-ocr page 1-

y. ■ /. 2^

VIJF EN TWINTIG-JARIG BESTAAN

K O N I N K L IJ K

^utlhndlumdig dmüötelmp.

HERDACHT 20 SEPTEMBER 1883.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0369 9166

-ocr page 5-

Koninklijk

OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP

TE

AMSTERDAM. Buitengewone Bijeenkomst

ter herinnering

AAN HKT

yijf en Twintig jarig -Restaah

2 0 s e p t e m i] e r 18 8 3.

-ocr page 6-

E S T U U R

KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP.

Jhr. Dr. J. P. SJX, Voorzitter. P. VAN EEGHEN, Viai-Voorzilter. R. W. P. DE VRIES, Secretaris. W1LM. STEELINK,

C. SCHÖFFER, Conservator. Mr. A. D. DE VRIES Az., »

D. C. MEIJER Jr., P eminymecster.

-ocr page 7-

PROGRAMMA,

FEES T R E D E

door

Du. H, C. ROGGE.

Y OO RDRACHT OP HET j^LAVECIMBAAL,

door Mejuffrouw

SARAH BENEDICTS.

LIEDEREN, te zingen door Mejuffrouw

CATEAU ESSER.

Pastoraio................ScAiiL.vm.

Siot Chrislou inouschcu, enz.

(X\'it Valerius, Godcticlc-clnuck.)

Risposta dalla finostra.

(Uit Const. Uuygcus, Pntlioilia .saevn.)

Ü Hoor, dio daor dos Homels tonto, enz.

(Uit Valerius, Geclcnelc-dauck.)

Rappel dos oiseanx............Ka mum.

Aria..................PjiKuoLESE,

Oudo Ballade.

Wanneer do zou hot morgenrood ouz.

(Uit de nieuwe Haagsehe Nachtegaal.)

Hardorinno, mijn Vriendinne.

(Uit het Amstcldams Alinne-Beeekje.)

Oud-Pranscho Gavotto.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

p EESTREDE.

Erentfeste, wijse, seer voorsienige Heeren Regenten en Oud-Regenten, Eereleden en Leden van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Achtbare rei van Juffers en Maagden, die aan de noodiging tot dit festijn willig het oor leendet,

Gy allen, die wilt deelnemen aan deze buitengewone Samenkomst,

Salut, en wederom salut!

Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap wilde zijn vijf\'en-twintigjarig bestaan niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Daarom ontplooit do Neder-landsche vlag hare banen boven de voorpoort, sierden wij don ingang van het Museum met groen en bloemen, en werden in alle zalen do luchters ontstoken. Al draagt deze gedachtenisviering een huiselijk karakter, toch is het feest binnen deze wanden. Wij, die het verleden in eere willen houden, mogen ons eigen verleden niet vergeten. Vergun mij het u te herinneren in breede trekken.

Den 8sten Juli 1858 hadden zich ten huize van den tegenwoordigen Voorzitter van ona Genootschap dertien mannen vereenigd, letterkundigen en kunstenaars, om een belangrijk onderwerp te bespreken. Het Genootschap »Arti et Amicitiaequot; opende, vier jaren geleden, het eerst zijne kunstzaal voor eene Oudheidkundige Tentoonstelling, Het welslagen van deze poging had bestuurders aangemoedigd om andermaal de voortbrengselen van vroegere kunst en nijverheid uit raadhuizen, gestichten en bijzondere verzamelingen samen te brengen. Die tentoonstelling van April en Mei 1858 deed eerst aller oogen opengaan voor den rijkdom van kostbare en merkwaardige voorwerpen, die als herinneringen aan een roemrijk voorgeslacht nog worden bewaard, en don wensch uitspreken, om door eene blijvende verzameling

-ocr page 10-

6

van oudheden don wog tc banen tot cene grondige beoefening der Neder-landsclic oudheidkunde. Do gedachtenwisseling hierover leidde tot een beslis-senden stap, namelijk: de oprichting van een Oudheidkundig Genootschap. » Gewis — ik maak de woorden van den eersten verslaggever tot de mijne — «nergens had de nieuw geboren spruit een geschikter plaats kunnen vinden om het aanzijn tc ontvangen, dan in de woning van den ijverigen archaeoloog, in een vertrek waar louter voorwerpen, uit verloopen eeuwen herkomstig, de aanwezigen omringden, en zelfs ieder meubelstuk hun het verledene in herinnering bracht.quot; Wat men wilde en op welke wijze hot groote doel bereikt moest worden, daaromtrent waren allen het eens. De oudheidkunde telde bijna geene beoofenaars en werd ter nauwornood als een tak van wetenschap beschouwd; het Genootschap zou haar uit dezen staat van vorwaarloozing opheffen en tevens hot vaderland ton zeerste aan zich verplichten, door do kennis van oudheden to bevorderen als bronnen voor geschiedenis, kunst en nijverheid. In geregelde bijeenkomsten moesten belangstellenden, wier aantal langzamerhand zou aangroeien, bespreken al wat tot de oudheidkunde gerekend kon worden; maar bovenal diende de grondslag gelegd te worden tot een Museum, dat door aankoop, schenking en bruikleen zich steeds uitbreidende, eens misschien een Nationaal Museum zou worden, waarop Amsterdam, ja Nederland trotsch mocht zijn.

Hoezeer het die mannen ernst was met dit plan , bleek uit den spoed en het wijs overleg waarmede zij handelden. Nog in die zelfde maand werden de statuten ontworpen, later in den vorm eenor wet gebracht, die den 18 Ie» April 185!) word vastgesteld. gt; Artiquot; stelde zijne lokalen beschikbaar, en op Maandag don 20s,en September 1858 werd daar de eerste vergadering gehouden, waarin Dr. Swalue sprak over de kolonisatie der Zeeuwen op Tubago, en Fred. Muller de aandacht vestigde op het groot behing der Nederlandsche historieprenten. De roepstem van de ontwerpers vond weerklank bij velen, getuige de namen dergonon, die zich bij de oprichters aansloten. Op do lijst prijkten weldra de namen van Z, M. onzen gecerbiedigdon Koning, van Z. K. H. den Prins van Oranje, en van de Prinsen Frederik en Hendrik. Was dit eene voldoening en aanmoediging tevens, van nog grooter beteekenis mocht het boeten, toen de Koning bereidwillig gehoor gaf aan den wensch om als Beschermheer op te treden. Onder de gunstigste vooruitzichten en met goed vertrouwen ging dus ons Genootschap hot loven in.

-ocr page 11-

7

Toch is de geschiedenis van de vijf-en-twintig jaren, die nu achter ons liggen, allereerst eene lijdensgeschiedenis. Zal ik straks van blijde herinneringen gewagen, de droeve mag ik u niet sparen, en deze betreffen de sombere reeks van ontmoedigende teleurstellingen, waardoor de vorwezen-v lijking van een der schoonste denkbeelden, het verrijzen van een Neder-

landsch Oudheidkundig Museum, telkens in rook verdween. Eerst be-vaarde »Artiquot; den uiterst kleinen schat van voorwerpen, die door edelmoedige bezitters werden afgestaan. Maar het Genootschap mocht van do verleende gastvrijheid geen misbruik maken, derhalve zag men om naar een eigen lokaal, en achtte zich reeds gelukkig toen de zaal der «Duizend Kolommenquot;, boven de Spaarbank, in November kon worden ingewijd als bewaarplaats der bijeengebrachte oudheden, waar sedert April van het volgend jaar ook de vergaderingen werden gehouden. Hoe weidsch ook de tilel klonk van dezen eersten zetel van ons Genootschap, zij die het vertrek gekend hebben, waarin men vruchteloos naar kolommen zocht, kunnen begrijpen dat bestuurders deze woning slechts als eene tijdelijke beschouwden. Al genoten wij de eer van onzen koninklijken Beschermheer, vergezeld van den Prins van Oranje, daar te ontvangen, de plaats was toch een vorst en eene stichting, die zich voortaan het «Koninklijk Oudheidkundig Genootschapquot; mocht noemen, niet waardig. Bovendien groeide de verzameling door velerlei schenkingen aan. Z. M., die reeds door het afstaan van eenige schoone bekers zijne hooge belangstelling had doen blijken, stelde zelfs eene som van duizend gulden beschikbaar om belangrijke voorwerpen aan te koopen uit de nalatenschap van den heer Moyet. De regcering bleek niet ongenegen te zijn, dank zij de welwillende medewerking van den directeur van \'s Rijksmuseum te Leiden, Dr. Leemans, om uit do verzamelingen van het Rijk alles in bruikleen al\' te staan, wat op den graf\'clijken en stadhouderlijken tijd betrekking had. Maar waar al die i voorwerpen te bergen? liet oog viel op hot gebouw op de Heerengracht

bij de Brouwersgracht, weleer het verblijf van den hertog van l\'laisance, dat in die dagen door de Handelmaatschappij werd ontruimd. De onderhandelingen met do regeering leidden, helaas! niot tot het gewenschte doel. Eindelijk gelukte het een ander toevluchtsoord te vinden; want een beter naam verdiende de ruimte niet, die aan het Genootschap in het huis op de Heerengracht, bekend onder den naam //Tecum Habitaquot;, werd afgestaan, en waarheen het in 18G2 zijne kostelijke bezitting overbracht. Langer dan drie jaren konden wij het daar niet uithouden Er viel niet aan

-ocr page 12-

to denken de verzameling voor het publiek open te stellen, hoewel dit toch een eerste vereischto was, zou een museum aan zijne bestemming beantwoorden, en een herhaald bezoek van den Koning en den Prins, alsmede van de Koningin, hoe streelend overigens, moest het bestuur wel in verlegenheid brengen. Als eens het Waaggebouw op do Nieuwmarkt aan hot Genootschap kon worden afgestaan! Maar wie zich met zulk een uitzicht mocht vleien, het bleek een droombeeld geweest te zijn.

Zoo sukkelde men voort, nog bovendien niet zonder vrees, dat brand of\' eenig ander ongeval de met zooveel moeite bijeengegaarde schatten in weinige oogenblikken kon doen verloren gaan, of\' dat het Genootschap onverwacht met al zijne oudheden op straat zou worden gezet. In 1865 pakten wij ten derde male onze kleinodiën bijeen, om ze zorgvuldig te rangschikken in de vertrekken boven de societeit »Concordiaquot; tegenover het Burgerweeshuis. Veilig was men ook diiar zeker niet, maar er wasruimte, er kon althans aan gedacht worden om een en andermaal eene tentoonstelling te houden, waaraan bezitters van kostbare voorwerpen nog meer luister bijzetten door ze tijdelijk af te staan, en die aan de hand van een voor die dagen uitnemenden gt; Wegwyzerquot; door vele belangstellenden, vooral door werklieden werd bezocht. Bleek bij zulke gelegenheden, dat het streven van ons Genootschap inderdaad werd gewaardeerd, en dat het de middelen bezat om wezenlijk nut te stichten, des te dieper deed zich de behoefte gevoelen aan een waardiger stichting. Was Nederland dan te klein en te avm om een museum op te richten als dat van South-Kensington te Londen, of van de Union centrale des beaux arts appliquds a l\'industrie te Parijs, zij het ook op meer bescheiden schaal? Was het gemis van een eigenlijk museum niet dubbel te bejammeren, nu de regeering het in bewaring geven van de verspreide oudheden van het Rijk afhankelijk stelde van het bezit eener geschikte lokaliteit ?

Doch het bestuur gaf den moed niet op, al bleek de hoop ijdel geweest te zijn, dat de door de Nederlandsche Bank verlaten kantoren voor het Genootschap zouden worden opengesteld. Het nam een kloek besluit. In plaats van langer op de genade van stad en land te hopen en te bedelen om lokalen, beraamde men het plan om zelf een museum te stichten. Voor aankoop of oprichting van een gebouw werden 40.000 gulden vereischt. De som van 10.000 gulden werd door een milden gever beschikbaar gesteld, wanneer binnen zekeren termijn de overige gelden gevonden zouden zijn. In een circulaire werd er met nadruk op geweien, dal Nedeiland de zeld-

-ocr page 13-

üame eer gejioot van de eenige natio in Europa te zijn, die nog geen nationaal museum bezat, Turkije zelfs niet uitgezonderd. Het belang van een museum van kunst voor de nijverheid werd in eene flink gestelde brochure duidelijk uiteengezet. Al deze prikkels mochten niet baten. De 250 inteekenaren brachten niet meer dan 17.000 gulden bijeen, waaronder nog een gift van 2000 gulden van het ïeylers Genootschap. Men had de offervaardigheid van het rijke Nederland voor zulk een vaderlandseh doel te hoog aangeslagen.

Er was nog altyd een stroohalm, waaraan men zich bleef vastklommen. Toen wij in 1863 het vijftigjarig feest van ons onafhankelijk volksbestaan vierden, haddon enkele mannen het schoone plan opgevat om, ter gedachtenis van dit feit, een nationaal monument, een Museum te stichten, dat den naam zou dragen van Koning Willem I. In dien tempel der kunst zouden niet alleen de meesterstukken onzer schilderschool een plaats vinden hunner waardig, maar ook de voortbrengselen der nijverheid uit vroegere eeuwen worden saamgebracht. Helaas! het getij verliep, de geestdrilt bekoelde, en de omtrekken van dien grootschen bouw verdwenen al verder en verder in een nevelachtig verschiet. Toch had zich de overtuiging gevestigd , dat het oprichten van zulk een museum een schuld was, die door de natie vroeger of later moest worden afgedaan. Waar byzondere krachten te kort schoten, was het de plicht der regeering om deze taak over te nemen. Het was dus een blijde tijding, toen de Minister van Binnenlandsche Zaken in 1873 aan ons Genootschap kennis gaf, dat aan de Kamer een voorstel was ingediend, om van rijkswege een Museum voor schilderijen en andere kunstvoorwerpen uit vroeger eeuwen te slichten. Doch tusschen een regeerings-ontwerp en zijne verwezenlijking ligt een lange weg, ook al aarzelt de volksvertegenwoordiging niet er haar zegel aan te hechten. En wie kon ons waarborgen, dat het Genootschap, na al zijne zwerftochten, ten laatste in het Rijksmuseum een blijvende woning zou vinden? Het bestuur begreep te recht, dat het plan van den minister de verplichting niet ophief om voor zichzelven te zorgen. Driemalen poogde men een huis te koopen, en telkens zag men zich teleurgesteld. Op de vraag aan het stedelijk bestuur, om de lokalen in het Oudemannenhuis temogen betrekken, die door de teekenakademie waren verlaten, kwam een weigerend antwoord. Was het wonder dat den toenmaligen voorzitter, Frederik Muller, de moed begon te ontzinken, en hij er zelfs aan dacht de ontbiiidiiig van het Genootschap voor te stellen ?

-ocr page 14-

10

Maar 1874 is een keerpunt geweest in de geschiedenis van ons vijf-en-twintigjarig bestaan. Toen de woningnood op het hoogste was gestegen, kwam er onverwacht redding. Ons medelid Gerard A Heineken bood het Genootschap de pakhuizen van de voormalige brouwerij »de Hooibergquot; in de Spuistraat, op de gunstigste voorwaarden, voor een aantal jaren in huur aan. Dankbaar werd dit aanbod aanvaard; het bouwfonds stelde ons in staat de pakhuizen, onder leiding van ons medelid Gosschalk, te doen verbouwen en inrichten, en weldra werd het Museum geopend. Eindelijk had ons Genootschap dus een tehuis gevonden, een gebouw boven welks ingang zijn naam prijkte, waar het zijne oudheden behoorlijk plaatsen, en alle toegezegde voorwerpen ontvangen kon; een Museum, dat dagelijks voor het publiek kon worden opengesteld. Spoedig bleek, dat men zich van dit feit voor den bloei van het Genootschap niet te veel had voorgesteld. Immers het ledental nam aanmerkelijk toe. De zalen werden druk bezocht: op den 6005tlin verjaardag van den giftbrief van Graaf Floris V, toen ze gratis werden opengesteld, zelfs door 500 personen. Niettegenstaande de regeering de vroeger in bruikleen gegeven voorwerpen terugvroeg, omdat zij een eigen museum in de residentie ging openen, breidde onze verzameling zich door aankoop en schenking zoo spoedig uit, dat er gebrek aan ruimte kwam. Andermaal verplichtte do heer Heineken het Genootschap aan zich, door ook het huis aan den N. Z. Voorburgwal af te staan, terwijl hij bovendien voor een aanzienlijke som bydroeg in de kosten der verbouwing Nu eerst kon een Catalogus worden uitgegeven , die eiken bezoeker tot gids zou verstrekken. Het bekende Gidsartikel van ons medelid Victor de Stuers, »Regeeiings- en Volkszaakquot;, dat een nieuw tijdperk heeft geopend in onze kunstgeschiedenis, lokte een vlugschrift uit, waarin thans met vrijmoedigheid werd gewezen op het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, dat sedert jaren voor het behoud van onze kunstvoorwerpen geijverd en de liefde voor de oudheidkunde aangekweekt had.

Zoo was de duisternis voorbijgegaan, waarin men jaren lang had rondgetast, en voor ons Genootschap de morgen aangebroken, die, zoo wij hopen, een schoonen dag voorspelt. Voorzeker, het toppunt onzer wenschen hebben wij nog niet bereikt; er blijft nog meer dan cene vraag ter beantwoording over. Of, en zoo ja, wanneer ons Genootschap in het nieuwe Kijksmuscum op do Stadhouderskade zijn zetel zal vestigen, zal eerst later worden beslist. Ik bepaal mij bij het tegenwoordige, en dut wij

-ocr page 15-

11

dit leest op eigen terrein mogen vieren, te midden van onze kunstschatten, is reden genoeg om dankbaar te zijn.

Vergeeft mij, dat ik wat lang heb stilgestaan bij de geschiedenis van ons Museum, maar wij hebben altijd begrepen, dat de oprichting van zulk een nationaal gedenkteeken ter herinnering aan ons roemrijk verleden ons Genootschap het allermeest ter harte moest gaan, en wij achtten ons rekenschap schuldig van hetgeen wy gedurende het vierde eener eeuw in dit opzicht hebben gedaan. Tegen dezen donkeren achtergrond zal, wat ik u verder wil mededeelen, te helderder uitkomen.

Het aantal leden is langzamerhand toegenomen. Reeds twee jaren na de oprichting telde ons Genootschap, behalve de 53 oprichters, 45 gewone leden, benevens 13 eereleden en 2 donateurs. Na een tienjarig bestaan was het aantal gewone leden tot 15!) geklonimen. Velen ontvielen ons , maar de opene plaatsen werden ras door anderen ingenomen. Op dit oogetiblik verheugen wij ons in hot bezit van 7 eereleden van het bestuur, 17 eereleden, 3 donateurs en ruim 200 loden, terwijl van de oprichters nog 18 overig zijn. Noemt gij dit ledental nog altijd gering, vergeet dan niet dat liet meerendeel niet behoort tot do rustende strijdkrachten, maar op verschillende wijzen blijken van belangstelling geeft. Wij betreuren niet zoo zeer dat wij zoo weinig in aantal zijn, dan wel dat in den loop der jaren zoo velen zijn heengegaan, wier werkzaamheid, steun en voorlichting wy op zoo hoogen prijs stolden. Mannon als Jacob van Lennep en Pioneman, Moll en Frederik Muller, De Voogt en Maschhaupt, om slechts enkelen te noemen, wij missen ze noode. Wat zij voor het Genootschap geweest zijn getuigen de verslagen onzer vergaderingen. Hunne nagedachtenis kan door ons niet beter in eere worden gehouden, dan door in ijver en volharding, in toewijding en vrijgevigheid hun voorbeeld te volgen.

Zal ik het notulenboek met u doorbladeren, om stil to staan bij de ontelbare onderwerpen, die gedurende al dio jaren behandeld zijn? Maar eene dorre opsomming van titels zult gij niet verlangen, en voor eene moer uitvoerige beschouwing is deze feestavond minder geschikt. Doch wie de jaarlijksche verslagen, — een kostelijk gedenkboek inderdaad — ter hand neemt, kan zich overtuigen , dat elke vergadering was gewijd aan een of ander gedeelte der oudheidkunde. Nu eens werd do aandacht bepaald bij ouzo schilders en graveurs, dan weder bij do werken van bouwmeesters,

-ocr page 16-

12

beeldhouwers en andere kunstenaars. Toekende de een ons het beeld van een goleorde of letterkundige, een ander hing ons een tafereel op van het huiselijk en maatschappelijk leven der vaderen, of riep plaatselijke toestanden uit vroeger eeuwen in het leven terug. Bijwijlen gingen de kostbaarste overblijfselen van oude kunst, drijfwerken in edel metaal, snijwerken in hout en ivoor, van hand tot hand, of verlustigde men zich in de beschouwing van plaatwerken en teekeningen. Ik zeg niet te veel wanneer ik verzeker, dat goen gebied der oudheidkunde in het algemeen en der vaderlandsche in het bijzonder onbesproken is gebleven, en dat geen enkele samenkomst voorbijging, waarin wij allen niet iets hadden geleerd. Beoefenaars onzer geschiedenis en oudheidkunde, letterkundigen en kunstvrienden vragen geen dank voor hetgeen zij in het belang van ons Genootschap hebben gedaan. Maar toch willen wij het uitspreken, dat wy onze leden Hofdijk en tor Gouw, Scheltema en Witkamp, Six en van der Keilen, Alberdingk Thym en Cuypers, Schoffer en Boasberg, Meijer en de Vries, in een woord allen erkentelijk zyn voor hetgeen zij hebben toegebracht om meer licht te verspreiden over het leven der vaderen en hunne werken hooger te doen waardeeren. De talrijke opkomst der leden, zoodat in den laatsten tijd onze vergaderzaal meermalen te klein was om allen behoorlijk te plaatsen, leverde bij voortduring het bewijs, hoezeer men het ijverig streven van zoovele voorgangers op prijs stelde.

Onze feestelijke stemming zal zeker worden verhoogd, wanneer ik gewaag van de onbekrompene mildheid, waarmede, ik mag wel zeggen allo loden om strijd, stoenen hebben aangedragen van verschillend kaliber, om het gebouw, waarvoor de oprichters het plan ontwierpen, tot de tegenwoordige hoogte op te trekken. Ieder werkte mede naar zijn vermogen, en een aarden kan, een eenvoudig gesneden glas, een prent voor den Atlas van Amsterdam, oen teekening van een oud gebouw, dat onder sloopers handen zou verdwijnen, dit alles was niet minder welkom dan de legaten van meubelen en wapenen van wijlen l\'ieneman en van Indische munten van wijlen Canneman, of de draagstoel on de muziokinstrumenton ons door den heer Kneppelhout geschonken. Hoe zou het ons mogelijk zijn geweest zooveel kostbare zaken bijeen te brengen, als gij hier vereenigd ziet, indien zij, die in het bezit waren van oudheden, het GcJtootschap niet waren te hulp gekomen? Hoeveel merkwaardigs is niet in deze zalen vereenigd! Bijna geen stuk van het huisraad onzer vaderen ontbreekt. Hier hebt gij de moijbelen van huis- cn slaapkamer, ginds het keukengereedschap.

-ocr page 17-

13

Jacht-en scheepvaart, krijgs- en schoolwezen zijn gelijkelijk vertegenwoordigd. Blazoenen herinneren aan de rederijkerskamers en fraaie beker» en versierselen aan de oude gilden. Welk een juweel is dat gothieke kastje uit de 15110 eeuw! Wat hebben die drinkbekers, met name het «Hansje in den kelder\'\' ons niet te vertellen van het huiselijk leven dor vaderen! Vraagt gij naar herinneringen van beroemde personen, staat dan even stil voor de schilderijen van de farailiën Valckenier en Tulp, of voor dat hetwelk de audiëntie voorstelt van onzen gezant Hop bij den jeugdigen Lodewijk XV. Bewonder de portretten van den burgemeester Cornelis de Graaf en zijne gade, kunstwerken van Quellinus. Let op den stoel van Bilderdijk, het harnas van Jacob van Heemskerk, den mantel van Jan de Wit. Indien, naar luid der overlevering, prins Willem I heeft gezeton in dien houten zetel, ten Luize van Dirk Jansz. de Graaf, dan gebeurde het in 1883 niet voor het eerst, dat een vorst uit het doorluchtig stamhuis van Oranje de gast was van een Amsterdamschen burgemeester. Ziet hier do kist waarin Huig de Groot uit Loevestein zal zyn gedragen; er bestaat echter een tweede, die op denzelfden titel aanspraak maakt. De spinet, waarop straks oude muziek ten gehoore zal worden gebracht, werd, naar men zegt, door Mozart bespeeld, toen hij Holland bezocht. Doch ik wilde maar een en ander aanstippen. Als gij den Catalogus opslaat en uwe aandacht wijdt aan hetgeen dit Museum bevat, zal u blijken , aan hoevele van deze voorwerpen de namen van personen zijn verbonden. Vergunt mij slechts den te noemen, aan wien ons Genootschap groote verplichting heeft, door de schenking van een uitgebreide verzameling platen voor den Atlas van Amsterdam, die door do zorg van ons kundig medelid Mr. A D. de Vries Az. sedert zoo belangrijk is uitgebreid. En datzelfde lid Franken — want gy hebt zijn naam reeds gespeld — die met D. van der Keilen Jr. in de eerste jaren de grondslagen legde van ons Museum, hoeft bij zijn vertrek uit Amsterdam het Genootschap niet vergeten, maar houdt niet op, jaar aan jaar te toonen, hoezeer ons streven hem ter harto gaat. Hoevele zeldzame stukken, die de groote waarde van dit Museum uitmaken, zouden nimmer in ons bezit zijn gekomen, indien zyne warme liefde voor de oudheid, alsmede die van onze leden Six, Willet en anderen, wier vrijgevigheid meermalen werd overtroffen door hunne bescheidenheid, ons hiertoe niet in staat had gesteld? \'t Is waar, wij hebben het in die vijl en-twintig jaren nooit breed gehad, soms konden wij niet zonder zorg aan de toekomst denken, en geldgebrek heeft menig bestuur belet voor het behoud en de

-ocr page 18-

14

vervreemding van vadcrlanrlsche kunst te doen, wat hot zoo gaarne had gedaan. Maar het voorbeeld door onzen vorstelijken Hescherrahecr gegeven heeft te vaak en bij te velen navolging gevonden, dan dat ik heden zou mogen klagen. En mocht deze of gene zich onvoldaan gevoelen, dan wil ik hopen dat tastbare bewijzen van opgewekte belangstelling, als de vruchten van onze feestviering, zelfs den meest ontevredene tot dankbaarheid zullen stemmen.

Tot hiertoe sprak ik alleen over de inwendige geschiedenis van ons Genootschap. Doch het heeft ook naar buiten gewerkt, krachtige teekeneu van leven gegeven en, waar het te pas kwam en noodig bleek te zijn, met nadruk zijne stem doen hooren in het belang der vaderlandsche oudheidkunde. Gelijk »Arti et Amicitiae-\' de beteekenis heeft doen inzien van oudheidkundige tentoonstellingen, zoodat Utrecht en Delft, Friesland en Overijsel dit goede voorbeeld hebben gevolgd, zoo heeft ons Genootschap den stoot gegeven aan het oprichten van stedelijke museën, zooals die van Haarlem, Rotterdam. Leiden en Gouda, waarin men alles samenbracht, wat op raadhuizen en in andere inrichtingen werd gevonden. Hoe zou ik hier onvermeld kunnen laten het Amsterdamsch Museum, een uitvloeisel van de allermerkwaardigste tentoonstelling van 1876 , die algemeen bewondering wekte en ons allen nog versch in het geheugen ligt? Wel is waar had dit museum, in Januari door onzen toenmaligen voorzitter Van Lennep plechtig geopend, slechts oen kortstondig bestaan, omdat do zalen in het Otidemunnenhuis voor do tentoonstelling van schilderijen ontruimd moesten worden, maar een belangrijk dool der bijna 900 voorworpen, die in den catalogus beschreven worden, zijn in ons museum overgebracht.

Hot behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat wij meermalen belangrijke voorwerpen uit onze verzameling afstonden , om andere tentoonstellingen op te luisteren. Zelfs was het Genootschap in 1867 vertegenwoordigd op do wereldtentoonstelling te Parijs, en werd oone medaille ons toegekend Het feest op het Muiderslot, bij gelegenheid van de onthulling van Vondels standbeeld, zou veel van zijne bekoorlijkheid hebben gemist, indien wij die naakte wanden niet gemeubeld hadden. De architcktonische teekonitigen van datzelfde slot, do afbeeldingen van don kostelijkon beker van Zwartsluis en van andere oudheden, die wegens hunne artistieke vormen verdienden meer algemeen bekend te worden, hebben mode bijgedragen, om in ruimer kring de aandacht te vestigen op den aard en het doel van ons stroven.

-ocr page 19-

If)

Wij wilden verzamelen en behouden wat rog bijeengebracht en bewaard kon worden, om de studio der oudheid mogelijk te maken en, voorgelicht door wetenschappelijk onderzoek, in te dringen in den geest onzer vaderen. Daarom achtte men het wenschelijk dat een staat werd opgemaakt van alle oude schilderijen, die buiten de museön hier te Amsterdam worden gevonden of aan den Staat of\' de stad behooren; dat de portretten van historische personen werden opgeteekend, die in openbare en bijzondere verzamelingen aanwezig zijn; dat de band zou worden geslagen aan een beschrijvenden catalogus van oud-Nederlandsche zegels. Sedert het voortretle-lijke boek van Van Lennep en Ter Gouw het licht zag, behoeft niet betoogd te worden, dat gevelsteenen met opschriften en beeldwerk eeno belangrijke bijdrage leveren tot kenschetsing van het leven onzer vaderen. Welnu , ons Genootschap teekende zorgvuldig aan, al wat er van dien aard hier nog te vinden is, en begon reeds met afbeeldingen van de fraaiste gevelsteenen te vervaardigen, ten einde die dienstbaar te maken aan de kunstnijverheid.

Zich ten volle bewust van zijne roeping, heeft het Genootschap steeds gewaakt voor de gedenkteekenen uit vroeger eeuwen, en niet geschroomd \'s lands regeering en stedelijke besturen te waarschuwen voor verwaarloo-zing en vernieling. Door zijn toedoen zijn de oudheden te Alkmaar, de scheepsmodellen en de schilderij, voorstellende den sclicepsstrijd van Cornelis Dirksz. tegen Bossu, bewaard gebleven; werd het afbreken voorkomen van do granaat- en duiventorens met de oude muren bij de Militaire Akademie te Breda, en van de woning van Maarten van Hossein te Zalt-Bommel. Dat de overoude grafheuvel in Limburg niet werd afgegraven, de merkwaardige kerk te Veore niet gesloopt, de fraai gebeeldhouwde koorbanken te Bolsward niet werden verkocht, heeft men mede aan ons Genootschap te danken. Niet altijd hebben wij een dreigenden slag kunnen afwenden. Het sloopeu van de kunstige kap der Groote Zaal in Den Haag was niet tegen te houden. Het afbreken van de kleine Houtpoort tc Haarlem werd wel in 1862 verhoed, maar om tien jaren later toch onder den moker to vallen. De beker van Zwartsluis, het pronkstuk onzer verzameling, bleef behouden, maar de gouden, sierlijk geëmailleerde kop van Cornelis de Wit, die op de Delftsche tentoonstelling zoozeer de aandacht trok, ging voor ons land verloren. Vruchteloos waren onze pogingen om de geschilderde ramen van de kerk te Hoogwoud te behouden en het koor van de kerk te Muiden voor ontsiering te bewaren. En wat onze hoofdstad betreft: gij weet dat wij in den val van don toren Swychf Utrecht, in de verlaging van de

-ocr page 20-

Hoogosluis, — om maar niet meer te noemen — moesten berusten, maar toch blijven strijden, zoo wij hopen niet zonder vrucht, voor het behoud van het eigenaardig karakter van het oude Amstelredam. Doch laat mij thans liever wijzen op herstellingen als die van het beeldhouwwerk boven de buitenpoort van het voormalige Rasphuis en boven de Oudemannenhuispoort op den Kloveniersburgwal. — Ook in andere aangelegenheden werd op onze billijke wenschen niet altijd acht geslagen. De Tweede Kamer bleef doof voor ons verzoek, om de Commissie van rijksadviseurs, waarmede wij jaren achtereen mochten samenwerken, niet op te heffen; en ons stedelijk bestuur gaf geen gehoor aan ons verlangen, om voor de kunstschatten, die op het stadhuis en in andere stedelijke gebouwen verborgen zijn, eene behoorlijke bewaarplaats in te richten. Wel verre dat zulke teleurstellingen ons den moed deden ontzinken, zijn zy ons ten prikkel geweest om op den ingeslagen weg voort te gaan. Hot Genootschap is de kinderschoenen ontwassen, en weet wat het aan zichzelven en aan het vaderland verschuldigd is. Ik hoop dat wat ik aaiivoerde u de overtuiging zal hebben gegeven, dat het zijn plicht gedaan en gedurende het vierde eener eeuw niet vruchteloos gearbeid heeft.

Ik mag niet langer uwe aandacht bezighouden, want het programma van dezen feestavond heeft nog andere nummers. Mijn doel was alleen u een blik in het verleden te doen slaan, en daarbij vooral het licht te doen vallen op datgene, wat ons met goed vertrouwen de toekomst kan doen tegengaan. Het Genootschap heeft bij velen in den lande het bewustzijn gewekt, dat de Oudheidkunde een ernstige wetenschap is, en niets gemeen heeft met het verzamelen van zoogenaamde rariteiten. Wij willen ons volk weder liefde doen gevoelen voor al wat er goeds en schoons in vroeger eeuwen werd gewrocht, en het «noblesse oblige\' niet doen vergeten. Met den ouden stelregel; bkunst is geen regeeringszaakquot; heeft men voor goed gebroken, en ook stedelijke besturen beginnen in te zien, dat eerbied voor de voortbrengselen van kunstnijverheid uit dc 1Glt;,C en IV116 eeuw een middel moet zijn om de kunstnijverheid van dezen tijd uit haar verwaarloosden staat op te heffen. Gelukkig een land, dat ondanks hetgeen wij naar don vreemde zagen verhuizen, nog zooveel kunstschatten bezit, en in zijn Vorst een beschermer der schoone kunsten vereert. Daarom eindig ik met de woorden, waarmede de eerste voorzitters hunne verslagen besloten:

Leve de Koning, Leve het Genootschap!

-ocr page 21-

ekst depv Liederen.

i.

Siet Christen menschen! Hoe dat naer wenschen, De Heer die eeuwig leeft, ü weer geholpen hoeft. Wanneer g\' als dooden, Door sware nooden , Schier waert geworden al, Van Spanjens overval.

Die door het ijs,

Woud\' alles maken prijs; End\' moynd\' ons Land, In sulcken stand, Te nemen in van kant.

Maer hem benoude Te seer do koude Des Heeren strenge locht Soo dapper hem bevocht, Dat s\' alle vloden,

En hij veel dooden ,

Most schandig laten nacr. En schuwen het gevaer,

Geen mensch en deed Hem hinder ofte leed;

Maer God alleen En anders geen,

Quara op zyn hielen treen.

-ocr page 22-

18

AVy zyn ontsprongen, Los onbedwongen,

En g\'lyck een vogel springt,

Die door de stricken dringt,

De Heer moet wesen Gelooft, gepresen,

Die ons van \'t Spaensch gevaerd, Nu weder soo bewaerd.

End\' niet gcstelt Heeft in haar broos gewelt.

Stut lieve Heer!

Tot uwer eer,

Ons Vijand langs hoe meer.

Uit Vnlerius, Neilerlandtschen

Gedenok-clauck 1020.

H.

RISPOSTA UALLA FINESTKA.

Che rumore sento fuore? Hora si pazwrello, Sei tu quello

cbe m\'uccidi, Co\' tuoi stridi Notte e di?

Non \'t offenda caro Aminta. Voce spinta D\'ira finta Tra parenti ïroppo attenti, attenti notte e di: Che nel seno il pui sovente, Dolcemcnte sospirando, Ragionando Vó cosi; Caro Aminta, Aminta, caro Aminta fosti qui!

l it Constantin Huygena, Pathodiu sacra ct profana occupati.

-ocr page 23-

li)

III.

Ü lieer; die daer des Hemels lento sproet, End\' wat op aerd\' is hebt alleen bereyt, Het schuymig woedig meyr kond maken siille, End\' alles doet naer uwen lieven wille, Wy slaen het oog,

Tot u omhoog Die ons in ancxst en noot,

Verlossen kont,

Tot aller stont,

Jae zelfs oock van do doot.

Als ghy (o vrome!) dickwijls hebt gesmaeckt, Vermaeckt u nu vry dat \'t u herte racekt, Looft God den Heer met singen cnde spelen, Ead\' roept vry uyt to saom mot luydor kolen : Hadd\' ons de Hoer (Hem sy de oor)

Alsoo niet bygestaon,

AVy waren lang,

(Ons was soo bang)

Al in den druck vergaen.

Uit Valerius, Ncderl. Gcdenck-clanck.

-ocr page 24-

20 IV.

O I\'D F. BALLADE.

Ik ging lestmaal uit jagen,

Uit jagen koen en stout Langs velden en langs hagen,

En tot in \'t dichte woud.

Een edel wild daar stond; Een slanke en blanke hinde,

Die ik het meest beminde

In \'t eenzaam bosch ik vond.

Naar haar stond mijn verlangen,

Haar zocht ik nacht en dag;

Niets liever mocht ik vangen Nooit eedier wild men zag. Met alzoo frisschen moed,

Ging ik dat dierken jagen Met listen en met lagen.

Zoo als de weidman doet.

En nu zij is gevangen,

Do hinde teer en fijn,

Nu is mijn hoogst verlangen,

Haar knecht, haar slaaf te zijn. Zij houdt mij in den strik.

Dien ik voor haar kwam spreiden, \'k En raag van haar niet scheiden , Tot aan mijn laatsten snik.

-ocr page 25-

21

V.

Wanneer de Zon het morgenrood,

In \'t Oosten quam ontmoeten Lag Phoebus in Auroraes schoot,

Om zee en dtvyn te groeten ;

Om roos , om blom, om viollet,

Met eist en linde digt bezet,

Door Zuyer koelt te buljgen ,

Om druppels, die als kristalijn.

Op Koos en Bloem gedroopen zijn,

Voor Nectar in to zuygen.

De versch ontloken dageraad,

Begroet van zuye winden,

Haar morgen lachjes vallen laat,

Op dicht beblade linden;

De Zon, in \'t oosten opgestaan,

Speeld met zijn glans op groene blaan, Van waar mijn Phillis dreef haar vee, Tot op den oever van de Zee En brakke water stroomen.

Haar Schaepjes aan de water kant,

Verquickten door \'t verkoelen,

Mijn Phillis gaat terwijl op strand,

Haar blanke voetjes spoelen,

En lobbert in het ruyschend nat,

Dat haar tot aan de middel spat

Door drifjes opgevlogen ;

Noyt zoeter vreugd, noyt blijder dag. Als toon ik weer mijn Phillis zag Haar natte loden drogen.

Uit de Nieuwe Ilaagsehe Nnclitegiwl.

Amst. 1059,

-ocr page 26-

22

VI.

llarderinne, myn Vriendinne

Mijn verraaeck en levensvreugd;

Ghy alleene, zyt de ghene,

Die mijn hart en ziel verheught.

\'t Vriendlijck wesen , noyt volpresen , En u Coralijne mondt

AVaert te noemen, en te roemen; Schoonder dan de Morglienstondt.

Kooder wangen, waer \'t ontf\'angen Duysent kusjes nacht en dagh:

Phoebi stralen, willigh dalen,

Voor het lieflijck Oogh-opslagh.

Al u Leden, net besneden, Overschoone Velt-goddin,

Doen mij schrijven, ick sal blijven T\'uwen dienst, in trouwe Min.

Uit liet Amstcldams Minnc-BccckjJ. Amst. 1637.

-ocr page 27-

Het zal velen genoegen doen, bij de Feestrede, waarmede Dr, Uogge het Genootschap verplichtte, ook don tekst der liederen te ontvangen , die bij het feest gezongen zijn door Mej. Cateau Esseu. Bij de keuze dier liederen weiden wij geleid door de hooggewaardeerde voorlichting van den Heer Daniel de Lange, die bovendien zich de moeite gaf om een klavier-accompagnement samen te stellen bij de beide laatste liederen, waarvan de tekst en zangnoten gevonden worden: van N0. 5 in de „Nieuwe Haagselie Nachtegaalquot; (Arasterdam 1G59) en van N0. G (Voys: Ma Ciprine, ma Divine) in een ander zeventiende eeuwsch liedeboekje, het „Ainsteldams Minaeheeckjequot;.

Het kwam ons voor dat het vele onzer leden hoogst aangenaam zou zyn, de zangnoten met het door den Heer de Lange samengestelde klavier-accompagnement in bezit te hebben. De welwillendheid van den Heer de Lange stelde ons hiertoe in staat en alzoo is het rdperloire der oude zangmuziek, door ons feest, weder met twee bevallige oude zangwyzen vermeerderd, evenals wij aan een vroegere gelegenheid (het Hooft-feest), de bewerking van de wijzen Ne vous offencez, Madame en De Mey die ons de yroente (jee)t, te danken hebben.

Van onze andere liederen vindt men N0. 4 in do uitgave der Koor-Vereeniging en N0. 2 in de laatste uilgave van de Vereeniging voor Ned. Muziek-Geschiedenis : de l\'afhodia van Const. Hlyghens, terwijl het eerste en derde zijn ontleend aan de Nederlamltsche Gedenck-claaek, het boek waarin do Zeeuw Adiuanus Valekius de goschiodenis van den strijd tegen Spanje beschreef en dat in 1026 verscheen, geïllustreerd, behalve met gravures, ook met liederen, waarvan een achttiental in 1871 door Dr. A. D. Loman met Klavierbegeleiding zijn uitgegeven. Ons N0. 1 is het lied

-ocr page 28-

24

(wanrscliynlijk door Valerius zelvcn) gemaakt na den mislukten inval der Spanjaarden over \'t ijs, in 1624. Het is de wijs der » Courante Francoisequot;, waarop Stauter het minnelied aan t, Anyenietjequot; dichtte, dat zijn Fricsche Liistliol\' beslnit. Nn. 3 werd Valehius in de pen gegeven door de uitkomst die de hulp van Frankrijk on Engeland gaf, na den dood van Prins Willem I. Hij koos daarvoor eene oorspronkelijke Engelsche melodie: de »Gaülarde Sweet Margretquot;.

Moge deze uitgave er toe bijdragen om ook hen, die niet in de gelegenheid waren onze uitvoering bij te wonen, hetzelfde genoegen tc verschaffen, door de hoorders gesmaakt.

M.

-ocr page 29-

RISPOSTA DALLA FINESTRA.

(Uit Const a NT in Hxiygens Pathodia Sacra.)

Graciuse. -h---

Olie vu-mo-re Sen-to fuo-re? Ho - ra si, paz - za-

---

^...? 5:

5« 7 quot;8 7-

-----k--

N__.. ^_____fs_^

rrb:

f1—^---N—N-

rol-lo, Sci tu (|\\icl-lo clie m\'nc - ci - di, Co\'tuoi stri-di Not-tc c

te—ïc----1----------S

rlzTzzx

^=fe-!3=!S=!E

a»-

h r ____ï f

• 7 • 7 J 7 £

1

-—7

_g---

-ocr page 30-

r

=1^=^=1^=^=^=^-^—^

i

* :-•-

--FEpE^éÏESm

inin-ta. Vo-ce sj)\\ii-ta J)\'i-rn fin - ta Tra pa-ren-li Trop-po at-

■Ai\' - ■

w

_J-

r

I--S---

_______J-gy_

fflzz;—-4:quot;=r

di: Che nel se-uo il pui so-

ten - ti, ut - ten ti not-te e

: c, ^ jr::

idz-rsr

If

f:

-Iquot;

C

^?;j=a=jigi=

:r...--:

i\'tb-Z\'-i

^ 7 \\tê * ;

sf-#-

^-T:r--r

1-

ven - te, Dol-ce- men-te so - spi - ran-do, Ila-gio - nan-do Vo co-

z±z

:5 1-5: — jL — 7

«» q—

»-«-

T

1

■»-

. =* ~

5

immmm^Êrn

,r-

A-min - - ta, ca-ro A-inin-N N

5 i y 175 _ 4. r

; ; :

si; Ca - - - ro A-min-ta,

—quot;dS;

: 4 \'

J N :I

:\'

-ocr page 31-

3

-ocr page 32-

WANNEER DE ZON HET MORGENROOD.

(Uil de Nieuwe Haagse lie Nachtegaal. Amsterdam 1(559.)

:zj:

Moderato.

--T- i \'\' u

1. Wan-neer lt;le zou liet raor-gen - rood In \'t Oos-ten quam ont-

: ,

i J .

\'

^ ^\'^1quot; 5 Ci- quot; S \'

ip—=- 3

\'»ƒ

I

f=---

;E___—

Ped. Ped. Ped. * Ped. Ped. Ped.

■*

Ped.

i f »di 1

ten,

- ten, Om roos, om blom, om vi - cl - let, Met

ipi^ C/ ^ . .S.

f ^

-~z=EE ? ^

: -S-

- ^s-

:S-

quot;i.r

ÊEEÉEE^E

rt-

Ped. *

Ped.

elst en lin-de digt be-zet, J)oov Zuy-er koelt te buij - gen. Om

-■f------r -J—^ ^^

(fs=

=3

:l=t=:3z£tSz

:t=-z

A

-ocr page 33-

5

W-

1

;a=

kris - ta - lijn, Op Koos cn Bloein gc

flrup-pels, die als

»

:

: s \'

3=11

I-fr

i

zuv

\'é-#r

droo-pen zijn, Voor Nee-tar in te

—4=^=^ -s—•—• ■

;s;

i

/joco tnnscalo.

I

w,/\'

\'EÈ£ee*EE*I

-pz

I

Ped.

quot;Oquot;

- !l

j J —1\'- j~quot;j\' * 1quot;~;l—j—-j •^- - ~—

8 j* • ^ - ■ S-A .J ^ a- • ^ —

ê

_L-|__

?Zf-

a=ëife

(i-

\' -•—d

- 9-

=1

Ped.

3.

l)c verscli ontloken dageraad,

Begroet van zuve winden,

Hilar morgen luehjes vallen laat,

Op diclit l)obliule linden;

Do Zon, in \'t oosten opgestaan,

ISpeeld niet zijn glans op groene blaan. Van waar mijn Pliillis dreef haar vee, Tot op den oever van de /ee Kn brakke water stroomen.

Haar Schaepjes aan de water kant,

Verquickten door \'t verkoelen.

Mijn Pliillis gaat terwijl op strand,

Haar blanke voetjes spoelen, En lobbert in het ruysehend nat.

Dat haar tot aan de middel spat Dooi\' drifjes opgevlogen;

Novt zoeter vreugd, noyt blijder dag, Als toen ik weer mijn Pliillis zag Haar natte leden drogen.


-ocr page 34-
-ocr page 35-
-ocr page 36-

1

00

1

S6 rg

:

i

1 ■

!;

i11

1 J!

-----

l-

W-- v i gt;

\\pp

: PP

:*t P i -

: -S—£-?-Ö—5-~ :

----

2

\'t Vriendlijck wesen, noyt volpresen,

En ii (Jovalijne inontlt Waert te noemen, en te roemen; Sehoonder dan de Morglionstoudt.

3

Koodcr wangen, waer \'t ontfangen Duysent kusjes naelit en dagh : l\'lioebi stralen, willigh dalen,

Voor liet lietlijck Oogh-opslagh.

4

Al n Leden, net besneden,

Oversohoone Veldt-goddin,

Doen mij schrijven, iok sal blijven T\'uwen dienst, in tronwe Min.

-ocr page 37-
-ocr page 38-

r

-ocr page 39-