-ocr page 1-

WALTER SCOTT,

ZIJN LEVEN EN WERKEN

Dr. FELIX EBEETY.

MET EliN VOORREDE •gt;

C. quot;W. OIPZOOJVEER.

i \'

I EERSTE DEEL.

gt;

TWEEDE DEEL.

Nieuwe goedkoopo uitgaaf. 2 deeleu 41ü yag». ƒ 1.20.

UTRECHT, • J. BIJ LEV ELI).

-ocr page 2-

C. oct.

2S38

G E S O H E N K

VAN IIKT

UTR. ()UD-STUI)ENTENF( )NDS.

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

WALTER SCOTT.

ZIJN LEVEN EN WEEKEN.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0354 1988

-ocr page 7-

i 3

WALTER SCOïï.

ZIJN LEVEN EN WERKEN

DOOR

Dr. FELIX EBEItTY.

MET EEN VOORREDE

VAN

-ocr page 8-

GKÜBUKT BIJ G, A. VAN HOPTEN, TH UTRKCHT.

-ocr page 9-

VOORREDE.

„Groote man, en, wat veel meer is, yoede manquot; zoo spreekt Sterne, wien niemand zeker van een al te weekhartig oordeel zal verdenken.

Maar %vaamp; het ook een juist oordeel, in die ranrjorde uitgesproken? Men kan er lang over twisten. Men heeft de opmerking gemaakt, dat de werken van het verstand nog voortduren, als de deugden van het hart door niemand meer worden genoten. En het valt niet te multennen, nog verkwikken en hetceldadigen ons de scheppingen van menig talent, toaar de tijdgenoot den vloek heeft gedragen van het booze karakter. Maar wie kan de ellende volgen in haar geheelen loop ? en wie waagt het, in het weefsel der menschelijke dingen de zigtbare draden de eenige te noemen?

-ocr page 10-

VI

Wiit niemand betwisten kan is dit: de grootste zegen gaat van den volledigen mensch uit. Waar talent en karakter, geest en gemoed, tot de schoonste harmonie verhonden zijn, daar bloeijen niet alleen de reinste bloesems, daar zet zich ook, tot heil der wereld, de leste vrucht. Al het genot, door wetenschap of kunst ons geschonken, wordt verstoord, als op de boosheid van den geleerde of van den kunstenaar ons oog gevestigd is. Dan alleen voélen wij ons bevredigd, als wij, ver-frischt en versterkt door de kunstgewrochten van het genie, ook voldaan worden door de beschomoing van het zedelijk leven.

Bij Walter Scott vinden wij die bevrediging. Mogt men van hem, als van Beethoven, getuigen, „dat niemand der wereld zoo groot genot heeft bereid, als hij het gedaan heeft met zijn romans, die allen lezers tot dagelijksch voedsel waren,quot; men mag niet minder van hem getuigen, dat zijn leven zoo rein geweest is als zijne werken.

Uit Engelsche bronnen, vooral uit de uitvoerige mededee-lingen van Scott\'s schoonzoon, heeft de Breslau\'sche hoogleeraar TSberty een schets van dat leven ontworpen. Het is minder haar vorm, dan haar rijke inhoud, die mij vele goede uren geschonken heeft. Het is een groot en het is een zuiver genot, een edelen mensch te aanschouwen, die in tcat hij leeft

-ocr page 11-

niet minder is dan in wat hij spreekt, wien de voorspoed niet weemoedig maakt, en wien de zwaarste rampen niet neerslaan. Dat genot, dat ik hij de lezing dezer schets in zoo ruime mate mogt smaken, gunde ik aan allen, en daarom wekte ik tot een goede, met zorg en liefde lewerkte vertaling op. Ik ben er zeker van, dat mijne landgenooten er mij dankbaar voor zullen zijn, dankbaar ook voor die vele lessen van levens-wijsheid, en die nog talrijker invallen van geest en luim, waardoor bijna iedere bladzijde ons weet te boeijen.

Maar ik had nog een ander doel, dan hen bekend te maken met het leven van TV\'liter Scott. Ik vlei mij zoo gaarne met de hoop, dat de liefde tot den schrijver er velen toe brengen zal, om, vow het eerst of bij herhaling, zijn werken te lezen. In de kunst is het oude niet van zelf het verouderde. Er is een ontelbaar groot aantal van romans na Walter Scott in het licht gekomen, maar wie bezat de gaaf om hem te\\ overtreffen in schildering van tijden en streken, in ontwikkeling van menschelijk karakter, in eenvoudigheid van teekening, in reinheid van uitdrukking ? Vloral in reinheid vqn doel en werking? Zelfs de hartstogt wordt hier geteekead, niet gewekt. Wij zien de bewogen zee, maar ons eigen hart wordt geen spel der wilde golven. Van het vaste strand beheerscht onze

-ocr page 12-

VIII

hlïk haar ontdoken drift. Dat is de ware kunst. Hem, die haar geniet, laat zij vrij blijven, want wijheid is de voorwaarde van het kalme oordeel. Be valsche kunst alleen, die haar naam omvaardicj is, maakt haar toeschouwer tot slaaf, en overschreeuwt met de woeste kreten van den hartstogt de zachte stem van den goeden smaak.

O.

Utrecht, Mei 1869.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

Walter Scott is te Edinburg op den 15\'1\'11 Augustus 1771 geboren, en stamt uit een familie, die men zonder twijfel op het vaste land een oud-adelijke zou lieeten. Maar ook volgens engelsche opvatting, had hij ten minste onbetwist het regt, om zich een gentleman van geboorte te noemen. Zoowel de grootouders zijns vaders als die zijner moeder waren zeer geziene erfelijke schotsche grondbezitters. De grootvader zijns vaders, die ook den naam Walter Scott droeg, was aan de geheele naburige omstreek bekend onder den naam van: „Scott met den baard,quot; omdat hij tenteeken van rouw om de verbannen koningsfamilie Stuart zijn baard had laten groeijen. Daar hij het echter hier niet bij liet, maar ook deel nam aan een opstand tegen het huis Hannover, had hij bijna niet alleen zijn baard maar ook zijn hoofd verloren , waarvoor hem zelfs de magtige bescherming der hertogin van Buccleugh naau-welijks kon bewaren.

De tweede zoon van dezen Scott met den baard was de grootvader van onzen dichter en heette Robert. — Hij was voor de zeedienst bestemd, maar daar hij op zijn eerste vaart schipbreuk leed, vatte hij zulk een haat tegen de zee op, dat hij onmogelijk tot een tweede proef kon worden overgehaald.

Hij kreeg hierover twist met zijn vader, die zijn hand geheel van hem aftrok, en hem voortaan aan zijn eigen lot overliet. Eobert bekommerde er zich echter weinig om. Hij begon met de Jacobijnsche beginselen zijns vaders te laten varen, en begaf zich onder de beseher-

I. 1

\'

-ocr page 14-

miug van het hoofd dei- familie, oen zekeren Seott van Harden, die hem een kleine pachthoeve toevertrouwde. Om deze in een bruikbaren toestand te brengen nam hij een trouwen bediende zijner familie, zekeren schaapherder Hogg tot zich , die hem dan ook dadelijk al zijn gespaard geld, ongeveer f 360, ter hand stelde. Deze som wilde hij besteden tot aankoop eener kudde schapen, waarvoor zij volgens de prijzen van dien tijd niet te klein schijnt geweest te zijn. Heer en knecht begaven zich nu op weg naar een veemarkt in het noorden van Engeland , waar de oude schaapherder met kennersblik de dieren overzag, tot hij een gepast aantal gevonden had, en daarop zijn heer tot het sluiten van den koop ging zoeken. Maar tot zijn verbazing zag hij den nieuwen pachter op een bont paard rond galopperen, en hoorde dat hij al zijn geld had besteed, om zich dit merkwaardige dier te kunnen aanschaften.

Er was nu niets meer aan te doen, en waarlijk de afloop der zaak was nog lang zoo slecht niet. Want Robert Scott, een uitstekend ruiter en jager, nam eenige dagen later deel aan een jagtpartij van een edelman uit de buurt, en hierbij deed hij zijn paard zoo uitkomen, dat hij het voor den dubbelen prijs verkocht.. Nu werden dan werkelijk de schapen gekocht; de pachthoeve kwam in bloei, en de grootvader van onzen dichter werd later nog een zeer welgesteld man, die om zijn kennis van den landbouw in de geheele omstreek groote achting genoot, en overal bij jagt- en tafelgenot der grondbezitters van die streken een welkome gast was.

Daar de goederen der familie Seott zich toen in handen bevonden van een oom, Robert Haliburton, een oud jonggezel, hadden de ouders van den dichter veel kans om deze bezitting, waartoe ook de oude abdij Dryburgh behoorde, te erven. Maar Haliburton speculeerde zonder eigenlijk te weten hoe, maakte bankroet, en moest zijn goederen zoo laag verkoopen, dat er voor de overige familie niets overbleef dan het regt om zich en de hunnen in de oude abdij te laten begraven.

De vader van onzen dichter heette evenals hij Walter Scott, en werd in 1729 geboren. Hij werd voor de regten opgeleid, en liep den in Schotland gebruikelijken

-ocr page 15-

3

van studietijd door, om zich tot zaakwaarnemer bij liet de. hoogste geregtshof te vormen. De beschrijving, die am Scott van zijn vader geeft, heeft veel overeenkomst ap- met die van den ouden G-oethe te Frankfort. Ook lijn kunnen wij ons een zeer duidelijke voorstelling van den eze ouden heer vormen, niet alleen uit een schets door ia- den onderwijzer Mitchel van de geheele familie Scott iet gegeven, maar vooral ook daaruit dat men als zeker ra- kan aannemen, dat de oude eerwaardige koopman in en den roman Rob Boy door den dichter met het oog op re- zijn vader geschilderd is.

m- De oude heer Scott was een schoon man, met een

en waardig en aangenaam voorkomen. Zijn ambt nam hij 3n met de stiptste eerlijkheid waar, en evenzoo stipt was q ; hij in de opvolging der voorschriften van kerk en gods-2h dienst. — Eiken zondag, wanneer ziekte of afwezigheid hem niet verhinderden begaven zich de geheele familie le en alle dienstboden ter kerke. Zondag \'s avonds kwa-it men ze allen in de fraaiste kamer bijeen, waar zij door in den huisonderwijzer , die dan als huiskapelaan optrad, n over de preek en over den catechismus worden onder-d vraagd, waarna de godsdienstoefening met een gebed gesloten werd. Het volgende voorbeeld toont ons, hoe • heilig de zondag in het huis van Scott gehouden werd. ii Een rijke grondbezitter had den ouden Scott tot be-, stuurder zijner zaken benoemd. Met het doel, om 3 eenige papieren na te zien, die zich in handen van

i zijn zaakgelastigde bevonden, begaf hij zich op zekeren

zondag naar Edinburg. Scott gaf hem te kennen liever tot een werkdag te willen wachten, maar de andere nam hiermede geen genoegen. De zaak eindigde i daarmee, dat hij al zijne papieren terug ontving, tér-

wijl Scott hem zeide, dat hij des zondags niet gewoon was zich met wereldsche zaken te bemoeijen. Begeef u naar een anderen zaakwaarnemer, die minder gezet op dit punt is, voegde hij er bij, ge zult er.in de stad genoeg vinden.

Mijn vader, zegt quot;Walter Scott, was een waarachtig geloovig Christen, het strengste Calvinisme toegedaan, en het bestuderen der kerkgeschiedenis behoorde tot zijn liefste bezigheden. Dikwerf, als wij geloofden dat hij ambtszaken verrigtte, zat hij uren lang in zijn stu-

-ocr page 16-

4

deervei-trek verdiept in de folianten der oude schotsche theologen. Zijn levenswijze was niet alleen matig, maar zelfs streng eenvoudig, bij feestelijke gelegenheden alleen plagt hij zich met een enkel glas wijn op te vrolijken. In zijn politieke gezindheid was hij streng royalistisch, daarbij echter, als ieder Engelschman, een vriend der vrijheid.

Een groote rol speelden bij hem de oude schotsche gebruiken bij huwelijk, doop en begrafenis, en de geringste afwijking daarvan kon hem grievend beleedigen. Daarom werd hij dikwijls en gaarne bij al zulke gelegenheden genoodigd, gedeeltelijk omdat men wist dat hem dit aangenaam was, gedeeltelijk omdat niemand beter dan hij de gebruikelijke orde bij zulke huiselijke plegtig-heden wist te handhaven

Deze waardige man was ongeveer 30 jaren oud, toen hij zich in April 1758 met Anna Rutherford, de oudste dochter van een uitstekend geneesheer en professor in de medicijnen te Edinburg, in het huwelijk begaf. — Ook de Eutherfords behoorden tot een oude geziene familie, en de jonge vrouw stamde van haar moedersi kant direct van graaf Stirling af.

Uit dezen echt werden twaalf kinderen geboren, de eerste zes echter stierven reeds in hun prille jeugd. — De oorzaak hiervan werd toegeschreven aan de ongezonde ligging van het huis. Scott veranderde dan ook, kort nadat zijn negende kind, onze dichter, geboren was, van woning, en werkelijk hebben al de overige zes kinderen een rijperen leeftijd bereikt.

De oudste dezer zes kinderen, Robert, ging op zee, en het ongezonde klimaat van Indiö sleepte hem spoedig ten grave. — De tweede, John, stierf in 1816, als gepensioneerd majoor, in het ouderlijke huis. — Thomas werd betaalmeester van een regiment, en stierf in Canada. — De jongste zoon, Daniël, was de verloren zoon der familie ; hij werd naar de West gestuurd, waar zijn gedrag ook veel te wenschen overliet, en stierf op de terugreis in 1806.

Behalve deze broeders had Walter Scott maar ééne zuster, Anna, die een jaar jonger dan hij was en in 1801 stierf. Zij was altijd ziekelijk geweest, en had een droomerig, stil, ingetogen leven geleid. Zij was

-ocr page 17-

een goed, beminnelijk meisje, niet zonder natuurlijken aanleg en met veel gevoel.

Walter Scott zelf was, gelijk wij reeds gezegd liebben , den 15\'len Augustus 1771 geboren.

Over zijn vroegste jeugd laten wij hem zelf spreken, en dat wel in zijn opteekeningen van het jaar 1808, tot welke hij. door de volgende overpeinzingen gebragt werd, die hij bij wijze van inleiding vooraf laat gaan.

De tegenwoordige tijd, zegt hij, is zoo begeerig naar inededeelingen uit het leven der schrijvers, dat iedereen, die de oogen van het publiek maar eenigzins op zich gevestigd heeft, er wel eenige angst voor mag hebben. Dat ik zelf meer dan een bescheiden deel van populariteit genoten heb, zullen mijn tijdgenooten niet betwisten, ja ik moet zelfs bekennen, dat ze mijn hoop, mijn verdiensten, en wat meer is ook mijn wensch ver heeft overtroffen. Moge het mij daarom geoorloofd zijn, zonder van ijdelheid te worden beschuldigd, eenige hoofdfeiten (gebeurtenissen durf ik ze haast niet noemen) uit mijn rustig, eentoonig leven op te teekenen, opdat het publiek, ingeval mijn naam als schrijver langer mogt duren dan mijn leven, uit de beste bron datgene moge weten, waarop het regt heeft, uit het leven van een man, die er iets toe bijgedragen heeft om het bezig te houden en op te vrolijken. Zeker zijn er dichters geweest, uit wier levensbeschrijvingen men evenveel goeds kan leeren als uit de beste leerrede, die er ooit op eenigen kansel gehouden is; en waarlijk zoo ik wist dat ook mijne levensbeschrijving zoo heilzame uitwerkingen te weeg kon brengen, zou ik evenmin aarzelen al mijn doen en laten openbaar te maken, als ik mijn ligchaam aan de doctoren zou weigeren, wanneer zij uit een ontleding er van iets degelijks omtrent de methode van genezing van de eene of andere ziekte konden leeren. — Maar ik geloof, dat mijn gebreken en deugden niet veel van die der meeste menschen verschillen.

Toen Walter Scot deze woorden schreef (] 808), vermoedde hij nog niet, dat hij in zijn leven vrij wat wisselvalligheden zou ondervinden, dat hij een strijd zou doorstaan, die zijn zedelijke kracht en al het edele, dat in hem was, zoo heerlijk zou doen uitkomen, dat een blik op zijn laatste levensjaren ons een bijna even

-ocr page 18-

4

deervertrek verdiept in de folianten der oude schotsche theologen. Zijn levenswijze was niet alleen matig, maar zelfs streng eenvoudig, bij feestelijke gelegenheden alleen plagt hij zich met een enkel glas wijn op te vrolijken. In zijn politieke gezindheid was hij streng royalistisch, daarbij echter, als ieder Engelschman, een vriend der vrijheid.

Een groote rol speelden bij hem de oude schotsche gebruiken bij huwelijk, doop en begrafenis, en de geringste afwijking daarvan kon hem grievend beleedigen. Daarom werd hij dikwijls en gaarne bij al zulke gelegenheden genoodigd, gedeeltelijk omdat men wist dat hem dit aangenaam was, gedeeltelijk omdat niemand beter dan hij de gebruikelijke orde bij zulke huiselijke plegtig-heden wist te handhaven

Deze waardige man was ongeveer 80 jaren oud, toen hij zich in April 1758 met Anna Rutherford, de oudste dochter van een uitstekend geneesheer en professor in de medicijnen te Edinburg, in het huwelijk begaf. — Ook de Rutherfords behoorden tot een oude geziene familie, en de jonge vrouw stamde van haar moeders kant direct van graaf Stirling af.

Uit dezen echt werden twaalf kinderen geboren, de eerste zes echter stierven reeds in hun prille jeugd. — De oorzaak hiervan werd toegeschreven aan de ongezonde ligging van het huis. Scott veranderde dan ook, kort nadat zijn negende kind, onze dichter, geboren was, van woning, en werkelijk hebben al de overige zes kinderen een rijperen leeftijd bereikt.

De oudste dezer zes kinderen, Robert, ging op zee, en het ongezonde klimaat van Indië sleepte hem spoedig ten grave. — De tweede, John, stierf in 1816, als gepensioneerd majoor, in het ouderlijke huis. — Thomas werd betaalmeester van een regiment, en stierf in Canada. — De jongste zoon, Daniël, was de verloren zoon der familie ; hij werd naar de West gestuurd, waar zijn gedrag ook veel te wenschen overliet, en stierf op de terugreis in 1806.

Behalve deze broeders had Walter Scott maar ééne zuster, Anna, die een jaar jonger dan hij was en in 1801 stierf. Zij was altijd ziekelijk geweest, en had een droomerig, stil, ingetogen leven geleid. Zij was

-ocr page 19-

een goed, beminnelijk meisje, niet zonder natuurlijken aanleg en met veel gevoel.

Walter Scott zelf was, gelijk wij reeds gezegd hebben , den ISquot;1quot; Augustus 1771 geboren.

Over zijn vroegste jeugd laten wij hem zelf spreken, en dat wel in zijn opteekeningen van het jaar 1808, tot welke hij, door de volgende overpeinzingen gebragt werd, die hij bij wijze van inleiding vooraf laat gaan.

De tegenwoordige tijd, zegt hij, is zoo begeerig naar mededeelingen uit het leven der schrijvers, dat iedereen, die de oogen van het publiek maar eenigzins op zich gevestigd heeft, er wel eenige angst voor mag hebben. Dat ik zelf meer dan een bescheiden deel van populariteit genoteu heb, zullen mijn tijdgenooten niet betwisten , ja ik moet zelfs bekennen, dat ze mijn hoop, mijn verdiensten, en wat meer is ook mijn wensch ver heeft overtroffen. Moge het mij daarom geoorloofd zijn, zonder van ijdelheid te worden beschuldigd, eenige hoofdfeiten (gebeurtenissen durf ik ze haast niet noemen) uit mijn rustig, eentoonig leven op te teekenen, opdat het publiek, ingeval mijn naam als schrijver langer mogt duren dan mijn leven, uit de beste bron datgene moge weten, waarop het regt heeft, uit het leven van een man, die er iets toe bijgedragen heeft om het bezig te houden en op te vrolijken. Zeker zijn er dichters geweest, uit wier levensbeschrijvingen men evenveel goeds kan leeren als uit de beste leerrede, die er ooit op eeuigen kansel gehouden is; en waarlijk zoo ik wist dat ook mijne levensbeschrijving zoo heilzame uitwerkingen te weeg kon brengen, zou ik evenmin aarzeleu al mijn doen en laten openbaar te maken, als ik mijn ligchaam aan de doctoren zou weigeren, wanneer zij uit .een ontleding er van iets degelijks omtrent de methode van genezing van de eene of andere ziekte konden leeren. — Maar ik geloof, dat mijn gebreken en deugden niet veel van die der meeste menschen verschillen.

Toen Walter Scot deze woorden schreef (1808), vermoedde hij nog niet, dat hij in zijn leven vrij wat wisselvalligheden zou ondervinden, dat hij een strijd zou doorstaan, die zijn zedelijke kracht en al het edele, dat in hem was, zoo heerlijk zou doen uitkomen, dat een blik op zijn laatste levensjaren ons een bijna even

-ocr page 20-

6

verheffend schouwspel voor den geest roept, als de beschouwing van zijn dichterlijk scheppen en werken.

Tot de beschrijving zijner kinderjaren overgaande, vervolgt de dichter: Ik was een buitengewoon gezond kind, maar zou bijna het offer mijner min geworden zijn, die dwaas genoeg was om te verzwijgen, dat zij de tering had, ofschoon dit niet veel minder dan een moord was, dien zij aan zich zeiven en aan mij beging. — Zij werd weggezonden, en voor mij een krachtige boerin gehuurd, die het nog heeft mogen beleven, om mij, gelijk zij het uitdrukte, een groot heer te zien.

Ik bleef gezond en sterk tot ik anderhalfjaar oud was.

Op zekeren avond, zoo heeft men mij dikwerf verhaald, wilde ik mij volstrekt niet naar bed laten brengen , en het lukte pas mij te grijpen, nadat ik lang door de kamer was rondgehold. — Helaas! dit was de laatste keer, dat ik mijne ligchamelijke vlugheid kon toonen. Ik ontwaakte met koorts, die mij gedurende drie dagen niet verliet.

Op den vierden dag, toen men mij zooals gewoonlijk wilde baden, ontdekte men, dat ik mijn regter been niet meer kon gebruiken. Mijn grootvader en vele andere uitstekende doctoren werden te hulp geroepen, eij konden geen verzwikking ontdekken, en de aangewende middelen bleven zonder uitwerking. Tot al hst mogelijke namen mijne ouders de toevlugt, niet alleen tot zulke medicijnen als hun door deskundigen werden aangeraden, maar ook tot die van kwakzalvers, van oude mannen en oude vrouwen, wier methode van behandeling dikwijls vreemd genoeg was.

In de eerste plaats echter werd de raad van mijn grootvader Rutherford opgevolgd, om mij op het land te sturen, waar ik de frissche buitenlucht en vrije bewegmg kon genieten, en zoo voeren mij dan ook mijn vroegste herinneringen naar mijns grootvaders pachthoeve.

Hierbij moet ik gewag maken van een zeer zonderling geval. Om daar voor de familie minder lastig te zijn, had men mij oen meid medegegeven om op mij te passen. — Haar hart had die jonge persoon echter niet medegenomen. Zij had dit in Edinburg gelaten bij een ligtzinnigen man, die haar zeker meer beloofd had, dan hij van plan was te houden, en zoo kwam het dat zij

-ocr page 21-

7

het hevigste verlangen koestorde om naar de stad terug te gaan. Toen mijn moeder er echter op stond dat zij bij mij zou blijven, vatte zij een gloeijenden haat tegen mij, de onschuldige oorzaak der scheiding van haren minnaar, op. Deze haat sloeg bijna tot waanzin over, want zij bekende aan de oude huishoudster, dat zij mij reeds éénmaal naar een afgelegen plaats had medegenomen , en in verzoeking geweest was om mij daar de keel aftesnijden en mij in het mos te verstoppen.

Natuurlijk werd zij dadelijk weggejaagd, en ze heeft, als ik wel heb, haar leven in een krankzinnigengesticht geëindigd.

Hier op het land ontwaakte ik, gelijk ik reeds te kennen gaf, het eerst tot zelfbewustzijn, en nog denk ik er aan, hoe wonderlijk ik er toen dikwijls moet hebben uitgezien.

Tot de vele middelen namelijk, die men aanwendde om mij van mijne verlamming te genezen, behoorde ook dit, mij zoo dikwijls mogelijk in het pas afgetrokken vel van een schaap te wikkelen. Zoo lag ik dan als een kleine wilde op de vloer van de kamer, en mijn grootvader, een eerwaardige grijsaard met sneeuwwit haar, deed ai wat hij kon om mij aan het kruipen te krijgen. — Dikwijls ontvingen wij ook bezoek van een oud-soldaat, een verren bloedverwant, wiens oud-fran-kisch kostuum ik mij nog zeer wel herinner. Hij droeg een kleinen driekantigen hoed met breed galon, een scharlaken vest met goud geborduurd en eeu lichtkleu-rigen jas. Zijn sneeuwwit krullend haar droeg hij volgons krijgsmans gebruik langs beide slapen in de hoogte gekamd. — Wanneer nu deze oude heer op het tapijt nederknielde, en mij zijn horologie voorhield om te maken dat ik mij van mijne plaats zou bewegen, heeft de veteraan tegenover het naakte in een schapenhuid gewikkelde kind er zeker schilderachtig uitgezien.

Toen ik drie jaren telde stierf mijn grootvader, en ik werd onder opzigt mijner grootmoeder gesteld.

De Amerikaansche oorlog was toen \' juist op zijn hevigst, en ik weet nog, hoe begeerig ik was om eindelijk Washington\'s nederlaag te vernemen. — Ik haatte hem zoo fel, als ware hij mijn persoonlijke vijand geweest.

Deze politieke antipathie van den knaap ging hand

-ocr page 22-

8

in hand met zijn liefde tot het verdreven koningshuis der Stuarts, die hem voornamelijk was ingeplant door de verhalen van de wreedheid, waarmede men de schotsche Jaeobijnen en de Hooglanders behandeld had. — Eenige verre bloedverwanten der familie Scott zelve waren door den grooten moordenaar Cumberland op het schavot gebragt, en de felste haat van het kind was dan ook tegen dien Cumberland gerigt. Met gretigheid luisterde hij naar zulke verhalen, en hij prentte zich die volkspoëzie in, die de gevechten der Hooglanders en der Schotten tot onderwerp had. Alle boeken, die hierop betrekking hadden en die hij magtig kon worden, las hij, en zoo legde hij reeds in zijn prille jeugd den grond tot zijn onvergelijkelijke kennis der schotsche geschiedenis, die hem de stof tot de meeste zijner onsterfelijke werken in proza en poëzie zou leveren.

Eene ongehuwde tante, die hij bijzonder liefhad, was onvermoeid in het voorlezen van zulke geschiedenissen en verzen, en de knaap luisterde zoo dikwijls en zoo lang, tot hij ze bijna alle van buiten kende. — De overoude ballade van Hardiknoet beviel hem toen reeds buitengewoon; ze is dan ook steeds zijn lievelingsgedicht gebleven, en als kind heeft hij menigeen die een bezoek bragt geërgerd , als hij midden onder het ernstigste gesprek lange stukken uit zijn geliefkoosd vers declameerde. De waardige predikant van de plaats plagt dan te zeggen: Men kan even goed in den mond van een kanon spreken, als waar dit kind is!

Toen de knaap vier jaren oud was, werden de baden van Bath tegen zijn verlamming aangeraden, en zijne vriendelijke tante bragt hem haar stille huiselijke levenswijze ten offer, om haren neef er heen te brengen, op wien het leven in de vrije natuur reeds uiterst versterkend gewerkt had, ofschoon zijn ziek been nog altijd sterk opgetrokken bleef.

De reis maakten zij over zee naar London, waar aan den knaap eenige merkwaardigheden getoond werden, voornamelijk de Tower en de Westminster abdij. Hij prentte zich deze voorwerpen zoo vast in het geheugen, dat hij ze, toen hij na 25 jaren voor \'t eerst weder de hoofdstad bezocht, als oude kennissen begroette.

In Bath bleef hij een geheel jaar lang met zijne tante,

-ocr page 23-

9

zonder dat door de baden zijn verlamming verbeterde. —-Gedurende dezen tijd werd hij naar school gezonden bij een oude dame, om te leeron lezen, en bij dit onderwijs voegde zijn tante nog menige les in huis.

Het bezoek van zijn oom Robert Scott in Batli gat\' aanleiding, dat hij voor het eerst naar de komedie werd medegenomen. Het blijspel van Shakespeare: „As you like itquot; , werd ten tooneele gevoerd , en het ruwe gedrag van den eenen broeder tegen den anderen vertoornde den knaap zoo, dat hij luide uitriep: Maar zijn het dan geen broeders ?

Uit Bath bragt zijn tante hem voor een korten tijd naar Edinburg bij zijn ouders, die echter, daar de buitenlucht zoo goed op de ligchamelijke ontwikkeling van het kind had gewerkt, hem spoedig naar het landgoed zijns grootvaders terug stuurden. Bij dit bezoek leerde de knaap eigenlijk voor het eerst zijn moeder kennen. — Zij was, volgens de overeenstemmende berigten van allen die haar kenden, een voortreftelijke, streng zedelijke vrouw, zacht en gemoedelijk, en steeds er op uit de ruwe kanten in het karakter van haar man af te slijpen. — Als dochter van een uitstekend geneesheer had zij de beste opvoeding genoten, die men toen in Edinburg ontvangen kon, en nadat haar schooltijd afgeloopen was, gaf een voorname dame, die in moeije-lijke geldelijke omstandigheden geraakt was , een zekere Miss Ogilvie, haar nog onderrigt. Deze dame bragt aan jonge meisjes fijne manieren bij, maar van zulk een aard, dat wij ze tegenwoordig ontzettend stijf zouden vinden, zoodat Mevrouw Scott dan ook in haar uiterlijke vormen zeer afgemeten was, en het als onvergefelijke zonde zou hebben beschouwd tegen een stoel te leunen.

Toen de jonge quot;Walter in het jaar 1777 in het ouderlijke huis terug kwam, stonden zijne ouders verbaasd over de verandering, die de geest van den knaap had ondergaan. Er bestaat nog een brief eener dame uit dien tijd, die aantoont, hoe ook vreemdelingen door de eigenaardigheid van den jongen verrast werden en zich tot hem voelden getrokken. —in dien brief, gedateerd van November 1777, lezen wij: Op zekeren avond

at ik bij den heer Walter Scott. Hij heeft het meest

*

-ocr page 24-

10

ontwikkelde kind, dat ik nog ooit gezien heb. — Toen ik binnen kwam las de knaap aan zijn moeder een gedicht voor. — Ik liet hem doorlezen. Het was de beschrijving van een schipbreuk — zijn geestdrift klom met den storm. Hij sloeg niet enkel zijn oogen, maar ook zijn handen omhoog. — Daar is de mast verloren! Ze moeten allen vergaan! Nu wendde hij zich tot mij: Dit is te treurig, ik wil u liever iets vrolijks voorlezen. Ik gaf er de voorkeur aan, met hem te praten. — Hij had Milton en een aantal andere boeken gelezen, en zijn oordeel er over was buitengewoon. Een zijner aanmerkingen was; Hoe zonderling dat Adam, pas op de wereld gekomen, reeds alles weet! Dat moet phan-tasie van den dichter zijn. — Toen ik hem deed opmerken , dat Adam door God volkomen geschapen was, nam hij er genoegen mede. Toen hij naar bed werd gebragt, zeide hij tot zijn tante: Ik houd veel van die dame (mij meenende), ik geloof, zij is een geest die naar ontwikkeling streeft, evenals ik! Wat meent gij met een geest, die naar ontwikkeling streeft, lieve quot;Walter, vroeg hem zijn tante. Daarmede bedoel ik iemand, die gaarne alles leeren wil, en ook leeren zal. — JSTu vraag ik U, voor hoe oud gij dezen knaap wel houdt? Raad eens voor dat ik het u zeg. — Twaalf of veertien jaar, zult ge meenen. —- Neen, hij is pas zes jaar oud geworden. — Hij was om een verlamming van zijn been een jaar lang in Bath, en heeft daar geheel het engelsche accent aangenomen. Hij leest als Gar-rick — Dat mag wel een zeldzame plant heeten!

Er moet hierbij echter worden aangemerkt, dat als de knaap toen werkelijk het engelsche accent had aangenomen, zijn uitspraak toch op lateren leeftijd zeer naar de schotsche overhelde. In elk schotsch dialect was hij te huis, en met de boeren sprak hij vloeijend in hun platten tongval.

Nog een andere vrouw verhaalt ons een aardigen trek uit zijn eerste jaren. — Het zieke kind zat met zijn kindermeisje voor de huisdeur, toen er een oude gebrekkige bedelaar aankwam en om een aalmoes vroeg. — Toen de oude man een gift ontvangen had en zich verwijderde, zei liet meisje tot den jongen Walter, dat hij de voorzienigheid moest danken, die hem voor al

-ocr page 25-

11

den nood en al de ellende gespaard had, welke hij daar even had kunnen zien. Het kind zag haar met een halt\' sluwen, half ongeloovigen blik aan, en zeide: Homerus was ook een bedelaar! — Hoe weet ge dat ? — Wel, is u dan het rijmpje onbekend:

„Homerus bedelde ziju brood

In zeven steden.

Die na zijn dood

Om \'t hevigst om hem streden.quot;?

Eeeds toen boezemden hem alle plaatsen, waaraan eenige historische herinnering verbonden was, dezelfde belangstelling in als waarmeê ze hem tot aan zijn dood vervulden, en die niets anders in gelijke mate bij hem kon opwekken. •— Op een hit, niet grooter dan een ferme slagershond, bezocht hij alle merkwaardige plaatsen , en dit dier was zoo mak, dat het hem overal zelfs tot in huis naliep, en uit zijne hand at.

Daar buiten het gebrek aan zijn voet de iigehame-lijke gezondheid van den kleinen Walter oneindig verbeterd was, hielden zijn ouders liet voor het best, hem naar huis te laten komen, opdat hij toch ook nog wat anders zou leeren, dan verzen uit oude balladen en rijden op zijn paardje.

Opmerkelijk is het, dat de knaap zich in dien tijd het voorkomen en geheele zijn van een ouden kennis zoo vast inprentte, dat hij hem later tot model van zijn „oud-heidskennerquot; kon gebruiken, en dat wel zoo treilend en kennelijk, dat toen het boek verscheen, een Londonsche vriend van dien ouden heer Walter Scott dadelijk als schrijver er van herkende, daar niemand den ouden George Constable zoo naar het leven had kunnen schetsen.

In het ouderlijke huis beviel het leven met zijn vee] wildere broeders en zusters den knaap al bijzonder slecht, daar hij in het huis van zijn grootvader steeds als eenig vertroeteld kindje behandeld was. — Zijn zachtzinnige moeder moest hem door menig verdrietig uur heen helpen, daar een dichterlijk gemoed haar bijzonder met den knaap verbond, — en bij de streng puriteinsche viering van den zondag, waaronder de jonge dichtergeest dikwijls zeer gebukt ging, veroorloofde zij hem van tijd tot tijd een boek van godsdienstig- dichterlijken inhoud

-ocr page 26-

12

te lezen, zooals Bunyan\'a pelgrimsreis, Abels dood van Gesner en dergelijke. Door de week las hij aan zijn moeder vele gedichten van niet godsdienstigen inhoud voor, en Homerus in de vertaling van Pope had voor moeder en zoon iets bijzonder aantrekkelijks. Zij maakte het kind op zulke plaatsen opmerkzaam, die een edele denkwijze en een echt mensehelijk gevoel ademen, terwijl de knaap zelf een bijzondere voorliefde had voor het wonderbaarlijke en ontzettende, voor beschrijvingen van gevechten en oorlogsrumoer. — Zoo leerde hij spelende al die plaatsen van buiten, die hem het meest bevielen, en gaarne droeg hij ze hardop voor, soms voor zich alleen, soms ook voor toehoorders; het laatste deed hij echter minder, nadat hij eenige malen gemeend had optemerken, dat iemand om zijn pathetische voor-dragt had gelachen.

Toen hij acht jaar oud was, kwam hij op de tweede klasse der voorbereidingsschool, die den naam „Hooge-school van Edinburgquot; droeg, en onder directie van Fraser stond, een degelijk man en een uitstekend Latinist. — Ofschoon hij reeds vroeger te huis eenig onderwijs in het Latijn had ontvangen , stond hij toch zoowel in jaren als in kennis beneden de meesten zijner medescholieren. Ook heeft hij nooit een groote rol in zijn klasse gespeeld, en zelden grooten vlijt getoond. — Daarentegen was hij persoonlijk bij de andere knapen steeds zeer bemind, gedeeltelijk om ziin open Welwillend karakter, gedeeltelijk ook om zijn aangeboren gaaf van vertellen, en zijn talent om door onuitputtelijke luimige invallen hen bezig te houden

Buiten den schooltijd had Walter ook nog sommige schrijf- en rekenlessen in een instituut, waar tegelijk knapen en meisjes werden onderwezen. Een mede-scholierster uit dien tijd heeft later verhaald, dat Walter dikwijls door zijn kluchtige invallen zijn buren van hun werk afhield. Niets deed hij gewoon. Wanneer hij b. v. zijn pen wilde indoopen, kondigde hij dit net de woorden aan: „ik moet alweer mijn ezeltje naar den molen sturen.quot; — Ook verhaalde hij van tijd tot tijd aan zijn kleine vrienden van de zonderlinge vizioenen, die hij gezien had als hij zondags door ziekte verhinderd was naar de kerk te gaan, en hij wist de glorie

-ocr page 27-

13

van den hemel tot verbazing en verrukking van zijn klein auditorium met des te grootere werking te beschrijven , daar men het hem aan kon zien, hoe doordrongen hij was van hetgeen hij mededeelde Dezelfde dame, waaraan wij dit berigt te danken hebben, deelt ons nog mede, dat de kleine Walter, als hij alleen liep, steeds naar den grond keek, maar met zulk eene aangename uitdrukking van innerlijk genoegen, dat men hem altijd kon aanzien, hoeveel vermaak hij in zijn eigen gedachten schepte.

Een vreeselijke gebeurtenis in de familie deed ook beelden van schrik en ongeluk voor den geest van den anders zoo gelukkigen knaap oprijzen. — Zijn innig beminde oud-tante Margaretha Swinton bewoonde alleen met eéne meid een huis in de nabijheid van den heer Scott. •— In een vlaag van krankzinnigheid doodde deze meid hare meesteres met een bijl. De indruk, dien deze gebeurtenis op den familiekring maakte, was des te grooter, daar de oude dame in alle ziekten de jongere leden van liet gezin trouw verpleegd had, en de kinderen zich bij haar vereenigden, om als zij van het spelen moede waren naar haar vertellingen te luisteren.

Nog een grappig schoolavontuur uit dien tijd moge hier zijn plaats vinden. — De kleine Walter had dikwijls te vergeefs beproefd, liooger geplaatst te worden dan een zekere knaap, die steeds een van de eersten der klasse was. Maar dag aan dag ging voorbij zonder dat het hem gelukt was. Eindelijk , gelijk Walter Scott nog op zijn ouden dag aan een vriend verhaalde, eindelijk merkte ik op, dat deze knaap, als hem iets gevraagd werd, altijd den ondersten knoop van zijn vest tusschen zijn vingers draaide. - Ik nam mij dus voor hem dien knoop te ontfutselen, en waarlijk eens was ik zoo gelukkig om dit plan uit te voeren. Grroot was nu de spanning, waarin ik verkeerde, om het gevolg van mijn list te zien. — Ze gelukte maar al te goed. Toen den knaap op nieuw iets gevraagd werd, zochten zijne vingers dadelijk den knoop. Maar die was natuurlijk niet te vinden. — Angstig keek hij naar zijn vest, maar zijn oogen konden den knoop evenmin ontdekken als voorheen zijn vingers — Hij raakte in de war, en ik kwam op zijn plaats. Nooit heeft hij die heroverd,

-ocr page 28-

14

ou nooit is hij te weten gekomen, wie hem die poets liiid gebakken. — Dikwijls als ik hem later ontmoette, gevoelde ik gewetenswroeging, en dikwijls was ik van plan hem op de eene of andere manier schadeloos te stellen. Maar het bleef bij het goede voornemen. Ofschoon ik hem niet als kennis heb aangehouden, zag ik hem toch nog vaak; hij had een ondergeschikte plaats bij een geregtshof in Edinburg gekregen. Ik meen, dat de arme schelm nu dood is; hij was vroeg aan den drank geraakt. — Ook dit verhaal laat ons zien, hoe diep de eerste indrukken zijner jeugd zich in het gemoed van den dichter hadden ingeprent.

Maar wanneer het hem in de klasse zelve slechts door list gelukte zich een hoogere plaats op de schoolbank te verwerven, buiten de les, op de speelplaatsen der jeugd, gold hij toch steeds voor een der eerste en meest beminde knapen. — quot;Want juist zijn gebrek spoorde hem aan. door vlugheid te vergoeden wat hij aan kracht te kort kwam, en inderdaad bragt hij het, gelijk wij later nog wel zullen zien, door onvermoeide oefening zoo ver, dat hij voor een der beste ruiters, voetgangers en klimmers kon gelden. — Om het leven der knapen buiten den schooltijd te doen kennen, nemen wij hier een anecdote op, die ons den geest der engelsche en schot-sche jeugd met hare ridderlijke gebruiken en denkwijze leert aanschouwen , en ons te gelijk een blik doet werpen op het aristokratische element, dat in al wat engelsch is zoo duidelijk doorstraalt.

Scott verhaalt deze geschiedenis in de voorrede voor de volledige uitgave zijner romans met de volgende woorden: In mijn jeugd hadden zich de Edinburger schoolknapen in twee partijen geschaard, en vochten zoo tegen elkander in de straten. Hoe gevaarlijk die gevechten somtijds ook voor de knapen waren, de policie ging ze nooit tegen, hetgeen wel onbegrijpelijk mag heeten. — De partijen vormden zich naar de verschillende gedeelten der stad waar de strijders woonden, en zoo kwam het van zelf, dat de voornameren, die inde betere straten woonden, tegenover de minderen stonden.

Daar er niet slechts met de vuist, maar ook met stokken en steenen gevochten werd, kwamen er niet zelden bezeeringen van de ergste soort voor. — Onze

-ocr page 29-

15

partij had zich tot eou compagnie voreenigd, en droeg een vaandel, dat ons een jonge dame (later hertogin van Sutherland) ten geschenke had gegeven. Dit regiment leverde nu bijna elke week een gevecht tegen de knapen der voorstad, die zeer geoefende gooijers waren, en zich in een vuistgevecht goed genoeg konden weren. — Zulke gevechten duurden somtijds den gehee-len avond, totdat de eene partij zich voor overwonnen verklaarde.

Daar zich deze gevechten zoo dikwijls herhaalden, leerden wij elkaar ten minste van aanzien kennen, en van beide kanten werden er bijnamen uitgedacht voor de dappersten der tegenpartij. Een bijzonder vlugge en moedige knaap was de eigenlijke veldheer van de cohorten der voorstad. Hij was dertien of veertien jaar oud, groot en krachtig gebouwd, met blaauwe oogen en lang blond haar , het ware beeld van een jongen Tentoon. Hij was altijd de eerste bij den aanval, en de laatste die zich terugtrok, en natuurlijk gaven wij hem een bijnaam, dien wij, gelijk bij de oude ridders, aan een zeer in het oog vallend gedeelte zijner kleeding ontleenden. Hij droeg steeds een oude groene livreibroek, en werd derhalve groenbroek genoemd. — Hij begaf zich nooit anders dan met bloote armen en voeten in het gevecht.

Eens in een bijzonder hevigen strijd had deze plebejische aanvoerder ons allen op de vlugt gejaagd, en was juist op het punt om ons ridderlijk vaandel te bemachtigen, toen een onzer kameraden, aan wien men onvoorzigtig genoeg een jagtmes had toevertrouwd. hiermede den vijandelijken aanvoerder zulk een vrees-selijken houw over het hoofd gaf, dat hij bloedend in elkaar zakte. — Dit was eene in onze gevechten tot nog toe zoo ongehoorde gebeurtenis, dat beide partijen verschrikt naar verschillende kanten wegliepen, en de arme groenbroek erg bebloed bleef liggen, totdat een nachtwacht zich over hem ontfermde, die echter niet verder naar den dader omzag.

Het bloedige jagtmes werd in een vijver geworpen, en wij beloofden elkander de strengste geheimhouding.

Maar de schrik en de gewetenswroeging van den dader ging alle beschrijving te boven; hij vreesde het

-ocr page 30-

16

orgate. — Zoo slecht echter liep de zaak niet at\', want de gewonde hold was na een paar dagen genezen. — Men wilde nu weten, wie hem de wond had toege-bragt, maar in weerwil van alles was de knaap er niet toe te bewegen den dader te noemen, die hem dan toch wel bekend moest zijn.

Onze partij en voornamelijk mijne broeders en ik knoopten onderhandelingen met hem aan, waarbij een koekbakker, die zich in de klandizie van beide partijen verheugde, als bemiddelaar moest dienen , om hem tot het aannemen van een vergoeding te bewegen. Hij wees haar echter standvastig af, en zeide dat hij zijn bloed niet verkocht, maar er ook in de verste verte niet aan dacht om te klikken, daar hij dat gemeen vond. — Met groote moeite bragten wij het eindelijk zoover, dat hij een pond snuif aannam voor zijn oude grootmoeder, bij welke hij inwoonde.

Wij werden van toon af aan wel niet vrienden, want onze vechtpartijen bekoorden ons te zeer om ze op te geven, maar wij vochten hoogst ridderlijk onder verzekering onzer wederzijdsche hoogachting.

Behalve het schoolonderwijs, dat de kinderen ontvingen, werd er in het huis van Scott toen nog een gouverneur gehouden, dezelfde Mitchel, uit wiens aan-teekehingen reeds vroeger een plaats is medegedeeld.

Nadat Walter Scott drie jaar lang de klasse van den heer Fraser bezocht had, kwam hij in de hoogere van den rector Dr. Adam.

Deze waardige man, zeide hij, leerde mij voor het eerst inzien, dat weten en leeren iets wenschelijks en schoons is, terwijl ik het tot nog toe slechts als een lastige taak had beschouwd.

In den regel bleef men twee jaar in deze klasse, waar wij van de prozaschrijvers Caesar, Livius en Sal-lustius lazen, en van de dichters Horatius, Virgilius en Terentius. — Ik was de zwarigheden der taal eenigzins te boven en begon de schoonheid der voorstelling te gevoelen, — het maakte den indruk op mij alsof ik van distels druiven las; —- ook zal ik nooit het gelukkige gevoel van gevleide eerzucht vergeten, waarmede ik den lof hoorde dien de rector mij toezwaaide, toen hij voor de geheele klasse verkondigde, dat er wel vele betere

-ocr page 31-

17

Latinisten waren, maar dat Gualterus Scotus, waar het op liet dieper ingaan in de gedachten van den auteur aankwam, door slechts zeer weinigen overtroffen werd.

Ook beproefde ik toen, stukken uit Horatius en Vir-gilius in rijm te vertalen, waarbij ik eenigen roem in-oogste, en do erkenning van den rector spoorde mij aan om mijne gewone luiheid en onopmerkzaamheid te boven te komen.

Ik zag, dat men eenige verwachting van mij koesterde , en mijne eerzucht dreef\' mij aan om deze niet te leur te stellen. Ik kwam dan ook al hooger en hoo-ger, en Dr. Adam vergat niet mij later er aan te herinneren , hoeveel ik er aan hem van te danken had, dat ik in de litterarisehe wereld een rol speelde.

Van de kleinere poëtische vertalingen, waarin de elfjarige knaap zijn kracht beproefde, is er een in de nalatenschap zijner moeder gevonden. — Het is een papier door een kinderhand beschreven, door zijn meester met potlood verbeterd , en door zijne moeder in een couvert bewaard met het opschrift: „De eerste regels van mijn Walter 1782.quot; — In dienzelfden tijd maakte hij ook een oorspronkelijk gedicht, „de stormquot;, waarvoor hij bij zijn kennissen veel eer inoogste, totdat de neuswijze vrouw van een apotheker beweerde, dat het uit een journaal overgeschreven was.

Nooit, zegt Scott nog vijfentwintig jaar later, heb ik haar deze beschuldiging vergeven, en ik moet bekennen dat ik zelfs heden nog eenigen haat tegen het aandenken dezer vrouw koester. Zij heeft mij onregtvaardig beschuldigd, een gedicht te hebben nageschreven en als mijn werk voorgesteld. Daar echter al zulke jeugdige poëten woorden en gedachten uit andere gedichten ont-leenen of nabootsen, had zij het toch nog niet zoo geheel mis.

Ook Dr. Adam heeft een paar gedichten van Julij 1783 bewaard, en uit zijn nalatenschap zijn zij in Lock-hart\'s memoiren overgedrukt. — De daarin uitgesproken gedachten waren stellig uit het hoofd en het hart van den knaap gesproten, maar kunstwaarde hebben zij natuurlijk niet, wat dan ook van een twaalfjarigen jongen niet anders te wachten is, al wordt uit dien jongen dan ook later een Walter Scott.

-ocr page 32-

18

Gedurende dezen schooltijd was de jonge Walter zoo uit zijn kracht gegroeid, dat men het voor zijn ligchaams-ontwikkeling noodig oordeelde, hem nog een halfjaar lang de landlucht te laten genieten.

Zijn grootmoeder was intusschen gestorven, en zijn tante, die reeds te Bath haar tijd en zorg aan hem gewijd had, nam hem ook nu weder tot zich. — Zij bewoonde het landgoed, dat door Walters grootvader nagelaten, nu het eigendom van haar broeder, den ouden heer Scott was. Zij bewoonde het met haar nicht Barbara Scott. — De knaap bezocht gedurende den tijd, dien hij bij zijne tante doorbragt, vier uur daags de dorp-school , terwijl hij het overige gedeelte van den dag geheel voor zich zeiven had. De meester heette Lancelot Whale (walvisch) — een naam die hem zoo tegenstond, dat zijn zoon hem in Wale moest veranderen, waardoor de knaap onder zijn kameraden den naam: prins van Wales ontving.

Voor den ouden Walvisch was zijn naam zulk een gevoelig punt, dat de minste zinspeling op Jonas of zelfs op een visch in het algemeen hem razend maakte.

Voor Walter Scott was zijn onderwijs van het grootste nut. De oude man was gelukkig, een leerling gekregen te hebben , aan wien hij niet de eerste elementen der latijnsche taal behoefde in te pompen, maar met wien hij op den zin en de fijnere schoonheden der schrijvers kon ingaan. Hij las Persius en Tacitus met.hem, en wijdde aan zijn nieuwen leerling meer tijd, dan wel met de vervulling zijner pligten tegenover de overige schooljeugd gepaard kon gaan, waarvoor Walter dan als een soort van hulponderwijzer in de laagste klassen optrad, de jongens hun les overhoorde, en nog op andere wijzen van nut was.

De menigte van engelsche boeken van allerlei soort, die hij toen las, was verbazend. Geschiedenis en poëzie, land- en zeereizen, en daarbij elke soort van toover-geschiedenissen en sprookjes verslond hij , zooveel hij er maar van kou bemagtigen. — Met Shakespeare had hij reeds te Edinburg op een eigenaardige manier kennis gemaakt.

Men had hem een tijd lang in de slaapkamer zijner moeder laten slapen, waarheen hij zich dan natuurlijk

-ocr page 33-

li)

veel vroeger moest begeven, dan zijn ouders naar bed gingen. — In deze slaapkamer ontdekte hij eenige deeleu van Shakespeare, die hij, in zijn hemd bij den open haard zittend, bij het schijnsel van het vuur, met zooveel genot las, dat de herinnering er van hem steeds is bijgebleven. Wanneer hij dan aan het schuiven der stoelen hoorde, dat de familie van tafel opstond, kroop hij gaauw in bed, waarin men geloofde dat hij sedert negen uren rustig sliep.

In het huis van zekeren ouden heer, die hem lief had gekregen, vond hij een groote bibliotheek tot zijn beschikking, en de massa van hetgeen hij gelezen , en met het grootste gemak in zijn geheugen had geprent, nam hoe langer hoe meer toe. — Toch was dit geheugen in zekeren zin niet afhankelijk van de willekeur van den knaap , want wat zijn verbeelding niet bijzonder opwekte, kon hij niet onthouden.

Ik verkeerde, zoo schrijft hij, in hetzelfde geval als zekere oude grenssehot, die een ongeloofelijke menigte van geschiedenissen, gedichten en balladen van buiten kende, en die, toen een predikant hem een kompli-ment over zijn merkwaardig geheugen maakte, zeer naïef antwoordde; Neen, mijnheer, mijn geheugen gehoorzaamt mij niet, het ontlaoudt dat alleen waarin het een bijzonderen smaak heeft, en waarschijnlijk zou ik, wanneer gij mij twee uren lang een preek hadt voorgelezen, er geen woord van hebben onthouden, zoodra gij geëindigd hadt.

Namen, jaartallen en algemeene beginselen onthield hij moeijelijk, maar al wat naar anecdoten zweemde in de geschiedenis, en voornamelijk alle verzen, balladen en volkszangen, die er betrekking op hadden, prentte hij zich in een onmetelijk aantal en ijzervast\'in het geheugen, zoodat hij steeds, en hoe langer hoe meer naarmate hij ouder werd, de grootste keuze van passende verhalen en gedichten tot opheldering bij de hand had.

Onder de menigte boeken, die hij gedurende het laatstgenoemde verblijf op het land in handen kreeg, was ook de beroemde bundel oud-schotsche gedichten en fragmenten door den bisschop Percy uitgegeven, die op zijn geheele leven grooten invloed heeft uitgeoefend. De plaats, waar hij ze voor de eerste maal las,

-ocr page 34-

is hem steeds frisch in het geheugen gebleven. — Het was in een tuin, iu de schaduw van een ouden plataan. — De zomerdag vloog onder het lezen zoo spoedig om, dat de dertienjarige knaap dikwijls het middagmaal verzuimde , hetgeen op dien leeftijd voorzeker een teeken van groote innerlijke opgewektheid is. — Iu dit geval nu was lezen en van buiten kennen bij Walter Scott éón, en zijn vrienden en schoolkameraden werden letterlijk overstroomd met declamaties uit de roerende balladen van Percy.

Het eerste geld, dat hij magtig kon worden, werd natuurlijk besteed tot aanschaffing van deze kostbare boeken, en hij gelooft, dat hij nooit in zijn leven een boek zoo dikwijls en met zooveel genot heeft gelezen als deze gedichten van Percy. — Het is bekend, dat deze balladen dezelfde zijn, waarop Herder in zijn „stemmen der volkerenquot; het duitsche publiek opmerkzaam heeft gemaakt. — Ook do beroemde engelsche romanschrijvers Richardson, Pielding en Smollet werden in dien tijd door den knaap gelezen.

Dat echter dit veelzijdige en onzamenhangende lezen door Walter Scott niet zoo gedreven werd, als gewone trage jongens plegen te doen, daarvan getuigt een andere merkwaardige trek, die ons op zijn buitengemeen vroege ontwikkeling op een geheel ander gebied wijst.

Iedere knaap heeft op zijn tijd een zucht tot verzamelen , de eene hier de andere daarin, en spoedig worden hun geliefkoosde voorwerpen weder vergeten. — Kevers, kapellen, steenen, wapens en dergelijke zijn de voorwerpen van zulke verzamelingen.

Walter Scott daarentegen begon reeds ongeloofelijk vroeg en met de grootste volharding oude gedichten te verzamelen, en voornamelijk ook de zoogenaamde volksblaadjes , die in de straten en op de markten aan de laagste klasse van het volk verkocht werden. — Hij was nog geen tien jaren oud, toen hij reeds menig deel met zulke blaadjes bijeen had gebragt en de verzameling van geschreven balladen, die later tot een omvang van zes deelen aangroeide, is, gelijk wij uit de kinderhand aan het begin kunnen zien, ook reeds op vroegen leeftijd begonnen.

Behalve zijn voorliefde voor oude gedichten was er

-ocr page 35-

2)

ook reeds vroeg een groote liefde voor de schoone natuurtooDeelen in hem ontwaakt, die hem door zijn geheele leven is bijgebleven. Hot landelijk verblijf te Kelso, het landgoed van zijn grootvader, was er juist toe geschikt om zulke gevoelens optewekken. Scott zelf noemt dit dorp het schoonste en meest romantisch gelegen in geheel Schotland, en daar zijn omgeving bijna overal aan gewigtige en merkwaardige gebeurtenissen uit de geschiedenis van Schotland herinnerde, en hij door zijn betrekkingen, en nog meer door de boeken, die hij las, reeds vroeg hierop gewezen werd, zoo heeft zich dit gevoel voor natuurschoonheid op het innigste verbonden met dat voor historisch belangrijke plaatsen. Ruïnen , oude kasteelen, ja zelfs een enkele steen, die in verband stond met eene of andere daad, waren en bleven voor hem voorwerpen, waarvoor hij om ze te zien te krijgen zich de grootste moeite getroostte. — Wij mogen niet vergeten, dat hij hier in Kelso voor het eerst kennis maakte met een knaap, James Ballantyne, die op het geheele latere leven en de lotgevallen van den dichter den allergrootsten invloed heeft uitgeoefend.

Ballantyne verhaalt, dat Walter toen reeds in zijn voorkomen en geheele zijn die eigenschappen toonde, die hem later als dichter kenmerkten, zoodat hem nooit een zoo sterk voorbeeld van zulk een gelijkmatige levensontwikkeling is voorgekomen.

Hij was, zeide hij, toen reeds de beste verhaler dien ik ooit in mijn leven gehoord heb, en dikwijls, wanneer hij met zijn werk gereed was, terwijl ik er nog tot over de ooren in zat, plagt hij mij toetefluisteren: Kom mede, James; ik zal u iets vertellen ; en nooit kon ik aan zulk een aanbod weerstand bieden. — Reeds toen kon men zeggen, dat hij zeer geleerd was in de oudheden van ons vaderland.

-ocr page 36-

HOOFDSTUK II.

Na afloop dezer tijden van uitspanning, waarvan wij nu gewag hebben gemaakt, riep Walter\'s vader hem naar hetquot; ouderlijk huis te Edinburg terug, om eenige collegies aan de akademie te bezoeken, en zich dan zoo spoedig mogelijk voor het ambt zijns vaders te vormen, door bij hem zeiven om zoo te zeggen in de leer te gaan.

De engelsche en sehotsche akademiën hadden toen nog oneindig minder dan nu ten doel, de studenten in hun eigenlijk vak te bekwamen. Zij waren inderdaad niet veel anders dan wat bij ons de hoogere gymnasiën zijn, daar er alleen de zoogenaamde humaniora behandeld werden. Het verkrijgen der kennis van het eigenlijke vak was toen, en is voor het grootste gedeelte ook nog heden, alleen overgelaten aan de praktijk. -— De knaap ging overigens toen reeds in den kring zijner nadere kennissen voor een groot dichterlijk genie door, en een vers van een dame uit die dagen, dat bewaard is gebleven, voorspelt hem, dat hij als mensch eens niet minder groot en uitstekend zou worden, dan als dichter.

In dezen tijd gaf Walter Scott zich alle moeite om ook iets van de beeldende kunsten te leeren, waartoe hem vooral de wensch aandreef, om teekeningen te vervaardigen van die streken die hij bijzonder lief had. — Hij bragt het hierin echter nooit zeer ver, ofschoon hij bij een meester zelfs beproefde in olieverf te schilderen.

Eigenaardig was de verhouding van den jongen dichte)-

-ocr page 37-

23

tot de muziek. — Hij had uoch stem noch gehoor, en hoezeer zijn moeder ook wenschte, dat hij de wijzen der gebruikelijke kerkgezangen zou leeren, hij was er niet toe instaat, en een meester, die hiervoor genomen werd, gaf spoedig zijn pogingen als geheel nutteloos op. —- Even onmuziekaal waren al de andere jonge Scott\'s behalve Robert, en eens, terwijl de zanglessen nog éénmaal in de week in huis werden voortgezet, liet een buurvrouw, een voorname oude dame, beleefd vragen om toch niet altijd al de jongens te gelijk te slaan, want, zeide zij , ofschoon ik niet twijfel dat de straf verdiend is, hun verschrikkelijk gebrul, wanneer zij allen te gelijk schreeuwen, blijft toch ondragelijk. Dit was de indruk, dien de gemeenschappelijke zangoefeningen maakten.

Walter Scott was anders volstrekt niet ongevoelig voor muziek, maar het moest, wilde zij indruk op hem maken, een eenvoudige, bij de woorden passende melodie zijn, en dan werd hij dikwijls tot tranen toe bewogen. — Alle ingewikkelde muziek daarentegen, en eveneens alle instrumentaalmuziek zonder zang, liet hem koud.

Aan de akademie wilde hij nu in de eerste plaats trachten, het Grieksch dat hij geheel verwaarloosd had weder in te halen, en derhalve bezocht hij de collegies over grieksche taal van Dalzell. — Hij was echter zoover bij zijne makkers ten achter, dat hij er aan wanhopend ze intehalen, geheel tegen deze studie ingenomen werd, en een verachting tegen de taal voorwendde, waarbij hij het voornemen uitsprak, ze nooit te leeren.

Een mijner medestudenten, zegt Scott, die zelf een ferme Graecus was, speet dit zeer. Hij bezocht mij in mijn huis en stelde mij, zooveel liet hem maar mogelijk was, het dwaze van mijn voornemen voor. Hii zeide mij, dat men mij reeds den griekschen domoor genoemd had, en dat ik mij van dezen blaam moest zuiveren. Mijn hoogmoed deed mij echter zijn goeden raad met voorname beleefdheid afwijzen.

Ik geloofde in mijne dwaasheid, dat de stand van mijn vermaner (hij was de zoon van een logementhouder) hem niet het regt gaf om mij raad te geven Hij zag niet scherp genoeg, om de oorzaak mijner weigering

-ocr page 38-

24

te merken, otquot; hij was te goedhartig, om daarom zijn welgemeend plan te laten varen. Hij bood mij zelfs aan, mij dag en nacht te helpen, en hij gaf mij zijn woord, dat ik onder zijn leiding spoedig met de eersten gelijk zou staan. Ik gevoelde wel eenige gewetenswroeging, maar ze was toch te zwak om mijn dommen hoogmoed te fnuiken.

De arme jongen verliet mij meer bedroefd dan be-leedigd, en wij zagen elkaar niet meer. Het was nu met grieksch voor altijd uit, en toen wij een verhandeling moesten maken over de schrijvers die wij gelezen hadden, was ik zelfs brutaal genoeg, om Homerus met Ariosto te vergelijken, en den Italiaan voor den grootsten dichter van beiden te verklaren. — Ik verdedigde deze stelling met al wat ik gelezen had op de meest verwarde manier bij elkaar te halen, en met allerlei schijnbewijzen — De toorn van den professor kende geen grenzen, en toch kon hij zijn verbazing niet verbergen over de menigte van zonderlinge kundigheden die ik had uitgekraamd.

Den inhoud van zijn oordeel vatte hij in de volgende woorden zaam: G-ij zijt een dwaas, en een dwaas zult gij blijven. — Toch heeft de waardige man den tijd nog beleefd, dat hij in een geleerd gezelschap, welks sieraad hij was, ondereen flesch bourgogne verklaarde, dat hij zijn uitspraak van die dagen introk.

Het mathematische onderwijs, dat hij toen naar den wensch van zijn vader ontving, droeg niet veel vruchten; daarentegen werd zijn streven, om zich kennis van geschiedenis en philosophie te verwerven , met des te beter gevolg bekroond. — De eigenlijk geleerde vorming van den dichter had dus niet al te veel om het lijf, en terwijl hij dit zelf erkent, voegt hij er de volgende woorden bij :

Mogten ooit deze regels in handen van een jeugdigen lezer komen, laat hij dan weten, dat ik op rijperen leeftijd dikwijls met het grootste berouw al de kostelijke gelegenheden om iets te leeren herdacht heb, van welke ik maar al te weinig gebruik heb gemaakt, en gaarne zou ik op dit oogenblik de helft der beroemdheid, die ik gelukkig genoeg geweest ben mij te verwerven, willen missen, wanneer ik daardoor in staat kon worden

-ocr page 39-

25

gesteld om voor mijn verderen arbeid een degelijk wetenschappelijk fundament te leggen.

Een groot deel der schuld hieraan mag men op rekening van den vader des dichters brengen, die al te groote haast maakte om hem tot een praktisch jurist te vormen, daar bij hem eens zijn eigen winstgevende en geziene praktijk wilde overdoen. Er kwam bij, dat zijn gebrek aan kennis nog vergroot werd door een ziekte die in zijn studietijd viel, en waarin hij den geheelen dag den tijd doodde door het lezen van romans en door schaakspel. Zijn vrienden wedijverden met zijn familie in verpleging van den zieke. En vrienden had hij genoeg, en wel sloten zich van zijn tijdgenooten de besten aan hem aan, en de jongelui uit de eerste familiën waren trotsch op zijn omgang.

Zijn boezemvriend in dien tijd was John Irving, later een beroemde advokaat in zijn geboorteplaats.

Deze verhaalt ons het volgende van de toenmalige levenswijze van den jongeling: lederen zaterdag, en gedurende den vacantietijd ook op andere dagen, bezochten wij, met drie of vier boeken uit een leesbibliotheek gewapend, de eene of andere romantische plek, om daar gemeenschappelijk te lezen. Walter las veel sneller dan ik, en na iedere twee paginaas moest hij een poos wachten, eer liet blad kon worden omgeslagen. De boeken, die ons liet meest bevielen, waren ridderromans, — het kasteel van Otranto, Spencer, Ariosto en Bqjardo waren onze lievelingen. Wij beklommen dan rotsen, om zulke plaatsen op te zoeken, waar wij het meest voor den wind beschut waren, hoe moeijelijker te beklimmen, hoe beter. — Scott was een buitengewoon vlug klimmer, en toch kwam hij niettegenstaande dat dikwijls op zulke plaatsen, van waar het onmogelijk scheen om verder naar boven of weder naar beneden te komen. Meer dan eens was er reeds sprake van dat ik een ladder zou halen, om hem naar beneden te helpen, maar het kwam nooit zoover. Altijd vond hij er nog iets op, óf om weder naar beneden te komen, óf om eindelijk den top te beklimmen. Het aantal boeken, die wij op zulke togten lazen, was verbazend groot. Ik zelf vergat dadelijk voor het grootste gedeelte alles wat ik gelezen had, maar mijn vriend prentte zich de plaat-

I. 2

-ocr page 40-

26

sen die hem bevielen, ofschoon hij sneller las dan ik, zoo vasfc in het geheugen, dat hij tnog na weken en maanden geheele bladzijden er van kon opzeggen.

Nadat wij dit lezen gedurende twee jaren en nog langer hadden voortgezet, stelde hij voor om elkaar beurt om beurt door ons zelf gemaakte ridderverhalen te vertellen, en wij deden dit dan ook geruimen tijd. Hij had er volstrekt geen moeite mede, en hij vertelde halve uren en nog langer achter elkaar, terwijl ik meestal na de helft van dien tijd reeds bleef steken. Wij rekten onze verhalen zoo lang wij maar konden, want het deed ons altijd leed, onze geliefde ridders te laten sterven.

Onze liefhebberij voor zulke geschiedenissen gaf er ook aanleiding toe, dat wij beiden Italiaanseh leerden, en nu bootsten wij de vertellingen na die wij in deze taal lazen, en die uit een reeks van betooveringen en gevechten bestonden. Ook de Spaansche taal leerde Walter en hij bragt hei daarin spoedig zoover, dat hij de romantische werken dezer natie, in de eerste plaats Don Quichote, vrij goed kon lezen. Hij heeft het echter nooit tot het spreken eener vreemde taal gebragt, hij sprak niet eens Eransch, en nog minder Duitsch, hetwelk eerst later door hem geleerd werd. Maar als door een wonderbaar instinkt gedreven, maakte hij zich uit al die talen, en uit de tallooze menigte van Engelsche boeken, dat alles eigen, wat hem later voor de scheppingen van zijn genie van dienst en nut kon zijn.

De jeugdige wilde geest, die als een schip zonder roer en stuurman aan het toeval prijs gegeven, op den al maar wassenden vloed van geschriften van iedere soort rondzwalkte, zou nu plotseling in de haven van het praktische leven, volgens den wil van zijn vader, voor anker worden gelegd.

Op het inschrijvingsboek der advokaten van Edinburg lezen wij onder dagteekening van 15 Mei 1786; Voor ons is verschenen Walter Scott, die ons een overeenkomst voorlegt, den laatsten Maart tusschen hem en zijn zoon Walter Scott gesloten, waarbij deze voor vijf jaren als leerling bij hem in dienst treedt, een overeenkomst die van beide kanten op straffe van vier en twintig gulden is na te komen.

Het begin van dezen leertijd was gewijd aan bloot

-ocr page 41-

27

machinale oefeningen, en liet is belangrijk te vernemen , hoe hij zelf zich hierover uitlaat.

Ik kan mij zelf, zegt^ hij, niet beschuldigen, een bijzonder luije leerling te zijn geweest, nog minder kan ik mij te laste leggen, dat ik door tegenstribbelen tegen de wenschen mijns vaders hem gegriefd heb. Wel is waar stond mij het machinale werk in het kantoor zeer tegen; maar ik had mijn vader lief, en het was mijn trots en mijne vreugde, hem van nut te zijn. Ook was ik eerzuchtig eu deze eerzucht kon ik tegenover mijn medediscipelen slechts dan bevredigen, wanneer ik goed en vlijtig werkte. Ook was het loon, dat wij voor het afschrijven ontvingen, waarlijk geen geringe drijfveer tot vlijt, want ik verkreeg er de middelen door, om mijn liefhebberij voor de leesbibliotheek en het tooneel te bevredigen.

Was ik, om zinnebeeldig te spreken, eenmaal ingespannen , dan kon niemand beter trekken dan ik, en ik herinner mij nog zeer goed. dat ik eens achter elkander 120 folio bladzijden heb overgeschreven zonder te rusten, of er tusschen in iets te gebruiken. Ook werd de dwang der ambtsuren mij voor een groot gedeelte daardoor vergoed. dat ik nu wat keuze en menigte mijner lectuur aanging geheel mijn eigen meester was, en ik ging daarbij geheel mijn vrijeu gang, zoodat ik menig deel in het midden, of zelfs aan liet einde begon, en een mijner kameraden uit dien tijd heeft er dikwijls zijne verwondering over te kennen gegeven, dat ik, na een boek vlugtig te hebben doorgeblaard, meer van den inhoud wist dan hij, nadat hij het boek van a tot z naauwkeurig had gelezeu. Op mijn lessenaar lagen gewoonlijk de meest verschillende boeken, vooral verdichte vertellingen, waarin ik het grootste behagen schepte. Eigenlijke romans waren er niet veel bij, behalve de meesterstukken in dit genre, want de gewone familieverhalen bevielen mij niet. Maar alles, wat avontuurlijk en romantisch was, verslond ik zonder onderscheid, en ik geloof, dat ik meer onzin van die soort gelezen heb, dan eenig ander levend wezen.

Wij hebben reeds gezien, hoe hij in John Irving een trouwen makker bij dit lezen vond, en hoe beiden er naar streefden om hetgeen zij gelezen hadden na te vertellen.

2*

-ocr page 42-

28

Ofschoon nu wel is waar de toegevendheid, die hij bij zijne liefhebberij van zijn vader ondervond, er veel toe heeft bijgedragen, om den jongen Walter met het hem opgedrongen ambt te verzoenen, moeten wij er toch ook op wijzen, dat het voorbeeld van zijn vader wel geschikt was om hem het leven van een zaakwaarnemer van de schoonste en edelste zijde te doen zien, zoodat bij al het machinale en vervelende toch ook het zuiver menschelijke, dat uit het verkeer met het publiek voortvloeide, wel in staat was om zelfs een dichterlijk gemoed te bevredigen.

De oude heer Scott zeif was het voorbeeld van een man, die het op een uitstekende hoogte gebragt had in een sfeer, waarvoor hij van natuur eigenlijk volstrekt niet scheen bestemd te zijn: want het talent, om voor zich en anderen met scherpzinnigheid en de daartoe onmisbare sluwheid datgene te verrigten, wat men gewoonlijk „zaken doenquot; noemt, ontbrak hem volkomen. Zijn eenvoud van hart was daartoe veel te groot, en wanneer het aan vele zaakwaarnemers te laste is gelegd dat zij zich ten koste van hunne kliënten een fortuin hebben verworven, levert Scott ons het zeker hoogst zeldzame voorbeeld van een zaakwaarnemer, die dikwijls door zijn lastgevers voor groote sommen bedrogen is. Zijn ijver voor zijn kliënten grensde dikwerf aan het belachelijke. Het was hem nooit genoeg, dat hij zijn pligt jegens hen bij de zaak zelve vervulde, maar hij dacht voor hen, hij had evenveel gevoel voor hunne eer als voor zijn eigen, en dikwijls gaf hij er de voorkeur aan hen te beleedigen, liever dan hen iets te veroorloven , dat hij voor strijdig met hun waardigheid hield. Had b. v. een jong mensch een groot fortuin geërfd, zonder dat hem daarbij als verpligting was opgelegd voor zijn ouders en naastbestaanden te zorgen, zoo rustte Scott niet, voor er aan die verpligting, welke de regts-geleerden de natuurlijke tegenover de juridische noemen , voldaan was; — en zou men al oppervlakkig ge-looven, dat zulk een handelwijze niet geschikt was, aan den zaakwaarnemer een groote klandizie te bezorgen, zoo leerde toch de uitkomst, dat eerlijk en regfcschapen te zijn het verstandigst is, want de oude heer Scott had een even uitgebreide als winstgevende praktijk.

-ocr page 43-

29

liij Aan zijn zoon liet hij de grootste vrijheid, niet alleen eel om iu liet lezen zijn liefhebberij te volgen, maar ook iet om het land door te trekken naar hartelust, voor zoover ch het maar eenigzins met de bezigheden te vereenigen rel was. Zorg voor de gezondheid van zijn zoon bewoog ie- hem er toe. Want Walter moest ook gedurende dezen n, studietijd een hevige ziekte doorstaan, en langen tijd iet het strengste dieet in acht nemen. Om de gevolgen ek dezer ziekte te boven te komen, was veel beweging in ijk de buitenlucht noodig, en zoo was het dan Walter\'s grootste genot om een afgelegen plek op te zoeken, als en er maar eenige historische herinnering van welken aard ad dan ook aan verbonden was. Want Walter Scott had kt oneindig meer gevoel voor al wat met de geschiedenis or zamenhing dan voor een prachtig natunrtooneel. De oe dorste heide, waarop eens een slag geleverd was, be-e- volkte zijn verbeelding dadelijk met de rijen der strijders, n. Hij zag ze als voor zich , en volgde zoo ieder hem bekend 3n oogenblik van den strijd, tot aan den uitslag van het ;e- gevecht. Toen hij eens met eenige vrienden in de na-)r- bijheid van St. Andrews kwam, werd hij door het zien st der plaats tot zulk een phantastische schets dezer geils beurtenis ontvlamd, dat een zijner makkers den volgen-is. den morgen verklaarde, den geheelen nacht van Walter\'s et verhaal niet te hebben kunnen slapen.

in Aan deze dichterlijk-historische belangstelling, die de

lij natuur den jongen dichter inboezemde, is het toe te

sr schrijven, dat een zeer eigenaardige verzameling bij hem

ir de plaats verving van het schetsen-album, waarin andere

r- reizigers een vlugtige teekening van de door hen be-

d. zochte streken ontwerpen. Op elke voor hem merk-

l, waardige plaats namelijk sneed hij een tak van een boom

;d af, en deze reliquiën riepen hem dan later de plaats ,

:e waar de boom gestaan had, dadelijk in het geheugen

s- terug.

3- Hij had ook eens het plan gevormd, om uit dat hout

3- een schaakspel te laten maken, zoodat b. v. de koning

n gesneden was uit een tak van den eik, Waaronder Ka-

, rel II op zijn vlugt had uitgerust, de koningin uit het

n hout van den boom die door het aandenken van Maria

d Stuart geheiligd is enz. Dit plan werd echter nooit uitgevoerd

-ocr page 44-

30

In dezeu tijd (1786) had de vijftieujarige Walter reeds een groot heldendicht begonnen, de verovering van Granada , en daarvan 4 boeken, elk van ongeveer 400 verzen, afgemaakt; zijn werk beviel hem echter niet, en hij verbrandde het pas voltooide handschrift.

In hetzelfde jaar viel hem ook het geluk te beurt, om den grootsten Schotschen dichter van zijnen tijd, en zonder twijfel een der grootste lierdichters van alle tijden, Robert Burns, persoonlijk te ontmoeten. Dit maakte zulk een onvergetelijken indruk op den knaap, dat hij deze ontmoeting veertig jaar later in een hoogst merkwaardigen brief beschreven heeft, die dikwijls is overgedrukt, en ook hier een plaats mag vinden. Hij schrijft:

Ik kan naar waarheid zeggen, dat ik Burns gezien heb. Tk was een knaap van vijftien jaren, toen hij voor het eerst naar Edinburg kwam, maar ik had genoeg verstand en gevoel, om diep doordrongen van zijn poëzie te zijn, en ik had er alles voor gegeven, om met hem in kennis te komen. Maar ik had zeer weinig verkeer met geleerden, en nog minder met de familiën uit West-Schotland, met welke hij het meest omging. Ben schrijver mijns vaders kende Burns, en had mij beloofd, hem ten eten te vragen; er kon echter niets van komen, anders zou ik met den beroemden man kennis hebben gemaakt. Ik was ten minste zoo gelukkig, hem eens bij den eerwaardigen Professor Fergusson aan te treffen, die een kring van geleerden om zich verzameld had, wraartoe, zooals ik mij goed herinner, ook de beroemde Dugald Stewart behoorde. Wij jonge lieden zaten er natuurlijk zwijgend bij, en wij luisterden met de grootste aandacht. Het eenige merkwaardige, wat ik van Burns opmerkte, was de indruk dien een gravure op hem maakte, waarop een gesneuvelde krijgsman in de sneeuw liggend werd voorgesteld. Aan de eene zijde van den doode lag zijn hond, met de oogen treurig op hem gevestigd, aan de andere knielde de weduwe van den soldaat, met een kind op haren arm. Daaronder las men het volgende vers :

„Op \'t kille sueeuwbed iu het vreemde rijk

Weent liier een gade bij haars ecbtvrieuds lijk.

-ocr page 45-

31

De zilte traan, die neêrdrupt uit haar oog,

Mengt met de melk zich, die haar wichtje zoog. Als droeve voorboó van zijn later tijd:

Het kind der smart, in tranen God gewijd.1\'

Burns werd door dit tafereel diep getroffen, ol\'meer nog door de gedachten die het in zijn geest opwekte. — Hij stortte tranen terwijl hij het beschouwde. — Hij vroeg, van wien het vers was, en toevallig wist niemand behalve ik, dat het een gedeelte van een lang vergeten gedicht van Langhorn was, dat het weinig belovende opschrift draagt: „de Vrederegter.quot; Ik fluisterde mijn kennis aan een mijnor bekenden toe, die ze aan Burns mededeelde, en deze beloonde mij met een blik en een paar vriendelijke woorden, waarvan de herinnering mij nu nog evenveel genoegen doet, als toen hij ze tot mij rigtte.

Burns was flink en krachtig gebouwd. — Zijn geheele voorkomen was landelijk maar niet boersch. Een zekere waardige openheid en eenvoudigheid in zijn wezen maakte natuurlijk des te grooteren indruk, daar men zijn buitengewoon talent kende. — Zijn gelaatstrekken waren scherper en grootscher, dan ze wel op zijn portretten zijn uitgedrukt. Ik zou den dichter, wanneer ik niet geweten had wie hij was, voor een zeer verstandigen landman uit de oud-schotsche school gehouden hebben, niet van den nieuwen trant, die allen arbeid door anderen laten verrigten, maar voor een van die ferme landbouwers, die zelf nog de hand aan den ploeg slaan.

In al zijne gelaatstrekken was een groote gevatheid en slimheid uitgedrukt, en zijn oogen alleen getuigden reeds van zijn dichterlijk talent. Ze waren groot en donker, en ze schoten vlammen, ik zou bijna zeggen: ze schoten werkelijke vlammen, zoodra hij levendig door hetgeen hij sprak werd aangedaan. Ofschoon ik de meeste beroemde mannen van mijnen tijd gezien heb, heb ik toch nooit meer zulke oogen in het hoofd van eenigen mensch aanschouwd. Hetgeen hij zeide getuigde van groot vertrouwen op zich zelf, altijd echter zonder het geringste spoor van aanmatiging. In het gezelschap der grootste geleerden van zijn land en van zijnen tijd, sprak hij zijn meening steeds met de grootste vastheid

-ocr page 46-

32

uit, zonder zich echter ooit op den voorgrond te plaatsen. Wanneer hij van een ander gevoelen was, kwam hij er altijd bepaald voor uit, maar nooit anders dan met bescheidenheid. Ik kan mij geen zijner opmerkingen zoo naauwkeurig meer herinneren, dat ik in staat zou zijn, ze weêr te geven; ook heb ik hem later slechts op straat gezien, waar hij mij niet herkende; ik had daar trouwens ook geen aanspraak op. Men bewees hem in Edinburg bijzonder veel eer; daarentegen deed men betrekkelijk weinig om hem te ondersteunen.

De engelsche dichters scheen hij niet bijzonder te kennen, daarentegen geloof ik, dat hij de schotsche veel te hoog schatte, en sommigen van hen als zijn leermeesters en voorbeelden vereerde, die hij ver overtrof, waarvan de oorzaak zeker in de groote vaderlandsliefde van den dichter te zoeken is. De gravure, die op Burns zulk een indruk maakte, wordt tot op den hnidigen dag in de familie van Dr. Fergusson als een kostbare reliquie bewaard.

In denzelfden tijd, toen Walter Scott zoo gelukkig was, om den grooten Schotschen dichter te zien, naast wien zijn naam eens met gelijken roem zou genoemd worden, valt ook zijn kennismaking met die streken , die hem de stof voor een groot gedeelte zijner meesterwerken in proza en poëzie zouden leveren, namelijk met de Schotsche hooglanden.

De oude heer Scott had vele vrienden, met, wie hij zaken deed, in de hooglanden, en tot dezen behoorde ook de heer Alexander Stewart Invernahyle, van top tot teen een Jacobijn, die nog op hoogen leeftijd gaarne van zijn deelneming en zijn lotgevallen in de oproeren van 1715 en 1745 verhaalde.

Walter Scott was nog zeer jong, toen hij met dezen heer kennis maakte, en als Imaap en opkomend jongeling was hij een zoo ijverig toehoorder van den grijsaard, dat deze hem op zijn bergkasteel noodigde, en niemand was vergenoegder dan de jonge dichter, toen het hem vergund werd daar eenige weken te gaan doorbrengen. In de voorrede voor een zijner romans spreekt hij over deze reis, en over den onuitwischbaren indruk, dien de aanblik van het Perthdal op hem maakte.

-ocr page 47-

33

Kinderlijke verbazing, zegt hij, was met mijn genot vermengd, want ik was naauwelijks vijftien jaar oud. Ook was het mij toen voor de eerste maal toegestaan , een togt geheel alleen op mijn eigen paardje te maken, en ik was bijzonder trotsch op mijn zelfstandigheid, die echter toch met eenigen angst gepaard ging, zooals dan ook de moedigste knaap dien wel zal gevoelen, wanneer hij zich voor het eerst zelfstandig in de wereld bewegen moet. Dikwijls liet ik onwillekeurig mijn paard stilstaan, om toch niets van den betooverenden indruk van het landschap te missen, uit vrees dat zij evenals een heerlijke decoratie plotseling op zij geschoven en voor altijd aan mijne blikken onttrokken zou worden. De indruk was zoo geweldig, dat hij gedurende mijn geheele leven mij is bijgebleven, terwijl zoo menige andere gebeurtenis, die van den grootsten invloed op mijn stoffelijke welvaart was, spoorloos uit mijn geheugen is verdwenen.

Op een kale hoogte geklommen zag hij voor het eerst het fraaije woonhuis van zijnen hooglandschen gastvriend diep onder zich liggen. Hij vond hom zelf met drie zoons en een half dozijn knechten allen halfslapend in hun plaids op de heide uitgestrekt, terwijl hun geweren , hun honden en een groote menigte geschoten wild naast hen op den grond lagen. Op het voorplein van het kasteel waren vele vrouweu er ijverig mede bezig, goederen op een wagen te laden. De vreemdeling, van de hoogte afdalend, was er niet weinig over verbaasd, onder deze vrouwen ook de eigen vrouw van den grondbezitter en eenige zijner dochters te herkennen. Dezen schenen echter volstrekt niet te vinden , dat ze bij een bezigheid verrast waren, die niet met haar stand overeen kwam. Zij begaven zich spoedig naar hare vertrekken, en toen zij in een andere kleedij terugkeerden, was van haar arbeid niets meer aan haar te ontdekken, dan een zoo frissche en bloeijende gelaatskleur, dat menige hoogadelijke schoonheid zeker wel de helft harer juwelen er voor had willen geven om er éénen avond zoo frisch uittezien. Ook waren de manieren dezer jonge dames zeer innemend, en ze toonden in alles, dat ze volstrekt niet onbeschaafd en onkundig waren.

*

-ocr page 48-

34

Met gezang en dans werd geregeld het dagwerk besloten , en bij het avondeten verscheen, voor den gast bijzonder merkwaardig , een verbazend groot stuk vleesch, dat in een mand door twee\' half naakte Kelten werd binnengedragen, terwijl een derde op een doedelzak hun een stroom van dissonanten achterna blies.

Deze uitstapjes in de hooglanden keerden verschillende jaren achtereen terug, en hadden somtijds ook wel ten doel, de regtszaak, die zijn vader in die bergen te bezorgen had. tot een einde te brengen.

Eens, toen het een executie tegen een weêrspannigen grondbezitter gold, kreeg de jonge Walter Scott een onderofficier met zes man uit een regiment, dat te Stirling in garnizoen lag, als bedekking mede, en de jeugdige schrijver voerde het commando over dit kleine leger, om acht te geven dat de executie behoorlijk volbragt werd, en tevens te verhinderen, dat de onderofficier voor zijn eigen voordeel zou gaan plunderen. Zoo kwam hij met zijn zonderlinge garde in die streken , die hij later door zijn „Lady of the Lakequot; zoo beroemd heeft gemaakt.

-ocr page 49-

HOOFDSTUK III.

Dat de jonge dichter meer van zulke romantische uitstapjes hield die dan toch in verband met zijn ambtszaken stonden, dan van het schrijfwerk op het kantoor, daarover zal zich wel niemand verwonderen, maar ofschoon hij dikwijls in plaats van akten over te schrijven een bundel gedichten ter hand nam, of met zijn vrienden een partij schaakte, de hem opgedragen taak verzuimde hij nooit. Het beste bewijs, dat hij werkelijk een vlijtige afschrijver was, levert ons zijn eigenaardige kantoorhand, die hem gedurende zijn geheele leven eigen is geweest.

Ook had hij de gewoonte der kantoorheeren, om aan het einde van elke bladzijde een krul tot aan den rand van het papier te maken, opdat er niets meer zou kunnen tusschengeschreven worden, zich zoo aangewend, dat hij ook bij zijn poëtische handschriften aan het einde van iedere bladzijde onwillekeurig die krul aan-bragt, en zijn familie heeft hem dikwijls, als hij in hare tegenwoordigheid schreef, bij het omslaan van het blad hooren zeggen: Daar heb ik alweer die oude Juristen-krul gemaakt! — Ook is hem een zekere strenge vorm, die den man van zaken kenmerkt, in al zijn handelingen van dien vroegen leertijd af tot aan zijn dood toe bijgebleven.

De voornamere jongelieden van Edinburg hadden toen onder elkaar vele gezelschappen gevormd , die behalve den vriendschappelijken omgang der leden ook nog een wetenschappelijk doel hadden. Gedeeltelijk oefende men zich in vrije voordragt over allerlei onderwerpen, ge-

-ocr page 50-

36

deeltelijk werden er eigen stukken voorgelezen. Seott werd van vele dier gezelschappen lid, en zoo kwam het dat de meest geziene jongelui zijner vaderstad zich aan hem aansloten. De omgang van den jongeling werd daardoor werkelijk aristokratisch, en de latere Lords Corehouse en Abercromby, alsmede graaf Selkirk, behoorden tot zijn beste vrienden. De innigste vriendschap echter sloot hij met William Clerk, een zeer talentvol jongman , en in de familiën dezer jonge edellieden was hij steeds als gast bijzonder welkom.

Clerk verhaalt, dat het voorkomen van Scott, toen hij hem voor de eerste maal zag, een vreemden indruk op hem maakte; — ook meende hij in een zeker trekken van zijn bovenlip het bewijs te zien, dat Walter Scott de hobo bespeelde. Scott had buitengewoon veel plei-zier over dit gezegde, daar hij, gelijk wij reeds gezien hebben, zoo volkomen onmuziekaal was.

Ook de geringe zorg, die de jonge dichter aan zijn kleêren besteedde, viel zijn vrienden in het oog, en zij plaagden hem met zijn rijbroek, die aan den aenen kant, door zijne gewoonte om met zijn stok er langs te wrijven, geheel versleten was. — Scott nam het echter goedhartig op en zei: De broek is stellig nog goed genoeg om er feest in te vieren. Lateu wij dus maar naar een wijnhuis gaan en ons oesters laten geven.

In die dagen waren lekker eten en veel drinken bij de jonge Schotten in een nu. ongekende maté in trek, en Scott nam er met volle teugen deel aan; hij kon een verbazende menigte van geestrijk vocht verdragen, waardoor hij zich echter bijna nooit tot een bovenmatig genot van wijn liet verleiden, evenals hij dan ook latei-steeds een matig man is geweest. — Zijn verstand, zijn talent om te vertellen en zijn geheugen, dat aan het bovennatuurlijke grensde, maakten, dat zijn vrienden hem als een door de natuur buitengemeen begaafden jongeling erkenden. Aan deze voorregten hechtte hij echter zelf minder waarde dan aan de ontwikkeling zijner ligchamelijke vlugheid en zijn meerderheid in gymnastische oefeningen van allerlei aard.

William Clerk stelde hem eens in een gezelschap van jonge zeelieden met de volgende woorden voor: Hier is mijn vriend Scott; denkt niet, dat gij een lammeling

-ocr page 51-

37

voor li hebt; ik kan u zeggen, dat hij de eerste is om een gevecht aan te nemen, en de laatste om zich terug-te trekken.

Eens op een nacht werd Walter Scott door drie kerels op straat aangevallen. Hij verdedigde zich geheel alleen een uur lang tegen hen met zijn stok, die de lidteekens van dit gevecht in een aantal afgeschaafde plekken vertoonde, en dien hij daarom langen tijd als aandenken aan het gevecht bij zich had.

James Ballantyne, die in dien tijd naar Edinburg kwam, zegt over de verhouding van den jongen Scott tot zijne omgeving het volgende; Waar quot;Walter kwam, daar oefende hij dadelijk een zekere heerschappij over zijne tijdgenooten uit. Onbewust bogen zich allen onder de rust en vastheid van zijn karakter en verstand, en onder de zachte manier waarop hij, bijna zonder het zelf te weten, van deze eigenschappen gebruik maakte.

Daar men zeer gezellig onder elkaar leefde, en wijn en pons niet gespaard werden- ontbrak het ook niet aan twist en strijd, maar drie woorden van Walter Scott waren in den regel voldoende, om de rust te herstellen; ook was Walter in het drinken steeds de matigste van het gezelschap.

De leertijd bij zijn vader liep tegen het jaar 1789 of 1790 ten einde, en nu moest hij een besluit nemen gt; of hij zich voor het ambt van zijn vader wilde bekwamen , dat, ofschoon gezien en winstgevend, hem toch niet den weg tot de hoogere regterlijke betrekkingen baande, dan of hij zich door wetenschappelijke studie van het regt in staat wilde stellen om zulke hoogere posten te bekleeden.

Mijn vader, zoo lezen wij in hetgeen hij zelf van zijn leven heeft opgeteekend, gedroeg zich bij die gelegenheid jegens mij met de grootste liefde en vriendelijkheid. Hij beloofde mij, wanneer ik zijn ambt mogt kiezen, dadelijk tot deelgenoot in zijn zaak te maken, en ofschoon zijn inkomen in den laatsten tijd niet meer zoo groot was als vroeger, zou ik hierdoor toch zeker een aardige en onafhankelijke posite gehad hebben. Intus-schen liet hij mij toch merken, dat het hem aangenamer zoude zijn, wanneer ik de hoogere regtsloopbaan

-ocr page 52-

38

kooü, en die plaats in de vaderlijke zaak aan mijn jongeren broeder overliet, — waarlijk ik heb niet lang in beraad gestaan. — G-eld had mij nooit bijzonder veel kunnen schelen, en in elk ander opzigt waren de ambten niet met elkander te vergelijken. Ik kende de schaduwzijde in het ambt van mijn vader, en wist dat er veel bij te pas kwam wat zich niet met mijn hoogmoed liet vereenigen. Tegenover het geregt was het ambt min oi\' meer ondergeschikt, ook plagten de lastgevers zich steeds als heeren tegenover hunne zaakwaarnemers te voelen, en door de kennis, die ik van de zaken mijns vaders verkregen had, had ik tevens de overtuiging gewonnen, dat bij alle zorg en voorzigtigheid toch dikwijls groote verliezen, en een niet al te aangename behandeling door diegenen die zich in de zaak betrokken zagen, niet te vermijden waren.

Daarentegen beloofde mij de hoogere regterlijke loopbaan , hoe weinig ik ook tot redenaar geschapen was, grootere bevrediging van mijn eerzucht en liefde tot onafhankelijkheid, en tevens was het de loopbaan die de meesten mijner vrienden, met wie ik toen omging, gekozen hadden; en hoe gaarne ik er ook alles voor zou hebben over gehad, om mijn vader van een gedeelte zijner drukke bezigheden te ontlasten, zag ik toch ook in, dat wij als kompagnons lang niet in alle punten zouden overeenstemmen, en zoo was er dus geen twijfel meer voor mij, of ik koos de regterlijke loopbaan, en gedurende 4 jaren, tot 1792, spande ik al mijne krachten in om de noodige kunde te verwerven.

Hij bezocht aan de hoogeschool te Edinburg in gezelschap van zijn vriend William Clerk zeer trouw de collegies over romeinsch en schotsch regt, en alles wat hij daarvan plagt op te teekenen werkte hij zelfstandig een paar malen van het begin tot het einde uit. Bijzonder aantrekkelijk waren de lessen van Professor Hume, die naauwkeurig aantoonde, hoe de afzonderlijke deelen van het schotsche regt zich uit feudalisti-sche beginselen allengs tot hun tegenwoordigen vorm hadden ontwikkeld.

De jongeling kreeg toen voor het eerst in het ouderlijk huis oen eigen studeervertrek, en hij durft van zich zelf getuigen, dat hij zich door voortdurenden vlijt ge-

-ocr page 53-

39

durende zijne studiejaren voor die gunst dankbaar heeft betoond. lederen morgen examineerden de vrienden elkaar in alles wat zij den vorigen dag geleerd hadden.

In het begin hadden zij afgesproken, dat deze gemeenschappelijke oefeningen beurt om beurt bij ieder | hunner zouden gehouden worden, maar Clerk had \'s morgens zoo veel moeite uit bed te komen, dat

iWalter Scott besloot dagelijks tot hem te gaan, en ofschoon hij bijna drie kwartier noodig had om van zijn huis de woning van Clerk te bereiken, heeft hij hem toch gedurende twee jaren eiken dag vóór zeven uren gewekt om hun studie te beginnen. Beiden hebben dan ook op deze wijze hun doel volkomen bereikt, en op den Julij 1792 werden zij na afgelegd openWalter Scott besloot dagelijks tot hem te gaan, en ofschoon hij bijna drie kwartier noodig had om van zijn huis de woning van Clerk te bereiken, heeft hij hem toch gedurende twee jaren eiken dag vóór zeven uren gewekt om hun studie te beginnen. Beiden hebben dan ook op deze wijze hun doel volkomen bereikt, en op den Julij 1792 werden zij na afgelegd open

baar examen tegelijk met het regterlijk gewaad op de gebruikelijke wijze bekleed.

Daar, gelijk vroeger reeds is opgemerkt, het betreden der wetenschappelijke tot de hoogste regterlijke eereplaatsen voerende loopbaan den jongen Scott met een groot aantal jongelieden in aanraking bragt, die tot de eerste familiën van het land behoorden, was het natuurlijk, vooral wanneer men op de engelsche begrippen omtrent het onderscheid der standen let, dat hij van den omgang met zijn vroegere makkers langzamerhand vervreemd werd. Bij een gemeenschappelijken maaltijd, dien de advokatenschrijvers elk jaar plagten te houden, en dien quot;Walter Scott bijwoonde, gaven de jongelieden hun wrevel over de zooals zij meenden hun betoonde minachting door allerlei hatelijkheden en steken lucht. Toen nu, volgens engelsch tafelgebruik, het tafellaken voor het dessert was afgenomen, stond Walter Scott op en vroeg, wat dit alles te beduiden had. Nu dan, zei een van hen, wanneer gij het dan weten wilt, gij verloochent uwe oude vrienden om met Clerk en zulke heertjes om te gaan, die op ons met voorname minachting neerzien. — Scott antwoordde:

Mijne heeren , ik zal nooit iemand verloochenen, die zich niet aan een onteerende daad heeft schuldig gemaakt; maar ik kan evenmin ontdekken, welk regt iemand uwer heeft, om mij voor te schrijven mot wien ik zal omgaan. Wanneer iemand onder u gelooft door

-ocr page 54-

40

mij beleedigd te zijn, dan had hij beter gedaan om van mij bij een minder publieke gelegenheid rekenschap te vragen. Daar het nu echter toch eens zoover gekomen is, verklaar ik openlijk, dat er wel velen onder u zijn die ik van harte lief heb en steeds lief\' heb gehad, maar dat ik desniettemin geloof, dat William Clerk alleen zooveel waard is als gij allen te zamen. — De Voorzitter was verstandig genoeg om uit de zaak een aardigheid te maken, en zoo ging de avond zonder verdere stoornis voorbij.

Van hoeveel waarde Scott\'s vriendschap was, en hoe hij met eene ver boven zijne jaren gaande levenswijsheid en volharding voor het welzijn zijner vrienden werkte, maar daarvoor dan ook door hen vereerd werd, zooals het zeker zelden een jongeling van achttien tot twintig jaren te beurt mag vallen, zien wij in het volgende voorbeeld, uit dien tijd ons bewaard.

Aan den engeren vriendenkring van Walter Scott had zich ook een jongman van goede familie en erfgenaam van een belangrijk fortuin aangesloten , die door zijn familie ter studie naar Edinburg gezonden was. Hij gaf zich echter aan een losbandige levenswijze over, maakte schulden, en raakte zoo mot zijn familie overhoop, dat er haast geen hoop op verzoening meer overbleef, — zijne familie trekt eindelijk de hand geheel van hem af, de jonge man verlaat Schotland, en truuwt in Engeland een meisje van geringe afkomst. — Toen hem een kind wordt geboren, gaan hem de oogen over zijn dwaze handelwijze open. — Hij wendt zich tot Scott als den edelsten en trouwsten zijner vrienden, en schrijft hem: Gij hebt mij het eerst en met den reinsten ernst gewaarschuwd, gij hebt mij op het edelmoedigste bijgestaan in al mijn verkeerdheden en mijn ongeluk, en ook nu zult ge mij niet verlaten in mijn diepte van berouw en ellende, gij zult erbarmen hebben met de onschuldigen, die ik op mijn verkeerde loopbaan heb medegesleept, en die nu mijn straf moeten dragen.

Scott ,was toen achttien jaar oud, — maar hij neemt de zaak van den ongelukkige op zich met een ijver en een ernst, die zijn jaren ver vooruit zijn. Uit zijn eigen geringe middelen en met hulp zijner vrienden brengt hij de som bij elkaar, die aan de verstoeten familie do

-ocr page 55-

41

vestiging in een ver verwijderde kolonie mogelijk maakt. — Daar aangekomen, zoekt de balling zijn misslagen weder goed te maken , en door onvermoeiden vlijt ziet hij zich \' in staat, om de zijnen door den arbeid zijner handen te onderhouden. — Scott verneemt dit van landslieden,

Idie gelegenheid hadden den balling in het vreemde land gade te slaan, en juist toen hij de noodige stappen doen wil, om voor zijn afwezigen ongelukkigen vriend bij zijn familie vergiffenis te verwerven en zijn vader zachter te stemmen, hoort hij, dat deze plotseling gestorven is, en wel zonder testament, alzoo zonder den landverhuizer zijn erfregt te onttrekken.die gelegenheid hadden den balling in het vreemde land gade te slaan, en juist toen hij de noodige stappen doen wil, om voor zijn afwezigen ongelukkigen vriend bij zijn familie vergiffenis te verwerven en zijn vader zachter te stemmen, hoort hij, dat deze plotseling gestorven is, en wel zonder testament, alzoo zonder den landverhuizer zijn erfregt te onttrekken.

Men kan denken, met welk een gevoel Scott zijn berouwhebbenden en verbeterden vriend aankondigde,

Idat hij naar huis kon komen, om de vaderlijke erfenis te aanvaarden.dat hij naar huis kon komen, om de vaderlijke erfenis te aanvaarden.

a Ongelukkig zijn Scott\'s brieven, bij gelegenheid dezer zaak geschreven , verloren geraakt, maar in de brieven van zijn geredden vriend vinden wij reeds in 1789 deze prophetische uitspraak; Uw pen zal u eens onsterfelijk maken!

Men zal zich waarschijnlijk reeds verwonderd hebben, dat in de geschiedenis der jeugd van een dichter, die een zoo buitengewoon rijke verbeelding had, tot nog toe van geen enkele liefdeshistorie gewag is gemaakt. Al de vrienden zijner jeugd getuigen overeenstemmend van hem, dat zijn gedrag jegens het vrouwelijke geslacht steeds de kleur van romantische ridderlijkheid heeft gedragen , en dat de teerheid van zijn gevoel hem altijd

Ivoor ruwheid den grootsten afschuw inboezemde.voor ruwheid den grootsten afschuw inboezemde.

Met de eer en de onschuld van een meisje te spelen, kon bij zijn dichterlijke beschouwing van vrouwelijke tucht en vrouwelijke reinheid niet eens in hem opkomen; — Velen zijner bekenden hielden hem voor minder gevoelig , en plaagden hem somtijds wel met zijn kouden onverschilligen aard ; later echter ontdekten zij, dat de jonge Walter reeds in zijn prille jeugd een liefde had opgevat, waaraan hij tot in zijn rijpere jongelingsjaren met romantische trouw had vastgehouden, en die hem voor al wat onrein en onheilig was in die jaren beschermd had , die aan zulke verzoekingen het meest zijn blootgesteld. — Vele der schoonste plaatsen zijner ge-

-ocr page 56-

42

dichten zijii later uit de herinnering aau deze üefde zijner jeugd ontsproten.

De eenvoudige geschiedenis dezer vroege neiging luidt zoo: Toen Walter achttien jaar oud was geworden, merkten zijne vrienden op, dat hij het nalatige en dikwijls onzindelijke in zijn kleeding aflegde, dat hem zooveel spot zijner makkers had berokkend.

Hij begon nu zich liever in het gezelschap van dames te bewegen, dan vroeger het geval was geweest, en ook aan de dames scheen de jongeling te bevallen. — Nog in later jaren zeide hij eens-. Het was een trotsch gevoel voor mij, toen ik de eerste maal op een balavond bemerkte, dat een schoon jong meisje er de voorkeur aan gaf, meer dan een uur lang naast mij te zitten en naar mijne verhalen te luisteren , liever dan zich in de rijen der dansers te begeven die ons voorbijvlogen.

Die liefde echter, van welke wij zoo even gewag maakten, en die hem gedurende vele jaren boeide, was reeds in veel vroegeren tijd ontkiemd.

Hij zag dit meisje voor het eerst op een zondag bij het uitgaan van de kerk. Daar het toevallig regende vatte hij moed om haar zijn paraplu aan te bieden, en toen de schoone die aannam, had hij gelegenheid, haar naar hare woning te brengen, die niet zeer ver van zijn eigen huis af lag. — Sedert dien zondag maakten zij bijna altijd den terugweg uit de kerk te zamen, door Scott\'s moeder vergezeld, en men ontdekte spoedig dat de moeders der beide jongelieden in hare jeugd boezemvriendinnen geweest waren ; daar echter beide oude dames zeer ingetogen leefden, hadden zij elkander sedert vele jaren bijna nooit ontmoet. Zij vernieuwden nu hare oude vriendschap , zonder dat echter hare ma,nnen daardoor elkander nader kwamen, totdat de zaak van een meer ernstigen aard begon te worden, dan de waardige heer Scott wel goedvond De schoone was nameliik de dochter van een baronet, en verwant aan personen van den hoogsten adel; ook waren hare geldelijke omstandigheden oneindig glansrijker dan die van den jongen Walter, en daar het volgens engelsche begrippen niet eervol is, zich de liefde van een jong rijk meisje zonder toestemming van de ouders te verwerven, zoo hield de brave oude heer het voor zijn pligt, de ouders der jonge

-ocr page 57-

43

dame er opmerkzaam op te maken, dat er een toenadering tussehen haar en tusschen zijnen zoon plaats had, die misschien later door de familie der schoons niet zou worden goedgekeurd.

quot;Walter had ondertusschen onder het eene of andere voorwendsel een reis naar die streek voor, waar de familie-goederen van het meisje gelegen waren. Zijn vader, die het fijne van de zaak best begreep, verklaarde dat hij dezen togt zonder weten der familie niet zou toegeven, — ja hij gaf zelfs , zonder zijn zoon er iets van te zeggen, aan den ouden baronet kennis van het hem toegedachte bezoek van den toekomstigen advokaat, waarvan hij natuurlijk niets wist. — Deze echter behandelde de zaak niet zoo ernstig. Hij bedankte wel is waar den heer Scott voor zijn regtschapen opmerkzaamheid , maar voegde er bij , dat hij aan een ernstige liefde I zijner dochter niet geloofde, en zoo werd de omgang der jonge lieden door deze tusschenkomst niet gestoord. Walter Scott koesterde nog jaren lang de hoop, dat een huwelijk zijne liefde zou bekroonen , maar het is er nooit toe gekomen.

Wij weten niet, wat er eindelijk de jonge dame toe gebragt heeft, de hand van een zeer voornamen en ge-achten man aan te nemen. Maar Scott is met dezen mededinger tot aan het einde van zijn leven toe in vriendschap gebleven, en hij heeft zelfs in de zware moeijelijkheden, die zijn levensavond verduisterden, veel aan hem te danken gehad.

In ieder geval heeft deze zoo reine en bestendige liefde van den jongen dichter hem tegen menige dwaling en dwaasheid beschermd, waarin jongelieden zoo dikwijls vervallen, en tevens spoorde zij hem aan om zich met alle krachten aan zijn studie te wijden,\'die, gelijk hij toen dacht, hem den weg tot latere grootheid zou banen.

Dit alles hield hem er echter niet van terug, om op zijn tijd ook menigen dag op de landgoederen zijner vrienden aan jagt en visscherij en andere ridderlijke oefeningen te wijden, en in eenige brieven aan zijn vriend William Clerk van het jaar 1790 komt de vrolijke luim van den negentienjarigen jongeling treffend uit. Uit Eosebank, waar hij bij verwanten ten bezoek

-ocr page 58-

was. schrijft hij den zesden Augustus: Hier ben ik! Het weer is, gelijk gij gewoon zijt te zeggen, om te leeren tooveren. Twintig el van het venster af, voor hetwelk ik zit te schrijven, rolt de Tweed zijn wateren voort, die met een donderend geweld voorbij bruischen. Het is geen bijzonder kompliment voor u als ik u zeg, dat ik op slecht weêr gewacht heb om aan u te schrijven , maar gij moet weten dat het hier regel in huis is, om de aangenaamste kamerbezigheden voor regendagen te bewaren , die op het land anders zoo lang vallen. Bij mooi weêr is er hier des te minder gebrek aan uitspanning, en uitspanning is hier mijn levenstaak. Van iederen mooijen dag maken wij voor een vrolijk togtje gebruik, en de tijd vliegt daarbij zoo om, dat het mij voorkomt alsof ik pas twee dagen hier was. — Gij zult mij vragen wat ik uitvoer? Ik werk negatief, dat wil zeggen.- ik studeer (jeen romeinsch regt. Heinec-cius en zijn eerwaardige collegen hebben nu tijd om op mijn kamer een jas van stof aan te trekken, zooals zij het dan ook door hun vervelendheid verdienen. En wat nu mijn positieve bezigheden aangaat, behalve rijden, visschen en de andere landelijke genoegens, besteed ik nog dikwijls een paar avonduren aan de rei-gerjagt, waarmee aan dit gedeelte van den stroom vrij wat te vangen is. Als men op zulk een vogel schiet, dan vliegt hij in den regel over de rivier. Zendt men hem een tweeden kogel achterna, zoo komt hij bijna altijd weder naar den anderen oever terug, en legt dezen weg nog eenige malen af, voor hij geheel weg vliegt Het is een mooije jagt, en de dieren zijn moeije-lijk te schieten, daar zij bijna nooit iemand digt bij laten komen. Zoolang als ze uitblijven doodt men den tijd met het eten van kruisbessen.

Gisteren was het St. Jacob\'smarkt. Een zeer drukke dag. Er was een aantal zwarte beesten te zien, ik meen geestelijken. Want dezen worden hier zoo slecht betaald, dat velen hun inkomen door landbouw en het mesten van vee zoeken te verbeteren. Ik geloof niet, dat dit bijzonder dienstig is om de waardigheid van hun ambt te verhoogen, want men kan bijna niet aannemen, dat de boer bijzonder aan den geestelijken raad van een pastor (in de eigenlijke latijnsche beteekenis =: herder)

-ocr page 59-

45

zal hechten, die hem misschien den vorigen dag bij deu veehandel heeft bedrogen. Gij moet natuurlijk niet ge-looven, dat deze regel geen uitzonderingen heeft; op de meesten echter kan hij toegepast worden. — Ik kwam over het water met mijn oom kapitein Scott van het visschen terug, en een bediende wachtte ons met de paarden op de markt, en dif, trof juist goed, daar op hetzelfde oogenblik de magistraat van Jedburgh als hooge jaarmarktsoverheid zijn plegtigen optogt begon. Om aan de zaak meer luister bij te zetten, waren telkens drie dezer heeren met één paar ruiterslaarzen uitgedost, want daar ze drie man naast elkaar reden, waren hun beenen, voor zoover ze den buitenkant van den optogt uitmaakten, ieder met een ruiterslaars bekleed.

Het volk jouwde hen om deze en andere potsierlijkheden uit, de gemoederen werden warm, de brandewijn deed het zijne, en zoo kwam het tot een waarlijk koninklijke vechtpartij. Met moeite slechts ontkwamen wij aan het gewoel, en gelukkig was het dat wij zelf te paard zaten, anders zouden wij door de paarden van den hoogen magistraat zijn doodgetrapt. De vrede was echter spoedig weder gesloten, tot groote ergernis van eenige oude lieden, die ons verzekerden , dat men kon merken, hoe het tegenwoordige geslacht geheel verbasterd was, want in hun tijd hadden zulke vechtpartijen tot in den nacht toe voortgeduurd. Er vielen twee dooden bij de zaak, dat wil zeggen paarden, en waarachtig den toestand der bonken in aanmerking genomen, was het geen groot wonder. — Verschoon deze massa van onzin, enz.

In dienzelfden tijd maakte Walter een opstel over het leenstelsel, dat hij in zijn litterarisch gezelschap voorlas. Hij heeft het later omgewerkt, en zich voor de daarin ontwikkelde gedachten zijn leven lang gëinte-resseerd. Hij zoekt daarin de gewone meeningen te weêrleggen, 1°. dat het leenstelsel een uitvinding der Longobarden is, en 2°. dat het op de onderstelling rust, dat de koning als eenige heer over allen grond en bodem wordt aangezien, en hij geeft zich moeite om voor de feudale inrigtingen een algemeene oorzaak uit de natuur van het staatsleven aan te wijzen, daar iedere

-ocr page 60-

46

natie, wanneer zij in een bepaalden toestand komt, soortgelijke instellingen aanneemt.

Ook schreef hij een verhandeling over de zeden en gewoonten der volkeren van het noorden, die de goedkeuring van den geleerden Professor Steward in zulk een graad wegdroeg, dat de jongo dichter van toen af dikwijls in den familiekring van den grooten man ge-noodigd werd.

Een gemoedelijke anecdote uit dienzelfden tijd mag hier een plaats vinden.

Die lezers, die met Scott\'s oudheidskenner bekend zijn, herinneren zich den ouden Edie Ochiltree, een dier bevoorregte bedelaars, die tot op het eind der vorige eeuw in Schotland voorkwamen, en misschien op eenige plaatsen nog voorkomen, en die van staatswege een bepaalde kleeding en een schild op de borst dragen, met het voorregt, om bedelend het land te mogen doortrekken, en nog eenige andere voorregten, b,v. om ieder jaar op een bepaalden dag zooveel stuks van zekere zilveren munt te ontvangen als de regerende koning jaren telt. Een dier bedelaars was Scott reeds dikwijls tegengekomen, en daar het waardige uiterlijk van den man hem beviel, had hij hem iedere keer een aalmoes gegeven. Eens ging quot;Walter met een armen student, naast wien hij op een collegie over zedeleer zat, en aan wien hij zich bijzonder had aangesloten, over straat, en zij ontmoetten weder den ouden bedelaar. Toen deze de jonge lieden groette, merkte Scott een Zekere verlegenheid in zijn makker op, zoodat hij hem, toen zij verder waren gegaan, vroeg , of hij misschien iets kwaads van den ouden man wist. Daarop zeide de jonge man onder liet storten van tranen: O neen, Mijnheer, God beware mij, maar ik ben zoo slecht, dat ik mij schaamde om hem aan te spreken, hij is mijn eigen vader; hij heeft genoeg gespaard, om op zijn ouden dag rustig te | kunnen leven, maar hij loopt nog altijd door weer en wind om mij een goede opvoeding te kunnen geven. Scott troostte den armen jongen, bewaarde zijn geheim, en brak den omgang met hem niet af. Hij zag den ouden bevoorregten bedelaar gedurende eenige | maanden niet weder, tot deze hem eens op een afgelegen plaats aansprak. Ik heb gehoord, zeide hij,

-ocr page 61-

hoe vriendelijk gij tegen mijn Willem geweest zijt. Hij heeft er mij dikwijls van verteld, voordat ik hem in uw gezelschap aantrof. Zoo ik wist, dat gij niet boos zoudt worden, zou ik u willen verzoeken, mij de eer en de vreugde te gunnen, u eens onder mijn dak te zien. Morgen is zaterdag, wilt gij om twee uren komen ? Willem heeft in den laatsten tijd gesukkeld, en het zou hem goed doen u te zien.

Walter\'s nieuwsgierigheid werd door deze eigenaardige uitnoodiging opgewekt, en hij maakte dat hij er den volgenden dag op het bepaalde uur was.

De oude man bewoonde een kleine hut digt bij het

(dorp St. Leontard, hetzelfde, dat door de „gevangenis van Edinburgquot; zoo beroemd is geworden. Walter Scott vond zijn armen vriend, op een steenen bank voor de deur zittende, door de ziekte, waarvan hij genezen was, nog bleek en vermagerd. — Hij had reeds naar de komst van zijn jongen beschermer uitgezien, en bragt hem in de zeer zindelijke en genoegelijke kamer van den oude. Deze had zijn ambtsbedelaarsdragt afgelegd, en sloeg de bewegingen van een schapenbout gade, die aan een touw boven het vuur zweefde om goed te worden gebraden. De maaltijd bestond uit dit vleesch met aardappelen en uit een teug Whiskey. Alles was voortreffelijk , en de verhalen van den ouden man, die soldaat geweest was en veel gezien en beleefd had, vermaakten den jongen Walter door menigen oorspronkelijken zet.dorp St. Leontard, hetzelfde, dat door de „gevangenis van Edinburgquot; zoo beroemd is geworden. Walter Scott vond zijn armen vriend, op een steenen bank voor de deur zittende, door de ziekte, waarvan hij genezen was, nog bleek en vermagerd. — Hij had reeds naar de komst van zijn jongen beschermer uitgezien, en bragt hem in de zeer zindelijke en genoegelijke kamer van den oude. Deze had zijn ambtsbedelaarsdragt afgelegd, en sloeg de bewegingen van een schapenbout gade, die aan een touw boven het vuur zweefde om goed te worden gebraden. De maaltijd bestond uit dit vleesch met aardappelen en uit een teug Whiskey. Alles was voortreffelijk , en de verhalen van den ouden man, die soldaat geweest was en veel gezien en beleefd had, vermaakten den jongen Walter door menigen oorspronkelijken zet.

Een gezegde van den grijsaard, dat deze eenige malen herhaalde, heeft de dichter later in zijn „Sterrewigche-laarquot; vereeuwigd, waar hij de moeder van den Magister Sampson laat zeggen: Als het Gode behaagt, dan beleef ik het nog te zien, hoe mijn jongen zijn hoofd nog eens op een preekstoel ronddraait.

Nog denzelfden avond biechtte Walter de geheele gebeurtenis aan zijn moeder, en zei, dat hij zich moeite zou geven om Willem een plaats als huis-onderwijzer in een goede familie te bezorgen. Maar vertel dan, zeide de goede Mevrouw Scott, uw vader niets van dien maaltijd. Was het nog een ander stuk vleesch geweest, dan zou het er bij hem door kunnen, maar een schapenbout! dat zou hij stellig als zonde beschouwen.

De jeugdige juristen te Edinburg hadden, om zich

-ocr page 62-

48

in de luondelijke voordragt van rogtszaken en in lie; % algemeen in welsprekenheid te oefenen, een afzonderlijkt vereeniging onder den naam van „Speculatief Gezelschap gevormd, waarin de leden beurt om beurt verhandelin. i gen voorlazen, over welke dan gedisputeerd word. Waltei Scott werd den 4 Januarij 1791 lid van dit gezelschap en leverde eene groote menigte verhancIeEngen over dt meest verschillende onderwerpen.

Van deze verhandelingen is niets overgebleven, of ze moesten nog onder de papieren van het gezelschap tel; vinden zijn.

Een dezer opstellen handelde over de vraag, of Engeland er eenig belang bij heeft, het zoogenaamde eu-ropische evenwigt in stand te houden. — Het zou zeker op het oogenblik niet onbelangrijk zijn, te vernemen, hoe de jonge dichter over deze vraag heeft gedacht. — Zijn ijver voor hot gezelschap werd daarmede vergolden ,1 dat Walter kort na zijn toetreden tot bibliothekaris en kort daarop ook nog tot secretaris en penningmeester , werd benoemd, welke ambten hij alle met dezelfde trouw en stiptheid heeft waargenomen.

De latere Lord Jeffrey herinnerde zich nog lang den .; zonderlingen indruk, dien de jonge secretaris op hem maakte , toen hij hem op den eersten avond zag dien hij in het gezelschap doorbragt. Walter Scott zat aan het benedeneind van de tafel, met een verbazend groote| wollen slaapmuts op, en toen de voorzitter aan het boveneind zijn plaats had ingenomen, verontschuldigde hij zijn groote machine, zooals hij de slaapmuts noemde,, met kiespijn.

Het nieuwe lid was zoo opgetogen over de voordragt, die Walter op dien avond over eenige oude balladen hield, dat hij zich aan hem liet voorstellen, en hem den volgenden dag op zijn kleine studeerkamer een bezoek bragt, die hem in het ouderlijke huis was afgestaan. — Dit kamertje vertoonde toen reeds het begin der groote en prachtige verzameling van boeken en oudheden, met wier uitbreiding de dichter tot aan zijn levenseinde toe zich heeft bezig gehouden.

Toen reeds had hij er een begin mede gemaakt, zi ch ; met allerlei zeldzaamheden te omgeven. Een klein, : geschilderd kastje was gevuld met schotsche en romein- ;

-ocr page 63-

49

sche munten. Oude wapens en schilden bingen aan den muur, en de boekenplanken waren veel te klein voor de groote stapels van boeken. Aan een spijker in den muur hing ook Broughton\'s schoteltje, een familie-merkwaardigheid, die wel verdient nader te worden opgehelderd.

erquot;de leefden toen in Schotland nog vele personen, die

zich den laatsten opstand van 1745 ter gunste van den pretendent zeer goed herinnerden, of er ook wel zelf aan hadden deelgenomen. Ja, de liefde voor het verdreven koningshuis bestond in vele familiën nog als heilige overlevering, lang nadat iedere hoop op verdrijving van het huis Hannover reeds lang verdwenen was. Men was dan ook in den omgang uiterst voorzigtig met zijn politieke meening te zeggen, om niet, zonder het te willen, de gevoelens van zijn bekenden te krenken. Zulk een voorzigtigheid was vooral voor een advo-kaat noodig, die zaken met personen van alle partijen te doen had, en zich dus allen te vriend moest houden.

De oude heer Scott paste als goed onderdaan van het huis Hannover er wel op. den laatsten Stuart prins te noemen, hetgeen tegen zijn geweten zou geweest zijn. Ook pretendent mogt hij hem niet noemen, om de Jacobijnen niet te beleedigen; hij begaf zich dus op neutraal terrein, en noemde hem eenvoudig Chevalier. Den opstand van 1745 noemde hij nooit anders dan de laatste „affaire,quot; en van de personen die er aan hadden deelgenomen zei hij eenvoudig : ze waren toen bezig. Op die wijze hield hij allen te vriend, en de aanhangers der meest tegenstrijdige beginselen kwamen in zijn huis en bedienden zich van zijn raad. Zoo werd de nieuwsgierigheid der goede Mevrouw Scott eens verbazend opgewekt doordat er iederen avond voor de huisdeur, een draagkoetsje gebragt werd, waaruit een gemaskerde heer kwam , die zich in de spreekkamer van haar man begaf, en gewoonlijk zoo lang bleef totdat de overige familie naar bed was gegaan.

Op alle vragen over dien raadselachtigen bezoeker gaf de oude heer Scott zulke antwoorden, dat de nieuwsgierigheid zijner vrouw hoe langer hoe grooter werd. Op het laatst kon zij het niet meer uithouden, en toen er op een avond juist gebeld werd om de dra-3. 3

»

-ocr page 64-

50

gers te roepen, die den bezoeker in de draagkoets weder zouden weg brengen, trad zij met een presenteerblad met thee de verboden kamer binnen, terwijl zij zoide, dat de heeren te lang bij elkaar waren geweest om geen verkwikking noodig te hebben. De gast, rijk gekleed en met een voornaam voorkomen, boog dankend en nam een kopje, terwijl cte heer Scott met een toornig gelaat het hem aangeboden terug wees. Een oogenblik later verwijderde zich de bezoeker. — Dadelijk opende de heer Scott het venster en wierp het kopje waaruit hij gedronken had naar buiten. Zijn vrouw jammerde over haar kostbaar porcelein, maar de heer Scott zei: Ik kan uw nieuwsgierigheid vergeven, lieve vrouw, maar deze straf moet ge ondergaan. Ik moet dikwijls wegens zaken personen bij mij zien, die het niet waard zijn om door mijn vrouw als gasten te worden ontvangen. De lippen der mijnen noch die van mij zelf zullen ooit het kopje aanraken, waaruit de heer Murray van Broughton gedronken heeft.

Deze Murray was de man, die den prins Karei Stuart als secretaris op zijn togt vergezelde, en die laag genoeg was om zijn leven en fortuin daardoor te redden dat hij als verklikker zijner deelgenooten zich liet gebruiken.

Toen de trouwelooze tegenover den aangeklaagden Lord Balmerino als getuige geplaatst werd, vroeg de regter den gevangene: Kent gij dezen getuige, My-lord? — Neen, antwoordde Balmerino, ik kende eens een persoon, die den naam Murray van Broughton droeg, maar dat was een gentleman die een man van eer in het aangezigt kon zien.

Het schoteltje nu, dat bij het gebroken kopje van dezen Murray behoord had, was bewaard gebleven en maakte een zeer gewaardeerd deel van Walter\'s verzameling uit.

-ocr page 65-

ets

3n-

wjl

38t ijk m-en en

ak

\'je | HOOFDSTUK IV.

IW

Ondertusschen studeerde Walter zoo vlijtig, dat hij in Junij 1792 promoveerde op een dissertatie over een kwestie uit het romeinsche strafregt, die in goed Latijn geschreven was. — De dag werd met een groot middagmaal feestelijk gevierd. Zijn boezemvriend William Clerk was tegelijk met hem gepromoveerd.

Zijn juridische ambtsbezigheden voerden hem, daar hij er zaken moest doen, in de meeste deelen van het land, — en op die reizen kreeg zijn geest, zonder dat hij er zelf zich van bewust was, die rigting, die hem later den hoogsten trap van dichterroem zou doen beklimmen.

De schilderachtige streek van Schotland\'s noordelijk gedeelte en van de hooglanden prentte zich diep in zijn gemoed, en daarbij verrijkte hij zijn geheugen met een ontelbare menigte van volksliederen en balladen, die hij met den hartstogt van een verzamelaar opspoorde. ■— Zijn vader wist hier niets van; hij hoopte dan ook altijd, dat zijn zoon zich als goed jurist zou onderscheiden, hetgeen voor hem het toppunt aller aardsche grootheid was, want zoo men hem gezegd had, dat de roem van een veldheer of de laauweren eens dichters even benijdenswaa. \'ige dingen zijn, hij zou er slechts om hebben gelachen. Uit deze hem vroeg ingeprente beschouwingen en beginselen is het dan ook te verklaren, dat Walter Scott, ofschoon toen reeds twintig jaar oud, er niet aan dacht, zich voor een dichter te houden of er een te willen worden. Ook maakte

-ocr page 66-

52

hij geen verzen, dan bij gelegenheid eens een lied op de rozenwangen eener schoone. — Maar het poëtische in iedereu vorm trok hem geweldig aan, en dagen lang doolde hij op onbegaanbare paden in streken rond, waar toen nog nooit een wagen gekomen was, en waar men vele mijlen in den omtrek niets van herbergen wist, zoodat de reiziger bij een ronddoolenden schaapherder of bij een dorpsgeestelijke in het gebergte moest overnachten.

Een dezer togten maakte hij in gezelschap van een vriend, den heer Shortreed, een geacht ambtenaar, wiens ambtsgebied zich over die wilde streken uitstrekte, hoofdzakelijk om eenige ruïnes te bezien, en nog meer, om een geestelijke, Dr. Elliot, in het dorp Cleughad te bezoeken, die een verzamelaar van oud-schotsche gedichten was, welke hij uit den mond van de oudste bewoners der omstreek opteekende. — Zij werden hier zonder den geringsten omslag ontvangen (de twee gasten moesten in één bed slapen), maar de balladen stelden hen voor alle moeite en ontbering schadeloos Dr. Elliot was zoo verrukt, een jongen man te hebben gevonden, die belang in zijn liefhebberij stelde, dat hij, gelijk de heer Shortreed het uitdrukte, voor Scott door water en vuur zougeloopen zijn.

Hij verhaalde ook aan de twee balladenjagers, dat er in die streek een oud man was, die nog op de lang verouderde fluit der grenslanders kon blazen, en die in het bezit der oorspronkelijke melodiën van een aantal oude liederen was. — Op zekeren dag zochten zij dien ouden man op, en werden op de langgewenschte muziek vergast, die zij echter bijzonder onmelodisch vonden. Vervolgens brouwde de oude fluitspeler voor de reizigers zijn beroemden whiskypons, in een nog veel beroemder houten bakje, dat hij met den naam van „wijsheidquot; gedoopt had, omdat er zoo weinig inging, dat niemand zijn verstand er door kon verliezen; maar de oude man had er slag van, om ongemerkt het bakje weêr zoo handig te vullen, dat deze „wijsheidquot; in het geheele kerspel als de gevaarlijkste ponskom bekend was.

Scott was bij deze zonderlinge togten de aangenaamste reisgenoot, dien men zich kan voorstellen. Nooit heb

-ocr page 67-

53

ik iemand ontmoet, die zooveel invallen en aardigheden bij de hand had, zegt Shortreed, als Walter Scott. Wij deden geen tien stappen zonder te lachen of te zingen. Waar wij kwamen, was hij dadelijk ieders lieveling, en nooit zocht hij zich gewigtig te maken of voor iets bijzonders te gelden. Ik heb hom droevig en opgeruimd , ernstig en vrolijk, nuchter en opgewonden gezien, maar nuchter of dronken (en het laatste kwam uiterst zelden voor), altijd was hij de fatsoenlijke man. Hij zag er bijzonder onbeholpen en dom uit, als hij wat te veel gebruikt had, maar hij bleef steeds in denzelfden goeden luim.

Nadat zij nog eenige dagen bij slechten kost en op ongebaande wegen waren rondgedoold, kwamen zij bij een derden vriend van oude liederen , die hen tot hun groote vreugde, op een rijkelijken maaltijd in zijn fraai huis onthaalde, zonder hun naar oud-schotsch gebruik een overmaat van geestrijk vocht op te dringen.

Kort na het avondeten, waarbij slechts een flesch bessenwijn gedronken werd, werd een jonge caudidaat, die juist aanwezig was, verzocht, om uit den bijbel te lezen en in de huiselijke godsdienstoefening voor te gaan. Juist had men er een aanvang mede gemaakt, en de geheele familie lag volgens engelsch gebruik op de knieën, toen de gastheer, die een sterke neiging tot inslapen aan den dag legde, plotseling tot groote verontwaardiging zijner vrouw en van den jongen geestelijke opstond, zijn oogen wreef, en met een stentorstem brulde : Bij God! daar komt eindelijk het vat! — En naauwelijks had hij dit gezegd, of er traden een paar sterke kerels met een vat binnen, die den vorigen dag naar een smokkelaar gezonden waren, om brandewijn te halen, daar men de komst van den jongen advokaat reeds van te voren geweten had.

De vrome godsdienstoefening was nu op een jammerlijke wijze gestoord, de gastheer vroeg duizendmaal vergeving, dat hij zijn gasten vroeger niet beter had onthaald, het vat werd dadelijk op de tafel gezet, en nu begon er een drinkpartij, waaraan heer en knecht en de huiskapelaan niet minder deel namen, en daarmede voortgingen, totdat het daglicht in de kamer scheen.

-ocr page 68-

54

Dit tooneel werd door Scott nog vel© jaren later tot verrukking zijner vrienden en bekenden mimisch voorgesteld , en daarbij vooral het plotselinge gebrul van den gastheer, toen deze het lang verwachte paardengetrappel hoorde, en het koddige half booze gezigt van den theologant, waarmede deze zijn godsdienstoefening staakte, alleraardigst nagedaan.

Zoo ging het van den eenen gastvriend naar den anderen; overal werden de vrolijke vrienden op het gulst onthaald, en als beste buit bragt Scott van deze zonderlinge pelgrimsreis een oud-schotschen krijgshoorn mede, dien Dr. Elliot hom ten geschenke gaf, en die door de knechts langen tijd gebruikt was, om het vet er in te bewaren, waarmede zij hun zeisen insmeerden. —- Op de geheele reis droeg Walter dien hoorn aan een koord over zijn schouders, en was gelukkig toen hij, te huis gekomen, dezer kostbare reliquie een waardige plaats in zijn verzameling kon aanwijzen.

De ambtsbezigheden van den jongen regter waren in dien tijd, evenals bij alle beginnenden, natuurlijk niet aangenaam , en ofschoon zijn vader in staat was hem vele winstgevende zaken aan de hand te doen, zoo waren deze toch ook niet geschikt om er een groote verstandelijke ontwikkeling bij te doen uitkomen. Maar ook, hier werd hij spoedig door zijn nieuwe kennissen als verteller bemind en algemeen bewonderd. Dikwijls, als Scott door een kring van toehoorders omgeven was, die bij zijn vertellen van de eene of andere gebeurtenis zich van lachen niet konden houden, maakte een de r toehoorders de aanmerking, dat Scott kort van te voren die geschiedenis van hem zelf vernomen had, en klaagde over de veranderingen , die de jonge dichter goed vond daarin te maken, Wat wilt gij dan? zei Walter, ik heb de grap slechts behoorlijk aangekleed, opdat zij fatsoenlijk in gezelschap zou kunnen verschijnen!

In deze jaren (1790 en volgende), begon men in . Engeland een groote belangstelling in duitsche litteratuur te toonen. — Vooral door Henry Mackenzie, schrijver van den roman „de Sentimenteelequot;, werd men op de schatten der verwante talen gewezen, en inzonderheid de toen bloeijende producten der genie-periode, en de sentimenteele werken die op „Werthers lijdenquot;

-ocr page 69-

55

volgden maakten bij de Britten grooten opgang. — Opmerkelijk is het, dat men toen, in Frankrijk zoowel als in Engeland, het zoetsappige proza van Gressner als voorbeeldig beschouwde (en nu nog staat het in zulk een aanzien), en het voor uitermate geschikt hield om het bij het loeren der duitsche taal tot grondslag te leggen.

Dit proza was dan ook de leiddraad van den heer Willieh, den leermeester, dien Scott en zijn vrienden voor hun duitsche studiën hadden aangenomen; maar nadat zij grootere vorderingen hadden gemaakt keerden zij zich met walging van dien bombast af, en begonnen toen reeds de werken van Groethe en Schiller te lezen. — Clerk, Erskine en nog eenige anderen namen aan deze studiën deel, en zij bragten het zelfs tot de lezing der geschriften van Kant.

Met deze duitsche studiën, zijn ambtsbezigheden en talrijke togten door Schotland en de hooglanden bragt Scott den tijd in dit en het volgende jaar door, en gedurende al dien tijd koesterde hij in zijn hart de liefde tot die jonge dame , die nooit de zijne zou worden. Zijn schrijftafel vertoonde een bont mengsel van regtsgeleerde boeken, balladen en romans, en in zijn vak kon hij slechts dan belangstellen, als een straf-regtelijke zaak door bijzonder merkwaardige psychologische omstandigheden vergezeld was, of op politieke geschillen betrekking had. Met des te grootere begeerte daarentegen nam hij al wat dichterlijk was in zich op, en men kan zeggen, dat zijn leven tot op zijn vier en twintigste jaar gelijk was aan een plant, die uit lucht en aarde rijkelijk voedsel inzuigt en in haar vollen blade-rendos prijkt, maar zonder dat nog iemand het haalkan aanzien,\' wolko heerlijke bloesems zij zal dragen, en hoe ze eens met haar geur de wereld zal doordringen en verkwikken.

Die liefdesgeschiedenis, waarvan reeds meermalen gesproken is en die al zoo lang had geduurd, eindigde in het jaar 1795 — de dame reikte aan een mededinger hare hand. — Scott liet zich weinig, en nooit met hartstogt, over zijn gevoel uit, en zoo men over zijn hart een oordeel wilde vellen naar aanleiding zijner brieven en van zijn uiterlijk gedrag, dan zou men hem

-ocr page 70-

56

inderdaad voor vrij koud kunnen houden. Zijn vrienden wisten echter wel beter; ze hadden het al meer waargenomen, dat het vnur in zijn binnenste met des te grooter gloed brandde, hoe meer zijn trotschheid en zijn wilskracht het uitbreken der vlammen tegen hielden.

Toen het berigt van Walter\'s teleurstelling aan zijne vrienden bekend werd, schreef eeu hunner aan een derde; „Eindelijk heeft Walter\'s beminde toch een ander gehuwd. Het is een treurige tijding! — Ik vermoedde reeds lang, dat onze vriend zich bedroog; maar nu sidder ik, als ik denk aan het geweld waarmee deze slag op zijn maar al te gevoeligen geest zal neerkomen. Men zegt wel: menschen sterven, en worden door warmen verteerd, maar niet door liefde; maar toch — ik bid God, dat het ook hier niet het geval moge zijn!quot;

Scott maakte een reis door de hooglanden, en bleef daar langen tijd geheel alleen, om zijn smart te boven te komen. Zijn vrienden hebben nooit eenige klagt van hem gehoord. Het is zeker merkwaardig dat hij, volgens getuigenis van velen hunner, in den tijd toen hij nog geheel door zijn liefde beheerscht werd, eenige verzen aan zijn aangebeden schoone heeft gerigt, die echter — daarin stemmen ze allen overeen — niet meer dan alledaagsch waren. Ook dit behoort tot de geheel eigenaardige ontwikkeling van den dichter.

Maar was hij toen nog geen meester over den vorm, zÜn geheele omgang met zijn vrienden en hun bloedverwanten was zeker toch een innig poëtische, en dikwijls worden wij aan Goethe\'s jeugd herinnerd, ofschoon wij, wat zedelijkheid betreft, aan onzen Walter verreweg de voorkeur moeten geven. — Een briefje der zuster van zijn vriend Erskine doet ons een blik werpen op de betrekkingen waarin hij toen leefde. Zij schreef het in het kleine huis van haren broeder, toon zij op het punt stond om dit te verlaten, en met Campbell, later Lord-Advocaat van Schotland, in het huwelijk te treden. Walter ontving dezen brief pas na de bruiloft zijner vriendin. Hij luidt als volgt:

„Zoo de etiquette en ik niet steeds vijanden geweest waren, ik zou nu mij zelve moeten aanklagen een harer wetten te schenden. Daar ik mij echter reeds lang van hare voorschriften geëmancipeerd heb, meen ik als

-ocr page 71-

57

\'t ware door verjaring het regt verkregen te hebben, om te handelen zooals het mij goed dunkt, en daarom maak ik reeds heden van het regt eener eerbare huisvrouw gebruik, om aan een jong man te schrijven. — Slechts zeer, zeer onvolkomen ben ik in staat u te zeggen, met welke gevoelens ik denk en steeds zal denken aan de trouwe vriendschap, die gij mij voortdurend bewezen hebt. Ik heb u steeds als een broeder beschouwd, en ik hoop, dat gij mij ook in de toekomst, zoo mogelijk in nog ruimeren omvang, uw geheele vertrouwen zult schenken. — Hoe zwaar het mij valt, het kleine huis te verlaten , waarin ik zoo waarachtig gelukkig was, en van mijn broeder te scheiden, aan wiens dienst mijn geheele leven was gewijd, en die mij het juk zijner broederlijke heerschappij zoo ligt maakte, kan ik niet uitspreken. Ik beveel hem in uwe zorg en vriendschap aan, als de nalatenschap van Marie Anna Erskine, en ik smeek u beiden, op de pelgrimsreis door het leven elkaar als broeders even trouw bij te staan, als gij het tot nog toe gedaan hebt Moge het geluk u gunstig zijn. Vaarwel!

Uw opregte vriendin en zuster.

M. A. E,

Midden onder deze betrekkingen, vol kiemen eener toekomstige schoone ontwikkeling, had de gebeurtenis plaats, die op eens den geest van den jongen dichter tot de cntplooijing zijner krachten bragt.

Scott op Harden, een van Walter\'s naaste verwanten, trouwde in dien tijd de dochter van graaf Briihl, den Saksischen gezant in London, uit diens huwelijk met een engelsche dame van hoogen adel gesproten.

De jonge vrouw, ofschoon in Engeland geboren, had toch het duitsch als haar tweede moedertaal geleerd , en was vol liefde en vereering voor de duitsche dichters.

Zij maakten onzen Scott met Burger\'s gedichten bekend , en hij had het reeds zoover in de duitsche taal gebragt, dat hij met hulp van Adelung\'s woordenboek het wagen kon er eenige van te vertalen. Eeeds vroeger had hij zich in het vertalen uit het duitsch geoefend , en onder anderen eenige stukken van Iffland in het engelsch overgebragt.

-ocr page 72-

58

Onder toezigt van Lady Scott (bovengenoemde gravin ji Brühl) vertaalde hij nu Leonore en den wilden jager -;i van Burger, en deze vertalingen werden door al zijn vrienden en bekenden met zoo grooten bijval begroet, dat Walter Scott van dien tijd af zich voor het eerst dichter heeft gevoeld.

Zij werden naamloos gedrukt, en maakten bij het groote publiek geen opgang, daar toevallig in denzelfden tijd twee andere vertalingen van Burger\'s Leonore het licht hadden gezien.

Diegene echter, die in de gelegenheid is om ze met elkaar te vergelijken, zal dadelijk zien, dat aan Scott\'s arbeid verreweg de voorkeur te geven is; voornamelijk is hem het teruggeven der natuurklanken van het gedicht zoo voortreffelijk gelukt, dat men er aan twijfelt, of men wel aan het oorspronkelijke den voorrang mag toekennen.

Lady Scott zorgde overigens niet alleen voor de litterarische ontwikkelig van haar nieuwen aanverwant, maar door haar werd hij tevens in de zeden en gebruiken der hoogste kringen ingewijd. — Beiden vat-teden zij een innige vriendschap voor elkander op, waaraan alleen de dood een eind kon maken.

Toen ik Walter Scott voor de eerste maal zag, schreef zij later aan Lockhart, was hij ongeveer vier- of vijfentwintig jaar oud, ofschoon hij er veel jonger uitzag. — In het eerst scheen hij mij een weinig schuw en onbeholpen toe, maar in het gesprek, dat ik vervolgens met hem voerde, toonde hij dikwijls door een enkel woord, welk een oorspronkelijke geest er in hem was, en ik merkte spoedig, dat ik hier met een man te doen had, die mij ver de baas was. Hij was bijzonder bescheiden, en als hij mij iets van zijn arbeid toonde, dan gebeurde dit steeds op een manier, die duidelijk deed zien, dat hij er niet aan dacht om hetgeen hij schreef voor iets buitengewoons te houden. Nooit heb ik zulk een goedhartigheid gezien, als die waarmede hij mijn aanmerkingen opnam, wanneer het mij toescheen dat hij somtijds zonder het te weten het schot-sche dialect gebruikte, en ik herinner mij nog hoe hij om zich zeiven lachte, toen ik hem er opmerkzaam op maakte, dat men niet zegt: de kleine twee honden,

-ocr page 73-

59

maar dat de engelsche woordplaatsing voorschrijft van twee kleine honden te spreken.

De heer Scott op Harden stelde evenveel belang in onzen dichter als zijn schoone jonge vrouw, en niet minder zijn moeder, Lady Diana Scott, een dochter van den graaf van Marchmont. Deze oude dame had nog de litterarische grootheden uit den tijd der koningin Anna gekend, en zij leefde lang genoeg, om Walter Scott op het toppunt van zijn roem te zien, terwijl zij in hare jeugd den dichter Pope gekend had.

Eeeds vroeger hebben wij er gewag van gemaakt, dat Walter Scott als schoolknaap zijn lateren boekdrukker en kompagnon James Ballantyne leerde kennen. — Zij hadden elkander na dien tijd zelden gezien, toen Ballantyne in het jaar 1796 er toe bewogen werd, om zijn juridische loopbaan te laten varen en zich als boekdrukker te Edinburg te vestigen, waar hij tegelijk een weekblad in den geest der Torys wilde oprigten. — Op een reis naar Glasgow, waarheen hij zich begaf om gegoten letters te koopen, ontmoette hij Scott in een postwagen.

Het zou moeijelijk te beschrijven zijn, zegt hij, hoe ik mij over de ontdekking verheugde, dat ik Scott tot reisgenoot had. Behalve ons was er nog een oude vette kwaker in den wagen. — Wij hernieuwden onze kennis, en daar wij bij de toenmalige langzame manier van reizen genoeg tijd tot praten hadden, was ik er spoedig tot mijn groote blijdschap van overtuigd, dat Scott nog geheel de oude was. Evenals vroeger was hij vol van zangen, liederen en verhalen, en om hem met gelijke munt te betalen, vertelde ik hem uit de litterarische wereld al wat ik als voorbereiding voor de uitgave van mijn weekblad uit de gesprokken met vele uitstekende schrijvers van dien tijd mij had eigen gemaakt. — Zoo bleven wij uren achtereen aan de praat, en toen wij eindelijk, na het middagmaal, moê werden en zwegen, zei de oude kwaker: Gaarne zou ik u, mijn jonge vrienden, uw aangename gesprekken en zangen zien hervatten, want met waar genoegen heb ik naar u geluisterd. — Wij gaven gehoor aan zijn wensch, en wij keuvelden en zongen tot wij de plaats onzer bestemming bereikten, en ik kan zeggen dat wij , van dien

-ocr page 74-

60

tijd af tot aan den dood van Scott toe, ons gesprek nooit gestaakt hebben.

In bet laatst van het jaar 1796 en het begin van 1797 was er in geheel Engeland groote vrees voor een inval der Franschen.

Overal vormden zich korpsen van vrijwilligers om den vijand ai te weren, en in Schotland kwam onder aanvoering van den hertog van Buocleugh een soort van landweer te paard tot stand.

Walter Scott nam er met den grootsten ijver deel aan, en het persoonlijk vertrouwen dat hij in alle kringen genoot, en de naam, dien hij zich toen reeds als man van zaken verworven had, bewerkten, dat men hem tot kwartier- en penning-meester en tevens tot secretaris van het regiment benoemde.

In weerwil van zijn verlamming was hij een flink ruiter; hij zat bijzonder vast te paard, en kende geen vrees.

Walter\'s ijver bragt leven in de geheele onderneming, terwijl zijn geestigheid en onveranderlijke vrolijkheid aanstekelijk op zijne kameraden werkten.

Het corps was voor het grootste gedeelte zamenge-steld uit rijke, jongelieden van goede familie, en niettegenstaande dat wist Scott te bewerken , dat zij met de grootste volharding zich aan de meest vermoeijende oefeningen onderwierpen evenals gewone soldaten. — Deze oefeningen begonnen gedurende den zomer eiken morgen om vijf uur, opdat de verdedigers des vaderlands tijd zouden hebben om daarna aan hun bezigheden te gaan.

Scott zelf had het in dien tijd verbazend druk. Want na het exerceren moest hij vier of vijf uren in het paleis van justitie tegenwoordig zijn; dan volgden zijn juridische werkzaamheden te huis, die hij als beginnend advocaat voor zijn pleidooijen te verrigten had; vervolgens moest hij tallooze gastmalen bij zijn nieuwe militaire vrienden bijwonen, terwijl hij toch den omgang met zijn collegas en andere vrienden niet kon verwaarloozen; en zoo had hij dus slechts de nachturen voor zijn dichterlijke studiën over.

Er zijn eenige bladzijden bewaard gebleven uit een notitieboek, dat hij toen gebruikte, waaruit wij zien,

-ocr page 75-

61

hoe onze dichter in die dagen alles door elkander deed; — plaatsen uit oude schrijvers worden afgewisseld door aanteekeningen over paarden en over soldatenkleediug; ^oude balladen staan naast het voorschrift, hoe een mantelzak gepakt moet worden; er worden boeken over de krijgskunst bij vreemde, vooral bij de oude volken gelezen ; dan weder komt Nathan de wijze voor, enz.

De inkomsten zijner juridische praktijk bedroegen volgens ons geld het eerste jaar ongeveer ƒ 270, het tweede ƒ 684, het derde ƒ 908, het vierde ƒ 980, en in den tijd van November 1796 tot Julij 1797 had hij al over de ƒ 1620 verdiend, hetgeen trouwens volgens de engelsche geldswaarde niet veel meer is dan de helft volgens de onze.

In de laatstgenoemde maand ging hij op reis naar de engelsche meren, en zeker is deze reis een der gewig-tigste geweest die hij ooit gemaakt heeft; want nadat het vlugtige ontmoeten eener jonge dame hem reeds tot het vervaardigen van een fraai gedicht had opgewonden , ontmoette hij spoedig daarop diegene, die bestemd was eens zijn echtgenoot te worden. — De vrienden hadden de kleine badplaats Gilsland tot rustpunt gekozen, om van daaruit togten in de omstreek tv ondernemen. — De indrukken, die hij daar van het badende publiek ontving, dienden hem later tot de heerlijke schets van het badleven in zijn onsterfelijken roman St. Konansbron.

Op een hunner uitstapjes ontmoetten zij op zekeren dag een dame te paard, die zij vroeger nog niet hadden gezien. Hare schoonheid maakte zulk een indruk op de jongelieden, dat zij haar met hunne oogen volgden , totdat zij er zeker van waren , dat ook zij tot de badgasten behoorde. — Op denzelfden avond werd er een bal gegeven. — Scott\'s beide reisgenooteu, zijn broeder John en Adam .Ferguson, hadden zich in hun vrijwilligers-uniform gestoken en prijkten in kostelijk scharlaken. Alle drie brandden van verlangen, om aan de onbekende schoonheid het eerst te worden voorgesteld , en ofschoon de beide krijgslieden met haar dansten, was toch Walter, die wegens zijn gebrek niet dansen kon, zoo gelukkig van haar naar tafel te mogen leiden. Die jonge dame was Charlotte Margarethe Carpenter.

-ocr page 76-

62

Haar eigenlijke naam was Charpeutier, en zij was de dochter van een franschen ambtenaar in Lyon en diens echtgenoot, Charlotte Volere, die tot de protes-tantsche kerk behoorde. Haar vader was in het begin der fransche revolutie gestorven, en de weduwe met hare kinderen Karei en Charlotte, die beiden evenals hun moeder protestanten waren, hadden in Engeland een toevlugtsoord gevonden, waar de marquis van Downshire, die de familie op een reis door Êrankrijk had leeren kennen, hen onder zijn bescherming nam.

Spoedig na hun aankomst in London stierf ook de moeder, en de marquis nam de voogdij der beide kinderen op zich, zorgde voor hun opvoeding, en maakte ook hun niet onaanzienlijk vermogen op zijn eigen goederen vast.

Door zijn invloed verkreeg de zoon een betrekking in ludië, waar hij spoedig tot den zeer winstgevenden post van handelsresident in Salem opklom. Zijn zuster kreeg een zekere juffrouw Nicolson tot gouvernante, een dame van de fijnste beschaving, en tegelijk van goede familie. Haar grootvader was de beroemde Nicolson , bisschop van Carlisle. — Deze dame had bloedverwanten in de omstreek van G-ilsland wonen, en een bezoek bij dezen was de aanleiding, dat Walter Scott zijn toekomstige echtgenoot hier aantrof.

Daar de jonge lieden na hun eerste ontmoeting zich bijzonder tot elkander voelden getrokken, zoo werd hun omgang spoedig zeer vriendschappelijk , en reeds weinige weken later vroeg Scott haar ten huwelijk, en wat zij er ook op moge geantwoord hebben, het was zeker niet „neen.quot; — Walter was van zijn geliefde zoo betoo-verd, dat hij, gelijk een zijner vrienden verhaalt, geheel buiten zich zeiven was.

Wij zaten, zegt hij, den geheelen nacht bij elkander, dronken op het welzijn van miss Carpenter, en Scott hield niet op, zijn verrukking tot aan den morgen toe met de levendigste kleuren te schilderen.

De jonge dame was dan ook, volgens overeenstemmend getuigenis van allen die haar in hare jeugd gekend hebben , een indrukwekkende verschijning. Haar figuur was rank, iedere beweging sierlijk. Met de zedige bescheidenheid van een engelscïi meisje verbond zij het

-ocr page 77-

63

schalkachtige frausche karakter, terwijl haar aanvalligheid door een uitspraak, die ietwat naar den vreemde klonk , nog verhoogd werd. — Haar gelaatskleur was helder, maar het verblijf in het zuiden had er een donkeren tint op achtergelaten; groote bruine vurige oogen versierden haar gelaat, dat door donkere krullen werd beschaduwd, en dat zonder volmaakt schoon te zijn toch iedereen betooverde.

Maar laten wij liever den jongen verloofde zelf spreken, door den brief over te nemen, waarin hij aan zijne moeder de groote gebeurtenis mededeelt. Hij rigtte dieu brief niet aan zijn vader, daar deze toen reeds in een zeer slechten gezondheidstoestand verkeerde, terwijl zijn geestvermogens begonnen te verzwakken.

Walter schrijft:

Beste moeder! Ik zou al de liefde en zorg, die gij mij steeds betoond hebt, slecht belooneo., wanneer ik mij niet haastte om uw raad en dien mijns vaders in een oogenblik te vragen, waarin ik op h et punt sta om den gewigtigsten stap van geheel mijn leven te doen , en waarvan al mijn toekomstig geluk afhangt. Hoe gelukkig ben ik, dat mijne ouders mij op dit gewigtige tijdstip nog ter zijde staan, en mij met hun raad kunnen helpen. Uit deze inleiding hebt gij waarschijnlijk reeds opgemaakt, dat ik met huwelijksplannen vervuld ben. Zoo is het ook. Wel is waar ken ik de jonge dame slechts kort, maar dien korten tijd heb ik zoo vertrouwelijk mot baar omgegaan, dat ik haar gedrag en karakter onder zulke omstandigheden heb gadegeslagen , die mij in staat stellen met juistheid over haar te oordeelen. Gij zult niet verwachten , dat ik u hare uiterlijke verschijning zal beschrijven. Mijn broeder kan dit met grooter onpartijdigheid doen, en hij zal ook wel bereid zijn om u alle bijkomende omstandigheden uitvoeriger te verhalen, dan het in een brief mogelijk is. Zonder in geestvervoering te geraken, want ik kan met waarheid verzekeren, dat ik bij deze gelegenheid mijn verstand zoowel als mijn hart heb laten oordeelen , alzoo zonder in geestvervoering te geraken, durf ik beweren, dat haar humeur zacht en opgeruimd is, haar verstand gezond, en hetgeen gij met bijzonder genoegen

-ocr page 78-

64

zult vernemen, dat hare godsdienstige beginselen ernstig en vroom zijn — Over mijn toekomstigen stand in de maatschappij heb ik uitvoerig met haar gesproken, en met alles neemt zij genoegen wat ik daarin van mijn toekomstige vrouw verwacht, wier positie ik mij natuurlijk niet glansrijk, maar ook vooral niet vernederend voorstel. Haar fortuin, ofschoon gedeeltelijk van haar broeder afhankelijk, die een voornamen post te Madras bekleedt, is aanzienlijk. Haar tegenwoordig inkomen beloopt ƒ 6000, maar ook dit hangt ten minste voor een gedeelte van de goedheid van mijn toekomstigen zwager af. Wanneer gij haar hebt leeren kennen zult gij inzien, dat ik dit punt slechts daarom aanraak, omdat daardoor de eenige zwarigheid , die onze verbinding met zich zou kunnen brengen, uit den weg wordt geruimd. — Wanneer ik bij dit inkomen datgene voeg wat mijn ambt mij opbrengt, dan twijfel ik niet of wij zullen in staat zijn, naar mijn stand en familie te leven,

Dierbare moeder, ik kan niet zeggen, hoe angstig mij de gedachte maakt, dat gij zoudt kunnen gelooven, dat ik dien gewigtigen stap zonder rijp beraad en vlug-tig gedaan heb. Wees overtuigd, dat de ervaring die ik hierin heb opgedaan — gij weet waarop ik zinspeel, — diep genoeg in mijn geheugen heeft wortel geschoten, om mij voor overhaasting te bewaren, waartoe anders mijn vurig gestel mij zou kunnen verleiden. Er is mij ongemeen veel aan gelegen, u vriendelijk jegens haar te stemmen, waartoe uw goed hart des te bereidvaardiger zal zijn, wanneer ik u zeg, dat zij een wees is, zonder bloedverwanten, bijna zonder vrienden. Haar voogd is, of eigentlijk was, want zij is 21 jaar oud. Lord Downshire, wiens toestemming ik moet vragen, daar hij wegens de zorg, die hij aan hare opvoeding heeft gewijd, wel eenigzins aanspraak op deze beleefdheid mag maken. — Zoo staan de zaken op dit oogenblik. -— Gij kunt begrijpen , hoe gelukkig ik mij gevoel, dat ik onder deze nieuwe omstandigheden meer voor mijne broeders en voor Anna doen kan , dan mij tot nu toe mogelijk was. Aan deu anderen kant echter mag ik ook met zekerheid verwachten, dat mijne betrekkingen een jonge dams met de grootste liefde en opmerkzaamheid zullen ont-

-ocr page 79-

65

vangen, die om mij haar vaderland verlaat en veel glansrijker vooruitzigten laat varen, dan ik in staat ben haar aan te bieden, en die in Schotland geen anderen vriend heeft dan mij. Ik zou nog zeer veel kunnen zeggen, maar het is laat en ik moet nog aan mijn vader schrijven, daarom eindig ik. Zonder op uw oordeel invloed te willen uitoefenen, meen ik, dat bij dezen stand van zaken gij wel aan haar zoudt kunnen schrijven. Schrijf ook aan mij uitvoerig over dit gewigtige onderwerp, laat mij uwe meening en uwen raad weten , maar in de eerste plaats geef mij uwen zegen.

Van de brieven van Scott aan zijn vader is ons niets bewaard gebleven, maar wij zien uit een brief, dien hij aan zijn tante miss Rutherford schreef, dat de oude heer alles behalve met de buitenlandsche afkomst zijner schoondochter tevreden was, en dat het moeite kostte, zijn vooroordeel op dit punt te overwinnen.

Men mag hierbij niet vergeten , dat de Engelschen door hun nationalen trots al wat vreemd is voor slecht houden, dat zij hun zeden en gebruiken, hun politieke en godsdienstige denkwijze voor deu eenig juisten maatstaf houden, waarmede al het andere moet worden gemeten, en dat zij iedere afwijking van hun inlandsche gewoonten voor verwerpelijk verklaren. Daarbij komt nog dat de Engelschen van deu middelstand veel rijker zijn, dan men op het vaste land is, en dat de vreemdelingen, die naar Engeland komen , zich door de noodzakelijkheid om spaarzaam te zijn in de oogen der op hun geld hoogmoedige Engelschen verachtelijk maken. Ook hindert het den Engelschman geweldig, wanneer iemand hun puriteinsche bigotte strengheid mist, die zich b v. in hun zondagsviering openbaart, en hij meent zijn hoogere belangen en die zijner familie te schaden door een huwelijk met een meisje uit zulke landen, waar des zondags muziek en dans geoorloofd zijn.

Walter Scott moest daarom dan ook tot in het oneindige toe verzekeren, dat zijn bruid van kind af aan in Engeland opgevoed was, en van al die vreemde god-delooze gebruiken had afgezien, vóór het hem gelukte de toestemming zijns vaders te verkrijgen. Dat al het over en weêr schrijven omtrent dit punt voor de jonge dame niet bijzonder aangenaam kon zijn, is gemakkelijk

-ocr page 80-

66

te begrijpen, en uit de brieven, die zij aan haar beminde schreef, kunnen wij ook zien hoe het haar ergerde. Over het algemeen is deze briefwisseling al zeer weinig sentimenteel; meestal loopt zij over zaken. Men zou zich echter sterk vergissen, wilde men hieruit afleiden, dat Scott\'s liefde niet innig was. — Hij haatte en schuwde ieder uiterlijk vertoon zijner diep gevoelde liefde, misschien juist daarom dat zij zoo diep gevoeld was, en hoe rein en innig zijn liefde voor zijne bruid en later voor zijne gade was, heeft zijn familie eigentlijk pas na beider dood uit Scott\'s journaal geweten, dat hij in later jaren hield. De plaatsen er uit, die hiervan het blijk geven, zullen wij waar het te pas komt leeren kennen.

Door het talmen zijns vaders werd het genot der bruidsdagen eenigzins verminderd, en miss Carpenter legt in enkele brieven haar ongeduld met bijna fransche gevoeligheid aan den dag.

Inderdaad, schrijft zij 25 October, al dit schrijven over en weêr is mij niets minder dan aangenaam. — Ik heb u reeds gezegd hoezeer het mij tegenstaat, on toch laat gij niet af, van mij te verlangen, dat ik zal schrijven en dat nog wel met omgaande post. — Hoe komt het toch in u op? Waarlijk ik zou niet aan uw luim toegeven, zoo ge mij niet te kennen gaaft , dat ik door mijn stilzwijgen mij den schijn van terughouding op den hals zou halen. — Ik heb niet de minste oorzaak om te verbergen, dat mijne oudera Franschen waren en den naam Charpentier droegen. Mijn vader was koninglijk ambtenaar en woonde te Lyon, alwaar gij op navraag kunt vernemen, dat hij den besten naam had en op tamelijk grooten voet leefde. Ik had het ongeluk, hem zoo vroeg te verliezen , dat ik toen nog niet in staat was den geheelen omvang van het ongeluk te begrijpen. — Na zyn dood kwamen wij onder voogdij van Lord D., en spoedig daarna werd mijne smart door het verlies mijner moeder nog vergroot. Den naam Carpenter namen wij aan, toen mijn broeder naar Indië ging, omdat deze geloofde, hierdoor allerlei om-slagtigheden te kunnen ontloopen. Ik hoop dat gij nu tevreden zult zijn. Hetzelfde hadt gij ook van Lord D. kunnen hooren, die met onze omstandigheden volko-

-ocr page 81-

67

I men bekend is. — Gij zegt, daï gij hem bijna liefhebt, i maar dit l\'tjna moet geheel worden, anders kan ik u ook \'niet liefhebben. — Voor ik dezen gewigtigen brief ein-1 dig, moet ik u nog op een kleinigheid opmerkzaam \' maken, en u den raad geven van het woordje moet niet \' zoo dikwijls in uwe brieven te gebruiken. — Gij begint hiermede een weinig te vroeg, en daarbij trek ik mij dit moet niet bijzonder aan, daar ge, naar ik hoop, wederkeerig des te meer ook op mijn moet zult acht geven. Gij moet voor uw gezondheid zorgen, gij moet aan mij denken, en gij moet overtuigd zijn, dat ik steeds ben

Uw opregte C. C.

Daar niettegenstaande dit de vaderlijke toestemming nog steeds uitbleef, schrijft zij acht dagen later: Die eeuwige vrees wegens uw familie maakt mij verdrietig. — Een vooroordeel is in de jaren van uw vader moeijelijk te overwinnen. Oude lieden hebben immers zooveel meer wijsheid en ervaring, dat wij ons wel door hen moeten laten leiden. — Zoo het hem onaangenaam is, dat ik uit Frankrijk afkomstig ben , dan vergeef ik hem dit van harte, want ik zelf bemin de Franschen niet. O, hoe hindert mij dit alles ! Wanneer zal er een einde aan komen! En om nu de maat vol te meten, spreekt gij er van om naar Amerika te gaan Uw vader en uw oom zouden u dan voor een dollen driftkop verklaren , en waarlijk daaromtrent ben ik het met hen eens, en ik moet gelooven, dat zoo gij waarlijk zulk een plan hebt gemaakt, gij dan ook besloten hebt, mij nooit weêr te zien. — Ik begin al berouw te gevoelen dat ik uw portret heb aangenomen. Ik stuur het u terug, zoodra gij er nog eenmaal van begint, naar de West te willen gaan. Dan zeker zou uw familie mij eerst regt liefkrijgen, wanneer gij de uwen voor een vreemde in den steek liet, voor iemand die niet de helft der bekoorlijkheden en goede eigenschappen bezit, die gij haar toedicht. Wat zegt uw zuster wel van dit alias? Ik geloof, dat zij vol zorg is over het toekomstig geluk van haren broeder. Dat zou ik in zulk een geval eveneens zijn. — Zeg aan uwe moeder , dat ik haar hartelijk laat groeten, zoo gij ten minste denkt dat dit haar

-ocr page 82-

68

aangenaam zal zijn, en vraag ook mijn ouden vriend kapitein Scott, om mij niet te vergeten. Van avond heeft het eerste bal plaats. Zoudt gij er niet deel aan willen nemen ? Ik raad uw antwoord: Het zou mij oneindig groot genoegen doen. En attendant le plaisir de vous revoir, je suis toujours votre constante 0. C.

Op den 29«™ October gaf de voogd van Scott\'s bruid, graa! Downsbire, hem in de volgende regels zijn toestemming: Mijnheer, ik heb de eer gehad uwen brief te ontvangen. Er spreekt zulk een mannelijke, eerlijke opregte toon uit, en het juiste oordeel en verstand van den schrijver is er zoo uit te herkennen, dat ik geloof dat de vrienden van Miss Carpenter volstrekt niets tegen uwe verbinding kunnen inbrengen. Wanneer en waar het huwelijk zal worden gesloten, zal geheel van haar zelve afhangen, en ik zal er haar nog heden avond over schrijven. — Wat zij van baar broeder als huwelijks-gitt zal ontvangen, zult gij zeker op haar naam ten voordeele van haar en van hare kinderen laten zetten en ik hoop van harte dat het geluk u beiden gunstig moge zijn. Steeds zal het mij verheugen dit te hoo-

ren, en verder teeken ik mij etc.---Van gelijken

toon en inhoud is de overige briefwisseling.

Scott\'s brieven aan zijne bruid zijn er ongelukkig niet ïquot; ~ Wanneer echter dit alles volstrekt niet met de voorstelling overeenkomt, die men zich van de bruidsdagen van een groot dichter pleegt te maken, zoo is dit daaruit te verklaren, dat een hoofdtrek in het karakter der familie Scott en ook in dat van Walter een groote gevoeligheid op het punt van eer uitmaakt, en dat men het voor ligtzinnig zou hebben gehouden, het huwelijk uit een ander oogpunt te beschouwen, dan uit dat eener ernstige, heilige, voor het geheels leven ge-wigtige handeling. Spoedig werd nu de toestemming der ouders verkregen, waartoe de omstandigheid niet weinig bijdroeg, dat Lord Downshire de jonge dame byna voor een lid zijner familie aanzag, en op een vader-iijse wijze belang in haar stelde. Op Kerstavond 1797 werd de bruiloft in stilte te Carlisle gevierd, en Scott voerde zijn jonge vrouw voorloopig in het huis zijner ouders, daar eene door hem gehuurde woning noquot; niet geheel in orde was om het echtpaar op te nemen!

-ocr page 83-

69

r

Charlotte had dit zamenleven met hare schoonouders angstig tegemoet gezien, maar door haar verstandig gedrag gelukte het spoedig, de oude lieden te overtuigen, dat Walter wel een haastige maar niet een onbezonnen keus gedaan had. — Mogt al de opvoeding in een groot adellijk huis er wel toe geschikt zijn, om de natuurlijke zucht der jonge vrouw naar uiterlijken glans nog te versterken, zij had wilskracht genoeg, om zich in de nieuwe omstandigheden te schikken, en haar geluk in meer ernstige dingen te zoeken. Zoolang hun vermogenstoestand eenigzins bekrompen was, wist niemand zich hieraan met beteren luim en grootere vrolijkheid te onderwerpen dan Charlotte.

Tot een waarlijke innige liefde tussehen haar en hare schoonouders schijnt het echter nooit gekomen te zijn; de jonge, bekoorlijke, voornaam opgevoedeFransche vrouw was daartoe een te vreemd element in het huis van den onden streng puriteinschen advokaat. Maar de verhouding was toch van beide kanten vol achting en welwillendheid, wat daardoor nog gemakkelijker werd gemaakt, dat de steeds toenemende zwakte en ziekelijkheid van den ouden heer een voortdurend zamenzijn niet veroorloofde. Een veel inniger vriendschap ontstond tussehen Charlotte en Anna Scott, die echter reeds na weinig jaren door den dood aan het gedurige lijden ontrukt werd, dat dit jonge leven vroegtijdig ondermijnde. De moeijelijke verpleging van den ouden vader, die, door de telkens terugkeerende aanvallen van beroerte lichamelijk en geestelijk geknakt, een mismoedige en nukkige patiënt was, gat haar den laatsten stoot, en nadat de oude heer in het voorjaar van 1799 van een leven verlost werd, dat hem in de laatste jaren slechts tot last was geweest, was de gezondheid zijner dochter zoo verzwakt, dat zij hem in het jaar 1801 in het graf volgde-.

-ocr page 84-

HOOFDSTUK V.

Het jonge echtpaar werd door deze treurige gebeurtenissen diep en smartelijk aangedaan, maar daaren- j tegen waren de twee jaren 1.798 en 1799, die aan den dood des vaders voorafgingen, voor beiden uiterst gelukkig , en zij bragten ze ouder het reinste levensgenot door.

Charlotte gevoelde zich spoedig in den uitgebreiden vriendenkring, dien Walter\'s aangenaam karakter en beminnelijkheid in den omgang om hen verzamelde, geheel te huis, en er bestond een levendig verkeer zoowel met regtsgeleerde vrienden als met oude kennissen uit den weerbaarheidsbond. Onder de jonge dames merken wij vooral Maria Anna Erskine op, wier lieven brief aan Scott wij hebben medegedeeld, en Miss Cronstown. die later een Stier mar kscheu magnaat. graaf von Purgstall, huwde, en van haar prachtig , romantisch gelegen kasteel Eeygersburg uit steeds in vriendschappelijke briefwisseling met Walter bleef. Beide dames waren de glanspunten in den kring der jongelieden geweest, en nadat beide Edinburg hadden verlaten, om hunne echtgenooten te volgen, moest Charlotte Scott door haar bekoorlijke persoonlijkheid het gemis dier voortreffelijke vriendinnen vergoeden.

G-roote gastmalen en stijve gezelschappen kwamen in dezen kring niet voor, daarentegen waren de leden door gevoel voor al wat edel en schoon is, door een milde denkwijze, en door een vrolykheid, die altijd binnen de grenzen der beste en meest elegante vormen van den omgang bleef, in zulk een opwekkend en aan-

-ocr page 85-

71

trekkelijk verkeer met elkander verbonden, dat diegenen, wier ambt of lot hen aan dezen kring ontvoerde, steeds uit de verte met heimwee aan de plaats dachten, waar zij zooveel rein genot hadden gesmaakt. Een brief, dien de gravin Purgstall kort na haar huwelijk aan Walter Scott schreef, geeft ons een beeld van dit gezelschap, waarvan onze dichter altijd het allen bezielende middelpunt bleef.

Gij kunt begrijpen, schrijft zij, hoe mijn hart van vreugde vervuld was, mijn innig dierbare vriend , toen ik uw driewerf welkomen brief ontving. Alle goden te zamen, van Saturnus af tot aan de godin Liberté toe, hadden geen geschenk voor mij kunnen uitdenken, dat zoo met mijn vurigste wenschen overeenkwam, — de overtuiging te hebben, dat die welke ik liefheb gelukkig zijn, en nog aan mij denken! — Green woorden zijn in staat mijn gevoel te beschrijven. O! kon mijn geliefde broeder Georg ook zulk een Charlotte vinden, — mijn eenige wensch zou dan zijn, dat Eeygersburg digt bij Edinburg lag. — O, mogt een aardbeving al die landen verslinden, die ons van elkander scheiden, of bezat ik een toovermantel die u allen tot mij voerde. — Het is geen ijdelheid, als ik zeg, dat er niets schooners op aarde is, dan onze bergen hier in Stiermarken. Hoe gelukkig zou ik zijn als ik dan in deze streken haar mogt zien, die Walter\'s liefde heeft verworven, en verstandig genoeg was om dit geluk te waarderen. Hoe blijde zal ik zijn, als een volgende brief mij aankondigt, dat uw geluk nog grooter is geworden, op de eenige manier waarop dit mogelijk is, sedert alle hoop is verdwenen van Bonaparte gevangen te nemen.

Ik ben benieuwd wat voor een geest er in den kleine zal zitten, wiens komst gij verbeidt; wie wel de bovenhand zal hebben, de philosoof, de jurist, de oudheidskenner, de dichter of de held! Ik stel mij voor, dat gij een gelukkig mengsel van dit alles hebt te wachten, en dat de jongen in verzen zal stamelen en zijn min afranselen. Zoodra hij aangekomen is, verzoek ik u, mij in zijne vriendschap aan te bevelen, en hem toch om Godswil geen hoog romantischen naam uit den kring van Arthur, maar een eenvoudigen christelijken naam uit het huis der Scott\'s van Harden te geven. Ach,

-ocr page 86-

72

moeten we dan waarlijk door zulke afstanden gescheiden zijn! Nu, G-od zegene ons allen, dat is de bede uwer vriendin, die ver van hare vrienden verwijderd moet leven.

Het verwachte kind stelde ongelukkig deze hoop en wenschen teleur, want in den familie-bijbel van den ouden heer is in de latijnsche taal aangeteekend: Op den 18\'Ien October beviel Charlotte Margaretha Seott van een zoon, die reeds den dag daarop gestorven is.

Den volgenden zomer huurde Scott een fraai klein landhuis, ongeveer een mijl van Edinburg in Lasswade aan den Esk, met een allerliefsten tuin, waar men het heerlijkste uitzigt genoot. Huis en tuin op een eenvoudige maar smaakvolle wijze in orde te houden, was Walter\'s grootste genot. Kooit, zei hij later, was ik trotseher op een werk mijner handen, dan toen het mij gelukt was zelf aan den ingang een fraaije poort, met klimop en andere slingerplanten bedekt, te vervaardigen.

Geen dag ging voorbij, waarop niet bezoek uit de stad of uit de omstreek kwam, en hier was het ook waar Scott zich de vriendschap der magtige huizen van den hertog van Buccleugh en van Lord Melville verwierf, die kasteden in hetzelfde aanvallige dal bezaten.

In dit stille landelijke verblijf werden de gedichten geboren, die tot den roem van den dichter den eersten steen zouden leggen ; en geheel afwijkend van de ontwikkeling van andere poëten schijnt het, dat Walter Scott nu voor het eerst, ofschoon bijna dertig jaar oud, van zijn dichterlijke roeping de vaste overtuiging kreeg.

Ook dat is iets eigenaardigs in hem, dat hij tot eigen scheppingen zich door een reeks van vertalingen en nabootsingen voorbereidde, terwijl in den regel jonge talenten hun kracht overschatten, en met de meest omvattende werken beginnen, zoodat zij eerst na liet mislukken hiervan den weg betreden, die werkelijk ten top voert.

Wanneer wij naar de oorzaak van dezen eigenaardigen loop van Scott\'s muze vorschen, dan zullen wij die hoofdzakelijk in de al te groote bescheidenheid vinden, die hem niet tot de juiste waardering van zijn eigen werk liet komen, en hem daarentegen de werken van

-ocr page 87-

73

anderen veel te hoog deed plaatsen. — In de dagen, tot welke wij met ons verhaal zijn gekomen, had de alom heerschende mode het hoofd van een klein, goedaardig mannetje met den lauwerkrans des dichters gekroond. Zijn gedicht „de monnikquot; had opgang gemaakt, en de aanzienlijke kringen, die vermaak in den zonderling schepten, verhieven hem tot held van den dag.

Matthew Lewis, meestal Mat Lewis genaamd, was van goede familie. Hij had een jeugdig uiterlijk, bijna dat van een jongen, en was zoo klein van gestalte als iemand maar zijn kan, zonder juist den naam van dwerg te moeten dragen. — Hij had sterk uitpuilende oogen, maar was een goedhartige welwillende man, die dan ook op een reis gestorven is, welke hij had ondernomen, om het lot der slaven op zijn groote bezittingen in Amerika te helpen verbeteren.

Zijn fout was een kleine ijdelheid, die hem zijn grootste geluk daarin deed zoeken, om met de groeten der aarde om te gaan, en waardoor hij gelijk parvenus plegen te doen altijd van hertogen en graven sprak , ieta wat hij bij zijn talent en zijn stand in de maatschappij volstrekt niet noodig had gehad.

Deze Lewis had toen het plan opgevat, een bundel balladen uit alle tijden in het licht te geven, die won-dervertellingen en geestgeschiedenissen behandelden, en daar hij van Erskine gehoord had, dat Scott zich met het verzamelen van zulke stukken bezig hield , liet hij dezen om bijdragen verzoeken. Zulk een verzoek streelde onzen dichter buitengewoon, daar bij , door de oogenblikkelijke beroemdheid van den monniksdichter geblinddoekt, het opflikkerend stroovuur van zijn aanzien voor een waarlijk lichtenden innerlijken gloed hield , en hij heeft later dikwijls lachend bekend, dat na den dag waarop hij Burns had gezien hij nooit een. trotscher gevoel had gekend, als toen Lewis hem bij zijn bezoek te Ediuburg in zijn hotel tot het middagmaal had uit-genoodigd.

Hoe overdreven dit echter ook zijn mogt, toch was Walter Scott dezen modedichter den grootsten dank schuldig, daar hij de eerste aanleiding voor hem geweest is om als schrijver op te treden.

Scott had reeds verschillende balladen gedicht, en

I. 4

-ocr page 88-

74

hij voegde er nu nog eenige bij, die hij als bijdrage voor deu bundel van zijn beschermer Lewis bestemd had. Die bundel liet echter lang op zich wachten, en Scott sprak op zekeren dag hierover met zijn vriend , den boekdrukker Ballantyne. Hij las hem zijne balladen voor en zeide :

Neem mij niet kwalijk, dat ik u met zulk geknoei verveel , terwij] gij de schoone verzen van Lewis nog in het geheugen hebt.

Och wat, hervatte zijn vriend, uw verzen ziju oneindig beter dan die van Lewis, het is maar dat gij uw eigen talent niet beseft!

Nu, hoe zoudt gij het dan vinden, zei Scott, om, daar uw pers juist niets te doen heeft, van mijn balladen er zoovele uit te kiezen, dat zij een klein bundeltje vormen, en dan een dozijn exemplaren er van voor onze vrienden te drukken, opdat dezen over de waarde mogen oordeelen.

Ballantyne nam liet voorstel aan, en liet ongeveer een dozijn afdrukken van de balladen maken, waaronder zich „Willem en Helene,quot; „de vuurkoningquot; en „de jagtquot; bevonden.

Het oordeel der vrienden en bekenden was eenstemmig. — Zij verklaarden Walter Scott voor een dichter, die voor geen der levende engelsche dichters behoefde onder te doen, en Ballantyne zelf was het meest van allen verrukt. — Tegelijk vatte deze het plan op, om bij zijn drukkerij nog een boekhandel opteriguen en waarlijk door deze balladen van Scott werd de grondsteen van den lateren wereldroem der firma Ballantyne te Edinburg gelogd.

Lewis had intusschen van Scott de vertaling van Goethes Götz von Berlichingen en van een ander duitsch, nu vergeten stuk , het huis Aspen getiteld, ontvangen, waarvoor hij hem in Londen een uitgever bezorgde. Götz von Berlichingen maakte weinig opgang bij het Engelsche publiek, en wel door een ligt te begrijpen oorzaak. — De verschijning van Götz had, zooals men weet, in Duitschlaud een geheelen stroom van nabootsingen in het leven geroepen, waarvan eenige, b. v. Otto van Wittelsbach, tot op den huldigen dag ten tooneel worden gevoerd, terwijl andere hun loop

-ocr page 89-

75

naar de zee der vergetelheid zeer spoedig hebben vol-bragt. In Engeland nu waren deze nabootsingen vroe -ger dan het oorspronkelijke bekend en verspreid geraakt; spoedig hadden zij een walging tegen al deze ridders- en rooververhalen doen ontstaan, en men kon van een vreemd publiek niet verwachten, dat het in staat zou zijn, de waarde van het oorspronkelijke uit deze massa van slechte voortbrengselen te herkennen, vooral daar hun „Göt?quot; zelf een nabootsing van Shakespeare scheen. Het andere tooneelstuk, het huis Aspen, werd éénmaal op verlangen van Lewis in Londen ten tooneele gevoerd, en Scott reisde met zijne jonge vrouw er heen om de voorstelling bij te wouen , die echter niet zeer beviel, en niet werd herhaald.

Gredurende dit verblijf te Londen ontving hij berigt van den dood zijns vaders, die aan een nieuwen aanval van beroerte gestorven, en daardoor aan een leven vol kwelling ontrukt was, dat gelijk wij reeds weten hem bij zijn geestelijke en lichamelijke zwakheid, en bij zijn onvermogen om het geringste te doen tot een 1 last was geworden. — Walter schrijft hierover den 19den April 1799 aan zijne moeder ;

Ik kan u niet zeggen, met hoe smartelijk gevoel ik mij neêrzet, om den treurigen pligt te vervullen, u op dit oogenblik te schrijven, en hoe ik het toeval beklaag, dat juist nu mijne afwezigheid uit Edinburg veroorzaakt, nu ik gewenscht had u te troosten , zooals liefde en medelijden er toe in staat zijn. Uw deugd en uw godsdienst zullen u , daarvan ben ik overtuigd , het best in deze zware beproeving bijstaan. — Mijn dierbare vader heeft zich zeker , na van deze aarde afscheid te hebben genomen. een schoonere woonplaats verworven, zoo ten minste de stiptste eerlijkheid en een welbesteed leven aan gene zijde van het graf hun loon vinden. — Het zou een trek van eigenbelang zijn , te wenschen, dat onze dierbare vader ons nog langer gespaard ware gebleven, nadat de hemel hem zijn gezondheid had ontnomen, die voor het genot van het leven en het huiselijk geluk zoo noodzakelijk is. Wij moeten het afleggen van het sterfelijk omhulsel voor mijn vader als een zegen beschouwen, en voor ons als een opwekking om zoo te leven, dat wij eens met een even rein en goed ge-

-ocr page 90-

76

weten der aarde vaarwel kunnen zeggen. Maar gij, dierbare moeder, gij hebt op deze wereld nog dure pligten t e vervullen, en er zijn u nog zoovelen overgebleven die gij lief hebt, dat uwe droefheid door een gevoel van dank aan Gods voorzienigheid moet worden verzacht. Ook de dankbaarheid uwer kinderen, die gij zoo bijzonder verdient, zal u tot troost strekken , want wij kunnen het aandenken van onzen vader niet beter in eere houden, dan door u, dierbare moeder, onze liefde en dankbaarheid gedurende ons geheele leven te bewijzen. — Aan de ziekte mijner vrouw is het te wijten, dat ik niet dadelijk bij het eerste berigt van het ernstige achteruitgaan in mijns vaders toestand naar Edinburg kon snellen, en nu is het goed dat ik het niet doen kon, want bij den grootsten spoed zou ik toch te laat in Edinburg zijn gekomen. Op het oogen-blik heb ik hier nog eenige zaken te doen, maar zoo spoedig mogelijk kom ik naar Schotland. — Antwoord mij niet op dezen brief. Ik deuk er niet aan om de moeite en de gemoedsbeweging van u te vergen, die u het schrijven zou kosten. Mijne broeders zullen mij van uwe gezondheid en van die mijner zuster op de hoogte houden.

Scott keerde spoedig naar zijn kleine villa in Loff-wade terug, en hij hield moeder en zuster gedurende den zomer bij zich, om haar van de moeijelijke ziekenverpleging te doen uitrusten. Hij begon nu ijverig aan zijn verzameling van oude balladen te werken, die onder den titel „Border Ministrelsyquot; zijn naam voor het eerst in grootere kringen beroemd maakten, en die heden nog even hoog worden geschat, als de vroeger genoemde reliquiën van Percy. Hij vond des te ligter tijd voor dezen arbeid, als hem op aanbeveling van den Hertog van Buccleugh en van Lord Melville het ambt van Sheriff van Selkirkshire werd opgedragen, dat hem geen zware pligten oplegde, en een inkomen van ƒ 3600 gaf. Het distrikt, dat hij moest beheeren, werd door vreedzame herders bewoond, en behoorde juist tot die schot-sche hordtm of grenslanden, wier liederen hij verzamelde. Bijna het geheele landje is eigendom der hertogen van Buccleugh, en de jonge man, die dezen doorluchtigen naam droeg, schonk den dichter in zijn persoonlijk en

-ocr page 91-

77

in zijn dichterlijk streven steeds de warmste deelneming, en leende hem gaarne alle hulp die hem in zijne magt stond.

Van bijzonder nut bij de verzameling en bewerking der greuszangen was hem echter een andere jonge man, van wien uitvoeriger gewag dient gemaakt te worden. Hij leerde hem kennen door middel van Archibald Constable, die, later een der eerste boekhandelaars van Grootbrittanje, toen een kleine winkel had, die vooral van antiquarische zeldzaamheden voorzien was. In dezen winkel kwam bijna iederen dag een jonge man met een boersch uiterlijk, niet om te koopen, maar om in zeld zame boeken te lezen, waarin hij zich zoo verdiepte, dat hij dikwijls uren lang op een ladder bleef staan, dien hij beklommen had, om een oud versleten boek voor den dag te halen — Scott hoorde, dat deze man zijn studiën met bijzonderen ernst aan de Oud-Schotsche liederen wijdde, en dat hij dezelfde was, wiens met J. L. onderteekende opstellen in het Edinburgsche tijdschrift bij alle kenners opzien baarden. Hij sloot spoedig vriendschap met dezen zonderling, en bragt hem in kennis met zijne vrienden, die dadelijk achter John Leyden\'s ruwheid zijn edel gemoed erkenden.

Zijn ijver, om Walters verzameling te helpen vergroo-ten, kende geen grenzen, waarvan het volgende voorbeeld mag getuigen.

Walter Scott bezat een stuk van zekere geschiedkundige ballade, waarvan hij de rest volstrekt niet kon vinden. Men sprak in Leyden\'s tegenwoordigheid er over hoe spijtig dit was; deze verdween onmiddellijk, en gedurende twee dagen zag men hem niet. Op den derden dag zaten de vrienden na tafel bij elkander. Plotseling hooren zij in de verte een gebrul, dat hoe langer hoe heviger wordt, naarmate het digterbij komt. Op eens wordt de deur opengestooten, en John Leyden komt met zonderlinge gebaren binnen, en zingt het ontbrekende stuk der ballade in verschrikkelijke toonen , die hij met de hevigste gesticulatie begeleidt. Hij was twaalf duitsche mijlen heen en weêr\' geloopen, om een oude vrouw op te zoeken, van wie hij wist, dat zij de gezochte verzen van buiten kende.

Het geheele volgende leven van dezen zonderling

-ocr page 92-

78

getuigde van een wilskracht en volharding, zooala zij zelden worden gevonden. Het was steeds zijn wensch geweest naar Oost-Indië te gaan, om de oostersche talen aan de eigenlijke bron te bestuderen, en in 1802 gelukte het hem werkelijk de belofte te verkrijgen, om bij de kompagnie voor een wetenschappelijk doel te worden aangesteld. Het kwam echter spoedig uit, dat reeds alle posten door betrekkingen en vrienden der directeurs waren ingenomen, zoodat voor Leyden niets overbleef als de benoeming tot hulparts, die hem onder de voorwaarde gegeven werd, dat hij binnen de zes maanden zijn examen in de medicijnen zou doen. — Bij ieder ander mensch zou deze bijgevoegde voorwaarde even goed geweest zijn als een volstrekte weigering. Niet zoo bij John Leyden. Zonder te aarzelen wierp hij zich met zijn geheele wilskracht op de hem tot dusver onbekende geneeskunde, en na zes maanden deed hij examen in de chirurgie. Hij ging nu naar Indië, en stond spoedig als de eerste kenner dor oostersche talen bekend. In het jaar .1811 rukte de dood hem midden uit zijn glansrijke loopbaan.

Deze uitstekende man was niet de eenige, die met hart en ziel onzen dichter aan zijn verzameling hielp; den hoofdarbeid echter moest Walter Scott natuurlijk zel.t verrigten. Het grootste gedeelte der balladen was niet geschreven, maar moest door middel van oude lieden worden verzameld, die ze van buiten kenden. Er was dus niet alleen een groote kennis der oude geschiedenis van Schotland en Engeland noodig, maar ook een streng wijsgeerig-taalkundige heerschappij over de taal en de dialecten van verschillende tijden en streken, om de uitgave en gedeeltelijke aanvulling dezer liederen zoo te bewerken, dat ze niet alleen aan liefhebbers, maar ook aan geleerde kenners voldeed.

Scott ging bij zijn arbeid met de grootste stiptheid te werk. Van elk gedicht verschafte hij zich door on-vermoeiden vlijt zooveel afschriften, als hij maar eenig-zins bij elkaar kon krijgen, en hoe hij van zijn jeugd af aan zelf het land heeft rondgereisd, om de manieren te vergelijken waarop deze liederen door onderscheiden personen werden gezongen, hebben wij reeds gezien. Daarop vergeleek hij, met dezelfde strengheid als de

-ocr page 93-

79

uitgever van een klassiek schrijver, alle afwijkingen die hij vond, en door zijn geleerdheid eif zijn aangeboren dichterlijken zin werd hij zoo zeker geleid, dat hij bij zijn keuze al tij d het doel trof. Daar echter de redactie slechts voor het kleinste gedeelte uit oude drukken en handschriften kon worden bewerkt, maar de meeste liederen, gelijk reeds gezegd is, uit mondelinge overlevering werden verzameld, zoo kon het niet anders, of de tekst moest eenigermate een moderne kleur aannemen , want liederen, die zich gedurende langer dan een eeuw in den mond van het volk hebben voortgeplant, nemen ook van zelf al de veranderingen in taal en tongval aan.

Daar Walter Scott de eigenschappen van een taalkenner met die van een dichter vereenigde, was er voor dezen arbeid niemand zoo geschikt als hij. De waarde der verzameling werd nog verhoogd, en de belangstelling van het publiek nog meer opgewekt, door de inleidingen en aanmerkingen van den verzamelaar. Men kan zien, dat hier geen snel bijeengeraapte geleerdheid voor een bepaald doel werd opgedischt, maar dat de vruchten van een langzaam, maar welig groeijenden boom den lezer werden aangeboden. Men mag gerust zeggen , dat deze liederen met hun inleidingen en ophelderingen, en met dien schat van zeldzame kennis der Schotsche geschiedenis, de voorboden zijn van al de volgende werken van Scott, ja als het ware de kiemen er van in zich dragen, want alle zijn meer of min bepaald uit dien eenen grondtrek van zijn karakter ontstaan, namelijk uit liefde tot zijn vaderland.

Uit de geschiedenis der Schotten klinkt reeds van zelf een eigenaardige dichterlijk-weemoedige toon ons tegen. Zij bestaat uit een reeks van gevechten voor de onafhankelijkheid van het land, en tegelijk uit een aanhoudenden strijd der rijksgrooten onder elkander en gedeeltelijk ook tegen de Koningen. Niet Schotland werd eindelijk door Engeland veroverd, maar Engeland kwam na Elisabeth\'s dood door erfenis onder de heerschappij der Schotsche Koningen, • en nooit ging een kroon met grootere kalmte van vader op zoon over, als van het huis der Tudors op dat van Stuart, en de zoon der ongelukkige Maria beklom denzelfden troon,

-ocr page 94-

80

waarop vóór hem zij gezeten had, die zijn moeder had vermoord.

Van dit oogenblik af begon de schotsehe natie te gevoelen, dat zij haaiquot; oude gebruiken zou moeten opofferen , om gelijken tred met het engelsche zustervolk te kunnen houden. Sedert de vereeniging der beide koningrijken nam zij dan ook engelsche zeden en gebruiken aan, engelsche nijverheid werd ingevoerd, en in het algemeen de volkseigenaardigheid bijna geheel prijs gegeven. De oud-schotsche gewoonten weken al verder en verder naar het noorden heen, en zijn dan ook als een zeldzaam overblijfsel van vroegere dagen alleen in de hooglanden en op de Shetland® eilanden te vinden. Dit opofferen eener nationaliteit uit erkenning der meerderheid van een stamverwant volk, is een geheel eenig verschijnsel in de geschiedenis, en al moeten ook de schotsehe patriotten de noodzakelijkheid en de goede vruchten dezer zelfverloochening erkennen, toch is die erkenning met een gevoel van smart en droefheid gemengd,

Door het geweld dezer tegenstrijdige gevoelens werd zeker niemand uit het schotsehe volk sterker aangetast, dan Walter Scott, en zijn werken geven met weinige uitzonderingen hiervan niet alleen getuigenis , maar zij zijn voor het grootste gedeelte met het doel vervaardigd, om een blijvend gedenkteeken voor de verdwijnende schotsehe nationaliteit op te rigten.

De inleiding zijner oud-schotsehe liederen-verzameling eindigt met een roerende belijdenis dezer gevoelens. Misschien, zegt hij, kan ik door deze zwakke poging een bijdrage tot de geschiedenis van mijn geboorteland leveren, waarvan de zeden en eigenaardigheden dagelijks meer verdwijnen, om zich in den stroom der engelsche nationaliteit op te lossen en te versmelten. Hoe gering dit offer ook moge zijn, gebragt aan de schim van een koningrijk, eens zoo trotsch en onafhankelijk, toch wil ik aan zijn altaar deze kransen ophangen met gevoelens waar smart en liefde in gemengd zijn, en die ik iret kan beschrijven.

Heil u, o laud der speren, u wiens volk Zich nooit gebogen heeft voor Rome\'s niagt!

Heil u, gij beter deel van \'t roemrijke Albion,

Nooit heeft uw nek het vreemde juk getorscht.

-ocr page 95-

81

Des vijands inagt stuitte op uw bergen af.

Vul daukbrc kulde wijd ik u mijn dienst j

Wat in mij is van kracht, u hoort het toe;

Aan u mijn eerste, aan u mijn laatste zang!

De balladenbundel (Border ministrelsy) is in drie dee-len gesplitst; het eerste deel bevat de geschiedkundige liederen, waarin merkwaardige gevechten en andere gebeurtenissen uit de schotsche geschiedenis worden geschilderd. Het tweede gedeelte bestaat uit de romantische balladen, waarvan vele dien diep droefgeestigen toon doen hooren, die ons aan Herders „Stimmen der Völkerquot; en de daarin voorkomende oud-schotsche gedichten herinnert. Vele er van roeren op het innigste ons gemoed, andere weder zijn luimig en verliefd, nog andere geven den indruk terug, dien de deels wilde, deels liefelijke natuur van Schotland op ons maakt; alle hebben zij iets oorspronkelijks en ongekunstelds, dat ons bij al het verschil in vorm toch aan menig werk der klassieke oudheid herinnert, daar in beide dat te vinden is, wat wij natuurpoëzie noemen. Nog grooter echter is de overeenkomst van vorm en inhoud met de duitsche volksliederen der zestiende en zeventiende eeuw; en wanneer men namen en plaatsen wegdenkt, dan is het dikwijls moeijelijk te zeggen, wat schotsch en wat duitsch gedacht en gevoeld is. Bij al de gestrengheid en naauw-gezetheid, waarmede Scott de uitgave behandelde, is hij toch steeds van allen pronk met geleerdheid vrij gebleven, en heeft hij het met regt versmaad, van de verouderde spelling gebruik te maken, die in den tijd, waarin deze liederen zijn ontstaan, in zwang was; daarbij laat hij eenige ruwe uitdrukkingen weg, die zonder voor het geheel noodig te zijn, het gevoel van den lezer konden beleedigen. Het aantal der hier voor het eerst gedrukte balladen is drieënveertig Het derde deel draagt den titel: „Nieuwere nabootsingen en het bestaat uit gedichten, gedeeltelijk van Scott zelf, gedeeltelijk van verscheiden zijner vrienden , waarin zulke onderwerpen zijn gekozen , als ook die oude zangers plagten te bezingen. Die van John Leyden behooren tot de beste.

In alle drie der deelen zijn ook met bijzondere voorliefde zulke legenden en balladen behandeld, die betrekking hebben op de voorouders en stamgenooten van

-ocr page 96-

82

den dichter. De Schotteu hadden over het algemeen, zoo mogelijk in nog hoogeren graad als de engelschen, den oudf\'eodalen zin voor trouw aan do familie en den stam bewaard; en de adellijke geslachten, die in de onderscheiden distrikten van de oudste tijden af de rijkste en aanzienlijkste zijn, worden zoo hoog vereerd, als het in andere landen alleen den koning ten deel valt. quot;Walter Scott en zijn familie zien tegen de hertogen van Buc-cleugh op als tegen de hoofden van hun clan, en wel met des te grootere aanhankelijkheid daar de familienaam van dit hertogelijke huis de naam Scott is, en alle Scott\'s hunne stamboomen tot aan de gemeenschappelijke afstamming uit dit doorluchtige geslacht opvoeren. Scott draagt zijn werk dan ook aan den toenmaligen representant van dit huis, den jongen hertog Hendrik op, als een bundel liederen die tot onderwerp de dappere wapenfeiten zijner voorouders hebben, en die in oude dagen den maaltijd dezer helden opvrolijkten.

De eerste uitgave dezer balladen verscheen in 1803, en er werden van de beide eerste deelen duizend, van het derde vijftienhonderd exemplaren gedrukt. Eeeds vier jaren later was er een tweede druk van 1250 exemplaren noodig, en tot 1820 waren er alleen in Engeland 15000 verkocht. Ook het buitenland erkende spoedig de waarde van het werk, en er verschenen vertalingen in het duitsch . het deensch en het zweedsch. De duit-sche vertaling van Schubarth droeg Scott\'s goedkeuring bijzonder weg en de auteur heeft in de laatste door hem zelf herziene uitgaven van 1830 proeven er van medegedeeld. Scott zelf was met den uitslag buitengewoon tevreden, en in een brief, dien hij John Leyden als aanbeveling aan zijn zwager Carpenter naar Indië mede gaf, schrijft hij hierover: Het is mij gelukt, mijn geringe literarische talenten eenigzins te doen gelden. Ik heb namelijk de dichterlijke oudheden der schotsche hooglanden uitgegeven, die door overlevering in den mond van oude lieden bewaard zijn, en ons een trouw beeld geven der zeden in den tijd der oorlogen met Engeland. Deze onbeduidende verzameling is door het publiek zoo goed opgenomen, dat ik niet alleen ƒ 1200 voor de eerste uitgave ontvangen heb (die na zes maanden reeds verkocht was, wat voor u te verzwijgen mijne

-ocr page 97-

83

ijdelheid mij niet toelaat) , maar ook het kopieregt nu voor ƒ 6000 verkocht.

In een toen verschenen kritiek van het boek lezen wij de profetische opmerking , dat het stof voor honderd historische romans bevat, en inderdaad niet alleen de inhoud, maar ook de stijl der historische aanmerkingen op deze oude gedichten, komt zoo met Scott\'s schrijfwijze in zijne romans overeen, dat, toen later de alge-meene strijd ontstond over de vraag wie de Waverley-romans had geschreven, een kenner der engelsche litteratuur zeide, dat slechts hij over den schrijver in twijfel kon zijn, die de aanmerkingen op de balladen niet opmerkzaam had gelezen.

HOOFDSTUK VI.

In het jaar 1802 werd het beroemde tijdschrift op-gerigt, dat nog heden ten dage een der eerste plaatsen onder de kritische tijdschriften van alle landen bekleedt, de Edinburgh Review. Aan het hoofd dezer onderneming stond in het begin de theoloog Sidney Smith, die echter spoedig de redaktie aan den beroemden kritikus Jeffrey overgaf, die ambtgenoot van onzen dichter en innig met hem bevriend was. Zoo kwam het dat Scott vele kritische bijdragen in dit tijdschrift leverde. Daar behalve dezen literarischen arbeid de militaire bezigheden den jongen betaalmeester der Schot-sche vrijwilligers veel tijd kostten, kwam hij in zijn pligt als sheriff eenigzins te kort, en zijn chef moest er ernstig bij hem op aandringen, dat hij binnen zijn ambtsgebied zich met der woon zou vestigen.. Wel was het persoonlijke aanzien daarentegen en de liefde, die Scott bij allen genoot, die tot dit gebied behoorden,

-ocr page 98-

84

toen reeds buitengewoon groot, en kan de dichter Words-worth, die in September 1803 door deze streek reisde, ons verhalen, dat de naam van Seott als een toover-formulier werkte, om alle kasten en deuren voor hem te openen , die vriend van den dichter was of een aanbeveling van hem medebragt. Maar daar de wet niet met de populariteit van een ambtenaar in zijn ambtsgebied tevreden mag zijn, maar bepaald vordert, dat een sheriff ten minste vier maanden van het jaar er in moet wonen, zoo moest hij wel aan het verlangen van den Lord-luitenant, die hem aan het verzuim hiervan herinnerde, voldoen.

Deze Lord-luitenant, Lord Napier, was een man die bijzonder op vormen en kleinigheden lette, en die bij al zijn menschlievendheid en beleefdheid toch nooit de geringste afwijking van die vormen door de vingers zag. Men verhaalt, dat de Lord met zijne vrouw eens een week bij een bevriende familie zou komen doorbrengen, en dan ook op het bepaalde uur aankwam Den volgenden morgen echter kondigde hij zijn gastheer aan, dat zij wegens een onverwachte omstandigheid, waarover hij zich niet nader kon uitlaten, dadelijk moesten afreizen Later kwam het uit, dat Lord Napier\'s kamerdienaar de grove misdaad had begaan, om een steï dassen in te pakken, wier nommers niet met die der hemden overeenkwamen, waarbij zij moesten gedragen w orden.

Tegen zulk een chef was niets in te brengen , vooral daar Lord Napier alles met de grootste beleefdheid behandelde, en vooral deed uitkomen, dat zijn aandrang om Scott aan de wet te zien voldoen zijn hoofdgrond had in het verlangen, om den sherift\' in de buurt te hebben, daar dit de grootste wensch van hem en van den geheelen adel der omstreek was. — Gelukkig kwam er toen een zeer fraai gelegen landgoed in Scott\'s ambtsgebied open.

De overste Jiussel namelijk, die met een tante van den dichter getrouwd was, was gestorven , en het door hem bewoonde landgoed Ashestiel, romantisch aan den zuidelijken oever van de Tweed gelegen, stond te huur, daar de erfgenaam, de jonge Scott, in Indische dienst afwezig was. Scott moest, om deze bezitting volgens het gebruik van het land in goeden staat te houden,

-ocr page 99-

85

in de eerste plaats zich een groote kudde schapen aanschaffen, en zijn nieuwe buren waren vol ijver, om hem met de voortreflelijkheden van twee soorten van schapen , de zoogenaamde lange en korte, bekend te maken. Hij werd door deze gesprekken over schapen zoo vervolgd , dat hij eens schertsend een der naburige grond-bezitte s vroeg, of hij hem niet bepaald kon zeggen, welke lengte een schaap wel moest hebben, om aanspraak op den naam van een lang schaap te kunnen maken. Deze echter merkte de scherts niet, maar antwoordde met den grootsten ernst: Het zit hem in de wol. Mijnheer! De wol, die maakt het onderscheid! De lange schapen geven de korte wol, en de korte schapen geven de lange wol, en daarom hebben wij ze zoo genoemd. Bij deze verklaring kon Scott zich niet langer goed houden, en schudde van het lagchen. De natuurdichter James Hogg, die hierbij tegenwoordig was, las later deze schapengeschiedenis in de inleiding van het verhaal „de zwarte dwerg,quot; en van toen af, zegt hij , kou ik niet langer over den persoon van den grooten onbekende in twijfel zijn.

De geldelijke omstandigheden van den jongen dichter werden omtrent dien tijd aanmerkelijk beter, daar hem zijn oom Eobert Scott, die op den 10llequot; Junij 1801 stierf, een huis en eenig geld naliet, te zamen ongeveer de waarde hebbende van 70000 guldens. Zijn ge-heele inkomen bedroeg nu 10500 gulden in het jaar, — Onder deze omstandigheden ging hij met de vrolijkste luim aan het inrigten van zijn nieuw verblijf.

Ik steek tot over de ooren in zaken, schrijft hij, want 1°. moet ik mijn huis meubelen, en daarvoor alle uitdragerswinkels en alle hospitalen van invaliede meubels afloopen, 2°. moet ik mijn oude woning verhuren, 3°. mijn erfenis in orde brengen , en 4°. mijn kavallerie-dienst doen, welke laatste my veertien aangename dagen midden onder al dien warboel verschafte. Wij wonen twee uren van de kerk en van de markt af, zoodat wij onze eigen kippen en schapen slagten, en eiken zondag huisgodsdienst moeten houden, daar eenigen van ons reeds echte heidenen begonnen te worden — Hoe gelukkig zijt gij daarentegen, die slechts twee stappen van de kerk afwoont.

-ocr page 100-

86

Het nieuwe huis te Ashestiel, dat door vereerders van den dichter nog altijd als een oord van bedevaart bezocht wordt, en steeds bezocht zal worden, zoolang Waverley en de „Lady of the Lakequot; in eere zijn, is een klein paradijs, zooals een dichter het zich maar kan wenschen. De woning zelve is klein, omgeven door een oud-frankischen tuin met schaduwrijke zitplaatsen en terrassen; van binnen is ze met smaak en gemakkelijk ingerigt. Aan de eene zijde van het huis gaat een rots steil in de diepte, en aan zijn voet hoort men een beek ruischen, die in de Tweed uitloopt Door groene heuvelen wordt het uitzigt begrensd, en bloeijende landerijen rondom vormen een schoon beeld van landelijke rust. Een korte rid brengt de bewoners in het heerlijke gebergte der romantische omstreek. Het in orde brengen van het landgoed, en de zorg voor de bosschen van den afwezigen eigenaar, gaven aanleiding tot voortdurende beweging in de vrije natuur; — en het was alsof\' het geluk bij al die vriendelijke gaven nog de beste wilde voegen, want in de eerste dagen leerde Scott reeds den eerlijken Thomas Purdie kennen, die van toen af aan tot aan zijn dood toe steeds zijn getrouwe bediende en vriend is gebleven. De eerste kennismaking was zeldzaam genoeg, want Purdie werd als wilddief voor onzen Sheriff gebragt. Hier gedroeg hij zich echter zoo open en ruiterlijk, en verhaalde zoo schalksch van de vele kinderen die hij moest onderhouden, en van de vele wilde ganzen, die juist toen digt bij hem waren opgevlogen , dat het hart van den strafregter geroerd en Tom vrijgesproken werd. Walter Scott nam hem als schaapherder in dienst, en stelde spoedig zoo veel vertrouwen in hem, dat hij hem opzigter van het landgoed maakte, en dit is hij tot aan Walter\'s dood gebleven tot vreugde en nut van beide partijen.

In denzelfden tijd werd ook Purdie\'s zwager, Peter Mathieson, als koetsier in dienst genomen. Ook hij bleef tot aan den dood van Scott in zijn dienst, en heeft zijn geliefden heer nog menig jaar overleefd.

In den herfst van hetzelfde jaar maakte Scott persoonlijk met den beroemden reiziger Mungo Park kennis, die van zijn eerste Afrikaansche reis teruggekeerd, het

-ocr page 101-

87

plan had gevormd, zich in die streek als doctor te vestigen. Mungo Park verhaalde onzen dichter vele hoogst merkwaardige gebeurtenissen, waarvan hij in zijn reisbeschrijving geen gewag had gemaakt, en daar Scott zich hierover verwonderde, zeide Mungo; Ik heb overal waar het op de mededeeling van gewigtige dingen aankwam, altijd onbeschroomd de waarheid gezegd, zonder mij er om te bekommeren of men mij zou gelooven of niet; maar als er slechts van mij zeiven sprake was, heb ik veel wonderbaarlijks dat ik beleefd heb, en vele aan het fabelachtige grenzende reddingen uit groote gevaren niet aangeroerd, om het geloof mijner lezers niet op een al te zware proef te stellen. — Toen Scott zijn nieuwen vriend eens een bezoek bragt, stond de groote reiziger aan den oever van een beek , terwijl hij steenen in het water wierp, en met groote opmerkzaamheid op de blazen acht gaf, die op de oppervlakte opborrelden. Dat schijnt mij al een zeer zonderlinge bezigheid, zeide Scott, voor iemand die zoovele merkwaardige dingen gezien heeft.

Niet zoo zonderling als gij wel denkt, antwoordde Mungo Park, want ik was gewoon op die wijze in Afrika de diepte eener rivier te peilen, voor ik het waagde er door heen te gaan. Naar den tijd, dien de waterbellen noodig hadden, om van den grond tot aan de oppervlakte te komen, berekende ik of het mogelijk zou zgn de rivier te doorwaden. Zoo maakte deze buitengewone man op nieuw voorbereidingen voor de tweede ontdekkingsreis, die hem het leven zou kosten.

Ondertusschen hadden Scott\'s dichterlijke werkzaamheden volstrekt niet stilgestaan; integendeel was zijn eerste zelfstandige werk: het lied van den laatsten Minstreel, voleindigd en verscheen in Januarij 1805.

De aanleiding tot dit werk had zijn \' aanzienlijke vriendin, de gravin van Dalkeith, gegeven, die hem verzocht had een schotsche legende, die haar bijzonder beviel, in poëtischen vorm te bewerken.

De geschiedenis speelt in het midden der zestiende eeuw, en verheerlijkt verschillende gebeurtenissen in de familie der Buccleugh\'s en der Scott\'s. Een oude zanger, de laatste der schotsche Minstreels, komt in het kasteel der gravin van Buccleugh, weduwe van den

-ocr page 102-

88

ongolukkigen hertog van Monmouth, die onder Jacob TI onthoofd was, en om haar op te vrolijken draagt hij haar zijn gezangen voor, die de toestanden der zestiende eeuw zoo getrouw en bevattelijk schilderen, als alleen Walter Scott er toe in staat was, die zich geheel in het leven dier lang vervlogen tijden kon verplaatsen.

Het was een gelukkige greep van Waiter, dat hij den ouden balladenvorm koos, daar deze hem van zelf dwong, eenvoudig en bescheiden in de wijze van voorstelling te zijn, hetgeen dan ook hoofdzakelijk tot den verba-zenden opgang van het gedicht heeft bijgedragen. Want de engelsche litteratuur had sedert de tweede helft der achttiende eeuw dat stijve pruikenkarakter aangenomen, dat met het even stijve woord „kunstpoëziequot; wordt aangeduid, en dat wel in staat is het publiek een tijd lang zand in de oogen te strooijen, maar toch spoedig een even groote walging te weeg brengt als het langdurige gebruik van banket. Walter Scott had de gelukkige gedachte, om weer eens een natuurlijken toon aan te geven, en woorden te spreken die de geestdrift van een gemoed , dat vol is van zijn onderwerp, van zelf op de lippen legt, en deze terugkeer tot de natuur werd als een nieuwe openbaring bewonderd en glansrijk bekroond. Het eerste dezer grootere gedichten, dat waarvan wij nu juist spreken, bevat reeds al die schoonheden, die ook in zijn latere dichtwerken het engelsche volk betooverden, en nog altijd betooveren, zoodat dan ook telkens de eene uitgave zijner gedichten op de andere is blijven volgen.

Toen Walter Scott kort voor zijn dood de uitgave van al zijne werken bezorgde, schreef hij het volgende over het lied van den laatsten Minstreel: Het zou ge-gemaaktheid zijn zoo ik wilde beweren, dat ik niet eenige verwachting van dit gedicht had gekoesterd, — de proef, om tot een meer eenvoudige en natuurlijke schrijfwijze in de poëzie terug te keeren, moest in een tijd welkom zijn, waarin men het publiek lang genoeg met helden-heksameters had gekweld en met al den bombast die daarmede verbonden is. Maar van welken aard mijne verwachtingen ook mogen geweest zijn, bescheiden of onbescheiden, de uitkomst overtrof ze ver, want onder diegenen, die den moedigen zanger toelachten, waren

-ocr page 103-

80

de groote namen Pitt en Fox. Ook was de verbreiding van het gedicht in overeenstemming met bet karakter van zulke mannen wien het behagen kon. Meer dan dertigduizend exemplaren werden er van verkocht, en de vervaardiger had een zwaren strijd met de mensche-lijke ijdelheid door te staan , om wanneer hij over deze uitkomst geprezen werd, de verdienste van zich af op de omstandigheden te schuiven.

Pitt was van dit gedicht zoo betooverd, dat hij openlijk verklaarde, dat niets hem meer genoegen zou geven dan den dichter van nut te kunnen zijn, en hij wees er vooral op, dat sommige plaatsen een zoo volmaakte schilderij vertoonden, dat de indruk er van geheel en al die was, welke men anders slechts van de^ schilderkunst kon verwachten. Deze lofrede is zeker zeldzaam genoeg, en de lezer, die Lessing kent, zal er over glimlachen, maar het moest toch voor een jong dichter bijzonder vleijend zijn, den grootsten staatsman van zijn land en zijn tijd zoo in verrukking gebragt te hebben, vooral daar het bekend is, dat Pitt weinig zin voor dichtkunst had. De eerste uitgave van dit werk, dat omstreeks drie- of vierduizend verzen bevat, verscheen in prachtig quarto formaat, in zevenhonderd vijftig afdrukken. Toch moesten er in hetzelfde jaar nog vijftienhonderd octavo exemplaren gedrukt worden, en zoo volgde uitgave op uitgave. De veertiende verscheen in het jaar 1825, en tot 1836 waren er alleen in Engeland door de regtmatige uitgevers vierenveertig duizend exemplaren verkocht. Voor de eerste uitgave ontving Scott ongeveer ƒ 1750, en in het geheel heeft hem dit werk ƒ 8750 opgebragt.

Toen Scott eens met een zijner uitgevers, den heer Longman, een rid deed, struikelde zijn fraai rijpaard, en werd ongeneeselijk bezeerd. De galante .boekhandelaar stuurde den dichter dadelijk ƒ 1200 om zich een nieuw paard aan te schaffen. — Deze glansrijke uitkomst zijner eerste grootere zelfstandige proeve op het gebied der dichtkunst, moest echter tegelijk de aanleiding worden tot een stap, waarvan de dichter de noodlottige gevolgen tot aan zijn dood toe heeft ondervonden, en die zelfs na zijn dood nog hebben voortgeduurd. De anders zoo voorzigtige en bedachtzame Walter Scott

-ocr page 104-

90

verviel in oen dwaling, die Lem even als menigen anderen schrijver duur genoeg te staan kwam. Hij wilde namelijk, ten minste voor een gedeelte, zijn eigen drukker en uitgever zijn.

Wij hebben gezien, hoe Ballantyne op aandrang van Scott zijn zaak vergroot had, en hoe hij er zich voornamelijk op toelegde, om buitengewoon fraai gedrukte werken uit zijn drukkerij in de wereld te zenden. De daartoe noodige uitgaven hadden hem reeds meer dan eens genoodzaakt de hulp van den dichter in te roepen, en geld van hem te leenen. Ook nu na de uitgave van het gedicht, had Ballantyne weder geld noodig, en nadat Scott een tijd lang over de zaak had nagedacht, stelde hij hem voor, om tegen betaling eener aanzienlijke som aandeelhouder in de zaak te worden. Dit werd met vreugde aangenomen, en Walter Scott betaalde de ƒ 60000, die het huis dat\'-hij van zijn oom had geërfd hem had opgebragt. Daar hij op deze wijze zijn werkkring zoowel als zijn fortuin op litterarisch gebied had overgebragt, is het ligt te begrijpen, dat hij zijn werkzaamheid als advokaat geheel liet loopen, die hij tot nog toe er bij had waargenomen. Dit besluit kostte hem echter veel meer moeite dan men wel mee-nen zou.

Het is altijd mijn wensch geweest, zegt hij, dat mij het schrijven een stok, niet een kruk zou zijn, en dat het inkomen van mijn litterarischen arbeid mij meer tot een aangename toegift zou strekken, dan wel tot mijn levensonderhoud; op die manier hoopte ik eenmaal mijn schrijven te kunnen staken, zoodra ik zelf geen belang meer in mijne werken stelde of ze aan het publiek niet meer bevielen, en ik wist dat mijne talrijke vrienden mij wel de eene of andere plaats zouden bezorgen, die mij aangenaam zou zijn en waar tevens een goed inkomen aan verbonden was.

Walter Scott deelt hier voor de eerste maal zijn voornemen mede, om clerk of the session te worden, een hooge regterlijke betrekking, waarvoor men in het Kol-landsch het regte woord tevergeefs zoekt.

Daar deze betrekking met den boekhandel niet wel te vereenigen was, zoo werd de laatste uiterst geheim gehouden, en jaren lang wisten de vertrouwdste vrienden

-ocr page 105-

91

van den dichter er niet het geringste van, met uitzondering alleen van Erskine.

Er is overigens niet aan te twijfelen, of Walter Scott was er volkomen toe in staat, aan het hoofd van zulk een onderneming te staan; liet technische gedeelte kon wel aan niemand beter dan aan hem worden toevertrouwd. Wanneer zijn menigvuldige litterarische en andere bezigheden hem den tijd hadden gelaten, ook op de geldzaken van den boekhandel het oog te houden, dan zou zijn aandeel in de zaak van Ballantyne voor beide partijen ten zegen geweest zijn. Nu echter werden hem gedeeltelijk zijn vertrouwen op zijn kompagnons en op hunne kennis van zaken, gedeeltelijk ook hun ondernemingslust verderfelijk , daar zij in den waan verkeerden, dat bij de medewerking van een zoo erkend genie geen enkele poging kon mislukken.

Wij zullen dit alles later maar al te wel leeren kennen , en het is genoeg hier op den oorsprong van het kwaad te wijzen, dat langzaam de frissche levenskracht van den dichter zonder dat hij het zelf wist zou ondermijnen.

Een groot plan, dat Scott toen had opgevat, namelijk een uitgave van al de groote engelsche dichters, werd niet ten uitvoer gebragt wegens de oneensgezindheid der personen, op wier medewerking men rekendo, maar toch heeft men aan dit plan de uitgave van Dryden\'s werken door Scott te danken. Met de uiterste zorgvuldigheid en stiptheid begaf hij zich aan dezen arbeid, en behalve voortreffelijke aanmerkingen voegde hij er een levensbeschrijving van den dichter bij , die in alle opzig-ten een meesterstuk is. Te gelijker tijd vloeiden talrijke bijdragen voor kritische tijdschriften uit zijne pen, en alle munten zij niet minder door fraaien stijl als door edele onpartijdigheid uit, en vooral door een onuitputtelijke geestigheid, die altijd een hoofdtrek van zijn karakter was.

Merkwaardig is het, dat hij toen reeds, namelijk in het jaar 1805, de eerste hoofdstukken van het werk schreef, dat zijn roem over de geheele wereld zou verbreiden. De gunstige ontvangst, die aan zijne schets der schotsche zeden in het lied van den laatsten Minstreel te beurt was gevallen, deed het denkbeeld in hem

-ocr page 106-

92

opkomen, om in proza een beeld van de levenswijze der hooglanders te geven, die aan het buitenland tot dusverre als een bende van woeste roovers bekend waren, en waarbij hij integendeel een diep poëtisch element had ontdekt. dat dan ook werkelijk de stof voor eenige zijner heerlijkste werken heeft opgeleverd. Niet weinig droeg er toe bij, dat kort te voren Macpherson met zijn Ossian was opgetreden, en een hevigen strijd over de echtheid of onechtheid dezer gezangen verwekt had, die nu reeds lang als een ondergeschoven werk erkend zijn.

Zoo schreef dan Scott reeds in 1805 de eerste hoofdstukken van Waverley. Maar nadat hij ze nog eens overgelezen had, liet hij het werk vooreerst liggen, daar ze hem niet meer bevredigden. Hoe hij na vele jaren dit werk weder opnam, zullen wij later zien.

De groote populariteit, die hij zich door zijne gedichten had verworven, maakte natuurlijk zijn huis tot een middelpunt van litterarisch en gezellig verkeer. Door geheele zwermen van boekhandelaars werd hij bestormd , en nog talrijker waren de bezoekers die er den zanger toe hoopten te bewegen, hun leidsman op een reis door het oude romantische land te zijn. De gezellige natuur van den dichter was volstrekt niet afkeerig van zulk een omgang In de hoogste mate gastvrij, wijdde hij gaarne alle vrije uren aan den omgang met vrienden en vreemdelingen. Hij had er een gewoonte van gemaakt, den dag geheel tot zijn beschikking te hebben, zoodra zijn ambtsbezigheden , die weinig tijd vorderden , verrigt waren, terwij] hij dan van \'s avonds laat tot diep in den nacht met zijn litterarischen arbeid zich bezighield. Onder deze levenswijze leed zijne gezondheid echter aanmerkelijk, en de aanvallen van zenuwpijn in het hoofd werden er veel talrijker door. De doctoren gaven hem derhalve den raad om liever \'s morgens vroeg te werken, en zoo had er in den tijd, waarover wij spreken, een volkomen omwenteling in zijn levenswijze plaats, dio hij tot aan zijnen dood toe bijna onveranderd heeft behouden

Te vijf uren stond hij op, maakte als het weêr dit eischte zelf vuur aan, en ging dan met groote zorgvuldigheid zich kleeden. Want ofschoon al wat opzigtig en fatterig was hem tegenstond, was hem toch een

-ocr page 107-

93

buitengewone netheid in zijn kleeding behoefte. Kamerjapon en pantofieLs , de lievelingen der meeste geleerden , kon hij niet lijden. In een rijrok of een ander gemakkelijk kleedingstuk, zat hij om zes uren \'s morgens aan zijn lessenaar. Alle papieren en boeken, die hij bij zijn werk gebruikte, lagen in de beste orde om hem heen, terwijl nog vele deelen , waarvoor geen plaats meer te vinden was, op den grond gestapeld waren. Een zijner lievelingshonden was steeds bij hem, en voor de andere was altijd een raam geopend, waardoor zij naar willekeur in en uit het laag bij den grond gelegen vertrek konden springen. Zoo werkte hij door tot tus-schen negen en tien uren , wanneer de familie tot het ontbijt bijeenkwam, en dan had hij, gelijk hij het uitdrukte , zijn dagwerk voorloopig den hals gebroken.

Na het ontbijt begaf hij zich nog een paar uren in zijn eenzaam studeervertrek , waaruit hij om twaalf uren met het vrolijkste gelaat weder in den huiselijken kring verscheen, en met het grootste genot plagt te zeggen: Zoo! nu ben ik weêr mijn eigen meester !

Als het weder zeer slecht was, werkte hij ook nog wel den geheelen middag, maar in den regel zat hij reeds voor éénen te paard, en somtijds was hij zelfs ie tien uren al tot uitrijden gereed, wanneer men namelijk den vorigen avond het plan voor een grooteren tocht gemaakt had. Uit de regendagen, en den onafgebroken arbeid die daaraan verbonden was, vormde hij, zooals hij het noemde, een arbeidsspaarpot, waaruit hij dan bij helderen zonneschijn weêr menig uur leenen kon.

Buitendien vorderde de liefde tot zijne paarden, dat hij iederen morgen vóór het ontbijt zich in den stal begaf, om zijn lievelings-rijpaard zelf te voederen. Een dezer paarden, de bruine Adam, liet zich van niemand als Scott het voeder geven, ook verdroeg het geen anderen ruiter dan hem, en terwijl het voor zijn meester het gehoorzaamste dier was, moesten twee rijknechts, de een met een gebroken arm, de ander met een gebroken been voor hun vermetelheid boeten, dat zij het trotsche dier wilden berijden. quot;Wilde daarentegen Walter Scott zelt uitrijden, zoo werd het paard geheel gezadeld en opgetoomd, en dan de staldeur wijd opengezet. Dadelijk draafde dan het verstandige dier van zelf naar

-ocr page 108-

94

den steen, waarvan de dichter bij liet opstijgen zich om zijn kreupelheid bediende; hier stond het onbewegelijk, totdat de ruiter vast in het zadel zat, dan hin-nekte het een paar malen van vreugde, en begon vervolgens met lustige sprongen zijn loop.

Zoo mogelijk, was Walter Scott nog meer aan zijn lievelingshonden gehecht. Hij sprak tot hen als tot redelijke wezens, hij verheerlijkte ze in zijn gedichten en romans , en in zijn latere jaren verhaalde hij nog, hoeveel genoegen het hem gedaan had, toen hij eens te Miinchen een snuifdoos te koop zag, waarop een hunner was afgebeeld.

Bij zijn dagelijksche uitstapjes in de bergen was het hem niet enkel om het bezoek ran historisch-merk-waardige plaatsen en van de schoone natuur, maar ook om de jagt te doen. Hij was een bijzonder liefhebber van de zalmjagt, die in Schotland bij fakkellicht met speren geschiedt, zooals hij dit later zoo voortreffelijk in Gruy Mannering beschreven heeft. Om er plei-zier in te hebben , moet men trouwens een Schot zijn. De Engelschen vinden dat het hoofdgenot daarin bestaat , dat men door en door nat wordt, verbazende kou lijdt, en zich in den donker de scheeneu stuk stoot, terwijl onder twintig speerworpen zelden een den visch treft.

Bij deze ondernemingen was Lord Somerville net liefste gezelschap van den dichter. Zijn landgoed lag ook aan de Tweed, en was ongeveer twee mijlen van dat van Scott verwijderd. Walter leerde veel van hem omtrent den landbouw en vooral de boomkweekerij , die in latere jaren een zijner vele stokpaardjes werd.

Een zeer groot, maar dikwijls gevaarlijk genoegen vond Scott in het doorwaden van rivieren en beken , en zoo het maar eenigzins mogelijk was dacht hij er niet aan, al was het maar vijftig pas verder te gaan of te rijden om aan een brug te komen. Ieder die met zijn romans en gedichten bekend is, zal dikwijls zinspelingen hierop vinden.

Zijn arbeid aan de uitgave van Dryden\'s werken ging onafgebroken voort, ofschoon het aan afleiding niet ontbrak. In dien tijd namelijk maakte hij met zijn vrouw een reis naar de kleine badplaats, waar zij elkander voor

-ocr page 109-

95

het eerst hadden leeren kennen; ook ontving hij op nieuw bezoeken van de beroemde dichters Southey en Wordsworth . zoodat hij het hoofdzakelijk aan zijn stipte verdeeling van den dag te danken had, dat hij met zijn werk toch regelmatig voortging.

Ondertusschen werd ook zijn wenseh vervuld om als clerk of the session te worden aangesteld, en op Pitt\'s en Lord Melville\'s voorspraak werd er besloten, dat Scott de plaats zelve zou krijgen, maar de inkomsten met den tegenwoordigen ambtenaar, een zeer oud man, die zelf niet meer in staat was zijn betrekking te vervullen , zou deelen.

Walter Scott verklaarde vrijwillig, dat hij gedurende het leven van zijn voorganger volstrekt geen salaris wilde aannemen, en toen aan de aanstelling, die hij kort daarna ontving, deze bepaling ter gunste van den ouden heer ontbrak, reisde hij zelf naar Londen om bij het ministerie de uitvaardiging van een andere akte te bewerken. De twee magtige beschermers van Scott waren toen juist van het schouwtooneel afgetreden. Op den 23stequot; Januarij 1806 was Pitt gestorven, en Lord Melville had zijn betrekking neergelegd, daar men hem van omkooperij beschuldigd had , een daad waarvan hij later door de regtbank werd vrijgesproken. Scott moest deze zaak derhalve met den nieuwen minister graaf Spencer afmaken, die hem met de grootste beleefdheid ontving. In dien tijd moest hij te Londen voor het eerst al de vreugde en al het leed van een beroemd man ondervinden. Hij werd de held van den dag, en alles schaarde zich om den sehotschen dichter, ten einde hem met eerbewijzen en opmerkzaamheid te overladen.

In een brief aan Lord Dalkeith schrijft hij hierover het volgende: „Men heeft mij hier op alle mogelijke wijze geeërd en vergood, tot walgens toe; tot schadevergoeding hiervoor diende mij het wederzien van enkele ware vrienden. In de zaken, die ik hier te doen heb, helpt mij mijii populariteit bijzonder veel, en zoo heb ik dan toch eenig nut van mijn kleinen letterkundigen roem. Als Salomo zegt: een goede naam is beter dan goede olie , meent hij daarmede, geloof ik, dat men met deze olie zoo goed de deuren der aanzienlijken kan smeren, van wie men de een of andere hulp noodig heeft. Wat

-ocr page 110-

90

in Jeruzalem een goede naam deed, dat doet hier in London een lekende naam. Waardoor men bekend is, dat komt er niet op aan. Of door verzen maken, of door een bijzondere manier om komkommers te schillen, of omdat men twee voet grooter of twee voet kleiner is dan andere menschen, of omdat men komedie speelt terwijl men nog op de schoolbanken moest zitten , of naar school gaat terwijl men zich reeds op zijn graf moest voorbereiden, dat is alles hetzelfde; men is nu eens mode geworden en dat is een tooverstaf, een „sesam open uwaarvoor iedere deur opengaat, zoolang tot dat men vindt dat ge nu toch eigenlijk vervelend begint te worden. Zijt gij zoover gekomen, dan laat men u loopen, om u voor een nieuw speeltuig te verruilen. Daar ik dit tijdstip niet wil afwachten, zoo wil ik mijne schreden spoedig weder naar het noorden wenden , enz.

Het lot van zijn beschermer Lord Melville deed hem sterk aan, en de ondank, dien gevallen grootheid zoo dikwijls ontmoet, vervulde hem met afschuw. „Het ongeluk van Lord Melville gaat mij innig ter harte,quot; schrijft hij in een anderen brief, „hij en zijn neef waren mijn beschermers, en hielpen en ondersteunden mij, toen ik nog weinig vrienden had. Toen dachten de bewoners van Edinburg dat de straten hunner stad naauwelijks goed genoeg waren om door Lord Melville\'s voet te worden betreden, en thans, nu zijn magt en zijn invloed hem zijn ontnomen, zouden velen hem maar het liefst wegjagen, aan wie hij het waarlijk niet verdiend heeft. Bij zulke gelegenheden schijnt het, alsof de voorzienigheid het tapijt eens wilde omdraaijen, en ons de leelijke draden aan den achterkant wilde toonen, die op de andere zijde van het weefsel zoo fraaije figuren vormen. O hoe gemeen is dit alles!quot; —

Het verlangen naar vrouw en kind dreef hem spoedig weder naar huis. Om dezen tijd maakte hij ook voor het eerst persoonlijk kennis met de ongelukkige prinses van Wales, die van haar onwaardigen gemaal gescheiden, in Blackheath haar eigen klein hof hield. Daar onze dichter van top tot teen Tory was, behoorde hij tot de partij dezer dame. Hij hield haar voor volkomen onschuldig, en betreurde het zeer dat een zekere losheid

-ocr page 111-

97

in hare manieren\' maar al te veel voedsel gat\' aan de kwade geruchten, die er over haar in omloop waren. Zoo noodigde zij hem al dadelijk bij zijn eerste bezoek er toe uit, haar in een broeikast te volgen, waar zij hem eenige zeldzame bloemen zou laten zien, en toen hij om zijn lammen voet een weinig achterbleef, terwijl de prinses eenige trappen in eens afsprong, riep zij hem toe: O gij valsche en schuchtere troubadour , hebt gij vrees mij te volgen? — Scott maakte van deze gelegenheid gebruik , om de gunst der prinses voor een natuurdichter te winnen, in wien hij belang stelde. Het was de zoogenaamde Ettrick-schaapherder, van wien hij haar eenige gedichten declameerde.

De beste vrucht overigens, die hij van zyn reis naar London plukte, was de vriendschap, die hij met de dichteres Joanna Baillie aanknoopte, en die voor beiden steeds eene bron der reinste vreugde is gebleven.

„Toen ik hem voor de eerste maal zag,quot; verhaalt Joanna, „was ik een weinig teleurgesteld. Ik was uog te zeer van de idealistische voorstelling vervuld, die ik mij van den dichter gemaakt had; maar spoedig dacht ik toch , dat zoo ik mij radeloos in een gedrang mogt bevinden, ik hem alleen onder duizenden om hulp zou vragen, daar zijn gelaat zooveel welwillendheid en schranderheid uitdrukte. Naauwelijks hadden wij eenigen tijd met elkander gesproken, of ik ontdekte in de uitdrukking, die iedere nieuwe gedachte hem verleende, oneindig meer innerlijke schoonheid, dan het uiterlijke schoon van den vorm dat ik mij had voorgesteld.quot;

In Mei 1806 aanvaardde Scott zijn nieuwe betrekking, waaraan niet weinig arbeid verbonden was. Wel is waar was het geregtshot, waarvan hij de zittingen moest bijwonen , slechts gedurende zes maanden in het jaar werkzaam, zoodat de nieuwe „Clerkquot; het halve jaar volkomen tot zijn beschikking had, maar in de andere zes maanden was hij dan ook dagelijks bijna zes uren bezig. Daar hij nu behalve dat drie of vier uren aan. zijn dichterlijken arbeid wijdde, hebben deze zes maanden , die hij jaarlijks bijna altijd zittend in Edinburg moest doorbrengen, misschien een nadeeligen invloed op zijn gezondheid uitgeoefend.

De betrekking was voor het overige in Schotland zeer

-ocr page 112-

98

gezien; al zijn ambtgenooten waren lieden van fortuin en goede familie, en mot hen en de hunnen leefde hij op de meest aangename en gezellige wijze, ja de liefste vriend zijner jeugd, Colin Mackenzie, bevond zich onder hen. Nog grootere vreugde werd hem daardoor bereid, dat tegelijk zijn beminde Henry Erskine tot Lord-Advo-kaat en John Clerk tot Procureur-Generaal benoemd werden. — Daar het Toryministerie van Pitt juist door een Whigministerie vervangen was, waren de partijen in het- land in de grootste beweging, en Scott plaatste zich, beslister dan ooit, aan de zijde der ijverigste Tories.— Zijn liefde tot al wat historisch en romantisch was, bragt hem van zelf tot die partij, waartoe buitendien zijn familie steeds had behoord. Met bijzondere hevigheid trad hij tegen eenige veranderingen op, die de regering bij de schotsche geregtshoven wilde invoeren , om ze meer met de engelsche te doen overeenkomen. Hij sprak hierover in een vergadering van advokaten met zooveel vuur en schoonheid van taal, dat alle toehoorders er over verbaasd stonden. — Toen eenigen zijner vrienden , dio van de tegenovergestelde meening waren, de zaak schertsend wilden behandelen, antwoordde hij met den grootsten ernst: „Hier is volstrekt geen stof tot lachen! Alles wordt door u ondermijnd, totdat op het laatst Schotland niet meer Schotland zal zijn!quot; — De tranen kwamen hem in de oogen, en hij verwijderde zich snel om zijn opgewonden stemming te verbergen.

In de jaren 1806 en 1807 leverde hij behalve do uitgaven van Dryden\'s werken een groot aantal kleinere opstellen voor kritische bladen, en in November 1806 begon hij zijn tweede groote gedicht „Marmión.quot; — Dit werk hield hij volstrekt niet geheim, integendeel declameerde hij voor zijne vrienden plaatsen er uit, die hij zoo even op een uitstapje te paard zich in het hoofd had gebragt. Zoodoende werd het onder de boekhandelaars spoedig bekend, dat er weder een nieuw werk van den gevierden dichter zou verschijnen , en ieder hunner brandde van ijver om daarvan uitgever te zijn.

Scott had zich vast voorgenomen, aan geen bepaalden uitgever zich te houden, daar hij ook hierin zijne vrijheid wilde hebben; het drukken daarentegen moest altijd in Ballantyne\'s drukkerij geschieden. Vreemd is het,

-ocr page 113-

99

dat niemand hier iets meer achter gezocht heeft dan vriendschappelijke betrekking van den dichter met deze firma. De boekhandelaar Constable bood ƒ 12250 voor het handschrift, zonder er een letter van te hebben gezien, en Scott nam met dit aanbod genoegen. — Zoo iets was in den geheeien engelschen boekhandel nog nooit gebeurd, en men ?,iet er uit, hoe men toen reeds onzen dichter als een buitengewoone niet geëvenaarde verschijning beschouwde.

In de epische ballade Marmion behandelt Scott, evenals in zijn vroeger gedicht, gebeurtenissen uit de Schot-sche geschiedenis. Het is vol prachtige tafereelen en bevat daarbij plaatsen waaruit het innigste gevoel spreekt. De wijze, waarop hij in deze gezangen de gevechten schildert, is onovertreftelijk en de Engelschen verklaren die verzen dan ook eenstemmig voor de beste, die na Homerus gedicht zijn.

Scott zelf spreekt van dit gedicht nog kort voor zijn dood met bijzondere liefde.

„Welke waarde deze zangen mogen hebben,quot; zegt hij , „in elk geval heb ik er meer vlijt en moeite aan besteed , dan aan eenigen anderen arbeid. Ik kan niet de regter zijn over de verdiensten van dit werk, maar dat kan ik wel zeggen, dat de tijd, waarin het geboren werd, een regt gelukkige voor mij was , en tot op den dag van heden herinner ik mij gaarne de streken, waarin ik deze of gene plaats heb vervaardigd. Ik was jong, gelukkig en onbekommerd, en mijn hart was vol van hetgeen mij uit de pen vloeide. — Daarom zijn ook de afzonderlijke zangen ieder aan een mijner beste vrienden gewijd in opdragten, die door menigen kritikus als te lang en te persoonlijk zijn gelaakt.quot;

Het gedicht verscheen eerst op den 23quot;™ Februarij 1808. — Het honorarium had hij reeds vroeger besteed, om een zijner broeders te helpen, die in benarde omstandigheden verkeerde. De jonge man werd er echter niet door gered. Hij zonk al lager en lager, werd naar Indië gezonden, en is eindelijk geheel verloopen.

Bij de regeling dezer geldzaken laat hij zich eens zeer humoristisch over den boekhandel uit. Een vleeschhou-wer, zegt hij , zal in den regel iets van mesten en veeteelt weten, en niemand dan een volleerde Jockey zal het

-ocr page 114-

ioo

wagen een harddraver at\' te rijden. Maar wie heeft ooit gehoord, dat een boekhandelaar iets van de waar afweet, waarin hij handel drijft? /ij zijn de eenige kooplieden, die er openlijk voor uitkomen, dat zij steeds de kat in den zak koopen. Als men al den onzin ziet, die zij uit louter onwetendheid jaarlijks laten drukken en uitgeven, kan men het hun niet ten kwade duiden, dat zij op kosten van die schrijvers, die iets deugen, hun verlies trachten te herstellen.

De opgang dien Marmion maakte was, zoo mogelijk. nog grooter dan die van den Minstreel. Elfduizend exemplaren werden in een jaar verkocht; — De kritici van het vak waren het niet eens, aan welk der beide gedichten den voorrang toe te kennen. De grootmeester der Engelsche kritiek in die dagen, Jeffrey, liet zich in een beroemd geworden artikel der „Edinburgh üeviewquot; van April 1808 in menig opzigt ongunstig er over uit, hier en daar met een scherpheid die in staat was te kwetsen. — Hij keurde het niet goed, dat een genie, als Scott, zich eenzijdig aan een zoo beperkt onderwerp als de Schotsche middeleeuwen wijdde. Hij meende, dat de bijval, die aan deze gedichten geschonken werd, niets was dan mode, en spoedig zou voorbijgaan. Jeffrey zond het opstel aan zijn ouden vriend en medewerker Scott met de volgende woorden:

„Waarde Scott! Zoo ik u niet voor hooghartiger hield dan al onze dichters, die zich zoo ligt beleedigd voelen, ik zou bijna niet den moed hebben dit blad in uwe hand te geven. Maar ook nu doe ik het niet geheel zonder vrees, dat mijn uitgesproken oordeel onze vriendschap zou kunnen verminderen. Ik heb over uw gedicht juist zoo gesproken als ik er over denk, en ofschoon ik natuurlijk niet kan verwachten, dat gij het met mij eens zijt, zou het mij toch opregt leed doen, zoo ik u gekrenkt had. Indien gij nog eenige vriendschap jegens mij koestert, zeg het mij dan spoedig.quot;

Scott antwoordde, dat de recensie gelukkig niet na-deelig op zijn spijsvertering had gewerkt, en dat de recensent zich hiervan kon overtuigen, wanneer hij den volgenden dag bij hem wilde eten. — Jeffrey kwam, en werd door den dichter open en hartelijk ontvangen, iets minder hartelijk door zijne vrouw, die hare geraaktheid

-ocr page 115-

101

niet goed kon verbergen. — Eijkelijke schadevergoeding voor de krenking, hem door de kritiek aangedaan, viel onzen dichter ten deel in de opgewonden ingenomenheid van het geheele publiek. Van alle kanten werd hij gehuldigd; het stond in zijn huis niet stil van Lords en Ladies, van beroemde en niet beroemde lieden uit alle standen, die den groeten dichter wenschten te zien. — Het ipag overigens niet verzwegen worden, dat Scotfc van dien tijd at\' zich aan Jeffrey\'s tijdschrift onttrok, en nooit meer een bijdrage voor de „Edinburgh Reviewquot; schreef, waartoe trouwens ook veel werd bijgedragen door de veranderde houding, welke de uitgevers in de politiek aannamen. — Want reeds toen begon de beweging , die het vraagstuk van de emancipatie der katholieken deed ontstaan , dat gelijk men weet geheel Engeland gedurende twintig jaren in rep en roer bragt, totdat het eindelijk in het jaar 1829 werd opgelost. Scott als streng conservatieve Tory was natuurlijk tegen de emancipatie, en de redenen die er hem toe bewogen zijn waarlijk met het oog op alles, wat de ondervinding der laatste jaren ons geleerd heeft, niet zoo onjuist te noemen.

Ik ben, zegt hij, God weet het, geen dweeper in godsdienstige dingen en nog minder een vriend van vervolging Maar toch, als een godsdienstige sekte uit haren aard met een vreemde mogendheid en met hare politieke oogmerken innig verbonden is, en onder den geestelijken invloed eener priesterschap staat, wier magt des te grooter is, daar de kerk haar door het coelibaat van de overige wereld heeft afgezonderd , dan meen ik, dat men het mij niet kwalijk kan nemen, wanneer ik het afkeur haar met ambten te bekleeden , waarin de invloed dier priesterschap daarom hoogst verderfelijk kan zijn, omdat deze een blind werktuig is in de hand van onzen ergsteu vijand. Als iemand er pleizier in heeft, met een paar pond kruid in zijn zak rond te loopen, en ik niettegenstaande dat goedhartig genoeg ben om hem te herbergen, dan geloof ik toch dat niemand mij kan laken, wanneer ik hem niet juist een plaats aan het vuur wil geven.

Eeeds een maand na Marmion verscheen ook de uitgave van Dryden\'s werken in achttien deelen, en de vlijt, dien Scott aan dezen arbeid had besteed, en de

-ocr page 116-

102

geleerdheid, die hij er in ontwikkelde, werden algemeen erkend. — Het boek werd goed verkocht, en in 1821 verscheen er een tweede druk , iets wat bij een werk in zoo vele deelen niet gering te achten is. Buitendien werden er vele afzonderlijke uitgaven van üiyden\'s levensbeschrijving in het licht gegeven.

Naauwelijks was Dryden verschenen, of reeds bood een Londonsche boekhandelaar ƒ 18000 voor de uitgave der werken van Swift. Ook dit nam Scott aan en ging terstond aan den arbeid, waai\'bij nog menig ander werk verrigt en menig afzonderlijk opstel vervaardigd werd. — Een andere boekhandelaar verlangde de uitgave van al de beroemde romanschrijvers sedert het midden der zeventiende eeuw. Kortom , het getal der nitnoodigingen in aanbiedingen werd ongeloofelijk groot.

Ik had mij toen wel in stukken mogen scheuren, zegt hij, en toch werkte al die drukte buitengewoon vervrolijkend en verfrisschend op mijn gemoed. Ik leefde in een koortsachtige opgewondenheid, het was mij alsof ik alles kon ondernemen en ook ten uitvoer brengen. — En dan werden mij door al mijn arbeid de middelen in handen gegeven om zoo menigen ongelukkigen schrijver te helpen. Met het ordenen der stof, met liet maken van uittreksels, met het vervaardigen van inhoudsopgaven en met het opzoeken van historische feiten en jaartallen , gaf ik het brood aan een klein regiment van litterarische lansknechten. — Het getal van geesten van minderen rang. die zich om hem heendrongen, en bij hem hulp en bescherming zochten, was verbazend groot. Hij was goed en vriendelijk jegens allen, hielp waar hij kon, beval hunne schriften den boekhandelaars aan, en wanneer dezen slechte zaken deden, liet hij liet verlies van zijn eigen honorarium aftrekken. Kooit werd bij onwillig tegen hen , en zoo kwam het dat deze lieden voor hem door het vuur zouden geloopen zijn. In het oog der boekhandelaars daarentegen, die de aanbeveling van den grooten dichter niet goed in den wind konden slaan , waren zij een gruwel. De uitgever Constable zegt er van : Hoe lief ik ook Walter Scott\'s eigen kinderen heb, een even grooten afschuw gevoel ik voor zijn aangenomen kroost.

-ocr page 117-

HOOFDSTUK VII.

Nadat wij zoo de groote voortbrengselen van den geest des dichters in dit tijdvak behandeld hebben , wordt het tijd om ook eens een blik op zijn kleine familie te werpen. — In de eerste zeven jaren van zijn huwelijk werden hem vier kinderen geboren. Meer heeft hij er ook later nooit gekregen. — Charlotte 8ophia, zijn oudste dochter , werd geboren in 1799. Dan volgden in 1801 Walter, in 1803 weder een dochter, Anna, en de jongste zoon Karei zag in 1805 het levenslicht. — Zoolang do kinderen nog zeer klein waren, stelde de vader niet veel belang in hen, maar zoodra zij oud genoeg waren, om naar zijn lessen te luisteren, en zijn verhalen te begrijpen , was het hem het grootste genot «zich met hen bezig te houden.

Zij hadden altijd vrijen toegang tot zijn studeervertrek; nooit werd hij door hun gesnap gestoord; zij kwamen en gingen naar hartelust, en hij was altijd bereid om op hun vragen te antwoorden. Wanneer zij hem midden in zijn arbeid vroegen, om zijn pon neêr\'te leggen en hun een geschiedenis te vertellen, nam hij hen dadelijk op zijne knieën , zei een ballade of een legende uit de geschiedenis op, zond hen met een kus naar hun poppen of hun kegelspel terug, en nam als verkwikt door die verpozing de pen weder op. Zoo vroeg al? het maar gaan kon liet hij hen mede aan tafel eten, en hun grootste belooning was het, tot het avondeten te mogen opblijven. Hij was altijd de speelmakker zijner kinderen, en niets gaf hem meer genot dan in hun vreugde en in hun kin-

-ocr page 118-

104

dei\'lijk leed te deolen, ja hij beschouwde dit niet alleen als genot, maar ook als pligt.

Zijn verbazend geheugen stelde hem in staat, hun altijd iets nieuws, iets dat leerrijk en belangwekkend was te verhalen, en daarbij was hij zoo vol van scherts en dartelheid , dat de kinderen slechts dan eerst regt verinaak hadden, wanneer hij aan hunne spelen deel nam. Als papa maar te huis was , konden zij zelfs op den langsten regendag zich niet vervelen.

Niemand vermeed het meer dan onze dichter, dor warme liefde die hij voor de zijnen koesterde in een vloed van woorden lucht te geven , maar als de omstandigheden er van zelf toe bragten , openbaarde zich zijn liefde tot vrouw en kinderen op de meest reine en roerende wijze. — Zoo had hij eens een bevriende familie beloofd, haar de stad Edinburg en hare omstreken te laten zien. Men was uit liet rijtuig gestapt , om te voet de een of andere merkwaardige plaats te bereiken. Op den terugweg sloeg Scott op eens een zijpad in , en zei dat hij zijn gasten naar een klein huis moest brengen , waaraan wel is waar niets te zien was, maar dat hij toch onmogelijk kou voorbijgaan. Hier, ging hij voort, woonden wij het eerst na ons huwelijk, en er was veel te doen, voor wij ons eenigszins hadden ingericht. De eettafel heb ik met eigen handen vervaardigd. En ziet ge wel die twee erbarmelijke wilgen aan beide kanten van den ingang ? zij zijn boven tot een boog zaamgebonden , en het kruis, dat ik uit twee stokken er aan bevestigd heb, is nog te zien. Gij zult zeggen, dat dit waarlijk geen zeldzaamheid is, die men een vreemdeling laat kijken, maar ik had de grootste behoefte , om het weer te zien, en ik verzeker u, toen het kunstwerk gereed was, beviel het mij eu mama (zoo noemde hij zijn vrouw) zoo goed, dat wij nog laat in den avond naar buiten gingen , om het bij maanlicht te zien, en wij bekeken het van nabij en uit de verte, vol bewondering over de schilderachtige werking. Ik moest toch eens zien of het er nog was ! — Laat ons nu maar naar onzen wagen terugkeeren.

Zulke kleine trekken bewijzen zoo treifend , hoe zijn poézie uit het hart kwam , en nergens vertoonde zij zich schooner en werkzamer dan in den schoot zijner familie. Al heeft Scott er dikwijls over geklaagd, dat zijn eigen

-ocr page 119-

105

opvoeding niet streng wetenschappelijk geweest was , toch was het hem bij zijn kinderen vooral om ontwikkeling van hart en verstand en niet minder van verbeelding te doen, eu werden zij met hot eigenlijke leeren niet gekweld. Den grootsten tegenzin had hij tegen die geschriften voor kinderen , die ten doel hebben hun kennis van het praktische leven te bezorgen; daarentegen had hij veel op met fabelen en sprookjes. — Om van buiten te leeren koos hij voor de kleinen gepaste stukken uit de volkspoëzie, en bragt hun op deze wijze een naauwkeurige kennis bij van de oudere geschiedenis van hun geboorteland. Des zondags, als de dagelijksche rid geen plaats mogt hebben, daar hij ook aan do dieren een vrijen dag gunde, wandelde hij, na het einde der godsdienstoefening, met zijn geheele familie naar buiten, waarbij de honden nooit mogten ontbreken. Er werd dan een lievelingsplekje niet al te digt bij \'huis uitgezocht , en onder den blooten hemel werd een maaltijd van koude spijzen gehouden. De geheele karavaan vleide zich dan gewoonlijk op het gras aan den oever van de eene of andere rivier neder, en vermengde den wijn met het water uit de beek. Zijn zondagsgesprek bestond, bij goed weder hier eu bij slecht weder te huis, uit een reeks vau lessen over den bijbel, die hij met zijn onnavolgbare kunst van verhalen voordroeg. Wanneer er iemand bij ware geweest, om deze voordragten op te teekenen , wij zouden zonder twijfel een voortreffelijk geheel hebben, waardig om naast die vertellingen van den grootvader te staan , waarin hij, al op zijn ouden dag, aan zijne kleinkinderen de daden en lotgevallen hunner Schotsche voorouders zoo meesterlijk heeft weten te verhalen. Den bijbel, en vooral het oude testïiment, kende hij bijna geheel van buiten, en hier, gelijk overal, stroomde zijn voordragt uit de bron eeuer overrijke stof.

Aan die vaardigheden, die men in gezelschappen op prijs stelt, hechtte hij bij zijne kinderen een zeer geringe waarde. Gaarne hoorde hij zijne dochters een lied zingen . maar het moest op een ongekunstelde manier gebeuren , zoodat men zag, dat de zangsters voelden wat zij voordroegen.

Evenals de oude Perzen, zegt Lockarth, leerde hij zijne

kinderen vooral de waarheid spreken en goed paardrij-

*

-ocr page 120-

106

den. Zoodra zijn oudste dochtertje iü staat was, om op een pony te zitten, moest zij hem op alle tochten door het gebergte te paard vergezellen, en evenzoo latei-de andere kinderen. Wanneer zij vielen, mogten zij er geen ophef van maken, en allen erfden zij de voorliefde van hunnen vader voor onbegaanbare wegen , voor het doorwaden van beek en stroom. Zoo werden zij allen ferme ruiters. Maar ook in de grootere kunst, die namelijk van de waarheid te spreken , heeft geen hunner den meester beschaamd. Zonder moed, zei Scott, is er geen waarheid, en zonder waarheid geen deugd. — De meisjes stonden te huis onder de lei din. eener gouvernante, bij wier keuze Scott veel meer op een goed karakter en op godsdienstige beginselen zag, dan op groote kennis. De jongens wandelden \'s morgens naar de school te Edinburg, en waren \'s avonds in den kring der familie gelukkig en vergenoegd.

Tot de werken van den dichter terugkeerend, moeten wij hier gewag maken van de stichting der „Quarterly Ueviewquot;, die hij tegenover de „Edinburgh Reviewquot;. waaraan hij zijn gunst onttrokken had, in het leven riep , om een tijdschrift te hebben, dat met alle kracht de beginselen der Tories kon verdedigen. Het ontbrak niet aan uitstekende medewerking, en het tijdschrift, waarin Scott\'s broeder Thomas ook veel schreef, vond den gewenschten bijval. Jammer maar, dat Scott\'hierdoor geheel van- den uitgever van het andere tijdschrift. Constable, verwijderd raakte, ofschoon natuurlijk beiden de uiterlijke vormen van wellevendheid altijd in acht namen. Deze verwijdering heeft helaas voor Scott de verschrikkelijkste gevolgen gehad, want hij liet zich daardoor verleiden, om de drukkerij van Ballantyne tot een groote uitgevers-iirma op gemeenschappelijke kosten uit te breiden.

De eigenlijke overeenkomst der vennootschap is gedateerd van Julij 1809, maar het schijnt toch, dat er reedt vroeger een contract heeft bestaan van denzelfden of althans van een soortgelijken inhoud. De man, die aan het hoofd der nieuwe onderneming zou staan, kon onder duizenden niet ongelukkiger worden gekozen. Het was John Ballantyne, de broeder van den boekdrukker en Scott\'s schoolkameraad uit Kelso. Deze man had

-ocr page 121-

107

vroeger iu alle mogelijke artikelen handel gedreven. Maar liet geluk van zijn broeder had hem ontevreden met zijn eigen lot gemaakt; hij had de eene plaats met de andere verruild, en daarbij zijn geheele fortuin te gronde gerigt. — Bankroet en zonder bepaalde bezigheden kwam hij naar Edinburg, en werd door Scott op de vriendelijkste wijze ontvangen. John was dan ook iemand die de zeldzame gave had, om zich overal aangenaam te maken. Vrolijk en geestig, vol van aardigheden en grappige invallen, met een talent om iedereen na te doen, en daarbij volmaakt te huis in alle jagt-vermaken, daarenboven vol begeerte om werkzaam te zijn, was hij niet alleen onzen dichter welkom, maar ook zijn\' broeder James, die het gaarne gemakkelijk had, en wien de bezigheden, met de zaak verbonden, te druk werden. — Scott had beide broeders opregt lief, en deze liefde werd met dezelfde opregtheid beantwoord. Zij hadden den grootsten dunk van Scott\'s talenten, en geloofden dat hem niets onmogelijk was; maar als menschen van zaken waren zij verderfelijk voor hem, en de dag dat John Ballantyne het bestuur over de geldzaken in handen nam, was de ongelukkigste dag van het geheele leven van onzen dichter. Scott had geen tijd, zich om de details der rekeningen en vooral van het wisselverkeer te bekommeren, en daardoor miste hij het inzigt in een zaak, waarvan zijn vermogen geheel afhankelijk was. Want behalve zijn werk als schrijver en zijn regterlijk ambt, moest hij nu nog andere pligten vervullen. In 1807 had het ministerie hem benoemd tot secretaris eener parlamentscommissie , die belast was met een herziening der oude Schot§che wetten. Niemand scheen voor zulk een plaats beter geschikt, en deze benoeming toont ons hoezeer de grondige kennis , die hij van zijn land verworven had, te Londen gewaardeerd werd. Deze bezigheden verhinderden Scott natuurlijk nog meer, om de rekeningen der boekhandelszaak in te zien , en toch zou misschien alles beter gegaan zijn, wanneer hij het niet zelfs tegenover zijn beste vrienden geheim had gehouden, dat hij deelhebber was — Zoo lezen wij in een brief van Scott aan zijn vriend, den dichter Soutliey, het volgende :

„Ballantyne\'s broeder vestigt zich hier als boekhan-

-ocr page 122-

108

delaar en vooral als uitgever Ik zal hem de bladen, waarvan gij spreekt, zoo warm mogelijk aanbevelen. Uit liefde tot zijn broeder zal ik hem zooveel ik kan helpen. Hij is de uitgever der Quarterly, en men gelooft, dat hij zich hier vooral heeft gevestigd, om Constable en diens Review tegen te werken. Ik zelf heb het een en ander voor dit nieuwe tijdschriftgegeven, zooals gij misschien reeds zult ontdekt hebben.quot;

Deze zucht tot geheimhouding is een eigenaardige karaktertrek van Walter Scott, die later, gelijk bekend is, de geheele wereld jaren lang in onzekerheid heeft gelaten. Later zullen wij de oorzaken leeren kennen, die hij zelf voor zijn doen aangeeft. Van één hoofdoorzaak echter was hij zich zelf waarschijnlijk niet regt bewust. Deze is volgens onze meening de volgende. Scott\'s geheele wezen was door en door voornaam. Uit een oude familie gesproten, was hij trotscli op zijne afkomst, en had van zelf zijn gezelligen omgang hoofdzakelijk met lieden van zijn stand of met groote geesten uit het rijk der kunsten en wetenschappen. Nu houdt het engelsche vooroordeel hel deelnemen aan een zaak, die vooral ten doel heeft geld te verdienen, niet overeenkomstig met de eer van een man van stand. Ben boekhandelaar kan wel een gentleman zijn, maar de ware gentleman is geen boekhandelaar. Ja, nog erger! zelfs de kunst als levensberoep adelt in Engeland niet, zooals bij ons, en dichter en komponist, als zij niet tevens rijke lieden of van voorname afkomst zijn, worden in de hoogere kringen niet voor vol aangezien , of ze moeten al een ware wereldberoemdheid verkregen hebben.

Onze dichter verhaalt zelf, dat hy eens met vrienden een kleine dorpskerk bezigtigde, en toen het gezelschap het gebouw verlaten had, vroeg een hunner aan de kostersvrouw, of ze wel wist, dat die Mijnheer daar de groote dichter Walter Scott was. Och wat dichter, antwoordde de oude vrouw, die heer is een gentleman, hij heeft mij een daalder gegeven ! — Hier hebben wij de volksbeschouwing regt handtastelijk voor ons, en Scott heeft er zich nooit zoo van los gemaakt, dat hij den moed had, om zich als boekhandelaar , ja zelfs als dichter en romanschrijver van beroep te kennen te geven. — We hebben het immers uit zijn eigen mond reeds ge-

-ocr page 123-

109

hoord, dat de dichtkunst altijd maar een staf, nooit een kruk voor hem mogt worden. — Deze familietrots was zoo magtig in onzen dichter, dat de eenige handeling, die wij in hem moeten afkeuren, daaruit gesproten is, namelijk zijn gedrag jegens zijn ongelukkigen broeder Daniël. Hij verschafte hem door zijn invloed een kleine betrekking in West-Indië, maar liet zijn korresponden-ten daar nooit weten, dat de aanbevolamp;ne ziju eigen broeder was. Hij sprak altijd van hem als van een verren bloedverwant, en deze, ofschoon hij aan den drank verslaafd hoe langer hoe dieper zonk, had toch zelf nog zooveel deel aan het eergevoel der geheele familie , dat ook hij zich nooit als broeder van den dichter deed kennen.

Hij gedroeg zich overigens zoo slecht, dat hij weggejaagd werd. Onteerd en verzwakt naar lichaam en geest, kwam hij naar Schotland terug, waar hij aan het hart zijner nog levende moeder toevlugt vond. quot;Walter echter weigerde bepaald hem te zien. Nooit noemde hij zijn naam, en toen de ongelukkige nog als een jong mensch stierf, wilde hij volstrekt de begrafenis niet bijwonen noch rouw dragen. En toch was hij de weekste man, waar het er op aankwam anderer smart te lenigen, maar de eer van zijn huis ging hem boven alles. — Toen hij ouder werd, ging ook deze hardheid voorbij, en twintig jaar later sprak hij met het grootste berouw over zijn vroegere strengheid. Een on wettigen zoon, dien Daniël achterliet, heeft hij zich na den dood zijner moeder liefdevol aangetrokken.

Toen nu John Ballantyne, om de nieuwe firma in Londen bekend te maken , vooral echter om medewerkers en vrienden voor het tijdschrift te werven, zich naar de hoofdstad begeven had, hield Scott het voor raadzaam te volgen. — Hij ging al zoo met zijn vrouw en oudste dochter in Februarij 1809 naar Engeland scheep. Het echtpaar woonde bij een ouden huisvriend , terwijl de dichteres BailHe en hare zusters het kind te Hamstead bij zich namen. Zij bleven acht weken in Londen, en hun ontvangst was bijzonder glansrijk.

Canning, de eerste minister, beloofde zijn medewerking aan het tijdschrift, en vorsten en grooten. en al wat voornaam en rijk in Engeland was, schaarden zich

-ocr page 124-

110

om hem. Een brief door een kennis van quot;Walter Scott geschreven, die gelegenheid had om hem meermalen in dien tijd te zien, geeft er ons een regt duidelijke voorstelling van. — Scott, zegt hij, wist beter dan iemand te waarderen, wat de opgewondenheid der Londenaars voor een held van den dag te beteekenen heeft. De hulde, die men hem in 1809 bewees , zou bijna iedereen het hoofd op hol hebben gebragt. Hij daarentegen bleet er altijd even kalm onder, en toch stelde hij zich weêr volstrekt niet aan, alsof hem al dat eerbetoon onaangenaam was. Integendeel, hij gaf er zich vrolijk aan over, en wist het met zijn eigen munt te betalen. Dat is alles zeer vleijend, plagt hij te zeggen, en zeer beleerd; en als het de menschen zoo gelukkig maakt mij geschiedenissen te hooren vertellen, en als mooije jonge meisjes en oude vrouwen met open mond luisteren, wanneer ik oude balladen opzeg, dan kan ik ze immers gemakkelijk bevredigen. Men moest al erg boosaardig zijn, om iemand een genoegen te onthouden, dat zoo ligt te verschaften is.

Als hij bij ons at, en vreemde gezigten zag, vroeg hij gewoonlijk: „Zoo, moet ik vandaag weêr voor leeuw spelen ? Ik zal brullen dat het uw hart goed doet en werkelijk liet hij dan aan zijn onvergelijkelijk talent van konversatie den vrijen loop, en dag op dag moesten we verbaasd staan over den omvang en den steeds nieuwen inhoud zijner kostelijke verhalen. Als dan de gasten vertrokken en wij weder onder ons waren, lachte hij hartelijk, was op nieuw geheel de oude, en zeide: weet wel, dat ik eenvoudig Snug de schrijnwerker ben, — geen wilde leeuw!

Hij beklaagde van harte den verderfelijken invloed, dien deze Londensche vleijerijen op zwakkere geesten uitoefenen. Het mag een zeer goede wind zijn om meê te zeilen, zeide hij , maar hij heeft nog niemand in een haven gebragt, waarin ik zou willen ankeren.

Een kostelijke geschiedenis uit dezen tijd heeft de latere aartsbisschop van Canterbury ons bewaard. Hij was met Scott en andere beroemdheden van den dag, waaronder zich ook de gevierde dichter Coleridge bevond , bij een Maecenas of leeuwenjager ten eten gevraagd. Door de genoodigden werden onuitgegeven zaken

-ocr page 125-

Ill

voorgedragen, en vooral aan de bijdragen vanColeridge werd een zoo aan liet belachelijke grenzende lof toegezwaaid , dat het misschien gedaan werd om Scott te plagen. Maar Scott stemde met al die toejuichingen zoo warm mogelijk in. Toen nu de beurt, om iets voor te dragen, aan hem zelf kwam, verklaarde hij, dat hij al zijn stukken had uitgegeven, en niets overhad, dat de moeite waard was, maar dat hij eenige verzen wilde mededee-len, die hij kort geleden in een provinciaal blad gelezen had, en die hem even goed schenen als alles wat ze tot nog toe gehoord hadden. Hij reciteerde vervolgens een later in Engeland zeer beroemd geworden gedicht over de kwalen der menschheid. Het vond weinig bijval, men begon kritiek te oefenen, en Scott verdedigde den onbekenden dichter. Op eens haalde een dei-aanwezigen een plaats uit het gedicht aan, en zeide: Dat is dan toch stellig absolute onzin! Scott stemde het niet toe, de andere bleef bij zijn meening, tot eindelijk Coleridge, die alle geduld verloren had, opsprong en uitriep: In Godsnaam, laat toch den heer Scott met rust •— ik heb dit gedicht gemaakt. •—• Beter kon zulk een tafelkritiek waarlijk niet worden tentoongesteld!

Moede van al deze drukte , keerde de dichter met de zijnen naar het Koorden terug, en bragt onderweg eenige heerlijke dagen bij vrienden door. Wij zouden niet in Scott\'s geest handelen, zoo wij verzuimden te verhalen, dat hij in het begin van datzelfde jaar 1809 het smartelijk verlies van zijn lievelingshond Camp moest ondergaan. De hond was oud en zwak, maar had toch van zijn verstandigen aard niets verloren. Als in Ashestiel de bediende de tafel dekte, zeido hij tot den hond: Camp, de Sheriff komt over de beek, of: de Sheriff komt over den berg, en het trouwe oude dier kroop dan of door de voor- óf door de achterdeur zijn meester tegemoet. De hond stierf in Januarij 1809, en werd bij maneschijn in den kleinen tuin achter het huis in Edin-burg begraven, tegenover het?raam, waaraan Scott plagt te schrijven.

Zijn oudste dochter heeft later dikwijls verhaald, dat de geheele familie weenend om het graf stond, en dat haar vader de aarde er op wierp , met de treurigste uitdrukking van gelaat, waarmede zij hem ooit gezien had.

-ocr page 126-

112

Hij had dien dag een uitnoodiging aangenomen, maar liet die afzeggen, daar een zijner oude getrouwe vrienden gestorven was.

Ernstiger zorg baarden hem in dien tijd de oorlog in Spanje en Napoleon\'s voordeelen tegenover het engeisch-spaansche leger, en in alle brieven aan zijne vrienden zijn klagten hierover te vinden. Ook een persoonlijken aanval moest Seott ondervinden, daar Lord Byron, toen niet veel meer nog dan een knaap, in zijn gedichten die den titel van „Ledige urenquot; droegen, zich er over vrolijk maakte, dat Marmion nog vóór het verschijnen van het gedicht reeds verkocht was, waarom hij dan ook den dichter een te koop staanden zoon van Apollo noemde.

Scott toonde zich hierover met regt gekrenkt en zei, hij hoopte dat Lord Byron zelf\' later nooit voor geld zou moeten schrijven. — Gelijk bekend is, zijn beide dichters later opregte vrienden geworden, en Scott\'s profetie werd vervuld, want men weet. dat niemand beter dan Lord Byron de kunst verstond, om zich groote honoraria door de boekhandelaars te laten betalen, nadat hij zijn eigen vermogen had opgemaakt.

Ondertusschen ging Walter voort met de uitgave der werken van Swift, en andere soortgelijke arbeid kwam hierbij. Dit bragt hem niet slechts bijzonder veel op, voor Swift alleen ongeveer f 17500, maar tevens werd de kennis van den dichter veelzijdig uitgebreid, door al de historische en litterarische onderzoekingen, die aan dit werk van zelf verbonden waren. Maar ook de Muze nam voor deze meer ernstige bezigheden volstrekt niet de wijk, integendeel bij al dien menigvuldigen en voor een gedeelte droogen arbeid, werd in stilte weder een nieuw groot gedicht vervaardigd, dat voor het eerst den roem van Walter Scott buiten Engeland , ja over de geheele aarde zou verbreiden.

Hij werkte in het geheel in dien tijd buitengewoon veel, want behalve het reeds gen oemde schreef hij vele artikelen voor het tijdschrift, voorts moest hij de nieuwe uitgaven der vroegere gedichten nazien, en daarbij dagelijks vier uren op het geregtshof\' doorbrengen. Maar zijn geest was van dien aard, dat zijne krachten in verhouding-tot de inspanning groeiden. Zoo kon hij bij dit alles

-ocr page 127-

113

nog op zich uemeia , uit vriendschap voor de dichteres Baillie voor de uitvoeringen in den schouwburg te Edin-burg zorg te dragen en ze gedeeltelijk zelf\' te leiden, opdat een stuk dezer vriendin, dat juist werd ingestudeerd. zoo goed mogelijk zou gegeven worden. Dit had dan ook de gewenschte uitkomst. Ue „familie-legendequot; van Miss Baillie werd veertien dagen achtereen ten tooneele gevoerd, en Scott had buitendien het genoegen om met eenige der beste dramatische kunstenaars in nadere kennis te komen. Kemble, Madame Siddons en Matthew werden zijne vrienden, maar vooral sloot zich de acteur Daniel Terry aan hem aan, een beschaafd man , die vroeger architekt geweest was, en daardoor later den dichter bij zijn kunstenaars-liefhebberijen en vooral bij zijn bouwen van bijzonder nut was.

In het begin van Mei 1810 verscheen in prachtige quarto-uitgave, versierd met het portret van den dichter, de „Lady of the Lake,quot; uitgegeven door Ballantyne. De bijval, dien dit gedicht overal verwierf, overtrof nog ver dien van Marmion; werkelijk is het ook het schoonste van al de gedichten van Scott, en men mag gerust voorspellen, dat het altijd een geliefkoosde lek-tuur zal zijn , vooral van vrouwen en meisjes. Het vertoont de eigenschappen, die we bij al de dichtwerken van Scott aantreffen. Liefelijke beelden afwisselend met diep schokkende tooneelen . eeu heerlijke natuurschildering, en in de karakters, vooral de vrouwelijke, waar gevoel en warmte zonder wilden hartstogt. De heldin woont op een eiland in het Kathrinemeir, en deze streken werden van den tijd af, dat het gedicht verscheen, zoo druk door vreemdelingen bezocht, dat wij voor de populariteit er van geen beter bewijs kunnen aanvoeren, dan de omstandigheid, dat de ontvangsten der post op de stations, die bet digtst bii de plaats gelegen zijn waar het stuk speelt, verdubbelden. De kritiek was deze keer eenstemmig in haar lofspraak ; slechts werd hielen daar de wenscb geuit, dat de dichter zijn kracht toch ook eens in een ander genre mogt beproeven Walter Scott zelf laat zich in de inleiding der uitgave van 1830 ongeveer op de volgende wijze over den lof uit . die aan de „Lady of the Lakequot; werd toegezwaaid.

„De uitslag was zoo buitengewoon gelukkig, dat ik mij

-ocr page 128-

114

bijna had kunnen verbeelden, ik had het rollende rad van de godin der fortuin nu vastgehouden. De roem, dien ik inoogste, was zoo groot, dat ik onmogelijk hopen kon een nog grooteren te verwerven, maar integendeel voor afnemen er van te vreezen had. Met opregtheid kan ik verzekeren , dat ik zelf geen te groote denkbeelden van mijn verdienste koesterde, maar ik was toch ook niet zoo ondankbaar, noch zoo bespottelijk bescheiden, dat de eenparige lof der kritiek mij geen vreugde zou gebaard hebben, al wist ik dan, dat mijn arbeid te hoog werd geschat. Met genoegen liet ik mij een geluk welgevallen, dat ik niet op rekening van mijn eigen verdienste kon schrijven, en ik besloot, mij de gunst van het publiek ook voor de toekomst te verzekeren , en alles te doen wat ik kon, om zijn genot te verhoogen.quot;

Dat dit zijn opregte meening was, wordt ten volle bewezen door een anecdote, die wij aan Ballantyne te danken hebben: Ik herinner mij, zegt hij, dat ik kort na het verschijnen der „Lady of the Lakequot; in de studeerkamer van den dichter kwam , en daar zijn oudste , toen elfjarige dochter aantrof. Wel, jufvrouw Sophie, zei ik, hoe bevalt u wel de „Lady of the Lakequot;? Zij antwoordde meb de grootste openhartigheid : Wel, ik heb het niet gelezen! Papa zegt, dat voor kinderen niets zoo verderfelijk is quot;als het lezen van slechte verzen.

In het algemeen hadden zijne kinderen in dien tijd er nog volstrekt geen voorstelling van, dat de plaats van hun vader in de maatschappij een geheel andere was dan die van andere Sheriff\'s. — De oudste knaap kwam eens weenend en met een bebloed gezicht uit de school. Zoo Walter, zei zijn vader, alweer gevochten ? De knaap werd rood en stamelde; zij hebben mij voor Lady uitgescholden— Wel, dat is al een verschrikkelijk ongeluk, zei Mevrouw Scott. — Gij kunt zeggen wat gij wilt, antwoordde de knaap toornig, maar ik voor mij ken niets dat ik zoo min vind als een meisje te zijn, en aan een lap katoen te zitten naaijen. — Bij nader onderzoek bleek het, dat de jongens hem „Lady of the Lakequot; genoemd hadden, een naam dien hij volstrekt niet begrepen had, daar hij nooit een woord van het gedicht had gehoord. — Daar deze geschiedenis on-

-ocr page 129-

1)5

der Scott\'s ambtgenooten bekend werd, vroeg een hunner kort daarna den knaap: Gij moet toch wel zien jongen, dat de voorname lui uw vader geheel anders behandelen dan ons. Waarom denkt gij, dat ze dit doen f De kleine knaap dacht een poos na, en zei toen met volkomen ernst: Mijn vader schiet de hazen altijd het best! — En toch waren de kinderen den geheelen dag om den vader heen.

De verkoop van het gedicht overtrof eveneens ver die der vroegere. De eerste uitgave van 2500 exemplaren in quarto, waarvan elk exemplaar ƒ 24 kostte, was reeds op den dag der verschijning uitverkocht, en in hetzelfde jaar volgden vier uitgaven in octavo, te zamen meer dan 20000 exemplaren. —- Tot het jaar 1836 waren er ruim 50000 alleen in Engeland verkocht, zonder nog de nadrukken te rekenen.

Bij een zoo schitterende uitkomst is de bescheidenheid van den dichter des te beminnelijker, — Bij een man van het karakter van Scott is ze echter wel te begrijpen, want edele trots vernedert zich nooit tot ijdelheid. Toen eens, juist in dien tijd, terwijl zijn roem ten top gestegen scheen, Ballantyne hem vroeg, wat hij wel van zijn eigen dichterlijk talent tegenover dat van Burns dacht, antwoordde Scott, en zeker met groote opregt-heid: tnsschen ons is volstrekt geen vergelijking mogelijk; met Burns mag ik niet op denzelfden dag genoemd worden. — En hierin moeten wij hem gelijk geven. Zijn talent was een geheel ander. Hij miste de diepe, wegslepende dichterlijke warmte van Burns. Scott\'s werken vloeijen veeleer uit een onuitputtelijk rijke en liefelijke gave van voorstelling, maar ze hebben niets van dien alles verterenden gloed van den hartstogt, dien de gedichten van zijn landsman ademen.

In dienzelfden tijd maakte hij een reis met zijne vrouw en zijn oudste dochter naar de Shetlandseilanden. Ook in dit noordelijkste punt van Groot-Brittanje werd Scott als een hooggeschatte kennis door voornaam en gering met de hartelijkste vriendschap ontvangen, en in de wereldberoemde grot te Staft\'a werd een groote steen den gevierden dichter ter eere met alle plegtigheid de dichterbank gedoopt. De eigenaardige streken en zeden, die hij hier voor het eerst leerde kennen, waren later de stof voor eenige zijner schoonste gedichten en voor

-ocr page 130-

116

zijn roman „de Zeeschuimer.-\' In het begin van Augustus keerde hij naar zijn geliefd Ashestiel terug, nadat hij nog onderweg Eockeby, het heerlijke park van zijnen vriend Moritt, bezocht had. De schoonheden dezer bezitting bragten hem 7.00 in geestvervoering, dat het gedicht Eockeby een naklank der gevoelens werd, die daar den geest van den dichter vervuld hadden. — De gelukkige stemming die hem ten gevolge van dit alles bezielde , en de eer die om zijn „Lady of the Lakequot; hem in alle kringen wedervoer, stegen ten top door een be-rigt, dat hij uit Portugal ontving. Daar was de vriend zijner jeugd , Adam Pergusson , kapitein in het engelsche leger. Deze was juist met zijn corps als voorpost aan de vijandelijke kogels blootgesteld, toen hij in een pak uit Engeland het genoemde gedicht ontving. Dadelijk beval hij de manschappen, plat op den grond te gaan liggen. Ilij zelf knielde voor hun gelederen op den grond, en las met luider stem de beschrijving van den slag in den zesden zang voor. — Onder de soldaten heerschte diepe stilte; zij luisterden allen aandachtig, en hieven slechts van tijd tot tijd een luid hoera! aan, als een fransche kogel digt naast hen in den grond sloeg.

Onder de talrijke dichterlijke en kritische werken, waarmede hij zich nu bezig hield, was er een van zonder-iingen aard. Walter Scott beproefde namelijk een reeks van gedichten te schrijven, geheel in den stijl en geest der toen levende beroemdste engelsche dichters, en gaf deze proeven anoniem in een kleinen bundel uit. — De navolging was onberispelijk, en zeer geschikt om het publiek te misleiden, en de dichter Grabbe, die zelf tot de voorbeelden behoorde, zeide, na lezing van het in zijn stijl geschreven gedicht „de Wilddiefquot;: Wie dat gemaakt heeft, kan niet alleen alles wat ik kan, maar ook nog wat meer. Zonder den arbeid van den dichte:.-in dezen tijd in alle bijzonderheden te volgen, is het genoeg te zeggen, dat het aantal en de voortreffelijkheid zijner werken ons met verbazing vervult over den omvang en de volharding van zulk een geest.

Door de verbetering zijner geldelijke omstandigheden kon hij nu aan de vervulling van een zijner hoogste wenschen denken , namelijk den aankoop van een uitgestrekt landgoed. — leder Engelschman koestert den

-ocr page 131-

117

wensch, om een man van aanzien te worden. Een man van aanzien nu moet rijk zijn, en van invloed op zijne omgeving, op de aangelegenheden van zijn distrikt en van zijn graatschap ; hij moet bij het kiezen voor gemeenteambten en voor het parlement een gevvigtige stem hebben , en dit alles kan men het best door het bezit van een groot landgoed bereiken, dat door welgezeten maar at hankelijke pachters bebouwd wordt. — Hiervoor was nu het gunstigste oogenblik gekomen; want Walter Scott ontving van toen ai\' zijn tractement als Sherifl\', hetwelk zijn bejaarde voorganger tot hiertoe genoten had. Dit tractement beliep ƒ 15600 jaarlijks, en zoo werd het hem mogelijk om de opbrengst, van zijn werken tot het koopen van landerijen te gebruiken, en zijn grondbezit jaarlijks te vergrooten.

Hij kocht de aan de Tweed gelegen bezitting Abbots-ford, die hem vooral daarom trok, omdat in de onmid-delijke nabijheid er van vele gevechten in den tijd dor hervorming hadden plaats gegrepen, en omdat men van het woonhuis, dat nog gebouwd moest worden, het uitzicht zou hebben op de abdij Melrose, de schilderachtigste aller bchotsche ruïnen. — Scott\'s gevoelens bij deze gelegenheid zien wij het best uit een brief aan zijn zwager Carpenter, wien hij den vijlden Augustus 1811 het volgende schrijft;

„Daar mijn pachttijd afgeloopen is, heb ik voor onge-veer f 53000 in de buurt een kleine bezitting gekocht, die zich nagenoeg honderd en twintig schreden langs den oever van de Tweed uitstrekt. Het is er nog tamelijk woest, en de nabijheid der rivier is wel het beste er van. Daar echter de grond heuvelig en zeer geschikt is tot bet aanleggen van bosch, zoo zal het door verstandige bebouwing een zeer fraaije bezitting worden. Hiervoor plannen te beramen, is nu mijn liefste bezigheid. Het landgoed is ongeveer honderd bunders groot, waarvan de een hellt weide- en akkerland moot blijven, en de andere met hout zal worden beplant, hetgeen bij den prijs, dien het hout hier opbrengt, in eenige jaren een goed inkomen zal opleveren. Ik ben van plan er een klein huis te bouwen voor zomerverblijf, daar mijn ambt mij noodzaakt een gedeelte van het jaar in dé stad door te brongen. Grij kunt wel begrijpen, dat wij er niet

-ocr page 132-

118

weinig trotseh op zijn , voortaan lieer en vrouw van Ab-botsford genoemd te worden. Wij zullen bij het in bezit nemen een groot feest geven, en daar men liier veel op oude geslachts- en stam-verbindiugen ziet, zal alles wat Scott heet, van den hertog van Buccleugh af\' tot den geringsten boer toe, op ons grasperk op den doedelzak dansen en whisky-pons drinken.quot;

Op denzelfden vrolijken toon werd de groote gebeurtenis aan zijn overige vrienden medegedeeld, maar de meesten beklaagden het toch in hunne antwoorden, dat Scott zijn fraai huis wilde verlaten, waar hij tot dusverre zoo gelukkig met zijne familie had geleefd. — Ook viel het zonder twijfel hemzelven moeijelijk, een woning te verlaten, die getuige was geweest van zoo veel huiselijk geluk en van zoo vruchtbaren dichterlijken arbeid. Maar een groote voldoening vond hij daarin, dat hij het landgoed van zijn neef, later generaal Scott, zoo verfraaid en verbeterd had, dat hij, toen de dappere soldaat uit Indië terugkeerde, warmen dank van hem oogstte. — Een dier brieven over het koopen van Abbotsford werd aan zijn ouden vriend John Leyden naar Indië gezonden, deze brief kwam ongeopend terug — de dood had reeds zoo vroeg den levensdraad van den grooten taalkenner afgesneden. Wij maken gewag van dezen brief, gedateerd van 25 Augustus 1811, die na des dichters dood in zijn schrijftafel gevonden werd, wegens de volgende slotregels:

„Ons kleine volk, dat gij als kinderen hebt verlaten, groeit goed. Zij toonen edel bloed , wat het leeren betreft. Charlotte en ik leven zoo aangenaam met elkander, als het op deze wonderlijke wereld maar mogelijk is. — Mijn hoofd wordt van buiten reeds wit, maar ik merk niet, dat deze sneeuw mijn hersenen of mijn hart afkoelt. Vaarwel, lieve Leyden ! Laat de glans van den vriendschapsketen, die ons verbindt, niet verbleeken, en laat daarom van tijd tot tijd iets van u hooren.quot;

De 28ste Augustus, dus de derde dag na het afzenden van dit schrijven, was Leyden\'s sterfdag.

-ocr page 133-

HOOFDSTUK VIII.

Wij zijn nu met ons verhaal aan een gebeurtenis gekomen , die op de verdere dichterlijke ontwikkeling van Scott den grootsten invloed gehad heeft. „Childe Haroldquot; van Lord Byron verscheen in 1811, en Engeland zag dadelijk, dat er nu een gesternte was opgegaan aan den hemel der poëzie, dat alle andere sterren schoen te willen verduisteren. Wij hebben vroeger verhaald, hoe Byron in jeugdigen overmoed onzen dichter bespot had, omdat deze zijn Marmion als het ware op bestelling gedicht had. Nadat hij het ongepaste van zulk een uitval had ingezien, wilde de jonge Lord het gaarne weder goed maken, en zijn hoogachting en bewondering voor Scott\'s dichtwerken had hij op vele plaatsen zijner later verschenen gedichten met groote warmte uitgesproken Te trotsch, om zelf verschooning te vragen, riep hij de hulp van den boekhandelaar Murray in, met wien beide dichters bevriend waren, en spoedig werd er dan ook een gepaste gelegenheid gevonden, om ten minste een briefwisseling aan te knoopen. Bij een feest ten hove had zicli de prins-regent Lord Byron laten voorstellen, en deed zich aan hem voor als een dei-grootste vereerders van Walter Scott. Byron verhaalde dit gesprek aan Murray, en deze wist de nieuwsgierigheid van Walter Scott zoo op te wekken, dat hij besloot in een brief aan Lord Byron iets naders over dit gesprek met den prins-regent té vragen. Deze brief en Byron\'s antwoord daarop zijn beide te eigenaardig, dan dat wij ze hier niet in hun geheel zouden mededeelou. Wal ter Scott\'s brief van den derden Julij 1812 luidt zoo:

-ocr page 134-

120

„Mylord! Ik heb in twijfel gestaan, of de veront-schuldigingen, die ons beider kennis, de boekhandelaar Murray, mij uit uwen naam in zoo vleijenden vorm heeft medegedeeld, mij het regt geven, u met een brief lastig te vallen. Toch doe ik het, gedeeltelijk om mij van een groote schuld der dankbaarheid jegens u te kwijten, ge-deellelijk om u een opheldering te geven, die ik mijzel-ven schuldig ben, daar ik niet gaarne zie, dat een man, wiens talent ik zoo hoogschat, mijne handelwijze onregt-vaardig beoordeelt. Het eerste punt, om juridisch te spreken, betreft het groote genot, dat mij zoowel de pelgrimsreis van ridder Harold als al wat er aan voorafging heeft verschaft. Wel is helaas! mijn klassieke ont wikkeling niet grondig genoeg, om mij alle geleerde zinspelingen in het gedicht te laten begrijpen, maar de levendige beschrijvingen en de oorspronkelijke gedachten, waaraan liet zoo rijk is, hebben den diepsten indruk op mij gemaakt. Behalve deze schuld echter. die ik gemeen heb met het geheele publiek, moet ik nog in het bijzonder u daarvoor dankbaar zijn, dat gij in een werk van satirieken inhoud juist van mijn arbeid met zooveel lof gewag hebt gemaakt — en dit brengt mij er toe, om sen misverstand weg te nemen, dat bij u ten opzigte van het verkoopen van „Marmionquot; bestaat; want de wijze van dien verkoop schijnt onjuist u ter oore gekomen te zijn, en misschien hadt gij ze niet aan het publiek moeten mededeelen , zonder eerst naauwkeurige inlichtingen te vragen. Het gedicht, Mylord , is niet op bestelling voor een bepaalde som vervaardigd, ofschoon het waar is, dat het niet in een zoo volledigen staat verkocht en verspreid is, als ik het later zelf wel zou gewonscht hebben. Maar ik had toen juist een groote som noodig, om een mijner bloedsverwanten uit dringende verlegenheid te redden. En zoo, om artikel en paragraaf te citeeren, is zeker op mij, ofschoon niet in de slechtste beteekenis, de uitspraak van J uvenalis toe te passen: Esuriut intactam Paridi nisi vendit Agaven. Zooveel over een vergissing, waartoe gij inderdaad zeer ligt hebt kun nen komen, enz.

Wat nu mijn letterkundigen arbeid aangaat zoo heb ik aan het genoegen, om mij daaraan te wijden tamelijk glansrijke uitzichten op ambten en rijkdom op

-ocr page 135-

121

geofferd, en dat op een leeftijd, waarop men zoo iets wei weet te waarderen, en ik schaam mij niet, dat ik mij als schadevergoeding door de gunst van het publiek de middelen verschaft heb, om aangenaam en rijkelijk te kunnen leven. Gij zult het mij, hoop ik, niet kwalijk nemen , dat ik zooveel van mij zeiven spreek, daar het alleen geschiedt om mijn karakter in de oogen van een genialen tijdgenoot te regtvaardigen. Als ik niet wist, dat gij die satire uwer jeugd onderdrukt hebt, dan zou ik natuurlijk deze opheldering niet hebben gedaan, daar het volstrekt mijn doel niet is, om door deze u medegedeelde omstandigheden mij bij het publiek te regtvaardigen, tegenover hetwelk ik het volstrekt niet noodig heb, mij van de beschuldiging van gierigheid en hebzucht te reinigen. Doch genoeg van deze onbeduidende zaak; mij rest nog maar, u mijn warmen dank te zeggen voor de vleijende mededeelingen, die gij omtrent mij aan den heer Murray gedaan hebt, en die mij, zooals het ook wel uwe bedoeling zal geweest zijn, tot groote voldoening waren. Bijna moet ik gelooven, dat de waardige boekhandelaar het gesprek tusschen u en den prins-regent met al te levendige kleuren heeft geschilderd , en toch ben ik er hem dankbaar voor, daar hij er mij den weg door gebaand heeft, om u met een brief te mogen lastig vallen.

Ik wensch u gezondheid, goeden luim en volharding toe, om de pelgrimsreis door de overige landen voort te zetten, door welke gij den ridder Harold nog moet vergezellen, en verder heb ik de eer te blijven, Mylord,

Uw gehoorzaamste dienaar, W. SCOTT.quot; \'

,,P. S. Wil mij vergunnen, op een enkel woord in Childe Harold een aanmerking te maken, alleen maar als bewijs hoe opmerkzaam ik het gedicht heb gelezen. „Nuestra dama de la penaquot; wil, vrees ik, niet zeggen ; Onze lieve vrouw van de straf, of van de misdaad, maar: onze lieve vrouw van de rots.quot;

Hierop antwoordde Lord Byron den zesden Julij ;

„Mijnheer! Zooeven had ik de eer, uw brief te ontvangen. Ik betreur het van harte, dat gij het noo-

G

-ocr page 136-

122

dig hebt geacht, op de dwaasheden mijner kindsheid te letten, vooral daar ik het ding vrijwillig heb onderdrukt, — uwe opheldering is echter te vriendelijk om mij leed te doen. De satire werd geschreven, toen ik nog zeer jong en onbedachtzaam en er slechts op uit was, mijn geestigheid en mijn vuur te doen uitkomen, waarover ik thans door de geesten mijner kwalijk overlegde uitspraken vervolgd word. Voor den lof, mij toegezwaaid , kan ik u niet dankbaar genoeg zijn; maar ik wil niet over mij, maar over den prinsregent met u spreken. Hij liet mij op een bal aan zich voorsteilen, en na eenige woorden over mijne gedichten, zooals men ze van koninklijke lippen altijd gaarne hoort, sprak hij over u en over uwe onsterfelijke werken. Hij plaatste u boven alle zangers van den tegenwoordigen en verleden tijd, en vroeg mij, wat mij van uwe gedichten het best beviel. Dit was een moeijelijke vraag, en ik antwoordde dat ik haast geloofde, het lied van den laat-sten Minstreel. Hij was zoo goed als van dezelfde meening. Toen wij over de andere gedichten spraken , zeide ik, dat gij mij juist een dichter voor vorsten scheerit te zijn, daar deze nergens glansrijker geschilderd worden, dan in den Marmion en de Lady of the Lake. Hij gaf mij gelijk en 7,ei de, dat de schildering der koningen even koninklijk als dichterlijk was. Hij sprak over u en over Homerus, en scheen beiden goed te kennen, zoodat gij zeker in goed gezelschap waart, Murray kan de hooge meening van den prins over uwe gaven als dichter moeijelijk hebben overdreven , en ik ben zelf niet meer in staat u alles volkomen weêr te geven; maar het zal u genoegen doen te vernemen, dat de uitdrukkingen van dien aard waren, dat zij bij het oververtellen noodwendig moeten verliezen. Daarbij kreeg ik een goeden druk van de ontwikkeling en de kundigheden van den regent, dien ik tot nu toe slechts voor iemand gehouden had, die zich door fijne manieren onderscheidde, in welk punt hij dan ook zeker alle levende gentlemen overtreft. Mijne audïentie was voor het overige bloot toevallig. Ik heb mij nooit formeel ten hove laten voorstellen. De mahomedaansche en roomsche heerschers, die ik bezocht heb, hebben mijne nieuwsgierigheid in dit opzicht volkomen bevredigd, en daar mijne politieke

-ocr page 137-

123

denkbeelden even wild zijn als mijn verzen, had ik ook aan het hof niets te zoeken. In ieder geval moet het u genoegen doen om zoo door uwen souverein geprezen te worden, en wanneer dit genoegen niet daardoor wordt verminderd . dat ik de overbrenger ben, dan zal dit voor mij bijzonder vleijend zijn. Ik blijf etc.quot;

Sedert dien tijd werd de vriendschappelijke briefwisseling van beide dichters tot aan Byron\'s dood niet afgebroken. Aangenaam en eervol voor beiden. Toch was Byron\'s dichterroem, die dien van Scott dreigde te verduisteren, gelijk wij later zullen zien, de aanleiding, dat onze dichter zich nog veel meer roem en erkenning verwierf , op geheel nieuwe velden van dichterlijke schepping. Vooralsnog echter was het hem genoeg, de verzamelde stof in zijn gewonen trant dichterlijk te bewerken , en zoo verschenen in de volgende jaren Eockeby, de heer der eilanden, Harold de onverschrokkene, en andere gedichten, die alle met grooten bijval, schoon niet meer met zooveel geestdrift als de eerste werken, werden opgenomen. Eigenaardig is het, hoe al deze verzen in karakter op elkander gelijken, in weerwil van het verschil in vorm en inhoud. Het zijn dan ook de poëtische verhalen van een edelen dichterlijken geest, die de stof tot altijd nieuwe scheppingen in zoo ruime mate bezat, dat hij er slechts een greep in behoefde te doen en nooit te vreezen had dat hij er niets vinden zou. Ook zijn uitgeven van andere werken en al zijn kleinere opstellen voor tijdschriften, het ging alles hierbij zijn ouden gang; bijna al die stukken zijn met dezelfde sierlijkheid en in den besten luim gesteld; ze boezemen het hoogste belang in, en er is bijna niets onder dat de dichter niet met warme liefde- heeft geschreven, en waar hij niet met zijn geheele hart en ziel bij was.

De verhuizing naar Abbotsford had plaats in Mei 1812. De buren zagen de familie met groote droefheid vertrekken. Arm en rijk verloor aan Scott een vriend, want hij en zijn vrouw waren er steeds op uit, om iedereen zooveel mogelijk met raad en daad bij te staan. Vooral in gevallen van ziekte was de hulp van Mevrouw Scott zeer gezocht, en haar huis-apotheek deed bijzonder veel goed, daar een kundig geneesheer zeer ver af woonde.—

ü*

-ocr page 138-

124

De stoet, die naar Abbotsford trok, was volkomen een karavaan. Want Scott\'s aangeboren liefhebberij in het verzamelen van allerlei oudheden, had hem zulk een menigte van dergelijke zaken bij elkander doen brengen, dat hij nu bij het opruimen en inpakken er van eerst zag, hoe groot zijn bezit was geworden. De wagens, die het eigendom der familie naar de nieuwe woonplaats bragten, waren met zwaarden, bogen, schilden en lansen beladen. Kalkoenen waren in oude helmen ingekwartierd en zelfs de koeijen moesten bij deze processie oude vaandels, standaarten en geweren dragen. Naast dien trein liep een dozijn boerenkinderen met teugels, netten en zalmstekers beladen, of ponies en honden geleidend, en toen deze geheele optocht door de Tweed ging, was het schilderachtig om te zien. Er waren niet minder dan vierentwintig wagens in den trein,

In den zomer van dit jaar had Scott het verbazend druk. Tot het midden van J nlij moest hij wekelijks gedurende vijf dagen de zitting van het geregtshof in Edinburg bijwonen; zaturdag\'s avonds kwam hij regelmatig naar Abbotsford, om het opzicht te houden over het werk van het bouwen op het veld, en bij al dezen arbeid naderde Rockeby zijn voltooijing. Mijn huis en mijn gedicht, schrijft hij, zijn aan het groeijen. Twaalf werklieden arbeiden aan het eene, en mijn arm hoofd aan bet andere, zoo moet het wel vooruitgaan.

Toen de familie in het laatst van den zomer voor ^oed in Abbotsford woonde, was er maar een enkel vertrek zoo ingerigt, dat men het er ten minste kon uithouden , en deze kamer moest nu tegelijk woon-, kleed-, leer- en werkkamer zijn. Voor zich zelf had hij het eene raam door een bedgordijn van het overige gedeelte der kamer afgescheiden, en hier zat hij aan zijn schrijftafel, en schreef en dichtte in den besten luim , zonder gestoord te worden door het timmeren der werklieden, het spelen der kinderen en het gepraat der dames uit de buurt, die een bezoek bragten. Dit bewijst zeer duidelijk, dat hij zijn werk reeds in het hoofd voltooid had, en nu eenvoudig maar opschreef. Men denkt hierbij onwillekeurig aan Mozart, die zich door zijne vrouw sprookjes liet vertellen, terwijl hij aan de meest ingewikkelde fugas bezig was. Daarbij nam onze dichter

-ocr page 139-

125

deel aan allerlei mechanisch werk, en vooral was hij druk in de weêr bij hot planten van boomen, dat naar zijn weldoordacht plan geschieden moest, en waarbij hem de gedachte bezielde, om schaduwrijke speelplaatsen voor zijn kleinkinderen aan te leggen. Het lot heeft hem enkel de vreugde gegund, om achttien jaar later zelf in het lommer van het snel opgegroeide boschje te wandelen. Terwijl Walter Scott op deze wijze met de levendigste hoop voor de toekomst plantte en bouwde, moest hij het reeds gewaar worden, dat de zaak van Ballantyne volstrekt niet op zulk een vasten grondslag stond, als hij wel gedacht had. Het jaar 1812 was het jaar eener belangrijke geldkrisis, die den geheelen handel met groot gevaar dreigde, en vele der oudste en meest geziene huizen ten val bragt. De Ballantyne\'s, die zich met uitgebreide ondernemingen hadden ingelaten, kwamen ook in groote verlegenheid, en moesten voor het oogeublik hulp zoeken bij hun ouden mededinger Constable, die grootmoedig genoeg was, om zich volkomen met hen en met Scott te verzoenen, en een gedeelte der kopieregten aan te koopen, opdat de dringendste schuldeischers zouden kunnen worden voldaan. Echter moesten er toch nog groote wissels betaald worden, die in Julij vervielen, en Scott was in niet geringe verlegenheid, waar hij dan het geld van daan zou halen. Zijn opgeruimd gemoed en het vaste vertrouwen op zijn talent, hielpen hem ook over deze zorgen heen. Toen Dr. Eadcliffe, zeide hij, bij zijn speculatiën in Zuidzee-actiën 2000 pond verloren had^ dacht hij eenvoudig: nu heb ik weder 2000 trappen te klimmen, om dit in te halen. Nu, mij gaat het ook zoo. Ik moet nu weêr 2000 coepletten schrijven, en dat zal ook wel gaan!

Hoe voortreffelijke menschen de kompagnons van Walter Scott ook waren , de zaak kon toch door John Ballantyne\'s ligtzinnigheid, en door de neiging tot een gemakkelijk leven bij zijn ouderen broeder, onmogelijk bloeijen, en ofschoon Scott dit zeer goed inzag, zoo werd hij toch door zijne liefde tot beide broeders, alsmede door het bewustzijn van gelijke fouten bij zich zeiven, verhinderd, om met kracht tegen de wanorde in het beheer te handelen. Zelfs kon hij bij al die

-ocr page 140-

126

moeijelijkheden toch den lust niet weerstaan, om zijn nieuwe bezitting door een belangrijken aankoop van land te vergrooten, en evenmin had hij genoeg magt over zich zeiven, om de eene of andere curiositeit, mogt ze ook nog zoo duur zijn, voor zijn kabinet van antiquiteiten te weigeren Zoo kunnen wij onzen dichter dan ook niet van den blaam vrijspreken, dat hij te weinig de oude spreuk bedacht „koop geen vreugde voor zorgen.quot; — Door deze geldverlegenheid werd hem ook een doel van het genot verbitterd, dat hij anders ala deelnemer aan de groote feesten zou gehad hebben, waarmee de hertog van Buccleugh het in bezitnemen der hem vermaakte heerlijkheid Queensbury vierde , want zelfs aan de vorstelijke tafel ontving hij de dringende geldvorderingen van Ballantyne, en hij moest zijn geheele krediet en al zijn scherpzinnigheid aanwenden , om hulp te verleenen.

Onder al deze onaangenaamlieden werd hem ware troost verschaft door het berigt van de nederlaag der Franschen in Eusland, die eindelijk het uitzigt opende op den val van zijn aartsvijand Napoleon. Scott had altijd gevreesd, dat het aan de slimheid en het goud van den fransehen keizer nog zou gelukken, in Engeland een franschgezinde partij in het leven te roepen. Een gedeelte van den hoogcn adel, en zelfs der koninklijke prinsen, had toen zulk een slechten naam , dat de vrees niet zonder grond was , dat door eenige honderdduizende ponden het verraad van het vaderland kon worden gekocht, en wij lezen in een brief van Walter Scott aan zijn vriend Ellis woorden, die heden bijna als een profetie klinken: Het gemeene hebzuchtige eigenbelang is onder de hoogere standen zoo heerschend, dat ik geloof, G-od vergeve het mij als ik hun onregt doe, dat Napoleon een groote partij ouder hen kan winnen, wanneer hij de belasting op champagne verlaagt!

Een geldelijke zaak, die tusschen des dichters broeder Thomas en den markies van Abercorn geschikt moest worden, noopte Walter er toe dezen heer op zijn reis in Carlisle te ontmoeten; en hij trof de wagens van den Lord in een zeldzamen optogt tusschen Longtown en Carlisle. De dames der familie en de bedienden reden in vijf rijtuigen, alle met eigen paarden van den Lord be-

-ocr page 141-

127

spannen. De markies zelf vormde de achterhoede, op een kleine ponie gezeten, en over zijn reisjas met band en ster der orde van den kouseband versierd. In het dorp Longtown, waar gegeten werd, hadden hofmeester en kok sedert den vroegen morgen gewerkt, om een kleine herberg in een vorstelijk paleis te veranderen. Kippen, ganzen en eenden moesten kunstig toebereid de verschillende gangen van een dinér voorstellen. De damasten tafellakens had men door alle handdoeken, die er maar te krijgen waren, vertegenwoordigd. Naast het bord van den markies lag een keurig geschreven menu, en het gekste was dat men alle potten en pannen uit het huis bij elkander gezocht had, en daaruit een soort van buffet had gemaakt, om toch het gouden en zilveren servies uit het paleis al was het maar allegorisch voor te stellen. Zulke tooneelen kenmerken het langzame verdwijnen van feudale gewoonten, die nu reeds lang geheel verdwenen zijn.

De steeds spoediger op elkander volgende geldvorderingen van Ballantyne maakten, dat Scott haastig naar huis moest reizen, en om nu eindelijk een helder overzicht der zaken te verkrijgen, besloot hij aan den ervaren Constable een uittreksel der boeken voor te leggen. Constable kwam tot de overtuiging, dat men zou moeten besluiten, een leening van ten minste ƒ 48000 te sluiten, om den handel weder ingang te brengen; — Scott gaf daarop een overzicht zijner geldelijke omstandigheden in den volgenden brief van 24 Augustus 1813 aan James Ballantyne, dien wij hier gedeeltelijk mededeelen:

„Lieve James ! De raad van den heer Constable is, evenals altijd, verstandig, duidelijk en vriendschappelijk, en ik zal trachten er naar te handelen. Maar ik heb geen zoo rijken vriend, om voor een zoo groote som borg te blijven. Ik zelf verwacht in den loop van den winter nog een tamelijke som uit de nalatenschap van mijn vader, en buitendien denk ik in November nog een gedicht voor den druk gereed te zullen hebben. Mijn bezitting hier is vrij van schulden, eveneens mijn huis te Edinburg, en behalve een pas over vier jaren vervallende rest van den koopprijs heb ik geen persoonlijke schulden. Niemand dus als uwe firma heeft eenige aanspraak op mij. Mijn inkomen uit mijne ambten

-ocr page 142-

128

en uit het vermogen mijner vrouw, beloopt meer dan ƒ 24000 jaarlijks, en zoo hoop ik dat door mij niemand schade zal lijden, liever zou ik mijn laatste hemd ver-koopen. Hoe hard het mij ook zou vallen, ben ik toch bereid, om het regt, dat ik nog op mijne werken heb , geheel af te staan etc.quot;

Na het afzenden van dezen brief kwam hij op de gelukkige gedachte, zich openhartig tot zijn edelen beschermer, den hertog van Buccleugh, te wenden, en deze verleende hem dan ook dadelijk krediet voor / 48000, die hij gelukkig spoedig weder terug kon betalen. Tegelijk met deze stoifelijke hulp gaf de hertog hem nog den raad, om voor een eer te bedanken , die in diezelfde dagen de prins-regent den dichter van Marmion en der Lady of the Lake had toegedacht. In Engeland bestaat namelijk tot op den huidigen dag het oude ambt van hofdichter, poeta laureatus, die voor een tamelijk gering inkomen de verpligting heeft, om alle gebeurtenissen, die voor het vorstelijke huis van gewigt zijn, te bezingen. De hertog ried hem voor dit ambt te bedanken; hij schreef hierover aan Scott het volgende;

Wat het aanbod van zijne koninklijke hoogheid aangaat, om u tot poeta laureatus te maken, moet ik gul bekennen, dat het mij zou smarten, u een plaats te zien bekleeden, die nu toch eenmaal in de oogen der wereld eenigzins belachelijk is. Waarom dit zoo is, weet ik niet, maar het is zoo. Walter Scott poeta laureatus is niet meer de Walter Scott van den laatsteu Minstreel en van Marmion enz. Uw volgende werken zouden niet meer zoo goed worden opgenomen; de hofdichterij zou steeds aan u en aan al uw werken als een leelijke pleister kleven. Uwe Muze was tot nu toe vrij en onafhankelijk, — leg haar toch geen toom aan ! Wij weten hoe ligt en vrolijk zij huppelt, wanneer zij zich aan haar natuurlijken gang mag overlaten, — anders zou het zijn als zij onder een juk moest bukken. — Hoe zoudt gij het kunnen verdragen, als op \'s konings verjaardag een troep heesche koristen uw verzen in recitatieven opdreunde, tot stichting van bisschoppen, pages, hofdames en lijfgardisten! O hoe vreeselijk, driemaal vreeselijk ! — Opregt de uwe, Buccleugh.

-ocr page 143-

129

Scott volgde dien raad, en bedankte in een zeer beleefden brief onderdanigst voor de hem toegedachte eer. Tegelijk wenschte hij de ƒ 1200, die het ambt opbragt, aan den armen dichter Southey te bezorgen, en dit gelukte hem niet slechts, maar de prins-regent onthief den nieuwen hofpoeet van al die ouderwetsche formaliteiten, die vooral het belachelijke der betrokking hadden uitgemaakt.

Ongelukkig was ook de borgtogt van den hertog niet in staat geweest, om Ballantyne\'s zaken weder in orde te brengen, en in den herfst van het jaar 1813 liep zelfs het gerucht, dat het huis gesprongen was. Scott verdubbelde en verdrievoudigde zijn werkzaamheid, om nieuwe gelden voor de zaak te krijgen, en toevallig viel zijn oog, toen hij een vischtuig in een sedert lang niet geopende lade zocht, op het handschrift van het begin van Waverley. Hij las het nog eens, en zag nu dat hij de waarde van het werk veel te gering had geschat, en besloot om met den roman voort te gaan. Bij al dezen arbeid ontving hij ontelbare bezoeken van lieden, die wenscht\'en zijn persoonlijke kennis te maken. Dikwijls klaagde hij in luim of in ernst over deze plaag, en hij zag zich genoodzaakt met zijne vrienden af te spreken, dat wanneer zij het niet konden laten om bem personen aan te bevelen, zij hem door een uiterlijk teeken op den brief moesten doen weten, of de aan-bevolenen werkelijk menschen van verdiensten dan wel bloot nieuwsgierigen waren.

Mijn geduld, zegt hij in een brief van 2 September 1813, wordt op de hardste proeven gesteld. De indringer van gisteren bleef mij tot heden om 12 uren op den hals, en toen ik eindelijk weder wilde gaan zitten om te schrijven, werd hij door twee andere leeg-loopers als door schildwachten afgelost; na dezen kwamen dan weder lieden om over zaken te spreken, en zoo komt er geen einde aan de kwelling.

Hij had echter van de natuur een gave ontvangen, die hem over al deze kleine en groote onaangenaamheden heen hielp. Ze bestond daarin, dat hij zich, zooals niet ligt iemand anders, zoo in de zaak waaraan hij juist bezig was kon verdiepen, dat hij al het andere rondom zich vergat. Dit ging zoover, dat wanneer hij

-ocr page 144-

130

om raad of geld werd gevraagd , hij nooit aan zijn eigen radeloosheid of geldverlegenheid dacht, maar integendeel steeds ver boveu zijne krachten hielp.

Dit de vriendschappelijke briefwisseling van dien tijd met de meest verschillende personen, willen we hier slechts eenige belangrijke plaatsen uit een brief aan Lord Byron van 6 November 1813 aanvoeren.

„Met innig leedwezen,quot; schrijft Scott, „zie ik uit uw laatsten brief, dat gij Brittanje zult verlaten, zonder dat ik zoo gelukkig mag zijn persoonlijk kennis met u to maken. Ik wenschte van harte, dat gij tot ons naar Schotland gekomen waart, want ik verbeeld mij dat ik u zeer goed zou hebben bevallen, daar ik vele eigenschappen met uwe geliefde Turlsen gemeen heb. Ik koester nooit eenige vrees voor de toekomst, — voer zoolang het dag is niets uit, heb een liefhebberij voor met zilver beslagen pistolen en dolken en ga voor niemand uit den weg, hetgeen naar ik geloof alles echt goed Muzelmansch is. Daarenboven ben ik een vereerder der vorstelijke waardigheid, en om aan dit gedeelte van mijn geloof vast te houden, neem ik mij wel in acht om met het hof in aanraking te komen; zoo kan ik het onbekende als iets wonderbaarlijks blijver, vereeren.quot;

Iets verder schrijft hij ; „Ik heb de benoeming van Southey tot hofdichter nog niet in de dagbladen gezien. Hij is waarachtig een dichter , zoo een als ze ons uit de oudheid worden geschetst. Ieder vezeltje zijner ziel en ieder oogenblik van zijn tijd is aan zijn arbeid gewijd, terwijl wij anderen gedeeltelijk door onzen omgang, gedeeltelijk door ambtsbezigheden, ons met zaken ophouden, die aan de Muzen volkomen onbekend zijn. Maar Southey\'s gedachten zijn alle dichterlijk, en hierin en in vele andere dingen heeft hij een merkwaardig en belangwekkend karakter. — — — Wat mijne naapers aangaat, kan ik slechts zeggen, dat zij de waarheid van het oude spreekwoord bewijzen: Eén dwaas vormt er velen. Iets belangrijks heeft geen hunner gemaakt.quot;

Over het ontwaken van den Duitschen volksgeest in die dagen sprekend, zegt hij: „Er schijnt op het vaste land een merkwaardige opwekking der dooden plaats te hebben! Ik zou evenligt aan de opstanding der oude

-ocr page 145-

131

Eomeinen hebben geloofd, als dat Pruissen ooit weer levenskracht zou toonen, maar het schijnt inderdaad dat de geest van dit volk zich verjongt. Het zou toch vreemd zijn, ais deze kruik, die nu zoo lang te water gegaan is, aan de oevers der Saaie moest breken ! De oude spreuk op den ring van den sultan bevat toch maar de grootste levenswijsheid: „Ook dit zal voorbij gaan.quot;

De voortgezette briefwisseling met Lord Byron, vooral echter een onpartijdige studie zijner werken, moest quot;Walter Scott, die geheel vrij was van alle letterkundige ijdelheid, spoedig overtuigen, dat hij het hier met een mededinger te doen had, met wien hij het niet kon opnemen. De diepe hartstogtelijkheid, de stoutheid der zinnelijke schildering en de dichterlijke melancholie in de wonderbaar schoone verzen van den jongen Lord veroverden aller harten met geweld. Daarbij kwam nog zijn persoonlijke schoonheid en een menigte romantische avonturen, die de belangstelling zoo mogelijk nog verhoogden. Dit alles deed bij Walter Scott het besluit rijpen, om een gebied te verlaten, waarop hij zich zoo vele laauweren had verworven. Door de noodzakelijkheid van dezen aftogt was hij echter niets minder dan gedrukt of jaloersch; integendeel het was voor hem slechts de aanleiding om zijne talenten op een ander gebied te beproeven en daar de heerlijkste, waarlijk onschatbare werken te scheppen.

-ocr page 146-

HOOFDSTUK IX.

Het jaar 1814 begon met eeu zeer treurige gebeurtenis voor de familie Scott.

De dichter had reeds voor eenige jaren een Duitscher in zijn huis opgenomen, met name Heinrich quot;Weber, die door allerlei ongeluk uit zijn vaderland verdreven in Engeland een toevlugtsoord had gezocht. Hij was iemand van uitgebreide kennis, vooral in allerlei oude zeldzaamheden te huis, en hiervan en van zijn vele avonturen kou hij heel aardig vertellen. Zijn gunstig uiterlijk; en de geestdrift waarmede hij allerlei plannen van letterkundigen arbeid opvatte, vooral ook zijn hulpbehoevendheid, vervulden Scott met deelneming. Hij was bijna dagelijks gast in zijn huis, en werd langzamerhand zijn privaat-secretaris gedurende het jaarlijksche verblijf te Edinburg.

Men noodigde hem zoodikwijls mogelijk aan tafel, daar men op deze wijze het best zijn rampzalige neiging tot sterken drank kon tegengaan. Hij verviel echter hoe langer hoe meer tot dit kwaad, en had zich reeds verschillende malen de ernstigste bestraffingen op den hals gehaald.

Toen Scott zich tegen Kerstmis 1813 naar Abbots -ford begaf, had hij vriendelijk van Weber afscheid genomen, en toen de dichter weder in de stad terug kwam, nam hij hem op nieuw als schrijver aan. Hij had zijn plaats aan een lessenaar, en was met allerlei uittreksels bezig, terwijl Scott, die tegenover hem zat, aan Swift\'s levensbeschrijving werkte. Toen het donker werd, en het licht moest worden opgestoken, bemerkte

-ocr page 147-

133

Walter Scott, dat de oogen van den Duitscher bijzonder strak op hem gevestigd waren. Wat is er, Weber? vroeg hij. Weber stond op en sprak op plegtigen toon: Mijnheer Scott, gij hebt mij reeds sedert lang beleedigd, en ik kan dit nu niet langer verdragen. Ik heb twee pistolen medegebragt, en ik verzoek u er een van te kiezen. Tegelijk bragt hij de wapens te voorschijn, die hy onder zijn stoel verborgen had, en legde een er van op Walter Scott\'s handschrift.

De dichter bleef volkomen kalm, en hernam : Ik geloof, dat de manier waarop gij deze zaak wilt behandelen, niet de ware is. Maar dat doet er niets toe. Gij zult toch zeker mijn vrouw en kinderen geen schrik willen aanjagen. Daarom zal ik deze pistolen tot na tafel wegsluiten, en dan zullen wij ons op een andere plaats ontmoeten, en tegenover elkander staan gelijk het aan mannen van eer betaamt. Weber hernam met dezelfde kalmte: Waarlijk, zoo komt het mij ook het beste voor! Hij legde vervolgens het andere pistool ook op tafel, en Scott sloot beide in zijn lessenaar, zeggende: Het verblijdt mij, dat gij mijn aanbod aanneemt. Nu heb ik u alleen nog maarte verzoeken, om bij tafel niets te doen, waaruit mijn familie achterdocht zou kunnen opvatten. Ook hiermede nam de ander genoegen. Scott begaf zich in zijn kleedkamer, en stuurde een bediende naar een vertrouwden vriend van Weber, die in de buurt woonde. Daarop ging men aan tafel, en Weber gedroeg zich gedurende het eten zoo als altijd. Toen echter bij het dessert naar gewoonte pons bereid werd, presenteerde Scott zijn gast niet zoo als anders, maar vulde twee glazen met een mipder sterken drank, nam het eene zelf, en gaf het andere aan den Duitscher. In hetzelfde oogenblik stond Weber op met een gebaar van de uiterste woede, bedwong zich echter spoedig, en nam rustig zijn plaats weder in. Mevrouw Scott geloofde , dat hij ziek geworden was, hij zei echter, dat het een aanval van kramp scheen en dat de pijn nu over was. Daarop nam hij zijn glas, ledigde het haastig en gaf het aan Scott terug, — in hetzelfde oogenblik trad de vriend binnen, tot wien men den bode gezonden had. Naauwelijks had Weber hem gezien , of hij vloog zonder hoed de kamer uit en de straat op.

-ocr page 148-

134

Zijn vriend haalde hem in, en poogde te vergeefs hem tot rust te brengen. Nog denzelfden dag moest hy geboeid worden; later kwam hij weder tot zijn verstand, verviel op nieuw tot waanzin en stierf in 1818 in een krankzinnigengesticht, waar Scott hem op zijne kosten verplegen liet.

Weber had kort voor dezen aanval van waanzin gezegd, dat hij naar den heer Morritt te liockeby wilde gaan, en derhalve schreef Scott aan dezen. Ofschoon de zaak van te weinig belang schijnt, om er zoo lang over te spreken, zoo wil ik toch een plaats aan dezen brief inruimen, daar hij de edele wijze van denken, die den dichter kenmerkte, openbaart.

„Een gelukkig nieuwjaar, dat roep ik u en uwer lieve vrouw toe! Ik heb zoo lang niet geschreven, daar ik hoopte, Swift\'s leven u tegelijk met mijn brief te kunnen zenden. Een zonderlinge gebeurtenis dwingt mij thans, u nu reeds te schrijven. De arme Weber, die, zooals gij u zult herinneren, mijn amanuensis was, bevindt zich in een treurigen toestand. Gelijk de meeste duitsche studenten had hij zich te veel aan drinken gewend. Zoolang hij in mijn huis was, zocht ik zoo veel mogelijk hier tegen in te werken; maar ongelukkig had hij voor korten tijd een lange reis door de hooglanden gemaakt, en waarschijnlijk tegen de vermoeijenis weer meer gedronken dan hij verdragen kon. Hij raakte geheel in de war, gedroeg zich zoo vreemd , dat ik hem er toe aanzette om naar een geneesheer in Yorkshire te gaan. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij u in Eockeby opzoekt, daar ik meen dat hij zoo iets geuit heeft. In dit geval zou het goed zijn, zijn bezoek te verhinderen, daar het voor de gezondheid uwer vrouw anders nadeelige gevolgen zou kunnen hebben. Wanneer hij nog in zijn ouden toestand was, zoudt gij eeno regt aangenamen gast aan hem gehad hebben. Ik twijfel niet, dat als hij een matig leven wil in acht nemen en veel wandelen, hij binnen kort weer beter zal zijn; maar doet hij dat niet, dan kan men er slechts met zorg aan denken, wat daaruit worden zal, etc.quot;

In denzelfden brief verhaalt hij tevens, hoe de stad Edinburg het voor gepast had gevonden, om met het

-ocr page 149-

135

oog op de groote zegepralen der verbonden legers aan den prins-regent een adres vau gelukwensching te overhandigen, waarvan de vervaardiging aan Scott werd opgedragen. Hij volbragt deze taak zoo zeer naar den wensch der stad en tot genoegen van den prins, dat de Edinburgers hem een prachtigen beker met een latijnsch opschrift vereerden, die hem bij een groot feestmaal, dat de eerste burgemeester gaf, werd overhandigd. Tot groote ergernis van Mevrouw Scott had deze beker op bijzonder verlangen van Scott den vorm eener oude bierbokaal.

Zijn vreugde over den val van Napoleon geeft hij in eenige brieven aan zijne vrienden levendig te kennen, en wij laten hier een paar plaatsen volgen, die ous de groote woede en verbittering dier tijden doen zien tegen den man, die tegenwoordig dikwerf zoo geheel anders wordt beoordeeld, en wiens neef nu de wereld niet minder met verwondering en vrees vervult, als eens zijn oom. Den 30sten April 1814 schrijft Scott aan zijn vriend Morritt:

„Vreugde nu en blijdschap! in London, en in Edinburg niet minder! want geen van ons beiden heeft ooit zulk een wonderbare wending van het geluk gezien, evenmin als wij die ooit weder zullen beleven, als nu den langen zwaren oorlog zal besluiten. Zonder de bovennatuurlijke hardvochtigheid, die deze aartsvijand der mensch-heid getoond heeft, zouden wij thans een onzekeren wapenstilstand hebben, terwijl ons nu een zekere vrede met het land verbinden zal, dat hij als dwingeland be-heerschte. De voorzienigheid had met alles haar wijze bedoelingen! Ware Frankrijk niet zoo onderdanig geweest aan zijn dwingelandij, hadden zij dezen duivel op zijn vlammentroon niet zoo blindelings aangebeden, dan zeker had hij de hem aangeboden gematigde voorwaarden niet met zoo grenzelooze aanmatiging verworpen ! — God zij dank dat het zoo • geloopen is. Eigenlijk gun ik hem wel niet eens de vrije lucht, die hij op Elba zal inademen, maar daarentegen is het ook weder in twijfel te trekken, of de zedelijke werking zoo groot zou geweest zijn, als hij in den oorlog was gevallen , of door de woedende menigte van hen, die zijn heerschzucht tot weduwen en weezen had gemaakt, ver-

-ocr page 150-

136

scheurd was evenals de de Witten, en toch had ik dit hem het liefst gegund. Goede Grod! met welk een gevoel moet deze man, in wiens hand grootere raagt vereenigd was dan ooit een sterveling bezeten had, ia de stilte van het enge privaatleven afdalen. Nooit heeft men van eenige goede daad gehoord, die hij vrijwillig , zonder zelfzuchtige of politieke bedoelingen ver-rigt heeft, en toch zou de moord, pest, hongersnood en brand, die hij op zijn geweten heeft, zelfs de deugden van een Titus hebben verduisterd. Dat moeten aangename gedachten voor hem zijn na zijn val! Wanneer hij, gelijk men verhaalt, zijn eigen geschiedenis schrijven wil, dan zal hij inzien, dat Spanje, het continentale stelsel en Rusland zijn drie hoofdfouten geweest zijn, — een gewigtige les voor de vorsten over het thema, dat zedelijkheid in de politiek niet zoo geheel zonder waarde is, als het Macchiavellisme ons wil doen gelooven.quot;

Soortgelijke brieven schreef hij ook aan zijn andere vrienden.

Ondertusschen ging het met Waverley goed vooruit. Keeds in Februarij 1814 was het verschijnen van een anonymen roman Waverley, in drie deelen, in het tijdschrift van Scott aangekondigd. — Erskine, Morritt, de Ballantynes en nog eenige anderen zijner beste vrienden wisten het geheim. Geen hunner heeft er ooit iets van verraden. — Het handschrift werd door John Bal-lantyne overgeschreven en aan Constable te koop geboden , die eerst ƒ 8400 geven wilde, later echter de helft van de zuivere winst beloofde. — Erskine verklaarde, nadat hij de helft van het eerste deel gelezen had, dat dit het meest populaire werk van Scott zou worden. — In Julij was het in zijn geheel uitgegeven. Bij de zending van den roman aan Morritt schrijft Scott:

„Ik heb beproefd eenige Schotsche zeden en karakters te schilderen , zooals men ze nog hier en daar vond gt; toen ik jong was, maar die nu sporeloos verdwenen zijn. Ik had een groot gedeelte van het eerste deel geschreven en reeds het plan voor de rest gemaakt, toen ik het handschrift, dat ik ergens geborgen had, bijna geheel vergat. Toevallig vond ik het weder, toen ik een lade van een oude kast opende. Nu kreeg ik lust, om

-ocr page 151-

137

liet stuk at\' te maken en in minder dan drie weken schreef ik de twee laatste deelen. — Ik had veel genot bij dit werk, maar ik geloof naauwelijks dat het in het eigentlijke Engeland vele vrienden zal krijgen, daar een groot gedeelte der aardigheden en zinspelingen al te lokaal en alleen voor den kenner van waarde is. —-Daar gij echter Schotland goed kent, zoo hoop ik, dat het u eenig genoegen zal doen. Hier in Edinburg heeft het veel opzien gemaakt, en de menschen geven zich veel moeite, om den schrijver en de origineelen der portretten te ontdekken. Wat het eerste aangaat, zoo zal het hun vrij wat kosten, den schuldigen auteur op heeter daad te betrappen, ofschoon men hem reeds verdacht houdt. Jeffrey wil zweren dat ik het ben, een ander groot kriticus wil een eed op het tegendeel doen, en zoo huldigt het publiek tegenovergestelde meeningen. In ieder geval is de uitkomst bijzonder gelukkig en wordt het boek zeer gunstig beoordeeld. — Ik zal mijn incognito streng bewaren. Wees zoo goed en zeg mij uwe meening er over enz.quot;

De ontvangst van Waverley was volstrekt niet minder dan die der „Lady of the Lake.quot; — De vrienden van Scott konden over den schrijver wel niet in twijfel zijn; ze vonden toch vele eigenaardigheden en anecdoten weder, die ze den dichter met dezelfde woorden hadden hooren verhalen, of die ze hem zelf hadden medegedeeld; ook hield de dichter tegenover zulke vrienden zijn incognito alleen voor den vorm vol. Hij gaf wel niet toe, de schrijver te zijn, maar ontkende het ook geenszins zoo als iemand doet, die wil, dat men hem gelooven zal. Het groote publiek had wel verschillende, zeer uiteenloopende meeningen over den persoon des schrijvers, maar het was daarentegen eenstemmig in den lof van het werk, en men begroette met vreugde een grooten romanschrijver, die als waardige opvolger van Smollet en Fielding optrad.

De uitgever voer het best^bij de zaak, ofschoon hij zich niet kon ontveinzen, dat hij tienmaal zoo veel zou gewonnen hebben, als hij dadelijk den moed had gehad, om de vordering van ƒ 120Ü0 toe te staan.

Waverley is, zooals wij weten, slechts het eerste eener groote rij van onsterfelijke werken, die sedert een

-ocr page 152-

138

halve eeuw het genot der geheele beschaafde wereld waren en het nog zijn. Maar Waverley is daarom geenszins een onvolmaakt begin, vanwaaruit de dichter het allengs totgrootere volkomenheid gebragt heeft, neen, deze eerste roman bevat reeds al die schoonheden van taal en gedachten, waardoor ons de andere betooveren. De gewrochten derScott\'sche Muze zijn te vergelijken met een sterken stroom, die krachtig en onafgebroken van het begin tot aan het einde voortbruischt. Elk dezer werken verschilt van de andere. Er zijn ernstige en vrolijke, komische en diep tragische verhalen, en weder andere, die meer door de gepaste en nieuwe zamenstel-ling van gebeurtenissen een groot belang inboezemen, dan wel door de beschrijving van menschelijke karakters. Sommige zijn historisch, andere geheel verzonnen en nog andere zijn gedeeltelijk sprookjes, raaar alle zijn openbaringen van denzelfden rijken geest.

Wij zijn volstrekt niet van plan, ons met een kritiek van elk dier meesterwerken bezig te houden, gedeeltelijk, omdat wij meer een levensbeschrijving van den dichter, dan wel een beoordeeling zijner geschriften willen geven; gedeeltelijk ook omdat deze werken niet de produkten van verschillende trappen van ontwikkeling of van verschillende onvergetelijke levenservaringen zijn , maar veel meer een doorloopende openbaring dierzelfde rijke en onuitputtelijke gave van voorstellen en verhalen , die in gelijke mate bijna geen tweede schrijver heeft bezeten.

Scott behoorde niet tot die diepbewogen hartstog-telijke menschen, die door den storm in hun binnenste gedwongen worden, om zich in hun geschriften los te maken van hetgeen hen inwendig zou verteren, als zij het in zichzelf besloten hielden. In dit opzigt staat hij bijv. lijnregt tegenover Gothe, die dikwijls gezegd heeft, dat al zijn werken slechts bekentenissen zijn, en die van de gevoelens , onder wier magt hij gehukt ging, zich door ze uit te drukken zocht te ontdoen.

Even lijnregt staat hij tegenover Lord Byron, die zijn geheele mislukte leven in zijn werken poogde uit te storten; hij is veeleer met Schiller te vergelijken. Immers als wij de geschiedenis van Schiller\'s jeugd en de eerste dramas, die hij geschreven heeft, niet meer

-ocr page 153-

139

hadden, we zouden in al wat hij sedert zijn Don Carlos geschreven heeft slechts do gelijkmatige openbaring van een grooten en edelen dichtergeest liefhebben en bewonderen. Dat de schrijver van Wallenstein ook de dichter van den Teil was, vinden wij natuurlijk, terwijl het ons telkens op nieuw verbaast, dat Faust en Iphigenië aan hetzelfde dichterlijke genie hun oorsprong danken. En misschien nog meer dan met Schiller, laten zich Scott\'s romans en gedichten met Jean Paul\'s werken in zooverre vergelijken, dat ook bij Jean Paul het eerste zijner groote geschriften zoo weinig van het laatste verschilt , dat de kritiek , zonder historische kennis , tnoeije-lijk zou kunnen bepalen , in welke orde zij geschreven zijn.

Hetzelfde geldt van Scott. Zijn meesterlijk talent in de uitdrukking van karakters komt in Waverley reeds evenzeer uit, als in het schoone meisje van Perth. De ongedwongenheid, waarmede de meest verrassende ontknoopingen uitgedacht zijn , is hier even volkomen , als in de lotgevallen van Nigel, en ook de schildering der natuurtooneelen is in al zijne werken even voortreffelijk. Niemand heeft het beter verstaan, menschen zoo te schetsen, dat wij geen oogenblik aan de mogelijkheid van hun leven , ja aan hun werkelijkheid twijfelen, en in dit opzigt kunnen wij hem gerust aan Shakespare\'s zijde plaatsen. Aan de personen zijner romans denken wij, zoo wij ze eens leerden kennen , niet als aan dichterlijke figuren, maar als aan menschen, waarmede wij in het levea vertrouwelijken omgang hebben gehad.

\'Wie den kerker van Bdinburg {the Heart of Mid-Lothian) gelezen heeft, dien zou het later naauwelijks verwonderen, als hij Effie Deans of haar vader op straat ontmoette , en dit onschatbare talent openbaart zich in al zijne werken in gelijke mate. Eveneens ademen ze alle den geest der reinste zedelijkheid en der zuiverste liefde; de gevoelens, die zij in onze harten opwekken, zijn altijd van edelen aard, en is dit al niet de maatstaf voor de, waarde van een dichterlijk werk, toch is het een schoone hulde, die wij den dichter brengen, als wij in volle waarheid durven zeggen, dat in al zijne werken niet één woord te vinden is. dat het oor eener edele en beschaafde vrouw zou kunnen beleedigen.

Men zou inderdaad onzen dichter met een groot por-

-ocr page 154-

140

tretschilder mogeu vergelijken, die niot eer met zijne werken optreedt, voor hij zijn kunst volkomen meester is. Bezien wij dan een geheele rij van zulke voortreffelijke en meesterlijk uitgevoerde stukken, zoo zullen wij door nadere beschouwing zooveel kennis van de kunst des meesters verkrijgen, dat wij in ieder stuk zijn groot talent weder op nieuw bewonderen, maar wij zullen, als wij niet zelf schilders zijn, geenszins de behoefte gevoelen, om over ieder afzonderlijk een verhandeling-te lezen.

Zoo is het ook met Scott.

Zijn romans zijn in vinding en in het verband der verhaalde gebeurtenissen zoo verschillend van elkaar dat men hem nooit kan verwijten in herhaling te zijn gevallen; altijd zijn het nieuwe menschen die optreden, met altijd nieuwe kunst geschetst. En toch is het altijd hetzelfde, altijd volkomen harmonische talent. En is misschien het eene verhaal minder streng bewerkt dan het andere, spant het misschien onze nieuwsgierigheid iets meer of iets minder, toch vertoonen zij alle een gelijkheid, die van eentoonigheid hemelsbreed verschillend is. Het is deze gelijkheid, die ons van de moeite ontslaat,, over de verdiensten van ieder afzonderlijk meesterstuk ons uitvoerig uit te laten; de lezer zelf zal zich in staat gevoelen zonder vreemde hulp te oor-deelen, en over duisterheid kan men daar alleen klagen, waar de kennis van historische feiten wordt ondersteld, en deze op het oogenblik ons ontbreekt.

Genoeg tot onze regtvaardiging, dat wij hoogst zelden den loop van het verhaal door kritiek zullen breken.

-ocr page 155-

HOOFDSTUK X.

Op de drie drukke weken, aan de twee laatste deelen van Waverley gewijd, volgde een tijd van ontspanning. De regering had een kommissie benoemd, om de vuur-bakens aan de noordelijke kusten van Engeland te onderzoeken , en daar zij uit vrienden van Scott bestond, werd hij uitgenoodigd hen te vergezellen, een aanbod dat hij gretig aannam.

Het schip was van alle gemakken voorzien, en voer onder geleide van een klein oorlogsvaartuig, om het tegen Amerikaansche zeeroovers te beschermen, die men in die wateren gezien had. Men zeilde om de noordelijke spits van Schotland heen, en bezocht ook de Shet-lands-eilanden, waar zich nu op nieuw de gelegenheid aanbood, om den romantischen indruk dezer eigenaardige streken te ontvangen. Een uitvoerig dagboek van deze reis ligt voor ons, en toont de groote belangstelling, waarmede Walter Scott alles waarnam, wat de natuur en de menschen in deze toen nog zoo weinig bezochte oorden merkwaardigs hadden. Al die indrukken werden hem de stof van toekomstige dichterlijke scheppingen. Lord Kinnedder, die ook tot het gezelschap behoorde, verhaalt ons het volgende; „Dikwijls als ik \'s nachts op het dek kwam, zag ik Scott met groote stappen op en neer gaan en hoorde hem zacht spreken; ik ging dan op zij om hem niet te storen. Kwamen wij aan een bijzonder schoon punt, dan kon men op zijn gezigt lezen, hoe het gevoel hem geheel overmeesterde. Eerbiedig weken wij terug, en wachtten tot hij ons weder opzocht.

-ocr page 156-

142

De reis duurde ongeveer twee maanden, en leverde zooveel belangrijks, dat het ons moeite kost uit de be-rigten er over niet veel mede te deelen. Maar daar ons verhaal meer die eilanden zelf en hun bewoners dan wel onzen dichter zou betrefl\'en, zij het genoeg, hen die er meer van willen weten naar het reisjournaal in het tweede deel van Lockhart te verwijzen. In de manier, waarop Scott alles waarneemt en over alles spreekt, wat schoon of nuttig is, of wat het gemoed kan treffen, zien wij op nieuw, hoe warm zijn hart voor al het menschelijke slaat, en hoe in zijn voor alle indrukken vatbare ziel zich de geheele wereld in helder en wonderbaar licht weerspiegelt.5

Op het eind van de reis ontving een lid der kommissie de tijding, dat de hertogin van Buccleugh, waarvan Scott zooveel liefde ondervonden had, gestorven was. Daar men wist, hoe ongelukkig dit treurige berigt den dichter zou maken, verzweeg men het hem tot na den afloop der reis, om zijn genot niet te bederven bij oen togt, waarop hij zich zoo innig gelukkig voelde.

Bij de landing op de lersche kust vernam Scott den dood zijner aanzienlijke vriendin. Een aardbeving, zoo getuigt .hij zelf in een brief aan den hertog, had hem niet heviger kunnen schokken. Uit de briefwisseling, die het smartelijke sterven deed ontstaan, willen wij hier, en wel uit een der brieven van den hertog aan Scott, een plaats overnemen, die ons een blik doet slaan in het schoone familie-leven van dit vorstelijk geslacht:

„Hoe pijnlijk het mij ook is, toch moet ik van dit treffende treurspel u het laatste tooneel doen kennen. Zooals zij geleefd had, zoo stierf zij, een toonbeeld van alle edele deugden, van liefde en trouw, en vrij van alles wat naar eigenliefde zweemt. De geestkracht, waarmede zij haar lijden voor ons zocht te verbergen , is niet te beschrijven Haar laatste bede was, dat wij hare armen niet zouden vergeten. Het was een vreese-lijk oogenblik, maar tegelijk verheffend en vol leering. Toen heb ik het gezien, hoe een ware heldengeest ook in het zwakste omhulsel wonen kan. Als ooit de kracht onzer godsdienst, om ook in den zwaarsten strijd te sterken, zich heerlijk openbaarde, zoo was het in hare

-ocr page 157-

143

laatste levensuren. Ik zelf wil er naar streven in alle dingen zoo te handelen, als ik weet dat zij het wen-schen zou. Daarom heb ik besloten, mij aan de troostende woorden mijner vrienden niet te onttrekken; met blijdschap zal ik hen om mij heenzien, en dubbel waard zullen zij mij zijn, omdat ik weet, hoe dierbaar hun de ontslapene was.quot;

Voor Scott was het verlies dezer vrouw, die hij tegelijk als zijn ware vriendin en als zijn hooge beschermster vereerde, te smartelijker, daar het hem juist op het oogenblik trot\', dat hij in vrolijke stemming van zijn schoone zeereis terugkeerde. Gelukkig gaf al het werk, dat hij te verrigten had, zijn ambt, en de verwikkelingen der Ballantyn\'sche zaak hem afleiding genoeg, om hem spoedig weer in zijn gewonen gang te brengen.

Waverley maakte onder het publiek nog altijd nieuwe vrienden, en het incognito van den schrijver verhoogde de nieuwsgierigheid en de belangstelling.

Lord Eyron schreef aan zijn uitgever Murray : „Wa-verley is de beste roman, dien ik gelezen heb sints, ja ik weet zelf niet sints hoe lang.quot; — Ook Miss Edge-worth was er over verrukt. Scott had haar een exemplaar gezonden, uit dankbaarheid, zooals hij het uitdrukte, dat zij hem het eerst den moed tot deze onderneming gegeven had, want zonder den bijval, dien de lersche schetsen der dichteres gevonden hadden, zou hij, en hij heeft dit later nog dikwijls erkend, het nooit gewaagd hebben, iets soortgelijks voor Schotland te beproeven. Van dezen tijd af ontstond tusschen beiden een hartelijke vriendschap voor het geheele leven, ofschoon zelfs tegenover deze dichteres Scott zijn incognito niet opgaf. Haar brief van dankzegging aan den onbekenden schrijver werd dan ook door middel van James Ballantyne aan zijn adres bezorgd.

Het laatste grootere gedicht dat Scott in het licht gaf, voor hij zijn dichterlijke krachten uitsluitend aan den roman wijdde, ging intusschen goed vooruit. De Lord der eilanden, waartoe de reis naar de Shetlands-eilanden voor de stof zoowel als voor het tooneel zooveel had bijgedragen, werd Constable te koop geboden, die voor de helft van het kopieregt ongeveer ƒ 7000 betaalde, terwijl de andere helft aan den dichter zou

-ocr page 158-

144

blijven. Zeer gaarne had Scott bij deze gelegenheid ook een gedeelte van de overige al te uitgebreide Ballantyn\'sche kopieregten aan Constable overgedaan, maar deze wilde van dien koop niets weten. De drie laatste zangen van het gedicht werden tusschen 11 November en 25 December 1814 geschreven, dagelijks 80 tot 100 verzen. Bedenkt men, dat in hetzelfde jaar Waverley, het grootste deel van Swift\'s leven, een aantal opstellen voor het tijdschrift en voor een encyclopedie, een tamilie geschiedenis van het huis Sotn-merville en nog vele kleinere stukken tot stand kwamen ; dat verder de reis naar de vuurbakens twee maanden kostte, dan moet men erkennen, dat deze werkzaamheid aan het ongeloofelijke grenst. En zij doet dit nog meer, als men de beroepsbezigheden, een uitgestrekte briefwisseling, en dan nog den tijd in aanmerking neemt, die dagelijks met vrolijken zin aan het gezellige verkeer en het familieleven werd afgestaan.

Den 255lcl1 December schrijft hij aan Ballantyne ; Heden heb ik de laatste drukproeve nagezien. Nu ga ik naar Abbotsford, om van den arbeid weêr wat uit te rusten.

En waarin bestond dat uitrusten ? Den 28steu Januarij, dus vijfentwintig dagen later, waren de beide eerste deelen van zijn tweeden grooten roman, Guy Mannering of de sterrenwigchelaar, niet alleen voltooid, maar ook afgeschreven, ja zelfs gedrukt! — Dat was zijn uitrusten! Den 19\'lcquot; Januarij 1815 schrijft hij aan Morritt:

„Van den Lord der eilanden {the Lord of the Isles) beu ik nu af. Een grooter gedicht zal ik voortaan niet meer maken; maar toch kan bet zijn, dat ik tot aan mijn dood toe aan het rijmen blijf.

Ik zou nu gaarne van al het gepraat over Waverley af zijn, en daarom heb ik mij aan den arbeid gezet en een ander verhaal om het publiek te misleiden in zoo korten tijd geschreven, dat het mij voor een honderd-armigen Briareus zou moeten houden, wilde het ook dezen roman mij toeschrijven. Twee deelen er van zijn reeds gedrukt. Erskine en Ballantyne alleen weten van de zaak, en beiden vinden dezen roman nog veel interessanter dan Waverley. Het is een geschiedenis

-ocr page 159-

145

uit het burgerlijke leven, alleen afgewisseld door gevechten tusschen smokkelaars en grenswachters. — De goede ontvangst van Waverley heeft gemaakt, dat ik een paar honderd pond op zij kan leggen, die ik in het voorjaar tot een reis met Charlotte en Sophie naar Londen besteden wil. — Ik vergeet wel is waar mijn engelsche vrienden niet. maar ik vrees dat zij mij zullen vergeten, wanneer ik mij niet weder eens laat zien; want de briefwisseling wordt mat, als men elkander niet van tijd tot tijd opzoekt.quot;

Op den 24\'quot;quot; February 1314 werd Gruy-Mannering uitgegeven. Wanneer men den tijd, die voor het afschrijven en den druk noodig was, er af rekent, zoo heeft de schrijver aan het werk zelf niet meer dan zes weken besteed. Ongelukkig was deze verschrikkelijke inspanning, die op den duur zelfs de sterkste natuur moest ondermijnen, maar al te noodig, om de steeds nieuwe geldelijke zwarigheden uit den weg te ruimen, waardoor de Ballantynsche boekhandel gedrukt was. Men had zich met een menigte zeer kostbare artikelen die weinig aftrek vonden overladen; waarbij op het laatst nog een groote uitgave van oude kona:dies kwam die de ongelukkige Weber bezorgd had , en het ontbrak geheel aan de stiptheid en het volledige overzigt der zaken in het regelen der wisselverbindtenissen, die noodzakelijk met een zoo uitgebreiden handel verbonden waren.

Constable had ditmaal geen lust om op nieuw te helpen , en ongelukkig had Erskine juist nu een niet onbelangrijke som noodig, die hij vroeger op de meest onbaatzuchtige wijze geleend had. In dezen nood moest de opbrengst van Guy-Mannering helpen, waarvoor ongeveer ƒ 25,000 betaald werd.

De bijval, dien het bijna tegelijkertijd verschenen gedicht, de Lord der eilanden, vond, was altijd nog groot, maar toch niet zoo groot als die der vroegere gedichten. James Ballantyne heeft ons een merkwaardig gesprek nagelaten, dat hij hierover met den dichter had.

„Nu, James, zei Scott, nu hebt gij acht dagen tijd gehad! Wat denken de menschen over den Lord der eilanden?quot; Ik talmde een weinig met het antwoord, volgens de manier van G-il Bias, maar hij ging dadelijk

7

-ocr page 160-

146

voort: „Spreek maar ronduit! hoe heb ik het met u? wilt ge mij op eens komplimenten gaan maken ? Maar ik zie reeds, hoe de zaken staan; in één woord: men is teleurgesteld!quot; Mijn zwijgen bevestigde dit oordeel maar al te zeer. Scott werd een oogenblik bleek; daarop was hij niet voorbereid, want, hoe zonderling het ons ook schijne, zoo is het toch waar, dat hij, voordat het publiek of de boekhandelaars hun oordeel gezegd hadden, nooit wist, of hij goed of slecht geschreven had, evenmin als iemand, die den beker schudt, vooruit weet, welk getal de dobbelsteenen zullen ver-toonen. Spoedig echter was hij weder kalm, en zeide: „Men moet zich er eigenlijk veelmeer over verwonderen, dat mijne gevierdheid als dichter zoolang heeft geduurd, dan dat zij nu eindelijk ophoudt.quot; Op het laatst sprak hij met volkomen goede luim: „Nu, nu James, laat het zoo zijn! Maar weet gij , wij mogen het hoofd niet laten hangen. Gaat het op de eene wi)ze niet, zoo moet het op de andere gaan.quot;

Daarop gingen wij van elkander, en schreef hij voort aan zijn roman. Zoo sprak hij, zegt Ballantyne, zonder nog zelf de wonderen te vermoeden, die in zijn geest sluimerden. En toch moest hij voelen, dat die weinige gedichten niets waren in vergelijking met de werken, die hij nu zou leveren. Hij was toen juist veertig jaar oud. Een paar dagen later kwam ik weder tot hem, en zag op zijn tafel een nieuw verschenen deel van Byron\'s gedichten, waarin hij pas gelezen had. Daar juist een jonge dame bij mij op bezoek was , verzocht ik hem mij het boek te leenen ; toen ik echter op het titelblad de volgende eigenaardige opdragt, van Lord Byron zag: „Aan den beheerscher van den Parnassus; een zijner onderdanen,quot; trok ik mijn verzoek in, zeggende dat ik Lord Byron\'s schrift niet gezien had.

Hij antwoordde: Wat voor een opschrift? Ach ja, ik dacht er niet meer aan; maar opschrift of niet, neem het mede. Toen stond hij op en zeide: James, als ik mijn pijl nog niet eens uit den koker heb. heeft Byron het doel al getroffen.

Byron zelf heeft nimmer, noch vroeger noch later, zich zulk een meerderheid over Scott aangematigd. Een aantal plaatsen zijner aanteekeningen en dagboeken bewijzen dit.

-ocr page 161-

147

Zoo schrijft hij in 1813; Als men Scott dan met geweld wil afzetten, zoo wensch ik maar, dat men ten minste mij niet tot zijn mededinger make; ik bemin dien man, en bewonder zijne werken. En zulk dom gepraat kan niets doen dan hem krenken, zonder mij te baten.quot; En in 1821 , toen zijn roem ten top steeg, laat hij zich zoo uit: Scott is buiten twijfel de bewonderingwaardigste schrijver van onzen tijd, zijn romans vormen een nieuwe literatuur, en zijn gedichten zijn zoo goed, als eenige andere, zoo niet beter. Zijn gunst bij het volk is slechts daarom verminderd, omdat het gepeupel onder de beschaafden er genoeg van had, Aristides altijd den regtvaardige, of Scott den besten dichter te hooren noemen. Dat brengt hen tot het besluit hem te verbannen.

Het publiek bragt overigens de gunst, die het den dichter had onttrokken, in ruime mate op den romanschrijver over. Guy-Mannering werd met onverdeelden lof ontvangen, en met Waverley gelijkgesteld. Op den dag, waarop het boek uitkwam, werden er 2000 exemplaren van verkocht, en binnen drie maanden nog 5000. Later is het, gelijk alle werken van Scott, in alle levende talen vertaald, en in lionderdduizenden van exemplaren over de geheele wereld verspreid.

-ocr page 162-

HOOFDSTUK XL

In Maart 1815 maakte Scott met zijn vrouw en oudste dochter de voorgenomen reis naar Londen. De zegepralen, die hij thans zou vieren, waren nog veel schitterender en daarbij van veel hartelijker aard dan vroeger, omdat men buiten den dichter nu ook den patriot wilde verheerlijken, wiens aandeel aan de volkswapening en wiens gloeijende haat tegen Napoleon genoeg bekend waren. Bovendien hadden in de zes jaren sints zijn eerste verblijf in Londen een aantal En-gelschen Schotland bijna uitsluitend met het doel bezocht , om den dichter zelf, of althans de oorden die hij in zijne werken geschilderd had, te leeren kennen. En de meesten dezer reizigers waren , als hun rang of talent hun daartoe regt gaf, in Ashestiel of Abbotsford gastvrij ontvangen. Daarbij kwam nog de nieuwsgierigheid, wie toch Waverley geschreven had, waarvoormen algemeen Scott hield. Was hij al niet de eenige schrijver er van, dan , zoo meende men , had hij er ten minste een groot aandeel aan.

De gelukkige afloop van het jaar 1814 had daarenboven het geheele Engelsche volk tot de hoogste geestdrift gestemd, waarvan de personen, die men een bijzondere ver\'eering waardig achtte, de uitstorting ondervonden. Zoo wekte de aankondiging van Scott\'s komst in Londen algemeene deelneming , en Johanna Baillie zeide hem, dat hij er zich op moest voorbereiden, niet veel minder aangegaapt te worden dan de czaar van Moskau of de oude Blücher.

De belangrijkste gebeurtenis, waartoe deze reis naar

-ocr page 163-

149

Londen aanleiding gaf, was zeker wel de ontmoeting met Lord Byron. Scott heeft hun bijeenkomst later zelf in een brief aan den dichter Thomas Moore op de volgende wijze beschreven.

„Bij mijn verblijf in Londen, in het voorjaar van 1815, had ik het geluk Lord Byron persoonlijk te lee-ren kennen. Ik was er op voorbereid, een man van een vurige natuur en van eigenaardige manieren te ontmoeten, en twijfelde wel eenigszins, of wij in elkanders gezelschap genoegen zouden vinden. Op de aangenaamste wijze werd mij alle twijfel ontnomen. Tk vond Lord Byron buitengewoon beleefd en beminnelijk. Wij zagen elkander bijna dagelijks een paar uren bij den boekhandelaar Murray, en hadden elkaar vrij wat te vertellen. Ook ontmoetten wij elkaar dikwijls in gezelschap , zoodat ik twee maanden lang het geluk genoot van een zeer innigen omgang met een voortreffelijk man. In de meeste dingen waren wij het eens, behalve in godsdienst en politiek, waarover Lord Byron mij toescheen nog geen vaste denkbeelden te hebben. Ik zeide hem eens dat ik overtuigd was , dat hij binnen weinige jaren anders over deze zaken zou denken , waarop hij vrij scherp antwoordde: Behoort gij ook al tot hen die mij voorspellen, dat er nog een methodist uit mij groeijen zal? Neen, hernam ik, zoo buitengewoon stel ik mij uw bekeering niet voor. Ik kan eer denken, dat gij in den schoot der Roomscbe kerk een toevlugt zoekt, en door de strengheid uwer boete u eens onderscheidt. Hij lachte zwaarmoedig, en scheen mij niet geheel ongelijk te geven.

Over politieke zaken plagt hij zeer ijverig in dien geest te spreken, dien men tegenwoordig liberalisme noemt. Over het geheel geloof ik, dat zijn ontboezemingen hem m ;1 waren , om aan zijn geestig-

tegen sommige leden der

regering haar vrijen loop te laten; en de politieke beginselen, die hij verdedigde,-schenen hem niet zoo diep ter harte te gaan. Het was niet te miskennen, dat hij op zijn rang en zijn ouden adel trotsch was , en in het geheel een zoo vurige aristokraat, als zich maar eenigszins met een goede opvoeding laat rijmen, en wat in zijn spreken en doen daarmede in strijd was scheen al-

-ocr page 164-

150

leen uifc zekere persoonlijke antipathiën wier oorsprong mij onbekend was verklaard te kunnen worden.

Lord Byron\'s belezenheid was niet bijzonder groot, noch in geschiedenis, noch in poëzij. Daar ik in dit opzigt boven hem stond, en velerlei gelezen had, wat slechts weinigen kennen, kon ik hem allerlei mededee-len wat voor hem de bekoorlijkheid van het nieuwe had. Zoo greep b. v. het oud-schotsche gedicht van Hardiknoet hem zoo geweldig aan, dat iemand, die juist in de kamer kwam, mij vroeg, wat ik Lord Byron toch wel verteld had, om hem zoo opgewonden te maken.

Het laatst ontmoette ik Lord Byron bij een klein ontbijt, waaraan ook eenige tooneelspelers deel namen, en waar men uitgelaten vrolijk was. Het zou onze laatste persoonlijke zamenkomst zijn. Wij schreven echter elkaar ieder jaar nog een paar malen, ook gaven wij elkander geschenken, zooals de helden bij- Homerus. Ik gaf hem een schoonen met goud ingelegden dolk, die het eigendom was geweest van den vreeselijken Elfie Bey. Maar ik speelde daarbij de rol van Diomedes in de Ilias, want kort daarop zond Byron mij een groote zilveren urn, waarin het in Athene opgegraven gebeente van een ouden Griek zich bevond. Het voetstuk prijkte met twee opschriften, waarbij ik als derde de woorden voegde: „Geschenk van Lord Byron aan Walter Scott.quot;

De vaas was van een brief vergezeld, die door de groote welwillendheid, welke de gever daarin jegens mij uitsprak, mij nog kostbaarder was dan het geschenk zelf. Ik stak hem in de urn bij het gebeente, maar later ben ik hem kwijt geraakt, zonder twijfel door dieverij van een mijner vele bezoekers, wien nu althans, nu dit algemeen bekend wordt, de lust zal vergaan om zijn buit te laten zien.

Ziedaar zoo ongeveer alles, wat ik van Lord Byron te vertellen heb. Hij was dikwijls zwaarmoedig, somber gestemd. Als ik hem zoo vond, wachtte ik tot zijn stemming van zelf week, of totdat er gelegenheid was zijn gedachten op eenig onderwerp van gesprek af te leiden. Dan trok de wolk van zijn gelaat op, als de nevel van een landschap. In het gesprek was hij altijd levendig.

-ocr page 165-

151

Wij troffen elkaar zeer dikwijls in gezelschappen, daar onze wederzijdsche vrienden mij de eer aandeden te gelooven, dat hij zich bijzonder gaarne met mij onderhield.

Dikwijls bemerkte ik , dat een zekere argwaan in hem wakker werd, en scheen hij te overleggen, of in hetgeen juist gezegd was niet een geheime bedoeling, die voor hem beleedigend kon zijn, verborgen lag. Als zoo iets voorkwam, bleef ik rustig wachten, tot de bewogen spiegel zijner ziel weder effen werd, wat altijd in een paar minuten het geval was. Ik was vrij wat ouder dan hij, en vreesde niet dat hij mijn gezindheid tegenover hem kon misverstaan; ook had ik nooit oorzaak te gelooven, dat hij anders dan vriendschappelijk jegens mij gestemd was. Mogt het mij pijnlijk kunnen aandoen, dat zijn genie mij in de schaduw plaatste, zoo kon ik mij daarmede troosten, dat de natuur mij een zooveel grooter aanleg tot waar geluk had geschonken dan hem.

Op het oogenblik ben ik niet in staat , mij enkele kleine trekken uit zijn gesprek, zijn toon en zijne bewegingen te herinneren. Maar daarvan was ik altijd overtuigd, dat hij alleen door den dood verhinderd is , nieuwe glansrijke banen van roem en grootheid te betreden , die alles uit zijn leven- in vergetelheid zouden gebragt hebben, waaraan zijne vrienden slechts met weemoed kunnen denken.quot;

Na de ontmoeting met Byron was voor Scott het belangrijkste van zijn verblijf in Londen de persoonlijke kennismaking met den prins-regent.

Dat deze vorst, al is zijn karakter even weinig als zijn regering te prijzen, in persoonlijke beminnelijkheid en in het talent van gezellig verkeer door niemand overtroffen werd, daarin stemmen allen overeen die gelegenheid hadden met hem om te gaan.

De prins had reeds dikwijls den wensch geuit Scott te ontmoeten, vooral nadat zijn gedrag ten opzigte van de betrekking van hofdichter hem zoo bijzonder bevallen had. Hij had daarom bevel gegeven, hem den dichter voor te stellen, zoodra hij te Londen kwam. Hij verzocht den minister van marine Croker, hem dadelijk kennis te geven van Scott\'s aankomst, daar hij van plan

-ocr page 166-

152

was dan een net klein middagmaal te geven, waar het hem wel behagen zou.

Wij moeten, zeide hij, maar weinige, en alleen zulke personen uitnoodigen, die hem lief zijn; hoe meer Schotten hoe beter.

Het gezelschap bestond dan ook, buiten den regent, uit den hertog van York, den hertog van Gordon, den markies van Hertford, den graaf Fife, Scott\'s ouden vriend. Lord Melville en onzen dichter zelf. De regent en Scott wedijverden met elkaar in het vertellen van vrolijke geschiedenissen, waarin beiden meester waren. Zij waren van elkaar opgetogen, en zoodikwijls Scott in Londen kwam , was hij altijd een welkome gast aan de koninklijke tafel. Een van Scott\'s vertellingen bragt bij die eerste gelegenheid een groote vrolijkheid te weeg, al was ze dan ook niet zoo onschuldig als men wel wen-schen zou. Het was de volgende.quot;

Scott\'s oude kennis, de Lord opperregter Braxfield, plagt bij zijn geregtelijke reizen altijd bij een rijken landbezitter te overnachten en met hem te schaken, een spel dat zij beiden hartstogtelijk beminden. Eens, bij zulk een voorjaarsreis, was de strijd nog niet beslist toen de morgen reeds aanbrak. Nu goed, zeide de regter, ik kom in den herfst terug, Donald, laat het spel maar zoo lang staan. En inderdaad kwam hij in October terug, maar niet onder het gastvrije dak van zijn vriend, want deze was ondertusschen onder de zware beschuldiging van vervalsching geraakt, waarop de doodstraf stond. Donald werd verhoord, en door de gezworenen schuldig verklaard. Toen zette Braxfield , zooals dit bij doodvonnissen het gebruik is, zijn driemaster op, en sprak over zijn ouden vriend met ernstige stem het oordeel uit, in de wettelijke woorden: „Dat gij zult gehangen worden aan uwen hals tot er de dood na volgt. En moge God uwer arme ziel genadig zijn.quot;

Nadat hij deze plegtige woorden gesproken had, zette hij den hoed weêr af, en zijn vriend lagchend toeknikkende , zeide hij : „Eu nu Donald, mijn jongen, geloof ik, dat ik u mat heb gezet voor eeuwig.\'

De regent lachte hartelijk over deze barbaarsche aardigheid, en zeide; die oude pruikebol schijnt de din-

-ocr page 167-

153

gen even lustig te hebben opgenomen als ik zelf. Ge herinnert u toch hoe Thomas Moore mijn ontbijt beschrijft:

Als hij zijn thee des morgens dronk, dan had

Hij een doodvonnis voor zich, naast het modeblad.

Ondertusschen was het middernacht geworden , toen de prins zijn glas opnam en riep: Op de gezondheid , en nog eens, en ten derden male op de gezondheid van den schrijver van Waverley. En terwijl hij het in één teug ledigde, wierp hij op Scott een schalkschen blik. Scott raakte een oogenblik verlegen, maar dadelijk was hij zich weder meester, schonk zijn glas boordevol, en zeide: Uwe Hoogheid ziet mij aan, alsof ik regt had op de eer dezer gezondheid. Ik waag het niet daarop aanspraak te maken, maar ik zal er voor zorgen dat de regte man van de hooge eer kennis krijge, die hem was toegedacht. Daarop dronk hij zijn glas uit en nam met luider stem deel in het gejubel, dat de prins op nieuw aanhief. Maar vcior het gezelschap weêr ging zitten, riep de regent: Nu nog een glas op den schrijver van Marmion. En nu Walter, mijn jongen, nu, denk ik, heb ik u mat gezet voor eeuwig.

Vóór zijn vertrek kreeg Scott van den prins een met juweelen bezette gouden doos, „als bewijs zijner hooge achting voor Scott\'s genie en verdiensten.quot;

-ocr page 168-

HOOFDSTUK XII.

In dezen tijd had, zooals bekend is, Napoleon\'s terugkomst van Elba plaats, en nam zijne laatste heerschappij van honderd dagen een aanvang, die op den 18den Junij door den slag van Belle-Alliance eindigde.

Tot onzen grooten spijt is ons uit dezen tijd geen enkele brief van Walter Scott bewaard. Toch kunnen wij ons gemakkelijk voorstellen, met wat bitterheid hij het herleven der heerschappij van Napoleon zal gezien, en met hoe warme deelneming hij de lauweren der engelsche wapenen op het vasteland zal begroet hebben.

Naauwelijks waren er berigten over den slag aangekomen, toen hij door een onweerstaanbaar verlangen gedreven werd, om het schouwtooneel dezer groote daden zelf te bezoeken; en gelijk alles bij hem van zelt tot een dichterlijke of literarische onderneming werd, zoo sprak hij met Ballantyne af, dat hij dagelijks brieven naar huis zou schrijven, en daaraan dadelijk zulk een vorm geven , dat zij als een klein boek konden gedrukt worden. Over den indruk dezer reis, en vooral van het slagveld van Waterloo, behoeven wij slechts den volgenden brief aan den hertog van Buccleugh te raadplegen :

„Mijnheer de hertog! Ik beloofde u over mijn kleine reis te schrijven, en deel u daarom mede, dat ik op het oogenblik in het eerste hotel van Cambrai woon, nadat ik mij sedert ongeveer acht dagen op het vaste land bevind, Wij landden te Helvoet en gingen over Bergen-opzoom en Antwerpen, twee sterke vestingen, naar Brussel. In een door de natuur zoo rijk bedeeld

-ocr page 169-

155

]and worden de verwoestingen van den oorlog minder zigtbaar, maar toch schijnt iedere onderneming, waar geld toe noodig is, stil te staan of achteruit te gaan. De fcasteelen zijn verlaten en bouwvallig, nieuwe huizen worden er niet gebouwd, en de oude prachtige paleizen komen in handen eener klasse van lieden, waarvoor ze oorspronkelijk niet bestemd waren. Zelfs de oude Babylonische dame heeft veel van haar glans verloren, en haar gewaad vertoont niet meer dien prachtigen rijkdom, waarmede zij in hare goede dagen plagt te pronken. De kleeding der priesters was oud en versleten, zoowel te Brussel als te Antwerpen, en herinnerde aan de oude garderobe van een bankroet tooneel. Maar, zijn adel en geestelijkheid al achteruitgegaan, het schijnt dat de voorzienigheid de lagere klassen meer in bescherming heeft genomen. De onvergelijkelijke vruchtbaarheid van den grond geeft haar wat zij noodig hebben, en meer nog; en als ze hun oogst maar goed konden verkoo-pen, dan zouden de landlieden dier streken de rijkste der wereld zijn.

Verleden dinsdag reed ik over het nu voor altijd onsterfelijk geworden slagveld van quot;Waterloo. De afzig-telijkste sporen van het gevecht zijn verdwenen, de lijken van menschen en paarden begraven of verbrand , maar de grond is geheel van bommen en granaten doorploegd, en bedekt met patronen, oude hoeden, schoenen en andere overblijfsels, die de boeren niet de moeite waard hadden gevonden om op te rapen. Daarenboven is er te Waterloo en in de omliggende dorpen een geheele markt van borstharnassen, keizerlijke adelaars, helmen, sabels, geweren enz. Ik heb twee fraaije kurassen gekocht, een voor mijn verzameling, en het andere tot een geschenk. Voor u breng ik het dagboek van een soldaat mede, waarin hij zijn ontvangsten en uitgaven en andere zaken naar oen gegeven voorschrift heeft op-geteekend. Het veld is bezaaid met stukken uit zulke notitieboeken.

Ook een bundel van fransche liederen, waarschijnlijk het werk van een officier, en een kruis van het legioen van eer breng ik mede, en tevens zend ik u een plan van den slag, dat naauwkeurig genoeg is. om u al de gebeurtenissen duidelijk te maken. Het front

-ocr page 170-

156

der legers was uiet langer dan eeu goede (engelsche) mijl. Onze slaglinie strekte zich wel oorspronkelijk nog een halve mijl verder uit tot aan het dorp Braine-la Leude, maar omdat de Franscheu in deze rigting geen aanval schenen te willen doen, trok Wellington zijn troepen bij elkaar en rukte tot Hougomont voor, een soort van kasteel met tuin en boseh, dat door de garden gedurende den slag met de grootste inspanning verdedigd werd. Deze plek was hijzonder aantrekkelijk. Het was een fraai landgoed, dat het fransche gesehut in een puinhoop veranderd had. De verdedigers, door het vuur uit het huis gedreven, trokken zich in den kiemen tuin terug, maakten schietgaten in den tuinmuur, en begonnen hevig tegen de vijanden te vuren, die in het boschje op de andere zijde van het huis post hadden gevat. Aan beide kanten vielen er velen, en daar men ze haastig in den grond heeft gestopt, is de lucht nu nog zeer onaangenaam. Datzelfde euvel bemerkte ik op vele plaatsen van het slagveld, en zoo is het te vreezen, dat zich daaruit verderfelijke ziekten zullen ontwikkelen. Het grootste gedeelte van het slagveld is geheel etlen, en ligt tusschen twee heuvels, waarvan de eene, Mont St. Jean, door de Engelschen in bezit was genomen. De Eranschen hadden zich op de andere hoogte geplaatst, waarop de pachthoeve La Belle-Alliance gelegen is. De daartusschen liggende vlakte is bijzonder voor een kavalleriegevecht geschikt, zooals de slag het dan ook bewezen heeft. De fransche kurassiers konden in weerwil van hun voortreffelijke uitrusting geen stand houden tegen onze zware dragonders. Het zamentreffen dier beide korpsen bragt een gekletter en gehamer teweeg, dat aan een bijzonder groote smederij liet denken. De kurassiers deden hun aanval gewoonlijk met voorovergebogen hoofd, en de Engelschen sloegen hun dan de helmen van het hoofd, en hadden dan gemakkelijk spel. Officieren en soldaten namen zonder onderscheid aan het hevigste gevecht deel, en velen der eersten hadden hun redding slechts aan hun vechtkunst te danken. Onze beroemde vechter Shaw, dien gij u nog wel zult herinneren, heeft meer dan twintig Eranschen met eigen hand gedood, eer hij voor de overmagt bezweek. Ons geheele leger vocht

-ocr page 171-

157

met de grootste dapperheid, de tot ons behoorende P) runs wij kers en Hannoreranen niet minder dan doEn-gelschen; des te slechter daarentegen de Belgen. Een hunner regimenten koos zelfs het hazenpad 1), toen de hertog van Wellington op hen toereed en riep; Halt mannen, gij zijt een weinig buiten adem! Eust een beetje uit, en dan zullen wij omkeeren en zien, of wij het niet beter kunnen doen; en werkelijk bragt hij hen weder tot den aanval.

De veldheer was op dien dag inderdaad overal tegenwoordig en de ziel van het geheel, en slechts zijn persoonlijke inspanning was in staat, om gedurende een zoo lang, ongelijk en vertwijfeld gevecht den moed zijner manschappen staande te houden, Voor den laatsten aanval liet Bonaparte vijftienduizend man garden aanrukken, die den geheelen dag nog geen haan hadden gespannen. Toen ook dezen geslagen werden, begon zijn hoop geheel te verdwijnen. Ik heb een lang ge sprek met een verstandigen vlaamschen boer, Jean de Costar, gehad, dien Napoleon als gids had geprest, die dan ook den geheelen dag hem ter zijde was en hem ook op zijne vlugt tot aan Charleroy vergezelde. Gij kunt wel denken, dat ik hem over alles wat hij gezien en gehoord had scherp ondervroeg. Hij bragt mij naar de plaats, waar Napoleon gedurende het laatste gedeelte van het gevecht zich bevond. Het was op den weg van Brussel naar Charleroy, tusschen twee met fransche artillerie bezette hoogten. Voor het vuur der Engelschen was hij daar beveiligd genoeg, en ofschoon menige kogel hem over het hoofd vloog, werd noch hij noch iemand uit zijn gevolg gewond. De andere plaatsen, waar hij gedurende den dag geweest was, waren nog meer buiten alle gevaar. Dat hij een observatorium voor zich zou hebben laten bouwen, is niet waar. Er bevindt zich wel zulk een stellage in de nabijheid, waarop hij ook gedurende den slag geklommen is, maar ze was reeds vele maanden vroeger door de regering op-gerigt ten behoeve eener landmeting. Bonaparte\'s laatste stolling was vlak tegenover een boom, waarbij de hertog

1

Generaal knoop heei\'t het ons anders geleerd eu bewezeu.

de Vekt.

-ocr page 172-

158

van Wellington stond; beide plaatsen zijn niet veel meer dan vijfhonderd passen van elkander verwijderd, maar Bonaparte was goed beschermd, terwijl die boom aan vele plaatsen door kanonschoten van zijn bast beroofd is. Napoleon was, naar het zeggen van mijn berigtgever, gedurende den geheelen dag zeer rustig, zelfs vrolijk. Wanneer een kanonkogel over ons heen vloog, zoo vertelde hij, en ik bukte, lachte de keizer en zeide dat mij dit niet veel zou helpen. Op het laatst, toen hij zijn grooten eindaanval deed, werd het schieten der pruissische artillerie van de regterzijde gehoord, en werden hun kolonnen zigtbaar, die uit het bosch toestroomden. De eene adjudant na den anderen kwam met de tijding van hun aanrukken, waarop Napoleon steeds antwoordde: Wacht, wacht nog een oogen-blik, tot hij zijn troepen kavallerie en infanterie in verwarring voor den aanval, de vlugt zag nemen. Toen sprak hij haastig tot een generaal die naast hem stond : Ik geloof, zij zijn midden onder ons! — De genera,al nam zijn verrekijker, maar Napoleon, die al geheel van de nederlaag der zijnen overtuigd was, boog zich voorover, schudde tweemaal het hoofd, en werd bleek ais een doode. De generaal zeide nog iets, waarop Napoleon antwoordde ; Het is te laat; laten wij ons redden! In hetzelfde oogenblik stormden de geallieerde troepen van aile kanten op de l\'ranschen los. De Pruissen wierpen hun regter flank terug. Bonaparte was daardoor genoodzaakt den straatweg te verlaten, die buitendien door dooden, bagage en kanonnen onbegaanbaar was; hij bereikte het open veld en jaagde in vollen galop weg, tot hij de voorhoede van het vlugtende leger inhaalde. De maarschalken volgden zijn voorbeeld, en zoo was er een volkomen sauve qui peut. Desniettemin hadden de gevangenen, die men naar Brussel bragt, hun geheele aangeboren onbeschaamdheid behouden, en verborgen het niet, dat het hun bedoeling geweest was, de stad zonder verschooning te plunderen. Daarbij hadden zij vrienden genoeg in Brussel, en een voornaam heer, die zich zelf tot Napoleon begaf, rigtte zijn géheele groote hotel tot hospitaal voor de gewonde Franschen in. In het algemeen was dit echter niet de stemming der Brusselaars , ze ontvingen integendeel de onzen met de grootste

-ocr page 173-

159

liefde en opoffering, — wij hadden maar op te passen, dat zij de menschen niet doodden, daar zij hen gedurende de wondkoorts vleeseh en wijn gaven.quot;

De lezer zal zeker deze belangrijke beschrijving van den slag met genoegen hier gevonden hebben, ofschoon ze voor de karakteristiek van den dichter weinig geeft. Eigenaardig, niet zoozeer voor Scott zelf als voor de Engelschen in het algemeen, is het, dat hij er in het vervolg zijner reisbeschrijving steeds op wijst, hoe de Engelschen de eenigen geweest zouden zijn, die goede tucht gehouden hadden en alles dadelijk hadden betaald, terwijl de Pruissen en Russen de logementhouders in hun gezigt zouden hebben uitgelachen, wanneer zij hun een rekening bragten. Vooral over den goeden eetlust der Pruissen kan hij zich niet genoeg verwonderen.

„Een magere kleine onderofficier van het pruissische leger, zoo verhaalt hij, dien ik leerde kennen, eet op een dag drie maal zoo veel als een engelsche boerenknecht. Naauwelijks breekt de dag aan, of hij brult reeds om chocolade en eijeren, om negen uur komt een flink dejeuner a la fourchette. waar hij, behalve alles wat wij Engelschen b\'j zulk een gelegenheid gebruiken, nog een menigte coteletten, oesters en vruchten verslindt. Daarbij drinkt hij een glas likeur en een flesch champagne. Zijn middagmaal zou voor den reus Gar-gantua voldoende zijn, wat hem echter geenszins verhindert om tegen zes uren een nieuwen krachtigen aanval op koud vleeseh, thee en chocolade te doen en den dag dan later nog met een rijkelijk avondmaal te besluiten. — De eetlust van dezen klant deed mij aan de arabische vertelling denken van den man, dien een scheepskapitein\'uit zee redde, en die tot dank daarvoor de geheele scheepslading opvrat: de vogel Rok pakte hem op het laatst mede, en redde de bemanning. Maar wie nu de Franschen van deze opvreters zal bevrijden, staat vooreerst nog te bezien.quot; Bij dit alles erkent hij van de Pruissen, dat ze niet bloeddorstig zijn, en zich vooral tegenover de vrouwen veel fatsoenlijker gedragen, dan de Franschen het in hun land gedaan hebben.

quot;Walter Scott wist niet, hoeveel ellende Pruissen door die hebzuchtige en overmoedige Franschen had moeten uitstaan, en hoe zij het ongelukkige land hadden uit-

-ocr page 174-

160

gezogen, anders zou liij hen waarlijk niet zoo gelaakt hebben, nu ze een kleine wraak namen, nadat zij zich door eigen dapperheid daartoe in de gelegenheid hadden gesteld,

Scott begaf zich naar Parijs en werd daar niet slechts door Wellington en de engelsche grooten, die het leger gevolgd waren, maar ook door de geallieerde vorsten met de grootste onderscheiding ontvangen. Daar hij bij de voorstelling aan den russischen keizer in schut-tersuniform verscheen , en Alexander zag dat hij hinkte, zoo wilde de monarch bepaaldelijk het gevecht weten, waarin hij deze wond had ontvangen, en daar de engelsche gezant den dichter als officier had voorgesteld, ontstond hierdoor eenige verwarring, waaruit Scott zijn landsman bevrijdde door te zeggen, dat hij eenige kleine gevechten bij Cross Causevay en Mordun-Hill had bijgewoond , twee plaatsen in Edinburg, waar hij als knaap dikwijls met andere knapen had gevochten. Bij dit grappige gezegde verdween de wolk van het gelaat van den engelschen gezant, en hij knikte tegen Scott in de overtuiging, dat Alexander met het noemen dezer vreemde slagvelden tevreden zou zijn.

De kozakkenhetman Platow had een bijzondere neiging voor den dichter opgevat. Eens kwam Scott hem tegen , toen hij juist aan het hoofd van een troep kozakken reed; dadelijk sprong de hetman van zijn paard, dat hij aan zijn gevolg overgaf, kuste den dichter op beide wangen en liet door zijn tolk vragen, of hij hem niet wilde vergezellen om de groote revue te zien. Dit geschiedde ook, Scott werd op een kozakkenpaard gezet , en kreeg zoo een voortreffelijke plaats op het Maart-veld. Ook Blücher toonde veel belangstelling in onzen dichter, en deze verhaalt de volgende karakteristieke anecdote van den maarschalk Voorwaarts.

Op aandrang van Lady Castlereagh werd een uitstapje naar Ermenonville gemaakt. Men at in de open lucht, wandelde in de streek rond, en zocht Eousseau\'s lievelingsplekjes op. Toen de dames moede werden, zond men een jongen gezantschapssecretaris af om ezels te halen, maar deze kwam met een bedrukt gelaat terug en vertelde dat de boeren zulke buitensporige prijzen hadden gevorderd, dat het hem onmogelijk was geweest zich zoo te laten bedriegen.

-ocr page 175-

161

Blücher zeide niets, maar gaf een wenk aan een zijner adjudanten, en spoedig zag men een klein piket Pruis-sen aankomen, die driemaal zooveel ezels voor zich uit dreven als het gezelschap noodig had. Met luid geschreeuw liep de bevolking van het dorp er achter. Lord Cast-lereagh ging naar de lieden toe, en gaf hun meer geld dan al de ezels te zamen waard waren, waarover maarschalk Voorwaarts in groote woede ontstak.

Bij dit verblijf te Parijs, waar hij ook door de geleerden en kunstenaars hoog gevierd werd, was Scott ten volle in de gelegenheid, met menschen van eiken rang en stand, van den troon tot aan de boerenhut, kennis te maken. Hij verhaalde later, dat van alle menschen, aan wie hij was voorgesteld, eigenlijk niemand een zoo diepen indruk op hem gemaakt had, dat hij er zelfs een weinig door van zijn stuk raakte, als de hertog van Wellington. Deze man, zeide hij, bezat in hoo-geren graad dan iemand anders alle groote eigenschappen van den geest. Ook was ik, voegt hij er bij, in zijn tegenwoordigheid bestendig onder den indruk, dat al mijn verzen en romans tegenover zijn daden geen dubbeltje waard waren, en nooit kwam het bij mij op, verdienste op het veld der literatuur met die in den staat of in het leger te willen vergelijken, ja niet eens met groote verdienste op een ander veld van praktische werkzaamheid. Daden te doen, die waard zijn beschreven te worden, is toch nog heel wat anders als eenvoudig te schrijven wat een ander gaarne leest. En het heeft mij altijd een blos op de wangen gejaagd, als ik van dingeti, zooals quot;Watt\'s stoommachine of Davy\'s veiligheidslamp, en van den roem dien de uitvinder door zoo iets verwerft, naast mijne voortbrengselen hoorde gewagen.

In het begin van September reisde Scott over Dieppe en Brighton naar Londen terug. Hoe zorgvuldig hij er op bedacht was geweest, om door kleine geschenken niet slechts vrouw en kinderen, maar ook al zijn arbeiders tot op den laatsten man pleizier te doen, daarvan getuigt de volgende roerende trek. Ik bezocht met Scott, zegt een reiziger, een steengroeve, waar zijn werklui juist bezig waren. Allen hielden bij zijn aankomst met werken op, om een vriendelijk woord van hem te hooren. Een oud en krachtig man met zilverwitte haren

-ocr page 176-

162

en blozend gelaat keek slim naar Scotfc heen, en verwachtte aangesproken te worden. Scott lachte en vroeg om een snuifje. De man bragt een oude hoornen doos te voorschijn. Wel, wel, zeide Scott, waar is dan de oude fransche doos, die ik voor u heb medegebragt ? Die gebruik ik door de week niet, zeide de oude; en iederen zondag geeft het mij nieuwe vreugde, dat gij aan mij gedacht hebt.

Het slagveld van Waterloo had den dichter tot een poëtische beschrijving van den slag opgewekt, die hij spoedig na zijn terugkomst in het licht gaf, en waarvan hij de opbrengst der eerste uitgave aan de weduwen en weezen der gesneuvelden schonk. Ofschoon ze geen groote dichterlijke waarde had, werd ze toch gretig opgenomen.

Buitendien had Scott reeds een derden roman aangevangen „de Oudheidskennerquot;, waaraan hij vlijtig werkte. Daarbij had hij in dezen tijd veel op het land en in zijn bosschen te doen, want hij had reeds weder eenige aan Abbotsford grenzende landerijen gekocht; en wel van zulk een uitgestrektheid, dat ze zijn geheele bezitting in grootte overtroffen. Het planten en kweeken van boo-men werd bij hem langzamerhand tot een stokpaardje, en planten , omhakken en enten deed hij of zelf, of hielp er ten minste bij. Te dien einde had hij dan ook te Londen een aantal voortreffelijke werktuigen besteld, en opdat zijn naam goed gespeld op de dingen zou worden gegraveerd, had hij den messenmaker zijn kaartje gegeven: „Walter Scott, Abbotsford.quot; Toen nu zijn vriend en bloedverwant, die met hem reisde, John Scott van Grala, bij denzelfden fabriekant een mes bestelde, en ook zijn kaartje achterliet, bekeek de messenmaker het kaartje een poos nadenkend, en zei toen: Nu., ik hoop, dat uw kaartje mij even goede diensten zal doen, als dat van een anderen heer Scott. Een mijner arbeiders, een brave jongen uit het noorden, raakte geheel buiten zich zelf toen hij het zag, hij bood mij zoo waar ik leef aan een week voor niet te werken, als ik hem het kaartje wilde geven, en ik heb hem aan zijn woord gehouden! Scott plagt te zeggen, dat dit een der zoetste vieijerijen voor hem was geweest, die hij op zijn geheele dichterlijke loopbaan had ontvangen.

-ocr page 177-

HOOFDSTUK XIII.

Het jaar 1816 was aan dichterlijke en andere literarische werken van Walter Scott nog rijker als zijn voorgangers. In Januarij werden de brieven over de reis naar Waterloo onder den titel „Paul\'s brieven aan ziju bloedverwantenquot; uitgegeven. Ze zijn tot allerlei fictieve personen gerigt, en verhalen hun van de krijgsgebeur-tenissen in Belgie en I\'rankrijk, aan ieder juist datgene , waar hij het meeste belang in stelt. Aan een ouden soldaat wordt over de hoofdzaak, den oorlog en het gevecht, geschreven, aan een grondbezitter over statistiek en landbouw, enz. Het boekje vond zooveel bijval, dat in de eerste drie jaren negenduizend exemplaren verkocht werden. We willen er hier een waarlijk profetische plaats uit aanhalen, die vijftien jaar vóór haar vervulling geschreven werd: „Het punt, waarin alle liberalen overeenstemmen, is de algemeene onbemindheid van Lodewijk XVIII en zijn naaste omgeving. De Franschen zien in, dat zij aan den wil van Europa moeten gehoorzamen door een koning uit\' het huis der Bourbons te kiezen. Maar Louis Philippe van Orleans is de naam, die het meest populair is, en aan wien zij verreweg de voorkeur zouden geven.quot;

De roem der beide romans steeg ten top, en dit nieuwe werk wekte, daar Scott niet ontkende dat hij de schrijver was, ook daarom groote belangstelling op, daar men nu zijn schrijftrant ook in proza met Waverley en den Sterrenwigchelaar kon vergelijken.

Van dezen laatsten roman had de tooneelspeler Perry een dramatische omwerking onder den titel Guy Man-

-ocr page 178-

164

nering vervaardigdj en het stuk werd, en wordt nog steeds, met grooten bijval in de Londensche schouwburgen gespeeld. quot;Wie den roman gelezen heeft (en dat hebben wel al mijn lezers gedaan), denkt zeker met genoegen terug aan den braven Dandie Dinmont, die zoo veel honden had, en voor alle slechts twee namen; peper en mosterd Scott had gehoord, dat een pachter in Liddlesdale deze zonderlinge namen aan zijn honden gaf. Ofschoon nu de man, hij heette Davidson, anders wel niet bijzonder op Dandie Dinmont geleek, werd hij toch weldra in geheel Engeland en Schotland onder dien naam bekend, en vele menschen reisden er heen om hem te zien. Een voorname dame, die een paar van die beroemde honden wilde hebben, adresseerde haren brief eenvoudig aan Dandie Dinmont, en onder die adres kwam het verzoek ook werkelijk in handen van Davidson, die dan ook met de vervulling van een verzoek niet talmde, op welks aanleiding hij trotsch was. Ook Scott zelf kreeg een peper en een mosterd ten geschenk , en hij prees tot aan zijn dood het verstand en de trouw dezer dieren en hunner jongen.

Al deze kleine gebeurtenissen leggen getuigenis af van een populariteit, die in Duitschland buiten Schiller zeker geen dichter genoten heeft. Deze volksgunst werd zoo mogelijk nog -verhoogd door het verschijnen van den derden roman van den schrijver van Waverley, die in Mei 1816, gelijk bekend is, onder den naam van; „de Oudheidkennerquot; het licht zag. Op den 16Ilra Mei schrijft Scott aan zijn vriend Morritt over dit boek:

Den Oudheidkenner hebt gij ontvangen. Hij is niet zoo interessant als zijne voorgangers; de tijd, waarin het verhaal speelt, was voor romantische verwikkelingen niet zoo gunstig. Maar de opbrengst van den roman overtreft die der beide anderen; want in de eerste zes dagen werden zesduizend exemplaren verkocht, en de tweede uitgave is reeds gedrukt, hetgeen voor den onbekenden schrijver zeer vleijend is. Deze is ondertusschen weder aan ander werk begonnen, enz.

Deze roman werd spoedig niet alleen even hoog gesteld als zijn voorgangers, maar hij is ook steeds het lievelingswerk van den schrijver gebleven, vooral wel daarom dat de lust tot verzamelen, die hem zelf zoo

-ocr page 179-

165

zeer eigen was, er een hoofdrol in speelt. Bij dezen roman heeft hij voor de eerste maal als motto boven de hoofdstukken door hem zelf gemaakte verzen, met het onderschrift: oude komedie, of oud lied, gezetj en wie ze opmerkzaam gelezen heeft, zal zeker den schoonen vorm niet ontkennen, dien hij zelfs aan zulke kleinigheden wist te geven.

Deze tijd vervloog echter niet geheel zonder zorgen. Op den 83ten Mei was majoor John Scott, de oudste zijner twee broeders, die nog in leven waren, gestorven. Hij was lang hopeloos ziek geweest, en had zijner oude moeder veel nood en zorg gebaard, zoodat zijn dood noch voor hem noch voor de anderen al te smartelijk was. Hij liet ongeveer ƒ 70,000 na, die de moeder met hare zonen deelde.

Daar Scott zeer wel de voordeelen zijner schriften en de groote sommen, die zij opbragteu, maar ongelukkig niet de evenzoo aangroeijende verliezen der Ballantyn-sche firma, zijner kompagnons, kon overzien, geloofde hij met goed geweten aan zijn voornaamste liefhebberij, de vergrooting van zijn grondbezit bij Abbotsford, te kunnen voldoen, en zoo waren langzamerhand door aankoop de tweehonderd morgen tot bijna vijftienhonderd geworden, wat bij de engelsche prijzen van het land veel meer zegt dan het bij ons zou doen. Daarbij moest hij dit land meestal zeer duur betalen, daar de buren slim genoeg waren om van deze koopwoede des dichters voordeel te trekken.

Een voorgevoel van don slechten afloop kwam wel eenige malen in zijn gemoed op, en hij sprak dikwijls het plan uit, om geen nieuwen koop meer te sluiten, voor hij zich van zijn verbindtenissen mét Ballantyne bevrijd had. Maar zijn goedaardigheid aan den eenen kant, en aan den anderen het groote gemak, waarvan hij zich bewust was, om door zijn pen in weinig weken duizenden en duizenden te kunnen verdienen, drongen deze goede voornemens weder op den achtergrond. De eerste reeks der „vertellingen van mijn gastheerquot; verscheen nog in hetzelfde jaar, en bragt hem roem en winst, evenals de andere werken. Ja, vele vrienden gaven aan het verhaal, dat den vreemden titel: „Oude sterfelijkheid (old mortality)quot; voert, de voorkeur boven

-ocr page 180-

166

al de overige, en zoo kwam onder den invloed van zoo gunstige omstandigheden het plan op, om in plaats van het bescheiden woonhuis te Abbotsford een kasteel te bouwen. Het zou echter niet een geheel nieuw zijn, maar door langzame vergrooting en door aanbouw zou een onregelmatig, maar door zijn onregelmatigheid schilderachtig geheel ontstaan.

Onder de kamers, wier verbouwing het eerst aan de orde was, en ook spoedig begonnen werd, was een eetzaal in gothischen stijl en eenige andere vertrekken , alle met beeldhouwwerk, naar de beste oude modellen van beroemde Schotsche bouwwerken, en vooral ook der abdij Melrose, versierd.

Er was bepaald meer ruimte noodig, om de groote menigte van kunstwerken en zeldzaamheden te plaatsen , wier getal gedeeltelijk door aankoop, gedeeltelijk door geschenken zijner vrienden en bewonderaars, steeds aangroeide. De ruiten zouden door geschilderde glazen vervangen worden, kortom alles werd in den prachtig-sten stijl aangelegd.

Dat zijn eigen wapen en dat zijner familie en voorouders niet vergeten waren, maar gedreven of geschilderd op gepaste punten werden aangebragt, behoeven we naauwelijks te zeggen, daar wij den familietrots van onzen dichter reeds genoeg leerden kennen.

In gelijke mate als het woonhuis werden natuurlijk ook tuin en park vergroot, en zoo was er in de ledige uren nooit gebrek aan aangename bezigheid.

De voltooijing van een reeds vroeger begonnen gedicht, Harold de onverschrokkene, slaan wij over, even als eenige andere opstellen die in dezen tijd vallen, daar ze in ons land weinig of geheel niet bekend geworden zijn. In Maart van het jaar 1817 werd Scott voor de eerste maal hevig door een ziekte aangetast, die hem zijn leven lang nooit meer geheel verlaten heeft. Daar er berigten over in de dagbladen stonden, en zijn vrienden zich ernstige zorg maakten, deelen wij een brief mede, dien hij er over aan een vriendin schreef, waaruit wij zien hoe het eigenlijk met deze ziekte stond, en hoe Scott dit met zijn gewone luim schildert.

„Ik verschijn voor u,quot; schrijft hij, „om u te zeggen, dat ge mij bijna niet zoudt hebben weergezien, of ik

-ocr page 181-

167

moest op een rozigen straal tot u zijn neergedaald, als Fingal\'s helden in uw geliefkoosde gedichten van Ossian. Een maagkramp, die zich reeds door menige plagerij had aangemeld, trof mij, alsof Prospero hem mij gezonden en mij met Caliban verwisseld had, zoo hevig, dat hij het orgaan, van waar het euvel uitgaat, in vuur en vlammen zette, evenzoo als het de Franschen bij hun terugtogt uit Eusland deden. Ik was zoo geheel en al ontstoken, alsof de brandspuitgasten een proefvuurtje in mijn binnenste hadden aangelegd. Aderlatingen en spaansche vliegen waren nu de leus, en men nam die proeven zoo lang met mij, tot ik geen bloed of geen vel meer had. Eindelijk werd de booze vijand verdreven , en nu moet ik de brug prijzen, die mij veilig aan den anderen oever heeft gebragt. Ik gevoel mij nog erg zwak en mat, en mijn voedsel bestaat uit broodsoep en havermeelpap, want alle buitenlandsche spijzen wees ik af en bleef bij den oud-Schotschen haver. Mijn krachten keeren langzamerhand terug, maar ik zie er nog bijna als een lijk uit. De vroegere aanvallen was ik met de grootste zelfbeheersching te boven gekomen, door kokend heet water te drinken en zoo meer. Maar de pijnen keerden telkens terug, en toen eenige men-schen bij mij aten kwam onder tafel een zoo hevige aanval , dat ik brullend de kamer moest verlaten. Onder de middelen, die men aanwendde, was onder anderen ook zout, dat mij zoo gloeijend op de maag werd gelegd, dat mijn hemd er door tot vodden verbrandde enz.quot;

-ocr page 182-

HOOFDSTUK XIV.

Naauwelijks waren zijne krachten zoo ver teruggekeerd, dat hij op nieuw de pen kon voeren, of Seott begon weder met ijver te werken. De roman „Eobin de Roodequot; werd begonnen, een geschiedenis van het jaar 1815 uitgegeven, en evenzoo een deel in kwarto over Schot-sche oudheden. Om de streken, waarin de roman zou spelen, naauwkeurig te leeren kennen, maakte hij een reis naar de hooglanden. Op dien togt bezocht hij Glasgow, welke stad dan ook in Robin den Roode een groote rol speelt. Hij werd hier met groote eer ontvangen, en men wedijverde om hem de merkwaardigheden te toonen, waarbij hij vooral vele der nieuwe uitvindingen op het gebied der weverij naauwkeurig leerde kennen. Toen men hem de machine toonde, die het ruwe uit de stof verwijdert door ze met verbazende snelheid over een gloeijend ijzer te laten heenloopen, zeide hij: De man, die dit uitgevonden heeft, is de Shakespeare onder de wevers. — Zijn reisgenoot op dit uitstapje was dezelfde kapitein Adam Ferguson, die eens in den spaanschen oorlog plaatsen uit de „Lady of the Lakequot; aan zijn kompagnie onder het vuur der vijandelijke kanonnen had voorgelezen. Nadat zij alle plaatsen hadden bezocht, die Scott dacht te beschrijven, keerden de vrienden naar Abbotsford terug. In dien tijd werd ook het fundament van het eigenlijke groote kasteel gelegd, en het opzigt over het metselwerk kostte Scott niet weinig tijd. Daarenboven werd zijn gemoed zeer geslingerd door de begeerte naar een nieuwen, en ditmaal nog veel grooteren aankoop van landerijen,

-ocr page 183-

169

daar een buurman van de gelegenheid gebruik wilde maken, om zijn bezitting voor een hoogen prijs af te staan, waarop Scott\'s lust om zijn goed te vergrooten hem hoop genoeg gaf. Werkelijk werd dit landgoed, waarop buitendien nog oen groot en keurig woonhuis stond, in den herfst van 1817 voor ongeveer fl. 128000 gekocht. Vol vreugde meldt de dichter deze gebeurtenis aan zijn kompagnon John Ballantyne met de volgende woorden:

„Lieve John! Ik heb het fraaije landgoed gekocht, en dit maakt mij nu werkelijk tot een groot grondbezitter. Ik vrees, dat de menschen nog zullen denken, dat ik een valsche munter beu! Maar die romans, zoolang zij zoo in trek blijven, doen bijna dezelfde dienst. Ik ben zeer blijde, dat ook gij zulke goede vooruitzigten hebt, maar toch roep ik: voorzigtig! voor-zigtig!quot;

Och of hij zoo tot zich zelf gesproken, en de betee-kenis er van ernstig ter harte genomen had. Want daar hij door zulke aankoopen zich telkens meer buiten staat stelde, aan de toenemende verlegenheden van den boekhandel het hoofd te bieden, droeg hij zelf voortdurend tot vergrooting der donkere wolken bij , die, zonder dat bij ze bemerkte, dreigend aan zijn gezigtseinder oprezen, en die in het eind een zwarte schaduw zouden werpen op zijn leven.

Overigens had ditmaal de omstandigheid , dat op het aangekochte goed een woonhuis stond, er veel toe bijgedragen, om den koop nog aantrekkelijker te maken, daar het hem zoo mogelijk werd , zijn geliefden vriend Adam Ferguson, die op half traktement zijn ontslag genomen had, in zijn buurt te houden. Het was altijd een zijner lievelingsdrooinen geweest, vlak bij Abbots-ford een innig bevriende familie gevestigd te zien, en in het naaste voorjaar kon nu Adam Ferguson het huis betrekken, waaraan hij den naam van Jagtlust gaf. Bovendien was het nieuwe terrein oudtijds het tooneel geweest van gevechten tusschen Schotten en Engelschen , en men kan denken, met welk een trotseh bewustzijn het hem vervulde thans eigenaar van het veld te zijn, waarop eens de slag van Melrose geleverd was.

Slechts nu en dan werd deze gelukkige stemming

8

-ocr page 184-

170

verdonkerd, als nieuwe krampaanvallen hem bezochten. Wel werden ze door opium gestild, maar dit middel zelf gaf hem dan weer dagen lang een pijnlijke gedruktheid.

In deze omstandigheden had wel niets hem meer kunnen opvrolijken dan het bezoek van den beroemden Amerikaanschen schrijver Washington Irving, die op zijn reis door Europa hem in Abbotsford bezocht. Irving liet hem berigten, dat hij op weg was naar de ruïnen van Melrose, en dat hij gaarne zou weten, of het den heer Scott aangenaam zou zijn een bezoek van hem te ontvangen. Scott was opgetogen, en snelde den geëer-den gast te gemoet.

Het leven, dat mijn rijtuig maakte, verhaalt Irving, had de rust van Abbotsford gestoord. De wachter van het slot, een groote zwarte hond die ons met woedend geblaf ontving, stormde naar buiten. Zijn getier riep ook do overige hondenbezetting te voorschijn, alle met open muil en luid blaffend. Terstond daarop verscheen de eigenaar zelf\', ik herkende hem aan zijn portret. Hinkend kwam hij mij over het grasperk te gemoet, maar toch met snelle schreden, door een stevigen stok gesteund. Naast hem liep met deftigen stap een groote grijze jagthond, die aan het blaffen en razen der andere honden geen deel nam, maar in de meening scheen, dat het met zijn waardigheid overeenkwam mij beleefd te ontvangen.

Voor Scott nog aan de poort was, riep hij met luide hartelijke stem zijn welkom in Abbotsford mij toe, kwam daarop aan het portier, drukte mij stevig de hand, en zeide: rijd maar vlak voor het huis, gij komt als geroepen voor het ontbijt, daarna zult gij al de wonderen der abdij zien. Ik wilde bedanken, en zei dat ik al ontbeten had, maar hij riep uit: ei wat, een rid door de Schotsehe ochtendlucht geeft iemand het volle regt om tweemaal te ontbijten. Binnen weinige minuten zat ik aan zijne tafel. Er was niemand buiten de familie, en deze bestond uit Walter Scott\'s vrouw, hun oudste dochter Sophie, een schoon meisje van zeventien jaren, Anna Scott die een paar jaren jonger was, Walter een flinke jongen, en Karei een levendige knaap van elf of twaalf jaren. Spoedig was ik als te huis, en

-ocr page 185-

171

I

iten. de hartelijke ontvangst, die mij ten deel viel, deed mij

idel goed. Ik had slechts een ochtendbezoek willen maken,

ge- maar ik zag weldra dat ik er zoo makkelijk niet af zou komen. Gij moet niet denken, zei Scott, dat men onze

ieer streek evenals een courant in een paar morgenuren

Jen lezen kan; een goede waarnemer, die in oudheden be-

op lang stelt, heeft er dagen lang aan te studeren. Hierop

mg ontwierp hij een volledig plan voor verschillende dagen,

len en het was mij te moede, als had een geheel rijk vol

len romantische streken en gebeurtenissen zich op eens

te voor mij uitgebreid.

er- Na het ontbijt, terwijl Scott waarschijnlijk een hoofdstuk van zijn roman schreef, werd Irving door den

g, kleinen Karei naar Melrose begeleid, die met het ter-

in rein en met al de sagen volkomen vertrouwd was. Een

id oude gids, Bower geheeten, die zich bij hen aansloot,

3p was onuitputtelijk in den lof van den dichter. Hij komt,

et zeide hij, dikwijls met voorname lieden hier, maar dan

n blijft hij bij mij staan, en schertst en lacht met mij als

t. een oude vrouw. Zou men dat denken van een man, die zoo\'n wonderbaarlijke wijsheid bezit! —Nadat men

k van de abdij teruggekeerd was, was Scott bereid om

e zijn gast rond te leiden. Irving verhaalt er het vol-

0 gende van:

, Toen wij ons op weg begaven, vlogen al de honden

1 naar buiten om met ons te gaan: Maida de oudste van

den troep , een edel dier, en Hamlet, de zwarte jagthond, wild en ligtzinnig, Finette een prachtige patrijshond, met zacht, zijden hair, lange neêrhangende ooren en een zacht oog, de lieveling der dames. Toen wij een paar schreden ver waren, liep nog een oude eerwaardige jagthond ons achterna, die kwispelstaartend uit de keuken kwam, en door Scott als een oude vriend werd begroet. Onder het loopen bleef Scott dikwijls stilstaan, om met de honden als met verstandige wezens te spreken, en werkelijk schenen zij hem ook te begrijpen. Maida gedroeg zich met den ernst die aan zijn grootheid en jaren paste, en hij scheen het behoorlijk te vinden , in ons gezelschap een hoogen graad van waardigheid te toonen. Hij liep altijd vooruit, en de jonge honden speelden om hem heen, sprongen op zijn rug, trokken hem aan zijn ooren, en deden al het

8*

-ocr page 186-

172

mogelijke om hem tot deelgenoot hunner spelen te maken. Het oude dier bleef langen tijd even statig en ernstig, en scheen aan het jonge volk hun gedrag te verwijten. Eindelijk draaide hij zich om, pakte er een van, rolde hem in het zand, en keek ons vervolgens aan alsof hij wilde zeggen: Gij ziet, mijne heeren, ik kan het niet helpen, ik moet den kinderen dit pleizier gunnen. Daarop nam hij weder zijn statigen gang aan. Scott had buitengewoon veel pleizier in deze eigenaardigheden.

„Ik twijfel er niet aan ,quot; zeide hij , „dat Maida, zoodra hij met deze jonge honden alleen is, zijn ernst laat varen, en net doet als zij. Nu echter schaamt hij zich, omdat wij er bij zijn. Hij zegt tot de anderen: Weest nu toch stil en laat mij met vrede; wat zouden onze meester en die andere heer van mij denken, wanneer ik mij ook tot zulke gekheden liet verleiden?quot;

Terwijl wij nog over het karakter en de eigenaardigheden van ons viervoetig gezelschap spraken, werd de toorn der honden door het een of ander opgewekt, en de jongere dieren begonnen luid te blaffen. Maida scheen eerst een tijd lang over de zaak na te denken, zotte zich toen met een paar groote sprongen in beweging , en versterkte het koor door een luid en diep geblaf. Spoedig echter hield hij op, keerde om, en zag kwispelstaartend zijn meester aan, niet regt wetende of hij geprezen of berispt zou worden. Wees maar stil, oude jongen, zei Scott, gij hebt wonderen verrigt, gij hebt de bergen door uw gebrul doen schudden, en kunt nu uw geschut in rust laten tot van avond. Maida, vervolgde hij, heeft veel van het groote kanon in Kon-stantinopel. Het duurt lang eer het geladen is, en het kleine geschut kan in den tusschentijd dikwijls genoeg vuren, maar als het ook eenmaal afgeschoten wordt, dan is\' de duivel los !

Deze eenvoudige trekken doen ons de gemoedelijke manier van den dichter in zijn dagelijksche omgeving kennen. Zijn huisdieren waren zijne vrienden, en alles rondom hem scheen zich in den zachten glans te koesteren , die uit zijn aangename gelaatstrekken straalde.

Nadat wij nog eenigen tijd gewandeld hadden, kwamen ons de beide jonge dames Scott van den kant der

-ocr page 187-

173

bergen te gemoet; hare lessen waren geëindigd, en zij waren uitgegaan om veldbloemen te plukken en er zich de hairen meê te versieren. Toen zij ons huppelend naderden, dacht ik onwillekeurig aan de schoone plaats uit Marmion, waar hij zijn eigen kinderen beschrijft. Toen zij vlak bij ons kwamen, sprongen al de honden om haar heen. Blozend van gezondheid en vrolijkheid begroetten zij ons. Sophie, de oudste , was de levendigste en vrolijkste, en herinnerde, wanneer zij praatte, sterk aan haar vader. Ook scheen zij uit zijn aanblik telkens weder nieuw leven in zich op te nemen. Anna was rustiger en stiller, wat zeker voor een deel aan haar jeugdiger leeftijd was toe te schrijven.

Van een avond, in de familie doorgebragt, geeft quot;Washington Irving de volgende beschrijving:

De avonduren vergingen ons op de schoonste wijze. Wij zaten in een wonderlijk vertrek, half woonkamer en half studeerkamer. Scott las verschillende plaatsen uit een middeleeuwschen roman voor, met zware en diepe stem, en met een ernst die bij den deftigen foliant goed paste. Het was een waar feest, zulk een werk door zulk een man en in die omgeving te hooren voorlezen, en het zou een schoon tafereel zijn geweest, als men hem geschilderd had zooals hij daar zat, in een grooten leunstoel, met het oude boek in de hand en zijn lievelingshond Maida aan zijne voeten, omringd van boeken en oudheden, van Schotsche wapenen en banieren.

Toen ik in mijne kamer gekomen was, kon ik nog lang niet inslapen ; de gedachte dat ik mij onder Scott\'s dak bevond, midden in de streek die hij voor altijd met het gewaad der romantiek had omhuld, aan de boorden van de Tweed, en daarbij nog de herinnering aan onze wandeling en aan ons gesprek, dat alles ging mij door het hoofd, en hield mij geruimen tijd den slaap uit de oogen.

Toen ik den volgenden ochtend ontwaakte, stond de opgaande zon boven de heuvels en scheen op mijne ramen. Ik stond vroeg op, en keek door de takken, die mijn vertrek beschaduwden, naar buiten. Tot mijn verrassing was Scott reeds in den tuin , hij zat op een steen met de werklui te praten. Nadat hij gisteren zooveel tijd aan mij had weggeschonken, had ik stellig

-ocr page 188-

174

gedacht, dat hij nu druk aan het werk zou zijn, maar hij zag er volkomen uit als iemand, die niets anders te doen heeft dan zich in de zon te warmen en voor zijn genoegen te leven. Ik stak mij spoedig in de kleêren, en ging naar hem toe. Hij sprak van zijn groote plannen met Abbotsfbrd. Hoe gelukkig zou het voor hem geweest zijn, als hij zich tevreden had gesteld met het bevallige, kleine in wijnranken verscholen huisje, met de eenvoudige hartelijke en gulle manier, waarop hij leefde toen ik zijn gast was!

Onder de vele merkwaardige personen, die in dien tijd Abbotsford bezochten, is ook de beroemde schilder David Wilkie te noemen, die voor Adam Ferguson de bekende bekoorlijke schilderij heeft gemaakt, waarop de geheele familie Scott in boerenkleeding is afgebeeld, terwijl Ferguson zelf er als jagtopziener of wel als wilddief op staat. Langen tijd had Wilkie den moed niet, om van een schrijver, die het publiek een zoo onuit-puttelijken rijkdom van werken aanbood, den tijd te vergen, die het zitten voor een portret moet innemen. Maar naauwelijks was hij een paar dagen in Abbotsford geweest, of met verbazing bemerkte hij, dat Scott op ieder uur en voor iedereen tijd scheen te hebben.

Een ernstig kontrast met de vrolijke bezoekers maakte het bezoek der ongelukkige gemalin van Lord Byron. Walter Scott schrijft over haar aan zijn vriendin Johanna Baillie :

Ge weet al, dat Lady Byron ons heeft bezocht, wat ons dubbel aangenaam was, zoowel om haar bezoek zelf als om den brief dien zij ons van u medebragt. Het doet mij leed dat zij maar éénen dag bij ons kon blijven, maar ik hoop dat ons huis haar heeft bevallen, daar het in hare natuur ligt, reeds de poging om haar te behagen vriendelijk te erkennen. Toch heeft haar bezoek mijn oude advokatengal weder in beweging ge-bragt. Ik heb lang genoeg geleefd , om mij over geen voorbeeld van menschelijke luimen meer te verwonderen, maar hier was ik toch diep geërgerd. Men zou toch waarlijk gelooven dat deze vrouw, jong, schoon, aanzienlijk en rijk, vol goeden smaak, vol talenten en vol gezond verstand, geheel in staat zou zijn een zoo rijk begaafden man als Lord Byron gelukkig te maken, die

-ocr page 189-

175

vooral zulke personen bemint, die zijne gaven weten te waarderen, — en toch is het zoo anders uitgevallen. Inderdaad mijn hart bloedde om haar zoolang zij bij ons was. Er was zooveel geduld, zooveel stille berusting in haar wezen, dat zij mij een der merkwaardigste schepselen was, die ik in mijn leven gezien heb. Als zij tot ons gekomen was in den grootsten rijkdom van geluk, en met al den glans der positie waartoe zij geroepen scheen, had ik naauwelijks een zoo teedere genegenheid voor haar kunnen voelen.

-ocr page 190-

HOOFDSTUK XV.

Het bouwen van het kasteel in Abbotsford ging on-dertusschen goed vooruit. Om er een voorstelling van te geven, willen wij hier een gedeelte van een brief aan Terry opnemen, daar deze, reeds meer genoemde too-neelspeler, tegelijk om zoo te zeggen Scott\'s zaakgelastigde in Londen was.

„Lieve Terry,quot; schrijft hij den 27,ten October 1817, „ik voeg hiar een n£auwkeurig plan der eerste etage bij, met de maat der kamers, vensters, deuren en stookplaatsen, om daarnaar te laten werken. Uwe vragen wil ik naar de rij beantwoorden, om toch vooral niets te vergeten.

1°. Het raam aan den westerkant der bibliotheek kan ik in geen geval opgeven, ofschoon ik het met alles eens ben wat gij er over zegt. Ik heb het licht voor mijne reeds zwakker wordende oogen bepaald noodig, en daarom zou ik alleen aan het raam op het noorden niet genoeg hebben; ook zal ik daar het uitzigt op den tuin hebben en kan dadelijk Tom Purdie roepen, zonder eerst een derden persoon te sturen. 2°. Het plan, om de bibliotheek te overwelven, laat ik geheel aan u over. De geschilderde glazen , die oude Schotsche koningen voorstellen, zullen voortreffelijk in het venster van de wapenzaal passen. Ik heb besloten, cm aan de boekenkasten geen deuren te laten maken, daar dit dikwijls lastig is. Toch is naar dit plan mijn heiligdom voor iedereen ontoegankelijk, en ik kan het afsluiten als ik uitga. 3°. wacht ik mijn bouwmeestsr iederen dag, en ik zou gaarne de teekeningen van de eetzaal

-ocr page 191-

177

dadelijk ontvangen, daar hij ze daa aan de werklieden verklaren kan. Ik zou gaarne zien, dat aan iedere zijde van het buffet een kast werd aangebragt, om wijnfles-schen in te plaatsen. Dit ia des te noodiger, daar ik, zooals gij weet, zelf over mijn kelder pleeg te gaan. quot;VVilkie bewondert het geheele plan, en dat wil voor mij veel zeggen. Ik vind het goed, dat de fontein tegenover de broeikast wordt geplaatst. Men heeft mij de oude bron ten geschenke gegeven, waaruit vroeger in Edinburg bij koningskrooningen en andere groote feesten wijn vloeide. Ze is fraai van vormen en afmetingen. Het steenen bekken heeft ongeveer drie voeten in middellijn, is vijf en een halven duim diep, en fraai i- uitgebeiteld. Een afgebroken stuk kan er met cement a weder ingevoegd worden. Er zijn vier openingen aan , f waardoor de wijn in het grootere bekken vloeide. De gothische koppen , waarmede deze openingen oorspronkelijk versierd waren, moeten nieuw gemaakt worden, enz.quot;

Dit zal voldoende zijn, om het grootsche van dezen slothouw te kenmerken.

Tot besluit van het jaar 1817 moge hier nog een gedeelte van een brief aan zijn broeder Thomas Seott een plaats vinden, die betaalmeester bij hot zeventigste regiment in Kanada was, en aan wien Walter over de verschillende leden der familie het volgende schrijft ;

Onze moeder is nog steeds bijzonder wel, en ik vind bijna geen verandering aan haar, behalve dat zij iets moeijelijker hoort. Mijn oudste zoon is meer dan zes voet lang, en dus schijnt het, zooals sergeant Kite zegt, dat hij er toe bestemd is een groot man te worden. Dit snelle groeijen zou mij verontrusten , als hij- niet in dezelfde mate krachtig was; mijn jongste zoon is een slimme kleine kerel, en mijn dochters zijn juist zoo als ik ze mij wensch.

De laatste dag van dit jaar 1817 was tegelijk die der uitgave van den ,.rooden rooverquot; (Roh Roy). Scott zei er zelf van toen hij de laatste drukproef wegzond: Dat was een zure arbeid! En dat was het ook. Want hoe gemakkelijk en als spelend deze heerlijke roman geschreven schijnt, de dichter had juist in dien tijd met voortdurende aanvallen van maagkramp te strijden, en dan

#

-ocr page 192-

178

weder met de luBteloosheid die de opium hem veroorzaakte.

Eob Eoy, de roodo roover, bevat zulk een menigte van levendige en belangwekkende karakters, als bijna geen tweede zijner werken. Constable, die het regt der uitgave gekocht had, was stout genoeg, om dadelijk tienduizend exemplaren te laten drukken, en waarlijk hij had niet misgerekend, want reeds na zes weken moesten weder drieduizend nieuwe gedrukt worden, en in het geheel zijn er meer dan veertig duizend verkocht.

Wij hebben er ons nu genoeg van kunnen overtuigen , dat het Scott\'s aard niet was, om op zijn laau-weren te rusten. Zoo was dan naauwelijks Rob Hoy verschenen, of hij verbond zich reeds weder om tegen den verjaardag des Konings , 4 Junij 1818, dus binnen zes maanden, vier deelen te leveren, als tweede reeks der „vertellingen van mijnen gastheer.quot; De geldelijke moeijelijkheden der firma Ballantyne dreven hem tot zoo verschrikkelijke inspanning. Ik heb er naar gehaakt, schrijft hij aan John Ballantyne, om het geld van vrienden geleend terug te kunnen betalen , en ik heb het dan ook alles afbetaald, op de ƒ 48000 van den goeden hertog van Buccleugh na. Grij moet er nu voor zorgen, dat ik zoo spoedig mogelijk over ƒ60000 kan beschikken.

Constable wilde het werk zoo gaarne uitgeven, dat hij zelfs de hoogst onaangename voorwaarde aannam, voor ƒ 53000 aan kopieregten van Ballantyne over te nemen. Hij deed dit zeer ongaarne, en verloor er dan ook twee derde bij, maar toch was zijn winst uit deze romans nog zeer aanmerkelijk!

Het was Scott\'s eerste werk na de ontvangst van het honorarium, aan den hertog zijn geld met den innig-sten dank terug te geven.

Wij komen nu aan een gebeurtenis, die op den dichter grooter indruk gemaakt heeft dan bijna iets anders. De brief aan Morritt, dien wij terstond zullen mede-deelen , bevat het nadere er van. Deze brief moet echter door een anecdote worden voorafgegaan, om het begrijpelijk te maken, wie de „dikke vriendquot; is, waarover in den aanvang van den brief gesproken wordt.

De prins-regent had onder de gekken, die ongelukkigerwijze voor het grootste gedeelte zijn omgeving uit-

-ocr page 193-

179

maakten, een hoofdgek, die in fatterigheid van gedrag, kleeding, equipage en andere uiterlijke vormen allen anderen de baas was, en dien ten gevolge de rol van beheerscher der mode speelde, onder den naam van den schoone, le beau. Deze beau heette Brummel, en was zoo ingebeeld op zijn schitterende eigenschappen, dat hij zelfs tegenover den prins zich ongeloofelij k veel aanmatigde, en de prins zich ook ongeloofelijk veel van hem liet welgevallen. Op het laatst ging beau Brummel zoo ver, dat hij met een kennis wedde, hij zou den regent vragen eens voor hem te bellen, en deze zou het ook doen. In een gezelschap rigtte zich dan ook Mijnheer Brummel geheel vrij tot den prins met de woorden: „Mag ik Uwe Koninklijke hoogheid verzoeken eens voor mij te bellen?quot; De prins stond dadelijk op, en trok met het vriendelijkste gezigt aan de schel. Maar toen de kamerdienaar binnentrad, zeide hij even vriendelijk: „Het rijtuig van mijnheer Brummel!quot; Zoo kon Brummel oprukken, en was daarmede, gelijk hij dubbel verdiende , voor altijd van het hof verbannen. Hij verborg echter zijn wrevel er over, en deed slechts in het geheim zijn best om zich op den prins te wreken. De prins werd zeer dik, wat hem bijzonder onaangenaam was, daar het voor zijn nette gestalte, waarop hij zich zooveel inbeeldde, niet voordeelig was door een al te dik lijf in de vlugheid zijner bewegingen to worden belemmerd. Toen hij nu eens met een bekende in het park ging wandelen. en Brummel hun tegenkwam , nam deze zijn glas voor het oog, bekeek den prins als een volkomen vreemde, en zei tot den heer die hem vergezelde: „Wie is toch uw dikke vriend?quot; Deze hatelijkheid vond, daar men den regent niet lijden mogt, den grootsten bijval bij het publiek. Brummel rees bij de fijne wereld hooger dan ooit, en de prins behield den bijnaam van: mijn dikke vriend.

De brief aan Morritt luidt dan als volgt:

Waarde Morritt! Onze dikke vriend heeft zich aan een verzoek herinnerd, dat ik in 1815 bij mijn verblijf te Londen hem gedaan heb. Hij heeft een commissie van ambtenaren en andere personen benoemd, opdat deze „onze lieven en getrouwenquot;, waartoe ook mijne geringheid behoort, een onderzoek mogen in het werk stellen

-ocr page 194-

180

naar de oude kroonsieraden van Schotland. Op deze koninklijke teekenen onzer volksonafhankelijkheid heeft een eigenaardig duister gerust. De Schotten waren op deze sieraden altijd zeer jaloersch, en bij de Unie met Engeland werd het plechtig bezegeld, dat men ze nooit onder eenig voorwendsel uit Schotland zou voeren. Ze werden dan ook, gelijk uit een oorkonde van dien tijd blijkt, met groote plegtigheid in een sterke kist gepakt; en deze, met een aantal sloten voorzien, werd in een zorgvuldig gegrendeld brandvrij gewelf gezet, opdat onze volkstrots de voldoening zou hebben, op een tralievenster te kunnen wijzen, met het bewustzijn dat daarachter de kroonsieraden van Schotland werden bewaard. Maar nu verbreidde zich het gerucht, dat men deze sieraden heimelijk naar Londen had gebragt, en inderdaad werd daar in de koninklijke schatkamer een kroon getoond, die men voor de oude Schotsche kroon uitgaf. Mogt dit in werkelijkheid het geval zijn, zoo moet die kroon zonder wettelijke magtiging heimelijk naar Engeland overgebragt zijn. Ondertusschen hadden vijftien of twintig jaar geleden eenige daarmee belaste personen, met uitdrukkelijk goedvinden van het ministerie, het gewelf geopend, waarin te Edinburg de sieraden werden bewaard. Ze zagen daar de gewigtige kist, waarop het stof van een eeuw bijna een halven voet hoog lag, terwijl een even hooge stoflaag de vloer er om heen bedekte. En president Blair, die er bij was, heeft mij verzekerd, dat de overal even groote dikte dier stoflaag bij hem de overtuiging wettigde, dat, als ooit de kist geopend was, dit dadelijk na het jaar 1707 moest geschied zijn, daar men anders in de stoflaag een oneffenheid moest kunnen zien. Jammer maar, dat deze gevolmagtigden in de meening waren, dat de hun gegeven last hun geen regt gaf, om de kist met geweld te openen, wier sleutels nergens waren te vinden, daar ze immers wel uitgezonden waren om naar oorkonden, maar niet om naar kroonen en scepters onderzoek te doen. De nieuwsgierigheid van het volk bleef dan ook nog altijd onbevredigd. Die van onzen dikken vriend daarentegen heeft zich op de zaak zelve gerigt, daar hij ons het regt en den pligt heeft opgelegd de koninklijke sieraden zelf op te zoeken. Aan het hoofd der Com-

-ocr page 195-

181

missie staat onze vriend en beschermheer de hertog van Buccleugh, en deze zal stellig even vurig verlangen de zaak eens voor altijd op te helderen als iemand onzer.

Den 5den Pebruarij 1818 zond Scott over het werkelijk vinden der regaliën het volgende berigt aan een heer uit het gevolg van den prins-regent:

„Het was inderdaad een plegtig oogenblik, toen de met ijzer beslagen en met zegels gesloten eiken deuren geopend, en eindelijk de kist opengebroken werd, die, sedert 7 Maart 1707, dus sedert honderd elf jaren gesloten was geweest. Deze gedachte gaf aan onze nasporingen een niet te beschrijven aantrekkelijkheid, en ik ben niet in staat u de spanning te schetsen, waarmede wij het opligten van het deksel verwachtten, en de inspanning der arbeiders volgden, die al hun krachten moesten gebruiken om met het werk klaar te komen. Terwijl zij aan de kist hamerden klonk het erg hol, en toch kon ik geen redelijken grond bedenken, waarom men deze herinneringsteekens onzer vroegere onafhankelijkheid zou hebben weggenomen. Mijn twijfel ontstond echter uit de overtuiging, dat er in het openbare zoowel als in het bijzondere leven vele ongerijmde daden verrigt worden , alleen uit een oogenblikkelijke ingeving van hartstogt of wraak. Want het ontvoeren der regaliën had in vorige tijden gemakkelijk de volkswoede kunnen ontvlammen en de geheele Unie op het spel zetten, wier ontbinding lang genoeg door het volk was gewenscht.

„De werkelijke vondst der regaliën heeft de gemoederen van het volk veel sterker bewogen dan ik verwacht had, en de indruk kan niet anders dan gunstig zijn voor het monarchale beginsel in onze constitutie. Het zou een goede werking doen, als men de voorwerpen tegen een geringe entree op bepaalde dagen ten toon stelde. Het staatszwaard is prachtig gewerkt. Het is een geschenk van paus Julius II aan koning Jacob IV. De schede is rijk met flligraanwerk van dubbel verguld zilver versierd, en stelt eikels en eikenbladen voor, in een smaak, waardig den klassieken tijd der renaissance. Men maakt er nu teekeningen van, die aan zijn Koninklijke Hoogheid zullen worden voorgelegd. Het lot dezer regaliën, die door de goedheid van den

-ocr page 196-

182

prins-regent aan het daglicht zijn weergegeven, is zeldzaam genoeg geweest. In het jaar 1652 waren ze in Dunnottar, het kasteel van den Lord Maarschalk, in bewaring, wien zijn opperhofambt het regt daartoe gaf. Ogilvie van Barru verdedigde die sterkte tegen Cromwell\'s troepen , en was voor de zekerheid van den schat zeer bezorgd. Zgn gemalin liet de voorwerpen in een zak met vodden door een oude vrouw wegbrengen. Zij werden in de kerk van Kinnaff onder bewaring gesteld van den geestelijke Grainger, die ze met hulp zijner vrouw onder den preekstoel begroef. Het slot Dunnottar werd op het laatst overgeleverd, en Ogilvie en zijn vrouw werden, omdat zij de regaliën niet wilden verraden, aan een lange en harde kerkerstraf onderworpen. De vrouw, die uit het trotsche huis van Douglas was, verdroeg alle folteringen die men haar aandeed met de grootste standvastigheid, maar kreeg daarop een zware ziekte die met den dood eindigde. Na de berstellins; der Stuarts werden Ogilvie en de Lord Maarschalk rijk beloond, maar de arme geestelijke, die volgens de overlevering zelfs gepijnigd was zonder zijn geheim te verraden, kreeg niets.quot;

Men kan het dit berigt niet aanzien, hoe diepen indruk déze gebeurtenis op het gemoed van den dichter maakte. Hij heeft ook hier vermeden zijn gevoel ten toon te stellen, en men moest hem meer van nabij kennen om de volle warmte van zijn hart te begrijpen, als niet een toevallige aanleiding openbaarde wat er in zijn binnenste omging. Dit was hier het geval. Den zelfden middag, waarop de zooeven meegedeelde brief geschreven werd, toen eenige heeren en dames naar het slot gingen om de kroonsieraden nogmaals te bezigtigen , sloot ook Scott met zijn oudste dochter zich bij hen aan. Zij vertelt, dat baars vaders treffend berigt van het vinden dier kleinoodiën haar in zulk een opgewonden stemming bragt, dat toen men nu op nieuw het deksel in hare tegenwoordigheid opligtte, ze op het punt was fiaauw te vallen, en op zij moest gaan. Maar naauwe-lijks had zij zich eenige stappen verwijderd, of haara vaders stem joeg haar een nieuwen schrik aan, want deze riep in toorn en vertwijfeling tegelijk: Neen, bij God, neen! Een der beambten namelijk , die de geheele

-ocr page 197-

183

zaak volstrekt niet met dat gevoel van eerbied beschouwde dat den dichter bezielde, had juist in scherts de koninklijke kroon eener jonge dame op het hoofd willen zetten, toen de stem en meer nog de bestraifende blik van Walter Scott hem het ongepaste van zulk een aardigheid leerde inzien. Beschaamd legde hij de kroon weder op hare plaats. Scott vroeg vergiffenis voor zijn driftigen uitval, maar zag toen hij zich omkeerde, dat zijn dochter doodsbleek tegen een deur leunde. Hij bragt haar terstond naar buiten en wandelde met haar op en neêr, opdat ze in de frissche lucht weer wat hij zou komen. Dien geheelen tijd, zoo verhaalt zij, sprak mijn vader geen enkel woord, maar ik voelde zijn arm beven. Van dat oogenblik af behandelde hij mij als volwassen, niet meer als een kind, en het kwam mij voor, als of hij sedert dien tijd nog hartelijker voor mij geworden was dan voorheen.

Tot bewaarder dezer kroonsieraden werd kort daarna op Scott\'s aanbeveling zijn vriend Adam Ferguson met een klein inkomen aangesteld.

-ocr page 198-

HOOFDSTUK XVI

Aan het Abbotsforder slot werd ijverig gewerkt, zoodat een wapenzaal en een toren hun voltooijing te ge-moet gingen. Ondertusschen was Scott ook weder bijna met een roman gereed, en wel met dien die volgens de meesten zijner ontelbare vereerders de kroon van al zijn werken mag heeten: de gevangenis van Edinburg. — De heldinnen vau dit heerlijke werk, Jeani en Effie Deans, zijn zoo treffend en met zooveel waarheid geschilderd, dat men er niet aan twijfelt, of zij moeten geleefd hebben, en even trouw naar het leven zijn de andere personen geschetst. De intrige is overal zeer spannend, en de roman bevat een aantal roerende tooneelen, die door geen werk uit eenige literatuur worden overtroffen.

Scott was zeven en veertig jaar oud toen hij dit meesterstuk schreef; en gelijk hij zich toen op een geestelijke hoogte bevond, waarvan hij wel nog lang niet zou afdalen, maar boven welke bij zich toch ook niet zou verheften, zoo waren ook zijn uiterlijke omstandigheden in dezen tijd de gelukkigste en benijdenswaardigste, naar zijn eigen schatting en naar liet oordeel van allen d\'e met hem in aanraking kwamen. Want noch hij zelf\', noch zijne vrienden hadden een voorstelling van bet Damokleszwaard der Ballantynsche verwikkelingen, dat steeds boven zijn hoofd zweefde, en slechts bij ons, die met het oog op den treurigen afloop deze gelukkige tijden beschrijven en beschouwen, mengt zich een gevoel van weemoed en treurigheid in een beeld, dat toen in het glansrijkste volle zonlicht straalde.

Isog nooit had een Engelschman zich door schrijven

-ocr page 199-

185

zulk een positie verworven, als Scott toen in de oogen der wereld innam. Zijn werken , zegt Lockhart, waren een bron van dagelijksch genot niet slechts voor zijne landslieden, maar voor het geheele beschaafde Europa. Zijn omgang waardig te worden geacht, was het streven der trotschste, magtigste, en rijkste zijner tijdgenooten. De schoonste dames en de beroemdste mannen wedijverden met elkander om den dichter hun eerbied te toonen, en behalve eenige kleingeestige jaloersche vijanden was ieder verrukt die in zijn nabijheid kwam. Zijn geldelijke omstandigheden waren schitterend, want reeds lang was zijn jaarlijksch inkomen uit zijne schriften nooit minder dan ƒ 126000. Zijn geliefkoosd landgoed werd grooter en grooter, zijn heerlijk kasteel rees uit den grond op, en de verheffing tot den rang van baronet was op zigt, een eer, die tot dusverre nooit aan een Engelsch-man als dichter of schrijver ten deel was gevallen.

Onder den stroom van vreemdelingen, die zich toen om den dichter schaarden, was ook een schrijver die reeds in zijn vaderland met roem bekend was, namelijk Lockhart, Scott\'s toekomstige schoonzoon en de schrijver der memoires, waarvan ook ons boek voor het grootste gedeelte een uittreksel is.

Van den eersten dag af, zoo verhaalt hij, had ik gelegenheid, om de eenvoudige en ongekunstelde bescheidenheid te bewonderen, die Walter Scott, niettegenstaande zooveel verzoeking tot ijdelheid en overschatting van zich zelf, bewaard had. De goedheid van zijn hart, die onder alle omstandigheden uit zijn gedrag sprak, was zoo groot, dat hij misschien het eenige voorbeeld van een man was, die, zoo bescheiden beginnend , en door eigen kracht zoo ver gekomen, zich de liefde zijner vrienden in steeds hoogeren graad verwierf naarmate hij rees, en zijn genie door de wereld bewonderd en hij door de grooten der aarde gevleid werd. In Mei 1818 werd ik hem voor de eerste maal in een gezelschap voorgesteld. Scott, steeds zeer vriendelijk voor jonge schrijvers, ontving mij met een hartelijkheid, waarop ik van een man in zulk een positie geen aanspraak kon maken. Maar zoo was hij tegen iedereen, die in gelijke omstandigheden tot hom kwam. Toen de dames van tafel waren opgestaan, had ik toevallig het

-ocr page 200-

186

geluk, om naast bem te zitten. Daar hij hoorde, dat ik voor korten tijd van een reis door Duitschland was teruggekeerd, begon bij met mij van dit land en zijn nieuwere literatuur te spreken. In den loop van het gesprek verhaalde ik hem, hoe ik te Weimar den bediende van het logement gevraagd had, of Goethe in de stad was, waarop de man mij had aangekeken alsof hij dien naam nog nooit had gehoord. Toen ik bem nogmaals uitdrukkelijk naar „den grooten dichterquot; G oethe vroeg, schudde hij twijfelend het hoofd, totdat de waardin ons te hulp kwam door te zeggen: De vreemde heer zal wel den geheimraad von G-oethe meenen. Scott was bijzonder opgetogen over deze geschiedenis en zeide; Ik hoop, dat gij mij binnen kort eens to Ab-botsford zult komen opzoeken, en wanneer ge dan naar Selkirk of Melrose komt, zoo behoeft ge aan de waardin naar iemand anders als naar den Sheriff te vragen.

Hei scheen hem bijzonder belang in te boezemen, toen ik hem beschreef, hoe ik G-oethe het eerst gezien had, als deze, van een botanisch uitstapje terugkeerend, met planten zwaar beladen uit het rijtuig stapte. Ik ben er zeer verblijd over, sprak hij, dat mijn oude meester liefhebberijen heeft, die met de mijne overeenkomen! Ik ben eigenlijk geen botanikus en geen bloe-menkenner, maar over boomen zou ik van harte gaarne met hem spreken. •— Ik verhaalde hem verder, hoe men door de majestueuse schoonheid van Goethe\'s gelaat getroffen werd. Hij antwoordde: de grootste halfgod, dien ik ooit gezien heb, was de predikant Carlisle in Musselburgh, dien men lupiter noemde, omdat hij meermalen voor kunstenaars als model voor godenbeelden gezeten had; hij was een zeer knap man, maar van poëzie had hij niet meer weg dan zijn koster. Wat dichters aangaat, heb ik, naar ik meen, de beste van mijn tijd en mijn land gezien; maar ofschoon Burns prachtige oogen had, zag er toch maar één zoo uit als men zich een dichter voorstelt, namelijk Byron. Zijn portretten geven ons geen juiste voorstelling. Het licht is er wel, maar het is niet ontstoken. Byron\'s gelaat was iets waarvan men kon droomen.

Een bekende schoone dame, wier naam maar al te dikwijls in verband met den zijnen genoemd is, vertelde

-ocr page 201-

187

aan een vriend van my, dat toen zij Byron voor de eerste maal in een zaal vol mensehen gezien had, zonder nog te weten wie hij was, hare oogen op hem gevestigd waren gebleven, en dat een stem in haar binnenste haar dadelijk had toegeroepen: Dit bleeke gelaat beslist uw lot! En als een goddelijk gelaat eu een goddelijke geest voor dergelijke duivelskunsten een verontschuldiging kunnen zijn, zoo had de arme ziel inderdaad die verontschuldiging.

Een der gasten vroeg onder tafel; of Scott geloofde, dat de oude busten van Homerus naar het leven waren gemaakt. Neen, zeker niei, zei hij glimlagchend, want waren er toen maar redelijk goede beeldhouwers geweest, dan had een man met zulk een kop zeker niet behoeven te bedelen. Zij zouden hem rijkelijk hebben onderhouden , om hun als model te zitten.

Loekhart werd spoedig zoo vertrouwelijk met Scott, dat hij toegang in zijn studeervertrek te Èdinburg had, en de dichter liet de uitwerking van eenige historische overzigten aan hem over voor het tijdschrift dat hij zelf had uitgegeven, dat echter sedert het sluiten van den vrede zeer aan belangrijkheid verloren had. De beschrijving, die de toekomstige schoonzoon van dit studeervertrek geeft, is merkwaardig genoeg om hier een plaats te vinden.

Dit vertrek, dat hij zijn hol noemde, lag aan den kant der binnenplaats, en maakte over het geheel een somberen indruk. Het had een groot venster, met uitzigt op een klein grasperkje. De muren waren geheel en al met boeken bedekt, voor het grootste gedeelte folianten en kwartijnen, en alle zoo fraai in orde gehouden, dat men er den boekenverzamelaar bij uitstek aan kon herkennen. Ongeveer een dozijn boeken, die hij juist noodig had, lagen naast hem op een lessenaar die bewogen kon worden. De overige hadden hun vaste plaats, en waar er een uitgeleend was, had hij een stuk hout van dezelfde grootte in de plaats gezet, met den naam van den leener en den datum van den dag waarop het uitgeleend was er op. Ieder deel droeg zijn devies:

Cl au sus tut us ero; Gesloten hen ik veilig.

-ocr page 202-

188

De letters van deze spreuk, als men uu voor ro neemt, geven in de volgende orde:

10 3 2 1 9 114 4 13 12 7 8 5 6 11

clausus tut us ere den naam Walterus Scotus 1).

De boeken waren volgens de vakken geordend. Een ouderwetsche schrijftafel bevatte een lessenaar voor hem zelf, en een voor zijn schrijver. Zijn ambtspapieren, manuscripten, brieven en schrijfgereedschappen waren alle in de strengste orde. Een groote zeer fraaije zilveren inktkoker, met rood fluweel versierd, was altijd zoo glanzend, dat hij voor de ramen van een goudsmid had kunnen staan. Behalve zijn leuningstoel was er nog maar één voor zijn schrijver en één voor een gast voorhanden. Slechts voor een enkel oud portret, dat een veldheer uit de burgeroorlogen voorstelde, was er plaats, en rondom de lijst er van had hij oude wapens zeer fraai gegroepeerd. Tevens had hij blikke doozen voor zijn dokumenten, en een vossenstaart met zilveren steel werd altijd gebruikt om het stof van hot boek, waarin hij juist wilde lezen, op het zorgvuldigste te verwijderen. Als hij niet schreef, waren zijn handen toch altijd bezig, óf hij vouwde briefcouverts óf hij rolde papier te zamen tot het aansteken van sigaren.

Dikwijfs hield hij met spreken op, om den hond, die altijd bij hem was, te streelen of\' met hem te keuvelen. Een oude kat zat boven op de boekenkasten , en wachtte tot Maida met groote deftigheid aan de deur klopte om naar buiten gelaten te worden. Scott stond dan iedere keer met ware beleefdheid op, en liet den hond naar buiten, waarop dan de kat naar beneden kwam om ook door haar meester geliefkoosd te worden. Scott oefende inderdaad evenveel aantrekkingskracht op de huisdieren uit, als hij zelf ze liefhad, en naauwelijks was hij een vreemd huis binnengetreden, of honden en katten drongen zich ook met hun eigenaardig instinkt, waarmee ze hun ware vrienden herkennen, om hem heen.

1) I)e schrijver van dit boek raeent, omdat claudo ook ik h.nk wil zeggen , dat hiermede tegelijk op Scott\'s ligchaamsgebrek gezinspeeld wordt; daar claudo echter een intransitief werkwoord is, is dit onmogelijk. Hinkend is in het Latijn niet clausus maar claudus.

-ocr page 203-

189

Scott had zeer dikwijls gasten bij zich, en nam ook vele uitnoodigingen aan, als ze een middagmaal golden; daarentegen liet hij \'s avonds zijn vrouw en dochters altijd alleen gaan , daar hij vroeg opstaande ook vroeg te bed ging. Als hij niet bij vrienden at, bezocht hij dikwijls den schouwburg. Ook behoorde een rid in een open rijtuig met zijn familie of een goeden vriend tot zijn meest geliefkoosde uitspanningen. Zulk een rid maakte hij het liefst langs de kust, of ook wel midden door de stad Edinburg, waar ieder huis en ieder dak allerlei historische herinneringen in hem wakker riep, en zijn koetsier was naauwkeurig met die plaatsen bekend , waar hij zoo langzaam mogelijk moest voorbijrijden.

Zondags at hij zonder uitzondering te huis met zijn familie, en slechts enkele zijner beste vrienden werden dan toegelaten. Dit waren dan ook steeds de gelukkigste uren voor de zijnen. Als hij de kamer binnentrad, met van vreugde stralende oogen, en hij zich van innerlijk genot de handen wreef, een schoolknaap gelijk die met de vacantie naar huis komt, dan ging onwillekeurig iedereen het hart open bij zijn aanblik. Vrouw en kinderen kwamen hem met blijden groet te gemoet, en de honden maakten sprongen van vreugde om hem heen. Van zijn beste vrienden waren er altijd drie of vier tot het middagmaal genoodigd. Zijn gesprekken bij tafel waren vrolijk en belangrijk en vol van anecdoten en vertellingen, die niemand in grooter aantal dadelijk voor den geest had dan hij. Hij at \'s middags niet veel; zijn hoofdmaaltijd was het ontbijt. Behalve alles wat tot een Schotsch ontbijt behoort, stond er dan nog voor hem koud rundvleesch, een pastei, of zijn lievelingskost, een koude lamskop, op tafel. Naast zich had hij een verbazend groot brood liggen, waarvan hij bijzonder veel nuttigde. Wanneer de tijd om naar de zitting te gaan reeds daar was, voor hij zijn homerischen morgenhonger gestild had, nam hij nog een reusachtige boterham mede, tot groot pleizier zijner ambtgenooten. Maar dan gebruikte hij ook niets meer tot vijf uren \'s middags, en ook dan slechts weinig, als er niet juist een zijner oud-schotsche lievelingsspijzen was, die voor een vreemdeling gewoonlijk volstrekt niet aantrekkelijk zijn.

-ocr page 204-

190

Dat hij geen al te fijnen smaak had, blijkt hieruit duidelijk genoeg, en is daaraan toe te schrijven dat zijn reuk weinig ontwikkeld was. Of het wild een wat al te hoo-gen ouderdom had bereikt, en of de wijn naar de kurk smaakte, wist hij nooit. Ook was hij een zoo slechte wijnkenner, dat hij madera en sherry nooit heeft loeren onderscheiden. Een vaatje grieksche wijn, dat hij ten geschenke had ontvangen, had hij reeds half als sherry opgedronken, toen hij toevallig door een gast, dien hij de zeldzaamheid wilde laten proeven, op de vergissing opmerkzaam werd gemaakt.

Portwijn noemde hij een drankje, alleen champagne en bordeaux dronk hij met genoegen, maar voor een glas pons liet hij alle wijnen staan. Ook werd door de week bij tafel alleen pons gedronken, terwijl zondags menige üesch Champagne aan den vriendelijken familie-disch geledigd werd.

Daar alle gezang en muziek, behalve het koraal in de kerk, in het vrome Edinburg zondags eens voor altijd verboden is, werd als schadevergoeding daarvoor zondags na de thee óf door hem zelf óf door een der gasten uit een lievelingsschrijver iets voorgelezen. Zijn voordragt, wanneer hij gedichten las, was bij den grootsten eenvoud van de krachtigste werking, en vele personen, die Macbeth en Julius Caesar b. v. van hem en van de grootste acteurs hadden hooren voordragen, gaven aan Walter Scott\'s talent van lezen de voorkeur.

Met bijzonder genot las hij altijd de nieuwe werken van Lord Byron voor, en kon ze dan niet genoeg prijzen, Als men weet, hoe hoog hij zelf deze gedichten boven de zijne stelde, erkent men hierin een waarlijk schoenen karaktertrek en een bewijs van zijn rein en open hart. Wanneer de voorlezing, gelijk meermalen geschiedde, door een vrije vertelling vervangen werd, was dit altijd een bijzonder feest voor het gezelschap. Zij , die het geluk hadden zoo iets bij te wonen, houden het voor even onmogelijk een voorstelling van den indruk zijner verhalen te geven, als men door eenvoudig vertellen den indruk terug kan geven, dien een beroemde zanger of violist op de toehoorders gemaakt heeft.

Bij het verschijnen van eiken nieuwen roman van den schrijver van Waverley gaf James Ballantyne een prach-

-ocr page 205-

191

tig diner, waarbij dan steeds de zeldzaamste lekkernijen en de kostbaarste wijnen in menigte voorhanden waren. Door het incognito van den schrijver werd de vrolijkheid dezer gezelschappen zeer verhoogd, vooral wanneer vele personen tegenwoordig waren, die nog over den persoon van den grooten onbekende in twijfel waren. De eerste drie toasten bij deze diners waren altijd dezelfde. Nadat men, zooals bij ieder engelsch gastmaal, het eerst den koning, God zegene hem, had laten leven, werd op het welzijn van Walter Scott gedronken, en vervolgens stond John Ballantjne op, en dronk met een theatraal gefluister, zooals men het van zamenzweerders op het tooneel verneemt en het dan in den derden rang nog duidelijk hoort, op de gezondheid van den onster-felijken schrijver van Waverley! Aan het opgewonden rumoer, dat zich dan verhief, nam Scott, aan zijn incognito getrouw, met luider stemme deel, en Ballantyne verzekerde dan de aanwezigen, hoezeer het hem speet, dat de groote bescheidenheid van den onbekenden dichter hem niet toeliet diens naam te noemen, dat hij er echter voor zou zorgen, dat de hem toegedachte eer aan den schrijver van Waverley ter oore zou komen, en dat deze dan zonder twijfel dit uur voor een der gelukkigste zijns levens zou verklaren.

Tot zulk een feestmaaltijd was er in Junij 1818 gelegenheid, door het verschijnen van den „Kerker van Edinburg.quot;

Als wij aan de verrukking denken, waarmede dit onvergelijkelijke verhaal ons bezielde, toen wij het voor de eerste maal lazen, en aan de afwisseling van gevoelens, die in ons werden opgewekt; hoe medelijden voor bewondering , schrik en angst voor vreugde en geruststelling plaats maakte, en als wij ons dan in het geheugen terugroepen, hoe wij met de hoofdpersonen zoo innig bevriend werden, dat wij aan het einde van het boek treurig afscheid van hen namen, als van oude vrienden, dan zullen wij gemakkelijk kunnen begrijpen, welken indruk dit heerlijke boek in Engeland en nog meer in Schotland teweeg bragt. Al het goede en edele van het Schotsche volkskarakter was hier voor de eerste maal op de schoonste poëtische wijze voorgesteld, terwijl de fouten er van geenszins verzwegen, maar zoo kunstig in het plan van het geheel waren ingeweven, dat zij

-ocr page 206-

192

inderdaad de achtergrond mogfcen heeten, waartegen die deugden nog schitterender uitkwamen.

Scott was van het oogenblik af dat deze roman ver- -scheen de meest populaire man van geheel Schotland. De menschen wezen hem elkaar met trotschheid, als hij op straat voorbijging. Ieder die hem tegenkwam ging eerbiedig uit den weg, en wie maar in staat was, hem door opmerkzaamheid, door een bijdrage tot zijne verzamelingen , of door wat het dan ook zij, zijne vereering te betoonen, achtte zich gelukkig. Hoe hij onder zulke omstandigheden met brieven van allerlei aard overladen weid, laat zich gemakkelijk voorstellen. Toen Lord Melville eens bij hem ten bezoek was, en Scott\'s brieventas door den bode gebragt werd, dacht de Lord om den bijzonder grooten inhoud er van, dat er een verkiezing voor het parlament op touw was.

Scott verklaarde zijn vriend echter, dat hij bijna dagelijks evenzoo vele brieven ontving; ofschoon ik, vervolgde hij, „zeer beleefde correspondenten heb en de meesten hunne brieven frankeren, is mijn uitgaaf aan briefporto toch jaarlijks zelden minder dan ƒ 1750, en wat ik buitendien voor de toezending van pakjes betalen moet, is genoeg, om iemand volkomen te ruïneren.quot;

In de vrolijkste luim verhaalde hij daarop zijn jongste aangename ervaring op dit gebied. „Op een morgen van het laatste voorjaar opende ik een groot pak, zonder naauwkeurig op het adres te letten, daar ik geloofde, dat het mij door de admiraliteit franco gezonden was, omdat ik daar vrienden heb, die het privilegie hunner postvrijheid zeer dikwijls te mijnen voordeele doen gelden. Tot mijn schrik vond ik echter het handschrift eener tragedie van een zeer jonge dame uit New-Tork, die mij zeer beleefd verzocht het stuk te lezen en te verbeteren , een proloog en epiloog er bij te maken, en het dan een gunstige opname op het Drury-Lane-too-neel te bezorgen. Verder zou ik het aan Constable voor den druk aanbieden, en er voor de dichteres een flinke som zien uit te halen. Toen ik nu het couvert nog eens bekeek, vond ik, dat ik er ƒ 70 port voor betaald had. Dat was hard genoeg, maar er viel niets aan te doen, ik zuchtte en schikte mij er in.

Een paar weken later kreeg ik weêr een groot pak,

-ocr page 207-

193

en zonder er nader op te letten, maak ik in mijn verstrooidheid het open. Stel u mijn verontwaardiging voor, als er diezelfde tragedie, de „Cherokesische gelievenquot; betiteld, in ligt, met een tweeden brief van de schrijfster, waarin zij vertelt, dat bij het uitzeilen van het eerste schip het weêr zeer onstuimig was geweest, zoodat zij om zeker te gaan mij nog een kopie had gezonden.

Al deze bewijzen van vereering en vaak zeer lastige nieuwsgierigheid golden overigens evenzeer den dichter der „Lady of the Lakequot; als den schrijver van Waverley. Want velen die hem bezochten dachten er niet aan, Scott voor dien schrijver te houden. Van zijn eigen familie was alleen zijn vrouw in het geheim , en bij een zekere gelegenheid kwam het uit, dat zijn jongste dochter Anna, toen zestien jaar oud, den boekhandelaar John Ballantyne voor den grooten onbekende hield.

-ocr page 208-

HOOFDSTUK XVII.

Bij al de eer, die Scott in zoo ruime mate van het publiek ondervond, kwam nu nog in November 1818 het berigt van het ministerie, dat de prins-regent besloten had, Walter Scott tot baronet te benoemen. Die waardigheid is een tussehentrap tusschen den hoogen adel en de gentry, welke laatste in Engeland zooveel beteekent als in Duitschland de gewone adel met den titel „ Vortquot;. De gentlemen behooren tot den voornamen stand, worden onder anderen aan het hof voorgesteld, etiz. De rang van baronet, die aan de vrouw van den titularis regt op den naam van Lady geeft, staat ongeveer met onzen titel van graaf in aanzien gelijk, en wordt door de voornaamste grondbezitters vurig begeerd. Om overeenkomstig dezen rang te leven is een grootere staat noodig, een aantal van bedienden, een uitgebreid gezellig verkeer, en bij de grondbezitters vooral een be-langryke invloed op de buurt, zoodra het om openbare aangelegenheden, vooral om de belangen van het graafschap te doen is. Dit maakte Scott wel een weinig huiverig, toen hij onder de hand de eerste mededeeling ontving van het plan van den prins-regent. Maar daar juist omstreeks dezen tijd de heer Carpenter in Indië stierf, en zijn vrij aanzienlijk vermogen aan de kinderen van Scott vermaakte, werd zijn bezwaar hierdoor weggenomen. Hij schrijft daarover den zevenden December 1818 het volgende aan Morritt:

„Ik weet, dat alles wat ons aangaat u niet onverschillig is, en wil u daarom mededeelen wat wij in den

-ocr page 209-

195

laatsten tijd, goed of kwaad , ondervonden hebben. Den vorigen zafcurdag kregen wij het berigt, dat mijn zwager Charles Carpenter te Madras gestorven is. Mijn vrouw is er diep bedroefd over; zij heeft nu zoover wij weten geen enkelen bloedverwant meer, daar haar laatste oom, Chevalier de la Volere, als overste in russische dienst in den laatsten oorlog gesneuveld is. Twee dagen lang was zij hard ziek, en ze is van daag weêr voor het eerst aan tafel gekomen. Hoe innig wij ook in hare smart deelen, zoo voelt zij toch, dat dit nog veelmeer het geval zou zijn, als wij den overledene persoonlijk hadden gekend.

„Mijn zwager heeft het vruchtgebruik van zijn fortuin aan zijn weduwe, het kapitaal aan mijne kinderen nagelaten , hetgeen ongeveer ƒ 540000 uitmaakt. Ik hoop dat mijne kinderen trots deze erfenis zullen blijven wat ze tot nu toe waren, volgzaam, goed en hartelijk. De eerste opwelling van hun gevoel deed hun eer aan , want zij verklaarden eenstemmig, alles aan hun moeder te willen geven. Ik beduidde hen , dat dit niet goed ging, maar dat zij , eens in het bezit gekomen, een rente van vier of vijf duizend guldens voor hun moeder konden vaststellen, waarmede zij kon doen wat zij wilde. Mijn vrouw zal dit wel nooit noodig hebben, maar ik wilde niet gaarne de goede bedoeling mijner kinderen geheel voor niet laten voorbij gaan.

„Ofschoon deze gebeurtenis mij zelf niet rijker of armer maakt, kan ik toch nu mot meer gerustheid de familie van mijn armen broeder Tom ondersteunen, en ook aan mijn eigen liefhebberijen onbezorgd voldoen. Nu moet ik u echter nog iets anders in het oor fluisteren. Onze dikke vriend, door den wensch bezield, om der literatuur in mijn onwaardigen persoon een eer te bewijzen, heeft mij laten zeggen, dat hij met eenparigen bijval van al zijn ministers besloten heeft, een baronet van mij te maken. Het zou gemakkelijk zijn, bij zulk een gelegenheid een aantal fraaije dingen over mijn verachting van rang en titels te zeggen, maar ofschoon ik geen stap zou hebben gedaan, om iets dergelijks te vragen , te leenen of te koopen, zoo neem ik het toch dankbaar aan, nu het mij als een eer van vorstelijke zijde wordt aangeboden, vooral daar zijn hoogheid uitdruk-

-ocr page 210-

196

kelijk zijn voornemen heeft verklaard, om den oven voor mij alleen te stoken, en niet te wachten totdat er een geheele lading baronets op eens gebakken wordt. De erfenia van mijn armen zwager stelt mij in staat om te leven zonder broodkorsten ot eindjes kaars te bewaren, wat niet goed bij aanspraak op rang zou passen. Ook mijn wapen is voor een baronet goed genoeg, en behalve eenige strooptogten en nu en dan een hoog verraad, waaraan zich mijn voorvaderen hebben schuldig gemaakt, is het niet bevlekt, en dat zijn immers ook misdaden die met den stand overeenkomen; en zoo zal dan Sir Walter Scott niet slechter klinken als Sir Humphry Davy, ofschoon mijn verdiensten verreweg geringer zijn dan die van dezen grooten physicus en chemicus. Een naam is toch altijd iets waard, en de naam Scott heeft hier te lande geen slechten klank. Ook zijn de hoofden van mijn stam en mijn familie, de hertog van Buccleugh en Scott van Harden, het er volkomen over eens, dat ik deze vrijwillig aangeboden eer moet aannemen.quot;

Scotfs positie was overigens door het telkens vergroo-ten van zijn landbezit een zoodanige geworden , als wolkomen voor een baronet paste. Bij de in Schotland gebruikelijke nieuwjaarsoptogt der kinderen, die op de goederen wonen, kwamen op den lquot;en Januarij 1819 honderd kinderen tot hem, wier ouders als pachters of arbeiders zijn brood aten. Zij werden door hem onthaald en ontvingen geschenken.

Het bouwen en de aankoop van land hadden op nieuw de kas van onzen dichter aan het ebben gebragt, en hij was dus zeer tevreden toen Constable hem voor de toekomstige uitgaven van eenige romans en gedichten ƒ 151200 gaf. Ik heb, zeide hij na het sluiten van den handel tot een vriend die hem tegenkwam, eenige oude koeijen verkocht, die mij waarschijnlijk geen melk meer zouden gegeven hebben.

Ondertusschen moest zich Scott weder op het verlies van een dierbaren vriend en beschermer voorbereiden. De hertog van Buccleugh kreeg een borstziekte, en moest op aanraden der geneesheeren naar Portugal gaan , waar hij spoedig stierf. De hertog had kort te voren nog een bewijs zijner achting en liefde voor Scott gegeven door den wonscli te uiteu, in een nieuwe groots

-ocr page 211-

197

zaal van zijn paleis de eereplaats met Scofct\'s portret te versieren. De dichter kon echter toen niet geschilderd worden , daar hij weder aan maagkramp leed, en de ledige plaats werd later met een reeds in 1808 door den bekenden Eoeburn geschilderd portret van den dichter gevuld.

Scott deed al zijn best, om den hertog gedurende zijn ziekte op te vrolijken, en hij schreef hem de luimigste brieven, hoe treurig hij ook zelf mogt zijn. Ja hij schreef zelfs een soort van humoristisch blad, waarvan hij iedere week een paar nommers in de ziekenkamer zond, en die door den zieke steeds met de grootste belangstelling werden gelezen, en in staat waren hem op te beuren.

De dood van den hertog schokte Scott diep, en hij zegt zelf, dat er zelden tusschen personen van zulk een verschillenden stand in het leven een zoo innige vriendschap zal hebben bestaan; hij eerde het aandenken van zijn beschermer door een uitvoerige levensbeschrijving van hem in het licht te geven.

De kramppijnen , die hem verhinderd hadden het ge-wenschte portret te laten maken, werden in dien tijd allerhevigst, en gaven zijn geest gelegenheid om de ge-heele kracht te openbaren, waarmede hij in staat was, zelfs onder vreeselijke ligchaamssmart, aan zijn roeping als dichter zich te blijven wijden. Lockhart verhaalt hierover uit eigen aanschouwing het volgende.

De berigten over Scott\'s toestand waren in April 1819 zoo zorgwekkend, dat ik er niet aan gedacht zou hebben, om van zijn uitnoodiging naar Abbotsford gebruik te maken, wanneer John Ballantyne mij niet betere berigten gegeven had. Hij zeide, dat zijn hoogberoemde vriend, gelijk hij hem steeds noemde, zoover hersteld was, dat hij zijn gewonen arbeid weder onder handen genomen had; waarbij hij het echter voor de eerste maal in zijn leven noodig had gevonden om te dicteren, hetgeen Scott in een brief aan Constable op de volgende wijze verhaalde;

„Gisteren begon ik te dicteren. Het ging aangenaam en gemakkelijk. Daarmede is reeds veel gewonnen , maar ik moet voorzichtig zijn, want gisteren had ik alweer een aanval, dien ik echter dapper afsloeg.quot;

De roman, dien hij dicteerde, was de bruid van Lam-

-ocr page 212-

198

mermoor, en William Leidlaw en John Ballantyne schreven om beurten. De laatste was hem verreweg de liefste, daar hij sneller schreef en ook niet zoo dikwijls ophield, ofschoon ook hij van tijd tot tijd den schrijver goedkeurend toeknikte of zijn bijval door andere teekens te kennen gat, terwijl de goede Leidlaw telkens door het verhaal dat van des dichters lippen vloeide zoo betoo-verd werd, dat hij allerlei storende uitroepingen deed, als: Kijk nu eens aan! — Zou men zoo iets denken ! — God bewaar ons! en dergelijke, die den voortgang van het werk juist niet bevorderden. Slechts als de pijnen hem voor een oogenblik overweldigden, maakte Scott een korte pauze, en als de afschrijvers hem dan aam-aadden om zich toch rust te gunnen, zeide Scott: Neen, neen, maakt slechts de deur digt, dat men mij buiten niet hoort schreeuwen. Terwijl hij de grootste pijnen uitstond, ging hij voort met dicteren, en wanneer hij aan bijzonder roerende of belangrijke plaatsen kwam, zegevierde de geest volkomen over hel; ligchaam, en hij stond op, ging in de kamer op en neer en sprak met zulk een dramatisch accent, dat men de sprekende personen voor zich meende te hebben.

Op zoo pijnlijke wijze werd niet alleen de bruid van Lammermoor, maar ook de schoone legende van Montrose gemaakt en het grootste gedeelte van Ivanhoe gedicteerd.— Zoodra hij echter geheel beter was, schreef hij weder alles zelf.

Toen ik nu, vervolgt Lockhart, tegen bet einde der voorjaarsvacantie met Ballantyne naar Abbotsford kwam , was de verandering in Scott\'s uiterlijke verschijning veel erger dan ik gevreesd had. Hij was zeer mager geworden, de kleêren hingen hem om het lijf, zijn gelaatskleur was geel, en zijn hair, nog kort te voren slechts met een weinig grijs gemengd, was letterlijk sneeuwwit geworden. Zijn oog daarentegen scheen bijna aan glans gewonnen te hebben. Hij ontving ons met zijn gewone hartelijkheid, en bijna ook met de vroegere levendigheid. Hij liet door zijn dochter Sophie het manuscript eener uitvoerige ballade „de edele Moringerquot; halen, die hij op een dag van groote pijn haar gedicteerd had.

Hij las ze ons voor, en toen wij onzen bijval uitspraken, zeide hij: „Ik moet er nog wat raeer fatsoen

-ocr page 213-

] 99

aan geven, dan kan het de wereld in.quot; Het voorlezen van deze drieënveertig stanzen had hem echter zoo uitgeput, dat hij een nieuwen aanval van kramp kreeg, die hem kreten van zoo hevige smart afperste, dat men ze in het geheels huis hooren kon.

Lockhart wilde onder zulke omstandigheden den volgenden morgen afreizen; hoe groot was echter zijn verwondering, toen de dichter vóór zeven uren reeds aan zijne deur klopte en zeide : „Denk maar niet aan afreizen. Na zulk een aanval heb ik ten minste drie dagen rust, nu ontbreekt mij niets als een flinke rid,quot; Werkelijk werden dan ook de paarden gebragt, en een rid van eenige uren gemaakt.

Onderweg deed hij verhalen over de streek en over iedere familie, wier woning zij voorbijkwamen. Vooral bleef hij bij de lotgevallen van het edele huis van Eid-dell stilstaan. Deze familie, zeide hij, was een der oudste en edelste in dit land, ze woonde hier reeds lang voor nog de namen Douglas en Buecleugh genoemd werden. Meer dan duizend jaren hebben zij hier gewoond, en nu zijn ze arm en uit hun bezittingen verdreven , alleen omdat de laatste eigenaar zich een buitengewone kennis van den landbouw toeschreef en met al zijn proeven en ondernemingen er zich volkomen onder werkte; en wat het meest zonderlinge is, hij hield naauwkeurig boek, en teekende iedere uitgave en ontvangst op, zoo goed als de stiptste koopman.

Deze opmerking maakt werkelijk onze verbazing gaande , nu het ons bekend is dat Scott zelf op bijna gelijke wijze, en bij een even naauwkeurig letten op het kleine en bij niet minder nalatigheid in groote dingen, reeds toen zonder het te merken zijn val tegemoet ging !

Onder de vele anecdoten, die hij óp dien dag aan zijne gasten verhaalde, was ook de volgende; In een oud adellijk huis was het gebruik, dat voor het bed van iederen gast naast een kan sterk bier ook een bijbel gelegd werd. Eens was er in de buurt een s3\'node geweest, en er waren zoo vele gasten dat men zeven predikanten in ééne zaal moest onderbrengen. De bediende had alzoo voor elk der zeven bedden een bijbel en een kan bier gezet. Een der vrome heeren riep hem echter terug en zeide; quot;Wij hebben de gewoonte.

-ocr page 214-

200

dat als er velen bij elkander zijn de jongste den anderen uit den bijbel voorleest. Wij hebben er alzoo maar één noodig. Neem de andere zes weêr mede, en breng daarvoor nog zes kannen bier. Deze geschiedenis vindt men ook in een aanmerking des schrijvers op de Bruid van Lammermoor.

Reeds op den llden Mei was Scott weder zoover hersteld, dat hij voor zijn ambtsbezigheden naar Edinburg terugging, maar al zijn ambtpenooten waren getroffen door zijn veranderd uitzien. Ook had hij al te veel willen doen. Hij moest weer naar huis en de aanvallen zijner ziekte wierpen hem op het ziekbed, waar hij toch nog de derde reeks der „verhalen van mijn gastheerquot; ten einde bragt, die den J.O\'\'611 Junij verscheen en de bruid van Lammermoor zoowel als de legende van Montroso bevatte. Onder het publiek hadden zich zoo verontrustende geruchten over den gezondheidstoestand van den dichter verspreid, dat men algemeen vreesde, dat dit de laatste werken van den schrijver van Waverley zouden zijn.

Ook zei en schreef hijzelf meermalen aan zijne vrienden , dat deze gedurig terugkeerende aanvallen zijn gezondheid ondermijnden en eindelijk aan zijn leven een einde moesten maken, maar, voegde hij er bij, ik dank God, dat ik zulk een afloop zonder veel zorg en zonder een schaduw van vrees tegemoet zie.

Een zeer zonderling bezoek was hem in dien tijd toegedacht. De graaf van Buchan, Erskine\'s oudste broeder , een dwaze pedante zonderling, wilde den zieke zien. Aan de huisdeur werd hij door den trouwen koetsier Pieter Mathieson opgehouden, maar de graaf liet zich door zijn gezegde, dat er volstrekt geen bezoek werd aangenomen, niet afschrikken. Hij drong den koetsier op zij, en kwam tot aan de deur der ziekenkamer. Hier vond hij Miss Scott, die hem eveneens wilde tegenhouden , maar de oude heer tikte haar als een kind op het hoofd, en was niet te bewegen zijn plan op te geven, zoodat zij in haar angst tot den koetsier zeide, dat de indringer het kostte wat het wilde moest verwijderd worden. Deze beproefde het nog eens met goede woorden, en toen niets hielp, gaf hij den ouden graaf een duw, waarop deze zich eindelijk zoo snel mogelijk uit de voeten maakte. Scott, die het

-ocr page 215-

201

leven en de oorzaak er van gehoord had, zond James Ballantyne tot den graaf, om de zaak weer in orde te brengen, en te zien of de oude man niet bezeerd was. Hij vond den voornamen heer in de uiterste woede de kamer op en neer loopend, en eerst met veel moeite lukte het hem gehoor voor zijn verontschuldigingen te krijgen. Ik wilde slechts, zei de graaf\', quot;Walter Scott nog ééns voor zijn dood omarmen en hem zeggen, hoe het mij al lang genoegen heeft gedaan te weten, dat wij beiden in de abdij Dryburgh zouden worden begraven , en vooral wilde ik hem daarover geruststellen dat door mijne zorg zijn begrafenis zoo prachtig mogelijk zal zijn. Ik heb een plan er voor gemaakt, en het zou hem stellig genoegen hebben gedaan als hij het gezien had. Ik zou zelf aan zijn graf een lofrede op hem gehouden hebben, wat hem nog na zijn dood tot eer zou geweest zijn. — Scott heeft deze geschiedenis later dikwijls tot groot vermaak zijner toehoorders verteld.

In de oogenblikken, die vrij van pijnen waren, was hij behalve met zijn dichterlijken arbeid ook met de versiering van zijn kasteel bezig , waarvoor hij zich van alle kanten de kostbaarste en schoonste dingen door Terry wist te verschaften.

De gunstige ontvangst, die zijne laatste werken vonden , was hem reeds te gewoon, om hem bijzonder te kunnen opwekken; ook gold de bijval ditmaal veelmeer de Legende dan wel de Bruid van Lammermoor. Zeker is de laatstgenoemde roman wat het tragische belang betreft onder de eerste te rekenen, maar het publiek en vooral de critici verklaarden, en niet ten onregte, dat de oude Caleb. die de armoede van zijn meester door allerlei kunsten geheim wilde houden, overdreven en daardoor een karrikatuur geworden was; en Scott zeide zelf lagchend; Het is wel mogelijk dat ik bij dit hoentje wat te veel pieterselie gedaan heb.

Vreemd was het, dat voor Scott, toen hij het boek gedrukt in handen kreeg, al do by zonderheden geheel nieuw waren. Het plan van het geheel had hij volkomen in het geheugen, maar de details waren hem in zijn ziekte volkomen ontgaan. Ik las het boek, zegt hij, in bestendige vrees, ieder oogenblik slecht uitgevoerde plaatsen te vinden, en alleen het vertrouwen,

-ocr page 216-

202

dat Ballantyne zoo iets niet zou gedrukt hebben, zonder mij er opmerkzaam op te maken, stelde mij eenig-zins gerust.

Zijn langzamerhand teruggekeerde krachten besteedde hij om den reeds begonnen roman Ivanhoe af\' te maken.

De tijd was uu gekomen, dat voor de eerste maal een lid der familie Scott uit het ouderlijke huis zou scheiden. De oudste zoon, quot;Walter, uu bijna achttien jaar oud, en tot nog toe zoo onafscheidelijk van zijn ouders , dat hij bijna nooit een nacht buiten de ouderlijke woning had doorgebragt, wilde in het leger treden. De dichter was het er volkomen meê eens, niet alleen omdat de lust en de aanleg van den jongeling, die niet gaarne leerde, tot zulk een keuze moest leiden, maar ook omdat Scott er zelf altijd mede ingenomen was geweest. Daarbij kwam het met den familietrots goed overeen, dat de toekomstige Sir Walter Scott II zich op het veld van eer laauweren zou plukken, voor hij het kasteel zijns vaders betrok. Toch was het afscheid des jongelings zeer treurig en vloeideu er heete tranen; een briefwisseling vol hartelijke deelneming en ouderlijken raad werd trouw gevoerd.

Scott schrijft hierover aan een vriendin: „Walter\'s afreis naar het achttiende huzaren-regiment heeft mij verhinderd u vroeger te schrijven. Hij heeft een beroep gekozen waarvoor hij past, daar hij een vast en rustig gestel bezit, in wiskunde, vestingbouwkunde en allerlei berekeningen lust heeft, en tevens door een helder hoofd en een goed karakter uitmunt. Daarbij komen nog zijn schoon uiterlijk , zijn aangename manieren, zijn groote vaardigheid in het rijden en een vaste gezondheid. Zoo, denk ik, kan men verwachten dat hij een goed soldaat wordt. quot;Wel is waar had ik liever een jurist uit hem gemaakt, maar daarvoor h^d hij geen aanleg, daar hem die scherpzinnigheid en snelheid van opvatting ontbreekt, zonder welke men geen goed advo-kaat of regter kan worden. Zoo hoop ik dan, dat het voor zijn eigen best is. Ik zal zeker zijn gezelschap bij het rijden en zijn hulp in alles wat de bosschen en de jagt betreft zeer missen. Maar zoo ging het, zoo gaat het en zoo zal het altijd gaan! De jongen moeten uit het nest en hun eigen vleugels in den storm beproeven.quot;

-ocr page 217-

208

Zoo liet hij dan zijn zoon naar zijn garnizoen afreizen. Een allerliefste brief van aanbeveling, dien hij hem aan Miss Edgeworth mede gaf, moge hier een plaats vinden.

„Waarde Miss Edgeworth! Als dit blad in uwe handen komt, zoo geschiedt dit in gezelschap eener tweede uitgave van Walter Scott, in groot formaat en ingebonden in saffiaan, rood laken en alle mogelijke soorten van passement, al zit er dan ook niet zooveel literatuur in als in de oude halfversleten uitgave. Met andere en meer duidelijke woorden: De lange kavallerie-officier, die u dezen brief overhandigt, is mijn oudste zoon, die mij verlaat om zijn regiment naar Ierland te volgen. Ik heb hem op het hart gedrukt, en hij wenscht het zelf even dringend, om de gelegenheid uw kennis te maken niet te verzuimen, want het schoonste voorregt van hen die tot een literarischen kring behooren is voorzeker dat van met de edelste en beschaafdste menschen in aanraking te mogen komen. Ik zelf heb het geluk van zulk een voorregt altijd zoo levendig gevoeld, dat gij het natuurlijk zult vinden, als ik ook dezen jongen man deelgenoot van hetzelfde geluk wil maken. Daar de reis van mijn zoon nog niet vast bepaald is, weet ik niet wanneer gij dit zult ontvangen, maar wanneer en waar het ook zij, waarde Miss Edgeworth, het komt van een opregt vereerder van uw genie en van de echt vaderlandslievende wijze waarop gij het met zoo goed gevolg gebruikt. Als zoodanig noem ik mij steeds uwen W. S.quot;

Scott kende de lersche dichteres toen nog niet persoonlijk , maar zij beminden en vereerden elkander, en later zullen wij zien hoe deze wederzijdsche gehechtheid door naderen omgang nog verhoogd werd.

De eerste brief, dien de zoon van huis ontving, was vol van goeden vaderlijken raad en het is aardig om te zien, met hoeveel ervaring en kennis Scott den jongen officier in het koopen van paarden den weg wijst. Even voortreffelijk zijn de wenken over het gedrag tegen hoogergeplaatsten. In den tweeden brief schrijft hij;

„Ik ben zeer benieuwd om te hooren, hoe u uw kameraden bevallen, en hoe gij uw tijd verdeeld hebt. Het exerceren en rijden zal wel uw morgenuren in be-

-ocr page 218-

204

slag nemen; maar ik hoop toch, dat gij het teekenen en de talen niet zult verwaarloozen. Het is verwonderlijk hoever men het in iets kan brengen, als men er dagelijks maar een half uur met ernst aan besteedt. Gemakkelijk gewent men er zich aan om zijn tijd te verdoen , maar het is even zoo gemakkelijk hem altijd nuttig of tot waardig genot te besteden. Sluit niet te haastig vriendschap met uw kameraden, voor gij gezien hebt, wie de meeste achting genieten, en wie het een eer is tot vrienden te hebben. Zij die dadelijk bij de eerste kennismaking zich bij ons trachten bemind te maken, verdienen zelden dat men zich aan hen aan-sluite. Het is overigens volstrekt niet noodig, dat iedereen dadelijk aan ons gelaat zie, welken indruk hij op ons maakt, te meer daar wij later dikwijls een geheel anderen indruk van hem krijgen. Het zou mij zeer verheugen te hooren , dat gij een goeden bediende gevonden hebt. De lersche bedienden zijr in den regel losbandige kerels en dieven , en zij liegen om het hardst. Wanneer gij ergens een slimmen Schot kondt vinden, zou dat het beste zijn. Ook over de officierstafel moet gij mij schrijven; drink niet te veel, want gij hebt mijn zieke maag geërfd, en met schaamte beken ik, dat ik dit gebrek door te veel drinken in mijne jeugd heb gekregen. Onze tweevoetige dieren zijn alle wel. Van de viervoetige had Hamlet een ontsteking, en ik vreesde al, dat hij dol zou worden, evenals zijn beroemde naamgenoot , maar een aderlating heeft hem weer genezen. Puffy is wel. Mama, de meisjes en Kareltje laten u hartelijk groeten.

P. S. Schrijf mij dikwijls en alles wat u in het hoofd komt; het is het voorregt van groote zoons die van huis zijn,dat zij hun vader door nog zoo lange barigten over nog zoo onbeduidende zaken nooit kunnen vermoeijen.quot;

In bijna iederen brief van den vader aan den zoon wordt over de huisdieren gesproken. Aan het eind van een van 13 Augustus 1819, die voortreffe ijke raadgevingen over het leven van een officier bevat, staat als postscriptum :

„De honden alle gezond. De kat ziek, men denkt omdat zij vogels met de veêren heeft gevreten. Mama, broeder en zusters groeten hartelijk etc.quot;

-ocr page 219-

205

Een jonge huzarenofficier in Engeland kost zijn ouders tamelijk veel geld, want behalve de verbazende som voor het patent beliep de uitrusting met twee paarden ongeveer ƒ VOOO, Daarbij gat Scott aan zijn zoon jaarlijks ƒ 2700 en voegde er bij, dat hij buitengewone uitgaven, b. v. het verlies van een paard, extra betalen zou. — Trouwens, het geld heett in Engeland minder waarde dan bij ons.

Zooals bekend is , leefde toen, in 1819, de voormalige koning van Belgie als echtgenoot der kroonprinses in Engeland, en men dacht dat hij eenmaal dezelfde positie als echtgenoot eener koningin zou innemen, als nu zijn neef prins Albert. Op het eind van September ontving Scott in Abbotsford geheel onverwacht een bezoek van dezen even geestigen als voortreffelijken vorst, en hierover schrijft hij in een brief aan Lord Montague, den voogd van den jongen hertog van Buccleugh, het volgende:

„quot;Wat prins Leopold aangaat, zoo hoorde ik eerst om acht uren \'s morgens, dat deze vorst tegen elf uren in Selkirk, vlak in onze buurt, zou aankomen. De magistraat liet mij verzoeken , hem bij de ontvangst behulpzaam te zijn.

Dadelijk dacht ik aan de mogelijkheid, dat ik hem naar Abbotsford zou moeten uitnoodigen , daar wanneer hij Melrose wilde zien, hij onmiddellijk aan ons huis voorbij moest. Ik zei dit aan mijne vrouw die nog te bed lag, en ik gaf er wat voor dat gij dien gil van schrik hadt gehoord! Wat zal ik hem aanbieden? —-Wel. wijn en gebak, zei ik, om de zaak van den besten kant voor te stellen. Maar zij riep op een toon der uiterste vertwijfeling: Gebak? Waalquot; zal ik gebak van daan halen?! Daar ik haar echter daarmede troostte, dat het bezoek altijd nog zeer onwaarschijnlijk bleef, en zij tevens zoo nieuwsgierig was, dat hare vrees er niet tegen op kon wegen, zoo begaf zij zich met mij op weg, om den grooten heer te zien. Wij zetten aan onze equipage allen mogelijken luister bij , en reden met de vier den prins in den prachtigsten stijl te gemoet. De prins zeide mij bijzonder vriendelijk, dat hij wel niet kwam om Melrose te zien, maar dat hij gaarne een uur te Abbotsford wilde komen.

-ocr page 220-

206

Nieuwe vertwijfeling mijner gemalin, die nu in het stadje Selkirk een huiszoeking naar koude spijzen begon, en dan ook werkelijk het voorstuk van een gebraden lam meester word. Ondertusschen had zijn Koninklijke Hoogheid de hem toegedachte eer van den „borstelquot; 1) met de grootste vriendelijkheid uitgestaan, nadat ik den burgemeester Lury beduid had, dat het likken ditmaal slechts in schijn moest geschieden. Daarom zwaaide hij den borstel ook slechts drie malen voor den mond, en de prins, dien men van dit oude gebruik kennis gegeven had, volgde zijn voorbeeld. Alles ging goed, en de burgemeester en de overige magistraatspersonen gaven op de opmerkingen en vragen van den prins zeer bescheiden en passende antwoorden. De prins erkende dit ook zeer welwillend.

„Hoe mijn vrouw het klaar heeft gekregen weet ik niet, maar toen wij naar Abbotsford kwamen zette zij ons een bijzonder goed ontbijt voor. Wij hadden zalm, kalkoen en patrijzen, en daar ik voortrefïelijken ouden Rhijnwijn in den kelder had, zoo ging alles bijzonder goed.

De prins schijnt zwaarmoedig te zijn, of het van nature is of uit gewoonte, durf ik niet zeggen; maar in Parijs, waar ik hem dikwijls zag, kwam hij mij volstrekt niet zoo voor, en toch had hij het toen niets minder dan overvloedig. Dat wij op zijn hoogst een week noodig hadden, om over deze groote gebeurtenis uitgepraat te zijn, en dat het beteekenisvolle woordje „prinsquot; op zijn hoogst tienmaal per dag werd gehoord, dat is, denk ik , een goed teeken van het verstand mij -ner familie. De eenige, wiens hersenen een weinig schijnen geleden te hebben, is mijn boschwachter en Schotsche doedelzakspeler. Want daar de prins ver-

i

1

Deze borstel bestaat uit varkenshaar, en speelt een rol bij het opnemen van een nieuwen burger of eere-burger. Oorspronkelijk was hij het embleem van het schoeninakersgilde. Bij het opnemen van een nieuw lid gaat deze borstel met den eerebeker rond; de leden, naar ouderdom, doopen hem in den wijn en halen hem coor den mond, de een na den ander, tot hij op het laatst bij den gelukkige komt die opgenomen moet worden , die hem dan natuurlijk het laatst door den mond moet halen.

-ocr page 221-

207

klaarde dat zijn spel hem meer pleizier had gedaan dan iets anders van dien aai-d in de hooglanden, hetgeen, onder ons gezegd, slechts bewijst, dat hij er geen verstand van heeft, zoo is de arme vent voor zijn gewone werk geheel ongeschikt geworden, en hij hakt op de melodie ,.de vorst komtquot; alles onbarmhartig omver.quot;

Scott was nu in die jaren gekomen, waarin wij onze vrienden een voor een moeten zien scheiden, zonder dat hun plaats door nieuwe wordt ingenomen, en de klagten daarover vinden wij dikwijls in de brieven aan zijn zoon terug.

„Ik moet nu, schrijft hij, door het uitzigt op uw vooruitkomen en uw geluk in het leven, en door een blik op de liefde en tevredenheid die ik in den huise-lijken kring vind, die vreugde zoeken te vervangen, die de dood mijner tijdgenooten mij ontrukt, — want nieuwe vriendschap sluit men in mijne jaren niet meer!quot; Zelfs in dezen brief worden de huisdieren niet vergeten. „Zondagzoo vertelt hij zijn zoon, „ging Maida met ons uit, en toen hij over een hek wilde springen, bleef hij er met den achterpoot aan hangen. In het eerst jankte hij, maar zoodra hij zag dat wij hem te hulp kwamen, was hij stil, en kwispelstaartte slechts als noodsein. Hij is niet erg gekwetst, ofschoon zijn poot zoo ingeklemd was, dat hij zich bijna had opgehangen. Hij toonde later op zijn manier groote dankbaarheid aan zijne redders.quot;

Als waren de woorden uit dezen brief, die op het verlies van oude vrienden betrekking hebben, een profetie geweest, zoo volgden juist nu de treurige sterfgevallen onder de oudere verwanten van den dichter elkander spoedig op.

Deze droevige gebeurtenissen zelf, en den indruk dien zij op Scott\'s gemoed maakten, kan men het best leeren kennen uit een brief., dien hij op het eind van 1819 aan Lady Louise Stuart, de geliefde vriendin zijner jeugd, heeft geschreven. In dien brief lezen wij de volgende woorden :

„In dit jaar heb ik bange dagen doorleefd. Bittere smart maakt zich van mij meester, als ik de dierbare vrienden en verwanten optel die ik verloren heb. In

-ocr page 222-

208

de kringen, waarin ik gewoon was mij te bewegen, sta ik thans alleen. Mijn zwager; onze onvergetelijke hertog; de geliefde altijd getrouwe vriend mijner jeugd, Lord Robert Dundas, die mijn steun en bescherming was, toen nog niemand anders dacht dat er ooit iets bijzonders uit mij groeijen zou; de gemalin van mijn boezemvriend William Erskine; de eenige zoon van mijn vriend David Hume, die zooveel beloofde, en wien ik van klein af had zien opgroeijen. En nu heb ik ook mijn voortreffelijke moeder verloren, en weinige dagen daarna hare beide eenige nog levende zusters. Van al deze diei-bare dooden was alleen bij mijne moeder het sterven een natuurlijk gevolg van hoogen ouderdom. En zelfs daarmede is onze zorg en ons leed nog niet ten einde. Een lang gestorven zuster mijner moeder, Mrs. Russell van Ashestiel, had buiten eenige zonen drie dochters nagelaten, die bij mijne jongste tante Miss. Rutherford leefden, en in de innigste batrekking tot mijne familie stonden. De oudste van deze meisjes was door het berigt van den dood van een barer broeders verleden zomer zoo geweldig ontsteld, dat zij door een zenuwtoeval van het gebruik harer ledematen beroofd werd. Zij werd langzaam beter, toen de plotselinge dood van haar oom en tante , die als ouders voor haar gezorgd hadden, een nieuw toeval ten gevolge had; en ofschoon zij in het volle bezit harer geestvermogens is, heeft zij van toen af hare spraak verloren. — Door al deze ellende werd de jongste zuster, een meisje van één- of tweeëntwintig jaar ziek, en daar zij haar toestand geheim hield kwam de hulp te laat, en stierf zij. Zij blies den laatsten adem uit in de armen harer oudere zuster, dat hulpelooze schepsel, waarvan ik zoo even sprak; en deze ongelukkige, nog maar half levende persoon van het lijk te scheiden, was een zoo treurige en schokkende taak, als gij u bijna niet kunt voorstellen. Evenmin kan ik, dierbare Lady Louise, u het treurige gevoel beschrijven, waarmede wij in zoo korten tijd viermaal ons familiegraf zich zagen openen, met denzelfden kring van verwanten er om heen, die in telkens nieuwe droefheid werden gedompeld.

„Zie ik op al deze dierbare dooden terug, die allen zoo innig met mij verbonden waren, behalve alleen mijn

-ocr page 223-

209

zwager, dien ik nooit persoonlijk gezien had, dan kan ik mij naauwelijks een even groot aantal van menschen voorstellen, zoo beminnelijk en voortreffelijk als deze, om van hun talenten en beschaving niet eens te spreken.

„Ik geloof, gij waart het, die mij eens zooveel vlei-jends over mijne goede oude moeder hebt gezegd. Haar geest bezat dan ook werkelijk den rijksten schat van kennis en ervaring, en daar zij zulk een hoogen leeftijd had bereikt, en een uitmuntend geheugen had, kon zij met de meeste getrouwheid en levendigheid alles schilderen wat zij ooit beleefd had. Indien ik zelfeenig talent bezit om vroegere toestanden te schetsen, zoo heb ik dat grootendeels aan hare vertellingen te danken. Zij verbond voor ons een lang vervlogen tijd met het heden, en zij herinnerde zich, en heeft het ook dikwijls verteld, dat zij nog met een persoon had gesproken , die den slag bij Dumbar en daarna Cromwell\'s intogt in Edinburg had bijgewoond. Tot weinige dagen voor haar dood bleef zij bij haar volle kennis, en nog den zondag voor haar sterven verhaalde zij aan eenige vrienden, met de grootste naauwkeurigheid, de ware gebeurtenis die aan de „Bruid van Lammermoorquot; te gronde ligt, gaf tot in de kleinste bijzonderheden toen alles aan, waarin de roman van de geschiedenis afweek, en wist van al de personen de voorouders en betrekkingen op te noemen. Reeds den dag daarop trof haar een beroerte. Zij leed weinig, en was zeer rustig en geduldig, en wat een bijzondere genade Gods heeten mag, en een welverdiend loon voor een onschuldig en weldadig leven, het is niet tot hare kennis gekomen dat in deze hare laatste dagen de dood op het onverwachtst ook haar broeder Dr. Eutherford en hare dertig jaar jongere zuster nog vóór haar had opgeroepen. Ze was zeer spaarzaam, omdat, zoo als ze plagt te zeggen, dit haar in staat stelde mild te zijn. Van haar matig inkomen gebruikte zij ruim een derde deel voor weldadige doeleinden, en zij was veol gastvrijer, dan men gewoonlijk bij zoo hoogen ouderdom aantreft. Maar nooit heb ik haar er toe kunnen brengen iets van mij aan te nemen. Ge kunt niet gelooven, hoe diep het mij trof, de kleine voorbereidingen te zien, die zij voor de nieuwejaars-geschenken voor ons allen maakte, want

-ocr page 224-

210

zij stelde hoogen prijs op de opvolging van oude zeden en gebruiken; — en nu te deuken, dat dit hart niet meer klopt, dat zijn geluk vond in al deze handelingen eener opofferende liefde en gehechtheid! Ik mogt u inderdaad wel vergeving vragen, dat ik zoo veel treurigs schrijf, maar een gedwongen brief zou u niet welkom zijn, en mijn hart is zoo vol van deze droeve herinneringen , over welke ik met niemand zoo gaarne als met u wilde spreken. Ik hoor geen goede berigten over de gezondheid der jonge Lady Anna Scott 1), ofschoon Lord Montagu er zich zeer voorzigtig over uitlaat. Behalve met mijn eigen familie, houden zich mijn gedachten het meest met deze weezen bezig, wier ouders ik zoo hartelijk bemind en vereerd heb. Ik ben steeds, dierbare Lady Louise, Uw W. S.quot;

In de bibliotheek te Abbotsford stond een fraai exemplaar van een ouden bijbel in folio, in 1763 te Cambridge gedrukt, en op het eerste blad leest men de met bevende hand door de oude moeder geschreven woorden; „Aan mijn dierbaren zoon Walter Scott, van zijne hem liefhebbende moeder Anna Rutherford, den l8ten Januarij 1819.quot; Ouder deze woorden schreef haar zoon: „Deze bijbel was een geschenk van mijn grootvader, Dr. John Rutherford, aan mijne moeder, en deze heeft hem mij vereerd. Het was het laatste geschenk, dat ik van mijne geliefde oude moeder zou ontvangen, en zij^ gaf ra ij daarmede, naar ik geloof, het dierbaarste wat zij op de wereld had, niet enkel uit vrome vereering van den heiligen inhoud, maar ook als het kostbaarste liefdeblijk van haar vader. Als zoodanig gaf zij het mij, en als zoodanig laat ik het nu aan hen, die mijn naam eens zullen voortplanten, en ik verzoek hen dit boek zorgvuldig te bewaren ter herinnering aan hen, die het vroeger bezaten. — 1820.quot;

1

Dochter van den gestorven hertog van Buccleugh.

-ocr page 225-

HOOFDSTUK XVIII.

Midden in dezen tijd van droefheid, in December 1819, verscheen Ivanhoe. De bijval dien dit werk ontmoette, was grooter dan bij een der vorige. Van de eerste zeer kostbare uitgave, die ƒ 17,50 kostte, werden twaalfduizend exemplaren verkocht.

Over het ontstaan van dezen roman, wiens eerste deel, zooals reeds gezegd is, in dien verschrikkelijken tijd van ziekte en pijn gedicteerd werd, is ons eeu anecdote bewaard, die het verklaart, door welk toeval Scott bewogen werd, een jodin tot heldin te maken. De heer Skene, die den zieken dichter bezocht, en hem gedurende de oogenblikken die vrij van pijn waren poogde bezig te houden, sprak toevallig over den toestand dei-joden, zooals hij dien in zijn jeugd op een reis door Duitschland had leeren kennen. Die toestand had diepen indruk op hem gemaakt, want in die dagen hadden zij nog hun eigenaardige kleeding en gebruiken behouden, en werden zij door hun christelijke buren met groote hardheid behandeld, en \'s nachts in vele steden in hun afgelegen buurten met ijzeren poorten opgesloten. De heer Skene, gedeeltelijk in ernst, gedeeltelijk om iets te zeggen, wat den dichter op andere gedachten moest brengen, zinspeelde er op, dat vele joden zeer belangwekkende figuren voor een roman konden zijn. Toen nu Ivanhoe verschenen was, herinnerde Scott den heer Skene aan dit gesprek door te zeggen: gij zult zien, hoeveel dit boek aan uw reisherinneringen te danken heeft. De vrouw van Skene vertelt ons nog: toen Scott, kort voor dat Ivanhoe begonnen werd,

-ocr page 226-

212

eens bij ons at, kwam hij er door een opmerking van een der gasten toevallig toe, om den plotselingen dood van een advokaat te beschrijven, die in de voorzaal van een geregtshof, op het oogeublik dat zijn naam werd afgeroepen , een beroerte kreeg en dood ter aarde viel. Hij verhaalde deze gebeurtenis met groote levendigheid, en toen ik later den dood van den tempelier in Ivan-hoe las, vond ik daarin deze vertelling woordelijk terug.

Scott had in het algemeen de groote natuurlijkheid en waarheid zijner schetsen vooral ook daaraan te danken , dat hij volkomen als een schilder naar de natuur studeerde. Als hij een streek wilde beschrijven, dan reisde hij er telkens heen en prentte zich de vormen der bergen, der bosschen en wolken vast in het geheugen ; hij onthield de werking van het zonlicht, ja dikwijls schreef hij bloemen en struiken een voor een op, en verklaarde aan diegenen, die met hem waren en dit zonderling vonden, dat de dichter zulke dingen evenmin als de schilder uit het hoofd mag maken , maar dat hij de natuur moet raadplegen, als hem de zaken die hij beschrijven wil niet reeds volkomen bekend zijn.

Langzamerhand keerden zijn lichaamskrachten, die door de vele aanvallen van ziekte verzwakt waren, terug, en een aangename gebeurtenis in zijn familie verdrong spoedig , alle treurigheid. Lockhart, als schrijver en goed jurist in Schotland toen reeds bekend, had, door den persoon van den dichter aangetrokken, en tevens om over vele bijdragen voor tijdschriften, te spreken, Ab-botsford hoe langer hoe meer bezocht, en hierdoor de voortreffelijke eigenschappen der oudste dochter, die veel van den geest haars vaders geërfd had, en haar doen in den huiselijken kring van een zoo aangename zijde leeren kennen, dat hij haar spoedig opregt beminde. Deze neiging was wederkeerig, en van den kant der ouders werden geen zwarigheden gemaakt, daar Lockhart zich als een beminnelijk man bewees , en er noch op zijn familiebetrekkingen noch op zijn geldelijke omstandigheden iets viel aan te merken.

Zoo werd dan in alle stilte de verloving gevierd, en de bruiloft op het volgende voorjaar bepaald.

Walter Scott moest er nu op bedacht zijn, de reis naar Londen te beginnen, en zijn ridderslag tot baronet

-ocr page 227-

213

te ontvangen, waarvan hem tot nu toe zijn ziekte en de diepe treurigheid in de familie hadden afgehouden. Op den l2Jen Maart 1820 reisde hij af, en vond in Londen zijn oudsten zoon, dien hij derwaarts geroepen had.

Een zijner eerste bezoekers was Sir Thomas Lawrence, die als eerste portretschilder in Engeland zeer gevierd was, en die op verlangen van George IV het portret van den dichter voor de galerij van beroemde mannen te Windsor zou schilderen. De oude krankzinnige koning George III wa.s op den 29\'ton January gestorven, en de regent had als George IV den troon beklommen. De regerende koningen en hun eerste ministers waren reeds voor die galerij geschilderd, en de koning had uitdrukkelijk bepaald, dat Scott de eerste Britsche onderdaan zou zijn, wiens beeldtenis zich aan deze doorluchtige rij zou aansluiten.

De kop van dit portret geldt voor een grootmeester-stuk , en stelt den dichter voor, op het punt om een gedachte, die hem juist voor den geest komt. uit te spreken. Ongelukkig is de figuur minder goed, daar deze niet naar de natuur gemaakt, maar eerst na Scott\'s afreis werd geschilderd.

Lawrence zei vele jaren later, dat naar zijn oordeel de twee treffendste koppen, die hij geschilderd had, de hertog van Wellington en Walter Scott waren. Beiden, voegde hij er bij, kozen hetzelfde ongewone uur om te zitten, \'s morgens om zeven uren. Beiden zaten voor-trefl\'elijk, en met het grootste geduld. Met Scott\'s portret haa ik echter de meeste moeite. Ik had die uitdrukking gekozen, die mij als de edelste van zijn gelaat had aangetrokken, maar als hij voor mij zat, verhaalde hij telkens allerlei dingen in den gewonen toon van gesprek, zoodat het mij de grootste moeite kostte hem van tijd tot tijd tot een statigen ernst te brengen. Dit lukte het best als hij verzen opzei, en ik deed nu al mijn best, om hem ongemerkt daartoe te bewegen, door schijnbaar toevallig van tijd tot tijd een plaats van Campbell of Byron te beginnen. Ik was er dan zeker van, dat hij er mee voortging en er een aantal latere gedichten aan vastknoopte, en dan was het alsof een hooger vuur , dat zijn geheele wezen bezielde , uit zijne oogen schitterde.

-ocr page 228-

214

Ook Chantrey, de grootste beeldhouwer van Engeland, koesterde den wensch om Scott\'s buste te maken, en hij liet dit verlangen door een gemeenschappelijken vriend den dichter ter oore komen. Scott was terstond bereid, om dezen voor hem zoo vleijenden wensch te vervullen. De bemiddelaar was Scott\'s landsman Allan Cunningham, die het door eigen kracht en genie van een gewonen metselaar tot een gevierden dichter had gebragt, en die zeer schoone, met grooten bijval opgenomen balladen had uitgegeven. De buste, waarvoor Scott zevenmaal zat, was voortrefielijk, en het werd voor de groote wereld van London modezaak om ze te be-zigtigen. Voor den dichter zelf was dit verblijf in London een volkomen triomftogt Alles, wat door rangen talent uitblonk kwam tot hem, — de koninklijke prinsen, de hertog van Wellington, de ministers wedijverden om het genoegen van hem bij zich te zien. In weerwil hiervan zocht hij zijn verblijf zoo kort mogelijk te maken, daar hij zijn dochter nog in den loop van April wilde laten trouwen, en wel om het oude Schotsche bijgeloof, dat huwelijken, die in Mei gesloten worden, ongelukkig afloopen. Op den 30sten Maart werd Scott tot baronet geslagen. In zijn hofkleedij, met staartpruik en steek en lange kanten manchetten kwam hij zichzelf zoo zonderling voor, dat hij in een luid gelach uitbarstte , toen hij zich in den spiegel zag. Bij de pleg-tigheid van den handkus zeide de koning tot hem : Het zal mij steeds een genoegen zijn, te weten , dat Sir Walter Scott de eerste was, dien ik als koning tot baronet heb gemaakt.

De brieven naar huis zijn in dezen tijd slechts kort, daar zijn tijd door bezoeken en gezelschappen zeer beperkt was, en daar toch alles na de terugkomst uitvoerig moest worden verhaald. Slechts een brief van 3 April aan Miss Scott willen wij hier mededeelen.

„Lieve Sophie! Niemand van u schrijft mij, behalve Lockhart, en ook die zegt mij alleen, dat gij allen wel zijt, en zoo, hoop ik, is het ook. Ik heb de meesten mijner oude vrienden weêr gezien; ze zien er door de jaren niet beter uit, maar zoo gaat het mij immers ook! Vijl jaar, als het den berg afgaat, zijn meer dan tien, zoolang men nog in het leven aan het klimmen is!

-ocr page 229-

215

Iedereen is zoo vriendelijk voor mij, als het maar zijn kan, en zoo meenen zij het ook. De luitenant krijgt vele goede vermaningen, die hij met gepasten eerbied en goede luim opneemt. In den wind fladdert een zekere sluijer van Brusselsche kanten voor een zekere peettante, maar dat is nog een diep geheim! Wij hebben gisteren een zeer aangenamen dag bij Lord Melville doorgebragt, waar wij den hertog van Gordon en andere vrienden vonden, die een glas op het welzijn van den nieuwen baronet ledigden, wiens naam heden avond in de dagbladen zal prijken. De hertogin speelt Schotsche liederen als een engel uit de hooglanden. Nooit hoorde ik deze gezangen met zooveel vuur voordragen, ik geloof dat zij een leger van hooglanders door haar muziek tot den strijd zou kunnen ontvlammen. ■—- Nu moet ik nog maken, dat quot;Walter\'s verlof verlengd wordt. — Wij zagen den hertog van York, die zeer beleefd was, maar niets van de fijne manieren van den koning heeft. Deze laatste heeft mij een zeer vlei-jende boodschap gestuurd. Hij komt spoedig in de stad, zoodat ik niet eerst naar Brighton behoef te gaan. Zijn gezondheid schijnt niet de beste te zijn. On-dertusschen gaan de voorbereidingen voor de krooning haar gang. Het gewaad voor een Lord kost ruim ƒ 5000, al het hermelijn is voor buitengewone prijzen opgekocht. Ik hoor zooveel van deze dingen, dat ik, om met beau Tibbs te spreken, mij misschien zal laten overhalen om de zaak mede aan te zien, als ik een plaats krijg. Eigenlijk zie ik ook niet in, waarom ik niet hier zou blijven, daar gij mij te huis geheel schijnt te hebben vergeten. De menschen hier schijnen daarentegen mij met huldeblijken te willen overladen; waarom zou ik dan zulk een haast maken ze te verlaten\'?

„Schrijf mij toch wat ik voor Anna, u en Mama moet medebrengen, wat u het liefst zou zijn; het zal mij een genot zijn uwe wenschen te vervullen. Ook aan den kleinen Karei heb ik iets beloofd, .en ik zou willen weten wat hij het liefst had. Ik hoop dat hij zijn meester Thompson gehoorzaam is, wien ik van mij verzoek te groeten.

„Heden ga ik met Walter naar Joanna Baillie in Hampstead, om den zondag rustig te vieren. De lange

-ocr page 230-

216

luitenant moest hier bijna alleen met oudere menschen omgaan, maar het schijnt hem goed onder hen te bevallen. Hij is werkelijk een uitstekende jongen, en steeds in goed humeur. Schrijf mij dadelijk hoe het u allen gaat, en wat gij wilt hebben. Gij weet, dat het mijn genoegen is voor uw pleizier te leven.quot;

ïegen het eind van April kwam Scott met zijn zoon te Edinburg aan, en op den 24quot;™ van dezelfde maand werd de bruiloft der oudste dochter met Lockhart gevierd , onder de strengste inachtneming aller oudschot-sche gebruiken. Voor de wittebroodsweken had men voor het jonge paar een klein huis ingerigt, dat een halve mijl van Abbotsford gelegen was en tot de heerlijkheid behoorde. Hierbij was een beek, een boschje, en alles wat verliefden noodig hebben, en een schoone, schaduwrijke weg verbond de woningen, zoodat, gelijk Scott zeide, de oude en de jonge schrijver zeer digt bij elkaar woonden, en toch ongestoord konden zijn.

De uitzigten van het jonge paar waren de beste, men had elkander weerkeerig lief, en zoo scheen er in de toekomst niets dan geluk te zijn.

Voor den jongsten zoon had Scott, zonder zijn toedoen , van een invloedrijken vriend een aanbod van een plaats in Indië gekregen, en daar hij geloofde dat dezè loopbaan voor den aanleg van den knaap geschikt was, zoo worden de maatregelen genomen om hem voor zijn toekomstig beroep op te leiden. Op Lockhart\'s raad besloot Scott ook dezen tweeden zoon uit het huis te doen, en liet zijn verdere opvoeding aan een geestelijke in Wales, den heer Williams, over. De opvoeding en het onderwijs van dezen waardigen man viel zoo geheel naar den zin der familie uit, dat daardoor ook andere familiën bewogen werden hare zonen aan den heer Williams toe te vertrouwen.

Zoo bestond de huiselijke kring in Abbotsford sedert 1821 slechts uit den heer van het huis, zijn gemalin en hunne dochter Anna Scott; maar de jonge officier en het jonggetrouwde paar kwamen zoo dikwijls mogelijk deel nemen aan de gezelligheid, die in hot steeds grooter wordende kasteel van Abbotsford voortdurend in de meest bonte afwisseling te vinden was.

-ocr page 231-

WALTER SCOTT.

ZIJN LEVEN EN WERKEN.

Dr. F\'ELIX JEBEIfcT Y.

MET EEN VOORREDE

;Mgt;. C. quot;W. ofzoojs^EH.

TWEEDE DEEL.

AMSTERDAM, J. H. GrEBHARD amp; COMP.

1869.

-ocr page 232-

GEDRUKT BIJ G. A. VAN HOFTEN, TE UTRECHT.

-ocr page 233-

HOOFDSTUK XIX.

Ofschoon de familie in Abbotsford nu slechts uit drie personen bestond, zoo was toch het leven aldaar niets minder dan stil en eentoonig, integendeel had de gastvrijheid van Scott zulk een omvang gekregen, dat men zonder overdrijving zeggen kan, dat des dichters huis dag in dag uit voor iedereen open stond.

De aantrekkingskracht, die Scott\'s persoon zoowel als zijn dichterroem uitoefende, kende geen grenzen. Niet slechts in Engeland, maar in geheel Europa , ja evenzeer in Amerika was zijn naam gevierd. Zijne werken waren sedert lang, door vertalingen in alle levende talen, door alle landen verspreid, en zoo was het getal menschen, die kwamen om hem te zien, onbeschrijfelijk groot. In Engeland was het zoozeer modezaak geworden, om Abbotsford een bezoek te brengen, dat wie maar op eenige beteekenis in eenig vak aanspraak maakte, of wie zich door zijn geboorte of zijn rijkdom eenig gewigt toekende, het zeker niet verzuimde om deze bedevaart te doen; en dat de helft van alle vreemden, die van het vaste land naar Engeland kwamen, hetzelfde doel had, is niet te veel gezegd.

Aan dien stroom, die van alle kanten op hem indrong, gaf de dichter zich zoo gelaten over, dat ieder die zijn tijdsindeeling niet naauwkeurig kende, het voor onver-eenigbaar met alle ernstige bezigheid moest houden, vooral met een zoo uitgebreide werkzaamheid als die van den schrijver van Waverley. Want deze groote onbekende had sedert een reeks van jaren, behalve al de kleinere werken die hij voortdurend in het licht

n. ] o

-ocr page 234-

218

gaf, het publiek regelmatig ieder jaar met twaalf dealen zijner romans gelukkig gemaakt, en wel met twaalf deelen, die bijna altijd onsterfelijke meesterwerken bevatten.

De vereeniging van zulk een reusachtige werkzaamheid met een bijna nog reusachtiger omvang van gezellig verkeer van allerlei aard, wekte ook bij iederen nadenkenden bezoeker van Abbotsford de grootste verbazing op , en het is merkwaardig de opmerkingen te volgen, die wij in de berigten van eenige dier gasten hierover aantreffen.

Twee dezer berigten, die ons des dichters loven in deze jaren regt duidelijk doen kennen; deelen wij hier mede.

Het eerste is van den heer John Leicester Adolphus.

Deze jonge man studeerde in het jaar 1821 te Oxford, en de vraag over het auteurschap der beroemde romans hield hem zoo bezig, dat hij in acht brieven aan het parlementslid voor Oxford een streng kritisch onderzoek daarover instelde, en met den grootsten vlijt en een voor zijn jaren werkelijk buitengewone kritische naauwkeurigheid bewees, dat de schrijver van Waverley niemand anders kon zijn, als de dichter van Marmion en der Lady of the Lake. De onbekende schrijver van Waverley sprak in de voorrede van zijn volgenden roman met den grootsten lof over deze brieveri., maar voegde er toch bij dat hij zich geenszins voor betrapt hield, daar er niet minder scherpzinnige bewijzen voor het auteurschap der brieven van Junius waren geleverd, zonder dat dit hierdoor was opgehelderd; hij sluit dan ook met het verzoek, dat de jonge auteur zijn groote gaven en zijn vlijt voortaan aan betere dingen zou besteden , die ze meer verdienden dan deze romans.

Een persoonlijke kennismaking des dichters met Adolphus was echter het gevolg, en de jonge geestige man geeft de volgende beschrijving van zijn bezoek in Abbotsford.

Met groote vreugde en nieuwsgierigheid, maar ook met een zekere eerbiedige schuchterheid, zag ik Abbotsford het eerst achter een geboomte te voorschijn komen, dat het van den kant van Selkirk en Melrose verbergt.

-ocr page 235-

219

Het ouderwetsche plan, waarnaar het gebouwd is, is nog in tegenspraak met het nieuwe uiterlijk van het geheel, dat eerst door tijd en weêr langzamerhand de passende kleur moet krijgen. Aan al deze torens, torentjes, gallerijen en andere versierselen kon men zien, dat zij eerst voor korten tijd gereed waren geworden, en slechts hier en daar staken werkelijk oude steenen met sieraden en opschriften er bij af. Toen ik naderbij kwam, werden de hamerslagen der metselaars hoorbaar. De plaats voor de ramen was met timmerhout en metselwerk bedekt, en allerlei groteske oudheden lagen in het rond, die nog eerst hun plaats moesten vinden. Aan den eenen kant vertoonde zich het begin van een vrucht- en bloementuin, en aan de andere hellende zijde waren dennen, sparren en lariksboomen geplant. Digt bij de poort sprong een fontein in een half voltooid bekken.

Ik had tot dusver Walter Scott nooit anders dan in gezelschap gezien. In zijn huis ontving hij mij met zijn alombekende eenvoudigheid en hartelijkheid. Daar over het auteurschap van Waverley nog even streng het stilzwijgen werd bewaard, zoo waren de omstandigheden, onder welke ik bij hem kwam, bijzonder eigenaardig, daar er natuurlijk niet goed over mijn brieven kon worden gesproken. Dit bragt echter volstrekt geen verlegenheid te weeg. Hij begon het gesprek, alsof wij over al die dingen reeds een uur geleden hadden gesproken. Later heb ik hem vele bezoekers zien ontvangen, maar zoowel bij deze, als bij elke andere gelegenheid heb ik nooit iemand ontmoet, die het zoo in zijn magt had zich ongedwongen beleefd te toonen. Zijn geheele wezen was zoo eenvoudig en natuurlijk, en zijn goedheid nam zoo onmiddellijk alle harten\'in, dat men er volstrekt niets buitengewoons bij opmerkte, en ook ik zag eerst door zijn omgang met anderen de geheele grootte dezer gaven in.

Zijn uiterlijk, wanneer men hem voor het eerst ontmoette, was rustig en bescheiden, en door zijn reeds gevorderden leeftijd eerbiedwekkend. Als hij met iemand op een deftigen voet stond, wist hij in zijn spreken een zekeren toon te leggen, die een soort van ouderwetsche béleefdheid had, en hem bijzonder goed stond.

*

10*

-ocr page 236-

220

quot;Wie en van welken stand de gast ook zijn mogt, l Scotfc hield het voor zijn pligt als gastheer de kosten 2 van het gesprek te dragen. Zoo dikwijls er een vreem- 1 deling tot hem kwam, waren de schatten van zijn geest ^ niet minder tot zijn beschikking dan zijn tafel, en hij ( was er altijd op bedacht, hem ook gelegenheid te ge- ( ven om over zulke dingen te spreken, waarover hij het 1 best spreken kon. Hoe dikwijls heb ik dit bemerkt, en daarbij zoowel zijn menschenkennis als zijn welwillende gezindheid bewonderd!

Het is zeer moeijelijk om iemand, die hem niet gekend heeft, een juiste voorstelling van Scott\'s talent van omgang te geven. Als men bedenkt, hoe populair hij was als mensch en als schrijver, en hoe groot de gezellige kring was waarin hij zich bewoog, dan schijnt het vreemd, dat er zoo weinige gezegden, waar of niet, op zijn naam in omloop zijn. Maar het was nooit zijn streven om aardigheden te zeggen, daar het niet in zijn natuur lag zulke wendingen en woordspelingen op te zoeken die vooral voor oververtellen geschikt zijn. En toch ontvielen hem dikwijls de alleraardigste dingen van dien aard.

Toen hij b. v. eens de manier beschreef, waarop de hertog van Wellington in het parlement plagt te debatteren , zeide hij : Hij snijdt iedere vraag heel appetijtelijk in twee of drie stukken, en neemt dan het beste voor zichzelf.

Het aantrekkelijke zijner gesprekken bestond vooral in de ongedwongen wijze waarop hij sprak. Het waren veel meer gevoelens dan meeningen die hij mededeelde; en zijn beminnelijkheid, zijn blik, de toon zijner siem, dikwijls het gebruiken eener schijnbaar onbeduidende uitdrukking, gaven aan zijn verhaal zulk een eigenaardige kleur, dat zelfs een naauwkeurige herhaling onmogelijk den oorspronkelijken indruk zou kunnen weêr geven. Hij was niet slechts onuitputtelijk in aaecdoten, maar hij liet zich door zijn opgewondenheid zoo meeslepen , dat hij personen en zaken om zoo te zeggen dramatisch voorstelde. Zoo verhaalde hij b. v. eens op deze wijze, bij gelegenheid van een gesprek over de eigenaardigheden der dieren, hoe eens een matroos beproefd had een aap tot spreken te brengen, door hem op de

-ocr page 237-

1

221

belaehelijkste manier te bezweren, dat hij hem niet zou verraden. Bijzonder levendig is mij de herinnering aan die gave van aanschouwelijk verhalen bijgebleven, waarmede hij de geschiedenis van een stervende voordroeg, die in de koortshitte, op een oogenblik dat zijn ge- oppasster zich verwijderd had, de kamer verliet en zich het in een gezelschap begaf waarvan hij voorzitter was, en kt, waar men hem voor een geest hield. Bij het vertellen vil- dezer niet zeer waarschijnlijke gebeurtenis schilderde hij met dofte stem en verschrikkelijke gebaren den zieken bleeken man, hoe hij met gebroken oog in de kamer trad, hoe het gewaande spook zich aan het boveneind der tafel plaatste, vervolgens het gezelschap spookachtig begroette en een glas aan de lippen bragt, het hoofd langzaam van de eene naar de andere zijde keerend en velen bekenden toeknikkend, hoe hij zich juist ter middernacht verwijderde, en het gezelschap, ademloos van schrik, slechts moeijelijk en langzaam weder tot rust kwam. Een der laatste tooneelen in St. Eonansbron herinnert ons levendig aan deze anecdote.

Hij las meesterlijk tooneelspelen voor, en door de verandering van stem kon men gemakkelijk de afwisseling der personen herkennen , zonder dat hij de namen noemde. Door een naauwelijks merkbare stembuiging of verlenging van enkele lettergrepen bragt hij dikwijls de treffendste werkingen voort.

quot;Wie hem al is het maar ééns gezien heeft, zal nooit den indruk vergeten, dien zijn gelaat maakte, wanneer zijn trekken een bepaalde uitdrukking aannamen. Omstreeks het jaar 20, toen ik hem het eerst leerde ken-ken , was zijn haar reeds geheel grijs, maar zijn levendig uiterlyk droeg de frissche kleur der gezondheid, en zijn rossige baard stak eigenaardig af bij het zilverwitte hoofdhaar, zoodat de eerste indruk meer vrolijk dan ernstig was; maar toch waren zijn trekken in staat, om iedere uitdrukking van de meest opgewonden vreugde tot de diepste treurigheid met de reinste en duidelijkste waarheid weer te geven. Soms, als hij van iets buitengewoons b. v. van een moedige daad sprak, werden zijn oogen grooter en schitterden van dat tragi-komi-sche vuur, dat hem alleen eigen was.

i

-ocr page 238-

222

Als hij lachte, doorliep hij alle graden van lachen, gf met zooveel genot en zoo stralend gelaat, als ik nog vi nooit iemand anders heb zien lachen. Het eerste opkomen van een grappigen inval was somtijds, als hij g rustig zat, aan de verlenging zijner bovenlip zigtbaar, amp; dan keek hij met een allergeestigsten trek zijn buren h van ter zijde aan, alsof hij uit hun blikken wilde lezen, e of hij de vonk van scherts in het opflikkeren zou uit- li dooven, of ze tot een vlam zou aanblazen. Wanneer t dan zijn vrolijkheid ten top gestegen was, lachte hij V zoo regt uit de volheid van zijn hart, echter nooit luid- i ruchtig en zoodat hij er geheel door werd overweldigd, t integendeel hij vertelde onder het lachen al maar door, gt; met dat onderscheid alleen, dat de lettergrepen lang- i zamer en sterker werden uitgesproken, zijn accent hoe s langer hoe meer Schotsch werd, en zijn stem op het i laatst een soort van klagenden toon aannam, als wilde i hij om medelijden smeken

Toen ik Abbotsford voor het eerst bezocht, waren er nog maar zoo weinige kamers ter beschikking, dat de familie tamelijk beperkt woonde, maar de levenswijze en de verdeeling van den dag was toen reeds dezelfde als later. Na het ontbijt begaf Sir Walter zich voor korten tijd aan den arbeid. Om één uur maakte hij een wandeling of rid met eenige der aanwezige gasten, en het was aardig om den beroemden ouden heer met zijn groene muts van zèehondsvel, zijn kort groen buis, op zijn paard te zien dat hij de grijze Sibylle had genoemd, terwijl bij van tijd tot tijd stil hield, om een werkman of een vrouw met een grappig ernstig gelaat aan te spreken en door het een of andere gezegde in het platste Schotsche dialect op te vrolijken. Het etensuur was niet laat; na tafel bleef men gezellig bij den wijn zitten, maar ncoit al te lang, en \'s avonds kwamen dan alle aanwezige gasten en huisgenooten bij elkaar, terwijl er muziek gemaakt en voorgelezen werd. Ik hoorde eens bij gelegenheid Sir Walter zeggen, dat er ergens in huis een spel kaarten moest zijn, maar ik geloof niet dat men ze ooit gebruikt heeft. De woonkamer lag naast de bibliotheek, en in deze twee kamers werden de avonden allergenoegelijkst doorgebragt. Wie ooit in Abbotsford

-ocr page 239-

223

gast was zal zich deze kamers met de dankbaarste vreugde herinneren.

Scott luisterde met steeds nieuwe geestdrift naar het gezang zijner dochters, dat hem het liefste gezang was. Als Mevrouw Lockhart bij de harp zong, zag men dat hij met vrome aandacht de toonen volgde, en zijn oogen en lippen gaven te kennen hoe zijn geheele ziel bij het lied was. De instrumentaalmuziek was minder aantrekkelijk voor hem; er moesten woorden bij zijn die hij liefhad, of de melodie moest een oude herinnering in hem wakker roepen. Evenzoo was zijn verhouding tot de beeldende kunsten. Een schilderij of een gravure boezemde hem minder belang in door de kunstwaarde, dan wel door hetgeen zij voorstelden, en in zijn kamers hingen slechts zulke schilderijen, die op dingen betrekking hadden, waarin hij bijzonder belang stelde. Zelfs zijn liefhebberij in het bouwen had dezelfde rigting, en hij zou het liefst gezien hebben, dat iedere steen van zijn huis een historische herinnering vertegenwoordigde.

Over de Waverleyromans werd nooit gesproken; daarentegen sprak Scott dikwijls en gaarne over de stukken, die uit deze romans voor het tooneel waren bewerkt, en hij nam er levendig aandeel aan als ze gespeeld werden.

Op deze voortreffelijke schets uit de aanteekenin-gen van den heer Adolphus willen wij de opmerkingen , eenige jaren later door den beroemden reiziger Basil Hall gemaakt, laten volgen, daar wij op die wijze een volkomen beeld van den dichter krijgen, hoe hij in den tijd van zijn grootsten roem en zijne glansrijkste uiterlijke omstandigheden was. Deze opmerkingen zijn uit het einde van het jaar 1824.—^ Het kasteel was reeds in al zijn pracht gebouwd; \'ook had a Scott, dien men in Edinburg tot directeur eener gas-t fabriek had benoemd, een schitterende verlichting van 1 het geheele gebouw aangelegd, die overigens niet bij-1 zonder praktisch was, daar zij niet alleen buitengewoon veel kostte, maar daar tevens, door den nog onvolkomen toestand dier toen nieuwe uitvinding, alle lichten dikwijls plotseling uitgingen.

Scott zelf gebruikte, om het hier in \'t voorbijgaan te zeg-

hen , nog s op-s hij laar, -iren zon, uit-tieer i hij uid-gd, oor, .ng-hoe het 1de

■en

lat

ns-

ids

;er

ur

n-

5n

in ie il ig L-

;e if

-ocr page 240-

224

gen , bij het werken het helderste licht, en had boven zijn schrijftafel, om zoo te zeggen, een zon van gas aangebragt.

Wij gaan nu over tot de aanteekeningen van kapitein Hall, die hij op den 29s,e,, December 1824, den dag van zijn aankomst te Abbotstord begon en tot den 10d\'n Januarij 1825 regelmatig voortzette.

De geheele inrigting van Walter Scott, schrijft hij, is overal op denzelfden grooten voet. Bediening en verpleging, alles is in de grootste orde, en men wordt overal door een geest van stiptheid en doelmatigheid getrofteu. Iedereen schijnt tevreden op zijn plaats. Ik ben in mijn leven reeds in vele groote huizen geweest , waarvan de bezitters er op gesteld waren, dat alles zoo goed mogelijk zou ingerigt zijn, maar nergens heb ik alles, tot op het kleinste toe, zoo voortreffelijk in orde gezien als in Abbotsford.

Als ik honderd pennen had, en met iedere tegelijk een anecdote kon neêrschryven, ik zou toch niet in staat zijn, om ook maar de helft van diegene op het papier te brengen , waarvan onze gastheer bestendig overvloeide. Als ik er hier een paar of des roods een paar dozijn wilde plaatsen, het zou toch niets helpen, want daar zij alle bij de oogenblikkelijke gelegenheid te pas kwamen, en in toon, blik en beweging met de omstandigheden overeenstemden , kan men door beschrijving er geen voorstelling van geven.

Op den morgen van den 30ste° December maakten wij met Scott een verre wandeling. Hij bragt ons door zijn boomkweekerijen, die in alle soorten en wasdom voorhanden zijn, en verhaalde ons een onafgebroken reeks van geschiedenissen , die alle op de punten waar wij kwamen betrekking hadden. Bij gelegenheid reciteerde hij een stuk van een oud lied, of ook wel een geheele ballade , en van tijd tot tijd stond hij stil, boorde zijn stok vast in den grond , en droeg ons een zamen-hangende vertelling voor, die, ofschoon niet m verzen, toch als het schoonste gedicht van zijn lippen vloeide. Zoo voerde ons onze weg b. v. aan een beek voorbij waar een oude Schotsche bard, Thomas de rijmer, een zamenkomst met de feën-koningin moet gehad hebben. Voordat wij in het kleine dal afdaalden, hield hij ons op de hoogte staande , en verhaalde ons deze geheele

-ocr page 241-

225

romantische vertelling met zoo veel vuur en kracht, dat toen wij naar beneden kwamen onze verbeelding zoo was opgewekt, dat wij meenden geheiiigden grond te betreden. En ofschoon het een koude dag was, en de weg ten gevolge van overstrooming zeer vuil en bijna niet te begaan, terwijl wij niets dan kale boomen zagen, geloof ik toch bijna nooit een meer belangwekkende plaats te hebben gezien, als dit kleine dal onder den tooveraehtigen invloed van dezen grooten dichtergeest, terwijl de streek onder iedere andere omstandigheid mij onbeduidend zou hebben geschenen.

Toen wij een hooger gelegen plaats, in de nabijheid van een wild bergmeir, bereikt hadden, vanwaar men verschillende deelen zijner bezittingen kon overzien en den voortgang van al zijne verbeteringen waarnemen, merkte ik op dat de boomkweekerij toch iets zeer belangrijks moest zijn. Belangrijk ! riep hij uit; gij hebt geen voorstelling van het geheel eenige genot van een boomkweeker. Hij is als een schilder; ieder oogenblik ziet hij nieuwe effecten te voorschijn komen. Geen kunst of bedrijf is hiermede te vergelijken Men geniet het verleden, het heden en de toekomst tegelijk. Ik zie reeds in mijn verbeelding, wat dit boschje over tien jaren zal zijn, en ik ben er trotsch op wat het reeds nu is, als ik mij herinner, uit hoe kleine beginselen ik het voor zoo en zoo veel jaren heb zien ontstaan.

Als ik bouw of schilder of mij op een andere wijze bezig houd, dan zie ik het einde van den arbeid vooruit , maar het werk van den boomkweeker is zonder einde. Het gaat voort van dag tot dag, van jaar tot jaar, altijd nieuw en nieuw belang inboezemend. Den eigenlijken landbouw haat ik. Vee mesten en slachten is mijn zaak niet, en het koren te laten groeijen, alleen om het weer af te maaijen, met de kooplieden over den prijs te twisten, en altijd van het weder afhankelijk te zijn, dat alles zijn dingen, waarboven de boomkweeker verheven is, terwijl hij zijn moeite steeds beloond ziet.

Wat men in het gesprek ook moge aanraken , altijd heeft hij een vertelling bij de hand. Toen ik naar den naam van een helder punt in het landschap vroeg, dat juist door de zon werd beschenen, zeide hij : Dat heet

de Haxel-grot. Ik heb er lang over gedacht, ging hij

#

-ocr page 242-

226

voort, om de beteekenis van dezen naam te ontdekken, en dikwijls heb ik er hier en daar onderzoek naar gedaan, om een gebeurtenis te vinden, waar hij zich liet aanknoopen. Niets anders kon ik te weten komen dan dat daar eenmaal een heilige plaats dor druïden geweest was. Op een zomermorgen nu las ik zeer vroeg in een duitsch boek, en vond daar, dathaxabet oudduitsche woord voor vrouwelijke druïden en voor toovenaressen was. Zoo was dan eindelijk het raadsel opgelost, en ik kon mijn ongeduld niet bedwingen, om de groote ontdekking aan iemand te vertellen. Ik stormde naar boven bij mijn vrouw, die nog gerust sliep. Ik wist wel dat de zaak zelf haar geheel onbekend en zeker ook volkomen onverschillig was, maar dat deed er niets toe, mededeelen moest ik het aan iemand, eu zoo wekte ik haar; en ofschoon zij zeer boos was dat zij in den aangenaamsten morgenslaap gestoord werd, moest ze toch, ze mogt willen of niet, de geheele geschiedenis van haxa en heks en haxelgrot en den druïdentempel aanhooren. En zeker is het u ook wel zoo gegaan, zeide hij, zich tot mij keer end, dat wanneer u op uw schip iets voor den geest kwam, dat u trof, gij het liever aan den eersten besten matroos mededeeldet, dan het voor u zelf te houden; —• want als men niet het genoegen kan hebben, om zoo iets dadelijk te vertellen, is het geheele pleizier bedorven.

Zoo wandelden wij voort, en zwommen om zoo te zeggen op een onafgebroken stroom van gezangen eu verhalen. Niets ging bij hem verloren. Het nietigste voorwerp kreeg in zijn hand den glans van het schoonste edelgesteente. En over dit alles lag een waas van welwillendheid en van menschenliefde, dat niet minder betooverend was dan zijn geestige en vurige wijze van spreken. Als hij van zijne buren sprak of van afwezige personen, wier gedrag hij niet geheel en al goedkeurde, zoo geschiedde ook dit in denzelfden geest. Hij zocht geenszins hun fouten te bedekken, en sprak met mannelijke verachting van wat hij voor slecht hield, maar altijd liet hij zijn afkeuring met een welwillende aanmerking gepaard gaan, als erkenning van het goede dat de menschen bij hun fouten toch nog bezaten. Dit allés zeide hij met de meeste natuurlijkheid, en in de

-ocr page 243-

227

verontschuldigingen was niet de minste schijnheiligheid en niets van een vrees te bespeuren, dat men bem anders voor oen hardvochtigen regter zou houden; neen, het was de goedheid van zijn hart, die zich overal openbaarde.

Wat zijn politieke meeningen aangaat, is hij koningsgezind van top tot teen; — maar in zijn gehechtheid aan de kroon is toch geen spoor van een kruipend of vleijend wezen te bemerken. Toen de koning naar Edinburg zou komen, en het bekend werd dat hij over de Waterloobrug zou gaan, die een opschrift tot lof van prins Leopold droeg, zinspeelde er iemand op, dat men dit opschrift vernietigen of bedekken moest, daar men wist dat de koning met zijn schoonzoon op niet bijzonder goeden voet leefde. Toen riep Scott harts-togtelijk uit: Dat zij verre ! Zullen wij des konings schoonzoon en zoodoende ook den koning beschimpen, door op iets acht te slaan, wat beiden zoo onwaardig is ? Zullen wij ons schamen over de eer, door ons zelt den prins bewezen, en onze eigen woorden verloochenen? Neen, eer ik toegeef, dat dit opschrift weggenomen of met vlaggen en kransen bedekt wordt, zooals gij verlangt , en dat wij doen alsof wij ons over onzen eerbied voor prins Leopold schamen, of als wilden wij de hartstogten van den koning vleijen door opoffering onzer eigen waardigheid, eer zal ik met eigen hand de stad in brand steken en Edinburg aan de vlammen ten prooi geven.

\'s Avonds genoten wij veel doordat Scott ons eenige gedichten voorlas. Hij droeg alles met wonderbare uitdrukking voor, en zijn stem was nu eens vol en diep, dan weêr levendiger en hooger, maar altijd volkomen bij het onderwerp passend; en toch weet ik niet waardoor ik meer betooverd was, door zijn voordragt van zulke stukken, of door zijn vrij verhaal van hun inhoud, als hij er toevallig over te spreken kwam.

Tusschen het voorlezen verhaalde hij honderde vertellingen, van vrolijken of ook van diep ernstigen inhoud ; ook spookgeschiedenissen vertelde hij, en liet oude slagen en gevechten uit de vaderlandsche historie aan onzen geest voorbijgaan; daarbij kwamen dan weêr anecdoten van Wellington en Waterloo en van dage-

-ocr page 244-

228

lijksche gebeurtenissen , waar een ander geen acht op zou geslagen hebben, maar die door aanraking van zijn tooverstaf een waarlijk dichterlijke belangrijkheid kregen.

Ook werd er veel gezongen, met begeleiding van harp en klavier.

Bij zijn groote voorliefde voor vertellingen van geesten en spoken, zou men ligt denken, dat hij zelf voor de indrukken van het huiveringwekkende en geheimzinnige bijzonder vatbaar was ; toch was dit volstrekt niet het geval. Hij verhaalde dat hij eens \'s avonds in een dorpsherberg gekomen was, waar men hem gezegd had dat geen enkel bed meer vrij was. Is er dan volstrekt geen plaats, vroeg hij , waar ik slapen kan ? Neen , zeiden de menschen , geen bed is vrij , behalve in een kamer waar een lijk ligt. quot;Welnu, is die persoon aan een besmettelijke ziekte gestorven ? Neen, volstrekt niet ! Komaan dan, vervolgde hij, geef mij dan het andere bed. En zoo, zei Scott, legde ik mij neder, en ik heb nooit een nacht ongestoorder geslapen.

Van den l5ten Januarij 1825 wordt het volgende berigt: Gisteren op oudejaars-avond kwamen telkens verkleede boerenjongeDS voor het huis, met zonderlinge mutsen, het hemd over hun jas heen, en met houten zwaarden gewapend. Zij speelden een soort van tooneelstuk, waarvan de held Goloshin in een gevecht uit liefde wordt gedood, waarna een doctor uit de troep hem dadelijk weêr opwekt. Dat Scott met zijn denkwijze zulke oude gewoonten zooveel mogelijk in stand hield, kan men wel denken. Zoo kwamen gisteren vroeg ge-heele scharen van kinderen aan de tuindeur, en ieder kreeg een stuiver en een koek. Er werden meer dan zeventig stuivers uitgedeeld, en het kleine gezelschap met zijn goedgevulde zakken zag er zeer vergenoegd uit. — Den 2dequot; Januarij. Bij het ontbijt hadden wij heden zooals gewoonlijk ongeveer honderd vijftig verhalen. God weet, waar hij alles van daan haalt, maar de groote onbekende doet nooit zijn mond open, zonder iets te zeggen, wat men met de grootste belangstelling hoort, en alles is even beminnelijk, natuurlijk en ongedwongen! Van al deze geschiedenissen heeft telkens de eene de andere uit mijne herinnering verdrongen ; slechts ééne weet ik nog ; het was de vol-

-ocr page 245-

229

gende : Mijn neef quot;Watty Scott, zeide hij, was voor ettelijke veertig jaren adelborst in Portsmouth. Hij was met twee kameraden aan land gegaan , en over het verlof uitgebleven. Daarbij hadden zij al hun geld verteerd, en moesten nog een verbazende rekening in een logement aan de kust betalen. Het schip gaf het sein der afvaart, maar do waardin sprak : Neen , Hee-ren, gij komt niet van de plaats wanneer gij niet uw rekening betaalt, en om haar woorden kracht bij te zetten, had zij reeds een paar stevige policiebeambten bij de hand. Zij zagen, dat zij in de val waren , en namen al hun welsprekendheid te baat, om los te komen. Maar de vrouw stond op haar stuk, en wilde eerst betaald zijn. Gij weet heel goed, heertjes, dat gij verloren lieden zijt, zoo gij niet op uw tijd aan boord komt. De adelborsten keken erg zuinig en moesten toegeven, dat dit maar al te waar was. Nu goed, zeide zij, er is nog één uitweg ! Ik bevind mij hier in een positie, dat ik mijn zaak niet als vrouw alleen kan voortzetten, ik moet op de eeue of andere manier een man krijgen , of ten minste in staat zijn om een huwolijksacte te kunnen toonen, en zoo is de eenige voorwaarde, waarop ik u morgen vroeg alle drie naar uw schip wil laten gaan, die, dat één van u er in toestemt mij te trouwen. Het kan mij volstrekt niet schelen wie het is, maar bij al wat heilig is één uwer wil ik hebben, of gij wandelt alle drie naar de gevangenis en uw schip zeilt weg. Zij liet zich op geenerlei wijze van haar voornemen afbrengen, en sloot de drie ongelukkigen in een kamer op, waar dezen in hunne vertwijfeling besloten door het lot te beslissen, wie hunner zich voor zijn kameraden zou opofferen. Mijn arme neef werd door het lot aangewezen. Er werd geen oogenblik verloren, men ging naar de kerk, en mijn bloedverwant werd op de in Schotland gebruikelijke zeer summiere wijze tot echtgenoot bevorderd. De jonge vrouw gaf daarna alle drie een prachtig ontbijt en zoo veel wijn als zij verkozen, pakte hen vervolgens in een wagen en liet ze naar de haven rijden. Het schip zeilde af, en de jonge lieden bleven aan den eed van stilzwijgen getrouw, dien zij elkander hadden gezworen.

-ocr page 246-

230

Daar de waardin alleen om haar zaak en om de politie een gehuwde vrouw wenschte te zijn, zoo was zij het die het eerst een eeuwige scheiding voorstelde. Eenige maanden later, in Jamaica, kwam een pak couranten in de kajuit der adelborsten, en Watty, die een tijd lang onverschillig er in had gebladerd, was bezig een moordgeschiedenis uit Portsmouth te lezen. Plotseling sprong hij op en, doorzijn vreugde den eed van stilzwijgen vergeten, riep hij uit: G-oddank , mijn vróuw is opgehangen!

Onder al die grappen komt dan ook weêr menig gezegde vol diepe levenswijsheid te voorschijn, maar steeds in het gewaad der meest eenvoudige natuurlijkheid. Zoo spraken wij heden over de verschillende beroepen der menschen en over de algemeene klagt, dat alle vakken overvuld waren. Ja, ja, zei Scott, het is overal hetzelfde. In het begin moeten wij aan den harden kost, die ons gegeven wordt, de tanden stuk byten, en op het laatst, wanneer wij werkelijk brood hebben.; klagen wij dat wij dan de korst niet meer kunnen bijten , en zoo doende is men nooit tevreden.

Hij nam een boek op, aan den koning opgedragen, en las de eerste zinnen der opdragt, die in zulk een verwrongen stijl was gesteld, dat men er niets van verstond, en toch bogeerig werd om den zin te ontdekken. Nu, zei hij, dat is waarlijk alsof iemand achteruit de kamer binnen komt om opzien te baren. /00 een moest men een fermen schop voor zijn moeite geven — Men sprak over vreemde reizigers, en ik hoorde, dat Walter Scott op het laatst, ofschoon met tegenzin, genoodzaakt was geweest, om een dam op te werpen tegen de overstrooming dezer lieden, door in de herbergen van Selkirk en Melrose bekend te laten maken, dat men in Abbotsford niemand kon ontvangen, wiens bezoek niet vooruit was aangekondigd en aangenomen. Vroeger was het huis inderdaad bestormd. Op eenen dag kwamen niet minder dan zestien geheele gezelschappen, alle ongevraagd, en dikwijls drongen zich acht of tien tegelijkertijd in, zoodafc het voor de tamilie geheel onmogelijk werd, ook maar een oogenblik voor zich te hebben. Deze touristen liepen door de kamers rond, namen alles in de hand en bragten alles in wan-

-ocr page 247-

281

orde, en velen namen ook wel zonder te vragen iets tot aandenken mede.

Daar het heden zondag was, zei Sir Walter dadelijk na het ontbijt tot de verzamelde gasten: Heeren en dames, ik zal om elf uren den huiselijken godsdienst houden en ik verwacht dat gij allen tegenwoordig zult zijn. Hij zei geenszins: diegenen die lust hebben; of: wie liever wegblijft kan hst doen, — zooals het anders wel gebeurt. — Hij las de engelsche kerkgebeden op een wonderbaar schoenen en indrukwekkenden toon, en buitendien van daag een hoofdstuk uit Jezaia, dat hem zoo in geestvervoering bragt, dat de voordragt als door een heiligen gloed verwarmd scheen.

\'s Avonds kwam het gesprek toevallig op het verschijnsel dat een beroemd persoon de held, of hoewel men in onze taal die uitdrukking minder gebruikt, de leeuw van den dag wordt. Nu, zei hij, ik vind het wel aardig een leeuw te zijn. Wat dunkt u daarvan, kapitein Hall? O, antwoordde ik, mij streelt dat altijd in hooge mate, en niets is mij liever dan dat men het er op aan legt mij op mijn bescheiden wijze te laten brullen en met de staart slaan. Volkomen waar, zei Scott zich tot het gezelschap keerend. Er is niets zoo vermakelijk als zoo te kijk gesteld te worden, en ik ben er altijd regt gelukkig bij. Ik werd eens door een bekenden leeuwenjager tegelijk met een beroemde too-neelspeelster gevangen, en men liet ons de tuinen en de omgeving van het kasteel zien, waar wij onze voorstellingen zouden geven. Op eens stonden de leeuw en de leeuwin in een tuintje, dat met een ijzeren hek afgesloten was. Kom aan, zei ik, als gij nu maar een hangslot bij de hand hebt om ons optesluiten, dan is uw geluk gemaakt, en wij kunnen u niet meer ontspringen. Gre kunt dan een vlaggestok in den grond steken met een vlag er aan, en een groot bord laten schilderen, waarop te lezen staat, dat gij twee kostbare exemplaren gevangen hebt, en in den tijd van een uur komt de geheele stad, om tegen tien stuivers de persoon ons te bekijken, en niet waar, jufvrouw, dan zullen wij allergeweldigst brullen.

Hij stak dan den draak met eenige leeuwen in Londen , die er volstrekt niet wars van waren zich met een

-ocr page 248-

232

langen stok te laten opporren, wat trouwens iedere echte leeuw zich ook moet laten welgevallen.

Daar Scott\'s oudste zoon in dien tijd met verlof over kwam , gaf Scott om zijn aankomst te vieren een bal, waarbij men door een blik op de genoodigde personen zich kon overtuigen van de gehechtheid des dichters aan bloed- en stamverwantschap. Negen Scott\'s uit het huis Harden en tien uit andere takken der familie waren tegenwoordig, en nog vele anderen wier hoofddeugd misschien in gelijkheid van naam bestond. Het is merkwaardig, hoeveel gasten Abbotsford bij zulke gelegenheden \'s nachts kon herbergen. Toen den volgenden morgen de zwerm oprukte, was ik even verbaasd, zegt kapitein Hall, als de visscher in de duizend en ééne nacht, die het zegel van de looden vaas had afgenomen , waaruit zich de geest als een wolk ontwikkelde , en maar volstrekt niet kon begrijpen hoe zulk een reus in die kleine ruimte plaats had kunnen vinden. \'s Middags waren ik en mijne ondertusschen ook naar Abbotsford gekomen zuster de eenige overgebleven gasten. Scott maakte in de beste luim een wandeling van eenige uren met ons, en terwijl de stroom zijner belangwekkende mededeelingen in even rijke en ongedwongen mate voortvloeide als altijd, merkte ik toch op , dat hij in tegenwoordigheid eener dame alles wat hij zei fijner inkleedde, en er was geen spoor te vinden van de krachtige uitdrukkingen, die hij gebruikte wanneer wij onder ons waren. Dit hinderde hem echter geenszins; hij had slechts om zoo te zeggen de sluizen van een anderen stroom van verhalen opengezet, die nu met volle kracht voortrolde. Het trof mij daarbij, dat hij, wanneer de gelegenheid het meêbragt, met de grootste onverschilligheid over zijn kreupelheid sprak, terwijl, zooals bekend is, Byron , die hetzelfde lichaamsgebrek had, al het mogelijke deed om bet te verbergen , en het voor de doodelijkste beleediging hield, als iemand er van sprak.

Toen wij op onze wandeling door het bosch een wegwijzer bemerkten, moesten wij over de zonderlinge spelling lachen, waarmede Tom Purdie hier geschreven had, dat deze weg naar Selkirk voerde. Scott merkte op, dat hij door dezen wegwijzer de harten van de ge-

-ocr page 249-

233

heele buurt gestolen had. Ik kan niet zeggen, dat dit mijn doel was toen ik den wegwijzer liet oprigten, ging hij voort. Het is waar, dat de groote straatweg niet ver verwyderd is, maar deze weg hier gaat midden door mijn landerijën. Nooit echter kon ik hierin een reden vinden, om iemand af te wijzen, die liever over deze heuvels wilde gaan. Maar ofschoon iedereen wist, hoe ik hierover denk, zoo was men mij toch vooral dankbaar, dat ik door het plaatsen van dien wegwijzer openlijk erkende, dat het publiek regt had hier te gaan. Ik wil overigens volstrekt niet ontkennen, dat ik mij daardoor eenige aanspraak op de dankbaarheid der lieden verworven heb, en ik keur het gedrag van al die grondbezitters af die volgens andere beginselen handelen. Niets zou mij er toe kunnen bewegen, om borden met strafbedreiging te plaatsen, of mijn medemensch op mijn eigen grond en bodem te waarschuwen voor voetangels en klemmen ; ik acht dit niet slechts belee-digend maar daarenboven ook geheel doelloos, want ik kan verzekeren, dat bij mij nooit een jonge boom afgesneden, een hek omvergehaald, of andere schade toegevoegd is, omdat ik vrijen toegang veroorloofde. quot;Wel is waar heb ik digt bij het huis een paar wandelingen voor de dames opengehouden, maar al het overige mag iedereen in iedere rigting ongehinderd doorloopen. Misschien heeft zulk een wandeling in menig hart een schoone of poëtische gedachte opgewekt, gelijk Burns bij zulke togten zich tot nieuwe gedichten voelde aangewakkerd.

Hij verhaalde ons vervolgens, hoe hij de bezitting langzamerhand in kleine stukken had aangekocht, en dat hij nu ongeveer zeven maanden in het jaar hier, en vijf in Edinburg woonde, maar dat hij, hoopte, dat oen spoorweg hem nog in staat zou stellen, altijd in Abbotsford te wonen en gedurende den ambtstijd dagelijks naar de stad te riiden.

Hij is bij de buren zoo bemind, dat zij, die aan de andere zijde van de Tweed wonen\', dikwijls hun parken of tuinen zoo beplanten, dat zij van Abbotstord uit gezien een fraai gezigt aanbieden. ,.Het is volstrekt mijn wensch niet/\' zei hij, „om met al mijn buren op een vertrouwelijken voet te leven, hetgeen ook niet te doen

-ocr page 250-

284

zou zijn, want sommigen zijn goed en anderen zijn het minder. Maar om in vrede en vriendschap met allen te leven, dat is in het geheel niet moeijelijk en is hoogst aangenaam.quot;

Altijd is hij voor iedereen dienstvaardig, maar hij ontvangt ook voortdurend de goede diensten van iedereen , en de invloed dien hij op alle klassen der zamen-leving uitoefent, van de voornaamsten tot de gering-sten, is onberekenbaar, en zijn omgang met hen is zoo uitgebreid mogelijk.

Wanneer hij \'s morgens bij het ontbijt een brief van den hertog van Wellington heeft ontvangen, die hem een spaansch, bij Victoria buit gemaakt handschrift zendt, praat hij een paar uur later vertrouwelijk met een zijner pachters , of snoeit boomen met zijn trouwen Tom Purdie, en bij tafel vrolijkt hij het gezelschap, dat

zich aan zijn voortreffelijke keuken vergast, met honderden van geschiedenissen op, en spreekt van spoorwegen en van schaapsteelt, en \'s avonds laat hij de jonge lieden dansen, of leest een schoon gedicht ot een oude ballade voor, of verhaalt van de tijden der ridders, en komt zoo op het dagelijksche leven, terwijl hij op de ongedwongenste wijze een goede les in den vorm eener anecdote aanbrengt. Maar wat hij ook zegt ot doet, alles is zoo eenvoudig en natuurlijk, als het misschien nimmer bij een man voorkwam, die door do geheele beschaafde wereld voor een der grootste geesten wordt verklaard, die ooit tot opvrolijking en verbetering van millioenen gewerkt hebben. Men mag wel gelooven, dat na zulk een dagwerk verrigt te hebben de slaap van den grooten man kalm en vreedzaam is, en dat gewetenswroeging hem steeds onbekend blijft. Zyn we-reld-beroemdheid, zijn rijkdom en de liefde zijner talrijke vrienden, moeten driedubbele waarde voor hem hebben, daar hij al deze dingen alleen aan zijn ware, edele, nooit verloochende reine en natuurlijke eigenschappen te danken heeft.

Wonderbaar indrukwekkend was de tegenstelling toen Walter Scott ons heden veel van Lord Byron verhaalde, die bij even groot, ja zelfs in menig opzicht nog groo-ter talent, door het gemis van vaste zedelijke grondbeginselen zoo ongelukkig geworden is. Scott plaatst

-ocr page 251-

235

zijn mededinger zeer hoog en zegt, dat zijn hoofdongeluk daardoor ontstaan is, dat men hem van het begin af aan miskend heeft.

Later kwam het gesprek op de uitvindingen, om een voedzaam eten voor behoeftige lieden te bereiden, en op de nieuw uitgevonden recepten van armensoepen. Scott zeide: Ik haat zulk indringen in het huiselijke leven der armen, en ik walg van al die welgemeende maar onbeschofte bezoeken bij arme lieden, om hen te ondersteunen. De armen beschouwen het dan ook als een beleediging, en met regt, want er komt niets goeds van. Laat toch in Grods naam de menschen hun eigen gang gaan! — Hoe zou het ons bevallen, wanneer een graaf of hertog tot ons kwam, en ons wilde leeren, hoe wij ons ontbijt volgens de Parijsche mode moesten inrigten? Laat toch, ik bid u, de armen bij hun huiselijke inrigtingen in rust. Beschermt hen en behandelt hen met goedheid, en vooral stelt vertrouwen in hen , maar laat hen hun gort of aardappelen in vrede genieten, en kwelt hen niet met uw nieuwerwetsche soep. En vooral, voegde hij er met nadruk bij, geeft hun nooit iets voor niet, behalve wanneer zij in den dringendsten nood zijn — wat zij zelf namelijk nood noemen, en vergeet niet dat het zonde is , hen van het gevoel van onafhankelijkheid en zelfstandigheid te be-rooven. Ik zelf schenk hun zelden iets. Die takke-bossen b.v., die heden morgen uit het bosch gekomen zijn, liggen ten verkoop voor de armen als brandhout, en ik weet zeker, dat zij er mij verreweg dankbaarder voor zijn, dat zij het voor den door mij bepaalden lagen prijs kunnen krijgen, als wanneer ik hun tienmaal zooveel voor niet gaf. Het geld, dat ik op deze of op gelijksoortige wijze ontvang, wordt tot een fonds verzameld, om den doctor en apotheker te betalen, als zij ziek zijn; — dat zijn mijn begrippen van weldadigheid.

Men zou overigens een geheel valsche voorstelling van het karakter van dezen waarachtig grooten man krijgen, wanneer men geloofde, dat hij uit niets dan zachtmoedigheid en vergevensgezindheid bestond. Waar de gelegenheid het vordert, kan hij zoo streng en driftig zijn als maar noodig is. Heden b.v. toen men over

-ocr page 252-

236

de afschuwelijke gebeurtenis sprak, dat een vader gemeen genoeg was geweest, om zijn eigen dochter in schande te helpen brengen, riep hij met de grootste hartstogtelijkheid uit: Ik weet niet, wat ik er voor zou geven, om dien helschen booswicht eens ferm te kunnen trappen. Hij zou het voelen, zei hij, terwijl hij zijn stoel van de tafel terugschoof, ik zou hem zoo weten te raken, dat de schurk uit het raam in de Tweed vloog. Maar, voegde hij er over zijn toorn glimlachend bij, deze dood zou voor zulk een kerel nog veel te eervol zijn, en het ware een treurige bevlekking van onze lieve Tweed, als zulk een zedelijke misgeboorte er in verzoop.

Op welken voet hij met de hoogste magten in het land stond, zien wij uit de volgende ontmoeting met het ministerie van marine. Eenige heeren in Leith, die vele schepen op zee hadden , noemden het fraaiste schip, dat zij van stapel lieten, ter eere van hun groo-ten landsman ; „Walter Scott.quot; De dichter gaf, toen hij van deze beleefdheid hoorde, aan den kapitein van het schip een schoone vlag ten geschenke , die dadelijk met gronten luister werd opgeheschen. Nu is het echter aan alle niet koninklijke schepen ten strengste verboden , om andere dan roode vlaggen te voeren; en toen daarom het nieuw gevlagde vaartuig een wachtschip van Zijne Majesteit ontmoette, kreeg het bevel, om de blaauwe vlag oogenblikkelijk neêr te laten. De kapitein weigerde aan dit vernederend bevel te gehoorzamen, in den waan dat hij aan de fregat kon ontkomen, en voer met zijn vlag zoo snel mogelijk voort. Het oorlogschip maakte echter geen gekheid, en gaf dit duidelijk te kennen, door een kanonskogel op den voormast van het ongehoorzame vaartuig te schieten. De blaauwe vlag stortte naar beneden, werd in beslag genomen, en aan de Lords der admiraliteit gezonden, zooals het in zulke gevallen gebruik is.

Deze hooge staatspersonen, die in goede luim en tegelijk van plan waren om hun ambtsmagt te gebruiken ter huldiging van den dichter, zonden de vlag naar Abbotsford, met een zeer deftigen brief, waarin het gebeurde verhaald, en Sir Walter Scott verzocht werd, om aan zijn vloot te bevelen, niet meer zulke vlaggen

-ocr page 253-

237

te voeren, die alleen voor de schepen Zijner Majesteit bepaald waren. Scott liet een torentje bouwen, waarop bij bijzondere feestelijke gelegenheden deze vlag wappert.

Op zulk een wijze leeft liij met groot en klein op den besten voet; maar niets doet iemand meer goed om te zien, dan zijn verhouding tot zijn eigen familie. Door allen wordt hij met de grootste ongedwongenheid en natuurlijkheid en met onbegrensd vertrouwen behandeld. Zelfs de jongsten van zijne neven en nichten schertsen zoo vrij mogelijk met hem, en zijn tegenwoordigheid maakt hen volstrekt niet verlegen. Komt hij toevallig in de kamer, dan verhoogt dit slechts hun vrolijkheid, en hij neemt óf deel aan hunne spelen, óf gaat geheel onopgemerkt verder. Zij beschouwen hem volkomen als huns gelijke. Dit is wel het beste bewijs, dat zijn beminnelijkheid zuiver uit het hart komt, zonder een zweem van gemaaktheid.

Hij laat iedereen naast zich gelden, en ik ken niemand , die met meer lust en deelneming naar de vertellingen van anderen luistert, en het er minder op toelegt, om zelf altijd het woord te voeren. Het is waar, dat er over geen onderwerp kan gesproken worden, dat niet een aantal daarbij passende verhalen van hem uitlokt, en wanneer iemand een ook nog zoo belangrijke anecdote meêdeelt, zoo heeft dit slechts die uitwerking, dat hij zelf er een of een dozijn nog veel merkwaardiger verhaalt, waarbij hij echter niets minder op het oog heeft dan om zijn voorganger in de schaduw te plaatsen. Hij spreekt slechts omdat hij het niet laten kan, en zeer dikwijls neemt hij het woord, om iemand anders, die met zijn bijdrage tot de conversatie niet zeer gelukkig is geweest, uit de verlegenheid te helpen. Hij brengt dan door een ligte wending eeu ander onderwerp van gesprek op het tapijt. Zoo vroeg hij bij zulk een gelegenheid, of ik een liefhebber van de jagt was. En toen ik dit ontkende, zei hij : Ik ga nu ook niet meer op de jagt, ofschoon ik vroeger zeer goed schoot, maar in zekeren zin had ik nooit bijzonder veel pleizier in deze uitspanning. Het was mij altijd zeer onheimelijk te moede, als ik zoon armen vogel geraakt had, die dan zijn stervend oog op mij vestigde, wanneer ik hem opraapte, als wilde hij mij over den moord

-ocr page 254-

238

berispen. Ik wil mij niet zachtmoediger voordoen, dan andere menschen zijn, maar geen gewoonte kon mij van het gevoel een wreedheid te hebben begaan bevrijden. Nu, terwijl ik mijn neiging kan volgen, zonder vrees mij belachelijk te maken, zeg ik het vrij uit, dat het mij veel grooter vreugde baart, de vogels lustig in de vrije lucht boven mij te zien rondvliegen. Dit gevoel is echter bij mij geenszins zoo sterk, dat ik b. v. daarom mijn zoon zou verhinderen om een ijverige jager te zijn. Op een onaangenamere wijze is mijn vriend Sands van zijn jagtlust genezen. Hij was niet zeer jong meer, toen hij op de gedachte kwam om te gaan jagen. Eens ging hij uit, en schoot den geheelen morgen in de lucht zonder iets te raken; op het laatst, digt bij het huis, gelukte het hem eindelijk een vogel te schieten ; hij vloog er heen om zijn t\'aisant op te rapen, dien hij meende geraakt te hebben, maar tot zijn schrik zag hij dat het de lievelingspapegaai van een der dames was. Het arme dier sloeg met zijn bonte, nu met bloed bevlekte vleugels, en schreeuwde al maar door in doodsangst: Mooije Polly, mooije Polly! en stierf spoedig aan de voeten van den ongelukkigen jager. Maar deze had zooveel berouw, en was zoo beschaamd, dat hij zwoer, dat deze jagtproeve, die zijn eerste geweest was, ook zijn laatste zou zijn. Dadelijk brak hij zijn geweer in stukken, en niemand heeft hem ooit weêr zien schieten.

Door den papegaai kwam het gesprek op raven, en hij verhaalde ons met zijn gewone geestigheid een geschiedenis van een tammen raaf, wiens voortdurend pleizier daarin bestond, dieren en menschen kwaad te doen en te ergeren. Een vreemdeling, zei hij, kwam op zekeren dag, en bragt een zeer nijdigen hond mede, die de gewoonte had, om alle levende wezens, behalve menschen, te bijten, en daarom was hij de schrik en afschuw zijner eigen broeders en van de katten, schapen, vogels enz. Maitre Oorbeau scheen het karakter van den vreemden hond dadelijk te doorzien, en hij nam van het eerste oogenblik af aan het besluit, om den nijdigen gast een poets te bakken. Ik hield hem den geheelen tijd naauwkeurig in het oog, en ik merkte dat hij iets kwaads in den zin had. In het eerst hup-

-ocr page 255-

239

pelde hij vriendelijk naar Cato toe , als wilde hij vragen : Hoe vaart u? — Cato beet en bromde als een beer. De raaf fladderde terug en zei: hemel beware me, wat is dat? Ik heb er volstrekt niet aan gedacht u te beleedigen , mijn waarde heer, ik heb u naauwelijks opgemerkt, ik zocht slechts een worm. Later zocht hij nogmaals te naderen; maar toen Cato weêr bromde, blies hij den aftogt met een uitdrukking als wilde hij zeggen : Wat drommel, wat heb je toch ? Ik wil niets met je te doen hebben, laat me met rust.

Langzamerhand verminderde de argwaan van den hond, en hij ging op het gras in de zon liggen slapen. De raaf had slechts op dit oogenblik gewacht; hij huppelde zachtjes naderbij, sprong op Cato\'s rug, sloeg hem hevig met de vleugels in zijn oogen, beet en pikte hem geducht, en vloog toen boven op een poort en schaterde het uit over de magtelooze woede van den hond — een mensch zou niet natuurlijker hebben kunnen lachen, — en niemand zou meer pleizier over een gelukte streek kunnen hebben, dan onze vriend de raaf.

Op den 10den Januarij 1825 verliet kapitein Hall Ab-botsford, daar op dezen dag Walter Scott voor zijne ambtsbezigheden naar Edinburg moest vertrekken. Sir Walter verliet zijn landgoed, zegt Hall, met een even treurig gelaat, als een schooljongeu, die na het einde der vacantie naar de kostschool terugkeert.

Hij kan echter zijn voordeelige betrekking nog niet laten loopen, daar hij in weerwil van zijn groote inkomsten nog niet zooveel kan hebben gespaard, om geheel onafhankelijk te leven, want de voortdurende aankoop van land, het bouwen in Abbotsford, en ook zijn overgroote gastvrijheid, doen zijn inkomen bijna geheel verdwijnen , en zoo kan hij deze ƒ 17.500 , die hij als klerk van het geregtshof jaarlijks ontvangt, niet missen.

Het is voor iederen gast in het huis van den dichter een raadsel, wanneer hij toch eigenlijk die heerlijke werken schrijft, waardoor hij de oogen der geheele wereld op zich heeft gevestigd. Als men met hem leeft, en ziet, hoe hij steeds het minst van allen schijnt te doen te hebben, dan kunnen de meesten het volstrekt niet begrijpen, hoe hij tijd vindt om zijn boeken te

-ocr page 256-

240

schrijven. Ook mijne opmerkzaamheid werd spoedig hierop gevestigd, maar ik moet zeggen, dat het mij niet zoo bijzonder moeijelijk toescheen, er een verklaring voor te vinden. Zelfs hier op het land, waar hij toch met het bepaalde doel van uitspanning heengaat, zagen wij hem nooit voor tien uren \'s\' morgens, en buitendien verdween hij in den loop van den dag nog dikwijls een uur lang.

Wel staan wij verbaasd over de menigte zijner geschriften en de moeite, die het schrijven er van hem kosten moet, maar als men de zaak van naderbij beziet, dan is de menigte van het schrijfwerk toch niet zoo verbazend groot, en wekt slechts dan onze bewondering, als men de schoonheid en de waarde van zijn arbeid in rekening brengt.

Wat daarentegen het schrijfwerk op zich zelf aangaat, zoo kan iedere advocatenklerk een der Waverley-romans van het begin tot het einde in tien of op zijn hoogst veertien dagen afschrijven. Nu is het algemeen bekend, en voor mij ten minste boven allen twijfel verheven, dat Sir quot;Walter zijn romans even snel maakt, als hij maar eenigzins schrijven kan, en dat de gedachten hem in zulk een rijke mate toestroomen, dat een roman hem alleen de moeite van het op papier brengen kost. Hij verandert niets voor het drukken, en met zeer kleine uitzonderingen verschijnen zijn werken alle zoo, als hij ze het eerst schreef. Op deze wijze is het te begrijpen, hoe al de Waverley-romans konden geschreven worden, zonder dat er meer dan dagelijks een paar uren vóór het ontbijt aan gewerkt werd. Ik heb er de volgende berekening van gemaakt. Op iedere pagina van Kenilworth staan ongeveer 864 letters. Iedere bladzijde van mijn tegenwoordig dagboek bevat ongeveer 777 letters. Nu zie ik, dat ik in tien dagen 120 bladzijden geschreven heb, hetgeen ongeveer hetzelfde is als 108 bladzijden druks van Kenilworth. Daar nu ieder deel 320 bladzijden bevat, zou het schrijven er van, in den trant van mijn dagboek, ongeveer 29^ dag per deel innemen, dat is drie maanden voor het ge-heele werk.

In Abbotsford merkte er niemand iets van, dat ik dit dagboek hield. Ik was den geheelen dag ïot \'s avonds laat

-ocr page 257-

241

bij het gezelschap, en het scheen dat ik het minst van allen uitvoerde, en ik bleef op mijn kamer zeker naauwe-lijks het vierde gedeele van den tijd, dien de groote onbekende alleen doorbragt. Bij het onbijt was ik steeds onder de eersten, en kwam dikwijls drie kwartier voor den schrijver van Waverley; kortom, ik zou een oppervlakkig beschouwer in groote verlegenheid hebben ge-bragt, als hij den tijd had moeten aangeven, waarop ik mijn dagboek schreef, en toch heb ik er dag aan dag met de stiptste pligtsbetrachting aan gewerkt. Ik zeg niet, dat het mij groote moeite kostte, maar toch ben ik er van overtuigd, dat de groote onbekende zijn romans met nog minder moeite vervaardigt. Nu moet men er bij in aanmerking nemen, dat ƒ 70000 voor zulk een roman ook geen geringe prikkel is, die mij geheel ontbrak. Indien ik ook op zulk een glansrijke winst had mogen hopen, maar vooral als ik geweten had, dat mijn geschriften twee derden van den aardbol zouden verkwikken, terwijl ik dit dagboek slechts voor mijn familie schreef, dan had ik waarlijk met geringe moeite tienmaal zooveel op papier kunnen brengen, zonder dat iemand er aan zou gedacht hebben, dat ik een pen had aangeraakt.

In Edinburg twijfelt niemand meer aan het auteurschap van Scott, en het is de vraag of er ook in meer verwijderde kringen nog wel twijfel heerscht. Scott\'s eigen gedrag doet ons hem als den schrijver kennen, want hoe zou het anders te verklaren zijn, dat een man van zijne opregtheid en zijn levendige belangstelling in al wat er op letterkundig gebied verschijnt, van deze werken nooit met een enkel woord gewaagt ? Maar als het zoo eens vast staat dat hij de schrijver is, dan blijft de vraag over: waarom deze geheimhouding? Ze is spoedig beantwoord. Het spaart hem een geheelen vloed van vleijerijen en onrust, die hem zoo erg onaangenaam is. — Ik weet uit goede bron, dat hij nooit de kritiek zijner eigen schriften leest. Lof, zegt hij, doet mij geen pleizier, maar blaam ergert mij. Hij is volkomen tevreden met de begeerte , waarmee zijn werken gelezen worden; de telkens toenemende verkoop er van is hem de zekerste waarborg van den bijval dien zij vinden, en hij erkent het als een grooten

n. ii

/

-ocr page 258-

242

zegen, dat hij niet noodig heeft om voortdurend kom-plimenten te beantwoorden. Knappe en domme men-schen zouden hem op gelijke wijze met de betuigingen hunner verrukking kwellen. En nu geniet hij een even grooten roem, als wanneer zijn naam op het titelblad stond, ja misschien een nog grooteren; hij heeft zoodoende het geheele voordeel van zijn werk, zonder de onaangenaamheden. Doet hij het tevens met het oog op zijn boekhandel, dan is dit ook in geen opzigt te laken; men spreekt meer van deze werken, en koopt ze ook misschien meer, dan wanneer het auteurschap bekend was, — maar de hoofdoorzaak zijner geheimhouding is toch zeker de wensch om in rust te worden gelaten, die dan ook vervuld wordt, zonder dat zijn roem of zijn inkomen er bij lijden.

Tot besluit der opmerkingen, zegt kapitein Hall, wil ik er nog het volgende bijvoegen: Sir Walter Scott is als mensch en als schrijver even groot, want de toejuichingen der geheele beschaafde wereld hebben hem in niets bedorven. Hij is heden nog even eenvoudig in zijn geheele doen, even bescheiden, vrij van aanmatiging, even vriendelijk en opmerkzaam jegens iedereen, als hij het in dien tijd was toen de wereld nog niets van zijn onuitputtelijken geest wist. En toch, zoo iemaad het regt heeft om trotsch te zijn op zijn overal erkende meerderheid, dan is hij het. Maar juist daarin toont hij zijn diep verstand en menschenkennis, dat hij zeer goed weet, hoe hij in de ware hoogachting zijner vrienden en van alle menschen slechts kan rijzen, wanneer hij toont, dat de roem, dien hij van alle kanten inoogst, hem niet doet duizelen, maar dat hij zich integendeel onder hen beweegt als hun gelijke! — Zijn natuur is een zoo gelukkige, dat hoe grooter de kring van menschen is, waarmee hij zich omgeeft, en hoe nader ieder van hen hem kan leeren kennen, ook de bewondering voor de gaven van zijn hart en geest steeds hooger moet klimmen. Dit is ook de grondsteen, waarop zijn voorbeeldelooze populariteit rust; hij verwerft ze, zonder alle berekening, alleen door zijn betooverende lieftalligheid.

Ondersteund wordt Walter Scott bij dit alles door den hem aangeboren afkeer van alle ergernis en onaan-

-ocr page 259-

243

gen,aamheid. Hij heeft een even grooten tegenzin tegen twisten, waarin hij de zegepraal zou behalen, maar tevens zijn tegenstander zou moeten grieven, als aan die waarin hij het onderspit zou kunnen delven. En evenals hij op deze wijze met al zijn buren, gelijk wij gezien hebben, op goeden voet leeft, evenzoo staat hij ook niet al zijn letterkundige mededingers, dichters en romanschrijvers, in de meest vriendschappelijke verhouding. Jaloezie kent hij zoo weinig, dat het zijn grootste vreugde is, alle goede voortbrengselen op letterkundig gebied zooveel mogelijk in hun waarde te doen erkennen. Maar de hoofdtoetssteen van iemands karakter is zijn alledaagsche leven onder alledaagsche menschen. Zijn huis nu was jaar uit jaar in met personen van eiken rang gevuld, van de voornaamsten tot op de ge-ringsten, die nog in gezelschap kunnen komen. En voor die allen is hij even beminnelijk, altijd opgeruimd en vriendelijk, hij maakt dat iedereen zich te huis voelt, en nooit ziet het er naar uit, als wist hij, dat hij op eenige onderscheiding aanspraak heeft. Hoe dikwijls en voor hoeveel oogen hij ook bespied is, nooit heeft iemand het kleinste blijk van ijdelheid of eigenwaan in hem kunnen ontdekken. Ja, zijn oudste vrienden verzekeren, dat hij in zijn gedrag altijd nog eenvoudiger en vriéndelijker is geworden, naarmate hij in roem en aanzien klom, en dat tevens in gelijke mate de zelfverloochening groeide, waarmede hij steeds zijn eigen gemak en genoegen voor het welzijn zijner vrienden opofferde. Waarlijk, zoo eindigt dit merkwaardige dagboek, indien Sir Walter Scott niet in waarheid die gelukkige man is die hij schijnt, zoo verdient hij het toch in de hoogste mate te zijn.

11*

-ocr page 260-

HOOFDSTUK XX.

Wij zijn door de mededeeling der uittreksels uit het dagboek van Hall reeds tot aan het begin van het jaar 1825 gekomen, en kunnen nu tot den tijd, waar ons verhaal werd afgebroken, namelijk tot het eind van het jaar 1820 niet beter terugkeeren, dan door hier eenige plaatsen uit Scott\'s brieven aan zijne zonen over te nemen. Deze briefwisseling zal bewijzen, dat alles, wat kapitein Hall vooral over de innige verhouding tussehen de leden van des dichters familie zegt, de volle waarheid is.

Aan den jongen Charles schrijft zijn vader op den igden (December 1820:

„Lieve Charles, wij moeten bijna vreezen, dat gij door de inspanning van uw geest het gebruik uwer vingers verloren hebt, of dat gij zoo diep in de grieksche en latijnsche grammatica verzonken zijt, dat gij daardoor de kennis uwer moedertaal niet meer bezit. Schrijf, om onze harten van deze zware zorg te ontlasten, zoo •spoedig mogelijk over al wat u aangaat, en houdt niet zulk een naauwkeurige afrekening met onze brieven, daar de mijne toch altijd veel langer zijn.

„Ik hoop dat gij nu ijverig in de klassieke mijnen arbeidt, al is het vooreerst nog maar om de hinderpalen weg te ruimen, die den ingang tot de werkelijke goudaderen nog afsluiten. Ik kan bet u niet dikwijls en niet dringend genoeg toeroepen en herhalen, dat arbeid de taak is, die God den mensch in eiken stand en in iedere positie heeft aangewezen, en dat niets waarde heeft wat men zonder moeite verkrijgt, van het roggebrood af, dat de boer in het zweet zijns aanschijns

-ocr page 261-

245

verdient, tot op de genoegens waarmede de rijke zijn verveling tracht te verdrijven. Het eenige onderscheid is dit, dat de arme er naar streeft, zich iets voor zijn honger te kunnen koopen, terwijl de rijke naar honger voor zijn maaltijden jaagt. Ook kennis kan evenmin zonder moeite verkregen worden, als een oogst kan worden ingezameld, zonder dat de akker beploegd is. Dit is het onderscheid, dat een vreemde zich den oogst van den landman kan toeëigenen, terwijl hetgeen iemand met moeite en vlijt leerde zijn niet te verliezen eigendom blijft. Daarom, lieve jongen, werk en besteed uwen tijd nuttig. In de jeugd gaat men gemakkelijk vooruit; de geest is buigzaam, en men verzamelt zonder groote moeite de schatten der wetenschap. Yer-waarloozen wij echter onzen lentetijd, dan wordt onze zomer nutteloos en verachtelijk, onze oogst brengt ons enkel kaf in, en de winter is koud en eenzaam.

„Nu, bij het kersfeest, denk ik zeer dikwijls aan uw voortreffelijke grootmoeder, die ons verleden jaar op denzelfden tijd word ontnomen. Grij, lieve Karei, verzuim toch nooit de pligten jegens uwe ouders, zoolang zij bij u zijn, opdat gij in latere dagen zonder gewetenswroeging aan hen denken moogt.

„Wij zijn allen gezond, en vele verwanten, ook de Lockharts, zijn hier, en heden avond precies om 6 uren zullen wij op uw gezondheid drinken. Zoodra dit uur slaat, weet gij alzoo, wat wij doen, waarbij gij echter het verschil in tijd wegens de afwijking der geographi-sche ligging in aanmerking moet nemen.

„Nu heb ik u echter genoeg geschreven, vooral daar gij zoo door en door Walliser geworden schijnt, dat gij uw Schotsche vrienden en bloedverwanten geheel vergeten hebt. Mama en Anna laten u groeten. Walter kwam en verdween als een schaduw, nadat hij ongeveer tien dagen hier was geweest Het had een echt dramatisch effect, toen de deur der eetzaal geopend werd, terwijl wij ons juist aan tafel wilden begeven, en de bediende aanmeldde: Kapitein Scott 1). Wij wisten

1) De jonge Walter was nog maar luitenant, en de bevordering lol kapitein had de bediende, waarschijnlijk uit grooten eerbied voor den zoon des huizes, er zelf bijgemaakt

-ocr page 262-

246

niet wie er mede gemeend was, toen quot;Walter in levensgrootte binnentrad. Volkomen een tweede editie van den lerschen reus, etc. Ik ben, mijn lieve, kleine jongen, steeds uw getrouwe vader W. S.

De volgende brief berigt den zoon, dat men Walter Scott in Edinburg de eer had aangedaan, om hem tot president van de koninklijke akademie te kiezen, en dat hij er over in twijfel was geweest of hij dit ambt wel zou aannemen, omdat het tot nog toe slechts door mannen van wetenschap bekleed was; dat echter zijn landslieden hem hadden overgehaald, door hem er op te wijzen, dat de akademie ook een afdeeling voor letterkunde had. Hij bekleedde zijn waardigheid van president tot tevredenheid van allen; want hij stelde niet alleen belang in alle zaken van praktischen aard en nam aan de beraadslagingen deel, maar hij deed ook bijzonder zijn best, om den vriendschappelijken en ge-zelligen omgang der leden te bevorderen, en door zijn beminnelijke persoonlijkheid op te luisteren.

Te gelijker tijd werd hij ook lid van het keltische gezelschap, dat tot doel had, onderwijs en opvoeding in de hooglanden te verspreiden, en welks leden er ook voornamelijk naar streefden om oud hooglandsche zeden én kleederdragt in stand te houden, zoodat zij dan ook steeds bij hun vergaderingen in het echte kostuum der hooglanders verschenen, quot;Walter Scott natuurlijk zoo goed als een van de anderen.

In Januarij 1821 verscheen Kenilworth en werd met even grooten, ja misschien zelfs nog grooteren bijval opgenomen als een zijner voorgangers. De glansrijke achtergrond der hofhouding van Elisabeth, waartegen de dieproerende tragedie van de ongelukkige Amy Rob-sart zoo heerlijk uitkomt, kan dan ook in dichterlijke werking niet worden overtroffen.

Onmiddellijk daarop was een reis naar Londen voor ambtszaken dringend noodzakelijk, daar het een wettigen maatregel gold, die op Scott\'s ambtsbezigheden ala klerk van het geregtshof te Edinburg grooten invloed had. Zijn ambtsgenooten, wier belang daarbij ook op het spel stond, gaven hem volmagt tot de noodige stappen. Hij maakte tevens van zijn aanwezigheid in de hoofdstad gebruik, om bij den opperveldheer, den

-ocr page 263-

247

hertog van Tork, de bevordering van zijn zoon zooveel mogelijk voor te staan, en hij ontving dan ook van dezen de grootste beloften. De jonge Walter Scott maakte toen juist een reis door Duitschland, om de taal te leeren en tevens om de militaire inrigtingen te leeren kennen. In Berlijn, waar hij, zoo als overal, om zijn vader aan het hof en in de hoogste kringen toegang had, had de toen veel opzien barende gebeurtenis plaats, dat hij van een gemaskerd bal in het gebouw der opera moest verwijderd worden, omdat hij tot kostuum de echt hooglandsche volkskleeding gekozen had, waarbij zooals bekend is een kleedingstuk ontbreekt, dat men op het vaste land voorde fatsoenlijkheid onmisbaar houdt. G-roote eigenschappen van den geest werden overigens bij den jongen officier volstrekt niet opgemerkt, en zoo moeten wij een gedeelte van den lof, dien zijn vader hom in de brieven aan zijn vrienden zoo rijkelijk toezwaait, wel op rekening der ouderliefde zetten.

Mevrouw Lockhart had ondertusschen den dichter tot grootvader gemaakt, en de kleine, in het begin zeer zwakke John Hugh Lockhart is dezelfde kleinzoon, wien later de onvergelijkelijke „verhalen van een grootvaderquot; werden toegewijd.

Als karakteristiek nemen wij slechts de volgende plaats op uit de brieven, die Scott van Londen naar huis schreef.

Nadat hij zijn dochter met de geboorte van haar eerste kind geluk gewenscht, eu er de hartelijkste woorden over het geluk eener moeder, dat zij nu deelachtig was geworden had bijgevoegd, geeft hij een kort over zicht van de vele feesten en vermakelijkheden, waartoe hij natuurlijk ook ditmaal weder genoodigd werd, en schrijft hij: „Honden zijn er in het logement waar ik woon volstrekt niet, maar wel een kat, waarmede men tamelijk goed kan omgaan, en die lederen morgen met mij een groote menigte melk. verteert.quot; En aan zijn zoon schrijft hij den 171,Cquot; Maart, kort voor zijn terugkomst naar huis; „Uw volgenden brief kunt gij naar Abbotsford zenden, waarheen ik van harte terug verlang. — Ik heb volkomen genoeg van het gezelschap en de fijne keuken der hertogen en hertoginnen, met

-ocr page 264-

248

hun tarbotten en kievitseijeren. Het is heel goed voor een poos, maar als het lang duurt voelt men zich als een poedel die voortdurend op zijn achterpooten moet staan.quot;

In denzelfden geest schrijft hij ook in een na zijn terugkomst in Abbotsford aan Viscount Sidmouth ge-rigten brief;

„Ik bevind mij nu in een geheel andere omgeving, als die in welke ik de eer had u het laatst te zien. Ik ryd op mijn pony door de moerassen, in plaats van in een koets door de straten, en in plaats van bourgogne en champagne drink ik pons met mijn brave buren. Over de plannen en maatregelen der regering hoor ik hier echter meer dan in Londen, waar ik toch van de zeven dagen der week altijd vijf met de ministers zijner Majesteit dineerde. — De menschen hier verliezen langzamerhand hun geestdrift voor de koningin en zeggen met hun eigenaardige wijze van spreken: Wel drommels, Sir Walter, de koning heeft het toch zoo geheel mis niet in den strijd met de koningin, hetgeen op zijn engelsch zeggen wil: Wij zullen voor onzen koning op dood en leven vechten!quot;

Door de ongelukkige twisten tusschen Georg IV en zijn gemalin was toen het land in twee vijandige par-trjën verdeeld, en daar het onregt aan beide kanten tamelijk gelijk was, kozen de lagere klassen volgens haar natuurlijk regtsgevoel voor de dame, als de zwakkere , partij, terwijl de adol het met den koning hield. In Scott\'s buurt zegevierde echter spoedig de daar heer-schende aristokratische zin ook onder de menigte, en de koningin verloor de liefde van het volk, toen het de bijzonderheden van haar ergerlijk proces nader had leeren kennen.

Wat hij zelf hierbij dacht en voelde is krachtig en bepaald in de volgende woorden van 21 April 1821 uitgedrukt aan zijn zoon: „Demokraten in het algemeen zijn eens voor al miserabele lui, maar een demokrati-sche soldaat is tienduizendmaal erger dan een gewone verrader, — want hij vergeet zijn eer als krijgsman en is ontrouw aan zijn heer wiens brood hij eet. Wanneer een man van eer ongelukkig genoeg is, om politieke meeningen te hebben, die in strijd zijn met het ambt

-ocr page 265-

249

dat hij bekleedt, zoo moet hij aftreden, of hij onteert zich onherroepelijk. Er loopen in dit opzigt vreemde geruchten over zekere officieren. Een gentleman moet zelfs bij zijn uitspattingen zijn waardigheid weten op te houden, anders is hij niet veel beter dan een dronken kerel op straat. Ik ben niet zonder onrust over den invloed, dien het gezelschap, waarin gij leeft, op uwe zeden en politieke grondbeginselen uitoefent. Wees eerlijk en open met mij over dit alles. Ik heb wel eenig regt, om opregtheid van u te verwachten, daar ik u steeds van mijn kant met de grootste openheid heb behandeld. Daar ik zoo even uwen brief ontvang, zoo kan ik u slechts zeggen, dat hij een geheel anderen indruk op mij heeft gemaakt dan gij waarschijnlijk hebt verwacht. Een man, die een glas te veel gedronken heeft, kan driftig en opvliegend worden , maar de wijn kan nooit een fatsoenlijken man tot een gemeenen kerel maken, noch bewerken, dat een waarachtig loyaal man oproerige taal voert. De wijn ontsluijert de driften en laat ze vrij zich uiten, maar hij wekt geen gewoonten en meeningen op, die niet reeds van te voren in het hart aanwezig waren. Ook is onmatigheid volstrekt geen verontschuldiging. Ik denk, dat wanneer een gemeen soldaat zich onbetamelijk gedraagt en aan zijn officier niet gehoorzaamt, het hem weinig helpen zal of hij de schuld al op den brandewijn schuift. Ik heb zulke menschen dikwijls gezien, bij wie slechte gewoonten op het laatst alle onderscheiding tusschen goed en kwaad uitwischten, en jongelieden met de beste vooruitzichten en gaven gingen nog in de eerste helft van hun leven ellendig te gronde. Gij zegt, dat de personen, die gij genoemd hebt, in goede kringen komen en er vriendelijk worden opgenomen. Nu, dat doet mij genoegen voor deze lieden, maar wanneer zij niet veranderen, zullen zij spoedig uit de beste kringen worden gestooten. Er zal nog steeds een groote kring overblijven, waarin de dame van het huis, óf om hare salons te vullen, óf om hare dochters te doen trouwen, iederen jongen man in blinkende uniform uitnoodigt, zonder op zijn losbandige levenswijze te letten. Maar wanneer men zulke kringen al niet slecht gezelschap kan

noemen, zoo zijn zij toch verre van zeer goed gezelschap

*

-ocr page 266-

250

te zijn, en juist omdat men er zoo gemakkelijk toegang krijgt, kunnen de gasten het zich niet tot eer rekenen.quot;

Er volgen hier nog vele andere nuttige lessen, en ik wilde wel dat de ruimte het toeliet, om regt veel brieven over te nemen, die vooral voor jonge officieren van bijzonder nut konden zijn, als zij zich die ter harte wilden nemen. Éóne plaats echter zij ons vergund hier nog bij te voegen, waar de vader voortreffelijke wenken aan zijn zoon geeft, hoe hij zich tegenover een al te strengen kommandant moet gedragen : „Ik weet, dat uw chef. Sir David Baird, voor een streng en onverdrage-lijk man wordt gehouden, en ik herinner mij, dat toen het berigt naar Europa kwam, dat Tippoo Saib\'s ge-gevangenen , waaronder Baird zich ook bevond, twee aan twee zamengeketend waren , zijn moeder uitriep: Dan heb ik maar medelijden met den armen man, die aan onzen David geketend is. Maar, al heeft hij u ook streng en onregtvaardig behandeld, zoo moet gij toch steeds in aanmerking nemen: 1° dat wie soldaat wordt zich aan de luimen en de gestrengheid der hooger geplaatsten moet onderwerpen, en zich er mede moet troosten dat ook hij eens zal kunnen bevelen, maar tot zoolang geen ander middel heeft als geduld en onderwerping, en 2° dat waar gij zelf moet bekennen, niet geheel zonder schuld te zijn, gij niet juist de beste manisr van waarnemen kiest, door het vergrootende eind van den teleskoop op Sir David\'s fouten te rigten, ea het verkleinende op uw eigen. De kennis, die gij verkrijgt door zijn fouten te bestuderen, kan u toch dan eerst van nut zijn, als gij eens opperbevelhebber van Ierland zijt geworden. Wanneer gij daarentegen op uw eigen feilen, op de fouten van mijnheer den luitenant Scott acht slaat, kunt gij met uw kameraden er terstond een groot voordeel uit trekken.quot;

Bij deze brieven aan den oudsten zoon werd ook de jongste volstrekt niet vergeten, en Scott geeft hem voor-treffelijken raad over zijne studiën. „Het doet mij genoegen ,quot; schrijft hij aan den kleinen Charles op den 9den Mei 1821, „uit uw brief te zien, dat Tacitus u zoo bevalt. Zijn stijl is wat vreemd en raadselachtig, hetgeen het lezen moeijelijk maakt, maar daarvoor zijn dan ook zijn geschriften zoo vol van de schoonste plaatsen

-ocr page 267-

251

en lessen van politieke wijsheid, dat men zijn diepe kennis der menselielijke natuur bewonderen moet. Voor iedereen, die er over denkt later een ambt te beklee-den , dat hem zal noodzaken in hot openbaar te spreken, is er geen oude of nieuwe schrijver, waaruit men meer gepaste plaatsen bij iedere gelegenheid kan aanhalen. Ik geef u den raad , om die stukken, die u hot best bevallen, in goed engelsch te vertalen; daardoor wordt gij met uw latijnschen schrijver bekend, en krijgt gij tegelijk die heerschappij over uwe moedertaal, die men zonder vroegtijdige studie zich nooit eigen kan maken. Ik moet nu eindigen, al is het dan ook wat plotseling, daar ik boomen moet omhakken, en de eigenzinnige Tom reeds als een kalmuk, met een bijl in zijn hand , op mij staat te wachten.quot;

Op den 4\'len Junij van datzelfde jaar 1821 ontving Scott geheel onverwacht het berigt, dat John Ballantyne plotseling ziek was geworden, en dat men een slechten afloop te gemoet zag. Scott spoedde zich dadelijk naar Edinburg, om zijn stervenden vriend nog eens te zien, die zich in het huis van zijn broeder James Ballantyne bevond. Het afscheid was dieptreffend. Onder de grootste benaauwdheden zei Ballantyne, dat hij in zijn testament ƒ 24000 aan Scott had vermaakt, tot vergrooting der bibliotheek in Abbotsford, en de gedachte aan de verfraaijing, die met deze som bestreden kon worden, bragt zooveel leven in den antiquiteitenhandelaar, dat hij het naauwkeurig uitwerkte, hoe men alles het schoonst kon inrigten. Maar spoedig zonk hij weer in een, en reeds na weinige dagen stonden de vrienden aan zijn graf.

Scott was zeer aangedaan, en de streek beschouwende, waarop men van het kerkhof het uitzicht had, zei hij: Het is mij te moede, alsof de zon voor mij nooit meer zoo helder zal schijnen als tot dusverre! Op den terugweg verhaalde hij menigen schoonen karaktertrek vau den overledene. Deze zag eens een armen ziekelijken theologant zijn lokaal van verkoopingen binnentreden, en hij vroeg hem of hij zich ouwel gevoelde. Toen de jongman dit met een zucht toestemde , zei Ballantyne : kom, ik heb hier een geheim recept, ckit zal u bijzonder goed helpen, vooral wanneer het op de nuchtere

-ocr page 268-

252

maag genomen wordt; en te gelijker tijd stopte hij hem een banknoot van ƒ 120 in de hand.

In een dagboek, dat hij naliet, had John Ballantyne eenige korte opmerkingen over zijn leven geschreven, die eindigen met de woorden: Wat ben ik veranderd! Mijn sterke gezondheid is gefnuikt, mijn ouders zijn dood, en met mijn broeder James leef ik in onmin. Het grootste geluk, en de grootste eer van mijn leven blijft de vriendschap en het vertrouwen van den grootsten aller menschen, van \'Walter Scott!

De onmin tusschen de broeders was overigens nog eenigen tijd voor John\'s dood volkomen opgeheven. De ƒ24000, die hij Walter Scott had nagelaten, waren helaas I een van die vele zelfmisleidingen, waaraan hij zich zijn geheele leven had schuldig gemaakt. Zijn zaken waren geheel in de war, en het bleek dat hij niet alleen zeer arm, maar ook nog diep ia schulden gestorven was.

Op den 19lt;lequot; Julij 1821 werd Georg IV in Londen gekroond. Walter Scott, voor wien een plaats in de Westminster abdij was opengehouden, woonde de pleg-tigheid als toeschouwer bij. Alles zou uitmuntend gegaan zijn, als er geen stoornis ontstaan was door dat de ongelukkige koningin Caroline er op stond, aan de krooning deel te nemen, zoodat zij bijna met geweld moest worden afgewezen, wat tot vele onaangenaamheden aanleiding gaf.

Scott schreef reeds den volgenden dag een uitvoerig berigt over de plegtigheid, dat in een Edinburgsch tijdschrift 1) verscheen en in den jaargang van 1821 kan worden nagelezen.

De dichter hoopte bij zijn verblijf te Londen iets voor zijn collega, den natuurdichter Hogg, te kunnen doen, dien wij reeds als den Ettrick-schaapherder hebben vermeld, en de minister was vriendelijk genoeg, om ook voor Hogg een plaats te laten open houden. Deze echter, die pas een kleine pachthoeve aanvaard had, verklaarde kort van te voren, dat hij niet kon meegaan , daar hij op 19 Julij noodzakelijk een veemarkt moest bezoeken.

Onder de menigte van eerbewijzen en opmerkzaam-

1) Ediuburg\'s Weekly Journal.

-ocr page 269-

253

heden, die onzen dichter ook nu weder in Londen te beurt vielen, noemen wij hier slechts dat bewijs van eerbied, dat volgens zijn eigen zeggen hem het liefste en vleijendste was.

Na den afloop van het krooningsfeest in Westminster kon hij in het gedrang zijn wagen niet bereiken. Het was tusschen twee en drie uren in den nacht, en hij moest met een jongen man, die zich aan hem had aangesloten , te voet naar huis gaan. In de nabijheid van het koninklijke paleis kwamen zij zoo in het gedrang, dat hij, vooral door zijn lam been, groot gevaar liep van een ongeluk te krijgen. In het midden van het plein stonden dragonders van de lijfwacht op post, om een weg voor het hof en zijn gevolg open te houden. Walter Scott sprak een der onderofficieren aan , en verzocht in de opengehouden plaats van het plein te mogen treden. De man antwoordde kortaf, dat hij strenge bevelen had, en dat de zaak onmogelijk was. Terwijl Scott nog zijn best deed, om den soldaat te bepraten, stormde een nieuwe troep menschen dien kant uit, en de jonge man die Scott vergezelde riep zoo hard hij kon: Sir Walter Scott, pas toch op. Naauwelijks hoorde de dragonder dien naam, of hij riep uit: Wat! Sir Walter Scott ? die heeft overal vrijen toegang. Daarop keerde hij zich tot zijne kameraden, en zei : Maakt plaats, lieden, voor Sir Walter Scott, onzen grooten landsman ! De soldaten antwoordden : Sir Walter Scott! G-od zegene hem! Dadelijk namen zij hem in hun midden , en hij kon vrij en ongehinderd zijn weg vervolgen.

Bij dit verblijf in Londen maakte ook Chantrey zijn marmeren buste van den dichter af, die daarvoor vijf uren m de werkplaats van den beeldhouwer doorbragt, ongedwongen rondliep, sprak, vertelde, en weêr ging zitten, waarbij Chantrey dan telkens een nieuwe kleinigheid opmerkte, die zijn kunstwerk tot nog grootere volmaaktheid kon brengen.

Deze buste gelukte dan ook zoo volkomen, dat de koning en eenige grooten dadelijk nieuwe in marmer bestelden , terwijl van de exemplaren in gips, die voor ƒ 44 het stuk verkocht werden, vijfhonderd alleen naar Amerika gingen. Het oorspronkelijke beeld vereerde

-ocr page 270-

254

Chan trey den dichter zeiven, om het als blijvend aandenken voor de familie te bezitten.

In dezelfde dagen werd ook met den arehitekt Blore het plan voor de voltooijng van het kasteel te Abbots-ford beraamd, waarbij Scott\'s eigen denkbeelden niet weinig tot verfraaijing van het vreemde gebouw bijdroegen. Dadelijk na de terugkomst werd er tot de uitvoering dezer plannen overgegaan.

Toen het door den nieuwen aanbouw noodig werd, de eenvoudige poort van het oorspronkelijke kleine huis af te breken, die Scott het eerst in Abbotsford had gevonden , en die met klimop, rozen en jasmijn digt begroeid was, kon hij er niet toe besluiten, bevel tot afbraak te geven, hoezeer ze ook de werklieden in den weg stond. Ze moest blijven staan , totdat de winter de planten van haar bladeren had beroofd; toen kwam hij er zelf van Edinburg voor over, om het afbreken in het oog te houden en al die planten te redden, die nog verpoot konden worden. Deze werden er zorgvuldig uitgenomen, en hij plantte ze met eigen h^nd om een soortgelijke poort, die men met dit doel voor de zomerwoning der oudste dochter had opgerigt.

Over het leven van het jonge echtpaar, als het zich hier in Chiefswood vlak bij Abbotsford bevond, berigt Lockhart zelf het volgende:

Wij waren digt genoeg bij Abbotsford, om, zoodikwijls wij lust hadden, aan het schitterende en telkens afwisselende gezelschap deel te nemen, dat daar dag in dag uit verzameld was, en toch konden wij ook, zoodikwijls wij wilden, weg blijven, om de afmatting te vermijden , die dit overgroote verkeer bij alle familieleden, uitgezonderd Walter Scott, te weeg bragt. Inderdaad werd echter somtijds zelfs hem het leven te groot, dat deze altijd open-huis-houding ten gevolge had. Als het hem te erg werd, gaf hij een noodzakelijke, in een afgelegen gedeelte der bezitting te volbrengen bezigheid voor, verzocht zijn gasten hem voor een dag te verontschuldigen , en verscheen dan dikwijls, terwijl wij nog sliepen , \'s morgens vroeg voor onze deur. De hoefslag van zijn paard, en het geblaf zijnei;honden en zijn eigen vrolijke stem onder ons raam, waren ons steeds wolkome teekenen, dat hij den dag rustig bij ons zou door-

-ocr page 271-

255

brengen. Kwamen wij dan naar beneden, dan vonden wij hem omringd door zijn honden, waarbij zich ook de onze gevoegd hadden. onder een grooten boom zitten , die de ruimte tusschen ons huis en de beek overschaduwde , terwijl hij zijn grooten bijl scherpte, en in druk gesprek met Tom Purdie was over de boomen, die het eerst moesten worden geveld. Na het ontbijt begaf hij zich naar een der bovenkamers en schreef een hoofdstuk van zijn roman. Het handschrift werd dan dadelijk ingepakt en aan den drukker gezonden, en dan ging hij het bosch in totdat hij óf weer naar zijne gasten in Abbotsford terug keerde, óf in onzen maaltijd deelde.

Wanneer hij slechts weinige en zeer geliefde gasten had, dan kwam dikwids het geheele gezelschap \'s avonds tot ons, en nooit was hij beminnelijker dan wanneer hij bij zulk een gelegenheid ons hielp den gastheer spelen. Hij was vol van uitvindingen, om in kleine behoeften der huishouding te voorzien. Hij had er vooral pleizier in, om \'s morgens, voor hij uitging, wijn in een put af te laten dalen, en de mand weêr op te winden als de tafel gedekt was. Hij verhaalde ons daarbij, hoe hij in het begin hetzelfde in zijn eigen huishouden had gedaan, en hij vond het tevens veel eenvoudiger en even doelmatig als een ijskelder.

Ook moesten wij, zoodikwijls het weder het toeliet, in de open lucht eten, waardoor niet alleen de over-vulling onzer kleine kamers vermeden werd, maar ook weinig bediening toereikend was, daar bij het landelijke karakter, dat de maaltijd dan aannam, de heeren altijd bereid waren om de dames te bedienen. Een der gasten vergeleek zulk een middagmaal in de vrije natuur met het laatste tooneel in sommige fransche blijspelen, waar Monsieur le Comte en Madame la Comtesse verschijnen , om een bruidspaar van het land in de schaduw van den slottuin te onthalen. Voor onzen Monsieur le Comte had het echter vooral dit aantrekkelijke, dat hij bij zulk een gelegenheid zich de eerste jaren van zijn bescheiden huiselijk geluk weêr regt levendig voor den geest kon roepen.

Als het maar eenigzins mogelijk was, bragt hij ten minste iedere week een avond in ons kleine huisje door.

-ocr page 272-

256

en evenzoo deed hij met Ferguson, aan wiens tafel hij even vrij als aan de onze een gast mogt meêbrengen. Het werd eigenlek ook als zeer onverschillig beschouwd, bij wien op een schoonen dag, als Abbotsford niet juist van vreemden overstroomd was, de drie gezinnen zamen zouden komen, in Abbotsford, in Chiefswood, of bij Ferguson in Huntley Burn; maar waar wij ook zamen kwamen, de waardige inspecteur Laidlaw moest altijd van de partij zijn. Het was een gelukkige kring! Bijzonder aangenaam was het den dichter, dat juist in dezen tijd de geliefde vriend zijner jeugd, William Ers-kine, met twee dochters bij hem ten bezoek kwam.

Erskine, die uit een der edelste hooglandsche familiën afstamde, was Sheriff der Orkney- en Shetlands-eilanden , en kon daarom de beste inlichtingen geven over de loca-liteiten en zeden dier streken, die het tooneel van den prachtigen roman „de Zeerooverquot; vormden, waaraan Scott toen werkte. Erskine volgde den voortgang van het werk met de levendigste belangstelling. Scott plagt hem bij het ontbijt het handschrift te geven, dat hij reeds in de vroegte geschreven had, en terwijl de dichter zich later weêr naar zijn studeervertrek begaf, kwam Erskine met dit laatste hoofdstuk van den roman tot ons naar Chiefswood, om het in de schaduw van onzen lievelingsboom aan mijne vrouw en mij voor te lezen, voordat het ingepakt en aan den afschrijver naar Edin-burg werd gezonden. Het geluk en de trots, die de trouwe vriend bij zulke gelegenheden aan den dag legde, waren niet te beschrijven. Niemand heeft van zijn jeugd af aan met zoo trouwe innige liefde Scott bemind, als William Erskine. Hij had vroeger zelf het een en ander geschreven, maar zijn bewondering voor Scott was zoo groot, dat hij het voor een misdaad hield, zich als schrijver naast zijn beroemden vriend te plaatsen, en het was hem genoeg, zyn kennis te vergrooten, en met haar en tevens met zijn open oordeel Scott op allo wijze te ondersteunen.

Wij hebben vroeger reeds, toen wij met Ge vrienden uit Scott\'s jeugd kennis maakten, over Gravin Purg-stall, geboren Cranstoun gesproken, die haar echtgenoot op zijn uitgebreide goederen in Stiermarken gevolgd was. Deze beminnelijke vrouw had allerlei ongeluk in hare

-ocr page 273-

257

familie ondervonden. Haar echtgenoot was reeds voor eenige jaren gestorven, en had haar een eenigen zoon achtergelaten, een jongeling van den grootsten aanleg. Deze erfgenaam van den doorluchtigen stam, haar laatste troost, volgde zijn vader in het graf, naauwelijks negentien jaar oud. De familie Cranstoun zocht nu de gravin tot terugkeer in haar Schotsch vaderland te bewegen, maar zij had aan het sterfbed van haren zoon beloofd, dat eenmaal haar stof zich met het zijne zou vermengen , en zoo was zij eenzaam en alleen in Stiermarken gebleven.

De beroemde Joseph von Hammer had een klein opstel tot aandenken aan de beide laatste graven van Purgstall geschreven, en de gravin zond dit geschrift aan Walter Scott door haar oudsten broeder, die in de nabijheid van Abbotsford op een landgoed woonde.

Scott\'s antwoord hierop is niet voltooid, daar hem eenige verzen, die hij er onder wilde zetten, niet gelukten , en zoo is het fragment van dezen brief later onder zijne papieren gevonden. Wij spreken er hier over, om een merkwaardige plaats in dien brief, die daarop betrekking heeft, dat Scott zich van de eigenlijke poezie had teruggetrokken, en den proza-vorm in zijn schrijven had aangenomen. Nadat hij zijn deelneming in het ongeluk zijner vriendin op de roerendste wijze heeft betoond, gaat hij tot zich zelf over en zegt onder anderen:

„Ik heb het dichten reeds lang opgegeven. Ik had op deze loopbaan eens de zegepraal behaald, en wilde nu den tijd niet beleven, dat ik bij anderen zou moeten achterblijven. Mijn verstand zette mij aan, om voor het magtiger genie van Byron de zeilen te strijken. Ware ik jaloersch op dichterlijken roem, wat ik gelukkig niet ben, dan had ik welligt met evenveel moed het tweegevecht begonnen, als Byron bij zijn eerste optreden aan den dag legde, of ik zou het publiek verschrikt en verbaasd hebben doen staan, door in eigen persoon de rol van een stervenden vechter te spelen. Maar met de openhartigheid, die gij sedert twintig jaar in mij kent, geef ik liever toe, dat ik mij niet sterk genoeg voel, en dat de bewustheid van de grootere kracht mijner tegenpartij mij veel meer afschrikt, dan dat edeler bedenkingen mij het gevecht doen vermijden. Ieder ding

-ocr page 274-

258

heeft zijn tijd! En zonder de zaak plechtig voor altijd af te zweren, geloof ik toch dat de tijd der verzen voor mij voorbij is. De vrolijke wilde romantiek der jeugd heeft voor ons allen opgehouden te bestaan; en de ouderdom, vervelend en onbeminnelijk, brengt ook den sterksten onzer onder zijn heerschappij. Maar daarop kunnen wij , die makkers in onze jeugd waren , ons beroemen, dat wij allen onzen weg met eere hebben afgelegd, en bijna allen op een uitstekende wijze, en zij, die eens zoo vrolijk met elkander feestvierden, zij maken nu allen een goede figuur in de wereld, zooals het ook wel niet anders kon zijn onder de vlag eener dame, wier beminnelijkheid dezen kring met zoo zachten dwang bijeen hield.quot;

Behalve den Zeeroover, die ondertusschen bijna af was gemaakt, vervaardigde Scott een aantal kritische geschriften , en werkte aan de uitgave van oude vergeten pamfletten, die tot opheldering der geschiedenis van groot gewigt zijn.

Daarbij had hij voor een door Ballantyne op touw gezette uitgebreide verzameling van engelsche romanschrijvers, als inleiding tot ieder werk, de levensbeschrijving van den auteur vervaardigd. Die biographiën zijn ware meesterstukken van levendige voorstelling, van diepe en juiste beoordeeling. De groote onderneming mislukte echter geheel, omdat zij gedeeltelijk veel te uitgebreid was, gedeeltelijk ook omdat er veel aan de uitgave haperde, en de druk klein en slecht was. De biographiën echter, die later afzonderlijk gedrukt werden , vonden den grootsten bijval en beleefden menigen druk. Scott had er geen honorarium voor genomen, daar hij de opbrengst aan Ballantyne wilde overlaten, hetgeen dezen echter door het mislukken der geheele onderneming niet veel baatte. Als hij de ƒ 72000 had aangenomen, die een ander boekhandelaar hem voor deze levensschetsen bood, dan had hij zijn vrienden met deze som heel wat beter kunnen helpen. Dit was evenwel nog maar een der kleinste misstappen die Scott als koopman deed; hij maakte zich, in zijn verbinding met de noodlottige firma, aan veel grootere schuldig, daar hij hare buitengewoon ingewikkelde en uitgebreide handels- en wisselverbindtenissen nooit geheel overzag,

-ocr page 275-

259

en zoo in onkunde leefde zoowel van zijn eigen verplichtingen, als van die zijner compagnons.

Hoe anders zou alles gegaan zijn, indien hij eenvoudig er mede genoegen had genomen, om ontzaggelijke sommen, die hem voor zijne werken geboden werden, aan te nemen, daar zij hem niet alleen in staat hadden gesteld om zijn lust tot onbegrensde gastvrijheid te bevredigen, maar tevens om een fortuin te verzamelen , die aan zijn familie meer dan volkomen onafhank-lijkheid had verzekerd.

De nieuwe groote roman, waaraan hij nu begon, Nigel\'s lotgevallen, volgde op een eigenaardige proef die hij genomen had Hij wilde namelijk een reeks van brieven in den stijl en het karakter van den tijd van Jacob I schrijven, en wel met zoo strenge inachtneming van het kostuum, dat men in verzoeking zou komen, om deze briefwisseling voor echt te houden. Daar nu alles, wat hij schreef, dadelijk naar de drukkerij ging, was het handschrift spoedig gedrukt, maar toen er 72 bladzijden van gedrukt waren, verklaarden Lockhart, Ballantyne en Erskine eenstemmig, dat de proef mislukt was. Scott legde daarop het reeds geschrevene op zijde, waarvan niet veel bewaard is gebleven, en verraste weinige dagen later zijn vrienden met de mede-deeling, dat hij reeds weder een nieuw schip onder handen had, dat spoedig van stapel zou loopen. Hij gaf hun het eerste hoofdstuk van Nigel\'s avonturen, en dadelijk verklaarden ze allen, dat dit begin den besten afloop liet verwachten. En werkelijk is hem bijna geen historisch portret zoo gelukt als dat van Jacob I, en geen zijner romans bevat spannender verwikkelingen als deze. De tooneelspeler Terry, die ook juist tegenwoordig was, ontdekte dadelijk nieuwe stof voor het tooneel, en Scott gaf hem ook de verzekering, dat de roman zich zeer goed in een tooneelstuk zou laten veranderen.

In afwachting van den bijval en de\'winst van dezen roman , verkocht Scott zijn nog overig aandeel in de vier die er aan voorafgingen, namelijk Ivanhoe, het klooster, de abt en Kenilworth, voor ƒ 60000 aan Constable, zoodat deze vier romans, die hij in één jaar geschreven had, hem ƒ 180000 opbragten. Zij werden onder den

-ocr page 276-

260

titel „historische romans door den schrijver van quot;Wa-verleyquot; uitgegeven.

De ijver van den dichter in het voortbrengen van altijd nieuwe scheppingen, werd nog verreweg overvleugeld door den ijver, waarmede de boekhandelaars hem door de glansrijkste beloften altijd meer zochten aan te sporen. Zoo was Nigel naauwelijks verschenen, toen Constable reeds met Scott een contract sloot, waarbij deze zich verbond, om vier nieuwe romans binnen den tijd van twee jaren te leveren. De aanmerkelijke som hiervoor werd met een wissel vooruitbetaald , en was zoo het middel om het kasteel te Ab-botsford in al zijn pracht en heerlijkheid te voltooijen. Sir Walter leverde de romans ook binnen den bepaalden tijd. Het waren „Peveril van de hoogte (Peveril of the peak),quot; „Quentin Durward,quot; „St. Eonansbron (St. Ronan\'s well),quot; en „Eedgauntlet,quot; waarvan de beide middelste ontegenzeggelijk tot zijn grootste meesterstukken bebooren.

Het einde van het jaar 1821 bragt Lord Byron\'s Cain, met een opdragt aan Walter Scott als teeken der voortdurende vriendschap tusschen de beide grootste engel-sche dichters van hunnen tijd.

Vergelijken wij de vriendschap dezer beiden, en over het algemeen de hartelijke betrekkingen, die Scott met alle dichters en schrijvers naast zich aanknoopte, met de verhouding tusschen Schiller en Goethe, dan treedt ons weder het onderscheid tusschen het britsche volkskarakter en het duitsche in al zijn scherpte voor oogen. De Engelsehen dachten er nooit aan, op elkanders werken eenigen invloed te willen oefenen. Het gevoel van zelfstandigheid is bij hen zoo groot, dat zij niet alleen elkander nooit om raad vroegen, maar het ook voor zeer aanmatigend zouden hebben gehouden, ongevraagd raad te geven. Een gemeenschappelijk bepraten der plannen en der uitvoering zou hun als een ongepast indringen in de geheimen van het huis of van de familie voorgekomen zijn, terwijl de Duitscher overal raad en hulp wil hebben, en zich deze eigenaardigheid der natie, die slechts in den hoogsten nood zelfstandig beslist en handelt, ook in de grootsten harer vertegenwoordigers afspiegelt.

-ocr page 277-

HOOFDSTUK XXL

De lotgevallen van Nigel (Fortunes of Nigel) werden den gO«ten ]\\jej ] g22 uitgegeven, en reeds des morgens te half elf waren zevenduizend exemplaren verkocht. De uitgever Constable werd door zulk een debiet geheel van zijn stuk gebragt. Tevens had hij door de uitgave van Scott\'s werken een geluk, zooals zelden een boekhandelaar in eenig land gehad heeft. Hij kocht, gelijk wij gezien hebben, het grootste gedeelte der romans pas nadat zij reeds verschillende drukken beleefd hadden, en Scott geloofde zelf, dat er niet veel meer van verkocht zou worden, en toch heeft hij in weinige jaren, tot 1822, in het geheel 145000 exemplaren bij Ballantyne laten drukken. Geen wonder dat hij er op uit was, om zijn lievelings-schrijver op alle manieren tot altijd nieuwe werken aan te sporen.

Zulk een gelegenheid deed zich in den tijd op, waarvan wij spreken, daar Joanna Baillie ten voordeele van een ongelukkigen koopman oen bundel gedichten wilde uitgeven en Scott om een bijdrage vroeg. Deze antwoordde , dat hij aan het verzen maken geheel ontwend was, dat hij echter uit een verhaal van een gevecht aan den Hallidon-heuvel, dat hij zich uit zijn jeugd herinnerde, een dramatisch tooneel wilde maken.

Op twee regendagen werkte hij het in de ochtenduren af, maar het werk werd te groot voor den bundel zijner vriendin. Naauwelijks had Constable er iets van gehoord, dat zulk een handschrift bestond, of hij bood en betaalde er ook dadelijk ƒ 12000 voor. Hij heeft er echter geen goede zaken mede gedaan, daar het

-ocr page 278-

262

gedicht slechts matig beviel. Tegelijker tijd gaf hij een wenk, dat het voor Sir Walter gemakkelijk zou zijn, behalve zijn romans alle drie maanden zulk een klein gedicht uit te geven, wat zijn inkomen jaarlijks met ƒ 48000 zou verhoogen. De uitgever zocht buitendien op alle manieren zijn dankbaarheid met daden te bewijzen, en als hij maar ergens een zeldzaam antiek meubel kon opschommelen, of een plaat of houtsnee, dan gingen ze als bewijs van hoogachting en vereering naar Ab-botsford.

Al wat met deze liefhebberij voor het antieke in betrekking stond, kon er zeker van zijn, Walter Scott belangstelling in te boezemen.

Zoo had het hem onder anderen reeds lang leed gedaan, dat de in zijn buurt gelegen kostbare ruïnen der abdij Melrose meer en meer vervielen, en hij had den hertog van Buccleugh er dikwijls toe opgewekt de noo-dige reparatiën te laten doen. Door de ziekte en den vroegtijdiger! dood van den hertog was de zaak blijven liggen. Nu echter toonde de jonge hertog, in vereeniging met zijn voogd Lord Montagu, zich bereid om op de wen-schen van den dichter te gemoet te komen, en zjj gaven hem volmagt om naar eigen goeddunken alles te doen, wat hij tot instandhouding van het prachtige bouwwerk zou noodig achten. Voor iedereen, die voor de instandhouding van het antieke met dezelfde liefhebberij bezield is, moeten de brieven, die Scott hierover aan Lord Montagu schreef, van het grootste belang zijn, en de liefde en zorg, die hij aan elke zuil, aan ieder raam wijdt, het overleg waarmede hij te werk gaat, om de doelmatigheid der verbeteringen met de minst mogelijke kosten gepaard te laten gaan, zijn inderdaad treffend. Nog treffender echter is de twijfel dien hij koestert, of hij bij zijn jaren en zijn lam been nog wel op de stellages zou kunnen klimmen, wat vroeger voor hem slechts spel was geweest. Met het noodige, zegt hij, mag men niet kniezerig zijn, anders gaat het ons op het laatst nog als onzen ouden vriend en bloedverwant den heer Keith, op wiens landgoed zich de erfelijke begraafplaats van den Lord Marshall van Schotland bevond, in vreemden gothischen stijl gebouwd. Hij wilde ze gaarne voor het instorten bewaren , en men

-ocr page 279-

263

zei hem dat alles met / 120 te doen was. Mijn goede vriend wilde echter slechts ƒ 60 geven. Twee jaar later bood hij de ƒ 120 aan, maar men zei hem nu, dat ƒ 240 op dit oogenblik naanwelijks genoeg zouden zijn. Mijnheer Keith was besluiteloos, totdat hij na een paar jaren eindelijk besloot de ƒ 240 er aan te wagen. Wind en regen hadden echter ondertusschen ook tijd gehad om het hunne te doen, en zoo ontving hij dan berigt dat het nu reeds ƒ 600 zou kosten. Een jaar later nam hij eindelijk een kloek besluit, en zond aan den bouwmeester een wissel van ƒ 600. Maar de brief kwam met omgaande post en met het aangename nieuws terug, dat de erfelijke begraafplaats reeds voor acht dagen geheel in elkaar was gestort. Het snelle besluit van Lord Montagu heeft Melrose voor een soortgelijk lot bewaard.

Deze zomer scheen over het algemeen bestemd, om onzen dichter het rijkste voedsel voor zijne liefhebberijen te bezorgen. Georg II had zijn plan te kennen gegeven, om Schotland te bezoeken , en dadelijk waren aller oogen op Walter Scott gevestigd, als den meest geschikten man, om de voorbereidselen tot de ontvangst te regelen, en zijn vaderland op een waardige wijze te vertegenwoordigen.

Geen vorst uit het huis Hannover had tot dus verren Schotland\'s bodem betreden, behalve de wreede hertog van Cumberland, die in 1746 na den slag bij Culloden den jacobijnschen opstand met zulk een wreedheid beteugelde, dat hij van toen af den bijnaam van moordenaar Cumberland behield.

Met den dood van den laatsten pretendent was de altijd nog zeer levendige sympathie in Schotland voor het verbannen koningshuis verdwenen, en men kon verwachten, dat de Tories van alle kleuren een hartelijke ontvangst aan den koning zouden bereiden. Maar wanneer al het regerende vorstenhuis eigenlijk geen tegenstanders meer had , zoo was Georg IV zelf toch volstrekt niet algemeen bemind, en nog kort geleden had het proces tegen de koningin de lagere klassen des volks hevig verbitterd. Daar partijdige dagbladen aan deze gevaarlijke stemming steeds nieuw voedsel gaven, scheen het plan van den koning, om zich in Schotland te ver-toonen, nog altijd vrij gewaagd.

-ocr page 280-

264

Men kan niet ontkennen, dat Scott gedurende zijn herhaald verblijf in Londen er zooveel mogelijk zijn best voor gedaan heeft, om deze reis in het leven te roepen, en dat aan zijn invloed het eindelijk tot stand komen er van voornamelijk moet worden toegeschreven. Maar het is ook even zeker, dat het slagen der onderneming en de opgewonden ontvangst van den Koning in zijn noordelijk rijk op rekening van den onvermoei-den ijver te zetten is, dien Scott met hulp van al zijn invloed en al zijn verbazende populariteit bij deze gelegenheid aanwendde, en het is aan hem hoofdzakelijk te danken dat de zaak een boven alle verwachting gunstigen uitslag had.

Het plan dezer feestelijkheden, dat van Scott persoonlijk uitging, droeg een waarlijk hooglandsch romantisch karakter, en niet ten onregte werd toen algemeen het oordeel uitgesproken, dat Scott eenige hoofdstukken van Waverley op de prachtigste wijze tot uitvoering had gebragt, waarbij de Koning, toen reeds zestig jaren oud, de rol van den pretendent, en de groote onbekende zelf die van den baron van Bradwardine speelde, die het hofambt bekleedde, ad exuendas vel detrahendas caligas domini regis post hattaliam, dat is: om de laarzen van den Koning na den slag uit te trekken. Maar deze rol had hij zich als besluit van het feest bewaard. De vroegere rollen, die hem ten deel vielen, waren van het meest verschillende karakter.

De moeijelijkste taak bleef zonder twijfel, alles goed in elkaar te doen sluiten, en hierbij moest hij gedulds-proeven van allerlei aard ondergaan, die wel ieder ander mensch tot wanhoop gebragt zouden hebben.

De magistraten van het geheele koningrijk, voor wie dit alles volkomen nieuw was, bestormden hem bij alles om raad en hulp, van het grootste tot het kleinste. Hoe deze of die optogt moest worden geregeld, hoe men dezen of dien knoop moest laten maken, deze of die uniform laten knippen, alles moest hij weten en opgeven, Maar vooral ingewikkeld was de rangstrijd tusschen de hoog-landsche hoofden, die, zooals bekend is, het ingebeeld-ste en op zijn adel meest trotsche mensehenras der geheele were]d uitmaken, en wier laatdunkendheid nog belachelijker is dan die der spaansche grooten; ■— want

-ocr page 281-

26S

al deze kleine grondbezitters houden zich voor een soort van onderdrukte souvereinen, in luister van geboorte stellig niet beneden de Bourbons of ten minste de Montmorency\'s. Scott was dé eenige, die nog eenige heerschappij over deze grooten kon uitoefenen, daar zij in hem den luister van hun land vereerden, die door zijn geschriften het eerst de wereld op de romantische grotten on dalen opmerkzaam had gemaakt, waar zij voor een goed deel nog op aartsvaderlijke wijze huishielden en heerschten. Daar Scott nu buitendien lid van het reeds vroeger vermelde Keltische gezelschap was, zoo gaf hem dit nog meer gelegenheid, om op deze halfwil-den te werken, bij wie de beschaving nooit in staat is geweest om de oorspronkelijke hevigheid van hun karakter te onderdrukken. Zijn adjudant bij al dit werk was generaal David Stuart van Garth, die al do veldtogten in Spanje en Egypte had meegemaakt en met de krijgsgebruiken zijnor landgenooten volkomen bekend was. Beiden gelukte het op het laatst, de hoofden, zonder iets to kort te doen aan hun werkelijken rang, en met uitdrukkelijk voorbehoud hunner regten voor toekomstige gelegenheden, voor dezen keer tot een soort van ondergeschiktheid te bewegen.

Hij was er voortdurend op uit, om dezen, met moeite bewerkten vrede, in stand te houden. Hij onthaalde de magnaten niet slechts dagelijks in zijn huis, maar hij dichtte tevens een ode tot hun lof en eer, die met de grootste opgewondenheid werd opgenomen.

Als in deze ode de geestelijken worden aangespoord, om van den hemel een regt schoonen dag voor de landing des Konings af te smeken , zoo hebben zij dit of niet gedaan, óf hun gebed is ten minste niet\'verhoord, want op den 14 Augustus, toen het koninklijke jacht met zijn kleine vloot aan de Schotsche kust ankerde, was het zoo stormachtig, dat de Koning tot den volgenden dag aan boord moest blijven. Scott kon intusschen zijn ongeduld niet langer beteugelen. Onder een plasregen ging hij in een boot, en liet zich naar den Eoyal George roeijen, waar zijn aankomst dadelijk aan den Koning werd gemeld. De Edi.^Curgsche courant deelt er ons het volgende van meê: „Z. Majesteit riep dadelijk uit: Wat? Sir Walter Scott? De man, dien ik U. 48

-ocr page 282-

266

boven allen het liefst in Schotland wilde zien? Laat hem bovenkomen. De beroemde baronet beklom dien tengevolge het schip , en werd aan Z. Majesteit op het dek voorgesteld, waar hij na een gepaste aanspraak uit naam der Edinburgsche dames den Koning een zilveren Andreaskruis overhandigde, dat zijn schoone onderdanen voor hem hadden laten maken. De Koning antwoordde met duidelijke blijken van de grootste tevredenheid, nam op de meest loyale manier het kruis in ontvangst, en beloofde het openlijk te dragen, als teeken zijner dankbaarheid aan de schoone geefsters.quot;

De Koning liet vervolgens een flesch hooglandsche Whiskey brengen, en dronk met dezen vaderlandschen dronk de gezondheid des dichters, waarna hij ook voor dezen een glas liet vullen. Nadat Sir Walter dit geledigd had, vroeg hij, of de Koning de genade wilde hebben, om hem het glas te vereeren waaruit hij Scott\'s gezondheid had gedronken , en toen aan dit verlangen was voldaan, pakte Scott het glas zorgvuldig in en stak het in zijn jaszak. Zoo keerde hij naar zijn huis in Edinburg terug. Hier verwachtte hem een hoogst aangename verrassing, want hij vond den dichter Crabbe, dien hij van Londen persoonlijk kende, in zijn kamer. Dit bezoek had Scott reeds langen tijd te vergeefs te gemoet gezien , en in zijn vreugde vond hij gelegenheid om, in weerwil van al zijn bezigheden en onrust, den waardigen broeder in Apollo bij zich te huisvesten. Nog nat van den regen , zooals hij was binnengekomen, sloot hij den vriend in zijn armen, drukte hem vervolgens in een stoel en ging naast hem zitten , — toen hij plotseling door een knak er aan herinnerd werd, dat hij het koninklijke geschenk geheel vergeten had. Het glas in zijn zak was in duizend stukken. Zijn gil en gebaren deden Lady Scott denken, dat hij op een schaar of iets dergelijks was gaan zitten, maar hij was onbe-zeerd, en slechts het gebroken glas had hem dien gil ontlokt.

Op den volgenden morgen was Scott reeds in alle vroegte, om zes uren, in volkomen hooglanderskostuum. De verschillende stammen van dit volkje onderscheiden zich , zooals bekend is, door de kleuren hunner plaids, of door de volgorde en het kruisen der bonte kleuren,

-ocr page 283-

267

die het model hunner geruite stoffen vormen. Scott koos de kleuren van den klan van Campbell, waartoe de roode roover had behoord, omdat hij met dezen klan door een zijner overgrootmoeders verwant was. Hij inspecteerde nu den hooglandschen trein en schonk hem een vaandel, dat hij zelf overhandigde, en waarbij hij een met donderenden bijval bekroonde toespraak hield.

Ondertusschen waren eenige leden van het Keltische gezelschap door Scott op een ontbijt gevraagd, en hadden ze zich in hun volle hooglandsche kostuum naar zijn woning begeven. De eerwaardige Crabbe verscheen bij die gelegenheid ook in zijn fraaiste priesterkleeding, met steek en schoenen met gespen, en daar hij deze vreemd gekleede mannen onder elkander Keltisch hoorde spreken, hetgeen hij voor een vreemde taal hield, welke wist hij niet, zocht hij zich in gebroken fransch verstaanbaar te maken. De hooglanders, die hem denkelijk voor een vreemden abt hielden, beproefden in nog veel slechter fransch zijn komplimenten te beantwoorden , en Scott luisterde toen hij de kamer binnentrad met verbazing naar deze zeldzame conversatie, die voor een algemeen gelach plaats maakte , toen de groet van den dichter door Crabbe zoowel als door de hooglanders in goed engelsch beantwoord werd.

De geheele stad Edinburg was onder Scott\'s leiding in een soort van hooglandsche legerplaats herschapen, en het gezicht daarvan moet bijzonder schilderachtig geweest zijn, voor een ernstige gebeurtenis misschien wat al te theatraal.

De Koning had tot verblijfplaats genomen het kasteel van den hertog van Buccleugh, dat anderhalve mijl van Edinburg verwijderd was, en hier verzamelde zich des middags steeds een talrijk gezelschap, waarbij Scott altijl aanwezig was, wien vooral de hoogachting goed deed waarmede Q-eorg den jongen hertog van Buccleugh behandelde.

Treffend was het verschil tusschen het uiterlijk der stad Edinburg op den volgenden zondag, toen de Koning naar de kerk reed, en tusschen al de drukte en vrolijkheid bij den intogt. De Schotten gingen, volgens hun strenge zeden, in stille groepen ter kerk, en Crabbe merkt hiervan in zijne aanteekeningen op: „De zon-

12*

-ocr page 284-

268

dagstilte in Edinburg is op zich zelf reeds zoo verheffend als een godsdienstoefening.quot;

Bij al deze gebeurtenissen werd Scott, het is niet te veel gezegd, bijna evenzoo vereerd en bewonderd als de Koning. Sir Eobert Peel zegt er het volgende van: „Bij de feesten ter eere van den Koning had Scott den grootsten invloed. Op zekeren dag, toen de Koning naar Holywoodhouse komen zou, verzocht mij de dichter met hem door de hoofdstraat te gaan, om te zien of de voorbereidselen ook in orde waren. Ik maakte er hem op opmerkzaam, dat hij er niet onherkend zou doorkomen. Hij zei: O ja, de mensehen hebben nu slechts oogen voor den Koning. — Maar mijn voorspelling kwam uit. Hij werd dadelijk herkend, en de ge-heele weg was voor hem een triomftogt. Nooit heb ik zulk een openbaring van algemeene populariteit gezien.quot;

Bij het eerste groote feest verscheen ook de Koning zelf in het kostuum der hooglanders, met de Stuart-sche kleuren, alles in de volmaaktste orde naar de aanwijzing van generaal Stuart van Grarth. De rijzige gestalte van den Koning kwam in deze schilderachtige kleeding voortreffelijk uit, en de ij dele Georg IV was niet weinig met zijn uiterlijk ingenomen. Deze zelfvoldoening kreeg echter weldra een hevigen schok, want het duurde niet lang, of de Koning ontdekte een kolossalen hooglander, die juist dezelfde kleeding droeg, en er net als een pendant van den Koning uitzag, wat een uiterst belachelijken indruk maakte. Deze hooglandskomedie werd overigens ten top gedreven, toen het gèheele gezelschap in den schouwburg verscheen, waar de Eob Eoy gegeven werd, en de hooglanders op het tooneel voor de hooglanders in de loges speelden, en wel op uitdrukkelijk verlangen van den Koning.

Ook bij het groote feestmaal, dat de stad op den 24steI1 Augustus den Koning aanbood, speelde de dichter een eerste rol, daar hij een der groote tafels moest presideren, en hij was er niet weinig door gestreeld, dat zijn hooglandsideën zooveel bijval bij den Koning vonden, dat deze zelf den feestdronk op de klans en hunne hoofden uitbragt.

Scott zelf was door het ontwerp voor deze feesten en door de uitvoering er van zoo in vuur en vlam geraakt,

-ocr page 285-

269

dat hij zich zelf voor een echten hooglander scheen te houden, waarop hij door verre verwantschap van moederszijde eenige aanspraak had, maar het merkwaardigste bij dit alles was de takt en de wijsheid van een staatsman en het beleid van een diplomaat, waarmede hij de verschillende belangen en de ware of ingebeelde regten, die bij zulke gelegenheden zich doen gelden, in evenwigt wist te houden. En bij dit alles was niets van inspanning te merken. De geheele machinerie, door hem in beweging gebragt, bewoog zich zoo gemakkelijk en stil, dat alles van zelf scheen te gaan, en zelden heeft wel een dichterlijk genie, behalve Groethe, in praktisch talent en in de gemakkelijkheid van den hoveling zoo uitgemunt. Maar bij deze gelegenheid waren dan ook al de krachten van zijn geest en gemoed tot de schoonste en grootste hoogte geklommen en vereenigd, want het gold hier zijn geliefd vaderland te eeren en het in zijn volle glans en in al zijn schoonheid te doen uitkomen.

Het is in elk geval een omstandigheid, die waard is dat men er gewag van maakt en die voor het buitengewone aanzien van Scott spreekt, dat hij door zijn persoonlijkheid en zijn roem in Schotland bezat, dat hij officieel als de man werd erkend, die de ontvangst van den Koning had geregeld. In den brief van Sir Robert Peel aan den dichter van 28 Augustus 1822 lezen wij: „De Koning heeft mij gelast u te zeggen, dat hij Schotland het vaarwel niet kan toeroepen, zonder u persoonlijk hartelijk te danken voor de levendige belangstelling, die gij bij het bezoek van Z. Majesteit hebt betoond, en voor de wijze waarop gij tot het gelukken van het geheel hebt bijgedragen. Z. Majesteit is zeer wel met de zwarigheden bekend, die uit den weg geruimd moesten worden, en met alles wat daarvoor door u gèdaan is. De Koning weet, dat de goede. afloop vooral aan de hooge achting te danken is, die gij bij uw volk geniet, en wenscht dan ook door uwe tusschenkomst den hoog-landschen opperhoofden zijn dank te betuigenenz.

De werkzaamheid van onzen dichter in deze drukke dagen is niet slechts buitengewoon, maar zelfs in de hoogste mate bewonderenswaardig, als men bedenkt, dat juist toen zijn gemoed door deelneming in het lot

-ocr page 286-

270

van een ongelukkigen vriend hevig was aangedaan, zoodat hij eens tot Crabbe zei: Grij kunt nu wel op mij uw schoonen versregel toepassen:

In feestgedruisch de zielesmart verbergen.

Zijn boezemvriend, William Erskine, was namelijk zoo gelukkig geweest, om tot regter aan het hoogste Schotsche geregtshof benoemd te worden, en aanvaardde deze nieuwe waardigheid als Lord Kinnedder. Jammer maar dat hij reeds op te ver gevorderden leeftijd was, om zich gemakkelijk in de pligten van het nieuwe ambt te schikken; de moeijelijkheden er aan verbonden stemden hem inderdaad droefgeestig. Daarbij kwam nog een boosaardig verzonnen gerucht, dat hem beschuldigde van een ongeoorloofde liefdesbetrekking, wat bij de strenge begrippen der Schotten bijna voor onteerend geldt. De teergevoelige man trok zich dit zoo aan, dat hij gevaarlijk ziek werd en stierf, en Scott moest zich midden in het feestgewoel daaraan onttrekken, om in Queensferry de begrafenis van den liefsten makker zijner jeugd bij te wonen. Hij had ieder vrij oogenblik bij hem door-gebragt, en vele nachten uren lang bij hem gewaakt, ofschoon ook zijn lichaam na de voortdurende inspanning dier dagen rust noodig had. Wooii, zegt Lock-hart, heb ik Walter Scott in zulk een toestand van volslagen troosteloosheid gezien, als aan het graf van Erskine.

-ocr page 287-

HOOFDSTUK XXII.

Het vertrek van den Koning, dat Schotland tot zijn vroegere rust bragt, had voor Abbotsford juist de tegenovergestelde werking. Al de vreemdelingen, die voor de feesten gekomen waren, wilden nu ook Walter Scott spreken of ten minste zien, en gedurende eenige weken overstroomde deze vloed zoo de woning van den dichter, dat het er altijd zoo druk als op een markt toeging. Daar nu bovendien het gebouw nog niet voltooid was, werd door al het werk en al de wanorde, die de werklui met hun hout- en steenmassaas te weeg bragten, de drukte telkens grooter. Scott, die door al den omhaal en de inspanning, die hij zich had moeten getroosten, en door den diepen indruk, dien Erskine\'s dood bij hem had achtergelaten, in een koortsigen toestand was geraakt, had meer dan ooit rust noodig gehad, en toch zou deze hem bij zulk een aandrang van gasten en bezoekers minder dan ooit ten deel vallen. Ja, het bleef zelfs niet bij deze soort van onrust. Een talloos aantal personen, die zich bij de ontvangst van den Koning bijzonder verdienstelijk meenden gemaakt te hebben, bestormden den dichter met hunne aanzoeken, om hun een onderscheiding te bezorgen, daar men wist hoe veel gezag hij bij het hof bezat, En ofschoon hij ver-pligt was de meeste dier aanzoeken uitdrukkelijk of stilzwijgend van de hand te wijzen, zoo gelukte het hem toch, eenige officieren uit de hooglanden door zijn voorspraak bij den hertog van York te helpen.

Voor zich zelf maakte Scott van deze gelegenheid gebruik, om tot de vervulling van een lang gekoester-

-ocr page 288-

272

den wen sell te komen , een tegenhanger als het ware van de opsporing der Schotsche kroonsieraden. Er bestaat namelijk een reusachtig kanon uit de eerste tijden der uitvinding van het geschut, waarvan zeer dikwijls onder den naam Mons Meg in de Schotsche geschiedenis gewag wordt gemaakt. Dit nationale gedenkstuk had men bij de ontwapening, die op den opstand van 1745 volgde, van het Edinburger kasteel verwijderd , en naar den Tower van Londen overgebragt. Scott nu verlangde de teruggave van dit kanon, en wendde zich daarvoor tot den Koning. Er volgden langdurige onderhandelingen met den hertog van Wellington als kommandant der artillerie, maar Scott verloor zijn geduld niet, hij bragt de zaak telkens op nieuw in behandeling, totdat het eindelijk onder Wellington\'s ministerie in 1828 hem gelukte, al de kleingeestige bedenkingen, die er waren opgekomen, uit den weg te ruimen, en den Mons Meg naar zijn oorspronkelijk verblijf terug te voeren.

Bij al die onrust, die de talrijke bezoekers veroorzaakten, kwam echter, dat vel^ bekenden en vreemdelingen er op uit waren, om door allerlei geschenken, tot versiering van het bijna voltooide kasteel, den dichter hun vereering en dank te betuigen. Ja, zelfs steden en gemeenten boden hem oude metsel- en beeldhouwwerken ten geschenke.

Van de vele brieven, die over het aanschaffen en plaatsen van zulke dingen met zijn eersten makelaar, zijn vriend Terry, werden gewisseld, deelea wij er hier een van 20 November 1822 mede, daar hij van den stijl en de manier der inwendige versiering van Abbotsford een vrij goed denkbeeld geeft.

„Lieve Terry! Ik heb nu alle plannen ontvangen; zij zijn overheerlijk. De bibliotheek zal prachtig worden, en aan zolderversierselen zijn wij zoo rijk, dat er niet één behoeft herhaald te worden. Het ontwerp voor de boekenplanken is voortreffelijk. Mijn boekerij zal er nog lang plaats op vinden. Het beslaan der planken met koper bevalt mij ook zeer goed, de prijs er voor echter niet. Sedert ik u het laatst schreef, heb ik van drie kanten weder groote geschenken ontvangen. Als Nquot;. 1 heeft mij de magistraat van Dumfermline uit de

-ocr page 289-

273

kerk aldaar den preekstoel, den biechtstoel, den koninklijken eerezetel en een groote menigte van houtsnijwerk vereerd, genoeg, om er het portaal tot een hoogte van zeven voet mede te omgeven, waarboven dan een fries kan worden aangebragt, om geweren, oude portretten, afgewisseld door wapenen, op te hangen. Dit zal een prachtigen ingang vormen. N\'J. 2 zijn 24 stuks van de kostbaarste chineesche behangsels, een geschenk van mijn neef Hugh Scott. Dit is voldoende, om een receptiekamer en twee slaapvertrekken te behangen. Nquot;. 3 is een groote partij zoogenaamd Jamaica-Cederhout, genoeg, om met dit fraai geaderde hout twee gezelschapszalen en de bibliotheek in te rigten, de kasten en boekenplanken mede gerekend. Dank uwer onvermoeide zorg, zal de groote zaal ook spoedig in orde zijn. Wij hebben een keurige oude engelsche kast met porcelein enz. Twee prachtig gesneden leuningstoelen uit wortel hout met groepen van kinderen, vruchten en bloemen in Italiaanschen smaak, zijn een geschenk van Constable. Zij kwamen uit Eome en werden zeer bewonderd. Daar de spiegel eveneens een gesneden lijst van wortelhont heeft, zal hij waarschijnlijk goed bij deze stoelen passen. Hij moet boven den haard hangen, en er tegenover zou ik Chantrey\'s buste op een antieke tafel van ingelegd marmer willen plaatsen..... Ik ben van plan de kamers vooreerst nog

niet te veel met meubels op te vullen, opdat er ruimte voor fraaijigheden blijve, die men later zon kunnen krijgen. Ik zou wel gaarne zelf een strooptogt door de winkels van oudheden met u willen ondernemen, ik vrees maar dat het een zeer dure onderneming zou worden.

„Wat de kleine kapel aangaat, die ik in de bibliotheek geplaatst wenschte, zoo is het plan niet in dien geest ontworpen als ik mij had voorgesteld. Aan drie muren der bibliotheek moesten boeken aangebragt worden en do vierde op antieke wijze zoo ingerigt zijn , dat er allerlei hoeken en verborgen laden waren gemaakt, waar men zeldzaamheden kon plaatsen. Hier zou ik ook het afgietsel van Bruce\'s schedel en het crucifix een plaats willen geven. Het dak is nu geheel

klaar, en ik kan mij niets schooners voorstellen dan deze

«

-ocr page 290-

274

menigte van torens, voorsprongen en torentjes uit de verte gezien.quot;

Deze brief is ook nog vooral daarom merkwaardig, omdat hij aan het slot er van voor het eerst van zijne lichamelijke kwalen gewag maakt, die hem wel nooit meer verlaten en op het laatst een einde aan zijn leven maken zouden. Hij schrijft:

„Ik ben niet zeer wel geweest. Een fatale congestie van bloed, en daarbij het drukkende gevoel dat in mijn geest door het verlies van zoovele vrienden ontstaan is, hebben mij zeer doen lijden, en ik vrees dat mijn nieuwste roman Peveril een bijsmaak van beroerte zal hebben. Ik zal er echter bovenop zien te komen en heb dan ook weêr een plan uit den tijd van Lodewijk XI, dien schilderachtigsten aller tijden in het hoofd, waarbij een Schotsche boogschutter de hoofdrol zal spelen.quot;

In zijn naaste familie wist niemand iets van dit lichamelijk lijden; alleen zijn schoonzoon en eenige vrienden hadden reeds lang in stilte gevreesd, dat hij ligte aanvallen van beroerte gehad en verzwegen had. De kracht echter, waarmede hij zich inspande, was zoo groot, dat hij met werken zijn gewonen gang ging. Voor het jaar ten einde liep, was niet alleen „Peveril van de hoogtequot; gereed, maar had hij ook reeds het eerste deel van Quentin Durward geschreven. In October had hij niet alleen alles afgeleverd wat hij Constable beloofd had, maar had ook reeds een nieuw contract met hem gesloten over zijn eerst later verschenen roman quot;Woodstock.

Het is zeer natuurlijk, dat de ontzaggelijke aftrek dezer romans de hebzucht der nadrukkers ten top deed stijgen, en het was zoover gekomen, dat Peveril in Amerika werd nagedrukt voor nog de eerste engelsche uitgave ten verkoop kon worden aangeboden. Daar dit niet anders mogelijk was dan door de trouweloosheid van een bediende uit de Ballantijnsche drukkerij, werden voortaan niet alleen de handschriften teu strengste in het oog gehouden, maar Walter Scott volgde nu ook deze politiek, dat iedere nieuwe roman eerst geheel werd afgedrukt voor hij den drukker met den naam bekend maakte, zoodat het titelblad het laatst moest gedrukt worden.

-ocr page 291-

275

Peveril behoort overigens tot de zwakste werken des dichters, en werd ook vrij koel opgenomen. Hij doet er , even als Goethe in zijn „Wilhelm Meister,quot; ook een Mignon in optreden, en daarbij laat hij dit phantasti-sche wezen nog stom zijn. Goethe zelf, die anders een der grootste vereerders van Walter Scott is, laakt dit scherp, en mot regt, en ofschoon de roman groote schoonheden en voortreffelijk geschetste karakters bezit, kon hij toch nooit een lieveling van het publiek worden, vooral daar de ontwikkeling reeds in het begin al te duidelijk uitkomt, zoodat alle spanning dadelijk wegvalt.

Het was een zeer gelukkige gedachte , dat Scott het tooneel van zijn volgende groote werk , Quentin Durward, in Frankrijk plaatste, om door deze nieuwe omgevingen zijn phantasie een nieuwe vlugt te doen nemen, maar tevens had hij zich daarmede groote moeijelijkheden gebaard , die hem bij geen zijner vroegere romans in den weg stonden. Hij moest het land en zijn geschiedenis eerst bestuderen, en uit vele bronnen de stof verzamelen, die hij altijd volledig in het hoofd had, als het de voorstelling van Schotsche gebeurtenissen gold. Bij die studie kwam hem de hulpvaardigheid van zijn vriend, den heer Skene, zeer te pas, die uit Frankrijk teruggekeerd, zijn uitvoerige dagboeken en een groote menigte kaarten en teekeningen tot zijn beschikking stelde. De onvergelijkelijke inleiding tot Quentin Durward en de onovertreffelijke schildering van den franschen Seigneur en van zijn hofhouding op het vervallen kasteel, schijnt aan deze dagboeken van Skene ontleend.

Het masker van nameloosheid, dat de schryver van Waver]ey nog altijd bleef dragen, werd thans hoe langer hoe doorzigtiger, waaraan hij zelf schuld was, daar hij menige scherts, die op zijn auteurschap betrekking bad, niet ronduit afwees. Zoo had b. v. spoedig na het verschijnen van Peveril een heer uit Frankrijk hem geschreven, en hem verzocht om zijn werken te sturen, waarvoor hij zoo vrij zou zijn hem een proefje van den besten champagne te vereeren. Scott zond hem door zijn uitgevers zijn gedichten en romans, en ontving daarvoor een bezending, wier waarde voorzeker meer de vreugde van Walter Scott\'s vereerder, dan wel den prijs der ontvangen werken tot maatstaf had.

-ocr page 292-

276

Verder had de beroemde TJoxburgh-klub in Londen, die uit de grootste kenners en verzamelaars van oude en zeldzame boeken bestaat, de schertsende inlei iing van Peveril te baat genomen, om den schrijver van T\\Ya-verley tot lid te kiezen.

Scott antwoordde op het berigt van deze hem toege-gedachte eer: „Wie ook de Schrijver van Waverley zijn mag. hij moet zich in ieder geval door deze eer zeer gevleid gevoelen. Mogt hij cck zelf onbekend blijven en niet in het gezelschap willen verschijnen, hij zal toch zeker niet nalaten, om de eene of andere kleine zeldzaamheid tot uwe verzameling bij te dragen. quot;Wel zal de plaats, die gij voor hem aan uwe tafel bepaald hebt, evenals de stoel van Banquo, ledig moeten blijven. Maar als ik weer eens naar Londen kom, voor hij zelf nog verschenen is, dan ben ik misschien stout genoeg, om mij voor zijn plaatsvervanger uit te geven en zijn stoel in te nemen enz.quot; Deze benoeming was overigens de oorzaak, dat Seott in Edinburg een soortgelijk gezelschap van boekenliefhebbers stichtte, welks voorzitter hij werd, en waaraan hij spoedig na het eerste plechtige middagmaal de oorspronkelijke handschriften van al de Waverley-romans ten geschenke gaf.

In het algemeen wedijverden nu alle mogelijke klubs en geleerde en niet geleerde gezelschappen, om hem, al was het dan maar voojquot; den vorm , tot lid of voorzitter te hebben, en zelfs maatschappijen van zuiver techni-schen of handel drijven den aard, zoo als b. v. die van gasverlichting te Edinburg, waarvan wij vroeger gesproken hebben, bleven niet achter.

Hoezeer ook deze dingen zijn tijd in beslag namen, en hoe groot ook de briefwisseling was niet alleen met zijn vrienden, maar ook met do kooplieden, die hem de zaken ter versiering van zijn kasteel leverden, — dit alles deed aan zijn schrijven geen afbreuk. In Junij 1823 werd Quentin Durward uitgegeven — en van dat oogenblik af aan was Scott in Frankrijk , Duitsch-land en Italië even populair als in Engeland en Amerika. Het gevolg hiervan voor den dichter zelf was, dat de vloed van vreemdelingen, die nog altijd op Abbotsford kwamen aanzetten, nu een ware overstroo-raing dreigde te worden, want bij de landgenooten van

-ocr page 293-

277

den dichter kwamen nog in bijna even groot aantal de IVanschen en Duitschers , om hem te zien en zoo mogelijk een woord van hem op te vangen. Natuurlijk kon onder dit leger van bezoekers een enkel persoon geen bijzonderen indruk maken, maar toch was er eóne gast, die de maand Augustus 1823 tot een zeer gelukkige maand voor hem maakte. Miss Edgeworth kwam naar Abbotsford. De dichter ging zijn lang verwachte, hooggeëerde vriendin te gemoet met stralende oogen, gat haar de hand, en riep dadelijk vol vreugde: Waarlijk , uw uiterlijk is volkomen zoo, als men het zich had moeten voorstellen, zoo men maar verstandig genoeg was geweest.

Veertien dagen bleef men bij elkander, en elk dezer dagen werd door een landelijk feest gevierd, en iederen avond had de hartelijkste en innigste gedachtewisseling tusschen deze edele mensehen plaats. Wij zullen later zien, hoe hunne vriendschap bij gelegenheid van een bezoek, dat Scott op de goederen der familie Edgeworth m Ierland maakte, door nog naauwere banden van persoonlijke betrekking telkens sterker werd.

Do dagen van den dichter gingen in dezen, misschien den gelukkigsten tijd van zijn leven, vrij kalm voorbij, want het steeds afwisselende verkeer van vreemdelingen was in Abbotsford zoowel als in Edinburg niets bijzonders meer, het was de regel waaraan men gewend was. Eenige gedeelten uit zijn briefwisseling van dien tijd willen wij hier overnemen. In de eerste plaats een merkwaardig gezegde in een brief aan Southey over den dood van bodewijk XVIII op 17 September 1824. Scott schrijft 26 September:

„De dood van den Koning van Frankrijk, die mij toch zoo weinig schijnt aan te gaan, heeft voor mij het zeer verdrietige gevolg gehad, dat Canning, die mij beloofd had, twee of drie dagen in Abbotsford door te brengen , nu niet komen kan. Ik vind het des te onaangenamer, omdat de aanwezigheid van den minister in Londen zeker slechts om den vorm noodig is, daar men volstrekt niet kan aannemen , dat Karei X de politiek van zijn broeder zal veranderen. Ik herinner mij den nieuwen koning nog zeer goed, uit het jaar ITOi\', toen hij in Edinburg leefde. Hij was een der elegantste mannen, met de fijnste vormen

-ocr page 294-

278

in spraak en bewegingen, die ik ooit gezien heb. Het zijn wonderbare tijden waarin wij leven! Ik spreek van Karei X heden juist zoo, als een Franschman in het jaar 1661 misschien van Karei II gesproken heeft, Hebt gij er wel op gelet, hoe gemakkelijk het voor een goed geschiedschrijver zou zijn, om een vergelijking tusschen de fransche en de engelache revolutie te maken? Het fanatisme in Engeland zou met de zoogenaamde philo-sophie in Frankrijk overeenkomen. Maar hoe hoog zou het engelsche volkskarakter door zulk een vergelijking rijzen, men moge op de karakters der hoofdpersonen, of op den graad van matiging en humaniteit acht geven, die bij beide volken zich openbaarde. In beide landen was een bepaalde verbetering der staatsinrigtingen het gevolg der groote omwentelingen. Ik hoop, dat de Franschen de gelijkvormigheid van beide bewegingen niet zoo ver zullen drijven , om nog een tweede revolutie in het leven te roepen, maar zonderling genoeg zou het zijn, wanneer Karei X door zijn liefde voor de geestelijkheid en de strenge vormen van het katholicisme het ook nog zoo ver bragt!

„Mijn jongste zoon gaat nu naar de akademie te Oxford. Mijn oudste is luitenant in het vijftiende hu-zarenregiment en zal, naar ik hoop, spoedig het doel van eiken jongen officier, een kompagnie, ontvangen, hetgeen zeer wenschelijk is.quot;

Dat Walter Scott zijn zoon Charles naar Oxford liet gaan, toont, dat hij de gedachte aan de toegezegde betrekking in Indië had laten varen. Daar zulk een betrekking zijn zoon zonder twijfel in korten tijd tot rijkdom en aanzien zou hebben gebragt, is het laten varen van een zoo zekere verzorging het onomstootelijkste bewijs, dat Scott er niet in de verste verte aan dacht, dat zijn eigen omstandigheden onzeker waren. Integendeel , hij hield zich voor een onafhankelijk, zeer rijk man, die volkomen in staat is om voor de toekomst der zijnen zelf te zorgen.

Op den 22s,e° October 1824 schrijft hij aan den jongen student:

„Mijn lieve Charles, — het verheugt mij te vernemen dat gij u nu op de akademie te huis voelt, en wel, naar ik hoop, met het voornemen, om er uw verblijf

-ocr page 295-

279

aan ernstige studie te wijden, daar het anders slechts een verkwisting van tijd en geld zou zijn. De resultaten hangen geheel en al van u af\', en ik hoop daarom te hooren, dat gij een eervolle plaats onder uwe kameraden inneemt. Hunne oogen zullen op u gevestigd zijn , daar men van den zoon van een schrijver altijd wat goeds verwacht, en ik hoop dat gij de verwachtingen die men van u koestert niet zult teleurstellen. De zoon van mijn vriend Hughes heeft beloofd, zich uw persoon aan te trekken, en u slechts met zulke lieden in aanraking te brengen, wier omgang nuttig en eervol voor u zal zijn. Zeg mij, uit wie het gezelschap bestaat, waaraan gij u hebt aangesloten. Gij zult u, hoop ik, aan de beteren houden, niet aan de minderen. Want wie op deze wereld er niet steeds op uit is om de eerste te zijn, zal spoedig de laatste worden.

„Van huis heb ik weinig mede te deelen. De oude Maida is verleden week op zijn stroo kalm gestorven, nadat hij nog kort van te voren een ferm maal gebruikt had. De hond was op het laatst zoo zwak van ouderdom , dat zijn dood een ware verlossing is. Hij is onder een monument begraven, waarop do volgende latijnsche verzen zijn gebijteld, die ik hier bijvoeg, ofschoon het stout genoeg is, aan de Oxfordsche akademie Latijn uit Abbotsford onder de oogen te brengen:

Maidac marmorea dermis sub imagine Maida,

Ad januam doinini sit tibi terra levis.

Dat is in het hollandsch:

Hier onder mv marmeren beeld ligt gij te slapen, o Maida, Zij voor de woning uws meesters de aarde ugeeu drukkeude last.

„Gisteren hadden wij onze groote jagt, en er werden veertien hazen geschoten. Maar een hond van Sir Adam brak zijn poot, en moest dadelijk gedood worden. Uw kleine neet John spreekt een krommer taal dan ik ooit gehoord heb, wanneer hij zijn kleine gedichten moet opzeggen. Ik hoop maar, dat het kind eens ordentelijk leert spreken. Mama, Sophie, Anna en ik zenden u onzen hartelüksten groet. Steeds uw getrouwe vader W. S.quot;

-ocr page 296-

280

Het bovengenoemde grafschrift kreeg op zonderlinge wijze een soort van beroemdheid; de metselaar in Ab-botsford had aan een steen, waarvan men zich bediende om te paard te stijgen, den vorm van den liggenden Maida gegeven , en op het voetstuk waren de genoemde latijnsche verzen gegraveerd. De Schotsche dagbladschrijvers, die op elke gebeurtenis, hoe klein dan ook, prijs stelden, als ze met Walter Seott zamenhing, deelden spoedig het grafschrift mede, en de engelsche bleven niet achter. Nu had iemand gevonden, dat de eerste lettergroep van janua lang is, dus het vers fautief, en ongelukkig had de afschrijver er nog een tweede fout bij gevoegd, door dormis in jaces te veranderen. Overal werd er nu van Sir Walter\'s valsche quantiteiten gesproken, ja een zekere Berguer wilde zelfs de juistheid van het vers bewijzen, en Scott schreef om aan dit nuttelooze gesnap een einde te maken, de volgende regels aan den uitgever der Morning Post; „Mijnheer! daar ik de waarheid eer, zelfs in onbeduidende zaken, zoo kan ik mij niet achter den mantel der liefde verschuilen , waarmede de heer Lionel Berguer en nog een andere onbekende vriend mijn slechte lettergrepen willen bedekken. De beide regels waren enkel voor een aardigheid geschreven , zonder dat ik er aan denken kon dat zij ooit publiek zouden worden. In den eersten regel is het woord jaces een fout van den afschrijver; er staat: dormis, wat, geloof ik, goed in het vers past. In den tweeden regel is werkelijk een fout in het woord janua, en ik buig mij onder de verdiende straf. Tot mijn verontschuldiging kan ik slechts hetzelfde aanvoeren als Doctor Johnson bij een soortgelijke gelegenheid: Onwetendheid , zuivere onwetendheid is de oorzaak van den bok. Voor veertig jaren hechtte men bij de Schotsche opvoeding nog niet zooveel waarde aan lange of korte lettergrepen, en nu zie ik, dat ik buitendien het weinige dat ik nog wist vergeten heb. Ik heb er nog slechts bij te voegen, dat ik er niet aan denk eenigen tak van beschaving gering te achten, omdat ik niet zoo gelukkig ben hem te bezitten, en ik wensch dat onze nakomelingen een betere klassieke opvoeding zullen ontvangen dan wij in onze jeugd plagten te genieten.

„Het opschrift kan nu niet meer veranderd worden ;

-ocr page 297-

281

maar wanneer het als eon toeken van mijn gebrekkige spraakkennis blijft staan, dan zal het toch niet tegelijk getuigenis tegen mijn openhartigheid afleggen. In minder kalme dagen zou ik mij geschaamd hebben, een plaats voor mijne schuldbekentenis in uw blad te vragen, maar nu kunt gij ze wel opnemen. Pugna est de pau-pere regno. Ik blijf uw gehoorzaamste dienaar, Walter Scott.quot;

Het mooiste van de zaak is, dat Scott zelf volstrekt de zondaar niet was, maar dat Lockhart het gebrekkige distichon vervaardigd had. Scott verbood hem echter ten strengste, zich in den strijd te mengen en de schuld op zich te nemen.

-ocr page 298-

HOOFDSTUK XXIII.

De voortreffelijkste schetsen van den heer Adolphus en van kapitein Hall, die wij in een vorig hoofdstuk hebben medegedeeld, geven ons een zoo duidelijk en volledig beeld van het leven in het huis des dichters gedurende deze gelukkige jaren, dat wij dadelijk tot een hoofdgebeurtenis in de familie kunnen overgaan, namelijk tot de ondertrouw en het huwelijk van den oudsten zoon en vermoedelijken erfgenaam van den naam en titel van Sir Walter Scott. Kapitein Hall beschrijft een bal, waarbij voor de eerste maal de prachtige vertrekken van Abbotsford alle geopend en verlicht waren. Hij wist echter evenmin als de meesten der andere gasten, dat dit feest ter eere eener jonge dame gegeven werd, wier tegenwoordigheid de geleerde reiziger slechts in \'t voorbijgaan vermeldt als die der schoone erfgename van Lochore.

Dit zeer schoone en beminnelijke jonge meisje was Miss Anna Page, Sir Adam Ferguson\'s nicht en eigenares van een aanzienlijk landgoed. Zij was de eerste liefde van den jongen Walter, en daar zijn neiging bé-antwoord werd, bestond er slechts één bezwaar, namelijk hetgeen de moeder der jonge dame tegen hare verbinding met een officier had, daar zij hare dochter niet aan het toeval en den angst wilde prijs geven, die de echtgenoot van een soldaat te verwachten heeft, zoodra deze niet enkel naar de parada maar ook in den werkelijken strijd moet gaan. Doch ook deze bedenking werd overwonnen, en om ook de gelijkheid van beider fortuin te bewerken, deed Scott het regt van

-ocr page 299-

283

eigendom der bezitting te Abbotsford op zijn zoon overschrijven, terwijl hij zelf levenslang zich het vruchtgebruik voorbehield.

Met vreugde onderteekende hij het contract, waarin deze schikking was opgenomen, en zei: Ik ontdoe mij op deze wijze van mijn grondbezit met meer blijdschap, dan mij ooit het verwerven of bezitten er van gebaard heeft, en ik hoop, dat ik eens aan het jonge echtpaar nog wel het dubbele zal kunnen geven.

Zijn gedachten en gevoelens bij deze zoo aangename familiegebeurtenis leeren wij het best uit een brief kennen , dien hij op 28 Januarij 1825 aan Lady Davy schreef, een zijner bloedverwanten en echtgenoot van den beroemden Sir Humphry Davy. „Daar ik weet,quot; schrijft hij, „in welke hooge mate uw opregte vriend en verre neef op uwe deelneming staat kan maken, zoo hoop ik, dat het u aangenaam zal zijn te hooren , dat mijn oudste zoon, die nog een paar jaren geleden zoo verlegen was, dat hij zich niet door u wilde laten kussen (hetgeen mij, in \'t voorbijgaan gezegd, het geluk verschafte zelf op den hem toegedachten kus aanspraak te mogen maken), dat, zeg ik , deze verlegen jongen met toenemenden leeftijd heeft leeren inzien, hoe men zulke gunstbetuigingen moet waarderen. In één woord, de onbeholpen knaap vau toen is nu een schoon jongman geworden, met goede manieren en een aangenaam uiterlijk , voor zoover een vader daarover kan oordeelen. Hij staat goed aangeschreven bij zijn regiment, en in bezit van veel kennis op krijgskundig gebied, is hij nog steeds de oude, goede trouwhartige jongen, niettegenstaande hij op reis is geweest en aan hoven en in legerplaatsen veel heeft verkeerd. ■ Eenige dezer goede eigenschappen, misschien alle, en vooral zijn kunst om vestingen te belegeren, hebben hem de liefde en de hand van een zeer schoon en lief meisje verworven, van Miss Anna Page, hier onder den naam der erfgename van Lochore bekend, een naam dien zij nu voor Mistres Scott van Abbotsford wil ruilen. Het schijnt van beide kanten een oude liefde geweest te zijn. Ofschoon zij een groot fortuin bezit, heeft mij de gunst van het publiek in staat gesteld , om ook van mijn kant aan het jonge paar zooveel te geven, als de familie maar

-ocr page 300-

284

eenigzins kau verlangen, De eenige hinderpaal ging tot nog toe van de moeder der bruid uit, een zeer waardige dame uit de hooglanden, die zich niet aan de gedachte kon wennen, om haar eenigen schat van de wisselvalligheden des krijgslevens afhankelijk te maken, terwijl ik van mijn kant niet kan toegeven, dat mijn zoon zou besluiten om een landjonker en vossenjager te worden. De raad van vrienden en voogden heeft nu ook deze zwarigheid uit den weg geruimd, en het huwelijk komt tot stand, niettegenstaande de schoonvader het uiterst wereldsche en doellooze beroep van verzen maken uitoefent, en de jonge aanstaande een geweldigen knevel draagt. Het jeugdige paar zal na de bruiloft een paar dagen in Abbotstord blijven , en dan in Londen den inkoop voor zijn huishouding enz. bezorgen. Wanneer gij bij deze gelegenheid mijn lieve kleine schoondochter wilt opzoeken, hoop ik, dat zij u bevallen zal.quot;

De bruiloft werd met allen mogelijken luister te Edin-burg 3 Februarij 1825 gevierd, en spoedig daarop kocht Walter Scott voor zijn zoon een kapiteinsplaats voor niet minder dan ƒ 42000. In de jonge vrouw had men een zeer geliefd lid der familie gekregen; Scott schreef haar zeer dikwijls, en uit al die brieven ziet men, hoe tevreden hij was met de keus van zijn zoon; het baarde hem ook niet weinig vreugde, te ontdekken , dat de jonge vrouw in zijn hoofdliefhebberij, de boom-kweekerij, veel belangstelde, en over het planten op hare goederen zelf het toezigt hield.

Dat bij de naauwkeurige en hoogst doelmatige wijze, waarop Walter Scott zijn tijd had verdeeld, zijn letterkundige arbeid door huiselijke feesten geen schade leed, weten wij reeds. Zoo leverde dan ook dit jaar de Verhalen der Kruisvaarders, de Ondertrouwden {the betrothed^) en den Talisman, waarvan de laatste met den groot-sten bijval werd opgenomen, ofschoon de vertelling wat al te na aan een sprookje grenst. De figuren van Saladijn en Richard Leeuwenhart bevielen echter algemeen. De laatste is wel wat zeer sterk geïdealiseerd, en de poëtische kant van dit karakter te veel tegenover den gro-ven en ruwen op den voorgrond geplaatst.

Constable was nu van meening, dat het tijd was, om de Waverley-romans door een goedkoopere uitgave zelfs

-ocr page 301-

285

voor de armsten toegankelijk te maken, en hij wilde tegelijk een aantal andere boeken in zoogenaamde volksuitgaven verspreiden. Scott gaf aan dit, toen geheel nieuwe, idee zijn goedkeuring, en wij aanschouwen hier den aanvang eener rigting, die de geheele boekhandel later zeker niet tot zijn nadeel is gevolgd.

Men vroeg eenige deskundigen om raad, hield opzettelijk zittingen over de zaak, en bepaalde daarin, dat Scott zelf voor die verzameling van goedkoope werken het leven van Napoleon in afleveringen zou schrijven. Hij geloofde als inleiding een voorstelling der fransche revolutie met hetzelfde gemak te kunnen schrijven, waarrneu hij zijn romans uit de mouw schudde. Allen stelden zich de glansrijkste uitkomst der onderneming voor, en kwamen daardoor in de allervrolijkste stemming. Scott schreef een geestig berigt over deze onderhandelingen als inleiding tot de Verhalen der Kruisvaarders.

Wat Sir Walter zelf betreft, zegt Lockhart te dezer plaatse, men kan niet zonder treurigheid en verwondering deze zijne aardigheden lezen. Wanneer men bedenkt, dat de vaste zuilen, waarop hij zijn aardsche geluk meende gebouwd te hebben, slechts daarom ineenstortten , omdat hij, er niet mede tevreden, de eerste schrijver van zijn tijd te zijn, ook zijn eigen drukkeren uitgever wilde zijn, dan kanmennaauwelijks begrijpen, hoe hij in denzelfden tijd het volgende kon schrijven.

„In de aartsvaderlijke tijden,quot; lezen wij in de genoemde inleiding , „was iedereen zijn eigen wever, kleermaker, slager, schoenmaker enz. En in den tijd der naamlooze vennootschappen, zooals men den tegenwoordigen kan noemen, vereenigt ieder weêr nagenoeg al deze bezigheden in zijn eigen persoon. Inderdaad als iemand zich diep genoeg in zulke ondernemingen inlaat, kan hij zijn uitgaven steeds vergrooten en toch tegelijk zijn inkomen verbeteren, — juist zoo als die hydraulische machine, die hoe meer water zij oppompt, het des te o vervloediger en gemakkelijker zich laat toestroomen. Zulk een man koopt zijn brood bij zijn eigen bróodmaatschappij , neemt melk en kaas van de actiënboerderij, en de nieuwe jas, dien hij laat maken, komt ten voordeele van zijn eigen vennootschap van kleeding. Het gas, waarmee hij zij n huis verlicht, brengt de actiën der gaskompagnie

-ocr page 302-

286

in de hoogte, en de maatschappij tot invoering van vreemde wijnen doet des te betere zaken hoe meer wijn hij drinkt. Op deze wijze wordt elke verkwisting een verstandig berekende handeling. Ja, zelfs indien de prijs voor het een of ander verbazend hoog, en de zaak zelf verbazend slecht is, zoo is de consument toch altijd zijn eigen kooper, en wordt tot zijn eigen voordeel bedrogen en overvraagd. Mogt die ontworpen maatschappij van doctoren en doodgravers nog tot stand komen, onder de firma: dood en doctor , dan kon men, door er aan deel te nemen , aan zijn erfgenamen een groot gedeelte der onkosten laten teruggeven, die door de laatste ziekte en de begrafenis van den erflater werden veroorzaakt.quot;

Had Scott gemeend, de geschiedenis der fransche revolutie als inleiding tot Napoleon\'s leven zonder groote moeite te kunnen zamenstellen, hij werd er spoedig van overtuigd, dat hij zich volkomen vergist had. Hij zag weldra de noodzakelijkheid in, om zich van de onmisbare bronnen voor zulk een werk te voorzien, en Constable als uitgever zond hem geheele wagens vol boeken, waarvan de eerste in ongeveer honderd folianten den Moni-teur bevatte; ook later kwamen er boekenladingen op boekenladingen, totdat zijn kamer meer op een lokaal van boekverkoopingen dan op een studeervertrek geleek. In dezelfde mate waren zijn vrienden er op uit, om handschriften van allerlei aard uit alle steden van Europa bij elkaar te brengen. Deze vloed van bouwstoffen der geleerdheid stroomde zoo op hem in, dat hij in een grappig postscriptum van een brief van Junij 1825 zijn vertwijfeling daarover te kennen gaf.

En toch, al die buitengewone moeite, wel verre van hem wankelmoedig te maken, spoorde den dichter slechts tot nieuwen ijver aan,.en ofschoon het dadelijk te zien was, dat het werk veel grooter worden moest, dan men in het begin gedacht had, zoo waren noch de schrijver noch de uitgever hierover bedroefd.

De aanhoudende en ongewone arbeid maakte echter spoedig een uitspanning noodig, en Scott besloot, deze op een reis door Ierland te zoeken, waartoe vooral de wensch om zijn zoon in diens garnizoen op te zoeken, en Miss Edgeworth in haar eigen land te zien, hem deed besluiten.

-ocr page 303-

287

Lady Scott reisde niet mede, daar zij in het algemeen geen vriendin van reizen was en vooral een afkeer van het varen met een atoomboot had. Daarentegen waren Anna en Lockhart van de partij.

Het doel der reis werd geheel bereikt, want Scott bleef altijd in de vrolijkste en gelukkigste luim, hoe dikwijls ook zijn tart door de ellende, die toen nog meer dan nu overal in Ierland zigtbaar was, op de smartelijkste wijze werd aangedaan.

Op 14 Julij kwamen zij te Dublin aan. De reizigers vonden den jongen Walter met zijn vrouw in een fraai paleis op het hoofdplein der stad gehuisvest, daar toen vele der prachtigste paleizen, door hunne eigenaars verlaten, zeer goedkoop te huur stonden.

Wij laten Lockhart zelf spreken:

Nooit, zegt hij, zal ik de uitdrukking van trotschheid en kinderlijke vreugde vergeten, waarmede Sir Waller rondzag, toen hij voor de eerste maal aan de tafel van zijn zoon zat. Hij deed mij aan de schoone ode van Pindarus denken, waarin de gelukkige grijsaard beschreven wordt, die den beker met schuimenden wijn in de hand, de bruiloft van zijn kind viert.

Nog op denzelfden avond verschenen afgevaardigden der Koninklijke Akademie, die Sir Walter tot een feestmaaltijd uitnoodigden, en den volgenden morgen vond hij op de ontbijttafel een schrijven van den rector der hoogeschool, die hem aankondigde dat dit aanzienlijke lichaam den dichter het eerediploma van doctor in de regten wilde overhandigen. De aartsbisschop van Dublin behoorde tot de eersten, die hem een bezoek kwamen brengen. Eveneens werd hij door den Advokaat-Generaal, den Gouverneur van Dublin en door den President van het Collegie van i\'inantiën bezocht, welke laatste uit naam van den Onderkoning van Ierland den dichter voor den volgenden middag op diens landgoed noodigde.

Eiken morgen was het nagenoeg een receptie als bij een gekroond hoofd, en het ontbrak niet aan alle mogelijke bewijzen van achting, en aan aanbiedingen van allerlei aard. Het merkwaardigste waren de eereblijken die zelfs de lagere bevolking den dichter overal gaf. Hield zijn rijtuig voor een deur stil, dan was de straat

-ocr page 304-

288

dadelijk met menschen, die op hem wachtten, zoo gevuld, dat men slechts stapvoets kon rijden. Als wij een straat indraaiden, dan ging het berigt daarvan als een loopvuur voor ons uit; — alle winkeliers kwamen met vrouw en kroost naar buiten en maakten diepe buigingen, en het gemeen en de kinderen liepen hoezee schreeuwend om onzen wagen heen, alsof het een tri-omftogt was. Een oude presbyteriaan sche Grlasgower, die deze ontvangst mede aanzag, zei het hoofd schuddend : Dat is een ware aanbidding, zooals ze naauwe-lijks past voor een sterfelijk schepsel!

Daar de naam Swift in Ierland op zijn minst even populair is, als die van Scott in Schotland, en daar bovendien de groote Schot het leven van den grooten Ier beschreven had, was hot natuurlijk, dat hem alle merkwaardigheden, die op Swift betrekking hadden, getoond werden; en iederen keer, als men van zulk een bezigtiging terug kwam, was er geen eind aan het gejubel van het volk voor den man, die voor den grootsten lerschen schrijver een eervol gedenkteeken door zijn levensbeschrijving had opgerigt.

Toen Scott op zekeren avond in den schouwburg verscheen, was het gejuich zoo oorverdoovend, dat de spelers niet aan het woord konden komen, De directeur kwam op het tooneel, en vroeg naar de oorzaak der opschudding. Toen riepen duizende en nog eens duizende stemmen met zulk geweld en zoo zonder ophouden: „Sir Walter Scott,quot; dat deze zich eindelijk genoodzaakt zag op te staan en met eenige woorden voor de hem bewezen eer te danken, waarna het jubelen zoo mogelijk nog grooter werd.

Toen men eens een digt bij de stad gelegen beroemde grot ging zien, stond Scott er op om naar beneden te klimmen, hetgeen hem eenige moeite kostte, en de oude vrouw die hem de grot toonde zei. dat hij de eerste lamme man was, die dit gewaagd had. Toen men haar verhaalde, dat die heer een beroemde dichter was, antwoordde zij : „Dat \'s een leugen, hij is geen dichter, hij is een deftig heer, die mij een halve kroon gegeven heeft. Dichter en gentleman zijn nog altijd dingen, die in het engelsche volksbewustzijn zich slecht laten vereenigen!

-ocr page 305-

289

Op den l\',en Augustus ging de reis iu gezelschap van zijn zoon en schoondochter naar Edgeworthtown, de heerlijkheid der familie Edgevvorth, bij wie eenige zeer gelukkige en geuoegelijke dageu werden doorge-bragt. De geheele adel uit deu omtrek stroomde toe , uiet alleen om den vreemden gast te eeren, maar vooral om hem te toonen, hoe trotsch zij op hun beroemde landgenoote waren. Hier zag men ook, hoe goed het Ierland zou kunnen gaan, indien de grondbezitters in het land bleven, en voor hunne onderhoorigen zorgden, in plaats van hunne inkomsten in den vreemde te verkwisten. Hier was niets te zien van al die leemen hutten en naakte boeren, hier zag men overal fraaije zindelijke huizen en gezonde lachende gezigten; en een school, tegelijk door protestanten en katholieken bezocht, was in de beste orde. Merkwaardig is het, dat deze school dezelfde is, waarin Oliver Goldsmith zijn eerste opvoeding ontving, in een tijd toen de eigendom van den grond reeds in handen der familie Edge-worth was.

Marie Edgeworth moest reeds daardoor een groote aantrekkingskracht voor Scott hebben , dat zij van alle schrijversijdelheid en van alle grootspraak even afkeerig was als hij zelf\'. Lord Byron geeft den indruk dien zij op hem maakte, toen hij haar voor de eerste maal zag, met deze woorden weêr: Zij zag er uit als Jenny Deans 1), en zoo stond Scott dan tegenover het beeld fijner beminnelijkste figuur, wier diep godsdienstig wezen de betooverende kracht harer persoon nog verhoogde.

Het volgende gesprek, dat Lockhart mede aanhoorde, doet ons een blik werpen op de harmonie der levensbeschouwing van deze beide zoo rijk begaafde personen. Hij had in tegenwoordigheid van Scott en van de ler-sche dichteres gezegd, dat dichters en romanschrijvers de wereld wel vooral uit dat oogpunt moesten beschouwen , dat zij de stof is voor hun dichterlijke werken. Scott peinsde en zei zeer ernstig: Dat zijn wel wat onrijpe voorstellingen! Wij zouden een rampzalige wereld hebben als het zoo was! Gij meet alles te veel met een letterkundigen maatstaf. Ik heb boeken genoeg

1) Jenny Deans louking girl,

II.

13

-ocr page 306-

290

gelezen en met de grootste mannen gesproken; maar ik kan verzekeren, dat de diepzinnigste gezegden, die ik gehoord heb, uit den mond van arme onbeschaafde mannen en vrouwen kwamen, wanneer zij met grooten maar weinig opgemerkten heldenmoed de moeijelijkste omstandigheden overwonnen. Als zij daarover dan met de hunnen spraken, kwamen er dikwijls dingen voor den dag, die misschien nergens verhevener en roerender kunnen gevonden worden, dan alleen in de heilige Schrift. Ook de dichter zal zijn ware roeping slechts dan vervullen, wanneer hij alles als ijdel en zonder waarde beschouwt , wat niet ware innerlijke beschaving van het gemoed is. Marie luisterde met tranen in de oogen naar deze woorden, en daarop zich tot Lockhart keerend, zeide ze: Grij ziet nu, hoe het staat! Swift erkende, dat hij zijn boeken geschreven had, opdat het volk hem als een grooten heer zou beschouwen; Sir Walter schrijft de zijne, om die welke beneden hem staan zoo te kunnen behandelen, als een groot heer, in den waren zin van het wroord, het behoort te doen.

De hier geuite meening van Scott staat overigens volstrekt niet alleen. Zoo b. v. toen zijn dochter Anna haar afkeer van iets met deze uitdrukking te kennen gaf: Het is vulgair, zei Scott: Mijn kind, gij spreekt als een heel jong meisje! Weet gij wel, wat vulgair beteekent? Vulgair beteekent gewoon. Nu mag men niets, behalve de ondeugd, gering achten, omdat het gewoon is; en als gij wat langer zult geleefd hebben, dan zult gij mij gelijk geven, wanneer ik zeg, dat Goddank op deze wereld niets wat waarachtige waarde heeft, en waarlijk verdient dat men er naar streve, ongewoon is.

Nadat men hier een week genoegelijk had doorgebragt, gaf het gezelschap gehoor aan de uitnoodiging van den Minister Canning, die toen juist bij een zijner lersche bloedverwanten was, en Miss Edgeworth en twee harer zusters lieten zich gemakkelijk overhalen om van de partij te zijn.

Deze geheele reis door het schilderachtige eiland werd zoodoende een dubbele triomftogt, en Scott kan naau-welijks woorden vinden, om de hartelijkheid en den omvang der lersche gastvrijheid te schetsen. Ieder huis,

-ocr page 307-

291

zegt hij, schijnt, evenals de tent der toovergodin Pari-banu, des te grooter te worden, hoe meer gasten er inkomen , en het verhaal is niet langer onwaarschijnlijk, dat een lersche harpspeler zijn instrument op het haardvuur wierp toen hij geen brandhout had om voor een gast thee te zetten.

Om den aard der ontvangst, die aan het dichterpaar overal ten deele viel, met een enkelen trek te kenmerken , is het voldoende te zeggen, dat in alle steden, die zij naderden, om hen te begroeten de klokken werden geluid.

Ook was er geen gebrek aan grappige ontmoetingen. In Limmerik b. v. stelde zich een broeder in de poëzie, O\'Kelly geheeten, met een inteekenlijst aan de reizigers voor, en hij parodieerde, om eenig geld te ontvangen, een Epigram van Dryden op de volgende wijze:

Drie dichters, in verdienste elkaar gelijk,

Versieren thans \'t vereenigd koningrijk;

Uit England Byron, Scott uit Scliotland\'s bloed, En Erin\'s trots, O\'Kelly groot en goed.

Daar Scott zich dadelijk met drie guldens loskocht, werd er ook terstond een vers op Miss Edgeworth gedeclameerd, waarop dezelfde belooning volgde.

Niet ver van de plaats, waar dit voorviel, zou een schilderijenkabinet op een landgoed worden bezigtigd. Maar toen men aan de poort kwam, zag men daar twee bidders staan, die een tafel met een brandewijn-flesch vóór zich hadden, en bekend maakten dat de heer des huizes majoor H. den vorigen dag gestorven was, en zij hier de lijkwacht hielden, om alle voorbijgaande Christenen uit te noodigen, een glas op de zielerust van den gestorvene te ledigen. Het gezelschap trok verder, zijn kaartjes voor de weduwe achterlatend.

Den volgenden dag kwam deze brief: „Mevrouw H. zendt haar besten groet, terwijl zij tevens haar spijt betuigt dat zij de schilderijen van daag niet kan laten zien, daar majoor H. gisteren aan een beroerte gestorven is. Mevrouw H. is hierover te meer bedroefd, daar zij nu niet de eer kan hebben om Sir Walter Scott en Miss Edgeworth bij zich te zien.quot; Scott zei, dat hem dit aan de weduwe van Fife herinnerde, die de onge-

13*

-ocr page 308-

292

lukken uit de moeijelijkste jaren van haar leven zoo opbelde: Toen hebben wij eerst ona lieve kind verloren , — en dan Jenny, en toen stierf\' mijn man zelf, — en daarna bezweek de koe, dat arme beest, — maar bij die heb ik nog negen gulden voor de huid gekregen.

Als een merkwaardige omstandigheid bij deze reis wordt opgemerkt, dat ofschoon toen de emancipatie der katholieken het land in de hevigste beweging hield , er toch volstrekt geen onderscheid in de gastvrije ontvangst te zien was, die hem van de aanhangers van beide geloofsbelijdenissen te beurt viel. Slechts één enkele katholieke grondbezitter was onbeleefd, (en dit wordt als de eenige uitzondering aangevoerd), door een jagt op zijn gebied te weigeren omdat Scott tegen de emancipatie was.

Des dichters vreugde gedurende deze lersche reis zou nog volmaakter zijn geweest, als hij Thomas Moore had ontmoet. Maar deze was ongelukkig afwezig, en betuigde in een hartelijken brief zijn spijt, den vriend niet gezien te hebben. Scott antwoordde even hartelijk, en verzocht Moore om deze reis als een bezoek te beschouwen dat hij hem had willen brengen, en daar hij hem niet te huis had gevonden, had hij ten minste zijn kaartje willen afgeven.

Wij mogen aan het berigt van deze lersche reis geen einde maken, zonder over twee oude daüies te spreken, die toen tot de meest bekende personen van Groot-Brittanje behoorden, en die zich misschien in haar graf van ergernis zouden omdraaijen, als iemand een gelegenheid liet voorbij gaan om van haar gewag te maken.

Lady Eleanor Buller en de zeer eerwaardige Miss Ponsonby hadden in hare jeugd en midden in den glans van groote schoonheid, omgeven van rijkdom en alle weelde des levens, eeuwige vijandschap aan de mannen gezworen, en een prachtig landgoed in Ierland tot tempel harer eeuwige maagdelijkheid gekozen. Zij waren op zeer romantische wijze in Ierland opgetreden. Lady Eleanor in haar natuurlijke verschijning als een schoon meisje, Miss Ponsonby als haar page verkleed, en dit was de oorzaak van allerlei valsche geruchten geweest, die jaren lang rondliepen totdat de waarheid overal werd ingezien. Toen Scott op hare uitnoodiging haar

-ocr page 309-

293

gt;

bezocht, was de eene zeventig en de andere vijf en zestig jaren oud. Beiden droegen blaauwe rijkleêren, dikke schoenen en manshoeden. De rokken waren op de zonderlingste manier opgenomen, en toen zij het gezelschap aan de deur welkom heetten, had men haar van verre voor een paar oude half krankzinnige matrozen kunnen houden. Bij nadere beschouwing zag men, dat zij met een geheelen last van broches, ringen \' en kettingen beladen waren, en Lady Eleanor droeg

daarenboven nog een menigte orden en ordelinten. Haar hair droegen zij kort geknipt, zoodat het in sneeuwwitte s borstels van het hoofd afstond. De oude dame was half

1 blind en scheen zeer zwak van ouderdom, de jongere,

de vroegere page, daarentegen was nog volkomen krachtig.

Het geheele huis was van boven tot beneden met 3 schilderijen, snijwerk en snuisterijen van allerlei aard

s volgepropt. Walter Scott\'s werken in prachtbanden na-

I men een in het oog vallende plaats in.

i Zij bestormden den dichter met vragen, vleijerijen en

kussen in zulk een mate , dat hij het nog acht dagen O daarna voelde, lieten hem alles zien wat maar te zien

lJ was, en gaven hem een eigenhandige naamteekening

II der koningen eu vorsten ten geschenke , die haar bezocht en met orden en eereteekenen begiftigd hadden.

Q- Kortom, zij zouden allerbelachelijkst geweest zijn, 1j ware niet de geheele omstreek vol van haar lof geweest om hare zorg voor armen en zieken, zoodat mannen, vrouwen en kinderen deze zonderlinge menschen als hoogere wezens vereerden.

i- Zoo nam men afscheid met een gevoel van spot en

ss bewondering tegelijk van een paar der zeldzaamste origi-18 nelen, zooals de Engelsche rijkdom, en de ledigheid die er dikwijls een gevolg van is, ze van ouds in zoo groot n aantal heeft voortgebragt. Op den lsten September was si deze reis afgeloopen, en Walter Scott zat weder in zijn •P huis te Abbotsford.

Ly \'n

;!

al ar

-ocr page 310-

HOOFDSTUK XXIV.

De oude verdeeling van den dag werd weder aangenomen , maar nu had hij voor het leven van Napoleon een veel ernstiger studie der bronnen noodig, dan voor zijn tot dusver geschreven werken. Ook hieraan wijdde hij denzelfden ernst en ijver, waarmede hij alles aanpakte. Hij schreef\' aanteekeningen en maakte uittreksels met de naauwkeurigheid van een notaris; maar wanneer de taak, die hij zich had opgelegd, volbragt was, stond hij niet als vroeger van den arbeid op, in de beste luim en overvloeijende van allerlei grappige invallen die hem bij zijn werk toestroomden. Toen was het een genoegen geweest, om hem aan zijn lessenaar te verrassen, hoe hij daar zat, het sneeuwwitte hoofd in volle kracht opgeheven, met een trek van vreugde om de lippen over het gemakkelijk slagen van den arbeid, terwijl de pen pijlsnel de nog sneller vliegende gedachten op bet papier zocht vast te houden. Nu echter was zijn gezigt al zeer verminderd. Hij moest dikwijls met een bril zich nêerbukken over den kleinen druk of het slechte schrift zijner bronnen, en de ledige hand, die anders den kop van den trouwen Maida gestreeld had gedurende het werk, hield nu een notitieboek vast, waarin de met moeite verzamelde feiten werden opgeteekend.

Lockhart zag al deze veranderingen met te diepere smart, omdat hij toen juist zich genoodzaakt zag, om met zijn familie op reis te gaan, daar de kleine John zoo zwak was dat de doctoren verklaarden, dat een verblijf in een zachter klimaat het eenige en laatste

-ocr page 311-

295

middel was om het zwakke kind misschien nog in het leven te houden.

Gelukkig voerde Thomas Moore in deze treurige dagen het lang gevormde plan uit, om naar Abbotsford te komen. De twee groote dichters waren spoedig de innigste vrienden, en Scott stelde zooveel vertrouwen in den gevierden zanger van Ierland, dat hij hem dadelijk het auteurschap der Waverleyromans bekende. Toen Moore op den tweeden morgen van zijn verblijf te Abbotsford Scott\'s kamer binnen trad, legde deze hem met groote ontroering zijn hand op den schouder en zeide : Nu, beste Moore, zijn wij vrienden voor het geheele leven.

Moore was niet minder opgetogen over dit bezoek, als eens Washington Irving en kort van te voren kapitein Hall. „Ik nam afscheid van Scott,quot; zei hij, „met de overtuiging, dat wel de geheele wereld zijn werken moet bewonderen, maar dat slechts hij zijn geheele beminnelijkheid kan begrijpen, die in Abbotsfort geweest is. Wanneer ik mijn oordeel over hem in één woord moet uitspreken , dan kan ik mij slechts van een zeer gewone spreekwijze bedienen: Hij is de beste en de eerlijkste mensch!quot;

Nog een ander bezoek valt in dezen tijd. In het rijke Engeland was toen de vroegere tooneelspeelster, weduwe van den bankier Coutts, die later den hertog van St. Albans trouwde, om haar rijkdom beroemd. Eenige dagen voor dat zij hare aankomst had gemeld, waren juist vele voorname Engelsche en Schotsche Ladies naar Abbotsford gekomen, en dezen bleven met opzet, om zich in haar adelstrots boven de burgerlijke millionaire te verheffen, die dit overigens volstrekt niet verdiende, daar zij een eenvoudige en beminnelijke vrouw was.

Scott doorzag de zaak volkomen, en moeijelijk kou iets zijn edel open karakter meer tegenstaan,,als zulke jam-merlijkheden. Toen nu de dames van tafel opstonden, merkte hij dat Misstress Coutts zich door een voorgevoel van de haar toegedachte beleedigingen onpleizierig gevoelde. Hij maakte derhalve aan de bijeenkomst der heeren zoo spoedig mogelijk een einde, en tot de dames zich begevend, wist hij de schoonste en jongste onder haar, die tegelijk ook de voornaamste was, in zijn wapenzaal te lokken, onder voorwendsel van haar iets

-ocr page 312-

296

te willen wijzen, en hier sprak hij tot haar, gelijk hij later verhaalde, het volgende: „Ik wensch met u een woord over Misstress Coutts te spreken. Wij kennen elkander lang genoeg, dat gij mij niets kunt kwalijk nemen. Het is, naar ik hoor, niets ongewoon^ onder de voorname dames in Londen, zeer gaarne uitnoodigingen aan te nemen, zelfs er jagt op te maken, b. v. tot de groote feesten en bals van Misstress Coutts, om dan later, als men haar in kleinere gezelschappen ontmoet, koel en voornaam tegenover haar te zijn. Grij zult mij toestemmen dat dit gemeen is, maar gij weet even goed als ik, dat de voornaamsten dikwijls laagheden begaan, waarvoor een bedelaar zich zou schamen, wanneer het er om te doen is ergens toegang te krijgen. U, dat weet ik, zou dit volstrekt onmogelijk zijn; maar gij moet mij de opmerking veroorloven, dat de manier, waarop gij u allen tegenover Misstress Coutts, die mijn gast is, gedragen hebt, zeer aan zulk een handelwijze doet denken. Gij allen wist reeds voor drie dagen, dat zij hier zou komen. Wanneer nu één van u het beneden hare waardigheid vond om met deze mijn gast bij mij zamen te zijn, dan was er tijd genoeg, om dit door tijdig af te reizen te ontgaan Daar dit niemand uwer gedaan heeft, en ik toch niet mag gelooven, dat gij slechts uit nieuwsgierigheid hier zijt gebleven, moet ik wel aannemen dat gij het met het doel hebt gedaan, om mij by de uitoefening mijner gastvriendschap te ondersteunen.quot; De schoone vorstin, die hij zoo had aangesproken, antwoordde: Sir Walter, ik dank u Gij hebt mij de groote eer bewezen, met mij te spreken, aisof ik uwe dochter was, en ik beloof u dat hetgeen gij wenscht op de beste manier en met een goed hart zal gebeuren. De andere dames hoorden dadelijk wat er gaande was, en zij gedroegen zich derhalve allen zoo, dat Misstress Coutts geen verdere oorzaak had om te klagen , en nadat zij drie dagen gebleven was, zeer voldaan over haar verblijf in Abbotsford, de reeks van rijtuigen, die haar gevolg uitmaakten, even statig huiswaarts liet rijden, als zij gekomen was.

Sedert 20 November 1825 zou men het leven van den dichter bijna dag aan dag met hem nog eens kunnen doorleven, want toen begon hij een dagboek over alles

-ocr page 313-

297

te houden, dal; hem uitwendig en inwendig bezig hield. De oorzaak hiervan was de boekhandelaar Murray, die een door Lord Byron in Eavenna gehouden, later door Thomas Moore voor een groot gedeelte in het licht gegeven dagboek onzen dichter ter inzage had gezonden. Scott vond de gewoonte, om zulke opteekeningen te maken, hoogst aangenaam en doelmatig, en er werd derhalve spoedig een dikke kwartijn met een slot aangeschaft, om dagelijks datgene op te nemen, wat hij met zich zelf moest bepraten en afdoen.

Van de rijke uittreksels, die Lockhart uit dit dagboek heeft overgenomen, zullen wij voortaan alles mede-deelen, wat een nog scherper licht kan werpen op het leven van den dichter, op zijn karakter en denkwijze. Zeer spoedig helaas! nemen deze opteekeningen een sombere kleur aan, en wij moeten nu de oorzaken der verwikkelingen kort aanstippen, waarvan de val diergroote boekhandelshuizen , waaraan Walter Scott zijn geheele fortuin ongelukkig verbonden had, het gevolg was.

Het jaar 1825 zag sedert de tijden van Law voor het eerst een handelskrisis uitbreken, die het gevolg was van hetgeen men later met den naam van actiën-zwendelarij plagt te noemen. De Amerikaansche goudmijnen , de nieuwe spoorwegen, die toen werden ontworpen , buitensporige speculatiën in alle mogelijke handelsartikelen , hadden door het uitzigt op snelle en gemakkelijk te verdienen winst ook zulke personen meegesleept, die eigenlijk met dergelijke dingen niets te doen hadden.

Een der grootste boekhandelsfirma\'s in Londen , Hurst en liobinson, had door zulke zaken haar crediet zoo verloren, dat de val van dit huis werd voorzien, en hiermede was weder Constable, en met dezen de firma van Ballantyne, waarvan Scott deelhebber was, zoo naauw verbonden, dat dnor deskundigen een gemeenschappelijk bankroet werd voorspeld.

In welk een mate Scott hierin betrokken was, wist niemand. Daar het ondertusschen bekend was, dat er innige vriendschapsbanden tusschen den dichter en de boekhandelaars bestonden, beschouwden zijne vrienden en vooral zijn schoonzoon het als pligt, den dichter van

de in omloop zijnde geruchten kennis te geven. Walter

»

-ocr page 314-

298

Scott was echter zoo weinig in de ware verhouding der hem zoo van nabij betreftende verbindtenissen doorgedrongen , dat hij op al deze waarschuwingen slechts hernam, dat wie in Londen ook ten val mogt komen, het Edinburgsche huis zoo vast als een eik stond. Weinige dagen na de verspreiding dezer eerste verontrustende geruchten ontving Lockhart van een regtsge-leerde het berigt, dat men in Londen wilde weten, dat Constable\'s bankier hem verder crediet had geweigerd, en van hem zelfs betaling der nog te boek staande gelden had gevorderd.

Dadelijk spoedde Lockhart zich naar zijn schoonvader die op dien dag juist geen bezoek had en, gelijk hij in zulke gevallen plagt te doen, na tafel bij een glas grog een sigaar rookte. Hij liet den ontvangen brief lezen. Scott las dien en zei met de grootste kalmte, dat deze geruchten valsch waren, daar Constable en Ballantyne hem anders dadelijk zelf berigt er van zouden gezonden hebben.

Deze rust was echter slechts een kunstmatige. Naau-welijks was Lockhart weg, of Scott reisde met den grootsten spoed naar Constable, vertelde hem de onrustbarende geruchten, maar ontving daarentegen de verzekering dat zij niets dan logen behelsden, en dat zijn crediet zoo vast als altijd stond. Hij deelde dit aan zijn schoonzoon mede, echter op zulk een zonderlinge manier, dat Lockhart toen voor het eerst op de gedachte kwam, dat het bankroet van den boekhandelaar slechter gevolgen zou kunnen hebben, dan alleen het uitblijven van een honorarium. Hij zoowel als zijne vrouw geloofden ondertusschen de groote onrust van hun vader vooral daarop te kunnen schuiven, dat hij, in geval er iets ongelukkigs met Constable mogt gebeuren, voor zijn vrienden Ballantyne vreesde, en dat deze zorg hem zoo aandeed.

Helaas, de zaak was geheel anders.

Scott, die in zijn persoonlijke uitgaven de stiptste orde in acht nam. en over het kleinste zoo streng rekening hield, dat men in zijn huishoudboek iederen stuiver had kunnen vinden, dien hij sedert dertig jaren aan tolgeld betaald had, diezelfde Scott had toch nooit de noodige kennis noch het geduld gehad, om inzicht te krijgen in de gel-

-ocr page 315-

299

delijke omstandigheden der uitgebreide zaak, waarvoor hij als deelhebber mede aansprakelijk was.

Zijn liefde voor zijn compagnons en zijn vertrouwen in hen was zoo groot, dat iederen keer, wanneer hij bij hen kwam en zij met hem wilden afrekenen, hij dit plan als doelloos en vervelend van de hand wees, en alle drie zeer spoedig over de vrolijkste dingen sprekend door hun luid gelach de menschen in de voorkamer niet in onzekerheid lieten, dat de onderhandelingen in het kantoor stellig niet over zaken liepen.

Beide Ballantyne\'s dachten er ook volstrekt niet aan, hun hooggeëerden vriend te bedriegen. Door ligtzinnig-heid bedrogen zij zich zelf, zooals het testament van John Ballantyne het best getuigt, die groote sommen vermaakte en bankroet stierf. Zij leefden van hun cre-diet en waren in het geven en trekken van wissels zoo ligtvaardig, dat het alle geloof te boven gaat. Deze wisselverbindtenissen waren nu weder van zoo ingewik-kelden aard, dat slechts een ervaren koopman de zaak tot op den grond had kunnen doorzien, en zoo kwam het dat zij lang bankroet waren, voordat zij zelf en nog minder Scott er aan dachten.

Deze volkomen gerustheid over zijn positie is uit het begin van zijn dagboek zeer duidelijk te zien. Want de opteekeningen hebben betrekking op herinneringen aan de lersche reis en andere gebeurtenissen van den dag, en pas cp den 26s,equot; November spreekt hij voor hot eerst de gedachte uit, dat bij de krisis van alle geldzaken het gepast kon zijn, om alle onnutte uitgaven zooveel mogelijk in te krimpen, zonder dat hij wist hoe hij tot zulk een inkrimpen spoedig door den nood zou worden gedwongen.

De eerste opteekening in het dagboek is van 20 November 1825, en begint met de volgende opmerking:

Het heeft mij altijd gespeten, dat ik geen geregeld dagboek heb gehouden. Ik heb daardoor niet alleen zelf vele dingen van beteekenis vergeten, maar ook mijn familie van veel beroofd, waarin zij belang zou hebben gesteld. Toen ik kort geleden eenige deelen van Byron\'s dagboek te zien kreeg, merkte ik dadelijk, dat hij de juiste manier gevonden had om er een bij te houden. Men moet alle aanspraak op orde en regelmatigheid

-ocr page 316-

800

daarbij laten loopen, en altijd alleen datgene opteeke-nen, wat juist voor den geest komt. Het zal dus ook tot kennis der stemming en der geheele wijze van op ■ vatten van Scott het meeste bijdragen, wanneer wij de mededeolingen uit dit dagboek geheel op dezelfde onzamenhangende wijze geven, waarop zij neergeschreven zijn.

Reeds den tweeden dag, 21 November, schrjjft hij: Ik ben verliefd op mijn dagboek en hoop dat de ijver er voor mij zal bijblijven. Ik denk weder aan Ierland. Wat men van de armoede der Ieren verhaalt is niet overdreven , ook zijn zij inderdaad zoo geestig, zoo vol goede luim en vreemde domme streken, als de geheele wereld van hen beweert. Aan een knaap, die slechts zes stuivers moest hebben, gaf ik er twaalf, met de woorden: Vergeet niet, dat gij mij zes stuivers schuldig zijt. — Ik hoop, dat gij leven moogt tot ik.ze u betaal! — Voorzeker een even hoffelijk als gepast antwoord , en toch zouden alle kleêren, die hij aan had, met zes stuivers nog te duur betaald zijn geweest. De vrolijkste gastvriendschap woont in iedere lersche hut, en de man, die nog zooeven op straat bij u heeft gebedeld , is er op uit om u in zijn woning zoo goed mogelijk te onthalen Het vrolijke en gezellige beminnen de Ieren boven alles. Als de Schot aan zijn onbetaalde rekeningen denkt, of wanneer deze hem niet kwellen, aan de rekenschap die hij in een volgende wereld te geven heeft, en de Engelschman zich reeds hier een ware hel stookt, alleen maar omdat zijn brood niet goed geroosterd is, denkt de Ier aan niets dan grappenmaken en lachen. Driftig zijn zij, dat valt niet te ontkennen, en zij slaan u dood bij de geringste achterdocht, maar den volgenden dag merken zij, dat het alles een vergissing was, gij waart het niet eens dien zij wilden doodslaan.

22 November. Thomas Moore hier. Zijn voorkomen getuigt van mannelijke openheid, gepaard met de beste manieren en goede opvoeding. Green spoor van den dichter en den pedant. Hij is een zeer kleine man, en zijn gelaat is niet schoon, maar zijn trekken leven op, zoodra hij spreekt of zingt, en worden zoo bevallig dat ze meer indruk maken dan de grootste regelmatige schoonheid.

-ocr page 317-

301

Ik weet, flat Byron in zijn gesprekken, zoowel als in zijn dagboek . van mij en Moore steeds met dezelfde liefde als van twee gelijke naturen gewaagd heeft. En toch zijn wij zoo verschillend. Moore heeft altijd in de fijne wereld geleefd Ik op het land en met kooplieden, dikwijls ook met staatsmannen. Moore is een geleerde, ik niet. Hij is een groot musicus, ik ken geen noot. Hij is demokraat, ik ben aristokraat; daarbij is hij een Ier en ik ben een Schot, en beiden dragen wij in ruime mate den stempel onzer volkseigenaardigheid.

Één ding hebben wij gemeen, en wel in hoogen graad: wij zijn beiden gezellige lui, die liever het oogen-blik genieten, dan er op bedacht te zijn, hun waardigheid als helden van den dag op te houden, en wij lachen hartelijk om die pedante personen, die met hun letterkundige voornaamheid aan den man doen denken, die zich in de kroegen voorstelde als „de groote Twalmy, uitvinder der sluisvormige strijkijzers.quot;

De zaken gaan hier slecht. De handelskrisis heeft twee groote met Constable in verbinding staande huizen getroffen. Vallen zij, dan zal Constable het moeijelijk kunnen houden, en dit zou de Ballantyne\'s en mij in groote verlegenheid brengen. Nu , Goddank , ik ben meer dan in staat te betalen ! Toch zullen de gevolgen zeer onaangenaam zijn. Had ik de les van 1814 mij maar beter ter harte genomen I Maar preeken en er over in het dagboek schrijven helpt nu niet meer. Kan ik met Woodstock vóór 25 Januarij klaar komen, dan is mij dat een groote hulp. Maar mijn droevige gedachten laten mij niet tot schrijven komen. Om mijn gezondheid heb ik mijn dagelijksche portie grog verminderd, en rook in plaats daarvan een paar sigaren, hetgeen kalmerend werkt. Voor twintig jaar heb ik tamelijk zwaar gerookt. Maar toen ik op zekeren morgen een onaangename tabakslucht in mijn kamer vond, heb ik het jaren lang gelaten. Later heb ik mij weder door mijn zoon, den huzaar, en door mijn schoonzoon, een oud student van Oxford, er toe laten verleiden. Ik zou het ieder oogenblik kunnen laten. De heerschappij van zulke gewoonten komt mij belachelijk voor. Wij laten ze tot reuzen opgroeijen, en willen ze dan niet bestrijden.

-ocr page 318-

302

23. — Abbotsford is nu te vol voor mij van gasten van allerlei aard; vooral komen er mij te veel vreemdelingen. Ik mag ze niet. Bonte vesten en doekspelden op vuile hemden kan ik niet uitstaan. Ook haat ik de onbeschaamdheid hunner komplimenten, en de manier waarop zij tot een schrijver in zijn eigen huis over zijn werken spreken. Dat is een bewijs van slechte opvoeding. Er zijn echter uitzonderingen, b.v. een zeer beminnelijke jonge graaf Davidoff, die onlangs met zijn gouverneur in Abbotsford was.

Ik ben vandaag wat zwartgallig, voor de eerste maal sedert zes maanden. Dat kan niet het gevolg van de berigten uit Londen zijn, want daar gaat het beter, en het kan nog heel goed op mij en anderen werken.

Op den 25\'tequot; merkt hij bij gelegenheid der onlusten onder de kolenarbeiders op: Een vuur aansteken kan de kleinste dwerg, maar de grootste reus kan het later niet blusschen.

Ik heb gisteren avond een leelijken val gedaan. In den maneschijn vergiste ik mij in een hoop puin. Ik viel tot over de enkels in een modderpoal, sloeg voorover op mijn handen en zag er uit als de muur in den zomernachtsdroom. Ik moet voortaan \'s avonds rijtuig gebruiken. Een lastige dwang, maar ik moet mij onderwerpen.

Bij deze plaats staat in het dagboek, als later op den rand geschreven : Aan dit goede voornemen dacht ik acht weken later, toen ik niet meer de middelen had om rijtuig te houden.

Ik at geheel alleen met mijn vrouw en dochter.

Hier wil ik bezuiniging opsommen, die ik denk in te voeren.

Niet meer bouwen; — Abbotsford is al veel te groot voor den omvang der landerijen. Geen land meer koo-pen tot de tijden volkomen zeker zijn. Geen boeken of onnutte kleinigheden — of ten minste slechts weinige. Van de inkomsten van dit jaar wil ik schulden afdoen. Bij deze voornemens, als maar mijn gezondheid en gewone vlijt mij trouw blijven , kan ik zelf gedurende den storm rustig slapen. Het is toch ellendig, dat eenige joodsche beursspeculanten het krediet in

-ocr page 319-

303

Londen zoo konden schokken, dat zelfs soliede boekhandelaars, als Hurst en Robinson, daaronder moeten lijden. Het gaat daarmede juist als met zakkenrollers, die een oploop maken, om hun smerig handwerk te kunnen uitoefenen, waarbij dan eerlijke lieden schade lijden.

26. — Bij het geregtshof kwam heden de zaak van een jong grondbezitter uit de hooglanden voor, die door de schuld zijner voogden in groote verlegenheid was geraakt. Ik heb beloofd, hem ƒ 2400 op onzekere hypotheek te leenen. Ik sta niet in betrekking met de familie, behalve door medelijden, en ik zal geen dank oogsten wanneer de jonkman meerderjarig wordt. Mijn vader is het bijna altijd zoo gegaan, als hij een klant uit den nood hielp. Maar wanneer wij nooit op gevaar daarvan goed wilden doen, waarin zou dan onze verdienste bestaan ?

Ook hierbij is later op den rand geschreven : Ik heb mijn belofte niet kunnen houden door mijn eigen ongeluk.

Op den 29quot;ten lezen wij onder anderen: Mijn oogen nemen sterk af. Ik moet nu bij het lezen en schrijven voortdurend een bril dragen, dien ik tot dusverre slechts af en toe gebruikte. Mijn gezondheid is volkomen goed, alleen mijn lamme voet is van tijd tot tijd pijnlijk en lastig. Nu, dat is de loop der natuur, en moet met onderwerping worden gedragen. Naden moeten barsten en ellebogen moeten er door heen komen, zegt de kleêrmaker; en daar ik in Augustus vier en vijftig jaaloud geworden ben, is het gewaad van mijn geest niet meer nagelnieuw. Goed, dat quot;Walter, Charles en Lock-hart krachtige en gezonde flinke kerels zijn, en zoolang ze dat blijven, kan ik mij dit als schadevergoeding aanrekenen.

2 December. Een magere dag voor het dagboek. Sophie at alleen met ons , daar Lockhart naar zijn familie gegaan is, om voor de reis afscheid te nemen. Wij bragten den avond in gesprek met Sophie door, over hare toekomstige uitzichten. God zegene de arme jonge vrouw! Zij heeft mij nooit oorzaak gegeven, om over haar te klagen. Maar haar arm zwak kind, lieve God, zoo verstandig, zoo vol leven, en toch nog maar door een dunnen draad aan de aarde verbonden !

-ocr page 320-

304

Nooit uit de gedachten der moeder, bijna nooit uit de armen des vaders, zoodra hij slechts een oogenblik tijd heeft. Dat God er over wake !

5 December. Dezen morgen hebben de Lockhart\'s ons in alle vroegte verlaten zonder afscheid te nemen. Toen ik om acht uren opstond, waren zij weg. Dat was goed. Handelen en dulden moet de Eomein. Wij kunnen onze gevoelens niet onderdrukken, en zoo wij het konden , zou het niet goed zijn ; maar wij kunnen ze in toom houden en moeten er niet aan toegeven, anders worden wij hun slaven, en wij moeten hun meesters zijn. Ik verlies velen die ik liefhad en op wie ik voor het geluk van mijn leven had gerekend. Nu, ik zal die, welke mij overblijven, des te meer liefhebben; God zegene hen! En nu maar weêr aan het werk, dat op het oogenblik in het schetsen van het edele driemanschap Robespierre , Danton en Marat bestaat.

Heden merkte ik al weder, dat ik: een papier van waarde vei\'legd had. Ik weet niet, welke booze geest mij zoo dikwijls die poets speelt. Nadat ik het heele huis ten onderste boven had laten keeren, vond ik het ergens, waar doet er niet toe; — dat moet ik mij afwennen.

6 December. Het is toch een zonderling iets dat schrijven , en de zucht naar roem die er aan verbonden is. Daar las gisteren in de zitting der akademie de drie en tachtig-jarige Henry Mackenzie nog een verhandeling over droomen voor. Aan den rand van het graf is hij zoo ijverig met plannen bezig, alsof het leven nog voor hem lag. Hij vraagt mij om raad, en het verheugt mij dat ik hem de diensten vergelden kan, die hij mij eenmaal bewezen heeft. Deze gevoelvolle schrijver, dien men zich onwillekeurig als een zachte en stille verschijning met een witten zakdoek voorstelt, is juist het tegendeel daarvan. Werkzaam, en vrolijk, een politicus, een jager en visscher die tot op den dag van heden nog geweer en hengel gebruikt, en die ieder gezelschap door zijn aardigheden en anecdoten opvrolijkt. Te huis moet hij dikwijls droefgeestig zijn, maar in gezelschap heb ik dit nooit bespeurd.

Een merkwaardige Schotsche karaktertrek is, dat zij de studie der regten voor diegene houden, die ieder

-ocr page 321-

305

jonkman moet opvatten. Is hij dom, de regten zullen zijn verstand scherpen; is hij ligtzinnig, zij zullen hem vastberadenheid geven; is hij arm, hoeveel arme lieden zijn rijke advokaten geworden; heeft hij een landgoed, hij zal Sheriff van het graafschap worden. Voor Tories en Whigs zijn de regten even goed. Zoo wordt dit vak overvuld, en niemand brengt het tot iets. Ik ben blij, dat Walter een ferme soldaat is geworden.

7 December. G-oede goedkoope boeken moeten worden uitgegeven. De kinderen te leeren lezen en hun geen goede boeken te verschaffen, is hetzelfde als iemands honger op te wekken, en hem enkel ongezonde en vergiftigde spijzen voor te zetten, die dan toch uit honger genomen worden.

Het is mij, als was mijn kamer donkerder, sedert zooveel huizen in onze straat te Edinburg gebouwd zijn. Misschien gaat het mij echter zoo als den dooven ouden heer, die meende dat men in zijn jeugd luider gesproken had. Ik at rustig met Lady Scott en Anna. Anna leert nu de Schotsche liederen, die ik van Sophie zoo gaarne hoorde zingen. Daar de nieuwere muziek haar meer aanstaat, denk ik, dat het goede meisje het enkel doet om mij te kunnen vergoeden wat ik sedert het vertrek harer zuster zoodikwijls mis. Als ze om mij zich dien dwang laat welgevallen, kan ik tot dank slechts zeggen : God zegene haar !

Wanneer ik mijn familie zie, smaak ik het reinste genot. Mijn oudste zoon is onafhankelijk, heeft een lieve vrouw en goede uitzichten. Mijn tweede is op den besten weg, om den goeden aanleg van zijn verstand te ontwikkelen. Anna is een rond, goed, eerlijk Schotsch meisje, van wie ik alleen wilde dat ik haar hare zucht tot satire kon afwennen; — en Lockhart is Lock-hart, wien ik zoo gaarne het geluk mijner dochter toevertrouw , die hij gekozen en die hem gekozen heeft.

Maar mijn geliefde vrouw, die lief en leed met mij gedeeld heeft, — ik vrees, dat haar gezondheid niet goed is, ofschoon ik hoop en God bid dat zij mij moge overleven. Maar wanneer haar pijnlijke kwaal voortduurt, is dat een teeken van geen lang leven. Mijn broeder was vijftig, mijn vader zeventig, toen hij stierf. Laten we aan een middenweg denken, — alzoo met

-ocr page 322-

306

zestig jaar, goeden nacht, Sir Walter. Mij is het één, als ik maar een onbevlekten naam en mijn familie goed verzorgd achterlaat. Sat est vixisse.

10 December. Heden moest ik weêr op een paar van de wonderlijkste aanzoeken antwoorden, die de wonderlijkste menschen over God weet wat tot mij rigten.

Een gek schrijft mij daar — wel wat laat, als hij gelooft dat het van gewigt is, — dat hem de eerste drie deelen van den kerker van Edinburg bevallen, maar dat hij het vierde geheel moet verwerpen. Waarschijnlijk gelooft hij, dat zijn oordeel de zeven stuivers waard is, die de brief aan port gekost heeft. Nu, een schrijver kan toch tevreden zijn, wanneer drie kwart van zijn werk den lezer bevallen hebben. De kerel verlangt nog in een postscriptum, dat ik het zwaard van Sir William Wallace zal terugvorderen, dat men naar Engeland gebragt heeft. Ik ben nog geen veldmaarschalk, zoover ik weet. Maar het was toch onregt, dat men het zwaard en Mons Meg heeft weggenomen. Als ik te Londen kom, zal ik mijn onderhandelingen met den grooten hertog weder hervatten.

Op dezen dag schrijft hij een eigenaardige geloofsbelijdenis :

Ik hoop, dat er weinig mensehen zijn, die het bestaan van God ontkennen; ja ik meen, dat niemand ooit zulk een afschuwelijk geloof heeft gehad, ofschoon vele mensehen het van zich beweerd hebben. Met het geloof aan God is het geloof aan de onsterfelijkheid der ziel en aan loon en straf na den dood onafscheidelijk verbonden. Meer kunnen wij niet weten, maar het is ons niet verboden, om onzen geest, ofschoon te vergeefs, in te spannen en achter het gordijn te turen, dat deze geheimen verbergt. De uitdrukkingen in de heilige Schrift zijn zonder twijfel zinnebeeldig, want het helsche vuur en de muziek der sferen kunnen toch slechts met de zinnen worden waargenomen, en de geest is na den dood, ten minste tot de opstanding, zeker niet met een lichaam verbonden. Ook kan men niet aannemen, dat wij na de opstanding op den jong-sten dag voor onze grove ligchamelijke genoegens en smarten vatbaar zouden zijn. Het denkbeeld van een Mahomedaansch paradijs is met de reinheid onzer gods-

-ocr page 323-

307

dienst oiivereenigbaar. Harmonie der sferen is zonder twijfel gekozen om het minst stoffelijke van alle zinnelijk genot aan te duiden en als zinnebeeld der liefde, der eensgezindheid en van het volmaakte geluk. Maar die hebben een rampzalige voorstelling van de Godheid en van het loon der braven, die deze sferenmuziek in den letterlijken zin nemen, — een verjaardagscantate zonder eind. Ik zou meenen, de hoogste belooning moest een goddelijk bevel zijn, een te vervullen pligt, waarop het loon van een goed geweten volgt. Dat God, van wien wij toch moeten gelooven, dat hij de schepselen lief heeft, die hij in \'t leven riep, een gedeelte zijner magt op andere wezens overdraagt, kan ik althans niet voor zoo onzinnig houden. Milton\'s beschermheiligen en engelen, die over de koningrijken der aarde waken, waren dan zoo verwerpelijk niet. Ja wij zouden de roomsche leer van de werkzaamheid der heiligen kunnen naderen, zonder in hun aanbidding der heiligen te vervallen. Stellen wij ons nu deze heiligen als werkzaam voor, dan moet ik bekennen, dat een eeuwig leven vol handelende liefde met mijn begrippen meer overeenstemt dan een eeuwigheid van muziek. Maar dat zijn mijmeringen, — en hoe kunnen wij weten , wat wij zullen zijn, wanneer wij niet eens weten, wat wij nu zijn ? Maar er leeft een God, en een regtvaar-dig God, — een geregt zal gehouden worden hier na-maals, en allen die dit gelooven moeten hier naar handelen. De geesten, waaraan ik zou willen gelooven, zou ik overigens niet tot de aarde beperken. Het heelal met zijn oneindige zonnen en werelden staat hun open.

Wij hadden heden middag vele gasten, o. a. een mijnheer Kahler. Ik heb reeds dikwijls opgemerkt, dat alle menschen, wier naam aan een handwerk ontleend is, door de een of andere zonderlinge schrijfwijze hem willen veranderen of er een ouderwetschen vorm aan geven. Zij noemen zich Meulenaer, Bekker, Fischer enz., alsof zij wilden zeggen: mijn voorouders waren wel is waar handwerkslieden, maar het is zoo lang geleden, dat toen de woorden nog geheel anders gespeld werden.

11 December. Ik had een aanval van nerveuse gemoedsstemming. Lichamelijke inspanning en frissche

-ocr page 324-

308

lucht heb ik er steeds beter tegen gevonden, dan be-toogen der rede.

14 December. De berigten over de geldkrisis in Londen zijn weer zeer slecht; dat zal hier nawerken, en ik heb er mij te diep ingewikkeld, om het niet te gevoelen. Om de zaak in eens af te maken, zou ik de ƒ 120000 willen opnemen , waarmeê ik mij heb voorbehouden Abbotsford te mogen bezwaren. Dat zal het ons mogelijk maken, de hulp der bankiers te ontberen, en midden in dit onweder rustig te slapen. Ik weet niet hoe het komt, maar de zaak maakt mij wrevelig, waaraan echter ook de weinige beweging schuld kan zijn, die ik gedurende deze zittingen van het geregtshof heb, en dan komt daarbij nog die plotselinge verandering van weêr. In elk geval zal dit de laatste maal zijn, dat ik mij uit ligtzinnigheid of uit hoop op winst er toe verleiden laat, mij in zulke wisselzaken te steken.

16 December. Ik at te huis met mijn familie. Ik heb besloten om niet langer voor logementhouder van geheel Engeland en Schotland te spelen, en daar ik in dit jaar wil leenen, wil ik ook sparen.

Wij kregen tijding van Sophie uit Londen. Zij schrijft, dat het geheele hotel was komen zien, hoe de Schotsche meelpap voor den kleinen John gekookt werd, en de kindermeid zei in groote ergenis daarover: Engeland is een slecht land om pap te kooken. God zegene den arme jongen en make hem regt gezond.

Een vroeger zeer bemiddeld man, die zich door zijn kunstliefhebberijen geruïneerd heeft, kwam heden met een regtsgeleerde tot mij, om raad en hulp in zijn ongeluk bij mij te zoeken. Ik kon hem niet helpen, daar wij ons overtuigden, dat het bankroet niet af te wenden was. Ik bood hem een fraai huisje dat mij toebehoort, en juist leeg staat, tot woning aan. Mijn vrouw vindt dit niet goed, daar zij gelooft dat het geen goede buurman voor ons is. Maar de vrouw en de kinderen boezemen mij medelijden in. De man wil weêr gaan schrijven, en ik hoop, dat hij het onderhoud voor zijn familie daardoor zal kunnen verdienen. Wat mij zelf aangaat, als de zaken in Londen slecht afloopen, da,n zal de tooverstaf van den grooten onbekende in mijne hand doormidden breken. Mijn verbeelding zal

-ocr page 325-

309

verlamd zijn door het verlies mijner onafhankelijkheid. Voortaan zal ik niet meer \'s morgens ontwaken vol van heldere gedachten, die ik snel op papier breng, en die elke maand mij de middelen verleenden, om mijn heuvels te beplanten, en mijn goederen te vergrooten. Dat alles is nu, uit, en ik zal een droogen en winstgevenden arbeid beginnen, b. v. het schrijven van geschiedenis enz. Dat zal niet meer het oude van geestdrift bezielde onthaal vinden. De schrijver van wien men weet, dat hij voor het dagelijksch brood schrijft, daalt in de oogen van het publiek. Hij wordt dan tot de tweede klasse gerekend. Wanneer het edele paard eenmaal zoover gekomen is, dat zweep en sporen het tot loopen moeten aanzetten, dan is de vurige harddraver tot karrepaard geworden. Dat is een bittere gedachte! Als de tranen mij daarbij in de oogen komen, zoo mogen ze vloeijen. Mijn hart hangt aan deze plaats, die ik geschapen heb. Green boom groeit hier, of ik heb hem geplant.

Hoe zonderling is mijn levensloop geweest! Mijn beschaving een halve; de wetenschappelijke opvoeding verwaarloosd of aan mij zelf overgelaten; zoo heb ik mij het hoofd volgestopt met een aantal onnoodige dingen, en werd ik lang door mijn tijdgenooten miskend. Toch kwam ik vooruit en gold spoedig voor een flink en verstandig man, tot beschaming van hen die mij slechts voor een droomer hadden aangezien. Twee jaren lang geloofde ik dat mijn hart zou breken, maar het hart is weer volkomen geheeld, ofschoon het lid-teeken wel tot aan mijn dood zal blijven.

En nu moet ik op eens van de hoogte mijner trotsch-heid gestort en vleugellam worden, alleen omdat de Londensche beurs verkiest dol te zijn, en ik arme onschuldige leeuw word daarom door beeren en ossen in het naauw gebragt. En wat zal het einde er van zijn? God weet het! Zoo eindigt de katechismus. Mijn troost blijft, dat niemand een cent aan mij zal verliezen. De menschen zuilen zeggen : hoogmoed komt voor den val. Laten ze, en laten ze zich zelf daarom des te meer achten. Ik heb het goede bewustzijn, dat mijn voorspoed voor velen een geluk is geweest, en dat de meesten mij den glans die zoo spoedig verbleekt is ver-

-ocr page 326-

810

geven zullen, om mijn goede bedoelingen en mijn zorg voor de armen. Op mijn goederen zijn vrij wat treurende harten. Ik heb half en half besloten om Ab-botsford niet weêr te zien. Hoe kan ik het betreden met zoo gefnuikten trots? Moet ik als arm, met schulden beladen man daar leven, waar ik eens rijk en hooggeacht was ? Zaturdag avond had ik ouder gewoonte in geluk en vreugde er heen moeten rijden om mijn vrienden te ontvangen. Mijn honden zullen nu te vergeefs op mij wachten. Het is dwaas, maar de gedachte, van die stomme dieren afscheid te nemen, heeft mij dieper bewogen, dan al de treurige overdenkingen, die ik zoo even op het papier bragt. Arme dieren! ik zal zien dat ik u een goeden meester bezorg. Er zijn nog menschen, die mijn honden zullen beminnen, omdat het de mijne waren. Ik moet deze treurige denkbeelden van mij afzetten, opdat zij mij niet van de standvastigheid berooven, waarmee een man zijn ongeluk moet tegemoet zien. Ik voel, hoe mijn honden aan mijn knieën kruipen, ik hoor, hoe zij huilend mij overal zoeken. Dat is onzin, maar ik weet, zij zouden het doen, als zij konden weten wat er gebeurt. Ik heb een zonderlinge gedachte! Zal, wanneer ik dood ben, dit dagboek uit de ebbenhouten kast te Abbotsford voor den dag gehaald worden, en zal men met verwondering lezen, dat de aanzienlijke baronet eens bijna bankroet is geweest, — of zal men het in het een of andere schamele huurhuis vinden, waar da gevallen nazaat van oude ridders zijn wapenschild heeft opgehangen, en waar een paar oude vrienden met een ernstig gelaat elkaar toefluisteren : Die arme man! — een welwillende oude heer! — hij was de vijand van niemand behalve van zich zeiven. Hij dacht dat zijn genie onuitputtelijk was. De familie in bekrompen omstandigheden. Jammer dat hij dien dwazen adelstitel aannam! Wie kan die vraag beantwoorden ?

Velen mijner arme vrienden doen mij leed ! Goede William Laidlaw — arme Tom Purdie — dit slechte nieuws zal u het hart verscheuren, want mijn welvaart was uw dagelij ksch brood.

Ik heb dit geschreven om aan mijn gevoel den vrijen loop te laten, — om het meester te worden, keer ik

-ocr page 327-

811

tot het schrijven der geschiedenis van het fransche convent terug. Ik dank God, dat ik het mot kalmte kan doen.

Hoe zal Anna zulk een ongeluk dragen? Zij is harts-togtelijk, maar sterk en dapper in gewigtige zaken, ofschoon kleinigheden haar buiten haar zelve brengen. Ik ben blij, dat Lockhart en zijn vrouw niet hier zijn. Waarom , weet ik zelf niet, maar ik ben blij dat ik het alleen door moet maken, zonder door betuigingen van medelijden, hoe hartelijk eu oprecht gemeend dan ook, weekhartig te worden gemaakt.

Toevallig komt juist nu mijn oude vriend Hector Macdonald en vraagt mij om een afdruk van mijn wapen , waarbij ik hem aanzie, dat hij ^nij met het een of ander wil verrassen.

Om half acht. Ik schreef tot dusverre in afwachting van het bankroet, dat ieder oogenblik kon komen, en nu een uur later maak ik het boek nog eenmaal open. God zij dank, met veel hoop, dat alles goed en eervol , zoo als de kooplieden het noemen, zal afloopen. Cadell, Constable\'s kompagnon, kwam bij mij om mij te melden, dat het groote Londensche huis den storm zal uithouden. Ik zal daarom steeds met liefde aan Cadell denken, niet alleen, omdat de voetstappen der boden liefelijk zijn, die met goede berigten komen, maar omdat de arme man gevoel toonde, diep gevoel.

Hoe onregtvaardig was het van mij, dat ik hem tot nu toe voor zoo gevoelloos hield als zijn tafel, waarop hij uitbetaalde! Dat hij gevoel toonde voor iemand, die hem toch weinig aanging, zal ik hem vergelden, als alles goed gaat. Ik bemin de deugd van zulke ronde ruwe naturen. De anderen verschuilen zich achter hun reukfleschje en hun witten zakdoek.

Ballantyne en Constable zijn beiden ook nog gekomen ; ze zijn vol hoop, Constable staat vast als een rots — maar ik moet aan het werk.

Den 208t\'iquot; en 2Isten was ik in gezelschap. Heden met den tooneelspeler Mathews. Toen ik hem de laatste maal zag, was Sir Alexander Boswell tegenwoordig, die acht dagen later vermoord werd. Ik had Mathews het laatst in 1815 gezien, toen Lord Byron met ons ontbeet. Nooit zag ik Byron zoo uitgelaten vrolijk,

-ocr page 328-

312

geestig en vol van scherts. Ik heb hem later nooit weer gezien. Deze Mathews met zijn grappen heeft mij geen goed gedaan. Hij dwingt iemand tot lachen, en dat doet mij geen goed. Zal ik zoo regt van harte lachen, dan moet de oorzaak, zonder opzet, als van zelf komen. Maar gisteren kon ik midden onder het gelach de zorg niet vergeten, die mij nog kort te voren had neergedrukt.

22. — Gisteren schreef ik vierentwintig bladzijden druks aan Woodstock. Het interesseert mij zeer. Men zal het voor oppervlakkig verklaren, maar dat kan mij weinig schelen.

Ik at bij Lord Minto met een klein en uitgezocht gezelschap.

Constable wil een nieuwe uitgave van de Waverley-romans geven, waarbij ik aanteekeningen zal leveren. Hij denkt daarbij f 240,000 te winnen en biedt er mij een gedeelte van aan. Ik kan het nu gebruiken, ofschoon mijn moeite daarbij eigenlijk niet zooveel verdient.

Abbotsford 25 December. Gisteren avond kwam ik hier. Hoe stil is alles in vergelijking met verleden jaar. Maar nog is niets verloren , als wij maar bij elkander blijven. Ik zal vlijtig werken en niet veel uitnoodigingen aannemen.

-ocr page 329-

HOOFDSTUK XXV.

Het jaar 1826 liep afwisselend tusschen hoop en vrees ten einde. Het werk werd echter niet afgebroken, en de laatste dagen leverden, behalve den begonnen roman, een menigte van kleine kritische opstellen, voorredenen en bijdragen tot tijdschriften.

Zoo kwam na bange dagen van zorg de IB116 Januarij 1826, die zekerheid bragt, dat Constable zoowel als Ballantyne in den val van het groote Londensche huis waren meegesleept, en dat ook Scott zelf, die als Bal-lantyne\'s kompagnon voor alle schulden der firma mede moest instaan, volkomen geruïneerd was.

Van den zielestrijd, die zich op de roerendste wijze in zijn dagboek openbaart, wisten zijn naaste omgeving, zelfs vrouw en dochter niet het geringste. Hun toonde hij altijd het vrolijkste gelaat.

Nadat hij op den ie\'\'quot; \'s morgens vroeg in dat boek slechts die korte woorden had geschreven: „Slechte be-rigten vergezellen mij heden op de slechte wegen naar Edinburg. Hurst en Eobinson hebben Constable\'s wissels niet aangenomen, en zoo is dan wel de val van beide huizen uitgemaakt. Nu, ik zaj het weldra weten. Ik eet bij Skene\'s.quot; Hij was. gelijk de heer Skene verzekert , dien dag bij het eten geheel de oude vrolijke man, die aan elk onderwerp niet vollen ijver deelnam, als hing hem niets boven het hoofd; maar bij het heengaan fluisterde hij zijn gastheer in : Skene, ik heb iets met u te spreken, wees zoo goed, morgen vroeg eens bij mij aan te komen.

Toen Skene den volgenden morgen om half tien in

II. U

-ocr page 330-

314

Scott\'s studeervertrek trad, vond hij hem schrijvend. Hij stond op en zei: Mijn vriend, geef mij uwe hand , — hier hebt gij de hand van een bedelaar.

Hij verhaalde vervolgens, dat Ballantyne zoo even bij hem was geweest, en dat het bankroet zeker en volkomen was, waarbij hij hem in korte woorden de omstandigheden had verteld , die tot deze treurige uitkomst geleid hadden, — en dat nog op denzelfden dag de val der huizen Constable en Ballantyne publiek bekend zou worden. Hij vervolgde: geloof niet, dat ik bij de pakken neêr zal zitten, om doelloos over het ongeluk te peinzen, dat niet meer te keeren is. Ik werkte aan Woodstock, toen gij binnenkwaamt. Ik ga nu naar het hof, en zoodra ik weder te huis kom, neem ik ook weder de pen op. Zondag middag kom ik bij u eten, en dan zult gij hooren, wat ik intusschen ge- j daan heb.

Toen de zondag kwam, verhaalde hij, dat niettegenstaande al de stoornis, die de zamenkomsten met Constable en andere kooplieden te weeg bragten, — om niet le spreken van zijn eigen gedrukte gemoedsstemming en de agitatie, die onder zulke omstandigheden vreeselijk moest zijn, daar hij nog niet eens zijn vrouw en dochter van een mogelijke verwikkeling kennis had gegeven, — alzoo in weerwil van al die hinderpalen, berichtte hij zijn vriend, dat hij eiken dag \'s avonds een hoofdstuk van zijn roman had geschreven.

Lady Scott en Anna namen de tijding van het ongeluk , dat op eens uit helderen hemel op haar neerkwam, met voorbeeldig geduld op. Daartoe droeg wel is waar de omstandigheid veel bij, dat zij de berigten van Walter Scott in het eerst voor overdreven hielden, en een groot gedeelte er van op rekening van zijn levendige phantasie schreven. Met betrekking hierop lezen wij dan ook in het dagboek op 19 Januarij: „Wij aten natuurlijk te huis, en voor en na tafel schreef ik ongeveer twintig bladzijden druks van Woodstock. Hoe zij echter geworden zijn, daarover mogen anderen oor-deelen.

Een smartelijk tooneel was er na tafel en een even smartelijk na het avondeten, toen ik deze arme geliefde schepselen zocht te overtuigen, dat zij niet op wonde-

-ocr page 331-

315

ren mogen hopen, maar dat zij het ongeluk als zeker moeten beschouwen, en dat geduld eu arbeid het eenige is wat mij overblijft.quot;

Aan deelneming ontbrak het den dichter in deze dagen niet. Alle vrienden en bekenden boden hem hunne hulp aan. De koninklijke bank zond een deputatie, om hem te verzekeren, dat men daar altijd tot zijn beschikking was. Ja, hij ontving zelfs het anoniem aanbod van ƒ860,000. Walter Scott wees alles van de hand, en bleef bij het voornemen, dat hij dadelijk in het eerste oogenblik had uitgesproken, om zijn geheele fortuin aan de schuldeischers over te laten , en van nu af aan slechts daarvoor te werken, om door de opbrengst zijner schriften dat gedeelte der schulden te dekken, waarvoor zijn bezitting niet toereikend was.

Het resultaat van het onderzoek der schulden van de gevallen huizen was ondertusschen veel ongunstiger dan Walter Scott gedacht had. Constable had meer dan ƒ 2,700,000 schulden, en Hurst en Robinson in Londen ƒ 3,600,000. De schuldeischers der eerste firma ontvingen ongeveer het vierde, die der laatstgenoemde naau-welijks het tiende gedeelte hunner schuldvorderingen.

De Ballantyne\'s, dus ook Scott als deelhebber, hadden een schuldenlast van ƒ 1,400,000.

Had de Abbotsforder bezitting verkocht kunnen worden, dan zouden de schuldeischers er vrij wat beter af zijn gekomen, als die der andere huizen; maar de zaak werd hoogst ingewikkeld door de omstandigheid, dat hij zelf slechts het vruchtgebruik zijner goederen had behouden, en den eigendom in een onherroepelijke overeenkomst op zijn zoon en diens vrouw had overgedragen.

Hij verweet zich zeiven, en niet geheel met onregt, dat den schuldeischers zoodoende de hoofdzaak ontging, waaruit men hen had kunnen voldoen, en hij moest bekennen, dat bij door meer opmerkzaamheid op de zaken der firma een groot gedeelte van het verlies had kunnen verhinderen.

Hij beschouwde deze geheele zaak niet met de oogen van een koopman, maar hij wilde zich als man van eer en als gentleman in den vollen zin des woords gedragen. Hij meende, wanneer hij zoo voortging met schrij-

14*

-ocr page 332-

316

ven, in staat te zullen zijn, om de schulden tot op den laatsten cent te betalen. De schuldeischers, met eenige laakbare uitzonderingen, waren hiermede niet slechts volkomen tevreden, maar hun vertrouwen op Scott\'s onuitputtelijk schrijftalent was zoo groot, dat zij meenden zijne pogingen volkomen bekroond te zullen zien. En eerlijk heeft Scott tot aan zijn laatste oogenblik dit doel vervolgd, en aan de bereiking er van zijn krachten en gezondheid, ja zelfs zijn leven ten offer gebragt, en zijn eer en de achting van tijdgenooten en nakomelingen zich onbevlekt bewaard.

De vlijt, waarmede hij van nu af werkte, is onbegrijpelijk. Zoo lezen wij in zijn dagboek op 23 Januarij, dat hij van maandag tot donderdag, dus in vier dagen, een half deel van Woodstock geschreven heeft. Hij voegt er bij : Ik hoor, hoe mijn vrouw en dochter hier naast vrolijk praten. Dat doet mijn hart goed.

Op den 24sten ging hij voor de eerste maal na het bekend worden van zijn ongeluk weêr naar het hof. Evenals de man met den langen neus , zeide hij , geloofde ik, dat niemand aan iets anders dacht dan aan mij en mijn tegenspoed. De meesten deden dat ook, allen met medelijden, eenigen kennelijk aangegrepen. Het was merkwaardig te zien, hoe verschillend zich de menschen gedroegen, toen zij mij hun deelneming wilden betuigen. Eenigen glimlachten, toen zij mij goeden dag wenschten, als wilden ze zeggen: Denk er toch niet meer over, man, wij doen. het ook niet. Anderen groetten mij met dien gekunstelden ernst, die ons bij de lijkenbidders zoo tegenstaat. Die, welke het best wisten hoe zij zich moesten gedragen, — want de gezindheid was bij allen dezelfde , — schudden mij eenvoudig de hand en gingen verder. Wanneer ik mij openlijk voor bankroet wilde laten verklaren, en van de middelen gebruik maken die mij wettig een verligting mijner positie zouden kunnen bezorgen, dan verdiende ik voor ieder eeregerigt mijn sporen te verliezen. Maar dat zij verre! Als mijn schuldeischers mij maar laten begaan, dan wil ik mijn leven lang als een slaaf voor hen arbeiden en de mijnen van mijn geest naar edelgesteente doorzoeken, of ten minste naar zulke dingen die zij voor edelgesteente kunnen verkoopen, om mijn

-ocr page 333-

317

.e schulden te betalen, niet om mij te verrijken, — en J®® dit alles niet uit vrees, om als bankroet te worden be-schouwd, maar alleen, om mijn schuldeisehers geen der geestelijke en letterkundige hulpmiddelen te onttrekken., 0n\' die mij nog ten dienste staan.

En aan dit edele mannelijke voornemen is hij getrouw 1 gebleven tot aan zijn laatsten snik.

De schuldeisehers kwamen bij elkander, en besloten .ei1 den weg van onderhandeling, op de wijze door Scott voorgesteld , te betreden. Scott deed afstand van zijn ge-heelen eigendom in Abbotsford, zijn bibliotheek, zijn zilver en zijn kabinetten; hij werd echter in het bezit gelaten, en betrok zijn goed weêr in Maart na afloop der zittingen van het hof.

Het huis in Edinburg werd verkocht en hij huurde een woning voor den tijd dien hij daar om zijn ambt moest doorbrengen. Dat was een zware stap, daar de Engelschman het voor het eerste teeken van een man in goede omstandigheden houdt, dat hij zijn eigen huis bewoont.

Maar niet alleen zijn schuldeisehers bewezen hem allen eerbied, die zijn roem en zijn hooggeacht karakter vorderden, maar van alle kanten ontving hij teekenen van de levendigste deelneming. Zoo zond onder anderen de Keltische klub een deputatie, die hem een zeer kostbaar oud zwaard overhandigde, en van de meest-geziene en voornaamste personen van het rijk ontving hij betuigingen van sympathie en aanbiedingen van allerlei aard.

In een antwoord van Scott op een dezer brieven vinden wij de volgende karakteristieke plaats;

„Wat mijn omstandigheden betreft, waaraan gij zoo vriendelijk denkt, kan ik in waarheid zeggen , dat de eik zijn dorre bladeren niet met meer kalmte ziet vallen , dan ik mij ontdaan heb van hetgeen men grooten rijkdom kan noemen. Gave God, dat ik een ongeluk van geheel anderen aard, dat mij helaas ! nu bedreigt, met dezelfde rust kon dragen. Gij hebt misschien gehoord, dat Lockhart\'s eenige zoon zeer ziek is, en nu is de toestand van den armen knaap tot een ruggemergs-lijden geworden, dat bij de tegenwoordige omstandigheden mijner dochter voor haar zelf gevolgen kan hebben,

-ocr page 334-

318

waaraan ik niet denken wil. Daarbij komt nog, ofschoon er waarlijk niets meer bij hoefde te komen (want het gekreun van het arme kind klinkt mij voortdurend in de ooren), dat een consult van doctoren over den toestand mijner vrouw zeer treurige uitzichten opent. Zij was mij ter zijde op ruwe en effen paden, bij goed en kwaad, zoo vele jaren lang!quot;

In het dagboek wordt hierover gesproken op 17—19 Maart. Hij was de familie naar Abbotsford voorgegaan, om voorbereidselen voor de ontvangst zijner zieke vrouw te maken ;

„— -—- Een brief van Lockhart ontvangen. Mijn akeligste voorgevoelens komen uit. De doctoren vinden, dat de krachten van den armen kleinen John verminderen. Hij is met zijn moeder in Brighton. De bitterheid van het ongeluk, dat ons te wachten staat, is grenzeloos. Het kind was bijna te goed voor deze wereld. Zoo schoon en zoo beminnelijk, ofschoon door allen verwend; daarbij de snelste gave van opvatting, die mij ooit is voorgekomen. Ook had hij iets humoristisch, zoo als ik het nooit bij een ander kind gezien heb , en door den voortdurenden omgang met volwassenen had hij meer geleerd dan eenig kind op zijn leeftijd. Mogten wij het ongeluk hebben, dit geliefde wezen nog voor Sophie\'s bevalling te verliezen, dan kan dit zeer slechte gevolgen hebben, — kortom, het is een ongeluk van alle kanten. Het kind was dikwijls zoo koortsachtig, dat als het zijn heete lippen tegen de mijne drukte, mijn hart met voorgevoelens vervuld werd, die helaas nu al te juist blijken.

18. Ik had een slechten nacht. De zorg om den knaap laat mij niet slapen, en daarbij is hij zoo zwak en lijdt zoo veel, dat men verlossing voor hem moet wenschen, hoe verschrikkelijk ook het verlies voor de waardige ouders zal zijn. Een hond huilde voor mijn ramen. Het arme dier, het heeft ook zijn leed, zoo goed als ik het mijne.

19, Lady Scott, de getrouwe gezellin van mijn leven, die alle goed en kwaad met mij gedeeld had, heeft er eindelijk in toegestemd, Dr. Abecrombie om raad te vragen, — en zijn oordeel is niets minder dan gunstig. Haar beklemmingen gaan spoedig in waterzucht over,

-ocr page 335-

319

zooals ik sedert lang gevreesd heb. Maar de zekerheid buigt mij neêr. Zij blijft nog eenige dagen in de stad, om de werkingen van het nieuwe geneesmiddel te beproeven. Dingsdag zal zij hier komen. Een nieuwe smart, bij zoo vele oude smarten. Maar haar gestel is goed; en wanneer zij de doctoren volgt, kan het nog beter gaan. God geve het, want waarlijk, deze slagen volgen elkander te spoedig op.

23. Lady Scott kwam gisteren middag aan. Zij was beter dan ik dacht, maar Anna, die arme ziel, ziet er ellendig uit en is zeer aangegrepen door de vermoeije-nissen der laatste weken.quot;

Midden in deze treurige dagen was door onafgebroken arbeid op 26 Maart Woodstock voltooid. De volkomen afzondering, waarin de familie nu in Abbotsford leefde, was voor het afwerken van de taak, die hij op zich genomen had, zeer gunstig, en het dagboek vermeldt, dat de de dichter de vele menschen, die hem dagelijks omgaven, niet mist, maar zich in de eenzaamheid met de zijnen wel voelt, slechts verontrust door de zorg voor de gezondheid zijner vrouw en van zijn geliefden kleinzoon.

Woodstock, waaraan hij in het geheel drie maanden gewerkt had, werd voor den hoogen prijs van/102600 ten voordeele der schuldeischers van Ballantyne verkocht, en deze uitkomst scheen Scott regt te geven op de hoop, dat hij in den loop van weinige jaren in staat zou zijn, om zijn schulden te betalen, waarbij hij voornamelijk op den uitslag van het leven van Napoleon rekende, dat iederen dag goed vooruit ging.

Het dagboek vervolgt de kleine gebeurtenissen, die alle door een droevigen sluijer worden omhuld, die hoe langer hoe digter wordt zaamgetrokken, hoe meer de kenteekenen zich ophoopen, dat het met de beide zieken langzamerhand ten einde gaat. Op 19 April, nadat den vorigen dag de begrafenis van eeni ouden bekende. Sir Alexander Don, had plaats gehad, schrijft hij : „Griste-ren avond keerde ik uit het sterfhuis in mijn eigen huis vol treurigheid terug, waar ziekte en zorg zich hebben gevestigd. Ik moest mijn bed in onze slaapkamer afstaan, om voor een ziekenoppaster plaats te maken, en slaap nu in de kamer er naast, voor hoe lang? of voor altijd? God alleen weet het!

-ocr page 336-

320

De dag was zoo verlokkend schoon , dat ik met Tom Purdie iu het bosch ging, om boomen te hakken. Hij leidde mij in het bosch evenals de vier ridders den blinden koning in het gevecht, en „daar gaf ik menigen goeden slag!quot; een zeer ridderlijke bezigheid.

24 April. Groede berichten uit Brighton. Sophie is bevallen, en zij en haar zoon zijn wel; hij zal Walter heeten , een lievelingsnaam in onze familie, en ik denk geen slecht voorteeken. Maar voor ongeluk beschermt hij ook niet altijd. Van de nakomelingen mijns vaders ben ik de tweede of derde Walter. Het is mij lief, dat ik dezen naam ontving, want mijn vader, mijn overgrootvader en mijn over-overgrootvader droegen hem, evenals de grootvader van den laatstgenoemden, de eerste Laird van Eanburn.

Hurst en Robinson zijn nu volkomen bankroet.

Constable is geheel omver geworpen.

ik kan met Shakespeare zeggen:

Arme schelm ! toch klopt daar in mijn hart Een ader nog, die smart om u gevoelt.

Hij heeft niet zoo met mij gehandeld, als ik het aan hem verdiend had, maar ik geloof dat hij zelf blind was, toen ik mij door hem liet leiden. Ik wil dat gelooven, totdat het tegendeel bewezen is, want door een man te haten, die mij eenmaal lief was, zou ik mij zelf een wonde in het hart toebrengen.

Mijn schoone aanplantingen doen mij leed! Eer ik u in vreemde handen laat komen, wil ik mij liever de vingertoppen afschrijven.quot;

Van het begin van Mei af ging het met de krachten van Lady Scott snel ten einde. De aanvallen van be-naauwdheid werden telkens heviger, en er kwam een toestand van volkomen bewusteloosheid, waarin zij haar tamilie niet meer kende. Scott kon niet tot op het laatst bij zijn stervende vrouw blijven, maar moest haar onder de getrouwe verpleging zijner dochter Anna achterlaten , omdat zijn ambt hem naar Edinburg riep, waar ook voor de regeling der schulden zijn tegenwoordigheid volstrekt noodig was. Elf Mei schrijft hij in zijn dagboek die regels uit het oude lied:

-ocr page 337-

321

„De dag van scheiden is gekomen,

Zwaar, loodzwaar ligt hij op het hart!

Charlotte kon geen afscheid van mij nemen. Zij lag in vasten slaap, nadat de nacht zeer onrustig was geweest. Misschien was het zoo goed, en zou de gemoedsbeweging haar kwaad hebben gedaan, en wat ik haar ook had kunnen zeggen zou tegenover dit gevaar niet in aanmerking gekomen zijn.

Sedert meer dan twee jaren heb ik dit treurig einde te gemoet gezien, — sedert de laatste twee maanden heb ik alle hoop opgegeven. En toch, dat ik de trouwe gezellin , die mij negen en twintig jaren lang ter zijde heeft gestaan, nog stervend zou moeten verlaten, — dat had ik niet gedacht, dat kon ik niet denken. Het perst mij het hart zamen, als ik mij zeggen moet, dat ik naauwelijk mag hopen, haar weder mijn zorg en mijn., vreugde toe te vertrouwen en aan haar getrouwe hart raad en troost te zoeken. Maar in haar laatsten half wakenden half droomenden toestand zou mijn tegenwoordigheid haar niets gebaat hebben, en Anna heeft beloofd, voordurend berigt te geven.quot;

In Edinburg werkten de tallooze bezigheden en de voortdurende bezoeken van vrienden opvrolijkend op hem, zoodat hij somtijds zijn kommer vergat en in arbeid en gesprek genoegen vond, tot plotseling op 15 Mei de korte opmerking in het dagboek te lezen staat: Ik ontving de treurige tijding, dat in Abbotsford alles voorbij is.

Laat in den avond snelde hij er heen en vond zijn dochter door diepe smart verpletterd.

Wij slaan de klagten en de uitdrukkingen van afwisselende moedeloosheid en krachtige besluiten in het dagboek over. Wij werpen geen blik op de treurigheid der volgende dagen, — want de dood maakt geen onderscheid , en de grootste dichter, de grootste veldheer en de grootste geleerde zal, als hij de zijnen verliest, een mensch zijn gelijk aan andere menschen.

Scott\'s gewaarwordingen drukken bij de diepe smart, en het gevoel van eenzaamheid in een tijd , waarin hij meer dan ooit troostrijke toespraak noodig had, de vaste godsdienstige overtuiging uit van een weerzien in

-ocr page 338-

322

een betere wereld, „en,quot; zoo luiden zijn woorden, „dit in geheimen gehulde maar onwankelbare geloof zou ik niet prijsgeven voor al wat de wereld kan bieden.quot;

De stilte om hem heen was des te dieper, daar hij de eerste dagen met zijn dochter geheel alleen was, die van smart en door de moeijelijke verpleging ziek was geworden, terwijl men voor Sophie, toen nog kraamvrouw, het doodsberigt geheim had gehouden, en de zonen nog niet waren aangekomen.

Op 22 Mei had de begrafenis in Dryburg plaats; ook de zonen waren daar bij tegenwoordig.

-ocr page 339-

HOOFDSTUK XXVI.

Het opzien, dat Scott\'s bankroet onder het groote publiek te weeg bragt, en de gevoelens waarmee men deze gebeurtenis beschouwde, kunnen niet beter uitgedrukt worden, dan door de woorden van den graaf van., Dudley, die, toen hem het berigt ter oore kwam, vol verbazing uitriep: Scott geruïneerd! de schrijver van quot;Waverley geruïneerd! Groote God, laat toch ieder, wien hij dagen en maanden van genot verschaft heeft, een stuiver geven, dan is hij morgen rijker dan Eothschild!

Daar men wist, onder welke treurige omstandigheden Woodstock geschreven was, werd het werk met de grootste spanning verwacht en met de grootste naauw-keurigheid gelezen, om te ontdekken, of men er geen sporen van des dichters lijden in kon vinden. En men meende werkelijk eenige zulke plaatsen te ontdekken, hetgeen voor het verkoopen van het boek des te beter was. Deze plaatsen zijn intusschen van dien aard, dat men er moeijelijk iets in had kunnen vinden, wanneer men er niets van geweten had. Scott was van der jeugd af aan zoo vervuld van hetgeen hij op het oogenblik beschreef, dat hij er geheel in opging en er zich zoo in verdiepte, dat door deze kracht van abstractie hem de schepp\'ende dichterkracht zelfs in zulke omstandigheden niet verliet, die ieder ander mensch volkomen buiten staat zouden gebragt hebben om iets voort te brengen.

Hij beschouwde het harde noodlot, dat hem getroffen had, ook enkel als een noodlot, en al was hij op Constable boos, die als kundig man van zaken hem in den waren toestand had moeten inwijden, daar hij als dichter

-ocr page 340-

324

zich zelf geen inzicht verschaffen kon, zoo is het aan den anderen kant roerend , hoe hij het de Ballantyne\'s volstrekt niet liet ontgelden. Hij wist dat zij even opgewonden menschen waren als hij zelf, en zoo beschouwde hij hen met dezelfde oogen waarmede hij zichzelven beschouwde, en werkte voor hen als voor zich zelf. Wij staan en vallen te zamen, zei hij tot James Ballantyne. En nooit liet hij het hem gevoelen, dat hij een leven vol arbeid voor zich had, alleen met het doel om de schulden van den ouden vriend af te doen.

Kapitein Basil Hall, wiens voortreffelijke schets der Abbotsforder glansperiode wij uitvoerig hebben medegedeeld, bezocht onzen dichter in dezen zwaren tijd op nieuw, en geeft ons een duidelijk beeld van den man, die in zijn eenzaamheid, arm en door het ongeluk vervolgd, met den ouden geest onverzwakt aan steeds nieuwe scheppingen denkt.

Het was vier weken na den dood van Lady Scott en vijf maanden na het bankroet, dat hij den geëerden vriend in Edinburg bezocht.

Het oude prachtige huis stond ledig en verlaten, en de sporen van verval vertoonden zich aan den anders zoo goed onderhouden ingang. Aan de deur was aangeplakt , dat het te koop was. Scott bewoonde een verdieping in een onaanzienlijk huis, en de gast trad binnen, toen juist de oude bediende voor één enkel persoon dekte. De stroom van gasten en vreemde bewonderaars was verdwenen, en Scott zat eenzaam onder een menigte van boeken, om allerlei na te zien voor zijn geschiedenis van Napoleon. Met een ernstig gelaat , het rouwfloers om den arm, ontving hij den vriend. Maar het opwekkende gesprek had spoedig zijn werking. Zijn trekken helderden op, met de oude vrolijkheid nam hij deel aan de verschillende onderwerpen van gesprek en na een kwartier had de gast zich overtuigd, dat de oude geest van den dichter wel wat gebogen, maar toch volstrekt niet gebroken was, en dat men nog vele groote meesterwerken van hem mogt verwachten, daar de aansporing tot vlijt nu dubbel groot was, en aan een zoo reine en eervolle bron ontsprong.

De dagen verliepen nu tamelijk gelijkvormig. Napoleon\'s leven ging vooruit, en tegelijk schiep hij die kos-

-ocr page 341-

325

telijke verhalen, die onder den gemeenschappelijken titel: kroniek van Canongate, kort daarna het licht zagen. De kinderen kwamen hem af en toe bezoeken, de gezondheid van den kleinzoon scheen beter te zullen worden, en zoo werd menige avond in den huiselijken kring vrolijk doorgebragt. De naam der moeder werd daarbij steeds met liefde en geheel ongedwongen genoemd, daar Walter Scott de weekhartige gewoonte van vele lieden, om het aandenken hunner dooden uit de gesprekken van het dagelijksche leven te verbannen, als den mensch onwaardig veroordeelde.

De veranderde omstandigheden van den dichter en zijn telkens toenemende eenzaamheid, een gevolg van het sterven zijner tijdgenooten, verklaren ons die erkenning in zijn dagboek, dat hij aan de gebeurtenissen van het leven ongeveer nog dat aandeel neemt, waarmee een gestorvene misschien op die dingen neerziet, die hem. bij zijn leven belang inboezemden.

Een afwisseling van dit eentoonige verloop zijner dagen bragt de omstandigheid mede, dat de arbeid aan Napoleon\'s leven het wenschelijk maakte de archieven van Londen en Parijs te gebruiken, en nadat hem door de regeringen de vervulling van dezen wensch zeer bereidwillig was toegezegd, ging hij 12 October met zijn dochter Anna op reis.

De ontvangst te Londen was even schitterend als altijd, ja misschien hartelijker dan ooit, omdat de bewondering voor de edele wijze, waarop hij zijn ongeluk droeg, en zijn leven aan de voldoening der Ballantyn-sche schuldeischers wijdde, de hoogachting van zijn karakter zoo mogelijk nog vergroot had, en ieder met een mengeling van verbazing en innige deelneming den man aanzag, die Woodstock geschreven had binnen die drie maanden, die hem van zijn echtgenoote en zijn geheele fortuin hadden beroofd.

, Hij moest een dag bij den Koning in Windsor doorbrengen, en Georg IV deed al wat mogelijk was, om zich zoo beminnelijk als hij kon voor te doen.

Nadat hij op het archief, vooral uit de briefwisseling met St. Helena, de uittreksels had gemaakt, die hij noodig had, ging hij 26 October naar Frankrijk scheep, nadat hij kort te voren nog zijn zoon Charles in Oxford bezocht had.

-ocr page 342-

326

De jonge student onthaalde den vader op zijn kamer, en in het dagboek lezen we hiervan: O hoe zoet is het voor een vader, aan de tafel van zijn kind te zitten. Het is alsof een oud man uitrust onder de schaduw van den eik, dien hij zelf geplant heeft.

Op 30 October kwam de reiziger te Parijs aan, en naauwelijks had zich het nieuws van des dichters tegenwoordigheid verspreid, of alles drong om hem heen , wat maar op eenige beteekenis aanspraak had. Ook de dames de la Halle ontbraken niet, en overhandigden den dichter een reuzenruiker met een sierlijke toespraak.

De overmatige komplimenten der Franschen vond hij uiterst belachelijk, en hij verhaalt ons, dat de heer Meurice, de eigenaar van het toenmaals eerste hotel van Parijs, hem geschreven had, dat hij op het punt was om een zelfmoord te begaan. omdat hij den dichter niet in zijn huis had kunnen opnemen; dat de beroemde schilderes Madame Mirbel hem bijna weenend te voet was gevallen met de bede hem toch te mogen schilderen , en dat de Russische vorstin Gallitzin hem verzocht haar een bezoek te brengen, met de woorden : Elle voulait traverser les mers pour aller voir Sir Walter Scott. Al deze dolheden, zeide hij, doen mij toch genoegen , omdat ik zie, dat men mij niet als een gevallen grootheid beschouwt.

Ook door de koninklijke familie werd Scott met groote beleefdheid behandeld, en hij geeft van de hoofdpersonen de volgende schets, volgens de opmerkingen, die hij gedurende de dienst in de slotkapel gemaakt had.

De koning (Lodewijk XVIII) is op zijn ouden dag dezelfde, als toen ik hem in zijn jeugd in Holyrood-house gozien heb, bijgeloovig en voornaam in de hoogste mate. De dauphine lijkt en profil zeer op de portretten van Marie Antoinette, zonder daarbij mooi te zijn. Haar trekken zijn te scherp, maar drukken een groote vastheid van karakter uit, zoodat men begrijpt, dat zij het is, van wie Napoleon gezegd haeft, dat zij de eenige man in de familie was. Zij scheen in haar godsdienstoefening diep verzonken. Dit was minder het geval met de hertogin van Berry, die een paar malen geeuwde. Zij is een vrolijke blondine, niets minder dan mooi,

-ocr page 343-

32V

maar ziet er goedhartig en vergenoegd uit, kijkt een beetje scheel, en was met kostbare edelgesteenten versierd.

Het verblijf te Parijs duurde tot 8 November.

In dezen tijd was het moeijelijk, voor het eigenlijke doel, de studie der bronnen van Napoleon\'s geschiedenis , tijd te vinden, daar de Franschen zich als erge indringers aanstelden en, zooals Scott het uitdrukt, met walgelijke beleefdheid op eiken tijd van den dag hem op het lijf vielen en door hunne komplimenten hem niet eens aan het woord lieten komen. In het geheel was hij echter met den uitslag der reis wel tevreden, en hij zegt zelfs, dat hij zeer ondankbaar zou moeten zijn, wilde hij zich niet door de ontvangst der Franschen gevleid voelen. Ook met de stof voor zijn werk was hij tevreden, eu vooral had hij door gesprekken met personen, die tot de onmiddellijke omgeving van den keizer hadden behoord, zijn voorstellingen oveo. diens karakter juister en vollediger gemaakt.

Op den llden kwam hij weer in Londen, waar nog eenige dagen aan ernstige studie en aan den omgang met oude vrienden en beschermers gewijd werden.

Vooral de hertog van quot;Wellington was ditmaal bijzonder vriendelijk, en hij gaf den dichter een pak aan-teekeningen, die hij zelf over den Eussischen veldtogt geschreven had.

Onder ernstige studie en gezellig verkeer verliepen deze dagen, maar de voortdurende maaltijden en de onrust grepen zijn niet meer jeugdig lichaam sterker aan dan hem goed was, en zoo voelde hij zich verruimd, toen hij op 26 November weder te Abbotsford aankwam, om vandaar uit, voor zijn winterverblijf, Edinburg te gaan opzoeken.

Daar de schuldeischers, zeer tevreden met de opbrengst van zijn werk, die hun werd afgèstaan, zijn overige inkomsten niet aantastten, huurde hij nu een fraai klein huis voor zich en zijn dochter, en hier leidde hij in de volgende maanden een eenzaam leven vol arbeid, terwijl hij hoogst zelden uitging, en de uitnoodigingen zijner vrienden slechts dan aannam, als hij met hen in den engsten familie-kring een paar uren wilde doorbrengen. Aan huis ontving hij bijna niemand, en zat van \'s ochtends tot \'s avonds aan zijn lessenaar.

-ocr page 344-

328

In weerwil der toenemende kwalen, die zijn lamme voet hem nu veroorzaakte, daar de rheumatiek zich vooral op dit lijdende deel wierp, werkte hij zonder ophouden door, aangespoord door het voortdurende bewustzijn, dat alle tijd dien hij kon gebruiken aan zijn sehuldeischers behoorde, en dat hij verpligt was dien tot hun voor-deel te besteden. Deze vlijt werd nog in hooge mate moeijelijk gemaakt door dat Seott, wiens bloedsomloop niet meer regelmatig was, den winter in handen en voeten kreeg, waardoor hem het schrijven zoo zwaar viel, dat zijn schrift dan ook sedert 1826 boe langer hoe onleesbaarder werd, tot groeten last van afschrijvers en drukkers.

In zulke tijden van lichamelijk lijden, kwam het verlies zijner vrouw den eenzamen man dikwijls al te smartelijk voor den geest.

Zoo schrijft hij in zijn dagboek: „Al weer een slechte nacht! Mij heugt nog de tijd, toen een ligte ongesteldheid voor mij eigenlijk iets aangenaams was. Mijn kussen werd door de hand der liefde geschud, en do teedere opmerkzaamheden, die mijn smarten en afspanning moesten verminderen, deden mij meer genoegen, dan de pijnen mij leed aandeden. Hoe anders is het nu! De oude koets wordt wrak, nu ze aan de laatste stations komt, — maar ze zal haar doel bereiken, en dan zal alles goed zijn. Wat is het leven? Een droom in den droom. Als wij ouder worden, is iedere vooruitgang een ontwaken. De jongeling meent te ontwaken uit den droom der kindsheid, — de man ziet terug op het streven der jeugd als op droomerijen, — en den grijsaard komt de mannelijke leeftijd voor als een koortsachtige droom. Is het graf de laatste slaap? Neen, het is het laatste, het voor goed ontwakenquot;

Met zulke droevige gedachten was somtijds Scott\'s ziel vervuld. Maar ze weken als hij aan den arbeid ging, en behalve de voortzetting van zijn Napoleon en van de romans leverde hij bijna iedere week bijdragen voor allerlei tijdschriften en dan nog andere kleine opstellen. Zijn oude vrijgevigheid verloochende hij ook in deze moeijelijke tijden niet, en aan een armen uitgever van een nieuw blad, dat over buitenlandsche letterkunde zou handelen, schonk hij een opstel over Hoffman\'s schriften, waarvoor iedere boekhandelaar hem met ge-

-ocr page 345-

329

noegen ƒ 1200 zou hebben betaald. De gevallen, waarin hij zijn geheele leven lang zijn arme collega\'s ondersteund heeft, zijn naauwelijks te tellen, en ook nu nog, terwijl hij zich zooveel mogelijk van de wereld had teruggetrokken , kwamen de aanzoeken om hulp nog steeds in groo-ten getale zijn eenzaam studeervertrek binnen.

Hij verliet dit slechts af en toe, als bijzonder goede vrienden ergens bijéén waren, om in hun midden zijn lichamelijk lijden en zijn treurig lot te vergeten, en om de oude vrolijke luim voor eenige uren te herkrijgen.

Naar grootere feesten ging hij niet, en pas in Febru-arij 1827 liet hij zich voor de eerste maal overhalen, om een maaltijd niet slechts bij te wonen maar zelfs als voorzitter te leiden. Het gold de stichting van een fonds voor verarmde tooneelspelers, waarvoor de directeur van den schouwburg te Edinburg een maaltijd gaf van drie honderd couverts, die aan de gasten gelegenheid zou geven, om hun vrijgevigheid voor het goede doel te be\'\' wijzen. Presideren zou, zooals gezegd is , Walter Scott, en hem stonden volgens Engelsch gebruik als eere-voor-zitters ter zijde de graaf van Fife, Lord Meadowbank en verschillende andere voorname personen.

De laatstgenoemde edelman riep onzen dichter kort voor het begin van den maaltijd op zij , en vroeg hem , of hij het kwalijk zou nemen, als bij gelegenheid van een feestdronk het auteurschap van Waverley herdacht werd. Dit kon na het bankroet geen geheim meer zijn, en Scott gaf glimlachend zijn toestemming met de woorden: Doe wat gij wilt, maar spreek niet te veel over die oude geschiedenis.

De feestdronk, die het gevolg was van Scott\'s gegeven toestemming, zoowel als zijn antwoord er op, hebben toen niet slechts in Engeland, maar in geheel Europa het grootste opzien gebaard, omdat zelfs diegenen, die aan Scott\'s auteurschap niet twijfelden, toch naauwelijks konden gelooven , dat hij alleen, zonder eenige vreemde hulp, in zoo korten tijd een zoo groot aantal meesterstukken had kunnen scheppen. Het zal daarom niet onbelangrijk zijn, de hoofdplaatsen dezer zoo beroemde feestreden mede te deelen.

Lord Meadowbank sprak de gasten op de volgende wijze aan:

-ocr page 346-

330

„Ik vraag verlof om een feestdronk in te stellen. Het geldt de gezondheid van een man, wiens naam altijd vóór alle anderen moet genoemd worden, en die overal, waar Schotten bijeen zijn, niet met gewone gevoelens van vreugde en deelneming, maar met verrukking en geestdrift vernomen wordt. Hoe dikwijls ook ieder van ons op het welzijn van dien man geklonken heeft, zoo geschiedde het toch bijna nooit zonder zekere zinspelingen op dingen, die door een geheim-zinnigen sluijer omgeven waren, en men mogt de gloei-jende lofspraak, die men hem zoo gaarne gewijd had, altijd alleen langs omwegen tot hem doen komen. Nu echter zijn de wolken verdwenen, de doorzichtige nevel is weg, en de groote onbekende, de zanger van ons geboorteland, door wiens tooverstaf lang vervlogen tijden en geslachten voor onze blikken met nieuw leven verrezen zijn, hij staat nu herkend voor ons, tot vreugde onzer oogen en tot verrukking onzer harten. Daar ik hem ken, als vriend, als mensch en als mijn geliefden landsman, zoo weet ik, dat de overweldigende gaven van geest, die de groote man bezit, niet bewonderings-waardiger zijn dan zijn eenvoudige bescheidenheid, wien iedere lof onaangenaam is, hoe weinig die ook in staat zij de mate zijner verdiensten te bereiken. Toch zoudt gij, die hier vergaderd zijt, het mij niet vergeven, wanneer ik het niet uitsprak, dat onze geheele natie een groote en zware schuld van dankbaarheid aan hem heeft at te doen. Hij heeft het eerst den vreemdeling met de schoonheden van ons vaderland bekend gemaakt, en de roem onzer voorouders is door hem over de grenzen van ons land gebragt tot aan de uiteinden der wereld. Hij heeft ons volkskarakter hoog doen waarderen, en den naam van Schotland onsterfelijk gemaakt, al ware het maar door het geluk, dat hij onder ons geboren is. Ik drink op het heil van Sir Walter Scott!quot;

De toejuiching, die op deze rede volgde, was oor-verdoovend. Het geheele gezelschap klom op stoelen en tafels, wuifde met zakdoeken en jubelde zonder ophouden.

Toen de rust eenigzins hersteld was, sprak Walter Scott:

„Weinig dacht ik, toen ik heden hier verscheen, dat

-ocr page 347-

331

ik iu tegenwoordigheid van driehonderd heeren een geheim zou openbaren, dat tot nu toe zoo goed bewaard werd, ofschoon meer dan twintig menschen er van wisten. Ik sta hier inderdaad als een aangeklaagde voor Lord Meadowbank, onzen geëerden opperregter, en ik ben overtuigd, dat gij als gezworenen bij de geringheid der tegen mij ingebragte bewijzen mij zoudt vrijspreken. Toch wil ik zelf mij schuldig bekennen, en het geregtshof niet met opsomming der oorzaken vermoeijen, die op mijn bekentenis zoo lang hebben doen wachten. Misschien was het grootendeels een vreemde gril. Nu heb ik slechts dit te zeggen, dat al het goede en al het slechte, wat er in deze geschriften is, geheel en uitsluitend op mij alleen neerkomt.

Dit is mijn bekentenis, en daar ik weet dat ze voor het publiek zal komen, zoo herhaal ik uitdrukkelijk, dat terwijl ik mij als schrijver erken, ik daarmede zeggen wil, dat ik eenig en alleen de schrijver ben.

Met uitzondering der plaatsen, die uitdrukkelijk als aanhalingen uit dichters of andere schrijvers zijn aangeduid , bevatten deze schriften geen woord, dat niet uit mijn verbeelding is gevloeid of een vrucht mijner studie geweest, en ik voeg er met Prospero\'s woorden bij: De wind uwer toejuiching heeft mijne zeilen doen zwellen. En nu drink ik op de gezondheid van den grooten tooneelspeler Mackay, die de figuren, wier schets ik ontworpen had, zoo dikwijls door zijn genie ons levendig voor oogen gebragt heeft. Deze feestdronk zal zeker met dien bijval worden opgenomen, waaraan deze kunstenaar zoo met regt gewoon is. Moge die bijval altijd zijn en blijven: Ver—bazend!quot;

De geestdrift, die deze woorden opwekten, zullen zij begrijpen, die zich het woord: ver—bazend! — herinneren , dat de oude Domini. Sampson in den ster-rewigchelaar (\'9/ey Manneriruj) telkens in den mond heeft, en dat bij de opvoering van het stuk, uit dezen roman gemaakt, het publiek altijd een bijzonder genoegen had gegeven.

Deze rede van Scott maakte den volgenden dag de ronde door alle dagbladen, en was het onderwerp van \'t gesprek van den dag.

In het stuk: „De geleerden in de keuken,quot; dat kort

-ocr page 348-

332

daarna in Edinburg werd gespeeld, twisten de kameniers er over, wie Shakespeare toch wel mag geschreven hebben. De eene zegt; Ben Johnson; de andere: Finis, want dat staat er onder. Neen, zegt daarop een van de tooneelspelers, het is Sir Walter Scott. Hij heeft het immers laatst op dat groote feest bekend.

Deze gebeurtenis, die den naam Scott op nieuw op den voorgrond van alle gedachten en gesprekken plaatste, men kan wel zeggen, in de geheele wereld, was in des dichters leven slechts een kort voorbijgaand oogenblik, waarop dadelijk weder de onafgebroken reeks van eenzame werkdagen volgde, en bovendien werden hem deze dagen en weken door voortdurende berigten verbitterd, die het sterven van beschermers en vrienden meldden. De hertog van York, de groote hervormer der Engel-sche armee, die zich altijd als een warmen vriend en bewonderaar van Walter Scott had betoond en zijn zoon in diens militaire loopbaan geholpen had, stierf in het begin van Januarij na een lange ongesteldheid; Gifford, beroemd door de vertaling van Juvenalis; Miss Lydia Wnite en nog eenige andere minder bekende personen verlieten het tooneel der wereld.

Midden onder deze treurige gebeurtenissen verhaalt het dagboek een aangenaam feit met de volgende woorden:

„Ik ontving een brief van Baron von Goethe, dien ik mij moest laten voorlezen, want ofschoon ik Duitsch versta, heb ik toch de Duitsche letters vergeten. Ik heb mij tot wet gemaakt, om brieven van buitenlandsche letterkundigen zelden te lezen en nooit te beantwoorden. Dat leidt toch slechts tot een kaatsspel met kom-plimenten, die dan ook inderdaad niet meer wegen dan veeren ballen. Met Goethe is dat iets anders. Dat is een prachtige figuur, de Ariosto, bijna de Voltaire van Duitschland. Wie zou mij vóór dertig jaren gezegd hebben, dat ik brieven met hem zou wisselen en eeni-germate op gelijken voet met den dichter van den Götz zou staan ? Ach, en wie had m j vijftig andere dingen vooruit kunnen zeggen, die met mij gebeurd zijn?quot;

Goethes brief was van dezen inhoud;

-ocr page 349-

333

quot;Weimar, 11 Januarij 1827.

„De heer H., een kunstkooper dien ik ken, heeft mij een portret van Lord Byron vereerd, dat naar ik hoop goed gelijkt; het heeft mij dan ook op nieuw de smart doen gevoelen om het verlies van een man, die door de geheele wereld hoog geprezen werd, en van wien ik vooral moest houden, daar ik niet ongevoelig kon zijn voor de vele uitdrukkingen van voorliefde voor mij, die zijn schriften bevatten. Ondertusschen blijft het voor ons overlevenden de beste troost, om ons heen te zien, en er aan te denken, dat, evenals de gestorvene niet alleen staat, maar slechts verzameld is tot een groot aantal edele menschen, even vatbaar voor liefde, vriendschap en vertrouwen, die deze wereld vóór hem verlaten hebben, in gelijke wijze er ook nog verwante geesten op aarde zijn, waarmee wij, al zijn ze in ons oog even onzichtbaar als de geesten uit lang verleden tijden, toch een regt hebben ons broederlijk verbonden te gevoelen, — hetgeen inderdaad ons rijkste erfdeel is. En daar de heer H. mij mededeelt , dat hij binnen kort te Edinburg hoopt te komen, voldoe ik op deze wijze aan een verpligting, die ik sedert langen tijd, mijn geëerde heer, tegenover u te vervullen heb, namelijk het levendige belang te openbaren , dat ik gedurende zoo menig jaar in uw heerlijke schetsen van het menschelijke leven gesteld heb.

Het ontbrak niet aan innerlijke drijfveren om mijn opmerkzaamheid op die werken te vestigen, daar wij niet alleen een overvloed van vertalingen in Duitsch-land bezitten, maar de geschriften zelf hier ook in talrijke kringen in de oorspronkelijke taal gelezen, en in verschillende mate gewaardeerd worden, wat natuurlijk van de wijze afhangt, waarop de verschillende menschen in staat zijn, om den geest van zulke voortbrengselen te vatten.

Hoe kan ik bij het bewustzijn, dat zulk een man in zijn jeugd zich ook met mijne schriften bekend heeft gemaakt en, als men mij niet verkeerd berigt heeft, ze ook gedeeltelijk zijn eigen volk wilde doen kennen, het uitspreken mijner erkentelijkheid voor zulk eene mij bewezen eer langer uitstellen? Ik wil integendeel de gelegenheid niet laten voorbijgaan, zonder op de voort-

-ocr page 350-

334

zetting uwer belangstelling aan te dringen, en u te zeggen, hoe een onmiddellijke verzekering uwer vriendschappelijke gezindheid van uw eigen hand mij op mijn ouden dag welkom zou zijn.

Met groote en dankbare achting groet u

J. W. von Goethe.quot;

Scott was door dezen brief opgetogen, en dankte zoo als Goethe zegt, in een zeer hartelijk en vriendschap- i pelijk schrijven, dat ons helaas niet onder de oogen is gekomen, maar dat zeker een welkome bijdrage is geweest tot de autographenverzameling van den acht-en-zeventig-jarigen dichtervorst.

Door zulke gebeurtenissen afgewisseld, ging de arbeid aan het leven van Napoleon zoo snel zijn gang, dat reeds op 25 April in het dagboek te lezen is: Heden heb ik Bonaparte op St. Helena in verzekerde bewaring gebragt, en kan nu een korte pauze maken. Deze gebruik ik, om een paar kritieken te schrijven, en een paar goede anecdoten uit den tijd der Jakobs er bij aan te brengen, zooals de jongens hun reepjes papier aan den staart van hun vlieger vastmaken. — Berna-dotte zendt mij een aantal geschriften. die voor twee maanden mij van onnoemelijke waarde geweest zouden zijn, maar die nu helaas! te laat komen, en buitendien maakt mijn vriendschap voor prins Wasa het mij ondragelijk, dat ik met dit kind der revolutie iers te doen heb.

Behalve de letterkundige opmerkingen vinden wij er uit dien tijd ook vele die op de politiek betrekking hebben, en die alle des dichters voorliefde voor de Tories en zijn tegenzin tegen de Whigs en tegen hun maatregel van de emancipatie der katholieken te kennen geven, maar die zonder groot belang voor ons zijn, en waarvan wij hier slechts gewag maken, om er op te wijzen, dat Scott in zijn eenzaamheid voor de gebeurtenissen in staat en kerk volstrekt niet onverschillig bleef.

Na een onafgebroken arbeid van ongeveer nog geen acht weken was Napoleon\'s leven voltooid, en het plotseling ophouden van zulk een inspannend werk was hem zoo ■weinig naar den zin, dat hij dadelijk naar nieuwen arbeid rondzag. Mij gaat het, zei bij, evenals de vischvrouwen , die als zij zondags naar de kerk gaan,

-ocr page 351-

835

haar netten wasschen en met stoenen vullen, omdat ze zonder die bij zich te hebben niet zoo vast ter been zijn. Zoo moot ik nu ook naar iets omzien, om niet leeg te loopen. Zoo ontstond het plan tot een dier liefelijkste werken, die wij aan Walter Scott\'s pen te danken hebben.

Do zieke kleinzoon was iets beter, en ofschoon aan volkomen genezing niet te denkeu viel, zoo mogt men toch hopen, dat het kind nog vele jaren gespaard zou blijven.

Scott wilde dan ook voor den kleinen John Lockhart een voorstelling der Schotsche geschiedenis schrijven. Hij ging daarbij van het zeer juiste beginsel uit, dat kinderen, evenals het volk, zeer spoedig wrevelig worden, als zij merken, dat een schrijver tot hen wil afdalen. Daarom, zegt Scott, wil ik een boek schrijven, dat een kind kan verstaan, en dat ook een man, die het in handen krijgt, met genoegen kan lezen. Dit zal een eenvoudigheid van stijl noodig maken, die mij anders niet eigen is. Het groote en belangwekkende ligt in de gedachten, niet in de woorden. Gelukt mij zoo iets, dan kan ik op een goeden uitslag rekenen.

quot;Werkelijk weten wij bijna niets uit een andere letterkunde , wat men naast de „vertellingen van een grootvaderquot; zou kunnen plaatsen.

Deze voorstelling der hoofdfeiten uit de Schotsche geschiedenis, in drie deeltjes, behoort nog heden in Engeland tot de meest geliefkoosde schriften voor de jeugd, heeft ontelbare uitgaven beleefd, en wordt telkens op nieuw gedrukt.

Deze gelegenheid mag niet voorbijgaan, zonder dat wij aan al onze lezers, die kinderen hebben, dit boek, dat ook in het Hollandsch vertaald is, als een der voor-treffelijkste, leerrijkste en tegelijk onderhoudendste aanbevelen , dat men aan kinderen kan geven, en wanneer al andere zijner schriften grootere beroemdheid gekregen hebben, zoo is er toch geen, dat den schrijver als mensch hooger plaatst en aan zijn edel hart meer eer aandoet. Neemt men hierbij in aanmerking, dat Walter Scott onbetwist de grootste kenner der Schotsche geschiedenis tot in de kleinste zaken was, dan kan men zich voorstellen, dat de inhoud ook niet voor den vorm onderdoet.

-ocr page 352-

HOOFDSTUK XXVII.

In het midden van Junij 1827 werd het leven van Napoleon uitgegeven, in omvang zoo groot als veertien deelen zijner romans. Hij had, als men den tijd voor de reizen naar Ierland en Parijs er af rekent en voor de gelijktijdig ontstane geschriften den noodigen tijd ook in rekening brengt, dit groote werk in twaalf maanden van rusteloozen arbeid voltooid.

Het oordeel er over was zeer verschillend; intusschen is iedere blaam onregtvaardig, die opt andere eischen berust, als op die welke Scott zelf voorgenomen had te vervullen.

„Dat is juist de taak der geschiedenis,quot; zegt hij, „dat zij door de voorstelling der gebeurtenissen den indruk duurzaam maakt, welken die gebeurtenissen zelf op de tijdgenooten gemaakt hebben.quot;

Men kan met regt zeggen , dat de geschiedschrijving nog een andere en hoogere taak te vervullen heeft, maar ook die mindere, die Scott zich gesteld had, is volstrekt niet te verwerpen, en deze heeft hij voortreffelijk vervuld. In plaats van alle andere beoordeelingen, deelen wij hier slechts mede wat Goethe over het boek zegt; „Walter Scott,quot; zoo lezen wij in zijn kunst en oudheid, „de rijkste, beste en beroemdste verhaler zijner eeuw, neemt het op zich de geschiedenis van zijn tijd te schrijven. Daarbij ontwikkelt hij natuurlijk al die deugden, die wij reeds in zijn vroegere werken opmerkten. Hij weet de rijke historische stof volkomen duidelijk op te vatten. Hij dringt door in de betee-kenis van het gebeurde. De vorm van den roman is

-ocr page 353-

337

hem gunstig, daar hij door verdichte motieven het historisch ware nader bij elkaar brengt en tot één geheel vereenigt. Walter Scott is in 1771 geboren, zoodat zijn kindsheid juist zamenvalt met het heviger ontbranden van den Amerikaanschen oorlog. — Hij was zeventien of achttien jaar oud bij het uitbreken der Fransche revolutie. Wat moest hij niet in zulk een tijd beleven! Thans nu hij diep in de vijftig is en zelf genoeg met de wereldgeschiedenis in aanraking is gekomen, treedt hij met de genoemde eigenschappen op, om openlijk over het gewigtige verleden met ons te spreken.

Welke verwachting dit in mij moest opwekken, zal ieder gemakkelijk begrijpen die er aan denkt, dat ik, twintig jaar ouder dan bij, juist op mijn twintigste jaar persoonlijk voor Paoli stond, en op mijn zestigste voor Napoleon.

Gedurende al die jaren verzuimde ik niet, over de gebeurtenissen der wereld na te denken en ze voor mijn geest in orde te brengen, ik mogt dan zelf er meer of minder mede in aanraking komen. Wat kon ik dus vuriger wenschen, dan mij in rustige uren met het werk van een man bezig te kunnen houden, die op zijn heldere, trouwe en kunstige wijze mij dat alles voor oogen beloofde te stellen, waarover ik voortdurend moest denken, en door de dagelijksche gevolgen dier lange reeks van jaren altijd voort zal moeten denken.

Men ziet, hoe G-oethe bij de lezing van het werk zich dadelijk op het standpunt plaatste, waaruit Scott zelf zijn arbeid gezien wilde hebben, en wie op deze wijze regtvaardig tegenover den schrijver is, zal dit boek, dat met bewonderingswaardige levendigheid geschreven is, zeker niet onbevredigd uit de hand leggen, en slechts de geleerde, die een wetenschappelijk werk verlangt, zooals hij het zich denkt, en niet zooals het hem aangeboden wordt, mag verklaren niet tevreden gesteld te zijn. daar het boek dan ook niet voor hem geschreven is. Dat in de enkele punten ook wel kleine fouten voorkomen , zal niemand ontkennen, maar de korte tijd, die tusschen de gebeurtenissen en dè voorstelling er van ligt, verontschuldigt dit volkomen. — Met opzet heeft Scott niets gezegd, wat niet zijn diepste overtuiging was, en Napoleon\'s karakter, dat tegenwoordig maar al

15

-ocr page 354-

338

te dikwijls overschat wordt, is met prijzenswaardige onpartijdigheid geschetst.

Hoe gretig liet werk gelezen werd, daarvan getuigt, dat Walter Scott aan zijn sehuldeischers als opbrengst der beide eerste drukken do bijzonder groote som van ƒ 216,000 kon geven. -— Men ziet, dat waren zijn krachten hem getrouw gebleven, hij in weinig jaren al zijn schulden had kunnen afdoen.

Persoonlijk had de schrijver bijna groote onaangenaamheden door eenige publiekmakingen gehad, die hij uit de briefwisselingen van het Londensche archief in zijn werk had opgenomen. — Er bleek namelijk daaruit, dat generaal Gourgaud van St. Helena uit aan het Britsche kabinet had medegedeeld, dat zeer vele klachten van den gevangen keizer geen grond hadden, terwijl dezelfde Gourgaud in Frankrijk juist de tegenovergestelde meening zocht te verspreiden, waardoor zijn eerlijkheid in een zeer slecht licht kwam. — Gourgaud werd door de publiekmaking van zijn dubbelzinnig gedrag op de hevigste wijze verbitterd, en er volgden lange verklaringen en tegenverklaringen in de dagbladen, die geenszins in staat waren om den generaal van de verdenking te reinigen, terwijl Scott overtuigend bewees, dat hij in zijn werk slechts de waarheid gesproken had.

De vrienden van den dichter vreesden na de voleinding van zijn groot werk, niet met onregt, dat, wanneer hij zich niet eenige rust gunde, zijn gezondheid onder zoo voortdurende inspanning noodzakelijk. te gronde moest gaan.

Er volgden derhalve uitnoodigingen van alle kanten.

Hij vergezelde dan ook Lady Northampton op een togt door de hooglanden naar de Hebriden, en zag met vreugde deze streken terug, die hem eens tot zooveel schoone gedichten hadden opgewekt, en toch kon ook een weemoedige vergelijking van zijn positie met de vrolijke stemming van dien tijd niet uitblijven.

Op een klein eiland, zooals er twee, het groote en kleine Cumbray genoemd, voor de monding van de Clyde liggen, vermaakte hem het gebed van een geestelijke, dat de volgende plaats bevatte: o God, zegen in uwe genade het groote en kleine Cumbray en vergeet in uwe goedheid ook onze naburige eilanden Groot-Brit-tanje en Ierland niet.

-ocr page 355-

339

Een der selioonste punten, die men op deze reis bezocht, de waterval van de Clyde, behoorde tot de bezittingen van den dierbaren vriend zijner jeugd Cranstown, broeder der gravin Purgstall. ■— Hij had zooveel met hem te spreken , dat de uren aldaar door-gebragt maar al te snel verliepen, en men verheugde zich bij het afscheid over de goede uitzichten, die de dichter door zijn voorbeeldige inspanning zich verworven had.

Naauwelijks van deze kleine reis teruggekeerd, volgde Scott de uitnoodiging van Lord Ravensworth , die hem op zijn kasteel in de nabijheid van Durham noodigde, om met den Hertog van Wellington bijeen te komen.

De ontvangst van den grooten veldheer was van den kant der hoogere standen opgewondener dan van de zijde des volks, waarbij hij veel van zijn populariteit verloren had, sedert hij zich aan staatszaken had gewijd. De bisschop van Durham gaf in de onvergelijkelijk prachtige zaal van zijn paleis een feestmaaltijd, waaraan ongeveer honderdvijftig personen deel namen, en waarbij, gelijk ooggetuigen verzekeren , Walter Scott volkomen in dezelfde mate als Wellington de opmerkzaamheden en eerbetuigingen van gastheer en gasten ontving. Er waren zooveel menschen, die hem op en-gelsche wijze krachtig de hand wilden schudden, dat zijn arm geheel als lam werd,

In Eavensworth was het evenzoo. De hertog vertrok echter nog op denzelfdeu dag, en do dag daarna werd zeer vrolijk in den kleinen kring doorgebragt. Ik bragt de uren door, zegt hij in het dagboek, met te lachen en de jongelieden te doen lachen.

Op de terugreis werd nog een genoegelijke dag bij den hertog van Korthumberland op diens landgoed doorgebragt, en op den 8quot;quot;™ kwam Scott weder te Abbots-ford, en ging met den grootsten lust \'aan de voortzetting der verhalen van een grootvader. De morgen, toen ik aankwam, zei hij, was vochtig, en er viel een onaangename fijne regen. Zoo maakte ik uit den nood een deugd en werkte als een dragonder. Ik vermoordde Maclellan van Bomby, stak den zwarten Douglas in Stirling dood, verraste koning Jacob voor Roxburg en verworgde den graaf van Mar in zijn bed. — Een wild

15*

-ocr page 356-

340

leven was dat in ons oude Schotland, en aan belangrijke gebeurtenissen ontbrak het niet,

Want hoogverraad en moord eu dood.

Dat was voor hen gesneden brood.

Onder zulke bezigheden liep de herfst van 1827 ten einde. Abbotsford, het kasteel, het park, de tuinen waren dezelfden. Maar hoe veranderd was het leven op deze eens zoo gastvrije plek.

Het doet ons goed, ja het verheft ons te zien, hoe de onderhoorigen van den dichter zich in de verandering van huu lot schikten met gelijke tevredenheid als hun meester. De huishofmeester, vroeger een gezien persoon en chef van een talrijk gevolg van bedienden, werkte nu als gewone bediende voor de helft van zijn loon met onverminderde opgeruimdheid. De oude koetsier nam met de grootste kalmte zijn plaats achter den ploeg in, en spande slechts bij zeldzame gelegenheden de paarden voor het rijtuig; en zoo deden allen die bij den dichter gebleven waren, en allen schenen vrolijker en verge-noegder dan ooit, en hun eerbied en gehoorzaamheid aan den geliefden meester was in dezelfde mate, zoo mogelijk, nog geklommen, als diens geldelijke omstandigheden verminderd waren. Het smartelijkst voor Walter Scott was, dat hij zijn ouden inspecteur Laidlaw niet langer kon bezig houden, daar de landerijen door den curator van het faillissement bestuurd werden. Hij leefde nu een paar mijlen van Abbotsford af, maar kwam toch met Scott ten minste iedere week eenmaal te zamen, en beiden doorwandelden dan hunne oude lievelingsplaatsen en spraken van de oude tijden.

Deze trouwe aanhankelijkheid zijner onderhoorigen deed Scott innig goed, en droeg er niet weinig toe bij hem de kracht te verleenen, waarmede hij zijn droevige stemming moest onderdrukken.

Want ofschoon hij iedere vertooning van gevoel vermeed , knaagde de kommer over het verlies zijner echtgenoot toch voortdurend aan zijn hart, gelijk uit duizend kleine opmerkingen in het dagboek blijkt, en slechts zijn vaste beginselen, en zijn liefde tot anderen, lieten hem zelfs in de moeijelijkste dagen vrolijker schijnen dan hij was.

-ocr page 357-

341

Bijzonder roerend zijn de woorden, die hij op 24. September 1827 schreef: „Dezen morgen werkte ik zooals gewoonlijk en zond het handschrift en de nageziene stukken naar den drukker. Er zweeft nog steeds een wolk van treurigheid over mijn geest, maar ik wil haar van mij afschudden! Aan mijn familie poog ik steeds een vrolijk gelaat te toonen, hoe weinig het mij ook dikwijls vrolijk te moede is. Het helpt niets, de onschuldige vreugde van anderen daardoor te storen, dat men zijn eigen treurige stemming laat zien. De inspanning, zich te bedwingen, brengt even als de deugd het beste loon mede; de goede luim, die wij in het eerst in schijn aannemen, komt dan in werkelijkheid.quot;

Om te begrijpen hoe groot de inspanning dikwijls was, die hij noodig had, om de droevige stemming te overmeesteren, mag men niet vergeten, dat de talrijke onbetaalde wissels, waarvoor Scott mede verantwoordelijk was, aan ieder bezitter het regt gaven, om den dichter te laten gevangen nemen. Eu werkelijk meenden eenige joodsche bankiers in Londen, dat wanneer zij er mede dreigden, de overige schuldeischers, die vriendelijk jegens Scott gezind waren, den eisch der schaamtelooze crediteuren spoedig zouden voldoen, om den dichter van zulk een gevaar te bevrijden.

Gedachten aan de vlugt of aan het opzoeken van toe-vlugtsoorden voor vervolgde schuldenaars, zooals er toen nog bestonden, vinden wij in het dagboek, totdat deze vervolgingen plotseling ophielden.

Door welke middelen de woekernars tot rust werden gebragt, heeft Scott toen niet vernomen. Hij had dit te danken aan de edelmoedigheid van een anderen hoofd-schuldeischer der Ballantynsche firma. Sir William Forbes, een der eerste bankiers te Edimburg, kocht de wissels van de joden voor de volle waarde van ƒ 24,000 en betaalde dit bedrag uit zijn eigen zak, om dit geld onder die schulden te brengen, waarvoor Scott niet verder persoonlijk zou worden lastig gevallen. Eerst na den dood van dezen edelen man werd diens handelwijze aan den dichter bekend.

Andere schuldeischers handelden niet minder edelmoedig, en Walter Scott heeft tot aan zijn dood niet geweten, hoeveel dank hij aan eenige zijner ambtge-

-ocr page 358-

342

nooten schuldig was. De heeren Hector Macdonald Buchanan, Colin Mackenzie en Sir Eobert Dundas waren het, die zich zoo edel gedroegen en den dank van ieder man van eer voor alle tijden daardoor verwierven.

De zoon van don dichter had naauwelijks van deze moeijelijkheden gehoord, of hij snelde uit zijn garnizoen naar Edinburg, om zijn vader bij te staan, maar Sir William Forbes was hem reeds voor geweest.

De tweede zoon Charles kreeg in dien tijd op onmiddellijk bevel van den koning een betrekking aan het ministerie van buitenlandsche zaken, die hem volkomen onafhankelijk maakte.

Anna bleef ongehuwd en was de trouwe verpleegster haars vaders, wieus zorgen zij deelde en verzachtte.

De treurige gebeurtenissen, waarvan wij kort te voren gewaagden, hadden den arbeid aan de verhalen van een grootvader geen oogenblik doen stilstaan.

Het werk werd nu uitgegeven en wekte een geestdrift op, gelijk geen zijner voorgangers na Ivanhoe, — zooals er dan ook geen zulk een ontvangst meerder verdient; en gaarne wijzen wij bier nog eens terug op hetgeen reeds vroeger tot lof dezer eenig schoone verhalen gezegd is.

De schuldeischers werden door den ongeloofelijk mil-den toevoer van geld bewogen, om hem den eigendom van een gedeelte der winst te laten, die de nieuwe uitgaven der oude romans voortdurend opbragten, zoodat Scott\'s uiterlijke positie van toen af weder beter werd.

Dit was dan ook wel verdiend, want tot 1 Januari] 1828 hadden zij niet minder dan ƒ 540,000 als opbrengst van den arbeid des dichters gedurende twee jaren ontvangen.

Met regt zegt Lockhart bij deze gelegenheid, dat wel nooit een levensbeschrijver van een dichter zoo iets heeft kunnen berigten.

De schuldeischers schreven een zeer hartelijken brief van dankbetuiging aan den dichter, wien zij hunne warmste erkentelijkheid voor den onvermoeiden vlijt betuigden , dien hij in hun belang aanwendde.

Het dagboek besluit het jaar 1827 met de volgende beschouwingen:

„Toen ik heden mijn huis weder binnentrad, geschiedde

-ocr page 359-

343

het met geheel andere en veel aangenamer gevoelens, dan toen ik het voor zes weken verliet.

Toen was ik in twijfel, of ik uit mijn vaderland zou vlugten, of mij openlijk bankroet verklaren, en mijn bibliotheek, mijn meubelen en het vruchtgebruik van Abbotsford aan mijn schuldeisehers zou overlaten. De menschen van de wereld zullen zeggen, dat dit het verstandigste was geweest. En zeker zou ik met het geld, dat ik sedert dien tijd verdiend heb, mijne persoonlijke schulden hebben kunnen dekken. Maar dan had ik niet zoo gerust kunnen slapen als thans, nu de schuldeisehers het mij dank weten, dat ik als man van eer gehandeld heb.

Ik zie een lang, donker en moeijelijk pad voor mij, maar het voert tot een doel, waar ik mijn naam rein en onbevlekt terugvind. Sterf ik onderweg, wat zeer waarschijnlijk is, dan sterf ik met eer; volbreng ik mijn taak, dan heb ik den dank van vele menschen verdiend, en de goedkeuring van mijn geweten verworven.

Wanneer ik op het eind van het jaar 1826 terugzie, dan zie ik mij door zorg en ziekte bedreigd, in treurigheid over het heden en vol bange vrees voor de toekomst. De smart om den dood mijner gemalin en de neteligheid mijner positie drukten mij neer. Nu ben ik weêr gezond, en ofschoon ik nog in gevaarlijk water zwem, kan ik toch hopen binnen een jaar de open zee, zoo niet de haven te bereiken. En wat boven alles gaat, mijn kinderen zijn gezond. Sophia\'s omstandigheden baren zorg, maar het zijn slechts kwalen, die de natuur aan het zwakkere geslacht heeft opgelegd. Walter is gelukkig in het vooruitzicht spoedig majoor te worden, Anna is gezond en tevreden. Charles betreedt zijn nieuwe loopbaan onder te groote begunstigingen, dan dat we voor hem niet het beste zouden hopen, vooral daar zijn talent en zijn kennis met zijn betrekking overeenkomen.

Voor al dien rijken zegen betaamt het wel God te danken, die naar zijn wil ons op den regten tijd geluk en ongeluk zendt.quot;

Onder dezelfde inspannende levenswijze verliep ook het jaar 1828.

Zijn hoofdarbeid bestond in een nieuwe algemeene uitgave der romans, die bepaald van inleidingen en aan-

-ocr page 360-

341

teekeuingen des schrijvers voorzien moesten worden. Aan dit werk, dat hij in de dagboeken steeds opus magnum noemt, ging Scott met evenveel zorg als liefde.

De aanteekeningen bevatten een groote menigte van historische feiten en anecdoten en tegelijk vele herinneringen uit het leven van den dichter zelf\', met een eenvoudigheid en beminnelijkheid geschreven en tegelijk zoo vol van ware levenswijsheid, dat men daarbij zeer dikwijls aan Herodotus herinnerd wordt.

Daarbij had Scott een uitgave van engelsche dichters op zich genomen, voorafgegaan door hun levensbeschrijvingen. Een menigte van kleine opstellen voor de ver-schillendste tijdschriften vergezelden als kleine bijloopers deze groote werken.

Maar als was dit alles nog niet genoeg, zag dit jaar nog een werkje van zonderlingen aard ontstaan, dat wij niet met stilzwijgen mogen voorbijgaan.

Een proponent met name Grordon, die wegens doofheid lang te vergeefs een plaats als predikant zocht te krijgen, was afschrijver bij Scott geweest, en eindelijk in het jaar 1824 opende zich het uitzicht op een plaats als geestelijke, waarvoor hij eenige proefopstellen moest leveren. Zijn doofheid, en de moeijelijkheden, waarmede hij te strijden had, waren echter van zoo slechten invloed op het zenuwstelsel van den ongelukkige geweest, dat hij niet den noodigen moed had. om-aan het uitwerken dezer proefpreek en\'te gaan, en dat hij, na ontelbare proeven gemaakt te hebben, onzen dichter verklaarde, dat hij buiten staat was het gevraagde te leveren, en dat hij zijn ongeluk vooruitzag.

Walter Scott antwoordde in een goede luim, dat Gordon maar bij het afschrijven moest blijven, want dat hij zelf de preeken wel zou maken. Werkelijk overhandigde hij den volgenden morgen het handschrift aan den proponent, maar Gordon was te eerlijk om er gebruik van te maken, en zoo bleef het in handen van Scott.

Het was ondertusschen gelukt, den ongelukkige als secretaris bij een publiek collegie te plaatsen, maar zijn traktement was in het begin zoo gering, dat hij spoedig in geldverlegenheid was, en toen dacht hij aan die preeken en smeekte Scott hem te veroorloven, ze met den naam van den waren schrijver te mogen uitgeven.

-ocr page 361-

345

Scott gaf zijn toestemming, en schreef voor de pree-ken, die onder den titel „godsdienstige overdenkingen van een leekquot; zouden gedrukt worden, een voorrede, onderteekend met de magisch werkende letters W. S., terwijl hij ze met den volgenden brief aan G-ordon zond :

„Lieve Gordon, daar ik op het oogenblik geen geld over heb, moet ik wel mijn bedenkingen overwinnen, om u uit de verlegenheid te redden. Bijliggend blaadje magtigt u, om met ieder fatsoenlijk boekhandelaar te onderhandelen. Vertel den samenhang zoo kort mogelijk en zeg, dat de preeken geschreven werden om een vriend van dienst te zijn. Mijn naam mag echter nóch op het titelblad staan, nóch onder de voorrede anders dan met de eerste letters geplaatst worden. Het auteurschap bekend te maken moet gij aan de dagbladen overlaten.

Ik hoop dat gij er niet aan denkt mij hiervoor te danken, en ik ben tevreden wanneer gij geholpen zijt. Gebruik echter de golden, die gij op zoo onverwachte wijze ontvangt, met voorzichtigheid, want niet op iedere plek der woestijn ontspringen zulke bronnen.quot;

Het resultaat was zeer gunstig, want de boekhandelaar Colbourn betaalde ƒ 3000 voor de beide preeken, die een tijd lang veel besproken werden, maar daarna in vergetelheid raakten.

Uit dit voorbeeld kan men niet slechts zien, hoe Scoct altijd bereid was om anderen van dienst te zijn en te ondersteunen, terwijl hij zelf toch enkel voor anderen werkte, maar men krijgt ook een voorstelling van de gretigheid, waarmede de boekhandel naar de kleinste manuscripten des dichters haakte, en de aanbiedingen der uitgevers vermeerderden zoodanig, en er werden voor bijdragen voor almanakken, voor redactie van tijdschriften en dergelijke zoo groote sommen geboden, dat wel geen ander schrijver de verzoeking had kunnen weerstaan. Scott echter week niet van het plan van zijn arbeid af.

Hij had altijd een grooten roman onder handen, en daarbij leverde hij kritische en andere opstellen over zulke boeken en gebeurtenissen, die hem juist belang inboezemden. In dien tijd, in het begin van 1828, was het „schoone meisje van Perthquot; aan de beurt, en maakte

-ocr page 362-

346

snelle vorderingen. Daarbij werd een tweede druk van Napoleon en van de verhalen eens grootvaders verlangd, zoodat ze op nieuw moesten nagezien worden; zelfs waren de aanvragen naar nieuwe exemplaren zoo talrijk, dat Cadell van plan was, den druk over verschillende drukkerijen te verdeelen, wat Scott echter ten voor-deele van zijn vriend Ballantyne volstrekt niet wilde toestaan.

De arbeid was voortdurend zeer inspannend, en slechts af\' en toe werd tot verzet een togt in het gebergte of ter bezigtiging van een lievelingsruïne ondernomen, waarbij dan de langzame vermindering van krachten van het eens zoo forsche lichaam zich deed gevoelen, want menige toren, dien hij vroeger met gemak had beklommen, menige oude burgtkelder, waarin hij vroeger op afgesleten trappen was afgedaald, kon nu niet meer bezocht worden. Toch werkte elke dag dien hij in de vrije natuur doorbragt verfrisschend , en dan keerde hij weder tot den moeijelijken arbeid terug. Helaas zien wij daarbij uit het dagboek, dat hij niet op de waarschuwingen lette, die zijn lichamelijke toestand hem gaf, wanneer h\'j te lang achtereen aan zijn lessenaar zat. Zoo lezen wij op 17 February :

„Een inspannende w:erkdag. Ik zal voor tafel ongeveer veel-tig bladzijden druks geschreven hebben. Ik weet niet, of het gewigtig genoeg is om hier op te merken, dat ik gisteren tegen den middag een zonderling gevoel had van een bestaan vóór het tegenwoordige, om het zoo uit te drukken; dat wil zeggen een verwarde voorstelling, als ware alles, wat in het leven gedaan en gezegd wordt, reeds vroeger eens gezegd en gedaan. Hefc was een zeer duidelijk gevoel, dat ik met een luchtspiegeling zou willen vergelijken , waardoor men rivieren en zeeën in de woestijn , en landschappen in de zee ziet. Dit gevoel was gisteren bijzonder sterk, en deed mij aan de idealisten denken, die naast de werkelijke wereld nog een tweede ideale aannemen. Ik had het gevoel, als ware alles , wat ik sprak en hoorde, niets werkelijks; dit maakte mij treurig en slecht gemutst, ofschoon ik hoop dat men het niet aan mij heeft kunnen merken. Lichamelijk had ik daarbij iets duizeligs, zooals na een sterke aderlating, wanneer het iemand te moede is, als

-ocr page 363-

347

of hij op veêren bedden liep en den voet niefc stevig kon neerzetten. Ik schreef het aan slechte spijsvertering toe en dronk een paar glazen wijn , dio de zaak echter nog erger maakten. Ook heden heeft mij dit eigenaardige gevoel nog niet geheel verlaten. De eenzaamheid hier op het land maakt het ook maar erger; in de stad word ik door de vele bezoeken en door de gesprekken met bekenden meer afgeleid.quot;

Zulke en dergelijke aanvallen herhaalden zich gedurende den ingespannen arbeid der volgende weken, zonder dat hij zich daardoor liet weerhouden, met zulk een ijver voort te schrijven, dat reeds in het einde van Maart het schoone meisje van Perth voltooid was.

Deze roman behoort tot de schoonste en liefelijkste scheppingen van den dichter. De jonge hooglander, in wien de wilde natuur met een innerlijke angstvalligheid in strijd is, de smid, het schoone meisje zelf, de kroonprins , en de reizende zangeres zijn figuren van den hoogsten poëtischen luister, en de aanleg van het geheel en de zoo kunstige motivering der gebeurtenissen blijven misschien altijd onovertroffen.

Goethe kan het werk in de gesprekken met Eckerman niet genoeg prijzen, en ook in Engeland, waar men in het begin veel in den roman laakte, is de waardering later niet uitgebleven.

Om van het werk dezer laatste maanden wat uit te rusten, ondernam Scott een reis naar Londen, waar hij, als altijd, op de schitterendste wijze ontvangen en hartelijk door groot en klein begroet werd.

Om er een algemeene voorstelling van te geven, hoe men hem in de hoofdstad vierde, mag hier een opsomming der personen volgen, waarbij hij de dagen door-bragt. Den I7\',equot; \'s middags bij den dichter Eogers met lord John Bussel en anderen. Den 18dcn bij een hoogen geestelijke, waar de bisschop van Londen, de eerste geestelijke der Paulskerk, en andere hooge geestelijken der engelsche kerk tegenwoordig waren. Den 19den bij Sir Eobert Inglis, den grooten staatsman. De volgende dagen bleef hij bij zijn dochters die naar Londen gekomen waren. Den 23quot;en bij lady Davy met lord en lady Landsdowne. Den 24!quot;en geeft hij zelf een klein feest. Den 268ten gezelschap der opper-

-ocr page 364-

348

regters van Engeland en Schotland. Den 298ten bij lord Alvaney in een gezelschap van leden van het huis der Lords. Op 1 Mei bij lord Gower enz. Een anderen dag bragt hij bij de hertogin van Kent door, waar hij met prins Leopold en de kleine prinses Victoria at. De naam Victoria bevalt hem niet, en hij hoopt dat men dien zal veranderen, wanneer zij eens den troon beklimt. „De kleine prinses,quot; zegt hij , .,wordt met de grootste zorg opgevoed, en de bedienden hebben streng bevel, haar niet te laten weten, dat zij eens koningin zal worden. En toch geloof ik, dat wanneer men in haar klein hartje kon zien, men vinden zou, dat een duif of een ander vogeltje het goud dezer wetenschap reeds lang er in heeft uitgestrooid. —• Zij is blond, zooals de geheele koninklijke familie. Prins Leopold heeft mij voor twee dagen bij zich genoodigd, maar ik zal mij verontschuldigen.quot;

Ook bij den koning bragt hij weder een dag door, evenals bij lord Wellington, lord Sidmouth en vele anderen, en de menigte van belangrijke dingen, die men hem liet zien, is ongeloofelijk groot. Vooral deed hem een eigenhandige briefwisseling van den grooten Pitt en zijn zoon genoegen, die over de karakters dezer beroemde staatslieden eigenaardige opheldering gaf.

Het verblijf duurde tot 25 Mei.

Zoodikwijls hij kon, maakte hij gebruik van zijn groot aanzien bij alle magthebbenden, om zijn vrienden van nut te zijn.

Zoo ontbeet hij eens bij zijn reeds genoemden landsman, den dichter Allan Cunningham, en verheugde zich over de talrijke familie die aan tafel zat.

„Wat zult ge met al die jongens beginnen, Allan?quot; zei hij. „Ja, dat vraag ik dikwijls mij zeiven!quot; was het antwoord. „De oudste wil gaarne soldaat worden, maar ik zou liefst een post in Indië voor hem hebben, doch daaraan valt niet te denken.quot;

Scott antwoordde niets, maar begaf zich dadelijk naar lord Melville, het hoofd der indische zaken, en vroeg om een kadetsplaats voor den jongen Cunningham. Melville beloofde na te zien, of er zulk een plaats open was, en in dit geval gaarne van dienst te zijn, daar hij ook zelf in Allan Cunningham belang stelde.

Met dit onbepaalde antwoord was echter onze dichter

-ocr page 365-

349

niet tevreden, en daar hij op denzelfden dag bij lord Stafford met een directeur der Oost-Indische Compagnie at, bragt hij zijn wensch ook bij dezen aan, en ontving dadelijk de verlangde toezegging.

Te huis gekomen, vond hij een briefje van lord Melville , die hem schreef dat hij zoo gelukkig was van zijn wensch te kunnen vervullen.

Den volgenden morgen ontbeet hij bij den beeldhouwer Chantrey, die tegelijk een groot liefhebber van vis-schen was. Scott trad met de woorden binnen: „Hebt gij wel eens den eenen forel met eon vlieg gevangen, en tegelijk den anderen met den haak ? Dat is mij heden gebeurd, en ik hoop ze beide aan wal te brengen. Gelooft gij wel, dat Cunningham voor twee van zijn knappe jongens kadetsplaatsen zou aannemen rquot; „Zeker zou hij dat, was het antwoord, zorg gij maar voor de plaatsen, de uitrusting neem ik op mij.quot; De vreugde in Allan\'s huis was groot, maar den dank daarvoor had behalve Scott en Melville nog een derde verdiend. Lord Melville moest zijn betrekking neerleggen, voor hij zijn belofte kon vervullen, maar lord Ellenborough, zijn opvolger, vervulde haar, en de beide jonge lieden vertrokken naar Indië met de beste vooruitzichten.

Op de terugreis zocht hij zijn ouden vriend, den heer Morritt, op Eockeby op, waar een glansrijke kring van jeugdige schoonheden verzameld was, die den dichter met de grootste vriendelijkheid en beminnelijkheid te gemoet kwamen. Het dagboek maakt hierover de volgende opmerking: „Een schoon vrouwelijk wezen kan er even zeker van zijn, door den man van jaren met een betamelijke hulde begroet te worden, als zij van de vurige vereering des jongelings zeker is; en schoonheid kan niet vergoed worden door andere beminnelijke eigenschappen, in hoe hoogen graad ook voorhanden. Ik, voor wien de schoonheid nu slechts nog een schilderij is, waarop ik als oud aanbidder ook heden nog vol eerbied staar, ik leg wel geen wierookoffer meer op deze altaren, maar ik bied toch bescheiden mijn eindje kaars aan, waarbij ik mij zeer in acht neem mijne vingers niet te branden. Niets ter wereld is belachelijker en verachtelijker tegelijk, dan wanneer een oud man de driften der jeugd wil naapen.quot;

-ocr page 366-

350

Behalve in Bockeby werd ook in Carlisle halt gemaakt, en Scott bragt zijn dochter in de hoofdkerk naaide plaats, waar hij bij zijn huwelijksvoltrekking met zijn ontslapen echtgenoot had gestaan. „Zij is heen,quot; zegt het dagboek, „en ik volg haar langzamerhand, spoediger misschien dan ik zelf geloof. Het is toch schoon geleefd en bemind te hebben, en onze kinderen zijn zoo goed en liefdevol, dat dit de gedachte aan een scheiding zachter maakt.quot;

Op dezelfde plaats wilde een man, die vreemdelingen het kasteel liet zien, ook onzen reizigers de ware gevangenis toonen, waarin Mac Ivor gezeten had. Scottzei: Maar is het wel zeker de ware? En toen de man verzekerde, dat er geen twijfel kon bestaan, moest de dichter onwillekeurig lachen, hetgeen hij zeer kwalijk nam. Miss Anna Scott fluisterde hem daarom toe, wie de vreemdeling was. Toen zette hij groote oogen op, stak zijn sleutels haastig in den zak en liep snel heen om de geheele bezetting op de been te roepen. Dcor snelle vlugt ontkwamen zij den oploop, en waren nog denzelfden avond in Abbotsford terug.

Hier wachtte hem het goede bericht, dat de contrak-ten over het opus magnum zeer voordeelig gesloten waren. Ik hoop, zei hij, het zal wel goed gaan! „Maar wie kan op den duur zijner populariteit rekenen? Een oude vriend van mij , die zich telkens weer met nieuwe ondernemingen inliet en toch nooit den windmolen kon uitvinden, waarmee men den gunstigen wind der volksgunst opvangt, plagt te zeggen , dat op den dag, waarop hij bakker werd, het brood uit de mode zou raken. Mij is het beter gegaan. Ik heb het geluk gehad, dat de wind altijd in mijn zeilen blies, en, blaas zoo maar door goede wind, en breng mijn scheepje op het laatst in de veilige haven!quot;

En waarlijk niemand heeft meer geluk in den uitslag van al zijn arbeid gehad, dan Scott, maar ook niemand kan met zooveel regt van zich zeiven zeggen, dat hij dit geluk geheel aan zich zelf te danken had. Van alles wat hem in zijn leven te pas kwam, heeft hem, behalve zijn talent van vertellen, niets zoo geholpen, als dat al zijn doen en laten van kindsbeen af in die rigting zich bewoog, die de beste voor zijn gedichten moest zijn,

-ocr page 367-

in het zich verwerven der grootste kennis van de Schot-sche geschiedenis op ieder en vooral op het kleinste gebied. Terwijl op deze wijze neiging en talent met zijn hartstogt om te verzamelen zamenwerkten, om hem zijn arbeid tot het hoogste genot te maken, werd dit genot en deze vreugde natuurlijk nog duizendvoudig verhoogd door den uitslag, waarvan hij steeds zeker was, en in den tijd waarvan wij spreken, bovendien nog door het gevoel, dat de eer hem gebood, voor de bevrediging zijner schuldeisehers zich in te spannen , om zoo zijn naam onbevlekt den zijnen te kunnen achterlaten.

Zoo mogen wij ons dan niet verwonderen, wanneer hij van zich zelf zegt, dat zijn leven gedurende het jaar 1828, in Edinburg zoowel als op het land, op het leven van een schrijfmachine geleken had.

Nog vóór het eind van het jaar had hij de tweede reeks der verhalen uit de Schotsche geschiedenis geëindigd en een menigte beoordeelingen en verhandelingen voor tijdschriften geleverd, en buitendien was een nieuwe roman, Anna van Gèierstein, reeds onder handen.

In dit stuk heeft hij de handeling in Zwitserland geplaatst, en het is hem niet minder dan Schiller in zijn Teil gelukt, do lokale kleur juist te treffen, zonder ooit op de plaats geweest te zijn.

Het dagboek heeft in dit jaar een groote gaping, daar hij bij al zijn schrijfwerk geen lust of tijd had, om nog meer dan het noodzakelijkste te schrijven, vooral daar hem het werktuigelijke van den arbeid hoe langer hoe ongemakkelijker werd.

Een brief aan Miss Edgeworth, met wie hij steeds in vriendschapsbetrekking bleef, spreekt hierover, en wij deelen de plaatsen er uit mede, die op den toestand des dichters betrekking hebben:

„Ik heb,quot; schrijft hij, ,,üw lieven brief reeds voor eenige dagen ontvangen, en wanneer ik eerst heden antwoord , dan gebeurt dit waarlijk niet uit gebrek aan vriendelijke deelneming, maar wegens de ellendige omstandigheid , dat mijne handen door den winter mij zulk een pijn doen , dat mijn pen overal heenloopt behalve waarheen zij moet; en die uit het schrift tot het karakter meenen te kunnen besluiten zouden mij voor den verward-

-ocr page 368-

352

sten in en sell van de wereld verklaren. Maar daar alle menschen toch eens weêr kinderen worden, verwacht ik nu spoedig roodvonk en mazelen te zullen krijgen. Kreeg ik nu ook maar nieuwe tanden! Om de waarheid te zeggen, gevoel ik de bezwaren van den ouderdom meer dan mij lief is, ofschoon ik over mijn toestand in het algemeen niet mag klagen, maar ik kan niet meer klimmen en loopen zoo als vroeger, en dat is een groote smart voor mij, daar ik zoo flink vooruit kon komen in weerwil van mijn lichamelijk gebrek. Ik moet mij nu van een vriendelijken arm als steun bedienen , en het zal nog erger worden voor het beter wordt, en ik zie vooruit, dat ik blij zal zijn op een tuinstoel te zitten, of op een makken pony te rijden. Ach, hoe haatte ik vroeger makke rijpaarden!quot;

De voortreffelijke uitspraken , die de brief verder over de toestanden in Ierland bevat, slaan wij over, en dee-len hier nog het slot mede , dat op de familie van den dichter betrekking heeft:

„Anna heeft u zelf geschreven. Walter is met zijn kleine vrouw in Nizza; hij is zeer snel vooruitgekomen, is nu majoor, en wil de wereld zien. Lockhart was bij ons ten bezoek, en is nu in Engeland.

Sedert een half uur heeft de pen, waarmede ik schrijf, ■mij reeds haar dienst geweigerd, wat des te onverant-woordelijker is, daar zij aan hare vroegere meesteres moest schrijven.quot;

Deze pen had namelijk eens aan Ariosto behoord, en was door Miss Edgeworth onzen dichter ten geschenke gegeven.

-ocr page 369-

HOOFDSTUK XXVIII.

Het sedert lang afgebroken dagboek werd in het begin van het jaar 1829 weder voortgezet, omdat er juist toen in het drukken een pauze kwam. Ballantyne was namelijk door de ziekte en den daarop volgenden dood zijner vrouw zoo buiten zich zeiven, dat hij niet in staat was zijn zaken te doen.

Walter Scott, die bij ongelukken van eiken aard zich nooit veroorloofde, zoo aan de smart toe te geven, dat zijn werk er onder leed, kon dit gebrek aan zelfbe-heersching niet goedkeuren, en spreekt daarvan meermalen in zijn aanteekeningen.

Mijn derde deel gaat snel vooruit, schrijft hij, en de drukker blijft achter. Maar Ballantyne\'s vrouw is ziek, en de vrees, waaraan hij zich overgeeft, maakt hem buiten staat tot zijn werk. Ik kan het niet helpen, maar zulke beminnelijke zwakheden boezemen mij bijna verachting in.

Op 17 Pebruarij lezen wij: Ik ontving het treurig bericht, dat Ballantyne zijn vrouw verloren heeft. Bij zijn huiselijk leven is dit verlies verschrikkelijk. Wat moet de arme man nu beginnen met zooveel kinderen ? Het zou mij niet verwonderen, als hij zich geheel aan vertwijfeling overgaf.

Werkelijk liet Ballantyne zijn zaak aan eenige vrienden over, waartoe ook Scott behoorde, en trok zich in landelijke eenzaamheid terug, om ongestoord over zijn kommer te kunnen peinzen. Hier verviel hij in godsdienstige dweeperijen, die hem tot aan zijn dood niet

-ocr page 370-

354

meer verlieten. Onze dichter schreef hem verscheiden malen, en wekte hem op, door een mannelijk besluit meester van zijn smart te worden, terwijl hij er hem opmerkzaam op maakte, dat eenzaamheid het minst geschikt was om aan verleiding en zwakheid te weêrstaan , waarom dan ook de duivel, toen hij den Zaligmaker wilde verzoeken, hem in de woestijn bragt.

Ballantyne keerde wel tot zijn zaken terug, maar de droefgeestige dweeperijen hadden zijn geest zoo onweêr-staanbaar gekluisterd, dat van toen af zijn omgang met den dichter minder werd, ofschoon Scott steeds met levendige belangstelling voor het welzijn van zijn vriend bleef zorgen.

In het voorjaar van 1829 verscheen Anna van Geier-stein, en had de aankondiging plaats van het opua may-num, dat is van de algemeene uitgave van Scott\'s werken , met aanteekeningen van hem zelf voorzien. De uitkomst was zoo glansrijk, dat de schuldeischers van nu af den dichter een jaarlijksch inkomen gaven, groot genoeg om zonder zorg naar zijn stand te kunnen leven, want zij hadden reden om te gelooven, dat zij in den loop van weinige jaren volkomen voldaan zouden zijn.

Het dagboek neemt ook ten gevolge van doze gelukkige omstandigheden weder een vriendelijker kleur aan, en toont een levendige belangstelling in de gebeurtenissen van den dag, vooral in de zaak van de emancipatie der katholieken.

Eenige uittreksels mogen hier een plaats vinden.

23 February at ik met Anna bij de Skene\'s, waar de overste Blair en vele gasten zeer vrolijk waren. Blair verhaalde ons, dat bij het begin van den slag van Waterloo het veel moeite kostte, om de soldaten in het gelid te houden. Tot een, die vooruit liep, zei de overste: Nu, mijn goede man, gij wilt toch de l\'ran-schen niet alleen verslaan? Blijf liever in uw gelid. De man ging op zijn plaats terug, en zei: Ik geloof, dat gij gelijk hebt, overste, maar ik heb een driftige natuur.

24. •—■ Een dame toonde ons fraaije schetsen, die zij in Indië zelf naar de gigantische oude bouwwerken had geteekend, en die ons gebouwen voor oogen bragten , waarvoor de grootste en prachtigste paleizen in Europa zich moeten verstoppen, — en toch weten wij van het

-ocr page 371-

355

volk, dat zulke wonderwerken heeft gesticht, weinig meer dan van de koningen van Egypte, die de pyra-miden gebouwd hebben. De letterkunde maakt beroemd, maar niet de bouwkunst. Het doet ons meer genoegen een gebroken zuil van Cicero\'s villa te zien, dan al de werken, door een barbaarsche magt geschapen.

4 Maart. Goed nieuws! De navraag naar het opm magnum is van dien aard, dat men dadelijk tien of twaalfduizend exemplaren zal moeten laten drukken. Als dat zoo gaat, heb ik niet slechts zelf een vast inkomen, maar mag ook hopen, de schuldeischers binnen weinige jaren volkomen te kunnen voldoen.

Mijn getrouwe Laidlaw at bij mij. Hij is buiten zich zeiven van vreugde over dit geluk, en wij maken reeds plannen, om hem weder in mijn nabijheid te krijgen, ten einde onze oude gesprekken over godsdienst en politiek voort te zetten.

5 Maart. Het gezelschap der boekenvrienden te Glasgow heeft mij tot lid gekozen. Wilde ik al de geleerde gezelschappen, waartoe ik behoor, naar het alphabet achter mijn naam zetten, dan zou ik een prachtigen staart naslepen. De straal van hoop die op mijn omstandigheden valt, geeft hoe langer hoe helderder glans, en al is het licht ook nog niet vast en schitterend, zoo is het toch helder en zichtbaar genoeg. Misschien leef ik nog tien jaren, om onder zulke goede omstandigheden voort te werken. Maar dat is naauwelijks te hopen! In ieder geval is mij thans die steen van het hart genomen , waaronder ik naauwelijks kon ademen, en die mij geheel dreigde plat te drukken.

8 Maart. Ballantyne schrijft heden morgen, dat hij Anna van Geierstein niet kan prijzen. Dat is een mooije geschiedenis. Het derde deel is bijna klaar. Het zou schande en verlies tegelijk zijn. Ik heb mijn uitgever Cadell laten roepen. Wij zullen over de zaak spreken.

9 Maart. Cadell kwam van morgen, en wij besloten de zaak nog verder te overleggen, omdat de uitgave toch moet worden uitgesteld, daar nu de katholieken aller oogen op zich gevestigd hebben.

28 Maart. Hoezeer de heerlijke morgen mij ook naar buiten lokte, heb ik toch van zeven tot twee uur on-

-ocr page 372-

356

afgebroken aan mijn recensie der oude Schotsche geschiedenis gewerkt. Ik vrees, dat het niet zeer aantrekkelijk zal worden, maar de bezigheid met deze oudheden heeft den grootsten prikkel voor mij. quot;Wie niet, als ik, zoo dikwijls op het gebied der phantasie heeft gewandeld, kan niet gelooven, boe gaarne men eens weder den vasten grond van historische feiten betreedt. Ik kan mij voorstellen, dat het onder de paardrijders Bojazzo zoo te moede moet zijn, als hij zijn bonte kleederen en zijn gedwongen grappen heeft afgelegd, en nu met een pijp bij den kachel gaat zitten, om met een paar oude bekenden ernstig te spreken, en zelf de ernstigste van het geheele gezelschap te zijn.

Op 20 April wordt opgemerkt, dat graaf Buchan gestorven is, dezelfde zonderling, die den dichter eens in zijn gevaarlijke ziekte met het vooruitzicht wilde troosten, dat hij de grafrede zou houden.

Hij was bij al zijn eigenaardigheden ook een gierigaard, en liet een groot fortuin na. Scott merkte bij deze gelegenheid op: Sparen, niet veel ontvangen, is de moeder van den rijkdom. De begrafenis had den 25quot;quot; in de abdij Dryburg plaats, waar ook het gebeente van den dichter eenmaal zou rusten. Bij de terugkomst van de begrafenis schrijft hij onder anderen in het dagboek: „Ik keerde treurig terug uit de ruïnen der abdij. Sedert ik de dierbare overblijfselen mijner geliefde vrouw daarheen vergezelde, had ik de plaats niet meer betreden. Mijn volgende gang naar die plek is misschien een onvrijwillige. Nu, Gods wil geschiede! Ik heb mij nu ten minste niet meer over de gedachte te ergeren, wat een massa van hoogdravenden onzin Lord Buchan aan mijn graf zou hebben uitgekraamd.

Op denzelfden dag kwam een rondreizende buikspreker en goochelaar tot ons naar Abbotsford, en daar er eenige gasten waren, liet ik hem zijn kunsten vertoo-nen. De arme vent zag er zoo uitgehongerd uit, alsof hij in zijn leven meer vuur als brood had ingeslikt. Ik liet hem verzadigd en rijk begiftigd heengaan, — en nu tot Anna van Greierstein!quot;

Deze roman werd op 29 April vóór het ontbijt geëindigd, en het dagboek merkt aan, dat hij aa het ontbijt een handboek der Schotsche geschiedenis begon te

-ocr page 373-

357

schrijven, vóór een groote reeks van geschriften bestemd, en waarvoor hem ƒ 17500 waren toegezegd. Nog vóór het eind des jaars verscheen het eerste deel van dit nieuwe werk.

Anna van Geierstein werd in het midden van Mei uitgegeven en niet minder gunstig opgenomen dan het schoone Meisje van Perth.

Wij ruimen hier een plaats in aan een zeer schoone opmerking van Lockhart, bij gelegenheid van het verschijnen van dezen roman, die de laatste is, dien Scott met onverzwakte geestvermogens schreef.

Men zegt gewoonlijk, dat het genie vooral daaraan te herkennen is, dat het de kracht verleent, om nog bij hooge jaren de gevoelens der jeugd in al hun gloed en reinheid te schetsen. Ik geloof echter, dat zulk een heerlijk voorregt slechts aan het deugdzame genie als welverdiend loon ten deel valt.

Wanneer, gelijk het helaas niet zelden voorkomt, een buitengewone gave van verbeelding met eigenliefde en gebrek aan zelfbeheersching verbonden is, dan is die gave niet meer een zegen, maar veeleer een straf, die bij toenemende jaren wraak neemt aan hem, die van de schatten, door de natuur hem gegeven, misbruik heeft gemaakt.

De terugblik in het leven is bij zulke menschen gelijk aan het troostelooze uitzicht op een dorre en zandige woestijn, en de bitterheid, die hierdoor ontstaat, uit zich óf in een geringschatting van het leven die aan berouw verwant is, óf in ironie en spotternij, en de kleinste droppel van zulk vergif is in staat elke poging te verijdelen, om de gevoelens van liefde en vriendschap zoo te schilderen, dat reine en kinderlijke gemoederen er zich over verheugen.

Nu heeft Scott misschien nooit deze gevoelens weg-slepender geschetst dan in Anna van Geierstein, terwijl men uit kleine trekken en opmerkingen ziet, dat de schrijver een grijsaard is. Zijn geheele levensloop was hem door zijn wonderbaar geheugen steeds zoo voor den geest, dat reeds daarom zijn opmerkzaamheid niet op een bepaald gedeelte er van gevestigd kon zijn, om de gevoelens van vreugde of treurigheid op den voorgrond te plaatsen, die ontstaan, wanneer men zich in

-ocr page 374-

358

een enkele levensperiode verdiept, en buitendien leefde hij een tweede en nieuw leven met en in zijn kinderen, en werd weder jong wanneer hij op hen zag, hoe zij met hun vriendenkring jong en frisch in de wereld Iraden. Meer dan alles werkte echter hier zijn vast geloof aan een weerzien zijner geliefden, die hem waren voorgegaan.

Er gingen hem telkens meer voor. De altijd dienstvaardige Terry stierf in Junij, en de oude trouwe vriend Shortreed in Julij.

Aan den laatste was vooral de herinnering verbonden, dat hij door hem eigenlijk het eerst met de hooglanden was bekend geworden en deze dikwijls met hem doorreisd had. Arme jongen! zegt het dagboek, hoeveel vrienden verdwijnen uit onzen kring! Hoeveel herinneringen sterven met hem en den armen Terry!

Hij schreef echter in dezen tijd zeer weinig in het dagboek, en van vele belangwekkende dingen wordt volstrekt niet gesproken, zoodat wij ze slechts uit bewaard gebleven brieven kennen.

Zoo hadden, gelijk wij gezien hebben, de schuld-eischers hem de voortdurende opbrengst der oudere romans en gedichten gelaten, en hij had op deze wijze het regt van eigendom dezer werken, Slechts van Mar-mion behoorde een vierde gedeelte van het regt der uitgave aan den boekhandelaar Murray, en Scott gaf aan zijn schoonzoon last, om over het terugkoopen van dit vierde gedeelte te onderhandelen.

Murray had naauwelijks van den wensch des dichters kennis genomen, of hij kwam hem met het volgende schrijven te gemoet:

„Zeer geëerde lieer! De heer Lockhart deelt mij zoo even uw schrijven mede, dat op Marmion betrekking heeft. Reeds verschillende boekhandelaren hebben mij verzocht, mijn regt op dit gedicht hun te verkoopen, maar ik ben er zoo trotsch op de uitgever van zulk een dichter te zijn, ofschoon slechts gedeeltelik en alleen met betrekking tot één zijner werken, dat geen geld ter wereld mij er toe zou kunnen brengen, dit regt te verkoopen.

Maar een zaak van geheel anderen aard, waarvan ik tot nu toe niets wist, zou het mij smartelijk maken,

-ocr page 375-

S59

difc regt ook maar een oogenblik langer te bezitten; — ik bedoel den wensch van den dichter, om den eigendom van zijn gedicht te herkrijgen, een wensch die in hetzelfde oogenblik reeds vervuld was, toen ik er kennis van genomen had.

Deze uitgave heeft mij honderdmaal meer winst ge-bragt, dan schrijver of uitgever konden vooruitzien, en als ik het werk hierbij teruggeef, zult gij mij naar ik hoop de eer bewijzen, het als een gering blijk mijner dankbaarheid aan te nemen voor al het goede, dat ik door u heb genoten. Ik blijf enz.quot;

Het debiet der verzamelde romans was boven alle verwachting groot. Wij hebben vroeger gezien, hoe Scott in het dagboek zei, dat hij geloofde, dat 12000 exemplaren naauwelijks genoeg zouden zijn, maar van de acht deelen, die tot het eind van 1829 verschenen waren, beliep de maandelijksche verkoop niet minder dan 35,000.

Deze getallen komen ons fabelachtig voor, omdat wij in Holland in \'t algemeen zeer spaarzame koopers van boeken zijn, en de rijkste en voornaamste lieden zich soms niet schamen, om op het belangrijkste letterkundige werk zoolang te wachten, tot ze gelukkig genoeg zyn van een exemplaar uit een leesbibliotheek te krijgen, dat reeds door vele handen gegaan is, en er dikwijls vrij onfatsoenlijk uitziet.

In Engeland daarentegen leent een deftig man bijna nooit iets uit een leesbibliotheek; het behoort daar tot den goeden toon, dat men ieder werk, waarover veel gesproken wordt, zelf bezit.

Terwijl dit bij boeken over een bepaald vak en bij geleerde verhandelingen natuurlijk meer op mannen van het vak betrekking heeft, vordert de mode, dat een nieuw belletristisch boek bij iedereen te vinden is, en de verkoop , die hieruit voortvloeit, wordt nog aanmerkelijk daardoor vergroot, dat het getal van hen die bepaalde bibliotheken aanleggen en onderhouden in Engeland verbazend groot is.

Terwijl de uiterlijke omstandigheden van Scott hierdoor in het jaar 1829 hoe langer hoe beter werden, zou dit jaar toch niet ten einde loopen, zonder hem een nieuwe wonde toe te brengen, en wel door het verlies van zijn ouden bediende, dat hij bijna dieper gevoelde

-ocr page 376-

360

dan het sterven van zooveel voorname bekenden en vrienden, wier dood hem in den laatsten tijd bedroefd had.

De trouwe Tom Purdie kwam op zekeren avond van het veld te huis, ging met het hoofd op de tafel leggen, en sliep in, wat bij een man die zooveel werkte niets ongewoons was. De zijnen lieten hem een paar uren rustig zitten, zonder er op te letten. Toen het avondeten werd opgedaan, en men hem wilde wekken, zag men dat hij dood was.

Scott betreurde hem diep. Ik heb, schrijft hij, mijn ouden trouwen bediende verloren, die mij alles in alles was. Heden hebben wij hem begraven. Ik ben zoo geschokt, dat ik Abbotsford verlaten en naar de stad vlugten zal.

Het graf van den trouwen man in de nabijheid der abdij Melrose werd met een kruis versierd, waarop de volgende opschriften staan:

„In dankbare herinnering aan tweëentwintigjarige trouwe en onvermoeide diensten, en in droefheid over het verlies van een trouwen dienaar en opregten vriend werd deze steen opgericht door Sir Walter Scott van Abbotsford.quot;

En op den anderen kant:

„Hier rust Thomas Purdie, boschwachter te Abbotsford. Gestorven 29 October 1829. Tweëenzestig jaar oud.

Over weinig zijt gij getrouw geweest,

Over veel zal ik u zetten.

Mattheus XXV; 21.quot;

-ocr page 377-

HOOFDSTUK XXIX.

In het begin van 1830 werd de dichter, door het spreken over oude criminele gevallen, voor een tijdschrift aangespoord, om een bijzonder tragisch geval, dat hem bij het lezen had getroffen, dramatisch te bewerken, en hij schreef verschillende tooneelen, die in zijn poëtische werken zouden worden ingelijfd. In dien zelfden tijd schreef hij ook zijn schoone opstellen over de ballade.

Maar helaas, thans was het oogenblik gekomen, dat de overmatige inspanning van den laatsten tijd haar verderfelijke uitwerking op den gezondheidstoestand van Walter Scott zou doen gevoelen.

Op 15 Eebruarij kwam hij ongeveer om twee uren des namiddags van het geregtshof te huis , en vond daar een oude vriendin, dochter van een geestelijke, die hem papieren van haar vader bragt; Scott had beloofd die voor den druk in orde te zullen brengen. De oude dame merkte geen verandering in hem, en zij wachtte ongeveer een half uur rustig, terwijl Scott met de papieren bezig scheen. Toen stond hij op, als of hij haar vaarwel wilde zeggen, maar zakte in zijn stoel terug, en een stuipachtige trekking was op zijn gelaat zichtbaar. Na eenigè minuten stond hij op nieuw op en waggelde laar de deur der woonkamer, waar Anna Scott en Lock-aart\'s zuster Violette zaten. Deze snelden hem tege-noet, maar hij viel voorover op den grond, voordat zij lem konden bereiken.

Ongeveer tien minuten bleef hij sprakeloos , totdat de

II. 16

n

L n i, ss n

1-

■g

-ocr page 378-

362

doctor gekomen was en een ader had geopend. De aderlating werd tegen den avond herhaald, waarna spraak en geestvermogens terugkeerden.

Men hield de gebeurtenis streng geheim, en toen hij na eenige dagen weder uitging, kon niemand er iets van merken.

Gedurende vele weken moest de zieke de strengste dieet in acht nemen, en mogt slechts gort en water gebruiken. Daarbij schenen de krachten volkomen terug te keeren, en spoedig werd de oude gewone leefwijze ook weder begonnen. Scott zocht zich zelf wijs te maken, dat de geheele toestand aan slechte spijsvertering te wijten was, ofschoon er in de brieven van die dagen zinspelingen genoeg te vinden zijn, dat hij wel wist hoe de aanval op een beroerte geleken had. Hij herinnerde zich immers, dat zijn vader zoowel als zijn oudste broeder aan een beroerte gestorven waren, en het vermoeden lag niet ver, dat ook hem eens zulk een lot wachtte.

Maar met dezelfde kracht als altijd streed hij tegen de kwaal, en in den loop van het jaar 1830 heeft hij weinig minder geschreven dan in het vorige jaar.

Hij schreef thans aan zijn werk over het geloof aan heksen en aan het vervolg der verhalen van een grootvader, die hij nu ook tot de geschiedenis van Frankrijk uitbreidde. Het tweede deel der Schotsche geschiedenis voor het zoo even genoemde werk werd ook in dit jaar voltooid, en in Augustus, terwijl zijn lichamelijke toestand weer den besten keer scheen te nemen, schreef hij het opstel over de nieuwe uitgave van Bunyan\'s pelgrimsreis, die door Southey werd uitgegeven, met een levensbeschrijving van den schrijver.

Een, hoewel onvrijwillige, verligting bij al dezen arbeid kreeg hij daardoor, dat men de griffiersplaatsen van zes op vier bragt, zoodat Scott zijn betrekking moest neerleggen. In plaats van zijn traktement van ƒ 15600 kreeg hij nu f 9500 pensioen, en het ministerie van binnenlandsche zaken bood hem aan, de ontbrekende ƒ 6000 door een persoonlijke toelaag te vergoeden.

Dit wilde Scott niet aannemen, daar het met zijn positie onvereenigbaar scheen, een toelage van de regering te genieten, al was ze ook volgens engelsche

-ocr page 379-

363

begrippen vrij onbeduidend. Daar hij inlussehen al zijn inkomsten als eigendom der schuldeischers beschouwde , kon hij het aanbod niet zonder hunne toestemming van de hand wijzen. De curatoren gaven hem echter op de beleefdste wijze volmagt, om te handelen zooals het hem gooddacht, en derhalve stelde hij zich met zijn pensioen tevreden, en bedankte voor de toelaag.

De groote achting, die het ministerie hem bij iedere gelegenheid bewees, kwam volkomen met de persoonlijke toeneiging overeen, die Qeorg IV onzen dichter steeds betoond had. Ook bleef de welwillendheid van den koning tot aan het einde dezelfde. Want nog kort voor zijn dood in Julij 1830 droeg de monarch hem het doorlezen en uitgeven op van de briefwisseling der verbannen prinsen uit het huis van Stuart, vooral ook met het doel, dat dit werk den dichter zou noodzaken, om dikwijls naar Londen bij den koning te komen. Ja, er werd hem aangeboden., om in den hoogsten raad van den koning als diens geheime raadgever zitting te nemen, waarvoor Scott intusschen bedankte , daar hem een verhooging van rang bij zijn verminderd inkomen en zijn zwakke gezondheid niet wenschelijk scheen.

Zoo is het dan geen wonder, dat Scott steeds groote liefde voor den koning koesterde, te meer, daar zijn streng aristokratische denkwijze hem onbeperkte trouw aan het hoofd van den staat, in wien hij zijn oppersten leenheer vereerde, tot heiligen pligt maakte.

Georg TV achtte Walter Scott vooral om die eigenschap, waarom hij de menschen in het algemeen het hoogst schatte, dat is om zijn aangename gemakkelijkheid van spreken. De koning wilde geamuseerd worden, en wie het meest tot zijn genoegen bijdroeg stond in zijn gunst bovenaan.

De plaats in het dagboek, die den dood van den koning meldt, luidt als volgt:

„Het was heden een dag van vreugde, maar al de vreugde werd verbitterd door het berigt van den dood des konings. Deze gebeurtenis was lang vooruitgezien als het einde eener lange ongeneeslijke ziekte. Voor mij persoonlijk was hij een zeer genadig, en welwillende vorst. In .Schotland treurt hoog en laag om hem.

16*

-ocr page 380-

864

Baartoe draagt veel bij de vriendelijke herinnering aan zijn bezoek in ons land, dat hem ieders sympathie heeft bezorgd.quot;

De ontheffing van de regterlijke bezigheden had ten gevolge, dat Scott zijn woning in Edinburg verlaten, en winter en zomer in Abbotsford blijven kon.

Terwijl nu van alle kanten de teekenen van den naderenden ouderdom toenamen, en er op wezen dat de dagen der kracht ten einde liepen, vinden wij op 13 Julij de volgende zonderlinge opmerking in het dagboek:

„Ik ontvang een brief van een jong mensch, die mij doet weten, dat zijn zuster over de bedoelingen van een zekeren bijna zestig jaar ouden en lammen baronet zoo in het opzekere is, dat zij het slechts voor angstvalligheid aanziet, wanneer deze zijn wenschen en zijn hoop niet duidelijk te kennen geeft enz. Daar de dame van hoogen rang is, kan mijn ijdelheid in zooverre tevreden zijn. Maar ik verontschuldigde mij, zoo goed ik kon, in sierlijke termen.quot;

Gedachtig aan de waarschuwing, die wij boven mededeelden , zich de vingers niet aan het eindje kaars te verbranden , dat de ouderdom der schoonheid aanbiedt, wachtte Walter Scott er zich voor, bij deze gelegenheid een Trilogie van den hartstocht (Trilogie der Leiden-schaft) te schrijven, gelijk zijn veel oudere broeder in Apollo, Goethe.

Lockhart en zijn vrouw hadden het zich mogelijk gemaakt, den zomer en den herfst weder in Chiefswood in de onmiddellijke nabijheid van Abbotsford door te brengen, en ook Laidlaw was in zijn vorige huisje teruggekeerd; een schets van Lockhart geeft ons een duidelijke voorstelling van den toestand van zijn schoonvader in dien tijd.

De gewone indeeling van den dag was niet veel veranderd, maar Scott zag er bleek en vermoeid uit, en slechts gedurende den gemeenschappelijken maaltijd keerde van tijd tot tijd zijn oude vrolijkheid terug, ofschoon de strengste dieet in acht moest worden genomen, en hij de wijnflesch liet voorbijgaan, om slechts water te drinken. De verandering was het minst op te merken wanneer zijn kleinkinderen bij hem waren. Hoe zwak

-ocr page 381-

365

hij zich ook mogt voelen, zoodra hij hen zag werd hij opgewekt, en zijn grootste genot bestond daarin, om op een pony door zijn bosschen te rijden, en hen op kleine paardjes of ezels aan zijn zijde te laten draven, terwijl de grooteren naar zijn aanwijzing takken moesten afsnijden of boomstammen merken.

Men had soms op een langzaam terugkeeren zijner krachten kunnen hopen, als hij zich had laten bewegen, om zijn geest niet zoo ontzaglijk in te spannen. Maar niets kon hem er van afhouden, om vele uren daags voor zijn lessenaar te zitten, en helaas ontbrak nu aan dezen arbeid de prikkel, die Ballarityne\'s nooit uitblijvende bewondering aan ieder vel, ja aan eiken regel, dien de dichter naar de drukkerij zond gegeven had. Het was duidelijk, dat Ballantyne merkte, dat de tegenwoordige geschriften niet meer op de vroegere geleken; en dat dit zoo was bleef voor Scott zelf geen geheim, ofschoon er nooit over gesproken werd. Maar een verklaring tusschen hen beiden moest onvermijdelijk volgen.

Het zenuwachtige trekken van den mond, dat sedert den eersten aanval van ziekte van tijd tot tijd terugkeerde, was nooit duidelijker en smartelijker te zien dan als er een pak drukproeven met de aanmerkingen van den drukker aankwam, en voor zijn omgeving was de overtuiging diep treurig, dat de lust tot schrijven altijd dezelfde zou blijven, al zouden ook herhaalde aanvallen van ziekte lichaam en geest er steeds ongeschikter voor maken. En als reeds de verminderde bijval van den drukker zoo smartelijk gevoeld werd, hoe zou het dan wel worden, als ook de uitgevers en het publiek teleurgesteld bleken te zijn!

Maar al die kommer werd alleen in den engsten kring der familie doorleefd. De buren en vreemdelingen, die nu weêr in groot aantal begonnen toe te stroomen, merkten er niets van.

Het debiet van de nieuwe uitgave der romans en gedichten was door de faam duizendmaal vergroot, en algemeen had zich de waan verspreid, dat de geldelijke omstandigheden volkomen in orde waren, waaraan men desteminder twijfelde, toen het bekend werd, dat Sir Walter Scott de toelaag, hem door het ministerie aangeboden, van de hand had gewezen.

-ocr page 382-

366

Hot dagboek zegt op 5 September: Wij hebben overvloed van reizende graven, gravinnen en Yankees, mannelijke en vrouwelijke, en zelfs een Tankee Doodle bram was hier, een mooije, jonge Virginiër. — Maar ook onze lieve vrienden ontbraken nietquot;, wat vooral op de dames Morrit ziet. — Gisteren kwam mijn uitgever met een zak vol goed nieuws. Hij berekent, dat tot October de helft van al de schulden betaald zal zijn, zoodat er dan nog ƒ 720000 overblijven. De inspanning, waardoor wij het zoover gebragt hebben, is iets nieuws in de letterkunde, en wat wij gewonnen hebben is zeker.

Het bezoek van den uitgever Cadell had hoofdzakelijk ten doel, om Scott over te halen, enkel de voorreden en aanmerkingen voor zijn Opus magnum te schrijven, eu allen inspannenden arbeid te vermijden. Hij vond echter zijn vriend volstrekt niet genegen, om op dezen goeden raad acht te slaan. Walter Scott stond er integendeel op, om oen nieuwen roman, Eobert van Parijs, te schrijven, waarvoor hij het plan reeds voor vele jaren gevormd had. Hij kondigde dit zoo bepaald aan, dat er niets tegen te zeggen viel. Het werk werd begonnen, maar de geest, die Kenilworth en den kerker van Edin-burg geschapen had, was niet meer de oude.

De wonderbare zamenhaug en de wederkeorige invloed van lichaam en ziel zal wel eeuwig een dier duizende geheimen blijven, die ons omringen, en daarom zullen wij er ook bezwaarlijk een voorstelling van krijgen, hoe door den een of anderen ziekelijken toestand sommige geestvermogens lij don, terwijl andere er volstrekt niet door gestoord worden.

Zoo althans was het bij Scott. De harmonie van dien zoo gezonden en door de natuur met alle gaven rijk bedeelden dichtergeest was gestoord, en aan zijn kunst-vrerkeu ontbrak die eigenaardigheid, die ze eens zoo aantrekkelijk had gemaakt. Zoodra hij zich daarentegen met feiten bezig hield, of brieven, beoordeelingen en humoristische aanmerkingen op het Opus magnum schreef, was er geen verandering te merken.

Men zou dit zonderlinge verschijnsel met de beschadiging kunnen vergelijken, die een kostbare schilderij ondergaat, als een ongeoefende hand haar zachte tinten

-ocr page 383-

367

bederft, terwijl teekening en grondkleuren dezelfde blijven.

Met inspanning van alle kracht gelukte het hem, niet te laten merken, dat „de dood hem de hand had geschud zooals hij het zelf op treffend humoristische wijze uitdrukte, en hij vermeed het niet, naar de gelegenheid of zijn sherifïsambt het meêbragt, onder de mensehen te komen.

Daartoe was juist nu meer dan ooit aanleiding, daar op den dood van den koning, volgens de wet, nieuwe verkiezingen voor het parlement moesten volgen.

Bij het feestmaal der kiezers in ledburg werd hij door de gasten met vreugde begroet, en men dronk op het heil van den man, die meer dan iemand anders er toe had bijgedragen, om zijn vaderland beroemd te maken, en het op elke wyze te dienen. Scott antwoordde, dat hetgeen hij als schrijver voor Schotland gedaan had niets moer was dan een oude knecht doet, die het zilver van zijn meester poetst; de eenige lof, waarop hij aanspraak kan maken, is de erkenning dat hij er vlijtig bij geweest is.

De politieke gebeurtenissen van den dag nam hij zich overigens ernstig ter harte, want het streven naar hervorming cler parlementsverkiezingen, dat toen het geheele land in beweging bragt, stond hem, bij zijn beginselen, geweldig tegen; naar zijn oordeel hadden die hervormers veel van knapen, die, als zij een horlogie krijgen dat heel goed gaat, dit uit elkaar nemen om het te verbeteren, waarbij dan meestal de ketting gebroken wordt.

Zulke denkbeelden verborg hij zoo weinig, en hield het zoo zeer voor zijn pligt ze te doen gelden, dat hy, in weerwil van al de waarschuwingen en beden der zijnen, er niet van af was te brengen, om naar een kiesver-eeniging te gaan, die grootendeels uit woedende hervormers der laagste klasse bestond. Hij hield een aanspraak , maar werd door fluiten en schreeuwen gestoord en zelfs met steenworpen vervolgd, zoodat hij moeite had, om naar zijn wagen te vlugten. Ook .hier vergezelde het gepeupel hem met schimpwoorden en beleedigingen van allerlei aard, en een woedend wijf spoog zelfs uit een raam naar den dichter, wat deze gelukkig niet merkte.

-ocr page 384-

368

Dit was een gebeurtenis, die in het leven van Walter Scott geheel eenig is en slechts verklaring vindt in de opgewekte parfcijdriften van een gepeupel, dat bij zulke gelegenheden tevens verbazend veel jenever pleegt te drinken, waarvoor het geld in de ruimste mate, volgens het systeem van omkooping voor de verkiezingen, toevloeit.

Welken indruk deze gebeurtenis op den zieken grijsaard maakte, weten wij niet. Het dagboek spreekt er slechts zeer vlugtig over. De beweging was in dien tijd overigens, zooals bekend is, in geheel Europa en niet in Engeland alleen buitengewoon groot. De fran-sche revolutie, die de oudere Bourbons van den troon stiet, en spoedig ook de losrukking van Belgïe ten gevolge had, zou zich ook in Schotland doen gevoelen, daar Karei X besloten had, zich gedurende zijn ballingschap op het Edinburger kasteel te vestigen.

De bevolking was het hier volstrekt niet mede eens, en er werden vele teekenen van afkeuring gegeven, ja hier en daar hoorde men zelfs dreigementen; Walter Scott, die de goede en kwade eigenschappen zijner landslieden beter kende dan iemand anders, schreef daarom een opstel in het dagblad, waarmede hij zijn doel volkomen bereikte, en den verbannen koning en zijn gevolg een zeer eervolle en vriendelijke ontvangst bezorgde.

Daar dit opstel tegelijk bewijst, dat de geestvermogens van den dichter bij zulke zaken, waarbij zijn phantasie minder noodig was, volstrekt niet geleden hadden, maar dat hem integendeel de uitdrukking zijner gedachten en gevoelens volkomen ten dienst stond, moge het hier een plaats vinden, te meer daar het welwillende edele karakter van den dichter er zoo treffend uit spreekt.

Het luidde:

„Wij zijn gemagtigd, de mededeeling te doen, dat Karei van Bourbon, gewezen koning van Frankrijk, op het punt staat om nog eens onze medeburger te worden, waarschijnlijk slechts voor korten tijd, en dat hij even als vele jaren geleden weder het paleis te Edinburg zal bewonen. Dit is op zijn wensch, maar met toestemming van onzen Koning beslocen, die op

-ocr page 385-

369

iedere wijze het ongeluk van een vorst wil eeren, die zijn noodlot des te dieper moet gevoelen, daar het hem getroffen heeft ten gevolge der vergissingen en der overhaasting, waarmede hij zich aan slechte raadgevers heeft overgegeven. Het gevolg van den gewezen koning zal zoo klein mogelijk zijn en voornamelijk uit dames en kinderen bestaan, en zij zullen met de grootste ingetogenheid leven. Onder deze omstandigheden zou het onzer onwaardig zijn, niet alleen als burgers van Schotland, maar ook als menschen, wanneer de smarten dezer familie door een woord of blik van wie het ook zij vermeerderd werden, en wij moeten des te meer acht geven op hetgeen wij zeggen , daar nu veel als krenking zou worden opgevat, dat onder andere omstandigheden niet werd opgemerkt.

Zijn tegenstanders in het eigen land van den banneling hebben den bijval van geheel Europa door hun grootmoedigheid verdiend, waarmede zij als overwinnaars optraden, en door hunne gematigdheid tegenover de vijanden.

Tegenover zulk een algemeen gewaardeerd gedrag zou het ons zeer slecht staan, wanneer wij, die met den geheelen strijd niets te maken hebben, ons onmeedoo-gender gedroegen dan zij, wien de zaak het meest aangaat.

Zij allen, die zich het vorige verblijf van dezen onge-lukkigen vorst in onze hoofdstad herinneren, zullen het nog weten hoe onschuldig en rustig de kleine hofhouding toen gevoerd werd, en nu, onder nog slechtere omstandigheden, heeft de banneling wel regt, om van een volk, dat hij nooit beleedigd heeft, met achting en beleefdheid ontvangen te worden. Hoe groot zijn fouten tegenover zijne onderdanen ook mogen geweest zijn, wij moeten in zijn ongeluk niet vergeten, dat hij in zijn geluk aan ons dacht, en dat hij, dankbaar voor de in Edinburg genoten gastvriendschap, onzer stad een vorstelijk geschenk toezond, toen een brand een gedeelte er van had verwoest, en dat hij door den harte-lijken brief van den vorstelijken gevër, die de gift vergezelde, aan deze nog meer waarde verleende. Wij hebben ook geen tegenspraak te vreezen , wanneer wij

zeggen, dat waar de gelegenheid zich aanbood hij allen

#

-ocr page 386-

370

iiigezeteueu dozer stad de gastvrieudsuhap heeft beantwoord , die hij hier gevonden had, en zoo kon hij ons ook geen vleijender teeken van zijn vertrouwen geven, dan door te bewijzen, dat de herinnering aan zijn vorig toevlugtsoord hem dit zoo dierbaar heeft gemaakt, dat hij voor de tweede maal daarheen terugkeert.

Met Shakespeare\'s woorden kunnen wij zeggen: de koning brengt ons zijn grijs hoofd, ontkroond, en aan een volk van ridders wil hij zich toevertrouwen. Dezen eeretitel geeft do groote dichter aan ons Schotten, en niemand onzer zal zeker laag genoeg zijn, om zich dien naam onwaardig te maken, door een haar van dit hoofd te krenken.

Hij, die deze weinige regels tot u rigt, staat op het punt, om zijne en uwe geboorteplaats te verlaten, die hij niet langer bewonen zal. Hij heeft eenige oorzaak, om op de eerbewijzen trotseh te zijn, die zijn medeburgers hem ten deel lieten vallen, en hij twijfelt niet, dat hun goede zin en hun goed gevoel, waartoe men zich nooit te vergeefs wendt, geest en hart der Edin-burgers eer zullen aandoen.quot;

De gewezen koning vernam zeer spoedig, hoe grooten dank hij Scott voor diens voorspraak schuldig was, en hij liet geen gelegenheid voorbijgaan , om hem zijn dankbaarheid te bewijzen. De dames der koninklijke familie bezochten Abbotsford, maar om den gezondheidstoestand en de andere omstandigheden van den dichter deden zij het op een dag dat hij afwezig was.

Scott moest dan ook wel op alle wijzen ontzien worden.

Het ophouden zijner zesentwintig-jarige ambtsbezigheden deed zich zeer gevoelen, gelijk elke plotselinge verandering op zulk een leeftijd. Ook miste hij juist daardoor gedurende de wintermaanden, wanneer hij dit het meest noodig had , het dagelijksch verkeer met de nog overgebleven oude vrienden en bekenden, dat hem zoo lief geworden was. Daarenboven had hij eiken steen op de straten van Edinburg lief, en de gedachte, dat hij in zijn geboorteplaats nooit meer onder zijn eigen dak zou slapen, smartte hem zeer.

Maar deze ontbering bleef niet de eenige. Tn Abbotsford was niet altijd een doctor bij de hand, want die het digtst bij woonde was toch zoo ver af, dat, wan-

-ocr page 387-

371

neer bij niet juist te huis werd gevonden, er oen halve dag voor zijn aankomst kon verloopon. Men had daarom een voorwendsel gezocht, om een jongen arts als se-kretaris in huis te krijgen. Dit wees Scott echter uitdrukkelijk van de hand, en de geneesheer der omstreek , Doctor Clarkson, zocht het eenigermate te vergoeden, door den getrouwen bediende van den dichter, John Nicolson, een voortreffelijk en bruikbaar man, met de noodigste hulpmiddelen in voorkomende gevallen bekend te maken, en hem vooral ook in het aderlaten te on-derrigten. Deze uitstekende bediende wijdde zich dan ook tot aan het einde toe met de grootste opoffering aan de verpleging van zijn meester, en deelde haar met Celia Street, die kamenier van Anna Scott was en even verdienstelijk voor den vader barer meesteres geweest is.

In het geheel was onze dichter in zijn laatste jaren door zoo trouwe en aanhankelijke menschen omgeven , als hij het verdiende, want ook Laidlaw was nu weder bij hem. Deze schreef wat quot;Walter Scott dagelijks dicteerde, ontbeet met hem, en was altijd zijn gast aan tafel. Zijn werk was even moeijelijk als diep smartelijk , want van dag tot dag moest deze trouwe vriend zien, dat de magtige geest, dien hij sedert dertig jaren vereerd had, en die hem in bijna bovenaardschen glans voor oogen had gestaan, langzamerhand zwakker werd, en telkens meer van zijn oude kracht verloor. Door een plotseling verstommen brak Scott nu van tijd tot tijd den stroom zijner anders onafgebroken rede af en zag als droomde hij wakend rond. Zijn onrustige blik toonde dat hy zich bewust werd, hoe de kracht van hem week, en hoe hij werd als andere menschen, zooals het van Simson heet, toen Delilah hem bedrogen had. Dan rigtte hij zich weêr op eens door overmatige^inspanning van wilskracht op, — en alles was weêr helder, helaas alleen om kort daarna nog dieper in duisternis te^verzinken.

Bijna nog moeijelijker dan Laidlaw\'s positie was die van den drukker en den uitgever. Terwijl de handschriften, die zij voor den druk ontvingen, hoe langer hoe meer een afnemen der geniale scheppingskracht verrieden, behielden de brieven van Scott, en tevens alles wat hij over zaken schreef, den ouden helderen en

-ocr page 388-

372

daarbij schertsenden toon, geheel zoo als in vroegere dagen, en slechts het onduidelijke schrift en de omstandigheid, dat er somtijds een verkeerd woord gezet was, wezen op een verduistering der geestvermogens.

Zoo lang mogelijk streden Ballantyne en Cadell tegen de voorstelling, dat de bron begon op te droogen, waaruit zij zoo lang roem, eer en rijkdom geput hadden, en als Eobert van Parijs bepaald onbelangrijk bleef, en toen aantrekkelijke der vorige romans miste, zochten zij de oorzaak daarvan in de slechte keuze van het onderwerp, of in den Byzantijnschen tijd, waarin de geschiedenis speelt.

Bij de zamenkomsten met Scott moest Ballantyne zoowel als Cadell met de grootste voorzichtigheid te werk gaan , maar de dichter merkte intusschen zelf wel, dat zijn schriften niet meer de oude tooverkracht uitoefenden, en zijn brieven aan beide mannen toonen , hoe hij zelf tegen de overtuiging streed, dat de kracht hem begon te verlaten.

Ware ik als andere schrijvers, zegt hij in een brief aan Ballantyne, en ik vlei mij dat ik niet zoo ben, dan zou ik doen als de aartsbisschop van Granada in amp;il Bias, namelijk u een aanwijzing van honderd dukaten op mijn bankier zenden, en u veel geluk en een beteren smaak toewenschen. Maar ik heb het immers reeds lang geweten, dat de talenten, die ik bezifc, niet uit eeuwigdurende draden gesponnen zijn, en het is mij lief, als mijn vrienden mij openhartig zeggen wat ik eigenlijk reeds lang zelf had moeten bemerken. Cadell zal u mededeelen wat ik hem geschreven heb. Mijn tegenwoordig plan is, eenige maanden op reis te gaan, als lichaam en ziel zoo lang bijeen willen blijven. De vaders van den roman, Fielding en Smollet, hebben een soortgelijk einde genomen, en ik val dus niet uit mijn rol, wanneer het mij gaat zoo als hun.

De hier bedoelde brief aan Cadell is van 8 December 1830 en luidt;

„Geëerde vriend! Ik ben nu op dat punt gekomen, dat wij allen moeten bereiken. Toch beken ik, dat ik gehoopt had, dit oogenblik nog een paar jaren te kunnen verschuiven. Het is mij volkomen duidelijk, dat Ballantyne uit welwillendheid jegens mij zich zelf bedriegt, wanneer hij gelooft, dat alleen de keus van het

-ocr page 389-

373

onderwerp hem in mijn roman mishaagt; neen, het is mijn werk zelf dat hem niet tevreden stelt, en toch is hij als kritikus zeker even gunstig voor mij gestemd,

als zijn oordeel goed en juist is.---De zaak is

deze: Ik heb zoo lang geschreven, dat ondertusschen honderd anderen van mij geleerd hebben even goed of nog beter te schrijven.

Thans heb ik de klare overtuiging gekregen, dat ik niet langer de kracht bezit om het publiek te boeijen , en het is daarom goed, dat ik mij terugtrek, zoolang ik het met eere kan doen. Toch is dit een gewigtige stap, waartoe ik niet zonder rijp overleg wil komen. Ik zal nog een half deel aan Robert van Parijs voort-schrijven. Aan het onderwerp ligt het niet, want dat is voortreflelijk, en ik kan maar niet zoo op eens een half afgewerkt deel wegwerpen, als ware het een slecht gekurkte flesch wijn. Komt het echter zoover dat ik dezen roman niet kan voltooijen, dan geloof ik naauwolijks, dat ik het over mijn hart zal kunnen krijgen nog een nieuwen te beginnen. Wij moeten vooral in aanmerking nemen, hoeveel schade door het mislukken van Robert mijn

opus magnum zou lijden.--Ik denk er over om een

reis naar het vaste land te maken, misschien voor één of twee jaren. Ik kan mij daar bekrimpen en sparen, wat hier moeijelijk gaat, — maar wij hebben nog tijd daarover te denken. Ik verwacht heden den maarschalk Bourmont en den franschen minister d\'Haussez, niet voor mijn genoegen, zooals gij wel kunt denken, want ik zou liever alleen zijn.quot;

Andermaal had er een overleg plaats tusschen den dichter, den uitgever en Ballantyne, en welken indruk het maakte, kan men het best uit Scott\'s brief aan Cadell van 12 December zien :

„Geëerde vriend! Hartelijk dank voor uw vriendelijken brief. Ik heb de zaak nu beter overlegd dan mij in het eerst mogelijk was. Op mij moest allerlei invloed hebben, wat u en Ballantyne niet bekend was, en wat toch hoofdzakelijk mijn besluit vaststelt. Mijn vader en mijn moeder zijn mij beiden door aanvallen van beroerte ontrukt. Mijn vader overleefde den eersten aanval nog vele jaren, een treurig leven dat ik niemand toewensch. Gij weet, dat ik voor de eerste maal bij

-ocr page 390-

374

gelegenheid van een onverwacht bezoek eener oude vriendin de spraak verloor. Toen schreven de doctoren het aan slechte spijsvertering toe. Nu, het kan zijn. Twijfelachtig bleef het altijd. Mijn dieet moest ik zoo veel mogelijk bekrimpen , en mijn lekkernijen bestonden dagelijks in ééne sigaar en een klein wijnglas vol grog. Maar op zekeren avond der vorige maand had ik een nieuwen aanval van duizeling, en stortte, ofschoon slechts voor een oogenblik, op den grond. De doctor heeft mijn dieet nu bijna tot niets beperkt, en onder zulke omstandigheden ging ik met alle mogelijke zorgvuldigheid aan mijn werk. Nu blijkt het, dat het niet bevalt, ja dat zelfs diegenen er niet mede ingenomen zijn, die toch het grootste belang er bij zouden hebben, om het goed te vinden en zich zelf omtrent den indruk dien zij er van ontvingen te misleiden. Was dit niet een emmer koud water voor den moed van een genezende , die toch reeds vreesde, dat zijn geest begon te verminderen, ofschoon hij er zelf geen duidelijke waarneming van lïad ? En schijnt de natuur mij niet veel meer tot rust aan te sporen, dan tot nieuwe inspanning op oen gebied, dat de krachten van den geest koortsig moet opwinden en langzaam ondermijnen ? Het zou de grootste onregtvaardigheid en ondankbaarheid zijn, als ik Ballantyne van gebrek aan vriendschap of deelneming wilde beschuldigen, omdat hij een zeer twijfelachtige en werkelijk gevaarlijke taak op zich heeft genomen.

Want die het eerst de slechte tijding brengt,

Die heeft een droevig ambt;

en zelfs de kalmste mensch is niet vrij van de fout, dat hij den man, die hem zegt dat zijn werk niet gelukt is, minder gaarne aanhoort, dan den man die met den goeden afloop hem geluk wenscht. Maar nooit heb ik er aan gedacht hem te laken, want hei ergste van de geheele zaak blijft toch juist het groote gewigt dat ik aan zijn oordeel hecht. Juist het bewustzijn van zijn opregtheid doet mij aarzelen, of ik met den Graaf van Parys zal voortgaan. Ik zou het zoc gaarne allen naar den zin maken, en toch, bij mijn eer en geweten, ik weet niet welken weg ik moet inslaan. Ik zou nog

-ocr page 391-

375

kunnen beproeven, het verhaal van het gevaarlijke kasteel Douglas uit te werken, maar ik vrees dat het onderwerp te afgezaagd is, en ook dit zou kunnen mislukken. Eu daarentegen weêr, niets uit te voeren is mij onmogelijk om duizende redenen. Al deze gedachten maken mij ziek.

Ik ben vast besloten, al mijn verpligtingen te voldoen, en tot aan het einde te handelen als eerlijk man. Intusschen denk ik, dat het goed zal zijn, de zaak nog eens zamen te bepraten, en tot dien tijd werk ik aan het opus magnum.

Gij zult zeggen, dat ik ben als die man in het blij--spel, die verklaart: Ik eet goed , ik drink goed , ik slaap goed, maar dat is ook alles, goede vriend, alles! Er doorheen moeten wij, op de eene of de andere wijze, als wij maar eerst weêr vaarwater hebben, maar nu zitten wij vast op het zand!quot;

Deze brief maakte op Cadell en Ballantyne den smar-telijksten indruk, en zij besloten alleen nog maar een zamenkomst der schuldeischers af te wachten, die op een der volgende dagen was bepaald, en zich dan terstond naar Abbotsford te begeven.

Scott was ondertusschen bezig met het schrijven eener politieke verhandeling over oen vraag van den dag, natuurlijk van zijn ultra-conservatief standpunt behandeld. Drukker en uitgever zagen dadelijk het gevaarlijke van zulk een onderneming in, en besloten op alle wijzen hun vriend er van af te houden, en hierin waren het zoowel de betrekkingen van den dichter als zijn genees-heeren het volkomen met hen eens, omdat iedere inspannende arbeid bepaald voor gevaarlijk moest worden verklaard , en men op zijn hoogst den zieke kon toestaan, om aan het vervolg der aanteekeningen op zijn romans te werken. Maar als men hem zoo iets- voorstelde, antwoordde hij; Mij te vermanen om niet te werken, is precies of de keukenmeid den ketel op het vuur zet en hem toespreekt: Maar kook toch vooral niet! Toen Lockhart eens met soortgelijken raad tot hem kwam, zei Scott: Ik begrijp u, en ik dank u van harte, maar ik moet u eens vooral zeggen, hoe het met mij gesteld is. Ik weet niet, of ik nog in alles de man ben die ik vroeger was. Maar op één punt ben ik onveranderd.

-ocr page 392-

376

namelijk hierin, dat ik met zekerheid vooruitzie, dat, als ik mijn dagen in ledigheid moet slijten, ik mijn verstand zal verliezen. En hiermede vergeleken heeft de dood niets dat mij verschrikken kan.

De bijeenkomst der schuldeischers had plaats op 17 December; men kon een goede som afbetalen, en zoo waren door Walter Scott\'s werken reeds ƒ 648000 van de oorspronkelijke schuld afgedaan. Men stelde zich niet tevreden met hiervoor hem te bedanken, maar men nam het besluit: dat Sir Walter Scott verzocht zou worden, den eigendom der inrigting van Abbotsford, van het zilver, van de bibliotheek, de verzamelingen, schilderijen en zeldzaamheden van allerlei aard, van de schuldeischers aan te nemen als een bewijs, hoezeer zij van hoogachting over zijn edel gedrag vervuld waren, en met hoeveel dank zij de nooit geëvenaarde inspanning wisten te waarderen, die hij onvermoeid tot hun voordeelaan-wendde. Op het schrijven, waarin de voorzitter, de heer Forbes, hem van dit besluit kennis gaf, antwoordde Scott op 18 December:

„Geëerde Heer! Ik was zeer verheugd over den inhoud van uwen brief, die het mij niet alleen mogelijk maakt, weder met mijn eigen lepels te eten en in mijn eigen boeken te lezen, maar die mij ook tegelijk de zekerheid geeft, dat mijn werkzaamheid door diegenen wordt erkend, voor wie ik werkzaam ben.

De beste dank, dien ik daarvoor kan betuigen, is mijn voortdurend streven, om deze zaken tot een ge-wenscht einde te brengen, wat ik ook hoop te doen, als het geluk mij nog eenigen tijd gunstig blijft. TJ persoonlijk kan ik slechts zeggen, dat goed nieuws dubbel welkom is, als een vriendelijke mond het brengt, en de vriendschappelijke betrekking, waarin ik steeds tot uwe familie heb gestaan, maakt het mij dubbel aangenaam, dat juist gij het zijt, door wien ik zoo goede berichten ontvang,quot;

In weerwil van de gunstige stemming, die deze gebeurtenis te weeg bragt, hadden Cadell en Ballantyne toch een zware taak, toen zij den volgenden dag naar Abbotsford kwamen, en Scott hun zijn politieke verhandeling voorlas. Zij moesten haar afwijzen, en met hoeveel eerbied ze hierbij ook te werk gingen, was de in-

-ocr page 393-

377

druk op den ongelukkigen dichter toch zoo hevig, dat zij zich alleen wisten te helpen door hem den raad te geven, zijn Eobert van Parijs voort te zetten. Ze zeiden hem, dat zij het geschrevene nog eens hadden gelezen, en nu overtuigd waren dat het vreemde onder-werp hun oordeel op den dwaalweg had gebragt, en dat de roman goed zou bevallen.

„Als wij onregt deden door zoo tegen onze overtuiging te sprekenzei Cadell, ;,dan deden wij het ten minste met de beste bedoeling. Wij gevoelden, dat, wanneer wij ons oordeel over den roman even openhartig als over de politieke verhandeling uitspraken, wij niets minder dan een doodvonnis aankondigden.quot;

-ocr page 394-

HOOFDSTUK XXX.

Onder toenemend lichamelijk lijden werkte de dichter onvermoeid aan zijn roman voort.

Het lamme been begon hoe langer hoe meer pijn te doen, zoodat hij naauwelijks meer kon loopen, zonder op den arm van een vriend te leunen. Hij begaf zich naar Edinburg om een machine te beproeven, die een instrumentmaker in die stad vervaardigd had, en daar Anna Scott juist in dien tijd ziek was, moest hij alleen gaan. — Het verblijf in Edinburg zou tegelijk voor het maken van zijn testament worden gebruikt.

Voor de eerste maal in zijn leven moest hij te Edinburg in een logement zijn intrek nemen, maar de onrust en het leven op straat hinderden hem zoo, dat hij zich reeds op den volgenden dag, 1 Februarij 1831, liet overhalen, om eenige kamers in het huis van zijn uitgever aan te nemen. — Meu had hier allerlei meubels uit Scott\'s vorige huis te Edinburg geplaatst, en hierdoor werd hij zeer verblijd en aangedaan.

Op 4 Februarij werd het testament gemaakt, en door den getrouwen bediende Nicolson onderteekend. Scott droeg daarin zijn zoon de verpligting op, om de bibliotheek en de kabinetten voor ƒ 60000 over te nemen, en deze som aan de overige kindoren uit te keeren. De opbrengst der werkon en toekomstige uitgaven zou gebruikt worden tot betaling der schuldeischers, en later, zoo dit te bereiken ware, tot wederinkoop der landerijen van Abbotsford voor zijne nakomelingen. „Ik stel deze oirkonde,quot; zei hij, „om zeker te gaan, in handen van den heer Cadell, en hoop, dat het nog lang moge du-

-ocr page 395-

379

ren, eer de tijd komt dat hij ze moet overleggen. Mijn legaten zullen menigeen wel zeer hypothetisch voorkomen !quot;

De machine, die in zijn kreupelheid hem helpen moest, deed in het begin goede diensten, maar bleek toch op den duur niet doelmatig, en werd daarom spoedig op zij gezet. In de gemakkelijke woning, waar hij gedurende zijn verblijf te Edinburg bij Cadell vertoefde, ontbrak het niet aan de grootste zorg en verpleging, en hij laat er zich in het dagboek bijzonder dankbaar over uit, dat mee hem niet tot een wonderdier maakte, maar dagelijks slechts één of twee zijner intiemste vrienden uitnoodigde. Hij werkte ondertusschen met groote inspanning aan liobert van Parijs, daar het schrijven hem telkens moeijelijker viel en het handschrift onleesbaarder werd, zoodat hij van harte naar Abbotsford verlangde , waar de trouwe Laidlaw hem uit vrije beweging als schrijver behulpzaam was.

Na een verblijf van tien dagen keerde hij naar Abbotsford terug en ging voort met te werken, en dagelijks zooveel als zijn krachten toelieten te wandelen. Op 11 April woonde hij een vergadering over spoorwegzaken bij, waar hem de eer werd aangedaan, dat hij den eersten steen van een brug over de Tweed moest leggen. Dit was de laatste maal, dat de dichter bij een openbare gelegenheid handelend optrad.

De eerstvolgende bladzijden in het dagboek zijn met zoo onvaste hand en zoo verwarde letters geschr even, dat het groote moeite heeft gekost, daaruit deze woorden te ontcijferen:

„Van Zaturdag 16 tot Zondag 24 April zeer droevige dagen door mijn slechte gezondheid on de gevolgen er van. Een niet te miskennen aanval van beroerte heeft mijn zenuwen en spraak aangetast, ofschoon het in het begin slechts een hevige verkoudheid scheen. Dr. Aber-cromby kwam door de vriendelijke zorg van Cadell tot ons, maar de jonge Clarkson had reeds het noodige gedaan en voorgeschreven, aderlating, spaansche vliegen en een strenge dieet. Of deze middelen nog vroeg genoeg gekomen zijn, weet ik niet. Ik hoop dat het zoo is, en dat de kwaal door de krachtige middelen voor ditmaal op de vlugt is gedreven, maar ik ben op alles gewapend.quot;

-ocr page 396-

380

Helaas had de zieke zich dezen aanval zelf op den hals gehaald. Lord Meadowbank was naar Abbotsford gekomen, en tot zijn ontvangst had men eenige vrienden genoodigd. Daar Scott zich niet in staat gevoelde, om het gesprek te leiden, wilde hij zich, tegen het voorschrift van den doktor in, door eenige glazen champagne opwekken. De hevige aanval van beroerte was het onmiddellijke gevolg van deze onvoorzichtigheid.

Zijn oudste zoon en mevrouw Lockhart kwamen terstond naar Abbotsford. Charles was kort te voren, als attaché aan het gezantschap, naar Napels vertrokken. Lockhart en zijn vrouw namen hun vorige woning te Chiefswood weder in, in de nabijheid van hun vader.

De angstige zorg voor zijn leven verdween echter ditmaal spoedig, want door de zorgvuldigste verpleging en de strengste dieet keerde een betere toestand weldra terug, en het dagboek kan reeds 27 April met de oude luim zeggen: „Ik heb heden mijn vijf zinnen bij elkander gefloten, als een hen hare kiekens, en zie, daar ontbrak er niet één. In het geheel gaat het mij beter dan ooit. Misschien heb ik nu genoeg geboet, en ben vrijgesproken. Walter is hier en ook Sophie met hare kinderen, die behalve den kleinen bleeken John volkomen gezond zijn.

Met mijn spraak gaat het beter. De tijd gaat onder mijn werk snel genoeg voorbij, en ik wensch slechts dit ééne, niet verlamd te worden. Ik zou niet gaarne aan mijn stoel gebonden zijn! Wel is misschien ook zulk een leven dragelijker dan men denkt, maar voor iemand, die altijd zoo bezig was als ik, is de gedachte vreeselijk. Wat het lichaam aangaat, wordt de kring, waarin ik mij beweeg, dagelijks kleiner; wat den geest betreft niet, — maar hierin bedrieg ik misschien mij zeiven. Ik heb mij door Walter laten overhalen, om de aanwending van een fontanel toe te laten. Dat zal mijn pijn heviger maken, en naar ik vrees, niets helpen. Maar ik kan mijn zoon niet weêrstaan!quot;

Onder zulke lichamelijke smarten en gemoedsbewegingen werd Robert van Parijs voltooid, en wol kon hij thans met regt zijn lievelingsplaats uit Addison\'s Cato op zich toepassen:

De gunstige uitslag hangt van ons nie^ af; Wij kunnen meer, wij kunnen hem verdienen.

-ocr page 397-

381

tot zeer groote vertroosting en vreugde in deze dagen was voor den zieken dichter het bezoek van Miss Per-riers, de dochter van een zijner vroegere ambtgenooten. Deze dame had zich door verscheiden romans bij het engelsche publiek bekend en bemind gemaakt, en vooral werd „het huwelijkquot; veel en gaarne gelezen. Zij is dezelfde, waarover Scott achter een zijner laatste geschriften met de volgende woorden spreekt:

„Ik keer thans van het veld huiswaarts, en ben er volkomen gerust op, dat ik niet slechts een rijken oogst achterlaat, maar ook stevige werklieden om hem in te zamelen. Meer dan één schrijver heeft zijn talent reeds in deze rigting getoond, en wanneer ik, zelf een verschijning, op een andere schim naast mij mag wijzen, dan zij het mij vergund de aandacht te vestigen op de schrijfster van het liefelijke werk, dat den titel het huwelijk draagt.quot;

Deze Miss Eerriers was een dier echt vrouwelijke naturen , die slechts tot troost en vreugde der lijdenden en hulpbehoevenden op deze aarde gezonden schijnen, en die ons Frederika Bremer en Ottüie Wildermuth zoo meesterlijk hebben geschetst.

Naauwelijks was zij eenige dagen bij den ouden vriend van haar vader geweest, of zij merkte reeds met droefheid een omstandigheid op, die de familie al lang met bange zorg had vervuld.

Walter Scott vertelde namelijk nog even gaarne als vroeger zijn humoristische anecdoten en verhalen. Hij begon dan in de beste luim, en zonder zich door de moeite, die hem het uitspreken van sommige woorden veroorzaakte, te laten storen, ging hij met de levendigste voorstelling van het onderwerp voort, — maar voor hij aan de hoofdzaak kwam, hield hij op, en stotterde alsof een veer zijner geestelijke kracht gesprongen was. Op eens zweeg hij en zag met onzekeren blik om zich heen, alsof hij den leiddraad zocht, dien hij verloren had. Als een der aanwezigen dan onkiesch genoeg was om hem op den weg te helpen, deed hem dit smartelijk aan. Miss Ferriers gedroeg zich bij zulke gelegenheden met bewonderingswaardige kieschheid. Zij was zeer bijziende, en maakte in tegenwoordigheid van Scott nooit van haar bril gebruik, zoolang hij sprak.

-ocr page 398-

382

en bovendien deed zij, alsof zij moeijelijk hoorde, en zei dan: quot;Wel, wel, ik word stokdoof, ik heb geen woord verstaan, nadat gij dit en dat gezegd hebt, en op die wijze bragt zij hem de zaak of het woord voor den geest, die hem ontschoten waren. Hij ging dan met een dankbaren glimlach weder voort met vertellen, en door, zoo als hij meende, naar de gebreken zijner vriendin zich te moeten schikken, vergat hij zijn eigen gebreken. In het algemeen sprak hij in zijn familiekring bijna nooit over zijn zwakke gezondheid, en als hij het deed, dan geschiedde het in den toon van vaste hoop op beterschap. \'Wanneer hij daarentegen met Laidlaw of zijn schoonzoon alleen was, dan sprak hij volkomen zoo, als hij het in zijn dagboek deed, en dan ontveinsde hij niet, dat hij slechts zeer, zeer weinig hoop op herstel had, maar altijd voegde hij er bij, dat hij aan zijn pligt, om voor de schuldeischers te werken, tot op den laatsten dag onwrikbaar trouw zou blijven.

Bij deze denkwijze moest het hem zeer leed doen, dat Ballantyne Robert van Parijs en het Gevaarlijke Kasteel niet kon prijzen. En daar nu bovendien zijn oude vriend zich in dien tijd met geestdrift onder de hervormers schaarde, die in Scott\'s oogen niet veel beter dan opoermakers en landverraders waren, terwijl tevens zijn dweepende rigting, die telkens erger werd, een aangenaam gesprek bijna onmogelijk maakte, hield het verkeer tusschen hen beiden langzamerhand geheel op.

De onverflaauwde ijver, waarmeê de zieke dichter zijn begonnen arbeid met inspanning van al zijn overgebleven kracht ten einde zocht te brengen, deed hem alle zwarigheden overwinnen, zoodra het gold dit doel te bereiken. Zoo reisde hij met Lockhart naar de streek, waar het gevaarlijke kasteel Douglas ligt, om de plaats naauwkeurig naar de natuur te kunnen beschrijven. Onderweg was het uiterst smartelijk te zien , hoe hij telkens zijn geheugen, dat hoe langer hoe slechter begon te worden, op de proef scheen te stellen, hoe hij voortdurend gedichten opzei en zich verheugde, wanneer dit gelukte zonder te blijven steken, en hoe hij er vast op rekende, door voortdurende oefening en inspanning aan de toenemende verzwakking van zijn geheugen te gemoet te zullen komen.

-ocr page 399-

383

Door bet verminderen zijner lichamelijke kracht verzwakte tegelijk de magt, waarmede hij gedurende zijn geheele leven zijn gevoelens was meester gebleven , en bij de geringste oorzaak kwamen hem de tranen in de oogen. Ben schoon landschap , een waterval, het ruischen van den wind, het was genoeg om hem te doen weenen.

In het huis van den ouderen Lockhart, op wiens goederen men zich onderweg eenige dagen ophield, had een treurige gebeurtenis plaats. Een oude gemeenschappelijke vriend had eenigen tijd geleden een soortgelijken aanval van beroerte als Scott gekregen, maar was bijzonder goed en snel beter geworden , zoodat men niet alleen voor hem zelf op volkomen genezing bouwde, maar daardoor ook voor Scott veel hoop kreeg. Nu kwam plotseling het bericht, dat deze vriend, door een tweeden gevaarlijken aanval getroffen , bijna hopeloos was. Walter Scott, die eigenlijk nog een paar dagen wilde blijven, had naauwelijks het treurige nieuws gehoord, of hij gaf dadelijk zijn besluit te kennen om naar huis te reizen, en geen beden of toespraken waren in staat hem op andere gedachten te brengen. „Dat is ,quot; zei hij , „een treurige waarschuwing, die ik niet in den wind mag slaan. Ik moet arbeiden zoolang het dag is, want spoedig komt de nacht waarin niemand werken kan! Die spreuk heb ik vele jaren geleden op mijn zonnewijzer laten zetten; maar dikwijls genoeg heb ik niet op die vermaning gelet!quot;

Op de terugreis, die dadelijk werd aanvaard, was Soott stil en peinzend, en zooals uit enkele gezegden bleek, uitsluitend met de gedachte bezig, op welke wijze hij het verhaal van het gevaarlijke kasteel in veertien dagen ten einde zou kunnen brengen, vooral daar hij het thans, nu hij de plaats zelve gezien had, noodig vond eenige hoofdstukken geheel om te w.erken. Hij wijdde zich vervolgens aan deze taak zonder te rusten, totdat niet slechts dit verhaal, maar ook Robert van Parijs geheel gereed was, — maar de oude vreugde over den arbeid was er niet meer. Vroeger zeker van den uitslag en gesteund door den bijval der vrienden, die ieder blad, dat van de lessenaar des dichters ter perse ging, elkander met verrukking mededeelden, was hen thans hunne teleurstelling geen geheim meer. Of-

-ocr page 400-

384

schoon drukker en uitgever toegaven, dat Robert van Parijs nog oneindig beter was dan eenig stuk in dienzelfden trant, dat een andere gelijktijdige auteur geschreven had, zoo miste het toch den glans van dat altijd nieuwe, verrassende en ongewone, waaraan Scott allen gewend had, en dat men ook nu had verwacht! De overtuiging stond vast, dat, wanneer niet door een buitengewone inwerking de geest van den dichter verfrischt werd, de tijd van zijn luister voorbij was.

De doctoren waren het hiermede eens, en rieden een lang verblijf in een zuidelijk klimaat aan, niet slechts om de goede gevolgen, die zij hiervan voor den licha-melijken toestand van den vereerden man verwachtten, maar vooral ook omdat gedurende de reis de inspannende arbeid moest ophouden, waarvan Scott te huis niet was af te brengen.

Napels, waar Charles Scott attaché van het gezantschap was, scheen de meest geschikte plaats voor een winterverblijf, en Sir Walter gaf zijn toestemming tot het ondernemen dezer reis.

Naauwelijks had kapitein Basil Hall dit gehoord, of hij maakte de admiraliteit er opmerkzaam op, dat het bij het publiek zeer goed zou worden opgenomen, wanneer de regering aan den dichter voor zyn reis naar de \' Middellandsche Zee een fregat afstond, en dadelijk kwam het antwoord van den minister van Marine, dat het 1 hem zelf niet minder dan den koning genoegen zou e doen , om aan dezen wenk gevolg te geven. De Barham , een der schoonste snelzeilers (.er geheele vloot, werd zoo gemakkelijk en elegant ingerigt, dat voor een ko- c ninklijken prins niet meer zorg had kunnen worden e besteed, en het schip werd daarop ter beschikking van 1 den dichter gesteld.

Scott was hierdoor des te meer geroerd, omdat juist toen zijn politieke tegenstanders, de Whigs , aan het staatsroer waren, en hij betuigde zijn blijdschap, dat er nog mannen van karakter aan het hoofd der regering stonden, terwijl hij het slechts betreurde, dat, volgens zijn oordeel, de sociale verhoudingen van Engeland zoo ondermijnd waren, dat de zaken nog maar door den persoonlijken invloed van zoo uitstekende mannen in gang konden blijven.

-ocr page 401-

885

In het gemoed van den dichter woonden nu weder vrede en rust. Niet slechts was do zorg voorbij , of hij wel in staat zou zijn den begonnen arbeid te vol-tooijen, maar er kwamen ook van den uitgever Cadell zulke gunstige berigten omtrent den verkoop der verzamelde romans, dat in het niet meer volkomen heldere bewustzijn des dichters langzamerhand het geloof ontstond, dat alle schulden betaald waren, een geloof dat van dag tot dag vaster, en eindelijk tot onwankelbare ofschoon helaas zeer ongegronde overtuiging werd.

Dit uiterst gelukkige feit is voor een groot gedeelte aan den fijnen takt toe te schrijven , waarmede Cadell zoo gunstig mogelijk over alles berigt zond, en niet genoeg is de edele manier te prijzen, waarop hij de zwakheden, die in de beide laatste verhalen zoo duidelijk uitkwamen, niet tot bewustzijn van den dichter liet komen. Hij talmde met het afdrukken opzettelijk tot na Scott\'s vertrek , en maakte toen met Lockhart en eenige andere vrienden zulke bekortingen, dat de ver-moeijende langdradigheid, waaraan de zieke dichter zich had schuldig gemaakt, niet meer te bemerken was.

Niettegenstaande dit alles was het afscheid van Ab-botsford toch zeer smartelijk. Een voorgevoel, dat hij de boomen die hij geplant, het huis dat hij met zoo veel liefde gebouwd had, nooit zou weerzien, maakte zich met onweerstaanbaar geweld meester van quot;Walter Scott\'s gemoed — de zon scheen voor altijd onder te gaan. Maar als wilde zij nog bij het scheiden des dichters ivoonplaats met hare schoonste stralen vergulden, werden do laatste dagen voor de afreis verhelderd door aen verrassing, die hem de grootste vreugde bragt. De quot;onge Walter verscheen namelijk onverwacht met de \'ijding, dat hij verlof had gekregen, om zijn zieken vader op de voorgenomen reis te verzeilen.

Daar de oudste zoon altijd de lieveling en de trots an den vader geweest was, zoo stortte zijn aankomst, ooral met zulk een doel, een nieuw leven in den ieke uit. Zoodikwijls de zoon uitreed, zag de vader em met trotschheid achterna, en verheugde zich in ien flinken ruiter. Als de majoor op de jagt ging, et Walter Scott zich op zijn ouden pony zetten, en eed naar de een of andere hoogte, vanwaar hij zijn II. J7 \'

-ocr page 402-

386

afrijden kon zien, en zijn oog volgde dan het prachtige zwarte strijdros van den jongen man met innig welgevallen. „Een mooijer jongen heeft toch nooit den voet in den stijgbeugel gezet!quot; zei hij bij zulk een gelegenheid tot een vriendin; en als men zag hoe gemakkelijk hij over een muur of een sloot sprong, dan riep de vader vol vreugde: „Kijk toch, kyk toch, is dat geen ferme jongen ?quot;

Het was de laatste maal dat onze dichter te paard zat, en spoedig daarna zou ook het laatste groote feest in Abbotsford plaats hebben, tegelijk het afscheidsfeest en de viering der tegenwoordigheid van kapitein Burns, zoon van den grooten dichter Burns, tegen wien Walter Scott altijd als tegen een onbereikt voorbeeld had opgezien.

Op 17 September waren dan nog eenmaal al de prachtige vertrekken van Abbotsford geopend en verlicht, en de dichter vervulde met hulp van zijn zoon, op de beminnelijkste wijze, de rol van gastheer. Op den 20\'ten reisde Sophie naar Londen vooruit, gedeeltelijk om do ontvangst van haar vader daar voor te bereiden, gedeeltelijk om benoodigdheden voor de reis in te koopen. Den volgenden dag kwam de dichter Wordsworth met zijn dochter om afscheid te nemen, en den 23s,en begaf ■ zich Scott, vergezeld door zijn dochter Anna en de Lockhart\'s op weg naar Londen, nadat hij zijn trouwen Laidlaw nog een menigte schriftelijke aanwijzingen had gegeven, waarvan de laatste hem inprentte om toch vooral goed voor de honden te zorgen.

Den avond te voren had de zieke herhaaldelijk met een smartelijken glimlach opgemerkt, dat het een zonderlinge schikking was geweest, dat de vaders van den engelschen roman, Fielding en Smollet, beiden door ziekte genoodzaakt waren geworden hun vaderland te verlaten, en dat geen van beiden dat vaderland had teruggezien.

In kleine dagreizen kwam men zoo langzaam vooruit, dat men eerst op den 28sfcn Eockeby bereikte, om van zijn ouden beproefden vriend Morritt afscheid te nemen. Scott\'s begeerte, om ieder belangrijk voorwerp onder weg, dikwijls voor de twintigste maal, te beschouwen, was zoo sterk als ooit, en hoe moeijelijk hem het uit-

-ocr page 403-

387

stappen ook viel, verliet hij toch telkens den wagen , als een zijner geliefkoosde merkwaardigheden in de buurt was. In Rockebj aangekomen, merkte hij, dat hij een ouden ring onder weg had laten liggen, dien hij altijd plagt te dragen, en die voor hem, om een historische herinnering aan de familie Douglas, van bijzondere waarde was. Bij het roerende afscheid van Morritt drukte hij dezen op het hart, den ring te laten zoeken en hem zoo lang te dragen, totdat hij zou terug komen en hem opeischen. De ring werd gevonden, en Morritt heeft hem nooit weder afgelegd.

In Londen kwam men op het oogenblik aan, dat er juist de hevigste beweging om het verwerpen der hervormingswet heerschte. Men had bij alle Tories de glazen ingeworpen, vooral het paleis van den hertog van Wellington bijna verwoest, en de verbittering ging zoover, dat men den koning aanried, zijn belofte terug te nemen, die hij aan den jongen hertog van Buccleugh gegeven had, om in persoon de peet van diens kind te zijn, omdat men voor oproer vreesde, als het volk den monarch in het huis van een van de hoofden der Tories zag gaan. Men kan zich voorstellen, hoe innig leed dit alles onzen dichter deed.

Het verblijf te Londen werd tot 23 October gerekt, en in dien tijd werden vele oude vrienden opgezocht en ontvangen; daarentegen werden uitnoodigingen bijna nooit aangenomen. lederen morgen werkte Scott eenige uren aan de aanteekeningen op de uitgave zijner romans, en schreef buitendien de voorrede voor Robert van Parijs en het Gevaarlijke Kasteel.

Het is te begrijpen, dat de kinderen van den dichter, bij gelegenheid van dit verblijf te Londen, de meening der beroemdste doctoren van dien tijd over den toestand van hun vader wenschten te hooren ,\' en er had dus een consult plaats. Het eenstemmige gevoelen der geneesheeren was, dat een hersenkwaal op het punt was om uit te barsten, maar dat de levenskracht van den patient zoo groot was, dat men, nog kon hopen de ziekte tot staan te brengen, als hij alle litterarische bezigheden voor langen tijd wilde opgeven.

Toen de doctoren van hun beraadslaging weer in de kamer kwamen. merkten zij, dat Scott zijn stoel in een

17*

-ocr page 404-

888

donkeren hoek had geschoven, vanwaar hij , zonder gezien te worden, hun gezichten kon gadeslaan. Nadat hem hun naar omstandigheden vrij gunstig oordeel was medegedeeld, beloofde hij aan alle geestelijke en lichamelijke diëet die zij mogten voorschrijven gehoor te geven, en hij kwam er voor uit, dat hij met grooten angst hun oordeel te gemoet had gezien, daar hij gevreesd had, dat het hierop zou ueêr komen, dat zijn ziekte tot waanzin zou leiden.

Inderdaad treffend is de opmerking, die hij zelf op 2 October in zijn dagboek schrijft: „Ik ben zeer ziek geweest, en ofschoon ik wel eenigszins in staat ben om te schrijven, heb ik er toch geen lust in. Ik heb aan een verhaal gewerkt. Maar het lukte niet. Het ia vooral een geheel verlies mijner lichamelijke kracht, waarover ik te klagen heb. Ik kan geen kwartier ver loepen. Bovendien heerscht er in mijn geest een zekere verwarring, waarvan ik zelf misschien de grootte niet eens in haar geheelen omvang weet. Misschien gaat mijn dag ten einde. Ik geloof het zelf, en van hoe menigen zounigen dag is de avond betrokken en guur. Ik vrees niet voor de nadering van den dood, noch zou er over klagen. Ik zou liever eenige pijn dulden, dan deze akelige verwarring in mijn hoofd De moeite en kosten van deze reis zullen groot zijn, maar hoe gaarne zou ik dien last dragen, als ik weêr de oude Walter Scott kon worden, die ik eenmaal geweest ben. Maar de verandering is te groot! Zoo het God behaagde , mij een plotseling einde te geven, of mij stil en smarteloos te laten sterven, zou ik het dankbaar aamiemen. Maar wij moeten ons schikken in hetgeen het lot ons brengt. Ik heb geen groote hoop, dat ik ooit weder mij zelf zal zijn.quot;

Op de volgende dagen vinden wij plaatsen in het dagboek, die van afwisselend opgeruimde gemoedsstemming blijk geven. Met veel geest wordt een anecdote van Garrick verhaald, wiens wonderbare gaven om zijn houding en gelaat te veranderen zoo ver ging, dat zijn eigen vrouw hem niet herkende, en zij de vergissing pas ontdekte, toen haar kleine hond volstrekt bij zijn meester wilde zijn.

Op 18 October ontving Scott het berigt, dat een

-ocr page 405-

389

klein monument voltooid was, dat hij tot aandenken aan die persoon besteld had, die het oorspronkelijke voorbeeld van hot schoonste en beminnelijkste karakter uit zijn schoonsten roman was geweest. Hij maakte op dien dag het volgende opschrift voor het monument :

„Deze steen werd opgerigt door den schrijver van Waverley tot aandenken aan Helena Walker, die in het jaar 1791 ontslapen is. Deze jonkvrouw bezat in het werkelijke leven bij den grootsten deemoed al die deugden, waarmede do verbeelding het karakter heeft versierd van Jeanie Deans. Zij wilde van het pad der waarheid geen enkelen stap afwijken, zelfs waar het gold het leven harer zuster te redden, en toch verkreeg zij de bevrijding dier zuster van de gestrengheid der wet door persoonlijke opofferingen, wier grootte niet geringer was dan de reinheid harer bedoelingen. Eere zij aan het graf der armoede, die hier rust, in de schoonste vereeniging met waarheid en zusterliefde.quot;

Op den dag der afreis naar Portsmouth, bezocht hem nog in de vroegte zijn geneesheer Ferguson. Deze deelt over dit bezoek ons het volgende mee:

„Daar ik hem met schrijven bezig vond, wilde ik heengaan , maar dit liet hij niet toe.

Toen ik zei, dat ik gekomen was, om afscheid van hem te nemen voordat hij Engeland verliet, riep hij met hevige aandoening uit: Engeland is voortaan geen plaats meer voor eerlijke lieden, sedert deze nieuwigheden zijn ingevoerd. Ik zal niet lang genoeg meer leven, om het te ondervinden. Maar gij misschien. Deze politieke gedachten waren hem toen reeds tot groote kwelling, gelijk ze dan ook op het laatst bijna tot een idéé fixe werden.

In het geheel waren de veranderingen, die in de drie jaren , nadat ik hem gedurende zijn verblijf in Londen gezien had, geestelijk en lichamelijk bij hem hadden plaats gehad, zeer opmerkelijk. De uitdrukking van gelaat was door een zwakke verlamming der eene wang veranderd. Zijn uitspraak was zoo moeijelijk , dat men er aan gewoon moest zijn, om te verstaan wat hij wilde zeggen. Zijn gang was onzeker en waggelend. Maar de kracht van zelfbeheersching, de gemakkelijkheid zijner vormen en zijn welwillende beleefdheid, die hij gedu-

-ocr page 406-

390

rende zijn geheele leven had uitgeoefend, bleven ongedeerd van de ziekte, die zijn hoogere geestvermogens had aangetast.quot;

Door ongunstigen wind kon de Barham niet dadelijk onder zeil gaan, en de reizigers moesten acht dagen lang in Portsmouth vertoeven, waar de inwoners en de overheden niet minder dan alle grooten der omstreek met elkander wedijverden, om den dichter bewijzen van de grootste vereering te geven.

De eerste Lord der admiraliteit kwam in eigen persoon , om zich te overtuigen, of er bij de uitrusting van het schip niets verzuimd was, en de admiraal Sir Thomas Folny stelde zijn bark ter beschikking.

Op 29 October draaide eindelijk de wind, en de Barham ging onder zeil.

Eeeds na verloop van weinig dagen, toen men de golf van Biscaije voorbij was, hield Walter Scott op van de zeeziekte te lijden, en bragt hij het grootste gedeelte van den dag op het dek door, terwijl hij zich over alles verheugde wat er te zien viel, en voornamelijk ook over het schip zelf en de onvergelijkelijke tucht en oefening der manschappen, De kapitein, de eerste luitenant en de scheepsdoctor, en tevens een groot gedeelte der andere officieren, waren zeer beminnelijke en beschaafde lieden, en zij deden hun best om in alles den dichter genoegen te doen; zij veranderden zelfs dikwijls de koers van het schip, als het daardoor mogelijk werd hem in de nabijheid van een punt te brengen, dat hij in het voorbijvaren wenschte te zien.

Op 20 November kwam men bij het vulkanische eiland, dat in die dagen uit de Middellandsche zee was opgekomen en gedurende den korten tijd, dat het boven water bleef, den naam Graham\'s-eiland gedragen heeft.

Niets kon Walter Scott er van afbrengen, om dit eiland te bezoeken. Men moest ankeren en hem met de grootste moeite op den gloeijenden bodem brengen, waar een reusachtige matroos hem op de schouders nam en rond droeg. Een lange brief, dien hij hierover aan Skene uit Malta naar Edinburg schreef, geeft getuigenis van de levendige belangstelling, die dit zeldzame natuurverschijnsel hem inboezemde.

De reis ging vervolgens naar Malta, waar men eenigen

-ocr page 407-

391

tijd vertoefde, voordat de togt naar Napels werd aanvaard , en over dit verblijf hebben wij zeer belangrijke berigten van een Schotsche dame, Mrs. Davy, de dochter van den ouden vriend en buurman van Walter Scott. Loekhart deelt eenige uittreksels uit haar dagboek mede , waarvan hier het een en ander volgen mag.

Tegen het einde van November 1831, zoo verhaalt Mrs. Davy, was er op Malta, en met het volste ragt, door Walter Scott\'s aankomst groote beweging. Hij landde hier met den Barham, een fregat, dat vooreen parel der geheele vloot geldt, en in welks scheepsboe-ken nu geschreven kan worden, dat het den geestig-sten, althans zeker den meest geliefden schrijver van geheel Europa naar de Middellandsche zee heeft gebragt. En toch was het grappig te zien, hoe de officieren er eigenlijk van overtuigd waren , dat het veelmeer tot verhooging van Walter Scott\'s roem zou bijdragen, een passagier van den Barham geweest te zijn, dan dat het een eer voor het schip was, zulk een gast aan boord te hebben.

De gouverneur van Malta was nog niet uit Engeland teruggekeerd, maar had toch bevel gegeven, dat het aan geeuerhande opmerkzaamheid zou ontbreken, en dat een huis en rijtuig ter beschikking van Sir Walter Scott moest worden gesteld; en wie er maar eenige aanspraak op kon maken, bij zulk een gelegenheid mee te doen, beijverde zich om den dichter zijn eerbied te toonen.

Daar de cholera toen in Engeland woedde, moesten alle reizigers, die van daar kwamen, quarantaine houden, en men had voor Walter Scott in de nabijheid van het gewone huis van quarantaine een gemakkelijke woning ingerigt. Hier had eiken morgen de ontvangst der talrijke bezoekers plaats, en dagelijks was het gedrang van menschen en vaartuigen bijzonder sterk.

Men voerde ons een groeten trap op, en bovengekomen zagen wij een ruim en open portaal voor ons, waar Scott met zijn zoon en dochter zat, en op een paar voeten van hen af was een groot dwarshout geplaatst, om ons op den noodigen ■ afstand te houden. Sir Walter Scott stond, zooals duidelijk te zien was, met moeite op , en zijn strakke blik had een treurige uitdrukking van verlamming. Wij gingen vooruit tot

-ocr page 408-

392

aan het dwarshout, en na een zeer verlegen pauze sprak , eindelijk Sir William Alexander, die ook bij bet gezelschap was, een goed gestelden welkomstgroot uit.

Walter Scott antwoordde met zijn gewone beleefdheid, maar zijn uitspraak was kennelijk door de ziekte veranderd , ofschoon niet in denzelfden graad als zijn gelaatstrekken. Hij leunde met zijn handen over elkaar op zijn stok, en zat geheel zoo, als men hem zoo dikwijls op portretten ziet. Als hij sprak, was er niets meer te zien van die telkens afwisselende uitdrukking van gelaat, die anders zoo betooverend bij hem geweest was. Toon wij ons verwijderden, stond een andere Schotsche kennis, de heer Prere, voor het dwarshout, en deze bezon zich nog juist op het regte oogenblik, toon hij Sir Walter de hand wilde schudden, waardoor hij zich onmiddellijk ook aan een quarantaine van negen dagen had moeten onderwerpen, zooals ieder die een nog niet gezond verklaarde maar even aanraakt.

Scott nam het huis dat voor hem was ingerigt niet aan, evenmin als een der andere huizen, die ontelbare lieden hem tot groot vermaak van Miss Scott aanboden, maar hij nam kamers in een logement, dat toevallig tegenover ons huis in een naauwe straat stond.

Ik zag hem in de eerste week eenige keeren bij middagmalen , waaraan hij deelnam, zonder echter veel te spreken. Ook ging hij altijd vroeg heen. Weinige dagen na zijn aankomst nam hij de uitnoodiging van het garnizoen aan, dat hem ter eere een bal gaf. Zeker een zonderlinge hulde aan een dichter die door een beroerte verlamd was, maar karakteristiek voor de smaak der Maltesers. Het ging daar overigens in de beste orde toe. Een deputatie der hoogste officieren ontving hem aan de deur, en leidde den koning van het feest onder Schotsche nationaalmuziek in de zaal. Daar men tot lokaal een der prachtige zalen der oude Malteserridders gekozen had, bood dit zonderlinge feest een heerlijken aanblik.

Op 4 December noodigde Miss Scott ons en eenige officieren van den Barham in haar hotel, en hierover heb ik nog denzelfdeu dag het volgende opgeschreven. Wij bragten dezen avond bij Walter Scotquot; in zijn hotel door. Tot nog toe had ik hem slechts bij groote maal-

-ocr page 409-

393

tijden gezien. Te huis voelde hij zich veel meer op zijn gemak, en was ook meer tot spreken gestemd; zelfs toen nog hadden zijn gesprekken veel van de eigenaardigheid zijner geschriften. Dezelfde rijkdom van aanhalingen uit oude gedichten en verhalen, van aneedoten, vooral uit de Scliotsche geschiedenis, trof mij , en alles zeide hij zoo volkomen ongedwongen, dat men zag dat het slechts oogenblikkelijke ingevingen waren. Ook na tafel, toen hij zich met de dames bezig hield, sprak hij veel over verschillende beroemde schrijvers en declameerde lange plaatsen uit hunne gedichten, en Miss Scott zei ons, dat zij hem sedert de aankomst in Malta nog nooit zoo levendig had gezien.

Op 6 December nam Scott aan een middagmaal bij den opperregter van Malta deel, en liet zich overhalen, om bij deze gelegenheid champagne en porter te drinken, waardoor hij hevige congesties naar het hoofd kreeg, die op den volgenden dag door aderlating verholpen moesten worden. Bij dezen aanval en bij de behandeling van den doctor sprak hij voortdurend dver literatuur, en gewaagde vooral met grooten lof van zijn vriendinnen, Miss Ferrier en Miss Edgeworth. Het verheugde hem zeer, dat zijn doctor, de heer Davy, een zoon van zijn ouden vriend den zeer beroemden Sir Humphry Davy was, met wiens levensbeschrijving hij zich toen bezig hield.

Het verblijf in Malta duurde tot 14 December, toen men in den Barham weêr naar Napels scheep ging. Bij het afscheid sprak Scott met groote ingenomenheid over den schilderachtigen en romantischen indruk, dien het eiland op hem had gemaakt, en zeide ; Het zou toch hard zijn, als ik niet meer in staat was om daaruit wat te maken.

-ocr page 410-

HOOFDSTUK XXXI.

Op 17 December kwamen de reizigers te Napels. De Engelsche gezant en vele voorname Engelschen, waren er niet minder dan de bewoners van Napels zelf op uit, den beroemden reiziger een welwillende en hartelijke ontvangst te bereiden, maar bijzonder vriendelijk kwam hem een oude heer tegemoet, die om een dergelijke kwaal als Walter Scott, met goed gevolg voor zijn gezondheid, reeds langen tijd in\'Italië vertoefd had, en die met den dichter innige vriendschap sloot. Het was de baronet Sir William Geil, die ook over het verblijf van den dichter in Napels later een uitvoerige beschrijving in het licht gaf.

Ook de Koning van Sicilië liet zich den dichter voorstellen , en deze verscheen ook later dikwijls aan het hof. Het gesprek met den Koning was zeer eigenaardig, daar Scott met zijn belemmerde uitspraak moeite deed om fransch te spreken, dat hij nooit bijzonder had gekend. De Koning liet hem in zijn tegenwoordigheid zitten, en maakte hem vele komplimenten over zijn geschriften. Scott zei later: Wij zijn beiden, de Koning en ik, over ons gesprek te beter tevreden geweest, daar niemand een woord verstond van hetgeen de ander zei.

Van het weerzien van zijn jongsten zoon hier iets te zeggen, zou overtollig zijn, daar men van zelf begrijpt, hoe dit weerzien onder zoo droevige omstandigheden beiden moest aandoen.

Hier in Napels ontving Scott het berigt van den dood van zijn kleinzoon, dien,de doctoren reeds lang

-ocr page 411-

395

hadden opgegeven, en de wijze, waarop hij in hot dagboek er zich over uitlaat, bewijst ons zijn reeds zeer verminderde vatbaarheid voor zulke indrukken.

Zijn lust tot schrijven had hem ook nu nog niet verlaten, en hij maakte verschillende stukken, ook het begin van verhalen en romans, die echter door de familie zoo geheim gehouden zijn, dat een vreemde er nooit iets van heeft gezien.

Bovendien verzamelde hij vlijtig oude Italiaansche balladen en afdrukken van oude liederen, waarbij hij van alle kanten de meest beleefde ondersteuning vond. Ook bij de bezichtiging van Pompeji waren de overheden beleefder voor hem dan men anders voor vreemdelingen pleegt te zijn. Hij werd op zijn stoel door de merkwaardige straten dezer stad gerold, die na twee duizend jaren als door een wonder van de dooden opstond, en men had zelfs te zijner eere een opgraving begonnen, waarbij echter slechts onbeduidende zaken aan het licht kwamen. Het geheel maakte op hem een indruk, die volkomen met zijn eigenaardige natuur overeenkwam , en van de gewone belangstelling, die de bezoekers voor deze wonderen toonen, zeer verschilde. Want terwijl hij voor ieder ding op zich zelf, waarop hij opmerkzaam werd gemaakt, weinig belangstelling aan den dag legde, bragt het geheel in zijn gemoed een gevoel van droefgeestigheid teweeg. Hij sprak bijna niets, maar liet zich van tijd tot tijd de woorden ontvallen : „Een stad van dooden!quot; zonder er\'iets anders bij te voegen.

Bij een gemeenschappelijken maaltijd, dien men in de open lucht op het forum had aangerigt, werd hij weder vrolijk, maar verliet\'s avonds zeer vermoeid de stad der dooden. Op den terugrid had Sir William Geil een grooten hond meê in het rijtuig genomen. Scott streelde hem herhaalde malen, en zei met een droevigen glimlach: Arm dier, arm dier! Ik heb te huis ook een stel prachtige lievelingshonden, en zij kwamen mij bijna te fraai en te vorstelijk voor, in vergelijking met mijn verminderde middelen, maar sedert ik hier in Napels het berigt heb ontvangen, dat van „Robert van Parijsquot; en van „het gevaarlijke Kasteelquot; reeds een tweede druk noodig is geworden, ben ik weêr rijk, en kan houden houden zoo groot en zoo veel als ik wil. Als het mij

-ocr page 412-

396

niet gelukt was om alle schulden af te doen, zou ik in mijn graf uog geen rust gehad hebben, maar nu ben ik gelukkig door de goede berigten die ik van huis ontvangen heb.

In zulke gelukkige oogenblikken maakte hij zelfs nieuwe plannen tot groote werken, en opgewekt door het verblijf te Malta, vestigden zich zijn gedachten op Ehodus, en hij meende daar de stof tot een zeer belangwekkend gedicht te zullen vinden, als het mogelijk was de reis zoover uit te strekken. Op de vraag, waarom hij in het geheel het dichten had laten loopen en de proza gekozen had, antwoordde hij in het platste Schot-sehe dialect: omdat Byron mij geslagen heeft. Toen Geil hem daarop zei, dat hij even zoovele plaatsen uit Scott\'s als uit Byron\'s gedichten van buiten kende, hernam Scott: „Dat kan zijn, maar hij heeft mij overwonnen door zijn beschrijving der driften en door zijn diepe kennis van het menschelijke hart, en daarom gat ik het dichten toen op.quot;

Hoe groot overigens zijn belangstelling in de dichtkunst en vooral in oude gedichten was, daarvan getuigt, zoo er nog een bewijs noodig was, de groote ijver, waarmede nij nog in Napels ieder spoor vervolgde , dat hem tot ontdekking van de eene of andere oude merkwaardigheid in de bibliotheken scheen te voeren. Zoo bezocht hij om het oorspronkelijke stuk eene:? oude ballade de Koninklijke bibliotheek, en werd in hare zalen door een aantal beroemde Italianen ontvangen, die hem met latijnsche aanspraken welkom heetten, en waarop een vriend van den dichter moest antwoorden, daar hij noch de noodige oefening in het latijn spreken had, noch ook, wegens de afwijkende uitspraak, een woord verstond van wat er gezegd werd. Eerediploma\'s van verschillende geleerde gezelschappen werden hem overhandigd.

De oude Engelsche ballade, die men zocht, werd ook werkelijk in handschrift gevonden, en naauwelijks had de Koning van den wensch des dichters gehoord, om een afschrift er van te bezitten, of hij beval het hem te zenden. Een zekere Stichini zou nu, zonder een woord engelsch te verstaan, het stuk onder Scott\'s toezicht afschrijven, en dit deed hij met zulk een naauw-

-ocr page 413-

397

keurigheid, dat het afschrift bijna een facsimile werd. Scott won het hart van dezen schrijver door zijn vriendelijkheid, en hield hem gewoonlijk ten eten,

Stichini was niet weinig verschrikt door de onvoorzichtigheid, waarmede Scott, zonder op zijn verlamming acht te slaan, altijd zonder vreemde hulp wilde loopen en daardoor meer dan eens op den grond viel. Hij lachte dan telkens zeer goedhartig, en was alleen vol zorg of zijn bril niet gebroken was, waaraan hij als aandenken van Eogers bijzonder veel waarde hechtte.

Deze groote gehechtheid aan zaken, waarmede de eene of andere persoonlijke of historische herinnering verbonden was, is ons niet vreemd in Scott, want zij vormt een hoofdtrek van zijn karakter.

Toen een zijner kennissen over de Italiaansche vertaling van een zijner romans sprak, en uit de naauw-keurigheid, waarmede het kasteel der heldin beschreven was, opmaakte, dat het naar een werkelijk gebouw moest geschetst zijn, zei Scott: „Dat is ook zoo, en dit oude slot was een van mijne lieveliugsruïnen; ik was er zoo verliefd op, dat ik er gaarne gewoond had. Zoodikwijls ik het bezocht nam ik mijn hoed af, want daar het oude gebouw zoo vele eeuwen zonder dak gestaan had, was het niet meer dan billijk, dat ook ik ten minste een half uur lang zonder hoed stond.quot;

De brieven, die hij uit Napels aan zijn vrienden in het vaderland schreef, getuigden van zeer afwisselende gemoedsstemming, somtijds waren zij opgeruimd, dan weêr diep droefgeestig. Men ziet er tevens uit, dat de waan hem niet voortdurend bijbleef, die hem deed denken dat alle schulden betaald waren, maar dat van tijd tot tijd een gedachte aan den waren stand van zaken hem de ziel vervulde. Het schijnt, dat hij dan met verdubbelden ijver werkte, en van tijd tot tijd geloofde, dat zijn oude dichtkracht terugkeerde. De gebrekkige kennis van den toestand zijner gezondheid zoowel als van zijn vermogen schijnt overal door ; alleen zijn edel hart, zijne fijne ridderlijke beleefdheid, zijn liefde tot de mensehen en tot zijn huisdieren, blijven onverzwakt. In alle brieven aan Laidlaw wordt het dezen trouwen vriend op het hart gedrukt, toch vooral de armen in Abbotsford niet te vergeten, en goed voor de honden

-ocr page 414-

398

te zorgen; voor vrienden en kennissen worden geschenken gezonden, of kleine verrassingen voorbereid. In een brief aan eene zijner bloedverwanten vinden wij de volgende plaats:

„Ik moest eigenlijk wel over mijne gezondheid spreken , maar ik heb slechts te zeggen dat het mij goed gaat, en dat ik mij dagelijks veel beweeg, al is het dan ook, zooals Dominé Adams plagt te zeggen, „op rijtuigmanier.quot; Paardrijden en loopen zal ik wel nooit meer kunnen doen. Maar ik mag niet klagen, want het plan om mijn schulden af te betalen, dat, zooals gij weet, mij zoo langen tijd onrust baarde, is nu. Goddank, geheel uitgevoerd; ik heb bijna ƒ 1,440,000 betaald en ben aan niemand meer een cent schuldig, of zal het ten minste tegen den zomer niet meer zijn, en ik kan wel zeggen, dat dit nog al de moeite waard is, als men de omstandigheden in aanmerking neemt, waaronder ik het zoover gebragt heb. Er was nog al vlijt en volharding toe noodig. Ik heb mij misschien wat te veel ingespannen, maar als ik weêr gezond word, waar naar het al goed begint uit te zien , dan heeft dat tegenover zulk een uitslag niets te beduiden. Ik hoop nog in het volgende voorjaar aan uwe kinderen en aan de geheele streek een bal te geven, want dan zal ik het bestuur mijner zaken weêr in handen hebben. Ik blijf uw wel wat oude maar opregte vriend W. S.quot;

Het was oorspronkelijk het plan der familie Scott geweest, om de uitnoodiging van een vriend. Sir Frederick Adam, te volgen, die gouverneur der Jonische eilanden was geweest en nu den zieken dichter en de zijnen in Corfu als gasten wenschte te ontvangen. Maar hij werd onverwacht naar Engeland teruggeroepen, en zoo viel het plan in duigen.

Het verlangen naar huis werd van toen af hoe langer hoe grooter, en zijn betrekkingen hadden helaas ook weinig reden om zich tegen den terugtogt naar Schotland te verzetten, daar het uitzicht op een gunstigen uitslag der reis hoe langer hoe meer verdween.

Dit was ook niet te verwonderen , daar Scott zich volstrekt niet van den arbeid, die hem verboden was, wilde laten afhouden, en de Italiaansche doctoren hem, wat zijn diëet aanging, niet gehoorzaam vonden. Zoo

-ocr page 415-

399

was dan de laatste hoop daarop gevestigd, dat zijn oude doctoren in Edinburg meer invloed op hem zouden hebben, en dat de zenuwachtigheid zou verdwijnen, die het verlangen naar Abbotsford teweeg bragt. Hij wenschte de terugreis door Tyrol en Duitschland te maken, omdat hij vooral de oudheden van Innsbruck en de oevers van den Rijn wilde zien, en meer nog omdat hij in Weimar Goethe dacht op te zoeken. Maar Goethe\'s dood, op 22 Maart 1832, verijdelde dit plan; ook drukte dat sterven Walter Scott zoo neer, dat hij nu zijn eigen einde nabijgevoelde en bijna alle hoop op herstel opgaf. „Goethe is dood!quot; riep hij uit, „maar hij stierf ten minste in zijn huis. — Brengt ook mij naar Abbotsford!quot;

De reis werd nu op het midden van April bepaald, voor welken tijd Charles Scott verlof kreeg om zijn vader te vergezellen, daar de oudste zoon reeds naar zijn regiment was teruggeroepen. Het reisgezelschap verliet op 16 April 1832 Napels in een ruim open rijtuig, dat tevens gesloten kon worden, en waarin de zieke uitgestrekt kon liggen.

De zekerheid, dat men op de terugreis was, stelde zyn opgewekt gemoed gerust, en gedurende het verblijf te Eome nam hij weder deel aan de wereld, even als in Malta en gedurende den eersten tijd te Napels.

Sir William Geil was hem naar Rome gevolgd, en een derde oude heer, Mr. Edward Cheney, sloot zich uit trouwe vriendschap aan de beide lijders aan. Beiden hebben ook over den tijd van het verblijf te Eome mededeelingen gedaan, waaruit wij het volgende hier plaatsen , dat uit beider aanteekeningen is zaamgesteld, zonder dat wij den schrijver telkens noemen, daar zulk een naauwkeurigheid in het opgeven der bronnen voor onze lezers slechts van gering belang zou zijn.

Toen Walter Scott de Pieterskerk wenschte te zien, en wel hoofdzakelijk om aan het graf van den laatsten Stuart zich aan zijn mijmeringen over te geven, voerde men hem er heen. Het loopen was met groote zwarigheden verbonden, daar het bijna onmogelijk was, den zieke voor het uitglijden op den gladden marmervloer te bewaren. Men had de punt van zijn stok met een handschoen omwikkeld, opdat hij er meer steun aan zou

I

M

-ocr page 416-

400

hebben. „Het loopen doet mij pijnzei bij, „en wat men onder licbamelijk lijden ziet maakt weinig indruk. Daarom heb ik ook zooveel, wat ik in Napels gezien heb, en wat mij voor tien jaren het grootste genot zou hebben verschaft, reeds bijna geheel vergeten.quot;

Graarne had hij op het protestantsche kerkhof het graf van Lady Charlotte Stopford bezocht, een dame uit het huis van Buccleugh, maar hij moest zijn dochter alleen laten gaan, en bleef zoo lang in het rijtuig.

„Het doet mij leed,quot; zei hij, „dat ik niet kan loopen. Het zou eeu voldoening voor mij geweest zijn, de plaats te zien, waar men haar begraven heeft. Zij was de dochter van een Buccleugh, die het hoofd van mijn stam is, en al wat tot dit huis behoort is mij dierbaar.quot;

Op 4 Maart had de heer Cheney een talrijk gezelschap aan tafel genoodigd, en Scott nam er deel aan. Eenige bijzonder ijverige vereerders van den dichter waren ook onder de gasten, en dezen bragten hem de warmste en opregtste hulde. Don Luigi Santa Croce, die bij de politieke bewegingen in die dagen een voorname rol had gespeeld, zei, dat de Waverley-romans in alle moeijelijkheden, in ziekten en dagen van droefheid , hem den grootsten troost hadden verschaft, en dat hij met de menschen, die de verbeelding des dichters had geschapen, een poëtischen omgang had gehad, die hem de troostelooze werkelijkheid zeer dikwijls had doen vergeten.

Evenzoo gaf een jonge dame te kennen, dat zij meende, door den goeden geest, dien Scott\'s werken ademen, bepaald beter te zijn geworden, meer geoefend in geduld en berusting.

Daarna kwam het gesprek op de ontwikkeling der verschillende romans, en het werd ernstig beklaagd, dat Clara Mowbray in de Eonansbron zulk een treurig einde had.

Sir Walter antwoordde: „Ik ben u heeren en dames zeer verpligt voor uwe deelneming in het meisje , maar ik kon haar niet helpen, — het arme kind ! Zij was niet wel bij zinnen, en het zou tegen alle regels geweest zijn, als zij in het leven was gebleven.quot; Toen men er nog langer over sprak, zei hij : „Het ging niet! Maar van alle moorden, die ik gepleegd heb, en er

-ocr page 417-

401

zijn weinig menschen die een grooter aantal op hun geweten hebben, deed niemand mij zoo veel leed als de arme bruid van Lammermoor. Maar ik kon haar niet helpen, want de ware geschiedenis was zoo.quot;

Men vroeg hem, of hij zich niet aan den Paus wilde laten voorstellen, die de grootste belangstelling voor den dichter had te kennen gegeven. Hij antwoordde , dat hij in den Paus den oudsten van alle Souvereinen van Europa vereerde, en dat het hem zeer aangenaam zou zijn hem een bezoek te brengen, maar dat zijn gezondheid het niet toeliet. Ook wilde hij niet tot na de processie op den heiligen Sacramentsdag in Eome blijven, die hij in een zijner gedichten zoo schoon had geschilderd. „Het is zelfs goed,quot; zei hij, „dat ik de beschrijving maakte, zonder ooggetuige te zijn geweest. Want als men zulke gebeurtenissen al te naauwkeurig wil beschrijven, dan verzwakt men den indruk, zonder den lezer een duidelijker beeld te geven. Ik ben overi-gens voor de vleijende ontvangst, die ik bij de Italianen heb gevonden, des te dankbaarder , daar ik de roomsche godsdienst dikwijls met niet veel eerbied heb behandeld.quot; Toen men hem antwoordde, dat geen enkele godsdienst over hem te klagen had, daar onder de helden zijner werken Katholieken, Protestanten, Joden en Mohame-danen waren, scheen deze opmerking hem aangenaam te zijn. Het gesprek kwam op Groethe, en een der gasten zei, dat hij den vorst der dichters nog niet langgeleden gezien had, en hem zeer oud maar nog in het volle bezit zijner geestvermogens had gevonden. „Zijner geestvermogens !quot; riep Scótt uit; „Veel beter dood te zijn , dan die te overleven, en nog veel beter te sterven, dan in voortdurenden angst te zijn, dat zij ons verlaten. Maar het ergste van alles is,quot; voegde hij er met een zucht bij , „een deel zijner krachten te zien verdwijnen , en dan een duidelijk bewustzijn te hebben van dien toestand.quot; Hij scheen niet met alle werken van Goethe zeer ingenomen. Een groot deel zijner groote beroemheid, meende hij, had Goefche aan stukken te danken, die hij later liever niet geschreven had. Het gesprek wekte hem zeer op, en toen een der aanwezigen opmerkte, dat Scott zelf een groote gerustheid in het bewustzijn moest vinden, dat zijn eigen roem

-ocr page 418-

402

volstrekt niet op zulke stukken berustte , zweeg hij een poos, en zag ter aarde. Toen rigtte hij zich op, schudde de hand van den spreker en zei, terwijl zijn oogen een eigenaardigen glans aannamen: „Ik ben het einde van mijn loopbaan nabij en zal spoedig het tooneel verlaten. Ik heb misschien meer deelen geschreven dan één mijner tijdgenooten, maar mijn troost daarbij is, dat ik nooit iemands geloof met opzet heb doen wankelen of zijn beginselen bedorven, en dat ik op mijn sterfbed niet noodig zal hebben om te wenschen, dat ééne regel van mij ongedrukt was gebleven.quot;

Op 11 Mei reisde Walter Scott van Home af, en hij had de overtuiging met zich genomen, dat de italiaan-sche vertaling zijner werken hem in dat land bijna even populair had gemaakt, als hij het in zijn vaderland was. De eerbiedige deelneming, die voornamen en geringen hem bewezen, gaf hiervan voldoende blijken.

Op de terugreis, die Scott met een ongeduldige haast in liet werk stelde, vertoonde zich een hoogst bedroevend, dagelijks toenemend gebrek aan deelneming in alles, waarin hij vroeger zooveel belang had gesteld. Naauwelijks ontlokten hem de Apennijnen, die op velo plaatsen de herinnering aan Schotland wakker riepen, een woord van bewondering. Reeds in Florence had men hein slechts met moeite kunnen bewegen, om een der merkwaardige kerken te bezoeken. In Venetië bleef men vier dagen, maar ook hier stelde hij in niets belang. Alleen de „brug der zuchtenquot; wilde hij bezichtigen, en in de gevangenissen, die in de bunrt waren, afdalen; hij stond er zoo vast op, dSt men, 0111 hem tevreden te stellen, hoe veel moeite het ook kosten mogt bij zijn lichamelijke onbeholpenheid, zijn wensch moest vervullen. De gedenkteekenen te Innsbruck, waarop hij zich nog kort te voren zoo verheugd had, zag hij in het geheel niet, en zoo voerde men den zieke zoo snel mogelijk over München, Ulm en Heidelberg naar Frankfort. Hier ging hij in den winkel van een boekhandelaar, die toen hij het gezelschap engelsch hoorde spreken , onder anderen ook een afbeelding van Abbotsford toonde. Dat is mij bekend. Mijnheer! zei Scott, en keerde haastig naar zijn hotel terug zonder herkend te zijn. Dag en nacht moest de reis voortgaan, en zijn

-ocr page 419-

403

zenuwachtigheid werd zoo groot, en de voorteekenen van een nieuwen aanval van beroerte vertoonden zich zoo kennelijk, dat men onderweg dikwijls tot aderlating de toevlugt nam.

Met de stoomboot voer men van Mainz naar Keulen, en het gezicht der oevers van den Eijn scheen een goede werking op den zieke te hebben. Ofschoon hij gedurende de vaart bijna in het geheel niet sprak, maar rustig op het dek op zijn eigen stoel zat, deed de uitdrukking van zijn oogen toch zien , dat het gezicht van zooveel burgten en ruïnen hem goed deed.

De zieke dichter met zijn gezelschap, en vooral de verschijning van Anna Scott, die vol liefderijke zorg voor haar vader was, maakten op oen jongen student uit Bonn, die zich ook op de stoomboot bevond en van Mainz uit medevoer, zulk een indruk, dat hij wenschte, tot aan de hollandsche grens te kunnen medevaren. Daar hij echter geen geld bij zich had, haalde hij er een der bedienden toe over hem zijn groen voorschoot te leenen, en in deze ambtsdragt deed hij nu allerlei diensten bij de familie en verheugde zich over het geluk in de nabijheid der dame te zijn, wier aanblik het romantische besluit in het leven had geroepen. Noch Walter Scott noch zijn dochter hebben ooit iets van dit voorval gehoord, en als den toenmaligen student thans, na bijna 30 jaren, het verhaal zijner zonderlinge maskerade onder de oogen komt, is het te hopen, dat zijn hart frisch genoeg is gebleven, om zich levendig in deze dagen zijner jeugd te kunnen verplaatsen.

Zoodra van Keulen af de streek haar schilderachtig karakter verloor, en men aan vlakke oevers voorbijvoer, verdween ook de glans uit des dichters oogen, en hij verzonk weder geheel in droefgeestigheid.

Op den avond van 9 Junij, kort voor de aankomst in Nymegen, had de gevreesde nieuwe aanval van beroerte plaats en had een verlamming van bijna alle ledematen ten gevolge. De kamerdienaar Nicolson opende den zieke een ader, en na weinige ipinuten gaf hij weêr teekenen van leven — maar het was een treurig leven, dat slechts nog eenige maanden met den dood zou worstelen , totdat de kracht van dit reuzenlichaam zou uitgeput zijn.

-ocr page 420-

404

Het ongeduld van den zieke en zijn verlangen naar \' huis werden hoe langer hoe grooter, zoodat men hem 1 op 11 Junij weder op de stoomboot moest brengen; lt; over Rotterdam kwam men na een uiterst snelle over- \' vaart reeds op den IS46quot; \'s avonds tegen zes uren te 1 Londen aan. i

De reis was zoo snel gegaan, dat men Mevrouw Lookhart van de aankomst haars vaders niet had kun- 1 nen verwittigen, en de familie wist niet, of zij in Lon- \' den was en voor de ontvangst had gezorgd. Daarom \' begaf men zich op raad van Charles naar een hotel, 1 waar de zijnen zich spoedig om hem verzamelden. Hij 1 herkende ze allen, en toonde zich zeer verheugd hen \' weêr te zien, maar gaf tegelijk te kennen dat hij zich 1 zeer vermoeid gevoelde, zoodat hij onmogelijk naar Lock-hart\'s huis gebragt kon worden. Ook de oudste zoon • kwam dadelijk, en dagelijks hadden er consulten der be- 1 roemdste doctoren plaats, maar de toestand bleef altijd 1 dezelfde, ofschoon men drie weken lang in Londen 1 bleef. De zieke was bijna voortdurend zonder bewustzijn of lag in een doffe sluimering , en net eenige tee- 1 ken van deelneming bestond daarin, dat hij meer dan lt; eens zijn kinderen zijn zegen gaf, alsof hij in het \' naaste oogenblik zijn dood tegemoet zag. Langzamer- 1 hand kwamen er eenige uren van beterschap. Eens, in 1 zulk een uur, deed hij zijn best om een ouden vriend, i die binnentrad en dien hij herkende, de hand te geven , maar de arm zonk krachteloos neder. Toen zei hij met 1 een poging tot glimlachen: excuseer mijn hand ! En toen I die vriend hem van een gunst verhaalde, die hem door Lord Lothiam was bewezen, zei Scott met vrij duide- 1 lijke stem: Lord Lothiam is een goed man, van wien 1 men een gunstbewijs kan aannemen, en dat wil tegen- 1 woordig al veel zeggen. Dadelijk daarna viel hij weder s in bewusteloosheid, en zoo bleef de toestand tot in de lt; eerste dagen van Julij. \'

De inwoners der hoofdstad toonden hunne belangstel- 1 ling en deelneming in den toestand van den zieke op de roerendste wijze, en hot aantal van hen die naar zijn \'• toestand kwamen vragen was ontelbaar. 1

Een werkman vroeg aan een voorbijganger: Is dat -de straat waarin hij ziek ligt ? alsof van een anderen 1

-ocr page 421-

405

taar weke volstrekt geen sprake kon zijn. De dagbladen lem waren dagelijks vol berigten over den toestand des en.; dichters, en daar men van zijn geldelijke omstandighe-s-er- den geen duidelijk begrip had, werd in sommige dier , te berigten de vrees eenigermate uitgesproken, dat er bij

zijn lijden nog werkelijke behoefte kwam. luw Kaauwelijks had de regering hiervan gehoord, of\' zij un. liet door een bevriende dame de betrekkingen van Walton- ter Scott weten, dat hun iedere som ter beschikking fom stond. Dit aanbod werd natuurlijk met dank afgewe-tel, zen, daar, zooals wij weten, de schuldeischers der Bal-Hij lantynsche en Constablesche firmaas er voor gezorgd hen hadden, dat Scott in staat was om over een groot in-sich komen voor zijn persoonlijke behoeften te beschikken. )ck- Uit dit laatste verblijf in Londen is het berigt dat oon Doctor Ferguson, die hem behandelde, van den toe-be- stand des dichters gegeven heeft, van bijzonder belang, Itijd en we laten dus de volgende plaats ait de gedenkschrif-den ten, waarin zij opgenomen is, hier volgen:

ust- Toen ik bij Sir Walter geroepen werd, vond ik hem tee- in een achterkamer der tweede verdieping in het St. dan James-hotel in een toestand van verdooving, waaruit het men hem slechts voor enkele oogenblikken kon wekken, ier- wanneer men tot hem sprak. Hij herkende dan dikwijls l in de aanwezigen, maar verviel terstond weder in zijn vond, rige bewusteloosheid,

en , Men kon niets schooners zien dan de regelmatigheid met van zijn reusachtig lichaam, hoe hij daar lag met zijn oen hoofd op het kussen, hals en borst gedeeltelijk ontbloot, [oor Hij was altijd rustig, maar nooit bij zijn volle be-ide- wustzijn; altijd in een toestand tusschen verdooving en rien wakend droomen. Hij scheen niet te weten, waar hij jen- was, maar geloofde bijna altijd dat hij zich nog op de ider stoomboot bevond. Dikwijls, als het geraas der wagens de op straat hem deed schrikken, was hij met zijn gedachten onder de ruwe meuigte te Jedburg, die hem eens tel- beleedigd en met steenen had geworpen, op Gedurende den geheelen tijd dezer hulpeloosheid zijn schemerden toch de hoofdtrekken van zijn karakter duidelijk door, en vooral vertoonde hij de grootste zelfbe-dat heersching gedurende de korte oogenblikken, dat hij ron door het spreken van een bezoeker tot bewustzijn werd

-ocr page 422-

406

gewekt. Een beer stiet aan een stoel in de donkere ziekekamor; Walter Scott sprong bij het gedmisch op, en zonder te weten, wien bet kleine ongeval gebeurd was, drukte bij zijn deelneming uit, evenals in zijn gezonde dagen, Niemand zijner omgeving kon in tegenwoordigheid van den zieke, zelfs gedurende zijn bewusteloosheid, ook maar een oogenblik den eerbied verge- ; ten, waarmede hem iedereen altijd en overal behandelde. Hij drukte zijn wenschen zoo bepaald als altijd uit, en toch tegelijk met dezelfde goedhartige luim, die hem tot gewoonte was geworden. In één woord, zijn toestand was volkomen zoo, als Walter Scott hem zelf in het eerste hoofdstuk der kroniek van Cannon-gate zoo meesterlijk beschreven heeft, zonder toen te denken, dat hij het beeld van zijn eigen toekomstig lijden schetste.

Wij raden den lezer, dit hoofdstuk hier op te slaan, en hij zal denzelfden overweldigenden indruk ontvangen , dien deze profetische regels op ons maakten, nadat wij de geschiedenis zijner krankheid hadden geschreven.

Het voortdurende verlangen naar Abbotsford bewoog de doctoren op het laatst om de reis toe te staan, en van het oogenblik af, dat men hem dit mededeelde, schenen zijn krachten toe te nemen.

Op een helderen schoenen namiddag, het was op 7 Julij, kon hij op de stoomboot gebragt worden. De trouwe bediende Nicolson plaatste hem op een stoel, nadat men zijn ligt nachtgewaad met een wijden cham-bercloak had omhuld. Lockhart en de doctor moesten hem aan het open raam zetten , en beiden waren getroffen door den helderen glans van zijn oog.

Hier bleef hij wel een half uur lang zitten, in gedachten verdiept, zonder dat hij scheen te weten waar hij zich bevond, of hoe hij er gekomen was. Daarop liet bij zich in het rijtuig brengen, dat door een tallooze menschenmenigte te voet en te paard omringd was. Zijn kinderen waren ontzettend bedroefd, mevrouw Lockhart beefde over het geheele lichaam en weende bitterlijk. Zoo omgeven door de zijnen, had hij alleen van de oorzaak hunner smart geen bewustzijn; het was inderdaad als werd hij levend ten grave gedragen.

Het reisgezelschap bestond uit zijne beide dochters,

-ocr page 423-

407

Loekhart en den heer Cadell, en bovendien had meu een doctor meegenomen. De kapitein der stoomboot stelde den zieke zijn eigen kajuit ter beschikking, en ook bij de landing aan de Schotsche kust en op den verderen togt naar Edinburg was men er van alle kanten op uit, om het gezelschap op alle wijzen te helpen en te ondersteunen.

Al dien tijd had Scott volstrekt geen teeken gegeven, dat hij wist waar hij zich bevond. Maar toen men Ab-botsford naderde, herkende hij eenige zijner lievelingsplekken en noemde hunne namen. Zijn levendigheid klom nu voortdurend, en daar men om het hooge water een omweg moest maken, en zoo de torens van Abbots-ford vrij lang vóór zich zag voor men het kasteel kon bereiken, klom de onrust en het verlangen van den zieke tot zulk een hoogte, dat zijn reisgenooten hem slechts met moeite in het rijtuig konden houden.

Bij een draai van den weg verloor hij Abbotsford nog eens uit het gezicht, en dadelijk verviel hij weder in zijn oude dofheid, totdat in de onmiddellijke nabijheid van het slot zijn koortsachtige begeerte om naar huis te komen zoo groot werd, dat de doctor met Loekhart en Nicolson al hun krachten moesten inspannen , om den ongelukkigen man op de kussens vast te houden. Aan de poort kwam Laidlaw hun te gemoet en hielp den zieke in de eetzaal dragen, waar een rustbed voor hem was bereid. Hier bleef hij eenige oogenblikken in een staat van volkomen verwarring; maar toen, plotseling Laidlaw aanziende, riep hij uit; „Ach, William Laidlaw! Man, hoe dikwijls heb ik aan u gedacht!quot; Nu kwamen ook de honden bij hem en likten zijn handen. Hij beproefde ze te liefkozen, en snikte en lachte door elkaar, totdat hij vermoeid insluimerde.

De oude vriend en huisdoctor Clarkson nam nu weder de behandeling van den zieke op zich, zonder het te verbergen dat van genezing geen sprake kon zijn, en dat de eenige zaak was zijn einde zoo smarteloos mogelijk te maken.

En toch vertoonde zich den volgenden morgen nog een straal van hoop. Walter Scott ontwaakte met het volle bewustzijn, dat hij in Abbotsford was, en uitte den dringenden wensch om in zijn tuin te worden gebragt.

-ocr page 424-

408

Op een rolstoel werd hij nu voortgeschoven tusscheu de rozen die in vollen bloei stonden. Zijn kleinkinderen hielpen hun grootvader daarbij , en zijn honden sprongen om hem heen. Hij zag vriendelijk naar dit alles en begon langzamerhand te spreken, en zei, hoe gelukkig hij zich voelde dat hij weder te huis was. Ik heb veel gezien, sprak hij, maar niets van dat alles is als mijn eigen huis. Men moest hem daarna herhaalde malen door alle kamers voeren.

Op den volgenden morgen wilde hij, dat men hem iets zou voorlezen. Toen Lockhart vroeg, uit welk boek, antwoordde hij : „Hoe kunt gij zoo vragen ? Er is er maar één!quot; Men las het veertiende hoofdstuk van het Evangelie van Johannes. Hij luisterde aandachtig, en zei toen: „Goed! dat is een groote troost. Ik heb alles begrepen, en heb een gevoel alsof ik nog eens weêr mij zelf\' zou worden.quot; Zoo verliepen verscheiden dagen, en het was als kwam zijn geheugen langzamerhand terug.

Op 17 Julij was hij op zijn stoel in den tuin ingeslapen, maar werd na een half uur wakker, schudde zijn dekens, waarin men hem gewikkeld had, af, en zei: „Dat is een treurige werkeloosheid! Ik zal nog vergeten waaraan ik kort te voren dacht, als ik het niet opschrijf. Brengt mij in mijn kamer, en haalt de sleutels van mijn lessenaar.quot;

Hij herhaalde dezen wensch zoo dikwijls en zoo dringend , dat men moest toegeven. Zijn dochters gingen in zijn studeerkamer, maakten de lessenaar open, en legden pen en papier in de oude orde. Daarop rolde Lockhart zijn schoonvader naar de plaats, waar hij gewoon was te werken. Toen de stoel vóór de lessenaar was gezet, en hij zich op de oude plek bevond, glimlachte hij, dankte zijn kinderen en zei: „G-eeft mij nu mijn pen en laat mij een oogenblik alleen!quot; Sophie gaf hem de pen in zijn hand, maar zijn vingers waren niet in staat haar vasb te houden, zij viel op het papier. Toen zonk hij achterover in de kussens, en zonder een geluid te geven weende hij stil, en de tranen rolden hem langs de wangen Maar spoedig werd hij kalmer, en beduidde dat men hem in de open lucht moest brengen.

-ocr page 425-

409

Aan de deur ontmoette hem Laidlaw. De zieke sluimerde eenige oogenblikken, en toen hij ontwaakte, zei de trouwe dienaar; Sir Walter heeft een weinig gerust. „Neen, William,quot; hernam Scott; „geen rust voor Sir Walter dan in het graf.quot;

Op nieuw stroomden er tranen uit zijne oogen, en hij zei: „Geliefde vrienden, ik mag hier niet meer zijn, brengt mij naar bed, daar is mijn plaats.quot;

Van dit oogenblik af verliet Walter Scott nog maar weinige minuten zijn bed, en slechts zelden en kort helderde de nacht op, die zijn bewustzijn omhulde. Een stil peinzen werd afgebroken door koortsige phautasiëu en wisselde dan weder af met volkomen dofheid.

Toch duurde de strijd tusschen de ziekte en dit krachtige lichaam, dat zulk geest zich had opgebouwd, nog lang , zeer lang.

De woorden die hij sprak waren zelden verstaanbaar. Maar zoodikwijls men den zin kon raden, waren het spreuken uit den bijbel, of uit oude vrome gezangen, die hij in Italië had gehoord.

De laatste verneembare klanken waren de woorden van het Stabat mater, en men hoorde hem zeggen:

Stabat mater dolorosa Juxta crucera laorymosa,

Dum pendebat filius.

Ook in dezen treurigen toestand bleef hij nog de edele wèlopgevoede man, die hij altijd geweest was, en zelfs bewusteloos nam hij geen dienst aan, zonder door een vriendelijke beweging zijn dank uit te drukken.

In droevige eentoonigheid gingen de dagen en weken voorbij tot op 17 September.

Op dezen dag trad de kamerdienaar Nicolson in Lockhart\'s kamer, en wekte hem met de\' tijding, dat zijn meester bij volle bewustzijn was ontwaakt en naar zijn schoonzoon had verlangd. Dadelijk spoedde Lock-hart zich naar de kamer van den zieke en vond zijn schoonvader volkomen uitgeput maar tegelijk volkomen helder van geest. Zijn oog was levendig en rustig, en ieder spoor van koortsachtigen glans was er uit geweken.

Hij sprak;

„Lockhart, ik heb misschien nog maar een minuut U. 18

-ocr page 426-

410

tijd om met u te spreken. Mijn lieve vriend! Wees goed, wees deugdzaam, wees vroom, — wees een goed man! Dat alleen zal u tot troost zijn, als gij eenmaal op uw sterfbed ligt, zooals ik doe!quot;

Hij zweeg, en op de vraag, of men zijn dochters zou roepen, antwoordde hij : „Neen, stoor ze niet, de arme f kinderen, zij hebben den geheelen nacht gewaakt. Q-od zegene u allen!quot;

Spoedig zonk hij weêr in een diepen slaap, en nog maar ééns gaf hij een zwak teeken van bewustzijn, toen zijn zoons, die men geroepen had, aan het sterfbed van hun vader traden.

Ze kwamen op 19 September aan, maar tot den volgenden dag duurde het worstelen met den dood. Toen, des middags om half een, gaf de dichter den geest, omgeven door al zijn kinderen. Het was een heldere warme dag, en de lucht was zoo kalm, dat men in de stille slaapkamer het ruischen van de ïweed kon hoeren, een toon, die het hart van den dichter telkens met nieuwe vreugd had vervuld.

De oudste zoon sloot de oogen van zijn vader met een kus.

De treurige mare verbreidde zich snel door Groot-Brittanje en door de geheele wereld. Bijna alle engel-sche dagbladen kwamen met rouwranden uit, toen zij het berigt mededeelden, en eenstemmig was de smart en de vereering voor den groeten doode.

De begrafenis had plaats zonder bijzondere praal, maar onder de grootste deelneming der bevolking. Geen betaalde hand bewees daarbij eenigen dienst. De bedienden en boschwachters van Abbotsford hadden om deze eer gevraagd.

Het plein en de geheele omgeving van het kasteel was vel menschen , die allen blootshoofds da plegtigheid bijwoonden. De trein van wagens was twintig minuten lang. In de dorpen, deer welke de trein tot Dryburg ging, stonden alle bewoners met ongedekten hoofde en in het zwart gekleed voor de deuren hunner huizen. Onder deelneming eener tallooze menigte, wier stilzwij-

-ocr page 427-

411

gen slechts door vele teekenen der diepste droefheid werd afgebroken, lieten de trouwe bedienden de kist van hunnen meester in het graf\' dalen, naast zijn gade die hem was voorgegaan, en in het stof der voorouders van zijn oud geslacht.

De smart der kinderen van den groeten en goeden man kon natuurlijk niet gelijk zijn aan die smart, welke de familie van een man gevoelt, die in volle levenskracht en gezondheid den zijnen ontrukt wordt. Maanden lang hadden ze allen zijn hopeloos wegkwijnen moeten aanschouwen, en de dood was in meer dan één opzigt een verlossing.

Maar zorg en kommer van geheel anderen aard wachtten nog de kinderen van den gestorven dichter.

Wij hebben gezien, hoe hij in den laatsten tijd van zijn leven in den gelukkigen waan verkeerde, dat hij door zijn voorbeeldige inspanning aan de vorderingen zijner schuldeischers voldaan en zich van alle schulden bevrijd had. Nu echter bleek het, dat van de groote Ballantynsche schuld nog ƒ 648000 te dekken waren. Hiervan werden ƒ 264000 uit de opbrengst der levensverzekering van Scott afbetaald en een kleine som uit het geld, dat zich nog in handen der curatoren bevond. De nog overblijvende ƒ 360000 nam de uitgever Cadell grootmoedig over, en ontving daarvoor de opbrengst der werken van Scott totdat de geheele schuld betaald zou zijn, hetgeen dan ook nu werkelijk vóór vele jaren gebeurd is, zoodat de dichter, om zoo te zeggen, ook na zijn dood is voortgegaan met voor zijn schuldeischers te werken, evenals hij het bij zijn leven had gedaan.

In het geheele land werden tot een waardig gedenk-teeken voor Walter Scott gelden bijeengebragt. Maar weldra vereenigde men zich op het voorstel van Lord Egerton, om de ingekomen sommen te besteden ter bevrijding der heerlijkheid Abbotsford, zooveel mogelijk althans, van alle schulden. Ook dit is op een wijze geschied, die het engelsche volk waardig is.

In dezelfde mate als Walter Scott zich onwillekeurig in zijn geldelijke omstandigheden vergiste, moesten van

-ocr page 428-

412

den anderen kant allen, behalve zijn naaste betrekkingen, zich dikwijls in zijn denkwijze vergissen, daar het in zijn natuur lag om zijn schoonste en zachtste karaktertrekken niet te openbaren, maar op don grond van zijn hart te verbergen. Alle pralerij was hem vreemd, het vreemdst die met gevoelens en gewaarwordingen, en zoo kwamen dan ook eerst na zijn dood de roe-rendste bewyzen van liefde tot zijn ouders en overige familieleden aan den dag.

Toen men zijn lessenaar opende, vond men op de plaats, dio hem het eerst in het oog moest vallen als hij aan het werk ging, zorgvuldig geordend een reeks van voorwerpen, die met groote liefde opzettelijk juist daar geplaatst waren.

Daar stonden eenige oude doozen, die de slaapkamer zijner moeder versierd hadden, toen hij zelf nog als klein ziekelijk kind daar geslapen had. Daarnaast de zilveren kandelaar, dien hij als jong advocaat uit het geld, dat hij voor het eerst had verdiend, voor zijn moeder had gekocht. Een reeks van pakjes, met opschriften van hare hand, bevatte hair van de kinderen die vóór haar waren gestorven. Ook do snuifdoos en het brillenhuisje van zijn vader hadden hun oigen plaats.

In zijn kleedkamer hingen alleen de portretten zijner ouders, en hij gebruikte tot aan zijn dood een oude halfgebroken waschtafel met alle benoodigdheden, die zijn vader gebruikt had, niet lettende op het kontrast van zulk een vervallen meubel met de overige prachtige inrigting van het slot.

Al deze herinneringen werden door zijne kinderen in eere gehouden, totdat ook zij, helaas, hun vader volgden, en spoedig na elkander stierven.

De trouwe verpleegster van haar vader, Anna, was na zgn dood ziekelijk en genoot slechts korten tijd het jaargeld, dat koning Willem IV haar had toegestaan. Zij stierf reeds in 1833 aan typhus.

Vier jaren daarna volgde haar hare zuster, en terwijl wij dit schrijven, leven ook de beide zoons niet meer. Charles stierf ongehuwd. Walter, op wien zijns vaders titel was overgegaan , heeft uit zijn huwelijk nooit kinderen gehad, en zoo is de naam Sir Walter Scott uitgestorven.

-ocr page 429-

413

Ook Loekhart is tot de zijnen verzameld, en slechts één der kinderen van Sophie overleefde hem, een dochter namelijk, getrouwd met Hope-Scott, en nu ook gestorven. Haar weduwenaar bewoont nog met een eenig kind, een dochtertje dat nu vier jaar oud is, het kasteel Abbotsford, en dit kind is de eenige levende nakomeling van den grooten dichter.

Maar al heeft de dood het bloeijende geslacht zijner zonen en dochters weggemaaid, toch kan men met den ouden Q-riekschen held zeggen, dat hem vele onsterfelijke kinderen overleven om zijn roem te verkondigen. En zoolang de wereld verkwikt wordt door de werken der dichtkunst, zoo lang zal ook het groote aantal zijner zangen en romans den naam van Walter Scott doen wonen in de harten van alle volkeren der aarde.

EINDE.

-ocr page 430-
-ocr page 431-
-ocr page 432-
-ocr page 433-