rv
01\'
Grahilkl hij LtUOKSI\'. amp; COMI\'. 1«
OP
DOOH l)i:.\\
Gedrukt liij I3ROESE amp; COMI\'. tc Breda.
mm \\mm op ii\\i)i^ih^iilit\\iii mm
DOOR DEN Oud-Hoofdofficier BRUTUS.
Nederland , laat liet zóóver niet komen., dat liet «Caesar! de ten dood gewijdon groeten U!\'quot; u uit liet verre Oosten tegenklinkt.
\'t Kan good zijn nu roods oenige wenken te geven, waarmede do Volksvertegenwoordiging bij de op handen zijnde begrootings-voor-stollen haar voordeel kan doen.
Eenparig is men van oordooi, — en hierop is ook reeds, hoezeer niet meer dan ééns na de begrooting in de Tweede Kamer der Staten-Goneraal in 1881 gewezen—dat aan de afdeeling «Departement van Oorlog in Ned. Indioquot; geen aandacht genoeg gewijd wordt.
Toeh verdient die Afdeeling, zoowel van de zijde der Rogeering als van die der kamerleden, eene nauwgezette, zaakkundige beoordeeling.
Waar het ruim een zesde der Indisehe inkomsten geldt, die door hot Departement van Oorlog worden verbruikt, mag dit onderwerp niet afgehamerd worden en zooveel minder, wanneer er zoo oneindig veel is, dat herziening en verbetering behoeft.
liet hoofddoel is, dal vele onder de aandacht te brengen, hopende, zulks doel zal treffen; maar of het verwacht kan worden? Het is aan de Tweede Kamer om die verwachting niet te leur te stellen.
De Volksvertegenwoordiging behoort in de beoordeeling dezer afdeeling geene schroomvalligheid te betoonen. Controle en toezicht op de hoofdzaken is geene oppositie.
De Minister van Koloniën, de Gouverneur-Generaal en hunne helpers zijn geene vakmannen en nemen de gedane voorstellen, de geheele begrooting in overweging, steeds, en dat is niet onnatuurlijk , met het oog op den oogenblikkelijken tinantieelen toestand der
4
schatkist. Eenc controle op dc uit Indië ontvangen l)escheiden wordt niet veronachtzaamd, dat is algemeen bekend; maar of op zaakkundige wijze de behoeften worden gewikt en gewogen, moet worden betwijfeld. Meestal ziet men wel schrappen, maar erkende leemten , dringende behoeften, verbetering van toestanden ziet men zelden of nooit uit eigen initiatief in onze Tweede Kamer bijvoegen. Zouden de Volksvertegenwoordigers die behoeften niet weten, of zouden zij daaraan niet willen tegemoet komen? Het eerste moet worden aangenomen en dat vooropgesteld, wordt hun een dienst bewezen door de voornaamste punten in het licht te stellen.
\'t Is geene aanmatiging hier iets nieuws te willen zeggen of denkbeelden te ontwikkelen die tot dusverre niet reeds geuit zijn. Integendeel, alles wat gereleveerd wordt is, behoudens cenigc priVaat-opinien, elders ook reeds gezegd, maar zoo deze arbeid cenig nut vermag te stichten , dan is dat wellicht te danken aan dc meer volledige opsomming der voornaamste behoeften, die zich gaandeweg hebben doen gevoelen en die te zeer verspreid zijn, om een goed overzicht te veroorloven.
Hierbij zal naar rede der urgentie volgen, wat op de agenda geplaatst is.
regeling van de positie der officieren en mindere militairen bi.i de wet.
Het moet inderdaad verwondering baren dat nog altijd dit onderwerp bij Koninklijke Besluiten geregeld is en blijft.
Reeds in 18.quot;) 1 werd voor het Nederlandsche Leger ter zake eene wet in het leven geroepen. Zij werd in 1855 opzichtens eenige artikelen gewijzigd. Hoezeer het onverklaarbaar is dat eene wet als deze, met tic door tien heer Kleun daarin aangetoonde leemten, sedert onveranderd is gebleven, dut van 1867 tot 1876 vijf go-wijzigde ontwerpen successievelijk werden aangeboden en buiten behandeling bleven, verworpen of ingetrokken werden, toch moet erkend worden dat die wet in hoofdzaak aan dc behoefte beantwoordt, dat zij dc aspiratiën van het leger heeft bevredigd.
Zij vond haar oorzaak in art. 58 der Grondwet. Met. reebt mag men vragen of dat art. 58 der Grondwet alleen op het Nederlandsche -— en niet op het Nederlanscb-Indische leger toepasselijk is ? Geldt dan de Grondwet alleen voor het IIijk in Europa en worden dc dienaren van den Staat in de Overzeesche Bezittingen (het 11 ijk buiten Europa) van de weldadige werking dezer Grondwet uiige-
O
sloten\'? Dat zou toch ocnc onmogelijke lezing zijn. liet Reglement op het Beleid der Regeering in Indië, wel eens bij wijze van vergelijking de Indische Grondwet genoemd, is eene organieke wet. Uit de Grondwet emaneerende, zou zij billijkerwijze geen andere beginselen mogen ademen dan do wet waarvan zij \'t orgaan is. Joch doet zij dat en onzes inziens ten onrechte, waar zij in art. \'iquot;2 pertinent voorschrijft dat de bevordering, het ontslag, het toekennen van pensioenen en gagementen, bij algemeene verordeningen worden geregeld. Waarom, wordt gevraagd, algemeene verordeningen, waar het Nederlandsche Leger eene wet bezit?
\'tZal toch wel niemand, die met staatsbeheer eenigszinsvertrouwd is, onbekend of onduidelijk zijn, dat waar eene wet onschendbaar is, zoolang do wetgevende macht haar handhaaft, verordeningen, regelingen en voorschriften in den vorm van Koninklijke Resluiton, naar goedvinden van hot Opperbestuur kunnen worden veranderd , zonder dat do Tweede Kamer der Staten-Generaal daaraan te pas komt of zelfs or kennis van draagt.
Met is meer dan gevaarlijk, het lot van een geheel leger over Ie laten aan do zich, niet zelden met verbazende snelheid, afwisselende Ministers en \'t meerendoel der ontwikkelden is stellig van oordeel, dat het voor het Nod. Ind. leger eene levensbehoefte is, dat de verordeningen van 1800 plaats maken voor eene wet, die gelijken tred houdt met hot in do grondwet gehuldigde beginsel.
Wijzende op do gevolgen die kunnen voortvloeien uit het, \'t zij ten rechte of onrechte, aan hot wankelen gebrachte vertrouwen op die verordeningen, kan onder meer do betreurenswaardige meeting-goschiedonis in 1869 te Batavia, Soorabaija en elders, in hot geheugen worden geroepen, om te bewijzen welke waarborgen niet wettelijke (al zijn do Koninklijke Besluiten wellig) bepalingen in hot oog van hot meerendoel bezitten.
Misschien wordt nog de gelegenheid gevonden een of meer hoofdgebreken van die verordeningen aantewijzen. Men onthoudt z.ioli evenwel in \'t algemeen om in details aftedalen en wenscht het hoofdbeginsel alleen in beschouwing te nemen, en dat doende komt men tot de volgende conclusie:
()/i de Tweede Kamer der Slalen-Generaal rusl de zedelijke ver-plichling om ten spoedigste zorg te dragen dat hel Nederlandsch-lndische leger, niet langer biijve lenen onder verordeningen, weggelegd hi Ite sluiten, die geen waarborg geven tegen willekeur en niet beuntwoorden aan hetgeen de Grondwet op dit stuk beveelt of als beginsel heeft vooropgesteld.
du positie van den commandant van het leger oi\'zightens den gouverneur-genehaal ; organisatie van het departement van oorlog in nederlandsgh-indië
Volgens art. 42 van het, Reglement op het Beleid der Regeering van N.-Indië, is de Gouverneur-Generaul Opperbevelhebber der landmacht. Hem staat terzijde een Generaal-offieier, die Commandant van het Leger, tevens Chef van het Departement van Oorlog is.
Al dadelijk verdient het opmerking dat waar in de Grondwet het Hoofd van den Staat, de Koning, volgens art. 58 met het Oppergezag over Zee- en Landmacht bekleed is, de Goiiverneur-Generaai volgens straks genoemd Reglement Opperbevelhebber is. Ook hierin is de organieke wet niet in overeenstemming met de Grondwet en huldigt zij een geheel ander beginsel en wel een zoodanig, dat in de hoogste mate schadelijk is voor alles wat op het krijgsbeheer, de defensie en in \'t algemeen op den goeden gang van zaken betrekking lieeft.
De tweeledige hoedanigheid van Legercommandant en Chef van het Departement van Oorlog maakt dezen Generaal-ollicier tot den recht-streekschen ondergeschikte van den Opperlandvoogd , zoodat hij in naam met het hoogste militaire gezag bekleed, feitelijk niet anders is dan de uitvoerder van den wil van den Gouverneur-Generaal, zonder zelfstandigheid als bevelhebber, maar daarentegen ten volle, als administratief Departement-chef, verantwoordelijk aan het hoofd der Regeering.
Hij den heerschenden geest tot centralisatie is het gezag van den Commandant van het leger, meer dan de bepalingen ooit verlangen of voorschrijven, beperkt en is hij in alles, waar hij als eerste militaire autoriteit zou moeten handelen, blinde gehoorzaamheid verschuldigd aan den Opperbevelhebber.
Die toestand is onhoudbaar. Men heeft gezien welk een noodlottig gebruik de Gouverneur-Generaal van de hem gegeven bevoegdheid maken kan. De geschiedenis van den oorlog tegen Atjeh is daar om te bewijzen, dat die bevoegheid inderdaad misplaatst is.
Men heeft een Gouverneur-Generaal, den Legercommandant, die tot het uitbrengen van een advies in eene raadsvergadering geroepen was, het zwijgen zien opleggen, omdat hij zijne innige overtuiging durfde uittespreken. Men heeft een Gouverneur-Generaal (Van Lansberoe) gezien, die zich de leiding der krijgsoperatiën van uit zijn kabinet ten taak stelde en die, met voorbijgang van of zonder te luisteren naar de adviezen van den Legercommandant, zijne
* j quot; \'»• JJI. ■ ■ f .-.11. UIHINI- quot;1 1 t-i #.I Iiiiim i ■ —--— — i--
bevelen rechtstreeks aan den bevellicblier der troepen op liet terrein van den oorlog deed toekomen. Men heeft ook gezien hoe die Gouverneur-Generaal, onkundig als hij was met militaire zaken, daardoor aan den Atjeh-oorlog eene richting heeft, gegeven, die het einde onmogelijk maakte, stroomen bloed heeft geeischt en den Staat tot heden nabij de 200 millioenan guldens kostte, gezwegen nog van de moreele nederlaag, die het prestige van ons gezag, op Sumatra vooral, maar in \'t algemeen in Indië, geleden heeft.
liet. is algemeen bekend hoe reeds de vroegere Legercomraandanten zich tegen de inmenging van den Gouverneur-Generaal in het leger-bestuur hebben verzet. De archieven van het Departement zijn daar om dit te bewijzen. De Generaal Van Swieten, ontegenzeggelijk een der beste Generaal-ofïicieren, waarop het Indische leger bogen mag, \'zag zich herhaaldelijk genoodzaakt met de hem eigen rondheid en in een onnavolgbaren stijl en betoogtrant, den Gouverneur-Generaal te wijzen op bet schadelijke dier inmenging, waardoor noode-loos het goede tegengewerkt, de geest in het leger geschaad en de ambitie van den ijverigste zelfs uitgedoofd wordt.
Wanneer mannen van dien stempel den toestand veroordeelen, dan zal wel niemand er aan twijfelen dat er periculum in1 mora is.
Uier werd gezwegen van \'t naamlooze kwaad dat zoogenoemde anti-militaire Gouverneurs-Generaal stichten kunnen en ook gesticht hebben, \'t. Is dan niet meer alleen de strijd tegen opvatting van bevoegdheid en uitoefening van vermeend wettig gezag, het uitvloeisel van plichtbesef en dienstijver, maar dan moet die strijd tegen voor-oordcelen gestreden worden en neemt een karakter van vijandigheid en personaliteit aan, die ondragelijk is en ook menig Legercommandant reeds tot een ontijdig aftreden dwong.
Aanmerhirm Wil men eene proeve van hot schijn gezag van den Legerconnnandant tegenover den Gouverneur-Generaal-Opperbevelheb -ber, dan wordt den naar waarheid zoekenden Volksvertegenwoordiger ten ernstigste aanbevolen te onderzoeken, wat er ter zake van
de Kolonels bevordering van den Luit.-Kolonel 1)...... nu eenige
weken geleden, is voorgevallen.
Wanneer een Legercommandant een llootdolïicier den Kolonelsrang niet kan toekennen en hem dus óf voor passeering óf voor pensionneering voordraagt, dan zou men meenen dat zijne opinie hier, als bevoegd beoordeelaar, moet prevaleeren. Niet aldus. De Gouverneur-Generaal vraagt nopens den lloofdolllcier in quaeslie , met terzijde stelling van \'s Legercoinmaiidants argumenten het advies van den Raad van Indië, en maakt op eene ergerlijke
8
wijze inbreuk op de rechten en bevoegdheden van den Legercom-uiandiint. liet toeval wilde dat de Luit-Kol. hierbedoeld de zwager is van den alverinogenden Secretaris-Generaal Pannekoek ! Alle commentariën zijn overbodig.
Wie van de slechte verhouding waarin de Commandant van het leger tot tien Gouverneur-Generaal staat, meer weten wil, raden wij aan, inzage te nemen van nquot;. 8, twaalfde jaargang van het liuliseii Militair Tijdschrift 1881, waar op bladz. 132 en volgende, een zeer goed artikel over dit onderwerp te lezen staat, Met de daar ontwikkelde denkbeelden zal ieder, die kennis van zaken heeft, zich nagenoeg zonder voorbehoud vereenigen.
Niemand, die ooggetuige is geweest van de onmogelijke rol, die de Commandanten van het leger onder de verschillende Gouverneurs-Generaal verplicht waren te spelen, (ten ware zij hun degen ter beschikking des Konings stellen wat tot dusverre niemand deed), zal niet vurig wenschen naar eene herziening van dit onderwerp in het Ueglement op het lieleid der Uegeering in Ned.-lndië.
De organisatie van het Departement van Oorlog beantwoordt, aan de practijk getoetst, niet aan tic verwachtingen die men zich daarvan heeft voorgesteld.
Heeds is aangetoond dat de vereeniging der funcüën van Commandant van het leger en van Departementchef ongunstig werkt op de zuivere positie, waarin deze hooge autoriteit tot den Gouverneur-Generaal gebracht wordt. Staat hij als Legercommandant in positie onmiddellijk naast het hoofd van het bestuur, als Departementchef wordt hij met de overige directeuren op gelijke lijn geplaatst.
Wellicht is eene andere regeling niet doenlijk, maar dan dient men door decentralisatie en door het dclegeeren van gezag zijne positie houdbaar te maken, om als deskundige, ter eigener verantwoordelijkheid, zooveel doenlijk alles, wat op liet legerbeheer betrekking heeft, te kunnen regelen. Eene herziening zijner instructie behoort ook in dat opzicht tot eene der dringendste behoeften.
In navolging van Nederland, zijn de Chefs van wapens en diensten tevens Afdeelingschef van het Departement van Oorlog. Dit is verkeerd. De Diönstchef, die in \'t wezen der zaak is of zijn moet. Inspecteur van het onderdeel waarover hij Chef is, moet niet in — maar buiten het Departement staan. Hij moet administratief ondergeschikt zijn aan het Algemeen Legerbeheer, maar als Dienstchef behoort hij in den Commandant van het leger /.ijn eeiiigsten Chef te zien. Aan dezen moet hij verantwoordelijk zijn voor zijn oiiderhebbend dienst-
vult, van dezen ontvangt hij bevelen en aan dezen doet hij zijne voorstellen en dient hij zijne rapporten in.
Als Afdeelingschel\' tevens is hij thans eigenlijk niet veel meer dan de Secretaris van den Chef van het Departement. Als Chef heeft hij, door de cumulatie zijner qualiteit, geen zelfstandig beheer over /,ljn dienst. Men acht eene verandering daarin hoogst noodzakelijk. Onverklaarbaar is hef voorts dat de Infanterie, het hoofdwapen, geen eigen Inspecteur heeft en dat de Chef der afdeeling aan het Departement van Oorlóg, waaronder de Infanterie en de Cavalerie ressorteeren, over alles wat heeft te zeggen, behalve over de Infanterie zelve!
Een Inspecteur over de Infanterie, buiten het Departement van Oorlog, is eene lang gevoelde behoefte en door die betrekking in \'t leven te roepen , zouden de rechtmatige aspiratiën van dit hoofdwapen zeer in \'I belang van staat en leger, bevredigd worden.
LEGKRSTERKTE EN ORGANISATIE.
De sterkte van het leger is zeer stellig onvoldoende. Reeds in gewone omstandigheden is het behoorlijk bezetten van het reusachtige en zeer verspreide grondgebied der Oost-bidisehe bezittingen niet dan met groote moeite en veel beleid mogelijk.
De vroegere oorlogen op Palemba.ng, op Sumatra\'s Westkust, in llanjermasin , op liali, Boni en elders, maar vooral de Aljeb-oorlog, die na 10 jaren duur, nog door geen bevredigenden staat van rust gevolgd is, hebben overtuigend aangetoond, dat het Nederlaiulsch-indische leger geene voldoende sterkte bezit.
Expeditiën op groote schaal, zooals die, welke in de straks genoemde oorlogen optraden, vereischen eene inspanning, waarvoor bet numeriek van het leger niet in staat is.
De tot nu toe gevolgde staatkunde, om het grondgebied uitte-breiden, heeft geen rekening gehouden met de sterkte der beschikbare troepenmacht. Evenmin is in \'t oog gebouden, dat de inland-sche bevolkingen van onze bezittingen gaandeweg hunne onwetendheid laten varen en zich met beleid en oordeel weten te bedienen van hulpmiddelen, die zij vroeger niet kenden, en die zij thans wel degelijk op prijs stellen en zich ook weten te verschaflën. Do tijden der O. I. Compagnie zijn lang vervlogen; — waar vroeger eene compagnie vereiseht werd, is thans nauwelijks een bataljon voldoende.
Let men bovendien op de verdediging dei\' Koloniën tegen een
10
buitenlandschen vijand, dan is de harde waarheid deze: Volkomen weerloosheid.
Ook al is dooi\' vertrouwbare en bevoegde personen het gevoelen uitgesproken, dat eene troepenmacht onmogelijk op zulke afstanden is overtevoeren en dat een legerkorps van een maximum sterkte van 12 a 15000 man reeds reusachtige voorbereidingen en buitengewone inspanning zoude vorderen; toch zouden de op Java tegen zulk een aanval te coucentreeren troepen volkomen onvoldoende zijn, om het tactische doel des vijands te verhinderen.
Het zoogenoemde veldleger, dat volgens bestaande organisatie op Java aanwezig kan zijn, gesteld dat de rust onder de bevolkingen in alle oorden van den Archipel ongestoord bleef en ook Atjeh geheel bevredigd ware, telt aan Infanterie omstreeks i 1000 man; waarbij 24 veld-, 24 bergkanonnen, eenige escadrons Cavalerie en wat Genietroepen worden ingedeeld.
Dit legerkorps, waarvan men de sterkte in totaal op 15 a 16000 man kan stellen, zou, zoo het ten allen tijde voor dat doel beschikbaar was of komen kon, even voldoende zijn om een aanval, met even .sterke macht ondernomen, afteslaan. Ondenkbaar is evenwel het geval, dat die troepenmacht ter beschikking zou staan, en zou men zich hoogstwaarschijnlijk gelukkig moeten achten, zoo men do helfl of een derde bij de hand had. Wie de krijgskunst beoefend, de geschiedenis geraadpleegd en voorts geleerd heeft, de toestanden op Java te beoordeelen, zal moeten toegeven dat zulk een handje vol troepen, dat nog schier dagelijks voor vermindering en denkelijk zelden of nooit voor vermeerdering vatbaar is, onvoldoende is om iets zakelijks te verrichten. (1)
De Minister Van Goltstein gaf in 1881, zoo meent mort, te kennen, dat de verdediging van Java zich moest bepalen tot het afkeeren van een coup de main; maar stellende dat het opperbestuur niet meer wil dan dat, dan mg verklaren alle deskundigen de tegenwoordige legersterkte niet bij machte, om ook zelfs dat modeste doel te bereiken. De defensie van Java (zegge van N.-Indië) is nog altijd eene onbesliste zaak en alle voorstellen van ingrijpenden aard lijden op dat onbeslist blijven volmaakt schipbreuk.
Geen Minister had tot dusverre den moed om zwart op wit de defensie van N. Indië ten definitieve te beperken tot het afweren van
(1) Tor loops zij aiingotnekenil dat op -üt oogenblik allo bezettingen buiten Java nagenoeg uit onvalide militairen bestaan; dat duizenden dagelijks in de hospitalen verpleegd worden, zoodat men kan aannemen dat Atjeh het grootste deel der valide militairen absorbeert.
11
een coup dc main. Niemand trouwens wil daarvan de verantwoordelijkheid dragen en liever laat men alles in de lucht zweven, dan moedig eene beslissing te nemen, waarvan de uitvoering binnen de grenzen onzer krachten ligt.
Kan en zal de Vertegenwoordiging van het volk met zulk een toestand genoegen nemen\'? Mag daarin worden berust?
De Tweede Kamer der Slaten-Generaai beslisse en vrage zich af of bet «Senatus haec intelligit, consul vidit etc.quot; niet tot bandelen moet aansporen.
Of zal liet volksgeweten zich door bet syrenenlied van de grondwettige ministeriëele verantwoordelijkheiil, waarvoor naar vermeend wordt de organieke strafwet, die den nalatige moet treffen, het licht nog niet gezien heeft en denkelijk nog in lang niet zien zal, in slaap laten wiegen\'? (Zie ook de interpellatie in Juni in de Tweede Kamer door bet lid li. van Rozenburg).
Moest nopens de legersterkte een afkeurend oordeel worden uitgesproken , ook de organisatie laat veel te wenschen over. Zoolang evenwei het numeriek van het leger geene verbetering ondergaat en die is op bare beurt van het defensiestelsel afhankelijk , valt nopens de organisatie, die daarmede in een onmiddellijk en nauw verband staat, niets te zeggen dan dat zij niet deugt, Overigens moet erkend worden, dat de jongste organisatie den weg voor bet betere gebaand heeft.
Toch dient nopens de Artillerie te worden aanget,eekend, dat zij te geringe getalsterkte beeft, om aan baar gewichtig doel te beantwoorden. li ij een leger dat geroepen is om steeds in kleine onder-deelen geplitst, te ageeren, behoort uit den aard der zaak eene talrijke Artillerie. Ieder onderdeel toch moet de noodige Artillerie bij zich hebben om zijn tactisch doel te bereiken en eene bekwame reserve mag daarenboven niet ontbreken.
Eene sterkte van quot;21 veld- en 24 bergkanonnen is niet voldoende.
Me indeeling der batterijen van I) stukken verdient voor iffilië geene aanbeveling. Oe Iierg-A rtillerie moet plaats maken voor eene lichte Vuld-Artillerie, omdat aan de eischen van een draagbaren vuurmond met affuit om technische redenen niet kan worden voldaan. Een paar batterijen van getrokken mortieren, die een groote uitwerking bezitten, niet in kaliber met de overige vuurmonden ver-sehillen, draagbaar en dus overal te brengen, zullen dan de plaats der tegenwoordige lierg-Artillerie moeien innemen , waar geen ander geschut te brengen is.
Dat bij deze beschouwing het territoir van Atjeh, ook zelfs wan-
12
neer daar de oorlog eens feitelijk zal hebben opgehouden, buiten rekening moet blijven, dient hier wel degelijk in het oog te worden gehouden.
Maar \'t is niet alleen de Veld- en Berg-Artillerie die reorganisatie behoeft. Ook de Vesting-Artillerie zal daarin moeten deelen. Zoolang de verdediging van Java niet wordt opgegeven en zoolang de versterkingen die er thans zijn, reden van bestaan hebben, zal men daarin ook niet meer kunnen en mogen volstaan met het gladloops-geschut, waarvan de waarde alleen nog tegen een Inlandschen vijand van eenige beteekenis is.
Tjilatjap, de strandbatterijen en verdere positiën, die tegen een aanval, stellen wij slechts «coup do mainquot;, stand moeten houden, dienen met deugdzaam modern geschut bewapend te zijn, terwijl omgekeerd het in onbruik geraakte geschut met de tallooze bijbehoorende zaken die thans de oorlogsmagazijnen vullen en aan beheer, localiteit en onderhoud jaarlijks schatten gelds kosten , met goed gevolg kan worden terzijde gelegd en opgeruimd.
Wij laten ook hierbij details rusten en melden alleen hoofdzaken. Alleen moet worden aangestipt dat zoo een wapen, als de Artillerie bij den rusteloozen en reusachtigen voortgang, die de laatste 15 jaren heeft gekenmerkt, niet volkomen achter den tijd zal blijven, men het ook in de gelegenheid moet stellen met de nieuwere stelsels kennis te maken, de ondergeschikten in de bedieningen te oefenen , in één woord, het geheel aan zijne bestemming te doen beantwoorden. Laat men officieren en minderen steeds met oud en onbruikbaar materieel werken, dan gaat alle technische kennis van het. nieuwere verloren en de artillerist in indië dreigt even hard achter uit te gaan, als hij door den tijd dien wij beleven, voorwaarts moet streven. Eene herziening der bewapening hangt echter volkomen van de defensie-plannen af. Reden te meer dat laatstgenoemde eindelijk bun beslag krijgen, üe toestand wordt onhoudbaar!
Eene hoofdzaak nog mag hier niet onvermeld blijven, de poging namelijk van den Gouverneur-Generaal Van Lansberge om de cavalerie, op eene kleinigheid na, uit de rij der wapens van het leger te schrappen. Wien is \'t, onbekend hoe veel moeite het aan deskundigen gekost heeft om dezen, door den in krijgszaken o/ikundigeii en misschien uitsluitend door eene economie de bout de chandelle gedreven Gouverneur-Generaal, het leger toegedachten nekslag afteweren? Wie, die oordeelen kan, ziet daarin niet eene bijdrage te meer tot het reeds geleverde betoog nopens bet gevaar, waaraan een leger blootstaat, wanneer men daarover een Opperbevelhebber stelt, die
13
voor liet métier niet opgeleid, geen kennis van zaken hebben kan en zooveel te minder, wanneer zulk eene autoriteit bij zijne onkunde, nog hardnekkig verzet tegen rede en bewezen urgentie van liet tegendeel in practijk brengt en de adviezen van zijn Legercommandant onbenut terzijde legt of door zijn hooger gezag te niet doet.
Voorzeker een leger is wel te beklagen, wanneer het opperbevel aan zulke handen, door kracht van wet nog wel, wordt toevertrouwd !
DE FORMATIE DER WAPENS; DE OFFICIERS- EN MINDERE KADERS;
DE BENOEMING VAN GENEHAAI.-OFFICIEREN.
De formatie van de troepen waaruit het leger bestaat, grenst zeer nauw aan de organisatie, Eene afzonderlijke behandeling van dat onderwerp is niet doenlijk, zonder in herhaling te treden van datgene, reeds bij laatstgenoemde ter sprake kwam.
liet mag hier evenwel niet misplaatst zijn om met een woord te wijzen op de karige, ja zelfs onvoldoende getalsterkte der bij de korpsen ingedeelde Olïicieren.
In een leger, waar zooveel oorzaken samenwerken om een spaarzaam effectief in een blijvend te kort te veranderen, behoort een ruime formatie aan Officieren gehuldigd te worden. f)e verontrustende en telken jare terugkeerende cijfers der te korten, toonen overtuigend aan dat de bestaande formatie, in verband met de klimatorische invloeden op het individu, de nimmer ophoudende expeditiën, de eischen aan kundigheden en geschiktheid te stellen , met het Staatsbelang in \'t algemeen en met de persoonlijke belangen der Officieren slrijdt en onvoldoende is. Zal een leger zijn Officierspersoneel behoorlijk in tact houden, dan moet een bekwame reserve daar zijn, om de openvallende plaatsen onmiddellijk door geschikte personen aan te vullen. Die maatregel moge kostbaar zijn — en dit wordt niet tegengesproken — hij is onvermijdelijk , wanneer men althans wenscht dat het geheel aan zijne bestemming zal beantwoorden en wanneer de millioenen scliats, die het budget van oorlog den Staat kost, kunnen worden gecenseerd ten goede besteed te zijn. Een werkkring is voor die reserve-officieren zonder moeite te vinden; dit behoort aan de oordeelkundige chefs, ter wier beschikking zij gesteld zijn, Ie worden overgelaten.
liet voltallig houden der officierskaders, gelijk dat der onderofli-
14
eieren en korporaals raakt van nabij het militair onderwijs, waarover straks nog het een en ander zal gezegd worden.
De kadernood overigens is een ziekte, waaraan alle legers lijden en wel het ergst het Ned. Ind. lege]1. Zij kan slechts worden bestreden door verbetering van de positie der onderofficieren en korporaals, door hun na volbrachten diensttijd een goede toekomst in civiele betrekkingen te openen en eindelijk door doeltrefl\'ende inrichtingen voor de vorming van dit onmisbare element. l)e ziel van een leger is het kader. Al wat men daaraan ten koste legt, komt het geheel ten goede. Men mag daarmede niet karig zijn. De civiele dienst telt zooveel ondergeschikte betrekkingen , waarin oud-militairen, ook al zijn zij slechts middelmatig ontwikkeld , nuttig dienen kunnen (wij bedoelen o. a. een groot gedeelte der zoogenaamde kleinambtenaren, schouten, deurwaarders en zoo velen meer), dat men in dat opzicht niet verlegen behoeft te zijn met doeltreffende belooningen voor trouwe en eerlijke diensten, door het individu als militair gepresteerd.
Een gewichtig punt is de benoeming der Opperofficieren. liet reglement op de bevordering zegt dienaangaande, dat de Koning zich de benoeming der Generaais-Majoor voorbehoudt, door te kiezen uit de Kolonels der Infanterie, Artillerie en Genie. Tot dat einde worden bij ontstane vacature al de Kolonels dezer wapens, onder bijvoeging eener beoordeelhig, op een staat gebracht en deze het Opperbestuur aangeboden. Het beginsel dezer Koninklijke benoeming wordt in het midden gelaten. Daarentegen meent men te mogen stellen dat die bepaling eenmaal zoo zijnde, \'s Konings keuze ook volkomen vrij behoort te worden gelaten en door niets mag of kan belemmerd worden. Dit is evenwel het geval niet. De Gouverneur-Generaal benoemt en ontslaat de Officieren tot en met den Kolonelsrang. Hij heeft het dus in zijn macht om de kenze van den Koning te beperken tot diegenen, die hij, Gouverneur-Generaal, voor deze hooge militaire charge in aanmerking wil brengen. Zoo heeft men in 1878 gezien hoe de Opperlandvoogd, bovendien door omstandigheden geholpen, nl de Kolonels heeft weten te verwijderen of ongeschikt te doen signaleeren, totdat op één na de jongste hunner, wien de rang toegedacht werd, in beoordeeling moest worden genomen. Die toestand , die toenmaals rechtmatig ergernis en verontwaardiging in het leven riep, is in de hoogste mate gevaarlijk en mag niet voortduren Men verwijdert zoodoende hoogst bruikbare personen uitliet leger, geeft de hoogste rangen in handen van Hoofdofficieren, die niet leerden te planeeren
over een groot geheel, die nog niet vertrouwd zijn met de behoeften der gemengde troepen, waarover /.ij plotseling gesteld worden, verwekt ontevredenheid en onwil liij hen die worden voorbijgegaan, stelt de billijkheid, waarop het avancement bij kleine legers vooral steunen moet, op een bedenkelijke wijze in de waagschaal en schaadt eindelijk de schatkist, die noodeloos hooge pensioenen dragen moet.
Het criterium van den Generaal moet zijn zijne kennis, zijne kundigheden en zijne bekwaamheid voor dien rang; de persoon zelf mag niet of zeer zelden in aanmerking komen.
De Gouverneur-Generaal dacht daar in 1878 en 1879 niet zoo over en zijne conscientie was ruim genoeg om nagenoeg al de Kolonels en bloe, gelijk Nuko met de papaverkoppen, te vellen, om tot den uitverkorene te kunnen geraken. Ziedaar eene nieuwe proeve van het gevaar waarin het leger geraakt, doordien een onbekwaam Opperbevelhebber a tort et ;ï travers zelf handelen wit en handelt!
Mocht men al in de beoordeeling der Kolonels, wier ranglijst l)i| de vacature van Generaal-Majoor bet opperbestuur moet aangeboden worden, een waarborg willen zien voor recht en billijkheid, dit moet helaas worden tegengesproken. De Legercommandant, aan wien in eerste ressort die beoordeeling ten taak gesteld is, staat hierin wel is waar onafhankelijk, omdat de keuze, alle reclame van gepas-seerden uitsluit; maar indien een Gouverneur-Generaal een bepaald persoon wil, kan hij in zijne hoedanigheid van Opperbevelhebber op die beoordeeling een grooten invloed uitoefenen, want hij heeft recht om \'s Legereommandants rapport naar eigen inzichten te rec-tificeeren, aantevullen of zelfs te niet te doen.
Eene entente cordiale tussehen beide hooge autoriteiten is hiervan niet zelden het gevolg. De jaren 1878 en 187,,) hebben dit overtuigend aangetoond. In stede van hen, die men Kolonel had doen worden, ook voor den Generaalsrang in aanmerking te brengen, zooals het had behoord, heeft men (misschien op eene enkele uitzondering na, waarin verdiensten voor dien rang onmogelijk kon geconstateerd worden) niet geaarzeld over allen den staf te breken in het belang van een enkel persoon.
De Volksvertegenwoordigers, onder wier oogen deze handeling door ecu Minister van Koloniën, ad interim nog wel, gepleegd werd, heeft lijdelijk toegezien en geduld , dat een reeks van brave en verdienstelijke mannen werd voorbijgegaan en dat zij in het oog van leger en publiek daar stonden, als zijnde ongeschikt voor den rang van Generaal-Majoor
De Legcrcommandanten, die tot de Infanterie behoord hebben, huldigen bovendien van hunnen kant, a I instar van t gene tel zake in Nederland is aangenomen, het beginsel, dat geen Kolonel der Artillerie en Genie, voor het bevel over eene militaire ai\'deeling in aanmerking kan komen , omdat hij steeds in een speeiaal wapen heeft gediend en derhalve geen algemeene kennis genoeg bezit, om over eene gemengde troepenal-deeling te bevelen, \'t Kan niet anders, of dit beginsel moet bij de beoordeeling der Kolonels voor den rang van Generaal-Majoor van invloed zijn.
De juistheid daarvan wordt niet beoordeeld. Maar wel moet gezegd worden dat, zoo al de toepassing daarvan strookt met den wil des Konings en met de zienswijze van den Minister, men de bestaande bepalingen op dit stuk eerst op uielliye wijze zal moeten hei-zien. In de tweede plaats moet dan ook de Kolonel bij een speeiaal wapen, in dat wapen den Generaalsrang kunnen behalen, tenzij men hem systematisch dien rang niet geven wil. Ook dit zou moeten geleden worden, maar al weder, men Impale dat op wettige wijze, dan weet ieder waaraan hij zich te houden heeft.
Zooals het beginsel thans on wettig wordt toegepast, is de weg voor willekeur en favoritisme volkomen gebaand en staat de ollicier a la merci van een Legercommandant of Opperbevelhebber ol van beiden en de wet beschermt hem niet. -— Herziening is dringend noodig. —
Hij de bespreking der formatie, tevens verband houdende met het over de benoeming van opperollicieren gezegde, mag niet onbesproken blijven de opheffing van den majoorsrang. De instandhouding \\aii twee, om het zoo uit te drukken, subalterne boofdoffieiersrangen heeft geen nut.
Gelijk lii{ de Koninklijke Nederlandsche Marine zeer te recht de majoorsrang overbodig geacht en de Luit. t z. 1°. KI,, zoo ook de daarmede gelijk gestelden bij de andere diensten , zelfs bij het Korps Mariniers , bij voldoende geschiktheid zonder tusschenrang tot Kapitein-Luitenant wordt bevorderd, evenzeer is dat beginsel ook voor het Nederlandsch-lndisch leger aan te bevelen. (1)
In aanmerking genomen dat de dienst van hoofdofficier in beide rangen thans reeds volkomen dezelfde is, dat alleen voor een gewichtiger betrekking een oudere en meer kundige (\'?), dus een Luit.-Kolonel! geroepen wordt, wat, zoo de majoorsrang was opgeheven, met even-
(1) Wij noemen hol Nod. leger mot, omdat wij ens uitsluitend up Ind. militair ga-biod bewegen. Wal hier over do ophemng van don majoorsrang gezegd wordt, is evenwel o. i. ook volkomen op hol Ncd. leger toepasselijk.
veel consequentie, aan den ouderen Luit.-Kolonel kan worden opgedragen, kleeft aan den tusschenrang vim Majoor geen enkel voordeel. Wel nadeelen. üe Majoor, die zich minder geschikt acht voor den hoogeren rang of over wien het legerbestuur in dezen den staf breekt, is met een betrekkelijk groot pensioen voor \'t leger verloren en ten laste van den Staat. De eischen van bekwaamheid voor den Majoor worden , ondanks dat hij gelijke diensten verricht als de Luit.-Kolonel, feitelijk lager gesteld, omdat hij in den eerstvolgenden hoogeren rang een nieuw louterings-proces kan ondergaan. Dit ziet men dan ook niet zelden, maar zeer ten onrechte gebeuren; de humaniteit wil den overigens trouwen dienaar gaarne aan den hoogst bereikbaren baton de maréchal helpen. Het gehalte der hoofdofficieren, het belang van het leger, is hiermede evenwel slecht gebaat. Dit alles houdt op, indien de rang van Luit.-Kolonel onmiddellijk op dien van Kapitein volgt. De eischen voor dien rang kunnen en moeten dan hooger gesteld worden ; de waarborg voor beter gehalte der hoofdofficieren is verkregen; vergissing in de hoedanigheid voor den Kolonelsrang zullen zelden of althans veel minder voorkomen. Omgekeerd zal het Kapiteinskorps gezuiverd worden. De geschikten zullen aspireereu naar de benijdbare positie van hoog hoofdofficier, de niet geschikten zullen na volbrachten diensttijd de gelederen uit eigen beweging vaarwel zeggen en den Staat tot minimum van last, komen.
Brengt men dit in verband met hetgeen hieronder over een verlengden diensttijd met daaraan geëvenredigd pensioen gezegd wordt , dan zal men moeten erkennen, dat de Luit.-Kolonelsrang niet alleen de eenige rationeele formatie voor de hoofdofficieren oplevert, maar ook zullen de voordeden, niet het minst de geldelijke, overwegend zijn, omdat daarmede de pensionneeringvan die Majoors, die volgens de bestaande formatie geen toekomst meer hebben, komen te vervallen. liet lijdt geen twijfel dat een bevordering van den subal-ternen Kapitein tot Luit.-Kolonel den geest in het leger aanmerkelijk kan verbeteren ; dat emulatie zou intreden waar thans onverschilligheid , hoogstens voldoende plichtsbetrachting bij velen heerscht.
het Militair onderwijs.
Er is wellicht geen onderwerp, dat in den laatsten tijd zoo veelvuldig ter sprake kwam, als het onderwijs in \'t algemeen en niet het minst het militaire. Mannen van naam hebben daaraan lier-haaldelijk hunne krachten beproefd.
18
Hoezeer niet zelden sommigen op dit punt te veel idcaliseercn en toestanden wenschen te scheppen, die hoogstwaarschijnlijk niet met den volksaard stroken, misschien ook noode door de schatkist worden gedragen, waar is het, dat het militair onderwijs een tijdperk van overgang doorleeft, dat schadelijk op de vorming en op de waarde van overvloedig kader werkt.
De beginselen, die daarbij hoofdzakelijk op den voorgrond treden, blijven, als zijnde algemeen bekend, rusten. Hier wordt slechts geconstateerd, dat herziening en behoorlijke aansluiting aan het middelbaar onderwijs eene dringende behoefte is.
Maar behalve dat, mag in dit opzicht de uiting van het bezwaar, dat tegen den hier bestaanden toestand dagelijks rijst, niet achterwege blijven.
Om welke reden is onbekend, maar een feit is het, dat de inrichtingen van onderwijs in Indië, met name de ondëröfficiersschool te Meester Cornelis en de artillerieschool te Weltevreden, eerstgenoemde gedeeltelijk, de laatste geheel, opgeheven zijn.
De school te Meester Cornelis is thans, voor zoo verre men meent Ie weten , eene inrichting hoofdzakelijk beperkt tot het opleiden voor den ofllciersrang van in Indië geboren jongelieden, die den militairen stand gekozen hebben en meer speciaal nog voor Inlandsche kinderen. Voor de onderofficieren in \'t algemeen uil het leger is het aantal élèves zeer beperkt. Naar veler gevoelen is die richting vicieus. Het element Inlandsche kinderen, in de beteekenis die daaraan gewoonlijk gehecht wordt, is voor den officiersrang niet gewild, al vindt men menig exemplaar dat in alle opzichten niets te wenschen overlaat. Wij meenen dat Indië voor die categorie hulpbronnen genoeg aanbiedt, zoowel in het kleinambtenaars personeel als in de industrie. De gelegenheid evenwel voor de opleiding vau de zoons der Europeesche familiën in Indië in \'t algemeen, die niet bij machte zijn hunne kinderen in Europa te doen opvoeden, mag niet ontbreken. Men begaat daardoor eene onbillijkheid jegens het Europeesche element aldaar en doet een groot nadeel aan het leger. De gelegenheid voor den jeugdigen volontair, om langs een anderen weg dan de K. M. Academie officier te worden, mag men niet geheel afsluiten.
De meening, dat de K. M. Academie daar is om inliet algemeen do kaders voltallig te houden, wordt in hoofdzaak beaamd, maar dan zou men moeten beginnen aan die in richting zoodanige capaciteit te geven , dat zij ook ten allen tijde overvloedig in de behoefte voorziet. Dit laatste is helaas het geval niet. De te plaatsen élèves hangen rechtstreeks van de plaatsruimte af, en aangezien het getal van 300 niet kan
19
overschreden worden, zoo blijft deze Academie ver achter haar taak en haar doel. Had men dus met de reorganisatie van het militair onderwijs in Indië getoefd, totdat de K, M. Academie in de behoefte kon voorzien, dan had men verstandiger gedaan. Door het nu reeds te doen, is een groote misslag begaan.
Het opheffen van de artillerieschool te Weltevreden, waarop dezelfde beschouwingen toepasselijk zijn, is een nog grooter misslag, waarover men later, misschien wol te spoedig, berouw zal hebben. Hoezeer hier de onderwijsquaestie in haar geheel niet kan worden behandeld, kan toch een enkel woord over de aansluiting aan hel militair onderwijs niet Ie onpas zijn. In naam moeten de élèves der H. !!. Scholen, die niet goed gevolg de 3de klasse van een vijfjarigen cursus doorliepen, geschikt zijn om tot de K. M. Academie te worden toegelaten. De leest, waarop het onderwijs bij de H.H. S. geschoeid is en de voor den aspirant-cadet gevorderde kundigheden, maken die aansluiting voor een goed deel illusoir. De, schuld ligt aan beide zijden. De li, B. S., hoewel het normale leermiddel, zijn volgens eigen verklaring van docenten niet geschikt voor het gereedmaken voor Breda en Willemsoord, Voor beide inrichtingen worden sommige vakken niet gcëischt, die in het leerplan der H. B. S. zijn opgenomen. Omgekeerd zijn de eischen der toelatingsexamens voor sommige vakken veel rigoureuser, dan de II. 1!. S. bij machte zijn te geven; zij kunnen daaraan den noodigen tijd niet ten koste leggen. In stede van concentrisch, werken zij wederkeerig excentrisch. De leeftijd voor Willemsoord en de meestal groote concurrentie verergeren de zaak. Deze laatste is voornamelijk het gevolg van tie, onvoldoende uitgebreidheid dezer inrichtingen , vooral van die te Breda. De aanhoudende en zelfs stijgende te korten aan ofliciercn zijn, nu het voltallig houden der kaders hoofdzakelijk de taak der Iv. M. A. is, aanleiding te over om de eischen van toelating meer in overeenstemming te brengen met het leerplan der H, li. S.; den leeftijd van toelating met één jaar te vermeerderen, waardoor de, toelating uit eene herhalingsklasse van het 3e studiejaar der H. B. S. mogelijk wordt en bovenal, om de K. M. A. die uitbreiding te geven, die nu meer dan ooit noodig is om de kaders voltallig te houden. Wie getuige is geweest van den noodlottigen maatregel, om dit laatste te verkrijgen door verlichte examens en andere concessiën, die het gehalte op eene bedroevende wijze op den achtergrond stelden, zal erkennen dat er inderdaad periculum in mora bestaat en dat men niet te spoedig tot een verbeterden toestand kan overgaan.
Nu men eenmaal zoover gegaan is om het mil. onderwijs te Breda
20
te concentreeren, zullen de plannen eener uitbreiding der K.M. Acn-demie, aldaar gepaard zoo noodig aan eene verplaatsing naar elders, niet in de portefeuille van een minister, onder de rubriek: «pia vota,quot; mogen worden weggelegd, maar zal \'slands belang dringend vorderen, dat men onverwijld de handen aan \'t werk sla om met de inrichting gereed te zijn, om het herziene onderwijs voor haar genietbaar te maken. Ouders en kinderen toeh kunnen niet. langer de dupe zijn van deze traagheid in de herziening van het onderwijs.
Het herzien van het onderwijs! Hoe lang en hoe vurig snakt gansch Nederland daarnaar! Zuster Anna ziet gij nog niets komen?
In de nieuwe organisatie van het Indisch Leger, in 1882 in werking getreden, is aan de vorming van kader meer aandacht gewijd dan ooit te voren. Eene indeeling bij de depótbataljons kan, behoudens afzonderlijk onderwijzerspersoneel, nuttig zijn. Zullen deze scholen goed werken en evenveel vruchten afwerpen als die, welke reeds sinds jaren bij de artillerie bestaan hebben, dan zal men allereerst voor een goed leerplan moeten zorgen en op onbekrompen wijze beschikbaar dienen te stellen wat noodig is. Vooral moet een te karig aantal onderwijzers onvoorwaardelijk worden vermeden.
Men mag hierbij niet over het hoofd zien, dat, al naargelang men het kader beter en op meer uitgebreide schaal ontwikkelt en wetenschappelijk vormt, de vooruitzichten aan die meerdere inspanning moeten beantwoorden en ook van dat standpunt, gezien, is het bij-behoud eener inrichting om zich voor ollicier verder te bekwamen zeer wenschelijk, Het vereenigen van de kaderscholen met cursussen , waar de onderofficier de lessen voor hot offleiersexamen moet bijwonen, wordt niet wenschelijk geacht. Deze moeten van gene geheel afgescheiden staan en mogen onderling niets gemeens hebben.
KLEEDINC. EN UITRUSTING; ADMINISTRATIE.
De kleeding van den Indischen soldaat is even ondoelmatig als afschuwelijk, In een artikel, voorkomende in den eersten jaargang van het Militair Weekblad is daarover het noodige gezegd. De schrijver noemt daar de Indische klein tenue nog minder dan een kruierspakje en wij stemmen volkomen met hem in.
Wanneer zal dan eens de tijd aanbreken , dat het Ned.-hul. Leger een doeltreffende uniform bekomt, die in harmonie is met het klimaat, met de diensten die men vordert en met de belangen der schatkist. Aan deze drie eischen voldoet de thans nog bestaande volstrekt niet.
Zeer ten onrechte wordt bij de bepaling der tenue-modellen, de stof enz., aan den (\'.het\' der militaire administratie de eerste stem in liet kapittel gegeven. Waar kennis der stoffage, kleurhoudendheid en andere eigenschappen der grondstof ter sprake komen, kan men van de intendance vorderen, dat zij daarvan op de hoogte moet zijn en mogen dienaangaande hare adviezen ook niet achterwege blijven. Maar omgekeerd zal al het overige moeten blijven ter beoordeeling van den troepenofficier, wiens ondervinding onder alle omstandigheden en wiens kennis van het soldatenleven hem volkomen in staat stellen, om hierin uitspraak te doen.
Hierover wordt reeds sinds tal van jaren strijd gevoerd tusschen bevoegden en onbevoegden en het leger is van die uiteenloopende meeningen de dupe.
\'t Is daarmede gesteld als met de eeuwigdurende verschillen van opinie tusschen de Artillerie en Genie nopens de verdediging. Waar de Artillerie meent, dat voor het te bereiken tactisch doel die en die gesehutsoorten noodig zijn en de Genie om dal geschut «Ie vereischto versterking zal te hebben te leggen, daar is niet zelden de ingenieur geneigd om niet alleen het fortificatorische gedeelte, maar ook de bewapening voor zijne rekening te nemen.
Zóó ontstaan de conflicten der attributen, die het geheel schaden en meestal het goede op de lange baan schuiven, soms zelfs voor goed van de agenda doen verdwijnen. — Men vergeet hierbij evenwel, dat de Staat, daarvan altijd de lijdende partij is.
De uitrusting van den Europeeschen soldaat is, wat ondergoed betreft, ook zeer bescheiden en niet in overeenstemming met de eischen van oen tropisch klimaat en van de hygiene. Wie in Ned. Indië is geweest, weet wat zindelijkheid beduidt, maar hij weet ook welk een genot een schoon stel ondergoed geeft, wanneer men na inspannenden arbeid tot een oogenblikkelijken staat van rust overgaat.
Mocht toch de hooge autoriteit inzien, dat in al wat hoogst nuttig en onvermijdelijk zelfs is, alle economie schade, groote schade aanbrengt ; dat men de bespaarde gelden langs deze en andere wegen, zonder veel moeite in uitgaaf terug zal vinden in de verpleegkosten in de hospitalen, behalve dat de Staat daardoor ook nog do diensten dezer verpleegden een geruimen tijd van het jaar moet derven en niet zelden ontijdige gagementen ten laste (Ier schatkist komen.
Het is zoo gemakkelijk voor degenen, die zich meerder of minder in weelde baden, om te zeggen; »de uitrusting, soldij, voeding, legering en verpleging van den soldaat is voldoendequot;. Dat ^voldoendequot;
o-2
Is zoo relatief. Maar hij, die den quot;soldaat in zijn huishoudelijk leven kent, die weet wat de dienst van hem vordert en die hem lief beeft en daarom meer van nabij op zijne belangen heeft loeren letten, die alleen weet, dat de soldaat in Indië vooral, vele behoeften beeft en dat in weinige daarvan op eene bevredigende wijze wordt voorzien. Nopens de administratie van het Ind. leger deze opmerking :
Reeds vóór 1850 werd de behoefte aan een beter administratic-reglement ingezien en werden er toen reeds pogingen in \'t werk gesteld, om tot een beteren toestand te geraken. Thans, na ruim dertig jaren arbeid, is men op dit stuk nog niet veel gevorderd. De Gommissiën, daaraan in de laatste 15 jaren nagenoeg onafgebroken werkzaam, schijnen nog niet tot een goed resultaat te zijn gekomen. Waar of aan wie in dezen de schuld ligt, kan in het midden blijven. Men constateert alleen het feit, dat de presidenten en leden der her-zienings-commissiën elkander nu eens snel, dan weer met groote tusscbenpoozingen hebben opgevolgd en dat het zooveel hoofden, zooveel zinnen, ook hier veel kwaad moet hebben gedaan.
Het is mogelijk, dat voor geheel Nederlandsch-Indië de algemeene grondbeginselen, waarop de leger-adnünistratie steunen moet, dezelfde kunnen (zelfs moeten) zijn. Onmogelijk daarentegen is het, om de tarieven van voeding, indemniteiten, transportkosten en tutti quanti, voor al de gewesten met hunne uiteenloopende toestanden gangbaar te maken, tenzij men daarvan administratieve voorschriften wil maken, die zóó ingewikkeld zijn en zóó wemelen van uitzonderingen, dat eene raadpleging reeds nagenoeg voor oningewijden ondoenlijk en vergissingen bijna niet te vermijden zullen zijn.
Had men er toe kunnen besluiten om voor ieder gewest of groot commandement buiten Java, bijv. voor Sumatra\'s Westkust, Sumatra\'s Oostkust, Borneo\'s Z. 0. kust, Borneo\'s W. kust enz. afzonderlijke bepalingen te maken, dan zouden de voorschriften voor locale toestanden gemaakt, eenvoudig en doeltreffend kunnen zijn, zonder van de hoofdbeginselen van het eigenlijke reglement te moeten afwijken
Maar hoe het daarmede zij, de toestand van hangen en wurgen moet een einde nemen, wil men eindelijk tot eene eenvoudige, zuivere, gemakkelijk te controleeren en tot spoedig afsluiten vatbare legeradministratie geraken.
Wellicht zullen sommigen, die dit lezen, vragen of niet de samenstelling van den Instructie Inventaris voor de ind. Artillerie, een even langwijlige als kostbare arbeid, een tegenhanger is van het administratie reglement in spe\'? Het antwoord is nneenquot;. — De Instructie Inventaris, die even onmisbaar is voor bet beheer van het
23
kostbare oorlogaraaterieel, nis hot adiiüuistratic reglement voor liet legerbcheer, hoeft voel arbeid en moeite gekost; maar wat daarvan gereed is, is overal volkomen dadelijk bruikbaar, waar zich magazijnen van oorlog bevinden en dat is met de administratieve bepalingen en tarieven der intendance bet geval niet. Dat de invoering van modern geschut en toebehooren ook beduidende aanvullingen van den Inventaris na zich slepen, is uiet te brengen ten laste van den arbeid, die aan zijne samenstelling moet worden ten koste gelegd. De vooruitzichten, dat de Inventaris spoedig een alom nuttig en nauwkeurig geheel zal vormen, liggen, voor zoover nog niet verkregen, in een nahijzijnd verschiet. Kan datzelfde van het administratie reglement op goede gronden ook worden gezegd, dan wordt het hiervoren gezegde gaarne ingetrokken, maar ook alleen onder dal voorbehoud.
Niet onvermeld mag hier voorts blijven, dat de toekenning van vrije geneeskundige behandeling en de kostelooze verstrekking van geneesmiddelen aan gepensionneerde militairen in Indië, die zich binnen een bepaald rayon vestigen van het naastbijzijnde garnizoen , eene tegemoetkoming is, die in Nederland niet wordt genoten.
Waarom niet? Heeft de oud-militair, die Indië tot domicilium kiest, meer aanspraken op gunsten, dan hij die in Nederland woont? En hoevelen worden hier te lande, buiten eigen toedoen en zelfs tegen hun wil gepensionneerd, waardoor zij niet alleen (lil voordeel onafhankelijk van hunnen wil verloren zien gaan, maar ook geen aanspraak op vrijen terugkeer naar Indië kunnen doen gelden, waar zij anders wellicht vrij wat liever hun pensioen zouden willen verteren, dan hier te lande.
Men heeft beweerd, dat deze tegemoetkoming aan oud-lnd. militairen niet gegeven wordt, omdat men hen dan boven die van het Neder-landsche leger zou bevoordeelen, Eilieve men onthoudt den een iets, omdat men het den ander niet geven kan of wil! Waarom, vraagt men alweer, zouden de Nederlandsche officieren ditzelfde voordeel niet mogen genieten, terwijl de kameraden in Indië daarin zonder onderscheid deelen? Maar bovendien, de pensioenen van Ind. Oiïicieren en Ambtenaren worden toch uit de Indische kas gekweten en welk nadeel zou de Officier van het Nederlandsch Indisch leger van den maatregel ondervinden, mét welk recht zou hij reclame kunnen maken op eene tegemoetkoming aan zijne Indische kameraden, waarvan de kosten niet komen voor rekening der Nederlandsche begrooting.
Het argument is volstrekt niet te vatten, want ging het consequent door, dan zou een Nederlandsch Ofücier of Ambtenaar na volbrachten
24-
veertigjarigen diensttijd ook wel kunnen reclameeren, dat hij liet Ne-derlandsch- niet het Indisch pensioen geniet. — Er zal dan ook wel een andere reden hestaan; maar welke zij dan ook zijn moge, het blijft eene onbillijkheid om den een te geven, wat men den ander onthoudt. Ook dit punt zal bij de wettelijke regeling van de positie der officieren enz. van het Indisch leger, niet buiten beschouwing mogen blijven.
DE MILITAIRE RECHTSPLEGING.
De Militaire Wetboeken, thans nog van kracht, zijn alom veroordeeld als slecht. Dit hebben de bende, legers van het Koninkrijk der Nederlanden gemeen.
Toch wordt er niets afdoende verricht, dat in dien treurigen toestand verbetering aanbrengt en de rechtspleging bij de landmacht eindelijk in overeenstemming brengt met de moderne begrippen van liet militaire recht.
Wanneer men ziet, boe men dit onderwerp voor het civiele strafrecht met zorg behandelt en door iederen minister van justitie nis eerste en hoogste taak wordt aangemerkt, mag het dan geen rechtmatige bevreemding baren, dat alleen het leger van eene goede rechts-bedeeling standvastig uitgesloten blijft? Het après nous le délfige zal hier toch zeker wel niet in het brein der verantwoordelijke autoriteiten ronddwalen, maar juist daarom is het zooveel te onverklaarbaarder, dat dit punt niet met kracht wordt ter hand genomen.
liet gaat niet aan om, nu men meer en meer nadert tot de volkslegers, nu de kern van het volk , in \'t belang van den Staat, geroepen is onder eene exceptioneele wet te leven, gangbaar voor den exceptioneelen toestand, waarin hem zijne hoedanigheid als landsverdediger stelt, dat leger te laten dienen onder eene middel-eeuwsche krijgswet, die in het kader van het laatst der 19e eeuw niet meer past. Dat om dezelfde overwegingen eene, herziening van de militaile rechtsbeginselen in Indië urgent is, zal wel geen betoog behoeven; toegegeven nochtans dat eene afzonderlijke bewerking daarvoor wellicht uoodig zal zijn Men wijst — onder duizende — slechts op de zonderlinge bepalingen en toepassing der wet nopens de desertie in Atjch, toen dat gewest heette in vredestoestand te verkeeren! Wie meent -zóó de krijgstucht te kunnen handhaven, dwaalt , ziende blind zijnde.
MIUTAIU WEDUWEN- EN WEEZENFONDS.
De toestand van dit fonds wordt jaar aan jaar hachelijker. Do buitengewone toeneming van deelgerechtigden , houdt geen gelijken tred met de inkomsten. Het kapitaal, dat eenige milioenen bedraagt, kan, bij de door de Regeering gemaakte beperkende bepalingen nopens de belegging, nimmer ten volle productief worden gemaakt, zoodat dan ook jaarlijks eene beduidende som renteloos blijft, terwijl, ondanks alle voorzorgen, niet zelden geldelijke verliezen worden geleden. De rente-standaard in Indië is gaandeweg voor solide geldbeleggingen gedaald, terwijl de kosten van beheer en de uitkeeringen voortdurend stijgen.
Sedert de opheffing der bepalingen, die vroeger het aangaan van huwelijken belemmerden, is het aantal gehuwden tot een verontrustend cijfer gestegen.
De schaal der uittekeeren pensioenen is voor de weduwen der lagere officiersrangen buitengewoon hoog gesteld, waarvan liet gevolg is, dat naar evenredigheid meer moet worden uitgegeven dan ontvangen. De langdurige oorlog in Atjeh heeft het zijne bijgedragen, om het aantal bedeelden in korten tijd sterk te doen toenemen. Let men hierbij op de geringe buitengewone contributiën, die door het meerendeel der gehuwden, de subalterne officieren, worden ingebracht, dan zal het niemand kunnen bevreemden, dat de stand van het fonds zorgwekkend is.
Het is dan ook in hooge mate wenschelijk, urgent zelfs, dat van wege de Regeering eene enquête worde ingesteld door bevoegde personen , die zich nopens den staat van het fonds nauwkeurig vergewissen, en de middelen beramen om het op solide grondslagen terug te brengen. Voornamelijk vier middelen zijn aan te bevelen en wel; verhoogde buitengewone contributiën bij het aangaan van huwelijken; verhooging der gewone contributiën door de deelgerechtigden; herziening van de schaal der uittekeeren pensioenen en onderstanden , en een door de Regeering te verleenen waarborg om, zoo door de drie eerste middelen het-evenwicht in inkomsten en uitgaven niet afdoende te herstellen is, de te korten jaar voor jaar te subsidieëren. Door het eerste stelt men zich voor, de huwelijksmanie der officieren eenigermate te zullen kunnen beperken. Wat het tweede aanbelangt, is men algemeen van oordeel, dat het draagvermogen der traktementen en pensioenen die verhooging niet in den weg staat, mits bepaalde grenzen niet overschrijdende. Het is toch billijk dat vóór alles de oflicier het mogelijke in het werk stelle, om de toekomst
26
van zijn gezin na zijn dood te verzekeren. Aangezien de ongehuwde officieren zeker hot minst belang hebben bij de instandhouding van liet fonds, zoo brengt ook de billijkheid mede, dat zij slechts een zeer matig procent bijbrengen zoolang zij ongehuwd blijven, terwijl zij door de verhoogde buitengewone contributie bij het aangaan van een huwelijk en verder daarna hot hoogere procent voor gehuwden te kwijten, ruimschoots zullen inbrengen, wat zij ongehuwd minder bijdroegen.
Door het derde middel zal het evenwicht voor een goed deel hersteld worden. Bedenkt men dat eene officiers-weduwe, wier echtgenoot slechts eene maand officier en contribuant was, levenslang /\' 000 (naar vermeend wordt) geniet, en dat, zooals reeds gezegd is, de groote massa der bedeelden, weduwen en kinderen van subalterne officieren zijn, d. i. van hen die het kortst en het minst in bet fonds brachten, dan zal eene verandering der schaal wel door niemand kunnen worden geacht overbodig te zijn.
Wel heeft de Regeering ten allen tijde aangevoerd, dat liet fonds is niet eene levensverzekering, maar een onderlinge waarborg voor de officieren van het leger, doch dit ook al erkennende, wordt daarmede niet te niet gedaan de noodzakelijkheid, dat zoodanige waarborg niet anders bestaanbaar is, dan wanneer hij op logische en goed berekende grondbeginselen steunt. Men ziet dan ook bij liet civiele weduwen- en weezenfonds een veel rationeeler bedeelingsschaal van kracht en niemand zal van onnauwkeurigheid kunnen beschuldigd worden, wanneer hij de meening uit, dat dat fonds daaraan groo-tcndeels zijn blijvenden bloei te danken heeft.
Het vierde middel eindelijk komt daarom billijk voor, omdat de llegeoring het fonds eenmaal heeft bevolen en door die lastgeving als \'t ware ook de zedelijke verantwoordelijkheid moet dragen, dat het aan zijne bestemming beantwoordt. Aangezien bovendien bij aanwending der drie eerste middelen, het subsidieeren door de staatskas zeer eventueel wordt (naar verondersteld wordt), zoo kan tegen dien maatregel geen overwegend bezwaar bestaan.
Het zal dan ook wenschelijk zijn , dat door de commissie van enquête een nieuw reglement worde ontworpen, en daarin dient dan ook gelet te worden op eene ruimere bevoegheid voor de Directie van het fonds in zake der geldbeleggingen.
Ten slotte zou dit onderwerp hier niet ter sprake zijn gekomen, ware het niet dat het opperbestuur zich ten allen tijde heeft voorbehouden, ter zake bevelen te geven en de beslissingen aim zich te houden.
Daarom meent men het niet tea onpas is, zoo de Volksvertegenwoordiging van den stand van zaken in dezen kennis neme.
DE ORGANISATIE VAN HET KAMNET VAN DEN MINISTER VAN KOLONIËN , VOOR ZOO VERRE BETREFT DE INDISCHE MILITAIRE ZAKEN.
Ilueds meer dan eens is de meening uitgedrukt, dat de samenstelling van het bureau, dat- als onderdeel van het Departement van Koloniën du militaire aangelegenheden van Ned.-lndië behandelt, dringend verandering behoeft.
Zoo menigmaal dit onderwerp besproken werd, is als nadeel van den bestaanden gang van zaken gewezen op het gebrek aan kennis van militaire zaken, dat bij de ministers wordt verondersteld en ook werkelijk bestaat, wanneer zij, zooals tot dusverre uitsluitend het geval was, civiele personen zijn. liet personeel der onderatdeeling, waar alles behandeld wordt wat op het Ned.-Indisch leger, de defensie enz. betrekking heeft, bestaat inden regel ook uit civiele ambtenaren , die evenmin als de minister en diens secretaris-generaal specialiteiten op dit gebied kunnen genoemd worden. Het gevolg hiervan moet aan de eene zijde gebrekkige of totaal verkeerde behandeling, aan de andere afhankelijkheid van den in krijgszaken meer bevoegden Minister van Oorlog zijn, wiens advies uit den aard der zaak allicht wordt gevraagd. Houdt men in \'toog, dat de voorstellen zonder uitzondering komen uit de bureaux van den Gouverneur-Generaal (en diens Secretaris), die, zooals hiervoren reeds werd aangetoond, door zijne hoedanigheid van Opperbevelhebber feitelijk de eenige bevoegde autoriteit is, om de militaire aangelegenheden in hoogste ressort te beoordeelen en bij het Opperbestuur over te brengen, maar die, niet militair zijnde, geen competent beoordeelaar zijn kan, dan zal men moeten erkennen, dat er al zeer weinig waarborg bestaat, dat die onderwerpen eene zaakkundige beoordeeling en afdoening te beurt valt. Op het advies van Ministers van Oorlog mag ten deze evenmin gerekend worden. In het midden latende, in hoeverre een zekere afgunst opzichtens het Ned.Indisch leger op die adviezen van invloed kan zijn of is, springt het onmiddellijk in het oog, dat onbekendheid met het leger en zijne behoeften, verkeerde of onjuiste voorstellingen van toestanden, gebrek aan kennis van bet land en zijne hulpmiddelen ten opzichte dei\' defensie en eigen ambtsbezigheden even zoovele redenen zijn, om te verhinderen dat de Minister van Koloniën naar eisch wordt voorgelicht. Let men daarbij nog op de onophoudelijke afwisseling van ministers in het algemeen, dan ligt
28
liet voor dc hand, dat van zuHc eene behandeling van zaken geen goeds te verwachten is. Alleen dan, wanneer, afgescheiden van de persoon des ministers, een bureau, samengesteld uit zaakkundige personen, eene consequente afdoening waarborgt en eene consequente wijze van behandelen in de plaats treedt van hot tasten in het duister, zal men kunnen zeggen, dal hot beleid der Indische militaire zaken in goede handen berust.
Zoolang die organisatie niet tot stand komt, is er van oen rationeel krijgsbeheer voor Indië geen sprake.
Het statu quo, waarin reeds sinds tal van jaren de gewichtigste onderworpen verkeeren, getuigt dan ook op een welsprekende wijze van het onvermogen, waarin hot Departement van Koloniën verkeert, om, in verband met de grondwettige verantwoordelijkheid van den Minister, tot afdoende middelen te geraken.
Die toestand is even onhoudbaar, als dat men bijv. den Gouverneur-Generaal do plaats van den Minister van Oorlog zou willen doen innemen.
Tengevolge van de hulp, die de Chef van het militair bureau bij het Ministerie van Koloniën nu en dan inroept, door Indische Ofücieren, tijdelijk in Nederland aanwezig, aan hot werk te stollen, en door do toevallige omstandigheid dat de Bureau-Chef, oen gewezen Genie-officier, beter dan al zijne voorgangers voor deze taak berekend is, worden de militaire zaken, beter dan men a priori zou mogen verwachten, gaande gehouden.
Dit is evenwel niet genoog. Menig gewichtig onderwerp wacht op een definitive beslissing en de arbeid, die de beoordoeling der Indische voorstellen en de verdere behandeling vorderen, is van Ie voel omvang en brengt ook eene te groote verantwoordelijkheid mede, om hem niet aan een volledig en goed georganiseerd militair bureau (oo te vertrouwen.
Wie van dit gewichtige onderwerp moor wil weten, wordt de lozing aanbevolen van een der nummers van de Militaire Gouranl van 1881, al waar het tamelijk uitvoering en ter inleiding eener meer uitgebreide godachtenwisseling (die helaas achterwege is gebleven) is behandeld en waar o. a. ook te vindon is, boe het militair bureau bij hot Departement van Koloniën zou moeten gereorganiseerd worden , om zoowel voor het leger als voor don Minister nuttig te werken.
29
ONTIJDir.E l\'ENSIOXNEERING ; DIENSTTI.ID ; VERI.OVEN .
liet moet ieder, die den van zaken gadeslaat, treilen, dat
zich zoo verbazend veel menschen van middelbaren leeftijd, krachtig en gezond, in Nederland niet pensioen bevinden. Onwillekeurig moet men zich afvragen zijn al die personen ongeschikt om verder door te dienen\'? Kan die contributie door de schatkist op den duur gedragen worden 1
liet antwoord op deze vraag moet in alle opzichten ontkennend luiden. Uitgezonderd zij, die wegens lichaamsgebreken, bekomen wonden voor den vijand en voortdurenden ziektetoestand den dienst eervol verlaten, treft men onder de overigen tal van menschen aan, die nog volkomen geschikt zouden zijn den Staat jaren lang te dienen. De reden, dat zoo velen in de kracht huns levens den staatsdienst vaarwel zeggen, ligt ten deele aan den vrijen wil der betrokkenen en ten andere aan de bepalingen nopens den verplichten diensttijd, die aanspraak geeft op pensioen. Zij, die uit vrijen wil in het amhtelooze leven treden, hebben daarvoor meestal overwegingen van huishoudelijken aard, waaronder de opvoeding der kinderen wel een eerste plaats inneemt; sommigen gaan heen uit ontevredenheid over een te trage promotie, wegens vermeende of erkende grieven, uit gemakzucht of ook om hunne positie in hot particuliere leven te verbeteren; anderen weer uit wispelturigheid, ongedurigheid, verlangen naar familie en betrekkingen in het moederland enz.
Degenen, die niet uit vrijen wil den dienst verlaten, worden óf ongeschikt gekeurd voor den hoogeren rang óf zelfs voor dien, door hen bij ommekomst van hun diensttijd bekleed, óf, en daar zijn er velen, zij moeten, ter wille der promotie van jongeren, voor anderen plaats maken.
Voor beide categorieën is de diensttijd van 20 jaren het criterium van het beengaan. Zoolang die bepaling niet gewijzigd is, kan men het verlaten van den dienst aan den eenen kant niet beperken, terwijl aan den anderen kant zulks de hoogere autoriteit het recht en de bevoegdheid geeft om degenen, die zij uit de gelederen wil verwijderd zien, daartoe de vereischte wenken te geven of zelf tot initiatief over te gaan. De verhooging der pensioenen, in 1880 in werking getreden, heeft hiertoe niet onbeduidend bijgedragen. Velen, wier toekomst door een betrekkelijk ruim pensioen verzekerd is, kiezen op een gemiddelden leeftijd van 40 tot 45 jaren bet ambtelooze leven, waarin het hun niet zelden gelukt zich nog een reeks van jaren aan andere Werkzaamheden te wijden. Omgekeerd is voor de Regeering het
30
verhoogde pensioen oen gereed middel om da ontijdige ponsion-neering met gestrengheid toetcpasscn , waar zij dat wil of meent noodig te zijn. liet aantal miskende grootheden , dat zich in de grootc plaatsen en niet het minst te \'s Gravenhage ophoopt, is daarvan een der noodlottige gevolgen.
Het tot een onrustbarende hoogte stijgende cijfer der pensioenen heeft reeds meermalen de natuurlijke vraag doen rijzen, of niet de voorgeschreven diensttijd van 20 jlt;iren voor verlenging vatbaar zou zijn.
Het antwoord moet eveneens stellig bevestigend luiden. Naar veler meening kan die tijd veilig met 5 of 10 jaren worden verlengd en zoodoende in overeenstemmstig worden gebracht met dien der civiele ambtenaren in Indië. Deze toch kunnen facultatief met een 20-jarigen diensttijd volstaan, maar de in dat tijdsverloop te behalen rangen, met de daaraan verbonden pensioenen, nopen het meerendeel om nog 10 jaren door te dienen, waardoor hun pensioen, in dien boogeren rang, dan ook met stijgt. Eene gelijksoortige bepaling, echter niet meer facultatief maar verplichtend, zou voor de militaire oflicieren niet alleen aanbeveling verdienen, maar wordt door het staatsbelang dringend bevolen.
De 20-jarige diensttijd kan blijven bestaan voor hen wier physiek of geschiktheid voor den dienst als anderszins, eene terugtreding in het particuliere leven noodzakelijk maken. Het gedwongen ontslag zal dan humaan worden toegepast; misschien zelfs zijn velen nog in de ondergeschikte civiele betrekkingen te gebruiken, wat hun in het later te bepalen pensioensbedrag ten goede kan komen.
Werd deze bepaling wet, dan zouden de klachten over een ongenoegzaam pensioen ook ophouden.
Immers de pensioenen zouden dan normaal met \'ls van de tegenwoordige schaal stijgen, maar daarvoor genoot dan ook de Staat nog 10 jaren dienst van hen, die tot doordienen toegelaten, als waardeerbare elementen zouden zijn aan te merken.
Ging deze bepaling in het rechtstreeksch belang van Staat en dienaar, gepaard met de gewenschte afschaffing van den majoorsrang bij het leger, dan zonden ontegenzeggelijk de onnoemlijke pensionnee-ringen gaandeweg verminderen, en de positie van den officier zou in gelijke reden verbeteren als de Staat er zich wel bij zou bevinden.
Men heeft het steeds en niet ten onrechte als een onbillijkheid bij het leger aangemerkt, dat het overdienen geene voordeelen aanbrengt en dat alle civiele ambtenaren die 30 jaren dienden, gerekend naar de rangen waaraan zij bij het verlaten van den dienst geassimileerd
31
zijn, veel hoogcr pensioenen genieten, dan de militaire offieieren van dien rang na 30 en meer jaren dienst.
Wel is tegen dezen maatregel opgeworpen, dat de aan den olfieiers-stand verbonden vermoeienissen, vooral in den oorlog, hem pbysiek vooreen 30-jarigen diensttijd normaal ongeschikt maken, doch dit beweren is meer schijn dan werkelijkheid. De civiele ambtenaren, die in het tropische klimaat, voor alle Europeanen min of meer slopend, hunne plichten naar eisch vervullen, \'t zij op de talloozc bureaux \'t zij bij het gewestelijk bestuur, lijden niet minder dan de ollicier. Bovendien staat der Regeering immers voor hen, die niet kunnen doordienen, de pensionneering voor 20 volbrachte jaren ten dienste, om dit bezwaar te voorkomen. Men zon ook kunnen vragen, hoeveel officieren eigenlijk vóór den Atjeh-oorlog (cn die behoort tot de groote uitzonderingen), ten gevolge van de vermoeienissen aan hun stand verbonden, ontijdig niet voldoende valide waren\'? Dat cijfer zou hoogstwaarschijnlijk een merkwaardig minimum bedragen en zou nog aanmerkelijk dalen , wanneer de Hegee-ring, al weder in het welbegrepen belang van beide, een 10-jarig verlof naar Nederland verplichtend maakte.
Wat dit laatste aanbelangt, wordt geene afdoende tegenspraak gevreesd van het beweren, dat juist de eerste 10 jaren in Indie met hunne acclimatisatie-periode het meest slopend op den Europeaan werken en dat het meerendeel, dat na 10 jaren in Europa gezondheid en krachten heeft kunnen hervatten en consolideeren, geschikt is om dan nog 15 iï 20 jaren in de tropen te blijven, zonder daarvan een merkbaar schadelijken invloed te ondervinden.
Men vergete hierbij niet dat de leeftijd, waarop de meesten in Indië komen, ligt tusschen de 20 en 25 jaren, alzoo in dat levenstijdperk, waarin de lichamelijke ontwikkeling van den jongeling tot man toch reeds aan zoovele hinderpalen het hoofd moet bieden. Eene tegemoetkoming aan dat proces, waarin velen schipbreuk lijden, is dus ook van dat standpunt gezien niet alleen aan te bevelen, maar mag zelfs vrijelijk onder de moreele plichten worden gerangschikt, die de Staat jegens zijne dienaren te vervullen heeft!
Men raadplege hetgeen te dier zake in Engelsch-Indie bepaald is.
TITULAIRK RANGKN.
liet verleenen van titulaire rangen behoort tot en met dien van Kolonel tot de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal, en voor Generaal-Majoor en hoogcr tot die des Konings.
32
De grondbeginselen waarnaar deze rangen verleend worden , zijn bij Koninklijke Desluiten geregeld en veranderen aanhoudend. Vandaar dan ook dat men nu eens de verdienstelijkste officieren de gelederen ziet. verlaten, zonder den hoogeren titulairen rang te bekomen, dan weer sommigen, die in de gelederen voor geen bevordering in aanmerking zouden komen, die rangen op verzoek verleend worden. Dit is eene onbillijkheid niet alleen, maar schadelijk voor den goeden geest in het leger. Het behoeft toch geen betoog dat zij, die de bekwaamheid en de geschiktheid bezitten voor den hoogeren rang, er prijs op stellen, dien rang titulair te voeren, waardoor stilzwijgend het bewijs geleverd wordt, dat geene bijredenen hun den dienst hebben doen verlaten. De menschelijke ijdelheid is nu eenmaal door sommige uiterlijke en voor ieder zichtbare teekenen van onderscheiding gestreeld, en de Staat heeft er belang bij om aan die onschadelijke en van een goedgeplaatst eergevoel getuigende aspiratie tegemoet te komen.
Wil men hierin billijk te werk gaan, dan zal het verleenen van titulaire rangen in de wet, regelende de positie der officieren enz., dienen te worden opgenomen.
Niemand begeert ook in dit opzicht af te hangen van den willekeur van Gouverneurs-Generaal of Ministers, noch ook van Konink lijk gunstbetoon. Wat door een eervollen staat van dienst verkregen worden kan, moet door de wet worden gewaarborgd. Geschiedt dit, dan zal men niet meer zien, dat een in anciënniteit jongere, den titulairen rang voert, dien den actief dienenden ouderen kameraad nog moet te beurt vallen. Dan zal men niet meer zien, dat nu eens de wegens lichaamsgebreken voor den actieven dienst ongeschikt geoordeelde officier wèl, in andere gevallen weer niet den titulairen rang bekomt.
In één woord, eene goed overwogen voor allen gelijk werkende wet, is in dezen eene dringende behoefte, tenzij de Regeering er geen prijs meer op stelt orn de goede landsdienaren eene gratuite belooning te geven voor de diensten, die zij den Staat bewezen hebben; tenzij ook men het beter mocht achten hun, die geene verdiensten of aanspraak kunnen doen gelden, iets te schenken, waarvan de verdienstelijkste somwijlen, om onbekende redenen, wordt uitgesloten.
Hiermede is het einde der taak, wier vervulling wij ons hadden voorgenomen, bereikt. Was men bij sommige onderwerpen wat uitvoerig, omslachtig zelfs, men bedenke dat het geschrevene bestemd
is, voorliet ineerendeel althans, voor niet-militaire personen , die niettemin geroepen zijn om op het gebied van militaire wetgeving in den meest algemeeneu zin van het, woord, door hun votum het belang van een geheel leger, dus dat van den Staat, te helpen bevorderen.
Wellicht is er geen tak van dienst in den Staat, die de niet-vakman zich moeilijker assimileert, dan juist die der krijgsaange-legenhedcn in uitgebreiden zi». Dat wetende, wordt vertrouwd, dat deze arbeid, ondanks de gebreken die er aan mogen kleven, een goede ontvangst mag te beurt vallen en dat hij er toe mag bijdragen om de oogen te openen van hen, die maar al te dikwijls op ministerieel beleid steunende, in den waan blijven verkeeren, dat do algemeene toestand goed is.
Neen, de toestand is niet goed; hij is slecht. Wie kennis van zaken heelt, wie zien wil en niet huivert te spreken, zal dit volmondig moeten toestemmen, ook al mogen sommigen meenen , dat de weg tot redres op andere wijze moet gezocht worden.
Ook lag het niet in do bedoeling om meer dan hoofdpunten te behandelen. Wil men in het bovenstaande eene volledige opsomming van erkende behoeften zien, dan zou men zich deerlijk vergissen, want zooals wij in den aanhef reeds zeiden, wij vermijden de details. Om die te loeren kennen, bevelen wij don belangstellenden lezers bescheiden maar dringend de lezing aan van alle mogelijke schrifturen , die over militaire onderwerpen handelen en daaronder kunnen hoofdzakelijk genoemd worden :
Het Ind. Militair Tijdschrift; de Militaire Courant, thans (sedert 1881) Militair Blad; de Indische Gids; de opstellen, nu en dan voorkomende in de Indische bladen, met name: de Java Bode, Bata-viaasch Handelsblad, de Locomotief en andere; en eindelijk de verschillende militaire boekwerken, brochures en elders verspreide geschriften, die in do laatste jaren het licht zagen Zij allen, de een meer, de ander minder, zullen dengene, die de toestanden wil leeren kennen, gaandeweg nopens alles inlichten. Wij wijzen alleen op het gevaar om een te snol, soms eenzijdig oordeel te vellen; daarom wordt lezing van alles vereischt, ten einde do opinion te kunnen vergelijken en niet van den rechten weg af te dwalen; want, het wordt erkend: tegen idealen-theorieën, tegen overdrijving, tegen onjuiste voorstellingen dient evenzeer gewaarschuwd te worden, als tegen onkunde en niet erkenning van hetgeen noodig is, om tot een gofeden toestand te geraken.
34
Toen het vorenstaande voor do pers gereed was, kondigden do nieuwsbladen een adres van oud- en actief dienende Generaal-ofli-cieren aan Z. M. den Koning aan, houdende een betoog, dat teAtjeh meer handelend moet worden opgetreden.
Do in dat belangrijke stuk vervatte argumenten kunnen hier onbesproken blijven, gelijk ook het slot van het adres, dat eene conclusie bevat, waaraan wel ieder rechtgeaard vaderlander zijn adhaesie zal schenken, al wordt het middel, hoe daartoe te geraken, niet aangegeven.
Voor het doel van onzen arbeid kan worden volstaan, met de onvoorwaardelijke uitspraak, in de voorlaatste alinea van het adres nopens de onmacht van het Ned. Ind. leger voorkomende, met aandrang onder de aandacht der Volksvertegenwoordigers te brengen.
Die uitspraak is de weerklank van het hiervoren door ons nopens de «legersterktequot; in het midden gebrachte.