\\ r-y-\\N ONZEN HEER
[iaar do H. Evangeliën, verdeeld volgens de veertig dagen van.de Vaste, tot Stichting van Christelijke Huisgezinnen.
NAAR HET IIOOGDFITSCH VAN
RIJSENBURG.
w | |
• |
1 r |
- |
* |
■OD VR | |
HET | |
1 | |
.. |
• J |
ODVRUCHTIGE OVERWEGINGEN IN DE VASTE
op
het l ij den en sterven
tan onzen heer
Sihllo\'cheoU fcilNüfcRBRüED^S
VAN ONZEN HEER
naar de H. Evangeliën, verdeeld volgens de veertig dagen van de Vaste, tot Stichting van Christelijke Huisgezinnen.
NAAR HET HOOGDOTSCH VAN
bibliotheek kamp;iHOERBRÜEOEüS
MIHDERBRÜEDErvS W ££ R T. W££RT.
KERKELIJK GOED GrEKETJKD.
Rijsexburg.
J. G. H. C. ESSINK. Libr. Censor.
Maarsen, 45 Januarius 1883.
Do eerste Geloovigen, die door de Apostelen zelve, of door de leerlingen der Apostelen in het Christendom onderwezen waren, hadden Jcsus hunnen Leeracir en Verlosser uit geheel hnn hart lief. Zij waren in hunnen levenswandel ware navolgers der Apostelen, gelijk de Apostelen zelve ware novohjcrs der deugden van Jcsus waren. Jesus was hun alles-, zij hadden Hem gestadig in hunne gedachten, zij hadden Hem gestadig in hun hart. De betrachting van Zijn hitter lijden, en van Zijnen smartelijken dood ontstak hun hart met eene heilige liefde. Zij dachten gedurende het gansche jaar aan de genade der Verlossing j het leven en het deugdenrijke voorbeeld van Jesus zweefde hen altijd voor oogen, en uit eene dankbare wederliefde trachten zij Zijnen heiligen levens-wandel, en Zijne heilige deugden na te volgen. Zij waren bereid om alles uit liefde jegens Hem te lijden, ja zelfs hun leven voor Hem ten beste te geven. Waar hun schat was, daar was altijd hun hart, en Jesus Christus was hun schat. Zij deden van harte gaarne, wat zij wisten, dat hunnen goeden Verlosser aangenaam was. Daarom was
VI
het hun uuk recht aangenaam, dut de heilige Apostelen de vecrtigdaagsche Vaste hadden ingesteld, om het vasten, hetwelk de Heiland veertig dagen en nachten gedacoi heeft, cn waardoor Hij zich voorbereidde om zijn Leeraar-amht te beginnen, te vereeren, en om door de betrachting van het lijden van Jesus tot ware boetvaardigheid te geraken. Do Apostelen hadden juist de vcertigdaagsche Vaste, en den tijd van boctpleging op dien tijd voorgeschreven, welke den tijd der gedachtenis van het lijden, den dood, en de verrijzenis van Jesus vooraf gaat. En, o, hoe aangenaam ivas dit voor de eerste Geloovigen! want schoon zij gedurende het gansche jaar den gekruisten Heiland in hunne zinnen en harten hadden; zoo verheugden zij zich toch zeer, dat zij juist op dien tijd voor den Goe-den-vrijdag en het Paaschfeest zich op eene bijzondere wijze in de versterving , in de boctpleging, en in dankbare liefde konden oefenen. En dit deden zij niet alleen stiptelijk, maar zij wilden uit liefde voor Jcsus ook nog wel veel meer doen.
De eerste Christenen volgden het hevel der Apostelen, om de vcertigdaagsche Vaste te houden, zeer nauwkeurig op, zij brachten dien tijd waarlijk tol Gods eer, en tot heil hunner zielen door. Zij versterf den zich in spijs en drank, in slapen en rusten, in bezoekingen, en andere geoorloofde vermaken, cn oefenden zich in het gebed, in de betrachting van het lijden van Jesus, en in de werken der christelijke liefde, want zij wisten, hoe gemakkelijk de booze lust hen van den tveg Gods en der deugd konde a/leiden. Daarom beijverden zij zich om hun
VII
havl van alle ongeregelde begeerten naar aardsche goederen, en zinnelijke vermaken door het gebed, de versterving, en de helrael\'ling van het lijden van Jesus meer en meer los te maken.
\'s Nachts namen zij slechts de noodige rust; zij verminderden ook wel uit liefde Gods hunnen slaap, \'s Morgens bij hun opstaan heiligden zij hunne Vaste door eene goede meening, begaven zich naar de plaats der Godsdienstoefening, woonde de allerheiligste Offerande, en de uitlegging van het woord Gods aandachtig en godvreezend bij. Dan gingen zij aan hunnen arbeid, namen hem getrouw en vlijtig waar, en offerden met geduld aan God de moeijelijkheid van hunnen arbeid op. Zij brachten den tijd van de Vaste in eene heilige stilte door, bezochten elkander, zoo de liefde het niet vereischte, zeer weinig, en spraken ook, zoo het niet noodig was, weinig met elkander. Aan uitwendige vermaken, en vroolijkheden, al waren zij ook geoorloofd, namen zij in den heiligen tijd van de Vaste gem deel. Zij onthielden zich volgens het gebod der Kerk niet alleen van vleesch, maar ook zelfs van andere voedzame spijzen, en aten maar eens daags, namelijk eerst tegen den avond. Zij betrachten in dezen heiligen tijd ijverig en aandachtig het hittere lijden en sterven van Jesus Christus, onderzochten naauwkeurig hun geweten, beweenden hunne zonden met bittere tranen, en zochten door streng vasten, door een heilig gebed, en door werken va)i christelijke liefde en barmhartigheid den be-leedigden God te bevredigen. Met een zeer naauio-gezet geiveten, onderhielden zij de voorgeschrevcne
VIII
Vaste, en daar zij zich in spijs en drank versterjden, zoo beijverden zij zich nog veel meer, om den boo-zen lust in zich te dooden.
Zoo haast de Goede-wcek i\'oor Paschen, aanbrak, werd ook hunne liefde omtrent Jesus van dag tot dag vuriger, hun vasten strenger, hun gebed en hunne betrachting ijveriger en aanhoudender. De Witte-donderdag, de Goede-vrijdag en de Paasch-avond waren voor hen dagen, waarop hunne liefde lot den Heiland den hoogsten graad bereikte. Dan wisten zij niet, wat zij uit liefde jegens hunnen Verlosser doen zouden. Gansche dagen onthielden zij zich dan wel van alle spijs, omdat zij op deze zoo gewichtigste dagen geenen anderen smaak vonden, dan om aan Jesus le denken, en in eene stille betrachting zijner heilige liefde verslonden te zijn. En zoodra als dan het heilige Paaschfeest aangebroken was, welk gejuich was er dan onder de geloovigen! Dan loofden zij in hunne bijeenkomsten met gebeden en dankzeggingen cn met lofzangen den God van ontferming; dan ontvingen zij, zoo als zij het zeer dikmaals pleegden te daan, met heilige cn geroerde harten hunnen geliefden Heiland in het allerheiligste Sacrament des Altaars, cn ivenschten elkander met vrolijke Alleluja\'s geluk, waardoor hunne bedroefde zielen lucht schepten.
Alzoo, mijne Lieve! brachten de eerste Geloovigen den heiligen tijd van den Vaste door. Docit, deze vrome ijver is bij de volgende tijden allengs verminderd, en de strengheid van de Vaste is veranderd. De Kerk staat den Christen toe, om\'smiddags eencn vollen maaltijd te houden, en \'s avonds eene
Collatie tc nemen\', zij pleegt ook om gewichtige redenen in de onthouding van vleesch te eten, te dispenseren. Dit niettegenstaande roil zij, dat de geest van versterving en van boetpleging blijve voortduren; en dat de Christenen door andere goede werken, bijv. door aandachtige en menigvuldige gebeden, door vlijtig en oplettend lezen en betrachten der geschiedenis van het lijden van Jesus, door eene stille ingetogenheid, door het bedwingen der kwade begeerten, en oprechte bekeering, door aalmoezen en andere liefdewerken, en voornamelijk door zich van zonde te onthouden de verleende dispensatie zullen vergoeden.
Beschouw, lieve Christen, de veertigdaagschc Vaste als eenen tijd van voorbereiding tot het heilig Paaschfcest. Doe niet, zoo als zoo vele Christenen, die hunne eeuwige zaligheid in den wind, slaan, die dezen heiligen tijd laten voorbijgaan, zonder dal zij er eenige geestelijke vrucht mede doen. Volg de eerste Geloovigen na, breng den tijd van de Vaste met eene stille ingetogenheid door. Onderhoud het gebod van te vasten met een nauwgezet geweten, zoo gij niet om gegronde redenen daarvan zijt uitgezonderd. En zijt gij daarvan uitgezonderd, zoo zoekt u toch menigmaal in het genot van geoorloofde zaken te versterven. Wend alle moeite aan om den toestand van uw geweten recht te leer en kennen; beween uwe zonden, en laat het u ernst zijn, om het gemaakte voornemen, van uw leven te beteren, ook in werking te brengen. Gehoorzaam aan de dringende vermaning uwer geestelijke Overheid,, en vergoed do door haar verleende
X
dispensatie om vleesch te morjen eten door des te vuriger en aanhoudender gebeden, door de betrachting van het lijden en sterven van Jesus Christus, door eene ernstigere beteugeling uwer kwade hartstochten, en door eene blijmoedige oefening der werken van christelijke liefde.
In vele huisgezinnen heeft nog het oude, christelijke gebruik plaats, dat de huisgenooten alle dagen door het gansche jaar zamen vergaderd bidden, en in den heiligen tijd der Vaste of langer bidden, of het Evangelie van den dag, of iets uit de geschiedenis van het lijden van Jesus erbij lezen. Dit is een zeer prijzenswaardig gebruik in de Christelijke huisgezinnen, en als dit bidden, lezen en aanhoor en met ernstige overweging geschiedt, zal het zekerlijk niet zonder geestelijke vrucht blijven.
De betrachting van het lijden en sterven van Jesus is zeker eene van de gevoeligste en nuttigste betrachtingen in den heiligen tijd van de Vaste. Deze betrachting, als zij behoorlijk verricht wordt, is bijzonder geschikt, om ons hart te bewegen tot berouio over onze zonden, tot betrouwen op, en tot liefde en dankbaarheid jegens God, den Vader, en Jesus, zijnen geliefden Zoon, en om ons op te wekken om de deugden van Jesus na te volgen. In dit Soekje vindt gij de geschiedenis van het lijden van Jesus naar de veertig dagen van de Vaste verdeeld. Op iedere dag vindt gij een gedeelte van deze heilige geschiedenis, dan volgt er eene nuttige leering en tot besluit een toepassend Gebed. Als gij nu na uwen arbeid volbracht te hebben, \'s avonds rust hebt; zoo leze één het voor dien dag gestelde,
XI
langzaam en duidelijk voor. De anderen hooren het in stilte en met aandacht aan. En allen beijveren zich dan, om hunnen levenswandel nauwkeurig naar die leering te schikken; de leer en het voorbeeld van Jesus stiptelijk na te komen. Zoo gij dat doet, dan zal zeker de heilige tijd van clc Vaste voor u van groot nut zijn, en de zaligste gevolgen hebben. God geve u hiertoe zijnen zegen!!
EERSTE DAG.
De Overpriesters, de Schriftgeleerden en de Ouderlingen des volks, houden raad om Jesus te vangen en te dooden.
Eenige dagen voor Paschen vergaderden de Overpriesters en Schriftgeleerden, en de Ouderlingen des volks in de zaal van den Hoogepriester die genoemd werd Kaiphas, en hielden raad, hoe zij Jesus met list zouden vangen en dooden. Maar zij zeiden: Niet op den Feestdag, opdat er toch geen oproer onder het volk ontstaan mogte.
Nu de Satan was in Judas, die bijgenoemd werd de Iskarioter, eenen dei-Twaalven, gegaan. En hij ging henen en sprak met de Overpriesters en zeide, wat wilt gij mij geven, en ik zal hem u leveren ? Als zij dit hoorden, waren zij verblijd, en beloofden hem. dertig zilverlingen. En van dien tijd af zocht hij gelegenheid om Hem zonder oproer te leveren.
De Overpriesters, Schriftgeleerden en
amp;
Ouderlingen waren vijanden van den groo-ten Menschen-vriend, den liefderijken Heiland. Waarom? Omdat zij zagen, dat het goede volk Hem om zijne voortreffelijke Leer, en weldadige wonderwerken zoozeer aanhing, Hem overal opzocht, Hem prees en loofde; daarom waren zij bevreesd, dat zij hun aanzien bij het volk zouden verliezen. Zij benijdden Jesüs , en de nijd bracht hen tot haat, en uit haat en nijd vervolgden zij Mem, en zochten Hem te dooden.
Als gij, geliefde Christen! ziet, dat het uwen naaste wel gaat, dat hij gelukkig leeft, dat hij van zijne medemenschen geacht en bemind wordt; zoo zijt blijde met den blijde. Waak over u zeiven, opdat ook de booze nijd zich in uwe ziel niet indringe; want daardoor kunt gij lichtelijk tot haat, tot kwaadspreken en tot andere afschuwelijke daden verleid worden, zoodat gij zelf door inwendigen toorn de rust en tevredenheid des harten, en hierna het hemelsche loon verliest.
Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u leveren\'?
Judas, die door Jesus tot zijnen leerling verkoren was, en reeds drie jaren met Hem had omgegaan, die zijne goddelijke leer gehoord, zijne groote wonderen gezien, en zijne liefde en vriendschap ondervonden had, wilde, door lage heb-
3
zucht vervoerd, Jesus in de handen van zijne vijanden leveren.
Welke eene schandelijke misdaad is de hebzucht, of de ongeregelde begeerte naar tijdelijke goederen? Wacht u Christen! voor deze schandelijke misdaad. Zij is de bron van vele andere afschuwelijke zonden. judas, die de ongeregelde drift tot geld niet terstond, zoodra zij bij hem opkwam, bedwong, werd daardoor verleid, om van het geld te stelen, hetwelk hij in bewaring had, om daarvan voor Jesus en zijne leerlingen het noodige aan te koopen. Judas werd door gierigheid een dief, en eindelijk zelfs de verrader van zijnen geliefden Meester. Geld en goed verblindt zoo lichtelijk, het trekt uw hart van God, en van de deugd af, als gij het op eene ongeregelde wijze bemint en begeert. Door deze ongeregelde liefde en begeerte tot tijdelijke goederen baant gij u zei ven den weg tot de afschuwelijkste misdaden. En heeft de hebzucht eens bij u wortelen geschoten; zoo zal u eindelijk niets meer zoo heilig zijn, hetwelk gij niet om eenig geld daardoor te verkrijgen, ondernemen zult. Voor geld en goed zult gij uwe naar Gods evenbeeld geschapene en door het dierbare bloed van Jesus vrijgekochte ziel den duivel verkoopen. Wacht u voor eene misdaad, die u tijdelijk en eeuwig-ongelukkig maakt. Als gij hebt hetgene wat u tot kleeding en voedsel noodig is, zoo wees volgens de vermaning van de
4
H. Schrift tevreden; want van al de goederen, die gij hier bijeenverzameld hebt, zult gij toch niets in de eeuwigheid met u meêdragen.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die eens gezegd hebt, Gij zult den Heer, uwen God, liefhebben uit geheel uw hart. Dit is het eerste en voornaamste gebod. En het tweede is hieraan gelijk: gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven; die ons de liefde tot onzen naaste zoo dringend hebt aanbevolen, geef mij een goed, liefderijk hart, hetwelk deel neemt aan het geluk en ongeluk, aan de vreugde en aan het lijden der menschen. Bewaar mijn hart voor de onzalige nijd. Laat mij met de blijden blijde zijn, en met de droevigen weenen. Laat mijn oog niet boos zijn, als ik zie, dat andere menschen rijkelijker van u gezegend worden ; laat mij ivel indachtig zijn, dat Gij uwe gaven kunt uitdeelen aan ivie Gij wilt. Bewaar mijn hart voor alle ongeregelde aangekleefdheid aan de tijdelijke goederen, die ik toch bij den dood moet verlaten. Laat de schandelijke hebzucht mij niet verleiden, opdat ik door haar niet tot andere afschuwelijke misdaden verleid worde. Laat daar mijn hart zijn, waar mijn ware schal is. Mijn ware schat is in den Hemel; verleen mij de genade, dat ik mij recht beijvere, om den Hemel te verkrijgen. Amen.
TWEEDE DA.G.
Jesus houdt met zijne Leerlingen het laatste Paaschmaal.
Op den eersten dag der ongedesemde brooden, op welken het Paaschlam moest geslacht worden, kwamen de Leerlingen bij Jesus , en zeiden: waar wilt Gij, dat wij U het Paaschmaal bereiden? Hij zond Petrus en Joannes, en zeide: zie, zoo als gij in de stad zult komen, zal u een man ontmoeten, die eene kruik met water draagt. Volgt hem in het huis daar hij ingaat, en zegt den Huisvader: De Meester laat u vragen, waar is de eetplaats, waar ik het Paaschlam met mijne Leerlingen kan eten ? En hij zal u terstond eene groote, gespreide eetzaal toonen, bereidt het ons daar. Zijne Leerlingen gingen henen, bevonden alles zoo, gelijk Jesus hun gezegd had, en zij bereidden het Paaschmaal. En als het avond geworden was, kwam Hij met de Twaalf, en als het uur (om het Paaschlam te eten) gekomen was, ging Hij met hen aan tafel zitten, en zeide: Ik heb zeer verlangd dit Paaschlam met u te eten, eer ik ga lijden.
Als gij in de stad zult komen; zal u een
man ontmoeten, die eene kruik met water draagt.
Wie was het, die dit vooruit wist, en het daarom vooruit konde zeggen? Jhsüs Christus, Gods Zoon, die alwetend is. Hij wilde zijne Leerlingen nu nog overtuigen van deze zijne alwetendheid, opdat zij in de volgende dagen van angst zich aan Hem met een vast geloof en betrouwen zouden vast houden.
Houd u ook, geliefde Christen! in den tijd van bekoring en van lijden, met geloof aan zijne alwetendheid, en met betrouwen op zijne macht en liefde aan Jesus vast. Hij weet alles wat u zal overkomen, van te voren. Hij ziet de gevaren dei-zonde, die u bedreigen; Hij ziet al het lijden, dat u zal treffen. Verlies den moed niet bij de gedachten, hoe zal het mij in het gevaar van zonde, hoe in het lijden gaan ? Zal ik vast staan blijven of vallen ? Verlaat u veel liever met betrouwen op den alwetendcn Heiland; smeek Hem om bijstand, en Hij zal liefderijk voor u zorgen , en u in de bekoring en in het lijden versterken.
Ik heb zeer verlangd dit Paaschlam met u te eten, eer ik ga lijden.
Waarom verlangde Jesus zoo feeder om
7
dit Paaschlam te eten? Omdat het in zijne, en zijns hemelschen Vaders wijsheid besloten was, dat, na het eten van dit laatste Paaschlam, zijn lijden zoude vervuld worden hetgene, wat dat Paaschlam verbeeldde, namelijk, dat dan, in plaats van het Lam van de oude wet, het allerheiligste Vleesch en Bloed van het Lam Gods, hetwelk onze Heiland Jesus Christus is, den menschen tot spijs zouden gegeven worden, en dat door den daarop volgenden zoendood van dit Lam Gods de zonden der wereld zouden weggenomen worden.
Jesus had alzoo uit eene oneindige liefde, vol van ontferming, een zoo groot verlangen, om voor de laatste maal dit Paaschlam met zijne leerlingen te eten, omdat Hij zoozeer wenschte, de menschen door zijn H. Bloed, waarvan het Bloed van het Paaschlam eene afbeelding was, van den eeuwigen dood te bevrijden.
Beantwoord, mijn Christen! aan deze groote liefde van Jesus met dankbare wederliefde. Betoon altijd een groot verlangen te hebben, om aan de verdiensten van het lijden en sterven van Jesus deelachtig te worden, door u te bevlijtigen om nauwkeurig de leer en het voorbeeld van uwen Heiland te volgen.
GEBED.
Jesxs Christus, alwetende Zoon Gods, die uwen Leerlingen vooraf bepaaldelijk gezegd heht ivat er
8
zoude gebeuren, als zij in de stad Jerusalem zouden komen-, Gij roeet ook alles, wat mij in mijn aardsche leven zal overkomen. Alwetende, almaeh-tige, oneindig goede Heiland! ik xverp in vertrouwen op uwe almogendheid en liefde al mijne zorgen op U. Gij zult mij sterkte geven in den tijd der bekoring, Gij zult mij troosten en verkwikken in het lijden, en mij helpen in den nood. Gij zijt mijn vertrouwen, al die zich op U verlaat, zal niet beschaamd worden. En daar Gij, algoede Jesus! zoo vurig verlangdet, om het Paaschlam voor de laatste maal met uwe leerlingen te eten; omdat het oogenhlik naderde, ivaarop Gij, als het Lam Gods, door uw heilig Bloed de menschen van hunnen eeuwigen ondergang wildet redden; ach, laat mij uwe onuitsprekelijke groote liefde recht erkennen; ontsteek Gij mijn hart met die dankbare wederliefde, die niet duldt, dat mij immer eenig schepsel van de liefde jegens U, den liefderijken Verlosser, aftrekke. Amen.
Jesus luascht de voeten zijner Leerlingen.
Na het eten van het Paaschlam stond Jesus van de tafel op, legde zijne kleederen af, en een linnen doek genomen hebbende, omgordde Hij zich daarmede. Daarop goot Hij water in een bekken, en
9
begon de voeten van zijne Leerlingen te wasschen, en met den linnen doek, met welken Hij omgord was, af te drogen. Hij kwam dan ook tot Petrus. Petrus zeide Hem: Heer, Gij zult mij in eeuwigheid de voeten niet wasschen! Jesus antwoordde hem, zoo ik u niet wassche, zult gij geen deel met mij hebben. Toen zeide Petrus tot Hem: Heer, niet alleen mijne voeten, maar ook handen en hoofd. Jesus zeide hem, die gewasschen is, behoeft niet anders dan de voeten te wasschen , en is geheel zuiver; gij zijt zuiver, maar niet allen. Nadat Hij hunne voeten gewasschen en zijne kleederen weder aangedaan had, ging Hij wederom ter tafel zitten, en zeide: weet gij wel, wat ik u gedaan heb? Gij noemt mij, Meester en Heer! en gij zegt wel, want ik ben het. Daar ik dan, uw lieer en Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo moet gij ook de een des anders voeten wasschen; want ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij ook zoo zoudet doen, gelijk ik u gedaan heb. De knecht is niet meer dan zijn Heer. Zoo gij deze dingen weet, zult gij zalig zijn, als gij ze doet
Jesus goot water in een hekken, en begon de voeten zijner Leerlingen te luasschen.
Wat moest gij, geliefde Christen! uit deze groote vernedering van Jesus leeren?
10
Hoor wat Jesus aan zijne Leerlingen zegt; Ik heb u, zoo sprak Hij, een voorbeeld gegeven, opdat gij ook zoo zoudt doen, gelijk ik u gedaan heb. Jesus geeft u hier een voorbeeld van ootmoedigheid, van liefde en van dienstvaardigheid. Gij moet Hem in deze deugden navolgen, als gij zijn ware leerling wilt zijn.
Om ii in de ootmoedigheid te oefenen, moet gij uwe geringheid, zwakheid en onwaardigheid voor God gestadig voor oogen hebben, en u beijveren, om deze uwe geringheid, zwakheid en onwaardigheid meer en meer te leeren kennen, opdat deze uwe erkentenis u daartoe brenge, dat gij met David uitroept. Ik wil mij nog meer vernederen, en klein zijn in mijne oogen. Bedenk wel, dat degene, die zich zeiven groot en hoogacht, niets is in Gods oogen; dat integendeel de ootmoedige bij God in aanzien staat, van Hem bemind en verheven wordt. De ootmoedigheid zij de grondslag onzer vroomheid !
Gij moet nooit weigeren of u schamen om werken van liefde, geringe diensten aan uwen bedrukten en bedroefden even-mensch te bewijzen. quot;Want daar uw Heer en Meester zich niet geschaamd heeft, werken van dienstbaarheid te doen; zoo durft gij als een leerling van dezen meester die Hem ook niet weigeren, en er u ook niet over schamen. Hier aan, zegt Hij, zal men weten, dat gij mijne leer-
11
ling en zijt. zoo gij liefde voor elkander hebt. Gij moet deze liefde tot uwe medemen-schen door de werken toonen. En hoe rijkelijk wil onze Heiland ook eens de geringste werken der liefde beloonen! Bemin daarom uwe naasten, en toon deze liefde ook door de werken.
Deze voetwassching moest ook daartoe dienen, om de Leerlingen van de kleine hun nog aanklevende zonden , en van de zondige neigingen, die door het stof aan de voeten beteekend worden, te reinigen, eer zij het Sacrament van zijn allerheiligste Vleesch en Bloed ontvingen. Wij moeten hieruit leeren, dat wij bij het ontvangen van het allerheiligste Sacrament des Altaars niet alleen tevreden mogen zijn, ons van de zware zonden te reinigen; maar dat wij, om aan al de vruchten van eene heilige Communie deelachtig te worden, ons ook moeten bevlijtigen, om onze ziel van de gansch vrijwillige dagelijksche zonden te reinigen, en haar door eene ware, hartelijke godsvrucht bij de heilige Communie den goddelijken Heiland behagelijk te maken.
GEBED.
Goddelijke Heiland Jesus Christus, die eens gezegd hebt: leert van mij, dat ik zachtmoedig eu ootmoedig van harte ben, Gij ivaart niet tevreden ons menschen die schoone deugd van ootmoedigheid aan te hevelen; maar Gij oefendet ook zelf wat gij
12
leer dat. Gij hebt U, schoon Gij Heer en Meester waart, zoo zeer vernederd, dat Gij de voeten van uwe Leerlingen waschtet; en Gij wilt, dat wij dit uw voorbeeld volgen, en nimmer weigeren zullen, om aan onze medemenschen de geringste en ver-achtelijkste diensten van liefde te bewijzen. Vervul mijn hart met eene heilige liefde, en geef mij de genade, dat ik mijne naasten niet alleen met woorden, maar ook door daden lief hebbe,quot; dat ik gestadig uw ootmoedig, liefderijk voorbeeld voor oogen houde, denke: de leerling is niet meer dan zijn Meester, de knecht is niet meer dan zijn Heer.
Ik bid U, mijn Heer en Heiland! dat ik bij het ontvangen van uw allerheiligste Vleesch en Bloed, mijn hart niet alleen van alle zware, maar ook van de vrijwillige dagelijksche zonden reinige, opdat het, als Gij er uwe intrede in doet, U des te behagelijker moge zijn, en ik aan al de heilzame vruchten van dit allerheiligste Sacrament moge deelachtig worden. Amen.
Jesus voorzegt zijnen Leerlingen, dat Judas Hem zonde verraden.
Jesus werd in den geest ontroerd, en zeide: voorwaar, voorwaar Ik zeg u: een van u zal mij verraden. De Leerlingen werden daarover zeer bedroefd, de een
13
zag den anderen aan, en zij begonnen een voor een te vragen: Ben ik het, Heer? Jesus antwoordde: een der twaalf, die met mij de hand in den schotel doopt zal mij verraden. De Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mensch, door wien de Zoon des menschen zal verraden worden! Het was dien mensch beter dat hij nooit geboren was. Toen nam Judas het woord op en zeide: Ben ik het, Meester? .Iesus antwoordde hem: gij hebt het gezegd. Een der Leerlingen, dien Jesus lief had, (Joannes) lag in den schoot van Jesus. Petrus wenkte Joannes toe en zeide: Wie is het, daar Hij van spreekt ? Joannes, die op de borst van Jesus rustte, vraagde: Heer, wie is het? Jesus antwoordde: hij is het, wien ik het ingedoopte brood zal toereiken. En het brood ingedoopt hebbende gaf Hij het aan Judas. Na den brok voer de duivel in hem ; en Jesus zeide totquot; hem, hetgene wat gij doen wilt, doe dit haastiglijk. Judas stond op, en ging aanstonds weg.
De Leerlingen \'werden daarover zeer bedroefd, de een zarj den anderen aan; zij begonnen een voor een te vragen: ben ik het, Heer ?
De leerlingen konden niet begriipen, hoe het mogelijk was, dat iemand hunner
14
eenen zoo boozen aanslag in het hart konde voeden tegen dengenen, met wien zij drie jaren omgegaan hadden , en van wien zij niets dan liefde, vriendschap en alle goed genoten hadden. Alzoo zijn goede zielen gesteld: het smart haar, als zij zien of hooren, dat weldaden met ondankbaarheid, liefde met hartzeer vergolden worden.
Wat zegt u uw hart, lieve Christen! als gij daaraan denkt, dat gij aan God, uwen grootsten weldoener, door de overtreding zijner geboden, zoo dikmaals ondankbaar zijt geweest? Dat gij hem, de liefde zelve, zoo dikmaals beleedigd hebt ? Zijt gij ook bedroefd over uwe zonden ? Hebt gij ook afkeer van uwe afschuwelijke ondankbaarheid ?
De Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mensch, door wien de Zoon des menschen zal verraden worden.
Jesus gaf door deze woorden aan Judas duidelijk te verstaan, dat Hij zijn schandelijk voornemen wist, en waarschuwde hem zeer nadrukkelijk door dat wee, waarmede Hij hem bedreigde; maar Judas was ongevoelig voor alle waarschuwing en bedreiging.. Hij zondigde niet uit zwakheid, maar met overleg, en werd door het medewerken van den duivel in\' zijn voornemen gesterkt.
15
Wacht u, geliefde Christen! om ooit voorbedacht, en met opzet eene zonde te begaan; want door eene zoodanige opzet-telyke boosheid geeft gij u aan de macht des duivels over, en gij wordt gewetenloos; en door uw herhaald zondigen brengt gij het eindelijk zoo verre, dat u het woord Gods en de stem van uw geweten niet meer roeren. En wordt gij eens tegen alle liefderijke vermaningen verstokt ; hoe gemakkelijk valt het dan den verleider, den duivel, met u te doen, wat hij wil! Overweeg wel ernstig de woorden van den Heiland: Wee dien rnensch! het zou hem heter zijn dat hij nooit geboren was. Want zoo gij u door uwen boozen lust, en door den duivel laat beheerschen, zoo gij uw hart verhardt, der genade Gods wederstaat, den inspraken van God, en den vermaningen en waarschuwingen der men-schen, en der stemme van uw geweten geen gehoor meer geeft; zoo zou het beter zijn, dat gij nooit geboren waart, omdat dengenen, die met opzet, overleg en uit boosheid zondigen, die hun hart verharden, een verschrikkelijk wee in de eeuwigheid te wachten staat.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jcsus Christus, die van den Hemel gekomen zijl, om uwe hemelsche Leer den menschen te verkondigen, en die voor ons allen
10
den dood zijt gestorven, Gij zijt mijn grootste weldoener, en verdient, dat ik U hoven alles schatte, beminne en eere. Ik wil mij ook altijd verheugen, als ik zie en hoor, dat de menschen U van harte lief hebben, en deze liefde door gehoorzaamheid aan uwe Leer doen blijken. Edoch als ik of andere menschen U door de zonde onteeren; zoo roer Gij mijn hart, opdat ik er een diep gevoel van hebbe, dat Gij, liefderijke God! van mij of van andere menschen zoo zeer beleedigd wordt. Laat mij altijd eenen sterken afkeer van de zonde hébben. Geef, dat ik altijd acht sla op de Leer van mv goddelijk woord, op de vermaningen van vrome menschen, en op de stem van mijn geweten. Sta mij hij, opdat ik nooit mijn geweten verharde, nooit zorgeloos omtrent mijne ziel en zaligheid heen leve. Laat mijn hart altijd open staan voor uwe genade, opdat ik door eene getrouwe medewerking met dezelve mij uwe liefde, uw welbehagen en de zalige ver-eeniging met U in d,en Hemel moge waardig maken. Amen.
vijfde dag.
Jesus stelt het allerheiligste Sacrament des Altaars in.
Terwijl zij het avondmaal hielden, nam Jesus het brood, en zegende het, brak het, en gaf het aan zijne Leerlingen, zeggende: Neemt en eet, dit is mijn lichaam, hetwelk voorn gegeven wordt. Op dezelfde wijze, nadat Hij het avondmaal gehouden had, nam Hij ook den drinkbeker, en nadat Hij gedankt had, gaf hij hun dien, zeggende: Neemt en drinkt gij allen hieruit; want dit is mijn bloed des nieuwen v e r b o n d s, hetwelk voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergeving der zonden. Doet dit tot mijner gedachtenis.
Dit is mijn Lichaam. Dit is mijn bloed
Hetgene wat Jesus omtrent een jaar te voren had beloofd, toen Hij zeide: Het
3
18
brood, hetwelk ik u zal geven, is mijn Vleesch voor het leven der wereld, heoft Hij \'s avonds voor zijn lijden vervuld, toen Hij het allerheiligste Sacrament des Altaars instelde.
Wel is waar, alle Sacramenten zijn heilig; maar tusschen de heiligheid van het Sacrament des Altaars, en de overige Sacramenten, is een zoodanig onderscheid, als tusschen de heiligheid Gods en zijne gaven: want al de overige Sacramenten deelen ons de genadegaven van God, onzen Heiland, mede; dit Sacrament geelt ons den Gever zeiven. Onzen Heiland toont ons door elk der overige Sacramenten zijne groote liefde jegens ons; maar Hij toont ons door het allerheiligste Sacrament des Altaars den rijkdom zijner oneindige, eeuwig aanbiddingswaardige liefde.
De instelling van dit Sacrament was zijn Testament, hetwelk Hij voor zijnen dood ten beste zijner kinderen en broeders, welke ai degenen zijn, die aan Hem ge-looven, uit reine liefde jegens hen gemaakt heoft. Zoo wat kostelijks kan geen aardsche Koning, zijnen kinderen bij Testament nalaten.
Toen de Heiland tot zijne Leerlingen zei-de: Neemt en eet, dit is mijn lichaam; neemt en drinkt, want dit is mijn bloed, ontvingen zij het beide, zonder te vragen: Meester, wat doet gij? en zonder een of ander woord te spreken. Het vragen was onnoodig; want zij hoorden het duidelijk,
19
dat de Heiland hun nu datgene gaf, wat zij reeds sedert een jaar volgens zijne belofte verwacht hadden. En dat zij ook anders geen woord spraken, is niet te verwonderen; want als men zeer aangedaan is, kan men geen woord spreken, en de Apostelen waren zeker door de liefde des Heilands onuitsprekelijk getroffen, omdat zij zeer vast en ongetwijfeld geloofden , dat zij het allerheiligste vleesch en bloed van den Heiland ontvingen, schoon zij nog de kleur, de gedaante, den reuk en den smaak van brood en wijn ontwaarden. Dit konde hen in de zekerheid van hun geloof het minste niet hinderen , omdat zij den Heiland voor den zoon Gods, en alzoo ook voor almachtig en oneindig waarachtig erkenden.
De Heiland heeft niet alleen de Apostelen, maar ook allen, die aan Mem geloo-ven. aan de onschatbare genade willen deelachtig maken, om Hem onder de gedaante van brood en wijn te ontvangen: want Hij heeft den Apostelen, en hunnen wettigen opvolgers de macht en ook het bevel medegedeeld om brood en wijn, zoo als Hij gedaan had, in zijn allerheiligst Vleesch en Bloed te veranderen, hetzelve uit te deelen! en zelve ook dikmaals te nuttigen. Hij deelde hun dit bevel en deze macht mede door deze woorden; Doet dit ter mijner gedachtenis.
Zie, geliefde Christen! hoe onuitsprekelijk groote liefde de goddelijke Heiland u ook
20
bewezen heeft! Erken deze liefde, en wees Hem daarvoor dankbaar, door dat gij dik-maals en iederen keer met behoorlijke eerbiedigheid en inwendige godsvrucht het allerheiligste Sacrament des Altaars ontvangt.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! gij hebt niet alleen uit liefde tot ons een onnoemlijk lijden uitgestaan, uw heilig Bloed vergoten, en U aan den pijnlijksten dood overgegeven; maar Gij hebt ons ook in het allerheiligste Sacrament des Altaars uw heilig Vleeseh en Bloed tot spijs en drank achtergelaten. Gij zelf komt als God en Mensch in dit allerheiligste Sacrament tot ons; Gij toont ons daardoor den rijkdom uwer oneindige, eeuwig aanbiddelijke liefde. Gij, de heiligste der Heiligen , komt zelf tot ons, en geeft ons door dit heilige Sacrament het onderpand eener heerlijke Verrijzenis, en der eeuwige zaligheid. Ach, liefderijke Jesus! ik bedank U voor deze uwe oneindige liefde. Geef mij de genade, dat ik U altijd met een rein hart, hetwelk met de deugden van Geloof, Hoop, Lief de, verlangen en ootmoedigheid versierd is, ontvange, opdat ik dan al de heilzame vruchten van dit allerheiligste Sacrament deelachtig moge worden. Amen.
\'21
zesde dag.
Jesus voorspelt aan Petrus cleszelfs val.
Jesus zeide: lieve kinderen! Ik ben nog een weinig tijds met u. Gij zult mij zoeken; maar gelijk ik den Joden gezegd heb, alzoo zeg ik u nu ook: waar ik henen ga, daar kunt gij niet komen. Ik geef u een nieuw gebod, dat gij malkander lief hebt, gelijk ik u bemind heb. Hieraan zullen zij allen kennen, dat gij mijne Leerlingen zijt, indien gij elkander iief-hebt. Simon Petrus zeide Hem: Heer, waar gaat Gij henen ? Jesus antwoordde: daar ik henen ga, kunt gij mij nu niet volgen. Petrus zeide tot Hem: waarom kan ik IJ nu niet volgen? Ik ben bereid met U in de gevangenis en in den dood te gaan! Ik zal mijn leven voor U stellen. Jesus antwoorde Hem; zult gij uw leven voor mij stellen? Voorwaar, voorwaar zeg ik u, nog heden in dezen nacht, eer dat de haan tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.
Heer, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik ben bereid met U in de gevangenis, en in den dood te gaan.
Hoe moedig stelde Petrus zich hieraan ?
22
maar wat antwoordde Jesus hem? Voorwaar , voorwaar zeg ik u, gij zult Mij nog in dezen nacht driemaal verloochenen.
Leer hier uit, mijn lieve Christen! hoe weinig gij u op uwe eigene krachten, op uw vast voornemen, hoe weinig gij u op u zeiven kunt verlaten. Gij beeldt u in, dat gij sterk zijt, stelt u aan het gevaar om te zondigen bloot, en denkt: ik zal mij wel in acht nemen, ik zal dat gevaar om te zondigen wel weten te boven te komen. Maar, ach! hoe zwak zijt gij, als gij u in de gevaarlijke gelegenheid bevindt, als gij tot zonde wordt gelokt? Heeft de droevige ondervinding u dit niet geleerd ? Hoe dikwijls hebt gij u naar een gevaarlijk gezelschap begeven, alwaar God en zijn gebod niet geteld werd ! Hoe dikwijls hebt gij omgegaan met uitzinnige of wellustige personen! Hoe dikwijls hebt gij u aan het gevaar van ontrouw, van eerafsnijding, van te liegen en z. v. blootgesteld! En wat dacht gij, eer gij u in het gevaar begaaft? Ik zal dat gevaar wel te boven komen, en Gods gebod niet overtreden. Ik wil liever alles lijden, alles verliezen, dan God beleedigen. En als gij u nu in de daad in slechte gezelschappen begaaft, met wellustige menschen omgingt, of u op de eene of andere wijze aan het eene of andere gevaar van te zondigen blootsteldet, wat gebeurde er dan? — Ach! uw moed, uw vast voornemen was weg gezonken. Het geringste woord, de eerste bekoring, het
23
verleidende voorbeeld overwon uw vast voornemen, uwen moed; gij vielt uit zwakheid. Bouw daarom nimmer op uwe krachten, en stel u nimmer vrijwillig aan liet gevaar van te zondigen bloot. Denk aan den eerst zoo moedigen, en daarna zoo zwakken Petrus ; denk aan u zeiven, hoe menigmaal gij ook uwe zwakheid door de droevige ondervinding hebt leeren kennen. Bouw nooit op uwe eigene krachten, en bedenk wel, dat gij zonder Gods bijstand niets kunt doen, wat Hem recht behagelijk, en alzoo waarachtig goed, en tot de eeuwige zaligheid nuttig is; want Jesus zegt: zonder mij kunt gij niets doen. Ja! zonder Gods genade kunt gij niet eens het goede kennen, denken en willen, zoo als de 11. Paülus leert, als hij zegt: Wij zijn uit ons zelve niet bekwaam iets goeds ie denken, als uit ons zelve, maar onze bekwaamheid is uit God. 2 Cor. III. 5. Het is God, die in u werkt het willen en het volbrengen naar het welbehagen. Philipp. II. 13. Waak daarom, lieve Christen! en bid, vermijd alle gevaren van te zondigen, zoo veel het mogelijk is, en stel uw gansche vertrouwen op God.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! die uwen leerling Petrus, toen hij te kennen gaf, dat hij op zijne eigene krachten betrouiode, en in de. eerste hitte zijns ijvers aan zijne zwakheid niet indachtig
24
was, zoo vriendelijk waarschmvdet, ik bid U, bewaar mij, dat ik nooit op mijne eigene krachten bouwe. Laat mij de gevaren bij de bekoringen, en mijne zwakheid toch altijd erkennen, en wel overwegen. Gij zijt mijne sterkte; zonder U kan ik niets goeds doen Gij zijt het, die mij moet staande houden, opdat ik niet valle. Sla mij, o Heer Jezus! met uwe genade hij, opdat ik onder de bekoringen niet bezwijke, maar in het gevaar van te zondigen volgens uw gebod strijde. Bewaar mij, dat ik mij nimmer vrijwillig, op mijne krachten steunende, aan de bekoringen blootstel, maar laat mij met eene heilzame vrees den weg van uwe geboden bewandelen, tot dat ik op die zalige plaats kome, alwaar ik voor altijd van alle bekoringen vrij zal zijn. Amen.
Eenige trekken uit de afscheidsrede van Jesus van zijne Leerlingen.
Laat uw hart niet ontroerd worden. Gelooft gij in God, zoo gelooft ook in mij. In het huis mijns vaders zijn vele woningen : was het anders , ik zou het u gezegd hebben; want ik ga om u plaatsen te bereiden. Als ik u plaatsen zal bereid hebben , kom ik weder, en ik zal u tot mij nemen, opdat gij ook moogt zijn, daar ik ben. — Ik ben de weg, en de waar-
25
heid en het leven: niemand komt tot den Vader dan door mij. — Indien gij mij lief hebt, onderhoudt mijne geboden. Die mijne geboden heeft en onderhoudt, die is het, die mij lief heeft: die mij liefheeft zal van mijnen Vader bemind worden. Die mij niet lief heeft, onderhoudt mijne woorden niet. — Ik laat u den vrede, ik geef u mijnen vrede. Laat uw hart niet ontroerd worden, noch bevreesd zijn. Gij hebt gehoord, dat ik u gezegd heb; ik ga, en ik kom weder tot u.
In het huis mijns Vaders zijn vele tuonin-gen; ik ga om u plaatsen te bereiden, en als ik u plaatsen zal bereid hebben, kom ik weder, en ik zal u tot mij nemen.
De Heiland troostte niet alleen zijne Apostelen, maar ook ons in ons moeie-lijke aardsche leven door de belofte, dat Hij ons eene plaats zoude bereiden, en eens komen om ons tot zich te nemen. Dit moet voor ons zijn, als hoorden wij Jesus van den Hemel zeggen: hebt gij maar goeden moed, mijne Beminden! en hebt tot aan het einde toe geduld in de ellenden van dit aardsche leven. Gij allen, die mij lief hebt, en uit liefde tot mij mijne geboden onderhoudt; die mijne ware navolgers zijt, en in kruis en lijden, in
26
de bekoringen en beproevingen standvastig zijt en blijft; gij zijt mijne vrienden ; ik kan u niet verlaten, waar ik ben, daar moet gij ook zijn. Ja, ik zal eens komen, ik zal wederkomen, zoo als ik ten Hemel ben opgeklommen, ik zal op de wolken des Hemels met grooten luister en heerlijkheid verschijnen, en dan zult gij met mij in het hemelsche Jerusalem intrekken. Daar zal ik mijne goddelijke vreugde met u deelen, gij zult eeuwig in eene onuitsprekelijke zaligheid leven.
Ja! zoo is het, geliefde Christen! slechts daar, in het huis van uwen hemelscben Vader, is voor u eene blijvende woonplaats. Hier op aarde zijt gij maar een wandelaar, een vreemdeling; gij trekt van de eene herberg naar de andere, uit het eene huurhuis naar het andere. Maar leeft gij in deze vreemdelingschap als een goed kind Gods, als een getrouwe leerling van Jesus; dan bekomt gij in den Hemel eene blijvende woning; niets trekt u dan van uwen goeden Jesus af, dien gij altijd met liefde hebt aangehangen. Zijt daarom, mijn Lieve! gezind, zoo als Jesus gezind was; leef, gelijk Hij, in liefde, gehoorzaamheid, geduld en ootmoedigheid. quot;Want al die wil zijn, daar Jesus is, moet gezind zijn, zoo als Hij gezind was; al die in eeuwigheid aan Christus deel wil hebben, moet het ook in den tijd met Hem houden; al die met Christus wil heerschen, moet met Hem
27
hier kunnen dienen en overwinnen; al die bij den Heiland daar eeoe plaats wil vinden, moet Hem nu eene plaats in zijn hart inruimen; al die eens met den Heiland eenen zaligen omgang wil hebben, moet nu ook met Hem eenen vertrouwe-lijken omgang op aarde hebben! al die aan Christus eens in zijne heerlijkheid gelijkvormig wil zijn, moet Hem nu ook in lijden en gehoorzaamheid gelijkvormig worden. Beijver u daarom, om altijd een getrouwe navolger van Jesus te zijn, Om u daartoe op te wekken; zoo vergeet nooit dat gewichtige troostwoord van Jesus; ik kom weder, en neem u tot mij. Vergeet dat troostwoord niet in ellenden, in ziekte , in bekoring, in strijd; vergeet het dan ook niet, als het koud zweet op uw voorhoofd ligt, en houd u met een vast betrouwen aan Hem gehecht, die gezegd heeft: als ik u eene plaats zal bereid hebben, kom ik weder, en ik zal u tot mij nemen. En als Hij dan komt, zoo zullen uwe hartelijkste wenschen vervuld worden.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! nadat Gij uw werk op aarde volbracht, uwen hemelsehen Vader verheerlijkt, ons menschen den weg tot den hemel aangewezen, en ons door uwen smartelijken kruisdood de zaligheid verworven had, en dan heerlijk uit het graf waart opgestaan; zoo gingt Gij weder naar het huis van uwen hemelsehen Vader, waarin
28
veel woningen zijn. Gij hebt ons beloofd, dat, als wij U gestadig met liefde en trouw aanhangen, Gij ons eene \'plaats in het huis uws Vaders zoudt bereiden, dan weder komen en ons tot U nemen. Ik bid U, goede Jesus, laat mij als een vreemdeling den weg mijner vreemdelingschap op aarde doorwandelen, laten de aardsche goederen en vermaken mij nimmer beletten, om U lief ie hebben en uwe geboden te onderhouden. Laat mij dikmaals staroogen op uwen schoonen hemel, waarin vele woningen zijn, en laat mij dit meer en meer in de deugd bevestigen, opdat Gij mij ook eene plaats in den hemel kunt bereiden, en eens komen om mij hij U te nemen. Amen.
Vervolg van de trekken uit de afscheidsrede van Jesus tot zijne Leerlingen.
Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Hij zal alle ranken die in mij geene vracht dragen, afsnijden, en Hij zal die vrucht dragen, zuiveren, opdat zij meer vruchten voortbrengen. Blijft in mij: en ik in u. Gelijk een wijnrank van zich zeiven geene vrucht kan dragen , zoo hij niet op den wijnstok blijft; zoo ook gij niet, zoo gij in mij niet blijft; omdat gij zonder mij niets kunt doen.
29
Zoo wie in mij niet blijft, die zal weggeworpen worden, gelijk een (onvruchtbaren) wijnrank, en verdorren, en men zal hem opnemen, en in het vuur werpen, en hij zal branden. Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij vele vruchten voortbrengt , en u als mijne leerlingen gedraagt.
Ik hen de ivare wijnstok, en mijn Vader is de wijngaardenier.
Hoe schoon is deze gelijkenis, welke Jesus hier aan zijne leerlingen voordraagt! Hij vergelijkt zich zeiven bij eenen wijnstok, en hen bij de ranken. Want zij geloofden aan Hem, en hingen Hem met hunne gansche ziel aan. Zij brachten nu reeds goede vruchten voort, en daarna hebben zij nog betere vruchten voortgebracht.
Gij moet ook, geliefde Christen! goede vruchten voortbrengen, want Jesus is ook voor u hetgene, wat de wijnstok voor zijne ranken is. Gij zijt ook door het geloof met Jesus vereenigd, zoo als de wijnrank met den wijnstok, ten minste zoo uw geloof een levendig geloof is, namelijk een geloof, hetwelk door de liefde werkzaam is, en door de werken uitschijnt. Door dit levendige geloof wordt gij met Jesus vereenigd, vloeit u zijne genade toe, waarmede gij bezield, goede werken, zoete
30
smakelijke druiven voortbrengt. Hebt gij het geloof, hetwelk door de liefde werkzaam is, niet; zoo zijt gij wel een wijnrank van dezen geheimzinmgen wijnstok; maar een onvruchtbare en doode wijnrank, dien de hemelsche wijngaardenier zal afsnijden, zoo als Hij Judas heeft afgesneden. Dit ellendige mensch had ook, zoo als de andere leerlingen van Jesus gehoord, doch te vergeefs! Hij was, dien ganschen tijd door, een rank van den goddelijken wijnstok, maar hij droeg geene vrucht. Hij liet zich door de gierigheid beheerschen en verkocht zijnen Heer en Meester voor dertig zilverlingen. Toen sneed de hemelsche wijngaardenier hem gansch van den wijnstok af, en verklaarde hem het Apostelambt onwaardig, en er van vervallen. — Gij moet alzoo geen onvruchtbare, doode wijnrank aan den wijnstok zijn; maar een levendige wijnrank, die goede vruchten voortbrengt, vruchten van ootmoedigheid, van geduld, van zachtmoedigheid, en van al elie deugden, waarvan Jesüs Christus ons zoo schoone en hemelsche voorbeelden heeft achtergelaten.
Maar zonder de genade van Jesus kunnen wij geene goede vruchten voortbrengen; want Hij zelf zegt: zonder mij kunt gij niets doen. Gelijk een wijnrank uit zich zei ven geene vrucht kan dragen, zoo hij niet op den wijnstok blijft; zoo ook gij niet, zoo gij in mij niet blijft. Al die
31
in mij blijft, en ik in hem, brengt vele vruchten voort.
De genade van onzen Heer Jesus Christus is u, lieve Christen! alzoo zeer noodzakelijk tot elk goed werk. Wij hebben drie middelen om deze noodzakelijke genade te verkrijgen, namelijk het gebed, de heilige Sacramenten en de getrouwe medewerking met de ons verleende genade. Gij moet deze middelen naarstig en behoorlijk aanwenden, opdat gij de genade, als gij haar door eene zware zonde verloren hebt, weder verkrijget, of. als gij de genade nog bezit, zij vermeerderd worde. Door de goddelijke genade alleen zijt gij een vruchtdragende wijnrank aan den goddelijken wijnstok.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Chistus! gij zijt de wijnstok, wij zijn de ranken. O mocht ik een vruchtdragende ivijnrank zijn! Als ik in U blijf\', en Gij in mij blijft, dan breng ik zeker vele vruchten voort. Ja, mijn lieve Jesus! ik wil door eene luerkzame liefde en door U getrouw te dienen altijd met U vereenigd blijven. Daar ik echter zonder TJ niets goeds kan denken,. willen en uiiwerken; zoo bid ik U, verlicht mijn verstand, ondersteun mijnen wil en versterk mij, opdat ik uwe geboden wil en kan onderhouden. Jiewaar mij, dat ik U nooit bloot door een dood geloof aanhange, en alzoo het ongeluk hebbe, om eens als een onvruchtbare, en nuttelooze wijnrank in het vuur geworpen te worden.
32
Houd mij in de heilige liefde, die mij met U ver-eeniyt, staande; opdat ik, als ik hier veel goeds doe, ook het loon in uw zalig rijk moge verkrijgen. Amen.
NEGENDE DAG.
Vervolg van de trekken uit de afscheidsrede van Jesus.
Gelijk de Vader mij bemind heeft, zoo heb ik u ook bemind. Blijf in mijne liefde. Indien gij mijne geboden onderhoudt, zoo zult gij in mijne liefde blijven. Dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt, gelijk ik u lief gehad heb. Niemand heeft eene grootere liefde dan deze, dat iemand zijn leven stelle voor zijne vrienden. Gij zijt mijne vrienden, indien gij doet hetgene, wat ik u gebied. Dit gebied ik u, dat gij malkander lief hebbet.
Gelijk de Vader mij bemind heeft, zoo heb ik u ook bemind.
Jesus verdient inderdaad van ons allen bemind te worden, want Hij heeft ons eerst bemind, regt teederlijk bemind, zoo bemind, gelijk zijn hemelsche Vader Hem
33
bemind. Wij kunnen de liefde van den hemelschen Vader tot Jesüs niet begrijpen: alzoo kunnen wij ook niet begrijpen, hoe zeer Jesüs ons bemint. Dit is ten minste zeker en onloochenbaar: Jesus heeft alles gedaan, gegeven en opgeolferd, om ons te toonen, dat hij ons waarachtig liefheeft. Hij verdient alzoo van ons bemind te worden; en als wij weten willen, waardoor wij het best kunnen bewijzen, dat wij Hem beminnen; zoo moeten wij Hem zeiven maar hooren spreken. Indien gij mijne geboden onderhoudt, zegt Hij, zoo bemint gij mij; als gij die gestadig onderhoudt, zoo volhardt gij in de liefde voor mij, en ik schep in u mijne vreugde. Alzoo deed Hij zelf, en gaf ons hier omtrent het schoonste voorbeeld. Hij beminde zijnen Vader, en omdat Hij Hem beminde, zoo deed Hij altijd met eene kinderlijke trouw en eerbied, wat Hem welbehagelijk was. Hij gehoorzaamde iederen wenk van Hem; Hij was Hem gehoorzaam tot in den dood, ja! tot in den dood des kruises. Jesus stierf voor ons aan het Kruis, om dat zijn Vader het zoo wilde hebben.
Geliefde Christen! Bemint gij uwen Heiland ? Doet gij, wat Hij van u begeert ? Onderhoudt gij zijne geboden? Onderzoek u ernstig! want gij kunt met den mond wel zeggen: o Jesus! ik bemin U, maalais uw\' levenswandel, als uw gedrag slecht is, dan toont gij juist daardoor, dat gij
3
34
uwen Heiland niet bemint. Gelijk het geloof zonder werken dood is, alzoo is ook de Liefde zonder goede werken dood, en eene doode Liefde kan u niet zalig maken.
Gelijk Jesus wil, dat wij Hem zullen beminnen, zoo gebiedt Hij ook, dat wij malkander zullen lief hebben. Dit gebied ik u, zegt Hij, dat gij elkander lief hebt.
Deze liefde, die de Heer gebiedt, bestaat ook niet slechts hierin, dat wij de liefde jegens onze naasten, alleen door woorden te kennen geven; zij moet ook door de werken behoorlijk uitschijnen. Gelijk de barmhartige Samaritaan den, in de handen der moordenaars gevallen en verwonden Jood, zijne liefde door dadelijke hulpmiddelen toonde: zoo moet gij ook, mijn Christen! uwe liefde jegens iederen noodlijdenden en behoeftigen, inderdaad toonen. De werken van liefde moeten het bewijs zijn, dat gij uwen naaste hoogacht, en hem waarachtig bemint. Als gij tot uwen naakten of hongerigen broeder zegt: ga in vrede! kleed u! Verzadig u! en gij geeft hem niets, waarmede hij zich kleeden, niets waarmede hij zich verzadigen kan; wat baat hem dat ? Maar kleedt gij den naakte, spijst gij den hongerige, dan blijkt het, dat uwe liefde eene werkdadige liefde is. Bewijs aldus uwe liefde door de werken; belet het kwaad, bevorder het goed , droog de tranen der bedroefden af, komt den ellendigen te hulp; zegen, help, red, waar en hoe gij maar eenigszins
35
kunt. Dan zijt gij eene ware leerling van dengenen, die gezegd heeft: Hebt elkander lief.
Wie zou U niet beminnen, goddelijke Heiland! Jesus Christus, die ons tot in den dood, tot in den dood des Kruises bemind hebt! Uit liefde tot ons, kwam Gij, Zoon Gods, van den Hemel, werd mensch, leerde ons den iveg ten eeuwige leven voldeed door uw bitter lijden, en uwen smartelijken kruisdood voor onze zware schulden, verloste ons van de eeinvige verdoemenis, en maakte ons bekwaam om kinderen Gods, en erfgenamen des Hemels te ivorden. Welke groote liefde! — zou ik niet het ondankbaarste mensch zijn, zoo ik deze uwe onuitsprekelijk groote liefde niet met wederliefde ver-geldde? zoo ondankbaar toil ik niet zijn; ik bemin IJ, mijn Jesus! uit geheel mijn hart, en wil mijne liefde jegens U daardoor toonen, dat ik uive heilige leer en geboden voor oogen houde, en mij ernstig beijvere, om die gestadig te onderhouden. — Om U bemin ik ook alle menschen, omdat zij kinderen Gods en door U verlost zijn. Ik wil hen troosten, helpen, en hun goed doen, tvaar en hoe ik kan. O Heer Jesus! geef mij daartoe uwe genade. Amen.
36
TIENDE DAG.
Slot der trekken uit de afscheidsrede van Jesus.
Nog een weinig tijds, en gij zult mij niet meer zien. En wederom een weinig tijds, en gij zult mij zien; want ik ga tot den Vader. Voorwaar, voorwaar zeg ik u: gij zult schreien en weenen; maar de wereld zal blijde zijn. Gij zult bedroefd zijn; maar uwe droefheid zal in blijdschap veranderd worden. Gij hebt nu wel droefheid; maar ik zal u wederzien, en uw hart zal blijde zijn, en niemand zal u uwe blijdschap ontnemen.
Gij hebt nu wel droefheid; maar ik zal u
wederzien, en uw hart zal blijde zijn, en niemand zal u uwe blijdschap ontnemen.
Men kan zeer lichtelijk denken, dat die goede leerlingen, die hunnen Meester en Heer zoo lief hadden, zeer bedroefd moesten worden, toen Hij sprak, dat Hij van hen zoude weggaan, en dat deze bedroefdheid nog grooter werd, toen zij Hem waarlijk zagen sterven. Toen gebeurde het wat de Heer gezegd had: Gij zult schreien en weenen. Zij zaten bij elkander
37
in droefheid, gelijk kinderen, die hunnen goeden vader door den dood verloren hehhen. Maar hun weenen en treuren duurde niet lang; op den derden dag zagen zij Jesus reeds weder. Hij droogde hunne tranen af, en veranderde hun weenen in vreugde. Zij zagen hunnen lieven Meester na zijne verrijzenis weder; maar dit wederzien duurde zoo lang niet, als zij het gaarne gewenscht hadden. Nadat hij nog veertig dagen op aarde vertoefd had, voer Hij zichtbaar voor hunne oogen ten hemel. Zij zagen hunnen lieven Heer en Meester met een bedroefd hart na. Maar hetgene wat Jesus hun beloofd had: ik zal u wederzien, en uw hart zal blijde zijn, en niemand zal u uwe blijdschap ontnemen, werd ook naderhand vervuld. Zoodra als zij gestorven zijn, zijn zij bij Hem gekomen. Zij zijn nu bij Hem en blijven altoos bij Hem en de vreugde, die zij nu bij Hem genieten, duurt eeuwig.
Onze droefheid, welke wij in het lijden en de wederwaardigheden van dit leven, bij de beproevingen en bekoringen, bij de listen, lagen, en vervolgingen ontwaren, zal ook eens in eene eeuwige vreugde veranderd worden, als wij daarbij maar getrouw en standvastig in den dienst Gods volharden. Dan zullen wij ook eens Jesus onzen geliefden Verlosser, aan wien wij geloofd hebben, maar wien wij niet gekend hebben, zien; wij zullen al die vrome menschen zien, en ons in hun gezelschap
38
verheugen, die in de genade Gods van hier scheiden. Wij zullen onze vromen, bij wiens afsterven wij zoo droevig waren, wedervinden. Welk eene vreugde, als ouders hunne kinderen, kinderen hun ouders, zusters hare zusters, vrienden hunne vrienden, geburen hunne gehuren aldaar in het land der zaligheid wederzien! Ach, hoe vele kinderen hebben hunnen vader of hunne moeder in het geheel niet gekend; omdat deze hun reeds zoo vroeg door den dood ontrukt werden ! Welk een vreugde, als zij deze zullen leeren kennen! Hoe vele goede beminnelijke menschen leven er op de wereld, weike wij bij gebrek aan gelegenheid niet leei en kennen; hoe vele hebben er reeds geleefd, welker aandenken nog in zegening is, doch die wij niet konden zien! Wij zullen deze ook zien, en eeuwig in hun blijmoedig gezelschap leven. Welk eene vreugde zal dat zijn, als wij de heilige Patriarchen en Profeten, de zalige Maagd Maria de heilige Apostelen, de heilige Martelaren en Maagden, en alle groote, heilige zielen van alle eeuwen en uit alle volken en landen zullen zien met hen omgaan, en met hen den oneindig beminnelijken God in alle eeuwigheid aanschouwen en loven en roemen zullen!
Beijver u ernstig, mijn Christen ! om in uw leven op aarde door een levendig geloof, door eene gegronde hoop, en door eene heilige liefde met God vereenigd te
39
zijn en te blijven; zoo zult gij ook na uwen dood in de zalige vereeniging met den drieëenigen God eeuwig in den Hemel leven.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die uwen Leerlingen vooraf gezegd heht: gij zult schreien en vjeenen, gij hebt ons ook laten zeggen, dat ivij door vele kwellingen in den Hemel moeten ingaan. Laat mij, als uwen leerling, het kruis, welk de hemelsche Vader mij oplegt, gediddig op mij nemen en U navolgen. Geef mij in de wederwaardigheden en kwellingen, in de bekoringen en verleidingen moed en sterkte, opdat, als bij het lijden van dit leven mijne oogen ook een bittere traan ontrolt, mijn hart toch gestadig bij U zij, troost vinde, en zich in U verblijde. Geleid mij met uwe vaderlijke hand door dit tranendal, totdat ik daar kome, ivaar Gij zijt, waar ik U zien, ivaar ik mij eeuwig in U verblijden zal, waar geene tranen meer gestort worden, en waar lijden, ellende en dood voor altijd ophouden. Amen.
ELFDE DAG.
Het gebed van Jesus.
Begin van het gebed. Jesus bidt voor zich zeiven.
Als Jesus de afscheidsrede voleindigd had, hief Hij de oogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk uwen Zoon, opdat uw zoon u verheerlijke: gelijk gij Hem macht gegeven heht over alle menschen, opdat Hij aan allen, die Gij Hem gegeven hebt, het eeuwige leven geve. Nu dit is het eeuwige leven, dat zij U, den eenigen waren God en Jesus Christus, dien Gij gezonden hebt, kennen, Ik heb U verheerlijkt op aarde; ik heb het werk, welk gij mij gegeven hebt te doen, voltrokken. Ën nu. Vader, verheerlijk mij bij uw zeiven met die heerlijkheid , die ik bij U gehad heb, eer de wereld geweest is.
41
Dit gebed leert ons voornamelijk twee zaken;
1. Dat Jesus Christus de Zoon Gods en de Heer en Heiland aller menschen is.
2. Dat het eeuwig leven ons laatste doel en einde is.
1. Jesus is de Zoon Gods, daarom noemt Hij terstond in het begin God zijnen Vader, en zich deszeis Zoon, Vader, zegt Hij: verheerlijkt uwen Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke. Hij is van hetzelfde wezen met den Vader. Hij zeide eens tot de Joden: Ik en de Vader zijn een; allen moeten den Zoon eeren, gelijk zij den Vader eeren; al die den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet. De Joden hielden Hem voor eenen godslasteraar, omdat Hij God zijnen Vader noemde; en evenwel trok Jesus zijn woord niet in; maar bevestigde het nog daarenboven, en beriep zich daarbij op zijne wonderen. Jesus is de waarachtige Zoon Gods. Daarom zegt Hij ook in zijn gebed tot God. Vader Verheerlijk mij met die heerlijkheid, die Ui bij U gehad heb, eer de tuereld geweest is. Hoe zou Hij zoo hebben kunnen spreken zoo Hij niet van eeuwigheid af de eenigge-boren des Vaders geweest was? Ja, Hij was het, Hij is dat nog, en zal het in alle eeuwigheid zijn. — Maar Hij is ook de Heer en Heiland van alle menschen. De Vader heeft zijnen Zoon in de wereld gezonden , opdat de menschen door Hem zouden zalig worden. Al wat zalig wordt,
42
moet door Jesus zalig worden; buiten Hem is er geen heil, zonder Hem kan geen mensch zalig worden; Hij alleen is de oorzaak en de uitdeeler des eeuwigen levens. Wij willen niet slechts aan God, den almachtigen Schepper van Hemel en van aarde, maar ook aan Jesxjs Christus , zijnen eeniggehorenen Zoon gelooven. Wij willen llem, gelijk den Vader, aanbidden, wij willen Hem, gelijk den Vader, gehoorzamen. In dit geloof, in deze gehoorzaamheid willen wij leven en sterven, tot dat wij tot het nieuwe, eeuwige leven geraken.
2. Want het eeuwige leven is ons laatste doel en einde. Wij moeten eens bij God eeuwig leven; daartoe heeft God ons geschapen , daartoe is Jesus Christus mensch geworden. Daarvan spreekt Hij ook in zijn fgebed, als Hij zegt: ik yeef aan alle die de Vader mij geeft, het eeuwige leven. En terstond daarop Iaat Hij volgen: nu dit is het eeuwige leven, dat zij ü den eenigen waren God, en Jesus Christus, dien gij gezonden hebt, kennen. Alsof Hij had gezegd: al die tot het eeuwige leven wil komen, moet den eenigen, waren God kennen, aanbidden, en lief hebben; maar hij moet ook Jesus Christus , deszelfs Zoon, dien Hij in de wereld gezonden heeft, kennen, aanbidden en lief hebben. Deze kennis van den Vader, en van zijnen geliefden Zoon, dien Hij gezonden heeft, deze aanbidding en heilige liefde brengt
43
ons tot het aanschouwen van God, tot het eeuwige zalige leven in den hemel.
Jesus Christus! Gij zijt de Zoon des eeuwigen Vaders, en zijt het van eeuwigheid. Gij zelf hebt het gezegd; uw woord is waarheid. Gij hwaamt van den hemel, iverd mensch, hield echter daarom niet op de Zoon Gods te zijn- Gij zijt te gelijk God eyi Mensch. Dit geloof ik zeer vast, omdat Gij het gezegd hebt. Gij zijt de waarachtige God. Ik bid U aan, ik bemin U uit geheel mijn hart, en ik heb vast besloten, om niets te doen, hetwelk tegen uiven heiligen wil is. Ik bid U als mijnen Heer en Heiland aan; Gij alleen hebt de macht en het vermogen om ons het eeuivige leven te geven. Maar gij geeft het aan niemand, dan die door U geheiligd is, gij geeft het aan degene, die zich tot hetzelve door een christelijk, vroom en deugdzaam leven voorbereiden. Daarom bid ik U, Jesus Christus, Zoon Gods, verleen mij de genade, dat ik zoo christelijk, vroom en deugdzaam hier op aarde moge leven, dat ik eens bij U, en bij uwen Vader in eeuwige vreugde moge leven. Amen.
Vervolg van het gebed van Jesus. Jesus bidt voor zijne toenmalige Leerlingen.
Jesus ging voort met bidden, en zeide : ik heb uwen naam den menschen, die gij
44
mij uit de wereld gegeven hebt, geopenbaard; zij behooren U toe, en gij hebt hen mij gegeven; en zij hebben uw woord onderhouden. Zij weten nu, dat, al wat gij mij gegeven hebt, van U is; want de woorden, die gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en waarlijk erkend, dat ik van U uitgegaan ben, en zij hebben geloofd, dat gij mij gezonden hebt. Ik bid voor hen; ik bid voor de wereld niet, maar voor degene, die gij mij gegeven hebt, omdat zij U toebehooren; en al wat het mijne is, is het uwe, en al wat het uwe is, is het mijne: en ik ben in hen verheerlijkt. En ik ben nu niet meer in de wereld, en deze zijn in de wereld, en ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen; die gij mij gegeven hebt, in uwen naam, opdat zij één zijn, gelijk ook wij. Als ik met hen was, bewaarde ik hen in uwen naam. Die gij mij gegeven hebt, heb ik bewaard, en niemand hunner is verloren gegaan, tenzij de zoon des verderfs, opdat de H. Schrift volbragt worde. Maar nu kome ik tot U, en ik zeg deze dingen in de wereld, opdat zij mijne vreugde volkomen in zich zelve mogen hebben. Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk ik ook van de wereld niet ben. Ik bid niet, dat gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat gij hen voor het kwaad bewaart. Zij zijn van de wereld
45
niet, gelijk ik ook van de wereld niet ben-Heilig hen in de waarheid. Uw woord is de waarheid. Gelijk gij mij in de wereld gezonden hebt, heb ik hen ook in de wereld gezonden. En voor hen heilig ik mij zeiven, opdat zij ook geheiligd zijn in de waarheid.
Heilige Vader, bewaar hen, die gij mij gegeven hebt, in uwen naam.
Welke teedere liefde voor zijne Leerlingen legt Jesus in dit gebed aan den dag! Hoe zeer is Hij voor hen bekommerd! Hoe zorgvuldig beveelt Hij hen aan den bijstand en het toeverzicht van zijnen al-machtigen Vader! — Vader zij behoorden U toe, gij hebt hen mij gegeven. Zij weten nu, wie gij zijt, en wie ik ben. Ik kan niet langer bij hen blijven, daarom trekt gij U nu hunner aan, houd hen staande in het geloof aan mij, bewaar hen voor het kwaad, laat hen één zijn, gelijk wij zijn. Welke teedere liefde!
Dit gebed van Jesus voor zijne toenmalige Leerlingen moet ons opwekken en aandrijven, om dien groeten en wezenlijken plicht van het Christendom te vervullen , dien wij, helaas! zoo ligt en zoo dikmaals uit het oog verliezen. Welken plicht? Dezen plicht; dat wij alle moeite aanwenden, dat het goede altijd in de wereld vermeerderd, en het kwade altijd
46
minder worde. Al die door vermanen, smeeken, waarschuwen en bestrallen, het kwaad beletten, en het goed doen bevorderen kan, en doet het niet, die zondigt tegen Jesus Christus, tegen de liefde. Of, hoe kunt gij zeggen, dat gij uwen naaste lief hebt, als gij hem voor uwe oogen laat te gronde gaan? Deze plicht is een algemeene plicht; geen Christen mag zich hiervan uitzonderen. Maar voornamelijk gaat zij de overheid, ouders, huisvaders, heeren en meesters aan; want God heeft hen daartoe aangesteld, dat zij voor hunne onderdanen, kinderen, dienstboden en leerlingen, zorg zoude dragen.
Lieve Vader, lieve Moeder! op u is de strengste plicht gelegd, dat gij uwe kinderen in de vreeze des Heeren opvoedt, in de onschuld en voor het kwaad bewaart. — Lieve Huisvader, lieve Huismoeder ! gij zijt verplicht op uwe dienstboden een wakend oog te houden, hen in den dienst Gods, binnen de palen van tucht en van eerbaarheid te behouden, en geen\' in uw huis toe te laten, die een boos leven leidt. Met een woord, alle huisvaders en huismoeders mogen in hunne huizen niets toelaten, wat tegen den christelijken Godsdienst, en de goede zeden strijdt. Wee den ouders, en huisvaders, den bazen en vrouwen, die door hunne zorgeloosheid oorzaak zijn, dat het zede-bederf algemeener wordt. •
47
van een\' Huisvader of Huismoeder.
God, hemelsche Vader! gij heht mij mijne kinderen en de óverige huisgenooten toebetrouwd, en mij den pligt opgelegd om het opzicht over hen ie dragen. Ik moet het goede onder hen bevorderen ; en het kwade beletten, en ik moet Ueens rekenschap geven, hoe ik dezen plicht heb waargenomen. Ik bid XJ, algoede Vader! geef mij doorzicht, moed en sterkte, opdat ik het geestelijke en lichamelijke welzijn van mijne huisgenooten moge bevorderen. Door uwe genade gesterkt, wil ik waken, dat in mijn huis niets geschiede, hetwelk strijdig is tegen uwe eer en cle zedigheid van mijne ziel, en van de ziel van al degenen, die mij aangaan. Ik beveel allen die gij mij aanbetrouwd heb, in uwe bescherming. Bewaar hen, lieve Vader! welk, eens vreugde, zoo ik eens voor uw aanschijn mocht kunnen zeggen: zie, niemand dergenen, die gij mij toebetrouwd heb, is verloren gegaan. Geef mij, Vader! daartoe uwe genade Amen.
DERTIENDE DAG.
Slot van het geheel van Jesus. Jesus bidt voor alle Geloovigen.
Ik bid echter niet alleen voor hen (de toenmalige Leerlingen), maar ook voor degenen, die door hun woord in mij zullen
48
gelooven: opdat zij allen Een zijn, gelijk Gij Vader in mij, en ik in U, opdat zij ook in ons Een zijn; opdat de wereld ge-loove, dat Gij mij gezonden hebt. En ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt; opdat zij Een mogen zijn, gelijk wij ook Een zijn. Ik in hen, en Gij in mij; opdat zij volkomenlijk een zijn; en dat de wereld wete, dat Gij mij gezonden, en hen lief gehad hebt, gelijk Gij mij ook hebt lief gehad. Vader, ik wil, dat, waar ik ben, ook degene, die Gij mij gegeven hebt, met mij zijn; opdat zij mijne heerlijkheid, die Gij mij gegeven hebt, aanschouwen: omdat Gij mij bemind hebt voor de grondlegging der wereld. Gerechte Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar ik heb ü gekend: en deze hebben erkend, dat Gij mij gezonden hebt. En ik heb hun uwen Naam bekend gemaakt, en ik zal Hem bekend maken; opdat de liefde, met welke Gij mij bemind hebt, in hen mag zijn, en ik in hen.
Ik hid echter niet alleen voor hen, maar ook voor degenen, die door hun woord in mij zullen cjelooven.
Alzoo, geliefde Christen! luidde het gebed, hetwelk Jesus Christus voor ons deed. Hij zag in de verre toekomst, en daar zag Hij vele duizenden en duizenden nieuwe Leerlingen van het oosten en westen,
49
van het zuiden en noorden aankomen, die, door de prediking en de mirakelen zijner Apostelen overtuigd, voor Hem nedervielen, en Hem als den Zoon Gods aanbaden. Wij behooren ook onder het getal van deze nieuwe Leerlingen. Daarom heeft Jesus ook voor ons gebeden. Hij beveelde ons toen reeds aan zijnen lieven Varier. Welke teedere liefde!
WTat leert ons dit gebed van Jesus ? het leert ons, 1dat wij Christenen, een hart, eene ziel , dat wij onder ons één moeten zijn, gelijk de Vader en de Zoon.
Wij moeten een zijn in de éénheid van geloof, want dit is het eeuwige leven, dat zij U, den eenigen waren God, en dengenen, dien gij gezonden hebt, kennen.
Wij moeten een zijn in de éénheid van (iefde tot Jesus, want wij allen hebben in hem eenen Heiland, eenen Verlosser, een Offer voor de zonden der wereld, eenen broederlijken, al vermogenden vriend aan de regterhand des Vaders. Laat ons dengenen lief hebben, die ons het eerste heeft lief gehad!
Wij moeten een zijn in de éénheid van liefde jegens elkander. Want daar de Heiland ons tot kinderen der genade van zijnen Vader gemaakt heeft; zoo is het billijk, dat wij in liefde met den eenig-geboren Zoon des Vaders, onzen Heiland, vereenigd blijven.
Dit gebed van Jesus leert ons, 2. dat, gelijk wij Christenen een in de liefde
50
moeten zijn, wij ook elkander naar den hemel moeten helpen. Ik wil, zeide Jesus dat, waar ik ben, ook degene, die gij mij gegeven hebt, met mij zijn; opdat zij mijne heerlijkheid aanschouwen. Gelijk de Heiland ons gaarne naar den hemel wilde helpen en ons bij hem hebben, alzoo moeten wij ook door woorden en voorbeelden, zoo veel wij kunnen, daartoe medewerken, dat anderen in de kennis en liefde van Jesus toenemen; met hun de onuitsprekelijk groote liefde van den Heiland in zijn leven, lijden en dood, en de schoonheid, beminnelijkheid, en de zalige gevolgen A\'an zijne deugden voor te stellen, en hun de schandelijkheid, de strafwaardigheid en de rampzalige gevolgen der zonden aan te toonen, opdat de kennis van de leer, van de liefde en van de deugden van Jesus ons ter navolging bewegen , en wij ons daardoor den weg ten Hemel banen.
Dit gebed van Jesus leert ons;
3. Dat wij niet alleen door woorden en voorbeelden, maar ook door bidden tot het eeuwig heil onzer mede-christenen moeten medewerken. Jesus bad niet alleen voor zijne toenmalige Leerlingen, maar ook voor allen, die nog aan Hem zouden gelooven. Laat ons ook voor elkander bidden, en tot den Vader smeeken opdat wij door de verdiensten van Jesüs Christus mogen zalig worden, voor zoo veel wij met de genade Gods getrouwelijk
51
medewerken. Laat ons elkander liefhebben, gelijk .Tesus Christus ons heeft lief gehad.
Goddelijke Heiland Jesus Christus, wij hehooren ook tot het getal dergenen, voor ivelke gij kort voor uwen dood gebeden hebt, toen gij zeidet: Vader! ik bid U voor degenen, die in mij zullen gelooven; gij ivaart ook toen reeds over ons bekommerd, en sloot ons in uw heilig gebed in. Schenk ons de eenheid in geloof en in liefde. Bewaar ons in het geloof aan uw heilig Woord, zoo als uwe onfeilbare Kerk het ons leert, en laat dit ons geloof door de iverken dadelijk uitschijnen, zoo dat ivij alle men-schen met eene heilige liefde omhelzen, en voor hun tijdelijk en geestelijk welzijn zorg dragen. Versterk ons in den ijver om daar te komen, waar gij zijl; en laat ons niet ophouden, zoo veel wij kunnen, daartoe mede te werken, dat onze broeders ook op de plaats der eeuwige vreugde komen. Amen.
Jesus gaat met zijne Leerlingen naar den hof Gethsemani, en bidt.
Als Jesus dit geëindigd had, ging Hij met zijne Leerlingen over de beek Cedron
naar eene plaats Gethsemani genoemd, alwaar een hof was, in welken Hij ging. En Judas wist deze plaats ook; want Jesus was dikwijls gewoon daar henen te gaan. Als Hij in den hof kwam, zeide Hij tot zijne Leerlingen; zit hier neder, terwijl ik derwaarts ga om te bidden. Bidt, opdat gij niet in bekoring valt! En Hij nam Petrus en Jacobus en Johannes met zich. En toen Hij mot deze alleen was, begon Hij bedroefd,benauwd en beangst te worden, en zeide: mijne ziel is bcdvoefd tot den dood toe! Blijft hier, en waakt met mij! Daarop ging Hij een weinig voorwaarts, de verte van een steenworp, van hen af, knielde neder, en bad., zeggende: Vader, zoo het mogelijk is, zoo Gij wilt, neemt dezen kelk van mij we\'j! nogthans niet mijn, maar uw wil geschiedde. En Hij kwam bij zijne Leerlingen terug, vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Hoe hebt gij dan niet één uur met Mij kunnen waken? Waakt en bidt! opdat gij niet in bekoring valt. De geest is wel gewillig, maar liet vleesch is zwak. Hij ging wederom voor de tweede maal bidden: Mijn Vader, kan deze kelk niet voorbij gaan, zonder dat ik dien drink, dat uw wil geschiedde! Daarop kwam Hij bij zijne Leerlingen, en vond hen wederom slapende; want hunne oogen waren bezwaard en zij wisten niet wat zij Hem zouden antwoorden.
53
In den hof Gethsemani begonnen die groote smarten, waarmede onze Verlosser zijn leven voor het heil der wereld eindigde. Hetgene wat op ons zondaars moest vallen, bij aldien God ons naar zijne gerechtigheid wilde oordeelen, viel op Jesus in den hof Gethsemani in volle maat, omdat Hij voor ons eene genoegzame voldoening wilde geven. Hij begon bedroefd en benauwd te worden, en zeide: mijne ziel is bedroefd tot den dood toe. Wat deed Hij nu in dit angstvolle uur? Hij viel op zijn aangezicht, en bad : Vader, zoo het mogelijk is, zoo laat deze kelk van mij weggaan ! nog thans niet mijn maar uw wil geschiede. En alzoo bad Hij ten tweede en ten derde male,
Jezus bad en zeide: Mijn Vader, zoo hel mogelijk is., zoo laat deze kelk van mij weggaan! nog thans niet mijn, maar uw wil geschiede.
Gelijk de goddelijke Heiland in dit uur benauwd en beangstigd werd, alzoo kunt gij ook geliefde Christen! de benauwde en angstvolle uren van dit leven niet ontgaan. Er zijn vele soorten van wederwaardigheden, kwellingen en lijden hier op aarde, en ieder mensch deelt hierin, in eene min of meerdere maat. Maar is nu voor u de dag der kwelling, is voor u het lijdensuur gekomen, wat moet gij dan doen? Even als uw Meester en
54
Leeraar Jesus Christus gedaan heeft. Hij bad, toen Hij beangstigd werd. Gij moet ook in den tijd van lijden en van benauwdheid door het\'gebed tot God uwe toevlucht nemen; want Hij is onze Vertrooster, onze Helper. Hij kan de smarten lenigen, de benauwdheid stillen, en het lijden wegnemen; en als gij Hem met betrouwen en overgeving in zijnen Heiligen wil smeekt; zoo zal Hij, als het u zalig is, den kelk des lij dens van u wegnemen. Maar is het voor uw eeuwig welzijn dienstiger, dat gij hier lijdt, zoo zal Hij u toch zeker sterkte van den Hemel zenden, dat gij het lijden ter zijner eere, en tot uw zielenheil kunt uithouden. Maar gij moet altijd, als gij bidt, u aan zijnen heiligen wil overgeven, en niet moede worden in het bidden: want die aanhoudt, verkrijgt ook versterking. Vfi-der, niet mijn maar mu wit geschiede! Alzoo bad uw goddelijke Heiland: volg Hem hierin met godsvrucht en ootmoedigheid na in al uwe noodwendigheden, die gij aan God voordraagt.
Waakt en bidt, opdat gij niet in bekoring valt! De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.
De Leerlingen hadden hunnen Heer en Meester lief, en wilden Hem zeker niet ontrouw worden. Hun vast voornemen was goed, hun geest gewillig; maar de
55
bekoring was nabij, en voor hen gevaarlijk. Daarom vermaande, en wekte Jesus zijne vermoeide en het gevaar niet achtende Leerlingen op tot waken en bidden; want bij al de welwillendheid van hunnen geest was hun in de bekoring toch kracht en sterkte noodig, om in hun vast voornemen staande te blijven, en deze sterkte moest van den Hemel komen.
Deze woorden: waakt en bidt, zijn ook tot u, geliefde Christen! gesproken. Want daar gij aan vele bekoringen en gevaren van te zondigen zijt blootgesteld; zoo is voor u ook het waken en bidden allernoodzakelijkst. En wel het ivaken over u zeiven, opdat gij u niet zonder noodzakelijkheid vrijwillig aan de bekoring blootstelt; het hielden, opdat gij in de bekoring waarin gij buiten uwe schuld vervalt, de noodige kracht en sterkte om die te overwinnen van God verkrijgt als gij op God betrouwende bidt, en alzoo van God versterkt, tegen de bekoringen strijdt, zoo zidt gij overwinnen, en van dengenen, dit \' u versterkte, gekroond worden.
GEBED.
Als ik hier in het tranendal, alwaar vele soorten van lijden en kwellingen zijn, door eenig lichamelijk of geestelijk lijden gedrukt word, zoo geef gij, mijn goddelijke Heiland! mij de genade, dat ik met eene volkomene overgeving aan den wil van mijnen hemelschcn Vader, zoo als gij, ootmoedig mogen
56
hidden: Vader niet itrijn, maar Uw wil ereschiedde,! Laat mij hij de wederwaardigheid van dit leven hartelijk en vol betrouwen voortgaan te hidden; opdat mij in het uur van hennuwdheid hulp en sterkte van den Hemel toekomen, en ik het loon verkrijge, hetwelk gij den ootmoedigen lijder besproken heht. Ik hid U ook, Heer Jesus! om de genade, dat ik altijd behoorlijk acht geve op mijn denken, heg eer en, spreken, doen en laten, opdat ik mij zelven niet in de bekoring en in het gevaar van te zondigen storte. Weer iedere bekoring, die mijne zaligheid schadelijk zijn kan, genadig van mij af. En laat mij in de bekoringen, die mij ter beproeving overkomen, kloekmoedig strijden, opdat ik mij over de behaalde overwinning verheugen kan. Zie, liefste Jesus! de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak; verleen gij mij zwakken daarom genade en sterkte. Amen.
VIJFTIENDEN DAG.
Doodsangst van Jesus.
Als Jesus andermaal zijne Leerlingen vriendelijk gewaarschuwd had, verliet Hij hen, en ging henen, en bad voor de derde maal, zeggende dezelfde woorden. Toen verscheen Hem een Engel van den Hemel, die hem versterkte. En in eenen doodsangst vallende, bad hij sterker. Zijn zweet werd gelijk druppelen bloeds, hetwelk op
57
de aarde druipte. Toen kwam Hij voor de derde raaal bij zijne leerlingen, en zeide: Slaapt nu en rust: het is genoeg: het uur is gekomen: zie, de Zoon des menschen zal in de handen der zondaren geleverd worden. Staat op, laat ons gaan : ziet, mijn verrader is nabij.
Zijn zweet werd als droppelen bloeds hetwelk op de \'aarde druipte.
Jesus Christus zag al de omstandigheden van zijn lijden en sterven vooruit, leder lijden, iedere mishandeling, die men Hem zoude aandoen, zijn smartelijk en smadelijk sterven zweefde Hem voor oogen. Maar dit vooruitzien van zijn lijden, van zijne mishandelingen, en van zijnen smar-telijken dood was de eenige en ware oorzaak-van zijne groote droefheid en van zijnen doodsangst in den hof Gethsemani niet; maar het verval van zijn volk en de ondergang van zoo velen, die met zijne verlossing geene vrucht zouden doen, was het hoofdzakelijk, hetwelk zijne liefderijke ziel tot in den dood bedroefd maakte, en hetwelk Hem het bloedige zweet uitperste.
Jesus was de beloofde Messias, wien echter zijn, van Hem geliefd volk niet wilde erkennen, maar verwerpen en dood en. En Hij zag vooruit, dat door Hem ter dood te brengen het verval van zijn volk
58
zoude verhaast worden. Jesus konde zich 1
alzoo zijn lijden niet voorstellen, zonder t
te gelijk het groot ongeluk te zien, hetwelk 1
aan zijn volk zou overkomen. Hij was c
gekomen om het gelukkig te maken, en 1 \'het wilde zich niet gelukkig laten maken.
Hij had reeds te voren op het zien van c
de stad Jeruzalem bittere tranen geweend, c
omdat de inwoners van Jeruzalem den s
tijd hunner bezoeking niet gekend hadden, 1
en omdat hij in den geest voorzag, dat (
de eene steen niet op den anderen zoude J
blijven. En nu was werkelijk het oogenbiik gekomen, dat die stad haren Koning zoude verwerpen, haren Messias dooden, en dat juist daarom haar ondergang zoude besloten worden. Bij dit voorstel stijgt zijn smart ten hoogste; en de ondankbaarheid van zijn volk, of liever, die treurige gebeurtenis, die zijn volk zou treffen, doet Hem nu geene tranen meer storten, maar perst Hem bloedig zweet uit.
Maar niet alleen zijn lijden, niet alleen de aanstaande ellenden van zijn volk, maar ook de gansche toekomst lag Jesüs in den hof Gethsemani levendig voor oogen. Hij zag, dat vele duizenden de groote weldaad der verlossing tot hun eigen ondergang zouden misbruiken, dat niet alleen velen uit zijn volk, maar ook vele anderen zijn heilig Bloed, hetwelk binnen eenige uren tot heil der gansche wereld zou vergoten worden, met voeten zouden treden, en hun alzoo ten verderf worden. De ver-
59
ledene zonden, de toekomende zonden, de tegenwoordige zonden lagen als een zware last op Hem gedrukt. Dit was de kelk des lijdens, die onzen Verlosser zoo benauwd had gemaakt.
Denk dikwijls, geliefde Christen, aan dit droevige uur van den Heiland, denk dikwijls aan zijnen angst, aan zijn doodzweet, voornamelijk op dien tijd, als gij tot zonde bekoord wordt; opdat de gedachten aan het smartvolle zielslijden van Jesus Christus u bewege om een afkeer van de zonde te hebben, welk enkel vooruitzicht uwen Heiland reeds zoo grooten angst en lijden heeft veroorzaakt.
Hem verscheen een Engel van den Hemel die Hem versterkte.
Is ons lijden op het smartelijkste, de nood op het hoogste, zie! dan verschijnen de Boden van den Hemel ten dienste en tot troost der uitverkorenen. Hoe menigeen ondervond dit in zijn zwaar lijden, in verlatenheid en in nood. Hoe dikwijls beurde een traan, een troostwoord van eenen meêdoogenden Vriend het hart van den neerslachtigen op! Hoe dikwijls heeft eene liefderijke hand u uit den nood gered op den tijd, toen hij op het grootste was! God zond u zulken Barmhartige; hij was zijn bode, zijn Engel.
Betrouw, geliefde Christen! altijd op Hem, die de harten der menschen roeren, en
60
hun de hand tot weldoen kan openen. — Maar wees gij ook, voor uwe broeders, een Bode, een Engel Gods. Gij kunt het zijn, als gij u inderdaad de noodlijdenden aantrekt; als gij de hongerigen spijst, de naakten kleedt; de zieken bezoekt en verkwikt; als gij de arme weduwen, weezen en grijsaards ondersteunt; als gij uw hart open zet voor het medelijden, en uwe hand opent tot onderstand der behoefti-gen. Wees alzoo een engel, dan zult gij ook, als gij in angst en nood zijt, een liefderijken Engel, in een menschelijk ligchaam, dien God u zal toezenden, tot uwen troost vinden.
G E B E D.
Goddelijke Heiland Jesus Christus, met hoe groot betrouwen, met hoe ootmoedige overgeving heb gij in uwen smartvollen zielenangst tot uwen hemel-schen Vader gebeden! Mogte ik in al mijne nood-vjendigheden ook even zoo tot God kunnen bidden! Vervul gij mijne ziel, als zij bid. met een vast en zeker betrouwen; vereenig gij mijnen wil met den heiligen wil van uwen Vader, opdat ik altijd met eene volkomene overgeving aan zijnen heiligen ivil bidde; dan zal mij zeker in de pijnlijkheden Wi dit leven hulp, troost en verkwikking van den Hemel komen. — Beweeg gij, liefderijke Jesus! in den nood mijns naaste altijd mijn hart, opdat ik dengenen, die troost noodig hebben, een Engel des troostes worde. En zoo het moge gebeuren, dat ik
61
in benauwdheid en in nood geen raad nog hulp weet, zendt gij mij dan ook genadig eenen barm-hartigen Engel toe. Amen.
ZESTIENDE DAG.
/es«s wordt van Judas door eenen kus verraden.
Terwijl Jesus nog sprak, zie, zoo kwam er een hoop volks aan, met zwaarden en stokken en fakkelen, hetwelk van de Overpriesters en Ouderlingen des volks gezonden was. Judas ging hen voor. Hij had hun een teeken gegeven en gezegd: Diegeen dien ik zal kussen, die is het, grijpt hem, en leidt hem voorzichtig weg. Zoodra Judas Jesus zag, ging hij bij Hem en zei de: toees gegroet, Meester, en hij kuste Hem. En Jesus zeide hem: Vriend waartoe zijt gij gekoment Judas, verraadt gij den Zoon des menschen met eenen kus ?
Verraadt gij den Zoon des menschen met eenen kus.
Wat deed Judas? om het loon van dertig zilverlingen, en onder den schijn van
vriendschap verraadde hij zijnen Heer en Meester. Hij was een leerling van Jesus, hij kende zijne waardigheid en Heiligheid; hij had zijne hemelsche, heilaanbrengende Leer uit zijnen mond gehoord; hij had zijne weldadige wonderen, die Hij aan noodlijdenden, zieken, zwakken, bezetenen gedaan had, gezien; hij had drie jaren lang zijne genegenheid en vriendschap ondervonden; de schoonste beloften waren aan hein, zoo wel als aan de overige Apostelen, van Jesus voor het toekomende gedaan. Ondanks deze liefde, vriendschap en genegenheid van zijnen lieven Meester, verkoopt en verraadt hij Hem voor een weinig gelds, levert Hem in de handen van deszelfs vijanden onder een teeken van vriendschap. Welke groote boosheid!
Uw Heiland heeft uook, geliefde Christen ! door het heilig doopsel onder het getal zijner ledematen, zijner leerlingen, in zijne Kerk opgenomen. Hij als het Hoofd zijner Kerk gaf u het geestelijke leven, beweging en kracht tot het goede. Zijne heilige leer werd u ook in de christelijke onderwijzing bekend gemaakt; gij kunt deel nemen aan de heilige Sacramenten, en aan de overige heilmiddelen, die Hij zijner Kerk heeft nagelaten; Jesus heeft u ook de schoonste beloften gedaan voor eene geheele eeuwigheid, als gij maar den standvastigen wil hebt om aan zijne stem gehoor te geven, en zijne voetstappen na te volgen. Maar wat hebt gij
63
ondanks deze liefde en vriendscliap van uwen Heiland gedaan ? Hebt gij niet meermalen een kort, zinnelijk vermaak; een klein tijdelijk gewinen ijdole eer boven uwen allerliefsten Jesus geschat. Hebt gij Hem niet juist daardoor op eene afschuwelijke wijze beleedigd? Doorzoek nauwkeurig uw geweten , hebt berouw over uwe booze daden, en neem een vast besluit om liever alles te verliezen en te lijden, dan u van de liefde van uwen Heiland af te scheiden.
Maar, mijn lieve Christen! kent gij ook nog wel eene zonde, die met de verraderij van .Tüuas overeenkomt\'? Het is de zonde van eene onwaardige Communie. Al die in staat van ongenade Gods tot de tafel des Heeren nadert, wel is waar, onder den schijn van vriendschap, om zijnen Heiland te ontvangen; maar inderdaad nadert hij als een stoutmoedige, onboetvaardige zondaar, als een gezworen vijand van Jesus. En hoe bejegent de liefderijke Jesus dezen zijnen vermetelen vijand? Straft Hij wellicht op staanden voet eenen dusdanigen schender van zijne heilige geheimenissen? Doet Hij hem terstond de strengheid van zijne goddelijke wraak gevoelen? Ach, onuitsprekelijke liefde van onzen Verlosser! Hij verdraagt met de grootste zachtmoedigheid deze gruwzame verachting; en zoekt hem op zijne boosheid opmerkzaam te maken, als Hij met eene geheime en zachte stem tot
64
hem zegt: Vriend, waartoe zijt gij gekomen ? Waarom nadert gij zoo onwaardi; tot mijne tafel ? Hoe durft gij onderstaan om Mij, uwen God en Heiland, in eeiu zoo onreine, en mij zoo hatelijke woning uws harte te ontvangen? — En gelukkig-de onwaardige, de zondaar, die op deze geheime stem acht slaat, zich laat bewegen, in zich zeiven gaat, en inde droefheid zijns harte een afkeer van zijne boosheid krijgt! Dan vind hij nog genade bij God, zijnen Heiland, Maar wee dengenen, die ondanks deze lielderijke waarschuwing van Jesus naar zijne vriendelijke stem gelijk Judas niet hoort, in zijne onboet vaardigheid henen leeft en sterft! Eeiu, schandelijke opstanding, en eene zeer zware verdoemenis zal zijn deel zijn. God bew u, geliefde Christen! dat gij het r waagt om in eenen staat van onge. het allerheiligste Sacrament des Alti^ te ontvangen. Reinig iederen keer uw hart van de zonde, versier het met de, uwen Heiland zoo behagelijke deugden, opdat Hij, als Hij in hetzelve komt, u zegene, en u genade aanbrenge.
(jroddelijke Heiland, Jesus Christus ! verlicht mij, updat ik uwe goedheid en liefde, jegens mij altijd heter leere kennen; beweeg gij mijn hart tot dankbare wederliefde, en vervul het met eene zoodanige hoogachting jegens U en jegens Uwe heilige geboden,
65
welke niet toelaat, dat ik aan U en aan uw heilig Kvoord ontrouw worde. Laten de aardsche goederen, \'-innelijke vermaken, ij dele. eer en mensehelijk aan-ien mij nimmer zoo vervoeren, dat ik de Uschuldige eerbied en liefde vergeet, en U, mijnen God en Heiland beleedig. [Bewaar mij ook, dat ik nimmer de hoosheid bega, om U in het allerheiligste Sacrament des Altaars onwaardig te ontvangen. Welken vloek zou ik mij op den hals halen, zoo ik onder schijn van vriendschap als een onboetvaardige zondaar tot uwe heilige tafel naderde! Geef mij de genade, dat ik mij lederen keer oprecht beproeve, en mij behoorlijk voorbereide, als ik dat kostelijke Brood des Hemels, als eene spijs mijner ziel .nuttig, )dat zij daardoor ten eeuwige leven gesterkt worde, .men.
Cj
zeventiende dag.
Jesus maakt zich dengenen, die Hem kwamen vangen, hekend.
Jesüs, die alles vooruit wist, wat Hem zoude overkomen, ging dengenen, die Hem kwamen vangen, te gemoet, en zeide tot hen: Wien zoekt gij? Zij antwoordden Hem: Jesus van Nazareth. Jesus zeide hun: Ik ben het. Als Hij hun nu zeide: Ik ben het; weken zij terug en vielen ter aarde. Hij vraagde hen dan wederom: wien zoekt gijl En zij zeiden: Jesus van Nazareth. Jesus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik het ben: indien gij mij dan zoekt, zoo laat deze gaan.
Jesus zeide hun: Ik ben het. En op dit vjoord weken zij terug, en vielen ter aarde.
De Joden waren er reeds driemalen op uit geweest om Jesus te dooden. Den eersten keer wilden zij Hem van eenen
67
stijlen berg stooten; den tweeden en derden keer wilden zij Hem steenigen, maar de Heiland ontging iederen keer hunne handen. En zoo had hij ook nog in den hof Geth-semani hunne handen kunnen ontgaan. Dit gaf Hij duidelijk genoeg te kennen, naardien Hij door het enkel woord: Ik ben het, degenen die Hem kwamen vangen ter aarde wierp. Maar Jesus wilde gansch vrijwillig lijden en sterven; om den wil van zijnen hemelsei jen Vader te vervullen, om de menschen van de zonden en van de eeuwige verdoemenis te verlossen, en om hun den weg ten Hemel te bereiden. Hij wilde uit vrijwillige gehoorzaamheid veel voor hen lijden, en eenen smartelijken dood sterven. Omdat Hij God en de menschen zoo lief had, was Hij niet slechts bereid, maar had ook een zeer groot verlangen, om voor ons zondaars den aller-smartelijksten dood te sterven. Het was deze liefde, die Hem bij zijne intrede in deze wereld deed zeggen: Zie, Ik kom, o God! om uwen wil te doen; deze liefde deed Hem den wil van zijnen vader altijd standvastig volbrengen, al viel het Hem ook nog zoo zwaar.
Ik heb u gezegd, dat Ik het ben.
Jesus ging vrijwillig en grootmoedig zijn lijden te gemoet. Daar uw Heer en Heiland, geliefde Christen! dit gansch vrijwillig uit liefde tot u geleden heeft;
68
zoo moet gij toch ten minsten een lijden, hetwelk gij niet ontgaan kunt, met geduld dragen. Als gij door een of ander lijden gedrukt, door een en nood beangstigd, door eene ziekte gekweld wordt, zoo moet gij dit lijden, dezen nood, deze ziekte geduldig van de hand Gods aannemen, en Hem van harte bedanken, die dat lijden tot uwe beproeving of kastijding over u laat komen, en Hem om onderwerping aan zijnen wil en om sterkte bidden. Weet, dat, zoo gij slechts uit dwang met morren en klagen lijdt, gij zelf uw lijden nog vermeerdert, en, hetgene, wat het ergste is, u van alle verdiensten berooft.
Beschouw, mijn Christen! uw voorbeeld, Jesus Christus , en leer van Hem, om den wil Gods in alles, zelfs in de moeie-iijkste omstandigheden uws levens, even zoo standvastig te vervullen, als Hij. Ais gij slechts in zulke omstandigheden, waarin liet u niet veel moeite kost, Gods wil volbrengt, maar dan, als het u zwaar valt, en gij u sterk moet overwinnen um Gods wil te volbrengen, u van den eenen kant naar den anderen wendt, en schrikt, om er de noodige moeite toe aan te wenden; dan kunt gij niet zeggen, dat gij reeds een waar leerling van Jesus Christus zijt. Degeen, die altijd den ernstigen en stand-vastigen wil heeft, de behoorlijke moeite aan te wenden om alles te doen en te lijden; wat God wil hebben, dat wij zullen doen en lijden, deze kan zich eerst op den
GO
schoon en naam van Christen beroemen, deze kan den naam van Christen hernemen, deze is inderdaad een deugdzaam Christen.
Indien gij mij dan zoekt, zoo laat deze gaan.
Jesus, die liefderijke Meester, zorgt voor de vrijheid zijner Leerlingen; Jesus, die liefderijke vriend, zorgt voor zijne vrienden. Welke teedere, vriendschappelijke liefde! Leer hier, geliefde Christen! van uwen, zijne Leerlingen en Vrienden teeder liefhebbenden Heiland, dat gij ook niet alleen in de dagen, als het u naar wensch gaat, maar ook in dien tijd, als u eene onaan-genaamheid, eene kwelling overkomt, u uwe vrienden liefderijk moet aantrekken, voor hen, zooveel gij kunt, zorg dragen, en hen nimmer door uw onvriendelijk en morrend gedrag bedroeven. Onze lieve Heer bleef ook nog, zelfs toen liet uur van kwelling aankwam, even vriendelijk en zorgvuldig omtrent zijne vrienden, als Hij ooit te voren geweest was. Alzoo moet gij ook doen. En als gij u aan uwen lieven Heiland houdt, en Hem steeds eene bestendige liefde blijft toedragen; dan kunt gij ook in de zekerste hoop leven, dat uw Vriend, Jesus Christus, in alle bezwaarlijke omstandigheden zich uwer zal aantrekken, en voor uw best zorg dragen.
*
70
Goddelijke heiland, Jesus Christus, die zeer gemakkelijk de handen van uwe vijanden en uw aanstaande lijden had kunnen ontgaan, zoo Gij gewild hadt; maar die uit gehoorzaamheid aan uwen Vader en uit liefde jegens ons menschen U aan het lijden overgaaft, geef mij de genade, dat ik al het lijden, hetwelk mij overkomt, aanzie als eene schikking of toelating van God, en het met overgeving aan zijnen heiligen wil aanneme, opdat ik mij door het geduldig te verdragen vele verdiensten moge vergaderen. Laat mij met een woord in alles en ten allen tijde stiptelijk den wil van den hemelschen Vader volbrengen; de vervulling van denzelven mag mij licht of zwaar vallen; opdat Gij mij als eene oprechten dienaar van U kunt erkennen en liefhebben. Beur Gij ook in de onaangename omstandigheden van dit leven mijn bedroefd hart op, opdat ik door een stuursch en norsch gelaat mijnen beminden nimmer hinderlijk, maar ook onder de kwelling voor hun welzijn nog bezorgd moge zijn. Amen.
Jesus verbiedt tegenweer te doen; laat zich gevangen nemen, en hinden. De Leerlingen nemen de vlucht.
Nu sloegen de gerechtsdienaren, en de Romeinsche soldaten de handen aan Hem.
71
De leerlingen dit ziende zeiden: Heer! zullen wij er met het zwaard inhakken\'] Petrus trok het zwaard en hieuw den knecht van den Hoogepriester het rechteroor af. Jesus zeide tot Petrus; steek uw zwaard in de scheede! want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Ot meent gij, dat ik mijnen Vader niet kan bidden. en Hij zal mij terstond meer dan twaalf legioenen Engelen toezenden? Hoe zal dan de Schrift vervuld worden? zal ik dan de kelk niet drinken, dien de Vader mij gegeven heeft? Jesus raakte het oor van Malchus aan, en genas hem. Toen werd Jesus van de krijgsknechten gebonden. Toen verlieten Hem zijne Leerlingen, en vluchtten weg.
Petrus trok het zwaard, en hieuw den knecht van den Hoogepriester het regteroor af\'.
Petrus, die den Heer met liefde aanhing, zag, dat zijn Meester gevangen en gebonden werd, kwam hierover in drift, en, zonder het antwoord van den Heer af te wachten, hieuw hij er op in. Maar Jesus berispte hem over zijnen onbezonnen en ontijdigen ijver. Het is waar, de liefde jegens den Heiland deed Petrus van ijver branden; maar deze ijver kwam hier nu niet op den rechten tijd, en kon meer nadeel dan voordeel doen.
Het kan ook gebeuren, geliefde Christen!
72
dat gij van heiligen ijver voor de eer Gods, en voor het heil der zielen brandt; maalais uw ijver ontsteekt, zoo ga niet onbezonnen en zonder overleg te werk. Bedenk wel, wat in deze of gene omstandigheid het voordeeligste is; of gij meer door zachtzinnigheid of door strengheid in die zaak zult gewinnen. De heiligste ijver moet zelfs redelijk zijn, en men moet de gevolgen er van wel in overweging nemen. In de eerste drift voortgaan is dikwijls meer schadelijk dan voordeelig. Leer dit van Petrus, die door zijnen onbezonnen ijver zijnen Meester aan eene grootere mishandeling, en zich en zijne medeleerlingen aan het gevaar om door de vijanden aangevallen te worden, blootstelde. Tracht gij ook altijd in uwen ijver voor de goede zaak redelijk en met verstand te werk te gaan, en op de gevolgen er van te zien.
Jcsus raakte het oor van Malchus aan, en genas hem.
Jesus toonde hierdoor nog op dit oogen-blik den .ïoden zijne goddelijke macht. Maar gelijk zij voor dezen met opene oogen niet zagen, zoo zagen zij nu ook niet. Dat weldadige mirakel maakte geen indruk op hunne gemoederen.
Wees gij, geliefde Christen! niet blind noch ongevoelig bij de groote en weldadige mirakelen, die gij van uwen Heiland
73
leest of hoort; maar laten u deze bovennatuurlijke werken van uwen Heiland in het geloof aan Hem, als den Zoon Gods, versterken, u in het betrouwen op Hem bevestigen, en u tot dankbaarheid en liefde jegens Hem opwekken. Al kunt gij den Heiland niet navolgen door mirakelen te doen, gij kunt Hem toch navolgen in zijne liefde en weldadigheid. Het moet u altijd aangenaam zijn, om naar uw vermogen en met eenen goeden wil den last des lijdens van de schouders van uwe bedrukte Broeders te nemen, of om dien toch op de eene of andere wijze te verlichten, zoo gij niet anders kunt.
Tom verlieten Hem zijne leerlingen, en vluchtten werj.
üe Leerlingen, die, toen het gevaar nog verre af was, bereid schenen, om met Jesus te sterven, vluchtten allen, toen hun Meester werd gevangen gero-men. De vrees verstrooide hen. Dit was het oogenblik, waarvan de Heer sprak, toen Hij aan zijne Leerlingen voorzeide; «Gij allen zult in mij verergerd worden». Zij zouden wellicht moed genoeg gehad hebben om te blijven, totdat Jesus gezegd had; maakt u weg! zoo zij meer gewaakt en gebeden hadden. — De Leerlingen verlieten Jesus. Wanneer verlaat gij lieve Christen! uit vrees uwen Heiland? dat doet gij, als gij uit vrees voor
74
eene tijdelijke schade zondigt. Want iedere zonde is eene verwijdering van Jesus. Daarom als gij uit vrees voor gebrek, nood, verachting, verkwetsing enz. liegt, kwaadspreekt, steelt, bedriegt, onkuisch-heid of andere zonden begaat, zóo verlaat gij daardoor uwen Jesus. Opdat de vrees voor een tijdelijk ongeluk u niet over-meestere: zoo tracht de heilige liefde jegens uwen goddelijken Heiland in uw hart te bewaren en te versterken.
Geef mij, Goddelijke Heiland Jesus Christus, dien heiligen ijver, die mij zoo noodig is, om \'uwe eer en het heil van mijne naasten te bevorderen. Laat mij echter ook altijd bij dezen goeden, U 6e-hagelijken ijver zoo redelijk en verstandig te werk gaan, dat ik der goede zaak geen nadeel, maar voordeel toehrenge. Sta mij bij met uwe genade, opdat ik den heiligen ijver, dien Gij voor mve eer in mijne ziel gestort heb, altijd beware, en door denzelven aangedreven, mij er altijd aan gelegen late liggen, dat door mij en mijne naasten uwe heilige geboden in eer gehouden en gevolgd worden. Laat mij barmhartige Jesus, nimmer het lijden van mijne broeders met liefdelooze, onverschillige oogen aanzien; maar beiveeg gij altijd mijn hart tot medelijden, mijne oogen\' tot tranen, en mijne hand tot weldoen. Schenk aan mijn hart eene onwrikbare liefde jegens U, die het niet toelaat, dat ik uit vrees voor een of ander tijdelijk ongeluk U immer door eenige zonde beleedige, en verlate. Laat mij U vast aankleven, al moest ik ook alles ontberen en lijden. Amen.
75
negentiende dag.
Jesxis staat voor Kaïfas.
Toen zij Jesus gevangen genomen en gebonden hadden, brachten zij Hem eerst naar Annas , den schoonvader van Kaïfas , die dat jaar Hoogepriester was. En Annas zond Hem gebonden naar Kaïfas den Hoogepriester, alwaar de Priesters, de Schriftgeleerden en de Ouderlingen vergaderd waren. De Hoogepriester nu ondervraagde Jesus aangaande zijne Leerlingen en zijne Leer. Jesus antwoordde hem: Ik heb openlijk voor al de wereld gesproken, ik heb altijd in de vergaderingen in den Tempel geleerd, daar al de Joden bijeenkomen; en ik heb niets in het verborgen gesproken. Wat vraagt gij mij? Ondervraag degenen, die gehoord hebben wat Ik tot hen gesproken heb : zie, deze weten wat Ik gezegd heb. Maar toen Jesus dit gezegd had, gaf een van de dienaars, die daar bijstonden, Hem een kaakslag, en zeide: antwoord gij zoo aan den Hoogepriester? Jesus antwoordde hem : zoo ik kwalijk gesproken heb, zoo bewijs, dat ik onrecht heb-, maar heb ik wel gesproken , waarom slaat gij mij?
76
Zoo Ik laualijk gesproken heb, zoo bewijs
dat Ik onrecht heb; maar heb Ik wel gesproken, waarom slaat gij Mijl
De dienaar, die den Heiland den kaakslag gegeven had, kon niet bewijzen, dat Jesus iets onredelijks of onwaarachtigs gesproken had; want het was te wel bekend, dat Hij altijd openlijk geleerd had. Hij had Hem alzoo door dien slag eenen beleedigenden smaad en onrecht aangedaan, en wel zonder eenige oorzaak. De Heiland wilde dit niet stilzwijgend laten voorbijgaan; Hij vond het noodig eens voor al te zeggen, dat Hij onschuldig was en eene zoo lage beschimping niet verdiende. Hij wist wel, dat Hij door zijne verantwoording de verdere beleedigingen niet zoude beletten, maar zijne vijanden nu nog meer verbitteren; maar Hij achtte het toch noodig te zeggen, om zijnen vijanden zijne onschuld indachtig te maken, hetwelk hun in het toekomende ten minste nog nuttig konde zijn. Deze was een reden te meer, waarom Hij zich ditmaal ongevraagd verantwoordde.
Wij kunnen ook, geliefde Christen! somwijlen in de omstandigheid komen, dat wij ons moeten verantwoorden. Als ons iemand onze eer of onzen goeden naam ontrooft; daar wij toch in ons geweten zeker zijn, dat wij onschuldig zijn, zoo mogen en moeten wij alle geoorloofde en noodige middelen aanwenden, om de
77
tegen ons uitgestrooide logen en valsclie beschuldiging te wederleggen. Eer en eenen goeden naam hebben, is voor ons menschen ten hoogste kostbaar en gewichtig. Een fjoede naam, zegt de Prediker, is heter dan kostelijke reukwerken. VII. 2. en Eccli. XLI. \'15 staat: draag zorg voor eenen goeden naam; want die zal u beter bijblijven dan duizend kostelijke en groote schatten. Al hebben wij ook al het overige verloren, zoo vinden wij toch nog troost als wij bij ons zelve overtuigd zijn, dat wij eenen onbesproken levenswandel geleid hebben, en dat wij met een goed geweten iedereen onbeschroomd onder de oogen durven komen. Met het verlies van de eer en van den goeden naam gaat tevens het vertrouwen van andere menschen verloren; en alzoo kan de mensch, die van zijne eer en goeden naam berooid is, zooveel goeds niet meer stichten, als hij anders in staat zou geweest zijn te doen. Hoe dikwijls brengt de geroofde eer hem ook niet tot den bedelstaf! Is ons nu de eer en goede naam in opzicht tot dit leven zoo noodig en gewichtig, dan mogen wij niet alleen, maar wij zijn ook verplicht om den, op eenen onschuldigen aard verloren, goeden naam weder zoeken te bekomen; wij mogen en moeten hem tegen de logen en valsche beschuldiging verdedigen. Dit moet nu niet slechts door geoorloofde middelen, maar ook met ernst en bedaardheid ge-
78
schieden. Het zoude onbetamelijk zijn dit met smaadredenen en tegenbeleedigingen te doen; wij zouden daarmede niets winnen, maar onzen beleediger slechts nog meer in de hand werken.
Tracht daarom, geliefde Christen! als gij ooit in uwe eer of goeden naam gekrenkt wordt, zonder toorn en bitterheid te werk te gaan. Toon de ongegrondheid, de onwaarheid van hetgeen, waarmede men u beschuldigt, aan, en bewijs en verdedig uwe onschuld met genoegzame en toereikende gronden. ■— Maar daar het u ten hoogste zoude smarten, zoo men u het kostelijkste goed, wat gij kunt bezitten, ontroofde, zoo bedenk ook, dat het uwen naaste even zoo smartelijk zoude vallen. als gij zoo liefdeloos waart om hem te ontrooven. Doe zulks niet, maar zorg veel liever voor de eer en den goeden naam van uwen naaste, hierdoor dat gij hem waarschuwt, als hij zich aan het gevaar blootstelt, om de eer of goeden naam te verliezen; dat gij zijne eer of goeden naam zoekt te verdedigen, als deze in uw bijzijn op eene onrechtvaardige wijze worden aangerand; en dat gij, zoo veel het mogelijk is, tracht om hem wederom in zijne eer en goeden naam te herstellen, zoo hij die kostbare goederen verloren heeft.
79
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die bij den honenden smaad, die XI door den kaakslag werd aangedaan, uwen mond maar opende, om uwe onschuld te beweren, laat mij, als mijne eer of mijn goede naam op eene onregtvaardige wijze word aangerand, toch nimmer met toorn en bitterheid te iverk gaan, en althans niet tot smaadredenen en ivederwraak mijne toevlucht nemen; maar laat mij met goed overleg en bedaardheid de onwaarheid der valsche betichtingen aan den dag leggen, en mijne onschuld door ware en billijke gronden verdedigen. Bewaar, o Jesus! mijne eer en mijnen goeden naam, welke goederen mij tot mijn tijdelijk en eeuwig welzijn zoo noodig zijn. Geef mij de genade, dat ik een vroom leven moge leiden, ivaar-door ik bij U en bij alle goede menschen in ivare eer ben. Bewaar mij, dat ik nimmer den goeden naam van mijnen naaste krenke; geef mij veel liever een liefderijk hart, hetwelk aan het welzijn van mijnen naaste altijd deel neemt. Amen.
Er staan vele valsche getuigen tegen Jesus O}].
Petrus en nog een ander leerling volgden Jesus. üe andere leerling, welke bij
80
den Hoogepriester bekend was, ging terstond met Jesus in den voorhof van den Hoogepriester. Maar Petrus bleet buiten aan de deur staan. Toen ging die andere Leerling naar buiten, sprak met; de deurwachtster, en bracht Petrus binnen.-In het midden van den voorhof brandde een vuur, waarbij de dienaars zich warmden, naardien het koud was. Petrus ging bij hen zitten, om de uitkomst af te wachten. De overpriesters en de geheele Raad zochten valsche getuigenis tegen Jesus, om Hem ter dood te brengen; doch zij vonden er geen, hoewel er vele valsche getuigen te voorschijn kwamen. Toen stond de Hoogepriester op, en zeide tot Jesus: antwoordt gij niets op hetgene, wat deze tegen u getuigen? Maar Jesus zweeg stil. Toen sprak Hem de Hoogepriester aldus aan; Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of\' Gij de Christus, de zoon van den cjezegenden God zijt! Jesus antwoordde: Ik ben het. Gij zidt de Zoon des menschen zien zitten aan de rechterhand der kracht Gods, en komen op de wolken des Hemels. Toen scheurde de Hoogepriester zijne kleederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! wat hebben wij nog getuigen van mode? Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden; Hij is des doods schuldig/
81
Gelijk er gevallen kunnen gebeuren, dat wij ons moeten verdedigen, en rechtvaar-iigen, zoo als de Heiland deed, toen de \'ienaar Hem den smadelijken kaakslag ^af, zoo zijn er ook gevallen, waarin het raadzamer is, dat wij bij de beleedigingen en valsche beschuldigingen onzer vijanden of voor eenigen tijd, of: gansch stilzwijgen.
De Hoogepriester zeide: antwoordt gij niets op hetgene wat deze tegen U getuigen. Jesus zweeg stil.
De -Heiland zweeg stil, omdat Hij wist, dat zijne verdediging niets zoude baten; want toen Hij zich de eerste maal verdedigd had, had men daar zoo weinig acht op geslagen, dat Hem integendeel een der gerechtsdienaren in het gezicht der gansche vergadering durfde beschimpen en mishandelen, zonder -dat den dienaar\' van den Hoogepriester ook zelfs de minste berisping werd gegeven. Om alzoo nog grootere boosheden zijner verstokte Regters, en hunner dienaren voor te komen, en om het verhoor, hetwelk toch maar om de leus was aangesteld, zooveel mogelijk te verkorten, zweeg Jksus stil, en bracht niets ter zijner verdediging bij: Hij antwoordde er niets op. — Dit gedrag van den goddelijken Heiland is ook voor ons een voorbeeld, hoe wij ons, ais anderen ons beschimpen en valschelijk beschuldigen, moeten gedragen.
6
82
Wordt gij, geliefde Christen! valschelijk beschuldigd, zoo is het, wel is waar uw plicht, dat gij uwe onschuld aan den dag legt en bewijst; maar het kan ook raadzamer zijn, dat gij voor ditmaal niet terstond spreekt, maar uwe verdediging nog voor eenigen tijd uitstelt. Dit moet gij dan doen, als gij door die heleediging zoo toornig wordt, dat gij u niet met verstand en bedaardheid kunt verdedigen. Wellicht wil hij, die u tot wederwraak aanzet, dat gij u aan hem met woorden of daden zoudet vergrijpen. Laat gij u nu vervoeren, en doet gij hem bij overijling eenige verwijtingen, doet gij hem smaad en schimp aan, zoo vindt hij daardoor juist eene gelegenheid, om zijner booze zaak eenen goeden schijn te geven; en wien gij door stilzwijgen hadt kunnen overwinnen, die zal over u zegevieren, of ten minste uwe goede zaak verdacht maken. Overdenk wel, dat ontelbare zwarigheden, en langdurige vijandschappen, door op eene verstandige wijze stil te zwijgen tot op eene betere gelegenheid, zouden hebben kunnen vermeden worden, en dat het booste mensch zich door eene op den rechten tijd aangewende zachtmoedigheid en liefde eerder laat terecht brengen, en aldus zijne onrechtvaardigheid inziet.
Maar er zijn ook, geliefde Christen, gevallen, waarin gij op het voorbeeld van Jesus gansch moet stilzwijgen. Als gij namelijk alle geoorloolde middelen hebt
83
aangewend, om uwe onschuld te handhaven, en ondanks dit alles toch al uwe aangewende moeite vergeefsch is, en als ook diegene, die u tegen uwen beleediger kunnen beschermen, het niet willen doen; dan schiet u niets over, dan stil te zwijgen, geduldig te zijn, en de zaak in Gods hand te bevelen, die wellicht nog in dit leven uwe onschuld zal doen uitschijnen, of u in de andere wereld voor Engelen en menschen uwe geschondene eer tot uwe eeuwige vreugde weder zal herstellen.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die op de valsche beschuldigingen van uwe vijanden stil zweegt, toen Gij zaagt, dat uwe verdediging U niets kende baten, geef mij de genade, dat ik bij den eersten aanval der beleedigingen, die ik onschuldig lijd, niet terstond in toorn gerake , en in wederbelee-digingen uitbarste; maar geef mijn hart stilte, opdat ik den behoorlijken tijd afwachte, waarop ik met bedaardheid en behoorlijken ernst, mijne onschuld kan aan den dag leggen en bewijzen. Edoch is al mijne aangewende moeite vergeefsch, en kan ik mijne onschuld door alle geoorloofde middelen niet redden, zoo laat mij dan geheel stilzwijgen en geduldig zijn, zoo als Gij hebt slilge-zwegen en geduldig zijt geweest; op den grooten dag zult Gij toch voor de geheele wereld mijne onschuld openbaar maken, en mij daarvoor het loon geven, en dan hen ik schadeloos genoeg gesteld. Amen.
84
een-en-twintigste dag Jesus wordt van Petrus verloochend.
Petrus zat in het voorhof bij het vuur, en warmde zich. Toen kwam eene dienstmaagd van den Hoogepriester, welke de deurbewaarster was, en zeide; gij ivaart ook met Jesus den Galileër. Maar hij loochende het voor hen allen, en zeide: ik ken Hem niet. Daarop ging hij buiten het voorhof, en de haan kraaide. Zoo als hij nu de deur uitging, zag hem eene andere dienstmaagd, die tot degenen, die daarbij waren, zeide: Deze was ook met Jesus van Nazareth. Petrus loochende het wederom met eenen eed, en zeide: ik ken den mensch niet. Omtrent een uur daarna zeiden zij, die met hem bij het vuur stonden, gij zijt waarachtig ook een van zijne Leerlingen: want gij zijt een Galileër, uwe spraak maakt u genoeg bekend. Een neef van dengenen, wien Petrus het oor had afgehouwen, zeide, heb ik u niet met Hem in den Hof gezien ? Toen begon Petrus te vloeken en te zweren, dat hij den mensch niet kende. En terstond kraaide de haan voor de tweede maal. En de Heer zich omkeerende zag Petrus aan. Toen werd Petrus indachtig aan het woord, hetwelk Jesus hem gezegd had; eer de haan tweemaal zal gekraaid
85
hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. En Petrus ging naar buiten en weende bitterlijk.
Toen begon Petrus te vloeken en te zweer en, dat hij den mensch niet kende.
Petrus , die te voren bereid was geweest om met Jesus in den dood te gaan; Petrus, die in den hof van Gethsemani moedig-het zwaard had getrokken, en zich tegen de krijgsknechten waagde; ach, hoe zwak, hoe moedeloos, toonde die zich in het voorhof van den Hoogepriester! De naaste gelegenheid bracht hem tot verloochenen, tot vervloeken en zweren. Zie hier geliefde Christen! Hoe zwak de mensch is! verlaat u niet op uwe krachten, stel u niet vrijwillig bloot aan het gevaar van te zondigen, en wacht u voor de eerste zonde; want de eerste stap tot zondigen is de naaste stap tot eenen tweeden val. Erken uwe zwakheid, en bouw niet op uwe deugd. De naaste gelegenheid, het minste gevaar brengt u lichtelijk tot den val. Waak en bid, verootmoedig u voor God, en betrouw op Hem; dan zal Hij u onder de veelvuldige bekoringen kracht en sterkte van den Hemel afzenden om er tegen te strijden, en ze te overwinnen.
86
De Heer zag Petrus aan. En Petrus ging naar huiten en weende bitterlijk.
De aanblik van Jesus ging den gevallen Leerling diep in de ziel, de kracht dei-genade roerde zijn hart. Hij erkende zijne ondankbaarheid, zijne trouwloosheid; zijn hart smolt weg van rouw, hij verborg zich onder zijnen mantel, ging naar buiten en beweende zijne zonden bitterlijk.
Gelijk Jesus zich bij zijn lijden met eenen aanblik van genade tot Petrus wendde; zoo wendt Hij zich nog altijd vol goedheid en barmhartigheid tot iede-ren zondaar. Hij biedt hem zijne genade aan; Hij zoekt het verdwaalde schaap op; Hij staat voor de deur van zijn hart., en klopt aan, om binnen gelaten te worden; Hij roept hem tot boetvaardigheid door de Predikanten en Biechtvaders; Hij wekt hem daartoe op door weldaden; Hij verschrikt hem door kwellingen en ongelukken. En gelukkig de zondaar, die op de genade des Heeren acht slaat, zijne zonden, zijne ondankbaarheid en trouwloosheid jegens God erkent, en daardoor innerlijk bewogen de zonden verzaakt en beweent!
Sla gij, geliefde Christen! als gij gezondigd hebt, acht op den genadigen aanblik van uwen Heer; laat de tijd van genade niet vruchteloos voorbij gaan; werk met de u verleende genade mede. Ga
87
in u zeiven, betracht uwen beklagelijken toestand, het ongeluk, hetwelk u te wachten staat, als gij onboetvaardig de eeuwigheid intreedt. Denk aan de liefde en goedheid van uwen God, aan die ontelbare weldaden, welke Hij u reeds heeft bewezen, en aan al dat goede, hetwelk Hij u nog heeft toegedacht; denk daarbij aan uwe groote ondankbaarheid jegens uwen allergrootsten Weldoener, aan de verachting van dezen uwen allerbesten Vader. Stel u de grootheid, heiligheid en liefelijkheid van uwen God levendig voor oogen, en neem het wel ter harte, dat gij dezen béminnelijken God, welken de heilige Engelen gestadig beminnen eu eeren, door uwe zonden zoo gruwelijk beleedigd hebt naardien gij een tijdelijk goed, een klein gewin, een zinnelijk vermaak, of toch het een of ander schepsel boven uwen Schepper, den hoogsten Heer, den beminnelijksten God voorgetrokken hebt. Neem dit wel ter harte, opdat gij ook bewogen wordet. om bitterlijk over uwe zonden te weenen, en, als gij het ernstig besluit neemt om uw leven te beteren, ook genade en vergeving vindet.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die als een goede Herder het afgedwaalde schaap weder opzoekt, en tot de kudde terugbrengt, Gij ontfermdet U over uwen leerling, zaagt Petrus met eenenblik
88
van genade aan, en uw genadig aanzien trof zijn hart, en deed het van liefde en rouw smelten, hij ging naar huiten, en weende bitterlijk. Ik hid U, Jesus, vol van ontferming, keer IJ ook tot mij als ik gevallen hen; zie mij ook aan met den alvermo-genden hlik uwer genade, opdat ik ook, gelijk Petrus, over mijne zonden moge weenen; opdat ik ook, gelijk deze leerling, van mijnen val opsta, en ik ook, gelijk hij, genade en vergeving vinde, en mijn leven waarachtig hetere. Amen.
twee-en-twintigste dag.
Jesus wordt door de wacht gruwelijk mishandeld.
Als Jesus door de vergadering des doods schuldig verklaard was, dreven de mannen , die Hem tot \'s morgens moesten bewaken, den spot met Hem. Zij spogen Hem in het aangezicht, honden Hem de oogen toe, sloegen Hem met vuisten en gaven Hem kaakslagen, en zeiden; Christus profeteer ons, wie is het, die U geslagen heeft? En zij zeiden Hem nog vele andere lasteringen.
Nu werd vervuld hetgene de Profeet Isaïas van den Heiland voorzegd had: Ik heb mijn lichaam overgegeven dengenen, die mij sloegen, en mijne wangen
89
dengenen die mij plukten; ik heb mijn aangezicht niet afgewend van degenen, die mij smaadheden aandeden , en bespogen. God, de Heer is mijn helper, daarom ben ik niet beschaamd geworden. Is. L, 6. 7.
Nu werd vervuld hetgene David van den Heiland voorzegd had: Edoch ik ben een worm, en geen mensch; een spot der menschen en een smaad des volks. Al die mij zagen, hebben mij bespot, zij roerden de lippen en schudden het hoofd. Zij hebben tegen mij hunnen muil geopend, gelijk een grijpende en brieschende leeuw. Ps. XXI.
De mannen, die Hem bewaakten, dreven den spot met Hem.
Jesus werd van lage menschen op het ijselijkste en pijnlijkste mishandeld; Hij is zonder het vertroostende oog van éénen vriend; zij zijn allen weggevlucht. Alleen en verlaten slaat Hij een oog hemelwaarts tot zijnen Vader, en Hij zwijgt stil. Hij verdraagt het met een aanhoudend geduld. Hij schold niet weder, toen Hij gescholden werd; Hij bedreigde niet, toen Hij leed. Hij vergold geen kwaad met kwaad, noch scheldwoorden met scheldwoorden.
Hoe zwaar valt het u, geliefde Christen , de gevoelige beleedigingen der menschen met geduld te verdragen, en uwen daarbij opwellenden toorn te matigen en te bedwingen! Gij geraakt bij de minste
90
beleediging en verachting zeer lichtelijk in toorn, en zoekt de beleedigingen en smaadheden te betalen. Gij vergeldt kwaad met kwaad, scheldwoorden met scheldwoorden. Kunt gij in die gelegenheden, dat menu beleedigt, u kwaad doet, uwen opbrui-schenden toorn niet bedwingen? Ja, dit kunt gij! Het voorbeeld van .Tesus Christus toont het u aan. Jesüs, die van zijne onschuld verzekerd was, konde gewis bij eene zoo onwaardige behandeling niet onverschillig blijven ; het moest Hem noodzakelijk smarten, dat Hij zoo miskend en mishandeld werd; maar daarin toonde Hij zijn zachtmoedig gedrag, dat Hij zijne gevoeligheid matigde en zich door de gruwelijkste mishandelingen niet tot hevi-gen toorn, tot wraakzucht en tot tegen-beleedigingen liet vervoeren. Hij zegepraalde over den spot van zijne vijanden door ootmoedigheid, door verschoonende en toegevende liefde, omdat Hij \'de zwak -beid der menschen gadesloeg.
Het is natuurlijk, lieve Christen! als u de beleedigingen van andere smarten : uw hart gevoelt het onrecht; maar gij kunt toch deze smart zoo matigen, dat zij niet in tegenbeleedigingen door kwade wen-schen, woorden en daden uitbarst. Daarom moet gij uw hart van alle hoovaardij zuiveren, en op het voorbeeld van uwen Heer wezenlijk ootmoedig zijn. Als gij uwe eigene fouten en zwakheden beiracht, zoo zult gij daardoor uwen beleediger
91
zooveel te meer kunnen verschoonen en toegeven. — Vergelijk u met den Heiland. Wie was Hij, en wie zijt gij ? Hij de heiligste en onschuldigste, die nooit onrecht deed, en toch het grootste onrecht leed. En gij een mensch vol fouten en gebreken, die wellicht even zoo dikwijls onrecht doet, als onrecht lijdt; en gij wilt u verschoonen om te lijden en te verdragen? En moet het u vreemd voorkomen dat gij in eene wereld, waarin alle men-schen aan zwakheden onderhevig zijn, en hunne feilen hebben, somwijlen onrecht moet lijden; voornamelijk als gij denkt, dat die menschen u dikwijls meer uit onwetendheid en overijling, dan uit opzettelijke boosheid beleedigen? Denk eindelijk aan het gebod des Heeren: hebt uwe vijanden lief, doet tuel dengenen, die u halen, opdat uw hart, als u de eene of andere beleediging wordt aangedaan, zich niet op eene onmatige wijze bedroeve; maar gij naar het voorbeeld van Jesus geduld oefent, en God om zegen biddet voor degenen die u beleedigen.
G E B E D.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, Gij hebt uw aangezicht niet afgewend van de gerechtsdienaren, die U met vuisten sloegen, en bespogen, Gij hebt de spotters met uiv lijden laten spotten, en U door de moedwillige knechten laten blinddoeken; Gij hebt de versmadelijkste bespottingen omtrent uwe waar-
92
digheid de Messias aangehoord, en Gij hebt stilgc-zivegen, en het met gedidd verdragen. Leer mij, zachtmoedigste Jesus! lijden en verdragen.; als de menschen mij bespotten en beleedigen. Laat mij mijnen toorn matigen, en nimmer in de eerste hitte kwaad met kwaad vergelden. Ik wil mij altijd mijne . eigene fouten en zwakheden herinneren, en wel bedenken, dat alle stervelingen zwak zijn, en hunne gebreken hebben, en dat zij mij wellicht slechts uit onwetendheid of onbedachtzaamheid beleedigen. Ik wil volgens uw gebod zelfs mijnen be-leediger met liefde behandelen, hem niet weder beleedigen\', maar veel liever U, om zijn tijdelijk, en voornamelijk om zijn eeuivig welzijn bidden. Versterk mij, goddelijke Heiland\\ in dit mijn voornemen. Amen.
DRIE-EN-TWINTIGSTE DAG.
Jesus luordt van den Joodschen Raad des doods schuldig verklaard, en naar Pontius Pilatus den Landvoogd gebracht.
Zoodra de morgenstond was gekomen, hielden de Overpriesters, de Ouderlingen des volks, en de Schriftgeleerden wederom vergadering om te raadplegen, hoe zij Jesus ter dood zoude brengen. Zij lieten Hem voor den Raad brengen, en zeiden: Zoo Gij de Christus zijt, zeg het ons. En Hij antwoordde hun: schoon ik het u zegge, gij zult mij niet gelooven, en vrage ik u, gij zult mij niet antwoorden, noch vrijlaten. Maar voortaan zal de Zoon des menschen zitten aan de rechterhand der kracht Gods. Toen zeiden zij allen: zijt Gij dan de Zoon Godsquot;? Hij antwoordde: gij zegt het; ivant ik ben het. Toen zeiden zij: wat hebben wij nog getuigenissen noodig? wij hebben het nu zelf uit zijnen mond gehoord. En de geheele vergadering-stond op, en leidde Hem gebonden naar het rechthuis van Pontius Pilatus den Landvoogd.
94
Gij zijt dan de Zoon Gods\'? En Jesus antwoordde hun: Ik hen het.
Jesus had reeds bij de eerste plechtige vraag van den Hoogepriester: of Hij Gods Zoon was? geantwoord: Ik ben het. En gij zult den Zoon des menschen eens zien zitten aan de rechterhand der kracht Gods, en komen op de wolken des Hemels. Jesus , die op het aanklagen van de valsche getuigen stilzweeg, waarbij Hem zijn antwoord ook niets zoude gebaat hebben, sprak openlijk recht uit, zoodra het om de eer van zijnen Vader, om de eer van zijn ambt, en om de waarheid van zijne goddelijke zending te doen was, Hij sprak ofschoon Hij te gelijk voorzag, dat zijn antwoord ter eere Gods voor eene godslastering zoude aangezien worden. Hij sprak, ofschoon Hij te gelijk voorzag, dat Hij door zijn antwoord zich het onrechtvaardigste doodvonnis op den hals zoude laden. Hij sprak, omdat Hij voor den Rechterstoel in den naam Gods tot spreken werd opgeëischt. Hij sprak, omdat zijn stilzwijgen eene verloochening van zijnen Vader, eene onteering van zijn ambt, eene schending van de waarheid zoude geweest zijn.
Leer, geliefde Christen! van uwen Heiland dan te spreken, als gij moet spreken, als het uw plicht is om te spreken, als liet de eer van God, de eer van Jesus, de eer van zijn Woord, als het de eer en het
95
welzijn van uwen Naaste vorderen. Er kunnen gevallen voorkomen, waarin men Jesus en zijne Leer beschimpt; waarin de eer van onzen Naaste geschonden wordt. of waarin hij in groot gevaar geraakt, om het heil zijner ziel te verliezen: dan is het uw plicht om te spreken; dan moet gij openlijk vrijmoedig de eer van God, de eer van Jesus, en van zijne heilige Leer verdedigen; dan moet gij de eer en het heil van uwen Naaste voorstaan en beschermen. Als gij dan stilzwijgt, dan doet gij uwen plicht niet. Zijt gij huisheer of huisvrouw, vader of moeder, en bemerkt gij onder uwe kinderen of onder uwe dienstboden zedelooze woorden, gesprekken, en gezangen, een onchristelijk gedrag, verachtelijken omgang, nalatigheid in de zorg voor hunne eeuwige zaligheid, zwijg dan niet stil, maar spreek. Is de misdaad openbaar, zoo spreek openlijk; is demisdaad nog in het geheim, zoo spreek er met den misdadige over in het geheim. Vermaan en wijs hem terecht, zoo als het geval het vordert, openlijk of heimelijk. Het is uw pligt, de eer van God: het welzijn van uwe onderhoorigen legt u dezen plicht op.
Maar zwijg ook stil, mijn Christen! als het uw plicht is om stil te zwijgen. Gebruik uwe tong niet tot onteering van God en van zijn heilig Woord, gebruik haar niet tot nadeel van de eer, van den goeden naam en van het eeuwige heil uws Naasten. Overdenk wel, wat de Apostel Jacobus
96
schrijft: de tong, zegt hij: is wel een klein lidmaat, maar zij richt groote dingen uit. Zie, hoe een nog klein vuur een nog zoo
groot bosch in den brand steekt..... De
tong is een ontembaar kwaad, vol van doodelijk vergif. Door haar loven wij God en den Vader: en door haar vloeken wij de menschen, die naar Gods beeld gemaakt zijn. Zegening en vloek komt uit denzelfden mond voort. Dit behoort zoo niet te geschieden, mijne broeders! Jak. III. 5, 8, 9, 10. Gij moet nooit uwen tong misbruiken tot onteering van God, en tot nadeel van het tijdelijk of eeuwig welzijn uws Naasten in een zoodanig geval is het uw plicht om stil te zwijgen. Ach! hoe vele tranen, hoe veel bedroefdheid, en hoe vele ellende zouden er minder in de wereld zijn, als onbedachte menschen het plichtmatige stilzwijgen hadden in acht genomen!
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jezus Christus, die voor de vergaderde Overpriesters, ouderlingen des volks, en Schriftgeleerden openlijk hekendet, dat Gij de Zoon Gods zijt; die openlijk en vrijmoedig spro.akt, toen de eer van uwen Vader, de eer van uw ambt, en de eer van uwe goddelijke zending het vorderde, ofschoon Gij vooraf wist dat u deze uwe belijdenis het leven zoude kosten, geef mij uive genade en versterk mij door uw voorbeeld, dat ik U en uwen vader meer beminne, dan eer, goed en leven, en
97
dan altijd spreke als uwe eer en het heil van mijnen naaste het vereischen. Laat mij nooit door vrees voor de mcnscheii afgeschrikt worden, om, als het mijn plicht is, dan openlijk zonder vrees te spreken. Maar laat mij ook stilzwijgen, als ik door te spreken uweti hcilicjen Naam konde ontheiligen, of mijnen naaste aan zijne eer, of aan zijn tijdelijk of eeuwig welzijn benadeelen. Amen.
VIER-EN-ÏWINTIGSTE DAG.
Judas, hcrouiu krijgende, brengt de dertig zilverlingen den Overpriesters en Ouderlingen luecler. en verhangt zich.
Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, ziende dat hij veroordeeld was, berouw, en bracht de dertig zilverlingen den Overpriesters en Ouderlingen weder, en zeide: ik heb gezondigd met het onschuldige bloed te verraden. Maar zij zeiden: wat gaat ons dat aan ? gij rnoogt toezien ? En Judas de zilverlingen in den Tempel nederwerpende: ging zich met eenen strop verhangen.
98
Judas ging zich met eenen strop verhangen.
Zie hier, geliefde Christen! het bekla-gelijke einde van den verrader! Overweeg wel wat hem verleidde om een verrader van zijnen Meester en eenen zelfmoordenaar te worden, en beef voor den eersten stap; want met dezen zijn ook de volgende stappen tot eenen aanstaanden val gedaan.
Judas was zeker in het begin die booswicht niet, die hij eindelijk werd. Er kwam echter reeds vroegtijdig eene ongeregelde begeerte naar geld in zijn hart op. Had hij zich zeiven in acht genomen, en had hij die zoo schadelijke begeerte, toen zij nog in het opkomen was, zoo gematigd en verminderd, dat zij niet ongeregeld, niet zondig geworden ware; dan zou zij zulke verschrikkelijke gevolgen niet gehad hebben. Maar Judas liet deze begeerte meer en meer toenemen. Hij had het geld in bewaring om datgene aan te koopen, hetwelk Jesus en zijne leerlingen tot hun onderhoud noodig hadden. Zijne hebzucht, zijne begeerte naar geld maakte hem tot eenen dief; want zij verleidde hem, dat hij hier en daar giften, die voor de gansche vergadering gegeven werden, voor zich terug hield. En opdat hij toch nog in de oogen van zijne medeleerlingen voor een rechtschapen man mocht aangezien worden, verbergde hij zijne onrechtvaardigheid.
09
stelde zich als een oprecht mensch aan, en werd een huichelaar. Dit konde niet lang verborgen blijven en hij werd op eene vriendelijke wijze gewaarschuwd. Maar die waarschuwing hielp niet. Toen hij bij een gastmaal ooggetuige was, hoe eene vrouw den Heiland met kostbaren balsem zalfde, werd zijne geldgierigheid recht kenbaar. Deze booze begeerte nam van dag tot dag toe. Zij bracht hem eindelijk zoover, dat hij zijnen Meester voor dertig zilverlingen verraadde. Toen hij deze afschuwelijke daad verricht had, werd hij door zijn ontwaakt geweten schrikkelijk gefolterd. Hij hoort, dat zijn Meester ter dood veroordeeld is, hij komt, hij belijdt zijne schuld, en werpt de zilverlingen in den Tempel neder; en daar hij niets meer kan doen om Hem te redden, wordt hem, door het knagen van zijn geweten gepijnigd, zijn leven tot eenen last; hij slaat de handen aan zich zeiven, en vermoordt zich.
Judas was in het eerste gierig, van eenen gierigaard werd hij een dief; van eenen dief een huichelaar en loochenaar; en eindelijk van dit alles een verrader en moordenaar.
Alle zonden schijnen in liet eerste begin klein en niet veel te beteekenen, ten minste in de oogen dergenen, die dezelve begaan; maar laat u niet verblinden, geliefde Christen! zie niet alleen op hetgeen gij nu doet, maar denk ook op het-
100
geen er op iedere zonde kan volgen; denk hoe licht zij wortels schiet; hoe licht de zondige begeerte toeneemt, en hoe schielijk de zonde tot eene gewoonte kan overslaan; hoe licht juist deze zonde tot andere zonden verleidt, die in het vervolg ongeneesbaar worden, en waaruit het bijna onmogelijk is om gered te worden. Ja, mijn Lieve! bijna onmogelijk, want de zonde is een dwingeland, zij bindt haren slaaf, den zondaar, aan tiendubbele ketenen vast. — Wel is waar, de almachtige bijstand Gods kan deze ketenen wel verbreken ; maar wie kan daar met zekerheid rekening op maken?
Niemand wordt eensklaps een booswicht. Hij begint met kleine zonden en eindigt met afschuwelijke euveldaden. De roover bijv. begon eerst met eenige kleine zaken te ontvreemden, nam naderhand nog meer; liet zijne begeerte naar eens anders goed den vrijen loop, viel reizigers aan, brak in de huizen dei\' rijken en roofde hunne goederen; hij hielp zich door te liegen, valschelijk te zweren, te veinzen en te lasteren en zoo werd hij een roover van zijn handwerk, en vreesde niet uit roofzucht zelfs ook het bloed van zijnen naaste te vergieten. — Welke ongeoorloofde begeerlijkheden en afschuwelijke daden kan niet ééne onzuivere gedachte, zoo zij niet terstond onderdrukt wordt, voortbrengen!
Laat daarom, geliefde Christen! u geen zonde als in het begin niet veel te be-
101
teekenen te hebben voorkomen; denk, welke hatelijke gevolgen zij hebben kan, als zij wortelen schiet, als zij tot eene gewoonte is geworden. Denk aan die onrust, aan dien angst, aan die knaging van het geweten, welke Judas na zijne verraderij ontwaarde, denk aan zijn onzalig einde. Laat nooit eene booze begeerte uw hart overmeesteren, bestrijd en onderdruk haar terstond, zoodra zij zich opdoet; en gij zult om dezen gelukkigen strijd, daarna gewis groote vreugde en rust in uw hart bewaren.
Goddelijke Heiland., Jezus Christus, ik erken het nu, loelke afschuwelijke zonde eene eenicje, niet terstond gedwongene, ongeregelde begeerte kan voortbrengen. Ik bid U, mijn lieer en Heiland, geef mij de genade, dat ik altijd op de neigingen van mijn hart acht geve, en ik, als er eene booze neiging in ontstaat, dezelve terstond onderdrukke. En heb ik mij reeds eene zonde aangewend, zoo laat mij deze slechte gewoonte toch schielijk weder afleggen: want krijgt de zonde eenmaal de heerschappij over mij, hoe zal ik mij dan daar van loeder kunnen ontdoen? en welke euveldaden zullen de gevolgen zijn van die gewoonte van te zondigen? Geef mij, o Heer Jesus! kracht en moed, opdat ik cdle ongeregelde begeerten terstond tegenstand biede, het moge mij kosten, wat het wille, opdat ik mij niet voor tijd en eeuwigheid ongelukkig make. Amen.
102
VIJF-EN -TWINTIGSTE DAG.
De schijnheilige Overpriesters willen de dertig zilverlingen niet in de offerkist geworpen hebben.
De Overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: het is niet geoorloofd die in de offerkist te werpen; want het is bloedgeld. Nadat zij raad gehouden hadden, kochtten zij er den akker van eenen pottebakker voor tot eene begraafplaats der vreemdelingen. Daarom is die akker tot op den tegenwoordigen dag Hakeldarna, dat is, bloedakker genoemd. Toen zij met Jesus voor het rechthuis kwamen, gingen zij er niet binnen, opdat zij niet besmet zonden worden, en daardoor verhinderd zijn om het Paaschlam te eten.
Hel is niet geoorloofd om de zilverlingen in de offerkist te werpen; want het is bloedgeld.
Zie daar, geliefde Christen! de schijnheilige vroomheid van de Fariseesche Overpriesters ! De onschuld ter dood veroor-deelen, hielden zij voor geene misdaad, maar wel om het bloedgeld in de offerkist te werpen. Alzoo gedroegen zich die schijnheilige Fariseën. Zij onderhielden de
103
uiterlijke plechtigheden van het gebod met het nauwste geweten; maar zij bekommerden zich in het geheel niet over het voornaamste van het gebod, over de gewichtige plichten om God en de naasten lief te hebben, hetwelk dit gebod voornamelijk voorschreef. Zij gaven nauwkeurig de tienden van de geringste kruiden, van anijs, komijn, en munt, die in hunne tuinen groeide, maar zij wisten van geene gerechtigheid en billijkheid, van geen barmhartigheid en liefde, van geen trouw en oprechtheid. Zij droegen alle mogelijke zorg voor de uitwendige reinheid, maar zij bekommerden zich weinig over de inwendige reinheid. De Schriftgeleerden en Fariseën waschten met de grootste nauwgezetheid hunne handen, als zij van de markt kwamen: want zij waren bevreesd of zij zich mogelijk in handel en wandel verontreinigd mochten hebben. Zij rekenden het zelfs den leerlingen des Heeren tot eene overtreding der wet aan, dat zij aan tafel gingen zitten, zonder vooraf hunne handen gewasschen te hebben. Zij waschten ook hunne banken en stoelen, hunne schotels en borden. Hunne bekers en schotels moesten van buiten gansch rein zijn; maar inwendig waren zij vol van roof en ongerechtigheid. Zij waren als gewitte grafsteden, die van buiten schoon schijnen, maar van binnen vol doodsbeenderen zijn. Zoo streng als zij omtrent anderen waren, zoo toegevend
104
-waren zij omtrent zich zelve. Zij vorderden van anderen, dat zij de geringste voorschriften van het gebod zouden onderhouden; wat hen zelve betrof, zij maakten geene zwarigheid om de gewichtigste geboden te overtreden. En met dit alles namen zij den schijn aan, alsof zij de vroomste menschen waren. Zij gaven vele aalmoezen, maar zij lieten het vooraf uitbazuinen; zij baden dikwijls, maar zij deden het op de hoeken der straten. Zij vastten dikwijls, maar zij mismaakten daarbij hunne aangezichten, opdat de menschen zouden zien, dat zij vastten.
Zoodanige mannen waren de Schriftgeleerden en Fariseën, wie de Heiland om hunne huichelarij en schijnheiligheid dikwerf met een verschrikkelijk wee gedreigd heeft. Zoodanige schijnheiligen waren ook die O ver priester s, die in het geheel niet wilden toelaten, dat dit bloedgeld in de offerkist zoude geworpen worden; maar die er geen geweten uit maakten om de onschuld te vervolgen.
Leer hier, geliefde Christen! eene nauwgezetheid van geweten te verachten, welke aan die van de schijnheilige Overpriesters en Fariseën gelijk is. Men vindt ook schijnheilige Christenen, die de uiterlijke heilige gebruiken en plechtigheden met een nauw geweten onderhouden; maar die het met de ongeoorloofde gedachten en begeerten, en met het verzuimen van de plichten om God en de naasten te be-
105
minnen zoo nauw niet rekenen. Zij bidden lange gebeden, maar laten daarbij den armen medebroeder gebrek lijden, en helpen hem niet; zij gaan dikwijls ter Biecht, en tot de tafel des Heeren, maar dragen daarbij eenen inwendigen haat tegen hunnen naaste in het hart; zij hooren op de Zonen Feestdagen stiptelijk de Predikatiën; maar doen onbeschroomd in de week tegen de gehoorde onderrichtingen; zij verschrikken, als zij iemand eenen vloek uit den mond hooren vallen, maar gebruiken zelfs maar al te dikwijls hunne tong tot slechte woorden, tot achterklap en laster; zij razen, als hunne kinderen geen goed kruis maken, of in het bidden van het Onze Vader haperen, maar zij zwijgen stil, als de kinderen of de overige huisgenooten een ergelijk leven leiden; zij beoordeelen de kleine feilen van anderen met alle strengheid, maar zij zien hunne eigene feilen, die veel grooter zijn, niet; zij houden bedevaarten, en verzuimen de goede opvoeding hunner kinderen.
Nu zoodanige Christenen die eene groote nauwgezetheid toonen in het waarnemen der uiterlijke gebruiken en plechtigheden , en het ware nut der heilmiddelen verijdelen, en van de Christelijke vroomheid, die in de vervulling van de geboden der liefde jegens God en den naaste bestaat, nog ver verwijderd zijn, zijn schijnheilige Christenen.
Wacht u, mijn lieve Christenen! voor
106
huichelarij en schijnheiligheid, die u in de oogen van God en van de menschen zoo afschuwelijk maken, en beijver u, dat gij altijd uit het zuiverste inzicht — uit liefde tot God — niet alleen de geringe, maar ook de gewichtigste geboden met een nauwgezet geweten vervult.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die het schijnheilige gedrag der Schriftgeleerden en Fariseën altijd afgekeurd, en hun meermalen met een schrikkelijk wee bedreigd hebt, laat mij toch hoe langer zoo meer erkennen, dat de liefde jegens God en den naaste het voornaamste gebod is, hetwelk, gij verkondigd hebt. Laat mij de onverschillige gebruiken en plechtigheden van mijne wezenlijke plichten ivel leeren onderscheiden, opdat ik in het waarnemen van mijne plichten niet slechts mij aan de bijzaken houde, en mijne vroomheid en deugd niet alleen in den uiterlijken Godsdienst stelle, maar aan het gewichtigste, aan de verbetering van mijti hart denke. Laat mij U, o Jesus, en uiven Vader, in geest en in waarheid aanbidden, en rijk worden in de werken der liefde. Geef mij die vroomheid, die in uwe oogen van waarde is. Amen.
■107
ZES-EN-TWINTIGSTEN DAG.
Jesus voor Püatus gebracht.
Als zij Jesus van Kaifas naar Pilatus den Landvoogd brachten, en voor het rechthuis kwamen, gingen zij daar niet in, opdat zij niet besmet zouden worden, en daardoor verhinderd zijn om het Paaschlam te eten. Pilatus kwam dan tot hen buiten, en zeide: welke beschuldiging hebt gij tegen dezen mensch in te brengen? Zij antwoordden en zeiden hem : indien deze geen misdadiger ware; zouden luij Hem aan u niet overgeleverd hebben. Toen zeide Pilatus tot hen; neemt gij Hem zelve, en oordeelt Hem naar uwe wet. Toen zeiden hem de Joden: het staat ons niet vrij iemand te dooden, en zij begonnen Hem te beschuldigen. Wij hebben, zeiden zij , bevonden, dat deze mensch ons volk verleidt, dat hij verbiedt den Keizer schatting te betalen, en zegt, dat hij de Christus , de Koning is. Toen zeide Pilatus tot Hem, antwoordt gij niets? Hoort gij niet hoe groote beschuldigingen zij tegen u inbrengen? Maar Jesus sprak daarop geen enkel woord, zoo dat Pilatus daarover verwonderd stond.
■108
Wij hebben. zeiden zij, bevonden, dat deze mensch ons volk verleidt, dat Hij verbiedt den Keizer schatting te betalen.
Gelijk er reeds in het eerste verboor bij Kaifas vele valsche getuigen opstonden, die loochenachtige getuigenissen tegen Jesus aflegden ; zoo getuigden nu de Overpriesters en Schriftgeleerden voor Pilatus tegen Hem met hunne valsche beschuldigingen; zij, die toch het gebod des Heeren: gij zult geene valsche getuigenis tegen uwen Naaste geven, wel goed wisten. Haat, nijd en wraakzucht dreef ben aan, om tot logens en valsche beschuldigingen hunne toevlucht te nemen.
Liegen, geliefde Christen! is eene hatelijke en schadelijke zonde. Het maakt ons tot een kind des duivels, die van het begin af een loochenaar geweest is. Het maakt, dat wij daardoor de achting, de liefde en het vertrouwen der menschen verhezen, voornamelijk als wij het liegen onze gewoonheids zonde laten worden. Door liegen kan licht oneenigheid, haat, vijandschap en nadeel aan tijdelijke goederen en aan de eer ontstaan. De loochenaar is een gruwel voor God. De gewoonte van te liegen maakt ons stoutmoediger en genegener tot alle kwaad. Sterft de booze loochenaar onboetvaardig; dan wordt hij in den poel geworpen, die van vuur en zwavel brandt. Openb. XXI. 8.
109
Onder de logens, die wij schadelijke logens noemen, omdat zij behalve de alge-meene schade, die alle logens veroorzaken, nog eene bijzondere schade doen, zijn de volgende logens het ergste:
1quot;. De logens van verleiding. Als men namelijk zoekt om zijnen Naaste door liegen tot deze of gene zonde te lokken, hem er stoutmoedig toe te maken, hem in eene gevaarlijke gelegenheid van te zondigen te brengen; kortom, als men door liegen iemand tot zonde zoekt te brengen.
2°. De logen van vleijerij. Als men eenen anderen tegen zijne overtuiging goede hoedanigheden toeschrijft, die hij niet bezit, of die goede hoedanigheden, die hij wezenlijk bezit, te hoog opvijzelt. Vleien kan den naaste trots en ijdel maken, en hem ook dikwijls tot zeer schadelijke ondernemingen verleiden. De vleierij is een voor God en de menschen afschuwelijk kwaad. Al wie, om den naaste te believen, het kwaad in hem goed heet. of zelfs wel prijst, die is een der ver-foeielijkste vleiers; want hij is doorgaans de schuld, dat zij, die zijne vleierijen aanhooren, in de onboetvaardigheid voortgaan. en eeuwig verdoemd worden. Wee n, die het kwaad goed noemt, en het goed kwaad. Isaias V. 20.
3°. De logen der valsche getuigenis voor het gerecht. Deze logen is daarom voornamelijk een groot kwaad, omdat, vooreerst de valsche getuigenis voor het gerecht
110
gewoonlijk met eenen valschen eed gepaard gaat; ten tweede, omdat men daardoor tegen de eerbied, die men de Overheid schuldig is, handelt; en ten derde , omdat men menigmaal den naaste, tegen wien men getuigenis geeft, schade in geld en goed, in eer en goeden naam, aan lijf en leven toebrengt. Die valsche getuigenis heeft gegeven, is verplicht om die te Avederroepen, en de veroorzaakte schade naar alle mogelijkheid weder te vergoeden.
4°. De logen van valsche getuigenis in de Biecht. De biechteling is voor zijnen biechtvader aanklager en getuige. Liegt hij nu ten opzichte van den toestand van zijn geweten, zoo is dit ook een valsche getuigenis te noemen. Hij liegt niet alleen voor eenen mensch, maar ook voor God, wiens plaats de Priester bekleedt; hij stelt zich ten minste aan het gevaar bloot om eene kwade biecht te spreken, en alzoo eene heiligschenderij te begaan.
5°. De logen van lastering. Men lastert den naaste, als men, vooreerst, in zijne afwezendheid iets kwaads, hetwelk onwaar is, met woorden verzekert, of op de eene of andere wijze te kennen geeft. Ten tweede, als men het kwaad, van zijnen naaste, schoon het waar is, vergroot, of het goede verkleint. Ten derde, als men op de eene of andere wijze, als bijv. door dubbelzinnige woorden, door stilzwijgen ; door wenken of gebaren iemand in eene kwade of slechte verdenking brengt. De
lasteraar is verplicht om, zooveel het hem maar immer mogelijk is, den belasterden in zijne geroofde eer te herstellen.
Wacht u, geliefde Christen! voor alle logens, voornamelijk voor die opgenoemde ergste soorten van sehadelijke logens; zeg altijd de waarheid, opdat gij een kind Gods blijft, en geen kind des duivels wordt die van het begin af een loochenaar geweest is.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die de waarheid lief hadt, en waarheid leerdet, uit wiens mond nooit een War iegelijk noch loochenachtig ivoord voortkwam, geef mij de genade, dat ik ook altijd, de waarheid lief hehbe, altijd de waarheid spreke. Leg eenen rechten afkeer tegen alle logens in mijn hart, laat nimmer onwaarheid en logen uit mijnen mond voortkomen, opdat ik uwe eer niet kwetse, en mijnen naaste aan zijn geestelijk en lichamelijk welzijn benadeele. Heer Jesus, God der waarheid! laat mij uw kind zijn, hetwelli U in de waarachtigheid navolgt. Amen.
Pilatus verklaart Jesus voor onschuldig.
Toen ging Pilatus weder in het rechthuis, en riep Jesus en zeide tot Hem:
112
zijt gij de Koning der Joden? Jesus ant- 1
woordde: zegt gij dit uit u zeiven, of hebben anderen het u van mij gezegd? i
Pilatus antwoordde : ben ik dan een Jood ? i
uw eigen volk, en de Overpriesters heb- ;
ben U aan mij overgeleverd: wat hebt gij lt;
gedaan? Jesus antwoordde: mijn Rijk is J
van deze wereld niet: zoo mijn Rijk van :
deze wereld ware, zouden mijne dienaren ;
zeker wel voor mij strijden, dat ik den Joden niet zoude geleverd worden; maar ;
nu is mijn rijk niet van hier. Pilatus zeide dan tot Hem: zoo zijt gij dan een Koning? Jesus antwoordde: gij zegt het,
ik ben een Koning. Ik ben daartoe geboren, en daartoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik voor de waarheid getuige : al die uit de waarheid is, hoort mijne stem. Pilatus zeide Hem: wat is waarheid? En als hij dit gezegd had,
ging hij wederom buiten, en zeide tot de Overpriesters en tot het volk: ik vind geene schuld in dezen mensch. Maar zij hielden nog sterker aan, en zeiden: Hij maakt het volk oproerig, leerende door geheel Judea van Galilea af, daar Hij begonnen heeft, tot hiertoe.
Ik vind geene schuld in dezen mensch.
Hetgeen de Joden, het uitverkorene volk Gods, in hunnen Messias met wilde
113
vinden, dat vond er een Heiden in. Ik f vind, zeide Hij, geene schuld in dezen
? mensch. En dit wg,s waarachtig. Jesus
? had altijd een deugdzaam , een heilig leven
gevoerd, en had zich nooit, zelfs niet j éénmaal aan de geringste, heimelijkste
3 feil schuldig gemaakt. Hij was de onschuld
i zelve. Had Hij wel ooit, ook nu in het
i geringste, tegen God, zijnen hemelschen
i Vader, misdaan, en zich zijn lijden daarom
als eene straf op den hals gehaald? Had gt; Hij ooit door gedachten, woorden en
i werken den aan God verschuldigden eerbied.
liefde en gehoorzaamheid geschonden? Niemand kende Hem van iets dergelijks beschuldigen. In zijn gansch gedrag vinden wij de diepste eerbied, de vurigste liefde, het vastste betrouwen, en de gewilligste gehoorzaamheid jegens zijnen Vader.
Hij had ook door zijn gedrag jegens de menschen, die gruwelijke behandeling, die Hem werd aangedaan, niet verdiend. Zijn leven is het sterkste betoog zijner onschuld. Hij gedroeg zich altijd als de nauwgezetste onderdaan jegens de Overheid, en Hij was er verre van vervreemd om het volk tegen haar oproerig te maken: Hij drong veel meer door zijne leer en door zijn voorbeeld er op aan, om haar te gehoorzamen. In plaats van iemand te be-leedigen, was het veel meer zijn eenig streven om anderen wel te doen. De wereld had nooit een grooter voorbeeld van gerechtigheid, van dienstvaardigheid,
8
114
van -vriendelijkheid, redelijkheid en trouw, van geduld en zachtmoedigheid, dan het zijne, gezien. Hij betoonde zijne grootmoedige liefde aan vrienden en vijanden. Zijne heilige leer had de zegenrijkste gevolgen voor dit en het andere leven. Zijn o-edrag omtrent andere menschen was aldus onschuldig en onberispelijk.
Maar zijn gedrag ten opzichte van zich zeiven was onschuldig en onberispelijk. Wie vindt in Hem ook maar de minste ongeoorloofde begeerlijkheid? wie ook maaidequot; geringste spoor van onmatigheid, van trotschheid, van wellust, van eer- en winzucht? zijne vijanden hebben zelve zoodanige beschuldigingen niet kunnen be-wijzen, die ook nciS-B-r Vciii verre de onschuld en zuiverheid van zijne zeden twijfelachtig gemaakt zouden hebben. Hij geeft ons dat voortreffelijke voorbeeld van ootmoedigheid, van zachtmoedigheid, van geduld, van matigheid, van kuiscliheid, van zelf-verloochening; en wie deze deugden in Hem niet vindt, die moet met zijnen heiligen levenswandel onbekend zijn.
0En deze onschuldige heilige Jesus, heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat A\\ij zijne voetstappen zouden navolgen. Laat daarom, geliefde Christen! het deugdzame voorbeeld van Jesüs u gestadig voor oogen zweven. Uw ernstig en gedurig streven moet zijn, om zuiver en heilig en onberispelijk voor God en de menschen te wandelen, om nooit met opzet en voor-
115
bedachtzaamheid uwe plichten te buiten te gaan. Komen u dan onverdiend lijden en vervolgingen over, zoo hebt gij de vertroosting, dat zij u uwen Heer en Heiland gelijkvormig maken; en zij geven u de hoop, dat gij ook eens, gelijk Hij, voor het met een standvastig geduld doorgestane lijden met roem en eer zult gekroond worden.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! gij leefdet in eene standvastige gehoorzaamheid en gestadige liefde jegens uwen hemelsch cn Vader. Deze liefde, deze gehoorzaamheid bewoog U altijd zijnen wil te volbrengen. Uw wandel was zuiver, heilig en onberispelijk voor God en voor de menschen. Niemand konde U van eene zonde overtuigen. De eer van uwen Vader te bevorderen, de menschen met heilige liefde te behandelen, door leer en voorbeeld tot de zaligheid op te leiden, deze waren uwe gedurige bemoeiingen op aarde. Laat mij, heilige Jesus! God en de deugd boven alles waardeeren; en geef mij de genade, dat ik uit liefde jegens iJ eenen heiligen, onberispelijken wandel lelde, die mij troost verschaft in mijn lijden, en mij de hoop geeft, dat ik na het volbrachte lijden door U zal gekroond worden. Amen.
116
ACHT-EN-TWINTIGSTE DAG.
Jesus voor Herodes geleid.
Toen Pilatus van GftZ/tó hoorde spreken, vraagde hij, of de man een Galileër, en dus uit het gebied van Herojjes was. Toen hij dit vernomen had, zond hij Jesds naar Herodes, die in die dagen ook te Jeruzalem was. Toen [Ierodes Jesus zag, was hij zeer verblijd; want hij had reeds lang gewenscht Hem te zien, omdat hij veel van Hem gehoord had, en hoopte, dat hij Hem een mirakel zoude zien doen. Hij ondervroeg Hem dan veel; maar Jesos antwoordde hem niets. Onder-tusschen stonden de üverpriesters en de Schriftgeleerden Hem gestadig te beschuldigen Maar Herodes met zijne dienaren versmaadden Hem; en Hem een wit kleed aandoende bespotteden zij Hem, en hij zond Hem naar Pilatus terug. Eu op denzelfden dag zijn Herodes en Pilatus vrienden geworden; want te voren waren zij vijanden van elkander. Als Jesus nu naar Pilatus terug was geleidt, riep Pilatus de O ver priesters, de Hoofdmannen en het volk zamen, en zeide: gij hebt dezen man bij mij gebracht, omdat die het volk afkeerig maakt, en zie, ik heb Hem in uwe tegenwoordigheid ondervraagd, en
«7
ik heb Hem in niets, waarover gij Hem aanklaagt, schuldig bevonden. Noch ook Herodes, want ik heb u tot hem gezonden, en zie, Hem is niets gedaan alsof Hij des doods schuldig was. Ik zal Hem dan kastijden eo laten gaan.
Herodes ondervroeg Jesus veel, maar Hij antwoordde niets.
Herodes, die reeds voor lang gaarne den Heiland gezien had, maar daar nooit gelegenheid toe vond, krijgt Hem nu onverwachts te zien. Óp dit zien van den Heiland komen hem die wonderen weder in de gedachten, die hem te voren van Hem verhaald waren. Hij wilde ook gaarne een wonder van Hem zien. Hij dacht ook niet anders, of Jesus, die nu zijn gevangene was, zoude zich zeker daartoe genegen betoonen. Jesus staat voor Herodes, maar Hij geeft zich geen moeite om hem tot mededoogen te hewegen. Jesus zwijgt stil. Herodes wenscht van Hem een wonder te zien, en stelt Hem vele vragen voor. Jesus zwijgt stil.
Waarom antwoordde Jesus , daar m toch anders met ellendigen, kinderen, tollenaars en zondaars sprak, nu dezen Vorst niet? Hij antwoordde altijd met liefde en vriendelijkheid dengenen, die Hem vraagden om de waarheid en het
118
heil hunner ziel te zoeken; maar op de vragen van Herodes, die Hem uit nieuwsgierigheid en ijdelheid ondervroeg, gaf Hij geen, antwoord.
Hier geeft uw Heiland, geliefde Christen ! u de gewichtige leer, dat zijn heilrijk woord, zijn Evangelie u niet dienen moet om uwe nieuwsgierigheid en ijdelen weetlust te bevredigen, niet tot tijdver-drijf; maar daartoe, dat gij trachtet om de leeringen van Jesus altijd beter te kennen, en uw leven naar dezelve in te richten. Gij maakt een misbruik van het woord Gods; als gij de christelijke onderwijzingen, de Predikatiën uit een niets beduidend inzicht, uit nieuwsgierigheid of enkel uit tijdverdrijf bijwoont. Uw oogmerk moet altijd zuiver en rein zijn. Gij moet die met groote eerbied voor het woord Gods bijwonen, en het aanhooren met een verlangen om in de kennis van Jesus en van zijne heilige leer toe te nemen, en met het ernstige voornemen om de aangehoorde leer standvastig na te komen. En dan alleen kan de leer van Jesus u voordeel verschaffen.
Ik zal hem dan kastijden en laten gaan.
Het was eene valsche gedienstigheid, dat Pilatus Jesus wilde laten geeselen; want hij erkende en betuigde deszelfs onschuld. Hij wilde den hoogen raad der
119
Joden, die in hun eigen persoon .Iesus bij hem gebracht had om gestraft te worden niet zoo gansch onverrichter zake wederom laten heen gaan. Dit zou hen al te zeer beschaamd gemaakt en vertoornd hebben. Hij had het volk, hetwelk zijne üverpries-ters en Ouderlingen aanhing, en den Romeinen zeer ongenegen was, licht tot morren kunnen brengen, hetwelk hij nu door zijne toegevendheid zocht te beletten. Maai\' deze gedienstigheid had toch niet onrechtvaardig moeten zijn.
Leer hier, geliefde Christen! dat gij nimmer, om den menschen te behagen, Gods gebod moogt overtreden, en tegen uw geweten handelen. Het is zeker prijzenswaardig, als gij uwen naaste in geoorloofde zaken, en op eene geoorloofde wijze gedienstig zijt; maar bewijst gij hem eene gedienstigheid, die in zich of in hare omstandigheid ongeoorloofd is, of zijn de middelen, waarvan gij u bedient, ongeoorloofd, dan is uwe gedienstigheid strafbaar. Als gij alzoo liegt, bedriegt, iemand kwaad doet, zijne eer aanrandt, of u in gevaarlijke gezelschappen begeeft enz., om eenen anderen daardoor dienst te doen; zoo is deze uwe gedienstigheid-ongeoorloofd en berispelijk. Doe zulks nooit: overtreed nooit Gods gebod, handel nooit tegen uw geweten om de menschen te behagen.
120
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! die Herodes op zijne nieuwsgierige, en nuttelooze vragen niets antwoordet, omdat hij niet uit liefde voor de waarheid, maar uit een ijdel inzicht vroeg: geef mij de genade, dat ik hij al mijn streven naar kennis altijd een rein doel hebbe, namelijk, uwe eer en het heil mijner ziel. Laat mij uw heilig Woord, de Predicatien, de christelijke Onderwijzingen nooit misbruiken om mijne nieuwsgierigheid to bevredigen, noch tot tijdverdrijf. Laat mij uw goddelijk u-oord altijd hoog schatten, het recht zoeken te kennen, opdat ik mijn leven beter daarnaar kan inrichten. Beivaar mij ook, o Heer Jesus, dat ik nooit zoek om door ongeoorloofde middelen mijnen naaste te behagen. Laat mij nooit uit genegenheid voor mensehen iets doen\\ hetwelk tegen uw gebod en mijn geweten strijdt. Laat mij hoven cdles zoeken , om u door de liefde, die uit het onderhouden uwer geboden blijkt, te behagen. Amen.
NEpEN-EN-TWINTIGSTE DAG.
De moordenaar Barrabas wordt den Heer Jesus voorgetrokken.
Het was de gewoonte, dat de Landvoogd op den Feestdag aan het volk eenen gevangene losliet, dien het begeerde. Het volk kwam alzoo tot Pilatus , en verzocht dat hij dit nu ook mochte doen. En hij had toen eenen befaamden gevangene met name Barrabas, die in een oproer eenen doodslag begaan had. Als het volk dan vergaderd was, zeide Pilatus: wien wilt gij, dat ik u loslaat, Barrabas of Jesus, die Christus genoemd wordt ? want hij wist wel, dat de O verpriesters Hem uit nijd hadden overgeleverd. Maar Je Over-priesters en de Ouderlingen stookten het volk op, dat zij Barrabas zouden eischen, en Jesus ter dood brengen. Terwijl Pilatus op den regterstoel zat, liet zijne huisvrouw hem zeggen: bemoei u met dien Rechtvaardige niet; want ik heb heden in den droom veel om Hem geleden. Pilatus zeide daarop nog eens:
122
wien van do twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? Zij riepen allen Barrabas! Toen zeide hun Pilatus , wat zal ik dan met Jesus doen, die Christus genoemd wordt ? Zij riepen nogmaals allen: dat men hem kruisige! Pilatus zeide hun dan wederom: wat kwaads heeft hij dan gedaan? ik vind geene schuld des doods in hem: daarom zal ik hem kastijden, en laten gaan. Maar toen schreeuwden zij harder en eischten, dat men Hem zoude kruisigen.
Hij wist wel, dat de Overpriesters Hem uit nijd hadden overgeleverd,
In welk een afschuwelijk daglicht vertoont zich hier de nijd der Joden! Wij hebben reeds in het begin gezien, dat de nijd de Joden had aangedreven om Jesus te vervolgen; en hier kunnen wij nu eerst recht zien, waartoe de nijd hen vervoerde. Zij bracht hen tot haat, tot vijandschap, en wraak, tot liegen en lasteren, ja zelfs tot bloeddorst.
Een nijdig mensch, of een mensch, die anderen niets gunt; het geluk en het welzijn van anderen niet kan zien, en zich maar verheugt als anderen ongelukkig zijn, en in tegenspoed geraken, is tot alle boosheden en euveldaden bekwaam om er een afschuwelijk vermaak uit te trekken. De nijd is grootelijks strijdig
123
met de leer van het Christendom, waarvan de liefde de hoofdzaak is. De Christen kan, zoo lang Hij aan deze zonde is overgegeven, geene aanspraak maken op de beloften, die den waren leerlingen van Jesus, die hunne naasten beminnen, ten deel zullen vallen.
Draag zorg voor uw hart, geliefde Christen! opdat de onzalige nijd er geene wortelsin schiete, zie het altijd edelmoedig met liefde, met genegenheid aan, verheug er u over, als het uwen naaste welgaat; toon uw medelijdend hart in zijne ongelukken, opdat gij den God van liefde gelijkvormig wordt, en rust en vrede in uwe ziel geniet.
Zij riepen allen: dat men Hem kruisige! Hoe ongestadig is toch het menscheiijk hart! Hoe veranderlijk de wil en de genegenheden der menschen! Dat volk, hetwelk voor weinige dagen Je sus. als hunnen Messias en Koning bij zijnen intocht in Jeruzalem, met het vrolijkste gejuich van Hosanna verheerlijkte; datzelfde volk roept weinige dagen daarna dat men Hem kruisige.
Onze wil en onze genegenheden zijn ook even zoo veranderlijk. Wie ondervindt dit niet in zich zeiven? Al die zijn hart recht kent, kent ook deze zwakheid van zijn hart. Van daag willen wij dit goed doen; morgen niet meer. Van daag willen wij deze zonde vermijden, morgen begaan wij haar reeds weder. Zoo lang het ons welgaat, en ons niets tegenloopt, spreken
124
wij van liefde en dankbaarheid jegens God, van getrouwheid in zijnen dienst, van betrouwen en geduld in nood en kwellingen, en duiden het anderen ten kwade als zij in lijden, morren en klagen; maar veranderen de omstandigheden; komt ons nu eenig lijden over, zoo verandert ook onze goede wil. Dan zijn wij niet meer die weltevreden, de aan Gods wil overgegeven Christenen, maar wij zijn ongeduldig, en morren tegen God, wien wij gisteren nog liefde, trouw en onderwerping beloofden.
Wij moeten ons aldus niet gedragen, wij moeten niet zijn gelijk een riet, hetwelk door den wind heen en weder geslingerd wordt. Onze wil moet standvastig zijn. Wij moeten in al de omstandigheden van ons leven, in goede en kwade dagen, altijd eenen vasten zin hebben, om datgene te doen, wat God wil, en niets anders. Leg daarom, geliefde Christen! uwe onstandvastigheid, voornamelijk in den dienst Gods, af, en doe uw best, orn met den godde-lijken bijstand zoo vast op den weg der deugd te blijven voortgaan, dat geen lof, of bedilling van menschen, geen aardsch goed, geen zinnelijk vermaak, geen kruis en lijden, of, wat het ook zijn moge, er u van kan afleiden.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus\' die uit nijd der Overpriesters, Schriftgeleerden en Ouderlingen
125
aan den Landvoogd Pilatus ter veroordeeling zijt overgeleverd, ik bid U in de ootmoedigheid mijns harten, schenk mij den geest van liefde, welke altijd deel neemt in het geluk of ongeluk dermenschen. Laat den onzaligen nijd nimmer wortels in mijn hart schieten, die mij aan U zoo ongelijk maakt, mij tot zoo vele zonden kan verleiden, en mij van de rust mijns harten berooft. Laat mij eene boosheid, vermijden, die mij tijdelijk en eeuwig ongelukkig maakt. — Versterk ook, o goddelijke Heiland! mijnen wil, opdat hij niet van het goede tot het kwade oversla, maar altijd standvastig blijve volharden in de vervulling der plichten. Niets ter wereld moet in staat zijn, om mij jegens U ontrouw te maken, noch om mijne plichten te verwaarloozen. De standvastigheid maakt mij tot eenen waren leerling van U. Verleen ze mij. Heer Jesusl Amen.
DERTIGSTE DAG.
Jesus wordt gegeeseld, met doornen gekroond en bespot.
Als Pilatus nu zag, dat hij niets vorderde, maar dat het oproer nog altijd vermeerderde, wilde hij het volk eenigzins voldoening geven, en liet hun Barrabas los; en liet Jesus geeselen. Toen Jesus gegeeseld was, namen Hem de soldaten des Landvoogds, en leidden Hem in het
126
voorhof van het Rechthuis, riepen hunne gansche bende zamen, hingen Hem eenen purperen mantel om, en vlochten eene kroon van doornen, welke zij Hem in het hoofd drukten; zij gaven Hem eenen rietstok in den rechterhand, zij knielden voor Hem neder en hespotteden Hem, zeggende: wees gegroet, Koning der Joden! Zij bespuwden Hem, gaven Hem kaakslagen, en sloegen Hem met den rietstok op het hoofd.
De gegeeselde en met doornen gekroonde Heiland wordt bespot, en mishandeld; Hij lijdt het geduldig, en zwijgt stil.
Bewonder hier, geliefde Christen! het onoverwinnelijke geduld van uwen Heiland. Wij vinden in de H. Schrift vele voor-treïïelijke voorbeelden van geduld en gelatenheid van vrome menschen; maar geen eenig voorbeeld, hetwelk aan het geduld van Jesüs Ciikisïus volkomen gelijk is. Nooit had een mensch gruwzamer ongerechtigheden , menigvuldiger lijden ondergaan, dan Jesus Christus; maar nooit had ook iemand een grooter, standvastiger geduld betoond, dan Hij. Wat leed Hij niet in zijne heilige ziel, wat leed Hij niet in zijn rein heilig lichaam, Hij, die geene zonde had gedaan, in wiens mond
127
geen bedrog was gevonden! Hoe werd de Onschuldigste vervolgd! Hoe moest Hij de boosheid der menschen verduren! Hoe werden Hem zijne levensdagen door kwellingen en wederwaardigheden verbitterd! Gedenk slechts, lieve Christen! aan de laatste dagen van zijn leven; aan zijnen doodangst in den Hof Gethsemani, aan de verraderij van Judas, aan de woede van zijne bloeddorstige vijanden, aan de verloochening van zijnen leerling, aan het onrechtvaardige doodvonnis, aan zijne pijnelijke geeseling en krooning, aan de bespotting van het volk en aan zijn schrikkelijk lijden aan het Kruis; en gij zult moeten bekennen, dat dit menigvuldige bittere lijden den standvastigsten mensch tot ontevredenheid en morren tegen God, tot ongeduldig klagen zou hebben kunnen brengen. Maar het geduld van Jesus was standvastig en onoverwinnelijk. Hij gevoelde zoo wel, als andere menschen, de bitterheid van het lijden: Hij zegt zelf: mijne ziel is bedroefd tot den dood; Hij bidt: Vader, zoo het kan geschieden, neem dezen kelk van mij tuey! Maar nooit hoorde men uit zijnen mond een woord, hetwelk ontevredenheid met zijn lot, of morren tegen het raadsbesluit van zijnen hemel-schen Vader te kennen zou gegeven hebben. Hij lag geen teeken van verdriet, noch van gramschap aan den dag tegen degene, die de oorzaak van zijn lijden waren. Het was niet uit vreesachtigheid, maar uit
128
geduld, dat Hij niet één hard woord tegen de Joodsche en Heidensche Rechters zeide : dat Hij hun geen scherp en bitter verwijt deed. Hetgeen de Profeet van Hem had voorzegd, werd vervuld: Hij werd opgeofferd zonder zijnen mond open te doen; gelijk een schaap, dat ter slachtbank geleid wordt, en gelijk een lam, dat zwijgt voor die het scheert, zonder zijnen mond eens te openen. En Jesus oefende dit groote, standvastige, onoverwinbare geduld vrijwillig uit gehoorzaamheid jegens zijnen hemelschen Vader.
Jesus geeft u, geliefde Christen! in zijn geduld en gelatenheid een voortreffelijk voorbeeld, hetwelk gij moet navolgen. Het geduld in het lijden blijft altijd voor de menschelijke zwakheid eene der moeie-lijkste deugden, maar zij is ook eene dei-grootste en voortreffelijkste. Daarom oefen gij haar in al de rampspoeden van uw leven naar het voorbeeld van uwen heiligen voorganger Jesus Christus. God legt u een lijden op, opdat gij het zoudt gevoelen. Gij zijt een mensch, en wordt gevoelig en bedroefd in de pijnen; dat lean u niet tot zonde aangerekend worden: maar gij moet uwe droefheid matigen, opdat zij u niet tot oneerbiedig morren jegens God, noch tot klagen over zijn raadsbesluit, noch tot last van andere menschen vervoere. Neem u ernstig voor, en doe uw best om in het begin kleine tegenspoeden met geduld te verdragen, opdat
129
u gij u daardoor bekwaam maakt, om ook
. grooter lijden met geduld te verduren.
/ Gedenk dikwerf aan hetgeen de H.
n Paulus schrijft: De geduldigheid is u
d noodig, opdat gij, den wil Gods volbren-
e gende, de belofte moge hekomen. Hebr. X, 36.
it Goddelijke Heiland, Jesus Christus! die de pijn-
d Ujke geeselincj en krooning, die de mishandelingen
n van uwe vijanden, al den spot en hoon met een
onoverwinnelijk geduld en gelatenheid hebt verdra-li gen, geef mij dien moed, die sterkte en die stand-
vastigheid in het lijden dezer wereld, waardoor ik U in geduldigheid gelijkvormig en TI hehagelijk [0 ivord. Ben ik nu eens bereidwillig om eene kivel-
g. ling, een lijden van de hand Gods met ootmoe-
jj. digheid en overgeving aan zijnen ivil aan te nemen;
.jj zoo brengt mij toch mijne zwakheid maar al te
dikwijls tot weekhartigheid en ongeduld, als ik .j-j wezenlijk lijd. Laat, o Heer Jesus! uvj heilig voor-
beeld mij altijd voor oogen zweven, opdat ik daar-g. door opgewekt, en door uwe genade versterkt,
1^ mijnen mond niet opene om te klagen. Laat
in mij veel eer met den geduldigen Joh zeggen: Heb-
ir ben wij het goede van de hand Gods ontvangen,
^ waarom zouden wij dan ook het kwade niet aan-
jg nemen? Het is geschied, zoo als het den Heer
behaagd heeft, de Naam des Heeren zij gezegend! !n Amen.
36
1- -
9
EEN-EN-DERTIGSTE DAG.
De gec/eeselde en met doornen gekroonde
Jesus wordt aan het volk voorgesteld. ;
Toen ging Piiatus wederom binten, en zeide hen: ziet; ik breng hem hier buiten,
opdat gij moogt weten, dat ik geene schuld in hem vind. Jesus kwam dan buiten, dragende eene doornenkroon, en een purperen kleed. En Pilatüs zeide hun:
ziet den mensch! Als nu de Overpriesters en de dienaars hem zagen, riepen zij en zeiden: kruist hem! kruist hem! Pilatus zeide hun: neemt gij Hem, en kruist Hem:
want ik vind geene schuld in Hem. De Joden antwoordde hem: wij hebben eene wet, en volgens deze ivet moet hij sterven,
omdat hij zich zeiven Gods Zoon gemaakt heeft.
-
Pilatus zeide tot het volk, ziet den mensch!
Pilatus liet den mishandelden, verguisden, bloedigen Heiland met rietstok, mantel en doornkroon buiten komen, en aan het oog van het volk voorstellen, om bij de Joden nog eenig medelijden met Jesus te verwekken. Ziet, sprak Hij, ik
131
laat Hem weder voor u brengen; en ik verklaar u nogmaals dat ik geene schuld in Hem vind. Daar stond Jesus nu met den purperen mantel omhangen, met de doornenkroon op het hoofd, en Pilatus zeide tot het volk: ziet den mensch. Hij was nog altijd van gedachte, dat deze mindere kastijding van eene gansch onbewijsbare misdaad, en het aanzien van den onschuldig mishandelden Jesus, de woede van zijne beschuldigers zouden kunnen verzachten. Maar de üverpriesters, gerechtsdienaar-s, en het volk, schreeuwden allen; kruist hem! kruist Hem! Jesus hoorde het stilzwijgend aan.
Ziet den mensch!
Pilatus erkende Jesus niet voor den Zoon Gods, maar enkel voor een onschuldig mensch, en toch werd zijn hart op het zien van den verscheurden en naar geen mensch meer gelijkenden Heiland weemoedig, zoodat hij uitriep; Zie* den mensch!
Geliefde Christen! Jesus uw God en Heiland stond daar voor het volk als een strafbare misdadiger; maar nu zit Hij op den Troon zijner Heerlijkheid aan de rechterhand Gods in den Hemel. Waar zijn nu die doornen, die zijn heilig hoofd doorstaken, zijn aangezicht mismaakten ? quot;Waar de purperen mantel, waardoor het volk Hem bespotte? O nu blinkt zijn
aangezicht als de zon en goddelijke pracht en luister verheerlijken Hem nu in den hoogen Hemel. Voor Hem, voor wien de spotters op aarde uit smaadzucht hunne knieën bogen, voor Hem moeten nu alle knieën in den Hemel, op de aarde en onder de aarde, gebogen worden. Hem van wien men riep en schreeuwde: Kruist hem, kruist Hem.\' Hem zingen de Che-rubinen en Seraphinen in alle eeuwigheid Heili\'i, heilif/, heilig, toe. Alzoo is de bespotting en versmading van den met geduld lijdenden Jesus in eene eeuwige eer en heerlijkheid veranderd.
Zie den mensch! o zondaar! en zoo u de vernedering, de versmading, en de smarten niet bewegen, die uw Heiland uit liefde, om u te behouden en zalig te maken, heeft geleden; zoo beef voor zijne macht, waarmede Hij eens als rechter van levenden en dooden zal wederkomen. Hoe zult gij, als gij in uwe onboetvaardigheid henen leeft en sterft, op dien gewichtigen dag voor Hem kunnen bestaan !
Zie den mensch! gij goede vrome Christen! Laat het beschouwen van uwen lijdenden Heiland u in de liefde en dankbaarheid jegens Hem, in den strijd tegen de zonde, in de oefening van alle goed versterken. Verblijd u over zijne eeuwige macht en heerlijkheid. Jesus vereert u, volhard in het goede, in de godsvrucht, in vroomheid, en Hij zal u zeer zeker
T
*
133
eens in het Rijk zijns Vaders met eer en heerlijkheid bekroonen.
Zie ,.den mensch! Gij, bedrukte Christen, die menig uur, menigen dag in armoede, smarten en kommer doorbracht! Gij zijt arm, ziek, vol pijnen; gij wordt veracht, vervolgd , valschelijk beschuldigd. Gij wordt sterk gekweld, uw nood is groot; maar zie den mensch! Stel u uwen Heiland in zijnen beklagenswaard igen toestand voor, en vergelijk uwe kwelling, uwe smarten met de zijne. Hebt gij zooveel geleden? Zijt gij zoozeer mishandeld, veracht, van allen verlaten? Zijt gij zoo onschuldig, als uw Jesus was? Hij, de onschuld, leed om uwent wil. Lijdt gij niet om uwe eigene schuld. — Hadt gij voor uwe zonden niet nog grooter lijden verdiend ?
Zie den mensch! Gij Christen, die u in uw lijden aan den wil Gods overgeeft, en uw lijden met geduld blijft dragen! Betracht, dat juist geduld en gehoorzaamheid jegens God, uwen Heiland van zijne versmading tot eeuwige eer en heerlijkheid verheven hebben. Alzoo zal ook uw lijden, zoo gij het met geduld en gelatenheid draagt, in\' vreugde veranderen, en eer, heerlijkheid en eeuwige onuitsprekelijke zaligheid zal uw deel worden.
134
Goddelijken Heiland, Jesus Christus, die in eenen zeer ellendigen, beklagenswaardig en toestand aan het volk zijt voorgesteld, laat mij de voorstelling van dezen uwen zoo jammerlijken toestand altijd aan uwe groote liefde herinneren, die U bewogen heeft, om voor mijne zonden zoo veel te lijden; opdat ik door uive oneindige liefde bewogen, een hartelijk berouw hebbe over mijne zonden, en er een af keer van krijge, en een heter Christen worde. Laat mij de gedachten aan uwe verheffing uit den staat van lijden en versmading tot den staat van eeuwige verheerlijking in de liefde en dankbaarheid jegens U, in den strijd tegen de zonde, in het geduld en standvastigheid in het lijden, en in de oefening van alle goed versterken. Geef mij daartoe uwe genade, bespotte, maar kort daarna verheerlijkte Jesus! Amen.
Jesus wordt van Pilatus tot den kruisdood overgegeven.
Als Pilatus deze woorden gehoord had, werd hij nog meer bevreesd. En wederom in het rechthuis binnen gaande zeide hij tot Jesus : van waar zijt gij ? maar Jesus gaf hem geen antwoord. Toen zeide Pi-
135
la.tus tot Hem: Hoe? antwoordt gij mij niet? Weet gij niet, dat ik macht heb om u te kruisen, en macht heb om u los te laten? Jesus antwoordde: gij zoudt in het geheel geene macht over mij hebben , als zij u niet van boven gegeven was. Daarom heeft degene, die mij aan u beeft overgeleverd, grootere zonde begaan. En van toen af zocht Pilatus Hem los te laten. Maar de Joden riepen en zeiden: indien (jij dezen loslaat, zoo zijt gij des Keizers vriend niet: want al die zich zeiven Koning maakt, wederstaat den Keizer. Als Pilatus deze woorden gehoord had, bracht hij Jesus buiten; en ging op den rechterstoel zitten, op eene plaats genaamd Lithostrotos. Het was des morgens omstreeks negen uren; en Pilatus zeide tot de Joden: Ziet inven Koning! Maar zij riepen: weg, tueg met hem, kruist hem! Pilatus zeide hun: zal ik uwen Koning kruisen? De O verpriesters antwoordden: Wij hebben geen en Koning dan den Keizer. Als Pilatus dan zag, dat hij niet vorderde, maar dat het oproer vermeerderde, nam hij water, en wiesch zijne handen voor het volk, zeggende : ik hen onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige, gij moogt toezien! En. al het volk antwoordde daarop en zeide: zijn bloed korne over ons en over onze kinderen! Toen gaf Pilatus Jesus aan hen over, om gekruist te worden.
130
Pilatus wiesch zijne handen, zeggende: ik hen onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige.
Wat baatte het aan Pilatus dat hij zijne handen wiesch ? Hij konde toch door dit wasschen zijne ziel niet van de zonde reinigen, die hij beging; toen hij uit men-schenvrees in de zonde der Joden toestemde; en het bevel gaf om onschuldig bloed te vergieten. Het is waar, de Joden drongen aan op den dood van den Rechtvaardige, maar Pilatus had toch als Rechter rechtvaardig moeten vonnissen; hij had nooit tegen dezen plicht moeten handelen. Maar de vrees deed hem bezwijken , toen hij hoorde, indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des Keizers vriend niet.
Zie daar, geliefde Christen! wat het aanhitsen tot kwaad, en menschenvrees doen kunnen! De joden hitsten Pilatus door de bedreiging van de ongenade des Keizers aan, en uit menschenvrees liet hij toe, dat de onschuldige gekruist werd. Zoodanige gevallen gebeuren er nog, dat menschen zich door lof of bedilling, door beloften of bedreigingen tot kwaad laten verleiden. Hoe vele zonden worden er niet begaan, opdat men de gunst, de vriendschap, de ondersteuning van eenen mensch niet verlieze! Hoe dikwijls zoekt men zijne misdaden hierdoor te verschoonen, met te zeggen: ik konde toch niet tegen zijnen zin doen, daar hij altijd zoo goed
137
voor mij is! lioe dikwijls zegt men niet: ik moest hem dit wel inwilligen, anders zou ik groote schade van hem te verwachten hebben gehad. En alzoo wordt een tijdelijk welzijn der eeuwige zaligheid, eene menschelijke gunstbewijzing der genade Gods, eeu zwak schepsel den almach-tigen Schepper voortgetrokken. Wat baten ons dan alle uitvluchten? De vrees om den menschen te mishagen, als wij aan onzen plicht getrouw blijven, kan ons zondig gedrag niet rechtvaardigen. Dan moeten wij denken aan hetgeen de Heiland zijnen Leerlingen zeide: ik zeg u, mijne vrienden, vreest niet voor degenen, die het lichaam dooden, en u daarna niets meer kunnen doen. Ik zal u zeggen, wien gij moet vreezen; vreest dengenen , die de macht heeft om na den dood ziel en lichaam in de Hel te verdoemen. Ja, ik zeg u, vreest Hem. Laat u alzoo, mijn Christen! geen schepsel op aarde zoo lief zijn, dat gij om zijnent wil Gods gebod zoudt overtreden, uw geweten kwetsen, en u aan de ongenade Gods en aan het gevaar der eeuwige verdoemenis blootstellen.
Zijn bloed home over ons en over onze kinderen!
Welke verschrikkelijke woorden! hoe vreeslijk zijn zij vervuld geworden! De verstrooing der Joden door de gansche wereld getuigt nog van derzelver vervul-
138
ling. Waag het niet, geliefde Christen! om Gods oordeel over u uit te dagen; want dit is eene zeer onbeschaamde stoutmoedigheid, en de hand des Almachtigen kan u zeer licht die straf overzenden, die gij u van boven hebt toegewenscht. Maar wacht u ook, dat gij u door anderen tot zonde laat overhalen, al willen zij de schuld met de straf op zich nemen. Laat u daardoor in uw voornemen om aan God getrouw te blijven niet wankelmoedig maken. Laat een ander zeggen: ik neem dit op mij , doe het maar! wat helpt dat ? want een ieder moet toch zelf verantwoorden , wat hij zelf doet. In Gods oordeel kan niemand de plaats van een ander bekleeden. Een ieder van ons zal voor zich zeiven aan God rekenschap geven. Rom. XIV, 12.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die van Pilatus idt menschenvrees ter kruisdood zijt overgegeven, sta mij bij met uwe genade, dat ik toch nooit uit vrees voor ongeval of schade, die de men-schen mij zouden willen veroorzaken, Gods gebod overtrede, en mijn getveien kwetse. Laat de vrees, die ik voor IJ, als mijnen goddelijken Rechter, die eens mijne ziel en mijn lichaam in de hel kan verdoemen, moet hebben, over alle menschenvrees zegepralen, opdat mij niets tot de overtreding van Gods geboden verleide. Daarom bid ik U, o Heer Jesus! om zegen, kracht en sterkte, die mij zoo
139
noodig is om uwen ivil te doen. Bewaar mij, dat ik nooit zoo liefdeloos tegen mij zelve handel, en uw straffend oordeel over mij van den Hemel uit-dage; beivaar mij dat ik nooit de hooze aanlokselen van zoodanige menschen gehoor geve, die al de schuld op zich willen nemen; laat mij veel eer zoo leven en doen, dat ik voor U kan bestaan. Amen.
drie-en-dertigste dag.
Jesus draagt zijn Kruis. Mcdcdoogende vrouwen weenen over Hem.
Toen namen de krijgsknechten van den Landvoogd Jesus, trokken Hem den purperen mantel uit, deden Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem naar buiten om Hem te kruisen. En Hij droeg zijn eigen kruis. Onder den weg dwongen zij zekeren man, met name Simon, die daar voorbij ging, om Hem zijn kruis na te dragen. En Hem volgde een groote menigte van volk en vrouwen, die Hem beweenden en beklaagden. Maar Jesus keerde zich naar haar toe, en zeide: dochters van Jeruzalem, weent niet over mij, maar weent over u zelve en over uwe kinderen! Want zie de dagen zullen komen, waarin men zal zeggen: zalig zijn de on vruchtbaren en de schoot, die niet
140
gebaard heeft en de borsten, die niet gezogen hebben, dan zullen zij tot de bergen beginnen te zeggen; valt op ons; en tot de heuvelen: bedekt ons. Want doen zij dit aan een groen hout, wat zal dan aan het dorre geschieden?
Jesus draagt zijn eigen Kruis.
Hoe moeielijk het den gansch afge-matten Heiland moest vallen om zijn Kruis te dragen, kunnen wij ons lichtelijk verbeelden, als wij overdenken, hoe zeer het bittere lijden van zijne ziel en van zijn lichaam Hem verzwakt had. En toch droeg Hij dat zware Kruis, tot dat Hem die last werd afgenomen.
Ieder mensch, rijk of arm, jong of oud, hoeft ook zijn kruis, de een dit; en de ander dat. Het lijden, dat ons overkomt, verdragen; zich aan het bittere lot, hetwelk ons beschoren is, onderwerpen; de tegenspoeden van de hand Gods, die ze oplegt, aannemen, heet zijn kruis dragen.
Geliefde Christen, gij zijt zwak en ziek, er zijn voor u hier op aarde weinig blijde maar veel droevige en pijnelijke dagen. Gij wenscht dat gij gezond mocht zijn, en de ziekte houdt aan. Uw lijden wordt u zeer zwaar, gij weent menigen traan. Maar, mijn Lieve, deze uwe ziekte, deze zwakke toestand is dat kruis, hetwelk Gods
141
vaderlijke hand u heeft opgelegd om uwe ziel te zuiveren en zalig te maken. — Gij zijt arm en noodlijdend; gij hebt gebrek aan brood en kleeding, gij gevoelt en lijdt honger en koude; en zucht dikwijls in uwe eenzaamheid; maar zie, dit is dat kruis, hetwelk u opgelegd is om te dragen, en draagt gij uwe armoede met geduld en standvastigheid; dan zal uwe armoede eens in onbeschrijfelijke grooten rijkdom veranderd worden. — Beminde personen sterven u af. Uw vader of uwe moeder, uw broeder of uwe zuster, uw geliefd kind, uw beste vriend wordt door den dood van uwe zijde gerukt; gij kermt bitterlijk bij het sterfbed en zijt niet te troosten; maar zie dit of dat sterfgeval is uw kruis, draag het met geduld, en denk, dat Hij, die den afgestorvenen van u heeft weggenomen, u eens met hem tot uwe groote vreugde weder kan vereenigen. — Laat ons denken aan hetgeen Jesus zegt: al wie mijn leerling wil zijn, neme zijn kruis op en volge mij na. Doen wij dit, volgen wij Hem op den kruisweg, zoo zullen wij Hem ook eens in den Hemel volgen.
Dochters van Jeruzalem, lueent niet over mij, maar weent over u zelve, en over uwe kinderen!
Verschrikkelijk waren de oordeelen Gods, welke daarna de Joodsche natie, en hare
142
hoofdstad troffen. Jesus maakt de vrouwen, die Hem beweenden, hier oplettend op; en toont daardoor, hoe na Hem ook zelfs in het bitterste lijden de ellenden van anderen aan het hart lagen.
De Heiland zegt ook tot u, zondaar: ween niet over mij, maar ween over uw zeiven! Mochten deze woorden uw hart doen beven! Mochten zij u de veelvuldigheid en grootheid van uwe zonden, de ijsselijke straffen, die gij schuldig zijt te lijden, levendig voor oogen stellen, en u dan tot een hartelijk berouw en een. ernstig besluit om u te beteren, opwekken ! Ween niet, mijn Christen! over het lijden en de versmaadheid van uwen onschuldigen Heiland; Hij heeft al het lijden overwonnen, en is in den Hemel verheven; maar ween over u zeiven, dat gij Hem zoo trouwloos, zoo ondankbaar zijt geweest, die uw grootste Vriend en Weldoener is, wien gij eeuwige trouw hebt gezworen! Ween, dat gij zoo dikwijls zijnen Naam ontheiligd, zijne leer veracht. Hem zoo dikwijls in zijne ledematen, — uwe medechristenen — bespot, bedroefd en gepijnigd heb! Ween over uwe trotschheid, uwe ijdelheid, ongerechtigheid, wellust, onmatigheid, over zoovele ontelbare zonden van uwe Jeugd en van uwe verdere jaren! Overweeg wel wat de Heiland zegt: doen zij dit aan het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden?! Moet de Rechtvaardige zooveel lijden om de zonden van anderen,
143
hoe zal het dan met den onboetvaardigen zondaar eens afloopen ? Ween daarom nu over u zeiven, ween nu tranen van boetvaardigheid , opdat gij de eeuwige straffen moogt ontgaan!
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! Gij, de Heiligste en Onschuldigste naam dat zware kruis op \' uwe schouders, en droegt het geduldig, tot dat die zware last u werd afgenomen. En ik, die een zondaar ben, hen ongeduldig in den minsten tegenspoed! Ik klaag en mor in het schuldigste lijden! O Heer Jesus! leer mij rnv geduld kennen, leer mij uw geduld oefenen. Gij hebt eens gezegd: al die mijn leerling wil zijn, neme zijn kruis op, en volge mij na. Maak mij door uwe genade tot uwen waren leerling, opdat ik elk kruis met hereidwil-ligheid op mijne schouders neme, en het geduldig drage. Laat ook het gedenken aan uw lijden en smarten mijn hart roeren, opdat ik een ivaaraehtig berouw over mijne zonden héb, en dezelve verzake, ivaarom Gij zoo veel geleden hebt. Laat mij die woorden: doen zij dit aan hel groene houi, wat zal aan het dorre geschieden ? wel ter harte nemen, opdat ik mij nog in tijds beijvere, om door eene oprechte boetvaardigheid uw goddelijk straffend oordeel voor de eeuwigheid te ontgaan. Amen.
142
hoofdstad troffen. Jesus maakt de vrouwen, die Hem beweenden, bier oplettend op; en toont daardoor, hoe na Hem ook zelfs in het bitterste lijden de ellenden van anderen aan het hart lagen.
De Heiland zegt ook tot u, zondaar: ween niet over mij, maar ween over uw zeiven! Mochten deze woorden uw hart doen beven! Mochten zij u de veelvuldigheid en grootheid van uwe zonden, de ijsselijke straffen, die gij schuldig zijt te lijden, levendig voor oogen stellen, en u dan tot een hartelijk berouw en een ernstig besluit om u te beteren, opwekken ! Ween niet, mijn Christen! over het lijden en de versmaadheid van uwen onschuldigen Heiland; Hij heeft al het lijden overwonnen, en is in den Hemel verheven; maar ween over u zeiven, dat gij Hem zoo trouwloos, zoo ondankbaar zijt geweest, die uw grootste Vriend en Weldoener is, wien gij eeuwige trouw hebt gezworen! Ween, dat gij zoo dikwijls zijnen Naam ontheiligd, zijne leer veracht. Hem zoo dikwijls in zijne ledematen, — uwe medechristenen — bespot, bedroefd en gepijnigd heb! Ween over uwe trotschheid, uwe ijdelheid, ongerechtigheid, wellust, onmatigheid, over zoovele ontelbare zonden van uwe jeugd en van uwe verdere jaren! Overweeg wel wat de Heiland zegt: doen zij dit aan het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden9! Moet de Rechtvaardige zooveel lijden om de zonden van anderen,
143
hoe zal het dan met den onboetvaardigen zondaar eens afloopen ? Ween daarom nu over u zeiven, ween nu tranen van boetvaardigheid , opdat gij de eeuwige stralïen moogt ontgaan!
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! Gij, de Heiligste en Onschuldigste naam dat zware kruis op uwe schouders, en droegt het geduldig, tot dat die zware last u werd afgenomen. En ik, die een zondaar hen, hen ongeduldig in den minsten tegenspoed! Ik klaag en mor in het schuldigste lijden! O Heer Jesus! leer mij uw geduld kennen, leer mij uw geduld oefenen. Gij heot eens gezegd: al die mijn leerling wil zijn, neme zijn kruis op, en volge mij na. Maak mij door uwe genade tot uwen waren leerling, opdat ik elk kruis met bereidwilligheid op mijne schouders neme, en het geduldig drage. Laat ook het gedenken aan uvj lijden en smarten mijn hart roeren, opdat ik een waarachtig berouw over mijne zonden heb, en dezelve verzakc, waarom Gij zoo veel geleden hebt. Laat mij die woorden: doen zij dit aan het groene houl, wat zal aan het dorre geschieden ? wel ter harte nemen, opdat ik mij nog in tijds heijvere, om door eene oprechte boetvaardigheid uw goddelijk straffend, oordeel voor de eeuwigheid te ontgaan. Amen.
144
VIER-EN-DERTIGSTE DAG.
Jcsus wordt gekruist. Hij bidt aan het Kruis voor zijne vijanden.
Daar werden ook twee andere misdadigers met Hem geleid om gedood te worden. Als zij op de plaats Golgotha, dat is te zeggen, de plaats der doodshoofden gekomen waren, gaven zij Jesus wijn, met myrrhe gemengd te drinken. En als Hij het geproefd had, wilde Hij het niet drinken. Daarna kruisten zij Hem, en met Hem de twee andere misdadigers, den eenen aan de rechter-, en den anderen aan de linkerzij de, maar Jesus in het midden. Pilatüs liet boven aan het kruis dit opschrift stellen. Jesus van Nazareth Koning der Joden. Toen zij Hem gekruist hadden, deelden de krijgsknechten onder elkander zijne kleederen. Zijn rok was zonder naad, en van boven af aan een stuk geweven; daarom zeiden zij: laat ons dien niet in stukken snijden, maar er om loten, wie hem zal hebben; en zij hebben er het lot over geworpen. Dit deden de krijgsknechten, die daar zaten om hem te bewaren, en het volk stond er bij en zag het aan. En die voorbij gingen lasterden Hem, en schuddeden hunne hoofden, zeggende: welnu, gij, die den Tempel Gods
145
afbreekt, en in drie dar/en tueder opboimt : verlos nu u zeiven! indien gij Gods Zoon zijt; zoo kom af van het kruis.\' Insgelijks bespotten Mem ook de overpriesters, de Schriftgeleerden, en Ouderlingen met het volk, en zeiden: Hij heeft anderen verlost en Hij kan zich zeiven niet verlossen. Zoo hij de Koning van Israël is. laat Hij nu afkomen van het kruis, en wij zullen Hem cjelooven. Hij heeft op God hetrouiud, dat Hij Hem nu verlosse, zoo Hij zijn welbehagen in Hem heeft. Maar Jesus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij lueten niet, wat zij doen!
Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, iaat zij doen!.
Hoor, geliefde Christen! deze liefderijke woorden uit den mond van uwen Heiland, en let wel op, hoe nauwkeurig Hij oefent hetgeen Hij geleerd had, toen Hij zeide: Bemint uwe vijanden, doet wel degenen, die u haten en bidt voor degenen, die u vervolgen en belasteren. Toen Jesus aan het kruis de smartelijkste pijn leed, toen ieder met Hein medelijden had moeten hebben, lasterden en bespotten Hem de goddelooze Joden op de aandoenlijkste wijze. Dat spotten trof zeker zijn goed hart; maar de zonden der Joden smartten Hem nog veel meer. Hij wilde hen ook
10
146
gaarne zalig maken, daarom bad Hij zijnen Hemelscben Vader voor hen.
Dit voorbeeld leert u, lieve Christen. dat gij ook uwe vijanden moet vergeven. Doet gij dit niet, dan hebt gij ook geene vergiffenis van uwe zonden te verwachten ; want uw Heiland zegt: zoo gij niet vergeeft; dan zal ook uw Hemelsche Vader u uwe zonden niet vergeven. Wat wordt er nu tot eene ware vergeving vereischt? Hoor toe! _ .
Gij moet uwen vijanden de beleedigm-gen, welke zij u aangedaan hebben, even zoo vergeven, als gij wenscht, dat God u uwe zonden moge vergeven. Dit leert de Heiland, als Hij in liet onze Vader aldus leert bidden; Vergeef ons onze schulden, gelijk wij ook vergeven aan onze schuldenaren. — Zoudt gij nu wel tevreden zijn, als God tot u zeide; ik vergeef u uwe zonden; ik wil mij wel over de beleedigingen, welke gij mij hebt aangedaan, aan u niet wreken, ik wil daarom noch haat, noch verbittering tegen u hebben; maar ik zal u mijne liefde en genegenheid onttrekken? Zekerlijk niet; maar gij wenscht, dat Hij ondanks e beleedigingen moge voortgaan u te beminnen en u wel te doen. Hie?quot; ziet gij , dat er twee zaken vereischt worden tot de vergeving, welke gij uwen vijanden schuldig zijt. De eene is, dat gij alle haat, alle wraakzucht en ook, zooveel als het mogelijk is, alle verbittering tegen
147
hem uit uw hart verbant. De andere is, dat gij niettegenstaande de u aangedane heleedigingen, voortgaat, hem, omdat hij uw naaste is, te beminnen.
Gij moet nu niet slechts voor eenmaal vergeven, maar volgens de leer van Jesüs zoo dikwijls als gij beleedigd wordt, of zoo dikwijls eene vorige beleediging u op nieuw tot haat, wraakzucht, verbittering of tot liefdeloosheid wil aanzetten. Tracht daarom de beleediging hoe eerder hoe beter te vergeten, opdat gij u niet zonder goeden grond vrijwillig met uwe gedachten daarbij ophoudt. Komen zij u tegen uwen wil in de gedachten, zoo is dit geen zonde, als gij maar uw best doet, om de gedachten aan de beleediging te verzetten. Het beste wat gij bij zoodanige invallende gedachten kunt doen, is, dat gij voor uwen vijand, naar het voorbeeld van den Heiland, God bidt; want dit is eene oefening van liefde jegens zijnen vijand.
Wanneer hebt gij volgens de Leer en het voorbeeld van Jesus waarachtig vergeven? Dan alleen, mijn Christen! als gij oprecht zonder te liegen kunt zeggen; ik gun en wensch mijnen vijand niets kwaads, maar integendeel alle goed, wat ik mijzelve wensch; want dit is de wil van mijnen Heiland. Ik wil hem ook, waar ik maar kan, in al zijne zaken goedwillig te hulp komen en voornamelijk God vurig voor hem bidden, dat Hij hem
148
met zijne genade gelieve te verlichten en hem zijne zonden goedgunstig te vergeven.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die ons bevolen en gezegd hebt: bemint uwe vijanden, doet tvel degenen, die u haten, bidt voor degenen, die m vervolgen en belasteren, die ons aan het kruis onder de bitterste bespotting der Joden een verheven voorbeeld van zijne vijanden te beminnen gegeven hebt, verleen mij mve genade, dat ik mijnen mede-menschen altijd, zoo dikivijls als zij mij beleedigen, volgens vive leer en mv voorbeeld van harte vergeef. Gij algoede, liefderijke Jesus! hebt uwen vijanden de gevoeligste beleedigingen vergeven, en uwen Vader voor hen gebeden. Wat zijn de beleedigingen, welke mensehen mij aandoen, in vergelijking dergenen, welke gij ondergaan hebt? Ja, goddelijke Heiland! ik wensch dengenen, die mij ooit kwaad gedaan en beleedigd hébben., niets ktvaads, maar alle goed; ik ben bereid om hun in alle hunne noodwendigheden, zoo als ik kan, te hidp te komen; en ik bid U, Heer Jesus \\ laten zij hunne fouten erkennen, en er berouw overhebben, opdat zij zalig worden. Ik vergeef van harte ^er-geef gij mij ook genadiglijk mijne veelvuldige zonden! Amen.
VIJF-EN-DERTIGSTE DAG.
Jesus belooft den berouwhebbenden moordenaar het Paradijs.
En een van de misdadigers, die daar ook aan het kruis hingen, lasterde Hem en zeide: indien gij de Christus zijt, zoo help u zeiven en ons! Maar de ander bestrafte hem en zeide: vreest gij dan ook God niet, daar gij tot dezelfde straf zijt veroordeeld ? wij worden om onze misdaden naar recht gestraft; maar deze heeft niets kwaads gedaan. Toen zeide hij tot Jesus: Heer wees mij gedachtig, als gij in uw Rijk zult komen! En Jesus antwoordde hem: voorwaar ik zeg u, heden zidt gij met mij in het Paradijs zijn.
Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn.
Hoe troostrijk waren deze woorden voor den berouwhebbenden zondaar! Hij had slechts om een goedgunstig aandenken
150
gebeden, als Jesus in zijn rijk zou gekomen zijn; en hij hoort uit zijnen mond, wat hij niet verwacht had, die verblijdende belofte, dat hij nog heden met Hem in het Paradijs zoude zijn. Jesus zag met een goddelijk oog in het hart van dezen misdadiger het oprechte berouw over zijne zonden; den afkeer, dien hij van zijne vorige levenswijze gevoelde; Hij zag zijn verlangen naar genade, zijn vast betrouwen, en daarom gaf Hij hem de verzekering, nog heden zult gij met mij in het Paradijs zijn. Vergeefs zoeken wij naar woorden om de groote vreugde van dien mensch te beschrijven. Wat was nu de smart van zijne uitgespannen ledematen aan het kruis, toen hij, van den goddelijken Heiland begenadigd, tot eenen erfgenaam der eeuwige zaligheid benoemd was, en den Zoon Gods in zijne heerlijkheid zoude vergezellen? Wat was daarna dat ijsselijk breken zijner beenderen, toen hem de deur des Hemels geopend was, en hij in de weinige, hem nog overige uren zijns lijdens in de allerzaligste liefde en gemeenschap met Jesus reeds eenen voorsmaak van de eeuwige vreugde gevoelde? waar vergeving der zonde is, daar is ook leven en zaligheid.
En welke eene onuitsprekelijke groote vreugde moest het voor het liefderijke hart van den Zaligmaker in zijn bitter lijden zijn, dat Hij aan het kruis nog een ver-
151
dwaald schaap tot den Hemelschen Vader konde terug brengen! En o hoe groot is de liefde en barmhartigheid van Jesus jegens de zondaars! Hij, die eens der befaamde, doch daarna rouwmoedige zondares Magdalena vergiffenis van hare zonden heeft geschonken, zeide nu tot eenen grooten, maar ook zeer rouwmoe-digen misdadiger: heden nog zult gij met mij in het Paradijs zijn. Hij kreeg ook vergiffenis, hij kreeg ook genade.
Schep moed, wie gij ook zijn moogt, verdwaalde zondaar! Betrouw op Jesus uwen Heiland; Hij heeft zijn bloed ook voor u gestort; Hij heeft zijne handen uitgestrekt, om ook u, als gij met berouw en tranen wederkeert, aan zijn liefderijk hart te drukken, en u den vaderlijken kus van genade te geven. Schep moed en betrouwen; Gods barmhartigheid, en de verdiensten van Jesüs zijn grooter dan uwe zonden. Beijver u om met den bijstand Gods den ellendigen toestand van uw geweten te erkennen, een hartelijk berouw over uwe zonde te verwekken, en beter en vromer te worden, ga dan tot uwen Heiland; ga tot zijnen plaats-bekleeder, den Priester, belijd deze ootmoedig en vol berouw uwe zonden en gij zult die troostvolle woorden hooren: mijn zoou! mijne dochter! uwe zonden zijn u vergeven, ga heen, en zondig niet meer.
De moordenaar aan het kruis vond nog
152
op den oever des doods genade en vergeving. Gij, wiens ziel met zware zonden beladen is, kunt ook genade en vergeving vinden. Maar de Hemel beware u, dat gij bij die gedachten: die moordenaar heeft in het laatste uur van zijn leven nog vergiffenis verkregen, — de u zoo noo-dige boetvaardigheid niet vermetelijk tot op het einde van uw leven uitstelt! want gij kunt op uw sterfbed onmogelijk dien troost bekomen, welken deze mensch verkreeg, als uwe ziel niet in dien rouw-moedigen toestand is waarin de ziel van dien boetvaardige was. En wie kan u nu verzekeren, dat gij in eenen zoo zwakken toestand, u nog uit geheel uw hart tot God zult kunnen bekeeren? Wie kan u beloven, dat gij nog bij volle kennis en verstand zult zijn? En al was dit ook zoo, dat gij boetvaardigheid kunt doen? Wie weet het of gij u dan nog wei wilt bekeeren , daar gij het in uwe gezonde dagen niet wildet doen? Hoe kunt gij u met zekerheid de genade om boetvaardigheid te doen, beloven, als gij anders altijd met Gods genade gespot hebt? Ja, wie weet of de dood u niet geheel schielijk zal wegrukken, en gij bij den dood niet eens meer tijd zult hebben, om boetvaardigheid te doen ?
Gods woord heeft ons maar één voorbeeld van vergiffenis der zonden op het einde des levens bekend gemaakt , en wel tot troost voor waarachtig boetvaardigen,
153
maar niet voor vermetele zondaars. Doe alzoo in uwe gezonde dagen, hetgeen gij voornemens zijt om te doen. Oefen nu de werken eener oprechte boetvaardigheid, gij moogt het anders op den oever des doods niet meer kunnen doen.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! die het hart van den moordenaar door uwe genade tot een oprecht berouw hebt bewogen, en hem op zijn smeeken : Heer, wees mij gedachtig, als gij in uw rijk zult komen ! die troostrijke verzekering hebt gegeven : nog heden zult gij met mij in het Paradijs zijn; ik bid U, zie met uwe genadige oogen op mij armen zondaar neder, verlicht mij door uwe genade, opdat ik den ellendig en toestand van mijn geweten recht erkenne, en beweeg mijn hart, met uwe ontfermende genade tot een oprecht berouw over mijne zonden, en tot een ernstig besluit om mijn leven te beteren, opdat ik als een ware boetuaardige, genade en vergeving vinde. Bewaar mij voor die onzalige gedachten, om de boetvaardigheid tot aan het einde mijns levens uit te stellen, wanneer het mij wellicht aan goeden wil, en aan verstand zou kunnen ontbreken, of wanneer ik uwe genade, om de langdurige verachting van dezelve, niet meer waardig mogte zijn. Laat mij, o Heer Jesus! nu het nog tijd is, op boetvao.rdigheid en beterschap denken, opdat ik mij niet aan het gevaar bloot stelle, om eeuwig verloren te gaan. Amen.
154
ZES-EN-DEETIGSTE DAG.
Jesus zorgt voor zijne Moeder.
De moeder van Jesus en de zuster zijner moeder Maria, de huisvrouw van Kleo-phas en Maria Magdalena stonden ook bij het kruis. Als Jesus zijne moeder en den leerling dien Hij lief had, daar zag staan, zeide Hij tot zijne moeder: vrouw ! zie uwen Zoon. Daarop zeide Hij tot den leerling: zie uwe moeder. En van dit uur af heeft de leerling haar bij zich genomen.
Vrouw, zie uwen Zoon.
Hoe moet de moeder van den Heiland, bij het kruis van haren geliefden Zoon staande, wel te moede geweest zijn! Zij ziet haren Zoon, wiens geboorte een Engel van den Hemel haar verkondigd had. over wiens geboorte de hemelsche Heerscharen gejuicht hadden, en dien zij zoo teeder beminde, in het bitterste lijden aan een schandelijk kruis. Zij ziet zijne handen, die zoo vele zieken genazen, zoo vele honge-rigen gespijsd, zoo vele wonderwerken gewrocht hadden, met nagelen doorboord; ziet zijn heilig hoofd door de doornen gewond, zijn heilig aangezicht onkenbaar geworden , en zijn heilig lichaam met bloed
overgoten. Zij ziet met een angstig hart liet oogenblik te gemoet, waarop haar allerliefste haar door den dood moet verlaten. Toen ontwaarde zij, wat Simeon haar in den tempel voorzegd had: er zal een zwaard door uwe ziel gaan. Wat konde nu in dien smartelijken toestand der lijdende Moeder weikommer zijn, dan een troostwoord uit den mond van haren geliefden Zoon ? Hoe moest dat haar nedergeslagen hart weder opbeuren, toen Jesus bij zijne bittere pijn aan het kruis, barer nog indachtig was; voor baar zorg droeg, en met kinderlijke liefde baar aan Joannes aanbeval!
Christelijke zonen en dochters! gij moet in het bijzonder wel acht geven op deze kinderlijke liefde van den Heiland voor zijne Moeder. Gij moet, als uwe ouders door ouderdom of zwakte niet meer voor zich kunnen zorgen, om zich van bet noodige te voorzien, uwe kinderlijke liefde voor ben niet verliezen. Denkt dan terug op uwe jonge jaren! Wie zijn degenen, aan wie gij voedsel, oppassing, opvoeding, onderwijs en zoo vele andere weldaden te danken hebt? Waren het niet uwe goede ouders, die voor u zorg droegen, u kleedden, en voedden, en zich om uwent wil menigen brok onttrokken, menigen nacht slapeloos doorbrachten, en van den vroegen morgen tot den laten avond voor u gearbeid en gezweet hebben ? Zou het u niet de grootste ondankbaarheid, het onvergeefelijkste
150
plichtverzuim zijn, als gij u om uwe zwakke ouders niet wilde bekommeren, hen hard bejegend, en hen in den nood liet zitten of verstiet? Dan zoudt gij geene men-schen maar gedrochten zijn, die alle men-schelijk gevoel afgelegd hebben. Gedraagt u zoo niet, Christelijke zonen en dochters! maar laat de hoogachting en liefde, welke gij uwen ouders verschuldigd zijt, tot aan het einde van hun leven voortduren, opdat op hun doodsbed hun zegen over u kome, en gij zonder wroeging uws gewetens hunne oogen zacht kunt toedrukken.
Tescis Christus maakte het einde van zijn leven door woorden en daden onvergetelijk voor de zijnen, en gaf hun eene krachtige opwekking, om Hem na te volgen. Uw sterf bed, geliefde Christen! moet ook voor anderen stichtend zijn. Gij zijt verplicht om in uwen ganschen levensloop anderen door deugden en goede werken te stichten; maar dat moet niet minder plaats vinden in de laatste uren uws levens, waarin uw geloof aan God en Tesus, uw betrouwen en uwe liefde voornamelijk moeten uitschijnen, en waarin uwe deugd en godsvrucht op anderen eenén sterken en duurzamen indruk maken. Uw sterfbed, mijn Christen! moet een spiegel van deugden voor andere Christenen zijn.
De zegen der stervenden bouwt, naar de getuigenis der H. Schrift, den kinderen
157
huizen, en rust op de nageslachten der vromen. Eene goede vermaning op het sterfbed gegeven, valt als een vruchtbaar zaad diep in het hart, en brengt vruchten voort in tijd en eeuwigheid. — Let hier wel op, Christelijke ouders! Al kunt gij uwen kinderen ook geene groote rijkdommen nalaten; zoo laat hun toch een goed voorbeeld en uwen zegen na. Zegt hun: ik sterf, maar God zal met u zijn; Hij was mijn God en Vader, Hij zal ook uw God en Vader zijn. Waarschuw hen dan tegen de verleiding, en zegt hun, dat niets kostbaarder is, dan een goed geweten , en dat men niets beters doen kan, dan in God zijnen troost en zijne vreugde te zoeken. Christelijke ouders! uw zegen, uwe vermaning, uwe waarschuwing op uw sterfbed, zal zeker de gelukkigste gevolgen voor uwe kinderen hebben.
En wie gij ook moogt zijn, denk dikwijls aan het einde van uw leven, en laat deze gedachte u oplettend en voorzichtig maken; dat gij het niet tot op eenen on-zekeren tijd uitstelt, om het noodige in orde te brengen. Verzoen u in tijds met uwe vijanden, geef het onrechtvaardige goed aan zijnen eigenaar weder, houdt goed boek van uwe zaken, betaal uwe schulden. Hebt gij dit nu in uwe gezonde dagen niet gedaan, zoo moet gij het bij het naderen van den dood niet verzuimen. Doe alles, wat noodig is, opdat er na uwen dood geen oneenigheid
158
en vijandschappen ontstaan. Moet gij een testament maken, verschuif het niet op de lange baan; want zoo het niet tot stand gebracht werd, zou daardoor al ligt tweedracht onder uwe maagschap veroorzaakt kunnen worden. Bereid u op uw \'sterfbed door waardig en godvruchtig de Sacramenten der stervenden te ontvangen tot eenen zaligen dood, en zoek in vrede met God uit deze wereld te scheiden.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus! die in uwen smartelijken doodsnood op uw hard sterfbed uive Geliefden niet hebt vergeten, hen door ivoorden en daden hebt geleerd, en wel voornamentlijk voorliet onderhoud uwer Moeder liefderijk gezorgd hebt , geeft mij kracht en sterkte, dat ik op het einde van mijn leven op mijn ziek- en sterfbed mijne beminde Onderhoorigen niet vergete, maar ook dan nog door een Christelijk voorbeeld, en welmeenende vermaning hunne eeuwige Zaligheid, en ook op alle mogelijke wijze hun tijdelijk welzijn beoordere. Laat mij het werk mijner eeuwige Zaligheid niet uit het oog verliezen, en ook in tijds voor de goede orde mijner tijdelijke zaken zorgen, omdat het einde van mijn leven en deszelfs omstandigheden mij onbe-kend zijn. Geef mij de genade, dat ik mij door het waardig ontvangen der heilige Saerameyilen tot eenen zaligen dood moge voorbereiden. Amen.
159
ZEVEN-EN-DERTIGSTE DAG.
Je sus roept tot zijnen Vader. Daarna zegt Hij: Ik heb dorst.
Nu het was de zesde uur (omtrent den middag); en er kwam eene duisternis over de geheele aarde tot de negende uur (tot \'s middags drie uren) toe: en de zon werd verduisterd. En omtrent de negende uur riep Jesus met luider stem, en zeide ; Eli , Eli , lamma Sabacthani ! dat is : mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlatenquot;?! En sommigen, die daar stonden , dit hoorende, zeiden: Hij roept Elias. Daarna zeide Jesus: ik heb dorst. En terstond liep er een van hen, nam eene spons, doopte haar in den edik, stak haar op eenen rietstok, en gaf Rem te drinken, zeggende: wacht, laat ons zien, of Elias kome om Hem te verlossen.
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?!
De goddelijke Heiland leed voor ons, en stond voor ons de straffen uit, die wij verdiend hadden. Hij had het zijnen leerlingen meer dan eens vooraf gezegd, dat
100
Hij in de wereld gekomen was, om zijn leven te geven tot verlossing voor vele, dat is, voor alle menschen. Hij wist, hoe groote schuld Hij moest betalen. Geliefde Christen! verbeeld u nu eens, zoo gij kunt, welk een schrikkelijk zware last zijne heilige ziel drukte. Ontelbare millioenen zonden, die van de zonde van Adam af tot op dit oogenblik door zoo vele millioenen menschen begaan zijn, en tot het einde dej wereld nog begaan zullen worden; — alle godslasteringen en vloeken, alle moorden en onmenschelijke wreedheden, alle afschuwelijke werken der boosheid, die hier nooit aan het daglicht komen, alle onrechtvaardigheden, dieverijen, bedriegerijen en valschheden, met ee.a Avoord; alle groote en kleine zonden: de afschuwelijkste misdaden der grootste booswichten, en de onbedachtzaamheden en zwakheden der deugdzamen — dit alles lag op Jesus. De vloek van eene gansche wereld lag op Hem; Hij moest met dezen vloek strijden, moest al de straf van dezen vloek lijden, om deze vloek in zegen, en eeuwig heil te veranderen. En Jesus gevoelde bij dit schrikkelijke lijden zijner ziel de aandoenlijkste smarten in zijn heilig lichaam. Al degene, die Hem eenige uren in zijnen pijnelijken toestand met nagelen doorboord, aan het kruis hangende, zich levendig voorstelt, die zal zich lichtelijk eenig denkbeeld van dit lijden kunnen vormen.
Opdat er nu geen lijden zoude zijn, hetwelk de Heiland niet geproefd had; zoo viel Hij nog in eene zee van troosteloosheid, waarbij het scheen, als ware Hij van zijnen Hemelschen Vader verlaten. Het grootste lijden van alle lijden kwam nog ten laatste over Hem. Hij riep met luider stem: mijn God, mijn God, waarom hcht gij mij verlaten?! Wij kunnen ons geen begrip van deze troosteloosheid maken, zoo lang wij zelve niet in de omstandigheid zijn geweest, waarin het schijnt, als had God ons geheel verlaten. Maar de groote, geduldige lijder overwon ook dezen zwaren strijd, en volharde met vast betrouwen en standvastig geduld.
Leer hier uit, lieve Christen! dat God zijne lievelingen ook in troosteloosheid laat vervallen. En als u, die God met een onverdeeld hart, met heilige liefde aanhangt, — als u ooit een zoo verschrikkelijk oogenblik van angst overkomt, waarin het schijnt, als had uw hemelsche Vader zijne hand van u afgetrokken, en u gansch verlaten, zoo wordt niet moedeloos, en geef alle hoop niet op; want zie, als de schoone zon zich ook voor eenen tijd lang achter zwarte wolken verbergt zoo schijnt zij kort daarop wederom des te vroolijker. O neen, lieveling Gods! gij zijt van God niet verlaten. Hij laat u in troosteloosheid vervallen, om uw betrouwen, uwe liefde jegens hem, en uw geduld te beproeven. En volhardt gij,
li
162
zoo als uw stervende Heiland, in geduld en betrouwen, zoo zult gij, nadat gij de troosteloosheid overwonnen hebt weder spoedig zaligen troost en zegen van uwen hemelschen Vader verkrijgen.
Ik heb dorst.
Men kan zeer lichtelijk denken, dat na zoo vele smartelijke mishandelingen, na zoo veel en groot lijden, hetwelk de Heiland aan zijn Lichaam en aan zijne Ziel had uitgestaan en bij de daarop volgende gansche verzwakking zijn natuurlijke dorst verschrikkelijk groot moet geweest zijn. Al die in eene heete ziekte ooit zwaren dorst gehad heeft, zal zich niet verwonderen, als hij zijnen van zwakte uitgeputte Heiland hoort roepen: ik heb dorst. Maar zijn geestelijke dorst naar de eeuwige zaligheid der menschen was nog veel heviger dan zijn natuurlijke dorst. Hij wenschte niets meer dan allen, allen menschen den Hemel te gewinnen, lederen broeder, iedere zuster eeuwig zalig te maken.
Uw stervende Verlosser, geliefde Chris-sten! dorst naar uwe boetvaardigheid, naar de verbetering van uw leven,, naar uwe zaligheid. En gij zoudt uwen stervenden Heiland deze laatste verkwikking op zijn hard sterfbed kunnen weigeren? Gij, die toch uwen stervenden medemenseh geen dronk waters, deze laatste lafenis, zoudt weigeren? Beschouw uwen met oneindige smarten aan het kruis worstelende Jesus,
163
hoor Hem in zijne ellende zuchten: Ik heb dorst/ ik dorst naar uwe bekeering, naar uwe zaligheid. Ei! word toch bewogen! Keer met berouw en tranen tot uwen, u zoo zeer beminnenden Verlosser weder, en werp u vol betrouwen in de armen zijner goddelijke ontferming. Gij zult genade vinden, en uwen, naar uwe zaligheid dorstenden Heiland verkwikken.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die in de uiterste troosteloosheid, die mv Vader U liet overkomen, in dit grootste lijden van alle lijden tot Hem riept: Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten? die ook in deze benauwdheid uwe ziel met het sterkste vertrouwen, en met onoverwinnelijk gedtdd volhardt, ik bid U, laat mij, al zoude het ook schijnen alsof de hemelsche Vader mij geheel verlaten had, toch nimmer tegen zijn raadsbesluit morren; maar met vast betrouwen en standvastig geduld in eenen zoo harden zielstrijd volhouden, tot dat mij de zon der goddelijke genegenheid wederom beschijnt. En daar gij altijd zoo zeer naar de zaligheid mijner ziel gedorst hebt, zoo geef mij uwe genade, dat ik zondaar door ootmoedig met berouw en tranen tot U iveder te keeren, door oprecht mijn leven te beteren, door uwe geboden standvastig te onderhouden, U in uwen hevigen dorst verkwikke, en aldus aan mu verlangen naar mijne eeuwige zaligheid voldoe. Amen.
164
acht-en-dektigste dag.
Jesus zegt: Het is volbracht.
Als Jesus nu den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht.
Het is volbracht.
Aldus konde Jesus aan het kruis in het laatste uur zijns levens met recht spreken, omdat Hij: 1. den wil van zijnen hemel-schen Vader stiptelijk volbracht had; \'2. alle lijden uit gehoorzaamheid jegenszijnen Vader voor het heil der wereld met het grootste geduld had ondergaan, en omdat: 3. de voorzeggingen der Profeten in Hem nauwkeurig vervuld zijn geworden.
1. Jesus heeft den wil van zijnen he-melschen Vader stiptelijk vervuld Hij zeide eens: mijne spijs is, dat ik den wil van dengenen doe, die mij heeft gezonden. De Vader had Hern gezonden, om de menschen door woorden en daden te onderwijzen. En hoe grooten ijver toonde Hij om dit zijn ambt te vervullen! De moeite, die Hij zich gaf, om de menschen te onderwijzen, en hen in al hunne noodwendigheden te helpen, was onbeschrij-
105
felijk groot. Hij was van \'s morgens tot \'s avonds hiermede bezig. Hij gaf hun hulp en onderwijzing in huis en bij de maaltijden, in de Synagoge, in de woestijn, aan den oever van het meer, op de bergen en op de algemeene wegen, die Hij van de eene plaats naar de andere, ook bij de grootste hitte, altijd te voet bewandelde, of waar Hij er ook maar gelegenheid toe vond. Hij weigerde ook niet, om zelf naar de noodlijdenden te gaan, zoo Hij niet oordeelde, dat het beter was, hen afwezend te helpen. Dikwijls gunde Hij zich, als Hij bezig was met onderwijzen, niet eens zoo veel tijd, om een stuk brood te eten. Hij onderwees altijd met eenen buitengewonen ijver, en toonde zich altijd gereed om te helpen en te onderwijzen, het mogt bij dag of bij nacht zijn, er mogten er velen, of ook maar een eenige zijn, die zijne onderwijzing aanhoorde. Hij bekrachtigde zijne Leer door eene menigte van weldadige wonderen, en verheerlijkte de eer van zijnen hemelschen Vader door zijne Leer, zijn voorbeeld en door zijne wonderen.
\'2. Hij had alle lijden, welke zijn he-melsche Vader Hem tot verlossing der menschen opgelegd heeft, met geduld en standvastigheid ondergaan. Ruw was de weg, dien de Heiland hier op aarde gaan moest. Versmading en lijden volgden Hem op al zijne voetstappen na. Zijn gansch leven was een aaneenschakeling van droef-
16G
heden. Hij ontwaarde alle bitterheden, welke een mensch maar immer kan lijden. En hoe meer het einde van zijn leven naderde, zoo veel te grooter werd zijn lijden, zoo veel te bitterder werden de uren van zijn leven, tot dat Hij eindelijk aan het kruis den schandelijksten en smartelijksten dood stierf. En al dit zoo pijnelijk lijden verdroeg Hij met het grootste geduld, en gelatenheid uit gehoorzaamheid aan zijnen hemelschen Vader, en uit liefde voor de menschen, om hen te verlossen en zalig te maken. Hij nam elke benauwdheid zijner ziel, elke pijnelijke aandoening van den Vader aan , en lag daarbij zijn vertrouwen, standvastigheid en moed aan den dag. Hij had zijn lijden tot heil der wereld op het stiptelijkst volbracht; maar Hij kondeook 3. Van hetgeen de Profeten van den Verlosser der wereld voorzegd hadden, zeggen ; het is volbracht. De Profeten spraken van den tijd en van de plaats zijner geboorte, van zijnen Voorlooper, van zijne leer en zijne wonderen, zij beschreven zijn lijden en al deszelfs omstandigheden. Zij zeiden : de Verlosser der wereld zal van een zijner vrienden verraden, voor dertig zilverlingen verkocht, van zijne Leerlingen verlaten, door valsche getuigen beschuldigd , van booswichten geslagen en bespo-gen, op het ergste bespot en veracht, en aan handen en voeten doorboord worden. Zij zeiden : Hij zal zien, dat zijne kleederen verdeeld worden, klagen, dat Hij van God
verlaten is, in den hevigen dorst gal en edik drinken, en dan tusschen misdadigers zijn leven eindigen. Dit alles, v/at de Profeten van den Verlosser der wereld voorzegd hebben, is in Jesus Christus zeer nauwkeurig vervuld. Hij konde alzoo ook ten opzichte van de omtrent Mem gedane voorzeggingen met alle recht zeggen: het is volbracht.
De stervende Heiland zeide; hel is volbracht. Hij had wat zijn Vader Hem had opgelegd, ten uitvoer gebracht, zijnen heiligen wil stiptehjk vervuld, alles geleden, en geduldig verdragen, wat tot verlossing der menschen noodig was.
Mocht gij, geliefde Christen! in het laatste uur van uw leven uwen stervenden Heiland toch met waarheid kunnen nazeggen: het is alles wel volbracht. Gij zult dit kunnen doen, als gij den wil Gods in alles stiptelijk vervuld, als gij in uwen staat volgens de gronden van een goed geweten geleefd, als gij uw lijden naar het voorbeeld van Jesus geduldig verdragen, en alzoo uwe eeuwige zaligheid in godsvrucht bewerkt hebt. Dan kunt gij op liet einde van uw leven met een gerust hart en met een vroolijke ziel zeggen: het is alles met Gods hulp wel volbracht. — Maar hebt gij tegen Gods gebod gezondigd. Zoo bekeer u in de laatste dagen en uren van uw leven uit geheel uw hart tot God, uwen barmhar-tigen Vader, opdat gij genade, vergeving
168
en gerustheid vindt en op het einde van uwe aardsche loopbaan tot uwen grootsten troost nog moogt zeggen: door de genade van den barmhartigen God is het werk mijner boetvaardigheid en bekeering tot zaligheid mijner ziel volbracht; Hij zij geloofd in eeuwigheid!
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, die hier op aarde den wil van uwen Vader op het allerstipste vervulde, zijne eer met allen ijver bevorderde, en door het geduldig verdragen van het allerbitterste lijden den mensehen heil en zaligheid verkregen hebt, gij kondet op uw hard sterfbed met waarheid zeggen: Het is volbracht. Ik bid Ut geef mij eenen goeden ivü, en kracht en sterkte, opdat ik uwe lessen altijd moge volgen, in kruis en lijde.i uw voorbeeld voor oogen houden, en met alle ootmoedigheid in het geduld oefenen, en steeds op den iveg der deugd en godzaligheid voortgaan, opdat ik in de uur mijns doods gerust op mijne verloopene levensdagen moge terugzien, en met een blij gemoed zeggen: Het is alles wel volbracht, de kroon der gerechtigheid is voor mij in den Hemel weggelegd. Amen.
169
DE STERFDAG VAN JESUS.
NEGEN-EN-DEKTIGSTE DAG.
Jesus sterft aan het kruis.
En Jesus riep wederom met luider stem en zeide: Vader in uwe handen beveel ik mijnen geest! En als Hij dit gezegd had, buigde Hij zijn Hoofd en gaf den geest.
Overweeg, geliefde Christen, in het lijden en in den dood van uwen oneindig goeden Verlosser Jesus Christus: 1. De strenge gerechtigheid en 2. De oneindige liefde Gods.
Overweeg 1. De strenge gerechtigheid Gods. Gelijk God oneindig is, zoo is ook zijne gerechtigheid oneindig. Wiit gij, mijn Christen! de oneindig groote gerechtigheid Gods leeren kennen, zoo sla uwe oogen op Jesus Christus, wien, gelijk de H. Paulus schrijft: God voorgesteld heeft tot eene verzoening door het geloof in zijn bloed om zijne gerechtigheid te be-toonen. Rom. 111, 25.
Jesus Christus , Gods Zoon, kende de grootheid der zonde, kende de oneindige beleediging, die aan God daardoor werd aangedaan; en daar de gerechte God een
170
volkoraene voldoening voor de zonden dei\' wereld eisehte, zoo onderwierp zich Gods Zoon der strenge gerechtigheid van zijnen Hemelschen Vader, nam de menschelijke natuur aan en liet zich slaan, bespotten, geeselen, wonden en aan het schandelijk kruishout nagelen en dooden; om voor de aan God aangedane heleedigingen \'te voldoen en om onze schuld uit te wis-schen. En juist in dit geheim, dat Gods Zoon de zonden der menschen op zich heeft genomen; dat Gods zoon in de gedaante van eenen dienaar zich heeft laten vertreden en dooden, zien wij, dat gelijk de verzoening des Verlossers, alzoo ook Gods gerechtigheid oneindig, ontzettend groot is.
Wilt gij u alzoo een begrip van de schadelijkheid der zonden en van de strenge gerechtigheid Gods maken, zoo beschouw den aan het Kruis genagelden Zoon Gods. Doen zij dit aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden ? Moet de onschuldige Zoon Gods zooveel lijden voor de zonden van anderen, hoe zal dan een zondaar, een wederspannig schepsel Gods zijne eigene schuld moeten boeten? of kunt gij u beloven, dat de oneindige gerechte God met u niet naar zijne strenge gerechtigheid zal handelen , daar Hij toch zijnen eenigen Zoon niet heeft gespaard? En werd nu, om de schuld onzer zonden uit te wisschen, eene zoo diepe vernedering van Gods Zoon zeiven geëischt, zoo
171
moet dit u duidelijk leeren, dat de zonde een ongehoord groot, ja het eenigste groote kwaad is. En moet niet de grootste afkeer voor de zonden in uw hart ontstaan , als het woord des Heeren u in den zin komt; het is schromelijk te vallen in de handen van den levenden God?
Ja, geliefde Christen! als God ons de genade der verlossing geweigerd, en met ons gehandeld had, als met de weder-spannige Engelen, die Hij niet verschoond\', maar in de hel nedergestort heeft; als God ons allen evenzoo in dien eeuwigen afgrond had geworpen, zoo zouden wij wel is waar, de uitwerking der goddelijke gramschap, de strengheid van zijne gerechtigheid ontwaar zijn geworden , maar wij zouden zelfs in onze overgroote pijnen de gansche grootheid van Gods gerechtigheid zoo duidelijk niet erkend hebben als wij haar nu in het geheim van onze verlossing door Jesus Christus, den Zoon Gods, kunnen erkennen, waarin God zelf het slachtoiïer voor de zonden der wereld is. — Gods gerechtigheid is, gelijk zijn goddelijk Wezen oneindig.
Wie van ons overweegt deze waarheid recht hartelijk? — Als gij uwe booze lusten volgt, onverschillig zijt in het overtreden van Gods geboden, en geen knaging en berouw over uwe zonden gevoelt; als de begeerte naar tijdelijke goederen u tot ongerechtigheid, tot bedriegerij en dieverijen verleidt; als gij u dooi\' trotsch-
172
heid, hoogmoed en ijdelheid laat beheer-schen, als gij haat, verbittering, vijandschap in uw hart voedt, als gij u door den boozen lust tot onmatigheid en onkuischheid laat vervoeren, zoo moogt gij aan de waarheid van Gods strenge gerechtigheid gelooven; maar als deze waarheid bij zoodanige aanlokkingen uwe ziel niet doet beven, en u geenen afkeer van de zonden inboezemt, zoo is dit uw geloof aan Gods strenge gerechtigheid maar een dood, onvruchtbaar geloof. En als gij het lijden en de kwellingen niet gewillig van Gods hand aanneemt, maar daarover Ulaagt, en meent, dat gij die niet verdiend hebt, dan geeft gij zeker op uwe schulden en op Gods strenge gerechtigheid geen acht.
Betracht dikwijls ernstig Gods gerechtigheid, die zijnen eeniggeboren\', veel geliefden Zoon niet gespaard, maar Hem als den menschgeworden Verlosser der menschen aan de smartelijkste pijnen, en het bitterste lijden overgegeven heeft. Sla dikwijls uwe oogen op uwen aan het kruis hangenden, bloedenden, en stervenden Heiland; overdenk, hoeveel Hij om uwe zonden geleden heeft, en heb eenen afschrik van de zonde, als voor het grootste ongeluk, dat u den vrede met God doet verliezen. En opdat gij nog tot meerderen afkeer van uwe zonden, en tot eenen vromen levenswandel bewogen moogt worden, zoo overweeg.
2. In het lijden en in den dood van
uwen Verlosser Jesus Christus, de oneindige liefde Gods voor ons mensdien.
Als gij, geliefde Christen! beeft voor de strenge gerechtigheid van Gods oordeel, en u voor den Heer, uwen God, verootmoedigt, en van schaamte en berouw op uwe borst slaat, schep dan in den naam Gods moed, en vertrouw op Hem, wiens barmhartigheid zich uitstrekt van het oosten tot het westen. Want zie! de dag-van heden is voor u een dag van troost en van eeuwige zaligheid. Het woord Gods verkondigt u de blijde boodschap van uwe verlossing door den dood van Jesus. Heden is het de zalige dag, waarop, gelijk David zegt, gerechtigheid en vrede elkander omhelsd hebben; de dag waarop Gods Zoon het zondig menschelijk geslacht met zijnen Vader door zijn dierbaar bloed verzoend, en het handschrift, hetwelk tegen ons was, aan het Kruis uitgewischt heeft. Wat kon ons wel aangenamer en «troostrijker verkondigd worden.
Zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, en Jesus de glans van Gods heerlijkheid, en het evenbeeld van zijn oneindig Wezen, heeft zichzelven vernederd tot in den dood, ja tot den dood des kruises. Hij, die eeuwige vreugde had kunnen hebben, is, gelijk de Apostel zegt, der wereld, den Engelen, en den menschen een schouwspel geworden. Hij, die de gedaante van eenen dienaar der
174
menschen heeft aangenomen, om ons, slaven der zonde uit het geweld des duivels te verlossen, stelde zijnen Rug bloot voor de geeselslagen, zijn Aangezicht voor het speeksel, zijn Hoofd voor de doornen, zijne Handen en Voeten voor de nagelen. Hij hing uitgespannen aan het kruis in den ellendigsten toestand, als een teeken van openbare bespotting en versmading. Hij stierf tusschen twee misdadigers onder de aandoenlijkste bespotting zijner wreede vijanden, die naar zijn blood dorstten. En in de groote benauwdheid en pijnen, waarin de Onschuldigste, de Heiligste zijn leven eindigde, zag Hij zich niet alleen van het medelijden der menschen berooid, maar zijn hemelsche Vader liet Hem ook in eene zoo diepe zee van troosteloosheid wegzinken, dat Hij in de benauwdheid zijner ziel uitriep: mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten! En waarom nam toch cïe Heiland dit zware kruis, dit bittere lijden, dien smadelijken en pijnelijken kruisdood op zich? Hoor het, geliefde Christen 1 en verwonder u over die onbegrensde liefde van uwen Heiland? Hij is om onze boosheden gewond om onze misdaden verpletterd geworden, de straf, die ons den vrede moest geven, is op Hem gevallen, door zijne luonden zijn wij genezen. Isaias LUI, 5. Jesus Christus zelf is de verzoening voor onze zonden: en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de geheele wereld. Joann. 11, 2.
175
De Heiland heeft alzoo, mijn Christen! uwe stral\'fen geboet; door zijne wonden zijt gij genezen, Jesus Christus zelf is het zoenoiler voor uwe zonden. Zie hier de onbegrensde barmhartigheid van uwen God, die zijnen eeniggeboren Zoon voor u prijs gegeven heeft! Zie de oneindige liefde van den Zoon Gods, die de plaats zijner heerlijkheid heeft verlaten, en zich in een menschelijk lichaam , als een worm, liet vertreden! Overdenk het wel, dat gij, zoo als Petrus schrijft, niet door goud of zilver, maar door het dierbaar Bloed van Christus als van het onbevlekte en zuivere Lam verlost zijt. 1. Petr. I. 18. 19.
Gelijk alzoo in het lijden en in den dood van Jesus de strenge gerechtigheid Gods uitschijnt, zoo schijnt daarom ook zijne onbegrensde barmhartigheid uit, naardien Hij ons door den dood van zijnen veelgeliefden Zoon genade, vergeving en het eeuwige leven wedergeschonken heeft. De eed, dien God den zondaar gezworen heeft: Ik wil den dood des Zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en leve, bekrachtigde Hij door den dood van Jesus. Beangstigen u dan de grootheden en de menigte uwer zonden, sla uvve oogen op uwen goddelijken Heiland aan het Kruis. Hij hangt daar met uitgerekte armen om u met ontferming te omhelzen, om u den kus van vrede te geven, om u met heilige liefde aan zijn teeder hart te drukken. Keer met\' een hartelijk berouw en met
176
een vast voornemen om uw leven waarachtig te beteren tot Hem weder, verzucht met vertrouwen tot Hem om vergeving, zoo zal Hij U met eene teedere liefde weder aannemen, zijn dierbaar bloed, dat bloed van het onbevlekte en zuivere Lam zal u van uwe zonden, zij mogen ook nog zoo menigvuldig en groot zijn, reinigen. De Heer zal uwe misdaden niet meer indachtig zijn. Amen.
GEBED.
Gij, mijn gekruiste Verlosser, mijn God en Heiland! hebt den kelk des Lijdens tot den laatsten droppel uitgedronken; gij zijt uwen Vader gehoorzaam geweest tot in den dood, ja tot den dood des kruises; Gij hebt door uw Lijden en door uwen dood uwen Hemelschen Vader voor de zonden der wereld eene volkomene voldoening gegeven; Gij hebt ons door uwen kruisdood van den eeuwigen dood verlost, en voor ons het recht van kinderen Gods, en erfgenamen van zijn Rijk weder verkregen. Ik dank U op dezen uwen sterfdag, op dezen droe-vigen, maar voor ons zoo zaligen dag, uit geheel mijn hart voor uwe onuitsprekelijk grcoie liefde, die Gij ons bewezen hebt, voor uwe barmhartigheid, die Gij aan ons betoond hebt. Hoe ellendig zou ik zijn, hoe ellendig in eene gansehe eeuwigheid, zoo Gij onze straffen niet op U hadt genomen, het handschrift hetwelk tegen ons ivas, niet had uitge-wischt! Met hoe groot vertrouwen, en hoe groote hoop kan ik nu toch de eeuwigheid te gemoet zien, daar Gij ons met den Vader verzoend hebt in uw
177
Bloed! Geef mij de genade allerbarmhartigste Jesus! dat ik, door mijn leven volgens uwe Leer en naar mv voorbeeld in te richten, mij de verdienste van uw hitter Lijden en van uwen dood deelachtig make, en niets zoo zeer hate, dan de zonde, om welke te verdelgen gij uw bloed en uw leven ten beste hebt gegeven. Laat uw groot en veelvuldig Lijden, en uwe bittere dood mij oplettend maken op de strenge gerechtigheid Gods, opdat ik ivel ter harte neme, wat gij zelf zeidet: doen zij dit aan het groene hout — moet de onschuldige zoo veel lijden voor de zonden van anderen, wat zal dan aan het dorre geschieden — hoe zwaar zal de zondaar zijne eigene zonden moeten boeten! Laat mij echter ook, o mijn Jesus, bij de benauwdheid van mijn geweten, vol van betrouwen mijne oogen op U, mijnen aan het Kruis gestorven Heiland, slaan, en door uwe oneindige liefde bewogen, met een rouwmoedig hart tot U verzuchten; Heer Jesus, wees mij arme zondaar genadig! opdat ik van U vergeving en genade verkrijge, die gij ons door uw dierbaar bloed verworven hebt. Laat het aandenken aan uwe heilige liefde mij altijd tot dankbare wederliefde, tot onderhouding uwer geboden, tot stipte vervulling mijner plichten bewegen, opdat ik op het einde mijns levens met een volkomen betrouwen, naar uw voorbeeld moge kunnen zeggen: Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Amen.
178
veektigste dag.
Groote wonderen verheerlijken den dood van Jesus. Zijn H. Lichaam ivordt in het graf gelegd; het graf wordt verzegeld en bewaakt.
En zie, het voorhangsel des Tempels scheurde in twee stukken van boven tot beneden, de aarde beefde, de steenrotsen barsten, de graven gingen open; en veie lichamen der Heiligen, die ontslapen waren, ziin opgestaan. En uit de graven gaande na zijne verrijzenis kwamen zij in de heilige stad, en verschenen aan vele menschen.
De Hoofdman, en die met Hem waren om Jesus te bewaken, werden, toen zij de aardbeving en hetgeen aldaar geschiedde, ontwaard en gezien hadden, dat Hij zoo luid roepende gestorven was, zeer bevreesd. Zij verheerlijkten God en zeiden: waarlijk deze mensch was rechtvaardig, waarlijk Hij was Gods Zoon! Het volk, hetwelk er bij die gelegenheid tegenwoordig was, en al hetgeen er gebeurd was, zag, keerde al slaande op hunne borst terug.
Al zijne bekenden, en vele vrouwen, die Hem van Galilea gevolgd waren en Hem gediend hadden, stonden van verre en zagen al deze dingen aan. Onder deze
179
vrouwen was Maria Magdalena , en Maria de moeder van Jacobus de Jongen, en Salome. De Joden verzochten den Landvoogd Pilatus, dat de beenen der gekruisten mogten gebroken, en zij weggenomen worden , opdat hunne lichamen niet op den Sabbatdag aan liet kruis zouden hangen. Toen kwamen de krijgsknechten, en braken de beenen der twee misdadigers. Maar als zij bij Jesus kwamen, en zagen, dat Hij al dood was, braken zij zijne beenen niet; maar een van de krijgsïvnechtcn doorstak zijne zijde met eene spies, en terstond kwam er Bloed en Water uit.
Tegen den avond kwam een rijk man van Arimathea, Jozef genaamd, een aanzienlijk raadsheer, die een leerling van Jesus was, maar in stilte uit vrees voor de Joden, en ging stoutmoedig tot Pilatus, en verzocht om het Lichaam van Jesus. Als Pilatus van den Hoofdman verstaan had, dat Jesus reeds al lang dood was, gaf hij liet Lichaam aan Jozef. En Jozef kocht fijn lijnwaad. Nikodemüs , die \'s nachts bij Jesus gekomen was, kwam ook, en bracht omtrent honderd ponden rnijrrhe en olie. Zij namen dan het Lichaam van Jesus van het Kruis, en wonden het met de Specerijen in het fijne lijnwaad, zoo als het bij de Joden gewoonte is te begraven.
Jozef van Arimathea had dicht bij de plaats, alwaar Jesus gekruist was, eenen tuin, en in dien tuin een nieuw graf, het-
IcSO
welk hij in eene steenrots uitgehouwen had. Er was nog niemand in begraven geweest. In dit nieuwe graf begroeven zij het Lichaam van Jesüs, wentelden een grooten steen voor den ingang van het graf, en gingen henen. Ondertusschen zaten die vrouwen tegenover het graf en zagen toe, waar het Lichaam gelegd werd.
Den volgenden dag kwamen de Over-priesters en de Fariseën bij Pilatus , en zeiden; Mijn Heer, wij zijn indachtig geworden, dat die verleider, toen hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal ik verrijzen. Gebied dan, dat men het graf tot den derden dag bewake, opdat misschien zijne leerlingen zijn Lichaam niet komen stelen, en dan aan het volk zeggen: Hij is van den dood opgestaan: en de laatste dwaling zou dan erger zijn dan de eerste. Pilatus zeide hun: gij hebt wachters, gaat henen, bewaakt het graf, zoo als gij het beste oordeelt. Zij gingen dan henen, bezetten het graf met wachters, en verzegelden den steen.
Toen Jesus aan het kruis zijn hoofd nedergebogen had, en gestorven was, toen bleek het zeer duidelijk, dat Hij de Zoon Gods, de Heer over leven en dood was. De buitengewoon groote wonderen, die bij zijnen dood gebeurden, maakten zelfs op den Heidensche Hoofdman en op de sol-
181
daten zoo sterken indruk, dat zij Jesus voor eenen Rechtvaardige, voor den Zoon Gods erkenden.
Hst Lichaam van Jesus wordt in hei graf gelegd.
Het Lichaam van onzen Heer Jesus rust nu in het graf. Zie geliefde Christen! er is ook een einde aan liet allerzwaarste lijden. Na die bittere dagen van lijden rust de Heiland in het graf. Nu gevoelde Hij de pijnen der geeseling, der krooning, der kruisdraging, der kruisiging niet meer. Jesus heeft uitgeleden, heeft alles volbracht.
Als u benaauwde dagen van lijden, bittere dagen van kwellingen overkomen, zoo denk dan daaraan, dat uwe smarten niet eeuwig duren, dat het uur zal komen, waarin uw lijden zal ophouden, waarin uwe tranen zullen afgedroogd worden, waarna gij voor eeuwig zalige rust zult genieten, als gij, zoo als uw Verlosser, rechtvaardig geleefd, zoo als Hij, geduldig geleden hebt.
Het lichaam van Jesus rust in het graf; maar zijne ziel daalde neder naar het voorgebergte der hel, naar de plaats, alwaar allen, die tot dusverre in Gods genade waren gestorven, bij elkander vol troost in eene zachte rust en tevredenheid leefden, en daarop wachten, dat de Heiland zoude komen en hen ten Hemel geleiden. Hoe zullen zich al die vromen
182
verheugd hebben, toen de ziel van den Heiland bij hen kwam, en hun die blijde tijding bracht, dat zij nu weldra met Hem den Hemel zoude ingaan!
Het lichaam van Jesus licht in het graf. Men wentelde eenen groeten steen voor den ingang van het graf; men stelde er eene wacht bij, en verzegelde het graf. Maar zal degene, die de dooden opwekt, die zelf liet leven en de opstanding is, ook niet weder van de dooden opstaan? Wat zal de steen ? Wat zal het zegel ? Wat zal de wacht helpen? Laat maar de vroege zondagmorgen komen, en leeg is het graf, weg is de steen, en de doode is verrezen!!
Nadat gij, mijn Verlosser en Zaligmaker\\ uwen Geest in de handen van uwen Vader hadt bevolen, uw hoofd had nedergebogen, en aan het Kruis gestorven roaart, namen vrome mannen uw heilig Lichaam, en legden het in een nieuw graf. Daar gevoeldet gij geene van die smarten meer, die ÏI in de dagen van uw leven kwelden en henaauwden. Al het lijden was voorhij, gij vondt rust in het graf. Mijn lijden zal ook eens met den dood een einde nemen, als ik der deugd getrouw en in het lijden geduldig blijf; dan zal ik in ,iet graf rust vinden. Geef mij de genade, o mijn Jesus! dat ik op den weg van deugd en lijden standvastig blijf volharden, en mij altijd met deze gedachte trooste: ïn den moeielijken, doch een einde nemende strijd tegen de zonde, en op standvastig en met geduld geledene dagen des lijdens volgt zachte rust in het graf. Amen.
183
Jesus staat heerlijk van den dood op.
Als de Sabbatdag voorbij was, hebben \'Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus en Salome specerijen gekocht om Jesus te komen zalven. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij met zonsopgang bij het graf. En zij zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van den ingang van het graf afwentelen? En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot, En in het graf gaande zagen zij eenen jongeling ter rechterzijde zitten, gekleed met een lang wit kleed; en zij werden verschrikt. En hij zeide tot haar, verschrik niet; gij zoekt Jesus van Nazareth, die gekruist is; Hij is verrezen. Hij is hier niet; ziet daar de plaats, waar zij Hem gelegd hebben. Maar gaat henen, zegt aan zijne Leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. Marc. XVI. 1—7.
Hij is verrezen.
Zaterdags avonds, als de Sabbatdag voorbij was , kochten die vrome vrouwen, Maria Magdalena en Maria, de moeder
182
verheugd hebben, toen de ziel van den Heiland bij hen kwam, en hun die blijde tijding bracht, dat zij nu weldra met Hem den Hemel zoude ingaan!
Het lickaam van Jesus licht in het graf. Men wentelde eenen grooten steen voor den ingang van het graf; men stelde er eene wacht bij, en verzegelde het graf. Maar zal degene, die de dooden opwekt, die zelf het leven en de opstanding is, ook niet weder van de dooden opstaan? Wat zal de steen? Wat zal het zegel? Wat zal de wacht helpen? Laat maar de vroege zondagmorgen komen, en leeg is het graf, weg is de steen, en de doode is verrezen! !
Nadat gij, mijn Verlosser en Zaligmaker! uwen Geest in de handen van uwen Vader hc.dt bevolen, uw hoofd had nedergebogen, en aan her Kruis gestorven waart, namen vrome mannen uw heilig Lichaam, en legden het in een nieutv graf. Daar gevoeldet gij geene van die smarten meer, die 17 in de dagen van uw leven kwelden en henaauwden. Al het lijden was voorbij, gij vondt rust in het graf. Mijn lijden zal ook eens met den dood een einde nemen, als ik der deugd getrouw en in het lijden geduldig blijf-, dan zal ik in het graf rust vinden. Geef mij de genade, o mijn Jesus! dat ik op den iveg van deugd en lijden standvastig blijf volharden, en mij altijd met deze gedachte trnoste: in den moeielijken, doch een einde nemende strijd tegen de zonde, en op standvastig en met geduld geledene dagen des tijdens volgt zachte rust in het graf. Amen.
183
Jesus staat heerlijk van den dood op.
Als de Sabbatdag voorbij was, hebben gt;Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus en Salome specerijen gekocht om Jesus te komen zalven. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij met zonsopgang bij het graf. En zij zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van den ingang van het graf afwentelen ? En opziende zagen zij , dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot, En in het graf gaande zagen zij eenen jongeling ter rechterzijde zitten, gekleed met een lang wit kleed; en zij werden verschrikt. En hij zeide tot haar, verschrik niet; gij zoekt Jesus van Nazareth, die gekruist is; Hij is verrezen. Hij is hier niet; ziet daar de plaats, waar zij Hem gelegd hebben. Maar gaat henen, zegt aan zijne Leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. Marc. XVI. 1-7.
Hij is verrezen.
Zaterdags avonds, als de Sabbatdag voorbij was , kochten die vrome vrouwen, Maria Magdalena en Maria, de moeder
184
van .Tacobus en Salome specerijen, om het lichaam van Jesus daarmede te zalven. Des anderendaags, namelijk op Paasch-dag, kwamen zij wederom zeer vroeg bij elkander, en gingen naar het graf. Zij wisten niet dat het graf bewaakt werd, en dat de steen verzegeld was; maar zij wisten wel, dat er een groote steen voor den ingang van het graf lag, en zij waren verlegen, wie dien van het graf zoude afwentelen. Maar zij hadden geene hulp noodig. Want zie er kwam eene sterke aardbeving, de Engel des Heeren daalde schielijk uit den Hemel neder, wentelde den steen af, en ging op denzelven zitten. Zijn aanschijn was als een bliksem, en zijn kleed sneeuwwit. De wacht werd uit vrees voor hem verschrikt, en a,ls dood ter aarde nedergeslagen. Zoodra zij weder tot zich zelve gekomen was, liep zij weg, om den overpriesters deze wonderbare gebeurtenis bekend te maken.
Als die vrome vrouwen nu in den hof kwamen, en opzagen, zagen zij, dat de steen afgewenteld was. Maria Magda-lena liep daarop weder schielijk naar de stad, om dit den Leerlingen te boodschappen. De andere vrouwen gingen naar het graf, zagen eenen Engel met een blinkend kleed aan, zitten, die haar zeide; verschrikt niet, gij zoekt Jesus van Nazareth, die gekruist is; Hij is verrezen, en is hier niet.
Kort daarna verscheen de verrezen
185
Heiland aan Maria Magdalena in den hof. Hij verscheen aan de andere vrouwen, aan Petrus, aan de twee Leerlingen, die naar Emmaus gingen, en op den avond van denzelfden dag aan al de Apostelen behalven Thomas. Na acht dagen verscheen Hij weder aan zijne Apostelen, toen Thomas er bij was. Daarna openbaarde Hij zich aan eenige Leerlingen bij de zee van Tiberias. Dan verscheen Hij weder op eenen berg in Galilea aan meer dan vijfhonderd broeders te gelijk. Hij sprak met hen, liet zich aanraken, en at met hen. Deze zijn toch voldoende bewijzen, dat Jesus waarachtig van den dood verrezen is. En gelijk onze Heiland van den dood verrezen is, zoo zullen wij alle ook eens van den dood weder opstaan.
De lichamen van onze afgestorvene broeders rusten in de gewijde aarde- Die plaats wordt rustplaats genoemd, omdat de lichamen aldaar van allen arbeid, van alle bekommernissen en smarten volledig uitrusten. Zij wordt ook Godsakker genoemd, omdat het met de lichamen in de aarde gaan zal, als met het zaad, hetwelk men in eenen akker zaait. Als het gezaaide koren in de aarde zich ontbindt, en vergaat, dan groeit er nieuw koren van; alzoo zullen er uit de, in de aarde ont-bondene, en vergane lichamen eens weder nieuwe lichamen voortkomen. God zal ze weder opwekken, en iedere ziel zal met haar lichaam weder vereenigd worden.
186
Dat de dooden weder zullen verrijzen, leert ons het woord Gods. Men geloofde dit reeds in het oude verbond. Job zegt: Ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en dat ik ten jongsten dage uit de aarde verrijzen zal; ik zal met mijn vel weder hekleed worden, en in mijn vleesch zal ik mijnen God aanschouwen. Job. XIX. 25. 26. En onze Heiland zegt: «de ure komt, dat al die in de graven zijn, de stem van den Zoon Gods zullen hooren, en die goed gedaan hebben, zullen voortkomen ter verrijzenis des levens, maar die kwaad gedaan hebben, ter verrijzenis der verdoemenis.}) Joann. V. 28. en 29. God zal zijne Engelen zenden met een bazuin en groot geschal, en die zullen zijne uitverkorenen vergaderen van de vier winden uit alle hoeken der wereld. Matth. XXIV. 31. De bazuin zal klinken, en de dooden zullen onbederfelijk verrijzen. 1 Cor. XV. 52. Alle menschen zullen naar het lichaam weder verrijzen, zoowel de goddeloozen als de vromen. Maar hunne verrijzenis zal verschillend zijn. Want alzoo staat er bij den Profeet Daniel geschreven: Allen, die in het stof der aarde liggen, zullen ontwaken: de een tot een eeuwig leven-, de ander tot eene schande die zij cdtijcl zien zullen. Dan. XII. 2.
Gelijk de goddeloozen met afschuwelijke lichamen tot hunne eeuwige schande zullen verrijzen, alzoo zal Jesus de vernederde lichamen der vromen, gelijk de
187
Apostel Paulus, Philipp. III. schrijft, hervormen, en die aan zijn heerlijk Lichaam gelijkyormig maken. Eenigen zullen blinken als de zon, anderen zullen helder schijnen als de maan, anderen wederom flikkeren als de sterren. En gelijk de eene ster van de andere in helderheid verschilt, alzoo zal het ook met de verrijzenis der dooden zijn. 1 Cor. XV.
Welk een troostrijke waarheid voor den rechtvaardige, dat de dooden weder zullen verrijzen! welke verschrikkelijke waarheid voor den zondaar! Hoe zal hij verschrikken, als de klank der bazuin hem opwekt tot het leven, tot een eeuwig rampzalig leven! Laat ons daarom nu, terwijl het nog tijd is, ontwaken, en opstaan uit het graf der zonde. De verloopene heilige tijd heeft ons tot boetvaardigheid geroepen. Gelukkig voor ons, zoo wij den ouden zondigen mensch hebben afgelegd, en nieuwe menschen in Jesus Christus geworden zijn 1 gelukkig voor ons, als ons berouw over de zonde, en ons gemaakt voornemen om ons leven te beteren in ons standvastig blijft voortduren! Gelukkig voor ons, als wij wandelen, gelijk Jesus Christus gewandeld heeft! want geschiedt dit, dan zal ook onze verrijzenis aan zijne heerlijke verrijzenis gelijkvormig zijn.
Zoo waarachtig als Jesus van den dood verrezen is, zullen wij allen ook eens verrijzen. Mochten wij toch dat groot geluk, die genade hebben, om bij den
188
klank der bazuinen vrolijk te ontwaken, en in helder blinkende lichamen onzen goddelijken rechter te naderen, om dan deel te nemen aan de onuitsprekelijke groote en eeuwige zaligheid van den drieëenigen God! Amen.
GEBED.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus, gij zijt uit liefde tot ons aan een kruis gestorven, in een nieuw graf gelegd, en op den heiligen Paaschdag \'s morgens vroeg door uwe eigene macht van den dood opgestaan; gij zijt de vrome Vrouwen, uwen Apostelen, en velen anderen Leerlingen verse henen; gij hebt met hen gesproken, gegeten en gedronken. Dat gij ten derde dage weder zoudet verrijzen, hadtgij vooraf tot een bewijs gesteld, dat gij de Zoon Gods zijt. hetgeen gij voorzegd hebt, is stiptelijk vervuld geworden; gij zijt de Zoon Gods; uwe Leer is eene goddelijke Leer, uw woord is waarheid en leven. Ik geloof aan U, als den Zoon Gods, en houd alles vastelijk voor waar wat gij geleerd hebt. Wij allen zullen ten jongste dage, en wel de rechtvaardigen met een klaarblinkend lichaam ten eeuwige leven, maar de goddeloozen tot hunne schande en oneer verrijzen. Dit is uw woord; dit geloof ik vastelijk: want gij zijt de Zoon Gods. Sta, mij bij, heerlijk verrezen Heiland! opdat ik volgens uwe heilige Leer en uw voorbeeld recht deugdzaam moge leven, zalig sterven, en eens heerlijk verrijzen. Amen.
VAN DEN
Heer, ontferm u onzer!
Christus, ontferm u onzer!
Heer, ontferm u onzer!
Jesns Christus, hoor ons!
Jesus Christus, verhoor ons!
(lod Hemelsche Vader, ontferm u onzer!
God Zoon Verlosser der wereld,
God Heilige Geest,
Heilige Drievuldigheid, één God,
.lesus, Zoon van den levenden God,
Machtigste Jesus,
Sterkste Jesus,
Jesus, schooner dan de maan, g
Jesus, helderder dan de sterren, Verwonderlijke Jesus,
Behagelijke Jesus,
Eerwaardige Jesus,
Ootmoedigste Jesus,
Armoedigste Jesus,
Zachtmoedigste Jesus,
190
Geduldigste Jesus,
Gehoorzaamste Jesus,
Allerzuiverste Jesus,
Jesus, beminnaar der kuischheid,
Jesus, beminnaar des vredes,
Jesus, onze liefde,
Jesus, spiegel des levens,
Jesus, voorbeeld der deugden,
Jesus. sieraad der zeden,
Jesus, ij veraar der zielen,
Jesus, onze toevlucht,
Jesus, vertrooster der bedrukten, ^
Jesus, schat der geloovigen, 2
Jesus, kostelijk edelgesteente,
Jesus, vol van volkomenheid,
Jesus, goede Herder der schapen, 2
Jesus, waarachtig licht,
Jesus, eeuwige wijsheid,
Jesus, oneindige goedheid,
Jesus, vreugde der Engelen,
Jesus, Koning der Patriarchen,
Jesus, Ingever der Profeten,
Jesus, Meester der Apostelen.
Jesus, Leeraar der Evangelisten,
Jesus, Sterkte der Martelaren,
Jesus, Licht der Belijders,
Jesus, Bruidegom der Maagden,
Jesus. Kroon van alle Heiligen,
Wees ons genadig, spaar ons, Jesus!
Wees ons genadig, verhoor ons, Jesus!
Van alle kwaad, verlos ons, Jesus!
Van alle zonden, verlos ons, Jesus!
191
Van uwe gramschap, verlos ons, Jesus! Van de listen des duivels,
Van pest, hongersnood en oorlog,
Van de overtreding uwer geboden, Van alle booze aanvallen.
Door uwe Menschwording,
Door uwe Komst,
Door uwe Geboorte,
Door uwe Besnijdenis,
Door uwe Smarten,
Door uwe Geeseling,
Door uwen Dood,
Door uwe Verrijzenis,
Door uwe Hemelvaart,
Door uwe Vreugde,
Door uwe Heerlijkheid,
Door uwe allerzoetste Moedermaagd,
Door de voorspraak van al uwe Heiligen, Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, spaar ons, Jesus! Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, verhoor ons , Jesus 1 Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, ontferm u onzer, Jesus! Jesus Christus, hoor ons!
Jesus Christus, verhoor ons!
Heer, ontferm u onzer!
Christus, ontferm u onzer!
Heer, ontferm u onzer !
Onze Vader, enz.
v. Gezegend zij de Naam des Heeren; r. Van nu af tot in der eeuwigheid. Amen. v. Heer verhoor mijn gebed,
r. En laat mijn geroep tot u komen.
lt;1
CD
O
UI
O
UI
C
Ui
192
GEBED.
O God, die ons uwen eeniggeboren Zoon tot Heiland gegeven, en bevolen hebt, dat men Hem den naam Jesus zoude geven, verleen ons genadig, dat wij dengenen, wiens Heiligen Naam wij hier op aarde vereeren, eens in den Hemel mogen aanschouwen. Amen.
VAN HET LIJDEN EN STERVEN VAN
Heer, ontlerm u onzer! «Di
Christus, ontferm u onzer!
Heer, ontferm u onzer!
Christus, hoor ons ! Di
Christus, verhoor ons!
God, Hemelsche Vader, ontferm u onzer! In God Zoon, Verlosser der wereld, ontlerm u onzer!
God Heilige Geest, ontferm u onzer! Di
Heilige Drievuldigheid één God, ontferm D: u onzer!
■193
Jesus, Zoon van den levenden God, ontferm u onzer!
Eenniggeboren en geliefden Zoon des wen Vaders,
olen Zoon des menschen!
esus Die sedert vele eeuwen verwacht zijt, dat Verlosser van het menschelijke geslacht, wij Goede Herder, die uw leven voor uwe He- schapen gegeven hebt,
Man van smarten,
Onschuldigste Jesus,
Geduldigste Jesus,
Die door uwen eigen leerling met eenen
kus verraden zijt.
Die als een misdadiger gevangen en § gebonden, en door uwe leerlingen §= verlaten zijt, S
Die van Petrus verloochend, en door ^ valsche getuigen beschuldigd zijt, ^ Die voor den Hoogepriester in het aan- g
gezicht geslagen zijt,
Die op alle valsche beschuldigingen, en op de gruwelijkste bespottingen als een lam stilgezwegen hebt,
•Die aan Pilatus overgeleverd, door Herodes met een wit Ideed omhangen en bespot zijt.
Die met roeden en geesels onmen-schelijk geslagen en verscheurd zijt, \'r ! In wien geene gestalte meer was, en die \'m van het hoofd tot de voeten geen gezond
lidmaat aan uw Lichaam gehad hebt. Die met doornen smartelijk gekroond zijt, quot;m Die met eenen purperen mantel om-
13
194
hangen, en met eenen rietstok in de hand als een dwaas van het laagste volk bespot zijt,
Die met vuisten geslagen, in het aangezicht gespogen, en voor het volk ten toon gesteld zijt,
Die achter den oproermaker, en moordenaar Barrahas gesteld zijt,
Die tot den pijnlijksten kruisdood veroordeeld zijt.
Die als een lam naar de slachtbank
gesleept zijt.
Die met het zware kruis beladen dooide straten der stad naar de gerechts- 2 plaats als een misdadiger geleid zijt. Ei; Die van uwe kleederen beroof d, aan een g kruis genageld, tusschen twee moor- ^ denaren onmenschelijk gekruist zijt, amp; Die aan het kruis hangende door de g Priesters en het volk gelasterd zijt, g Die aan het kruis voor uwe vijanden ü
gebeden, en den boetvaardigen moordenaar de zaligheid beloofd hebt, ] Die met gal en edik gelaafd zijt,
Die stervende U in de handen van uwen 1 Vader bevolen, en met een neergebogen hoofd den geest gegeven hebt, 1 Die na uwen dood met eene spies 1 doorstoken zijt, 1 Die om onze zonden uwen Vader tot 1 den dood des kruises gehoorzaam ] geweest zijt.
Die ons door uw lijden en sterven ver- 1
lossing en zaligheid verkregen hebt, 1
105
Wees ons genadig, spaar ons, .Tesus! Wees ons genadig, verhoor ons, Jesns! Van alle kwaad, verlos ons, Jesus! Van alle zonden.
Van booze begeerten.
Van de ongeregelde liefde tot de tijdelijke goederen.
Van valschheid en veinzerij,
Van kwade achterdocht eu van lichtvaardige oordeelen,
Van logen en achterklap.
Van haat en nijd.
Van toorn en wraakgierigheid,
Van den geest der onkuischheid, Van alle zondige gewoonten, ^
Van ijdele en strafbare menschenvrees, £ Van ongeduld in kruis en lijden, oquot;
Van verhardheid en onboetvaardigheid, 0 Van een onvoorzienen en haastigen dood, g Van al te groote vrees voor den dood, quot;* Van den dood des zondaars, co
Van de eeuwige verdoemenis, é
O Ui
Door uwe doodsangst en bedroefdheid —
in den hof.
Door uwe gevangenneming en onrechtvaardige veroordeeling,
Door uwe beschimping en bespotting. Door uwe bloedige geeseling en kroning, Door uw heilig kruis,
Door uwe heilige vijf wonden,
Door uwe doodsangst en verlatenheid
aan het kruis.
Door uwen dood,
Door uw vergoten bloed,
196
Door de verdiensten van uw lijden, verlos ons, Jesus!
Wij zondaars, wij bidden u, verhoor ons!
Dat gij in ons de gedachtenis van uw lijden en sterven onderhouden wilt. Dat gij ons daardoor tot een vast betrouwen en tot dankbare en standvastige liefde tot u wilt opwekken, Dat gij ons daardoor tegen de zonde
en in al het goede wilt versterken, Dat gij ons aan het voorbeeld van uw leven en lijden wilt gelijkvormig maken, Dat gij ons geduld in het lijden en eene kinderlijke overgeving in den _ wil Gods wilt verleenen, £_•
Dat gij ons de genade wilt schenken gquot; om het kwaad hetwelk de menschen 3 ons aandoen, christelijk te verdragen, 5 Dat gij ons van de kwade begeerlijk- lt;. heden en van alle werken der on- £[ zuiverheid wilt bewaren, 5
Dat gij ons de boosheid onzer zonden ° wilt te kennen geven, en ons intijds o tot ware boetvaardigheid en bekee-ring brengen,
Dat gij ons onze zonden wilt vergeven, Dat gij ons aan de verdiensten van uw lijden en sterven wilt deelachtig maken, Dat gij ons van al te groote vrees voor
den dood wilt bevrijden,
Dat gij ons den dood als de straf voor onze zonden gehoorzaam en gewillig wilt laten aannemen,
-197
Dat gij ons in het uur des doods niet wilt
verlaten; wij bidden u, verhoor ons! Dat gij ons de; genade om tot het einde toe te volharden wilt mededeelen, wij bidden u, verhoor ons!
Dat gij onze ziel, als zij van het lichaam scheidt, in uwe handen wilt opnemen, wij bidden u, verhoor ons!
Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, spaar ons, Jesus! Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, verhoor ons, Jesus! Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt, ontferm u onzer, Jesus! Jesus Christus, hoor ons!
Jesus Christus, verhoor ons!
Heer, ontferm u onzer!
Christus, ontferm u onzer!
Heer, ontferm u onzer!
Onze Vader, enz.
v. Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot den dood,
R. Ja, tot den dood des kruises.
Goddelijke Heiland, Jesus Christus ont-fei\'m u door uw smartelijk lijden en door uwen bitteren kruisdood, over mijne ziel in het uur des doods, en neem haar bij u op in de hemelsche vreugde. Amen.
VAN DEN
Heere, ontferm u onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heere, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm U onzer. Gods Zoon, verlosser der wereld, ontferm ü onzer.
God heilige Geest, ontferm U onzer. IJ. Drievuldigheid één God», ontferm U onzer. 11, Maria, moeder en beschermster van
den H. Antonius, bid voor ons. H. Franciseus Vader en onderrichter van
den H. Antonius, bid voor ons. H. Antonius van Padua, bid voor ons. Zalige vrucht van Spanje,
Nieuw licht van Italië,
Beschermer en glorie van Padua, ^ Apostel van Frankrijk, gj
Navolger van den H. Franciscus, lt; Lelie der zuiverheid, §
Kostelijke parel der armoede, Klaarschijnend licht van gehoorzaamheid § Spiegel van boetvaardigheid,
Roos van geduldigheid.
Vlam van liefde,
191)
Vat van heiligheid,
Pilaar der H. Kerk,
Verkondiger der genade,
Uitroeijer der zonden,
Vertreder der wereld,
Leeraar der waarheid,
Verhelïer der glorie Gods,
Ootmoedige verberger der wijsheid,
Blinkende ster aan het uitspansel der
serafijnsche orde,
Ark des testaments,
Trompet des allerhoogsten,
Voorvechter des geloofs van het hoogwaardig H. Sakrament,
J Brandende naar den marteldood, g Geesel der ketters,
■g Schrik der ongeloovigen,
lt; Roede der tirannen,
h-a Ijverige liefhebber van Gods huis, IJveraar der zielen,
Wonderbare mirakeldoener,
Patroon in verlorene zaken.
Toevlucht der armen.
Gezondheid der zieken.
Vertrooster der bedrukten.
Hof van alle deugden.
Kenner der harten.
Voorzegger der toekomende dingen. Licht der blinden.
Verwekker der dooden.
Schroom der duivelen.
Navolger der Patriarchenen Profeten, Nabeeld der apostelen.
Uitstekende onder de leeraars,
ÜOÜ
Glorie der heiligen, Bid voor ons.
Onze allerzoetste Vader en beschermer,
Bid voor ons.
Wees ons genadig, spaar ons, Heere. Wees ons genadig, verhoor ons, Heere. Van alle kwaad, verlos ons Heere. Van alle zonden,
Van de macht des duivels.
Van pest, honger en oorlog,
Van den eeuwigen dood.
Door de verdiensten van den heiligen
Door zijne brandende liefde, 12.
Door zijnen ijver tot de bekeering der « zondaren, 2
Door zijne vurige begeerte naar den ^
marteldood,
Door zijne gedurige volharding in zijne g beloften van gehoorzaamheid, armoede ? en zuiverheid.
Door zijnen onvermoeiden arbeid,
Door de wonderbare verscheidenheid
zijner mirakelen,
In den dag des oordeels.
Wij zondaren, wij bidden U, verhoor ons Heere.
Dat gij ons tot een waarachtig leedwezen onzer zonden wilt brengen, wij bidden U, verhoor ons.
Dat Gij het vuur der Goddelijke liefde in onze harten wilt ontsteken, wij bidden U, verhoor ons.
Dat Gij ons deelachtig wilt maken van de voorspraak en verdiensten van den
201
heiligen Antonius, Wij bidden U, verhoor ons.
Dat Gij ons vaderla ad in den dienst van den heiligen Antonius wilt doen volharden, Dat Gij allen, die hunne toevlucht nemen tot den heiligen Antonius, gezondheid ST naar ziel en lichaam wilt verleenen, S Dat wij door de verdiensten van den § heiligen Antonius in alle soorten d van deugden mogen voortgaan, ^ Dat Gij allen minnaars en dienaars 2 van den H. Antonius in alles met g uwen zegen wilt voorkomen, 2
Dat Gij U gewaardigt ons te verhooren, o Jesus Christus, zoon van den leven- p den God,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden
der wereld, spaar ons, Heere. Lam Gods, dat wegneemt de zonden
der wereld, verhoor ons, Heere. Lam Gods, dat wegneemt de zonden
der wereld, ontferm U onzer. quot; Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heere, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heere, ontferm U onzer. Onze Vader, enz. V. Bid voor ons H. Antonius.
R. Opdat wij waardig worden der beloften van Christus.
GEBED.
O Heere Jesus Christus, die op den goeden vrijdag omtrent zes uren op het
202
Altaar van uw allerheiligste kruis hebt willen verheven worden, en omtrent negen ure uwen geest hebt willen geven in de handen van uwen hemelschen Vader, wij bidden U door uwe verdiensten, en door die van den H. Antonius, wiens ziel ook op eenen vrijdag haar afscheid heeft genomen van deze wereld, en wiens heilig lichaam ten derden dage begraven is, dat wij de vrucht van uwe verlossing en onze zaligmaking door de voorspraak van denzelfden patroon, in ons gedurig mogen gewaar worden, die met den Vader en den H. Geest leeft en heerscht, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
O God, die Uwe belijder den H. Antonius door gedurige mirakelen wonderbaar hebt doen uitschijnen, verleen ons genadig dat wij door zijne voorspraak en verdiensten , met zekerheid mogen verkrijgen, wat wij met betrouwen van U verzoeken, dit vragen wij U die leeft en heerscht met den Vader en den H. Geestes in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
1 Dag.
■ |
;
ff
Bladz.
1 Dag. De O verpriesters, de Schriftgeleerden en de Ouder
lingen des Volks houden raad om Jesus te vangen
en te dooden........................................1
2 » Jesus houdt met zijne Leerlingen het laatste
Paaschmaal..........................................5
3 » Jesus wascht de voeten zijner Leerlingen..........8
4 » Jesus voorzegt zijnen Leerlingen, dat Judas Hem
zoude verraden...................12
5 » Jesus stelt het allerheiligste Sacrament des Altaarsin. 17
6 » Jesus voorspelt aan Petrus deszelfs val......21
7 » Eenige trekken uit de afscheidsrede van Jesus aan
zijne leerlingen...................24
8 » Vervolg van de trekken uit de afscheidsrede van Jesus . 28
9 » Vervolg van de trekken uit de afscheidsrede .... 32
10 » Slot van de trekken uit de afscheidsrede......36
11 » Jesus bidt voor zich zei ven............40
12 » Jesus bidt voor zijne toenmalige leerlingen .... 43
13 » Jesus bidt voor alle Geloovigen...........47
14 » Jesus gaat met zijne leerlingen naar den Hof
Getlisemani, en bidt................51
15 » Doodangst van Jesus................56
16 » Jesus wordt door Judas met eenen kus verraden . 61
17 » Jesus maakt zich den genen, die hem kwamen
vangen, bekend..................66
18 » Jesus verbiedt om tegenweer te doen; laat zich ge
vangen nemen en binden: de Leerlingen nemen de vlucht.......................70
19 » Jesus staat voor Kaïfas..............75
20 » Er staan vele valsche getuigen tegen Jesus op. . . 79
21 » Jesus wordt door Petrus verloochend......84
22 » Jesus wordt door de wacht gruwelijk mishandeld . 88
23 » Jesus wordt van den Joodschen Raad des doods-
schuldig verklaard, en naar Pontius Pilatus den Landvoogd geleid.................93
Bla
24 Dag. Judas . berouw krijgende, brengt de dertig Zilver
lingen den Overpriesters en Ouderlingen weder, en verhangt zich...................
25 » De schijnheilige Overpriesters willen de dertig Zil
verlingen niet in de Offerkist werpen........
26 » Jesus voor Pil a tub gebracht...........
27 » Pilatus verklaart Jesus voor onschuldig......
28 » Jesus voor Herodes geleid............
29 » De moordenaar Barrabas wordt den Heer Jesus
voorgetrokken...................1
30 » Jesus wordt gegeeseld, met doornen bekroond en
bespot.......................\'•
31 » De gegeeselde en met doornen gekroonde Jesus
wordt aan het volk voorgesteld...........lê
32 » Jesus wordt door Pilatus tot den kruisdood over
gegeven ..............».......li
33 » Jesus draagt zijn kruis. IMcdedoogende Vrouwen
weenen over Hem.................13
34 » Jesus wordt gekruist. Hij bidt aan het Kruis voor
zijne vijanden...................14
35 » Jesus belooft den berouw hebbende moordenaar
het Paradijs....................14
30 » Jesus zorgt voor zijne Moeder...........IE
37 » Jesus roept tot zijnen Vader. Daarna zegt Hij:
ik heb dot\'st....................If
38 » Jesus zegt: het is volbracht ...........16
39 » Jesus sterft aan het Kruis.............16
40 » Groote wonderen verheerlijken den dood van Jesus
Zijn H. Lichaam wordt in het graf gelegd; het graf
wordt verzegeld en bewaakt............17
Paaschdag. Jesus staat heerlijk van den dood op.....18
Litanie van den H. Naam Jesus..............16
Litanie van het bitter Lijden en Sterven van onzen Heer
Jesus Christus.....................19
Litanie van den H. Antonius de Padua . . . . N......19