-ocr page 1-

-ocr page 2-
-ocr page 3-

amp;

Zs^éL-^v-i A-ï^Jut........U ........

0(f^__ C^k^^c.

/Wo- W

Ju X^vf7^ CÓL.

lS£/i^x Ajl y/óI^-tAyi^--^(rcrzn ^4/he^b*

*4- ÊÊ^_ 2a_ ---

2^gt;, 6lt;i^v J-amp;^zr -£-

.jéLa^Z. ^ üdAn y?Zlt;sri^Jl4/-»\'Tri^l^n^^L TA^T^ (\'fVf

\'zl-

CZX^

/7 ej^ö csti~(u/ ogt;j^uJi^h

-C^-Méd/. o^C,eje~./ IxJ-e^-e^).

$}4L£yi^ Ai lt;\' /2^-L1^ ^ \'Tto- lt;5lt;-ö^a Ojn.fi£^^^ d--amp;7lt;s~y\'-4 2AA^x OAti_ ^^ Y^- \'f fS* ££_ ~

(^// ^ \'Irrrrrt cAe_ li^-e^i^z^-

-ocr page 4-

i

2^^L y Zlt;J~£^amp;- \' ■£*--* (yb^ 7J^\'Ï /^ lt;?! ?™^lt;?-- J?£^Cje.__^

^ /7L ^

- amp;lt;^q £/c~y -*-? ^

~ At_^ ^

/

s/f:»i

-ocr page 5-

-

gt; *

fin^../éL£.

ZzéV^L-e

-ocr page 6-
-ocr page 7-

-----

O^rzO

I! LUSTRUMFEESTEN oU

Q?-

VAN M ET

Overgedrukt uit hot „Algemeen Nederl, Studenten-Weekblad Minervaquot; van Woensdag 28 September 1881, No. \'3,\'.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT U T R C C H ï.

LEIDEN, E. J. BRILL. 1881.

-ocr page 8-

Horkd nikker ij \\:iii Iv .1, HHILii, l.citlcn.

-ocr page 9-

DE LUSTRIJiVl FEESTI3N

VAN JlET

TlvECIITSCllE STUDENTENCORPS.

De hiatste dagen der zonnige Junimaand naderden. Met loomen tred ging de tijd voorbij, als dreef hij den spot met het ongeduldig verlangen, dat zich van zoovelen had meester gemaakt, die droomden van toekomstig genot, van dagen rijk aan ongekende vreugde en jool. Dagen waarin ons \'t bloed sneller door de aderen bruischt en het een onwaardeerbaar voorrecht is, een jong studentenhart in de borst te mogen dragen, een hart, dat behoefte heeft aan vreugde en onstuimig klopt voor alles wat aan deze behoefte een volkomen bevrediging schenken wil. Dagen, waarin wij doof zijn voor de stemme der wetenschap en wij met onverschilligen trots opzien naar de daken, waaronder wij in andere tijden gezeten waren, om te luisteren naar de gulden woorden der wijsheid, ons toevloeiende van professorale lippen. Met ruwe hand verbreken wij de ketenen, waarmede Minerva ons aan hare altaren gebonden hield. „Vrijheid, Blijheidquot; is in aller oog te lezen en van één groot levensbeginsel zijn alle doordrongen: geniet en doe ook anderen genieten.

Dagen, overschoone dagen! met langzamen vleugelslag zijt ge tot ons gekomen, in pijlsnellen vaart zijt ge voorbijgegaan en .... wat hebt ge ons gelaten? Herrinneringen, heerlijke herinneringen aan tijden waarin wij ons overgelukkig gevoelden, waarin wij met volle teugen gedronken hebben uit den

-ocr page 10-

beker der vreugde, waarin wij genoten hebben zooals een student slechts éénmaal genieten kan. Ziet! gij zijt heengegaan; voorbij! voor altijd, maar de nagalm van al het edele, schoone en goede dat gij ons te genieten gaaft, klinkt ons nog telkens en telkens weder tegen, hij zal ons bijblijven, hij sterft nimmer.

Voordat de feesttenen ons elders zullen lokken , noodigen wij u uit, geachte Lezer! om met ons aan den morgen van 2Ó Juni een wandeling te maken door Utrechts meest bezochte wijken.

\'t Is warm buiten. Wij gevoelen dat de dagvorst reeds sinds eenige uren zijn rijk boven den horizon heeft verplaatst; met een dankbaar oog zien wij op tot zijn troon en begroeten in hem een der eerstgenoodigden op ons feest. Want vreugde zal er heerschen binnen de wallen der oude veste van het Sticht. Vreugde zal de muzenzonen bezielen nu zij het 245-jarig bestaan vieren hunner geliefde Alma Mater. En zouden de feesttonen alleen voor hen weerklinken? neen! ook Utrechts burgerij zal in feestdosch tot hen komen en mede opgaan tot den tempel der vreugde; zij zullen hun feestlied paren aan den jubeltoon, welke opstijgt uit de vrije borst der kinderen van Pallas Athene.

Utrechts burgerij deelt in ons feest. Dat zegt ons het dundoek en de golvende wimpels, welke in iedere straat, in groote menigte ons toewuiven. Wij begroeten in iedere vlag het uiterlijk kenteeken der vreugde, welke er woonde in \'t hart van hem, die haar banen ontplooide.

Utrechts burgerij deelt in ons feest. Daarvan zijn wij overtuigd , wanneer wij ons oog laten gaan langs de bevallige guirlandes van jeugdig groen en frissche bloemen, welke met kwistige hand en op smaakvolle wijze aangebracht, de woningen een recht feestelijk aanzien geven en den voorbijganger dwingen met langzame schreden zijn weg te vervolgen. Utrechts burgerij viert feest. Staat maar even stil. Daar nadert ons een bende van Utrechts veelbelovende jeugd. In gesloten ge-

-ocr page 11-

lederen rukken zij zingende en joelende ons voorbij en hun répertoire — anders zoo rijk aan uitgezochte liederen — telt nu slechts één nummer, dat telkens en telkens weder aangeheven, de stad van ons „loquot; doet weerklinken. En al is hun woordenkeus minder gelukkig, de klanken zijn duidelijk genoeg. Met een glimlach staren wij „Hildebrands lievelingenquot; na, en hun gezang schijnt ons tie tolk te zijn van vlaggen, bloemen en kransen. Een woord van wanne hulde dan gebracht aan diezelfde burgerij en den wensch herhaald; Utrecht! blijf uwe Academie eeren; heb haar zonen lief en gij zult voortleven in dankbare herinnering bij allen die eens binnen uwe muren zich gelaafd hebben aan de bron der wijsheid.

Van de nok van het raadhuis was de wapperende vlag het openlijk blijk van de deelneming der stedelijke regeering, en van den hoogsten top van „Neêrlands hoogsten torenquot; verkondigde eveneens de driekleur, maar sterker nog de bijna onmetelijke oranje-wimpel, wijd in den omtrek den aanvang der feestelijkheden.

MAANDAG, 27 Juni.

Terwijl spoortrein op spoortrein steeds nieuwe scharen van lustrumvierders of belangstellenden uit de verschillende deelen des lands aanvoerde, rustten de studenten zich toe om den reünisten een statelijke en tegelijk vroolijke inhaling te bereiden. In den kloostergang van den Dom werd de volgorde der banieren bepaald, en even na twaalf stroomden de vertegenwoordigers van corps, faculteiten, gezelschappen en corporaties in bonte menigte naar buiten. Een plechtig Io-Vivat ontving hen daar en gaandeweg sloten zich de leden van het corps achter hun representanten of afgevaardigden aan. Een tweede muziekcorps sloot den stoet.

Op het plein voor het station van den Rijnspoorweg gekomen, hield men eenigen tijd stil, terwijl de Senaat zich in het gebouw begaf om de reünisten voorioopig te begroeten. Klokslag één stelde de stoet zich opnieuw in beweging. Een schaar van oud-senatoren voegde zich onmiddellijk achter den senaat.

-ocr page 12-

()

door wiens leden de banieren van Academie en Corps werden gedragen; dan volgde de groote menigte van reünisten, die voor dit feest waren overgekomen en wier krachten het toelieten dezen tocht mede te maken. De banieren der faculteiten, door de vertegenwoordigers gedragen en geëscorteerd, gingen vervolgens aan de vaandels of standaards der gezelschappen vooraf, en de leden van het corps besloten ook nu, als zooeven, den thans zeker verdubbelden trein. Voorzeker, een vroolijk aanzien had die optocht, door helder weder, althans aanvankelijk, begunstigd; het geleek een zegetocht, zooals daar de tegenwoordige academische jongelingschap haar vereerde en beminde voorgangers door de straten rondvoerde van die ook dezen nog zoo welbekende stad.

Eindelijk, te ruim twee uren, was het doel bereikt. Het Groot Auditorium, waarheen men zich had begeven om uit den mond van den Rector van het corps den welkomst- en feestgroet te hooren, kon ternauwernood allen bevatten; alle doorgangen werden bezet; van elke gelegenheid tot zitten partij getrokken. Op de tribune gaf de aanwezigheid van enkele dames blijk van de belangstelling ook der Utrechtsche schoonen.

Een vroolijk Io-Vivat, aangeheven door de muziek vóór den ingang, begroette ook thans weder de aanwezigen, en werd staande aangehoord. Plotseling ging de woelige drukte in volkomen stilte over. De Senatus Veteranorum had de zaal betreden en zijn Rector den kansel beklommen. Naeenige oogenblikken van gespannen verwachting, verhief hij zijn stem, en sprak voor de even gespannen aandacht der verzamelde menigte krachtig, vol geestdrift en gloed de volgende rede uit:

„Mijne Heeren, Leden en Oudleden van het Utrechtsch Studentencorps, en verder gij allen die deze plechtigheid met uwe tegenwoordigheid vereert:

Waarde Feestgenooten!

Nauwelijks heeft een blijde Junizon Utrecht\'s oude veste heden beschenen; nauwelijks heeft een vroolijk lo Vivat een

-ocr page 13-

7

; snaar in onze harten doen trillen, die ons met dubbele vreugde bezielt; nauwelijks heeft het Utrechtsch Studentencorps, aan zijne oude tradities getrouw, zijn oudere broeders, kweeke-lingen der Utrechtsche Hoogeschool, de stad onzer inwoning ; binnengeleid, of de eerste plek, waarnaar wij onze schreden 5 wenden is deze tempel der wetenschap, en het eerste woord \' dat tot U wordt gesproken, is een blijde feestgroet, dien ik - namens onze Alma Mater U breng.

En is het wel wonder, M. H.? De oude bisschopstad is heden met vlaggen en wimpels versierd, want haar Hoogeschool viert het feest van haar 245-jarig bestaan.

Het is een tweetal jaren geleden dat een onzer geachtste hoogleeraren deze catheder beklom. Een welsprekend woord werd toen tot hen gesproken, die voor het eerst in deze gerestaureerde Uniezaal den dies onzer Academie herdachten.

„Welke herinneringenquot;, riep hij ons toe, „die door geen enkele andere thans worden verdrongen, wekt deze zaal bij ons op, wanneer de gedachte bij ons levendig wordt, dat binnen haar middeleeuvvsche wanden nu 300 jaren geleden, de Unie geteekend en de nieuwe Nederlandsche staat werd gesticht\'\'. Maar zoo hij, met hoeveel meer recht mag ik thans van herinneringen gewagen, wien de groote eer mag te beurt vallen van deze plaats, van waar gij gewoon zijt enkel de / achtbre stem der wetenschap te hooren klinken, eveneens voor ; het eerst binnen deze plechtige muren, waar door de vaardige hand van den bouwmeester de kunst van het verleden met de wetenschap van het heden is gepaard, een feestgroet te brengen namens eene oude instelling, die met de geschiedenis ; van ons vaderland nauw is verbonden, en die heden haar ) jubelfeest viert. O, indien ik thans een wensch had te uiten, / dan ware het dat ik de gave der welsprekenheid had. en dat lt;! ik in de schoonste bewoordingen weer mocht geven wat er thans omgaat in uw en mijn gemoed; maar daarom niettemin al is het clan ook op zwakke wijze gebracht; ontvangt toch ^ uit mijnen mond den innig geineenden groet:

-ocr page 14-

8

Wcest mij welkom te dezer plaatse, driewerf welkom op het feest van Utrechts Hoogeschool.

Veel is er weder veranderd, sinds het laatste lustrum, zoo luisterrijk herdacht, een feestvierende menigte, hier zag ver-eenigd. Een wet op het Hooger Onderwijs, toen reeds veel malen besproken, behoort thans niet meer tot de dingen die komen zullen, maar is nu daar en heeft haar invloed in alle deelen van onze kleine maatschappij zeer merkbaar doen gelden.

„Hoe of zij werktquot;; geen onbevoegder beoordeelaar zeker dan ik, maar dit weet ik wel, M. H., dat door haar onze oude Academie in Rijksuniversiteit is veranderd, en dat zij niet rekenende met het conservatieve beginsel, door een Utrechtsch student steeds gehuldigd, ons tradities heeft ontnomen, die nauw met ons leven waren samengegroeid.

Doch onder hare bedeeling is de grootheid onzer Hooge-geschool toch geenszins verminderd. Wel zijn ons mannen ontvallen, die de banier der wetenschap hoog hielden, en die wij om hun wijsheid en talent bewonderden, en thans nog bij een terugblik op de vervlogene jaren een dankbare hulde willen brengen; maar hunne plaatsen zijn door jonger krachten met eere ingenomen, en slaan wij onze inrichting aandachtig gade, dan zien wij de rij der priesters in dezen tempel der wetenschap bijkans verdubbeld.

En wat de kweekelingen aangaat. Een geheel ander geslacht heeft het oude verdrongen. De meesten, door U voor vijf jaren hier ontmoet, ziju reeds tot mannen voor de wetenschap en de maatschappij gevormd, en doen reeds winsten met de kunde die zij zich hier hebben verworven. Maar door een niet minder aantal dan toen wordt gij heden met blijdschap begroet en wordt dankbaar het feest onzer dierbre Alma Mater gevierd. De strijd op kerkelijk en staatkundig gebied, die daar buiten zoo dikwijls niet tweespalt en vijandschap dreigde, heeft de fondamenten van onze Alma Mater nog geenszins doen wankelen en met eenvoud op het gelaat houdt zij de vaan van wetenschap en vooruitgang steeds nog omklemd.

Neen, nog staat zij daar, die oude Academie in het grijze

-ocr page 15-

9

verleden geboren maar met jeugdige gloed als bezield. Een beginsel wordt nog steeds door haar gehuldigd. Een strijd voor wetenschap en kennis gevoerd. En als zedelijke kracht onzer natie heeft zij in ons vaderland hare plaats met eere behouden.

Viert dan vrij feest, Utrechts ingezetenen! Ontplooi vrij uw vlag van uwen grijzen dom! Uw Hoogeschool is in bloei nog geenszins verminderd. Zij is nog steeds uw sieraad, uw steun, en uw kracht.

Is het mijn plicht namens onze Academie U een feestgroet te brengen, niet minder aangenaam en vereerend is de taak die thans door mij zal worden vervuld.

Evenals in het oude Rome de zegevierende imperator jubelend de stad der zeven heuvelen werd binnengeleid, omdat zijne krachtige legioenen nieuwe lauweren hebben ingeoogst en aan de toen bekende wereld hadden getoond welk een kracht er van den romeinschen adelaar uitging, met evenveel geestdrift bezield, hebben wij U zoo even in grooten getale hierheen gevoerd, oud-studenten der Utrechtsche Hoogeschool, die reeds op allerlei gebied in de maatschappij hebt getoond welk een kracht van onze Alma Mater uitgaat en welk een koesterende warmte haar Sol justitiae heinde en ver verspreidt.

Voorzeker, M. H. een der schoonste momenten der eervolle waardigheid, door mij eenige maanden geleden, juist met het oog op dezen dag niet dan met aarzeling aanvaard, beleef ik thans, nu ik uit naam van dat Corps, dat ik nu, meer dan ooit, trotsch ben te vertegenwoordigen, U een hartelijk geineenden welkomstgroet heb te brengen binnen de muren van onze oude Academiestad.

Weest mij gegroet, gij die uit alle oorden en plaatsen te za-men gevloeid, er prijs op hebt gesteld met ons ook uwe eerbiedige hulde te leggen aan de voeten onze dierbare Alma Mater. Uwe tegenwoordigheid hier wordt door het U. S. C. zeer gewaardeerd en wij roepen U een woord van dank toe, dat zoo velen naar onze roepstem hebben willen hooren. Want daarin ligt voor ons een groote beteekenis. Gij toch ,

-ocr page 16-

10

gij weet het even goed als wij zeiven, liet studentenleven heeft zijne illusies, en het is goed, dat het zoo is, want niet ten onrechte wordt deze tijd dikwerf de gelukkigste en de onbezorgdste van ons leven genoemd. Maar hoe dikwijls geschiedt het niet dat de schoonste illusie onzer jeugd heeft moeten plaats maken voor de hardste realiteit, en dat liet heerlijkst ideaal voor de werkelijkheid als in rook moet vervliegen. Maar M. H. Uwe tegenwoordigheid hier en de vreugde waarmede uwe harten zijn vervuld bewijst ons ten volle dat aan het vrije, onbezorgde studentenleven dat wij thans zoo dankbaar genieten, niet de naam van illusie, maar van werkelijkheid moet worden gegeven, en dat de herinnering daaraan door tijd of verren afstand niet wordt verdrongen 1

Ik zie er onder U, die sinds lang onze Hoogeschool hebben verlaten, en die thans in raadskamer of vergaderzaal op kerkelijk of wetenschappelijk gebied eene eereplaats bekleedende, onze Academie eer aandoen en haar thans niet hebben willen vergeten. Weest mij van harte welkom. Uwe tegenwoordigheid hier stellen wij niet het m i n s t op prijs.

Ik zie er velen onder U, die nog kort geleden tot de onzen behoorden en die pas de groote maatschappij zijn binnengegaan. Met vreugde zien wij U in ons midden terug, en het is ons, als ol gij ons nooit hadt verlaten.

Maar wie gij ook zijt, zegt het mij vrij uit, doet het U niet goed, nog eenmaal onze vreugde te deelen en met ons student te zijn in den vollen zin van het woord?

Maar, kan ik de gedachte van enkelen Uwer raden, dan werpen sommigen Uwer thans een blik in het rond en zoeken te vergeefs naar een vriend of bekende, wiens beeld bij dc gedachte aan Uw academieleven als van zelf voor Uwen geest zich vertoont, en werpt hun gemis thans een schaduw op uwe feestvreugde.

Langzaam gaan zij in Uwe gedachten voorbij al die trouwe vrienden, al die gelukkige oogenblikken in vroegere jaren met hen gesleten, al die mannen door ware vriendschap aan U verbonden, mannen van verstand en vernuft en naar Uwe

-ocr page 17-

meening schier onmisbaar voor de maatschappij — maar ook voor Uw hart. Wat is er van zoo meenigeen geworden ? Helaas Uwe gelederen worden elke vijf jaren steeds dunner en de schatting die wij ook aan den genius met den omgekeerden fakkel moeten afstaan is dikwijls grievend en zwaar. Komt groeten wij thans niet diepen eerbied uit het verleden nog eenmaal die schimmen! Vergeten zullen wij hen heden niet, maar wenden wij met een traan in het oog onzen blik van hen af en roepen wij op eerbiedigen toon nog eenmaal een: „requiescant in pacequot; hun toe.

Maar waarom nog langer vertoefd bij de dooden, terwijl alles om U heen tot leven en vroolijkheid roept? Er zijn er toch nog zoo velen die gij met vreugde de hand moogt drukken. En met hen feest te vieren verjongt U immers en doet U denken aan de dagen van weleer. Laat alle zorg en leed van U varen. Grijpt de broederhand aan die wij met vreugde U reiken en viert opgewekt van geest de feesten mede ter eere van Utrechts Hoogeschool.

Wij hebben met ongeduld deze dagen verbeid, oud-leden van het U. S. C. omdat wij thans meer dan ooit verlangend zijn U te toonen, dat ons corps nog steeds hetzelfde karakter draagt en zijne eigenaardigheden van vroegere jaren niet heeft verloochend. Want wij weten het maar al te goed, er is in de laatste jaren meer dan eens niet vleiend over ons geoordeeld. Wij zouden de erfenis, door U ons vertrouwd, niet vlekkeloos hebben bewaard, wij zouden tradities en gebruiken, aan het studentenleven eigen, en U op dit oogenblik zelf nog heilig, over boord hebben geworpen en daarvoor een oud-mannen geest gehuldigd, die onverschilligheid en achteruitgang met zich voert.

Op alle die verwijtingen hopen wij deze week, M. H., niet met woorden, maar met daden, te antwoorden. Het is ons doel niet alleen te toonen dat ons corps nog leeft en levensvatbaarheid bezit, maar wat wij ons thans voor oogen stellen is niet minder dan om U te bewijzen dat het te midden onzer bevriende corpsen nog een waardige plaats bekleedt en nog

-ocr page 18-

12

steeds zulk een luister en kracht van zich doet uitgaan, als toen gij, reünisten, er leden van waart.

En al mocht het somwijlen U toegeschenen hebben, dat wij een tijdperk van onrust waren ingegaan, ik geef\'IJ de plechtige verzekering dat telkenmale wanneer het gold de eer van onzen naam, wij waarlijk wel wakker waren geschud en ons corps zijn schitterend verleden niet was vergeten.

Komt en oordeelt zelve over uwe jongere broeders! en ziet of de oude banier, U eenmaal door een flos puellarum van Utrechts veste geschonken, onbevlekt door ons is bewaard. Rondom haar geschaard wachten wij uw oordeel met kalmte over ons af!

Ik herhaal het, het U. S. C. ontvangt U heden met blijdschap. Het zal trachten uw verblijf zoo aangenaam mogelijk, en kan het zijn, onvergetelijk te doen zijn. Een gecostumeerde optocht zal morgen de straten onzer stad weer doorkruisen; eene commissie, uit ons midden gekozen, heeft zich beijverd dien optocht zoo luisterrijk, zoo historisch, zoo ordelijk mogelijk te doen zijn, en alle hare pogingen zijn door de deelnemers op buitengewone wijze gesteund. De vereenigingen in ons corps, hebben hunnen naam niet verloochend, maar als om strijd zich aangeboden om deze week al hunne krachten in te spannen om ook het hunne bij te dragen tot den luister der lustrumfeesten. En zoo koesteren wij de hoop dat deze week de uiting zal zijn van een krachtig corps; en gij, reünisten, die bij de herinnering aan uw academieleven hier heen zijt gekomen als laudato res temporis a c t i, moogt ook gij over eenige dagen als laudatores h u j u s temporis naar uwe haardsteden terugkeeren.

Maar welaan, niet langer hier vertoefd! Reeds te veel heb ik van uwe aandacht gevergd. Wij hebben hulde gebracht aan onze Alma Mater, thans wacht ons een tweede taak in den tempel der vriendschap, slechts enkele schreden van hier. Placet Hie Requiescere Musis is ons ook nog heilig. Daar met schuimende bokaal de vriendschap van vroegere jaren herdacht, en tusschen U en tusschen ons nieuwe gesloten.

-ocr page 19-

13

Welaan dc feestweek te gemoet en de eerste teugen gedronken uit den vollen beker der academievreugde.

En moge het Utrechtsch Studentencorps deze dagen dan toonen dat het zijn verleden niet is vergeten, en onze Hooge-school op nieuw een belofte van bloei afleggen voor de toekomst, en dat doen met de woorden van het koninklijk devies; „JE MMNTIENDRAlquot;.

Reeds had handgeklap hier en daar des sprekers woorden gestoord, maar nu bracht een losbarsting van toejuichingen een ten volle verdiende hulde aan de warme, schoone rede.

Velen van de toehoorders hadden zich reeds naar buiten begeven, en al tie overigen maakten aanstalten hun voorbeeld te volgen, als plotseling een man hut spreekgestoelte beklom, dien allen aan het groene lint dat hem sierde voor eenen oudsenator herkenden. Het was Dr. Fabius uit Amsterdam, die, ofschoon schroomvallig, zooals hij zeide, om hier op te treden, omdat hij meende dat zulks de taak van ouderen in jaren was, en zich verontschuldigende over zijn vrijmoedigheid, in krachtige, vurige taal de woorden van den Rector beantwoordde. Hij betuigde ons met geestdrift, dat het hem en zijn mede-réunisten waarlijk goed was hier te zijn en de oude academiestad weer te zien, goed te zien dat de oude tradities nog niet waren vergeten, en dat de academische jongelingschap nog niet was ontaard. Maar ook hij wilde ons niet langer terughouden van het brandpunt der gezelligheid, en daarom besloot hij evenzeer met een opwekking om daarheen te gaan. Met geestdrift werd zijn hartelijk woord toegejuicht.

Maar nu was de stroom niet meer te stuiten, die zich naar Placet Hic begaf. Weldra bleken dan ook en de zalen en dc tuin en de tijdelijke verandah bijna te klein om allen te bevatten. De hartelijke begroetingen van oude bekenden, aan het station begonnen en in het auditorium voortgezet, konden hier eerst ongestoord, en voor zooveel mogelijk onbelemmerd door de steeds binnendringende menigte plaats hebben, en menige hartelijke handdruk werd gewisseld. Zoo werd aan de

-ocr page 20-

14

vriendschap geofferd, maar niet geheel uitsluitend aan hare eischen voldaan; ook die van den inwendigen mensch deden zich, door het verzuim van het gewone uur, meer dan gewoonlijk gelden. Toen de allereerste behoeften waren bevredigd, en het gewoel eenigszins was bedaard, werd het nog steeds voortgaand rumoer opeens door den krachtigen hamerslag van den president der societeit, den heer den Tex Bondt, bezworen en richtten zich aller oogen op hem. „Er zijnquot; zoo ving hij aan, „er zijn dagen in het menschelijk leven, waarin het ons goed is om voor ons zeiven den tijd te doen stilstaan; dagen waarin we ons omkeeren om den door ons a(gelegden weg te overzien.quot; Hij was er van verzekerd, dat ook dezen dag de horizon van het verleden voor de oud-studenten al helderder en helderder worden zou, en een tijdsverloop van vele jaren hun toeschijnen zou als één dag. „Doemtquot;, zoo vroeg hij vervolgens, „voor uw herinnering het oude sociëteitsgebouw niet op, met zijn schoon devies in den voorgevel ? Herinnert gij u ook niet hoe moeilijk het toen voor u was, er voor te blijven stilstaan en het niet binnen te treden?quot; Hij kon niet gelooven, dat de oude liefde voor dat gebouw bij hen zou zijn uitgedoofd; hij wist zeker, dat zij in hun hart een waardige plaats daarvoor hadden opengehouden: hun talrijke opkomst gaf daar de stelligste bewijzen van. „Onvangt dan ook, op dezen dag, bij uwen terugkeer binnen de muren dezer societeit den hartelijken welkomstgroet van Placet llic, en de erkenning van hulde en warme sympathie van ons hare jongere leden.quot; Aldus besloot hij het eerste deel van zijn rede.

Vervolgens wees hij aan dat de vreugde die de jongere leden bezielde haar deugdelijke reden had, omdat hen de groote deelneming in de oude instelling verblijdde. Hoe die jongeren vereerd waren door de gelegenheid hun geschonken om feest te vieren met hen die óf het gebouw door hun krachten samengesteld, öf zijn krachten vermeerderd hadden. Vreugde heerschte binnen deze muren, nu die nog eenmaal degenen aanschouwden, die zij zoo vaak tegen het ruwe weder hadden beschut, wier vroolijken lach zij zoo menigmaal hadden weer-

-ocr page 21-

j5

]lt;aatst, van wier geheimen zij de getrouwe bewaarders waren geweest. „Indienquot;, zoo vervolgde hij met toespeling op den bekenden versregel van Hooft, „indien deze muren klappen konden, wat zouden zij u niet een aantal bladen uit uw levensboek doen opslaan en de letters er van verduidelijken die nu door den tijd cenigermate zijn uitgewischtquot; Hij herinnerde aan zoovele woorden van scherts en luim gewijd, aan al den spot, den geest, de aangename verhalen en disputen, die zij alleen nog zouden kunnen vermelden; „zij zouden beter dan wij allen, uit eigen ondervinding kunnen getuigen, dat samenleving de beste, veiligste en meest opbeurende is van alle ons bekende hartsterkingenquot;. In die samenleving meende hij den sleutel gevonden te hebben van den bloei en de fiere kracht, waarmede P. H. steeds het hoofd omhoog had durven houden. „Stroomt dan allen in grooten getale toe, en ziet hoe verheugd de dochter is, dat hare moeder het 49e lustrum kan vierenquot;. Het zou, zoo ging hij voort, die dochter goed doen de blijken van belangstelling te zien, die haar moeder ontving. En ook zij zou haar best doen om dit feest te verhoogen; zij hoopte de getuige te mogen blijven van al de wenschen, der Academie toegebracht. Nu volgde een woord van opwekking aan de oud-leden, dat voor hen P. H. nog eenmaal zoude zijn, al wat het voorheen eenmaal geweest was: de plaats om aan hun blijdschap lucht te geven, de plaats voor rust, vreugde en gezelligheid. „Waar zulks het geval is, zullen wij, leden, er trotsch op mogen zijn, deelgenooten te wezen in de door u nagelaten erfenis, en wij zullen den dag verheerlijken die ons daarvan getuige doet zijn.quot; Mocht dat zoo wezen, mocht P. H. een koesterenden gloed over het corps verspreiden, opdat de parel door dit lustrum aan de kroon van het corps gehecht, alle andere mocht overtreffen.

»Heil, driewerf heil U, H.H. Leden die zulks kunt beleven. Komt laat ons het vvaardeeren, en laat ons hen vereeren, die als onze voorgangers de gronden hebben gelegd voor den bloei onzer societeit. Drinkt allen met mij op de réunisten en wijdt hun den wensch, dat het hun nog lange moge gege-

-ocr page 22-

16

ven zijn, getuigen te wezen van den groei en de welvaart van datgene wat hun allen eenmaal zoo dierbaar was

Vol geestdrift werd de eerewijn, die thans werd rondge-schonken, onder toejuiching van de woorden door den praeses gesproken, en terwijl de muziek fanfares deed hooren, gedronken op het heil der societeit.

Nog langen tijd duurde de gezellige^ drukte, onder het genot van muziek en versterkingen voort. Maar eindelijk riep de maaltijd allen van daar, en scheidde men in het vooruitzicht elkander des avonds in Tivoli, of terzelfder plaatse, weer te zullen zien.

In Tivoli, het feestterein, waar de muziek van het 8e regiment een militair concert zou geven, verzamelde zich des avonds een groote menigte, niettegenstaande de donkere wolken , waarmede de hemel reeds sedert eenige uren bedekt was, zich thans in regen begonnen te ontlasten. Toch konden de soms vrij hevige buien de aanwezigen niet verdrijven: een aantal zocht nu en dan een wijkplaats in de zaal, maar het mee-rendeel beschutte zich met zijn regenscherm. Ofschoon dus niemand zich het genot van den avond wilde laten ontnemen, was dit toch van eenigszins dubbelzinnigen aard, en maakte de tuin, die bij de electrische verlichting als een wereld van zwarte paddestoelen scheen, een wel wat droevige vertooning.

Na afloop van het verdienstelijk concert riep de van buiten zoo schitterend verlichte, en van binnen zoo smaakvol versierde societeit haar Oudleden en Leden tot zich. De muziek deed zich hooren en een groot aantal van gezellige groepen vormde zich daar aan verschillende tafeltjes. Het aan ieder student zoo heilig lo Vivat ruischte weder binnen de wanden, en het leed niet lang of een stroom van toespraken barstte los.

De president der Societeit trad nogmaals op; nu om een groet te brengen aan de reünisten. „Leven de reünistenquot; was de kreet waarmede hij besloot, en die bij allen luidei|i instemming vond. Vervolgens nam de Rector van het corps het ijdde een hartelijken dronk aan de bevriende corp-

-ocr page 23-

17

sen. De geestdrift waarmede men zijn taai begroette, gaf blijk van de uitstekende verstandhouding tusschen de onderscheiden academiën.

Nu verhief zich de stem van eene Üud-praeses van P. H. R. M., van Dr. Teijer, die behoefte gevoelde zijn vreugd uit te spreken, dat hij den praesidialen hamer in zoo goede handen vond. Uit de toejuichingen bleek, hoezeer ieder het met hem eens was.

De heer van Reenen, Praeses van het Leidsch studentencorps trad nu op om in schoone bewoordingen der jongere zuster de betuiging van de sympathie der Leidsche Alma Mater te brengen. Zijn ambtgenoot uit Groningen, dc heer Dull, die daarna het woord kreeg, vergeleek het lustrum bij de olympische spelen, als wanneer de ouderen opgingen om de kracht en vaardigheid der jongeren te zien. Ook hij besloot met een welgemeenden dronk op onze Societeil. Nu volgde ook de Rector uit Amsterdam, de heer van Leeuwen, wiens hartelijke woorden even als die van zijn Leidsche en Groningsche collega\'s luide werden toegejuicht.

Al weder gebood de hamer van den praeses stilte; thans voor den heer Hamelberg, oud-praeses van P. H. Kort daarop voor den heer Snouck Hurgronje, Rector van het Delftsche corps Daarna nog eenmaal voorDr. Teijer; toen voorden heer Roëll, die een woord aan den heer Hamelberg, consul van de Transvaal wijdde, en een beker op het zelfstandig bewind der Trans-valers ledigde. Toen .... maar waarlijk het zoude een „onbegonnen werkquot; zijn, al de toosten, de redevoeringen, deze ernstig, gene luimig, te willen opsommen, laat staan zelfs, wedergeven; en de telkens wederkeerende bijvoeging van „verdiende toejuichingquot; of „luidruchtige begroetingquot; tot vervelens toe te herhalen. Wij sparen onzen lezers die dorre optelling, die zich toch bij het opnoemen van namen, en het aangeven van het onderwerp zou moeten bepalen, en dan nog niet eens de gedachten des sprekers eenigszins nauwkeurig zou wedergeven. Genoeg dus van deze toespraken; slechts dit eene nog, dat de rede van den Oud-rector van Doorn, door allen met het

-ocr page 24-

18

grootste genoegen en onverdeelde sympathie werd aangehoord.

Nog lang duurde het gezellig samenzijn onder het genot van muziek en goede woorden en wijn voort, totdat het velen te woelig en te druk werd, en nog slechts enkelen de feestvreugde langer bleven voortvieren.

Niemand van hen die dezen eersten feestdag hebben bijgewoond , zal ontkennen, dat de lustrumviering waardig was ingezet.

DINSDAG 28 Juni.

Bij ons ontwaken stond de zon reeds hoog aan den onbe-vvolkten, lichtblauwen hemel, en wierp met gulle hand hare goudgele stralen over „de stad der vreugde.quot; Heden zou het de feestdag xxt èfyxw zijn. Reeds van den vroegen morgen hadden treinen en stoombooten van alle oorden des lands, stroomen van feestgangers aangebracht, \'t Is een woelige drukte. Overal lachende gezichten, en van vreugde tintelende oogen; allen brandend van verlangen naar de dingen die komen zullen.

leder oogenblik groeit de menigte aan, en telkens zijn wij genoodzaakt ons door dichte drommen een weg te banen, \'t Schijnt alsof men ongevoelig is voor de warme zonnestralen en ook wij leggen ons neder bij de gedachte „Je nun man tragt was in;,n nicht andern kann,quot; en volgen de menigte, welke zich naar het feestterrein beweegt. Eene matinée was tegen één uur aangekondigd, en van verre reeds klonken ons de vroolijke tonen tegen van Coenens kapel, \'t Was de feest-marsch, ons corps opgedragen door den heer Edouard Dunkier. Evenwel niet lang zouden wij hier vertoeven, want klokslag drie uur zou de aartshertog van Oostenrijk, omringd door een stoet van edelen en trawanten zich in optocht aan het ongeduldig volk vertoonen. Zoo snel als de warmte het toelaat, verlaten wij het Park om nu eens hier, dan weer daar den stoet van gemaskerden te zien passeeren. Het arrangeeren kost den commissarissen veel moeite, en telkens wordt een gedeelte van den stoet eenige oogenblikken opgehouden wanneer

-ocr page 25-

I!)

Cramer, als een tweede Kiek, springende paarden en opstijgende ruiters op het glas gaat tooveren. Doch eindelijk is alles in orde, en het sein tot oprukken wordt gegeven; de rijdende artilleristen zetten een\' flinken marsch in, en de optocht neemt een aanvang. Zal ik mij wagen aan eene beschrijving der lange rij van gecostumeerden? Lezer! verg het niet van mij.

........„Het tafereel u te malen

Dat het geheel aan den toeschouwer bood \'k Wil niet, ik kan niet dat al hier verhalen De indruk was machtig, was a 1 te groot.quot;

Wanneer ik de volgorde van den stoet inzie, is \'t mij onmogelijk antwoord te geven op de vraag die zich natuurlijk onwillekeurig aan mij opdringt; „Waarmee zal ik beginnen, en waarmee eindigen?quot; En wanneer ik nu voor mijn geest de personen terug roep, zooals zij zich toen aan mijn oog vertoonden, dan is het mij als staarde ik in een tooverspiegel; verrukt over alles wat mijn oog bekoort, willen mij slechts deze woorden van de lippen: „Hoe wonderschoon!quot; en de duizenden, welke met mij mochten genieten van dat volmaakt schoone, zij zullen die woorden herhalen zoo dikwijls hun gedachten afdwalen in \'t verleden en zij den dag herdenken, die met gouden letteren mag gegrift worden in de annalen van U. S. C.

Evenwel, hoezeer ik ook op de clementie mijner lezers vertrouw, toch zou \'k het niet durven wagen hier den persoon onvermeld te laten, die aller oogen tot zich trok. En met recht! De heer R. F. van Heeckeren van Wassenaer als aartshertog van Oostenrijk, vormde met zijne pages en heraut een groep, die door rijkdom en pracht van costumes boven alles uitblonk. Op een fleren zwarten hengst gezeten, een zwaar verguld harnas om de leden, maakte hij onvermoeid den langen tocht mede, en overal waar zijn wapperende vederbos zich vertoonde, daar drong de menigte te zamen om hem eene stille, eerbiedige hulde te brengen. En ook wij willen hem hier een woord van lof niet onthouden voor de wijze,

-ocr page 26-

20

waarop hij zijne moeielljke taak ten einde toe heeft vervuld. Langen tijd trok alles in goede orde verder, nu en dan halt houdende om de gevulde bokaal, door vriendelijke hand aangeboden, aan de lippen te zetten. De gastheeren van dien dag zullen niet vergeten worden; onder de werking toch der felle zonnestralen wordt het voorhoofd nat, doch tong en keel worden droog, en \'t zal dan ook niemand verwonderen dat menige beker, schuimend aangeboden, niet lang schuimende bleef. De Zegewagen, die op eenigen afstand tamelijk voldeed, en de Hollandsche maagd, hulp zoekende bij \'t Germaansche rijk, moest voorstellen, slingerde hobbelend en rammelend gedurende den middag-omgang mee; doch hebben wij goed gezien dan is \'t daarbij gebleven, \'t Was een groot en hoog gevaarte, althans zijne vertikale afmeting was zóó groot, dat men den koers door de Maliebaan moest veranderen, wijl anders de Hollandsche in de arm der Germaansche maagd eene minder wenschelijke tuimeling hadden gemaakt, of zoo niet, aan de takken der breede lindenboomen waren blijven hangen, \'t Was reeds laat op den middag toen de gecostumeerden in Tivoli arriveerden. Uiterlijk schenen weinigen erg vermoeid te zijn, want vrooüjk en wel zette men zich aan den gemeen-schappelijken feestdisch neer, om gedurende de enkele uren, welke dien dag tot rust overschoten den inwendige mensch te versterken, en nieuwe krachten te verzamelen voor de zware taak, die hun nog dienzelfden avond stond te wachten. Gedurende het diner verdrong men zich in de zaal, om de prachtige kleederen, welke bij \'t schitterend gaslicht beter uitkwamen, van naderbij te beschouwen. In het park liet gedurende de pauze het muziekcorps der dd. schutterij zich hoo-ren, en \'t was bij deze gelegenheid, dat de heer A. Capadose, jur. student, voor de eerste maal de door hem vervaardigde feestmarsch dirigeerde, en toen de laatste tonen waren weggestorven, beloonde een welverdiend applaus hem voor zijne goed doorwerkte compositie. Wij, leden van het U. S. C. namen dankbaar en met vreugde aan, wat zijn muziekaal talent aan het instrument had ontlokt, en hadden wel gewild.

-ocr page 27-

21

(lat men ons meer had gesteund, waar wij met handen en voeten eere brachten, wien eere toekwam. Den heer Capadose zij hier nogmaals verzekerd, dat wij allen zijn arbeid ten hoogste apprecieeren. Doch keeren wij naar de feestzaal terug, \'t Diner is afgeloopen; dit getuigen niet alleen de ledige schotels, ook de zitplaatsen zijn reeds gedeeltelijk verlaten. Hier en daar merkt men nog een enkele „naproever\'\' op, die \'t zonde vindt zijn hallvolle flesch niet leeg te drinken. De meesten maken zich voor eene nieuwe tocht gereed. Helmen worden weer opgezet, degens aangegespt, als goldt het hier niet eene in alle opzichten vreedzame intocht; maar als moest een bloedig steekspel plaats hebben, waarbij menige speer zou gebroken worden. De meesten hebben reeds de zaal verlaten, als eene schetterende trompet het „verzamelenquot; doet hooren. Het park stroomt ledig; want allen willen getuige zijn van den nachtelijken ommegang, en nauwelijks is alles in orde, ol onder een daverend lo vivat zet tie stoet zich in beweging.

Vreesden wij niet in herhaling te zullen vervallen, wij zouden als vroeger ook hier weer getuigen: Utrecht\'s burgerij viert ons feest mede. Ieder huis is min of meer geillumineerd, elke straat biedt een zee van gloed en kleuren en aan menigen gevel leest men in vlammend schrift de heilbede: Vivat Academia. En als ware het licht van lampions en gas nog niet voldoende, overal waar de stoet zich bewoog werd bengaalsch vuur ontstoken, welks kleuren wisseling een betooverend effect maakte op paarden en ruiters. De orde welke des voormiddags zoo langen tijd flink was gehandhaafd, viel nergens meer te bespeuren en tegen middernacht waren het nu eens troepjes vroolijke anonymi — sommigen met hunne respectieve vrijsters of ega\'s aan den arm — welke ons voorbijslenterden; dan weer een es-cadron artilleristen en gemaskerden, die ons in vliegenden ren passeerden, als of men voor een nachtelijke overrompeling bevreesd was. Ik kan dan ook niet gelooven dat de vóóraf bepaalde weg geheel gevolgd is, doch____ \'t was ook mooi

genoeg. Wat \'s middags niet te bemerken viel; nu droeg ieders gelaat de duidelijke sporen van afgematheid en vermoeiende

-ocr page 28-

\'22

inspanning. Gelukkig voor dezen dat P. H. hare deuren wijd had opengesteld, want in minder dan geen tijd waren de plaatsen in en buiten de kroeg door reünisten en studenten bezet. Velen verkozen een kalm, koel plekje onder de verandah boven een plaatsje te midden van tuimelende glazen, flesschen, stoelen en..., menschen. \'t Ging er gezellig, jolig toe. \'tWas een hurry waarbij de H.H van den Poolschen landdag elkaar zeker verbaasd zouden hebben aangekeken. Onophoudelijk klonk de bel van den praeses en menigeen, zijn laatste krachten inspannende, brulde om stilte. Stil zijn? ja! eer laat de Niagara zijn wateren druppel voor druppel in den steilen afgrond vallen. Stil zijn?.... ja! dat wilde een réunist ook en toen hij merkte dat zijn geroep was als de vox clamantis, gaf hij zijn over-kropt gemoed, zeker niet weinig geassisteerd door zijn over-kropte maag, lucht, door met opgeheven vuisten en een vervaarlijke basstem als een waanzinnige te schreeuwen: „smeerlappen ben julliequot;. Een veelstemmig „lang leve ons réunistjequot; deed hem knarsetandend op zijn stoel terugzinken om ... . vooreerst niet weer op het tooneel te verschijnen.

Stil zijn?.... ja! \'k herinner mij een oogenblik dat de storm even bedaarde, \'t Was toen een der oud-gediende muzenzonen een dronk instelde op den aartshertog, welke dien avond (en \'t was helaas ook de éenige avond) in ons midden verkeerde. Evenwel, wat zal ik meer van deze dol-amusante kroegjool vertellen. Zij, die nooit een studenten-societeit zijn binnengetreden, wanneer daar feestgevierd werd en toch dit blad zullen lezen, zouden mij of van onwaarheid, of van overdrijving beschuldigen. En gij! overige lezers, weet wel dat Klikspaans pen niet de mijne is.

Toch kan ik dit avond-verslag niet eindigen zonder der kroegcommissie alle hulde te hebben gebracht, èn voorde wijze waarop zij te midden van dit onstuimig samenzijn , zich van hare plichten heeft gekweten, en voor de goede zorgen besteed aan de decoratie der kroeg. Honderden lampions hulden het gansche gebouw en den tuin in een zee van licht en daarbinnen was de versiering schooner dan wij hadden

-ocr page 29-

23

durven hopen. Geen wonder dus dat men noodc van vrienden, muziek en flesschen kon scheiden, voordat de zon een aanmerkelijke hoogte had bereikt en met hare vroolijke stralen den werkman u i t en ons i n bed joeg.

WOENSDAG, 29 Juni.

Woensdag den negen-en-twintigsten Juni, zou, terwijl buiten de muziek van het derde regiment hussaren een schoon programma afspeelde, zijne Keizerlijke Hoogheid, Matthias, Aarts-hertog van Oostenrijk een plechtige receptie houden. Ongeveer half drie reed hij in zijn rijtuig, voorafgegaan en gevolgd door de voornaamste personages uit zijn hofstoet het feestterrein op, terwijl de muziek het Oostenrijksche volkslied speelde. Twee malen reed de stoet rond, en toen allen waren afgestegen vormden de gezamenlijke gecostumeerden de groep, die sedert in welgeslaagd pjotographie in den handel is, maar toen met haar natuurlijke kleuren een schoon gezicht opleverde.

Eenige oogenblikken later ving de „courquot; aan. Voor de deur van de parkzaal verdrong men zich om de eerste te kunnen zijn; maar door de goede zorgen der heeren orde-com-missarissen bepaalde het gedrang zich tot het portaal, en betrad niemand vóór het rechte oogenblik de met vaandels en groen versierde zaal.

Daar stond tegenover het orkest de troon opgericht, die in een verhevenheid van drie treden bestond, waarop een zware eikenhouten zetel en tafel op een zwaar tapijt voor den vorst gereed stonden. Op zijde van dien zetel ver,lieven zich piëdestals waarop de wapens van Brussel en Utrecht prijkten, door gouden leeuwen gehouden. Tot op de piëdestals daalden de-zware roode gordijnen af, die boven den troon een rond baldaquin vormden, in vakken afgedeeld door gouden koorden, die weder in kwasten langs de gordijnen afhingen. Vooraan in de vergulde lijst van den hemel was het wapen van Oostenrijk aangebracht en daarboven de Orde van het Gulden

-ocr page 30-

\'24

Vlies. De troonhemel werd door een gouden keizerskroon in het midden gedekt.

Links en rechts van liet voetkleed dat den weg naar den troon als aanwees stonden, niet ver van den hertog, de pages twee aan twee geschaard, om aan de dames gele of roode rozen aan te bieden en aan sommigen onder de heeren een afslag te vereeren van den gedenkpenning, die een bronzen vergrooting was van den in 1578 ter eere van de komst van Matthias geslagenen. Hoe toevallig dat ook juist dezer dagen, en dat nog sedert zoo kort en zoo geheel onverwacht, een staartster aan den hemel kwam schitteren: immers zoo was de komeet op de eene zijde der medaille óók nu zoo gepast. Maar aan het randschrift daarom heen, Offensi. Numinis. Ast rum. (waarbij trouwens het jaartal 1578 gevoegd is), geloofde nu vvel niemand; althans niet aan den toorn van Helios, die èn als hemellichaam, èn als Apollo, door zonneschijn en muziek de klaarste bewijzen gaf dat hij de feestvreugde wilde begunstigen. Op de keerzijde bespeurt men een figuur die een quadriga in de wolken ment, met het, slechts wat het jaartal betreft eenigszins gewijzigde randschrift; Spem. Adfert. Mathias. 1881.

Tot nabij den troon genaderd, en na uil de beleefde handen der vlugge pages het gracieus geschenk te hebben ontvangen, negen de paren voor den Aartshertog, die hen waardig groette, en verwijderden zich daarop naar links in den tuin. Het getal der paren die hun opwachting bij Z. K. H. maakten ook maar te schatten, durven wij niet wagen, maar het heeft ongetwijfeld esnige honderden bedragen. De Aartshertog recipieerde gekleed in zijn harnas, doch blootshoofds.

Ie ruim vier uren was de officieele plechtigheid in volmaakte orde afgeloopen, en toen de muziek zijn programma had volbracht verliet men het feestterrein, om des avonds de feesten door de Societeit aangeboden met nieuwen lust te komen bijwonen.

Des avonds zou een concert en bal plaats hebben, aangeboden door de leden van P. H. R. M. Het 7de Westfaalsche

-ocr page 31-

Infanterie-regiment, dat verleden jaar den eersten prijs behaalde op \'t concours te Dusseldorf, was daarvoor geëngageerd en \'t liet zich denken, dat ons veel schoons stond te wachten. En was de verwachting reeds groot, wat wij hoorden ging die verwachting verre te boven. Gelukkig hij, die een plaatsje mocht erlangen, waar geen kakelend en van alle muziekaal genot ongevoelig publiek, hem hinderde. Lieflijk, overheerlijk schoon werden de meeste nummers uitgevoerd en de Heer Grime kan zich verzekerd houden, dat het concert op Woensdagavond, bij velen een aangenaam herdenken heelt gelaten, waaraan zich zoo gaarne een stille wensch wil paren, welk wij uitspreken in de woorden „Auf wiedersehen!\'\'

Toen de Oranje-Nassau-Hohenzollern-Marsch, als laatste nummer op \'t Program, was uitgevoerd, verlieten velen den tuin om óf deel te nemen aan, of toeschouwer te zijn van het bal, dat dezen avond zou besluiten. Reeds langen tijd vóór het vastgestelde uur, waren de galerijen propvol; op stoelen en tafels verdrong men zich om de decoratie der zaal, doch bovenal de keurige toiletten te kunnen bewonderen, waarmede deze spoedig gestoffeerd was. Wat het eerste betrof zoo zullen er zeker velen met mij, erg teleurgesteld zijn geweest in hunne verwachtingen, want behalve den troon van Matthias, viel er weinig op te merken dat eenigszins tot opluistering kon dienen óf het moesten de vaandels van Corps, Faculteiten en corps-gezelschappen geweest zijn, die in een halven cirkel op het orchest waren geplaatst. Wij zeggen dit niet om der Feestcommissie hierover eenig verwijt te maken, wij weten zelfs niet of \'t aan haar stond hiervoor te zorgen, of dat dit de taak der commissie van Tivoli was. Doch waar wij tot nu toe alles zoo keurig in orde vonden. daar moest ons het bovengenoemde wel in \'t oog vallen en bevreemden. Waar het geheel ons dus zoo weinig voldoen kon daar roemden wij als om strijd den aartshertogelijken troon. Aller oogen zijn op den held der week gevestigd, die in een keurig phantasie-cos-tuum omringd van pages en edelensloet, zoo juist de zaal is ingetreden en zich op zijn verheven zetel heeft gezet. Reeds

-ocr page 32-

26

voor eenige oogenblikken heeft de muziek, ridders en jonkvrouwen ten dans genoodigd en menig trippelend voetje verbeidt met ongeduld het oogenblik waarop liet Z. K. H. zal behagen een zijner pages het „gaatquot; toe te roepen.

Eindelijk wordt het bevel gegeven en na korten tijd legt een der bevalligen haar poezele hand op den schouder van haren vorstelijken cavalier, en nauwelijks is dit voorbeeld gegeven of tallooze paren, hun ongeduld bevredigd ziende, reien zich ten dans.

Van uit de galerij biedt de zaal een vermakelijk gezicht aan en wanneer wij ons oog laten gaan, over die draaiende en door elkaar krielende menschenmassa beneden ons dan zouden wij in staat zijn dit alles bij „een zeker ietsquot; te vergelijken, waarvoor een Leidsche peuëraar in stille verrukking zou kunnen neerknielen.

Alvorens wij ons van \'t feestterrein begeven nog een vluchtige blik in \'t park geslagen, \'t Electrisch licht lokt met haar zilverwitte stralen, velen vermoeid en verhit van den dans, in de koele avondlucht. Menig lieftallige jonkvrouw vertrouwelijk geleund op den arm van haar vertrouwelijken cavalier, komt ons in \'t geheimzinnig half duister voorbij en veler oog tintelt van „Wonne und Glück.quot;

Vóór de muziektent vinden wij nog eenige heeren bij de flesch zitten, \'t Zijn Reünisten, die dezen avond hun réuni-diner gehouden hebben en nu door daden bewijzen, dat zij bij vrouw en kroost het „plakkenquot; nog niet hebben verleerd, \'t Gaat er zoo lustig, zoo jong-studentachtig toe. Nu eens vangen wij enkele woorden op, die in een gloeiende speech geuit, met een gloeienden dronk worden bezegeld; dan weer ruischen ons enkele klanken tegemoet, ontwrongen aan de schorre keel van een Réunist-solo-zanger.

Een oud-student zóó te zien genieten werkt betooverend op hem, die eerlang ook deze naam hoopt te dragen. Wij worden door een innerlijke behoefte gedreven om ook neer te zitten in de tempels, der vreugde en onbezorgde jool gewijd. Wij verlaten het feestterrein om met vrienden en kennissen nog enkele uren door te brengen op P. H. en al vonden wij daar

-ocr page 33-

27

menige stoel onbezet, fle vroolijkheicl was er niet minder om en velen kon men hel ten laatste aanzien dat zij van harte instemden met de woorden van Goethe, waar hij zegt; „Guter Wein ist ein gutes, geselliges Ding, und jeder Mensch kann sich davon wohl einmal begeisteren lassenquot;.

Weder was het nacht geweest en toen de laatsten het sociëteitsgebouw verlieten had Helios met zijn gouden wagen en vuurspuwende paarden reeds lang den Okeanos verlaten en ontwaarde ons slaperig oog den stralenkrans van den jongen god reeds hoog aan den blauwen hemel.

Naar wij later vernamen, was het bal na de pauze wat minder geanimeerd geweest, hetwelk evenwel door de dans-lustigen niet betreurd werd, daar zij nu meer plaats vonden voor hun gevleugelden voet. Toen eindelijk de dansmuziek zweeg was \'t reeds laat geworden; ja! misschien vond menig huisvader, die den ganschen avond, droomend van zijn donzen peluw, met angstige blikken het „muisjequot; gevolgd had, dat van zijn „spekjequot; zat te snoepen, het uur van scheiden wel wat al te laat. Doch wie er zich ook om den tijd bekommerde, Bram de Mop kende dat woord niet. Met een hooggekraagden rok om zijn hoekig corpus en een vuurroode flambaar op zijn rimpelige tronie,-zat hij bij zonsopgang nog op dezelfde plaats waar wij hem \'s avonds bij het binnenkomen hadden gezien en hoe dapper hij er ook overigens uitzag, de koning der schreeuwers was uitgeschreeuwd, en hij knikte toestemmend met zijn krullebol toen een der Reünisten hem op een stoel zettende, der menigte bekend maakte;

Bram de Mop Was glad-en-al op.

DONDERDAG, 30 Juni.

Het stafmuziekcorps der Guides uit Brussel zou zich Donderdag 30 Juni tweemalen doen hooren. In den namiddag op uitnoodiging van het gezelschap llxurx Nsjjtiz, en des avonds geëngageerd door »het Stud en ten con eertquot;. Niettegenstaande de buitengewone warmte verzamelde zich te twee uren

-ocr page 34-

28

zeer velen in het weinig lommerrijk Tivolt, om naar de heerlijke muziek te luisteren.

Door zekere omstandigheid kon het concert niet, zooals het programma meldde, met Dunkler\'s Feestmarsch aanvangen, maar werd het tweede nummer, Ouverture Obéron, het eerst gespeeld.

Toen de Aartshertog het terrein betrad speelde het orkest, (hoewel juist de pauze zou aanvangen, of eigenlijk reeds was aangevangen) het; „Gott erhalte Franz den Kaiserquot;.

Terstond na de pauze werd nu de marsch van E. Dunkier uitgevoerd, en gedurende die uitvoering stond de oude Staps zijn plaats aan den componist af, die zijn algemeen geprezen stuk met vuur dirigeerde en welverdiende toejuiching oogstte.

Jammer dat in een week als deze het aandachtig genieten van muziek door den wandelende of pratende paren en groepen zoo goed als onmogelijk wordt gemaakt. Eigenlijk bepaalt het corps, dat zich zal doen hooren maar den graad der „chiquequot; van het concert; voor het overige luistert men naar welk corps het zij even veel, of liever even weinig: met uitzondering van de aandacht, die aan zeer enkele stukken wordt gewijd. Niet, dat men dit het publiek bijzonder euvel kan duiden: het kan wel niet anders; en de gelegenheid om vrienden of bekenden te ontmoeten is te schoon, dan dat men die zou mogen verzuimen. Toch, en dit is wat wij beweeren, is het spijtig dat de heerlijke muziek van dit en andere corpsen, die Utrecht zoo uiterst zelden te hooren krijgt, dan eigenlijk zoo geheel verwaarloosd wordt, en meer middel dan doel is.

Aangezien het een bewezen onmogelijkheid is, op twee plaatsen tegelijk te zijn, kunnen wij de Volksfeesten op het Vreeburg, die gelijktijdig met dit concert plaats hadden, niet anders dan vermelden. Het was er, volgens ooggetuigen, een onbeschrijfelijke drukte, ja een „hurryquot;. Misschien is het aanschouwen van spriet- en zakloopen, van rnastklimmen en turfrapen voor sommigen een vermaak, wij voor ons vinden het vermoeiend en vervelend. Ongetwijfeld heeft de muziek der

-ocr page 35-

29

Utrechtsche schutterij veel bijgedragen tot de vreugd van liet feestvierend volk.

„Non cuivis contingit adire Corinthumquot;; zijnde, vrijelijk overgezet: het convenieert niet een ieder lid van het Studentenconcert te zijn, veel minder om voor oenen avond een, overigens billijke, maar hooge entree te betalen. Daarom moeten wij bij onze mededeelingen omtrent het concert en bal, dien avond door genoemd gezelschap aangeboden, afgaan op het zeggen van ooggetuigen. De „Feesttonenquot; van Capadose, de »Solo pour Saxophonequot; en de „Rhapsodie hongroise\'\' behoorden lot de schoonste nummers van het programma.

Op het concert volgde, aangekondigd door »luchtmoord-slagenquot; en „projectielenquot; een prachtig vuurwerk. De slotdecora-tie, het bestuurs-insigne van het Studentenconcert, besloot een programma vol afwisseling.

Eén blik in de balzaal, was voor hen die meenden dat het dezen avond minder vol zou zijn, voldoende om van het tegendeel overtuigd te worden. Met was er voller dan het er te voren nog geweest was, en zelfs volgende avonden worden zou. Al konden dus de dansende paren zich (tegen hun verwachting) niet geheel naar vvensch bewegen, niettemin scheidde men noode en eerst laat uit balzaal en tuin.

VRIJDAG, 1 Juli.

Hoe genotvol het voor sommige ook moge zijn, dag in dag uit, in \'t rijk der tonen te kunnen ademen en genieten, voor ons wordt muziek ten langen laatste zooal niet vervelend — dan toch een minder belangrijk amusement.

Wij konden deze opmerking maken toen de matinee door de Vereen, tot vrijwill. oef. in den Wapenhandel aangeboden, ons Vrijdag weer in het Park riep. Evenwel zal de ondragelijke hitte ook menigeen in zijn koele binnenkamer teruggehouden hebben. Wat mij betreft, ik wil gul bekennen dat ik dikwijls de zon verwenscht, veel gedronken en weinig muziek gehoord heb.

Velen verlieten Tivoli reeds zeer spoedig om \'s avonds hun

-ocr page 36-

:!0

scha in te halen op het f ê t e de n u i t, dat door het scherm- en gymnastiek-gezelschap „Olympiaquot; zou gegeven worden, bestaande in een concert, bal champêtre en Kermesse d eté. Dc genoeglijke herinneringen welke allen waren bijgebleven, die eens het feest van Doctrina te Leiden bijwoonden, deed onze verwachting een zeer gespannen houding aannemen. En alsof de burgerij ook belust was op een „nachtfuifjequot;, in zóó grooten getale waren zij zamengekomen, dat al wat zich stoel of bank noemde een vrachtje had. Was het tot nu toe ieder avond mogelijk geweest, zich voor enkele oogenblikken wat te kunnen vertreden, nu was het een drom van menschen, die zich langzaam, tusschen de lange rijen van stoelen en tafeltjes voortbewoog.

Een electrische lamp, die helaas! veel te klein was, wierp een stralenbundel van afwisselend, gekleurd licht over muziektempel en de foule van wandelaars, welke zich in t hoofdpad verdrongen. Sommige kleuren gaven een prachtig effect, anderen voldeden minder. Maar van electrisch licht gesproken, dit zou menige jonge dame dien avond nog een oogenblik van angst bezorgen, want terwijl de muziek met haar vroo-lijke tonen allen tot het nachtelijk feest opwekte, gingen eensklaps alle lampen uit en bevonden wij ons in \'t donker. Er zijn er, die beweeren gedurende deze duisternis, hier en daar verdachte geluiden te hebben gehoord, of meenden nadat het licht weer was ontstoken —

„Een donkerroode blos Op anders blanke wangenquot;

te hebben opgemerkt. Doch „de mooie gelegenheidquot; duurde slechts kort, want spoedig begonnen de pitten weer te vonken en kalmeerden zich de verontruste gemoederen Van achter het gebouw hoorde men nog langen tijd daarna, een vreeselijk steunen en sissen, veroorzaakt door een defect aan de machine, hetwelk aan de omzittenden alle muzikaal genot ontnam. Gelukkig dus voor hen dat \'t programma met eenigen spoed werd afgespeeld en nauwelijks was de muziektempel ontvolkt of orchest N0. 2 liet zich hooren. Het bal champêtre en de kermesse

-ocr page 37-

31

d\'ctc namen een aanvang, \'t Eerste werd door Matthias geopend en was recht geanimeerd, ondanks de kleine oppervlakte van \'t plancher en de drukkende atmospheer. De ker-messe op zich zelf werd door sommigen „weinig beduidendquot; door anderen „nog al aardigquot; genoemd en wat deze persoonlijke opinie aangaat, zoo hadden ook wij dit woord in weer ruimer beteekenis opgenomen en gedacht, dat een wandeling over de kermis langer zou duren, dan dit nu \'t geval was.

Geachte lezer! neem nogtans onze invitatie aan voor een nachtelijk kermisgangetje. We zagen hoe vol het was op en om \'t plancher zoodat sommigen „tuk op dansquot; zich moesten behelpen (?) met de harde grond achter de muziektent. Inde caroussel verdrongen zich oud en jong. Professoren, réunisten en studenten, allen zaten als echte kozakken te paard of hingen in bevallige houding op de banken, voor zoover de schoone sexe dezen niet had bezet.

Of meneer de molenaar goede zaakjes maakte, zal elk, die eenige oogenblikken in zijn comfortable inrichting vertoefde, wel naar zijn eigen portemonnaie kunnen nagaan. Op \'t laatst vroeg meneer voor één sukkeldrafje de ongehoorde som van /\' 0.50.

Maar laat draaien wat draaien wil; en al wat nog niet onpasselijk genoeg door deze beweging was geworden, vond daarvoor een prachtige gelegenheid in de daarnaast staande poffertjeskraam. Ook hier vulde een bont gezelschap de kamertjes en \'t was alsof allen door een onverzadigbare eet-woede waren aangetast, zoo luide werd er van achter de geheimzinnige gordijntjes om dit „pikantquot; gebak geroepen.

Of \'t smaakte? sommigen zaten er in te happen als een kostschooljongen in een beafsteak.

Doch niet te lang hier vertoefd. Het smeulende vuur en de ingesmeerde plaat verspreiden een benauwende, ondragelijke lucht. Wij doen eenige stappen verder en zien een oud-bekende, vrind Lion, zijn „onnavolgbare\'\' goocheltoeren voor een onge-loovig lachend publiek verrichten. Zoo juist maakt hij den omstanders bekend, dat hij over 5 minuten, door middel van

-ocr page 38-

de „Electriekquot; naar boven zal stijgen om in de donkere luchten te verdwijnen; al wie dus nog iets zien wil verzoekt hij beleefdelijk, hem cenige oogenblikken hun tegenwoordigheid te schenken .... en hun dubbeltjes. Een ieder, die Lion kent zal \'t niet bevreemden dat zijne „handhabiliteitenquot; een menigte toeschouwers om zijn tafel lokten, ten minste veel meer dan de bokkesprongen van twee acrobaten, die nu eens hier, dan daar probeerden hun nek te breken. In \'t begin van den avond, viel ook een poppenkast op te merken en ofschoon er in de gevel verzekerd werd „speult ook op kinderparteie, zonderde zede te kwesse en wordt niet gevloekquot; de ongezouten taal, die Jan Klaassen tegen Trijn en omgekeerd uitsloeg, deed —naar wij hoorden — de commissie besluiten hem zijn standplaats te ontnemen. Last not least hoorden wij telkens de weinig me-loclieuse stemmen van oude en jonge Saar, die met een nieuw costuum en een nieuw feestlied uit den Haag waren overgekomen en zoo dikwijls wij het eentoonig snaargetokkel hoorden weerklonk ook het eeuwig refrein:

Via hovivat! Via hovivat!

Na treuren de zanitas.

\'t Laat zich denken dat de meesten zich verdrongen op de kermesse, vooreerst door \'t amusante schouwspel dat al \'t genoemde zoowel voor den stillen opmerker als voor den uitgelaten kermisgast opleverde en vervolgens door de niet onaardige illuminatie.

\'t Was de eerste en ook de eenige avond, waarop onze eerzame gasten de stijve banden der etiquette wat vierden en daardoor de vreugde tot „joolquot; maakten. Jammer! dat Aurora de halldommelende huismoedertjes met schrik deed opstuiven die met manlief onder den arm de kinderen in Morpheus tenten voerden.

Ten laatste, \'t was reeds helder licht, bleven de muzenzonen alleen en zochten hun vermaak öf op \'tplancher, óf in den draaimolen, \'t Zou mij te ver voeren wanneer ik in details al wat nog verder gebeurde ^ing aanteekenen. Alleen zij hier

-ocr page 39-

:3:i

nog gezegd dat meneer de carousselhouder, \'t zij dat zijn huidel tot den rand toe gevuld was, \'t zij dat — zooals hij beweerde de duhheltjeshron uit onze respectieve, leeggeplunderde beurzen niet meer vloeien wilde, in heftigen toorn tegen de draailustigen ontstak en hen het gebruik zijner machine trachtte te ontnemen, dooi als een kaffer met een koevoet om zich heen te slaan. Niet lang duurde het dan ook of een zijner Delftsche habitués kreeg een por, die hem van \'t paard deed tuimelen, en och arme! dit was het sein tot een woest gevecht, dat niet eindigde alvorens carousselhouder en echtgenoote uit hunne bezittingen waren verdreven. De commissie kwam daarop tusschenbeiden en plaatste den onttroonden vorst weer op den ouden zetel. Spoedig na het sluiten van den vrede verlieten bijna allen de gesloten tenten en zochten in bed of op canapé hun laatste krachten te vergaren voor den volgenden, den laat-sten dag.

Doch voordat wij het verslag van dezen woeligen dag als afgehandeld beschouwen, willen wij met een enkel woord hier nog melding maken van de feestelijkheid, die er \'s morgens had plaats gehad en waarbij wij niet tegenwoordig mochten zijn. \'t Was nl. de uitreiking der prijzen, behaald bij den schietwedstrijd van 15—21 Juni, op de terreinen bij de Bilt. Des morgens te 11 uren vereenigden zich de winnaars in de categorieën D. en E. in Tivoli ten einde eene keuze te doen uit de prachtige verzameling prijzen, voor \'t meerendeel geschenken van leden en oud-leden. De prijsuitdeeling ving ten 3 ure aan en de Heer Paul Harting, eerste Praeses der Ver-eeniging tot vrijwillige oefening in den Wapenhandel, had deze taak op zich genomen. Nadat de namen der overwinnaars waren voorgelezen hield Dr. Harting een korte rede, afgewisseld door \'t spelen der volksliederen. Na hem verkreeg Dr. Schu-bart het woord en wenschte als Praeses van den Weerbaarheids-bond, de Vereeniging geluk met den goeden uitslag van het concours en bood namens een groot aantal deelnemers, een zilveren lauwerkrans aan, die aan \'t vaandel werd gehecht.

De Praeses H. G. C. Marcus bedankte de sprekers en reikte

-ocr page 40-

3i

daarop de prijzen uit welke op vrije en vaste banen waren behaald. Deze bestonden uit zilveren couverts of geld, ter keuze. Het zilveren ijs-garnituur aangeboden door H. K. H. Prinses Hendrik, eerste prijs in cat. E., was behaald door L. Becht uit \'s Hage.

Ongeveer vijf ure was deze plechtigheid afgeloopen. ZATERDAG, 2 juli.

Hoewel het Utrechtsch Studententooneel het beste vader-landsche muziekcorps, de Grenadiers en Jagers, had uitge-noodigd om op den laatsten feestdag eene matinee te geven, het Utrechtsche publiek scheen de aangeboden gelegenheid niet op den rechten prijs te schatten: althans Tivoli was dien middag slecht bezet. Maar daartoe kunnen verschillende redenen aanleiding hebben gegeven: het vroege morgenuur waarop het voorafgaande feest was geëindigd: meer misschien nog de ondragelijke gloed dien de zon neerzond; en wellicht bovenal het vooruitzicht van des avonds hetzelfde corps te kunnen hooren.

Toen was het feestterrein weder bevolkt als vorige avonden. En waarlijk scheen men thans geneigd wat meer aandacht aan de muziek te wijden. Althans een groot gedeelte van het publiek deed moeite om de anderen door voorbeeld, of desnoods door vermaan, tot stilzijn aan te sporen: en, als blijk van waardeering, werden na de pauze, alle nummers gebisseerd.

Na afloop van dit schoon concert en na een kleine pauze, ving de groote militaire taptoe met een indrukwekkenden roffel aan. Op alle instrumenten werd de taptoe geblazen of geslagen, en door koraalmuziek en volksliederen gevolgd. De muziekcorpsen der Utr. dd. Schutterij en van het 5e reg. Infanterie , voerden met de Grenadiers dit nummer uit, en herhaalden, op den wensch van het publiek, die uitvoering.

Het bal was vooral niet minder geanimeerd dan vorige avonden, en voor hen, wien het binnen de muren te eng was.

-ocr page 41-

;!5

speelde Schuld in den tuiu op loffelijke wijze een fraai programma af.

Ook nu scheidde men eerst vroeg in den morgen, met de overtuiging dat een schoone dag de schoone feestweek had besloten.

CONTRAFEEST, HET UTR STUD. CORPS AANGEBODEN DOOR UTRECHTS BURGERIJ.

Dinsdag 5 Juli was daar. Wat zou die dag ons brengen? Tot het laatst toe bleef deze vraag voor ons in \'t duister gehuld. Wel hadden wij reeds voor en in de feestweek, uit berichten en advertentiën in couranten gemerkt, dat eenigen van Utrechts ingezetenen het initiatief genomen hadden, om, zoo doenlijk, der burgerij de gelegenheid te openen hun goede gezindheid jegens ons corps en hun erkentelijkheid voor het genotene door daden te bewijzen.

Doch was \'t niet alleen een streng gevoel van discretie, dat ons weerhield ook maar één enkelen blik te werpen op, of één vraag te doen naar de handelingen van dit comité, de geschiedenis van \'t verleden leerde immers, hoe treurig haar moeite meestal werd beloond en hoe dikwijls zij haar plan moest laten varen, wijl haar de noodige sympathie werd onthouden.

Nu echter stonden de kansen beter dan ooit en wat eerst onder elkaar gefluisterd werd mocht ten laatste met waarheid verzekerd worden; Utrecht zou ons een feest bereiden. Hoe dit feest zou zijn en wanneer? Wij wisten het niet totdat ook hierop ons het antwoord gewerd uit den mond van onzen Rector.

Dinsdag 5 Juli was dan aangebroken, en op P. H. werden ons corpskaarten uitgereikt, welke ons \'s avonds de deuren van Tivoli zouden openen. Vol verwachting en niet weinig nieuwsgierig naar quot;t geen ons te wachten stond, verlieten wij tegen acht uur onze kamers en trokken in optocht, die wel wat geregelder had kunnen zijn, voor\'t laatst den vriendelijken

-ocr page 42-

36

\\ tuin binnen waarvan wij voor eenige dagen afscheid genomen ) hadden.

Vóór den muziektempel was de feestcommissie gezeten, die ons bij monde van den graaf Van Limburg Stirum een woord van welkom toeriep. Eenvoud en hartelijkheid kenmerkten zijn woorden en al wat hij sprak getuigde van levendige belangstelling in en dankbaarheid aan ons geliefd corps. Hij eindigde met den wensch dat der school van \'t Sticht een ongekende luister in de toekomst mocht weggelegd zijn en dat steeds schooner bloemen de band mochten sieren, welke de Academieburgers aan de stad verbonden hield.

\'tWas onze Rector, W. Royaards, die in schoone woorden en op waardige wijze als onzer aller tolk optrad; „Ontplooit uw vlaggen, laat wapperen uw wimpels en viert met ons feestquot; zoo had hij, een week geleden, de burgers toegeroepen en Utrecht had feest gevierd. Voor die algemeene deelneming in onze vreugde bracht hij een woord van diepgevoelden dank en voegde er de verzekering aan toe dat ons corps met de beste wenschen vervuld was voor de stad zijner inwoning en immer met dankbaarheid den dag zou herdenken, waarop het door daden mocht ondervinden hoe trotsch de bisschopsstad op haar academie was.

Met een stormachtig „hoerah!quot; stemden de rondom hem geschaarden met zijne woorden in en plaatsten zich daarna aan de voor ons gereserveerde feesttafel.

De gulle gastvrijheid kenmerkte dien avond boven verwachting, want al wat men verlangde werd door hollende knechts gebracht. En een ieder zal met mij betreuren dat er ook nu weer moesten gevonden worden, die op ergerlijke wijze van de milde receptie misbruik maakten.

Afgezien van al wat later gebeurde vonden wij \'t meer dan ergerlijk dat reeds vóór lo uur, toen tal van onze gastheeren met hunne dames langs onze plaatsen wandelden, enkelen als „lijkquot; achter de sigarentent van Klokke moesten gebracht worden. Was het wonder dat velen, nog prijs stellende op hun naam als „beschaafd jongmenschquot; de tafels verlieten? Of

-ocr page 43-

37

iemand zich bedrinken wil is geheel een persoonlijke kwestie, maar wanneer hij optreedt als lid van het U. S. C. behoort hij den tijd wanneer en de plaats waar hij zich bedrinkt, ter dege in aanmerking te nemen.

Gedurende den ganschen avond lieten twee muziekcorpsen, bij afwisseling zich hooren terwijl het park door duizenden lampions was verlicht. Op sommige punten leverde deze rijke illuminatie een verrukkend effect. En wanneer men het oog liet gaan over deze zee van lichten tusschen groen en vlaggen dan waande men zich in \'t zonnige land verplaatst en droomde van een oostersche godheid, die dit alles om ons heen met één woord te voorschijn had geroepen. Velen vertoefden dan ook nog in den tuin toen \'t bal reeds lang een aanvang genomen had. \'t Was der moeite overwaard de zaal binnen te treden, al ware \'t alleen om de allersierlijkst aangebrachte decoratie. Zoo kaal als zij in de feestweek was, zoo keurig en rijk was zij nu met bloemen, spiegels en guirlandes in een feesttempel herschapen.

De muziek was op de galerij gezeten, zoodat \'t orchest kon ingericht worden voor allen die eenige rust behoefden. Deez\' avond kwamen toiletten en costuums naar waarde uit. Eerst nu kon er sprake zijn van „dansenquot; en behoefde niemand zich te retireeren — zooals in de afgeloopen week, omdat er geen plaats meer was.

Langen tijd bewogen zich edelen en jonkvrouwen in de schitterende zaal totdat ten laatste ook aan dit gezellig samen zijn een einde moest gemaakt worden. Velen, nog ten volle onder den indruk van al \'t genotene, konden zóó niet ter ruste gaan en op P. H. werd vroeg in den morgen nog menige bokaal geledigd als afscheid aan de dagen, die zoo rijk aan genoegen waren geweest. —

En hiermede zijn wij aan \'t eind van ons verslag gekomen. Wij gaven uit den rijkdom onzer herinneringen al wat wij konden geven en zooals wij meenden dit te moeten doen. Meen echter niet, geachte lezer! dat ons niets meer op\'t harte ligt. Och! wij wilden zoo min mogelijk dissonanten doen klin-

-ocr page 44-

38

ken waar alles poogde samen te werken tot één schoone harmonie. Wij zouden op zoo menig „waarom?quot; zoo gaarne een antwoord willen vernemen maar \'t is — naar wij meenen -beter zóó. Waar wij dikwijls onze societeit binnen traden met een juichtoon op de lippen, daar persten wij onze lippen zamen en smoorden dien kreet in ons hart.

Studenten! Broeders, waarom gingen zoovelen uwer de deuren voorbij, die toch zoo wijd voor u openstonden? Waarom hoorden wij uwen voetstap niet in de zalen, waarin gij zoo dikwijls de bokaal aan de lippen hebt gebracht om een dronk te wijden aan vriendschap, broedergeest en trouw? Waarom... maar, och! wij zouden immers zwijgen en niets vragen? Welnu, wat ons dan \'t heden niet gaf;

„Croyons et espérons en l\'avenirquot;. De laatste woorden, die wij schrijven zullen woorden zijn, een dankbaar hart ontweid.

Rector en Senatus Veteranorum, voor u, als het hoogste lichaam in ons midden, in de eerste plaats een woord van welverdienden lol, voor de wijze waarop gij, uwer roeping getrouw, ons Corps hebt vertegenwoordigd.

Feest- en Maskerade-commissarissen! voorwaar, de taak u een jaar geleden op de schouders gelegd was niet gering te schatten. Wij vertrouwden op u en wij mogen u met plech-tigen handslag verzekeren; gij hebt ons vertrouwen verdiend. Wat ge doen moest, dat hebt gij volbracht. Het U. S. C. wil u daarmee niet alleen gelukwenschen, het is en blijft u lt; dankbaar.

Bestuurders dor verschillende Vereenigingen, wij hebben ons i uwer niet behoeven te schamen waar gij getracht hebt ons | Corps in aanzien te döen stijgen bij stad en land.

En gij! Burgers van Utrecht, die onze gastheeren hebt willen zijn, nimmer zullen wij den dag vergeten, waarop gij ons | aan uwen feestdisch hebt genoodigd. Moge het afgeloopen feest hebben mede gewerkt tot bevordering der goede verstandhouding tusschen u en ons corps.

Studenten! Broeders! de hand in eigen boezem gestoken en

-ocr page 45-

39

uitgerukt al wat die goede gezindheid onder ons zeiven zou kunnen verbreken. De oogen gericht op de Sol Justitiae en de kreet in het hart ;

VIVAT ACADEM1A!

J. A, Fijnvandraat. A. Beets.

ORDONNANCE.

(Aangeplakt op de hoeken der straten).

Nous Bourguemaistre Eschevins et conseil de la ville de Bruxelles, a tous ceulx qui ce présente verront ou liront salut. Faisons scavoir:

que par résolution de Messeigneurs les Estats Généraulx le Due Don Juan d\'Autrische est declare deschu du Gouvernement des Pays-Bas.

que les dits Estats Généraulx ont accepté comnie Gouverneur Général des dits Pays-Bas son Alteze l\'archiducq MATTHIAS frère de l\'Empereurj

que son dite Alteze fera son entrée magnificque le 18 Janvier 1578 et prestera serment le 2ome ensuivant, que pour mon-strer la bonne affection envers son Alteze, les bourgeois eus-sent a faire touttes honorables et magnificques préparations pour recevoir en joye et allégrie le diet seigneur Archiducq soit par rornement de leurs maisons par des drapeaux, ba-nières, banderoles, illuminations ou aultrement:

que tons et chascun est ordonné de ne pas faire des désor-dres, ni boire ni se battre, ni marcher trop prés des chevaulx ou dans le cortege, afin de presvenir des malheurs, et que ceulx qui enfreindront ceste ordonnance seront punis comme des pertubateurs du repos publicq,

Donné a Bruxelles le II Janvier MDLXXVIII.

Wy Borghemeester, Seepenen ende Raedt der stadt van Utrecht, allen Denghenen die Dese onse letteren van Bevele sullen sien ofte hooren lesen salut. Doen te wetene;

-ocr page 46-

40

Dat myne Heeren die Generale Staten by resolutie van den VII Decembris 1577 Don Juan, Aertshertoge van Oostenryck van het Gouvernement deser landen hebben vervallen verclaert ende tot Gouverneur Generael geaccepteert den Aertshertoge Matthias, broeder van den Keyser. Dat syne Hoochheyt syn Blyde Incompste binnen die stadt van Utrecht sal doen op den XXVIII Juni a. s.

Ende omme te bethoonene die goede wille ende affectie tot syne voors. Hoocheyt worden die goede ingesetenen derselver stadt wtgenoodicht hunne huysen ofte woningen te vercierene met vlaggen, banderolen ofte andersints, ende des avonts met illuminatien volgens een yeders staet ofte gelegentheyt.

Voorts verbieden myne Heeren wei ernstelycken dat nyemant sich bedrinke noch in den train en loope ofte op andere wyse hinderlycken sy, sullende deghenen die op onse ordonnantie infractie maecken, als verstoorders van de publycque rust gestraft worden.

Gegeven te Utrecht den XV van Zomermaent anno MDCCCLXXXI.

-ocr page 47-