen).
En al is het ook deze pink geweest, die de bloeiende planten at,
zoodat ze dus onafgebroken van Mei tot September vergiftigd kon
worden, dan nog heeft het geheele cirrhotische proces, waaraan
het dier tenslotte stierf, zich afespeeld in den tijd van hoogstens
5 maanden, hetgeen een ongehoord korte tijd zou zijn.

De zaak wordt echter anders, wanneer er in het hooi ook volop
Senecio voorkwam (hetgeen niet gecontroleerd werd, doch evenwel
niet zeer waarschijnlijk was). De tijd, die het proces in de lever
dan noodig heeft gehad zich tot een doodelijke cirrhose te vormen,
bedroeg dan ± 1 jaar. En evenzoo was het ongeveer gesteld met
No. XII.

Daar we dus met zekerheid geen perioden kunnen aangeven,
waarin het opnemen van planten absoluut onmogelijk was, kan ook
de vraag, of een beginnende cirrhose in regeneratie kan overgaan,
hieruit niet beantwoord worden.

Het is denkbaar, dat bij deze twee patiënten andere factoren een
rol hebben gespeeld bij het zich zoo snel ontwikkelen van de cir-
ihose, daar ze den dood van het dier op zoo jeugdigen leeftijd ver-
oorzaakte. Want daar bij dezen eigenaar in dien tijd geen gevallen
meer voorkwamen onder zijn andere runderen, doet dit het ver-
moeden rijzen, dat speciaal individueele eigenschappen de spoedige*

-ocr page 127-

ontwikkeling van de levercirrhose in de hand hebben gewerkt.
Welke deze individueele eigenschappen zijn, blijft voorloopig nog
in duister gehuld.

Teneinde dus met zekerheid een antwoord te kunnen geven op
de zooeven gestelde vraag, zal het noodig zijn voederproeven te,
nemen, waarbij aan een groep dieren gedurende eenige weken da-
gelijks steeds gelijke hoeveelheden (die voor ieder proefdier ver-
schillend zijn) van de rozetten worden gegeven en vervolgens 1—3
jaren te wachten, alvorens tot afmaking over te gaan of zoolang tot
ze sterven aan de gevolgen van levercirrhose. Nemen we de groep
der proefdieren maar groot genoeg, dan mogen we dunkt me wel
aannemen, dat niet
alle proefdieren ongevoehg zijn en zal m.i.,
negatieve uitkomsten der voederproeven krijgend, er op wijzen, dat
een jonge cirrhose in regeneratie kan overgaan (wanneer tenminste
de aanwezigheid van een toxische substantie in de planten van tc
voren chemisch is vastgesteld). Bovendien zou op deze manier de
mogelijkheid kunnen worden geschapen, dat tenslotte een oudere
cirrhose voor den dag kwam, welke dan het resultaat zou zijn van
het zich gestadig ontwikkelen van een jong proces.

Om echter analoog de gevallen, zooals die zich op natuurlijke
wijze voordoen, de meeste kans te hebben een ouder stadium van
cirrhose te verkrijgen, zal het gewenscht zijn in het voor- en najaar
van 2 of 3 opeenvolgende jaren de bladrozetten aan een aantal
proefkalveren te voederen, waarbij het hoogstwaarschijnlijk niet
noodig zal zijn groote hoeveelheden te geven. Als bijvoer worde
verder uitsluitend gras gegeven en een weinig krachtvoeder.

Eveneens zal door nader onderzoek moeten worden uitgemaakt,
of we, door het toedienen van zeer groote quanta der planten per
dag, acute intoxicatieverschijnselen te voorschijn kunnen roepen.

Dat er in een koppel, runderen kunnen voorkomen waarvan,
zonder dat men ziekteverschijnselen aan hen ontdekt, de levers
reeds een vrij ver gevorderd stadium van cirrhose hebben bereikt,
is op interessante wijze nog weer eens gebleken bij een patiënt,
welke noodgeslacht moest worden wegens open longtuberculose.

Bedoeld rund, oud ± 8 jaar, was een jaar of vier geleden gekocht
van een eigenaar, bij wien geen Senecio in het land voorkwam.
Vanaf den koop kwam het in een weide, waarin zich veel Senecio
bevond en waar ook meerdere runderen aan levercirrhose waren

-ocr page 128-

bezweken. Het interesseerde mij ten zeerste, of dit dier bij slachting
ook aan een cirrhotische lever zoude lijden. Een dag voor den dood
werden bloed en urine onderzocht, met het resultaat dat urobili-
nurie en geringe bilirubinaemie bestond. Macroscopisch was dan
ook een mooie diffuse cirrhose te zien, die microscopisch het peri-
cellulaire type vertegenwoordigde met meest platte, langgerekte|
cellen der hyperplasiehaardjes en met vettige infiltratie van som-
mige levercellen, terwijl ook degeneratieve verschijnselen hier en
daar opvielen (karyolysis der celkernen). Endophlebitis hepaticae
obliterans bestond eveneens.

Het lijdt dan ook geen twijfel of de patiënt zou, wanneer ze vrij-
gebleven was van tuberculose, vroeg of laat aan de gevolgen van
deze leverlaesie te gronde zijn gegaan.

Dit geval demonstreert op duidelijke wijze, dat de leverafwijking,
zooals we die na den dood van de patiënt aantroffen, in hoogstens
rt 4 jaar tijds is ontstaan en dus heel wat verschil in ontwikkelings-
duur van het proces valt waar tè nemen bij dit rund en bij dat van
geval VI en XII.

Het is mogelijk, dat de leeftijd, waarop het dier voor het eerst in
de gelegenheid verkeerde van de toxische planten te eten, van in-
vloed is geweest op de langzame ontwikkeling van het cirrhotisch
proces en wellicht zullen we dit moeten toeschrijven aan mindere
gevoeligheid van het dier. Misschien speelt bij dit laatste het glyco-
geengehalte van de lever een rol, hetgeen tenminste bleek bij proef-
ratten, bij wie n.1. een even groote dosis plantenextract beter aan-
sloeg, wanneer de diertjes gevast hadden dan wanneer ze geïnji-
cieerd werden, nadat ze hun buikje steeds behoorlijk hadden gevuld.

Bij het nemen van voederproeven zou het dan ook van nut kun-
nen zijn de proefdieren af en toe te laten vasten, teneinde het gly-
cogeengehalte der lever tijdelijk te doen dalen.

Het spreekt vanzelf, dat ook de graad van toxiciteit der planten
een zeer voorname factor zal zijn en daar deze in de verschillende
jaren en op verschillende plaatsen misschien niet steeds gelijk is,
zal ook niet altijd met een gelijke hoeveelheid planten het minimum
van de toxische dosis bereikt worden, waarbij déze de lever tot
bindweefselnieuwvorming kan prikkelen.

-ocr page 129-

3e Groep. (Geiten).

Tot deze groep van proefdieren behoorden 3 geiten van het man-
lijk geslacht, die, nadat ze gecastreerd en de castratiewonden ge-
nezen waren, voor de proef beschikbaar werden gesteld en daarna
tezamen in één stal werden ondergebracht. Twee ervan waren jonge
diertjes en de derde een volwassen exemplaar.

Deze proef werd begonnen te Utrecht op 6 Juli 1927 met 3 Kg,
der planten (S. aquaticus S. Jacobaea) dagelijks, waarvan ieder
naar gelang hij lust had kon eten.

De planten waren afkomstig van de zendingen, die voor de 2
proefpinken waren bestemd, en daarom met 3 Kg, per dag werden
vermeerderd, terwijl, toen met het voerderen van laatstgenoemde
dieren werd opgehouden, 2 maal per week aanvoer van de noodige
hoeveelheid voor de geiten plaats had. We kunnen dus aannemen,
dat elk van hen gemiddeld 1 Kg. dagelijks opat.

De planten stonden op den begindatum der proef (6 Juli) meest
alle reeds in bloei en moesten de dieren aanvankelijk door vasten
gedwongen worden hun dagelijksch rantsoen op te nemen, hetgeen
na verloop van eenige dagen echter niet meer noodig bleek.

Den 21 sten September werd wegens het te houtig worden der
stengels de voedering stopgezet en één der jonge geitjes gedood.
In het geheel had dus de proef 77 dagen geduurd en hadden ze
ieder ±: 77 Kg, der planten opgegeten,

In de urine, die zuur reageerde, was wel een spoortje eiwit, doch
geen urobiline aanwezig en in het bloed waren geen galkleurstoffen
te vinden. Het diertje verkeerde in goeden voedingstoestand.

Bij sectie werd geringe coccidiosis van den darm gevonden, ter-
wijl de lever in haar geheel te veel vet bevatte. De overige organen
schenen normaal.

No. 1. Microscopisch onderzoek,—lever:

De normale lapjesbouw van het orgaan is vrij goed bewaard ge-
bleven. Vetinfiltratie heeft plaats gehad bij voorkeur in cellen om
de centraalvenae; de vetbolletjes zijn ter grootte van een levercel-
kern en kleiner. De parenchymcellen zijn hierdoor opgezwollen,
zoodat de capillairen ter plaatse worden dichtgedrukt. Karyolysis
van sommige celkernen wordt waargenomen. Op een enkele plaats
zien
We geringe rondcellige infiltratie van het interstitium.

-ocr page 130-

Darm: De vaten in de submucosa zijn rijkelijk met bloed gevuld.
Cellige infiltratie van het interglandulaire bindweefsel is aanwezig.
Hier en daar zijn coccidienhaardjes waar te nemen.

Nier: Plaatselijk is in het perivasale bindweefsel een gering cellig
infiltraat. De Bowman\'sche holten om de glomeruli zijn iets te wijd.

Milt: Hier en daar is wat fijnkorrelig donker gekleurd pigment
in miltcellen aanwezig.

Den 7den November werd de oudste geit gedood, dus 123 dagen
na het begin van de proef,

In het bloed werden bij den dood van het dier geen galkleur-
stoffen aangetoond, terwijl de urine een spoortje eiwit en urobiline
bevatte en alcalisch reageerde. Onderzoek op andere stoffen kon
vanwege de geringe hoeveelheid urine niet plaats vinden.
Bij
sectie verkeerde het cadaver in goeden voedingstoestand.
De
lever had een te bleeke kleur, was echter verder zonder zicht-
bare afwijkingen. De
miltpulpa was iets bleek en de darm bevatte
een aantal coccidiën knobbeltjes. Linkszijdig werd een geringe chro-
nische pleuritis opgemerkt. In de
longen waren enkele vermineuze
broncho-pneumonische haardjes en de linker
nier vertoonde geringe
mzinkingen in de schors door bindweefselretractie en het pyelum
was gering ontstoken.

No. 2, Microscopisch onderzoek,—lever.

De levereilandjes hebben overal een normaal aanzien. De lever-
cellen hebben meestal duidelijke, soms abnormaal groote kernen,
terwijl sommige cellen den indruk maken wat gezwollen te zijn,
waardoor de tusschen hen liggende bloedcappilairen zeer nauw
zijn. Ook in het gebied dezer capillairen is zwelling van endotheel-
of bindweefselcellen,

In de intima van een vena hepaticatak is een geringe cellige
infiltratie met ontstekingscellen zichtbaar, die naar het lumen van
het vat bombeert. Ook hier en daar vallen in het interstitium als-
mede in enkele levereilandjes geringe celinfiltraten op.

Darm: Er heeft cellige infiltratie van het interglandulaire bind-
weefsel plaats gehad en verval en desquamatie van epitheel van
sommige klierbuizen.

-ocr page 131-

Milt: Op sommige plaatsen treffen we geelbruin pigment aan,
dat in korrels en schollen door splenocyten is gephagocyteerd of
buiten de miltcellen ligt.

Nier: Hier en daar zien we nogal vrij belangrijke bindweefselver-
meerdering en rondcellige infiltratie perivasaal. Meerdere glomeruli
zijn te celrijk en vertoonen kleine bloedinkjes.

Deze voederproeven hebben dus geen positieve resultaten opge-
leverd wat aangaat vermeerdering van bindweefsel in de lever.
Wel was bij geit No. 1 een geringe hepatitis aanwezig met veel
vetinfiltratie. Het is natuurlijk niet te zeggen, of de voedering der
planten bij deze dieren tot eenzelfde resultaat zal leiden als bij de
runderen, wanneer ze den eersten tijd de bladrozetten te eten
krijgen i).

Schapen schijnen volgens de onderzoekingen in Engeland voor
Senecio Jacobaea niet zoo gevoelig als runderen en mogelijk dat dit
ook met geiten het geval is. Het zal dus aanbeveling verdienen,
ook met dit soort dieren verder te experimenteeren, hoewel het
practisch nut hierbij niet zoo op den voorgrond treedt.

B. Proeven met het uit de planten verkregen extract.

Deze proeven werden genomen op ratten om de eenvoudige re-
den, dat de verkregen hoeveelheid
extract 2) niet toereikend was
om met grootere proefdieren te experimenteeren.

Daar het vooral de bedoeling was, na te gaan of met een zekere
dosis van het plantenextract proefratten zouden kunnen worden
gedood en welke dan eventueel de orgaanveranderingen zouden
zijn, meende ik, daar bij een enkele rat de proef ten opzichte van
het eerste positief verliep en bij sectie de leverdegeneratie als voor-

1)nbsp;Het ligt in de bedoeling met proefgeitje No. 3 het volgend jaar de voeder-
proeven voort te zetten.

2)nbsp;TJit Senecio latifolius van Engeland konden aldaar twee alkaloïden worden
afgescheiden, senecifoline (Cis H27 Os N) en senecifolidlne (Cis Has O7 N)
waarvan 1.2% in de planten vóór en 0.49% ten tijde van den bloei.

-ocr page 132-

naamste orgaanafwijking voor den dag kwam, in deze richting de
proefnemingen .niet verder voort te zetten i).

Van een pathologisch-anatomisch standpunt bekeken kunnen
deze proeven echter van groot belang zijn, vooral als, door het
instellen van een serie proeven met verschillende doseeringen van
het extract, het tenslotte zou mogen gelukken een chronische lever-
cirrhose bij deze diertjes te verwekken.

Het zij dus voldoende, de uitkomst mede te deelen, die verkregen
werd met de subcutane injectie ervan bij één proefrat.

Deze werd subcutaan aan den rug geïnjicieerd met één enkele
dosis van
0.6 cc. extract der beide planten 2). Het dier stierf 2
dagen daarna.

Sectie: (den volgenden dag).

Het cadaver is van een vrij magere rat, waarbij beginnende rot-
ting is ingetreden. Geen vloeistof bevindt zich in de buikholte.

De lever is vrij bloedrijk, niet vergroot en bezit een glad opper-
vlak, Haar normale teekening is niet te zien, wel talrijke submilliaire
doffe puntjes.

De maag is goed gevuld met. voedsel, geen ontstekingsverschijn-
selen of bloedingen zijn waar te .nemen.

De darmen zijn misschien iets te bloedrijk en hebben geen abnor-
malen inhoud.

De milt is gezwollen.

Het pancraeas en de nieren geven geen macroscopische afwij-
kingen, terwijl de
longen oedemateus en plaatselijk bloedrijk zijn.

Het hart is geparalyseerd.

Microscopisch onderzoek,—lever:

We zien zeer sterke necrose en degeneratie der levercellen, vooral
centraal in de eilandjes; de zóne normale cellen der eilandjes is soms
zeer smal, Bloedmeren zijn ontstaan op de plaats van het grootste
verval, waarbij de vaten lang intact kunnen blijven. Het grootste
deel der nog normale cellen vertoont een intensieve eosinekleuring

1,) Wel werden meerdere ratten voor het experimentcel onderzoek gebezigd,
doch door het inspuiten van een geringe dosis van het extract waren de lever-
laesies niet uitermate frappant, zoodat daarom één met belangrijke leverdegene-
ratie uit de proevenreeks is genomen.

Deze dosis komt overeen met 500 gram der versehe planten.

-ocr page 133-

en verschillende kern veranderingen (pyknose, karyolysis, grillige
kernvormen). In de weinig veranderde levercellen zien we hier en
daar mitosen. Sterke stuwing is opgetreden met plaatselijk veel pig-
ment, soms diffuus als stof, in de stercellen en in de levercellen. Hier
en daar is geringe infiltratie van het interstitieel bindweefsel met
ontstekingscellen.

Nier: We zien hoofdzakelijk tubulaire veranderingen; de tubuli
zijn gedeeltelijk uitgezet en dan als regel met eiwitstolsels gevuld.
Overigens sterke degeneratie en desquamatie van het epitheel der
tubuli contorti. Plaatselijk is geringe bindweefselvermeerdering en
rondcellig infiltraat om de grootere vaten te zien. Enkele glomeruli
zijn atrophisch of vertoonen senechiën.

Long: Sterke stuwing heeft plaats gehad met veel pigment in de
cellen; oedeem en acuut emphyseem.

Ofschoon de longen in vrij erge mate gelaedeerd zijn, de nieren
het beeld van een oudere nephritis te zien geven, vertoont toch in
hoofdzaak de lever microscopisch de meest belangrijke veranderin-
gen (parenchymateuze degeneratie) en schijnt dus het plantengif
vooral een funeste werking op dit orgaan uitgeoefend te hebben.

-ocr page 134-

VIERDE GEDEELTE.
HOOFDSTUK VI.

BESCHRIJVING VAN SENECIO AQUATICUS
HUDS. EN SENECIO JACOBAEA L^)

Beide soorten behooren tot de groote famihe der Compositae, ge-
slacht Senecio,
Senecio aquaticus Huds.

Ze gelijkt veel op S. Jacobaea en S. erucifolius, doch is meer
geelgroen. Ze heeft een korten stengel, die naar boven spinneweb-
achtig wollig of bijna kaal is aan den top, los schermvormig tot pluis-
vormig vertakt is en met rechtopstaande takken. De bladeren zijn
onbehaard. De onderste bladeren zijn lang gesteeld, langwerpig-
elliptisch, ongedeeld, getand of liervormig-vinspletig met kleine
zijslippen. Ze zijn tijdens den bloei nog frisch.

De middelste zijn liervormig, vindeelig, met langwerpige tot lijn-
vormige, sterk naar voren gerichte zijslippen en een langwerpige,
vaak grof getande topslip. De bovenste zijn vinspletig of bochtig
getand en zittend. De hoofdjes staan op rechtop-afstaande stelen.
Ze vormen samen een losse tuil en zijn grooter dan de S, Jacobaea.
De omwindselbladeren zijn langwerpig-spatelvormig toegespitst, de
buiten omwindselbladeren zijn kort, aangedrukt, meest 2 in getal.
De bloemen zijn geel. De vruchtjes zijn alle glad of althans de bui-
tenste. De plant wordt 3—6 dM, hoog. Bloeitijd Juni—September,
soms tot October,

Ze is van S. Jacobaea te onderscheiden door de grootere topslip
der bladeren, door de meer verspreide losse bloeiwijze en door het
niet of weinig behaard zijn van de vruchten der schijfbloemen.

Deze beschrijving der twee soorten is gedeeltehjk ontleend aan Heukels
,Flora van Nederlandquot;.

-ocr page 135-

Senecio aquaticus Huds.
(Uit „De flora van Nederlandquot; van W. Heukels)

-ocr page 136-

Ze komt vrij algemeen in bijna geheel Europa voor.

Senecio Jacobaea L.

Deze plant gelijkt veel op de S, erucifolius, maar begint 3 a 4,
weken vroeger te bloeien. Ook zijn de bladslippen breeder en min-
der stijf. Ze heeft een korten als afgebeten wortelstok en een recht-
opstaanden, meestal van onderen of geheel rooden stengel, die naar
boven rechtopstaand vertakt en los spinnebachtig wollig is.

De onderste bladen zijn liervormig vindeelig met eironde, onregel-
matig gekartelde ingesneden eindslip; ze zijn tijdens den bloeitijd
meest afgestorven. De hoogere zijn vindeelig met langwerpige, on-
gelijk vinspletig getande, vaak 2—3 spletige slippen, waarvan de
zijdelingsche bijna rechthoekig afstaan. De bladen zijn van boven
levendig groen, van onderen meest vikig behaard. De hoofdjes
staan op rechtopstaande stelen en vormen samen een groote, vrij
dichte schermvormige pluim.

De omwindselbladeren zijn langwerpig en lancetvormig toege-
spitst, aan den top bruin gevlekt. Het buitenste omwindsel bestaat
meest uit 2 korte aangedrukte blaadjes. De straalbloemen zijn af-
staand en hebben een lijn-lancetvormig lint met 3 stompe tandjes.
De bloemen zijn geel. De binnenste vruchten zijn behaard, de bui-
tenste glad, deze met een afvallende haarkroon. De plant wordt
3—9 dM. lang, is tweejarig en vast. Bloeitijd Juli—October.

Volksnamen:

In het land van Vollenhove heet de plant ,,beestebloemquot; of „koe-
bloemquot;, bij Zwolle „ijzerboompjequot; of ,,ijzerbloemquot;, in West-Fries-
land ,,Jakobs kruis-kruidquot;, in Waterland „strommelquot; en in Zuid-
Limburg „St. Jakobskruidquot;.

Beide zijn tweejarige planten en groeien in weilanden en langs
slootkanten temidden van andere planten en grassen. Wanneer
ze in grooten getale de weiden bevolken, kunnen deze
tijdens den
bloei er geheel geel van zien.

Voor hare ontwikkeling is gewenscht een geschikte en voldoend
vochtrijke bodem, vandaar dat ze meest worden aangetroffen in
lage streken, waar de waterafvoer op onvoldoende wijze plaats vindt,
of waar van nature de landen reeds een lage ligging hebben.

-ocr page 137-

Senecio Jacobaea L.
(Uit „De flora van Nederlandquot; van W. Heukels)

-ocr page 138-

Het is opvallend, dat wanneer in ruime mate aan de meest gun-
stige levensvoorwaarden wordt voldaan, (vooral voldoende vocht)
ze zich beter ontwikkelen, forscher planten worden en eerder in
bloei geraken. De practijk leert dan ook, dat wanneer in streken
waar Senecio veel voorkomt, de waterafvoer beter geregeld wordt,
ze langzamerhand in aantal afnemen en na verloop van jaren slechts
nog maar enkele exemplaren worden gevonden.

Mag men dan ook geloof slaan aan de verhalen van bewoners
uit deze omgeving, dan blijkt wel degelijk, dat zoo langzamerhand
met het regelen van den waterstand het verdwijnen der planten
hand in hand is gegaan. Door oude menschen werden mij bv. lan-
den aangeduid, die vroeger des zomers als bezaaid waren met de
bewuste bloemen en waar men thans moet zoeken om nog een enkel
exemplaar machtig te worden. Blijven de landerijen echter den
grootsten tijd van het jaar in denzelfden vochtigen toestand, of
wordt geen speciale aandacht aan het uitroeien der planten besteed,
dan worden ze tot constante vertegenwoordigsters der weideflora.

Dat men ze haast niet in hooiland aantreft is zeer zeker toe te
schrijven aan het telken jare één of tweemaal afmaaien, waardoor
ze minder gelegenheid hebben rijp zaad te vormen en zoodoende een.
zeer voorname factor, tot het in stand houden van de soort, wordt
uitgeschakeld. Vooral in streken, waar steeds weer dezelfde gras-
landen worden gehooid, zullen we dus hierin geen of zeer weinig
planten vinden.

In de eigenlijke weilanden worden bloeiende exemplaren, zooals
mij door waarneming is gebleken, zelden door runderen gegeten i),
waardoor dus volop gelegenheid bestaat, door zaad zich in den
levensstrijd te handhaven of uit te breiden.

Door de eigenschap van tweejarigheid, worden de planten eerst
het tweede jaar volwassen en gaan bloeien. De door de zaadjes
voortgebrachte jonge exemplaren ontwikkelen zich het eerste jaar
tot een bladrozet. Het is dan ook vooral in dit stadium, dat ze in
het voorjaar en den herfst, wanneer het gras in de weiden schaarsch
is of wordt, door de runderen uit voedselnood worden afgegraasd.

Door den korten wortelstok ondervinden ze geen grooten steun.

1) In één geval werd mij medegedeeld door een veehouder, dat 2 van zijn
pinken met schijnbaar bijzondere voorliefde de bloeiende planten opaten.

-ocr page 139-

zoodat meest de fijne worteltjes haar de noodige hechtheid in den
bodem moeten verschaffen. Ze kunnen dan ook, vooral als ze bloeien,
vrij gemakkelijk met wortel en al uit den grond worden getrokken,
waartoe nog medewerkt de taaie stengel.

Gedurende en na den bloeitijd worden de stengels allengs droger
en houtachtiger, zoodat men dan ook tot diep in den herfst en zelfs
in den winter de kale zwarte stompen nog duidelijk in de landen
kan waarnemen.

De verspreiding der rijpe zaadjes, die voorzien zijn van vrucht-
pluis, kan plaats vinden door den wind en verder door mensch en
dier.

Met betrekking tot het voorkomen van Senecio aquaticus en Se-
necio Jacobaea in ons land, is door mij geraadpleegd de „Prodromus
Florae Batavaequot;, terwijl echter door persoonlijk onderzoek en door
mededeelingen van personen uit andere provinciën, ik in staat ben
gesteld, de vindplaatsen ervan op een kaart vast te leggen.

In welke hoeveelheid ze in elk der aangegeven vindplaatsen
voorkomen, is natuurlijk niet steeds bekend, zoodat er geen juiste
conclusies, in verband met mogelijke intoxicaties ervan bij runderen,
uit kunnen worden getrokken.

In dit verband kan nog vermeld worden, dat aan een tachtigtal
collegae in Nederland, die ook met de vleeschkeuring zijn belast,
een schrijven werd gericht met verzoek te willen berichten, of door
hen gevallen van levercirrhose van niet parasitairen aard bij run-
deren waren waargenomen. Uit de ingekomen antwoorden bleek,
dat sommige inderdaad deze ziekte meenden te hebben opgemerkt.
Helaas kon de herkomst dier runderen niet meer worden aangege-
ven, zoodat het onmogelijk is, verband te brengen tusschen die ge-
vallen en het voorkomen van Senecio.

Met vrij groote zekerheid kan echter wel worden aangenomen,
gezien de algemeene verspreiding van de planten in Nederland, dat
in meerdere streken van ons land vergiftiging door verschillende
soorten Senecio bij runderen en misschien eveneens bij andere her-
kauwers verwacht mag worden en sterfgevallen hiervan het gevolg
zullen zijn.

-ocr page 140-

HOOFDSTUK VII.
BESTRIJDING DER ZIEKTE

Als we nog even in herinnering brengen, dat de ziekte meestal
een vrij acuut verloop heeft, dat eerst symptomen voor den dag
komen geruimen tijd, nadat de dieren voor het laatst in de gelegen-
heid zijn geweest van de planten te eten en dat bovendien bij het
microscopisch onderzoek van de levers deze steeds in hooge mate
cirrhotisch blijken, kunnen we ons wel voorstellen, dat curatief niet
veel bereikt zal kunnen worden.

Ons streven zal er dus hoofdzakelijk op gericht moeten zijn, een
preventieve behandeling in te stellen en wel in dier voege, dat het
zwaartepunt in de bestrijding der ziekte gelegd wordt op het uit-
roeien der planten, die we als de oorzaak der levercirrhose hebben
leeren kennen. En daar nog niet is uitgemaakt, welke der twee
soorten giftig is, Senecio aquaticus of Senecio Jacobaea, of dat
misschien beide toxisch zijn, terwijl bovendien de kans bestaat, dat
meerdere van de in ons land in weilanden voorkomende soorten
deze eigenschap bezitten, zullen we verstandig doen, middelen in
het werk te stellen ter uitroeiing van alle.

Zooals we reed| eerder besproken hebben, zijn de planten twee-
jarig. In het tweede jaar van haar ontwikkeling komen ze dus in
bloei (Juni—October). Het komt er dus maar op aan te voorkomen,
dat rijpe zaadjes, die zich op verschillende wijze verspreiden kunnen,
gevormd worden.

Aan de hand van deze wetenschap en van het feit, dat we zelden
exemplaren in het hooiland aantreffen, kunnen we dus een plan ter
bestrijding opmaken, waarbij we op verschillende manieren tot het
bewuste doel kunnen geraken.

-ocr page 141-

1.nbsp;De planten in het bloeiende stadium éénmaal af te maaien, bv.
in het laatst van Juli of het begin van de maand Augustus, of
twee keer en wel begin Juli of midden Augustus. Dus vóór dat
het zaad begint te rijpen.

2.nbsp;De planten met wortel en tak uittrekken in het laatst van Juli,

Ook zou men de planten door andere minder gevoelige dieren,
b.v. schapen, kunnen laten afgrazen, ten tijde dat er zeer weinig gras
is en de runderen opgestald zijn. Dit zou kunnen geschieden gedu-
rende den herfst, vroeg in het voorjaar en gedeeltelijk \'s winters.
Nu is het echter niet onmogelijk, dat deze herkauwers eveneens ge-
voelig zijn voor de planten, al is dit waarschijnlijk ook in mindere
mate het geval, zooals in Engeland is uitgemaakt in het laborato-
rium van „The Ministry of Agriculture and Fisheriesquot;. Echter
zullen dan ook nog slechts de rozetten afgevreten kunnen worden
en is hiermede de plant nog niet vernietigd.

De beste methoden zijn dus ontegenzeggelijk de onder 1 en 2
genoemde en wel van deze beide de laatste.

Het spreekt vanzelf, dat in verband met het tweejarig zijn der
planten, minstens twee achtereenvolgende jaren de aangewende
bestrijdingswijze zal moeten worden toegepast. En daar de sten-
gels in den tijd, waarin dit plaats moet vinden, vrij taai zijn en de
bevestiging in den grond nu juist niet zoo heel stevig is, is deze
wijze van uitroeiïng zeer goed uitvoerbaar, al brengt ze dan ook
misschien wat meer werkzaamheden en kosten met zich mede. Het
derde jaar mag dan nog een heel enkel exemplaar eenzaam en
verlaten zijn blijven staan, zeer zeker heeft dit weinig te beteekenen
en is op de meest afdoende wijze de vernietiging der planten ver-
zekerd.

Voorts kunnen we nog op indirecte v/ijze vruchtbaar werkzaam
zijn, teneinde het doen verdwijnen der planten te bevorderen. We
weten nl. dat vochtige oorden de meest geliefde verblijfplaatsen van
haar zijn en hare instandhouding en vermeerdering dus in belangrijke
mate afhankelijk zijn van de vochtigheid van den bodem. Bovendien
is het een bekende zaak, dat distomatose hoofdzakelijk voorkomt op
laag gelegen en aan overstroomingen blootgestelde, moerassige wei-
den. En zooals we gezien hebben, was in ongeveer 50 % der cir-
rhotische levers van onze patiënten distomatose aanwezig.

-ocr page 142-

Afgezien van de therapeutica, die er tegen de distomatose der
runderen bestaan en gedachtig aan de waarheid „beter voorkomen
dan genezenquot; zullen we dus, wanneer we in staat zijn bovenbe-
doelde weiden van het overtollige water te bevrijden, naar twee
kanten nuttig werk verrichten.

-ocr page 143-

SAMENVATTING

In Nederland, in het Z.W. van de provincie Drenthe en in het
aangrenzende gedeelte van Overijsel, komt een ziekte onder run-
deren voor, die tot op heden hier te lande nog niet de aandacht der
dierenartsen had getrokken.

Deze ziekte, waarvan melding is gemaakt in Zuid-Afrika, Ame-
rika en Engeland en die veroorzaakt wordt door twee soorten
Senecio nl, Senecio aquaticus Huds en Senecio Jacobaea L., tast
hoofdzakelijk jonge runderen aan van een leeftijd van 2—4 jaar.
Echter komen ook sterfgevallen voor onder oudere en een enkele
maal eveneens onder jongere dieren.

Ze openbaart zich het meest gedurende den staltijd en bijna
steeds korteren of längeren tijd, nadat de runderen voor het laatst
in de gelegenheid zijn geweest van de planten te eten.

Naar de meest op den voorgrond tredende symptomen, tenesmi
gecombineerd met coprostasis, en de diarrhee, kunnen we twee vor-
men der ziekte onderscheiden.

Bij den eersten zijn hersenverschijnselen meer geprononceerd dan
bij den tweeden vorm en is de duur der ziekte ook korter (exitu.^
letalis 2—14 dagen, nadat de tenesmi voor het eerst worden waar-
genomen).

Herstel treedt, wanneer verschijnselen reeds duidelijk merkbaar
zijn, nooit op.

Het bloed vertoont steeds een anaemisch beeld (te weinig roode
bloedcellen, anisocytose en een verminderde haemoglobinewaarde),
terwijl het bloedserum steeds galkleurstoffen bevat (reactie van
Hijmans van den Bergh) en urobiline (reactie van Schlesinger)
bijna steeds een constant verschijnsel is in de urine.

^ Anatomisch is de voornaamste laesie beperkt tot de lever, die in
hooge mate cirrhotisch is, In het wortel-gebied van de vena portae

-ocr page 144-

is steeds stuwing, waardoor oedeem van het mesenterium en van de
lebmaagplooien, terwijl af en toe hydrops ascites is te bespeuren.

De lever bezit steeds een glad oppervlak, is blauwgrijs getint,
gewoonlijk van normale grootte en vertoont microscopisch steeds
een mooi beeld van een diffuse cirrhose, hoofdzakelijk intra-acineus
en pericellulair.

• Opvallend is in alle gevallen de endophlebitis hepaticae oblite-
rans, die de bron is van de portale stuwing.

Voorts wordt dikwijls geringe acute nephritis en acute darm-
catarrh geobserveerd.

Door voedering der beide Seneciosoorten gedurende langen tijd
(± 3-7 maanden), kon bij kalveren een beginnennde levercirrhose
worden verwekt.

Chemisch werd uit de planten een extract bereid, dat alkaloïd-
reacties gaf en waarmede ratten een doodelijke, acute leverdegene-
ratie kon worden bezorgd na subcutane injectie van één enkele
dosis.

Het chemisch onderzoek en de proeven op ratten zullen worden
voortgezet.

Waar genoemde soorten Senecio door geheel Nederland worden
aangetroffen, is het waarschijnlijk, dat ook op andere plaatsen dc
ziekte slachtoffers eischt.

Haar bestrijding kan alleen bestaan in vernietiging van de in de
weiden voorkomende planten.

-ocr page 145-

OVERZICHT VAN DE GERAADPLEEGDE
LITERATUUR

Lander. Veterinary Toxicology 1926.
Long. Plants Pousonous to Live Stock 1924.

Theiler. Jagziekte in Horses 7th and 8th Reports of the Director of Veterinary

Research. Capetown. 1920.
—— Reports of the Director of Veterinary Research S. A. 5 and 6, 7 and 8.

Literature on Ragwort poisoning.
Wessel, Wilster und Brugge. Berl. Tierärztl. Wochenschrift 1907, No. 49.
Craig and Kehoe. Journal of Comparative Pathology and Therapeutics 1921.

Livercirrhosis in Horses.
Cushny and Watt. The Lancet. Nov. 1920.
W. H. Chase. Vet. Record 1904, Idem 1917, Idem 1925.

Ellenberger~~Scheunert. Lehrbuch der Vergleichende Physiologie der Haussäuge-
tiere 1924.

Mugler. Leberzirrhose der Pferde, Diss. Bern 1909.

Folia Haematologica. Bnd. XVIll, 18 Aug. 1914.

Archiv für experimentelle Pathologie und Pharmakologie, Bnd. 67.

Joest. Spez. pathologische Anatomie der Haustiere II, 1921.

Tijdschrift voor Diergeneeskunde 15 Nov. 1921.

Du Toit. Beitrag zur Morphologie des normalen und des leukaemischen Rinder-
blutes Diss. Berlin 1910.
Maccallum. A text-book of Pathology 1921.

Lübarsch-Ostertag. Ergebnisse der allgemeinen Pathologie und Pathologischen

Anatomie des Menschen und der Tiere II, 1902.

Krehl. Pathologische Physiologie 1920.

Prodromus Florae Batavae. Volumen I, J902.

Dc Josselin de Jong. Cirrhosis hepatis, 1895.

Kaufmann. Spezielle pathologische Anatomie 7e und 8e Auflage Band I.
Beijers. Urobilinurie cn Icterus bl) onze plantenetende huisdieren Diss. Utrecht 1923.
Guillaumin. Bulletin et mémoires de la Société centrale de Médeclne Vétérinaire
Vol. LXVII, 1913.

-ocr page 146-

Tak van de vena portae, omgeven door overvulde lymphe-
vatcn, in sommige waarvan ccn eiwitstolsel. Links onder
ccn tak van de art. hepatica, links boven een galgang.
Vergrooting 42 X. Kleuring hacmaluin-eosinc.

Endophlebitis obliterans van sublobulairvenen. Lever-
weefsel pleksgewijs gering cirrhotisch. Vergrooting 60 X.
Kleuring haemaluin-van Gieson.

-ocr page 147-

Chronische phlebitis van een tak van dc vena portae met
vernauwing van het lumen. Links onder een tak van dc
art. hcpatica links boven ccn galgang, waaromheen ccnig
infiltraat. Vergrooting 60 X. Kleuring haemaluin-van Gicson.

-ocr page 148-

Schilling. Das Blutbild und seine klinische Verwertung 1922.

Journal of Comparative Pathology and Therapeutics XXIX June 1916
and XXX Dec. 1917 and 1922.

Andrews. Second Report of the Director of Vet. Research South Africa 1912.
Heukels. De Flora van Nederland.

Vofl«Xrf9lf r\'51-5?\'nbsp;Pathology and Therapeutics.

Fröhner. Lehrbuch der Toxicologie für Tierärtze, 1920.
Waimoth and Robertson. The Lancet, Oct. 23 1920.

Hanneman en de Josselin de Jong. Bijdrage tot de kennis der zoogenaamde per-
nicieuse anaemie (anaemie van
Addison-Hanter) 1921.

-ocr page 149-

STELLINGEN

I

In afwachting van voldoende gegevens betreffende de resultaten
der entingen van kalveren tegen tuberculose, volgens de methode
Calmette-Guedn, verdient het geen aanbeveling op eenige andere
wijze de tuberculosebestrijding ter hand te nemen.

II

De verschijnselen van dampigheid na mond- en klauwzeer bij
het rund, moeten meer worden toegeschreven aan een gestoorde
huidfunctie, dan aan een aandoening van het respiratieapparaat.

III

Liquor arsenicalis Fowleri is een goed therapeuticum bij de
acetonaemie van het rund.

IV

Het wordt hoog tijd den naam „kopziektequot; bij het rund te laten
vervallen.

V

Bij torsio uteri van het rund verdient de directe repositie van
vrucht en uterus de voorkeur boven alle indirecte methoden.

VI

Geheel ten onrechte is, in den strijd tegen de steriliteit van het
rund, de colpitis granulosa infectiosa de laatste jaren op den achter-
grond geraakt.

VII

In verband met het voorkomen van ziektegevallen bij den mensch,
veroorzaakt door de Bang\'sche abortus bacil, zal, wegens de veel-
vuldige toepassing van virulente abortuscultuur bij het rund, het
lot dezer bacillen nader bepaald moeten worden.

-ocr page 150-

INHOUD

BLDZ.

Inleiding ...............................9

EERSTE GEDEELTE

Hoofdstuk I. Literatuuroverzicht..................12

TWEEDE GEDEELTE

Hoofdstuk II. Eigen onderzoekingen..............12

A.nbsp;Clinische verschijnselen................23

B.nbsp;Beschrijving der waargenomen gevallen .nbsp;36

Hoofdstuk IIL Nadere beschouwingen van de cli-
nische verschijnselen en van de bij

sectie waargenomen afwijkingen. . .nbsp;85

A.nbsp;Clinische verschijnselen................85

1.nbsp;DigesUetractus. ....................85

2.nbsp;Mucosae............................87

3.nbsp;Centrale zenuwstelsel....................88

4.nbsp;Bloed en urine........................92

B.nbsp;Afwijkingen die bij sectie werden waar-
genomen ............................96

1.nbsp;Levercirrhose..........................96

2.nbsp;Stuwing ............................97

3.nbsp;Ascites..............................98

4.nbsp;Overige organen........................99

Hoofdstuk IV. Aetiologie en Pathogenese der lever-
cirrhose ...............101

-ocr page 151-

DERDE GEDEELTE
Hoofdstuk V. Experimenteel onderzoek......108

A.nbsp;Voedering van senecio aan kalveren, pinken

en geiten..............108

B.nbsp;Proeven met het uit de planten verkregen
extract...............226

VIERDE GEDEELTE

Hoofdstuk VI. Beschrijving van Senecio aquaticus

Huds. en Senecio Jacobaea L.....129

Hoofdstuk VII. Bestrijding der Ziekte.......135

Samenvatting..............................j^g

.............tusschen 139-141

Overzicht van de geraadpleegde literatuur ... Hl

.....................Achterin

Kaartje van Nederland ....

-ocr page 152-

Resultaten van het clinisch onderzoek van bloed en urine, alsmede de bij sectie gevonden voornaamste afwijkingen bij de 14 onderzochte gevallen.
BLOEDnbsp;URINE

Geval

Reactie van Hijmans
van den Bergh

Roode
bloede.

O ü

S -O

Verhouding

Proef
van Hay

Reactie

Eiwit

Suiker
«

Urobi-
line

3 J
So
ü quot;

Ouder-
dom

Distoma-
tose (bij
sectie)

Hoofd-
symptoom

Portale stuwing

Duur der
ziekte

Opmerkingen

direct

indirect

oedeem v. h.
mesenterium

hydrops-
ascites

I

zuur

2 jaar

Af en toe diarrhee
later tenesmi

zeer sterk

matig

± 2 maanden;
gedood

11

R. v. Hamnr

larsten pos.

zuur

2% jaar

Af en toe diarrhee
later tenesmi

matig

zeer gering

IV2—2 maan-
den; gedood

111

4.250.000

8500

420/o p.n. leucoc., 50o/o lymphoc., 80/0 eosi-

_________ noph. c.

zuur

31/2 jaar

Tenesmi

sterk

sterk

± 2 weken;
gestorven

IV

i-

R. v. Hammar

sten sterk pos.


sterk

zuur

-


sterk

ruim 1 jaar

Tenesmi

matig

zeer gering

± 12 dagen;
gedood

v



5.000.000
4.736.000

10.600
7300

26O/0 p.n. leucoc., 510/o lymphoc,, 230/o eos c.

260/0 .. .. 520/0 ^^ 220/0 „

sterk

zuur
zuur

zwak

2V2 jaar

Tenesmi

matig

afwezig

± 15 dagen;
gedood

VI

zwak

amphoteer


zwak

272 jaar

Tenesmi

gering

afwezig

± 8 dagen;
gestorven

VII

vertraag
R. v. Hammar

|d direct
sten sterk pos.

4.400.000

4850

710/0 p.n. leucoc., 19o/o lymphoc., lOO/o eos. c.

amphoteer

geen glucose
.of lactose

2V2 jaar

Tenesmi

zeer sterk

matig

± 4 dagen;
gedood

Bekilt;cnfractuur verkregen
tijdens dc spoorreis.

Vlll


zwak

480/o p.n. leucoc., 43u/o lymphoc., 90/0 eos. c.

7

zuur

-

8 jaar

zeer gering

Diarrhee

zeer sterk

matig

3—4 weken;
gedood

IX

? pos. :

:wak ?

zuur


sterk

3 jaar

Diarrhee
later tenesmi

zeer sterk

zeer sterk

± 3 weken;
gedood

X

R. V. Hamn

larsten pos.

amphoteer


sterk

2V2 jaar

\'
zeer gering

Tenesmi

gering
matig

afwezig

7 dagen;
gedood

XI

vertri
direi

lagd
ct

4.216.000
4.280.000

9500
8000

430/0 p.n. leucoc.. 40o/o lymphoc.. I70/0 eos. c.
360/0 ,. .. ^^quot;/o 20o/n „

430/0 „ quot; .. 70/0 ,.

1

^ / Sterk

zuur
amphoteer



-i-

2% jaar

Tenesmi

afwezig

19 dagen;
gedood

Heeft veel hypoderma-bo-
vis knobbels onder de huid
op den rug.

XII

? pos.

? pos.
sterk

zwak ?
zwak ?

4.250.000
4.264.000

11.000
32.700

26V2 0/0 p.n. leucoc., 47o/o lymphoc., U quot;/o eos. c.
840/0 ., .. ,. Oo/o „

amphoteer
alcalisch

zwak
,.

sterk

ruim 1 jaar

zeer gering

Diarrhee
later tenesmi

matig

afwezig

± 21 dagen;
gedood

Heeft veel hypoderma-bo-
vis knobbels onder de huid
op den rug. Phlegmoon r.
voorbeen.

XIII

450/0 p.n. leucoc., 52o/o lymphoc., 30/o eos. c.

alcalisch


zwak

2 jaar


gering

Tenesmi

gering

afwezig

5 dagen;
gedood

XIV

530/0 p.n. leucoc., 320/o lymphoc., I50/0 eos. c.

zuur


sterk

4 jaar

Diarrhee

zeer sterk

zeer sterk

± 14 dagen;
gedood

-ocr page 153-

Het voorkomen van

8.aquaticus Huds.enS. Jacobaea Lin

in ons land.

Helpman
\\

\' Rtteiswolde

\'Ane
* Har, \'enbety

tPomee/h-\'

»Heina

•Apeldcim

/ ^Lercte/inbsp;\\nbsp;\\*Anier^rpcil

• Beekbayen

• W\'estbnek

O De DlU
*Utyeeht

•Zutfen

*\'ltaai-sbècoetgt;

• Vfenendaat

i\'

J

• Benningen
Neettosch

uvnoofd

quot;^yselmonde

r. M^^ta

f,. \',)^o/csniper
t\\anivoi gt; I

^^/X^^ /______

De plaatsnamen • geven aan wadrS.aquaticuswoi^cIt aangoii\'oFfen

n S Jacobaea „

, oGeteei»

bij komen beide soorleii gelyktydig voor )

»Aftióynbsp;J

^AfmiMrir/ii.,, .lt;-\'
tGronsveld ^Valkenbtiy
i-CuIphi

-ocr page 154-
-ocr page 155-
-ocr page 156-
-ocr page 157-