/
VAN HET
.NAAK
„J. I. DOEDES : De Leer der Zaligheidquot;;
TEVENS AANGEVULD MET
NAAK DE
B E L [J D E N l S S C H R 1F \'J\' E N
dei:
Nederiandsche Hervormde Kerk;
DOOH
Amicus Yeritatis.
Tweede Druk.
ZUTPHEïi,
(i ER RIT STA RIJ®.
(flKilA W. J. (i.)
in- een hoekje af* di/ een plaatsje zou willen (feren onder de Pontes asinorum of zoogenaamde ezelsbnujyen, yelieve de zaal.- ran het godsdienstonderwijs te beschouwen in overeenstenimitaj niet de mute waarnaar en de wijze waarop zij behartigd wordt. Van eigen onderzoek of zelfinspunning is al zeer weinig sprake: dezen ontbreekt Int uan lust of tijd. genen hapert het (tan stoffelijk rermogen tot aanschaf jing of aan geestelijken aanleg tot onderzoek der rereisrhte bronnen.
Deze overtuiging, op rijpe er ra ring gegrond, heeft mij geleid tot de sant en steil ing run dit werkje tot eigen gebruik. Moge hef. bestemd tot uitbreiding en aanrulling run een reel gebruikt en degelijk metho~ disrh ingericht catechetisch leerboek, ivaunnede het tot éen geheel alzóo is rerbonden, dat het zonder dit niet bruikbuur is, ook anderen eatccldsanten dan den mijnen tot zegen zijn !
Hij rluchtige inzage ran mijn\' arbeid, zrtl de deskundige lezer reeds bemerken, dat de rerdienste der oorspronkelijkheid mede voor een gedeelte ligt in het inlasschen en uitbreiden van wat geput is uit deze en gene bron, welker aanschaffing en beoefening den meesten catechisanten te veel geld en tijd zouden kosten.
Terecht bejummeren velen het, dat de toekomstige leden onzer Vaderlandsrhe Kerk niet muur door modernen en liberalen
alleen ■ maar al te zeer onbekend gelaten worden met den inhoud onzer Belijdenisschriften. Kr is dan ook waarlijk periculimi in mora of dringend gevaar, dat zich in toenemende mate eene Jftmmerhjke iniskennrng en verloochening van en ten slotte eene volslagen onkunde aangaande het belijdend karakter der Xederlundsche Hervormde Kerk zal openbaren.
Deze overtuiging heeft er zeer toe bijgedragen om mij te bewegen, in weerwil run de niet geringe moeite en inspanning, daartoe vereischt, deze uitbreiding en aanvulling te bewerken en voor de pers te bestemmen.
\\aar mijne bescheiden meening, mag dit werkje, mede ter opwekking van de aandacht, welke onze Belijdenisschriften zoo zeer verdienen, ook jeugdigen en zelfs m eerbeiaard en eenvoudigen lidmaten ter zelfoefening worden aanbevolen.
Dk Schuijvkh.
§ 1. Inleiding. De Heilige Selirit\'ten.
Vr. 1quot;. Waarin bestaat ons eeuwig heil? Joh. 17 : 3.
Wat verstaan velen door geluk? De vervulling van hetgeen zij begeeren.
Hoe zoeken zij het? Jez 55: 2.
Vr. 2quot;. W at leert de ondervinding omtrent den waren aard van het geluk? Jez. 57: 21 ; Ps. 119 ■ 165.
Vr. 2*. Zalig worden = behouden worden ; zaligheid = behoud, redding. Voorts: Bel. des gel., art. 2.
Vr. 3*. Goede tijding of blijde boodschap.
Vr. 3\'\'. Wat is de H. Schrift ? Het beschreven Woord van God. Joh. 5: 39; 2 Tim. 3 : 15.
Hoe lang zijn de meuscheu van de H. S. verstoken geweest? Tot op den tijd van Mozes , 25 eeuwen,
Hoe maakte God dan te voren Zijn Woord bekend ? Door mondelijke aanspraak en openbaringen. Gen 18 ; 1 ;
Wie heeft de H. S. doen beschrijven ? God. 2 T®. 3 : 16.
Wie hebben de H. S. beschreven ? Profeten, Evangelisten en Apostelen.
Waarom hebben zij in hun schrijven niet kunnen dwalen ? Joh. 16 : 13; 2 Tim. 3 : lö; 2 Petr. 1 : 20, 21.
Hoe noemt men dien invloed des H G. ? Goddelijke
ingeving.
Wat verstaat men door Goddelijke ingeving der H. 8 ? Opwekking en aandrijving door den H. G.; bijzondere openbaring Gods van onbekende zaken eu verborgenheden ; besturing tot juiste uitdrukking; leiding overeenkomstig Gods wil.
Welke bewijzen weet gij voor de Goddelijke ingeving ? De Godewaardige begrippen van den dienst, de grootheid en de z\'deleer van God ; de eenvoudigheid, invloed, gr-
1
2
trouwheid, onbaatzuchtigheid en overeenstemming der schrijvers; de bewaring des Bijbels ; de bevestiging der Bijbelleer door wonderen en de vervulling der profetieën.
Welke gronden hebben wij voor de waarheidsliefde der Bijbelsche geschiedschrijvers ? De eenvoudigheid hunner verhalen (Luc. 7 : 11 —17); de nauwkeurige opgave van plaats en tijd (Luc. 3: 1, 2); de oprechte vermelding hunner eigene gebreken (Matth. 18 : ï —4).
Is de H. S. Gods Woord of is Gods Woord in de H. S. ? De H. S. is Gods Woord ; want zij is de openbaring of het getuigenis Gods, de bekendmaking van Gods wil en is van Goddelijken oorsprong door de Goddelijke ingeving.
4. Bel. des gel., art. 3.
5. Bel. des gel,, art. 4, 5.
Vr. 5*. Omdat de Latijnsche vertaling, in de R. C. Kerk in gebruik, het oorspronkelijke woord, dat Verbond beteekent, door Testament heeft overgezet. Testament beteekent uiterste wilsbeschikking; Verbond beteekent verdrag. In deze beide beteekenissen komt het oorspronkelijke woord in de H. S. voor.
Vr. 5**. Het O. T. in geschiedkundige, dichterlijke en profetische boeken ; het N. T. in geschiedkundige boeken, brj^ven en éen profetisch geschrift.
Vr. ^a\'*. Het. O. T. in het Hebreeuvvsch, behalve een kletn gedeelte, dat in het Chaldeeuwsch geschreven is; hot Ni T. in het Grieksch. Van 1500 vóór tot omstreeks 100 na Chr.
Vr. 5\'\'. Wanneer en op wiens last is het O. T. in het Grieksch vertaald ? In 285, op last van Ptolomeüs Philadelphus, koning van Egypte.
Hoe noemt men deze vertaling ? Die der zeventigen of de Septuaginta.
Vr. 5****. Echt, als zij afkomstig zijn van den schrijver, wiens naam zij dragen of aan wien zij toegeschreven worden. — Ongeschonden, als zij zoo tot ons zijn gekomen als zij uit de handen der schrijvers kwamen. — Geloofwaardig, wanneer de daarin voorkomende berichten feiten mede-deeien, die geloof verdienen of werkelijk zoo geschied zijn.
Vr. 5e. Welke bewijzen zijn er voor de echtheid der H. S.? De Goddelijke ingeving; do bijzondere zorg van God in de vertaling der 70; de aanhalingen van hetO. T. door Jezus; de bewaring van het O. T. door de Joden; de voorzeggingen aangaande de ontrouw van Israël en de opkomst en zegepraal van het Christendom; de onafgebroken reeks van christensciirijvers tot op heden ; het eenstemmig geloof der christenen van elke belijdenis; de volledige erkentenis van de geleerdste vijanden des Christendoms.
Welke bewijzen zijn er voor de ongeschondenheid des Bijbels ? De Joden, wien het O. ï. heilig was, hebben daarvoor nauwkeurig zorg gedragen. De Massoreten toch waren Joodsche leeraars, uitsluitend belast met het overschrijven van het O. T. en het vaststellen van de verschillende tekstlezingen. Van de 3quot;\' tot de liquot; eeuw, dus 800 jaren, hebben vele en beroemde geleerden aan de Joodsche hoogescholen te Babyion en te Tiberias hun leven gewijd aan de nauwgezette berekening, tot zelfs in het kleingeestige, van de woorden, letters en toonteekens van den grondtekst (het Hebr.) des Bijbels. Zij mochten volstrekt geene enkele fout verbeteren ; maar als zij die maakten, moesten zij hun werk hervatten op een ander papyrus of perkament.
De oorspronkelijke handschriften des N. T. -zijn in de voor hen bestemde gemeenten bewaard gebleven en de vele afschriften maakten de vervalsching onmogelijk, daar die door onderlinge vergelijking te allen tijde zouden kunnen ontdekt gewerden zijn.
Maar er zijn toch verschillende lezingen (varianten) van 137 teksten in het N. T.? Ouder deze zijn er 32, waarvan de beide lezingen een gelijk recht hebben; terwijl in de overige 105 de lezing bepaaldelijk ten gunste van den aangenomen tekst pleit. Geene dezer varianten raakt eenig belangrijk punt der geschiedenis of evangelische leer.
Waaruit bewijst gij den Goddelijkeu oorsprong der H. S.? Uit de verborgenheden, die de Bijbel openbaart en uit de profetieën, die de Bijbel bevat. Hebr. 1:1; 2:4; Joh. 10 : 25; 13 : 19.quot;
4
Hoe noemt sii het boek, dat de H. S. bevat ? De Bijbel.
Wat beteekent dit woord ? Het Boek.
Hoe wordt de Bijbel nog anders genoemd ? De Schrift, Joh. 10:35; 2 Tim. 3; .16quot;; de Schriften, Matth. 22 : 29 ; Hand. 18 : 24; de heilige Schriften, Roru. 1:2; 2 Tim. 3 : 15; liet Woord, Ps. 119 ; 105; Joh. 17 : 14, 17 ; ile Woorden Gods, Rom. 3:2; de Wet, Joh. 10 : 34; 12 : 34; 1 Cor. 14 : 21.
Vr. 4?****. Neen. De boeker, des O. V., die van Mozes tot Maleachi, zijn geschreven van 1500 tot 520 voor Chr.; die des N. V., van Mattheus tot de Openbaring, zijn geschreven van 38 tot 97 na Chr. De geschiedenis van den Kanon of van de verzameling der H. S bericht ons de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de boeken quot;des Bijbels tot éenquot; bundel vereenigd zijn.
Vr. 5f. Waarom noemt men onzen Bijbel den Staten-Biibel ? Omdat hij op last der Staten is overgezet, 1620—1687.
Wat gelooft gij van het gezag des Bijbels ? De Bijbel is de grondslag en het richtsnoer van ons geloof, hetwelk bewezen wordt uit het getuigenis des H. G, eo uit de tastbare kenmerken van zijnen Goddelijken oorsprong. Bel. des gel., art. 5.
Vr. 6******. Omdat hij nu ook kan gelezen worden door hen, die de grondtalen niet verstaan.
Vr. 5s. Wat weet gij van de verdeeling des Bijbels in kapittels en verzen ? Deze verdeeling werd net allereerst gemaakt door Kardinaal Hugo, ongeveer 1210. Later, in de 15ft eeuw, behield Rabbi Mordechai Nathan, in eeue concordantie van het O. T., die hij maakte, wel de hoofdstukken-, maar verbeterde de versverdeeling De verdeeling van het N. T. in verzen is in 1545 door Robert Etienne bewerkt, die mede de verdeeling van het O. T. wijzigde.
Wat verstaat men door den Kanon fles Bijbeis ? Het woord Kanon beteekent lijst, wet of regel. De Kanon van den Bijbel is de verzameling van de gewijde boeken,
5
die tot regel van ons geloof dienen. De Bijbe! bestaat dus uit kanonieke (gewijde of ingegevene) boeken.
Wie was de verzamelaar van den Kanon der Joodsche Kerk (van de boeken des O. V.) ? Ezra. Hij verdeelde ze in 3 klassen: de Wet, de Profeten en de Heilige Schriften (Hagiógrapha).
Wie was de verzamelaar van den Kanon der Christelijke Kerk (van de boeken des N. V.)? Die zijn waarschijnlijk bijeenverzameld door mededeeling van de oorspronkelijke geschriften aan andere gemeenten. Zij zijn, na nauwkeurig onderzoek hunner echtheid, iu het begin der 2\' eeuw met goedkeuring van alle kerken aangenomen.
Vr. 6quot;. Wat is dus de bestemming des Bijbels? Om zondaren: 1. Gods barmhartigheid in Christus te open baren ; 2. te herscheppen naar de gelijkenis Gods; 3. op te kweeken in wijsheid, liefde, geloof en heiligheid; 4. te bekwamen tot verheerlijking Gods; 5. te leiden tot verheerlijking met Christus.
Welke zijn de gevolgen van het veronachtzamen van Gods Woord? Hebr. 2 : 2 — 4.
Vr. 6*. »Gods Woordquot; beteekent in de H. S.: Gods bevel, gebod, voorschrift, belofte, toezegging of betirei-ging. »De Schriftquot; of tde Schriften,\' beteekent in liet N. T. de H Schriften in het O. V.
-tr /•*« quot;Tquot; i 1 ben hen dus te beschouwen als onder
Vr. 6quot;. Welk is het onderscheid tusschen de Kanonieke en de Apocriefe boeken ? De eerste dragen het kenmerk der waarheid, de laatste dat der verdichting.
Vr. 6***. Zij kunnen ons voorlichten bij de tijdrekenkunde van de Babylonische gevangenschap tot op de komst van J. C. Bel. des gel., art. 6.
Vr. 6\'1. En aan de overlevering? Zij maakt ons bekend met de wijze, waarop de afwykingeu van Gods instellingen zijn ingeslopen. Joh. 21 : 23quot;; Matth. 28 : 151.
Vr. 7*. Het maakt ons bekend met Gods openbaring aan Israël en met de voorbereiding der verschijning van J. G.; zoomede mei de ongenoegzaamheid van de bedee-
(j
ling der wet tot rechtvaardiging des zondaars en tot verheerlijking Gods.
Vr. 7**. Zonder de voorlichting des O. T. zouden velerlei gebeurtenissen, toestanden en denkbeelden, in het N. T. vermeld, onverstaanbaar voor ons zijn.
Vr. 7C. Wat is de hoofdinhoud van het O. T.? 1. De geschiedenis van de eerste eeuwen der wereld; 2. de burgerlijke en godsdienstige Joodsche wetten ; 3. de geschiedenis van Israël tot 500 voor dir.; 4. de profetieën.
Vr. 8a. Wat is de hoofdinhoud van hetN. T.? 1. De geschiedenis van het leven van Jezus ; 2. de geschiedenis van de aanvankelijke verbreiding van het Evangelie; 3. De ontwikkeling van de christelijke geloofs- en zedeleer; 4. de profetieën.
Vr. 8*. Omdat Jezus de Hoofdpersoon in het N. T. is en dit ons leert wat Hij gedaan heeft om verlorenen te behouden en wat dezen te doen hebben om aan het verderf te ontkomen.
Vr. 9°. Hoe moet dus de Bijbel gelezen worden? Met eerbied en leergierigheid, onder den invloed des H. G. en de begeerte naar de gehoorzaamheid aan en de vertroosting van Gods Woord. Ps. 111 : 10; 119 : 18; Jez. 60 : 5quot;; 1 Cor. 2 : 13.
Vr. 9*. Hoewel de Bijbel niet overal terstond door ieder kan verstaan worden en men zekere hulpwetenscbap-pen daartoe noodig heeft, is toch datgene, waarop het vooral aankomt, niet moeielijk te verstaan.
Vr. 9**. Recht tot het lezen van den Bijbel hebben wij als tot dat van elk ander boek. Verplicht zijn wij om den Bijbel te lezen, omdat daarin de weg der zaligheid wordt aangewezen.
Vr. 9***. De Bijbel worde gelezen onder den invloed des gebeds, met onverdeelde toewijding en belangstelling, in heiligen ernst en aandachtige overweging onder voorlichting des H. G.
Vr. 9d. Wat behoort tot een vruchtbaar lezen van den Bijbel ? Dagelijks in den Bijbel elk boek in zijn geheel achtereen te lezen; de bedoeling, den samenhang en het
7
overeenstemmend geheel des Bijbels te overdenken ; het getuigenis der profeten aangaande Christus op te merken; het eenig middel tot behoud des zondaars recht te ver-staan; op de typen in het O. ï. te letten; de betee-kenis recht te verstaan van het woord Verbond (der gehoorzaamheid of het werkverbond: Gen. 2 : 9 ; 3 : 22—24 ; der beveiliging: Gen. 9: 9—17 ; des eigendoms : Gen. 17 : 1 —13 ; Ex. 19: 1—7 ; Deut. 9 : 5 —11 ; des koning-schaps : 2 Sam. 7: 12—16; Ps. 89: 20—25; der verlossing en genade of het genadeverbond : 2 Tim. 1:9; Hebr. 8:6 — 12) en Wet (ceremoniëele en zedewet); Bijbelsche aardrijkskunde en zeden en gewoonten der oude Oostersche volken, benevens de tijdrekenkunde des Bijbels, te beoefenen.
Wordt het lezen van den Bijbel in den Bijbel aangeprezen ? Ja, zeer nadrukkelijk. Luc. 16 : 29; 2 Tim. 3:15, 16; Joh. 20:81; Col. 4:16; l Cor, 1:1, 2; 2 Cor. 1: 1 ; 2 Petr. 1:1; Joh. 5 : 39.
Geven de duistere plaatsen in de H. S. recht om het Bijbellezen te verbieden? Volstrekt niet; want zoowel als er staat: Deut. 29: 29% lezen wij ook: Deut. 29 : 29b. Behalve de teksten, in het vorige antwoord vermeld, leze men nog; Hand. 17 : 11.
Geef mij eens op de schrijvers, den ouderdom, den hoofdinhoud en het karakter van de Bijbelboeken in het O. en N. T.
8
w
CD
ö P^
I
6
\'M §
3 S
s
02
1=
\'g §
a
:U J
IJ?
LT co
II
S S_ gt; =„
-go
-i g \'43
= M i i\'i
1
p
Ë S S - g
O
Siquot;
§ t
S
O CN
1.1
.5 ^
-a ^
2 ï ^3
I J
0 g
sS Si
top
fs|« ■s £ ? §
01 Mg gt;-td gt;
s
£ S 1|
ts
v §
/S1
I gt;
\'f\' l
§ ?3 | ||||||||||||||||||||
|
•?spjooii ps^UBV
s
I
fS
-è
M 05
S s
,—; o
s-3 li
I ï
-1
s
S
£
w
K
O
§■31 = S = ^=i ggt;l
5, bo\'E ^1 ii ac 5
w s =• ^ c 5« a gt;0 ^ - %-Z£
o o \'o a, quot; -
liltlfilllll CC
ê-zn
5
^ K-S x
gt; -r4\'^ g quot;
~ fc,quot; \'5 O Mc 3
a \'ë bü^ ^ ®^-2 o.S.S S-B c b ; °
.\' C ^
O
O gt; 1^
g i
g
M
s
,9
T
I
1
I
£ quot; II
s§
I ë
ï
I
a
2 _ quot;i
« ~ I
\'A
I
•^spjooq [Ü^UKV
|
i d \'-1 o |
quot;S
3 2
cg
£
il I
3 |
s 0 | |||
. __ |
b0 |
tx\' \' | ||
~ O O .— S tü 1 § |
0 r-^ 1 |
Prediker |
c; *5 c |
a 0 ; Cl |
£ I
O M S
iS1
s g; a c C s
^ rlêjl lil^j
l|
OJ
O
i § _ §1 £ I-
fi ;2 m ® i 5
s-ilil
M ii CÜ O lt; gt;quot;*
S-
— Ph
s
^3 ci
O)
Ph
■i
O i;
\\ H «
•I 3 w ii ^
i
£ lt;
S quot;S
lt;1
.3
rg
i
gt;■. .
0 gt;—1
gt;. e.
CC c
1 1 trj
•d
n
SD
.= O S
^ z. o
^ d S 1^1 iS
|j cft| .1 M ^ g)o3«5g^.s ~D6oS -3-3 „-.SPa S
\'M g l-S-ë 1 l| I
i? = quot;S -lt;
i-PI
i3Q | sr
-6 «
ii ■s -
II
•ïspjoöq pnuTty
CM L-
I
O 00
O
O
co
zr
I
s I
I -s
S ^
^ s
NJ H-5
s
a
. 2
166
! \'S\'
_ o* • ^ te a,
i|i|-s.° ■
,£~ 5 J\'-S
ÜlêÜI
til 11 Ij?
h-tg-m
Jfcifiia 111 £:f gil
K c-
:ï=? pö H
K
I
I
•c
=
3 ^-5
s
_o
è I
CO r;
O O
3 quot;S
O
15 i s
a
\'!JSp_JUOT[
\'^quot;V
2
s ■lt;
i s
c
O
s
O
~
5
!o
0
14
15
Vr. 10. Waaruit bewijst gij, dat er een God is ? Uit de natuur en de H. Schrift.
Vr. 10a. Door welke natuurlijke middelen kan de mensch God leeren kennen ? Uit de werken der schepping (Rotn. I: 20; I\'s. 19:2; 104: 24); der Voorzienigheid (Hand. 14 : 17); en de stem des gewetens (Eom. 2:14,15).
Vr. 10*. Omdat de kennis van God leidt tot erkentenis van, liefde jegens en gehoorzaamheid aan God.
Vr. 10\'\'. Waarom is de Godverloochening dwaas ? Ps. 14: 2.
Is de kennis van God ook in de wet Gods geboden ? Gat. vr. 94.
Wat is God? Joh. 4: 24; Matth. 5: 48.
Wat is Godsdienst ? Godsvereering of verheerlijking vau God door een leven in gemeenschap met Hem. Of; Oprechte vereering van God, op zuivere kennis van Hem gegrond en naar Zijn\' wil ingericht.
Wat is afgoderij ? Gat. vr. 95.
Geef bewijzen van de schadelijkheid van verkeerde begrippen omtrent God en Godsdienst. 2 Kron. 33: 1—6 ; Hand. 17 : 24 — 31 ; 26 : 9—11 ; Rom. 1 : 21 ; 10 : 2.
Vr. 11*. Omdat harmonie en orde in de schepping en onderhouding der wereld aan éene laatste oorzaak doen denken. Bel. des gel., art. 1.
Vr. 11**. Wij kunnen door de natuur opklimmen tot een duister bewustzijn, dat God bestaat; maar toch slechts onvolkomen eenige eigenschappen Gods, zooals: Zijne macht, wijsheid en liefde, leeren kennen. Rom. 1 : 20.
Vr. 11quot;. Ook door het geweten? Rom. 2: 15.
Wat is de natuur en wat is de schepping? De natuur is de zichtbare schepping. De schepping is de gansche omvang van al wat uit niet is voortgebracht.
Vr. 11***. Rom. 1 : 18—21.
Vr. II****, Omdat de natuur voor den onreinen,
16
zondigen en schuldigen mensch zwijgt van genade en verzoening.
Vr. 11quot;. Welke zaken, tot de zaligheid vereischt, mist de natuurlijke godsdienst ? Hij biedt geen middel tot uitdelging der zonde; geene belofte van vergeving; geene beweegredenen tot heiligmaking; geene genadekracht tot verbetering van het leven.
Hoe komt de mensch tot zaligmakende kennis ? E\'oor bovennatuurlijke openbaring. Zij is in de H. Schrift vervat.
Wat verstaat men door bovennatuurlijke openbaring ? De mededeeling van godsdienstige kennis, welke God den mensch gegeven heeft door hoogere middelen dan die onzer natuurlijke vermogens. Zij is in de H. Schrift vervat. 2 Petr. 1:19.
Hoe kan men de bovennatuurlijke openbaring verdeelen ? In : 1. mondelijke, aan personen, van Adam tot Abraham, 2000 jaren; 2. aartsvaderlijke, aan éene familie, van Abraham tot Mozes, 430 jaren ; 3. geschrevene of wets-openbaring, aan een volk, van Mozes tot Christus, 1500 jaren ; 4. Christelijke openbaring, aan alle volken.
Welke openbaringen bevat de Bijbel ? Aangaande de schepping; de natuur van God, menschen en engelen; de onsterfelijkheid der ziel; de bestemming van den mensch ; het ontstaan van het kwaad in de wereld en het verband tusschen zonde en ellende ; de ijdelheid van het ondermaansche; de heerlijkheid der geloovigen in den hemel.
Welke profetieën behelst de Bijbel?
Voorzeggingen betreffende J. C. ; vervulde voorzeggingen betreffende den Messias, de Joden, vele volken der oudheid; onvervulde profetieën betreffende den staat der Kerk en het Godsrijk op aarde.
Vr. li*****. Dat God de Oorsprong is van al hetgeen onderscheiden van Hem bestaat of van het stoffelijke en geestelijke.
Vr. llf. Wat is de beteekenis van het le der 12 geloofsartikelen ? Cat. vr. 2(3.
Wat zijn engelen ? Hebr. 1:14; Ps. 104 : 4 ; 103 : 20, 21.
17
Wat zijn afgevallen engelen ? Judas ; 6.
Wie is de overste der afgevallen engelen ? Matth.
10 ; 25b ; 12 ; 24,
Wat zijn de goede engelen voor de geloovigen ? Hebr. 1 : 14 ; Ps. 91 : 11. 12 ; 34 : 8 ; Luc. 15 : 10 ! 1 Petr. 1 : 12b ; Matth. 18 : 10.
Yr 14****** Bel. des gel, art. 12b 1. Ook nog: Matth. 26 : 53; Luc. 15 ; 7. 21\'. Ook nog: Luo. 8:12; Hebr. 2 : 16.
12. Ook nog: Ps. 102 : 27, 28; Mal. 3 : G; 1 Sam. 15 : 29b.
\\rr. 12a. Waarin moet God al gekend worden? In Zijü Wezen: Spr. 8 : 14; in Zijne Namen : Gen. 32: 28: Richt. 13 : 18 ; in Zijne Eigenschappen : 1. Joh. 1:5; 4 : 8 ; eu in Zijne Personen : Hebr. 1 : 3.
Wat weet gij van Gods wezen ? 1 Tim. 2:5; Kom.
11 : 33; Joh. 4 : 24a; Matth. 5 : 48.
Vr. 12*. De Zijnde, Hij die werkelijk is. Ex. 3: 24m. Vr. 12\'\'. Waarom draagt God Namen ? Ter onderscheiding van de afgoden en ter openbaring van Zijü Wezen.
Welke is Gods heerlijkste Naam ? Ex. 6 : ib; 2 ; Jez. 42 : 8quot;.
Wat beteekent die naam ? Ex. 3:14; 6 : 2.
13. Ook nog: 1 Sam. 16 : 7b; l Luc. 16 : 15a; Gen. 39 : 911 ; Matth. 6:31, 32.
Vr. 13*. Menigmaal denken wij alsof Gr.d niet van verre onze gedachten kent; menigmaal spreken wij, alsof God, die het oor plant, niet hoort; menigmaal doen wij alsof de oogen des Heeren niet de gansche aarde door-loopen.
14. Ook nog: Ps. 115 : 3b.
Yr. 14*. Grooter bewijs van Gods almacht dan de schepping is er niet.
Vr. 14**. Uit het wel doordacht, volkomen redelijk uitgevoerd plan van Gods machtsbetoon in de schepping.
Vr. 15il. Betoont God Zijne liefde ook op onderscheidene wijze ? Ex. 34 ; 6, 7a.
Vr. 15*. Luc. 6 : 35 Matth. 5 : 45\'.
Vr. 15**. De heilige veroatwaardiging Gods overliet afkenrens- en veroordeelenswaardige in het voorwerp Zijner liefde. De toorn Gods is te verklaren juist omdat God liefheeft en dus niet haten kan.
Vr. 15***. De zending van Zijnen Zoon J. C. Joh. 8 ;16
Vr. 16****. De goddeloozen niet; want Hebr. 10 : 31 en 12 : 29. Maar de godvreezenden, die voor Gods liefde een geopend oog en hart hebben ; want liefde wordt alleen door liefde begrepen, gewaardeerd en genoten. 1 Joh. 4 : 19.
17. Ook nog: Matth. 19 ; 37m.
Vr. 17a. Wat verstaat men door Gods Eigenschappen ? De deugden en volmaaktheden, aan het Goddelijk Wezen eigen.
Zijn zij van God zeiven onderscheiden ? Neen, zij zijn God zelf. 1 Job. 1:5; 4 : ; Amos 4:2quot;; Hebr. 6 : 13.
Hoe worden zij verdeeld of onderscheiden ? Er zijn Eigenschappen, die behooren tot Gods verstand: Gods alwetendheid, wijsheid ; tot Gods ivil: Gods vrijheid, heiligheid, rechtvaardigheid, goedheid, almacht, standvastigheid, waarheid; en tot Gods wezen : Gods eeuwigheid, onafhankelijkheid, eenvoudigheid, overaltegenwoordigheid, onveranderlijkheid, zaligheid
Worden de Eigenschappen Gods ook nog anders verdeeld of onderscheiden ? Ja, die van Gods Wezen zijn onmededeelbare en die van Gods verstand en wil zijn mededeelbare Eigenschappen Gods. Gen. 1 : 26il\'; 1 Joh. 3 : 2 ; 2 Petr. 1 : 4.
Geef mij eens eene nadere beschrijving van Gods onmededeelbare Eigenschappen.
Gods onafhankelijklieid: Hij is van, bestaat door Zich zeiven, Gen. 17 : 1\'; Hand 17 : 2511 ; eenvoudigheid: Hij is in alles een in Zich zeiven, zonder samenstelling van verscheidene deelen of zaken ; Deut. 6:4; eeuwigheid: Hij is zonder begin, vervolg of onderscheid van tijd en einde, Ps. 90 : 2 ; 2 Petr. 3:8; Ps. 102 : 28; overal-tegenwoordigheid : Hij is de alomtegenwoordige Geest, het
19
onbeperkte Wezen, Jer. 23 r 23, 24; onveranderlijkheid: Hij is de Koning van het onbewegelijk Koninkrijk, Mal. 3:6; Jac. 1 : 17; zaligheid; Hij is de fontein, de volheid des geluks, 1 Tim. 6 : 15™.
Is God alleen in Zijn Wenen overaltegenwoordig? Neen, ook in Zijne werkingen. Hand. 17 : 27.
Waarom wordt dan zoo bijzonder gezegd, dat God in den hemel is, Jez. 66 : 1quot; ? Daar vertoont God Zijne heerlijkheid meer dan elders.
Hoe rijmt gij Gen. 6 : 6 en 11 : 5 met Gods onveranderlijkheid? Het eerste is verandering in Gods werk, maar niet in Zijn wil of Wezen. Nam. 23 : 19. Het laatste duidt geene verandering aan in Gods wezenlijke tegenwoordigheid, maar in de meerdere of mindere vertooning derzelve.
Waarom noemt gij deze Eigenschappen onmededeelbaar ? Omdat er geene do minste gelijkheid van in eenig schepsel is.
Welke zijn de mededeelbare Eigenschappen Gods?
Gods: wetenschap, de volmaaktheid Gods, waardoor Hij volmaakt van eeuwigheid alles in Zich weet. Hand. 15 : 18; 1 Joh. 3 : 20; tuil, de volmaaktheid Gods, waardoor Hij Zijn besluit uitvoert en Zijn bevel openbaart, Jez. 46 : 10\'; macht, de volmaaktheid Gods, waardoor Hij doen kan wat Hem in Zijne wijsheid en liefde behaagt, 2 Kron. 20 : 6; Matth. 19 : 26\'; Ps. 33 ; 9; rechtvaardiyheid, de volmaaktheid Gods, waardoor Hij de bron der zedelijkheid is, die het goede beloont en het kwade straft, Ps. 11 : 7; 5 : 5 — 7; Hab. 1 : 13; Hom, 2:6, 11; goedheid, de beminnelijkheid Gods omtrent Zijne schepselen, Ps. 4 : 7, 8; Matth. 5 : 45\'; genade, de goedheid Gods, waardoor Hij zonder inzicht van \'s menschen waardigheid weldoet, Ex. 33 : 19\', Eom. 9 : 16; barmhartigheid, de goedheid Gods, waardoor de zondaar in den genadestaat hersteld wordt, Ex. 34 : 6; Ef. 2:4; lankmoedigheid, de goedheid Gods, waardoor Hij de straf uitstelt, ter bekeering en overtuiging, Eom. 2:4; hoogheid, het oppergezag Gods boven alle schepselen, Hom. 9 : 18, 20.
20
Tot hoe ver strekt zich Gods wetenschap uit? Tot alwetendheid, 1 Joh. 3 : 20\'; Ps. 147 : 4; 139 : 2.
Hoe wordt Gods wil onderscheiden? In den wil van Gods besluit of Gods verborgen ivil, d. i.: Gods eeuwig voornemen, waardoor Hij alles uitvoert in den tijd, Ef. 1:11, en in den wil van Gods bevel of Gods geopenhaarden toil, dien Hij ons tot een\' regel voorschrijft, Eom 12 : 2.
Naar welken wil Gods moeten wij ons schikken? Naar beide; naar den eersten in geloof, naar den laatsten in gehoorzaamheid, Deut. 29 : 29.
Hoe ver strekt zich Gods macht uit? Tot almacht, waardoor God alles doet wat Hem naar of in Zijne wijsheid en liefde behaagt, Matth. 19 : 26b; Ps. 33 : 9.
Wie heeft voor anderen Gods rechtvaardigheid ondervonden ? Christus.
Wie zullen haar voor zich zelven ervaren? Alle men-schen, öf in Christus öf in zich zelven.
Waarin bestaat Gods goedheid in bijzonderen zin? Ps. 36 : 7; Joh. 3 : 1G. \'
Dus in de uitlating Zijner weldadigheid en liefde jegens Zijne schepselen, de menschen, bovenal Zijne gunstgenooten.
Hoe velerlei genade is er ? Er is algemeene genade, Hand. 17 : 25i, 28% en bijzondere oï zaligmakende genade, Gen. 6 ; 8; Matth. 1L : 25; Luc. 1 ; 30; Hom. 3: 24.
Vr. 18il. In welke betrekking staat God tot de natuur? Als Schepper en Onderhouder?
Wat is scheppen? Iets voortbrengen uit niets of door eene almachtige daad van een\' enkelen wil.
Vr. 18*. Aan de voortdurende betrekking der Schepping tot God, die haar onderhoudt en bestuurt en aan do gemeenschap met God, die daardoor mogelijk is.
Vr. IS1\'. Hoe wordt Gods Voorzienigheid onderscheiden? In onderhouding, Hebr. 1 : 3m; medewerking, 1 Cor. I2:6beu regeering, Ps. 93:1. Bel. des. gel., art. 12% 13. Cat. vr. 27^ 28. \'
Vr. 19*. In betrekking tot mijn tijdelijk welzijn en eeuwig geluk.
Vr. 19**. Zij zijn betrekkelijk. Wat ons aftrekt van
21
de hemelsgezindheid, is tegenspoed en daarvan is de zoogenaamde voorspoed maar al te vaak de oorzaak. Wat ons leidt tot de hemelsgezindheid, is voorspoed en daartoe is de zoogenaamde tegenspoed vaak de prikkel. De tegenstelling tnsschen voor- en tegenspoed valt eigenlijk weg, als men gelooft. Kom. 8 : 28.
Vr. 20*. Ja zeker. Matth. 10 : 29, 30.
Vr. 20b. Is dat niet tot oneer van God? Neen, want het is Hem geene oneer, dat Hij die geschapen heeft ; Hij behoeft er geene grootere dingen om te verzuimen en Hij voert er dikwijls groote zaken door uit.
Bemoeit God Zich ook met \'s menschen vrijwillige daden? Ongetwijfeld. Spr. 16 : 9; 1 Sam. 23 : 26—28; Jac. 4: 13 —17; Spr. 21 : 1; 2 Sam. 17 : 14; 1 Kon. 12 :15; Luc. 2:1; Joh. 19 : 11quot;; 1 Sam. 9 : 1-16.
Bemoeit God Zich ook met het zoogenaamde toeval? Spr 16 ; 33.
Bewijs dit uit voorbeelden der Bijbelsche geschiedenis. 1 Kon. 22 : 34; Esth. 6 : 1 enz.
Vr. 20**. De ruensch is in zoo verre vrij in zijnquot; wil, dat hij een bewustzijn van eene zedelijke verplichting (of een geweten) heeft; maar in zijn doen is hij het volstrekt niet. Spr. 16: 1, 9; 21 : 1.
\\7r. 20e. Bestuurt God ook de goede en kwade daden der menschen? 1 Kron. 29 : 14; 2 Kron. 30 : 12; Hand. 14 : 27; Gen. 50 : 20. Voorts: Gen. 20 : 37; 1 Sam. 25; Hand. 8 : 1 — 8,
Beschikt God ook over ons leven en onze lotgevallen ? Dan. 5 : 23\'; Hand. 17 : 26, 2Sa.
Bewijs dit met voorbeelden uit de Bijbelsche geschiedenis.
Jozef, Mozes, Ruth, David, vooral onze Heere J. C. Hand 4 : 27, 28.
Wat moet het geloof aan Gods Voorzienigheid op ons uitwerken? Geduld, Job 1 : 21\'; 2 : lO111; onderwerping, Lev. 10 ; 3\'; dankbaarheid, Gen, 32 : 10; 1 Sam. 30 : 6b; Kom. 8 ; 28a; voorts: Hand. 27.
Vr. 21a. Hoe veel Personen zijn in het Goddelijk Wezen ? Drie: Vader. Zoon en H. Geest.
Is het woord Drieëenheid Bijbelsch? Ofschoon men het niet vindt in den Bijbel, is het toch aan den Bijbel ontleend. 1 Joh. 5 : 7.
Wat beteekent hier het woord Persoon ? Zelfstandigheid, Hebr. 1 : 3a.
Geef bewijzen voor de Drieëenheid uit het O. en X.T.
Uit het O. T.: Gen. 1 : 2O; Ps. 33 : ö; 45 : 8; 110 : 1. Uit het N. T.: 1 Joh 5:7; iMatth. 28 : 19; 2 Cor. 18 : 13; Matth. o : 1lt;), 17.
Zijn de drie personen in het Goddelijk Wezen van elkander afgescheiden of onderscheiden ? Zij zijn van elkander onderscheiden,
Is dan niet uitsluitend de Vader de Schepper, de Zoon de Verlosser en de H. G. de Heiligmaker ?
Neen, zeker niet. Joh. 1 ; 3; Hebr. 1 : 3ra; Col. 1; 16; Ef. 3:9\'; Gen. I ; 2l; Ps. 33 : ü1; Tit. 3 :4, 5«; 2 Tiiu. 1 : 9a; Tit. 3 ; 5, ü; Ef, 2 : 4, 5a, God de Vader is de Schepper, de Oorsprong, die door den Zoon het werk der Schepping heeft uitgevoerd en van Wie beiden de H. G. uitgaat. De Zoon staat dus in betrekking tot de schepping en heiligmaking, gelijk ook de H. G. tot de schepping en verlossing.
Geef bewijzen voor de Goddelijke natuur en het zelfstandig bestaan van den Zoon en den Geest, onderscheiden van den Vader.
Matth, 28 : 19; 2 Cor. 13 : 13; Joh. 1 : 1-3; 1 Cor. 12 : 11; Joh. 14 : 26; Bel. des gel , art. 8.
Op welken grond erkennen wij Vader, Zoon en H, G. als één God? Cat. vr. 25. Bel. des gel., art. 9.
§ 3. Over den mensch en de zoude.
Vr, 22a. Wanneer leven wij in de gemeenschap met God? Als wij den eenigen troost in leven en sterven genieten.
23
Welke is die troost ? Cat. vr. 1.
23. Rom. 3 : 23 ; Gen. 8 : 21c ; Bei. des gel,, art. 14.
Vr. 28a. Hoe wordt deze 23e vraag beantwoord in
Cat. vr. 5 : Kunt gij dit a! volkomenlijk houden ?
Wat beteekent hier al en volkomen? Al, wat God in Zijne wet gebiedt; volkomen, wat voldoet aan den geheeleu eisch van God in Zijne wei.
24. Kom. 5 : I2a.
Vr. 24a. Cat. vr. 7.
Vr 24*. Adam en Eva. Naar Gods beeld beteekent in ware gerechtigheid en heiligheid. Zij hadden hierin euiige gelijkenis aan God7 dat zij redelijke, zich van zich zclven bewuste, onsterfelijke wezens waren.
Vr. 24b. Wat is er in den mensch nog van Gods beeld? De menschelijke geest met vermogens en aanleg, verstandig denken, vermogen om God té kennen (niet de kennis zelve), vrijheid in gebruik en misbruik van krachten en vermogens, heerschappij over de dieren.
En wat is er van verloren gegaan ? De onschuld, het ongestoord levensgeluk, de reinheid en klaarheid der Gods-kennis, het vermogen om God te dienen en lief te hebben, de aanschouwing van het Goddelijke en de onsterfelijkheid des lichaams.
Welke beteekenis heeft dus de volstrekte waarheid, dat de mensch Gods beeld verloren heeft ? Dat het leven Gods in hem is afgesneden, waardoor hij het vermogen en het genot van de gemeenschap met G-^d ten eenen-male mist.
Vr, 24**. Gen. 2 : 16, 17.
Vr. 25a. Wat is de staat der reinheid? De oorspronkelijke toestand des menschen in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Col. o : 10 ; Ef. 4 : 24.
Wat is het geweten ? De overtuigende kracht, die de kennis van goed en kwaad op den geest des menschen uitoefent.
Vr. 25*. Dit is onverklaarbaar; want zij waren beiden rein en de zonde is iets onnatuurlijks, geheel en al onredelijk. Alleen „moedwillige ongehoorzaamheidquot; kon hen gehoor doen geven aan het «ingeven des duivels.quot;
24
Vr. 25**. O,\'iidat het gebod zeer licht was en beiden rein waren.
Vr. 25° Cat. vr. 9.
Wat bracht hen ten val ? Ongeloof, hoogmoed en zondige lust, door de verleiding in hen verwekt.
Welke waren de gevolgen van den val? Het verlies van Gods beeld; het gevoel der naaktheid; een ontrust geweten; de verdrijving uit het Paradijs; de onderworpenheid aan allerlei rampen en den dood.
Vr. 25***. O ja, God had de overtreding kunnen voorkomen, als Hij maar het gebod in het geheel niet gegeven of den Satan maar elke gelegenheid afgesneden had om met den mensch in aanraking te komen. Maar Adam en Eva konden niet in ware gemeenschap met God leven, als zij niet in de gelegenheid kwamen om in eenheid van wil Hem te gehoorzamen, overeenkomstig hunne bestemming.
Vr. 25d. Cat. vr. 6.
Vr. 25****. Omdat God den mensch in een sta at van zedelijke vrijheid heeft geschapen, waardoor hij de gaven tot eene volkomene gehoorzaamheid aan God bezat. Pred. 7 : 29.
Vr 26a. Waarom werden zij uit het Paradijs verdreven ? Gen. ; 22—24.
Waarom is de dood de bezoldiging der zonde? Omdat door den val het leven Gods in den mensch is afgesneden.
Vr. 27a. Ia welke betrekking staat onze verdorvenheid tot de ongehoorzaamheid van Adam ? Adam en Eva waren onze stamouders en alzoo de vertegenwoordigers van ons geslacht, zoodat hunne onreinheid zich tot al hunne nakomelingen heeft voortgeplant. Job 14:4; Joh. 3:6°.
Vr. 2?*. Ofschoon dus de mensch door de zonde Gods beeld heeft verloren en het leven Gods in hem is afgesneden, is dit oorspronkelijk beeld hem eisch en middel tot de herstelling van zijn\' reinen staat.
Vr. 27b. Wut is de mensch? De mensch, het pronkstuk van Gods schepping op aarde, is een redelijk, zede-
lijk wezen, dat naar het lichaam aan de dieren, naar den geest aan de engelen nabij komt.
Vr. 27**. Gen. 2:7,quot; 20—24; Ps. 139:14; Job 35:11; Matth. 18:28; Gen. 1:31»; 26, 27.
28. Bel. des gel., ait. 15.
Vr. 28a. Wat is de hoogste graad der zonde? Verbreking van Gods gebod.
Wat i.« eigenlijk verbreking van Gods gebod? Een gebod stellen, dat ten doel heeft zich tegen Gods gebod te stellen.
Vr. 28*. Neen, ook met gedachten.
Vr. 28b. Is er onderscheid tussehen zonde en zonden ?
In het algemeen verstaat men door zonde het zondig beginsel, de onreinheid van het hart des menschen. De overtredingen, misdaden, die uit de zonde voortvloeien, zijn zonden of zondige daden.
Hoe velerlei zonde is er? Tweeërlei: erf- en dadelijke zonde.
Hoe komen wij aan de erfzonde ? Door toerekening, de schuld der zonde, Kom. 5:19; 1 Cor. 15:22; en door overerving, de smet der zonde. Job 14:4; Ps. 51:7.
Wat is de schuld der zonde? De onderworpenheid aan de straf, om Adams zonde, Hom. 5: 18.
Wat is de smet der zonde ? De inklevende verdorvenheid des menschen, Gen. 8 : 21c; Joh. 3:6; Eom. 6: 12, 13.
Welke zijn de gevolgen der zonde in dit leven ? liom. 6:21; Joh. 8:34; Jez. 57 : 21.
Geef bewijzen uit de Bijbelsche geschiedenis. Gen. 3: 10 ; 4:13, 14; 42:21; Richt. 1:6, 7; 1 Kon. 21 : 27.
Staan de rampen altijd duidelijk in verband met het zedelijk bestaan des menschen ? Zoo oordeelden de vrienden van Job en ook de Joden in Jezus\' dagen. Maar Jezus wederspreekt dit, Lucas 13:1—5; Joh. 9:3.
Gat. vr. 10.
Vr. 28**. Neen, ook als wij iets doen of niet nalaten wat God verbiedt. Overtreding is zonde; maar tekortkoming ook.
Vr. 28***. Naarmate van het beginsel waaruit, van
26
het doel waarmede, van de omstandigheden waarin en van het licht waaronder wij zondigen, verzwaart of verlicht de schuld, die op de zonde rust, Jac. 4 ; 17; Luc. 12: 47; 48.
Vr. 28d. Wat is de wet van God? De openbaring van Gods wii.
29. Cat. vr. 4.
Vr. 29a. Wat noemt de Heere Jezus het eerste, wat het tweede gebod ? Het eerste eischt de liefde tot God boven alles ; het tweede de liefde tot den naaste ais zich zei ven.
Hoe kan Jezus het eerste gebod het groote noemen, als het tweede hieraan gelijk is ? Het eerste is de grondslag der .gehoorzaamheid aan Gods bevelen. De e isch geldt voor beide geboden geiijkeiijk.
Wat verstaan wij hier onder de wet en de profeten ? Ten tijde van Jezus onderscheidde men, naar Ezra\'s verdeeling, drie hoofddeelen in de verzamelde schriften des O. V.: de wet, de profeten en de Hagiógrapha of heilige Schriften. De vijf boeken van Mozes waren de wet; Jozua, Richteren, de twee boeken van Samuel en de Koningen waren de oude of eerste profeten ; de boeken der profeten, behalve Daniël, waren de laatste profeten ; het Boek Job, de Psalmen, de boeken van Salomo, Ruth, Klaagliederen, Esther, Daniël, Ezra, Nehemia en de twee boeken der Kronieken waren de Hagiógrapha of heilige Schriften.
Vr. 30a. Hoe noemt men deze wet ? De zedewet.
Vr. 30*. Om haar te gehoorzamen en door het gebrek hierin de overtuiging te wekken, dat de mensch niet door de werken der wet gerechtvaardigd wordt, en om dooide heiligheid der wet den mensch tot zelfkennis en behoefte aan verlossing op te leiden.
Vr. S0b. Welke wetten Gods aan Israël zijn afgeschaft? De ceremoniëele en burgerlijke wetten, Hand. 15:10; Gal. 5:2, 3.
Vr. 30**. Door hen die in Christus gelooven, als een\' regel van dankbaarheid, tot verheerlijking van God. Bel. des gel., art. 25.
27
31. Ook nog: Jac. 3 ; 2.
Vr. 31*. Omdat al Gods geboden onderdeden zijn vua één groot gebod: de liefde, Jac. 2 : 10.
Wanneer gaf God aan Israël Zijne wet? 50 dagen na Tsraëls uittocht uit Egypte.
Heeft God aan Israël ook voorschriften gegeven, die op ons geene betrekking hebben? Ja, ceremoniëele en burgerlijke.
Hebben de Israëlieten God wel eens willen voorstellen onder het beeld van iets, dat onder op de aarde is ? Ja, kort na de wetgeving door het gouden kalf.
Wie vloekte zijn\' naaste? Sirneï vloekte David.
Wie verbonden zich met vervloeking tot een boos voornemen? Meer dan veertig Joden tegen Paulus, Hand. 23:12.
O O 7 *
Welk godvruchtig man zocht, met vervloeking van zich zelven, eene allerschandelijkste lengen te bevestigen? Petrus, toen hi] den Heer verloochende.
Wie heeft met een\' lichtvaardigen eed zichzelven en anderen groot leed berokkend? Jeftha, door zijne gelofte, toen hij tegen Amnion ten strijde trok.
Wat deed de Heer Jezus eens op een* Sabbathdag, dat door de Farizeën kwalijk genomen werd? Zijne discipelen plukten aren, terwijl zij door het gezaaide gingen en Jezus verdedigde hen hierover, Matth. 12 : 1 enz.
Wat was eene Sabbathreis en een Sabbathjaar? De geringe afstand, dien men op Sabbath mocht atleggen, Hand. 1 : 12, was eene Sabbathreis. Een Sabbathjaar was het zevende jaar ; men bezaaide en bebouwde het land niet (Lev. 25 : 1 — 7) en ontsloeg de schuldenaars en slaven. Het was het jaar der vrijlating.
Geef voorbeelden uit de Bijbelsche geschiedenis van kinderen, die hunne ouders
a) eerden en wier ouderliefde blijkbaar gezegend werd.
b) niet eerden en die om hun wangedrag gestraft zijn.
«) De kinderen van Jonadab, de Rechabieten, Jer. 35. — h) De zonen van Eli, I Sam. 4.
28
Wat zegt de apostel Johannes van dien, die zijn\' broeder niet liefheeft? 1 Joh. 3 : 14b; ISquot;.
Wat heeft Mozes den Israëlieten toegelaten wegens de hardigheid hunner harten ? Ora een\' scheidbrief aan de vrouw te geven.
Waaruit komt alle zonde met woord en daad voort? Uit de begeerlijkheid, Jac. 1 : 15.
Toen in enkele voorbeelden uit de Bijbelsche geschiedenis aan. waartoe de begeerlijkheid leidt. Gen. 3 : 6, Joz. 7 : 21 ; 2 Sam. 11 : 2; 1 Kon. 21 : 2.
§ 4. Over «1« ellende sloor (ie zonde.
Vr. 32. Cat. vr. 2, \'ó, 7.
33. Ook nog: Ps. 51 ; 7; Job. 14 : 4.
Vr. 33*. Aan het zinneüjk-zondige in den raensch of de verdorvenheid zijner natuur, de neiging tot de overtreding van Gods gebod. Hiertegenover staat de heerschappij van den geest door de kracht der wedergeboorte uit den H. G. Uit het vleesch geboren beteekent, dat het hart de bewaarplaats kan worden genoemd van de kien van allerlei ongerechtigheid.
Vr. 34. Gat.\' vr. 8.
Vr. 34**. De natuurlijke raensch is afkeerig van het geestelijke of het goddelijke en openbaart onomwonden zijne vijandige gezindheid tegen God.
Vr. 34**. Ef. 4 : 18, 19.
Vr. 35!l. Wat beteekent Kom. 3 : 20\': Door de wet is de kennis der zonde? Dit beteekent niet, dat er noodzakelijk overtreding moet zijn, waar eene wet is. Immers Christus, geworden onder de wet (Gal. 4 ; 41), heeft geene zonde gekend (2 Cor. 5 : 21) of gedaan (1 Petr. 2 ; 22). Maar het wil zeggen: dat overtreding alleen denkoaar wordt door het bestaan der wet, omdat het menschelijk hart gezind is in strijd met haar te handelen.
Vr. 36a. Hoe zijn van nature liet verstand, de wil, de hartstochten en de wandel des menschen? Het verstand: Ef. 4 : 18a; de wil: Rom. 8 : 7; de hartstochten-. Judas: 12; de wandel Tit. 3 : 3.
Vr. 36* De oorzaai der zonde ligt in het hart en de aanleiding, die haar tot overtreding maakt, in de wet.
Vr. 37*. Zij, die leven naar de begeerlijkheden van het onrein, verdorven, Gode vijandig hart, hetzij zij brave, hetzij zij slechte menschen zijn. Rom. 8 : 7U.
Vr. 37**. Neen, in de H. Schriften beteekent het woord dood öf de lichamelijke (Luc. 2 : 2ti) öf\'üe geestelijke (Joh. 5 : 24) öf de eeuwige dood (Joh. 8 : 53.)
Vr. 37°. Wat is de lichamelijke, geestelijke en eeuwige dood? De lichainelijke dood is de scheiding van lichaam en ziel; de geestelijke dood is de scheiding van Gods gunst (Jez. 59 : 2) en de onmacht in de zoude (Eiquot;. 2:1); de eeuivuje dood is de onherstelbare scheiding van Gods gemeenschap (Opeub. 14 : 11).
In welken zin is bij den val de bedreiging vervuld: Gen. 2 : 17i ? In dien zin, dat het leven Gods in den mensch werd afgesneden, waardoor zijn lot de geestelijke dood werd, die hem onderwierp aan den Uchameljken dood en in gevaar bracht voor den eeuwigen dood.
Vr. 38. Cat. vr. 11.
Vr. 38*. Omdat zij aau het heilig misnoegen Gods over hunnen zondigen staat onderworpen zijn,
Vr. 38**. Hij is verstoken van den vrede des gemoeds door de inspraak van het geweten of de bewustheid dei-zedelijke verplichting en onderworpen aan de natuurlijke of door Gods hand kastijdende en bepaalde gevolgen, welke de zonde na zich sleept.
Vr. 38***. Ja, Adam en Eva in het Paradijs; Kaïn in zijne omzwerving; David in het zwaard over ziju huis en anderen.
Vr. 39». Weet gij ook voorbeelden uit den Bijbel van dezulken, die het rechtvaardig oordeel Gods hebben ondergaan? Ja, de rijke man in de gelijkenis, Luc. 16 : 23, en Judas, Hand. 1 : 251.
Vr. 39*. Ook nog: Pred. 12 : 14.
Vr. 40b. Hoe hebben wij ons die beelden voor te stellen? Als figuurlijke voorstellingen van den toestand des zondaars in de hel, waarbij wel dient opgemerkt te worden, dat het beeld altijd beneden de werkelijkheid staat.
Zouden die beelden ook eene bepaalde beteekenis hebben ? Ongetwijfeld. Zoo stelt de buitenste duisternis het volslagen gemis voor van de gemeenschap met God, die een licht is en in Wien gansch geene duisternis is; de weening en knersivg dei\' tanden den toestand der volslagen wanhoop; het onuitblusschelijk vuur de eeuwigdurende straf en de worm die niet sterft de onvergankelijke knaging van de beschuldigingen des gewetens.
41. Ook nog: Dan. 12: 2.
Vr. 41a. Heeft Jezus ook iets gesproken, dat de eeuwige pijn bewijst? Ja, behalve door de evengemelde beelden spreekt Hij die uit in Matth. 26 : 24. Kwam die mensch dus eenmaal uit de eeuwige pijn, dan ging hij in het eeuwige leven en zou het hem wel goed zijn, dat hij geboren was geweest.
Maar wat beteekenen dan uitdrukkingen als Gen. 6 : 3m? Mijne lankmoedigheid, waardoor Ik zondaren bestraf, berisp, waarschuw en vermaan om hen tot boetvaardigheid te bewegen, zal een einde nemen. Als de genadetijd voorbij is, houdt Gods Geest op met den mensch te twisten.
Vr. 41*. Luc. 16 ; 26.
44. Ook nog: Joh. 3 : öquot;; Jer. 13 : 23,
A^r. 45*. De oorzaak der zoude ligt dus niet in de wet, maar in het hart.
Vr. 451). Gat. vr. 7.
Hoe openbaart zich de verdorven aard des menschen ? Als zonde : d) in gedachten, Hom. 7 : 7b; Matth. 5 : 28 ; b) in woorden en in werken tegen God, onzen naaste en ons zeiven; e) door verzuim, overtreding en gebrek aan het beginsel der liefde.
Hoe groot is onze verdorvenheid? Rom. 7: 18; 8:7quot;. Gat. vr. 5, 8. Bel. des gel., art. 14.
46. Ook nog; Rom. 3 ; 10 —12. Bel. des gel., art. 15.
Vr. 46*. Neen; maar dat hi], op zichzelven beschouwd, afgezien van hetgeen Gods genade hem bereidt, ten ver-derve gaat.
Vr. 47il. Cat. vr. 56.
Waarvan moeten wij verlost worden ? Van onze schuld, door de vergeving onzer zonden, en van onze onreinheid, door de hernieuwing van ons hart.
§ 5. Over den Zoon van God, onzen Heer Jezus Christus.
Vr. 48. Cat. vr. 12—25.
48. Bel. des gel., art. 16, 17.
4U. Bel. des gel., art. 10.
Vr. 49igt;. Waarom heet Jezus de Zoon van God ? Joh. 5 : 26 ; Col. 1:15; Hebr. 1 : 3; Col. 2 ; 9.
Bewijs mij de Godheid van Jezus. Zij is te bewijzen uit Zijne Goddelijke namen : Jer. 23 ; 6 ; 1 Joh. 5 ; 20 ; eigenschappen: Micha 5 : l1; iverken: Ps. 33 : (j ; Joh. 1 : 3, Ef. 3:9!, Col. 1 : 16, Hebr. 1 ; 3m; eer: 2 Cor. 13 : 13, Matth. 28 : 19, Joh. 5 : 23, l Joh. \'2 ; 23.
Vr. 49*. De naam Jezus (Hebr. : Jozua, Jehova is hulp of helper) beteekent Behouder, Zaligmaker. Matth. 1:21. Vr. 49b. Cat. vr. 29, 30.
Wie zoeken hunne zaligheid bij : a) de heiligen, b) zich zeiven, c) ergens elders\'? a) De Roomsch-Katholieken ; Ij) de eigengereehtigeo ; c) de Heidenen, Joden en Maho-medanen.
Is Jezus de eenige Zaligmaker? Hand. 4 : 12 ; 1 Tim. 2 : 5. Maar is Jezus dan wel een volkomen Zaligmaker ? Hebr. 7 : 24, 25.
Vr. 49**. De Christus, omdat Hij de Gezalfde, de Koning Israels is ; de Zoon van God, omdat Hij Zijnen oorsprong heeft uit, deelgenoot is aan de natuur van en in de innigst denkbare gemeenschap leeft met den Vader.
Vr. 49«. Cat. vr. 31.
Wat beteekent de zalving van Christus ? Dat Hij door den Vader verordineerd en bekwaamd is tot den hoogsten Profeet, den eenigen Hoogepriester en den eeuwigen Koningquot; Spr. 8 : 23 ; Hand. 10 : 38quot;. Men zou ook kunnen antwoorden ; dat Hij naar Zijne God- en mensoh-heid verordineerd (Spr. 8 : 23)en bekwaamd (Hand. 10 : .-fo-) is tot Middelaar.
Met welke gaven is Hij gezalfd ? M(-t ivijskeid : (Mattli. 7 ; 28, 29); macht: Luc. 24 : 19); en heiligheid: (Luc. 1 ; 35; Joh. 8 : 46 ; Hebr, 7 : 2(5).
Tot welke ambten is Hij gezalfd ? Tot Profeet: Deuter. 18 : 15; Jez. 61 : 1-3; Hand. 16 : 14 ; 1 Petr. 1 ; 11 ; Joh. 17:6; Jez. 59 : 21 ; Priester : Ps. 110 : 4; Hebr. 9 : li; 1 Petr. 2; 24; Hebr. 10:14; Joh. 17:24; Rom. 8: 341; 1 Joh. 2:1, 2; en Koniiij) : Ps. 2:6; 43 : 3 ; Joh. 10 : 28,29; 18 : 36; Luc. 1 : 33; 1 Oor. 15 : 25.
Waarom wordt gij een christen genaamd? Cat. vr. 32. Ook : omdat ik der zalving van Christus deelachtig ben, 1 Joh. 2 : 20, 27 ; 1 Petr. 2 ; 9.
Wat is de Godheid en wat is de menschheid van Christus ? Hij is eenswezens met den Vader : Joh. 10 : 30 ; 1 Joh. 5 ; 20 ; en met den mensch, uitgenomen de zonde : Hebr. 4 ; 15; 2 : 14; 1 Tim. 2:5.
Hoe kon de mensch Jezus zonder zonde zijn ? De zonde is niet eene wezenlijke, maar bijkomstige eigenschap in de menschelijke natuur. Luc. 1 : -gt;5; Gal. 4 : 4.
Is Jezus Godheid niet in de plaats van Zijne ziel ? Neen, want Hij heeft in Zijne ziel geleden, MatUi. 26 : 88.
Hoe \'noemt men den door beide nauirea vereenigden Persoon? Den Godmensch. 1 Tim. 3 ; 16; Jez. 7 : 14. Wat beteekent de naam Immanuél ? God met ons. Hoe is de vereenigingder God- en menschheid van Christus tot eenigheid des Persoons van den Godmensoh geschied ?
Door aanneming van de menschelijke nutuur tot den Goddelijken Persoon. Filipp. 2: 7.
Vr. 50a. Hoe noemde Jezus Zich zeiven ? De Zoon des menschen. Dan. 7 ; 13.
33
Vr. 50*. Hij heet het Woord, als Degene, door Wien de Vader Zich geopenbaard heeft aan de wereld, Joh. 1 : 14; het beeld van God, omdat de Vader Zich in den Zoon te zien geeft aan de wereld, Col. 1: 15; Gods eigen, e e n i g-geboren Zoon, omdat Hij van nature, volstrekt alleen in die betrekking tot den Vader staat, dat Hij naar Zijne Godheid aan den Vader gelijk is; Rom. 8 : 32; Joh. 3 : Ki,
Vr. 50b. Cat. vr. 33.
Wordt Jezus in den Bijbel ook zoo genoemd? Ja. Joh. 1:14, 18; 3:16, 18; 1 Joh. 4:9.
Hoe wordt Hij als Zoon nog anders genoemd? De Zoon des Allerhoogsten: Luc. 1:32; 8:28; de geliefde Zoon, Matth. 3: 17; 17:5; 2 Petr. 1:17; Luc. 20:13; de eigen Zoon: Rom. 8 : 32 ; de Zoon over Zijn eigen huis: Hebr. 3: (5.
Vr. 50**. Ook nog: 1 Joh. 5:20.
Vr. 50\'\'. Welke is de personeele eigenschap van Christus? Ps. 2:7; Spr. 8 : 24.
Vr. 50***. Niet door den Vader geschapen noch geworden noch voortgebracht, was de Zoon van God in den beginne bij God en aan den Vader gelijk. Ook nog Joh. 8: 58\'.
Vr. 50****. Ja, zoo leert ons het geheele N. T. Hem kennen; overal spreekt en handelt Jezus naar Zijn woord: Joh. 10:30.
Vr. 51*. Door de roeping van Abrahair.; de Mozaïsche wet; den offerdienst; het koningschap in Israël; de werkzaamheid der profeten ; de ballingschap in Babel en de prediking van Johannes den Dooper. — De volheid des tijds is de vervulling van den tijd der voorbereiding tot de verschijning van Christus. — Ook nog: Gen. 49:10; Hagg. 2 : i0; Dan. 9 : 24.
Vr. 51***. Niet als een\' eigenlijk gezegden aardschen Koning; maar men had aangaande Hem onbestemde, verwarde, benevelde verwachtingen van aardsgezinden aard.
52. Ook nog: Hebr. 4:15; 1 Joh. 3: 5b. Bel. des gel., art. 18, 19.
Vr. 52*. Jezus is geheel in den toestand der menscheu
ingegaan om zich geheel te verbroederen niet hen, die Hij wilde verlossen en om, een met hen geworden, hunne lasten te kunnen dragen, hunnen strijd te kunnen begrijpen en hunnen jammer te kunnen wegnemen.
Vr. 52l,. Cat. vr. lö—19.
Vr. 52**. Ook nog: Matth. 2li : ()4. Hij noemde Zich de Zoon des menschen, om Zich aan te duiden als de profetisch aangekondigde Messias, de Koning Israels.
Vr. 52***. Ja, bij de verzoeking in de woestijn. Ook is Hij later menigmaal in toestanden en omstandigheden geweest, die Hem in verzoeking brachten om iets te doen, dat voor Hem zonde zou geweest zijn; b. v. in Gethsémané en op Golgotha om door een wonder Zich zeiven te helpen; ook toen de schare Hem tot Koning wilde uitroepen.
Vr. 53quot;. Waaruit blijkt de rijkdom van Gods genade in de zending van Zijnen Zoon? Vooreerst daaruit, dat de zou-daarswereld Gods liefde geheel had verbeurd; vervolgens daaruit, dat zij niets kon doen om hare verzoening mot God te bewerken; daarna daaruit, dat God wist wat Zijn Zoon tot liet volbrengen van het verlossingswerk zou moeten lijden; eindelijk daaruit, dat God de onwilligheid der zondaren kende om de aangeboden hand der verzoening aan te nemer.
54. Ook nog: Bel. des gel., art. 20.
Vr. 55a. Wat verklaarde Jezus van Zijne Goddelijke zending? Joh. 5 : 361\'; Matth. 11 : 1—5.
Waaruit wordt Zijne Goddelijke zending bewezen? Joh. 10:25, 3b; Matth. 3:17; Joh. i;!:19; 14:29; 2:18-22; Matth. 12:38—40; Hom. 1: 4; 1 Cor. 15:14; Joh. 7 :16,17.
Wat is zalig maken? Verlossen van het hoogste kwaad en brengen tot het hoogste goed.
Waardoor maakt Jezus zalig? Door verdienste, Hebr. 5 : 9; en door toepassing, Joh. 10 : 28.
Vr. 56**. God heeft Hem, omdat Hij Zich zoo diep vernederd heeft, de heerschappij en de macht over alle vleesch gegeven.
Vr. 56°. Gat. vr. 34—3().
Vr. 58*. Hoe is Jezus, naar 1 Cor. 1 : 30, de Ver-
35
vuiler van al onze behoeften ? Door de zonde is bij den inenscli het licht der Godskennis verduisterd en zijn zondaarsbehoeften ontstaan. Christus wijsheid geneest de verstandsverblinding; Christus gerechtigheid neemt de schuld weg; Christus heiligmaking verdrijft de verdorvenheid; Christus verlossing vernietigt lijden en dood.
Hoe is Jezus ons; a] tot wijsheid; b) tot rechtvaardigheid; f) tot heiligmaking; d) tot verlossing geworden? «) Hij is onze Leeraar, Joh. 8 : 12; 6) door hem verkrijgen wij de vergeving der zonde, Ef. 1 : 7; c) Christus maakt ons vrij van de heerschappij en macht der zonde. Joh. 1 : 331; d) Christus doet ons eenmaal deelen in de volkomene verlossing, Hebr. 7 ; 25.
Waartoe dient ons Jezus voorbeeld? Tot opheldering van Zijne leer; tot versterking van den indruk Zijner voorschriften; tot aansporing ter navolging. 1 Joh. 2:6; 1 Petr. 2 : 21; Filipp. 2 : 5.
Voor wie heeft Jezus een voorbeeld nagelaten? Joh. 13 : 15; J Petr. 2 ; 21; 1 Joh. 2 : (3,
5S. Ook nog: Matth. 11 : 28.
Yr, üStquot;. Waaruit kan de vrees desniettegenstaande bij sommigen ontstaan, dat de Heere hen niet zal aannemen? Uit onkunde aangaande het doel van Jezus komst; ook uit verslagenheid des harten door een diep schuldbesef ; ook uit gebrek aan oprechtheid, waardoor het hun meer te doen kan zijn om de rechtvaardiging dan om de heiliging, zoodat zij niet volkomen bereid zijn om afstand te doen van alle ongerechtheid.
Vr. ()0a. Hoe kunt gij die vraag nog anders beantwoorden ? Jezus is de Zaligmaker van zondaren door Zijne leer; door Zijn voorbeeld; door Zijn gehoorzaam lijden en sterven; door Zijne opstanding en heerlijkheid in den hemel. 1 Cor. 1 ; 30.
Wat hebben wij aan Jezus leer? Hij is de hoogste Leeraar, die ons den ganschen raad Gods tot zaligheid volkomen heeft geopenbaard. Joh. 8 : 12; Matth. 23 : S1\'.
Waarin heeft Jezus ons het volmaakte onderricht gegeven? In de kennis van God, 1 Joh. 5 : 20; van on;.e
36
bestemming tot een eeuwig leven, 2 Tim. 1 : 10; en vnn den iveg om tot die bestemming te geraken, Joh. 14 : (5; Matth. 7 : 24—27.
Hoe kon Hij zulks? Omdat Hij Gods Zoon is, Joh. I ; 18, en Gods beeld op aarde was, Col. 1 : 15a; Joh. 14 : 9.
Vr. 62a. Behoorde Jezus verblijf op aarde van Zijne opstanding tot Zijne hemelvaart dan niet tot Zijn openbaar leven? Neen, want Hij heeft wel aan Zijne discipelen, nadat Hij geleden had, Zich zeiven levend vertoond, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang; maar niet aan Zijne vijanden.
Vr. 62a. Cat. vr. 37—41.
68. Ook nog: Filipp. 2 ; 8.
Vr. 63:l. Hoe kan Jezus zondaren zoo liefhebben, daar zij als zondaren zoo weinig aantrekkelijks voor Hem kunnen hebben ? Omdat zij naar het beeld Zijns Vaders geschapen en alzoo van Gods geslacht zijn; zij zijn dus nog altijd kinderen, maar verloren, ontaarde, booze kinderen Zijns Vaders.
Vr. 63b. Was Jezus ook alwetend? Neen; juist omdat Hij, de Zoon van God, mensch was geworden, wist Hij. als mensch evenmin alles als wij. Joh. 11 : olquot;1, Mare. lo : 32.
Vr. 63**. Ja, want: 1°. Hij is niet door Zijn lijden en sterven overvallen, maar heeft het stellig voorzien en voorzegd ; 2o. Hij had Zich aan het gevaar kunnen onttrekken of Zich uit de handen Zijner vijanden kunnen verlossen; 3o. Hij heeft tot op het laatste oogenblik de meest volkomene bereidvaardigheid bewezen om te lijden naar Zijns Vaders wil.
Vr. 63****. Men leze en vergelijke ook nog Ps. 8:22; Jez. 53; Dan. 9.
Vr. 63f. Welke zijn de zeven kruiswoorden? Luc. 23 : 34, 43; Joh. 1!) : 26\', 27m; Matth. 27 : 46i; Joh. 19 : 2S1, 30; Luc. 23 : 46m.
Vr. 64*. God heeft Hem als een\' zondaar behandeld, alsof Hij geheel en al zonde, de zonde in eigen persoon was.
37
Vr. 64**. Gal. 3 : 10, 13. Bij de Romeinen, die geen hunner burgers, maar alleen slaven en boosdoeners kruisigden, was de kruisdood de schandelijkste straf. Voor de Joden was het hangen aan den kruispaal een teeken, dat de gehangene Gode een vloek was. Alleen door den kruisdood dus kon Jezus het ware Offerlam tot verzoening voor de zonde Zijns volks zijn. Cat. vr. 39.
Vr. 64°. Waar leest men het verhaal van Jezus lijden en sterven? Matth. 26, 27; Mare. 14, 15; Luc. 22, 23; Joh. 13, 18, 19.
Vr. 64c. Cat. vr. 42—44.
65. Oak nog : Cat. vr. 40 ; Hom. 3 : 25, 20.
Vr. 67a. Wat is de rechtvaardigmaking ? Vrijspreken van straf en schuld en recht geven op het eeuwig leven. Rom. 4 : 7 ; 5 : 19.
Vr. 67*. Die daad Godsr waardoor Hij ons onze overtredingen niet toerekent en ons beschouwt en behau-
O
delt alsof wij Zijnen wil hadden volbracht, zoodat Hij dus ons ook vrijspreekt van alle schuld.
Vr. 67\'\'. Cat. vr. 56.
Vr. 67**. Bel. des gel., art. 21. Afstand te doen van onze vijandige gesnndheid tegen God, zoodat wij in vrienden Gods veranderd worden. 2 Cor. 5 :19;Rom. 5:9,10.
Vr. 67c. Is er ook van eene andere verzoening sprake ? Ja, ook van de verzoening of bedekking van onze zonden, 1 Joh. 2 : 2; 4 : 10; Rom. 3 : 25.
Vr. 67***. Jn de even aangehaalde teksten wordt gesproken van de bedekking der zonde met het zoenofler van Christus.
Vr. 97,1. Waardoor is de verzoening verworven ? Door de voldoening van Christus.
Waarin bestaat de voldoening ? In het volbrengen van de -wet, Rom. 5 : 19; en in het lijden van de straf, Jez. 53 : 5. Men kan ook zeggen : in dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid.
Is door de voldoening de verzoening mogelijk of zeker ? Zij is dadelijk, volstrekt en personeel. 2 Cor. 5 : 19.
Wie genieten de verzoening of de vrucht van Christus
voldoening? Zijn volk, Matth. 1 ; 21b: Zijne schapen. Joh. 10 ; 11 ; of Zijne gemeente, Hand. 20 : 28.
Wie mogen zich de voldoening van Christus tot hunne verzoening toeëigenen ? Die Hem aannemen als verdienende (Tit. 2 ; 14), werkende (Joh. 12 : 24), bewegende (2 Cor, 5 : 14, 15) en voorbeeldige (Rom. G ; 5) oorzaak van hun geestelijk leven.
Vr. 67****. Neen, niet aan Gods, maar aan \'s men-schen zijde is de vijandschap. Wij zijn Gods vijanden; maar God is geenszins onze vijand. Niet Gods vijandschap tegen den mensch, maar Gods gerechtigheid en heiligheid eischt voldoening, die Hij zelf schenkt in het zoenoffer van Christus.
Vr. 67°. Waarom is Jezus eene verzoening voor onze zonde ? Omdat Hij heeft voldaan aan den eisch der Goddelijke gerechtigheid. Jez. 53 : 4.
Hoe worden Christus verdiensten de onze ? Door toerekening, Kom. 3 : 24, en door aanneming, Filipp. 3 : 9.
Vr. t)8 Wie ontkennen de opstanding des Heeren ? De atheïst; hij ontkent het bestaan van God en dus ook van Jezus. De deïst; hij erkent wel God als Schepper, maar niet als Onderhouder der wereld ; daarom beweert hij; de werkelooze God mag geene wonderen doen. Do pantheïst; hij loochent, dat er een persoonlijke God is; daarom zegt hij : de in en door de wereld gebonden en niet onafhankelijke God kan geene wonderen doen. De empirist ; hij onderwerpt zich alleen aan de ervaring; daarom geeft hij voor : de opstanding van een\' doode is in strijd met de ervaring. Andere ongeloovigen zeggen ; Jezus opstanding en gevolgelijk ook Jezus verschijningen aan de discipelen waren niet lichamelijk, maar geestelijk.
Sommige bestrijders van het Christendom beweren, dat Jezus niet werkelijk gestorven is, zoodat dan het Christendom zijn ontstaan dus te danken zou hebben aan eeno vergissing en niet aan een wonder.
Hoe verklaren dan sommige ongeloovigen de opstanding van Christus ? Zij stellen het verhaal van Jezus opstanding voor of als eene mg the, een verdicht verhaal, lat op
39
waarheid gegrond is, of als een visioen, een gezicht, als vrucht eener opgewonden verbeelding of van een\' ecstasi-schen, hoogst verrukkenden geestestoestand.
Zou zij dan werkelijk geen visioen kunnen zijn ? Dit is zielkundig onmogelijk; omdat de discipelen geheel ontmoedigd, ten diepste nedergeslagen en dus voor eene opgewonden verbeelding volstrekt onvatbaar waren. Bovendien kan er geen visioen plaats hebben omtrent eene zaak, waarmede de geest zich niet bezig houdt. Eekend is het toch, dat de discipelen er volstrekt niet aan gedacht hebben. dat de Heere zon opstaan. Hoe zou dan een hunner, hoe zouden dan 10, 11, ja meer dan 500 broederen op eenmaal op hetzelfde oogenblik Jezus hebben kunnen zien — in hunne verbeelding ?
Vr. 68quot;:. Zij wordt bewezen : a) uit de verschijningen van Jezus aan Zijne discipelen; want daarop rust hun geloof aan Zijne lichamelijke opstanding; U) uit het bestaan en de voortduring der Christelijke Kerk; want zij heeft haar ontstaan aan hot geloof aan Jezus opstanding en hare bescherming en bewaring onder de hevigste vervolgingen aan den levenden Zaligmaker te danken ; zoodat zij, in onderscheiding van alle andere godsdiensten, op een\' levenden Heer is gebouwd ; c\') uit de verhalen der Evangeliën en uit de brieven der apostelen, die de opstanding van Christus plaatsen op den derden dag na Zijn sterven (1 Cor. 15; 4); rf) uit de heiliging van den eersten dag der week tot den Christelijken rustdag (Joh. 20; 26»; 1 Cor. 16 : 2; Hand. 20 : 7); e) uit de standvastige belijdenis der discipelen, die de hevigste vervolgingen, ja zelfs den smartelijksten dood niet hebben ontzien ; /\') uit de boosheid van de vijanden des Heeren; want anders zouden zij eenvoudig den spot gedreven hebben met de dwaze opgewondenheid der discipelen ; g) uit de nalatigheid van de bestrijders der lichamelijke opstanding van Jezus; want zij zouden anders wel een onderzoek naar zijn lijk hebben ingesteld om het geloof aan Jezus opstanding te kunnen wederspreken.
A7r. 68b. Waar leest meu het verhaal van Jezus op-
I
I
40
standing ? ]VIatth. 28; Marc. 16; Luc. 24; Job. 20.
Vr. 68**. In Jezus opstanding ligt de grond : a) van ons geloof in Hem, 1 Cor. 15: 14—19; b) van ons ver-trouwen op Hem, Rora. 4; 25; 1 : 4 ; c) van. onxe (jemeen-schap met Hem, Rom. 14:9; d) van onze hoop op Hem, 1 Petr. 1 : 21; e) van onxe zaligheid tot Hem, Openb. 1 ; 18.
Vr. 68c. Cat. vr. 45.
Vr. 68***. Ook nog; Joh. 2: 21.
Vr. 6lt;K Cat. vr. 46.
Waarom wordt deze vraag in den Catechismus tocb gedaan ? Omdat er toen onder de Lutherschen waren, die beweerden, dat Jezus niet alleen naar Zijne Godheid, maar ook naar Zijne menschheid, overaltegenwoordig is. Zij beweerden, dat het lichaam des Heeren, toen het tot boven de wolk was opgevaren, uit elkander gedreven is en zich in het gansche heelal verspreid heeft. Zij werden Ubiquitisten genoemd.
Cat. vr. 47—49.
Vr. 70*. Hand. 2 ; 16—18. Alle vleesch, zonder onderscheid van geslacht, leeftijd, rang of stand deelt in het heil van de bedeeling des PI. G., welke eene voortdurende gebeurtenis is.
Vr. 70**. Zoo lang Jezus in vernedering was, was Hem nog niet gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28 ; 18), welke Zijn deel is geworden door Zijne verhoogiug in den hemel. Zoo lang Jezus bij de Zijnen was, hadden zij geen\' Plaatsvervanger voor Hem noodig en waren zij al te zeer onder den indruk Zijner lichamelijke tegenwoordigheid, dan dat zij vatbaar en geschikt zouden geweest zijn om den H. G. te ontvangen. Ook kon het hoofddoel van do uitstorting des H. G., hetwelk was om Christus te verheerlijken, niet verwezenlijkt worden voordat Jezus in Zijne heerlijkheid was ingegaan.
Vr. 7K Cat. vr. 50, 51.
72. Ook nog : Bel. des gel., art. 26.
Vr. 74a. Heeft men al vroeg gemeend, dat het ei.ide aller dingen nabij was ? Ja. Paulus zelf rekende eerst er op, dat hij het beleven zou. 1 Thess. 4 ; 15—17 ; 1 Cor. 15 ; 51.
41
Wat heeft Jezus als een kenteeken van liet einde aller dingen aangewezen ? Matth. 24 : 14.
Heeft Paulus daaromtrent ook iets gezegd ? 1 Cor. 15 : 22—24.
Vr. 74****. Wij kunnen dit onmogelijk bij eenige benadering berekenen. Mare. 13 ; 32. Hand. 1:6, 7.
Vr. 74®. Cat. vr. 52.
Wat weten wij van de lichamen der rechtvaardigen\'?
1 Cor. 15 : 37, 49, 50; Matth. 22 : 30.
Door wien zal de opstanding geschieden ? Filipp. o;21.
Waartoe zullen de onrechtvaardigen opstaan ? Joh. 5; 29quot;.
Wanneer zal de opstanding geschieden \'? Joh. 5 : 28\'\', quot;29, verg. v. 25.
Wat volgt na de opstanding ? Het laatste oordeel. 2 Cor. 5 : 10; Matth. 25 : 32; Openb. 20 : 11—15.
Is er ook een ander oordeel behalve het laatste oordeel? Luc. 16 : 22, 23; Hebr. \'9:27. Hieruit blijkt dat, gelijk er een algemeen of laatste oordeel is na de algemeene opstanding, er een bijzonder of persoonlijk oordeel is terstond na den dood.
Hoe bewijst gij, dat dit tweeërlei oordeel werkelijk te verwachten is? Matth. 10 : 1 5. Over Sodom en Gomorrha zal dus nog eenmaal een dag des oordeels komen. — 2 Petr. 2 : 9. Deze bewaring der onrechtvaardigen is het oordeel tot het laatste oordeel. — Judas : 0. Deze engelen hebben dus een oordeel ondergaan tot een nader oordeel.
Wat zal bij het laatste oordeel met de aarde gebeuren ?
2 Petr. 3 ; li), 12, 13.
Waarin zal de volkomene zaligheid der verlosten bestaan ? In; a) volmaakte kennis, 1 Cor. 13: 9, 10; b) volmaakte heiligheid, 1 Joh. 3 ; 2\'\'; Openb. 21 ; 27■,: 6\') verhcei\'Ujkte lichamen, 1 Cor. 15 :*41—43, 49; d) edel (jexelschap. Zij zullen verkeeren met: a) Engelen en volmaakten, Hebr. 12 ; 22, 23 ; b) de edelsten van het voorgeslacht, Matth. 8 ; 11; c) hunne in den Heere ontslapen geliefden, Luc. 1(3 ; 9; 1 Thess. 2 : 19 ; d) den Heiland zeiven, Filipp. 1 ; 23; 1 Joh. 3 : 2h ; al tij d, 1 Thess. 4 ; 17\'\'; Openb. 21 : 23b; 7 ; 17 ; n a
42
het overgeven van het koninkrijk aan Zijnen Vader, 1 Cor. 15 ; 24—28; e) onvermengde vreugde, Openb. 7 : 17quot;; 21 ; 4; /\') onvertiunkelijJce. vreugde, Matth. 25 : 46; 2 Cor. 4 ; 18\'J.
§ (5. Over liet geloof iit tien Heere Jezus Christus en de bekeering.
75. Ook nog : Luc. 5 ; 32.
Vr. 7Ga. Worden dan nu ook alle menschen zalig, die van Jezus hooren ? Neen, want allen gaan niet tot Jezus. Matth. 7 ; 13b.
Ligt er in Jezus zeiven geenerlei oorzaak, dat niet al!.e menschen zalig worden ? Ganschelijk niet; van Zijne verdiensten spreekt de Schrift op de bemoedigendste wijze: a) in het algemeen, Joh. o : 16; 2. Cor. 5 : lit; 1 Joh. 4 : 14; h) in het bijzonder: a) van Zijne leer, Joh. 8 :12; h) van Zijnen dood, Joh. 1 : 29\'\'; c) van Zijn leven in den hemel, 1 Joh. 2 : llj; d) van Zijne gewilligheid, Matth. 11 ; 28; Joh. G : 37\'\'; Luc. 19 : 41, 42.
Waaraan is het dan te wijten, dat niet allen door Jezus zalig worden ? Aan veler onwil, voortvloeiende uit hunne aardsgezindheid, Luc. 19 : 27 ; Matth. 23 ; 37 ; Joh. 5 : 40 ; Matth. 22 ; 1 —14; Luc 14 ; 16 —24, verg. Matth. 25 : 41.
Vr. 77a. Waarin bestaat de zelfverblinding? Niet zoozeer in de oogen opzettelijk te sluiten voor den ellendigen toestand, waarin men verkeert; maar veeleer in te zorgen, dat men zich dien toestand niet naar waarheid laat beschrijven. Hafid. 24 : 25.
Vr. 78a. Wat is zelfkennis? Zelfkennis is tot bewustzijn te komen van zijn\' toestand door en in de zonde. Luc. 15 : 17a.
Kan de geloovia-e ook verblind zijn in zijne zelfkennis? Ja. 2 Sam. 12 : 1-14.
Vr. 78*. Door zelfonderzoek.
-J 3
Vr. TS1\'. Wat is zelfonderzoek? Zelfonderzoek is te beproeven uit welke beginselen en in welke mate men naar Gods wil leeft. 2 Cor. 13 : 5.
Wat is de ware toetssteen tot ons zelfonderzoek ? De Wet van God, niet maar in haren letterlijken zin, maar ook en vooral in hare geestelijke strekking. Ps. 1!) : 8; 18 : 31 ; (2 Sam. 22 ; 31); Kom. 7 : 7.
Vr. 78**. Wij moeten onderzoeken of wij met gedachten, woorden en daden uit hot Gode behagelijk beginsel der liefde en met het doel ter verheerlijking Gods ons leven naar Zijne Wet hebben ingericht; in welke opzichten wij in strijd met Gods wil gehandeld hebben en waaraan onze overtredingen zijn toe te schrijven. Dan zullen wij de onreinheid van ons hart leeren kennen en behoefte gevoelen aan de verlossing, die ons in het Evangelie wordt aangeboden.
Vr. 78***. Hieruit leeren wij, dat uitwendige omstau-digheden, moeielijke wegen, beproevingen, lijden, de vlee-schelijke rust des menschen alzoo verstoren kunnen, dat hij uit zijn\' droom ontwaakt, van zijne dronkenschap ontnuchterd wordt en niet langer buiten zich zeiven is en leeft; maar in de ware ernstige stemming komt, die hem aan zich zeiven ontdekt of hem zich zeiven bewust doet worden van zijn\' waren toestand.
Vr. 79». Wie hebben en \\v\\e (/evoelen behoefte om door Jezus behouden te worden ? Alle menschen hebben daaraan behoefte, want Kom. 3 : 23. Maar zij alleen gevoelen behoefte daaraan, die opstaan en tot Jezus gaan.
Waarom moet de zondaar, die tot Jezus gaat, den kinderen gelijk zijn? Omdat de kinderlijke eenvoudigheid het beeld is des geloofs en des vertrouwens, dat hij op Gods genade moet hebben.
Cat. vr. 20.
Moeten wij ook tot Jezus gaan zooals wij zijn ? Ja gewis; dit eischt Zijne eer en Zijn werk; want Hij is een volkomen Zaligmaker. Hand. 4:12; Hebr. 7 : 25.
Moeten wij alleen tot Jezus gaan om door Hem gerechtvaardigd te worden of vergeving der zonden te ont-
44
vangen? Neen, maar ook om door Hem vernieuwd, geheel veranderd eu geheiligd te worden. Joh. 3 : 3, 5, 7.
Vr. 80*. Deze man zonder het bruiloftskleed is de man, die in het Godsrijk wil komen zonder zich te willen onderwerpen aan den eisch der wedergeboorte, zonder welke niemand het koninkrijk Gods zien zal.
Vr. 81a. Cat. vr. 59, 21.
Vr. 81*. Gdoovcn is iets voor waar aannemen of erkennen. Aan ieis gelooven is het bestaan daarvan voor waar te houden. Jets cjelooven is voor waar te houden wat daaromtrent gezegd of beweerd wordt. Iemand (je-looven is te vertrouwen wat hij zegt. Jexus gelooven is Zijn woord als waarheid aannemen op grond van het vertrouwen, dat wij in Hem stellen. Aan Jems gelooven is voorwaar te houden, dat Hij bestaat. In Jezus gelooven is eene overtuiging van verstand en hart, waardoor men Hem kent en vertrouwt als zijn Behouder en Verlosser.
Vr. 81b. Wat is gelooven? Hebr. 11 : 1; Jac. 2 : 19; Matth. 13 : 20, 21; 1 Cor, 13 : 2l\'; Cat. vr. 22, 23.
Vr. 82b. Waarin bestaat dus eigenlijk het echte geloof in Jezus? Het echte geloof in Jezus is niet alleen het kennen of weten en toestemmen van hetgeen het Evangelie in het algemeen getuigt dat Hij voor zondaars zijn wil, maar ook en vooral eene daad der belangstelling daarin en de begeerte daarnaar voor ons zeiven, waartoe wij ons zelven aan Hem toevertrouwen en overgeven.
Op welken grond zijt gij zeker, dat gij, u aan Jezus overgevende, uwe zaligheid van hem kunt verwachten ?
1 Joh. 5 : 9a, 11.
Is er onderscheid tusschen geloof en bewustheid des geloofs ? 2 Tim. 1 ; 12,J.
Waaruit blijkt het, dat men op de rechte wijze in Christus gelooft ? Het kenmerk des waren geloofs bliikt uit deszelfs vruchten. 2 Cor. 5:17; Jac. 2 : 14, 17, 26 ;
2 Petr. 1 ; 5 —11 ; 1 Joh. 2:3, 6; 3:3; Matth. 7 : 16—21. Bel. des gel., art. 24a.
83. Ook nog ; Bel. des gel., art. 22.
Vr. 83quot;. Waarin bestaat het zaligmakend geloof ? In
kennis, Jez. 53 : li1\'; loesternming, Joh. 3:33; en ver-tromven, Jez. 27 : 5.
Welke is de voornaamste daad desgeloofs? Joh. 1 ; 12. Wat is het gevolg van de rechtvaardigmakende daad des geloofs? De bijzondere en zekere toepassing van de beloften des Evangelies op den geloovige. Gal. 2 : 20.
Waardoor wordt zij belemmerd? Door de aanvechtingen des Satans, de beschuldigingen der Wet en do verleidingen des vleesches.
Kunnen en moeten de geloovigen verzekerd zijn van de oprechtheid des geloofs? Ja, dit blijkt uit het voorbeeld en de vermaning van Paulus. 2 ïim. 1 ; 121\'; 2 Cor. 13 : 5.
Wie werkt het geloof in ons en waardoor?
Do H. G. werkt het geloof in ons door de verkondiging des heiligen Evangelies. 1 Cor. 12:3b; Ef, 2:S; Filipp. 1 : 19, 29; Gal. 5 : 22; Hom. 10 : 17.
Vr. 84*. Zelfverloochening is de verzaking van eigen wil om dien te onderwerpen aan den wil des Heeren. Hand. 9 ; 6m; 2 Cor. 5 : 9.
Vr. SS1. Hoe verklaart gij, dat de geloovige in Christus het eeuwige leven heeft? Omdat hij door het geloof een wordt met Hem, die het leven in Zich zeiven heeft en het mededeelt aan hen, die met Hem vereenigd worden, Joh. 10 : 28il.
Vr. 85***. Omdat zij zijn overgegaan uit den geestelijken dood in het eeuwige leven en dus reeds hier behouden zijn ; want zij zijn leden van het lichaam, waarvan de levende Christus het Hoofd is. Joh. 11 : 26.
Vr. 86*. De toeëigening door het geloof van de vergeving onzer zonden, waardoor wij voor God staan alsof wij niet gezondigd, maar Zijn\' wil volbracht hadden. Ook nog; Hom. 4 : S11; Bel. des gel., art. 23.
Vr. 8Gb. Is er onderscheid tusschen de vergeving der zonde en de rechtvaardiging des zondaars? Ja zeker. De vergeving der zonde is het voorwerpelijk aanbod, dat door het geloof tot het onderwerpelijk bezit wordt. De eerste wordt dus gedacht onafhankelijk van en tot eeneu
46
prikkel tol en de laatste verhouden mei het geloof. Kooi. 3:28; Gal. 3: 16.
Zondigt de gerechtvaardigde niet meer ? De rechtvaar-digmaking beteekent niet, dat God den zondaar zoo verandert, dat hij niet meer zondigt; maar zij is die daad Gods, waardoor Hij den zondaar aanmerkt en behandelt alsof hij niet gezondigd heeft.
In welk verband staat het geloof tot de rechtvaardiging des zondaars? De zondaar wordt niet gerechtvaardigd om of van wege de waardigheid of verdienstelijkheid van zijn geloof, maar door of uit het geloof; want het geloof is het middel, dat hem in het bezit stelt van de genade-^ift Gods of hem de vergeving der zonde doet aannemen.
Staat de rechtvaardiging ook in betrekking tot des zondaars toekomstig leven? Neen, zij staat alleen in verband met de zonden, die hij bedreven heeft voordat hij tot het geloof kwam.
Is er onderscheid tusschen de prediking; »God lieert ii in Christus de zonden vergeven of vergeeft u de zondenquot; en; »gij hebt in Christus de vergeving van uwe zonden?quot;
Ja zeker. Het eersta is het algemeene aanbod des heils en het laatste geldt alleen den geloovigen Christen. Cat. vr. (10—64. 86, 91.
Vr. 86**. God heeft zich dus met ons in Christus verzoend, opdat wij onze vijandige gezindheid afleggen en door de vergeving der zonden aan te nemen ons met God verzoenen, en de verzoening, de bedekking onzer zonden, ontvangen zouden.
Vr. 86**Neen, zij zijn alleen kinderen Gods, die God liefhebben en zich met God laten verzoenen door Jezus Christus aan te nemen en zich door den Zoon tot den Vader te laten leiden.
Vr. 86\'\'. Maar is God dan niet de Vader van alle menschen ? Ja, als hun Schepper, die hen liefheeft, maar om hunne zonden op hen moet vertoornd zijn ; doch alleen zij, die in Christus gelooven, zijn Gods kinderen. De verloren zoon sprak van zijnen vader.
47
Vr. 87quot;. Waaruit blijkt de oprechtheid van het geloot\'? Uit de bekeering. Geloof en bekeering staan in onafscheidelijk verband tot elkander ; want er is geen geloof zonder bekeering en geene bekeering zonder geloof. 2 Cor. 7 ; 10 ; Luc. ló ; 18, 19; Hand. 2 : 37. 38; Mare.
1 : 14, 15.
Waaruit vloeit het onafscheidelijk verband tusschen geloof en bekeering voort ? 1. Uit den aard des geloofs, dat een overgeven van zich zeiven aan Jezus is, niet alleen om gerechtvaardigd, maar ook geheiligd te worden;
2. uit den ootmoed, bij het geloof vereischt, die niet oprecht kan geweest zijn als men in de zonde blijft leven ;
3. uit de liefde, die het voorwerp des geloofs is en die met haat tegen de zonde gepaard gaat. 1 Joh. 4 : 19;
2 Cor. 5 : 14, 15 ; Luc. 7 ; 47.
Cat. vr. 87.
Vr. lt;S8quot;. Cat. vr 88—90.
Vr. 89**. Een dood geloof.
Vr. 89***. Bekeering, verandering van zin en leven, is onmogelijk uit of door ons zelven ; alleen het geloof in Jezus schenkt daartoe de levenskracht.
Vr. 90quot;. Welk onderscheid is er tusschen zich te beteren en zich te bekeeren? Hand. 3 : 19quot;. Zich te beteren is eene uiterlijke, zich te bekeeren eene innerlijke verandering van levenswandel. De eerste is eene bekeering tot de deugd, de laatste tot God.
Vr. 91quot;. Wat is de wedergeboorte? De herschepping van den raensch naar het beeld Gods. Col. 3 : 91\', 10. Zij is het begin of de wording van het ware leven voor de eeuwigheid, gelijk de geboorte des lichaams het begin van het aardsche leven is.
Wiens werk is zij ? Zij is eene, onder den invloed van de Evangelieverkondiging, door den H. G. bewerkte zins-verandering, die ons geschikt maakt voor het leven met God. Joh. 3 : 5b; Tit. 3 : 5quot;.
Vr. 91*. De wijze der wedergeboorte laat zich bezwaarlijk beschrijven. Jezus stelt haar onder een beeld voor. Joh. 3 : 8. Evenmin als de mensch naar goedvinden
48
over den wind kan beschikken, kan hij de werking des H. G. in zijne macht hebben. Evenais het geluid des winds hoorbaar is, is de werking des H. G. te bemerken. Evenals het uitgangs- en eindpunt des winds verborgen is, is de werking des H. G. onnaspeurlijk in hare gangen.
Vr. 91b. Kan de wedergeboorte niet anders geschieden dan door den H. G. ? Neen, niet anders; want de wedergeboorte is de aanvang van het eeuwige leven, dat dus een geestelijk leven is. Joh. 3 : 5, 6 ; Kom. 8 : 5.
Maar iioe kan dan het nieuwe leven aan den Vader (o. a. Joh. 6 : 44:,, 65) en aan den Zoon (o. a. Joh. 1 ; 33b) worden toegeschreven ? Omdat de H. G. van den Vader uitgaat en door den Zoon gezonden wordt. Joh. 15 : 26.
Wie hebben noodig wedergeboren te worden ? Niet alleen Joden en Heidenen, die tot het Christendom bekeerd worden, maar alle menschen hebben noodig, dat zij die zinsverandering ondergaan, die hen geschikt maakt tot het leven niet God. Wij zien het in Nicodernns duidelijk. Hij was een geloovig Israëliet, die eerbied had voor de Wet des Heeren en Jezus erkende voor eenquot; Leeraar,
van God gezonden; on tot hem zegt Jezus: Joh. 3:7\';
o . ■ gt; r.
• •gt;, lt;gt;.
Wat beteekent: wedergeboren uit water en Geest?
Daar Nicodernns behoorde tot de Farizeën, die zich ergerden aan den waterdoop, door Johannes den Dooper ingevoerd, was het noodig, dat hij eerst dien doop, als van Godswege „den doop der bekeering tot vergeving der zonde,quot; erkende. De waterdoop is het middel tot afwas-sching van de oude onreinheid en der bekeering tot vergeving der zonde ; de Geestesdoop is het middel dei-nieuwe levendraaking. — Het water is het symbool van het alleen werkzame middel tot vergeving der zonde : het bloed der verzoening ; het is het teeken des bloeds en het onderpand des H. G. — De doop met water is de uitwendige of menschelijke zijde, voor zoover hij door den eenen mensch aan den anderen toegediend wordt; de doop des H. G. is de inwendige of Goddelijke zijde,
49
omdat hij alleen door Christus wordt toegediend. — De waterdoop is eeue afwassching des liohaams en eene belijdenis, dat men van alle openbare werken der ongerechtigheid afstand doen en er zich voortaan van onthouden zal; de Geestesdoop reinigt het hart van doode werken en plant een nieuw levensbeginsel in het oude hart.
Waarin moet zicli de wedergeboorte bij allen openbaren ? In het wandelen door den Geest. Gal. 5 ; 10, 22.
Geschiedt de wedergeboorte middellijk of onmiddellijk ? Zij geschiedt middellijk door het Woord des Heeren.
1 Petr. 1 : 23; Jac. 1 : 18.
Welke verplichting vloeit hieruit voorden zondaar voort?
Dat hij zich stelle onder de middelen der genade, den arbeid des Evangelies, de prediking des Woords. Filipp.
2 : 12b, 13.
92. Zie ook de 2\' vraag achter 86b.
Vr. 92*. De apostel wil hiermede zeggen, dat de Christen geene gewoonte maakt van te zondigen; dat vrijheid van de dienstbaarheid der zonde een kenteeken van het kindschap, van de geboorte uit God en slavernij der zonde een kenteeken van het kindschap des duivels is. Hij schetst hier den Christen zooals hij behoort te zijn.
Vr. 92**. Neen, hunne rechtvaardiging voor God, dus hunne zaligheid, hangt niet meer af van de onderhouding van Gods geboden, die hun niet meer ten plicht, maar ten doel strekt; want zij worden niet zalig door hunne werken, maar door het geloof in Jezus Christus. 1 Joh l : 7, 9; 2 : 1, 2.
Vr. 92c. Wat beteekent het laatste vers 1 Joh. 2:2? Dat er voor de zonden der geheele wereld geene andere verzoening mogelijk of denkbaar is dan die van en in Jezus Christus.
Hoe behoort de Christen deze onwankelbare trouw zijns Gods, ook onder zijne voortdurende onvolkomenheid, te waardeeren ? Hij moet zich meer en meer bewust worden van zijuen zondigen aard, opdat hij te ernstiger wake, bidde en strijde; hij moet meer en meer indringen in de kennis van de heiligheid van Gods Wet, opdat hij door
4
50
de kennis der zonde meer en meer aller zonde vijand worde en tc begeeriger en ootmoediger de vergeving der zonde en de gerechtigheid in Christus zoeke; hij moet meer en meer verlangen om in toenemende mate door den Geest te wandelen en naar Gods evenbeeld vernieuwd te worden. In een woord: hij moet meer en meer begee-rig zijn Gode dankbaarheid te bewijzen voor Zijne onwankelbare trouw. Cat. vr. 115.
Welk onderscheid is er tusschen het zondigen van den natuurlijken en den wedergeboren\' tuensch? De eerste zondigt zonder genade; overeenkomstig zijne natuur; naar zijn\' wil en leeft alzoo in een\' doorgaanden openlijken of verborgen zondedienst. In dien zin zondigt de laatste niet meer; hij heeft den zondedienst verlaten. Maar toch zondigt hij daarin nog, dat hij schuldig staat aan eenige verkeerdheid of struikeling. Hij zondigt onder genade; tegen zijne natuur en zijn\' wil, achtervolgd door ootmoed en berouw.
Vr. 93a. Staat deze verzekering ook in verband met hunne rechtvaardiging of hunne heiligmaking? In geen geval; de eerste hangt niet af van hunne wetsvervulling en de laatste is niet volkomen. Hunne verheerlijking is dus eene genadegift, louter om de verdiensten van Christus hun geschonken.
Strekt zich de vrucht van Christus voorspraak we! zeke:: uit tot in eeuwigheid? Ja, daarvan verzekeren ons de beloften des Heeren. Kom. 8 : 1, 34; Hebr. 7 : 25 ; 10 : 14.
Wat leert ons Petrus aangaande deze verzekering? ] Petr. 1 ; 3—5.
Vr. 95*. Niet tot straf voor hunne zonden, maar als gevolg van hunne geboorte uit sterfelijke ouders en om over te gaan uit den aardschen in den hemelschen toestand, waartoe zij een nieuw lichaam behoeven, geheel in overeenstemming met den toestand der heerlijkheid, waaitoo zij bestemd zijn.
Vr. 9óh. Cat. v. 42.
Vr. 95**. Een geestelijk, hemelsch, onverderfelijk en dus onsterfelijk lichaam, gelijkvormig aan dat van Christus.
Vr. 95°. Cat. vr. 57.
51
Vraag 136*. Onder welke beelden stelt de H. S. de toekomstige zaligheid voor? Het O. T. spreekt van zaligheid, heerlijkheid en (naar Hebr. 11 : 14) van een vaderland ; het N. T. van het eeuwige leven ; de rust; het huis des Vaders; Abrahams schoot; \'s Heeren heerlijkheid. Gen. 49 ; 18 ; Ps. 73 : 24 ; Hebr. 11 : 13b; 14 ; i Joh. 2 : 25 ; Hebr. 4:9; Joh. 14 ; 2, 3; Lnc. 16 : 22; Joh. 17 :24; 2 Tim. 1: lO1\'.
Waarom wordt de zaligheid ons onder zoo vele beelden voorgesteld ? Omdat zij zoo verre verheven is boven onze aardsche bevatting, dat hare werkelijkheid en haar aard ons zulk eene voorstelling noodig maken. 1 Joh. 3 : 2a ; 1 Cor. 13: 9, 10.
Wanneer vangt de zaligheid aan ? Terstond na den dood. Luc. 16 : 22 ; 23 : 43 ; Filipp, 1 : 23 ; Openb. 14 :13.
Waardoor zal de zaligheid der verlosten vervuld worden ? Door de opstanding des lichaams. Joh. 5 : 28, 29 ; Matth. 25 : 34 ; Hand. 24 : 15.
Vr. 96*. De nederigste en ootmoedigste, die in eigen oogen de minste van allen is.
Vr. 96**. Zij, die niet naar den maatstaf van verdienste of naar den tijd des arbeids, maar naar de vrije genade des Heeren het meest hunne zaligheid genieten. Vr. 98a. Cat. vr. 58.
99. Ook nog: Rom. 8; 24.i.
g 7. Over den Heiligen Geest en de Heiligmaking.
Vr. 100quot;. Hoe wordt des Christens geloof en bekeering in zijn leven openbaar? Rom. 6 : 22a»1gt;.
Vr. 100*. Niet allen dus komen langs denzelfden weg tot het geloof in den Heere Jezus. De schat in den akker wordt gevonden zonder en de paarl van groote waarde dat er naar gezocht is. Hoe verschillend nochtans de weg zij, voor allen geldt Jez. 65 ; la.
52
Vr. 100**. Zij, die in den Heere Jezus gelooven, heeten uitverkorenen, omdat zij door God zijn uitverkoren tot het heil, door Zijne genade in Jezus Christus voor verlorene zondaren bereid.
Vr. 100°. Van hoe velerlei uitverkiezing is er sprake in de H. S. ? Van drieërlei: 1. volks- 2. ambts- en 2. persoonsverkiezing. 1. Israël was en is het volk der verkiezing. Ex. 19 : 5, 6a; Deut. 7:6; Rom. 11 : 28, 29. 2. a) Profeten; Jer. 1:5; Ezeeh. 2 : 4\'1; Amos 7 ; 14, 15; b) Priesters: Ex. 28 : lquot;; 29 : 44b ; Hebr. 4:4,5;
c) Koningen: 1 Sam. 10 : 1, 24 ; 16 : 8b, 9b; d) Apostelen : Joh. 6 : 70; 13 : 18; 15 : 16quot;. 3. Ex. 33:19b; Kom 9 : 16; 1 Cor. 3:7; Filipp. 2 : 12b, 13 ; 1 Petr. 2 : 9, 10.
Vr. 101n. Is de H. G. eene kracht of een Persoon\'\' De H. G. is niet eene kracht, eigenschap of gezindheid, noch ook eene werking of benaming van God, maar een Persoon, onderscheiden van den Vader en den Zoon.
Waaruit bewijst gij dit ? Behalve uit de bewijzen voor de Godheid des H. G., blijkt het persoonsbestaan des H. G. uit de werken, die Hem toegeschreven worden en die niet door eene kracht, maar door een\' Persoon kunnen verricht worden. Immers de H. G. wordt gezegd te leeren; indachtig te maken; te getuigen; te overtuigen; in de waarheid te leiden; de toekomende dingen te verkondigen ; Christus te verheerlijken; alle dingen, ook de diepten Gods, te onderzoeken. Cat. vr. 53.
Bewijs de Godheid van den H. G. uit Zijne Goddelijke namen, eigenschappen, werken en eer.
a) Hand. 5 : 3, 4b; b) Ps. 139 : 7 ; c) Ps. 33 : 6 ;
d) Matth. 28 : 19 ; 2 Cor. 13 : 13.
102. Ook nog Bel. des gel., art. 11.
Vr. 102\'1. Gaat de H. G. alleen van den Vader uit? Neen, de H. G. gaat uit van den Vader en den Zoon. Hij is de Geest Gods, de Geest des Vaders; maar ook de Geest des Zoons, de Geest van Christus. Gal. 4:6; Rom. 2 : 9quot;.
Vr. 102*. De apostelen stellen dus den H. G. voor
53
als de Kerk van Christus onder Zijne leiding en besturing te hebben, de üitdeeler der geestelijke gaven te zijn en daardoor Christus, het Hoofd der gemeente, te verheerlijken.
Vr. 102**. Eene werking van den H. G. uit boos opzet aan de macht der duisternis toe te schrijven, is lastering tegen den H, G., welke niet zal vergeven worden, omdat zij voortkomt uit een\' staat van volharding, die beiouw, verootmoediging en schuldbelijdenis uitsluit.
Vr. 103:l. Is de opgave hier van hetgeen waartoe wij de werking des H. G. behoeven, willekeurig of naar de orde dier werking? Die opgave is naar de volgorde van de werking des H. G. in den zondaar. Eerst dan als hij verlichte oogen des verstands heeft, zal hij begeeren naar en vatbaar zijn voor de vernieuwing van zijn hart en hierdoor lust hebben tot heiliging des levens.
Vr. 104*. Wel werkte de H. G. reeds onder het O. V., maar in de dagen des N. V. werd Hij uitgestort om zich in betrekking te stellen tot het volbrachte werk van den verheerlijkten Zaligmaker en om de vervulling aan te duiden van den Messiaanschen tijd, die het particularisme van het Jodendom deed vervangen worden door het universalisme van het Christendom. — In de dagen dor apostelen komen de buitengewone en in onzen tijd de gewone gaven des H. G. hoofdzakelijk voor als kenmerkend onderscheid tusschen hunnen en onzen tijd.
Vr. 105*. Omdat zij, die niet in den Heere Jezus gelooven, niet met Hem vereenigd zijn, maar nog tot de Hem vijandige, zondige wereld behooren. — Die den H. G. niet hebben, zijn ook niet met Jezus verbonden en dus Zijn eigendom niet; zoodat zij Hem dan ook niet toebehooren.
Vr. 1051\'. Is er dan onderscheid tusschen de werkingen het bezit van den H. G.? Ja zeker; de H. G. werkt in meerdere of mindere mate op allen, die leven onder de prediking van het Evangelie, opdat zij tot het geloof in Jezus Christus zouden komen. Nadat zij door de werking des H. G. tot het geloof in Jezus Christus zijn gekomen, ontvangen zij of komen tot het bezit van de gave des H. G.
Vr. 106a. Waaruit blijkt dus de echtheid der wedergeboorte ? Uit de heiligmaking.
Vr. 107a. Waaruit vloeit deze heiligmaking voort? Uit de afzondering of heiliging des begenadigden zondaars door God van al het onreine in de wereld en tot de bijzondere betrekking der heilige gemeenschap met God en degeloovigen.
Hoe openbaart zij zich ? Inwendig, iioin. 12 ; 2, en uitwendig, 1 Thess. 5 : 23.
Welk onderscheid is er tusschen rechtvaardig-ei2 heiligmaking? De eerste geschiedt buiten ons, de laatste binnen ons; de eerste neemt de schuld, de laatste de smet weg; de eerste geschiedt volmaakt, de laatste ten deele in dit leven.
Worden wij door geloof en heiligmaking zalig? Neen, alleen uit genade, dus ook niet zonder geloof en heiligmaking. Hebr. 11 : 6; Hebr. 12 : 14; 2 Petr. 1 ; 10, 11;
Welke is de voorname drangreden des Evangelies tot heiligmaking? 2 Cor. 7:1.
Welke zijn deze beloften? 2 Cor. 6 : 18.
Wat moet, behalve dankbaarheid, ons tot heiligmaking opwekken? (Zie ook iv 7 van vr. 108a.) a) De onmisbare beproeving van ons geloof, Jac. 2:26; b) het heil des naasten, Matth. 5 : 16; Cat. vr. 86; c) de voorbereiding voor den hemel. Col. 3 : 1, 2; Hebr. 12 ; 14; Cat. vr. 87.
Waarom is het verloochenen van de verolichting tot heiligmaking eene groote zonde? 1 ïhess. 4:7, 8; Joh. 17 : 19.
Waaruit vloeit die ontkenning voort? Uit ongeloof, onkunde, zondelust, menschenvrees, zelfverblinding of eenig ander gevolg van de verdorvenheid onzer natuur, waardoor de mensch achter zijne onmacht, zijn\' onwil en zijne vijandschap tegen God schuilt.
Geef mij enkele bewijsplaatsen uit de H. S., dat door heiligmaking in het Evangelie verstaan wordt afstand van zonde. Rom. 6 ; 19b, 22; 2 Cor. 7 : 1; 1 Thess. 4 ; 3, verg.; 4, 5, 7; Hebr. 12 : 14, verg.: 15, 16; 1 Cor. 1 ; 30; 1 Tim. 2 ; 15^; l Thess. 3 : 12,
Hoe openbaart zich de heiligmaking ten aanzien van:
u) de schade, door bedreven zonde veroorzaakt; b) hefc haten eu vlieden der zoode; c) den lust in het doen van goedo werken? a) Ezech. 33 : 15; 2 Kron. 33 : 15; Luc. 19 : 8; b) 2 Tim. 2 : 19b; Ef. 4 : 22—32 ; Matth. 5 ; 29, 30 ; Gal. 5 : 24 ; Col. 3 : 5—13 ; Cat. vr, 113 ; o) Ef. 2:10; Jac. 4 : 17 ; 1 Joh. 2 : (J ; Joh. 15:5; Rom. 12 : 2.
Vr. 107*. Omdat zij de rechte Godsverheerlijking is; want zij is de vrucht van het werk van Gods genade in den zondaar, waardoor God de eer ontvangt, die Hem toekomt. Zij is de geestelijke wetsvervulling, waarbij Gods wil de levensregel, Gods verheerlijking het levensdoel, Gotls liefde het levensbeginsel. Gods Geest de levenskracht, Gods Zoon het levensvoorbeeld is.
Vr. 107**. Ja gewis, Luc. 16 : 10. Kleine oorzaken hebben vaak groote gevolgen.
Vr. 107***. Jezus wijst op Zijn voorbeeld in nederigheid, Joh. 13 : 14, 15; Luc. 22 : 27. De apostelen wijzen op Zijn voorbeeld in : a) zelfverloochening, Filipp. 2 : 4—8 ; b) xachtmoedigheid, Rom, 15 : 2, 3, 7 ; c) goedertierenheid, Ef. 5 : 2 ; cl) geduld en onbepaalde onderwerping aan den wil Zijns Vaders, 1 Petr. 2:21—24.
108. Ook nog: Hebr. 12 : 14.
Vr. 108a. Wie werkt haar iu ons? De heiligmaking wordt in ons gewerkt door den Geest onzes Gods. Lev. 20 : 8 ; 1 Cor. G : 11.
Is zij in dit leven volkomen? Neen, de allerheiligste heeft in dit leven slechts een klein beginsel dier gehoorzaamheid, waarin zich de heiligmaking openbaart. Filipp. 3 ; l\'A.
Is zij in alle geloovigen even groot? Neen, er zijn kinderen in de genade, die met melk eu eikenboomen der gerechtigheid, die met vaste spijzen gevoed worden. Ef. 4 : 13.
Wat zijn de vruchten van geloof eu heiligmaking? Goede werken, Jac. 2 : 18 ; Gal. 5 : 6.
Cat. vr. 91.
Hoe bewijst gij, dat deze moeten geschieden: a) uit
56
geloof ; b) naar Gods wet ; c) tot Gods eer? a) Hebr. 11 : 6; b) Matth. 15 : 9 ; c) 1 Cor. 10 : 31.
Waartoe moeten wij goede werken doen? Tot verheerlijking van God, stichting van den naaste en eigen ge-loofsverzekering. Gat. vr. 86. (Zie ook nquot;. 7 van vr. 107a.)
Vr. 108*. Neen; want het geloof in Christus bekrachtigt ons door den H. G. tot de Gode welbehagelijke toewijding aan Zijnen wil. Ook nog: Bel. des gel., art. 24.
Vr. 109*. De liefde van God en Christus, die zich zoo heerlijk in hunne verlossing geopenbaard, hen door het Evangelie geroepen, tot het geloof geleid en gerechtvaardigd en hun de hoop der heerlijkheid geschonken heeft.
Vr. 109**. Hij, wien de grootste genade bewezen is of die de bewezen genade het meest waardeert.
Vr. 109***. God en Christus.
Vr. 109quot;\'. Welke zijn de plichten der godzaligheid? God lief te hebben boven alles en den naaste als zich zeiven. Matth. 22 : 37—10.
Vr. 110quot;. Noem eens voorbeelden van de beoefening der liefde jegens God. Gen. 18 : 27—32; 32:10; Lev. 10 : 3\'\'-Matth. 26 : 42; Hebr. 11 : 27 ; Gen. 22 : 1—14.
Wat is aan de liefde tot God ten nauwste verbonden ? De liefde tot den Heere Jezus. Joh. 5 ; 23 ; Matth. 10 : 37 ; Hand. 20 : 24; 21 ; 10—18.
Wat vloeit uit den eerbied voor God voort? Heilig ontzag Ex. 20 : 7 ; Matth. 5:33—37, verg. 28 : 16—22.
Vr. 110*. Omdat de aard der geboden Gods beantwoordt aan hunne geheiligde behoeften ; omdat het beginsel der geboden Gods beantwoordt aan hunne geheiligde natuur ; omdat de kracht der geboden Gods beantwoordt aan hunne geheiligde roeping; omdat het doel der geboden Gods beantwoordt aan hun geheiligd verlangen.
Vr. 11 la. Wat gaat met deze gezindheden der geloa-vigen gepaard ? Gehoorzaamheid aan de Overheid. Roni. 13 : 1, 5, 7, 8, Tit. 3 : 1. Bel. des gel., art. 36.
Vr. 111*. Oprechtheid: ook nog Matth. 10 . 16b.
Vr. 112a. Waarom moet de liefde tot den naaste oe-oefend worden ? Omdat het gemis dier liefde de banden
van het maatschappelijk leven verscheurt en het betoonen dier liefde beantwoordt aan de natuur van Gods kinderen. Matth. 5 : 44, 45.
Moet zij alleen met woorden betoond worden? 1 Joh. 3: 18.
Vr. 112*. Ieder mensch, hij zij vriend of vijand.
Vr. 112**. Ook nog : Matth. *5 : 44 ; Luc. 23 : 34a; Hand. 7 : 60.
Vr. 112°. Werd zij reeds onder het O. T. aangeprezen en ook beoefend. Onder het O. V. reeds werd de liefde tot vijanden aangeprezen : Lev. 19 : 18; Spr. 25 : 21, 22; en beoefend; Gen. 50 ; 14—21; 1 Sam. 24 : 12 ; 2G ; 23b; 2 Kon. 6 : 21 — 23.
Hoe werd later het gebod: Lev. 19 : 18 verkeerd uitgelegd ? Uit Matth. 5 ; 43 blijkt, dat de vijand verkeerdelijk niet onder den naaste gerekend werd, door afwijkende inzettingen der Ouden.
Wat moet den Christen tot liefde jegens zijne vijanden dringen ? Plet voorbeeld des Vaders, Matth. 5 : 45 ; Ef. 4 : 32 ; van Christus, Ef. 5:1, 2; Luc. 23 : 34a; en van de heiligen, Hand. 7 ; 60 ; 1 Cor. 4 ; 11—13.
Mag de Christen dan nimmer recht zoeken tegen be-leedigers ? Ja zeker wel; mits zulks in betrekking sta tot Gods eer en \'s naasten heil. Joh. 18 : 19—23; Hand. 16 ; 35—40; 22 : 25-30.
Vr. 112***. De liefde tot bloedverwanten kunnen wij eene natuurlijke liefde noemen, welke bij geloovigen geheiligd is ; de liefde tot geestverwanten is eene geestelijke liefde, welke zich jegens alle medemenschen, al is het niet in gelijke mate en graad, openbaart.
A^r. 112d. Welke bijzondere drangredenen heeft de Christen voor de liefde tot de broederen ? De gemeenschap aan dezelfde geestelijke woldaden, Ef. 4 : 4—6 ; het gebod des Heeren, op Zijn voorbeeld gegrond. Joh. 13 : 34, 35; het voorbeeld en de daaraan verbonden zegen der eerste Christenen, Hand. 2 ; 44, 45; 4:32—35; de apostolische vermaning, Hebr. 13 : 1; de gemeenschap der heiligen, Cat. vr. 55.
Vr. 113a. Is deze regel van groote waarde? Ja,
58
want hij geeft een\' maatstaf aan om zich te verplaatsen in eens anderen toestand, die binnen het begripsvermogen valt van den onkundigste en eenvoudigste zelfs en is de beste, ja eenige weg om de zelfzucht te dooden en de zelfverloochening te beoefenen.
Zijn alle menschen u even na ? Neen, er zijn verschillende banden en betrekkingen, die ons aan de menschen verbinden ; deze bepalen de mate en den graad der verwantschap en der liefde, waarin wij tot hen staan. 2 Petr.
1 : 7; Ef. 6 : 1-4; 5 : 22—31quot;; Gal. 6 : 10.
Vr. ! 14•l. Hoe behooren wij ons omtrent ons zeiven te gedragen? Spr. 4 ; 7 — 9; E,om. 13 ; 13, 14; 1 Cor. (5 ; 18, 19 ; Ef. 5 : 18; Kom. 12 : 2.
Waarom worden in de Wet des Heeren de plichten jegens God en den naaste zonder die jegens ons zeiven voorgeschreven ? Omdat de laatsten in die, welke zijn voorgeschreven, opgesloten liggen of inbegrepen zijn. 1 Tim. 4 ; 8b; Ps. 19 : 8—12.
Vr. 115a. Wat was eigenlijk het eindoogmerk des Heeren bij Zijn\' dood ? Niet alleen verlossing van de straf of schuld, maar niet minder bevrijding van de macht of smet der zonde. Tit. 2 : 14; 1 Petr. 2 : 24.
Waardoor wordt dit bevorderd? De bevrijding van de zonde zelve wordt bevorderd als de overtuiging van \'s Hei-lands liefde tot in den dood wederliefde wekt, waardoor het verlangen zich openbaart om te leven in heiligmaking, zooals het Gode behaagt. 2 Cor. 5 ; 14, 15.
Hoe verkrijgt men kracht tot heiligmaking of om tot verheerlijking des Heeren te leven ? Tot de uitvoering van dit verlangen schenkt de verheerlijkte Christus kracht.
2 Cor. 12 ; 9; Filipp. 4 : 13.
Wat geeft ons licht om in al de bijzonderheden te zien op welke wijze wij den Heere welbehagelijk moeten zijr. ? Jezus leer en voorbeeld.
Vr. 116*. Van den zondelust des vleesches hebben zij te vreezen, dat zij afgetrokken worden van de invloeden des H. G. ; van de boosheid der wereld, dat zij haar gelijkvormig worden; van de listen des duivels, dat hun
■
59
vrede in en hnnne gemeenschap met Jezus gestoord worde.
Vr. 117quot;. Welke moet de dagelijksche bede van hun hart zijn? Ps. 51 ; 12.
Vr. 117**. De getrouwheid des Heeren.
§ S. Over de Evangelieprediking en liet Gebed.
Vr. 119. Waar heeft Jezus eene schets geleverd van het lot der Evangelieprediking ? In de gelijkenis van den zaaier. Matth. 13:1—23.
Vr. 119a. Welke kracht wordt aan het Evangelie toegeschreven ? Eom. 1:16; 1 Petr. 1 : 23 ; Hand 16 : 14.
Vr. 120. Wat beteekent het woord Evangelie ? Blijde boodschap.
Vr. 121a. Wie zijn het eerst tot de prediking van het Evangelie aangesteld ? De apostelen van den Heere Jezus Christus. Matth. 28 : 19.
Waardoor is hun gezag bevestigd? Door de bezegeling Gods daarvan met teekenen, wonderen, krachten en bedeelingen des H. G. Hebr. 2:3, 4.
Welke bedieningen zijn reeds sedert den tijd der apostelen van Christus ingesteld tot een geestelijk bestuur over de Kerk? Ef. 4:11.
Waartoe moeten deze verschillende bedieningen strekken? Ef. 4:12.
Hoe hebben deze voorgangers der gemeente haar te besturen ? 1 Petr. 5 : 1—4 ; Cat. vr. 82—85 : Bel. des gel., art. 32.
En hoe hebben de leden der gemeente elkander te beschouwen ? Matth. 23 : 8.
Vr. 122*. In de 7e en 8e eeuw door Willebrord, Amandus, Eligius en Bonifacius.
Vr. 122**. In de landen, bewoond door Heidenen en Mahomedanen ; ook niet aan de Israëlieten of Joden.
A\' r. 123***, Neen, men moet door het Evangelie ge-
i
60
troffen, in het hart gegrepen worden en tot zich zei ven komen of aan zich zeiven ontdekt worden. Hand. 16 : 14.
Vr. 123****. Als men God die redden ; Jezus die verlossen ; den H. G. die verlichten, vernieuwen en heiligen wil, niet wederstaat en dus Gods genade in Jezus Christus vrij in zich laat werken.
Vr. 124*. Gat. vr. 116.
Vr. 124*. Volstrekt niet; wij moeten een diep bewustzijn hebben, dat wij schuldig en verantwoordelijk en daarbij onwillig en onmachtig zijn.
Yr. 125il. Tot Wien mag men bidden ? Tot God. Filipp. 4 : 6b ; Matth. 4:10; Openb. 22 : 8b, 9.
Gat. vr. 117.
Wat is kwalijk bidden ? Jac. 4: 3. Kwalijk bidden is bidden onder gemis van kennis of gebrek aan geloof en onderwerping. Matth. 20 : 22 ; Rotn. 8 : 26.
Vr. 125*. Gmdat God de hoogste Majesteit, de Oorsprong en Oorzaak aller dingen is, die alleen ons helpen kan in allen nood en Wien alleen de aanbidding toekomt, zoodat wij ons schuldig maken aan Godonteering, wanneer wij tot een schepsel bidden en alzoo schepselvergoding bedrijven.
Vr. 125**. Omdat Hij éen met den Vader is, Wien de Vader een\' naam gegeven heeft, die boven allen naam is en Hij de Heer en het Hoofd der gemeente is.
Vr. 126quot;. De Heere Jezus, in het allervolmaaktste gebed.
Vr. 126b. Gat vr. 118 — 129.
Vr. 126**. Wij moeten het Onze Vader aanmerken als een gebedsmodel, dat ons leert, dat wij God moeten bidden om al wat Hem verheerlijkt; om de vervulling van onze behoeften voor tijd en eeuwigheid en om hetgeen tot \'s naasten heil strekt.
Vr. 126°. Welk onderscheid is er in de vijfde bede, zooals die bij Mattheus en bij Lucas luidt ? Bij Mattheus is de bijvoeging : „gelijk ook wij onzen schuldenaren vergevenquot;, de maatstaf, waarnaar geëvenredigd wij Gods vergevensgezindheid inroepen. Bij Lucas is de bijvoeging: «omdat (want) ook wij vergeven aan een1 iegelijk, die ons
61
schuldig isquot;; de groud of drangreden, waarmede wij Gods vergevensgezindheid inroepen.
Vr. 126***. Alle begeerten die niet zondig of kwaad in Gods oogen zijn en strekken tot Gods verheerlijking.
Vr. 127b. Is Jezus ons hierin ook voorgegaan ? Ja, in Gethsémané, Matth. 26 : 44.
Verhaal mij de gelijkenis, Luc. 18 : 1—8.
Vr. 127**. Onze uiterlijke houding bij het gebed moet in overeenstemming zijn met de stemming onzes gemoeds onder het gebed en dus onzen eerbied voor, onze afhankelijkheid van en onze bezigheid met den Onzienlijke en het onzienlijke uitdrukken.
Vr. 126c. Zijn ons voorbeelden van de uiterlijke houding onder het gebed in den Bijbel bekend? 3a-, staande. Gen. 18 : 22b; 2 Kron. 20 : 5—13; Luc. 18 ; 11, 1c!; knielende, 1 Kon. 8 : £4; Hand. 20 : 36; Luc. 5:8; op het aangezicht vallende, Ex. 34 : 8; Num. 16 : 22; Joz. 5 : 14; 2 Kron. 7:3; Xeh. 8:7; Matth. \'26 : 39 ; Luc. 5 ; 12; 17 : 16; 1 Cor. 14 : 25; Openb. 4 : 10; 5 : 8, 14; 7 : 11: 19 : 4, 10; 22 : 8; de handen opheffende: Ex. 17; 11; Ps. 28:2; 63:5; 134 ; 2; 141 : 2; Klaagl. 2 ; 19; 1 Tim. 2:8; Ezra 9:5, 6; Job 22 : 26.
Vr. 128*. Natuurlijk niet om God aangaande onze behoeften voor te lichten, want Jezus zegt: Matth. 6 : 8; maar opdat wij onze volstrekte afhankelijkheid van God erkennen; ons onbepaald vertrouwen op God betoonen; ons nooddruftig hart voor God ontlasten en onzen zaligen omgang met God versterken zouden.
Vr. 130a. Noem voorbeelden van een godvruchtig gebed. Gen. 18 : 23 — 33: 1 Kon. 3 : 6—9: 2 Kon. 19 : 15—19 20 : 2, 3.
Vr. 130*. Aan den bidder zei ven, als inhoud, strekking en doel van zijn gebed niet Gode welbehagelijk zijn en zijn gebed niet met Gods wil overeenkomt.
Vr. 130b. Noem voorbeelden, die de voordeden des gebeds bewijzen. 2 : Kron. 33 : 12, 13 ; Luc. 22 : 43; 23 : 43 ; Hand. 10 : 4; 12 : 5, 17a.
Vr. 131*. Wij behooren te bidden in den naam en in
navolging van den Hcero Jezus, die gezegd heeft: Joh. 14 ; 6\'. Aan het bidden in Jezus naam is de zegen der gebedsverhooring verbonden; door liet bidden in Jezus naam erkennen wij Hem als het Hoofd der gemeente en den Middelaar, de Bron van alle geestelijke zegeningen; in het bidden in Jezus naam ligt de waarborg voor de navolging van Hem in het gebed, waardoor de geest dei-onderwerping en overgegevenheid aan God in ons versterkt wordt.
Vr. 131**. Daardoor belijden wij, dat wij geen\' grond ia ons zeiven hebben, maar uitsluitend pleiten op en onze vrijmoedigheid tot het gebed ontleenen aan de eer en verdiensten van den Heere Jezus. Hebr. 4 : 14—16.
Vr. 131****. Ons bidden moet de uitdrukking zijn van een vrijwi llig berusten in en bereidwillig vrede hebben met Gods leiding, waardoor wij een onwrikbaar geloof bewijzen aan Gods wijsheid en liefde. Dan danken wij God niet alleen in voorspoed of bij de vervulling onzer wenschen, maar ook in tegenspoed en bij teleurstelling. De regel voor den waren bidder is: geen gebed zonder dankzegging.
Vr. 131°. Wat moet met het bidden gepaard gaan? Waakzaamheid, Matth. 26 : 41; Mare. 13 : 37.
Bewijs dit met voorbeelden. \'2 Sam. 11 : 1—4; Matth. 26 : 69—75.
§ i). Over de Christelijke Kerk, den Doo», de Geloofs-belijdenis en liet Avondmaal.
132. Ook nog; Bel. des gel., art. 27, 28.
Vr. 132quot;. Omdat zij allen als heiligen of afgezouder-den, tot God gewijden, bij elkander behooren als schapen van éene kudde, onder de leiding, zorg en hoede van den goeden Herder. -— De gemeenschap der heiligen is de toestand van de vereeniging der geloovigen, die éen gemeenschappelijk leven, erfdeel en Vaderhuis hebben. Zij is hier beneden onvolmaakt, maar Boven volmaakt.
63
Vr. 132quot;. Cat. vr. 55.
Vr. 13Ba. Op welken grond behooren de geloovigen de noodzakelijkheid der liefde te bepleiten ? Omdat er geene gemeenschap der heiligen, geen bewaren van Godsgeboden mogelijk is, indien zij n\'et bovenal behoefte gevoelen aan het liefhebben van God, als hunnen Vader; van Christus, als hunnen Verlosser ; van de heilige broeders, als kinderen Gods; en omdat de liefde het eenig bewijs is, dat zij den H. G., die liefde werkt, hebben ontvangen.
Vr. 134quot;. Waarvan is de onderlinge liefde der geloovigen het kenteeken ? Van de gemeenschap der heiligen als volgelingen van Jezus en alzoo aan God toegewijd. Joh. 13 : 35 ; 1 Joh. 4 : 20.
Vr. 134*. Naar den maatstaf van Zijne liefde tot hen.
Vr. 134**. Onder de Wet of het O. T. luidde het gebod : »Hebt uwen naaste lief als u zeiven maar Jezus bewees Zijne liefde tot in den dood en Hij had dus de Zijnen liever dan Zich zelven en bracht Zich met volkomen zelfverloochening geheel voor hen ten offer. De liefde, door Jezus bewezen, brengt den Zijnen een nieuw gebod, dat den eisch eener volmaakte, zelfverloochenende, zelfopofferende liefde stelt. Ef. 5 : 2.
Vr. 135. Cat. vr. 54.
Vr. 135a, Wat is belijden ? Belijden of getuigen is zijne overtuiging omtrent eenige zaak te openbaren door woord en wandel ; ook: voor den naam en de zaak van iemand uitkomen.
Wat is de belijdenis des geloofs ? De verklaring, dat Gods Woord de waarheid is en de verbintenis om hiernaar te leven.
Welke belofte legt men dan af? Dat men van harte gelooft de leer, die men beleden heeft, in het O. en N. ï. vervat ; dat men zich voorgenomen heeft door Gods genade bij deze leer te blijven, de zonde te verzaken en een christelijk leven te leiden; dat men zich onderwerpt aan het kerkelijk inzicht en, ingeval men zich mocht misgaan, aan de kerkelijke tucht; en dat men zich verbindt om het belang der Christelijke Kerk in het algemeen en
64
der Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder te bevorderen.
Wat is de belijdenis van Vader, Zoon en H. G. ? De erkentenis, dat den drie Personen in het Goddelijk Wezen gelijke eer en aanbidding toekomt.
Vr. Wat was het eigenlijk kenmerk van de
geschiedenis der Christelijke Kerk in het eerste tijdvak (tot op Gregorius den Groote, 590) ? Onder veel nitwendigen strijd was er groote inwendige bloei tot op Constantijn den Groote (306). Sedert heerschte er veel inwendige strijd en uitwendige bloei.
Waarin openbaarden zich de uitwendige strijd en de inwendige bloei ? De uitwendige strijd openbaarde zich in de vervolgingen, eerst van de Joden, daarna van de Heidenen. De inwendige bloei openbaarde zich in het geloofsleven der Christenen, zoodat het bloed der martelaren het zaad der Kerk was en in de vestisrina: en uitbreidinsr der
O O o
Christelijke Kerk in en buiten Palestina, door Klein-Azië heen naar Europa en weldra ook in Afrika.
Tot hoe lang duurden de vervolgingen der Joden ? Tot de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, 70 na Christus. Zij deden Stefanus en Jacobus den marteldood aan.
Van welke Romeinsche Keizers hebben de Christenen te lijden gehad ? Inzonderheid van Nero (67), Domitianus (95), Marcus Aurelius (161 — ISO), Decius (249) en Diocletianus (303).
Wie waren de voornaamste martelaren in dit tijdvak ? Behalve de meeste apostelen: Ignatius, bisschop van An-tiochië (107), Justinus (165), Polycarpus, bisschop van Smyrna (169) en vele anderen, vooral te Lyon en te Vienne,
Hoe werden de Christengemeenten in den eersten tijd bestuurd ? Door Opzieners (Bisschoppen) en Ouderlingen (Presbyters), wien Helpers (Diakenen) en Dienaressen (Diaconessen) toegevoegd werden.
Welke dwalingen ontstonden reeds in de eerste eeuwen van het Christendom ? Die der Ebionieten, Nazareërs, Gnostieken, Manicheën en Montanisten.
65
Wat bracht veel toe tot de uitbreiding van het Christendom ? De overgang van Constantijn den Groote tot het Christendom, dat sedert tot Staatsgodsdienst verheven werd.
Waaruit ontstonden sedert dien tijd de inwendige strijd en de uitwendige bloei ? De inwendige strijd ontstond uit de afwijking van de eenvoudigheid des geloofs en van de zuivere voorstelling der waarheid. De uitwendige bloei ontstond daaruit, dat het nu niet langer gevaarlijk, maar eene eer was om het Christendom te omhelzen.\'
Welke waren de voornaamste twisten in dien tijd ? Die der Arianen, Nestorianen, Eutyehianen en Pelagianen.
Wat weet gij van Arius en Pelagius ? Arius leefde in het begin der 4e eeuw. Hij ontkende de Godiieid van Christus die, zooals hij beweerde, niet eens-, maar gelijk-wezens met den Vader was. Op liet Concilie te Nicea (325) werd zijn gevoelen verworpen. Alexander en Atha-nasius, bisschoppen van Alexandrië, waren zijne voornaamste tegenstanders. Zijn jammerlijk uiteinde is bekend. Pelagius, een Engelsche monnik uit het begin der 5e eeuw, ontkende de erfzonde, de verdorvenheid der natuur en de onmacht van den mensch. Augustinus, bisschop van Hippo, zoon van Monica („een kind van zooveel gebed kan niet verloren gaanquot;), bestreed hem met kracht.
Hoe ging het in dien tijd met het opperbestuur dei-Kerk ? Het opperbestuur berustte bij de bisschoppen dei-gemeenten. Die der groote steden matigden zich het gezag over die der kleine gemeenten aan. Zoo ontstonden de Patriarchen, die bisschoppen waren van Rome, Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem en Constantinopel, die elkander den voorrang betwistten, totdat eindelijk de bisschop van Eome de hoogste macht verwierf, onder den titel van Paus.
Welk gevaar ontstond voor de Christelijke Kerk in de 4quot; en 7quot; eeuw ? In de 4e eeuw de groote volksverhuizingen in de 7e de vervolging der Mahomedanen.
W at was het eigenlijk kenmerk van de geschiedenis der Christelijke Kerk in het tweede tijdvak, van Gregorius
66
(!eu Groote (590) tot de Kerkhervorming (1517) ? Dit tijdvak geeft, bij zeer verschillende toestanden, uitwendigen bloei en inwendig verval te aanschouwen.
Geef eens een kort overzicht van het voornaamste uit dit tijdvak. De Christelijke Kerk breidde zich uit in ons Vaderland door Eligius, Willebrord, Bonifacius en Wol-fran ; in Denemarken, Zweden en Noorwegen door Ans-garius, den bisschop van het Noorden ; in Bulgarijë, Moravië en Bohemen door de gebroeders Methodius en Cyrilhis ; in Rusland onder Grootvorst Wlademir (einde der 10quot; eeuw); in Pruisen door de Duitsche ridders (13e eeuw); maar het werd zeer getuchtigd door het Mohamedanisme. De Kruistochten werden ondernomen om het Heilige Land aan de Mohamedanen te ontweldigen. De Pauselijke macht nam eerst toe, gesteund door de instelling van monnikenorden en de Inquisitie ; maar verminderde later door het schandelijk gedrag van vele Pausen. De Waldenzen en Albigenzen, die vasthielden aan Glods Woord, hebben in dit tijdvak de wreedste vervolgingen ondergaan. De strijd over den beeldendienst heeft, toen een zinnelijke eeredienst de geestelijke Godsvereering verving, de Christelijke Kerk in de lle eeuw gesplitst in de Westersche of Latijnsehe en de Oostersche of Orthodox-Grieksche Kerk. In de eerste werd het bijgeloof gevoed door de leer der Kerk te stellen boven de openbaring Gods in Zijn Woord, welks onderzoek verboden was; dooide vereering van beelden en reliquieën ; door de erkenning van Godsgerichten, als: de vuurproef, de waterproef, het tweegevecht enz.; en door de aanroeping der heiligen.
Waren er dan geene mannen in dit tijdvak, die de verbastering der Kerk zochten te verbeteren ? Ja, er zijn wegbereiders geweest tot de Hervorming. Daartoe rekent men, buiten ons Vaderland: Wicklef, in Engeland ; Johannes Huss en Hieronymus van Praag, in Bohemen ; in ons Vaderland: Thomas il Kempia, Gerard Groete, Wessel Gansvorst en Rudolf Agricola.
Welke schandelijke handel werd op het einde van dit tijdvak gevoerd op last van Paus Leo X? De aflaat-
67
liandel, die vooral cloor een\' gewezen monuik, Tetzel, op onbeschaamde wijze gevoerd werd.
Wat was de aflaathandel? De aflaat was oorspronkelijk eene opheffing van kerkelijke straffen, die later tot die van bepaalde zonden schandelijk werd uitgebreid tot geldelijke winst voor de Roomsche geestelijkheid.
Waardoor is de Hervorming ook nog meer voorbereid ? Behalve door de kruistochten, den koophandel en de zeevaart, werkten de uitvinding der boekdrukkunst in 1423 en de inneming van Constantinopel door de Turken in 1453, die vele geleerden van daar naar Italië en Duitsch-land deed vluchten, ten krachtigste mede tot ontwikkeling en verlichting van het volk.
Wat was en is het eigenlijk kenmerk van de geschiedenis der Christelijke Kerk in het derde tijdvak, van de Hervorming tot op onzen tijd? Aanvankelijk ontstond, terwijl de Orthodox-Grieksche Kerk buiten cïe reformatorische beweging bleef stilstaan, eene hevige worsteling tus-schen de Roomsch-Catholieke en de Hervormde Kerk. De vrijheid van onderzoek, door de Hervorming gewaarborgd, deed haar al spoedig splitsen in verschillende Protes-tantsche gezindten en richtingen, wier onderlinge verhouding zich afwisselt naarmate er wordt vastgehouden aan Gods Woord, den grondslag, waarop de Christelijke Kerk rust. In dit tijdvak doet zich de overtuiging des gewetens meer gelden, dat bet Evangelie allen volken moet gepredikt worden en dat de geest der menschenliefde zich behoort te openbaren.
Wat weet gij van het ontstaan der Hervorming ? Deze ving aan den 31 October 1517, toen Luther zijne 95 stellingen aan de deur van de slotkapel te Wittenberg plakte.
Is met de Hervorming eene nieuwe leer ingevoerd ? Neen, met de Hervorming is Gods Woord weder tot den eenigen regel van des Christens geloof en wandel gesteld.
Wie zijn de voornaamste Hervormers geweest ? Maarten Luther en Philippus Melanchton, in Duitschland; Ulrich Zwingii, Ecolampadius en Johannes Calvijn, in Zwitser-
68
land; Thomas Cranmer, in Engeland; John Knox, in Schotland.
Wat weet gij van de invoering der Hervorming in ons Vaderland ? Zij werd bevorderd door den vrijheidszin onzes volks; maar dermate tegengestaan door Karei V en Filips II, dat onder de regeering van den eersten niet minder dan 50000 mensehen gedood werden en Alva er zich op beroemde, dat hij in zes jaren 18600 mensehen door beulshanden had doen ombrengen.
Welke oorlog brak hierdoor in ons Vaderland nit ? De tachtigjarige oorlog, van 1568 tot 1G48.
Hoe zijn wij aan den Catechismus, de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de vijf punten der Contra-Remonstranten (of de vijf regels van Dorflrecht), die te zamen den naam van „Formulieren van eenigheid,quot; dragen en hoe zijn wij aan den Staten-Bijbel gekomen ?
In 1562 droeg Frederik III, Keurvorst van de Paltz, aan Casper Olevianus en Zacharius Ursimis de samenstelling van een\' catechismus op, waarin de geloofswaarheden, vooral die van de Godheid en menschheid van Christus en van de beide Sacramenten, duidelijk en rechtzinnig verklaard zouden worden. Aan dien van Ursinus werd de voorkeur gegeven. In 1566 predikte reeds Petrus Gabriël, te Amsterdam, er naar en in 1568 bepaalde de Synode te Wezel, dat in de Hollandsche Kerken in Nederland de Heidelbergsche Catechismus (zoo ook genoemd, omdat Ursinus Hoogleeraar te Heidelberg was) zongevolgd worden.
Guido de Brés (1523—1567), geboren te Bergen in Henegouwen, stelde de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, toen Filips II bevel gaf om de Plakkaten tegen de Hervorming streng te handhaven, op, opdat de Gereformeerden in Nederland openlijk rekenschap konden geven van hun geloof en hunne hoop, en de lasteringen, door de tegenstanders uitgestrooid, tot zwijgen mochten brengen. Zij werd in 1561 in druk uitgegeven en is verdeeld in 37 artikelen.
Arminins en Gomarus, hoogleeraren te Leiden, geraakten in het begin der 17e eeuw in twist over sommige
69
hoofdpunten der Christelijke leer. Na Arminius dood, in 1609, leverden zijne aanhangers een vertoog of Remonstrantie in bij de Staten van Holland, in vijf artikelen, die door eea tegenbetoog of Contra-Remonstrantie weder-legd werden.
De Nationale Synode van Dordrecht, in 1618 en 1619 gehouden, besloot eene vertaling van den Bijbel op te dragen aan eenige Godgeleerden, die daaraan van 1620 tot 1637 arbeidden te Leiden en zich, na gebed, dooide pestziekte, die binnen korten tijd 20000 mensehen naar het graf sleepte, niet lieten weêrhouden. Deze Bijbel heet de Staten-Bijbel. omdat de Synode te Dordrecht op last der Algemeene Staten gehouden was en hij door dezelve goedgekeurd en ingevoerd werd.
Welke zijn de vijf punten der Remonstranten en die, welke de Contra-Remonstranten er tegenover stelden ? 1. Verkiezing uit een voorgezien geloof; — Verkiezingen verwerping naar Gods vrijmacht. 2. Algemeenheid van de voldoening van Christus ; — Algenoegzame offerande ter verlossing der uitverkorenen, o. Vrije wil of kracht van den verdorven wil ten goede; — Algeheele verdorvenheid. 4. Ongenoegzaamheid der Goddelijke genade tot bekeering van den zondaar ; —Wedergeboorte door de onwederstaanbare werking van den H. G. 5. Mogelijkheid van den afval der heiligen ; — Volharding der heiligen.
Wat is u bekend van de Nationale Synode te Dordrecht, in 1618 en 1G19 gehouden? De Nationale Synode te Dordrecht is gehouden op last der Agemeene Staten, om de twist- en geschilpunten tusschen de Arminianen of Remonstranten en de Gomaristen of Contra-Remonstranten te onderzoeken. Van 13 November 1618 tot 2(J Mei 1619 hield zij, samengesteld uit 58 Nederlandsche Hoog-leeraren, Predikanten en Ouderlingen en 28 buitenland-sche Godgeleerden, onder voorzitting van den Leeuwarder Predikant Bogerman, niet minder dan 1H0 zittingen. De Synode verwierp de dwaalleer der Remonstranten, aan wier hoofd toen de Hoogleeraar Episcopius stond. Zij
70
stelde tegen de vijf punten der Remonstranten die der Contra-Remonstranten, sedert Kanons of Dordtsche Leerregels genoemd; toetste de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en den Heidelbergschen Catechismus aan Gods Woord en besliste, dat deze te zamen, onder den naam van Formulieren van eenigheid, den hoofdinhoud van de leer der Nederlandsche Hervormde Kerk zonden uitmaken.
Vr. 135***. In de eerste gelijkenis vernemen wij den oorsprong en de verbastering van en in de tweede de verzameling tot en de afzondering in de Christelijke Kerk. Uit beide gelijkenissen leeren wij, dat de zuivering der Kerk niet der menschen werk is, maar aan het einde der dagen door de engelen des Heeren zal geschieden.
Vr. 135a. Zijn er ook in de apostolische brieven waarschuwingen tegen en bestraffingen var. dwalingen en verkeerdheden in de Christelijke Kerk ? 1 Tim. 1 : 4—7 ; 2 Tim. 2 : 15—18; 3 Joh. ; 9—11.
Vr. 135****. De Christelijke Kerk is de heilige vergadering van allen, die door Doop en Belijdenis tot haar gevoegd zijn. Hare levenskracht zetelt in haar onzichtbaar gehalte, de gemeente des Heeren of het lichaam van Christus, welke de heilige vergadering aller geloovigen is. Het koninkrijk Gods of der hemelen is de geestelijke Gods-regeering door en in de Christusopenbaring, voor alle volken bestemd, welker gansche volkomenheid eerst in de toekomende eeuw verwezenlijkt wordt.
Bedoelt de apostel Paulus altijd hetzelfde als hij van de gemeente spreekt ? Neen, hij bedoelt öf de godsdienstige vergadering op eene bepaalde plaats (1 Cor 14: 19, 35) ; öf de vereeniging van belijders des Heeren in éene stad of streek (1 Thess. 1 : la; Gal. 1:2); öf het volledig getal van al de geloovigen (Ef. 1 : 22.)
Onder welke namen en beelden duidt hij haar aan ? Hij noemt haar : a) de gemeente Gods, onder het beeld van een akkerwerk ; 1 Cor. 1:2; 3 ; 9; b) de gemeente van Christus, onder het beeld van een lichaam: Ef. 5 : 25—27 ; 1 : 22, 23 ; c) de woonstede des H. G , onder het beeld van een tempel: 1 Cor. 3:16; Ef. 2 : 20, 21.
71
Vr. 135*****. De Christelijke Kerk is in drie hoofdaf-deelingen gescheiden: de Eoomsch-Catholieke, de Orthodox-Grieksche en de Protestantsche Kerk. — De Protestautsche Kerk is verdeeld in: Gereformeerden, volgelingen van Calvijn; Lutherschen, volgelingen van Luther; Doopsgezinden, volgelingen van Menno Simons ; Remonstranten, volgelingen van Arm nins en Episcopius. Daarenboven zijn er onder de Protestanten al vroeg verschillende secten ontstaan ; zooals in de eeuw der Hervorming de Wederdoopers, onder .Jan van Leiden of Jan Matthijsz. en Jan Beukelsz. en de Unitariërs, onder Socinus, en in onzen tijd de Mormonen of heiligen der laatste dagen, onder Joseph Smith en later Brigham Young; de Irvingianen, onder Eduard Irving, te Londen en de Darhysten of Plymouths-broeders, onder den Ier John Darby.
Yr. 135\'. In welke afdeeling der Christelijke Kerk heerscht het meeste bijgeloof? In de Eoomsch-Catholieke Kerk; als : het kloosterleven; de vereering van beelden en reliquieën (heilige overblijfsels) ; het vagevuur ; het houden van missen voor dooden en levenden; het geven van en handel drijven in aflaten; de onbevlekte ontvangenis van Maria; de onfeilbaarheid van den Paus enz.
Wat beteekenen de namen Paus en papen ? Paus (papa) beteekent vader en papen zijne onderdanen.
Waarom is het meoschelijk oppergezag over de gemeente iles Heeren op aarde te verwerpen ? Omdat het in strijd is met Gods Woord. Matth. 28:8 — 10; 28:19; Éf. 4:11, 12; 2 Cor. 4:5.
Welke plichten rusten op de gemeente ten opzichte van hare Herders en Leeraars? Ez. 3:19, 21; 33 : 8 ; Matth. 9 : 9, 10 ; 1 Cor. 9 : 7—14 ; Filipp. 2 : 39 ; 1 Thess. 5:12; 1 Tim. 5:17, 18; Hebr. 13:7, 17.
Vanwaar is de naam Protestanten afgeleid ? Naar het protest der Evangelischen tegen liet besluit van den Rijksdag te Spiers in 1529 om het edict van Worms, dat nadeelige bepalingen voor de Hervorming inhield, te handhaven.
Waarin zijn de Gereformeerden en Lutherschen hoofdzakelijk van elkander onderscheiden? De Gereformeerden
72
zijn hoofdzakelijk in de strengere richting, die de genade particulier en dus de vrijmachtige voorbeschikking Gods erkent, in navolging van Calvijn. van de Lutherschen, die op de noodzakelijkheid des geloofs in Jezus Christus allen nadruk leggen en eene afwijkende opvatting van het Avondmaal hebben, onderscheiden.
Wat is u bekend van de Avondmaalsquaestie der Roomsch-Catholieken en Hervormden ? De Eoomsch-Catholieken iee-ren de transsubstantiatie (stofverandering); de Lutherschen de consubstantiatie (stofvermenging), d. i.: Luther beweerde, dat het lichaam en bloed des Heeren Jezus met, in en onder brood en wijn vermengd zijn; Zwingli hield het Avondmaal voor een\' eenvoudigen gedachtenismaaltijd; Calvijn achtte het Avondmaal niet alleen een gedachtenis-, maar ook een verbonds- of gemeenschapsmaaltijd die, onder het gebruik van brood en wijn, de geestelijke vereeniging met Jezus versterkt.
Wat zijn Doopsgezinden? Volgelingen van Menno Simons, predikant te Witmarsum. Zij verwerpen den kinderdoop, den eed en het dragen van wapenen.
136. Ook nog: Bel. des gel., art. 2\'J.
Vr. 136^. Welke verplichting rust dan op ons, ten aanzien van hen, die het Evangelie nosr niet kennen ? Om te
quot; O O
bidden : Matth. 6; 10a en aan die bede de ondersteuning van het zendingswerk te paren ; want Jezus heeft bevolen ; Matth. 28 :19 en gezegd ; Matth. 24 : 14.
Wat zijn de kenteekenen van de ware Kerk ? De gehoorzaamheid aan Gods Woord; de prediking en verbreiding van het Evangelie; het rechte gebruik der door Christus ingestelde Sacramenten. Joh. 8:31; Hand. 2:42.
Vr. 13ö* Uit haar Hoofd, Christus. Ef. 4: IS11, 16.
Vr. 136b. Waarin bestaat de macht van de Kerk? In het ware gebruik van de sleutelen des hemelrijks. Matth. 28 : 19 ; 18: 18.
Cat. vr. 83—85.
Vr. 136**. De Christenen verschillen hoofdzakelijk van de Heidenen door hun geloof aan éen\' persoonlijken God en van de Joden en Mohamedanen door hunne erkenning van Jezus als den Christus.
To
Zijn er üog vele Heidenen, Joden en Mohamedanen ? Ja, tegenover 400 millioen Christenen (100 miliioen Protestanten) zijn er 800 millioen Heidenen, 7 millioen Joden en 130 millioen Mohamedanen.
Yr. 137,::. Niet naar eenig bevel, maar op het voorbeeld van Jezus en Zijne apostelen. Joh. 20: 19, 26 ; Hand. 2:1; 20: 7 ; 1 Cor. 16 : 2 ; Openb. 1 : 10.
Vr. 137**. De verheerlijking Gods tot prediking of bespreking van de heilsleer des Evangelies, gewijd door het Godverheerlijkend gezang en de ontsluiting en uitstorting van het hart in het gemeenschappelijk gebed. Bij deze samenkomsten moet het karakter van samenkomsten der geloovigen zoo gehandhaafd worden, dat dezen den grondtoon aangeven en deu boventoon behouden, zelfs in de meest gemengde vergaderingen.
Vr. 137***. De roeping der dienaars of herders is het Woord te verkondigen, de Sacramenten te bedienen en op de gemeente toezicht te houden ; de ouderlingen hebben toezicht te houden op de leer, die voorgesteld wordt en verder acht ie geven op de gemeente, die mede aan hunne zorg is toebetrouwd; de diakenen zijn geroepen de gaven en goederen, die hun van de gemeente worden toevertrouwd, aan te wenden ten dienste der armen en nooddruftigen in de gemeente, inzonderheid van hare weduwen en weezen. Bel. des gel., art. 30 — 32.
Vr. 137lt;J. Sedert wanneer dagteekent de aanstelling van ouderlingen en diakenen ? De aanstelling van ouderlingen (oudsten) dagteekent reeds van Mozes tijd en van dien dei-apostelen ; die van diakenen sedert de uitbreiding der Christelijke Kerk in den apostolischen tijd. Num. 11 ; 24, 25 ; Hand. 15:2, 4, G, 23 ; 1 Tim. 5:17; Hand. 6 : 1—6.
Vr. 137** *, Het Kerst- of Geboortefeest; het Paasch-of Opstandingsfeest; het Hemelvaartsfeest en het Pinksterfeest of het feest vau de uitstorting des H. G.
Vr. 137*****. Onze Zondagsviering en onzen huiselijken godsdienst behooren wij op zulk eene wijze in te richten, dat zij in volstrekte overeenstemming zijn met den aard van het koninkrijk der hemelen, dat geheel en al geestelijk is.
74
Vr. 138. Cat. vr. 65—68; Bel. des gel., art. 33; Cat. vr. 6\'J.
138. Ook nog: Tit. 3:5; Bel. des gel., art. 34.
Vr. 138a. Waarvan is de doop liet zinnebeeld ? De Doop is het zinnebeeld van het afleggen van den ouden mcnsch en het aandoen van den nieuwen mensch of van de bekeering, waardoor men tot het genot van Gods genadegift, de vergeving der zonden, komt.
Welk bijzonder karakter bezit de Doop ten aanzien van de Christelijke Kerk ? Door het Sacrament des Doops wordt men in de Christelijke Kerk ontvangen en van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd om als een volk, geheel den Heere toegeëigend, het merkteeken Zijns verbonds te dragen.
Hoevele weldaden worden door den Doop verzegeld ? Twee : de rechtvaardigmaking door het bloed en de heilig making door den Geest van Christus. Ezech. 36 : 25.
Vr. 138*. Johannes de Dooper bediende den Doop der bekeering tot vergeving der zonden, waarin dus de erkentenis van zedelijke onreinheid en de verbintenis tot zedelijke reinheid lag opgesloten, welke erkend werd te bestaan in het geloof in en de toewijding aan den Messias, als Die zou gekomen zijn. Tot ditzelfde verplicht ons onze Doop.
Vr. 138**. Door indompeling. Hand. 8 : 88 ; Hom. 6 : 4.
Vr. 138c. Cat. vr. 70, 71.
Vr. 138*** Daar de Doop eene zinnebeeldige handeling is, kan het water slechts eene zinnebeeldige beteekenis hebben en dus de zonden onmogelijk afwasschen.
Vr. 138,1. Wat is dan de zinnebeeldige beteekenis van het water des H. Doops? Het Doopsformulier leert ons; dat door het water „ons de onreinheid onzer zielen wordt aangewezen, opdat wij vermaand worden een mishagen aan ons zeiven te hebben, ons voor God te verootmoedigen en onze reinigmaking en onze zaligheid buiten ons zeiven te zoeken.quot; De Heidelbergsche Catechismus leert or.s: „dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet en daarbij toegezegd heeft, dat ik zoo zeker met Zijn bloed en Geest
van de onreinigheid mijner ziel, dat is van al mijne zonden, gewasschen ben als ik uitwendig met het water, hetwelk de onreinigheid des vleesches pleegt weg te nemen, gewasschen ben.quot;
Cat. vr. 72, 73.
Welke overeenkomst is er tusschen de Besnijdenis des O. V. en den Doop des N. V.? De Doop is evenals de Besnijdenis een teeken van het genadeverbond, hetwelk God in Christus met Zijn volk heeft opgericht, zijnde hetzelve een getuigenis, dat God in eeuwigheid onze God zal zijn. Gen. 17 : 7; Col. 2:11, 12.
Wat beteekent het dat, zooals het Doopsformulier leert, de Doop in de plaats van de Besnijdenis gekomen is ? Dat de Christelijke Doop en de Besnijdenis van gelijke beteekenis zijn en de Besnijdenis als zinnebeeld heenwees op de vernieuwing des harten, in den Doop afgebeeld. Nu Christus door Zijne volmaakte bloedstorting een einde heeft gemaakt aan alle andere bloedstorting, die op Zijne offerande tot verzoening onzer zonde, moest wijzen, zou de onderhouding der Besnijdenis eene verwerping van het offer van Christus zijn. Gal. 5 : 2—4.
Vr. 139a. Wat is de beteekenis van de Doopsformule, Matth. 28 : 19m? Dat wij gedoopt worden tot de inlijving in het genadeverbond en tot de erkentenis en vereering van den Drieëenigen God. Het Doopsformulier leert ons: ,,Als wij gedoopt worden in den naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed verzorgen en alle kwaad van ons weren of te onzen beste keeren wil. En als wij in den naam des Zoons gedoopt worden, zoo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wascht in Zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap Zijns doods en Zijner wederopstanding inlijvende, alzoo dat wij van al onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden. Desgelijks als wij gedoopt worden in den naam des H. G., zoo verzekert ons de H. G. door dit heilig Sacrament, dat Hij bij ons wonen en ons tot
76
lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassching onzer zonden en de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt znllen gesteld worden.quot;
140. Matth. 28 : 19; Rom. G : 4, 5; 1 Cor. 12 : 13quot;.
Vr. 140*. Bij de invoering van het Christendom vonden de apostelen en andere volgelingen des Heeren niet dan Joden en Heidenen, bij wie geene sprake kou zijn van zich te laten doopen, tenzij zij geloofden in Christus. Hetzelfde is nog altijd het geval bij wie uit Joden-en Heidendom en Mohamedanisme tot het Christendom overgaan.
Vr. 140**. Omdat de kinderen mede in het verbond zijn opgenomen en dus den Doop, het teeken des verbonds, dienen te ontvangen, gelijk bij de Besnijdenis onder Israël plaats had; omdat de bedeeling onder het N. V. ruimer is dan onder het O. V.; omdat de Schrift zegt, 1 Cor. 7 : 14, dat de kinderen der geloovigeu eertijds onrein waren, maar nu heilig zijn, d. i.: afgezonderd van de Heidenen en levende onder de bedeeling des heils; omdat Christus den kinderkens, die tot hem gebracht werden, de handen opgelegd en hen gezegend heeft; omdat er voorbeelden zijn van geheele huisgezinnen, die gedoopt zijn in den apostolischen tijd en daaronder waarschijnlijk ook wel kinderen zullen geweest zijn.
Vr. 140. Cat. vr. 74.
Wat zegt het Doopsformulier van den Kinderdoop? „Eu hoewel onze jonge kinderen deze dingen niet verstaan, zoo mag men dezelve nochtans daarom van den Dooj) niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn en alzoo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden, gelijk God spreekt tot Abraham, den vader van alle geloovigen, en overzulks mede tot ons en onze kinderen, Gen. 17:7, zeggende: Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond om u te zijn tot eenen God en uw zaad na u. Dit betuigt ook Petrus, Hand. 2 : 39,
ik
77
met deze woorden: Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allen, die daar verre zijn, zoo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. Daarom heeft hen God voormaals bevolen te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was; gelijk ook Christus hen omhelsd, de handen opgelegd en gezegend heeft, Mare. 10 : 16. Dewijl dan nu de Doop inde plaats der Besnijdenis gekomen is, zoo zal men de jonge kinderen als erfgenamen van het rijk van God en van Zijn verbond doopen ; en de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen, in het opwassen, hiervan breeder te onderwijzen.quot;
Wat is, volgens het Doopsformulier, in het kort de hoofdsom van de leer des heiligen Doops ? „Eerstelijk, dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zoodat wij in het rijk van God niet mogen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. Ten tweede, betuigt en verzegelt ons de heilige Doop de afwassching der zonden door Jezus Christus. Ten derde, overmits in alle verbonden twee deelen begrepen zijn, zoo worden wij ook weder van God vermaand en verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid, n.1.; dat wij dezen eenigen God, Vader, Zoon en H. G. aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganscher gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur dooden en in een nieuw godzalig leven wandelen.quot; Deze drie stukken zijn dus dezelfde als die, welke den mensch noodig zijn te weten, om den eenigen troost in leven en sterven te genieten, n.l.: ellende, verlossing en dankbaarheid.
241. Rom. 10 : 9.
A\'r. 141a. Welk onderscheid is er tusschen ; voor, uit, door, in, tot, met Jezus te leven ? Deze onderscheidene betrekkingen duiden de vereering voor, — de kracht uit, — den grond door, — de bescherming in, — de richting tot, — de gemeenschap met Jezus in het geestelijk leven der geloovigen aan.
Vr. 142a. Wat heeft de verwaarloozing van het cate-
78
chetisch onderwijs ten gevolge ? Dat leert ons de heden-daagsche toestand van de Christelijke Kerk, welke al minder kundige en ontwikkelde gemeenteleden telt, die zich maar al te gemakkelijk door dwalingen laten vervoeren en voor de waarheid ongevoelig worden.
Vr. 142quot;. Ganschelijk niet. Veler afgelegde geloofsbelijdenis is öfeene ongeloofsbelijdenis of eene verstandsovertuiging, zonder meer. Leer en leven zijn ten nauwste verbonden en aan de openbaring der Schrift onderworpen voor wie zalig wil worden.
144. 1 Cor. 10:16, 17; 11:26. Bel. des gel., art. 35.
Vr. 144quot;. Cat. vr. 75.
Vr. 14511. Cat. vr. 77.
Vr. 146. Cat. vr. 76.
Vr. 146a. Wat is eigenlijk het Avondmaal voor de geloovigen ? Het avondmaal is voor de geloovigeu een gemeen schapsmaaltijd met Christus en de medegeloovigen, waaraan Christus Zich zeiven, onder de teekenen van brood en wijn, aan hen mededeelt en hen de vruchten van Zijn lijden en sterven doet genieten en zij onderling in de liefde opgebouwd en in de gemeenschap der heiligen versterkt worden.
Vr. 146b. Cat. vr. 78, 79.
Vr. 146°. Wat dient de Avondmaalsviering vooraf te gaan ? Eene waardige voorbereiding door ernstige zelfbeproeving. 1 Cor. 11 : 28, 29.
Waarin bestaat, volgens het Avondmaalsformnlier, de waarachtige beproeving van ons zeiven ? In deze drie stukken ; „ïen eerste, bedenke een iegelijk bij zich zeiven zijne zonden en vervloeking, opdat hij zich zeiven mis-hage en zich voor God verootmoedige ; aangezien de toorn van God tegen de zonde zoo groot is, dat Hij die (eer Hij dezelve ongestraft liet blijven) aan Zijnen lieven Zoor. Jezus Christus met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft. ïen andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijne zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn; en de volkomene ge-
79
rechtigheid van Christus hem als zijue eigene toegerekend en geschonken zij; ja zoo volkomen alsof hij zelf in eigen persoon voor al zijne zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht had. Ten derde, onderzoeke een iegelijk zijn geweten of hij ook gezind is voortaan met zijn gansche leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen en voor Gods aangezicht oprecht te wandelen ; insgelijks of hij zonder eenige geveinsdheid alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende, een naarstig voornemen heeft om van nu voortaan in waarachtige
O O
liefde en eenigheid met zijnen naaste te leven.quot;
Wat is de ware belijdenis des harten van den god-vruchtigen A vond rn a a 1 ganger ? Hij belijdt door zijne toenadering tot den heiligen disch openlijk zijne schuld en doemwaardigheid; maar tevens zijn geloof in de eenige offerande van Christus tot verzoening van zijne zonden.
Vr. 147*. De Avondmaalsviering moet op ons leven dien invloed hebben, dat hare vertroostende kracht, in het geloovig bewustzijn van de vergeving onzer zonden gelegen, ons leide tot de ernstige behartiging van hare heiligende strekking om ons aller zonde vijand te betoonen.
Vr. 147lj. Cat. vr. 80.
Vr. 148a. Mogen ook zwakgeloovigeu tot het Avondmaal komen ? Ja zeker. Het Avondsmaalsformulier vermaant hen, die in hunne zonden willen blijven voortleven, dat zij zich van de tafel des Heeren onthouden en leert vervolgens : „Maar dit wordt ons, zeer geliefde broeders en zusters in den Heere, niet voorgehouden om de ver-slagene harten der geloovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot het Avondmaal des Heeren gaan mocht dan die zonder eenige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal om daarmede te betuigen, dat wij in ons zeiven volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten ons zeiven in Jezus Christus zoeken, zoo bekennen wij daarmede dat wij midden ia den dood liggen. Daarom al is het, dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook
80
met zulk een ijver om God te dienen niet begeven als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof en de booze lusten van ons vleeseh te strijden hebben, nochtans desniettegenstaande, overmits ons (dooide genade des H. G.) zulke gebreken leed zijn en wij van harte begeeren tegen ons ongeloof te strijden en naar alle geboden van God te leven, zoo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geene zonde noch zwakheid, die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat God ons niet in genade zou aannemen en alzoo deze hemel-sche spijze en drank waardig en deelachtig zou maken.quot; Jez. 40 : 11; 42 : 3; Ezech. 34 : 15, 16.
Vr. 148b. Cat. vr. 81.
149. Luc. 22 : 19b.
Vr. 149®. Cat. vr. 82.
Hebben de Eoomsch-Catholieken ook maar twee Sacramenten? Neen, zij hebben er zeven: Doop, Avondmaal, Vormsel, Biecht, Priesterwijding, Huwelijk en Laatste Oliesel.
15U. Bel. des gel., art. 37.
Vr. 150a. Cat. vr. 1.