DE VOOEZITTEß DER STATEN-GENEMAL.
-ocr page 2-mz
lt; i
■iS
1
•^ï.\'-\'/ifif
-r
-ocr page 3-DE
VOORZITTER DER STATEH-GENERAAL.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,
na magtiging van den rector kagnrficus
GRWOON HOOGI.KKBAAB IK DE GODQELKKKDE PAOULTEXT,
het toestemming van den acabemisojien senaat
EN
volgens besi/uit »ee bbgtsgeiieeede paotxteit,
ter verkrijging van den graad
VAN
Doctor in het Romeinsch en Hedendaagsch Regt
\'nbsp;AAN
DE HOOGESCHOOL TE UTEECHT,
te veededigen
op woensdag -den gsten maart 1865j des namiddags te 2 ure,
geboren te utrecht.
i
utrecht,
KEMINK m ZOON.
1 8 6 5.
Cu^
■nbsp;- ,:^■^.t^■J■Jr
V
Siquot;
il
; -
-ocr page 5-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 6-Ar.nbsp;^ U lt;.1 j:
i»^r^ -lt; ^nbsp;4\'^IP T gt; vJnbsp;dtnbsp;■gt; ,
-ocr page 7-Blz.
inleiding................ 1-
HOOFDSTUK I.
over den pbbsident der staten-geneeaal tij-
dens de gk.aeelijke begeuing en de eepu-
bliek dee vereenigdê nederlanden.
§ 1. Van hunne opkomst — tot liet jaar 1585. —
Eerste Eeglement van Orde van 27 Maart 1577. 3-
§ 2. Van bet jaar 1585 — tot liet jaar 1795. . . 15.
HOOFDSTUK II.
over den president der verschillende ver-
gaderingen , die elkander gedurende de
jaren 1796—1810 opgevolgd zijn.
§ 1. De mtionale Vergadering. 1 Maart 1796—22
Januarij 1798. — Eeglement van Orde van 25
Maart 1796............ 23.
§ 2. Het Vertegenwoordigend Ligcliaam. 1798—-1801. 36.
§ 3. Het Wetgevend Ligcha,am. 1801—1805. . . 41.
§ 4. Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende het
Ba,taafscli Gemeenebest. 1805—1806. ... 44.
§ 5. Hun Hoog Mogende. 1806—1810..... 48.
HOOFDSTUK III.
over den pbb3ident deb sïaten-genekaai, na
de hekkbijging onzeb onafhankelijkheid.
Blz.
§ 1. 1814—1815. ...........54.
§ 8. 1830—-1848. — Eeglement van Orde voor de
Tweede Kamer der Staten-Generaal van 1 Julij
§ 4. Na 1848. — Keglementen van Orde voor de
Tweede Kamer der Staten-Generaal van 27 April
1849 en 5 Mei 1852......... 106.
Besluit................132.
Bijlage A.
Lijst der Presidenten van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal. Van het jaar 1815 — tot lieden. . . . 147.
B ij l a g e B.
Lijst der Presidenten van de Eerste Kamer der Staten-
Generaal. Van het jaar 1815 — tot heden. . . . 151.
Stellingen...............155.
-ocr page 9-Waar nu is natuurlijker de vertegenwoordiging van
het volksbelang te vinden dan in de twee aanzienlijke
vergaderingen des Lands en op wie vestigden zich
dan ook terstond onze oogen? Wie zijn de personen,
die het volksbelang in de hoogste mate vertegenwoor-
digen door het vertrouwen èn van Koning èn van Natie?
Wie meer dan de beide Voorzitters van de Eerste en
Tweede Kamer .der Staten-Generaal?\')
INLEIDING.
Even als iedere stad of gemeente door haren Ge-
meenteraad en elke provincie door hare Provinciale
Staten vertegenwoordigd wordt, zoo zendt ook het
gansche Nederland zijne vertegenwoordigers naar de
\'Staten-Generaal. En gelijk iedere hm^gemeester den
Gemeenteraad van de stad of gemeente, over welke
hij gesteld is, voorgaat en de Commissaris des Ko-
1) Eedevoering van den Minister van Justitie, den Heer Nedermeijev
^ati Eosenthal, gehouden in de vereenigde zitting van de beide Kamers
der Staten-Generaal van den IQden April 1850, bij de aanbieding van een
Ontwerp van wet ter benoeming van eenen Regent, alsmede van eeu
ontwerp van wet tot regeling der voogdijschap.
2
nings in elke provincie den voorzittersstoel inneemt bij
de Provinciale Staten, zoo ook hebben de beide Ka-
mers der Staten-Generaal haren president, die de
vergadering leidt.
Over dezen Voorzitter nu wensch ik in de volgende
bladzijden te handelen en heb mij voorgenomen daarbij
dezen gang van behandeling te volgen:
Eerst wensch ik na te gaan, op welke wijze in de
Staten-Generaal, en vóór hen, reeds in de vergade-
ring der Algemeene Staten ten tijde der Grafelijke
regering en van de Republiek der Vereenigde Nederlan-
den, het voorzitterschap werd waargenomen. Daarna,
hoe sedert het uitbarsten der revolutie van 1795 de
verschillende vergaderingen, die. het Volk van Neder-
land gerepresenteerd hebben, e]ka,nder opvolgden, wie
als voorzitters over haar gesteld waren en op welken
voet het presidium daarbij ingerigt was. Vervolgens
wil ik in de derde plaats aanwijzen, hoe na de her-
krijging onzer onafhankelijkheid en de instelling eener
Grondwet, de Staten-Genéi\'aal weder in het leven ge-
roepen werden, aan wien het was opgedragen om
hunne zittingen, te leiden, en welke veranderingen
daarin gebragt zijn bij de latere Grondwetsherzienin-
gen ; dit alles nagaande met een\' blik op de verschil-
lende reglementen van orde, die van tijd tot tijd ver-
vaardigd zijn, in welke de werkzaamheden van den
Voorzitter waren omschreven.
Na de geschiedenis dan van den president der Sta-
ten-Generaal van de vroegste tijden af tot heden door-
loopen en eenige incidenten, die daarin voorkomen,
I,
^^ïigestipt te hebben, wensch ik ten slotte nog eenige
^ogenbhkken stil te staan bij de eischen door ervaren
aatslieden en Pubhcisten gedaan om het presidium
^P eene waardige wijze te doen bekleeden, en hoe
Voorzitter, die in moeijelijke gevallen geraken
zich daarin te gedragen heeft.
Bewust evenwel van de geringheid mijner krachten,
^^ar aan de andere zijde overtuigd, dat men geen
^orwrocht geschrift zal verwachten van hem, die het
J^aatschappelijk leven nog moet intreden, roep ik de
quot;^gevendheid in van elk, die deze bladzijden mogt
^ handen nemen.
OVER BEN PRESIDENT DER STATEN-GENERAAL TIJDENS
DE GEAEELIJKE REGERING EN DE REPUBLIEK
DER VEREENIGDE NEDERLANDEN.
§ 1. Van hunne opkomM tot het jaar 1585.
Eerste Reglement van Orde van 37 Maart 1577.
Tot den vroegsten oorsprong der Staten-Generaal kan
®aen brengen de vergaderingen der Algemeene Staten,
^^^ nu en dan door hunne Landsheeren werden opge-
^■oepen. Van de eerste dezer vindt men melding ge-
blaakt, dat zij den 25sten April 1465 te Brussel door
I\'hilips den Goeden bijeengeroepen werd, ten einde
te beraadslagen over het heffen eener bede om eenen
oorlog tegen Lodewijk XI, Koning van Frankrijk, te
toeren. Later werden zij meermalen vereenigd onder
de regering van Karei den Stouten en Karei V; dit
^as ook het geval, toen de Keizer den Sö^ten October
1555 ten overstaan der Algemeene Staten van de
1) Gachard, Collection de documents inédits, coucernant i\'histoire de
ia Belgique,
-ocr page 14-Nederlanden afstand deed aan zijnen zoon Philips.
Deze evenwel liet hen zeer weinig zamenroepen, daar
hij die vergadering gevaarlijk oordeelde voor de Gra-
felijke magt en wel wist, dat zij zijne harde plakka-
ten tegen de Hervormde godsdienst niet goed zoude
keuren. Desniettegenstaande kwamen de Staten toch
van tijd tot tijd bijeen „om te zamen over de gemeene
„belangen van het kwijnend Vaderland te beraadsla-
„gen.quot; 1) Zoo vindt men geschreven, dat zij van Don
Juan van Oostenrijk vorderden, „dat zij twee of drie-
„maal in het jaar, of zoo dikwijls als zij het goed-
„vonden, mogten vergaderen. Evenzoo eischten zij
in het volgende jaar 1577 van den Aartshertog Mat-
thias, aan wien de opperlandvoogdij werd opgedra-
gen, „dat de Algemeene Staten mogten vergaderd
„blijven, tot beleid van de zaken van den lande, zoo-
„lang het hun goeddunken zoude; ook zouden zij mo-
„gen bijeenkomen en vergaderd blijven, telkens en
„zoo dikwijls als het hun zou believen.quot;
Op deze vergaderingen der Algemeene Staten wis-
selde het voorzitterschap, naar het schijnt, af bij het
verschil van plaats, waar de vergadering gehouden
werd; zoodat de pensionaris van Brabant meestal dien
post bekleedde, daar de Staten doorgaans te Brussel
werden te zamen geroepen. Die afwisseling van het
voorzitterschap bij verschil van plaats kan men be-
1) Pieter Paulus, Verklaring van de ünie van Utrecht, deel III.
pag. 34.
3) Wagenaar, Vaderl. Hist. deel VII. pag.\' 138.
3) TJtrechts-Plakkaatboek, deel I. pag. 53.
-ocr page 15-wijzen uit de deliberatiën, die over bet verkiezen van
eenen president gehouden zijn tijdens de zitting van
het jaar 1600, toen de Staten-Generaal van de Zui-
delijke provinciën door den Aartshertog Albert ver-
eenigd waren, i) Na twee jaren te voren ook door
hem in naam van Philips II zamengeroepen te zijn,
om de overdragt der Nederlanden van den Koning
van Spanje aan zijne dochter Isabella en haren echt-
genoot goed te keuren, had hij hun bij die gelegen-
heid beloofd hen spoedig nogmaals te vergaderen en
hunnen raad in te winnen; aan zijne belofte dan ge-
hoor gevende, had hij beu in het jaar 1600 wederom
zamen laten komen, niettegenstaande de Raad van
State, wien hij om voorlichting daaromtrent gevraagd
had, van een ander gevoelen was.
In eene van de eerste zittingen dezer vergadering
werd door den president Eichardot het voorstel inge-
diend, dat de Staten-Generaal uit elke provincie op
hare beurt en voor éénen dag slechts eenen voorzit-
ter zouden kiezen. Deze konden zich echter met het
tweede gedeelte van het voorstel niet vereenigen, maar
stelden vast, dat het voorzitterschap om de drie dagen
zou wisselen;daarentegen, wat het eerste gedeelte
1)nbsp;Gachard, Actes des Étata-Généraus de 1600, pag. 115, 116,
193, 218.
2)nbsp;Gachard, t. a. p. Inleiding, pag. 1, 7 en 14.
3)nbsp;t. a. p. pag. 114. Qu\'il y eust un président à l\'assemble\'e à chasque
JO\'ir et de ohascune province, par ordre de leur assiette.
4)nbsp;t. a. p. pag. 115. Le président se changera de trois en trois jours
seulement.
-ocr page 16-betrof, namen zij aan, dat iedere provincie op hare
beurt het beleid der vergadering zou waarnemen; zoo-
dat de afgevaardigden van Brabant, die de eerste
provincie in rang was, voor de eerste drie dagen den
Aartsbisschop van Mechelen tot dezen post benoem-
den. De Staten van Brabant, welke in hunne mee-
ning ook gesterkt werden door die van Henegouwen
en Namen, hadden eerst verklaard, dat dit regt alleen
aan hen toekwam met terzijdestelling van al de an-
dere, daar de vergadering in hunne provincie gehou-
den werd, en dat dan ook die provincie, waar zij
gehouden werd, gewoon was te presideren, even als
zij de andere datzelfde regt zouden laten gebruiken,
wanneer de algemeene vergadering ergens anders zou
opgeroepen worden. Later deden zij echter voor dit-
maal afstand van hun voorregt en schikten zich naar
de meerderheid der provinciën.
Hieruit kan men opmaken, dat in vroegeren tijd
het voorzitterschap afwisselde bij het verschil van plaats,
waar de vergadering gehouden werd.
In dien zelfden tijd was er een geschrift uitgegeven
1)nbsp;t. a. p. pag. 116 en 218.
2)nbsp;t. a. p. pag. 115. Les Estatz du Brabant, suivis mesme de ceulx
de Haynault et de Namur, ont déclairé que ceste présidence leur estoit
deue seul, unicquement, et avecq seclusion des autres, attendu que l\'as-
semblée générale se fesoit icy en leur province, laquelle de tous temps
estoit accoustumée de présider, comme du mesme lesdicts de Brabant
vouidroyent user envers les aultres provinces, lorsque ladicte assemblée
générale se feroit ailleurs ; ce néantraoins iceuls de Brabant estoyent
eontens, pour cette fois, de glisser eeste prérogative, et se conformer
avecq la pluspart des aultres provinces. Zie ook pag. 193,
over het al of niet raadzame van het bijeenroepen
der Staten-Generaal; 1) eenige redenen in bevestigen-
den, maar ook in ontkennenden zin wil ik met een
enkel woord aanstippen. Voor het bevestigen dier
vraag vindt men in hetzelve onder anderen de vol-
gende redenen opgegeven: dat het ten allen tijde tns-
schen de oude bewoners van ons land en hunne Vor-
sten bij den aanvang van hunne regering een regel
is geweest, bij alle zaken van eenig aanbelang de
toevlugt te nemen tot eene algemeene vergadering der
Staten, als tot een heilig anker, om van hen raad en
hulp te ontvangen; dat het inderdaad slechts eene
vriendschappelijke bijeenkomst is van den Vorst met
zijne onderdanen, van het hoofd met zijne leden, om
te zamen de middelen te beramen tot het welzijn van
allen; 3) dat het de ware grondslag en steunpilaar is
voor de magt der Vorsten en de vrijheid der volken,
de eenheid en den voorspoed der provinciën, en een
zeer zeker kenteeken van een zacht bestier; dat
1)nbsp;t. a. p. Inleiding, pag. 8. Cet écrit est intitulé: S\'il est expe\'dient
d\'assembler les Bstatz généraulx?
2)nbsp;t. a. p. pag. 8. C\'est une masime pratique\'e de tout temps par les
anciens Belgeois et les princes de ce pays, et à l\'entre\'e de leur règne,
de recourir, en leurs nécessitez et plus grandes aflaires, à une assemblée
ge\'nérale de leurs Estatz, comme à une ancre sacre\'e, afin de tirer d\'enlx
conseil et assistance.
S) t. a. p. pag. 9. Ce n\'est, en effect, qu\'une communication et con-
férence amiable du prince avecq ses subjectz, du chef avecq les mem-
^ïes, pour y conférer en commun leurs avis et moiens, au bien de tous.
4) t. a. p. pag. 9. C\'est le vray base et appuy de leur auctorité et
puissance, et de l\'honneste liberté des peuples, union et prospérité des
die algemeene vergadering een der iioeksteenen is van
den Staat en het eenige redmiddel voor al zijne kwa-
len, i) Daarentegen om die vraag ontkennend te be-
antwoorden kwam de volgende reden voor: dat die
vergadering, in plaats van eenige genezing aan het
zieke ligchaam aan, te brengen, hetzelve geheel en al
zou ten onder brengen, en in stede van een heilzaam
geneesmiddel te zijn, niets anders dan tot een doo-
delijk vergift zou dienen. -)
Na deze uitweiding „ keer ik tot het onderwerp mijner
verhandeling terug. Met altijd schijnt het voorzitter-
schap waargenomen te zijn door die provincie, in
welke de vergadering gehouden werd, maar is die
betrekking later door elk gewest op zijne beurt en
dat wel gedurende ééne week bekleed; dit blijkt uit
het eerste reglement van orde, dat de Staten-Generaal
in hunne vergadering van den 27sten Maart 1577 heb-
ben vastgesteld. 3) Het bevatte over den president
verscheidene bepalingen, van welke ik eenige wil op-
provinoes, et une très-cerfaine marque d\'une douce et courtoise do-
mination.
1)nbsp;t. a. p. pag. 10. Que ceste assemblée générale est le principal fon-
dement de sa puissance et l\'une des pierres angulaires de cest Estât,
et l\'unique medicine de tous ses maux.
2)nbsp;t. a. p. pag. 10. Il semble que ceste assemblée générale, au lieu
d\'apporter quelque guérison au corps malade, achèvera de l\'atterrer et
de le mectre du tout à bas, et, au lieu d\'une salutaire médicine qu\'elle
ne luy servira que d\'un mortel poison.
3)nbsp;Gachard, Actes des États-Généraux des Pays-Bas. 1576—1585 ,
tome 1. pag. 440. Règlement des états-généraux sur l\'ordre à observer
dans leurs assemblées. 27 mars 1577,
geven, om daaruit aan te toonen, op welke wijze hij
moest gekozen worden, en welke werkzaamheden hem
waren opgelegd. Wat zijne benoeming betrof was daarin
voorgeschreven, dat de afgevaardigde van iedere pro-
vincie , die de eerste in rang was, hetzij op kerkelijk
of wereldlijk gebied, beurtelings gedurende eene ge-
heele week voorzitter zou zijn, en deze mogt twee
assessoren kiezen, die hem in zijne werkzaamheden
behulpzaam zouden zijn. i) Aangaande de werkzaam-
heden was het volgende bepaald: het was hem op-
gedragen om een ieder, die geen lid van de verga-
dering en tot haar door de Staten hunner provincie
niet bepaald afgevaardigd was, uit hun midden te
verwijderen; 2) vervolgens moest hij zorgen, dat allen,
die het een of ander eischten, zoolang over hun
verzoek geraadpleegd werd, de vergadering verlie-
ten, opdat een ieder vrij zoude zijn in het uitbren-
gen van zijn advies; desgelijks was het een pligt
van den voorzitter om zorg te dragen, dat allen, die
op nieuw tot de Staten-Generaal werden afgezonden,
1)nbsp;t. a. p. Le plus notable et qualifié, soit eoelésiastieque ou séculier
3e chascune province, présidera par chascune sepmaine, alternativement,
selon le pied accoutumé, et pourra choisir deux assesseurs dont il sera
accosté et servy, à Fadvancement et expédition de toutes occurrences.
2)nbsp;t. a. p. Lequel président, avant entrer en matière, debvra faire sortir
tous ceulx qui ne seroient des Estatz et ad ce espéciellement députez et
envoyez.
3)nbsp;t. a. p. Que tous poursuyvans et requérans se debvront retirer et
sortir de l\'assemblée pendant que se délibérera sur leur demande, affin
que chascun soit libre en sou advis : à quoy ledict président prendra
soigneulx esgard.
de acte van de ünie onderteekenden, daar zij door zulks
na te laten, als leden der vergadering niet werden
opgenomen. \')
Het was aan niemand geoorloofd om vóór zijne
beurt te spreken, tenzij over eene zaak van een oogen-
blikkelijk belang. In dat geval kon men aan den pre-
sident verlof vragen over dezelve te spreken en voor-
stellen te doen, zonder echter dat het punt, waarover
men bezig was te handelen, gestuit mogt worden-,
aan den president dan was de verpligting opgelegd
om aan elk, die voor zijne beurt sprak, stilte op te
leggen, en sle\'chts aan één enkelen afgevaardigde uit
iedere provincie het woord te verleenen. 3) Verder
moesten alle requesten en antwoorden door hem in
handen gesteld worden eener commissie, welke hij zelf
zou zamenstellen, en die belast werd om zoo spoe-
dig mogelijk rapport daarover aan de vergadering te
doen. 2) Eindelijk moest de voorzitter zorg dragen, dat
1)nbsp;t. a. p. Pareillement, fera que tous ceulx qui de nouveau seroient
députez et envoyez aux Estatz, signeront l\'acte de l\'Union, à peine de
n\'estre admis ny receuz en l\'assemblée.
2)nbsp;t. a. p. Nul, de quelle qualité ou estât il soit, pourra parler ou ad-
viser, sinon à son thour, estant semond par le pensionnaire de oeste ville
ou celluy qui présidera, n\'est pour chose d\'importance : auquel cas, pourra
demander licence de parler au président, et par son congié, proposer,
sans néantmoins interrompre la matière entamée; le debvoir duquel
président dès maintenant sera d\'imposer précise silence à tous et chascan
qui s\'advanceroient parler ou adviser avant leurdict thoar; et n\'y pourra
avoir que ung seul parlant de ehascune province.
3)nbsp;t. a. p. Toutes requestes jà présentées et à présenter, responses des
lettres et aultres occurrences seront par ledict seigneur président dis-
tribuées à ceulx qu\'il choisira pour y besoingner en toute diligence seloii
alles zou geschieden met de grootst mogelijke kalmte,
en dat zoo ook de besluiten werden afgezonden. \')
Men vindt ook melding gemaakt van twee instruc-
tiën, de eene gegeven voor de secretarissen, de andere
voor den agent en de klerken ter griffie van de Sta-
ten-Generaal; deze beide zijn waarschijnlijk in de zit-
ting van den 19^quot;\' April 1578 vastgesteld. In deze
komen eenige artikelen voor, waarin ook over den voor-
zitter gesproken wordt, en die ik nog vermelden wil.
In de instructie voor de secretarissen wordt in Art. 7
gezegd, dat zij gehouden zijn, zoowel in den winter
als in den zomer, het eerst in de vergadering der
Staten tegenwoordig te zijn, en op zoodanig uur, als
de president zal bepalen; dat zij haar niet mogen ver-
laten zonder verlof van den voorzitter, voordat de
andere leden vertrokken zijn. In het volgende ar-
tikel wordt een van de twee secretarissen gelast naast
den president te zitten om aanteekening en notulen
te houden van alle ordonnantiën, besluiten en han-
delingen der Staten; tot welk einde, een van hen
bijgestaan door den voorzitter, in iedere zitting moest
l\'exigence du cas, et en faire rapport au plustost, pour en résouldre et
appoincter comme sera trouvé appartenir.
1)nbsp;t. a. p. Finallement, ledict seigneur président et ses assesseurs por-
teront seing que le tout soit effectué à la plus grande modestie que sera
possible, mesmes que les résolutions soient expédiées.
2)nbsp;Gachard, t. a. p. pag. 442 en 445.
8) t. a. p. Art. 7. Et, à cest effect, seront tenuz, tant en hyver qu\'en
esté, de comparoyr les premiers en l\'assemblée des diets Estatz, à telle
heure que monsieur le président d\'iceuk ordonnera, et, avant la sortye
d\'icelle ne s\'en pourront retirer sans congié dudict seigneur président.
opgeven, op welke zaken nog besluiten behoorden
genomen te worden, en voor het einde der vergade-
ring moest hij bepalen de punten, die in de volgende
zouden behandeld worden. »)
De instructie voor den agent en de klerken ter
griffie bepaalde in Art. 1, dat zij allen in handen van
den president den eed moesten afleggen; dat zij de
handelingen der Staten-Generaal geheim zouden hou-
den, en dat ieder van hen, in hetgeen hem opgelegd
was te verrigten, zich ijverig zou betoonen. Vervol-
volgens werd den agent bevolen om zoo spoedig mo-
gelijk den last, die hem door den voorzitter, zijn
assessor of eenen der secretarissen was opgedragen,
te volbrengen, ten welke .einde hij bij den aanvang
en het einde van iedere zitting zich tot hen moest be-
geven, om te hooren of zij ook de eene\'of andere
zaak te verrigten hadden.^)
1) t. a. p. Art. 8. Item, sy debvra l\'un d\'euk s\'asseoyr près dudict
président pour faire note et enregistrer touttes ordonnances, résolutions
et actes desdicts Estatz; à quelle fin, secondé du président, remémorra
a chascuue assemblée ceqne desdictes résolutions restera d\'effectuer mes-
mes déclarera, a.ant la sortye de ehascune assemblée, les pointz\'qu\'il
convemdra résouldre à la prochaine.
2)nbsp;t. a. p. Premièrement, qu\'iceulz, estautz receuz ou à recevoyr en
service, presteront le serment ès mains du président des Estatz, de tenir
secrets les affaires de la généralité, et de bien loyaulment et diligem-
ment s\'employer et acquiter eu leur cherge, chascun respectivement.
3)nbsp;t. a. p. L\'office dudict agent sera de procurer qu\'en toute diligence
et suyvant la cherge que ledict seigneur président, son assesseur ou l\'ui!
des secrétaires luy donnera, soyt effectué tout ce que par mesdicts seig-
neurs les Bstatz sera ordonné. A quelle fin sera tenu, à l\'arrivée et
Uit dit alles kan men eenigzins nagaan, welke de
Werkzaamheden waren, die in dien tijd aan den voor-
zitter waren toevertrouwd. Behalve de vergadering
der Algemeene Staten, waar de afgevaardigden van
al de provinciën zich vereenigden, is na de Unie van
Utrecht, die den 29®ten Januarij 1579 is tot stand
gekomen, nog eene andere ontstaan, waar de zeven
gewesten, die zich nader aan elkander verbonden had-
\'len, te zamen kwamen. Deze twee hebben gedurende
eenige jaren naast elkander voortgeleefd. Eerst na
tet jaar 1585, toen de Waalsche provinciën afvielen
Vlaanderen en Brabant overheerd werden* smolten
zij beide in één i); en van toen af hebben de Staten-
Greneraal bestaan uit de afgevaardigden van de zeven
provinciën, die tot de Unie van Utrecht waren toe-
getreden, te weten: Gelderland, Holland, Zeeland,
Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen. Na dien
tijd IS geene verandering daarin gekomen, tot na de
omwenteling van 1795, wanneer zij plaats moest ma-
ken voor de Nationale Vergadering.
§ 2. Van hei jaar 1585—1795.
Na het jaar 1585 dan bestond de vergadering der
\'^\'^parteinent de chascune assemblée, se présenter audict président, as-
sesseurs et secrétaires pour entendre d\'eulx s\'il y a quelque chose à
effectuer.
1) Tieter Paulus, t. a. p. deel III. pag. 27.
-ocr page 24-Staten-Generaal uit zeven leden of provinciën, die te
zamen zeven stemmen uitbragten; iedere provincie,
hoeveel afgevaardigden zij ook afgezonden had, en
daarin was zij niet gebonden, daar zij zelve toch de
onkosten van hen moest betalen, had slechts ééne
stem.\') In de eerste jaren hadden zij geene vaste
plaats van bijeenkomst, maar werden nu eens in deze,
dan weder in gene stad beschreven, totdat zij op den
lö^en Januarij 1585 besloten, voortaan steeds in den
Haag te vergaderen.
Evenzoo was de tijd, wanneer zij zouden bijeenko-
men , niet bepaald, maar werden zij door den Raad
van State opgeroepen om te beraadslagen over die
punten, die zij in hunne laatste vergadering beraamd
hadden, en die punten van reces genaamd werden,
totdat zij in het jaar 1593 eene aanblijvende verga-
dering zijn geworden. ®) De reden, waarom zij toen
niet weder van elkander gingen, maar bijeenbleven,
was, dat er dagelijks zoovele zaken voorkwamen, over
welke de provinciën gezamentlijk moesten beraadsla-
gen , dat het niet mogelijk was langer op punten van
1)nbsp;Abraham de Wiequefort, Histoire des Provinces-I^nies des Pays-
Bas, publiée par M. Lenting, torn I. pag. 33. Le nombre des députés
à l\'assemblée générale n\'est point réglé, ny égal entre toutes les Pro,
vinces; pareeque n\'opinans point de leur chef, mais de la part de leurs
Provinces, et ne formant qu\'autant de suffrages, qu\'il y a de Provinces
Unies, il n\'importe pas combien de députés elles y envoyent, puis
qu\'aussy bien c\'est aux dépens des Provinces qu\'ils s\'y trouvent.
2)nbsp;Kesolutiën Stat. Gen. 15 Jan. 15.85.
3)nbsp;Simon v. Slingelandt, Staatkundige geschriften, deel IL pag. 160.
-ocr page 25-beschrijving te vergaderen of voor een\' geruimen tijd
te scheiden.
De Unie van Utrecht kan beschouwd worden als
eene algemeene instructie voor deze vergadering ge-
\'^eest te zijn, in zooverre de Staten-Generaal beraad-
slagen moesten over de algemeene belangen en ver-
pligtingen uit de Unie voortspruitende, zoodat zij
gehouden waren, niet toe te laten dat ter Generali-
teit iets begonnen of gedaan wierd, dat tegen de Unie
20U strijden; maar daarenboven hadden de afgevaar-
digden van iedere provincie in alle zaken |an eenig
aanbelang eene bijzondere instructie van hunne Staten
noodig. Daar deze nu meestal van elkander verschil-
den, en daardoor ter Algemeene Vergadering wel eens
toesluiten genomen werden tegen de meening van de
Staten der provinciën in, heeft men in het jaar 1643 -)
op aanraden van Holland beproefd aan alle afgevaar-
digden eene gelijkluidende instructie te geven, maar
te vergeefs, hoewel echter door onderscheidene pro-
vinciën na dien tijd bepaalde berigtschriften voor hen,
die zij afzonden, gemaakt zijn. Zoo hebben de Staten
der provincie Utrecht in hunne vergadering van den
April 1668 er een gearresteerd, bestaande uit
artikelen, die van Holland dennbsp;Julij 1669,
die van Gelderland eerst den 17\'!\'=quot; October 1750. ^^
^it deze berigtschriften of byzondere instructiën kan
1) Pieter Paulus, t. a. p. deel III. pag. 29.
Pieter Panlus, t. a. p. pag. 91.
8) Pieter Paulus, t. a. p. pag. 93, 99, 109.
men zien, hoever de magt der afgevaardigden zich uit-
strekte, en wanneer zij met of zonder een\' bepaalden
last van hunne principalen in te roepen, handelen mogten.
Het voorzitterschap dezer vergadering werd op de
volgende wijze waargenomen: Iedere provincie op hare
beurt, en wel naar eene zekere volgorde, bekleedde dien
post gedurende eene week, en, zooals pietee paulus
zegt: 1) „De eerste in rang onder de afgevaardigden
„van de provincie, die voor moest zitten, bekleedde
„de waardigheid van voorzitter en behield die van
„ zondag ^ten twaalf uur des nachts tot in de volgende
„week op het zelfde uur.quot; Hetzelfde leert ons ook
abkaham de wicquefort in deze regelen : „ Chaque
„province préside une semaine, à compter depuis la
„minuict du Dimanche au Lundy;quot; en verder: „Le
„premier député de la Province préside toute la se-
„maine, et prend sa place dans une chaise à bras,
„posée au milieu d\'une table, qui règne tout du long
„de la salle de l\'assemblée.quot; Daarentegen zijn er
schrijvers van lateren tijd,®) die meenen, dat iederen
dag van de week, in welke deze of gene provincie
voorzat, een andere afgevaardigde van die provincie
den voorzittersstoel zoude ingenomen hebben. Hieruit
bemerkt men, dat het voorzitterschap op dezelfde wijze
ingerigt was, als het Reglement van Orde van 27 Maart
1577 reeds bepaald had. De volgorde der provinciën,
1)nbsp;Pieter Paulus, t. a, p. pag. 146.
2)nbsp;tle Wicquefort, t. a. p. pag, 34.
3)nbsp;Jhr. Mr. J. J. de la Bassecour Caan, Schets van den Regerings-
vorm der Nederlandsche Republiek van ISL\'S—1795, pag. 124.
uit welke men zien kan, welke aan de beurt was om
eenen president te leveren, was deze: eerst kwam
Gelderland, dat, den titel voerende van hertogdom,
steeds den voorrang gehad had; daarop volgden
Holland en Zeeland; verder Utrecht, Friesland,
Overijssel en Groningen. Over den voorrang tusschen
Utrecht en Friesland is meei-malen getwist, totdat
eindelijk in het jaar 1675, toen Utrecht na de fransche
overheersching onder Lodewijk XIV weder zitting nam
in de Staten-Generaal, de Staten het aan de beshssing
van de beide Stadhouders dier gewesten, Willem III
en Hendrik Casimir, overlieten, en deze verklaarden,
„dat de provincie van Utrecht zou blijven gemainti-
„neerd, gestijfd en gesterkt in de possessie, vel quasi,
«van voorzittenj voorstemmen, voorschrijven, voor-
), zegelen en de verdere praeseance onder de Bond-
j,genooten, vóór de provincie Friesland, zonder dat
„meergemelde provincie Utrecht in het oefenen van
„denzelven rang eenig beletzei of hinder zoude mogen
„geschieden.quot;^) Het Landschap Drenthe heeft ver-
scheidene keeren verzocht om ook zitting in de Staten-
Greneraal te hebben, zooals in de jaren 1618, 1633,
1643 en 1651; evenzoo drong Staats-Brabant in de
jaren 1608, 1648 en 1651 daarop aan, maar op
beider verzoeken is steeds afwijzend beschikt.
De werkzaamheden, aan het presidium verbonden,
waren de volgende: hij ontving de brieven van de
1)nbsp;Pieter Paulus, t. a. p. deel III. pag. 81 en volg.
2)nbsp;van de Water, ütrechts-plakkaatboek, deel I. pag. 175.
3)nbsp;Pieter Paulus, t. a. p. deel I. pag. 86.
-ocr page 28-gezanten in het bnitenland, de memoriën van vreemde
ministers alhier, de verzoekschriften van bijzondere
personen of collegiën, die hij alle door den grif-
fier aan de vergadering moest laten voorlezen. Het
was meestal aan hem opgedragen de zaken voor
te dragen en aan ieder der afgevaardigden het woord
daarover te verleenen. Vervolgens moest hij de stem-
men opnemen, de besluiten, die genomen waren, aan
den griffier dicteren en die dan zelf onderteekenen. quot;)
Bij de stemming bragt hij het laatst zijne stem uit
en voegde zich bij de meerderheid, zoo het ten minste
zaken waren, waarover met de meerderheid gestemd
mogt worden. In de meeste gevallen mogten de Staten-
Generaal met meerderheid van stemmen, in sommige
daarentegen moesten zij met eenparigheid besluiten.
Zoo konden zij, volgens Art. 9 van de Unie van Utrecht,
over het maken van vrede of het aanvaarden van eenen
oorlog slechts met eenparigheid van stemmen beslissen;
evenmin konden zij met eene vreemde mogendheid een
verbond sluiten, volgens Art. 10 der Unie, zonder alge-
meene toestemming; zoo ook mogten, volgens Art. 22,
1)nbsp;Hiervan ziet men een bewijs in het door Mr. H. Vollenhoven uit-
gegeven werk, Broeders gevangenisse, dagboek van Willem de Groot,
betreffende het verblijf van zijnen broeder Hugo op Loevenstein. Daarin
wordt gesproken pag. 100 van een request, dat gepresenteerd is aan
den president Ploix ; pag. 106 aan den president Fervon ; pag. 126
aan den president van Sommelsdijck ; pag. 132 aan den president
Koode.
2)nbsp;de Wiequefort, t. a. p. pag. 34. C\'est luy qui propose ordinai-
rement les affaires, c\'est luy qui va aux opinions, qui conclut, et qui
dicte les conclusions au greffier, et qui signe les resolutions.
de artikelen dezer Unie niet vermeerderd of veranderd
Worden dan met algemeene stemmen. \') Over de wet-
geving, de uitschrijving van belastingen, over het op-
perste regtsgebied, het opperbeleid van het landsbe-
stuur mogten zij daarentegen met meerderheid van
stemmen besUssen.
Indien het zaken waren, over welke men met meer-
derheid van stemmen besluiten kon, en het algemeene
gevoelen met dat der voorzittende provincie streed, of
indien de president wegens andere redenen zwarigheid
maakte tot zoodanig besluit mede te werken, kon hij
zijne voorzittersplaats verlaten, welke dan door den
president van de naastvoorgaande week werd inge-
nomen of door dien eener nog vroegere, welke geene
zwarigheid maakte om het besluit op te maken.
Op zulken voet dan, als ik in de vorige bladzijden
in korte trekken heb aangetoond, werd het voorzitter-
schap waargenomen der Staten-Generaal, die gedurende
^eer dan twee eeuwen hebben bestaan, totdat zij op
den isten Maart 1796 genoodzaakt werden hunne plaats
in te ruimen aan de Nationale Vergadering.
1)nbsp;de Wiequefort, t. a. p. pag. 33.
2)nbsp;de la Basseeour Caaa, t. a. p. pag. 133.
3)nbsp;de Wicquefort, t. a. p. pag. 34. Si le président refuse de con-
lt;=lurre à la pluralité des voix dans les affaires oii la pluralité a lieu,
parce que c\'est contre l\'advis de sa Province on contre ses sentiments,
fait place au président de la semaine precedente, qui se met dans la
ciiaize et conclut, et si celuy cy en fait difficulté aussy, celuy qui l\'a
précédé s\'y met et conclut.
OVER DEN PRESIDENT DER VERSCHILLENDE VERGADE-
RINGEN, DIE ELKANDER GEDURENDE DE JAREN
1796—-1810 OPGEVOLGD ZIJN.
§ 1. De Nationale Vergadering. 1 Maart
1796—22 Januarij 1798.
Reglement van Orde van 3d Maart 1796.
Had in de laatste jaren reeds eene menigte van
geschriften en redevoeringen den omwentelingsgeest
aangewakkerd en de revolutie voorbereid, in 1795
brak deze dan ook uit. Fransche troepen, die gereed
stonden de Patriotten te helpen, werden niet gelijk
in vroegere jaren verdreven, maar als vrienden inge-
haald, en Willem V zag zich weldra\') genoodzaakt
het vaderland te verlaten. Zoo moesten de staatsin-
stellingen gebouwd op de Unie van Utrecht, waarbij
de souvereiniteit der provinciën erkend was, vervangen
worden door eene constitutie gegrond op de fransche be-
ginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, volgens
welke de oppermagt bij het geheele volk zou berusten.
1) 18 Januarij 1795.
-ocr page 31-De omwenteling, die in de steden begon, waar de
raadscollegiën voor zoogenaamde comités, eene in-
stelling reeds van de fransche naburen overgenomen,
moesten plaats maken, was ook de aanleiding dat de
Staten-vergaderingen der verschillende provinciën ont-
bonden werden en andere afgevaardigden bijeen kwa-
men, die zich onder den naam van provisionele repre-
sentanten des Volks tot eene nieuwe vergadering con-
stitueerden. Maar dit was niet genoeg, ook de Staten-
Generaal wilde men vervangen en voor eene verga-
dering, waarin de afgevaardigden der provinciën veel
hadden van „gezanten van zelfstandige politieke lig-
„chamen,quot; zooals zij in lateren tijd door den schrijver
van de Beginselen van Nederlandsch Staatshestmr i) ge-
noemd zyn, eene vertegenwoordiging gekozen door de
Natie zelve, in de plaats stellen.
Tot deze omkeering heeft het meest bijgebragt de
te \'sHage belegde Centrale Vergadering, waarin man-
nen optraden uit alle deelen des lands zamengevloeid,
die zich tot doel gesteld en met een\' duren eed ge-
zworen hadden niet uit elkander te gaan, voordat eene
Nationale Vergadering zou bijeengeroepen zijn, zooals
dit blijkt uit de aanspraak, welke eene commissie uit
haar naderhand in die vergadering hield, 2) en zooals
ook de representant Witbols getuigde: „Aan deze Cen-
1) Beginselen van Nederlandscli Staatsbestuur, pag. 66. (de Bosch
Kemper).
3) Zie de redevoering door die commissie in de Nationale Vergade-
ring gehouden den Ssten Maart 1796, in het Dagverhaal der Handelm-
gen van de Nationale Vergadering, deel I. pag- 43.
„trale Vergadering toch hebben wij het hoofdzakelijk
„toe te schrijven, dat het Volk van Nederland zijnen
„wensch verkregen heeft in het aanstellen van eene
„Nationale Vergadering,quot;!) Nadat dan ook Holland
den 26stea Februarij 1795 in de Staten-Generaal voor-
geslagen had eene commissie te belasten met het for-
meren van een plan tot het bijeenroepen van zoodanig
eene algemeene vergadering, en daaraan gehoor ge-
geven en den 4lt;len Maart eene commissie van zeven
leden benoemd was, werd den 29ste!i Mei een concept
ingediend,Het duurde echter tot den 21sten Januarij
1796, eer dat de Staten-Generaal een „reglement, vol-
„gens hetwelk eene algemeene Nationale Vergadering
„door het Volk van Nederland zal worden bijeengeroe-
„pen en werkzaam zijn,quot; vastgesteld hadden. 3)
Op den Isten Maar^ kwam dan de eerste Nationale
Vergadering bijeen, en gingen de Staten-Generaal da-
delijk daarop uit elkander. Groot was het verschil
tusschen deze beide vergaderingen: terwijl de afge-
vaardigden ter Staten-Generaal te zamen zeven leden
uitmaakten, als representerende de zeven provinciën,
en daardoor ook zeven stemmen uitbragten, zoo was
het nu geheel anders, daar de afgezondenen tot deze
vergadering, gekozen door de Natie zelve, ook het
geheele Bataafsche volk zouden representeren, en ieder
1)nbsp;Dagv. der Nat. Verg. deel I. pag. 31.
2)nbsp;Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden, door C. Zillesen, deel V.
pag. 26, 36, 53.
3)nbsp;Jaarboeken der Bataafsche Republiek, deel III. 131—142 en V.
351—-373.
zijne eigene stem zou uitbrengen, en dat wel zonder
ruggespraak met hen, door wie zij afgezonden waren,
in tegenoverstelling van de Staten-Generaal, die in
zwaarwigtige zaken eerst het oordeel der Staten van
hunne provincie hadden moeten inwinnen.
Eene van de eerste werkzaamheden dezer Nationale
Vergadering was, nadat zij tot haren eersten voor-
zitter Pieter Paulus, \') gecommitteerde uit den Haag,
gekozen had, het maken van een Reglement van
Orde, hetwelk, nadat den llden Maart door eene
daartoe benoemde commissie een concept-reglement was
ingediend, en waarover den Ißde« en volgende dagen
was beraadslaagd, den 25stcn Maart werd vastgesteld.
Hieruit kan men nagaan, op welk eene wijze het
presidium ■ ingerigt was en welke de werkzaamheden
waren, die daaraan verbonden waren. Wat de be-
noeming betrof, deze was in Art. 23 aldus geregeld:
„De president zal benoemd worden voor den tijd van
„veertien dagen; die benoeming zal des vrijdags ge-
„schieden; dan het presidium van den benoemden
„gaat in, des nachts ten 12 uur, tusschen zaturdag en
„zondag daaraanvolgende.quot; Derhalve was voor het
wekelijksch presidium, zooals het onder de Staten-
1)nbsp;Dagv. I. pag. 5. Pieter Paulus heeft slechts gedurende vier zit-
tingen gepresideerd, na welken tijd hij ziek geworden is, en zijn
dood door zijn plaatsvervanger P. L. van de Kasteele den 17den ]\\Iaart
aan de vergadering werd medegedeeld.
2)nbsp;Zie het concept-reglement in het Dagv. deel I. pag. 65—67 en
vervolgens het vastgestelde reglement, Dagv. deel I. pag. 155—167. Het
bestond uit drie hoofdstukken en 46 artikelen, waarvan het Säe hoofd-
stuk over den president in het bijzonder handelde.
Generaal ingerigt was, een voorzitterschap, dat om
de veertien dagen zou afwisselen, in de plaats ge-
treden. De benoeming moest geschieden bij briefjes
door iederen stemmer onderteekend, en de volstrekte
meerderheid, van ten minste één boven de helft der
aanwezige leden, werd vereischt om bij de eerste stem-
ming gekozen te zijn; zoo niemand die verkreeg, had
eene nieuwe vrije stemming plaats; en indien dan nog
niemand de volstrekte meerderheid had, moest er ge-
stemd worden over de drie die de meeste stemmen ver-
kregen hadden, van welke diegeen, die nu dé meeste
stemmen ontving, tot president verkozen zou zijn. \')
Verder was in Art. oO bepaald: „De afgetredene presi-
„dent zal niet weder verkiesbaar zijn, dan na ver-
„loop van twee maanden, of vier verkiezingen,quot; hoe-
wel in het concept-reglement stond „na verloop van
„ééne maand of twee verkiezingen,quot; hetgeen op be-
toog van Vitringa veranderd werd, daar hij bevreesd
was, zoowel voor het concentreren van die groote
presidiale magt bij zeer weinigen, als dat het aan-
leiding zoude geven tot Itabaleren. De vrees dan
toch, wat het eerste betrof, schijnt ijdel geweest te
zijn, daar van de 39 voorzitters, die de eerste Na-
tionale Vergadering gehad heeft, slechts drie ge-
1)nbsp;Art. 24 van het Reglement van Orde.
2)nbsp;Dagverhaal, deel I. pag. 116.
3)nbsp;Zie de lijst der presidenten, hoe die elkander opgevolgd hebben,
in de Bijdragen tot de Geschiedenis der Omwenteling van 1795—1798,
2(5e stuk, de 1ste Nationale Vergadering, door Mr. G. W. Vreede,
pag. 70 en 71.
weest zijn, die voor de tweede maal den presidialen
zetel hebben ingenomen, namelijk Bicker, Schimmel-
penninck en van de Kasteele. Wat het tweede punt
daarentegen betrof, blijkt het later na en dan wel
plaats gegrepen te hebben; ten minste men hoort den.
representant van Hooff eens verontwaardigd uitroepen:
„Alles wordt te voren afgesproken-, men adjourneert
„de zaken, wanneer men niet verzekerd is van de
,^geprepareerde opiniën der meerderheid. Alles wordt
„dus lekonkeU: want, wie weet niet, dat men hier
„den praesidialen zetel niet beklimt, zonder er op
,^gecabaleerd te zijn? Op die wijze is men altijd mees-
„ter; men kan de commissiën naar zijn zin kiezen,
,,om de rapporten naar zijnen smaak te zien uitbren-
„gen, en daarna de Vergadering te dwingen, van er
„over te delibereren-, maar zoo doende, zal ook altijd
„het lot van het Volk door de voorgedragen opiniën
„van weinigen beslist worden. Heeft het Volk zijne
„Representanten verkozen, om door weinigen gein-
„fluenceerd te worden? Ik aarzel niet, dit alles in
„het openbaar te zeggen; als Representant van het
„Volk word ik er toe verpligt: de regtvaardigheid
„roept mij toe niets te menageren.quot;^)
In een ander artikel wordt gehandeld over de afwe-
zigheid van den voorzitter, en in Art. 29 werd dien-
aangaande bepaald: „Ingeval van ziekte of noodzake-
1) Dagverhaal, deel V. pag. 1039. Zie ook de Staatsomwenteling van
1795, in haren aard, loop en gevolgen beschouwd, door Appelius,
pag. 59 en 60.
„lijke afwezigheid van den president, zal de laatst af-
„gegane president zoolang deszelfs plaats bekleeden
terwijl daarentegen de afgevaardigde uit Rotterdam,
Midderigh, voorgesteld had eenen vicepresident te be-
noemen, die bij afwezigheid van den president, diens
plaats zou innemen. Hoe het aanzien van den voor-
zitter der vergadering naar buiten werd gehandhaafd,
bespeurt men uit de bepalingen, die men in ditzelfde
reglement had gemaakt, door in Art. 26 vast te stellen:
„ De president zal overal, waar hij zich in \'t openbaar
„vertoont, het distinctif teeken zijner waardigheid
„dragen, en zullen hem alsdan telkens bij alle wachten
„de grootste militaire honneurs gegeven wordenquot;®)
en in het volgende artikel: „De president zal zooveel
„mogelijk eenmaal des weeks op de parade komen,
„dezelve aldaar voor hem laten aftrekken en de hon-
„neurs ontvangen;quot; deze eerbewijzen werden hem aan-
gedaan, daar men meende in hem het gansche Ba-
taafsche Volk vertegenwoordigd te zien.
De werkzaamheden, die den voorzitter opgedragen
waren, kan men tot de volgende brengen: Na dage-
lijks ten elf uur de vergadering met een gebed ge-
opend te hebben, en nadat de notulen der voorgaande
zitting door eenen der secretarissen waren voorgelezen
en goedgekeurd, moest de president in overweging bren-
gen, zoowel de overgegevene notas en ingekomene mis-
siven en requesten als die zaken, welker overweging
1)nbsp;Dagverhaal, deel I. pag. 99 en 116.
2)nbsp;Vergelijk ook het Leven van E. J. Schimmelpenninek door Graaf
Schimmelpenninck, I. bl. 1.
Ill
of eindelijke afdoening op dien dag was vastgesteld, ge-
lijk mede de rapporten der onderscheidene commissiën ,
en moest hij ten laatste vóór het sluiten der vergadering
vragen, of iemand iets had voor te stellen, en tevens
herinneren welke zaken in de volgende zitting aan de
orde van den dag waren. Hy moest aan een ieder,
die het vroeg, het woord verleenen en hem daarbij
handhaven door alle inspraak en afzonderlijke gesprek-
ken der overige leden te verhinderen; vervolgens moest
hij iederen spreker, die de adviezen zijner medeleden
taxeerde of onbescheidene uitdrukkingen bezigde, tot
de orde roepen en bij ongehoorzaamheid het stilzwij-
gen opleggen; zoo moest hij ook de toehoorders, die
in de tribunes waren toegelaten en die de zittingen
op eenigerlei wijze stoorden, tot stilte vermanen, en
bij weigering had hij het regt om hen zelfs door de
gewapende magt uit de vergadering te verwijderen, s)
Over de stemming in deze vergadering en hoeverre
de president daarin gebonden was, schreef Art. 7 van
het Reglement van Orde voor: „De president zal op
„zijn praeadvies mogen concluderen, indien de verga-
„dering (nadat hij zal gevraagd hebben, of iemand
„daarop iets heeft aan te merken) door haar stilzwij-
„gen daarin toestemt; dan hij zal gehouden zijn, zoo
„ras één of meer leden het begeeren, eene hoofde-
„lijke omvraag te doen, wanneer hij met de wettige
„meerderheid zal ro.oeten concluderen;quot; en Art. 8:
„Zoo de stemmen staken, zal de zaak blijven in ad-
1)nbsp;Art. 1, 2, 5, 6 van het Reglement van Orde.
2)nbsp;Art. 16, 18, 19, 22 van het Reglement van Orde,
-ocr page 38-„vies tot de volgende zitting, en bijaldien dan wederom
;nbsp;„de stemmen staken, zal de president beslissen.quot; Deze
i,:nbsp;laatste bepaling was geheel nieuw; de eerste daaren-
■tegen kwam ook reeds vöor onder de Staten-Generaal,
\'nbsp;waar de president zich moest voegen bij de meerder-
heid of anders zijnen zetel aan den vorigen voor-
;nbsp;zitter inruimen.
Dat de zittingen dezer Nationale Vergadering niet
altijd even kalm gehouden werden, daarvan treft men
eene menigte voorbeelden aan; zoo onder anderen de
zitting van dennbsp;September 1796 onder het pre-
I:nbsp;sidium van Kantelaar, toen deze, na herhaalde malen
de leden tot de orde geroepen te hebben, en toen het
|Lnbsp;hem eindelijk gelukt was de kalmte te herstellen, genood-
zaakt was de volgende aanspraak tot zijne medeleden
te houden: „Ik zie met de levendigste droefheid, Bur-
„gers Representanten! de verwarring, die in deze ver-
„gadering ontstaan is. Heb ik dan niet, in den gant-
„schen loop van deze mijne bediening, genoegzaam
„getoond, dat het handhaven van de vrijheid uwer
„raadplegingen veilig aan mij toevertrouwd was ? Heb
„ik de stem van iemand uwer gesmoord? Neen, mijn
„hart zegt mij, dat ik mijn pligt betracht heb; en
„God is mijn getuige, dat ik opregt gezind ben, mijn
„praesidium even onpartijdig ten einde te brengen,
„als ik het tot dit oogenblik heb waargenomen. Is
„dit dan het voorbeeld van liefde voor orde, van eer-
„bied voor de wet, dat Vertegenwoordigers van het
„Volk aan het publiek, dat ons hoort en ziet, aan
„geheel de Natie, die op onze daden staart, geven
„zullen? Ik bid u, Burgers! ik bezweer u, ik eisch
„van u in den naam van het Volk van Nederland,
„dat gij tot de orde terugkeert, dat gij niet weder
„zulke tooneelen aanrigt, dat gij allen medewerkt om
„de Vergadering zoo achtbaar te maken, dat zij, in
„de oogen van hare vijanden zelve eerbied verwekke.quot;
En toen eenige oogenblikken hierna desniettemin de rust
wederom verbroken was en men hem van partijdigheid
betichtte, sprak hij alleen deze woorden: „Zoo iemand
„uwer hier tegen mij getuigen kan, dat hij spreke!quot;
Hieruit blijkt, dat, zoo de taak van voorzitter dezer
vergadering aan den eenen kant zeer eervol was, zij
aan de andere zijde zeer vele moeijelijkheden in zich
had. Hiervan was dan ook menigeen overtuigd; ten
minste hoort men den Groningschen afgevaardigde Ten
Berge zijnen post met de volgende woorden aanvaar-
den: „Zoo hebt dan gijlieden, Burgers Representanten!
„mij tot voorzitter in deze aanzienlijke vergadering,
„waarop geheel Nederland \'t oog gevestigd houdt, ver-
„koren: mij, die door \'t vertrouwen, \'t welk mijne
„medeburgers in mij stelden, uit den kring mijner
„gewone werkzaamheden gerukt, eene loopbaan heb
„moeten intreden, waartoe ik mijne krachten niet toe-
„reikend vind. En zoude dan, wanneer ik let op \'t ge-
„wigtige van den post, waartoe ulieder vereerende
„keuze mij nu heeft verheven, wanneer ik let op de
„kunde, de ervarenheid, de welsprekendheid door
1) Dagverhaal, III. pag. 378 en 279. En zie hierover Mr. C. L.
Vitringa, Staatk. Gesch. der Bataafsche Republiek, I. 78—82.
„mijne voorgangers aan den dag gelegd, mijn hart niet
„beklemd zijn in den toestand, waarin ik mij thans
„bevinde? Ja gewisselijk dit gevoelt ieder uwer.quot;\')
En zoo ziet men den president van Hamelsveld te
leur gesteld zijn presidium met deze redevoering ne-
derleggen: „En nu, Burgers Representanten! leg ik
„met blijdschap den post neder van een voorzitter-
„schap, hetwelk mij vele onaangename aandoeningen
„veroorzaakt heeft. Niet zoozeer door de moeite en
„arbeid, die met dezen post verbonden zijn, niet
„zoozeer door de gebreklijke waarneming van den-
„zelven; maar het een en ander hetgeen onder myn
„voorzitterschap, uit welke oorzaak en met welke be-
„doelingen dan ook, is voorgevallen, en hetgeen deze
„vergadering en derzelver achtbaarheid, ja de hoog-
„heid des Volks van Nederland betrof, heeft mij ge-
„smart, en maakt mijne bekommering voor het lot
„mijns Vaderlands steeds grooter en gevoeliger.quot;
Ook de woorden van den president Bicker kan ik niet
nalaten aan te halen, toen hij, over het zenden van
twee escadrons ruiterij naar Amsterdam, waar eenige
opschudding plaats had gegrepen, door zijne mede-
leden aangevallen, dit zeide: „Ik behoef mij niet te
„verdedigen, of te verklaren, dat mijn oogmerk niet
„is geweest om burgerbloed te vergieten; dit strijdt
„tegen mijn bekend karakter, en de aandrift van het
„bloed mijner vrijheid-minnende voorouderen, dat door
1)nbsp;Dagverhaal, III. pag. 284.
2)nbsp;Dagverhaal, IV. pag. 235.
li
j,mijne aderen vloeit;quot;^) dezelfde, die, toen hij ten
tweeden male tot het presidium verkozen werd, deze
betrekking met den verstandigen raad aanvaardde:
„Laten wij in onze deliberatiën toch niet uit het oog
„verliezen, dat, als men eene Revolutie maken wil,
„brandende ijver, maar als men eene Constitutie maken
«moet, bedaardheid en wijsheid de kenmerken van
„Patriotisme zijn.quot;
Be voornaamste zaak, tot welke de Nationale Ver-
gadering bijeengeroepen was, was het ontwerpen eener
Constitutie, tot welk einde dan ook eene commissie
bestaande uit 21 leden, volgens Art. 102 van het
reglement op de bijeenroeping dezer Vergadering werd
verkozen. Deze bragt in de maand November het
plan eener Constitutie bij haar in, bestaande uit 11
titels, waarvan de derde over de wetgevende magt
handelende, deze liet uitoefenen door een \'Wetgevend
Ligchaam, verdeeld in twee Kamers, de Groote Ka-
mer en de Kamer der Oudsten genaamd, en waarin
bij Art. 174 bepaald was, dat iedere Kamer uit haar
midden, voor den tijd van ééne maand, eenen voorzit-
ter zoude kiezen. Na het besluit van den 29sten No-
1)nbsp;Dagverhaal, I. pag. 485.
2)nbsp;Dagverhaal, V. pag. 876.
3)nbsp;De notulen dezer commissie zijn verloren gegaan, maar Mr. C. L.
Vitringa heeft dit verlies eenigzins vergoed door de adviezen van H. H.
Vitringa en J. van Manen Az. mede te deelen, die te vinden zijn in
het OedenJcschrift gde stuk, 1ste gedeelte, gde hoofdstuk, pag. 89 en volg.
4)nbsp;Mr. C. L. Vitringa, t. a. p. pag. 304 en Dagverhaal, III. pag.
611 en volg.
vember om het ontwerp als leiddraad der te maken
Staatsregeling aan te nemen, werd men genoodzaakt
in de zitting van den Isten December daarop terug
te komen met vaststelling van een nieuwen grond-
slag, dien der één- en ondeelbaarheid, ten gevolge
waarvan men gedrongen werd het concept van het
ontwerp weder om te werken; tot welk einde zulks
in handen werd gesteld eener nieuwe commissie, be-
staande uit zeven leden, die weinige weken daarna,
bij monde van Hahn, haar verslag uitbragt. Deze
commissie had betrekkelijk den president twee nieuwe
artikelen bijgevoegd, aldus luidende: „De afgaande
„President en Secretarissen zijn tot dezelfde posten
„niet wederom verkiesbaar als na verloop van twee
„maanden, zoodanig nogtans dat, bijaldien het Wet-
„gevend Ligchaam volgens Art. 36 op reces mogt
„scheiden, de alsdan fungerende President en Secre-
„tarissen nog veertien dagen van de volgende zitting
„derzelver posten zullen waarnemen;quot; en „Ten dien
„einde zullen de beide Presidenten en Secretarissen,
„ingevalle van reces, de gewone Residentie niet ver-
„mogen te verlaten, maar zonder eenige de minste
„autoriteit uit te oefenen, de adressen, welke in
„den tusschentijd inkomen, dat het Wetgevend Lig-
„chaam niet bijeen is, ontvangen, en gezamenlijk bij
„meerderheid van stemmen, of zoo de stemmen staken,
„bij het lot overleggen en beslissen, wanneer er eene
„buitengewone beschrijving van hetzelve noodig is.quot;
I\'j |t
■llfi\'i^
i) Dagverhaal, IV. pag. 313 en 787,
-ocr page 43-De discussiën over dit nieuwe plan van Constitutie
gevoerd, die de Nationale Vergadering bezig gehou-
den hebben van den llden Januarij tot den SOsten
Mei 1797, zijn zeer belangrijk geweest en vele begin-
selen zijn daarbij erkend en vastgesteld, op welke
de volgende Staatsregelingen zijn gegrondvest. Bij
de beraadslagingen over de wetgevende magt hebben
zich onderscheidene vragen voorgedaan, waarover uit-
stekende redevoeringen gehouden zijn, en die aan de
leden de gelegenheid gaven om hunne scherpzinnigheid
in wel uitgewerkte vertoogen aan den dag te leggen ; 2)
onder anderen over de vragen, of het Wetgevend
Ligchaam in zijn geheel zou blijven dan wel in twee
Kamers gesplitst worden;») of het op vaste tijden zou
zamenkomen of permanent moest zijn, dan wel zou
kunnen vergaderen zoo lang en zoo dikwijls als het
dit noodig oordeelde; of geestelijken en professoren
in hetzelve zouden toegelaten worden, en zoo meer.
1)nbsp;Men kan de beraadslagingen vinden, behalve in het Dagverhaal,
Deel IV. pag. 413. — Deel VI. pag. 171, beknopt in het Gedenkschrift
van Mr. C. L. Vitringa, 3de stuk, 3de Gedeelte (Staatkundige Geschie-
denis der Bataafsche Republiek), zamengevat.
2)nbsp;De Staatsomwenteling van 1795, pag. 70.
3)nbsp;Mr. C. L. Vitringa, t. a. p. pag. 217 en volg. en Dagv. IV.
pag. 711 volg. Vitringa, Strick van linschoten, de Rhoer traden op
om het voorstel van de oommissie tot splitsing te verdedigen, terwijl
van Manen en Vreede er zich tegen verklaarden.
4)nbsp;Mr. C. L. Vitringa, t. a. p. pag. 329 volg. en Dagv. IV. pag.
727 volg.
5)nbsp;Dagv. IV. pag. 737—739. De Hoogleeraren de Rhoer en Nieuhoff,
leden der Nationale Vergadering, drongen sterk op hunne uitsluiting aan.
Nadat het ontwerp eindelijk, na eene discussie van
vijf maanden lang, in de Nationale Vergadering aan-
genomen was, werd het den 8sten Augustus door de
grondvergaderingen in alle provinciën, waaraan het
ter goed- of afkeuring moest voorgedragen worden,
met eene groote meerderheid verworpen. Het gevolg
hiervan was, dat de eerste Nationale Vergadering
ontbonden werd en plaats moest maken voor eene
tweede, die den Is^n September bijeenkwam, waarin
verscheidene representanten, zooals Schimmelpenninck,
de Rhoer en anderen, weigerden zitting te nemen, i)
Ook deze Vergadering moest naar het voorschrift
van het nog bestaand reglement eene commissie van
21 leden benoemen om eene Constitutie te ontwerpen;
maar voordat deze commissie daarmede gereed was,
kwam de geweldige staatsgreep van den 223^« Januarij
1798 tusschenbeiden, met behulp vooral van den pre-
sident Midderigh en diens tijdelijk militair gezag vol-
bragt, die een einde maakte aan den strijd tusschen
de Federalisten en Unitarissen en aan de laatsten
de overwinning verschafte, waardoor ook deze tweede
Nationale Vergadering ophield te bestaan en veran-
derd werd in eene Constituerende Vergadering, re-
presenterende het Bataafsche Volk.
§ 2. Set Vertegenwoordigend Ligchaam. 1798—1801.
Gelijk ons vaderland vóór de staatsomwenteling
1) Mr. G. W. Vreede, De Eerste Nationale Vergadering, pag. 50.
-ocr page 45-van 1795 verdeeld was in de partij der Patriotten en
Prinsgezinden, zoo waren daarna onder de eerstge-
noemden twee rigtingen ontstaan, Unitarissen en Fe-
deralisten, van welke de eersten eene volstrekte één-
en ondeelbaarheid voorstonden, dè laatsten daaren-
tegen meer van het oudé wenschten te behouden en
voorstanders waren van eene gedeelde oppermagt.
Hoewel deze twee partijen schijnbaar meer eensgezind
waren bij het bijeenkomen der eerste Nationale Ver-
gadering, hetgeen blijkt uit het benoemen van de
beide eerste voorzitters, Pieter Paulus en van de
Kasteele, van welke de eerste met 88 van de 90 en
de tweede met eenparigheid van stemmen i) benoemd
werd, waren zij echter toch aanwezig en nam de
tweespalt bij het einde dier vergadering reeds zoozeer
toe, dat de laatste voorzitter, dezelfde van de Kasteele,
slechts met 35 stemmen andermaal tot president ge-
kozen werd. In de tweede Nationale Vergadering
hadden de Unitarissen terstond reeds verreweg de
overhand, daar velen van de gematigde partij, zooals
ik boven reeds opgemerkt heb, geweigerd hadden
wederom zitting te nemen, als wel vooruit ziende de
zegepraal, die de revolutionaire Unitarissen zouden
behalen, en welke hun dan ook den 22sten Januarij
1798 te beurt viel.
Eene van de eerste werkzaamheden der Constitue-
rende Vergadering was om een Uitvoerend Bewind te
kiezen, bestaande uit vijf leden, en eene commissie
1)nbsp;Dagverhaal, I. pag. 5, 88, 94 en 109.
2)nbsp;Dagverhaal, VI. pag. 728,
-ocr page 46-van zeven leden te benoemen, die belast werd met
het ontwerpen eener nieuwe Constitutie; deze bragt
reeds in Maart een concept in, dat, nadat het nog
in dezelfde maand in de Vergadering was aangenomen,
den 23sten April in de grondvergaderingen van al de
gewesten goedgekeurd werd, en waarby bepaald was,
dat de Constituerende Vergadering zou ontbonden en
herschapen worden in een Vertegenwoordigend Lig-
chaam bestaande uit twee Kamers.
■\'li\'
Den 4deu Mei daarop veranderde de Constituerende
Vergadering zich zelve in het Vertegenwoordigend
Ligchaam bij de Staatsregeling bepaald, zonder den
uitslag der aanstaande verkiezingen af te wachten, \')
en veroorzaakte daardoor dat den 12den Jnny wederom
eene omkeering plaats greep, waarbij de Generaal
Daendels een der Leden van het Uitvoerend Bewind
gevangen nam en het Vertegenwoordigend Ligchaam
uit elkander dreef. Er werd een Intermediair Uitvoe-
rend Bewind benoemd en een Intermediair Wetgevend
Ligchaam gekozen, dat slechts de loopende en voor-
komende zaken van wetgeving moest afdoen, terwijl
intusschen de grondvergaderingen werden zamenge-
roepen om de leden voor het nieuwe Vertegenwoor-
digend Ligchaam te kiezen volgens de Staatsregeling,
die men zou blijven behouden, daar de bewerkers
van den 12^611 Junij niet eene nieuwe omwenteling
bedoelden, maar slechts eene getrouwe naleving en
1) Mr. C. L. Vitringa, t. a. p. 3lt;le gedeelte, pag. 198 volg. en de
Staatsomwenteling van 1795, pag. 103 volg.
bevestiging der beginselen van den 22sten Januarij.
Deze nieuwe Vergadering kwam reeds den Sisten Julij
bij elkander, op welken dag zij zich te gelijker tijd
in twee Kamers splitste. Was in Art. 59 dezer Staats-
regeling bepaald, dat elke der Kamers voor zich een
Reglement van Orde zou ontwerpen, waarin dan ook
zeker bepalingen over den president zouden voorko-
men , zoo heb ik echter geen reglement hierover bij de
schrijvers van dien tijd gevonden, en heeft men zich
mogelijk gehouden aan het Reglement, zooals het door
de Nationale Vergadering was vastgesteld. Op welke
wijze de benoeming plaats greep, valt dus niet met
zekerheid te zeggen, en of hij voor veertien dagen of
langer zijnen post moest waarnemen evenmin; alleen
leert ons Art. 55 der Staatsregeling: „Elke Kamer
„stelt hare eigene ministers en bedienden aan.quot; Dat
het presidium bij beurten plaats greep, daartoe kan
men besluiten uit Art. 45, wgiar gesproken wordt over
eene lijfwacht, die ten dienste zoude zijn van het
Vertegenwoordigend Ligchaam en die „onmiddelijk en
„bij uitsluiting onder de heurtelingsche orders der tijde-
rjijke voorzitters van de beide Kamers zoude staan.quot;
Onder de regten, die aan de voorzitters der beide
Kamers toegekend werden, behoorde, dat zij volgens
Art. 49 bij onderlinge overeenkomst de zittingen voor
langer dan drie dagen konden verschuiven; vervolgens
gaf Art. 66 hun het regt, daar de zittingen der beide
1)nbsp;De Staatsomwenteling van 1795, pag. 111 en 113.
2)nbsp;Ook niet in Lnttenberg\'s Register der Wetten en Besluiten.
-ocr page 48-Kamers in het openbaar werden gehouden, \') wanneer
zij het noodzakelijk achtten, de vergadering in een
Generaal Gommitté te veranderen, waartoe zij verpligt
waren, zoodra een vierde der tegenwoordig zijnde
leden zxilks begeerde-, deze bepaling kwam ook voor
in het Reglement van Orde voor de Nationale Verga-
dering, met dit onderscheid, dat de voorzitter daartoe
genoodzaakt kon worden door de commissie van bui-
tenlandsche zaken of twaalf of meer leden. Aan
de voorzitters en secretarissen der beide Kamers was
verder de verpligting opgelegd om altijd in de resi-
dentie-plaats tegenwoordig te zijn, en moesten vol-
gens Art. 36 zij, die als leden van het Vertegenwoor-
digend Ligchaam zitting namen, vooraf in handen van
den voorzitter der algemeene vergadering, of, deze
reeds uiteengegaan zijnde, in handen van den voor-
zitter dier Kamer, van welke hij als lid door de alge-
meene vergadering verkozen was, den eed van getrouwe
pligts ver vulling afleggen wie echter de voorzitter dezer
algemeene vergadering was, die jaarlijks op den laat-
sten Dingsdag der maand Julij bijeenkwam,\'^) of de
president van eene der beide Kamers dezen post
1)nbsp;Art. 64. Staatsregeling 1798.
2)nbsp;Art. 11 van het Eeglement van Orde voor de Nationale Vergade-
ring; De vergadering zal door den president in een algemeen comiuitté
mogen geformeerd worden, wanneer hij zulks noodig oordeelt, en hij
zal gehouden zijn zulks te doen, zoo ras de commissie tot de Buiten-
landsohe Zaken of twaalf of meer leden verklaren, zulks te begeeren.
3)nbsp;Art. 57. Staatsregeling 1798.
4)nbsp;Art, 53. Staatsregeling 1798.
-ocr page 49-waarnam, of dat hij gekozen werd uit het volle getal
der leden der vergadering, kan men niet met zeker-
heid bepalen.
Was in deze Staatsregeling bepaald, dat zij gedu-
rende vijf jaren O onveranderd zou blijven, en dat
dan de eerste herziening mogt plaats hebben, eer drie
jaren verloopen waren, maakte eene nieuwe omwente-
ling reeds aan die Constitutie een einde en daarmede
ook aan het Vertegenwoordigend Ligchaam.
§ 3. Set Wetgevend Ligchaam. 1801—1805.
Had Napoleon Buonaparte in 1799 ten gevolge
van den 18^611 Brumaire de .toenmalige revolutionaire
Staatsregeling in Frankrijk omvergeworpen en den
titel van Eersten Consul verkregen, door zijnen in-
vloed, die zich reeds in ons land deed gevoelen, be-
werkte hij, dat ook de onze voor eene nieuwe zou
plaats maken, daar men in het algemeen haar te veel
op democratische beginselen gegrond vond. Nadat te
vergeefs een ontwerp van Constitutie aan het Ver-
tegenwoordigend Ligchaam aangeboden was en het-
zelve bijna eenparig door de Eerste Kamer was ver-
worpen, stoorde zich echter de meerderheid van
het Uitvoerend Bewind daar niet aan, maar bood,
nadat zij de zalen der beide Kamers gewelddadig had
1)nbsp;Art. 304.
2)nbsp;De Staatsomwenteling van 1795, pag. 163.
-ocr page 50-laten sluiten,.het nieuwe ontwerp onmiddellijk aan het
Volk ter goedkeuring aan. Hetzelve Averd met eene
groote meerderheid den Isten October 1801 aangeno-
men en den 16den derzelfde maand door het Uitvoe-
rend Bewind aan het Bataafsche Volk als nieuwe
Staatsregeling afgekondigd, i)
Bij deze Constitutie was de uitvoerende magt toe-
vertrouwd aan een Staatsbewind , uit twaalf leden be-
staande, 2) terwijl de wetgevende magt zou berusten
bij een Wetgevend Ligchaam, zamengesteld uit 35 le-
den, 3) waardoor de splitsing in twee Kamers tegelij-
ker tijd zou ophouden te bestaan. De magt dezer
Wetgevende Vergadering was zeer verminderd en on-
gelijk kleiner dan die van het Vertegenwoordigend
Ligchaam, terwijl daarentegen die van het Staatsbe-
wind aanmerkelijk was toegenomen. Niet alleen dat
het Wetgevend Ligchaam in den regel slechts twee-
maal in het jaar zou vergaderen, en dat wel telkens
niet langer dan voor twee maanden, t) maar ook in
vele andere opzigten: zoo zou het niet meer in het
openbaar beraadslagen; was aan hetzelve ontnomen
1)nbsp;Verzameling van Vaderlandsche Wetten eu Besluiten uitgevaardigd
sedert 22 Januarij 1798—10 Julij 1810, uitgegeven door Mr. J. van
de Poll, pag. 228.
2)nbsp;Art. 29. Staatsregeling 1801.
3)nbsp;Art. 49. Staatsregeling 1801.
4)nbsp;Art. 54. Staatsregeling 1801: Het Wetgevend Ligchaam vergadert
tweemaal in het jaar en wel bepaaldelijk van den ISden April tot den
Isten Junij en van den ISSen October tot den ]5aen December, en bui-
tengewooQ , zoo dikwijls hetzelve zulks noodig oordeelt of door het Staats-
bewind wordt zamengeroepen.
liet regt van voordragt van wetten, dat nu aan het
Staatsbewind gegeven was, \') en was het niet aan een
ieder der leden geoorloofd over de voorgedragene
wetten te discussieëren, maar was zulks slechts aan
twaalf, daartoe door de meerderheid verkozen, op-
gedragen; buitendien was ook een bepaalde tijd vast-
gesteld, binnen welken de discussiën moesten afge-
loopen zijn.
Uit dit alles bemerkt men, dat de magt der Wet-
gevende Vergadering zeer besnoeid was, en op dezelfde
wijze was het ook met de magt van hem, die deze
vergadering voorging. Van hem wordt met geen enkel
woord melding gemaakt in deze Staatsregeling en geen
Reglement van Orde hebben wij gevonden, dat op-
geeft hoe zijne benoeming plaats greep of waarin zijne
werkzaamheden bestonden. Het schijnt echter, dat ge-
woonlijk op den laatsten dag van elke vergadering,
hetzij men op gewonen tijd of extraordinair bijeen-
gekomen was, de voorzitter voor de eerstvolgende
vergadering benoemd werd. s) Meende men in voor-
1) Art. 37. Staatsregeling 1801: Het Staatsbewind zal gehouden zijn
het ontwerp van alle wetten aan het Wetgevend Ligchaam voor te
dragen; dezelve goedgekeurd zijnde worden door het Staatsbewind af-
gekondigd. Daarentegen bepaalde Art. 133. Staatsregeling 1798: Het
(Uitvoerend Bewind) kan ten allen tijde aan het Vertegenwoordigend
Ligchaam een voorstel doen, en maatregelen voordragen tot heil van
den lande, doch het doet zulks nimmer in de vorm van eene Wet.
3) Art. 50. Staatsregeling 1801.
3) Zie Themis, Regtskundig Tijdschrift, IS^e jaargang, 1853, Mr.
G. M. van der Linden, Over de gevolgen van ontbinding en sluiting
der Kamers van de Staten-Generaal, pag. 523.
gaande jaren in den president, waar hij zich in het
openbaar vertoonde, het Bataafsche Volk vertegen-
woordigd te zien, zijn luister en aanzien was thans
verdwenen en op het Staatsbewind overgegaan.
§ 4. Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende het
Bataafsch Gemeenebest. 1805—1806.
Ook de Staatsinrigting van 1801 zou niet van län-
geren duur zijn dan de voorgaande; want toen Na-
poleon den ISden Mei 1804 zich de keizerskroon op
het hoofd geplaatst had, wilde hij ook dat in het
naburige Nederland een éénhoofdig Gouvernement het
alle eenheid missende Staatsbewind zou vervangen;
en hoewel reeds zwanger gaande van het denkbeeld
om eenen zijner broeders of zwagers op den troon van
Holland te zetten, vond hij het echter staatkundiger
eerst een Nederlander aan het hoofd van het be-
stuur te stellen. Aan Schimmelpenninck dan werd in
1805 de regering opgedragen onder den titel van
Raadpensionaris, wiens magt zich veel verder uit-
strekte, dan die der Stadhouders ooit was geweest.
Eene door Schimmelpenninck ontworpene Constitutie
werd, nadat de Keizer zyne goedkeuring daaraan
verleend had, den 22sten Maart 1805 door het Wet-
gevend Ligchaam en den 163™ April daaropvolgende
bij meerderheid van stemgeregtigde burgers goedge-
keurd.
Deze had nog den naam van Staatsregeling des
-ocr page 53-Bataaf sehe,n Volks. Bij haar was voorgeschreven,
dat de uitvoerende magt zou geoefend worden door
den Raadpensionaris, 2) de wetgevende magt daaren-
tegen door het Wetgevend Ligchaam onder den titel
van Eun Hoog Mogende., vertegenwoordigende het Ba-
taaf sck Gemeenebest. 3) Het aantal der leden van deze
Vergadering zou niet meer bestaan uit 35, maar
slechts uit 19 leden.Hare magt was nog meer
ingekort dan onder de voorgaande Staatsregeling,
daar het haar nu slechts vergund was over die onder-
werpen te beraadslagen, die haar door den Raad-
pensionaris waren voorgedragen, en dat nog wel door
dezelve alleen aan te nemen of te verwerpen, zonder
dat het haar geoorloofd was eenige verandering of
wijziging daarin te maken. De zittingen dezer Ver-
gadering, welke tweemaal in het jaar zouden plaats
hebben, werden door den Raadpensionaris geopend
1) Verzameling van Vaderlandsche Wetten en Besluiten, door Mr. J.
van de Poll, pag. 281.
3) Art. 38, Staatsregeling 1805: De Eaadpensionaris vertegenwoor-
digt, uit kracht der Staatsregeling, de Vergadering van Hun Hoog Mo-
gende in alle zaken, het Gouvernement van den Staat hetreifende, en
oefent de Uitvoerende Magt uit in naam van Hun Hoog Mogende ver-
tegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest.
3)nbsp;Art. 15. Staatsregeling 1805.
4)nbsp;Art. 18. Staatsregeling 1805: De Vergadering van Hun Hoog
Mogende bestaat uit negentien leden, voor den tijd van drie jaren ver-
kozen en benoemd door de leden van de Departementale Besturen, in
de volgende evenredigheid, te weten-. Door het Departement Holland,
^even leden, door het Departement Zeeland en Utrecht ieder Ä lid,
eii door ieder der overige Departementen twee leden.
5)nbsp;Art. 26. Staatsregeling 1805.
-ocr page 54-en gesloten, i) De voorzitter van Hun Hoog Mogende
zou voor elke zitting door de Vergadering uit haar
midden gekozen worden zonder medewerking van den
Raadpensionaris. 2) Indien de vergadering geproro-
geerd werd, ging men niet over tot het benoemen van
een\' nieuwen president, maar bleef dezelfde dien post
bekleeden; dit blijkt uit hetgeen geschied is, nadat
den Isten Julij een besluit was ingekomen om de ver-
gadering voor ééne maand te verlengen, waarover men
het volgende in de notulen van Hun Hoog Mogende
leest: „En wijders door den president (den Heer van
Styrum, als zoodanig verkozen) zijnde geproponeerd,
om over te gaan tot de electie van eenen anderen
president, is verder goedgevonden en verstaan, te ver-
klaren, dat deze zitting niet gescheiden, maar alleen
geprorogeerd zijnde, het presidium ook, ingevolge
art. 2i der Staatsregeling, door den thans fungeren-
den president behoort te worden waargenomen; aan
welke decisie de welgemelde president zich gratieus
1)nbsp;Art. 33. Staatsr. 1805: De leden der Vergadering van Han Hoog
Mogende vergaderen gewoonlijk tweemaal in het jaar, en wel bepaalde-
lijk van den 15(len April tot den Isten Junij, en van den Isten Decem-
ber tot den ISden Januarij. Dezelve kunnen door den Eaadpensionaris
buitengewoon worden zamengeroepen, zoo dikwerf als hij ziüks zal goed-
vinden.
Art. 37. Bij het afloopen van elke zitting wordt de Vergadering van
H. H. M. gescheiden door den Raadpensionaris.
2)nbsp;Art. 21. Dadelijk, nadat de zitting der Vergadering van H. H. M.
zal geopend zijn, hetgeen door den Raadpensionaris geschiedt, gaat de-
zelve Vergadering over tot de benoeming van eenen President voor die
zitting, welke uit haar midden gekozen wordt.
heeft onderworpen.quot; i) Daarentegen bij elke nieuwe ver-
gadering moest eene nieuwe benoeming plaats hebben
en dit gold zelfs zoo sterk, dat, toen men op het laatst
van November 1805 buitengewoon vergaderd was en
op den Isten December de gewone zitting eenen aanvang
moest nemen, de Raadpensionaris schreef, dat hij het
eene gansch noodelooze plegtigheid hield het opzet-
telijk en afzonderlijk scheiden der eene en openen der
andere vergadering, welke beide door hem ingevolge
Art. 37 en 21 der Staatsregeling moest geschieden, en
hij mitsdien verklaarde op den Isten December eerst-
komende de buitengewone vergadering voor gescheiden
en de gewone voor geopend te zullen houden-, „ver-
„wachtende echter, dat dadelijk bij den aanvang,der
„ gewone, de Vergadering tot het verkiezen van eenen
„President zou overgaan.quot; Vervolgens was in Art. 23
der Staatsregeling bepaald, dat de president alle be-
sluiten van de Vergadering van Hun Hoog Mogende
moest onderteekenen.
Nog kwam eene bepaling voor, dat, bij overlijden
of bedanken van den Raadpensionaris, de president
van Hun Hoog Mogende ad interim dien post zou
waarnemen, tot zoolang de Vergadering zamenge-
roepen was om eenen opvolger te benoemen. Daar
de beraadslagingen dezer Vergadering, evenmin als die
van het Wetgevend Ligchaam in het openbaar werden
1) Themis 1853, de boven aangehaalde Verh. pag. 535.
3) Themis 1853, t. a. p. pag. 537.
3) Art. 41. Staatsregeling 1805.
gehouden, en toehoorders en dagbladschrijvers tot
hare zittingen niet werden toegelaten, zoo is er wei-
nig bekend geworden van hare werkzaamheden en
debatten , en heeft daardoor het presidium dezer Ver-
gadering ook weinig belangrijks opgeleverd.
!
§ 5. Bun Hoog Mogende. 1806—1810.
Hoewel Schimmelpenninck voor vijf jaren benoemd
was, moest hij echter reeds in het volgende zijne
betrekking nederleggen, daar Holland ophield een
gemeenebest te zijn, en den titel van koningrijk
erlangde onder het bestuur van Lodewijk Napoleon,
broeder van den Franschen Keizer. De reden hiervan
was, dat Napoleon liever eenen nabestaande aan het
hoofd van den Staat geplaatst zag, waardoor hij
nog gemakkelijker uitvoering aan zijne plannen dacht
te geven. Hij liet daartoe eene groote vergadering,
besogne genaamd, door Schimmelpenninck beleggen;
welke vergadering zich naar den wensch van den
Keizer schikte, zwichtende voor de bedreiging van
eene inlijving in Frankrijk. Zij benoemde na lange
aarzeling eene commissie naar Parijs, die den 24steii
Mei 1806 1) het Tractaat tot stand bragt, waarbij
1) Veraameling van Vaderlandsche Wetten en Besluiten, door Mr. J.
van de Poll, pag. 849. De commissie naar Parijs afgevaaidigd bestond
nit C. H. Ver Hxiell, 1. J. A. Gogel, ,1. van Styrum, W. Six en G.
Brantsen.
de Kroon van Holland aan Lodewijk Napoleon werd
opgedragen, die deze waardigheid den ö^en Junij aan-
vaardde, te gelijker tijd dat Schimmelpenninck zijn
ambt nederlegde.
De constitutionele wetten, die aan het Tractaat toe-
gevoegd waren, bepaalden in Art. 1, dat de vorige
Staatsregeling van 1805 zou gehandhaafd blijven onder
eenige noodzakelijke wijzigingen; Koning Lodewijk vond
het echter beter, daar dit tot verwarring aanleiding
gaf, eene nieuwe te laten ontwerpen, die dan ook
door de Vergadering van Hun Hoog Mogende werd
goedgekeurd en den T^en Augustus 1806 als Con-
stitutie voor het Koningrijk Holland werd afgekon-
digd. 1) Deze bepaalde, dat het Wetgevend Ligchaam
den naam zou blijven voeren van Hun Hoog Mogende.
Het getal der leden, dat reeds door de constitutio-
nele wetten van 19 tot 38 vermeerderd was, werd
nu door eene afzonderlijke wet gebragt op 39 leden.
Was de magt der Vergadering in de laatste jaren
reeds telkens verminderd, door deze wet werd die
nog veel meer ingekort: zoo mogt zij gewoonlijk slechts
eenmaal in het jaar en voor niet langer dan twee
maanden te zamen komen; maar behalve dit, waren
1)nbsp;Mr. J. van de Poll, t. a. p. pag. 357, en Verzameling van Wetten
van Z. M. den Koning van Holland, I. pag. 30.
2)nbsp;Constitutionele Wetten, ivae afdeeling, Art. 1.
3)nbsp;Mr. J. van de Poll, t. a. p. pag. 368. Wet betrekkelijk tot on-
derscheidene algemeene bepalingen, gearresteerd dennbsp;Augustus
1806, Art. 5.
4)nbsp;Art. 65. Staatsr. 1806: Het Wetgevend Ligchaam vergadert ge-
woonlijk eenmaal in het jaar en wel bepaaldelijk op den derden Dings-
4
-ocr page 58-vele zaken, waarover zij vroeger moest beslissen,
haar thans ontnomen, onder anderen het regt van
bekrachtiging van Tractaten van vrede, alliantie en
koophandel, hetwelk volgens de Staatsregelingen van
1798, 1801 en 1805 haar toebehoorde, doch nu aan
den Koning werd toegekend, i)
Over den voorzitter dezer Vergadering bepaalde
Art. 54 hetzelfde als Art. 21 der voorgaande Con-
stitutie: „Dadelijk na de opening van elke zitting
„zal de Vergadering van Hun Hoog Mogende over-
„gaan tot de benoeming van eenen president, gekozen
„uit de leden der Vergadering;quot; hoewel men eerst
voorgesteld had om Schimmelpenninck voor zijn leven
president te maken, ter vergelding, zoo van hetgeen
hij in het vorige jaar verrigt had, als van vroegere
dag in de maand November; de Vergadering blijft twee maanden bij
elkander. De Vergadering kan door den Koning buitengewoon worden
bijeengeroepen, zoo dikwerf Zijne Majesteit zulks zal goedvinden.
1) Art. 35. Staatsr. 1806: De Koning bekrachtigt alle Tractaten en
Overeenkomsten met vreemde Mogendheden. Dezelve worden als Wetten
afgekondigd, na door den Koning aan de Vergadering van Hun Hoog
Mogende te zijn medegedeeld.
Art. 140. Staatsr. 1798: Het (Uitvoerend Bewind) zal de onderhan-
delingen over vrede, het maken van Tractaten van vriendschap of koop-
handel, en het aangaan van alliantiën met vreemde Mogendheden voor-
bereiden, voortzetten en sluiten, mits onder opvolgende ratificatie en
bekrachtiging van het Vertegenwoordigend Ligchaam.
Art. 39. Staatsr. 1801: Het Staatsbewind sluit alle Tractaten, hetzij
van vrede, alliantie, neutraliteit, koophandel of andere, doch niet dan
onder opvolgende bekrachtiging van het Wetgevend Ligchaam.
Art. 31. Staatsr. 1805: Het regt van bekrachtiging van Tractaten
van vrede, alliantie of koophandel behoort bij uitsluiting aan de Ver-
gadering van Hun Hoog Mogende.
diensten aan het Vaderland bewezen, zooals ook blijkt
uit Art. 3 van de 4\'ie afdeeling der constitutionele
wetten: „De tegenwoordige Raadpensionaris zal den
„titel nemen van President van Hun Hoog Mogende,
„en aldus zijn leven lang blijven fungeren. De keuze
„van zijne opvolgers zal geschieden op de wijze bij
„de Constitutie van den jare 1805 vastgesteld.quot; Het
baart geene verwondering, dat van het presidium dezer
Vergadering even weinig bekend is als van de voor-
gaande, daar hare zittingen evenmin in het openbaar
werden gehouden en zij over veel minder zaken nog,
dan vroeger, geroepen werd haar oordeel uit te spreken.
Daar Koning Lodewijk niet het belang van Frank-
rijk op den voorgrond stelde, zooals Keizer Napoleon
gewild had, maar integendeel steeds trachtte het ge-
luk van het Hollandsche Volk te bevorderen en door
de beoefening der Hollandsche taal toonde inderdaad
Hollander te willen zijn, ontstond er weldra geschil
tusschen de beide broeders, dat eindelijk zóó hoog
liep, dat daaruit wel de vernietiging van het staat-
kundig bestaan van Holland moest volgen. Koning
Lodewijk deed dan ook in 1810 afstand van de Kroon,
en weinige dagen daarop, den O^e« Julij, nam Napo-
leon het besluit, waarbij Holland met Frankrijk ver-
eenigd werd. Zoo had dan Nederland opgehouden te
bestaan en was uitgeschrapt van de rij der volken:
het had zijne vrijheid en onafhankelijkheid, gedu-
rende meer dan twee eeuwen genoten, verloren, en
zou nu door een Fransch bestuur en Fransche wet-
ten geregeerd worden.
De Constitutie van het Koningrijk Holland raakte
derhalve buiten kracht, en daarmede hield ook de Ver-
gadering van Hun Hoog Mogende op te bestaan. Van
nu voortaan zouden de Hollandsche departementen
hunne afgevaardigden zenden naar den Franschen Se-
naat en het Fransche Wetgevend Ligchaam, ten ge-
volge waarvan zes leden voor den eersten en 25 leden
voor het laatste benoemd moesten worden, i)
Het presidium van dit Wetgevend Ligchaam was
in de eerste jaren van het Keizerrijk toevertrouwd
aan eenen voorzitter, die benoemd werd door Napo-
leon uit eene nominatie van vijf leden, door de Kamer
te maken. Maar evenals hij naar eigen goedvinden,
zonder den raad in te winnen van zijne Ministers of
van hen, wier oordeel hij had behooren te vragen,
verandering bragt in alles, waarin hij meende, dat
deze geëischt werd, zoo besliste ook, in het laatst van
November 1813, de Keizer eigenmagtig bij Senatus-
consult, dat de voorzitter van het Wetgevend Lig-
chaam voortaan door hem regtstreeks zou benoemd
worden, daarbij als reden opgevende, dat hij het
vooral noodzakelijk achtte, dat de president hem per-
soonlijk bekend ware, en het gebeuren kon, dat de
vijf candidaten, die op de voordragt geplaatst werden,
hem geheel vreemd waren. De ware reden was echter
eigenlijk, dat Napoleon, ontmoedigd door de neder-
lagen, die zijn leger in het buitenland geleden had,
vreesde voor de oppositie, die reeds van dag tot dag
1) Mr. C. L. Vitringa, t. a. p. pag. 214.
-ocr page 61-in het binnenland toenam, en daarom liever iemand,
op wien hij geheel vertrouwen kon, met die waardig-
heid bekleed zag. — Deze nieuwe wijze van benoeming
gaf eens tot de volgende piquante scène aanleiding.
Toen, namelijk, eene commissie onder Régnier, hertog
van Massa, vergaderd was en, nadat er hevige woor-
den geuit waren, de president op hetgeen een der
leden zeide, die zich sterk tegen het Keizerrijk en
Napoleon uitliet, verklaarde, dat zulks inconstitutioneel
was, riep een ander lid uit: „S\'il y a quelque chose
„d\'inconstitutionnel ici, c\'est votre présidencedaar-
mede doelende op het Senatus-consult, dat de benoe-
ming van den voorzitter alleen aan den Keizer had
overgelaten. — Hetgeen echter Napoleon gemeend had
daardoor te bewerkstelligen, is geenszins gebeurd;
want toen het jaar daarop de Geallieerden Parijs bin-
nen trokken en Napoleon van den troon vervallen
werd verklaard, was de hertog van Massa één van
de eersten, die hunne goedkeuring daaraan hechtten.
1)nbsp;L\'Europe pendant Ie consulat et l\'empire de Napoléon, par M. Ca-
pefigue, tome XX. pag. 32.
2)nbsp;M. Capefigue, t. a. p. tome XX. pag. 261.
-ocr page 62-OVEB den PEBSIDENT dek statbn-geneeaal na DE
hebkrijging ONTZEB onafhankelijkheid.
§ 1. 1814—1815.
Het jaar 1813, dat in de jaarboeken van menig
Volk als onvergetelijk zal aangestipt staan, was zulks
ook voor ons land. Want Napoleon scheen het top-
punt van zijn roem bereikt te hebben, en de zon van
zijn geluk was aan het dalen. Wat de noodlottige
togt naar Rusland in het voorgaande jaar begonnen
had, voltooide de veldslag van Leipzig, namelijk, den
val van den overweldiger. De Volken van Europa, het
Fransche dwangjuk reeds lang moede, vonden het nu
tijd geworden dit af te werpen, en de eene natie
na de andere viel Napoleon af. Zoo ook in ons va-
derland: het Volk, zoo langen tijd onderdrukt, ont-
waakte en sloeg de handen tot bevrijding aan het werk.
Neen, niet door vreemde hulp alleen hebben wij onze
onafhankelykheid herkregen, maar daardoor het meest,
dat het Volk zelf zulks wilde, aangewakkerd en voor-
gegaan door mannen als Gijsbert Karei van Hogendorp,
van Stimm, van der Duyn van Maasdam en zoovele
anderen; maar dat niemand bij dit alles vergete, doch
met dankbaarheid erkenne het zigtbaar, maar al te
dikwijls miskend bestuur der Goddelijke Voorzienigheid.
Den nden November dan werd de Prins van Oranje
in den Haag uitgeroepen, en de zoon van Willem V
liet niet te vergeefs op zich wachten; den SOsten No-
vember reeds landde hij te Scheveningen, en den 2den
December daarop deed hij zijne intrede te Amster-
d,am. Aan hem droeg men eenparig de Souvereiniteit
des lands op, die hij bereidwillig aanvaardde, maar
slechts onder de voorwaarde van eene vaste Staats-
regeling, zooals hij zelf in zijn antwoord te kennen
gaf: „Ik aanvaard, wat Nederland mij aanbiedt; maar
„ik aanvaard het ook alleen onder waarborging eener
„wijze Constitutie, welke uwe vrijheid tegen volgende
„mogelijke misbruiken verzekere.quot; ^ Ja eene Grond-
wet was noodig, die de grenzen tusschen de uit-
voerende en wetgevende magt zou vaststellen, die
de regten zou bepalen, welke aan den Vorst toe-
kwamen, en die aan de Vertegenwoordigers van het
Volk hunne pligten zou voorschrijven. Maar hiervoor
had reeds van Hogendorp gezorgd, die in 1812
in zijne binnenkamer de schets eener Grondwet had
gereed gemaakt, die hij nu aan Willem I kon aanbie-
den. Zijne Koninklijke Hoogheid, deze geschikt ach-
1) Proclamatie van den Prins van Oranje van den äden December
1813, te vinden in het Nederl. Const. Archief door Mr. S. P. Lipman;
verg. ook het Grondwettig Verbond, door J. Bosscha, Oud-Minister,
pag. 10.
tende om te dienen tot een grondslag der delibera-
tiën, die over een zoo aangelegen onderwerp moesten
worden gehouden, benoemde bij twee onderscheidene
besluiten van den 21sten en den 29sten December
1813 1) eene staatscommissie, aan welke, met toezen-
ding van deze schets, de zamenstelling der consti-
tutionele wetten werd toevertrouwd. Volgens Art. 2
van het eerste besluit moest deze commissie 2) hare
eerste bijeenkomst houden den 27sten December en
hare werkzaamheden beginnen met de verkiezing van
eenen president. Daaraan dan ook gehoor gevende,
verkoos zij tot haren voorzitter Gijsbert Karei van Ho-
gendorp. Na onafgebroken haren arbeid voortgezet en
de vervaardigde schets tot leiddraad eener Grondwet
aangenomen te hebben, was zij den 2deii Maart 1814
reeds zoover gevorderd, dat zij haar rapport bene-
vens het daarbij voorgedragen ontwerp den Souve-
reinen Vorst kon overhandigen. Dit ontwerp moest
nu aan de goedkeuring van de gansche natie onder-
worpen worden; maar daar eene algemeene volks-
stemming, zooals die onder de voorgaande Staatsre-
gelingen had plaats gegrepen, vele zwarigheden ople-
verde, oordeelde Zijne Kon. Hoogheid het verkieslijk,
het onderzoek aan eenige der meest bevoegde en
1)nbsp;De Regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden na de verheffing
van Prins Willem Prederik van Oranje Nassau tot Soevereinen Vorst,
door Mr. R. Metelerkamp, deel I. pag. 52 en volg.
2)nbsp;Wie tot leden dezer commissie benoemd zijn, vindt men in Art. 7
van dit besluit, waar bij Art. 8 Mr. R. Metelerkamp haar als Secretaris
aanzienlijkste personen, uit de verschillende departe-
menten gekozen, op te dragen. Eene commissie, bij
besluit van den 14den Februarij 18141) benoemd, moest
de lijsten der notabelen, welke door de commissie
van Constitutie opgemaakt, alsmede die, welke door
de commissarissen-generaal in de departementen in-
gezonden waren, nagaan, ten einde daaruit een getal
van 600 personen te kiezen. Deze commissie kweet
zich spoedig van de haar opgelegde taak, en dien
ten gevolge werden bij besluit van den 2\'ieii Maart
1814 quot;) de 600 notabelen opgeroepen om den
Maart te Amsterdam bijeen te komen, ten einde hun
oordeel over het ontwerp der Grondwet uit te spreken,
als zullende uitmaken d,e Groote Vergadering, repre-
senterende de Vereenigde Nederlanden.
Nadat al de aanzienlijken, voor zooverre zij niet
door ongesteldheid of andere wettige redenen verhin-
derd werden, op den bepaalden dag te Amsterdam
vereenigd waren, werd de volgende dag tot het hou-
den der groote Vergadering bepaald. Op denzelven
gaf de Heer van Lijnden van Hoevelaken, eerst be-
noemd lid van de commissie tot het vervaardigen der
lijsten van notabelen, aan de Vergadering kennis, dat
het Zijne Kon. Hoogheid behaagd had, de gemelde com-
missie te magtigen tot het verdeelen der groote Verga-
dering bij het lot in tien afdeelingen en voorts om eenen
1)nbsp;Mr. R. Metelerkamp, t. a. p. pag. 61.
2)nbsp;t. a. p. pag. 87.
3)nbsp;t. a. p. pag. 92.
-ocr page 66-president, tien vice-presidenten en eenen secretaris te
benoemen. Zoo werd dan tot president dezer Verga-
dering aangesteld de Heer van Nagell van Ampsen,
en tien anderen tot vice-presidenten. i) Nadat de Sou-
vereine Vorst de Vergadering met eene aanspraak ge-
opend had en daarna weder, vertrokken was, en de
tot president gekozene van Nagell ook nog eenige
woorden gesproken had om de Vergadering met hare
bijeenkomst geluk te wenschen, had de hoofdelijke
stemming over het ontwerp der Grondwet in ieder der
tien afdeelingen plaats, en was de uitslag deze, dat
van de 474 leden, die aanwezig waren, zich er 448
vóór en 26 tegen verklaarden, zoodat het ontwerp
met de aanzienlijke meerderheid van 422 stemmen
als Grondwet was aangenomen. Na hiervan kennis
gegeven te hebben aan den Souvereinen Vorst, werd
het ontwerp nog dienzelfden dag, den 29sten Maart, als
Grondwet van den Staat der Vereenigde Nederlanden
afgekondigd. Den volgenden dag legde Zijne Kon.
Hoogheid in handen dezer Vergadering den voorge-
schreven eed af, en werd door den president en de
overige leden de plegtige inhuldiging van den Sou-
vereinen Vorst volbragt. quot;) Na het vaststellen van een
procesverbaal der beide zittingen is de Vergadering
der notabelen uiteengegaan, daar zij haren pligt ver-
vuld en de werkzaamheden, tot welke zij bijeenge-
roepen was, geëindigd had.
1) t. a. p. pag. 98 en 99.
3) t. a. p. pag. 199 en 300.
3) t. a. p. pag. 222.
De Grondwet van 1814 vond haren grondslag in
de schets van G. K. van Hogendorp, zooals ik boven
reeds gezegd heb. Door haar werden de Staten-Ge-
neraal weder in het leven geroepen, hoewel zeer ver-
schillende van die, welke onder de oude Republiek had-
den bestaan, daar zij toen slechts de verschillende
provinciën, nu echter volgens Art. 52 het geheele Ne-
derlandsche Volk zouden vertegenwoordigen. Zij zouden
bestaan uit een vast aantal leden , en dat wel 55,
terwijl daarentegen in de schets van van Hogendorp
voorgesteld was om voor elke 25000 zielen één afge-
vaardigde te kiezen. Hunne benoeming zoude ge-
schieden volgens Art. 56 van de Grondwet van 1814,
overeenkomende met Art. 23 van de schets van van
Hogendorp, door de Staten der provinciën; hierdoor
was men eenigzins afgeweken van het hoofddenkbeeld,
dat de Staten-Generaal het geheele Nederlandsche Volk
zouden vertegenwoordigen, en teruggekomen tot het voor-
malig beginsel van vertegenwoordiging der provinciën,
meer nog echter in Art. 59, waarbij bepaald was,
dat alleen ingezetenen der provinciën mogten gekozen
worden, welk artikel niet wel overeen te brengen was
met Art. 63, hetwelk luidde, dat de Staten-Generaal
zweren moesten het algemeen belang voor te staan,
„zonder aanzien van provinciale of eenige andere dan
algemeene belangen.quot; De jaarlijksche aftreding van
1) Art. 31 der schets van v. Hogendorp.
3) Art. 56. Gw. 1814. Art. 32 der Schets van v. Hogendorp.
3) Zie hierover (de Bosch Kemper), Beginselen van Nederlandsch
Staatsbestuur, pag. 25 en volg.
een gedeelte der leden was, even als onder de vroegere
Staatsregelingen, ook door de Grondwet van 1814 voor-
geschreven , en wei bij Art. 57: „jaarlijks moest een
derde gedeelte van hen uitvallen.quot; Het regt om de
vergadering der Staten-Generaal te openen of te slui-
ten was door Art. 55 aan den Souvereinen Vorst ver-
zekerd, terwijl de schets van van Hogendorp in Art.
53 bepaalde, dat de sluiting slechts „met onderling
goedvinden van de Staten-Generaal en den Vorstquot; kon
geschieden.
Het presidium der Staten-Generaal is geheel anders
vastgesteld door de Grondwet van 1814, dan van Ho-
gendorp in zijne schets had gemeend. Hij had voor-
gesteld om het beleid van de Vergadering toe te ver-
trouwen aan eenen Raadpensionaris, die door den
Souvereinen Vorst uit eene nominatie van drie personen,
door de Staten-Generaal aangeboden, zou gekozen wor-
den; verder, dat die Raadpensionaris zou aangesteld
worden voor den tijd van vijf jaren; dat hij tevens
lid kon zijn van de Vergadering der Staten-Generaal,
maar dat dit geen vereischte was, en men derhalve,
bij het opmaken der nominatie, niet gehouden was
zich tot de leden der Vergadering te beperken, i) De
1) Schets van G. K. van Hogendorp, Art. 35. Het beleid van de
Vergadering der Staten-Generaal geschiedt door den Raadpensionaris.
Art. 36. De Staten-Generaal maken eene nominatie van drie perso-
nen tot het ambt van Raadpensionaris, waaruit de Souvereine Vorst er
eenen verkiest.
Art. 37. De Raadpensionaris wordt aangesteld voor den tijd van vijf
jaren, op dezelfde jaarwedde en met denzelfden rang, als de hoofden
der ministeriële departementen. Hij staat te regt op dezelfde wijze, als
grondwet van 1814 daarentegen wilde van geenen Raad-
pensionaris weten, nocli van eenen voorzitter die voor
vijf jaren zou aangesteld worden, maar stelde vast
dat elk jaar door den Souvereinen Vorst een presi-
dent zou benoemd worden, zooals zulks ook bepaald
werd in Art. 66, dat aldus luidde: „Het beleid van
„de Vergadering der Staten-Generaal wordt opgedra-
„gen aan eenen president, die door den Souvereinen
„Vorst benoemd wordt uit eene nominatie van drie
„leden, door hen te maken, en zulks gedurende den
„tijd van het openen tot* het sluiten der vergadering.quot;
Tot voorzitter der eerste vergadering dan werd be-
noemd Baron van Lijnden van Hoevelaken, der tweede
G. K. van Hogendorp, en der dubbele vergadering
in 1815 Jhr. Steengracht van Oosterland. i) Deze
vergadering kwam den 8sten Augustus in dubbelen
getale bijeen, ten einde over het veranderen der be-
staande Grondwet te raadplegen, hetgeen noodzake-
lijk geworden was ten gevolge der vereeniging met
België.
de leden der Vergadering. Hij is geboren buitengewoon Staatsraad. Hij
kan tot een buitengewoon Gezantschap benoemd worden.
Art. 38. Alle de leden van de Vergadering der Staten-Generaal kun-
nen zijn teffens Raadpensionaris, hoofd van een ministeriëel departe-
ment , enz.
1) Antecedenten der 2iïe Kamer, te zamen gebragt door den Griffier
dier Kamer J. L. W. de Geer, pag. 17.
§ 2. 1815—1830.
Reglement van Orde voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal van
35 September 1815.
De groote Mogendheden spraken de vereeniging van
de Zuidelijke en Noordelijke gewesten der Nederlanden
tot één Koningrijk op het Weener congres uit en verze-
kerden het oppergebied daarover aan den Souvereinen
Vorst. Evenwel al vroeger, den 16gt;ïen Maart 1815,
werd die vereeniging te \'s Hage geproclameerd en
nam Willem I den titel van Koning der Nederlanden
aan. Het gevolg hiervan was, dat de Grondwet, als
alleen dienende voor de Noordelijke gewesten, veran-
derd moest worden. Eene commissie tot herziening
werd derhalve benoemd, die den 13den Julij den Ko-
ning het ontwerp van eene nieuwe Grondwet aanbood.
De Staten-Generaal, in dubbelen getale volgens Art.
143 der toen bestaande Grondwet te zamen geroepen,
namen met eenparige stemmen den 18den Augustus
het nieuwe ontwerp als Grondwet voor het land aan.
In de Zuidelijke provinciën daarentegen, waar de
notabelen des lands, evenals zulks het voorgaande
jaar het geval was geweest in Noord-Nederland, op-
geroepen waren om hun oordeel over de nieuwe Grond-
wet te uiten, werd het ontwerp verworpen; des-
1) 796 stemden tegen en 527 vóór. Van Kampen , Geschiedenis van
den ISjarigen vrede, deel I. i^ag. 52, en Bijdragen tot de Geschiedenis
van het Staatsbestuur in ons Vaderland, door D. J. Ten Zeldam Gans-
wijk, deel I. pag. 100.
niettegenstaande werd zij den 24sten Augustus door
Willem I als Grondwet voor het Koningrijk bekrachtigd,
op grond dat de meerderheid der gezamenlijke leden,
zoowel uit Noord- als Zuid-Nederland, voor hetzelve
gestemd had. Bij de Grondwet van 1815 waren in de
zamenstelling der Staten-Generaal twee voorname ver-
anderingen gemaakt: ten eerste zouden de Staten-
Generaal voortaan bestaan uit twee Kamers, enten
andere zouden de beraadslagingen der Tweede Kamer
in het openbaar gehouden worden. Wat betreft de
splitsing in twee Kamers, zoo zou de ééne Kamer
zamengesteld zijn uit 110 leden, benoemd door de
Staten der verschillende provinciën, en de andere,
welke den naam van Eerste zou dragen, zou bestaan
uit niet minder dan veertig en niet meerder dan zestig
leden, welke door den Koning voor hun leven zouden
benoemd worden, en gekozen uit hen, die door dien-
sten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of
gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande
zouden behooren. De instelling van de Eerste Kamer
was geschied om aan de wenschen van de Belgische
leden der commissie te voldoen, hoewel de kiem
derzelve reeds was gelegd en voorbereid in Art. 24
van de schets van van Hogendorp en Art. 58 van de
Grondwet van 1814, dat aldus luidde: „Het blijft aan
1)nbsp;Art. 78. 6w. 1815.
2)nbsp;Art. 108. Gw. 1815.
3)nbsp;Art. 79. Gw. 1815
4)nbsp;Art. 80. Gw. 1815.
5)nbsp;Beginselen van Nederlandsch-Staatsbestuur, pag. 83.
-ocr page 72-„den Souvereinen Vorst voorbehouden, om in het ver-
„volg eene wet voor te dragen, waardoor aan de
„Edelen of Ridderschappen uit elke provincie ofland-
„ schap een zeker evenredig aandeel onder het getal
„der leden van de Staten-Generaal wordt verzekerd,
„ten minste een vierde van het geheele getal;quot; opdat
deze zoo doende door hunne geboorte en invloed in
tijden van nood tot bolwerk van de Kroon tegen de-
mocratische overdrijving in de Tweede Kamer, maar
ook tot bolwerk der vrijheid tegen de aanmatigingen
der Kroon konden strekken. Eene tegenstrijdigheid
bestond volgens van Hogendorp daarin, dat de leden
dezer Kamer benoemd werden door den Koning: zij
moest, zoowel als de Tweede Kamer, vertegenwoordigen
het geheele Nederlandsche Volk en dienen om een even-
wigt te houden met de Kroon, en toch werden hare
leden niet, zooals die van de Tweede Kamer, gekozen
door de natie.De Zuid-Nederlanders hadden ge-
wenscht, in plaats dat de leden voor hun leven be-
noemd werden, dat het lidmaatschap erfelijk zoude
zijn, evenals bij de Kamer der Pairs in Engeland;
maar al ware dit aangenomen, zouden wij echter
gemist hebben, hetgeen in Engeland daaraan verbon-
den is, namehjk, dat de oudste zoon al de vaste
goederen zijns vaders erft, daar wij geene majoraten
kennen en de wet bij ons geene ongelijke verdeeling
van erfenissen toelaat.
1) Dit gevoelen is door liem geuit lang na zijne meergemelde schets.
G. K. van Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van Staat, deel
VUT. pag. 216 en 257.
Behalve de instelling der Eerste Kamer was door
de Grondwet van 1815 nog eene groote verandering
ingevoerd, namelijk, in de wijze van beraadslagen der
Tweede Kamer. Hierover had zoowel de schets van
van Hogendorp als de Grondwet van 1814 gezwegen;
maar nu was daarentegen in Art. 108 bepaald, dat
hare zittingen in het openbaar moesten gehouden
worden. Tot deze bepaling was men overgegaan als
meenende, dat zij onafscheidelijk was van het consti-
tutioneel beginsel, hetwelk vorderde, dat de lastge-
vers in staat zouden zijn te beoordeelen, hoe hunne
lasthebbers zich van hunne taak kweten. De Kamer
kon dan slechts met geslotene deuren raadplegen,
wanneer de president het noodig oordeelde of een
tiende gedeelte der tegenwoordig zijnde leden het vor-
derde, zooals ook nader bepaald was in Art. 11 van het
Reglement van Orde: „Zoodra drie leden der verga-
„dering eischen, dat dezelve zich in comité-generaal
„formere, zal de president zulks in omvraag brengen,
„en een tiende of meer der tegenwoordig zijnde leden
„dit goedkeurende, zal de Kamer in een comité-gene-
„raal overgaan. De president heeft altoos het regt
„om de vergadering in comité-generaal te formeren.quot;
Op dit artikel vraagt Thorbecke in zijne Aanteékening
op de Grondwet: i) „ Of het eenvoudig verlangen van
den president of van een tiende der tegenwoordige
leden de openbare in eene geheime raadpleging kan
1) J. E. Thorbecke, Aant. op de Grondwet, 2iie uitgaaf, late
deelte, pag. 295.
doen overgaan ook tegen den. zin van de meerderheid
der leden? Of beslist dat verlangen slechts, dat de
hoorders zullen verwijderd en de deuren gesloten wor-
den, behoudens het regt der meerderheid, om, na de
mededeeling of de redenen, hetzij van den president,
hetzij van dat tiende gedeelte der leden te hebben
vernomen, de Kamer, zoo zij geen voldoende oorzaak
vindt om in geheime zitting te blijven, aanstonds
weder te openen?quot; Tot antwoord hierop zou kunnen
dienen, wat van Hogendorp reeds zeide: „De ver-
dere leden, dat is genoegzaam de geheele vergadering,
behouden het regt om te oordeelen of er goede rede-
nen voor de geheimhouding bestaan, en zij kunnen de
zaak aanstonds wederom in de gewone en openbare
zitting overbrengen.quot; Aldus schijnt men dan ook dit
artikel opgevat te hebben, ten minste in de notulen
van den lé^en December 1829 vindt men een voor-
beeld daarvan.
Op welke wijze de benoeming moest geschieden van
de voorzitters der beide Kamers, werd bepaald in de
Artikelen 85 en 89. Art. 85 handelende over den
voorzitter van de Tweede Kamer, luidde: „De Koning
benoemt uit eene opgave van drie leden, hem door de
Kamer aangeboden, één om het voorzitterschap gedu-
rende den tijd van het openen tot het sluiten der
zitting waar te nemen.quot; Dus is voor den president
dezer Kamer hetzelfde voorgeschreven, als door de
1) G. K. van Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van Staat,
deel Vin. pag. 276.
Grondwet van 1814 omtrent dien van de Staten-Generaal
der Vereenigde Nederlanden bepaald was. De eerste
benoeming tot het presidium, ter gelegenheid van de
buitengewone vergadering in de maand September 1815,
is echter onmiddellijk door den Koning geschied, krach-
tens het eerste der additionele artikelen. Verder is
den Koning altijd eene opgave van drie leden door
de Kamer aangeboden, van welke telkens de eerste
tot voorzitter is benoemd. Art. 89 handelde over
den president der Eerste Kamer en luidde: „De voo\'r-
zitter van de Eerste Kamer wordt door den Koning
benoemd om het voorzitterschap gedurende den tijd
van het openen tot het sluiten der zitting waar te
nemen.quot; Hier had dus geene opgave van een drietal
plaats, maar geschiedde de benoeming onmiddellijk
door den Koning, welk Koninklijk besluit in de ver-
eenigde openingszitting werd voorgelezen. Bij zulk
eene vereenigde zitting der beide Kamers, die jaarlijks
volgens Art. 100 gehouden werd, wanneer de verga-
dering der Staten-Generaal door den Koning of door
1)nbsp;Art. 1. De Koning is bevoegd alle die maatregelen te nemen,
Welke vereischt worden om de vorenstaande Grondwet in alle hare deelen
op eene geregelde wijze, en zoo spoedig als de aard der zaken zulks
kan toelaten, in werking te brengen; te dien einde zal hij voor de eerste
reize benoemen en aanstellen alle kollegiën en ambtenaren, van welke
auderzins de aanstelling of voordragt bij de Grondwet aan anderen is toege-
kend. Verg, Handelingen van de Tweede Kamer der Stat.-Gen, van den Bisten
Sept. 1815, waar de voorzitter J. B. N. van lijnden van Hoevelaken
het besluit voorleest van den 13den Sept. 1815, waarbij hij tot voor-
zitter dezer vergadering is benoemd.
2)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 17.
-ocr page 76-eene commissie van Zijnentwege geopend en gesloten
werd, schreef Art. 104 in dat geval voor, dat de
voorzitter der Eerste Kamer het beleid dezer ver-
eenigde vergadering zou hebben.
Aan wien bij tijdelijke ongesteldheid of afwezigheid
het presidium werd opgedragen, leert ons het Regle-
ment van Orde. Bij het nagaan hiervan wil ik te ge-
lijker tijd aanstippen, welke werkzaamheden door dit
reglement aan den president in het algemeen waren
toevertrouwd; daar echter voor beide Kamers zulk
een reglement was gemaakt, maar in beide bijna het-
zelfde was bepaald, zoo wil ik mij slechts tot dat
van de Tweede Kamer bepalen. Dit reglement werd vast-
gesteld in de zitting van den 25sten September 1815
en had tot leiddraad het Reglement van Orde van
de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden van
den 3den Maart 1814. i) Over de voordragt van een
drietal leden tot de keuze van eenen president bepaalde
Art. 14 van dit reglement nader, op welke wijze en
wanneer zij moest plaats hebben en aangeboden
worden, namelijk, dat zij, in de eerste zitting nahet
openen der vergadering, aan den Koning schriftelijk
zou worden aangeboden; en wanneer de Koning zich
in de stad bevond, waar de vergadering der Staten-
Generaal gehouden werd, zou deze voordragt aan Z.
M. door eene commissie van acht leden worden over-
1) Zie dit reglement in de Handelingen der Tweede Kamer van de
Staten-Generaal, 1815—1816, pag. 11, en in de Bijlagen 1, en
verg. daarmede de Geer, Antecedenten, pag. 119 en volg.
gebragt. Totdat de keuze door den Koning zou zijn
gedaan, zou de vorige president het voorzitterschap
waarnemen, i) Meer dan eens echter is dit bij het
openen der eerste zitting van de Kamer niet waar-
genomen door den vorigen president, wanneer deze
zich, namelijk, onder het getal der herkozene leden
bevond, maar geschiedde zulks door zijnen voorganger,
werkelijk lid zijnde, welke hem dan, na zijne toelating
ten gevolge van het onderzoek der geloofsbrieven, het
voorzitterschap ter waarneming weder overgaf. Het
volgende artikel bepaalde over de keuzen of nomi-
natiën door de Tweede Kamer, dat zij aldus zouden
geschieden: eerst twee vrije stemmingen; als dan
geen der voorgestelden de volstrekte meerderheid voor
zich had, stemming over de twee, die de meeste stem-
men hadden verkregen, bij welke stemming men zich
tot eenen dier beiden moest bepalen. Bijaldien bij
de tweede stemming sommige der voorgestelden, welke
de meeste stemmen verkregen hadden, een gelijk getal
voor zich hadden, of wel dat de stemmen de derde
maal kwamen te staken, zoo zou de ouderdom beslissen
en den voorrang geven. Hiervan treft men een voor-
beeld aan in de notulen van den 22sten October 1816,
1)nbsp;Regl. V. O. van 1814. Art. 13: De nominatie van een drietal,
om een president te benoemen, zal ingevolge Art. 66 van de Grondwet,
in de eerste zitting na de opening van de vergadering, aan den Sou-
vereinen Vorst, bij eene schriftelijk te doene voordragt, door eene com-
missie van vier leden worden toegezonden. Totdat de nieuwe benoe-
ming zal zijn geschied, zal het vorige presidium gehouden wordeu te
continueren.
2)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 163.
-ocr page 78-toen, bij eene derde stemming voor de opgave van drie
leden tot bet voorzitterschap, de heeren Gendebien en
Du Bus beide een gelijk getal stemmen verkregen had-
den, en de eerstgenoemde, als de oudste zijnde, op
de voordragt werd geplaatst; derhalve besliste in dat
geval de leeftijd. In geval van kortstondige ziekte
of noodwendige afwezigheid van den president, luidde
Art. 16, 1) zou de laatste der vorige presidenten met
zijne werkzaamheden belast zijn; en bijaldien geen der
vorige presidenten tegenwoordig ware, bepaalde Art.
17,2) zoude het oudste lid in jaren, geene voldoende
redenen hebbende om zich daarvan te verschoonen,
als president fungeren. Niet alleen had dit plaats ^
wanneer de voorzitter afwezig was, maar ook als hij
tegenwoordig zijnde eene rede wenschte te houden
over een in deliberatie zijnde onderwerp; hij moest dan
evenzoo zijnen voorzitterszetel verlaten en den laat-
sten der vorige presidenten verzoeken zijnen post voor
zoo lang te willen waarnemen. Mogt het gebeuren,
dat tijdens de zitting van de Staten-Generaal de pre-
sident kwam te overlijden, dan moest de vergadering
volgens Art. 18.3) overgaan tot het maken eener nomi-
1)nbsp;Regl. V. O. van 1814. Art. 14: Ingeval van kortstondige ziekte
of noodzakelijke af«rezigheid van den president, zal de laatste der vo-
rige presidenten, die nog ter vergadering zitting heeft, het presidium
waarnemen,
2)nbsp;Eegt V. O. van 1814. Art. 15 : Bijaldien geen der vorige presi-
denteu tegenwoordig is, zal het oudste lid, voor die provincie zitting
hebbende, het voorzitterschap bekleeden.
3)nbsp;Eegt V. O. van 1814. Art. 16: Ingeval van overlijden of lang-
I.K:
Ik
natie van drie leden, ten einde uit deze door den
Koning een nieuwe president zou benoemd worden.
Tot eene van de voornaamste werkzaamheden, die
aan het presidium verbonden waren, kan men brengen,
dat de voorzitter van de Kamer tevens voorzitter moest
zijn der centrale afdeeling, daar Art. 5 Regl. v. O.
bepaalde: „De centrale afdeeling wordt zamengesteld
uit alle de rapporteurs van de bijzondere afdeelingen,
voorgezeten door den president der vergadering en
geadsisteerd door den griffier. In dezelve worden de
adviezen der bijzondere afdeelingen overwogen en een
algemeen verslag opgemaakt door den griffier.quot; In
het vorige artikel was voorgeschreven, dat de Kamer
zich moest verdeelën in zeven afdeelingen, welke bij
loting iedere maand vernieuwd zouden worden, en dat
iedere afdeeling één barer leden tot voorzitter zoude
kiezen, om het besluit der meerderheid op te ma-
ken en het verslag daarvan over te brengen in de
centrale afdeeling. Deze zeven verschillende voorzit-
ters nu der afdeelingen maakten met den president
van de Kamer de centrale afdeeling uit. Deze moest
de adviezen der bijzondere afdeelingen overwegen en
een algemeen verslag opmaken. Het was aan haar en
daardoor vooral aan den voorzitter der Kamer opge-
dragen, om als tusschenpersoon te dienen tusschen de
Kamer en de Regering. Zoo werden de aanmerkin-
gen der afdeelingen, ontstaan uit de overweging van
durige ziekte van den president, zal de vergadering procederen tot het
maken van eene nominatie van drie leden, ten einde daaruit door den
Souvereinen Vorst een president benoemd worde.
regeriiigshandelingen of ontwerpen, vóór het opmaken
van een algemeen verslag onderhands aan de Rege-
ring schriftelijk medegedeeld door de centrale afdee-
hng of den voorzitter namens haar. Soms gebeurde
het zelfs, dat de voorzitter den Koning mondeling op
verzoek dier afdeeling eenige bedenkingen op een wets-
ontwerp officieus te kennen gaf, i) of dat hij geroepen
werd, om met Z. M. over belangrijke zaken te beraad-
slagen; zoo ziet men in 1829 den president Corver
Hooft met den Koning onderhandelen over het vor-
men van een nieuw Ministerie.
Ten gevolge van het mededeelen van de aanmerkin-
gen der afdeelingen aan de Regering werden conferen-
tiën gehouden der centrale afdeeling met de hoofden
van de departementen van algemeen bestuur,, en zijn
deze door twee verschillende Koninklijke besluiten hier-
toe aangeschreven; door het eerste van den 8sten j^nij
1820 3) werden zij gelast, om de tot dusverre plaats
gehad hebbende officieuse mededeelingen met de af-
deelingen zorgvuldiglijk te onderhouden, maar moes-
ten zij zich aan den anderen kant onthouden, om
eenige mededeelingen aan te nemen, welke in onmid-
dellijk verband zouden staan met, of het gevolg zijn
van raadplegingen of besluiten van eene of andere Ka-
mer der Staten-Generaal, en die aan hen door of van
1)nbsp;Zie hiervan een voorbeeld in de Handelingen der Tweede Kamer van
de Staten-Generaal, 1815-1816. Zitting van 3 November 1815, pag. 24,
en vergelijk hiermede de Geer, Antecedenten, pag. 134.
2)nbsp;Verg. Procès contre de Potter, Tieîemans, etc. tome II. pag. 82.
3)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 189 en volg.
-ocr page 81-Wege eene dier Kamers regtstreeks mogten worden ge-
daan ; door het tweede besluit van den 208ten Januarij
1830 werden zij daarentegen aangeschreven, om door
het bijwonen van de centrale afdeelingen en comités-
generaalquot; de gevoelens der meerderheid van de leden
der Vergadering te leeren kennen, ten einde daarvan
aan den Koning verslag te doen. Dit laatste besluit werd
uitgevaardigd, om aan het groot verlangen, daartoe in
en buiten de Kamer te kennen gegeven, te voldoen.
Nu en dan echter kwamen schriftelijke antwoorden
in, die door de hoofden der verschillende departe-
menten namens den Koning aan den voorzitter werden
gezonden, en die deze wederom ter kennis bragt van
de afdeelingen. Waren ten gevolge van de aanmerkin-
gen der afdeelingen door de Regering wijzigingen in
aanhangige ontwerpen gemaakt, zoo werden deze of
officiéél der Kamer voorgesteld bij koninklijke bood-
schappen, of ook wel op eene officieuse wijze door
de hoofden van de departementen op last des Konings
aan den voorzitter ingezonden, die ze dan weder
aan de afdeelingen mededeelde.
1)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 194 en volg.
2)nbsp;Procès contre de Potter, etc. tome II. pag. 85 : La discussion qni
vient de finir a en sdn bon et son mauvais côté. Elle a fait sentir gé-
néralement le besoin de rétablir les communications des Etats-Généraux
avec les Ministres, et l\'on peut presque assurer, que ce rétablissement
aura lieu, soit au moyen d\'une adresse au Roi, soit autrement. En
verder op pag. 154: Je viens de lire l\'arrêté, qni rétablit les commu-
Dications de la première et de la deuxième Chambre des Etats-Généraux
avec les Ministres. C\'est une duperie.
3)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 137 en 140.
-ocr page 82-Uit dit alles bemerkt men, dat bet eene veel omvat-
tende taak was, en er groote bekwaamheid vereischt
werd, om het presidium goed waar te nemen. Maar
hij ook, die dezen post gedurende ééne zitting of
meerdere met ijver en waardigheid had bekleed, kon
onder de regering van Willem I rekenen, hetzij als
Gouverneur van eene der provinciën, hetzij als Staats-
raad in werkelijke of buitengewone dienst aangesteld
te worden; zoo ziet men b. v. Jhr. S. J. Sandberg,
die voorzitter der Tweede Kamer was geweest in de
jaren 1823—1824 en 1825—26, tot Gouverneur be-
noemd van de provincie Luik; evenzoo den president
der buitengewone vergadering van 1830, van Toulon,
die bekleed werd met het Gouverneurschap over de
provincie Utrecht.
De president moest verder volgens Art. 6 Regl v.
O. zorgen, dat aan al de leden behoorlijk gelegen-
heid gegeven werd, om hunne bedenkingen voor te
dragen. Hieromtrent werd later een voorstel inge-
diend door een lid uit Holland, Warin, dat „hetzelfde
„lid niet meer dan tweemaal,\'\' vervolgens door hem
gewijzigd in eenmaal, „over hetzelfde onderwerp zou
„mogen spreken, onverminderd het laatste woord,
„hetwelk nimmer wordt geweigerd aan dengenen, die
„een voorstel heeft gedaan.quot; Dit voorstel werd echter
later door hem ingetrokken. Over alle zaken, uit-
1)nbsp;Hetzelfde was bepaald m Art. 6. Regl. v. O. van 1814.
2)nbsp;Notulen van 3 Dec. 1824 en 14 Febr. 1825. In de latere regle-
menten komt een zoodanig artikel voor. Art. 35. Regl. v. O. van 1843.
Art. 38, Regl. v. O. van 1849. Art. 52. Regl. v. O. van 1853. „Nie-
gezonderd bij bet doen van keuzen of voordragten
van personen, waarbij met gesloten en ongeteekende
briefjes werd gestemd, moest zulks, zooals in Art. 103
Gw. was voorgeschreven, mondeling en bij hoofdelijke
oproeping geschieden. Hierover bepaalde Art. 7 Regl.
V. O. nader: „De president, de zaak genoegzaam toe-
„gelicht oordeelende, brengt dezelve in omvraag, ach-
5,tervolgens de orde der in Art. 2 gemelde lijst. Hij
„zal evenwel gehouden zijn de vergadering te raad-
oplegen, wanneer een tiende of meer der present
„zijnde leden de voortzetting der deliberatiën mogt
„begeeren.quot; Gebruikelijk werd het, dat de voor-
zitter het laatst zijne stem uitbragt. Men had dit
l»ij het Reglement van Orde willen bepalen, toen
Mmand voert meer dan twee malen over hetzelfde onderwerp het woord,
»tenzij de Kamer hem hiertoe verlof eeve.quot;
1)nbsp;Art. 2 luidde aldus: Bij den aanvang van elke vergadering, ligt
ter tafel van den griffier eene lijst, waarop ieder der aankomende
leden zijnen naam teekent, en vervolgens zijne plaats neemt, waar hij
goedvindt. Zoodra deze lijst door 56 leden is geteekend, geeft de grif-
fier dezelve aan den president over, die alsdan de zitting opent. Er
zal insgelijks eene suppletoire lijst ter tafel van den griffier liggen,
*\'oor de later inkomende leden.
2)nbsp;Regl. V. O. van 1814, Art. 5 : De president zal op zijn prae-
advies mogen concluderen, wanneer de vergadering door haar stilzwij-
gen daarin toestemt; echter niet voor dat hij op eene duidelijke wijze
gevraagd hebben, of een der leden daartegen iets heeft aan te merken.
Art. 7: De president zal gehouden zijn, op begeerte van drie leden,
op alle voorkomende zaken omvrage te doen.
Art. 8: De omvrage zal geschieden, uaar de orde der aanstelling,
daarna de leden ook zitting zullen nemen; zullende een nieuw verko-
zen lid, zijnen post aanvaardende, door den griffiier binnengeleid, en aan
denzelven de voor hem bestemde plaats worden aangewezen.
een voorstel tot herziening van dat Reglement gedaan
en hiertoe den 26sten October 1816 i) eene commissie
benoemd was; daaromtrent werd echter niets besloten.
Moest men bij hoofdelijke oproeping over alle za-
ken stemmen, zulks geschiedde nogtans niet over
goedkeuring der notulen of conclusiën van de rappor-
ten over verzoekschriften, zoo ten minste geen lid zich
er tegen verklaarde en stemming verlangde. De vol-
strekte meerderheid werd vereischt, om over de eene
of andere zaak te beslissen, daar Art. 102 Gw. voor-
schreef: „Alle besluiten worden bij volstrekte meer-
„ derheid van stemmen opgemaakt.quot; Maar wat ge-
schiedde, indien de stemmen staakten, hierover be-
paalde het Reglement van Orde niets. Wel had Art. 9
Regl. v. O. van 1814 voorgeschreven: „Wanneer de
„stemmen mogten staken, zal de president de conclusie
„opschorten tot de volgende vergadering, en indien
„ook dan de stemmen staken, zal de president de
„concluderende stem hebben;quot; maar door dit artikel
niet over te nemen gaf men te kennen, dat men zulks
niet meer verlangde en in het vervolg .aan den presi-
dent geen beslissende stem meer wenschte te geven.
„Gemeenlijk wordt aan den president in dat geval
„eene dubbele stem toegelegd,quot; zegt van Hogendorp,
daarbij wijzende op Engeland, waar de speaker, die
anders geene stem heeft, wanneei- de stemmen aan
beide kanten gelijk zijn, medestemt en door het uit-
1) Zie ae Geer, Antecedenten, pag. 1S7, 167 en 169.
3) Bijdragen tot de Hnishouding van Staat, deel VIII. pag. 278.
brengen van de zijne de zaak beslist.Maar daar niets
hierover bepaald was in de Grondwet noch in het
Reglement van Orde voorgeschreven, mogt men daartoe
niet besluiten.
In die gevallen, dat er staking van stemmen ont-
stond , stelde men de stemming tot eene volgende
zitting uit, zooals blijkt uit het verhandelde van
den 20sten Maart 1826, toen bij de stemming over
den 9den titel van het 2\'ïe boek des Wetboeks van
Koophandel (van Assurantie) 42 leden hunne stem
vóór en 42 tegen denzelven gaven, en men bij meer-
derheid van stemmen besloot den volgenden dag op
de beraadslaging, daar een lid dit vorderde, en op
de stemming terug te komen. Eene nadere beraad-
slaging op den 21steii Maart heeft dien ten gevolge het
aannemen van den titel te weeg gebragt, bij eene
meerderheid van 44 tegen 43 stemmen. Eene an-
dere maal echter liet men het over aan het oordeel
van den voorzitter: in de zitting van den 23sten Fe-
bruarij 1826, toen de stemmen staakten over het
verzenden aan de afdeelingen van eene verandering
in een ontwerp van wet op de onteigening ten alge-
meenen nutte, en zich 41 leden vóór en even zoovele
tegen die verzending verklaarden, ging men vervol-
gens toch daartoe over op voorstel des voorzitters.
De beraadslagingen van de Tweede Kamer moesten
1)nbsp;Zie May\'s Parliamentary Practice, 1859. pag. 353: If the numbers
should happen to be equal, the speaker, who otherwise never votes,
must give the casting voice.
2)nbsp;Be Geer, Antecedenten, pag. 30 en 31.
-ocr page 86-in het openbaar gehouden worden, en daarbij was
aan den president opgedragen de orde te handhaven,
die daartoe tot hulp had eene wacht, zooals nader
bepaald was in Art. 10 Regl. v. O.: „Bijaldien het
„publiek zich mogt veroorloven, om bij de discussiën
„en deliberatiën der Kamer, welke volgens Art. 108
„■der Grondwet in het openbaar gehouden worden
„eenig teeken van goed- of afkeuring te geven, staat
„het aan den president vrij, om zoodanige personen,
„welke zich hieraan schuldig mogten maken, de zaal
„te doen ruimen. Te dien einde zal er eene wacht
„ter zijner dispositie aan den uitgang der zalen ge-
„plaatst worden, en een deurwaarder zal binnen de-
„zelve gelast zijn, om aan de toehoorders de behoor-
„lijke orde en stilte te doen in acht nemen.quot; Eenmaal
vindt men een voorbeeld, dat de voorzitter daartoe
heeft moeten overgaan; toen, namelijk, in de zitting
van den 12den December 1816, bij de beraadslaging
over twee voorstellen omtrent den uitvoer van granen
door Belgische leden geopperd,\') personen op de tri-
bunes door luide teekenen van goedkeuring opschud-
ding veroorzaakten, heeft de voorzitter bevel gegeven,
het publiek te verwijderen.
1)nbsp;Een voorstel door drie leden uit Luxemburg (de Hoffschmidt, de
Gerlache en de Tornaeo) den öden Dec. 1816 gedaan omtrent den uit-
voer van granen langs de grenzen van het groothertogdom Luxem-
burg, en een ander van dien zelfden dag door een lid uit Oost-Vlaan-
deren (Pycke) omtrent het uitvoeren van granen uit het Rijk.
2)nbsp;De Geer, t. a. p. pag. 160; verg. ook Stuart, Jaarboeken 1816,
deel I, pag. 443—446.
Tot de werkzaamheden van den voorzitter moet men
ook brengen, dat hij volgens Art. 19 Regl. v. O.,
alle commissiën had te benoemen: „Alle commissiën
„worden door den president benoemd, welke daarbij
„zooveel mogelijk in acht zal nemen, dat elk der leden
„eene beurt bekome.quot; \') Zoo werden door hem be-
noemd commissiën tot ontvangst van den Koning en
van zijne Ministers, tot het ontwerpen van adressen
en van aanbieding derzelve aan den Koning, tot het
onderzoek van geloofsbrieven en verzoekschriften, tot
het openen van stembriefjes. In de commissiën tot
het aanbieden van adressen aan den Koning was het
gebruikelijk, dat benoemd werden de leden der com-
missie , welke belast geweest waren die te ontwerpen,
evenzoo in de commissie tot aanbieding der opgave
voor het voorzitterschap, de leden, die tot het openen
der stembriefjes benoemd waren. De Koning, die
jaarlijks de vergadering der Staten-Generaal kwam
openen, werd daartoe ontvangen en uitgeleide gedaan
door eene commissie van 18 leden, 6 uit de Eerste
en 12 uit de Tweede Kamer, die door den voorzitter
der Eerste Kamer benoemd werden; \'s Konings Mi-
nisters daarentegen slechts door eene commissie van
8 leden, vier uit iedere Kamer.
Op de openingsrede, door den Koning in de buiten-
gewone vergadering te Brussel op den 2 Is\'™ September
1)nbsp;Regl. V. O. van 1814, Art. 18: In het benoemen van commis-
siën zal de voordragt aan den president staan, mits zooveel mogelijk
in acht nemende, dat elke provincie eene beurt bekome.
2)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 167.
-ocr page 88-1815 gehouden, werd terstond door den voorzitter
der vereenigde zitting, de Thiennes de Lombize, ge-
antwoord. 1) In de volgende gewone vergadering zeide
de voorzitter in eene aanspraak, die hij na \'s Konings
vertrek tot de leden rigtte: „Nous prendrons chacun
„en considération dans nos Chambres respectives le
„discours, que S. M. vient de nous adresser du haut
„de son trône.quot; Daaraan werd gevolg gegeven en
werd tot beantwoording van de openingsrede een adres
in de Tweede Kamer ontworpen, en wel door den voor-
zitter zelven. In het jaar daarop werd na eene
soortgelijke aanspraak van den voorzitter der veree-
nigde zitting, door den voorzitter en zes leden der
Tweede Kamer een adres van antwoord ontworpen,
in 1817 door eene commissie van zes leden, en in
1818 en volgende jaren door eene commissie van vijf
leden. 4\') Deze ontwerpen werden evenals wetsvoorstel-
len in de afdeelingen onderzocht en na in comité-ge-
neraal bij de Kamer aangenomen te zijn, aan de
Eerste Kamer verzonden.
De aanbieding van het adres aan den Koning ge-
schiedde door eene commissie van twaalf leden, zes uit
iedere Kamer, met den voorzitter van de Eerste Ka-
mer aan het hoofd, nadat in 1816 daarover een voor-
1)nbsp;Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815—1816.
Vereenigde zitting der beide Kamers van 21 Sept. 1815., pag. 4.
2)nbsp;t. a. p. Vereenigde zitting der beide Kamers van 16 Oet. 1815.
pag. 3.
3)nbsp;t. a. p. Zitting van de Tweede Kamer van 19 Oct. 1815, pag. 9.
4)nbsp;De Geer, Antecedenten, pag. 27.
-ocr page 89-8i.
stel door de Tweede aan de Eerste Kamer was ge-
daan, met uitzondering van het jaar 1818, toen eene
commissie van achttien leden daarmede belast werd.
De voorzitter der Tweede Kamer, Dubus de Gisignies,
had echter in 1819 onderhands een voorstel gedaan,
omtrent het ceremonieel ter ontvangst van den Koning
bij het openen der vergadering, en de wijze, om het
adres van antwoord te ontwerpen en aan te bieden,
inhoudende, dat tot het eerste zoude benoemd worden
eene commissie van 17 leden, zes der Eerste en elf
der Tweede Kamer, welke onmiddellijk na de openings-
zitting 5 uit hun midden, waarvan twee der Eerste
en drie der Tweede Kamer, zouden kiezen, om een
adres te ontwerpen, dat door de geheele commissie
bij meerderheid van stemmen vastgesteld zijnde, op
de gewone wijze in de Tweede Kamer zou worden
onderzocht en verzonden aan de Eerste, en bij deze
goedgekeurd wordende, den Koning aangeboden door
de commissie van 17, met den voorzitter der Staten-
Generaal aan het hoofd; hieraan werd evenwel geen
gevolg gegeven en niets besloten.
Daar de zittingen van de Staten-Generaal volgens
Art. 98 Grw. beurtelings om het andere jaar in eene\'
stad der Noordelijke en in eene der \'Zuidelijke provin-
1)nbsp;De Geer, t. a. p. pag. 47—49 en Handelingen der Tweede Kamer
van de Staten-Generaal, 1818—1819. Geheime Zittingen van 30 en 31
Oet. en van 9 Nqv. 1818. pag. 14.
2)nbsp;Handelingen der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, 1818—1819.
Bijlage N\'\'. XXV. pag. 583—583.
ciën moesten gehouden worden, zoo had zulks ook
plaats tot aan de zitting van 1829—1830, en kwam
de Vergadering nu eens in \'s Gravenhage, dan weder
in Brussel te zamen. Evenzoo schijnt men gehandeld
te hebben met het benoemen van eenen voorzitter, en
ziet men nu eens een Kd uit de Noordelijke gewesten,
dan weder een uit de Zuidelijke met die waardig-
heid bekleed, ten minste wat de Tweede Kamer be-
treft; i) zoo was ook voor de zitting van 1829—1830
Corver Hooft tot president benoemd, die daaraan
vooral zijne benoeming te danken had, dat de Zuide-
lijke leden eensgezind waren en eenparig hunne stem-
men op hem uitbragten, hopende daardoor eenigen
invloed op hem te verkrijgen, vooral met het oog op
de zaak van de Potter, die aanhangig was, hoewel
zij later in hunne verwachting hieromtrent zeer te-
leurgesteld werden. 2) Wat de Eerste Kamer daaren-
1) Zie de lijst der presidenten van de Tweede Kamer hierachter,
Bijlage A.
3) Verg. hiermede Procés contre de Potter etc. tome IL pag. 13;
Il règne ici un grand accord entre les membres des Etats-Généraux, qui
viennent des provinces belgiques. Ceux de la Hollande paraissent avoir
vu avec un extrême déplaisir la nomination du président Corver Hooft;
ils auraient préféré M. Beelaerts van Blokland. — En pag. 29 ; Car
examinons ce qui s\'est fait. Nomination de Corver Hooft à l\'unanimité
de ceux du Midi. — En vervolgens pag. 94 : Il est probable que la pro-
position de M. de Secas ne sera discutée qu\'après les vacances de Noël.
Le président ne montre pas la volonté qu\'on attendait de lui après
l\'aveu , qui lui était échappé. Il avait promis de donner aux présidens
de section l\'ordre d\'examiner de suite la proposition, mais promettre
et tenir ne sont pas la même chose: il s\'est borné à dire aux prési-
tegen aangaat, zoo nam gedurende de drie eerste jaren
een lid uit België, Gr. de Thiennes de Lombize, dien
post waar, maar wisselde het presidium na dien tijd
tusschen een lid uit de Noordelijke provinciën, Baron
W. F. Roëll, en hetzelfde Hd, Gr. de Thiennes de Lom-
bize , uit de Zuidelijke gewesten.
Bij het aanvaarden van het voorzitterschap ge-
schiedde het gewoonlijk, dat door de presidenten aan-
spraken gehouden werden; zoo vindt men, dat de
gedurende de zitting van 1818—1819 tot voorzitter
der Tweede Kamer benoemde Du Bus de Gisignies
de volgende redevoering hield tot zijne medeleden:
„ Edel Mogende Heeren! Door Zijner Majesteits keuze
dens, qu\'on avait encore à examiner la proposition de M. de Secus, et
l\'on n\'a pas regardé cet avertissement comme une invitation à l\'exa-
miner de suite. — En pag. 129.- Hâtez vous de faire vos paquets; s\'il
faut en croire le président de la Chambre, vous retournerez chez vous.
M. de Secus est allé pour la troisième fois lui demander la mise en
délibération de son projet. 11 a répondu : „Que diriez-vous si MM.
De Potter et Ducpétiaux allaient vous recevoir à la porte de Bru-
xelles? — J\'en serais content. — Tiendriez-vous encore à ce que votre
proposition fût discutée F — Non, si un arrêté royal les mettait en
liberté. — Eh bien, on craint que cette discussion ne trouble de nou-
veau le calme qui vient de se rétablir, et cette considération pourrait
bien amener leur élargissement, si vous renonciez à votre proposition. —
J\'y renoncerai quand j\'aurai la certitude de leur élargissement, si non,
j\'insiste pour qu\'elle se discute au plus tôt. — Je ne vous parle ici que
de mon autorité privée, mais demain matin je vais chez le Uoi, et je
vous donnerai une réponse positive.quot; Tel est le dialogue qui a eu
lieu entre Corver Hooft et de Secus.
1) Zie de lijst der presidenten van de Eerste Kamer hierachter,
ge B.
„op uwe voordragt geroepen tot het vervullen van
„den eervollen en gewigtigen post van president
„der hooge Vergadering gedurende de tegenwoor-
„dige bijeenkomst, ontveins ik niet de zwaarte van
„den mij opgelegden last, zoowel als de zwakheid
„mijner middelen te gevoelen. Om aan het vertrou-
„wen van den Koning en van U Edel. Mog. te beant-
„woorden, gevoel ik, hoezeer ik noodig heb door uwe
„wijsheid en doorzigt ondersteund te worden. Ik roep
„uwe toegevendheid in en verzoek ook U Edel Mog.
jnbsp;„op de pogingen van mijnen ijver te rekenen. Met
^nbsp;„Ulieden door hetzelfde verlangen om het goede te
Inbsp;„doen, door dezelfde liefde voor den Koning en het
„Vaderland vereenigd, grond ik op die overeenstem-
(nbsp;„ming van gevoelen de hoop, dat wij ook in deze
„bijeenkomst zullen bijgedragen hebben om gemeen-
!nbsp;„schappelijk met den Koning het gebouw der alge-
„meene welvaart meer en meer te vestigen.quot;
Maar ook bij andere gelegenheden, dan bij den aan-
vang van een nieuw zittingsjaar, had het somtijds
Inbsp;■nbsp;plaats. Zoo hield de voorzitter van Lijnden van Hoe-
li jnbsp;velaken in de zitting van den 13quot;eii September 1816 eene
fnbsp;aanspraak tot de leden, om hen op te wekken aan de
1) Handelingen der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, 1818—
1819. Zitting van 22 October 1818, pag. 5. Zie ook de Handelingen
der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, 181S—1816. Zitting van
18 October 1815, waar de aanspraak van den voorzitter van Lijnden
van Hoevelaken medegedeeld wordt, overgenomen uit de Gazette géné-
rale des Pays-Bas, 120.
:nbsp;2) Handelingen der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, 1815—
1816. Zitting van 2 Januarij 1816, pag. 56.
-ocr page 93-werkzaamheden ijveriger deel te nemen. „Geengenoeg-
„zamen lof kan ik/\' zeide hij bij die gelegenheid, ,,toe-
„zwaaijen aan die leden, welke met eene zoo voorbeel-
„delooze zelfopofi\'ering al de bijeenkomsten dezer Kamer
,,in deze zoo langdurige zitting hebben bijgewoond. Dan,
„het is niet genoeg deze schoone loopbaan ten dienste
„des Vaderlands met ijver aangevangen te hebben,
„ de kroon der overwinning komt alleen dengenen toe,
„die tot het einde volharden. Mag ik het den afwe-
„zige herinneren, die niet door ziekte of andere om-
„ standigheden in de onmogelijkheid is om alhier te
„verschijnen, dat de dienst des Vaderlands hem op-
„roept, en dat hij het zich eeuwig berouwen zou, zoo
„zijne afwezigheid oorzaak konde zijn van het nemen
„van schadelijke maatregelen of het nalaten van heil-
„zame voorzieningen.quot; \') Evenzoo werden bij eene an-
dere gelegenheid door dezen zelfden voorzitter de vol-
gende indrukwekkende woorden tot de Vergadering
gerigt, toen zij, na het scheiden op reces,, hare werk-
zaamheden hervatte, en waarin hij de leden tot eens-
gezindheid aanspoorde, hun herinnerende, dat zij niet
vergeten mogten, dat zij vertegenwoordigers waren
van het geheele Nederlandsche Volk en niet van een
gedeelte: „Wat dan ook waanwijsheid, kwaadwilligheid
„of kortzigtigheid zeggen moge, wij zullen geene an-
„dere belangen kennen dan die van het algemeen,
„en wij zullen het welzijn van het geheel aan geene
„gedeelten van hetzelve opofferen, geene zoogenaamde
1) t. a. p. pag. 239—340,
-ocr page 94-„vertegenwoordigden zullen ons onzen weg af bakenen,
„maar ons eigen geweten zal ons dien aanwijzen en
„altijd zullen wij indachtig zijn aan het voorschrift
„van Horatius:
Justum ac tenacem propositi virum,
Non oivium ardor prava jubentium,
jS\'ec vultiis instantis tyraimi
Mente quatit solida.
„Dan Go de zij dank, voor dit laatste hebben wij
„niet te vreezen. Mogen onze naneven zich insgelijks
„verheugen, dat er eens een tijdstip gekomen is, dat
„verschillende provinciën, onderscheiden in godsdienst,
„gewoonten en vvijze van bestaan, tot één Rijk ge-
„vormd zijn onder den heilzamen schepter van het
„Huis van Oranje, en dat zij zoowel als wij mogen
„uitroepen: Lang leve de Nederlandsche Natie! Lang
„leve de Koning en het Rijk.quot;!) j)och helaas! deze
wensch zou niet vervuld worden, want voordat vijftien
jaren verloopen waren, was de opstand in België uit-
gebroken en stonden de Noordelijke en Zuidelijke ge-
westen vijandig tegenover elkander.
§ 2. 1830—1848.
Reglement van Orde voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal
van 1 Julij 1842.
Het was reeds lang te voorzien geweest, dat de
1) t. a, p. Zitting van 30 April 1816, pag, 86.
-ocr page 95-vereeniging van de Noordelijke en Zuidelijke provin-
ciën niet immer zou voortleven, daar de beide volken
in zoo menig opzigt te veel van elkander verschilden,
zoowel in taal en godsdienst als in gewoonten en
belangen. De kwaadwilligen wachtten slechts op eene
geschikte gelegenheid, om een einde daaraan te maken
en\'tegen de wettige magt op te staan, en die gelegen-
heid deed zich ook weldra voor. De revolutie in Frank-
rijk, in Juli] 1830 uitgebarsten, was het sein tot de
omwenteling in de Zuidelijke gewesten.
Om de afscheiding te verhoeden, riep Willem I tegen
den I3den September de Staten-Generaal buitengewoon
bijeen, ten einde aan hunne beslissing de beide volgende
vragen in overweging te geven: 1° of de ondervinding
de noodzakelijkheid had aangetoond, om de nationale
instellingen te wijzigen; en 2° of in dat geval de be-
trekkingen, door de Tractaten en door de Grondwet
tusschen de twee groote afdeelingen van het Rijk ge-
vestigd, tot bevordering van het gemeenschappelijk
belang in vorm of aard zouden behooren te worden
veranderd? \') Beide deze vragen bevestigend beant-
woord zijnde, werd bij een Koninklijk besluit van den
Isten October 2) eene staatscommissie belast met het
ontwerpen van wettelijke bepalingen, welke noodig
1)nbsp;Proclamatie van Z. M. bij gelegenheid der onlusten in sommige
streken van het Eijk van den 5aen September 1830, te vinden in het
Nederlandsch Constitutioneel Archief, door Mr. S. P. Lipman, 2(le en
3iie Verzameling, Amsterdam 1846, pag. 3—5.
2)nbsp;t. a. p. pag. 9.
-ocr page 96-msmÊBB^m
zouden zijn, om in de Grondwet en in de bestaande
betrekkingen tusschen de twee groote afdeehngen van
het Eijk die veranderingen daar te stellen, welke de
algemeene belangen en die van elke der gezegde af-
deelingen vorderden.
Bij de opening van de gewone vergadering der
Staten-Generaal gaf de Koning den 18den October in
zijne aanspraak te kennen, dat zijne zorgen zich
van nu af meer uitsluitend tot de Noordelijke ge-
westen zouden bepalen, in wier uitsluitend belang
ook de krachten en middelen der Staten-Generaal
zouden worden aangewend. ») In deze zitting waren
nog drie leden uit de Zuidelijke gewesten, één der
Tweede (Sandelin) en twee der Eerste Kamer (de
Goër en de Goubau) tegenwoordig. Nadat België
zich echter onafhankelijk had verklaard en een Na-
tionaal Congres had bijeengeroepen, verscheen den
20^\'ten October eene Koninklijke boodschap in de Sta-
ten-Generaal, waarbij Z. M. andermaal verklaarde,
dat zijne Regering van nu voortaan zich geheel uitslui-
tend tot de Noordelijke provinciën zoude bepalen.
Sedert dien tijd dan ook, hebben de Staten-Generaal
alleen uit de Noordelijke leden bestaan. Het duurde
echter nog tot het jaar 1839, alvorens de scheiding
van België regtens tot stand werd gebragt, toen bij
het Tractaat van Londen, den 19den April van dat
jaar gesloten, de eindschikking tusschen ons land en
1) t. a. p. pag. 14.
3) De Geer, Antecedenten, pag. 113.
3) Nederl. Const. Archief, pag. 17.
f
-ocr page 97-België werd vastgesteld. „Gedurende dit duister tijd-
„perk van volharding,quot; zegt de schrijver van het Ne-
derlandsch Constitutioneel Archief, i) „ontwikkelden
„de Staten-Generaal niet altoos die geestkracht en
„zelfstandigheid, welke het bewustzijn van de natio-
„nale waardigheid en van de nationale aanspraken,
„het algemeen heil, het belang zelfs van den Vorst,
„maar bovenal het gewigt der omstandigheden moesten
„hebben ingeboezemd.quot;
Reeds vóór de afscheiding der Zuidelijke provinciën
was op eene herziening der Grondwet aangedrongen,
en wél was den 20®ten Januarij 1831 door den Mi-
nister van Buitenlandsche Zaken namens Z. M. aan
de Staten-Generaal medegedeeld: „Het oogenblik is
„daar, om in de Grondwet die wijzigingen te bren-
„gen, welke hare toepassing alleen op Noord-Neder-
„land ten gevolge der scheiding vordert;quot; maar van
jaar tot jaar werd zij uitgesteld en w^erd zoowel in
als buiten de Kamer des te sterker op haar aange-
drongen, tot dat eindelijk Z. M. bij de opening van
de gewone vergadering der Staten-Generaal den 21sten
October 1839 te kennen gaf, wijzende op het Trac-
taat , dat eenige maanden te voren gesloten was:
„Hierdoor is het tijdstip geboren, om over te gaan
„tot de wijzigingen der Grondwet, die door de schei-
1)nbsp;Mr. S. P. Lipman, pag. 186 en 187.
2)nbsp;Handelingen van de Regering en de Staten-Generaal over de Her-
ziening der Grondwet, \'sHage, bij J. Belinfante, 1840—1841, deel I.
pag. 2.
„ding van Nederland en België noodzakelijk zijn ge-
„ worden. Eene voordragt tot dat einde zal aan ü
„Edel Mog. worden aangeboden.quot; \') De Staten-Gene-
raal, hunne goedkeuring hierover willende betuigen,
verklaarden in het adres van antwoord aan Z. M.
het volgende: „Het tijdstip is nu geboren tot de
„voordragt van wijzigingen in onze staatkundige in-
„stellingen, overeenkomstig de mededeeling bij den
„aanvang van den jare 1831 van wege Uwe Majesteit
„in onze vergadering gedaan. Was die mededeeling
„destijds den Staten-Generaal hoogst aangenaam, thans
„zien zij de voordragt dier wijzigingen met verlangen
„te gemoet.quot; In het laatst van het jaar werd dan
ook in de zitting van de Tweede Kamer van den 30sten
December 1839 3) bij eene Koninklijke boodschap eene
voordragt van een vijftal ontwerpen tot herziening
der Grondwet ingebragt; deze werden tengevolge der
aanmerkingen, in de afdeelingen gemaakt, den 18^6quot;
Maart 1840 i) met zeven nieuwe wetsontwerpen ver-
meerderd, aan welke eindelijk nog, nadat daarop door
de Staten-Generaal sterk aangedrongen was, den lö^en
Mei van hetzelfde jaar •gt;) een dertiende ontwerp van
wet, betrekkelijk de verantwoordelijkheid van de hoof-
den der ministeriële departementen werd toegevoegd.
1)nbsp;Nederl. Const. Archief, pag. 68.
2)nbsp;t. a. p. pag. 71.
3)nbsp;Handelingen der Stat. Gen. over de Herziening der Grondwet,
deel I. pag. .5 en volg.
4)nbsp;t. a. p. deel I. pag. 154 en volg.
5)nbsp;t. a. p. deel I. pag. 318.
-ocr page 99-Deze alle zijn door de Tweede Kamer op één na\')
aangenomen.
In den loop van de behandeling dezer wetten viel,
met betrekking tot den voorzitter, het volgende voor.
Toen bij het einde der beraadslagingen van de 55
tegenwoordig zijnde leden zich 41 vóór en 14 tegen het
eerste ontwerp verklaarden, stelde de president, volgens
Art. 232 der Grondwet, hetwelk wilde, dat de besluiten
vallende op voorstellen tot veranderingen in dezelve
bij eene meerderheid van drie vierde gedeelte der tegen-
woordig zijnde leden zouden worden opgemaakt, aan
de Kamer voor, te besluiten, dat, aangezien hier geen
drie vierde gedeelte der aanwezige leden zich voor
hetzelve verklaard had, Zijne Majesteit zou worden
verzocht het gedane voorstel in nadere overweging
te nemen. Nadat dit echter door verscheidene leden
bestreden was, als meenende dat dit artikel slechts
sloeg op de Tweede Kamer, wanneer zij in dubbelen
getale bijeengekomen was, werd het voorstel van den
voorzitter verworpen, en zijn die wetten op dezelfde
wyze behandeld als andere regeringsvoorstellen.
Bij Koninklijk besluit van den T^en Julij 1840 wer-
den de Staten-Generaal tegen den 4\'ien Augustus bui-
tengewoon zamengeroepen, en dat wel de leden der
Tweede Kamer in dubbelen getale, om hunne goed- of af-
keurende stem omtrent de veranderingen in de Grond-
1)nbsp;Het twaalfde ontwerp over de defensie is verworpen, t. a. p.
deel II. pag. 384.
2)nbsp;t. a. p. deel II. pag. 168—180.
-ocr page 100-wet uit te brengen. \') Tot voorzitter dezer dubbele
Kamer werd benoemd Jhr. Mr. O. van Swinderen van
Rensuma, die bij het aanvaarden van zijnen post onder
anderen het volgende zeide: „Edel Mogende Heeren!
„Door het vertrouwen van U Edel Mog. en de keus
„des Konings tot voorzitter dezer aanzienlijke Verga-
„dering geroepen, aanvaard ik thans dien, wel eer-
„vollen, doch moeijelijken post. Toen mij in het vo-
„rige jaar bij de gewone zamenkomst der Tweede
„Kamer diezelfde onderscheiding te beurt viel, rekende
„ik op de mij bekende welwillendheid en toegevend-
„heid van hare leden, waaraan ik bij de gedachte
„aan de menigvuldigheid en hooge belangrijkheid der
„verschillende onderwerpen, welke eene naauwgezette
„en zorgvuldige behandeling van ons zouden vorderen,
„groote behoefte gevoelde; en gelijk de uitkomst mijne
„verwachting dienaangaande niet heeft teleurgesteld,
„zoo zal ik ook nu, gelijk ik vertrouw, de toegenegene
„medewerking dezer Vergadering tot het doel onzer
„zamenkomst niet te vergeefs inroepen. Mogt de uit-
„slag onzer beraadslagingen door den Goddelijken ze-
„gen in de toekomst bevonden worden een gunstigen
„invloed te hebben op den geregelden gang van het
„bestuur, op de vrijheid, de rust en de welvaart van
„het Nederlandsche Volk, en alzoo op het geluk van
„het dierbaar Vaderland.quot;^)
Bij het begin der beraadslagingen kwam een voor-
1)nbsp;t. a. p. deel III. pag. 28 en 24.
2)nbsp;t. a. p. deel III. pag. 46—48.
-ocr page 101-stel in van vier leden \') tot wijziging van liet Regle-
ment van Orde, namelijk hierin, dat de voorzitters
der afdeelingen, zonder van de raadpleging in de
sectiën onder hun beleid een schriftelijk verbaal op
te maken, zich na afloop dier raadpleging vereeni-
gen zouden tot beraming van het algemeen verslag
door Art. 109 Grw. gevorderd, en dat het stellen van
dit verslag bij gezamenlijke keuze der rapporteurs
aan eenen hunner zou worden opgedragen. De meeste
leden echter in al de afdeelingen verklaarden zich
tegen deze verandering, vooral daarom, dat de pre-
sident der Kamer, die volgens Art. 5 Regl, v. O, de
centrale afdeeling moest voorzitten, geheel over het
hoofd was gezien, en, zooals in dequot; eerste afdeeling
geoordeeld werd, zijn invloed in geenen deele moest
verlamd en verminderd worden, daar in het algemeen
zijne bemoeijingen heilzaam konden medewerken tot
bevordering van het gemeen overleg, De voorstel-
lers, de meening der leden gehoord hebbende, von-
den het dan ook raadzamer hun voorstel in te trek-
ken, daar zij reeds te voren zagen, dat hetzelve, als
het in stemming kwam, toch verworpen zou worden.
Hierna werden de wetsontwerpen, die ten getale van
dertien quot;i\') aan de Staten-Generaal waren aangeboden,
1)nbsp;De Heeren Thorbecke, Rau, Groen vau Prinsterer en de Kempe-
naer, t. a. p. deel III. pag. 65.
2)nbsp;t. a. p. deel III. pag. 72.
3)nbsp;t. a. p. deel III. pag. 100.
4)nbsp;Ten gevolge van het overnemen door de Regering van een voorstel
-ocr page 102-alle op één na aangenomen en den 4(1611 September
1840 bij eene publicatie afgekondigd.
Nadat deze Grondwetsherziening had plaats gehad,
verspreidde zich eerlang de mare, dat die herziening
tevens het einde zoude zijn van de regeringstaak des
Konings-, en spoedig bleek het, dat dit geen los ge-
rucht was geweest, want den 7lt;ieii October 1840 ver-
scheen eene Koninklijke proclamatie, waarbij Willem I
afstand van de regering deed en die overdroeg aan
zijnen oudsten zoon, den Prins van Oranje, die bij
eene proclamatie vaii denzelfden dag de regering onder
den naam van Willem II aanvaardde. Den 28sten
November 1840 had de plegtige inhuldiging van den
Koning in Amsterdam plaats, en waren het de beide
voorzitters der Kamers der Staten-Generaal, van Gen-
nep en Backer, die de bij de Grondwet voorgeschre-
vene verklaring aflegden: „Wij zweren in den naam
„van het Volk lt;ler Nederlanden, dat wij, krachtens de
„Grondwet van dezen Staat, ü als Koning huldigen en
„ontvangen; dat wij de regten uwer Kroon zullen be-
„waren en onderhouden, ü getrouw en gedienstig
„zullen zijn in de bescherming van Uwen persoon en
„van Uwe Koninklijke waardigheid; wij zweren voorts
der Tweede Kamer tot verandering van Art. 130 Grw., waren de twaalf
wetsvoorstellen met één vermeerderd.
1)nbsp;Het tiende wetsvoorstel, betrekkelijk eene verandering in Art. 133
Grw., over de stedelijke Kiezers-ooll^giën, werd verworpen, daar het bij
Art. 229 Grw. bepaalde drie vierde gedeelte der tegenwoordig zijnde le-
den het niet aangenomen had. t. a. p. deel IV. pag. 193.
2)nbsp;Zie beide proclamatiën ia het Ned. Const. Archief, pag. 77 en 79,
-ocr page 103-„alles te zullen doen, wat goede en getrouwe Staten-
„ Generaal schuldig zijn en behooren te doen.quot; ,,Zoo
„waarlijk helpe ons God almagtig!quot;
lieeds vroeger waren eenige verandeiingen in het
Reglement van Orde der Tweede Kamer van den 25sten
September 1815 gemaakt-, onder anderen was een
voorstel van twee leden (van Dam van Isselt en van Syt-
zama) houdende bepalingen omtrent de commissie tot
de verzoekschriften aangenomen, zoodat jaarlijks
eene commissie daarvoor benoemd zou worden; voorts,
dat alle in eene zitting ingekomene verzoekschriften,
zooveel mogelijk in diezelfde zitting moesten afge-
daan worden-, zoo dit niet had kunnen geschieden,
nioesten zij door den president, bij den aanvang eener
nieuwe zitting, in handen gesteld worden van de als-
dan nieuw benoemde commissie, voor zooverre de
Kamer tot de inhandenstelling reeds mogt hebben be-
sloten. Wanneer de Kamer daarop nog geen besluit
bad genomen, zou de president de verzoekschriften
tot dat einde ter tafel brengen, even als waren die
in de dan plaats hebbende zitting ingekomen. Den
27sten October 1840 werd echter door een lid voor-
gesteld eene commissie te benoemen van vijf leden
met den voorzitter en den griffier tot geheele herzie-
ning van het reglement; hieraan is gehoor gegeven
1)nbsp;Art. 53, Grw. 1840.
2)nbsp;Den 7\'ien Maart 1833. De Geer, Antecedenten, pag. 166.
8) Zie het boven reeds aangehaalde opstel: Over de gevolgen van ont-
binding en sluiting der Kamers van de Staten-Generaal, door den Heer
van der Linden, in de Themis van 18S2,pag. 551—553.
en op denzelfden dag eene commissie daarmede be-
last, die den lö^en Mei 1841 het ontwerp van een
reglement der Kamer aanbood, \'twelk toen niet in
beraadslaging werd gebragt, maar waarover, na het
openen van het volgende zittingsjaar, besloten is het-
zelve aan het onderzoek der afdeelingen te onderwer-
pen. Een geheel nieuw Reglement van Orde werd den
Isteri Julij 1842 in comité-generaal aangenomen en
besloten hetzelve in werking te brengen met den aan-
vang der volgende vergadering.
Van dit Reglement, dat uit tien hoofdstukken be-
stond, handelde het tweede in het bijzonder over den
voorzitter. Daarin werd gesproken van de aanbieding
van eene lijst van drie leden aan den Koning tot de
benoeming van eenen president;^) vervolgens over het
waarnemen van het voorzitterschap gedurende ziekte
of afwezigheid van den benoemde; 3) dit alles moest
geschieden even als bij het vorige Reglement was voor-
geschreven. Maar daarentegen had het Reglement van
1815 gezwegen van eene beknopte opsomming der
pligten van den voorzitter, en was daarin thans bij
een afzonderlijk artikel voorzien; Art. 9 toch luidde:
„De pligten des voorzitters bestaan voornamelijk in
het leiden van de werkzaamheden der Kamer; in het
handhaven der orde bij de beraadslagingen; in het
naauwgezet in acht nemen en doen naleven van het
1) De Geer, Antecedenten, pag. 307 en 312—328.
3) Art. 7.
3) Art. 11.
Reglement van Orde; in het aan al de leden be-
hoorlijk gelegenheid geven, om hunne bedenkingen
voor te dragen; in het juist stellen der door de Ka-
mer te beslissen vraagpunten; in het aankondigen van
de uitkomst der stemmingen en het uitvoeren der be-
sluiten door de Kamer genomen.quot; Het volgende arti-
kel schreef voor, op welke wijze de president het
woord mogt voeren; het was hem, volgens Art. 10,
alleen geoorloofd gedurende de beraadslagingen het
woord te nemen, om den juisten staat van het ge-
schilpunt aan te wijzen, of om de beraadslagingen,
bij afdwaling, tot het juiste punt terug te brengen;
indien hij echter over het in overweging zijnde onder-
werp zijn bijzonder gevoelen wilde toehchten, moest
hij den voorzittersstoel verlaten, en kon hij zich, na-
dat hij zijne rede geeindigd had, weder daarop plaat-
sen. Zoo was ook over het handhaven der orde bij
de beraadslagingen in twee andere artikelen \') gehan-
deld, en moest de voorzitter den spreker, die van
het in beraadslaging gebragte onderwerp afweek,
dit onder het oog brengen; zoo die spreker desniet-
temin voortging met zich eene geheele afwijking te
veroorloven, kon de voorzitter aan de Kamer voorstel-
len, hem gedurende de beraadslagingen over het on-
derwerp het woord te ontnemen. Aan den voorzitter
was ook nog, volgens Art. 14, opgedragen, om, bij-
gestaan door twee leden der Kamer, het oppertoezigt
uit te oefenen over de boekerij en over al wat verder
1) Art. 33 en 34.
-ocr page 106-tot het huishoudelijke der Kamer betrekking had, het-
geen vroeger had behoord tot de werkzaamheden van
den griffier. \') Bij de stemming had de voorzitter, vol-
gens Art. 38, het laatst zijne stem uit te brengen, en
zoo de stemmen staakten, moest, volgens Art. 42, de
beraadslaging tot eene volgende vergadering uitgesteld
worden-, over beide deze punten was in het vorige
reglement niet gesproken, zooals ik vroeger reeds
opgemerkt heb. De president moest verder, voor
zooverre het Reglement het niet uitdrukkelijk anders
bepaalde, alle commissiën benoemen, en, wat de
commissie van het adres tot antwoord op de troon-
rede betrof, volgens Art. 90, hare werkzaamheden lei-
den. Bij Art. 110 was het aan de toehoorders ver-
boden teekenen van goed- of afkeuring te geven, en
de voorzitter moest door gepaste maatregelen zorgen
voor de handhaving der orde en de bewaring van
betamelijke stilte, en bij vergrijp daartegen kon hij
de toehoorders doen vertrekken. Dit alles behoorde
tot,de werkzaamheden van den voorzitter.
Met opzigt tot het ontslag der leden van de Kamer
was ook eene bepaling in dit Reglement opgenomen,
1)nbsp;Art. 8 van de Instructie voor den griffier, gearresteerd den 38sten
September 1815; te vinden bij de Geer, Antecedenten, pag. 178 en volg.
2)nbsp;Verg, hiermede de Nederl. Jaarboeken voor Regtsgeleernheid en
Wetgeving van 1843, waarin vooi\'komt een betoog van Mr. Jj. Asser:
Over het staken der stemmen in de Tweede Kamer, pag. 92 en volg.
Deze wenschte, dat, wanneer de stemmen gelijk waren, het beschouwd
zou worden, alsof het voorstel verworpen was.
3)nbsp;A.rt. 13.
-ocr page 107-lil
en schreef Art. 109 voor, dat een lid, die zijn ont-
slag nam, dit aan de Kamer moest mededeelen, die
daarvan kennis zou geven aan den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken. Hieromtrent is nog een Koninklijk
Besluit van den 29\'5ten Januarij 1843^) uitgevaardigd,
waardoor een vroeger besluit van den S^ten December
1819 (Staatsblad .N°. 56) 2) werd gewijzigd, voor zoo
1)nbsp;Zie dit beslait in de Bijdragen tot de geschiedenis van het Staats-
bestuur in ons Vaderland, door D. J. Ten Zeldam Granswijk, deel I.
pag. 284, en aldaar over de inconstitutionaliteit van het vroegere be-
sluit, het aangehaalde opstel uit den Tijdgenoot van 31 Maart 1842 , van
•1. A. (Prof. Ackersdijck), waar onder anderen gezegd wordt: „Eer. amb-
tenaar, een officier bij het leger, welke door dep Koning wordt aange-
steld, vraagt ook zijn ontslag aan den Koning; doch een lid der Tweede
Kamer van de Staten-Generaal is geen Koninklijk ambtenaar; hij ver-
tegenwoordigt de Natie en wordt door baar of in haren naam gekozen.nbsp;^
Wanneer hij den hem opgedragen last verlangt neder te leggen, is het
immers natuurlijk, dat hij aan zijne committenten, de Staten der pro-
vincie, daarvan kennis geeft, ten einde deze in hunne eerstvolgende
vergadering een nieuw lid in zijne plaats kiezen. Is het niet onvoeg-
zaam den Koning een ontslag te laten onderschrijven, terwijl de ver-
tegenwoordiger niet minder zoude ontslagen zijn , indien de Koning het
weigerde ?quot;nbsp;]
2)nbsp;Zie hierover de aanmerkingen van G. K. van Hogendorp in zijne
Bijdragen tot de huishouding van Staat, deel V. pag. 72 en volg. Hij
zegt aldaar: „Het schijnt, dat een lid zoude volstaan met te verklaren
aan de Staten zijner provincie, dat hij den ontvangen last niet langer
kan uitvoeren. Zij toch hebben hem gekozen en zij moeten eenen au-nbsp;Ij
der in zijne plaats kiezen. Daarenboven zou er nog kennis van gegevennbsp;^
kunnen worden aan de Kamer.quot; Verder zegt hij op pag. 76: „Inge-nbsp;\'1
volge van dit besluit heeft een lid van de Staten-Generaal niet meer
de vrijheid om zijn ontslag te geven, maar hij moet het vragen, en
iïijn verzoek wordt onderzocht.quot; De verpligting tot een verzoek wasnbsp;[jj
bij dat besluit niet ingescherpt door eenige straf op de overtreding;nbsp;,nbsp;l
7*nbsp;I
J\'
verre het de leden der Tweede Kamer betrof. Was
in Art. 1 van het vroegere beslnit bepaald, dat een
lid van eene der Kamers van de Staten-Generaal,
hetwelk mogt verlangen uit die betrekking te wor-
den ontslagen, zich tot den Koning had te wen-
den ter bekoming van dat ontslag, en tevens van
dit zijn gedaan verzoek moest kennis geven aan de
Kamer, tot welke hij behoorde, ingeval de Staten-
Generaal op dat tijdstip vergaderd waren; nu was
het ten gevolge Art. 109 Eegl. v. O. noodzakelijk ge-
worden dit besluit te veranderen, zoodat, naar luid
van Art. 2 van het nieuwe besluit, de Minister van
Binnenlandsche Zaken, die kennis zou hebben ontvan-
gen van het genomen ontslag van een lid dier Kamer,
daarvan aan den Koning verslag moest doen, met
voordragt, zoowel tot het ontslag van den eed,
door zoodanig lid afgelegd, als tot het geven der
vereischte bevelen ter vervulling der plaats, die daar-
door opengevallen was. En bepaalde Art. 3: „Op dit
maar bij eene vroegere beschikking was daarin voorzien, namelijk door
Art. 1 van de Wet van 6 Maart 1818, dat aldus luidde: „De overtre-
dingen tegen de bepalingen, vastgesteld bij de algemeene maatregelen
of reglementen van inwendig bestuur van den Staat, bij Art. 73 der
Grondwet vermeld, op welke geene straffen bij de wetten zijn, of zullen
worden vastgesteld, zullen door de regtbanken, naar gelang van den
aard van het onderwerp, van de zwaarte van de overtreding en der
daarbij plaats gehad hebbende omstandigheden, worden gestraft met
eene boete van ten minste tien en ten hoogste honderd gulden, of eene
gevangenis van ten minste één en ten hoogste veertien dagen, of met
boete en gevangenis te zamen, mits binnen de evengenoemde beperkin-
gen respectivelijk begrepen zijnde.quot;
verslag zal het ontslag genomen hebbende lid der
Tweede Kamer van de Staten-Generaal, door Ons
worden ontslagen uit den eed, door hem in die betrek-
king afgelegd, en voorts zoodanige bevelen worden
gegeven, als tot vervulling der plaats, die daardoor
is opengevallen, mogten noodig zijn.quot; Nu kon hierbij
de vraag geopperd worden, of, wanneer een lid dier
Kamer, bij het aanvaarden van zijne betrekking, den
eed niet afgelegd had in handen van den Koning,
maar in die van den president, hij dan toch ook, bij
het nemen van zijn ontslag, door den Koning moest
ontslagen worden uit den eed? Mij dunkt, dat, hoe-
wel in dit besluit niet hierover gesproken werd, dit
echter geene zwarigheid kon opleveren. Art. 86 der
Grondwet zeide toch, dat de eed moest afgelegd wor-
den in handen van den Koning, of wel in de ver-
gadering der Tweede Kamer in handen van den pre-
sident, daartoe door den Koning gemagtigd. Derhalve
mogt de president den eed afnemen, maar moest hij
bepaaldelijk daartoe door den Koning gemagtigd zijn,
en trad hij, om zoo eens te spreken, voor dat geval
in de plaats van den Koning. Nu nam zulk een lid,
dat in handen van den voorzitter den eed had afge-
legd, zijn ontslag, maar kon nu niet anders van den
eed ontslagen worden dan door den Koning, en der-
halve niet door den voorzitter, daar de voorzitter
bij het afnemen slechts in de plaats van Z. M. ge-
treden was, of hij moest uitdrukkelijk daartoe ge-
magtigd zijn; maar daar hierover niet gesproken
werd, mogt men er niet toe besluiten, en zoo was
dan ook dit besluit van den 29sten Januarij 1843 op
hem toepasselijk, die niet in handen des Konings den
eed had afgelegd.
Van een incident, dat gedurende dit tijdvak voorviel,
en waarin ook de voorzitters der beide Kamers der Sta-
ten-Generaal betrokken waren, wil ik met een kort woord
melding maken; ik meen het onbeantwoord laten van
de Koninklijke openingsrede van het jaar 1844. Nadat
den 21 sten October van dat jaar de gewone zitting der
Staten-Generaal door Z. M. geopend was , werd een adres
van antwoord i) door eene commissie uit de Tweede
Kamer ontworpen, hetwelk vervolgens door die Kamer
aangenomen werd, maar dat de goedkeuring van de
Eerste Kamer niet kon wegdragen. Deze gaf daarvan
kennis aan de Tweede Kamer, daarbij voegende een
extract uit hare notulen van den 2den November, van
den navolgenden inhoud: „De Eerste Kamer der Staten-
Generaal, overwegende, dat het in dit bijzonder geval
nuttig zoude kunnen zijn, dat de Tweede Kamer be-
kend werd gemaakt met de redenen der afstemming
op heden van het ontwerp van adres aan den Koning,
heeft besloten: Haren voorzitter te magtigen en te
verzoeken, aan den voorzitter der Tweede Kamer,
hetzij mondeling, hetzij schriftelijk door extract uit
de notulen, kennis te doen dragen, dat de Eerste
Kamer zich met het ontwerp van adres geheel zoude
1) Zie De Kon. openingsrede en het adres van antwoord, door de
Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen, maar door de Eerste
verworpen, in het Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 113 en volg.
hebben kunnen vereenigen, zoo niet in hetzelve de
wensch ware uitgedrukt eener tijdige herziening en
verbetering onzer grondwettelyke insteUingen, overmits
de Eerste Kamer in Art. 227 Grw. het stellig voor-
schrift vindt, dat de noodzakelijkheid eener verande-
ring of bijvoeging in dezelve bij eene wet moet worden
verklaard, en deze Kamer, geenszins het initiatief van
zoodanige wet hebbende, dan ook het eventueel voor-
stel daarvan behoort af te wachten, en niet door hare
instemming met den te dien opzigte in het ontwerp
van adres uitgedrukten wensch haar nader onderzoek
dienaangaande mogt vooruitloopen.quot; Dientengevolge
kwam een brief van den Minister van Binnenlandsche
Zaken,!) gerigt tot de voorzitters der beide Kamers,
waarin hij te kennen gaf, dat, zoo de Tweede Kamer
van oordeel was haar ontwerp niet in overeenstem-
ming met het verlangen der Eerste Kamer te wijzigen
Zijne Majesteit het niet voegzaam oordeelde afzon-
derlijke antwoorden van ééne der Kamers te ont-
vangen , daar de Koning tot de vereenigde Staten-Ge-
neraal gesproken had, en Hoogstdez. er derhalve prijs
op stelde, het antwoord niet dan namens de beide
Kamers, welke de Staten-Generaal uitmaakten, te zien
aanbieden. Nadat hierover in de afdeelingen beraad-
slaagd was, werd een gewijzigd adres aan de Eerste
Kamer toegezonden, die zich echter hiermede evenmin
kon vereenigen. Verder kwam men daar niet meer
op terug, en bleef dus de openingsrede van dat jaar
1) Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 117.
-ocr page 112-onbeantwoord. Hieruit ziet men weder, dat het veelal
door middel van de voorzitters der Kamers geschiedde,
wanneer de Regering met de Staten-Generaal, of ook
de Kamers onderUng zaken met elkander te verhan-
delen hadden.
Had menigeen de Grondwetsherziening van 1840 als
te onvolledig beschouwd, en was er reeds zoo vaak, als
dit te pas kwam, op eene geheele herziening aange-
drongen, zoo gaf, hetgeen met het adres van ant-
woord van 1844 was voorgevallen, aan negen leden
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met den
lieydschen Hoogleeraar Thorbecke aan het hoofd, aan-
leiding tot het besluit, een bepaald voorstel tot ver-
andering en bijvoeging in de Grondwet te doen. Den
9den December 1844 i) boden zij een zoodanig voorstel
der Kamer aan, waarin zij, wat de voorzitters der
Staten-Generaal betrof, deze verandering verlangden,
dat de voorzitter der Eerste Kamer op dezelfde
wijze zou benoemd worden als die van de Tweede,
en stelden zij in Art, 65 van hun voorstel voor,
dat Art, 91 Grw, zou veranderd worden als volgt:
„De voorzitter der Eerste Kamer wordt door den
„Koning benoemd, voor den tijd van het openen tot
„het sluiten der zitting, uit eene opgave van drie
„leden, hem door de Kamer aangeboden.quot; En in
hunne xMemorie van Toelichting gaven zij als reden
1) Handelingen omtrent het voorstel van negen leden der Tweede
Kamer van de Staten-Generaal tot herziening der Grondwet in 1845,
\'sHage bij Belinfante, pag, 5 en volg.
hiervoor op het volgende: „ Waarom niet aan de Eerste
„Kamer gelijke vrijheid als aan de Tweede gegund?
„Al wat aan de Kroon meer invloed schenkt op de
„Eerste dan op de Tweede Kamer, is voor den eer-
„sten tak der Volksvertegenwoordiging verderfelijk.
„En wat is op zich zelf hetamelijker, dan dat de
„Koning de keus van eenen jaarlijkschen voorzitter
„met het collegie overlegge of liever het verlangen
„van het collegie slechts bekrachtige.quot; In het voor-
loopig verslag was het gevoelen der Kamer over dit
punt aldus uitgedrukt, dat, hoewel sommige leden
zich met het voorstel konden vereenigen, als strek-
kende, om de achting voor het ligchaam te verhoogen,
de meerderheid zich echter tegen deze verandering
verklaarde. In hunne beantwoording lieten de voor-
stellers dit punt echter onaangeroerd, en bleef het
artikel, zooals zij het voorgesteld hadden. Den 26sten
Mei 1845 werden de algemeene beraadslagingen over
het voorstel der negen leden geopend, die de Kamer
gedurende vijf dagen onafgebroken bezig hielden, tot-
dat na de redevoering van den Minister van Justitie,
die op het einde aan de leden in overweging gaf,
hunne goedkeuring aan al de in beraadslaging zijnde
voorstellen van wet tot verandering der Grondwet te
onthouden, de voorgestelde vraag van één der leden:
„Wil de Kamer thans een voorstel doen tot verande-
1)nbsp;t. a. p. pag. 74.
2)nbsp;t. a. p. pag. 131.
3)nbsp;t. a. p. pag. 642 en volg
-ocr page 114-„ring en bijvoeging in de Grondwet?quot; met 34 tegen
21 stemmen ontkennend werd beantwoord, en bier-
door tevens het voorstel der negen leden verviel.
§ 4. Na 1848.
Reglement van Orde voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal
van 37 April 1849 en 5 Mei 1853.
Was het voorstel der negen leden van de Tweede
Kamer tot herziening der Grondwet in 1845 verwor-
pen, daar de meerderheid meende, dat tot het doen
van zulk een voorstel deze Vergadering niet geregtigd
was, maar zulks van de Kroon moest uitgaan, zoo
drong zij desniettemin telken jare in haar adres van
antwoord bij den Koning aan, dat Zijne Majesteit
voortdurend zijne aandacht op dit onderwerp mogt
blijven vestigen. 2) Bij de opening dan ook van het zit-
tingsjaar 1847—1848 kondigde Willem Haan, dat eene
voordragt tot herziening der Grondwet door de Regering
zou worden ingediend. „In eene vroegere rede heb ik
„gezegd,quot; zeide Z. M. bij die gelegenheid, „dat ik niet zou
„aarzelen, om, zoodra de overtuiging der noodzake-
„lijkheid van het wijzigen der Grondwet bij mij was
„gevestigd, daarvan door een voorstel aan ü Edel
1) t. a. p. pag. 659.
3) Verg. de adressen van antwoord van de jaren 1846 en 1847 in
het Nederl. Const. Archief, pag. 157 en 163,
„Mögenden te doen blijken. In verband met die ver-
„klaring, en bij bet besef, dat het welzijn van den
„Staat medebrengt, om bij diezelfde gelegenheid ook
„eenige andere bepalingen der Grondwet, welker wij-
„ziging noodig kan worden geacht, te veranderen, as
„het mijn voornemen hiertoe in den loop dezer zitting
„aan U Edel Mögenden de vereischte voorstellen te
„doen. Die voorstellen zullen het bewijs met zich
„brengen, dat ik geene veranderingen schroom, welke
„geacht kunnen worden tot werkelijke, door de on-
„ dervinding aangewezen verbeteringen in het Staats-
„bestuur te zullen leiden. Ik zal ze aanbieden met
„dat vertrouwen, hetwelk mij het bewustzijn schenkt
„van niets te beoogen, dan hetgeen het waarachtig
„heil van Nederland kan bevorderen, en ik voed de
„hoop, dat ü Edel Mögenden mijne pogingen voor het
„algemeene best zullen ondersteunen, en door een
„bedaard en wel beraden overleg tot een goed einde
„helpen brengen.quot;
De omwenteling in Februarij van het volgende jaar
in Frankrijk uitgebarsten, die zich als een elektrieke
schok in meerdere of mindere mate aan geheel Europa
mededeelde, zoodat in vele landen de Volken te-
gen hunne wettige Overheid opstonden, om meerdere
regten en vryzinnige instellingen te verkrijgen, gaf
nog nader aanleiding, dat den e-Je« Maart 1848
zeven en twintig wetsontwerpen , tot verduidelijking en
1) Nederl, Const. Archief door Mr. S. P. Lipman, vierde Verzameling
1847—1863, bewerkt door J. C. van Lier, \'s Hage 1864, pag. 5 en 6,
wijziging van de bepalingen der Grondwet, aan de
Tweede Kamer werden aangeboden. Deze voldeden
echter niet aan de behoefte van het zoo gewigtig en
hagchelijk oogenblik, noch aan hetgeen men gemeend
had te mogen verwachten. De Koning, die niet on-
kundig van het gevoelen der Natie was gebleven, liet
daarop den voorzitter der Tweede Kamer, Jhr. Boreel
van Hogelanden, bij zich ontbieden en deelde hem
mede, dat hij geneigd was grootere uitbreiding aan
de herziening te geven, wanneer de Kamer hem met de
denkwijze der leden omtrent de strekking van zooda-
nige herziening nader bekend zou gemaakt hebben, i)
Was, aan den eenen kant beschouwd, deze han-
delwijze van den Koning inconstitutioneel te noemen,
daar het weinig met de door de Grondwet voorge-
schrevene vormen strookte, dat de Koning, buiten zijne
Ministers om, aan de Kamer eene verandering in het
stelsel van regering mededeelde, en sprak het van
zelf, dat de Ministers hierop hun ontslag aanboden,
aan den anderen kant toch moest deze daad, al was
de vorm dan ook verkeerd, geprezen worden en ge-
tuigde zij van \'s Konings altijd ridderlijke geaardheid,
en kan men welligt zeggen, dat de revolutie, die an-
ders even als in andere landen uitgebroken zou zijn,
door haar verhoed is géworden.
Te regt mogt deze mededeeling later door de commis-
1) Nederl. Gonst. Archief, t. a. p. pag. XXIX. Vergelijk daarmede
ook Mr. J. O. Voorduin, Geschiedenis en Beginselen der Grondwet,
Utrecht 1848, Inleiding, pag. XIV.
sie van rapporteurs in ha,ar verslag van den 13den Julij
1848 als hoogst gewigtig voor het toekomstig lot des Va-
derlands worden genoemd, want aan liaar liebb9n wij te
danken de Grondwet, onder welke wij thans nog leven.
Aan \'s Konings verzoek werd spoedig voldaan, en
den le^en Maart kwam het voorloopig verslag uit over
de zeven en twintig wetsontwerpen, waarbij in vijf-
tien hoofdpunten de inzigten der Kamer, omtrent het-
geen wensciielijk was, werden zamengevat. Den vol-
genden dag verscheen daarop het Koninklijk besluit,
waarbij eene commissie van vijf leden benoemd werd,
om overeenkomstig de wenschen der Tweede Kamer aan
Z. M. een volledig ontwerp van Grondwetsherziening
voor te dragen. Deze, den ll^en April met hun werk
gereed zijnde, boden het den Koning aan. Dit ont-
werp kwam grootendeels overeen met hetgeen de com-
missie van negen leden in 1844 gewenscht had, maar
dat toen niet was aangenomen, dewijl het van de
Kamer zelve uitging; nu echter, daar het op \'s Konings
last werd voorgesteld, had het meer kans te sla-
gen. Nadat eene menigte vlugschriften en dagblad-
artikelen zich over dit ontwerp uitgelaten hadden,
werden den 19^6quot; Junij bij Koninklijke boodschap aan
de Staten-Generaal twaalf ontwerpen tot herziening
der Grondwet ingediend, welke alle, na eenige ver-
anderingen ondergaan te hebben, door de Tweede en
1) Tot leden dezer commissie werden benoemd Mrs. D. Donker Cur-
tius, J. M. de Kempenaer, L. C. Lnzac, L. D. Storm en J. R. Thor-
becke. Zie Voordnin, t. a. p. Inleiding, pag. XV.
vervolgens door de Eerste Kamer zyn aangenomen. De
Tweede Kamer, die den IS^en September in dubbe-,
len getale bijeen kwam, hechtte hare goedkeuring
daaraan, en ten slotte nog eens de Eerste Kamer,
en alzoo was het groote werk volbragt, en werd de
nieuwe Grondwet den S^en November 1848 plegtig af-
gekondigd.
Ik wil niet met stilzwijgen voorbijgaan, wat ten op-
zigte van den voorzitter der Tweede Kamer, in dub-
belen getale bijeengekomen, heeft plaats gegrepen,
maar met een enkel woord daarvan melding maken.
Toen de gewone zitting der Staten-Generaal vóór de
bijeenkomst der Tweede Kamer in dubbelen getale
niet gesloten, en door de toevoeging der buitengewone
leden niet als buitengewone zitting geopend werd,
daar de Regering meende, dat Art. 228 Grw. zulks
niet voorschreef, achtte de voorzitter dier Kamer,
Jhr. W. Boreel van Hogelanden, het evenwel pligt,
schoon zich vereenigende met het stelsel der Regering,
zijn ontslag als voorzitter aan den Koning te vragen.
Als gronden, die hem tot het nemen van dat besluit
gebragt hadden, gaf hij de volgende op, die ik met
zijne eigene woorden wil teruggeven: „Toen in Octo-
„ber 1.1. mij de uitstekende onderscheiding te beurt
„viel, om door U. E. M. tot voorzitter dezer Verga-
„ dering voorgedragen te worden, toen waren U. E. M.
„immers allen in het denkbeeld mij slechts de leiding
„der gewone vergadering op te dragen, en meende
„men algemeen, ook met het oog op hetgeen geschied
„was in 1840, dat tot de benoeming van den voor-
„zitter der dubbele Kamer eene nieuwe voordragt ge-
„vorderd zou worden. En zal ik dan nu zonder na-
„dere tusschenkomst van U. E. M. dien eerepost als
„bij verrassing innemen, mij bier op den voorzitters-
„stoel plaatsen, die mij dan toch oorspronkelijk te
„dezer gelegenheid niet bestemd was. Edel Mogende
„Heeren! zoo zou niemand uwer handelen, zoo ver-
„wacht niemand; dat ik zal handelen. Doch er be-
„staat nog eene tweede, niet minder gewigtige, reden,
„welke ik voornamelijk aan mijne vroegere ambtge-
„nooten ter beoordeeling onderwerp, en die ik mij
„overtuigd houde door hen gebillijkt te zien. Acht
„en vijftig leden zijn ons toegevoegd geworden; zij
„hebben tot de keuze van den tegenwoordigen voor-
„zitter niet medegewerkt, en wie gevoelt het intusschen
„niet, dat in de tegenwoordige omstandigheden die
„keuze eene politieke handeling, eene politieke han-
„deling niet zonder beteekenis is. Welnu, E. M. H.
„zoudt gij het niet afkeuren, indien onze nieuwe ambt-
„genooten niet in de gelegenheid gesteld wierden,
„om ook aan die handeling deel te nemen, om öf
„als meerderheid tot die voordragt mede te werken,
„öf als minderheid van een tegenovergesteld gevoelen
„te doen blijken? Dat is een regt, waarop ieder lid
„eener politieke Vergadering prijs moet stellen; dat
„is een regt, waarvan dan ook voorzeker de helft der
„leden eener Vergadering, tot zulk eene hoogst ge-
„wigtige beslissing als deze geroepen, niet verstoken
„mag blijven. Ziedaar, E. M. H. de beide gewigtige
„redenen, die mij tot het besluit gebragt hebben, mijn
„ontslag als voorzitter der Staten-Generaal aan den
„Koning te vragen.quot; i) Op herhaald aanzoek verkreeg
hij eindelijk zijn ontslag, en moest de Kamer door
het formeren van een nieuw drietal in het openge-
vallen voorzitterschap voorzien; maar nu ook werd
hij bij de eerste stemming met groote meerderheid
als eerste candidaat op de voordragt geplaatst, en
toonde de Kamer daardoor, dat zij hare goedkeuring
hechtte aan zijne woorden en daarop gevolgde daad;
dat hij haar vertrouwen ten volle waardig was. In
de eerstvolgende zitting werd dan ook \'s Konings be-
sluit voorgelezen, waarbij hij als voorzitter dezer Ka-
mer benoemd was.
Met alle regt mogt de Minister van Binnen! andsche
Zaken, de Kempenaer, bij de sluiting dezer zitting der
Staten-Generaal, met eenen terugblik op het afgeloo-
pen werk verklaren: ,,Elders stonden de Volkeren tegen
„hunne Vorsten op, om hen te miskennen en te ver-
„drijven; — hier trad de Vorst, ofschoon door huis-
„selijken rouw diep gegriefd,^) zijn Volk vertrouwend
„te gemoet, en beiden verbonden zich inniger en vas-
„ter dan ooit aan elkander. Elders werden Grond-
„wetten geschonden, verscheurd; — hier werd de
„Grondwet geëerbiedigd, gezuiverd. Elders werd het
„Koninkhjk gezag verbannen; hier werd het op
1) Handelingen van de Stat. Gen. 1847—1848. Zitting van 18 Sept.
1848, pag. 853—853.
3) \'s Konings tweede zoon. Prins Alexander, was den SOsten Februarij
1848 gestorven.
betere grondslagen bevestigd. EUers worden de par-
tijen en de partijschappen met den dag talrijker en
stouter, en bedreigen elkander met krijg en moord; —
■^hier is de stof tot verdeeldheid voorzigtig opgeruimd,
„en reiken alle ingezetenen elkander eendragtig de
„broederhand toe.quot; i)
Hoewel in eenige opzigten de bepalingen der voor-
gaande Grondwet omtrent de Staten-Generaal zijn
behouden, zoodat de verdeeling in eene Eerste en
Tweede Kamer in wezen is gebleven, komen echter
in de herziene Constitutie van 1848 onderscheidene
veranderingen voor, en neemt onder deze wel eene
voorname plaats in, het punt der regtstreeksche verkie-
zing, eene bevoegdheid afhankelijk van het vereischte
van eenen census. Zoo doende worden de leden van de
Tweede Kamer niet meer verkozen door de Provinciale
Staten, maar in kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld
IS, door de meerderjarige ingezetenen zelve, die eene
zekere som, overeenkomstig met de plaatselijke gesteld-
heid, in de directe belastingen betalen, s) Men wilde,
dat de Tweede Kamer nu eigenlijk eene nationale Ver-
tegenwoordiging zou zijn, daar de Natie zelve geroe-
pen wordt, om hare afgevaardigden naar de Kamer te
zenden, en deze niet meer door tusschenpersonen be-
noemd worden. In hoeverre echter dit direct kies-
stelsel voldoet en of het aan de daarvan gekoesterde
1)nbsp;Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 19.
2)nbsp;Art. 75 Gw. 1848.
3)nbsp;Art. 76 Gw. 1848.
-ocr page 122-verwachtingen in alle opzigten beantwoordt, wil ik niet
beoordeelen; alleen wensch ik dit te zeggen, dat het
verkiezingswerk een dure, ja heilige burgerpligt is,
die thans op iederen ingezetene rust, waaraan men
zich niet dan om gewigtige redenen mag onttrekken,
en dat men bij de keuze voor oogen moet houden,
dat men volgens regt en geweten te werk ga en zich
niet door partijzucht of winstbejag late leiden.
Was het getal der leden van de Tweede Kamer bij de
voorgaande Grondwet bepaald op 58, thans hangt het
af van de bevolking, daar voor elke 45.000 zielen één
afgevaardigde zal benoemd worden, i) en bestaat de
Kamer voor dit oogenblik uit 75 leden.\'\') Moest vol-
gens de voorgaande Staatsregelingen jaarlijks een ze-
ker gedeelte aftreden, thans is voorgeschreven, dat
de leden gedurende vier jaren zitting hebben, en dat
om de twee jaren de helft van hen zal uitvallen.
Ook wat aangaat de Eerste Kamer, is deze geheel
verschillende van hetgeen zij vroeger was. Zij is te-
genwoordig zamengesteld uit een vast getal van 39
leden, terwijl te voren slechts het minimum en
maximum vastgesteld was. Geschiedde hunne benoe-
ming voormaals door den Koning, nu worden zij door
de Provinciale Staten gekozen volgens de verhouding
bij de Grondwet vastgesteld. Waren zij vroeger voor
1)nbsp;Art. 77 Gw. 1848.
2)nbsp;Wet van 22 April 1864 (Staatsblad 34).
3)nbsp;Art. 81 Gw. 1848.
4)nbsp;Art. 78 Gw. 1848.
-ocr page 123-hun leven benoemd, thans hebben zij gedurende negen
jaren zitting, en treedt om de drie jaren een derde
gedeelte van hen af. Evenals bij de voorgaande
Grondwet reeds bepaald was, dat de zittingen der
Tweede Kamer in het openbaar zouden gehouden wor-
den, zoo is dit ook tegenwoordig voor die van de
Eerste Kamer voorgeschreven.
Is derhalve de inrigting der beide Kamers van de
Staten-Generaal geheel verschillende van de voorgaande,
zoo is echter geene verandering in het voorzitterschap
gekomen. Art. 84 toch, sprekende van den voorzitter
der Tweede Kamer, luidt aldus: „De voorzitter wordt
„door den Koning benoemd voor het tijdperk eener
„zitting, uit eene door de Kamer aangeboden opgave
„van drie leden;quot; en van dien van de Eerste Kamer
zegt Art. 87: „De voorzitter wordt door den Koning
„benoemd, voor het tijdperk eener zitting.quot; Wel wa-
ren veranderingen, zoowel wat betreft den voorzitter
der Tweede als dien der Eerste Kamer, in onderschei-
dene brochures voorgesteld, maar geene van deze kon
de goedkeuring der Eegering wegdragen. Zoo had
ook de commissie van vijf leden in haar verslag van
den lldeii April gewenscht, dat de voorzitter der Eer-
ste Kamer door den Koning zou benoemd worden uit
eene opgave van drie leden door de Kamer aange-
boden, daarin het voorbeeld volgende van de voor-
1) Art. 86 Gw. 1848.
3) Art. 96 Gw. 1848.
3) Art. 88 Tan de gewijzigde Grondwet, ontworpen door de eoramis-
sie, benoemd bij Kon. besluit van 17 Maart 1848.
stellers van 1844, en hadden sommige leden der Ka-
mer bij het voorloopig verslag verlangd, dat de voor-
zitter der Tweede Kamer, even als zulks in de meeste
constitutionele landen plaats vond, regtstreeks door
de Vergadering zou benoemd worden;^) maar daar
deze aanmerking slechts door enkele leden was ge-
maakt, en van het eerste punt in de Kamer in het
geheel niet gewaagd werd, vond de Regering geene
vrijheid in beide eenige verandering voor te stellen.
Eenige van deze geschriften van den dag met het-
geen de Publicisten voorsloegen, wil ik met korte woor-
den vermelden, en sla daartoe het eerst het oog op de
Bijdrage tot de Herziening der Grondwet van Mr. J. R.
Thorbecke. Had deze reeds vroeger in zijne Aan-
teeJcening op de Grondwet over het voorzitterschap der
Eerste Kamer de vraag gedaan: „Waarom deze be-
„noeming door den Koning? Waarom niet het ver-
„trouwen, dat het collegie welligt in sommige leden
„stelt, geraadpleegd?quot; en daarbij gezegd: „Men moet
„alles vermijden, wat aan de Eerste Kamer den schijn
„eener Gouvernements-Kamer geven kanook nu
verklaarde hij zich tegen het voorstel der Regering,
dat de benoeming van den voorzitter onverdeeld aan
den Koning liet, en gaf het met deze woorden te ken-
nen: „Zoodanig eene benoeming kan slechts den voor
„de Eerste Kamer verderfelijken dunk versterken,
1)nbsp;Voorduin, t. a. p. pag. 344.
2)nbsp;Uitgegeven te Leyden bij P. H. van den Henvell, 1848.
3)nbsp;Pag. 131.
-ocr page 125-„alsof er tusschen haar en de Kroon eenige andere
„betrekking, dan tusschen deze en de Tweede Kamer
„worde bedoeld. Het is daarenboven onbillijk aan
„zulk een ligchaam geene medewerking tot de keuze
„van zijnen voorzitter te laten. Het is belemmerend
„voor den Koning, wanneer hij, alleen meester van
„de benoeming, dezen of genen moeijelijk, zonder
„teleurstelling , kan voorbijgaan, of zich verpligt acht,
„ten einde geene gevoehgheid te krenken, telken jare
„bij denzelfden te blijven.quot;
Niet alleen was over het presidium der Eerste Kamer
geschreven, maar ook over dat van de Tweede; zoo
wilde de nu onlangs overledene Minister Schimmelpen-
ninck, dat de voorzitter der Tweede Kamer door de
Kamer zelve zou worden benoemd, en dat hem eene
beslissende stem zou worden gegeven, hetgeen zoowel
vertraging als moeijelijkheden zou voorkomen. Hier-
omtrent is echter anders in de Grondwet beslist, en
schrijft Art. 101 voor, dat bij het staken van stem-
men het nemen van het besluit tot eene volgende
vergadering moet worden uitgesteld, en dat in deze
en evenzoo in eene voltallige vergadering, bij staking
van stemmen, het voorstel moet worden geacht niet
te zyn aangenomen. Beide deze punten waren ook
1)nbsp;ïhorbecke , t. a. p. pag. 49.
2)nbsp;Rapport en Missive op den llden Mei 1848 aan den Koning ge-
rigt, door G. Graaf ScMmmelpenninck, pag. 19.
3)nbsp;Hetzelfde is ook bepaald in de Provinciale Wet Art. 76 , en in de
Gemeente Wet Art. 50.
voorgesteld door eenen anderen sclirijver, die eene
Volksvertegenwoordiging wenschende te verkrijgen, be-
staande uit één geheel, aan haar de keuze van eenen
voorzitter wilde overlaten, „daar,quot; zooals hij zeide, „de
„Vertegenwoordiging volkomen vrij diende te zijn in het
„benoemen van iemand, die eene zoo gewigtige taak te
„vervullen had.quot; En evenzoo wenschte hij, dat bij het
staken van stemmen, in eene volledige vergadering, de
voorzitter eene beslissende stem zoude hebben. De
meening in beide deze geschriften uitgedrukt, werd
ook gedeeld door den schrijver van de Aanteekenmgen
op het in 1844 gedane voorstel tot herziening van de
Grondwet. Daar de voorstellers over het voorzitter-
schap van de Tweede Kamer het stilzwijgen hadden
bewaard, zegt de aangehaalde schrijver hierover het
volgende: „Hetzelve betreft intusschen een punt,
„hetwelk nadere overweging schijnt te vereischen. Het
„voorzitterschap is geen staatsambt, evenmin als het
„lidmaatschap der Kamer. Ook hier moet er één
„zijn, die zich met de leiding van de zaken belast
„en die het punt van gemeenschap met de Regering
„uitmaakt. Het schijnt intusschen aan de Kamer te
„moeten worden overgelaten, te beslissen aan wien
„die leiding der zaken zal zijn opgedragen. Thans
1)nbsp;Schets eeuer Grondwet, door L. van Vliet, \'s Hage 1848, pag.
77 en 81.
2)nbsp;Deze Aauteekeningen zijn eerst in 1851 uitgegeven te Leyden bij
D. Noothoven van Goor.
3)nbsp;Pag. 106 en 107.
-ocr page 127-„hangt vaak de benoeming van eenen voorzitter af
„van eenen zamenloop van personele consideratiën en
„strekt zij tot het levendig houden van den geest van
„het provincialismus, omdat, zooals de zaken thans
„staan, het voorzitterschap tusschen de verschillende
„provinciën afwisselen moet.quot; \') Hij verklaarde zich
verder hierom vooral tegen de benoeming van den
voorzitter door den Koning, omdat zoodanig eene be-
noeming aan de zaak een geheel oneigenaardig voor-
komen gaf; „want,quot; zeide hij: „men moge het willen
„ontveinzen of niet, krachtens den tegenwoordigen
„zamenhang der zaak, verkeert de voorzitter in eene
„soort van afhankelijkheid van de Regering, die zijne
„betrekking tot de Kamer geheel doet ontaarden.
„Het is de Koning, die, althans zoo kan het voor-
„komen, hem na den afloop der zitting beloont, in
„verhouding tot de wijze, waarop hij naar het oor-
„deel der Regering zich van zyne taak gekweten
„heeft; hij schijnt slechts zekere verpligtingen jegens
„de Regering, geene of althans minder gewigtige je-
„gens de Kamer te vervullen te hebben. Noodzake-
„lijk moet dit leiden tot het levendig houden van het
„vooroordeel, alsof de Kamer tegenover de Regering
„stond en deze er dus belang bij heeft, om, door
„middel van den voorzitter, zich tegen de vijandig-
„heid der Kamer te verzekeren en eenen invloed op
„de leiding en beslissing der zaken uit te oefenen,
1) Het geschiedde dan ook tot zooverre meestal, dat ieder jaar een
lid uit eene andere provincie tot voorzitter werd benoemd.
„die, ja de tegenstelling formeel zal opheffen, doch
„volkomen strijdig is met alle constitutionele begin-
„selen.quot; Daarom zeide hij ten slotte: „De Regering
„kan geen belang hebben bij zoodanig vooroordeel;
„veeleer moet het tegendeel daarvan het doel van
„haar voortdurend streven zijn en daarom zoude zij
„èn met zichzelve èn met den verderen aard der
„zaak in overeenstemming zijn, indien zij, in opzigt
„tot het voorzitterschap, eene bepaling voorstelde,
„zooals die, waarop wij hiervoren doelden.quot;
Wat het presidium daarentegen betrof der Eerste
Kamer, was deze schrijver, zoowel als de Minister
Schimmelpenninck, tegenover hetgeen Mr. Thorbecke
voorgesteld had, van meening, dat die betrekking
door iemand moest waargenomen worden, die regt-
streeks door den Koning benoemd werd, en dat die
benoeming niet door de aanbieding van een drietal
moest beperkt worden, i)
Uit dit alles blijkt, dat de voorstellen der Regering
met gaaf weg werden toegestemd, en dat de gevoe-
lens over dit punt zeer uiteen liepen; maar daar in
de Kamer zelve geene aanmerkingen van aanbelang
hierover gemaakt werden, is het voorzitterschap ge-
bleven, zooals het vroeger was en de Regering ook
thans had voorgesteld. Derhalve wordt jaarlijks de
voorzitter der Eerste Kamer regtstreeks door den
1) Aauteekeiiingen op liet in 1844 gedane voorstel tot herziening der
Grondwet, t. a. p. pag. 108, en Rapport en Missive, door G. Graaf
Schimmelpenninck, pag. 19,
Koning benoemd, en die van de Tweede Kamer uit
eene opgave van drie leden. Of het echter niet ver-
kieslijk zou zijn, dat deze laatste, even als de Minis-
ter Schimmelpenninck voorgeslagen had, door de Ka-
mer zelve benoemd wierd, zooals het ook in België
plaats grijpt, is eene vraag, die ik wel meen te
moeten toestemmen, daar het toch slechts een bloote
vorm is, dat de Koning benoemt; immers de Kamer
maakt haar drietal, en plaatst daar bovenaan den-
geen dien zij het waardigst keurt, om die betrekking
te bekleeden, en meestal benoemt de Koning daar-
uit hem tot voorzitter, die de eerste op die voordragt
staat, en „isquot; derhalve, zooals een mijner vrienden
onlangs te regt aanmerkte, „de magt des Konings in
deze zaak meer schijn dan wezen,quot; want hij doet niets
meer dan zijne goedkeuring te hechten aan de keuze,
die de Kamer reeds gedaan heeft.
Eene andere vraag, die vroeger eens geopperd is
geworden met betrekking tot den voorzitter der Tweede
Kamer, wil ik niet geheel en al met stilzwijgen voor-
1) Code Constitutionnel de la Belgique, .4rt. 37: A chaque session
chacune des Chambres nomme son président, ses vice-présidents et com-
pose son bureau. Régi, de la Chambre des représentants de 6 Oct.
1831, Art. 5: La Chambre, après la vérification des pouvoirs, procède
à l\'élection d\'un président, de deux vice-présidents et de quatre se-
crétaires.
3) In IS52 werd op aanraden van het Ministerie de tweede candidaat
Dullert benoemd.
3) Het Constitutioneel Koningschap. Academisch Proefschrift, verde-
digd door S. ,1. du Tour van Bellinchave. Utrecht 1864. pag. 145.
bijgaan, maar kortelijk te dezer plaatse vermelden,
namelijk deze: Is het wel goed, dat de Tweede Ka-
mer door eenen voorzitter, die tevens lid is der Kamer
gepresideerd worde, of zou het niet beter zijn, dat
evenals in Engeland, de speaker, iemand, die buiten
de Kamer staat, met die betrekking belast wierdP^)
G. K. van Hogendorp vestigde reeds daarop de aan-
dacht en was van het laatste gevoelen. In zijne Bij-
dragen liet hij zich daarover aldus uit: na te voren
eenen spreker aanbevolen te hebben bij het staken
der stemmen, zeide hij vervolgens: „Wij hadden moge-
„lijk mede beter gedaan een\' spreker dan een\' presi-
„dent aan de Kamer te geven. De spreker is een amb-
„tenaar en dienaar, een minister; en de president is
„een hoofd. Een hoofd van de Nationale Vertegen-
„woordiging heeft veel van een hoofd van de Natie,
„en het eenige hoofd der Natie moet de Koning zijn.
„De Natie is een ligchaam, en dat kan de Nationale
„Vertegenwoordiging ook blijven, wanneer het beleid
„ der zaken aan eenen spreker wordt opgedragen. Dan
„kan men ook zonder gevaar dit ambt voor een aan-
„tal jaren begeven en de spreker kan zich bekwaam
„maken door ondervinding. Het is derhalve niet alleen
1) Het Huis der Lords wordt gepresideerd door den lord-kanselier en
dat der Gemeenteu door ^euen spreker, gekozen uit het Huis zelf, onder
Koninklijke goedkeuring. Zie May\'s Parliamentary Practice 1859, pag.
45 : The speaker of the Lords is the lord high chancellor or lord
keeper of the great seal, an officer more closely connected with the
Crown than any other in the state; and the speaker of the Commons,
elected by them, is submitted to the approval of the Crown.
„ten einde zeker te zijn van eene meerderheid in
„alle gevallen, maar ook in andere opzigten, dat een
„spreker mij verkieslijk voorkomt boven een presi-
„dent.quot; Hoeveel volkomen het denkbeeld van den
edelen Staatsman beamende, dat een voorzitter zich
nimmer op eene gelijke lijn mag plaatsen met den
Vorst, geloof ik echter, dat het gevaar, hetwelk van
Hogendorp tijdens de vereeniging met België voor
den geest zweefde, tegenwoordig veel minder bestaat,
daar de constitutionele regten ook van het Koning-
schap te diep in het hart der Natie ingedrongen zijn,
dan dat zij wederom zou vervallen tot het uiterste
van die geheele gelijkheid te huldigen, welke in het
laatst der vorige eeuw gepredikt werd, en die in
Frankrijk de Nationale Vergadering tot een decreet
verleidde, waarin onder anderen de volgende bepaling
voorkwam: ,, Le président de l\'assemblée nationale
„sera placé a la droite du roi, et sans intermédiaire
„entre le roi et lui.quot;
Maar ook de tweede opmerking, dat men, wanneer
een spreker benoemd werd, dit ambt voor een aantal
jaren zou kunnen begeven, komt mij voor wel aan
eenige tegenspraak onderworpen te zijn; ten minste
men zou gebonden zijn, om hem, die niet aan de ver-
wachting voldeed, evenwel gedurende het aantal jaren,
voor hetwelk hij aangesteld was, te behouden, terwijl
1)nbsp;Bijdragen tot de Huishouding van Staat, door G. K. v. Hogendorp.
Deel VIII. pag. 278.
2)nbsp;Choix de Rapports, Opinions et Discours. Tome II. pag. 139.
-ocr page 132-men nu slechts één jaar aan hem verbonden is; en
aan de andere zijde meen ik, dat noch_de Kamer zich
zal laten afschrikken, om denzelfden persoon, die deze
betrekking in alle opzigten met bekwaamheid heeft
waargenomen, ten tweeden male op de voordragt te
plaatsen, noch de Koning zal nalaten zijne goedkeu-
ring daaraan te hechten. De bewijzen hiervoor ont-
breken dan ook niet; zoo ziet men, bij voorbeeld, in
Frankrijk Dupin achtmaal achter elkander tot dien
post benoemd, en ßoyer-Collard driemaal, en ook in
ons eigen land vindt men den tegenwoordigen voorzit-
ter voor de zevende maal met die waardigheid bekleed.
Evenzoo is er nog eene andere reden tegen het
opdragen van het presidium aan eenen spreker. Een
president immers, die tevens lid blijft van de Kamer,
maakt daardoor zelf deel uit van de Vergadering, zal
daarom meer hart hebben voor haar, zal hare regten
en aanzien beter en met meer nadruk handhaven; ter-
wijl daarentegen een spreker, die geen lid ware van
de Kamer, daar minder voor zal zorgen, dewijl hij
eigenlijk niets anders is dan een ambtenaar, gehou-
den om voor de stipte naleving van het Reglement van
Orde te waken, en aan wien de zorg van de politie,
welke gedurende de zitting moet uitgeoefend worden,
is toevertrouwd. Deze zijn de gronden, die, meen
ik, meer zullen pleiten voor eenen president, tevens
lid der Kamer, dan voor eenen spreker, die, evenals
in Engeland, wel door het enkele woord „ Order!quot; i)
1) May\'s Parliatnentary Practice, 1859, pag. 315: Whenever the
-ocr page 133-de gansche Vergadering tot zwijgen brengt, maar geen
deel mag nemen aan de beraadslagingen van het
Parlement, noch zijn gevoelen over het ontwerp in
discussie mag openbaren.
De beide Kamers der Staten-Generaal, die ten ge-
volge der Grondwet vernieuwd moesten worden, wer-
den den ISden Februarij 1849 door Willem II geopend,
op welk tijdstip de oude Kamers ontbonden werden
verklaard. Op deze openingsrede werd voor de eerste
maal door ieder der Kamers afzonderlijk geantwoord,
en heeft dit sedert dien tijd altijd plaats gegrepen,
zoodat j\'iarlijks in elke Kamer eene commissie wordt
benoemd, om een adres van antwoord te ontwerpen,
dat, na door de Kamer aangenomen te zijn, door
dezelfde commissie, met eenige leden vermeerderd en
met den voorzitter aau het hoofd, den Koning wordt
aangeboden.
Weinige weken waren verloopen sedert Willem II
de Staten-Generaal geopend had en uitvoering was
begonnen te geven aan de nieuwe Grondwet, of de
treurmare verspreidde zich over het land: Koning
Willem II is niet meer! Wel mogt de voorzitter der
Tweede Kamer de volgende woorden rigten tot den
conversation is so loud as to make it difficult to hear the debate, the
speaker exerts his authority to restore silence by repeated cries of „order.quot;
1)nbsp;Eenige bijzonderheden omtrent de Staats-Instellingen van Engeland,
door H. J. B. Middelburg, 1854. pag. 35.
2)nbsp;Verg. Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 60.
3)nbsp;Verg. Art. 54, 55 en 62 Regl. v. O. voor de Berste Kamer, en
Art. 80, 81 en 90 Regl. v. O. voor de Tweede Kamer,
Minister van Marine, nadat deze op denzelfden dag
van den dood des Konings, den IT^en Maart, de
tijding aan de Kamer had medegedeeld: ,,De Ver-
„gadering ontvangt met een diep gevoel van smart
,-de kennisgeving, welke door de Regering aan haar
„is gedaan. Het verlies van den Vorst, die zoo hoog
„in de achting en de genegenheid der ingezetenen
„stond aangeschreven, is eene ramp, welke algemeen
„door de Natie gevoeld zal worden. Meer dan immer
„beseffen wij allen, hoe de eenstemmige zamenwerking
„van Regering en Vertegenwoordiging te midden van
„deze beproevende omstandigheden vereischt wordt.
„Wij zullen daarin gewis niet achterlijk willen blijven
„ en gaarne de hand leenen tot die maatregelen, welke
„in het algemeen belang gevorderd worden. Hoe diep
„wij ook getroffen zijn door de tijding, welke ons mede-
„gedeeld werd, zoo gevoelen wij tevens, dat wij een
„vast steunpunt vinden in de Grondwet, welke wij
„allen bezworen hebben en aan welke wij allen de hand
„willen houden. Zij rigt onze blikken op den Vorst,
„die thans de teugels van het bestuur in handen
„heeft, en zij noemt in Willem Hl den opvolger van
„Willem H. Trouw aan de Grondwet en gehechtheid
„aan den Koning, dien zij ons schenkt, wone dus in
„aller harten, en steeds blijve ons streven om met alle
„krachten voor het heil van het vaderland te waken.quot;
Nadat de Prins van Oranje, die tijdens den dood
van zijnen vader in Engeland vertoefde, overgekomen
1) Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 67 en 68-
-ocr page 135-was en reeds den 21®ten Maart bij eene tot de Natie
gerigte proclamatie onder den naam van Willem III
de regering aanvaard had, werd hij den 12den Mei in
Amsterdam plegtig ingehuldigd, en sprak de voorzit-
ter van de vereenigde vergadering der Staten-Gene;
raai, L. G. A. Graaf van Limburg Stirum, de bij de
Grondwet voorgeschrevene plegtige verklaring uit,
welke vervolgens door hem en door elk der leden
hoofd voor hoofd werd bezworen. \')
Ten gevolge der nieuwe inrigting van de Staten-
Generaal moesten ook de Reglementen van Orde voor
de beide Kamers herzien worden, en heeft de Eerste
Kamer in hare vergadering van den 27steii Februarij
1849 2) een nieuw Reglement vastgesteld, en evenzoo
de Tweede Kamer in hare zitting van den 27sten April
1849 Dit laatste is vervangen geworden door een
van den ö^en Mei 1852, daar de Kamer het regt van
enquête nader wenschte te omschrijven. Vermits deze
Reglementen aangaande den voorzitter weinig verschil-
len met de voorgaande, zoo wil ik de artikelen, die
dezelfde zijn gebleven, niet herhalen, en slechts die
punten aanstippen, die in het presidium eenige ver-
andering gebragt hebben, waaronder de volgende in
aanmerking komen.
Was het in de voorgaande Reglementen nooit uit-
1)nbsp;Nederl. Const. Archief, t. a. p. pag. 73—74.
2)nbsp;Te vinden in het Bijvoegsel tot het Staatsblad van 1849. N\'\'. 100.
3)nbsp;Te vinden in het Bijvoegsel tot het Staatsblad van 1849. 101.
Dit reglement was in de plaats gekomen van datf van den BO^an Maart
1846 , hetwelk dat van den l^ten Julij 1843 vervangen had.
-ocr page 136-drukkelijk verklaard, dat de Kamer of eene com-
missie uit haar door middel van den voorzitter zich
met de Regering in aanraking zou stellen, thans is
zulks geschied, daar Art. 33 Regl. v. O. van den
Mei 1852 \') voor de Tweede Kamer, waarmede Art.
45 Regl. V. O. voor de Eerste Kamer van 27 Februarij
1849 overeenstemt, bepaalt: „De commissie van rap-
„porteurs treedt door tusschenkomst van den voorzitter
„ der Kamer met de hoofden der departementen van Al-
„gemeen Bestuur in overleg, zoo dikwijls deze dit noo-
„dig oordeelen, of wanneer de commissie zulks verlangt.quot;
Werd vroeger het voorzitterschap tijdens ziekte of
afwezigheid van den voorzitter, of gedurende eene
rede, die hij hield, door den laatst afgetreden voor-
zitter, die in de vergadering tegenwoordig was, of
bij ontstentenis van dezen door het oudste lid in
jaren waargenomen, zoo is tegenwoordig ditzelfde
voorgeschreven voor de Eerste Kamer, maar is
daarentegen voor de Tweede Kamer bepaald, ■i\') dat
het presidium gedurende dien tijd zal waargenomen
worden door een der leden, die met hem, volgens
\'Art. 6 op de laatst aangebodene opgave aan den
Koning zijn gebragt-, en zal het lid, welks naam in
1)nbsp;Art. 77 Eegl. v. O. van 27 April 1849-
2)nbsp;Art.nbsp;11 en 1 Regl. v. O. van 1 Julij 1842.
3)nbsp;Art.nbsp;7 Regl. v. O. voor de Eerste Kamer der Stat. Gen. van
27 Febr. 1849.
4)nbsp;Art.nbsp;10 Regl. v. O. voor de Tweede Kamer der Stat. Gen. van
27 Aprilnbsp;1849, waarmede overeenkomt Art. 10 Regl. v. O. van 5
Mei 1852,
de volgorde der opgave vroeger is geplaatst, voor
deze tijdelijke vraarneming het eerst in aanmerking
komen. Bij afwezigheid van beide deze aangeduide
leden zal de voorzitter door het oudste lid in jaren
vervangen worden. Deze laatste is het ook, die dien
post moet bekleeden in de eerste bijeenkomsten na
de opening der Kamers, tot zoolang de nieuwe voor-
zitter benoemd is, aan wien hij dan zijne betrekking
overdraagt, i) Deze zijn de eenige veranderingen, die
ten opzigte van den president der Kamer door de
nieuwe Reglementen van Orde zijn aangebragt.
Moest de Vergadering bij het tusschentijds open-
vallen van het voorzitterschap overgaan tot het maken
eener nieuwe opgave van drie leden, ten einde ander-
maal een voorzitter door den Koning zou benoemd
worden, zoo heeft zulks plaats gehad gedurende het
zittingsjaar van 1857—1858, toen Mr. J. K. Baron
van Goltstein tot Minister van Buitenlandsche Zaken
benoemd was en de betrekking van voorzitter der
Tweede Kamer daardoor openviel, en is vervolgens
W. A. Baron Schimmelpenninck van der Oije in zijne
plaats tot voorzitter dier Kamer benoemd.
Is het eene gewoonte, dat de voorzitter bij het
aanvaarden van zijnen post eene aanspraak tot zijne
medeleden houdt en bovendien soms, als zich eene
gelegenheid aanbiedt, eenige woorden spreekt, min-
1)nbsp;Art. 1 en 7 Regl. v. O.
2)nbsp;Onder anderen, zooals ik boven reeds opgemerkt heb, bij den
dood van Willem 11.
der echter schijnt hij, gelijk het in andere landen
plaats grijpt, en zooals het vooral in Frankrijk, ten
tijde dat Dupin voorzitter was, meermalen gebeurde,
over de eene of andere zaak, die behandeld wordt,
zijne persoonlijke denkwijze aan de Kamer te open-
baren.
Toch is het natuurlijk, dat de voorzitter van \'s Lands
Vertegenwoordiging ook bij plegtige gelegenheden, die
de hoogste belangen der Natie en van het Stamhuis
van Oranje beide betreffen, in eene indrukwekkende
rede de tolk zij van het nationaal gevoel. Mogt ons
land dan ook ruim een jaar geleden zich verblijden
1) Gedurende de Vergadering van 1843—1843 heeft Jhr. Mr. D. T.
Gevers van Endegeest bij de beraadslagingen over het ontwerp van Wet
tot regeling van \'s Rijks Openbare Schuld, in de Zitting van Zaturdag
den 37aten Mei 1843, eene redevoering over het aanhangig wetsontwerp
gehouden, waarbij hij onder anderen het volgende zeide : „Het is mij
innig leed tot dezen stap te hebben moeten komen, want ik ontveins
het mij niet: het is geenszins de gewoonte, dat de Voorzitter der Kamer
de voordragten der Regering niet ondersteunt. — Dan, Edel Mogende
Heeren! Uwe welwillendheid en die van het geëerbiedigd Opperhoofd
van den Staat, mogen mij tot leiding dezer Vergadering hebben geroe-
pen; — \'s Konings vertrouwen en het Uwe, mogen mij hebben gesteld
tot een middelpunt tusschen deze Kamer en de Regering, om, waar de
wrijving te sterk zou kunnen zijn die te lenigen, om, waar botsingen
mogten zijn vooruit te zien, die zoo mogelijk te voorkomen; — die
taak heb ik getracht te vervullen, — ik durf zeggen met ijver, met
hart en ziel; maar ik mag niet vergeten, dat de Staten van Holland
mij hier hebben gezonden om het algemeen belang te bevorderen, zon-
der mij door eenig ander bijzonder belang te laten aftrekken. Ik ben
eerst lid van deze Kamer, en haar Voorzitter daarna.quot; Deze redevoe-
ring is te vinden in de Nederl. Staats-Courant van Vrijdag, 9 Junij 1843.
in het vieren van het halve eeuwfeest van de her-
stelling onzer onafhankelijkheid en daarbij gedenken
aan den band, die tusschen Nederland en Oranje be-
staat, de voorzitter der Tweede Kamer, Mr. G. C. J.
van Reenen, was daarvan evenzeer doordrongen en
uitte bet in deze woorden, die hij tot den Koning
rigtte: „De Staatsregeling, waaronder de Nederlandsche
„Gewesten tot één Rijk vereenigd, onder den schepter
„der Vorsten uit üw Huis, een nieuw tijdperk van vrij-
„heid en ontwikkeling zijn ingetreden, was ook daarom
„zoo duurzaam en bestand tegen de stormen, die el-
„ders troonen deden wankelen en vallen, omdat zij
„haren grondslag vond in de geschiedkundige herin-
„ neringen van vroegere dagen. Het was het aloud
„verbond tusschen Nederland en Oranje, bepaald en
„beschreven; — het werk der eeuwen, geregeld en
„gebragt in den vorm van dezen tijd.quot;
1) Het Grondwettig Verbond, door J. Bosscha, pag. 44.
-ocr page 140-Heb ik in de vorige bladen de geschiedenis nage-
gaan van het presidium der Staten-Generaal, daarbij-
lettende op de verschillende Constitution en Regle-
menten van Orde, en heb ik tevens eenige incidenten
vermeld, die in onmiddellijk verband stonden tot den
Voorzitter, nu wil ik nog eenige oogenbhkken nagaan,
in welke moeijelijkheden een President verkeeren kan,
en op welke wijze hij zich het waardigst in zulke om-
standigheden gedraagt.
Want evenals een stuurman niet veel moeite behoeft
te doen, om zijn roer vast te houden en het schip te
bestieren, wanneer de zee effen en kalm is, maar als
de storm opkomt en de golven zich hoog verheffen,
eerst toonen kan bekwaamheid te bezitten in zijn
vak, en met vaste hand en vooruitziend oog moet
waken, dat het niet stoote op eene klip, noch vast-
rake op eene zandbank, zoo is het ook met een\'
President, die in tijden van rust en wanneer de werk-
zaamheden haren gewonen loop hebben, geene buiten-
gewone ervarenheid aan den dag heeft te leggen. Maar
als er woelingen ontstaan en partijschappen zich tegen
elkander in het harnas zetten, dan eigenlijk eerst
komt het er op aan, dat hij toone, berekend te zijn
voor 2ijne betrekking, en moet hij zorgen zich zooveel
als mogelijk is boven de partijen te verheffen en de
botsingen tusschen deze trachten te voorkomen, i)
En wie zal het betwisten, zoo ik den tijd, dien
wij thans beleven, niet rangschik onder de voortdu-
rend rustige. Men behoeft niet eens op het buitenland
te zien, om dit op te merken, ook in ons eigen Va-
derland vertoont zich zulks, en op elk gebied bestaat
er wrijving en verschil van gevoelen. Zoo is het ook
zigtbaar in de Vergadering van onze Verteg enwoordi
gers. Het is, Gode zij dank, gelukkig nog niet zoo
ver gekomen, dat men, als in het afgelegene Grieken-
land, met geladene revolvers de vergaderzaal binnen-
komt, of, zooals het in de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika plaats grijpt, dat de tweegevechten aan de
orde van den dag zijn, hoewel deze bij ons ook niet
geheel en al ontbreken. Nogtans wordt ook hier eene
1) Verg. hierbij de Gids van Januarij 1865. De Tweede Kamer en
de Staatsbegrooting van 1865, pag. 42—63. En vooral op pag. 44 de
volgende woorden: „Een goed parlementair voorzitter kan er veel toe
bijdragen om den standaard van een debat te verhoogen. Hij zelf moet
meestentijds zwijgen, en \' niemand vergt van hem, dat hij een model-
spreker zij. Doch is hij ervaren in de geschiedenis der parlementaire
welsprekendheid, ook van het buitenland, bezit hij een door studie
geoefenden smaak, een fijn oor, waardigheid zonder pedanterie, dan is
hij de aangewezen persoon door wiens tijdige tusschenkomst velen be-
hoed kunnen worden voor struikelen.quot;
vaste hand vereischt, die de zittingen in \'t bijzonder
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal leide.
Het zon mij niet betamen aanmerkingen te maken
op de parlementaire handelingen van den achtens-
waardigen President, die nu ten zevenden male op
voordragt der Kamer door Zijner Majesteits keuze tot
dien eervollen en gewigtigen post is geroepen; maar
ik wil een oogenblik het oog slaan op eenen Staats-
man, dien ik boven reeds even genoemd heb en die
gedurende acht jaren in Frankrijk den voorzittersstoel
zoo luisterrijk heeft ingenomen. Iedereen, geloof ik,
zal mij toegeven, dat Dupin, die gedurende de zittin-
gen van 1832—1839 de vergaderingen van de Kamer
der Afgevaardigden bestuurd heeft, onder de waar-
digste Presidenten gerekend moet worden. Eenige voor-
vallen, die onder zijn presidium plaats vonden, meen
ik dan ook te moeten vermelden, omdat men daaruit
het best zal kunnen oordeelen, hoe een President in
sommige moeijelijke omstandigheden handelen moet.
De zittingen, bij welke Dupin voorzat, waren niet
altijd even kalm; meermalen moest hij de leden tot
de orde roepen, zelfs ook de Ministers, en gaf hij
steeds daarbij blijken van zijne onafhankelijkheid en
onpartijdigheid, daar hij noch vrienden noch tegenstan-
ders, waar het noodig was, ontzag. Een zoodanig voor-
beeld treft men aan in de zitting van den 9den April
1833, toen een der oudste en meest geachte leden,
Dupont (de l\'Eure), een\' zijner ambtgenooten „inso-
lentquot; durfde noemen, waarop een geweldig geraas en
getier ontstond en ieder het woord verlangde. Toen
zeide Dupin kloekmoedig: „Je maintiendrai la parole
),à l\'orateur, qui est à la tribune et qui doit user
„librement de son droit,quot; en een oogenblik later : „Vous
„n\'avez pas la parole; vous ne l\'emporterez pas sur
„le président, soyez en sûrs. Lorsqu\'un orateur ne
„fait valoir que ses arguments tirés de la loi que vous
„mêmes avez faite, il excite des rires, et quand il
„s\'en plaint, une voix l\'appelle insolentquot;\'^)
Bij eene andere gelegenheid, bij de behandeling van
het adres van antwoord in Januarij 1834, was hij meer-
malen gedrongen de leden tot de orde terug te roe-
pen ; zoo handhaafde hij den ultra-ministeriëlen Persil
in zijn regt, toen de leden der oppositie dezen niet
aan het woord wilden laten. „L\'orateur est dans son
„droit, j\'ajouterai qu\'il est dans son devoir,quot;^) ver-
klaarde Dupin en gaf verder blijk van zijne onpartij-
digheid door een oogenblik later een van de leden der
oppositie, op zijne beurt, met deze woorden te steunen:
„Parlez, Monsieur, personne ne peut vous empêcher
„de dire votre pensée. Je suis chargé de maintenir
„la liberté de la tribune pour vous comme pour les
1)nbsp;Mémoires de M. Dupin, tome III. pag. 45. Het dagblad le Con-
stitutionnel van den lOden April 1833 zeide daarvan: „Comment quali-
fier cette épithète d\'insolent, donnée, non pas au discours, mais à
l\'homme et lancée contre M. Persil par une bouche que nous sommes
habitués à n\'entendre proférer que des paroles graves et dignes? M. le
président en prononçant contre M. Dupont un rappel à l\'ordre, qui a
dû autant lui coûter qu\'il nous en coûte de le rapporter, a rempli un
devoir, iL a maintenu la liberté de la tribune.quot; t. a. p. pag. 453 en 454.
2)nbsp;t. a. p. pag. 69.
-ocr page 144-„autres.quot;!) Aan eenen derden voegde hij in diezelfde
zitting de woorden toe: „Monsieur, je vous fais re-
„marquer que vous n\'êtes pas ici dans un club, mais
„à la Chambre des Députés.quot; i) En toen een ander,
een krijgsman, Thiers toeriep: „Parlez en face!quot; bragt
de president hem met deze kernachtige woorden tot
zwijgen: „Mais, Général, on ne commande pas l\'exer-
cice à un orateur comme à un soldat.quot;
Niet alleen in de eerste jaren van zijn presidium,
maar tot aan het einde toe, toonde hij dezelfde te
blijven, die hij van den beginne af geweest was, en
hoorde men hem in 1839 gedurende de debatten over
het adres van antwoord, nadat hij te voren de leden tot
stilte vermaand had met de woorden: „€eux qui disent
„à l\'orateur: parlez! troublent autant l\'ordre, que ceux,
„qui lui disent: ne parlez pas! Je rappelle tout le
„monde au silence, au respect dû à la liberté de la
„tribune,quot; 3) den eersten Minister Molé, die zich het
gezegde had laten ontvallen: „Ce discours n\'est qu\'un
„mauvais pamphlet,quot; met deze teregtwijzing berispen:
„Chacun à la tribune a le droit de dire son opinion,
„comme chacun aussi a le droit d\'émettre une opinion
„contraire. Il est de règle qu\'on ne doit jamais in-
„terrompre un orateur, qu\'on ne doit pas surtout l\'in-
1) t. a. p. pag. 69.
3) t. a. p. pag. 70. Bij eene andere gelegenheid, toen zich iemand
beklaagde, dat hij verhinderd werd te spreken „par devant et par der-
riere,quot; voegde Dupin hem zeer gevat toe: „Monsieur, ce n\'est point
d\'arrière que je vous interromps, c\'est d\'en haut.quot; t. a. p. pag. 430.
3) t. a. p. pag. 374.
-ocr page 145-„terrompre par une expression qui pourrait le blesser :
„et c\'est à ce fait que je ne puis accorder mon ap-
„probation.quot;
Waren onder de regering van Louis Philippe de
tweegevechten niet geheel vreemd, en had Dupin meer
dan eens, als het te pas kwam, zijn gevoelen daar-
over medegedeeld, en zijn afkeer aan den dag gelegd,
hij heeft ook, zooveel hij vermogt, wanneer de ge-
moederen der afgevaardigden zoo hoog gespannen en
verbitterd waren, dat men elkander uitdaagde, het
gevecht trachten te voorkomen, en is het hem door
zijne welsprekendheid nu en dan gelukt dit te belet-
ten. Van de vele voorbeelden wil ik slechts deze twee
vermelden. Eens mogt hij door deze indrukwekkende
woorden: „Les vivacités qui éclatent dans l\'intérieur
„de la Chambre, peuvent sans doute donner lieu à
„des explications particulières; mais ce n\'est pas à
„des députés de la nation, à des hommes de la loi,
„d\'en appeler à la violence et à l\'épée, pour ce qui
„ne doit se décider que par le droit,quot; het genoegen
smaken, dat het tweegevecht geenen voortgang had;
en een andermaal verhoedde hij het, door een lid
opmerkzaam te maken: „Qu\'il ne devait pas accepter
„une provocation qui lui était adressée, en sa qualité
„de député, pour des débats parlementaires, pour
„lesquels il n\'encourait de responsabilité vis-à-vis de
„personne; qu\'accepter le combat sur ce terrain,
]) t. a. p. pag. 374.
3) t. a. p. pag. 35.
„ce serait compromettre la liberté de nos discus-
„ sions.quot;
Het is dan niet te verwonderen, dat, zoowel in als
buiten de Kamer, Dupin de goedkeuring wegdroeg
van een ieder, en dat de dagbladschrijvers niet ach-
terwege bleven, telkens, als de Kamer tot het be-
noemen van haren President moest overgaan, loftui-
tmgen aan den afgetredene toe te zwaaijen en de
leden tot zijne herbenoeming aan te sporen, of hunne
ingenomenheid, wanneer hij werkelijk herkozen was,
te betuigen. En ook zijne tegenstanders, hoe noode
ook, konden zich niet weerhouden zijnen lof als Presi-
dent te verkondigen. Zoo las men in het Journal des
Débats van 4 Januarij 1837: „Nous sommes décidés
„pour notre compte à prendre M. Dupin tel qu\'il est.
„Nous ferons comme la Chambre que les boutades de
„M. Dupin impatientent quelquefois, et qui tout bien
„pesé, n\'en choisit pas moins M. Dupin pour prési-
„dent, parcequ\'au milieu des caprices et des saillies
„de son humeur M. Dupin est un président ferme,
„un esprit net et droit, un homme dont on est sûr
„pour toutes les grandes et sérieuses occasions.quot;
Het volgende jaar drong hetzelfde blad op zijne her-
benoeming aan, door in Dupin alle eigenschappen van
een voortreffelijk President te erkennen: „M. Dupin,quot;
zoo heette het, „a des défauts, qui ne l\'empêchent
„pas d\' avoir toutes les qualités d\'un bon président :
1)nbsp;t- a. p. pag. 413.
2)nbsp;t. a. p. pag. 240.
-ocr page 147-,june promptitude et une lucidité d\'intelligence qui
rempêclient la discussion de s\'égarer, une connaissance
„pai-faite des matières, une fermeté qui maintient à
„chacun son droit, mais à la Chambre aussi les siens;
„une impartialité, qu\'aucune vivacité d\'humeur n\'altère
„sérieusement.quot; i)
Ik meen, uit hetgeen ik uit zijn achtjarig voorzit-
terschap aangehaald heb, genoeg gezegd te hebben,
om mijne bewering te staven, dat Dupin als waardig
voorbeeld van eenen President genoemd kan worden
en dat men hem niet ten onregte met den naam van
«un excellent Présidentquot; betiteld heeft. Naast hem
staat echter iemand, op wien die eernaam niet min-
der toepasselijk zou zijn, de beroemde Royer-Collard,
die onder de regering van Karei X in drie achter-
eenvolgende zittingen, op voordragt van de Kamer
der Afgevaardigden, door den Koning tot Voorzitter
benoemd werd.
Niet alleen legt de Staatsman, die zijn leven be-
schreven heeft, de Barante, kort na de aanvaarding
van die betrekking, van hem de volgende verklaring af:
„M. Royer-Collard depuis qu\'il était président, se mon-
„trait tout autre qu\'on l\'avait connu; il n\'appartenait
„à aucun parti; il ne manifestait aucune opinion. Il
„n\'y avait pas un membre de la Chambre qui ne fût
„convaincu de sa scrupuleuse impartialité; il était
„indépendant des Ministres, étranger aux projets de
1)nbsp;t. a. p. pag. 547.
2)nbsp;t. a. p. pag. 454.
-ocr page 148-„loi qu\'ils présentaient, mais il veillait à ce qu\'il ne
„se formât aucune cabale pour dissoudre le cabinet
„dont il croyait la conservation indispensable au salut
„de la monarchie. Sans travailler ostensiblement à
„recruter des votes, ses conseils, qui lui étaient fort
„demandés, contribuaient à maintenir la majorité. Il
„prenait soin de la dignité et de l\'honneur de la Cham-
„bre et tâchait de prévenir les discussions orageuses
„et les séances bruyantes. La considération, le res-
„pect même qu\'il tarda peu à acquérir, en vinrent
„au point que les orateurs les plus passionnés de la
„droite ou de la gauche lui communiquaient leurs dis-
„cours, et le consultaient pour savoir jusqu\'à quel
„point ils pourraient aller.quot; i) Maar ook stemt daar-
mede geheel in, hetgeen het Journal des Débats na
zijne tweede benoeming schreef: „La nomination de
„M. Royer-Collard n\'a étonné personne, et tous les
„vrais amis de la monarchie y ont applaudi. Ils y
„ont vu un nouveau gage de l\'union inaltérable de la
„Royauté et des Chambres. C\'est là en effet la gloire
„de M. Royer-Collard: il est en quelque sorte le sym-
„bole vivant de la réconciUation entre tous les partis.
„La monarchie ne peut, pas plus que la liberté, se
„défier d\'un homme qui les a défendues pendant les
„mauvais jours; et quand la Chambre présente au Roi
„un pareil nom, qnand le Roi le renvoie consacré
„par son auguste suffrage, on peut dire qu\'il y a
1) La vie politique de M. Royer-Collard, ses discours et ses écrits,
par M. de Barante, tome IT. pag. 368.
„là une espèce de profession de foi mutuelle, aussi
„éclatante, aussi significative que toutes les paroles
„du monde. Le nom de M. Royer-Collard est un prin-
„cipe; le ministère, les députés, la France, tout le
„monde sait quel est ce principe; quiconque l\'adopte
„renonce à vouloir autre chose que la Charte, autre
„chose que l\'accord pacifique de la prérogative royale
„et des franchises populaires.quot;
Niet altijd kon Frankrijk op zulke Voorzitters als
de beide genoemde roem dragen, en ik wil Dupin nog
eens aanhalen, om zijn, welligt niet geheel onbevangen,
oordeel mede te deelen over den man, die zijn opvol-
ger was en die gedurende de vreeselijke dagen van
Februarij 1848 den voorzittersstoel innam. Kon hij aan
Sauzet den lof niet ontnemen van een goed President
geweest te zijn in tijden van kalmte en rust, in dagen,
zooals zij toen waren, was hij, naar Dupin meende,
geenszins daarvoor berekend.
Dupin, wiens hart gloeide voor het koninklijk gezin,
kon het niet verdragen, dat Sauzet, nadat Louis
Philippe zijne kroon had nedergelegd en de Hertogin
van Orléans met den Graaf van Parijs de Verga-
dering der Afgevaardigden binnengetreden was, op
voorstel van Lamartine, even onvoorzigtig als weifel-
moedig had verklaard: „La Chambre va suspendre sa
„séance jusqu\'à ce que Madame la duchesse d\'Orléans
„et le nouveau Roi se soient retirés.quot;-) Dit betee-
1)nbsp;t. a. p. pag. 382 en 383.
2)nbsp;Mémoires de M. Dupin, tome TV. pag. 473.
-ocr page 150-kende immers niet anders dan den jongen Koning met
zijne moeder aan de deur te zetten; zulks moest hij
luide afkeuren. Hoort de woorden zelve van Dupin:
„Or, cette séance, puisque le Roi était présent, était
„en réalité me séance royale. Aucune autorité n\'était
„là supérieure à la sienne; la présidence de TAssem-
„blée, en pareille circonstance, n\'était quVne prési-
„dence d\'ordre, qui ne conférait au président aucune
„autorité sur les personnes royales en face desquelles
„il siégeait.quot;!) Hij had gewenscht, dat de Voorzitter
het voorstel als onvoegzaam en ongrondwettig had
afgeweerd.
Ook kon Dupin, wiens léus steeds geweest was
handhaving van de Wet en van het Reglement van
Orde, niet billijken, dat Sauzet, toen een der repu-
blikeinsche leden, Marie, een voorstel deed met ver-
krachting der voorschriften van het Reglement, geen
woord had gezegd en niet dadelijk tusschenbeide was
getreden: „^A l\'instant, M. le Président aurait dû
„s\'interposer. Loin de la laisser développer et de la
„mettre en délibération, le Président ne devait pas
„même la laisser Urer^) En evenmin kon hij beamen,
dat die Voorzitter, toen eene woeste menigte de ver-
gaderzaal binnenstormde en een uit den hoop de tri-
bune beklom, zich daartegen niet had verzet, noch
uitgeroepen: „Huissiers, saisissez cet homme; arra-
„chez-le de la tribune, il outrage la représentation
1)nbsp;t. a. p. pag. 474.
2)nbsp;t. a. p. pag. 483.
-ocr page 151-„nationale, dont il usurpe les droits; jetez-le hors de
„la Salle!quot; 1)
üit deze feiten, die, naar ik meen, voldoende ziülen
zijn, om het oordeel van Dupin over het presidium van
Sauzet te versterken, bemerkt men, dat de taak van
President in sommige oogenblikken verre van gemak-
kelijk, ja zeer hagchelijk is, en dat niet ieder lid,
hoe kundig ook, voor die betrekking deugt; want in
zulke gevallen wordt eene tegenwoordigheid van geest
en beleid nevens eene zeggenskracht vereischt, die
niet een ieder eigen en waarmede niet elk begaafd is.
En al is het waar, dat zulke voorvallen, als ik hier
aangehaald heb, in de Vergadering van onze Staten-
Generaal niet gevonden worden, toch zijn de debatten
soms van dien aard, dat er een krachtig President
noodig is, die nu eens door zijne welsprekendheid
voorkome, dat Vertegenwoordigers der Natie zich zoo
ver door hunne driften laten vervoeren, om elkander
tot een tweegevecht uit te dagen, dan weder met
nadruk en gezag tusschenbeide trede, wanneer leden,
die geroepen zijn, om de belangen van het vaderland
te behartigen, met persoonlijke aantijgingen den tijd
verspillen.
Dit alles te zamen genomen, ziet men, zijn de plig-
ten, die een President te vervullen heeft, velerlei. Hij
heeft ze te behartigen zoowel tegenover de Natie als
jegens de Kamer, zoowel tegenover de Ministers als
jegens den Koning.
1) t. a. p. pag. 489.
-ocr page 152-Op hem, vertegenwoordiger der Natie en tevens hoofd
der Volksvertegenwoordiging zelve, rust bij uitnemend-
heid de verpligting in het belang der Natie te waken,
dat de Grondwet in al hare deelen gehandhaafd worde;
vervolgens toe te zien, dat in de vergadering alle
plaatselijke belangen voor dat ééne, het algemeene
welzijn van den Staat, zwichten.
De pligten, die op den Voorzitter rusten tegenover
de Kamer, zijn vele. Hij moet achtgeven en als ver-
dediger optreden, dat de regten en het aanzien der
Staten-Generaal niet verkort worden; dat zaken, over
welke de wetgevende magt, waarvan de Kamer een
deel uitmaakt, gehoord moet worden, niet aan haar
worden onttrokken. Verder moet hij zorgen voor de
vrijheid van spreken en daarbij van zijne onpartijdig-
heid blijken geven door aan de eene zijde zonder
aanzien des persoons het woord te verleenen en zich
niet door deze of gene partij te laten medeslepen,
maar ook aan den anderen kant het Reglement der
Kamer te handhaven en daardoor te beletten, dat
wie ook van het aanhangig onderwerp afdwale. Hij
behoort toe te zien, dat kalmte en bezadigdheid in
de debatten heerschen, en hen, die daarvan afwijken,
door zijne woorden tot deze terug te brengen; ja hij
moet in sommige gevallen toonen de verstandigste te
zijn en te hebben „plus de logique, que l\'assemblée
„entière.quot; i) In één woord, de President moet met
alle talenten, die hij bezit, de Kamer tot zulk eene
1) t. a. p. pag. 569.
-ocr page 153-hoogte en waardigheid trachten op te voeren, dat
ieder met eerbied en bewondering op hare handelin-
gen stare.
Maar ook tegenover de Ministers bestaan pligten,
welke den Voorzitter zijn opgelegd. Neeii, hij mag
hen niet naar de oogen zien en alles wat van hen uit-
gaat goedkeuren, in de hoop welligt daardoor eerlang
eene plaats, aan hunne zijde aan de groene tafel in
te nemen. Van hen onafhankelijk moet hij, overtuigd
zijnde van het goede, dat zij beoogen, en dat hetgeen
zij voordragen tot welzijn van het Vaderland zal strek-
ken, zooveel hij vermag, hen schragen en door zijne
taai invloed op de Kamer uitoefenen.
Eindelijk heeft de President pligten te behartigen
jegens den Koning. Want even als hij voor de regten
van de Kamer moet waken, zoo ook heeft hij toe te
zien, dat aan den Koning geene regten ontweldigd
worden. En verder mag hij niet vergeten, om, zoo
dikwijls de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, en daar
de Natie op hem staart als op het hoofd der Ver-
tegenwoordiging, als haar tolk op te treden en den
Koning van hare liefde en trouw jegens hem en zijn
Huis te verzekeren.
Al is het dan, dat een President soms met groote
moeijelijkheden te kampen heeft, en dat zijne taak
veel omvattend is, niettemin zal hij, wanneer hij die
zwarigheden overwonnen heeft en met ernst en waar-
digheid zijne betrekking bekleedt, moeten erkennen,
dat zijne roeping edel en verheven is.
En als hij dan na volbragten arbeid mag aanschou-
10
-ocr page 154-wen, dat onder zijn voorzitterschap de Staten-Gene-
raal in luister zijn toegenomen, en dat met lof en
eerbied van hunne Vergadering gesproken wordt, zal
hij, even als Dupin, met fierheid kunnen verklaren:
„La Présidence de la Chambre des Députés est à mes
„yeux la première dignité de l\'État-, on ne peut que
„déchoir quand on y est parvenu.quot; \')
1) Mémoires de M. Dupin, tome III. pag. 9.
-ocr page 155-Lijst der Presidenten van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal, van het jaar 1815 tot heden.
Benoemd zijn tot het Voorzitterschap:
der huiteng. Vergad. in Sept. 1815, J. E. N. Baron van Lijn-
den van Hoevelaken,
der gewone Vergad. van 1815—1816, dezelfde.
1816—1817,nbsp;Jhr. A. C. Membrède.
1817—1818,J.nbsp;P. van Wickevoort
Crommelin.
1818—1819,nbsp;L. P. J. Burggraaf du Bus
de Gisignies.
1819—1820,nbsp;A. H. vanMarkelBouwer.
1820—1821,nbsp;Jhr. A. C. Membrède.
1821—1822,nbsp;Mr. K. Metelerkamp.
1822—1823,nbsp;Mr. P.T. Nicolaï.
1823—1824,nbsp;Jhr. S. J. Sandberg van
Essenburg.
1824—1825,nbsp;Mr. P. T. Nicolaï.
1825—1826,nbsp;Jhr. S. J. Sandberg van
Essenburg.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
der gewone Vergad. van 1826—1827, L. A. Reyphins.
id.nbsp;1827—1828, Jhr. H. M. van der Goes.
id.nbsp;1828—1829, L. A. Reyphins.
id.nbsp;1829—1830, Mr. J. Corver Hooft,
der buiteng. Vergad. in Sept. 1830, Mr. L. van Toulon.
der gewone Vergad. van 1830—1831, dezelfde.
id.nbsp;1831—1832, Jhr. Mr. H. M. A. J. van
Asch van Wijck.
id. \' 1832—1833, H. Baron ColIotd\'Escury
van Heifienoord.
id.nbsp;1833—1834, Mr. T. Sypkens.
id.nbsp;1834—1835, H. Baron Collot d\'Escury
van Heinenoord.
id.nbsp;1835—1836, Mr. H. J. Dijckmeester.
id.nbsp;1836—1837, Mr. L. C. Luzac.
id.nbsp;1837—1838, M. P. D. Baron van Syt-
zama.
id.nbsp;1838—1889, Jhr. Mr. M. W. de Jonge
van Campens Nieuwland.
id.nbsp;1839—1840, Jhr. O. van Swinderen van
Rensuma.
der dubbele Vergad. in Aug. 1840, dezelfde,
der gewone Yergad. van 1840—^1841,, Jhr. H. Backer.
id.nbsp;1841—1842, E. W. van Dam van Isselt.
id.nbsp;1842—1843, Jhr. Mr. D. T. Gevers van
Endegeest.
id.nbsp;1843—1844, Mr. J.L.A.Luyben.nbsp;;
id.nbsp;1844—1845, Jhr. Mr. P. van Akerlaken,
id.nbsp;1845—1846, Mr. G. I. Bruce.
id.nbsp;1846—1847, dezelfde.nbsp;|
id.nbsp;1847—1848, Jhr. W. Boreel van Hoge-
landen.
-ocr page 157-der dubbele Vergad. in Sept. 1848, Jhr. W. Boreel van Hoge-
landen.
der gewone Vergad. van 1848—Febr. 1849, dezelfde.
id.nbsp;Febr.—Sept. 1849, Mr. J. K. Baron van
Goltstein.
id.nbsp;1849—1850, dezelfde,
id.nbsp;1850—1851, Mr. A. J. Duymaer van
Twist,\') en den 21=quot;^«»
Febr. 1851, Jhr. W. Bo-
reel van Hogelanden.
id.nbsp;1851—1852, Jhr. W. Boreel van Hoge-
landen.
id.nbsp;1852—April 1853, Mr. W. H. Dullert.
der buiteng. Vergad. van Junij—Sept. 1853, Jhr. Boreel van
Hogelanden.
der gewone Vergad. van 1853—1854, dezelfde.
id.nbsp;1854—1855, dezelfde,
id.nbsp;1855—1856, Jhr. Mr. D. T. Gevers van
Endegeest.
id.nbsp;1856—1857, Mr. J. K. Baron van Golt-
stein.
id.nbsp;1857—1858, Mr. J. K. Baron van Golt-
stein,\') en den
April 1858, quot;W. A. Baron
Schimmelpenninck van
der Oije.
1)nbsp;Deze is bij Kon. Besluit \\ran den 21»ten Jan. 1851, N°. 66, benoemd
tot Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië. (Staats-Courant van 23
Jan. 1851).
2)nbsp;Deze is bij Kon. Besluit van den 12den Maart 1858, N°. 04,
benoemd tot Minister van Buitenlandsche Zaken. (Staats-Courant van
14 Maart 1856).
der gewoneVergad. van 1858—1859, Mr. G. C. J. vanReenen.
id.nbsp;1859—1860, dezelfde,
id.nbsp;1860—1861, dezelfde. ^
id.nbsp;1861—1862, dezelfde,
id.nbsp;1862—1863, dezelfde,
id.nbsp;1863—1864, dezelfde,
id.nbsp;1864—1865, dezelfde.
-ocr page 159-Bijlage B.
Lijst der Presidenten van de Eerste Kamer der Staten-
Generaal, van het jaar 1815 tot heden.
Benoemd zijn tot het Voorzitterschap:
der huiteng. Vergad. in Sept. 1815, C. I. P. Graaf de Thiennes
de Lomhize.
der gewone Vergad. van 1815—1816, dezelfde.
id.nbsp;1816—1817, dezelfde.
id.nbsp;1817—1818, dezelfde.
id.nbsp;1818—-1819, W. F. BaronRoëll.
id.nbsp;1819—1820, C. L P. Graaf de Thiennes
de Lomhize.
id.nbsp;1820—1821, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1821—1822, C. I. P. Graaf de Thiennes
de Lomhize.
id.nbsp;1822—1823, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1823—1824, C. I. P. Graaf de Thiennes
de Lomhize.
id.nbsp;1824—1825, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1825—1826, C. L P. Graaf de Thiennes
de Lomhize.
-ocr page 160-der gewone Vergad. van 1826—1827, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1827—1828, C. I. P. Graaf de Thieunes
de Lombize.
id.nbsp;1828—1829, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1829—1830, G. L P. Graaf de Tliiennes
de Lombize.
der buiteng. Vergad. in Sept. 1880, C. A. Prins de Gavre.
der gewone Vergad. van 1830-1881, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1831—1882, dezelfde,
id.nbsp;1832—1833, W. F. Graaf van Eeede.
id.nbsp;1833—1834, W. F. Baron Roëll.
id.nbsp;1834—1835,W. F. Baron Roëll\') en
den iC^n Jan. 1835, W.
F. Graaf van Reede.
id.nbsp;1835—1836, W. F. Graaf van Reede.
id.nbsp;1836—1837, dezelfde,
id.nbsp;1837—1838, dezelfde,
id.nbsp;1838—1839, Mr. A. van Gennep,
id.nbsp;1839—1840, dezelfde,
der buiteng. Vergad. in Aug. 1840, dezelfde,
der gewone Vergad. van 1840—1841, dezelfde,
id.nbsp;1841—1842, dezelfde,
id.nbsp;1842—1843, dezelfde,
id.nbsp;1843—1844, dezelfde,
id.nbsp;1844—1845, dezelfde,
id.nbsp;1845—1846, H.R. Trip.
id.nbsp;1846—1847, dezelfde,
id.nbsp;1847—1848, dezelfde,
id.nbsp;1848—Febr. 1849, dezelfde.
1) Deze is de„ 3de. Ja„. 1836 overleden. (Staate-Conrant, 6 .Tan.
loo5).
der gewone Vergad. van Febr.—Sept. 1849 , L. G. A. Graaf van
Limburg Stirum.
id.nbsp;1849—1850, dezelfde,
id.nbsp;1850—1851, D. Blankenheym.
id.nbsp;1851—1852, Mr. J. C. Martens van Se-
venhoven.
id.nbsp;1852—April 1853, Mr. J. A. Philipse.
der buiteng. Vergad. van Junij—Sept. 1853, dezelfde,
der gewone Vergad. van 1853—1854, dezelfde.
id.nbsp;1854—1855, dezelfde,
id.nbsp;1855—1856, dezelfde,
id.nbsp;1856—1857, dezelfde,
id.nbsp;1857—1858, dezelfde,
id.nbsp;1858—1859, dezelfde,
id.nbsp;1859—1860, dezelfde,
id.nbsp;1860—1861, dezelfde,
id.nbsp;1861—1862, dezelfde,
id.nbsp;1862—1863, dezelfde,
id.nbsp;1863—1864, dezelfde,
id.nbsp;1864—1865, dezelfde.
-ocr page 162-■m:
.\'m- \'-\'Ï\'-
I
Antichresis rei non oppignoratae fieri potest.
II.
Procurator, qui rem ex mandato tradidit, ignorans
earn suam esse, dominium non amittit.
Wanneer de echtgenooten bij huwelijksche voorwaar-
den, zoowel de gemeenschap van goederen, als die
van winst en verlies, hebben uitgesloten, mag men
hieruit niet afleiden, dat zij in gemeenschap van
vruchten en inkomsten getrouwd zijn.
IV.
Het woord „schuldvernieuwingquot; in Art. 1155 B. W.
-ocr page 164-moet in eene andere beteekenis worden opgevat dan
in Art. 1449.
V.
Door de huurovereenkomst wordt geen zakelijk regt
gevestigd.
VI.
Onder den verkoop van zeeschepen in Art. 312 K. H.
bedoeld, is niet begrepen de geregtelijke verkoop.
VIL
Om definitive surseance te kunnen verkrijgen, moet
men vooraf de provisionele surseance gevraagd hebben.
VIII.
Verklaart de regter zich ex oiRcio ratione materiae
onbevoegd, dan moet de eischer in de kosten worden
veroordeeld. Wanneer echter dit vonnis in appel wordt
vernietigd, moeten de kosten gereserveerd worden,
indien de geïntimeerde de uitspraak des eersten reg-
ters niet heeft verdedigd.
IX.
Art. 358 Code Pénal „individu décédéquot; is niet te
verstaan van een doodgeboren kind.
107
X.
Het is niet te billijken, als regel aan te nemen,
den uitdager tot het tweegevecht zwaarder te straffen
dan den uitgedaagde.
XI.
Het verdient geene goedkeuring, het stelsel der
Gezantschappen te laten vervallen, en daarvoor eene
uitbreiding onzer consulaire betrekkingen in de plaats
te stellen.
XH.
Het is verkieslijk, dat de Ministers niet tevens leden
zijn van de Staten-Generaal.
XIH.
Het geven van subsidiën van staatswege voor schouw-
burgen of concerten is af te keuren.
XIV.
Het is in het belang, zoowel van pachters, als van
eigenaars, dat de huurcontracten voor langen tijd
worden aangegaan.
■■M
r. ..
1
T V,
- \'
■ ....... ... . .....,
«jc.-
\'rC
YEßBETEEINGEN.
ßl. 86, regel 32, staat: § 3. 1830—1848. Lees: % 3. 1830—1848.
» 104, „ 4, „ onderling zaken met elkander. Zee«.■ onderling
zaken.
„106, „ 5, „ Reglement yan Orde. Lees: Reglementen van
Orde.
-ocr page 168-