-ocr page 1-

^m^mmm.

-ocr page 2-

,•1

■■ •nbsp;-• .v.

I

/ *

i.

1« ■ \\

/

a

, lt; r, . ,
■ ■ \\ •

V

■ i: ■ •

ö \' - •
Yv-;

. . (, t
\' Hy V ■

-ocr page 3-

«fif

. » . j-t ■ : gt; .
Sk\'- ■ f..-Jà.\'-

■itfi

J

\'•H\'F

-ocr page 4-
-ocr page 5-

WILLEM III EN AMSTERDAM
1683—1685

jftquot;-.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

WILLEM III EN AMSTERDAM

1683-1685

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN
DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS Dr. H. Th. OBBINK, HOOGLEE-
RAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN
OP VRIJDAG 26 OCTOBER 1928, DES NAMIDDAGS TE
VIER UUR.

DOOR

GERDINA HENDRIKA KURTZ

GEBOREN TE AMSTERDAM.

KEMINK EN ZOON - OVER DEN DOM TE UTRECHT - 1928

-ocr page 8-

........-fl-v-::^-:-^;-

1t

A.»---

/ -.

1;

1\'

1. I-

vTquot;

.....-.....

, .\' V i. it:\' ^ ïi

- *

■. 1

W

-ocr page 9-

AAN MIJN VADER.

-ocr page 10-

ut

wis

-ocr page 11-

Aan het einde van mijn studietijd gekomen, acht ik het mij een
pljcht en een genoegen openlik mijn dankbaarheid te betuigen
jegens allen, die tot mijn akademiese vorming hebben bijgedragen
In de eerste plaats geldt mijn dank U, Hooggeleerde KERN-
KAMP, Zeer Geachte Promotor, zowel voor Uw boeiende kolleges,
die mijn liefde voor de geschiedenis aanwakkerden en zeker niet
»cht te vergeten zijn, als ook vooral voor de goede raad, steun
en leiding, die ik van U mocht ontvangen bij het bewerken van
het onderwerp, waarop Gij mijn aandacht had gevestigd, en bij
quot;et samenstellen van dit boek.

Ook U, Hooggeleerde OPPERMANN en DE VOOYS, ben
\' zeer erkentelik voor Uw leerzame kolleges en voor de wijze,
\'w^rop Gij mij tot zelfstandig denken en werken gebracht hebt.
evens kan ik niet nalaten bij deze nog een woord van dank-
are herinnering te wijden aan de nagedachtenis van wijlen de
hoogleraren FRANTZEN en NIERMEYER, wier kolleges ik nog
emge jaren mocht volgen, en aan die van wijlen Dr. BREEN, de
j^orige Gemeente-Archivaris van Amsterdam, dit? zich terstond
ereid toonde, mij behulpzaam te zijn in het bijeenzoeken van de
voor mijn onderwerp nodige bescheiden op het Amsterdams archief.
,nbsp;niijn dank aan alle ambtenaren van archieven en

ö\'bhotheken, die mij hulp verleenden.

-ocr page 12-

..... ; ;;:„■P\'^s^p^^SSa.,,,: quot;\'■

i

. ■ t

• ■ ^ aa

- li- : \'nbsp;5

Ai:-»:\'

\'i, 1

hi

.rr-

.1

Tl..

i

fe. /

■ • ■ ■ * \'iï \'j\'-\'f.^;.\'\'

i-Ä .

i

.....

J

IV

t

li\'iiiitiririÉÉMBI\'quot;\'\'\'\'quot;-!

-ocr page 13-

INLEIDING.

De kriste, waarin de twisten tussen Stadhouder Willem III en
Amsterdam in de jaren 1683 en 1684 geraakten, is voor de histo-

V^lr^ Th\' sebeurtente. Jan Wagenaar heeft in rijn
Vaderiandsche H,,tone en vooral in zijn Amsterdam de loop ervan

ThT w®nbsp;P^\'-d ui\' de WéffociaWons

quot;quot;quot; quot;nbsp;\'\'■Avau., welke ge-

denkschriften ,u,st in zijn tijd (1753) het licht hadden gezien.)

maar ook uit Resoluties van de Vroedschap van Amsterlm. üi\'.
o ut,es van de Staten van Holland, de Hollandsche Merc^rius,
enz. Onze kenn.s van deze gebeurtenissen te later nog uitgebreid
door het proefschrift van N. J. den Tex over /aco6 Hop
v n |
wat betreft de bezending van Amsterdam in Novembef .683
De v^rnaamste werken echter, die over deze tijd handelen, zijn

wuscn. d,e be,den een helder en nieuw licht wierpen op de be-

n oTdquot;quot;Knbsp;™gt;-ld waren

en op de beweegredenen van hen. die er een rol in speelden

twte e:, ve\'rh f\'nbsp;quot;quot;nbsp;binnenlandse

twisten m verband met onze positie tot het buitenland en de po-
gingen van de Prins tot het vormen van een koalitie tegen Fra^L
™ d tnbsp;Seeft ons duidelijk weer de IrhoZg

ot NLt s w r quot;quot;hquot;\'nbsp;en voornamelik

ich nnm d Witsen dic zo dikwijls de rol van bemiddelaar op
^h nami daar hi, echter als bron in hoofdzaak de papieren van

vY öw\'fnquot; h 1 rquot;quot;\'

•niet oo de Vnbsp;hquot;quot; 7quot;,Witsen

^ Li p ZfT\'\' Zfnbsp;R- in zijn

artikel Pn„s W.llcm III in ,ijn ucrhcding ,ot Engeland- hii
spreekt wel over de onenigheid tussen de Stadhouder e„ Amste.

k.n™„ Z f .nbsp;»•■»\'\'■quot;\'\'sll.fdc c„ zcitondlghcld .oc c

(Vo™° Kon Ac H wnbsp;d\'Avnu«,

IVcrsl. Kon. Acad, van Wctensch, .iH. Lcll. H83. 2c R. XII.)

-ocr page 14-

dam in die jaren, maar beschrijft die niet uitvoerig M en vat zijn
verhaal weer op bij de verzoening, welker betekenis, die hij trou-
wens niet overschat, op meesterlike wijze door hem wordt uit-
eengezet. Het proefschrift van Mej. S. W. A. Drossaers,
Diplo-
matieke betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek van 1678—
1684,
artikels als die van P. L. Muller over Nederland en de
groote Keurvorst
en Een Brandenburgsche zending in Nederland
in 1685
(Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N. R. VI.). dat van
J. S. Theissen.
Iets over de verhoudingen in de Republiek in 1684
(ibidem. 5e R. VII, VIII) en van J. Z. Kannegieter. Nieuws over
Coenraad van Benningen
(De Gids, 1926, III.), enz. vulden onze
kennis van deze jaren steeds meer aan, maar nog nooit heeft
iemand, met gebruikmaking van alle hulpmiddelen, die het Am-
sterdams Gemeente-archief biedt, (waartoe als voornaamste de
Missiven van de Gedeputeerden ter Dagvaart behoren,) en van
de Fagel-papieren op het Rijksarchief te \'s-Gravenhage, een regel-
matig verhaal gegeven van het ontstaan van de onenigheid, de
krisis en de verzoening tussen Willem III en Amsterdam.

Met dit proefschrift heb ik getracht, dit doel te bereiken. Ik
meende tevens, dat een overzicht van de kwesties, die zich vóór
die tijd tussen de Stadhouder en de stad voordeden, als een in-
leiding tot mijn eigenlik onderwerp, niet mocht ontbreken, even-
min als een beschrijving van wat na de verzoening plaats greep,
te meer daar de jongste Rijks Geschiedkundige Publicatiën.
The
Dispatches
of Thomas Plott and Thomas Chudleigh en de Cor-
respondentie van Willem III en Hans Willem Bentinck, daartoe
nieuwe stof leverden. Voor deze beide hoofdstukken, het eerste en
het laatste, die buiten het bestek van mijn onderwerp lagen, heb\'
ik echter geen opzettelik archiefonderzoek ingesteld.

Moge dit proefschrift van enig nut zijn voor wie de tijd van
Willem III bestudeert en een inzicht wil krijgen in de moeilik-
heden. waarmee deze vorst, bij zijn algemeen Europese plannen,
in ons land te kampen had!

1) Robcrt Fruin, Verspreide Geschriften, V, 117: „Een hevige tweespalt brak
uit _ het is hier de plaats niet om haar in haar gansche verloop na te gaanquot;.

-ocr page 15-

hoofdstuk i.

Willem III en Amsterdam vóér de vrede van Nijmegen.

^quot;SS^efcr\'\'/\'quot;quot;nbsp;quot; quot;quot; pop-\'--nbsp;in onze

dï\'la„d!nbsp;verworven, een redde

des lands ,e z„„ geweest, hij was „immer een vaderlandse held

gemeen Europees belang; zijn streven, intoming van de ver-
en o^d\'nbsp;OOK wel !nze Republk
eed\' Lts. d ü- quot; -quot;«\'anlcelikheid tegenover Frankrijk
w eht irp \'och meer .o, doel, het evel
beschia fequot;h.rr quot;\'i ^-h als he. ware voor-
maakL h« H P van he. vaderland. Wel

en verhoogde daardoor .evens nog haar aanzien in Europa maar

Hol andefblee,quot; \'t^\' quot;nbsp;quot;quot; -h e

ze^df Lnbsp;quot;nbsp;Wi alles over

bew,„d was wel da. hij de Republiek geheel diens.baar maa

vilege en vooTsêkTnbsp;quot;nbsp;quot;gevieren, door de pri-

hunTebrêkkTghel; rK quot;1quot;nbsp;quot;quot; quot; \'^^^en of van

gebrekkigheden gebru.k te maken. Trouwens, ook voor „og

-ocr page 16-

minder toelaatbare handelingen deinsde Willem ÏII niet terug i),
al was hij te voorzichtig, om tot een zoveel geruchtmakende ge-
welddaad over te gaan als die, waarmee zijn vader de algemene
haat op zich had geladen. Maar uit het feit, dat men in kritieke
ogenblikken steeds een „coup d etatquot; vreesde, blijkt, hoezeer de
willekeur van zijn regering gevoeld werd, en vandaar het verzet
van die elementen in de Republiek, die het meest onafhankelik van
de Stadhouder waren.
Onafhankc- Tot deze behoorde in de eerste plaats Amsterdam, een stad, die
like positie door haar rijkdom van zeer veel betekenis was; immers, haar aan-
^terdamr deel aan de gezameUke lasten der Unie bedroeg meer dan 25 %

Zij behoorde tot die steden van Holland, op wier regering de
Stadhouder slechts zeer geringe invloed uitoefende, want waar hij
in vele (Delft, Gouda, Rotterdam, Gorkum, Schoonhoven, Schie-
dam, Purmerend) nog deel had aan de aanstelling der Burge-
meesters en in enkele (Rotterdam, Gorkum, Schiedam) ook aan
die van de Vroedschappen, geschiedde hun verkiezing in Amster-
dam geheel buiten hem om. Alleen bij de schepenkeuze had hij
iets te zeggen; dit betekende echter niet veel, daar een aanstaande
schepen meestal nog niet van een uitgesproken politieke richting
was, en in de praktijk zijn aandeel aan hun verkiezing zich daartoe
bepaalde, dat hij de op de voordracht door de Burgemeesters ge-
stipte heren koos. Deze Burgemeesters nu, of liever het kleine
kringetje regenten, waaruit de Burgemeesters gekozen of herkozen
werden, waren almachtig te Amsterdam 3) en hun zienswijze be-
paalde dus de politieke richting van de stad.
Amsterdam Aldus was Amsterdam na 1650 natuurlik geheel een aanhanger
en De Witt, ygn de anti-stadhouderlike partij. Johan de Witt was door zijn
huwelik met Wendela Bicker bovendien aan de Amsterdamse
regentenfamilies verwant en had daar als voornaamste steun een
oom van zijn vrouw, Cornelis de Graeff, heer van Zuidpolsbroek.

1)nbsp;Fruin, Vcrspr. Geschr., IX, 189 e. v.

2)nbsp;Négociations de Monsieur ic Comte d\'Avaux en Hollande, I, 380; zie
ook: J. F. Gebhard Jr., Het Leven van Mr. Nicolaas Cornelisz. Witsen, I,
117 n. 1.

3)nbsp;Zie het artikel van R. Fruin: Bijdrage tot de geschiedenis van het Bur-
gemeesterschap van Amsterdam (Verspr. Geschr. IV).

-ocr page 17-

Doch na de dood van deze (1664) begon de invloed van de
Raadpensionaris in die stad zeer te verzwakken en toen in de
Republiek onder zijn vroegere partijgenoten een groot aantal hem
ging tegenwerken, zowel om allerlei kleingeestige redenen als ook
omdat ze zich niet meer met zijn politiek konden verenigen, die het
ten slotte toch tegenover de Oranje-partij zou moeten afleggen,
werden ook in Amsterdam regenten gevonden, die zich van hem
afkeerden. De voornaamsten hiervan waren Gillis Valckenier.\'
De Graeffs opvolger in macht en aanzien, en Coenraad van Beu-
ningen, een burgemeester, die zich ook als bekwaam diplomaat
reeds naam gemaakt had. Doch al gingen ze niet meer in alles
met De Witt mee. Prinsgezind waren zij toch ook nog lang niet;
Valckenier was zelfs één der ontwerpers van het Eeuwig Edikt —
al was het Eeuwig Edikt een tegemoetkoming aan de Oranje-partij,
die de echte Wittianen afkeurden, de ontwerpers ervan zijn toch
geenszins als Prinsgezind te beschouwen — en het verzet te Am-
^erdam tegen de eed hierop kwam dan ook hoofdzakelik van hen,
die inzagen, dat men het weldra weer zou moeten „ontswerenquot; i)\'
Maar al spoedig zou zich de oppositie tegen De Witt uiten in
besluiten ten gunste van de Prins, zoals bleek, toen Willem in
1670 zitting kreeg in de Raad van State. Amsterdam eiste voor
hem een konkluderende — en niet, zoals De Witt wenste, slechts
een adviserende — stem. zonder beperking. Als gewoonlik be-
haalde de mening van de stad de overwinning en dc Prins had
dus alle redenen, de Amsterdamse Gedeputeerden persoonlik voor
hun houding daarin te komen bedanken -\'). Maar dat dezen daar-
tegenover de beleefdheid zó ver dreven, dat ze bij Z.H. ccn
audiëntie aanvroegen, toen hij hen twee maal niet had thuis ge-
troffen, vonden de
Burgemeesters echter weer tc verre gaande,
want hun ijveren voor de konkluderende stem was niet uitsluitend
een uiting van
Oranjegezindheid geweest «).

\') Hans Bontcmantcl. Dc rcgceringc van Amsterdam zoo in \'t civiel als
crimineel cn militair, uitgegeven door Dr. G. W. Kernkamp. I. XLV.

2)nbsp;Ibidem. XLIV.

3)nbsp;Bij het volk gingen echter deze bevorderaars van dc Prins voor Prins-
gezind door, zoals b.v. .ook Nicolaas Witscn. een jongere volgeling van Valcke-
nier, die eigenlik dc Prins niet biczondcr toegedaan was. (J. F. Gebhard Jr..

-ocr page 18-

Hoewel dus het krediet van Johan de Witt in Amsterdam sterk
daalde en zijn aanbeveling iemand zelfs eerder nadelig dan voor-
delig was 1), ook Valckenier had zijn vijanden, want hij was een
lastig en heerszuchtig man, die door zijn scherpe tong velen voor
goed van zich vervreemdde
2). Zo vormde zich in de regering,
naast de aanhangers van Valckenier en de Wittianen, nog een
derde groep, onder aanvoering van Hendrik, Hooft en Cornelis
van Vlooswijck, die wel dichter bij de politiek van Valckenier dan
van De Witt stond, maar een persoonlike haat tegen de steeds
intrigerende en niemand ontziende Burgemeester koesterde. Door
een vereniging van deze tussenpartij met die van De Witt (An-
dries de Graeff, een familielid, was nu het hoofd daarvan), ge-
lukte het de Raadpensionaris in 1671, zijn ergste tegenstanders ten
val te brengen; Andries de Graeff werd eerste burgemeester en
Valckenier trad af. Zo bestond dus de regering van Amsterdam
in de eerste helft van 1672 gedeeltelik uit echte Wittianen, als de
burgemeesters Jan van de Poll en Lambert Reynst, gedeeltelik uit
aanhangers van de tussenpartij, wier invloed is te bemerken uit
het ijveren van Amsterdam ter Dagvaart om de Prins tot Kapitein-
generaal te benoemen voor zijn leven — zij het ook met dc
mogelikheid van wederopzegging — en niet slechts voor één veld-
tocht 3).

Dc oorlog \'t Was toen, dat. onder de indruk van de rampen, die over het
van 1672. jg^d kwamen door de viervoudige oorlog met Frankrijk, Engeland.

Munster en Keulen, de burgerij te Amsterdam, evenals in de an-
dere steden, tegen haar magistraat opstond, die ze de schuld gaf
van de grote vorderingen van de vijand. Vooral die van de Fran-
sen waren overweldigend. Binnen korte tijd maakten ze zich mees-
ter van Gelderland en een groot deel van Utrecht en werd dc

Iets over Nicolaas Witsen, Amstcrdamsch Jaarboekje voor 1902. 117.) Maar,
zoals ook dc pensionaris Cornelis Hop zeidc, men werd liever door dc Prins
dan door De Witt geregeerd. (J. F. Gebhard Jr.. Amsterdamschc aanteckeningen
uit 1672. Bljdr. Vad. Gesch. cn Oudheidk. N.R. X. 169.)

1)nbsp;Fruin, Vcrspr. Geschr. IV, 314.

2)nbsp;Bontemantel, II, 152 vlg.

3)nbsp;Jan Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XIII, 456.

-ocr page 19-

jonge veldheer tot de grenzen van Holland teruggedreven. Voor
Amsterdam was de inneming van Naarden (20 /unie) in
het bie-
zonder een geduchte bedreiging en daar men Johan Maurits, die
het bevel te Muiden voerde, verdacht, zijn post te willen verlaten
omdat hij verzocht had. het water in de Diemerpolder niet hoger
te laten stijgen, om desnoods in de stad te kunnen vluchten i) is
het te begrijpen, hoe de radeloosheid het volk aangreep en tot een
onbiJiiJc wantrouwen van zijn regering bracht. Onbillik inderdaad
want sedert het bericht, dat de Fransen over de Rijn waren, had
ze alles m het werk gesteld, om de stad zo goed mogelik te verde-
digen: door inundatieën. verbetering der wachten, versterking der
schutterij en ondersteuning van Johan Maurits. Ook ter Dagvaart
was de houding van de stad Amsterdam 20 kordaat als van geen
andere; zij was het. die had voorgesteld, een besogne op de veilig-
heid van het land te houden, en ook had aangedrongen op de
^ verdediging van de IJsel-\').nbsp;a H ue

Jf^\'h^tnnbsp;^^ Groot, die naar de Franse Koning op het Huis

èll\'J\'^ Keppel was gezonden, om zijn voorwaarden te vernemen. 25
^oot. Junie in Den Haag terugkeerde met de boodschap, dat Lodewijk
begeerde, dat hij volmacht tot onderhandelen meekreeg, trachtten
de Amsterdamse Gedeputeerden de andere leden, die tot toegeven
het meest genegen bleken, moed in te spreken
3). Ze wisten ten i
sJo te een raadpleging der principalen te bewerken, doch toen zij
zelf daartoe uit Den Haag vertrokken waren, werd het besluit tot
^ verlenen van het .^plein p^voirquot; in Holland genomen zonder Am- \'
V s erdam en enige anderen. Natuurlik protesteerden die van Am- lt;
^ TTquot;quot;nbsp;quot;quot; resolutie, want hun last was geweest tot ver-

\' dennbsp;-- --ogehke voorwaar-

, quot; , ^ •nbsp;leden smaalden, dat Amsterdam\'s kloeke taal

\'nbsp;quot;quot;quot;nbsp;meerderheid in de Raad

.V v

gt;) A. W. Kroon. Amsterdam in 1672. 26.

Vjnbsp;............ •quot;■quot;»itrunm in lOU, 2b.

doornbsp;Staten-Vergndcring van Holland (1671-1675)

en 108 \' Hop en Nicolaas Vivien, uitgegeven door Dr. N. japikse. 43

X V^vV- ^^ WaQcnaar. Vad. Hist. XIV. 47 c. v
^nbsp;Not. van Hop cn Vivien. 140 en 142.

-ocr page 20-

steunde i)- Dat dit inderdaad het geval was. zou men ook kunnen
opmaken uit het verhaal in het Dagregister 2) van zekere Amster-
damse schutter, dat de minderheid van de Raad gedreigd had met
het boven roepen van de burgers, als de volmacht werd aangeno-
men. en uit het feit, dat schepen Bontemantel het woord „eenparigquot;
heeft doorgeschrapt bij het vermelden van het verwerpen van het
,,plein pouvoirquot; in de Vroedschap.

Werkelik waren reeds deze dag (26 Junie) te Amsterdam op-
roertjes uitgebroken, die allicht invloed op de besluiten van de
Raad konden uitoefenen. Ze richtten zich toen in hoofdzaak tegen
de voorzittende burgemeester Reynst, die men wegens zijn flauw-
hartigheid verdacht en wie men daarom het bewaren der stad-
sleutels niet toevertrouwde 3)\'. Maar vooral de volgende dagen
waren onrustig; het
zijn de z.g.n. „bange dagenquot;, waarin Johan
Maurits door het grauw gemolesteerd werd. Een manifest van de
regering, waarin ze haar besluit, de stad in staat van verdediging
te stellen, openbaarde, had weinig uitwerking, want haar innerlike
gezindheid werd nog steeds gewantrouwd.

Ophcffin^g \'t Was onder de indruk van deze oproerigheid, die gepaard ging
Eeuwig betuigingen van liefde voor het Oranjehuis, en van de berich-
Edikt. ten van dergelijke bewegingen in andere steden, dat de stads-
regering moest beraadslagen over het al of niet opheffen van het
Eeuwig Edikt. De verheffing van de Prins was een zaak, die, naar
ieder begreep, niet lang meer verschoven kon worden; het Oranje-
gezinde volk zou er anders de weerspannige magistraat door ge-
weld toe brengen, gelijk het gebeurde te Dordrecht en elders leer-
de •gt;). Maar er waren nog genoeg nauwgezette regenten, die de
eed op het Eeuwig Edikt van te veel gewicht achtten, om dat nu
maar weer voor ongeldig te verklaren. Zo had het voorstel van
burgemeester Oudshoorn op 29 Junie, om de Prins te gaan raadple-

1)nbsp;A. W. Kroon, Johan dc Witt contra Oranje. 155, naar ccn aanteke-
ning van Bontcmantcl.

2)nbsp;..Dagregister van \'t gene t\' sedert den 26 Juny 1672 in Am.stcrdam of
daaromtrent is voorgevallenquot; (meegedeeld door Gebhard in zijn artikel: Am-
sterdamsche aantcckeningen uit 1672).

3)nbsp;Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N.R. X. 154 vlg.

lt;) Wagenaar, Vad. Hist. XIV. 72 c. v.

-ocr page 21-

gen over zijn verkiezing tot Stadhouder, geen bijval gevonden i)
Zo was ook nu Valckenier van zin. het Eeuwig Edikt in zijn geheel
te laten, maar de Prins tot graaf te verheffen. In dit plan werd hij
eerst door enige anderen gesteund, doch Bontemantel merkte te-
recht op. dat de gemeente (het volk) om een stadhouder riep en
een a keer had van een soevereine titel. Amsterdam besloot dan
ook (1 Juhe). wel niet een voorstel tot opheffing van het Eeuwig
Edikt te doen. maar zich te schikken, als de andere leden cr een-
pang vóór waren. De volgende dag stemde het eveneens toe in
een verheffing van de Prins tot Stadhouder 12).

Deze resolutie bracht grote vreugde onder de Prinsgezinde schut-
ters die toen ze bij toeval het besluit te weten kwamen, van ver-
schillende torens Oranjevlaggen uitstaken. Het vertrek van de
nieuwbenoemde Gedeputeerden Andries de Graeff en Willem Bac-
ker. die het advies van Amsterdam in Den Haag zouden uitbren-
gen wekte echter toch weer het wantrouwen van de burgerij op
die hun last niet kende. Slechts Valckenier. die bekend stond als
het meest op de hand van de Prins te zijn. had het vertrouwen van
het volk en moest het ook aangaande de goede bedoelingen der
andere regenten geruststellen 3).

Uit vrees voor een bloedblad durfde de Amsterdamse regering
geen krasse maatregelen tegen de oproerigen nemen, maar
2c beijverde zich. ter Dagvaart haar goede gezindheid te tonen
door het voorstel van het zenden van een deputatie naar dc Prins
om hem zijn verheffing mede te delen en tevens advies op de

24 vl0nbsp;1672.

2)nbsp;Bontcmantcl. II, 16 c. v.

3)nbsp;Evcnccn.s ten onrechte had het volk de zending van De Graeff en Jan
^orver op 30 Juni naar Johan Maurlts verdacht, want toen luidde hun last. hem
ot goede verdediging aan te sporen. (Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N.R. X.

df ; uZ ?nbsp;aanhouden van de afgevaardigden van Edam op hun

d^rtocht door Amsterdam (3 Julie), die order hadden tot aanvaarden der Fmn.so
voorwaarden. Het weinige vertrouwen in de regering en de geringe eerbied voor
dc magistraat blijkt ook uit het verhaal van Wagenaar (Vad. Hist. XIV. 208
en Amsterdam (fol. uitg.), I. 631, naar een aantekening van Bontemantel), hoe
cn koperslager op 5 Julie dc Burgemeesterskamer binnendrong en ..met gedekten
hoofde, stoutelijkquot; Hooft afvroeg, „hoe men \'t met dc Stad voorhadt?quot;

-ocr page 22-

Franse voorwaarden te vragen; door verder zelf deze voorwaarden
van de hand te slaan en te pleiten voor afbreken der onderhande-
lingen en een goede verdediging i). Tegelijkertijd deed ze moeite,
om van de Stadhouder herstel van het gezag van de magistraat
gedaan te krijgen. Daartoe diende het verzoek van de Staten van
Holland aan Z. H., op voorstel van Amsterdam gedaan, dat hij een
rondschrijven aan de steden zou sturen, om de regenten te ver-
ontschuldigen 2). Daarom vroeg de Amsterdamse deputatie, die
de Prins op 5 Julie met zijn verheffing kwam gelukwensen, ook
om meerder militie en verzochten de Burgemeesters hem schriftelik,
- naar hun stad te komen 3). Zo werd ook Hendrik Hooft op 16
Julie tot Z. H. gezonden, om hem de ernstige toestand van Am-
sterdam bloot te leggen, maar de Prins kon niet veel meer beloven
dan dat hij over een goede kommandant zou denken en zelf, zo
mogelik, op bezoek komen. Op het aanbod, hem toen gedaan, van
hogere waardigheid en vermeerdering van zijn gezag, waarvan
Wagenaar melding maakt antwoordde de Stadhouder niet en
het is dan ook de vraag, of deze aanbieding van de
Amsterdamse
regering uitging of van Hooft zelf; in het raadsbesluit immers stond
er niets van. Uit het feit, dat Hooft „al morrendequot; voor zijn zen-
ding bedankt werd. zou men kunnen afleiden, dat hij zijn last te
buiten was gegaan, maar misschien was dit morren wel een uiting
van de ontevredenheid over de weinige toezeggingen van de Prins.

Oproer wc- Begin Augustus werd de stad door nieuwe onlusten verontrust,
bewaren ^^ aanleiding hiertoe was. dat Van de Poll. die als echte Wittiaan
«Jcr stad- en persoonlik vijand van Valckenier bij het volk zeer gehaat was.
s cute s. j^.gj toegaf in de zaak van de stadsleutels. zoals Reynst had ge-
daan. Deze immers had erin toegestemd, om op het stadhuis tc
komen slapen ter bewaking van de sleutels, maar Van de Poll liet
ze. toen het zijn beurt was ze. als voorzittend burgemeester, te
bewaren, weer aan zijn huis afleveren. De Raad bepaalde hierop,
dat de stadsleutels voortaan op het stadhuis bewaard zouden

1)nbsp;Not. van Hop cn Vivien. 167, 171, 175.

2)nbsp;Deze brief staat gedeeltelik in Wagenaar, Vad. Hist. XIV, 89 vly.; hij
had niet veel sukses.

3)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 632.

4)nbsp;Wagcnaar, Vad. Hist. XIV, 207, cn Amsterdam, I. 633.

-ocr page 23-

worden in een kist met twee sleutels, waarvan één bij de Burqe-
meesters en de andere bij de burgerwacht zou berusten i). Dit
besluit trachtte nog het gezag der Burgemeesters op te houden
maar was toch in hoofdzaak een toegeven aan de volkswens. Meer
en meer moest de magistraat met deze rekening houden. Zo vroeq
,nbsp;ze Z. H. ook. aan Van Welderen boven Van Beveren als bevel-

Inbsp;hebber de voorkeur te geven, want deze laatste was. als neef van

De Witt, bij het volk slecht gezien: uit vrees voor de burgerij
durfde ze aan de Prins ook geen militie weigeren, hoe schaars de
^nbsp;bezetting van de stad ook was.

p ^^ herhaald aandringen van de benarde regenten besloot de

Amst^.nbsp;^^nbsp;was aldus

\'«quot;tcrdam.van 12-15 Augusttis de gast van Amsterdam 2). Bij de grote

vreugde en vurige liefde, door de bevolking, zowel bij zijn inkomst
als bij zijn inspektie der fortifikatieën. aan de dag gelegd, kon de
regering natuurlik niet achterblijven in het bewijzen van haar eer-
bied voor Z. H. en zo stond ze hem ook het bijwonen van de
vroedschapsvergadering toe. waarin hij iets wilde voorstellen 3)
hoewel oud-burgemeester Tulp er op wees. dat hij als Stadhouderquot;
daar eigenlik geen recht op had. Ook vereerde Amsterdam hem
met het aanbod van een grote som geld, welke echter, om de
tegenstand van enkelen, die dit een verspilling vonden, op de
schuld van Willem II verrekend werd.

Maar ai kon men door al deze eerbewijzen het volk voor een
poos sussen, na de moord op de gebroeders De Witt (20 Augustus)
waarmee de haat tegen het vroegere bewind in Den Haag tot uiting
kwam. werd het de staatsgezinden in de regering duidelik. dat hun
t.jd van gaan daar was. In Amsterdam uitte zich de misnoegde

\') Bontemantcl. I, 152.

2) Ibidem, II, 43 c. v.

h..nbsp;u?quot;nbsp;^••^\'■^\'•over

hij echter niet goed bleek te rijn ingelicht. Misschien heeft hij vóór of na de

vergadering dc Burgemeesters nog onderhouden over zijn verzoek, met

bngeland te mogen onderhandelen, waar Amsterdam eerst tegen was geweest.

maar de volgende dag een gunstige resolutie op nam. maar \'t is onwaarschijnllk,

dat h j dit op 13 Augustus aan dc Raad voorstelde, daar Bontemantel er

geheel niet van rept. (Bijdr. Vad. Gcsch. cn Oudheldk. N.R. X. 240).

-ocr page 24-

burgerij door een schotschrift, dat aan de Beurs was geplakt, waar-
in ze dreigde op z\'n Haags te zullen huishouden, als aan haar
begeerte naar verandering in de regering niet werd voldaan. Dit
^kwjte!)^^ het z.g.n. Kanalje-rekwest i); de wensen der burgers hierin
^gingen niet slechts uit naar een loutere verandering van partij,
maar ze hadden eigenlik invloed van de burgerij op het stads-
bestuur bedoeld; de Vroedschap moest bestaan uit 36 ..fatsoene-
lycke koopluydenquot;. Doch noch toen, noch later tijdens de Repu
bliek is het ooit tot blijvende volksinvloed op de regering gekomen.

Naar aanleiding van dit stuk begaven de Amsterdamse Gede-
puteerden zich, volgens last van de Raad. naar de Stadhouder, om
hem te verzoeken, met zijn gezag de rust te herstellen
2), maar de
Prins, die met weinig aandacht naar hun verhaal luisterde, meende,
dat men eerst moest trachten met de voornaamsten der ontevre-
denen tot een vergelijk te geraken. Daar hij zelf niet tussenbeide
wilde komen, bewerende, dat zijn autoriteit daartoe niet reikte,
begrepen de regenten, dat Z. H. eveneens hun aftreden wenste, \'t
Bleek ook onmogelik het plakkaat van de Staten van Holland tegen
de ..rebellerende gemeentequot; uit te voeren bij gebrek aan militie.
Omkwamen toen reeds Van de Poll en Hooft met het voorstel,
dat men vrijwillig van de regering afstand zou doen. De laatste
vooral drong hier sterk op aan, want hij had van zijn zwager
Van Beverningh vernomen, dat de Prins niet zou rusten, voordat
enige heren uit de regering waren gezet 3); ook Van de Poll, nog
onlangs zo stoutmoedig, was door dreigementen bang gemaakt,
Maar verscheidene stemmen, o.a. van Tulp en Bontemantel, die
beiden verre van vreesachtig waren en hun geweten zuiver wisten,
verhieven zich tegen dit voorstel als iets
onbetameliks en onge-
hoords en zo werd het, onder verplichting van geheimhouding,
ingetrokken.

Doch de Amsterdamse magistraat was niet de enige, die op deze
wijze door de onderdanen in het nauw werd gebracht; dc regen-

ij Tielc, No. 6126, meegedeeld in Wagenaar, Amsterdam. I, 637:. „Vcrsocck
van de Borgers der Stadt Amsterdamquot;.

2)nbsp;Bontemantel, II, 180 e. v.; zie ook: Kroon, Amsterdam in 1672, 81 e. v.

3)nbsp;Bontemantcl, II, 192.

-ocr page 25-

ten in de andere steden ondergingen hetzelfde kwaad en het duurde
dan ook niet lang, of de Gekommitteerde Raden kwamen met een
dergelijk voorstel ter Dagvaart als Hooft en Van de Poll in Am-
sterdam hadden gedaan:
men zou de Prins machtigen, in de steden
d_e_ord^hersJell^esn^nbsp;de regenten te verzoeken
7i

te_tr^. Wel erkende Gaspar Fagel, de

dat dit informeel was, en gaf zelfs de Prins te kennen, dat de

regenten ten onrechte verdacht werden, maar men moest iets doen

om de gemeente te bevredigen. Alleen een door de Prins aange-

:nbsp;stelde regering zou de burgers aangenaam zijn en tot rust kunnen

brengen.

linbsp;Veel delibe^ren over iets. wat de nood gebood, was nutteloos;

de leden van Holland zagen dit wel in en ook Amsterdam besloot
m te schrijven op de resolutie i), waarbij de Prins
gemachtigd
werd. de magistraat in de steden tc veranderen of. zoals men het
noemde, de wet te verzetten.

feX\'^c\' f^nbsp;^^^^ de »^w^tie ter sprake, of Amsterdam nu

\'•«•terdam.ook met voor zich de Prins om uitvoering van de resolutie zou
vragen. Op aandringen van Hooft werd daar op 5 September toe
bes oten. Twee dagen te voren had men dit nog niet nodig geoor-
;nbsp;deeld om de redelike rust in de stad. waarop Valckenier met zijn ge-

wone heftigheid uitviel tegen de fraktie van De Graeff over wier
slechte regering hij de Prins wel zou inlichten. De rumoerigheid
begon echter nu al weer groter te worden: op 6 September barstte
het oproer uit voor het huis van admiraal De Ruyter. die als staats-
gezind werd beschouwd en daarom ook al van landverraad ver-
dacht werd. cn op 7 September begon de vergadering van schutters
en burgers op de
Kloveniersdoelen, die met soortgelijke eisen voor
de dag kwam als het kanaljc-rekwest cn een afstand van de zitten-
de regering vorderde.

Doch reeds hadden de Burgemeesters van Amsterdam dc Stad-
houder een lijst van dc regering gestuurd en hem verzocht, daarin

1)nbsp;Resolutie van dc Staten van Holland cn West-Friesland van 27 Augustus

Ich^lnbsp;„bij inschrijvingquot;, d.w.z. door een

schriitclikc verklaring van instemming.

2)nbsp;Bontemantel, II. 189 c. v.

-ocr page 26-

zodanige verandering te maken als hij nodig achtte. Weldra kwam
het antwoord in, bestaande uit een lijst van de „geëxcuseerdequot;
regenten, gevolgd door een „elucidatiequot; (betreffende de vraag,
of de ontslagenen van al hun posten ontheven waren, dan wel of
zij nog militaire ambten bleven bekleden en als
oud-burgemeester
of oud-schepen deel aan de regering zouden hebben), en een lijst
van de nieuw benoemde regenten. De Prins onthief de aftredenden
uit alle posten, na ontvangst van een brief van Burgemeesteren,
waarin ze spraken over het murmureren van „verscheide gequalifi-
ceerde burgersquot;; dit was, volgens Bontemantel i), een mededeling
om Z. H. tot volkomen ontslag van de geëkskuseerden te bewegen
of, zoals een schepen uitriep: één man (Valckenier) moest eerst
zijn wraaklust voldaan hebben. Overigens echter is bij het aftreden
van de afgezette regenten niets van haat of afgunst jegens de
aanblijvenden of nieuw-benoemden te bemerken, maar ze zijn „al
boertende. nae minnelycke hantgevinge, bedanckinge van de goede
fraternité, met vroolycke, uytterlycke gespreek vertrockenquot;
ü).
Slechts één man deed men heftige verwijten. Gillis Valckenier.
die, naar hij zelf bekende, de Prins van raad had gediend bij

keuze der nieuwe mannen en verdacht werd. ook de hand te hebben
gehad in het ekskuseren
3). \'t Was altans opmerkelik, hoe vooral
zijn vrienden bevoordeeld werden en hoe de fraktie van Hooft,
tot
Wien hij openlik toenadering had betoond na het oproer voor
het huis van Van de Poll, van de afzetting vrijwel gespaard
bleef 4). De haat tegen Valckenier uitte zich ook door paskwillen,
als dat, welk 22 September aan de Jan Roompoortstoren aangeplakt
werd gevonden 5). De hele regeringsverandering was. goed be-
schouwd, slechts een verandering van personen; met de volkswil

•) Bontcmantel. II, 219 n. 1.

2)nbsp;Ibidem. 224.

3)nbsp;De geëkskuseerde regenten Roeters cn Blauw zeiden tegen Valckenier.
dat hij ..door directie de saeckc soc heeft wcetc tc belyden. dat klaer tc sien is.
alsoo alle sljn partyen. die hem in den jaerc 1671 uyt de regeeringc hebben\'
weeten tc lichten, geëxcuicert sijn. cndc dc meeste nieuwe sijn macchschap ende
vrienden sijn.quot; (Bontemantel. II. 224).

4)nbsp;Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N.R. X. 246.

5)nbsp;Mculman, No. 4854.

-ocr page 27-

werd wemig rekening gehouden. Wel hadden de meest gehate
regenten het veld moeten ruimen, maar bij de nieuwe vond men
slechts twee personen, die voorkwamen op de kandidaatslijsten van
de Doehsten e.d. i). welke in grote getale in de stad verspreid
waren geweest, en deze twee waren bovendien verwant, de één
aan Valckenier. de ander aan oud-burgemeester Nicolaas Pancras.
De fraktie van De Graeff. dus die van de echte Wittianen. had
plaats moeten maken voor hen, die minder bij het volk verdacht
waren en voor meer of minder Prinsgezind doorgingen. Maar ze
waren dat daarom nog lang niet. zoals spoedig zou blijken, al kon
ooJc de Prms voorlopig op hun medewerking rekenen.-De ijver van
Amsterdam voor de verdediging was altans voorbeeldelik. Ook in
zake het heffen van de 200e penning, welke de oorlogslasten tel-
kens noodzakelik maakten, was de stad toeschietelik. verklarende
haar partikuliere belangen te willen opofferen voor de behoudenis
van de Staat
2).

Een groot gezag, zoals de Stadhouder tijdelik bij deze wetsver-
andering was gegeven, kon echter niet naar de zin zijn van een
ï\'oginnbsp;magistraat als die van Amsterdam en was hem

n?nbsp;quot;^^^ens de nood toegestaan. Maar Willem III was niet

iquot;-nbsp;terstond de mogelikheid van invloed op de stads-

regeringen te laten slippen. Dat bleek Amsterdam hetzelfde jaar
«^stuur. toen de schepenbank aangevuld moest worden 3). plaats van
Nicolaas Opmeer, die door de Burgemeesters gestipt was. koos de
Stadhouder Jan Corver en ook op de lijst van 1673 ging hij enigen
der gestipten voorbij, hoewel pensionaris Hop namens H. Ed. Gr.
Achtb. kwam aandringen op een verkiezing van alleen de gestip-
ten en in herinnering bracht, hoe men hem kort te voren ter-
wille was geweest, toen hij Jeronimus Velters had gerekomman^
deerd voor de post van sekretaris. Dc Prins trachtte dus, door af
te wijken van de gewoonte, die de vroegere stadhouders bijna al-

J) Tldc. No. 6472, 6477.
Dc schutters, die. ontevreden over het afzetten van enige geliefde officieren,

1\'ntcTl 207nbsp;antwoord. (Bonte-

2)nbsp;Not. van Hop en Vivlcn, 361.

3)nbsp;Bontemantcl, 11. 232 c. v.

-ocr page 28-

tijd betracht hadden, nl. om de door de Burgemeesters gestipte
kandidaten te kiezen, enige,
zij het ook geringe invloed te krijgen
op het stadsbestuur - uit de oud-schepenen werd immers een
..homo novusquot; in het burgemeesterskringetje gekozen — en ook
zijn beleefde, doch scherpe rekommandatie, die men niet zonder
te beledigen kon voorbijgaan, moest daartoe dienen. Dit beviel de
Burgemeesters natuurlik niet. Toen dan ook in 1673 schout Hasse-
laer stierf, was binnen enige dagen al een nieuwe benoemd, uit
vrees, dat de Prins weer iemand zou aanbevelen. Maar in 1675 en
1676 ging Z. H. weer buiten de stippen om bij de
schepen verkie-
zing en zelfs waagde hij het nu Cornelis Backer te rekommanderen
bij een tussentijdse burgemeesterskeuze. Toen echter achtten H.
Ed. Gr. Achtb. het noodzakelik. hem er op te wijzen, hoe een zo
sterke rekommandatie (waarop ze echter zijn recht erkenden), de
vrijheid van elektie belemmerde.

Dit alles begon de Amsterdamse magistraat zeer te beangstigen;
zij zag al het einde van haar tot nu toe genoten onafhankelikheid
naderen, te meer na wat in de provincies Gelderland. Utrecht en
Overijsel was gebeurd, waar Willem III almachtig was geworden
door de regeringsreglementen, die hij aan deze gewesten had op-
gelegd, nadat ze weer in de Unie waren opgenomen. Zelfs had hij
zich eerst, wat nog veel onrustbarender scheen, door Gelderland de
^quot;^a^nir®nbsp;aanbieden - wat de familie van Fagel in de

hcrtogstitcl^quot;^ kwartieren bewerkt had —, natuurlik als aanloop tot de op-

soevereiniteit over de hele Republiek. Maar hij
bemerkte spoedig, tot zijn grote teleurstelling, hoe sterk de afkeer
van een soeverein was in de andere gewesten, die hij er. met het
oog op het einddoel, over raadpleegde, en bedankte dus spijtig.
Zelfs ontveinsde hij nu. dat zijn begeerte was uitgegaan naar de
„opperste magt over de Landen, tot welke haatelyke en boosaar-
tige vermoedens hy, zijns weetens, nimmer eenige reden gegeven
hadtquot; 1). Echter moet dit toch werkelik zijn doel zijn geweest,

1) In 2ijn brief aan Zeeland, bij Wagenaar. Vad. Hist. XIV, 361 vlg aan
welk gewest de Prins vooral ondankbaarheid verweet. Zo schreef hij quot;naar
aanleiding van een verwijzing van Veere naar het voorbeeld van Gideon (ibi-
dem, 357). dat zij (de kinderen Israëls) „geene weldaadigheid deeden by den
Huize Jerubaals, dat is Gideons, naar al het goed. dat hy by Israël gedaan
hadtquot;. (ibidem, 365.)

-ocr page 29-

\' ^ ■ ■ • \'nbsp;i7nbsp;„

want anders had de hertogstitel van Gelderland geen betekenis,
maar nu hij de grote vrees voor een soevereine titel bespeurde,
juist bij de Prinsgezinde steden, en vernam. ,.dat het volk liefst
met eenen schijn van vrijheid gemompt werdtquot; i). forceerde hij.
bij gebrek aan wettig gezag, verder maar de gebrekkige staats-
machine van onze Republiek, om toch zijn buitenlandse politiek te
kunnen voortzetten.

Ook Amsterdam had gesproken van de afkeer van de gemeente
van vorstelike titels en de Prins daarom de aanvaarding ont-
raden. maar het was voorzeker nog meer een schrikbeeld voor de
magistraat dan voor het volk geweest. Valckenier altans. die
sedert de wetsverandering de invloedrijkste persoon in de regering
was. zag met ontsteltenis, hoe de macht van de Stadhouder toe-
nam, en meende, dat het daarom geraden was. dat de Amsterdamse
magistraat zich eensgezind tegenover hem stelde. Immers, met de
oorlogspolitiek van Willem III kon Amsterdam niet meegaan. De
Prins wilde geen vrede zonder de bondgenoten en de stad, die niet
alleen veel van de oorlogslasten tc dragen had :i). maar ook in
haar handel schade leed, zag daar het nut niet van in.

De regering van Amsterdam was echter niet meer zoo eendrach-
tig als vlak na de wetsverandering; Valckenier\'s lastig humeur
had Hooft een goede samenwerking onmogclik gemaakt en boven-
dien wilde deze laatste niet gaarne dc schijn op zich laden, dat hij
ook medegewerkt had aan de wetsverandering van
1672 •»). Zo
weigerde hij in
1673 om met Valckenier als regerend burgemeester
aan te blijven en zijn
partij, de tussenpartij, nam dan ook in de
volgende jaren geen aktief aandeel aan dc regering.

Maar, zoals gezegd, tegenover dc Stadhouder, die van dc on-
enigheid misbruik zou kunnen maken c), achtte Valckenier een
herstel van de goede harmonie onder de regenten zeer nodig cn

1)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XIV. 351.

2)nbsp;Wagenaar. Amsterdam, I, 658.

3)nbsp;Zie over dc belastingen in Amsterdam in ± 1674: Gebhard. Nic. Witsen,
I. 117 e.
v.

lt;) Bontemantel, 11. 235 n. 1.

5) Zie brief van d Avaux. aangehaald door Fruin (Verspr. Geschr. IV. 319),
on Bontemantel. II. 268.

\\

-ocr page 30-

2o ging van hem uit (in 1676) het z.g.n. Koncept van Enigheid i).
een plan, om voortaan in de vergadering van burgemeesters en oud-
burgemeesters, ter voorkoming van twisten, alle hoge ambten onder
elkaar te verdelen en naar anciënniteit te doen vervullen. Maar
het koncept viel niet in de smaak van de tussenpartij, met name
van Hooft en Vlooswijck. die er een deduktie tegen opstelden.
Hun bezwaren waren echter niet gericht tegen een verzoening met
de fraktie van Valckenier. maar golden meer de onbetamelikheid
van een plan, om zó de magistraatsverkiezingen te binden, want.
al was het voorgestelde wel de gewoonte, men vond het toch on-
gepast, dit bij een overeenkomst vast te leggen. Doch al voer Hooft
ook hevig uit tegen Valckenier. die de oorzaak was van alle on-
lusten en „eerlike mensen uit de regering had geschoptquot;, hij gaf
toe. dat een herstel van de goede harmonie mogelik was, als de
uitgezette heren weer op hun plaats gebracht werden. De andere
burgemeesters trokken daarop het koncept van enigheid in. maar
besloten, toch een herstel van de eensgezindheid in het oog te
houden.

Hoe ondanks het verwerpen van dit middel de verzoening tussen
Valckenier en Hooft tot stand is gekomen, heeft Dr. G. W. Kern-
kamp uit de papieren van burgemeester Hudde uitvoerig meege-
deeld
2). Ook Hooft had blijkbaar het nut van eendracht tegen-
over Willem III ingezien. Het gevolg hiervan bleek bij de ver-
kiezingen van Februarie 1677: Hooft werd toen regerend
burgemeester. Zo was de magistraat van Amsterdam dus weer
krachtig en eensgezind, toen ze de tijd daar achtte, om tegen de
plannen van de Stadhouder tot voortzetting van de oorlog in te
gaan.

1)nbsp;Bontemantel, II. 245—281.

2)nbsp;Ibidem, II, 274 e.v.

-ocr page 31-

HOOFDSTUK II.

Van Bexmingen\'s omkeer in de buitenlandse politiek.

De minder welwillende houding, die Amsterdam onder de re-
gering van Valckenier reeds tegen Willem III had aangenomen,
^^nbsp;werd, door de verzoening van de partij van deze Burgemeester

^Sc Tnnbsp;beslister en kwam vooral tot uiting bij de

onderhandelingen over de vrede.

De in 1672 zo rampzahg begonnen oorlog had wel is waar een
gelukkige wending genomen door het optreden van de Prins, het
winnen van bondgenoten als de Keizer. Spanje, Brandenburg en
Denemarken, en door de vrede met Engeland. Munster en Keulen
in 1674. doch de krijgsbedrijven bleven sinds dien meest tot voor-
deel der Fransen en de handel der Republiek werd zwaar door
de oorlogstoestand gedrukt, vooral toen Zweden openlik aan de
kant van Frankrijk optrad. Bovendien bracht dit laatste feit tevens
teweeg, dat Brandenburg ons geen hulptroepen meer kon leveren,
i _ daar het de oorlog in eigen land moest voeren. Een aanbod van
een vrede op vrij gunstige voorwaarden was dus iets zeer ver-
leideliks voor de Republiek.

Niet alleen dreven de zware oorlogslasten en het handelsbelang
de stad Amsterdam tot voorstaan van een vrede tot elke prijs i).
maar haar vrees voor de te grote uitbreiding van de macht van
de Stadhouder maakte haar ook onwillig in zake een verbond met
Engeland, waardoor Willem III een afzonderlike vrede dacht te
kunnen beletten u). Verbinding met Engeland werd steeds be-
schouwd als versterking van het gezag der Oranjes en daartegen-

1)nbsp;Wagcnaar. Amsterdam, I, 661.

2)nbsp;Archives ou Girrcspondancc Inédite dc Ia Malson d Orange-Nassau.
2e série V, 363.

-ocr page 32-

óver zochten de anti-stadhoudediken weder toenadering tot Frank-
rijk.

Bewerkt door d\'Estrades, de vroegere Franse gezant, tans ge-
volmachtigde van Lodewijk op het te Nijmegen belegde vredes-
kongres, hielden de Amsterdamse regenten het er voor, dat alleen
d_e Prins de zo nuttige en nodige vrede tegenhield, en voelden dus
niets voor diens sedert enige jaren gevolgde politiek, die het er
op toelegde. Karei II te brengen tot het stellen van de voorwaar-
den aan Lodewijk. Toen dit Willem III eindelik was gelukt door
het verbond met Engeland van 26 Januarie 1678, viel het de
Franse regering niet moeilik, de goede uitwerking hiervan te ver-
hinderen. In Engeland had ze slechts de onenigheid tussen Koning
en Parlement aan te stoken, en het duurde dan ook niet lang. of
Karel\'s plannen, om gewapenderhand zijn eisen voor de bond-
genoten te ondersteunen, stuitten op de eisen van het Lagerhuis,
dat hem de daartoe nodige gelden zou moeten verschaffen.

In de Republiek werd Frankrijk geholpen door het verzet van
de vredesgezinden, waaronder Amsterdam de eerste plaats innam.
j Het is. sprekende over die tijd. dat d\'Avaux bericht i). dat Lode-
wijk niet meer meester te Parijs was dan te Amsterdam. De pensio-
naris der stad, Jacob van den Bosch, voorheen eerste klerk van
Johan de Witt, had niet geschroomd, door partijzucht gedreven,
1 zich in een misdadige korrespondentie met d\'Estrades te begeven\'
\\ reeds had hij allerlei plannen en beraadslagingen verklapt, om
slechts de politiek van de Prins te kunnen verijdelen 2). Toen nu de
steun van Engeland, door de hernieuwde twisten tussen Karei en
zijn Parlement, minder zeker werd. vergaderden de ontevreden

•) d\'Avaux. I, 6.
2) Fruin, Verspr. Gcschr. IV, 403.

Uit de brieven van Cornelis Kloeck. schepen en raad van Amsterdam, aan
Gerard Brandt (G Penon. Bijdr. tot dc Gesch. der Ned. Letterk.. III) uit deze
jaren bhjkt. dat ook deze regent meedeed aan de verstandhouding met dc Fransen
door middel van een vriend te Haarlem. Brandt zelf was tussenpersoon gedu-
rende de vredesonderhandelingen te Nijmegen; hij ontving brieven van Joan
Huift sekretaris van de gevolmachtigden van H.H.M.. die hij aan zijn politieke
vrienden te Amsterdam mededeelde.

-ocr page 33-

regenten te Amsterdam en uit hun naam informeerde Van den
Bosch bij de Franse gevolmachtigde, of Lodewijk niet voor een
afzonderlike vrede met de Republiek te vinden zou zijn.

Dit was als het ware zich aan de welwillendheid van de Franse
koning overleveren. Deze aarzelde dan ook niet, daarvan gebruik
te maken, maar stelde de eis, dat Holland weigeren zou, langer
oorlogslasten te heffen. Het verlangen naar vrede bleek reeds zo
algemeen, dat de Staten van dit gewest niet alleen hierin toegaven,
maar zelfs een deputatie naar Willem III te velde zonden, om hem
mede te delen, dat zij van oordeel waren, dat de oorlog gestaakt
moest worden. Frankrijk en Amsterdam lieten hem ook geen tijd.
nog met Engeland te overleggen; Frankrijk stelde, met uitschake-
ling van Karei II, de Staten Generaal en hun bondgenoten zijn
voorwaarden en de stad was de eerste, om ze zonder voorbehoud
aan te nemen. De andere leden van Holland en de overige ge-
westen, hoewel evenzeer doordrongen van de wenselikheid van
een spoedige vrede en ook overtuigd, dat de voorwaarden vrij
gunstig waren tc noemen, — dc Republiek zou Maastricht terug-
krijgen cn een voordelig handelsverdrag verwerven, — hadden
meer ontzag voor de verplichtingen, die de traktaten ons tegen-
over onze bondgenoten oplegden. Zodoende moest nog herhaal-
delik aan Lodewijk om uitstel van termijn gevraagd worden, wat
diens aanzien natuurlik aanmerkclik vermeerderde, doch het ge-
lukte toch niet nog andere geallieerden dan Spanje voor de voor-
waarden tc winnen, daar dc cis. dat Zweden alles terug zou krij-
gen. wat het verloren had, voor hen onaannemclik was.
Dc partij
van de Prins behaalde bovendien nog dit voordeel, dat En-
geland. door nieuwe veroveringen der Fransen in Vlaanderen be-
vreesd geworden, wederom een overeenkomst met de Republiek
sloot (26 Julie) en dat Frankrijk daardoor gedwongen werd zijn
cis ten opzichte van Zweden ter elfder ure tc laten vallen. Daar
het echter eerst op de laatste dag van dc vastgestelde termijn (10
Augustus) hierin toegaf, werd de vrede van Nijmegen zó onver-
wachts gesloten, dat zelfs Spanje er nog niet in begrepen was.
Ondanks het drijven van Amsterdam wist Willem III echter dc
ratifikatie nog op te houden, totdat ook dit land de vrede met
Frankrijk getekend had, maar onze andere bondgenoten waren,

-ocr page 34-

meer nog dan Spanje, dat ten slotte „niets aan ons gemeriteerdquot;
had 1), gedupeerd.

Willem III had voor het streven der staatsgezinden moeten buk-
ken: een afzonderlike vrede was gesloten. Doch. als immer, ver-
loor hij zelfs na deze nederlaag de moed niet, maar streefde er in
de eerste plaats naar, de geïsoleerde toestand, waarin de Repu-
bliek geraakt was, zoveel mogelik te verbeteren. Immers was het
wel het ergste gevolg van deze afzonderlike vrede, dat de teleur-
gestelde bondgenoten hun vertrouwen op de Republiek\' verloren,
ja. dat zelfs Denemarken en Brandenburg langzamerhand geheel
op de hand van Frankrijk~geraakten.

Terwijl nu de Prins de buitenlandse betrekkingen trachtte te
herstellen, o.a. door de zending van Van Amerongen naar Bran-
denburg in 1679 2), hield hij ook het oog op een betere samen-
werking in het binnenland, \'t Was daarom, dat hij Temple, de
Engelse gezant, die zijn politiek voorstond, had opgedragen\'3),
om bij zijn bezoek aan Amsterdam de regering te polsen over de
houding, die ze na de vrede zou aannemen. Temple had meer
tegemoetkoming gevonden bij burgemeester Hooft dan bij Valcke-
nier. „een peinsachtig, loos en bedekt manquot;. Hooft was wel ge-
negen. de eendracht in de Republiek te bewaren en de Prins te
ondersteunen, zolang deze de algemene belangen bleek voor te
staan; het afdanken van de troepen zou het enige geschilpunt zijn.
doch hij was het met Temple eens. dat men eerst zou moeten af-
wachten, of Frankrijk ook ontwapende, en dan daarover over-
leggen. Maar ongelukkigerwijze stierf Hooft, wien het gelukt was.
bij de Amsterdammers enig vertrouwen in het beleid van de Prins
op te wekken, reeds 12 Desember 1678. en nu begonnen de moei-
likheden met de stad al spoedig.

Wel vond de Staat van Oorlog voor 1679 nog niet veel verzet
en verenigde de Vroedschap zich vrijwel met de daarin voorge-
stelde vermindering 4), doch het wantrouwen in de bedoelingen

1)nbsp;Dr. F. J. L. Krämer, De Ncderlandsch-Spaanschc Diplomatic vóór den
vrede van Nijmegen, 253, 284.

2)nbsp;d\'Avaux, I, 45.

3)nbsp;Wagenaar. Amsterdam. I. 661.

Resolutie Raad van Amsterdam. 3 Desember |678.

-ocr page 35-

van de Prins kwam weer te voorschijn, toen deze plannen maakte
om Naarden te versterken. Niet zozeer bleek dit uit de resolutie
van de Vroedschap i). die de versterking afwees, omdat ze on-
nodig was en zelfs gevaarlik voor Holland, wanneer de vijand de
vesting innam, als wel uit de woorden van de pensionaris Coen-
raad van Heemskerck: Amsterdam zou later nog eens berouw heb-
ben van deze versterking, waarmee hij bedoelde, dat de Prins de
stad daardoor in zijn macht dacht te krijgen.

Om de toorn van Willem III over dit gezegde te bezweren, wist
de stadsregering niet beter te doen dan de woorden van haar pen-
sionaris, die ze niet wilde logenstraffen, gunstiger uit te leggen-):
ook Heemskerck zou het oog hebben gehad op het gevaar, dat van
de kant van de vijand dreigde. Daar de Prins met deze uitlegging
niet tevreden kon zijn, was het natuurlik, dat hij er ISHcolaas Wit-
sen over aansprak, een Amsterdams regent, die als lid van de
Gekommitteerde Raden in Den Haag vertoefde en hem sympathiek
was. Reeds eerder, in 1677, toen het gold, een besluit van de Raad
in zake de kerkelike twisten bij Z. H. aannemelik te maken, had
deze de rol van bemiddelaar tussen de Prins en de stad op zich
genomen 3), Dit gesprek ■») had nu tot gevolg de resolutie van
de Vroedschap van 8 Maart, waarbij de vorige in zoverre ver-
anderd werd, dat men de mogelikheid insloot, dat dc woorden van
Heemskerck verkeerd waren overgebracht door diegenen, die „dif-
fidentiequot; trachtten te verwekken tussen dc Staat en Z. H.. zonder
wie het land verloren zou zijn geweest. Hiermee nam Willem III.
om gevoegelikheidswillc en om zijn goede gezindheid te tonen,
genoegen 5), maar dc zaak van Naarden was nog niet ten einde.
Amsterdam betwistte de geldigheid van de resolutie van Hol-
land «). die tot de versterking besloot, en gaf Heemskerck last.
zich niet met de uitvoering in te laten. Ook verdedigde de stad

gt;) Res. Raad. 4 Fcbruaric 1679.

2)nbsp;Item. 27 Fcbruaric 1679.

3)nbsp;Gebhard, Nie. Witsen. I. 153.

4)nbsp;Ibidem. 157 e. v.

5)nbsp;Sekrete Resolutie van Holland, 10 Maart 1679.

6)nbsp;Res. Raad. 27 Fcbruaric 1679.

-ocr page 36-

haar mening i), door te wijzen op de nadelen voor de handel,
die uit de versterking van Naarden konden voortspruiten, onder
betuiging, ..dat onaengezien het uyterste vertrouwen, \'t geen Bur-
gemeesteren hier boven hebben verhaalt, dat sy op Syn Hoogheyd
stellen, het in haar nog imands handen is. de opinie en scrupule
dier menschen (de kooplieden) te reguleren, hoe ongefondeert die
oock mogen sijn. van wiens gevoelen de gansche subsistentie van
den Staet dependeertquot;. In deze woorden zag de Prins weer een
aanval op zijn persoon, en zelfs Witsen. tegen wie hij zich daar-
over beklaagde, kon hem die gedachte niet uit het hoofd brengen.
Nogmaals vroeg hij ter Dagvaart de Gedeputeerden van Amster-
dam om opheldering, en eerst door een formele verklaring van de
stad, dat ze geen gedachte had gehad, de Prins te beledigen, en
door haar verzoek, toch haar doen en laten te willen aanzien als
ten beste van de staat betracht, werd het persoonlik element uit
deze zaak weggenomen en bleef de versterking nog maar een
kwestie voor de Staten van Holland, aan wie de Stadhouder ..het
werck Van Naardenquot; verder overliet -).

mït^Frank-nbsp;Amsterdam tegenover el-

rijk ofnbsp;stonden, was die van de te sluiten verbonden. Frankrijk zocht

Engeland, een alliantie met de Republiek, die het had leren kennen als een
voor zijn politiek zeer hinderlike tegenstandster. Te Parijs werden
Boreel en Dijkveld, de Hollandse gezanten, aangespoord, om een
verbond met Frankrijk te vragen 3). Doch de Prins dreef aan op
een garantie van de vrede met Engeland, om verdere uitbreiding
van de macht van Lodewijk te beletten. Amsterdam bleek echter
nog steeds anti-Engels, want in een verbinding met Engeland kon

Res. Raad, H Maart 1679.

2)nbsp;Zelfs kan men bij de verdere besprekingen tussen Willem III en Amster-
dam in deze zaak niets dan goede genegenheid bespeuren. Toen de stad haar
toestemming op de afzanding van dc landen bij Naarden verbond aan de vol-
doening van haar eis om schadeloosstelling voor wat ze verloor, doordat de
zandschuiten van dc tol te Muiden werden vrijgesteld (Res. Raad, 29 Julic 1680 )
was het de Prins, die haar van die voorwaarde wist af tp brengen (Missive
van Gedeputeerden ter Dagvaart aan Burgemeesters van Amsterdam. 27 Julic
1680). en tot wie ze zich later wendde, om die verlangde voldocnina te ver-
krijgen. (Res. Raad, 29 Julic 1680.)

3)nbsp;Archives. 2e sér. V, 368 e. v.

-ocr page 37-

het niets anders zien dan een vergroting van het gezag van de
Prins. Toen ze door deze gepolst werden over het verdrag met
Engeland, besloten de Burgemeesters dan ook. dat het beste zou
zijn. ..bysonderlijck by den constitutie van den tegenwoordige tijt
en sakenquot;. dat daarop niet beraadslaagd werd i). en volgens de
graaf d\'Avaux. de nieuwe Franse gezant, die geïnstrueerd was -)
om konnekties aan te knopen met de ..bien-intentionnésquot;, en wel
voornamelik met die te Amsterdam, wilden ze zelfs een verbond
met Frankrijk voorslaan, wat de Prins echter wist te verhinderen
, of altans uit te stellen 3).

Het mag echter betwijfeld worden, of werkelik het plan van
Amsterdam was. dit voor te stellen; de ..Consideratiën van Burge-
meesteren op het aangaan van een defensive alliantie met den ko-
ning van Vrankrijkquot; bepleiten immers alleen de aanvaarding
van een aanbieding daartoe. Hoezeer ze echter naar d\'Avaux
plachten te luisteren, bleek uit het vroedschapsbesluit 5). waarin
betoogd werd, dat de garantie met Engeland niet vóór een ver-
bond met Frankrijk gesloten moest worden, toen men van dc
gezant had vernomen, dat Lodewijk dit zeer kwalik zou nemen.

Er was echter één regent te Amsterdam, die zich bij deze mening
niet aansloot, maar die van de Prins deelde, nl. Coenraad van
Beuninjcn. Hij was het, die zich de beweringen van d\'Avaux niet
aantrok, daar ze niet op een last van Lodewijk berustten, zoals
hij had doen voorkomen Hij was ook dc schrijver quot;) van de
..Consideratiën van een Liefhebber des Vaderlandsquot;, waarin werd
aangetoond, hoe Frankrijk slechts beoogde, ons van Engeland tc
scheiden, daar het tegenover het verbond van beide zccmogend-

f

1)nbsp;Sekrete Notule van Burgcniee.stcren. op het rapport van biirgeincestcr
Valckenier over liet verzoek van de Prins, op H Julie 1679.

2)nbsp;Recueil des instructions données aux ambassadeurs et ministres de France,
XXI. 396
c. V.

3)nbsp;d\'Avaux, I, 22 vlg.

Sekr. Not. van Burg., 26 September 1679.

5)nbsp;Res. Raad. 10 Oktober 1679.

6)nbsp;d\'Avaux, I. 35.

J. Z. Kannegieter. Nieuws over Coenraad van Beuningen (De Gids.
1926. III. 191).

-ocr page 38-

heden machteloos stond, en hoe Engeland het belang daarvan in-
zag en wij dus op die staat konden vertrouwen, ondanks zijn
minder goede binnenlandse toestand. Maar de kuiperijen van
d\'Avaux, die de Amsterdammers beter (!) inlichtte, hadden tot ge-
volg, dat ze de noodzakelikheid van een garantieverdrag met En-
geland betwijfelden i). De Prins deed er dan ook geen voorstel
toe, daar hij te veel tegenstand verwachtte.

Toen echter van de Republiek geen voorstel tot een verbond
uitging, kwam Frankrijk zelf daarmee voor den dag
2), en hoe-
wel Engeland terstond de aanvaarding ontraadde, daar Karei
II dit niet anders zou kunnen beschouwen dan als tegen hem ge-
richt, meende Amsterdam 3), dat men het aanbod niet kon af-
slaan, daar men een dergelijke alliantie vroeger wel had aangegaan
met Engeland, Spanje en andere landen. De stad vond medewer-
king bij de provincies Friesland en Groningen, die eveneens door
d\'Avaux waren opgezet 4), want evenals Amsterdam in Holland
minder afhankelik van de Prins was dan de andere steden, ston-
den deze gewesten vrijer ten opzichte van hem door hun afzonder-
like stadhouder, die bovendien, door naijver op zijn neef en ver-
meende achteruitzetting, steeds tot verzet tegen diens politiek ge-
negen was.

In Holland werd ten slotte, om toch geen van beide mogend-
heden voor het hoofd te stoten, besloten 5). voorlopig geen nieuwe
verbintenis aan te gaan. en daarnaar schikten zich langzamerhand
de andere leden der Staten-Generaal.

Waar Amsterdam van een zo geheel ander standpunt uitging

1)nbsp;..Consideraticn van Burgermrn. rakende dc Guarantie met dc Coningh
van Engeland in onderhandeling zijnde, om tc dienen dacr behoorlijk tc stact
zullen komenquot;, (Sekr. Not. van Burg., 7 November 1679; kopie bi) dc papieren
van Hudde, Nieuwe Collectie Hudde No. 9.)

2)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist., XV, 44.

3)nbsp;Res. Raad, 9 Januaric 1680.

4)nbsp;d\'Avaux, I. 87,

5)nbsp;Sekr. Res. van Holland, 12 Januaric 1680.

d\'Avaux beweert, dat deze resolutie zonder raadpleging der principalen was
genomen door sommige Gedeputeerden, op wie dc Prins sterke invloed had
uitgeoefend. Ook had Willem III de predikanten aangespoord, tegen een verbond
met Frankrijk te ijveren (d\'Avaux I. 82 e, v,).

-ocr page 39-

dan Willem III, kon het niet uitblijven, of het moest bezwaren ma-
ken tegen de Staat van Oorlog voor 1680. De militie immers Be-
schouwde de stad als de grootste steun van de Prins en dus wenste
ze daarop een aanzienhke vermindering. De Stadhouder daaren-
tegen meende, dat het heil van de Republiek van deze Staat van
Oorlog afhing i) en dat Amsterdam, gezien de aandrang van de
andere steden, ten slotte wel zou toegeven Inderdaad gebeurde
dat ook, maar toch slechts onder voorwaarden. De stad verbond
haar toestemming aan de aanbouw van nieuwe oorlogschepen 3),
welke ze, met het oog ojj^de handel, nog wel zo nodig achtte als
een groot leger, cn ze kreeg haar zin, want 31 Mei werd werkelik
daartoe ter Statenvergadering van Holland besloten.

Door een voorzichtige resolutie was de kwestie van de buiten-
landse verbintenissen wel uitgesteld, maar niet afgesteld, en zo
zien we ook spoedig beide partijen weer aan het werk om hun
doel te bereiken. d\'Avaux zette zijn stokerijen bij Amsterdam cn de
noordelike gewesten voort en trachtte zelfs een verbinding tussen
deze beide tegenstanders van W\'llem III te verkrijgen •»). Deze
zag ondertussen uit naar een koalitie tegen Frankrijk, vooral om de
praktijken van de „chambres de réunionquot;, die Lodewijk stukken
van Duitsland toewezen, terwijl op het kongres te Kortrijk getornd ..
werd aan wat Spanje volgens de laatste vrede zou bezitten. Wil- ^
lem\'s beste helper, de graaf van Waldeck, begon toen reeds in j
Duitsland met het zoeken van bondgenoten en bewerkte weldra )
een toenadering onder verscheidene kleine vorsten door de „Union
der vorderen Reichskreisequot; 5), die gericht was tegen het Frans-
gezinde Munster. De prins van Oranje zelf ging in het najaar van
1680 met een dergelijk doel naar Geile cn Berlijn, zo het heette, ter
beoefening van de jacht, maar in de eerste plaats hield hij toch het

«) Dr. P. L. Muller. Wilhelm III von Oranicn und Georg Friedrich von
Waldeck. I. 105.

2)nbsp;Ibidem. 107.

3)nbsp;Res. Raad. 12 Maart 1680.

4)nbsp;d\'Avaux. I ,100. Later gebruikte d\'Avaux als tussenpersoon een ..ministre
arminienquot; (Ibidem, 101), die waarschijnlik Gerard Brandt is geweest. (Pcnon.
Bijdr. tot de Gesch. der Ned. Letterk., III.)

5)nbsp;P. L. Muller. Wilhelm III und Waldeck. I. 58.

-ocr page 40-

oog op Engeland gevestigd, waar men genegen scheen, de een-
maal aanvaarde politiek door te zetten, ^o bevorderde hij ook het
verbond van dit land met Spanje (21 Junie 1680) i) en stelde de
buitengewone zending van Van Leeuwen van Leyden. naast de
gewone gezant Van Citters, voor, die tot doel had, een verzoening
tussen Karei II en zijn Parlement te bewerken. Want die twee-
dracht in Engeland, die de Koning onbekwaam zou maken tot het
helpen van zijn geallieerden, was het, die de Staten voor een ver-
bond huiverachtig had gemaakt. De stad Amsterdam stemde ook
toe in dit buitengewone gezantschap 2), doch alleen tot bevorde-
ring van de goede verstandhouding met Karei II. Haar bedoeling
ging dus lang niet zover als die van Willem III 3), maar ze
werkte hem ten minste niet tegen. De dood van Valckenier (5 No-
vember 1680), de harde tegenstander, kwam hem zeker ten goede,
daar toen de meer gematigde Witsen en Hudde op de voorgrond
begonnen te treden. In de persoon van Van Beuningen had hij
bovendien een uitstekende bondgenoot en niet minder in het edikt
van 17 Junie 1681 4) in Frankrijk tegen de Hugenoten, dat de
stad tot haar eerste bemoeiingen ten behoeve der „réfugiésquot; bracht.

! Zo werd de verhouding tussen de Prins en Amsterdam zó goed.
dat hij er met de Prinses op officieel bezoek kwam 5).
Liguc van Nog duideliker bleek, hoe de stad van houding was veranderd.
Garantie. ^^^^nbsp;toestemming gaf «) tot de Ligue, die de eerste stap

was naar de door Willem III begeerde koalitie tegen Frankrijk.

De Prins was juist teruggekeerd uit Engeland, waar hij tever-
geefs gepoogd had, Karei II tot het bijeenroepen van het Parlc-

lgt; S. W. A. Drossacrs, Diplomatieke betrekkingen tusschen Spanje en dc
Republiek van 1678—1684, 35.

2)nbsp;Res. Raad, 16 September 1680.

3)nbsp;Dit blijkt vooral uit Amsterdams verontwaardiging over dc „insinuatiequot;
(zie: Fruin, Verspr. Geschr. V, 78 c. v.), welke d\'Avaux vermeldt (d\'Avaux,
I, 132).

4)nbsp;Dit edikt veroorloofde kinderen van zeven jaar, om, tegen dc wcn.s van
hun ouders, over te gaan tot dc Rooms-Katholicke kerk.

5)nbsp;The Dispatches of Thomas Plott and Thomas Chudleigh, English envoys
at the Hague, edited by F. A. Middlebush, Ph. D., 5, n. 2.

6)nbsp;Res. Raad, 18 Augustus 1681.

-ocr page 41-

ment te bewegen i). Doch in plaats van over deze toestand in
Engeland hopeloos te zijn, schepte hij alle hoop uit de welwillende
verklaringen van de Koning, niet vermoedend, hoezeer deze al
van Frankrijk afhankelik was. Zijn optimisties verslag gaf ook de
Staten van Holland meer moed en zo konden ze er toe komen, in
te gaan -\') op de aanbieding, door Zweden, van een associatie^
tot garantie van de Nijmeegse en Westfaalse vredesverdragen.
Een dergelijke garantie was zeer nodig, daar de Fransen, ingevolge
de uitspraak van een „chambre de réunionquot;. Straatsburg bezet had-
den. Maar vooral was voor de Republiek van belang de verklaring
van Lodewijk van 4 Augustus 1681 3), daar deze vorst nu zijn
handen dreigde uit te strekken naar de Spaanse Nederlanden en
Luxemburg. De associatie heette toegankelik voor alle staten, en
dus ook voor Frankrijk, maar \'t was duidelik, dat een koalitie
tegen Frankrijk er het gevolg van zou zijn. Met dit voor ogen
is het dus zeker een grote omzwaai van Amsterdam te noemen,
dat het zich daartoe liet overhalen, ja, de Ligue zelfs tegen de
aanvallen van d\'Avaux verdedigde en zich aan zijn bedreigingen
niet stoorde Van Beuningen werd in zijn bemoeiingen ten
gunste van de Ligue ondersteund door de nieuwe veroveringen
der Fransen in Vlaanderen cn door de steeds toenemende stroom
van Franse „réfugiésquot;, die te Amsterdam zelfs het burgerrecht
kregen ö); bovendien rekende men er algemeen op, dat Engeland
wel spoedig de derde in de associatie zou zijn quot;): Amsterdam zou

1)nbsp;Fruin. Vcrspr. Gcschr. V, 89 vlg.

2)nbsp;Sckr. Res. van Holland. 21 Augustus 1681. Op 10 Oktober werd door
dc Staten Generaal dc associatie met Zweden aangegaan.

3)nbsp;Fruin, Vcrspr. Geschr. V, 88.

Lodcwijk\'s verklaring hield in, dat hij bereid was. hoewel hij recht had op
de stad cn kastelcinij van Aalst enz., (daar de teruggave daarvan niet bij do
vrede van Nijmegen was bepaald en hij ze had veroverd en in bezit had ge-
houden), zijn troepen uit die plaatsen weg tc nemen, daar ze dc
kommunikatie
tus.scn dc plaatsen, in bezit van Spanje, belemmerden, mits hem een redelik
„equivalentquot; daarvoor werd aangeboden.

4)nbsp;Archives. 2c sér. V. 515. 519.

5)nbsp;Rcs. Raad. 20 September 1681,

6)nbsp;Dispatches of Chudleigh, 13.

-ocr page 42-

dan ook slechts op de verzekering daarvan zijn toestemming ge-
geven hebben i).

Van Beu- Dit zou echter niet zo vlot gaan, als men gemeend had. Van
quot;g^^^^j\'^Beuningen, die, na het sluiten van het verdrag van associatie met
Zweden (10 Oktober 1681), op aandringen van de Prins als
buitengewoon gezant naar het hof van Karei II was gezonden, om
ook Engeland er toe uit te nodigen, bemerkte al spoedig, dat Wil-
lem III de toestand aldaar te rooskleurig had voorgesteld 2). De
Engelse regering toonde zich heel koel tegenover zijn memorie
(van 26 Oktober) en het antwoord van de Koning was dan ook
ontwijkend. Hij verklaarde zich ingenomen met het plan van een
garantie van de Nijmeegse vrede, die hij zelf bewerkt had, maar
wilde zich niet verbinden, voordat de voornaamste Duitse vorsten
waren toegetreden, wier belangen er in de eerste plaats door be-
hartigd werden.

Was dit antwoord een teleurstelling, een bevestiging van Karel\'s
goede bedoelingen, zoals de Prins die begrepen had, scheen te
liggen in het slot van de verklaring: als men voortging met aan-
spraken op een deel der Spaanse Nederlanden door feitelikheden
te doen gelden of zich nog van een • belangrijke plaats meester
maakte, beloofde Karei II, terstond zijn Parlement te zullen bijeen-
roepen, om beter in staat te zijn, zijn bondgenoten te helpen 3),
In de Republiek werd de tegenslag, die in dit antwoord gelegen
was, (dat n.b. in samenwerking met Barillon, de Franse gezant in
Engeland, was opgemaakt), niet zo sterk gevoeld. Men twijfelde
er niet aan, of de Duitse vorsten zouden wel spoedig toetreden,
en de belofte van de Koning aan het slot was een volkomen be-
vestiging van zijn verklaring aan de prins van Oranje. Echter,
\' .nbsp;ook in Duitsland was de animo tot toetreding in de Ligue niet zo

^ groot. De keurvorst van Brandenburg bleek er niets mee inge-

1)nbsp;Fruin, Verspr. Geschr. V, 92. n. 1.

Uit niets blijkt echter de schrik van Amsterdam over de verre konsekwentic
van de Ligue, waarover d\'Avaux spreekt (d\'Avaux. I. 181).

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV. 64.

3)nbsp;Ibidem, 62 vlg.

-ocr page 43-

nomen, dat de Staten dit verbond het eerst met zijn tegenstander,
Zweden, hadden gesloten i).

Al spoedig kwam er gelegenheid voor Karei II, om te bewijzen,
dat hij het met zijn belofte ernstig gemeend had.
Luxemburg werd
meer en meer door de Fransen ingesloten en daar de Spanjaarden
dit als formele oorlog beschouwden, schreven H. H. M. hun ge-
zanten in Engeland aan. Karei II tot voldoening van zijn traktaten
op te roepen 2). Nog toonde Engeland zich van goede gezind-
heid, door het voorstel van een gezamelike memorie aan de Franse
koning, waarmee de Prins zeer was ingenomen 3). Het kostte
hem bovendien nu ook geen moeite een legerversterking in de Re-
publiek er door te krijgen 4).

Frankrijk was echter beter op de hoogte met de ware gezind-
heid van de Engelse koning en zo had het gezamelike protest niet
veel uitwerking. Een gezamelike memorie wilde Lodewijk niet eens
aannemen, daar hij geen „associaties aan zijn hofquot; duldde \'»), en\'
op de afzonderlike antwoordde hij afwijzend. Maar in plaats van
enige verontwaardiging hierover te laten blijken, ging Karei II
in op het voorstel van Barillon, (gedaan in zijn memorie van 4
Februarie 1682), om Frankrijk voor zijn aanspraken op het land\'
van Aalst Luxemburg te geven, en hield dit als grondslag voor^
een vergelijk aan de Staten voor. Dc Prins echter verhinderde,
dat de nieuwe Engelse gezant, Thomas Chudleigh, die dit voorstel
kwam overbrengen, in direkte onderhandelingen met H. H. M.
trad ö). Hij gaf hem ten antwoord, dat de Staten Generaal oor-
deelden. dat deze zaak niet hun, maar Spanje aanging, doch later
bleek het Chudleigh. dat de Prins hem bedrogen had. Hij had aan
H. H. M. het voorstel van Karei II niet bekend gemaakt en hun

gt;) Urkunden und Actcnstückc zur Geschichte des Kurfürsten Friedrich
Wilhelm von Brandenburg. III. 2. Niederlande: 628.

2)nbsp;Sekrete Resolutie der Staten Generaal. 2 Dcscmber 1681.

3)nbsp;Fruin. Vcrspr. Geschr. V. 95. n. 1.

lt;) Resolutie van Holland, 30 Desember 1681.

5)nbsp;Miss, van Gedcp. ter Dagv., 17 Januarie 1682.

6)nbsp;Dispatches of Chudleigh, 42, n. 2.

-ocr page 44-

antwoord sloeg slechts op de berichten, die ze van de Nederlandse
gezanten te Londen hadden ontvangen i).

\'t Is duidelik, dat deze handelwijze van de Prins in verband
stond met de beraadslaging over het verzoek van Spanje om 8000
v^Tan\'e™^quot; hulp, welke nu juist in de quot;Staten plaats greep. Welk een
^om «xSquot;^ slechte indruk zou immers de ondersteuning van Barillon\'s voor-
man. stel door Engeland maken! Daaruit bleek toch. dat Engeland
zeker niet het verlenen van hulp aan Spanje zou goedkeuren en
de Prins vreesde zeer, dat de Republiek, ofschoon wel tot de
hulp genegen, daartoe niet alleen zou durven besluiten. Zodoende
kwam hij er toe Witsen eens te polsen over de mening van Am-
sterdam. die van zon grote invloed kon zijn. Ook anderen zagen
het belang hiervan in, zoals blijkt uit Witsen\'s gesprekken met
de resident van de Hanzesteden en met de Friese
afgevaardigde.
Van Sevenaer. maar slechts tegenover de Stadhouder liet hij zich
over de zaak nader uit 2). Amsterdam was het vrijwel met Wil-
lem III eens over onze verplichtingen jegens Spanje, maar wilde
slechts nog uitstel van een beslissing, om af te wachten, wat En-
geland zou doen. Doch toen bij de behandeling ter Dagvaart uit
de ingekomen stukken uit Engeland en uit een memorie van
Chudleigh 3) bleek, dat Karei II geenszins van plan was. zich
bij ons aan te sluiten, leverde Witsen bij de Prins een schriftelik
betoog in over de gedragslijn, die Amsterdam voornemens was te
volgen, welk betoog een ernstige tegenstand van de kant van die
grote stad ter vergadering beloofde. Immers ze oordeelde zonder
het gedr^van Frankrijk goed te keuren, dat de verplichting tot

1)nbsp;Dispatches of Chudleigh, 53, 55. n. 2.

2)nbsp;Gebhard. Nic. Witsen, I, 207 e. v.

dammers vöór de behandeling van de zaak ter Dagvaart met hun argumenten te
overtuigen van hun goed recht.

unfw\'w Tl^iTm\'\'quot;nbsp;quot;quot;nbsp;(P- L. Muller, Wilhelm III

und Waldeck, I 130 en zochten weer aansluiting bij Amsterdam, zoal.. Hijkt
uit: Gebhard, Nic. Witsen, II. 38.nbsp;\'

3)nbsp;Deze memorie (van 17 Februarie. O.S., Dispatches of Chudleigh. 258)
stelde een vergelijk voor op grond van het voorstel van Barillon. daar men
toch met de wapenen Luxemburg niet voor de Spanjaarden zou kunnen be-
houden.

-ocr page 45-

hulp nog niet bestond, daar het hier geen openlike oorlog gold, maar
een dwangmiddel ter verkrijging van zekere aanspraken. Dus was
het beter eerst te onderhandelen, waarbij men moest zorg dragen,
dat Luxemburg ondertussen geproviandeerd werd, opdat het niet in
handen der Fransen zou vallen. Deze handelwijze zou ook verre-
weg de voorzichtigste zijn en ons de vriendschap van Engeland
behouden. Vergeefs betoogde Willem III, dat men meer op de
geest dan op de letter der traktaten moest letten, dat men Engeland
moest persen tot omzien naar eigenbelang en dat slechts een een-
drachtig verzet Lodewijk bescheidener in zijn eisen zou maken;
de stad kwam met het genoemde advies ter vergadering uit en
had het sukses, dat haar mening de overhand behield i). Zo was
het antwoord aan Spanje dan ook in hoofdzaak naar de zin van
Amsterdam -). Dc Republiek beloofde de 8000 man, maar meende /
dat Spanje eerst verplicht was tot onderhandelen, waarbij H.H.M. /
de nodige stappen zouden doen, opdat Luxemburg geproviandeerd l
werd.

quot;9 \'t Is bekend, hoe reeds voordat ter Staten Generaal dit besluit
I] dc

i^okkadc genomen was. (23 Maart 1682), Lodewijk de blokkade van Luxcm-
irg.^^^-burg ophief en zijn geschillen met Spanje onderwierp aan de arbi-
tb^ Van trage van Karei II. Was dc reden hiervan werkclike bezorgdheid
quot;■^tagc. ygj, jg Franse koning voor de Kristenhcid met het oog op dc
verwachte aanval der Turken, of de tussenkomst van de Engelse
koning, die spoedig algemeen de eer ervan kreeg? Neen, \'t was
het optreden van de Republiek geweest, dat Lodewijk bevreesd
maakte voor een algemene oorlog. Want daar zelfs Amsterdam
Spanje\'s recht op hulp had erkend cn de Staten vooral op algemene

•) Chudleigh had ook al opgemerkt, dat, hoewel dc invloed van dc Pri.is
op velen groot was en anderen weer bang waren, zich tegen hem te verzetten,
toch het merendeel voor de vrede was en genegen tot een schikking (Dispatches
of Chudleigh. 60 vlg.).

2) Evenwel maakte Amsterdam, volgens Res. Raad van 19 Maart 1682,
nog de volgende aantekening op dit besluit: dat de Gedeputeerden van Amster-
dapi wel hadden toegestemd in de 8000 man voor Spanje, echter onder bijvoeging,
dat zij hierbij niet wilden voorultloopen op de vrije deliberatie, of de Republiek,
na verloop van drie maanden na afzending van dc hulp, gehouden was al of
niet in oorlog tc treden, maar zich dc vrije beraadslaging daarop voorbehielden.

^PKcfB

iloVL

-ocr page 46-

ronderhandelingen aanstuurden i), kon het wel gebeuren, dat
lt; Karei II ten slotte zou bezwijken voor de aandrang van zijn\'volk
^ en dat het plan van Willem III verwezenlikt zou worden. Om dit
te vermijden, deed Lodewijk nu een handige zet, want door de
Engelse koning tot scheidsrechter te kiezen, verzekerde hij zich
tegelijk van diens onzijdigheid

Aanvankehk was men in de Republiek met dit besluit van Lode-
wijk echter zeer ingenomen; de staatspapieren gingen de hoogte
in 3). Maar de Spanjaarden wilden slechts arbitrage (of liever
nog mediatie) van de Republiek en Engeland samen en stonden
bovendien zeer op de algemeenheid van het
vergelijk,-d.w.z. dat
niet de geschille:^ van Spanje zouden worden beëindigd, terwijl die
van Duitsland nog open bleven, of omgekeerd. In ons land acht-
te men echter blijkbaar de Duitse geschillen niet van zoveel ge-
wicht als de Spaanse; altans een poging tot een verklaring ten
behoeve van Straatsburg, gelijk voor Luxemburg was geschied,
mislukte 4).

alSliticsinbsp;Duitsland de anti-Franse partij grote vor-

deringen gemaakt; de „Unionquot; had zich uitgebreid tot de veel
machtiger „Oberreinische Allianzquot;, die Waldeck weder door hef
traktaat van Laxenburg met de Keizer verbond, met het doel,
een rijksarmee ter bescherming van het Rijk op te richten en in
de Ligue van garantie te treden Daartegenover stond echter,
dat Frankrijk zich van de onzijdigheid van Brandenburg en Dene-
marken verzekerde, die beiden ook ons daartoe hoopten te bren-
gen, door hun voorstel, zich met hen te verbinden tot behoud van
de vrede. Dit laatste was een term, die Amsterdam wel beviel, cn

1)nbsp;De Staten Generaal hadden in hun antwoord aan Frankrijk dc wensc-
likheid daarvan betuigd, terwijl het antwoord aan dc Engelse gezant ccn uit-
nodiging aan Karei II was, om zich met dc Republiek te verenigen. (Sekr. Res.
van Holland, 21 Maart 1682.)

2)nbsp;Fruin, Verspr. Geschr. V, 106.

3)nbsp;Dispatches of Chudlcigh, 81.

4)nbsp;Hierover spreken Chudlcigh (Dispatches of Chudlcigh, 90) cn d\'Avaux,
I, 229 vlg.

5)nbsp;P. L. Muller. Wilhelm III und Waldeck, I, 84.

-ocr page 47-

het scheen er dan ook wel wat toe genegen i), maar de Staten
Generaal besloten terstond, om Von Diest, de Brandenburgse ge-
zant, te antwoorden, dat ze de vredesgezindheid van de Keur-
vorst prezen, maar verwacht hadden, dat hij daarom in de Ligue
zou zijn getreden. Ze begrepen niet, welke daden hij wenste, dat
ze voor het behoud van de vrede zouden doen, want dit kon toch
niet betekenen, dat men de twistende mogendheden met de wa-
penen tot vrede zou dwingen of desnoods hulp Weigeren. Zoals
de Prins tot Von Diest zeide: men wilde geen opgedrongen vrede
van een overwinnaar
2).

De Keizer trad 28 Februarj_ 1682 in de Ligue (Spanje volgde in
April) en bood bovendien Waldeck de veldmaarschalkswaardig-
heid en het bevel over de verbondene troepen aan
3). Dat hij \\
daarbij echter zijn traktement van de Republiek zou behouden,
zoals Willem III voor hem wenste, was niet naar de zin van Am-
sterdam. Het wilde het verlof slechts verlenen onder voorwaarde,
dat Waldeck in de eed aan de Staten zou blijven cn dat zijn trak-
tement zou worden ingehouden bij zijn afwezigheid \')• Toen
evenwel in de Statenvergadering van Holland beraadslaagd werd
over het zenden van een buitengewoon gezantschap naar Frank-
rijk ten behoeve van het prinsdom Orange, waartegen Lodewijk
„violente proceduresquot; had aangewend, stemde Amsterdam niet
alleen daarin toe zich. op het aanhouden van de Prins, voe-
gend naar de andere leden, die meenden, dat het ontzag voor Z.H.
wel dergelijke kosten gedoogde, maar vond ook goed. dat Waldeck
zijn traktement zou behouden, echter slechts voor één jaar. Dc
Prins had in dc Staten van Holland betuigd
0). dat hij de be-
zworen van sommige leden niet begreep, daar het toch geen ver-
schil maakte, of Waldeck op zijn goederen in Duitsland ver-

ij Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 10 Julie 1682.

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV, 92 e. v.quot;

3)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, I, 160.

4)nbsp;Res. Raad, 11 Augustus 1682.
3) Item, 5 Oktober 1682.

G) Miss. van Gcdep. ter Dagv., 26 September 1682.
De Raadpensionaris voegde daarbij, dat het ons vroeger op grote kosten
bracht, om iemand in het leger van dc Keizer geplaatst te krijgen.

-ocr page 48-

bleef, wat hèm eertijds wel was toegestaan, of in het leger van
de Keizer. Dit argument nam Amsterdam dan ook in zijn resolutie

over.

Ook in de zaak van het aanhouden van de nieuwe lichtingen,
die in Desember 1681 slechts voor een half jaar waren aange-
^ nomen i), was Amsterdam eerst weerspannig, maar het gaf toe,
1 omdat alle andere leden er vóór hadden gestemd
2). Dit
\'houden van het versterkte leger was van belang, daar de bond-
genoten tot een vaststelling van de wederkerig te verlenen hulp
wilden overgaan, om hun verlangen naar algemene onderhande-
lingen, waarbij Karei II bemiddelaar zou zijn, kracht bij te zetten.
De Staten schreven tegelijkertijd hun gezanten in Engeland aan
3),
de Engelse koning te verzoeken, een plaats voor de onder-
handelingen vast te stellen, om alle geschillen onder zijn bemidde-
ling af te doen.

\'t Was wederom de scherpe blik van Willem III geweest, die
\'had ingezien, dat Frankrijk slechts schaakmat was te zetten en
een herhaling van 1678 alleen kon worden vermeden, als de bond-
; genoten zich niet van elkaar lieten scheiden en Karei II niet als
: scheidsrechter, maar als bemiddelaar optrad 4), Doch bij de
weinige geestdrift voor de zaak bij de geallieerden en het verzet
in de Republiek van de kant van de noordelike gewesten en
Amsterdam, was het hem niet gemakkelik, zijn politiek door te

\'van^BcT^^quot;^quot;\'nbsp;^^^ Beuningen, die in Enge-

ningcn. jnbsp;en meer overtuigd was van de onmogelikheid, dit rijk

I te winnen, hem wederom begon tegen te werken. Immers reeds
eerder, toen deze overtuiging bij hem begon post te vatten, was
deze gezant van de bedoelingen van de Prins afgeweken, want,
zoals hij later zelf bekende c), had hij de verklaring van Lodewijk
bevorderd, om, na opheffing van de blokkade van Luxemburg,
rijn geschillen met Spanje te onderwerpen aan de beslissing van
Karei 11. Nu echter de last van H.H.M. luidde, op algemene on-

1)nbsp;Zie hiervóór, biz. 31.

2)nbsp;Res. Raad, 20 Augustus 1682.

3)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist. XV, 96.

lt;) Fruin, Verspr. Geschr. V. 107.

6) Zie het artikel van Kannegieter in De Gids, 1926. III, 197 vlg.

-ocr page 49-

derhandelingen aan te sturen, achtte hij het, ter bereiking van
een algemene vrede, voldoende, dat tegelijkertijd de geschillen
van Spanje door arbitrage en die van Duitsland door een verdrag
beëindigd werden i). Dit betuigde hij echter niet alleen tegen-
óverquot; de Spaanse gezant Ronquillo, die het met hem eens schijnt
te zijn geweest maar hij hield het voor zijn plicht, zo te schrij-
ven aan Van Heemskerk en Hamel Bruyninx, onze gezanten te
Madrid en te Weenen. Dit eigenmachtig optreden haalde hem
een berisping van H.H.M. op de hals en de beide gezanten wer-
den aangeschreven, zich niet te storen aan zijn brieven, maar de
orders van H.H.M. tot bevordering van een gemeenschappelike
plaats voor de onderhandelingen op te volgen. Van Beuningen
beklaagde zich tegenover de Raadpensionaris 3) zeer over de be-
risping, daar hij meende, dat hij zijn vaderland met voorzichtig-
heid en ijver diende, volgens de bedoelingen van de Staten en
de Prins, om oorlog te vermijden en een algemeen „accomode-
mentquot; te bevorderen. Dus vond hij zich, „in dees perplexe con-
juncture daerop werckende, soo ellendig mishandeltquot;, alsof hij
„alle termen van behoren had verbrokenquot; en door zijn gedrag
oorzaak van grote onheilen zou zijn.

Inderdaad konden de verklaringen van Van Beuningen alles
bederven bij de bondgenoten, die zouden gaan twijfelen, of de
Republiek wel haar verplichtingen dacht na te komen •«). Maar
hoe onverdragelik de Prins het gedrag van Van Beuningen in
Engeland ook vond, achtte hij het toch maar beter, hem niet terug
te roepen, daar hij in dc Republiek zeker nog meer onheil zou
stichten 5). Nu was men daar nog tamelik standvastig. Doch
reeds ging Amsterdam met de gevoelens van Van Beuningen mee.
die de Burgemeesters voortdurend verslag uitbracht van zijn be-

1)nbsp;Missive van Van Beuningen aan Burgemeesters van Amsterdam, 6 Ok-
tober 1682. (Diplomatieke Missiven uit Engeland. Gemeente-archicf. Amsterdam.)

2)nbsp;Item. 23 Oktober 1682; waarsciiijnlik hadden dc „discoursenquot; van Van
Beuningen invloed op hem uitgeoefend. (Bontcmantcl. I. CLI.)

3)nbsp;Missive van Van Beuningen aan dc Raadpensionaris. 23 Oktober 1682.
(Kopie in Dipl. Miss. uit Engeland.)

4)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck. I, 213 vlg.

5)nbsp;Ibidem. 209.

-ocr page 50-

vmdmgen. Toen dan ook ter Staten Generaal, op de ingekomen
bneven van Van Beuningen over de noodzakelikheid om spoedig
de arbitrage te aanvaarden, bij een sekrete resolutie op 29 Öktöber
besloten werd i). in deze zaak niet aktief op te treden, maar
dit aan Spanje over te laten, stelde Amsterdam voor om samen
te werken met de koning van Engeland, ten einde Spanje tot aan-
vaarding der arbitrage te brengen, en om Karei
II te verzoeke^
zijn mediatie aan de Keizer aan te bieden tot afdoening van de
geschillen met Frankrijk.

: Behalve dat Van Beuningen het onbillik achtte, dat wij ons ter
wil e van de Duitse belangen, die door vele Duitse vorsten zelf
met eens ondersteund werden, in moeilikheden zouden begeven
ons het ongenoegen van Engeland op de hals halen en een lang
met onrechtvaardig voorstel tot arbitrage zouden afslaan, meende
h.j ook. dat onze positie tegenover Frankrijk daarna beter zou
2ijn 3). Dan eerst zouden we immers op de hulp van Engeland
kunnen rekenen, terwijl dan ook Denemarken en Brandenburg
die nu aan de Franse kant stonden, waarborgers van de vrede
rouden zijn. Maar hij vergat. - wat Willem
III van zo groot
belang achtte - dat een toegeven aan Frankrijk een erkenning
van zijn rechten was. terwijl wij bovendien onze bondgenoten
zouden verliezen, zoals we. door de vrede van Nijmegen. Bran-
denburg van ons afkerig hadden gemaakt.

De Ridderschap oordeelde dan ook. dat het voorstel van Am-
sterdam zeer ..periculeusquot; was en een ..acceleratie van de ruine
van dit Lant 4). Een aanvaarding hiervan zou tevens een
rechtvaardiging van Van Beuningen zijn. wiens houding dc ge-
allieerden zozeer verontrustte, vooral daar hij de graaf von Thun
s Keizers gezant in Engeland, had verklaard 5), dat hoe fier
en resolut hun laatste resolutie (die van 29 Oktober) ook was
de leden der Staten Generaal toch ..in hun interieurquot; van zün qe-

1)nbsp;Sekr. Res. Staten Generaal. 29 Oktober 1682.

2)nbsp;Res. Raad. 17 November 1682.

-D----------rvddU van

Miss, van Gedep. ter Dagv.. 24 November 1682.
5) Item, 13 November 1682.

Van Beuningen aan de Raadpensionaris. 24 November 1682
(Kop e ^ Mumment Register bij Resoluties Raad van Amsterdam. 1682)

\'»gt; Mllt;!« van rZa^l^.^ »». r»________xtnbsp;. ____

-ocr page 51-

dachten waren. Gelukkig bleef de Keizer standvastig en spoorde
zelfs met een eigenhandig schrijven de koning van Spanje aan.
niet te luisteren naar enige aanbieding van arbitrage i).

Ondertussen begon Engeland steeds meer in de geest van
Frankrijk op te treden. Chudleigh betuigde Fagel de verontwaar-
diging van Karei II over de resolutie van 29 Oktober 2):
zij. die
de arbitrage niet bevorderden, begeerden ook zeker de vrede niet
en waren aldus niet de vrienden van Z.M.. die volstrekt vrede
nodig had. wilde hij zijn binnenlandse zaken zó regelen, dat hij
zijn bondgenoten van nut kon zijn. De Raadpensionaris ant-
woordde. dalj hij ..de uytterste horreur van den oorloghquot; had.
maar dat scheuring onder de geallieerden nog veel erger zou zijn.
Op dergelijke wijze sprak hij ook namens de Ridderschap ter ver-
gadering der Staten van Holland en werd daarbij door alle leden
gevolgd, behalve Amsterdam, zodat men bij het besluit van
H.H.M. bleef en het rapport over het besogne op het voorstel van
Amsterdam zelfs niet eens werd uitgebracht 3).

Ook veranderde de memorie van Chudleigh van 7 Desember. een
verzoek om naast Engeland bij Spanje pogingen tot aanvaarding
der arbitrage te willen doen. niets aan de toestand. Dc overige
leden der Staten van Holland achtten dit een handelen buiten dc
geallieerden om. waarop de Amsterdammers opmerkten ■»). dat
men de regel, geen afscheiding van dc bondgenoten, in dc eerste
plaats moest toepassen op Engeland, dat de voornaamste onder
hen was. Ze besloten dan ook •\'quot;\') een ..serieusc aantekeningquot; tegen
een afwijzende resolutie te doen. daar Engeland de weg van arbi-
trage voor de beste hield. Maar al kwamen de Staten ook werke-
lik tot een afwijzen van Engeland\'s voorstel «). ze zorgden er

1)nbsp;Mis.s. van Gcdcp. ter Dagv., 19 November 1682,

2)nbsp;Item, 27 November 1682.

3)nbsp;hem, 4 Desember 1682.

•I) Item, 10 Desember 1682.

5)nbsp;Res. Raad. 14 Desember 1682.

6)nbsp;Res. van Holland, 15 Desember 1682,

Volgens Chudleigh (Dispatches of Chudleigh, 191) was het be.sluit genomen
zonder goedkeuring van Amsterdam, Hoorn. Enkhuizen cn nog een stad. die
zich ongclast verklaarden, dus niet zo unaniem, als men wilde doen voorkomen.

-ocr page 52-

wel voor, vooral op de voorgrond te stellen, dat alleen de vrees
voor scheuring onder de geallieerden hun beweegreden was, maar

quot;oL: hixnbsp;^^^ ^^

,nbsp;^^ Gedeputeerden van Amsterdam dan ook al spoedig

arbft/aoe .nbsp;quot; Raadpensionaris, als er voldoende waarborgen

arb^trage. eerden gegeven tegen de gevreesde afscheiding, nog niet zo af-

keng van de arbitrage waren. Fagel gaf hun te kennen, dat het
niet ondienstig zou zijn. als de gezanten van de Republiek daarop
werkten, en verzocht Amsterdam aan Van Beuningen daarover te
^^hnjven 1) Want ook Spanje had in zijn laatste memorie (van
9 Desember verklaard, wel genegen te zijn, de geschillen, tegelijk
met de geallieerden, te beslechten onder bemiddeling van Enql
land. en dus diende Karei II te waarborgen: a) dat de arbitrage
alle geschillen tussen Frankrijk en Spanje betrof, dus niet alleL
het land van Aalst; b) dat gedurende de arbitrage alle vijande-
ikheden zouden ophouden, zowel in Duitsland als in de Neder-
landen; c) dat er tegelijkertijd vrede met het Rijk zou worden
gesloten onder mediatie van Engeland en dat beide vredesverdra-
gen door een goede garantie bevestigd zouden worden.

Doch van Beuningen verwachtte er niets van. Ook vond hij het
geheel verkeerd, dat men de in de Republiek bestaande genegen-
heid tot spoedige vrede bij dit alles zo geheim hield. Integendeel
moes^^^ie de geallieerden juist openbaren, opdat ze geen ver-

Frielnrrnbsp;22 Desember. echter zonder

Friesland en Groningen, die nog ongelast waren. Misschien was dit het gevl

lioiaem, lay;, die steeds in onmin met zijn neef, dc Prins van Onnirv
omdat hij nog niet tot veldmaarschalk
was bevorderd.nbsp;^ \' \'\'

1) ..Summiere Deductie van hetgeen dc heercn Gedeputeerdcns der StnWf
Amsterdam, met goedvinden van Sijn Ht en den Ho.r. D !

Ook Chudlcish merkt. dc2c acncacnheid lo, schikking blJ dc Prins cn dc Ra.d
„is op c„ ach„c hanr hcgt; gcvol, v»„ dc .cgcnstod vaiZtcllt\'

-ocr page 53-

keerde verwachtingen zouden koesteren i). Hadden niet de
Spaanse en Duitse gezant bekend, dat hun landen een andere
weg zouden moeten inslaan, als bleek, dat de Republiek hen niet
in een nieuwe oorlog zou kunnen helpen? En beschouwde men in
Engeland het verzet van Spanje tegen de arbitrage dan ook niet
als een gevolg van de Statenresoluties - )?

Niet alleen schreef Van Beuningen op dergelijke wijze aan de
burgemeesters van Amsterdam, maar ook in zijn officiele brieven
aan de Griffier voerde hij een dusdanige taal, dat H.H.M. erdoor
verontrust werden. Vooral over zijn brief van 18 Desember 1682 brak
hun verontwaardiging los. De gezant had n.1. in deze missive 3)
zijn spijt betuigd, dat H.H.M., die eerst voorstanders van de
arbitrage waren geweest, sedert enige tijd van houding waren ver-
anderd, en bericht, dat men in Engeland meende, dat het aan-
dringen van Spanje op slechts „mediatoire officiënquot; van Karei II
het gevolg hiervan was en vooral van het aanschrijven der Staten
Generaal aan hun gezant te Madrid 4), om niet te „defererenquot;
aan wat Van Beuningen hem uit Engeland had overgeschreven
(n.1. om tot aanvaarding van de arbitrage te raden, ter voldoening
van de bedoelingen van de Engelse koning en, naar hij meende, ook
van die van H.H.M.). De Staten Generaal besloten nu
5), hem hun
ongenoegen over deze brief te tonen, onder verklaring, dat hun
houding in het bevorderen van dc vrede steeds dezelfde was
gebleven, dat hun aanschrijving aan hun gezant te Madrid geen
verbod was geweest, om Spanje dc arbitrage aan tc raden, maar
dat het hun alleen had mishaagd, dat hun gezant in Engeland
buiten hun orders om had gehandeld.

1)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgcm. van Amsterdam, 15 Desember
1682. (Dipl. Miss. uit Engeland.)

2)nbsp;Item. 18 Desember 1682.

3)nbsp;Portefeuille met Sekretc missiven. Engeland. (Rijksarchief. \'s-Gravcn-
/lage.)

-gt;) Zie hiervóór, blz. 37.

5) Sekretc Resolutie Staten Generaal. 28 Desember 1682, waarover ook
Chudlcigh spreekt (Dispatches of Chudlcigh. 201). opmerkende, dat deze „ccn-
sorialc missivequot; aanvankclik in veel scherper termen was gesteld, maar dat men
die verzacht had. om Van Beuningen niet tc zeer uit tc dagen, daar hij in het

-ocr page 54-

Fagel berichtte dit terstond aan de Amsterdammers i). onder
bijvoeging, dat hij vertrouwde, dat het doen en zeggen van hun

(stadgenoot niet hun goedkeuring wegdroeg. Maar Amsterdam was
van mening 2), dat er geen reden tot een berisping van Van Beu-
ningen was, daar hij toch als gezant gehouden was, kennis te
geven zelfs van de geruchten, die hij vernam, en ook tot verstand-
houding met de andere gezanten van de Republiek verplicht was,
waarover men hem dus vroeger ten onrechte berispt had.

De kans, om in de zaak der arbitrage tot een schikking te ko-
men, lieten de Amsterdammers echter niet los. Zou het dan niet
mogelik zijn, dat Karei II met zijn arbitrale uitspraak — die boven-
dien, volgens de berichten van Van Beuningen, meer op mediatie
zou lijken met deelneming van de Republiek 3) — 20 lang wacht-
te. totdat ook een vergelijk met de Keizer en het Rijk getroffen
was? Hierover spraken ze met verscheidene andere leden der
Staten, met de Prins, de Spaanse en Duitse gezant doch de
bezwaren van hun voorstellen kwamen al spoedig aan het dag-
licht. Hoe zou Karei II. waar Frankrijk voor het beëindigen der
arbitrage, als gewoonlik, een bepaalde termijn voorschreef en
Engeland geen alliantie met Duitsland had, verplicht kunnen wor-
den, zijn uitspraak in de arbitrage zó lang op te houden, totdat de
geschillen met het Rijk bijgelegd waren 5)7 De Spaanse gezant
achtte ook een belofte van Karei II in deze niet voldoende, terwijl
Frankrijk natuurlik een schriftelike vastlegging van de afspraak
niet zou dulden. Doch ondanks al deze bezwaren vonden dc Prins
en de Raadpensionaris het nogmaals goed, dat Amsterdam weer
over deze zaak aan Van Beuningen schreef, om te zien, in hoe-

bczit was van ondcrschcptc brieven, die velen In dc regering in een raoeilikc
positie konden brengen.

1)nbsp;Minuut van missive van Fagel aan Hop. (Correspondentie tusschen Fagel
en Hop, Fagel-papieren, Rijksarchief. s-Gravenhagc.)

2)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 10 Januaric 1683.

3)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Bürgern, van Amsterdam, 12 Januaric
1683. (Dipl. Miss. uit Engeland.)

4)nbsp;..Summiere Deductiequot; enz.

5)nbsp;Opmerkingen van de Prins volgens Miss. van Gedcp. ter Dagv., 9 Ja-
nuarie 1683.

-ocr page 55-

verre deze voorslagen de Engelse koning zouden bevallen i).

Nu kwam duidelik uit, hoezeer Karei II aan de leiband van
Frankrijk liep, want hij raadpleegde terstond Barillon -). Deze
zag er een beperking van de arbitrage in en was hoogst veront-
waardigd. Een geheime verklaring aan de geallieerden weigerde
Karei volstrekt. Zo bleef Van Beuningen bij zijn mening, dat men
Spanje een onvoorwaardelike aanvaarding van de arbitrage moest
aanraden, als enig middel, om Engeland te winnen. Karei was
nog genegen de voorwaarden van het schikkingsvoorstel uit te
voeren, maar men moest daar geen afspraak van maken 3).

Lijnrecht tegenover de zienswijze van Van Beuningen stond die
van de Prins. Hij geloofde, dat Engeland het mede op verdeeld-
heid onder de geallieerden aanlegde en dat het aannemen der ar-
bitrage dus niets anders was dan een zich onderwerpen aan Frank-
rijk. Karei II. zo meende Willem, streefde er nu slechts naar, zich
van zijn verplichtingen jegens Spanje los tc maken, omdat een
wapening en de daarvoor nodige bijeenroeping van het Parlement
hem zeer ongelegen kwamen, maar eens zou de tijd aanbreken,
dat hij zijn eigen belang zou zien in het vervullen van die ver-
plichtingen, ,,koningen ende princcn niet gewent sijnde door cm-
portement, maer door reden van staet, dat is van interest, sich
te laten gouvernerenquot; \')• Op deze wijze sprak hij ook tot de
Gedeputeerden van Amsterdam cn, hetzij dat deze woorden in-
druk maakten, hetzij dat zij zich ergerden over dc cigenmachtig-

1)nbsp;Het doel van de Prins en Fagel was echter blijkbaar, om door dc slechte
uitslag hiervan Amsterdam tot stilzwijgen tc brengen. (Drossacrs, Dipl. Bctrekk.
Spanje cn Republiek, 94.)

2)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Bürgern, van Amsterdam. 19 Januaric
1683. (Dipl. Miss. uit Engeland.)

3)nbsp;Item, 26 Januaric 1683.

4)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 9 Januaric 1683.

Dc Prins keek dus verder dan Van Beuningen, die zich slechts voorhield, dat
Karei II nooit zijn bondgenoten zou kunnen bijstaan, wilde hij niet van zijn
Parlement afhankelik worden, maar Wilem III meende, dat. daar Engeland\'s
eigenbelang meebracht, dat dc macht van Frankrijk niet groter werd. het zich
eens bij dc Republiek zou moeten aansluiten. Dat dit slechts kon gebeuren door
een revolutie, zag hij toen nog niet in, omdat hij nog een omkeer bij Karei II
zelf verwachtte.

-ocr page 56-

held van Van Beuningen. die in plaats van Karel II te polsen over
het schikkingsvoorstel van Amsterdam, dit als een voorstel van
de Republiek had ingediend i). voorlopig werd de gezant niet
meer door de stad gesteund in
zijn ijveren voor de arbitrage. Zijn
volgende brieven bevatten dan ook steeds verdedigingen van
2.jn gedrag en klachten over miskenning hier te lande. Ten slotte
eindigde hij met een verzoek om ontslag (26 Februari 1683)

Waarschijnlik had de verbeterde positie der geallieerden ook
grote invloed op de gemoederen der Amsterdammers. Dat het Rijk
spoedig tot een afzonderlike vrede met Frankrijk zou komen
waarmee Van Beuningen hen voortdurend had bang gemaakt 2)\'
werd gelogenstraft door een memorie van Cramprich 3) de
Duitse gezant, waarin de Keizer verklaarde, niets zonder zijn bond-
genoten te zullen sluiten. Bovendien kwam eindelik het ..dénom-
brement des forcesquot; tussen de geallieerden tot stand, de vaststel-
ling van de te verlenen hulptroepen en schepen, waarin Amster-
dam zeer toegefelik was 4).

Zelfs met Brandenburg scheen een betere verhouding te zullen
komen. De Keurvorst, die begon in te zien, dat hij geen steun van
branknjk zou krijgen in zijn plannen tegen Zweden, wendde zich
enigszins van de Franse partij af. Zo kreeg Van Amerongen, die
sedert
1681 „extra-ordinaris envoyéquot; van H.H.M. bij Frederik
Willem was. met de biezondere last. om hem het gevaar, dat sinds
de bezetting van Straatsburg van de kant van Frankrijk voor het

\') Van Beuningen beweerde, dat dit de schuld van Karei II was die er
geen acht op had willen slaan, dat het voorstel slechts op een partikuliere brief

xfquot;nbsp;Beuningen aan Burgem. van Amsterdam. 19 Januarie

1683. Dipl. Miss. uit Engeland.)

d.t nl\'iln t\'.;\'\'nbsp;^Tnbsp;bekommert te sijn ende my in te beelden,

dat hghtelijck kan gebeuren dat de fransen, van een accomodement met Duytsland

versekert s.jnde ofte doir inlantsche verdeeldheden ende doirt opkomen vL een
Turksche oorlogh niets van die kant tc vrecsen hebbende, dc arbitrage sullen
weigeren ende de Spaensc ende ons werpen in veel grotere swarigheden als die
van de v^Heden winter.- (Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amster-
dam. 16 Februarie 1683. Dipl. Miss. uit Engeland.)

3)nbsp;Dispatches of Chudlcigh. 273 vlg.

4)nbsp;Res. Raad. 21 Januarie 1683. vermeerderde, op voorslag van dc Raad-
pensionaris, het aantal van 3000 tot 6000 man.

Toenade-
ring van
Branden-
burg.

-ocr page 57-

Rijk dreigde, voor ogen te houden, en hem tot toetreding in de Li-
gue aan te moedigen i). eindehk een antwoord, dat een tege-
moetkoming scheen te beloven. De Keurvorst liet hem aan H.H.M.
berichten, dat hij tot een verbond met de Republiek bereid was.
mits men hem ƒ 500.000.— gaf ter voldoening van de nog onbe-
taalde subsidies van de vorige oorlog. Over het algemeen was
men in de Republiek van oordeel, dat deze aanbieding niet ver-
waarloosd mocht worden, daar de steun van Brandenburg niet al-
leen van grote waarde was. maar ook Denemarken wel zou moeten
volgen, omdat het anders ingesloten was door Zweden. Lunen-
burg en Brandenburg, allen onze bondgenoten -). Maar men
moest bedingen, dat de Keurvorst ook een verbond met Spanje
aanging, in de Ligue trad en deelnam aan het ,,dénombrement des
forcesquot;. Amsterdam vond aanvankelik ƒ 500.000.— wel wat veel.
doch het bleek tot inschikken genegen

Maar terwijl Fagel moeite deed. om de eisen van de Keurvorst
in de Republiek ingewilligd te krijgen, bleek het Amerongen in
Berlijn, dat Frederik Willem niet veel lust had in een verbond met
Spanje te treden, waarvan hij weinig hulp te verwachten had, ter-
wijl het hem, zowel tegenover Frankrijk, nog altijd zijn geallieerde,
als tegenover de andere keurvorsten, die besloten hadden, zich niet
met Frankrijk\'s geschillen buiten het Rijk tc bemoeien, in een
vreemde positie zou brengen Van Amerongen vermoedde
echter, dat de ware oorzaak van zijn terugkrabbelen was, dat
Frankrijk hem grote geldsommen aanbood en hem de vrije hand
in Pommercn en Bremen wilde laten f\'). Daar Frankrijk steeds in
staat zou zijn, meer geld tc bicden dan dc Staten, merkte dc Raad-
pensionaris terecht op „ende als op die manier gehandelt
wordt, soo weet ick niet, hoe men oyt tracteren sal.quot; Inderdaad,
zolang dc Keurvorst nog niet overtuigd was, dat ook zijn belang

1)nbsp;Urk. und Actcnst., 620 vlg.

2)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 19 Januaric 1683.

3)nbsp;Rcs. Raad. 22 Januaric 1683.

4)nbsp;Urk. und Actcnst., 665.

5)nbsp;Ibidem. 669.

6)nbsp;Ibidem. 673.

-ocr page 58-

een algemene koalitie tegen Frankrijk\'s aanmatigingen noodzake-
hk maakte, zou er van een verbond met de Republiek niets komen
Wat de Prins en Fagel dan ook voor
koncessies van de Staten
gedaan kregen, de Keurvorst wendde zich hoe langer hoe meer
van hen af en begaf zich weer in nieuwe onderhandehngen met
Denemarken en Frankrijk; zijn toenadering tot de Republiek
bleek slechts het gevolg te zijn geweest van een tijdelike ontstem-
ming. waarschijnlik nog vermeerderd door de maatregelen van
Lodewijk tegen de Protestanten en tegen Orange, waarbij Frede-
rik Willem, als verwant aan de Oranjes door zijn vrouw ook
belangen had. De onderhandelingen van Amerongen aan het
Brandenburgse hof werden dan ook ..desperaef genoemd i)
toen Denemarken, dat de extra-ordinaris envoyé Bierman naar
Berhjn zond, tot een aanvallend optreden tegen Zweden geneigd
bleek. Wel stelde de Keurvorst de Staten door zijn biezonderc
envoye Ruch nog een tweetal ..alternatievenquot; voor 2), ^aar deze
werden voor zwaarder dan zijn vroegere eis gehouden. Toch on-
dersteunde Fagel ook deze voorslagen en spoorde zelfs de leden
aan. er nog gedurende het zomerreces op te beraadslagen 3).
Het dreigende oorlogsgevaar in de zomer van de kant van de
Fransen en de meerdere aktiviteit van de\'Turken maakte, dat men
r- ^.ytl,nbsp;quot;og al toegefelik was voor de eisen van Frederik Wil-

Jnbsp;lem 4), maar om diezelfde reden werd de Keurvorst weer terug-

houdend. De onderhandelingen werden geheel verbroken, toen de
Repubhek door de oorlogsverklaring van Spanje en de overwin-
Cv^ ^nbsp;nmg van de Keizer op de Turken, eind 1683, een zó aktieve poli-

■ j, ^^\' tiek tegen Frankrijk voerde, dat de Keurvorst haar niet durfde
\\ \\ volgen 5).

rj^ •nbsp;Tot de pogingen, om Brandenburg tot de Ligue te brengen, had

1)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 15 Mei 1683.

2)nbsp;Sckr. Res. van Holland. 31 Julie 1683

19 Al^Tmnnbsp;aan\'Burgemeesters van Amsterdam,

ly Augustus 1683. (m: Missiven van Gedep. ter Dagv.)

.nbsp;De leden adviseerden algemeen tot het tweede alternatief. (Missive van

Hop aan Burgemeesters van Amsterdam. 24 Augustus 1683. Miss. van Gedep ter
Dagv^ Amsterdam stemde daarop op 25 Augustus in het tweede ahernaüeUoe
S) Urk. und Actenst., 615.

f

t.nj^\'

-ocr page 59-

ook Amsterdam meegewerkt, zij het ook, dat deze stad enige be-
zwaren tegen de hoge eisen had; eveneens had ze toegestemd \')
in de Staat van Oorlog voor 1683, daar de Prins en de Raad-
pensionaris haar steunden in haar verlangens naar „equipagequot;,
een uitrusting ter zee, ter beveiliging van de handel, die vooral
bij de hernieuwde aktiviteit van Denemarken gewenst werd. Het
aanraden der arbitrage, waartoe Van Beuningen nog in elke brief
als enig middel tot behoud van de vrede aanspoorde, werd door
haar niet meer te berde gebracht, maar ze bepaalde zich tot de
verdediging van zijn gedrag en ondersteuning van zijn verzoek,
om\'teruggeroepen te worden.

Maar anders werd haar houding, toen Van Beuningen werkelik
terugkeerde en weer regerend burgemeester van Amsterdam werd.
Hij was niet dc man, om zijn mening onder zich te houden, maar
integendeel, de miskenning van zijn handelwijze prikkelde hem
tot een openlike verdediging daarvan en een luide verkondi-
van zijn denkbeelden. Op verzoek der Burgemeesters stelde
hij deze op schrift (,,Consideratiën vallende op dc tegenwoordige
toestand der zaken in ordre tot vrede of oorlog cn hetgeen dien-
aangaande tot meeste dienst van het land dient gedaan tc wor-
denquot; 3) en de Raad ondersteunde
met het besluit (van 2 April
1683), om in de kommissie, die moest beraadslagen over het door
hem uitgebrachte rapport van zijn gezantschap, te adviseren tot
het aanraden van de arbitrage aan Spanje en van de vrede met
Frankrijk aan het Rijk, of anders, daar dan een oorlog spoedig

») Res. Raad, 19 Fcbruaric 1683.

2)nbsp;„Korte deductie van \'t geen meer cssenUeel is geweest in de Nego-
Uaticn van dc Heer Ambassadeur van Otters ende van dc onderschreven, hacr
Ho. Mo. Ministers aan \'t Engelschc Hof, dienende tot eclaircissement van ver-
schcydc sakcn, spcctcrcndc tot de tegenwoordige delibcratiën ontrent Vrede cndc
Oorlogh, ende tot jusUficatic van dc conduite by desclvc haar Ho. Mo. Ministers
gehouden tcgcns alle mlsduydingcquot;. (Kopie in St. betreff, dc werving, geda-
teerd 8 April 1683.)

3)nbsp;Mun. Reg. bij Res. Raad, op 25 Maart 1683.

De Prins oordeelde over deze „Consideraticnquot; dat ze een onherstelbare breuk
tussen hem\' cn Van Beuningen gaven. Fagel zou ze, meende hij, gemakkelik
kunnen weerleggen, doch het speet hem, dat de Republiek zo tc lijden had van een
„turbulente geestquot;. (Archives. 2e sér, V. 572 vlg.)

-ocr page 60-

zou uitbreken er op aan te dringen, dat men de Spanjaarden
.ijdig onder hec oog zou brengen, wat ze vani de Republiek te
verwachten hadden, als ze de arbitrage niet aanvaardden De Ge-
deputeerden van Amsterdam voerden de argumenten van Van
Beunmgen ook aan bij de Duitse en Spaanse gezant, waarop deze
laatste opmerkte i), dat de stad weer op het standpunt van No-
^ vember 1682 2) «tond, behalve dat ze toen nog tot beperkingen
. en voorwaarden genegen was, doch nu een simpele arbitrage
voorstond ofschoon de omstandigheden gunstiger waren. Spanje
zou de arbitrage dan ook niet aanvaarden.

Het voorstel tot minnelike aanrading vond eveneens weinig in-
flang b,j de leden van Holland (de Prins beweerde trouwens, dat
de eigenlike bedoeling van Amsterdam was, Spanje door het wei-
geren van hulp tot de arbitrage te dwingen, zoals Van Beuningen
hem zelf bekend had 3)); alleen Delft was er voor, mits men van
een goede uitslag verzekerd was. Doch Amsterdam gaf nog zo
gauw zijn pogingen in die richting niet op. Bij gelegenheid van
een overkomst van de Raadpensionaris in de stad op 23 April
wendden de Burgemeesters zich bij monde van hun pensionaris
jacob( Hop tot hem 4) en wezen vooral op het oorlogsgevaar
dat van de kant van Frankrijk en Denemarken dreigde, en op de
moeihke positie, waarin de Keizer door de Turken zou komen,
i^agel meende, dat Denemarken nog niet tot aanvallend optreden
zou overgaan, want een alliantie met Brandenburg was tot dusver
met tot stand gekomen. Dit land toonde nog immer toenadering
tot de Republiek en was zelf. door het verbond van de Keizer met
Polen, bezorgd voor het hertogdom Pruisen. Dit verbond zou te-
vens de Keizer sterk genoeg maken tegen de Turken.
In een tweede onderhoud met Van Beuningen c) „lerkte Fagel

1) Miss. van Gedep. ter Dagv., 6 April 1683.

2; Zie hiervóór, blz. 38.

bij Rei Srnbsp;Beuningen, 8 April 1683. (Mun. Reg.

4)nbsp;„Kort verhael van hetgeen is voorgevallen in versch. discoursenquot; tussen
R^bTRTs\'Rlad)nbsp;Raadpensionaris op 23 April 1683. (Mun.

5)nbsp;„Kort verhael van \'t voorgevaUene in de discoursen tusschen de Hr.

-ocr page 61-

op, dat de „Consideratiënquot;, die hem op 23 April overhandigd wa-
ren, niets nieuws bevatten en niemand zouden overhalen tot aan-
rading der arbitrage. Op Van Beuningen\'s vraag, of hij dan geen
middel tot schikking wist, betuigde Fagel, dat de Prins tot iedere
schikking bereid was, behalve tot arbitrage; hij was niet oorlog-
zuchtig, maar meende, dat de oorlog slechts door een kordaat ge-
drag vermeden kon worden. De Burgemeester echter betwijfelde,
of er nog wel een ander middel mogelik zou zijn, immers een kon-
gres der geallieerden, met of zonder mediatie, was al vergeefs
beproefd en zou ook niet gelukken. Tevens wees hij er op, dat
het vertrouwen, dat het Rijk Spanje niet in de steek zou laten,
wel wat te groot was; er was immers niet eens een verbond tussen
de Keizer en Spanje.

Deze besprekingen werden, ingevolge een resolutie van de
Raad i), voortgezet op het gemeenlandshuis van Rijnland
te Leiden, waarheen Amsterdam burgemeester Bors van Wavcren
en pensionaris Hop had afgevaardigd, om te beproeven, de Raad-
pensionaris cn door deze de Prins tot de gevoelens van de stad
over te halen. Wederom kwam ter sprake quot;), dat er voor Spanje op
de Keizer niet zo veel staat te maken was. Hij was door het ver-
bond met Polen verplicht tot onderhoud van een leger van 60.000
man in Hongarije en tot de bekostiging van nog 40.000 man ge-
durende twee jaar, zodat hij onmachtig zou zijn bovendien nog een
leger aan de Rijn te onderhouden. De voornaamste keurvorsten,^
die van Saksen cn Brandenburg, waren tevergeefs tot dc Ligue]
uitgenodigd; dc hoop, die men, uit de berichten van Waldeck, op
de toetreding van Beieren koesterde, werd teniet gedaan door een
schrijven van de resident tc Regensburg, Valckenier, op wie Am-
sterdam meer vertrouwen had, daar Waldeck als rijksvorst wel

Ractpcnsionarls van Hollant cndc my, ondcrscrcvcn, op den 28 April 1683 des
\'s avonts ten huysc van dc Hr. Gcncracl ten Hove hier ter stede gehoudenquot;.
(St. betreff, de werving.)

«) Rcs. Raad, 30 April 1683.

2) „Summier Verhael van het voorgevallene in dc Conferentie, gehouden tus-
.schen den Heere Raadpensionaris van Hollandt cn Wcstvricslandt cn den Heeren
Borgermeester Bors van Wavcren en de Pensionaris Hop in \'t gemeenelands
Huys van Rijnlandt tot Lcyden, den Ie May 1683quot;. (Mun. Reg. bij Rcs. Raad.)

4

-ocr page 62-

slechte zodanige tijdingen kon ten beste geven, als hij voor het
R,k n„t«g oordeelde. Beieren had .ich dan ook tegen™ er dl
Ke,zer alleen verbonden bij een aanval op het Rijk, zodat heToÏ
waarsch„nl,k was da, het voor Spanje zou willen optrede^ De
alhanfes n,e. de Boven-Rljnse en Frankiese kreitsen w „n „oo

r rel-\'rlrd.^^nbsp;—\'

oa^Lquot;\'/quot;quot; /.\'\'■^quot;quot;\'quot;sen antwoordde Fagel „iet veel. maar hii

« n and quot;nbsp;Week. da. e

geen andere schikking „.ogelik was. Hij was blijkbaar zeer oquot;

schrokken van de onverzettelike houding van de stad. zozeer ve -

sch llend van haar toegefelikheid daarvóór, en meende hTar nu

wel wat te moeten tegemoetkomen. Daarom kwam ^ t een ate

gesprek ■). ook namens de Prins, terug op een voorstel. dquot;v n

een zekere som voor zijn vloot zou verschaffen, opdat hij detu-
rahte, ter zee zou kunnen handhaven. Dit zou Amsterdam natuul
hk wat geruster „aken ten opzichte van zijn-handelsbebn ë^
Verder zou de Prins aan de markies De Grana. goeverneuquot;

onéi°7nbsp;hoe onzeker, door d

onemghe,d van de leden over de verplichting daartoe, de hulp uit

de Repubhek bi een aanval op zijn landen wïs en dat men daart

u

subsidies aan de Adm.rahteiten niet voldeden en niet beloofden
de troepen, welke boven de verplichte 8000 man gezond n w r^
den. promptelik te betalen; ook moest men van een aan^eZe
I hulp u,. het Rijk verzekerd zijn. De Prins zelf gaf ook. hoewt h.

Zl \'vnbsp;-\'\'quot;-9e zou geXquot;

aelT /fnbsp;\'\'quot;i^ van zijn genegenheid tot een dequot;:

ael„k onderhoud me, De Grana; Amsterdam was met deze
tegemoetkommg zeer ingenomen en het besloot, moeite te doen
dat d,t in een sekrete resolutie werd vastqelead 2) In hZ h
van H Mei. daarop volgende, deden de ctdt ee en en vIT
stid^dat alleen door die van Haarlem werd beLeden. dquot;e\'

-ocr page 63-

het wel ,,in abstractoquot; goedvonden, maar toch meenden, dat men
niet kon verklaren, dat we onze alliantie niet zouden nakomen,
als de Spanjaarden niet presteerden, wat we van hen eisten. Het
voorstel werd echter aangenomen en de Raadpensionaris nam op
zich, een „conciliatoire extentiequot; op te stellen van datgene, wat
de Prins aan De Grana moest zeggen i). In het onderhoud met
Willem III te Antwerpen, dat het gevolg hiervan was, gaf de
goeverneur slechts enige hoop op de betaling der Admiralitei-
ten 2), maar noch dit noch andere voorwaarden schijnen hem
als zodanig gesteld te zijn. Immers Witsen meldt in zijn brief van
6 September 1683 aan de Burgemeesters, dat ten tijde van de
samenkomst te Antwerpen de 8000 man beloofd waren zonder
voorwaarden 3).

Ondertussen begon ide toestand in Europa meer en meer on-
1 dc :^mcr 9quot;quot;stig voor de geallieerden te worden. De vereniging van de
1683. Franse en Deense vloten wekte de hoogste bezorgdheid in de
Republiek; niet alleen haar bondgenoot, Zweden, maar ook haar
eigen handel werd daardoor in het nauw gebracht; vooral was ze
beangst voor de Oost-Indiese retoervloot, die nog niet binnen was.
Met eenparigheid was in Holland een vergroting van de sterkte
der vloot aangenomen 4), terwijl ter Generaliteit besloten werd
«\'■•) tot een bezending van de hierin weerspannige gewesten.

.1) Volgens dc miss. van Gcdcp. ter Dagv. van 18 Mei 1683 is deze ckstcnsic
gesteld in dc Sckrcte Notulen, maar daarin is zc niet te vinden. Slechts een af-
schrift van deze resolutie, zonder datum, bevindt zich onder dc papieren van
Fagel op het Rijksarchief te \'s-Gravenhagc.

2)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgcm. van Amsterdam, 29 Mei 1683.
(Miss. van Gcdcp. ter Dagv.)

3)nbsp;Hij meent verder, dat het voorstel van Amsterdam in Mei in Holland *
niet tot resolutie was geworden.

Ook dc Sckr. Res. Staten Generaal van 31 Mei, een uitvloeisel van deze Rcs.
van Holland, houdt slechts In een aanschrijving aan Van Hccmskcrck, dc ge-
zant tc Madrid, om dc Spanjaarden tot nakoming van die verschillende bcdin-
glngen met krachtige aandrang aan tc,zoeken.

■•) Miss. van Gedep. ter Dagv., 18 Mei 1683.

5) Item, 8 Julic 1683. Daarna, toen het gerucht, dat de Fransen naar dc
Sond waren getrokken, was bevestigd, is dc vloot nogmaals vermeerderd. Res.
Staten Generaal, 21 Julic 1683.

-ocr page 64-

Friesland en Groningen, wat een goed sukses opleverde. Doch het
gevaar ter zee was niet het enige; reeds gingen er geruchten over
bewegingen der Franse troepen, die klaarblijkelik een aanval op
; de Nederlanden betekenden, als de termijn tot aanvaarding der
.arbitrage door Spanje (eind Augustus) zou zijn afgelopen Al
vaak had Frankrijk die termijn verlengd, maar nu de omstandig-
heden zo gunstig waren, scheen het er niet meer toe genegen De
Turken, die, sedert hun bondgenootschap met de oproerige Hon-
garen, de Keizer reeds meerdere malen bemoeilikt hadden, waren
m het voorjaar van 1683 opgerukt in Hongarije en bedreigden
sedert Julie de stad Weenen. Het gelijktijdig aanbod (op 26 Julie)
VM Frankrijk aan de Rijksdag, van een dertigjarig bestand, was
voor het Rijk zeer verlokkelik; de Rijksvorsten bezweken er dan
ook voor. namen het nog vóór eind Augustus in beginsel aan en
scheidden dusdoende het Rijk van Spanje. Geen wonder, dat de
bemoeiingen van Van Otters, om Karei II tot algemeen bemidde-
laar voor de Spaanse en Duitse geschillen te verkrijgen, niet veel
gevolg hadden.

Zo al ook het sluiten van het bestand met Frankrijk nog ge-
ruime tijd in beslag zou nemen — het ontzet van Weenen op 12
September wendde trouwens weldra het onmiddellik gevaar van
het Rijk af —, de Spaanse Nederlanden lagen voor het ogenblik
als het ware open voor de Franse troepen en zouden verloren
zijn geweest, als niet de Republiek met Willem III aan het hoofd
steeds Lodewijk\'s veroveringszucht ingetoomd had.

-ocr page 65-

HOOFDSTUK III.

Het voorstel tot werving.

.Her- De Franse koning. Lodewijk XIV. stond bij de vrede van Nij-
^«vTtcknbsp;toppunt van zijn macht. Toen immers was het hem

•^fransen gelukt zijn grootste tegenstandster, de Republiek, van haar bond-
genoten te scheiden cn enigen van dezen voor zich te winnen,
daarmee het plan van Willem III. om een grote koalitie tegenover
zijn veroveringszucht te plaatsen, voor het ogenblik verijdelend.
Ondanks de grote steun echter, die hij bij de ontevreden en weeral
spannige elementen in de Republiek vond, was het Lodewijk on-\'
mogelik, deze staat op zijn hand te krijgen, maar moest hij zich
vergenoegen met haar isolement. Zelfs dreigde hem spoedig weer
gevaar: Willem III gaf zijn oude plan niet op, maar vormde in 1681
door de Ligue van garantie de nieuwe grondslag tot een algemeen
Europeselcoalitie. Slechts de twijfelachtige gezindheid van Enge-
land. dat steeds leed onder binnenlandse onenigheid, ontnam dit
verbond zijn grootste steun, zodat het ook in Duitsland niet die
aanhang kreeg, welke men verwacht had. Toch had de fiere hou-
ding van de Republiek sukses. want Lodewijk schrikte terug van
verdere veroveringen in de Zuidelikc Nederlanden en hief in
Maart 1682 de blokkade van Luxemburg op. \'t Was echter dui-
delik, dat hij opnieuw de uitbreiding van zijn rijk in die richting
zou voortzetten, als hij de kans daartoe schoon zag.

In de loop der jaren ,1682 cn 1683 werd deze mogelikheid steeds
groter. Karei II leek slechts te voelen voor het plan, dc geschillen
door zijiT^rbitragc te beslissen, wat hem van de moeilike taak zou
verlossen, de verdediger der Nederlanden te zijn. waarbij hij voor
zijn Parlement zou moeten bukken. Willem III poogde dc fiere
houding van de Republiek vol te houden, maar ondervond steeds
meer tegenstand, vooral van de kant van Amsterdam, dat opge-

-ocr page 66-

stookt werd door Van Beuningen, die alle hoop en vertrouwen
op Engeland wegnam. De Ligue won door Waldecks ijver wel
bondgenoten in het Duitse rijk. maar allen slechts van weinig
gezag en aanzien. Spanje moest meer gesteund worden dan dat
het steun gaf; Zweden had alle aandacht nodig voor Denemarken
,en Brandenburg. Lodewijk\'s geallieerden in het Noorden. De voor-
naamste deelgenoot aan de Ligue. de Keizer, was in een nieuwe
ooriog met de Turken gewikkeld, die zijn hoofdstad bedreigden

Toen bij het verstrijken van de voor Spanje vastgestelde ter-
mijn tot aanvaarding van de arbitrage van de koning van Enge-
land in de geschillen met Frankrijk, de Turkennood voor het
Duitse Rijk op zn ergst was. achtte Lodewijk dit het geschikte
ogenblik, om weer aanvallend in de Zuidelike Nederlanden op te
treden. De Grana werd door hem aangezegd, de plaatsen, waarop
Frankrijk aanspraak maakte, vrijwillig over te geven daar de
maarschalk d\'Humières anders order had. zich in het bezit ervan
te stellen. Niet alleen voerde d\'Humières deze last uit. maar tevens
plunderde en brandschatte hij het platteland, zodat de toestand
met veel van een openlike oorlog verschilde.

Door Gastel Moncayo, de Spaanse gezant in Den Haag, en door
Starrenberg, de Nederlandse gezant te Parijs, van dit optreden der
Fransen verwittigd, begonnen de Gekommitteerden van H. H. M.
tot de buitenlandse zaken terstond te beraadslagen over de maat-
regelen, die de Republiek in deze omstandigheden zou nemen. Aan-
vankelik achtte men de zaak nog niet ernstig, daar de Fransen
geen nieuwe lichtingen hadden gedaan. Ook de Raadpensionaris
die op zijn buiten ..De Leeuwenhorstquot; vertoefde, haastte zich niet\'
terug te keren. De Staten-Generaal besloten slechts, met de Prins
in overleg te treden, hoewel het advies der Gekommitteerden. op
aandringen van Zeeland, dat bevreesd voor
Staats-Viaanderen
was. uidde, om aan de Prins de nodige, maatregelen over te
laten i). Groningen was hier echter tegen en ook Amsterdams
regering betuigde aan oud-Burgemeester Witsen. die zitting in
het besogne hacT, dat ze dergelijke opdracht te onbegrensd achtte

1) Missive van Witsen aan Burgcm. van Amsterdam, 1 September 1683
(Miss. van Gedep. ter Dagv.)

-ocr page 67-

en bang voor verkeerde uitleg was. Men moest nu meer bedacht
zijn op^ vergelijk dan op tegenweer, gezien de toestand in het
Duitse Rijk, vanwaar, door het beleg van Weenen, geen hulp te
verwachten was i).

Spoedig echter zou men over de houding van de Republiek een
definitief besluit moeten nemen, daar de Spaanse gezant op 3
September aan H. H. M. een memorie overleverde met verzoek
om de hulp van 8000 man, zich daarbij beroepende op de resolutie ,
van 23 Maart 1682 2). Amsterdam was dadehk al van oordeel,
dat deze hulp geweigerd moeste» worden en dat alle andere we-
gen dan die van „accomodementquot; tegenmaatregelen van de Franse
kant moesten verwekken, waaronder het vooral die tegen de han-
del vreesde, daar „soo de franse van de zee disponeren, sy sonder
moeyte, doir \'t oppresseren van de vaert doir deselve. aen de
staet ende besunderlijk aen de
Stadt van Amsterdam de doot-
steek kunnen gevenquot;
3). Burgemeesteren meenden 4), dat men
voor die weigering tal van verontschuldigingen kon bedenken,
zoals: dat eerst overleg moest worden gepleegd met de bondge-
noten. dat de 8000 man toch niet voldoende waren. enz. Bovendien
waren de
voorwaarden niet vervuld, welke men bij resolutie van
15 Mei 1683 aan de Spanjaarden gesteld had, opdat ze voor
..helpbaarquot; zouden worden aangezien 5). Witsen bracht de me-

1)nbsp;Missive van Burgem. van Amsterdam aan Witscn. 2 September 1683.
(Witscn\'s papieren. VI. Gemeente-archicf, Amsterdam.)

2)nbsp;Zie hiervóór, blz. 33. In Holland was deze resolutie op 20 Maart 1682

genomen.nbsp;„

3)nbsp;Missive van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam, ö Sep-
tember 1683. (Miss. van Gedep. ter Dagv.)

4)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Witscn. 5 September 16Ö3.

(Witsen\'s pap., VI.)nbsp;„ n j

5)nbsp;Dit slaat op de sekretc resolutie, welke in dc Staten van Holland ge-
nomen zou zijn „eenparig en zonder debatquot;. (Missive van Burgemeesters van
Amsterdam aan Gedeputeerden ter Dagvaart, 1 Februari 1684. kopie in Stads-
Mi.ssivenboek. IX. Gemeentearchief. Amsterdam), ten gevolge van dc bcmocnngcn
van Van Beuningen en andere Amsterdamse Gedeputeerden bi) dc Raadpensionaris
cn dc Prins, om dc Spanjaarden te bewegen tot subsidies aan de Engelse koning
cn lot afbetaling van hun schulden aan dc Admiraliteiten (zie hiervóór, blz.
50 vlg.)

-ocr page 68-

nmg van Amsterdam de Raadpensionaris onder het oog, zonder
h m evenwel te Icunnen overtuigen, en ook ziJn audiënUe brde
Prms, d,e h„ voor ,emand anders over de zaak te spreken kreea
wa. tevergeefs, daar Willem III beweerde: „hij wilde fever al e \'
abandonneren als sijn woort niet houden,- het land soud me
dese onse (Amsterdams) conduite verboren gaenquot;. zodat Witsen
opmerkte: „,k bespeurde dat, indien ik niet met schuldigenbsp;quot;

ha e gesproken, dat er al wat hevigheyt soude hebben ot
staen l). Ook van Beuningen had een audiëntie bij de Priiis
maar kreeg slechts tot bescheid, „da. de swarigheden groot wquot;:
ren maer dat een prompte assistentie aen de Spaense was \'t
eenToh
n..ddel, om se sooveel doenlijck voir te komenquot;. De Prins 3e
niet eens de deduktie afwachten, die de Gedeputeerden van Am-
sterdam bezig waren samen te stellen, maar meende „alles dat in
cons,dera..e konde komen, wel
overwogen te hebben enS da quot;

17\' M\'nTÏ\'quot; quot;faesuymt moght wer-
den -). D,t beangstigde Van Beuningen. vooral daar hij geruch-

zoüwÓZquot; quot;quot; \'\'nbsp;-ggespraak beschikt

In het besogne tot de bui.enlandse zaken beraadslaagde men
er voorlopig nog slechts over. of men Van Gitters, de gezant in
Engeland zou aanschrijven, om Engeland\'s tussenLoms te

leaenT }nbsp;^^^nbsp;nam de ge-

legenheid waar. om de mening van Amsterdam .e verkondigen

da. Spanje gt;e.s moest aanbieden voor de vrede, waarop het .ot een

ontstond, zoda, Witsen schreef: „ik sa. voor een heet vuer\'-J)
Zelfs kreeg hij te horen, dat het optrekken der Fransen geschied
.o«ta°an.nbsp;Amsterdam de 8000 man niet zou

2 R^oloUc Slatcn Generaal. 7 September 1683

-ocr page 69-

Op 9 September begonnen ter Statenvergadering van Holland
de beraadslagingen over het verzoek van Spanje. Terwijl de Prins
meende, dat er slechts sprake kon zijn van de uitvoering van de
resolutie van Holland van 20 Maart 1682 op het verlenen van,
hulp aan Spanje en de Raadpensionaris ook aldus het voorstel ter
vergadering motiveerde, vroeg Amsterdam, of die resolutie, die
tijdens de blokkade van Luxemburg genomen was, nu wel ,,ap-
plicabelquot; kon zijn, terwijl het tevens uitsluitsel wilde hebben over
de resolutie van Mei 1683, die blijkbaar anders was uitgevoerd dan
zij, volgens de aantekeningen van de Gedeputeerden der stad ter
Dagvaart, had geluid i), daar immers de Prins beweerde toen
slechts opdracht te hebben gehad, De Grana de hulp toe te zeggen.
Daar Schiedam, dat eertijds ook niet in de resolutie van Maart
1682 bewilligde. Den Briel en Alkmaar Amsterdam bijvielen, durf-
de de Raadpensionaris geen besluit opmaken; doch op 11 Sep-
tember was hij nog verder daar vanaf, daar nu ook Leiden, ge-
volgd door Delft, afviel, door voor te stellen 2), in een besogne
te onderzoeken, of de Republiek door het traktaat met Spanje van
30 Augustus 1673 verplicht was tot hulp, cn, indien men meende
van wel, dan nog te overwegen: a) wat men na verloop van drie
maanden zou doen, daar het traktaat een breuk vorderde, drie
maanden na het verlenen van dc hulp; b) wat men binnen dc drie
maanden zou doen, als bleek, dat de 8000 man niet voldoende
waren; c) welke overeenkomsten men zou kunnen maken met dc
staten, die ook tot hulp aan Spanje gebonden waren.

De Prins was hevig verontwaardigd en vond dergelijk besogne
overbodig, omdat die zaak al in Maart 1682 beklonken was, doch
Amsterdam herhaalde, dat het juist dc vraag was, of die resolutie
nu toegepast kon worden en betoogde, dat dc propositie van de
Raadpensionaris over al of niet uitvoeren van die resolutie ver-
keerd gesteld was. Van Beuningen overhandigde dan ook aan dc

1)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 9 September 1683.

2)nbsp;Notulen van het geadviseerde ter Staten van Holland op dc propositie
van Leiden van 11 September 1683, om ccn besogne aan tc stellen op dc me-
morie van de cxtra-ordinaris envoyé van Spanje, met verzoek om 8000 man
hulp (St. betreff, dc werving).

-ocr page 70-

Prins 1) de „Consideratiënquot; van Amsterdam „vallende op het
versoek door den Hr. Eatraord. Envoyé van Spaigne aen haer Ho.
Mo. gedaen omme te hebben een secours van 8000 man tot be-
scherminge van de Spaensche Nederlanden tegens de gevreesde
onderneminge van de fransche trouppes, ingevolge van de .allian-
tie defensif tusschen syne Co. Majt. van Spaigne ter eenre ende
haer Ho. Mo. ter andere zyde gesloten in den jaere 1673quot; 2),
welke inhielden, dat de verplichting tot het verlenen dezer hulp
niet bestond, daar er geen „guerre ouvertequot; was, zoals voorge-
schreven werd in het
4e artikel van het traktaat; dat dit ook wel
niet het geval was geweest in Maart 1682, maar dat toen de
Fransen geen aannemelike voorwaarden hadden aangeboden voor
een schikking en Luxemburg destijds in uiterste nood verkeerde;
dat de Spanjaarden hun geallieerden niet eens op de hoogte hadden
gebracht van hun geschillen met Frankrijk, waartoe ze volgens het
3e artikel verplicht waren; dat ze ook niet hadden voldaan aan
de voorwaarden, welke hun door de resolutie van Mei 1683 waren
opgelegd en die aan De Grana bekend waren gemaakt (quot;hoewel
de resolutie niet in zo positieve termen gesteld was, was de be-
doeling toch wel degelik zodanig geweest, zoals bleek uit de no-
tulen van de Gedeputeerden van Amsterdam, al kwam de eksten-
sie. door de Raadpensionaris opgemaakt, daarmee niet overeen);
dat ten slotte de Republiek toch niet verplicht was. om de Spaanse
Nederlanden beter te verdedigen dan de Spanjaarden zelf.

Terwijl de Prins en de Raadpensionaris ter vergadering hard
aandrongen op het zenden van de hulp, werd ook in Amsterdam
druk beraadslaagd. Burgemeesteren werden het er over eens, dat
de resolutie van Maart 1682 niet toepassehk was en zetten dit ook
uiteen in een „Disquisitie. off haer Ed. Gr. Mo. resol. van 20 Maert

1682..., mitsgaders die van 13 May 1683..... konnen aenge-

sien werden, applicabel te sijn....quot; 3). waarin ze vooral nadruk

1)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam. 10 September
1683. (Miss. van Gedep. ter Dagv.)

2)nbsp;in: Stukken over de geschillen met de Stadhouder in zake dc onderhan-
delingen met d\'Avaux (1682-1684). (Gemeente-archief. Amsterdam).

3)nbsp;„Disquisitie. off haer Ed. Gr, Mog. resol. van 20 Maert 1682. daerby het
secours van 8000 man aen de Spaenschen op haer iteratief vcrsocck ter dier

-ocr page 71-

legden op het verschil in omstandigheden toenmaals en nu, waar-
om men toen, niet uit kracht van het traktaat, maar ,,benigna inter-
pretationequot; de hulp toestond, echter nog altijd onder de voor-
waarde, dat alle pogingen tot verzoening, buiten de schuld van
Spanje, mislukt waren. Zo oordeelde dan ook de Vroedschap van
Amsterdam op 13 September 1683 i), dat de resolutie van 20
Maart 1682 genomen was met het oog op de blokkade van Lu-
xemburg en dat, door de opheffing van die blokkade en door het
voorstel van Lodewijk, om de geschillen met Spanje te onder-
werpen aan de arbitrage van de koning van Engeland, deze
f resolutie vervallen was en dus geen machtiging gaf tot het zenden
■ van de hulp nu; oud-Burgemeester Boreel meende zelfs, dat het
\' voorstel van de Raadpensionaris tot de uitvoering van die resolutie
„crimineelquot; was en dat ,,Barnevelt niet soo crimineel (was) ge-

kn G

J«raai sja^^ Zeer goed is de verontwaardiging van Boreel te begrijpen, wan-
i-a^ ^«rzock neer men de manier beziet, waarop de Raadpensionaris ter Gene-
(oc. \'^quot;ic raliteit de zending van de hulp gedaan kreeg, een handelwijze
echter, die de gebrekkige staatsinrichting van onze Republiek niet
alleen toeliet, maar zelfs noodzakelik maakte. Zoals dc Prins
terecht opmerkte, het was verdrietig, ,,altijt soo van één lith (me-
nende Amsterdam) geringeloort te werdenquot; 3), vooral, waar hij,
naar zijn oordeel, dc enig mogelike maatregelen wilde nemen tot

I behoud van dc Spaanse Nederlanden. Fagel nu, zonder zich om
het ernstige protest van Amsterdam te bekommeren, stelde H. H.

tijdt is gcnccordecrt, mitsgaders die van 13 May 1683. racckcndc het concert
docninaeis tuschen syne Hoochcyt en den hcere marquis de Grana te houden,
können aengesien werden applicabel tc sljn op dc jegenwoordige ondernemingen
van de franschc troupes in dc Spaenschc Nederlanden tot suickcn cffccte, dat in
executie van dc voors. resolutie, sonder voorgacndc nieuwe deliberatie, het
voors. secours aen dc Spaenschcn soudc kennen werden gcsonden.quot; (in: St.
over dc geschillen met dc Stadh.)

1)nbsp;Res. Raad. 13 September 1683.

2)nbsp;Notulen van het besogne van Burgem. van Amsterdam. 13 September
1683. (St. over de geschillen met de Stadh.)

3)nbsp;Notulen van \'t gepasseerde in dc Vroedschap der stad Amsterdam ge-
houden bij Joan Appelman, op 13 September 1683. (Gcmccntc-archicf, Am-
sterdam.)

-ocr page 72-

i M. niet anders voor dan de uitvoering van de resolutie van 23

I Maart 1682, waar vijf gewesten vóór waren en waarop Groningen
zich ongelast verklaarde. De afgevaardigden van Holland werden
daarbij gedwongen te erkennen, dat zij in alle geval niet gelast
waren, de uitvoering van die resolutie te stremmen. Immers de
Raadpensionaris dreigde, anders het besluit te zullen opmaken
bij meerderheid van stemmen, en in dat geval was ook. daar het
de bedoeling was. dat de hulp terstond gezonden zou worden, de
uitvoering van dit besluit niet meer te beletten, omdat te veel
gevaar verbonden was aan de terugroeping der troepen i). Zo
kon de Prins, gesteund door een resolutie der Staten Generaal,
terstond de 8000 man afzenden en de Gedeputeerden van Am-
sterdam kregen bij de Raadpensionaris slechts enige geruststelling

J door de verklaring, dat hij vijandelikheden zou vermijden. Toch
protesteerde Amsterdam slechts matig, met aanvoering van zijn
resolutie van 13 September, ertegen, dat men ter Dagvaart het
besluit van H. H. M. voor notifikatie opnam -). daar een aan-
tekening van Amsterdam, en misschien nog Leiden, toch de kracht
er niet aan zou ontnemen en hen des te onbekwamer zou maken
,,om wijsselyker te modereren \'t gene ons geheel niet heelen
kanquot; 3). Ook Van Beuningen schreef aan Burgemeesteren van
Amsterdam: ,,ik vreese seer, soo wy tot ressentiment pousseren
over de gepleeghde informaliteyt ende te laegh leggen, dat diegene,
die althans, om uyt een quade labirynth tc gereken, int werck ter
principale facilder sullen sijn, het hooft wederom sullen opsteeken,
ende dat onse ontydighe cordaetheyt sal werden geimprobeert ook
by degene, die andersints in de saekc ten principale met ons eens
sijnquot; 4).

1)nbsp;Miss. van Gcdep. ter Dagv., 15 September 1683 (Mun. Reg. bij Res.
Raad.).

2)nbsp;Res. van Holland. 15 September 1683.

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 15 September 1683 (Mun. Reg. bij Res.
Raad). De Gedeputeerden van Leiden waren gelast geweest, aan te dringen
op een besogne over het al of niet toepasselik zijn van de resolutie van 20
Maart 1682. Ook andere steden, als Hoorn en Delft, waren, hoewel ze niet
openlik protesteerden, van de mening van Amsterdam.

4)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Bürgern, van Amsterdam. 15 September
1683. (Miss. van Gedep. ter Dagv.)

-ocr page 73-

Deze gematigde houding van Amsterdam kon ook het gevolg
zijn van de geruchten over een nieuwe werving, die de Raadpen-
sionaris nog lochende, maar waarover de Prins al gesproken zou
hebben als over „een nodighe saeke ende tot dewelcke sijn Hooght.,
liever als dat se soude achterblyven, sijn particuliere beurse soude
aanbiedenquot; i). Tevens zagen de Amsterdammers, al weigerden
ze ook eerst om zich in enige beraadslaging over het gebruik van
de hulptroepen in te laten 2). toch spoedig het nut daarvan in
en trachtten te bewerken, dat de Prins de 8000 man slechts in de
steden in garnizoen zou leggen 3). Maar zo de argumenten van
Van Beuningen daartoe bij Fagel eerst enige ingang vonden
op 22 September, toen de tijding van het ontzet van Weenen s)
Den Haag bereikt had, wat hoop gaf op ondersteuning van de
Duitse kant, was hij allerminst genegen tot enige beperking in het
gebruik van de hulptroepen «) en verzette zich ook hevig tegen\'
het aanraden van de afstand van Luxemburg, als equivalent voor ^
Aalst en dc andere Franse aanspraken, zoals Van Citters van
Karei II tot bescheid had gekregen op zijn verzoek om tussen-
komst 7). Vergeefs voerde Van Beuningen bij dc Prins cn Fagel
aan. dat dooide wapenen toch niets beters te bereiken viel. „Maer
dit alles opereerde niets als wat te veel hitte, soo tegens de sen-
timenten van Uw Ed. Gr. Achtb. als tegens my in \'t particulierquot;,
berichtte hij naar Amsterdam\'s Burgcmeestercn «).

1)nbsp;Ivllss. van Van Beuningen aan Burgem. van Am.sterdam, 15 September
1683. (Miss. van Gcdcp. ter Dagv.)

2)nbsp;Rcs. Raad, 16 September 1683.

3)nbsp;Not. Appelman, 20 September 1683.

4)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 21 September 1683.

5)nbsp;Dc Turken waren verjaagd met behulp van dc nieuwe bondgenoot van

dc Keizer, dc Polen.

6)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam, 22 Scptembct

1683. (Miss. van Gcdep. ter Dagv.)

7)nbsp;Missive van Van Citters aan H.H.M.. 21 September 1683, (kopie in

Dipl. Miss. uit Engeland.) \\

Dc Spaanse gezant, Ronquillo, kreeg hetzelfde bescheid van Karei II op zijn
verzoek om 8000 man, waartoe Engeland, evenzeer als dc Republiek, verbon-
den was.nbsp;,

8)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam. 22 September

1683. (Miss. van Gcdep. ter Dagv.)

-ocr page 74-

n De Prins wilde ook geen oorlog, maar een kordate houding was
• vereist. Toch waren er enkele punten, waarop Willem III en Am-
sterdam het eens konden worden en wel, om de Spanjaarden aan
te manen, beter orde op hun zaken te stellen, en om Engeland
om hulp te blijven vragen. Van Beuningen nam er genoegen mee,
dat deze zaken eerst aan de orde zouden zijn, en verklaarde, na-
mens Burgemeesteren, genegenheid, om alle onenigheden met de
Prins, met name publieke, te vermijden, „omdat daerdoir niet al-
leen conversatiën met sijn Hooght. werden vermijt, maar insonder-
heyt omdat daermede de propositie tot nieuwe wervinge verhopent-
lijk sal achterblyvenquot; i). In deze hoop werd; hij echter teleur-
gesteld. want 29 September 1683 diende de Raad van State bij H.
H. M. een petitie in. om \'s lands troepen te vermeerderen met
Petitie tot 4500 ruiters. 1500 dragonders en 10.000 voetknechten, te zamen
werving van 16.000 man. voor de tijd van 4 maanden, kostende in het geheel

16.000 man. ƒ 1.960.500 2).

Op -dit reeds lang verwachte en dus reeds lang overdachte voor-
stel tot de werving liet Amsterdam niet na spoedig (5 Oktober
1683) een besluit te nemen 3), dat. zo het al niet met name de
werving afkeurde, toch genoeg het gevoelen van de stad er over
liet blijken, door de overweging, wat beter voor de Republiek zou
zijn: een vrede met afstand van Luxemburg, of een oorlog tussen
Frankrijk en Spanje, en door de gevolgtrekking, dat de Republiek
volgens het traktaat nog niet tot hulp gehouden was. de gezondene
beschouwd moest worden als te zijn buiten verplichting, cn dat
I men dus. alvorens te beraadslagen over deze petitie, zijn best moest
i doen tot het bevorderen van de vrede. Toen de Gedeputeerden van
Amsterdam de Raadpensionaris deze resolutie voorlazen, gaf hij
..somwylen eenige demonstratie van ontsettingequot; en betuigde ten
slotte. ..ophalende alleen syne schouderen, dat als de saeke soo-
danich lach als wy (Amsterdammers) hadden gedecreteert. men
alles wel mocht overgeven 4),

1)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam. 23 September
1683. (Miss. van Gedep. ter Dagv.)

2)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist. XV, 140.nbsp;i

3)nbsp;Res. Raad. 5 Oktober 1683.

4)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 8 Oktober 1683.

-ocr page 75-

Van Beuningen had de eer, de Prins met de inhoud van Am-
sterdam\'s resolutie bekend te maken, en het is waarschijnlik dit
onderhoud, waarover d\'Avaux hoorde van een persoon, die het
in de kamer er naast had afgeluisterd, en waarin de Prins op zeer
heftige toon gezegd zou hebben: „Quand je me rendrois au sen-
timent de votre ville et que je serois d\'avis de faire céder Luxem-
bourg par les Espagnols, je vous déclare que nous ne pourrons
jamais les y obhgerquot; i). Bentinck vertelde, dat de Prins van plan
was. Den Haag te verlaten en zich om niets meer te bekommeren,
als men doorging, zich tegen de werving te verzetten. d\'Avaux
acht dit echter slechts bedreigingen, om de Amsterdammers bang
te maken, maar merkt wel op, hoe de Prins in het biezonder,
gebeten was op Van Beuningen, omdat deze hem eerst had ge-
holpen met hét vormen van de Ligue tegen Frankrijk, maar ten
slotte tot het inzicht was gekomen, dat het beter was, eerst Lode-
wijk zijn zin te geven, omdat men hem toch niet zou kunnen weer-
staan, en daarna een Ligue van garantie op te richten -).

Fagel beantwoordde de resolutie van de Raad schriftelik 3).
betoogde, dat een schijnbare vrede veel gevaarliker was dan oor-
log, dat het met onze handel en scheepvaart evenzeer gedaan zou
zijn, als we onder vreemde heerschappij kwamen, wat het gevolg
zou zijn, als aan Lodewijk steeds maar werd toegegeven, en dat
men dus beginnen moest met te onderzoeken, of de Franse aan-
spraken wel goede grond hadden. Vooral nam hij het Amsterdam
kwalik, dat het voorgaf „dat degene die de voors. resolutie (van
5 Oktober) niet souden aproberen, de kneppel, als men secht, op
straet souden werpenquot;, en ook achtte hij het verkeerd, dat de stad
zo openlik het overwicht, dat Frankrijk ten opzichte van ons had,
aantoonde.
nbsp;q^-

Toen de werving op 13 September voor de eerste maal in het

1)nbsp;d\'Avaux, I. 350 c. v.

2)nbsp;Ibidem. 352. d\'Avaux heeft hierin juist gezien. Van Beuningen behoorde
eigenlik tot een tussenpartij, die vasthield aan Engeland, maar het streven van
de Ligue wilde ophouden tot na de vrede met Frankrijk (zie hiervóór., blz. 38.).
Maar de Prins beschouwde hem als een afvallige, omdat hl) eerst een voorstander
van de Ligue was geweest.

3)nbsp;Missive van Fagel aan Burgem. van Amsterdam, 12 Oktober 1683. (Miss.
van Gedep. ter Dagv.)nbsp;i

-ocr page 76-

besogne van de Staten van Holland ter sprake kwam, waren nog
niet alle leden erop gelast en verwekte de uitspraak van Amster-
dam alleen enige tegenspraak bij de Prins, voor zover het geringe
belang van Luxemburg betrof i). Maar op 15 September brachten
|de meeste leden een gunstig advies uit. terwijl Delft alleen een-
parigheid eiste
2). Tegelijkertijd werd ter Generaliteit besloten
tot een konferentie met de geallieerden. 019 de aanspraken van
Frankrijk te onderzoeken, en om Spanje aan te manen tot betere
zorg voor de Spaanse Nederlanden 3).

Reeds eerder (29 September) hadden Cramprich. de gezant van
de Keizer, en Gyldenstolpe. de Zweedse gezant, hun genegenheid
tot een dergelijke konferentie betuigd 4), terwijl Gastel Mon-
cayo in een onderhoud met gedeputeerden der Staten Generaal op
11 Oktober daarbij de verzekering gaf, dat de Spanjaarden hun
troepen in de Spaanse Nederlanden tot 40.000 man zouden ver-
meerderen s). Maar, zoals bleek uit het antwoord van Karei II
aan Van Citters c), was de houding van Engeland niet gunstig
en zelfs moesten H.H.M. het de Koning uit het hoofd brengen, dat
het besluit op de zending der 8000 man niet met eenparigheid ge-
nomen zou zijn waarover hij, ten
gevolge van dc weinige

pheimhouding van staatszaken in de Republiek, was ingelicht
buiten zijn gezant om.

\'t Is dan ook waarschijnlik vooral om dc houding van Engeland,
dat aan de konferentie der geallieerden geen deel wilde nemen, —
want Chudleigh, de Engelse gezant, verklaarde, dat de gevaren
voor de Nederlanden de gevolgen waren van de ..quade conduitequot;

1)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 13 Oktober 1683.

2)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist. XV. 141.

3)nbsp;Sekr. Res. Staten Generaal. 28 September 1683.

» unbsp;Amsterdam, 29 September en 2 Ok-

tober 1683. (Miss. van Gedcp. ter Dagv.)

5)nbsp;Idem aan idem, 11 Oktober 1683.

Toen Witsen hem toevoegde, dat het wcnselik was. dat Spanje dc Admirali-
teiten voldeed, antwoordde hem Gastel Moncayo tamelik scherp, dat Amsterdam
eerst in de werving moest toestemmen. ■

6)nbsp;Zie hiervóór, blz. 61.

7)nbsp;Sekr. Res. Staten Generaal, 28 September 1683.

-ocr page 77-

van Spanje en de Republiek en dat Engeland niets meer kon doen
na het verwerpen van zijn raad i) — dat Amsterdam op 21 Okto-
ber een dergelijke resolutie nam als op 5 Oktober cn aan Fagel
op zijn missive terugschreef, dat een vrede, zij het ook op harde
voorwaarden, beter was dan oorlog. Want Amsterdam was vast
overtuigd, dat de handelwijze van de tegenpartij slechts de oorlog
kon teweegbrengen. Weer kon Willem III zijn verontwaardiging
over de houding van Amsterdam niet inhouden en natuurlik was
het weer tegen Van Beuningen, ,,die daertoe geene de minste aen-
leydingh gaffquot; 2), — pensionaris Hop had de last van Amster-
dam uitgebracht, — dat hij zich uitte, zeggende: ,,hij sach wel wat
de intentie van hem, heer van Beuningen, was, maer deselve soude
die niet bereyken, off syne Hoocheyt soude geen Willem heet-
tenquot; 3). En toen Van Beuningen daarop antwoordde: ,,hij hadde
geen particuliere intentiën, maer alleen voor den dienst van het
gemeenquot;-1), herhaalde de Prins enige malen, dat hij wel wist,
welke zijn intentie was. Van Bentinck vernam Witsen, dat Z. H.
meende, dat Van Beuningen het besluit op de werving wilde ver-
schuiven, terwijl de zaak geen uitstel kon lijden. Ook de Raad-
pensionaris vond, dat er al te veel gepraat was en dat door onze
onenigheid de Fransen slechts aangemoedigd zouden worden.

In de konferenties met verschillende gezanten der geallieerden
bleek, dat de Spanjaarden niet genegen waren, zelf voorslagen
tot de vrede te doen, omdat die door Frankrijk aangezien zouden
worden als het uiterste, waartoe Spanje genegen was, en omdat
het doen van voorslagen erkenning van de rechtvaardigheid der
Franse aanspraken in zou houden Wel betuigde de Spaanse
gezant alle ontzag voor de uitspraak van de geallieerden hierin
en voor hunne voorslagen. Amsterdam ried de afstand van Lu-
xemburg aan, waarop de Raadpensionaris „met zeer afschuwelycke

j) Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 22 Oktober 1683,

2)nbsp;Item, 23 Oktober 1683.

3)nbsp;Item. Appelman stelt in zijn notulen deze uiting van dc Prins op 20
Oktober, doch het is waarschijnlikcr, dat dc Res. Raad van 21 Oktober zijn
woede zó opwekte,

4)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv,, 23 Oktober 1683,

5)nbsp;Item. 28 Oktober 1683,

-ocr page 78-

expressiën syne afkeerigheytquot; daarvan heeft „getemoigneertquot; i).
Het advies van het besogne was evenwel, om de koning van En-
geland te verzoeken, ter bewerking van de vrede, andere voor-
slagen te doen dan die tot dusver waren
gedaans). d\'Avaux
meent, dat het doel van de Prins was. aan te tonen, dat zelfs de
gealheerden geen middelen tot toenadering konden
vinden 3), en
evenmin vertrouwt hij de vredesvoorslagen, die de Prins hem
onderhands door Dijkveld liet doen 4).

Spanje trachtte ook bij de Amsterdammers verandering in hun
besluit teweeg te brengen. De markies de Gastel Moncayo zelf,
en
Delval, gewezen agent der Spanjaarden te Parijs, die zijn
paspoort had gekregen en nu tot de Lunenburgse vorsten werd
gezonden, kwamen Witsen in Den Haag
opzoeken 5). Hun doel
was. de eensgezindheid in de vergadering van Holland te bewer-
ken — immers de inval der Fransen steunde op onenigheid in
de
Republiek — en Delval wendde daartoe al zijn welsprekendheid
aan. onder aanvoering van de deviezen „Vis unita fortiorquot; en
..Concordia res parvae crescuntquot;, en trachtte Witsen „het hart
onder de riemquot; te steken door te spreken over de ..Batavische
dapperheitquot;, over hoop op hulp uit Duitsland en over de uitput-
ting in de Franse finantieën.

Maar wel verre van door deze mooie woorden overtuigd te
worden 6), wantrouwde Amsterdam de verzekering van de

1)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv.. 27 Oktober 1683.

2)nbsp;Res. van Holland, 29 Oktober 1683.

2) d\'Avaux, I, 364.

4)nbsp;Ibidem, 318, 328. •

Als beweeggronden van.dc Prins tot deze onderhandelingen zijn wel onae-
geven: het streven om tijd tc winnen of om niet zover bij dc Rijksdag achter tc
2ijn of we vrees voor de inmenging vari Engeland, of Amsterdam\'s tegen-
jerkmg. Want als men Amsterdam geen hoop op vrede gaf, zou men nooit
de nu reeds geprojekteerde werving van 16.000 man er door krijgen. (S W A
Drossaers. Dipl. Betrekk. Spanje en Republiek, 109 vlg.). \'t Is echter ook mogc-
hk dat de Prins we
tot vrede genegen was. mits op rcdelikc voorwaarden, en
dat hij daartoe nu zelf voorstellen deed.

5)nbsp;Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam. 30 Oktober 1683 (Miss
van Gedcp. ter Dagv.)

6)nbsp;Witsen zelf schijnt nog tc aarzelen, immers in zijn missive van 1 No-

-ocr page 79-

Spaanse gezant, dat De Grana binnen twee maanden zijn troepen
zou vermeerderd hebben tot 40.000 man. bewees de
onmogehkheid
hiervan en kwam tot geen andere slotsom dan dat Spanje blijkbaar
(plasten van de Spaanse Nederlanden op de Republiek wilde
laten neerkomen. En geheel in deze geest werd dan ook op 3
November 1683 door de Vroedschap van Amsterdam besloten, dat
de_werving_n^^nbsp;met opgave van de „Redenen

en motion i),\'Waen te wysen, hoeveel beter het is voor dese
Staet de Spaensche het termineren van hare differenten met
Vranknjk quocumque meliore modo aen te raden alse af te wach-
ten. dat door het niet aengaen van een accomodement een oorlog
mochte werden aengestekenquot; enz.

Van deze tijd af zien we Amsterdam in openlik verzet tegen de
politiek van de Prins.

\'t Was in de vergadering der Staten van Holland van 4 No-
vember. dat Amsterdam deze „Redenen en Motievenquot; te berde
bracht, om zijn resolutie van 3 November te onderstutten, maar
veel bijval verwierf het zich daardoor niet. Dergelijke „raisonne-
menten\' had de stad al wel vijftig maal uitgebracht, meende
Fagel. en Rotterdam achtte vooral de openbaarheid van dit alles
verkeerd, omdat de onenigheid in het land nu naar buiten bekend
werd. Het felst was echter weer de Prins, die gedurende de lezing
van het ellenlange stuk zich achter het scherm bij het vuur had
begeven, maar bij de partikuliere bespreking te voorschijn kwam,
zeggende-\'): „dat de grave van Avaux niet meer konde spreken
tot Synes Conings avantagc als wy (Gedeputeerden van Amster-
dam) gedaen hadden; dat Sijn Hooght. van achter het schut wel
gehoord hadde ons geraisonneerde, dat dc
Commercie is de suyl
van de
Staet; dat hy sulks ook oordeelde, maar om de Commercie

vcmbcr 1683 aan Burgemeesters van Amsterdam (Miss. van Gedep ter Dagv)
luidt het: ..By degeenen. die de wervel meest drajen. werd voor vast geoordeelt.
dat Vranckrijk de vreden wil en dat. indien den staet sig vast set cn in postucr
van defensie brengt, men dc vrcdcn sa! becomcn. jac dat men dezelve rcets
gehad soudc hebben, indien men meer cordact. soo sy seggcn. had geweest.quot;

1)nbsp;Mun. Rcg. bij Rcs. Raad. 1683.

2)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., i November 1683.

-ocr page 80-

evenwel den Staet niet wil risqueren ende dat die verlooren we-
sende, ook de Commercie te niet soude sijn; dat hy soo diep en
nogh meer in den Staet geinteresseert was, als de gantsche Magi-
straet van Amsterdamquot;. Hij zou zich niet bekommeren om de „chi-
mères en capricesquot; van burgemeester Van Beuningen i), die ver-
diende, dat men hem de kop voor de voeten smeet. De Raadpen-
sionaris voegde hierbij, dat de Burgemeesters van Amsterdam de
oorzaak zouden zijn van het ontstaan van een oorlog of van een
nog ergere vrede. De Gedeputeerden van deze stad achtten het
zelfs raadzaam. Van Beuningen te waarschuwen, zich niet naar
Den Haag te begeven 2).

Hadden de Fransen tot dusver slechts het platteland in de Zui-
delikc Nederlanden aangetast en met brandschattingen bezwaard,
nu werd nieuwe schrik verspreid door de inneming van een ver-
sterkte plaats, Kortrijk, spoedig gevolgd door de val van Dix-
muiden. Echter volgde Lodewijk hierbij zijn gewone taktiek, om
tegelijk met de vrees voor de oorlog ook zijn vredelievende ge-
van 5 No\' zindheid in de Republiek te verbreiden. De memorie, die d\'Avaux
meT ahcma^^ ^ November overleverde en waarin Lodewijk een vijftal „equi-
tieven. valentenquot; aangaf 3) voor zijn aanspraken op Aalst enz., met

\') Missive van Gedeputeerden ter Dagvaart aan Witsen, 4 November 1683
(Witsen\'s pap., VI)\'.

2)nbsp;Misschien bewoog deze waarschuwing Van Beuningen tot de eerste
ontslagaanvrage, waarvan hij melding maakt in zijn missive aan Burgemeesters
van Amsterdam, 5 Julie 1684 (zie het artikel van J. Z. Kannegieter, Nieuws over
Coenraad van Beuningen, De Gids, 1926, III, 201) en waarvan ook sprake is in
zijn brief aan de Prins, 12 November 1683. (Fagel-papieren, Rijksarchief, \'s-Gra-
venhage, zie Bijl. I). Tevens blijkt daaruit, dat men het hem niet heeft toegestaan.

3)nbsp;De equivalenten waren: 1) Luxemburg met dependanties. 2) Dixmuiden,
Kortrijk, Beaumont, Bouvines, Chimay en kastelcinij van Aeth. 3, 4, 5). Ver-
schillende plaatsen in Catalonië en Navarre.

De laatste drie waren voor Spanje onaannemclik, daar het nooit iets aan die
kant zou willen afstaan; het tweede gaf Frankrijk weer een brok van dc Spaanse
Nederlanden; het eerste was gevaarlik wegens de verbreking van de verbinding
van de Nederlanden met het Rijk en omdat dan de hele linker Rijnoever Frans
zou zijn.

Willem III bleef steeds waken voor een nauwe verbinding met het Duitse
rijk. Zijn memoriaal aan Waldeck (P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck,
I, 251) bevatte allerlei aanwijzingen daarvoor.

-ocr page 81-

welke Frankrijk genoegen zou nemen, mits vóór het einde van ï ,
het jaar afgestaan, maakte Amsterdam dus nog halstarriger in het |
verzet tegen de werving. En daar zijn Gedeputeerden verklaarden,
dat nader overleg met hun principalen niets meer zou helpen, be-
sloten de Staten van Holland Amsterdam een brief te sturen, om
te betogen, hoe verkeerd het was, weer te vervallen in de fout
van de vrede van Nijmegen, waarbij Frankrijk\'s grens ons meer
was genaderd, en hoe de veiligheid der ingezetenen slechts in een
ware vrede bestond, welke vergemakkelikt zou worden door de
werving. Dus spoorden ze Amsterdam aan, zich te voegen, opdat
de werving zo spoedig mogelik tot stand kon komen. Ook zou de
stad anders de indruk geven, alleen daarom tegen de werving
bezwaar te maken, om de leden te nopen tot inwilliging van zo-
danige vredesvoorwaarden, als ze zelf voorstond.

Amsterdam antwoordde hierop niet alleen met een missive (van
10 November)!) met tegenargumenten, maar kwam tevens bij
resolutie van de Raad-\') ertegen op, dat men de stad op naam
van de Staten van Holland een brief had gezonden, die, zoals
duidelik bleek, slechts de beweegredenen van de Raadpensionaris
weergaf. Immers werd in deze missive over de vrede van Nijme-
gen, welke toch meest het werk van de Staten van Holland was
geweest, met verachting en afkeer gesproken, over onze verdedi-
ging als over een onvermijdelike noodweer (waarover de leden
het nog lang niet eens waren) cn over de allianties als in dc brief
van Fagel aan Amsterdam van 12 Oktober 3). Verder bevatte ze
dc insinuatie, dat dc geringe hulp, die de geallieerden tot dusver
verschaft hadden, slechts tc wijten was aan diegenen, „die nu
haar daarmccde behelpen, ommc den Staat tc doen aangaan con-
ditiën, die na het oordeel van (dc) meeste Lccden ten uitersten ruï-
neus zouden zijn aan het wclvaarcn van het
Landquot; \')- Om dit
alles verzocht Amsterdam intrekking van de missive, dat ze uit dc

1)nbsp;Vervat in Res. van Holland, 11 November 1683.

2)nbsp;Res. Raad, 10 November 1683.

3)nbsp;Zie hiervóór, biz. 63.

4)nbsp;Missive van de Staten van Holland aan Amsterdam in Rcs. van Holland,
6 November 1683.

-ocr page 82-

registers van H. Ed. Gr. Mog. gelicht en de inhoud als partiku-
liere beweegredenen van de Raadpensionaris beschouwd mocht
worden. Tevens protesteerde de stad tegen de „scherpe en vehe-
mente expressiënquot;. waarmede haar Gedeputeerden ter Dagvaart
bejegend werden.

Voor zover dit de Raadpensionaris aanging, maakte deze ter-
stond zijn verontschuldigingen aan de afgevaardigden: het ge-
beurde wel eens ..in de hitte van sijn seggenquot;. dat men ..sigh niet
en possideerde diermatenquot;, dat er geen onbetamelik woord viel.
Ook gaf hij van vele periodes in de brief een verzachtende uit-
legging en was bereid, enige te schrappen i). Maar H. Ed. Gr.
Mog. beslisten anders en wilden geen verandering in de missive
maken. En daar de stad in dezelfde resolutie tegelijk haar wens
had uitgesproken tot een spoedige behandeling van de memorie
van d\'Avaux, welke ze aannemeliker vond dan het voorstel van
de werving, doch de meeste leden (Delft alleen uitgezonderd, dat
Amsterdam in deze zaak zijn stem had toegezegd) tot het vóór-
gaan van de werving rieden, werd het nodig geacht, nog sterker
Bezending overreding bij Amsterdam aan te wenden. Daarom namen de Sta-
Amsferdam. ^^^ besluit, de weerspannige stad te bezenden^).

Dit was een uiterste maatregel, die slechts zelden werd toege-
past en eigenlik alleen iets kon baten tegenover kleine
steden 3),
daar de stad. die bezonden werd. de verblijfkosten van de depu-
tatie moest betalen. Tegenover een grote en rijke stad als Amster-
dam zou een bezending dus in dit opzicht van geen kracht zijn.
doch er werd gerekend op de zedelike uitwerking, die een derge-
lijke buitengewone maatregel moest hebben. Misschien had men
wel verwacht, dat Amsterdam reeds, voordat de bezending plaats
greep, zou toegeven. Maar op de missive van de Staten van Hol-
land (van 12 November), die de komst der bezending aankondig-
de, begon de magistraat slechts order te stellen op de ontvangst
en het logies van de heren -i) en de verschillende Vroedschappen,

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 11 November 1683.

2)nbsp;Res. van Holland, 11 November 1683.

3)nbsp;d\'Avaux, I. 382.

4)nbsp;Missiven van Burgemeesters van Amsterdam. 12. 13 November 1683.
(kopieën in Stads Missivenboek, VIII.)

\'v

-ocr page 83-

die afwezig waren, terug te roepen. Door de Gedeputeerden ter
Dagvaart was ze gerustgesteld i), dat de deputatie besloten had.
geen andere middelen te gebruiken dan die van „minnelyke per-
suasiequot; en gene van „bedreiging of nadrukkelikheidquot;. Slechts pro-
testeerden de Burgemeesters schriftelik bij de Raadpensionaris
tegen die ongewone maatregel, nog voordat er geantwoord
was op de reskriptie van Amsterdam van 10 November of dat men
had aangetoond, dat hiermee kwalik was gedaan. Zelfs was niet
eens hun raad ter harte genomen, om door middel van de koning
van Engeland staking der vijandelikheden te verkrijgen. De Prins
had verklaard, dat de Spanjaarden hierin, na de inneming van
Kortrijk, toch niet zouden toestemmen 3). Dat Amsterdam een
vrede wilde op de voorwaarden, door d\'Avaux aangeboden, vond
hij absurd. De voorslag van afstand van Kortrijk was nog erger
dan die van Luxemburg en zelfs in Engeland zou men die verwor-
pen hebben. Toch was hij liever van deelname aan de bezending
verschoond gebleven, daar hij wel inzag, dat Amsterdam niet te
overtuigen was. Zijn tegenwoordigheid was echter nodig, om de
bezending meer autoriteit te geven, en dat was ook juist,, wat
Amsterdam erover deed klagen, dat de Prins zich daartoe leende.

.Behalve uit de Stadhouder, bestond de deputatie uit drie heren
van de Ridderschap. 9X2 afgevaardigden van 9 steden en dc
Raadpensionaris •\'). Ze kwamen 15 November te Amsterdam aan
en namen hun intrek in het Oudezijds Heren
Logement 5).

1)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv.. 12 November 1683.

2)nbsp;Missive van Burgemeesters van Amsterdam aan Fagel. H November
1683. (Stukken betreffende dc moeilijkheden bi] levering van hulp aan Spanje
door de houding van Amsterdam. Fagel-papieren. Rijksarchief, \'s-Gravenhage.)

3)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv.. 12 November 1683.

4)nbsp;J. V. Wassenacr. P. Soetc de Lake v. Villers en W. Bcntinck voor de
Ridderschap; A. Muys v. Holy en Jacob Stoop voor Dordrecht; G. Bouchillon cn
Mich, ten Hovc voor Haarlem; Adr. Bogaert cn Hugo \'s-Gravcnzande voor
Delft; Johan van den Bcrgh en J. v. Banckem voor Leiden; J. Verschuyr cn Jo-
han van der Does voor Gouda; J. M. de Brauw cn Sam. Beyer voor Rotterdam;
Dirck van der Does cn Adr. Baert voor Alkmaar; G. Gocthals cn A. Coninck
voor Hoorn; Gcob. Blauhuick en And. v. Vossen voor Enkhuizen. (Wagenaar.
Amsterdam. I. 672).

Wagenaar, Arasterdam. I. 672.

-ocr page 84-

De officieele ontvangst door de regering der stad had de volgen-
de dag plaats. Daartoe werd de bezending in koetsen afgehaald
uit haar logement door de regerende burgemeesters Nicolaas Op-
meer en Gerard Bors van Wavcren en de pensionaris Jacob Hop,
terwijl de twee andere burgemeesters, Joan Munter en Coenraad
van Beuningen, met twee sekretarissen, ze voor het stadhuis af-
wachtten. In de Vroedschapskamer geleid, werd de Prins aan het
hoofd geplaatst tegenover de tafel der vier Burgemeesters, terwijl
rechts en links de Raden en de overige leden der bezending plaats
namen i).

Daarop hield de Raadpensionaris een redevoering 2), waarin
hij de tegenwoordige toestand uiteenzette, erop wees, hoe de be-
scherming der Spaanse Nederlanden zowel ons eigenbelang als
onze plicht was en hoe alleen door de wapening van de Republiek
Frankrijk van oorlog afgeschrikt en Spanje tot betere verdediging
, gebracht zou worden. De beste uitwerking van de werving zou
zijn een zekere en goede vrede, want tot het voeren van oorlog
was ze te gering. Spanje zou ook een gunstiger oor aan vredes-
voorslagen lenen, maar als we het aan zijn lot over lieten, hadden
we evenmin recht te eisen, dat het iets zou toegeven. Als één der
Franse voorwaarden zonder onderhandeling werd aangenomen,
zou Frankrijk weer opnieuw met aanspraken aankomen, want het
was bekend, hoe trouweloos dit rijk was in het nakomen der ver-
plichtingen. Het voornaamste bezwaar van Amsterdam bestond in
de kosten van de werving, die voor de staat niet te dragen zouden
zijn, doch zo erg was het met de finantiele toestand van het land
nog niet gekomen. Trouwens het waren geen onnutte uitgaven,
daar ze dienden, om bezit te behouden. Ware zuinigheid is het
gevaar voorkomen. Dus werd Amsterdam verzocht, een toestem-
mend advies op de werving uit tc brengen.

1)nbsp;Res. Raad, 16 November f683.

2)nbsp;N. J. den Tex, Jacob Hop, 31—36, geeft een uitvoerig uittreksel van deze
redevoering. Dc gehele toespraak is later gedrukt in: Propositie, gedaan door den
heer Raadpensionaris Fagel aan de Edele groot Achtbare Burgemeesteren en
Vrocdschap der Stadt Amsterdam, onder Num. I, (Knuttel No. 11952), en is
ook te vinden in het rapport van de bezending in Rcs. van Holland, 24 Novem-
ber 1683.

-ocr page 85-

Pensionaris Hop antwoordde kort, dat men op deze voorslag,
die schriftelik werd overgeleverd, zou letten en er, als trouwe
regenten, advies op uit brengen. Hij betuigde daarbij de genegen-
heid van Amsterdam tot eensgezindheid onder de leden. Hiermee
was de behandeling van de kwestie in de Vroedschap voorlopig
gedaan, want het voorstel van de bezending kwam nu in handen
van de kommissie uit de Raad, die reeds in September was aange-
wezen voor gewichtige zaken ter Dagvaart i). d\'Avaux meent,
dat men met opzet een behandeling in de Raad vermeed, daar de
Prins het recht had die bij te wonen 2).

Gedurende de volgende dagen werden feestmalen over en weer
gegeven. Op 16 November dineerde de Prins op kosten van de
stad en op 18 November onthaalde hij op zijn beurt de heren van
Amsterdam. Volgens d\'Avaux zou hij, die een aantal goede drin-
kers bij zich had, beide keren geprobeerd hebben, de Amsterdam-
se regenten dronken te voeren „pour voir s\'il ne les trouveroit pas
plus traitables dans Ie
vinquot; 3). Ook op 17 November zat dc be-
zending niet stil en trachtte, hoewel zonder sukses, aanhangers
in de stad te krijgen. Dc Prins was er echter in die dagen erg on-
populair om de ramp, welke dc vloot bij Tessel was overkomen
cn waarvan men hem dc schuld gaf, daar hij zc in dit slechte
jaargetijde naar Gotenburg had gestuurd \').

1)nbsp;Res. Raad, 16 September 1683. De kommissie bestond uit Joh. Hudde,
Jan Corver, Jac. Boreel, Joan de Vries, Jean Appelman en Gerrit Hooft en werd
nu vermeerderd met Corn. Geelvinck en Nie. Witsen.

2)nbsp;d\'Avaux. 1. 39-}.

d\'Avaux is hierin echter niet juist: het stond aan dc Burgcmcc.stcrs. om tc
beslissen, of een kommissie uit de Staten van Holland al of niet in dc Raad zou
worden toegelaten. (Bontcmantcl, I. 104—107),

3)nbsp;d\'Avaux, II, 3.

Ibidem, 4 vlg. Dc Prins had dc bedoeling gehad, om dc vloot, die dc
Oost-Indiesc rctoervloot tegen het Franse smaldeel in de Noordzee beschermde,
tevens tc gebruiken voor het overvoeren van een Zweedse krijgsmacht naar
Duitsland, doch durfde dit, bij dc vele tegenkanting, die hij hierin vooral van
Amsterdam ondervond, niet op zijn verantwoording nemen. Daarom bleef onze
vloot, die onder bevel van luitenant-admiraal Schepers in Augustus was uitge-
zeild, tot ver in het najaar op Schooncveld. Eerst toen het Franse smaldeel
uit het Noorden weg was, gaf dc Prins het bevel naar Gotenburg te gaan. maar

-ocr page 86-

Zonder een stellig antwoord te geven op de propositie der be-
zending besloot de Vroedschap van Amsterdam op 18 November,
een konferentie met de Prins en de andere Gedeputeerden te
houden.

Deze konferentie vond op 19 November plaats in het Heren-
logement. Hop, die zelf het antwoord van de Vroedschap had uit-
gewerkt 1), voerde het woord, verklaarde, dat men niet over-
tuigd was. en wees erop, hoe ongerijmd het was, dat Frankrijk
zou blijven stilzitten of betere voorwaarden toestaan uit vrees
voor een werving, dié, volgens hetgeen de Raadpensionaris zelf
had gezegd, niet groot genoeg was om de macht van Frankrijk
te weerstaan. Ons eigenbelang bracht mee, ons niet met de ver-
dediging van een provincie van een vreemd land meer te be-
moeien dan dat land zelf, als we al genoeg te doen zouden hebben
met op onze eigen grenzen\'te passen, en ons niet, ter wille van
Spanje, de gehele macht van Frankrijk op de hals te halen en
onze handel te verliezen. Wat onze verplichting jegens; Spanje
aanging: ..ad impossibile nemo obligatur.quot; Het doel. dat de Raad-
pensionaris voorstelde, zou men met de werving niet bereiken,
maar de enige uitwerking zou zijn, dat de Spanjaarden meer hal-
starrig werden in hun weigering en de zaken, steunende op onze
hulp en bereidvaardigheid, tot het uiterste zouden drijven. De om-
standigheden waren er nu niet naar, ons land, door de laatste oor-
log nog gedrukt in handel en scheepvaart, dergelijke lasten op te
leggen. Men moest derhalve betere tijden afwachten. ..om den
vrede, eens vastgestelt. met geruster middelen van securiteit tc
conserveeren.quot; Dus vroeg Amsterdam in plaats van de werving
een konferentie met d\'Avaux.

De bezending antwoordde, bij monde van de Raadpensionaris.

toen bleek het, dat de Zweden geen voorbereidselen tot het vervoer van dc
troepen hadden gemaakt. Schepers keerde nu terug cn werd op 11 November
door een hevige storm overvallen, die vooral de schepen van de Admiraliteiten
van Amsterdam en het Noorderkwartier verschrikkelik teisterde. (Jhr. Mr, J. C.
dc Jonge. Geschiedenis van het Nederlandschc Zeewezen, III. uitg. 1860. 10—20).

•) Den Tex. Jacob Hop. 36—42. geeft een uittreksel van dit antwoord van
Hop, dat slechts in uitvoerig koncept bekend is. Hij merkt op, dat het zeer
verward is en daarom afvalt bij dc heldere uiteenzettingen van Fagel.

-ocr page 87-

hierop i). dat Amsterdam de zaak geheel verkeerd inzag. De
kwestie was niet de keuze tussen aanvaarding van de Franse
voorwaarden of formele oorlog, maar alleen of men, onderhande-
lend over vrede, de militie al of niet zou versterken. Amsterdam
ging zelfs nog verder dan d\'Avaux door deze voorwaarden als
ultimatum te beschouwen. Ook de andere argumenten werden
bestreden en soms werd zeer raak door Fagel aangetoond, hoe on-
houdbaar ze waren.

Ten slotte vroeg de bezending, nu eindelik eens een positieve
resolutie van Amsterdam te mogen ontvangen. Dit liet niet lang op
zich wachten. De volgende dag (20 November) besloot de Vroed-
schap, dat zij tegen de werving bleef, vooral daar ze het voor de
zekerste weg hield, zo spoedig mogelik tot een vrede te komen,
waarbij minder was te letten op wat voor rechtvaardig werd ge-
houden dan wel op de regel, om een minder kwaad de voorkeur
te geven boven een erger.

Dit antwoord was positief, of liever gezegd negatief genoeg,
cn hoewel het een Zondag was, begeerde de bezending op 21
November nogmaals gehoor in de Vroedschap, waarbij de Raad-
pensionaris en de Prins beiden het woord voerden en protes-
teerden. De eerste voerde aan 2), dat het de gewoonte was, dat
de minderheid zich naar de meerderheid schikte, en verweet dc
Amsterdammers, dat door hun gedrag het „dénombrement des
forcesquot; met Zweden zo laat gesloten en nog niet; geratificeerd
was, en dat het Amsterdam was geweest, dat Engeland ontevreden
had gemaakt over de houding van Spanje; de Prins herhaalde,
dat het onverdragelik was. dat één lid alle andere wilde regeren,
cn voegde daarbij, dat het wel leek. of Amsterdam zich niet wilde
schikken, omdat het zich groot wilde houden, nu) het eerst ge-
weigerd had, of omdat het aan dc andere leden de voorslag van
Frankrijk wilde opdringen 3).

J) Rede van de Raadpensionaris eveneens in pamflet Knuttel No. 11952.
onder Num. III. cn in Rcs. van Holland van
24 November 1683.

2)nbsp;Rede van Fagel in pamflet Knuttel No. 11952. onder Num. V. cn in
Rcs. van Holland. 24 November 1683.

3)nbsp;Rede van de Prins in Res. Raad, 21 November 1683. Tot deze uit-

-ocr page 88-

Hop betuigde, uit naam van de stad. slechts in het algemeen
leedwezen over het misnoegen der bezending en wees er op. hoe
men alleen op haar aandringen een zo beslist antwoord had ge-
geven. zonder ..nader solutiënquot;. welke de Vroedschap echter
niet naliet op 23 November vast te stellen, opdat haar Gedepu-
teerden ze ter Dagvaart zouden uitbrengen i).

Reeds dezelfde dag (21 November) vertrok de Prins met een
deel der bezending, zonder afscheid te nemen, zeer misnoegd, dat
het doel niet bereikt was, ja, dat Amsterdam zelfs nog onverzette-
liker bleek te zijn geworden. Alle verantwoording voor de gevolgen
hiervan werd op de stad geschoven. De Prins zou te kennen ge-
geven hebben, dat hij wel begreep, met wie ze in verstandhouding
stond (doelende op d\'Avaux). wat enige Burgemeesters, met wie
Ihij op de laatste vergadering van de Vroedschap afzonderlik had
; gesproken, hem ook hadden toegegeven. Doch ze voegden erbij,
dat dit niets vreemds was voor een stad van zoveel aanzien en zo
grote handel. Zij hadden echter steeds de Staten er kennis van
gegeven, terwijl de Prins op eigen gelegenheid wel verstandhou-

spraak gaf wel aanleiding de uiting van ccn der Burgemeesters, dat Amster-
dam niet van mening zou veranderen, al was het alleen, om de nakomeling-
schap te tonen, dat dc beraadslagingen der Vrocdschap vrij bleven, zelfs bij dc
tegenwoordigheid van een prins van Oranje. (Wagenaar. Vad. Hist., XV, 147,
naar d\'Avaux, II, 14).

\') „Solutiën door dc Hceren Burgemeesteren in de Raedt der Stadt Am-
sterdam gcdaen opstellen tegens het debat door den Heer Racdps. van Hollandt
wegens S. H. ende dc vordcre Hecren. hacr Ed. Gr. Mo. Gecommitteerden, gc-
maekt op dc Resolutie van 18 November 1683.quot;

In diezelfde resolutie (van 23 November) antwoordde ze tevens op de
beschuldigingen, die Fagel op 21 November tegen Amsterdam had uitgebracht,
door te verklaren, dat de stad nooit het tot stand komen der Ligue had tegen-
gewerkt en onbekend was met de oorzaak van het misnoegen van dc koning
van Engeland op de Spanjaarden. De Amsterdammers hadden vroeger dikwijls
hun eigen gevoelen op zij gezet ten behoeve der andere leden, maar achtten
deze zaak van zoveel gewicht, dat ze hierin niet tegen hun gemoed in konden
gaan. Daar de petitié tot de werving opgemaakt was vóór dc memorie van
d\'Avaux. moest men overwegen, of deze laatste niet zodanige verandering in
de toestand had gebracht, dat de werving onnodig was geworden.

-ocr page 89-

ding aanknoopte met verschillende hoven, waarvan men hem eens
rekenschap zou vragen i).

Zeer scherp stonden dus nu de Stadhouder en de machtige
kopp_s.tad_tegenover elkaar, zodat uiterste maatregelen van weers-
kanten te vrezen waren. Burgemeesters, gedachtig aan de gebeur-
tenissen van 1650, hielden daarmede rekening en achtten het
nodig, Witsen aan te
schrijven 2), een wakend oog te houden,
opdat door „slofheitquot; geen nadeel aan de stad bij verrassing
gedaan mocht worden. Hij moest informeren, in welke kwartieren
de meeste militie zich bevond, een lijst overzenden van het aantal
kompagnieën in garnizoen in Gelderland, Overijsel, Utrecht ,,ofte
naeder hieraen gelegen plaetsenquot; en opletten op de bewegingen
van de gardes te paard. Amsterdam verwachtte dus, dat de Prins,
nu alleen deze stad zijn oorlogzuchtige plannen in de weg stond,
niet zou terugdeinzen voor geweld, zoals zijn vader dat gebruikt
had in dergelijke omstandigheden.

Ter Statenvergadering van Holland bracht dc bezending op
24 November een volledig rapport uit over haar mislukte zending
en de Amsterdamse Gedeputeerden haastten zich toen, ter ver-
dediging van de stad, ook de resolutie van de Raad van 23 No-
vember met
bijlagen 3) voor te lezen, waarover ,,S. H. geeno
uytterlycke teeckenen van onbenoegenquot; toonde ,,als alleen in sijn
mimequot; en de Raadpensionaris alleen ,,seer opswol met verande-
ringh van syne gedaente, (toen) hij rencontreerde de passage in
dewelcke van de jaaren 1577 en 1578 wert gesproockenquot; \').

1)nbsp;Wagcnnar, Vad. Hist. XV. H7. naar d\'Avaux. II, 13.

2)nbsp;Miss. van Burgcm. van Amsterdam aan Witsen, 22 November 1683.
(Witsen\'s pap., VI).

3)nbsp;Met deze resolutie moesten de Gedeputeerden ter Dagvaart Amsterdam
verdedigen, als dc bezending verslag ter Staten van Holland zou uitbrengen.
(Res. Raad, 23 November 1683. met dc ..Solutionquot; gedrukt in pamflet Knuttel
No. 11952. onder Num. VI, cn in Rcs. van Holland. 24 November 1683).

4)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 24 November 1683,

Dit slaat op een pas.sage in dc Res. Raad, 23 November 1683. luidende:
,.De getemoigncerdc deference van dc Leden voor deze Stad sal dezelve tot
geheel veel crkentenisse en een gelykc defcrencc exciteren, alhoewel dc beje-
geningen, die dc hecren dezes Stads Gedcputeerdens ter dagvacrd scderd eenige tijd
tot verschcide malen sijn gegeven, daermede gansch niet overeenkomen, inson-

-ocr page 90-

Over wat men nu zou aanvangen, werd het advies van de be-
zending gevraagd, die niet aarzelde aan te raden, de werving
Advies tot ^ans bij overstemming aan te nemen i). Zo werd dus de kwestie
overstem\' in een nieuwe baan geleid en ging het er nu om. of men een leger-
i^stcr^m. vergroting bij overstemming mocht aannemen.

Ook hierop was het besluit van Amsterdam (8 Desember 1683;
afwijzends): Gedeputeerden ter Dagvaart werden gelast ertegen
te stemmen, als zijnde tegen de fundamentele wetten van het
gewest. Tevens bevestigde de stad haar vorige resoluties op de
werving en verklaarde, de memorie van d\'Avaux van 5 Novem-
ber als een ultimatum te beschouwen, daar de termijn zo kort ge-
steld was, dat onderhandelen over de voorwaarden onmogelik
was.

j Hoewel Delft spoedig hierop (3 Desember), in de vergadering
daartoe gesommeerd, zijn toestemming tot de werving gaf zonder
voorbehoud,, en Amsterdam dus in zijn verzet alleen scheen te
staan, voelde het zich nog sterk genoeg, daar het verzekerd was,
dat ook enige andere leden nooit de overstemming zouden toe-
staan 3).

Daardoor kwam het waarschijnlik, dat het niet gretig inging
op bemiddehngsvoorstellen van de anderen, waar Fagel en de
Prins wel veel voor bleken te voelen, en dat het weigerde, de akte
van inklusie van de keurvorst van Beieren in de Ligue te ratifi-

derheid niet de representatie In een particuliere aenspraek aen eenige Gedepu-
teerden gedaenquot; (blijkbaar door de Raadpensionaris) „van hetgeen in de jaren
1577 en 1578 ten regarde van deze Stad is gepractiseert, \'t welk niet anders
dan een smertelyke impressie kan geven in \'t herte van de Regeering alhier,
dat degene, welke die historie heeft opgehaelt en op de tegenwoordige delibe-
ratiën geapproprieert, geen goedhartige sentimenten voor deze Stad moet
hebben.quot;

Fagel had dus gedreigd met een beweging als in 1578, toen dc burgerij, in
verstandhouding met de prins van Oranje staande, in openlik verzet tegen haar
regering was gekomen cn de z.g.n. ;,alteratiequot; had bewerkt.

1)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 674.

2)nbsp;Res. Raad, 2 Desember 1683.

3)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv,, 3 Desember 1683,

Delft en Schiedam waren tegen overstemming. Leiden nam cr later een sekrete
resolutie tegen. (Miss. van Gcdep. ter Dagv., 7 Dcscmber 1683).

-ocr page 91-

\' ..........7Ö

ceren i). Bij de verdeeldheid van het Duitse rijk zag Amsterdam het
nut van dit nieuwe bondgenootschap niet in, terwijl het ons nieuwe
verplichtingen bezorgde. Dit kleine sukses van Waldeck\'s bemoei-
ingen ihjevolge het memoriaal van de Prins-), bleef dus bij Am-
sterdam zonder enige uitwerking.

Ben Wat de pogingen tot schikking betreft, het waren eerst Delft

Ling. en Alkmaar, die daarop aandrongen. Men hield er een konferentie
met de heren van Amsterdam over, die weer met hun oude motie-
ven aankwamen, waarover ze natuurlik weer door de Prins werden
aangevallen 3), zodat men niet opschoot. ,

Pensionaris Hop kréég echter nog twee bezoekers 4), die hem
over middelen tot verzoening kwamen spreken, n.1. de heer van
Obdam en pensionaris Bleiswijck, van Delft. De eerste beweerde
voor zijn partikulier te komen, maar uit de omstandigheden was
op te maken, dat hij door de Prins was gezonden. Hij kon echter
geen bepaald voorstel doen, hoewel Hop Amsterdam bereid ver-
klaarde tot inschikking op de werving, mits de vrede onverwijld
bevorderd werd. De Delftse pensionaris stelde ook iets dergelijks
voor. Door Odijk werd Hop nog verzocht, om met de Prins te
komen spreken, maar hij weigerde, omdat hij daarop niet gelast
was. Uit al deze pogingen, hoewel ze niet van veel gewicht waren,
maakten de Amsterdammers wel op. dat men bevreesd was voor
de mislukking van de werving.

Een voorstel, dat evenwel van meer belang was, werd de Gede-
puteerden van Amsterdam gedaan door Muys van Holy, een
Dordts afgevaardigde, in tegenwoordigheid van de Raadpensio-
naris, die er blijkbaar kennis van droeg. Door het aandringen
van de Gedeputeerden van Delft werden ze overgehaald deze
voorslag, die op schrift was gesteld en bekend staat als het „Con-

1} Res. Raad, 8 Desember 1683,

2)nbsp;Zie hiervóór, blz. 68. n. 3.

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv,, 3 Desember 1683,

Zelfs gaven Burgemeesters de Gedeputeerden de opdracht, om een „recueil
van alle positiën en onbeantwoorde redekavelingen van Amsterdamquot; tc maken.
(Miss. van Burgem, aan Gcdcp. ter Dagv.. 4 Desember 1683. kopie in Stads-
Missivenbock. VIII.)

4)nbsp;Miss. van Gedep, ter Dagv,, 4 Desember 1683.

-ocr page 92-

3Ó .........

cept-exhibitumquot; van Dordt en Delft, in ontvangst te nemen i).
Het
behelsde 2), dat men in de werving zou toestemmen en aan de
Spanjaarden verklaren, dat men dit deed, om de geschillen door
een overeenkomst bij te leggen, waartoe hun medewerking werd
\\verwacht. Over de voet van deze overeenkomst zou men met de
geallieerden beraadslagen. Als Frankrijk zich in geen onderhande-
hngen daarover wilde begeven of . niet tevreden was met de door
Spanje aangeboden voorwaarden, zouden de Staten Generaal be-
werken, dat Spanje dan de zaak onderwierp aan arbiters, van
weerszijden te kiezen op de voet van het 10e artikel van de vrede
van de Pyreneeën 3). Daar de Amsterdamse heren al terstond
met het bezwaar aankwamen, dat Spanje zou weigeren, ging dc
Prins er Gastel Moncayo over spreken en Fagel berichtte diezelf-
de avond (18_ November) nog aan Hop, dat Spanje in de arbi-
Jtrage zou berusten 4).

Met de arbiters van weerszijden werden bedoeld, zonder dat ze
genoemd werden. Karei II en de Staten, ingevolge de voorslag
van de Engelse koning van 5 November aan Van Citters, om de
geschillen te doen verblijven aan hem en de Republiek. Maar daar
ze van d\'Avaux vernamen, dat geen arbitrage meer mogelik was
en dat Van Citters in zijn bericht daaromtrent «) abuis moest

1) Miss. van Gedep. ter Dagv., 7 Desember 1683.

h in: Mun. Reg. bij Res. Raad 1683.

3)nbsp;Dit laatste gedeelte is er bijgevoegd op klacht van Amsterdam, dat er
geen veiligheidsmiddel was, als Frankrijk die negotiatie weigerde. Later werd
nog bepaald, dat bij sekrete resolutie zou worden vastgesteld, dat de Republiek
Spanje niet zou helpen, als het dc arbitrage weigerde. (Miss. van Gedep ter
Dagv., 8 Desember 1683.)

4)nbsp;in: Mun. Reg. bij Rcs. Raad 1683.

5)nbsp;d\'Avaux, II, 42.

6)nbsp;Missive van Van Citters aan H. H. M., 5 November 1683. (kopie in
Dipl. Miss. uit Engeland.) Hij berichtte, dat Karei II meende, nog wel iets tc
kunnen doen, als Spanje zijn geschillen met Frankrijk wilde onderwerpen aan
dc uitspraak van hem en de Staten Generaal, waarbij hij (Karei II) bereid was.
de wens van H. H. M. te volgen. ..die doch de licffstc sijnquot;.

(Zie hierover: d\'Avaux. II. 37.)

Barillon. de Franse ■ gezant in Engeland, had d\'Avaux beter ingelicht. Van
Citters had zich. door zijn slecht begrip van de Franse taal, vergist cn werd ook
door Karei II gede.savouecrd. (Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 29 Desember 1683).

-ocr page 93-

^ ...... ....... 81 ........... • ■

t

zijn, en daar ze bovendien overwogen, dat dit voorstel door Karei
II gedaan moest zijn, vóórdat hij met de memorie van d\'Avaux
bekend was i) sloegen Burgemeesteren van Amsterdam het schik-
kingsvoorstel van de hand/ wat 10 Desember door de Raad bij
resolutie werd bevestigd. Dat Gastel Moncayo van deze poging
tot schikking kennis had gekregen, achtten ze zelfs gevaarlik,
daar Spanje zou menen, dat Amsterdam tot. toegeven geneigd
was en daardoor nog oorlogzuchtiger zou worden.

Hierna bracht Amsterdam ter Statenvergadering van Holland
zijn resolutie van 2 Desember op de overstemming uit en toen
verschillende steden adviseerden, om nog eens aan Amsterdam tc
schrijven en de Gedeputeerden van cfeze stad betuigden, dat dat
geheel nutteloos zou zijn-\'), stond men op het dode punt. Juist
toen kwam de oorlogsverklaring van Spanje aan Frankrijk, waar-
mede het de Republiek en Engeland tot hulp hoopte te dwingen.

1)nbsp;Miss. van Burgcm. van Amsterdam aan Gcdcp. ter Dagv., 9 Desember
1683. (kopie in Stads-Missivenbock, VIII).

Zc waren in deze mening versterkt door het bezoek van Chudleigh bij Witsen,
die verzekerde, dat Karei II geheel van het gevoelen van Amsterdam was. (Miss.
van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 7 Desember 1683. Miss. van Gedep.
ter Dagv.)

2)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 11 Desember 1683.

-ocr page 94-

HOOFDSTUK IV.

Amsterdam en d\'Avaux.

Oorlogs\' Toen de Fransen in September 1683 de Zuidelike Nederlanden

van^SpMjcnbsp;had Spanje al zijn verwachtingen gebouwd op zijn

bondgenoten. Zelf was het te zwak en te slecht bij kas, om de vijand
met enig sukses het hoofd te bieden, al deed men ook te Madrid
nu moeite, hierin wat verbetering te brengen. De volgens de trak-
taten beloofde hulp uit Engeland en de Republiek, die verleend
zou worden, als Spanje werd aangevallen en alle pogingen tot een
vredige oplossing mislukt waren buiten schuld van dit land, moest
dus de nood van de Spaanse Nederlanden afwenden. Hiervóór
is reeds beschreven, hoezeer deze verplichting tot hulpverlening
in de Republiek betwijfeld en betwist werd ^ hoe Karei II die
zelfs ten enenmale lochende, daar hij aan het weigeren van de
arbitrage door Spanje de noodlottige loop der onderhandelingen
toeschreef. Dat de Republiek, dank zij het doordrijven van de
Prins en Fagel, wel Spanje bijviel, wekte bovendien ten zeerste
zijn toorn op, daar dit land zonder die steun zeker tot toegeven
zou zijn gedwongen. Dan zou het, ter voldoening van Frankrijk\'s
aanspraken, Luxemburg hebben afgestaan en de Nederlanden
zouden — zo meende Karei altans — onbedreigd geweest zijn.

Dit was eveneens het inzicht van Amsterdam, dat slechts lette
op Spanje\'s zucht, zijn geallieerden „voor een oorlog (te) laten
opdraijenquot; en niet, als Willem III, de afstand van Luxemburg ge-
vaarlik achtte wegens de scheiding, die daardoor tussen de Repu-
bliek en haar Duitse bondgenoten werd aangebracht. Ook zag de
vredespartij niet in, dat een vrede, door vrees tot stand gebracht,
geen waarborg voor de rust in de toekomst was, daar hij de over-
winnaar niet zou weerhouden — en vooral niet het aanmatigende

-ocr page 95-

Frankrijk — later met nieuwe aanspraken voor de lt;lag te komen,
als hij te voren zo gemakkelik zijn zin had doorgedreven. .Inder-
daad lieten de aanhangers van Amsterdam zich maar
biHg~maken en de inneming van Kortrijk en Dixmuiden. gevoegd
bij nieuwe? in hun oog aannemelike voorwaarden van Lodewijk.
deden hen nog ijveriger zijn voor de politiek van toegeven aan
Frankrijk en hardnekkiger volharden in hun verzet tegen de wer-
ving. waarmee de Prins gehoopt had aan de Franse voortvarend-
heid paal en perk te stellen. Deze onenigheid in de Republiek was^
het vooral, die Spanje ervoor deed vrezen, quot;dat zijn andere bond-
genoot het voorbeeld van Engeland zou volgen en dat het ten
gevolge daarvan de vredesvoorslagen van Lodewijk zou moeten
aanvaarden. Om dit onmogehk te maken, verklaarde Spanje Frank-
rijk de oorlog.

De oorlogsverklaring van Spanje veranderde eigenlik niets aan
de feitelikc toestand. Sedert de aanval der Fransen op versterkte
plaatsen als Kortrijk en Dixmuiden was de oorlog in dc Spaanse
Nederlanden reeds aan de gang. De verklaring van De Grana van
11 Desember, welke Gastel Moncayo bij zijn memorie van 14
Desember aan H. H. M. bekend maakte, hield dan ook in, dat hij
wegens de gepleegde vijandelikheden en het onrecht, Spanje aan-
gedaan, besloten had alle oorlogsmaatregelen tegen Frankrijk te
nemen.

Evenwel beschouwt men doorgaans degene, die de oorlogs-
verklaring doet, niet als de aangevallen partij, en dat was het.
waarvan Amsterdam gebruik maakte bij de volgende besprekingen
over de werving en de zaak van de overstemming. Tevergeefs
bepleitte de Ridderschap: een zaak met slechts één stem tegen
aannemen, was geen overstemmen, maar daaronder verstond men
het aanvaarden bij b.v. 10 tegen 9 stemmen; het verbod van over-
stemming van 1581 was bovendien ook niet toepasselik op ver-
meerdering van oorlogslasten !)• Maar Amsterdam begon te win-
nen en ook Delft verklaarde zich er nu tegen, hoewel dc Prins
de Gedeputeerden van deze stad op 11 Desember nog speciaal

Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 14 Desember 1683.

-ocr page 96-

bij zich had ontboden i), en Leiden, Alkmaar en Enkhuizen wilden
niet dan met eenparigheid in de overstemming toestemmen. Schie-
dam had in zijn vroedschap het besluit, om Amsterdam niet te
overstemmen, bevestigd 2). De Raadpensionaris toonde zich dan
ook wat gewilliger en betuigde persoonlik wel genegen te zijn tot
een besogne op de werving, wat de Prins echter overbodig achtte.
Amsterdam had een besogne nodig geoordeeld, omdat door de
oorlogsverklaring alle hoop op vredige oplossing was afgesneden.
Ook sprak Fagel met Hop over de mogelike vredesvoorwaarden
en wilde daartoe op de kaart een scheidingslijn getrokken hebben,
welke het gebied van Frankrijk en Spanje in de Nederlanden zou
bepalen 3).

Amsterdam drong echter nog op iets anders aan en wel, dat
het besogne op de memorie van Gastel Moncayo (van 14 Desem-
ber) spoedig mocht plaatsgrijpen, met het doel, intrekking van de
verklaring van De Grana te bewerken. De stad stelde daartoe
haar „Redenen 4)quot; op schrift, welke haar Gedeputeerden 20 De-
sember ter vergadering van de Staten van Holland overleverden:
a) De oorlogsverklaring was niet meegedeeld aan onze gezant te
Madrid; b) ze was geschied zonder overleg met H. H. M., hoewel
de traktaten eerst beraadslagingen over de middelen tot vereffe-
ning der geschillen vereisten; c) alle hoop op vredige oplossing

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 11 Desember 1683.

Misschien slaat hierop d\'Avaux\' bericht, dat de Prins verschillende Burge-
meesters van steden, die de toestemming in dc werving begonnen tc lochenen.
bij zich deed komen en hen bedreigde of vleide, zonder hun mening tc kunnen
veranderen. (d\'Avaux, II, 52.)

2)nbsp;Op 16 Desember. (Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 17 Desember 1683.)

3)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 17 Desember 1683.

Iets dergelijks was door dc Prins ook beproefd in zijn onderhandelingen met
dAvaux door middel van Dijkveld. (Zie hiervóór: bldz. 66.)

4)nbsp;„Redenen door de heren Gedeputeerden van Amsterdam, op speciale last
van hunne Principaalen, ter Statenvergaderingh van Hollant ingebracht, om het
gedecreteerde Besogne op de Memorie van den heer Gastel Moncayo ten spoe-
digste te houdenquot;. (Stukken over de verzegeling van dc stads-papicren in het
logement van de afgevaardigden van Amsterdam in Den Haag wegens wei-
gering van 16.000 man. Gemeente-archief, Amsterdam: uittreksel hiervan in-
Wagenaar. Vad. Hist. XV, H8 c. v.)

-ocr page 97-

was door de oorlogsverklaring afgesneden; d) degenen, die in de
werving hadden toegestemd, in de verwachting, dat dit spoedige
vrede zou bewerken i), werd te kort gedaan, terwijl de verklaring
van de Spaanse gezant, dat de Spaanse koning groot ontzag voor
de vredesvoorstellen der geallieerden zou
hebben vernietigd
werd; e) daar op de memorie van d\'Avaux van 5 November niet
anders dan met oorlogsverklaring was geantwoord, zouden de
Fransen zich wel niet meer aan die voorslagen gebonden achten;

f)nbsp;verwonderiik was het, dat Spanje tot oorlog besloot, terwijl in
de Republiek gesproken was over samengaan met de geallieerden;

g)nbsp;de oorlog in de Spaanse Nederlanden werd door de verklaring
van De Grana verhaast, hoewel alle leden van Holland zich zeer
afkerig van de oorlog betuigden; h) de Republiek had dus recht-
matige redenen, om zich over Spanje te beklagen. Daarom diende
men te overwegen, of men die oorlogsverklaring niet kon doen
intrekken en Spanje bewegen tot vrede met Frankrijk door inwilli-
ging van één van dc ,,equivalenten.quot;

Hoewel de steden die het meest op de hand van Amsterdam
waren 3), mede op het besogne aandrongen, wist Fagel dc be-
slissing nog uit te stellen tot 22 Desember. Toen vonden de Span-
jaarden goede verdedigers in de Ridderschap. De oorlogsverklaring,
zo meende deze, was door de vijandelikheden der Fransen uit-
gelokt; zij schiep bovendien een betere toestand, daar de oorlog
nu niet alleen in de Spaanse Nederianden gevoerd werd. Volgens
het verdrag van 1673 waren de Spanjaarden geenszins verplicht,
aan dc Republiek te vragen, of ze zich mochten verdedigen. Aan do
cis van eerst moeite te doen, om tot een overeenkomst tc geraken,
hadden ze voldaan door de aanbieding, dc voorslagen der ge-
allieerden aan te horen, doch dit had geen sukses gehad, daar
Amsterdam staan bleef op de eisen van Frankrijk. Gezien echter
dc ..dankbare gehcughenisquot;. welke wij hadden van de hulp. die
Spanje ons in 1673 had doen genieten en welke ook in dc inleiding
van het toenmaals gesloten verdrag, door burgemeester Van Beu-

1)nbsp;Hiertoe behoorde o.a. Leiden.

2)nbsp;Zie hiervóór, blz. 65.

S) Leiden. Delft. Schiedam. Enkhuizen. (Miss. van Gedep. ter Dagv., 21
Desember 1683.)

-ocr page 98-

r ningen zelf opgesteld, was vermeld, wilde de Ridderschap nooit
I tot de voorwaarden van de memorie van d\'Avaux aanraden; hét
traktaat sprak immers van een redelike. rechtvaardige en zekere
vrede.

Amsterdam bleef echter van mening, dat de houding van Spanje
niet goed was te praten en achtte het vooral gevaarlik, dat En-
geland die oorlogzuchtigheid zou wijten aan ons gedrag. Daarom
zou het nuttig zijn, als we nog een biezondere bezending naar
Engeland stuurden, om- te bewijzen, dat de oorlogsverklaring buiten
de Republiek om was geschied. (Hierop kon de Prins zich niet
weerhouden, lachenderwijze tot de Raadpensionaris te zeggen,
dat men dan Van Beuningen daar weer heen moest zenden i).
Maar de andere steden, hoewel sommigen ook onder afkeuring
van het eigenmachtig optreden van Spanje, oordeelden deze maat-
regel niet van node,

\' Het advies van het besogne was dan ook. dat de oorlogsver-
f klaring van Spanje geen verandering in ons gedrag kon brengen,
dat de werving ten spoedigste voortgezet diende te worden en
dat men tezamen met de geallieerden op een „accomodementquot;
I moest aansturen.

Spanje liet zich intussen bij de aanvallen van Amsterdam ook
niet onbetuigd. De bekendmaking van de Spaanse konsul te Am-
sterdam 2), op last van Gastel Moncayo gedaan, dat alle schepen
uit deze stad, die geen paspoort hadden, in de Spaanse havens
zouden worden aangehouden en verbeurd verklaard, was er het
bewijs van, Amsterdam klaagde erover in de Staten van Holland
en dezen hielden er een konferentie met de Spaanse gezant over.
waarin hij zich echter hield, alsof hij van niets wist^), en be-
loofde. naar Spanje te zullen schrijven. Gastel Moncayo blijkt
evenwel zelf de Koning die maatregel aan de hand tc hebben
gedaan, maar wilde niet laten merken, dat het uit „ressentiment-
tegen Amsterdam geschiedde 4).

J) Miss. van Gcdep. ter Dagv., 23 Desember 1683,

2)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Gedcp. ter Dagv., 21 Desember
1683, (kopie in Stads-Missivenboek. VIII.)

3)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 23 Desember 1683.

4)nbsp;Drossacrs, Diplom. Betrekk. Spanje en Republiek, 127 n. 1,

-ocr page 99-

an Amster- ^n voor onze staat waren alle noodlottige gevolgen daarvan te
duchten. Daarom vernamen de Amsterdammers ook met vreugde,
dat Frankrijk niet ongenegen was, om, als Spanje bleef weigeren,
toch tot een overeenkomst met de Republiek over te gaan betref-
fende de ondernemingen in de Spaanse Nederlanden. Op 22 De-
sember kwam M. de St. Didier, de stalmeester van de Franse
gezant, namens deze de Gedeputeerden van Amsterdam tot een
gesprek uitnodigen, dat, met goedkeuring van hun principalen, op
24 Desember ten huize van d\'Avaux plaats vond. Het waren
Gerrit Hooft, oud-schepen en raad, en pensionaris Jacob Hop, wie
d\'Avaux, na eerst enige bespreking over handelsaangelegenheden
te hebben gevoerd, te kennen gaf. dat Lodewijk nog steeds ge-
negen was. zich te houden aan de voorwaarden, die d\'Avaux op
5 November had aangeboden, en ook wel de termijn, aan Spanje
verleend bij de laatste memorie, wilde verlengen tot 1 Februarie
1684. Op de vraag van Hooft en Hop, wat de Koning zou doen,
als de Spanjaarden de.termijn lieten verlopen, antwoordde hij, dat
Lodewijk dan, in overleg met de Staten, zijn troepen uit de Neder-
landen terug wilde trekken en elders tegen Spanje gebruiken,
mits de Staten beloofden, niet te zullen aanvallen en hun hulp-
troepen, boven het getal door het verdrag geeist i), terug te trek-
ken of alleen te gebruiken in de plaatsen, waarin ze in garnizoen
waren gelegd 2),

1)nbsp;Dnt de Prins meer dan de 8000 man had gezonden, was d\'Avaux te weten
gekomen. (d\'Avaux. I. 330.) Hij maakte Amsterdam dan ook bekend, dat de
Prins eveneens het regiment van kolonel Torsay uit Sluis ter beschikking van de
Spanjaarden had gesteld. (Ibidem, II. 91; Miss. van Gedep. ter Dagv., 29 De-
sember 1683.)nbsp;VryL-\'^trl

2)nbsp;Dit is de lezing van het officiële .-.B^rtgt van hetgeene voorgevallen is in
verscheide conversaticn tussen den Heer Ambassadeur van Vranckrijck in den
Hage cn dc Heeren Gedeputeerden der Stad Amsterdam, als daartoe bi) dc
Hccrcn haare Principaalen specialijk gelast, scedert den 24 Decem-
ber 1683.quot; enz. (In: Res. van Holland. 24 Februarie 1684), dat ook door Wage-
naar is gevolgd (Wagenaar, Vad. Hist. XV, 150 c. v.). d\'Avaux geeft in zijn
Négociations en Hollandc, II. 74—90 een enigszins andere lezing (Wagenaar.
Vad. Hist. XV. 156 vlg.).

Hij vertelt o.a.. dat dc Amsterdamse heren zelf verzocht hadden om staking
der vijandelikheden en verlenging van dc termijn cn dat ook van hen uitging

^gc^*^\' ^^nbsp;toegeven was van weerskanten dus niet groot

Vaux.

-ocr page 100-

Na hun rapport over dit gesprek met d\'Avaux kregen de beide
heren van de Amsterdamse Raad als „naright ende instructie i) quot;
de last mede. hem te vragen naar de ware grond van zijn mede-
deling en tevens te zeggen, dat Amsterdam in geen afzonderlike
overeenkomst met hem kon treden en dat het dus nodig was. dat
hij deze mededeling ook deed aan andere leden van de staat.
Als hij daar niet voor was te vinden, mochten de Gedeputeerden
de zaak bekend maken aan de Engelse gezant, aan de Raad-
pensionaris of andere leden, in het biezonder aan de heren van

Delft, opdat die in de goede resolutie aangaande de werving zou-
den blijven.

In hun onderhoud met de gezant van 29 Desember brachten de
beide Gedeputeerden hun last ten uitvoer. Ze voerden bij hem
aan 2), dat de openbaring van de maatregelen, die Lodewijk wilde
treffen, om de oorlog van de Nederlanden af te wenden, veel zou
bijdragen tot wegneming van de kwade ..illatiënquot;. die men uit de
tegenwoordige Franse krijgsverrichtingen trok 3). Ook zou het
de Spanjaarden eerder doen besluiten tot aanvaarding van één

het plan tot verplaatsing der Franse troepen naar Italië. Ter wille van Amster-
dam mocht hij aan hun verzoek voldoen met een memorie (die van 29 Desember)
maar alleen dlt;^r verder geen hulp meer aan de Spanjaarden te verlenen en
de gezondene slechts te gebruiken ter bewaring van de steden, kon dc Republiek
van Lodewijk de verplaatsing der Franse krijgsmacht gedaan krijgen. Tegenover
zijn verzekering geen aanval te zullen doen op een plaats in de Spaanse Neder-
landen. verbonden dc Amsterdammers zich formeel, niet in dc werving tc zullen
toestemmen, (zie daarentegen hierna, blz. 91 en 99), maar die zoveel mogelik te
verhinderen. Ook legden zij allerlei beloftes af als tc zullen beletten, dat dc Prin.j
nog meer hulp aan dc Spanjaarden stuurde, e. d., dit alles, opdat Lodewijk zijn
troepen naar Italië zou verplaatsen, (zie hierna, blz. 89).

Echter konden ze zich. om de vereiste eenparigheid of meerderheid van stem-
men. slechts tot iets negatiefs verbinden cn tot niets positiefs, als b.v. dat de
Republiek de Spanjaarden in de steek zou laten.

») Goedgekeurd bij Res. Raad. 28 Desember 1683.

2)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 29 Desember 1683.

3)nbsp;d\'Avaux had hun verteld, dat de Raadpensionaris ter Staten Generaal
op 27 Desember de jongste verwoestingen in dc Spaanse Nederlanden verweten
had aan de Amsterdammers en wel speciaal aan burgemeester Van Beuningen
(Miss. van Gcdep, ter Dagv., 29 Desember 1683.)

-ocr page 101-

\\

der, „equivalentenquot;, als ze vernamen, dat de Franse koning hen
voortaan alleen in Italië zou aanvallen.

d\'Avaux erkende, — hoewel hij er zich eerst over beklaagde,
dat er ook te Amsterdam waren, die Frankrijk wantrouwden en
alles met Engeland wilden schikken (dit sloeg blijkbaar op Van
Beuningen) — dat Lodewijk alles met Karei II was overeenge-
komen en dat deze vorst de Franse voorwaarden voor gematigd
hield. Chudleigh was evenwel niet daarvan op de hoogte ge-
steld i). d\'Avaux bleek echter ongenegen, zich zo openlik aan de
Staten Generaal te verklaren als aan Amsterdam en wilde hun
alleen in algemene termen voorhouden, dat ze gedurende de maand
Januarie met hem over middelen tot het beeindigen der vijandelik-
heden konden overleggen, (waarbij het Amsterdam werd over-
gelaten, om dit in de Staten van Holland uit te leggen met ver-
plaatsing der troepen naar Italië), op voorwaarde dat de troepen
van de Republiek niet tot nieuwe aktiviteit overgingen.

In de officiele verklaring van Amsterdam aangaande zijn onder-
handelingen met d\'Avaux, het ,,Bengt van de conversatiënquot; enz.,\'
wordt vermeld, dat de gezant de Amsterdamse heren wel tot
verklaringen trachtte over te halen aangaande bestendige genegen-
heid tot de vrede, en om met hem in onderhandeling te treden over
dc wederzijdse waarborgen, maar dat de Gedeputeerden van Am-
sterdam dat weigerden. Toch schrijft d\'Avaux in zijn „Négocia-
tions en Hollandequot;\'), dat ze hem zeiden, besloten te zijn tot
het geven van de verzekeringen, die Lodewijk van de Staten Gene-
raal eiste, opdat hij zijn wapenen uit de Nederlanden zou terug-
trekken. Ze zouden aan de Staten voorstellen, om de troepen,
die de Prins boven de 8000 man naar de Spanjaarden had ge-
stuurd, terug tc roepen en hoopten tc verkrijgen, dat de hulp-
troepen slechts ter verdediging der steden gebruikt zouden worden.
Zc vroegen daartoe de hulp van de gezant, die aan de verschil-
lende Gedeputeerden der Hollandse steden moest bekend maken:
a) het uitstel, dat Frankrijk wilde verlenen, b) het plan tot ver-

\') Waarschijnlik was hem dat niet toe tc vertrouwen. d\'Avaux (II, 97)
noemt hem „un homme dc peu d\'esprit, fort brutal et fort emporté.quot;
2) d\'Avaux, II, 91

-ocr page 102-

plaatsing der troepen, c) dat de Engelse koning de equivalenten
goedkeurde, d) dat de werving een aanval der Fransen op de
Spaanse Nederlanden zou teweegbrengen. Alleen het eerste wilde
d\'Avaux inwilligen en daartoe leverde hij ook op 29 Desember
een memorie over. Het tweede punt,
20 zeide hij, had Lodewijk
echter slechts op aandringen van Amsterdam toegezegd en zou,
achterdocht wekken, daar men cr een krijgslist van Frankrijk
achter zou zoeken, terwijl het voorstel ingang en vertrouwen zou
vinden, als het van Amsterdam uitging; het was dus beter, dat
Amsterdam zelf die zaak voorstelde en er alle eer van had. De beide
heren stemden er in toe, dat d\'Avaux slechts in algemene termen
over .de goede bedoeling van de Franse koning, om de rust in de
Nederlanden te Ijewaren, zou spreken. Het derde punt achtte hij
meer een zaak voor de Engelse gezant, daar er kans bestond, dat
deze het zou lochenen, als de Franse het vertelde, omdat hij er
zelf niet toe gelast was; wel wilde d\'Avaux er met Chudleigh over
spreken. De bedreiging, welke punt d bevatte, wilde hij echter niet
uitspreken, maar alleen in algemene termen zeggen, dat hij ver-
heugd was, dat het besluit tot werving niet was genomen.

Deze lezing wordt ten dele bevestigd door wat de Gedeputeerden
op 29 Desember aan de Burgemeesters van Amsterdam schre-
ven !)• Ze hadden d\'Avaux, op zijn klachten over het zenden van
het regiment van kolonel Torsay uit Sluis naar de Spaanse Neder-
landen, beloofd hun best te zullen doen. dat zulke ..démarchesquot;
niet meer zouden voorkomen 2). Ook hadden ze hem ..van verrequot;

\') Zc bcrichtten n.l.. dat ze d\'Avaux gevraagd hadden, om aan alle leden
van de staat bekend te maken dc goede gezindheid van Lodewijk tot dc vrede
en zijn plan van verplaatsing der Franse wapenen naar Italië: verder ook, om
de gedachten van Lodewijk over de werving te openbaren en tc bevestigen, wat
door Chudleigh daarover aan Witsen waS gezegd. (N.l. dat dc werving dc
Fransen tot voorwendsel voor aanvallend optreden in de Nederlanden zou
strekken.)

2) Zie hiervóór. bIz. 87, n. 1. Dit had waarschijnlik dc Res. Raad van 29
Desember 1683 ten gevolge, waarbij de Gedeputeerden gelast werden, onderzoek
te doen, of
cr meer troepen riQBr dc Spaanse IMcdcrlondcn worcn Qczondcn dein
waartoe de Republiek volgens het traktaat verplicht was. Amsterdam kon het
echter de Prins niet bewijzen, daar hij niemand zijn orders had toevertrouwd.
(d\'Avaux. II. 105).

-ocr page 103-

de wens van hun stad te kennen gegeven, dat de gezonden troe-
pen slechts gebruikt mochten worden tot bescherming der
steden i). Echter van positieve verzekeringen, zoals d\'Avaux had
gevraagd, was geen sprake; ze hadden zich niet eens willen ver-
binden, om op de nieuwe Staat van Oorlog de troepen, die „boven
de traktatenquot; waren gezonden, niet aan te houden.

Ingevolge hun last gingen de Gedeputeerden nu ook naar Chud-
lcigh en deelden hem hun gesprek met de Franse gezant mede.
Ook verzochten ze hem, om aan de Prins en de andere leden te
willen bekend maken, wat hij op 7 Desember aan Witsen had
• gezegd - dat Karei II het geheel met Amsterdam eens was. Chud-
lcigh was echter nog altijd zonder last en ook wat hij Witsen had
gezegd, was ten dele slechts voor zijn partikulier geweest, n.1.
voor zover zijn uitlating betrof, dat de werving een stap tot de
oorlog was. Hij kon dit dus niet aan de Prins meedelen en was
wat „geëmbarasseerdquot;, toen Amsterdam dit dan zelf aan de leden
ilwilde bekend maken. Wel had hij order, aan de Prins, de Raad-
pensionaris en andere leden voor te houden, dat Karei II hoopte,
dat Spanje tot één der eisen gebracht zou kunnen worden en dat
de Staten geen stappen zouden doen, dit te verhinderen.

Na dit bezoek gingen de beide Amsterdammers naar Delft 3)

1) Dc Rcs. Raad van 29 Desember 1683 bevat ook de last, informaties
in tc winnen op het gebruik van dc troepen. Op 31 Desember spraken dc Gede-
puteerden er met Fagel over, die de orders aan dc troepen niet kende, maar
meende, dat ze geen andere hadden dan om de steden te verdedigen. Dc Prins
echter antwoordde erop, dat daar „mijnhecren van Amsterdam sedert eenige
tiJdt
licrwacrts een gantsch andere conduite in sljn regard hadden gehouden, als zv
dacr tc voren gehouden hadden, hy oock meynde reden tc hebben, om sich
t\'harcn opsichte anders tc dragen als hy mogclijck andersints wel soudc doen.quot;
Hij achtte zich niet verplicht, rekenschap van zijn doen en laten aan Amsterdam
tc geven, maar aan de Staten. Daarmee werden zc afgescheept, doch bij het
verlaten van dc kamer ontmoetten zc kolonel Torsay, die hun het gerucht be-
vestigde, dat zijn regiment op Spaanse bodem was getrokken, daar Dammc
anders verloren zou zijn geweest. („Summier Rapportquot; van het voorgevallene in
partikuliere konversatic van de Gedeputeerden van Amsterdam met de Prins
cn het gepasseerde in dc vergadering van 31 Desember 1683, Mun. Reg. bi)
Rcs. Raad.)

2gt; Zie hiervóór, blz. 81, n. 1.

3) Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 29 Desember 1683.

-ocr page 104-

en brachten daar verschillende regenten, Van Blois, Van der Goes,
Van Bleiswijk en Van der Dussen, in kennis met de gesprekken,
die zij met de Franse en Engelse gezanten hadden gevoerd, om
hen nog meer te versterken in hun houding tegen overstemming.
De Delftenaren verzekerden hun, dat hun stad daarin nog vaster
stond dan te voren, daar de overstemming op 28 Desember in hun
Vroedschap wederom was verworpen en nu met één stem meer.
De Prins zou hen er wel niet meer over moeien. Toch bleven ze
bij hun mening, dat Amsterdam de werving moest aannemen, want
ze oordeelden, dat die de stappen tot bereiking van de vrede
moest voorafgaan, daar ze een soort „point d\'honneurquot; was ge-
worden i), wat Amsterdam belachelik vond. Wel gaven ze toe.
dat een konferentie met d\'Avaux gewenst was.

Deze ging op 29 Desember op bezoek bij de Raadpensionaris
en de voornaamste leden, zoals hij Amsterdam beloofd had.
Alleen van de ontvangst bij Fagel hoorde Amsterdam wat, want
de Raadpensionaris en de stad steFden elkaar na dit gesprek in
kennis van het laatst verhandelde met de Franse gezant. Het was
niet meer dan wat met d\'Avaux was afgesproken: hij had slechts
Lodewijk\'s genegenheid, om met de Staten in nader overleg te tre-
den, als Spanje de termijn liet verlopen, te kennen gegeven. Ook
Fagel deed de gezant het verzoek, om toch in een memorie samen te
vatten, wat zijn meester in dat geval dacht te ondernemen. Maar
d\'Avaux bleef bij zijn antwoord, dat hij dat niet kon doen, zolang
de Staten Generaal niet meer genegenheid toonden, om op zijn
memories te beraadslagen-\').

De ingediende memorie van d\'Avaux, die uitstel tot 1 Febru-
arie 1684 beloofde en de verzekering gaf, dat de Fransen gedurende
die termijn geen stad in de Zuidelike Nederlanden zouden bele-

1)nbsp;d\'Avaux meldt ook enige malen (o.a. II. 61), dat sommige Hollandse
steden alleen toegevend waren jegens de prins van Oranje, om hem niet te ont-
eren. Als de werving niet gelukte, was zijn reputatie geheel verloren, want hij
had er zich toe verbonden. Ook aan dc Spaanse gezant zou hij gezegd hebben,
dat zijn eer aan de werving verbonden was. (d\'Avaux, II. 112 en Miss. van Ge-
dep. ter Dagv., 4 Januaric 1684).

2)nbsp;„Berigt van ......... verscheidc conversatiënquot; enz. en Miss. van Gc-
dcp. ter Dagv., 29 Desember 1683,

-ocr page 105-

, geren, viel ter Statenvergadering van Holland niet in goede
aardel), en wekte bij sommigen verdenking tegen Amsterdam.
De Ridderschap achtte haar te dienen tot stuiting van de werving
„en te sijn als een kneppel onder de hoenderenquot;; Lodewijk, zo zei
de Ridderschap, liet ondertussen niet na steden te bombarde-
ren 2). De meeste leden waren ook van gevoelen, dat men.
om deze handelwijze, de werving moest voortzetten. Delft, dat
alleen vertegenwoordigd was door Heinsius, wegens de burge-
meestersverkiezingen in eigen stad. Leiden, Enkhuizen en Edam
verklaarden zich echter ongereed, wat Amsterdam een goed teken
achtte, terwijl Schiedam zich heftig verzette tegen overstemming
in zake de werving en aan beraadslagingen over een „accomode-
mentquot; de voorkeur gaf. Zo kon er nog steeds geen besluit op dc
werving genomen worden, hoewel op de laatste vergadering ver-
zocht was, zich vóór of tegen te verklaren. Tot overmaat van ramp
bracht Amsterdam nu nog te berde, wat Chudleigh aan Witsen
aangaande de werving had gezegd,
^j^al in dc Hierover viel de Prins de stad op de volgende vergadering (van
olland^op ^^ Desember) aan 3), ongeveer in deze bewoordingen: De Engels»
gezant had ontkend, dat hij beweerd had. dat de werving oorlog
zou
meebrengen 4); men beschuldigde de Prins van oorlogzuch-
tigheid; hij wilde zich niet beroemen op wat hij gedaan had, om
de oorlog te voorkomen; maar de handefwijze van Amsterdam,
voornamelik gevolg van het gedrag van Van Beuningen in Enge-
land. zou zeker een oorlog teweeg brengen, waaronder we zouden
bezwijken; de Amsterdammers brachten argumenten uit, alsof ze

gt;) Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 30 Desember 1683.

2)nbsp;D.w.z. Luxemburg.

3)nbsp;Wagenaar. Amsterdam, I. 676 vlg. (put uit een aantekening van Hop)
en Summ. rapp. van Gedep. ter Dagv. (Mun. Rcg. bij Rcs. Raad.)

4)nbsp;Amsterdam achtte die ontkenning van geen waarde, daar Chudleigh aan
Hooft cn Hop gezegd had, dat hij dat moest doen. (Zie hiervóór, blz. 91).
d\'Avaux ergert zich over de houding van Chudleigh. die juist zijn woorden
introk, toen Amsterdam cr ter Statenvergadering van Holland gebruik van wilde
maken. Zelfs moest d\'Avaux hem nog beletten, naar dc Gedeputeerden der
steden tc gaan, om zich over Amsterdam tc beklagen cn tc verklaren, dat cr
niets van waar was. (d\'Avaux, II, 111 vlg.)

-ocr page 106-

de Fransen zelf waren; ze hielden dan ook heimelike verstandhou-
ding met Frankrijk 1); het ging er nu om, of men zich al of niet
door Amsterdam tot onderwerping aan Frankrijk zou laten bren-
gen; hij zou echter „met de laetste druppel van zijn bloet en soo
langh hy soude ademhaelenquot; de Republiek tegen Frankrijk ver-
dedigen; men beriep zich op de Vrijheid, maar wilde de andere
leden dwingen; Van Beuningen had gezegd, „dat de kneppel op
straet soude komenquot;, maar hij zou het zo ver niet laten komen;
de maand April zou nog niet in het land zijn, of de zaken zouden
zijn in de toestand van 1672 cn dan zou men zien „wiens kop
vaster staen salquot; en welke regenten hun plicht hadden gedaan.

De Ridderschap haastte zich te verklaren, dat ze het zeggen,
dat de Prins de oorlog zocht, voor laster opnam; de magistraat
der steden diende daa;: orders tegen te
stellen 2). Verder klaagde
ze over de heerszucht van Amsterdam; deze stad bracht de vrijheid
van de Republiek in gevaar. Men zou bij name bekend moeten
maken, wie hieraan schuld hadden door hun intriges met Frank-
rijk. Men moest beletten, dat iemand met vreemde gezanten onder-
handelde, die daartoe niet door de Staten Generaal of de Staten van
Holland gemachtigd was. Natuurlik trok Amsterdam zich dit aan
onder protest, dat we toch niet met Frankrijk in oorlog waren en
de stad dus even goed met de Franse gezant mocht spreken als
met de Zweedse, die de Raadpensionaris onlangs tot de Gedepu-
teerden van de stad gestuurd had, om hun mening over de werving
te weten te komen. Het bleek, dat er enige resoluties waren, die
het onderhandelen van biezondere leden met vreemde gezanten
afkeurden. Daarom legden de Amsterdammers deze zo uit, dat
zulke onderhandelingen wel waren toegestaan, maar dat men dan
verplicht was te openbaren, wat de Republiek in het algemeen
aanging, iets, waartoe ze zich al bereid hadden verklaard.

Ondertussen was men ook op deze rumoerige vergadering niet
tot een besluit over de werving gekomen en d\'Avaux beweert, na
de afloop van de Amsterdammers zelfs opnieuw de verzekering te

J) d\'Avaux zegt over deze vergadering (II, 106): ..On ne peut dire tout
ce que Messieurs d\'Amsterdam souffrirent d\'injures et de reproches dans cette
séance.quot;

2) Aile leden namen dit voorstel aan.

-ocr page 107-

hebben gekregen, dat ze meer dan ooit besloten waren, niet in de
werving toe te stemmen i). Toch moet Amsterdam wel wat van
de krasse uitdrukkingen van de Prins geschrokken zijn, wat daaruit
blijkt, dat de Burgemeesters op 5 Januarie maatregelen beraamden
voor de schutterij en de militie binnen de stad 2).

Toen de Gedeputeerden weer naar huis waren vertrokken,
kreeg d\'Avaux nieuwe orders van Lodewijk, n.1. om aan Amsterdam
te zeggen, dat hij bereid was de oorlog slechts op het platteland
te voeren, als men er de- Staten Generaal toe kon brengen,
deif (jö,
werving na te laten en niet aanvallend tegen Frankrijk op te
treden. Hij ging met deze berichten zelf naar Amster-
dams), maar stuitte weer op hetzelfde bezwaar, de eis van
Amsterdam, dat hij dit voorstel bij memorie aan H. H. M. zou
indienen. Ook bracht men hem onder het oog, dat hij, en niet
Amsterdam, \'t eerst het voorstel tot verplaatsing der Franse troe-
pen had gedaan, doch l^ij zeide, daartoe aangemoedigd te zijn door
de berichten, dat sommigen van hun ingezetenen dit als middel tot
bevordering van de vrede beschouwden. Aangaande de memorie
kon hij niet meer beloven, dan dat hij die zou inleveren, zodra hij
enige neiging tot de inhoud ervan\'\' bespeurde, waarvan Amsterdam
de leden in kennis mocht stellen. Het meest geschikt leek het hem
echter, het erop toe te leggen, dat cr een konferentie van de Sta-
ten Generaal met hem
plaatsgreep 1).

») d\'Avaux, II, 106.

2)nbsp;Sekretc Notule van Burgemeesteren, 5 Januarie 1684, bevat ccn provisio-
nele beraming tot het onderhouden van een goede voet omtrent het „waecken
van dc burgerij cn de militie binnen Amsterdamquot;, waarbij o.a. het aantal koppen
van iedere burgerkompagnic wordt vergroot, extra-ordinarU soldij wordt uitge-
keerd voor dc nachtwake, order wordt gesteld op de bescherming van dc schepen
en dc waterkant en toezicht op dc bewapening cn de wacht.

3)nbsp;d\'Avaux, II, 113.

4)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 4 Januaric 1684.

In zijn brief aan Lodewijk van 9 Januaric 1684 (tc vinden in Rcs. van Holland.
16 Februarie 1684) stelt d\'Avaux het voor. alsof dit plan van Amsterdam uit-
ging: ,.Ils (Mess. d\'Amsterdam) m\'ont proposé pour cela dc leur promettre
d\'engager une conférence de Députés aux Etats Généraux avec moi. dans laquelle
un ami d\'Amsterdam qui est des Députés d\'Hollande, me demanderoit des éclair-
cissements sur ce qui pourrait arriver cn cas que les Espagnols n\'acceptassent

-ocr page 108-

Amstef\'nbsp;De heren van Amsterdam trachtten een dergehjk onderhoud

dam^s bc- g^^gt te bewerken door aan twee afgevaardigden ter Staten Gene-
A^ux\'raai, van de partij van de Prins, te vragen om een deputatie naar
voorstellen d\'Avaux te zenden, om te klagen over wat er met zeker schip was
maken. gebeurd. Eerst waren deze beiden in hun schik, omdat ze Amsterdan^
over de Fransen hoorden klagen, maar „d\'autres plus fin qu\'euxquot;
doorzagen het, zodat het plan mislukte. Een andere gelegenheid bood
de geboorte van de hertog van Anjou aan, waarover drie gedepu-
teerden van H. H. M., één voor Holland, één voor Friesland en
één voor Groningen, d\'Avaux moesten gaan gelukwensen. Met
Friesland en Groningen, ook in- oppositie tegen de prins van
Oranje, stond Amsterdam al lang in verbinding i) en juist in
die dagen hadden de Amsterdamse Gedeputeerden die van Fries-
land met de voorstellen van d\'Avaux op de hoogte gebracht in
een gesprek over de
werving 2). Jongstal, één van hen, liet zich.
hoewel de kwestie in zijn provincie nog niet aan de orde was ge-
weest, over de werving niet gunstig uit: Friesland zou voor een
groot deel van het gevoelen van Amsterdam zijn, waarmee het ook
veel gemeenschappelike belangen had, en zo de werving er al werd
aangenomen (waarop het gelaat van Jongstal weinig vooruitzicht
gaf), dan zou de provincie nog trachten haar aandeel te behouden
tot eigen bescherming tegen Keulen en Munster, in plaats van.
zoals blijkbaar het oogmerk van de Prins was, de troepen in de
Spaanse Nederlanden te laten gebruiken. De andere afgevaar-
digde, Van Haren, liet zich er niet zo bepaald over uit, maar beiden
waren het eens met Amsterdam wat betreft de noodzakelikheid
van een besogne tot ,,accomodementquot;, waarop ze zouden blijven
aandringen. Het „expediëntquot; van d
\'Avaux 3), dat toegepast zou
worden, als het „accomodementquot; mislukte, bleek Van Haren al
van de gezant zelf vernomen te hebben. Ook betuigden ze hun
ontevredenheid over de „scherpe expostulatiënquot; van Fagel tegen

dans la fin de Janvier aucune des propositions de V. M., sur quoi il trouveroit
assez de matière pour mettre en délibération aux Etats Généraux.quot;

1)nbsp;Zie hiervóór, blz. 27.

2)nbsp;Mi.ss. van Gcdep. ter Dagv., 8 Januaric 1684.

3)nbsp;Met het „expediëntquot; van d\'Avaux wordt hier cn in het vervolg bedoeld:
do voorslag van Frankrijk, om de Franse troepen naar elders te verplaatsen.

-ocr page 109-

burgemeester Van Beuningen, alsof deze de oorzaak was van dej
Franse inval en de gewelddaden in de Spaanse Nederlanden.\'
Immers ook ter Staten Generaal was Van Beuningen aange-,
vallen i).

In de provincie Groningen bleek, volgens de gedeputeerde
Gerlacius, de stad tegen de werving te zijn, terwijl de stem van de
Ommelanden nog niet vast stond; wel was men algemeen voor
het houden van een besogne tot „accomodementquot;.

In de audiëntie bij d\'Avaux zouden nu de heren van Friesland
en Groningen de vraag gedaan hebben, wat er zou gebeuren, als
de Spanjaarden de termijn lieten verlopen, waarop d\'Avaux met
het „expediëntquot; voor de dag kwam. De derde afgevaardigde, die
van Holland, wilde het wel aan H. H. M. rapporteren, als er een
memorie van gemaakt werd, maar d\'Avaux beschouwde het slechts
als een antwoord op de vraag van de beide andere gedeputeerden
en kon niet beloven de gevraagde memorie in te dienen. De Am-
sterdamse heren verzekerden hem echter \'s avonds, dat ze de be-
lofte van de Friese en Groningse gedeputeerden hadden, dat ze
het voorstel tot een punt van beraadslaging zouden maken tegen
het advies van de Hollandse heer in. als deze, uit vrees voor de
Prins, van andere mening was 2). \'t Was evenwel ter Generaliteit
geen gewoonte op een mondeling voorstel van een vreemde gezant
te beraadslagen en de Prins en Fagel bleken ook nog gezag ge-
noeg te hebben, om dit te verhinderen 3).

Amsterdam had ondertussen het ..expediëntquot; ook meegedeeld
aan de Gedeputeerden van Leiden en aan Paets, een ..bien-inten-
tionnéquot; in de regering van Rotterdam, die allen de stad steunden
in haar bemoeiingen tot het houden van een besogne op d\'Avaux\'
memories. Daar ook zij echter van oordeel waren, dat d\'Avaux

1) Zie hiervóór, blr. 88, n. 3.

Ter Statenvergadering van Holland zouden dc Gedeputeerden van Am-
sterdam dezelfde Hollandse edelman hebben uitgenodigd, het rapport uit te
brengen, maar hij ckskuscerde zich. uit vrees voor de Prins. (d\'Avaux. II. 126.)

3) Volgens dcquot; brief van d\'Avaux aan Lodewijk van 9 Januarie 1684. waar-
aan het verhaal vaii deze audicnUc is ontleend, was het Amsterdam ook eigen-
lik niet tc doen om die behandeling van het voorstel, maar alleen „pour rendre
publique la bonne intention de V. M. envers la République.quot;

-ocr page 110-

van het „expediëntquot; in een memorie moest kennis geven, drongen
de heren van Amsterdam daarop nogmaals bij hem aan in de
avond van 8 Januarie, toen hij hun het verloop van het bezoek
van de kommissie van H. H. M. vertelde, \'t Was hierop, dat de
gezant de later zo berucht geworden brief aan zijn Koning schreef
(9 Januarie 1684), om hem verlof te vragen, „de témoigner aux
Etats Généraux que s\'ils demeuroient en l\'état, qu\'ils sont et qu\'ils
empêchassent les trouppes qu\'ils ont envoyé aux Espagnols d\'agir
autrement que pour la défence des places d\'Espagne, V. M. pour
guérir l\'appréhension des Etats Généraux, voudroit bien promettre
de n\'en attaquer aucunequot;, etc. Op advies van Amsterdam raadde hij
de Koning ook aan, niet openlik te vragen om de werving achterwege
te laten, daar dat inmenging in het binnenlands bestuur zou zijn,
en „si l\'ont convient de tout le reste, ils songeront plûtot ici à cas-
ser les trouppes, qu\'en faire des nouvelles.quot;
Onder-nbsp;De koerier van d\'Avaux, die deze brief overbracht, werd tussen

tînTc°brief ^^^^tricht en Luik aangehouden en van zijn papieren beroofd,
vannbsp;zoals de gezant meent i). door ruiters van het garnizoen van

d\'Avaux. Maastricht en op bevel van hogerhand. Hij gaf aan Hop echter
terstond de geruststellende verzekering, dat in die onderschepte
brief niets stond dan het verzoek van Amsterdam om een memorie
over te leveren, en dat hij bovendien in sijfer was gesteld 2). Ook
schijnen Burgemeesteren er niet erg van te zijn geschrokken, daar
ze meenden, dat in de onderschepte brieven niets kon gevonden
worden, dat niet strekte, om te laten zien. hoe zorgvuldig Amster-
dam er voor gewaakt had. zich met iets \'ongeoorloofds in te laten,
en hoe stipt de stad was geweest in het mededeelen. ter plaatse
waar zulks behoorde, van hetgeen te harer kennis was geko-
men 3). Dit laatste had ook werkelik nog steeds plaats (Hop

1)nbsp;d\'Avaux. II, H2 vlg.; Miss. van Gedep. ter Dagv., 16 Januaric 1684.

2)nbsp;In zijn Négociations en Hollande (II, 136) meldt d\'Avaux. dat hij er de
heren van Amsterdam iets van vertelde, om maatregelen ter verdediging tc kun-
nen nemen, maar niet zoveel, dat ze verschrikt of ontmoedigd zouden worden.
Hij wachtte echter met klagen bij de Staten Generaal, om tc zien. welk gebruik
de Prins van zijn brief zou maken.

3)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Gedep. ter Dagv.. 18 Januarie
1684. (kopie in Stads-Missivenboek. IX).

-ocr page 111-

bracht o.a. op 26 Januarie de Raadpensionaris verslag uit van zijn
onderhoud met d\'Avaux op 22 Januarie) i), en voor het eerste
bleef Amsterdam waken, zoals ook blijkt uit het gesprek, dat Hop
met de gezant op 26 Januarie \'s avonds had 2).

d\'Avaux beklaagde zich er toen over, dat Amsterdam slechts in
algemene termen verzekering van goede wil gegeven, maar niets
stelligs had beloofd, zodat het ieder oogenblik van gedrag kon
veranderen en in de werving toestemmen. Hop betuigde, dat het
gedrag van de stad meer voldoening moest hebben gegeven dan
een verzekering kon doen, en dat haar bedoeling genoeg te zien
was uit de bejegening, die ze van de Prins ontving en die
„straetkundighquot; was. d\'Avaux begreep echter de gewetensbezwa-
ren van Amsterdam niet, om niet te willen beloven, wat het tot
dusver had gedaan.

Als de stad soms vreesde, dat dit haar verstandhouding met hem
aan het licht mocht brengen (ze werd immers al zeer daarvan ver-
dacht en kon die daarom slechts „delicatelijckquot; voortzetten), wilde
hij haar verzekering wel mondeling door St. Didier aan de koning
laten overbrengen, en ze niet in een brief zetten, welke onderschept
kon worden. Maar Hop toonde aan, dat er een groot verschil was
tussen het nakomen van wat d\'Avaux vroeg en het doen van een
verklaring daaromtrent.

Amsterdam had ondertussen niet opgehouden met het bevorde-
ren van het „accomodementquot;, waarop echter de Ridderschap niet
wilde besogneeren, alvorens de werving was vastgesteld, hoewel
zelfs de Raadpensionaris toegaf, dat deze nu niet meer van zo\'n
betekenis was als vóór twee maanden 3). Maar de toestemming
in de werving zou in alle geval kunnen strekken tot herstel van
de eendracht i). De Prins meende, dat we zonder de twee-

\\

1)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 26 Januaric 1684. Ook werd bIJ Rcs. Raad
van 28 Januaric 1684 besloten, de Gedeputeerden tc gelasten, het behandelde
met d\'Avaux aan dc Raadpensionaris in het algemeen mede tc delen cn bij dc
gezant aan tc dringen, om gelijke opening aan hem tc doen nis aan Amsterdam.

2)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 27 Januarie 1684.

3)nbsp;Item, 5 Januaric 1684.

*) Vergeefs wees Amsterdam op het kwaad, dat in het besluit zelf Ing ten

-ocr page 112-

dracht in de Republiek al lang vrede gehad zouden hebben op
betere voorwaarden en werd in deze zienswijze versterkt door de
berichten, die Heinsius, van zijn buitengewone zending naar Parijs
ten gunste van het prinsdom Orange teruggekeerd, meebracht i).
Hem waren aldaar voorstellen gedaan betreffende een verdelings-
lijn in het Luxemburgse, waarover de Prins ook al met d\'Avaux
onderhandeld had.

Doch de Amsterdammers herinnerden zich hierbij, dat d\'Avaux
hun op 31 Desember gezegd had, dat men Lodewijk niet moest
bezighouden met verdelingsplannen en achtten de gedragslijn van
de Ridderschap, om niet te willen beraadslagen over een „accomo-
dementquot;, voordat de werving er door was, heel onbillik. Immers
zou men zo steeds „eenig difficiel lidquot; tot toestemming kunnen
dwingen, door de beraadslagingen te doen stilstaan 2). En hoewel
ze ter Dagvaart alleen door Schiedam in hun aandringen op het
houden van \'t besogne gevolgd werden, bemerkten de Amsterdamse
heren toch uit partikuliere gesprekken, dat ook anderen (Delft,
Leiden, Alkmaar) de houding van Amsterdam goedkeurden. Al-
J leen, ze waren „te timide off al te complaisantquot; om zich tegen
het eerste lid (de Ridderschap) te durven verzetten
3). „Niet de
klem van een overtuigende redenquot;, maar een „sterker driftquot; weer-
hield de leden, om in het openbaar te verklaren, wat ze Amster-
dam in het geheim zeiden. Daarom vond deze stad het nuttig, nog
eens een ,,Summier Vertoogh van nader Redenenquot; 4) ter Staten-
vergadering van Holland in te leveren, om aan te wijzen de nood-
zakelikheid van een „accomodementquot; en de schadelikheid van de
werving. De Amsterdammers wezen daarin op de moeilikheden
in de uitvoering van de werving, die bovendien toch niet eerder

opzichte van de Spanjaarden, die het meer zou opzetten. (Miss. van Gedcp. ter
Dagv., 26 Januaric 1684).

1)nbsp;d\'Avaux, II, 125.

2)nbsp;Miss. van Bürgern, van Amsterdam aan Gedep. ter Dagv., 10 Januaric
1684. (kopie in Stads-Missivenboek, IX.)

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 18 Januarie 1684.

4)nbsp;Pamflet Knuttel No. 11954; inhoud gevolgd door Wagenaar, Vad. Hist.
XV, 170 e. v.

-ocr page 113-

dan over drie of vier maanden gereed zou zijn. Ze kon dus niet
C dienen, zo meenden ze, om Lodewijk van zijn voorwaarden af te
\\ brengen, die bovendien niet zo slecht waren. Afstand van Luxem-
C burg schaadde ons niet, want het lag buiten de Barrière. Ook door
de wapenen was geen betere vrede te verkrijgen, daar we geen
1 hulp van buiten konden verwachten. Tot een samenwerking met
de geallieerden (een kongres van hen in Den Haag werd in die
dagen juist voorbereid) was de tijd te kort. We konden dus niet
beter doen dan Spanje bewegen tot sluiten van de vrede, zoals
we dat in 1678 gedaan hadden, dus door ons met Engeland te
verbinden om Frankrijk van nieuwe vijandelikheden af te hou-
den 1).

Dat de uitvoering van de werving nog geruime tijd in beslag zou
nemen, vond Fagel juist gunstig, daar in die tijd misschien al
vrede gesloten kon zijn, zodat ook Amsterdam zijn zin zou hebben. .
Ook hield hij Amsterdam\'s Gedeputeerden nog voor, hoe de Spaan-
se gezant hem gezegd had, dat, als de werving niet doorging en de
Spanjaarden zich dus niet op de Republiek konden verlaten voor de
verdediging der Spaanse Nederlanden, deze landen hun niet veel
meer waard waren en de Koning er derhalve over dacht, ze geheel

1) Onder dc St. betrcff. dc werving (Gemeente-archief, Amsterdam) be-
vindt 2ich ook een stuk. getiteld „Consideratiën op dit nevensgaande Vertooghquot;
(n.l het in de tekst vermelde „Summier Vertoogh van nader redenenquot;), van dc
kant van dc tegenpartij van Amsterdam. Daarin wordt o.a. betoogd, dat het
voorgestelde „occomodcmcntquot; niet meer zou zijn dan een uitcrlikc rust, een
.geforceerde afkomst om des tijts ongclcgenthcytquot;. Dc voorstanders van dc
werving wensten een bestendige vrede, welke niet tc verkrijgen was zonder dc
Republiek in gevaar tc brengen. Geen der in het „Summier Vertooghquot; aangek
voerde redenen geeft enige vaste hoop op geruste veiligheid voor de toekomst:
op dc bewapening moet men niet tc veel vertrouwen, „nademacl dc Hcercnl
Vertoonders ende Hecren hare Principalen boven alle andere Leden van den
Staet altijt met reden hebben gcyvcrt, om desclvc armaturcs nac onsc beurs tc
doen proportionnercnquot;; op dc koning van Engeland Is geen staat tc maken en als
men zich In de toekomst op dc gemaakte allianties wil verlaten, kan men dat
nu ook doen. Dat wc ons in 1678 dc voorwaarden hebben laten opdringen,
niet tc wijten aan dc nood, maar aan dc ongegronde verslagenheid In de Repu-
bliek.

-ocr page 114-

in de steek te laten i). Maar Amsterdam was hierdoor allerminst
verontrust, daar het er \'t bewijs in
zag van wat het al lang beweerd
had, n.1. dat de Habsburgers er op gerekend hadden, dat de Repu-
bliek Frankrijk in de Spaanse Nederlanden zou bezighouden 2);
het was van mening, dat Spanje als het ware dreigde „zijn huys te
zullen laten verbranden om aen sijn buerman schadelijk te sijn, in-
dien deselve geen slaef wil sijn om tot zijn eygen verderf te helpen
besorgen alle hetgeen de eygenaar van \'t huys acht hem dienstig
te wezen, niet tot conservatie van \'t huys, dat in brand staet ende
geblust kan werden, maer om andere zakenquot;
3).

Alle pogingen van Amsterdam konden de andere leden toch
niet bewegen, de stad openlik bij te vallen. Hoewel Delft beweer-
de 4), dat de gehele vroedschap daar genegen was tot onder-
handeling over een prompt „accomodementquot; en daartoe nogmaals
verlenging van de termijn wilde verzoeken (iets, waartoe ook de
Raad van Amsterdam op 28 Januarie besloot), kwam het toch met
geen voorstel in die geest voor de dag; het bleef ook bij Amster-
dam aandringen, om toch eerst in de werving toe te stemmen,
desnoods onder enig voorbehoud aangaande de uitvoering 0),
maar Burgemeesteren voelden er niets voor. die ..preuve van
deferencequot; voor de ontwerpers ervan te geven lt;gt;). De stad Leiden

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 26 Januaric 1684.

2)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Gedep. ter Dagv., 10 Januaric
1684. (kopie in Stads-missivenboek IX.) Dezelfde mening is ook uitgedrukt in een
miss. van Burgem. van 13 Desember 1683 (ibidem, VIII): „dc Spaensen zullen lag-
gen in hacr vuyst, dat sy middel gevonden hebben, om dc Fransscn, tot voorstant
van de Spaensc sacken ende tot het bevorderen van insichten, die de Nederlanden
gantsch niet raekcn ende aen dewelcke sy alle dc calamiteiten ende schade, die
aldacr de oorlog causercn zal, gcirne sacrifieren, tachtig duysend mannen ende
considerable vlootcn ter zee in dc weg te kunnen werpen, sondcr daertoe yets
anders tc contribueren als \'t geen men sict, dat se doen ende in den voorleden
oorlog gedaen hebben, afwachtende tot Madrid met gevouwen armen.quot;

3)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Gedep. ter Dagv,, 27 Januaric
1684. (kopie in Stads-Missivenboek, IX,)

4)nbsp;Miss, van Gedep, ter Dagv,, 18 Januarie 1684,

6) Item. 27 Januarie 1684,

6) Miss, van Burgem, van Amsterdam aan Gedcp, ter Dagv,. 27 Januaric
1684, (kopie in Stads-Missivenboek, IX.)

-ocr page 115-

viel ten slotte zelfs geheel van Amsterdam af en verklaarde aan

Hop, dat. als Amsterdam niet ter wille van de eensgezindheid

zou willen toegeven, haar Grote Vroedschap besloten had, in de

^overstemming te bewilligen i).

^^vaar- ( Zo gelukte het de Prins op 31 Januarie 1684 de werving in de

We^ing\'^in Staten van Holland te doen aannemen bij overstemming van Am-

^olland bij 1 sterdam en Schiedam, terwijl alleen Delft zich tegen die overstem-
over- /

stemming.nbsp;verklaarde.

Met de aanvaarding van de werving in Holland was echter nog
niet alles bereikt; ter Generaliteit brachten slechts Gelderland en
Utrecht hun goedkeuring erop uit -). Wel werd aldaar bevestigd
de resolutie, die tegelijkertijd in Holland was genomen, om d\'A-
vaux nogmaals om uitstel tc vragen door middel van de Engelse
gezant, met weglating evenwel van de bepaling 3), dat men zelf
met hem zou gaan spreken, als Chudleigh weigerde. d\'Avaux, die
deze kans om zelf met de Staten Generaal te onderhandelen niet
voorbij wilde laten gaan, weigerde de tussenkomst van een derde,
nadat hij eerst vergeefs gepoogd had de Engelse gezant van het
aannemen van die opdracht af te houden i). Op aandringen van
Witsen gaf de Prins toe, opdat men niet zou kunnen zeggen, dat
hij een middel tot bevordering van de vrede naliet, maar hij ver-
langde. dat men er Castel Moncayo, bij wijze van verontschuldi-
ging, kennis van gaf c). Nadat de Staten Generaal, zoals ge-
woonlik, hierin geheel dc wens van de Prins gevolgd hadden, vond
op 3 Februarie een konferentie van de gedeputeerden van H.H.M.
met de Franse gezant plaats.

Hoewel deze genoeg volmacht had, om het uitstel toe te staan.

1)nbsp;Miss. van Hop aan Bürgern, van Amsterdam, 28 Januaric 1684. (Miss-
van Gedcp. ter Dagv.) Volgens d\'Avaux (II. 333 vlg.) zou Lelden door toe-
doen van Van Beverningh omgezwaaid zijn.

2)nbsp;1 cn 4 Februarie 1684.

3)nbsp;Miss. van Witsen aan Bürgern, van Amsterdam, 1 Februarie 1684. (Miss.
van Gcdep. ter Dagv.)

4)nbsp;d\'Avaux, II. 160 c. v.

5)nbsp;Miss. van Witsen aan Bürgern, van Amsterdam, 3 Februarie 1684. (Miss.
van Gedcp. ter Dagv.)

-ocr page 116-

hield hij hun de zaak veel zwaarder voor dan hem wel ernst was.
in de hoop bij hen meer\'genegenheid tot tegemoetkoming en tot
het afleggen van beloften aangaande het gebruik der hulptroepen
op te wekken. Hij klaagde over het niet besogneren op zijn me-
mories en beloofde ten slotte slechts, over hun wens aan zijn Koning
te zullen schrijven. Hij liet blijken, dat het antwoord gunstig zou
/zijn, als de Staten Generaal ondertussen ook voor Frankrijk gun-\'
Istige besluiten namen i).

Maar ook van Spaanse kant trachtte men enige pressie op de
H.H.M. uit te oefenen. Gastel Moncayo leverde op 7 Februarie
een memorie over, waarin hij hen verzocht, nu ook met Frankrijk
in oorlog te willen treden, daar de termijn van drie maanden, vast-
gesteld voor het aangaan van een „accomodementquot;, verlopen was.
vm^Ï^Gc--nbsp;nu eindelik ook het Kongres van de geallieer-

begonnen, waartoe al zo lang te voren besloten
I was. Er verschenen Cramprich voor de Keizer en Beieren, Fuen
Mayor, markies van Gastel Moncayo voor Spanje, Gyldenstolpe
voor Zweden en verder gedeputeerden der Staten Generaal, ter-
wijl men nog afgevaardigden van Saksen, de Lunenburgse vor-
sten en de beide kreitsen verwachtte 2). Maar Amsterdam be-
twijfelde terstond, of de voet van onderhandelen, die men daar
wilde aannemen, wel de juiste was s). Immers hadden H.H.M.,
nog wel zonder Friesland en Groningen en geheel tegen de be-
doelingen van Amsterdam in. besloten de traktaten met de gealli-
eerden ..heilichlijckquot; na te komen, slechts een algemeen „accomo-
dementquot; te zullen sluiten met inbegrip van alle bondgenoten en
terstond dat verdrag door een ligue van garantie te\' zullen be-

») Bfj d\'Avaux vernam Witsen dit alles. Hoewel hij in het donker, \'s avonds
laat, naar deze toeging en geen mens hem ..konde afsienquot;. wist de Prins de
volgende morgen perfekt. hoe lang en wanneer hij er was geweest. (Miss. van
Witscn aan Burgem. van Amsterdam. 5 Februarie 1684. in: Miss. van Gedep. ter
Dagv.)

2)nbsp;Item.

Voor de Lunenburgsp vorsten verscheen spoedig Witzendorf cn voor Saksen
en de Frankiese en Boven-RiJnsc kreitsen baron Goerz.

3)nbsp;Miss. van Burgem. van Amsterdam aan Gedep. ter Dagv., 8 Februarie
1684. (kopie in Stads-Missivenboek, IX.)

-ocr page 117-

vestigen i). Vooral vonden Burgemeesters van Amsterdam het
onbillik, dat vijf provincies het „accomodementquot; met Spanje wil-
den bemoeiliken, door te eisen, dat de Duitse geschillen tegelijker-
tijd werden afgedaan. Maar ondanks Amsterdams verzet legde de
Republiek toch dezej verklaring af tegenover dergelijke van de
kant der geallieerden. Toen nog protesteerde Amsterdam tegen de
geheimhouding, die men, op voorstel van Cramprich, bij de kon-
ferenties wilde in acht nemen, daar het vreesde, dat alles dan ge-
schikt zou worden in een geheim besogne met de Prins, zonder
dat iemand ter wereld er iets van vernam. Hoewel ter* Staten-
vergadering van Holland de mening van Amsterdam niet altijd
de bovenhand hield, maakte ze toch dikwijls indruk bij de kleine
steden, als b.v. Schiedam; dit baatte echter niet veel, daar zij van
het besogne zouden worden uitgesloten -). Hun protest was nu
evenwel van die kracht, dat de Raadpensionaris zeide, dat hij wel
zag, dat van de geheime besognes niets zou komen 3).

Amsterdam slaagde er echter niet in, de Staten tot besluiten te
brengen, zoals d\'Avaux die gewenst had. Ze wilden eerst de terug-
komst van de Franse koerier afwachten. Ook durfde Amsterdam
niet de toestemming in de Staat van Oorlog verbinden aan de
voorwaarde betreffende het gebruik van onze troepen in de Spaan-
se Nederlanden, waar d\'Avaux op aandrong, omdat het bang was,
dat de Prins, begunstigd door de strenge vorst, van Naarden uit
een aanval op de stad zou doen i).

1)nbsp;Rcs. Staten Generaal, 7 Februarie 1684.

Deze Res. zou op dezelfde wijze zijn tot stand gekomen, als vroeger die op het
zenden van de 8000 man hulp. (Res. St. Gen., 13 September 1683, zie hiervóór,
blz. 60). Miss. van Gedcp. ter Dagv., 7 Februarie 1684.

2)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 10 Februarie 1684.

3)nbsp;Item. 12 Februarie 1684.

Die geheime konferenties door tc zetten gelukte hem dan ook eerst, toen Am-
sterdam door de beschuldiging wegens dc brief van d\'Avaux niet meer zoveel
invloed ter Dagvaart had.

4)nbsp;d\'Avaux. II. 178. Op 4 Februarie werd dan ook een resolutie door dc
Vroedschap van Amsterdam genomen tot het opbljtcn van het ijs om dc stad.
Bij Rcs. Raad van 28 Januarie 1684 was ook al de wacht verdubbeld.

-ocr page 118-

Hop drong dan ook bij d\'Avaux aan, om, wat hij aan de gede-
puteerden van H. H. M. had gezegd, in geschrifte te vervatten,
en dit gelukte hem ten slotte, ondanks verscheidene bezwaren van
de gezant wegens de bejegening die zijn vroegere memories hadden
ondervonden i). Hij hield daarbij vol, dat het gunstige antwoord
op het verzoek om uitstel zou afhangen van de gesteldheid in de
Republiek en vooral ook van de houding van Amsterdam. Zo lever-
de hij op 9 Februari aan H.H.M. een memorie over, waarbij hij
van hen de verklaring verzocht, dat zij ten opzichte van de oorlog-
voerende partijen niet van status zouden veranderen en geen
stappen zouden doen, die de Spanjaarden nog hardnekkiger zou-
den maken, terwijl hij zou trachten van de Franse koning een
langer uitstel te verkrijgen.

Dit was voor Amsterdam een goede gelegenheid om nog eens zijn
vroeger aandringen op het verdedigend optreden van onze hulp-
troepen te herhalen
2), waarmee het eertijds bij de Prins zo weinig
sukses had gehad 3). Het deed dan ook een voorstel tot spoedige
behandeling van de memorie van d\'Avaux — niets hing immers
af van de terugkomst van de koerier, zodat daarop niet behoefde
te worden gewacht — op dezelfde dag (12 Februarie) dat het,
met Schiedam, protesteerde tegen de resolutie van Holland tot
de werving, ^Is zijnde een onwettig besluit, daar in zake van be-
lasting eenparigheid Was vereist. Daarom weigerde Amsterdam
tevens er aan mee te betalen.

Het antwoord, dat de koerier meebracht, was zeer verrassend,
hoewel niet voor de Amsterdammers, die d\'Avaux er van te voren
mee in kennis had gebracht 4). Bij memorie van 17 Februari bood
hij nu uit naam van Lodewijk, Spanje, als het niet op de voor-
\' waarden van 5 November wilde ingaan, een bestand van 20 jaar
aan, zoals aan het Rijk was aangeboden. Dit bracht grote verande-
ring in de toestand teweeg en was zeer zeker te danken aan het
kongres der geallieerden, dat Lodewijk vrees inboezemde, zodat

1)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 8 Fcbruaric 1684.

2)nbsp;Res. Raad, 11 Fcbruaric 1684.

3)nbsp;Zie hiervóór, bIz. 91, n. 1.

4)nbsp;Miss. van Gedep, ter Dagv., 14 Februarie 1684.

-ocr page 119-

hieruit blijkt, dat de Prins gelijk had. als hij beweerde, dat een kor- ^
date houding Frankrijk handelbaarder maakte i). Maar Am-
sterdam was er zó ver van af, dit in te zien, en zó overtuigd, dat Ö
het nuttig was, wanneer vrees voor de oorlog de Staten tot toe-
geven bracht, dat het zelfs d\'Avaux bewoog, deze aanbieding nog
enige dagen geheim te houden 2).

Juist in die dagen vond de vergadering plaats, die zich wel de
meeste ruchtbaarheid in de gehele strijd met Amsterdam heeft
verworven.

Op 16 Februarie 1684 3) gaf de prins van Oranje ter Statenver-
gadering van Holland te kennen, dat hij iets gewichtigs had mede
te delen, en begeerde, dat de deuren gesloten zouden worden, zo-
dat niemand de vergadering kon verlaten. De Raadpensionaris
gaf bevel hiertoe, zonder omvraag te hebben gedaan, wat sommi-
gen later voor onjuist hielden. De Prins vroeg toen ook, dat Gerrit
Hooft en Jacob Hop, Gedeputeerden van Amsterdam, zich zouden
verwijderen, daar de zaak hen betrof, wat eveneens geschiedde.
Toen liet hij Fagel de brief van d\'Avaux aan de Franse koning \')
van 9 Januarie, die ondertussen ontsijferd was, voorlezen in het
Frans, wat vele leden niet verstonden, en trok daaruit de konklusie.
dat er een verstandhouding bestond tussen Hooft en Hop. en de
Franse gezant. De Raadpensionaris gaf bij de vertaling aan vele
punten in de brief een hatelike uitlegging, zodat men reeds sprak
over in hechtenis nemen van de beide Amsterdammers, toen dezen

am.

1)nbsp;Ook Wagenaar meent (Vad. Hist. XV, 158), dat Frankrijk, wegens dc
IJver van dc Prins voor dc werving cn dc verliezen der Turken voor Weenen.
dc vrede zocht, liever dan dc kansen van een oorlog af tc wachten, die wellicht
algemeen zou worden.

2)nbsp;d\'Avaux. II, 185.

3)nbsp;Gevolgd wordt hier het verhaal van Wagenaar in Amsterdam, I, 679—
681 cn Vad. Hist. XV. 180-186.

4)nbsp;Dc Prins beweerde de brief van De Grana tc hebben ontvangen, die
hem onderschept zou hebben (zie hiervóór, blz. 98. dc mening van d\'Avaux
hierover). In alle geval had men op een dergelijke brief geaasd, daar dc rap-
porten van de Amsterdamse gedeputeerden over hun konferentics met d\'Avaux
niet geloofd werden.

-ocr page 120-

ongeroepen weer binnenkwamen i), daar burgemeester Huyde-
coper van Maarsseveen, eveneens Gedeputeerde van Amsterdam,
maar eerst sedert korte tijd, meende hun hulp nodig te hebben,
terwijl er geen reden was, waarom juist zij buiten zouden staan,
daar hun namen niet in de brief genoemd werden. Men wilde niet
aan hun verzoek voldoen, om de brief nogmaals voor te lezen,
en er ontstond enige onenigheid over de kwestie, of men hen al
of niet in de vergadering zou laten blijven. Ook kwam het tot
een hevig debat over het voorstel van de Ridderschap, om de
papieren van Amsterdam en van Hop onder zegel te brengen.

Ten slotte werd na vijf stemmingen besloten, een afschrift van
de brief van d\'Avaux aan de leden te sturen, de papieren van
Amsterdam en van Hop te verzegelen en in bewaring te geven
aan Maarsseveen; tevens zou men de zaak geheim houden.

Grote ontsteltenis bracht het rapport der Gedeputeerden in de
Raad van Amsterdam teweeg, vooral bij burgemeester Van Beu-
ningen, die. als aangebleven burgemeester, de meeste kennis had
van het verhandelde met d\'Avaux en er met Hop verscheidene
i brieven over gewisseld had, die nu onder zegel lagen. Echter zou
deze ontsteltenis meer zijn voortgekomen uit besef van de oncede-
likheid dan wel uit bewustzijn van schuld. d\'Avaux trachtte de
Amsterdammers dadelik schriftelik gerust te stellen 2), herhalend,
dat zijn brief niets anders bevatte dan het verzoek van Amster-
dam, om een memorie aan de Staten Generaal over te leveren, en
dat men hem beslist verkeerd ontsijferd moest hebben. Hij kon hen
dan ook gemakkelik rechtvaardigen en was bereid het origineel
met het ontsijferdfe te vergelijken, echter niet zonder hun toestem-
ming. Als ze meenden, dat dit optreden hen verdacht zou maken,
zou hij zwijgen, hoewel het hard was, dergelijk misbruik aan te
zien. Ook bracht hij hen op dc hoogte van de stappen, die hij

1)nbsp;Volgens d\'Avaux (II. 197) hadden ze door het luide spreken iets op-
gevangen en kwamen, springende over een omheining van vier voet, weer
binnen.

2)nbsp;Kopie van miss. van d\'Avaux aan Burgem. van Amsterdam, 19 Februarie
1684. (St. over de verzegeling van de Stads-papieren.)

Verzegeling
van de pa-
pieren van
Amsterdam.

-ocr page 121-

deed, om zijn brief terug te krijgen, waarvoor hij zelfs ettelike
memories inleverde i).

In hun „circulaire missivequot; aan de steden van Holland (van 19
Februarie) verdedigden de heren van Amsterdam zich met enige
argumenten, welke op deze brief van d\'Avaux berustten 2). Ver-
der protesteerden ze ertegen, dat hun papieren verzegeld waren,
aisof men een krimihele procedure tegen hen wilde beginnen, en
dat men niet op hun verdediging gewacht had. Ze verklaarden
ten slotte, nooit enige overeenkomst met de gezant te hebben ge-
maakt, of hem enige belofte te hebben gegeven. Deze missive van
Amsterdam maakte de zaak publiek 3), maar dit was toch ai
geschied door twee uitgaven van de onderschepte brief, de eerste
met vele oningevulde plaatsen, die nog niet ontsijferd waren, de
tweede met bijvoeging van uittreksels uit brieven van St. Didier
en père Limojon, de biechtvader van d\'Avaux, die nog veel bezwa-
render voor Amsterdam waren 4).

De Vroedschap besloot i»), nog meer tot haar rechtvaardiging
te doen en gelastte haar sekretarissen, Dirck Geelvinck cn Corne-
lis Munter, ernstig ter Dagvaart tc klagen over de maatregelen,
tegen haar Gedeputeerden cn papieren genomen; verder tc pro-
testeren tegen de beschuldiging, die getrokken werd uit de missive
van d\'Avaux, en zich te beklagen over het openbaren van de zaak
door het laten drukken van deze brief. Ze meende zich het best
te rechtvaardigen, door een „Berigt van hetgeene voorgevallen
is in verscheide conversatiën tusschen den heer Ambassadeur van
Vranckrijck in den Hage cn de heercn Gedeputeerden der stad

J) Op 19, 22 cn 28 Februarie 1684.

Ondanks dc nonchalante houding van H. H. M. hiertegenover, die zich eerst
gedroegen, of ze niets wisten van het gebeurde ter Statenvergadering van Hol-
land, en toen slechts eenvoudig overbrachten, dat H. Ed. Gr. Mog. zich ge-
rechtigd achtten zijn brief tc gebruiken, omdat de Prins die van Dc Grana had
gekregen, heeft d\'Avaux zijn protesten met niets bekrachtigd, waaruit alweer
dc lankmoedige houding van Lodewijk in die dagen blijkt.

2)nbsp;d\'Avaux, II, 205.

3)nbsp;Opgenomen in dc Res. van Holland, 24 Februarie 1684.

4)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV, 187 vlg.; zie hierna, blz. 113.

5)nbsp;Res. Raad, 23 Februarie 1684.

-ocr page 122-

no

Amsterdamquot; enz., waarin de lezing van de onderhandelingen met
d\'Avaux werd gegeven, die hiervóór is vermeld. Dit „Berigtquot;, in
druk uitgegeven, nam veel van de argwaan tegen Amsterdam weg,
waar al tal van lasteringen werden verbreid over het verraad van
de stad i), maar opende de deur voor een pamflettenregen, die
, ^ genoeg de verdeeldheid in de Republiek liet blijken. De beraad-
slagingen ter Statenvergadering van Holland ondervonden nu nog
Amsterdamnbsp;belemmering, daar Amsterdam zijn Gedeputeerden uit deze

trekt zijn vergadering had teruggetrokken en ze slechts liet bijwonen door
u^en van sekretarissen, die alleen mochten aanhoren en geen deel moch-
de Dagvaart ten nemen aan de besluiten, dit, onder voorgeven, dat men zonder
terug-nbsp;Je beslag genomen papieren daartoe niet in staat was

Wel blijkt derhalve de opmerking van d\'Avaux juist te zijn,
dat de Prins beter zou zijn geslaagd, als hij de Amsterdammers
onderhands gedreigd had met bewijzen van hun schuld, die in
zijn handen waren, waarop ze hem zeker, uit vrees, alles zouden
hebben toegestaan 3). Ook had hij nog beter geweld kunnen ge-
bruiken tegen de Gedeputeerden (als vroeger tegen Barnevelt),
waarop men de zaak niet zo diep onderzocht, maar ieder Amster-
dam voor schuldig gehouden zou hebben. Nu verwekte hij echter
onverzoenlike haat bij Amsterdam en bij de provincies, die op de
hand van deze stad waren.

Doch zijn politiek was altijd een rechtstreeks streven naar het
doel, onaangezien het aantal vijanden, dat hij zich daardoor ver-
wierf; hij begaf zich niet op slinkse zijwegen, maar bewandelde
de grote weg 4),

n

1)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 681.

2)nbsp;Res. Raad, 28 Februarie 1684,

3)nbsp;d\'Avaux II, 201 e. v.

4)nbsp;Fruin, Verspr. Geschr. quot;V, 128.

-ocr page 123-

HOOFDSTUK V.

Het twintigjarig bestand.

Welke waren nu wel de bewijzen voor de schuld van Amster-
dam, welke men, met zulk een ernstige nasleep, uit de brief van de

Franse gezant trok?

Het best zijn ze te kennen uit de vijf punten van beschuldiging,
die de Ridderschap tegen de stad uitbracht i) als zijnde „capitale
crimina in summo graduquot;: a) Amsterdam had d\'Avaux kennis ge-
geven van de zwakheid en verdeeldheid in de Republiek; b) Am-
sterdam had d\'Avaux gezegd, de werving te zullen beletten (des-
niettemin zou Fagel een resolutie daartoe kunnen opmaken, zelfs
tegen de wetten van dc staat, als hij door de Prins gesteund werd.
wat in zoverre voor Amsterdam nadelig zou zijn. dat het dc positie
van de Prins zou versterken en de Spanjaarden doen hopen, dat
•ze hulp van de Hollanders te verwachten hadden. Maar „on verra
incontinent que cette résolution est un morçcau de papier inutil,
ou la même chose, parce qu\'il leur est plus facile de part et d\'autre
de se traverser dans leurs sentiments que de faire réussir leurs
propres entreprises.quot;), c) Amsterdam had d\'Avaux onderricht van
zijn kuiperijen („ils ont fait des brigues dans les villes, en sorte

1) Wagenaar Vad. Hist. XV, 191 vlg. (Dc Franse aanhalingen in onze tekst
zijn delen uit dc brief van d\'Avaux van 9 Januaric 1684 aan zijn Koning, inge-
voegd in dc Rcs. van Holland. 16 Februarie 1684). Op dc vijf redenen van be-
schuldiging antwoordde Amsterdam in ccn brief aan zijn Gedeputeerden van
18 Maart 1684, waarvan ccn afschrift werd Qczondcn aan dc stemmende steden
van Holland, van de volgende inhoud:

a.nbsp;Niet Amsterdam maakte d\'Avaux de verdeeldheid in de Republiek be-
kend, want die was al wereldkundig vóór 24 Desember 1683.

b.nbsp;Nooit had Amsterdam iets aan d\'Avaux aangaande dc werving verklaard,
waardoor dc vrije beraadslaging erover werd belemmerd.

c.nbsp;Dc beschuldiging van kuiperij was ongelofclik, daar Amsterdam slechts
Schiedam met zich had In dc tegenstand tegen dc werving.

-ocr page 124-

qu\'ils en ont attiré plusieurs dans leur sentimentquot;.) d) Amsterdam
had gesproken over biezondere verzekeringeS, die het desnoods
zou willen geven („Mess. d\'Amsterdam ne se sont pas encore
expliqué avec moi; ils m\'ont expressément dit. qu\'aussi ce sont
des remèdes, auxquels il ne faut recourier qu\'à la dernière extré-
mité; ils ne m\'en parleront que lors qu\'ils perdront toute espérance
de faire avoir par les Etats Gén. les assurances, qu\'il est juste de
plaire à V. M.
et qu\'ils se flattent encore de pouvoir obtenirquot; )
e) Amsterdam heeft bij d\'Avaux aangedrongen op het overleveren
■ van een memorie, niet zozeer om ze ter vergadering te kunnen
behandelen, als wel om haar ruchtbaar te maken i). — De Ridder-
schap vond dit alles wel bewezen, daar d\'Avaux toch niets dan
de waarheid aan zijn Meester zou schrijven, en achtte, dat het
\\\\ smaakte naar ongeoorloofde verstandhouding met een vreemde
\\\\ gezant, ten nadele van de Republiek.

In een onderhoud, dat de gezant op 24 Februarie 1684 met enige
gedeputeerden van H. H. M. had, beweerde hij evenwel 2), dat hij
juist enige zaken verdraaid had, om zijn Meester in de goede
stemming te brengen om order tot het overleveren van een me-
morie te geven. Zo had hij b.v. geschreven, dat de afgevaardigden
van Friesland en Groningen hem \'t eerst over de zaken hadden
aangesproken, maar hij was het zelf geweest, die de kwestie \'t
eerst had aangeroerd. In zijn memorie van 28 Februarie 3) toonde
hij tevens aan, hoe slecht zijn brief ontsijferd was, b.v. door weg-
lating van het woordje „nietquot; in de zin, dat Amsterdam niet wei-
nig geschokt was door berichten uit Frankrijk, dat de verzeke-

d.nbsp;Amsterdam had nooit beloften gedaan of hoop daarop gegeven. Waarop
d Avaux op het einde van zijn brief zinspeelde, begreep het dan ook niet

e.nbsp;Amsterdams oogmerk met het aandringen op het indienen van een schrif-
tehk voorstel was geen ander geweest, dan om het ter kennis te brengen aan
hen, die er over moesten beraadslagen. Zulk een voorstel zou, daar het aan de
gewesten overgezonden werd, ruchtbaar worden. Het stond d\'Avaux vrij daaruit
te besluiten, dat dit tot zijn voordeel was,

(Wagenaar, Vad, Hist. XV, 192 e. v.)

1)nbsp;Zie hiervóór, blz. 97. n, 3.

2)nbsp;Miss, van D. Geelvinck aan Burgem. van Amsterdam. 24 Februarie 1684
(Miss, van Gedep. ter Dagv.).

3)nbsp;Zie hiervóór, blz. 109, n. 1.

-ocr page 125-

ringen van de gezant slechts dienden „pour les amuserquot;. Aan de
beweringen van père Limojon, zijn biechtvader i), die nog het
meest bezwarend voor Amsterdam waren — deze had gezegd:
de zaak is nu maar, te beletten, dat de Republiek de werving door-
zet, opdat de Koning in de volgende veldtocht alle Spaanse Neder-
landen kan veroveren —, was niets geen waarde te hechten. De
geestehke wist niets van politieke zaken af en schreef maar wat,
om „nouvellesquot; te berichten 2).

Ter Statenvergadering van Holland stelde de Raadpensionaris
opnieuw voor, Amsterdam in staat van beschuldiging te stellen 3).
Men wilde daartoe de papieren van de stad inzien en hoewel
niet alle leden het met een dergelijk streng optreden eens waren,
werd toch besloten, de ontzegeling der papieren niet toe te staan 4).
Dit was voor Amsterdam de aanleiding, om de Dagvaart slechts
door zijn sekretarissen, Dirk Geelvinck en Cornelis Munter, te
laten bijwonen 0), die later nog bijgestaan werden door Nicolaas
Witsen, Gedeputeerde ter Staten Generaal. Zij bemoeilikten dc
loop der zaken geducht, door geen advies voor Amsterdam
uit te brengen, maar zich op alle resoluties aantekening vóór te
behouden, als zijnde zonder toestemming van hun stad tot stand
gelcomen 0). De Raadpensionaris kon daarom terecht zeggen
,,niet alleen met bekommeringh, maer met desperatie de republijck
aen te sienquot; 7). Toch werkte ook hij dc behandeling van dc zaak
van Amsterdam in een besogne tegen en eerst een tweede brief

gt;) Zie hiervóór, blz. 109.

2)nbsp;d\'Avaux zegt in zijn Négociations en Hollande, II, 205, dat het niet zo
moeihk was Amsterdam tc verdedigen, daar men toch dc biczondcrhcden niet
kende van wat tussen hem cn dc stad was voorgevallen. Slechts enkele kleinig-
heden lieten de nauwe verbinding tussen beiden vermoeden, maar hij wist daaraan
een mooie draal tc geven.

3)nbsp;Summier rapport van D. Geelvinck cn C. Munter, 25 Februarie 1684.
(Miss. van Gcdcp. ter Dagv.)

4)nbsp;Res. van Holland, 24 Februarie 1684.

5)nbsp;Zie hiervóór, blz. 110.

®) Miss. van Geelvinck aan Burgem. van Amsterdam, 25 Februarie 1684
(Miss. van Gcdcp. ter Dagv.).

7) Miss. van Geelvinck cn Munter aan Burgem. van Amsterdam, 2 Maart
1684 (Miss. van Gedcp. ter Dagv.).

-ocr page 126-

van doleantie, (van 8 Maart), door Amsterdam gericht aan de
Staten van Holland — de Ridderschap werd er dus nu ook in
gekend, in tegenstelling met de brief van 19 Februarie — had het
sukses, dat men besloot i), Amsterdam in besogne te horen, ech-
ter kennelik met de bedoeling, om, als geen voldoende satisfaktie
werd gegeven, daarna tot het inzien der papieren over te gaan.
Evenwel, ook dit besogne bracht de zaak niet veel verder, daar
ze op het sleeptouw werd gehouden door de beraadslagingen, of
men Amsterdam al of niet in de kommissie zou toelaten.

Nog veel meer beweging dan in de Staten van Holland verwekte
de zaak van Amsterdam echter in de drukpers. Al spoedig kwam
uit het bekende pamflet 2) „Missive van een Regent ter Vergade-
ring van haer Ed. Gr. Mog., de Staten van Holland, op den 16
Februarij praesent zijnde geweest, aen een ander Regentquot;, ge-
schreven door zekere Philalethes, onder welke naam zich hoogst-
waarschijnlik Fagel zelf verschuilde. Zijn hand is vooral kenbaar
uit de duidehke en systematiese uiteenzetting van de gebeurtenis-
sen en uit de weerlegging van de klachten van de stad Amsterdam
in haar rechtvaardiging, zodat de uitvoerige ,.Verantwoording van
het Beleidt der Heeren van Amsterdam tot bevordering van de
vrede en het eindigen van den oorlogh. tusschen Vrankrijk cn
Spanjen in de Nederlanden ontsteeken. met d\' aenmerkingen op
de Missive van een Regent, soo hy sich noemt, over het gepas-
seerde ter Vergaderinge van haar Ed. Gr. Mog. op den 16 Fe-
bruary 1684quot; 3), door pensionaris Hop opgesteld -i), daarbij
geheel in het niet valt en met ruim 120 punten de indruk van ver-
wardheid cn overlading maakt, zonder te overtuigen. Naast deze
beide, te beschouwen als officiele verdedigingen van weerszijde,
kwamen nog tal van andere pamfletten aan het daglicht, meest
van de kant van de Amsterdamse partij, waaronder wel het beste
is: ..Amsterdam gehoont en beledight in hare Gedeputeerdens en
papierenquot;, dat kort en krachtig de drie punten in de Missive van

1)nbsp;Rcs. van Holland, 10 Maart 1684.

2)nbsp;Knuttel No. 12131.

3)nbsp;Knuttel, No. 12148.

4)nbsp;Den Tex, Jacob Hop, 62.

-ocr page 127-

een Regent aanvalt en weerlegt i). Vele „Liefhebbers der Waar-
heidquot; laten hun stem horen en een prinsgezinde „Liefhebber van
\'t ghemeene bestquot; toont aan 2), hoe het komt, dat zo velen Am-
sterdam verdedigen: de partij van Amsterdam geeft immers voor,
dat we de vrede met Frankrijk kunnen hebben, als we maar wil-
len, en dat de tegenpartij de oorlog zoekt; ook zou de werving
nieuwe belastingen meebrengen en het is dus beter voor de beurs,
er maar tegen te zijn. De aanhangers van Amsterdam tonen daar-
entegen weer aan 3). hoe de werving toch niets tegen Lodewijk
zou kunnen uitrichten, maar alleen moest dienen, om de Kapitein
Generaal meer macht te verschaffen. Het „fameuze libelquot; van
Philalethes zou ook dc bedoeling hebben, de onderdanen tegen
hun wettige magistraat op te zetten. Een aardig staaltje van hoe
het volk er over denkt, geeft het „Schuyt-Discours tusschen Haer-
lem en Amsterdam, gevoert door een Hagenaer, een Amsterdam-
mer en een Burger
van Haerlemquot; 4). Dc schrijver is tegen de
werving, maar toch geenszins op de hand van de regenten. Inte-
gendeel spreekt er een zeker vertrouwen op de Prins uit. dc hand-
haver der privileges, die de regenten zo dikwijls naar hun hand
zetten. Er wordt de eis in gedaan, dat de burgerij medezegging in
de regering zal hebben en dat er een vrije krijgsraad zal zijn,
waartoe het rekwest van „Jan Patriot cn 349 andere Edele Burgers
van de Hollandse stedenquot; aan de Prins 5), dat „niet net gesteldt.
maar goet te verstaan (is) en ook goet voor (het) algemeenquot;, wordt
aangehaald. Als de privileges gelden zowel voor kleinen als voor

1)nbsp;Knuttel, No. 12158. Dc drie punten bevatten ccn verdediging tegen dc
klachten over: a) het sluiten der deuren; b) het buitenstaan van Hooft cn Hop;
c) het verzegelen der papieren.

2)nbsp;„Acnmcrkingcn over dc altans swcvcndc Verschillen onder dc Leden van
den Staetquot;. (Knuttel, No. 12165.)

3)nbsp;„Trouwhartige Acnsprack acn alle Borgcrs cn Ingcsctcnen der Stadt

Amsterdamquot;. (Knuttel No. 12160.)
lt;) Knuttel, No. 12186.

5) In: „Vervolg van Consideratiën over den Tocstant der tegenwoordige
Staats-zaken van Ncdcrlandtquot;. (Knuttel. No. 12210.) Een ander dergelijk ver-
zoek uit 1684 is het pamflet. Knuttel. No. 12184: „Versoek aen den Staet en
acn sijn Hoogheyt den Hecre Prlncc van Oranjcn. onsen Stad-houdcr .

-ocr page 128-

groten, zal het het Vaderland wel gaan en het zal dan op de

werving zozeer niet aankomen.

Dc werving De werving vlotte ondertussen evenmin in de andere gewesten.

in de andere Geen enkele had er nog in toegestemd, behalve Gelderland en
gewesten.

Utrecht — het laatste nog wel met een voorbehoud voor de uit-
voering — en bepaalde tegenstand kwam van de kant van Fries-
land 1). waar men oordeelde, dat er geen noodzakelikheid toe
bestond en dat het sluiten van een bestand wenseliker was, en van
Zeeland. In dit gewest waren het de steden Middelburg en Goes,
die zich verzetten 2). Op een schrijven van de Prins gaf Goes
toe, maar een bezending van de andere leden naar Middelburg had
geen sukses, zodat de Stadhouder besloot, er zelf heen te gaan.
Doch ook zijn spreken met de regering was tevergeefs. Toen gaf
hij de Raadpensionaris De Huybert 3) last, de resolutie bij
meerderheid van stemmen op te maken, maar deze weigerde en
Goes trok bovendien zijn toestemming terug. De goedkeuring
op de werving, die de Prins in Zeeland ten slotte bij meerderheid
van stemmen er heeft doorgekregen, waa dus evenmin van die
kracht, dat ze Amsterdam in zijn overtuiging kon doen verande-
\' ren. Het bezenden van Friesland, waartoe de Staten Generaal be-
sloten 4), mocht ook niets baten, terwijl de moeilikheden met de
beide noordelike provincies toenamen door hun ongenoegen over
de konferentics met de geallieerden, waarvan ze werden uitge-

1)nbsp;Groningen had zich tot dusver nog niet over de werving uitgelaten,
maar Friesland bracht 25 Februarie 1684 een ongunstig advies uit ter Staten-
Generaal. Beide gewesten waren onverschillig voor dc verliezen in de Zuidelikc
Nederlanden, maar bevreesd voor de aanvallen van Munster cn Keulen, nu in
één hand zijnde cn met Frankrijk bevriend. (Dr. J. S. Theisscn, Iets over dc
verhoudingen in de Republiek in 1684, Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. 5e ser.
VII en VIII.)

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV, 211 e. v.

3)nbsp;Pieter dc Huybert, de raadpensionaris van Zeeland, was niet bepaald
een vriend van Willem III. In 1690 schrijft deze ten minste over hem aan
Bentinck: ..C\'est une peste qui ne cessera jamais à me faire tout le mal qu\'il
poura.quot; (Dr. N. Japikse. Correspondentie van Willem III en Hans Willem
Bentinck. I. 81.)

4)nbsp;Res. Staten-Generaal. 27 Februarie 1684.

-ocr page 129-

sloten, omdat ze de daarin gehandhaafde voet van geheimhouding

niet goedkeurden.

Alleen Amsterdam had ernstig aangedrongen i) op onderhan-
delingen met Frankrijk op de voet van de memorie van d\'Avaux
van 17 Februarie; de adviezen der anderen, ter Staten Generaal
en in de Staten van Holland uitgebracht, luidden, dat Spanje aan
te sporen tot toegeven aan Lodewijk in strijd was met het ver-
drag, in 1673 met dit land aangegaan. Toch voelden ze er even-
min voor, gehoor te geven aan de oproep, door de Spaanse gezant
in de memorie van 7 Februarie 1684 tot de Republiek gericht, om
in openlike oorlog met Frankrijk te treden. Wel gaven ze toe —
wat Amsterdam zeer verkeerd vond — dat de verplichting tot een
breuk bestond, maar ze wilden liever de koning van Spanje
verzoeken, zich voorlopig met vermeerdering van de hulp tevreden
te stellen, en richtten alle hoop op het Kongres in Den Haag.
^»nbod van De konferentie met de gezanten der geallieerden, op 29 Febru-
Kongres a^ie door slechts vijf provincies gehouden, daar Friesland en Gro-
^^ïden ningcn de daarin gehandhaafde geheimhouding weigerden, kwam
gaande een tot het besluit. Engeland te verzoeken, Lodewijk, uit naam van
het Kongres, een voorslag te doen tot een bestand van 7 of 8 jaar,
onder garantie van alle geallieerden, met een drietal alternatieven^ )
als
voorwaarden voor het Duitse Rijk en een zekere verdeling 3)
van de Zuidelike Nederlanden als voorwaarde voor Spanje, dat

1)nbsp;Res. Raad, 24 cn 28 Februarie 1684,

2)nbsp;Dc drie alternatieven waren;

a. De Rijn dc grens tu.ssen Frankrijk en het Rijk. (dus Straatsburg Frans), mits

Lodewijk Brcisach, Freiburg cn Kchl afstond,
b Slechüng van de fortifikaticcn van Straatsburg, Brcisach. Freiburg cn Kelil.
c Straatsburg. Brcisach. Freiburg cn Kchl tc stellen in handen van ^^n derde.

(uit- rapport van de Raadpensionaris ter Statenvergadering van Holland
over de konferenties van dc gedeputeerden der Staten-Generaal met de geranten
der geallieerden, ingevoegd in Rcs. van Holland. 4 Maart 1684.)

3)nbsp;Op een kaart, gevoegd bij het bovengenoemde rapport was dc bedoelde

verdeling door een lijn, lopend van de Noordzee tot dc

dc Moezel, aangeduid. Frankrijk kreeg daardoor o.a.: Kortrijk. Dixmuiden,
Beaumont en Chimay.

-ocr page 130-

echter zelf de enige der bondgenoten was, die nog niet in dit
voorstel had bewilligd.

Bij Karei II had Van Citters evenwel met het overleveren van
een memorie van deze inhoud (op 5 Maart 1684) weinig sukses.
De Koning betuigde i), dat het iets ongewoons was, dat men
bij het maken van een bestand ging spreken over teruggave van
steden en landen, daar men dit gewoonlik sloot op de voorwaarde
„uti possidetisquot;. De voorstellen in de memorie van Van Citters
waren meer toepasselik op onderhandelingen over vrede. Daar
hij er van overtuigd was, dat Lodewijk niet in dergelijke voor-
waarden zou toestemmen, wilde hij er ook geen moeite voor doen.
maar raadde de aanvaarding van de aanbiedingen van Frankrijk
aan.

Dit besluit bevestigde hij, door de Staten Generaal op 17 Maart
door Chudleigh een memorie over te geven, waarin hij hun mede-
werking verzocht, om Spanje de voorwaarden van de memorie
van d\'Avaux van 17 Februarie te doen aanvaarden. Dat hij hier-
mede zelfs het gehele Kongres negeerde, waarvan toch de voor-
slag tot bestand was uitgegaan, verweten de Staten hem vooral,
in hun antwoord van 20 Maart, behalve dat ze hem ook nog zijn
verplichting jegens Spanje en zijn vroegere betuigingen van ge-
negenheid tot een algemeen „accomodementquot; voor ogen hielden.

De Republiek vergat ondertussen niet, de belofte aan Spanje
van meerder hulp te vervullen. De resolutie in Holland -) ertoe
kwam echter niet tot stand dan met absolute aantekening 3) van
Amsterdam en Schiedam en provisionele van Edam, Den Briel en
Purmerend, terwijl ter Generaliteit het besluit •\') slechts door
vijf gewesten genomen werd, daar Friesland en Groningen afwe-

gt;) Miss. van Van Citters aan H. H. M., 7 Maart 1684. (kopie in Dipl.
Miss. uit Engeland.)

2)nbsp;Res. van Holland, 14 Maart 1684.

3)nbsp;De aanteekening hield in, dat men Frankrijk, door het zenden van
meerder hulp aan Spanje, een voorwendsel tot oorlog gaf, zonder iets voor het
behoud der steden in de Spaanse Nederlanden te kunnen doen, terwijl de aan-
vaarding van de voorslagen van 17 Februarie daarvoor voldoende zou zijn.

*) Res. Staten-Generaal, 16 Maart 1684,

-ocr page 131-

zig waren. De patenten werden daarna, zonder resumptie van de
resolutie,
onmiddellik uitgedeeld i). Ook trachtte men tegelijker-
tijd de geallieerden tot het nemen va^ dezelfde maatregelen te

bewegen.

Behalve aan Frankrijk eji Engeland beviel dit Jiaagse Kpngr^
en zijn ma^tFeYelelTSdrgeenszins aan de^keurvorst van Branden-
blIïT-T- Wederik Willem was, sedert de aktiviteit der Turken
quot;hëmTëzorgd maakte voor het Rijk, dat, naar zijn mening, niet
tegelijkertijd een oorlog met Frankrijk kon doorstaan, cn mis-
schien ook onder de invloed van de steeds toenemende Fransge-
zinde partij aan zijn hof, weer geheel teruggekeerd tot zijn houding
in de jaren 1678—1683. Hij dacht dus niet meer over een aan-
sluiting bij de Republiek, maar ondersteunde de Franse aanbiedin-
gen. Von Diest, zijn gewone gezant in Den Haag, achtte hij echter
niet in staat, die voldoendé te bevorderen, daar hij niet zeer be-
kwaam en een onbeleefd man was en bovendien voor een kreatuur

van d\'Avaux werd gehouden 3).

Dus zond de Keurvorst, om de Prins en de Staten_Generaal tot
vreedzame^ gedachten te brengen en Amsterdam in zijn mening
te steunen,/omstreeks deze tijd Paulus Fuchs naar Holland gt;),
een man van groter talent en een zekere plooibaarheid cn inschik-
kclikhcid, die zich daardoor bij de beide partijen aangenaam kon
maken.

Alvorens een gesprek met de Prins te hebben, werd hij doori
Van Beuningen te Amsterdam op de hoogte gebracht van dc^
mening, die deze stad had over dc toestand, Zc vertrouwde dc
beloften van de Spanjaarden niet. maar achtte, dat zc dc verdedi-
ging der Spaanse Nederlanden dc Republiek op de hals schuiven
wilden en Engeland in dc oorlog met Frankrijk betrekken. Op
deze gronden steunde ook hun oorlogsverklaring; daarom alleen

1)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 16 Maart 1684.

2)nbsp;Urk. und Actcnst., 768.

3)nbsp;Ibidem, 690, 751.

Von Dicst stond ook al in korrcspondcntic met dc Amsterdamse regenten.
(P. L. Muller. Nederland cn dc groote Keurvorst, Bijdr, Vad. Gesch. cn Oud-
heidk. N. R. VI.)

4)nbsp;Wagenaar, Vad. Hlst. XV, 197 c. v.

in

-ocr page 132-

was Amsterdam ook tegen hen, want overigens had de stad geen
belangen met Frankrijk gemeen. Het Kongres in Den Haag kon
1 in alle geval niets beslissen in de Duitse kwestie, daar slechts de
1| kleinere Duitse vorsten er vertegenwoordigd waren. Fuchs was
het roerend met Amsterdam eens en betuigde, dat dit ook geheel
de mening van zijn Meester was, maar na enige gesprekken met
de Prins en Fagel schijnt hij, ondanks zijn pogingen tot weer-
|legging van hun argumenten i), toch wel wat onder de invloed
ivan hun woorden te zijn gekomen. d\'Avaux altans is niet erg
tevreden over zijn houding 2),
daar hij, In plaats van op zijn stuk
:
te blijven staan, naar Amsterdam terugkewde en de regenten met
i de Prmgjrachtte te verzoenen. Bovendien beloofde hij aan Fagel,
: zijn\' best te zullen doen, om de Keurvorst de voorwaarden der
■ geallieerden smakelik te maken. Hij verzocht hem, dat men Van
Amerongen, de gezant te Berlijn, daartoe eveneens last zou geven,
en twijfelde niet, of de Keurvorst zou bereid zijn, aan het
algemeen „accomodementquot; mee te werken 3). Misschien was het
, de toespraak van de Raadpensionaris, die meer van een kerkelike
i leerrede dan van een politiek vertoog had 4), die zoveel indruk
I op Fuchs maakte. Misschien ook waren het de ernstige en krach-
tige bewoordingen, getuigend van een onwrikbaar geloof, waarin
1 Willem III zich uitdrukte: al was hun strijdmacht — zo zeide
\\ hij — menselikerwijze gesproken, onvoldoende, hij vertrouwde

Op dc verdediging door de Raadpensionaris van de door het Kongres
beraamde voorwaarden kon Fuchs niets anders inbreng\'en, dan dat zulke voor-
waarden bij een vrede, maar niet bij een wapenstilstand pasten. Fagcl betuigde
daarentegen, dat, waar het hier geen wapenstilstand van enige maanden, maar
van 20 jaar betrof, men wel degelik het wederzijds bezit moest vaststellen. Ook
was het plan van het Kongres geenszins, het Rijk voorwaarden voor tc schrijven,
maar het beraamde slechts dc middelen, om het best een algemene vrede of
bestand te bevorderen. (Urk. und Actenst.. 770.)

2)nbsp;d\'Avaux. II. 253 vlg.

3)nbsp;Miss. van Geelvinck cn Munter aan Burgem. van Amsterdam. 21 Maart
1684. (Miss. van Gedep. ter Dagv.)

4)nbsp;Fagel zeide o.a.: ..Onze zaak is regtvaardig. En als \'t al ten crgstcn
omkomt, is \'t nog beter tc sterven, in \'t handhaaven eener goede cn Gode aan-
genaamc zaakc. dan in \'t opvolgen van maatregelen, die uit den boozen zijn.quot;
(Wagenaar, Vad. Hist. XV, 207.)

-ocr page 133-

op dc rechtvaardigheid van de zaak en wilde met geduld af-
wachten, wat God besloten had. Een roemrijke dood was te ver-
kiezen boven een eerloos leven. Waar hij echter reeds zoveel
rampen en moeilikheden te boven was gekomen, geloofde hij
niet, dat God hem zou verlaten. T^n^lo^bej^e^e^^nbsp;dat

de Keurvorst, die hij als een vader had geëerd, zich aan de zijde
A^n Amsterdam stelde, dat hem wilde dwarsbomen i). Zo Am-
sTërdam al tot betere gedachten mocht komen, wilde hij evenwel
nooit meer iets met burgemeester Van Beuningen te doen hebben.

De biezondere haat, die de Prins hem toedroeg, maakte Van
Beuningen, die reeds zoo dikwijls door hem gedreigd was, zeer
bevreesd voor zijn leven..Vooral duchtte hij nu de aanslagen van
zekere Joan van Banckem, gewezen baljuw van Den Haag die
in de nacht van 4 op 5 Maart 1684 van de Voorpoort van den
Hove, alwaar hij wegens verscheidene zware misdrijven gevangen
was gezet, uitbrak 3) en spoedig te Amsterdam gesignaleerd
werd. Hij beweerde, de steun van de Amsterdamse magistraat en

1)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV. 202 vlg.

Fagel had betoogd, hoe vreemd het was. dat de Keurvorst vriendschap onder-\',
hield met een stad. die de voornaamste oorzaak van de Nijmeegse vrede wasj
geweest (ibidem. 208). Inderdaad -was dit verbond van Frederik Willem met
de regentenpartij Iets tegennatuurliks en alleen het gevolg van zijn pro-Franse
politiek sedert de vrede van Nijmegen, die zozeer zijn verbittering tegen de
geallieerden had opgewekt; ook vrees voor de macht van het Habsburgsc^
huis en antagonisme tegen Zweden brachten hem op die zijde. (P. L. Muller,\'
Nederland en de groote Keurvorst.) Doch zodra hij bemerkte, dat het gevaar van
de kant van Frankrijk groter was, zwaaide hi) om. (Zie hierna, blz. 171).

2)nbsp;Hij was dat geworden door toedoen van Willem III, na de moord op
de De Witten .waarvan hij een der voornaamste aanhitsers was geweest.

3)nbsp;Hij had reeds gedurende twee maanden toebereidselen gemaakt en was
voorzien van een zwaar ijzer, \'s Nachts maakte hij dikwijls geraas met hout
kloven, om de cipier tc misleiden. Overdag bedekte hij het reeds gemaakte gat
in de muur en borg dc stenen in een koffer. Op 4 Maart trakteerde hij dc cipier
cn zijn vrouw op een stuk vlees, om hun aandacht af tc leiden, cn brak toen
\'s nachts uit. zich langs een touw door het gat latende zakken. In zijn katoenen
rok cn met karpoes op was hij toen met een ander persoon in een ..chegicquot;, die
op de Vijverberg stond, in alle spoed naar Amsterdam gereden. (Stukken be-
treffende dc aanslag op C. van Beuningen door Johan van Banckem, Gemeente-
archief, Amsterdam.)

-ocr page 134-

speciaal van Van Beuningeni te komen zoeken tegen de Raad-
pensionaris, die hem onrechtvaardig behandeld had. In de bezoe-
ken van Van Banckem aan het huis van Van Beuningen op de
Binnen-Amstel i), meende men echter een bewijs te zien van zijn

Het bezoek, dat als een mislukte poging tot een aanslag op het leven van dc
Burgemeester werd beschouwd, had plaats op dc avond van 16 Maart 1684,
terwijl tegelijkertijd een stuk of zeven personen, met zwaarden en lange mantels,
in de buurt van het huis gesignaleerd werden. De bezoeker, eveneens in een lange
mantel gedoken, wilde Van Beuningen spreken en gedroeg zich zo brutaal, dat
de bedienden hem, onder voorgeven, dat de Burgemeester niet te spreken was,
de deur uitloodsten. Men was blijkbaar, mede door de lopende geruchten, zeer
verschrikt, want ook dc koopman Joan Abo, die later op de avond kwam, om
hem tc spreken, kreeg geen toegang. Van Beuningen heeft ook hierna om be-
scherming van zijn huis en zijn persoon verzocht. („Oprecht en onpartijdig ver-
haal van \'t gene zich heeft toegedragen tussen dc Hr. en Mr. Cocnraad van
Beuningen, president Burgemeester en Raad en Vroedschap der Stad Amsterdam
en den gewesen Officier van den Hagc Van Banken.quot; Knuttel No. 12236.)

De „Aenmerking en Deductie van Redenenquot;, aangaande de toeleg van Van
Banckem op \'t leven van burgemeester Van Beuningen, uit dc bekentenissen van
Van Banckem en zijn zoon, dienende om aan tc tonen, dat Van Banckem klaar-
blijkelik schuldig is (N. Coli. Hudde No. 54 : 5), houdt deze onbekende be-
zoeker voor Van Banckem zelf, wiens bedoeling het zou zijn geweest, om Van
Beuningen in handen van dc buiten wachtende mannen te spelen, hetzij als deze
hem naar de deur uitgeleide deed, hetzij door dc mannen binnen tc laten, zodra
hij wist, welke dc kamer van de Burgemeester was. Immers men had op straat
geen gelegenheid, ooit een aanslag op Van Beuningen tc plegen, daar deze, ge-
waarschuwd door de geruchten, nooit onvcrgczcld of in het donker uitging.

Om alle verdenking van zich af tc wenden, had Van Banckem overal rondge-
bazuind, dat hij de protcktic van Van Beuningen kwam zoeken, en keerde hij ook
de volgende dag, 17 Maart, in openlik bezoek bij deze terug, waarbij hij echter
geen verzoek om bescherming moet gedaan hebben, maar dc toorn van dc Burge-
meester op hem neerdaalde, óf wegens zijn oneerbiedige uitlatingen over dc
Prins en de Raadpensionaris, zoals het ..Verhaalquot; beweert, óf wegens de ge-
beurtenissen van de vorige avond, waarover Van Beuningen hem onderhield.
Volgens Van Banckem berustte cchtcr alles op ccn misverstand, gevolg van
zijn hardhorigheid. (Miss. van Van Banckem aan Van Beuningen, 10 Maart
1685 cn van Van Beuningen aan een onbekende, 13 Maart 1685, over deze
brief van Van Banckem; St. betreff, aansl, op Van Beuningen.) In alle geval
had hij die dag geen gelegenheid meer. om zijn boze plannen ten uitvoer te bren-
gen, daar de
Burgemeester in gezelschap van zijn neef, dc ritmeester Heemskerck
was; enige dagen later (19 Maart) werd hij gevat. Hij kon geen afdoende reden
voor zijn verblijf te Amsterdam opgeven,, want het was duidelik, dat voor hem

-ocr page 135-

boze plannen, zodat Van Banckem en zijn zoon ten slotte gevangen
genomen werden. Daar ook na die tijd de geruchten over een
aanslag hardnekkig voortduurden, werd een keur uitgevaardigd
(21 Maart), waarbij een beloning werd toegezegd aan ieder, die
één van de samenzweerders aanbracht, wat door de Staten van
Holland bevestigd werd (24 Maart).

Dat ondertussen de Prins inderdaad tot enige toenadering je-
gens) Amsterdam genegen was, bleek uit zijn onderhandelingen

een vlucht buiten Holland en het bereik van de Hoge Raad een eerste vereiste
20U zijn geweest, als hij niet iets biezonders te Amsterdam tc verrichten had.
Dit in verband met zijn gesprekken met allerlei verdachte personen, toen hij nog
in Den Haag gevangen zat, die hij geld beloofde, om hem in een hachelikc
onderneming, n.1. „enlcvementquot; van een „man van conditiequot; tc assisteren, was
voldoende, om hem van een poging tot moord te verdenken. Zijn gevangenschap
te Amsterdam duurde tot 22 September 1685. toen hij door de Hoge Raad werd
opgeëist en weer op de Voorpoort te \'s-Gravenhage werd opgesloten.

Ook na zijn gcvangennamc waren dc geruchten van boze toeleg op het leven van
Van Beuningen niet van dc lucht. Carr. dc Engelse gezant tc Berlijn, waarschuwde
hem schriftelik (Miss. van Carr aan Van Beuningen. 27 Maart 1684 ondér St.
betreff, aansl. op Van Beuningen), daar hij van zekere Nederlander, die
volk voor de prins van Oranje lichtte, had vernomen, dat het werk toch uitge-
voerd zou worden, hoewel Van Banckem cn zijn zoon, die „zottenquot; waren, het
plan bedorven hadden. Doch dc Prins had nog meer vrienden, die dc „vileinquot;
van kant zouden maken, die Amsterdam belet had volk tc werven.

Een naamgenoot van dc zo vervolgde Burgemeester, zekere Joan van Beu-
ningen. opperbockhouder aan de Wisselbank, kreeg ook al waarschuwingen
aangaande boze plannen, die echter waarschijnlik tegen de andere Van Beuningen
bedoeld waren.

\'t Is licht tc begrijpen, hoe nadelig dc wrok van dc Prins cn dc angst voor
zijn leven gewerkt hebben op dc geest van Van Beuningen, die reeds geschokt
was door dc weinige waardering, om niet te zeggen verguizing, van zijn werk
in Engeland. Reeds in 1683 trachtte hij. zoals hiervóór, (blz. 68. n. 2) beschre-
ven is. zich. uit teleurstelling over zijn miskenning en vrees voor dc bedreigingen
van de Prins, uit zijn openbare ambten terug tc trekken cn in dc volgende
jaren heeft hij zijn ontslagaanvrage herhaald (J. Z. Kanncgietcr, Nieuws over
Coenraad van Beuningen). Zoals bekend is uit R. Fruin\'s aantekeningen op de
„Overblijfsels van geheugchenis van Coenraad Drostequot;, heeft vervolgingswaan-
zin ten slotte dc overhand gekregen op het gemoed van de eertijds zo bekwame
staatsman, die dc laatste jaren van zijn leven aldus rampzalig doorbracht, bespot
en mishandeld, gelijk dc wrede denkwijze over krankzinnigen in die eeuw mee-
bracht.

-ocr page 136-

daarover met Nicolaas Witsen i). Misschien was zijn verzoe-
ningsgezinde houding wel het gevolg van het gemeenschappelik
verzet van Friesland en Groningen, dat steeds dreigender werd 2).
Door de, uitsluiting van de konferentie met de geallieerden en
afkeer van de werving
3) saamgebracht, kwamen ze zelfs op 31
Maart 1684 tot een geheime overeenkomst 4), waarbij ze vast-
stelden: a) hun Gedeputeerden ter Staten Generaal en bij de
Prins te laten aandringen op terugroeping binnen acht dagen van
de troepen in de Spaanse Nederlanden, die „ter repartitiequot; van
Friesland en Groningen stonden; b) als dit geen sukses had, die
troepen niet te betalen, voordat ze waren teruggekomen; c) als
de mihtie weg bleef, zelf militie aan te nemen. Ook protesteerden
ze gemeenschappelik (13 April) tegen de nieuwe hulpzending naar
de Spaanse Nederlanden, waartoe 16 Maart een resolutie buiten
hen om was genomen, en drongen aan op het aanvaarden van
het verdedigend verbond, dat de keurvorst van Keulen, bisschop
van Munster, op 23 Maart bij memorie had aangeboden, voor het
geval de Republiek onzijdig wilde blijven bij het mislukken van
het bestand. (De Keurvorst had zelf dergelijk verbond gesloten
met Brandenburg en Denemarken.) \'t Was dus vooral de vrees
voor eenj \'oorlog aan de oostgrens, die Friesland en Groningen
zo deed handelen.

Tegenover deze provincies trachtte Willem III eveneens verzoe-
nend op te treden, maar verder dan een verzoeningsvoorslag 5),

1)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 247 e. v.

2)nbsp;Kontakt met Amsterdam, waarover d\'Avaux zo dikwijls spreekt, zal wel
hebben bestaan. De Gedeputeerden van Friesland waren altans gemachtigd tc
konfercren met andere leden van dc staat, „dacr het maar van vrucht sullen
oordelen te sijn.quot;

G. Burnet, History of my own time (I, 594), beweert, dat de ontevredenen zelfs
Hendrik Casimir II tot bevelhebber van Amsterdam hadden willen maken, maar
Wagenaar (Vad. Hist. XV, 196) betwijfelt dc waarheid hiervan.

Zijn achterstelling op militair gebied was één van dc grieven van dc Stad-
houder der noordelikc gewesten.

3)nbsp;Eerst op 29 Maart 1684 waren Stad cn L,and het daarover eens geworden.

4)nbsp;J. S. Theissen in Bijdr. Vad. Gesch. cn Oudheidk., 5c serie, VII, 198 vlg.

5)nbsp;Den Tex, Jacob Hop, 47, n. 2.

Verzet van
Friesland cn
Groningen.

-ocr page 137-

die hij hun stadhouder aanbood, als ze in de wergt;\'ing toestemden,
schijnt het nog niet te zijn gekomen.

Doch ook in Holland begon de Prins meer en meer grond te ver-
liezen, terwijl de tegenpartij zich door de zending van Fuchs in
haar| mening versterkt voelde. Waar Duitsland zo verdeeld en
Spanje zo hulpeloos was, ontzonk de moed aan velen en Amster-
dam won steeds meer aanhangers, voornamelik onder de kleine
steden.

^rhan- De besprekingen, die de Prins met Witsen voerde, betroffen
^ van i^oofdzakelik de door d\'Avaux op 17 Februarie aangeboden wa-
penstilstand, waar de Amsterdammers zeer vóór waren. Willem
III zag wel in, dat hij ze hierin wat moest tegemoet komen en had
ze daarom enige voorstellen aangaande de voorwaarden gedaan i).
Dat Witsen hem echter op 18 April geen absoluut antwoord
van de Burgemeesters kon geven, wegens de afwezigheid van
enigen van hen, mishaagde hem ten zeerste; hij zag er ongenegen-
heid tot een vredige oplossing in. Hij werd dan ook ongeduldig,
toen Witsen hem op 27 April niet terstond ,,slot cn conclusiequot;
kwam mededelen en wilde de verschillende stukken, die hij mee-
bracht, niet eens doorlezen. Spijtig zei hij, wel te zien, dat Am-
sterdam zijn zin zou krijgen 2).

De voorstellen van de Prins, welke uit Witsen\'s brieven niet
zijn op te maken, zullen wel veel overeenkomst hebben gehad met
die, waartoe men op het Kongres besloten had en waaraan men
itdi^® aan-vasthield, hoewel Karei II ze verworpen had 3). Dc pogingen.i
^ quot;^denbsp;^^ Frankrijk ingang te doen vinden, werden niet gestaakt,

o*^ \'ot „ac-niaar men besloot ze nu Lodewijk direkt aan tc bicden door de\\
■»«nr*^\' gezanten van Zweden en de Republiek \'\'). Dc houding van d\'A-^

1)nbsp;Dc Spanjaarden zelf waren door Hccmskcrck overtuigd, dat het beste
was, een bestand tc aanvaarden op dc voorwaarden, door dc geallieerden bepaald.
Zc eisten alleen teruggave van Kortrijk en Dixmuiden. (Drossacrs. Diplom.
Betrekk. Spanje en de Rep., H2.)

2)nbsp;Gebhard. Nic. Witsen. I, 251.

3)nbsp;Dat de stad Amsterdam er tegen was, zal wel zijn geweest, omdat
d\'Avaux haar dc ..malignitéquot; van deze voorslagen onder het oog had gebracht.
(d\'Avaux. II. 235.)

4)nbsp;Res. Staten Generaal. 12 April 1684.

-ocr page 138-

vaux, toen de Staten Generaal hem mededeeling van dit besluit
kwamen doen, was echter weinig bemoedigend i): hij wees
op de weigering van Karei II, om deze aanbiedingen over te bren-
gen, waaruit H. H. M, al hadden kunnen opmaken, hoever ze van
Frankrijk\'s bedoelingen verwijderd waren, en vroeg, of ze vol-
macht van het Duitse Rijk hadden. Het Keurvorstenkollege had
immers al Lodewijk\'s voorwaarden tot het bestand aanvaard
(Het bleek dan ook, dat de geallieerden slechts uit naam van de
Keizer, de keurvorst van Beieren en enige andere Duitse vorsten
spraken.) Voor Spanje was niets anders aan te raden dan de aan-
vaarding van de voorwaarden, welke d\'Avaux\' memorie van 17
Februarie had aangeboden, maar hij betwijfelde het zelfs, of de
Koning nog voor een wapenstilstand te vinden zou zijn.

Spoedig hierop kregen de Staten Generaal bericht van Van
Starrenberg, dat Lodewijk zich \'zeer ontevreden over het aanbod
had uitgelaten en zelfs geen verder antwoord daarop wilde geven.
Het gerucht, dat hij zich nu aan het hoofd van zijn troepen ging
plaatsen — iets, waarmee d\'Avaux ook al gedreigd had — ver-
meerderde niet weinig de schrik bij hen, die voor de oorlog be-
vreesd waren, maar voor de Ridderschap was het een goede ge-
legenheid, om te betuigen, hoe elk toegeven aan Frankrijk die
staat stoutmoediger maakte. Ze merkte op
3), dat men ,,uyt sulck
een plat refus wel sagh, dat men van Vranckrijck niet had te ver-
waghtenquot; en achtte het nu de tijd, om de werving ten uitvoer te j
brengen.

De Raadpensionaris deed toen het voorstel, de werving bij voor-
baat door te zetten met de vijf toestemmende gewesten, wat na-
tuurlik een protest van Amsterdam uitlokte 4).

1)nbsp;d\'Avaux, II, 296 e. v,

2)nbsp;Zie hiervóór, blz. 52.

3)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 26 April 1684.

4)nbsp;Ook de geallieerden bleken vol moed te zijn. Gyldenstolpe meende, dat een
overeenkomst „best getroffen werdt met den degen in de hantquot;. De gedepu-
teerden der Staten Generaal waren nog al optlmisties, wat betreft de binnen-
landse
eensgezindheid: „wat onse binnenlantse unie betrof, (meenden ze,) dat
hier wel stijl was, dat men in den beginne onenig was, dog dat, als het daerop
aenquam, men gewoon was sig te verdragen.quot; (rapport van Witsen over de
konferentie van 28 April 1684, St. betreff. de werving.)

-ocr page 139-

De hernieuwde aktiviteit van de Franse troepen bleek uit de be-
storming van Luxemburg, waarop d\'Avaux. uit naam van zijn ^
^orie van Meester, H. H. M. op 29 April een nieuwe memorie aanbood: l
J^^aux van Lodewijk \'betreurde het, dat Spanje de Staten Generaal ertoe ge-
bracht had. om niet alleen niet op zijn memorie van 17 Februarie
te beraadslagen, — welke een bestand van 20 jaar aanbood en al-
lerlei „expediëntenquot;, als Spanje de wapenstilstand niet wilde, opdat
in alle geval de oorlog van de Spaanse Nederlanden verwijderd
zou worden, — maar zelfs om de Spanjaarden met troepen te
versterken. Daarom had hij nu besloten zich door de wapenen de
vrede te verschaffen en daarvoor Luxemburg uitgekozen, niet zo-
zeer om het belang van het bezit dezer stad, als wel, omdat ze
buiten de Barrière was gelegen en haar omgeving al in zijn handen
was 1). Als De Grana, op aansporing van H. H. M.. nog vóór 20
Mei 1684 Luxemburg overgaf, was de Franse Koning evenwel nog
bereid, niet alleen Kortrijk en Dixmuiden met geslechte vestingwer-
ken terug te geven, maar van alle sedert 20 Augustus 1683 ver-
overde plaatsen slechts te behouden Beaumont. Bouvines en Chi-
may. Bij de eerste vijandelike daad echter van de kant van de
Nederlandse troepen, bedreigde hij de Republiek met beslagleg-
ging op haar schepen en goederen cn met een opcnlike oorlog.

Ondanks de schijn van welwillendheid, die Lodewijk altijd wist
aan te nemen, was deze memorie een venijnig stuk, dat dan ook
zijn uitwerking niet miste. d\'Avaux vermeldt 2) zelfs enige op-
roerigheid te Dordrecht, waardoor ook deze stad haar stem ver-
hief. om de Spanjaarden tot toegeven tc dwingen. Witsen kreeg
de opdracht om de Prins uit het hoofd tc praten, dat deze memorie
met voorweten van cn in samenwerking met dc Burgemeesters
van Amsterdam was opgemaakt 3). zoals verteld werd, maar
moest tegelijk hem zachtelik de mening van dc stad onder het
•oog brengen, die hoofdzakelik gericht was op vermijding van

1)nbsp;Dc Fransen waren voorzichtig genoeg, om niet door nieuwe veroveringen
in dc Spaanse Nederlanden (Luxemburg lag daarbuiten) dc tegenstanders van
de Prins. Amsterdam. Friesland cn Groningen, tc noodzaken, heni bi)
Dit had d\'Avaux ook tot Fuchs gezegd. (Wagenaar. Vad. Hist. XV. ZUO).

2)nbsp;d\'Avaux, 11. 338.

3)nbsp;Gebhard. Nie. Witscn. I. 252.

-ocr page 140-

vijandelikheden. Een resolutie van de Vroedschap i) voegde
»daarbij nog de raad, om alle troepen boven de 8000 man uit de
Spaanse Nederlanden terug te trekken, als De Grana niet op
de voorwaarde van Frankrijk inging. Toch hoopte Willem III
nog invloed genoeg te hebben, om te verhinderen, dat de Staten
Generaal tot een dergelijk besluit kwamen 2).

\'t Was Fagel, die de hand aan het werk sloeg en heel handig
gebruik maakte van een onduidelikheid in de laatste memorie, om
zelfs Amsterdam voorlopig van het uitbrengen van zijn jongste
resolutie af te houden. Uit de verklaring van Lodewijk, dat hij
zich na 14 dagen noch aan de laatste noch aan vroegere aanbie-
dingen meer gebonden achtte, besloot hij, dat dus voorlopig ook
de aanbieding van wapenstilstand nog van kracht bleef, waarover
overigens in de memorie van 29 April niet meer gesproken werd.
Dus wist hij de Staten Generaal (op 6 Mei) over te halen 3),
aan de geallieerden ter kennis te brengen, dat ze Spanje het be-
stand op de best mogelike voorwaarden wilden aanraden, en hen
verzochten hun medewerking daartoe te verlenen. Het mocht
hem echter niet gelukken, deze medewerking te verkrijgen; de
Spaanse gezant werkte hem hierin tegen 4).

Op 7 Mei gingen daarop Werkendam en Witsen, als afgevaar-
digden van H.H.M. aan de Franse gezant het besluit mededelen,
dat de Staten Generaal de vorige dag hadden genomen i\'):
H. H. M. hadden uit zijn memorie van 17 Februarie gezien, dat
aan Spanje een bestand werd aangeboden als aan het Duitse Rijk
was geschied, en achtten dit het beste middel, om uit de oorlog
te komen, mits deze wapenstilstand algemeen was en van even
lange duur als het aan het Duitse Rijk aangeboden\'bestand, cn
mits men de geschillen over de wederzijdse bezittingen liet veref-
fenen door onderhandelingen of door arbitrage van de Engelse
koning. Eerst maakte d\'Avaux alleen nog maar bezwaren over
de betekenis van een algemeen bestand en over hetgeen men zou

1)nbsp;Res. Raad, 30 April 1684.

2)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck. I, 262.

3)nbsp;Res. Staten Generaal. 6 Mei 1684.

4)nbsp;Drossaers, Diplom. Bctrekk. Spanje en Republiek, 152.

5)nbsp;Miss. van Gedep, ter Dagv., 7 Mei 1684.

-ocr page 141-

doen, als de Spanjaarden niet over te halen waren, doch eindelik
kwam hij ermee voor de dag, dat hij het zeer betwijfelde, of Lode-
wijk zich nog wel tot een wapenstilstand wilde verstaan. Hij ver-
langde eerst nog antwoord op zijn laatste memorie en werd met
\'nbsp;moeite er toe overgehaald, zijn Meester over de opvatting\' van

H. H. M., wat betreft zijn handhaven van het vorige aanbod, te
ondervragen.

Ondanks de waarschijnlik overdreven barse houding van de
gezant i) kreeg Werkendam toch een gunstige indruk van deze
konferentie, zodat hij, bij het uitbrengen van het rapport, er voor
zijn partikulier aan toevoegde, dat de zaak niet hopeloos was,
als men maar eensgezind en flink optrad. d\'Avaux was dan ook
in een moeilik parket, daar de gezanten van zijn bondgenoten
hem niet bijstonden, maar sommigen zelfs tegenwerkten. De En-
gelse gezant en die van Keulen toonden duidelik hun instemming
met het besluit der Staten, door bij hem te komen pleiten voor een
bestand op de voorwaarden van 17 Februarie Wel ging de
koncessie van de Franse koning aan de Republiek niet zo ver,
maar het was toch al een verbetering op de memorie van 29
^^odc van April, die alleen vrede aanbood, dat die van 9 Mei de keuze liet
^\'\'and^o/\' lussen een bestand of vrede op dezelfde voorwaarden. Zo had het
° dus toch een goede uitwerking gehad, dat de Staten — en met hen
de geallieerden, die hun trouw bleven, ondanks de protesten van
Gastel Moncayo en Cramprich tegen dc resolutie van 6 Mei —
zich niet door de bedreiging van Frankrijk hadden laten bang
maken.

Amsterdam verkoos ten slotte toch ook een bestand boven een
vrede, maar voegde daarbij, dat moest blijken, dat Lodewijk wer-
kelik daarmee voldaan was 3). Doch de Prins was geenszins van

1)nbsp;Drossacrs. Diplom. Betrekk. Spanje cn Republiek, 153.

Lodewijk vond niettemin, dat d\'Avaux dc ocdcputccrden der Staten Generaal
nog tc zachtmoedig had geantwoord, maar deze zeide. de weigering wat ver-
zacht tc hebben, daar dc prins van Oranje cr anders gebruik van gemaakt zou
hebben, om de Staten tegen hem op tc zetten. Hij achtte het niet goed, dc
Staten te veel tc prikkelen, nu zc Juist dc eerste resolutie ten gunste van de
vrede hadden genomen. {d\'Avaux. III, 55.)

2)nbsp;d\'Avaux. III, 24.

3)nbsp;Rcs. Raad, 10 Mei 1684.

-ocr page 142-

plan, zo spoedig toe te geven en ook de geallieerden wezen erop,
hoe de Franse koning steeds zijn eisen veranderd en meestal ver-
zwaard had, zodra hij bemerkte, dat ze misschien tot een overeen-
komst zouden leiden. Zijn bedoeling was blijkbaar, om zich, terwijl
hij zijn tegenstanders met allerlei voorslagen bezig hield, meester
te maken van Luxemburg.

H. H. M. beklaagden zich dan ook bij d\'Avaux erover, dat
Lodewijk, juist nu ze gereed waren, om over de op 17 Februarie
voorgeslagen wapenstilstand te onderhandelen, de voorwaarden
daartoe weer veranderde. Maar de gezant had geen andere last
dan antwoord op de memorie van 9 Mei te ontvangen en ver-
klaarde, dat zijn Meester geen vrede of bestand wilde zonder het
bezit van Luxemburg i). Zijn volgende memories -) waren
slechts aansporingen aan H. H. M., om toch gunstig vóór het
verlopen van de termijn tc antwoorden. Dat hij na 20 Mei order
had, om terug te keren, durfde hij \'echter niet officieel mededelen,
uit vrees voor een wanhoopsdaad van de ,,bien-intentionnésquot;, die
zich dan als het ware aan de genade van de Prins zagen over-
geleverd 3). Zelfs gaf hij nog aan Werkendam te kennen 4),
dat hij ook gemachtigd was, om, als de beraadslagingen, door de
weigering der Spanjaarden om Luxemburg af te staan, te lang
zouden duren, direkt een verdrag met de Republiek tc sluiten.
Hierbij kon Spanje zich binnen zes weken aansluiten, of anders
was Lodewijk bereid, de oorlog uit de Spaanse Nederlanden te
verplaatsen.

Ondertussen was de partij van de Prins vast besloten, Luxem-
burg niet af te staan, en deze zelf cn Waldeck waren het voor-
namelik, die onder de Duitsers al het mogelike in het werk stelden,
om de val van de stad te verhoeden. Als men uit de briefwisse-
ling tussen beide vorsten hun vurige ijver opmerkt, hun vreugde
over de geringste verbetering in de toestand en droefheid over
de vele teleurstellingen, die hen echter nooit de moed deden ver-

1)nbsp;Gebhard, Nie. Witsen, I, 253; II, 79.

2)nbsp;Van 15 en 16 Mei 1684.

3)nbsp;d\'Avaux, III, 63.

4)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 18 Mei 1684.

-ocr page 143-

liezen, kan men ten volle de verontwaardiging van de Prins over f
„ces coquins d\'Amsterdamquot; i) begrijpen, die door hun gedrag ^
verdeeldheid onder de bondgenoten brachten.
quot; Het kostte Willem III en Fagel ook veel moeite de slechte
invloed van Amsterdam in de Staten van Holland tegen te gaan.
Een sekrete resolutie 2), om met de troepen in de Spaanse Neder-
landen geen vijandelikheden tegen Frankrijk te ondernemen, kon-
den ze niet beletten, maar wel, dat deze resolutie ter Generaliteit
doorging, en ook, dat men er kennis van gaf aan d\'Avaux, zooals
Amsterdam gewenst had. Het verzet van de beide noordelikc
gewesten, die hun plannen met de ter hunner repartitie staande
troepen begonnen uit te voeren, werd bestreden door het besluit 3),
dat men alle militairen, die zonder verlof uit hun garnizoen
vertrokken, als deserteurs zou beschouwen. Ten slotte behaalde
de Raadpensionaris dit grote sukses, dat de 20ste Mei voorbij-
ging. zonder dat er iets op de memorie van d\'Avaux besloten
was.

::Considcra. Hun inzichten over dc noodzakelikheid van de bevordering
®^9emc °nbsp;vreedzame uitkomst, lieten de Burgemeesters van Amster-

[J\'svan Am- dam wederom op schrift stellen, toen zij van doctor Marcchal «).

een ambteloos Amsterdams burger en tussenpersoon tussen
\'\' Willem III cn Van Beuningen sedert dc dagen van de aanslag,
hoorden, dat het de Prins aangenaam zou zijn. dit tc vernemen.
Hop verkreeg op Honsclaarsdijk audiëntie f^), en betuigde, hoe
(zeer dc Burgemeesters Z. H. bedankten voor zijn gedachten over
dc tegenwoordige toestand cn quot;speciaal voor zijn geruststellende

1)nbsp;P. L. Muller. Wilhelm III und Waldeck, I. 272.

Van hoeveel belang ook dc bondgenoten de houding van Amsterdam achtten,
blijkt uit dc bezoeken van Hunnckcn en Witzendorff, gezanten van dc hertogen
van
Brunswijk-Luncnburg. aan Witsen cn Hop. (Gebhard, Nic. Witsen. I. 253
vlg.; Miss. van Gedep. ter Dagv., 23 Mei 1684.)

2)nbsp;Sckr. Rcs. van Holland. 13 Md 1684.

3)nbsp;Res. Staten Generaal, 25 Mei 1684.

4)nbsp;Zie over dc persoon van Marcchal: Gebhard. Nic. Witsen. I. 271 vlg.
Namens Van Beuningen had hij. ten tijde van dc aanslag, de Prins dc verzeke-
ring gegeven van dc goede bedoelingen van dc Burgemeester en zijn gedrag
verdedigd.

5)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 1 lunlc 1684.

-ocr page 144-

verzekeringen aangaande de hulp, uit Duitsland te verwachten,
zooals die door Marechal aan Van Beuningen waren overgebracht.
Tevens maakte hij hem echter hun bekommernis over de omstan-
digheden van het Rijk en de Nederlanden kenbaar, waarom ze
de bevordering van een „accomodement quovis meliore modoquot; het
beste achtten. Daarvoor diende men met de Spaanse en Franse
gezant en met die van Engeland, Denemarken, Brandenburg en
Keulen te overleggen op de voet, als ze in de bijgevoegde „Consi-
deratiënquot; i) hadden vastgelegd.

De Prins, die zich in dit gesprek zeer „minnelijck en gematichtquot;
toonde, beloofde, ze te zullen doorlezen. Hoewel hij over het
gedrag van Amsterdam te klagen had, zowel wat zijn persoon als
ook wat de openbare beraadslagingen betrof, die zonder deze on-
enigheden al lang tot een goede uitkomst gebracht zouden zijn,
meende hij, dat men de zaken moest schikken, schoon de uitkomst
minder voordelig zou zijn. Een nadere bespreking met d\'Avaux
was onnut, doch op ontzet van Luxemburg had hij nog alle hoop.
Waldeck had H, H. M. een lijst overgeleverd van 36.000 man
(buiten de 7.000 Hessen, die al onderweg waren), die de Keizer
van plan was tot hulp van de bondgenoten naar de Rijn te zenden.
Ze zouden echter eerst handelend optreden, als de Republiek wat
presteerde. Uit Marechal had Hop begrepen, dat men zelfs na de
val van Luxemburg nog tegen de afstand van deze stad bezwaar
wilde maken, en daarop sloegen waarschijnlik de woorden van
de Prins, dat de onenigheid nog groter zou zijn na de val en dat
men dus het ontzet moest bevorderen. Men diende zich niet van
zijn geallieerden af te scheiden, om zich met de bondgenoten van\'
Frankrijk te verstaan, van wie men toch niets anders dan de
Franse voorwaarden had te verwachten. Het zou trouweloosheid
zijn, Spanje in de steek te laten; als de Fransen de wapenen naar
Catalonië verplaatsten, zouden de Spanjaarden wel eens wan-

/

1) „Gjnsidcratiën van Burgemeesteren van Amsterdam over dc tegen-
woordige toestand, om een vredige afkomst tusschen Frankrijk en Spanje te
bevorderen, 31 Mei 1684.quot; (afschrift in: St. over de geschillen met de Stadh.;
de portefeuille, St. betreff. de werving, bevat het oorspronkelike stuk met kant-
tekeningen van de prins van Oranje.)

-ocr page 145-

hopig kunen worden en de veroveringen aldaar tegen de Spaanse
Nederlanden inwisselen.

Het schriftelijk antwoord, dat de Prins 3 Junie op de ..Conside-
ratiënquot; gaf. stemde in vele opzichten overeen met dit, zijn mon-
deling antwoord, en legde er vooral de nadruk op. d^
mets Frank-_
rijk tot
beter voorwaarden kon bewegen dan een goed^ e^ge-
zindheid ond\'er de~geallieerden. Waar Amsterdam de nadruk op
hquot;et handelsbelang had gelegd, antwoordde hij: ..indien dat in-
terest van commercie soo capitael moet sijn. dat de Staet daer-
door geobhgeert wert de wet van Vranckrijck te moeten ontvan-
gen. datter dan niet anders te doen is. dan sich geheel en t\' eene-
mael aen het goetvinden van die Majt. over te gevenquot;.

De volgende dag (4 Junie) had. Marechal. in opdracht van de
Prins, een onderhoud met pensionaris Hop. dat hen nog nader
bij elkaar bracht. Dc Prins meende te hebben opgemerkt, dat
Amsterdam evenmin scheiding onder de geallieerden wenste, cn
wilde dus in de allereerste plaats in deze richting werken. Zolang
de stad het in dit opzicht niet met hem eens was geworden, was hij
niet genegen i) zich uit te laten over het al of niet afstaan van
• Luxemburg na de val. die nu niet meer te vermijden was. Toen Hop
zich echter bereid verklaarde, de mening van zijn principalen
daarover te gaan vragen, toonde ook de Prins zich toeschieteliker
en kwam Marechal \'s avonds wederom met het antwoord: a) dat
de Prins desnoods Luxemburg wilde afstaan, mits met goedvinden
van de geallieerden; b) dat hij wenste, dat men met de geallieer-
den overeenkwam over middelen tot wederzijdse verdediging,
als bestand of vrede mislukte; c) dat hij niet ongenegen was tot
het vaststellen van voorzorgsmaatregelen tegen Spanje, als dit
geen bestand of vrede wilde aannemen. Als dc geallieerden cr
zich gezamelik vóór hadden verklaard, verwachtte hij e^ter geen
verzet van Spanjenbsp;^

1).,Verbadnbsp;van \'t gepasseerde in een conversatie tusschen den heerc
Doctor Mareschal. als daartoe geauthorlscert by sijn Hoogheit. den heerc Princc
van Orange, ende den Pensionaris Hop gehouden in den Hngc den 4en Juny

1684quot; enz. (in: St. betrcff. dc werving.)

2)nbsp;Dc Burgemeesters vonden het wel vreerad, dat de Prins een zaak van
zo groot belang medegedeeld had aan Marechal: zi) zelf wilden liever hun ge-

-ocr page 146-

De partij van de Stadhouder bleek dus haar invloed te verhe-
i zen, die juist was toegenomen, toen ze de bedreigingen van Lode-
gt; wijk met een kordate houding had beantwoord. Maar het weinige
^militaire sukses van de Spanjaarden en het lange uitblijven van
tde Duitse hulptroepen maakten een slechte indruk. Het lag zeker
niet aan Willem III en Waldeck, die hun uiterste best hadden ge-
daan, om Luxemburg nog bijtijds te hulp te snellen; de weinige
aktiviteit van de Duitsers was bovendien alleen het gevolg van de
verdeeldheid in de Republiek, die juist hun sterkste ruggesteun
had moeten zijn, nu Engeland niet meedeed, \'t Was dus ten slotte
alleen het verzet van Amsterdam, dat achter alles zat, en dat ver-
zet kwam tot de uiterste grens. Alle voorstellen van de stad ter
Dagvaart i) tot ontzegeling van haar papieren werden door dc
Ridderschap tegengewerkt, die de stad zo dacht te dwingen tot
haar inzichten. Maar Amsterdam beschikte zelf over nog veel
grotere dwangmiddelen. Zo maakten zijn Gedeputeerden op 7
Amsterdam \'Junie, toen wederom de beraadslagingen op de ontzegeling onder
flj^^dcr ^gc\' ^^^ ander voorwendsel verschoven waren, het besluit van de
menc middc- Vroedschap 2) bekend, om niet meer toe te staan, dat binnen
haar gebied enige landsmiddelen geheven werden of dat, zonder
haar goedkeuring, op de posten van de Staat van Oorlog beta-
lingen geschiedden. Dat dit ontsteltenis onder de leden verwekte,
kan niet verwonderen, gezien het aandeel, dat Amsterdam in de
„gemene middelenquot; opbracht. Dat de stad ten slotte op het stuk
van de ontzegeling van haar papieren haar zin zou krijgen, stond
nu te verwachten, maar ook de bevordering van het ,,accomode-
mentquot; verliep meer en meer naar dc wens van de vredespartij.

Na de eerste geruchten van de kapitulatie van Luxemburg — die
echter werkelik eerst op 7 Junie 1684 plaats greep — diende d\'A-
vaux (5 Junie) zijn laatste orders in: Lodewijk gaf nog slechts

Val van
Luxemburg.

dachten erop aan de Raadpensionaris bekend maken. Het tweede punt vond niet
veel instemming bij hen, doch ze waren bereid tot een overleg met Z. H. en wilden
ook eerst de gevoelens van de medeleden vernemen, (uit het bovengenoemde
„Verbael van de conversatiequot; enz.)

O Sedert midden Mei zond Amsterdam weer gedeputeerden ter Dagvaart.
(Wagenaar, Vad. Hist. XV, 233.)

2) Res. Raad, 2 Junie 1684.

/

/

Icn\'

-ocr page 147-

»12 dagen tijd, om op zijn voorslagen van 29 April en 9 Mei te be-,
raadslagen. Deze welwillendheid, zo zeide hij, was het gevolg«
van het besluit der Staten van Holland, om de troepen in del
Spaanse Nederlanden geen vijandelikheden te laten bedrijven, wat^
hun goede bedoeling aantoonde i).

Willem in was ten hoogste vertoornd, toen hij hieruit merkte, dat
de sekrete resolutie van Holland van 13 Mei toch aan d\'Avaux
was geopenbaard. Vooral zou de indruk van\' deze verklaring bij
de geallieerden noodlottig zijn en Waldeck moest daarom ontken-
nen. dat de Republiek ooit dergelijk besluit genomen had 2). Op
het Kongres vielen de gezanten der bondgenoten de Staten Gene-
raal erover aan; ze waren tevens tegen het vragen van meerder
uitstel aan d\'Avaux. De Staten Generaal gaven hun gedeputeerden
wel last daartoe, doch ze moesten eveneens op een algemeen ..ac-
comodementquot; aandringen 3). d\'Avaux kon alleen enige dagen
langer uitstel beloven voor de beraadslagingen in dc verste pro-
vincies, als hij gunstige genegenheid in de dichterbij gelegene
bespeurde. Tot algemeen „accomodementquot; was Lodewijk in zo-
verre wel genegen, dat hij, als de Republiek zijn voorwaarden aan-
nam, Spanje gedurende zes weken de gelegenheid tot toegeven
bood en aan het Rijk nog één maand uitstel verleende, om te Re-
gensburg op de voet van „uti possidetisquot; tot vergelijk te komen.
Slechts op de zaken van het Noorden was d\'Avaux niet gelast,
maar die moest men met de Deense gezant bespreken; het waren
meer ..domestieke disputenquot; en zc zouden misschien langere tijd
tot afhandeling nodig hebben en daarom zou men de overeenkomst
van Spanje en het Rijk met Frankrijk daaraan niet kunnen ver-
binden. Trouwens, hij meende, dat die zaken ook wel geschikt
zouden worden, als men het hier eerst over het bestand eens was •)•

r)quot;Vo]gcns d\'Avaux (III, 97 c. v.) bad Amsterdam hem deze memorie,
zelfs in nog veel krassere termen, aan de hand gedaan. Willem III sprak
zijn wantrouwen uit, dat er verband bestond tussen de memorie van d\'Avaux cn
de ..Consideratiënquot; van dc Burgemeesters van 31 Mei 1684, maar Hop betuigde
hem. dat dat niet het geval was. (Miss. van Gcdcp. ter Dagv.. 1 Junie 1684.)

2)nbsp;P. L. Muller. Wilhelm III und Waldeck, I, 277.

3)nbsp;Res. Staten Generaal. 5 Junle 1684,

4)nbsp;Rapp. over dc konferentie met d\'Avaux van 6 Junie 1684. (kopie in:
Miss. van Gedep. ter Dagv.)

-ocr page 148-

H. H. M. hadden dus nu de eerste stap tot toegeven aan Frank-
rijk gedaan. Wel bleven ze ter wille van hun geallieerden nog
staan op het algemeen „accomodementquot;. met inbegrip van het
^ Noorden, en ter wille van de eer van de Prins ook op diens be-
langen, maar d\'Avaux\' vasthoudendheid en het ijveren van Am-
sterdam in de Staten van Holland maakten, dat van deze bedin-
gingen ten slotte niet veel meer overbleef. In de laatste vergade-
ring nam men op 16 Junie het verdrag met Frankrijk aan. bij meer-
derheid van stemmen i). De Raadpensionaris verzette zich tegen
het opmaken van de ekstensie, maar, op voorstel van Amsterdam,
hield men de zaak voor besloten. „En corpsquot; gingen H. Ed. Gr.\'
Mog. toen naar de Staten Generaal, waar Friesland en Groningen
zich terstond naar hen schikten, maar de anderen eerst de instem-
ming van de geallieerden met het ontwerp-verdrag wensten. Wel
gelukte het de Staten van Holland ten slotte op het middernach-
telik uur H.H.M. tot het besluit 2) te brengen, om aan d\'Avaux
te gaan mededelen, dat het verdrag reeds door drie provincies was
aanvaard. Dit was zeer nodig, daar op 19 Junie de
vastgestelde 12
dagen afliepen en dus weer nieuw uitstel verleend moest worden.

d\'Avaux gaf slechts enkele dagen tijd en de provincie Holland
werkte nu hard, om ook de andere gereed te krijgen. Twee keer 3)
stuurde ze een bezending naar Utrecht, en met goed gevolg,
zodat ze de meerderheid,^ in de Staten Generaal op haar hand\'
\'Icreeg. Overijsel stond nog op de behartiging van.de belangen
van de Prins, maar weigerde daarom toch niet haar toestemming
zoals Gelderland. Zo werd dan op de laatste dag. die daarvoor

ncraal nemennbsp;^as toegestaan (24 Junie 1684). het verdrag ter

hS^\'verS^quot;nbsp;Generaal bij meerderheid van stemmen aangenomen; Gel-

met Frank- dcrland en Zeeland, die niet hadden toegegeven, protesteerden «).

rijk aan.

Jnbsp;^\'«^r; tegen waren de Ridderschap, Rotterdam en

Medemblik.

2)nbsp;Res. Staten Generaal. 17 Junie 1684.

3)nbsp;Na de eerste bezending op 21 Junie. op voorstel van Amsterdam (Res
van Holland. 20 Junie
1684). verklaarde Dijkveld, dc Gedeputeerde van Utrecht
dat zijn provincie zich Holland voegde, echter onder voorbehoud, dat ook de
andere gewesten zich zouden schikken. Om dit voorbehoud weg tc nemen, zond
Holland 22 Junie een tweede deputatie naar Utrecht. (d\'Avaux III 219 1

4)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist. XV,.238.nbsp;\'

Stateo\' Ge-

-ocr page 149-

De dag te voren was in Holland het besluit genomen tot ontze-
geling van de papiéren van Amsterdam. De stad was al begon-
nen, haar bedreiging ten uitvoer te brengen, door de Thesaurieren
ordinaris en De Wilhem, ontvanger der gemene middelen ter
stede, aan te zeggen i), om geen penningen uit de ontvangst van
de verpondingen, noch van andere gemene middelen, naar het
kantoor van de Ontvanger Generaal te \'s-Gravenhage over te zen-
den, zolang haar papieren verzegeld bleven. Reeds dit zou op de
duur H. Ed. Gr. Mog. tot toegeven genoopt hebben,
doch de
aanvaarding van het verdrag maakte alle verdere_pressie tegen
Amsterdam onnodig. De hele zaak, die in Februarie zoveel gerucht
gemaakt had, liep dus met een sisser af. Over de schuld van
Amsterdam werd niet meer gesproken cn haar zin had de stad
doorgedreven: de werving was niet tot stand( gekomen en het
verdrag met Frankrijk was aangenomen. De^rins had slechts
k
unnen bewerken, dat men tot een bestand in plaats van tot een
vrede kwam — in de praktijk verschilde dit niet zo veel, want het
was een bestand voor 20 jaar — hetgeen eervoller was, daar het
de roof niet wettigde -). Voor de macht en invloed van Amster-
dam had hij echter voorlopig moeten bukken. Hij had zich evenwel
over niets te schamen, want zijn schuld was het zeker niet, dat de
Republiek zich zó door Frankrijk liet dwingen. En wel verre van
wanhopig te zijn, begon hij zich weldra te beijveren met te red-
den, wat hij kon, en alles gereed tc maken voor een nieuwe, voor-
spoediger koalitie. Zo is het vooral in de tegenspoed, dat een groot \\
man zijn meerderheid bewijst.

Om te redden, wat mogelik was, diende men in de eerste plaats
het verdrag in zo gunstig mogelike termen opgesteld te verkrijgen.
Dc Raadpensionaris, die sedert men tegen zijn zin ter Statenver-
gadering van Holland een resolutie had doorgedreven, de Dagvaart
niet meer persoonlik bijwoonde, maar alleen bij de hand was in een
nabijgelegen
vertrek 3), en die zich, na het scheiden van dc vcr-

1)nbsp;Rcs. Raad. 13 Junie 1684.

2)nbsp;P, L. Muller. Willem III en dc twintigjarige wapenstilstand van 1684.
(Vers). Kon. Acad. van Wetensch., afd. Lctt. 4c R. IV.) -

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 19 Junlc 1684.

-ocr page 150-

gadering, op de Leeuwenhorst had teruggetrokken i), deed er ijve-
rig zijn best voor. Hij korrespondeerde er zelfs met Hop over 2).
d\'Avaux waarschuwde Amsterdam, dat hij er allerlei zaken in wilde
stellen, die niet toelaatbaar waren. Doch Amsterdam duldde alleen
artikelen betreffende Spanje in het traktaat 3).

Nadat men op 29 Junie het verdrag getekend had, waarbij de
Raadpensionaris, tegen de gewoonte, zich niet onder de gevol-
machtigden van Holland bevond 4), gelukte het toch nog van
I d\'Avaux een verbetering of altans een aanvulling van een twijfel-
lachtig artikel te verkrijgen, \'t Was het 9e artikel, lopende over
Lodewijk\'s verplichting om de Spaanse Nederlanden niet meer
aan te vallen, dat bezorgdheid ter Staten Generaal had gewekt.
Immers, men vreesde, dat hij dat nu door zijn bondgenoten, met
name Keulen, zou laten doen. d\'Avaux zag .echter het belang er-
van in, alle hinderpalen voor de ratifikatie zo spoedig mogelik
uit de weg te ruimen, en daar het hier niet tegen de bedoelingen van
zijn Meester inging 5), kwam op 13 Julie, na een konferentie met
de gedeputeerden der Staten Generaal, een „elucidatiequot; van het
bewuste artikel tot stand. Er werd bepaald, dat de Franse koning
noch zelf, noch door middel van zijn geallieerden de Spaanse Ne-
derlanden zou mogen aanvallen.

Het verbinden van de belangen van de prins van Oranje aan
de ratifikatie, zoals de provincies Gelderland, Zeeland, Utrecht en
Overijsel voorstonden, — d\'Avaux ziet in al deze bezwaren slechts
^ pogingen van de Prinsgezinden, om de tijd voor de ratifikatie
te laten verlopen c), — mocht niet gelukken, voornamelik door
de tegenstand van Holland, dat vasthield aan zijn resolutie van

iWfiss. van Gedcp. ter Dagv., 29 Junie 1684.

2)nbsp;Minuut van een miss. van Fagel aan Hop, 25 Junie 1684. (Fagcl-pa-
picren. Rijksarchief, \'s-Gravenhagc.)

3)nbsp;d\'Avaux. III, 225 vlg.

4)nbsp;Wïagenaar, Vad. Hist. XV, 243.

Hop werd van alle kanten gelukgewenst, omdat men het besluit van dit werk
algemeen toeschreef,aan dc „trouwhartige cn inébranlable conduitequot; van Am-
sterdam. (Miss. van Gedcp. ter Dagv., 29 Junie 1684.)

5)nbsp;d\'Avaux, III, 264.

6)nbsp;Ibidem, 276 vlg.

-ocr page 151-

16 Junie, om de belangen van de Prins niet anders dan door „goede
officiën\'^\' te bë^rde^en i). Op de laatste voor de ratifikatie be-
paalde dag gingen quot;de Staten van Holland nog weer eens „en ^
corpsquot; naar H. H. M. 2) en slechts door toegeven van Over-
ijsel werd. wederom bij overstemming, de beslissende resolutie
hierop genomen.

,^\'fantwoor- Een andere zorg was. het verdrag zover mogelik over de gc-
allieerden te doen uitstrekken, waartoe hun gezanten op 1 Julie
quot;quot;\'«erdcr* bijeenkwam^ Veel protesten tegen het „fait accompliquot;, waar-
voor de Staten hen plaatsten, werden niet vernomen; alleen Spanje
had hevige verwijten laten horen 3), maar moest zich er werbij
neerleggen, daar de Duitse keizer zelfs de voorwaarden voor zijn
/ bondgenoten aanvaardde/). De geallieerden waren er dus waar-
\' f i ( schijnlik wel van overtuigd, dat het meer een heenstappen over
^ ] formaliteiten was. waartoe ze gedwongen werden, dan een toege-
ven in de voorwaarden voor „accomodementquot;. waartoe ze zelf
allang de noodzakelikheid hadden ingezien. Ook legde de reso-
lutie der Staten Generaal c), die de aanvaarding van de wapen-
stilstand bij hen verontschuldigde, er vooral de nadruk op. dat dcj
Keizer al dezelfde voorwaarden had goedgekeurd voor Spanje./
met uitzondering van de afstand van Lu.xcmburg. en dat het bestand
ook voor het Rijk aanvaard was. met als enig verschil een duur
van 10 jaar. Zc hoopten echter, dat deze bezwaren niet van zo-
veel gewicht geacht zouden worden, dat men daarom aan het
bestand zijn goedkeuring zou onthouden, temeer daar Luxem-
burg nu gevallen en de kans op herovering heel gering was. Dc
verdere verzekeringen in dezelfde resolutie, dat dc Staten besloten
waren alle volgens dc traktaten verschuldigde hulp aan, hun

1)nbsp;Amsterdam verzette zich ook tegen het voorstel van de vier provincies,
om door bezending aan Lodewijk die belangen te bevorderen. Het wilde slechts
met Engeland en Brandenburg overleggen, hoe men het best bij de koning van
Frankrijk voldoening voor de Prins kon vragen. (Not. van Appelman op 25
lulic 168-}).

2)nbsp;Miss. van Gcdcp. ter Dagv., 20 Jullc 1684.

3)nbsp;Bij monde van Castel Moncayo. (Drossaers. Diplom. Bctrekk. Spanje
cn dc Republiek. 165; Wagenaar, Vad. Hist. XV, 237.)

4)nbsp;Memorie van Cramprich aan dc Staten Generaal. 2 Augustus 1684.

5)nbsp;Res. Staten Generaal, 24 Junie 1684.

V,

li-M

-ocr page 152-

bondgenoten te verlenen, als Frankrijk, tegen het verdrag, vijan-
delikheden beging gedurende de tijd, voor het Rijk en Spanje tot
aansluiting gelaten; dat ze zich ook de geschillen in het Noorden
zouden aantrekken en niet nalaten, bij uitblijven van een over-
eenkomst aldaar, hun geallieerden bij te staan; dat ze de nog te
sluiten traktaten wilden garanderen, kortom dat ze in alle opzich-
ten van plan waren, hun bondgenoten niet in de steek te laten,
droegen er ook wel toe bij, te beletten, dat de geallieerden zich
.van de Republiek afscheidden. Dit voorkomen van verwijdering,
waaraan de Prins vasthield tegenover Amsterdam en waarvoor
hij zelfs de afstand van Luxemburg over had, is wel het grote ver-
schil met de vrede van Nijmegen. Toen Spanje en de Keizer ten
slotte op dezelfde dag (15 Augustus 1684) het Bestand van 20
jaar met Frankrijk te Regensburg sloten, had Lodewijk wel de
landstreken en plaatsen, die hij begeerde, in bezit gekregen — niet
in eigendom, — maar een basis voor een groot verbond tegen hem
bleef bestaan. Vooral in Duitsland was door het Laxenburger
verbond meer solidariteit dan voorheen. Hoe hieruit de grote Augs-
burgse alliantie groeide, heeft P. L. Muller verhaald in „Wilhelm
III von Oranien und Georg Friedrich von Waldeckquot; i); deze
alliantie moge al niet direkt het werk van Willem III zijn geweest,
indirekt was ze dat wel, èn door de bemoeiingen van Waldeck,
zijn trouwe hulp in Duitsland, èn door zijn voorzorg, scheuring
onder de geallieerden zoveel mogelik te voorkomen.

1) P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, II, 12 vlg.

-ocr page 153-

HOOFDSTUK VI.

Dc verzoening.

Door de tegenwerking van Amsterdam had Willem III de Ligue
niet weerbaar genoeg tegenover Frankrijk kunnen maken, maar
zich ermee moeten tevreden stellen, de aftocht zo goed mogelik
te dekken, \'t Was dus in de eerste plaats nodig, zich voor het ver-
volg van de medewerking van de grote stad te verzekeren of al-
tans erop te kunnen rekenen, dat een dergelijk verzet hem niet

meer kon hinderen i).

Ook van de kant van Amsterdam, dat nu zijn zin had gekregen,
bestond veel genegenheid tot verzoening. De beweegreden van dc
stad daartoe stelt Fruin =) ons zó goed voor ogen: \'t was niet
alleen eigenbelang — Amsterdam had ondervonden, dat een zich
kanten tegen de Stadhouder de stad in een zeer mocilikc positie
kon brengen — maar vooral het besef, dat Frankrijk toch het meest
van de onenigheid in de Republiek had geprofiteerd en dat bij
voortduren van die tweedracht dc staat zelf gevaar zou lopen.
Bij Van Beuningen vooral, die ten zeerste van die onenigheid tc
lijden had gehad, zal dit de beweegreden zijn geweest om de ver-
zoening sterk voor te staan, want hij was nooit Fransgezind ge-
weest. Waarschijnlik was dan ook door hem Dr. Marechal gezon-
den. die de Prins naar Dieren volgde, waar deze zich. na het tot ;
stand komen van de wapenstilstand, bij wijze van protest, had,
teruggetrokken. Willem III houdt zich altans tegenover Waldeck,
alsof de toenadering van Amsterdam was uitgegaan 3). cn Mare-

1)nbsp;P. L Muller. Wilhelm III und Waldeck. I. 293; Waldeck schrijft daar:
„Le restablissement de Tintelligcnce avec ceux d\'Amsterdam me semble nécessaire

quelle délicate qu\'elle soitquot;.

2)nbsp;Fruin, Verspr. Geschr., V. 126 vlg.
3; Ibidem. 126 n. 1.

-ocr page 154-

chal deed, blijkens schrijven van de Prins aan Bentinck i), enige
verzekeringen vanwege Van Beuningen.

Willem III was aanvankelik nog vrij onverzoenlik; hij wenste,
alvorens naar Den Haag terug te keren — wat een verlangen
van Van Beuningen en de andere Amsterdammers bleek te zijn,
opdat ze hem daar over middelen tot verzoening zouden kunnen
spreken 2) — eerst enige toenadering van Amsterdam te zien in
de zaak van de nieuwe hchtingen, die de stad niet wilde aan-
houden. Van belang achtte hij echter Van Benningens verzeke-
ring, dat, als Willem III beloofde, dat de lichtingen afgedankt
zouden worden na de ratifikatie van het Bestand, Amsterdam wel
wilde toestemmen in een aanhouden tot die tijd toe. Wel wenste
de Prins nog, dat de \\^hchtingen tot het einde van het jaar zouden
worden aangehouden, omdat dat ,,plus en l\'ordrequot; was. daar alle
provincies ze voor een jaar hadden toegestaan, maar tot het afleg-
gen van de door Van Beuningen verlangde belofte bleek hij wel
genegen. Zijn schriftelik advies in deze zaak aan de Staten van
Holland 3), volgens ontwerp van Fagel opgesteld, wees slechts
op het ongewenste, tans te besluiten tot het niet aanhouden van
de extra-ordinaris Staat van Oorlog — welke op 1 Julie 1684 ver-
lengd moest worden — daar het Bestand nog niet was gesloten
en nog steeds oorlogsgevaar dreigde. Hij raadde dus aan tot het
uitstellen van de beraadslagingen hierover tot November en had
ten minste dit sukses. dat de meeste leden het advies overnamen,
om er hun principalen op te raadplegen, wat een uitstel tot Sep-
tember, bij het hervatten der vergadering, betekende. Doch Am-
sterdam bleef bij zijn mening, dat dc lichtingen niet langer moesten
worden aangehouden en wilde ook spoedige beraadslaging daar-
over 4), De Spanjaarden dankten immers zelf hun krijgsmacht af;
waarom moesten wij dan zo buitengewoon sterk gewapend blij-
ven f»)?

1)nbsp;Miss. van Willem III aan Bentinck, 22 Julie 1684, In Dr. N. Japikse.
Correspondentie van Willem III en Hans Willem Bentinck, I, 17.

2)nbsp;Dc Prins wilde er echter toe gebeden worden en bleef daarom waar-
schijnlik juist tc Dieren, (ibidem, 19.)

3)nbsp;Van 25 Julie 1684, ingevoegd In de Res. van Holland, 27 Julie 1684.

4)nbsp;Res. Raad, 3 Augustus 1684.

5)nbsp;Miss. van Gedcp. ter Dagv., 27 Julie 1684.

-ocr page 155-

Toen nu eenmaal het Bestand gesloten was en dus zijn voor-
naamste bezwaar tegen het niet langer in dienst houden vfin de
lichtingen was weggenomen, achtte de Prins het de tijd. naar
toenadering uit te zien. Toen zond hij op zijn beurt Marechal, om
de gedragslijn van Amsterdam voor het vervolg te vernemen i).
Van Beuningen, tot wie deze zich wendde, betuigde, de noodzake-
likheid van het herstel van de goede verstandhouding in te zien.
maar legde tevens de nadruk op de handhaving van het wettig
gezag van de Stadhouder en een regering volgens de grondwetten
van de staat.
Dit wijst weer op. de steeds door de tegenstanders
van Willem III gekoesterde vrees, dat hij zijn wettig gezag te bui-
ten zou gaan. ja, zelfs door een daad van geweld zijn politiek zou
willen doordrijven.

Van de onderhandelingen tot verzoening, die in de maand Augus-
tus 1684 plaats vonden, heeft J. F. Gebhard Jr reeds de biezonder-
heden medegedeeld in zijn „Leven van Mr. Nicolaas Cornclisz.
Witsenquot; 2). Aan deze regent, die aan de Prins allicht aangenamer
was dan Van Beuningen, hadden de Burgemeesters hun instruk-
ties gegeven, om met Fagel de verschillende punten te bespreken,
die van belang waren. De moeilikste kwestie scheen weer die van
de militie, want daarover ging het verschil en niet over het gezag
van de stadhouder, zei Fagel :«). Reeds bij de eerste besprekingen
bleek echter, dat men het daarover wel zou kunnen eens worden, en
ook dc Prins toonde zich tot veel toegeven bereid. Hij wilde de af-
danking van de lichtingen over ccn maand zelf voorstellen, maar
was van mening, dat men (k. ordinaris Staat van Oorlog niet moest
verminderen. Witsen kreeg bovendien nog dc indruk, dat hij zelfs
hierop nog wel tot inschikken bereid was.

Van het verzoek van de Prins, om toch ..rotundequot; met dc grie-
ven voor de dag te komen, maakte Witscn terstond gebruik. Hij

1) Hierop slaat dus het bericht in de papieren van Hudde, dat Marechal te
Amsterdam bij van Beuningen kwam, „sich niet duystcrlijk gelatende
herwaarts
gesonden tc zijn van Zyne Hooghcytquot;. (Gebhard, Nic. Witsen. I. 272) Gebhard
meent daardoor ook, ten onrechte, dat dc verzoening van Willem III was uit-

Gebhard, Nic. Witscn. I. 272-278 (naar N. Coll. Hudde. No. 11.).

3) Toch kwam dit vrijwel op hetzelfde neer, daar Amsterdam door vermin-
dering der miliUc ook het gezag van de Prins hoopte te beperken.

-ocr page 156-

klaagde, dat Z. H. veel zaken ter Generaliteit had afgedaan,
buiten kennis van Amsterdam, wat tegen zijn belofte was; verder
wenste de stad, dat de „Lijst van Konvooien en Licentenquot; (het
tarief dus) naar haar genoegen werd opgemaakt, wat Fagel wel
wilde bevorderen, en dat enige bezuinigingen op de hoge militaire
traktementen plaats vonden i). Het enige, waarop de Raadpen-
sionaris hem geen hoop op toegeven van de kant van de Prins
kon geven, was de intrekking van het traktement van Waldeck.
Reeds in 1682 hadden de Amsterdammers slechts node erin toege-
,stemd 2), dat Waldeck zijn traktement van de Staat zou blijven
genieten, terwijl hij in dienst van de Keizer trad. maar nu ze hem
aanzagen voor de man. ..die den oorlog hadde gesogt, en den Staet
hadde geabuseertquot;. wilden ze deze goedheid niet verder voort-
zetten 3). In Waldeck echter trof men Willem zelf. die in hem
immers zijn trouwste hulp had gevonden en hem dan ook schreef,
dat de intrekking van zijn traktement niet zou geschieden, voordat
hij zelf verjaagd was; hij had ten minste nog genoeg gezag, om

dit te verhinderen 4).

Nadat hij te Amsterdam rapport had uitgebracht van zijn be-
sprekingen met Fagel, kreeg Witsen een meer tegemoetkomende
instruktie mede. De Burgemeesters zagen nog wel veel zwarig-
heid in het aanhouden van de Staat van Oorlog, maar waren be-
reid tc luisteren naar de redenen, die hun bedenkingen zouden

1)nbsp;Missiven van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 26 en 28 Augustus
1684. in Gebhard, Nic. Witsen. II, 83—86.

2)nbsp;Zie hiervóór, blz. 35.

3)nbsp;Op Waldeck was men in Amsterdam zeer gebeten. Zelf vertelde hij aan dc
Friese stadhouder in Desember 1684, hoe men. toen zijn hond in Amsterdam in
het water was gevallen en hij vroeg, het dier eruit tc halen, had geantwoord,
dat ..als Sijn Exell. by de hont lach, men hacr byde soude laten verdrinckenquot;.
(Miss. van Gedcp. ter Dagv., 6 Desember 1684.)

Chudleigh schrijft ook aan Sunderland (Dispatches of Chudleigh. 250),
dat de Amsterdammers de Prins cn dc Raadpensionaris met rust lieten, toen zc
hun zin in het Bestand hadden gekregen, maar wel nog de positie van Waldeck
wilden aantasten ..as one that has and will ever be an industrious instrument to
involve them in\'warrs.quot; Zij beschuldigden hem ook ervan, „the greatest pro-
motorquot; van dc laatste oorlog te zijn geweest, door aan de Staten Generaal ver-
keerde dingen over dc bewapening In Duitsland te hebben voorgespiegeld.

4)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, I, 292.

-ocr page 157-

wegnemen. Witsen verzekerde Fagel dan ook uit hun naam, dat
ze wel, wat het getal der mihtie betrof, de ordinaris Staat van Oor-
log voor 1685 zouden willen goedkeuren, maar vermindering wens-
ten in de traktementen der hoofd-officieren. Fagel gaf van zijn
kant al dadelik daarin iets toe i).

In Amsterdam deed men ondertussen ook de eerste stappen, om
aan de wensen van de Prins te voldoen. De Raad besloot op 5
September, teneinde bij te dragen tot herstel van de goede harmo-
nie, de Gedeputeerden ter Dagvaart ..in alle secretessequot; te mach-
tigen, van stadswege toe te stemmen in het aanhouden van de
nieuwe lichtingen voor de volgende heremaand - ), te beginnen met
8 September, mits aan het einde daarvan de afdanking zou plaats
vinden 3).

De Prins was wel tevreden over de houding van Amsterdam,
doch had alleen nog graag een aanhouden voor twee maanden ge-
zien; evenwel wilde hij zich hierin schikken naar het gevoelen
van de stad Als een bewijs van ..bysondere vrintschapquot; ver-
zocht hij echter het aanhouden van het regiment dragonders tot
het einde van het jaar. wat de Burgemeesters daarop ook goedkeur-
den. Toen dus de zaak van de ..discontinuatiequot; van de extra-
ordinaris Staat van Oorlog opnieuw ter sprake kwam in dc Staten
van Holland, besloot Amsterdam konform het advies van de
Prins van 8 September, tot een afdanking op ± 21 Oktober met
uitzondering van het regiment Dragonders. De Prins kon dan ook

») Miss. van Witsen aan Burgcm. van Amsterdam. 1 September 1684. bij
Gebhard. Nic. Witsen. II. 89.

2)nbsp;Maand van 28 dagen.

3)nbsp;In dc Rcs. Raad van 5 September 1684 is hierbij gevoegd: „tenzij dc ge-
negenheid onder dc leden daartoe tc gering wa.squot;, waarop Amsterdam zich zou
voegen. Blijkens de miss. van Gcdcp. ter Dagv. van 6 September 1684 sloeg dit
laatste evenwel op het geval, dat dc anderen voor een vroegere afdanking zouden
zijn en was het dus geen uitbreiding van de koncessie. \'t Was echter moeilik,
zo meenden zc, dc gevoelens der leden tc weten te komen door dc afwezigheid van
velen. Bovendien merkten de Gedeputeerden op. „dat op particuliere discoursen
van dc leden toch geen staat tc maken was voor hun gedrag ter vergaderingquot;,
zoals ze in dc zaak van de werving ondervonden hadden.

■») Miss. van Witsen aan Burgcm. van Amsterdam. 6 September 1684, bij
Gebhard. Nic. WiUcn. II. 90 vlg.

5) Res. Raad. 11 September 1684.

/A

-ocr page 158-

aan Waldeck schrijven i), dat de onderhandse onderhandelingen
met Amsterdam over verzoening goed vorderden. Dat hij zelf aan
de Staten van Holland geschreven had, om de nieuwe lichtingen
eind Oktober af te danken, was wel een heel ding voor hem ge-
weest, maar noodzakelik, omdat hij geheel geen kans zag, ze nog
aan tc houden. „II faut quelquefois faire des choses contre son sen-
timent, ä quoy vous saves que j\'ay bien de la peine ä me résoudre.quot;

Zo was een samengaan van de Stadhouder en Holland\'s mach-
tigste stad in vooruitzicht, wat het beste voor de toekomst deed
hopen, al zou de verzoening ook niet openlik aan de dag gelegd
worden door een maaltijd of iets dergelijks. De Prins noch Amster-
dam achtten deze uiterlikheden van belang, maar wensten slechts,
dat de vriendschap „in der daet en van hertenquot; zou zijn. Daarom
het de Prins Fagel ook terstond, toen men het voorlopig over de
moeilikste zaak, de militie, eens was, informeren, naar wat voor
\' hem bij het herstel der vriendschap van het meeste belang was,
( de houding, die Amsterdam zou aannemen, als Frankrijk de wa-
penstilstand verbrak. Immers hij zelf wilde, hoewel hij tegen het
sluiten ervan geweest was, het Bestand toch handhaven; men
hoefde zich niet aan iedere kleine inbreuk te storen, maar tegen
de grote moest men zich te weer stellen. Witsen beraadslaagde
hierop met burgemeester Hudde en, hoewel het antwoord zeer
voorzichtig gesteld was en voorop zette, dat Amsterdam moeilik
iets kon beloven voor een geval, dat zich misschien nooit zou voor-
doen, sprak hij toch al zijn mening uit, dat de stad, zo ze zich al
evenmin aan kleinigheden zou storen, echter, als men aan de
hartader kwam, „de vryheyt, het intrest van t\' lant, en welwesen,
so kragtig Soude voorstaen, als hun van alle haere magt mogelijk
soude sijnquot; 2).
Dat Amsterdam en Willem III het, wat betreft de
hoofdlijnen van de te volgen politiek, eens waren, was van het
hoogste belang, en hoewel nog niet alle moeilikheden opgelost wa-
ren, zodra ze maar over de militie tot overeenstemming waren ge-

1)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, I, 294.

2)nbsp;Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 6 September 1684, bij
Gebhard, Nie. Witsen, II, 91.

-ocr page 159-

komen, was een goede samenwerking te verwachten, \'t Was altijd
de
vrees van Amsterdam geweest — en naast het handelsbelang
dreef dit de stad tot haar vredespolitiek —, dat Willem III zich
door de militie een te groot gezag zou aanmatigen, en wanneer
deze vrees was weggenomen, kon ze ook in de buitenlandse poli-
tiek met hem samengaan.
J^^ak van Een ander punt, waarop voor Amsterdam nog wensen over-
ïn tSJJ^J®^«^quot; bleven, was de lijst der „Konvooien en Licentenquot;, waarvoor ze, ;

zooals Witsen zeide, het uiterste wilde wagen, want hier raakte ;
men aan de hartader van de stad, de handel i).

Het onderhoud en. de versterking der vloot, die hoofdzakelik
uit deze inkomsten der Admiraliteiten bekostigd werd, was doot
Inbsp;de stad, ter wille van de bescherming van de handel, altijd en

nog in 1683 sterk bevorderd 2). Maar gedurende de beraadsla-
inbsp;gingen over de werving durfde ze daarover geen voorstel doen,

daar dit de hoop zou verwekken, dat zij ook in de vermeerdering
der landmilitie zou toestemmen 3). Toen dan ook ter Staten van
Holland door de Raadpensionaris werd voorgesteld (29 Maart
1684), om de nodige orders te stellen op de „equipagequot;, de uitrus-
ting van de vloot, ter bescherming van de „navigatie, commercie
ende visscherijequot;, en o,m, wegens de klachten der Admiraliteiten
over haar onmacht om het onderhoud der oorlogschepen te bekos-
tigen, tot een verhoging van de lijst der konvooien en licenten te
besluiten, met invoering van een last- en veilgeld, zoals vroeger
geheven 4), om daaruit die onkosten te bestrijden, besloot de
Vroedschap van Amsterdam , een extra-ordinaris „equipagequot;
voorlopig uit te stellen. Ook wilde ze het plan aangaande de lijst
en het last- cn veilgeld niet bevorderen, daar de handel reeds zeer
vervallen was en juist door de druk der in- en uitgaande rechten

1)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, II 84.

2)nbsp;Res. Raad, 30 April 1683, besloot vanwege de stad ter Statenvergadering
van Holland voor te stellen spoedige voortgang van de „equipagequot;, niet alleen
van 16 schepen (zoals besloten was), maar van 24 schepen.

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 19 Januarie 1684.

4)nbsp;Vóór 4 April 1681. Op die datum hadden de Staten Generaal besloten
tot afschaffing ervan en tot het maken van een nieuwe lijst.

5)nbsp;Res. Raad, 6 April 1684.

(A

-ocr page 160-

^^ naar elders was verplaatst. Beter was het, een nieuwe lijst te
maken, waarbij rekening werd gehouden met het belang van
de handel, en het bleef sedert dien tot de wensen van Amsterdam
^ behoren, dat de ontwerp-lijst, zoals die op 21 Augustus 1682 door
de Staten van Holland was vastgesteld, ook ter Generaliteit zou
■worden aanvaard.

Dat de Staten Generaal daarentegen op 18 Augustus 1684 be-
sloten, bij afwezigheid van Utrecht en onder protest van Holland,
om, als vóór 20 September de nieuwe lijst nog niet was aange-
nomen, dan weer de verhoging van de oude lijst met één derde
en het last- en veilgeld in te voeren, was voor Amsterdam een
grote teleurstelling en zijn Vroedschap besloot i) te ijveren om
deze informele resolutie — de invoering van een nieuwe belasting
eiste immers eenparigheid — ingetrokken en de ontworpen lijst
ingevoerd te krijgen. Ze wilde ter Dagvaart voorstellen, dat
men alvast de kolleges der Admirahteiten in Holland zou aan-
schrijven, om zich niet naar de orders, die uit het onwettig besluit
voortvloeiden, te schikken.

Hop maakte Fagel op 7 September met dit besluit van Amster-
dam bekend 2), doch deze raadde aan, dit voorstel voorlopig nog
niet in te dienen. Hij wilde liever zijn best doen, om in een be-
sogne de provincies, die tot nu toe nog niet in de nieuwe lijst
hadden toegestemd, daarvoor en tevens voor deze aanschrijving
aan de Admiraliteiten, gunstig te stemmen. Als dit niet gelukte,
zou Amsterdam nog altijd in de Staten van Holland zijn voorstel
kunnen indienen, dat dan zeker betere ingang zou vinden. De stad
keurde dit goed en zo ging Fagel aan het werk, om zijn belofte
aan Witsen, aangaande de lijst, gestand te doen.

Maar hoeveel Amsterdam ook toegaf aan het kollege van Zee-
land 3), dat de meeste bezwaren tegen de ontwerp-lijst had ge-

1)nbsp;Res. Raad, 5 September 1684.

2)nbsp;Nieuwe Collectie Hudde, No. 13: „Relaas, hoedanig de zake, rakende de
nieuwe geconcipieerde convooilijst, gedurende de vergadering van H. Ed. Gr. Mo.
voornamelijk tusschen de Gedeputeerdens der stad Amsterdam en de heer Raad-
pensionaris zich heeft toegedragen, begonnen den 5en September ende geeyndight
den 21 dito 1684.quot;

3)nbsp;Res. Raad, 15 September 1684.

-ocr page 161-

maakt, de kans bleek heel gering, het nieuwe tarief er anders dan
bij meerderheid van stemmen door te krijgen, en daar een resolutie
tot invoering van een nieuwe lijst, op deze wijze tot stand geko-
men, even informeel zou zijn als die van 18 Augustus, zag de stad
van pogingen in deze richting af. Daarentegen ging Hop nu met de
Raadpensionaris de mogelikheid bespreken, om de intrekking van
dc resolutie van 18 Augustus bij meerderheid van stemmen vast-
gesteld te krijgen i). Fagel leek er wel voor te vinden, altans
hij somde op, welke leden hem daarin zouden bijstaan, en achtte
het het beste, dat Amsterdam met de Friese gedeputeerde, Haer-
solte, sprak, ten einde Friesland, dat ook bezwaren zou hebben,
ervoor te winnen, en hijzelf met de Zeeuwse afgevaardigde,
Odijck. Deze laatste wilde wel toelaten, dat Dijkveld — als ge-
deputeerde van Utrecht, dat niet in de resolutie van 18 Augustus
bewilligd had. was deze daar de aangewezen persoon voor —
een uitstel van de uitvoering der informele resolutie voor de tijd
van drie weken zou voorstellen, maar dit was Amsterdam niet
genoeg, en zo gaf de Raadpensionaris ten slotte toe. dat Dijkveld\'s
voorstel zou luiden: een aanschrijving aan de Admiraliteiten, om
de resolutie van 18 Augustus voorlopig niet uit te voeren.

Doch een uur later waren de Gedeputeerden van Amsterdam
niet weinig ..versetquot;, toen ze van Witsen vernamen, dat Dijkveld
toch slechts „surcheancequot; voor drie weken had voorgesteld. Het
bleek, dat Fagel hem in \'t geheel geen kennis had gegeven van de
afspraak, die hij met Amsterdam had gemaakt. Hudde kon dan
ook niet nalaten de volgende dag tegenover Dijkveld zijn veront-
waardiging uit te spreken: Amsterdam had bewijzen genoeg ge-
geven van zijn grote genegenheid tot enigheid, rust en vrede, en
had ook de Raadpensionaris voldaan in de zaak van het aanhou-
den van de Dragonders en door de bereidheid, om aan Zeeland
toe te geven. Maar door zulke informele resoluties werd de Unie
verbroken, die Amsterdam meer ter harte ging dan de vaststelling

1) Amsterdam meende, dat dit wel bij overstemming kon besloten worden,
daar de resolutie toch ook op die manier was tot stand gekomen, maar achtte
voor de invoering van de nieuwe lijst eenparigheid een vereiste, want anders zou
het besluit daartoe al evenzeer onwettig zijn.

-ocr page 162-

van de lijst, en deze laatste ter Generaliteit genomen resolutie
verergerde de zaak nog, daar ze de informele resolutie bekrachtig-
de. Amsterdam zou nooit gedogen, dat iemand, laat staan Odijck,
die de oorzaak van deze informaliteit was, zich zou meester maken
van de beurs en het welvaren der stad. Als men echter op derge-
lijke manier voortging, zou de stad van haar kant ook de Unie
breken, d.w.z. zich in zoverre afscheiden, dat ze uit haar eigen
inkomsten haar schepen zou konvoyeren, wat zeker minder kost-
baar en sekuurder dan nu zou geschieden. Ze zou in elk geval
de uitvoering van de informele resolutie beletten.

Dijkveld was wel wat verlegen en trachtte zich te verontschul-
digen, door te betuigen, dat zijn bedoeling geweest was, dat men,
na verloop van drie weken, nog nader over de zaak zou beraad-
slagen. En hoewel de Raadpensionaris ontkende, dat hij beloofd
zou hebben, het voorstel van Dijkveld dusdanig te veranderen,
maar beweerde, integendeel tegen Hop te hebben gezegd, dat hij
daar geen kans toe zag, kwam Dijkveld, nadat hij Fagel de woede
der Amsterdammers had bekend gemaakt, tot hen terug met een
verzoenende voorslag. Hij zou zorgen, dat bij de ekstensie de re-
solutie naar de wens van Amsterdam gewijzigd werd 2), d.w.z.
dat men na verloop van de drie weken uitstel nog nader over de
uitvoering van de resolutie van 18 Augustus zou beraadslagen.
Dit geschiedde dan ook, maar Hop merkte op, dat de beweringen
van de Raadpensionaris „(een) weynirh apparentie hadde van on-
waarheyt ofte een quade opvattingequot;, wat hij verder onbeslist
wilde laten 3).

Doch hoewel nu de Staten Generaal zoveel gunstiger voor de
wensen van Amsterdam gestemd waren 4), nieuwe moeilikheden

1)nbsp;Res. Staten Generaal, 16 September 1684.

2)nbsp;Miss. van Hudde aan Burgem. van Amsterdam, 17 September 1684.
(Miss. van Gedep. ter Dagv.)

3)nbsp;Het „relaasquot; van deze onderhandelingen in de Nieuwe Collectie Hudde
acht geen twijfel mogelik, of de Raadpensionaris had „gemanqueertquot; en Hop
goed gerapporteerd.

4)nbsp;Haersolte, die van Hudde eveneens veel te horen kreeg, omdat hij het
voorstel van Dijkveld had laten passeren, ontving last tot aantekening op die
resolutie en verzekerde, altijd en in alles met Amsterdam te willen samengaan.

-ocr page 163-

/Ivoor het invoeren van de nieuwe hjst ontstonden m Holland zelf.
Rotterdam meende van de afschaffing van de lekkage op de wij-
nen. wat aan Zeeland moest worden toegestaan, meer nadeel te
hebben dan Amsterdam en ook de steden van het Noorderkwar-
tier opperden bezwaren. Fagel begon te wanhopen aan de mogelik-
heid, om met eenparigheid tot een besluit op de middelen er zee
te komen. als Holland hierover verdeeld bleef. Na vergeetse po-
qingen. om de leden van het Noorderkwartier over te halen, vroeg
hij zelfs Amsterdam, om te willen aanzien, dat de bestaande hjst
nog voor een jaar werd gebruikt i). Amsterdam wilde daar met
aan en de Staten van Holland gingen uiteen, zonder dat er iets

op de lijst was besloten.nbsp;-

Uit deze kwestie van de konvooien en licenten blijkt wel hoe-
zeer de invloed van Amsterdam aan het tanen was. Verschillende
steden, die het in de zaak van de werving of in die van het ver-
drag met Frankijk gesteund hadden, begonnen genoeg te krijgen
van de dwingelandij van de grote stad. die altijd haar zin wÜde
doordrijven. De beschuldigingen, door de Ridderschap tegen Am-
sterdam uitgebracht betreffende de onderschepte brief van
d\'Avaux hadden de eerste stoot tot deze veranderde zienswijze
gegeven. Wel had het ijveren voor de vrede Amsterdam weer de
medewerking van vele kleine steden bezorgd, maar de door de
tegenpartij aangevoerde argumenten waren toch ook niet geheel
zonder uitwerking gebleven en nu de stad bij de behandeling
,der middelen ter zee zo uitsluitend op eigenbelang scheen te letten,
titans de noden der zwakkere Admiraliteitskolleges niet, zozeer
telde, moest men wel tot het vermoeden komen, dat ze ook in die
andere kwesties wel eens niet alleen het algemeen welzijn op het
oog gehad kon hebben. In deze zaak van het tarief voelde Am-
sterdam dus eerst terecht, hoe nodig het was, dat het zich met de
Prins verzoende en zo ze al enigszins gepikeerd was door het
laakbare gedrag van Fagel bij de behandeling van de lijst ter
Staten Generaal, vond de stad het toch maar het beste, haar
ongenoegen niet te zeer te laten merken. Zo was dus de verwijde-
ring tussen Willem III en Amsterdam in de herfst van 1684 niet

1) Miss. van Gedep. ter Dagv.. 21 September 1684.

-ocr page 164-

oOTrit van zo groot, als d\'Avaux wil doen voorkomen i), waar hij een be-
3or Amster- ^^^ de verbolgenheid van de Prins ziet in diens doorrit door
im.nbsp;de stad in het begin van Oktober, waarbij hij weigerde de gast der

Burgemeesters te zijn.

Ongetwijfeld berustte deze zaak, zoals Gebhard heeft aange-
toond 2), op een misverstand, maar zij werd door de Franse gezant,
die de toenadering van de Stadhouder tot Amsterdam met lede
ogen aanzag 3), breed uitgemeten. Klaarblijkelik was aanvanke-
hk het plan van de Prins geweest, zich in Amsterdam op te hou-
den, en dus was het een teleurstelling voor de Burgemeesters,
dat hij de stad slechts doorreed. Het is mogelik, dat de Prins in
deze aangelegenheid het principe toepaste, dat de verzoening geen
uiterlik vertoon nodig had! Doch het kan ook zijn, dat bij zijn
persoonlike wrok tegen Van Beuningen, een feestmaal met deze
hem tegen de borst stuitte.

Maar zo al dit misverstand enige verkoeling teweeg mocht
\'hebben gebracht de genegenheid tot eendracht bleef bestaan.
Amsterdam had vooral goede hoop op de tussenkomst van de
.mstcrdam vorstin van Anhalt, de schoonmoeder van Hendriki Casimir en

SLÏt vannbsp;van de beide prinsen 5).

c Vorstin Gedurende zijn onderhandelingen met Willem III had Amster-
an Anhalt,nbsp;bondgenoot, de Friese stadhouder, niet onkundig daar-

van gelaten, hoewel ze voor de andere leden geheim bleven c).

1)nbsp;d\'Avaux, IV, 113 e. v. (Wagenaar, Amsterdam, I, 687, neemt zijn ver-
haal over.)

2)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 278 e. v.

3)nbsp;d\'Avaux, IV, 99 e. v. Bovendien was d\'Avaux zelf wel wat spijtig over
dc slechte bejegening, hem en zijn zuster in die tijd bij een bezoek aan het Oost-
Indies huis te Amsterdam overkomen. Met de verontschuldigingen van Witsen
daarover schijnt hij ten minste nog niet volkomen voldaan te zijn geweest. (Geb-
hard, Nic. Witsen, II, 96.)

4)nbsp;Dat Witsen echter, na de „froydeurquot;, die men aan Z. H. op de Dam had
bespeurd, uit naam van Burgemeesters vroeg, wat er aan schortte, onder ver-
klaring, dat ze hem volkomen genoegdoening wilden geven, doet intussen aan
geen verkoeling van\' de kant van Amsterdam denken, (Gebhard, Nic. Witsen,
II, 92.)

5)nbsp;Catharina Henriëtte, tweede dochter van Frederik Hendrik.

6)nbsp;Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 28 Augustus 1684, bij

-ocr page 165-

Van Clenck, oud-schepen en raad, die in 1683 Hendrik Casimir
namens Burgemeesteren met zijn huwdik geluk gewenst had i),
had nu de opdracht gekregen, hem de „ouverturesquot;, door Mare-
chal vanwege de Prins aan Amsterdam gedaan, mede te delen, ,
onder „rustighe betuyginge ende verseekeringequot;, dat door Amster-
dam niets zou worden gedaan, zonder daarvan de prins van Nas-
saü, mededeling te doen. Deze verklaarde daarop „geen pas te
sullen gaen in desen als volgens den voorslagh by de Heere Van
Clenck gedaen, dat is met onderlinge openhertige communicatie
en consentquot;.

Deze schriftelike verklaring van Hendrik Casimir 2) behelst
ook de voorwaarden, door Van Clenck namens Amsterdam, en
door Berent van Sevenaer en Johannes van der Waayen namens de
Friese stadhouder opgesteld, welke ze voor hun verzoening met,
de Prins zouden bedingen en handhaven, zijnde: a) een lijst van
konvooien en licenten naar de wens van Amsterdam: b) „me-
nagequot; in de finantieën; c) de mihtie te brengen tot een machtig,
doch genoegzaam getal; d) iedere provincie te laten „en soo veel
in elcks vermogen is te doen gauderen van soodanighe privilegie,
voorrechten ende forme van regeringe als deselve competeertquot;;
e) „rapport te vorderen van de executie der Commissiën tot reünie
derquot; drie bewuste proventiën by \'t advis conciliatoir, gedecerneert
den 20 April 1684, en dan te oordeelen off daarin gedaen zy vol-
gens \'t goedvinden der voorschreven committerende provinciënquot; 3);

Gebhard, Nic. Witsen. II. 87. Waarschijnlik was de stad bevreesd voor de
mogelikheid van een afzonderlike verzoening van Hendrik Casimir met zijn neef.

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 30 Desember 1683.

2)nbsp;Kopie van de verklaring van Hendrik Casimir II aan Amsterdam, op 8
September 1684, uit de Fagel-papieren. (Stukken over de verzoening van Willem
III met Hendrik Casimir door bemiddeling van Van Clenck en Marechal.) Rijks^
archief \'s-Gravenhage, zie Bijl. II.

3)nbsp;Het is mij niet duidelik, van welke „commissiën tot reüniequot; hier sprake is.
Onderzoekingen op de Rijksarchieven te \'s-Gravenhage, Leeuwarden en Gronin-
gen hebben hiervoor ook niets opgeleverd. Zou met het „advis conciliatoirquot;
echter bedoeld worden de Res. St. Gen. van 20 April 1684. waarbij Friesland
en Groningen verzocht worden zich bij de andere leden te voegen in zake de
nieuwe hulpzending aan de Spanjaarden, onder toezegging, dat men voor de
verdediging van deze gewesten zou zorgen?

-ocr page 166-

f) Friesland, Groningen en Drente van verschillende rechten te la-
ten genieten, die ze vroeger hebben gehad, waaronder wordt opge-
noemd de eis, dat hun kapitein-generaal niet gehouden werd buiten
emplooi in de legers van de staat, maar gemaakt werd tot veld-
maarschalk-generaal; g) de prins van Oranje en de prins van
Nasau in hun „charges en autoriteitquot; te handhaven, benevens een
goede harmonie tussen beiden te stichten, waartoe de laatste be-
reid was, de heren van Amsterdam als arbiters te nemen; h) de
provincies Holland, Friesland en Groningen te doen bedanken ter
vergadering van H. H. M. voor hun gedrag in het bevorderen van
het Bestand.

In het midden moet worden gelaten, of Van Clenck met deze
onderhandelingen zijn orders te buiten is gegaan, zoals Fagel
tegenover Witsen heeft opgemerkt i). In alle geval bleven echter
de betrekkingen tussen Amsterdam en de Friese stadhouder nog
steeds van zeer vriendschappelike aard. Toen hij incognito ook
Amsterdam bezocht, haastte de stad zich, zijn verblijfkosten al-
daar te betalen, omdat haar zoveel aan de goede verstandhouding
met hem gelegen was 2). Doch toen men vernam, dat de vorstin
van Anhalt, die het stadhouderlik paar vergezelde, tot verzoening
van haar beide neven naar de prins van Oranje te Naarden wilde
gaan, besloten de Amsterdammers, haar ook de bevordering van
hun belangen aan te bevelen. Ze leverden haar daartoe een de-
duktie 3) over met verzoek, dat zij Willem III, onder herhaling
van de betuigingen, die vroeger door Witsen voor Amsterdam
waren gedaan, mocht bewegen, om alles aan te wenden tot herstel
der goede harmonie, en tevens, dat zij haar schoonzoon, de prins

Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 18 Oktober 1684, bij
Gebhard, Nic. Witsen, II, 93. Witsen had toen geantwoord, daar niets van te
weten, maar wel op vroegere eigenmachtige handelingen van Van Clenck ge-
wezen. Dat Van Clenck inderdaad zijn orders te buiten was gegaan en dat van
deze overeenkomst, zoals die in de Fagel-papieren aanwezig is, niets is gekomen,
zou men kunnen besluiten uit het niet vinden van de originelen van dit stuk.
Het zou dan slechts een koncept zijn geweest.

2)nbsp;Res. Raad, 27 Oktober 1684.

3)nbsp;Deze deduktie is te vinden in het Sekreet Muniment Register.

-ocr page 167-

van Nassau, tot een dergelijke verklaring mocht brengen, ten
einde alle verwijdering weg te nemen en vijandelikheden te voor-
komen. Niemand kon dit beter doen dan de Vorstin, die zowel de

beide prinsen als de Republiek liefhad.

De prins van Oranje betuigde zich zeer voldaan i) over deze
nieuwe verzekeringen van de kant van Amsterdam en zeide tot
de Vorstin, dat hij op die voet de onenigheden met de stad wilde
vergeten en met haar Gedeputeerden in Den Haag spreken,
zodra de Staten van Holland weer bijeen waren. Als zij hem kon-
den overtuigen, wilde hij zich zeer gaarne tot hun mening laten
bekeren. De prins van Nassau, voor wien hij altijd veel liefde
had gekoesterd, zou hij niet ontnemen, wat zijn voorouders hadden
bezeten, mits men hemzelf dat ook gunde. Zijn neef moest hem
maar iemand sturen, om op die voet te onderhandelen.

Daar dc Burgemeesters terstond na dit rapport besloten tot een
konferentie met de prins van Nassau, om hem goedgunstig te
stemmen, zou de verzoening weldra tot stand zijn gekomen, als
van de zaak van Dordt die niet weer geheel had gedreigd te ver-
storen.

De oorzaak van deze kwestie is gelegen in het wrokdragend
karakter^ van Willem III. die niet spoedig een hem aangedane
krenking vergat. Zijn onverzoenlike houding tegenover Van Beu-
ningen. op wie hij. als zijnde een afvalhge. meer gebeten was dan
op diegenen der Amsterdamse regenten, die zich van het begin af
aan tegen zijn politiek hadden gekant, was hier al het bewijs van.
Een volkomen verzoening met Amsterdam zou dan ook van zijn
kant nooit tot stand komen, als Van Beuningen niet uit de regering
trad; evenzo liet de Prins in andere steden (Utrecht, Leiden en
Dordrecht) zijn ongenade gevoelen aan de regenten, die hem tegen-
gewerkt hadden 2). In Dordrecht was dit vooral Arend Muys van
Holy, die eertijds de invloed van de Stadhouder op de Dordtse re-
gering had bevorderd, maar later tot de anti-stadhouderlike partij

1)nbsp;d\'Avaux, IV, 131, geeft een zeer ongunstige afloop van deze bemidde-
ling weer, wat gelogenstraft wordt door het rapport van de vorstin van Anhalt
(van 29 Oktober 1684) aan Amsterdam. (Sekr. Munim. Reg., Gemeente-archief,

Amsterdam.)

2)nbsp;Fruin, Verspr. Geschr. V. 128.

-ocr page 168-

was overgegaan en zich door zijn ijveren voor het twintigjarig be-
stand de toorn van Willem III op de hals had gehaald i). Zelfs
Fagel ging, zoals uit sommige van zijn handelingen is gebleken 2),
niet geheel mee met het optreden van de Prins tegen de Dordtse
I regenten, waartoe deze voornamelik door Cornells Teresteyn van
Halewijn, Muys\' tegenstander, zou zijn aangezet 3).

Dat Amsterdam zich deze zaak zozeer aantrok, vond wel zijn
^ oorzaak daarin, dat het hier weer een kwestie van het gezag van
de Prins betrof. De minste uitbreiding daarvan maakte Amster-
\' dam bevreesd en bovendien zag de stad in de behandehng, die
Dordt onderging, een waarschuwing voor wat haarzelf zou kun-
nen overkomen, als de Prins zijn wil wilde doordrijven.

Zoals wel bekend is 4), was de kwestie ontstaan, doordat de
I Prins door drie Raadsheren van het Hof van Holland onderzoek
had laten doen naar de totstandkoming van de nominatie voor de
Goede Luiden van Achten te Dordrecht, omdat men hem had
gewaarschuwd, dat daarbij kuiperijen hadden plaats gevonden.
Groot was echter de verontwaardiging van de stad Dordt, daar
haar ingezetenen alleen aan de rechtspraak van de schepenbank
onderworpen waren, en, terwijl zij dezen verbood voor de kom-
missie te verschijnen, verzocht ze om een buitengewone vergade-
ring van de Staten van Holland bijeen te roepen. Toen was het.
dat men in Amsterdam besloot 5), dat de ..proceduresquot; van de
Raadsheren te Dordt moesten ophouden, opdat eerst naar de
kwestie onderzoek werd gedaan en gelet op de klachten van de
stadsregering. Onder de verschillende punten, die de Gedeputeer-
den ter Dagvaart moesten onderzoeken, was ook de vraag, van
welk gevolg de verongelijking van Dordt voor de andere steden
zou kunnen zijn. Toen Dordt zijn Gedeputeerden tot die van Am-
sterdam zond met het verzoek, het te helpen in het handhaven

(

1)nbsp;Fruin. aantek. bij de Overblijfsels van geheugchenis van Coenraad
Droste. 401 vlg.

2)nbsp;Zie hierna, blz. 157. n. 2.

3)nbsp;Wagenaar. Vad. Hist. XV, 279.

4)nbsp;Ibidem, 259—279.

5)nbsp;Res. Raad, 7 November 1684.

-ocr page 169-

van zijn priviliges, antwoordden ze dan ook goedgunstig i) en
ter vergadering drongen ze met de steden Delft, Leiden, Schiedam
e.a. aan op de
schorsing\'van de „proceduresquot; te Dordt waartoe
de Raadpensionaris echter nog niet wilde besluiten. Wel zeide
hij voor zijn partikulier, de Raadsheren te willen vragen om, ge-
durende de beraadslagingen over deze zaak, hun onderzoek met

voort te zetten 2).

Het Vertoog der Dordtenaren ter vergadering over de toedracht

der zaken in hun stad: hoe de Burgemeesters juist kuiperijen, die
een verandering in de regering beoogden, belet hadden, hoe de
Raadsheren waren gekomen en te werk gegaan, zonder de stads-
regering erin te kennen, maakte dus blijkbaar wel indruk op de
leden en daarom achtte de Prins het de tijd, om in een brief aan
de steden van Holland dc toedracht van zijn kant uiteen te zetten.
Hij had het Hof verzocht, onderzoek te doen naar de zaak, niet
om een soort rechtspleging te houden, maar om uit te maken, of
hij de elektie kon doen uit de nominatie, dan wel of hij nader met de
regering van Dordt over de daarbij begane informaliteiten zou
moeten spreken. Hij meende zelfs verplicht te zijn, dit onderzoek te
doen „by evidentie van misbruikquot;, vooral als daarover geklaagd
was. Als Dordt dacht, dat de Raadsheren tegen de privileges han-
delden, had de stad bij hem moeten klagen, maar ze scheen liever de
Staten\'van Holland
extra-ordinaris in de winter te willen bijeen-
roepen en daar haar klacht in te brengen, om slechte gedachten bij
de ingezetenen te verwekken, „die men dog met allerleye opiniën
tegen ons ende ons doen ende laten studieuselijck soeckt te praeoc-
cuperenquot;. Ook was het zeer „smertelijckquot;, dat Amsterdam en enige
andere leden ertoe hadden geadviseerd, om het nemen van de
informaties te schorsen, en dat zc een resolutie hadden genomen.

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 8 November 1684.

2)nbsp;Hieruit zou men ook tot de goede gezindheid van Fagel jegens Dordt
kunnen besluiten, die ook Gebhard (Nic. Witsen, I, 287 n. 1) opmerkte. Echter
toen de Prins weer in Den Haag terug was, gedroeg de Raadpensionaris zich
meer „retenuquot;, zoals die van Dordt aan de Amsterdamse Gedeputeerden mede-
deelden. (Miss. van Gedep. ter Dagv., 16 November 1684.)

-ocr page 170-

zonder hem te horen. Hij hoopte, dat ze, nu ze beter onderricht
waren, zijn gedrag zouden prijzen i).

Op deze brief nam Amsterdam een welwillende houding tegen-
over de Prins persoonhk aan. Wel bleef de stad aandringen op
de schorsing van de handelingen der Raadsheren, maar onder
voorgeven, dat zij afweken van de bedoeling van de Stadhouder,
\'t Liefst zag ze de hele zaak in der minne geschikt en stelde daar-
om een konferentie voor, om uit te maken, in hoeverre de Prins,
door zijn recht van elektie, tot het inwinnen van informaties op
de nominatie gerechtigd was en wat de magistraat van de stad
daarin moest toelaten. Als bewijs van hun goede gezindheid kwam
nu tevens het besluit der Burgemeesters (13 November 1684) —
als antwoord op wat de Prins als wens jegens de vorstin van An-
halt had geuit, n.1. om het herstel van de harmonie, dat tot nu toe
alleen ,,per medias personasquot; was behandeld, direkt te bevorde-
ren — om de Gedeputeerden ter Dagvaart een bezoek te laten bren-
gen aan Z. H. Ze moesten de verzekeringen van Witsen en de
aan Willem Vorstin bekrachtigen namens Burgemeesteren en hem verzoeken,
om alles, wat tot hun nadeel bij hem mocht worden ingebracht,
hun niet ten kwade te willen duiden. Verder moesten ze hem in
herinnering brengen zijn verklaring aan de Vorstin van zijn goede
genegenheid tot een minzaam vergelijk met de prins van Nassau,
en hoe deze bereid was daartoe iemand tot zijn neef af te vaar-
digen. Zoals Gebhard reeds verhaald heeft 2), toonde Z. H. zich
in deze konferentie, die 18 November plaats vond — de Gedepu-
teerden hadden enige dagen gewacht in de hoop van een beslis-
sing in de zaak van Dordt, waarop ze niet van te voren aan de
Prins verklaringen wilden afleggen _ zeer tot verzoening
genegen, doch wilde de zaak van de Friese stadhouder liever af-
zonderlik behandeld hebben. Dat Willem III zich echter enigszins
statig en afgemeten hield, zoals het rapport opmerkte, kan wel zijn
oorzaak daarin hebben gehad, dat ook hij zich niet over de zaak

Bezoek van
dc Gedepu-
teerden van
Amsterdam

1)nbsp;Miss. van de prins van Oranje aan Amsterdam, November 1684. (Mis-
sives van de Stadhouders aan de Burgemeesteren en Regeerders van Amsterdam,
Gemeente-archief, Amsterdam.)

2)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 283.

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv,, 16 November 1684.

-ocr page 171-

van Dordt wilde uidaten, waarin Amsterdam zich niet naar zijn
zin had gedragen. Zo antwoordde hij niet op het betoog, dat men
zijn rechten wilde handhaven, maar ook de privileges van de stad

„vigoureuselijck maintinerenquot; i).

Hoewel men van weerszijden voldaan kon zijn over al die be-
tuigingen van genegenheid tot goede harmonie en korresponden-
tie _ Fagel zei altans, dat Z. H. zeer voldaan was over de toe-
spraak der Gedeputeerden 2) — zag men wel in, dat voor een
volkomen samenwerking meer nodig was dan uitingen van die
genegenheid „zonder te melden van de gronden, waerop die (har-
monie) zoude moeten berustenquot; 3). De Gedeputeerden merkten ten
minste op, dat noch door de Prins, noch door de Raadpensionaris
enige stappen waren gedaan, om met hen in vriendschappelik ge-
sprek te treden over dageliks voorvallende zaken. En toch kwam
het juist op deze aan en, naast de zaak van Dordt, was het nu
vooral weer de kwestie van de militie, waarover men het eens
diende te worden; immers de tijd van de behandeling van de
Staat van Oorlog voor 1685 brak aan.

Daar Witsen uit Fagel had begrepen, dat men gaarne de gedach-
ten van Amsterdam hierop wilde kennen, legde deze stad de
nadruk op de „necessiteit van een groot redres en menage on-
trent de Staat van Oorlochquot; in een deduktie, welke de Gedepu-
teerden bij de beraadslagingen moesten overleggen 4). Daarin
werd herinnerd aan het principe, dat men in vredestijd zijn schul-
den, in de oorlog gemaakt, af moest doen, om later weer meer
paraat te zijn. Daar echter de belastingen al drukkend genoeg wa-
ren, zou men de middelen hiertoe moeten vinden door bezuiniging.
Deze kon gerust op de militie toegepast worden, daar de veilig-
heid van de Staat niet alleen daarvan afhing, maar ook van de
buitenlandse verbintenissen. Bovendien was de beveihging ter zee
zoveel te meer nodig dan te lande, daar die het welvaren van de

1)nbsp;Not. van Appelman („in \'t Groot-Besognequot;, zonder datmn, maar klaar-
blijkelik na het bezoek van de Gedeputeerden ter Dagvaart aan de Prins.)

2)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 23 November 1684.

3)nbsp;Item, 21 November 1684.

4)nbsp;Res. Raad, 20 Desember 1684. De deduktie was gesteld in het Sekreet
Muniment Register.

-ocr page 172-

ingezetenen beschermde, dat bestond in handel en scheepvaart.
Geen andere staat in Europa, van gelijke macht als de republiek,
had een zo grote mihtie.

Houdingnbsp;Of Friesland in deze zaak met Amsterdam wilde samenwerken,

Qi^i^r\'^quot;\'^ moest blijken bij de overkomst naar Den Haag van de Friese stad-
houder, die daarover gaarne met Hop wilde overleggen i). Doch
tegelijkertijd schijnt hij bij de prins van Oranje zijn eigen belan-
gen behartigd te hebben, daar hij deze vijf punten voorhield,
waarop hij, alvorens de verzoening gesloten werd, voldaan wilde
zijn 2). Waarschijnlik maakten de afzonderlike onderhandelingen
van Amsterdam met Willem III hem er toch bezorgd voor, dat
hij bij de stad zou achterstaan. Vandaar ook zijn klachten jegens
de Franse gezant 3) en anderen over de onstandvastigheid van
de Amsterdammers, die, hoewel ze „iteratieve protestatiën hadden
gedaen van alles te willen dirigeren volgens de grondwetten van de
Regeringh, nochtans seer veel saecken lieten passeren, die daeraen
contrarieerden, en dat derhalve deselve mogelijck in toekomende
gelegentheden de heeren Staten van Vrieslandt en Stat en Lande
soo facil niet souden vinden tot omhelsingh van haer interessen,
als sy (hen) nu over deselve hadden bejegentquot; 4). d\'Avaux, die elke
kans tot vermeerdering van de onenigheid in de Republiek gretig
aangreep en weer op een stevige koalitie van de noordelike ge-
westen met Amsterdam tegen Willem III hoopte, haastte zich, Hop
met deze klacht bekend te. maken. Dit maakte de stad Amsterdam
bezorgd voor de waarheid van de geruchten over verzoening tussen
de beide prinsen, te meer, daar ha?.r Gedeputeerden bij de begroe-
ting van, de Friese stadhouder „generaal en zeer kortquot; geant-
woord waren 5).

Maar spoedig hierop nodigde Hendrik Casimir Hop uit tot een
onderhoud c) en deze kwam hem betuigen, dat Amsterdam nog

1)nbsp;Miss., van Van Sevenaer aan Hop, 25 November 1684. (Sekr. Muni-
ment Reg.)

2)nbsp;d\'Avaux, IV, 167.

3)nbsp;Ibidfem, 171.

4)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 2 Desember 1684.

5)nbsp;Item, 29 November 1684.
Item, 6 Desember 1684.

-ocr page 173-

bij zijn vroegere gevoelens was gebleven. De Stadhouder van zijn
kant verontschuldigde zijn uitlatingen, die men verkeerd zou heb-
ben overgebracht. Toen men hem wilde wijsmaken, dat Amster-
dam\'s houding in de Dordtse zaak te slap was, had hij dit niet
willen geloven, maar gezegd, dat dan. op Amsterdam niet veel
staat te maken was. Doch hij verzekerde, dat hij zich niet van de
stad zou afscheiden, wat men ook mocht uitstrooien over zijn
partikuliere verzoening met de prins van Oranje met het doel,
ihem van haar af te halen. Hij vroeg verder ook haar medewerking
in het vormen van zijn ..garde de corpsquot;, waarom hij zijn neef ver-
zocht had. Deze had hem dit eerst na vele tegenwerpingen toege-
staan. mits het buiten belasting van de Staat kon geschieden. Maar
verder had hij bij Willem III geen genegenheid tot het in der
minne afdoen van de zaken bespeurd; \'t leek wel. of men alles
slepende wilde houden, \'t Is waarschijnhk ten gevolge van deze
teleurstelling, dat Hendrik Casimir zich weer nader bij Amster-
dam zocht aan te sluiten, doch dat de Amsterdammers hierin even-
zeer schuldbewust waren, blijkt uit het feit, dat Hop niet met ver-
wijten tot hem kwam, maar met verontschuldigingen i).

In het verdere onderhoud overtuigde Hop hem van de noodza-
kelikheid van de bezuiniging en de Stadhouder toonde zich bereid
op zijn terugreis in Amsterdam met de Burgemeesters daarover

te komen spreken.

De stad hield ondertussen niet op met te betogen, hoe nodig
herstel van de finantieën en „menagequot; op de Staat van Oorlog
was. Doch Willem III stond stijf op het punt van de militie, waarop
hij al zoveel had toegegeven, te meer, daar hij ook in de zaak
van Dordt aan de winnende hand was.
^\'^P van Terwijl de Prins en Dordt elkaar door Bericht en Tegenbericht 2)
Öorïr\'^ ^^^ het recht betwistten van de zaak voor de Staten van Holland te
brengen, cn van informaties te nemen, bleef de behandeling ter
Dagvaart voortdurend uitgesteld en hadden de „proceduresquot; van

1)nbsp;d\'Avaux meldt dan ook (IV, 164 vlg.), dat, toen Amsterdam later de
Friezen enig verwijt deed, men de stad terstond voor de voeten wierp, dat zij
het eerst de prins van Oranje voorstellen tot verzoening had gedaan buiten
Friesland om.

2)nbsp;Beide zijn vervat in Res. van Holland, 8 en 19 Desember 1684.

-ocr page 174-

de Raadsheren hun voortgang. Zelfs schorste het Hof Willem
Stoop, de schout van Dordrecht, die meer gehoorzaamheid aan
de stadsregering dan aan het Hof van Holland had betoond. De
tussenkomst van Witsen, die de Prins de mening van Amsterdam
over deze kwestie voorhield, was, zoals reeds uit Gebhard be-
kend is 1), tevergeefs en evenmin kon een protestresolutie van
Amsterdam - ) helpen, daar de zaak ter Dagvaart maar niet aan de
orde kwam. Amsterdam\'s regering liet toen een „Deductie van
redenenquot; opstellen, welke aantoonde,! dat het Hof van Holland
onbevoegd was tot een onderzoek naar de nominatie, doch dat
het oordeel hierover alleen de Staten van Holland toekwam s).
Doch reeds voordat de Gedeputeerden dit vertoog ter vergadering
konden uitbrengen, hadden de Raadsheren te Dordt de dekens der
gilden bijeengeroepen tot het maken van een nieuwe nominatie,
met de bedoeling om het zelf te doen, als zij weigerden. Ze waren
bovendien gemachtigd, de geschorste schout gevangen te nemen en
de nieuwe, door de Prins benoemde, aan te stellen, waartoe ze
gesteund werden door de tegenwoordigheid van de drost van het
Hof met enige
dienaars 4). Tegen deze krasse maatregelen ver-
zocht Dordrecht ter Dagvaart bescherming en Amsterdam nam
nogmaals een protestresolutie die veel gerucht maakte; Fagel
had altans vernomen, dat te Amsterdam tot het sluiten van de
beurs was besloten,
d.w.z. tot het inhouden van Amsterdam\'s
aandeel in de gemene lasten G). Doch hoewel men ter vergadering
haar deduktie met aandacht aanhoorde, bereikte de stad niet, wat
men ervan verwachtte. De leden bleken meest genegen tot een ver-
zoenende oplossing, n.1. een nieuwe nominatie, zonder gevolgtrekking
voor de toekomst. Daar dit ondertussen al door de maatregelen
van de Raadsheren tot een feit was geworden, kwam Amsterdam

1)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 288 vlg.

2)nbsp;Res. Raad, 8 Januarie 1685.

3)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist., XV, 269—272.

4)nbsp;Ibidem, 273.

5)nbsp;Res. Raad, \'15 Januarie 1685.

6)nbsp;Hierna toonde Fagel, die nog kort te voren klaagde over „coitiënquot; onder
de leden, welke vroeger als „crimineelquot; zouden zijn beschouwd, zich plotseling veel
gedweeër. (Miss. van Gedep. ter Dagv., 16 Januarie 1685).

-ocr page 175-

niet eens ertoe, zijn deduktie als een voorstel ter vergadering in
te brengen, d.w.z. het voorstel te doen tot onderzoek naar de
„proceduresquot; van het Hof; het verwachtte niets dan een afwijzend
besluit hierop. Zo zag de grote stad dus af van deze aanval op
het gezag van de Prins, bedwongen door de tegenwerking der
kleinere steden i) of misschien ook wel uit vrees voor een aanslag
van Willem III bij de harde vorst 2). Maar ook de Prins achtte
het niet geraden, de zaak op de spits te drijven, en kwam niet
\'v meer terug op zijn klacht over aanranding van zijn autoriteit door,
die van Dordt, zodat vermeden werd, dat het tere punt, de ver-
houding van het gezag van de Stadhouder tot dat van de steden,^
door de Staten van Holland werd beshst.
y^tandering Na deze nederlaag viel het Amsterdam ook moeilik, zijn wensen

2 Atnstér-^ als het daarin overwonnen had, zou dit, zoals Fruin heeft aange-
\'\'\'nbsp;toond 3). de zwaarste slag zijn geweest, die de stad het gezag^

van de Prins kon toebrengen, daar nu niet meer de vrees voor hetj
uitlokken van een oorlog haar houding verontschuldigde. De steuni
van Friesland en Groningen begon haar echter te ontzinken, toen
de verzoening van hun Stadhouder met Willem III onder bemid-
deling van professor Van der Waayen (die, hoewel eertijds door
toedoen van Willem III als Coccejaans predikant afgezet, toch, uit
liefde voor het Protestantisme, de eendracht tussen zijn vroegere
vervolger en zijn begunstiger, Hendrik Casimir, die hem professor
te Franeker had gemaakt, bevorderde) meer en meer haar vol-
tooiing naderde.

1)nbsp;Volgens d\'Avaux (IV, 230) zouden ze zijn omgekocht of bedreigd door
de Prins en Fagel. Ook Van Beuningen klaagt, bij een andere gelegenheid, over
korruptie bij de besluiten in de steden en provincies, welke zouden zijn afgeperst
en uitgewerkt door ..autoriteit en intrigesquot;. Zij. die zeiden gemakshalve hun toe-
stemming in de Staat van Oorlog te hebben gegeven, bevestigden deze geruchten.
(Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam. 11 Maart 1685, art.
van Kannegieter. Nieuws over Coenraad van Beuningen, De Gids, 1926. III, 207.)

2)nbsp;d\'Avaux. IV, 231. De Res. Raad van 8 Januari 1685. tot vermeerdering
van de ratelwacht en regeling van het waken, bevestigt dit. Steeds zien we zo
de stad. als zij op gespannen voet met de Stadhouder staat, maatregelen nemen
voor haar eigen veiligheid. (Zie hiervóór, blz. 105, n. 4.)

3)nbsp;Fruin. Verspr. Geschr. V, 130.

-ocr page 176-

De officiele akte van verzoening (van 21 Maart 1685) i) kwam
\'pchter niet tot stand dan onder de belofte van de Friese stadhou-
der, dat zijn gewesten niet meer de plannen van de Prins van
;Oranje in de buitenlandse politiek zouden tegenwerken, maar in-
; tegendeel bevorderen. Voor deze bekering gaf Willem III hem
gaarne op allerlei minder belangrijke geschilpunten zijn zin, want
hij had het voornaamste, de medewerking van Friesland en Gro-
I ningen in zijn buitenlandse staatkunde, bereikt. Ook maakten deze
provincies, zoals Wagenaar verhaalt 2), nu slechts kleine zwang-
erheid tegen de Staat van Oorlog.

Maar ook in de houding van de stad Amsterdam zelf zien we
grote verandering, vooral, als we haar gedrag vergelijken met
dat ten tijde van de werving. Wel hadden haar dreigementen, van
niet meer mihtie te zullen betalen dan het getal, dat op de Staat
van Oorlog van 1650 was vastgesteld — een jaar, waarin men zich
ook van een oorlogsperiode moest herstellen — en de ordonnan-
tieën van soldij, voor zover het de „quotequot; van Amsterdam betrof,
niet meer op het „Comptoir generaalquot;, maar bij de Ontvanger Da-
vid de Wilhem ter stede zelf te zullen voldoen 3), een aanzien als
die van begin 1684, doch ze was meer voor rede vatbaar. Bij de
nieuwe burgemeestersverkiezingen, van Februarie 1685, was enige
verandering in de regering ten gunste van Willem III te be-
speuren. Van Beuningen, de man, die hij nooit zou vergeven, was
niet langer regerend burgemeester, en steeds meer traden nu op
de voorgrond burgemeester Hudde, een bedachtzaam, diploma-
tiek regent, wiens macht in de regering^^an Amsterdam sedert
de dood van Valckenier aan het rijzen en in de laatste jaren aan-
merkelik was toegenomen en Nicolaas Witsen, die de Prins
om zijn meegaande aard zeer mocht lijden. Ook was Amsterdam
niet langer de vriend van Frankrijk, hoeveel pogingen d\'Avaux
ook aanwendde om de nauwe korrespondentie met de regering

1)nbsp;Jhr. J, W. van Sypesteyn, Eenige gebeurtenissen gedurende het leven
van prins Hendrik Casimir II van Nassau, Geschiedk, Bijdr. III, 28 e, v.

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XV. 290.

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 10 Februarie 1685.

4)nbsp;Dr. Joh. E. Elias, Geschiedenis van het Amsterdamsche Regentenpatri-
ciaat, 187.

-ocr page 177-

aan te houden, door verschillende handelskwesties met haar in
persoon te behandelen i). De hernieuwde vervolgingen der Pro-;
testanten in Frankrijk, die ook de Friezen van de Franse gezant
hadden verwijderd, hadden daar voorzeker veel invloed op. De
grote stroom van réfugiés kwam wel eerst na de herroeping van het
Edikt van Nantes (Oktober 1685), maar reeds eerder voelde de
Hollandse handel de nadehge gevolgen van de beslaglegging op
de bezittingen der Gereformeerde koopheden te Bordeaux en
\'Rouaan, die veel geld en goederen van Hollandse koopheden on-
der zich hadden. De Amsterdamse kooplieden richtten dan ook in
September 1685 een smeekschrift aan de Burgemeesters, om door
hun voorspraak herstel van de schade te verkrijgen. Ook ver-
zuimde de regering van Amsterdam niets, om de vluchtelingen
goed te ontvangen: verscheidene Franse predikanten kregen een
aanstelling binnen de stad, Franse zijdefabrikanten werden aan-
gezocht, hun handwerk aan de burgerij te leren, de tweejaarlikse
kollekte ten behoeve der vervolgden werd hernieuwd, enz. 2).

Zo drongen alle omstandigheden tot toenadering tot de Prins.
De voorslag, die toen juist Marechal deed, de vaststelling van de
militie op =t 30.000 man, kwam bovendien de wensen van Am-
feterdam zeer nabij, doch toen Witsen er de Raadpensionaris over
sprak, bleek zijn aanbieding niet van de Prins afkomstig te zijn 3)
en ook geenszins zijn bedoeling. Hij wenste een onvoorwaar-
delike toestemming van Amsterdam in de Staat van Oorlog, waar-
na men nog in besognes over de bezuiniging en het herstel der
y°orstellen finantieën zou kunnen overleggen, en het was ook deze voorslag.
Cr^n\'\'^ die Waldeck en Van Amerongen. die, in gezelschap van Dijkveld,
^sterïam. met officiele opdracht van de Prins te Amsterdam kwamen, aan
Van Beuningen, als hoofd der oppositie, deden 4). Hoewel hun

ïTHierover handelen de brieven van Witsen aan Burgem. van Amsterdam
van 7 Maart, 24 en 27 April 1685. (Gebhard, Nic. Witsen, II, bijl. VIII, No. 30,
43, 45.) Ook de miss. van Gedep. ter Dagv. van 19 Maart 1685 maakt melding
van een dienst van d\'Avaux op dit gebied, die hij uit biezondere genegenheid
voor het belang van Amsterdam had bewezen.

2)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 690 vlg.

3)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen. I. 294.

4)nbsp;J. Z. Kannegieter, Nieuws over Coenraad van Beuningen. (De Gids,
1926. III, 203 e. v.)

-ocr page 178-

^voorstel hem niet zeer voldeed, achtte hij het ongeraden, om niet
op de goedgunstige toenadering in te gaan, wat zeker verbolgen-
heid bij Z. H, zou verwekken i). Ook was hij, als de man, die
het meest van \'s Prinsen toorn te lijden had gehad, ten volle over-
tuigd, dat Amsterdam niets zou bereiken, als niet eerst een volko-
men verzoening met de stadhouder bewerkt was 2). Zijn eigen
houding hierin is bijna tragies te noemen, daar hij, op de verde-
diging van zijn gedrag, van de afgezanten moest vernemen, dat
Z. H. zijn goede bedoeling en bekwaamheid niet in twijfel trok,
\' maar meende, dat hij zich te veel in grote zaken had gemengd.
Dus merkte hij op, dat hij een hinderpaal voor het herstel der
binnenlandse eensgezindheid was en weer 3) toonde hij zich be-
reid, zich uit de regering terug te trekken 4).

Amsterdam was echter nog niet voornemens alleen op vage be-
loften van besognes op de „menagequot; goedschiks in de Staat van
Oorlog toe te geven, want het verwachtte weinig, van die be-
sognes, als de Staat van Oorlog eenmaal was aangenomen. Het
stond daarin niet alleen; er waren ook andere steden, die grotere
of kleinere bezuiniging op de militie wensten. Terwijl Fagel be-
toogde, van hoe weinig belang de door de stad gewenste vermin-
dering was, daar men nu toch al reeds een deel van de soldij.

1)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Hudde, 17 Maart 1685. (Nieuwe Coli.
Hudde, No.
49 : 9.)

2)nbsp;Idem aan idem, 26 Maart 1685. (N. Coli. Hudde, No. 49 : 10.)

3)nbsp;Zie hiervóór, blz. 68, n. 2.

4)nbsp;Miss. van Van Beuningen aan Burgem. van Amsterdam, 11 Maart 1685,
(zie het bovengenoemde artikel van Kannegieter), N. Coli. Hudde, No. 49:8.

Fuchs trachtte later (zie hierna, blz. 171 vlg.) Van Beuningen uit het hoofd te
praten, dat hij door de Prins vervolgd werd, en hem, door berichten over de goede
genegenheid, die hij bij Willem III aantrof, te bewegen de regering niet te verlaten.
(Zie het art. van P. L. Muller, Een Brandenburgsche zending in Nederland in
1685, Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N. R. VI.) Misschien is Van Beuningen
daarom nog in de regering gebleven, maar zijn verzoening met de Prins is nooit
tot stand gekomen. In 1686 vroeg hij wederom ontslag uit al zijn funkties. Dit
ontslag is nooit verleend, daar de kommissie uit de Vroedschap er nooit rapport
op uitbracht, maar hij is niet meer tot Burgemeester verkozen, terwijl zijn vroed-
schapsplaats leeg bleef tot zijn dood. (Wagenaar, Amsterdam, I, 691; Elias, De
Vroedschap van Amsterdam, I, 514.)

-ocr page 179-

n.1. van de verlopen maanden, verschuldigd was, besloot Am-
sterdam bevel te geven aan David de Wilhem i), om in het
vervolg geen geld meer voor de militie naar het Comptoir-Generaal
in Den Haag over te zenden, daar het deze na 25 Maart 1685.
toen het eerste kwartaal was afgelopen, als afgedankt beschouwde.
Doch toen kwam Fagel eveneens met dreigementen namens de
Ridderschap, n.1. dat zij zou verhinderen, dat de opbrengst van
dequot; op het platteland geheven belastingen in handen van de ont-
vangers in de steden kwam: dat zij zich aan de algemene beraad-
slagingen zou onttrekken en nergens toestemming toe zou geven,
en zich tot weeringh van soodanighen meesterschapquot; zou bedie-
nen van de mTddelen „die Godt en de Natuer ende de wetten van
\'t Lant aen de hant souden geven, wel wetende wat in gelycke
gelegentheden voorheen was gepractiseertquot; 2). Amsterdam zag
in deze laatste woorden weer een bedreiging met( feitelikheden,
wat de Raadpensionaris ontkende: de Prins zou alleen „middelen
conform de orders en resoluties van de staatquot;\' aanwenden. Hij
(Fagel) had hem echter beloofd, in de zaak geen besluit te nemen,
noch tot aanhouden, noch tot afdanken van de militie, als de leden,
die bezwaren hadden geopperd, de Staat van Oorlog voor dit
jaar niet wilden aanvaarden „soo alse lijtquot;, waarbij ze mochten
verwachten, dat Z. H. voor het volgend jaar wel genegen zou zijn
met hen te overleggen, om er een som (die Fagel echter niet be-
grootte) op te bezuinigen 3). De beraadslaging van deze „diffi-
culterendequot; leden gaf echter geen gunstige uitslag en zo kreeg Van
Amerongen op zijn voorstel tot antwoord, dat het niet voldoende
was en dat men een andere voorslag verwachtte 4). Maar even
standvastig deed de Prins antwoorden, dat het hem wel speet,
maar dat hij dan niets meer te zeggen had 5).

Nieuwe onderhandelingen werden weer aan de gang gebracht

1)nbsp;Res. Raad, 19 Maart 1685.

2)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 28 Maart 1685. (zie d\'Avaux. IV. 323 vlg.)

3)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 6 April 1685.nbsp;.. r K

4)nbsp;Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam, 10 April 1685, bij Geb-
hard, Nic. Witsen, II, 148 vlg.

5)nbsp;Item, 11 April 1685, bij Gebhard. Nic. Witsen. II, 151 vlg.

-ocr page 180-

door professor Van der Waayen i), de bemiddelaar in de ver-
zoening tussen Willem III en de Friese stadhouder, die nu zowel
met Amsterdam als met de Prins in verbinding stond. Hij vertelde
de Burgemeesters, hoe hij Fagel het nut van goede verstandhou-
ding tussen de leden van de staat voorgehouden en hem tevens ge-
peild had over de mogelikheid van bijlegging van de geschillen
met Amsterdam. Fagel antwoordde toen, dat de Prins en hij er
volkomen toe genegen waren en er gaarne ronduit met de heren
van Amsterdam over zouden willen spreken. Hij was zelfs bereid
daarvoor naar Amsterdam te komen. Maar tot het doen van enige
voorslagen op de Staat van Oorlog verklaarde hij zich onbe-
kwaam.

De Burgemeesters namen deze verklaring van Fagel voor zeer
aangenaam op en stuurden Hop naar de Leeuwenhorst, om nader
zijn bedoelingen te verstaan 2). De Raadpensionaris bevestigde
de woorden van Van der Waayen en zeide, dat de Prins genegen
was, de kleine krenkingen, hem aangedaan, ter liefde van de Re-
publiek te vergeven, doch hij herhaalde, als in 1684, dat de vriend-
schap niet gepleisterd moest zijn. Nu was er geen ander verschil
meer over dan de Staat van Oorlog en daarop had Fagel geen
voorslagen kunnen doen, omdat de Prins dit punt als een soort
„point d\'honneur\' beschouwde tegenover Amsterdam, menende,
dat de stad, omdat ze hem overwonnen had in de zaak van de
werving en de vrede met Frankrijk, zich ook hierin tegen hem
verzette, om hem zoveel mogelik in diskrediet te brengen. Toch
had hij twee schikkingsvoorstellen, waarmee hij Amsterdam wat
tegemoet kwam, als het deze Staat van Oorlog aannam; het eerste
was het reeds voorgeslagene: onmiddellik te beginnen met de be-
sognes op de „menagequot;. Het andere, dat Z. H. \'t meest beviel, was,
om reeds de volgende maand de Staat van Oorlog van 1686 vast
te stellen met aanmerkehke bezuiniging, doch onder voorwaarde,
dat deze Staat van Oorlog voor enige jaren zou gelden en slechts
veranderd zou kunnen worden door of 2/3 van het aantal stem-

1) Zie over Van der Waayen: Fruin, Verspr. Geschr. V, 129.
Rapport van Hop van 9 Mej 1685 in Sekr. Munim. Reg.

-ocr page 181-

men. Dit zou tevens het jaarliks dispuut over deze kwestie doen
vermijden.

Als de Burgemeesters het hierover eens konden worden, zou
de Prins zich ook niet verzetten tegen hun wensen aangaande
bezuiniging op alle andere posten buiten de militie. Tevens ver-
zocht Fagel het advies van Amsterdam op de lijst van konvooien
en licenten.

Het antwoord bracht Hop op 17 Mei i): de Burgemeesters
waren genegen de beraadslagingen op de Staat van Oorlog in
der minne te beëindigen, mits tegelijk, „simul et semelquot;, de zaak
van de konvooilijst afgedaan mocht worden. Het voorstel van
een vaststelling van de Staat von Oorlog voor enige jaren was^
echter in strijd met de grondwetten van de staat. De Raadpen-
sionaris scheen dit laatste niet te willen tegenspreken, maar nam
voor niet onaangenaam op de verklaring, dat de stad Amsterdam,
als ze het op een dergelijke Staat van Oorlog met de andere leden
kon eens worden, die vooreerst niet meer in dispuut zou brengen.

De Prins echter was niet voldaan. De laatstbedoelde belofte
van Amsterdam was van weinig betekenis, als de zaak niet bij een
formele resolutie werd vastgesteld, daar men anders immers nog
niet van de stem der andere leden verzekerd was 2). Een leger
van ± 29.000 man, zoals Amsterdam wenste, was onmogelik.
De Prins gaf, bij het doorbladeren van de Staat van Oorlog, de
volgens hem enig mogelike vermindering aan 3): een som van
ƒ 50.000 \'s jaars door de afdanking van één sergeant, één tambour
en vijf gemene soldaten op iedere kompagnie te voet en vijf ruiters
van iedere kompagnie tc paard; ƒ 250.000 door het laten uitster-
ven van de vaandrigs en van de kolonels en kolonels-majoor tot
op de helft; verder meende hij, dat op de post van „defroyemen-
tenquot; (de vertegenwoordigingskosten) nog ƒ 100.000 \'s jaars be-
zuinigd kon worden, daar meestal in de praktijk het zenden van

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 17 Mei 1685.

2)nbsp;Item, 19 Mei 1685. Op het bezwaar, dat zulk een resolutie strijdig was
met de vorm der regering, voerde Fagel Amsterdam tegemoet, dat hij wel voor-
beelden zou kunnen aanhalen, dat in zaken van gelijke natuur als deze, waarvoor
jaarliks konsent werd vereist, toestemming voor meer dan één jaar was gegeven.

3)nbsp;Item, 23 Mei 1685.

-ocr page 182-

envoyés voldoende was en men dus geen kosten voor extra-ordi-
naris gezanten hoefde te berekenen. Deze bezuiniging op een Staat
van Oorlog van ƒ 9.300.000 vond Hop, voor zover het de „quotequot;
van Holland betrof, van niet het minste belang. Het moest een
,.menagequot; van
± 2 miljoen in het geheel zijn, doch als. de Prins
hierop niet wilde ingaan, waren de Amsterdammers bereid, ten
einde hem ,,preuves te geven van de uyterste condescendance en
van dat deselve in dese deliberatie door niets min dan personele
respecten zijn gedrevenquot;, voor het lopende jaar toe te stemmen
in de post van de militie. Ze stelden echter als voorwaarden, dat
op de andere posten bezuinigd en tot een besogne op de ,,menagequot;
terstond zou worden besloten, opdat in November a.s. een vermin-
derde Staat van Oorlog kon worden voorgesteld; verder dat een
gunstige resolutie op de zeezaken genomen zou Worden, waaronder
begrepen was de toestemming van Friesland en Groningen om
hun aandeel te betalen in de! aanbouw van de nieuwe oorlog-
schepen, waartoe in Holland al op 31 Mei 1680 was besloten i).

Bij dit alles mag niet vergeten worden de gunstige invloed, die
Zending van de zending van Paulus von Fuchs, de extra-ordinaris envoyé van
Fuchs. Brandenburg, hier te lande had 2). Reeds spg_edig na het sluiten
van het Bestand schijnt de Keurvorst geschrokken te zijn van de
machteloosheid, waarin het overig Europa tegenover Frankrijk
was gebracht. Bovendien deden de vervolgingen der Hugenoten
in Frankrijk, die zo\'n grote indruk in zijn eigen land maakten, en
de toenemende invloed van het Katholicisme in Engeland hem het
gevaar inzien, waarin het Protestantisme verkeerde. De voorspoe-
dige rust, die hij voor Brandenburg meende gevonden te hebben
in een neutrahteit, was trouwens niet langer verzekerd, nu de
Zuidelike Nederlanden als het ware voor Frankrijk openlagen,
omdat geen verzet was te verwachten van een door de Turken-

1)nbsp;Rapport van Hop en „Consideratiënquot; van Burgem. van 30 Mei 1685.
(St. betreff. de werving). Daar ook deze zaak niet tot besluit kwam, heeft Am-
sterdam nooit een formele toestemming in de Staat van Oorlog voor 1685 gegeven;
vermindering van de militie vond ondertussen niet plaats, maar alles bleef in de
oude staat. (Hollandsche Mercuriu?, 1685, 126—128.)

2)nbsp;P. L. Muller, Een Brandenburgsche zending in de Nederlanden in 1685,
(Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. N. R. VI.)

-ocr page 183-

oorlog in beslag genomen Duitsland, een onmachtig Spanje, een
geheel aan Frankrijk overgeleverd Engeland en een verdeelde
kepubliek. En daar deze laatste eigenhk de enige was. die tot
dusver Frankrijk kloekmoedig het hoofd had durven bieden, be-
greep Frederik Willem eerst nu. hoe nadelig de twisten aldaar,
die hij zelf nog had helpen aanstoken, voor het evenwicht in Eu-
ropa waren. Reeds poogde hij op het eind van 1684 door Von
Diest zijn bemiddeling in die zaken aan te bieden i), waartoe
hij door zijn verwantschap met de Oranje\'s de geschikte persoon
meende te zijn, doch de Prins was aanvankelik te verstoord over
de laatste gebeurtenissen, o,m hem aan te horen. Ook was Von
Diest er niet de geschikte persoon voor, daar hij bekend stond
als een kreatuur van de Fransgezinde Brandenburgse minister
Meinders en ook steeds nog konnekties met Amsterdam onderhield.

In 1685, toen de nood der Franse Protestanten\': steeds groter
, werd en ook in Engeland het Katholicisme door de troonsbestij-
ging van de Katholieke Jacobus II dreigde te zullen overheersen,
voelde Frederik Willem zich nog meer gedrongen, een verzoening
in de Republiek en een bondgenootschap met haar te bewerken,
en koos tot deze moeilike taak de bekwame Fuchs uit. die zich
ook het vorige jaar zo handig van zijn opdracht gekweten had.
Wel had zijn zending nu juist het tegengestelde doel van die van
1684. toen hij Amsterdam in zijn verzet kwam stijven, doch door
zijn plooibaarheid was hij met alle partijen op goede voet gebleven
en wel berekend voor deze taak. De verbittering van de Prins
tegen Brandenburg, dat hij als geheel door Frankrijk omgekocht
had beschouwd, was trouwens wat gezakt, en ter wille van het
grote doel dat hij nastreefde: vjernietiging van de Franse over-
macht, was hij zeer genegen tot een verbond met de machtigste
Protestantse staat in Duitsland.

Behalve hernieuwing van het oude verbond en vordering van degt;
nog verschuldigde subsidies, was Fuchs dus ook gelast om, met
vermijding van daardoor argwaan bij de Prins te verwekken,
naar Amsterdam te gaan, met de regenten te spreken over een

1) P. L. Muller, Nederland en de Groote Keurvorst. (Bijdr. Vad. Gesch. en
Oudheidk. N. R. VI.)

-ocr page 184-

herstel van de binnenlandse eensgezindheid en ze tevens te winnen
voor de nieuwe politiek van Brandenburg. Hij kreeg daar vooral
de indruk, dat Amsterdam, hoe onverzettelik het zich ook had
voorgedaan, uit vrees voor een schennis van zijn privileges en een
machtsuitbreiding van de Prins, toch beangst was voor zijn geiso-
j leerde toestand, waaruit het gaarne door een vergelijk met Z. H.
^ zóu willen geraken. Fuchs bood daartoe dan ook zijn „goede offi-
ciënquot; 1) aan en vond ook bij de Prins goede genegenheid tot verzoe-
ning, want de stad was ondertussen wat inschikkeliker geworden
in de zaak van de konvooilijst. Daarop bood Fuchs Amsterdam
ook zijn verdere bemiddeling aan, als het hem daartoe iets aan
de hand wilde doen, en bewees verder nog zijn vriendehke ge-
zindheid, door de stad bij de Keurvorst te verdedigen tegen de
beschuldiging, dat ze deel zou hebben gehad in de uitrusting van
het schip van Monmouth 2). Haar regering beantwoorde dit
niet alleen „met de complimenten ter materie applicabelquot;, maar
ook met de belofte van goedgunstig de zaak van de Keurvorst te
zullen overwegen, als deze bij zijn eisen ook de gesteldheid van
de Republiek na de jongste oorlog in het oog wilde houden.

Toen Fuchs enige tijd daarna bij verschillende leden rondging
tijdens de behandeling van de kwestie van de/ subsidies in de
Staten van Holland, mocht hij zich te Amsterdam vooral verheu-
gen in de steun van de predikanten, die in het toestaan van deze
gelden een voorstaan van de Protestantse zaak zagen. Nu Bran-
denburg hem bijviel, begon men in die stad eerst het ware streven
i. van de Prins, een
Protestantse koalitie tegen Frankrijk, te erken-
nen, en zag men iSf^^^ff\'^t, zoals men altijd gemeend had,
het voorwendsel was, om zijn gezag te vermeerderen, maar om-
igekeerd het doel, waarvoor hij een ruimere vrijheid van beweging
noodzakelik achtte. Wel schijnt de zuinigheid van de stad de
gezant het bereiken van zijn doel nog zeer te hebben bemoeilikt,

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv., 12 Julie 1685.

2)nbsp;Monmouth, de natuurlike zoon van Karei II, had te Amsterdam verblijf
gehouden en aldaar het schip gekocht en uitgerust, waarmede hij zijn aanslag
op Schotland ondernam (Mei 1685). De Amsterdamse regering had echter van
dit alles te laat kennis gekregen, om het te kunnen beletten. (Wagenaar, Am-
sterdam,
I, 689.)

-ocr page 185-

doch zijn aanhouden bij Amsterdam zal het wel zijn geweest, dat
ook de
tegeWtand van deze stad ten slotte overwon en hem de
gunstige resolutie van Holland van 27 Augustus 1685 gaf, waarbij
^Keurvorst zelfs meer kreeg dan hij had gevraagd i). De over-
tuiging, dat de Keurvorst tot elke prijs tevreden gesteld moest
worden, opdat men een verbond met hem zou kunnen^ aangaan,
behield, zooals Fagel zeide, de overhand.

Een hernieuwing van het oude verdrag met Brandenburg was
spoedig het gevolg hiervan. Echter werd de ratifikatie nog enige |
tijd belemmerd door Amsterdam. d\'Avaux had weer gestookt door •
erop te wijzen, dat het 4e artikel „ombragequot; aan Lodewijk kon
geven 2). Amsterdam, dat steeds bevreesd bleef voor oorlog,
sloot dan ook dit artikel van de ratifikatie uit s). Doch de andere
leden betoogden, dat het geen verbintenis inhield, daar het alleen
een gemeenschappelik overleg bij troebelen of onlusten in Europa
bevatte, en dus zelfs in zachtere termen was gesteld dan het 4e
artikel van 1678 4), waarin was vastgesteld, „dat het één deel het
ander in tijden van gevaar naright (zou) geven en hulpe naer ge-
daene requisitie, ter längsten binnen 8 weken, gedaan sal wordenquot;.

Al voordat het hierover vanwege de Prins gepolst werd, had
Amsterdam de ratifikatie met inbegrip van dit artikel in zijn vroed-
schap goedgekeurd ß). \'t Was dan ook meer om het formele ge-
weest, dat de stad zich verzet had, verklaarde Witsen c) aan

Van Amerongen.

Deze laatste had zich in Augustus 1685 wederom uit naam van
de Prins met verzoeningsvoorstellen tot Amsterdam gewend

1)nbsp;Deze Resolutie van Holland stond de Keurvorst ƒ 375000 voor zijn sub-
sidies en ƒ 100.000 voor zijn overige aanspraken toe, die in hoofdzaak bestonden
in de schadevergoeding voor een door de Hollanders buitgemaakt Brandenburgs
schip, waarvoor hij slechts ƒ 5000 gevraagd had. P. L. Muller kon uit de
brieven van Fuchs niet nagaan, hoe het kwam, dat Amsterdam zo spoedig van
mening veranderde. (Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk., N. R. VI, 105.)

2)nbsp;d\'Avaux, V, 134.

3)nbsp;Res. Raad. 18 September 1685.

4)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 30 September 1685.

5)nbsp;Res. Raad. 21 September 1685.

6)nbsp;Miss. van Witsen aan Burgem. van Amsterdam. 1 Oktober 1685. (St.
betreff, de werving.)

Miss, van Hop aan Burgem. van Amsterdam. 2 Oktober 1685. in Cor-

-ocr page 186-

maar de burgemeesters waren er toen niet op ingegaan, daar ze
slechts in algemene termen gesteld waren. (Alleen de
oud-burgemeester Van Beuningen had er anders over ge-
Bcmiddeling I dacht.) Bij de toenemende gunstige houding van de
iCmcrongcn jnbsp;wilde Van Amerongen echter zijn bemoeiingen niet

\' opgeven. Hij ging dan ook Z. H. spreken over wat
hij van Witsen en Van Beuningen over hun gevoelens had
vernomen i) en over de wensen van Amsterdam ten opzichte
van de lijst van konvooien en licenten. Daarop had de stad immers
in de zomer, toen de andere provincies weer de verhoging van de
konvooien en licenten en het last- en veilgeld wilden invoeren
zolang de nieuwe lijst er niet door was, moeten toegeven, doordat
ze\' in Holland zelf zoveel tegenstand ondervond. Ook hadden
de leden van Holland toen besloten 2), geen aantekening tegen
de resolutie der Staten Generaal te doen, die daarop was geno-
men zonder hun toestemming, en Amsterdam moest het zich
laten welgevallen. „Mess. d\'Amsterdam paroissent beaucoup moins
fiers que par Ie passéquot;, schrijft de Prins aan Bentinck 4). Spoedig
daarop gaf de Amsterdamse vroedschap, toen het besogne de
noodzakelikheid daarvan aantoonde met sijfers 5), ook in de
verhoging van de lijst toe, mits die in plaats van het last- en veil-
geld kwam ö). De kwestie liep nu nog maar alleen over de

respondentie van G. van Rheede van Amerongen en pensionaris Hop over het
herstel der goede verstandhouding van Willem III en deze stad. Gemeente-archief,
Amsterdam.

1)nbsp;Miss. van Van Amerongen aan Van Beuningen, 6 Oktober 1685. (Cor-
respondentie Van Amerongen en Hop.) Van Amerongen beijverde zich vooral,
om de Prins te overtuigen van de goede bedoelingen van Van Beuningen.

2)nbsp;Res. van Holland, 7 Junie 1685.

3)nbsp;Res. Staten Generaal, 6 Junie 1685.

4)nbsp;Japikse, Correspondentie Willem III en Bentinck, I, .24.

5)nbsp;De lasten van de Admiraliteiten van Holland bedroegen ƒ 2330149 : 9 : 8,
het inkomen ƒ 1779363 : 2, zodat er een tekort was van ƒ 550786 : 7 : 8.

Eerst meende de stad Amsterdam, dat men de uitgaven veel te hoog had ge-
nomen en dat daarop ook best bezuinigd kon worden, zodat men het tekort
wel zou kunnen vinden uit het beter innen van de middelen te water. Ze gaf
ten slotte toe in 1/3 verhoging met behoud van haar opmerking over de mogelike
„menagequot;. (Rapport van Hop aan Van Amerongen, 25 Oktober 1685; Correspon-
dentie Van Amerongen en Hop.)

G) Res. Raad, 13 Augustus 1685.

-ocr page 187-

grootte van die verhoging. Amsterdam vond 1/3 verhoging ruim
voldoende voor de behoeften der Admiraliteitskolleges, maar som-
mige leden wilden de verhoging met de helft. Daar het „montantquot;
van de lijst 18 ton bedroeg, was er dus een verschil van drie ton,
zoals Witsen Van Amerongen mededeelde, maar de Prins meen-
de, dat er nog wel groter verschil moest zijn i), daar de Raadpen-
sionaris er „desperatelijckquot; over sprak, zeggende, dat het Noor-
derkwartier en Rotterdam nergens toe te brengen waren. De
kolleges van deze steden verlangden behalve de verhoging, waar-
op men elkaar meer en meer naderde, nog biezondere voordelen
voor zich, als dc noodlijdende kolleges tegenover dat vari Am-
sterdam, o.a. door de vaststelling van subsidies, die ze van de
Amsterdamse Admiraliteit zouden trekken. De kwestie wilde in de
Staten van Holland daardoor dan ook niet erg vlotten en dus kon
Fagel aan Hop, nu deze hem eindelik vanwege Amsterdam kwam
aanspreken, daarop geen beter uitzicht geven 2). Doch Van
Amerongen troostte de Amsterdammers met erop te wijzen, dat er
vroeger nog wel grotere moeihkheden tot een goed einde waren
gebracht 3).

Ook had de Raadpensionaris Hop wel de hoop gegeven op
middelen, om de verflauwde vriendschap te herstellen. Van, de
kant van de Prins werden daartoe nu ook stappen gedaan. Op 17
Oktober stuurde hij zijn opperjagermeester \'s-Gravemoer naar
Hop, om hem te vertellen, dat Z. H. met het oog op de moeihk-
Lnbsp;heden, die zich bij de Staat van Oorlog van 1685 hadden voorge-|

lOo^^van daan, gaarne de „remarquesquot; van de leden op die van 1686 op)
voor schrift ZOU hebben; hij verklaarde daarbij, dat hij tot „sortabele
menagequot; bereid was. En zó verlangend was de Prins vooral naar
de „remarquesquot; van Amsterdam, dat hij, toen hij op 20 Oktober in
zijn koets stapte, om naar Dieren te gaan, al aan \'s-Gravenmoer
vroeg, of hij reeds bescheid van Hop had op zijn voorstel. Ook

1)nbsp;Miss. van Van Amerongen aan Witsen, 6 Oktober 1685. (Correspon-
dentie Van Amerongen en Hop.)

2)nbsp;Miss. van Witsen aan Van Amerongen, 15 Oktober 1685. (Ibidem.)

3)nbsp;Miss. van Van Amerongen aan Witsen, 16 Oktober 1685. (Ibidem.)

-ocr page 188-

Fagel spoorde Hop enige malen aan tot het inwinnen van de in-
zichten van zijn principalen i).

Burgemeesters gaven Hop dan ook een geschrift met „remarquesquot;
mee, dat getrokken was uit hun vroegere „Consideratiënquot; (die
van 30 Mei 2) op de Staat van Oorlog, maar tevens werd aan
Fagel medegedeeld, dat ze daarop niet zouden blijven staan, als
de bezuiniging, die de Prins zou willen, op ongeveer dezelfde som
neerkwam. Hierover verklaarde de Prins nu zelf met de heren van
Amsterdam te willen spreken, en zo kwamen op 16 November
1685 Witsen en Hop bij hem op audiëntie, om hem met zijn ver-
jaardag geluk te wensen en te betogen, dat het ter wille van het
herstel der eendracht was, dat Amsterdam de „remarquesquot; op de
Staat van Oorlog had opgesteld. Z. H. antwoordde, dat er wel
verschillende zaken voorgevallen waren, die hem reden konden
geven zich beledigd te voelen, maar dat hij daaraan niet wilde
denken. De goede verstandhouding met Amsterdam, een belang-
rijk lid, was vooral gewenst met het oog op de buitenlandse zaken,
die hij nog lang niet zonder gevaar vond. Daarom oordeelde hij
het ten dienste, van het gemene best nodig, dat de Staat van
Oorlog „prout jacetquot; zou worden aangehouden voor 1686. Hij was
wel genegen, om nog eens na te gaan, of er nog niet iets te
bezuinigen viel, maar dat zou toch van weinig belang zijn. In een
\' volgend onderhoud (op 22 November) bewees hij dit, toen de
Amsterdammers met enige punten aankwamen, waarop ze be-
zuiniging mogelik achtten. Daarop verklaarden ze hem, dat ze
zouden toestemmen in de Staat van Oorlog van 1686 „prout jacetquot;,
in de verwachting, dat de Prins zou bezuinigen, wat enigszins
mogelik was. Dit nam hij aan en zeide, „nu dese reconciliatie alsoo

„Summier Verbael vant gepasseerde in verscheyde visites en conferentiën
tusschen sijn Hoogheyt, den Heere Prince van Orange, alsmede den Heer
Raetp. van Holland mitsgaders den Heere van s-Gravemoer ter eenre, ende de
Heeren Borgermeester Witsen en Pensionaris Hop ter andere zyde, op \'t subject
van de Staet van Oorlogh voor \'t jaar 1686 en bysonderlijk nopende de herstel-
lingh van een goede intelligentie tusschen Hooghstgem. Zyne Hooght. en de
Regeringh der Stad Amsterdam, gehouden in October en November des jaers
1685.quot; (St. betreff, de werving; gesteld op 24 November 1685.)

2) Zie hiervóór, blz. 170, n. 1.

-ocr page 189-

was gemaaktquot;, zeer gaarne te willen „de concert gaenquot; met de
heren van Amsterdam over voorvallende zaken. Op 18 Desember
bracht Amsterdam werkelik zijn toestemming op de petitie tot de
Staat van Oorlog ter Staten van Holland uit i).
„j® verzoe- Zo was dan de verzoening tot stand gekomen en nog wel. wat
het voornaamste was. meer berustend op wederzijds vertrouwen
2 ^nisfer- dan op bepaalde voorwaarden. Geen spoor meer van de vrees. /
^^^ Stadhouder er misbruik van zou maken, dat hij nu de vrije »
quot;quot; hand had gekregen in de regeling der militie, om zijn gezag te / \\
vergroten, Amsterdam begreep nu veel beter, dat de Prins een / \\
algemeen belang voorstond. Nu eerst, na de herroeping van het
Edikt van Nantes, onder de indruk van de beslaglegging ook op \\
goederen van Amsterdamse kooplieden en van een nieuwe stroom
van „réfugiésquot;, die in hun stad zo goed ontvangen werden. j\'
zagen de Amsterdammers in hem de verdediger van het Protean-
j 1 ^
Jtisme. Ze gingen dan ook niet in op wat d\'Avaux ..zeer obïïgeante-
■^ijic\'\' de Burgemeesters aanbood te doen voor de belangen van hun
stadgenoten. Trouwens, deze toonde zich ook „min resolutelijck
als voorheenquot; tot het doen van ..goede officiënquot;. omdat de stad
zeer veel werk van hem maakte als ..deselve syne dienst van
node achtedequot;. maar voor de rest zich niet veel van hem aan-
trok 2). Zijn „goede officiënquot; bleven dan ook in hoofdzaak bij

goede woorden 3).

Hoe heel anders was de verhouding tot de Prins! Deze had
geen bepaalde belofte afgelegd om de wensen van Amsterdam
in de zaak van het tarief te bevorderen. Hij kon dit moeilik doen,
daar de onenigheid daarover in Holland dat onmogelik maakte, l
maar wel bevorderde hij ter Generaliteit de voldoening van de ^^
Cvoornaamste wens van de stad hierin, n.l. dat de granen niet door i\'
7 hoge rechten gedrukt mochten worden. De graanhandel, „een fon-
dament voor de negotiequot; 4), ging de stad meer ter harte dan al

1)nbsp;Miss. van Gedep. ter Dagv.. 18 Desember 1685.

2)nbsp;Miss. van Hop aan Burgem. van Amsterdam. 21 September 1685. (Miss.
van Gedep. ter Dagv.)

3)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I. 690.

4)nbsp;Miss. van Corver aan Burgem. van Amsterdam. 17 Oktober 1685. (Miss.
van Gedep. ter Dagv.)

-ocr page 190-

het andere, waarop ze nog wel tot toegeven bereid was. Ze had
dan ook\'ijverig, hoewel voorlopig zonder sukses, ter Dagvaart het
rekwest van de graanhandelaren van Holland ondersteund i),
die de belasting op de granen naar de lijst van 4 April 1681 ge-
regeld wilden hebben. Maar wat in de Staten van Holland niet
bereikt was, werd nu ter Generaliteit besloten 2); de uitgaande
granen zouden niet meer belast worden. Hoezeer de invloed van
de Prins hierachter zat — de zaak was door Friesland voorge-
steld — blijkt wel uit het bezoek van Witsen en Hop bij hem op
15 Januarie 1686 waarmee ze hem, namens Burgemeesteren,
„officieuselijckquot; kwamen bedanken voor zijn „goede officiënquot; in
het uitwerken van deze resolutie. De Prins antwoordde, „dat het
hem lief was, dat dese saeke eenmael een soo goede ploy hadde
genomenquot;, en verzekerde, niet alleen, zoals ze verzochten, zijn best
te willen doen om een spoedige oplossing in de zaak van de kon-
vooien en licenten te bewerken, maar ook de belangen van Am-
sterdam bij alle gelegenheden naar zijn vermogen in acht te willen
nemen.

Overzicht Zo had het dus tot het einde van 1685 moeten duren, eer de

van het tot yerzoeninq tot stand kwam tussen Willem III en de stad Amster-
stand komennbsp;^nbsp;inbsp;i i •nbsp;i

van dc ver- dam, waartoe beide partijen reeds spoedig na liet sluiten van het

zocning. Bestand genegenheid hadden gevoeld, de eerste, omdat hij had
ondervonden, dat zijn grootse plannen zonder de medewerking
van Amsterdam niet konden slagen, de andere, omdat ze, ondanks
haar sukses, bemerkte, dat Frankrijk toch het meeste voordeel bij
de binnenlandse onenigheid had behaald, en .omdat ze wel inzag,
dat de macht van de Stadhouder ten slotte altijd aanzienlik ge-
noeg bleef, om Amsterdam in een moeilike positie te brengen. Dat
ondertussen, waar van weerskanten de genegenheid tot toenade-
ring zo groot was, de verzoening toch nog zo lang uitbleef, was in
de eerste plaats te wijten aan de wrok van de Prins. Deze kon de
persoonlike belediging, hem door het weigeren van de werving

1) Miss. van Gedep. ter Dagv., 30 September 1685.

Res. Raad, 9 Januarie 1686.
3) MTss. van Gedep. ter Dagv., 15 Januarie 1686.

-ocr page 191-

aangedaan, niet spoedig vergeten, maar zocht daarentegen de be- ]
werlcers hiervan te benadelen en uit de regering te drukken, wat
vooral tot uiting kwam in zijn optreden] tegen de Dordtse ma-
gistraat. Zodoende slaagden de bemiddelingspogingen van Mare-
chal in de zomer van 1684 evenmin als die van de vorstin van
Anhalt in het najaar, hoewel de eerste in de daarop gevolgde be-
sprekingen van Fagel met Witsen tot een vrij gunstige uitslag
leidden, wat betreft de grootte der aan te houden militie, één
der voornaamste punten, en de laatste zelfs eindigden met een
bezoek van de Amsterdamse Gedeputeerden aan Willem III. De
zaak van Dordt bracht echter weer quot;meer verwijdering, maar
daarentegen maakte ze ook, dat bij Amsterdam, dat hierin had
moeten voelen, hoe ver de macht van de Prins reikte, en in de
kwestie van het tarief had ondervonden, dat de grote stad ook
wel gevaar kon lopen, geisoleerd te staan — de verzoening van
Willem III met de Friese stadhouder deed haar nu terecht voor
een isolement vrezen — de genegenheid tot verzoening toenam.
Vooral bij Van Beuningen, die het meest van Willem\'s wrok
te duchten had, was deze gezindheid te bespeuren. Vandaar
ook, dat de stad in het vervolg, hoewel stijf staande op haar
wensen aangaande de Staat van Oorlog, toch ook gaarne het
oor leende aan allerlei aanbiedingen om tot overeenkomst te ge-
raken, en dat voornamelik Van Beuningen haar tot luisteren
Aanspoorde. Tot hem. eertijds het hoofd van de oppositie, wend-
den zich dan ook de officiele onderhandelaars van de Prins, Van
Amerongen en Waldeck, in het voorjaar van 1685. Beide partijen
bleven daarbij echter zo hardnekkig op hun voorwaarden staan, ^
Prins op het aanvaarden van de Staat van Oorlog „soo alse lijtquot; en
dë stad op de door haar geëiste „menagequot;, dat deze onderhande-
lingen tot geen goede uitkomst leidden, maar de Ridderschap en
Amsterdam elkaar met de meest krasse maatregelen bedreigden.
Gelukkig werden deze dreigementen niet in daden omgezet, ^ar
onmiddellik hierop de onderhandelingen tot verzoening door de
tussenkomst van Van der Waayen, de bemiddelaar tussen de
Prins en de Friese stadhouder, hervat werden en de omstandig-
heden de toenadering zeer bevorderden. De
vervolgingen der
Franse Prot^estanten, die in Amsterdam zoveel meegevoel wekten

-ocr page 192-

en de stad steeds meer van de Franse gezant verwijderden, werk-
ten niet alleen rechtstreeks daartoe mede, maar waren ook van
betekenis door de verandering, die ze in de politiek van de keur-
vorst van Brandenburg teweeg brachten. Deze toch, nu eindelik
het ware belang van zijn land inziende, zond
^Fuchs naar de
Re
publiek om het verbond met deze staat te hernieuwen, en die-
zelfde gezant was het ook, die op de gezindheid der Amsterdamse
regering zo\'n grote invloed uitoefende. Haar instemming met het
hernieuwde verbond van de Republiek en Brandenburg was het
eerste bewijs van haar veranderde houding. In de spoedig hierna
(-in de herfst van 1685) hervatte verzoeningsonderhandelingen
bleek ze ook veel gewilliger inzake de nieuwe Staat van Oorlog
(die voor 1686), vooral toen de tegenpartij eveneens veel ijveriger
was om Amsterdam voldoening te geven in de kwestie van het
tarief, waarin het in de voorafgaande zomer nog zoveel had moe-
ten toegeven. Wel kon een absolute genoegdoening van Amster-
dam daarin nog niet bereikt worden, daar de zaak in de Staten
van Holland op grote moeilikheden stuitte, maar de welwillende
l betuigingen van Willem III hadden toch het gevolg, dat de stad in
\\de Staat van Oorlog voor 1686 geredelik toestemde, erop vertrou-
wende, dat de Prins zou bezuinigen, wat mogehk was.

Zo was Willem III erin geslaagd, om, zonder van zijn begin-
selen af te wijken, de achterdocht en het wantrouwen van Amster-
dam, welks eigenbelang soms door zijn plannen geschaad werd,
te doen verkeren in een vertrouwen, waarvan hij bij zijn onder-
neming van 1688 de vruchten zou plukken.

-ocr page 193-

HOOFDSTUK VII.

Willem III en Amsterdam sedert de verzoening.

^«^\'bond van Het verbond van Augsburg, in Julie 1686 tussen de Duitse keizer,
Augsburg.de koningen van Spanje en Zweden en verscheidene Duitse vorsten
en staten gesloten, was wel is waar van grote betekenis, daar de
samenwerking in het Rijk er door verbeterd werd, maar droeg nog
niet het karakter van een koalitie tegen Frankrijk, zoals die zo zeer
door Willem III begeerd werd. Immers, het was niet meer dan een
uitbreiding van het vroegere Laxenburger verbond i) en van de
]nbsp;buitenlandse vorsten nam die van Zweden er ook alleen deel aan

Inbsp;voor zijn Duitse bezittingen en die van Spanje, omdat de

^nbsp;Spaanse Nederlanden tot de Boergondiese kreits behoorden.

Doch het verbond duidde op een eendrachtig besluit van een voor-
naam deel van het Rijk tot verzet tegen Franse veroveringszucht en
werd als zodanig ook van belang geacht. De prins van Oranje
moest het dus wel als een ruggesteun van de Duitse kant voelen,
welke hem tot dusver zo dikwijls had ontbroken. Maar zelfs dit
verbond omvatte nog niet het gehele Rijk; de keurvorst van Bran-
denburg o.a. had zich wegens zijn anti-Zweedse belangenpolitiek
niet aangesloten, doch zijn toenadering tot de Republiek en een
alliantie met de Keizer bewezen, dat Brandenburg niet meer tot
dF bondgenóte\'n van Frankrijk gerekend kon worden. Verder ont-
brak de deelneming van de Welfiese vorsten en van de keurvorst
van Saksen, en Waldeck beijverde zich de volgende jaren dan ook
hoofdzakehk, om de nog ontbrekende Duitse vorsten te winnen.

Een koalitie tegen Lodewijk XIV, die van kracht wilde zijn,
was echter ondenkbaar zonder Engeland en sedert de troonsbe-
stijging van Jacobus II was dit land daar verder dan ooit van

1) P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, II, 13. (zie hiervóór, blz. HO.)

-ocr page 194-

verwijderd. De prins van Oranje bleef echter standvastig in zijn
pogingen, om de Engelse koning op zijn hand te krijgen. Tegenover
Karei II had hij met hetzelfde doel altijd
een zeer bereidwillige
hoi^in£^ aangenomen, waar het hem maar mogelik was, ondanks
de weinige hulp en de grote teleurstellingen, die hem van de zijde
van zijn oom gewerden, en evenzo trachtte hij nu de nieuwe koning
aangenaam te zijn, hoewel deze hem persoonhk nog minder goed
gezind was. Hij verklaarde, Jacobus op alle punten van binnen-
landse politiek te willen steunen, met uitzondering van wat tot
nadeel van de Protestantse godsdienst zou strekken i).

Aanvankelik deed een goede verstandhouding met zijne konink-
like schoonvader het beste hopen; Jacobus II scheen vrij van Frank-
rijk te staan en nam een welwillende houding tegenover de Repu-
bliek aan. Maar hij was te zeer Stuart en Katholiek, om op deze
wijze te kunnen voortgaan. Evenals zijn broer kreeg hij het spoedig
met zyi^ Parlement te kwaad en verdaagde het daarom. Dat En-
geland hierdoor verhinderd zou worden, metterdaad tegen Frank-
rijk op te treden, zoals dit ook onder Karei II het geval was ge-
weest, vreesde Willem III natuurlik het meest en achtte hij een
ramp voor de Engelse pohtiek en voor de Protestantse zaak. Maar
niet alleen indirekt, door het werkeloos blijven van Engeland, was
gevaar voor het Protestantisme te duchten, ook direkt belaagde
Jacobus het door zijn openlike begunstiging der Katholieken, zelfs
tegen de bestaande wetten in, en met deze politiek kon de Prins
natuurlik niet meegaan. Daarom keurde hij ook dc akte van indul-
gentie af, die wel gewetensvrijheid en gelijkheid in staatkundige
rechten aan alle gezinten heette te geven, maar in werkelikheid
alleen tot bevoorrechting der Katholieken bedoeld was. Hij liet
niet na in Engeland zijn misprijzing van deze politiek bekend te
maken, die nu niet meer alleen bij de Whigs, maar ook zelfs bij de
Tories, die tot dusver, uit eerbied voor het koninklik gezag, de leer
jder lijdelike gehoorzaamheid hadden gepredikt, verzet vond. Nog
had men berust, zolang de opvolging van de Protestantse Maria,
de gemalin van de Stadhouder, waarmee het Katholieke bewind van
Jacobus slechts een tussenregering zou zijn geweest, verzekerd bleef;

1) Fruin, Verspr. Geschr. V, 136 e.v.

-ocr page 195-

maar toen de Koning een zoon werd geboren, zag men deze toestand
van onrecht en willekeur bestendigd en dus was niets natuurhker
dan dat men naar de Protestante opvolgers uitzag, om het Engelse
volk tegen de Roomse regering te beschermen,
^\'^\'ochtnaar De uitnodiging van een aantal aanzienhken aan de prins van
EngelandOranje, om met een voldoende macht daartoe over te komen, vond
hem bereid; hij had reeds geruime tijd met de ontevredenen in
Engeland in verstandhouding gestaan en zag wel in, dat na de
geboorte van de prins van Wales geen andere mogelikheid over-
bleef om het Protestantisme in Engeland en de vrijheden van het
Engelse volk te handhaven en vooral, om Engeland voor de koalitie
tegen Lodewijk te winnen. Want niet alleen was alle hoop ver-
vlogen, dat Jacobus zich eens daarbij zou aansluiten, de Engelse
koning was zelfs zo onvoorzichtig geweest, d^ Republiek, na haar
weigering om hem de Engelse en Schotse regimenten over te zenden,
zijn vijandige gezindheid te tonen. Dit was echter gunstig voor het
plan van Willem III, daar het de noodzakelikheid aantoonde vanA\\
/V een spoedig ingrijpen, ten einde een verbintenis tussen Jacobus en^y
-uLodewijk te voorkomen.

De vrees voor een oorlog met Frankrijk, welke vroeger vaak
de Staten onwillig had gemaakt, de Prins te ondersteunen in zijn
ondernemingen, zou hen nu niet meer daarvan terughouden, want
zulk een oorlog zou toch niet kunnen uitblijven, wegens ^ kwestie
in het aartsbisdom Keulen, welke weldra een hevige strijd op onze
■ grenzen zou ontketenen, waarin de Republiek zeker betrokken zou
worden. De Duitse keizer, de keurvorst van Brandenburg en andere
anti-Franse vorsten in het Rijk betwistten n.1. de aanspraken van
de Franse kandidaat, Willem van Fürstenberg, kardinaal en bis-
schop van Straatsburg, op de aartsbisschops- en keurvorstenzetel
te Keulen. Een sterke Franse invloed zo dicht bij onze grenzen was
ook voor onze Republiek een onduldbare bedreiging en zij moest
zich dus wel voor de aanspraken van de tegenkandidaat verklaren.

De toestand in Europa was overigens vrij gunstig voor de onder-
neming van Willem III: het verbond van Augsburg was, mede
.. door de aanmatigingen van Lodewijk in de Palts, waar hij de be-
^ langen van zijn schoonzuster, Elisabeth Charlotte, heette voor te
\' staan, bereid, zich met volle kracht tegen Frankrijk te keren en de

-ocr page 196-

Keizer was daartoe beter dan ooit in staat door zijn suksessen
tegenover de Turken i); niet alleen de Protestanten, zelfs de Paus,
die de tegenkandidaat in Keulen, Jozef Clemens van Beieren, de
voorkeur gaf, en de beide huizen van Oostenrijk stonden aan de
kant van de prins van Oranje, de kampioen voor het
Protestantisme,
omdat het hier gold een beteugeling van de onverdrag^ksquot; heérs-
zucht van de Zonnekoning. Ofschoon het Willem niet gelukte,
bepaalde ondersteuning van de Keizer voor zijn onderneming te
verkrijgen, een welwillende neutraliteit, die Von Görz, de afge-
vaardigde van Waldeck, te Weenen erlangde, was hem vol-
doende 2).

Niet slechts door zijn konnekties in Engeland had Willem III
zich op een ingrijpen voorbereid, ook door versterkingen van leger
en vloot maakte hij zich reeds sedert enige tijd voor de tocht gereed,
waartoe de te verwachten oorlog in Duitsland een gemakkelik
voorwendsel bood. Hij spoorde de Admiraliteiten tot vergroting van
het aantal schepen aan; voor het leger wilde hij Duitse regimenten
overnemen, waartoe Bentinck besprekingen voerde met zijn Duitse
vrienden 3), want een nieuwe werving zou te veel gerucht maken.
Volgens de begrippen van ^aaj^srecht van die tijd kon Willem III,
als prins van Oranje, voor een persoonlike onderneming gebruik
n^ken van het leger en de vloot der Republiek, zonder haar daar-
door in oorlog te brengen, maar natuurhk had hij wel de toestem-
ming der Staten-Generaal nodig.

Houding van Reeds voordat hij door de Engelsen was uitgenodigd, had de
^^^nbsp;geacht, Am^rdam te polsen. De mening van

plan van deze Stad toch kon, zoals hij ondervonden had, de doorslag geven;

Wdlcm ni. jj^ gjig ggygi ^Q^ dc tegeuwerklug van Amsterdam in de Staten van
Holland van zeer schadehke invloed kunnen zijn. d\'Avaux ver-
meldt 4), dat de Prins zich bij de verzoening verbonden had, zijn
plannen in het vervolg aan Amsterdam mede te delen, alvorens
ze ter Dagvaart voor te stellen, ten einde het openlik verzet van

1)nbsp;In 1688 werd Belgrado door de troepen van de Keizer ingenomen.

2)nbsp;P. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, II, 35.

3)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist., XV, 434.

4)nbsp;d\'Avaux, V, 190.

-ocr page 197-

de stad te vermijden, die van haar kant beloofde, ook eerst haar
voorstellen ter kennis van de Prins te brengen. Wagenaar i) laat
dit geheel voor de rekening van d\'Avaux, daar hij er niets over in
de Vroedschapsresoluties vond. Onder de sekrete besluiten en
notulen van Burgemeesters en Oud-Burgemeesters is evenmin een
verbintenis dienaangaande aanwezig, maar de verklaring, die de
Prins aan de Gedeputeerden ter Dagvaart aflegde bij de verzoe-
ning, dat hij „zeer gaerne in voorvallende saken met myne Heeren
van Amsterdam zoude de concert gaenquot; 2), had dezelfde betekenis
en Willem III heeft zich er in het vervolg bij belangrijke zaken
steeds aan gehouden 3).
■ : De goede verstandhouding tussen Amsterdam en de Stadhouder
I was sedert de verzoening niet verminderd; integendeel, Willem III
\' beijverde zich door zijn „minlijkheytquot; de genegenheid van de stad
te behouden, waaraan hem zoveel gelegen zou zijn. Gebhard maakt
in zijn levensbeschrijving van Nicolaas Witsen gewag van het
optreden van de Stadhouder ten behoeve van twee Amsterdammers,
bij de twist tussen het Hof van Holland en de Hoge Raad in
1687 4), als tegenhanger van de geschillen van vroeger. De stad
kreeg verder ook genoegdoening in zake de uitleggers ter be-
strijding van de sluikhandel; de kooplieden vreesden een beperking
van hun vrijheid en daarom werden deze schepen nu niet, zoals
eerst het plan was, op het IJ, maar slechts buiten Pampus gelegd 5).

Willem III had dus wel reden, een goedgunstige gezindheid bij
Amsterdam te verwachten, maar aï zou hij wellicht niet meer op
het oude wantrouwen stuiten, dat hem voorheen altijd dwars-
boomde, ^ zorg voor dc handel bleef toch steeds nog een ernstige
hinderpaal bij krijgsplannen van de Stadhouder. Eén van de eerste
bedenkingen, die dan ook Witsen voedde, toen de Prins hem in

1)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 689.

2)nbsp;„Summier Verbaelquot; van 24 November 1685. (zie hiervóór, blz. 176, n. 1.)

3)nbsp;De brieven van Witsen aan Burgem. van Amsterdam in bijl. X van
Gebhard, Nic. Witsen, II, uit het begin van 1688, bewijzen, dat de Raadpen-
sionaris telkens Amsterdam kende in de voornaamste voorvallende zaken.

4)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 298—301.

5)nbsp;Ibidem, 305.

-ocr page 198-

algemene termen met zijn voornemen bekend maakte, was het
gevaar, dat de koopvaardijschepen liepen om in handen van de
Fransen te vallen. Maar al belette dit hem ook, terstond met het
plan van de Prins in te stemmen, hij zag toch het belang van deze
onde
rneming voor het Protestantisï^ en het evenwicht in Europa
inên hield daarom, ondanks zijn gemoedsbezwaren, het hem ge-
openbaarde geheim. Toen de Prins in Junie Dijkveld naar Amster-
dam zond, om ook de andere Burgemeesters te polsen over zijn
voornemen, dat nu een meer bepaalde vorm begon te krijgen, bleek
nog de voorzichtigheid bij hen een zeer grote rol te spelen; Hudde
en Witsen (Geelvinck, de derde Burgemeester, was afwezig) op-
perden velerlei bezwaren en drongen in alle geval op uitstel aan.

Maar de Prins had niet ten onrechte gezegd: ,,aut nunc aut
numquamquot;; zolang men in Engeland aan de echtheid van de ge-
boorte van de prins van Wales twijfelde, had Oranje de meeste
kans, daar te slagen, en beter dan ooit was hij nu in de gelegenheid,
zijn militaire maatregelen tot de tocht te nemen. Witsen, die het
best met de hele zaak op de hoogte was, zag dan ook wel in, dat,
rnen tegenover Willem III niet meer van uitstel spreken kon 2) en
was dus in grote verlegenheid, toen hij in Junie 1688 bij de Prins
ontboden werd, daar een weigeren van de medewerking Amster-
dam weer in de oude onenigheid met de Stadhouder zou doen ver-
^ vallen. Burgemeesteren van Amsterdam verleenden slechts in vage
termen hun toestemming tot de onderneming en bonden deze aan
allerlei beperkingen. Hun verklaring, „dat zij van gedagten waren,
dat het bij de Vroedschap hunner stad niet doorgaan zou,quot; bewijst
reeds, hoe ongezind ze waren, een zo zware verantwoordelikheid
op zich alleen te laden. Immers, de mening van de Vroedschap
betekende zeer weinig; haar konden de Burgemeesters altijd geheel
naar hun hand zetten en als zij dus zelf wilden, zou de Raad wel
meegaan. Dat ze evenwel geen principiële bezwaren tegen de

1)nbsp;Met uitzondering van Jean Appelman, die hij voor Fransgezind zou ge-
houden hebben. Zie: Nic. Witsen, Bijzonder Verbaal nopens de deputatie en
ambassade daarop gevolgd in Engeland, (waarvan uittreksels zijn uitgegeven door
Mr. Jac. Scheltema in Gesch. en Letterk. Mengelwerk, III, 1823,) op 11 Maart
1689, en Gebhard, Nic. Witsen, I. 327, n. 1.

2)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 323 e.v.

-ocr page 199-

onderneming opperden, maar slechts hun voorzichtigheid lieten
spreken, 7ch^ de Prins wel te bevallen, \'t Was hem voorlopig
gVnoeg, als Amsterdam hem
niet tegenwerkte; volle instemming
zou het waarschijnlik wel geven, als de zaak nog verder voorbereid
was. Daarom hield hij dan ook in de volgende maanden de Bur-
gemeesters, die hij in vertrouwen had genomen, door Bentinck op
de hoogte van zijn vorderingen, hoe hij, voornamelik door de mede-
werking van Job de Wildt, de sekretaris der Admiraliteit van Am-
sterdam, ^enen kon op een goede vloot en het hem door nieuwe
toezeggingen van de Duitse vorsten ook mogelik zou zijn, over een
voldoende troepenmacht te beschikken. Nog echter lieten H.Ed.Gr.
Achtb. hun angstvallige houding niet varen; ze bleken zelfs be-
zwaren te hebben tegen het in dienst nemen van de Duitse hulp-
troepen 1). Eerst toen de Prins de zaak in het geheim in de Staten
van Holland bracht en dus de verschillende vroedschappen ge-
raadpleegd moesten worden, bleek uit Witsen\'s advies, dat de Am-
sterdamse heren het in hoofdzaak met de politiek van de Stadhouder
eens waren. Wel verbond hij aan zijn advies tot ondersteuning
de voorwaarde, dat men niet met Engeland zou breken en bij
goede uitslag onderstand van daar zou bedingen, en trachtte hij
ook weer de verantwoordelikheid voor de onderneming van zich
af te schuiven, maar de bedoehng van de Prins was toch ook geen
andere dan Engeland te vriend te houden, \'t Was Willem III
bovendien niet te doen om de verantwoordelikheid op anderen te
leggen; hij begeerde slechts de or^dersteuning van de Republiek
e^de^e zegde ten slotte zelfs Amsterdam hem zonder beperkingen
toe (26 September 1688).

Hoezeer was dus de politiek van de stad sinds 1684 veranderd!
De vervolgingen der Protestanten en het nadeel, dat Lodewijk de
laatste jaren de handel berokkende, hadden de Fransgezindheid
zo goed als uitgewist, en de vrees, de Franse koning te mishagen,

1) Japikse, Correspondentie Willem III en Bentinck, I, 54.

De Prins begon dan ook al bevreesd te worden voor de nadelige gevolgen
van de „timiditéquot; van sommigen te Amsterdam en de „méchancetéquot; van anderen,
vooral toen de Burgemeesters zich tegenover Dijkveld, die opnieuw tot hen ge-
zonden was, blijkbaar verre van goedgunstig uitlieten (ibidem, 57). De uitslag
was echter beter dan hij verwacht had.

-ocr page 200-

!die vroeger dikwijls zo\'n grote rol speelde, kwam nu niet meer in
\'aanmerking. Dat de Prins te veel macht zou krijgen, werd niet
aangeroerd; de bezwaren van het besogne, dat het verzoek van
Z. H. in Amsterdam besprak J), raakten alleen de schade en ge-
varen, die zouden voortspruiten uit een mislukking van de tocht
of het uitbreken van een oorlog. Daartegenover stelde men echter,
wat door Willem III was aangevoerd: dat bij welslagen de Pro-
testante godsdienst en de Republiek gered zouden zijn, op wier
ondergang Jacobus het had toegelegd, en dat een zo gunstige ge-
legenheid zich nooit meer zou voordoen.

Grote invloed had op de beraadslagingen in de steden de me-
morie van d\'Avaux gehad 2), waarin hij verklaarde, dat zijn
koni
ng elke aanval op Engeland zou wreken, want in plaats van
|j daardoor de vrees voor e
en oorlog met Frank£ijk te vermeerderen,
zoals hij beoogde, spoorde het de Staten des te meer aan, om
haast te n^ken m^^nbsp;en aldus een vereniging van

beide vorsten, die nu toch zeker bleek te zijn, te voorkomen. De
,,groote driftquot; bij de heren in Den Haag had dan ook haar uitwer-
king op het besluit van Amsterdam, zoals blijkt uit de argumenten,
die Hudde voor het toestemmen in het verzoek van de Prins aan-
voerde 3); de stad begon te vreezen. alleen te zullen staan in haar
weigering, waardoor ze bij het welslagen van de onderneming geen
dank en bij het mislukken ervan de schuld zou krijgen. Ook stond
, haar niet alleen de toorn van de Stadhouder, maar de haat van alle
I leden en vooral van de burgerij te wachten, die. bewerkt door de
\\ predikanten, de onderneming vóór alles als tot heil van het Pro-
1 testantisme beschouwde 4). De goede gezindheid van het Am-
[ sterdamse volk. dat nooit het vertrouwen in Oranje had verloren,
was gebleken uit zijn woede tegen de Engelse konsul, toen deze
de geboorte van de prins van Wales met vreugdevuren vierde 5),

1)nbsp;Gebhard. Nic. Witsen. II, 168 e.v.

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist., XV, 438 vlg.

3)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen. II. 173 vlg.

4)nbsp;Als één van de redenen, die Hudde bewogen in de onderneming van
Willem III toe te stemmen, noemt deze dan ook: „de inclinatie in \'t gemeen van
\'t volk en de predikanten, die men niet duysterlijk bespeurtquot; (ibidem, 173).

5)nbsp;Wagenaar, Amsterdam. I, 696.

-ocr page 201-

en toonde zich later in de uitbundige blijdschap, die „alle maat ont-
wassenquot; scheen te zijn, aan de dag gelegd bij de kroning van Wil-
lem en \'Maria tot koning en koningin van Engeland i). Met hulp
van de predikanten was het Fagel eveneens gelukt, de door de Sta-
ten-Generaal opgenomen 4 miljoen, die bestemd waren voor de
verdediging van de Rijn en de IJsel, welke nu door het leger van
Brandenburg in Kleef voldoende beschermd waren, aan de Prins
te lenen, Amsterdam stemde daar geredelik in toe, hoewel anders
meest onwilhg in zaken, „waaraan veel gelds hangt.quot; De voorstel-
ling, die Macaulay 2) geeft, dat de Amsterdamse regenten vij-
andig tegenover de onderneming stonden, is dus niet naar waar-
heid. De regering van de stad was zo geschikt als men maar kony
verlangen, want, ofschoon haar handelsbelangen in het nauw kwa-
men, gaf ze ditmaal toe ter wille van het algemeen belang, dat ze
nu eindelik inzag op dezelfde wijze als de Stadhouder,
^^^ntschap Willem III achtte het van nut, vooral ter geruststelling van de
bondgenoten, de wereld te tonen, „dat de stat Amsterdam met
S.M. en de andere leden eens is ende (de) concert gaetquot; en ver-
zocht daarom, dat een Burgemeester van Amsterdam zou deelnemen
aan het biezondere gezantschap uit de Republiek, dat met hem de
gemeenschappelike belangen van Engeland en onze staat zou be-
spreken, toen de oorlog met Frankrijk, spoedig na zijn landing,
uitbrak. Witsen, die de aangewezen persoon hiervoor was, toonde
zich weinig ingenomen met deze eer, die hij om allerlei redenen
gaarne zou hebben afgeslagen s). Maar voor Amsterdam was het
van veel belang een vertegenwoordiger bij de prins van Oranje,
weldra koning van Engeland, te hebben. De verwachte schade
voor de Amsterdamse handel was niet uitgebleven: niet alleen wa-
ren inderdaad tal van koopvaardijschepen in Frankrijk aangehou-
den, maar ook leed de Beurs te Amsterdam een groot nadeel —
Witsen schatte het wel op tien miljoen gulden —, doordat, ten
gevolge van het verblijf van de vloot in Engeland, het konvooi voor
de handelsvloot zo lang op zich het wachten 4). Ook de zaak der

1)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 697.

2)nbsp;Th. B. Macaulay, History of England, II, 201.

3)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 336 vlg.

4)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 697.

-ocr page 202-

„admodiatiequot;, de verpachting der konvooien en licenten, welke
sedert 1687, zeer tegen de zin van Amsterdam, was ingevoerd, moest
Witsen in het belang van de stad bespreken. Willem III toonde
zich terstond bereid tot een tegemoetkoming hierin, maar blijkbaar
is de zaak door andere, meer belangrijke wat op de achtergrond
geraakt. De Koning liet de behandeling ervan toen aan Job de
Wildt over, die met andere leden der Admiraliteiten voor de zee-
zaken was overgekomen.

\'t Is bekend, hoe ten slotte dit gezantschap een mislukking is
geweest. Bij Willem III woog het behoud van Engeland voor de
kc^alitie zwaarder dan de biezondere verlangens van de Republiek.
De regeling van de verhouding der Engelse en Nederlandse vloten
en het sluiten van het bondgenootschap tussen beide staten, alles
ging in hoofdzaak naar de zin van Engeland i). De Engelse zee-
officieren kregen de voorrang boven de Hollandse, „alsoo men de
rang aen d\'Engelse natie schuldig isquot;, en het verdrag hield, vol-
gens de wensen der Engelsen, de bepaling in, slechts gezamehk
te zullen vrede sluiten en elkaar „pro re nataquot; bij te staan 2), wat
alles tegen de wensen van Amsterdam was. Had deze stad niet
juist vroeger in een afzonderlike vrede het middel gevonden, de
prins van Oranje te dwingen, en was het niet de uitdrukkelike wens
van Witsen geweest, dat men onderstand uit Engeland zou be-
dingen? Maar Willem III achtte de bepaling van een gemeen-
schappelike vrede juist de belangrijkste van het traktaat en dacht
er dus niet aan, daarvan af te wijken.

Vergeefs verzette Witsen zich ook, zo lang hij kon, (d.w.z. totdat
hij order tot tekenen van het verdrag had gekregen) tegen de be-
paling, „dat alle schepen, die nae Vrankrijk wilden of van daer
quamen, genomen mogen werdenquot;, menende, dat, indien dit be-
ginsel gehandhaafd werd in oorlogstijd, het ons onmogelik zou
zijn, ooit met oorlogvoerende mogendheden handel te drijven. Te-
V recht had hij aan Heinsius, de nieuwe Raadpensionaris, geschre-
ven; „Ik sorge. . . dat op stuk van commersie voor ons niet veel

1)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 355 e.v., 366 e.v.

2)nbsp;Het archief van den raadpensionaris Antonie Heinsius, door Jhr. Mr.
H. J. van der Heim, I, 15 en 18.

-ocr page 203-

faveurs sal sijn te bedingenquot; i). De intrekKing van de akte van
/ navigatie en andere voor onze handel nadeligè plakkaten en wetten
konden de gezanten niet verkrijgen. De Koning, wiens positie tochf
al zo moeilik was, zag daartoe geen kans wegens de tegenstand,
die dit bij de Engelsen zou verwekken.nbsp;\\

\'t Is te begrijpen, hoezeer de stad. Amsterdam \\teleurgesteld was;
haar toegefehkheid had haar niets dan schade berokkend en Wil-
lem III scheen er haar niet eens dankbaar voor te zijn 2). Haar
ontevredenheid uitte zich al spoedig in haar gedragingen; daar ze
niet meer tegen de Stadhouder, die in macht en aanzien zo ge-
stegen was, in grote zaken was opgewassen, trachtte ze hem nu
j haar betekenis en invloed te laten voelen, door hem in kleinigj-
heden te weerstreven.
^J^^estic van Zo kwam ze in T689 op het zonderlinge denkbeeld, de voor-
^|fkiej5,g^^°\'dracht voor haar schepenbank aan het Hof van Holland in plaats
quot;^s\'ierdani. van aan de Stadhouder te zenden, omdat in het privilege van 1581
stond, dat bij absentie van de Stadhouder het Hof de keuze moest
doen, zonder er rekening mee te houden, dat deze bepaling bedoeld
was voor tijden dat er geen Stadhouder was, en dat het Hof al
sinds lang 3) geen politieke bevoegdheid meer bezat. Willem III

1)nbsp;Archief van Heinsius, I, 15. Hoe gering inderdaad de kans was, dat het
gezantschap in staat zou zijn, de handelsbelangen van de Republiek, en speciaal die
van Amsterdam, te behartigen, heeft G. N. Clark aangetoond in The Dutch Alliance
and The War against French Trade (1688—1697), Chap. II. Het toenmaals
gesloten verdrag, om alle handel met Frankrijk te beletten, noemt Clark ook een
duidelike uiting van de politiek van de Koning en de Engelsen: „the policy of
subordinating every other consideration to the infliction of damage on Francequot;,
die geheel tegenovergesteld was aan de politiek Van de Amsterdamse koop-
lieden (Clark, 21).

2)nbsp;Witsen herinnerde zich later in het „Bijzonder Verbaalquot;, hoe hij reeds
toen smadelike toespelingen op het gedrag der Amsterdammers van de Koning
en zijn omgeving had moeten aanhoren. Wel was de stemming, waarin hij dit
verbaal schreef, onder de indruk van de mislukking van zijn zending, somber,
maar de bedoelde uitdrukkingen zullen toch wel letterlik juist zijn, al voelde hij
eerst later, bij het optekenen, de volle scherpte ervan.

3)nbsp;De Staten van Holland hadden het Hof in 1674 nog uitdrukkelik ver-
boden, zich met zaken van de regering te bemoeien. (Wagenaar, Vad. Hist.
XVI, 75).

-ocr page 204-

beantwoordde deze eerste uitdaging met een schepenkeuze buiten
de gestipten om (het Hof had namelik de nominatie aan hem
doorgestuurd) en gaf Witsen de raad eens „een keer naar Holland
te doen, om de luiden te Amsterdam in \'t regte spoor te be-
waarenquot; i).

Uit het feit, dat Amsterdam ter Dagvaart voorstelde, aan Wal-
deck, Willem\'s plaatsvervanger in het leger. Gedeputeerden te
velde toe te voegen, had de Koning reeds opgemaakt, „qu\'ils (ceux
d\'Amsterdam) veulent reprendre leur vieille conduite et massi-
mesquot; 2) en hij begon dan ook ernstig voor de houding van de
stad in de toekomst te vrezen. Enige geruststelling gaf het in de
loop van 1689, dat Amsterdam zo gewillig bleek in de zending van
wapenen naar Engeland, waaraan aldaar groot gebrek was 3).
Maar de welwillendheid van de stad duurde niet lang. In 1690
kwam wederom de zelfde moeilikheid in zake de
schepenverkiezing
aan de orde 4), nu nog verergerd, doordat de stad de Staten van
Holland schriftelik verzocht, de keuze, bij afwezigheid van de Stad-
houder, zelf te willen doen of anders daartoe de Burgemeesters
te machtigen, omdat de tijd, vastgesteld tussen nominatie en beëdi-
ging der nieuwe schepenen, niet toeliet, de voordracht naar En-
geland op te zenden. De bedoeling was duidelik: de stadsr^egering
trachtte van de afwezigheid van de Stadhouder partij te trekken,
ci^ \' om zich ook van zijn geringe invloed op de magistraatsverkiezing
nog vrij te maken, vooral nu ze bespeurde, hoezeer de belangen, die
Willem lil als koning van Engeland voorstand, in strijd waren
met die van Amsterdam. Vandaar ook hetzelfde hardnekkige verzet
van de stad als weleer: ze weigerde in de gemene middelen bij te
dragen, als haar privileges niet gehandhaafd werden, welke haar
wel zo dierbaar waren, naar ze beweerde, als het overwinnen der
gehele wereld. Ook in zijn vrienden trachtte ze Willem III te
treffen. Ze oordeelde, dat Cornelis Teresteyn van Halewijn, de
Dordtse gunsteling van de Stadhouder, niet tegelijkertijd lid van het

1)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVI, 53.

2)nbsp;F. L. Muller, Wilhelm III und Waldeck, II, 170.

3)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 358 e.v.

4)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVI, 54 e.v.

-ocr page 205-

Hof van Holland en van de schepenbank in zijn stad kon zijn,
hoewel zelfs Dordrecht, dat sinds de val van Muys van Holy meer
prinsgezind-was geworden, haar hierin tegensprak.

Heftig was vooral de aanval van de Amsterdammers op Ben-
in de^^quot;^^\' ^ill^m\'s beste vriend, die hij, met het oog op de houding
^^^ ^^ stad, tot ondersteuning van de weinig doortastende Hein-
sius had overgezonden i). Toen Bentinck, als lid van de Ridder-
schap, in de Staten van Holland verscheen,
betwistten ze zijn recht
daarop, omdat hij, als graaf van Portland, Engels edelman was
geworden. Toen hun protest niet hielp, trokken ze hun afgevaar-
digden uit de vergadering terug, alleen de pensionaris Bors van
Waveren en een sekretaris achterlatende, om van hetgeen voor-
viel op de hoogte te blijven.

De toestand begon dus weer zeer veel op die van 1684 te gelij-
ken, doch met een groot verschil. Toen kon Amsterdam op de
ondersteuning van enige andere leden van Holland rekenen en het
toenemen van het aantal van deze volgehngen bezorgde ten slotte
de overwinning aan de stad; nu werd zij in haar verzet haast door
niemand gevolgd (slechts Delft viel haar een korte tijd bij, toen
aldaar onenigheid onder de magistraat was). De oorzaak hiervan
was voorzeker, dat het nu niet een zaak van algemeen belang
gold. In 1683 en 168^ trad Amsterdam op als woordvoerder van
de vredesgezinde partij en de motieven, die het aanvoerde: vrees
voor de oorlog, belang van de handel, bezorgdheid voor de finan-
tieën, enz. konden bij velen ingang vinden, zodat men lang niet
overtuigd was, dat alleen Willem III de juiste politiek volgde.
Maar nu waren de kwesties, die Amsterdam opwierp, slechts van
ondergeschikt belang en zelfs schadelik voor het algemeen welzijn,
dat gebood, de volle aandacht aan de oorlog te wijden.

Overtuigd, dat toegeven nu de noodlottigste gevolgen met zich
kon slepen, was Willem III vast besloten, in deze kwestie met

1) Archives, 3e série, I, 45 vlg.

In een brief aan Willem van 28 Januarie 1690 schrijft Bentinck ook: „Mr. Ie

Pensionaire est très honeste homme....... mais dans les affaires de la nature de

ceus-si il a besoin d\'un peu de soutien dans ces commencements, n\'estant fpas
encore accoustumé à faire la guerre et à animer son mondequot;. (Japikse, Corres-
pondentie Willem III en Bentinck, I, 84).

-ocr page 206-

Amsterdam op zijn stuk te blijven staan, zooals blijkt uit zijn korres-
pondentie met Bentinck. Hij was dan ook niet genegen, in te gaan
op schikkingen, zooals Dijkveld, Heinsius en Halewijn bedachten,
want deze kwamen in hoofdzaak daarop neer, dat de Staten van
Holland of het Hof de schepenen zouden kiezen, wat afbreuk deed
aan zijn rechten. Desnoods wilde hij wel een blanko elektiebrief
1 aan de Raadpensionaris sturen, waarop deze de namen van de door
jde Burgemeesters gestipte heren kon zetten, want het was nog
verkiesliker, dat de stad in de keuze der personen haar zin kreeg,
dan dat hij zich het recht van benoeming liet ontnemen. Dit middel
deelde hij evenwel slechts aan Bentinck mede i), wiens zaak hij te-
gelijkertijd afgedaan wilde hebben; in een brief aan de Staten van
Holland echter gaf hij niets toe, maar drong aan op toezending van
de nominatie. Het besluit van de Staten (van 27 Januarie 1690)
luidde dientengevolge ook, dat Amsterdam de voordracht naar
Willem III moest opzenden en tot de verkiezing van de nieuwe
schepenen de oude zou aanhouden. Het gedrag van de stad begon
de andere leden geducht te hinderen; in de zaak van Bentinck
hadden ze zich al bij de Ridderschap gevoegd 2), die hem als tot
haar orde behorend beschouwde, omdat men inzag, dat Amsterdam
in de persoon van \'s Konings vriend slechts Willem III wilde grie-
ven. Ook de resolutie aangaande de opzending der nominatie was
eenparig genomen 3). Desniettemin zond Amsterdam de voordracht
naar het Hof van Holland en uit dit onwillig optreden van de
magistraat kon Willem III niet anders besluiten dan dat Franse
intriges daar grote invloed op hadden uitgeoefend. Met name ver-
dacht hij de pensionaris en sekretaris, die de Dagvaart bijwoon-
den, van Fransgezindheid en zelfs twijfelde hij aan de goede

Japikse, Correspondentie enz, I, 67. Amsterdam schijnt er echter toch
achter gekomen te zijn en vestigde daarop zijn mening, dat de Koning wel-
willender was dan de Staten (ibidem, 131).

2)nbsp;Ibidem, 71.

3)nbsp;Ibidem, 84: ,,Cette résolution a été prise avec tant d\'unanimité......quot;

Daarentegen zegt Wagenaar (Vad. Hist. XVI, 76), dat Alkmaar, Hoorn cn
Enkhuizen zich ongelast verklaarden. Deze steden echter hadden alleen de wens
uitgesproken, nog één dag op Amsterdam te wachten, maar gaven ten slotte
toe. (Japikse, Correspondentie enz., I, 82, n. 3.)

-ocr page 207-

gezindheid van Witsen, vermoedend, dat deze door een ongunstig
rapport over de ambassade in Engeland veel kwaad te Amsterdam
gesticht hadi). Geruchten over verstandhouding met de vijand
en dat daartoe St. Didier, een Frans
agent 2), in de stad zou
zijn 3), schenen bevestigd te worden door de bekentenissen van
Jan HoH), die verscheidene Amsterdamse regenten verdacht
maakte, \'t Was dus geen wonder, dat ook de Amsterdamse burgerij
de handelingen van de magistraat ging afkeuren.

Het Hof had ondertussen, hoewel enkele leden wel gaarne van
de gelegenheid gebruik hadden gemaakt, om weer politieke zaken
ter hand te
nemen 5), Amsterdam de nominatie ongeopend terug-
gestuurd. Hiermee was wel de opvatting van de stad over het
privilege van 1581 verworpen, maar de kwestie werd nu nog
moeiliker. Had het Hof de nominatie doorgestuurd aan de Staten
van Holland, dan zouden dezen er wel voor gezorgd hebben, dat
Willem III de verkiezing kon doen, maar nu de stad de voordracht
weer in handen had, dacht ze er niet aan, de Staten te gehoor-
zamen, maar bleef protesteeren tegen de resolutie van 27 Januarie,
die zonder haar was genomen. Daarbij hield ze de oude schepenen
aan, omdat ze beweerde, geen kans te zien, nieuwe op wettige
wijze verkozen te krijgen. Tegenover dergelijke koppigheid was het
beste dwangmiddel, zoals Bentinck de Koning
schreef ), de wet-

1)nbsp;Japikse, Correspondentie, enz., I, 85. Daarentegen betuigde Witsen aan
Bentinck, dat hij steeds in het biezonder voor de Stadhouder en zijn vriend ge-
ijverd had, waarvan men weldra de gevolgen zou zien, doch Bentinck liet zich
hierover schamper uit: „je croiray au Saint, quant j\'en verray les miraclesquot; (ibi-
dem 91). Later, toen door de toenadering van Witsen de verzoening was tot
stand gekomen, bleek Willem III zijn diensten wel weer te waarderen. Alleen om-
dat hij door Witsen gerekommandeerd was, benoemde de Stadhouder Jan Blauw
tot schepen, want hij had overigens geen aanbevelende berichten over deze per-
soon verkregen, (ibidem, 148 en 152).

2)nbsp;Misschien is deze Franse agent de vroegere „écuyerquot; van d\'Avaux (zie
hiervóór, blz. 87).

3)nbsp;japikse. Correspondentie enz., I, 80.

4)nbsp;Over de zaak van Jan Hol: Wagenaar, Amsterdam, I, 703—705. Ben-
tinck blijkt wel geloof te hebben geslagen aan de beschuldigingen van Jan Hol.
Hij spreekt over „une trahison manifestequot;. (Japikse, Correspondentie enz., I, 128).

Japikse, Correspondentie, enz., I, 87.

6) Ibidem, 90.

-ocr page 208-

tigheidjvan dit aanblijven te betwisten en alle vonnissen van deze
onrechtmatige rechtbank te vernietigen. De goede gezindheid der
andere steden, die in de cirkulaire brief, die Amsterdam ter ver-
dediging van zijn gedrag rondzond, slechts pogingen tot tweedracht
zaaien zagen en zich niet lieten overhalen, hoewel de stad geld
noch beloften spaarde i), maakte zodanig optreden mogelik en
zelfs zouden H.E.Gr.M., in geval van verzet, Willem III kunnen
machtigen, de weerspannige stad tot rede te brengen. Toch heb-
ben de Staten eerst nog tal van middelen beproefd, om tot een
vreedzame oplossirig te komen, voordat ze tot dergelijke besluiten
overgingen, daar zonder Amsterdam de „gemene middelenquot; niet
gevonden konden worden. Maar aan de andere kant stond het gezag
en de waardigheid van hun vergadering op het spel, als hun resolutie
niet uitgevoerd werd, en alle schikkingen, welke de stad, uit vrees
voor de te verwachten krasse maatregelen, aan Heinsius voorsloeg,
waren zo
onaannemelik 2), dat men wel op het voorstel van de
Ridderscl^ap_tot_onwettig verklaren der schepenen in moest gaan
(28 Februarie 1690). Bentinck drong vooral op doortastend optre-
den aan; hij was overtuigd, dat een verzoening slechts een „acco-
modement plastréquot; zou zijn en dat Amsterdam bij de eerste de
beste gelegenheid weer in verzet zou komen.
Het doel van de
sta^sr^ering, meende hij, was immers, de Stadhouder alle gezag
te ontnemen, zoals hem bleek uit enige plannen 3), welke hem uit
Amsterdam waren toegestuurd, en uit een
deduktie 4), die gereed
zou liggen en die de verklaring van onverenigbaarheid van het
koningschap met het stadhouderschap inhield. Nu kon Willem III
echter — zo oordeelde Bentinck — nog wel onder volkomen dek-
king van de Staten, die zelden zo eensgezind waren geweest, Am-
sterdam bedwingen en de wet verzetten op zodanige wijze, dat hij
nooit meer iets van die kant te vrezen zou hebben. Nimmer zou
zich een zo gunstige gelegenheid meer voordoen, \'t Was Bentinck
uit allerlei berichten gebleken, hoe de Amsterdamse regering zelfs

1)nbsp;Japikse, Correspondentie, enz., I, 98.

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVI, 86 e.v.

3)nbsp;Japikse, Correspondentie, enz., I, 102.

4)nbsp;Ibidem, 128.

-ocr page 209-

bij de eigen burgers haar krediet had verloren. Hij vernam van
oproertjes, die uitingen van de ontevredenheid van het volk waren.
Zelfs hadden Amsterdamse schutterofficieren hem aangeboden,
enige poorten voor hem te openen, als zij de wacht hadden, en
zich van de Waag meester te maken i). Dus schreef hij, .dati
Willem III zo streng zou kunnen optreden, als hij verkoos; hij zou
de bijstand zelfs van de meest gematigde leden hebben,.daar ieder
begreep, dat Amsterdam slechts zo onverzettelik kon zijn, omdat het
van buiten (door Frankrijk) gesteund werd. Eeji beslaglegging op
de Amsterdamse handelsvloot, het dwangmiddel, dat Willem III
had opgeworpen, zou daarentegen eerder een slechte uitkomst ge-
ven, daar het de kooplieden van hem afkerig zou
maken 2).

Echter was het aan Willem III — hoewel hij er veel voor voelde
en inzag, dat bij zijn afwezigheid de andere steden misschien
weer spoedig onder de invloed van Amsterdam zouden geraken —
door de bijeenkomst van het Parlement, vlak voor zijn ve
rtrek naar
Ierland, onmogehk, aan Bentinck\'s verzoek te voldoen en gebruik
te maken van de volmacht, die de Staten hem tevens bij de reso-
lutie van 28 Februarie hadden verleend, n.1. om deze te doen uit-
voeren. Zo moest hij deze gunstige gelegenheid laten voorbijgaan,
om eens voor altijd aan de tegenwerking van de grote
stad een einde te maken. Doch dat ze voor het ogenblik
moest toegeven, werd haar al duideliker. Als het waar
is, dat ze enige van Bentinck\'s brieven, die verloren raakten,
onderschepte, — Bentinck zag er een wraakneming in voor de
onderschepping van de brief van d\'Avaux in 1684 3) — dan kan
ze daaruit niets anders hebben opgemaakt dan dat van de tegenpartij
geen toegefelikheid te verwachten was. De onwettigverklaring van
haar schepenen bracht haar bovendien in een moeilik parket; de
subalterne rechtbanken, die weer van de schepenbank afhingen, |
konden evenmin rechtspraak uitoefenen, wat vooral nadelig was
voor de handel en dus verzet van de kooplieden uitlokte. Het gevolg 1;
was dan ook onenigheid onder de regenten, van wie de meest ge-
matigden al spoedig toenadering zochten tot de partij van de

1)nbsp;Japikse, Correspondentie, enz., I, 128.

2)nbsp;Ibidem, 130.

3)nbsp;Ibidem, 135.

-ocr page 210-

Stadhouder. Witsen kwam, mede uit naam van de burgemeesters
Hudde en Maarsseveen i), de Raadpensionaris betuigingen van hun
ijver voor de Koning doen. Als er nog kans op de overkomst van
Willem III was geweest, zou de heftige Bentinck zeker niet op
deze tegemoetkoming zijn ingegaan, maar de Koning raadde hem
nu zelf, hoewel hij inzag, dat dit niet afdoende was, tot een ver-
zoening tç komen; men kon, zo meende hij in alle geval de
belofte bedingen, dat Amsterdam geen nieuwe moelikheden meer
zou opwerpen. Zelfs Bentinck, hoewel hij de opmerking niet kon
weerhouden: „Le Maure ne changera pas sa pau, ni le léopard ses
tâchesquot; 3), geloofde, dat Amsterdam\'s regering, wegens het dis-
krediet, waarin ze bij haar burgers was gevallen, wel niet spoedig
meer zo iets zou wagen.

De onderhandelingen over de verzoening werden door Witsen,
de meest inschikkelike van de Amsterdamse regenten, gevoerd met
Bentinck en
Heinsius 4). De stad stelde voor, dat ze de nominatie
naar de Staten zou sturen en dat alles over deze kwestie uit de
registers gelicht zou worden. De Raadpensionaris wilde aanvan-

1)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 390 geeft de houding der regerende burge-
meesters in deze kwestie aldus weer: Witsen was al lang tot inschikken genegen en
werd daarin door Hudde gesteund; Huydecoper van Maarsseveen en De Vries
wilden in tegenstand volharden, maar de eerste veranderde langzamerhand van
gevoelen, zodat de verzoeningsgezinde partij de overhand kreeg.

Bentinck (Japikse, Correspondentie enz., I, 150) verdeelt de regering van
Amsterdam in twee partijen, die van de gematigden onder aanvoering van
Hudde, Witsen en Corver (tot welke partij later ook Huydecoper van Maarsse-
veen overging), en die van de heftigen, die het verzet tegen de Koning hadden
aangestookt: De Vries, Bors van Waveren, Boreel en Hooft (tot dezen be-
hoorde aanvankelik ook Maarsseveen). Deze laatsten handelden echter uit ver-
schillende motieven en waren daarom spoedig verdeeld.

Een eigenaardige rol speelde oud-burgemeester Jan Corver, die aan Willem III
liet weten, dat hij „zich van (de) cabale wel soude separerenquot; en daardoor nog
meer dan Hudde en Witsen, die de verzoening met de Koning bewerkten, in
zijn gunst kwam. .De invloed in de regering van Amsterdam van deze „favorietquot;
van Willem III is vooral na 1696 zeer toegenomen. (Elias, Gesch. van het
Amsterd. Regentenpatric., 191 vlg.)

2)nbsp;Japikse, Correspondentie enz., I, 141,

3)nbsp;Ibidem, 142,

4)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 390 e.v.

-ocr page 211-

kelik, volgens de wens van Willem III, tegelijkertijd voldoening
voor Bentinck eisen, maar deze vond het zelf verkeerd, dat het
algemeen belang zou wachten op het zijne i). en toen deze moei-
likheid dus geen belemmering meer vormde, werd men het gauw
eens. Amsterdam bracht de voordracht ter Statenvergadering in,
die deze naar de Koning doorstuurde; de verschillende stukken en
resoluties over deze zaak werden geschrapt. In 1691 verkreeg de
stad, dat de oude schepenen altijd geprolongeerd zouden worden,
zolang de verkiezing van de nieuwe nog niet was geschied. Tot de
doorzending van de nominatie gaf ze echter nooit haar toestem-
ming, maar liet die steeds aan de andere leden van Holland
over 2),
De kwestie van zijn zitting in de Staten van Holland wilde Ben-
tinck niet op de spits drijven, om geen nieuwe onaangenaamheden
te verwekken; hij voelde zich trouwens door de andere achttien
leden genoegzaam daartoe geautoriseerd. Dus oordeelde hij het het
beste, deze zaak maar stilzwijgend voorbij te gaan en Amsterdam
deed insgelijks. De Amsterdamse Gedeputeerden verschenen 28
Maart 1690 ter Dagvaart in zijn tegenwoordigheid; later (in 1694)
spreekt burgemeester Boreel Bentinck aan als voornaam lid van de
Ridderschap 3), De p
artij van de gematigden had dus in Am-]
sterdam overwonnen; de plannen, die het gezag van Willem III
zouden aantasten, kwamen niet tot uitvoering en de stad bevestigde
haar onderwerping door toe te stemmen in de Staat van Oorlog en

de gemene middelen.

Hoewel hij ditmaal zo glansrijk gezegevierd had, was het Wil-
lem III toch weer gebleken, van hoeveel betekenis Amsterdam
was. De tegenwerking van die stad, zelfs wanneer die door alle
leden afgekeurd werd, bracht grote verwarring teweeg. Nu de
omstandigheden de Koning hadden belet, deze macht te breken,
moest hij zijn pohtiek blijven volgen van Amsterdam te ontzien.
Zijn spijt over de laatste van de stad Amsterdam ondervonden
moeilikheden betuigde hij slechts op zeer gematigde wijze in een
brief aan de Staten van
Holland 4). Dat Jan Hol zijn beschuldi-

1)nbsp;Japikse, Correspondentie enz., I, 144.

2)nbsp;Wagenaar, Amsterdam, I, 703.

3)nbsp;Japikse, Correspondentie, enz., I, 399.

4)nbsp;Hollandsche Mercurius, 1690, 83.

-ocr page 212-

gingen tegen de Amsterdamse regenten herroepen had, werd
officiéél door de drukpers bekend gemaakt i). want het pubhek
had maar al te zeer geloof aan deze laster geslagen; in het vonnis
van de gevangene werd zelfs de naam van Amsterdam niet ge-
noemd. Hoe Willem III ook op de wensen van Amsterdam acht
sloeg, blijkt uit zijn brief aan Heinsius van 20 Augustus 1690,
waarin hij de stad beloofde, dat het volgend jaar een Hollander de
vloot zou kommandeeren 2), Na de slag bij Steenkerken in 1692
stelde Willem III er prijs op, de mening van Amsterdam over zijn
militair beleid bij deze gelegenheid te kennen, waarom Bentinck
Job de Wildt erover polste 3),

Toch bleef het, al deelde op het ogenblik de gematigde partij
onder Hudde, Witsen en Corver de lakens uit, moeilik, Amsterdam
voor de politiek van de Stadhouder te behouden, daar deze partij
wel groter in aantal was, maar niet zo doortastend als die van de
tegenstanders, De Vries en Huydecoper van Maarsseveen 4),
hoewel dezen voor hun verzet tegen de Koning moesten boe-
ten De invloed van Corver, de ,,favorietquot; van de Stadhouder,
was ook aanvankelik nog niet zo groot, dat hij kon beletten, dat
Amsterdam hem wederom door bevordering van de vrede zou
tegenwerken.

De negen- Willem III had nu zijn bedoelingen uitgevoerd gekregen;
jarige oorlog.ggj^ algemene oorlog tegen Frankrijk, onder leiding van Enge-
land, was verwekt\'. Maar tot welslagen van zijn plan moest
deze oorlog ook niet zo ontijdig afgebroken worden als in 1678
en zeker moest men zich wachten voor een afzonderlike vrede.

ïTCebhard, Nic. Witsen, I, 396.

2)nbsp;Archives, 3e série, I, 82gt;

Ook in September 1693 kreeg Witsen gunstige toezeggingen van Heinsius,
toen hij weer met grieven van Amsterdam over de vloot kwam. (Gebhard, Nic.
Witsen, I, 399; II, 232.)

3)nbsp;Japikse, Correspondentie enz., I, 373. Het antwoord van De Wildt
luidde, dat „alle gequalificeerde liedenquot; het beleid van de Koning goedkeurden
en het niet verslaan van de vijand aan het niet opvolgen van Willem\'s bevelen
toeschreven.

4)nbsp;Ibidem, 157.

5)nbsp;Elias, Gesch. van het Amsterd. Regentenpatric., 191. Beiden werden uit
het kringetje van aktieve burgemeesters uitgesloten en de ene in de Admiraliteit,
de andere in de Thesaurie verbannen.

-ocr page 213-

Doch door de zware lasten en het nadelige verloop van deze oorlog
kwam in de Republiek en vooral in Amstèrdam, waar de handel
grote ^hade leedi), spoedig sterke genegenheid op, om naar
de vredesaanbiedingen van Frankrijk te luisteren. Sedert
1692 had
Lodewijk n.1. al voorslagen hiertoe gedaan aan Denemarken en
Zweden — hij wenste één van deze landen als bemiddelaar, om
zich zodoende tevens van hun onzijdigheid te verzekeren—, die
echter niet alle bondgenoten betroffen. Dit was het, wat Willem
III
juist zeer gevaarlik achtte, want, teleurgesteld door zijn weinig
gelukkige veldtochten, was hij overigens geenszins van vrede af-
kerig, mits die maar algemeen was. Bovendien maakte de toestand
in ons land het nodig, dat hij ernstig aan vredesonderhandelingen
moest gaan denken.
Niet alleen in Amsterdam waren vele on-
tevredenen, in alle steden ondervond men de nadelige gevolgen
van de oorlo.g in quot;handeLen. bedrijf. Vandaar dat reeds in de eerste
oorlogsjaren enige volksoproeren in Rotterdam en Haarlem, als
indirekt gevolg van de zware belastingdruk, uitbraken-). Bij het
eerste, het z.g.n. Costermansoproer, trok het volk partij voor een
zekere Cornelis Costerman, die een wijnpachter gedood had, en
in Haarlem, waar een keur op het roken de aanleiding tot de on-
lusten was, riepen sommigen al, ,,dat er kans ware, om de
zoutpagt en andere lasten afgeschaft te krijgenquot;. Een dergelijke
beweging zullen we later ook in Amsterdam zien in het z.g.n.
,,aansprekersoproerquot;. Het oproer te Goes in
1692 3) had meer
een politieke kant, daar de anti-stadhouderlike burgemeester
Westerwijk zijn kandidaten bij de verkiezing van nieuwe rent-
meesters benoemd trachtte te krijgen, maar uit het feit, dat de
burgerij op zijn hand was, kan men opmaken, hoezeer ook daar
een stemming heerste, die
Willem III vijandig was.
^^eheinie Maar nog meer werd de wenselikheid van vredesonderhande-
•»Scn^oveT linger duidelik, toen ontdekt werd, hoe een aanzienlik
Dordts
Vrede. regent, Simon van Halewijn, in briefwissehng met de vijand stond

1)nbsp;Amsterdam werd in het biezonder benadeeld door het plakkaat tegen de
uitvoer van granen en Witsen deed, blijkbaar vergeefs, pogingen bij Heinsius,
om daar verbetering in te krijgen (Gebhard, Nic. Witsen, II, 223 e.v.).

2)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVI, 121—130.

3)nbsp;Ibidem, 203 e.V.

-ocr page 214-

ter bevordering van de vrede, wat, daar het zonder medeweten
van de hoge regering ondernomen was, als lajridverraad ,beschouwd
moest worden. Willem III wenste dan ook, ofschoon het hier een
broer van zijn gunstéïTng betrof, dat hij
streng gestraft zou worden,
vooral omdat het bekend worden van zulke afzonderlike onder-
handelingen bij de bondgenoten wantrouwen zou verwekken. Doch
juist omdat gebleken was, hoe een groot aantal regenten in Hol-
land, en vooral te Amsterdam, in de bemoeiingen van Halewijn
betrokken waren — ook de onwilligheid van Friesland en
Groningen in zake de oorlogslasten bracht men hiermee in ver-
band 1) —, waaruit dus het sterke verlangen naar vrede aldaar
was op te maken, was de Koning zelf ook begonnen met geheime
besprekingen met Frankrijk. Dijkveld had enige samenkomsten
met Franse agenten in de Zuidelike Nederlanden, waarbij hij,
namens Willem III, naar de Franse voorwaarden voor alle ge-
allieerden vroeg en vooral het oog hield op een voldoende barrière
voor de Republiek.

Ondertussen bleek tegelijkertijd, hoe welgegrond het gerucht
was, dat de Amsterdamse regenten „allen van de sentimenten
van de Halewijnsquot; waren, want Heinsius kreeg van een geheim
agent te Parijs berichten aangaande onderhandelingen, die aldaar
namens Amsterdam met Lodewijk gevoerd
werden 2). \'t Wa3
een zekere Mollo, resident van de koning van Polen te Amsterdam
en gehuwd met een burgemeestersdochter 3), die onder voor-
wendsel, dat hij twee schepen, voorzien van Poolse passen, die
naar Frankrijk waren opgebracht, op kwam eisen, in opdracht van
burgemeester Hudde pogingen deed, om voor de Republiek een
afzonderlike vrede met zo gunstig mogelike voorwaarden te ver-
krijgen, onder bemiddeling van de koning van Polen. Zelfs liep}-
het gerucht, dat er een plan bestond, de koning van Engeland van|
de regering in de Republiek uit te sluiten en in zijn plaats de stad-
houder van Friesland te stellen, wiens vriendschap met zijn \'

«

1)nbsp;Archief van Heinsius, III, IX vlg.

2)nbsp;Ibidem, 48 e.v.

3)nbsp;Ibidem, 54: „Mollo, qui a épousé la fille du principal Bourguemaitrequot;
(Miss, van Lodewijk XIV aan d\'Àsfelt, 7 Januarie 1694).

\\

-ocr page 215-

koninklike neef niet bestand was gebleken tegen vermeende achter- ;|
uitzetting na de dood van Waldeck, toen niet hij, maar de hertog
van Holstein-Ploen Willem\'s plaatsvervanger in het leger was
geworden. Zeker had men dus reden te vrezen, dat „die bombe
haest sal uytbarsten, dewijl men den oorlogh en \'t geven moede^
wertquot;, doch Heinsius heeft de toestand gered, waarschijnlik door.
de Burgemeesters het voorbeeld van Halewijn voor ogen te houden |
en hun er tegelijkertijd op te wijzen, hoe Willem III dezelfde voor--|
waarden voor de Republiek eiste als Amsterdam. Een openlik ge-
streng optreden tegen het verraad van de regenten, waarvan men,
door het onderscheppen van Mollo\'s brieven, de bewijzen in
handen had, zou misschien dezelfde toestand als in 1684 in het
leven hebben geroepen en Frankrijk zou natuurlik bij deze ver-
deeldheid in de Republiek nog minder toegefelik zijn geworden.
Nu echter nam Heinsius Amsterdam in vertrouwen i), door
opening van de stand der vredesonderhandelingen te doen, en
hij verkreeg daardoor, dat de stad van de partij der ontevredenen
werd afgehaald en dat Mollo zijn onderhandelingen nu ten al-
gemene beste voortzette. Het voordeel van dit laatste lag niet
zozeer in de persoon van Mollo, want hij was niet erg bekwaam
en bovendien van een „suspitieus en jalours humeurquot;, maar hierin,
dat Lodewijk, menend met Amsterdam afzonderlik te onderhan-
delen, veel meer open kaart speelde, in de hoop de stad en door
^nbsp;deze de hele Republiek van de bondgenoten af te trekken.

Ho^ het was, dat men Amsterdam bijtijds van de oppositie-
Stadhóudcr,nbsp;gescheiden, bleek in het begin van 1694, toen, door

onderschepping van de korrespondentie van de Franse koning met
d\'Asfelt, een Frans agent te Hamburg, aan het licht kwam, hoe
ook Hendrik Casimir, wiens geraaktheid tot dusver al veroorzaakt
had, dat de konsenten van zijn gewesten in de legerlasten en de 1
,.equipagequot; uitbleven, zich in geheime besprekingen met \\
Frankrijk had
begeven 2). Echter was de Friese stadhouder te
bevreesd voor Willem III, om zich tot veel te verbinden. Geld-
nood kan voor een groot deel de oorzaak van zijn onvaderlands-

1)nbsp;Archie^van Heinsius, III, 51.

2)nbsp;Ibidem, XXII e.v.

-ocr page 216-

lievende houding zijn geweest, want toen Willem III zijn schulden
had opgekocht, stelde Hendrik Casimir zulke hoge eisen voor
zijn hulp, om Friesland en Groningen tot een verklaring ten gunste
van de vrede te brengen, dat Lodewijk begon in te zien, dat hij
het plan van verdeeldheid te zaaien niet door middel van de Friese
stadhouder zou verwezenliken, te meer, daar zijn relaties met de
andere gewesten niet van grote betekenis bleken te zijn. Willem
III
deed trouwens al het mogelike, om zijn neef voor de goede zaak
te behouden, daar hem aan de medewerking van de noordelike
gewesten in de oorlogslasten veel gelegen was. Bentinck knoopte
een briefwisseling aan i) met Rutger van Haersolte, hofmeester
van de Friese stadhouder, die de Koning goed gezind was en dan
ook door zijn meester niet ingewijd was in zijn geheime onder-
handelingen. Door deze gelukte het de prinses Amalia, gemalin
van de Stadhouder, te bewerken. Zij had gedeeld in de verontwaar-
diging van Hendrik Casimir over de „calange, t\' onrecht hem aan-
gedaanquot; door de bevordering van de hertog van Holstein-Ploen,
waardoor hij voor de gehele wereld was tentoongesteld, naar ze
zeide, en werd zelfs verdacht, „meestresse van het werckquot; (de
onderhandelingen met Frankrijk) „te zijnquot;, daar zij een grote in-
vloed op haar gemaal uitoefende; doch nu begon ze in te zien, hoe
het heil van haar huis van de gunst van Willem
III afhankelik was,
te meer, daar de vele ongesteldheden van haar echtgenoot er op
wezen, dat deze niet lang meer zou leven.

Toen Frankrijk slechts 30.000 écus aanbood, kwam Hendrik
Casimir ook niet tot het uiterste, maar trachtte integendeel zijn
gedrag bij zijn neef te rechtvaardigen. Deze echter meende, dat
de toestemming van de noordelike provincies in alle petitieën de
beste rechtvaardiging zou
zijn 2), en werkelik was weldra ook
hierin al meer inschikkelikheid te bespeuren; Friesland stemde
3 Maart 1694 in enige petitieën toe, en toen nu Haersolte de man,
die daartoe het meest had bijgedragen (misschien was dit Van
Haren) 3) verder als bemiddelaar bij de Prins en de Prinses ge-

1)nbsp;japikse, Correspondentie enz., I, 379 e.v.

2)nbsp;Archives, 3e série, I, 362.

3)nbsp;Japikse, Correspondentie enz., I, 388, n. 5.

-ocr page 217-

bruikte en zelf van Bentinck nog de verzekering mocht ontvangen,
dat de genegenheid van de Koning nog niet geheel van het huis
Nassau was afgeweken,
bleek alle verstandhoudmg met Frankrijk
opg
ehouden en het verlangen tot toenadering al groter geworden.
Haersolte wilde wel garanderen „ende, soo wanneer (hij) tien
hoofden te
Verliesen hadde, die alle wel ten onderpande stel-
lenquot; 1), dat de verzoening onverbrekelik zou zijn, als alles onder-
hands geschikt werd. Dit schijnt aldus gebeurd te zijn op het einde
van 1694, bij gelegenheid van een bezoek van prinses Amalia aan
Den Haag 2). Zij bleef er echter op aandringen, dat de „opge-
raapte calangequot; uit de weg geruimd zou worden en dat de pro-
vincie Friesland, die zo voor de eer van haar stadhouder was op-
getreden, voldoening zou krijgen
3). Deze verlangens van de
Prinses werden vervuld in Maart 1695, toen de Staten Generaal
besloten, „dat zy, voortaan, tot geene belastingen besluiten zouden,
voor er, door de gewesten, volgens de Unie, behoorlijk in bewil-
ligd was: en dat zy, door \'t aanstellen van den Hertog van Hol-
stein-Ploen tot veldmaarschalk, niet beoogd hadden, iets omtrent
den rang der veldmaarschalken te
beslissenquot; 4),

Na de dood van koningin Maria (Januarie 1695) had Hendrik
Casimir, als vermoedelik erfgenaam van Willem III, er nog meer
belang bij, zijn gunst deelachtig te worden. Met Heinsius begon
hij een briefwisseling, die van zijn goede bedoelingen voor de alge-
mene belangen en die van de Koning getuigde. Wel heeft hij niet
meer aan de veldtocht deelgenomen of nog persoonlik aan zijn neef
zijn goede gezindheid mogen betuigen —- hij stierf in Maart 1696
—, i^aar de medewerking van de noordelike gewesten was ten
minste verworven.

\'t Was bij de gevaarlike plannen der „qualijck geïntentionneer-
denquot; in de noordelike provincies een geluk, dat Amsterdam reeds
door Heinsius gewonnen was, want als zij verbinding met de Am-
sterdammers hadden gekregen, zouden de moeilikheden weer even

Japikse, Correspondentie, enz., I, 395.

2)nbsp;Sypesteyn, Geschiedk. Bijdr. III, 34, n. 2.

3)nbsp;Ibidem, 146.

4)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVI, 260.

-ocr page 218-

Samcnwer- groot zijn geweest als in 1684. De stad bleef ondertussen wel zeer
•^^van Wil-begerig naar vrede, zoals blijkt uit het adres der Burgemeesters van
Amsterdam Amsterdam aan Willem 111, waarin ze hun bekommering over de
b\'i ^ jJl^e^cs-positie der geallieerden en over het verval van de welvaart in de
lingen! Republiek uitspraken i). Zelfs stelde Amsterdam een wapenstilstand
voor, maar de Stadhouder vond dit een „pernitieuse gedagtequot;-)
en beklaagde zich voortdurend 3) over de weinige kordaatheid bij
die van Amsterdam, welke slechte gevolgen met zich bracht. Want
de
Fransen trachtten, door vertoon van vredelievendheid — waar-
toe ze overigens door hun gebrek aan geld en koren wel gedwon-
gen waren — de Amsterdammers voor zich te winnen en te be-
wijzen, dat alleen Willem III de vrede tegenhield, en hoeveel sukses
ze hiermee hadden, is ook op te maken uit bovengenoemd adres.
Immers verzocht Amsterdam daarin de Stadhouder, door een ver-
trouwd persoon nadere voorslagen aan Lodewijk te doen aangaande
de teruggave van Luxemburg of een equivalent daarvoor, waar-
van slechts de vrede zou afhangen. Toen de Fransen vernomen had-
den, dat de stad hierbij gaarne, naast Dijkveld, iemand uit Holland
zag afgevaardigd, die beter de belangen van handel en scheepvaart
kon
voorstaan 4), begon men te Parijs ook daarop aan te dringen.
iTevens verzette Lodewijk zich tegen de wens van Willem III, dat
Imen, om zo goed mogelik geheimhouding te bewaren, een plaats
in dc Zuidelike Nederlanden voor de samenkomst zou uitkiezen,
\'want het was hem er juist om te doen, de onderhandelingen rucht-
vbaar te maken, om zowel in de Republiek als onder de bondge-
?noten verdeeldheid te zaaien.

Willem III was er zeer verlegen mee;, uit een toegeven aa^
Fran
krijk zou men een te grote genegenheid tot de vrede afleiden
en een afbreken der onderhandelingen zou teweeg brengen, dat
Amsterdam een verkeerde uitleg aan Willem\'s bedoelingen gaf^).

1)nbsp;Archief van Heinsius, III, 85 e.v.

2)nbsp;Archives, 3e série, I, 342.

3)nbsp;Ibidem, 357 vlg.

4)nbsp;Misschien was het wel een persoonlike wens van Boreel, die er Ben-
tinck over schreef (Japikse, Correspondentie enz., I, 397; Archief van Heinsius,
III, 94), daar hij zelf de aangewezen man daartoe zou zijn.

5)nbsp;Archief van Heinsius, III, 95.

-ocr page 219-

Om Amsterdam ter wille te zijn, had Heinsius al aan Mollo, hoe-
wel. hij hem geen geschikt onderhandelaar vond en te veel ge-
neigd, om meer rekening te houden met wensen van de stad dan
met die van Willem III,.enige instrukties meegegeven, daar deze
agent zich zeer ontevreden erover betoonde, dat hij steeds van
Dijkveld afhankelik bleef. Zelfs wilde de Raadpensionaris hem wel
de illusie verschaffen, dat hij nu als enig onderhandelaar optrad,
door hem, onder voorgeven, dat meni het met de Fransen niet
over een plaats van samenkomst eens had kunnen worden, de vrij-
heid te laten, de vrede op zijn best te bevorderen, echter wel zorg
dragend, dat hij daarbij niets meer kon aanbieden, dan reeds door
Dijkveld was gedaan i). Maar Willem III was zó verontwaardigdj
over het gedrag van Mollo, die Frankrijk steeds in de hand werkte,
dat hij hem niets wenste toe te vertrouwen, hoe kwalik Amsterdam ^^
dit ook mocht
nemen 2),

Een goede oplossing van de kwestie vond ondertussen Heinsius,
die
Dijkveld naar Amsterdam liet gaan (Julie 1694) 3). Deze wist
de Burgemeesters zover te krijgen, dat ze afzagen van hun eis, dat
een gedeputeerde uit Holland aan de onderhandelingen zou deel-
nemen, geen bezwaar maakten tegen een plaats van samenkomst in
de Zuidelike Nederlanden, — als men maar, wanneer Lodewijk
hierin weigerachtig bleef, om die reden niet de onderhandelingen
afbrak, — en het equivalent voor Luxemburg aan Willem III over-
lieten. De gewilligheid van de stad was het gevolg van Dijkveld\'s
toezegging, dat, mits bij de voorlopige onderhandelingen de ge-
heimhouding goed in acht werd genomen. Holland en zelfs Am-
sterdam bij de onderhandelingen „ten principalenquot; mee zoudeni
spreken, opdat „het interest van de negotie niet verzuimtquot; werd.\'
Dat Dijkveld de Franse gevolmachtigde reeds te kennen had ge-
geven, dat Lodewijk in alle geval allerlei rechten, die de Hollandse
handel bemoeilikten, zou moeten opheffen, droeg er zeker ook toe
bij, Amsterdam voorlopig te sussen.

1)nbsp;Archief van Heinsius, III, 97 e.v.

2)nbsp;Archives, 3e série, I, 362 vlg.

3)nbsp;Voor de verschillende onderhandelingen van Dijkveld met de Amster-
damse burgemeesters, zie: J. Z. Kannegieter, Amsterdam en de Vrede van Rijs-
wijk, in Bijdr. en Meded. van het Histor. Gen., dl. 48.

-ocr page 220-

De stad werd nu voortdurend van de loop der onderhandelingen
op de hoogte gehouden en haar houding was aldus, mede ten ge-
volge van de vrij gunstige veldtocht van het jaar 1694, in het
najaar veel resoluter dan te voren. Zelfs, oordeelde ze toen, „dat
de constitutie van saeken . . . voor ons favorabelder sijn als voor-
henen en dat men derhalve met goet fondament beter conditiën als
te vooren can pretendeerenquot; i). Dit was voor Dijkveld, die de Bur-
gemeesters in Oktober kwam polsen over zijn aanstaande samen-
komst met een Franse afgevaardigde te Luik, een zeer gunstig
teken; ze lieten dan ook alles aan hem over, wat betrof de eisen
voor de barrière en een equivalent voor Luxemburg, en voegen
zich verder geheel bij zijn inzichten. De verklaring van Dijkveld^
\\ dat hij vrijdom van het vatgeld en een gunstige interpretatie vai
\\ vroegere handelsverdragen zou eisen, miste haar uitwerking niet.

Deze onderhandelingen te Luik, later voortgezet te Maastricht,
waren ook merendeels ter wille van Amsterdam begonnen want
men kon er niet veel verwachting van hebben, daar de Fransen op
de voornaamste punten, als erkenning van Willem III als koning
van Engeland, niets wilden toegeven. Toch is daaruit nog niet te,
besluiten, dat deze konferentie van Dijkveld en Callières louter een
komedie was, om Amsterdam te doen geloven, dat het een stem in
het kapittel had, maar moet zij eerder worden beschouwd als een
poging, om de stad te overtuigen, hoe Willem III toch niet alleen
\\ degene was, die de vrede in de weg stond, zoals Frankrijk wilde
\' doen voorkomen. En zelfs waagde men, om haar hiervan te over-
tuigen, heel veel, want natuurlik lekte er wel iets van deze geheime
besprekingen uit en werd ongenoegen daarover bij de bondge-
noten verwekt. Gelukkig slaagde Heinsius er in, dezen gerust te
stellen, en bovendien had de grote toegefelikheid van Lodewijk,
die wel gebleken was en slechts het gevolg van zijn onmacht kon
zijn, een gunstige uitwerking op aller „cordaetheytquot;, en in het
biezonder ook op die van Amsterdam.

De goede gezindheid werd wel iets getemperd door Mollo, die
nog steeds te«Parijs vertoefde en hard op weg was, de ,,potage te

1)nbsp;Archief van Heinsius, III, 114.

2)nbsp;Archives, 3e série, I. 370.

-ocr page 221-

■nbsp;è09

bedervenquot;. Hij stond weer in partikuliere korrespondentie met de
stad en, wrokkend, omdat hij steeds tot een ondergeschikte rol
gedwongen werd, liet hij niet na te stoken en het voor te stellen,
alsof men van plan was, Amsterdam van de verdere onderhande-
lingen uit te sluiten. Met hartstochtelikheid, zoals die bij sommige
gelegenheden kon uitbarsten, liet Willem III zich over het onver-
dragelik gedrag van Mollo uit:quot; „hij mériteert met voeten te werden
gescoptquot; en „ik kan niet sien hoe men sulcken vuyhck meer kan
gebruycken in sulcken importante saeckquot; i); maar Heinsius vatte
het wat praktieser aan en slaagde er in Boreel, toen deze kwam
klagen over wat Mollo hem bericht had, van die verkeerde indruk
te „desabuserenquot;, hoewel hij hem „wat veel voor dien man ge-
porteertquot;
vond 2). Ook beraadslaagde hij met Dijkveld erover,
wat het beste middel zou zijn, om ook bij de andere Burgemeesters
het wantrouwen weg te nemen, en deze zag er geen bezwaar in, oml
daartoe openlik alles, wat de geheime negotiaties betrof, bloot te
leggen en dus ook het uiterste, waartoe Willem III bereid was,
te openbaren. Uit de verdere houding van Boreel, die nog wel voor
,,wat heer Fransquot; 3) werd gehouden, is dan ook niet op te maken,
dat de lasteringen van Mollo blijvende indruk hebben gemaakt.
Integendeel, uit Boreel\'s gedrag bij de onderhandelingen met Cal-
lières in de loop van 1695 blijkt een volkomen overeenstemming
tussen Amsterdam en de Stadhouder.

In dit jaar, na de dood van koningin Maria, kwam eerst recht
aan de dag, hoe vast Willem\'s positie in Engeland was geworden,
en dit maakte hem des te sterker tegenover Frankrijk. Vergeefs
was het dan ook, dat Callières, wiens onderhandelingen met Dijk-
veld nu te Utrecht werden voortgezet, poogde, Amsterdam van hem ^
af te halen. Boreel, die op verzoek van de Franse afgevaardigde
voor de stad in het geheim met hem sprak, voegde zich geheel
bij de eisen, die Willem III voor een equivalent voor Luxemburg
had gesteld, en zeide, dat, naar zijn mening, er zonder deze voor-
waarden niets van een vrede zou komen ^), Lodewijk moest dus

1)nbsp;Archives, 3e sér., I, 392.

2)nbsp;Archief van Heinsius, III, 139.

3)nbsp;Ibidem, 90.

4)nbsp;Ibidem, 145 e.v.

-ocr page 222-

inzien, dat hij door Amsterdam de Repubhek niet van haar bond-
genoten zou kunnen aftrekken en een vrede was dan ook niet anders
te verwachten, dan naar de inzichten van Willem III, De inneming
van Namen, één van de weinige grote militaire suksessen van de
Koning-Stadhouder, versterkte nog meer de positie der geallieerden
en een algemene vrede zou zeker tot stand zijn gekomen, als . niet
de naijver van de Keizer had verhinderd, dat alles dienaangaande
van Holland uit bestuurd werd i). Daardoor moest men zich bij
de geheime onderhandelingen met Callières, die vooral ter wille
van Amsterdam werden aangehouden — Boreel bleef met hem in
korrespondentie —, vergenoegen met pogingen, om ten minste
over de barrière met Frankrijk van te voren tot overeenstemming
te komen.

Hoezeer het voor de Republiek van nut zou zijn geweest, als de
vrede nu gesloten was, bleek in het volgend jaar, 1696, De beide
,Aansprekers-zeemogendheden waren werkelik door de oorlogstoestand zo goed
oproerquot; te ajg uitgeput en vooral te Amsterdam werd de druk op handel en
^ \'bedrijf en de zwaarte der belastingen ten zeerste gevoeld. Daar
was het dan ook, dat, naar aanleiding van een nieuwe belasting op
trouwen en begraven, een oproer uitbarstte, het z.g.n. aansprekers-
oproer 2) .waarbij nog meer dan bij de vroegere beroeringen in
de Hollandse steden de sociale nood aan de dag kwam. Wage-
naar 3) zag er meer een politieke beweging in, een begeerte tot
regeringsverandering, welke zou blijken uit het bordje „te huurquot;,
aan het Stadhuis gehangen, maar de volkswoede richtte zich niet
uitsluitend tegen de regenten. Van dezen had het huis
van Boreel het meest te lijden — niet omdat hij te veel de zijde
van Willem III hield 4), want dat kon het volk niet weten, maar
omdat hij de voornaamste bewerker van de nieuwe keur op het
begraven was geweest —, maar het ergst was dat van de rijke Jood
De Pinto er aan toe. Het oproer had door de verniel- en plunder-

w

1) Archief van Heinsius, III, XLVI.

2( J. F. Gebhard Jr., Het Aansprekersoproer van 1696. (Amsterdamsch
Jaarboekje, 1899).

3)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist, XVI, 306 e.v.; Amsterdam, I, 713.

4)nbsp;Archief van Heinsius, III, XLVIII.

-ocr page 223-

zucht het karakter van een hongeroproer gekregen; de keur, die de
aanleiding was geweest, was trouwens reeds door de Burgemeesters
ingetrokken. En al werden enkele raddraaiers met de dood gestraft,
te streng trad de magistraat overigens toch niet op, inziende, dat
de nood het volk ontevreden had gemaakt en dat zijn begeerte naar
vrede de oorzaak van het gebeurde was. Daarom vestigden de Bur-
gemeesters ook na deze oproerigheid Boreel\'s aandacht op de
noodzakehkheid van het bevorderen van het „groote werckquot; i).

Zo zien we in de loopjyan het jaar 1696 Amsterdam^ weer meer
(/genegen te luisteren naar de aanbiedingen van Frankrijk, die be-
oogden, de zeemogendheden tot een afzonderlike vrede te brengen,
terwijl daarentegen Willem
III jammerde over de „slappigheytquot;
van de stad. Het oproer had een zeer slechte indruk gegeven van
de toestand in ons land; op de Beurs te Amsterdam zou al openlik
gezegd zijn, dat men om Straatsburg — Willem\'s eis voor het
Rijk — de oorlog niet wilde voortzetten 2); de stad beweerde, niet
in staat te zijn, de Koning nog geld te lenen
3). Van de krachtige
houding, die Willem
III vooral na de afval van Savoye, dat met
Frankrijk afzonderlik vrede sloot, eiste, kwam niet veel, ondanks ,
de zending van Dijkveld naar
Amsterdam 4), want uit het „droog I
antwoordtquot;, dat hij slechts van de Burgemeesters kon verkrijgen, i
— namelik, dat ze zich bij Willem
III aansloten, wat betrof de
houding tegenover de vijand, maar dat ze wel gaarne pogingen
gedaan zagen, om de bondgenoten tot meer inschikkelikheid te be-
\' wegen, en in alle geval de onderhandelingen met Callières voor-
lopig niet wilden afbreken — was duidelik te bespeuren, hoe weinig
,.susceptibel voor redenenquot; ze waren. Trouwens, ze hadden wel
gelijk, wat de Keizer aanging, want het was werkelik onverdragelik,
dat deze, als Willem
III Frankrijk zover had gekregen, dat een

1)nbsp;Zie de brieven van de Burgemeesters aan Boreel bij Gebhard, Nic. Wit-
.sen, II, 239 e.v. en de brief in het Archief van Heinsius, III, 200 e.v., een schrij-
ven van Hudde aan Boreel, zoals aan Kannegieter uit de papieren van Hudde
gebleken is.

2)nbsp;Archief van Heinsius, III. LIV.

3)nbsp;Japikse, Correspondentie enz., I, 401 e.v.; Archief van Heinsius, III,
208 vlg.

4)nbsp;Gebhard, Nic. Witsen, I, 407 e.v\'., II, 174 e.v.

-ocr page 224-

algemene vrede op redelike voorwaarden mogelik was, steeds weer
roet in het eten wierp, z
oals hij, toen Callières in September 1696
zelfs de afstand van Straatsburg toegaf, — de vredesneiging werd
inquot;Frankrijk groter wegens de verwachting van de dood van de
Spaanse koning, waarmee de zaak van de Spaanse erfenis aan de
orde zou komen — bezwaren maakte tegen het kongres, dat tot
voorbereiding van de vrede op een plaats binnen de Republiek zou
bijeenkomen. Maar ook Willem III meende nu, dat wij ten opzichte
van Weenen, waar men de neutraliteit van Italië erkend had
van „sonder onse participatiequot;, niet meer zo „scrupuleusquot; behoefden te
zijni). Niettegenstaande deze moeilikheden en nieuwe, die van
de kant van Frankrijk rezen, begon het vredeskongres, onder be-
middeling van Zweden, toch zijn zittingen, op het huis Nieuw-
burg, te Rijswijk.

Over Willem\'s houding ten opzichte van de vrede kon Amster-
dam verder ook zeer tevreden zijn. Want terwijl men deze van
alle kanten door weinige toegefelikheid of kleingeestige kibbelarij-
en ophield, brachten de zijdelingse onderhandelingen van Bentinck
met maarschalk de Boufflers, die in hoofdzaak over het moeilike punt
van de erkenning van Willem III als koning van Engeland liepen,
de zaak een goede stap vooruit. Toen Frankrijk aan de bemiddelaar
zijn voorwaarden opgaf, welke, ten gevolge van de houding van de
föïzeZld Teelquot;wat slechter waren dan bij de vroegere aanbieding,
itrok Willem III zich op het. Loo terug, daarmee te kennen gevend,
dat hij het sluiten hierop noodzakelik achtte. Nog wist Heinsius
hierna deze voorwaarden voor het Rijk wat verbeterd te krijgen, —
d.w.z. Frankrijk gaf nu de keuze tussen Straatsburg of een equi-
valent — en ten slotte de Keizer tot aanvaarding hiervan over
te halen.

Een laatste belemmering wierpen de Fransen weer aan de alge-
mene vrede in de weg. Menend wegens de verovering van Barce-
/ lona nog wel wat meer te kunnen bedingen, namen ze het aanbod
l betreffende Straatsburg terug en gaven de Keizer slechts tot 20
1 September de tijd, om zich met een equivalent voor Straatsburg
itevreden te stellen. Om wederom een
kordate houding aan te

1) Archief van Heinsius, III. 205.

-ocr page 225-

kunnen nemen, waartoe Bentinck hem aanmoedigde, diende Wil-
lem III in de eerste plaats te weten,
wat Amsterdam dacl^edoen,
want zonder medewerking van de stad „on ne fairoit que s\'ex-
poser\'i). Aldus werd
Dijkveld nogmaals tot de Amsterdamse.
burgemeesters^gezonden, om hen tot „hertigheytquot; aan te moedigen,
maar uit zijn eigen woorden bleek al, hoe ook de Stadhouder weinig
hoop op het behoud van Straatsburg meer voedde ^). Zijn streven
was dan ook hoofdzakelik, om voor de Keizer nog wat tijd_te
d
winnen, ten einde het equivalent voor deze stad verbeterd te krij-
gen en dit verklaarde Amsterdam wel te willen ondersteunen, mits
maar de vrede niet in gevaar gebracht werd. Want daar waren
de Amsterdammers vooral bevreesd voor, on^^t_Lodewijk bereid
was, tegelijk met de vrede een voor de Repubhek,voordelig handels-
v
erdrag te sluiteiT^^T^s hielpen ze Willem III in zijn pogingen
ten gunste van het equivalent alleen zijdelings door een opdracht
aan Mollo, waarmee ze de toorn van de Franse koning niet op
zich zouden laden. Hun pensionaris Buys verklaarde tegelijkertijd
aan Heinsius, „dat (zij) wel mochten lyden, dat een uyterlyke fermité
tot het uyterste toe wierd gehouden, mits dat vastgesteld wierde,
dat men vóór den 20en soude teeckenen en met Engelant en
Spagne
sluytenquot;3). Hierna was het duidelik, dat de oorlog niet
langer voortgezet kon worden, en ten slotte, toen een verlenging,
van de termijn voor het Rijk was verkregen, kreeg Amsterdam zijn j
zin, daar de 20ste September 1697 de vrede te Rijswijk getekend\'
werd.

De tegenstelling tussen haar eigen belang en dat, wat zij als

de beste richting in de buitenlandse politiek moest erkennen, is
geweest, die de houding van de stad Amsterdam, sedert de ver-\'j
zoening met de Stadhouder in 1685, steeds twijfelachtig maakte.quot;
Was het eerste niet te zeer in het nauw gebracht — want meer
of minder was de te voeren politiek meestal met haar belangen in

strijd_dan kon Willem III echter volkomen op haar medewerking

rekenen. Dit bleek ook weer in zijn laatste regeringsjaren; ondanks

1)nbsp;Japikse, Correspondentie enz.. I, 206.

2)nbsp;Zie: Kannegieter in Bijdr. en Meded., dl. 48.

3)nbsp;Archives, 3e série, I, 608.

-ocr page 226-

Houding van de intriges van de graaf de Briord de Franse envoyé, die op
bit^dcquot;^^-vredesgezindheid spekuleerde, steunde de stad, in wier re-
vang van dc gering de familie van Corver, de „favorietquot; van Willem III, nu
ïsïcTOrS^\'^^^ grootste aandeel had 2), de Stadhouder in de vermeerdering van
\' het krijgsvolk, het sluiten van de buitenlandse verbonden, kortom
in alles, wat hij met het oog op de te verwachten oorlog over de
Spaanse suksessie noodzakehk achtte, en na zijn dood, toen ze haai\'
invloed op de andere leden van Holland weer zag toegenomen,
was zij het voornamelik, die de Staten van Holland tot de moedige
verklaring bracht, dat ze zich stipt aan de aangegane verbintenissen
zouden houden 3).

Algemene In de geschiedenis van de strijd, die Amsterdam bijna onafge-
samenvatting. broken tegen stadhouder Willem III voerde, valt wel op te merken,
dat het Amsterdamse volk daar geheel buiten stond. Zijn liefde
voor het huis van Oranje bleef altijd gelijk en kwam af en toe
sterk tot uiting, zoals vooral in het voor ons zo hachelike jaar
1672, en oefende in zulke omstandigheden, waar de vrees voor het
behoud van het vaderland of de ijver voor de godsdienst de harts-
tochten opzweepte, invloed uit op de houding van de regering.
Maar overigens had de burgerij niets te zeggen over de positie,
die Amsterdam in de binnen- en buitenlandse staatkunde innam,
maar was alleen het bestuur der stad, en dus voornamelik de kleine
kring van gezaghebbenden daarin, de bewerker van het verzet
tegen Willem III.

Onder deze aanvankelik geheel tot de anti-stadhouderlike partij
van De Witt behorende regenten, kwam, zoals hiervóór is aange-
toond, ± 1665 een splitsing in drie groepen, waarvan die van
Valckenier zich het meest van de Raadpensionaris afkeerde en
daarentegen in vele opzichten de belangen van de jonge Prins
bevorderde, zonder, zoals het volk meende. Oranjegezind te zijn.

1)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. XVII, 74.

2)nbsp;Elias, Gesch. van het Amsterd. Regentenpatric.,

3)nbsp;Wagenaar, Amsterdam I, 725.

1/

-ocr page 227-

Deze groep was het, die van de betogingen ten gunste van Oranje
in 1672 gebruik maakte, om de echte Wittianen geheel uit de
regering te drukken en zichzelf met het meeste gezag te bekleden.
Dat ze echter verre van prinsgezind was, bleek in de volgende
jaren, toen ze zich uit ontevredenheid over de lange duur van de
drukkende oorlog en over de pogingen van Z. H., om enige m-
vloed op de begeving van regeringsambten in haar stad uit te
oefenen, met de middengroep van Hooft en Vlooswijck verzoende.
Gezamelik werkten ze nu Willem III tegen door aan te sturen op
/ ( vrede met Frankrijk en dank zij een handelwijze, . die niet veel vaj^
landverraad verschilde, gelukte het hun, dit doel te bereiken. De
Republiek sloot een afzonderlike vrede met Lodewijk XIV (1678)
en liet haar bondgenoten in de steek. Dat zij hiermee het grootse
plan van de Stadhouder, om
ve^nd de heerszucht van de Franse
koning te weerstaan, een ge-^^ëTHTge slag toebracht, achtte de re-
gering der stad van niet zoveel gewicht als het belang van haar
handel, dat de voornaamste beweegreden van haar streven tot be-
eindigen van de oorlog was geweest.

Gelukkig was er onder de Amsterdamse regenten één man, die,
daar hij zelf door zijn diplomatieke loopbaan een goed inzicht in
de machtsverhoudingen in Europa had verkregen, beter de be-
doelingen van Willem III begreep en in zijn schijnbaar zo oorlog-
zuchtige politiek niet louter een streven naar meerdere macht zag.
Deze bondgenoot van de Prins onder de Amsterdammers was
Coenraad van Beuningen en door diens invloed werd Amsterdam
niet alleen van zijn wens tot een verbond met Frankrijk afgebracht
— wat het had voorgestaan als tegenwicht tegen het verbond met
Engeland, dat Oranje verlangde —, maar zelfs gewonnen voor de
Ligue van Garantie, die de grondslag vormde voor een nieuwe
koalitie tegen Lodewijk. De Prins achtte Van Beuningen dus te-
recht de geschikte man, om ook de Engelse koning voor deze
Ligue te winnen, waardoor het verbond eerst recht van betekenis
zou worden. Doch helaas deed de Amsterdamse burgemeester in
Engeland zoveel ondervinding op van de onbetrouwbaarheid van
deze vorst, die door de twisten met zijn Parlement nimmer in staat
zou zijn,
gewapenderhand tegen Frankrijk op te treden, dat hij
(Van Beuningen) ten enenmale van inzicht veranderde.

-ocr page 228-

Ondertussen had het moedige optreden van de Repubhek, die
voorzeker als aanvoerster van de Ligue kon beschouwd worden,
onder leiding van Willem III bewerkt, dat de Franse koning de
blokkade van Luxemburg ophief (Maart 1682), waarmee hij
Spanje had willen dwingen die landstreken in de Zuidelike Neder-
landen af te staan, waarop hij aanspraak maakte. Maar Van
Beuningen, wel verre van het sukses van dit kordate optreden in
te zien, bleef bij zijn mening, dat de Ligue zonder Engeland niets
kon uitrichten en dat Karei II eerst gewonnen kon worden door
de vrede met Frankrijk te bevorderen, (waardoor hij dus niet ge-
noodzaakt zou worden, zijn Parlement voor de verlening van oor-
logsubsidies bijeen te roepen), en daartoe leek het de Amster-
damse burgemeester de beste weg, dat Spanje de arbitrage van de
Engelse koning aanvaardde, zoals Lodewijk had aangeboden. Dit
advies van Van Beuningen had grote invloed op de houding van
Amsterdam, dat in het vervolg van niets anders wilde horen dan
van een toegeven aan Frankrijk om de vrede te bevorderen, en
zelfs toen dit land aanvallend in de Spaanse Nederlanden begon
op te treden, week de stad niet van dit principe af, maar verzette
zich tegen het verlenen van de hulp, die wij Spanje, ingevolge het
traktaat van 1673, verschuldigd waren.

Daarentegen volgde de Prins de taktiek van niet toegeven aan
Lodewijk, maar zich tegen de aanmatigingen van die vorst te
wapenen en er zich tegen te verzetten, desnoods zonder Engeland,
/ dat ten slotte, door eigenbelang gedwongen, — het kon toch moei-
lik aanzien, dat Frankrijk zich zo uitbreidde in de Nederlanden —
\' wel mee zou doen. Wederom moest echter de Republiek het goede
voorbeeld geven en daarom begon de Prins met een legervergro-
ting. Maar juist die nieuwe werving, die, volgens Amsterdam, op
oorlog aandreef, bracht de stad tot het uiterste: weer liet ze zich
, in met afzonderlike onderhandelingen met de Fransen en, hoewel
/
niet bewezen is, dat ze zich hierbij tot ongeoorloofde beloften
^^ \' lieeft laten verleiden, gelukte het haar toch weer, evenals in 1678,
ook andere leden van de Staat te overtuigen, dat een toegeven
aan Frankrijk te verkiezen was boven het gevaar, in een oorlog te
geraken, die voor de welvaart van het land hoogst nadelig zou
zijn. Het grote verschil tussen het Bestand van 1684 en de vrede

-ocr page 229-

van 1678 was echter, dat de aanspraken van Lodewijk op de af-
gestane landstreken niet als wettig erkend werden, daar ze hem
slechts tijdelik werden overgeleverd, en dat een scheiding tussen
de geallieerden vermeden was. De Prins behoefde dus nu niet
wederom van voren af aan met het vormen van een koalitie tegen
Frankrijk te beginnen.

Na deze krisis van 1683—1684, toen Willem III en Amsterdam
op z\'n scherpst tegenover elkander stonden, kwam ook de omkeer.
Van weerskanten verrees de behoefte aan verzoening, wel nog
geruime tijd getemperd door de wrok van de Prins en de koppig-
heid der stad, maar ten slotte sterk bevorderd door de veranderde
omstandigheden. De voornaamste oorzaak van deze verandering
was de vervolging der Protestanten in Frankrijk, die grote indruk
in ons land maakte, vooral te Amsterdam, dat ook in zijn handel
er onder leed, en tevens invloed uitoefende op de houding van
Brandenburg, dat zich weer bij de Republiek aansloot. Toen eerst
begon ook bij de Amsterdamse regering het inzicht veld te winnen,
dat Willem III optrad als kampioen voor het Protestantisme en
het evenwicht in Europa, en sedert de verzoening van 1685 zien
we haar dan ook niet meer, gelijk vroeger, maatregelen nemen
tegen mogelike „coups d\'étatquot; van de Stadhouder, waarmee ze
voorheen gevreesd had, dat hij, in navolging van zijn vader, zijn
wil zou doordrijven. Tegen zijn onderneming van 1688, waarbij
ze terecht voor zijn te grote machtsuitbreiding had kunnen vrezen,
maakte ze dan ook alleen bezwaar voor zover de handel er schade
door leed, maar het belang van de tocht voor het Protestantisme
en het bewaren van het evenwicht in Europa woog toch het zwaarst.

Hoewel de stad zich, uit spijt, dat haar goedgunstige houding
tegenover deze onderneming haar zo weinig dank en veel nadeel
had bezorgd, hierna wederom bij enkele gelegenheden weerspan-
nig toonde door bezwaren op te werpen in kleine zaken, waar ze,
in de grote niet meer tegen de machtige Koning-Stadhouder wasi
opgewassen, keerde ze toch nooit tot haar vroegere houding tegen-
over Willem III terug. Haar bemoeiingen ter bevordering van de
vrede in de negenjarige oorlog kwamen wel weer voort uit han-
delsbelang en zorg voor de nood der burgerij (die trouwens, zoals
uit het oproer van 1696 bleek, zeer hoog was gestegen), maar

-ocr page 230-

steeds bleef ze erkennen, dat het beginsel van de Koning, om de
bondgenoten bijeen te houden, vóór moest gaan. Het wantrouwen
in Willem\'s beleid, dat Amsterdam vroeger altijd geuit had door
zijn bezwaren tegen de Staat van Oorlog — met het leger toch
meende het, dat de Stadhouder zijn gezag wilde uitbreiden —, is
na de verzoening niet meer opgekomen, en hoewel de grote stad,
met haar dikwijls zo moeilik te bevredigen eisen voor de handel,
vaak een lastige hinderpaal in zijn plannen was, een vijandin was
ze Willem III sedert 1685 niet meer. Ze eindigde met zich in hoofd-
zaak naar zijn politiek te voegen, slechts weerstrevend of moeilik-
heden opwerpende, waar haar eigenbelang het haar voorschreef.

-ocr page 231-

BIJLAGE 1.

f

Missive van burgemeester Coenraad van Beuningen aan Z. H. de prins van
Oranje, uit Amsterdam, 12 November 1683. (Fagel-papieren. Rijksarchief.

\'s-Gravenliage.)

Doorloghtigste, hooghgebooren Fürst ende Heere,

Mijn heere, onder alle de ongevallen, welcke my publique be-
dieningen onderwaerigh maeken, heb ick geen min gebeurehjck
geacht als te vallen in Uwe Hooghts. ongenade, vermits ick in al
mijn doen niets soo seer behartighde als int betraghten van mijn
phght omtrent het gemeen Uwe Hooght. te behagen. Deze myne
oprechte yver is Uwe Hooght. ook soo wel bekent geweest ende
heeft soo avantageuse indruckinge voor my op s(ijn) goedhartighe
inborst gedaen, dat wanneer \'t mij(n) ongeluck was. hem niet te
kunnen p(ers)uaderen hetgeen my nootsaekelijck scheen om de te-
genwoordighe gevaren ende onheylen voir te komen geduurende mijn
ionghst verblijf in England, syne groote goetheyt is geweest, my
door een missieve van sijn kant te versekeren. dat die discrepantie
van sentimenten my niet soude doen
Verliesen sijn toegenegenheyt.
Nac mijn wederkoomste heb ik ook lange veele preuven van die
Uwe Hooghts. gelijckmoedigheyt ontfangen. ende hebbe het dier-
halven des te meer daartoe helpen dirigeren, dat noyt reselutie
wegens dese Stadt opt tegenwoordigh groot beloop der saeken ter
Vergaderinge is ingebraght. voirdat se aen Uwe Hooght. met
deductie van redenen was gecommuniceert. om disputen aldaer voir
te komen, sooveel doenlijck moght sijn.nbsp;1

Ick beken nevens de H.H. van Amsterdam voir onfeylbaar ge-
houden te hebben, dat de Coningh van Vrankrijck. wesende soo
seer maghtig ende weinigh scrupuleus int aenwenden van feytelycke
middelen om syne lantpalen te verbreyden ende soo diep wesende
geëngageert in de querelle met Spaegne ende verbeten tegens dese
staet, ende daerenboven soo groote kosten in syne alliantie ende
verbintenisse met Denemarcken ende elders aenwendende, om een
groot oogmerck te bereycken, ende door de binnenlandse onge-
legenheden in England, doir de divisiën in Duytslant. doir de
Turkse oorlogh ende de swackheyt van Spaigne ende van den
Staet grooter faciliteyt ontmoetende als S. Majt. naeuwelijckx had

-ocr page 232-

kunnen hopen om het met genoeghsaem seker succes te onder-
neemen, syne wapenen tegens de Spaense soude employeren, in-
dien doir een tydighe vergelyckinge over de openstaende diffe-
renten doir de wegh van verbhjf ofte verdragh hem daertoe geen
pretext wiert benomen. Ende dat ik, voor demonstratief aengesien
hebbende, dat geen bystant uyt Duytslant voir Spaigne was te
verwaghten ende dat de hoope, gefondeert op daer gemaeckte
generale tractaten ende gemeenschap van interessen, ydel was,
ende niet min evident achtende, dat dese Republique doir de voir-
gaende oorlogh in dat verval is geraekt, dat se onder de effecten
van een nieuwe oorlogh met Vranckrijk, sonder de Engelse ter zee
met haer te hebben, moet succomberen, ende dat ik daernevens
vertrouwende van langer hant onderricht te hebben (Uwe Hooght.
dulde myne vrymoedigheyt, dewyle die voir al beooght sijn dienst),
dat de C. van Vrankrijck op een mystérieuse wyse ende doir arti-
ficieuse ende behendige wegen ende middelen verweckt ende ge-
stijft hebbende tot Weenen, Madrid ende hier soodanigh abusief
gevoelen van sijn maght ende moet, als strecken konde om \'t immi-
nerende gevaer niet behorelijk te apprehenderen ende om te doen
neghgeren de middelen, om tot een vredighe afkomst te gereken,
(en) om de slagh, die hy aen de Spaense wilde geven, swaerder ende,
na syne meeninge, meer verschoonbaer te maken, mijn uytterste vlijt
sedert een iaer ende langer heb aengewent, om te doen considereren,
dat men Spaigne ende het duytsche Rijck van hier diende aen te
manen ende te presseren, om tot
ver(my)dinge van meerder quaet
te amplecteren de middelen ende wegen, die sigh vertoonde om
tot een generael affermissement van vrede te gereken, ende dat
men daeromtrent de vruntschap van de Coningh van England
diende te menageren ende tydelijk te inrogeren(?), om een generale
garantie tot conservatie van de gemeene rust van het toekomende
te wegh te brengen.

Ende hoewel my de conduite van de keyserse ende Spaense soo-
danigh scheen, dat se nae alle apparentie most termineren in de
tegenwoordighe swaerigheden ofte nogh erger, ende dat my naght
ende dagh pranghde t\'geen daerinne de Staet ende Uwe Hooght.
int particulier soude hebben te lyden, soo hebbe ik eghter om de
sentimenten van Amsterdam, streckende om doir de wegen, die

-ocr page 233-

een goede uytkoomst vertoonde, te laboureren tot het aengaen
van een vredighe uytkoomst, [te doen ingressie vinden] mets
irreguliers nogh onbehorelijckx gedaen, nogh andere middelen
gebruycht als vertoogh van redenen omtrent de heeren, die aenpart
hebben aen de deliberatiën, ende aen geen anderen, om se te doen

ingressie vinden.nbsp;^

Maer dewyle desniettegenstaende myne conduite in dese Uwe
Hooght. onder een andere gedaente is voorgekomen ende dat ik, uyt
hetgeen my wedervaren ende gerapporteert is, moet geloven ge-
heehjk berooft te sijn vant geen my meest dierbaer was ende om
met vrught te kunnen verstaen omtrent die gemeene sacke meest
nodigh (welck is de eer van Uwe Hooghts. toegenegenheyt ende
goet vertrouwen), ende dat ik indaghtigh ben mijns onlangh aen
Uwe Hooght. verclaerde resolutie van by \'t opkomen van dat
smertelijk verlies my te sullen onttrecken aan de publique delibe-
ratiën, soo heb ik myne demissie uyt het burgemeestersampt ver-
soght, daert behoirt, ende indien men blijft gepersuadeert, dat het
my niet toegestaen kan werden, omdat men burgelycke lasten,
burger wesende, sigh niet kan ontrecken, soo sal ik by continuatie^
van Uwe Hooghts. onbenoegen over my die my self moeten procu-
reren doir een wegh, die wel onbehagelijck ende opspraekelijck is,
maer my nodigh sal sijn geworden, dewyle my niets is meer waer-
digh als nae te komen mijn woirt aen Uwe Hooght. gegeven, ende
niets soo droevigh als part te hebben aent bestier van de Repu-
bhque ende te leggen onder Uwe Hooghts. indignatie, ook ten op-
sighte zulckx my beneemt de faculteyt, om daermede met lust ende
vrught te kunnen verblyven. lek leef ondertusschen niet sonder
hope van dat Uwe Hooght. niet altijt verborgen sal blyven mijn
onschult ende oprechtigheyt int behartigen van syne ende des
lants dienst ende dat ik waerlijck ben ende soo altijt sal blyven
soo seer als yemant ter weerelt,

Doorlughtigste Hooghgeboren

Fürst ende Heere
Uwe Hooghts

onderdanighste getreuste ende
seer opreghte dienaer

C. VAN BEUNINGEN.

-ocr page 234-

BIJLAGE II.

Ontwerp van een verklaring van Hendrik Casimir II aan Amsterdam, 8
September 1684 (Fagel-papieren, Rijksarchief, \'s-Gravenhage.)

Op het geene door de Heere van Klenck, oud-schepen ende raet
der stadt Amsterdam, in de name van Borgemeesteren ende Re-
geerders van gemeke stadt aen Sijn Hoogheydt den Heere Prins
van Nassau is genotificeert en verders na overleverde credentiael
by monde geproponeert, bevonden sijnde, dat t\'oogmerck van haer
Ed. Achtbaerheden t\'eenemael overeenstemt met dat van
hooghgem. Syne Hoogheyt den Heere Prince van Nassau, nament-
lijck dat yder aan sijn syde gaerne soude doen alle t\'geene dat
ordentelijck en wettelijck can geschieden ten eynden soo den Staat
int gemeen als yder provintie int bysonder welvaren en alle Leden
vant geheele lichaem der Republijck in een goeden harmonie met
malcanderen leven volgens de oude en loffelycke gronden van
regeringen, ende wel bysonder aengemerckt de ouverture, door gem.
Heer van Clenck wegens weigern. Heeren Burgemeesteren gedaen
nopens seeckere avances, op ordre van Sijn Hoogheyt den Heere
Prince van Orange mitsgaders den Heere Raetpensionaris Fagel
door seeckeren Docktor Marechal tot wegneminge van alle nabe-
denckinge aen den Heere van Beuningen en door deselve aen de
gesamentlycke heeren Burgem(eeste)ren van Amsterdam geschiet,
doende de heer van Clenck in den naem van weigern. Heer daerby
een rustige betuyginge ende verseeckeringe, dat in dien alleen niets
door de stadt van Amsterdam sal gedaen worden sonder commu-
nicatie met Sijn Hoogheyt den Heer Prins van Nassau en nauw-
keurige waernemingh, sooveel in haer is, vant geene de provintiën
vant gouvernement van Sijn Hoogheyt van Nassau specialijck
soude mogen concerneren, soo verclaert Sijn Hoogheijt van Nassau
door ons ondergeschrevenen, derselver gelastighde, by desen voor
Eerst, dat gemelte ouvertures en propositiën soo ten aensien van

-ocr page 235-

derselvers oogmerck als andersints aen sijn H.H. van Nassau ten
hooghsten aengenaem te sijn met verseeckeringe, dat, sooveel si)n
H.H.voormt. eenigsints te mogelijck is, alles van sijn syde tot be-
reyckinge van gem. heylsaem ooghmerck sal gedaen worden en int
werck gesteh, mits in alles sich houdende binnen de paele van de
instructiën, aen deselve door de Staeten van desselfs gouvernemen-
ten gegeven.

Ten anderen, dat gelijck voorleden winter met alle candeur en
sinceriteyt van sijn H.H. van Nassau aen de heeren Burgemeesteren
van Amsterdam geschiet is, men alsoo oock voortaen na geen avan-
ces van dese off geen syde sal hooren, al hadden se schoon tot een
voorwendsel off weghneminge van eenige simulteyten off diergehjck,
sonder
daervan aen malcandcren respectivelijck kennisse te doen
toecomen, ten weten sijn H.H. van Nassau aen weigern, heeren
Burgemeesteren ende wederom gemelte heeren Burgemeesteren aen
sijn H.H. van Nassau, met verseeckeringe van geen pas te sullen
gaen in desen als volgens den voorslagh by de Heere van Clenck
gedaen, dat is met onderlinge openhertige communicatie en consent.

Voorts dat sijn H.H. van Nassau gereet is, de voorslagen by de
heere van Clenck wegens ende door ordre van de heeren Burge-
meesteren van Amsterdam nevens de heeren Berent van Sevenaer
ende Johannes van der Wayen wegens ende door ordre van sijn
H.H. van Nassau opgestelt ende geconsenteert, niet alleen in
ernstige opmerckinge te nemen, nemaer oock te houden als een
geconcert(eert) voorschrift, soo lange door onderlinge overlegh niet

anders sal sijn goetgevonden.

Als eerstelijck, te benificeren van de negotie, daertoe men dan de
lijsten der convoyen ende licenten soodaenigh sal soecken te dres-
seren als de heeren van Amsterdam hebben voorgeslagen, mits dat
1° alle vreemde incomende vette waren, als hooter, vleesch, speek,
etc. beswaert worden tot vijffentwintigh ten hondert, 2do alle vrem-
den magere ossen soodanigh te beswaeren als nader sal worden
geconcerteert, 3° alle vette be(e)ste tot vijftien gulden, 4° alle ver-
ekens ende schaepen van buyten incomende met de seste penningh,
5° alle engelse, schotse ende andere kooien met de vijffde penningh,
6° allerly bronwater daervan de groote cannen met twee strs. ende
kleyn na advenant.

-ocr page 236-

Ten tweeden, \'t redresseren van de finantie ende menage in
voegen als door de heere van Amsterdam int discours, by de heere
van Clenck gecommuniceert, is uytgedruckt ende noch verder sal
connen werden bedacht.

Ten derden, de militie te brengen tot een machtigh, doch ge-
noechsaem getal.

Ten vierden, yder provintie ende lit derselver te laten en, sooveel
(in) elcks vermogen is, te doen gauderen van soodanige privilegie,
voorrechten ende forme van regeringe als deselve competeert.

Ten vijfden, rapport te vorderen van de executie der Commissiën
tot reünie der drie bewuste proventiën by\'t advis conciliatoir ge-
decerneert den 20 April 1684 en dan te oordelen, off daerin gedaen
zy volgens t\'goedvinden der vrs. committerende provinciën.

Ten sesden, dese byde provintien, namentlijck Vrieslant ende
Stadt ende Landen, alsmede t\'landschap Drente te laten gauderen
van dat recht en gesagh, welck sy altijt voor haer hebben gereserquot;
veert, als 1 ° omtrent hare militie soo ten aensien vant employ
derselve binne hare ressorten, als 2° de begevinge van charges,
bysonder dat drentse regiment, 3° de bovengem. provintiën ende
lantschappe niet te prejudiceren door eenige tituls, digniteyten by
degeene, aen dewelcke deselve niet sijn gedeffereert, 4° deselve on-
verhindert mede te laten inuderen(?) die moerassen, tot wekkers
inudatie(?) sy volgens advijs conciliatoir sijn gerechtight, 5° de com-
mandementen van de Bourtangh, Coevorden, etc., te laten ten dis-
positiën van de goevernementen van de Heere Prins van Nassau,
6° dat gedachte provintiën en lantschappen oock geen prejudicie
mogen lyden in saecken concernerende t\'commandement ende be-
settinge van de stadt Embden, 7«io derselver Capt. generael niet te
houden buyten employ in de legers van de Staet, 8° tot dien eynde
deselve te maecken veltmaerschalck generael, 9° te bevorderen be-
sendingen, daert nodigh is, insonderheyt na Vranckrijck, Enge-
landt ende Brandenburgh, lO^o de heere Stadthouder, resp(ecti-
ve)l. gelijck oock een ygelijck Collegae en bedienende, haer te doen
richten na de instructiën aen deselve verleent, sonder die int min-
ste te contravenieren.

Ten sevende, om gevoeghelyker, nadruckelycker ende geruster
sijn Hoogheyt den Heere Prince van Orange in desselfs hoge ends

-ocr page 237-

eminente charges en autoriteyt mitsg(ade)rs den Heere Prince van
Nassau in de syne te maintineren ende te
secureeren, een goede
harmonie te stichten tusschen Hooghgem. Syne Hoogheyt den
Heere Prince van Orange en den Heere Prince van Nassau, daar-
toe de gereedste wegh was, alle \'t geene tusschen deselve soude
mogen in geschill sijn, aff te doen door een minnelycke arbitrage
van eenige heeren van de regeringe, met byderzijts goetvmden
daertoe te stellen, zij(n)de de Heere Prins van Nassau van nu
aff aen gere(e)d tot minlyke arbiters te nemen de heeren Bürge-

m(eeste)rs van Amsterdam.

Ten achtsten, de provintiën van Hollant, Vrieslant ende Stadt
ende Landen te doen bedancken voor derselver conduites, int be-
vorderen van den Treves gehouden, welck behoorde te geschieden

ter vergaderinge van haer Ho. Mo.

Alle welcke poincten wy ondergeschreven als heylsaem en
wettigh voor de Republijck in onse voorsr. qualiteyt goetkeuren,
onder verseeckeringe, soo wegen den Heere Prince van Nassau aen
sijn syde als d\'heeren
Burgemeesteren van Amsterdam aen hare.
om alle t\'bovenstaende sooveel mogelijck met ordre can geschieden
werckstelligh te maecken met serieuse wedersijdse verplichtinge
van geen passen tot eenige aparte accomodementen te gaen sonder
onderlinge vertroude communicatie ende concert daerover al-
vorens te houden, gelijck boven is gemelt, ende is goetgevonden van
twee gelijckluydende gesamentlijck te teeckenen en een te behan-
digen aen sijn H.H. van Nassau ent andere de wel Ed. Groot Acht-
bare heeren Burgemeesteren van Amsterdam,

8 September

Leeuwarden den Augustusnbsp;■nbsp;:

IS

-ocr page 238-

Lijst van geraadpleegde archivalia en gedrukte werken.

I. ARCHIVALIA.

A. Gcmeentc-archief te Amsterdam.

Resoluties van de Raad van Amsterdam (1679—1685).
Muniment-register en Secreet Muniment-register (1679—1685).
Secrete Resoluties van de Vroedschap (1679—1685).
Resolutieboek van regerende en oud-Burgemeesters (1679—1685).
Secrete Notulen van Burgemeesters (1679—1685).

Notulen van \'t gepasseerde in de Vroedschap der stad Amsterdam, gehouden

by Joan Appelman, sedert 15 September 1672 tot 23 September 1694.
Missiven van Gedeputeerden ter Dagvaart te \'s-Gravenhage aan Burgemeesters

en Regeerders van Amsterdam (1682—1685).
Stads-Missivenboek (1683—1685).
Diplomatieke missiven uit Engeland (1682—1683).

Stukken betreffende de geprojecteerde werving van 16000 man (1683—1684).
Stukken over geschillen met de Stadhouder in zake de onderhandelingen met

d\'Avaux (1682—1684).
Stukken over de verzegeling van de Stads-papieren in het logement van de
afgevaardigden van Amsterdam in Den Haag wegens weigering van 16000
man (1684).

Stukken betreffende de aanslag op C. van Beuningen door Johan van Banckem
(1684—1685).

Correspondentie van G. van Rheede van Amerongen en pensionaris Hop over
het herstel der goede verstandhouding van Willem III en deze stad (1685).
Nieuwe Collectie Hudde:

No. 9. „Consideratiën van Burgermrn. rakende de Guarantie met de Co-
ningh van Engeland in onderhandeling zijnde, om te dienen, dacr
behoorlijk te staet zullen komen.quot; (7 November 1679).
No. 13. „Relaas, hoedanig de zake, rakende de nieuwe geconcipieerde con-
vooilijst, gedurende de vergadering van H. Ed. Gr. Mo. voorname-
lijk tusschen de Gedeputeerdens der stad Amsterdam en de heer
Raadpensionaris zich heeft toegedragen.quot; (5—21 September 1684).
No. 14. Kopie van een brief van de Prins van Oranje aan Burgemeesters
van Amsterdam over het geschil van dc Prins met Dordt. (No-
vember 1684).

No. 54. Stukken betreffende de aanslag van Van Banckem.

-ocr page 239-

lil

B. Rijks^archièf te \'s-Gravenhagi

Resoluties Staten-Generaal.
Secrete Resoluties Staten-Generaal.
Liassen Engeland.

Portefeuille met Secrete Missiven, Engeland.
Fagel-papieren:

Correspondentie tusschen Fagel en Hop (1682—1688).

Stukken betreffende moeilijkheden bij levering van hulp aan Spanje door de
houding van Amsterdam.

Missive van Van Beuningen aan den Prins over zijn ongenade (12 No-
vember 1683).

Rapport van Fagel over pogingen tot verzoening van Frankrijk en Spanje
met kantteekeningen van Hop (1684).

Stukken over de verzoening van Willem III met Hendrik Casimir door be-
middeling van Van Clenck en Marechal (1684).

II. GEDRUKTE WERKEN.

Amsterdam in de XVIIe Eeuw. door A. Bredius, H. Brugmans. G. Kalff. e.a
Archives ou Correspondance inédite de la maison d\'Orange-Nassau; 2e ser. V.
recueil par G. Groen van Prinsterer; 3e sér. I, II. recueil par Dr. F. J. L.
Krämer.

Archief (Het) van den raadpensionaris Antonie Heinsius. door Jhr. Mr. H. J.
van der Heim.

d\'Avaux (Négociations de Monsieur le Comte) en Hollande.

J. H. van Bolhuis. Welke waren de drijfveren van de aanbieding der souve-

reiniteit van Gelderland? (Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk.. Ill, 1842).
H. ßontemantel. De regeeringe van Amsterdam soo in \'t civiel als crimineel en
militair, uitgegeven door Dr. G. W. Kernkamp.

G.nbsp;N. Clark. The dutch Alliance and the war against French Trade.
(1688—1697).

Correspondentie van Willem III en Hans Willem Bentinck, eersten Graaf van
Portland, deel I. uitgegeven door Dr. N. Japikse.

H.nbsp;S. M. van Wickevoort Crommelin. Hoe Amsterdam aan geld kwam. (De

Economist, 1898. II).
The Dispatches of Thomas Plott (1681—1682) and Thomas Chudleigh (1682—
1685). English envoys at the Hague, edited by F. A. Middlebush, Ph. D.
S. W. A. Drossaers. Diplomatieke betrekkingen tusschen Spanje en de Repu-
bliek van 1678—1684. (Akad. proefschr., Leiden, 1915).
Coenraad Droste. Overblijfsels van geheugchenis, met aant. van R. Fruin.
Dr. Joh. E. Elias. De Vroedschap van Amsterdam.

Dr. Joh. E. ßlias. Geschiedenis van het Amsterdamsche Regentenpatriciaat.
R. Fruin. Prins Willem III in zijn verhouding tot Engeland. (Verspreide Ge-
schriften. V).

-ocr page 240-

R. Fruin. Bijdrage tot de geschiedenis van het Burgemeesterschap van Amster-
dam. (Verspr. Geschr. IV).
R. Fruin. De Slag van Saint Denis in vérband met de vredehandel van Nijmegen.

(Verspr. Geschr. IV!).
J. F. Gebhard Jr. Het Leven van Mr. Nicolaas Cornelisz. Witsen. (1641—1717).
J. F. Gebhard Jr. Het Aansprekers-oproer van 1696. (Amsterdamsch Jaar-
boekje van 1899).

J. F. Gebhard Jr. Iets over Nicolaas Witsen. (Amsterdamsch Jaarboekje van 1902).
J. F. Gebhard Jr. Amsterdamsche Aanteekeningen uit 1672. (Bijdr. Vad. Gesch.

en Oudheidk. N. R. X).
E. Grew. William Bentinck and William III.

H. E. Heimans. Het karakter van Willem III, Koning-Stadhouder. (Akad. proef-

sehr., Amsterdam, 1925).
Recueil des Instructions données aux ambassadeurs et ministres de France,

XXI, XXII. La Hollande. (1648—1730).
Journalen van Constantijn Huygens den Zoon.

J. Z. /kannegieter. Nieuws over Coenraad van Beuningen. (De Gids. 1926, III).
J. Z. iCannegieter. Amsterdam en de vrede van Rijswijk. (Bijdr. en Meded. Hist.
Gen. XLVIII).

W. J. Knoop. Geschiedkundige beschouwingen over Willem III en over de
verhouding van onze Republiek tot Lodewijk XIV gedurende 1678—1688.
(Versl. Kon. Acad. van Wetensch., afd. Lett., 2e R. X).
Dr. F. J. L. /främer. De Nederlandsch-Spaansche diplomatie vóór den vrede

van Nijmegen.
A. W. /Croon. Johan de Witt contra Oranje.
A. W. /Troon. Amsterdam in 1672.

Mémoires de monsieur de B., uitgegeven door Dr. F. J. L. Krämer (Bijdr. en

Meded. Hist. Gen. XIX.)
Dr. P. L. Muller. Wilhelm III von Oranien und Georg Friedrich von Waldeck.
Dr. P. L. Muller. Willem III en de Twintigjarige wapenstilstand van 1684.

(Versl. Kon. Acad, van Wetensch., afd. Lett., 4e R. IV.)
Dr. P. L. Muller. Nederland en de groote Keurvorst. (Bijdr. Vad. Gesch. en

Oudheidk. N. R. VI.)
Dr. P. L. Muller. Een Brandenburg sehe zending in Nederland in 1685. (Bijdr.

Vad. Gesch. en Oudheidk. N. R. VI.)
Notulen gehouden ter Staten-Vergadering van Holland (1671—1675) door Cor-
nelis Hop en Nicolaas Vivien, uitgegeven door Dr. N. Japikse.
G. Penon. Brieven van Kloeck aan Gerard Brandt. (Bijdr. tot de Gesch. der Ned.
Letterk., IIL)

/?csolutiën der heeren Staten van Hollandt en West-Frieslandt (1666—1702).
Secrete /?esolutiën der heeren Staten van Hollandt en West-Frieslandt
(1666—1702).

Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama. Het Journaal van Constantijn Huygens. (1688—
1696). (De Gids, 1878, H.)

-ocr page 241-

Jhr. J. W. van Sypesteyn. Eenige Gebeurtenissen gedurende het leven van Prms

Hendrik Casimir II van Nassau (1664-1696) (Geschied^ B.]dr.. III.)
N. J. den Tex. Jacob Hop. (Akad. proefschr.. Utrecht 861.) _
Dr. J. S. Theissen. Iets over de verhoudingen in de Republiek m 1684. (B.jdr.

Vad. Gesch. en Oudheidk. 5e Reeks VII, VIII.)nbsp;„ . , . ,nbsp;.

Urkunden und Actenstücke zur Geschichte des Kurfürsten Friedrich Wilhelm

von Brandenburg. (III, 2. Niederlande.)
J. Wagenaar. Amsterdam, (fol. uitg.)nbsp;vx/trx

J. Wagenaar. Vaderlandsche Historie (XIV. XV, XVI, XVII).
Nic. Witsen. Byzonder Verbaal nopens de deputatie en ambassade daarop ge-
volgd in Engeland. 1689. (Uittreksels uitgegeven door Mr. Jac. Scheltema

in Gesch. en Letterk. Mengelwerk, III, 1823).
H.
V. Wijn. Bijvoegsels en Aanmerkingen bestaande in nalezingen voor de

Vaderl. Hist. van Jan Wagenaar.nbsp;,c . j- u -a

J. A. Wijnne. Onderzoek naar de mate van waarheidsliefde en zelfstandigheid
toe te kennen aan den Franschen gezant Jean Antoine ^e lesmes, graa
d\'Avaux. (Versl. Kon. Acad. van Wetensch. afd. Lett. 1883, 2e R. XII.)

„Bericht van een Liefhebber der Waarheit aan sijn Vriend, over de tegenwoor-
dige toestand van Saken.quot; (Knuttel, No. 12124.)
„Nader Bericht van een Liefhebber der Waarheit aan sijn Vriend, nopende de

swevende Verschille over de Wervinghquot;. (Kn. 12128.)
Missive van een Regent ter Vergadering van haer Ed. Gr. Mog. de Staten
van Hollandt. op den 16 February 1684, praesent zijnde geweest, aan een

ander Regent.quot; (Kn. 12131.)
„Antwoord op een Missive van een Regend, onder de naam van Philalethes ge-

schreeven, aen een alsoo genaemde ander Regend.quot; (Kn. 12134.)
„Missive van N. N., behelsende eenige remarques over de Missive van een soo

genaemde Regent.quot; (Kn. 12147.)nbsp;, , .

„Verantwoording van het beleidt der Heeren van Amsterdam tot bevordering
van de vrede, en het eindigen van den oorlogh, tusschen Vrankrijk en
Spanjen, in de Nederlanden ontsteeken: met d\'Aenmerkingen op de Missive
van een Regent, soo hij sich noemt, over het gepasseerde ter Vergaderinge
van haer Ed. Gr. Mog.-op den 16 February 1684.quot; (Kn. 12148.)
„Amsterdam gehoont en beledight in hare Gedeputeerdens en papieren.quot;
(Kn. 12158.)

„Trouwhertige Aenspraek aen alle Borgers en Ingesetenen der stadt Amster-
dam.quot; (Kn. 12160.)

„Discours tusschen twee wel-meenende Patriotten, wegens dese tegenwoordige
verschillen, zijnde d\'eene een Hagenaer en dander een Amsterdammer.quot;
(Kn. 12161.)

„Redenen en Motieven, om aan te wysen, dat de bewuste werving van 16000

-ocr page 242-

man niet kan gesustineert werden te zullen hebben können strekken tot het
bevorderen van een accomodement tusschen Vrankrijk en Spaignequot;.
(Kn. 12164.)

„Aenmerkingen over de altans swevende Verschillen onder de Leden van den
Staat van ons Vaderlandt, opgesteldt door een Liefhebber van \'t ghemeene
best.quot; (Kn. 12165.)

„Versoek aen den Staet en aen sijn Hoogheyt den Heere Prince van Oranjen,
onsen Stad-houder.quot; (Kn. 12184.)

„Schuyt-Discours, voorgevallen op den 1 April 1684 tusschen Haerlem en Am-
sterdam, en gevoert door een Hagenaer, Amsterdammer en een Burger van
Haerlem.quot; (Kn. 12186.)

„Consideratiën over den Toestant der tegenwoordige Staats-zaken van Neder-
landt, door een Liefhebber van \'t Gemeene Best.quot; (Kn. 12209.)

„Vervolg van Consideratiën over den Toestant der tegenwoordige Staats-zaken
van Nederlandt, waarin begrepen alle de autentique stukken, rakende de
binnen-en-buytenlandsche Saken van den Vereenigden Staat, en derselver
Hooge Gealheerdens.quot; (Kn. 12210.)

„Oprecht en onpartydig Verhaal van \'t gene sich heeft toegedragen tusschen
Coenraad van Beuningen, President Burgemeester der Stad Amsterdam en
den gewesen Officier van den Hage Van Banken.quot; (Kn. 12234.)

„Brief van een Vriend uyt Amsterdam aen een Vriend in Den Haegh geschreven,
over het Desseyn van Johan van Banckem en hoedanigh hy achter-haaldt en
gevangen is geworden.quot; (22 Maart 1684.) (Kn. 12236.)

-ocr page 243-

inhoud.

Inleiding.................

HOOFDSTUK I. Willem III en Amsterdam vóór de vrede

van Nijmegen................

Streven van Willem III. blz. 3; Onafhankelike positk
van Amsterdam, blz. 4; Amsterdam en De Witt, blz. y
De oorlog van 1672, blz. 6; De
volmacht Pieter de
Groot, blz. 7; Opheffing van het Eeuwig Edikt blz. ö;
Oproer wegens het
bewaren der stadsleutels, blz. 10;
Bezoek van de Prins aan Amsterdam, blz. 11; Kanalje-
rekwest, blz. 12; Wetsverandering te Amsterdam, blz.
13; Pogingen van Willem
III tot invloed op het stads-
bestuur, blz. 15; Aanbieding van de
hertogstitel van Gel-
derland, blz. 16; Koncept van Enigheid, blz. 17.

HOOFDSTUK II. Van Beuningen\'s omkeer in de buiten-

landse politiek................

Vrede van Nijmegen, blz. 19; Versterking van Naar-
den blz. 23; Verbond met Frankrijk of Engeland, blz. 24;
Ligue van Garantie, blz. 28; Van Beuningen naar Enge-
land. blz. 30; Verzoek van Spanje om 8000 man. blz. 32;
Opheffing van de blokkade van Luxemburg. Aanbod van
arbitrage, blz. 33; Duitse allianties, blz. 34; Invloed van
Van Beuningen, blz. 36; Schikkingsvoorstellen op de
arbitrage, blz. 40; Toenadering van Brandenburg, blz.
44; Terugkeer van Van Beuningen, blz. 47; Toestand
van Europa in de zomer van 1683, blz. 51.nbsp;_

HOOFDSTUK III. Het voorstel tot werving......53

Hernieuwde aktiviteit der Fransen, blz. 53; Spanje
vraagt 8000 man hulp, blz. 55; Staten Generaal staan het

blz.
1

19

-ocr page 244-

verzoek van Spanje toe, blz. 59; Petitie tot de werving van
16000 man, blz. 62; Amsterdam weigert de werving, blz.
67; Memorie van d\'Avaux van 5 November 1683 met al-
ternatieven, blz. 68; Bezending van Amsterdam, blz. 70;
Advies tot overstemming van Amsterdam, blz. 78; Pogin-
gen tot schikking, blz. 79.

HOOFDSTUK IV. Amsterdam en d\'Avaux......82

Oorlogsverklaring van Spanje, blz. 82; Onderhandelin-
gen van Amsterdam met d\'Avaux, blz. 87; Aanval in de
Staten van Holland op Amsterdam, blz. 93; Amsterdam\'s
bemoeiingen om d\'Avaux\' voorstellen bekend te maken,
blz. 96; Onderschepping van de brief van d\'Avaux, blz.
98; Aanvaarding van de werving in Holland bij over-
stemming, blz. 103; Kongres met de Geallieerden, blz.
104; Memorie van d\'Avaux van 17 Februarie 1684, blz.
106; Aanklacht tegen Amsterdam, blz. 107; Verzegeling
van de papieren van Amsterdam, blz. 108; Amsterdam
trekt zijn Gedeputeerden van de Dagvaart terug, blz. 110.

HOOFDSTUK V. Het twintigjarig Bestand......111

Beschuldiging van Amsterdam, blz. 111; Pamfletten-
strijd, blz. 114; De werving in de andere gewesten, blz.
116; Aanbod van het Kongres der Gealheerden aangaan-
de Bestand, blz. 117; Fuchs in Holland, blz. 119; Aanslag
op Van Beuningen, blz. 121; Verzet van Friesland en
Groningen, blz. 124; Onderhandelingen van de Prins met
Witsen, blz. 125; Nieuwe aanbiedingen aan Lodewijk tot
,,accomodementquot;, blz. 125; Memorie van d\'Avaux van
29 April 1684, blz. 127; Memorie van 9 Mei 1684: Bestand
of Vrede, blz. 129; ,,Consideratiënquot; van de Burgemees-
ters van Amsterdam van 31 Mei 1684, blz. 131; Amster-
dam weigert heffing der „gemene middelenquot;, blz. 134;
Val van Luxemburg, blz. 134; Staten Generaal nemen
het verdrag met Frankrijk aan, blz. 136; Ontzegeling van
de papieren van Amsterdam, blz. 137; Opmaken van het
verdrag, blz. 137; Verantwoording tegenover de Gealli-
eerden, blz. 139.

-ocr page 245-

HOOFDSTUK VI. De verzoening........(hT^

Eerste verzoeningspogingen door bemiddeling van Ma-
rechal, blz. Hl; Gesprekken van Witsen met Fagel,
blz. 143; Zaak van de Konvooien en Licenten, blz. 147;
Doorrit van de Prins door Amsterdam, blz. 152; Am-
sterdam zoekt de tussenkomst van de Vorstin van An-
halt, blz. 152; Zaak van Dordt, blz. 155; Bezoek van
de Gedeputeerden van Amsterdam aan Willem III, blz.
158; Staat van Oorlog voor 1685, blz. 159; Houding van
Hendrik Casimir. blz. 160; Afloop van de zaak van Dordt,
blz. 161; Verandering in de posities van de Prins en Am-
sterdam, blz. 163; Voorstellen vanwege de Prins aan
Amsterdam, blz. 165; Nieuwe onderhandelingen van Hop
met Fagel, blz. 168; Zending van Fuchs, blz. 170; Bemid-
deling van Van Amerongen, blz. 174; Staat van Oorlog
voor 1686, blz. 175; De verzoening tussen Willem III en
Amsterdam tot stand gekomen, blz. 177; Overzicht van
het tot stand komen van de verzoening, blz. 178.

HOOFDSTUK VII. Willem III en Amsterdam sedert de

181

verzoening ................

Verbond van Augsburg, blz. 181; De tocht naar En-
geland, blz. 183; Houding van Amsterdam tegenover het
plan van Willem III, blz. 184; Gezantschap tot Willem
III, blz. 189; Kwestie van de schepenverkiezing in Am-
sterdam, blz. 191; Kwestie van Bentinck\'s zitting in de
Staten van Holland, blz. 193; De negenjarige oorlog, blz.
200; Geheime onderhandelingen over vrede, blz. 201;
Houding van de Friese Stadhouder, blz. 203; Samenwer-
king van Willem III en Amsterdam bij de vredesonder-
handelingen, blz. 206; „Aansprekersoproerquot; te Amsterdam,
blz. 210; Vrede van Rijswijk, blz. 212; Houding van
Amsterdam bij de aanvang van de Spaanse Suksessie-
oorlog, blz. 214; Algemene samenvatting, blz. 214.

BIJLAGE I..................219

BIJLAGE II.................222

Lijst van geraadpleegde archivalia en gedrukte werken . . . 226

-ocr page 246- -ocr page 247-
-ocr page 248-

••..

v\'X

-ocr page 249-

STELLINGEN.

L

Groen van Prinsterer (A«^ d L eL^II ^26-

afdoende Te Water\'s verdediging (Verbond d^ekn

329) van de echtheid van het stuk, gepubhceerd m Verbond
Edelen, IV, 13.

°ol dïe hem in .675 werd aangeboden, niet gewenst had.

111.

Terecht heeft E. S. de Beer (English Historical Review, Jan.

,974 be co„d dat de door F. A. Middlebush in de Engl. H.st.
197.4) betoogd,nbsp;yj^^erde brief geen bewijs is voor een

f;r„:a!X3 o-f iort\'\'daarv66r gesloten verbond tussen Lode-

Wijk XIV en Karei 11.

IV.

De eerste poging tot verzoening, na de krisis van 1683-1684.
tus° n wlm UI en Amsterdam is van de kant van de stad uit-

gegaan.

\'V.

De voorstelling, die Macaulay (History of England, IL 201)
qeeft van de
gezindheid van de Amsterdamse regenten tegenover
L onderneming van Willem III in 1688, is niet geheel juist.

-ocr page 250-

Uit het feit, dat Karei de Grote in 776 het „ripaticum super
Lokkiaquot; aan de Utrechtse kerk schonk, konkludeert J. de Vries
(De Wikingen in de lage landen bij de zee, 14) ten onrechte tot
de aanwezigheid van dijken,

VIL

Anatole France heeft in zijn werk over Jeanne d\'Arc (Vie de
Jeanne d\'Arc, 1908) een verkeerde voorstelling gegeven van haar
persoon en van de invloed, die de geestelikheid op haar optreden
zou hebben uitgeoefend.

VIII.

Het is onnodig met Leendertz (Tijdsch. v. Taal- en Letterk.,
XXXIV) te twijfelen aan de juistheid van Brandt\'s opgave, dat
de Roskam van 1630 dagtekent.

IX.

Het vermoeden van Jonckbloet (Tijdsch, v. Taal- en Letterk.,
I) en Te Winkel (Ontwikkelingsgang der Ned. Letterk., III, 492),
dat Westerbaen de stoot had gegeven tot de uitgave van het
Tweede deel van Vondel\'s Poëzy in 1647, wordt door niets be-
vestigd.

X.

Gerard Brandt heeft met zijn Leven en Bedrijf van Michiel de
Ruiter meer nog beoogd een kunstwerk te scheppen dan wej een
zuiver geschiedwerk te geven.

-ocr page 251-

m

W,
11

il»

-ocr page 252-

\'■. -

I ■nbsp;■ ■ i ^^ \' -ï gt;

A ■

■/ / ƒ
V, _ \'

\'\'»mmmmmi

^ jmmmmmsM:

fivs\'

■■\'quot;i;iCy^nbsp;- .■.■r;\'^ V-rM- \'\'-;nbsp;• \'■■Vi-v ••

ïÉ^;^^ ^«y- .-A-,®® • .. / -,.,.•

- ; ■. ■■ -AvsS-■•vf.

■ -.a:!-\' S\'Wf ^t H:-\'■ i :, ;-i ;

-ocr page 253-

-, ■ r

\' \' \'T.-

■l\'\' V

O ,
. if*

j.fâJ^-\'::

IMC

-ocr page 254-