-ocr page 1-

\' \' .\' \'Ji

VAN HET TUBERCULOSE VIRUS

V c

1 /\' ^

V i

// s ,

( I

( /

a

f

)

I

Kf\'
H

A

\\
7

^ I

4 (\'i

\' \' /

^ i ^

/

A. }

2 \\

t

I rn ^
i t.

V

\'-A

^ 1

a

\\

J 1

gt;tgt;gt; I

I\'

1 t

¥

HI
1 gt;

gt;

\\ V V

1 1

I r

1?

V

\\ , gt;

I /

( t 1

\' A I

!

A

A

A i

r / A , s

1 IH

\'r

tfr

lt; ?

gt; ^

1 ; M t s I ^ , ^ 1

^ (
1 i

r»quot; f

f\' r

i \\

fynbsp;gt;nbsp;1

; I

iJ* 5 H J

^ \' ^ i
N i

\\ f

7 quot; ^

A-

M 1

« 1

\\ \\

/

J-

V

i I

.u

X n

y^f

y \\ *

( {

gt;

I f

t\\

J. VAN DER LEE

Inbsp;f

/

ftUKSUNlVEFi^\'ilElt
UTBECJiT,

^ i

1

\\

^ I t

-ocr page 2-

«. ^.

- »

- «r- / gt;

\' /

/nbsp;J

frtr

I quot;.iL\' ■■ ■ . V,

i.\' y-

-ocr page 3-

- •■ »4 •• ï

-ocr page 4- -ocr page 5-

OVER FILTREERBARE VORMEN VAN HET
TUBERCULOSE VIRUS

-ocr page 6-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3969 3951

-ocr page 7-

OVER FETREERBARE VORMEN VAN HET
- TaBERCULOSE VIRUS _

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR.
B.J.H.OVINK, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG
19 JUNI 1928, S NAMIDDAGS 4 UUR, DOOR

JAN VAN DER LEE

ARTS, GEBOREN TE UTRECHT

1928

DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS ö JENS, UTRECHT

BIBUOTHEË\' \'
RlJKSUNIVERoi .
UTRECHT.

-ocr page 8-

•nbsp;rivît - - ,.ï gt;.1nbsp;. î ; i - - v S» \'quot;V

Z

AV a. A J? O aqnbsp;■ - ;

m

,r\\

..-.li

i- -,

/

Oi

-ocr page 9-

Aan mijn Ouders

-ocr page 10-

■ymmi

ry

:...

-ocr page 11-

Bij hef voltooien van dit proefschrift is het mij een aangename taak U,
Hoogleeraren, Oad-Hoogleeraren en Docenten der Medische- en Philoso-
phische Faculteit te Utrecht, mijn dank te betuigen voor het vele, dat ik van
U heb mogen leeren.

In het bijzonder. Hooggeleerde ALDERSHOFF. Hooggeachte Promotor,
ben ik U zeer veel dank verschuldigd voor de groote bereidwilligheid, waar-
mede Gij als mijn promotor hebt willen optreden.

De tijd, waarin ik, onder Uwe leiding, dit proefschrift heb mogen be-
werken, zal bij mij steeds in aangename herinnering bewaard blijven: niet
alleen voor den steun, dien ik van U mocht ondervinden, doch ook voor
Uw vriendelijken omgang.

Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn oud-leermeesters
VAN BARNEVELD, Dr. BESSEM en Dr. SCHOUTEN hartelijk te
danken voor hetgeen zij tot mijn vorming hebben bijgedragen.

Mijn vriendelijken dank ook aan Mej. G. H. KROEZE voor de hulp,
die zij mij verleende, bij het laboratoriumwerk.

Tenslotte mijn oprechten dank aan allen, die mij bij het bewerken van
dit proefschrift op eenige wijze behulpzaam zijn geweest.

-ocr page 12-

.J

\' \' ■ . . . •\'-^■■/rVï
■fi. ■ \' ------

•Mfsï:TV--«nbsp;\' \'

^nbsp;............■nbsp;- •\'i-w««\'; Vïï-^^r i^r^i:-\'.:

.

n \' ■.nbsp;..v;

■ \'i.
.4 : quot;

J

a

M ■

-ocr page 13-

INLEIDING

Meende men aanvankelijk na het ontdekken van den tuberkel-
bacil door
Robert Koch in 1882, spoedig belangrijke vorde-
ringen bij de bestrijding der tuberculose te zullen maken, nu
de aetiologie van deze ziekte bekend was, spoedig bleek dit
een ijdele verwachting te zijn geweest. Want al mag niet
ontkend, dat sinds dien het inzicht in deze ziekte belangrijk
is verbeterd en men daarvan bij de bestrijding de goede
vruchten dagelijks zien kan, toch is de tuberculose nog steeds
een der ernstigste volksziekten en is ons therapeutisch arse-
naal, ondanks de vele pogingen daarin verbetering te brengen,
nog zeer poover voorzien.Tot nog toe hebben noch de chemische
noch de immunologische therapeutica belangrijke verbetering
in de behandeling kunnen brengen, zoodat men nog altijd is
aangewezen op die methoden, die de natuurlijke verweer-
krachten van het organisme zooveel mogelijk bevorderen.

Voor een deel komt dit door de veranderingen, welke de
tuberkelbacil in het lichaam veroorzaakt (tuberkelvorming), die
door hun eigenaardigen bouw (gemis aan bloedvaten) het
binnendringen van geneesmiddelen op de juiste plaats, ver-
hinderen.

Voor een groot deel echter moet de oorzaak gezocht worden
in den tuberkelbacil zeiven, die zoowel morphologische als

-ocr page 14-

biologische bijzonderheden vertoont, welke de overtuiging
geven, dat de tuberkelbacil, zooals die gewoonlijk gezien
wordt en door
Koch het eerst is beschreven, slechts ten deele
de oorzaak is van de bonte verscheidenheid, die de tuber-
culeuze afwijkingen in de verschillende organen vertoonen.

De typische tuberkelbacil is een slank, al of niet gebogen,
staafje. Bij kleuring volgens
ZiehUNeelsen blijkt, dat de
bacil door zuren niet ontkleurd wordt. z.g. zuurvast is. Andere
micro-organismen bezitten dezelfde eigenschap (leprabacil,
melk- en boterbacillen, timotheüsbacillen, smegmabacil. actino-
mycetes), waarmede de tuberkelbacil ook in andere opzichten
overeenkomst vertoont.

Toch is deze zuurvastheid niet een steeds voorkomende
eigenschap; sommige tuberkelbacillen zijn niet zuurvast, andere
hebben soms hun zuurvastheid verloren.

In Z/e/i/-preparaten is de bacil niet altijd een solied staafje.
Soms heeft het een gegranuleerden bouw, doordat sommige
gedeelten ongekleurd zijn of sterker gekleurd dan de rest van
den bacil.

Beter nog kan men dezen gekorrelden bouw waarnemen,
wanneer men den bacil volgens
Gram kleurt. Bij omkleuring
van Zie/i/-preparaten blijkt dikwijls, dat een staafje, dat eerst
soliede was. gekleurd volgens
Gram. gegranuleerd van bouw is.

Het meest bekend is het verschijnsel, dat men in den etter
van koude abcessen of andere tuberculeuze producten dikwijls
tevergeefs zoekt naar tuberkelbacillen, terwijl inspuiting van
deze producten toch tuberculose veroorzaakt.

Much heeft door zijn onderzoekingen waarschijnlijk gemaakt,
i dat de tuberkelbacil nog andere dan de door
Koch beschreven

-ocr page 15-

vormen kan vertoonen. Hij nam waar, dat tuberculeuze etter,
waarin geen bacillen te vinden waren, Gram positieve korrels
bevatte, die een meer resistente vorm van den tuberkel-
bacil zouden zijn en die even goed als de bacillen tuberculose
konden verwekken. Sommige onderzoekers hebben uit deze
granula typische tuberkelbacillen kunnen kweeken.

Door nauwkeurig onderzoek van jonge vliesjes van glyccrine-
bouillonculturen hebben
Bezangon, Philibert en Hauduroy (12,
35) 1) waargenomen, dat de typische bacil slechts ten deele en
tijdelijk een bestanddeel van deze vliesjes vormt. Het overige
van het vlies wordt gevormd door twee elementen: een
netwerk, dat zich gemakkelijk kleurt met methyleenblauw,
doch niet zuurvast is (cyanophiele substantie) en de 2.g. granu-
lations of corpuscules chromophyles. Deze granula liggen in
de zuurvaste bacillen of in lange rijen en ongelijk van grootte
op het netwerk.

De samenhang zou deze zijn, dat eerst het netwerk ont-
staat, dan de zuurvaste bacillen met de granula zich ont-
wikkelen, terwijl tenslotte de bacillen verdwijnen en alleen
de chromophyle granula overblijven.

Om tuberkelbacillen te kweeken, heeft men steeds voedings-
bodems gebruikt, die glycerine cn stikstof bevatten, omdat
men waarnam, dat ze alleen dan zich goed ontwikkelden.
Men heeft daarom gemeend, dat deze stofiFen noodzakelijk
waren om een rijken kweek van tuberkelbacillen te krijgen.

Vaudremer (7) daarentegen kweekte tuberkelbacillen op
verschillende voedingsbodems, vaste of vloeibare, maar zonder

Cijfers verwijzen naar de literatuurlijst.

-ocr page 16-

, glycenne en arm aan stikstof. De uitzaaiingen geschiedden
, aan de oppervlakte of in de diepte. Zoodoende zag hii in
de culturen allerlei vormen ontstaan, die afweken van den
typxschen tuberkelbacil en waarvan de granulaire elementen
die stofklein of wat grooter waren, vooral de aandacht
trokken Wanneer hij tuberkelbacillen uitzaaide in de diept
van aardappelwater (afkooksel van
500 gram aardappelen op
1 L. water) of op voedselarme synthetische voedingsbodems
(Ge..arlt;i en VauWr (4)). kon hij deze granul waar-
nemen. die of als knoppen op de bacillaire elementen voor-
komen of afzonderlijk liggen. Door overenten van deze
atypische vormen op glycerine-aardappel. kunnen ze zich ook
hierop ontwikkelen, doch wanneer een oude cultuur over

geént wordt, groeien deze vormen niet meer op de gebruikequot;
lijke voedingsbodems.nbsp;^eoruike-

Bekend met de onderzoekingen van Fontès (1) die de
granula. welke hij in tuberculeuzen etter waarnam, van het
overig materiaal scheidde door den etter te filtreeren door
W/c/-filter. heeft Faac/re.er nagegaan, of de granula
d.e hij zag, door C/.a.6erW-filter L3 konden gefiltreerd
worden. Hij vond, dat zich in de filtraten na 48 uur Ter
takte elementen vormden, gelijk aan die. welke vóór de filquot;
tratae in de culturen gezien waren. Uitzaaiing hiervan in
aardappelwater gaf dezelfde elementen. Een maand na de
uitzaaiingen ontstaan opnieuw bacillaire vormen, die bestaan
uit granula en vertakt zijn. Ze liggen meestal in hoopjes
zijn niet zuurvast en kleuren zich niet volgens Gram.

Om de pathogeniteit van deze filtraten na te gaan. heeft
Vaudremer. evenals Fontès dit reeds gedaan had met het

-ocr page 17-

filtraat van tuberculeus materiaal, deze bij caviae ingespoten.

Beiden namen waar, dat de ingespoten dieren inderdaad
afwijkingen vertoonden.

Het gevolg van deze onderzoekingen zijn talrijke proeven
geweest, die ten doel hadden aan te toonen, dat er een vorm
van den tuberkelbacil bestaat, die filters kan passeeren en die
in staat is bij proefdieren tuberculeuze veranderingen of andere
afwijkingen te veroorzaken.

Doel van het onderzoek is geweest: na te gaan, of een
filtreerbare vorm van den tuberkelbacil door dierexperimenten
kon worden aangetoond en of uit de onderzoekingen van
anderen mag worden aangenomen, dat de afwijkingen, die
de dieren na inspuiting met fikraten vertoonden, inderdaad
veroorzaakt worden door een filtreerbaren vorm van den
tuberkelbacil.

-ocr page 18-

HOOFDSTUK I
HISTORISCH OVERZICHT

De eerste onderzoekingen betreffende de flitreerbaarheid
van het tuberculosevirus door dierproeven zijn in 1910 ver
richt door
Fontès (1). Deze filtreerde door een Berkefeld-
filter etter uit een verkaasde klier van een cavia, die inge-
spoten was met tuberculeus materiaal van een patiënt. Vóór
de filtratie werd de etter verdund met
physiologische zout-
solutie. In het Altraat waren geen elementen te
zien. die zich
lieten kleuren volgens
Ziehl^Neelsen,

Het filtraat werd bij verschillende caviae onderhuids in de
dij ingespoten. Eén werd twee weken later gedood en ver-
toonde een Uchte zweHing der liesklieren. waarin noch granula.
noch bacillen te vinden waren. Nergens bestonden tubercu-
leuze veranderingen. Een gedeelte van de milt werd fijn-
gewreven en onderhuids bij twee caviae ingespoten. Eén van
deze werd één maand later gedood en vertoonde zwelling
van de regionaire lymphklieren. waarin zuurvaste granula te
vinden waren, doch geen bacillen. De andere cavia stierf
vijf maanden na inspuiting. Er waren geen abnorme klier-
zwellingen. In de brei van deze kheren. evenals in enkele

-ocr page 19-

gehepatiseerde longhaardjes, werden zuurvaste staafjes ge-
vonden.

Fontès meent, dat deze zuurvaste staafjes zeer weinig
pathogene typische tuberkelbacillen zijn, die in het dieren-
lichaam ontstaan uit de filtreerbare granulaire elementen
(granula van
Much) van het tuberculosevirus.

Eerst veel later zijn deze proeven herhaald. Wel heeft
Philibert (2) gepoogd de onderzoekingen van Fontès te her-
halen, doch hij had daarbij met groote moeilijkheden te
kampen en kreeg geheel negatieve resultaten. Eenmaal stierf
een cavia aan gegeneraliseerde tuberculose. Hij meent, dat
hier een lekke filter gebruikt is of dat toevallige besmetting
heeft plaats gehad en ontkent dan ook, dat er een filtreer-
bare vorm van den tuberkelbacil bestaat.

Vaudremer (3, 4, 5, 7, 13) nam waar, dat, wanneer hij
tuberkelbacillen kweekte in voedselarme milieux, eigenaardige
vormen ontstonden, die in vorm en kleurbaarheid sterk ver-
schilden van den typischen tuberkelbacil.

Allereerst heeft Vaudremer nagegaan of deze atypische
vormen gefiltreerd konden worden door
Chamberland-kaarsen
en zich dan opnieuw lieten voortkweeken. Inderdaad bleek
dit het geval te zijn. De vormen, die zich uit de filtraten
ontwikkelden op de verschillende voedingsbodems, (bouillon,
aardappelwater) vertoonden dezelfde structuur en eigenschappen
als die, welke vóór de filtratie gezien werden.

„ L\'aspect microscopique des cultures développés dans les deux filtrats
étudiés est le même. L\'examen des preparations fixées à l\'alcool-éther, colorées
rapidement (2 minutes) au Ziehl à froid sans décoloration ultérieure, laisse
voir un lacis délicat de filaments anastomosés entre eux. Sur ces filaments
on voit des grains inégalement distants les uns les autres, fortement colorés.

-ocr page 20-

Le volume de ces grains varie entre la limite de la visibilité et la dimension

dun grain de millet. De place en place on voit en outre des formes bacil-

laires courtes ou longues, granuleuses, incurvées ou rectilignes. Ces éléments

qui se colorent mal au bleu de méthylène, prennent fortement le violet

gentiane. Les grains sont Gram-résistants, les formes filamenteuses ne le
sont pas.quot;

Zelfs gelukte het hem. door overenting op verschillende
milieux, den granulairen vorm terug te doen keeren tot den
zuurvasten vorm (3). Opgemerkt dient, dat dergelijke bevin-
dingen door geen enkelen onderzoeker worden vermeld.

Om de pathogene eigenschappen van deze filtraatculturen
na te gaan heeft
Vaudretner deze bij caviae ingespoten. De
resultaten beschrijft hij als volgt (7):

..Les cultures involuées obtenues après filtration produisent des indurations
locales
quand elles sont inoculées sous la peau du cobaye. Ces indurations
se développent en huit jours environ, et disparaissent en trois semaines-
elles ne déterminent pas de tuberculose généralisée chez l\'animal.
L\'inocu
lation intraveineuse
détermine chez le cobaye une polyadénite tardive géné-
ralisée et. enceptionnellement. des périarthrites conjonctives. Ces lésions rap
pellent la micro-polyadénite des enfants et le syndrome de Poncet Parfois
trois ou quatre mois après l\'infection, on trouve chez
quelques-uns des
animaux d expérience un ganglion inguinal ou sous-maxillaire en voie de
ramollissement L\'ensemencement du pus caséea:c renfermé dans
ce ganglion
fait sur PetroiF on sur pomme de terre glycerinée. donne naissance à des
cultures discrètes qui se développent en six semaines ou deux mois Ces
cultures sont formées de granules libres, ou disposés en chainettes à \'trois
ou quatre éléments. Ces
granules sont acido-résistants. Ils semblent être
séparés en deux demi-cercles par un axe interpolaire: après une série de
répiquages sur PetrofF ou sur pomme de terre glycérinée ils récupèrent la
forme du bacille de Koch acido-résistant habituel. Quand on connaît les
formes granulaires que nous venons de décrire, on \'s aperçoit qu\'elles ne
sont pas rares dans les crachats des vieux tuberculeux pulmonaires fibreux
Ces formes granulaires nous semblent être le premier stade du retour à la
forme bacillaire acido- résistante: nous n\'avons jamais pu l\'obtenir en partant
d\'une culture très involuée. sans passer par l\'animal.
Les éléments granulaires ayant récupéré l\'acido-résistance à la suite d\'un

-ocr page 21-

premier passage par l\'animal déterminent une escarre rapide quand ils sont
injectés sous la peau du cobaye, mais cette escarre, qui apparaît en qua-
rante-huit heures et disparaît en six semaines environ, ne tuberculise pas
l\'animal. En revanche, ces cléments tuent parfois les cobayes, quand ils sont
injectés par la voie intraveineuse; Sur dix animaux mis en expérience, il
est habituel d\'en perdre cinq ou six dans les huit jours qui suivent l\'injection.
Les animaux qui ont survécu présentent, deux mois plus tard, une forme de
résistance très particulière à l\'infection. En effet, l\'inoculation d\'une dose
massive de bacilles tuberculeux humains virulents détermine, au point ou
elle est faite, un nodule qui n\'apparaît que trois ou quatre semaines plus
tard. Ce nodule grossit lentement, se ramollit, se vide et disparaît sans
ulcérer la peau et sans déterminer le chancre d\'inoculation habituel chez le
cobaye. Les témoins, eux, présentent, le plus souvent, un chancre d\'inocu-
lation grand comme une pièce d\'un franc. D\'ailleurs la résistance locale dont
il est question ne confère au cobaye traité aucune immunité générale. Cette
résistance est obtenue après une seule injection intraveineuse. Les expériences
en cours nous apprendront si des injections répétées sont capables de pro-
duire une immunité plus forte.quot;

Durand en Vaudremer (H) hebben daarna onderzoekingen
gedaan met tuberculeus materiaal. 10 cc. etter uit een koud
absces wordt met steriel zand fijngewreven en daarna met
een gelijke hoeveelheid physiologische zoutsolutie gemengd,
door papier gefiltreerd en vervolgens door
Chamberland-
filter Lg. Het filtraat wordt in het luchtledig teruggebracht
tot het eerste volumen. Deze vloeistof wordt bij twee caviae
(cT en $) ingespoten in de buikholte. Ze krijgen eenige dagen
na elkaar telkens 1 cc.

Het wijfje blijft gezond. Bij het mannetje ontstaat een links-
zijdige orchitis en vergroote inguinale klieren. Bij openen van
den testikel stroomt rijkelijk etter af, waarin vele typische
tuberkelbacillen. Twee caviae worden onderhuids ingespoten
met 1 cc. van den etter. Zes dagen later vertoonen zij een
typischen tuberculeuzen knobbel op de plaats van inspuiting.

-ocr page 22-

Het mannetje sterft 114 dagen na de laatste inspuiting en
vertoont bij de sectie een uitgebreide tuberculose (15). Bij
de caviae, die met den etter uit den testikel waren ingespoten,
ontstond drie weken na inspuiting een verweekingshaard op
de entplaats. Etter uit dezen haard, gemengd met 5 cc. phy-
siologisch water, wordt gefiltreerd door C/iamter/anc/-filter L«
en uitgezaaid op voedingsbodem volgens
Dorset Na 25 dagen
ontstond een cultuur van typische tuberkelbacillen.

Één der caviae. die met etter uit den testikel was ingespoten,
sterft 42 dagen na inspuiting aan verkazende tuberculose.

Valtis (8. 9, 10 en 11) heeft, na de eerste mededeeling
van
Vaudremer en ook later, dezelfde proeven gedaan met
tuberculeus materiaal (etter, sputum) en met culturen van tu-
berkelbacillen op glycerine bouillon.

1. Sputum, Bacillenhoudend sputum wordt 3 dagen be-
waard bij 37°. Van het sediment wordt 5 cc. gemengd met
45 cc. physiologisch water, daarna gefiltreerd door infusoriën-
aarde en vervolgens door C/zamamp;er/anc/-filter Lg. Enkele drup-
pels van het filtraat worden uitgezaaid op voedingsbodems.
Deze uitzaaiingen bleven steriel.

Het filtraat wordt, met dosis 5 cc., ingespoten bij twee
caviae (één subcutaan. één intraperitoneaal). Later met filtraten
van andere sputa 2 caviae (5 cc.) en 6 caviae (10 cc.). Sommige
dieren vertoonden kort na de inspuiting een lichte zwelling
der regionaire lymphklieren. Bij 6 caviae. die 64—110 dagen
na de inspuiting stierven of gedood werden, kon
Valtis een
lichte zwelling der regionaire klieren waarnemen; in de
longen waren ontstekingshaarden, waarin tuberkelbacillen.
Bovendien waren de tracheobronchiale klieren vergroot, waarin

-ocr page 23-

eveneens soms zuurvaste bacillen. Twee van deze caviae waren
sterk vermagerd.

2.nbsp;Etfcr. 2 ä 3 cc. etter uit tuberculeuze mesenteriale klier
van een aap wordt met de dubbele hoeveelheid physiolo-
gisch water gemengd en 3 dagen in gesloten kolfje bij 37°
bewaard. Na centrifugeeren wordt 5 cc. van het sediment
vermengd met 45 cc. physiologisch water, gefiltreerd door
infusoriënaarde en
Chamberland-kaars Lg.

10 cc. van het filtraat wordt bij 2 caviae ingespoten (één
onderhuids, één intraperitoneaal). Eén cavia sterft 37 dagen
na de inspuiting. De liesklieren zijn beiderzijds gezwollen,
het sterkst aan den kant van de inspuiting. In deze klieren
werden tuberkelbacillen gevonden.

De sublumbale- en tracheobronchiale klieren zijn eveneens
vergroot. In een long is een kleine ontstekingshaard, die
lange en gegranuleerde tuberkelbacillen bevat.

3.nbsp;Culturen. ± 2 maanden oude glycerine-bouillonculturen
worden gefiltreerd; 2 cc. cultuur wordt gemengd met 48 cc.
physiologisch water, 3 dagen bewaard bij 37° en daarna ge-
filtreerd door
Chamberland-ëlteT L^, na toevoegen van een
cultuur van vogelcholera om de dichtheid van de kaars te
contröleeren. De uitzaaiingen van het filtraat op voedings-
bodems bleven steriel. Twee caviae worden met 10 cc. van het
filtraat onderhuids ingespoten. Bij één van deze, die 144 dagen
na de inspuiting sterft, worden ook hier in de rechter long
kleine haardjes gevonden met tuberkelbacillen, terwijl eveneens
de tracheobronchiale klieren vergroot zijn. Bij één cavia, die
met het filtraat van een 3 weken oude cultuur werd inge-
spoten, worden in de regionaire klieren enkele typische tuberkel-

-ocr page 24-

bacillen gevonden. Zijn lotgenoot had bij de sectie (84 dagen
na de inspuiting) een haard in de bovenkwab der rechterlong
cn vergroote tracheobronchiale kheren.

Valfis concludeert uit de bovengenoemde proeven, dat de
fikraten van tuberculeus materiaal, na inspuiting bij caviae,
steeds dezelfde afwijkingen veroorzaken, namelijk:

1.nbsp;kortdurende zwelling der regionaire klieren;

2.nbsp;hepatisatie van gedeelten van de longen, waarin tuberkel-
bacillen ;

3.nbsp;vergrooting der tracheobronchiale kheren.

Na deze eerste mededeelingen zijn talrijke proeven ge-
nomen, waarvan we de resukaten kort zullen noemen. De
meeste onderzoekers deden de onderzoekingen op dezelfde
wijze als
Valtis, met name werd het fikraat steeds uitgezaaid
op voedingsbodems, om de dichtheid der kaarsen te contró-
leeren. Meestal werd aan het te filtreeren materiaal een
cultuur van bacteriën toegevoegd.

Vannucci (18) heeft, met fikraten van tuberculeuzen etter,
die te voren met physiologische zoutsolutie was verdund, bij
caviae tuberculose kunnen verwekken, waarbij tuberkel-
bacillen konden worden aangetoond.

In het referaat vond ik niet vermeld of de atypische vorm
der tuberculose optrad of dat de gewone verkazende tuber-
culose werd gevonden.

Arloing en Dufourt (21) deden proeven met tuberculeuze
produkten en culturen van tuberkelbacillen. De proefdieren
werden allen binnen 6 weken gedood. Met tuberculeus materiaal
werden 5 series proeven genomen, met culturen 3. Van de
eerste waren
4 positief, van de laatste 1, in zooverre, dat in

-ocr page 25-

de verschillende klieren zuurvaste staafjes konden worden aan-
getoond, zonder dat ergens een tuberculeuze verandering te
vinden was.

In de longen en milt werden, in tegenstelling met Valtis,
nooit bacillen gevonden, wat de schrijvers meenen te moeten
toeschrijven aan den korten duur der infectie. Ze besluiten,
dat de met filtraat ingespoten caviae lymphklierveranderingen
vertoonen zonder verkazing, die progressief vanaf de plaats
van inspuiting tot aan de submaxillaire klieren optreden.

Arloing, Dufourt en Malartre (22) onderzochten de filtraten
van tuberculeuze produkten, afkomstig van kinderen. Ver-
schillende filtraten werden bij 30 caviae ingespoten. Bij
16 caviae was het resultaat geheel negatief. Bij de overige
werd een positief resultaat verkregen. De filtraten werden
of direct na de filtratie óf na 48 uur bewaren bij
37° in-
gespoten. De laatste gaven meer positieve resultaten dan
de eerste.

In 12 gevallen werden macroscopisch nergens tuberculeuze
afwijkingen gevonden, doch in de lymphkUeren en in één
geval ook in de milt, werden lange gegranuleerde zuurvaste
bacillen gevonden.

In de 2 overige gevallen ontstond een nodulaire tuber-
culose, die geheel overeenkwam met die, welke ontstaat na
inspuiting van ongefiltreerd materiaal; doch ook hier was
geen primaire haard op de plaats van inspuiting. De uit-
zaaiingen der filtraten op voedingsbodems bleven steriel.

Werden de proefdieren niet gedood, dan vermagerden ze
3 a 4 maanden na de infectie, werden suf, liepen waggelend,
aten niet meer en stierven ten slotte cachectisch. Bij de sectie

-ocr page 26-

bleken de inwendige organen niet veranderd, doch in de
lymphklieren waren soms zuurvaste bacillen.

Durand en Charchanski (20) hebben het exsudaat van een
pleuritis serofibrinosa tuberculosa gefiltreerd door
Chamber^
/ancZ-filter Lg en konden 3 weken na de inspuiting bij caviae in
de lymphklieren bij de milt. die gezwollen waren, typische
tuberkelbacillen aantoonen. Overigens werden geen afwijkingen
gevonden. Eveneens filtreerde V^e6er (25) pleuritisch exsudaat.
dat ontstond bij een patient met een kunstmatigen pneumo-
thorax. Hij zag in het exsudaat korte gegranuleerde en zelfs
stof-kleine deeltjes en meende, dat deze den filter zouden
kunnen passeeren. Het exsudaat bevatte eerst vele bacillen,
doch de laatste 4 maanden vóór de proefneming niet meer.\'
15 cc. van het exsudaat (purulent) wordt met 45 cc. physio-
logisch water gemengd en 3 dagen bewaard bij 37°; daarna
gefiltreerd door C/iam6er/ancf-filter L,. 15 cc. van het filtraat
wordt onderhuids bij twee caviae ingespoten. Ongeveer
4 maanden na de inspuiting werden bij de sectie alleen ver-
groote tracheobronchiale klieren gevonden, waarin bij de
eene cavia enkele zuurvaste granula. bij de andere typische
bacillen. In de regionaire klieren en in de longen werden geen
afwijkingen waargenomen.

Later vond Nasta (50) met pleuritisch exsudaat, waarin
geen tuberkelbacillen te vinden waren het volgende: bij
sommige dieren was het resultaat geheel negatief; bij andere
werden in de regionaire klieren en in de tracheobronchiale
klieren vele zuurvaste staaf jes gevonden. De tracheobronchiale
klieren waren meest sterk vergroot, ook in die gevallen,
waarbij geen bacillen aangetoond werden.

-ocr page 27-

lonesco en Bonciu (70) meenen het resultaat van Nasta
te kunnen bevestigen. Van de 2 caviae, die werden inge-
spoten met filtraat van sereus exsudaat, gefiltreerd door
Chambedand-Qlter Lg zonder druk, stierf één 60 dagen na
de inspuiting zeer cachectisch. Alleen in de mesenteriale- en
tracheobronchiale klieren werden enkele weinige zuurvaste
bacillen gevonden. Bij de andere cavia was het resultaat
negatief.

Titu Vasiliu en Idtniniou (27) deden onderzoekingen met
fikraten van culturen verkregen van materiaal uit lympho-
granulomen of tuberculeuze organen. Ze konden daarbij vast-
stellen. dat de afwijkingen, die bij de caviae optreden na
inspuiten van fikraten lymphogranulomateus materiaal dezelfde
waren als die. welke ontstaan met filtraat van tuberculeus
materiaal.

Mik Togounoff (53) onderzocht de fikraten van culturen
op glycerinehoudende en glycerinevrije milieux, gemaakt van
tuberculeuze producten. Eenmaal ontstond na uitzaaiing van
het fikraat van een weinig virulente cultuur (op aardappel-
bouillon) een cultuur van typische tuberkelbacillen.

Inspuiting van fikraat van weinig virulente stammen op
glycerinevrije milieux veroorzaakte geen tuberculose. Bij 3 caviae
werden in de klieren enkele zuurvaste staafjes gevonden.
Virulente stammen op dezelfde voedingsbodems gaven vrij-
wel dezelfde resultaten. De inspuiting van fikraat van viru-
lenten stam op glycerinehoudend milieu, veroorzaakte bij één
cavia hypertrophie en induratie der mesenteriale- en tracheo-
bronchiale klieren; in de longen waren grijze tuberkels.

Na inspuiting van fikraat van gehomogeniseerd sputum

-ocr page 28-

(dosis 1.5-5 cc. onderhuids) werden (56) slechts éénmaal
zuurvaste bacillen en granula in de organen gevonden. Wel
waren steeds de tracheobronchiale klieren vergroot. Regio-
naire lymphWierzwellingwerdéénmaal waargenomen. Overigens

waren de resultaten geheel negatief, behalve bij één cavia
welke intracardiaal was ingespoten en die in de
longen kleine
grijze induraties vertoonde, waarin zuurvaste korrels.

In een tweede serie werden 3 caviae in de voorste oog-
kamer ingespoten, één tevens subconjunctivaal en één intra-
peritoneaal. De laatste werd 47, maand na de inspuiting
gedood en had in de rechter lies een kaashaard en eveneens
een verkaasde kher bij de lever. In beide werden vele zuur-
vaste bacillen gevonden. doch de uitzaaiing van den etter op
aardappelglycerine bleef steriel. Inspuiting van deze verkaasde
klieren bij een cavia veroorzaakte een primairen haard, waarin
zuurvaste bacillen. Vijf maanden later werd het dier gedood
en vertoonde zwelling der lumbale klieren aan den kant van
inspuiting en sterke vergrooting van de tracheobronchiale
klieren. Zuurvaste bacillen werden niet gevonden. Zes maan-
den na inspuiting van deze klieren bij een cavia konden enkele
losliggende zuurvaste bacillen in de klieren gevonden worden.
Bij verschillende proefdieren werden afwijkingen in de longen
en foUiculaire reactie in de milt waargenomen, zonder dat in
deze organen zuurvaste bacillen werden aangetoond.

Het filtraat van tuberculeuze organen van een cavia ver-
oorzaakte (57) bij een cavia, die 27, maand na inspuiting
gedood werd, een algemeene zwelling der lymphklieren en
in de longen grijze tuberkels. Inspuiting van de organen bij
2 caviae veroorzaakte een abces en snel cicatriseerend ulcus

-ocr page 29-

op de plaats van inspuiting. Een andere cavia vertoonde
harde gezwollen regionaire lymphklieren met verkazing, ver-
groote tracheobronchiale klieren, vergroote milt met grove
verkaasde tuberkels en harde tuberkels in de longen.

Overal werden in deze afwijkingen zuurvaste bacillen ge-
vonden; 3V2 week na uitzaaiing van de kaas uit een klier op
glycerineaardappel ontstond een cultuur van tuberkelbacillen.

Evenals in de beide gevallen van Arloing en Dufourt (zie
boven), vinden we hier bij de proefdieren duidelijke tuber-
culeuze veranderingen. Ook
Valtis (24) had reeds dergelijke
resultaten verkregen. Hij spoot 2 caviae intraperitonaal in met
5 cc. fikraat; bij één vond hij 12 dagen na de inspuiting hyper-
trophie der tracheobronchiale klieren, waarin vele bacillen; bij
de andere was het resultaat negatief. Het fikraat was 24 uur
in de ijskast bewaard. Bij een cavia, die met fikraat was in-
gespoten, dat 8 dagen in de ijskast bewaard was, vond hij
13 dagen na de inspuiting tuberkels op het Omentum, adenitis
onder de milt en zwelling der tracheobronchiale klieren met
vele bacillen.

In een andere proefneming (23) verkreeg hij het volgende:
3 konijnen krijgen intraveneus ongeveer 4000 tuberkelbacillen
(T.B.); 14 dagen daarna worden de dieren gedood en worden
de milten, die macroscopisch geen afwijkingen vertoonen,
fijngewreven, met physiologisch water gemengd en daarna
gefiltreerd, door C/iamamp;er/and-filter Lg. Twee caviae krijgen
15 Oct. \'25 onderhuids 15 cc. van het fikraat en den vol-
genden dag 10 cc. (fikraat bewaard in ijskast). 23 Januari 1926
sterft een cavia; bij de sectie: milt sterk gezwollen, ver-
toont haemorrhagische puntjes en verspreide kaashaarden;

-ocr page 30-

tracheobronchiale Wieren kersgroot: in de longen typische
tuberculeuze granulaties. In de brei overal vele bacillen.
25 Januari 1926 wordt de andere cavia gedood. Milt lijkt
goed, op omentum twee kleine kaashaarden, tracheobronchiale
klieren vergroot. In beide vele tuberkelbacillen.

Nélis (45, 54) heeft nagegaan of in urine van patienten
met urogenitaal-tuberculose ook flltreerbare elementen van
den tuberkelbacil voorkwamen. Hij spoot daartoe filtraat van
onverdunde urine in bij caviae en kon dezelfde verschijnselen
aantoonen als
Valtis. Eén cavia, die 30 dagen na de in-
spuiting van 10 cc. filtraat stierf, had in de tracheobronchiale
klieren talrijke zuurvaste staafjes, die na inspuiting bij caviae geen
tuberculose veroorzaakten; doch bij deze dieren waren wel in
de tracheobronchiale klieren enkele zuurvaste staafjes te vinden.

Tenslotte onderzochten Bonciu en lonesco (69) het bloed
van patienten met miliaire tuberculose en meningitis tuber-
culosa. Acht caviae werden met bloed ingespoten: twee
stierven cachectisch en hadden bacillen in de mesenteriale
klieren, één had gegenerahseerde tuberculose; Acht caviae
werden met door
Chamberland-Rlters L^ en Lg gefiltreerd
bloed ingespoten. Twee vertoonden de atypische tuberculose
(één cachexie, één alleen enkele zuurvaste staafjes in de klieren)
en één gegeneraliseerde tuberculose. Het resultaat met bloed
cn met filtraat van bloed is dus hetzelfde, zoodat hier geen
duidelijk onderscheid is tusschen de pathogeniteit van het
filtreerbare virus en de typische bacillen.

Boquet, Nègre en Valtis (26) hebben het gedrag van de
met fikraten behandelde caviae nagegaan ten opzichte van
intradermale inspuiting van tubercuhne (0.1 cc. V^o) en ten

-ocr page 31-

opzichte van inspuiting van virulente tuberkelbacillen. Ze
komen daarbij tot de slotsom, dat de dieren onregelmatig ge-
voelig zijn voor de tuberculine (zooals
Valtis (8) vroeger ook
reeds had waargenomen. Bij de onderzoekingen van
Veber (25)
was de tuberculine-reactie steeds negatief en
Mlle Togounoff
zag nu eens, dat deze negatief was (56), dan weer bij sommige
dieren zwak positief (57).)

Zij vinden een duidelijken weerstand tegen de inspuiting
van 0.0001 mgr. zeer virulente bovine tuberkelbacillen, die
gebonden blijkt aan de aanwezigheid van de atypische tuber-
culose, zooals die beschreven is. Zij meenen dit te kunnen
bewijzen door mede te deelen, dat de caviae, die eerst met
filtraat waren ingespoten, na HO en 164 dagen stierven,
terwijl de dieren, die alleen met bacillen waren behandeld
50—60 dagen na de inspuiting stierven. Van de caviae, die
alleen met filtraat waren geënt, vertoonde één bij de sectie
zeer groote tracheobronchiale klieren, waarin tuberkelbacillen,
die na inspuiting bij 2 caviae virulent bleken. Er wordt niet
vermeld welke afwijkingen deze dieren vertoonden!

Popper en Raileano (59) hebben caviae, die met filtraat
waren behandeld, ingespoten met 120 tuberkelbacillen, doch
konden geen duidelijken weerstand opmerken. De caviae
stierven even spoedig, als de dieren, die alleen met 120 ba-
cillen waren ingespoten.

Debré Lelong en Bonnet (39) konden bij caviae, die eerst
met het filtraat van een cultuur van tuberkelbacillen waren in-
gespoten, door een tweede inspuiting van een filtraat, dat
op dezelfde wijze verkregen was, op de entplaats een ulcus
zien ontstaan, dat snel genas.

-ocr page 32-

Er werd geen lymphklierzwelling waargenomen en de alge-
meene toestand der caviae bleef goed. Eén der dieren werd
gedood en vertoonde geen afwijkingen. Ze vergelijken dit
met het verschijnsel van
Koch en het phenomeen van Arthus.

Door het gedrag der dieren ten opzichte van tuberculine
gedurende den geheelen tijd van waarneming nauwkeurig na
te gaan. hebben
Arloing en Dufourt (38) gemeend, behalve
de reeds beschreven vormen (a. progressieve tuberculose met
verkazing zonder primairen haard;
b. tuberculisatie. welke of
alleen hypertrophie der trachebronchiale klieren veroorzaakt
met zuurvaste staafjes in de klieren, of de dieren doet sterven
aan cachexie) een derden vorm te kunnen onderscheiden, den
z.g. „goedaardigen vormquot;, waarbij alleen door de tuberculine-
reactie kan worden aangetoond, dat zich in het lichaam een
tuberculeuze infectie afspeelt. De dieren blijven steeds ge-
zond; bij de sectie vertoonen ze noch macroscopisch, noch
microscopisch afwijkingen.

Bij de vormen a en 6 verloopt de tuberculinereactie zoo
dat na een antiallergische periode van 20 dagen, een allergie
optreedt, die tot aan den dood (60—90 dagen na de infectie)
blijft bestaan. Bij den „goedaardigen vormquot; duurt de anti-
allergische periode 24 dagen. Na langzaam duidelijker worden
der reactie, verdwijnt deze weer 45 dagen na de eerste posi-
tieve reactie. Bij contröle-caviae. die met ongefiltreerd materiaal
waren ingespoten, duurde de antiallergische periode 12—15
dagen en trad de allergie stormachtig op. om tot kort voor
den dood te blijven bestaan.

Deze derde vorm nu, meenen Arloing en Dufourt, wordt
veroorzaakt door een zg. „labiel virusquot;, ^e hebben dit „virusquot;

-ocr page 33-

aan electrischen stroom en ultra-violette stralen blootgesteld
en konden het daardoor verzwakken (46). Blootgesteld aan
de omgeving van het laboratorium, konden ze waarnemen,
dat, wanneer het fikraat bewaard werd in afgesloten fleschjes,
beschut tegen zonlicht, dit labiele virus nog na 43 dagen in-
fectieus bleef (47).

Durand, Ouzy en Benda (40) gingen het gewichtsverloop na
om te zien, of zich een tuberculeuze infectie afspeelde. Ze kwamen
daarbij tot gelijke resultaten als
Arloing en Dufourt.

Nadat eerst een periode van belangrijk gewichtsverlies op-
trad, overeenkomend met de antiallergische periode, nam
daarna het gewicht steeds toe (allergische periode).

Daar het filtreerbare virus porceleinfilters kan passeeren,
heeft men nagegaan of dit ook natuurlijke filters, met name
de placenta, kon passeeren, zoodat dus niet alleen het moeder-
dier, doch ook het foetus de afwijkingen vertoont.

Calmefte, Valtis, Nègre en Boquet (17) deden daartoe de
volgende proeven:

I. Twee caviae worden intraperitoneaal geïnfecteerd met 20 cc.
emulsie van: 300 mgr. gedroogde levende tuberkelbacillen
(T.B.), 40 cc. physiologisch water, 10 cc. emulsie van brood-
kruimels en 10 cc. glycerine. Nadat de dieren gestorven zijn,
wordt het peritoneaalexsudaat gefiltreerd door
Chamberlandquot;
filter Lg. Bij uitzaaiing op voedingsbodems blijft het fikraat
steriel. Na 48 uur bewaren bij 37° worden 11 caviae onder-
huids met 1 cc. ingespoten en later nog met 1, 2 en 8 cc.

Drie caviae stierven na 4\'—6 weken en vertoonden de
bovenbeschreven afwijkingen. Brei uit een vergroote tracheo-

-ocr page 34-

bronchiale klier wordt bij een cavia ingespoten, welke na
3 maanden gedood wordt en die behalve vergroote inguinale-
en sublumbale klieren ook een verkaasde tracheobronchiale
klier vertoonde, waarin vele zuurvaste bacillen.

Een vierde cavia wierp 2 jongen. Men vond bij een van
deze. die direct na de geboorte gedood werd. een erwtgroote
mesenteriale Wier, waarin tuberkelbacillen konden worden
aangetoond.

II. Vlies van 20 dagen oude bouilloncultuur. T.B. wordt
in 50 cc. physiologisch water geëmulgeerd, 48 uur bij 38°
bewaard en daarna gefiltreerd.

Een zwangere cavia krijgt eerst onderhuids 20 cc. van het
filtraat, na 3 en 9 dagen nog respectievelijk 15 en 10 cc.

20 dagen na de eerste injectie werpt zij 4 jongen. Eén
werd direct gedood. Bij de sectie werd een vergroote klier
onder de lever gevonden, waarin men in hoopjes typische
tuberkelbacillen vond.

Arloing en Dufourt (16) deelen mede de bovengenoemde
bevindingen te kunnen bevestigen. Ze konden bij het foetus
van een zwangere cavia, die onderhuids met filtraat van
den etter van een lymphklier was ingespoten, lange gegranu-
leerde zuurvaste staafjes in de lumbale Wieren aantoonen. Het
moederdier vertoonde hypertrophie en verkazing der meeste
klieren!

Later deelt Valtis (55) nog mede, dat een $ cavia, die met
filtraat van tuberculeus materiaal was ingespoten, ongeveer
1 maand na de inspuiting 3 jongen wierp, waarvan één direct
gedood werd; deze vertoonde een erwtgroote klier onder de
lever, waarin talrijke tuberkelbacillen. Overenting van deze

-ocr page 35-

klier bij 2 caviae, veroorzaakte bij één gezwollen tracheo-
bronchiale klieren, waarin zuurvaste bacillen.

Ra.binowitsch\'-Kempner (64) vond eenmaal na herhaalde
achtereenvolgende overenting van organen van caviae, waar-
van de eerste in de reeks met organen van een jong, geboren
uit een konijn, dat met filtraat was ingespoten, een typische
tuberculose. Het moederdier vertoonde geen afwijkingen.

Van groote beteekenis is het of dergelijke afwijkingen ook
bij zuigehngen gezien worden. Immers tot nu toe was men
algemeen van meening, dat de kinderen van tuberculeuze
moeders bijna steeds gezond geboren worden. Indien het
filtreerbare virus de placenta kan passeeren, is het mogelijk,
dat deze kinderen ook de atypische tuberculose vertoonen.

Arloing en Dufourt (36, 37) konden bij een praematuur
(7 maanden) geboren kind van ernstig tuberculeuze moeder,
dat 1 maand na de geboorte stierf, zonder tuberculeuze af-
wijkingen te vertoonen, in de mesenteriale klieren tuberkel-
bacillen vinden. Het filtraat van deze klieren veroorzaakte na
inspuiting bij caviae progressieve cachexie en eveneens werden
zuurvaste staafjes in de klieren gevonden. De mesenteriale
klieren werden
niet ongefiltreerd ingespoten!

Arloing meent, dat vele kinderen (7 %) van tuberculeuze
moeders sterven aan deze atypische tuberculose, meestal onder
het beeld der „progressieve cachexiequot;.

Calmette, Valtis en Lacomme (42) onderzochten 100 kin-
deren van 99 tuberculeuze moeders. Deze waren direct na
de geboorte van de moeders verwijderd. Er stierven 21 kin-

Ned. Tijdschrift v. Geneesk. 1927, II, blz. 309.

-ocr page 36-

deren, waarvan 9 geseceerd werden. Bij drie van deze konden
in de klieren enkele bacillen gevonden worden. Inspuiting van
organen (milt. lever, klieren) veroorzaakte bij caviae negen
maal hypertrophie der klieren, met zuurvaste staafjes.

Om deze transplacentaire besmetting met filtreerbaar virus
te imiteeren hebben
Arloing en Dufourt (43) pasgeboren caviae
ingespoten met filtraten van tuberculeus materiaal (etter, sputum,
lumbaalvocht). De meeste dieren bleven gezond en vertoonden
bij de sectie geen afwijkingen, noch bacillen in de klieren.
Een cavia, die iets in gewicht was achtergebleven bij een
normaal jong uit hetzelfde nest, werd gedood en had enkele
bacillen in de tracheobronchiale klieren; een andere vermagerde
en stierf cachectisch. In de klieren werden talrijke bacillen ge-
vonden. Macroscopisch geen afwijkingen.

Zij meenen door dit onderzoek aangetoond te hebben,
dat de klinische verschijnselen dezelfde zijn als die, welke bij
transplacentaire besmetting gezien worden, nl: 1. normale
groei: 2. eerst achterblijven in gewicht, dat later weer on-
gedaan gemaakt wordt („labiel virusquot;?); 3. hypotrophie tot
cachexie.

Valtis (55) acht het niet waarschijnlijk, dat het filtraat zich
gedraagt alsof enkele tuberkelbacillen zijn ingespoten. Om dit
na te gaan spoot hij een bepaald aantal bacillen (4, 40. 400)
in, die hij verkreeg door verdunning van culturen. Alle proef-
dieren stierven echter aan gegeneraliseerde tuberculose. De
zuurvaste staafjes, die in de klieren van met filtraat behandelde
caviae gevonden worden, veroorzaken geen typische tuber-
culose, doch steeds weer den atypischen vorm.

Inderdaad hebben ook andere onderzoekers dit kunnen be-

-ocr page 37-

vestigen [Arloing, Dufourt en Malartre (44). Mlle Togounoff {56)
en Nélis (45, 54)).

Zooals we boven (blz. 31) evenwel zagen, verkreeg Rabiquot;
nowitsch-Kempner
na herhaalde overenting weer typische
tuberculose bij de caviae.

De laatste onderzoekingen van Valtis, Nègre, Boquet en
Mlle Certonciny (60) gaven bij herhaalde overenting ook niet
steeds de atypische tuberculose. Intraperitoneale inspuiting
van filtraten van tuberkelbacillen-culturen (op
Sauton) geeft
na 2 dagen zuurvaste staafjes in het exsudaat en in de mesen-
teriale klieren. Overenting dezer zuurvaste staafjes gaf opnieuw
hetzelfde beeld, zelfs na vijfmaal overenten. Eenmaal werd
echter het volgende waargenomen: 14-12-\'26: 10 cc. Altraat
intraperitoneaal bij een cavia ingespoten: 20-12-\'26 wordt
het dier gedood. Peritoneaal vocht en milt worden bij 3 caviae
ingespoten; twee worden 10 dagen later gedood: één van
deze heeft een gezwollen milt, waarin bacillen. De derde
Wordt 29-6-\'27 gedood. Geen tuberculose, maar vergroote
tracheobronchiale- en mesenteriale klieren met vele bacillen.
De milt wordt subcutaan bij 2 caviae ingespoten. Een van
deze heeft 2 Augustus een abces op de entplaats. De etter,
waarin geen bacillen, wordt bij twee caviae subcutaan inge-
spoten (A en B). A heeft eind September een noot-groote
liesklier. 22 Nov. wordt deze uitgesneden en de brei wordt
bij 4 caviae ingespoten. Een van deze sterft 13 Dec. en
heeft normaal groote klieren, waarin zeer vele bacillen.

Cavia A wordt 13 Dec. gedood. Bij de sectie: harde, niet
verkaasde, hesklier; vergroote sublumbale klier; enkele tuber-
kels in de milt en de longen, waarin tuberkelbacillen. Voor-

-ocr page 38-

namelijk treedt hier dus een langzaam verloopende sclereuze
lymphkliertuberculose op met streng gelocaliseerde tuberkels
in de organen. Niet vermeld wordt hoe het beloop geweest
is bij cavia B.

Tenslotte dient vermeld, dat het filtraat werd gebruikt als
diagnostisch hulpmiddel voor het vaststellen van een tuber-
culose bij proefdieren en menschen, welke door filtreerbaar
virus veroorzaakt wordt. Intradermale inspuiting van filtraat
geeft soms een positieve reactie, terwijl de tuberculine reactie
negatief is; doch ook al wordt de tuberculine reactie positief,
dan toch is de reactie met filtraat vroeger positief en sterker.

Gezonde neonati reageerden soms wel op intradermale
inspuiting van filtraat en niet op tuberculine. Bij neonati van
tuberculeuze moeders kon geen duidelijk verschil tusschen
beide reacties worden waargenomen.

Volgens sommige onderzoekers berust het reageeren met
filtraat op een besmetting met het filtreerbaar virus van den
tuberkelbacil. Toch zijn de medegedeelde proeven nog te
weinig in aantal om er een duidelijke conclusie uit te kunnen
trekken
{Popper, Slobosiano en Raileanu (51), Nélis (58),
Sterling-Okuniewski (71), Popper en Raileanu (59).)

Tegenover deze positieve resultaten staan nu de onder-
zoekingen van anderen, die deze vondsten niet hebben kunnen
bevestigen.

Allereerst heeft Fessier (33) aan een groot materiaal de be-
vindingen der Fransche onderzoekers gecontroleerd en kwam
daarbij tot geheel afwijkende uitkomsten. Hij onderzocht of
het mogelijk was tuberkelbacillen te kweeken op de voedings-

-ocr page 39-

bodems door Vaudremer aangegeven en de fikraten van deze
cukuren en van tuberculeus materiaal voort te kweeken. Hij
verkreeg negatieve resukaten. Enkele keeren werd wel een
wolkachtige troebeling in de fikraatculturen waargenomen,
doch bij controle bleek deze te ontstaan door het toevoegen
van pepton. Werd zuivere pepton „ Rochequot; gebruikt, dan kon
nooit een neerslag worden gezien, zoodat
Fessier meent, dat
de door
Vaudremer beschreven fikraatculturen berusten op
verontreinigingen met pepton en niet op filtreerbaar tubercu-
leus materiaal.

Gaf dus het kweeken van filtreerbare elementen een nega-
tief resultaat, eveneens verkreeg
Fessier bij het onderzoek
van de pathogeniteit der fikraten geheel negatieve uit-
komsten. Hij behandelde 24 dieren (19 caviae en 5 konijnen)
fflet fikraten van verschillende cukuren van tuberkelbacillen
(typus humanus en typus bovinus) en 2 caviae met fikraat
van tuberculeus materiaal ; 3 caviae en 1 konijn werden inge-
spoten met de neerslagen, verkregen in de bovengenoemde
proeven. Van deze 26 dieren stierven er 2 (1 cavia en
1 konijn) ; de overige werden na een waarneming van
10—20 weken gedood. Bij de sectie waren alle vrij van
tuberculose.

Het gestorven konijn bleek aan een intercurrente ziekte
bezweken te zijn; de cavia, die met 0.5 cc. filtraat van cul-
tuur T.H. was ingespoten, bleek een algemeene, deels ver-
kazende, deels induratieve tuberculose van alle lymphklieren,
in \'t bijzonder der tracheobronchiale klieren te hebben ; boven-
dien fibreuze haarden in de longen. Geen haard op de plaats
van inspuiting. De lotgenoot bleef gezond.

-ocr page 40-

Fessier houdt dit ééne positieve resuhaat voor een spontane
aërogene infectie, omdat andere exemplaren uit hetzelfde nest,
die niet met filtraten waren ingespoten, ook spontaan tuber-
culose vertoonden.

Montemartini (19) deed onderzoekingen met 86 caviae.

Het gelukte hem niet, door inspuiting van filtraten van
tuberculeuzen etter en sputum, tuberculose te verwekken. Hij
meent de necrotische haarden, die hij in klieren, milt en sub-
cutis vond, te moeten verklaren door de toxische werking
der tuberculeuze produkten.

In ons land zijn proeven genomen door Di, Rays {6\\,72),
Bijl^)
en Leusden (61); doch zij komen eveneens tot een
negatief resultaat.

In het Rijks Serologisch Instituut werden door Prof. Alders-
hoff
dezelfde resultaten verkregen als door Fessier.

Dr. Ruys vond eenmaal een typische tuberculose zonder
primairen haard. Deze cavia was onderhuids ingespoten met
2 cc. filtraat van een emulsie van organen van een tuber-
culeuze cavia. Overenting van de organen veroorzaakte bij
een cavia typische tuberculose, nu ook met primairen haard.

Overzien we thans nog eens het geen door anderen be-
treffende de filtreerbaarheid van het tuberculose virus ge-
vonden is, dan blijkt, dat naast de talrijke onderzoekingen der
Franschen, die positieve uitkomsten bij de proefdieren ver-
kregen, andere staan, die deze resultaten niet hebben kunnen
bevestigen.

Vergadering der Tuberculose-Studie-commissIe, October 1927.

-ocr page 41-

De verschijnselen, die de Fransche onderzoekers zagen op-
treden, zijn niet steeds dezelfde. In enkele gevallen vertoonen
de dieren een typische verkazende tuberculose, soms met,
doch meestal zonder dat een primaire haard op de entplaats
ontstaat. Na korter of langer tijd sterven de dieren aan
deze infectie.

In de meerderheid der waarnemingen treedt een atypische
tuberculose op, waaraan de dieren meestal niet ten gronde
gaan. Soms echter sterven ze onder het beeld van een
progressieve cachexie, zonder dat bij de sectie duidelijke
veranderingen gevonden worden.

Deze atypische tuberculose is gekenmerkt door een hyper-
trophie van de lymphkheren, voornamelijk der tracheobronchiale
lymphklieren, in welke meestal zuurvaste staafjes gevonden
worden, doch typische tuberkels treden maar weinig op en
dan nog streng gelocaliseerd in een of ander orgaan, meestal
de longen.

Overenting van organen van deze dieren veroorzaakt steeds
weer dezelfde atypische tuberculose, hoewel men in enkele
gevallen na herhaalde overenting in zekere mate een terug-
keeren tot de typische tuberculose heeft waargenomen.

Dezelfde verschijnselen treden op bij de foetus van de
dieren, die met fikraten zijn ingespoten, zoodat men daardoor
bewezen acht, dat er een filtreerbaar virus transplacentair op
het foetus is overgedragen. Men heeft dit ook bij neonati
van tuberculeuze moeders nagegaan door directe bezichtiging
der lymphklieren en vond daarin zuurvaste staafjes. Boven-
dien heeft men de organen van deze kinderen bij caviae in-
gespoten, die de atypische tuberculose vertoonden.

-ocr page 42-

Men meent daardoor bewezen te hebben, dat ook bij den
mensch dit filtreerbaar virus een rol speelt bij die kinderen,
die, geboren uit tuberculeuze moeders, kort na de geboorte
sterven aan hypotrophie, zonder dat afwijkingen in de organen
kunnen worden aangetoond.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK II
EIGEN ONDERZOEKINGEN

Vóór de beschrijving der proefnemingen enkele opmerkingen.

In de literatuur vond ik niet altijd duidelijk vermeld op
welke wijze de proeven gedaan waren. Het meest nauw-
keurig zijn de opgaven van
Valtis. Ik heb me daarom bijna
steeds aan zijn mededeelingen gehouden.
. Voor de filtratie gebruikte ik nieuwe C/iamamp;er/anc/-kaarsen
La en Lg. De kaars, waarin met een gummiring een glazen
trechtertje bevestigd is. is met een doorboorde gummikurk

in een zuigkolfje geplaatst.

Het te filtreeren materiaal wordt in het trechtertje geschonken,
waarna de filtratie
plaats vindt door de lucht uit het kolf je weg
te zuigen door middel van een waterstraalluchtpomp. De
duur der filtratie was 15--30 minuten, het drukverschil be-
droeg gemiddeld 30—40 cM. kwik.

Om de dichtheid der filters te contröleeren. wordt aan het
te filtreeren materiaal een cultuur van vogelcholera toegevoegd.

1) Ik filtreerde dus van binnen naar buiten. Valtis filtreert van buiten
naar binnen en zuigt het filtraat onmiddellijk in een glazen pipet. De laatste
methode is beter; toch heeft dit geen invloed gehad, zooals uit de resul-
taten blijkt.

-ocr page 44-

Een gedeelte van het filtraat (2-5 cc.) wordt op verschillende
voedingsbodems uitgezaaid (agar-agar. glucosebouillon. voe-
dingsbodem volgens
Petroff).

De rest van het filtraat wordt uit het zuigkolfje overge-
schonken in wijdmondsche bruine fleschjes. die afgesloten
worden met een gummikapje.

Met een recordspuit wordt het filtraat uit de fleschjes op-
gezogen. nadat de naald door het gummikapje is heengestoken.

De met filtraat ingespoten caviae werden in nieuwe hokken
gehouden, in een omgeving waar nog nooit proefnemingen,
met name met tuberkelbacillen, gedaan werden en waar geen
infectie van buitenaf met tuberkelbacillen kon plaats vinden.

Zij werden vrijwel geregeld gecontroleerd (gewicht, even-
tueel optredende zwelling der regionaire klieren, tuberculine-
reactie).

Afgezien van de caviae 3 en 4. tabel II (waarover later),
vertoonden de dieren geen ziekteverschijnselen en namen
steeds in gewicht toe.

Sommige stierven aan intercurrente ziekten (dikwijls pneu-
monie). waaruit het gewichtsverlies verklaard kon worden.

ZweUing der regionaire klieren was meestal onduidelijk en
voorbijgaand. Bijzonderheden werden niet opgemerkt.

De intracutane tuberculine-reactie (Vig cc. A.T. Vio) was
bijna steeds negatief. Een enkele keer trad na 24 uur een
zwak positeve reactie op. die spoedig weer negatief was.
Nooit werd hierbij eenige regelmaat of samenhang met andere
verschijnselen (gewichtsverlies) geconstateerd.

Op de plaats van inspuiting ontstond nooit een primaire
haard, ook niet bij de caviae 3 en 4, tabel II.

-ocr page 45-

Nadat de caviae gedood of gestorven waren, werden zij
nauwkeurig onderzocht op eventueele afwijkingen in de or-
ganen. Meestal werden geen afwijkingen gevonden, enkele
keeren geringe afwijkingen in verschillende organen, doch
nooit werden duidelijke tuberculeuze veranderingen waar-
genomen. ^

Waren er veranderingen in de organen, dan werden deze
geheel of gedeeltelijk tusschen twee objectglaasjes fijngewreven
en van de brei uitstrijkpreparaten gemaakt. Bovendien werden
steeds, ook al waren geen afwijkingen aantoonbaar, uitstrijk-
preparaten van de klieren (lies-, sublumbale-, mesenteriale-,
tracheobronchiale- en submaxillaire klieren) en milt gemaakt.

De preparaten werden gekleurd volgens Ziehl-Neelsen.

Van iedere cavia worden zoodoende 12—20 preparaten
gemaakt, die nauwkeurig werden nagezien op zuurvaste staafjes.

Wanneer in een preparaat na eenige uren zoeken geen
zuurvaste staafjes gevonden waren, werd het preparaat de
volgende dagen nog eenige malen doorgekeken, zoodat ik
vrijwel zeker was het geheele preparaat nauwkeurig te hebben
doorgezocht.

De caviae. die ter controle met ongefiltreerd tuberculeus
materiaal werden ingespoten, hield ik eveneens op een plaats,
waar infectie van buitenaf niet waarschijnlijk was.

Alle caviae gebruikten gemengde voeding. In den zomer
van 1927 heb ik de dieren vrijwel uitsluitend gras gegeven.

De proeven werden gedaan met culturen van tuberkel-
bacillen en met tuberculeus materiaal.

-ocr page 46-

I. CULTUREN

2 culturen werden voor deze proefnemingen gebruikt. Beide
ongeveer 2 maanden oude glycerinebouillonculturen.

2 cM«. van de cultuuremulsie, die verkregen wordt door de
cultuur gedurende 1 uur in schudmachine te schudden in fïeschje
met glasparels, wordt met 48 cM^ steriele physiologische zout-
oplossing gemengd en gedurende 3x24 uur bewaard bij 37°.

Defiltratiegeschiedde hier kort (± 10 min.), doch het drukver-
schil was hooger dan bij de andere proeven
(± 50 cM. kwik).

Daar bekend was. dat beide culturen virulent waren, heb
ik geen caviae met cultuuremulsie ingespoten.

De resultaten der proefnemingen geeft onderstaande tabel.

TABEL I

Waarne-
mingstijd

i g

S «O
a

I

X ®

tJ \'s

n n

§1
a O.

W O

Proef

Cavia

n) O.

4)
g

Microscopisch
onderzoek op
zuurvaste
staafjes

189 dagen
310 dagen
1 jaar
1 jaar
86 dagen
86 dagen
178 dagen
183 dagen
1 jaar
1 jaar
1 jaar
1 jaar

lOcc.
10 ..
10 „
10
10
10
10 „
10 ,.
10 ,.
10
10 „
10 .,

U
U
U

u
u

La

U
L,
U

u

L,

u

niet onderzocht
niet onderzocht

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10
11
12

III

IV

VI

niet onderzocht
niet onderzocht
niet onderzocht
niet onderzocht

S. = Subcutaan. I. = Intraperitoneaal.

-ocr page 47-

Opmerkingen.

Bij de proeven II, V en VI zijn de caviae in leven ge-
laten. Ze hebben jongen geworpen en zijn steeds gezond
gebleven. Bij de sectie werden geen tuberculeuze veranderingen
gevonden.

Cavia 1 vertoonde in de rechter long enkele gehepatiseerde
haardjes, terwijl de longpleura gedeeltelijk met den borstwand
vergroeid was.

In de uitstrijkpreparaten werden geen zuurvaste staafjes
gevonden.

Een gedeelte van de haardjes wordt fijn gewreven, gemengd
met physiol. zoutsolutie en bij een cavia intraperitoneaal in-
gespoten. 48 dagen na inspuiting sterft deze cavia. Bij de
sectie werden geen tuberculeuze veranderingen gevonden,
evenmin konden zuurvaste staafjes in de organen worden
aangetoond.

Cavia 2 werpt den 199sten dag na de inspuiting 3 jongen,
die onmiddellijk gedood worden en geseceerd. Het resultaat
bij de sectie en het microscopisch onderzoek was ook hier
negatief.

Cavia 7. Brei van de milt wordt subcutaan bij een cavia
ingespoten.

Tijdens de waarneming gedurende 97 dagen vertoonde deze
cavia geen ziekteverschijnselen, nam toe in gewicht, de regi-
onaire klieren waren niet gezwollen en de tuberculinereactie
bleef negatief. Het dier werd gedood. Bij de sectie konden
geen tuberculeuze veranderingen worden aangetoond. Micros-
copisch onderzoek leverde een negatief resultaat.

-ocr page 48-

Samenvatting.

Bij 12 met filtraat van tuberkelbacillencultuur ingespoten
caviae kon geen tuberculose worden aangetoond, evenmin
konden in de organen zuurvaste staafjes worden gevonden.

2 caviae (proef III) stierven aan een intercurrente ziekte,
de overige bleven steeds gezond en konden langen tijd in
leven worden gehouden, zonder dat zich ziekteverschijnselen
vertoonden. Ze wierpen jongen, waarvan er 3 onderzocht
werden, bij welke evenmin macroscopisch, noch microscopisch
iets te vinden was.

Twee maal werd orgaanbrei opnieuw bij caviae ingespoten,
eveneens zonder resultaat.

II. SPUTUM

Gebruikt werd sputum mucopurulentum. afkomstig van
patienten met ernstige longafwijkingen. Wanneer tuberkel-
bacillen microscopisch werden gevonden, werd het sputum
niet ongefiltreerd bij caviae ter controle ingespoten. Ik meen.
dat dit overbodig is. Eén maal werd negatief sputum gebruikt
(cavia 5. tabel II). De patiente, waarvan dit sputum afkomstig
is. vertoont klinisch duidelijke tuberculeuze afwijkingen.

Het sputum wordt 3X24 uur bewaard bij 37°. Daarna
gemengd met 5-10 voudige hoeveelheid physiologische zout-
solutie, krachtig geschud en vervolgens gefiltreerd. Ik heb het
sputum eenige malen eerst met physiologisch water gemengd
en daarna 3X24 uur bij 37° bewaard.

Meestal werd het filtraat direct bij caviae ingespoten. Daar
in de literatuur (22) vermeld wordt, dat betere resultaten be-

-ocr page 49-

reikt worden, wanneer het fikraat eerst 2 maal 24 uur bij
37° bewaard is, heb ik dit eenige keeren gedaan.

TABEL II

d lo

iS 3

— (0
-g i

n

a

fe 3
a U

Microscopisch

Proef

Cavia

Waarne-

u id
d d

M

onderzoek op

mingstijd

(0 Cl.

JH S
CU

s

8 1
1 O-

zuurvaste
staafjes

I

1

41 dagen

S.

3 cc.

Ls

__

__

2

113

I.

3 „

U

f 3

65 ..

S.

9.5 „

u

l 4

95 ..

L

7.5 ..

u

III

5

118 ..

S.

5

u

.V j

f 6

71

S.

5 „

u

l 7

105 ..

S.

5

u

^ i

f 8

22 „

I.

20 „

u

l 9

91 ..

S.

10

u

V, j

f 10

68 „

I.

10 .,

u

l 11

80

S.

10

u

f 12

74

s.

10 ..

u

VII

74 ..

s.

9 ..

u

1

l

18 ..

s.

8 „

L,

J

f

91 ..

s.

1 5 cc. 4
d. later
1 4 cc.

L3

VIII

1

1 3 cc. 4

1

l 16

24 ..

s.

d.later

Ls

1 5 cc.

IX

17

106

s.

10 ..

Ls

1

18

27

s.

5

La

19

9 ..

s.

5 ..

Ls

1

[ 20

20 „

s.

5

Ls

Opmerkingen«

Cavia 5. In het sputumpreparaat werden geen tuberkel-
bacillen gevonden. Daarom werd een cavia subcutaan met

-ocr page 50-

2 cc. sputum ingespoten. Deze stierf na 6 weken. Bij de
sectie werden geen tuberculeuze veranderingen gevonden. In
de rechter long waren enkele glazige haardjes, waarin veel
diplococcen, doch geen tuberkelbacillen gevonden werden,
evenmin in de uitstrijkpreparaten van de overige organen.

Cavia 8. Brei van de milt wordt subcutaan bij een cavia
ingespoten. 75 dagen later wordt deze gedood. Bij de sectie
zijn er geen tuberculeuze veranderingen; in de preparaten
worden geen zuurvaste staafjes gevonden.

Caviae 12, 13 en 14 werden ingespoten met filtraat van
sputum, afkomstig van den zelfden patient, als het sputum
van proef II.

PROEF X. Daar Murphy en Ellis (Journal of exp. Me-
dicine XX) bij witte muizen een verhoogde vatbaarheid voor
bovine tuberkelbacillen na behandeling met X-stralen konden
aantoonen en
Morton (Journal of exp. Medicine XXIV, p. 419),
eveneens na behandeling met X-stralen bij caviae reeds
7—10 dagen na inspuiting van tuberkelbacillenhoudende urine
uitgebreide verkazing kon waarnemen, heb ik getracht caviae
door voorbehandeling met X-stralen gevoeliger te maken voor
eventueel aanwezige filtreerbare elementen.

Caviae 19 en 20 heb ik met een tusschenruimte van 6 dagen
gedurende 3 minuten bestraald (caviae in een kistje waarin
ze zich niet kunnen bewegen, antikathode 25.5 cM. van den
bodem van den kist verwijderd, stroomsterkte 5 milliampère,
vonklengte 17 cM.). cavia 18 werd niet bestraald.

Na de bestraling werden de caviae met filtraat ingespoten.

-ocr page 51-

Bij sectie gaven alle drie een negatief resultaat. Bij de be-
straalde caviae waren de lymphklieren opvallend klein.

PROEF II. Cavia 3 stierf aan gegeneraUseerde tuberculose.
Er was geen haard op de plaats van inspuiting ontstaan,
overigens week het beeld niet af van de typische experimen-
teele tuberculose. Microscopisch typische tuberkelbacillen. Zijn
lotgenoot werd nog 1 maand in leven gelaten, waarbij bleek,
dat de tuberculine-reactie positief was. Daarna werd hij gedood.

Bij de sectie vond ik sterk gezwollen mesenteriale- en
tracheobronchiale kUeren: in den linker testikel was een abces.
De milt was gezwollen, doch vertoonde geen tuberkels. Op
het
Peritoneum waren enkele speldeknopgroote haardjes. In
alle afwijkingen konden typische tuberkelbacillen gevonden
worden. Ook hier was geen plaatselijke reactie geweest op de
plaats van inspuiting.
De uitzaaiing van het filtraat bleef steriel.

De miltbrei werd subcutaan ingespoten bij een cavia, die
na 46 dagen stierf aan gegeneraliseerde tuberculose (zie verder
tabel III. caviae 5 en 6).

Brei van de tracheobronchiale- en mesenteriale klieren en
den etter uit het abces wordt met physiologisch water ge-
mengd. daarna gefiltreerd door
Chamberland-ûltei: L,. 3 caviae
worden elk met 10 cc. van het filtraat subcutaan ingespoten.
Deze vertoonden geen tuberculeuze afwijkingen en in de
preparaten vond ik geen zuurvaste staafjes (zie tabel III,
caviae 9. 10 en 11).

Tot zoover kon bij de controle dus geen filtreerbare vorm
van den tuberkelbacil worden gevonden. Daar het toch mogelijk
was. dat het sputum filtreerbare elementen bevatte, werd dit

-ocr page 52-

sputum opnieuw gefiltreerd (zie tabel II, caviae 12, 13 en 14).
Nu echter bleven de caviae gezond en vertoonden ook bij de sectie
geen afwijkingen, evenmin was microscopisch iets te vinden.

Een broertje van den patiënt, waarvan dit sputum afkomstig
was, bleek eveneens te lijden aan longtuberculose. Ook dit
werd voor onderzoek gebruikt (zie tabel II, caviae 15 en 16).
Daar het mogelijk was, dat de flltreerbare elementen zich beter
ontwikkelden na bewaren bij 37°, werd bij de proeven VII
en VIII het filtraat eerst respectievelijk 2 en 4 dagen be-
waard in de broedstoof. Bij proef VIII werd tevens direct
na de filtratie ingespoten, doch ook hier was het resultaat
geheel negatief.

Samenvatting.

Bij 20 met filtraat van tuberculeus sputum ingespoten caviae,
kon in 18 gevallen geen tuberculose worden aangetoond, even-
min konden in de organen zuurvaste staafjes gevonden worden.

In twee gevallen kon wel tuberculose worden aangetoond.
Eén van deze caviae stierf aan typische gegeneraliseerde
tuberculose; zijn lotgenoot had na 95 dagen een atypische
tuberculose. Beide dieren vertoonden geen primairen haard
op de plaats van inspuiting.

Bij nadere controle konden geen filtreerbare elementen ge-
vonden worden.

Herhaling der proef, opnieuw door Lg-filter, leverde nu een
negatief resultaat.

Van de 18 negatieve gevallen stierven er 6 (caviae 6, 10,
12, 16, 18 en 19) aan intercurrente ziekten, de overige bleven
in leven en vertoonden geen ziekteverschijnselen.

-ocr page 53-

Éénmaal werd orgaanbrei opnieuw bij een cavia inge-
spoten, eveneens met negatief resultaat.

Twee caviae werden, vóór de inspuiting met filtraat, be-
straald met X-stralen, zonder dat dit invloed had; zij kregen
geen tuberculose en in talrijke praeparaten konden geen zuur-
vaste staafjes gevonden worden.

III. OVERIG TUBERCULEUS MATERIAAL

Zooals in tabel III te zien is, werd hier verschillend mate-
riaal gebruikt. Het etterige exsudaat werd 1 maal verdund met
physiologische zoutsolutie, sereus exsudaat en urine werden
niet verdund.

Orgaanbrei werd met physiologisch water gemengd.

In deze tabel zijn ook opgenomen de 3 caviae, die met
filtraat van orgaanbrei zijn ingespoten, afkomstig van de met
sputumfiltraat ingespoten cavia, die een atypische tuberculose
vertoonde (tabel II, cavia 4).

Opmerkingen.

Caviae 1 en 4. In het microscopisch preparaat van den etter
konden geen tuberkelbacillen gevonden worden. Een cavia
met 2 cc. ongefiltreerden etter subcutaan ingespoten, stierf
na 50 dagen aan gegeneraliseerde tuberculose.

Cavia 2 en 3. In het exsudaat werden tuberkelbacillen ge-
vonden. Een cavia met 7 cc. exsudaat intraperitoneaal inge-
spoten, stierf na 30 dagen aan gegeneraliseerde tuberculose.

Cavia 5 en 6. De milt was afkomstig van de cavia, die
met miltbrei van cavia 4, tabel II. was ingespoten.

Cavia 7 en 8. In de urine zijn zuurvaste staafjes gevonden.

-ocr page 54-

TABEL III

Proef

Tuberculeus
materiaal

«
a

Waarne-
mingstijd

^ 2
es O,
ra «

•S §

quot;O ü
quot;S lt;a

1l

2

ra
^

U

t)

•a

u S
u

II

li

O J;

tu

CL a

s-a

gt; X

^ Squot;
X ^

i

li

purul. exsudaat

I

post pneumoth.
artific.

1

68 dagen

s

4 cc.

u

\'—\'

—\'

ƒ sereus exsudaat
\\ uit pleura

2

74 „

s

3 ,.

u

3

74 „

s

3 „

u

■ pur. pleuraexsu-

III

daat, post pneu-
moth. artific.

4

56 ,.

s

4 „

u

—\'

jy f Miltbrei t.b.c.
^ cavia

5

20 .,

s

10 „

u

6

20 .,

I

10

u

V 1 t,b.c. urine . .

7

8

78 ,.
78 ..

s
s

10 „
10 „

u
u

VI

tuberculeuze or-

9
10

42 .,
77 „

s
s

10 ,.
10 „

u
u

-

-

ganen van cavia

11

87 „

s

10 ,.

u

-

In de portie urine voor de proef gebruikt, konden geen zuur-
vaste bacillen worden gevonden. Cavia met 10 cc. urine sub-
cutaan ingespoten, vertoonde opstijgende verkazende nog niet
gegeneraliseerde tuberculose na 3 maanden (dus blijkbaar
zeer weinig bacillen in de urine).

Bij de operatie van den patiënt, waarvan deze urine af-
komstig was, bleek een tuberculeuze nier aanwezig te zijn.

Samenvatting»

Bij 11 met filtraat van tuberculeus materiaal ingespoten

-ocr page 55-

caviae, kon geen tuberculose aangetoond, evenmin konden in
de organen zuurvaste staafjes gevonden worden.

6 caviae (2, 3, 4, 5, 6 en 10) stierven aan een intercurrente
ziekte, de overige bleven in leven, zonder dat zij ziektever-
schijnselen vertoonden.

In 41 gevallen werden geen tuberculeuze veranderingen
gevonden. Wel waren sommige klieren (voornamelijk de
tracheobronchiale klieren) herhaaldelijk vergroot, doch ook
bij normale caviae komen dergelijke vergrootingen dikwijls
voor 1), zoodat ik hieraan geen bijzondere waarde gehecht heb.

In de longen werden meestal geen afwijkingen geconstateerd.
Enkele caviae vertoonden kleine witte of gehepatiseerde
haardjes, doch nooit konden hierin zuurvaste staafjes ge-
vonden worden.

Steeds werden dc klieren cn inwendige organen micros-
copisch onderzocht (uitstrijkpreparaten), doch nooit konden
met zekerheid zuurvaste staafjes gevonden worden. In ver-
scheidene preparaten trof ik zuurvaste korrels aan en een
enkelen keer vond ik een los liggend zuurvast staafvormig
element, doch nooit kon ik dit met zekerheid voor een
tuberkelbacil houden.

Aan het vinden van zuurvaste korrels heb ik in \'t geheel
geen waarde gehecht, daar ik deze ook aantrof in uitstrijk-
preparaten van organen van caviae, die niet met fikraat
waren ingespoten.

1) Kapsenburg en Huët Verslagen der Tuberculose-Studie-commissie I,
pagina 30.

Bijl. Vergadering der Tuberculose-Studie-commissie, Octobcr 1927.

-ocr page 56-

Zooals in de literatuur wordt beschreven en uit de prepa-
raten, die ik in het Instituut Pasteur te Parijs zag, blijkt, dat
het vinden van zuurvaste staafjes nooit twijfelachtig is, daar
ze meestal in groepjes bijeenliggen, soms zelfs dicht opeen-
gehoopt. Het vinden van een enkel zuurvast staafje mag dus
niet als een bewijs gelden.

Het ééne atypische geval van tuberculose bij cavia 4 (tabel II)
zou er op kunnen wijzen, dat hier een fihreerbare vorm aan-
wezig was. Zijn lotgenoot stierf echter aan gegeneraliseerde
tuberculose.

Wel wordt in de literatuur beschreven, dat dit mogelijk is,
doch volgens
Valtis veroorzaakt inspuiting van filtraat steeds
een atypische tuberculose, dikwijls zelfs zonder eenige ont-
stekingsreactie, die bij overenting op andere caviae steeds
weer hetzelfde atypische beeld geeft. Overcnten van de milt
van cavia 4, op een andere cavia gaf het beeld der ge-
generaliseerde tuberculose, met primairen haard op de plaats
van inspuiting. Bovendien konden bij herhaling der proef de
filtreerbare elementen niet opnieuw worden aangetoond.

Door inspuiten van fikraten der tuberculeuze organen
konden geen ziekteverschijnselen bij de dieren worden waar-
genomen.

Indien inderdaad een filtreerbaar virus aanwezig zou zijn
geweest, dan had dit zich ook bij de voortzetting der proef
moeten voordoen, tenzij men aanneemt, dat de filtreerbare
vorm zich bij de dierproef direct weer omgevormd heeft tot
den typischen bacillairen vorm.

Dan waren dus bij de overenting der orgaanfiltraten reeds
alle filtreerbare elementen verdwenen.

-ocr page 57-

Dit is echter niet waarschijnlijk daar Valtis ook bij over-
enting steeds atypische tuberculose zag ontstaan.

Het lijkt me daarom meer voor de hand liggen de gevonden
verschijnselen te verklaren, door aan te nemen, dat hier eenige
tuberkelbacillen den Lg-filter gepasseerd zijn en deze de lang-
zaam verloopende tuberculose gegeven hebben.

Opgemerkt dient nog, dat de uitzaaiing van het filtraat
op Pefro/f-voedingsbodem steriel bleef.

Het sputum, dat gebruikt werd bij cavia 5, tabel II, veroorzaakte
na subcutane inspuiting bij een cavia geen tuberculose. In dit
sputum kwamen dus geen tuberkelbacillen voor. Deze proef
dient dus met eenige reserve genoemd te worden. Toch meen
ik. dat het gerechtvaardigd is, het resultaat mede te deelen,
daar de patiente, van wie dit sputum afkomstig was, on-
twijfelbaar bij klinisch onderzoek duidelijke, vrij groote. long-
afwijkingen vertoonde, die vrij zeker van tuberculeuzen aard
waren. Daar de filtreerbare vorm zich vooral ook zou voor-
doen bij voor den tuberkelbacil ongunstige omstandigheden,
heb ik getracht sputum mucopurulentum te krijgen, waarin
geen tuberkelbacillen te vinden waren. Dit is me behalve in
bovengenoemd geval niet gelukt, daar het sputum dikwijls
slechts tijdelijk negatief was of bij dierproef toch tuberkel-
bacillen bleek te bevatten. Muceus opgeefsel heb ik niet ge-
bruikt, daar dit meestal geen sputum is.

Uit deze proef blijkt, dat in dit sputum geen tuberkelbacillen
aanwezig waren, doch evenmin filtreerbare elementen van
den tuberkelbacil. Noch bij de met filtraat, noch bij de met
sputum ingespoten cavia, waren in de uitstrijkpreparaten zuur-
vaste staafjes te vinden.

-ocr page 58-

Ik heb dus de resultaten der Fransche onderzoekers niet
kunnen bevestigen.

Het is niet waarschijnlijk, dat er een filtreerbaar virus van
den tuberkelbacil bestaat, hoewel de mogelijkheid, dat onder
omstandigheden tuberkelbacillen of elementen daarvan den
filter kunnen passeeren, niet kan ontkend worden.

Toch mag hieraan geen groote waarde gehecht worden,
daar het doorgaan van tuberculose verwekkende elementen,
blijkbaar niet afhankelijk is van den aard van het tubercu-
lose virus, doch geheel van de dikwijls niet nader bekende
omstandigheden en wisselende invloeden der proefneming.

Hieruit meen ik dan ook de zoo sterk uiteenloopende
resultaten der verschillende onderzoekers te moeten verklaren.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK III
CRITISCHE BESCHOUWINGEN

De sterk uiteenloopende resultaten, die de verschillende
onderzoekers verkregen na inspuiting van Bltraten van tuber-
culeus materiaal, maken het noodzakelijk de gevonden ver-
schijnselen aan een nadere bespreking te onderwerpen. Doen
we dit. dan zullen hierdoor de dikwijls tegenstrijdige resul-
taten moeten worden verklaard en dient tegelijk de vraag
beantwoord, of uit de onderzoekingen is komen vast te staan,
dat er een flltreerbare vorm van den tuberkelbacil bestaat.

§ 1. Het filtraat«

Om bij de proefnemingen zeker te zijn. dat men inderdaad
met een flltreerbaar virus werkt en niet met al of niet ver-
anderde tuberkelbacillen, die soms wel eens den fllter kunnen
passeeren. moet men dus zorgen, dat deze niet in het filtraat
voorkomen. Men kan op verschillende wijzen trachten aan
te toonen, dat het filtraat deze bacillaire elementen niet bevat.
Na langdurig centrifugeeren kan men in het sediment zoeken
naar tuberkelbacillen. Het is mogelijk, dat men op die manier
eventueel aanwezige bacillen opspoort, doch indien er slechts
enkele aanwezig zijn, zullen deze heel gemakkelijk aan de

-ocr page 60-

waarneming kunnen ontsnappen en zal men dus nooit geheel
zeker zijn. dat het filtraat geen bacillen bevat.

Nauwkeuriger is het daarom, om. wanneer positieve resul-
taten met een filtraat verkregen zijn, de proef te herhalen
met filtraat, dat verschillende malen door kaarsen gefiltreerd
is, daar men. zoodoende, er vrijwel zeker van kan zijn, dat,
mochten eventueel bacillen bij de eerste filtratie zijn mee

doorgegaan, deze bij de volgende filtraties zullen worden
tegengehouden.

Voor zoover mij bekend is. is dit nooit gedaan door de
onderzoekers, die positieve resultaten verkregen.

Door toevoegen aan het te filtreeren materiaal van cul-
turen van bacteriën, die kleiner zijn dan de tuberkelbacil,
heeft men gemeend deze moeilijkheid te kunnen ontgaan.
Inderdaad zal men hierdoor gemakkelijk een filter kunnen
onderkennen, die niet „bacteriedichtquot; is, doch of men, wan-
neer de bijgevoegde bacteriën niet of althans niet merkbaar
den filter passeeren, zeker is, dat alle bacillaire elementen
worden teruggehouden, is niet aan te nemen. Het doorgaan
door den filter is niet alleen afhankelijk van de grootte van
de bacteriën en de poriënwijdte, doch ook van verschillende
andere factoren, die ten deele nog onbekend zijn

Daardoor kunnen soms in het filtraat elementen gevonden
worden, waarvan men meende, dat deze den filter niet zouden
kunnen passeeren.

In het sputum van tuberculeuzen vond ik een enkelen keer
eigenaardige tuberkelbacillen, die afwijken van den gewonen

Zie Dr. IV.Aeg. Timmerman. Diss., Utrecht 1927. blz. 81.

-ocr page 61-

vorm. Ze vertoonen in het midden een enkele granulum, terwijl
de rest van den bacil slechts flauw rood gekleurd is.

Laat men een filter, waarin tuberculeus materiaal, eenigen
tijd staan, dan ziet men in het fikraat ook dergelijke vormen.
Deze groeien er dus blijkbaar het snelst doorheen. Het is
heel goed mogelijk, dat deze vorm beter den fiilter passeert,
dan de typische vorm, ook al is de filter bacteriedicht.

Om toch zekerheid te krijgen, brengt men het fikraat op
verschillende voedingsbodems, om te zien, of inderdaad het
fikraat „sterielquot; is. Ontwikkelt zich geen cultuur, dan acht
men het fikraat vrij van bacteriën.

Daar het er hier om gaat enkele bacteriën aan te toonen,
is het niet voldoende enkele druppels van het fikraat op de
voedingsbodems uit te zaaien, daar er dan al vrij veel bac-
teriën aanwezig zouden moeten zijn, om een positieven uit-
slag te kunnen verwachten. Doch ook, al neemt men een
grootere hoeveelheid van het fikraat, dan toch blijft de
mogelijkheid bestaan, dat enkele bacillen zijn doorgegaan,
die op deze manier verborgen blijven.

Dat dit niet denkbeeldig is, moge door enkele voorbeelden
uit de hteratuur worden aangetoond.

Rabinowitsch^Kempner zag vijf maal typische tuberculose
ontstaan bij caviae, die met filtraten van tuberculeus materiaal
waren ingespoten, dat door membranen gefiltreerd was en
waaraan vóór de filtratie coli- of prodigiosus-bacillen waren
toegevoegd. Uitzaaiing van het fikraat bleef echter steeds
steriel.

Bonciu en lonesco zagen een cavia, die met gefiltreerd
bloed was ingespoten, sterven aan gegeneraliseerde tuber-

-ocr page 62-

culose, hoewel de filters gecontroleerd waren door aan het
te filtreeren materiaal culturen van vogelcholera- of pseudo-
diphtherie-bacillen toe te voegen.

Mlle Togounoff verkreeg uitgebreide tuberculose bij een
jonge cavia, hoewel het filtraat eerst gecontroleerd was door
aan het te filtreeren materiaal vogelcholeracultuur toe te voegen.

Het uitzaaien van het filtraat op voedingsbodems heeft dus
alleen in zooverre waarde, dat „lekkequot; filters er door herkend
kunnen worden.

De meest nauwkeurige methode om werkelijk een bacterie-
vrij filtraat te krijgen, lijkt mij dus het herhaaldelijk filtreeren
van
hetzelfde materiaal. Zoolang dit niet geschied is. mogen
de positieve resultaten niet bewijzend geacht worden voor
het bestaan van een filtreerbaren vorm van den tuberkelbacil,
daar de mogelijkheid bestaat, dat ander dan „filtreerbaar virusquot;
den filter onder omstandigheden kan passeeren en dit dus verder
noch practisch, noch theoretisch van eenige beteekenis is.

§ 2. Het treft ieder, die zich met dit vraagstuk bezig houdt,
dat het filtraat bij de proefdieren zulke verschillende ver-
schijnselen kan veroorzaken.

Het minst treedt gegeneraliseerde tuberculose op. Dit beeld
wijkt niet af van wat men ziet optreden na inspuiting van
niet gefiltreerd materiaal, alleen treedt geen primaire haard
op de entplaats op.

Doch dit is niet iets bijzonders. De groote hoeveelheid
vloeistof, die wordt ingespoten, kan heel goed de oorzaak
zijn, dat de bacillaire elementen meegesleept worden met den
lymphstroom, zonder op de plaats van inspuiting reeds ge-

-ocr page 63-

legenheid te hebben gehad, zich te ontwikkelen. Doch ook
zonder dit geeft inspuiting van enkele typische tuberkel-
bacillen geen aanleiding tot een primairen haard, terwijl toch
de infectie aanslaat (zie hoofdstuk IV).

Arloing, Dufourt en Malartre (22) vonden tweemaal een
typische tuberculose. Het filtraat gaf bij uitzaaiing geen cultuur,
doch dit mag. zooals boven is aangetoond, niet als bewijs
gelden, dat geen bacillen in het filtraat voorkwamen.

Durand en Vaucfremer (14) kregen eveneens bij hun proef-
dieren gegeneraliseerde tuberculose, zooals blijkt uit de vol-
ledige medededing van deze proeven
door Durand (28). Vier
caviae
werden met hetzelfde filtraat ingespoten. Twee. die
onderhuids waren geënt, kregen beide typische tuberculose
met primairen haard. Van de twee. die intraperitoneaal waren
geënt, bleef één (?) gezond: de andere (cT) vertoonde een
orchitis tuberculosa en bleek bij de sectie (15) een uitgebreide

tuberculose te hebben.

Daar de beide onderhuids ingespoten caviae dezelfde ver-
schijnselen vertoonden als proefdieren, die met ongefiltreerd
materiaal zijn ingespoten, ligt het voor de hand aan te nemen,
dat enkele bacillen den filter gepasseerd zijn. De atypisch

1) Durand (28) beschouwt dc afwijkingen als veroorzaakt door een filtreer-
baar
virus, want hij zegt, dat men soms vindt „nodule au point d\'inoculation
avec ganglions satellites suppurés, parfois chancre d\'inoculation ou bien au
cas d\'inoculation intraperitonealc tuberculose entéro-péritoneale avec orchite
chez le mâle et enfin, par voie sanguine tuberculose atypique avec ganglions

desseminés et périspleniquc par exemplequot;.nbsp;. , ,

Hij besluit als conclusie 4: ..cc virus inoculé à 1 animal produit des
lésions tuberculeuses d\'expressions variées,
parfois typiques, parfois atypiques :
dans les lésions typiques nous avons constamment retrouvé un bacille acido-
rësistant.

-ocr page 64-

verloopende tuberculose dient dus eveneens met eenig voor-
behoud beschouwd te worden, daar weinige tuberkelbacillen
mogelijk een dergelijk atypisch beeld kunnen veroorzaken.

Dit is te meer waarschijnlijk, daar volgens Valtis inspuiting
van organen of etter, afkomstig van met filtraat behandelde
caviae. steeds opnieuw atypische tuberculose veroorzaakt.
Inspuiting van den etter uit den testikel
gaf echter gegenera-
liseerde tuberculose.

Wel bleef het wijfje gezond, doch in dit gedeelte van het
filtraat waren blijkbaar geen of niet voldoende bacillen aan-
wezig. Er wordt niet vermeld, of hier de atypische, door
Valtis voor karakteristiek gehouden, vorm optrad.

De proeven van Durand en Vaudremer zijn in tweërlei
opzicht leerzaam. Ten eerste, omdat deze (en misschien ook
andere) onderzoekers het niet noodig oordeelen hun proeven
precies mede te deelen, doch volstaan met wat zij van belang
achten (14). terwijl toch blijkt, dat een nauwkeuriger mede-
deeling (28) een geheel andere waardeering van de eerst mede-
gedeelde proeven geeft

Ten andere, omdat blijkt, dat men zeer voorzichtig moet
zijn bij het beoordeelen van het bacterie vrij zijn van het

Trouwens er klopt meer niet in deze publicaties:
In 1926 zegt
Durand (28) ..Ce virus (d.i. het filtreerbare virus) échappe
également à la culture sur les milieux usuels: car ensemencés largement sur
pomme de terre.
Dorset et Petroff, il ne nous a jamais donné avec certi-
tude une culture: en in 1924 (15) kon hij aantoonen een cultuur van zuurvaste
bacillen op
Dorset uit filtraat door Chamberland U van tuberculeuzen etter,
en concludeert hieruit, dat de gefiltreerde elementen na 25 dagen op
Dorset
^ttT tot typische bacillen zich kunnen ontwikkelen.

4-

-ocr page 65-

filtraat. daar een gedeelte van het filtraat bij het proefdier
geen enkele reactie verwekt.

Ik meen dan ook de proeven, waarbij na inspuiting van
filtraat, uitgebreide verkazende tuberculose optreedt, te moeten
beschouwen als te zijn veroorzaakt door enkele bacillen, die
den filter gepasseerd zijn, ook al treedt geen primaire haard
op en al blijven de uitzaaiingen op voedingsbodems steriel.

Zoo geven de resultaten van Mlle Togounoff {57) en Valtis
(23), die, bij sommige dieren uitgebreide tuberculose zagen
optreden, te denken. Ik wil hier nog bij opmerken, dat in
die gevallen, waarbij
Valtis duidelijke tuberculose zag op-
treden, (23 en 24) het filtraat in de ijskast bewaard werd
(éénmaal 8 dagen).

§ 3. Eenigszins anders zijn de resultaten, die de meeste
Fransche onderzoekers verkregen. Voor zoover mij bekend
is, zag alleen
Vaudremer bij zijn dieren micropolyadenitis en
periarthritis (lijkend op de ziekte van
Poncet). Deze proeven
staan, evenals de door
Vaudremer beschreven culturen van
filtraten, geheel alleen en zijn nooit herhaald. Het is niet
bewezen, dat de gevonden afwijkingen door een filtreerbaar
virus veroorzaakt zijn, daar tuberkelbacillen niet zijn aange-
toond in de afwijkingen; althans, hiervan wordt niets mede-
gedeeld. Wel kon
Vaudremer een enkelen keer een verweekte
inguinale- of submaxillaire kher waarnemen, waarvan de etter
na herhaalde overenting op voedingsbodems
{Petroff, aard-
appelglycerine) een cultuur deed ontstaan van zuurvaste
bacillen, doch niet is aangetoond, dat dit inderdaad tuberkel-
bacillen zijn.

-ocr page 66-

Voor het meerendeel vonden de Fransche onderzoekers
de volgende verschijnselen: er ontwikkelt zich na korter of
langer tijd een atypische tuberculose, die gekenmerkt is door
de volgende symptomen, die al of niet gezamenlijk gevonden
worden:

a.nbsp;geen primaire haard op de entplaats;

b.nbsp;kortdurende zwelling van regionaire klieren;

c.nbsp;zuurvaste staafjes in de klieren, milt of andere niet ver-
anderde organen;

d.nbsp;kleine, streng gelocahseerde, tuberkels in de longen;

e.nbsp;vergrooting der kheren, voornamelijk der tracheobron-
chiale klieren;

f.nbsp;soms kleine verweekingshaarden in het centrum van
organen.

a. Zooals boven reeds is uiteengezet, is het mogelijk, dat
de lymphstroom de enkele bacillen, die in de groote hoeveel-
heid vloeistof aanwezig zijn, meesleept, vóórdat deze op de
entplaats gelegenheid gehad hebben zich te ontwikkelen.
Doch ook al is geen vloeistof aanwezig, dan toch treedt geen
primaire haard op, wanneer enkele bacillen worden ingebracht
(zie later). Dit mag dus niet als een bijzonder kenmerk gelden
voor de atypische, door het filtreerbare virus veroorzaakte,
tuberculose.

Bovendien werd ook geen primaire haard gevonden bij die
proeven, waarbij typische tuberculose optrad en die toch wel
zeer waarschijnlijk door enkele bacillen wordt veroorzaakt,
zooals ook andere onderzoekers meenen
(Rays). Fessier
spreekt van een aërogene infectie, doch het is meer waar-

-ocr page 67-

schijnlijk, dat ook hier enkele bacillen den filter gepasseerd zijn.

b.nbsp;Bij onze proeven vonden we dit verschijnsel ook, doch
meestal onduidelijk. Het is bij proeven met caviae dikwijls
moeilijk aan te geven, of de liesklieren werkelijk vergroot
genoemd mogen worden. Ziet men normale caviae na. dan
Wisselt ook bij deze de grootte der liesklieren dikwijls aan-
merkelijk. Alleen dus. wanneer er een duidelijke vergrooting
bestaat, mag men van gezwollen lymphklieren spreken. Het
is echter mogelijk, dat de waargenomen kortdurende regionaire
lymphklierzwelling ontstaat als reactie dezer klieren op de groote
hoeveelheid toxische stoffen, die ingebracht worden.

c.nbsp;Zuurvaste staafjes kon ik in de preparaten nooit met
zekerheid aantoonen.
Ook anderen fi?ui/s.Fess/cr, Bijl, Leusden)
komen tot hetzelfde resultaat. Zelfs in de proefseries der
Franschen vindt men heel dikwijls vermeld, dat geen zuur-
vaste staafjes gevonden werden.

Dit verschijnsel treedt dus in een groot aantal van de ge-
vallen niet op. Wil men zeker zijn. dat deze zuurvaste staafjes
werkelijk door het filtraat worden veroorzaakt, dan dient men
er zich van te overtuigen, dat ze bij niet behandelde dieren

niet voorkomen.

Terloops zij opgemerkt, dat Burle de Figueiredo (49) er
op wijst, dat de mogelijkheid bestaat, dat de gevonden staafjes
in \'t geheel geen bacillen zijn, doch staafvormig gerangschikte
granula, afkomstig uit de leucocyten.

Hiertegen komt Fontès (48) op.

Wanneer in een groot aantal preparaten enkele staafjes
gevonden worden, dan zou deze mogelijkheid te overwegen

-ocr page 68-

zijn. doch meestal worden op een bepaalde plaats in het
preparaat massa\'s bacillen gevonden, die moeilijk te verklaren
zijn door de zoo juist genoemde hypothese.

Bijl (in de vergadering van de Tuberculose-Studie-commissie,
October 1927) heeft er op gewezen, dat de mogelijkheid be-
staat, dat andere zuurvaste bacillen in het lichaam van de
caviae aanwezig kunnen zijn. of ingebracht worden (b.v. met
het voedsel), die tenslotte in de klieren terecht komen; b.v.
grasbacillen.

Hoewel ik mijn proefdieren geregeld gras liet eten, heb ik
nooit met zekerheid zuurvaste staafjes kunnen vinden.

De vraag doet zich voor. welke beteekenis deze zuurvaste
staafjes bij overenting hebben. Zijn het andere bacillen dan
de typische, die niet weer tot den typischen vorm terug-
keeren. dan zal overenting van deze bacillen steeds weer het-
zelfde beeld der atypische tuberculose moeten vertoonen.
Valtis
is van meening, dat dit inderdaad het geval is, doch de onder-
zoekingen van
Rabinowitsch-Kempner en van Valtis (60) zelf,
maken het zeer waarschijnlijk, dat deze atypische tubetkel-
bacillen geen constante vorm zijn, doch door herhaalde dier-
passage zich weer kunnen omvormen tot de typische tuberkel-
bacillen. die de bekende ziekelijke veranderingen in het
organisme veroorzaken.

Het is dan ook niet bewezen, dat deze uit het filtreerbare
virus zich ontwikkelende bacillen bij overenting steeds weer
hetzelfde beeld bij de caviae zullen geven, daar de over-
gang tot den typischen vorm in zekere mate toch is waar-
genomen en de terugkeer tot dezen vorm dan alleen af-
hankelijk is van nog onbekende factoren.

-ocr page 69-

Voor de pathologie zal het dan ook van groot belang zijn
te weten, of deze zuurvaste staafjes bij herhaalde overenting
weer gewone typische tuberkelbacillen kunnen geven.

Indien mocht blijken, dat dit inderdaad het geval is, dan
mag het filtreerbare virus niet opgevat worden als een con-
stante vorm van den tuberkelbacil, doch alleen als een modi-
ficatie, waaronder de bacil zich onder bepaalde omstandigheden
(ongunstige levensvoorwaarden) kan omvormen, doch op een
gegeven oogenblik weer den typischen vorm kan geven. Dan
zullen ook die proeven, waarbij direct na inspuiting met filtraat
typische tuberculose optreedt, niet steeds beschouwd mogen
worden als te zijn veroorzaakt door enkele, den filter ge-
passeerde. typische bacillen, daar dan toch directe overgang
van den filtreerbaren vorm in den gewonen bacil zou kunnen
hebben plaats gehad.

Toch moet overwogen, of inspuiting van enkele tuberkel-
bacillen geen atypische tuberculose kan verwekken. Het is
immers mogelijk, dat deze geen aanleiding geven tot ver-
kazende tuberculose, doch alleen, dat de bacillen in staat zijn
zich in de klieren matig te vermenigvuldigen zonder ont-
stekingsreactie te geven.

Tenslotte het vinden van zuurvaste staafjes in de milt of
in andere niet veranderde organen. In de preparaten van
Valtis zijn dikwijls (zooals ik zelf gezien heb) massa\'s bacillen
te vinden, die meestal op een hoop liggen, terwijl de rest
van het preparaat geen bacillen bevat.

Doch ik heb me steeds afgevraagd of, wanneer in één
preparaat zoovele bacillen gevonden worden, de organen
macroscopisch werkelijk geheel normaal zijn geweest. Immers

-ocr page 70-

men moet dan aannemen, dat een dergelijk orgaan (b.v. de
milt) ontelbaar vele bacillen bevat, die, zonder eenige reactie
te geven, in het orgaan aanwezig zijn. Nog moeilijker wordt
dit, wanneer men ziet, dat in één preparaat van het omentum
talrijke bacillen te vinden zijn. Is het preparaat gemaakt van
een willekeurig stukje omentum, dan moet dit dus reusachtig
veel van die zuurvaste staafjes bevatten; toch rijst onwille-
keurig de vraag, of men dan toch niet iets pathologisch op
een bepaalde plaats van het orgaan heeft waargenomen en
daarvan het preparaat gemaakt heeft.

d.nbsp;Evenals de zuurvaste staafjes zich in de klieren kunnen
ophoopen, kunnen ze dit doen in eventueel aanwezige long-
haardjes. Dergelijke haardjes treft men in verschillende uit-
breiding ook aan bij caviae, die niet met filtraat zijn ingespoten
en die grootere of kleinere broncho-pncumonische haardjes
zijn, welke op zichzelf niet karakteristiek zijn voor dezen
vorm der tuberculose.

e.nbsp;Indien aanwezig, zullen dus deze longhaardjcs heel goed
een vergrooting der tracheobronchiale kheren kunnen ver-
oorzaken. Daarom mag dit op zichzelf dus niet als een
bijzonder kenmerk gelden voor de atypische tuberculose.
Bovendien zijn de caviae blootgesteld aan verschillende in-
fecties van de bovenste luchtwegen en ook van beneden het
diaphragma uit, zoodat het heel goed te verklaren is, dat
bij vele caviae, ook die niet met filtraat zijn ingespoten, de
tracheobronchiale kheren vergroot zijn.

Daar de meeste zuurvaste staafjes in de tracheobronchiale
klieren gevonden zijn, kunnen we opmerken, dat de mogelijk-

-ocr page 71-

heid, die Bijl (zie boven) heeft geopperd, goed het optreden
van zuurvaste staafjes in deze klieren kan verklaren, daar met het
voedsel ingebrachte zuurvaste bacillen, door den lymphstroom
in de tracheobronchiale klieren terecht kunnen komen.

Deze verweekingshaarden in het centrum van organen zijn
maar in een zeer klein aantal der gevallen waargenomen. Toch
moeten deze, wanneer ze bij overenting, hetzij direct of na
herhaalde dierpassage, typische tuberculose veroorzaken, be-
schouwd worden als veroorzaakt door filtreerbare elementen
van den tuberkelbacil, zonder dat behoeft aangenomen te
worden, dat er een filtreerbaar virus als zoodanig bestaat.

Wanneer deze resultaten bevestigd zouden worden in een
groot aantal gevallen, óf indien uit den etter een al of niet
zichtbaar virus kon gekweekt, of overgeënt worden, dat steeds
dezelfde verschijnselen geeft, dan zou dit pleiten voor het
hestaan van een filtreerbaar virus.

De atypische vorm der tuberculose zou bij sommige dieren een
progressieve cachexie veroorzaken, waarbij meestal niet, doch
soms wel, de bovengenoemde afwijkingen gevonden worden.

Arloing en Dufourt, die dezen vorm hebben beschreven,
meenen, dat ook de neonati van tuberculeuze moeders dik-
wijls aan deze progressieve cachexie te gronde gaan.

Men moet dus aannemen, dat onder omstandigheden het
filtreerbare virus zoo sterk toxische eigenschappen bezit, dat
het in staat is een onherstelbare verwoesting der cellen te
veroorzaken, zonder dat pathologische veranderingen in het
lichaam kunnen worden aangetoond.

Het is merkwaardig dat, terwijl de dieren eerst geen bij-

-ocr page 72-

zonderheden vertoonen, ze pas na 3 a 4 maanden dood
gaan. Bovendien bhjven in de meeste proeven de dieren
gezond. Men zou dus verwachten, dat, indien hier werkelijk
een „virusquot; de oorzaak is, de afloop sneller zou plaats vinden
en men meer dan tot nu toe een dergelijke cachexie had
waargenomen. Doch ondanks dit is hierdoor nog niet be-
wezen, dat de cachexie veroorzaakt wordt door een filtreer-
baar virus. Immers het filtraat, dat ingespoten wordt, bevat
een groote hoeveelheid tuberculotoxinen, die heel goed de
oorzaak kunnen zijn, dat de dieren hier niet tegen bestand zijn.

Overenting van organen van deze caviae zou dan hetzelfde
beeld moeten geven, doch dit is nooit waargenomen. Ziet
men hierover de literatuur na, dan blijkt, dat het resultaat
negatief is, of dat nu alleen enkele zuurvaste bacillen in de
klieren gevonden worden. Een uitzondering hierop maken
de caviae, die met organen van neonati van tuberculeuze
moeders zijn geënt. Hier treft men soms deze cachexie aan.

Door de tuberculine-reactie gedurende den geheelen tijd
der waarneming na te gaan, meenen
Arloing en Dufourt te
hebben aangetoond, dat cr ccn ff labiel virusquot; van den filtreer-
baren vorm bestaat. Behalve dat deze infectie zich manifesteert
door een tijdelijk positief zijn der tuberculine-reactie, zou ook
een tegelijkertijd optredend gewichtsverlies der proefdieren,
het bewijs zijn, dat dit „labiele virusquot; aanwezig is.

Allereerst is het vaak moeilijk een juiste beoordeeling te
geven van het resultaat der tuberculine inspuiting, vooral
wanneer deze, zooals bij deze proeven toch bijna steeds het
geval is, zwak positief genoemd wordt. De subjectieve factor
speelt hier een grooten rol.

-ocr page 73-

Doch ook al is de reactie duidelijk positief, dan nog pleit
dit niet voor het aanwezig zijn van een filtreerbaar virus.

In 1923 heeft Spronck (6) onderzoekingen gepubliceerd over
de
tuberculine reactie bij caviae. die met filtraten van tuber-
culeus materiaal waren ingespoten. Nadat het materiaal is
fijngewreven wordt het met een viervoudige hoeveelheid
physiologisch water gemengd. Na bezinking en toevoegen
van 0.5 % carbol, wordt de brei door
Ber/ce/èW-filter gefiltreerd
en
gedurende eenige dagen in dichtgesmolten ampullen in de
ijskast bewaard. 5—10 cc. van het filtraat wordt onderhuids
ingespoten. Op den 7den of 8sten dag na de inspuiting blijkt
de huid van het dier overgevoelig voor tuberculine. Intracutane
inspuiting van 20 mgr. tuberculine geeft een duidelijke reactie.

Bij geen der dieren trad tuberculose op. Spronck conclu-
deert hieruit, dat in tuberculeus weefsel een stof voorkomt
(tuberculan), die sterk antigene eigenschappen heeft en aan-
leiding geeft tot vorming van een antistof (antituberculan).
Dit tuberculan zou de moederstof zijn van de tubercuhne.

Hieruit blijkt wel heel duidelijk, dat het positief zijn der
tuberculine reactie geen bewijs is voor het aanwezig zijn van
een „virusquot;, doch hoogstens mag men aannemen, dat
Arloing
en Dufourt hebben aangetoond, dat zich in het filtraat een
antigeen bevindt, dat met de tuberculine reactie onder om-
standigheden kan worden opgespoord.

Dezelfde bezwaren zijn aan te voeren tegen het gebruik
van filtraten om als diagnostisch hulpmiddel te dienen bij het
opsporen van „filtraat tuberculosequot; bij neonati. Indien de
intracutane inspuiting met filtraat een positieve reactie bij de
kinderen geeft, mag daaruit alleen besloten worden, dat het

-ocr page 74-

kind met de geboorte antistoffen in het Hchaam heeft. Dat
de inspuiting met filtraat soms positief is, maar de tuberculine
reactie negatief, kan alleen als argument dienen, dat het filtraat
blijkbaar beter reageert met de antistoffen dan de tubercuhne j
of in de taal van
Spronck\'. tuberculan is gevoéliger dan
tuberculine voor deze antistoffen (antituberculan). Overigens
moet men verwonderd zijn over het feit, dat deze fikraten,
die toch door de Fransche onderzoekers beschouwd worden
een virus te bevatten, bij kinderen worden ingespoten, daar
men toch nog maar zeer weinig weet, omtrent den aard van
dit filtreerbare virus en dus niet weet, welke de gevolgen zijn
van deze inspuiting.

Tenslotte nog enkele opmerkingen over de hereditaire
tuberculose.

Het is bekend, dat tuberkelbacillen de placenta kunnen
passeeren en het foetus infecteeren. Tot nu toe heeft men
dit slechts zelden waargenomen, zoodat in de geheele literatuur
ongeveer 50 gevallen beschreven zijn. Practisch komt het
er dus op neer, dat tuberculose niet aangeboren is.

Volgens de opvatting van Calmette, Arloing en Dufourt
kunnen de filtreerbare vormen van den tuberkelbacil de placenta
passeeren en bij het foetus een atypische tuberculose verwekken.

Men heeft dit voor de menschelijke pathologie bewezen
geacht, omdat bij de neonati soms zuurvaste staafjes gevonden
zijn en omdat de inspuiting van organen bij de caviae hyper-
trophie der kheren gaf, waarin eveneens zuurvaste staafjes
waren, of de dieren cachectisch stierven.

Reeds Baumgarten heeft gezegd, dat de tuberculose dikwijls

gt;) D. Med. Wochenschrift 1891 blz. 1168, id. 1909 blz. 1729.

-ocr page 75-

aangeboren is. Het tuberculose virus zou onder een onbekenden
vorm de placenta passeeren. in het kinderlichaam gedurende
onbepaalden tijd latent blijven, om tenslotte weer in den
typischen tuberkelbacil te veranderen, die dan de klinische

tuberculose veroorzaakt.

Het eerste gedeelte van deze hypothese schijnt door de
onderzoekingen over het filtreerbare virus bevestigd te worden.
Het is nog niet aangetoond, dat bij kinderen de gevonden
zuurvaste staafjes weer over kunnen gaan in den typischen
tuberkelbacil. Wel kon
Rabinowitsch-Kempner door herhaalde
overenting van organen op caviae een typische tuberculose
verwekken. Het is dus heel
goed mogelijk, dat ook het tweede
gedeelte dezer hypotese juist zal blijken te zijn.

Toch moet niet uit het oog verloren worden, dat reeds
vroeger zuurvaste staafjes in onveranderde klieren van jonge
kinderen gevonden zijn
[Harhitz (79) en o.a. Calmette), die
typische tuberkelbacillen bleken te zijn. daar ze na inspuiting
bij caviae verkazende tuberculose veroorzaakten.

De zuurvaste staafjes, die bij de neonati van tuberculeuze
moeders gevonden zijn. zijn echter andere bacillen, daar deze
na inspuiting het beeld der atypische tuberculose geven
(progressieve cachexie. zuurvaste staafjes in klieren enz.).

Zoover de feiten tot nog toe hebben aangetoond, is het
dus waarschijnlijk, dat de hypothese van
Baumgarten een
zekeren grond van waarheid heeft. Toch is het nog lang niet
bewezen, dat een transplacentair overdragen op het foetus
van het tuberculose virus dikwijls voorkomt. Het lijkt me
daarom ook niet juist te meenen. nu reeds in het filtreerbare

-ocr page 76-

virus een verklaring te hebben gevonden voor de sterfte van
neonati van tuberculeuze moeders.

Zooals de ervaring leert, worden deze meestal gezond
geboren en blijven dit, indien de levensvoorwaarden voor het
kind zoo gunstig mogelijk gemaakt worden („oeuvre Grancherquot;).
Onder deze kinderen is er een aantal, dat korten tijd na de
geboorte sterft. Een bepaalde oorzaak kan dan meestal niet
gevonden worden. Men spreekt van
morts inexpliqués (Debré
en Lelong) of syndrome de denutrition progressive (Couvelaire).

Tegen de meening. dat deze kinderen zouden gestorven
zijn tengevolge van een infectie met het filtreerbare virus,
heeft vooral
Leon Bernard (36, 62) bezwaren ingebracht.

Allereerst wijst hij erop, dat. wanneer een besmetting met
filtreerbaar virus eenigszins belangrijk zou plaats vinden, men
dan na inspuiting van organen van neonati veel meer dan
tot nu toe is waargenomen, tuberculose bij de proefdieren
zou moeten vinden. Doch dit is niet juist. Zooals boven
reeds is gezegd, en vooral door
Valtis is duidelijk gemaakt,
moeten de gevonden zuurvaste staafjes beschouwd worden
als een andere vorm van den tuberkelbacil, die geen tuber-
culose verwekt. Treedt deze dus niet op. dan mag dit niet
als bewijs gelden, dat geen transplacentaire besmetting met
filtreerbaar virus heeft plaats gehad.

Wel zullen verdere onderzoekingen nog moeten leeren in
hoeverre het optreden van zuurvaste staafjes en de cachexie
in verband staan met en beteekenis hebben als bewijs, dat
een filtreerbaar virus aanwezig is.

Bernard noemt nog twee argumenten, die meer de aandacht
verdienen:

-ocr page 77-

1.nbsp;Bij deze neonati is de reactie van Von Pirquet steeds
negatief. Wanneer deze kinderen met een filtreerbaar virus
besmet waren, zou men meer frequent een positieve reactie
verwachten, tenzij bewezen kan worden, dat bij deze be-
smettingswijze de huidreactie steeds negatief is.

Het is ook mogelijk, dat de verklaring deze is: bij de
kinderen, die gezond blijven is de besmetting reeds geheel of
bijna geheel overwonnen, zonder dat bij de geboorte een
allergie is overgebleven. De kinderen, die kort na de ge-
boorte sterven aan atrophie, zijn reeds bij de geboorte zoo-
danig besmet, dat geen allergie meer aantoonbaar is (in ver-
gelijking bij wat men ziet in het laatste stadium van tuber-
culose van volwassenen en bij miliaire t.b.c.).

2.nbsp;Wanneer de omstandigheden voor de kinderen gunstiger
gemaakt worden, na afzondering van de moeders, dan sterven
er minder kinderen aan atrophie. Dit lijkt mij inderdaad een
vrij sterk argument tegen de opvatting, dat de atrophie uit-
sluitend het gevolg zou zijn van een infectie met het filtreer-
bare virus.
Couvelaire heeft aangetoond, dat, wanneer de
kinderen beter verzorgd werden, er veel minder stierven (in
1921 33%. in 1923-\'25 13.2%. in 1925-\'26
72%).

Het is immers niet goed aan te nemen, dat de uitwendige
omstandigheden zoo\'n belangrijken invloed ten goede zouden
doen zien. wanneer men aanneemt, dat reeds bij de geboorte
een dergelijk uitsluitend toxisch werkend virus aanwezig was.

Dus ook al wordt nader aangetoond, dat onder bepaalde
omstandigheden een filtreerbaar virus het kinderlichaam kan
besmetten door de placenta heen, dan toch blijft het zeer
waarschijnlijk, dat dit slechts bij uitzondering tot patho-

-ocr page 78-

logische veranderingen aanleiding geeft, zoodat dus bij de
praktijk der tuberculosebestrijding met deze besmettingswijze
geen rekening behoeft gehouden te worden, zooals trouwens
door
Arloing en Dufourt zelf wordt toegegeven.

Wat eindelijk de negatieve resultaten betreft, hiertegen zijn
ook bezwaren in te brengen. Het opsporen van de zuurvaste
staafjes in de uitstrijkpreparaten, kost veel tijd en geduld. Het
is niet voldoende enkele preparaten vluchtig na te zien, doch
men dient alle preparaten lang en nauwkeurig te bekijken,
vóór dat men kan aannemen, dat er geen zuurvaste staafjes
te vinden zijn. Dit maakt het bijkans onmogelijk een groot
aantal proefdieren tegelijkertijd te onderzoeken en zal eerst
lang na de proefneming kunnen blijken, dat het resultaat
werkelijk negatief is. Een groot aantal onderzochte caviae
maakt dus het resultaat niet meer van beteekenis dan een
klein aantal, daar het er hier niet op aankomt hoeveel dieren
onderzocht zijn, maar alleen of elke cavia afzonderlijk nauw-
keurig is nagezien. Het lijkt me dan ook zeer juist, dat
Mej. Dr. Ruys na haar voorloopige mededeeling (59) langen
tijd gewacht heeft, voor ze haar resultaten definitief mede-
deelde (66). Daardoor kunnen we er zeker van zijn, dat de
beschreven gevallen nauwkeurig zijn onderzocht.

Een proefserie van 86 caviae, zooals Montemartini beschrijft,
lijkt mij te groot om binnen afzienbaren tijd behoorlijk te worden
onderzocht en daaraan kan dan ook alleen in zooverre waarde
worden toegekend, dat macroscopisch geen tuberculose ge-
vonden kon worden.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK IV

INFECTIE MET GETELDE TUBERKEL-
BACILLEN

Zooals vroeger reeds is uiteengezet, doet zich bij het vraag-
stuk van de filtreerbaarheid van het tuberculose virus telkens
weer de moeilijkheid voor, dat men. om zeker te zijn. dat
geen typische bacillaire vormen zijn mede doorgegaan bij de
filtratie, geen voldoende controle der filtraten bezit en men
niet weet of eventueel gepasseerde tuberkelbacillen het aty-
pische beeld der tuberculose kunnen veroorzaken. Indien dit
laatste het geval is. dan vervalt daarmede het bewijs, dat
deze atypische tuberculose karakteristiek zou zijn voor den
filtreerbaren vorm van het tuberculose virus. Het loont daarom
de moeite, na te gaan. hoe de proefdieren zich gedragen tegen-
over de infectie met weinige tuberkelbacillen.

Meestal heeft men enkele bacillen trachten te verkrijgen,
door culturen te verdunnen, zooals b.v.
Calmette aangeeft.

Over het resultaat, dat men verkrijgt, schrijft Calmette^):
„Avec des cultures très virulentes il faut au minimum 10 ba-

1) Calmette. L\'infection bacillaire et la tuberculose, 2e Edit., blz. 247.
») Le. blz. 248.

-ocr page 80-

cilles et. le plus souvent 50 bacilles pour réaliser l\'infection
par voie sous-cutanée.

Il n\'est pas exact, comme l\'ont écrit certains auteurs, qu\'un
seul bacille suffise à donner la tuberculose. Mais j\'ai pu me
convaincre ..... que si l\'on injecte par exemple à des cobayes
4 bacilles par jour sous la peau, en divers points du corps,
et cela pendant une dizaine de jours, on provoque sûrement
l\'infection, alors qu\' une seule ou deux injections de 4 bacilles
sont absolument inoffensives.quot;

Valtis (55) kon door inspuiting van weinige tuberkelbacilen
(4. 40, 400) steeds typische tuberculose verwekken en con-
cludeert hieruit, dat het filtreerbare virus zich niet gedraagt
als zouden weinige bacillen zijn ingespoten. Het omgekeerde
is echter eveneens mogelijk, nl. dat enkele bacillen zich ge-
dragen als het filtreerbare virus en dus atypische tuberculose
verwekt. In ieder geval dient dit evenzeer nagegaan te worden,
daar eerst daardoor zal kunnen blijken, of alleen het filtreer-
bare virus het atypische beeld kan geven.

Bovendien heeft men steeds door verdunning de bacillen
afzonderlijk trachten te krijgen. Daar de bacillen meestal tegen
elkaar aanliggen en ook door krachtig schudden of op andere
wijze dikwijls niet los van elkaar in de vloeistof te krijgen
zijn, is het niet zeker, dat men door verdunning steeds het
aantal bacillen inbrengt, dat aan den graad van verdunning
beantwoordt.

Het is dus beter, om langs microscopischen weg de bacillen
te isoleeren en deze voor de proefneming te gebruiken. Men
weet dan in ieder geval zeker, dat men niet meer bacillen
dan de afgetelde, in het lichaam inbrengt.

-ocr page 81-

Het meest doelmatig leek mij hiervoor de methode, die
Dr. S. L. Schouten (89) heeft aangegeven. Daar het isoleeren
een
groote mate van bedrevenheid eischt, was Dr. Schouten
zoo
vriendelijk de bacillen voor mij te isoleeren i) en was ik
dus zeker, dat werkelijk het verlangde aantal bacillen werd
ingebracht.

De moeilijkheid blijft dan nog. hoe deze in het lichaam
in te brengen, daar enkele bacillen gemakkelijk bij het over-
brengen, onder
weg verloren geraken. Dr. Sc/ioufen heeft deze
vraag opgelost, door de afgetelde bacillen in een druppel
gelatine te brengen. Deze druppel werd. na stolling, met een
platina-schopje onder de huid bij de cavia gebracht. Daartoe
wordt een huidsnede gemaakt en de subcutis een eindweegs
los geprepareerd. De huid wordt met agraves gehecht en
de wond bedekt met verband. De snede werd op den rug
aangebracht, om zoo weinig mogelijk kans op secundaire
infectie te hebben. Door de lichaamswarmte van het dier
smelt de gelatine en komen de bacillen vrij.

Alle dieren vertoonden een ongestoorde wond-genezing.
Bij geen van deze trad een primaire haard op de entplaats op.

In het geheel werden 16 caviae behandeld. Zooals uit
tabel IV blijkt, werden 2 met 1 tuberkelbacil ingeënt,
2 met 2 bacillen, 3 met 3 bacillen, 2 met 4 bacillen. 1 met
5 bacillen. 2 met 6 bacillen, 1 met 8 bacillen. 1 met 10
bacillen en 2 met 12 bacillen.

Den dieren werd gewoon dieet gegeven en ze werden

Het zij mij vergund, mijn oud-leermeester, Dr. Schouten mijn oprechten
dank te betuigen voor de hartelijke belangstelling en medewerking bij deze
proeven.

-ocr page 82-

op een afzonderlijke plaats gehouden, zoodat infectie van
buiten af niet waarschijnlijk was.

TABEL IV

ll

Datum van

Gedood of

(U

3 ej

3 S

a

1

11

Onderzoek der

J ^

lt; (Q

Infectie

gestorven

S 10
1 -

3

^ V

a

8 a

1 .
to O

preparaten op
tuberkelbacillen

h

1

13-10-\'27

15-ll-\'27

±

1

13-10-\'27

3- l-\'28

— •

niet onderzocht

2

13-10-\'27

6- 2-\'28

-f-

2

I3-10-\'27

H-12-\'28

___

___

3

13.10-\'27

19- 2-\'28

±

3

13-10-77

22- 2-\'28

±

±

___

___

3

16-12-\'27

2- 2-\'28

±

___

___

4

13-10-\'27

22- 2-\'28

__

__

4

13-10-\'27

19- l-\'28

_

_

5

l-12-\'27

2- 2-\'28

6

1-12--27

27- l-\'28

±

6

l-12-\'27

30- 1-28

8

16-12-\'27

31-I2-\'28

niet onderzocht

10

16-12-\'27

27- l-\'28

-

-1-

12

l-12-\'27

Eind Dec.

r—

niet onderzocht

12

1-12-27

13- 2-28

±

Ze wogen ongeveer 400 gram. Zooals uit de tabel blijkt,
zijn sommige dieren te kort na de infectie aan intercurrente
ziekten gestorven, dan dat ze voor deze proefneming bijzondere
waarde hebben, daar men mag aannemen, dat het eenigen
tijd duurt, vóórdat de infectie met de tuberkelbacillen is
aangeslagen.

Daar het er om te doen was na te gaan, of deze weinige
bacillen in staat waren, de atypische tuberculose te verwekken,

-ocr page 83-

zooals die door de Fransche onderzoekers beschreven is na
inspuiting van filtraten van tuberculeus materiaal, werden de
dieren, ook al waren er bij macroscopisch onderzoek geen
afwijkingen te vinden, die op tuberculose wezen, toch nauw-
keurig nagezien op zuurvaste staafjes in de klieren en de
milt en bij eventueele veranderingen ook in deze.

Bij de sectie bleek, dat sommige dieren vergroote tracheo-
bronchiale klieren vertoonden, ook al waren geen tuberculose
of
zuurvaste staafjes te vinden. Kortdurende zwelling der
regionaire klieren werd niet waargenomen. Zooals blijkt, was
bet resultaat op het voorkomen van tuberculeuze afwijkingen
14 maal negatief; het onderzoek naar zuurvaste bacillen was
11 maal negatief. Bij twee dieren, die respectievelijk met 2
en 10 bacillen waren geënt, trad tuberculose op.

Het resultaat van het onderzoek van deze twee dieren

was het volgende:

2 bacillen: Lieskheren rechts sterk gezwollen en verkaasd.
Rechter sublumbale klieren eveneens. Links geen gezwollen
klieren. In het abdomen geen afwijkingen. Milt of lever niet
vergroot, vertoonden geen afwijkingen. De mesenteriale klieren
zijn niet gezwollen. Okselklieren evenmin. In de longen geen
afwijkingen. De tracheobronchiale klieren zijn niet vergroot.

Alleen in de liesklieren en de sublumbale klieren aan den
kant van de inbrenging werden tuberkelbacillen gevonden.
In de milt, de mesenteriale- en tracheobronchiale kUeren werden
geen bacillen gevonden. Het dier was weinig vermagerd.
Gewicht 393 gram.

10 bacillen: Deze cavia vertoonde gegeneraliseerde tuber-
culose. Het dier was sterk vermagerd; gewicht 296 gram.

-ocr page 84-

Voornamelijk hadden de tuberculeuze afwijkingen zich in de
klieren en de milt gelocaliseerd. Op het Peritoneum en in de
longen waren geen tuberkels te vinden. In alle preparaten
van de klieren en de milt werden tuberkelbacillen gevonden.

De overige dieren stierven aan een intercurrente ziekte of
werden gedood. Bijzonderheden werden niet opgemerkt. Uit
de medegeelde feiten blijkt dus. dat het mogelijk is, bij een
cavia met twee tuberkelbacillen tuberculose te verwekken.
Wel is het hier nog slechts een beginnende tuberculose, die
zich nog zeer weinig heeft verbreid, doch het is ook te ver-
wachten. dat een infectie met zoo weinig bacillen längeren
tijd noodig heeft, om aan te slaan.

Kortgeleden hebben andere onderzoekers {Wamoscher {65)
en Levinthal (66)) hun proeven medegedeeld. Zij konden bij
caviae met één tuberkelbacil tuberculose verwekken.

Het blijkt dus, dat het optreden van een langzaam ver-
loopende tuberculose na inspuiting van fikraten van tuber-
culeus materiaal kan berusten op het doorgaan van één enkelen
tuberkelbacil. Daar onder de zeer vele proeven met fikraten
dit beeld slechts zelden gezien werd. moet men aannemen,
dat hier een fout in de filtratie heeft plaats gehad.

Zooals boven reeds gezegd is, heb ik mij de vraag gesteld,
of enkele bacillen het atypische beeld der tuberculose (voornl.
het voorkomen van zuurvaste staafjes in de klieren) zouden
kunnen veroorzaken, daar de mogelijkheid bestaat, dat enkele
bacillen in het dierenlichaam zich wel kunnen vermeerderen,
doch door de verweerkrachten van het organisme zoodanig
worden veranderd, dat geen tuberculose optreedt. Ik heb de
verschillende organen en klieren op dezelfde wijze behandeld,

-ocr page 85-

als dit met de organen van de met fikraten ingespoten caviae
gedaan is. Ook bij zeer nauwkeurig en herhaaldelijk door-
zoeken der uitstrijkpreparaten, is het mij niet gelukt zuurvaste
staafjes te vinden bij die dieren, waarbij geen infectie optrad.

Het optreden van atypische tuberculose wordt dus waar-
schijnlijk niet veroorzaakt door enkele tuberkelbacillen.

Het blijkt dus, dat de meening van Valtis, dat, na in-
spuiting van weinige bacillen, steeds typische tuberculose op-
treedt, juist is.

Overigens blijkt uit de bovengenoemde proeven de moge-
lijkheid dat, wanneer enkele bacillen den filter passeeren,
deze bij de proefneming geheel onopgemerkt kunnen blijven
geen oorzaak behoeven te zijn, dat tuberculose optreedt.

-ocr page 86-

HOOFDSTUK V

I

CONCLUSIE

Daar de gevonden afwijkingen bij dc proefdieren, die met
filtraten van tuberculeus materiaal en culturen van tuberkel-
bacillen waren ingespoten, dikwijls zeer verschillend zijn,
terwijl andere onderzoekers in het geheel geen ziekelijke ver-
anderingen konden waarnemen, na inspuiting van filtraat, dient
men zeer voorzichtig te zijn met de beoordeeling van wat
tot nu toe over dit onderwerp is gepubliceerd.

Zooals we in hoofdstuk III besproken hebben, zijn de
medegedeelde resultaten niet bewijzend voor het bestaan van

I

een filtreerbaren vorm van den tuberkelbacil. Vooral de
uitingen in de literatuur, die het bestaan van een ultravirus
bewezen achten, zijn voorbarig, daar men nog in \'t geheel
niet weet, welke verschijningsvorm van den tuberkelbacil de
beschreven afwijkingen veroorzaakt.

Zoolang er nog zoovele factoren onbekend zijn, die het
resultaat der proefnemingen kunnen beïnvloeden, kan slechts
een voorloopige conclusie betreffende de filtreerbaarheid van
het tuberculose virus gemaakt worden.

Het bestaan van een filtreerbaren vorm van den tuberkel-
bacil is, zooals Dr.
Ruys opmerkt, op tweeërlei wijze denk-
baar: 1. een, die weer overgaat in den typischen bacil en dus
typische tuberculose veroorzaakt; en 2. een, die niet overgaat

-ocr page 87-

in den typischen vorm en dus de atypische tuberculose geeft.

De tot nog toe gevonden afwijkingen bij de proefdieren
diaken het niet waarschijnlijk, dat een dergelijke strenge
scheiding tusschen de beide vormen van het filtreerbare virus
van den tuberkelbacil bestaat. Het is meer aannemelijk, dat
tusschen beide een zekere overgang kan plaats vinden, daar
toch mag aannemen, dat slechts de omstandigheden,
Waaronder de tuberkelbacil verkeert, dezen doen overgaan
in den filtreerbaren vorm.

Men moet dus nog een derde mogelijkheid noemen, nl.,
dat het „quahtatief andere virusquot; onder bepaalde omstan-
digheden over kan gaan in een typischen bacil. Opper-
vlakkig beschouwd, zou men kunnen zeggen, dat dit in de
eerste mogelijkheid ligt opgesloten, doch dan behoeft deze
Overgang niet met een zekeren regelmaat gezien te worden.
Het overgaan van den vorm, die de atypische tuberculose
veroorzaakt, in dien, waarbij typische tuberculose optreedt,
Zal van verschillende meestal niet bekende factoren afhangen,
die zoo nu en dan, doch niet regelmatig, een dergelijken over-
gang te zien geven. De filtreerbare vorm behoeft niet een
geregeld voorkomende te zijn, maar slechts een facultatieve
verschijningsvorm.

Het is daarom beter denkbaar, dat de vorm, die eerst steeds
de atypische tuberculose veroorzaakt, tenslotte in het dieren-
lichaam overgaat in den typischen vorm, waarvoor het be-
treffende dier niet of wel gevoelig is, doch die bij overenting
dan wel typische tuberculose veroorzaakt.

Dit kan niet veroorzaakt worden door fouten in het filtratie-
proces, daar, wanneer enkele bacillen zijn meegegaan, deze

-ocr page 88-

bij herhaalde overenting wel niet de oorzaak zullen zijn van
de typische tuberculose bij deze overentingen.

De onderzoekingen van Rabinowitsch-Kempneren Valtis {60),
die na herhaalde overentingen een dergelijken overgang zagen
optreden, pleiten sterk voor deze derde mogelijkheid. Het is
bovendien heel goed denkbaar, dat dit filtreerbare virus niet
eerst na herhaalde overenting, doch in het dierenlichaam zelf
zich tot den typischen bacil kan ontwikkelen, hoewel dit tot
nog toe niet is aangetoond.

Het „qualitaticf andere virusquot; kan alleen dan voor de
pathologie beteekenis hebben, wanneer blijkt, dat óf de ver-
oorzaakte atypische tuberculose ziekteverschijnselen kan geven,
óf bij den gastheer langen tijd latent aanwezig is, zonder
dat ziekteverschijnselen zich voordoen, maar, die tenslotte
toch overgaat in een dusdanigen vorm, dat klinische tuber-
culose optreedt.

Daar men bij de proefdieren atypische tuberculose, die tot
algemeene ziekteverschijnselen aanleiding gaf, zonder dat
plaatselijke reacties optraden (behoudens de beschreven pro-
gressieve cachexie) niet heeft waargenomen, zullen verdere
onderzoekingen moeten leeren, in hoeverre deze atypische
tuberculose voor de pathologie van beteekenis is.

De mogelijkheid, dat het filtreerbare virus bij denzelfden
persoon tenslotte overgaat in een vorm, die tuberculose ver-
oorzaakt, verdient meerdere belangstelling. Immers tot nu
heeft men zich voorgesteld, dat het optreden van klinische
tuberculose veroorzaakt werd óf door infectie van buiten af
(exogene infectie) óf doordat in het lichaam aanwezige bacillen
virulent werden (endogene reïnfectie). Blijkt dus, dat er een

-ocr page 89-

filtreerbaar virus bestaat, dan is de hypothese Baumgarten
omtrent de herediteit der tuberculose, zij het dan sporadisch
voorkomend, zeker juist.

Is dus het „qualitatief andere virusquot; practisch alleen dan
van beteekenis, indien blijkt, dat het óf als zoodanig óf na
overgang tot de min of meer typische bacillen bij den mensch
ziekteverschijnselen kan veroorzaken, toch moet sterk betwijfeld
of een dergelijk virus bestaat.
De oorspronkelijke onderzoekingen
van
Fontès hadden met de filtratie alleen ten doel, de door
hem waargenomen granula uit het tuberculeus materiaal te
verwijderen. Het bleek, dat het filtraat zich in het dieren-
lichaam weer tot zuurvaste staafjes kon ontwikkelen en
Valtis
zag. dat dezelfde verschijnselen optraden, wanneer caviae
met de organen van deze dieren werden ingespoten.

Dus: filtreerbare elementen ontwikkelen zich weer tot
typische bacillaire vormen, die een andere pathogeniteit be-
zitten dan de bacil van
Koch. Sommige Fransche schrijvers
spreken al van een „invisiblequot; virus, doch dan is dit slechts
een zeer tijdelijke vorm, daar deze na inspuiting direct weer
overgaat in een zuurvasten bacillairen vorm. Bestaat er
echter een constant voorkomend filtreerbaar virus, dan zullen
ook de filtraten van organen van de caviae, die met filtraat
zijn ingespoten, de atypische tuberculose moeten veroorzaken.
Dit is bij de proefdieren, voor zoover mij bekend is, nooit
gedaan. Het is ook niet waarschijnlijk, dat men zoo doende
atypische tuberculose zal kunnen zien optreden.

Als men de in de klieren gevonden zuurvaste staafjes
beschouwt als te zijn veranderde bacillen, die zich uit het
filtreerbare virus hebben ontwikkeld, dan zullen deze den

-ocr page 90-

filter niet passeeren. Het filtraat zal dan geen atypische
tuberculose bij de proefdieren verwekken.

Indien dus blijken mocht, dat de tuberkelbacil een filtreer-
bare vorm heeft, dan zal deze als zoodanig bepaalde klinische
verschijnselen kunnen veroorzaken. Hoewel denkbaar is boven
uiteengezet, dat dit uit de gevonden verschijnselen bij de
proefdieren niet waarschijnlijk is. De beschreven cachexie is
nog te weinig waargenomen, om deze te kunnen beschouwen
als veroorzaakt door dit filtreerbaar virus. Bovendien komt
dit verschijnsel bij de meeste proefdieren niet voor, niettegen-
staande ze allen op gelijke wijze met filtraat zijn ingespoten.

Eveneens denkbaar, doch niet waarschijnlijk is het, dat deze
filtreerbare vorm zich in het dierenlichaam snel tot de typische
tuberkelbacil kan ontwikkelen, daar de gevonden typische
tuberculose na inspuiting van filtraat zeer waarschijnlijk berust
op een infectie met enkele tuberkelbacillen, die bij de filtratie
zijn mee doorgegaan, gelet op de resultaten na inspuiting van
enkele bacillen.

De gevonden verschijnselen maken het waarschijnlijk, dat
de tuberkelbacil onder omstandigheden kan overgaan in een
vorm, die filtreerbaar is, welke bepaalde atypische verande-
ringen in het lichaam kan veroorzaken, doch die ten slotte
óf verdwijnt of blijft, maar dan verder geen beteekenis heeft,
of kan overgaan in den typischen bacil van Koch, die dan
de typische tuberculose veroorzaakt.

Men mag uit de beschreven resultaten dus alleen opmaken,
dat de tuberkelbacil in filtreerbare elementen kan overgaan,
doch men mag geenszins aannemen, dat er een filtreerbaar
„virusquot; als zoodanig bestaat.

-ocr page 91-

\' ti. ^nbsp;SLOTOPMERKING

Zooals we gezien hebben, zijn de resultaten, die men ver-
krijgt na inspuiting van flltratah van tuberculeus materiaal,
zeer verschillend en dikwijls tegenstrijdig. De onderzoekingen
der Franschen hebben niet onomstootelijk aangetoond, dat een
filtreerbaar virus van den tuberkelbacil bestaat. Nadere onder-
zoekingen zullen nog moeten leeren. in hoeverre de verkregen
positieve resultaten veroorzaakt worden door fouten bij de
filtratie. Daar de tuberkelbacil onder ongunstige omstandig-
heden over kan gaan in granulaire vormen en men heeft waar-
genomen. dat op de gebruikelijke voedingsbodems gekweekte
culturen eveneens, behalve den typischen vorm. vele granu-
laire elementen bevatten, is het waarschijnlijk, dat deze soms
den filter kunnen passeeren. Welke de afwijkingen zijn. die
door deze granula veroorzaakt worden en welk verband
er bestaat tusschen de beschreven atypische tuberculose en
deze misschien filtreerbare elementen, zal nog nader onder-
zocht dienen te worden.

Het is duidelijk, dat men. zoolang er nog zooveel onbekende
factoren aanwezig zijn. niet gerechtigd is. het bestaan van een
filtreerbaar virus van den tuberkelbacil aan te nemen.

Zeer terecht merkt Hauduroy (31) op. dat het gevaarlijk
zou zijn, om de experimenteele resultaten tegenover de ge-
vestigde klinische waarnemingen te plaatsen, en nog vele

-ocr page 92-

controles, rectificaties en nieuwe proeven dienen genomen te
worden.

Het is dan ook niet juist, deze onderzoekingen aan tc halen
als bewijsgrond alsof reeds was komen vast te staan, da\' \' et-
geen men na inspuiting van fikraten ziet optreden, v^^ oor-
zaakt wordt door een filtreerbaar virus. Hetzelfde gela voor
de hereditaire tuberculose.

Bij de bespreking van de resukaten van het B.C.G.-vaccin
maakt
Calmette^) de volgende opmerking (blz. 22): „II pourrait
arriver que les décès qui surviennent malheuresement avec une
assez grande fréquence parmi les enfants nés de mères tuber-
culeuses, dans les premiers jours ou les premières semaines après
leur venue au monde
(et qui, nous le savons aujourd\'hui
résultent le plus souvent d\'une infection intra-utérine par le
virus ou par l\'ultravirus tuberculeux, sans lésion placentaire)
soient attribués par la famille à la vaccination lorsqu\' il a
été procédé à celle-ci alors que l\'enfant paraissait sain.quot;

Al mag het nu juist zijn, dat deze sterfgevallen niet op de
debetzijde gesteld moeten worden van het B.C.G.-vaccin,
evenmin is het mijns inziens geoorloofd, te zeggen, dat deze
kinderen gestorven zijn tengevolge van een infectie met het
filtreerbare virus. Immers, het staat nog geenszins vast, dat
deze sterfgevallen daarop berusten.

In een artikel „Ueber die Lokahsations-gesetze bei der
Tuberculosequot; zegt
Blumenberg aan het einde van een
bespreking van „de wet van Cornetquot; het volgende (blz. 135):

La Prémunition au vaccination préventive des nouveau-nés contre la
tuberculose par le B.C.G. : Parijs 1928.

Zentralbl. f. d. Ges. Tub. forschung. Bd. 26, blz. 129.

-ocr page 93-

..Die der Impfstelle regionären Lymphdrüsen sind also nicht
immer, wie
Cornet fordert. Filter, in denen die Erreger
zunächst zurückgehalten werden und ihre krankmachende
Wirkung entfalten. Das zeigt auch ein vor kurzem von
Durand
und Charchanski veröfFentlicher Fall. Ein Meerschweinchen
wurde met 1 cc. C/iamèer/ancZ-Lg-Filtrat von tuberculösem
serofibrinösen Pleuraexsudat subcutan geimpft. Nach 3 wochen
fanden sich weder an der Impfstelle noch in den inneren
Organen tuberculose Manifestationen; als einziger patholo-
gischer Befund wurden verkäste Drüsen in der Nachbarschaft
der Milz ermittelt, die morphologisch und tinctoriell typische
Tuberkelbacillen enthielten . ..

De schrijver is blijkbaar niet bekend met de onderzoekingen
over de filtreerbaarheid. De proeven van
Cornet en anderen zijn
gedaan met typische tuberkelbacillen, terwijl juist de eigenaar-
digheid van het filtreerbare virus zou zijn, dat de afwijkingen
optreden vèr van de plaats van inspuiting. Zonder meer kunnen
dus deze onderzoekingen niet met elkaar vergeleken worden.

De genoemde voorbeelden zijn voldoende, om te laten
zien. dat men zoolang het vraagstuk van het bestaan van
een filtreerbaren vorm van den tuberkelbacil nog zooveel
heeft, dat onopgelost is, de beschreven resultaten niet mag
gebruiken als bewijs voor zaken, die geheel buiten deze
questie staan of waarvan de samenhang met het filtreerbare
virus nog lang niet vaststaat.

Voorloopig moet men dus eischen. dat de onderzoekingen
herhaald en gecontroleerd worden. De resultaten kunnen het
terrein van het laboratorium nog niet verlaten.

-ocr page 94-

MW\'

. -j-.t ■ ■ ■■ ■

- . ■

t. ,nbsp;Iii»,

■■ t\'

....... - . . ./Sii sr^yriV: \'

iA- V \' ■ , ■

■iùl

1

-ocr page 95-

RÉSUMÉ\')

Les résultats obtenus par des injections avec des filtrats de
cultures de bacilles de la tuberculose et avec des produits
tuberculeux, sont très différents. Certains expérimentateurs
ont obtenu des résultats négatifs
(Fessier, Montemartini, Ruys).
Ce sont surtout les expérimentateurs français (Arloing. Dufourt
Durand Vaudremer. Hauduroy, Calmelte, Valtis, Nélis, Nasta,
Mlle Togounoff et
d\'autres) qui ont pu enregistrer des résultats
positifs, c. à d. qu\'ils pouvaient constater la présence ou bien
de la tuberculose typique avec ou sans chancre d\'inoculation.
OU bien de la tuberculose atypique, se signalant par des
bacilles acido-résistants dans les ganglions hypertrophiés, princi-
palement dans les ganglions
trachéo-bronchiques ; parfois ils
trouvaient des modifications tuberculeuses, strictement localisées
dans différents organes. Les mêmes modifications atypiques ont
été constatées chez des nourrissons de mères tuberculeuses;
en injectant ensuite des cobayes avec des organes de ces

C\'est un grand plaisir de pouvoir témoigner ici ma reconnaissance à
Monsieur le Professeur
Calmette pour l\'hospitalité dont j\'ai joui à l\'InsUtut
Pasteur. Je remercie très vivement aussi Monsieur le Docteur
Valtis de la
grande bienveillance qu\'il m\'a montrée en me fournissant tous les renseigne-
ments, et de la peine et du temps qu\'il a bien voulu me consacrer pour me
mettre au courant de sa méthode et des résultats de ses expériences opérées
avec tant d\'exactitude. Je regrette beaucoup de ne pas avoir en le bonheur
de pouvoir confirmer ses résultats.

-ocr page 96-

enfants on a pu provoquer la tuberculose atypique chez ces
animaux.

On pense avoir prouvé par là qu\'il existe une forme fil-
trante du bacille tuberculeux pouvant passer non seulement
les filtres de porcelaine, mais aussi les filtres naturels, notam-
ment le placenta, de sorte que la conception actuelle, savoir
que la tuberculose ne se présente presque jamais comme
héréditaire, est considérée comme inexacte. Par inoculation
d\'organes de cobayes injectés de filtrat, on a constaté qu\'il
se présente toujours de nouveau la même tuberculose atypique
(Valtis. Arloing, Dufourt et Malartre) qui cependant, par
inoculation réitérée, peut de nouveau se transformer eu tuber-
culose typique
(Valtis, Nègre, Boquet, Mlle Certonciny et
Rabinowitsch-Kempner).

J\'ai essayé de vérifier ces expériences en injectant des
cobayes avec des filtrats de cultures de bacilles glycérinées
(tableau I) et avec des matériaux tuberculeux (tableaux II et III),
suivant la technique de
Valtis,

On peut constater un résultat négatif sur un nombre de
41 cobayes. Nullepart des symptômes de tuberculose ne
pouvaient être trouvés et dans aucun cas un examen microsco-
pique des ganglions et des organes n\'a démontré avec certitude
la présence de bacilles acido-résistants. Il n\'y a eu qu\'un seul
animal (cobaye 3, tableau II), qui, ayant été injecté avec 9.5 cc.
de filtrat de crachat contenant des bacilles, mourut de tuber-
culose généralisée.

L\'ensemencement du filtrat sur Petroff resta stérile. Il ne
se produisit aucune nodule au point d\'inoculation. Son com-
pagnon (cobaye 4, tableau II) ayant été injecté avec 7.5 cc.

-ocr page 97-

du même filtrat, ne montrait non plus aucune nodule au point
d\'inoculation; tué 118 jours après l\'injection
on put constater
de la tuberculose atypique. Les ganglions mésenteriques et
trachéo-bronchiques. étaient fortement hypertrophiés et dans
le testicule gauche se trouvait un abcès. Dans toutes ces
lésions se trouvaient des bacilles de la tuberculose. La rate,
qui avait grossi, mais qui ne présentait pas de tuberculose, fut
broyée et introduite sous la peau d\'un cobaye, qui mourut après
46 jours de tuberculose généralisée avec chancre d\'inoculation.

La rate de cet animal-ci fut broyée, mélangée d\'eau phy-
siologique. ensuite filtrée par le filtre de
Chamberland Lg.
après y avoir ajouté une cultures de choléra de poules.

Les ensemencements restèrent stériles. Les deux cobayes
(5 et 6. tableau III) injectés avec 10 cc. du filtrat, moururent
d\'une pneumonie 20 jours après l\'injection et on ne trouvait
aucune lésion tuberculeuse et aucun bacille acido-résistant dans

les différents ganghons.

Les ganglions mésenteriques et trachéo-bronchiques. ainsi
que le pus de l\'abcès du cobaye 4. tableau II. ont été
broyés, mélangés d\'eau physiologique et filtrés par
Chamber^
land
Lg. On a injecté 10 cc. du -filtrat sous la peau de trois
animaux (cobayes 9, 10 et 11. tableau III). A l\'autopsie il
ne se trouvait pas de lésions tuberculeuses et nullepart de
bacilles acido-résistants ne furent trouvés.

Quoique les ensemencements soient restés stériles, je crois
que ces deux cas positifs doivent être attribués au passage
de quelques bacilles à travers la bougie. Ceci est d\'autant
plus probable que
Valtis a démontré que l\'injection d\'organes
de cobayes, injectés de filtrat, présente de nouveau la tuber-

-ocr page 98-

culose atypique, tandis que l\'animal injecté avec une emulsion
de rate eut la tuberculose typique expérimentale.

En outre, une répétition de la même expérience au moyen
de crachats du même malade, passés également par le filtre
Chamberland Lj, donna un résultat négatif.

J\'ai injecté de nouveau 3X des cobayes avec des organes
des 41 animaux qui avaient un résultat négatif, également
avec résultat négatif.

Je n\'ai donc pu confirmer les expériences faites par les
auteurs français.

La question se pose de savoir si les anomalies décrites
sont probantes pour l\'existence d\'une forme filtrante du
bacille de la tuberculose.

Il faudrait avant tout avoir la certitute que le filtrat ne
contienne pas de bacilles. Les méthodes en usage (observation
directe du filtrat après centrifugation, l\'ensemencement du
filtrat sur des milieux de culture, après avoir ajouté aux
matériaux à filtrer des cultures de très petits micro-organismes)
ne permettent pas d\'acquérir cette certitude. C\'est la raison pour
la quelle la nécessité s\'impose de filtrer le filtrat à plusieurs
reprises, afin que les rares bacilles qui pourraient avoir passé
à la première filtration soient retenus aux filtrations suivantes.

Les anomalies trouvées (hypertrophie des ganglions trachéo-
bronchiques, foyers pulmonaires) ne caractérisent pas un virus
filtrant, vu qu\'elles se présentent aussi chez des cobayes qui
n\'ont pas été injectés avec un filtrat et qu\' elles proviennent
d\'une infection des voies respiratoires d\'orgine vulgaire.
L\'hypertrophie momentanée et régionale des ganglions lympha-
tiques peut se produire comme réaction de la matière toxique

-ocr page 99-

inoculée. Le fait que la réaction de la tuberculine est tempo-
rairement positive, n\'est d\'aucune preuve pour l\'existence d\'un
virus filtrant et ne démontre que l\'introduction d\'un antigène.

Quant aux bacilles acido-résistants, les expériences françaises
n\'ont pas toujours prouvé leur présence et il s\'agit de savoir
jusqu\'à quel point il y a rapport avec le virus filtrant. Il
faudra démontrer que les cobayes sains n\'en présentent pas
(ce pourraient être des bacilles
acido-résistants qui n\'ont rien
à faire avec les bacilles de la tuberculose) et que les cobayes
injectés avec un filtrat en présentent régulièrement. Comme
d
\'autres n\'ont pas su démontrer ces bacilles, ni moi non plus,
il n\'est pas encore prouvé qu\'ils se rattachent à un virus filtrant;
sans cela j\'aurais dû les trouver.
Le plus probable est, me
semble-\'t-il, que des éléments granulaires, dans certaines cir-
constances peuvent traverser la bougie et provoquer par ex-
ception les anomalies décrites. Il n\'est pas permis, toutefois,
de parler d\'un ultravirus tuberculeux, vu que la tuberculose
atypique devrait se produire alors aussi chez des animaux
injectés avec des filtrats d\'organes de cobayes injectés de filtrat,

La question était de savoir si quelques bacilles pourraient
provoquer la tuberculose atypique.

Valtis, il est vrai, a su engendrer sur des cobayes une
tuberculose typique au moyen de 4 bacilles (et il croit avoir
prouvé par là que le virus filtrant se conduit autrement que
quelques bacilles), mais ces expériences ont été faites à l\'aide
de délayages de cultures, de sorte qu\'il n\'est pas certain qu\'en
réalité le nombre voulu des bacilles, que le niveau du délayage
pourrait faire admettre, fut injecté.

C\'est pour cela que j\'ai inoculé des cobayes avec des

-ocr page 100-

bacilles de tuberculose que j\'ai obtenu suivant la méthode
inventée par le Dr. 5.
L. Schouten par isolement sous le
microscope. On introduit les bacilles dans une goutte de gelatine,
qui, après figement, est inoculée au moyen d\'une petite pelle
de platine sous la peau des cobayes, après avoir fait une
incision et détaché le sub-cutis.

Tous les animaux présentèrent une guérison normale de la
blessure, et aucune nodule au point d\'inoculation ne se
produisit.

Comme il résulte du tableau IV, 2 cobayes furent atteints
de la tuberculose; les autres cobayes moururent ou furent
tués sans qu\'il ne se produisit de la tuberculose.

Les organes et les ganglions ont été soumis de la même
façon à un examen par rapport aux bacilles acido-résistants.
On ne trouva pas de bacilles acido-résistants parmi un seul
des animaux non atteints de la tuberculose. Un cobaye inoculé
avec 2 bacilles présenta un commencement de tuberculose.
Les ganglions inguinales et les ganglions souslombaires du
côté de l\'inoculation étaient hypertrophiés et partiellement
caséeux.

Le cobaye inoculé avec 10 bacilles révéla une tuberculose
généralisée.

Il résulte que quelques rares bacilles typiques ne provoquent
pas de tuberculose atypique; mais il résulte aussi qu\'on peut
introduire quelques rares bacilles, sans qu\'il ne se produise
de la tuberculose, un fait, connu du reste depuis longtemps.

Zeitschr. für Wiss. Mikrosc. und für Mikrosc. Technik, Bd. XXII,
blz. 10; 1905.

-ocr page 101-

LITERATUUR

1.nbsp;Fonfès: Studiën über Tuberculose.Memor. do Inst. Oswaldo Crur. 1910

T. 2. blz. 186.

2.nbsp;Philibert. Bullet, de la Soc. d\'Etudes de la Tuberculose 2e Serie T. 2. No. 1.

3.nbsp;C. R. de la Soc. de Biol. T. 89. blz. 80.
C. R. de la Soc. de Biol. T. 87. blz. 1012.

5.nbsp;C. R. de la Soc. de Biol. T. 84. blz. 775; id. T. 85 blz. 1055.

6.nbsp;Spronck. Experimenteele onderzoekingen over immuniteit tegen tuberculose.

Ned. Tijdschrift voor Geneesk. II. blz. 1505. 1923.

7.nbsp;Vaudremer. Le Bacille de la Tuberculose. Paris Méd. I blz. 26. 1924.

8.nbsp;Valtis. Sur la filtrabilité du bacille tuberculeux à travers des bougies

Chamberland. Ann. de l\'Institut Pasteur T. 38 blz. 453.

9nbsp;.--Sur la filtration du bacille tuberculeux à travers les bougies

Chamberland L\\ C. R. de la Soc. de Biol. T. 90. blz. 19.

10nbsp;.--Sur la filtration à travers la bougie Chamberland L\\ du bacille

dc Koch provenant d\'un pus tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 90. blz. 74.

11nbsp;.--Formes filtrables dans les cultures du bacille tuberculeux. C. R. de

la Soc. de Biol. T. 90. blz. 1130.

12.nbsp;Bezançon. Philibert et Hauduroy. Sur la structure des voiles jeunes des

cultures de bacilles tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol. T. 90. blz. 475.

13.nbsp;Gessard et Vaudremer. Recherches sur la culture du bacille tuberculeux.

C. R. de la Soc. de Biol. T. 90. blz. 732.

14.nbsp;Durand et Vaudremer. Retour au type classique du bacille tuberculeux

après passage par le péritoine du cobaye. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 90. blz. 916.

15.nbsp;Durand. Pouvoir pathogène du bacille tuberculeux filtré. C. R. de la

Soc. de Biol. T. 91. blz. 11.

16.nbsp;Atloing et Dufourt: Transmission du virus tuberculeux par voie trans

placentaire chez la famelle de cobaye tuberculisée avec un filtrat de
produits tuberculeux humains. C. R. Acad. des Sciences T. 181. blz. 826.

-ocr page 102-

17.nbsp;Calmette. Valtis. Nègre et Boqaet. Infection expérimentale transplacen-

taire par les éléments filtrables du virus tuberculeux. C. R. Acad. des
Sciences. T. 181, blz. 491.

18.nbsp;Vannucci. Zie Réf. Centralbl. f. d. Ges. Tubercul. forschung Bd. 23.1925.

19.nbsp;Montemartini. Zie Réf. Centralbl. f. Bact. Bd. 80. blz. 297.

20.nbsp;Durand et Charchanski. Tuberculose expérimentale après inoculation

de filtrats tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol. T. 93, blz. 499.

21.nbsp;Arloing et Dufourt. Contribution à l\'étude des formes filtrantes du bacille

tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol. T. 93, blz. 165.

22.nbsp;Arloing. Dufourt et Malartre. Caractères anatomiques et cliniques de la

tuberculose expérimentale du cobaye, provoquée par l\'inoculation des
formes filtrantes du bacille tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol
T. 94, blz. 46.

23.nbsp;Valtis. Sur l\'apparition rapide d\'éléments virulents filtrables dans les

organes des animaux expérimentalement infectés par le bacille tuber-
culeux. C. R. dc la Soc. de Biol. T. 94, blz. 376.

24nbsp;.--Rapidité de l\'infection tuberculeuse chez le cobaye par inoculation

intrapéritoneale de produits tuberculeux filtrés sur bougie Chamberland
U- C. R. de la Soc. de Biol. T. 94, blz. 237.

25.nbsp;Veber. Sur la filtration du bacille tuberculeux du liquide de pneumo-

thorax artificiel sur bougie Chamberland Lj. C.R. de la Soc. de Biol
T. 94, blz. 8.

26.nbsp;Boquet. Nègre et Valtis. Sur l\'action sensibilisante et immunisante des

filtrats d\'exsudats tuberculeux bacillifères. C. R. de la Soc. de Biol
T. 94. blz. 235.

27.nbsp;Titu Vasilia et Iriminiou. Sur la filtrabilité des bacilles tuberculeux

des produits lymphogranulomateux C. R. dc la Soc. de Biol T 94
blz. 1311.

28.nbsp;Durand, Les formes filtrantes du virus tuberculeux. Bullet, de l\'Acad.

de Méd. T. 95. blz. 75 1926.

29.nbsp;Hauduroy. Les formes filtrantes du bacille tuberculeux. Revue de Path.

comp. et d\'Hyg. génér. T. 26. blz. 765 1926.

30.nbsp;Calmette et Valtis. Les éléments virulents filtrables du bacille tuber-

culeux. Annales de Méd. T. 19. blz. 553 1926.

31.nbsp;Hauduroy. Etat actuel de la question des formes filtrantes du bacille

tuberculeux. Presse Méd., 20 Febr. 1926.

32.nbsp;Thérasse. Le parasite de la Tuberculose en 1926. Revue belge de la

Tuberculose Jg. 17, blz. 219.

-ocr page 103-

33.nbsp;Fessier. Filtrationsversuche an Tuberkelbacillen. Centralblatt f. Bact.

Bd. 98, blz. 148.

34.nbsp;Fontès. Filtrierbare Formen der Tuberkelbacillen. Wien. Klin. Wochen-

schr. Jg. 76, blz. 1050.

35.nbsp;Bezançon et Philibert. Le bacille acido-résistant n\'est qu\' une des formes

du parasite de la tuberculose. Presse Méd. Jg. 34, blz. 33.

36.nbsp;Arloing et Dufourt. Rôle présumé du virus tuberculeux filtrant dans la

pathogénie de certaines hypotrophies et atrophies des nouveau-nés
des mères tuberculeuses. Bullet, de l\'Acad. de Méd., Bd. 95, blz. 318.

37nbsp;.--A propos du virus tuberculeux filtrant et du problème de 1\'

hérédité tuberculeuse. Bullet, de l\'Acad. de Méd., Bd. 95, blz. 416.

38nbsp;.--Sur la variabilité de la virulence et des effets pathogènes du virus

tuberculeux filtrant. Ses conséquences dans le problème de l\'hérédité
tuberculeuse. Bullet, de l\'Acad. de Méd., Bd. 96, blz. 301.

39.nbsp;Debré. Lelong et Bonnet. Phénomène cutané allergique du type nécro-

tique obtenu chez le cobaye par inoculations de filtrats de cultures
de bacilles tuberculeux humains. C. R. de la Soc. de Biol. T. 95, blz. 1425.

40.nbsp;Durand. Oazy et Benda. Forme éphémère curable de la Tuberculose

chez le cobaye après inoculation de virus filtrant. C.R.delà Soc.
de Biol. T. 95. blz. 1545.

41.nbsp;Arloing et Dufourt. Intradermoréaction à la tuberculine chez le cobaye

infecté avec le virus tuberculeux filtrant. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 95, blz. 1363.

42.nbsp;Calmette. Valtis et Lacomme. Transmission intrautérine du virus tuber-

culeux de la mère à l\'enfant. Presse Méd. 1926, blz. 1409.

43.nbsp;Arloing et Dufourt. Résultats obtenus par l\'inoculation de virus tuber-

culeux filtrant aux cobayes nouveau-nés. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 95, blz. 1414.

44.nbsp;Arloing, Dufourt et Malartre. Etudes sur les variations morphologiques

et pathogènes du bacille de la Tuberculose. Paris Méd. Jg. 16, blz. 22, \'26.

45.nbsp;Nélis. Les éléments filtrables de l\'ultravirus tuberculeux dans les urines

de sujets atteints de tuberculose rénale. C. R. de la Soc. de Biol.T. 96, blz. 21.

46.nbsp;Arloing et Dufourt, Atténuation du virus filtrant tuberculeux labile par

les courants électriques et les rayons ultraviolets. C. R. de la Soc.
Biol. T. 96, blz. 41.

47.nbsp;— ^ Temps de conservation du virus filtrant tuberculeux dans les pro-

duits pathologiques. C. R. de la Soc. de Biol. T. 96, blz. 453.

-ocr page 104-

48.nbsp;Fontès. Sur les granulations amphophiles des leucocytes du cobaye et

leur confusion possible avec le bacille de la Tuberculose. C. R. de
la Soc. de Biol. T. 96. blz. 458.

49.nbsp;Burle de Figueiredo. Les granulations amphophiles des leucocytes du

cobaye et leur confusion possible avec le bacille de la Tuberculose.
C. R. de la Soc. de Biol. T. 96. blz. 499.

50.nbsp;Nasta. Présence des formes filtrables du Bacille tuberculeux dans les

épanchements de pleurésie sérofibrineuse. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 96. blz. 591.

51.nbsp;Popper, Slobosiano et Raileanu. Intradermo-réaction avec un filtrat tuber-

culeux chaufl^é chez les enfants nouveau-nés. C. R. de la Soc. de
Biol. T. 96. blz. 1235.

52.nbsp;Popper et Raileanu. L\'intradermo-réaction avec un filtrat chauffé chez

les cobayes inoculés avec des produits tuberculeux filtrés. C. R. de
la Soc. de Biol. T. 96. blz. 1237

53.nbsp;Mlle A. Togounoff. Sur les éléments filtrables du virus tuberculeux.

C. R. de la Soc. de Biol. T. 97. blz. 349.

54.nbsp;Nélis. L\'ultravirus tuberculeux dans les urines de sujets atteints de tuber-

culose rénale. C. R. de la Soc. de Biol. T. 97. blz. 475.

55.nbsp;Valtis. Sur les propriétés pathogènes des bacilles acido-résistants issus

de l\'ultravirus tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol. T. 97. blz. 477.

56.nbsp;Mlle. A. Togounoff. Recherches des cléments filtrables du virus tubercu-

leux dans les crachats. C. R. de la Soc. de Biol. T. 97. blz. 547.

57.nbsp;— — Les éléments tuberculeux filtrables dans les organes tuberculeux.

C. R. de la Soc. de Biol. T. 97 blz. 625.

58.nbsp;Nélis. L\'intradermo-réaction au filtrat d\'une culture de bacilles de Koch

chez l\'enfant issu de parents tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 97 blz. 681.

59.nbsp;Popper et Raileanu. La réinfection tuberculeuse chez les cobayes infectés

auparavant par le virus filtrant tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 97. blz. 986.

60.nbsp;Valtis, Nègre, Boquet et Mlle Certonciny. Sur la virulence des bacilles

acido-résistants provenant des éléments filtrables du Bacille de Koch.
C. R. de la Soc. de Biol. T. 97. blz. 1667.

61.nbsp;Dr. A. Charlotte Ruys. Filtrabiliteit van den Tuberkelbacil. Ned. Tijd-

schrift v. Geneesk. Jg. 71. 1. blz. 3190.

62.nbsp;Bernard et Nélis. Les travaux français sur la filtrabilité du virus tubercu-

leux et le problème de l\'hérédité tuberculeuse. Presse Méd. T. 96 blz. 1490.

-ocr page 105-

63. Arloing et Dufourt 6e Congrès Nat. de la Tuberculose 1927, blz. 276.
Rabinowitsch-Kempner. Uebertragung der Tuberculose durch filtrierbare
Erreger. Deutsche Mediz. Wochenschrift 1927, blz. 1982.

65.nbsp;Wamoscher. Centralblatt. f. Bact. etc. Bd. 104, blz. 86.

66.nbsp;Levinthal. Zeitschrift f. Hyg. und. Infect. Krankh. Bd. 107. blz. 387.

67.nbsp;Verslagen der Tuberculose studiecommissie I. 1927.

68.nbsp;Arloing et Dufourt. Essai de culture du Bacille Tuberculeux en eau

ordinaire et en eau distillée. C. R. de la Soc. de Biol. T. 98. blz. 37.1928.

69.nbsp;Bonciu et lonesco. Présence des formes filtrables du Bacille de Koch

dans Ie sang de certains tuberculeux. C. R. de la Soc. de Biol.
T. 98. blz. 464. 1928.

70nbsp;.--Présence des formes filtrables du Bacille de Koch dans les épanche-

ments de pleurésie sérofibrineuse C. R. de la Soc. de Biol. T. 98 blz. 466.

71.nbsp;Sterling-Okaniewski. Réaction cutanée au filtrat tuberculeux chez les

sujets atteints de tuberculose. C. R. de la Soc. de Biol. T. 98. blz. 71.

72.nbsp;Dr. A. Charlotte Rugs. Het vraagstuk van het bestaan van een filtreer-

baren vorm van den tuberkelbacil. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. Jg. 72.
I, blz. 795.

73.nbsp;Calmette. L\'infection bacillaire et la Tuberculose 2e Edit., 1922.

74.nbsp;Brauer, Schröder u. Blumenfeld. Handbuch der Tuberculose.

75.nbsp;Moreau, Techniques de Laboratoire pour le diagnostic de la Tubercu-

lose. Paris 1926.

76.nbsp;Calmette, Nègre et Boquet. Manuel technique de Microbiologie et

Serologie 2e Edit. 1926.

77.nbsp;Leon Bernard. La Tuberculose Pulmonaire 2e Edit. 1925.

78.nbsp;Th.J.v. Stockum. Morphologische studie van den tuberkelbacil. Disser-

tatie. Leiden 1922.

79.nbsp;Harbitz. Untersuchungen über die Haüfigkeit. Lokalisation und Aus-

breitungswege der Tuberculose, insbesondere mit Berücksichtigung
ihres Sitzes in dem Lymphdrüsen und ihres Vorkommens im Kindes-
alter: Cristiania 1905.

80.nbsp;S. L. Schouten. Een methode voor het maken van reinculturen, uitgaande

van één onder het microscoop geïsoleerde cel. Diss. Utrecht 1901.

-ocr page 106-

\'^-•vnbsp;\' .V\'\' ■ V\'iiiïi: ^nbsp;\'\'■ ■■■à

-ocr page 107-

INHOUD

Blz.

Inleiding...................\' . .nbsp;9

Hoofdstuk 1. Historisch overzicht..........H

Hoofdstuk II. Eigen onderzoekingen.........39

Hoofdstuk III. Critische beschouwingen........55

Hoofdstuk IV. Infectie met getelde tuberkelbacillen . .nbsp;75

Hoofdstuk V. Conclusie..............82

Slotopmerking...................87

Résumé......................91

Literatuur.....................97

-ocr page 108- -ocr page 109-

STELLINGEN

I.

Het bestaan van een „ultravirus tuberculeuxquot; is niet be-
wezen.

II.

De meening van Bezangon en Philibert dat de typische
tuberkelbacil slechts één der vormen is, waaronder het tuber-
culose virus zich voordoet, is juist.

III.

Bij het verschijnsel „haemoptoëquot; denke men ook aan de
spirochaetosis bronchialis.

IV.

Het vroeg optreden van de menstruatie bij tuberculeuze
meisjes is een prognostisch ongunstig teeken.

V.

Een spontane pneumothorax berust niet op tuberculose.

VI.

In ieder sanatorium voor longlijders behoort doeltreffende
arbeidstherapie gedreven tc worden.

-ocr page 110-

VIL

Bij de behandeling van geesteszieken houde men rekening
met het veelvuldig voorkomen van tuberculose bij deze ziekten.

VIII.

Zonder uitzondering make men bij de extractio lentis een
snede met flinke conjunctiva-lap.

IX.

De resultaten verkregen met het B.C.G.-vaccin, wettigen
nadere toepassing.

-ocr page 111-

■ ■ ■ ■

m

-ocr page 112-
-ocr page 113-

W

\' lt;

quot; 1 lt;

gt; \'

lül

-if\'!

\' A \'^ly\'jt\'

pipif«

-ocr page 114-

. \'fr

f

\'A\' f

-ocr page 115-

• r

-ocr page 116-

iyi-\'-.\'v\'v-

v^v-vSf.\'îV-,

1

tm^.

^\'\'.\'vF

Äi