Vak 71
1
; •■-.• v--■ .:• - •?;.•
.;,■•* ,4\'.; \' ■quot; ;, : lt;. \'\' ■1
\'.-. .lt;/.£•\'. ■\'. gt;gt;■ ■; r^ï -
Irsjgr.
lr®-^£
•?■• \'• f\' ■£;.•■ •\'• -aria liÉiÜ\'\'\'*
■:•■!■ ■r-.V\'. . \'V-V\'\' ■•■■■quot; #■-quot; V:V.,\' \'
: •: i \' f • .\'■■ V- -r: ■ ^ ^ p \' i ^ c i
mmmm*
■ f Ï.\';« Ü.=- m ■ .-, \' t . ■ ■ \' 1
pJyJrt
DE
■0\'
TOEGEWIJD
(Uit list Italiaansoh.)
Met bijvoeging van een voorbeeld voor iederen dag,
Misgebeden, Kruisweg en verschillende gebeden voor de zielen des Vagevuurs.. .
♦
amp;
I
I
Bij de Missionarissen van het H. Hart, Tir.iïuito.
Be maand November is de laatste van het kerkelijk jaar en door de H. Kerk en de \'geloovigen bijzonder aan de zielen der M-fgestorvenen toegewijd.
Na aan God en zijne heiligen de hulde te hebben .gebracht, welke hun toekomt, en alzoo \'in imÈf \'éigene geestelijke behoeften voorzien te hoe zouden wij den kring der
héwÊ$$ke feesten kunnen sluiten, zonder eene sihMHnri Van edelmoedig medelijden en van tdemdfldige liefde te betalen aan de zielen derrechtvaardigen, die nog in den kerker Hes Vagevuurs zuchtend
Het schijnt, dat wij in den tegenwoordigen tijd „eene dubbele beweegreden hebben om een grooter belang in haar lot te stellen. Be rampzalige dagen zijn nog niet ver van ons verwijderd, die, terwijl zij eene menigte katholieke tempels verwoestten, terzelfder tijd eene menigte godvruchtige stichtingen vernietigden en daardoor het getal heilige Missen, die tot lafenis der overledenen werden opgedragen, zeer beperkt hebben. Be bron
-
dZt T\'m nTe^Zir\'^, quot;\' Kerk quot;\'■
loo,m,en J ZLbf£ ZZ
mogelijk schadeloos te stellenquot;
der\'liefdevnf men !}u nod de verkoeling aei liefde voegen, welke een droeviq aevoln
aeloo1) j^!Jeefvan onverschilligheid en on-]n wereld heerscht. Terwijl de
verschillLhtid 0ver3even, welke on-
niet h f dr hr a,0ede tre^ men zelfs
misdld J.l Tn ! Men nee^ bij de
merkiiia dnl ^ l ^ hoosh^ in aan-net Kmg dan de straf die zij verdient Nmi
zien bijna niet om het paradijs: men aaat m^nfei tf\'eTlaut^
men de „T^- Veronderstellen wij nu, dat
de. Ie ,roe,er „rdm „a\'Z\'l ,nZ
V
gedurende zijn leven meer verzuimd heeft om waardige vruchten van boetvaardigheid voort te brengen.
Voorzeker zouden de christenen van welke wij hier spreken een geheel ander leven leiden, indien zij wisten ivelke vreeselijke straffen degenen ondergaan, die de goddelijke gerechtigheid nog buiten den hemel gesloten houdt, hetzij omdat zij hunne bekeering tot den dood hebben uitgesteld, hetzij omdat zij er zich bij bepaald hebben, om alleen de eeuwige verdoemenis te vermijden
Uit deze beschouwingen is een geivichtige gevolgtrekking te maken. Wilt gij de overlede-nenkrachtdadig bijstaan ? Wilt gij uwe eigene zaligheid verzekeren ? Daal dan met uwe gedachten in het Vagevuur neder en tracht daarna die zielen er uit te verlossen, die er in gevallen zijn, en denk er aan om er uwe eigene ziel voor te behoeden, die eveneens gevaar loopt er in te vallen.
Op deze wijze zullen de oefeningen welke wij hier aanbieden te gelijker tijd oefeningen van liefde zijn jegens de zielen des Vagevuurs en oefeningen van heiliging voor ons zeiven, overeenkomstig het woord van den H. Geest: fgt; Het is eene heilzame en zalige gedachte te bidden voor de overledenen, opdat zij van hunne zonden ontbonden worden.quot; (n. Mach. xn. 46.)
De volharding waarmede wij deze oefeningen zullen volbrengen, zal derzelver ver-
VI
diensten aanmerkelijk vermeerderen ener cns de vruchten van verzekeren\', alles is beloofd aan hem, die vraagt, mits hij volharde: Si perseveraverit pulsans. (Luc. xr. 8.)
Welke troost voor ons. als wij op het einde der maand met grond de hoop mogen voeden, dat wij eenige zielen uit die zuiverings-plaats verlost hebben! welk voordeel voor ons zeiven als wij over onze zorgeloosheid en -onze onvoorzichtigheid verlicht,op onze hoedde zijn er zelf in te vallen en dieper dan wij denken, na eene zoo lange reeks van dage-lijksche zonden, welke wij niet oprecht beweend hebben, en misschien na zoo vele zware overtredingen, welke wij niet voldoende hebben uitgeboet.
O Maria,gij die op den Calvarieberg tot toevlucht der zondaars aangesteld zijl. en die dezen titel hebt aangenomen met het inzicht om hen tot het eeuwig licht des paradijzes te geleiden, gewaardig u ons te helpen, te besturen, te ondersteunen, opdat de zielen des Vagevuurs door middel van deze godvruchtige oefeningen spoediger tot dit gelukzalig leven mogen geraken, en dat wij zeiven met meer vertrouwen en verdiensten naar dit leeen verlangen.
DE
De Hemel en het Vagevuur.
tlfêiTf6^ dool viert de H. Kerk heden,
i^lmet zooveel plechtigheid en luister, de heerlijkheid van het hemelsche Sion? Zij wil ons opwaarts doen zien naar den hemel, en ons daar openharen de schatten der goddelijke barmhartigheid, het loon der christelijke deugden, de kracht van de oprechte boetvaardigheid. Niet tevreden ons in den loop des jaars, nu eens dezen, dan eens genen held te hebben voorgesteld, als martelaars gestorven door het vergieten van hun bloed of door andere wonderen van deugd luisterrijk, doet zij heden
EERSTE DAG.
voor onze oogen eene gausche en ontelbare schare van uitverkorenen verschijnen, waaronder wij er een groot aantal gewaar worden, die bij ons en met ons hebben geleefd, op dezelfde plaatsen, in dezelfde woningen, in denzelfden staat, en die, eertijds onderworpen aan dezelfde ellenden, en misschien zondaren gelijk wij, thans, Gode zij dank, eene eeuwige glorie en gelukzaligheid genieten.
Daar toont zij ons vrienden, ouders, die nu voor ons machtige en liefdevolle beschermheiligen geworden zijn, die van verlangen branden, dat wij met hen het door hen verworven koninklijk erfdeel zullen deelen, die ons den rechten weg aanwijzen en ons de behulpzame hand bieden, opdat wij daartoe zekerlijk zouden geraken.
Eichten wij onze blikken dan naar dat beloofde land en laten wij onze hoop verlevendigen ; want als de heiligen de overwinning hebben kunnen behalen, vraagt de H. Augus-tinus, waarom zouden wij het dan niet even goed kunnen en zelfs gemakkelijker dan zij, daar wij toch op hunnen bijstand mogen rekenen?
De H. Kerk wil ons, terwijl zij voor ons de poorten der boetgevangenis opent, de ver-
8
EERSTE DAC
schrikkelijke uitwerkselen van die zonden voor oogen stellen, welke wij, als reeds vergeven, uit onze gedachten verwijderen, of die wij als vergeeflijk over het hoofd zien; van die traagheid waarin wij het heste gedeelte van den tijd doorbrengen en de genade, die God ons in dit leven schenkt, niet benuttigen.
Het zijn geen verdoemde zielen die wij daar hooren zuchten of in ellende gedompeld zien, maar gelukzalige zielen, zielen met God door onverbreekbare vriendschapsbanden ver-eenigd, zielen, met verdiensten en deugden versierd en op het punt straks te schitteren onder de heerlijkste sterren der hoogste hemelen.
Welnu! wat stelt u een zoodanig verschil tusschen de rechtvaardigen des hemels en die des vagevuurs?
De zonde. Niet de doodzonde, maar die-misslagen welke, helaas! dagelijks onze zielen bezoedelen, de tijdelijke straffen der ver-gevene zonden, welke wij laten bestaan, omdat wij den moed niet hebben daarvoor hier beneden boete te doen. Ja, ondanks de zoo troostvolle zekerheid, welke men in het vagevuur ten opzichte zijner voorbeschikking heeft, verkeert men er in eenen ellendigen toestand, al heeft men, bij het scheiden van
EERSTE DAG
deze wereld, slechts een enkele smet op het geweten. O vreeselijke oordeelen Gods! wij nullen u nooit genoegzaam kennen.
Welk een bloedende wond veroorzaakt het lijden dezer geliefde zielen aan het hart on-zer teedere Moeder de Kerk!
Hoe is zij ontsteld bij het zien der gevaren waarin wij ons zeiven brengen! Zij heeft de-.ze gezegende zielen voor Jezus Christus voortgebracht; doch zij is er nog geenszins in geslaagd, om haar in zijn glorievollen schoot neder te leggen.
Helaas! en de tijd is voorbij waarin zij, door ■bare Sacramenten, al hunne banden kon verbreken, en al hunne kwalen genezen.
Hoe levendig hare teederheid ook is en hunne verlangens zijn, zij is buiten staat de weldaad der kwijtschelding van de zondenschuld te verleenen, en de overledenen zijn in de onmogelijkheid deze te ontvangen. Doch ons is de macht gegeven te naderen tot den troon der Goddelijke rechtvaardigheid, die voor ons nog is de troon der genade, en ons te stellen als middelaars of als borgen ten hunnen gunste.
-10
EERSTE DA.G
Daartoe noodigt ons de Kerk uit, als zij over de gansche katholieke wereld dien plech-tigen vredewensch voor de dooden doet weerklinken ; Requiescant in pace, dat zij rusten in vrede! Een vrede welke wij hun door onze gebeden kunnen geven. En de echo herhaalt het woord der blijde verwachting in de diepte van het vagevuur en verlevendigt er de hoop der lijdende zielen. Zou er een Christenzin die weigeren kan daaraan het oor te leenen? Hoe! wij die zoo arm zijn, en die heden zelfs van de heiligen de noodige hulp om ons te redden, hebben afgebeden, zijn wij in staat eene behulpzame hand te bieden aan de geloo-vige zielen, die ons zoo ver in waardigheid overtreffen? Ja, wij kunnen het, wanneer wij slechts willen.
Doch vóór alles moeten wij belijden, dat wij niet waardig zijn tot werktuig te dienen voor de barmhartigheid Gods, wij die eerder slachtoffers zijner rechtvaardigheid kunnen genoemd worden.
Beweenen wij dus onze zonden oprecht, en zeggen wij daarna dikwijls niet alleen met den mond, maar ook met het hart: Requiescant in face, terwijl wij door de handen der heiligen alles opdragen, wat heden in de wereld ten gunste der overledenen gedaan wordt, en al-
11
EERSTE DAG
les wat wij ons voornemen zeiven gedurende-deze maand te doen.
Woon heti offer der Mis in deze gesteldheid bij, en zoo gij nog niet tot de H. Sacramenten zijt genaderd, bereid u dan voor, morgen eene goede biecht te spreken en voor de overledenen tot de Tafel des Heeren te naderen; want het is een eerste vereischte, zullen uwe voorbiddingen hun ten goede-komen, dat gij u zooveel mogelijk stelt in Gods genade en gunst.
Het is ook een schoone en heilige gewoonte dat de leden van elk huisgezin zich des avonds vereenigen om den heiligen rozenkrans te-bidden ; doch men moet zich wel wachten dit gebruik in maaltijden of wereldsche vreugde te doen ontaarden; niets zou meer tegenstrijdig wezen met de ernstige en smartelijke herinneringen die dezen dag bij ons opwekt. Doch zoo gij reeds terstond iets groots en zeer aangenaams voor God en de H. Maagd ten gunste der zielen in het vagevuur wilt doen, verricht dan de verheven daad van liefde, waarvan op het einde van dit werkje zal gesproken worden in de verzameling der aflaten, toepasselijk op de overledenen.
Deze heldhaftige akte bestaat in de alge-heele schenking van al onze werken aan die
12
EERSTE DA.G
heilige zielen, in navolging der H. Gertrudis, der H. Teresia en van vele andere heiligen. Hiertoe wordt geen bijzonder formulier ver-eischt, het is genoeg dat zij uit het hart voortkomt; het is eene daad, die goedgekeurd en verrijkt met vele aflaten en voorrechten door de Pausen Benedictus XIII, Pius VI en Pius IX, bijzonder aan deze zielen en aan ons zeiven, de goede werken, welke door ons verricht worden, ten goede doet komen.
GEESTELIJKE RUIKER. Zalig zijn de barm-hartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven.
Matth. v. 7.
VOORBEELD.
Het gebruik om voor de zielen des vagevuur», te bidden beeft bestaan van den tijd der geschreven wet af, zooals men het ziet in de geschiedenis der Machabeën. Wij leeren ook van de H Vaders en uit de oude litnrgiën, dat het altijd\' sedert den tijd der Apostelen godvruchtig in stand, gehouden is; doch er was in den loop des jaars geen bepaalde dag aangeduid, om deze godsvrucht op bijzondere wijze te oefenen.
De H. Odilou was de eerste, die deze vrome instelling tot stand bracht. quot;Hij had sinds de eer» sta jaren van zijn bestuur groote zorg gehad om in zijne orde vele gebeden te doen storten, groota-
13:
EERSTE DAG.
14
.aalmoezen te doen geven, dikwijls het onbloedig offer van Jezus lichaam en bloed op te offeren én ■door zich zeiven èn door anderen, voor deze zielen, zoo lijdende en gedrukt onder het gewicht der goddelijke rechtvaardigheid. Maar dewijl zijn medelijden met den dag toenam, en haar voor de -volgende tijden eenen geregelden bijstand willende bezorgen, die niet zoo lichtvaardig kon onderbroken worden; daarenboven aangespoord door openbaringen aan een heilig kluizenaar en aan eenige zijner kloosterlingen gedaan, gaf hij eindelek dat overheerlijk bevelschrift dat in zijn geheel aangehaald wordt, in de bibliotheek van Cluny. Hierin staat voorgeschreven, dat men elk jaar den tweeden dag van November, zijnde de dag na het Allerheiligenfeest, in al de kloosters, die onder zijn gezag stonden, de commemoratie of de gedachtenis der overledenen zou houden, en dat deze dag geheel zon besteed worden om van God de kwijtschelding hunner straffen en hun zalig intreden in het rijk der hemelen te verwerven. Dit quot;heeft de katholieke Kerk zoodanig goedgekeurd, dat zij dezen bevelbrief tot den haren heeft gemaakt, en er eene wet van heeft gemaakt voor al de geloovigen, zooals uitdrukkelijk in het Roomsch Martelaarsboek staat aangegeven.
Het leerstuk des Vagevuurs.
worden ons door de Kerk tweo punten ^^betrekkelijk de zielen, die deze wereld nog onvolmaakt verlaten, te gelooven voorgehouden: het eerste is, dat zij, na den dood, in de pijnen des vagevuurs gezuiverd worden; het tweede, dat zij die op aarde leven haar door hunne gebeden kunnen te hulp komen, te weten door de offerande der Mis, het geven van aalmoezen en andere liefdewerken, welke de geloovigen gewoon zijn de een voor don andere te verrichten. Ziedaar in welke bewoordingen dit leerstuk door het algemeen concilie van Florence is verklaard, overeenkomstig de oude meening der Kerk, die gegrond is op de getuigenissen der beide Testamenten, die is beleden door de heilige Vaders
TWEEDE DAG.
en Leeraars zoowel grieksche als latgnsche, en die men vindt uitgedrukt in de oudstekerkgebruiken en in de Conciliën.
Te twijfelen aan het bestaan des vagevuurs, of aan de kracht der voorbiddingen gedaan voor de zielen die daar lijden, zou ons doen ophouden katholiek te zijn, en ons den banvloek, door het heilig Concilie van Trente uitgesproken, doen beloopen.
Maar wat te zeggen van hen die deze waarheden slechts zwak gelooven en weinig gevoel hebben voor hot lijden dat de zielen in het vagevuur verduren? Wij zeggen dat zij slechts halve christenen zijn; want het betreft hier geene willekeurige en naar goedvinden te beoefenen devotie; de vraag is of men de waarheid des Evangelies in eere wil houden en de liefde beoefenen die het voorschrijft.
II.
De schepping van het vagevuur is een noodzakelijk gevolg der rechtvaardigheid van God. Waarlijk rechtvaardig, oneindig heilig, kan Hij den minsten zweem van zonde of ongerechtigheid niet dulden. Na ons in dit leven duizenden L.iddelen aan de hand te hebben gegeven om onze schulden af te
16
TWEEDE DAG.
doen en ons geheel te zuiveren; na ons zonder ophouden te hebben toegeroepen: «Lavamini, mundi estate, wascht u, weest zuiverindien wij dan nog verzuimen hierbeneden volkomen aan zijne rechtvaardigheid te voldoen, eischt Hij van ons eene gestrenge voldoening in het andere leven.
Deze rechtvaardigheid is de grondslag en het laatste einde zijns rijks, dat geen ander doel heeft dan de heiliging der uitverkorenen: Justitia regnorum fundamentum. Zoo ook komen al de andere eigenschappen van God, als zijne heiligheid, zijne wijsheid en zijne goedheid te zamen in verzet, waar het betreft den eeuwigen vredekus te geven aan eene ziel, op wie de minste vlek nog kleeft van hare vroeger bedrevene zonden. Ja, het is niet mogelijk dat in het gezelschap der engelen en van de Allerheiligste Drievuldigheid zelve, eene ziel binnentrede wier verstand niet geheel en al zuiver is van de dwalingen der wereld, en die niet geheel ontdaan is van hare slechte genegenheden. God duldt niets-dan ware vrienden in den hemel; Hij kan er geen schuldenaren, noch ontrouwe en trage dienstknechten toelaten.
17
TWEEDE BAG
III.
De schepping van het vagevuur is niet minder het uitvloeisel der barmhartigheid. De Heer, genade bewijzend aan onze zwakheid, wil ons niet voor altijd van zich stoo-ten. Dit spoort Hem aan om alle middelen aan te wenden, ten einde ons te heiligen en ons tot de heerlijkheid te doen geraken. Nu hij met zachtheid onze traagheid niet kan bestrijden, heeft hij zijne toevlucht genomen tot de kastijding, als een kostbaar geneesmiddel.
Is deze handelwijze niet enkel barmhartigheid ? Het was een groote barmhartigheid van de zijde des Heeren, den schuldeloozen Adam te bestemmen voor de heerlijkheid des hemels, die verhevener is dan de natuurlijke staat der engelen zeiven.
Het was eene nog grootere barmhartigheid hem door het bloed van Jezus Christus het recht terug te schenken, dat hij voor ons allen, door de zonde verloren had. Evenzoo is het eene zeer groote en zeer blijkbare barmhartigheid ons vergiftenis te schenken voor zoovele groote misslagen die wij begaan, en ons, zondaren van natuur, door neiging en dikwijls door eigen wil. te verande-
18
TWEEDE DA.G
ren in ware kinderen en ware vrienden van God.
Doch wat zijne barmhartigheid ten top voert, is dat liefdevol geduld van den Heer waarmede hg onze onvolmaaktheden verdraagt, zelfs na dit leven, en dat Hem aanzet onze nalatigheid aan te vullen door eene tijdelijke boetedoening. Liever dan ons voor eeuwig uit het paradijs te stoeten, gebruikt hij voor ons zijne wrekende hand om ons te verbeteren en ons van alle overgebleven ongerechtigheden te zuiveren. Linum fumigans non exstinguet. Hij zal het rookende vlas niet uit-blnsschen. Al gloort in de ziel als zij het lichaam verlaat, nog slechts een klein sprankje van liefde, zoo is dat sprankje toch voldoende om haar van den eeuwigeu dood te redden. Evenwel moet die straal van lielde ontdaan worden van alle onreinheid, van alle rook, om helder en zuiver in den hemel te branden en de ziel tot de eeuwige gelukzaligheid te verheffen.
Wekken wij dus ons geloof op, en beschouwen wij als eene weldaad die barmhartige straf welke God den rechtvaardige oplegt, wien het aan genoegzamen ijver heeft ontbroken. Verlevendigen wij terzelfder tijd onze hoop. Ja, ondanks onze dagelij ksche fouten en ge-
-19
TWEEDE DAG.
breken, moeten wij hopen, dat wij, ten minste door de pijnen des vagevuurs, tot die heiligheid en volmaakte zuiverheid zullen geraken, welke wij moeten hebben om van de eeuwige heerlijkheid bezit te kunnen nemen.
Mogen deze overwegingen onzen ijver ontvlammen om die zielen te hulp te komen, welke naar de barmhartigheid verzuchten, en die eene zoo vreeselijke ondervinding van de rechtvaardigheid hebben opgedaan. De gansche Kerk bidt en draagt heden voor hen het heilig Misoffer op. Vereenigen wij ons met haar, en verzuimen wij niet zoo het mogelijk ■ is de heilige Communie te ontvangen of ten minste de Mis bij te wonen, tot lafenis der overledenen.
Dragen wij, gedurende de heilige Mis, opnieuw alles aan God op wat wij gedurende deze maand en tijdens ons verder leven zullen doen, door met verdubbelden ijver ten gunste der zielen in het vagevuur te herhalen, de verhevene daad, waarvan gisteren gesproken is. Vele christenen vasten heden te-hunner intentie. Beoefenen wij ten minste eenige versterving, en herhalen wij dikwijls gedurende den dag het Requiescant in pace. Amen.
GEESTELIJKE RUIKER. Degene die tot aan zijnen dood uitgesteld heeft waardige vruchten
20
TWEEDE DAG
•van boetvaardigheid voort te brengen, zal door het vuur gezuiverd worden, voor hij den hemel binnengaat. H. Augustinus.
„Ik heb, zegt een godvruchtig schrijver, een ketter gekend, die door ons geloof aan het vagevuur katholiek is geworden. Hij had te midden van een feest zijn dierbaren broeder verloren, en hij dacht onophoudelijk aan dien schielijken overgang van een feestmaal naar het graf. Zijne ziel had zekerheid noodig; hij wist hoe zuiver men moet zijn om den hemel binnen te gaan, en in zijnen godsdienst vond hij geen midden tusschen de zalen des hemels en de afgronden der hel. Men raadde hem aan tot zijne verstrooiing te gaan reizen, en de jeugdige Scot begaf zich naar het vaste land. Ik bevond my op hetzelfde schip als hij, weldra hadden wij een gesprek aangeknoopt, en over vele punten waren wy het met elkander eens. Aan wal gestapt, begaven wij ons naar hetzelfde hotel. Na eenige dagen openbaarde hij mij wat zooveel droefheid over zijne jeugdige jaren verspreid had: de dood zijns broeders en zijne ongerustheden over het eeuwig lot van hem dien hij toch zoo innig had bemind. „Ach! zeide hij op een Allerzielen-„dag, uit liefde voor mijn broeder omhels ik „uwen eeredienst. üw godsdienst maakt dat men „elkander nog na den dood helpen kan; uwe ge-„beden ontnemen aan het graf dat akelig zwijgen. „Gij, gij gaat nog om met hen die het leven ver-
21
TWEEDE DAG
22
„laten hebben; God beeft u tusschen den hemel en „de aarde eene zuiveringsplaats doen aanschouwen. „Mijn broeder is wellicht daar!... Ik word katho-„liek, om er hem uit te verlossen, om mij hier „beneden te troosten, om my te bevrijden van dien „last die mij neerdrukt; ik zal dat gewicht niet „meer gevoelen wanneer ik zal kunnen bidden.quot;\' En liij voerde zijn voornemen uit.
DERDE DAG.
Alles wat Jezus Christus in persoon hier beneden voor het heil der zielen heeft geleden, alles wat Hij zonder ophouden in den hemel en op onze altaren uitwerkt om haar door zijne genade te heiligen, eindelijk alles wat in zijn naam door de bedienaren zijner Kerk verricht wordt, dat alles heeft geen ander doel dan de zielen der uitverkorenen in den schoot zijns eeuwigen Vaders binnen te leiden en haar tot zijne eigene glorie als aangenomen dochters des Vaders en als zijne welbeminde bruiden aan te nemen.
Doch dit doel is nog geenszins volkomen bereikt wat betreft de lijdende zielen in het vagevuur; en het beminnelijke Hart van Jezus, dat van verlangen brandt haar gelukkig te zien, zal niet volkomen zijn bevredigd, zoolang zij niet verlost zijn uit de gevangenis waarin zij zuchten.
Door onze goede werken kunnen wij liefdevol aanvullen wat voor haar aan het lijden van Jezus Christus ontbreekt; wij kunnen met weinig moeite hare tijdeliike straffen afkoopen, gelijk Jezus Christus ons van de eeuwige straffen, maar ten koste van zgn bloed heeft vrijgekocht; en wij zouden het niet doen! Ziedaar dan een soort van apostelschap waartoe Jezus Christus al de geloovigen ten
25
DERDE DAG.
26
gunste der zielen in het vagevuur roept en aanspoort. Al staat dit apostelschap beneden dat, hetwelk Hij aan zijne Priesters heeft toevertrouwd om de zielen voor de hel te behoeden, het is echter van groote waarde en groote verdienste. De bediening der Bisschoppen en Priesters heeft ten doel de zondaren-aan de gevaren der eeuwige verdoemenis te onttrekken, en dikwijls mist zij hare uitwerking ter oorzake der halstarrigheid dezer ongeluk-kigen. Het werk integendeel, waartoe men hier al de geloovigen aanspoort, heeft ten doel van hare tegenwoordige pijnen zielen te verlossen, die de bijzondere vrienden en bruiden des Heeren zijn en die met al de kracht haars harten verlangen, gezuiverd te worden van hare zondensmetten en met Hem vereenigd te zijn. De eerste dezer bedieningen strekt, helaas! te veelvuldig tot veroordeeling van hen die er geen. voordeel mede willen doen, terwijl de tweede onfeilbaar op het heil dezer arme zielen en ook op ons heil uitloopt. Als wij ons op dit werk toeleggen, kunnen wij niet alleen de deur des hemels openen, gelijk de priester op aarde, maar wij kunnen er de verloste zielen door onze zorgen bezit van doen nemen; en dat kunnen wij, niet krachtens de
DERDE DAG.
goddelijke macht alleen die in de Sacramenten werkt, onafhankelijk van de verdiensten des priesters, ex opere operalo, maar krachtens onze eigene werken, vruchtbaar gemaakt door de Goddelijke genade. Aldus vervullen wij eene zending geheel gelijk aan die van Jezus Christus, die op de wereld gekomen is om de zielen te hulp te komen, door voor haar te bidden en te lijden, en haar losgeld te betalen.
God stelt dus, om zoo te spreken, de sleutels van het vagevuur in onze handen, en geeft ons de macht de ketens te verbreken, waarmede de zielen daar gebonden zijn. Zou het geene dwaasheid en wreedheid zijn werkeloos te blijven?
Meet daarnaar, indien gij kunt, de verheven waardigheid eens christens en de onuitsprekelijke rijkdommen der Goddelijke goedheid en wijsheid af. Bewonder die oneindig barmhartige Voorzienigheid die, terwijl zij al hare rechtvaardigheid jegens de zielen in het vagevuur doet gelden, ons het middel aan de hand geeft den edelsten liefdedienst te verrichten, namelijk krachtdadig mede te werken aan het eeuwig heil der zielen.
Ontvlam u dus in een heiligen ijver, en stort heden uwe gebeden voor de zielen uwer
27
derde dag.
nabestaanden, uwer onderdanen, uwer medeburgers, als met u door de banden des bloeds, der gerechtigheid en der liefde verbonden.
Herinner u de uitspraak van den H. Paulas: Indien iemand, geene zorg heeft voor de zijnen, en voornamelijk voor de huisgenooten, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongeloovige.quot; (i. Tim. v. 8.)
Stel hunne zielen onder de hoede der allerheiligste Maagd en in de handen hunner schutsengelen en hunner patroonheiligen, en smeek deze dat zij bij God uwe gebeden verhooring doen vinden.
Herhaal de aangeduide oefeningen van den vorigen dag; doe ten minste eene geestelijke communie, indien gij niet tot de Tafel des Heeren kunt naderen.
GEESTELIJKE RUIKER. De afgestorvenen ter hulp komen, dat is de zieken bezoeken; dat is te drinken geven aan hen die dorsten naar het aanschouwen van Gods aangezicht; dat is de honge-rigen voeden; dat is de gevangenen vrijkoopen, de naakten kleeden en hun een onderkomen verschaffen in het hemelsch Jeruzalem; dat is de bedroefden vertroosten, de onwetenden leeren, met één woord, dat zijn alle werken van barmhartigheid in een enkel.
h. Franciscus van Sales.
De H. Petrus Damianus, na in een nogteederen ouderdom zijn vader en zijne moeder verloren te
28
DERDE DAG.
29
hebben, viel ia handen van een zijner broeders, die hem op de onmenschelijkste wijze behandelde en zich niet schaamde hem aan alles gebrek te laten lijden, zelfs aan schoeisel en behoorlijke kleeding. Eens vond het kind toevallig op zijnen weg een zilverstuk. Verbeeld u zijne vreugde; hij geloofde nu een schat in handen te hebben. Maar waartoe dien gebruiken? Het gebrek dat hij leed, spiegelde hem vele plannen voor; maar, na er veel over nagedacht te hebben, besloot hij het geldstuk aan een priester te geven, opdat deze eene H. Mis zou lezen voor de zielen des vagevuurs. Wonderbare zaak! van het oogenblik af, veranderde de fortuin geheel en al te zijnen opzichte. Hij werd door een anderen zijner broeders opgenomen, die voor hem al de teederheid eens vaders had; deze kleedde hem volgens zijnen stand, liet hem studeeren, en na verloop van tijd werd hij een beroemd man en een groote heilige; met het purper bekleed, was hij een der hechtste steunpilaren der Kerk. Ziedaar hoe eene enkele Mis, die hij met eenige opoffering voor de geloovige zielen liet lezen, voor hem het begin was van onuitsprekelijke voordeelen.
Waarvoor men in het Vagevuur, moet boeten.
Binnengaan in het paradijs is, eigenlijk gezegd, niets minder, dan den troon van God bestijgen, om met Hem en door Hom te re-geeren; zijne heerlijkheid genieten, is niets anders dan te midden van den luister des hemels, het glorievolle en volmaakte beeld der Goddelijke heiligheid in zich uitdrukken, en zulks naarmate dit aan ieder uitverkorene zal zijn toegestaan.
Elke gelukzalige zal dus van de heiligheid schitteren, die hij uit God zal hebben geput en die hem persoonlijk eigen zal geworden zijn door de genade en de verdienste.
Hij zal schitteren, niet gelijk de planeten, die op zich zei ven ondoorschijnende lichamen
VIERDE DAG
zijnde, al hun glans aan de zon ontleenen, doch, volgens de uitdrukking van den H. Paulus, als de sterren die schitteren met een glans die haar eigen is.
Zou zelfs de lichtste schaduw der zonde onopgemerkt kunnen voorbijgaan of geduld worden bij een zoo helder licht ? Ook zal de nederigheid der gelukzaligen niet bestaan in zich te beschuldigen van of te schamen over eenige onvolmaaktheid, doch wel in te bekennen dat zij oorspronkelijk slechts een niet zijn, en dat, daar al hun grootheid hun geschonken is door de oneindige barmhartigheid des Allerhoo§sten, zij hem eeuwige lofzangen verschuldigd zijn: Fecit mihi magna qui potens est, de Almachtige heeft groo-te dingen aan mij gedaan. Welk een zuiverheid moeten zij niet bezitten om het getrouwe evenbeeld der goddelijke heiligheid te zijn?
II.
Doch het rijk der glorie moet noodwendig met dat der genade overeenkomen, en dus, ■opdat wij waardig zouden worden met God in de glorie te heerschen, is het noodzakelijk dat Hij te voren volkomen in onze harten
31
VIERDE DAG.
door zijne genade heersche. De volmaaktheid heeft hare trappen, doch nooit is zij vereenigbaar met wat haar tegenstrijdig is; in hare oogen wegen zelfs de heldhaftigste deugden niet tegen de minste vrijwillige fouten op.
Vandaar komt het, dat alles wat zich, zelfs in geringe mate, verzet tegen de volmaakte heerschappij der genade in eene ziel, ook tegen hare verheerlijking in den hemel in verzet komt. Een enkele vezel des harten die niet in volmaakte overeenstemming zou zijn met de liefde Gods, slechts een zweem van ijdele liefde voor de aardsche dingen die het verstand verduistert, eene genegenheid die niet geheel oprecht en zuiver is, al was s:ij ook begraven in de diepste plooien van het hart en aan onze blikken ontsnapt, eene zelfs geringe weerstreving van den wil, eindelijk de minste dezer fouten, dezer nalatigheden, dezer verzuimen waarin de rechtvaardigen bijna dagelijks vallen,de minste dezer kwade gesteltenissen of slechte neigingen die men in het hart laat wortelen, en die dikwijls, gewoonten geworden, eene bron zijn van zonden, dat alles brengt een misvormdheid te weeg, eene wond die genezen moet worden door harde middelen, vooraleer te kunnen binnengaan daar waar
32
VIERDE DAG.
niets kan binnentreden dat besmet is,quot; ten minste als men al deze gebreken in dit leven niet beweend en afgeboet heeft.
Er is meer ; het is niet voldoende volstrekt zuiver te wezen van alle zonde op het ongen-blik van ons sterven. \'ïod zal een overzicht houden over geheel ons leven ; Hij zal rekening houden met al de zonden die wij hebben bedreven, en Hg zal onderzoeken of wij van onzen kant, aan de genade der vergiffenis die Hij zich gewaardigd heeft ons te ver-leenen, door eene behoorlijke genoegdoening hebben beantwoord.
Aan don zondaar de schuld der zonde kwijtscheldende, laat Hij hem gewoonlijk de tijdelijke straffen behouden. Indien de genoegdoeningen minder zijn dan deze laatste schuld, ziedaar dan voor de goddelijke rechtvaardigheid een nieuwen titel om te doen gelden.
Dan, wie zou kunnen berekenen hoeveel duizenden gedachten, genegenheden, woorden, in- en uitwendige daden er in een enkel jaar onzes levens, komen en gaan, en hoeveel gebreken Gods oog ontwaart tusschen de ijdel-heid en ongeregeldheden der jeugd, ouder de
33
VIERDE DAG.
zorgen en berekeningen van den mannelijken ouderdom, onder de kwijning en de slechte hebbelijkheden des ouderdoms ? Een glas water uit liefde Gods gegeven, zal niet onbeloond blijven; een ij del woord door u, voor vijftig, zestig jaren uitgesproken, zal niet onopgemerkt voorbijgaan. En hoe zal het gaan met zoovele verzuimenissen, met zoovele, wel is waar, dagehjksche zouden, doch bedreven met open oogen en geheel vrijwillig? Hoe zal het gaan, indien wij schuld hebben te voldoen, zij het ook slechts van een enkele doodzonde, waarvan wij wel vergiffenis gekregen hebben, doch wier tijdelijke straf nog moet worden afgeboet? En wie kan zeggen, dat hij er nooit eene bedreven heeft, of dat hij ze genoeg heeft beweend en er genoeg voor gestraft is? Helaas! onze boetedoeningen zelfs zijn dikwijls besmet met onvolmaaktheden, meer of minder vrijwillig en schuldig, welke er de waarde van verminderen!
O, wat is de schuld dus zwaar die een groot getal Christenen in de pijnen des va-gevuurs moeten afboeten!
Men treft Christenen aan die onder voorwendsel dat zij niet waardig zijn tot Jezus Christus te naderen, zich verwijderd houden van de Tafel des Hoeren, waar Hij als een
34
VIERDE DAG. 35
geneesheer tot hen komt! Hoe kunnen zich deze Christenen vleien, dat zij na hun sterven zuiver voor het aanschijn van den Eech-ter zullen verschijnen ? Hoe! zij erkennen besmeurd te zijn, wanneer zij zich beschouwen in het licht des geloofs, en zij zouden zich voor zuiver kunnen aanzien in het licht des hemels?
Werpen wij een blik op ons gedraj?; het berouw dat wij over onze gebreken gevoelen is dikwijls niet volledig; wij behouden neiging voor die gebreken; en toch is het zeker dat geen enkele zonde, zelfs niet de kleinste, vergeven wordt als het hart er geen oprecht berouw over heeft en er niet geheel van onthecht is. Onze boetvaardigheid gaat in den regel gepaard met onvolmaaktheden. Onze pogingen om de aflaten te verdienen zijn zeldzaam en traag, zoodanig, in éeu woord, dat zij ons niet in staat stellen om op de verkrijging eener al-geheele vergiffenis te kunnen rekenen.
Zijn wij dus voor ons zeiven en voor anderen bevreesd. Zeggen wij nooit: deze is gestorven als een heilige, hij heeft mijne gebeden niet noodig. Wie is hij, die in werkelijkheid de uitgestrektheid zijner gebreken kent? Delicto, quis intelligit 9 De zonden, wie kent ze?
De verhevenste deugd is niet altijd vrij
VIERDE DAG.
van smetten, en zij kan zelfs nog veel uit te boeten hebben.
Draag heden uwe werken voor de heiligste zielen in het vagevuur op; zij zijn, in de oogen des Heeren, uw liefdevol medelijden het meest waardig
GEESTELIJKE RUJJKER. De ziel, in staat van genade die, na van het lichaam gescheiden te zijn, niet volmaakt zuiver is, ontdekt in zich een beletsel dat haar verhindert zich met God te vereenigen, en ziende dat dit beletsel niet kan weggenomen worden dan door het vagevuur, werpt zij zich terstond en met al de kracht haars wils te midden der vlammen.
H. Catharina van Genua.
VOORBEELD.
In het klooster der Minderbroeders van Parijs, stierf een kloosterling, die wegens zijne uitmuntende godsvrucht de Engelachtige genoemd werd. Er bevond zich onder zijne medebroeders een geleerde doctor in de theologie, die, hoewel hij «eer goed de verplichting kende van drie missen te lezen voor eiken religieus die in het klooster stierf, dit toch in deze omstandigheid had achtergelaten: het scheen hem niet noodig, eene ziel ter hulp te komen, die zoo deugdzaam geleefd had. Maar na eenige dagen ziet hij plotseling den overledene voor zich, die hem op een klagendeu toon zegt: „Lieve meester, ik bezweer u, heb medelijden met mij!quot; Verwonderd over die verschijning en die vraag.
36
VIERDE DAG.
37
antwoordt hij: „Maar hoe, heilige ziel 1 welke behoefte hebt gij aan mijne hulp?quot;— Ik word teruggehouden in de vlammen des vagevuurs hernam de overledene, in afwachting der drie Missen welke gij voor mij moet opdragen. — Ach! antwoordde de kloosterling, ik zou het met genoegen gedaan hebben; maar bij de gedachte aan het zoo heilig leven dat gij onder ons geleid hebt, verbeeldde ik mij dat de kroon u terstond by het verlaten dezer wereld zon zijn gegeven geworden. — Helaas! zeide de overledene, niemand begrijpt met welke gestrengheid God zijn schepsel oordeelt en straft. Indien gy, met al uwe wetenschap, de Goddelijke Majesteit begrepen hadt, dan zoudt gij mij zoo wreed niet behandeld hebben!quot; De godgeleerde droeg, dien dag en de twee volgende dagen, met eene groote godsvracht het H. Sacrificie op, tot lafenis der ziel, die den derden dag, hem opnieuw verscheen om hem te bedanken. Zij kondigde hem aan dat voor haar de beproeving geëindigd was en de belooning zonder einde ging beginnen.
Zwaarte der straffen in het Vagevuur.
kleinste dagelijksclie zonde is een kwaad lt;.fe^zoo groot, dat daarvoor door geen enkel schepsel vergoeding kan gegeven worden.
God heeft er een zoodanigen afkeer tegen opgevat, dat Hij er niet in zou kunnen toestemmen, dat men er slechts een enkele bedreef, al zou het ook zijn om al de verdoemden uit de hel te verlossen.
De afgrijselijkheid der doodzonde kan men uit deze eenvoudige overweging afleiden, dat de hel met hare eeuwige folteringen ze niet naar verdienste kan straffen.
Hoe groot moet dan ook de gestrengheid niet zijn van de straf die in het andere leven de dagelijksche zonde wacht, waarvoor men in dit leven geen boetvaardigheid gedaan heeft ? Hoe groot zal de straf niet zijn, die do pijnen der hel vervangt, voor de vergeven doch niet afgeboote doodzonde, op dat er, ik zeg niet
VIJFDE DAG.
gelijkheid, doch evenredigheid besta, tusschen de eeuwige straf voor die soort van zonde, en de tijdelijke straf in welke zij is veranderd?quot;
Jezus Christus werd ook veroordeeld om een tijdelijke straf te lijden, voor de eeuwige straf die de zonde verdiende. Hij was onschuldig, en Hij heeft zich met volkomen toestemming aangeboden om de schuld te voldoen der zonde die Hij niet bedreven had. Hoe wreed echter waren voor Hem de uitwerkselen van deze verwisseling van straf, hoewel door de barmhartigheid ingegeven! Wat al wonden maakte-zij in zijn vleesch! Welk een kruis legde zij Hem op de schouders!
Denk hier een oogenblik na: hebt gii misschien ook niet eenige fouten, eenige straf uit te boeten ? wie kan zich in dit opzicht volkomen-gerust stellen?
God is goed, eu het is om den heiligen haat dien hij de zonde toedraagt, dat Hij de hel geschapen heeft, de engelen uit den hemel verjaagd, Adam en geheel zijne nakomelingschap gevloekt, en de wereld door de wateren der zondvloed verwoest heeft; en welke gestrengheid heeft hij niet gebruikt jegens
39
40 VIJFDE DAG.
zijne gunstelingen, om zonden die ons of verschoonbaar of licht zouden toeschijnen: jegens Mozes, voor een enkele wantrouwende gedachte; jegens David, voor een gevoel van ijdele glorie, jegens Ezechias, voor «en voorbijgaande ijdelheid. En dat waren personen welke de Heilige Geest geprezen heeft om hunne deugden. Hoor bovendien de bedreigingen van God in de Heilige Schrift, beschouw zijne wraaknemingen; overal ziet men dat Hij de zonde zwaar straft. En verbeeld u niet dat Hij overdrijft in zijne be-bedreigingen; want zijne woorden zijn zuivere waarheid.
Dat Hij zich verblijdt, ons er door dj boetvaardigheid aan te zien ontkomen, is niet twijfelachtig; doch het is nog veel minder twijfelachtig, dat Hij, in het ander leven, zijne rechtvaardigheid vrij spel zal laten; geheel zijne barmhartigheid zal dan bestaan in het aanwijzen der plaatsen die elk zal verdiend hebben volgens zijne werken, en volgens de heiligheid van zijn gedrag op deze wereld.
Het zal dan de tijd niet meer zijn van het vergeven der bedreven zonden of het kwijtschelden der gemaakte schulden.
VIJFDE DAG.
III.
Wie zijn wij, arme kinderen van Adam, en waar is onze kracht om de zwaarte van Gods arm te verdragen?
Wie zijn die zielen welke van hun lichaam gescheiden zijn, beroofd van al de goederen der aarde, verbannen uit het hemelsch vaderland, en die gebukt gaan onder den toorn Gods, om hare zonden die zij tegen Hem hebben bedreven? Wij bezwijken zoo dikwijls onder het juk zijner wet die geheel zachtheid en liefde is; wij vinden zijne geboden zwaar, ofschoon Hij ons door den mond van den H. Joannes zegt, dat zij geenszins zwaar wegen, zijne geboden zijn niet zwaar (I Joan. V. o); en wij zouden willen verzekeren dat het juk zijner wrake licht is voor de zielen die het moeten dragen? Maar zegt de Heer zelf niet dat de slagen zijner rechtvaardigheid onbe-grijpelijk en onverdragelijk zijn? De werken zijner rechtvaardigheid, wie kan ze verkondigen of wie kan ze afwachten? (Eccli. XVI. 21) Wij hebben hier op aarde, niettegenstaande de zoo krachtige hulp der genade, ondanks de belooning in het verschiet, ondanks de voorbeelden en de uitnoodigingen van Jezus Christus, moeite om met geduld tegenspoed of ziekte
41
VIJFDE DAG.
te lijden; en wij zouden gelooven dat \'t een onbeduidendend iets is in het vagevuur zonder verdienste en zonder vrucht het honderdvoudige te lijden van hetgeen het ons hierbeneden aan boetedoening zou gekost hebben, om onze zondeschulden af te doen ?
De Heer heeft voor onze zielen in zijne ■oneindige barmhartigheid diie bronnen van zaligheid doen ontspringen: die des doopsels in dewelke Hij ons geheel uit vrijen wil eene volmaakte zuiverheid schenkt; die van het Sa-■crament en de deugd van boetvaardigheid, waarin Hij van onzen kant eenig pogen vordert en ons een lichte, tevens nog verdienstelijke boete oplegt, die onze schulden verminderende, ook nog strekt om onze belooning te vermeerderen; eindelijk die des vagevuurs, waar deze schulden door het lijden worden ■uitgewischt, door een bitter lijden, zonder troost en zonder verdienste. En wij die telkendage zondigen, wij verwaarloozen de tweede der genoemde bronnen, en opzettelijk behouden wij ons voor ons in de derde bron te dompelen?
Weten wij het wel: er is geen heilige ge-g-eweest, die geloofd heeft dat de pijnen des vagevuurs licht zijn.
De H. Augustinuus, de H, Gregorius, de
42
VIJFDE DAG.
H. Beinardus, de H. Anselmus en vervolgens de H. Thomas, de kardinaal Bellarminus en al de kerkvaders zijn van gevoelen dat zij in hevigheid de folteringen der martelaren en al de straffen door de menschelijke rechtvaardigheid uitgevonden, om de boosdoeners te straffen, overtreffen. Zij leeren dat zij on-verdragelijker zijn dan al de kwalen die men in dit leven kan verduren: martelingen der beulen, ziekte, armoede, tegenspoed, verdriet; zelfs dan als men al deze kwalen zou vermeerderen in verhouding tot het bedreven kwaad en de straf die in dit leven noodig was om hetzelve uit te wisschen.
Met welke levendige en teedere gebeden smeekt de H. Kerk den Heer ook niet, zich te verwaardigen dezelve te verzachten en te verminderen!
Zou zij zulke vurige zuchten slaken, indien zij die straffen als onbeduidend beschouwde?
Vat een diep medelijden op voor de zielen die wellicht vroeger hebben geleefd in eene zoo droeve dwaling, en die er thans de slachtoffers van zijn.
Draag uwe gebeden van dezen dag voor die ongelukkigen op. Ach! zeker, zij verdienen wel dat wij ons haasten hen te hulp te snellen. Beveel hen der Moeder van barmhar-
43
VIJFDE DAG.
tigheid aan, door het bidden van den rozenkrans of eenig ander gebed ter hunner verlichting.
GEESTELIJKE RUIKER. Mijne vroegere fouten eischen dat ik voor \'t vervolg ware vruchten van boetvaardigheid voortbreng. Het getal mijner zonden overtreft dat der zandkorrels aan den oever der zee. Hoe zal ik dan mijne schulden betalen, daar ik toch moet voldoen tot den laatsten penning?
H. Bernardus.
In 1846 had P. Bonifacius Wimmer in Amerikar in het dorp Latrobe, het klooster van den H. Vincentius gesticht. In het begin van 1859 liep het gerucht, dat eene ziel aan een der religieuzen van üet klooster was verschenen en zijne gebeden verzocht bad. Terstond begonnen de slechte kranten, volgens gewoonte, allerlei spotternijen en goddeloosheden daarover uit te kramen. Pater Wimmer, over dat schandaal bedroefd, geloofde den 26 Februari i860 de volgende verklaring publiek te moeten maken:
„In onze abdij van den H. Vincentius, bi) Latrobe, heeft een novice, den ^3 September 1859, een benediktijner monnik zien verschijnen in eene volledige koorkleeding. Die verschoning heeft zich eiken dag herhaald van den 18 September tot den 19 November, hetzy tusschen elf uur en middernacht, hetzij van middernacht tot twee uur in den morgen. Eerst den 19 November heeft de novice den geest ondervraagd, in tegenwoordigheid van een ander lid der communiteit, over hetgeen hij
44
VIJFDE DAG,
45
verlangde. De geest heeft geantwoord dat hij reeds-gedurende zeven en zeventig jaren leed omdat hij verzuimd had zeven Missen te lezen waartoe hij verplicht was; dat hij reeds, op verschillende tijden, aan zeven andere Benediktijnen verschenen was, maar zonder begrepen te zijn; dat hij genoodzaakt zou zijn nog gedurende elf jaren te verschijnen indien hij, novice, hem niet ter hulp kwam. De geest vroeg dat er zeven Slissen voor hem rouden gelezen worden, daarenboven moest de novice gedurende zeven dageu in afzondering blijven en een stipt stilzwijgen onderhouden; en eindelijk moest hij nog gedurende drie eu dertig dagen, driemaal daags den SO Psalm (Miserere mei Deus), bidden, blootsvoets en de handen ten hemel geheven.
„Al deze voorwaarden werden vervuld tusschen den 21 November en 2S December; en op dienzelfden dag, nadat de laatste Mis was opgedragen, is de geest verdwenen. Gedurende bovengenoemd tijdsverloop, had de geest zich nog meermalen vertoond, den novice met de treifendste bewoordingen aansporend om voor de zielen des vagevnurs te bidden, daar zij, zeide hij, verschrikkelijk lijden en allererkentelijkst jegens hen zijn die tot hare verlossing hebben medegewerkt.quot;
--—
Duur der pijnen in het Vagevuur.
YTT-^e duur der smart verhoogt hare zwaarte.
Het is door dezen duur dat men gewoonlijk de straf met het misdrijf in evenredigheid brengt; op deze wijze onderscheidt men zaken die eigenlijk dezelfde zijn. Veel lijden, doch slechts een enkel oogenblik, kan men als geen strat beschouwen, wanneer dit lijden moet gevolgd worden door een groote vreugde.
Nu leert ons het geloof ten aanzien van het vagevuur, dat het niet eeuwig zal zijn, ■dat zijn hevigheid en duur geëvenredigd zijn aan de zonde, en dat het zal eindigen bij het algemeen oordeel, waarvan het tijdstip aan niemand bekend is: Van dien dag weel niemand. (Matth. XXIV.)
God heeft zich dit geheim voorbehouden. Wat echter zeer zeker is, is dat het oordeel slechts zal plaats hebben, wanneer de laatste der uitverkorenen den hemel waardig zal wezen en geheel zal zijn gezuiverd en ontdaan van zijn schuldenlast.
ZESDE DAG.
Bemerk het wel: God heeft ons niet geopenbaard dat Hij op het aangewezen oogen-blik vóór het laatste oordeel, het vagevuur zal ontvolken door middel van een alge-meene kwijtschelding van straf, dit zou eene gewaagde meening zijn; doch hij heeft ons geopenbaard dat hij het menschelijke geslacht niet zal oordeelen dan na behoorlijk zijn doel te hebben bereikt in de uitoefening zijner barmhartigheid en zijner rechtvaardigheid jegens de stervelingen; eeneleer, gelijk men ziet, zeer verschillend van de •eerste.
En wie weet hoeveel eeuwen Hij misschien den laatsten dag der wereld zal uitstellen, om zijne plannen te volvoeren.
Wij weten niet hoe lang de straf zal duren, die door de goddelijke rechtvaardigheid voor iedere zonde is vastgesteld. Indien de af te boeten zonden talrijk of groot zijn, zoo de hardnekkigheid en het verzuim in dit leven van dag tot dag is voortgezet, dan zal de straf, volgens het getuigenis van den H. Cesarius, van den H. Augustinus, van den H. Bonaventura en van den H. Thomas, langer van duur zijn, naarmate de toestemming in de zonde sterker en halsstarriger zal geweest zijn. Het zou dus mogelijk zijn, zeggen de
47
ZESDE DAG.
kerkvaders, dat er zich in het vagevuur zielen bevinden, veroordeeld om tot aan den jongstea dag te lijden.
God, die het middelpunt is der eeuwigheid, beschouwt, in zekeren zin, den tijd als een niets: in zijne oogen zijn duizend jaren één dag, de dag van gisteren een zucht. Op iedere bladzijde der H. Schrift getuigt Hij, dat Hij geen rekening houdt met de tussclienruimte des tijds, die ons onoverkomelijk toeschijnt. Hij belooft een verlosser aan Adam, en hij wacht vier duizend jaren, de wenschen te ver-hooren der aartsvaders in het voorgeborchte der hel, evenals de gebeden der vromen levende op eene aarde, die met een zondvloed van kwalen bedekt was. De zeven weken die Hij aan Daniël bekend maakt, zijn weken van jaren.
Hij belooft aan Abraham dat zijn nakomelingen het land van Kanaan zullen bezitten, en Hij schenkt het hun niet dan na vierhonderd jaren van wisselvalligheden en slavernij, en na veertig jaren waarin het volk var, Israël in ballingschap ronddwaalt met het erfdeel voor oogen, dat voor hen is bestemd doch nog
48
ZESDE DAG.
niet is verkregen. Hij acht het lijden en de kwellingen die zijne uitverkorenen gedurende geheel hun aardsche loopbaan moeten verduren, kortstondig en licht.
Wanneer Hij zegt dat Hij weldra komen zal, Hij zal komen en niet toeven, zijn het jaren en eeuwen gedurende welke Hij hen zelf, die Hem dierbaar zijn en aan wie Hij zijne barmhartigheid belooft, aan de beproeving ten prooi laat.
Wie zal ons dus zeggen in welke mate zijne rechtvaardigheid de kwellingen van de arme veroordeelden in het vagevuur verlengt ? Zijne oordeelen zijn ondoorgrondelijk, en wat betreft den tijd, zeer verschillend van de onze. Nergens heeft Hij ons geleerd, dat hunne-straffen kort en oogenblikkelijk zijn, gelijk Hij die des levens heeft aangeduid, waardoor wij een gelukkige eeuwigheid verdienen, en die ons echter dikwijls zoo langdurend toeschijnen.
Wachten wij ons dus, ons door de eigenliefde te laten verblinden.
Zij zou ons willen overtuigen dat het noodigquot; is daarbeneden eenige lichte en korte straf te ondergaan om onze zonden af te boeten. Wij, moeten integendeel denken, dat de straffengt; daar dubbel zoo zwaar zijn als in dit leven,.
4»
ZESDE DAG.
en dat wij ze niet zouden kunnen optellen. En hoevele die ons geheel onbekend zijn en die wij zelfs niet kunnen vermoeden? Nog eens, hoe de slagen te tellen van Gods toorn, ■en hoe de straf af te meten die op elke zonde moet volgen ? IVie weet de hevigheid van uwen toorn, en uwe verbolgenheid, wie weet haar godvreezend te schatten ?
PS. LXXXIX.
Zien wij nu wat onze Moeder de H. Kerk ons op^ dit punt schgnt te leeren. In hare Boete-Kanons legde zij gedurende lange jaren «ene gestrenge boete op voor eene beleden3 en verafschuwde zonde. Heden biedt zij den ge-loovigen overvloedige aflaten aan, opdat zij aan de goddelijke rechtvaardigheid voldoening zouden schenken reeds in dit leven. Wat de overledenen aangaat, voor hen bidt zij eiken dag en stelt guene beperking in de godvruchtige stichtingen der geloovigen, ten hunnen gunste in het leven geroepen; nog meer. Paus Alexander VII heeft het gevoelen veroordeeld van hen, die staande houden, dat de eeuwigdurende giften of goddelijke diensten hun kracht verliezen na een tijdsverloop van
50
ZESDE DAG.
tien jaren, evenals of deze tijd het maximum was van den duur des vagevuurs. Daaruit volgt, dat de H. Kerk niet durft hopen dat het verblijf van een zeker getal zielen in deze smartelijke gevangenis zoo kort is als men zich dikwijls verbeeldt.
Lezen wij, daarenboven niet, in het negende boek der Belijdenissen van den H. Augustinus, dat deze vermaarde leeraar, zijne godvruchtige moeder Monica, die in geur van heiligheid gestorven was, nog langen tijd na haar dood, aanbeval in de gebeden der geloovigen ?
Prent den grondregel goed in uw geheugen dat zoo dikwijls gij een zonde, \'t zij een doodzonde, of dagelijksche zonde bedrijlt, de genieting kort is, en de straf in evenredigheid lang. De pijnen des vagevuurs duren niet ■eeuwig, neen; maar, groote God\' over hoevele jaren kunnen zij zich, zonder eeuwig te duren, evenwel uitstrekken? Had men slechts een uur te lijden voor elke dagelijksche zonde en slechts een dag voor iedere doodzonde die niet voldoende waren afgeboet, hoevele jaren zou dat niet uitmaken voor die zielen welke hare bekeering tot aan den dood hebben uitgesteld, na in het leven zonden op zonden te hebben gestapeld!
Men treft, helaas! niet zelden christenen
51
ZESDE DAG.
aan, die zich voorstellen dat zij, zooals men zegt, den hemel wel goedkoop zullen verdienen. Zij leven volgens linn zin en hun welgevallen of ten minste in lauwheid en onvolmaaktheid, en zij maken zich wijs dat zij met een weinig boetvaardigheid op het laatst van hun leven, het rijk der hemelen wel zullen winnen, dat aan de heiligen lange jaren van arbeid en onophoudelijken strijd tegen het vleesch gekost heeft. Ach! de ongelukkigen, wel verre van het goedkooper dan de anderen te verkrijgen, betalen zij het veel duurder; want zij zullen veroordeeld worden om veel meer te lijden, en dat naar de mate der buitensporigs voldoeningen die zij zich thans veroorlooven.
Men kan op deze christenen toepassen hetgeen van den rijken vrek gezegd wordt: Gij hebt het goede in uw leven ontvangen: nu echter wordt gij gefolterd; gij hebt uwe genietingen op aarde gehad, gij zult er thans-de straf voor moeten ondergaan.
Er zijn zeer zeker zielen van deze soort in het vagevuur.
Tracht heden uwe liefde te verlevendigen voor die ongelukkigen, die sedert lang in de-vlammen zuchten. Onder hen bevinden er zich misschien die zonder hulpe zijn, omdat zij in armoede op aarde hebben geleefd.
52
ZESDE DAG.
Zorg er in het bijzonder voor u van uwe plichten van dezen dag goed te kwijten, en draag de verdienste daarvan ter hunner verlichting op. Zoo gij kunt, doe dan een Mis ter hunner intentie lezen. Welk een schoone en edele liefdadigheid, zich de armen, zelfs na hun dood in herinnering te brengen! Gedenk dat zij ten allen tijde de bevoorrechten van Jezus Christus zijn.
GEESTELIJKE RUIKER. Een enkele dag in deze plaats van uitboeting kan vergeleken worden met duizenden aardsche kwellingen. H. Augustinus.
VOORBEELD.
Een uur in het Vagevuur.
Twee religieuzen, vol godsvrucht en ijver voor hunne heiliging, hadden denzelfden lust tot het gebed, de overweging en de boetvaardigheid en waren door eene zoo innige vriendschap verbondeDj dat men op hen dezen latijnschen dichtregel kon toepassen;
Hi duo corporibus nieutibus unus erant; Het waren twee lichamen, doch slechts eene ziel.
Een zelfde ijver voor de glorie Gods bezielde beiden ; zij werkten met vurigheid aan de zaligheid des naasten en trachtten met de grootst mogelijke stiptheid de Regelen te onderhouden. Eensklaps wordt een hunner ziek en weldra is men in de grootste ongerustheid omtrent zijn leven.
53
ZESDE n\\G.
Een eugel des Heeren verschijnt hem, kondigt hem aan, dat hij gaat sterven, en dat hij in het vagevuur de pijn voor zijne fouten zal ondergaan totdat ■eene Mis voor hem gelezen is, en dat hij dan eerst naar den hemel zal opvliegen om er het loon voor zijnen ijver en zijne vurigheid te ontvangen.
Deze tijding vervult den heiligen religieus met vreugde. Oogenblikkelyk roept hij zijnen vriend, spreekt hem over de verschgning, over den dood, •die hem gaat bevrijden, en over den zeer korten tijd, dien hij in het vagevuur moet blijven. Hij bezweert hem, door de banden hunner broederlyke vriendschap, om na zijnen dood zoo spoedig mogelijk het goddelijk offer, waarvan zijne eeuwige zaligheid afhangt, op te dragen.
De goede religieus, geheel bewogen over het verlies dat hij ging lijden, beloofde alles aan eeneu zoo dierbaren vriend en hield getrouw zijn woord; quot;want toen de dood den volgenden morgen onverwachts kwam, had hij nauwelijks den overledene de oogen gesloten of hij liep naar de sacristie, trok de heilige gewaden aan en beklom het heilig altaar. 8
Nauwelijks was de mis geeindigd, als hij onder ajjne dankzegging zijn vriend, stralend van geluk, ziet verschijnen, maar toch met nog een overblijfsel van verdriet en smart op het gelaat.
„Mijn broeder.quot; zegt hij hem, „waar was toch uwe belofte ? wat hebt gij van dezelve vervuld ? ■Gij verdiendet niet dat God nog langer medelijden met u heeft.quot;
„En waarom,quot; vraagt deze.
„\'Waarom ? Hebt gij mij niet meer dan een jaar in dit wrekend vuur gelaten, zonder dat gij.
\'04
ZESDE DAG.
noch een mijner broeders de Mis hebt gelezen, die mij moest bevrijden ?quot;
„In waarheid,quot; riep de religieus uil, wat zegt gg, mijn broeder. Ik heb zooeven de priesterlijke kle\'ederen uitgetrokken; het is nauwelijks eenige uren geleden, dat gij deze aarde hebt verlaten en uwe uitvaart is nog niet gehouden.quot;
Terwijl zijn vriend hem nu aanzag, loosde hij een diepen en smartelijken zucht en riep uit: „O, wat zijn deze pijnen verschrikkelijk, daar zij mij eenige uren voor een jaar hebben doen aanzien. Heb dank, mijn broeder, voor den ijver in het vervullen van den plicht van 1\'efde. Ik ga in den hemel God loven en Hem smecken, dat Hij n ver-gelde, wat gij voor mij hebt gedaan, opdat wij eenmaal in de eeuwige vreugde vereenigd mogen zijn, zooals wij het zijn geweest in de dagen van kwelling en strijd. Heb dank dan en wees moedig.
55
Hoe wij ons den toestand der zielen in het Vagevuur moeten voorstellen.
rgt;~— -j
Jj^aten wij, om ons een goed gedacht van -s„-.bet vagevuur te maken, vooreerst opmerken dat de leeraars en H. Vaders, steunend op de Goddelijke Schift, ons het vagevuur afschilderen, niet als een oogenblikkelijk lijden, maar als een iijdenstoestand, dat wil zeggen, als een onafgebroken en voordurend lijden) als eene verzameling van verschillende pijnen\' als eene plaats waarin men alleen gaat, om te lijden.
Wö beklagen ons over deze wereld, waar-in wij juist niet geboren worden om te lijden, hoewel wij er, ten gevolge der zonden, eene mengeling van voor- en tegenspoed aantreffen. Maar de ziel die, om zoo te zeggen, voor het vagevuur geboren wordt, treedt er in als een slachtoffer dat aan het lijden is toegewijd. Alzoo, hoewel zij er niet geheel van troost
ZEVENDE DAG.
beroofd is, moet men toch bekennen dat het lijden de wet en het leven des vagevuurs is. Het vagevuur is de droefheid des harten, de vernedering des geestes, de pijniging der zinnen.
Denk daar eens over na, gij die zoo gevoelig zijt voor tegenspoed, voor droefheid, voor de voorbijgaande smarten van dit leven. In het vagevuur ondervindt men eerst wat eigenlijk pijn en smart en droefheid is.
II.
God vergelijkt zich, door den mond van den profeet Malachias, bij een goud- en zilversmid die, zijn kostbaar metaal volmaakt willende zuiveren, het in het vuur werpt, in den kroes smelten laat en er hot schuim afschept. Hij giet het over en zuivert het op zijn gemak, terwijl hij er bij gezeten is als een kunstenaar die aan zijn werk geheel zijne zorgen wijdt: En Hij zal zitten smeltende en zuiverende \'t zilver, en Hij zal dan dekinderen van Levi zuiveren, en Hij zal ze zijgen als goud. (Malach. ui 3.) Z)0zal God de dochters van het hemelsch Sion van de minste vlekken ontdoen, maar, gelijk Hij bij Isaïas verklaart, door den geest des oordeels, en den geest des brands. (Isaïas iv. 4.)
57
zevende dag.
Van een anderen kant stelt Jezus ons het vagevuur voor als een gevangenis, waar de rechter den ongelukldgen gevangene in de handen des benls zal overleveren. Ziedaar waarom Hij ons aanspoort onze rekening te vereffenen zoolang wij nog in leven zijn, terwijl Hij ons onder eede verzekert dat, wanneer wij eens in dien kerker zijn neergeworpen, wij er met zullen uitkomen dan na den laatsten penning betaald te hebben: Voorwaar, Ik zeg u:gij zult vandaar niet uitgaan, tol dal gy den laalsten penning zult hebben betaald. (Matt. v. \'26.)
Een smeltoven waarin de metalen gezuiverd worden, een kerker waarin men de gevangenen pijnigt! kan men ons krachtiger beelden voor oogen stellen om lange en vreese-lijke pijnen te kennen te geven? Indien dan de goedheid Gods en zijne belofte dat Hij zijne uitverkorenen in het andere leven zal zuiveren, ons met vreugde vervullen, laten wij ons ook doordringen van een heilzame vrees, wanneer wij de strengheid beschouwen waarmede Hij zegt hen te zullen behandelen; door de vrees wil de Heer ons aanzetten om boetvaardigheid te doen in dit leven. Zulke bedreigingen verachten, er geen rekening mede houden, dat is eene reden te meer om er de uitwerkselen van to vreezen.
58
ZE VEIN DE DAG.
III.
De Kerk, op hare beurt, geleid door de-Goddelijke schriften, stelt ons de uitverkorenen voor als de levende steenen van het hemelsche Jeruzalem, steenen die met zorg gepolijst en onder herhaalde hamerslagen gevormd moeten worden, alvorens de bouwmeester ze geschikt oordeelt voor zijn plan, dat wil zeggen, voor de-oprichting van dat hemelsche gebouw, waarin het geheel tot de deelen en de deelen tot het geheel in zulk eene juiste evenredigheid en volmaakte overeenstemming staan moeten. Met hoeveel kwellingen, tegenheden en rampen» beproeft God hierbeneden niet zijne Heilige» om ze te zuiveren en te volmaken? Wat-is hun leven anders dan een opeenvolging van smarten, moeilijkheden, gevaren en offers ?
En wij zouden ons gaan inbeelden dat, wanneer de goddelijke hamer zijn werk hier op-aarde niet voltooid heeft, in het andere leven eenige lichte slagen voldoende zullen zijn om die en die zielen van het stof te ontdoen-waarmee zij geheel bedekt zijn, wijl zij een. lauw en onvolmaakt leven geleid of al te laat boetvaardigheid gedaan hebben.
59gt;
ZEVENDE DAG.
Ach! de zielen die zicli in dit leven zoo ontzien hebben, die huiverden bij de enkele gedachte aan boetvaardigheid, o, hoe verbaasd en bedroefd zullen ze wezen, als zij zich na den dood eensklaps tot zulk een beschreienswaar-digen toestand veroordeeld zullen zien ! De H. Franciscus van Sales zeide, van het vagevuur sprekende, dat er na het paradijs geen wenschenswaardiger plaats is, omdat men er van zijne zaligheid verzekerd is; maar voegde hij er bij, na de hel is er ook geen schrik-kelijker plaats, omdat men er pijnen lijdt waarmede die van dit leven niet vergeleken kunnen worden; en dat zonder eenige verdienste.
Stel u onder de bescherming van den groo-ten aartsengel, den H. Michaël, aan wien God de zorg heeft toevertrouwd de zielen voor zijne ^ rechtbank aan te bieden en ze van de eeuwige verdoemenis te redden. Vraag hem dat hij voor u de genade verkrijge van de pijnen des vagevuurs op hare rechte waarde te schatten, om ze daardoor niet alleen zelf te vermijden, maar er ook de zielen uit te verlossen, die het ongeluk hebben daartoe veroordeeld te zijn.
Voor het oordeel Gods zal hij zich bedrogen zien, die zich vrij waant van schuld. Terwijl gij er u op toelegt de uwe te delgen,
60
zevende dag.
01
vergeet ook den naaste niet, en dit wel voornamelijk wanneer gij huisvader, overste, meester of onderwijzer der jeugd zijt. Ja, denk er aan door uwe zorgen en gebeden die rampen en pijnen af te weren van de kinderen en anderen die aan uwe hoede en uwe leiding zijn toevertrouwd. Doe er hun de zwaarte wel van beseffen. Wacht u wel hunne gebreken te vleien en er de verbetering van te verwaarloozen, wanneer het namelijk in uwe macht staat hen daarover te berispen. De H. Man Job vergenoegde zich niet met offers en gebeden voor zich zeiven op te dragen; hij droeg er ook op voor zijne kinderen, opdat zij de vreeze des Heeren niet zouden verliezen, waarin hij had getracht hen op te voeden: \'s Morgens vroeg opstaande droeg hij voor ieder van hen brandoffers op Want hij zeide: mijne kinderen mochten gezondigd en God in hunne harten gelasterd hebben. (jób i. 5.)
Gedenk vandaag ook in het bijzonder de zielen uwer geestelijke en tijdelijke weldoeners; bid voor hen het officie der dooden of het rozenhoedje.
GEESTELIJKE RUIKER. Gij zult vandaar niet uitgaan, totdat gij den laatsten penning zult hebben betaald. Math. v. 26.
ZEVENDE DAG,
Adelaide van Eheinfelden, eene der priorinnen van Unterlinden, eene rijke vrouw van luisterrijke geboorte, was weleer de huisvrouw van Rudolf, een jong en edel r dder. Twee kinderen waren hun geboren, en de twee echtgenooten hadden zich met wederzijdsch goedvinden en door hoogere inzichten gedreven, van elkander gescheiden, om met zich in het klooster te leiden, de een zijn zoon, de ander hare dochter.,. Adelaide bereikte weldra het toppunt der volmaaktheid. De Heer overlaadde haar met wonderbare gunsten; meermalen gaf Hg zelf haar de H. Communie en alsdan omstraalde haar een wonderbaar licht... Op zekeren dag zag zij te midden der vlammen des vagevuurs, Eudolf, den vader harer kinderen, terwijl hij zijn droeven en en smeekenden blik op haar vestigde. Zij verdubbelde dan hare gebeden en verstervingen, en eenige dagen daarna zag zij hem wederom, maar nu schitterend van licht en geluk. Korten tijd daarna leidde heur engel haar zelfs in het vagevuur en liet haar daar eene ontelbare menigte zielen z en ter prooi aan het verschrikkelijkst lijden. Zij zag hoe elke zonde eene bijzondere straf ontving, die geheel overeenkwam met hare natuur en zwaarte; want elke fout, zwaar of licht, moet u tgeboet worden; zoo eischt het de goddelijke rechtvaardigheid, en de pgnen des vagevuurs evenaren in hevigheid die der hel.
—t#*-»#«-—
62
Over het groot getal zielen die in liet Vagevuur lijden.
festigon wij een oogenblik onze aandachtige blikken op die duistere gevangenis, op die plaats van smarten waar de uitverkorenen hunne laatste zuivering ondergaan. Men ziet er slechts twee openingen: de eene naar den kant der aarde, en eene andere die toegang geeft tot den hemel.estigon wij een oogenblik onze aandachtige blikken op die duistere gevangenis, op die plaats van smarten waar de uitverkorenen hunne laatste zuivering ondergaan. Men ziet er slechts twee openingen: de eene naar den kant der aarde, en eene andere die toegang geeft tot den hemel.
Welke is die menigte die zich bij de eerste dier openingen verdringt?
Volgens het gevoelen van verscheidene H. Vaders, een gevoelen dat steunt op de letter zelve der schriften van den H. Paulus, moet ieder uitverkorene, hoe groot zijne heilig-ligheid ook zij de proef des vuurs doorstaan, vooraleer hij den hemel binnengaat. Wij moeten allen door de vlammen gaan, zegt de H. Ambrosius (Serm. 20 in Ps xviii) (1)
(i) Omnes oportet per ignum probari, quicumque ad paradisum redire desiderant. Omnes oportet tran-sire per flammas. (Serm. 20, num. 12.)
achtste dag.
Voorzeker, de volmaakten worden er niet door aangegrepen en gaan er onverlet en ongeschonden doorheen, gelijk de kinderen in de vuuroven van Babyion ■ maar hoe klein en gering de smet ook is die op de ziel kleeft, zij zal er moeten blijven totdat al wat onzuiver is, verteerd is, en er in haar niets meer overblijft dan echt goud en zilver, dat wil zeggen, deugden en heilige werken, geheel ontdaan van alle bijmengsels en van de minste onvolmaaktheid. Ken iegelijk echter ziet toe, hoe hij opbouwt! want eenen anderen grond-dag kan niemand leggen buiten dien, wélke gelegd is, dewelke is Christus Jezus. Indien nu iemand op dezen grondslag opbouwt: goud, zilver, edelgesteente, hout, stroo, stoppelen, zal het werk van een iegelijk openhaar worden; want de dag des Heeren zal het kenbaar maken dewijl het in vuur zich openbaren zal; en hoedanig het werk van een iegelijk is, zal het vuur beproeven. Indien iemands \'werk, dat hij heeft opgebouwd, blijft, zal hij loon ontvangen. Indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, zoo nochtans als door vuur. (i cor. iii. 10—\'so.)
Indien er een wonder van Gods almacht noodig is geweest, opdat de drie jongelingen
04
ACHTSTE DAG.
door het aardsche vuur niet zouden worden aangegrepen, zoo is er nog een veel grooter wonder van Gods genade noodig, opdat de mensch, ondanks de diepe bedorvenheid der natuur, bij zijn dood ontsnappe aan de vlammen des vagevuurs. Er zijn slechts twee middelen om er zich voor te behoeden; eene volmaakte onschuld of eene volmaakte boetvaardigheid.
II.
Elk oogenblik verlaten er zielen dit leven; ja elk oogenblik sterft men in deze wereld. Welnu onder de zielen die in staat van genade voor Gods rechterstoel verschijnen, en den schat harer werken met zich dragen, hoe weinige vindt men er, die zoo getrouw aan de genade beantwoord hebben dat op hare onschuld of hare boetvaardigheid geen enkele vlek kleeft, welke in het vuur moet worden uitgeboet? De volmaakte zuiverheid veronderstelt hierbeneden twee voorwaarden, namelijk: een buitengewone genade van den kant van God, en eene volmaakte medewerking van onzen kant.
Men kan dus veronderstellen dat het vagevuur steeds eene talrijke bevolking bevat; voortdurend toch dalen er nieuwe zielen
65
ACHTSTE DAG.
in neder, en die er zich reeds in bevinden, wachten meestal gedurende een maar al te langen tijd te vergeefs op het einde harer ballingschap
En welk eene droefheid moet het niet voor deze laatst en zijn, wanneer zij de deur des paradijzes zich zien openen voor zoovele andere, welke die vlammen zonder letsel doorgaan of die er na een korten tijd uit bevrijd worden! Helaas! altijd sluit zich die poort voor haar, of omdat hare schulden grooter zijn, of omdat zij door niemand geholpen worden!
(56
Wie zijn het die deze talrijke bevolking uitmaken ? De meesten voorzeker zijn ons onbekend, allen echter zijn met ons vereenigd, of door de banden des bloeds of door die der liefde. En hoe velen onder hen zijn wellicht onze voorouders en onze weldoeners, die de rijkdommen vergaderd hebben welke wij genieten, de huizen gebouwd hebben waarin wij wonen, den naam in eer hebben gehouden dien wij dragen! Hoe velen met wie wij hier op aarde geleefd hebben als bloedverwanten, vrienden en bondgenooten! Hoe velen voor wie wij een bijzondere liefde en hoogachting hebben
achtste dag.
ter oorzake van hunne deugd, en die, sinds kort overleden, hunne boeten nog niet volbracht hebben!
Eindelijk is er wel een enkel geloovige die met zekerheid zeggen kan dat het vagevuur niemand der zijnen houdt opgesloten? Welnu, die arme zielen weten dat zij geen hulp te verwachten hebben tenzij alleen van ons. Ach! met welk eene weemoedige stem zouden zij die hulp afsmeeken, indien zij ons, gelijk Job, hare klachten konden doen vernemen ! Heht medelijden met mij, gij tenminste mijne vrienden, want de hand des lleeren heeft mij geraakt! Doch in hare plaats doen de engelbewaarders dier zielen hare droeve klachten aan de ooren van ons hart weerklinken.
Luister naar die stemmen; beschouw goed de twee poorten des vagevuurs De eene, wij moeten het hopen, zal u eenmaal geopend worden, indien gij in staat van genade sterft; maar durft gij u vleien van alsdan met den psalmist te zullen zeggen: Gij hebt mij door het vuur beproeft; en daar is geen ongerechtigheid in mij gevonden ? (ps. xvi. 3.) Wat de andere poort aangaat, namelijk die toegang geeft tot den hemel, indien deze voor u gesloten wordt, (en wie weet of niet het voor
67
ACHTSTE DAG.
langen tijd zal wezen?) dan zult gij deel uitmaken van dat volk dat daar als in eene woestenij ronddoolt, door den hevigsten dorst gekweld; dan zult gij deelhebben in zgne pijnen en tormenten; maar bemerk het wel, ook dan zal men zich jegens n op dezelfde wijze gedragen ,als gij u jegens de anderen gedragen hebt.
Verschaf dan eenigen troost aan de zielen des vagevuurs, indien gij er op uwe beurt ontvangen wilt.
\'t Is waar, de veroordeelden zijn talrijk; maar van den anderen kant hebben wij ook een groot getal voorsprekers, die allen bereid zijn om onze aanvragen te ondersteunen die wij ten haren gunste aan God verlangen aan te bieden.
Bid heden, op den octaafdag van Allerheiligen, die reeds gezaligde zielen om hare voorspraak, en vernieuw uwe goede gevoelens ten opzichte van de zielen der vagevuurs in het algemeen, en in het bijzonder voor haar die u meer van nabij raken. Bereid u voor om, zoo mogelijk, morgen tot de H.H. Sacramenten te naderen, en doe ondertusschen eene geestelijke Communie met eenig gebed of eenige aalmoes tot verlichting dier arme zielen.
GEESTELIJKE RUIKER, Heer Jezus Christus ï Koning der heerlijkheid bevrijd de zielen van alle ge-
68
ACHTSTE DAG.
loovige afgestorvenen. Dat de banier van den heiligen Michael haar begeleide tot het eeuwige licht, dat gij beloofd hebt aan Abraham en zijn geslacht.
Uit het Offert, van de Mis der overledenen.
Toen de H. Gertruda eens hare reliseuzen de volmaakte zuiverheid wilde aantoonen, die de Goddelijke Bruidegom van de zielen vordert, alvorens zc tot de eeuwige vreugde toe laten, verhaalde zij haar een wonderbaar vizioen.
Eene jeugdige religieuze, die door hare vurigheid en godsvrucht geheel het klooster stichtte, stierf. Eens dat Gertruda, die zeer gevoelig was over dit verlies, voor de rust dier beminde ziel bad, stond Jezus haar toe de overledene te zien voor zijn troon, gekleed in de prachtigste kleederen en overdekt met kostbare kleinoodiën. Maar welke was niet hare verwondering, toen zij in haar een soort van verlegenheid bemerkte, dewijl zij hare oogen ternedergeslagen hield, alsof de schaamte haar belette ze tot de aanbiddelijke Majesteit op te slaan.
Zij was bewogen, hare geestelijke dochter zoo te zien sidderen voor den troon van den Heiligen Bruidegom. Zij keerde zich tot Hem en zeide: „Lieve Jezus, waarom noodigt uwe goedheid deze ziel, die zich zoo geheel en al aan U heeft gegeven, niet uit zonder vrees uwe tegenwoordigheid te genietenl,, Aanstonds gaf de Heer met een zoete glimlach een teeken aan de goede religieuze om tot flem te naderen. Maar nu nog meer ontsteld,
69
ACHTSTE DAG.
aarzelde zij sidderende en verwijderde zich na eene diepe buiging.
Gertruda\'s verwondering was ten top gestegen. „Hoe, mijne dochter, zeide zij haar, verwijdert gij u van uwen Brnidegom, als Hij u roeptlquot; De goede religieuze antwoordde: „Ach mijne moeder, ik ben nog niet waardig mijne oogen te slaan op het onbevlekte Lam; er blijven mij nog eenige vlekken over, die gij niet bemerkt. Men moet zoo zuiver zijn om zich te vereenigen met de Goddelijke Zon van rechtvaardigheid 1quot;
70
Eerste pijn des Vage vuur s
het berouw.
^rAjuet is een onveranderlijke regel der God-±fl delijke Rechtvaardigheid dat druk en angst het deel zullen zijn van ieder die het kwade doet; Verdrukking en beangstiging over alle ziele des menschen die het kwade werkt. (Eom. n. 9.)
^■quot;De zonde, zwaar of licht, zal onfeilbaar en in eene juiste verhouding, haar natuurlijk gevolg hebben. Alle boosheid zal zich zelve straffen, door de valsche vreugde, welke men in eene ongeoorloofde voldoening gezocht heeft, in droefheid te doen verkeeren; alle boosheid brengt in het hart des schuldigen den knagenden worm der wroeging voort.
De zondaar meent het van God te winnen, omdat hij, zondigend, zijn eigen zin en wil doet, zonder de droeve gevolgen dezer handeling te ondervinden : Ik heb gezondigd en
NEGEMDE DAG.
wat leed kwam mij overl (Eccli. v. 4). Maar God toeft niet om zijne beleedigde majesteit, zijne miskende waarheid, zijne geschondene wet te wreken. Hij dwingt den zondaar de boosheid zijner ongerechtigheid te erkennen en te verfoeien, en de belijdenis af te leggen dat hij, met te zondigen, zich zeiven misleidt en bedrogen heeft: Die kwaad stichten zijn van den weg af. (Prov. xiv. 22^. Spijt volgt altijd onvermijdelijk elke zonde. De verdoemden, hoe verhard en versteend zij ook zijn in hun haat tegen God, zijn genoodzaakt hunne zonde te haten als de oorzaak van hnn onherstelbaar ongeluk; zij zijn gedwongen re erkennen dat God de waarheid zelve is, wanneer Hij ons openbaart dat de zonde de grootste ramp voor het schepsel is.
Wanneer de zondige mensch erkent dat hij gedwaald heeft, dan verheerlijkt hij, door die vernedering en droefheid, den God dien hij door de zonde beleedigde. Het berouw, zegt de H. Thomas, vernietigt de genegenheid die men voor de zonde had, en neemt de zonde geheel uit het hart van den boetvaardige weg. Welnu, dat berouw, die vermorzeling des har-
72
NEGENDE DAG,
73
ten is het eerste gevoel en de innigste smart van eene ziel in het vagevuur. Het vagevuur is in waarheid de plaats van het opperst, oprecht, liefdevol, altijddurend berouw. In den hemel ontneemt God, door een onbegrijpelijk wonder, aan zijne vrienden het vermogen de zonden te beweenen die zij weleer togen Hem begaan hebben. In de hel is de spijt over de zonde, door de wanhoop vergezeld, wegens de onmogeliikheid zich ooit van de zonde te onthechten. Op\' aarde is het berouw eene zwakke aandoening des harten, overeenkomstig onze geringe kennis en de maar al te zwakke liefde jegens de opperste Goedheid, die door de zonde be-leedigd wordt. Maar in het vagevuur, waar God geheel anders gekend en bemind wordt, waar de ziel veel meer verlicht is door het geloof en de rede, waar haar geen verontschuldigingen en voorwendsels meer verblinden kunnen, waar zij door geen enkele gedachte of genegenheid meer wordt afgetrokken van haar God en haar Al, o! ja, daar is het berouw waarlijk eene opperste droefheid die alle krachten en vermogens der ziel omvat, verteert en doordringt. 1)
i) H Thomas. Contra Gentes. Lib. III. Cap. 5.
NEGENDE DA.G.
III.
Maar die opperste droefheid die alle genegenheden der ziel zoo pijnlijk aandoet en geene enkele fout ongestraft laat, is des te vernederender in het vagevuur omdat de ziel er geheel de diepte van doorschouwt; zij gevoelt dat die droefheid niet zoozeer voortspruit uit een vrije en goed geordende wil, als wel uit de duidelijke en noodzakelijke erkenning-van de boosheid der zonde; zij gevoelt dat die droefheid niet meer dat edel en krachtig heilmiddel is, dat de ontvangen wonden geneest, maar slechts eene onvruchtbare en onvermijdelijke hulde, die door haar aan de eeuwige waarheid gebracht wordt; met één woord, zij gevoelt dat die droefheid, die weleer eene vruchtdragende en verdienstelijke uitboeting was van het bedreven kwaad, nu slechts de straf is van hare ongetrouwheden en van haren weerstand aan de vermaning des Heeren, die haar voortdurend tot boetvaardigheid aanspoorde.
Om die reden kan , volgens den H. Thomas, de droefheid der zielen in het vagevuur eigenlijk geen berouw genoemd worden. En zeer zeker ondervinden zij dien zoo zoeten troost niet, welken men natuurlijker wijze ge-
74
NEGENDE D.\\G
voelt, wanneer men, uit litfde treurende, zijn hart kan uitstorten in goede voornemens en in werken vaa boetvaardigheid, om zoodoende het verledene te herstellen.
De arme zielen die tot het vagevuur veroordeeld zijn kunnen niets verdienstelijks meer verrichten. Hare tranen zijn beroofd van dio zoetheid die een H. Augustinus in verruk-ning bracht, toen hij uitriep: O mijn God! wat zal het zijn U in den hemel te genieten, indien het reeds zoo zoet is hier op aarde voor TJ te weenen!
Alwie zondigt, die zal daar noodzakelijk eenmaal spijt over hebben; alwie zijne boetvaardigheid uitsteld, verzwaart zijne verplichting naar evenredigheid van den duur van dat verzuim; hij vermindert en verliest er de verdienste van, en bereidt zich hittereen wree-de wroegingen. Waarom wachten totdat God met geweld de zonden uit ons hart rulst, terwijl wij er nu met de hulp zijner genade vrijwillig on edelmoedig aan kunnen verzaken? Welk offer wij hier ook aan God zouden moeten brengen, het zal ous minder kosten, zegt de H. Anselmus, dan de pijnen des vagevuurs te moeten lijden.
Verwek heden een akte van berouw, zoo innig, oprecht eïi vurig u maar mogelijk is
75
NEGENDE DAG
over al uwe zonden, en in het bijzonder over die waarop gij tot nu toe nog minder acht hebt geslagen. Offer de verdienste van die akte voor de geloovige zielen op, welke hare grootere liefde tot God in eene grootere droefheid dompelt. Smeek vervolgens de Goddelijke Barmhartigheid aan alle menschen, rechtvaardigen of zondaars, een waren geest van vermorzeling en eene heilzame droefheid over hunne zonden in te boezemen.
Bid met dat inzicht godvruchtig den psalm Miserere en nader zoo gij kunt, volgens den gisteren gegeven raad, tot de HH. Sacramenten; zoo niet, woon ten minste de H. Mis bij en vernieuw de geestelijke Communie, in vereeniging met al de Missen en Communiën die heden, het octaaf van Allerzielen, in de ge-lieele Katholieke Kerk plaats hebben.
GEESTELIJKE RUIKER. O Gij allen, die voorbij gaat, ziet of er eene smart is gelijk\' aan de mijne.
Klaagl. van Jerem. i. 12.
VOORBEELD.
Gerson, Kanselier der Universiteit van Parijs, even beroemd door zijne deugden als door zijne welsprekendheid, verhaalt in een zijner werken, dat een: arme moeder, sinds lang door haar zoon vergeten, eindelijk van God de toelating bekwam aan
76
NEGENDE DAG.
hem te verschijnen, om hem hare pijnen bekend te maken en zijne gebeden te verzoeken. „Mijn zoon, riep zij nit, mijn dierbare zoon l denk eens een weinig aan uwe arme moeder, die zooveel lijdt. Beschouw de vreeselijke tormenten, te midden van welke de Goddelijke Rechtvaardigheid mij de fouten van mijn sterfelijk leven laat uitboeten. Het on-uitstaanbaarst van alles is de wroeging, de spijt van God zoo weinig bemind te hebben, die mij zoovele genaden verleend had. O l beleedigd te hebben een zoo grooten en heiligen God, een zoo verlichten Rechter, een zoo teeder Vader, een zoo edel-moedigen weldoenerI Ach! die gedachte verplet en. vermoordt mij elk oogenblik; die knagende worm is als een scherpe dolk die mij doorpriemt, zonder mij te kunnen dooden, die mij dag en nacht pijnigt en mij bloedige tranen ontrukt. En toch ben ik genoodzaakt op mijn borst kloppende, uit te roepen; Mijn God, gij zijt rechtvaardig; indien ik vreeselijk lijd, het is door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld! O mijn zoon, indien gij mij nog bemint, heb medelijden met mij, ruk dien dolk uit mijn hart, bevrijd mij van dien knagen-den worm, open mij den hemel. Ik smeek u nog,, mijn lief kind, God beter te dienen dan uwe moegt; der dit gedaan heeft, en van te sterven met de tranen in de oogen en het berouw in het hart!quot;
Getrouw aan deze vermaningen, bad het kind1 veel voor zijne moeder en stierf zelf als een uitverkorene.
77
Over de pijn van schade in het Vagevuur.
^l§ï\'e ^0lt;^\' w\'en b^digd te hebben de groot-csi-ste smart dor zielen in het vagevuur uitmaakt, waar is Hij voor haar ? Ubi est. Deus eorum 1 Hij vervult hemel en aarde, volgens de uitdrukking des profeets; in don hemel verheügt Hij zich in het gezelschap der heiligen, aan wie Hij al de geheimen zijner wijsheid en al de schatten zijner glorie mededeelt; op aarde, daalt Hij ieder ocgen-blik onder de Sacramenteele gedaante neder, en woont Hij in de armste Tabernakels, onder de onbeschaafdste volken, terwijl Hij zich steeds vol minzaamheid en liefde betoont, zelfs ten opzichte der verachtelijkste onder de stervelingen; Hij trekt onze steden en dorpen door. Hij bezoekt onze woningen, en, hoe onvolmaakt wij ook zijn, Hij vereenigt zich met ons op de innigste wijze door de H. Communie, om onzen moed op te beuren en
TIENDE DAG.
ons te vertroosten. In één woord, God doet zijne tegenwoordigheid gevoelen, overal waar vrienden te verheerlijken, zondaars te redden, zwakken te helpen zijn; en overal biedt Hij genade, vergiffenis, geneesmiddelen, reisspijze aan. Te allen tijde, en zelfs onder het Oude Testament, heeft Hij aan de Patriarchen en aan de rechtvaardigen, de ondubbelziniiigste bewijzen zijner tegenwoordigheid gegeven, en ziedaar wat altijd en overal de allerzoetste vertroosting der getrouwe ziel geweest is, en altijd en overal in alle omstandigheden van ■dit leven zijn zal.
En is voor ons, christenen, de wezenlijke en lichamelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het aanbiddelijk Sacrament onzer altaren, niet een onuitputtelijke bron van hoop? Ja, elke kerk waarin Hij woont, is voor ons
I-een veilig toevluchtsoord waarheen wij kunnoH vluchten, en waarin wij ons naar welgevallen kunnen verschuilen, zoo niet altijd naar het lichaam, dan toch met den geest en het hart.-een veilig toevluchtsoord waarheen wij kunnoH vluchten, en waarin wij ons naar welgevallen kunnen verschuilen, zoo niet altijd naar het lichaam, dan toch met den geest en het hart.
Helaas! de zielen des vagevuurs zijn alleen uitgesloten van die gunst. Jezus Christus verbergt zich aan hare blikken en laat haar slechts zijne gramschap gevoelen; Hij weigert haar de weldaad zijne tegenwoordigheid, terwijl Hij
79
tiende dag.
er zelfs den grootsten zondaar niet van beroofd, aan wien Hij den toegang tot zijne tempels niet ontzegt.
Hij die het innig geluk genoten heeft, dat er gelegen is in zijn hart voor God uit te storten, aan Jezus zijne eeden te hernieuwen aan den voet der Tabernakelen, Hem wezenlijk en waarachtig in zijn hart te ontvangen, als een balsem voor alle kwalen en een voorsmaak des hemels, — hij, maar ook hij alleen, kan zich een gedacht vormen van het vreeselijk ledige dat de arme zielen des vage-vuurs ondervinden. Zij zijn geheel en al verstoken van die innige en vertrouwelijke gemeenschap met Onzen Heer, waarvan zij nu meer dan ooit de waarde beseffen; van die liefdevolle onderhandelingen, die het genoegen uitmaken van de vurige zielen hier op aarde en van de heiligen in den hemel.
Magdalena riep troosteloos uit: Zij hebben mijnen Heer weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben! (Joan. xx).
Maar die gezegende zielen weten dat Jezus ver van haar wegvlucht, niet omdat Hij haar niet bemint, maar omdat zij zeiven Hem niet
80
TIENDE DAG.
genoeg lieide betoond hebben gedurende dit leven. Het is aan zich zei ven dat zij het uitstel van hare gelukzaligheid te wijten hebben; zij gevoelen dat zij onwaardig zijn aan de bruiloft des Lams aan te zitten met een nog bezoedeld kleed; en in plaats dus van met den H. Stephanus Hem uit te noodigen tot haar te komen, voelen zij zich verplicht met den H. Petrus uit te roepen: Ga van mij, Heer! ik hen een zondig mensch.. (Luc. V. 8). Beminnen en vluchten wieigt; men bemint, van hem gescheiden moeten zijnr welk eene smart voor zielen die zoo door liefde ontvlamd zijn!
Die pijn van schade veroorzaakt gedurende geheel den duur eene droefheid gelijk aan de vreugde die men zou gesmaakt hebben in het paradijs. Het is dus iets onbegrijpelijks voor ons, en waarvan het geloof alleen ons de grootheid kan doen gissen. Nochtans die pijn zal een einde hebben; zij zal ophouden, wanneer de poorten des paradijzes zich voor do ziel zullen openen.
Maar er is in het vagevuur eene andere pijn, waarvoor geen geneesmiddel wezea zal.
Si
TIENDE DAG.
Deze andere pijn bestaat hierin dat de fouten of schulden, die de ziel nu van haren God gescheiden houden, haar voor eeuwig zullen verhinderen zóó met God vereenigd en zóó in do glorie verheven te zijn als haar dit mogelijk ware geweest. Inderdaad, elke harer fouten kon voor haar eene gelegenheid van overwinning zijn; elk verzuim, eene gelegenheid van verdienste. Welnu, aan eiken graad van verdienste die zij zou verkregen hebben, moest beantwoorden een graad van genade op aarde, en een graad van glorie in den hemel. Al die schoone gelegenheden van hooger op te stijgen, zijn voor haar verloren. Nooit zullen ze meer terugkomen.
En nu, wat wil het zeggen een enkele graad van glorie minder in de eeuwigheid! Ach ! het is het verlies van een oneindig goed, het is het verlies van een schat waarvan de men-schelijke geest niet in staat is zich een juist denkbeeld te vormen; maar waarvan de arme zielen dos vagevuurs de waarde weten te schatten, omdat zij een levendig geloof en eene vurige liefde hebben.
O! hoe benijden zij ons de heilige gelegenheden die wij hebben van geestelijk voordeel te behalen, en die wij zoo gemakkelijk laten ontsnappen ! Hoe benijden zij ons vooral het
82
TIENDE DAG
geluk van tot Jozus te kunnen naderen en de eucharistische vrucht in het nieuwe Eden te kunnen plukken. O! hoe gaarne zouden zij nog een enkelen dag willen doorbrengen in het huis des Heerenl Volgens de getuigenis van den H. Alfonsus, is de herinnering dat zij een zoo groot geluk verwaarloosd hebben, een der grievendste smarten van de zielen des vagevuurs. Die smart kwelt haar heviger, naarmate zij heiliger zijn, meer ontvonkt van liefde, en meer verlangend zich met Jezus haren Goddelijken Bruidegom te vereenigen.
Breng heden een bezoek aan het H. Sacrament of liever, als het u mogelijk is, woon hel H. Sacrificie der Mis bij, en doe daar, in tegenwoordigheid van Jezus, eene akte van eerherstel voor uwe lauwheid en nalatigheid in het vereeren van zijn H Sacrament.
Bid vervolgens met vurigheid voor de zielen die de meeste godsvrucht voor dit Goddelijk Mysterie gehad hebben.
GEESTELIJKE RUIKER. Stel u alle kwellingen voor, gij zult er geene kunnen bedenken die de be-rooving van het aanschijn Gods eenigszins nabij koml.
H. Joannes Chrysostomus,
VOORBEELD,
In de jaarboeken der Paters Capucijnen ia voor altijd beroemd gebleven de naam van Broeder An.
83
TIENDE DAG.
tonius Corso, wegens de strengheden waartoe zijne heilige begeerte tot uitboeting hem aanzette. Niet dat die heilige kloosterling voor vroegere afdwalingen had te voldoen; want hij had zijne onschuld in het klooster medegebracht, en hij had daar voortdurend de wonderbaarste volmaaktheid beoefend. En toch verscheen Antonius na zijn overlijden aan den ziekendienaar des kloosters, Joannes genaamd, en deed hem weten dat hij veroordeeld was om in de vlammen des vagevuurs gezuiverd te worden.
„Hoel in het vagevuur, riep de ziekendienaar uit, gij die eene zoo voorbeeldige boetvaardigheid gedaan-hebt gedurende geheel uw leven ? Mijne fout, zeide-de ziel, was eene tekortkoming aan de heilige armoede. Ik dacht dat ik er geen kwaad mee deed ; maar ik had beter op de hoogte moeten zijn mijner verplichtingen 55 De ziekendienaar wilde weten of de hem opgelegde boete groot was. De overledene antwoordde dat de straf van schade, of de beroo-ving van Gods aanschijn, hem onverdragelijk voorkwam; want, onmiddelijk na den dood, streeft de ziel onweerstaanbaar Daar haar schepper heen, en-al wat haar daarvan verwijderd houdt, dompelt haar in een onzeglijke kwelling. Hij voegde er bij dat hij weldra in \'t bezit zou gesteld worden van dat Goddelijk voorwerp van al zijne verlangens,
JSieuwe les, hoezeer wij bevreesd moeten zijn voor de minste overtreding.
84
Over de pijn van gevoel in het Vage vuur.
j^ezus Christus, onze aanvoerder, onze borg-, ^Jjons voorbeeld, heeft zijne zintuigen en zijn vleesch zonder medelijden gekruisigd om voor onze zonden te boeten. Hij beveelt ons,, onze zinnen een onverzoenlijken oorlog aan te doen, omdat zij de voornaamste zetel zija van hét oorspronkelijk bederf en de vruchtbaarste bron der zoude. Het is om diezelfde reden dat God bij voorkeur onze zintuigen met zijnen wrekenden arm treft; want hoewel de straf der zinnen eigenlijk niet de zwaarste is, treft zij evenwel meer onze blikken. Ook is het ontwijfelbaar dat die bedorven zin, dat onzuiver en verachtelijk wezen niet geduld kan worden in het hemelsch verblijf, maar gelouterd moet worden in don smeltoven des-vagevuurs om zoodoende te worden veredeld en vergeestelijkt.
ELFDE DAG.
Do ziel, van het lichaam gescheiden, verliest geen enkele van hare natuurlijke vermogens; het gevoel, waarmede de zintuigen in betrekking staan, wordt niet vernietigd door het verlies der organen, die toch niets anders dan werktuigen zijn; zij wordt zelfs des te gevoeliger en vatbaarder voor smart, daar zij er nu meer rechtstreeks aan blootstaat. Zoo zijn de wonden op levend vleesch toegebracht onvergelijkelijk pijnlijker dan die welke alleenlijk de huid beschadigen.
De verschrikkelijkste pijniging der zinnen, is het vuur. Welnu, overal in de H. Schriftuur en bijzonder in de schriften van David Isaïas, Ezechiël, Daniël is het \'t vuur dat de H. Geest ons voorstelt, als het voorname werktuig van Gods rechtvaardigheid. Eii dit vuur is, volgens de getuigenis van den H. Hierony-mus, geen figuurlijk maar een wezenlijk vuur; God heeft het bereid, niet alleen voor de verdelging der Sodomieten die hij in zijnen toorn veroordeeld had, maar ook voorde zuivering van de uitverkoren dochters van Sion. En ik zal ze branden gelijk het zilver gebrand wordt, en ik zal ze beproe-
86
elfde dag.
ven gelijk het goud beproefd wordl. (Zaciiasias xiii. 9.) De HH. Vaders en Kerkleeraars zijn dan ook meestal van gevoelen, dat de zielen des vagevuurs gefolterd worden door een wezenlijk en waarachtig vuur; eenigen zijn zelfs van ncoening dat een en hetzelfde vuur dient om de verdoemden eeuwig te pijnigen en de uitverkorenen, gedurende langen of korten tijd, te zuiveren.
En dan treft men nog trage en zinnelijke christenen aan, die het verlangen koesteren eenmaal in dien gloeienden oven te verblijven ! En men denkt er niet aan om een zoo groot ongeluk te vermijden, door voordeel te doen met de kwellingen die een christelijk leven met zich brengt, en door zich eenige lichte verstervingen op te leggen!
87
III.
Maar behalve het vuur, kan men zeggen, dat een tweede pijn van gevoel de ziel kruisigt, van het oogenblik af, dat zij van het lichaam scheiden moet tot aan hare intrede in het hemelsch paradijs, en die pijn bestaat in hare scheiding zelve van het lichaam. ■Groot en smartelijk is do wonde die de dood
ELFDE DAG.
aan het lichaam toebrengt, door het als een onnutte stam van den wortel die het bezielde, af te scheuren; maar de dood grijpt niet minder gevoelig de ziel aan, dewijl hij haar natuurlijk werktuig en haar beminden gezel wegrukt, door God geschapen om met haar onafscheidelijk vereenigd te zijn. Inderdaad, God heeft den dood niet gemaakt, maar hem den zondigen mensch opgelegd als de grootste straf der wereld, en die straf begint op het oogenblik van den laatsten snik, en zal slechts volkomen geëindigd zijn. bij de glorierijke verrijzenis.
Wat de gelukzalige zielen in den hemel betreft, \'t is waar. God geneest haar op eene wondervolle wijze van die wonde, die da dood haar heeft toegebracht. Nochtans ontneemt Hij haar het verlangen niet van hare lichamen terug te bekomen, dewijl haar geluk eerst dan volmaakt zal zijn, wanneer zij wederom met hare lichamen vereenigd worden. Maar tot zoo lang veroorzaakt die tijdelijke scheiding haar niet de minste droefheid. Dat is het wonder dat God ten gunste van de heiligen des hemels uitwerkt. Kan men ook zulk een wonder aannemen ten gunste der zielen die nog van de zaligende aanschouwing beroofd zijn ? Helaas! er bestaat veeleer reden
88
ELFDE DAG.
te gelooven, dat zij de pijn dier scheiding levendig gevoelen, en dat haar toestand gelijkt aan een verlengden dood, of aan een doodstrijd vol benauwdheden.
De Kerk geeft ons eenig denkbleeld van de smart dier zielen, wanneer zij God zoo vurig smeekt van ze toch te willen verlossen van dien akeligen dood, horrendae mortis, waarin ze liggen vastgekluisterd. [Missale Romanum).
Stel u hier voor, hoe groot de pijn des ge-voels in het vagevuur zijn zal, al zou ze slechts bestaan in eene verlenging, gedurende maanden en jaren wellicht, van dat vree-selijk oogenblik waarin de ziel met geweld van het lichaam gescheiden wordt; en voeg dan daar nog bij de ontzettende foltering des vuurs.
God weet welk maaksel wij zijn, cognovit figmentum noslruw, het is zeker dat Hij den vinger op onze wonden weet te leggen, hetzij, om ze te genezen, hetzij om ze te verergeren; Hij zal dan ook wel zijne wrekende hand op de zielen kunnen laten neerkomen, om ze op de gevoeligste plaats te raken, volgens; dat hare fouten het verdienen.
Dat hij die zijn lichaam op eene ongeoorloofde wijze voldoening wil geven, zij het dan
89\'
ELFDE DAG.
ook slecht in kleine zaken, en die terzelfder tijde ^ vreest het door de boetvaardigheid te kruisigen.... o, dat zoo iemand vooral de pijn ■des gevoels vreeze, die hem in het vagevuur wacht. Leer nu derhalve kleine dingen lijden, opdat gij hiernamaals van zwaardere nioogt bevrijd worden. Kunt gij nu weinig verdragen, hoe zult gij dan de pijnen des va-gevuurs kunnen ondergaan?
Denk vandaag van tijd tot tijd: ik ben hier, en eene menigte van zielen\'zijn nu in ■de tormenten! Offer bij die gedachte deklei-iie onaangenaamheden en moeilijkhodec die gij te lijden hebt, of de kleine verstervingen die gij u zeiven oplegt, aan God op tot verlichting der personen die u dierbaar zijn, of wier doodstrijd gij hebt bijgewoond, of voor wie gij het meeste medelijden gevoeld hebt. Wat zoudt gij toen niet gedaan hebben om hen te helpen? Welnu! denk dat hunne be-nauwheid en hun lijden op dit uur wellicht grooter en verschrikkelijker is dan ooit te voren.
Bid God voor u en de uwen, dat Hij u in ■dit leven eene heilzame vrees voor het vagevuur inboezeme. Men vreest zoo zeer het laatste oogenblik en den noodlottigen slag des doods; maar de dood begint slechts in
1)0
ELFDE DAG.
dit leven; hij hoerscht eerst voor goed in het andere leven, en hij houdt er de zielen in een staat van gedwongen scheiding tot aan de groote verrijzenis. Indien de slag des doods ons verschrikt, waarom zijn wij dan minder getroffen door dien toestand die er het gevolg van is, die zal voortduren tot aan de verrijzenis, en waarvoor geen hulpmiddel is dan alleen in den hemel, en die voor de verworpelingen zal uitloopen op een afgrijselijken en eeuwigen dood naar lichaam en ziel.
Ik raad u aan om u met vurigheid tot den H. Jozef te wenden. Bezweer hem van voor u te verkrijgen een waarlijk heiligen dood, die niet alleen uwe eeuwige zaligheid in zekerheid stelt, maar die ook nog uw vagevuur verkort. Smeek hem van in u de vrees voor den zichtbaren dood te verminderen, en daarentegen in u de vrees te vermeerderen voor dien dood, die door onze sterfelijke oogen niet kan gezien worden.
GEESTELIJKE RUIKER. Iemand zal wellicht zeg-gen: „wat maakt het, als ik maar eens in den hemel kom ?\'\' O! zeg dat niet, want de vlammen des vagevuurs zullen verschrikkelijker zijn dan alle lichamelijke pijnen.
H. Cesarius van Arles.
91
ELFDE DAG.
92
In het klooster van den H. Dominicus te Lamorra in Spanje, leefde een religieus van groote deugd, die door eene innige vriendschap verbonden was met een kloosterling van den H. Franc.geus. Op zekeren dag gingen zij onderling de verbintenis aan van elkander na den dood te bezoeken, dat is te zeggen, dat die het eerst stierf, aan deo overblijvende zou verschijnen, indien God het namelijk toestond, om hem te onderrichten over zijn lot in de andere wereld, opdat, zoo hij in het vagevuur verzuchtte, hij door de gebeden van zijn vriend zou kunnen worden geholpen. De Minderbroeder nu werd het eerst voor de eeuwigheid opgeroepen. Aan zijne verbintenis-getrouw, verscheen hij aan den Dominicaan. Hij maakte hem bekend dat hij veel te lijden had tot uitboeting eener menigte kleine overtredingec, waarover zijn berouw niet levendig genoeg was geweest. Vervolgens, om hem nog meer op te wekken, door goede werken aan zijne bevrijding te arbeiden liet hij hem iets zien van de wreede vlammen waardoor hij verteerd werd. „Niets ter wereld, zeide hij, kan u een gedacht geven van deze tormensen. Wilt gij er een zichtbaar bewijs van ?quot; Alsdan legde hij zijn rechterhand op een tafel, en het merkteeken drukte er zich zoo diep in, zoo zwart en zoo brandend, als hadde men er een gloeiend ijzer ingedrukt. Welk was niet de ontsteltenis van den goeden kloosterling, en met welk een ijver arbeidde hij niet aam de verlossing van zijn overleden vriend! Men bewaarde de tafel als eene getuigenis voor dit wonderbaar feit, en in de vorige eeuw werd ze nog te Lamorra. getoond.
Armoede en onmaclit van de zielen des Vagevuurs.
Peginnen we met een vluchtig overzicht van de pijnen des vagevuurs, die we tot hiertoe overwogen hebben. Met smart overstelpt en door wroeging verscheurd, van God gescheiden, in haro zintuigen gefolterd, verbannen van het aardsch vaderland dat ze verlaten hebben en van het hemelsch waarheen de toegang haar ontzegd is voor een tijd waarvan ze den duur niet kennen, ach! wat zijn zo te beklagen die arme zielen in die plaats van tormenten! Elk harer roept tot ons die in deze wereld leven, van toch stil te staan en te overwegen of er eone smart is aan do hare gelijk; Oeginnen we met een vluchtig overzicht van de pijnen des vagevuurs, die we tot hiertoe overwogen hebben. Met smart overstelpt en door wroeging verscheurd, van God gescheiden, in haro zintuigen gefolterd, verbannen van het aardsch vaderland dat ze verlaten hebben en van het hemelsch waarheen de toegang haar ontzegd is voor een tijd waarvan ze den duur niet kennen, ach! wat zijn zo te beklagen die arme zielen in die plaats van tormenten! Elk harer roept tot ons die in deze wereld leven, van toch stil te staan en te overwegen of er eone smart is aan do hare gelijk; O gij allen die voorbijgaat over den weg, aanmerkt en ziet, of er eenige pijn is gelijk mijne pijn, want Hij heeft mij als den wijngaard afgesneden, en van de hoogte heeft Hij vuur in mijn-
twaafde dag.
gebeente gezonden, en Hij heeft mij terng-gestooten, zoodat ik dagelijks treuren moet.
(Klaagl. van Jerem. i. 12,13.)
Do H. Thomas leert ons dat de lichtsto pijn des vagevnurs toch nog altijd de grootste pijn, die wij in dit leven kunnen verduren, overtreft: poena purgatorii minima exce-dit maximam poenam huius vitae. (D. Thom. dist. 4. 9. 21.) Waaruit volgt, dat de ziel die het minst van alle in het vagevuur lijdt, er evenwel nog meer lijdt dan men in dit leven zou kuunen verduren aan welke ziekte, droefheid of marteling men dan ook zou ter prooi zijn.
Ach! indien gij over deze leer ernstig nadacht, gij die u beklaagt over uwe ongenade, uw lijden, uwe ziekelijkheden, o! ongetwijfeld zoudt gij ze beter benuttigen en er de verdienste van opdragen voor die zielen die onvergelijkelijk meer te beklagen zijn dan gij.
De armoede dier zielen doet haar ongeluk ten top stijgen; hare behoeftigheid kon niet grooter zijn. Zij zijn volkomen van alle he-melsche goederen ontbloot. Ondanks alle aanspraken die zij op den hemel hebben, genie-
94
TWAALFDE DAG.
ten zij geene enkele der vertroostingen dio haar daar wachten. Zij zijn eveneens beroofd van die middelen van voldoening eigt; heiliging welke de Kerk hare levende kinderen aanbiedt; want zij zijn buiten staat er voordeel mede te doen.
Ook zijn zij arm aan aardsche goederen de dood heeft er haar geheel van beroofd.
O! hoe zou haar nu te pas komen een weinig geld om aalmoezen te geven en harezonden af te koopen! wat gezag om haren uitersten wil te doen uitvoeren, die wellicht verwaarloosd en veracht wordt door erfgenamen die de erfenis welke zij bekomen hebben, verspillen en verkwisten! Welk eenamp; armoede, welk eene vernedering, welk eene teleurstelling voor zooveel zielen die weleer fier waren op rijkdommen en macht, en aan wie nu niets overblijft van al die schatten welke zij wellicht hierbeneden tot dwaze, ZOO\' niet verkeerde doeleinden gebruikt hebben neen, niets blijft er haar meer van over, zelfs niet dat weinige dat zij zich hadden voorbehouden om verlossing uit de vlammen of ten minste eenige verlichting to bekomen.
95
TWAALFDE DAG.
De armoede van de zielen des vagevuurs strekt zicli nog verder uit. Daar zij hare vrijheid misbruikt hebben met te zondigen, zoo bevinden zij zich nu in een volslagen onmacht van zich te helpen, en geheel verstoken van de dadelijke genade die zij daarvoor noodig zouden hebben. Gedurende het leven schonk de Goddelijke genade haar gelegenheden en middelen zonder tal om eene algehee-le vergiffenis harer fouten en de kwijtschelding der tijdelijke straffen te bekomen. Zij konden en moesten daaraan beantwoorden. Helaas, hoe duur booten zij die nalatigheid! Elk der Sacramenten en Sacramentaliën heeft rechtstreeks of zijdelings het vermogen van te heiligen en de dagelijksche zonden, waarover men berouw heeft, uit te wis-schen. Elk goed werk in staat van genade verricht, heeft eene voldoenende en uitboetende kracht. Indien, ondanks zooveel middelen, die zielen uit deze wereld zijn gescheiden, zonder geheel gezuiverd te zijn, dan is dit geschied, óf omdat zij die middelen niet gebruikt hebben, óf omdat zij zich niet hebben kunnen ontdoen van eenige geheime gehechtheid aan de eene of andere fout, zij moge
«6
TWAALFDE DAG
dan zoo licht zijn gewenst als men wil. Geene fout toch kan ooit vergeven worden, zoolang de gehechtheid er aan voortduurt.
Die arme zielen verwekken nu wel vurige akten van liefde tot God; zij beoefenen alle deugden op de volmaakste wijze; maar al hare handelingen zijn geheel van verdienste ontbloot. Zij hebben een hevigen haat voor de zonde en verafschuwen grootelijks elke ongeregelde neiging; maar toch kunnen zij geen enkele verlichting, geen enkele verzachting van hare kwalen verhopen, tenzij van God en van ons; zij zijn geheel en al onvermogend zich die zei ven te verschaffen.
Eindelijk, zij hebben zelfs het laatste hulpmiddel van den arme niet, ik wil zeggen, het verzoek, want, volgens den gewonen loop der Voorzienigheid, kunnen zij het schouwspel harer kwalen voor onze oogen niet komen aanbieden, ons haren nood niet doen kennen, ons niet tot medelijden komen bewegen; en van een anderen kant, God sluit het oor voor hare smeekingen, voor zoover die hare eigene verlossing betreffen. Gij hebt tegenover u eene wolke gesteld, opdat het gebed niet doorgaan zoude.
(Klaagl. van Jekem. iii. 44)
6
97
TWAALFDE DAG.
Ach! waarlijk al dat vertrouwen dat men in zich zeiven heeft, in de goederen, de rijkdommen, de macht dor aarde, het verdwijnt geheel op den drempel des vagevuurs. Ja, daar leert men eerst Je schatten van genade waardeeren, welke God ons elk oogenblik des levens schenkt. Nu zijn het dagen van geestelijken overvloed: wij hebben de Sacramenten ter onzer beschikking; duizenden gelegenheden bieden zich aan ons aan, om de deugd te beoefenen ; wellicht zijn wij niet minder van alles voorzien in hetgeen het tijdelijke betreft. Welnu ! denken wij, volgens den raad van den Wijzen Man, aan de dagen van gebrek, wanneer wij onmachtig zullen zijn, ons zeiven te helpen, of ons de hulp van anderen te bezorgen, wan-neer wij ons zullen gebracht zien tot den toestand van dien lamme aan het schaapsbad van Jeruzalem, die zich beklaagde, dat hij niemand had om hem te helpen: Hominem tiovt, habeo, ik heb geen menseh.
Doen wij nu hetgeen wij alsdan zouden wenschen gedaan te hebben; zeggen wij tot ons zeiven; de Missen, de aalmoezen die ik na mijn dood zou kunnen voorschrijven, daarover zal ik alsdan niet meer kunnen beschikken-is het niet beter nu al dat goed te doen met eene dubbele verdienste, door het voor mij
98
TWAALFDE DsG.
zeiven en den naaste op te dragen? Ja, sta op uit uwe lauwheid en bedenk wel, dat, al waart ge hier op aarde de grootste, de rijkste, de machtigste der vorsten of prelaten, gij in het vagevuur niets anders zijn zult dan een arm zwak schepsel, zonder kracht, macht of gezag, geheel onbekwaam n zeiven te helpen of zelfs te doen helpen door die vrienden en onderdanen, die u nu zoo verknocht en zco gedienstig voor u zijn.
Gedenk dan vandaag in het bijzonder die zielen, welke het meest verlaten zijn, en voor wie door niemand ter wereld gebeden wordt. Er zijn in het vagevuur zielen, weleer arm aan aardsche goederen, die men hier verachtte, maar aan wie na den dood gedacht wordt; doch er zijn ook oude rijkaards, tot een groote geestelijke behoefte gebracht, aan wie hunne erfgenamen niet denken, alhoewel zij hunne nalatenschap genieten, of wier gedachtenis zij door ijdele loftuitingen vereeren.
Indien gij vandaag eenige moeilijkheid ontmoet, offer ze voor die zielen op, en doe eenige akten van liefde en vergevingsgezindheid ter uitboeting van uwe zonden en de hare.
GEESTELIJKE RUIKER. Heerl ik heb geen mensch.
Joan. V. 7.
99
TWAALFDE DA.G.
In Jeruzalem was een schaapsbad, in het He-breeuwsch bijgenaamd Betsaïda, hebbende vijf galerijen. In deze lagen een groote menigte van kran-ken. blinden, kreupelen, lammen, wachtende op de beweging des waters. Want een Engel des Heeren daalde bij tijden in het bad, en het water werd bewogen. En de eerste, die na de beweging des waters, in het bad nederkwam, werd gezond, van welke krankheid hij ook bevangen was. Endaar lag een mensch, die acht en dertig jaren krank was geweest. Als Jezus dezen zag liggen, en wist, dat hij langen tijd geleden had, sprak Hij tot hem: Wilt gij gezond worden? De kranke antwoordde Hem: Heer! ik heb geen mensch, die, wanneer het water bewogen wordt, mij in het bad werpequot;. (Joan. V. 2—7.)
Ziedaar het droevige lot der zielen in het vagevuur; zij liggen onbeweeglijk in de wrekende vlammen, onbekwaam zich zeiven te helpen; zij kunnen zich niet dompelen in het genezend en heilzaam bad van Jezus kostbaar bloed, dat de wereld gered heeft. Zij wachten, gelijk de lamme, op een hulpvaardig vriend. Christen ziel, wees gij die liefdevolle vriend, o! wees de reddende engel dier arme zielen.
100
De pijnen des Vagevuurs zijn zonder verdiensten.
Grffpet lijden is voor den rechtvaardige het •i^r voedsel des levens; want, volgens, de getuigenis van den koninklijken profeet, is het door het brood der smarten, en den wijn des tegenspoeds, dat God in ons de deugden doet aangroeien, dat Hij het vleesch versterft en den geest verlevendigt, gelijk de wijngaardenier, die den wijnstok zuivert, buigt en snoeit, om hem vaster te doen wortelen, meer stevigheid aan zijne takken te geven, en eindelijk om er talrijker en sappiger vruchten van in te zamelen. De heiligen hebben zich niet dan door dit middel geheiligd. Het lijden is inderdaad niet slechts de strenge voorwaarde, die het Evangelie ter bereiking der heiligheid stelt, het is bovendien noodzakelijk en, om zoo te zeggen, het natuurlijk middel, dat onze tegenwoordige bedorvenheid eischt, en het
6.
DERTIENDE DAG.
eenige om die te genezen. Bijaldien God geen verdiensten aan het lijden had verbonden, dan zonden wij ons dikwijls nog niet kunnen ontslagen achten van het te ondergaan, al was het maar alleen om het vleesch te bedwingen, en ons van de zonde te verwijderen. Zoo ook is men dikwijls genoodzaakt zich aan zekere pijnigingen en zekere onthoudingen te onderwerpen om de gezondheid des lichaams te bewaren. Maar voor de zielen des vage-vuurs strekt het lijden in geenen deele tot geestelijk voordeel; zij betalen op die wijze het overschot harer schulden; doch zij verwerven geen nieuwe verdiensten. In het vagevuur wordt men gepijnigd als de martelaars en doet men eene boetvaardigheid als die der kluizenaars: als men het verlaat is men zuiverder maar niet heiliger dan toen men het binnentrad.
II.
Het lijden geeft den christen aanspraak op verdienste. Als Jezus Christus niet kon ingaan in zijne glorie dan langs den weg des lijdens. dan is het billijk, dat ook wij er niet komen dan door vele kwellingen. Opdat het graan groeie en vrachten drage, moet
102
DERTIENDE DAG.
■103
het zaad in de aarde sterven, en in eene aarde, vruchtbaar gemaakt door het bloed en het zweet van een Godmensch. Opdat de kroon der overwinning ruste op het hoofd des kampvechters, moet hij gewerkt en gestreden hebben volgens de regels, welke de Goddelijke Meester zijnen leerlingen gegeven heeft. Ziedaar waarom de H. Paulus overvloeide van vreugde te midden der kwellingen, in het vooruitzicht der belooning. Ziedaar ook waarom, ten overstaan der aardsche kwellingen een oprecht doch nog zwak christen zich minstens weet te onderwerpen, terwijl de sterke ze moedig verdraagt, en de vurige er zelfs naar verlangt. Getuige eene H. Teresia, die het als «ene gunst beschouwde te lijden of te sterven, •alsof zij hier geen andere bestemming had, dan om te lijden, en er geen ander middel was om den hemel te verwerven. Maar nog eens, de pijnen des vagevuurs zijn zonder verdiensten voor den hemel; zij vernietigen wel de hinderpalen, die het binnentreden in den hemel beletten , maar zij vermeerderen in gee-nen deele de aanspraak op de glorie. Zij zijn noodzakelijk en rechtvaardig, ziedaar het «enige dat ze dragelijk maakt; geheel de hoop der arme zielen, die ze verduren, bestaat, niet in er vruchten van te verwach-
DERTIENDE DAG.
ten, maar in er het einde van te zien, om alleen de vruchten te kunnen genieten van de goede werken, die zij op aarde verricht hebben
III.
Wanneer men het geestelijk voordeel niet in aanmerking neemt, dan nog is het lijden eervol in de oogen eens christens, die waarlijk Jezus Christus bemint, wijl hij alzoo meer gelijkvorming wordt aan zijn Goddelijk Toonbeeld, en zich zoo, volgens het zeggen van den H. Ignatius van Loyola, bekleedt met de livrei van zijn Aanvoerder. Ook dan, wanneer hij verzekerd ware tot denzelfden graad van deugd en glorie te kunnen geraken langs een gemakkelijker weg, zou hij nog dien van Calvarië de voorkeur geven om het vermaak van Jezus na te volgen. Het geheim dier heldhaftigheid is gelegen in de liefde, die Jezus ons betoond heeft, met door zijne smarten al de smarten der wereld te heiligen. Hij heeft ze aldus voor zijne uitverkorenen in ware goederen veranderd; Hij heeft ze tot een deel gemaakt van den grooten prijs der verlossing, die Hij deneau-wigen Vader heeft aangeboden, en die niet de minst kostbare der Goddelijke schatten is.
104
DERTIENDE DAG.
Ziedaar de verklaring van liet gebed, dat de H. Magdalena de Passis tot God richtte: lijden en niet sterven, Heer.
Maar wat betreft de pijnen des vagevuurs, Jezus Christus heeft ze niet voor zich zeiven gewild en Hij spoort er ook zijne vrienden niet toe aan, want zij zijn den lauwen dienaars voorbehouden; integendeel, men handelt volgens zijn verlangen, als men zich beijvert om ze te ontkomen. Zij zijn dan ware kwalen, en gelijken aan die der hel in zooverre zij ontbloot zijn van verdienste en glorie voor hen, die ze verduren.
Wie kan begrijpen, welk offer de zielen des vagevuurs te brengen hebben om zich volkomen aan de Goddelijke Rechtvaardigheid te onderwerpen en in hare kwellingen gelaten te zijn! En toch dit wordt niet in rekening gebracht en hoe. volmaakt hare liefde en haar berouw ook zij, toch is dit niet, zooals eertijds voldoende om die strenge Eechtvaar-digheid te bevredigen. Hare smarten hebben eigenlijk niets, dat Gode behaagt; Hij is meer verheerlijkt door het zien onzer pogingen tot hare verlossing, zij het ook slechts door het geringste verdienstelijk goed werk, dan door haar zeiven hare schulden te zien uitboeten door het lijden.
105
DERTIENDE DAG.
Troosten wij ze dan en geven wij eer aan God, met ons te bevlijtigen liet werk van Jezus Christus op aarde voort te zetten, ik wil zeggen, de verlossing dier zielen. Dat werk zal ook voor ons zijn nut hebben. Bevelen wij ons aan onzen Verlosser, opdat Hij ons het begrip geve van het beminnelijk geheim des kruises. Onzerzijds hebben wij niet te vreezen van te lijden zonder belooning; maar door ons lijden moeten wij, volgens den l1. Paulus, aanvullen, wat aan het lijden van Jezus Christus ontbreekt, ten opzichte der heiligmaking onzer ziel. Doet heden eenige versterving tot verkwikking der zielen, die de meeste godsvrucht hadden voor het heilig Hart en het lijden van Jezus Christus.
GEESTELIJKE RUIKER. Ziet hoe hard en bitter het is, den Heer uwen God veriaten te hebben.
Jerem. n. 19.
VOORBEELD.
In het klooster van St Catharioa te Napels, had men de godvruchtige gewoonte, den dag te eindigen met. het bidden der vespers van de overledenen. Dit geschiedde op de slaapzaal. Na gebeurde het eens dat de religeuzen, na den gehee-len dag tot het laatste uur .toe, met een spoed-eischer.d werk te zijn bezig geweest, zich ter rusten begaven zonder hun gewoon gebed voor de
106
DERTIENDE DAG.
overledenen verricht te hebben. Toen zij nu waren ingeslapen, verschenen er in het vertrek eene menigte engelen, die zich in twee reien plaatsten en vervolgens in eene hemehche melodie het officie zongen, dat was achtergelaten. Een der Zusters die alleen op dit uur wakker was, de eerbiedwaardige Paula van de H. Teresia, meenende hare medezusters te hooren, verliet spoedig de cel om hare stem met die der andere religieuzen te vereenigen. Maar welk w^s niet hare verbazing, toen zij die he-melsche geesten de Vespers der overledenen zag bidden, opdat de zielen des vagevuurs niet verstoken zouden zijn van de hulp, die zij door die gebeden erlangen.
De dienares Gods voelde van dat oogenblik af hare liefde voor die heilige zielen nog toenemen; en toen zij aan hare medegezellinnen dit wonderbaar voorval verhaald had, namen deze het bo-duit van nooit het bidden dier getijden achter te laten
(Leven van de eerbiedwaardige Paula.)
407
Andere oorzaken van droefheid voor de zielen des Vage vuur s.
•fïS
L
ï\'ndien wij konden doordringen tot in het Jhart dier gezegende zielen, dan zouden wij zien dat de vlammen der liefde haar verteren en pijnigen met nog grooter hevigheid dan het uitwendig vuur zulks vermag. Die liefde maakt dat zij zonder ophouden naar God en de eeuwige zaligheid verzuchten; maar meer nog, door ze allen in eene volmaakte eenheid te verbinden, stelt zij onder haar ook eene gemeenschap van pijnen daar, zoodat elkeen het lijden der anderen als zijn eigen lijden gevoelt. Zoo bestaat er ook, uit kracht van de gemeenschap der Heiligen, tusschen de zaligen des hemels eene onderlinge deelneming in elkanders verdiensten en glorie. Hoe pijnlijk in het niet ook maar een enkelen nacht te moeten doorbrengen in een hospitaal waar men niets anders hoort dan zuchten en
VEERTIENDE DA.G.
smartkreten, en waar men niets anders ontmoet dan wonden en akeligheid! Men wordt ondanks zichzelven ontroerd en bewogen, wanneer men een mensch, al is hij ons ook geheel onbekend, lijden ziet, wanneer men getuige is van de straf fens misdadigers, al is hij ook nog zoo schuldig en verachtelijk. Wat moet er dan niet omgaan in die eerbiedwaardige zielen, welke de liefde op eene onherroepelijke wijze in eeuwige vriendschap en volmaakte hoogachting vereenigt? in die zielen welke door de teederste genegenheid één geest en één hart zijn geworden?
Hetgeen ons vooral moet verteederen is de gedachte dat zij steeds zoo bezorgd blijven voor ons, die door haar op deze wereld bemind werden, of die zij nu beminnen als hare broeders in Jezus Christus, evenals zij, voor de eeuwige zaligheid bestemd. Ach! hoeveel vaders, moeders, echtsrenooten, broeders en vrienden hebben hier hunne dierbaren achtergelaten, verstrikt in de liefde voor de aardsche goederen, en onbezorgd ten opzichte der rampen die hun boven het hoofd hangen! Zij hebben ons wellicht gekend, terwijl wij bezig waren
109
VEERTIENDE DAG.
met ons in ketenen te klinken, nog zwaarder dan de hunne! En wie kan zeggen hoe droevig die herinnering voor hen in het vagevuur is ? Niet wetende of wij boetvaardigheid zullen doen en de eind-volharding zullen bekomen, smeeken zij onze engelbewaarders met bloedige tranen toch voor onze zielen te willen zorgen; zij zouden wenschen, indien het mogelijk ware, eeuwig in het vagevuur te lyden om ons aan het gevaar der hel te ontrukken waarmede zij ons bedreigd zien. Ach! indien wij ook al koud en ontrouw te hunnen opzichte zijn, zij, van hunnen kant, koesteren eene vurige en onveranderlijke liefde voor geheel de strijdende Kerk en in het bijzonder voor her die hun hierbeneden dierbaar zijn geweest.
Een nog bitterder herinnering voor de zielen des vagevuurs is, te moeten denken, dat zij wellicht door hare voorbeelden of door hare verzuimenisen hun die aan hare zorgen waren toevertrouwd, ergernis hebben gegeven. O! hoe zijn haar de oogen open gegaan bij haar intreden in de andere wereld! O! welke lessen, welke raadgevingen, welke voorbeelden zouden zij den overlevenden geven, en met
110
VEERTIENDE DAG. 1H
welk eene zorg zouden zij de ergernissen herstellen die zij nog niet volkomen hebben weggenomen, indien het haar geoorloofd was weder op deze wereld terug te keeren! Maar even als aan den rijken vrek, is er eene stem die haar zegt dat de levenden Mozes hebben en de profeten, dat zij de wet Gods voor regel hebben, de Kerk voor geleidster, de Sacramenten als hulpmiddelen; dat er voor haar echter geen tijd meer is, noch om het\'goede te verrichten, noch om het bedrevene kwaad te herstellen ; tempus non erit amplius, daar zal geen tijd meer zijn; de Engel der Openbaring heeft het met eede verzekerd. Nochtans, de misslagen die zij bedreven, gaan voort hunne gevolgen en uitwerkselen te hebben; zij kunnen zelfs eene bron zijn van steeds nieuwe zonden! Hoamp; droevig moet voor die heilige zielen zulk eene gedachte niet zijn?
O, welke eene vertroosting voor degenen onder haar, aan wie de Bewaarengel kan aankondigen dat die bloedverwant, die vriend wiens zaligheid haar verontrustte of wiens herinnering haar een oorzaak van wroeging was, zich eindelijk eens oprecht bekeerd heeft en zich met ijver op goede werken toelegt.
Welnu, neem heden het heiligen edelmoe-
VEERTIENDE DAG.
dig besluit u te bekeeren, dat wil zeggen, óf een nieuw leven te beginnen, indien ge in staat van zonde zijt, óf in deugd vooruit te gaan, indien gij u reeds aan God gegeven hebt. Verwek met dit doel eene akte van die deugd welke het meest met uwe hoofddrift in strijd is, en offer er de verdienste van op voor die zielen in het vagevuur, die u het meest beminnen.
Laat ook niet na God te bidden, dat Hij u, op de voorspraak dier zielen, de genaden verleenen die u noodzakelijk zijn om uwe betrekkingen met den naaste op een behoorliike en passende wijze te regelen, uwe onderdanen met wijsheid te besturen en hen tot het goede aan te zetten door uwe raadgeving, door uwe voorbeelden, kortom door alle middelen die in uwe macht zijn. zoodat niet een van hen door uwe schuld verloren ga, cn gij ten dien opzichte geene knaging of wroeging bebbet in het vagevuur.
GEESTELIJKE RUIKER. Er is niets nuttiger, niets passender, niets meer onze bewondering waardig, dan de gewoonte van voor de overledenen te bidden.
H. Epiphanius.
U2
A EERTIENDE DAG.
Twee meisjes van goeden huize, Gertruda en Margarets, legden haar geloften af iu een klooster van de orde van Citeaux. Hoewel braaf en deugdzaam, verbraken zij toch dikwijls het stilzwijgen, dat zoo streng door den Regel was voorgeschreven^ en vandaar een menigte van fouten, vooral bij Gertruda. die altijd de eerste was om met spreken te beginnen.
Zij stierf, en God liet toe dat zij aan hare zuster verscheen. „Och! indien gij wist, zeide zij haarr hoeveel ik lijd ! Ik ben geheel van vlammen omringd, mijne tong vooral wordt er door gefolterd, zonder dat ik eenige verzachting onderviod! Mijne teerbeminde zuster, spiegel u aan mij, bewaak uwe tong, anders wacht u een galijke straf*.
Margareta was zoo getroffen door de verschijning en de woorden harer zuster, dat zij ziek werd, maar tot groot voordeel harer ziel, want zij onderhield in het vervolg den re2:el der stilzwijgendheid zoo stipt, dat men op haar dit woord van den koninklijken Profeet kon toepassen: Ik sprak-, ik wil behoedzaam zijn op mijn gedrag, dat ik niet zondige met mijne tong. (Ps, XXXVIII. 2.)
113
De zielen des Vagevuurs zijn heilig.
^j§?eze zielen zijn heilig, omdat zij geheel vervuld zijn van Gods genade en liefde. Eeeds hebben zij de onschatbare genade der eindvolharding ontvangen, die haar onherroepelijk aan God verbindt en die in haar voor altijd de andere gaven des H. Geestes bevestigt; want de volharding is als de laatste schakel van dien keten van weldaden, waardoor God ze heeft geroepen, voorbeschikt en geheiligd. Elk dezer weldaden staat deze . gezegende zielen levendig voor den geest. Zij gevoelen een onuitsprekelijk groot verlangen om haar hemelschen Weldoener te loven eri te danken in het gezelschap der H. Maagd en der heiligen. Met de liefde zijn in deze zielen alle andere deugden in overeenstemming, bijgevolg zijn zij rechtvaardigen; en daarenboven zullen zij in den hemel juist denzelfden graad van glorie en heiligheid
VIJFTIENDE DAG.
hebben. Het is mogelijk, dat verscheidenen harer plaats zullen nemen onder de hoogste koren der engelen, en bestemd zijn tot het vervullen der verhevenenste bedieningen van het paradijs.
II.
Ten tweede zijn deze zielen heilig, omdat in haar geen dier zwakheden en onvolmaaktheden meer bestaan alsook geen dier aardsche en zinnelijke genegenheden, welke zoo dikwijls den glans der schoonste deugden op deze wereld verduisteren. In haar is alles edel en grootmoedig. Gelukkig zijnde van God niet meer te kunnen beleedigen, gaven zij de voorkeur aan het voldoen zijner rechtvaardigheid boven haar eigen gelukzaligheid, zich bij gebrek van andere middelen gewillig aan het lijden onderwerpende om hare schulden te voldoen. Wij hebben dikwijls voor haar niets dan koudheid en onverschilligheid; zij integendeel roepen Gods barmhartigheid in voor degenen, die haar tot de zonde brachten, en haar nu verlaten. Trachten wij de overledenen te helpen, zij stellen geen perken aan hunne erkentelijkheid.
Dewijl hun verstand geheel gezuiverd en
115
•116 VIJFTIENDE DAG.
hun wil geheiligd is, daarom ziin hunne vroegere gebreken, de oorzaken hunner tegenwoordige kwellingen, niet meer in hen als vrijwillige smetten of ongetrouwheden tegen God en als strafwaardige en nog sterke genegenheid voor de schepselen, maar enkel als een beletsel voor hun overgang in de glorie. Nauwelijks zal echter dit beletsel weggenomen zijn, hetzij door hunne, hetzij door onze voldoeningen, of zij zullen ten hemel opstijgen om bezit te nemen van de plaats die hun is voorbehouden. Herinneren wij ons altijd, dat het vagevuur hen niet heiligt, maar, dat het, door het vuur des lijdens hen zuiverende, hen van hunne schulden ontlast Zij hebben dus reeds den graad van heiligheid, die zij in den hemel zullen blijven bezitten, ten minste in zoover het de zuiverh\' id der ziel en de onthechting van de zonde betreft.
Gelijk aan de gelukzaligen des hemels in verdiensten, verschillen zij, helaas! veel van hen, wat betreft hun toestand. Het zijn niet de paarlen des paradijzes, die aan hunne kronen ontbreken ; o, neen, maar de afwezigheid van het licht der glorie berooft ze van haren glans.
VIJFTIENDE DAG. H7
Als wij dan de heiligen des hemels eeren en beminnen, wegens hunne deugden en verdiensten, weten wij het dan toch wel, dat de heilige zielen des vagevuurs gelijk recht op onze genegenheden en ons teeder medelijden hebben. Eindelijk, die zielen zijn bestomi om in den hemel te heerschen Welnu, er is veel meer verdienste en grootmoedigheid in het dienen van een ongelnkkigen, vervallen en armoedigen vorst, dan, met het inzicht zijne gunsten te verwerven, zijn hof te maken bij dengenen, die op den troon zit.
Eertijds, tijdens de vervolgingen, bestemd er onder de christenen een heilige naijver. Terwijl de eenen zich aan de pijnigingen voor den naam van Jezus overgaven, drongen anderen hunne gevangenissen binnen zonder het gevaar te vreezen; zij kusten de wonden der heilige belijders, en op duizenden manieren verschaften zij hun op de liefderijkste wijze allen mogelijken bijstand. En toch deze belijders van het geloof waren nog niet zeker van hun geluk; inderdaad, verscheidenen zag men in het beslissend oogenblik bezwijken.
Wat ons betreft, wij zouden op aarde geen heiligheid kunnen vinden, die meer verzekerd en vaster is, noch een zuiverder deugd, noch eene m nederige en tevens t leler behoeftig-
VIJFTIENDE DAG.
heid, dan die van de zielen des vagevuurs.
Wees volmaaktelijk in vrede met de overledenen. Wacht u wel ooit in het geheugen op te roepen, of in uwe gesprekken te klagen over de verongekjkingen of de onaangenaamheden, welke gij van hunnen kant te lijden hebt gehad. Men moet hopen, dat zij in Gods vriendschap gestorven zijn; en bijgevolg behouden zij niets meer van hetgeen u mishaagde of u veroordeelenswaardig toescheen; zij zijn zelfs uwe getrouwste vrienden geworden.
Zoo gij ze hebt beleedigd, dan hebben zij zelfs de geringste bitterheid afgelegd; zij hebben u alles vergeven. Zoo zij het echter zijn, die u beleedigden, dan herinneren zij zich dit, doch alleen om het ongenoegen te beweenen dat zij u hier aandeden; en, zijn zij eens in den hemel, dan zullen zij zooveel te ijveriger zijn, om de schade te herstellen, welke zij u veroorzaakten.
Bid heden bijzonder voor de zielen, die zich afkeerig of vijandig ten uwen opzichte gedragen hebben, of wien gij eenige beleediging of zelfs eenig onrecht mocht hebben aangedaan. Indien, zooals wij mogen hopen, zij zich voor hun afsterven rechtzinnig bekeerd hebben, dan zijn zij nu uwe vrienden en uwe bijzonderste
•118
VIJFTIENDE DAG.
weldoeners, die tot vergoeding dezer verongelijkingen, weldra uwe zaak en uwe belangen gaan bepleiten bij den hemelschen Vader.
GEESTELIJKE RUIKER. O Heer, leen het oor aan de gebeden door welke wij uwe barmhaitigheid inroepen, op dat de ziel van uwen dienaar het gezelschap uwer Heiligen binnentrede.
Officie der overledenen.
Eens, gedurende een nacht, dat de gelukzalige Joanna van het kruis in het gebed was, verscheen haar een prelaat dien ze goed had gekend en die pas gestorven was, met een verlegen en droef gelaat. De zalige Joanna was er geheel door ontsteld en begon terstond de Goddelijke Barmhartigheid voor de ongelukkige ziel te bidden. „Heer, zeide zij, Gij weet met welk een ijver en godsvrucht die prelaat zijn H. Patroon vereerde, hoe vurig hij zijne hulp inriep, en hoe bij altijd zijne beeltenis bij zich droeg om hem toch nooit te vergeten; wees dit alles, bid ik U, gedachtigquot;. Eenige dagen daarna, terwijl zij dit gebed herhaalde, gaat de deur van hare cel open, het beeld van den Heilige vertoont zich, en daarachter de ziel des prelaats, maar niet meer in denzelfden staat van droefheid en lijden. Na Joanna gegroet te hebben, zegde de verschijning: „Ik ben de ziel voor welke gij zoo gebeden hebt. Dank aan uwe tusschenkomst, en aan die van mijnen H. Patroon, wiens afbeelding gij hier ziet, heeft de goede God barmhartigheid met
119
VIJFTIENDE DAG.
120
mij gehad. De Heer verliciit mijne tormenten,, mijne beproeving gaat eindigen, en ik hoop dat gij ze nog zult helpen verkortenquot;. Joanna ginpc voort met voor die ziel ten beste te spreken tot het oogenblik waarop zij door eene openbaring van hare bevrijding kennis kreeg.
De zielen des Vagevuurs zijn zeer aangenaam aan God.
P^quot;edenk dat die zielen heilig zijn en derhalve aangenaam aan God. Men kan zelfs zeggen, dat zij Hem aangenamer zijn, dan zij het ooit in haar leven waren. En inderdaad, het werk harer voorbeschikking is thans tot zijne volmaaktheid gekomen. Zie evenwel hoe geheel verschillend God haar nu behandelt, hoe geheel anders dan te voren ! Hoeveel genaden, H. H. Sacramenten en bijzonderen bijstand heeft Hij haar gedurende het leven niet geschonken! Hoelang hebben velen onder haar wellicht niet aan zijne uitnoodigingen weerstand geboden! en Hij heeft geduld gehad. Hoe dikwijls heeft God niet aan velen harer genade geschonken wanneer zij de hel verdiend hadden wegens de herhaalde overtredingen zijner geboden!^quot;edenk dat die zielen heilig zijn en derhalve aangenaam aan God. Men kan zelfs zeggen, dat zij Hem aangenamer zijn, dan zij het ooit in haar leven waren. En inderdaad, het werk harer voorbeschikking is thans tot zijne volmaaktheid gekomen. Zie evenwel hoe geheel verschillend God haar nu behandelt, hoe geheel anders dan te voren ! Hoeveel genaden, H. H. Sacramenten en bijzonderen bijstand heeft Hij haar gedurende het leven niet geschonken! Hoelang hebben velen onder haar wellicht niet aan zijne uitnoodigingen weerstand geboden! en Hij heeft geduld gehad. Hoe dikwijls heeft God niet aan velen harer genade geschonken wanneer zij de hel verdiend hadden wegens de herhaalde overtredingen zijner geboden!
En ziet, toen zij zich gedroegen als hardnekkige vijanden, was God al goedheid en
zestiende dag.
vergevingsgezindheid voor haar. Maar, nu zij vol nederigheid en berouw zijn, nu zij beven voor Gods stem, ach ! in plaats van een medelijdenden blik op haar te slaan, schijnt Hij slechts strengheid en wraak te ademen; Ik roep tot U, en Gij verhoort mij niet... Gij zijt mij verkeerd in eenen wreede, en in de hardheid uwer hand zijt qij mij terien.
(Job XXX 20. -21.)
Het is slechts om lichte fouten, dat Hij, die zoo vaardig was om haar doodelijke zonden te vergeven en van de hel te bevrijden, zich nu in zulke gestrengheid vertoont.
II.
Trachten wij nu de reden hiervan op te sporen. Zou soms die geneigdheid tot vergeven en weldoen, die de Heer in het harte draagt en waarin Hij zijn grootste glorie doet bestaan, uitgeput en opgedroogd zijn in zijn hart? Boven alle glorie is de bescherming..
(isaïas iv. 5.)
Wel neen; dat zou eene godslastering zijn. Zou wellicht de Godelijke Bechtvaardigheid van de zielen eischen dat ze voor al haar schulden voldoen door persoonlijk lijden? Nogmaals neen; want een groot aantal zielen verlaten
122
ZESTIENDE DA.G.
het vagevuur zonder haar straf geheel ondergaan te hebben, dank onze voldoeningen en de God delijke toegevendheid.
Van een anderen kant, God heeft een volkomen voldoening ontvangen voor al de zonden der mensclien en voor al do straifen die zij moeten verduren. Jezus Christus heeft door zijn bloedig lijden en smartelijken dood, aan al de eischen der Goddelijke Kechtvaardigheid voldaan; het is genoeg zoo zijne verdiensten slechts op ons worden toegepast.
Overigens, die zielen zijn niet alleen de levende, maar ook de onbederfelijke ledematen van dat Goddelijk Hoofd. Do genezende kracht van het bloed \'van Jezus Christus moest dus gemakkelijker in haar dan in ons zijne uitwerking hebben, terwijl zij in de onmogelijkheid zijn er het minste beletsel aan te stellen.
Bijgevolg, God zou haar alles kunnen kwijtschelden, Jezus Christus zou haar zijne verdiensten op die wijze kunnen toevoegen, dat ze terstond uit dien kerker verlost werden en die zielen zouden om verschillende redenen meer dan iemand geschikt en waardig zijn, zulk een volkomen toepassing van de verdiensten van Christus te ontvangen. Ondanks dat alles, is God, volgens de gewone regels zijner voorzienigheid, niet gewoon het vonnis
123
ZESTIENDE DAG.
uit te wisschen, vooraleei men geheel aan zijne rechtvaardigheid voldaan heeft.
III.
De reden van deze handelwijze Gods, is hierin gelegen, dat Hij het rechtvaardig lijden dei-uitverkorenen in het vagevuur wil aanwenden tot het welzijn der uitverkorenen op aarde: Alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid erlangen, (n. tui. n. 10.)
Omdat de christenen zich niet zouden beloven ongestraft tg blijven, als zij gezondigd hebben; omdat zij zich niet zouden inbeelden gereinigd te zullen worden zonder het minste lijden, hier in dit leven door het bloed van Jezus Christus en de Sacramenten, en in het andere door middel van verordeningen bij testament; omdat zij niet zouden nalaten zich te beteren en hunne zaligheid door goede werken te verzekeren, om al die redenen handhaaft God deze zijne gestrengheid. Hij laat in den kerker des vagevuurs, in zekerheid, \'t is waar, maar toch in den droevigsten toestand, zijne dierbaarste schapen achter, om diegenen op te zoeken die in deze wereld verloren of in gevaar zijn af te dwalen. Hij be .andelt; om zoo te «ggen, de cersttu
124
ZESTIENDE DAG.
zonder medelijden, terwijl Hij al zijn medelijden bewaart voor \'ons stervelingen, die bij elke schrede op het punt zijn te vallen en ons blindelings in den afgrond te werpen.
Die zoo strenge rechtvaardigheid jegens de zielen des vagevuurs, verandert voor ons in buitengewone barmhartigheid, zoodat haar lijden ons heilzaam wordt, en wel om verscheidene redenen. Heilzaam, omdat hare pijnen geschikt zijn ons een groote vrees voor de zonde in te boezemen; heilzaam, omdat zij ons een uitgestrekt veld openen, om de deugdeu van hoop en liefde te oefenen, een groot getal werken van barmhartigheid te verrichten, waardoor wij haar geluk verhaasten en ook ons eigen geluk op een krachtdadige wijze bevorderen.
Het vagevuur vreezen, het trachten te vermijden en er onzen evennaaste uit verlossen, ziedaar een zeker middel om eenmaal den hemel binnen te gaan ; want, volgens het gevoelen der heiligen, valt men lichtelijk in de hel, als men zich weinig om het vagevuur bekommert.
Vernieuw vandaag uwe gevoelens van medelijden voor al de zielen die lijden. Bedenk het wel, zij lijden, in zekeren zin, voor uwen voortgang in de deugd, gelijk wij het hierboven
125
ZESTIENDE DAG.
verklaard hebben. Wordt gij niot getroffen door de gedachte, dat hoe meèr zorg gij hebt om met hare pijnen voordeel te doen, door u te beteren en met gver alle, ook de minste zonden te vermeden, gij ook naar die mate de redenen doet verdwijnen, welke God aanzetten, om zoo streng jegens haar te zijn?
Woon heden de H. Mis tot lafenis dier zielen bij, ofier voor haar het Bloed van Jezus Christus op, en smeek den hemelschen Vader vurig haar de vrucht er van te willen toepassen.
GEESTELIJKE RUIKER. Het gebed voor de dopden is aangenamer in de oogen van God, dan het gebed voor de levenden; de eersten toch bevinden zich in eenen meer dringenden nood, daar zij zich zeiven niet helpen kunnen.
H. Thomas van Aquinen.
Twee kloosterlingen van de orde van den H. Do-minicus hadden eens geschil over de vraag, welke devotie de verdienstelijkste was: die voor de bekee-ring ^ der zondaars, ot die voor de verlossing van de zielen in het vagevuur. Bcrtrandus was de verdediger van de devotie tot bekeering der zondaren. Hij las getrouw de H. Mis voor hen, en hij offerde al zijne boetoefeningen en gebeden aan God op met de intentie de genade hunner bekeering te
126
ZESTIENDE DAG.
bekomen. Benedictus verdedigde met niet minder vuar de belangen der lijdende zielen. Hij offerde ter barer intentie al de H.H. Missen waarover hij beacbikken kon zoowe! als de gebeden eu boetoefeningen die hij zich oplegde. „De zondaars, zeide hij, worden teruggehouden door ketenen, welke zij eell smeeden ; zij kunnen den weg der ongerechtigheid verlaten, zoodra zij willen; het juk dat zij dragen is hun eigen keuze; terwijl de dooden, wier handen en voeteu gebonden zijn, tegen hunnen wil worden teruggehouden iu het midden der wreede folteringenquot;.
Toch wilde Bertrandus niet wijken, ofschoon hij zich in de onmogelijkheid zag een voldoend antwoord hierop aan zijn vriend te geven. Maar op een nacht had hij een vizioen, dat hem geheel scheen veranderd te hebben, want van dat oogenblik af veranderde hij zijne oude gewoonte en offerde al zijn H. H. Missen, zijne gebeden en zijne boetoefeningen op voor de zielen des vagevuurs.
127
Onze ongevoeligheid voor het lijden der zielen in het Vagevuur.
I
eene wreedheid ongevoelig te zijn
de rampen van den evenmensch. De zielen des vagevuurs door geringe opofferingen te kunnen verlichten in hare hevige pijnen; haar zulk groot goed, als de hemel is, kunnen bezorgen, en het niet te doen; de beklagenswaardigste van alle ongelukkigen, die toch zoo zeer onzen eerbied verdienen, in hunne ellenden laten blijven, welke barbaarsch-heid! Zijn daarenboven deze zielen niet met ons vereenigd door de natuur en de genade, en zelfs verscheidenen harer door de banden van nationaliteit en des bloeds? Men spaart moeiten noch kosten om de grillen eener vrouw of van een kind te voldoen, en vooral om hun de smarten der laatste ziekte te, verzachten, en daarna verlaat men ze in hun grootste en meest dringende behoeften en sluit het oor voor hunne heiligste verlangens!
ZEVENTIENDE DAG.
Die zijn naasten niet bemint wordt beschouwd-een moordenaar te zijn. Wat dan te zeggen van degenen, die niet aan de overledenen denken ? Zij zullen gevloekt worden door al die hei-densche volken, die, niettegenstaande hunne geringe menschlievendheid jegens de levenden, zich gewoonlijk zoo bewonderenswaardig getoond hebben, in hunne bezorgdheid voor de dooden, -zelfs zoo dezen hunne vijanden waren. Daarin volgden zij getrouw hunne meeningen over den staat en de behoeften der afgestorvenen, ofschoon die in zich zelve dwaas en onzinnig waren.
11
Zoodanige onverschilligheid getuigt van groot gebrek aan geloof, en bijgevolg ook van liefde; want indien onze gevoeligheid wordt opgewekt door het aanschouwen van zichtbare kwalen, zoo kan slechts het gelooi ons de pijnen van het andere leven ontdekken. Daarom ook, hoe levendiger het geloof is, hoe meer men de kwalen van dit leven, die dikwijls goede gevolgen hebben, minacht, en de ellenden van het andere leven waardeert. Maar, wijl het vagevuur geene zaak is, die de zinnen treft, en het in tijdelijke pijnen bestaat, die enkel de ziel aandoen,
129
ZEVENTIENDE DAG.
daarom slaat men er weinig acht op. Men gaat zelfs verder: omdat de zielen er lijden, met geduld en onderwerping, zoo beschouwt men dit als eene reden om ze te vergeten. Maar handelt men dan op die wijze jegens dierbare personen, als men ze ziek of in kwelling ziet? Zou men de zieken ten prooi laten aan hunne smarten, omdat men zeker is van hunne genezing en zij ons daarenboven stichten door hun geduld ? Wat zult gij gevoelen voor Gods rechterstoel, als gij zijn troon zult omringd zien door eenige dier reeds verheerlijkte zielen, maar wien gjj verzuimd hebt hulp te brengen?
Wat zult gij gevoelen in het vagevuur,, als gij, daar komende, u zult bevinden tegenover degenen, die gij moest en konde ondersteunen, en gij dit toch niet gedaan hebt? Wat zorgen, wat kosten, wat opofferingen, wat ijver om zelfs hunne ongeregelde verlangens te voldoen, terwijl zij leefden! en daarna, wat verwaarloozing in hen bij te staan in hunne wezenlijke ellenden, en te midden van ijselijke kwellingen!
Waar is uw geloof? — Waar is uwe liefde? O, denk ernstig aan u zeiven. Ja, uwe zorgeloosheid in een geval, zoo geschikt om. u te bewegen, verraadt in u eene hardheid,.
130
ZEVENTIENDE DAG.
rechtstreeks tegenstrijdig aan het christelijk gevoelen. Dat is de handelwijze niet eener ziel, gevormd in de school van den God van liefde, in de school van Jezus en Maria.
Deze onverschilligheid werpt de orde omver door de Goddelijke Voorzienigheid ten gunste dier zielen, die Zij onder onze bescherming heeft geplaatst, vastgesteld. God kan, zoo Hij wil, onze tekortkoming aanvullen; maar misschien zal hg het niet doen, en zeker zal Hij ons in ieder geval rekenschap daarvan doen geven. Een stuk brood weigeren aan een hon gerige, is hem dooden. Non pavisti, occidisLi\' Deze zielen niet te hulp komen, is haar in de vlammen storten, en de glorie vertragen, welke zi] aan God in den hemel door hare lofprijzingen zoude geven. God is niet verplicht wonderen te doen, om onze lafheid en lauwheid goed te maken. Als eene moeder nalaat haar kind te voeden, laat God het dan, volgens den gewonen loop der zaken, niet sterven ? Zoo ook zijn wij vrij, veel of weinig te doen; maar onze vriiheid zal hare natuurlijke uitwerking hebben; hoe minder wij de zielen des vage-vuurs bijstaan, hoe minder hulp zij ook ont-
131
ZEVENTIENDE DAG.
vangen, en hoe meer hare verlossing vertraagd wordt. Welke rekenschap zal er aan God te geven zijn! Ziel voor ziel; op zijn best genomen zult gij met dezelfde onverschilligheid behandeld worden.
In aanmerking nemende de gebruiken, die in de wereld heerschen, wees overtuigd dat de zorg, welke men voor uwe ziel na den dood zal nemen, waarschijnlijk veel geringer zal zijn dan de liefde, welke men u gedurende het leven betoont, en de bezorgdheid, welke men voor uwe gezondheid heeft.
Vertrouw dan niet op de overlevenden; stort u niet in het vuur, in de hoop, dat een ander er u uit zal trekken ; maar voorzie in uwe toekomst, terwijl gij leeft, door werken van boetvaardigheid en liefde te beoefenen, en door do bedroefde zielen des vagevuurs te troosten, met het doel om voor uwe zonden te voldoen, en aan hare verlossing mede te werken. Al wat uwe hand te doen vindt, doe dat met ijver. (Eccles IX. 10.) Doe al de goede werken, die in uwe macht zijn, zoo raad ons de H. Geest. Eekent weinig op uwe testamentaire beschikkingen en op uwe godvruchtige schenkingen. Zoo zelfs uwe laatste wil nauwkeurig uitgevoerd werd, toch zou een enkele dag uitstel u in \'t vagevuur lang vallen.
132
ZEVENTIENDE DAG.
Laat, zoo gij kunt, eene Mis lezen tot herstel uwer vorige tekortkomingen; en wees wel overtuigd, dat zorgen voor de zielen des vagevuurs is: uwe eigene belangen verzekeren. Het vertrouwen op God is een uitmuntend middel om den uitslag uwer gebeden te verzekeren.
Keem de gewoonte aan, bij het verlaten der kerk dat bekende schietgebed te bidden; Heer geef haar de eeuwige rust enz. voor de zielen dergenen, die daar begraven zijn. Doe zoo ook, wanneer gij voorbij een kerkhof of eene graftombe gaat.
Verzuim niet eiken avond een De profundis te bidden. Zulke oefeningen kosten niets, doch door ze dagelijks te herhalen, brengen zij belangrijke vrachten voort.
GEESTELIJKE RUIKER. Staat dan op ter hulp der lijdende zielen, vveest hare voorspraak, bezweert God door uwe verzuchtingen, vermenigvuldigt uwe gebeden, oftert voor haar op de voldoening van het H. Sacrificie der Mis.
H. Bernardus.
VOORBEELD.
Andreas Simoni van de Societeit van Jezus had de vurigste liefde voor de zielen der afgestorvenen. Hij was geen priester, maar toch deed zijn vurig
133
ZEVENTIENDE DAG.
vrrlangen, om die zielen de verdiensten van het Goddelijk Sacrificie der Mis toe te voegen, hem het middel daartoe vinden. Hij onderhield op eigen kosten verscheidene priesters om in zijnen uasm d« H. Mis te lezen. Geen andere middelen had hii daarvoor, dan hetgeen hij tot die intentie aan de deur van het klooster bedelde, en God beschikte het zoo, dat vele rijken hem zooveel schonken als hij voor zijn doel noodig had. Om nu de Bisschoppen, Kardinalen, vreemdelingen en voorname personen, die herhaaldelijk het Noviciaat van den H. Audress te Rome bezochten waar hij portier was, nog gemakkelijker tot zijne inzichten over te halen, beplantte hij een tuintje vol met rozen, hyacinten, anjers, anemonen en andere bloemen. Daarvan maakte hii ruikers, die hij hun dan aanbood, terwijl hij hun de gedachtenis zijner dierbare zielen aanbeval.
Bij het zien van zooveel ijver en godsvrucht liet men zich gemakkelijk winnen, en men opende dan gaarne de beurs. Toen nu eindelijk zijn laatste uur gekomen was, kwamen, tot groote stichting van dc omstanders, de zielen, die hij had verlost, hem zichtbaar troosten en bijjtaan.
134
IJdele zorg van sommigen voor de dooden
e vergetelheid, waarin velen de overlede
nen laten, is betreurenswaardig; en bespottelijk is de wijze, waarop anderen hunne droefheid uitdrukken, namelijk door onmatig gejammer door overdrevene loftuigingen en door kostbare gedenk teekenen. De H. Au-gustinus noemt dat alles eerder eene vertroosting voor de levenden dan eene verkwikking voor de afgestorvenen; deze weten niets van al die eerbewijzingen, ofwel zij tellen ze niet, indien ze hunne verlossing niet bevorderen, en zij verafschuwen ze zelfs indien ze leugenachtig zijn. Waartoe dient het, de nagedachtenis en het stoffelijk overschot der overledenen te eeren, daar waar zij niet meer zijn, terwijl men verwaarloost hen te helpen daar waar zij zich in den grootsten nood bevinden? Welk behagen kan een heilige ziel des vagevuurs
achttiende dag.
hebben in geprezen te worden op de wereld, om voor het oog der menschen door te gaan alsof zij deugden had beoefend, welke zij misschien nooit lieeft bezeten, en vervolgens aan verlatenheid to worden overgegeven, terwijl Gods rechtvaardigheid haar heeft gestraft voor de fouten, bedreven in die werken, welke door het bedriegelijk oordeel der menschen worden geprezen. De wereld met al hare pracht, hare titels, en eerbewijzingen is in hare oogen niet alleen eene ijdelheid, eene schaduw, maar zij heeft alle gedaante en schijn verloren, het is een niet, transit figura huius mundi,
De H. Geest leert ons wel, onzen rouw te regelen naar de verdiensten van den overledene; Rouw over hem naar zijne verdiensten (Eccli xxxviii. 18,), maar Hij leert ons ook, de droefheid te matigen, aan onze uit-tersten te denken, en den doode te troosten, door te trachten voor hem spoedig de eeuwige rust te verwerven. Dat de ongeloovigen, dat de ketters die de waarde ontkennen van de voorbede voor de overledenen, hunne droefheid op eene ijdele en dwaze wijze uitdrukken, begrijpt men gemakkelijk; maar dat
136
achttiende dag. 137
katholieken zich te vreden stellen, met hunno gevoelens in het kostbaarst marmer uit te drukken, dat zij soms aanzienlijke sommen besteden voor de uitwendige pracht, en dat zij vervolgens weinig of niet meer donken aan de hulp die zij hunnen overledenen kunnen verschaffen, ziedaar, wat onbegrijpelijk is. Men leest dat de vrienden van Job veel weenden en klaagden op het zien zijner rampen, maar men leest niet dat een van hen er aan gedacht heeft, hem van zijnon mesthoop te halen en zijne wonden te verbinden. De heilige man, ofschoon zeer geduldig, voelde zich gedrongen hun te zeggen, dat zij nuttelooze vertroosters waren: Lastige vortroosters zijt (jij allen. (Job xvi. 2).
De H. Kerk, die ons leert, gedurende ons leven, de pracht en de eer der wereld ie verachten, ons vleesch te kastijden, en het in alles te doen dienen voor de belangen der ziel, hoeft nochtans veel zorg voor het lichaam en de gedachtenis der geloovigen na hunnen dood.
Zij vergezelt hen, met hare verhevene plei\'itighedcn tot aan het graf; zij zegent
ACHTTIENDE DAG.
hunne graven en bewaart ze met eene godsdienstige zorg. Dat alles doet zij in de hoop dat hare kinderen reeds gezuiverd door de H.H. Sacramenten, zullen herboren worden tot de onsterfelijkheid met Jezus Christus 013 den dag der algemeene opstanding.
Maar haar voornaamste doel is altijd, hunne zielen te helpen, en wanneer zij zeker is dat zij hare gebeden niet behoeven, gelijk dit het geval is met kinderen die spoedig na het doopsel sterven, dan treurt zij in het geheel niet over hunnen dood. Wat de anderen betreft, zij beweent niet hunnen dood, maar hunne fouten; zij treurt uit vrees dat hunne zielen in pijn zijn en hare gebeden noodig hebben; al hare plechtigheden en gebeden hebben tot doel, do barmhartigheid Gods over-hen af te smeeken. Zoo moeten de christenen zich gedragen jegens hunne overledene bloedverwanten. Dat men hun de eer bewijze, welke hun staat en de omstandigheden vorderen, het zij zoo; maar dat men volgens de raadgeving van den H. Joannes Chrysostomus zich nog meer beijvero om hen door gebeden en aalmoezen te helpen. Het is niet noodzakelijk hun graf met bloemen te versieren, zegt de H. Ambrosius, maar hunne zielen te verkwikken met den zoeten geur van Jezus Christus.
438
ACHTTIENDE DAG.
Eene protestantsche dame die haren vader in Italië verloren had, benijdde de Katholieken, omdat ons geloof ons vertrouwen geeft, dat wij diegenen welke ons dierbaar zijn na hunnen dood kunnen helpen, terwijl hare sekte deze hulp ontkent. En toch. besteden sommige katholieken, aan uiterlijke pracht en aan graf-monumenten het geld, dat misschien voldoende zou zijn, om wie weet hoevele zielen uit liet vagevuur te verlossen, indien het tot liefdewerken ware besteed.
Laat u hierin niet geleiden door het men-schelijk opzicht, noch door ijdele praalzucht; maar wees mild in goede werken om de zielen te helpen. Doe heden nog iets bijzonders ten gunste uwer naaste bloedverwanten, voor vader en moeder, echtgenoot of echtgenoote, zoon of dochter, eindelijk voor vrienden welke gij gedurende hun leven het meest hebt gëeerd en aan wien gij misschien aan hun sterfbed hebt beloofd, bijzonder te zullen gedenken. Helaas! wie weet of gij hen niet vergeten hebt, ofwel dat gij u hebt tevreden gesteld, met eenige dwaze teekenen van wereldsche toegenegenheid en hartstochtelijke droefheid.
Neem ook ter harte uwe kinderen en uwe dienaren, die u kunnen overleven, te onderrichten, aangaande de ware wijze, waarop zij u na uwen dood nog kunnen vereeren.
139
ACHTTIENDE DAG.
GEESTELIJKE RUIKER. Er ligt meer verdienste in eenig goed te doen aan ééne dier zielen, dan tienmaal zooveel te doen ten gunste der levenden, al waren dezen ook gevangen, ziek of door honger gekweld. H. Bernardinus.
Iemand had drie vrienden, en twee vooral beminde hij teederlijk. Nu gebeurde het dat hij voot het gerecht beschuldigd werd van eenc gr.jote misdaad, alhoewel hij onschuldig was.
AVio van u, zeide hij tot zijne vrienden, wil mij naar het gerechtshof vergezellen en voor mij spreken? De eerste verontschuldigde zich wegens zijne bezigheden. De tweede vergezelde hem lot aan het gebouw waar de rechtbank zitting hield, doch toen werd hij door angst bevangen en weigerde binnen te gaan. De derde vriend nu, op wien de beschuldigde het minst gerekend had, trad met hem binnen en sprak voor hem met zooveel klem en nadruk, dat de rechter hem niet alleen de vrijheid maar daarenboven nog verschillende voorrechten verleende.
In deze wereld herft de mensch drie vrienden. Wanneer God in het uur des doods hem ten oordeel roept, dan gaat het geld, zijn liefste vriend, niet mede, maar verlaat hem en is hem van niet het minste nut. Zijne bloedverwanten vergezellen hem tot aan het graf, zeggen hem een laatst vaarwel ei« heeren in stilte en beda. ^d naar hirs terug. De
140
ACHTTIENDE DAG.
derde vriend, dien hij wellicht gedurende ziiii leven het mepst verwaarloosd heeft, dat zijn zijne goede werken. Zij alleen blijven hem trouw, vergezellen hem tot voor den Rechter, spreken te zijpen eun-ste en verkrijgen voor hem vergiffenis en barmhartigheid: opera, illorum sequuntur illos, hunne werken volgen hen.
Christene ziel! bepaal in uw testament het een en ander voor goede werken, en gij zult u toegenegen vrienden maken die de poort des vagevuur» voor u slniten en den hemel voor u openen zullen. Hoe fac et vives, doe dit en gij zult leven.
141
-*#*-!lt;$gt;!-*$gt;«- gelt den
De liefde eischt dat men de zielen des Vagevuurs helpe.
^Tjezus Christus, zegt de Apostel Joannes, ypis op aarde gekomen om de allerzijds verstrooide kinderen Gods weder te vereenigen. Zijne schapen nu zijn in drie kudden verdeeld , in den hemel, op de aarde en in het vagevuur. Hij wil echter, dat deze drie met elkaar gemeenschap hebben. Hiervoor heeft Hij ze door den meest edelen en volmaaksten band vereenigd; door de liefde. Deze liefde vereenigt al de deelen van het rijk Gods, en strekt zich uit over al de leden van hot mystieke lichaam van Jezus Christus, onaangezien of zij gezond of zwak, in lijden of in vreugde zijn. Welnu, gelijk God van het vagevuur de meest droevige plaats van het heelal heeft gemaakt, zoo is dit tevens het middelpunt, waarin de liefde des hemels en die der aarde elkander ontmoeten. De heiligen en de en-
NEGENTIENDE DA.Gr.
gelen des hemels gevoelen een groot medelijden voor die arme zielen ; zij verlangen hare bevrijding allervurigst, wijl zij hare zusters en welbeminde vriendinnen zijn. Wij onzerzijds werken aan hare verlossing bij middel der verdienstelijke werken, welke de heiligen niet meer kunnen beoefenen, doch die zij door hunne tusschenkomst Gode welgevallig kunnen maken. Eindelijk, de zielen waaraan wij eenigen bijstand verleenen, zullen ons voor dezen dienst beloonen met eene onuitsprekelijke erkentelijkheid, die zij zonder twijfel werkdadig en heilzaam voor ons zullen maken.
II
Het is met de voorbeden voor de zielen des vagevuurs gesteld, als met de aalmoes, die wij den arme moeten geven. Al wat gij gelezen of gehoord hebt over do noodzakelijkheid om aalmoezen te geven, dit alles moet gij met veel meer rede op die verplichte voorbeden toepassen, dewijl het ongeluk, dat die zielen van het opperste goed verwijderd houdt en ze in de vreeselijkste kwellingen stort, het zwaarste en uitgestrekste is. Groot \'is dus het recht, dat deze zielen op onzen bijstand hebben. Men kan tegen haar geen redenen bijbrengen,.
143
NEGENTIENDE DAG.
als die, welke somtijds het recht der arme» verkleinen, zooals dat zij onwaardig, lui zijn-of misbruik maken van de vrijgevigheid hunner weldoeners
Groot is ook bijgevolg de verplichting, die op ons rust, om ze overeenkomstig onze krachten te hulp te komen; wij kunnen niets ter verontschuldiging bijbrengen; want wij zijn allen rijk genoeg om ze te helpen. Inderdaad, deze soort van armen kan ondersteund worden zonder geld, zonder vermoeienis, zonder tijdverlies, zonder onkosten; het is voldoend» dat wij aan God tot hunne verlichting minstens die goede werken opofferen, die wij voor ons eigen heil verplicht zijn te volbrengen. Hier is geen spraak om van zgn overvloed te geven; hetgeen ons dienstig en noodzakelijk is, kan hun worden toegevoegd, met eene dubbele verdienste voor hen en voor ons.
God eischt de aalmoes zelfs van een Na-buchodonosor. Hij eischt ze van den slechten rijke; en zou Hij ze dan niet eischen van de christenen ten gunste der kommervolle heilige bruiden van Jezus Christus, opgesloten in de plaats der uitboeting, daar, waar wij
144
NEGENTIENDE DAG.
ïiaar dagelijks kunnen bezoeken, genezen, haar snet het kleed der glorie versieren, en van waar wij ze kunnen overbrengen naar het eeuwig gastmaal van het Lam, waarnaar zij nu zoo hongeren en dorsten? Welke was onder al de gruwelen waarover de inwoners van Sodoma de natuur deden blozen, die waardoor zij het vuur des hemels over zich deden | regenen? Het was die verfoeilijke hoogmoed, die hen de handen vau den behoeftige deden terugtrekken, ofschoon zij ruimschoots voorzien waren van de goederen dezer aarde. Ziet dil was de boosheid van Sodoma uwe zusier, hoovaardige verzaadheid van brood en overvloed, en hanr dochteren ledigheid: en zij reikten den arme en behoeftige de hand niet. (Ezech. XVI. 49.)
De wet der liefde heeft, wat hare toepassing aangaat, eene grootere uitgestrektheid dan de wet der rechtvaardigheid. Deze eischt | bepaaldelijk dat men te gelegener tijd aan leen ieder geeft, wat men hem schuldig is; | maar daaruit volgt niet, dat de wet van lief-J de minder streng zij.
De liefde sluit geen enkele klas van perso-I neu uit, noch eenige soort van ellende. Zij | maakt ons schuldenaars opzichtens al de zielen jdes vagevuurs, alhoewel zij gewoonlijk die
145
9
NEGENTIENDE DAB.
zielen in het oog heeft, die met ons Ties nauwst verbonden zijn en zij haar de voorkeur geeft. Volgens de rechtvaardigheid is men verplicht aan elk te geven wat hem toebehoort, zonder dat het den schuldenaar geoorloofd is partijdig te werk te gaan. quot;Wat de liefde betreft zijn wij vrij de personen te kiezen, alsook de manier waarop wij onze liefdadigheid willen beoefenen; maar weigeren te geven, of op onvoldoende wijze geven, niettegenstaande ons vermogen en de behoeften van anderen, dit is de eerste van al de wetten des Christendoms schenden.
Onderzoek u zorgvuldig, om te zien of hetgeen gij tot nu voor de zielen des vagevuurs gedaan hebt, in overeenstemming is geweesi met hare behoeften, met de gemakkelijkheid, die gij hebt om ze te helpen, en met de liefde, die gij haar verschuldigd zijt. Neem u voor te doen, wat uw hart u zal ingeven op dat gij, op den grooten dag der vergelding niet bevonden wordt te haren opzichte t( kort te zijn gebleven, op dien dag, waaro] gij ondervraagd zult worden over de liefde werken, die gij hadt kunnen beoefenen. Be gin vooral reeds heden met de uitvoering uwe goede besluiten. Denk in het bijzonder na hoe gij hebt gehandeld jegens de zielen uwe
146
NEGENTIENDE DAG.
vrienden, wien gij gedurende hun leven eene grootere achting en genegenheid betoondet, en offer te hunnen gunste al uwe goede werken van dezen dag op.
GEESTELIJK RUIKER. Geef, en u zal gegeven worden: eene goede, en nedergedrukte en geschudde, en overloopende maat zullen zij in uwen schoot geven. Lucas vi. 38.
14T
In den laatsten tijd heeft de aartshertogin Sophia, moeder van den keizer van Oostenrijk, een heerlijk voorbeeld van christelijke liefde gegeven. Toen men deze prinses de terdoodbrenging van Lebenyi aankondigde, die, zooals men weet, een moordaanslag had gepleegd op den jeugdigen en ridderlijken keizer Frans Jozef, en hem een gevaarlijke wonde had toegebracht, zeide zij; „Wie zal in dit groote rijk er aan denken voor de rost der ziel van dezen ongelukkige te bidden ? Welnu, ik wil dezen plicht, welken onze godsdienst voorschrijft, op mij nemen; ik vergeet, dat hij mij het grootste verdriet heeft aangedaan, dat hij kon veroorzaken aan eene moeder, die ongernst is over het leven van haar zoon, en, als christin heb ik besloten, jaar-lijksche Missen voor de rust der ziel van dezen on-gelukkigen vast te stellen, en zulks reeda nu te doen beginnen.quot;
Set is een plicht van rechtvaardigheid de zielen des Vagevuurs te helpen.
terwijl de zielen dos vagevnars slachtoffers zijn der Goddelijke Rechtvaardigheid, zijn zij ook nog dikwijls de slachtoffers van de onrechtvaardigheid der menschen, en wel van hen in het bijzonder op wie zij het meeste vertrouwen gesteld hadden. Indien hij, die zijn broeder niet bemint, een moordenaar is,erwijl de zielen dos vagevnars slachtoffers zijn der Goddelijke Rechtvaardigheid, zijn zij ook nog dikwijls de slachtoffers van de onrechtvaardigheid der menschen, en wel van hen in het bijzonder op wie zij het meeste vertrouwen gesteld hadden. Indien hij, die zijn broeder niet bemint, een moordenaar is, al wie zijn broeder haat, is een moordenaar (i, Joan. m.\'15.). Wat zal men dan zeggen van hem die niet alleen aan de overledenen zijne liefde weigert, maar hun zelfs niet wedergeeft, hetgeen hij hun volgens de strengste rechtvaardigheid verschuldigd is? Voegt deze niet een schandelijken diefstal bij den moord? Hoe! roept de H. Joannes Chrysostottms uit, de barbaren verbranden met de lijken hunner dooden de kostbaar-
TWINTIGSTE DAG.
ste voorwerpen, die hun hebben toebehoordr en de christenen eigenen zich die zaken der overledenen toe, waarvan ze een offer moesten maken, niet door ze in het vuur te werpen, maar door ze te besteden ten bate der afgestorvenen, ten einde hen in bezit te stellen der eeuwige goederen! De heidenen gebruiken de rijkdommen hunner dooden om eene ijdele eer aan hunne nagedachtenis te bewijzen, en de christenen, zullen zij toelaten, dat, om zich met de erfenis der overledenen te verrijken, niet de lichamen maar de zielen der afgestorvenen door de vlammen verteerd worden ? Welk eene misdaad!
II
De Goddelijke Rechtvaardigheid laat geen scheidrechters toe; zij treedt in geen vergelijk, wanneer men voluit kan en moet betalen ; zij stelt zich niet tevreden met voorwendsels, zelfs niet met vrijstellingen op slink-sche wijze van eene wettige overheid verkregen; zij beschouwt de beterschap niet als oprecht, tenzij men het verledene goedmake en het onrecht herstelle, waaraan men zich heeft schuldig gemaakt. Welnu, het goed, waarover een overledene heeft beschikt tot lafenis
149
twintigste dag
zijner ziel, behoort niet aan den erfgenaam; bijgevolg. dat goed zich toeëigenen, dat verkwisten, is diefstal. De godvruchtige intentiën der erflaters veranderen, uitstellen, verklaren, behoort niet tot de bevoegdheid van den erfgenaam ; het komt hem niet toe op eigen gezag in die zaken te beslissen. Het weinige, dat een afgestorvene zich bij den dood voor de groote behoeften zijner ziel heeft voorbehouden, is het eenig schaap dat de arme bezit. Luister naar het vonnis, dat weleer Koning David tegen den roover uitsprak; Des doods schuldig is de man, die dat gedaan heeft. De heilige Concilies hebben den ban tegen deze misdaad uitgesproken. 7Aj die de offers der overledenen voor zich behouden, moeten als omjeloovigen huiten gesloten worden. (Cong. Vasense, can. 4).
Doch God, die in de H. Schrift zulke vree-selijke bedreigingen laat hooren tegen de ververdrukkers van weduwen en weezen, zal er ■wraak over nemen in dit en in \'t andere leven. De geloovige zielen zijn zijne bruiden, maar zij zijn nog verstoken van zijne omhelzingen ; zij zijn zijne kinderen maar die zich nog niet tot haren Vader he bben kunnen begeven, maar haar Vader en haar Bruidegom leeft om al degenen, die haar in hare ellende zullen ver-
150
TWINTIGSTE DAG.
drukken, rekenschap te vragen. Het goed der dooden heeft tal van familiën ten onder gebracht en zeer dikwijl de furtuin verslonden van hen die zich daarvan hadden meester gemaakt.
III.
De titels van rechtvaardigheid zijn zoo talrgk, dat er nauwelijks een christen op de wereld is, ■die niet eenige verplichting heeft ten opzichte van een of andere ziel van het vagevuur. Wij zijn in geweten verplicht onze ouders, onze naastbestaanden, onze voorouders, al onze oversten te hulp te komen; want al deze personen zijn begrepen in het gebod, dat ons beveelt vader en moeder te eeren. Wij zijn in geweten verplicht de behulpzame hand te reiken aan onze meesters, onze onderwijzers, onze weldoeners en onze vrienden, die ons ■den godsdienst, de kunsten en wetenschappen geleerd, en ons de betrekking en de goederen verschaft hebben, die wij bezitten. Zonder onophoudelijke hulp kan geen onzer de moeilijkheden der kindsheid en der jongelingsjaren te boven komen, noch tot een behoorlijken staat in de wereld geraken.
Degenen, die zich op een of andere wijze
151
TWINTIGSTE DAG.
verbonden hebben, hefzij om eenige godvruchtige legaten te voldoen, hetzij om ze te doen uitvoeren of ze te beheeren, zijn nog strenger aan rechtvaardgheid gehouden.
Bovendien, daar hij die eenige schade heeft veroorzaakt, gehouden is ze te vergoeden, is het duidelijk dat, als men een overleden persoon eenig nadeel heeft toegebracht in zijnG-goederen, men aan diens erfgenaam teruggave kan doen of vergoeding geven; maar het onrecht den overledene in persoon aangedaan, hoe zal men dat herstellen tenzij met voor hem te bidden? Gij hebt onverschilligheid aan den dag gelegd, afkeer gekoesterd ten opzichte van een overledene; gij hebt hem beleedigd of hem eenige onaangenaamheid veroorzaakt, gij hebt hem belet goed te doen of wat meer is, gij hebt reden om te vreezen van hem ergernis gegeven te hebben, al ware het slechts in geringe zaken; welnu, het eenig middel dat u nog overblijft om hem schadeloos te stellen, bestaat in alles aan te wenden wat in uwe macht is, om hem te verlichten.
Onderzoek u over dit punt nauwkeurig; misschien zult gij erkennen, dat gij verplichting hebt jegens een soort van schuldeischers, die voor het oogenblik niet in staat zijn iets van u terug te vorderen, of u voor een aardsche-
152
TWINTIGSTE DAG.
rechtbank te dagen, maar die eens hunne zaak voor een veel vreeselijker rechtbank zullen verdedigen.
Indien gij eenige moeilijkheden hebt, of in onzekerheid verkeert ten opzichte van eenige twijfelachtige legaten, of die niet getrouw vervuld zouden zijn, beslis dan zelf niet; maar raadpleeg een geleerd en voorzichtig biechtvader, en neem, als \'t noodig is, uw toevlucht tot de H. Kerk, die do macht heeft van te binden en te ontbinden, ook in die zaken. Wend u echter tot haar met eenvoudigheid en in de meening eerder edelmoedig dan karig te zijn jegens de geloovige zielen. Zorg dat ge u zeiven alle reden van gewetenswroeging in het uur des doods, en uwe erfgenamen alle moeilijkheden bespaart; breng alles wat de godvruchtige legaten betreft, goed in orde.
Offer vandaag overvloedige gebeden op ten gunste der zielen welke gi] eenig onrecht hebt aangedaan, door uwe schuld of door onoplettendheid, mot niet nauwkeurig uwe verplichtingen jegens haar te vervullen. Denk er ook aan de geloovige zielen vergoeding te geven voor a! het lijden dat uw uitstellen en uwe vergeetachtigheid haar veroorzaakt hebben.
GEESTELIJKE RUIKER. Laten wij er aan denken, dat wij door onze goede werken veel meer dan
153
TWINTIGSTE DAG.
door onze tranen de geloovige zielen kunnen vertroosten, en zoo met haar de goederen verkrijgen, die God ons beloofd heeft. H. Chrysostomus.
Archangela Panigarola, overste vau bet klooster quot;Vau de H. Martha, te Milaan, iiad eeu buiteuge-woneu ijver voor de verlichting der zielen des vagevtiurs. Evenwel dacht zij zelden aan de ziel haars vaders, hoewel zij hem teederlijk bemind had tijdens zijn leven. Eeu onverwacht en wonderbaar voorval trok haar uit deze ongevoeligheid. Op Allerzielendag verschijnt haar eensklaps haar bewaarengel, neemt haar bij de hand en geleidt haar iu den geest naar het vagevuur. Daar erkent zij tusschen de andere zielen de ziel van haar vader. Nauwelijks heeft ook hij zijne dochter erkent of hij verheft zich tot haar, terwijl hij uit-roept: „Helaas! Archangela, hoe hebt gij zoolang uwen vader kunnen vergeten in de folteringen, die hij lijdt? Gij toont u bezield met een buitengewone lielde jegens vreemden; ik heb er velen zien verlossen door uwe voorbedeu, en mij die uw vader ben, aan wien gij zooveel verschuldigd zijt, vergeet gij!quot; Archangela was geheel ontsteld bij het hooren dezer verwijtingen, die zij erkende te verdienen, en in tranen smeltende beloofde zij aan haar vader alles aan te wenden om hem vau zijne pijnen te verlossen.
Van dien dag af, had Archangela geen rust meer alvorens zij door hare gebeden, haar vasten en hare lijfkastijdingen die ziel, welke haar zoo dier-ïbaar was, bevrijd had.
154
Krachtdadigheid onzer voorbeden.
Pquot; H. Augustinus leert, dat onze voorbeden ^^den overledenen nuttig zijn, of wel om hun eene volledige vergiffenis en volkomen kwijtschelding te verkrijgen, of minstens om de gestrengheid van hun vonnis te verzachten. Wij kunnen dus deze zielen bijstaan, hetzij door hare pijnen is verzachten, hetzij met den duur van haar lijden te verkorten, of met haar de vergiffenis te bekomen. Van deze verschillende manieren om haar te helpen is die, welke bestaat in het verminderen harer pijnen, de geringste der diensten, welke deze ongelukkigen van ons kunnen verwachten. Leze wijze tast het kwaad niet in den wortel aan, en schijnt slechts te werken op de straf, die de zielen als de geringste beschouwen, namelijk de pijn van het gevoel; en inderdaad de straf van schade laat zij in haar geheel bestaan. Wij kunnen ons ter nauwernoodquot; H. Augustinus leert, dat onze voorbeden ^^den overledenen nuttig zijn, of wel om hun eene volledige vergiffenis en volkomen kwijtschelding te verkrijgen, of minstens om de gestrengheid van hun vonnis te verzachten. Wij kunnen dus deze zielen bijstaan, hetzij door hare pijnen is verzachten, hetzij met den duur van haar lijden te verkorten, of met haar de vergiffenis te bekomen. Van deze verschillende manieren om haar te helpen is die, welke bestaat in het verminderen harer pijnen, de geringste der diensten, welke deze ongelukkigen van ons kunnen verwachten. Leze wijze tast het kwaad niet in den wortel aan, en schijnt slechts te werken op de straf, die de zielen als de geringste beschouwen, namelijk de pijn van het gevoel; en inderdaad de straf van schade laat zij in haar geheel bestaan. Wij kunnen ons ter nauwernood
KEN EN TWINTIGSTE DAG
een enkel middel voorstellen om deze laatste
te verzachten. Inderdaad, het is onmogelijk 3
dat hare achting en liefde jegens God ver- z
minderen, en zij aldus minder bedroefd zon- c
den zijn wegens de berooving daarvan, zoo- l
lang zij zich van Hem gescheiden zien. De t
eenige verkwikking welke wij haar hierin kun- i nen verschaffen, bestaat in het verkorten van
Hij, die van tijd tot tijd eenige verzach- lt;3
ting aan de zielen des vagevuurs bezorgt, 1
handelt als een rijke, die eenige spijzen zij- ^
ner tafel aan een arme zendt, of aan een r
hospitaal eenig geld bezorgt. Deze liefdegift z
kan de armen en de zieken wel vertroosten l
en hunne ellenden verzachten; maar zij is c
niet voldoende om hen daarvan te bevrijden cl en hun toestand te wiizigen. De ware weldoener van den arme is een liefderijk geneesheer, die hem volkomen geneest; \'t is de rijke,
die, op het voorbeeld der Goddelijke Voorzie- v
nigheid, hem geheel uit zijne armoede en v
ellende tracht te verlossen om hem te stellen v
onder de vorsten van zijn volk; dat is, hem v
te herstellen in een toestand, passende aan. v
156
EEN EN TWINTIGSTE PAG. 15T
Zoo is het ook met de zielen des vagevuurs. Haar waarachtige weldoener is degene, die ze stelt op de plaats welke haar te midden der gelukzaligen in den hemel is bereid. Ben behoeftige oplicffp.n uit het slijk om hem te doen zitten naast de vorsten, naast de vorsten zijns volk. (Ps. exit. 7. 8.)
Zulk een weldoener vervult opzichtens de zielen dezelfde bediening die de Engelen jegens Lazarus vervulden, dien zij in Abrahams schoot droegen. Ziedaar het voornaamste en wonderbaarste uitwerksel onzer voorbeden. Ziedaar het hoofddoel waarnaar wij moeten streven voor de glorie Gods en uit innig medelijden met die zielen, die altijd ongelukkig zullen zijn, totdat zij in den hemel in den schoot haars Vaders rusten. Spannen wij dan al onze krachten in om ze troosten, zoolang zij daarvan gescheiden zijn.
God, die ons geopenbaard heeft, dat onze voorbeden nuttig zijn voor de zielen des vagevuurs, maakt ons niet bekend, welke zielen wel, en welke niet in het vagevuur zijn, noch waarin haar vonnis bestaat, noch op welke wijze Hij de verdiensten onzer voorbeden op die zielen toepast. Maar deze onbekendheid
138 EEN EN TWINTIGSTE DA.G.
wel verre van ons te ontmoedigen, moet ons in tegendeel aansporen tot zooveel te krachtiger pogingen als wij minder kunnen rekenen op de genoegzaamheid der goede werken, welke wij reeds to haren gunste volbracht hebben. — De mogelijke en ongekende kwalen treffen ons dikwijls veel levendiger dan die, welke wij als door ondervinding kennen. God wil, met voor ons den staat der zielen, die deze wereld verlaten hebben, verborgen te houden, onzen ijver levendig houden; omdat wij, verondersteld dat die bloedverwant of vriend, dien wij bijzonder genegen zijn niet meer in het vagevuur is, wij er toch nog altijd eene menigte broeders in Jezus Christus hebben.
Verder wil Hij ons daardoor nog verplichten om volgens den geest des geloofs te handelen, ■ en om al onze belangen in zijne handen te stellen. Dit vertrouwen vermeerdert zeer de verdiensten onzer goede werken. En het is volkomen zeker en zeer troostrijk, dat elk goed werk, ten gunste der zielen ih het vagevuur verricht, zijne uitwerking voor eene of andere onder haar zal hebben.
Bevelen wij ons aan de Allerheiligste Maagd en de H. H. Bewaarengelen ; bidden wij hen, dat zij ons zoo wel mogen bijstaan, dat wij • er eindelijk in slagen ten minste ééne ziel
een en twintigste dag.
■uit het vagevuur te verlossen. Zij weten wat er voor die zielen voornamelijk en op de eerste plaats moet verricht worden; zij zullen er ons toe brengen dat te doen, en tevens bij God ten beste spreken, opdat Hij het aanvaarde. Denken wij er ondertusschen aan, volgens den uitmuntenden raad van den H. Angustinus, om van onzen kant alles te doen, wat wij kunnen, en aan God te vragen wat wij niet kunnen; maar verzuimen wij niet, onze voorbeden te vereenigen met de gebeden en het Goddelijk Sacrificie van onzen eenigen en al-gemeenen Verlosser.
Offer heden uwe voorbeden op ten gunste dier zielen, waarvan gij eenige afgekeerdheid hebt gehad, of aan wie gij eenig ongenoegen hebt veroorzaakt Wees daarover innig bedroefd vooral zoo gij het ongelijk dat gij haar aandeed, niet goed gemaakt hebt, alvorens zij deze wereld verlieten.
GEESTELIJKE RUIKER. Sommigen deelen hua goed uit, en worden rijker. (Prov. xi. 24.)
VOORBEELD.
De Gelukzalige Margareta Maria.
Men leest in het leven der zalige Margareta Maria Alacoqne, die door Pius IX. z. g. op onze altaren
159
EEN EN TWINTIGSTE BAG.
geplaatst is,de volgende bijzonderheid. De Eerw. Moesder Greffier heeft eene zaak verhaald, die hier verdient geplaatst te worden, wijl zij een persoon aaa gaat, waarvoor de geheele orde der Visitatie eene bijzondere genegenheid koesterde, namelijk de Eerw. Moeder Philiberte — Emmanuel de Montovi, overste van Annecy, wier nagedachtenis in eere wordt gehouden, en wier heilig leven een voorwerp van stichting is geweest voor geheel het Instituut, Zij stierf tijdens het bestuur van Moeder Greffier, den ö Eebruari 1683, en werd door deze bijzonder aan de gelukzalige Margareta aanbevolen. Na eenigen. tijd zeide de Gelukzalige aan hare overste, dat God haar had meedegedeeld, dat deze ziel Hem zeer dierbaar was wegens hare liefde en hare getrouwheid in zijnen dienst, dat Hij haar eene overgroote belooning in deu hemel zou schenken nadat zij hare zuivering in het vagevuur zou hebben voltrokken. Hij toonde ze haar in die plaats, en zij zag, hoe zij groote verlichtingen ontving in hare pijnen door de toevoeging der voorbeden en goede werken, die dagelijks voor haar in de geheele orde der Visitatie werden opgeofferd.
Den nacht tusschen Witten Donderdag en Goeden Vrijdag liet onze Heer aan iUister Margareta die-nog biddende was voor die goede overste, dezamp; ziel zien als geplaatst onder den kelk, die de H. Hostie bevatte, en deelende in de verdiensten van zijnen doodstrijd in den hof der Olijven. Op Paasch-dag, die dat jaar op 18 April viel, zag zij; haar als in een begin van gelukzaligheid, vol hoop en verlangen God weldra te zien en te bezitten. Eindelijk op den Zondag van den Goeden Herder,, zag zij haar als zich verliezende en zachtjes weg
■160
EEN EN TWINTIGT5E PAG
zinkende in de glorie, en op welluidende wijze zingende de geliefkoosde lofzang van \'s Heeren dienares; De liefde zegeviert, de liefde geniet, ie liefde verblijdt zich in God.
Deze heilige en vurige overste, bezield met. groote liefde voor den Kegel en den 5 Februari in roep van heiligheid gestorven, trad eerst op den I Mei in \'t bezit der hemelsche glorie, zooals aan de Gelukzalige Margareta geopenbaard. werd, en God. vertraagde, om haar te zuiveren, haar geluk zes ea tachtig dagen.
161
-^s- -K^:- -k^- -;lt;•gt;!- -1^4- ■*$
Over de voornaamste middelen om de zielen des Vagevuurs te hulp te komen.
-xfVij hebben twee middelen om veel goed Tö te doen aan de zielen des vagevuurs. Het eene, dat meer eigenaardig schijnt voor hen. die zich voor anderen borg willen stellen, bestaat hierin, dat men zelf aan de Goddelijke rechtvaardigheid voldoet, hetgeen die zielen schuldig zijn. Jezus Christus heeft dit middel gekozen om het menschelijk geslacht van de eeuwige verdoemenis vrij te koopen; Hij heeft zelfs oneindig meer betaald dan noodig was om de schulden van alle menschen te voldoen. Doch, wat ons betreft, helaas! wat zou er van ons worden, als wij* om eene ziel uit het vagevuur te verlossen, dezelfde pijn moesten lijden, welke zij verduurt? Maar de Heer moedigt ons hier aan: Hij verzekert ons, dat Hij geene vergelijking maakt tusschen de waarde van
TWEE EN TWINTIGSTE DAG. 163
anze goede werken en de gedwongen smarten, welke de zielen des vagevuurs lijden, üaar onze goede werken van onzen vrijen wil voortkomen, krijgen zij eene zeer groote voldoenings-waarde uit hunne vereeniging met de verdiensten van Jezus Christus, al veroorzaken zij van nature geene lichamelijke smart. In dit opzicht mogen wij dus een groot vertrouwen hebben in het goede, dat wij doen; want wij doen dit goede niet uit ons zeiven, non quasi ex nobis: zijne verdienste spruit dus niet voort uit ons, maar uit het dierbaar bloed van Jezus Christus.
Het tweede middel komt meer overeen met onze zwakheid en armoede, en ook met die goedgunstiglieid en vaderlijke liefde, welke God ons toedraagt, en die wij volgens zijn verlangen op hoogen prijs moeten stellen.
Het is het middel des gebeds, waardoor wij eene vermindering verwerven, wanneer wij in de onmogelijkheid zijn om de geheele schuld te betalen.
Inderdaad, wij zijn de kinderen van een algemeenen Vader, en als wij bidden voor onze broeders, voegt Jezus Christus, die de ondste der familie is, zich bij ons en plaatst
twee en twintigste dag.
zich aan ons hoofd. Hij wordt onze voorspreker en legt ons die woorden in den mond, waardoor wij Hem zijn rijk, de vergiffenis onzer schulden en al hetgeen ons noodzakelijk is, moeten vragen. Dit is, zoo men wil, eene meer indirecte manier om aan de Goddelijke rechtvaardigheid te voldoen; doch wijl zij de nederigste en de hartelijkste is, is zij zoo aangenaam aan God, dat wij door de andere manier bijna geen goeden uitslag kunnen verwachten, zoo wij deze verwaarloozen. De Heer heeft zelfs aan het gebed veel uitdrukkelijkere beloftpii gedaan, dan aan de eigenlijke voldoening. Ziehier wat Hij ons door den mond van den H. Joannes gezegd heeft: »Hij,die weet dat zijn broeder gezondigd heeft, maar niet doodelijk, hij bidde, en hij zal voor zijn broeder het leven verwerven.quot; (i. joan. v.
III.
Om zulk een groot goed te verkrijgen, moeten wij zorg dragen, dat wij de werken en het gebed niet van elkander scheiden; want het gebed zonder de werken heelt iets van luiheid, en de werken zonder het gebed schijnen verwaandheid te zijn. Hetzij wij ons zei ven aan God aanbieden als borgen of wel als voorsprekers van de geloovige zie-
164
TWEE EN TWINTIGSTE DAG.
len, wij -verwachten van Hem altijd eene daad van goedgunstigheid en bijzondere barmhartigheid, waarop noch wij, noch de geloovige zielen, voor welke wij ten beste spreken, eenig recht hebben. Wij hebben er persoonlijk geen recht op, omdat wij te arm zijn. en omdat wij zeiven jegens God met schulden overladen zijn. Inderdaad, wanneer wij geheel ons leven, hoe lang het ook t.ioge wezen, besteden om voor ons zeiven te bidden en te voldoen, dan zouden wij niet in staat zijn om de zaligheid te verdienen, omdat wij zoo weinig goed kunnen doen. De zaligheid is eerder eene genade Gods dan wel de vrucht van onze goede werken.
De zielen des vagevuurs hebben ook geen recht op die barmhartigheid, omdat de schuld van een schepsel jegens zijn Schepper eene schuld van volmaakte en persoonlijke dienstbaarheid is. Wanneer zij in het leven hieraan niet volkomen voldaan hebben, dan is het billijk, dat zij zeiven de straf er voor lijden. God had hun zijn eigen Zoon tot een almachtigen borg gegeven, en zij hebben Hem beleedigd. Met welk recht zouden zij aanspraak kunnen maken, voordeel te trekken uit onze bemiddeling, nadat zij misbruik gemaakt hebben van die van Jezus Christus! Boven-
165
ICO \' TWEE EN TWINTIGSTE DACï.
dien, hun vonnis is geveld en heeft al d kracht van eene afgedane zaak; dit vonnist verzachten of te niet te doen behoort alleei aan de Goddelijke goedertierenheid, wie he vrij staat onze voldoeningen en gebeden a of niet te hunnen voordeele aan te nemen Ja, hadde God ons zijne barmhartige oog merken niet geopenbaard, dan zou het ver waandheid zgn er op te rekenen. Dit is he gevoelen van den H. Gregorius, hetwelk lii uitdrukkelijk belijdt in een zijner gebeden Het is dan het algemeene en onbetwijfelban gevoelen van alle Godgeleerden, dat onze voldoeningen eene zekere kracht bezitten, ornaat God in zijne goedheid zich gewaardigt ze te aanvaarden, bijgevolg zijn wij verplicht onze] smeekingen tot Hem op te zenden.
De H. Augustinus bemerkt, dat de toevoeging der goede werken aan de geloovige zielen veel afhangt van het leven, dat die zielen hier op aarde geleid hebben, en volgens de theologanten zijn er zielen, waaraan God onze goede werken slechts bij uitzondering toepast, om haar te straffen over hare hardnekkigheid in de zonde, ol haar gebrek aan liefde tot den naaste. Mogen wij in het algemeen gesproken hopen, dat al onze goede werken in de vereischte gesteltenis aan God
op§ brt
wg vei
dei ze ne
TWEE EN TWINTIGSTE DAG..
opgedragen, eenig heilzaam uitwerksel voortbrengen; wanneer er sprake is van die, welke wij voor deze of gene ziel in het bijzonder verrichten, dan moeten wij er vurige gebeden bijvoegen, opdat het God behagen moge, ze te harer gunste te aanvaarden, zelfs wanneer zij niet waardig mocht zijn de toepassing er van te erlangen.
Onderzoek hier met welke vurigheid gij gewoon zijtu van uwe verplichtingen jegens de overledenen te kwijten, en vooral of gij door uwen staat gehouden zijt er voor te zorgen, dat ook anderen hierin niet te kort schieten.
Het heilig Concilie van ïrente vermaant dringend, dat men die goede werken of gebeden niet, zooals het maar al te dikwijls geschiedt, welstaanshalve of onverschillig moet verrichten.
Doe vandaag gedurende een kwartier uurs bezoek bij het H. Sacrament en bid Onzen Heer Jezus Christus, dat Hij zich gewaardige het vonnis te verzachten, dat zekere zielen veroordeelt om slechts voor een gedeelte het voordeel van onze goede werken te genieten.
GEESTELIJKE RUIKER. Denken wij er wel aan, dat wij nog meer door onze goede werken, dan door onze tranen, groote vertroostingen aan de zielen
16Ï
168 TWEE EN TWINTIGSTE DAG.
kunnen geven, en voor haar de goederen verkrijgen, die God ons belooft heeft. H. Chrysosthomus.
De eenige zoon van eeue voorname weduwe werd door zijnen vijand gedood. De moordenaar verborg zich uit vreeze van gevangen genomen te zullen worden. Hij waande zich in zekerheid ; maar niet alleen wist de weduwe, waar hij zich bevond, ook de rechter werd er van verwittigd. Reeds waren de gerechtsdienaars op den weg om hem gevangen te nemen, toen die edelmoedige vroiiw, elke wraak van zich afwerpend, hem liet zeggen, dat hij zich zoo spoedig mogelijk zoude redden, en om hem dit gemakkelijk te maken, liet zij hem geld bezorgen en zelfs het paard van haren zoon, dien hij zoo wreed vermoord had. — Daarna begon zij te bidden voor de ziel van haren dierbaren zoon. Nauwelijks had zij haar gebed begonnen of- haar dierbaar kind verscheen haar schitterend van glorie Hij verzekerde haar dat ter belooning van hare edelmoedigs liefdedaad, God hem uit de vlammen des vagevuurs had bevrijd, waartoe hij voor verscheidene jaren was veroordeeld. Oordeel hieruit, wat ■eene enkele akte van heldhaftige liefde bij (iod ■■■yermag om zijne gramschap te stillen.
ij Voorwaarden die vereisclit worden,
m opdat onze voorbede vruchtbaar zij.
I ;
:h I.
ru fff/piet gebeurt somtijds in den zomer, dat eene v\' éSiwolk dio een onweder veroorzaakt, een 3\' overvloedigen regen aan het dorstende aardrijk j belooft; maar er vallen slechts enkele regen-n droppels uit de wolk en de smachtende aarde ij wordt niet verkwikt. Zoo ook gebeurt het • i niet zelden, dat men veel doet en bidt r | voor de geloovige zielen in het vagevuur, quot; vooral op hooge feestdagen en bij plechtige 3 lijkdiensten. Toch hebben de arme zielen er weinig verkwikking van, omdat velen ver-t zuimen de vereischte voorwaarden te ver-1 vullen, die hunne gebeden verdienstelijk en vruchtbaar kunnen maken. Voor do overledenen bidden is zulk een schoon werk, dat de een zich naar den lijkdienst begeeft, omdat het zoo behoort, een ander uit menschelijk opzicht, nog een ander eindelijk met de oprechte bedoeling er voor de overledenen te bidden;
10
drie en twintigste dag.
■weinigen nochtans dragen zorg in staat van genade te zijn, ten einde zoo te kunnen bidden, dat zij door God verhoord worden, en werken te kunnen verrichten die verdienstelijk zijn ter zaligheid. Hoe toch kan men aan anderen de verdiensten zijner goede werken toevoegen, als men zelf niet in staat is iets verdienstelijks te doen ? Die zich zeiven niels gunt, zal 1 goedgunstig zijn jegens een ander 1
(eccli. xiv. 5.)
II.
De werken, die men in staat van doodzonde doet, kunnen goed zijn uit hunne natuur; maar God beschouwt ze niet als verdienstelijk voot het eeuwige leven; De Allerhoogste heeft geen welgevallen aan de gaven der god-deloozen, en ziet de offers der ongerechtigen niet aan. (eccli. xxxiv. 23).
Het zijn doode werken.
Het martelaarschap zelfs is van geen waarde, zegt de H. Paulus, zonder de liefde. Waf kunnen dan de verstervingen, de gebeden van een zondaar waard zijn, die zonder zorg t,e dragen zich zei ven van de ketenen der hel ie bevrijden, medelijden gevoelt met de tijdelijke straften der rechtvaardigen in het vagevuur
170
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
Hoe wil hij de Goddelijke rechtvaardigheid, die door anderen beleedigd is, verzoenen, terwijl hij zelf met God in vijandschap leeft? Hij wil den splinter uit het ong van zijn naaste trekken, terwijl hij den balk niet ziet, die in zijn eigen oog steekt. God, zoo zegt de H. man Job, kan geene huichelachtige ziel in zijne tegenwoordigheid dulden.
Daarenboven, kunnen de geloovige zielen zonder afgrijzen zien, dat men haar eene hand toereikt, die haren bruidegom Jezus Christus gekruisigd heeft en die nog met diens bloed bevlekt is? Kunnen zij zien, dat een slaaf des duivels haar de poorten des hemels opent? En inderdaad, is de zondaar, die hardnekkig is in de boosheid, niet op weg zich voor eeuwig-van het gezelschap der gelukzaligen af te scheiden en zich in den poel der hel te storten ?
Hieruit volgt, dat ofschoon de goede werken der zondaars geene zonde zijn, zij toch niet als verdienstelijk voor den hemel worden beschouwd.
Er zijn nochtans werken die zoozeer goed zijn uit hunne natuur, dat hunne waarde niet afhangt van de goede gesteltenis desgenen, die
171
172 DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
ze verricht. Deze worden altijd door God aangenomen. Zoodanigzijn b.v. de offerande der H. Mis, die niets van hare waarde verliest, ook al zou hij die ze opdraagt, een onwaardig priester zijn, of al werd ze besteld door iemand die in staat van doodzonde is. Maar ofschoon God deze werken onfeilbaar aanneemt, zoo geschiedt dit toch niet ter wille van dengenen, die ze opoffert, maar ter wille van den eeuwigen priester, Jezus Christus. Het offer wordt zonder twijfel aangenomen; maar, wat de bedoeling aangaat, die do zondaar zich gesteld heeft, zij kan door God verworpen worden, want als werk van een zondaar, heeft het geene verdienste. Zoo weigert de Kerk ook somtijds de gaven, die haar van openbare zondaars geworden.
Als wij ons dus de deugdelijkheid onzer goede werken en gebeden willen verzekeren, of beter nog, als wij het vertrouwen willen hebben, dat God ze goedgunstig zal aannemen, en ze de bijzondere bestemming zal geven, die wij wenschen dat ze zullen hebben, moeten wij ons vóór alles in staat van genade stellen en ons met God verzoenen. Dan kan Hij ons beschouwen als zijne kinderen en vrienden; Hij kan in zijne goedheid onze vrome bedoelingen ondersteunen, hetzij wij hem alleen heilige werken aanbieden.
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
hetzij wij hem werkeu aanbieden wier deugdelijkheid afhangt van den staat van genade.
De rechtvaardige begint altijd met zich zeiven to vernederen en te beschuldigen. Neem dus de vrome gewoonte aan, eerst eene akte van berouw te verwekken voor gij u neerzet om voor de overledenen te bidden. Zijt gij in staat van doodzonde, ontvang dan zoo mogelijk eerst het Sacrament van Boetvaardigheid. Als wij iets tegen onzen broeder hebben, moeten wij naar het voorschrift van Jezus Christus ons eerst met dien broeder verzoenen, vóór wij onze offers aan God opdragen. Hoe willen wij dat Hij ze van onze hand aanneme, als wij zijne vijanden zijn?. Ga eerst u verzoenen.
Offer heden uwe gebeden en goede werken voor de zielen op, voor welke gij ze vroeger te vergeefs opdroegt.
GEESTELIJKE RUJJKER. Gij hebt het mij gedaan. Matth. XXV. 40.
VOORBEELD.
Maria der Engelen.
Er bestaat een zeer stichtende levensbeschrijving ■van Maria der Engelen, eeue karmelieternon door Z. H. Pius IX zalig verklaard.
Ziehier eenige trekken: Men kan verzekeren dat
173
10.
mUE EX TWINTIGSTE DAG.
de Gelukzalige eeue heldhaftige liefde en genegenheid had voor de zielen des vagevuurs. ïwee oorzaken droegen veel bij om haar deze gevoelens in te boezemen. De eerste was hare liefde tot Grod. Geene zaak is aan God dierbaarder dan die zielen, die door de vlammen des vagevuurs worden gezuiverd. Maria der Engelen wist dit zeer goed. Zoo vurig bijgevolg hare liefde voor den Goddelij-ken Meester was, zoo vurig was ook haar verlangen om de zielen te bevrijden, die zij wist, dat zoo teeder door Hem bemind worden.
De tweede oorzaak was hare liefde jegens den naaste. Een bovennatnurlijk licht had haar den droevigen staat der zielen en hare onuitsprekelijke smarten geopenbaard. Deze kennis had levendig haar medelijden te hai\'eu gnuste opgewekt en dreef haar aan om alles te doen, ten einde hare be vrijding te verkrijgen. Gebed, vasten, boetvaardigheid, niets verwaarloosde zij om tot een zoo christelijk doel te geraken, en wat zij zelve deed, daartoe trachtte zij ook hare Medezusters en andere wereldlijke personen aan te zetten.
Daar er geen heilig werk van meer nut is voor de zielen des vagevuurs dan het heilig Sacrificie der Mis, droeg Maria der Engelen zorg dit dikwijls voor hare rust te laten opdragen. Men zag haar, om tot dit doel te geraken, de hulp van den rijke inroepen en zich toeleggen op godvruchtige werken. Toen zij de bediening van priorin waarnam, hield zij zich bezig met altaardwalen en versierselen te vervaardigen, die zij aan eenen priester of aan eene kerk zond, voor eecige betaling vragende, dat men Missen zou lezen tot intentie der arme zielen.
DRIE EN TWINTIGSTE DAG
175
Zij boezemde deze edelmoedige gevoelens aan hare Zusters in, en zette ze aan om zich met dezelfde werken bezig te houden, In een der jaren dat zij priorin was, bad zij eens des nachts voor de overledenen; zij gaf toe aan eene vervoering van ijver en beloofde om, zoolang als hare bediening duurde, alle maanden vijf Missen te hunner intentie te laten lezen. Des morgens deelde zij hare belofte mede aan de Zusters, die voor de uitgaven moesten zorgen, doch dezen merkten haar op, dat haar verlangen niet kon vervuld worden, wegens de uiterste armoede van het huis. Toen kwam God op eene wonderbare wijze de edelmoedige priorin te hulp. In den loop van den dag kwam een onbekende haar bezoeken. Hij zeide haar, dat het zijne gewoonte was een groot aantal Missen te laten lezen, en dat hij zich aangespoord had gevoeld, haar eene aalmoes te geven, opdat zij er daarvoor elke maand vijf zou laten opdragen. haar overigens alle vrijheid latende omtrent de toepassing van het H. Oifer.
Over de werken, die tot afboeting kunuen dienen.
I.
mellsc\'len stellen er zich doorgaans niet (-P^rciede tevreden, dat de schuldenaars hen op eenige manier, hoe dan ook, voldoen; maar zij vorderen eene voldoening, geövenredigd aan de schuld, en van denzelfden aard als deze. Aldus stelt hij, die in zijne belangen benadeeld is, zich niet tevreden met eene verontschuldiging; maar hij wil geld.
Is er iemand in zijne eer aangetast, dan neemt hij geen genoegen met een handvol geld; maar hij eischt, dat men den laster herroepe, en eerherstel geve.
Welnu, beschouw thans hoe vrijgevig het hart van God is. Niet slechts schenkt Hij ons gemakkelijk het grootste gedeelte onzer schulden kwijt, en voornamelijk de eeuwige straffen der hel; maar hij heett ook een menigte middelen uitgedacht om niet alleen ons zeiven,
vier en twintigste dag.
maar ook onzen evennaaste van de tijdelijke straffen te bevrijden, die wij na onzen dood zouden moeten ondergaan.
Nog meer, Hij laat ons volkomen vrij om het middel te kiezen, om Hem te voldoen. Elk verdienstelijk werk kan tot afboeting dienen: H. Sacramenten, gebeden, aalmoezen, verstervingen, in één woord, iedere akte van christelijke deugd.
sEen verduldig mensch, zegt Thomas a Kempis (boek i, hoofdstuk \'24), heeft in dit leven een goed en zalig vagevuur, die, als hij verongelijkt wordt, meer bedroefd is over de boosheid van een ander, dan over het leed, dat hem aangedaan wordt; die gaarne bidt voor degenen die hem tegenstreven, en het ongelijk van harte vergeeft; die niet uitstelt aan anderen vergiffenis te vragen ; die lichter tot medelijden dan tot gramschap bewogen wordt; die zich zei ven dikwijls geweld aandoet, en er op uit is, om het vleesch volkomen aan den geest te onderwerpen.quot;
Niets belet ons de verdienste hiervan aan de geloovige zielen toe te passen. Dit is een groote troost voor de geloovigen, die bij gebrek aan fortuin of ter oorzake hunner maatschappelijke positie, niet veel aalmoezen kunnen .geven, of heilige Missen doen lezen, noch
177
VIER EN TWINTIGSTE DAG.
lange gebeden of andere godvruchtige oefeningen kannen verrichten.
II.
Maar al kunnen nu ook alle verdienstelijke werken tot voldoening der overledenen dienen, er bestaat echter een groot onderscheid tusschen die verdienstelijke werken onderling; hetzij om reden hunner eigene verscheidenheid, hetzij ter oorzake van de wgze, waarop men ze verricht.
Wat de wijze aangaat, waarop men ze doet, de H. Thomas leert, dat zij de overledenen te goede komen, naar gelang de liefde en de meening, waarmede men ze verricht. Met hoe meer zuiverheid, liefde, vurigheid en oprechtheid van meening een vriend der geloovige zielen handelt, des te krachtiger is de hulp, die hij haar verschaft.
Wat de eigene verscheidenheid der werken zeiven betreft, moet men in aanmerking nemen, dat hunne waarde aangroeit, naarmate de te overwinnen moeilijkheid grooter is.
Hieruit volgt, dat de geloovige zielen soms krachtiger geholpen worden door de werken van barmhartigheid, ten voordeele der armen uitgeoefend, en door het gebed en het ontvangen der H. Sacramenten, dan door akten
178
VIER EN TWINTIGSTE DAG. 179
van lichamelijke versterving, al zijn ze ook in schijn lastiger. Alzoo, in welken staat of stand wij leven, is het ons niet moeilijk de geloovige zielen te helpen; en het is zulk eene zware taak niet, de geloovige zielen uit het vagevuur naar den hemel te brengen. Een oprechte wil is daartoe voldoende.
III.
Doch het beste en krachtigste geneesmiddel zoowel voor de levenden als voor de dooden is het H. Sacrificie der Mis. Daar offert zich Jezus als een boetoffer op; Hij is er onze voorspreker, om voor ons alles te verkrijgen •wat wij begeeren. Daar vernieuwt Hg, ten gunste der ziel, waarvoor men de H. Mis opdraagt, hetzelfde Sacrificie, dat Hij weleer op den berg van Calvarië heeft opgedragen : een offer van oneindige waarde, waardoor Hij het menschelijk geslacht, niet alleen van do hel, maar ook van het vagevuur verlost heeft; inderdaad. Hij heeft aldaar aan God eene vol-komene voldoening gebracht voor alle zonden, zoowel doodzonden als dagelijksche zonden, en voor de schulden aller menschen.
Do waarde eener enkele H. Mis is zoo groot, dat zij ongetwijfeld voldoende zou zijn, om
VIER EN TWINTIGSTE DAG.
alle geloovige zielen te verlossen, indien, gelijk de Godgeleerden het met den kardinaal Bona verklaren, indien Jezus Christus zelf er de toepassing niet van beperkt had volgens zijne verhevene doeleinden, en volgens de gesteltenissen dergenen, die ze opdragen, of die er de vruchten van moeten ontvangen. Vandaar het gebiuik der H. Kerk om voor denzelfden overledene meerdere H. Missen te lezen, die zij vergezelt met vele gebeden, opdat het offer Gode aangenaam zij; niet in zich zelve, wat altijd onfeilbaar zeker is, maar aangenaam uit het oogpunt der bijzondere meening, die men heeft bij het opdragen.
Nooit is de H. Mis beroofd van hare al-gemeene uitwerkselen, wijl iedere Mis wordt opgedragen door Jezus Christus, in naam der geheele Kerk en voor alle geloovigen. Offertur quotidie pro vivis et rnortuis; geen enkele H. Mis wordt opgedragen, zonder dat zij den dauw des Hemels over het vagevuur doet neerdalen ; maar zal zij een overvloediger verfris-sching aanbrengen, en op eene bijzondere wijze de zielen helpen, waarvoor de H. Mis gelezen wordt, dan moet hij, die ze opdraagt of laat opdragen, die daad, de heiligste van alle doen vergezeld gaan van waarlijk verdienstelijke gesteltenissen.
ISO
VIER EN TWINTIGSTE DAG. 181
Wilt gij dus krachtig bpragen tot de verlossing van een groot aantal zielen, leg u dan met een heiligen ijver toe op de goede werken, die zich het best met uwen staat en uwe roeping vereenigen.
Vervul uwe dagelijksche plichten met een heilig verlangen om er haar de vruchten van toe te passen; zoo gij kunt, laat dan nu en dan eene H. Mis lezen; zoo niet, tracht er dan zooveel mogelijk bij te wonen; vereenig u dikwijls met het H. Hart van Jezus, dat zich op ieder uur van den dag in eenige plaats der wereld op het altaar slachtoffert voor de levenden en afgestorvenen; alzoo zult gij u eeniger wijze al die Missen toeoigenen, voornamelijk op de feestdagen, waarop alle herders verplicht zijn voor het volk de H. Mis op te dragen. Denk vandaag in het bijzonder aaa de zielen uwer geesteliike overheden, en vooral dergenen, die Vuor u in het bijzonder, of voor het volk in het algemeen, de H. Mis hebben opgedragen ; de pausen, bisschoppen, prelaten, pastoors, biechtvaders of andere geestelijken, die u eenigen geestelijken dienst bewezen hebben. Het is voor ons een heilige plicht hen te eeren, zelfs na hunnen dood, en hun onze voldoeningen aan te bieden in ruil van het goede, dat zij aan onze ziel hebben gedaan.
11
VIER EN TWINTIGSTE DAG-
GEESTELIJKE RUIKER. De zielen der overledenen worden krachtdadiglijk geholpen door de verheven offerande der Mis.
H. Cyrillus van Jeruzalem.
Het volgende feit is gebeurd te Parijs in 4827. Eene arme dienstmaagd, christelijk opgevoed in haar dorp, had de heilige gewoonte aangenomen, elke maand van hare geringe spaarpenningen eene Mis voor de lijdende zielen te doen lezen. Met hare meesteres naar de hoofdstad vertrokken, ontbrak zij er ook daar niet een enkele maal aan; tevens had zij voor vasten regel, zelve bij het Goddelijk Offer tegenwoordig te zijn en hare gebeden met die der priesters te vereeningen, en wel bijzonder ten gnnsle van die ziel, die het meest hare verlossing nabij was. Dit was haar gewoon gebed.
God beproefde haar weldra door een lange ziekte, die haar niet slechts zeer hevig deed lijdent maar ook oorzaak was dat zij haren dienst verloor, zoodat zij zich weldra geheel zonder hnlpmiddelen bevond. Den dag dat zij wederom voor \'t eerst, kon uitgaan, bezat zij in het geheel niet meer dan twintig stuivers. Na een vertrouwvol gebed ten hemel gestierd te hebben, ging zy er op uit om een dienst te zoeken. Men had er haar van gesproken, dat zich aan het ander einde der stad eene inrichting bevond, waar men diensten bezorgde aan hen die werk zochten, en zij begaf er zich heen; doch, toen zij de kerk van den H. Eustachius voorbijkwam en ze open zag, trad zij er binnen. Het zien van een priester aan het altaar, bracht
182
VlEIi EN TWINTIGSTE DA.G. 1S3
haar te binnen, dat zij hare maandelijksche Mis voor de geloovige zielen nog niet had laten lezen, en het nu juist de dag was, waarop zij zich reeds gedurende zoovele jaren dien troost verschaft had. Maar wat te doen? Indien zij haar laatste penningen opofferde, bezat zij zelfs geen geld meer om haren honger te stillen. Het was een strijd tusschen hare devotie en de menschelijke voorzichtigheid, lie devotie behield de overhand. „In alle geval, zeide zij tot zichzelve, de goede God ziet dat het voor Hem is, Hij zal mij aiet verlaten!quot; Zij treedt de sacristie binnen, legt er hare offergift neer, en hoort met hare gewone vurigheid die H. Mis.
Eenige oogenblikken daarna vervolgde zij wederom haren weg, vol onrnst, gelijk men lichtelijk kan begrijpen. Zij was volkomen van alles ontbloot; wat zou zij aanvangen, indien zij geene betrekking vond? Zij was met deze gedachte bezig, toen haar een jongeling naderde; hij zag er bleek uit, was van eene slanke gestalte en had een deftig voorkomen. „Zoekt gij eenen dienst?quot; vroeg hij. — Ja, mijnheer. — „Welnu, zeide hij, ga naar die straat, dat nummer, bij Mevrouw ik denk dat gij haar
bevallen zult, en het daar heel goed zult hebben.quot; En hij verdween onder de menigte der voorbijgangers, zonder de dankbetuigingen af te wachten, die het arme meisje hem toestierden.
Zij laat zich de straat aanwijzen; ziet het nummer en gaat het bordes op. Juist ging er eene dienstbode de deur uit, die een pakje onder den arm droeg, en eenige klachten en gramstorige woorden bij zichzelve prevelde. — „Is Mevrouw thuis?quot; vroeg de aangekomene. — „Ja; maar wat kan het mij scheien? Mevrouw kan zelve open doen, als
184 VIER EN TWINTIGSTE UA.G.
ze verkiest; ik heb er mij niet meer mee te bemoeien. Gegroet.quot; Eu zij gaat de stoep af. Onze heldin belt al berende, en eene zachte stem zegt haar binnen te komen. Zij bevindt zich nu in tegenwoordigheid eener bejaarde dame, met een eerbiedwaardig uiterlijk, die haar aanmoedigt te zeggen welk haar verlangen is — „Mevrouw, zegt zij, ik heb dezen morgen vernomen dat gij eene dienstbode uoodig hebt, en ik kom mij bij u aanbieden; men heeft mij verzekerd dat gij mij met welwillendheid zoudt ontvangen. — Maar, kiud, wat ge daar zegt, is zeer buitengewoon. Dezen morgen had ik niemand noodig; eerst sinds een oogenblik, heb ik een brutale meid weggejaagd, en er is geen levende ziel op de wereld, behalve zij en ik, die daar nog iels van weet. Wie stuurt u toch ? — \'t Is een Heer, Mevrouw, een Jongeheer dien ik op straat ontmoette, die mij daarvoor staande hield, en ik heb er God voor gedankt; want ik moet noodzakelijk vandaag een dienst hebben: ik heb geen stuiver meer over.1* De dame kon niet begrijpen wie de persoon was en verloor zich in gissingen, toeu de dienstmaagd, die hare oogen even door de kamer liet gaan, een portret bemerkte. „Zie, Mevrouw, zei ze terstond, zoek niet langer: dat is juist het gezicht van den Jongenheer, die mij heeft aangesproken; hij heeft me gestuurd...quot;
Bij die woorden slaakt de dame een gil en schijnt van zich zelve te zullen vallen. Zij laat zich de geheele geschiedenis nog eens vertellen: die van de devotie tot de zielen des Vagevuurs, van de Mis van dien morgen, van de ontmoeting met den vreemdeling; vervolgens zegt zij haar, terwijl zij haar omhelst: „Gij zult niet mijne dienst-
VIER EN TWINTIGSTE DAG. 18S\'
meid, maar mijne dochter wezen! Het is mijn zoon, dien gij gezien hebt; mijn zoon, sinds twee jaren dood, die aan n zijne verlossing te danken heeft, ik kan er niet aan twijfelen, en aan wien God toegestaan heeft u hier te stnren. quot;Wees dan gezegend en gedankt, en laat ons voortaan te zamen bidden voor al diegenen, die moeten lijden, voordat zij de gelnkzalige eeuwigheid binnengaan.\'quot;
poort ons aan, edelmoedig te zijn je-
onzen evennaaste, maar tegelijkertijd
geeft Hij er zelf ons groote voorbeelden van en tevens de noodige middelen om het te kunnen zijn. Hij schiep Adam; Hij gaf hem de gansche wereld tot erfdeel en beloofde hem daarenboven den hemel tot belooning. Adam zondigde en verloor alle recht op het kindschap Gods, met alle beloften en gaven; en — God gaf hem zijn eenigen Zoon tot Broeder en Verlosser. Die Zoon was jegens ons niet minder edelmoedig dan de Hemelsche Vader: Hij gaf ons al zijn bloed, al zijne verdiensten, geheel zich zeiven; eerst op het kruis, en daarna te allen tijde in de H. Offerande der Mis en in \'t H. Sacrament des Altaars. Hij geeft ons niet alleen zijne genaden en gaven, maar den bewerker zeiven aller genaden: de Gave Gods bij uitnemendheid, denH.
VIJf EN TWINTIGSTE DAG.
Geest; Hij geeft Hem in het H. Sacrament des Doopsels en des Vormsels tot een onderpand zijner liefde en onzer toekomstige heerlijkheid.
God bezit niets of het behoort ons toe : Jezus Christus heeft ons zelfs zijne Moeder gegeven, om ook onze Moeder te zijn; Hij gaf ons zijne Engelen tot Bewaarders; zijne Heiligen tot voorsprekers; en daarbij gaf Hij ons al zijne verdiensten en die der Heiligen, en deze verdiensten te zamen vormen den grooten schat van God en onzen eigenen schat. De sleutelen van dien omnetelijken schat zijn in handen der H. Kerk, die als een getrouwe verzorgster daaruit put naar gelang de tijden het vorderen, en de aflaten uitdeelt, die daaruit hun oorsprong nemen. Inderdaad, aflaten zijn niets anders dan de toepassing der verdiensten van Christus en der heiligen, welke verdiensten meer dan voldoende zijn, om aan God alle schulden te voldoen, die door de zonde jegens zgne rechtvaardigheid worden aangegaan.
Wij moeten een groot vertrouwen stellen in de Aflaten. In het H. Concilie van Trente
187
vijf en twintigste dag.
heeft de Kerk verklaard, dat het gebruik daarvan uitermate nuttig en heilig is. Het voetspoor volgend van de Pausen en leeraren uit vroegere eeuwen, veroordeelde zij al degenen die deze leer bestreden. Dat had zij reeds gedaan, toen ze -door den mond van Leo x de veroordeeling uitsprak van Luther, die o. a. loochende dat de aflaten den overledenen voor-deelig waren (1)
Wij moeten zelfs, — dit vordert de nederigheid, — meer vertrouwen stellen in de aflaten, dan in onze eigene boetdoeningen, om dat onze zwakheid ons alle redenen geeft om hare waarde voor God te verdenken; maar wat de aflaten betreft, wij mogen niet twijfelen aan de waarde der verdiensten van Christus en der heiligen, waaruit die aflaten voortvloeien, noch ook aan het gezag der Kerk die ze ons verleent.
Wij moeten zekerlijk niet nalaten alles te doen, wat wij kunnen, om aan God voldoening-te geven voor onze zonden; maar wij moeten nog ijveriger zijn in het verdienen van aflaten. Want de aflaten zijn vooreerst eene-kwijtschelding ten voordeele van den zondaar, daar zij hem de tijdelijke straf verge-
i) Kerkv. v. Trente 23ste Zitting, deer. over de-Aflaten.
188
1
quot;VIJF EN TWINTIGSTE DAG. 189
ven; meer nog: God neemt ze aan al» eene geldige voldoening, daar de Kerk, nadat ze eenmaal aangesteld is als bewaarster der verdiensten van Christus, ontegensprekelijk het recht heeft zich daarvan te bedienen en er aalmoezen van te geven aan hare kinderen, die te arm zijn, om zelf hunne schulden te kunnen afdoen. Nn, zegt de H. Thomas, de zielen des vagevuurs zijn geheel en al buiten staat hunne schuld bij God te voldoen, want verdienen kunnen ze niet meer. (1)
III.
Dat vertrouwen moet zich ook toonen door daden. De nederigheid, laat ik liever zeggen, de kleingeestigheid van sommigen die het voor zich biina als iets onmogelijks aanzien een aflaat te kunnen verdienen, is onzen lof niet waardig. Men moet zonder twijfel zekerheid trachten te hebben of een aflaat wettiglijk verleend en nog van kracht is; en de herders en bestuurders der kerken moeten naarstiglijk toezien, dat te vereischten tijde de toegestane aflaten ot privilegiën, die door verloop van tijd mochten vervallen zijn, ver-
(i) Summa 3. 9. 71.
11.
190 VIJF ES TWINTIGSTE DAG.
nieuwd worden. Verder is het noodig, dat •men stipt de voorgeschreven voorwaarden ver-vuile. Men mag die voorwaarden niet uitbreiden, niet inkrimpen, niet veranderen, ook ■niet in werken, die op zich zelf beschouwd volmaakter zijn.
Als wij nu de voorgeschreven voorwaarden vervullen, dan hebben we verder alle redenen om te vertrouwen, dat God ook den aflaat zal toepassen. Wel is waar kan de toepassing niet plaats hebben op levenden in staat van doodzonde; want, die de eeuwige straf schuldig is, kan geen kwijtschelding krijgen van eene tijdelijke straf; maar toch zijn vele Godgeleerden van gevoelen, dat ook zij, die in staat van doodzonde zijn, aflaten kunnen verdienen voor de overledenen. Zij geven daarvoor deze reden. In de overledenen is niets wat de toepassing zou kunnen beletten, en daar bijdie toepassing is niet van dengenen, die de met aflaten verrijkte gebeden verricht, maar van Christus en de Heiligen, Als dus iemand in staat van doodzonde do voorwaarden vervalt, dan bezorgt hij aan de geloovige zielen den aflaat en zijne toepassing wel niet rechtstreeks door zich zei ven, maar door Christus en zijne Heiligen. Dit neemt nochtans niet ■weg, dat degene dwaas zou handelen, die, ter-
VIJF EN TWINTIGSTE DAG.
wijl lüj werkt ten voordeele van andere, zijne «igene zaligheid zou verwaarloozen.
Kies n daarom eenig godvruchtig werk uit, waaraan eenige aflaten verbonden zijn, en wees stipt in het dagelijks verrichten daarvan. Daar bestaan honderden van die werken, zooals men zien zal in de kleine verzameling van aflaten, die wij aan dit werkje toegevoegd hebben. Gij hebt dus altijd een gemakkelijk middel bij de hand er eenige te verdienen. Maar het groote gebrek is hierin gelegen, dat men die gelegenheden verwaarloost, of dat men die werken verricht, zonder de vereischte voorwaarden. Wat laat men dan geen schatten bedolven! Zoo b. v. men feidt het rozenhoedje, waaraan zoo rijke aflaten verbonden zijn, maar men overweegt daar-liij niet de mysteriën ; men houdt zich bezig met vreemde gedachten; men zorgt niet voor -een rozenhoedje of medaille die óf door den Paus óf door een ander machthebbende gewijd, met aflaten verrijkt zijn. Daarvandaan komt het dat menig geloovige dagelijks vele werken verricht, zonder echter de aflaten die er aan verbonden zijn, te verdienen. Het zal ook goed zijn zich in staat te stellen, aan vele aflaten deelachtig te worden, door zich te laten opnemen in godsdienstige vereenigin-
191
VIJF EN TWINTIGSTE DAG..
gen, en er vooral de verplichtingen getrouwelijk van te vervullen.
Draag nu vandaag uwe gebeden op voor de ziel, die in Gods oogen het meest verdient verlost te worden.
GEESTELIJKE RUIKER. Ik smeek u door de liefde en den eerbied dien gij aan God verschuldigd zijt, het groot voorrecht van aflaten te kunnen verdienen, toch naar waarde te schatten.
H. Ignatius.
Toen de Gelukzalige Berthold, prediker van de orde van den H. Franciscus, eens eene preek had gebonden over de aalmoes, waarna hij aan al zijne hoorders een aflaat van tien dagen had verleend-volgens de macht tem daartoe door denH. Vader geschonken, kwam eene voorname dame, die haar fortuin verloren had en daardoor nu genoodzaakt was de christelijke liefdadigheid in te roepen, hem hare ellenden in \'t geheim blootleggen. De Pater zeide haar: „Gij hebt tien dagen aflaat ontvangen door mijne predikatie aan te hooren. Ga dan naar dien bankier (de Pater noemde hem) die tot nu toe aan hemelsche en geestelijke schatten maar weinig waarde gehecht heeft, en bied hem uw aflaten aan in ruil voor zijne aalmoes. Ik heb alle reden om te gelooven, dat hij u eenigen onderstand zal ver-leenen.
De goede juffrouw begaf er zich in alle eenven. digheid heen. God liet nu toe, dat deze man haar
192
VIJF EN TWINTIGSTE DAG.
193
| |
h 1 I ^
met goedheid ontving en haar vervolgens vroeg, wat-zij verlangde voor hare tien dagen aflaat. Zooveel als zij wegen, antwoordde zij. Welnu, zeide de bankier,, hier is eene schaal. Schrijf nu uwe tien dagen aflaat op een papier en leg dit dan in een der schalen; ik zal in de andere een stuk geld leggen. En, 0« wonder! De eerste schaal trok die, waarin het geld lag, omhoog. De bankier legt er vol verwondering nog een geldstuk bij, maar dit veranderde niets aan het gewicht. Hij werpt er vijf, tien, dertig en eindelijk zooveel in, als de verzoekster in hare tegenwoordige behoefte noodig had; toen eerst hadden de beide schalen hetzelfde gewicht. Dit was eene kostbare les voor den bankier, die eindelijk de waarde der hemelsche goederen inzag. Maar de arme zielen des vagevuurs begrijpen deze nog veel beter, voor den kleinsten aflaat zonden zij al het goud derwereld geven.
-»#*
lt;-quot;$*- ■»$*- gt;#lt;• 1#!- s^:- -••^- -14«.
Welke redenen wij hebben om de godsvrucht tot de geloovige zielen te verspreiden.
onverwachte overstroomingen
rolkte steden verwoest hebben en duizenden inwoners zich op eens beroofd zien van woning, kleeding, gemakken, ja zelfs van \'t noodzakelijke levensonderhoud, welke weldoeners zullen hun dan de grootste diensten bewijzen? Niet dezulken die er zich bij bepalen medelijden te toonen, of die enkel op zich zelf staande hulp zouden bezorgen, maar wel dezulken die volk bij elkander brengen om den brand te blusschen, en de onheilen te herstellen; dezulken die de omliggende steden rondgaan om giften voor de noodlijdenden in te zamelen. Zij vermeerderen het getal dei-belangstellenden en daardoor verhonderdvoudigen zij hunne eigene hulp.
Zoo moeten wij handelen met de zielen des
ZES EN TWINTIGSTE DA.G. 195
vagevuurs. Stel u niet tevreden met het weinige dat gij persoonlijk kunt doen, maar tracht de godsvrucht jegens haar te bevorderen gelgk de H. Engelen dat doen, die iederen dag zich over de wereld verspreiden om de geloovigen op te wekken, tot het doen van eenig goed werk of gebed voor die zielen. De verdiensten daarvan verzamelen zij, dragon die aan God op en werken zoodoende mede tot de verlichting dier arme zielen.
Bij groote en onverwachte rampen wordt ieder offer aanvaard, zoowel dat van den arme als van den rijke, niet alleen goud en zilver, maar het geringste penningske; oude versleten kleederen, die men in rijke huizen wegwerpt, worden in die omstandigheden kostbaar, en als zij met overleg worden uitgedeeld, voorzien zij in de behoeften eener menigte; zelfs lompen krijgen nog waarde voor menschen, die gewond of van alles beroofd zijn.
Welnu, het vagevuur is bevolkt met eene ontelbare menigte zielen, die ten prooi zijn aan rampen, veel grooter dan de rampen dezer wereld Wat zouden die ongelukkigen de geringste oogenblikken, de minste gelegen-
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
heden om een oefening van deugd te dóen weten te waardeeren! Maar die tijd en dio gelegenheden, die de levenden zonder vrees verloren laten gaan, moeten zij missen. En nochtans, wat zou er niet veel ter verlichting-dier zielen gedaan kunnen worden als de ge-loovigen samen werkten en al het goede deden wat in hun vermogen was.
Die arme zielen zijn de uitverkoren tarwe des Heeren, zij zijn als zijn oogst; maar Hij is nog bezig hen te zuiveren op zijn dorsch-vloer en daarom staan zij bloot aan den wind en aan de ongestadigheden van denvertoornden Hemel. Als er maar werklieden genoeg waren om dien oogst te zuiveren en op te nemen v dan zouden de voorraadschuren des Hemelschen Vaders weldra geopend worden; maar de oogst is loei groot, de werklieden echter zijn gering in getal: messis quidem multa, ope-rarii autem pauci. Laat ons dan vóór alles aan den Hemelschen Vader, den Meester des oogstes vragen, dat Hij goede werklieden zende: Daarom hidt den Heer des oogstes, dat hij arbeiders nitzende in zijnen oogst.
Hoe meer ijver nu voor de zielen des vage-
196
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
vuurs de geloovigen aan den dag zullen leggen hoe spoediger het vagevuur ontvolkt zal zijn: de eendracht vermeerdert niet alleen het getal der gebeden, maar ook de kracht, en de Heer is gewoon milddadig te zijn naar gelang het getal dergenen, die er Hem om bidden.
Men behoeft zich nog niet buiten zijn staat of stand te begeven, om gelegenheid te hebben zijne godsvrucht werkdadig te maken; want men kan zich doen opnemen in broederschappen, of men kan bijdragen, om ze te stichten en in stand te houden, of ook de voorgeschreven oefeningen stiptelijk onderhouden, of eindelijk ziine onderhoorigen door woord en voorbeeld tot die godsvrucht op wekken.
Herinner u dat Judas de Machabeër zich niet tevreden stelde met zijne eigene offers tempelwaarts te zenden, maar hij deed nog eene inzameling door heel zijn leger om offers te kunnen doen opdragen voor de gevallen soldaten. Wij, Christenen, wij weten dat onze Heer daar is, waar twee of drie in zijnen naam vergaderd zijn; bepalen wij er ons daarom niet bij, elk voor ons zeiven dat liefdewerk te doen, maar zoeken wij een groot getal deelgenooten onzer godsvrucht op, om zoo doende meer kracht aan onze gebeden en goede werken te geven.
Daar bestond weleer in vele Christelijke-
MT
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
huisgezinnen een loffelijke gewoonte. lederen avond vereenigdn zich de familie om het rozenhoedje en eenige andere gebeden te bidden, waarvan de overledenen altijd han deel hadden. Op den verjaardag van het afsterven eens bloedverwants was de geheele maagschap tegenwoordig bij het jaargetijde. De jeugd groeide in die godvruchtige gebruiken op, en zoo doende bereidden zich de ouders eene bron van. verlichting voor den tijd, dat zij zeiven in de gevangenis van \'t vagevuur zouden zuchten.
Helaas, meer dan ooit worden in onzen tijd godvruchtige oefeningen als de »Engel des Heerenquot;, het Eozenhoedje en andere, geminacht, maar was ook de werel J, die geheel en al zonde is, was zij wel ooit een vertrouwbare meesteres in zake van godsdienst ? Heeft ze wel ooit de verdienste begrepen van die kleine oefeningen die met geloof en volharding volbracht, zoovele aflaten bezorgen ?
Maak het u dan tot een plicht, zorgvuldig die heilige gewoonte te onderhouden, als ze reeds bij u bestaat, en zoo zij nog niet in uw huisgezin in eere is, voer ze dan in. En zgt gij priester, dan hebt gij veel meer middelen. • om deze godsvrucht nog meer te verspreiden.
Draag nu heden uwe gebeden op voor de
198
ZES EN TWINTIGSTE DAG. 199
zielen, die in haar leven liet ijverigste waren in het bijstaan van andere overledenen.
GEESTELIJKE RUIKER. Al wat wij offeren uit liefde tot de geloovige zielen, verandert voor ons in verdiensten en na onzen dood vinden wij het verhonderdvoudigd terug. —
H. Ambrosius.
In het jaar 1864 bekeerde zich onder een predikatie over het H. Sacrament, een Israeliet, een beroemd kunstenaar. Na het H. Doopsel te hebben ontvangen had hij de wereld verlaten en zich ternggetrokken in een zeer streng orde. Hij bracht dagelijks verscheidene uren door bij het allerheiligste Sacrament, en in de vurige uitstorting van zijn gemoed, vroeg hij vóór alles aan Jezus Christus de bekeering zijner moeder, die hij met de kinderlijkste teederheid beminde. Hij verkreeg die genade echter niet.
Zijne moeder bleef hardnekkig en stierf in de dwaling van het jodendom. Doordrongen van bittere smart gaat da goede zoon zich voor het Tabernakel plaatsen en lucht gevende aan zijne klachten, zegt hij ; „Heer, ik ben U alles verschuldigd, dat is waar, maar wat heb ik U geweigerd? Mijne jeugd, mijne verwachtingen in de wereld, het welzijn, de vreugde van mijne familie, mijne rust, ik heb alles opgeofferd, van het oogenblik af, dat Gij mij hebt geroepen. Mijn bloed zou ik U zelfs gegeven hebben, en Gij, Heer, de oneindige Goedheid, Gij hebt beloofd het hondervoudig weder te geven en Gij hebt aaij de ziel mijner moeder geweigerd!!! Mjjn God,
ZES EN TWINTIGTE DAG.
ik bezwijk onder deze marteling, mijne lippen zullen in gemor tegen U uitvaren.quot;
De snikken verstikten dit arme hart. Eensklaps hoort hij een geheimzinnige stem aan zijn oor, die zegt: „Kleiogeloovigp, nwe moeder is gered !quot; — „Is mijne moeder gered ? ach 1 Heer, zou het mogelijk zijn?quot; — „Ja, zij is ^rered! quot;Weet dat het gebed alles vermag hij Mij. Ik heb al de gebeden welke gij voor haar gestort hebt, bijeen verzameld en mijne Voorzienigheid heeft er op haar laatste uur rekening mede gehouden. Op het oogenblik, dat zij den adem uitblies, heb ik mij aan haar vertoond en mij ziende riep zij uit: Mijn heer en mijn God! — Nu weer moed gevat, uwe moeder is de verdoemenis ontgaan, en uwe vurige smeekingen zullen hare ziel ook weldra uit het vagevunr verlossen.quot; De Zeereer-waarde Pater Herman vernam weldra door een tweede verschijning, dat zijn moeder ten hemel was gestegen. Laten wij veel voor onze overledene bloedverwanten bidden I —
200
leE
Welke schade het is de gebeden voor de Overledenen achter te laten.
I
yiv^rardoclieus vroeg van zijne nicht Esther i¥ii,een grooten en moeilijken stap, toen hij haar verzocht zich voor koning Assuerus te vertoonen, en dat wel tegen het verbod van den dwingeland, en op een tijd waarop hij zelfs niet meer aan haar scheen te denken. Hij wilde dat Esther voor \'t joodsche volk ten beste sprak; want Aman had het bij den koning afgeschilderd als een oproerig en gevaarlijk volk. Eeeds had de koning een vonnis van verdelging uitgesproken, en dit was reeds door heel het rijk afgekondigd. In een staat waar de wil des konings voor eene onherroepelijke wet doorging, was het niet geoorloofd hem tegen te spreken; ja zeifs stond er de doodstraf op, als men zich ongeroepen voor den koning durfde vertoonen. Geheel anders is het met ons gelegen.
202 ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
Willen wij ons aanstellen als voorsprekers der lijdende zielen in het vagevuur, dan moeten wij noodzakelijk verschijnen voor onzen God, die deze zielen en ook ons zeiven bemint met al de teederheid eens vaders! Wat straf zouden wij vreezen als wij onze toevlucht nemen tot de goedertierenheid van ons aller Vader? Al toont die goede Vader zich vertoornd tegen die zielen, voor ons ten minste, die nog op deze wereld zijn, heelt Hij slechts ingewanden van barmhartigheid; en een beter vader dan God is niet denkbaar, zegt de H. Augustinus: Nemo tam Pater.
II.
Mardocheus bleef aandringen bij Esther. Hij zeide haar, dat ze niet tevreden moest zijn met zich zelve in veiligheid te zien, beschermd door de muren van het koninklijk paleis. Want, zegde hij, bijaldien gij zwijgt, zal God zijn volk wel langs een anderen weg verlossen, maar gij zeil en uws vaders huis zullen vergaan. (Esth. iv 14.) Ja, wie weet, zegde Mardocheus, of gij niet juist daarom op den troon verheven zijt, om de bevrijdster van uwe volk te zijn in zulk een dringenden nood? Heoft Jozef niet erkend, dat hij voor
ZEVEN EN TWINTIGSTE IIAG.
het heil zijner broeders door God naar Egypte gezonden was? Zoo sprak Mardocheus.
Wat ons betreft, wij zijn in \'t leven behouden, wij hebben vele genaden ontvangen, meer dan anderen zelfs die jonger gestorven zijn; waartoe? Om te werken aan onze zaligheid en aan die van anderen. Wat stelt God ons niet vele middelen in handen, om de zielen der overledenen ter hulp te komen! En die middelen te verwaarloozen, staat dat niet gelijk met niet te beantwoorden aan de ons opgedragen zending? Wij alleen kunnen nog voor hen verdienen. Noch zij zeiven, noch de Engelen, noch de Heiligen kunnen liet, en zouden wij een zoo groot voorrecht ongebruikt laten ?
III.
Welke zijn de gevolgen dezer nalatigheid? God kan die zielen ook zonder onze voorbede, door zijne oneindige barmhartigheid verlossen, of wel Hij kan andere menschen opwekken om voor haar te bidden, maar misschien ook zal Hij het niet doen, daarin geleid door een verborgen oogmerk zijner Goddelijke wijsheid; in dat geval zullen die zielen hare straf in alle gestrengheid ondergaan. Ook onze üloed—
203
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
verwanten die recht hadden op onze hulp, zullen die hulp moeten missen en zich tevreden moeten stellen met het aandeel van alle geloovigen. Zonder twijfel, eenmaal zal er ook een einde komen aan hun lijden, maar wij zullen ons onvermijdelijk groote schade doen. Toen de heer van het Evangelie den tragen knecht rekenschap vroeg van het talenc dat hij in den grond gegraven had, veroordeelde hij hem tot een strenge straf. Zoo zal God ook voor \'t minste ons veroordeelen om zonder troost of medelijden te zuchten in de gevangenis van \'t vagevuur. Dat is de rechtvaardige straf van hen die zonder medelijden waren voor die zielen ; want heeft onze Heer Jezus Christus zelf ons niet verklaard, dat Hij voor ons dezelfde maat gebruiken zal die wij voor anderen gebruiken, en dat Hij hen die zonder barmhartigheid waren, ook zonder barmhartigheid behandelen zal?
Bedenk, wat ongeluk het voor u zou zijn, als de opperste Eechter u veroordeelen zou met al de strengheid zijner rechtvaardigheid. Wie weet of zijn vonnis u niet verder verwijzen zou dan naar de vlammen van een gestreng vagevuur; er kon u iets ergers overkomen ; want moeilijk is het zalig te worden, als men .goede werken en oefeningen van godsvrucht.
\'204
ZEVEN EN TWrXTIGSTE DAG.
die zoo weinig moeite kosten, verwaarloost.
Bid vandaag bijzonder voor de zielen uwer tgdelijke oversten, zooals koningen, vorsten en anderen, die in den naam van God het gezag voerden. Toon de meeste belangstelling voor diegenen, waar gi] meer rechtstreeks van af-hingt, die u meer beminden, die u goed deden, en aan wier zorgen gij misschien slecht beantwoord hebt.
Versterk u in het besluit van krachtdadig te werken aan de verlossing der lijdende zielen, om zoodoende uwe liefde te toonen voor onzen gekruisigden Heer Jezus Christus, die haar Verlosser is en de uwe.
GEESTELIJKE RUIKER. Denk nog aan mij na den derligsten dag van mijnen dood, want de overledenen worden zeer getroost door de gebeden en offeranden der levenden.
H. Ephrem.
VOORBEELD.
Broeder Ireneus was altijd zeer scetroffen door den droevigen staat van de zielen des vagevuurs. Hij was onuitputtelijk in het finden van godvruchtige oefeningen te barer vertroosting. Hij stond haar iederen dag de verdiensten af van al de goede werken, die hij maar doen kon, en bij zijnen dood ook al de H.H. Missen en gebeden, die men voor hem zou laten opdragen. Hij ging nooit een kerk-
12
205
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
hof voorbij, zonder even stil te houden om iets voor de dooden te bidden; hij wekte zijne novicen en al zijne Broeders op, om voor de afgestorvenen te bidden en boetvaardigheid te doen. Bij den dood van eiken Broeder verdubbelde hij zijne gebeden en goede werken, legde zich eenige buitengewone boetoefeningen op en schonk hem verscheidene H. Communiën.
Ziehier een uittreksel van zijn testament; „Met toelating van de H. Gehoorzaamheid, tot meerdere glorie Gods en ter eere van zijne Onbevlekte Moeder, sta ik aan de zielen des vagevuurs af al mijn vasten en mijne boetoefeningen, mijne H. Communiën en al hetgeen ik door de genade onbarmhartigheid Gods heb gedaan, geleden en verdiend, door Jezus Christus onzen Verlosser. Ik sta uog aan die zielen af al de Missen, gebeden en Communiën, die men na mijnen dood voor mij zal doen. Ik zou zelfs wenschen, indien het mogelijk ware, dat ik niet in aanmerking werd genomen, maar dat alles was voor de zielen in het vagevuur in het alge-gemeen, aan God overlatende, de verdiensten toe te passen aan wie hij wil, volgens zijn heilig welbehagen.quot;
206
Over de aanroeping der Heiligen en der Onbevlekte Moedermaagd ten gunste der geloovige zielen.
iT§^r is geene kracht der wereld, die den vas-f-Cjten wil kan overwinnen. Noch de men-sclien, noch de hel kunnen hem belemmeren, en nooit zal het gebeuren dat God hem belet; maar veeleer zal Hij hem helpen, opdat hij het goede volbrenge dat hij besloten heeft te doen, wat het hem ook kosten moge. Wij zijn arm, maar de Heer verhoort het verlangen der armen. De Heer heeft den wensch der armen verhoord! Hij die besloten heeft een groot weldoener der geloovige zielen te worden, zal ongetwijfeld in zijn voornemen slagen. Wij bewonderen soms de macht die de Heiligen hadden om wonderen te doen, zieken te genezen, armen te helpen, den voortgang van eenen brand te stuiten, rampen van allerlei soort te doen ophouden. Wij zijn bekleed met eene nog wonderbaardere macht.
acht en twintigste dag.
Indien wij willen, kunnen wij de arme zielen des vagevuurs genezen; wij kunnen haar uit het brandende graf doen komen waarin zij gekluisterd en begraven zijn; wij kunnen haar de oogen openen voor het licht des paradijzes. Mozes had den moed eenigermate met God te worstelen, om Hem het vonnis te doen intrekken, dat Hij reeds tegen het volk van Israël had uitgesproken, en Mozes had het geluk van te overwinnen.
II.
Dezelfde Mozes, op het oogenblik dat hij door God werd belast zijn volk naar het beloofde land te leiden, beklaagde zich, omdat God hem geen helper had toegevoegd: Gij gebiedt dat ik dit volk geleiden zal, en gij geeft mij niet te kennen, luien gij zenden zidt. (Exod. xxxiii. 12.)
Maar God verzekerde hem, dat Hij hem zoude versterken met zgne tegenwoordigheid en geleiden door een zuil van vuur en wolken. En zouden wij gelooven, dat wij aan ons zei ven zullen worden overgelaten in onze heilige onderneming?
Neen, dat nooit; de zielen des vagevuurs tellen zoovele vrienden in den Hemel, als or
208
ACHT EN TWINTIGSTE DAG. 209
Engelen en Heiligen gevonden worden. Nog meer, elke ziel afzonderlijk heeft haren Bewaarengel, hare H.H. Patronen, die er zeer veel belang in stellen, dat zij spoedig tot de haven der zaligheid gerake. Is dat inderdaad niet het eenige doel van al de zorgen welke zij aan haar hebben besteed gedurende haar leven? Daar zij met den Heer de rechters zijn over het volk, kunnen zij het vonnis niet veranderen, dat van hunne beschermelingen eene onvermijdelijke voldoening eischt; zij kunnen ook geene nieuwe verdiensten verwerven, om de schulden hunner gunstelingen te voldoen; maar welk een ijver wenden zij niet aan, opdat wij, die dit vermogen hebben, ook het verstand, de kracht en de middelen zouden hebben om de zielen te hulp te komen, door den eeuwigen Eechter die voldoening aan te bieden, welke Hij verwacht om het vonnis in te trekken.
Deze voldoening zullen zij Hem aanbieden en door hunne tusschenkomst ondersteunen. Indien wij de heilige inspraken die wij uit den Hemel ontvangen, volgden, wat zonden wij ijverig zijn om de zielen des vagevuurs te hulp te komen!
Maar wie kan het hart van Maria door-
12.
ACHT E.N TWINTIGSTE D.Ui.
210
gronden, dat hart waarvan de Heer een voorbeeld gemaakt heeft der teederste, levendigste, zuiverste en heiligste liefde, welke ooit de borst van eenig schepsel kan verwarmen? Hart, dat van God geene andere zending ontving dan die van te beminnen en medelijden te hebben, en aldus zich al de ellende harer kinderen aan te trekken. Dat hart krimpt in bij de enkele gedachten aan zonde, het zou er de laatste sporen van willen vernietigen. Hoezeer verlangt het hare bevoorrechte kinderen, :.k wil zeggen, de zielen des vagevuur.-;, ontdaan te zien van de vlekken en pijnen die de overblijfselen en de gevolgen zijn hunner zonden. O, hare teederheid laat niet\'toe, dat zij die ongelukkige zielen uit. het oog verliest, -Neen; volgens de H. Brigitta is er niet ééne in het vagevuur, waarvan de H. Maagd de pijnen niet verzacht. Indien Maria een moederhart bezit, zij heeft ook het hart eener koningin, een grootmoedig hart, dat den eenigen Zoon heeft geofferd voor de verlossing onzer zielen; hart dat het gevoel zijner macht bezit, •en dat er bij God overvloedig gebruik van maakt, ten gunste der ongelukkigen. Weleer, op de bruiloft van Cana, verkreeg zij van haren Zoon door een enkel woord, dat Hij het uur vervroegde, dat bepaald was om een begin te maken met zijne wonderwerken.
ACHT E.N TWINTIGSTE DAG. 211
Gelooft gij dat zij hare tusschenkomst niet verleenen zal om het oogenblik te verhaasten, waarop de geliefde bruiden van het Lam zullen worden toegelaten tot het bruiloftsmaal, en zich zullen verzadigen met den wijn der he-melsche vertroostingen ?
Maria is de hulp der Christenen, de troosteres der bedroefden, de deur des hemels, de koningin der heiligen, de zachtmoedige, machtige, voorzichtige Maagd. Alle titels om haar den goeden uitslag toe te vertrouwen van onze smeekingen, ten gunste der geloovige zielen! Wordt zij in de Kerk niet bijzonder vereerd als O. L. V. van Bijstand.
Maria onderscheidt zeker in liet vagevuur zielen, die haar dierbaarder zijn dan andere, hetzij omdat zij den maagdom en de zuiverheid hebben bewaard, hetzij omdat zij door eene meer teedere liefde aan haar of aan haren Zoon waren toegewijd. Wilt gij dat zü belang stelle in de zielen die u dierbaar zijn? Stel dan op uwe beurt belang in die zielen, welke zij het meest bemint, en offer heden overvloedige gebeden op voor de bevoorrechte zielen van Maria, welker spoedige verlossing zij zoo vurig verlangt.
Terwijl gij haar deze zwakke hulde brengt, moet gij haar bidden, uwe ziel onder hare
ACHT EN TWINTIGSTE DAG.
■bijzondere bescherming te willen nemen, als ook de zielen uwer ouders, bloedverwanten en vrienden, zoo levende, a!s overledene, en vooral de zielen dergenen die van u afhangen; opdat er niet één enkele ontbreke aan de krcon der H. Maagd in den Hemel. Welk een troost voor ons bij het verlaten dezer wereld, daar onze bloedverwanten, die ons zijn voorgegaan, weder vereenigd te vinden, en er vervolgens, onder geleide van Maria en der Heiligen, diegenen te zien aankomen, die wij op de wereld zullen hébben achtergelaten.
GEESTELIJKE RUIKER. Ik ben de Moeder van hen, die in de plaats der zuivering zijn. Mijne gebeden verzachten de straffen, die hun voor hunne misslagen zijn opgelegd.
Maria tot de H. Brigitta.
VOORBEELD.
Te Otranto, eene stad in Italië, had eene dame van hooge geboorte een prediker gehoord van de orde der Carmelieten, die aan zijne toehoorders verzekerde, dat elk christen, die het scapelier in de vereischte gesteltenis draagt en de gemakkelijke verplichtingen er van nakomt, op zijnen weg naar de eeuwigheid de Hemelsche Moeder zal ontmoeten, en dat zij hem den eent komenden Zaterdag uit het vagevuur zal verlossen, om hem met zich naar de hemelsche glorie te voeren. — Deze dame liet zich nu inschrijven, en zij vroeg in haar gebed aan Maria.
212
haar
onmi(
te w(
ook,
dochl
der v
ziel,
Gods
mede
ke v
haar,
den,
dank
geno
ACHT EN TWINTIGSTE DAG.
213
haar te lal en sterven op eenen Zaterdag, ten einde onmiddelijk uit de vlammen des vagevuurs bevrijd te worden. Gelijk zij het verlangde, gebeurde het ook, zij stierf op eenen Zaterdag. Terwijl nu hare dochter, die zeer bedroefd was eene zoo goede moeder verloren te hebben, eens bad voor derustharer ziel, ontving zij een bezoek van een groot dienaar Gods, een buitengewoon man, door de genade, waarmede God hem overlaadde en door zijne wonderlijke veropenbaringen. Godvruchtig kind, zeide hij haar, houd op roet weenen, want ik verzeker u, heden, op dezen Zaterdag, heeft zij, die gij zoo bemint, dank aan Maria, het vagevuur verlaten en is opgenomen onder de uitverkorenen.
Het medelijden met de zielen des Vagevuurs is een troost in dit leven maar vooral in den dood.
Peschouw eens met de oogen des gelools een Christen, die veel medelijden toont met de geloovige zielen. Niet alleen de armen eener stad of van een koninkrijk ondervinden de weldadige gevolgen van dat medelijden; dat zou het geval zijn met lichamelijke aalmoezen; maar nu heeft een onnoemelijk getal zielen daar belang bij, namelijk vooreerst de zielen des vagevuurs en verder al die zielen die in den hemel door de banden der liefde met haar verbonden zijn. De H. Patronen dier lijdende zielen en hare Bewaarengelen zien met welgevallen en liefde neer op dien Christen; en waarom ? Omdat hij hen in staat stelt een genoegen te smaken, waarnaar zij vurig verlangen, namelijk die zielen te zien opnemen in hun gelukzalig gezelschap;eschouw eens met de oogen des gelools een Christen, die veel medelijden toont met de geloovige zielen. Niet alleen de armen eener stad of van een koninkrijk ondervinden de weldadige gevolgen van dat medelijden; dat zou het geval zijn met lichamelijke aalmoezen; maar nu heeft een onnoemelijk getal zielen daar belang bij, namelijk vooreerst de zielen des vagevuurs en verder al die zielen die in den hemel door de banden der liefde met haar verbonden zijn. De H. Patronen dier lijdende zielen en hare Bewaarengelen zien met welgevallen en liefde neer op dien Christen; en waarom ? Omdat hij hen in staat stelt een genoegen te smaken, waarnaar zij vurig verlangen, namelijk die zielen te zien opnemen in hun gelukzalig gezelschap;
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG.
zij beschouwen ze reeds als hunne medeburgers, maar die nog buiten het Paradijs gesloten zijn. Ja zelfs God, die deze zielen niet straft uit haat, maar uit rechtvaardigheid, Hij acht zich in zekere mate verplicht jegens dengenen, die Hem ontlast van de verplichting die Hem dwong, zijne dierbare kinderen te straffen.
Verbeeld u dan, wat overvloed van genade en hulp die christen van God zal bekomen, alsook van die menigte voorsprekers en beschermers! In wat lichamelijken of geestelijken nood hij zich ook bevinde, dat hij zich gerustelijk verlate op de liefderijke bezorgdheid, die zij hem zullen betoonen uit dankbaarheid voor den ijver, die hij voor hunne belangen aan den dag legt.
II.
Maar beschouw die Christen vooral in den dood. Toen de liefdevolle Tabitha gestorven was, (1) konden de arme weduwen, die zij zoo gaarne hielp, zelf haar niet tot het leven terug roepen. Wat deden ze dan? Zij verdrongen zich rondom den H. Petrus, toonden hem al weenende de kleederen, die de over-Act. Ap. ix. 36.
215
NEGEN EN TWINTIGSTE PAG.
210
]
hen len, ziel «n trio van beli vac zoo gee Wa nie aar ,. ver J teli mei mei een var u : keu
Zij
beli
juis
en
ledene haar gegeven had. en zi] verkregen dat Petrus hare weldoenster in \'t leven terug riep. Veronderstel nu eens dat door de gebeden van een godvruchtig geloovige eenige zielen uit het vagevuur verlost worden; wat zullen ze niet doen om haar bevrijder, die \' ze bekleed heeft met het kleed der gloriedeelgenoot te maken van haar geluk. Zij heerschen voortaan met Christus; zij deelen in zijne koninklijke macht; dat is een van hare voorrechten. Zullen zij nu van die macht geen gebruik maken, om in dat hachelijk oogenblik van den dood haar weldoecer te hulp komen? Zullen zij hem niet trachten te behoeden voor de eeuwige straffen niet alleen, maar ook voor die des vagevuurs, waarvan zij al het hevige ondervonden hebben? Zij ook zullen zeggen wat de jongi Tobias tot zijn vader zeide: »Wat zullen wij geven aan hem, die ons voor zooveel kwaad behoedt en in het bezit gesteld heeft van zoo groote goederen? O eeuwige Vader geei hem dan ten minste de volharding ten eindt toe, geef hem algeheele kwijtschelding zijnei zonden, ja, geef hem al de hulp die hij in het laatste oogenblik noodig heeft; opdat hij door een spoedig en glorierijke intrede in den hemel beloond worde, omdat hij ons den weg ten hemel gebaand heeftquot;.
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG.
Beschouw eindelijk dien Christen in de hemelsche glorie. In ieder koor van Engelen, in iedere rij van gelukzaligen vindt hij zielen, die hem danken; hij wordt verwelkomd «n geprezen als een held der liefde, en in triomf wordt hij gebracht tot voor den troon van God. Van zijn kant regelt God altijd de belooning naar de verdienste, en dus verre van die ziel te berooven van die verdienste, zoo edelmoedig aan de lijdende zielen afgestaan, geeft Hij daar het honderdvoudige voor weder. Want met de geestelijke goederen gaat het niet als met de stoffelijke goederen dezer aarde. Deze geeft men weg, maar daardoor vermindert men ze; maar als men zijne geestelijke goederen aan anderen mededeelt, vermeerdert men ze steeds, \'t Is daarmede als met eene brandende kaars, waarmede men eene andere aansteekt zonder dat ze iets van haar licht verliest. Vrees dus niet u zei ven te verarmen, als gij uwe goede werken opoffert voor de zielen des vagevuurs. Zij worden er door geholpen, en wij verdubbelen onze verdienste, omdat onze werken juist door die toepassing in waarde stijgen, en dikwijls is de daad van liefde, waarmede
217
13
NEGEN EN TWINTIGSTE DACi
wij een of ander werk opofferen, voor God meer waard dan het goed werk zelf.
Oordeel nu welk de eeuwige glorie en rijkdom zal zijn van een Christen,die zich zulke vrienden verschaft heeft in de eeuwige woontenten, en zijne schatten heeft opgelegd, daar waar die-l ven ze niet stelen en de mot ze niet verteert.l Als hij reeds gelukkig is, sdie kon zondigen maai het niet deed,quot; wat zal het dan zijn met hem die zijn leven doorbracht, zich ontfermend over de armen die aan God het dierbaarst zgn, over zielen die het volmaakste beeld van Jezus Christus in zich dragen?
\'t Is een vroom geloof onder de Christenen, dat in dit leven en bij den dood vele genaden worden gegeven door tusschenkomst der zielen voor welke wij bidden. Ook vele H. Leeraren zijn van dat gevoelen, zoo b.v. de Kardinaal Bellarminus. (de Purg. 1. n. c. 15.) Inderdaad, niets is natuurlijker, dan dat God de beden verhoort, welke die zielen storten voor hare weldoeners. En ontegenzeggelijk waar is het, dat ze, eenmaal in den hemel toegelaten, daar een getrouwe en machtige voorspraak zijn voor hen, die ze hielpen.
Bezorg dan dat kostbare voordeel aan uwe ziel en draag vandaag uwe gebeden en goede werken op voor die zielen, die
218
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG.
het meest hare verlossing nabij zijn. Al zoudt gij hare verlossing ook maar één oogen-blik bespoedigen, daardoor reeds hebt gij een recht verkregen op hare bescherming en op de dankbaarheid van al hare vrienden in den Hemel. Zie wat ge kunt koopen, en wanneer en hoe en tot welken prijs. (S. Aug. enarr. in Ps. en.) Wat kunt ge koopen? Het bezit van \'t Paradijs voor die zielen. En waarmede? Met eenige goede werken. En in welke omstandigheden? Op een tijd dat wij er zelf nog het meeste belang bij hebben door goede werken onze zaligheid te verzekeren en onze verdiensten te vermeerderen. Jezus Christus heeft ons gezegd: Die een rechtvaardige opneemt in naam van een rechtvaardige, zal ook het loon van een rechtvaardige ontvangen. (Matth. x.) Dus, die eene ziel in het Paradijs binnenvoert, zal deel hebben aan het geluk dier ziel, afgezien nog van de bijzondere glorie, die hij door zijne goede werken verdiend heeft.
Bereken dan eens de vermeerdering van glorie die een geloovige zal verwerven als hij verscheidene zielen des vagevuurs of eene meer heilige ziel zal verlost hebben. Hoe waar zal het dan zijn: „den naaste gegeven,, is God geleend.quot;
219
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG.
GEESTELIJKE RUIKER. Opdat gij wetet, hoe aangenaam mij uwe liefde jegens de zielen des vage-vuurs was, scheld ik u alle stralfen, die u nog wachten, zonder uitzondering kwijt.
Woorden van O. H. J. Chr. tot de H. Gertrudis.
üe H. Gertrudis had de aflaten, welke zij eiken dag van haar leven verdiende, aan de lijdende zielen toegevoegd. Op haar doodsbed uitgestrekt, werd zij lastig gevallen door bekoringen van den duivel» die haar zocht wijs te maken, dat zij zooveel zielen uit het vagevuur had verlost, juist om nu zelve hare plaats in te nemen, en nog meer te lijden dan zij hadden verduurd. Terwijl zij aan deze bekoring ten prooi was, zag zij onzen Heer, haar Goddelijken Bruidegom, verschijnen, die tot haar sprak: „Wat toch Gertrudis^ is de reden van uwe droefheid.quot; Zij antwoordt : „Heer, ik bedroef mij, omdat ik mij -op het punt zie van 13 sterven zonder een enkel goed werk, dat kan voldoen voor de beleedigingen, die ik ü heb aangedaan.quot; Toen troostte de Heer haar en zeide glimlachende: „Mijne dochter, Gertrudis, opdat gij zoudt weten hoe aangenaam mij uwe liefde en godsvrucht jegens de geloovige zielen was, scheld ik u op dit oogenblik alle straffen, die u nog wachten, zonder eenige uitzonderiog kwijt. Bovendien wil Ik, die beloofd heb hen, die door mijne liefde bezield zijn, honderdvoudij; te vergelden, u beloonen en den graad van glorie verhoogen, die u hierboven wacht. Al de zielen, die gij verlost hebt, zullen op mijn bevel komen om u te midden van haar gezang in het hemel-sche Jeruzalem binnen te leiden.quot; De heilige gaf eenige oogenblikken later vol gerustheid en vreugde den geest.
-220
gt;4* *gt;* **■ ***- ♦#1- ■\'4-J\'- -^- Ji5*\'
Laatste oogslag op het Vagevuur en op ons zeiven. — Besluit.
flaatsen wij ons vandaag een laatste maal aan den rand van dien duisteren afgrond waar geen aardsche of hemelsche lichtstaal doordringt. Plaatsen wij er ons met de gevoelens van koning Darius, toen hij bij den leeuwenkuil Daniël kwam beweenen, dien hij niet had kunnen onttrekken aan de woede zijner vijanden.laatsen wij ons vandaag een laatste maal aan den rand van dien duisteren afgrond waar geen aardsche of hemelsche lichtstaal doordringt. Plaatsen wij er ons met de gevoelens van koning Darius, toen hij bij den leeuwenkuil Daniël kwam beweenen, dien hij niet had kunnen onttrekken aan de woede zijner vijanden.
Onderzoeken wij thans, hoe wij in het ver-led:ne en bijzonder gedurende deze maand de zaak der geloovige zielen, die ons was toevertrouwd, behartigden. Behooren wij wellicht tot die christenen, tegenwoordig, helaas! zoo talrijk, die om de zieken niet te verschrikken, tot het laatste oogenblik uitstellen van hen te waarschuwen, dat zij aan hunne ziel behooren te denken en de laatste H.H. Sacramenten moeten ontvangen ? Het is eene-
DERTIGSTE U.Ui.
222
wreede liefde hen aldus in hun hachelijken toestand van zulk een groote hulp te beroo-ven, van een zoo krachtdadig middel om zich van hunne zonden en schulden te zuiveren, om hunne smarten met gelatenheid te dragen en zich heilig te bereiden tot het groote offer des doods. Liefdeloos is het, onze zieke verwanten met eene ijdele hoop op genezing te vleien. Daardoor zijn wij oorzaak, dat zij uit deze wereld scheiden en voor den eeuwigen Kechter verschijnen, óf slecht voorbereid, óf ten minste met meer schulden en minder verdiensten. Welke zware verantwoording weegt op ons tegenover die zielen, indien wij aldus door menschelijke beweegreden een harer bedrogen hebben. — Wellicht dachten we daarna zelfs weinig aan haar, en na aldus medegewerkt te hebben tot haar lijden, gaven we ons weinig of geene moeite om ze daaruit te verlossen. Toen Darius vernam, dat Daniël nog leefde, was hij vol vreugde; aanstonds liet hij hem bevrijden, erkende de groote macht en goedheid van den God van Israël en veroordeelde Daniels vijanden om in den leeuwenkuil te worden geworpen. — Danken wij God, dat Hij ons den tijd nog verleent om onze vroegere verzuimenissen te herstellen. Veroor-deelen en verfoeien wij in oprechtheid des har-
dertigste dag.
tamp;n onze nalatigheden, onze onrechtvaardigheid en onze ongevoeligheid jegens die heilige zielen; maar bepalen wij ons daarbij niet: haasten wij ons, als Darius, ze te herstellen, door de zaak der geloovige zielen trouw te behartigen tot het einde van ons leven.
Werpen we thans een blik op onze eigene behoeftige ziel en zeggen we met innige overtuiging tot ons zeiven: Dit treurig verblijf waar zoovele zielen zich ophouden, die heiliger zijn dan ik, zal ook mij tot strafplaats verstrekken, wanneer ik meen, dat het mij genoeg is, als ik slechts zalig wordt. Ja, dat lot wacht mij als ik alleen de doodzonden wil vermijden, en mij aan tal van dagelijksche zonden schuldig maak, door niet ingetogen te leven, mijne slechte neigingen en fouten te verontschuldigen, mijn lichaam met te veel verschooning te behandelen, in alles mijne voldoening te zoeken, mijne boetvaardigheid te verschuiven, en steeds uit te stellen eene menigte van kleine gebreken te verbeteren. Wat heb ik in mijn vorig leven gedaan om het vagevuur te vermijden? Wat heb ik daarentegen niet gedaan om het te verdienen!
223
DERTIGSTE DAG.
224
Hoe dikwijls heb ik mij misschien reeds aan de straf der hel schuldig gemaakt! Helaas, terwijl ik de ijdelheden najaag en alles in mij den trotschen geest der wereld ademt, lijden ontelbare zielen in het vagevuur de hevigste kwelling. Ik denk er niet aan, doch hun lot is mij een waarschuwing, dat ik weldra hetzelfde oordeel, en dezelfde straffen zal ondergaan: Hodie mihi, eras libi! Heden ik, morgen gij. Verwekken wij dan in ons eene levendige vrees voor het vagevuur, en dat het dreigend gevaar van dezelfde pijnen te lijden, ons ontstelle. Zonder eene gansch bijzondere genade zijn zelfs de rechtvaardigen, die tot het einde hun levens in de oefening der deugd hebben volhard, er niet aan ontkomen, want ook zij waren onderworpen aan de menschelijke broosheid. Vluchten wij dan met groote zorg de-geringste fouten, en stellen wij geheel ons vertrouwen op de Goddelijke barmhartigheids God zal degene, die op Hem hoopt en zijne hulp afsmeekt, voor elke zonde en elk gevaar der ziel behoeden. Omdat hij op Mij vertrouwd heeft, zal ik hem redden: roept hij Mij aan, Ikzal hem verhoorm.{Vs.xc. 14.15.},
DERTIGSTE DAG.
III.
Wij zijn thans het einde der maand November genaderd, doch dat onze ijver zich niet beperke tot ééne maand van het jaar. Eiken dag dalen er zielen neer in het vagevuur, eiken dag zijn er zielen ten prooi aan de pgnen dezer zuiveringsplaats, eiken dag ook vermeerderen onze verdiensten of onze schulden. Wij behooren dan volhardend te-wezen in onze waakzaamheid en onzen ijver, zoowel om deze arme zielen te verlossen als om ons zeiven voor de straffen desvagevuurs te vrijwaren; te meer nog moeten wij de overledenen gedenken, omdat het meerendeel der christenen ze buiten deze maand uit het oog. verliezen.
Wij treden thans in den H. Adventstijd. Welk heilzamer middel om hen te helpen en onzen goeden wil te versterken dan het Goddelijk Kind aan te roepen en Het te smee-ken, dat Het zich gewaardige die arme zielen te verlossen, om wille der pijnelijke gevangenschap, waarin Het gedurende negen maanden leefde in den schoot zijner Moeder. Draag aan Jezus van dit oogenblik af uw leven met al de smarten uwer laatste ziekte en de ver-schrikkelijke scheiding des doods als een slacht-
225»
13.
ÜEUTIGSrE DAG
offer op. Neem den dood aan met onderwerping aan God, ook wat den tijd, de wijze en de omstandigheden betreft, tot uitboeting uwer zonden en die van uwen naaste. Smeek Hem met aandrang en volharding door de voorspraak van Maria, zijne en uwe Moeder, de genade af, dat gij deze wereld moogt verlaten, voorzien van de laatste HH. Sacramenten en met de zoete namen van Jezus en Maria in den mond en in het hart. Smeek Hem, dat uwe ziel, gezuiverd door boetvaardigheid en door de toepassing van de schatten der Kerk, in dat beslissend oogenblik zegeprale over de machten der hel en na hare scheiding onmiddellijk opstijge naar het hemelsch Paradijs Ja, zoo zij het!
Nader vandaag, of, zoo ge dat niet kunt, op een anderen dag tot de H. H. Sacramenten; en terwijl Jezus als een gevangene in uw hart wil verblijven, vernieuw dan de opdracht van het weinige, dat gij in deze maand voor de geloovige zielen en voor u zeiven gedaan hebt. Bekrachtig de heldhaftige akte, die in het begin der maand is vermeld en waarvan ge hierachter een formulier zult vinden.
Leg in het Hart van Jezus en in de handen van Maria al uwe goede voornemens neder en smeek hen, dat zij zich gewaardigen ze aan te
22Ü
bEUTIGSTE DAG.
nemen en te zegenen, en u de kracht verleenen om ze te volbrengen. Bid hun met vuur de gunst af, van niet alleen verlichting te brengen aan die heilige zielen, maar er ten minste ééne te verlossen. Hoe gelukkig zoudt ge zijn, indien Jezus, die rijk is in ontferming, in zijne oneindige wijsheid en goedheid u de gunst verleende er zelfs meer te mogen bevrijden. Nog gelukkiger zoudt gij wezen, indien Hij in u geheel uw leven eene vurige liefde tot die arme zielen onderhield. O, waarom zoudt gij niet zoo edelmoedig zijn, Hem te vragen, dat Hij u naar zijn goedvinden eenige kwelling, droefheid of ziekte overzend, „ ter afboeting van de straffen, welke een dier zielen moet ondergaan?
Zoo was Mozes bereid, den dood te lijden vow het behoud van het volk van Israël. Zoo leed en stierf Jezus voor ons. Welke verdiensten zoudt ge verwerven door die smarten, niet naar uwe keuze, maar volgens den wil van God, uit zuivere liefde verduurd. Welk een voordeel zou er uit voortvloeien voor de zielen. Vrees niet, dat God u eene kwelling boven uwe krachten zal overzenden. Indien Hij uw gebed verhoort, zal Hij er ook de genade aan toevoegen, zoodat gij ze met voordeel dragen zult.
227
DERTIGSTE DAG.
Eindelijk, neem n voor de godsvrucht jegens de lijdende zielen in uw hart te onderhonden en meer en meer aan te kweeken,\' en van uwen kant niets te verzuimen om het vagevuur te ontgaan, en al degenen er voor te behoeden, op wie gij eenigen invloed hebt. Neem u daarom voor, u dit wekelijks te herinneren en nog meer bijzonder eens per maand. Wij laten hier eenige korte oefeningen volgen om uwe godsvrucht te steunen.
Laat, als ge kunt, van daag eene Mis lezen ter intentie van de geloovige zielen, woon ten minste het H. Sacrificie bij, en bid een rozenhoedje voor hare lafenis.
GEESTELIJKE RUIKER. Hij,- die zich in het tegenwoordige leven van zijne fouten zuivert, voldoet met een stuiver eene schuld van duizend dukaten.
H. Catharina van Senen,
De eerwaardige maagd Angela Tolomei, zuster van de gelukzaligen J. B. Tolomei. was gevaarlijk ziek geworden. Zij smeekte den Heer haar leven te verlengen opdat zij zoude kunnen voldoen voor hare fouten, en zoo de verschrikkelijke pijnigingen van het vagevuur vermijden. Haar broeder vroeg voor haar dezelfde genade; maar God verhoorde zijne smeekingen niet, en zij stierf. — Terwijl men haar lichaam ter aarde bestelde, beval de gelukzalige Jan
228
DERTIGSTE DAG.
229
Baptist, door eene ingeviDg vanboven, dat zij in naam van Jezus Chr. de schadnwe des doods zoude verlaten en weder herleven. O, wonder 1 op hetzelfde oo^enhlik, beweegt zich het lichaam, het hoofd heft zich op, de doode verrijst. Zij wist waarom de Hemel aan haar zulk een wonder had gewrocht. Zij had: ook geen andere zorg dan boetvaardigheid te doen. De boetgordels, de kastijdingen, het nachtwaken, het strengste vasten schenen haar niets in vergelijking met hetgeen zij had gezien. Wanneer men haar zeide, dat zij veel te streng jegens zich zelve, was antwoordde zij: „Ach! wat is dit alles in vergelijking met de straffen, die ons in het andere leven wachten, voor de onvolmaaktheden, die men zich hierbeneden zoo gemakkelijk veroorlooft. Kon ik honderdmaal meer doen 1quot; En zij ging voort met hare boetplegingen. Eindelijk, gelijk aan het goud, dat gezuiverd is door het vuur, werd zij opnieuw geroepen door den eeuwigen Rechter tot de plaats der eeuwige rust, waarheen zij^ men mag het vrij ge-looven, opvloog zonder eene nieuwe zuivering tet ondergaan.
J *Vquot;
■lt;4* -M$X- -^=:- -k$Ü- ^t-
.-godvruchtige oafeningon tot verlicli-ting der goloovige zielen.
Hoe men in den loop van het jaar zijne godsvrucht voor de geloovige zielen kan onderhouden en vernieuwen.
godvruchtige personen zijn gewoon bij .^voorkeur den Maandag van iedere week ie wijden aan de gedachtenis der geloovige zielen. Zorg daarom op dien dag of op een anderen, wekelijks eenig goed werk te doen, bijv. eenig gebed of eene versterving ten gunste dier lijdende zielen.
Neem iederea maand een bepaalden dag, ■om meer ernstig aan \'t vagevuur te denken.
Wat gij in die dagen te doen hebt, laat zich tot drie punten terug brengen: 16 Roep in uwen geest terug de waarheden aangaande het vagevuur. 2e Onderzoek, wat gij gedaan
VERZAMELING ENZ.
hebt en nog doet, om volgens uwe voornemens te werken aan de bevrijding dier zielen, en om zelf aan \'t vagevuur te ontkomen. 3\' Vernieuw uwe voornemens met meer vurigheid en voer ze in het vervolg getrouwer uit; herstel eindelijk op staanden voet uwe nalatigheden, en doe in den loop van den dag eenige bijzondere goede werken.
Daarvoor kunt gij aandachtig eenige der voorafgaande overwegingen lezen, of doe eene goede lezing in een boek over \'t vagevuur, of over \'t oordeel Gods, over de doodzonde of dagelijksche zonde, over de noodzakelijkheid der boetvaardigheid of andere dergelijke stoffen.
Maar pas vooral sommige punten goed op u zeiven en op de zielen des vagevuurs toe, en tracht steeds beter en beter te begrijpen met welke strengheid God de zonde straft, waar hij ze ook aantrefle.
Ook kunt gij tot stof van uwe overweging nemen een der punten, die aanstonds zullen worden opgegeven.
Nader dien dag of daags daarna tot de H.H. Sacramenten, of doe minstens eene geestelijke Communie; gij kunt die in alle omstandigheden doen, want daar wordt niets anders toe gevorderd dan eene goede akte van
\'231
VERZAMELING VAX
berouw en een vurig verlangen Jezus Christus in de H. Communie te ontvangen. Sluit deze kleine oefening met een gebed voor de overledenen. Kies er bij voorkeur een, waaraan aflaat verbonden is. Later zal er eene verzameling van gegeven worden.
Draag vervolgens al uwe goede werken van dien dag en van die maand op ten voordeele dor overledenen. Vernieuw de heldhaftige akte waarvan reeds gesproken is, en maak ten slotte de meening om eene goede daad te verrichten voor u, voor uwe dierbaren, in één woord, voor alle geloovige zielen.
II.
Overwegingen voor de maanden van het jaar.
I. Het is een punt des geloofs, dat er een vagevuur is. Het vagevuur is geen plaats van rust gelijk het voorgebergte der hel, waar de H.H. Oudvaders de komst van den Messias verbeidden; maar \'t is een plaats van lijden. Het is geen ijdel schrikbeeld, maar een wezenlijke straf der strenge rechtvaardigheid Gods, ja eene straf, die in zekeren zin beantwoordt aan den oneindigen haat, dien God de zonde toedraagt.
232
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN. 233;
Zeg bij u zeiven: Ik geniet hier alle soorten van vertroostingen, ik verlang er nog meer; en daar, daar zijn zielen die zuchten in de pijningen. Ik hen omringd van genoegens, zij van vlammen; Maria en de-heiligen zijn vervuld van medelijden, en ik, nauwelijks denk ik aan die zielen. En toch, zijn zij wel schuldiger dan ik? Heb ik God-niet beleedigd? Zal ik misschien eenmaal nog niet veel dieper in die vreeselijke vlammen hegraven worden? In midlis offendimus ornnes, wij allen misdoen in vele zaken !
II. \'t Is een punt van ons geloof, dat de dagelijksche zonde op zich zelf beschouwd, een groot kwaad is, grooter dan eenig kwaad, dan eenige ramp, die aan een schepsel kan overkomen. Men noemt ze slechts licht in ver-gelijking met de doodzonde. Daar volgt uit, dat men de straffen des vagevuurs ook maar licht kan noemen in vergelijking met die der hel; want die des vagevuurs zijn evenredig aan de dagelijksche zonde, en voor deze zijn zij, geschapen.
Ook de kleinste dagelijksche zonden zou eene betrekkelijk zware straf verdienen. Wat. dan te zeggën van zoovele duizenden zonden,, die wel is waar klein zijn, maar bedrereni
VERZAMELING VAN
werden met opzet en boosheid, of uit eens slechte gewoonte en een hardnekkig verwaar-loozen der verbetering, of door niet te waken op onze gedachten, woorden, werken en ver-zuimenissen, of door ons zeiven geen geweld aan te doen, zonder welk men het rijk Gods niet binnen gaat, zooals onze Heer het zelf zegt!
III. Onderzoeken wij eens ernstig hoe wij gewoon zijn ook onze dagelijksche zonden te biechten. Wij zijn zekerlijk niet verplicht deze te biechten, maar daar is geen middel, dat ze zekerder vergeeft. Zijn wij ook wezenlek over onze kleinste ongeregelde neigingen en hare oorzaken bedroefd? Kunnen wij, als wij eene akte van berouw bidden, ook met waarheid zeggen, dat wij oprecht alle onze fouten, ook de geringste, verfoeien en vast besloten zijn er •ons van te beteren? Ach! bedenken wij het wel: al die fouten tot welke het berouw zich niet uitstrekt, blijven in de ziel ook na de H. Absolutie; want deze heeft geen kracht als er geen berouw en goed voornemen is.
De fouten ontgaan ons oog wel en schijnen verborgen op den bodem der ziel, maar door ■de vlammen des vagevuurs zullen ze te voorschijn komen, en dan zullen ze onze pijnigingen uitmaken.
•234
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN. 235
Maar bedenken wij ook, dat het goede voornemen niet bestaat in met den mond te zeggen: Ik zou wel willen, ik zal dit of dat doen, maar in het aanstonds ten uitvoer te brengen. — Hoe maakt gij uwe goede voornemens, en hoe voert gij ze uit?
IV. \'t Is een punt van ons geloof, dat de doodzonde de hel verdient. De hel is een verzamelplaats van straffen, die eeuwig zijn, wat haar duur betreft, en ook wat hare grootte en hevigheid aangaat, ten minste iu zooverre een schepsel daar vatbaar voor is.
Als God de doodzonde vergeeft, dan verandert Hij eene eeuwige straf in eene tijdelijke; maar zelfs al zou die tijdelijke straf, de wanhoop uitgezonderd, gelijk zijn aan de straf der hel, en dat leeren inderdaad sommige Godgeleerden; al zou zij jaren en eeuwen duren, dan nog zou God ons eene oneindige weldaad doen, met ons op die voorwaarde die verandering van straffen toe te staan.
Wat er ook van deze meening zij, zeker is het, dat hij die zich aan ééne enkele doodzonde heeft schuldig gemaakt, en daarvoor niet volledig bij God voldoening geeft, zich op een schrikkeliik vagevuur moet verwachten. Wat zegt uw geweten? Welke boetvaardigheid hebt gij tot nu toe gedaan?
23Ö VERZAMELING VAN
V. Stel u levendig voor oogen het vagevuur van een hoovaardige. Met wat ijdel zelfbehagen beschouwde hij zich zeiven! Wat vleiers omringden hem! Welk eene heerschzucht! Welk een gestoordheid over de minste beleedigin-gen of onoplettendheden ! En nu in het vagevuur te moeten liggen, van alles beroofd, beschaamd,\' gedwongen het vreeselijk »mea culpa, door mijne schuld,quot; te moeten zeggen, omringd te zijn van pijnen die hij zich dwaselijk op den hals gehaald heeft, toen hij hier op aarde eene godsdienstleer naar eigen keuze er op na hield, en zich overgaf aan de ijdelheden der wereld; toen hij verwaarloosde te zorgen voor de eeuwigheid, en zich zeiven in tijds te onderzoeken! Hier zoo aanmatigend, zoo licht geraakt bij de minste opmerking, zoo rijk in ■ verontschuldigingen om zijne fouten te dekken, zoo vermetel in het uitstellen der boetvaardigheid en het rekenen op de goedheid Gods in \'t laatste oogenblik. Maar in het vagevuur gaan de oogen open! En, helaas! wat vernedering is nu zijn deel.
Gij kunt u het vagevuur voorstellen als iets dat lijnrecht in strijd is, met datgene, wat hier op aarde verleidt en aantrekt, en dat gij met ongeregelde neiging zoekt. God straft in het bijzonder den hoovaardigen met vernedering en schande.
zin hel hai zon kei dai eer vai
on\' za Gc
Wc Wlt;
ge da vo zij hi k(
d( g\'
w
la w
of
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN. 237
VI. Beschouw eens het vagevuur van een zinnelijk mensch. Wat zal hij niet te lijden hebben na zoovele gedachten en woorden en handelingen, die in deze stof gewoonlijk doodzonden zijn, en, om dat men er zich gemakkelijk een gewoonte van maakt, zwaarder zijn dan de andere zonden, want, (bemerk dit wel) eene gewoonte verzwaart de zonde in plaats van ze te verminderen.
Laat ons veronderstellen dat hij de Absolutie ontvangen heeft; welke ontzaggelijke schulden zullen dan nog niet blijven bestaan bij den God van alle heiligheid, in wiens rijk niets wat besmeurd is kan binnengaan? Hoe laf was die mensch hier op aarde in het bedwingen zijner zinnen; maar vreoselijk is het vuur dat hem moet zuiveren! Hier was hij teeder voor zich zeiven, vol gemakzucht, gereed om zijne vleeschelijke neigingen in te willigen. Zoo handelden ook personen, die zich binnen zekere perken wilden houden om geene doodzonde bedrijven. Maar hoe worden ze in \'t vagevuur daarvoor gestraft! O, denk daar wel opl
VII. Stel u voor het vagevuur van een lauwen christen. Hij heeft misschien vele goede werken verricht, ten koste zelfs van groote offers, maar de verdiensten er van heeft hij
VERZAMELING VAN
door zijne nalatigheid laten verloren gaan, of wel hij heeft die werken vermengd met kwaad, dewijl hij fouten beging tot zelfs bij het gebed en het ontvangen der H.H. Sacramenten, bij het geven van aalmoezen en andere der-dergelijke werken, die hij verrichtte met we-reldsche of minder zuivere inzichten.
En dan hoevele gelegenheden om goed te doen, hoevele heilige inspraken heeft hij verwaarloosd ! Hoe dikwijls maakte hij zich plich-tig aan drift, aan nieuwsgierigheid, aan ijdele woorden, aan wereldsgezindheid, aan afgunst, gehechtheid aan het geld, ja, aan duizend misslagen die dagelijks ontsnappin aan iemand, die zoo als de H. Franciscus van Sa-les zegt, niet altijd zijn hart in zijne handen houdt, om het voor vallen te behoeden, die niet zijn best doet, om het goede ook goed te verrichten, en zelfs de schaduw van het kwaad te vluchten.
Onderzoek zorgvuldig al de gewone dagelijk-sche bewegingen van uw hoofddrift. Misschien zult gij dan inzien, dat de hoofddrift alleen in een week, in een maand, een onzaggelijke brandstof voor het vagevuur oplevert; en dat is toch uwe eenige drift nog niet; gij hebt er toch nog andere, die in uw hart heer-schen en die u tot zonde brengen.
238
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN.
239=
VIII. Het behoort even goed tot ons H. geloof dat God niemand tot het vagevuur voorbeschikt, als dat Hij niemand schept voor de hel. Het vagevuur schiep Hij als eeneafsluiting, om ons te beletten in de hel te vallen. En waarlijk, als de christenen een wezenlijke vrees hadden voor het vagevuur, dan zouden zij in zoo grooten getale niet in de hel vallen. God schiep het vagevuur verder nog als een zuiverend bad, om de rechtvaardigen van hunne fouten te wasschen. Maar de fouten en verzuimenissen, die deze uitboeting noodig maken, zijn niet het werk van God, maar eenig en alleen het onze. God heeft een oprechten en werkdadigen wil ons te helpen. Hij geeft ons alle hulpmiddelen om de zonde te vermijden of uit te boeten op deze wereld. Zelfs de grootste zondaar zou strikt genomen het vagevuur nog kunnen ontkomen, als Hij zich op \'t laatste oogenblik bekeerde, een volmaakte akte van berouw en liefde verwekte en in die gesteltenis den vollen aflaat in het uur des doods verdiende. Gebeurt zulks niet met personen, die hunnfr boetvaardigheid uitstellen tot het laatste oogenblik, na een geheel leven in zonde te hebben doorgebracht, zoo dit zelfs niet plaats heeft met vele zielen, die hunne boetvaardig-
VERZAMELING VAN
heid niet tot het laatste hebben uitgesteld, dan komt dat alleen daar vandaan, dat hunne boetvaardigheid in hun leven en vooral bij hun dood veel te onvolmaakt was. Het b!ijft altijd waar, dat als wij in de vlammen des vagevuurs vallen het eenig en alleen door onze eigene schuld, door onze eigene lafheid is, en ■dat wij het dus alleen aan ons zeiven te wijten hebben. Want als wij het ernstig wilden, konden wij ze vermijden of ten minste met weinig moeite ze verzachten.
Als gij dan een van de gebeden bidt, die de Kerk voor de overledenen bezigt, maakt dan deze bemerking; Eenmaal zal dit gebed of een ander ook voor mij gebeden worden ; maar met welken uitslasr?
IX, Middelen om het vagevuur te ontgaan ;zijn de volgende:
1\' Nederigheid. Deze doet ons inzien dat wij het vagevuur verdienen. Zij moet niet bestaan in woorden en in een onbestemd gevoel, maar in daden; dagelijks moet zij de oogen der ziel in ons binnenste laten rondgaan en ous meer en meer overtuigen van onze onwaardigheid Als wij goed ons geweten onderzoeken, zullen wij er misschien zaken vinden, die ons de hel moeten doen vreezen, in plaats van redenen om ons veilig te achten tegen de Goddelijke gerechtigheid.
-240
GODVnUCUTIGE OEFENINGEN.
2\' Met vertrouwen tot God onze toevlucht nemen, door bemiddeling van Maria, de Heiligen, onze Bewaarengelen. Door hen moeten wij trachten kwijtschelding te verkrijgen van onze schulden, of ten minste dat God ze verandere in eene aardsche straf, die ons nog verdiensten geeft.
3C Zijn leven verbeteren; boetvaardigheid doen, en letten op de kleine zaken, om dat deze ons zeer vele gelegenheden verschaffen om kleinere fouten te begaan of wel oefeningen van deugd te verrichten.
X. Met de genade Gods is dat alles niet alleen mogelijk, maar ook gemakkelijk; onze medewerking echter is noodzakelijk Zonder deze kan niets, hoegenaamd niets, ons ten goede komen, al zou God ons ook met genade overladen.
Dus moeten wij niet alleen bidden, maar ook werken, inzonderheid op onzen wil om hem de zonden te doen haten, onder alle vormen, in \'t algemeen en in \'t bijzonder, als doodzonde en als dagelijksche zonde, \'t zij reeds bedreven of die wij misschien gemakkelijk zullen bedrijven.
Als die voortdurende haat der zonde in onze ziel heerscht, zal hij al de zondige genegenheden en voorwendsels der eigenliefde daaruit
241
14
VERZAMELING VAN
verbannen; wij zullen de vergiffenis bekomen van al onze zonden, zelfs van de dagelijksche, ten minste wat de schuld betreft; wij zullen meerdere zekerheid hebben aangaande de geldigheid onzer biechten; in één woord, wij zullen niet meer zoo gemakkelijk in de zonde hervallen.
Onze schuld wordt alzoo teruggebracht tot de straf, die wij nog uit te boeten hebben voor de zonden, die reeds vergeven zijn; maar ook daar kunnen wij van bevrijd worden door onze goede werken te vermenigvuldigen en aflaten te verdienen, die ongetwijfeld hunne uitwerking niet zullen missen.
Ook zal het voor ons beter zijn, als wij voor Gods rechterstoel verschijnen zonder andere schuld als eene tijdelijke straf, dan indien wij daar verschijnen met eene ziel, die besmeurd is met zonde of gehechtheid daaraan.
XI. Bemin teederlijk de Goddelijke Barmhartigheid en stel er een onbeperkt vertrouwen is, zonder nochtans verder te willen gaan dan de Goddelijke beloften en de natuurlijke rede het toelaten. Wel dreigt God ons vreeselijk met zijne toekomende straffen, al zijn ze slechts tijdelijk; maar Hij doet zulks, opdat wij ze zouden vermijden.
Wij moeten dan ook alles doen, wat in ons vermogen is, om er van bevrijd te blijven, en
242
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN. 243
vertrouwen wij dan maar op God. Zoodoende znllen wij het vagevuur vermijden, want men komt er niet zonder te weten waarom en als bij verrassing. Onderzoeken wij, of wij veel maken uit de goederen en straffen des anderen levens, en hoe hoog wij de zuiverheid van ziel schatten.
Als wij die zaken wegen in de schaal des geloofs, dan mogen wij hopen van de goedheid des Heeren, die onze vader is, en die ons behoeden wil voor alle kwaad en overladen met alle goed, dat Hij ons zal redden, zooals Hij er zoovele anderen gered heeft. In elk geval: ieder zal zijn eigen last moeten dragen. Unusquisque onus sv.um portabit.
XII. Denk aan den dood, die zeker eenmaal komen zal, maar waarvan de omstandigheden zoo onzeker zijn. In een oogwenk zult gij van het doodsbed tot het oordeel, van het oordeel tot de straf of de belooning overgaan. Misschien zult gij bij uwen dood den tijd missen om boetvaardigheid te doen, of aflaten te verdienen.
Maak dan het vaste besluit een goed gebruik te maken van al uwe ziekten en begin met aanstonds uw geweten in goeden staat te brengen. Dikwijls zendt God ons eene ziekte over in plaats van ons in het vagevuur te straffen;
VERZAMELING VAN
trek dan voordeel uit al de uwe; want gij weet niet welke de laatste zijn zal.
Bid dagelijks om de genade van ean zalig afsterven, dat u onmiddeüjk in het Paradijs b innen voere.
Zorg vooral hiervoor, dat gij nooit uwe bloedverwanten of onderdanen, die zwaar ziek mochten zijn, als \'t ware om den tuin leidt; neen, beschouw het als uw plicht hen in tijds van \'t gevaar waarin ze zijn te verwittigen. Als men de Sacramenten eerst in het laatste oogenblik ontvangt, dan kunnen zij de smarten die reeds geleden zijn niet meer verdienstelijk maken. In dien toestand ontvangt men ze dikv7ijls slecht, en zoo is de zieke van alle genaden beroofd. Dat hier de geneesheeren en anderen, die met de verzorging van zieken belast zijn, zich zeiven eens onderzoeken aangaande hunne verplichtingen en de kerkelijke straffen, die op^hen moeten worden toegepast, als zij niet intijds hunne zieken waarschuwen. Zij zullen dienaangaande bij God eene zware rekenschap af\'te leggen hebben.
Gebed na de maandelijksehe overweging.
j Heer, treed niet in het oordeeel met uwen dienaar, want geen mensch is gerechtvaardigd in
244
GODVRUCHTIGE OEFENINGEN. 245
uwe oogGn, zoo Gij hem geen volledige kwijtschelding van zonden verleend hebt. Wij bidden en smeeken U dan, doe de strengheid uwer rechtvaardigheid niet drukken op deze ziel, die door haar levendig geloof en nederig gebed verdient aan uwe goedertierenheid te worden aanbevolen. Uwe genade kome haar te hulp, opdat zij ontkome aan uwo wrake, dewijl zij gedurende haar sterfelijk leven geteekend was met het merkteeken der H, Drievuldigheid. Door Jezus Christus onzen Heer, Amen.
Een zekere jonge dame had altijd christelijk geleefd; doch in hare laatste jaren had zij zich geheel en al toegewijd aan God en aan de oefen ng der moeilijkste liefdewerken; deze ondermijnden hare gezondheid; zij werd bezocht door eene lange en zware z ekte; zoover kwam het met haar, dat men ze den dood nabij waande. Zij was zeer goed voorbereid en volkomen gerust aangaande hare eeu wige zaligheid, maar lij betuigde een levendige vrees voor het vagevuur. De verzekeringen van haren biechtvader, d e haar al het gedane goed in herinnering bracht, konden haar niet gerust stellen.
In een opwelling van vertrouwen op Maria vroeg haar de zieke door de tusschenkomst van hare naam-patrones, dat zij haar de genade mocht bekomen van op aarde te lijden, om zoodoende de vlammen des vagevuurs te ontkomen.
1 4.
VERZAMELING ENZ.
Tegen alle verwachtiDg in, kwam zij weer in zooverre bij, dat zij nog acht dagen laug een pijnlijken doodstrijd kon doorstaan. Den achtsten dag zijnde de feestdag harer patrones en de vooravond van eene plechtigheid ter eere van Maria, ontsliep zij zacht en kalm, in het vol vertrouwen, dat zij de gevraagde genade verkregen had; zij aanriep den naam van Maria en betuigde, dat zij reeds een voorsmaak gevoelde van de eeuwige gelukzaligheid. De omstaande personen maakten dienaangaande twee opmerk ngen: de eene over de strengheid der oordeelen Gods die niettegenstaande de lange smarten en de vele goede .werken dier godvruchtige ziel, toch niet voldaan scheen, dan na haar doodstrijd nog acht dagen verlengd te hebben.
De tweede opmerking betrof de goedheid van de H. Maagden der Heilige Patrones van die ziel. Blijkbaar verhoorden zij haar gebed, maar zij vroegen voor haar geen algemeene kwijtschelding, maar alleen eene verwisseling van straf.
Andere voorbeelden wil ik niet aanhalen. Lezer, \'t wordt aan u overgelaten de waarde van dit feit te beoordeelen. Ik zelf ben er getuige van geweest, en de persoon is mij zeer goed bekend.
Nochtans, overeenkomstig het decreet van Ur-banus TUI, onderwerp ik het geheel en al aan het oordeel der bevoegde Overheid.
246
BIJ HET BEGIN DER MIS.
timachtige schepper van het heelal, ootmoedig voor TJ neergeknield, kom ik hidden voor dc rechtvaardigen, die wel in uwe vriendschap gestorven zijn, maar nog aan uwe rechtvaardigheid voldoen moeten voor de zonden, die zij gedurende hun leven niet uitgeboet hebben. Het zijn bloedverwanten vrienden en weldoeners, die ik verplicht ben bij tc staan; en welke krachtdadiger hulp kan ik hun ver-leenen, o mijn God! dan met voor hunne verlossing U het bloed te. offeren van het onbevlekt Lam 1 Ik offer het U dan, o Vader der levenden en dooden! voor kinderen, die Gij bemint, en die slechts verlangen naar het geluk van Ü te zien en te verheerlijken. Hoe rechtvaardig ook de kastijdingen zijn, welke Gij hun doet ondergaan, open üun toch, o God van barmhartigheid, thans de oneindige schatten der voldoeningen van uwen Zoon, en doe hun in dit sacrificie, dat van oneindige waarde is, het middel vindenimachtige schepper van het heelal, ootmoedig voor TJ neergeknield, kom ik hidden voor dc rechtvaardigen, die wel in uwe vriendschap gestorven zijn, maar nog aan uwe rechtvaardigheid voldoen moeten voor de zonden, die zij gedurende hun leven niet uitgeboet hebben. Het zijn bloedverwanten vrienden en weldoeners, die ik verplicht ben bij tc staan; en welke krachtdadiger hulp kan ik hun ver-leenen, o mijn God! dan met voor hunne verlossing U het bloed te. offeren van het onbevlekt Lam 1 Ik offer het U dan, o Vader der levenden en dooden! voor kinderen, die Gij bemint, en die slechts verlangen naar het geluk van Ü te zien en te verheerlijken. Hoe rechtvaardig ook de kastijdingen zijn, welke Gij hun doet ondergaan, open üun toch, o God van barmhartigheid, thans de oneindige schatten der voldoeningen van uwen Zoon, en doe hun in dit sacrificie, dat van oneindige waarde is, het middel vinden
1
:l\'V fl
■I
GEBEDEN
tot uitdelging hunner zonden. Ik offer het u bijzonder op voor de fiel van N... en ik smeek u haar den aflaat toe te voegen, welke ik door mijne Communie voor haar wil verdienen.
BIJ HET INTROÏTUS.
Ontfermt u onzer, gij ten minste onze vrienden, want de hand des Heeren heeft ons getroffen, zoo roepen de zielen des vagevuurs tot ods. fleer, hun geroep is doorgedrongen tot in het diepste onzer zielen. Wij verheffen voor hen onze blikken tot IJ, God van goedheid, gewaardig IJ haar de eeuwige rust te verleenen.
BIJ HET KYRIE ELEISON.
Ik smeek U, o God van barmhartigheid! aanhoor de wenschen uwer heilige Kerk, en de smeekingen, welke zij met een moederlijk hart tot U opzendt voor de zielen harer kinderen, die verre van U zuchten. Heer God, onze Vader, heb medelijden met ons, arme bannelingen in dit tranendal, heb medelijden met onze broeders, die in de plaats der uitboeting opgesloten ziju.
BIJ DE ORATIES.
O Almachtige en eeuwige God, die zooveel behagen schept in de bedroefden te troosten en de zondaars genadig te zijn , wees goedertieren jegens de zielen des vagevuurs, en bijzonder jegens de zielen van NN. Doe hen de uitwerkselen uwer barmharligheid gevoelen; en in uwe goedheid
248
OXDEU DE H. MIS.
den lijd harer uitboeting verkortende, ontvang in het verblijf des vredes deze zielen, geschapen naar uw beeld, vrijgekocht door het bloed van een God-mensch, en die naar het geluk verlangen van U te zien en te bezitten,
BIJ HET EPISTEL.
Ik geloof, mijn Heer en God, al wat Gij geopenbaard hebt door de H. Schrift, door uwen Zoon. en door de Apostelen, en hetgeen Gij mij door de H. Kerk, die de grondslag en de stsun der waarheid is, voorgehouden hebt te gelooven, Ik verklaar dat ik met uwe gratie wil leven en sterven in dit katholiek geloof.
Het is in U, oneindig goede Vader! Vader der barmhartigheden! dat ik al mijn hoop stel voor het uur van mijnen dood. Het is waar, dat mijne zonden ontelbaar zijn, maar uwe goedheid is oneindig grooter; en zij wil den dood des zondaar niet, maar dat hij zich bekeere en leve. Vertrouwende op deze groote goedheid, hoop ik de vergiffenis mijner zonden en het eeuwig leven te verwerven.
Wie zou U niet beminnen, o oneindig beminnenswaardige Vader ! Gij, die ons van alle eeuwigheid hebt lief gehad, en voor ons uwen eenigen Zoon gegeven hebt? Wanneer zal ik komen en voor TJ verschijnen, om voor eeuwig het genoegen te smaken van TJ te omhelzen. Gij, die het voorwerp van al onze verlangens zijt?
(Een aflaat van zeveu jaar en zeveniraal veertig dagen voor de drie boventtaande oefeningen )
249
GEBEDEN
BIJ HET EVANGELIE.
Gij zijt, o miju Verlosser, de verrijzenis en het leven. Hij die ia U blijft, zal leven, al ware hij reeds gestorven, hij zal in eeuwigheid ni.et st erven: hij zal van een tijdelijken dood tot een eeuwig leren overgaan, fk smeek ü, vervul deze beloften jegens de zielen, die nog in de plaats der uitboeting zuchten; zij zijn versierd met het merkteeken der kinderen Gods; zij hebben in U hare hoop gesteld; verzacht de vreeselijke pijnen, die zij lijden en, haar levendig geloof gedenkend, gewaardig U haar de hand toe te reiken en het oogenblik barer verlossing en van haar eeuwig geluk te verhaasteu,
BIJ DE OFFERANDE,
Ik daal, o rechtvaardige Hechter van levenden en dooden! ik daal neer in die plaats van verschrikking, in dat zuiveringsoord, waar gij uw arm laat drukken op uwe kinderen, de erfgenamen uwer glorie, om te overwegen hetgeen daar ombaat. Daar zucht en ween ik met en voor hen. Ik vereenig mijne gebeden met het offer, dat Gij aan uwen hemel-schen Vader gaat aanbieden, opdat Hij op hen eeu genadigeu blik werpe, ze met goedheid oordeele» hunne smarten verkorte, en hunne kwellingen in vertroostingen, hunne vernedering in verheerlijking verandere, en de slagen, waarmee Hij ze kastijdt in belooningen en kronen doe overgaan. Heer in de smart, die hen kwelt, roept hunne ziel tot U: „Ontferm U mijner, wijl ik erken, voor uw aanschijn gezondigd te hebben. Ik vraag U slechts
250
ONDER DE H. MIS.
«ene zaak, dat ik voordureud uw huis bewone om de schoonheden van uwen tempel te aanschouwen; ik vertrouw vast, IJ in het land der levenden van aanschijn tot aanschijn te zullen zienquot;.
BIJ DE PREFATIE.
Almachtige Vader, eeuwige God! wij bidden U door de verdiensten van Jezus Christus, onzen Heer, in wien wij al ons vertrouwen stellen. Het is door Hem, dat Gij ons de hoop op eene gelukzalige opstanding hebt verleend, opdat, als de herinnering aan hel doodvonnis, dat tegen alle meuschen is uitgesproken, ons komt verontrusten, de belofte der onsterfelijkheid ons geloof aanmoedige en vertrooste. Want voor degenen. Heer, die TJ getrouw zijn, is sterven slechts een overgang van een tijdelijk tot een beter leven; en, zoodra dit huis van aarde, dat zij bewonen, komt in te storten, verkrijgen zij er een in den hemel, dat eeuwig zal duren. In dit zoet vertrouwen vereenigen wij ons met de gelukzaligen van het hemelsch hof, om een lofzang tot uwe glorie te zingen.
Gij zijt driewerf heilig. Gezegend zij Hij, die komt in den naam des Heeren; en zijne stem dringt door tot den troon van Genade.
BIJ DEN CANON.
Almachtige God, wiens Voorzienigheid zich uitstrekt over al uwe schepselen, werp een genadigen blik op de zielen, die U beminnen, en wiergevoel-ligste smart is van U gescheiden te zijn. Herinner U, o mijn Godl dat zij het werk uwer handen, en
251
GEBEHEN
de prijs van de pijnen, van den dood en der oneindige verdiensten van Jezus, uwen Zoon zijn. Wij offeren U voor haar heil, het Goddelijk bloed, dnt op het kruis gestort is, de machtige voorspraak van Maria, die van den H. Jozef en van alle heiligen. Hierop steunende, durven wij alles van uwe ham-hartigheid verhopen, o mijn God 1 voor zielen die ons dierbaar waren, en welke wij op uw hevel moeten beminnen en bijstaan. Laat U te haren gunste bewegen; openbaar haar uwe heerlijkheid: doe haar zien, wat Gij zijt; en doe in hare harten dien stroom van genoegens vloeien, waarvan Gij de eeuwige oorsprong zijt.
BIJ DE ELEVATIE.
Ik aanbid IJ, o Jezus, mijn Zaligmaker! waarlijk tegenwoordig in deze Hostie; ik aanbid U, Lam zondbr vlek, heilig slachtoffer, waardoor al de zonden der wereld zijn uitgewischt. Hoe schuldig de zielen des vagevunrs ook voor uwe oogen zijn. Gij zult TJ laten bewegen. God van barmhartigheid, en haar vergeven als Gij uwe blikken vestigt op het kostbaar bloed van uwen Zoon, dat tot afwassching harer smetten gestort is. Hoe streng de rekenschap ook geweest zij, welke zij U in hun sterfuur hebben moeten geven, zoo ben ik toch vol vertrouwen, o mijn God ! wijl U een slachtoffer gebracht wordt, dat alles voldoet, wat zij aan uwe rechtvaardigheid schuldig zijn.
NA DE ELEVATIE.
O Jezus I die in het voorgeborchte der hel zijt
252
ONDER DE H. MIS. 253
neergedaald om de zielen der oudvaders ei} der profeten, die uwe komst afwachtten, te verlossen, bezoek ook die uwer dienaren en dienaressen in de plaats der pijnen; matig de hevigheid van het vuur, dat hen verslindt, door den dauw uwer genade. Gij hebt gezegd, dat Gij zoudt beschouwen, als aan 13 gedaan, hetgeen wij aan onze broeders doen zouden; dat de verkwikking, welke ik bezorg aan de zielen der overledenen, U zoo welgevallig zijn zal, alsof ik ze IJ zelf gebracht had. Laat u bewegen, o mijn Godl door de tusschenkomst van Haai, die de troosteres der bedrukten is, en door het verlangen van geheel het hemelsch hof. dat zooveel belang stelt in de zaligheid der zielen van het vagevuur. Verleen de eeuwige rust aan diegenen onzer broeders, waarvoor wij onze gebeden tol U opzenden.
BIJ HET PATER NOSTER.
O Jezus, in wiens naam zich alle knieën buigen van die in den Hemel, op de aarde en onder de aarde zijn, dat uw naam geheiligd zij door de verlossing der zielen, waarvoor wij XJ bidden. Dat de deur uwer tabernakelen haar geopend zij, en dat uw wil om haar te verlossen nog heden vervuld worde. Maak dat zij, na het brood der smarten gegeten te hebben, verzadigd worden met het levend brood, dat bestaat in 17 te bezitten. Wij smeeken U om barmhartigheid, om kwijtschelding der beleedigingen onzer ouders, vrienden en weldoeners; en wij bidden TJ, hun in de gestrengheid uwer oordeelen niet aan te rekenen, de zonden waartoe wij hen konden gebracht hebben. Bewaar ons voor de wrekende vlam-
15
GEBEDEN
men van het andere leven, die wij verdiend hebben door lauwheid in uwen dienst. Verlos ons van de zonde, het grootste van alle kwaad, opdat wij verdienen met onze broeders het erfdeel te bezitten, dat Gij aan uwe kinderen beloofd hebt.
BIJ HET AGNUS DEI.
Lam Gods, dat door uwen dood den brieschenden leeuw hebt overwonnen, die gereed stond om ons te verscheuren, ontferm U over de overledene rechtvaardigen.
Lam Gods, geofferd aan de rechtvaardigheid nws Vaders, ontferm u over degenen, die gestorven zijn in het geloof aan en in de hoop op uwe beloften.
Lam Gods, als slachtoffer opgedragen aan het altaar, doe de zielen der overledenen overgaat in het ware land van belofte.
O Jezns, mijn beminnelijk Heiland, dat de zoo zoete en levendige kracht nwer liefde mijne ïiel vervulle en haar onthechte van al dc voorwerpen, die onder den Hemel zijn, opdat ik leef door uwe liefde en sterve in uwe liefde. Gij, die God zijnde, eens gestorven zijt op Calvarie, en nog dagelijks op geheimzinnige wijze sterft op onze altaren en uit liefde tot ons. Heer Jezus, in naam der bittere smart, die Gij op het kruis hebt geleden, vooral op het oogenblik, waarop uwe allerheiligste ziel uit uw gezegend lichaam scheidde, heb medelijken met mijne arme ziel, als zij van het lichaam scheiden zal; ontferm U over de zielen des vagevuurs, geleid hasr, en mij met haar, tot het eeuwige leven.
254
ONDER DE H. MIS.
BIJ DE COMMUNIE.
Heer Jezus, die alvoreüs te sterven het aanbiddelijk Sacrament des altaars hebt willen instellen om ons tot teerspijs te dienen, op de groote reis van den tijd n^ar de eeuwigheid, en om onze grootste verlroosting te worden in onze lastste oo-genblikken, verleen mij dan een volmaakt berouw, een vaste hoop, een levendig geloof, eene vurige liefde, hot geduld in de smarten, en sterkte tegeu de aanvallen van satan, eene volkomene gelijkvormigheid aan uwpn wil, een allervurigst verlangen uw laatste bezoek te ontvangen in uw Goddelijk Sacrament, op^üat ik door uwe genade eene plaats verdiene met uwe uitverkorenen in uw he» melsch rijk.
BIJ DE LAATSTE GEBEDEN.
Dat onze gebeden, o God van barmhartigheidf de kwijtschelding der zonden bekomen en de eeuwige rust voor de zielen die nog in de plaats der uitboeting lijden. Het heilig zoenoffer is weer voor haar voltrokken; laat U eindelijk te haren gunste bewegen, eu gewaardig U ze te plaatsen in den schoot van Abraham. Heer, haast U. om ze uwe vreugde te doen binnengaan; en als de dag van het fchrikkelijk oordeel zal aanbreken, laat dan hare lichamen ten eenwigeu leven verrijzen. Amen.
BIJ HET LAATSTE EVANGELIE
Heer, mijn Godl de dagen mijner pelgrimsreis
255
GEBEDEN
men van het andere leven, die wij verdiend hebben door lauwheid in nwen dienst. Verlos ons van de zonde, het grootste van alle kwaad, opdat wij verdienen met onze broeders het erfdeel te bezitten, dat Gij aan uwe kinderen beloofd hebt.
BIJ HET AGNUS DEI.
Lam Gods, dat door uwen dood den brieschenden leeuw hebt overwonnen, die gereed stond om ons te verscheuren, ontferm ü over de overledene rechtvaardigen.
Lam Gods, geofferd aan de rechtvaardigheid uws Vaders, ontferm u over degenen, die gestorven zijn in het geloof aan en in de hoop op uwe beloften.
Lam Gods, als slachtoffer opgedragen aan het altaar, doe de zielen der overledenen overgaan in het ware land van belofte.
O Jezus, mijn beminnelijk Heiland, dat de zoo zoete en levendige kracht uwer liefde mijne ziel vervulle en haar onthechte van al dc voorwerpen, die onder den Hemel zijn, opdat ik leef door uwe liefde en sterve in uwe liefde. Gij, die God zijnde, eens gestorven zijt op Calvarie, en nog dagelijks op geheimzinnige wijze sterft op onze altaren en uit liefde tot ons. Heer Jezus, in naam der bittere smart, die Gij op het kruis hebt geleden, vooral op het oogenblik, waarop uwe allerheiligste ziel uit uw gezegend lichaam scheidde, heb medelijken met mijne arme ziel, als zij van het lichaam scheiden zal; ontferm U over de zielen des vagevuurs, geleid haar, en mij met haar, tot het eeuwige leven.
254
ONDER DE H. MIS.
BIJ DE COMMUNIE.
Heer Jezus, die alvoreDs te sterven het aanbiddelijk Sacrament des altaars hebt willen instellen om ons tot teerspijs te dienen, op de groote reis van den tijd nf.ar de eeuwigheid, en om onze grootste vertroosting te worden in onze laatste oo-genblikken, verleen mij dan een volmaakt berouw, een vaste hoop, een levendig geloof, eene vurige liefde, hot geduld in de smarten, en sterkte tegeu de aanvallen van satan, eene volkomene gelijkvormigheid aan uwen wil, een allervurigst verlangen uw laatste bezoek te ontvangen in uw Goddelijk Sacrament, op^at ik door uwe genade eene plaats verdiene met uwe uitverkorenen in uw he-melsch rijk.
BIJ DE LAATSTE GEBEDEN.
Dat onze gebeden, o God van barmhartigheidf de kwijtschelding der zonden bekomen en de eeuwige rust voor de zielen die nog in de plaats der uitboeting lijden. Het heilig zoenoffer is weer voor haar voltrokken; laat U eindelijk te haren gunste bewegen, eu gewaardig TJ ze te plaatsen in den schoot van Abraham. Heer, haast U, om ze uwe vreugde te doen binnengaan; en als de dag van het fchrikkelijk oordeel zal aanbreken, laat dan hare lichamen ten eeuwigen leven verrijzen. Amen.
BIJ HET LAATSTE EVANGELIE.
Heer, mijn God! de dagen mijner pelgrimsreis
255
GEBEDEN.
256
loopen ten einde, en het verblijf mijner eeuwigheid opent zich voor mij; weldra zal ik sterven om rekenschap van mijn gedrag aan mijn oppersten Rechter te geven. Ik kus de Goddelijke hand, die mij als een verdord blad zal vernietigen; ik zegeö den slag die mijn bedorven en oproerig vleesch zal overleveren aan de akeligheden en verschrikkingen des doods. O God, ik verzaak aan dc goederen, aan de eerbetooningen, aan dc vermaken, a^n de voldoeningen der wereld, om de eenig ware en degelijke goederen der eeuwigheid te zoeken, welke Gij ons op Calvarië hebt verworven. Ontvang dan mijn avondoffer, in vereeniging met het aanbiddelijk offer, dat Gij zelf voor ons hebt opgedragen; zegen, o. Jezus! het besluit, dat ik aan uwe voeten neem; dat mijn laatste ademtocht mijne lippen verlate op hetzelfde oogenblik, dat ik mijne ziel in uwe handen stel om er mijne rust en mijn eeuwig geluk te vinden!
|
Dies irae, dies ilia, Solvet saeclum in favilla. Teste David cum Sibylla. Quantus tremor est futurus, Quando iudex est venturus, Guncta stricte discussurus! Tuba mirum spargens solium Per sepulchra regionum, Coget omnes antethronum. Mors stupebit, et natura Cum resurget creatura, ludicanti responsura. Liber scriptus proferetur, In quo totum continetur, XJnde mundus iudieetur. Iudex ergo cum sedebit, Quidquid latet, apparebit: Nil inultum remanebit. Quid sum miser tunc dic-turus ? Quem patronum rogaturus\' |
Dag van gramschap, dag des Heeren, Die heel de aarde in asch zal keeren. Naar Sibyl en David leeren. Wat een schrik zal elk ontwaren. Als de Rechter neer zal varen, \'t Al ten streng verhoor vergaren. Een bazuinslag, vreemd van toone. Dreunt er door der dooden wone, Daagt hen allen voor zijn troone. Dood, natuur verslaan en beven, Alshet schepsel zal herleven, OmHemrekenschapte geven- t Schuldboek wordt er aangedragen, Dat van alles zal gewagen. Waarom \'t vonnis wordt geslagen. Is de Rechter dan gezeten. Wat er schuilt wordt klaar geweten, Niets blijft strafloos of vergeten. Wat zal ik rampzaalge, spreken ? Wien mij dan ten voorspraak smeeken. |
258
Cum vix iustus sit securus Als rechtvaardigen verblee-ken ?
Gij die, schrikbre Gloriekoning!
Zaligt uit gen^betooning. Heilbron! geef me uwzaalge woning.
Goede Jezus wil gedenken. Dat Ge om mij U zelv\'
kwaamt schenken. Wil me dan ter hel niet wenken.
Moê zat Gij van me op te
sporen,
\'t Kruis ook hebt Ge om mij
verkoren :
Zóóveel werk zij niet verloren.
Rechter der gerechte wrake! Ach dat ik uw gunstwoord
smake, Eer dedagderreekning nako.
\'k Zucht als een der schuldenaren,
\'t Schaamrood op \'t gelaat
gevaren,
Wil toch, God! een smeek-ling sparen.
Die Maria hebt ontheven. En een moordenaar deedt leven,
Mij ook hebt Gij hoop gegeven.
Ze is onwaard wat bede ik slake.
Maar Gij Goede! uw liefde make.
Rex tremendae maiestatis, Qui salvandos salvas gratis, Salva me fons pietatis.
Recordare, Jesu pie, Quod sum causa tuae viae Ne me perdas ilia die.
Ouaerens me sedisti lassus; Redemisti crucem passus: Tantus labor non sit cassus.
Juste iudex ultionis, Donum fac remisslonis Ante diem rationis.
Ingemisco tamquam reus: Culpa rubet vultus meus Sapplicanti paree, Deus.
■Qui Mariam absolvisti, Et latronem exaudisti,
Mihi quoque spem dedisti.
Preces meae non sunt
dignae:
Sed tu bonus fac benigne.
DIES IRAE.
259
|
Ne perenni cremer igne. Inter oves locum praesta, Et ab haedis me sequestra, Statuens in parte dextra. Confutatis maledictis, Flammis acribus addictis, Voca me cum benedictis. Oro supplex et acclinis, Cor contritum quasi cinis, Gere cnram mei finis. Lacrymosa dies ilia, Qua resurget ex favilla ludicandus homo reus. Huic ergo paree. Deus; Pie lesu Domine, Dona eis requiem. Amen. |
Dat ik niet in \'thelvuur blake. Wil mij bij de schapen leiden Ën mij van de bokken scheiden. Aan uw rechter plaats bereiden. Bri -t verdoemen der ver- loornen \'t Vuur ten prooi van \'t eeuwig toornen, Roep mij met uwe uitver-koornen. \'k Smeek U diep ter aard gebogen. \'t Uart verbrijzeld voor uwe oogen. Heb toch met mijn eind\' mèedoogen. 0 die dag van jammerklagen Die den mensch voor \'t oordeel dagen. Uit het stof zal op doen rijzen. God wil hem gen^ bewijzen: Goede Jezus, hoor mijn beê: Geef hun. Heer! uw eeuw\'- 1 gen vree. Amen. 1) |
1) Deze vertaling is van den Hoogleeraar P. van der Ploeg, in zijn Kerkelijk jaar, een boek dat wij in de handen van alle meer ontwikkelde christenen wenschen.
VOOR DE
Smeroorloof, o mijn God, dat ik XJ de H. Com-^jf/j manie, die ik ga ontvangen, voor de zielen des vagevuurs opoffer. Deze zielen, alhoewel zij rechtvaardig zijn, kunnen XJ, o God, in den hemel nog niet genieten en zij hebben ook de H. Communie op aarde niet meer, waaraan zij eertijds zoo gelukkig waren deel te neiren. Maar, dewijl Gij zoodanig de leden uwer Kerk te zamen hebt vereenigd, dat de geestelijke goederen der eenen aan de anderen kunnen worden medegedeeld, neem goedgunstig de meening aan, die ik heb, van de vruchten mijner Communie vandaag met die arme zielen te deelen; voeg haar toe, Heer, al de vruchten, die haar daarvan kunnen worden meegedeeld volgens de beschikking uwer barmhartige Voorzienigheid. Dat ik ecnigermate diene tot een kanaal.
OPOFFERING ENZ.
waardoor het Bloed van uwen Zoon naar die lijdende zielen vloeie, dat dit Goddelijk Bloed, terwijl het zich over haar uitstort, de laatste overblijfselen van hare vlekken afwassche; dat het \'t wrekend vuur uitblussche, waardoor zij gepijnigd worden; dat het deo brandenden dorst, die haar verslindt, lessche en voor haar het onderpand zij van de volkomen en algebeele verlossing, waarnaar zij zonder ophouden verzuchten.
GEBED NA DE H. COMMUNIE.
Goddelijke Zaligmaker Jezus, Verlosser der wereld en on vergelijke vriend der zielen, ik heb gelezen, dat, toen Lazarus ziek was, zijne zusters een bode tot U zonden om U te zeggen: „Heer, hij, dien Gij bemint, is ziek.quot; Ik behoef niemand tot IJ te zenden, o Jezus, want gij zijt op dit oogenblik bij mij. Gij zijt iu mijn hart en ik kan met U hart aan hart spreken; niet allean uw Goddelijk, maar ook uw menschelijk oor is daar in mijn hart. Heer, daar gij zoo dicht bij uw aietig schepsel zijt, werp ik mij met het levendigst geloof voor U neder, ik omvat met liefde uwe heilige voeten en zeg ü, niet ten gunste san één broeder alleen, zooals de zns-tera : Heer, zij, die Gij zoozeer bemind hebt en die Gij nog altijd bemint, lijden in het vagevuur ondragelijke pijnen : heb medelijden met hare smarten, want Gij kunt ze verlichten eu er is niemand dan Gij, die het kan.
Mijn. Verlosser, mijne eigene behoeften zijn groot, maar ik vergeet ze op dit oogenblik om slechts aan die v»d deze zielen te denken en ze uwe barm-
261
OPOFFERING ENZ.
hartigheid aan te bevelen. Het is zonder twijfel rechtvaardig, dat zij lijden, en hetgeen zij verduren is slechts de kastijding door hare zonden verdiend, maar, o zeer goede Verlosser, kunt Gij haar geen barmhartigheid bewijzen zonder de rechten uwer rechtvaardigheid te kort te doen? is de schat van nwe voldoeningen niet oneindig? Gij hebt reeds zooveel voor deze zielen betaald, die niet meer in staat zijn zeiven te voldoen, Ach, vergeef nog de reet van hare schulden en zij zullen verlost zijn.
Jezus, Uwe wonden, uw bloed, uw hart, uwe verdiensten, deze zoo rijke overvloedige prijs van de verlossing der wereld, is nu in mij; ik bezit dien ^roddelijken schat; ik houd hem en het schijnt,, dat hij mij toebehoort, wijl Gij hem mij door de H. Communie gegeven hebt. Veroorloof dan, o mijn Verlosser, dat ik er zonder maat gebruik van make; sta toe, dat ik uit uwe wonden, uit uw bloed, uit nw hart datgene putte, w.at noodig is om voor die ^rme zielen te betalen. O Hart, o Bloed, o Wonden van mijn goddelijken Zaligmaker! vul het ontbrekende van den losprijs barer zonden aan; wees voor haar de verbinding van de barmhartigheid met de rechtvaardigheid, teneinde zij verlost uit de gevangenis van vuur, ten spoedigste in den Hemel het eeuwig loflied der uitverkorenen gaan zingen: „Glorie, eer, zegeniog en macht zij in de eeuwen aan het Lam, omdat Het voor ons geslachtofferd is en ons van alle schatting heeft vrijgekocht,quot;
262
GEBED TOÏ DEN GEKRUIST EN JEZUS.
|
En ego, o bone et dulcissime lesu, ante con-spsctum tuum genibusme provolvo ac maximo animi ardore te oro atque obtest or; ut meum in cor vividos Pidei, Spei et Charitatis sensus, atqne veram peccatorum meo-rum poenitentiam, eaque emendamp;ndi firmissimam voluntatem vel is impri-mere: dum magno animi affectn, et dol ore tua qnin- |
Zie, mij hier, o goede en allerzoetste Jezus, voor uw heilig aanschijn werp ik mij op mijne knieën neder en smeek U met den grootsten aandrang mijner ziel, levendige gevoelens van Geloof, Hoop en Liefde, van waarachtig berouw over mijne zonden met een vast voornemen mij daarvan te beteren, in mijn hart te willen drukken, terwijl ik |
264 GEBED TOT DEN GEKRUISTEN JEZUS.
|
que Vuloera mecum ipse considero, ac meute con-templor, illud prse oculis habeas, quod iam in ore ponebat suo Da fid Pro-pheta de Te, o bone lesu: Foderunt manus meas, et pedes meos; dinume-raverunt omnia ossa me a. (Psal. 21 v. 17 et 18) met groote liefde en droefheid uwe H.H, vijf Wonden in den geest beschouw, en mij voor oogen stel wat de Profeet David reeds van U, o goede Jezus, voorzegde: Zij hebben mijne handen en voeten doorboord; zij hebben al mijne beenderen yeteld. (Ps. 21, 17 en 18 ) |
Z. H. Paus Pius IX, bij Decreet van de H. Congregatie der Aflaten, 31 Juli 1858. en vasthoudende aan de Decreten door zijne Voorgangers reeds uitgevaardigd, bevestigde opnieuw den:
Vollen Aflaat, toegestaan door Clemens VIII en Benedictus XIV, en bevestigd door Pins VII en Leo XII, voor wie gemeld gebed verricht. Daarenboven verklaarde Z. H. dat tot het verdienen van dezen vollen aflaat vereischt wordt, dat men het gebed met godsvrucht bidde voor het een of ander beeld van den gekruisten Jezus, mits men na waarlijk rouwmoedig te hebben gebiecht en gecommuniceerd, gedurende eenigen tijd bidde volgens de meenine van Z. H.
voor de Zielen des Vagevuurs. l)
Gij gaat naar den Calvarieberg om gedood te worden, mijn Jezus; l%at mij u volgen op het spoor van uw bloed, o onschuldig Lam, dat de straf wil-det ondergaan die ik verdiend had; laat mij u vergezellen op den moeilijken weg dien Gij het eerst hebt doorloopeiiy en waar Gij allen roept, die uwe vrienden willen zijn door uwe navolgers te worden.
Ach, maak dat de herinnering aan uw lijden mijnen moed en mijne edelmoedigheid opwekke; maak dat ik uit de Goddelijke onderrichtingen, welke Gij mij bij eiken stap in dien heiligen weg geeft, nieuwe kracht putte om het lijden te aanvaarden en ü met meer beslistheid te volgen.
Maar hetgeen ik U vandaag vooral vraag, mijn
(i) Getrokken uit het boek: Openen wij den hemel voor hen die wij beweenen.
OEFENING
Goddelijke Meester, is van te kunnen verzamelen al de druppelen van dat kostbaar bloed waarmee Gij dien lijdensweg besproeid hebt, om er de oneindige verdiensten van toe te voegen aan de Zielen des Vagevuurs, en, door dien heilzamen dauw de vlammen harer tormenten te dooven.
Wij aanbidden Ü, o Jezus en loven 27, omdat Gij door JJw H. Kruis de wereld verlost hebt.
O Goddelijke Zaligmaker, die om ons van de eeuwige verdoemenis te redden, U aan het onrechtvaardig vonnis van Pilatns onderworpen hebt, heb medelijden met de zielen onzer broeders, die door eene beschikking Uwer opperste rechtvaardigheid in de duistere gevangenis des Vagevuurs worden te-ruggehouden. Buig U neder tot die rechtvaardigen welke door Uwe onbevlekte heiligheid gedompeld zijn in een brandenden oven, gelijk het gond in den smeltkroes, om ze te reinigen van alle smetten van alle onzuiverheid. Het geschreeuw der Joden, die U beschuldigden, kon U niet tot gramschap vervoeren, o allerzachtmoedigste Jezus, maar zou Uw Hart niet bewogen worden door medelijden bij het vernemen van de hartverscheurende kreten en vurige verzuchtingen dier verlatene zielen? Achl in naam van die onrechtvaardige veroordeeling, welke Gij hebt willen ondergaan, vraag Uwen Vader van uit het Boek des levens uit te wisschen het rechtvaardig
266
VAN DEN KRUISWEG
vonnis, dat haar van U verwijderd houdt; bepleit hare zaak, o Gij „die oüs geworden zijt rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing,quot; 1) en sta mij toe mijn onwaardig gebed met het Uwe te vereenigen; laat mij aan God dat woord herhalen: Zijn hloed home over ons en over onze kinderen, en over onze broeders. 2) Het was, in den mond der Joden een\'* verschrikkelijke Godslastering; dat het in der. mijne een krachtig smeekgebed zij.
Ja, mijn God, dat het bloed van Uw Goddelijken Zoon op ons terugvalle in een regen van genaden; dat het vooral vandaag terugvalle op onze overledene bloedverwanten en vrienden: dat het voor hen als een dauw zij die hen verkwikt, zuivert en waardig maakt om eindelijk Uwe eeuwige tabernakelen binnen te treden.
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Va-der, — Ontferm TJ onzer. Heer, ontferm U onzer.
Dat de zielen der overledene geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
Ik smeek U, o Heilige Moeder, druk de wonden van den gekru\'sigden Jezus diep in mijn hart.
Wij aanbidden TJ enz.
Gij begroet het met blijdschap, mijn Jezus, Gij
1) I Cor. I. 30.
2) Matt. XXVII. 25.
267
OEFENING
omhelst met eene edelmoedige vurigheid dat kruis \'t welk Gij gaat dragen uaar den Calvarieberg, dat kruis, dat, als een nieuwe ladder van Jakob, deu hemel met de aarde zal vereenigen! Ach! is het niet uit liefde voor geheel de mensehheid, dat Gij dien verpletterenden last op Uwe schouders genomen hebt, en is er wel iemand oader de kinderen der meuschen die niet het recht heeft, zich de verdiensten van Uwe offerande toe te eigenen? Ja, mijn minnelijke Verlosser, Uw krnis is een onuitputtelijke schat voor de menschen. (1) Het is de glorie der gelukzaligen in deu hemel, de kracht van hen die nog deo weg des levens bewandelen,, de verkwikking en de hoop der gevangenen, die in de plaats der uitboeting zuchteu. Deze laatsten, \'tis waar, kunnen zelf niet meer putten uit die brou van onuitputtelijke rijkdommen : „de haud des Heeren heeft hen geraaktquot; 2) eu tot onmacht gedoemd; maar dewijl Gij hunne zaak iu onze handen gesteld hebt, ol laat mij spreken, laat mii haodelea in hunne plaats; aanvaard goedgunstig de offerande Uwer oneindige verdiensten, die ik U aanbied, en het ootmoedig gebed dat ik voor hen tot U opzend.
Bezoek die arme zielen, mijn Jezus ; toon haar Uw kruis als het anker harer zaligheid; en indien dat gezegend hout uog niet voor haar allen de poorten des hemels opeae, dat het tenminste voor haar de bittere wateren van het lijden verzoete, gelijk eertijds het hout dat Mozes wierp in de wateren der woestijn. 3)
Onze Vader, IFzes gegroet. Glorie zij den Vader,enz%
1) Sap. VII- 14.
2) Job. XIX. 21.
3) Exod. XV. 25.
268
VAN DEN KRUISWEG.
Wij aaniidden V, enz.
Ik aanbid ü, bezwijkend onder het gewicht vai? dat zware kruis, mijn Jezus, o Gij die met Uwe hand het heelal ondersteunt! Ik aanbid U in Uwe vernietiging, o Gij voor wien „alle knieën zich buigen van die in den hemel, die op de aarde, en die onder de aarde zijn.\'\' 1)
261*
Bij de herinnering aan dien smartelijken val, o mijn Verlosser, en aan de pijn die Gij ondervondt in al Uwe ledematen, toen Gij vertrapt werdt onder de voeten Uwer beulen, o gedenk, bid ik n, de arme zielen, die daar nedergedrukl en als verplet liggen onder het gewicht der strenge rechtvaardigheid van Uwen Vader. Hsb medelijden met die zielen, die geen genoegzaam voordeel gedaan hebben hebben met Uwe vernederingen, die lauw en traag zijn geweest in Uwen dienst en ontmoedigd zijn geworden op den weg des lijdens, vergetend dat Gij haar vooruit zijt gegaan om haar het voorbeeld te geven. Ja, barmhartigheid, o mijn Jezus, voor die zielen, want, indien zij in de beproeving zijn bezweken, indien zij verzuimd hebben, kracht te putten uit Uwe zwakheid, met vertrouwen op te staan na door den storm te zijn ter aarde geworpen, — ach 1 hebt Gij niet overvloedig voldaan voor haramp;
i) Phil. II. ie.
OEFENING
zwakheden in dit uur van verplettering onder de rechtvaardigheid van Uwen vader ? En God zoa niet vergeven aan het zwakke riet van gebogen te hebben onder het geweld der ontketende winden, wanneer Hij U, ü, de kracht zelve, bezwijken ziet onder den last waarmede Hij Uwe schouders heeft beladen?
Onze Vader, Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz.
Jezus ontmoet zijne H. Moeder.
Wij aanbidden TJ enz.
O, mijn Jezus,ik smeek U, wend U goedgunstig tot die verlatene zielen, welke Uw Hart aan onze broederlijke liefde aunbeveelt.
„Uit de diepten rocpeo zij tct U, o Heer/\' (l)n en zoeken Uw aanschijn met eene vurigheid gelijk aan die uwer H. Moeder, toen zij Uwe bloedige voetstappen volgde.
quot;270
Denk aan den liefdevollen blik van innig medelijden, welke Gij op die beklagenswaardige Moeder liet vallen, en zie heden genadig neder op de arme slachtoffers, die branden van verlangen, om U te zien en Uw aanschijn te aanschouwen Onder hen zijn er vele, die wel is waar, u niet altijd hebben ge-
i) Ps. CXXIX. I.
VAN DEN KRUISWEr..
volgd gelijk Maria, en wier handelingen niet ten doel hadden U te vinden; er zijn er zelfs, die eerst ia het laatste uur op dien weg gegaan zijn waar men U vindt. Achl het was omdat zij de zoetigheden niet kenden, welke men smaakt met U te volgen; het was omdat „zij niet wisten wat zij dedenquot; 1) met Uwe gaven te versmaden.
Verschoon, o Heer, hunne onwetendheid en vergeef het hun, Gij die zelfs aan Uwe beulen vergiffenis heht geschonken. Daar zij nu tot U zoeken te naderen, eo zij „naar U smachten, gelijk een hert naar waterbronnen smachtquot; 2), werp op hen een genadigen blik, verander den smartkreet dien zij in de hevigheid van hun verlangen tot TJ opzenden, in een vreugdezang; 3) zeg hen: Komt tot mij. Ik hen uw heil, 4) en open voor hen de poorten j van Sion, waar ..zij U zullen loven, o Heer, in den kring der rechtvaardigen.quot; 5)
Onze Vader, Wees gegroet. Glorie zij den Ta-der enz.
Simon van Cyrene helpt Jezus zijn kruis dragen.
Wij aanbidden V enz.
O! mijn aanbiddelijke Meester, wat was uwe droef-
ij Luc. XXXIII. 34.
2) Ps. XL!. I.
3) H. Gertruda.
4) Ps. XXXIV. 3.
5) Ps. CX. i.
271
OEFENING
heid groot, toen uwe beulen een heiden dwongen, om ü het kruis te helpen dragen, want Gij wist dat de verlatenheid, waarin Gij TJ bcvondt, slechts eene afbeelding was van de verlattnheid welke U wachtte in de opeenvolging der eeuwen; in de verwijdering en de lafheid uwer vrienden, zaagt Gij de onverfchilligheid tr ondankbaarheid van geheel het mens^hdom; Gij zaagt de toekomende geslachten, die ü voorbijgingen zonder een blik van medelijden te werpen op uwe smarten, zonder medelijden te hebben met uwe kwellingen.
O, Heer, de gedachte aan uwe verlatenheid bedroeft mij; wat zoude ik gaarne uwe onmetelijke smarten hebben verlicht; daar Gij hedea voor immer in rust en glorie zijt, zoo laat mij mijn teeder medelijden overbrengen op de geloovige zielen, die c\'.e uwen zijn en die in pijnen en verlatenheid zuchten in den afgrond van vuur, gelijk Gij op den weg naar Golgotha. Gedenk te haren gunste aau uwe smarten, toen gij met David moest uitroepen: „Ik zie rond. maar niemand kent mij, en niemand is bekommerd voor mijn leven;quot; (I) gedenk het lijden dat uw hart. verscheurde, toen Gij den afkeer van Simon van Cyrene zaagt om U te helpen, en gewaardig, o aanbiddelijke Verlosser, voor uwe lijdende kinderen aan uwen Vader het zware kruis aan (e bieden, dat Hij op uwe schouders heeft gelegd, opdat dit heilig hout voor hen de tleutel worde die hun den hemel opene.
272
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz.
VAN DEN KRUISWEG.
Wij aanbidden V enz.
Eindelijk mijn b3minnelijke Zaligmaker, hebt Gij een medelijdend hart gevonden, dat door eenc edelmoedige liefde zoekt te voldoen voor de onverschilligheid en de lafheid uwer afwezige vrienden, en U schadeloos tracht te stellen voor de bloedige beleedigingen welke de beulen TJ aandoen.
Ach! dat wij den heiligen moed niet hebben van deze heldhaftige vrouw, die het menschelijk opzicht, de verachting en de woede uwer vijanden overwint, om de beleediging te herstellen, waarvan uw aanbiddelijk aanschijn de kenteekenen draagt 1
Er zijn echter, o Heer, nog getrouwe dienaars, edelmoedige dienaressen, die uwe wreede smarten willen verzachten. Ja, Veronica heefc navolgers ■en zal die altijd hebben. Vele dier toegewijde zielen hebben reeds in den Hemel het loon voor hare getrouwheid en edelmoedigheid ontvangen; een groot getal werkt nog op aarde, om met hare tranen de beleedigingen uit te wisschen die Gij van uwe ondankbare kinderen ontvangt. Maar, o mijn Jezus, hoeveel getrouwe zielen zijn er niet die weleer voor U hetzellde medelijden, dezelfde toewijding hadden, en die nu in de vlammen zuchten, wachtende tot zij die zuiverheid hebben verkregen welke uw Goddelijk oog van haar vergt, en zij waardig zijn de plaats in te nemen, welke gij voor haar hebt bestemd.
273
OEFENING
Gedenk, o Heer, wat zij gedaan hebben voor de eer van uwen naam en voor de glorie van uwe heilige menschheid; kom tot haar gelijk zü tot u kwamen. Weleer gaven zij ü de zuchten harer harten, de tranen harer oogen; „verzadig haar nu met den overvloed uws huizes, en drenk haar uit den stroom Uwer geoeuchten, want bij U is de bron des levens 1quot;
Gij hadt in haar het beeld uwer lijdende menschheid gedrukt; doch dat dit beeld nu niet meer besmeurd en mismaakt zij, maar schitterend verheerlijkt I
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz.
Jezus valt voor de tweede maal onder het kruis.
Wij aanbidden V enz.
Achl mijn Jezus, weder zie ik U ter aarde liggen. Hoe zoude ik U als mijn God herkennen, indien ik niet wist, dat Gij door deze nieuwe vei nederinu, mijne ijdele gedachten en mijue werken die ik uit hoovaardigheid heb verricht, wildet uitboeten ?
Wat kan ik doen, mijn Goddelijk# Meester, op het zien van uwe vrijwillige vernederingen, tenzij het hoofd buigen en U smeeken mij voortaan de verworpenheid en de verachting te doen beminnen. Indien mijn gebed U behaagt, gedoog dan dat ik het U aanbiede iu vereeniging met uwe vernederiu-
2 Til
VAN DEN KRUISWEG.
gen, tea gunste der jelooviee zielen die in het vagevuur de fouten uitboeten, welke zij tegen de schooue deugd van nederigheid hebben bedreven.
Door de beleedipingeu en de verachting welke Gij hebt willen verduren, verbeef haar den dorst naar de ijdele eer en achting der schepselen; door de schaamte die uw heilig aanschijn bedekte, vergeef haar dat zij niet genoeg begrepen hebben, dat men om groot te zijn in Gods oogen, in de oogen der wereld klein en nietig moet worden.
01 Gij die hebt willen worden de smaad der menschen en de verachting des volks, 1) o Gij die „onze kwalen geleden en onze smarten gedragen hebt/ y 2) verlos en red hen, die Gij met zooveel smarten hebt vrijgekocht, geleid hen in uwe woning, opdat zij U daar de eer bewijzen die zij U op aarde zoo dikwijls ontioofd hebben.
Onze Vader, Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz.
Jezus vertroost de weenende vrouwen.
Wij aanbidden V enz.
O mijn Goddelijke Meester, wat waren de woorden verschrikkelijk die Gij spraakt tot de H. H. vrouwen die IT vergezelden en uw lijdon beweenden ! Doe mij de strenge les goed begrijpen welke zij bevatten.
1) Ps. XXI. 7.
2) Isaïas. LUI. 4.
275
276 OEFENING
opdat ik het vreeselijke lot van het dorre hout ontga.
Ach! mijn Jezus, terwijl Gij ons iets meer vraagt, dan een natuurlijk medelijden, ons vermanende niet U, maar cnze ongerechtinheden te beweenen, wildet Gij ons ook leeren dat uw lijden en dood voor ons nutteloos zijn, indien wij de oorzaak onzer rampen, namelijk de zonde niet verfoeien. Helaas! hoe dikwijls heb ik U dit waar en vruchtbaar medelijden geweigerd! Hoe dikwijls heb ik U in plaats van eene berouwvolle liefde, niets ten offer gebracht dan onvruchtbare tranen, die uwe wonden niet konden verzachten, noch mijne ziel zuiveren.
Maar met uwe genade, o mijn Jezus, kan ik het verledene herstellen en aan uw wettig verlangen voldoen, door waardige vruchten van boetvaardigheid voort te brengen. Maar er zijn zielen voor wie de tijd van verdienen voorbij is en die in het verslindend vuur die lafheden en onverschilligheden uitboeten die ik mij te verwijten heb.
Gedenk o liefderijke Verlosser hare onmacht en verleen aan mijne oogeo heilzame tranen, opdat ik haar de verdiensten daarvan toevoege en de vlammen uitdoove, welke haar omringen; hoor mijne dringende smeekingen en heb voor die zielen ingewanden van barmhariiykeid, i) wend TT tot haar gelijk tot de weenende vrouwen en laat haar deze vertroostende woorden hooren: „Weent niet meer, want Ik heb den tijd van uw lijden verkort, voor eene wijle \'heb ik u aan de strengheid mijner rechtvaardigheid
2) Luc II. 78.
VAN DEN KRUISWEG.
overgelaten, maar zie ik kom u verlossen en de eeuwige vreugde scheDkeQ.,,
Onze Vader. Weee gegroet. Glorie zij den Vader. enz,
Jesus valt voor de derde maal onder het kruis.
Wij aanbidden V enz,
O Jezus Gij nadert het einde van Uwe bloedige loopbaan; Gij gaat de plaats Uwer offerande bereiken, en „met dat doopsel gedoopt worden,\'\' waarvan Ge zeidet; „hoe wordt ik geprangd, totdat het volbracht zij,quot; 1) uwe ziel bezwijkt, al Uwe krachten begeven U, en als verpletterd valt Gij neder I Door dezen val, smartelijker dan de voor-gaaode, wilt Gij ons leeren, dat het gewicht dat U nederdrukt, het gewicht onzer zonden en der ongerechtigheden der geheele wereld is. Of liever is het niet, om ons door die vernederingen en smarten de liefde en het verlangen te doen kennen, die Gij hebt om ons te verlossen ?
O Jezus, mijn Verlosoer, wat zijt Gij beminnelijker en verrukkender voor mijne oogen, terwijl Gij U mismaakt en gewond op den smartelijk n kruisweg voortsleept, dan toen ik U aan de natuur zag gebieden of zegepralend Jeruzalem zag binnentrekken.
Onder het kruis liggende en met voeten vertrapt,
277
OEFENING
komt Gij mij wonderbaarder voor dan gezeten aan de rechterhand Uws Vaders in het hoogste des Hemels.
Ach! mijn Jezus, om da liefde welke ü nogmaals deed bezwijken, laat mij vaa Uw medelijdend Hart een bewijs van goedheid en barmhartigheid afsmee-ken, voor de zielen des vagevuurs, di; lanas een brandenden weg opklimmen tot den berg, waar men Uwe heerlijkheid aanschouwt. Zie, Heer, cok zij bezwijken door het vurig verlangei om U te zien, „in benauwdheden en angsten roepen zij tot U,quot; 2) tot U, haar erfdeel voor eeuwig, en bezweeren U haar te verlossen. Mijn Jezus, aanhoor die arme zielen, gelief ze te bevrijden, en doe haar overgaan van de d listernis tot het licht; van de tranen tot de vreugde.
Onse Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz.
Jezus van zijne kleederen beroofd.
Wij aanlidden U ene.
27S
Wat zal ik zeggen, o mijn Jezos, op het zien van dit droevig schouwspel? Wat zeggen als ik U de Heilifce der heiligen deze bloedige beleeduing zie aanvaarden? Moesten dan Uwe beulen de onbeschaamdheid bij de wreedheid voegen en U ontkleed vertoonen voor de oogen van het gemeen, dat voor
2) Buruch. III. I.
U slechts woorden van verachting en bespotting had?
O Meester der eeuwige goederen, tot aan Uw laatste uur wildet Gij datgene voor deel hebben, wat de menschen verafschuwen; namelijk het kruis, de naaktheid, de schande 1 quot;Wat worden Uwe lessen weinig begrepen, Uwe voorbeelden weinig gevolgd 1 Wat zijn er weinigen onder hen, die Gij hebt verlicht en geroepen, die „alles voor U verlaten,quot; J) aan alles vaarwel zeggen, alles opofferen I
Velen onzer broeders zijn nog in de plaats van lijden en uitboetin» omdat zij de volmaakte onthechting der schepselen en der aardsche goederen niet hebben beoefend, omdat zij den geest van armoede en zelfverloochening niet bezaten. Duar hebben 7ij voor kleeding slechts vlammen, voor schatten en rijkdonmen ons medelijden, helaas 1 dikwijls onvermogend ter oorzake onzer onwaardigheid. 0 Heer, gewaardig U het heden krachtdadig te maken door hetzelve te verrijken met den schat uwer verdiensten. Aanschouw die arme gevangenen en aanvaard als voldoening hunner schulden, de onbeschrijfelijke smarten die Gij hebt geleden toen de beulen het kleed, dat in uwe wonden vastkleef ie, van uw maagdelijk lichaam trokken. Door deze smartelijke ontblooting bezweer ik U, „ontdoe die zielen welke U dierbaar zijn van het kleed der droefheid en der kwelling, en versier ze met het dubbel kleed, van rechtvaardigheid en glorie.quot; 2)
Onze Vader, Wees gegroet. Glorie zij den Vader. enz,
279
i) Mat t XIX. 27.
2) Baruch V. 1, 2.
OEFENING
Jezus wordt aan het kruis gehecht.
Wij aanbidden V enz.
O vlekkeloos slachtoffer, ziedaar het altaar, waar Gij uw offer gaat voltrekken 1 Zonder morren of klaaen, als een zachtmoedig lam, levert Gij ü over in de handen uwer beulen ; gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot den dood des kruis es, 1) strekt Gij U met onderwerping, ja zelfs met vreugde uit-op het bed van smarten dat zij voor U bereid hebben.
O Jezus, Gij hebt U ten offer gebracht voor de zaligheid van alle menschen, io de wonden uwer handen en voeten hebt Gij hen eene schuilplaats willen openen, waar zij veilig zouden zijn voor de gram-schfip uw3 Vaders; gedenk de zielen aan wie de overvloedige verdiensten Uwer verlossing nolt; niet ten volle zijn toegevoegd. Daar zij heden de zonden bewtenen, die U zoo dikwijls hebben doen lijden, en treuren bij de gedachte U zoo wreed te hebben gewond, o zoo laat haar de kracht ondervinden van het dierbaar bloed dat Gij voor haar hebt vergeten.
En Gij ook. Vader van Jezus, almachtige God, verhoor ons. Het is waar, uwe strenge rechtvaardig\' heid eischt algeheele voldoening maar werp uwe blik\' hen op het aangezicht van uwen gezalfde, 2) bij wien is barmhartigheid, vergiffenis en genade; sla uwe oogen op dien Goddelijken Zoon, dien wij ü aan
1) Philipp. II, 8.
2) Ps. LXXXIII. ie
280
VAN DEN KRUISWEG.
bieden in zijn staat vaü slachtoffer, en Gij zult ontwapend zijn. Indien de zielen, voor welke wij U aanroepen, weerspannig geweest zijn aan uwe heilige wet, deze Goddelijke Zaligmaker heeft uwen wil volmaakt volbracht; indien zij lauw waren in uwen dienst. Hij brandde van ijver voor uwe eer. Laat U dan bewegen, in naam van Jezus, van zijn dierbaar bloed en zijne wonden ; zuiver het overige harer vlekken en open haar het hemelsch Jeruzalem, waar zij eeawig nwe barmhartigheid en de liefde van uwen Goddelijken Zoon zullen zegenen.
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz,
Wij aanbidden ü enz.
Ziedaar het heilig slachtcffer aan het kruis, ah een si andaar d^ opgeheven op de hergen 1) voor het oog van alle volkeren, en geplaatst tusschen hemel en aarde om de Middelaar te zijn tusschen God en de menschen.
281
Ik aanbid U, o Jezus, uitgestrekt op het bed van smarten en schande. Ik aanbid U, o eenige hoop der zondaren, troost der lijdeudon, glorie der rechtvaardigen en geluk der zaligen! Ik aanbidU, o „Lam Gods, dat wegneemt de zonde der wereld 2), dat
(i) Isaïas xviii. 3. {2) Joan. 1. 29.
16.
282 OEFENING
hebt uitgewischt het handschrift, hetwelk ons vijandig was, en het genageld hebt aan het kruis.quot; t)
Met Maria en de heilige vrouwen nader ik dien troon waar de gerechtigheid en de vrede elkander den hts hethen gegeven 2) en de handen tot U opgeheven bezweer ik IJ. gedenk de belofte die TJw goddelijke mond uitsprak: Wanneer ik van de aarde zal verhooqd zijn, zal ik alles tot mij trekken. 3)
Ach! dat zij voor mij bewaarheid worden die goddelijke woorden. Trek mij tot TT, laat mij rusten in uwe be lige wonden, laat mij opklimmen tot uw H. Hart, opdat ik er eene vurige en edelmoedige liefde putte, gelijk aan uwe liefde, „eene liefde sterk als de dood. 4)
Dat deze onwaardeerbare belofte vooral vervuld worde voor die zielen, voor welke ik uwe hulp inroep. Trek haar tot TJ, Heer, die zoozeer verlangen uw buli binnen te gaan, die verzuchten naar het gelukkig oogenblik, waarop gij tot haar gelijk tot den goeden moordenaar zult zeggen; Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn. 5)
Open voor haar uwe armen, die aan het kruis voor alle menschen zijn geopend, neig tol haar uw heilig hoofd om haar den eeuwigen vredekus te geven; verberg deze zuchtende duiven in de klove der rots, in de opening van uw hart waar men rust in de vreugde eener eeuwige liefde.
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader. enz.
1) Coloss. II, 14.
2) Ps. LXXXIV. II.
3) Joan. XII, 32.
4) Cant. VIII, 6.
5) Joan. XXIII, 45.
}Yr
VAN DEN KRUISWEG.
XIII STATIE Jezus wordt van het kruis afgedaan.
Wij aanbidden U, enz,
O 1 Moeder van liefde en smarten, is er wel eene droefheid gelijk aan de Uwe? Dit bloedige en mismaakt lichaam dat Gij in Uwe armen outvangt, is het dat van Jezus, de gezegende vrucht Uws lichaams, schoon hoven de hinderen der menschen? 1) Dit aanschijn bedekt met eene loodkleurige bleekheid, is het dat hetwelk Gij aanschouwd hebt schitterend van glorie en minnelijke majesteit ? Herkent Gij in die verscheurde handen, de almachtige en gezegende handen die wonderen deden en weldaden verspreiden ? Herkent Gij in die doorboorde voeten, die heilige voeten welke Judea doorliepen om overal de woorden des heils te brengen en zich vermoeiden om de verdwaalden op te zoeken?
Helaas* ja, dat lichaam van het hoofd tot de voeten doorwond, is wel wezenlijk van Uw Godde-lijken Zoon, die gewond is om onze loosheden en gekwetst om onze misdaden. 1)
Welk een schouwspel voor Uw hart, o beklagenswaardigste der moeders!
Wat hebt Gij een groot dee! gehad in het lijden van den Verlosser! Was het dan niet voldoende dat Jezus om ons te verlossen den kelk des lijdens tot den bodem ledigde 1 Was het noodzakelijk dat de Goddelijke gerechtigheid U ook al de bitterheid er van deed smaken?
1) Ps. XLIV. 3.
2) Isaïas LIII, 5.
283
OEFENING
O Maria, daar Gij ons in smarten en tranen hebt gebaard, laat hen niet verloren gaan, wier zaligheid l) zooveel heeft gekost en wees voor ons altijd eene medelijdende en liefderijke Moeder.
Laat een gedeelte Uwer tranen vallen op Uwe kinder™ der aarde, welke afgrijselijker zijn gewond dan Jezus, omdat hunne wonden het droevig gevolg der zonden zijn. Besproei er ook de zielen mede onzer broeders die uit de plaats van boete hunne handen sineekend tot U verheffen en om verkwikking en verlossing vragen.
O Moeder der bedrukten, troosteres van hen die lijden en weenen, hoor hunne klagende stem. In naam van Uw smartelijk moederschap, verbreek de ketenen die hen van hun opperst Goed verwijderd houden, en blusch in den zondvloed Uwer warmhartigheid de vlammen der Goddelijke rechtvaardigheid. quot;Wees voor die gevangenen „de deur des hemels,quot; en geleid hen in het verblijf van rust en vrede, van dien vrede die geen avond kent. 1)
Onze Vïdcr. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz,
XIV STATIE Jezus wordt in het graf gelegd.
Wij aanbidden V enz.
Uw lijden, o Jezus, hitft een einde genomen, maar Uwe vernederingen volgen U tot in het graf. Niet tevreden met verpletterd te zijn als de druif in de
284
VAN DEN KRUISWEG.
wijnpers, hebt Gij nog als de graankorrel in de aarde willen gelegd worden. Alvorens op te klimmen tot het hoogste der hemelen, en neer te zitten aan de rechterhand Uws Vaders, hebt Gij willen neerdalen in de onderste deelen der aarde. 1)
Ach 1 daar IJ om die overmatige vernedering alle macht is gegeven, 2) gelief dezelve te gebruiken ten gunste der zielen, welke de Goddelijke Rechter in het vagevuur houdt opgesloten, en die even vurig verlangen TJ te zien, als hunne voorvaderen welke Gij vroeger hebt verlost. Verbreek de poorten, die hen gevangen houden, laat uw Goddelijk licht schijnen in den duisteren nacht die hen omringt, cn kondig hen de verlossing aan die Gij in uwe macht hebt. Voer hen in uw gevolg mede naar het land der levenden; dat zij ü volgen in het verblijf der glorie, in de eeuwige woningen, die Gij hun in Uw Koningrijk bereid hebt.
Onze Vader. Wees gegroet. Glorie zij den Vader enz
285
O mijn Jezus, voor mijne ziel vraag ik U niet de vrucht mijner gebeden, die ik gedaan heb en der tranen die ik heb gestort, terwijl ik U volgde op den smartvollen weg, waar Uwe bloedige voetstappen mij geleiden. Indien ze aan Uwe goedheid behagen, smeek ik U de verdiensten te willen toevoegen aan de zielen des vagevuurs, waarvoor ik Uwe hulp heb af-
(r) Ephes. iv. 9. (2) Matt, xxvin 18.
OEFEMING
286
gesmeekt. Ik weet, o Heer, dat mijne gebeden en tranen door zichzelven niet in staat zijn volkomen aan Uwe rechtvaardigheid te voldoen, maar daar ik U heb aangeroepen in naam van Uw bitter lijden, van üw heilig bloed en van Uwen dood, heb ik de vaste hoop Uw teeder Hart voor haar te hebben gewonnen. Ook vertrouw ik op de beloften door U uitgesproken: „Al wat gij aan éénen van deze mijne geringste broeders gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan.quot;
Zij zijn de Uwen die zielen voor wie ik Uwe hulp heb afgesmeekt, en die ik heb willen verlichten en vertroosten. Zegen mijne zwakke pogingen en vermeerder mijne verdiensten met de Uwen, o Jezus. Ja-, barmhartige God, verhoor mijn gebed en open heden voor een groot getal onzer lijdende broeders de plaats der verfrissching, des lichts en des vredes. 1) Amen.
i) Liturgie.
gt;lt;£:-*$*- \'4*- *$*■ -^- -\'4*- ■*$*■
Gebeden voor eiken dag der week
tot lafenis der geloovige zielen in het Vagevuur.
Almachtige Hoer God, ik smeek U door het kostbaar Bloed, dat uw Goddelijke Zoon Jezus heeft vergoten in den Hof, verlos de zielen in het vagevuur, en in het bijzonder de meest verlatene onder alle; voer haar uwe glorie binnen, waar zij U voor eeuwig moge loven en zegenen. Amen.
Pater, Ave en De profundis.
Almachtige Heer God, ik smeek U door het kostbaar Bloed, dat uw Goddelijke Zoon Jezus heeft vergoten in zijne wreede geeseling, verlos de zielen in het vagevuur, en in het bijzonder die onder alle de intrede in uwe glorie het meest nabij is, opdat zij weldra beginne U voor eeuwig te loven en te zegenen. Amen.
Pater, Ave en De profundis.
Almachtige Heer God, ik .smeek U door het kostbaar Bloed, dat uw Goddelijke Zoon Jezus heeft vergoten in zijne wreede doornenkroning, verlos de zielen in het vagevuur, en in het bijzonder die onder alle het laatst die vreeselijke pijnen zou moeten verlaten, opdat zij niet zoolang vertraagd worde, om U in uwe glorie te loven en voor altijd te zegenen.
Pater, Ave en De profundis
GEBEDEN VOOR
Almachtige Heer God, ik smeek U door het kostbaar bloed, dat uw Goddelijke Zoon Jezus heeft vergoten in de straten van Jeruzalem, toen Hij het Kruis op zijne heilige schouders torschte, verlos de zielen in het vagevuur, en in het bijzonder die voor uw oog het rijkste aan verdiensten is, opdat zij op den glorietroon, die haar wacht, U den hoogsten lof brenge en U in eeuwigheid zegene. Amen.
P at er, Ave en De pro fundis.
Almachtige Heer God, ik smeek U door het kostbaar Vleesch en Bloed van uwen Goddelijker! Zoon Jezus, dat Deze zelf op den avond vóór zijn H. Lijden tot spijs en drank aan zijne beminde Apostelen schonk en verder aan de gansche Kerk achterliet tot een blijvend Offer en tot een levendmakend voedsel van zijne geloovigen, verlos de zielen in het vagevuur, en wel vooral die de grootste godsvrucht heeft getoond tot dit Geheim van oneindige liefde, opdat zij U, te zamen met uwen Goddelijken Zoon en met den H. Geest in uwe glorie eeuwig daarvoor love
Amen
Pater, Ave en De pro fundis,
Almachtige Heer God, ik smeek U door het kostbaar Bloed, dat uw Goddelijke Zoon Jezus op dezen dag op den Kruisboom heeft vergoten, bijzonder uit zijne allerheiligste handen en voeten, verlos de zielen in het vagevuur, voornamelijk die, voor welke ik meer verplicht ben te bidden, opdat het niet mijne schuld zij, zoo Gij haar niet spoedig binnenleidt in
288
ELKEN DA.G DER WEEK.
uwe glorie om U daar voor eeuwig te loven en te zegenen. Amen.
Pater, Ave en De frofundis.
Almachtige Heer God, ik smeek U door het kostbaar Bloed, dat uit de Zijde van uwen Goddelijken Zoon Jezus stroomde, in tegenwoordigheid van, en tot de bitterste droefheid zijner Allerheiligste Moeder ; verlos de zielen in het vagevuur en in het bijzonder die, welke onder alle de grootste godsvrucht heeft getoond tot die verhevene Gebiedster, opdat zij spoedig uwe glorie binnentrede, om U in haar en haar in U door alle eeuwen te loven. Amen.
Pater, Ave en De profundis.
Paus Leo XII, bij Rescript van de H. Congregatie der Aflaten, r8 November 1826, vergunde aan alle geloovigen, die ten minste met rouwmoedig hart en godvruchtig de opgenoemde Gebeden, verdeeld over eiken dag der week, tegelijk met het Pater, Ave en het De Profundis bidden, en daarenboven een tijd lang bidden volgens de meening van Z. H. den Paus:
Een aflaat van 100 dagen eens per dag.
289
17
|
PSA-LMUS 129. De profundis clamavi ad te Domine; Dornine, exaudi vocem meam. Fiant aures tuaj inten-dentes in vocem depreca-tionis meae. Si iniquitates observaveris, Domine; Domine, quissus-tinebit ? Quia apud te propitiatio est, et propter legem tuam sustinui te, Domine. Sustinait anima mea in ver-bo eius, speravit anima mea in Domino. A custodia matutina usque ad noctem, speret Israel in Domino. Quia apud Dominum mise-ricordia, et copiosa apud eum redemptio. Et ipse redimet Israel ex omnibus iniquitatibus eius. Requiem aeternam dona eis, Domine. Et lux perpetua luceat eis. Requiescant in pace. A. |
Psxlm 129. Uit de diepten roep ik tot U, o Heer! Heere, geef gehoor aan mijne stem! Laat uwe ooren luisteren naar de stem mijner smeeking. Indien Gij de ongerechtigheden gadeslaat, o Heer! wie, Heere, zal bestaan? Maar bij U is vergeving; én ter oorzake van uwe wet, o Heere, vertrouw ik op U. Mijne ziel vertrouwt op zijn woord; mijne ziel hoopt op den Heer ! Van den dageraad af tot in den nacht toe hope Israël op den Heer ! Want bij den Heer is barmhartigheid. en bij Hem is overvloedige verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijne ongerechtigheden. Verleen hun, o Heer, de eeuwige rust. En \'t eeuwig licht ver-schijne hun. Dat zij rusten in vrede. A. |
DE PROFUNDIS.
291
|
v. Domine, exaucli orati-onem raeam. r. Et clamor meus ad te veniat. Oremus. Fidelium Deus omnium conditor et redemptor, ani-mabus famulorum famula-rumque tuarum remissio-nem cunctorum tribue pec-catorum, ut indulgentiam quam semper optaverunt, piis supplicationibus con-sequantur. Qui vivis et regnas in saecula saecu-lorum. r. Amen. v. Requiem aeternam dona eis, Domine. r. Et lux perpetua lu-ceat eis. v. Requiescant in pace. r. Amen. |
v. Heer verhoor mijn ge-gebed. r. En mijn geroep kome tot U. Laten wij ridden. God, Schepper en Verlosser aller geioovigen, verleen aan de zielen uwer dienaren en dienaressen kwijtschelding van al hunne zonden: opdat zij de vrijspraak, die zij aitoos hebben verlangd, door vrome smeekingen erlangen. Gij die leeft en regeert in dè eeuwen der eeuwen. r. Amen. v. Heer geef hun de eeuwige rust. r. En \'t eeuwige licht moge hun verschijnen, v. Dat zij in vrede rusten. r. Amen. |
of Opdracht van alle uitboetende werken en voorspraken ten gunste der geloovige zielen in het Vagevuur.
Deze heldhaftige Liefdedaad, ten gunste der geloovige zielen in het vagevuur, bestaat in eene vrijwillige opdracht, door de geloovigen aan genoemde zielen gedaan, van alle hunne uitboetende werken tijdens dit leven en ook nog van alle Aflaten, die na hun dood op hen kunnen worden toegepast, terwijl zij, zoo hunne godsvrucht hun dit ingeeft, dezen schat kunnen nederleggen in de handen der allerheiligste Maagd Maria, opdat deze er de Uitdeelster van zij ten gunste dier heilige zielen, welke zij uit de pijnen van het vagevuur willen verlossen. Met deze Opdracht staat men nochtans aan de zielen niets meer af, dan de bijzondere en persoonlijke vrucht van ieder dier werken, zoodat b. v. de priesters niet verhinderd zijn de H. Mis op te dragen tot intentie van hen, die hun daarvoor een aalmoes geven.
De heldhaftige Liefdedaad, ook Gelofte of Opdracht geheeten, werd met vele Aflaten verrijkt, bij Decreet van 28 Augustus 1728, door Paus Benedictus XIII, welke later door Paus Pius VI, 12 December 1788, werden bevestigd, en daarna door Z. H. Paus Pius IX bij Decreet van de H. Congregatie der Aflaten, 30 September 1852, op de volgende wijze gespecificeerd :
I. De Priesters, die genoemde Opdracht hebben gedaan, kunnen deelen in het Indult van het persoonlijk geprivilegieerde Altaar op alle de dagen van het jaar.
HELDHAFTIGE AKTE VAN LIEFDE. 293
II. Alle geloovigen, die dezelfde Opdracht hebben gedaan, kunnen verdienen;
Een vollen Aflaat, uitsluitend toepasselijk op de geloovige zielen, op iederen dag, waarop zij tot de H. Communie naderen, mits zij eene kerk, of openbare bedeplaats bezoeken en daar een tijd lang bidden volgens de meening van Z. H.
III. Eveneens kunnen zij verdienen:
Een vollen Aflaat op alle Maandagen van het iaar, wanneer zij de H. Mis hooren tot lafenis der zielen in het vagevuur, en de andere opgenoemde voorwaarden vervullen.
Alle reeds verleende Aflaten, of die in het vervolg nog verleend zullen worden aan de geloovigen, die deze Opdracht hebben gedaan, kunnen toegepast worden op de zielen in het vagevuur.
Eindelijk heeft Z. H. Paus Pius IX, met het oog op de kinderen, die nog niet communiceeren, alsmede op de arme zieken, chronische lijders, grijsaards, buitenlieden, gevangenen en andere personen, die of niet kunnen communiceercn, of op Maandag deH. Mis niet kunnen hooren, door een ander Decreet van de H. Congregatie der Aflaten, 20 November 1852» verklaard dat voor die geloovigen, welke de H. Mis op Maandag niet kunnen hooren, die welke zij hooren op Zondag, geldig is; en wat de geloovigen betreft» die of nog niet tot de H. Communie zijn toegelaten, of verhinderd zijn om te communiceeren, heeft Z. H. het aan het goedvinden der respectieve Bisschoppen overgelaten de biechtvaders te machtigen tot het veranderen dezer werken.
Eindelijk houde men in het oog, dat, ofschoon deze heldhaftige Liefdedaad ook met den naam van Gelofte voorkomt op sommige gedrukte blaadjes» waarop ook een formulier van zoodanige Opdracht staat uitgedrnkt, dit nochtans niet zóó verstaan moet
294
/heldhaftige
worden, alsof er verplichting op zonde zou bestaan, gelijk het ook niet noodig is de aangegevene formule met den mond uit te spreken, daar de akte van den wil volstaat, en men de opdracht slechts met het hart behoeft te verrichten, om deelachtig te worden aan de opgenoemde Aflaten.
welke men kan gebruiken om de heldhaftige akte te doen.
Tot Uwe meerdere eer, u mijn God, één in drie personen, om meer van nabij mijn Godde-lijken Verlosser Jezus Christus na te volgen en om mijne oprechte toewijding te toonen tot de allerheiligste Maagd Maria, Moeder van Barmhartigheid, die ook de Moeder is der arme zielen des vagevuurs, neem ik N. N. het besluit mede te werken aan de verlichting en verlossing der zielen, welke nog aan de Goddelijke rechtvaardigheid moeten voldoen door smarten welke hare zonden verdienen; en voor zooveel het mij mogelijk is, zonder mij echter op zonde te verbinden, doe ik U vrijwillig de gelofte al de zielen des vagevuurs te willen verlossen, welker verlossing de allerheiligste Maagd Maria
AKTE VAN LIEFDE.
verlangt Tot dat einde stel ik in handen dezer goede Moeder al mijne werken van voldoening welke anderen mij zullen toevoegen gedurende mijn leven, bij mijn dood of na mijn overgang naar de eeuwigheid. Ik bid IJ, o mijn God, dit offer te aanvaarden en te bevestigen, gelijk ik het heden vernieuw en bevestig, tot Uwe meerdere eer en tot zaligheid mijner ziel. Indien mijne voldoeningen niet toereikend zijn om al de schulden te voldoen der zielen welke de H. Maagd verlossen wil, alsook mijne eigene schulden welke ik gemaakt heb door de zonde die ik haat en verfoei, bied ik mij aan, o Heer, om het ontbrekende te voldoen door de pijnen des vagevuurs, indien U dit behaagt, mij voor het overige overgevende aan Uwe oneindige barmhartigheid, in de armen van Maria, mijne teedere Moeder. Ik neem tot getuige van mijn offer en mijne belofte al de Zaligen des Hemels, geheel de strijdende Kerk op aarde en de lijdende des vagevuurs. Amen.
Deze heldhariige akte van liefde verbindt niet op zonde, en kan te allen tijde herroepen worden. Het is niet noodzakelijk eenige formule uit te spreken, om dit offer te doen; eene inwendige akte van den wil, die uit het hart voortkomt, is voldoende om deel te hebben aan de aflaten die er aan verbonden zijn Wij geven hier echter de formule welke door P. Olmden is opgesteld en waarvan sprake is in het decreet van Pius IX van den 20 September 1852. Het is goed ze nu en dan te herhalen.
295
heldhaftige
Verklaring van den zin der offerande
welke men doet door de heldhaftige akte.
1. Vrucht van verdiensten. 3. Vrucht van uitboeting. 3. Vrucht van verkrijging. 4. Vrucht van voldoening. Wat wij afstaan aan de zielen des vagevuurs, is de laatste soort van vruchten; de drie eerste kunnen niet aan anderen worden medegedeeld. Hieruit volgt dat de heldhaftige akte niet belet dat de Priesters de H. Mis opdragen tot intentie van personen van wien zij offers ontvangen. Zij belet evenmin te bidden voor zich, voor zijne bloedverwanten, zijne weldoeners en vrienden.
Gebed tot de H. Maagd ten gunste de r geloovige zielen.
Gedurende geheel mijn leven waart ?ij, o fl. Maagd, mijne teedere Moeder, gij hebt voor mij ontelbare gunsten verworven in gevaren en smarten; gij zult mij ook niet verlaten in het uur des doods. Maar eene bijzondere gnnst vraag ik U heden, o zoete Troosteres der bedroefden, namelijk medelijden te hebben met de ongelukkige zielen, welke om de zondenschuld nog in de vlammen des vagevuurs lijden. Gij laat toe dat ik U mijne goede teedere Moeder noem, wees ook die der arme zielen voor welke ik bid tot uw medelijdend Hart. Laat U door mijne tranen en gebeden bewegen; dat
296
AKTE VAN LIEFDE. 297
de hartverscheurende kreten welke uit die plaats van droefheid en ellende opstijgen tot ü komen, en dat Gij, o waardige Middelares tnsschen God en de zielen die daar verblijven, van Uwen Zoon hare spoedige verlossing moget vragen, dit is de gunst, o, Hemelsche Moeder, welke ik U verzoek en van LJ afsmeek. Amen.
17
tot lafenis van de zielen des Vagevuurs.
—--
(Voor eigen gebruik.)
Heer, ontferm u onzer.
Jejus Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Jezus Christus, hoor ons.
Jezus Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm u over de zielen
des vagevuurs.
God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u over
de zielen der vagevuurs.
God, heilige Geest, ontferm n over de zielen des vagevuurs.
Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm u over Ë9 de zielen des vagevuurs. S*
Alle heilige Engelen en Aartsengelen. £■
Alle koren der zalige geesten.
Alle Patriarchen en Profeten. ?
de zielen des vagevuurs. 209
Alle lieilige Apostelen en Evangelisten. g
Alle heilige Bisschoppen en Belijders. a
Alle heilige Priesters en Levieten. tr
Alle heilige Monniken en Eremieten. S-
Alle heilige Maagden en quot;Weduwen. c
Alle Heiligen Gods.
Wees genadig, vergeef haar, Heer.
Wees genadig, verhoor haar, Heer.
Van alle kwaad, verlos haar. Heer.
Van uwe gramschap, verlos haar. Heer.
Van de gestrengheid uwer rechtvaardigheid. Van den knageuden worm des gewetens.
Van de verschrikkelijke duisternis des vagevunrs. Van het geween en gezucht. 2,
Door uwen allerzoetsten naam. s=
Door uw heilig doopsel en vasten.
Door nwe allerdiepste nederigheid. a
Door uwe groote gehoorzaamheid. r
Door uwe oneindige liefde.
Door uwen doodsangst en uwe smarten.
Door uw bloedig zweet.
300 LITANIE TOT LAFENIS VAN
Door uwe ketenen en banden.
Door uwen schandelijken dood.
Door uwe allerheiligste wonden. g
Door uw kruis en uw smartelyk Igden. er-
Door uwe heilige verrijzenis. »
Door uwe wonderbare hemelvaart.
Door de komst van den heiligen (ieest, den Squot; Vertrooster. gt;?
In den dag des oordeels.
Die door uwe genade zalig maakt, wij bidden u,
verhoor ons.
Die de macht hebt over dood en hel.
Dat het u behage alle afgestorvene geloovigen lt;£=:
van hunne pijnen te verlossen.
Dat het u behage aan allen uwe genade te doen
Dat het u behage hen toe te laten in het gezel- S
schap uwer uitverkorenen.
Koning van ontzaglijke majesteit.
Zoon Gods.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
geef haar de rust.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef haar de rnst.
de zielen des vagevuurs. 301
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,.
geef haar de eeuwige rast.
Jezus Christus, hoor ons.
Jezus Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Jesus Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
v. Heer geef haar de eeuwige rust.
b. En het eeuwige licht verschijne haar.
v. Van de poorten der hel
b. Verlos Heer de zielen der overledenen.
v. Dat zij rusten in vrede.
b. Amen.
v. Heer, verhoor mijn gebed.
b. En laat mijn geroep tot u komen.
Gebed voor vader en moeder.
O God, die ons geboden hebt vader en moeder te eeren, ontferm u, volgens uwe barmhartigheid over de zielen van mijnen vader en mijne moeder-, verleen hun de vergeving hunner zonden en geef, dat ik hen eenmaal in de vreugde van het eeuwig licht moge aanschouwen. Door Jezus Christus, onzen Heer. Amen.
Gebed voor vrienden en weldoeners.
O God, die de zondaars vergeeft en de zaligheid van ailen wilt, wij bidden nwe goedertierenheid, dat gij aan onze broeders, als ook aan onze naast-bestaanden en weldoeners, die uit deze wereld gescheiden zijn, de genade wilt verleenen, dat zij de
302 LITANIE TOT LAFENIS VAN
voorspraak mogen ondervinden der zalige Maria altijd maagd en van al uwe heiligen en dat zij met hen mogen toegelaten worden tot de gemeenschap der eeuwige zaligheid. Door Jezus Christus onzen Heer. Amen.
Leen, o Heer, het oor aan de gebeden, waardoor wij uwe barmhartigheid ootmoedig smeeken, de ziel van uwen dienaar N. N., dien gij uit deze wereld hebt doen scheiden, op te nemen in het verblijf van licht en vrede en te bevelen, dat zij zicii met uwe heiligen in de glorie vereenige. Door Jezus Christus, onzen Heer. Amen.
O Heer, wij smeeken uwe barmhartigheid medelijden te hebben met de ziel van uwe dienares N.N. en haar deelachtig te maken aan de eeuwige zaligheid, nadat gij haar van de ellende van dit sterfelijk leven bevrijd hebt. Dit vragen wij u door Jezus Christus, onzen Heer. Amen.
Voor alle geloovige zielen O God, Schepper en Verlosser aller geloovigen, verleen aan de zielen van uwe dienaars en dienares* sen de vergiffenis van al hunne zonden, opdat zij door de ootmoetige gebeden uwer Kerk mogen verkrijgen, de kwijtschelding, die zij altijd van uwe barmhartigheid verhoopt hebben. Wij smeeken hierom u, die leeft en heerscht in alle eeuwen der eeuwen. Amen. v. Heer, geef haar de eeuwige rust.
r. En het eeuwig licht verschijne haar,
v. Dat zij rusten in vrede.
K Amen.
der smarten van O. H. Jezus Christus voor eiken dag der week.
In den hof der Olijven.
VOOR DEN ZONDAG.
I. Ik offer ü op, zoete Jezus, voor elke der zielen van het vagevuur de smarten van U w lijden, den wreeden dood des kruises en het kostbaar bloed, dat Gij vergoot, voor onze zaligheid en verlossing.
II. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de vrees en den schrik, die Uw bedroefd Hart in den hof overvielen bij de gedachte aan de pijnen, die Gij gingt verduren.
III. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, die eindelooze droefheid in TJ veroorzaakt door de vrees voor den dood, die U bedreigde, op het oogenblik dat er maar zeer weinig noodig was om TJ door deze overmatige droefheid te doen sterven, zooals Gij door deze smartelijke woorden aan Uwe leerlingen bekend maaktet: Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe.
OPDRACHT. DER SMARTEN
IV. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de akte van ootmoedigheid, die Gij deedt, toen Gij, tot Uwen Vader biddende, U nederwierpt op Uwe knieën en U met het aangezicht ter aardev liet vallen uit eerbied voor Uwen Vader.
V. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de smartelijke bede, waarin Gij met tranen en zuchten Uwen Vader smeektet den bitteren kelk des lijdens van U weg te nemen. Ik offer U ook op de verheven onderwerping, die U tot God deed zeggen: Niet mijn wil maar de Uwe geschiede.
VI. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de brandende liefde, met dewelke Gij, gedompeld in eene zee van benauwdheden, Uwe dierbare leerlingen gingt bezoeken, hen vermanende tot waakzaamheid, opdat zij niet door de bekoring zouden overwonnen worden.
VII. Ik offer U nog op, zoete Jezus, het kostbaar bloed, dat vloeide uit de wonden, en de smarten, die Uw hart verscheurden.
Fan den hof van Olijven tot hij den Hoogepriester Annas.
de
I. Ik drang U op, zoete Jezus, voor de Qjj zielen des vagevuurs, de smarten die Gij leedt
304
VAN O. H. JEZUS CHRISTUS.
door het verraad van Judas, die IJ voor dertig zilverlingen aan de Joden verkocht en ü door een kus in hunne handen leverde.
II. Ik draag U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de smart en de benauwdheid, die Gij gevoeldet, toen Gij werdt aangevallen door een groot aantal soldaten, gevangen genomen en gebonden als een boosdoener.
III. Ik draag U op, zoele Jezus, voor de-zielen des vagevuurs, de hevige smarten, die U het hart doorboorden, toen Gij, te midden van Uwe pijnen, U verlaten zaagt van Uwe dierbaarste vrienden, die, U gevangen genomen en gebonden ziende, allen vluchtten; Toen verlieten Hem du Apostelen en vluchtten weg.
IV. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs al het wee, dat Gij on-dervondt van den kant dergenen, die, terwijl zij U van den Hof naai het huis van Annas leidden, U sloegen en ü overlaadden met smaadwoorden.
in he[ huis van Caïphas.
VOOtt DEN DINSDAG.
I. Ik draag U op, mijn zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de beleedigingen, die Gij moest ondergaan, toen Gij geboeid naar het huis van Caïphas werd geleid, waar Gij onder
305-
OPDRACHT DER SMARTEN.
bedreigingen werd ontvangen door Uwe vijanden, die als woedende wolven hunne prooi met woede en ongeduld afwachtten.
II. Ik draag U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, al de beschuldigingen en valsehe getuigenissen, die tegen U werden uitgebraakt en die slechts dienden om U we onschuld meer te doen schitteren.
III, Ik draag U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, den smaad die U werd aangedaan door de Joden, toen zij U een doek voor de oogen bonden en ü kaakslagen gaven, zeggende; Profeteer nu, Christus, wie U geslagen heeft,
_ V. Ik draag U op, zoete Jezus, voor de zielen des vasevuurs, de smart, die Gij onder-stondt, toen Petrus U verloochende.
VI. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, al de versmadingen, die Gij het overige van den nacht moest lijden; want sedert Gij in de handen Uwer wreede ijanden waart, hield men niet op U te bedroeven door vuist- en kaakslagen en U te 0verladen met smaadwoorden en godslasteringen.
Jezus wordt met een wit kleed omhangen en gegeeseld.
VOOR DEN WOENSDAG.
I. Ik offer U op, zoete Jesus, voor de zielen des vagevuurs, de drie valsehe beschuldigingen.
306
VAN O. H. JEZUS CHRISTUS. 307
die de hoofden der Joden tegen U inbrachten, te weten: Dat Gij een verleider des volks waart, dat Gij verboodt den Keizer schatting te betalen, en dat Gij U tot koning der Joden maaktet.
II. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevunrs, de heilige nederigheid, die gij toondet, toen Gij U gebonden voor koning Herodes liet brengen, op zijne vragen geen antwoord gaaft en U daardoor de bespotting van dien tiran op den hals haaldet.
III. Ik offer U op, zoete Josns, voor de zielen des vagevuurs, de vernedering, die Gij moest ondergaan toen men U een wit kleed tot beschimping omhing en U aan de spotlust en de beschimping der soldaten overgaf.
IV. Ik offer U op, zoete Jesus, voor de zielen des vagevuurs. de smarten, die Gij ge-voeldet, toen Gij werdt ontkleed en aan eene kolom gebonden, waaraan men U zoo stevig vastmaakte, dat het bloed uit Uwe armen en handen liep. Ik offer U ook op, de onmen-schelijke geeseling, die de wreede beulen U deden liiden tot zoolang hot bloed uit alle deelen Uws iichaams sprong.
Jezus vjordl met doornen gekroond. VOOR DEN DONDERDAG.
I. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de smartelijke voetstappen
308 OPDRACHT DER SMARTEN
die Gij deedt, toen men ü op het plein Tan Pilatus leidde om daar met doornen gekroond te worden. Toen waart Gij geheel overladen met verstnaadheden en het bloed stroomde nit de wonden., die Gij bij de geeseling hadt ontvangen.
II. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vsgevuurs, de hevige pijn, die de soldaten p|a ü veroorzaakten, toen zij U beroofden van uwe te kleederen, die reeds aan uw lichaam waren vast- I gekleefd. Jen
III. Ik cffer U op, zoete Jezus, voor de ond zielen des vagevnurs, de beleedigmg, die ü door j de soldaten werd aangedaan, toen zij U voor des koninklijkenmanteleen verscheurd purperen kleed gij om de schouderen hingen, ü voor schepter een kon rietstok gaven en U voor diadeem eene kroon men van doornen op het bebloede hoofd drukten. de i
IV. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen gew des vagevuurs, de bitterheid, die Gj in uw hart moe moest gevoelen, toen de ondankbare Joden, op \\ het oogenblik, waarop men U aan hunne blikken des Tertoonde, van alle kanten riepen: Kruisig Rem ! ga^ kruisig Hem! Dat zijn bloed kovie over ons en gij over onze hinderen ! waa
Jezus draagt zijn kruis en wordt gekruisigd.
I. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen ziele
des vagevuurs, de onbegrijpelijke pijn, die gij gij i
lee
hel
]
des sol al hac
VAN O. H. JEZUS CHRISTUS. 309
i leedt, toen gij uw kruis op den Calvarieberg l hebt gedragen.
r 11. Ik oifer U op, zoete Jezus, voor de zielen a des vagevuurs, de ontelbare smarten, die de t soldaten U den geheelen weg aandeden, hetzij al trekkende aan het touw, dat gij om den hals n hadt, hetzij U aansporende om spoedig op de n plaats der onrechtvaardige terechtstelling aan e re komen.
t- III. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, den driemaal herhaalden val ie onder den zwaren last des kruises. )r IV. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen )r des vagevuurs, de matheid en de zwakheid, die \'d gij ondervondt, toen gij niet meer op uwe voeten in kondet staan, noch uw kruis dragen, waarmede m men Simon van Cyrene belastte. Verder nog de smart, die gij gevoeldet, toen men U door :ü geweld van slagen noodzaakte om met veel rt moeite den Calvarieberg te beklimmen.
V. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen sn des vagevuurs, het bittere mengsel van wijn en »/ gal, dat de boozen ü te drinken gaven, toen en gij geheel uitgeput op den berg van Calvarië
waart aangekomen.
VI. Ik draag U op, zoete Jezus, voor de , zielen des vagevuurs, de onnoemelijke smarten,
die gij verduurdet, toen gij door de beulen aan het kruis waart vastgenageld.
VII. Ik offer ü op, zoete Jezus, voor de en zielen des vagevuurs, de heilige offerande, die gij gij met zooveel tranen en zuchten op het kruis
OPDHACHT DER SMARTEN
van U zelveu aan den eeuwigen Vader deedt, die kostbare offerande, die den meusch moest redden en hem den hemel openen.
Jezus in zijnen doodstrijd op het kruis.
VOOE DEN ZATERDAG.
I. Ik offer ü op, zoete Jezus, al die wreede smarten, die gij op het kruis leedt, en de misdadige scheldwoorden, die IJ naar het hoofd werden geslingerd door de Schriftgeleerden en Parizeërs, die ü in uw ongeluk bespotten en U uittartten, daar zij uwe macht voor altijd vernietigd geloofden.
II. Ik offer ü op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de inwendige angsten, die U bevingen, toen gij uwe dierbare Moeder geheel ontroostbaar zaagt en ook de trouwe Magda-leaa, die al weenende den voet van het kruis omklemde.
III. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de gebeden, die gij van af de hoogte des kruises tot uwen Vader, opzondt, en waarin gij Hem om vergiffenis smeektet voor de Joden, terwijl gij ben verontschuldigdet door deze woorden: ^ader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
IV. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, den brandenden dorst, die uwe ingewanden schroeide, toen gij van af het kruis
310
VAN O. II. JEZUS CHRISTUS.
riept: Ik heb dorst! alsook het lijden, dat gij verdnurdet, toen men cene spons, in den azijn gedoopt, aan uwen dorstigen mond bracht.
V. Ik offer ü op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevuurs, de smartelijke klachten, die gij U liet ont fallen, toen gij, U van uwen Vader Terlaten ziende, droevig uitriept: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
VI. Ik offer U op, zoete Jezus, voor de zielen des vagevnurs, do laatste droefheid, die gij onder vondt, toen uwe ziel zich scheidde van uw lichaam en gij uwen geest aan den Vader hebt aanbevolen, terwijl gij met luider stem spraakt: Vader, in moe handen beveel Ik mijnen geest!
311
*$*-*$*-*$*-
tot lafenis van de zielen des Vagevuurs, door den H. Alphonsus deLiguori.
Overweging. De smarten, die deze gezegende zielen lijden, zijn zeer talrijk. Maar de grootste van alle is de gedachte, dat zij zelf cle schuld zijn geweest van het lijden dat zij verduren, door de zonden, welke zij gedurende hun leven bedreven hebben.
Gebed, O Jezus, mijn Verlosser, ik heb dikwijls de hel verdiend; welk eene smart zoi ik hebben, wanneer ik reeds verdoemd ware, door de gedachte, dat ik zelf mijne verwerping had veroorzaakt. Ik bedank u, voor het geduld dat gij met mij hebt gehad, o mijn God, omdat Gij zoo oneindig goed zijt; ik bemin U boven al, en het is mij uit geheel mijn hart leed, dat ik U vergramd heb. Ik beloof ü liever te sterken, dan ü nog ooit te be-leedigen ; geef mij de heilige volharding; heb medelijden met mij; heb oak medelijden met de arme zielen, die branden in de vlammen des Vagevuurs. Maria, Moeder van mijnen God, kom haar door uwe machtige gebeden ter hulp.
Onze Vader. Wees gegroet.
Overweging. Eene andere smart, die deze zielen .zeer bedroefd, is het zien van den tija, dien zij ge-
NOVENE TOT LAFENIS VAN ENZ. 313
durende haar leven verloren hebben, waarin zij vele verdiensten voor het Paradijs konden vergaderen, terwijl zij na dit verlies niet meer kannen vergoeden, omdat met den tijd dea levens, de tijd van verdiensten is geëiudigd.
Gebed. Wee mij, ongelukkige! o Heer, ik, die reeds zoovele jaren op deze aarde leef, ik heb slechts verdiensten voor de hel vergaderd. Ik bedank u, dat gij mij den tijd geeft, het kwaad te herstellen, dat ik heb gedaan. Het spijt mij, o mijn God, die zoo goed zijt, dat ik U heb bedroefd; sta mij bij, opdat ik den tijd, die mij nog overblijft, alleen besteede om U te dienen en te beminnen ; ontferm U mijner, en heb medelijden met de zielen dea Vagevaura. O Moeder Gods, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader. Wees gegroet.
DERDE DAG.
Overweging. Een niet minder groote amart lijden de zielen door het verschrikkelijk gezicht harer zonden, waarvan zij de schuld betalen. Gedurende het tegenwoordige leven kent men niet al de boosheid der zonde, maar dea te beter begrijpt men ze in het andere, en dit zijn zelfs de grootste pijnen, welke de zielen des Vagevuurs lijden.
Gebed. O, mijn God, omdat gij zijt oneindig goed, bemin ik U boven alles, en het is mij uit den grond van mijn hart leed, dat ik u vergramd heb. Ik beloof L\', liever te sterven, dan in mijne vorige zonde te hervallen; geef mij de heilige volharding ; ontferm ü mijner en heb medelijden met
NOVENE TOT LAFENIS VAN
de heilige zielen, die branden in de vlammen des Vagevnurs. En gij. Moeder Gods, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader. Wees gegroet.
VIERDE DAG.
_ Overweging. De smart, die nog het meest deze zielen, de bruiden van Jezus Christus, bedroefd, is de gedachte dat zij door de zouden van haar voorgaand leven aan dien God hebben mishaagd dien zij thans zoozeer beminnen. Er zijn zelfs hier op aarde heilige boetelingen geweest, die van droefheid zijn gestorven bij het gedacht dat zij eenen zoo goeden God beleedigd hadden De zielen des Vagevuurs weten veel beter dan wij hoe beminnenswaardig God is, en zij beminnen Hem nit alle kracht; daarom voelen zij, wanneer zij er aandenken dat zij Hem gedurende haar leven beleedigd hebben, daar eene smart over, die alle andere smart overtreft
^ Gebed. O mijn God, omdat gij oneindig goed zijt, doet het mij leed uit geheel mijn hart, dat ik TJ beleedigd heb. Ik beloof XJ liever te sterven, dan iu mijne vorige zonden te hervallen; geef mij de heilige volharding en ontferm U mijner; heb ook medelijden met de zieleu die branden in de vlammen des Vagevnnrs en die U uit geheel hun hart beminnen. O Maria I Moeder Gods, help hen door uwe machtige gebeden.
Onze Vader, Wees gegroet.
314
DE ZIELEN DES VAGEVUURS
Overweging. Eene andere groote smart, die deze gezegende zielen lijden, is te wonen in dat vuur om er te lijden, zonder te wetea wanneer hare folteringen zullen eindigen. Zij weten zeer goed dat ïij er eens uit verlost zullen worden, maar de onzekerheid, waarin zij zich bevicden omtrent den dag, die een einde aan hi.re smart zal maken, is voor haar een groot lijden.
Gebed. Wee mij. Heer, indien Gij mij naar de hel hadt gezonden, naar die wreede gevangenis waaruit ik zeker was nooit bevrijd te worden 1 Ik bemin Ü bovenal, oneindige Goedheid, en het doet mij leed uit den grond mijns harten, U beleedigd te hebben. Ik beloof U, liever te sterven, dan in mijne vorige zonden te hervallen, geef rnii de heilige volharding; ontferm U mijner. Heb ook medelijden met de zielen die branden in de vlammen des Vagevuurs. O Maria, Moeder Gods, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader. Wees gegroet.
ZESDE DAG.
Overweging. De zielen des Vagevuurs worden wel getroost door de herinnering aan het lijden van Jezus Christus en aan het H. Sacrament des Altaars, omdat zij steeds eene menigte genaden door de Communie en het heilig sacrificie der Mis ontvangen hebben en nog ontvangen, maar even groot als deze vertroosting voor haar is, even groot is de smart die zij uitstaan bij de gedachte, dat zij
315
NOVENE TOT LAFENIS VAN
gedurende het leven zoo ondankbaar zijn geweest voor de weldaden der Liefde Gods.
Gebed. O mijn Godl gij zijt ook voor mij gestorven en gij hebt ü zoo dikwijls aan mij gegeven in de H. Communie, en ik, ik heb U altijd met ondankbaarheid vergolden, maar nu bemin ik ü bovenal, o mijn opperste goed, en is het mij boven alles leed, dat ik u vergramd heb. Ik beloof U, liever te sterven dan U nog ooit te bedroeven. Geef mij de heilige volhardin? en ontferm U mijner. Heb ook medelijden met de heilige zielen, die branden in de vlammen des Vagevuurs. O Maria, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader. Wees gegroet,
ZEVENDE DAG.
Overweging. Wat de smarten van de gezegende zielen nog vermeerdert, is de herinnering aan de weldaden, die zij van God ontvangen hebben, zooals: ia een katholiek land geboren te ziin, tot boetvaardigheid geroepen te zijn geweest, de vergiffenis harer zonden bekomen te hebben; ja, ongetwijfeld, doen al deze gunsten haar beter heure ondankbaarheid inzien
Gebed. Maar, Heer, wie is er ondankbaarder geweest dan ik? Gij hebt mij met zooveel geduld afgewacht, Gij hebt mij dikwijls met zooveel liefde vergeven en ik, na zooveel beloften, heb u opnieuw gaan beleedigen. Ach! zend mij niet ter helle, ik wil u beminnen. Ik heb spijt ü, oneindige Goedheid, beleedigd te hebben. Ik beloof ü, liever te sterven, dan U opnieuw te beleedigen. Geef mij de heilige volharding. Ontferm ü over
DE ZIELEN DES VA6EVÜÜRS.
mij en heb medelijden met de zielen des Vagevuurs. O Maria, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader. Wees gegroet.
ACHTSTE DAG.
Overweging. Daarenboven is het een buitengewoon bittere smart voor deze gezegende zielen te denken dat God, terwijl zij nog leefden, haar zoo rijkelijk met bijzondere gunsten heeft bedeeld, die hij niet geschonken heeft aan anderen, en dat zij door hare zonden Hem hebben gedwongen haar tot de hel te veroordeelen, ofschoon Hij haar toch nog heeft willen vergeven en vervolgens uit zuivere barmhartigheid zalig maken.
Gebed. Heer, ik ben een van die ondankbaren, die na zoovele genaden van U ontvangen te hebben Uwe liefde hebben veracht en verdiend hebben ter helle veroordeeld te worden. Oneindige goedheid, ik bemin U nu bovenal, het smart mij uit geheel mijne ziel, U beleedigd te hebben. Ik beloof U liever te sterven, dan U voortaan nog te beleedigen. Geef mij de heilige volharding en oniferm U mijner, heb medelijden met de heilige zielen, die branden in de vlammen des Vagevuurs. H. Maria, Moeder Gods, help haar door uwe machtige gebeden.
Onze Vader, Wees gegroet.
NEGENDE DAG.
Overweging, In één woord, al de smarten die de zielen lijden zijn groot; het vuur, de verveling, de duisternis, de onzekerheid van het oogenblik, waarop zij uit deze gevangenis zullen bevrijd worden, al deze pijnon zijn groot, maar de grootste
317
318 NOVENE TOT LAFENIS VAN ENZ.
smart van die bruiden van Christus, is verwijderd te zijn van haren Bruidegom en van zijn aanschijn beroofd te wezen.
Gebed, O mijn God, hoe heb ik zooveel jaren verre van U en beroofd van Uwe genade kunnen leven. Oneindige Goedheid, ik bemin u bovenal en het smart mij uit het diepste mijns harten dat ik U beleedigd heb. Ik beloof U, liever te sterven dan in mijne vroegere zonden te hervallen. Geef mij de heilige volharding en laat niet toe dat ik nog ooit in Uwe ongenade valle. Ik bid U medelijden te hebben met de zielen, die lijden in de vlammen des Vagevuurs. Verzacht hare smarten, verkort den tijd van haar ballingschap en roep haar weldra tot het geluk U van. aanschijn tot aanschijn te aanschouwen.
O Maria 1 Moeder Gods, help haar door uwe machtige gebeden en bid ook voor ons, die voortdurend in gevaar zijn ons zeiven te verdoemen.
Onze Vader. quot;Wees gegroet.
1. Jezus, zachtmoedig en ootmoedig van harte, maak mijn hart gelijkvormig aan het uwe.
(Een aflaat van 300 dagen, eens per dag.)
2. Mijn Jezus, barmhartigheid!
(Esn aflaat van 100 dagen, telkens.)
3. Zoetste Jezus, wil mij geen Rechter zijn, maar een Zaligmaker.
{Een aflaat van 50 dageni telkens.)
4. Aanroeping der allerh. Drievuldigheid met de woorden; In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.
{Een aflaat van 50 dagen, telkens.)
5. Ieder oogenblik zij het allerheiligst en aller-godJelijkst Sacrament geloofd en gedankt.
{Een aflaat van 100 dagen eens per dag.
Een aflaat van 100 dagen driemaal per dag, op alle Donderdagen des jaars, alsmede onder het octaaf van het feest van sacramentsdag.
Een aflaat van IQQ dagen gedurende iedere E. Mis eens te verdienen door alle geloovigen, die tijdens de opheffing der beide gedaanten ten minste met rouwmoedig hart en godvruchtig hetzetfde schietgebed hidden.
6. Zaet Hart van mijn Jezus, maak dat ik U immer meer beminne.
(Een af laat van 300 dagen, telkens.)
7. Bemind zij overal het H, Hart van Jezus 1
{Een aflaat van 100 dagen, eens per dag.)
GEMAKKELIJK
8. Gezegeud zij de heilige en onbevlekte ontvangenis der allerh. Maagd Maria.
(Een aflaat van 100 day en, telkens.)
9. Jezus, Maria, Jozef, ik geef u mijn hart, mijn geest en mijn leven.
Jezus, Maria, Jozef, sta mij bij in mijnen laatsten doodstrijd.
Jezus, Maria, Jozef, moge ik in uw gezelschap in vrede sterven
(Een aflaat van 800 dagen, telle ens.
Een aflaat van 100 dagen, telkens als men eert enkele dier schietgebeden uitspreekt.)
10. H. Jozef, Vriend van htt H. Hait, bid voor ons.
(Een aflaat van lOQ dagen, eens per dag.)
11. Eeuwige Vader, wij bieden u aan het bloedt het lijden en den dood van Jez is Christus, de smarten der allerh. Maagd Maria en van den H. Jozef, tot voldoening voor onze zonden, tot lafenis der geloovige zielen in het Vagevuur, voor de behoeften onzer Moeder de H. Kerk, en voor de bekeering der zondaren,
{Een aflaat van 100 dagen, eens per dag.)
12. v. Laat ons bidden voor onzen Paus N.N.
r. De Heer bescherme hem, behoude hem in \'t leven, make hem zalig op aarde en levere hem niet over aan den wil zijner vijanden.
Onze Vader. Wees gegroet.
(Een aflaat van 800 dagen, tens per dag.)
13. Voor hen, die er zich gedurende een half uur op toeleggen den Catechismus te kunnen onderwijzen, of aan te leeren.
{Een aflaat van 100 dagen, telkens.)
14. Zoo dikwijls men het zingen van Geestelijke Liederen bevordeit.
[Een aflaat tan een jaar.)
320
TE WINNEN AFLATEN.
15. O Jezus, die leeft in Maria, kom en leef in uwe dienaren, in den geest uwer heiligheid, in de volheid uwer kracht, in de waarheid uwer deugden, in de volmaaktheid uwer wegen, in de mededeeling uwer geheimen; heerach over elke tegenstrijdige macht, in uwen geest, tot glorie des Vaders. Amen.
Een aflaat van 800 dagen eens per dag.
16. O goedertierenste Jezus, Gij alleen zijt onze zaligheid, ons leven en onze verrijzenis. Wij smeeken U dan, verlaat ons niet in onze benauwdheden en kwellingen, maar door den doodstrijd van uw allerheiligst Hart, door de smarten uwer onbevlekte Moeder, kom uwe dienaren te hulp, die Gij door uw kostbaar bloed hebt vrijgekocht.
Een aflaat van 100 degen eens per dag.
] 7. Ziel van Christus, heilig mij.
Lichaam van Christus, maak mij zalig.
Bloed van Christus, maak mij dronken.
Water der zijde van Christus, wasch mij.
Lijden van Christus, versterk mij.
O goede Jezus, verhoor mij.
Binnen uwe wonden, verberg mij.
Laat niet toe dat ik van U gescheiden worde.
Tegen den boozen vijand bescherm mij.
In het uur van mijnen dood roep mij.
En beveel mij tot u te komen.
Opdat ik U met uwe heiligen love
Door de eeuwen der eeuwen Amen.
Ee7i aflaat van 300 dagen telkens.
18, Ik aanbid U ieder oogenblik,
O levend Brood des hemels, verheven Sacrament.
321
322 GEMAKKELIJK TE WINNEN AFLATEN.
O Jezus, o Hart van Maria, U smeek ik mijne ... z\'el te zegenen.
U allerheiligste Jezus, mijn Zaligmaker, aan ü geef ik mijn hart.
Een aflaat van 200 dagen telkens.
19. Geloofd, aangebeden en met gevoel van dank-baarheid zij bemind Jezus\' Hart in het allerheiligste Sacrament des Altaars, op ieder oogenblik, en in alle tabernakelen der gansche wereld, tot aan de voleinding der eenwen. Amen.
Een aflaat van 100 dagen eens per dag.
20. Gedenk, o allergoedertierenste Maagd Maria, dat het nooit gehoord is, dat iemaad die tot ü zijne toevlucht nan^uwen bijstand verzocht, of uwe voorspraak inriep, door u is verlaten geworden. Aangemoedigd door dit vertrouwen., kom ik tot U, o Maagd der maagden, mijne Moeder, en zuchtende onder het gewicht mijner zonden, snel ik tot U, versmaad mijne woorden toch niet, o Moeder des Woords, maar aanhoor ze goedgunstig en verhoor ze. Amen.
Een aflaat ven 800 dagen telkens*
EENE ZIEL DES VAGEVUUR3 AAN DE
--
Jk Zag het licht der flauwe doodskaars Kwijnen in mijn stervend oog;
Alles rond mij zonk in \'t duister.
Maar mijn ziele steeg omhoog!
God, wat licht trof toen mijn oogen!
\'k Zag wat \'s Heeren glorie is !
Zon, verberg u; bij die klaarheid Is uw luister duisternis.
\'t Eeuwig licht werd mij ten spiegel
Voorgehouden, \'k Zag mijn ziel......
Maar of toch mijn oogslag nooit meer
Op zoo droef een schouwspel viel!
Bij het licht dat op mij straalde
Uit des Heeren vlammend oog,
Wat al vlekken, die om wrake
Riepen tot Zijn troon omhoog I
Hij zoo heilig — ik zoo zondig;
Hij rechtvaardig — ik vol schuld!
God! is \'tmooglijk, dat Ge een oogwenk
Voor Uw oog mij hebt geduld?
Toen, toen zag ik al mijn boosheid;
\'k Gruwde van der zonden schand.
\'k Vroeg genade; \'k weende bitter,
\'k Dekte \'t aanschijn met mijn hand!
\'k Voelde mij tot Hem getrokken
324 EENE ZIEL DES VAGEVUURS
Die mij eens het leven gaf;
Maar de vlekken mijner ziele
Stieten vao zijn Hart mij afl
God, mijn God, hoe tot U komen?
Mijne schuld hoe boet ik die?
Waar, waar vlucht ik voor Uw blikken.
Tot ik mij gezuiverd zie?
Wierp mij, uit Zijn oog, vrijwillig In deez\' kolk van solfer neerl Liever bleef ik hier een eeuw nog, Dan besmeurd staan voor den HeerI \'k Lijd hier vrees\'lijk; maar die pijnen Zij verteeren, wat God haat.
5k Draag \'t geduldig I \'t Is rechtvaardig Dat ik hier in tranen baad 1 Maar gij, levend op deez\' aarde.
Gij kunt stillen mijne pijn.
Wie, wie zal er met mij lijden ? Wie mijn leed gedachtig zijn?
Hoort, ach hoort mijn bittre zuchten r \'k Vraag een enkel aflaat, een!... O, die laaf\'nis vloei nog eenmaal Over mijne ziele heen!
Ziet ge op aard een blindgeboor\'ne, Is u dat niet droef aan \'t hart ?
Maar, och zie, \'k ben ook verstoken Van het eeuwig licht! Wat smart! Gij ontfermt u over krenplen. En vergeet, vergeet gij mij?
\'k Wensch naar God omhoog te snellen Wie, wie staat mij hier ter zij?
Ach, ik smeek u, gij mijn vrienden, Die mij eens zoo dierbaar waart.
Troost mij io mijn bitter lijden.
O Maria, als zij denken Aan uw zoeten Moedernaam, En zij de EngMen haar zien wenken: „Kom en woon met ons te zaam,quot; Wat is dan haar minnend hart Overstroomt met bittere smart 1
O Maria, toon uw kind\'ren,
Toon ze uw liefelijk gelaat. Wil haar felle pijn vermind\'ren, Bid den Rechter, die ze slaat; Wijl gij zijne Moeder zijt.
Scheldt Hij wis de straüen kwijt.
O Maria, hoor ze steenend. Kermend in haar droefenis; Ted\'re ziel, zij zegt u weenend, Dat ze gansch verlaten is; En aan wie haar nood geklaagd Dan aan U die God behaagt?
O Maria, uit de pijnen Roepen ze om barmhartigheid; Laat ze niet in smart verkwijnen. Toon dat gij haar Moeder zijt, En voornaatn\'lijk in dit uur. Nu ze omkleed zijn van het vuur.
O Maria, haar vertrouwen Steunt op uwe teederheid; Doe ze Jezus dan aanschouwen. En ze daar, in eeuwigheid, Vader, Zoon en Heiligen Geest Loven, prijzen om het meest.
327
322 GEMAKKELIJK TE WINNEN AFLATEN.
O Jezus, o Hart van Maria, U smeek ik mijne ziel te zegenen.
O allerheiligste Jezus, mijn Zaligmaker, aan U geef ik mijn hart.
Een aflaat van 200 dagtn telkens.
19. Geloofd, aangebeden en met gevoel van dankbaarheid zij bemind Jezus\' Hart in het allerheiligste Sacrament des Altaars, op ieder oogenblik, en in alle tabernakelen der gansche wereld, tot aan de voleinding der eeuwen. Amen.
Een aflaat van 100 dagen eens per dag.
20. Gedenk, o allergoedertierenste Maagd Maria, dat het nooit gehoord is, dat iemand die tot ü zijne toevlucht namgt;Qwen bijstand verzocht, of uwe voorspraak inriep, door u is verlaten geworden. Aangemoedigd door dit vertrouwen, kom ik tot U, o Maagd der maagHen, mijne Moeder, en zuchtende onder het gewicht mijnei zonden, snel ik tot U, versmaad mijne woorden toch niet, o Moeder des Woords, maar aanhoor ze goedgunstig en verhoor ze. Amen. .
Een aflaat ven 300 dagen telkens%
EENE ZIEL DES VAGEVUURS AAN DE LEVENDEN OP AARDE.
3k Zag het licht der flauwe doodskaars Kwijnen in mijn stervend oog;
Alles rond mij zonk in \'t duister.
Maar mijn ziele steeg omhoog!
God, wat licht trof toen mijn oogen!
\'k Zag wat \'s Heeren glorie is 1 Zon, verberg n; bij die klaarheid Is uw luister duisternis.
\'t Eeuwig licht werd mij ten spiegel
Voorgehouden, \'k Zag mijn ziel......
Maar of toch mijn oogslag nooit meer
Op zoo droef een schouwspel viel!
Bij het licht dat op mij straalde
Uit des Heeren vlammend oog,
Wat al vlekken, die om wrake
iUepen tot Zijn troon omhoog I
Hij zoo heilig — ik zoo zondig;
Hij rechtvaardig — ik vol schuld!
God! is \'tmooglijk, dat Ge een oogwenk
Voor Uw oog mij hebt geduld?
Toen, toen zag ik al mijn boosheid;
\'k Gruwde van der zonden schand.
\'k Vroeg genade; \'k weende bitter,
\'k Dekte t aanschij n met mijn hand 1
\'k Voelde mij tot Hem getrokken
324 EENE ZIEL DES VAGEVUURS
Die mij eens het leven gaf;
Maar de vlekken mijner ziele
Stieten van zijn Hart mij afl
God, mijn God, hoe tot ü komen?
Mijne schuld hoe boet ik die?
Waar, waar vlucht ik voor Uw blikken.
Tot ik mij gezuiverd zie?
^k Wierp mij, uit Zijn oog, vrijwillig
In deez\' kolk van solfer neerl
Liever bleef ik hier een eeuw nog,
Dan besmeurd staan voor den Heerl
\'k Lijd hier vrees\'lijk; maar die pijnen
Zij verteeren, wat God haat.
5k Draag \'t geduldig 1 \'t Is rechtvaardig;
Dat ik hier in tranen baadl
Maar gij, levend op deez\' aarde,
Gij kunt stillen mijne pijn.
Wie, wie zal er met mij lijden ?
Wie mijn leed gedachtig zijn?
Hoort, ach hoort mijn bittre zuchten r
\'k Vraag een enkel aflaat, een! ...
O, die laaf\'nis vloei nog eenmaal
Over mijne ziele heen!
Ziet ge op aard een blindgeboor\'ne,
Is u dat niet droef aan \'t hart ?
Maar, och zie, \'k ben ook verstoken
Van het eeuwig licht! Wat smart!
Gij ontfermt u over kreuplen,
En vergeet, vergeet gij mij?
\'k Wensch naar God omhoog te snellen
Wie, wie staat mij hier ter zij ?
Ach, ik smeek n, gij mijn vrienden,
Die mij eens zoo dierbaar waart,
Troost mij in mijn bitter lijden.
O MARIA!
O Mari», als zij denken Aan uw zoeten Moedernaam, En zij de Eog\'len haar zien wenken: „Kom eu woon met ons te zaam,quot; Wat is dan haar minnend hart Overstroomt met bitt\'re smart 1
O Maria, toon uw kind\'ren.
Toon ze uw liefelijk gelaat. Wil haar felle pijn vermind\'ren. Bid den Rechter, die ze slaat; Wijl gij zijne Moeder zijt.
Scheldt Hij wis de straffen kwijt.
O Maria, hoor ze steenend. Kermend in haar droefenis; Ted\'re ziel, zij zegt u weenend, Dat ze gansch verlaten is; En aan wie haar nood geklaagd Dan aan U die God behaagt ?
O Maria, uit de pijnen Roepen ze om barmhartigheid; Laat ze niet in smart verkwijnen, Toon dat gij haar Moeder zijt. En voornaam\'lijk in dit uur. Nu ze omkleed zijn van het vuur.
O Maria, haar vertrouwen Steunt op uwe teederheid;
Doe ze Jezus dan aanschouwen, En ze daar, in eeuwigheid.
Vader, Zoon en Heiligen Geest Loven, prijzen om het meest,
327
328 KLACHT EËNER LIJDENDE ZIEL.
Heer en God der hoogste liefde,
Die de Bron der goedheid heet!
Ach, wat mij zoo lang reeds griefde —
\'t Is dat men mij gansch vergeet.
\'k Zacht door iedereen verlaten I Niemand die er aan mij denktl Geen van die mijn brood eens aten,
Die mij thans vertroosting schenkt.
Godd\'lijk Aanschijn, U te aanschouwen, Jub\'lend met der Eng\'Ien rei,
In de hemelsche landouwen,
O mijn God, wie geeft het mij?
Zie mij hier in \'t vuur begraven.
Brandend in der vlammen gloed I Kwam mij slechts een droppel laven,
Jezns van Uw kostbaar bloed.
Jezus, Jezusl stil mijn lijden;
Voer mij in Uw Hemelhof.
Daar zal ik door alle tijden,
Dankbaar zingen Uwen lof.
—
----
Een Koning der oudheid was gewoon te zeggen, dat hij geen grooter geluk kende dan anderen gelukkig te maken. En als men hem om zijne rijkdommeu benijdde, zeide hij: men heeft in zooverre gelijk, daar die rijkdommen mij in staat stollen vele gelukkigen te maken.
Welwillende en godvruchtige lezer,\'t zou mij zeer verwonderen zoo gij in het volgen dezer Novembermaand ook niet iets van de zoete voldoening gevoeld hebt, die er gelegen is in het weldoen aan anderen.
Herinner ü eens een of ander oogenblik uit uw leven, — en God geve, dat gij er vele zoodanige aan te wijzen hebt, — dat uit uwe hand eene milde aalmoes vloeide in den schoot der armoede. Stel ü dat eens levendig voor: Eene moeder met een talrijk kroost was in uiterbten nood; hare kinderen schreiden om brood, en zij had niets om hun honger te stillen; — zij schreiden ook van koude, want geen vonkje vuur was er meer aan den uitgedoofden haard; de kille, vochtige wind drong door hunne gescheurde kleeren, die hen niet behoorlijk meer dekten. De Moeder zou willen uitgaan om...,
SLOTWOORD.
ja, de nood dwingt haar, — om een stuk brood te bedelen, maar... kan zij zieh in hare schamele kleeding voor de mensehen vertoonen ? Zij waagt het niet.
Een toeval, neen, Gods voorzienigheid bracht U in aanraking met dat huisgezin. Één blik was U voldoende om al de uitgestrekheid dier ellende te overzien. Uw hart werd bewogen. Gij waart misschien zelf niet bemiddeld. Gij moest ü van het noodige berooven. Maar gij deedt het. Brood en kleederen, hout voor het vuur, olie voor de lamp en dekking voor den nacht bracht gij aan.... Zeg mij waarde lezer, hebt gij ooit gelukkiger oogenblikken beleefd? Toen de Moeder TJ dankbaar de hand kuste, en de kinderen met schitterende oogen U aanstaarden en beloofden voor ü te zullen bidden, zeg mij, zijt gij ooit zoo gelukkig huiswaarts gekeerd van eene tooneelvoorstelling, van een dansfeest of gastmaal P Zijt gij ooit des avonds zoo zalig ingesluimerd, terwijl de steeds terug-keerende gedachte, dat gij dien dag, zoovele gelukkigen gemaakt hadt, ü de liefelijkste droomen voor den geest bracht ?
Datzelfde hebt gij eene geheele maand gedaan. Geen stoffelijke aalmoes hebt gij gestort in den schoot van levende armen, maar de geestelijke van het gebed en van het medelijden hebt gij medegedeeld aan armea, die bitterder te beklagen zijn, dan de armen dezer wereld. Gij zaagt hunne behoefte aan etn kleed, waarop geen vlekje kleven mocht; gij hebt hun dat
330
SLOTWOORD.
kleed geschonken. Zij zouden zich hebben willen voeden met het aanschouwen Gods, dat de Engelen verblijdt, en de Heiligen onsterfelijk maakt: gij hebt hun dat voedsel geschonken door uwe gebeden. Dankbaar zien zij neder op ü; zij kennen U thans; zij weten van wien hun die hulpe kwam. Gij moogt nu eveneens, ja, duizendmaal meer gevoelen hoe zalig het is aan anderen wel te doen.
„Zalig zijn de barmhartige», want zij zullen barmhartigheid verwerven.quot;
Vaarwel, goedgunstige lezer of lezeres.Ikdank U voor de betoondegoedgunstigbeid,maar bovenal voor den ijver waarmede gij de arme zielen des vagevuurs ter hulpe zijt gesneld 1 God ver-gelde het U, met U te bevrijden van diezelfde vlammen. Dit ia mijn vurige wensch, dien God verhoore!
331
3P at
genlt;
Tertai van ©kien eï peie werta,
opgedragen aan het H. Hart van Jezus door bemiddeling van O L. Vrouw van het H. Hart en den H. Jozef, Vriend van het H. Hart,
ten gunste van de zielen des Vagevuurs.
doel: De zegepraal der Kerk, do vestiging van het rijk van het H. Hart in de on-geloovige landen, de uitbreiding van de Aartsbroederschap van O, L. Vrouw van het H Hart en van al hare werken.
Bijzonder doel: De bekeering van Nederland.
Het doel van het verbond van gebeden en goede \' werken, dat wij voorstellen aan al de vrienden van het. H. Hart, aan al de kinderen van Marir. en van den H. Jozef, en in het bijzonder aan al de Leden der Aartsbroederscbap van O. L. Vrouw van het H. Hart, is om door alle mogelijke middelen al de zielen des Vagevuurs in het algemeen, de overledenen der Vereeniging van O. L. Vrouw van \'t H Hart in het bijzonder, en meer nog de-
VERBOND ENZ,
genen die men met name in de gebeden en goede werken der Leden zal aanbevelen, te verlichten, ten einde door de voorspraak der lijdende zielen te venkrijgen:
lo De zegepraal der Kerk en van haar tijdelijk Opperhoofd.
\' 2o ])e vestiging van het rijk van het H. Hart in de afgodische lan !en, bijzonder in de uitgestrekte vicariaten van Melanesië en Micronesië, die aan de Missionarissen vau het H. Hart zijn toevertrouwd.
, 3o Den voorspoed van de verschillende wer-\' ken der Vereenigiug van O. L. Vrouw van het H Hart, en den goeden uitslag vaa al de intenties, welke door de Le ien van de Aartsbroederschap 0 en van het Klein Liefdewerk van het H. Hart Lquot; aanbevolen worden.
n 4° Voor onze Hollandsohe Leden de bekeoring
van hun Vaderland.
, Een woord van verklaring over die verschillende punten.
Ie x. — Be zielen des Vagevmrs verlichten. De ;n innigste gewaarwording van het menschelijk hart, \'r- de dringendste beweegredenen maken er ons een \'e plicht van in een zoo verheven zaak belang te stellen.
* Be plicht van genegenheid en dankbaarheid.
u Hoeveel bloedverwanten, vrienden, weldoeners,
^ lijden in het Vagevuur en rekenen voor hunne
e. verlossing op ons.
333
334 VERBOND VAN GEBEBEN
Plicht van rechtvaardigheid. Hoevele dezer zielen lijden om ons voor misslagen waartoe wij gelegenheid hebben gegeven of waar van wij de oorzaak waren!
Plicht van liefde. Wij zijn verplicht de armen te ondersteunen, de bedroefden te troosten, de gevangenen te verlossen. Maar welke levendigere droefheid, welke hardere gevangenschap, welke diepere armoede, dan de droefheid, de gevangenschap de, armoede van de zielen des Vagevaurs!
Gevoel van medelijden. Welke smarten lijden deze dierbare zielen, daar volgens het zeggen van den H Thomas (quot;1) htt wreedste marte-laarscbap van dit leven geringer is dan het lichtste lijden van bet Vagevuur!
Ons eigen belang. In de eerste plaats gedurende ons levtn; want de zielen, die wij verlichten of verlossen, zullen zich niet ondankbaar toonen: zij zullen onze ijverige beschermsters zijn. Na onzen dood; de geloovigen zullen te onzen opzichte handelen, zooals wij ten opzichte dezer dierbare zielen zullen gehandeld hebben.
De liefde^ tot de Kerk en tot ons Vaderland, Na onze eigen belangen en die onzer familie, is niets ons dierbaarder dan de zegepraal onzer Moeder de H. Kerk, barer uitbreiding in de ongeloovige landen en de bekee-
Summa Theol. app. 9. 2. art. I.
EN GOEDE WERKEN.
ring vau ons vaderland. Laten wij wel over tuigd zijn, dat de zielen des Vagevuurs ons krachtig zullen helpen om den goeden uitslag dezer belangen te verwerven.
II,—T)oor alle mogelijke middelen. Als de christen al zijne daden in staat van gratie en met een bovennatuurlijk inzicht verricht, dan verandert hij elke gedachte, elk verlangen, elk woord, elk werk, zelfs het verachtelijkste in de oogen der wereld, in eene bron van verdiensten. Welke schatten voor den Hemel! Welke rijkdommen ook voor de zielen des Vagevuurs! Wat is het voor een edelmoedig hart gemakkelijk, krachtdadig aan hare verlossing mede te werken, zonder zich nieuwe verplichtingen op te leggen!
Behalve dit algemeen middel, dat elk christen kan toepassen, door eiken morgen met dit inzicht al de werken van den dag op te dragen, neemt het Verbond ook de andere middelen aan, welke de godsvrucht zal ingeven: het zal zijn uiterste best doen om ze te begunstigen. Intusschen raadt men meer bijzonder den Leden aan:
1° De aflaten te verdienen, die verbonden zijn, hetzij aan de verschillende oefeningen van godsvrucht, welke zij gewoon zijn te verrich ten, hetzij aan de broederschappen, waar/an zij lid zijn. Daartoe is het voldoende \'s morgens zijne meening te maken en de voorgeschreven voorwaarden te vervullen.
335
336 VERBOND VAN GEBEDEN
2o Het beoefenen der werken van ijver, van liefde, van boetvaardigheid, enz. de acten der voornaamste deugden: van ootmoedigheid, van geduld, van zachtmoedigheid, en de oefeningen van godsvrucht, bijzonder het bijwonen der H. Mis, den kruisweg, het bidden van den rozenkrans of het rozenhoedje, schietgebeden en andere gebeder., die met aftutea verrijkt zijn.
3o Getrouw te zijn aan de verschillende oefeningen van de devotie tot het H. Hart, die aan Onzen Heer zoo bijzonder aangenaam zijn, en waaraan zoo talrijke en kostbare gunsten zijn verbonden.
4° De acte van heldhaftige liefde te doen, die bestaat in aan Maria, ten gunste der geloovige zielen, niet alleen al de voldoenende werken van dit leven op te dragen, maar ook al de Missen, gebeden en goede werken, die na onzen dood voor ons zullen gedaan worden.
5o Mede te werken aan het opdragen van H. Missen voor de zielen des Vagevuurs.
60 Zooveel mogelijk de godsvrucht tot de zielen des Vagevuurs te verspreiden, door de verspreiding van dit Verbond* en van alles wat op deze schoone devotie betrekking heeft.
III. — De zielen des Vagevuurs in het algemeen, en de overledenen van de Vereeniging van
NB. De blaadjes, die hierover handelen, zijn afzonderlijk uitgegeven en bij ons verkrijgbaar.
EN GOEDE WERKEN.
O L. Vrouw van het II. Bart in het bijzonder, en meer nog die men. met name in de gebeden en goede icerken der Leden van het Ftrbond lal aanbevelen.
De banden van bloedverwantschap, de gevoelens van dankbaarheid en vau liefde tot het va-derlan i veroorloven ons niet alleen, maar maken het ons z?lfs tot plicht, in de toepassing onzer gebeden en goede werken voor de zielen iles Vagevuurs de voorkeur te geven aan de zielen onzer bloedverwanten, onzer vrienden, onzer weldoeners, onzer landgenooten.. ..
Voegen wij vervolgens onze gebeden en goede werken toe aan al de zielen des Vagevuurs in het algemeen, of aan eene klasse van overledenen in het bijzonder, volgens de keus onzer godsvrucht, of naargelang de genade ons zal ingeven.
Het verbond spoort de leden aan in het bijzonder te bidden;
1 Voor de zielen, die het dichst bij hare verlossing zijn. Deze zijn beschermsters, wier hulp wij ons na een kort tijdsverloop verzekeren, en die het zich, eenmaal in den Hemel zijnde, ten plicht zullen rekenen, ruimschoots de weldaad harer verlossing te vergelden.
2o De zielen, die het meest verlaten zijn. Zij zullen ons des te dankbaarder zijn, naarm»te zij meer door de vergetelheid der menschen te lijden hebben; zij zullen den dienst, dien wij haar be» wijzen, beter waardeeren,
337
338 VERBOND VAN GEBEDEN
3o De zielen, die de grootste godsvrucht tot het II. Uart hebben gehad, vooral tot het Allerheiligste Sacrament en het hitter lijden, — tot Maria, aangeroepen onder den titel van O. L Vrouw van het H. Hart, — tot den J! Jozef Vriend van het II. Bart. Is dit voor ons als Leden van de Aartsbroederschap van O. L. Vrouw van het H. Hart geen plicht? .... Zullen het H. Hart van Jezus, de Allerheiligsie Maagd en haar glorierijke Bruidegom ons geen dank weten, dat wij onze gebeden niet de hunne vereenigen om de belangen dezer zielen te bepleiten en de Goddelijke gerechtigheid voor haar to bevredigen?
4o De zielen, die gedurende haar leven de meeste godsvrucht voor de zielen des Vagevtmrs gehad hebben. Het is billijk, dat deze edelmoedige zielen, na geheel haar leven aan de belangen van den evenaaste gewijd te hebben, op hare beurt niet vergeten worden.
IV. — Eindelijk stelt het Verbond zich in het verlichten van de zielen des Vagevuurs een dubbel doel, voor: in de eerste plaats, een algemeen doel, te weten : de zegepraal der Kerk en de verbreiding van het Geloof in de afgodische landen, den goeden uilslag van de verscHllenie werken der Vereeniging en van al de intenties der Leden, vervolgens een bijzonder doel, te weten; voor onze Nederlandsche Leden, de hekeering van hun vaderland.
1° De zegepraal der II. Kerk. Zou een kind icngevoelig kunnen zijn voor de rampen zijner
EN GOEDE WERKEN.
moeder? De Kerk stort tranen, zij, die ons op den dag van ons doopsel tot hare kinderen heeft aangenomen, en die ons sedert zoo dikwijls met het lichaam en bloed van haren Goddelijken Bruidegom heefl. gevoed... . Trachten wij haar te troosten door do zielen des Vagevuurs te verzoeken, dat zij bidden, opdat de goede God weldra voor de Kerk den dag der zegepraal doe aanbreken, en hierdoor de verlossing van haar tijdelijk Opperhoofd bespoedigd worde.
2° Dn uitbreiding van het geloof inde a/godische landen. Dit is het vurigst verlangen van het H. Hart. Ik ben het vuur der liefde op aarde komen brengen; en wat wil Ik anders dan dat het alom ontstoken worde ? Hoeveel landen blijven nog van den weldadigen invloed van dit Goddelijk vuur verstoken!
Het is ook het vurigst verlangen van onze Moeder de H. Kerk en van haar zichtbaar Opperhoofd, Z H. Leo XIII, die niets meer ter harte nemen, dan Gods rijk uit te breiden.
Indien wij ons veroorloven, om de Missie van Melauesië en Micronesië in het bijzonder aan te wijzen, dan geschiedt zulks slechts, om dal. wij er geene kennen, die meer de belangstelling der Leden van het Verbond verdient, want zij is van alle de uitgesirektste, de moeilijkste, de meest verlatene-
De uitgesirektste, omdat zij bijna 15 millioeu inwoners bevat, die over eene uitgestrektheid
339
340 VERBOND VAN GEBEDEN
van 1200 uren op 1500 eilanden verspreid zijn. Nieuw Guinea, is na Nieuw-Hoiland, het grootste der aarde.
Se moeilijkste, ter oorsake van de ongezondheid van het klimaat, de verscheidenheid der tongvallen, de barbaarsche zeden zijner bewoners. Zij zijn menscheneters.
_ Be meest verlatene. Slechts enkele Missionarissen prediken sedert twee jaren in een hoekje van een dezer eilanden, in Nieuw Bretanje, het Evangelie. Voegen wij hierbij, dat deze missie den Leien dierbaar moet zijn, want zij is bijzonder aan het H. Hart en O. L. Van het 11. Hart toegewijd.
3o Ben voorspoed van verschillende werken der Yereeniging van O. L. Vrouw vaw het H. Hart, en den goeden uitslag van al de intenties, die door de Leden van de Aarlshroeder-schap en van het Klein Liefdewerk aanbevolen worden. Is het niet billijk, dat de Vereeniging van O. L. Vrouw van het H. Hart, die het eerst dit Verbond voorgesteld heeft, het met reden als een zijner voornaamste werken beschouwt en het door alle mogelijke middelen tracht uit te breiden, ze li er voordeel uit trekke en er ook de Leden van bet Klein Liefdewerk in doe deelen, voornamelijk hen die Zelateurs en Zelatricen van de zielen des Vagevuurs willen zijn? Is het niet billijk, dat allen deelen in de gunsten en zegeningen, welke de dankbaarheid dezer dierbare gevangenen ongetwii-
EN GOEDE WERKEN.
feld van het barmhartige Hart van Jezus zal verkrijgen?....
4°. De bekeering van Nederland. Wij, die het geluk hebben tot de éene, katholieke, apos-tolieke, Koomsehe Kerk te behooren, begrijpen maar al te zeer het ongeluk van onze afgedwaalde broeders; dikwijls vormen wij den wensoh, hen in den schoot onzer Moeder te zien terugkeeren en den dag te zien aanbreken waarop ons dierbaar Vaderland slechts ééne kudde en één herder zal uitmaken!.... Door het gebed znl\'en wij de verwezenlijking van dezen wensch verkrijgen. Nu, wij kunnen voor deze belangen geene meer toegenegen beschermsters vinden dan de zielen des Vagevuurs
V. De inschrijving der overledenen en de doo-denrol of doodenlijst.
Na de beweegredenen en het doel van dit Verbond verklaard en er het gewicht en practisch nut van aangetoond te hebben, zal men zien dat er geen sprake is van eene eenvoudige, vrijwillige gift die aan de Vereeniging gedaan wordt; het is als een verbond dat men met haar aangaat. Elk Lid schijnt haar te zeggen; ik sta u deze gebeden en goede werken af op voorwaarde, dat gij deze of gene ziel, die ik u noemen zal, in den schat der verdiensten doet deelen. De Vereeniging neemt de gift aan, vervult de voorwaarde en voegt aan de ingeschreven overledenen de H. Missen, gebeden, goede werken en de verdiensten waarover zij beschikt, toe.
341
VERBOND VAN GEBEDEN.
Om deze wisseling van gebeden en oefeningen van deugd te vergemakkelijken, stellen wij een blaadje ter beschikking onzer Loden en van al degenen die er ons om zullen vragen, waarop eenieder verscliillende gebeden of goede werken van godsvrucht, die aan het Verbondgeofferd worden, kan schrijven, alsook de namen der overledenen, die hij in den kostbaren schat wil doen deelen, of eindelijk de bijzondere intenties, die hij aan de zielen des Vagevuur? wil aanbevelen.
Als in vroegere tijden in eeue ablij van Frankrijk de abt of eeuige kloosterlingen uit deze wereld scheidden, was men er op bedacht, hun gebeden te bezorgen. Het was toen onmogelijk om zooals nu vleugels aan de berichten te geven, en ze met de snelheid der electriciteit op hunne besteraming over te brengen. Wat deed men? Bene godvruchtige hand schreef op een blad perkament de namen dergenen wier verlies men betreurde; men rolde dit blad op en vertrouwde het aan een Broeder toe, die men den oenvoudigen en nederigen naam van roldrager (porte-rouleau, rotuliger) gaf; hij reisde Frankrijk door en hield bij de kloosters stil.
Als pelgrim des doods, het levend beeld van dit leven, dat slechls eene droevige reis is, trok deze Broeder over rivieren, bergen en valeien, terwijl hij gedurig het De Profundis herhaalde en de vluchtigheid en onzekerheid des levens overwoog. Als hij aan de deur van een klooster gekomen was, klopte hij aan, toonde zijn rol aan
342
EN GOEDE WERKEN.
den abt ot prior en zegde: „Bid voor onze dooden, en schrijf op mijn rol de namen van uwe overledenen; wij zullen voor hen biddenquot; Alzoo zag men over het geheele christelijke Europa eene schoone vereeniging van gebeden, een waarlijk christelijk verbond tot stand komen.
Ue Vereeniging van O. L, Vrouw van het H. Hart zal ook hare doodenrollen, zooals men die lijsten van gebeden voor de ov iledenen noemde, hebben. Elk Lid, dat het mbt van roldrager zal uitoefenen, zal hier en daar met de christelijke aalmoes van gebeden ook de namen der arme overledenen opzamelen, en zal ze naar het middelpunt van dit godvruchtig Verbond opzenden. Paar zullen ze dan opgeschreven worden, niet op perkament, maar in het hart onzer Hemelsche Moeder. En Maria, O. L Vrouw van het H Hart, zal als eene onvermoeide vredebodin, na aan haren Zoon den bundel van gebeden, godvruchtige werken en oefeningen van deugd aangeboden te hebben, voor zijne oogen de doodenlijsten ontrollen van de kinderen, die in hare armen gestorven zijn, en zal Hem wel geene gebeden maar de barmhartigheid vragen van zijn Hart, waarvan zij de Hemelsche Schatmeesteres is. En, omdat de barmhartigheid groot is in zijn Hart, en dat er de verlossing overvloedig is, Jpud Dominum misericordia cl \' copioia a pud eum redemptio, zal Jezus Christus op het gebed zijner Moeder, wie Hij niets kan weigeren, aanvullen wat aan onze voldoeningen ontbreekt, en zal Hij de aanbevolen zielen, voor welke Maria ten beste spreekt, verlossen,
343
VERBOND VAN GEBEDEN
Wij kunnen dus dezen plicht niet tegatrouw tegenover de zielen des Vagevuurs verrullen en niet te vurig verlangen om deel uit te maken van dit zoo heilig en machtig Verbond.
Wij hopen dat alle christen harten er toe zullen willen beliooren, en getroffen zullen worden door deze dringende smeekingen van de zielen des Vagevuurs: Ontfermt u mijner, gij ten minste mijne vrienden: Miseremini mei, saltern vos, amici mei.\'
VI. Zelateurs en Zelatricen. Ofschoon de zielen des Vagevuurs dankbaar zijne jegens al degenen die in hare verlossing belang stelloo, welke dankbaarheid zullen zij dan niet bewijzen aan die edelmoedige harten, die niet tevreden zijnde voor hare verlichting hunne gebeden en goede werken op le dragen, zich de apostelen dezer dierbare gevangenen zullen maken, en in haar belang andere Leden, misschien Zelateurs of Zelatricen, zullen aanwerven? Wij hopen dus dat talrijke Leden deze edele en verhevene zending op zich zullen nemen.
Wij zullen met genoegen alle aanvragen ontvangen, dis ons over dit onderwerp zullen gedaan worden, en bij voorbaat beloven wij aan deze apostelen van de zielen des Vagevuurs al onze medewerking.
344
EN GOEDE WERKEN
A A. HST M B KKI N G K N.
1° Wij deelen aaa onze Zelateurs en Zela-tricea mede, dat het niet noodig is, een tweede maal de overledenen op te schrijven, wier namen en voornamen zij reeds opgezonden hebben. Door deze eerste inschrijviBg blijven zij deelen in de gebeden en goede werken van ons heilig Verbond.
2° Wij zullen de offers die door de Leden aan de Zelatricen tot intentie van de zielen des Vagevuurs ter hand gesteld worden, aanwenden tot het lezen van H. Missen, bijzonder voor de aanbevolen overledenen.
3° Wij hsbben ter beschikking van de Zelateurs en de Zelatricen en van al degenen, die er ons om vragen zullen, lijsten en blaadjes ter verspreiding, die op het Verbond van gebeden betrekking hebben. Deze worden hun in zoo groot aantal gezonden als zij verlangen zullen.
Wij verzoeken hun op elk blaadje hun adres, benevens den naam van het diocees en de parochie duidelijk te schrijven.
4° Al deze lijsten zullen aan de voeten van O L. Vrouw van het H. Hart nedergelegd worden aan het altaar waar men de H. Missen leest tot intentie van het Verbond. Bij gebrek aan lijsten, kan men zich van een velletje papier bedienen, dat dezelfde grootte mopt heb-
345
VERBOND VAN GEBEDEN ENZ.
ben als deze, om ze later samen te kunnen inbinden.
5° Sedert de maand Augustus (1884) bevatten de Hollandsche Annalen, die te Tilburg door de Missionarissen van bet H. Hart uitgegeven worden, behalve de 34 bladzijden der Annalen, nog een Bijvoegsel van 16 bladz, gewijd aan den H. Jozef, Vriend van het H. Hart, Patroon van den zaligen dood, en aan de zielen des Vagevuurs (Prijs der Annalen met inbegrip van \'t Bijvoegsel, één gld per jaar.)
N. B Men adresseere de aanvragen en zendingen betrekkelijk het Verbond van gebeden
aan den Zeereerw. Pater Overste van de Missionarissen van het H. Hart te Tilburg.
Overeenkomstig de beslissing van ürbanus VIII, verklaren wij, dat alle gunsten of buitengewone feiten, die in dit werkje verhaald worden, slechts een zuiver mensehelijk gezag heb-bon, uitgezonderd die, welke goederekeurd en bekrachtigd zijn door de Heilige, Katholieke, Apostolische, Roomsche Kerk en door hafir onfeilbaar Opperhooid, aan wiens oordeel wij, zonder eenig voorbehoud, onze personen, onze woorden en onze geschriften onderwerpen.
DE MISSIONARISSEN VAN HET H HART,
346
-■4A- *$*- •\'#*■ -»#{-
Inleiding..................
Eerste dag. De Hemel en het Vagevuur . Tweede dag. Het leerstuk des Vagevuurs. Derde dag. Verdienste der gebeden voor de zielen in het Vagevuur .... Vieude dag. quot;Waarvoor men in het Vagevuur
moet boeten.......
Vijfde dag. Zwaarte der straffen in het
Vagevnnr........
Zesde dag. Duur der pijnen in het Vagevuur Zevende dag. Hoe wij ons den toestand der zielen in het Vagevuur moeten
voorstellen........
Achtste dag. Over het groot getal tielen die in het Vagevuur lijden . . . . Negende dag. Eerste pijn des Vagevuurs.
Het berouw........
Tiende dag Over de pijn van schade in het Vagevuur. ........
Elfde dag. Over de pijn van gevoel in het
Vagevuur........
Twaalfde dag. Armoede en onmacht van de
zielen des Vagevuurs.....
Dertiende dag. De pijnen des Vagevuurs zijn zonder verdiensten . . . • Veebtiende dag. Andere oorzaken van droefheid voor de zielen des vagevuurs.
tilADWIJZER
Vijftiende dzg. De zielen des VagevBurs
zijn heilig......
ZiSTiENDE DAG. De z,ielen des Vagevutirs zijn
zeer aangenaam aan amp;od Zeventieude dag. Onze ongevoeligheid voor het lijdeD der zielen in het Vagevuur........
Achttiknde dag. IJdele zorg van sommigen
voor de dooden,
Negentiende dag. De liefde eiseht dat men de zielen des Vagevuurs helpe . Twintigste dag. Het is een plicht van rechtvaardigheid de zielen des Vagevuurs
te helpen.......
Een en twintigste dag. Kiachtdadigheid
onzer voorbeden . .
Twee en twintigste dag. Over de voornaam-\' ste middelen om de zielen des Vagevuurs te hulp te komen ie en twintigste dag. Voorwaaiden dié vereischt worden opdat onze voorbeden vruchtbaar zijn .
en twintigste dag. Over de werken „ die tot afboeling knnEen dienen
Vijf en twintigste dag. Over de Aflaten Zes en twintigste dag Welke redenen wij hebben om de godsvrucht tot de geloovige zielen te verspreiden /itven en twintigste dag. Wat schade het is de gebeden voor de Overledenen achter te laten. . .
Acht en twintigste dab. Over de aanroe-ping der Heiligen en der onbevlekte Moeder Maagd ten gunste der geloovige zielen.......207
148
114 121
12S 135 143
148
155
162
169
176 186
194
201
BLADWIJZÈR. 349
Negen en iwintigste dag. Het medelijden met de zielen des Vagevuurs is een troost in dit leven maar vooral
in den dood.......214
Divrtigste dag. Laatste oogslag op het Vagevuur en op ons zeiven. Besluit. 221 V kbzamhlikg van godvruchtige oefeningen tot
verlichting der geloovige zielen 23U Ghbhden ondek de H. Mis voor de tielen
Opoffering dek h. communie voor de geloovige zielen........260
Gebed tot den giïkbuisten Jezus . gt; . . 263 Oefening van den kkuiswes voor de zielen
(kebeden voor elken dag dee week, tot lafenis der geloovige zielen in het
Heldhaftige akte van liefde, of Opdracht van alle uitboetende werken en voorspraken ten gunste der geloovige zielen in het Vagevuur. . 292 Formule welke men kan gebruiken om de
heldhaftige akte te doen. . . , 294 Gebed tot de H. Maasd ten gunste der geloovige zielen.......296
Litame totlafenisvandezielendesVagevuurs 298 Opdracht der smarten van O. H. Jezus
Christus voor eiken dag der week, 303 Novene tot lafenis van de zielen des Vagevuurs. Door den H. Alphonsus de Lignori.........312
319
BLADWIJZER.
Gemakkelijk te winnen aflaten .... Eene ziel des vagevuurs aan de levenden
op aarde ......
O Vadek..........
0 Maria. . ....... .
Klacht eenee lijdende ziel . ,
Slotwoord . .\'.......
Veebond van gebeden en goede werken, opgedragen aan het E. Hart van Jezus door bemiddeling van O. L. Vrouw van het H. Hart en den H. Jozef, Vriend van het H. Hart. Verklaring...........\'.
350
323
325
326
328
329
332 346