-ocr page 1-
-ocr page 2-

\'f

Bijlage van de Notulen der Zitting van 26 Julij 1880.

Rapport aan de Commissie van toezigt op den druk en de uitgave der Evangelische Gezangen aangaande de auteurs dier hij de Neder-landsche Hervormde kerk in gebruik zijnde liederen, door haren Secretaris dr. B. Glnsius.

Op de Synode der Nederlandsehe Hervormde Kerk van 1879 werd door haar medelid, den oud hoogleeraar dr. P. Hofstede de Groot, het wenschelijke aangetoond, om, evenals zulks met den Vervolgbundel plaats heeft, aan de uitgaven der Evangelische gezangen een\' naamlijst van de auteurs toe te voegen. De Synode, dit wenschelijke erkennende, noodigde, bij hare missive van 30 Julij en 2G Augustus 1879 n0. 61 en 99 , onze Commissie uit niet alleen om met de uitgevers der Gezangen hieromtrent te onderhandelen, maar ook om een nieuw en naauwkeurig onderzoek naar de auteurs dier kerkliederen in te stellen. Aan mij werd die taak opgedragen en, hoezeer ik al de moeijelijkheden en het tijdroovende daarvan inzag, besloot ik haar, in het belang der geschiedenis van ons kerkgezang te aanvaarden en met do meest mogelijke naauwgezetheid en volledigheid te volbrengen. Thans heb ik de eer U de slotsom van mijn onderzoek mede te deelen.

De zesde September 1805 was voor de tot zamenstelling, van een Evangelisch gezangboek door al de Provinciale Synoden der Nederlandsehe Hervormde kerk Gecommitteerden een hoogst merkwaardige dag. Zij hadden hunnen den 15j\' September 1803 te Utrecht aangevangen, gemoen-

1

-..JU 1 *tquot; „ 0

8L25

-ocr page 3-

scliappelijken arbeid voltooid. Met genoegdoening mogten zij daarop terugzien. Aan ijver en ingenomenheid met hunne taak, aan zucht om een goed werk te leveren, aan zorg had het hun niet ontbroken. De bundel was gereed, het notarieel contract, verbindend en geldend voor hem en zijne regtverkrijgenden , met den uitgever Johannes Allart gesloten en de druk der gezangen zóó voorbereid, dat die onder het blijvend toezigt der gecommitteerden en van hunne opvolgers kon plaats vinden en de invoering voor kerkelijk gebruik op 1 Januarij 1807 bepaald worden.

Zeker, toen die achtenswaardige mannen daar voor het laatste in de Nieuwe of Schuttersdoelen te Js Gravenhage vergaderd waren , was hun oog niet blind voor de moeilijkheden , die nog konden volgen. Zij wisten hoe bitterheid, vooroordeel en bekrompenheid zich eenige jaren vroeger tegen de invoering der nieuwe Psalmberijming hadden gekant ; en, dat zij van dezelfde zijde tegenwerking vreesden, had hun voorzitter, de grijze van den Berg niet verzwegen , toen zij twee dagen vóór hunne scheiding, bij \'s lands Raadpensionaris, mr. R. J. Schimmelpenninck, in plegtig gehoor werden ontvangen. Het bleek dan ook weldra, dat zij zich in dit opzigt niet hadden bedrogen (1). Insgelijks waren er, zooals mij uit aanteekeningen bleek, onder hen die scherpe aanmerking omtrent de dichterlijke waarde hunner liederen te gemoet zagen, eene meening, die reeds zeer spoedig waarheid werd bevonden (2). Maar wat zij waarschijnlijk wel niet verwacht zullen hebben, is het feit, dat er reeds na kort tijdsverloop verschillende, zeer uiteenloopende naamlijsten van de auteurs der gezangen in omloop waren, zelfs zoo verschillend, dat, wil men hieromtrent zekerheid hebben, na vijf en zeventig jaren een geheel nieuw onderzoek moet worden ingesteld.

(1) Z. o. a. IJpey en Dermout IV blz. 325 verv. Aantoekening 305, bladz. 55. Mijne Goschiod. der Chr. Kerk in Nederl. na do Herv. III. blz, 201 vorv.

(2) Z. o. a. Yadorlnndsoho Lotteroofeningon 180G, n0. 14, bladz. 647 verv.

-ocr page 4-

De oorzaak van dit misschien zonderling verschijnsel kan moeilijk daarin gezocht worden , dat men in den aanvang der werkzaamheden , ter bevordering van een onpartijdig oordeel, had aangenomen, dat de leden, die liederen of van zich zelve of van anderen inzonden, den naam des dichters niet zouden noemen. Zoodanige bepaling kon althans niet van kracht zijn omtrent reeds met den naam hunner vervaardigers uitgegeven gezangen, terwijl de gecommitteerden zich ook later niet tot geheimhouding verplicht hielden. Enkelen hunner gaven zelfs naamlijsten aan vrienden en bekenden, maar ook in deze wordt groot verschil aangetroffen, wei-ligt daaruit te verklaren , dat sommige liederen zoo dikwijls aan verbetering en herziening werden onderworpen, dat het geheugen meer den naam van den Revisor, dan dien van den oorspronkelijken maker bewaard had.

Aan bronnen heeft het mij niet ontbroken. Zal de slotsom van mijn onderzoek vertrouwbaar wezen, dan behoor ik U omtrent die bronnen en het gebruik, dat ik er van gemaakt heb, een en ander mede te deelen.

Een groot aantal naamlijsten werd mij toegezonden. Het is duidelijk, dat ik aan die, welker oorsprong onbekend was, geen gezag mogt toekennen. Meer vertrouwbaar waren die, welke samengesteld werden doormannen, wier naam reeds borg stond voor de zorg, aan hunnen arbeid besteed, of die opgegeven werden als afkomstig van leden der verzamelings-commissie. Hiertoe behoorden de naamlijsten door dr. P. Hofstede de Groot ter synodale vergadering gebragt, — door den heer F. J. van Stipriaan Luiscius, predikant te lleerjansdam, mij toegezonden, — door wijlen den Utrechtschen predikant J. A. D. Molster vervaardigd, — door den heer ,/. F. van Hoogstraten, in leven predikant te Utrecht, met groote zorg zamengesteld en bij Kemink Zoon gedrukt, — door mr. //. N. van Beef ting, in leven gewoond hebbende te Valkenburg, uitgegeven met het opschrift: Naar het handschrift van A. Hutgers, predikant te Haarlem, — naamlijst van de dichters der Evangelische gezangen naar het II. S. van den Secre-

-ocr page 5-

4

lans der Commissie tot de verzameling, gedrukt achter het Alphahetisch Register van alle verzen der Psalmen en Evangelische Gezangen, Amsterdam i. Brandt cn Zoon 1877.

In deze naamlijsten heerschte intusschen zoo groot verschil , dat ik meende tot geene zekerheid te kunnen komen zonder meer authentieke bronnen bij bekende nakomelingen van leden der Verzamelingscommissie of van de genoemde auteurs gezocht te hebben. Bij sommigen slaagde ik niet, maar bij anderen naar wensch.

De Leidsche Hoogleeraar dr. A. Kuenen, kleinzoon van Abraham Rutgers, die met van den Berg wel het meeste tot den bundel heeft bijgedragen , zond mij een herinneringsrede, door zijnen vader, den heer J. F. Kuenen, in 1840 te Haarlem uitgesproken, waarbij niet alleen al de liederen, door A. Rutgers vervaardigd, nauwkeurig worden opgegeven, maar ook eene naamlijst der auteurs van al de Gezangen gevoegd is. Mr. 11. O. Feith te Groningen deelde mij niet alleen een door zijnen vader geschreven lijst van al de vervaardigers mede, maar ook bij welke Gezangen in de Alphabetische lijst achter eene onder hem berustende 4° uitgave der gezangen door zijnen grootvader inr. B/i. Feith ten bewijze, dat hij deze als de zijne erkend had, eigenhandig de letter r. geplaatst was. De Brielsche predikant dr. N. van der Tuuk Adriani deed mij eene door zijnen vader Jf. lt;1. Adriani, gedicteerde naamlijst toekomen, waarboven deze in velerlei opzicht verdienstelijke Friesche Kerkleeraar eigenhandig had geschreven, dat die door hem was opgegeven.

De heer J. Proost, Secretaris der Gezangen-compagnie, had mij medegedeeld dat de firma J. Brandt § Zoon in het bezit was van een der ten dienste van de leden der Verzamelings Commissie gedrukte exemplaren der voor-loopig door die Commissie aangenomen liederen, afkomstig van wijlen den hoogleeraar J. A. Lotze en door dezen met schriftelijke aanteekeningen voorzien. Daar dit stuk, volgens bestaande beschikking, niet mocht toegezonden worden, heb ik mij naar Amsterdam begeven om het te

-ocr page 6-

raadplegen, liet belangrijke, dat ik vond, was ecu aangenaam loon voor den daaraan besteeden tijd.

Ofschoon ik, in het bezit van al deze stukken, de auteurs der meeste Gezangen met zekerheid kon aanwijzen, bleef er echter omtrent sommigen onzekerheid bestaan, liet eenige middel om deze, zoomogelijk, weg te nemen, was op te sporen, wat in de oorspronkelijke akten-stukken der Verzamelings-Commissie, in het oud archief der Synode berustende, omtrent de vervaardiging van onze kerkliederen kon gevonden worden. Wel waren deze reeds vroeger, maar toch niet bepaaldelijk met dit doel, door dr. 7i!. Beu-nink Janssonius (3) geraadpleegd. De door mij gebruikte stukken zijn:

1°. Een in losse bladen geschreven verzameling van door de Gecommitteerden voorloopig aangenomen liederen. Zij is echter niet volledig; want er ontbreekt een aantal nommers, die in de andere akten worden genoemd. Hoogst belangrijk is zij zeker voor de geschiedenis van onzen bundel, niet alleen meestal met een enkel woord den oorsprong dier liederen aanwijzende, maar doorgaans ze ook boekende, zooals zij waren ingekomen en tevens de veranderingen vermeldende, die daarin door de Commissie gebracht zijn. Enkele aanteekeningen, niet van belang ontbloot, worden op den kant gevonden, insgelijks vele liederen, dieniet in den bundel zijn opgenomen, en onder deze zoodanige, waaruit blijkt, dat men toen reeds bedacht was op Gelegenheids-Gezangen, b. v. bij de intrede van een Evangeliedienaar enz., zooals die later in den Vervolgbundel gegeven zijn.

2». Handelingen der Vergadering van de Gecommitteerden uit Gelderland, Zuid- en Noordholland, Utrecht, Friesland en Groningen, gehouden te Utrecht den 27 September 1803 en volgende dagen.

3°. Handelingen van den coetus der Gecomkiitteerden

(3) Geschiodonis van hot kerkgezang bij do Horvormdon in Ncdorl. Arnli. 1861.

-ocr page 7-

6

uit Gelderland, Zuid- en Noordholland, Zeeland, Utrecht, Priesland en Groningen, te Utrecht 17 April 180-1 en volgende dagen, waarbij een aantal voor de Geschiedenis van de werkzaamheden der Commissie belangrijke rapporten en stukken gevoegd zijn.

4°. Akten van den Coetus Contractus, gehouden in den Haag, den 19 September 1804 en volgende dagen. Hij was saamgesteld uit de leden van den Berg, Jorissen, Scharp, van de Kasteele, A, llutgers, Lotze en Eeith. De laatstgenoemde kon echter, hoezeer schriftelijk aan do werkzaamheden deelnemende, wegens lichaamszwakte de vergaderingen niet bijwonen.

5U. Akten van den tweeden Coctus Contractus in den Haag den 15 Mei 1805 en volgende dagen. De handelingen der laatste vergaderingen, tegelijk invallende met die der algemeene vergadering, zijn niet opgeteekend.

6°. Akten der laatste algemeene of groote vergadering van al de gecommitteerden gehouden in den Haag van 12 Juni tot 6 September 1805 waaraan, echter de zes en dertig eerste bladzijden ontbreken.

Dat al deze geschriften met de zich daarbij bevindende adviezen, praeadviezen, rapporten, brieven enz , hoogst belangrijk zijn voor de geschiedenis van de samenstelling onzer Gezangen, dat zij doorgaans een helder licht werpen op den geest en de bedoeling der gecommitteerden, dat zij hooge achting verwekken voor deze mannen, al wenschen wij hun somwijlen wat meer poëtischen gloed toe, wat minder stijf purisme en wat milderen zin, — dat zij zelfs eene belangrijke bladzijde leveren voor de geschiedenis onzer Letterkunde bij den aanvang dezer eeuw, behoeft nauwelijks herinnerd te worden. Ik moet mij echter bepalen tot het doel van mijn onderzoek en ik heb de bronnen, waaruit ik geput heb, alleen genoemd om aan te wijzen, dat de slotsommen van dat onderzoek op zekere, vertrouwbare grondslagen rusten. Dit kan echter niet blijken, tenzij ik dit bij elk Gezang aan wijze, mij alleen dan daarvan onthoudende, wanneer dezelfde

-ocr page 8-

7

auteur algemeen erkend wordt. Toch zij liet mij groor-loofd liier en daar enkele bijzonderheden te vermelden, min bekend en wel waard der vergetelheid onttrokken te worden.

Het ligt in den aard der zaak, dat de eerste met redenen omkleede opgave van de auteurs der Gezangen niet aan den druk der liederen kan worden toegevoegd. Zij strekt alleen tot waarborg voor de zekerheid der tweede, die daarvoor bestemd is.

I.

Gez. ]. /1. van den Berg (4) naar nquot;. fi5 der Waal-sche Cantiques, dat wederom ontleend is aan den Saksi-schen Predikant Ji. Crasselius (geboren te Wernsdorf 1667 overleden 1724). De navolging komt voor in vern den Bergs oden en gedichten II, 39. De Commissie heeft er voor het kerkelijk gebruik nog al in veranderd, o. a. ook vers 1, reg. 2, oorspronkelijk luidende; Looft God den Vader in Aanbidt den Vader.

Gez. 2. Mejufvrouw Johanna Elisabeth van de Velde, geboren Ilelmeke (5). Van het oorspronkelijke vooral van het laatste couplet, is veel veranderd, vermoedelijk door A. Rutgers.

Gez. 3. A, van den Berg en A. Rutgers (6) naar het oude kerklied ,/Te Deum laudatnusquot;. Volgens l.otze hebben zij gebruik gemaakt van een stuk van J. Jordens.

I3ij de bcoordeeling van dit gezang kwam op den tweeden Ilaagschen coetus (Act. pag. 40, 42, 45) de vraag ter tafel, of \'t niet wenschelijk zijn zou, naar het voor-

(4) Zio over hom E. I. Post, loerr. tor godnehtonis van A. van don Borg, Arnhem 1807.

(5) Eohtgonooto van W. van do Voldo, van wion drio onzor gozangon zijn. Zij werd goboron to Amsterdam 1772, overleed to Zutphon 1842.

(6) Z. mijn Oodgol. Nederland III blz. 240.

-ocr page 9-

8

beeld van andere Protestantsche kerken, meer liederen der oude kerk, zooais het Veni Creator Spiritus, — hel Agnus Dei enz. na te volgen of te vertalen. Later werden dan ook dusdanige navolgingen geleverd en beoordeeld, maar niet in den bundel opgenomen.

Gez. 4. A. J. Zubli [1) naar J. A. Cramer (geb. 1723, predikant te Crelhvitz, later opperhofprediker te Quedlin-burg, toen hofprediker te Koppenhagen, overleden als hoogleeraar te Kiel 1788),

Gez. 5. J, Scharp, (8)

Gez. 6. A. van den Berg (Oden III, 4]) naar B. Munte. (geb. te Lubeck 1735, predikant te Koppenhagen, overl. 1793). De tweede Ilaagsche coetus nam dit lied met hooge ingenomenheid aan en veranderde alleen in reg. 1 van vers 2 Jonge Zon in Nieuwe Zon. Lotze, die niet op dezen coetus, maar op de daaraan volgende groote vergadering tegenwoordig was, teekent aan, dat hij een aantal veranderingen iieeft voorgeslagen, o. a. in vers 3 waar hij gelezen wilde hebben :

//Nog schoot de zon haar helder licht Op geen der wereldbollen.1\'

Ook bericht hij, dat tusschen vs. 7 en 8 het volgende couplet geschrapt is :

//Schoon aarde en hemel ras verga.

Ras rigte s\'menschen zoone,

Dan dank ik, dat ik nog besta.

En \'t Godlijk licht bewoone.

JJan zal ik eeuwig, eeuwig zijn En eeuwig vol van vreugde zijn Bij U, O eeuwig Wezen!quot;

Gez. 7. A. van den Berg (Od. en lied. II, 105) naar Cramer en C, C. Sturm (geboren te Augsburg 1740 ,

(7) Gob. in do Borbico 1751 , oorst koopman to Amsterdam, in 1795 lid dor Nationalo vorgador., lator ontvangor dor belastingen te Vlaardingon, ovorlodon 1820.

(8) Lovonsboschr. van J. Soharp. Eott. 1828. Mijn öodg. Nodcrl. Ill biz. 279 vorv.

-ocr page 10-

pred. laatst te Hamburg, overleden 1786), Eene fraaijere vertolking wordt gevonden in het Evangelisch Luthersche Gezangboek n0. 60.

Gez. 8. Mr. IF. Bilderdjk naar Munter. Vroeger was een ander lied op Gods onveranderlijkheid van van den Berg (Od. en lied ],52) aangenomen, maar men koos later de krachtiger poëzij van een onbekenden dichter, die weldra als de toen te Brunswijk vertoevende Bilderdijk bekend werd. üe uitdrukking: Jezus bloed, vers 8 en 9,ofschoon niet bij Hunter voorkomende, liet men staan, maar de regels van Bilderdijk :

Gij hebt mijn zoen, in Jezus bloed Bevredigd, aangenomen ,

veranderde men in: Gij hebt m1 om Jezus dierbaar bloed

Genadig aangenomen.

Gez. 9. Van den Berg, (Od. en lied 23) naar De Commissie was met dit lied zeer ingenomen.

Gez. 10. Mr. Rh. Feith naar het Bremer Gereformeerd Gezangboek (9). De tweede Ilaagsche coetus meende dit lied te moeten verwerpen. (Hand. bl. 27), omdat het in de gemeente aan zooveel misverstand, misduiding en misbruik onderhevig zijn zou. Op de Algemeene Vergadering (Hand. bl. 40) werd het echter eenparig aangenomen. Of er vooraf iets in veranderd was, is mij niet gebleken. In de M, S. voorloopig aangenomen liederen ligt alleen een afschrift van vers 1 van \'s dichters eigen hand.

Gez. 11. Felth naar het Bremer Gezangboek (10). Volgens het oordeel van den tweeden Haagschen coetus (Hand. 26 en 27) beantwoordde dit lied niet aan de vereischten van een lofzang op Gods heiligheid. De groote

(9) Oorspronkelijk van dr. J. J. Rambach, gob. 1G93, hoog-leeraar to Hallo, lator te Giosson, overl. 1735. In hot Bromor Go-zangboek 1802 werd het lied met oonigo verandering opgenomen.

(10) Foith zelf hoeft er alleen bijgoschrovon: vertaald. Volgons Dr. Bonnink Janssonius blz. 307 is hot Duitsoho lied van J. C. Zimmermann (gob. 1702 overl. 1783), in hot door hom bezorgde Hanoversohe gezangboek geplaatst.

-ocr page 11-

10

vergadering (Hand biz. 40) nam het echter inet eenparigheid van stemmen in den bundel op. Zeker is \'t, dat in het (in het Synodaal archief aanwezig) M. S. van den dichter door eene andere hand nog al iets is veranderd, en zelfs een geheel couplet geschrapt, hetwelk dan ook in den bundel is weggelaten. Vermoedelijk waren deze veranderingen van van den Berg en is daarom door sommigen het lied aan dezen toegeschreven. Feith heeft het als het zijne erkend.

Gez. : 12. Van den Berg naar (die gnte Gottes).

De Commissie heeft er in veranderd. Lotze vond het begin der vertolking hard en Gelier is denkbeelden niet weer gegeven.

Gez. ; 13. Van den Berg naar Cramer, maar, zooals Lolzc aanteekent, veel verbeterd door van de Kasteele, Scharp en Lotze.

Gez. : 14. Feith, Van het oorspronkelijke werden twee coupletten ter zijde gelegd.

Gez. : 15. Mr. //. van Alphen, [\\\\). Den 2 Aug. 1805 nam de groote vergadering (Hand. blz. 62) in overweging, dat er tot nog toe weinig gebruik was gemaakt van van Alphen\'s liederen, en besloot ze, ofschoon om verschillende redenen minder geschikt voor kerkelijk gebruik, uit hoogachting voor \'s Mans nagedachtenis, nog eens na te zien, of er iets bruikbaar in werd gevonden. M, Jorissen nam die taak op zich. Het gevolg hiervan was de opneming van dit lied en van eenige andere.

Gez.; 16. Van den Berg naar Gellert (Gottes macht und vorsehung.)

Gez. : 17. A. Rutgers naar Georg Neumark, (geb. 1621 te Mühlhausen in Thuringen, als Secretaris van het Saksisch archief overleden te Weimar, 1681). Er zijn in den arbeid van Rutgers door de gecommitteerden zooveel vergil) Z. het levensberigt door Mr. J. S. D. Neprou geplaatst vóór do dichtwerken van Mr. H. van Alphon, Utrecht, 1858. Mijn Oodg. Nedorl. I blz. 30.

-ocr page 12-

11

anderingen gemaakt, dat liet oorspronkelijke (n0. 4 der M. S. voorl, aangenomen lied.) bijna onleesbaar is geworden. Lezenswaardig is, wat W. Francken omtrent dit troostend lied in Licht, Liefde en Leven 1854 geschreven heeft.

Ge?,. 18. Fan den Berg, (Od.; 111,108). Er is dooide Commissie veel veranderd.

Gez. 19. B. van Weeman, (12). Hand. der Groote Vergadering 1805 blz. 62.

Gez. 20. //. van Alphen.

Gez. 21. ,/. van Lodenstein, (13) blijkens de M. S. provisioneel aangenomen liederen n0. 16, hebben verschillende leden der Commissie dit lied gemoderniseerd. Lolze teekent aan, dat eerst Rutgers en daarna van den Berg cene bewerking inleverde en dat het in onzen bundel opgenomene uit die twee redactien door Jonssen en holzo is vervaardigd.

Gez. 22. Van Alphen en Mr. P. L. van de Kasteelo (14). Ik volg hier de officieele opgave in het rapport van gecommitteerden, bij monde van de Fremery op dc groote vergadering 29 Julij 1805 ingeleverd. Adriani en anderen met hem noemen alleen van Alphen, Lolze e, ii. alleen van de Kasleele. Vermoedelijk heeft laatstgenoemde het oorspronkelijke van van Alphen voor den bundel bewerkt.

Gez. 23. Feith.

Gez. 24. Mr. ./. P. Klejn (15). Er werd hier en daar in het oorspronkelijke veranderd.

Gez. 25. Feith. Aanvankelijk werd de vraag gedaan of het niet tot de passie-liederen behoorde.

Gez. 26. Feith. Er is nog al wat in veranderd.

(12) Goboron to \'sllago 1761, pred. te Loouwarden, ovoil. 1808.

(13) Z. Mijn Godg. Ncdorl. II blz. 387 vorv. Dr. P. Jz. Proost. J. van Lodonstein, Ams. 1880,

(14) Z. do door mr. J. C. van do Kasteolo ann \'s mans dichtwerken, \'s Hago 1844, 2d., toogevoegdo Lovenschots.

(15) Oeb. 1760 te Hoogo Zwaluwe, llaadsheer in hot Prov. Gerechtshof van Gelder), ovorl. te Arnhem 1805.

-ocr page 13-

Gez. 27. Van Alphen. Scharp heeft er in veranderd,

Gez. 28. Mejufvrouw C. A. van Lier (16). Z. haar Dagboek blz. 53. De vier laatste regels zijn door de Commissie veranderd.

Gez. 29. Van den Berg naar Cramer. Lotze teekent op, dat eene veel betere vertolking van J. Lublink (opgenomen in Dichtkundige aanmerkingen op de Evangelische Gezangen. Amst. bij de Wedc. ,/. Boll) aan de Commissie niet bekend was, toen zij die van van den Berg in den bundel opnam.

Gez. 30. A. Rutgers. In het oorspronkelijke is veel veranderd. Lotze, die de denkbeelden goed , maar de poezy zwak noemt, meldt, dat de vier laatste regels ontleend zijn aan een stukje van J. van der Roest. (17)

Gez. 31. Feith.

Gez. 32. Van den Berg naar Cramer. Lotze teekent aan , dat het lied van Cramer schoon, maar de vertaling bitter slecht is. Zeker behoort het tot de minste stukken uit onzen bundel. Nogtans rapporteerde de Commissie ter correctie aan de Algemeene Vergadering (8 Augustus 1805), dat van den Berg door dit lied, waaraan men volstrekt behoefte had, de Nederlandsche Hervormde Kerk ten hoogste aan zich verplicht had. liet werd echter niet met algemeene goedkeuring in den bundel opgenomen. Adriani, Bruining en Janssen stemden er tegen (Hand. der groote Verg. blz. 77).

Gez. 33. Van den Berg naar Cramer.

Gez. 34. Van den Berg.

Gez. 35. Feith naar de Confession des pêches, welke oorspronkelijk door Calvijn in de Latijnsche taal gestelde schuldbelijdenis in de Waalsche kerken gebruikt werd en in onze Liturgische Schriften gedeeltelijk is nagevolgd in het gebed voor de predikatie in den week.

Gez. 36. Van den Berg. Door sommigen, maar in geen

(16) Geb. tc Asaon 1768, ovorl. aan do Kaap do Oooclo Hoop. 17) Godgol. Noderl. III blz. 199 vers.

-ocr page 14-

13

der meer officieele bescheiden , wordt hierbij gevoegd naar 11. C. Ilecker (geboren te Hamburg 1699, overleden als predikant te Meuselvvitz bij Altenburg 1743). Waarschijnlijk is het lied niet geheel van van den Berg. Ook in de M. S. voorloopig aangenomen liederen (n0 107) staat op den kant aangeteekend: „CL Haagsch Luthersch Gezangboek blz. 311.quot;

In vs 3 luidden de vier laatste regels oorspronkelijk: Jezus bloed,

Maakt alles goed,

Zelv\' heeft hij den zoen gevonden \\oor de grootste zonden.

De Commissie veranderde.

Gez. 37. Veilh. üf de dichter, zooals men oj) den tweeden llaagschen coetus (Hand. blz. 20) van hem verlangde, veranderd en bekort heeft, heb ik bij ontstentenis van het oorspronkelijke niet kunnen nagaan.

Gez. 38. J. Scharp.

Gez. 39. ■/. Scharp naar ./. C. Zimmermann. Ik volg hier de opgave in de M. S. voorloopig aangenomen liederen, die van Lotze, Adriani e. a. Dr. Bennink Janssoninfi e. a. hebben naar E. Neumeister (geb. 16 71 t 1756). \'s Mans Psalmen und lobgesangen, Hainb. 1755, heb ik niet voorhanden, evenmin het llanoversche Gezangboek van Zimmermann. Ik gis, dat deze het daarin van Neu-meister heeft overgenomen.

Gez. 40. //. Rutgers. Van het oorspronkelijke is veel veranderd.

Gez. 41. Van den Berg naar Klopstock (de dichter der Messiade, geb. 1734 f 1803). Ook in deze vertaling of navolging is door de Commissie veel veranderd en van het oorspronkelijke van den Duitschen dichter afgeweken.

Gez. 42. Van de Kasieele naar Gellert, (Trost der erlosung). In de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 73 staat van den Berg en van de Kasieele naar Gellert. Op den kant wordt echter aangeteekend, dat het lied, zooals het oorspronkelijk door van de Kasieele was ingeleverd.

-ocr page 15-

14

door hem zeiven nader geredigeerd is. Misschien nam van den Berg deel aan die nadere redactie. Vers 15 luidde oorspronkelijk:

Ja, zoo ik ooit mogt waardig zijn

Om uwen naam hier leed te smaken,

Bewaar mij, dat geen smaad of pijn, Mij onverduldig maken !

Het is, zooals het nu in den Bundel voorkomt, veranderd door Feith.

Gez. 43. J. Lodenslein , bewerkt door A. Rutgers. De tweede ITaagsche coetus (Hand. blz. 36) was met deze bewerking zeer ingenomen, maar besloot op voorstel van van den Berg één couplet weg te laten.

Het luidde:

Allerroinnelijkste schoonheid,

Bron van al wat schoonheid schijnt.

Die door jaren noch gewoonheid

Min vermaakt of ooit verdwijnt,

Wat men hier bedenken kan

\'t Is er maar een schaduw van.

Wat wij lieven, looven, leeven,

Gij zult glans en luister geven.

Gez. 44. Vrouwe C. F. van Raesfeldt, geboren van Sytzama (IS), liet begin luidde oorspronkelijk:

Nu daal, O Heer, Uw zegen neer

Op ons en alle uw leden.

U eeren wij als onzen Heer Met liedren en gebeden.

en is door v. d. Berg veranderd.

Gez. 05. Van de Kaüeele.

Gez. 4C. Van de Kasteele.

Gez. 47. Van de Kasteele.

Gez. 48. Feith.

(18) Ooboron to Leeuwarden 1729, in 1750 gehuwd mot J. R. van Kaesfoldt, llcor van Hoomso enz. bapitoin in dienst dezorlanden, overleden te llcemse 1807.

-ocr page 16-

Gez. 49. Mr. J. Uinlopen. (19). Of er door de Commissie in veranderd is, is mij niet gebleken. Het komt niet, zooals Gezang 71, in de M. S. voorloopig aangenomen liederen voor. De nagelaten papieren van Mr. J. Uinlopen zijn volgens testamentaire beschikking van zijnen oudsten zoon vernietigd.

Gez. 50. Mej. van de Velde, geb. Helmclce. Er is veel door de Commissie veranderd.

Gez. 51. Van Alphen.

Gez. 53. ./. Scharp. Zijne eerste proeve van eene berijming der Geloofsartikelen beviel den tweeden Ilaag-sclien coetus (Hand. blz. 52) minder. Scharp beeft haar toen op nieuw bewerkt en dit lied, door Feith, terwijl de auteur afwezig was, ter tafel van de Algemeene Vergadering (Hand. bladz. 72) gebracht, werd door deze goedgekeurd.

Gez. 53. Feith. Dit lied had eene zonderlinge geschiedenis. De tweede Haagsche coetus (Hand, blz, 30 en 31) noemde het 30 Mei 1805 een fraai dichtstuk, maar voor kerkgezang niet bruikbaar en ook niet geschikt om het door veranderingen daarvoor geschikt te maken, aangezien men door aan dal lied le likken er de ziel zou hebben uilgelikl. Den 30 Juli 1805 bracht Professor Munlinghe het met aanprijzing ter algemeene vergadering , die het der commissie van correctie aanbeval. Vermoedelijk heeft deze iets veranderd. Den 9 Augustus werd het voor den bundel aangenomen, maar, zooals de notulen het uitdrukken, de stem van Koord-Ilolland en slad en lande sliep. (Hand, der Groote vergadering blz. 58, 59, 61, 72).

Gez. 54, Naar Feith. Feith zelf erkent het niet voor zijn werk. Wel is van zijne hand (maar aanvankelijk wist men niet, dat hij de dichter was) een gezang over

(19) Geboren te Utrecht 1769, vriend van Bellamy, Ockorse en Kleyn, ia Hinlopon in vorsoliillemlo betrokkingen werkzaam ge-weest, laatst ais Staatsraad onder Lodewijk Napoleon, Overleden 1808,

-ocr page 17-

16

de noodzakelijkheid des geloofs ingekomen , maar men heeft daarin zooveel veranderd (verbasterd, schrijft Lotze en ik meen terecht) dat de dichter zijn eigen Jied niet meer kende. Scharp, Rutgers, Janssen en vooral van den Berg zijn hierin werkzaam geweest. Het groot verschil blijkt, wanneer wij hier het oorspronkelijke, zooals het, door de eigen hand des dichters geschreven , bij de firma J. Brandt en Zoon te Amsterdam berust, laten volgen.

Mijn ziel, waartoe dat anstig vreezen,

Geen wanhoop komt uw smart te staê,

Gij zult hier steeds een zondaar wezen En moet hier leven bij genau.

O, zalig hij, die in zijn nooden Tot deze rijke bron gevlooden Daar dankbre liefdetranen schreit.

Uw vader op zijn woord betrouwen,

U zeiven in zijn Zoon te aanschouwen,

Is hier de hoogste heiligheid.

Geen heiligheid wordt hier gevonden,

Die niet op dezen -vvortel groeit,

Aan hem is alle deugd verbonden,

Die immer voor den hemel bloeit.

Vergeefs is hier \'t wanhoopig treuren.

Vergeefs slechts wettisch \'t hart te scheuren ,

Niets buiten Jezus heelt de smart.

De vrees moog onder \'t angstig z wee ten,

Tiaar daden naar \'swets rigtsnoer meeten,

\'t Geloof alleen vernieuwt het hart.

Ga vrij aan Horebs bergvoet dooien,

En zwoeg op Sina\'s donderstem,

\'t Bederf blijft diep in \'t hart verschoolen,

En Ebals vloek behoudt zijn klem.

Hoe diep ge uw schuld voor God moogt voelen, De zonde zal steeds feller woelen,

Als \'t zielsoog niet op Jezus ziet.

w

___L_

-ocr page 18-

17

Richt vrij naar \'t Oost en West uw gangen , Als zondaar moet gij rust ontvangen,

Als heilig vindt gij ze eeuwig niet.

Ligt zal \'t bedorven vleescli nog woelen,

Als ik mijn laatste snikken geef,

En ik zal stervend nog gevoelen,

Dat ik als arme zondaar sneef.

Maar, o mijn Vader, wat moog\' wijken, Uw zoenverbond zal nooit bezwijken.

Uw eed wordt nooit van kracht beroofd.

Ik heb voldaan aan Uw beveelen,

Uw wet volbracht in al haar deelen,

Toen ik in Jezus heb geloofd.

O Gij, die al mijn schuld woudt boeten,

Door Uwe naamenlooze pijn,

Mijn Heiland, leer mij aan Uw voeten ,

Altijd een arme zonder zijn.

Bij al mijn deugd, bij al mijn zonden ,

Vind ik geen troost, dan jn uw wonden ,

Geen hoop, dan als ik U aanschouw.

Voor Uwe reekning blijf ik leeven.

Voor Uwe reekning zal ik sneeven.

Gij blijft de rots, waarop ik bouw.

1778.

Gez. 55. Gedeeltelijk van Mejufvrouw van de Velde geb. Uelmcke (Ivleefsch Gezangboek) en gedeeltelijk van van den Berg. Op een aantal naamlijsten, die in omloop zijn, worden verschillende auteurs, zooals W. van de Velde en Feith, genoemd. Ik volg hier Lotze, die het lied van Mejufvrouw van de Velde inzond. Bovendien blijkt uit de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 10, dat van het oorspronkelijke alleen vs. 2 in den bundel is opgenomen en dat vs. 1 en 3 geheel van van den Herg zijn.

-ocr page 19-

18

Gez. 56. Mr. J. Hinlopen.

Gez. 57. van den I)erg naar C. F. Neander (geboren 17215 te Eckau in Koerland, overleden 1802).

Gez. 58. van den Berg (od, IV: 93) naar J. A. Schlegel (geboren 1721, overleden 1793).

Gez. 59. van den Berg naar (SellerI. (Uer thiltige Glaube). Sommigen, ook Adriani, noemen van den Berg cn Mr. J. Hinlopen. De notulen van den tweeden Ilaag-schen coetus noemen alleen van den lierg.

Gez. 60. van den Berg naar Geilert (von der quelle der guten werken).

Gez. 61. •ƒ. Se/iarp. De commissie veranderde veel.

Gez. 02. J. Lodemlein, bewerkt door A. Rutgers.

Gez. 63. A. Rutgers, van den Berg heeft er veel in veranderd.

Gez. 64. J. Vollenhoven (20) bewerkt door^l. Rutgers.

Gez. 65. van Alphen. Vs. 6 en 7 zijn veel veranderd. Onder vs. 6 , zooals het in den bundel is opgenomen, staat in de M. S. voorloopig aangenomen liederen: Mevr. Mmtinghe. Of de echtgenoot van den iloogleeraar M., ./. F. Drijfhout, evenals hare zuster, aan wie gezang 86 te danken is, dichteres was, is mij onbekend.

Gez. 66. Feith. Br is in dit lied veel door de commissie veranderd. Zelfs zijn er vier coupletten geschrapt. Alle verandering was echter geen verbetering. In het oorspronkelijke luiden althans de twee laatste regels, zooals I/otze ze opgeeft, veel krachtiger ;

//Verbreek in ons de heerschappij.

Der zonde en maak ons waarlijk vrij!quot;

Gez. 67. van den Berg, naar Lavater (geboren te Zurich 1741 , overleden 1801). De tweede Haagsche coetus (Hand. blz. 20 en 21) vergeleek van den Berg\'s bewerking (Oden

(20) Geboren te Vollenhoven 1(!32, laatst predikant te\'sHago, overleden HOS.

-ocr page 20-

19

III, 62) met eene andere in het Doopsgezind gezangboek te Haarlem ii0. 82 en verbeterde de eene uit de andere.

Gez. 68. Lodens ie in , bewerkt door A, Rutgers, maar veel veranderd door de Commissie.

Gez. 09. Van Alphen en van de Kasleele. Tn de opgave van den auteur van dit lied heerscht in de bekende naamlijsten groot verschil. Sommigen , en onder dezen dr. Benninh Janssonius, noemen van Alphen, anderen, mot Lotze en Adriani, van de Kasleele, een enkele A. Ilui-(jers. In de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 34 staat gevolgd naar van Alphen en van de Kasleele. Zeker is \'t, dat al ware het oorspronkelijk van van Alphen, van de Kasleele er toch de hand in gehad heeft. liet is ontleend aan de door beiden uitgegeven mengelpoezy. De Commissie heeft er in veranderd en op haar verlangen heeft A. Ruig er s er het laatste vers bijgevoegd.

Gez. 70. A. Rutgers naar het Hoogduitsch , zooals de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 25 melden. Van den Berg heeft het overgewerkt. (Hand. van den tweeden Haagschen coetus blz. 4).

Gez. 71. Mr. J. II inlopen naar Geil er l (die liebe der feinde).

Gez. 72. Rutgers, 8charp en van den Berg uit het llaarlemsch Doopsgezind Gezangboek. Zoo is het door Adriani opgegeven eu, ik meen, te regt. In de bestaande naamlijsten heerscht groot verschil. Uit de notulen van den tweeden Haagschen coetus (bladz. 20) blijkt, dat dit lied, waarvan de herkomst niet genoemd wordt (ofschoon oorspronkelijk van ,/. /\'. Kasielejn (21) en opgenomen in den grooten bundel der Doopsgezinden nquot;. 143) op den Utrechtschen coetus onder de betwijfelden was gesteld. Door die vergadering werd het ter nadere beoordeeling aan Scharp en Rutgers en eindelijk met de aanmerkingen van dezen in handen van van den Berg gegeven. Op deze

(21} Geboren te Broukclen 174G, apothokoiquot; to Amatordam , ovor-lodon 1794.

-ocr page 21-

22

Hij zond dat lied met het opschrift: Vligt dos Chris-lelijken levens op verzoek van mr. Rh. Feith,

Gez. 78. J. Sc/iarp.

Gez. 79. Mejufvrouw van de Velde, geb. Uelmcke.

Gez. 80. Van den Berg (Oden 1 , 99). Feith was met dit lied zeer ingenomen (Hand. van den tweeden llaagschen coetus blz. 13).

Gez. 81. Van den Berg.

Gez. 82. Feith. liet oorspronkelijk opschrift: algemeen gebed werd eerst in Bede om geloof en ijver in hel goede, later in Dageljlcsch Gebed veranderd.

Gez. 83. Van den Berg. (oden 111, 52) naar C. F. I). Schubart (geboren 1739, te Obersontheim overleden, na vele lotwisselingen, als hof- en tooneeldichter, 1791).

Gez. 84. Feilh,

Gez. 85. Mejufvrouw van de Velde, geb. Uelmcke.

Gez. 86. Mejufvrouw J. I\'. Drijfhout (24).

Gez. 87. Van Alphen. A. Rutgers heeft het herzien.

Gez. 88. Feith. //Veelquot;, schrijft Lotze, //is om dit schoone lied te koop geweest, dat in de vergetelheid begraven moet worden.quot; Op den tweeden llaagschen coetus (Hand. blz. 11 en 12) was het, ofschoon men den oorspronke-lijken titel veranderde en den wensch uitte, dat de dichter zelf in vs. 4 en 5 verandering bragt, onder de provisioneel aangenomene geplaatst.

Op de Algemeene vergadering echter (5 Julij 1805 , bladz. 39) berigtte van den Berg, //dat over het lied n0. //97 genaamd Zaligheid of Weldadigheid van het geloof //eenig verschil van denkwijze had plaats gehad bij de //leden der commissie ter redactie, en communiceerde zijne \'/bedenkingen. De vergadering dezelve gehoord hebbende, «heeft het gemelde lied nog eens herlezen en met aan-quot;dacht overwogen, en daarop geconcludeerd , dat het lied //onder de aangehoudene blijven moest; alleen zou de

(24) Dochter van don Harderwijker hoogloeraar (Oodg. Ncdorl. I blz. 390), schoonzuster van professor Muntinghe, geb. 1764, overleden 1797.

-ocr page 22-

23

//Commissie eenigc verandering maken in het 3\'\'° couplet //en liet opschrift veranderen in: voorlreffdijkhcïd der open-

\'/haring loven de rede.quot;

Dat derde couplet luidde oorspronkelijk : Waar zou ons hart in eiken nood,

Zo \'t niet in zijnen donkren nacht Aan eindelooze liefde en magt Geloofde en tot zijn God zich wendde.

Zou dit, in het oog van van den Berg, te ruim gesteld zijn?

Gez. 89. Feilh.

Gez. 90. van den Berff naar Lavater. Den 21 Mei 1805 kwam bij den tweeden Haagsehen coctus (bladzijde 14) van een1 onbekende de vertaling ter tafel van La-vaters Zondagsliea, beginnende: Deez\' dag zal ik mijn Hondgod wijden. Hoe fraai men haar ook op zich zelve vond, achtte men haar minder geschikt voor kerkgezang en meende ook, dat zij bekort moest worden. Toch werd zij als n0. 114 onder de M.S. voorloopig aangenomen liederen geplaatst. Later leverde van den Berg (bladzijde 29) eeno verkorte bewerking in drie coupletten. Dit lied is eene zeer verre navolging van Lavater. In dat van den onbekende is meer diepte, meer gevoel, meer poezy.

Gez 91. H. A. Bruining. (25)

Gez. 92. Van den Berg. Adriani liet er bij schrijven; naar Cramer.

Gez. 93. Feith. Lotze voegde er bij; naar het hoog-duitsch.

Gez. 94. A. Rutgers.

Gez. 95. A. Rutgers.

Gez, 96. A. Rutgers.

Gez. 97. A. Rutgers, De Commissie heeft er veel in veranderd.

(25) Ooboveii 1738, laatst predikant tc Voore, ovorlcdon 1811.

Waar bij het nadren van den dood Hier uitkomst zien in zijn ellende,

-ocr page 23-

Gez. 98. Feïlh. De tweede Ilaagsche coetus (bladz. 14) noemt liet een kunstige navolging van het Liturgisch Gebed of dankzegging na den doop, maar daardoor meer stijf, gedwongen en prozaïsch dan men van Feïlh gewoon was.

Gez. 99. /1. Rutgers. Dit lied moest door den auteur meermalen overgewerkt worden, voordat het werd aangenomen (tweede Ilaagsche coetus blz. 50).

Gez. 100. A. Rutgers Het oorspronkelijke is, op voorstel van van den Berg, aanmerkelijk verkort.

Gez. 101. Van den Berg naar Klopstock.

Gez. 103. Van Alphen, herzien door van den Berg.

Gez. 103. Van Alphen, herzien door van den Berg.

Gez. 10i. Van den Berg. Oorspronkelijk was het in drie afdeelingen gesplitst. De derde met het opschrift: vóór het nagezang, bevatte de twee laatste verzen.

Gez. 105. Van den Berg naar dr.,/, A. IIer mes (geboren 1736, overleden 1822) maar verkort.

Gez. 106. Van den Berg naar Klopstock.

Gez. 107, II. G. Oosterdijk (26). Op vele naamlijsten, ook door Adriani en Lotze, wordt dit gezang aan B. de Bosch toegekend. Het is echter uit de oorspronkelijke aanteekeningcn van de verzamelings-commissie voor den z. g kleinen bundel der Doopsgezinden, waarin het voorkomt, aan dr. Bennink Janssonius gebleken, dat het aan Oosterdijk te danken is. Voor onzen bundel is het hier en daar veranderd.

Gez 108. Van Alphen, herzien door van den Berg.

Gez. 109. A. Rutgers.

Gez. 110. Feith.

Gez. 111. Van de Kasteele. Hij bewerkte het naar een ander lied van zijne hand (Gezang, blz. 38), maar waarvan, het metrum min geschikt scheen om er eene goede melodie op te vinden. (Hand. tweede Ilaagsche coetus blz 7 cn 22).

Gez. 112. Van de Kasteele naar Geilert (1° Weihnachts-

(26) Geboren 1731, goneosheor to Amsterdam, overioden 1795.

-ocr page 24-

i

\'Zo

lied). Lotze teekent aan, dat er nog nl in veranderd was, 1). v. de twee laatste regels van vers 1 ;

z/IIem viere met erkentenis,

vWie vriend van God en Jezus is.quot;

Met die veranderingen werd het bij afwezigheid van van de Kasteele, die door zijne staatsbetrekking verhinderd werd de zittingen van den tweeden Haagschen coetus dikwijls bij te wonen , voorioopig aangenomen. Later zelf tegenwoordig zijnde, vorderde hij, dat het lied blijven zou, zooais hij het geschreven had.

Gez. 113. Feith.

Gez. 114. Van de Kasteele (Gezang, blz. 17). Er is in veranderd.

Gez. 115. Van de Kasteele en van den li erg naar Gellert (^dc Weihnachtslied). Do vertolking van van de Kasteele (Mengelpoczij van van Alphen en van de Kasteele blz. 348) was ingezonden door Lotze. Er bestond echter ook eene vertaling door van den Berg. De tweede Haagsche coetus (blz. 39) besloot deze twee stukken te vergelijken en uit beiden Gez. 115 zamen te stellen.

Gez. 116. Bruinïng.

Gez. 117. //. Rutgers. De Amsterdamsche predikant /\'. HaaJc had een Engelenzang ingezonden (beginnende; Eer en roem zij Isrels Koning), maar men oordeelde, dat dit lied, hoewel niet van de slechtste , weinig van den Engelenzang had. Bovendien meende men, dat zulk een lied, om niet in strijd te komen met de verschillende uitleggingen, kort moest wezen. Rutgers bood hierop in den tweeden Haagschen coetus (blz. 40) zijn gedicht aan, maar nam het later terug, omdat het hem niet beviel. Feith maakte er eenige verandering in en nu werd het op de algemeene vergadering van 1805 (blz. 51, 54) aangenomen. liet heeft zeker bij Feiths redactie gewonnen. De vier laatste regels van Rutgers lied luidden:

.Tuicht van \'t eeuwig welbehagen,

Dat de lieer in menschen heeft.

-ocr page 25-

36

Alles juicht; de Heiland leeft!

Halleluja! Welbehagen.

Gcz. 118. Van de Kas tee le naar Gelier t (2dlt;! Passionslied). Lolze teekent aan, dat hij er te vergeefs op aandrong in vers 2 God zelv\' te veranderen in Gods zoon {GellertVzoKV •. Vereint mit Gott, ein mensch gleich uns auf Erden), als ook, dat de Commissie de twee eerste regels van vers 18 had veranderd in:

Ja, zoo ik steeds het pad der deugd betrede, Geloovig waak en strijd in den gebede,

maar dat van de Kasleele bepaald gevorderd heeft zijne woorden te herstellen, zooals dan ook geschied is.

Gez. 119. Van de Kasteele naar Gellert (l8t0 Passions-lied). Ook hier trachtte Lotze met de bewering, dat het onzin was God als lijdende voor te stellen, te vergeefs in vers 2 God zelv in Gods zoon te veranderen.

Gellert schreef:

llath, Kraft und Eriedefurst und Held! In fleisch und blut gekleidet.

Gez. 120. U. (27) maar aanmerkelijk veranderd.

Adriani dicteerde R. Schutte en van den Berg.

Gez. 121. Feith. De dichter zelf heeft het als het zijne geteekend. Dat er uogtans op sommige naamlijsten staat : Feilh en v. d. Kasteele, vindt zijne aanleiding daarin, dat er ook van laatstgenoemden (M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 79) een lied op Jezus\' Grootheid, voorkomende in zijne Nieuwe Gezangen blz. 53, ter tafel was en wel in dezelfde maat, als dat van Feith.

Gez, 122. Van de Kasteele.

Gez. 123. J. Scharp.

Gez. 124. Van den Berg naar Schlegel.

Gez. 125. Dr. J. Vollenhoven, volgens sommige naamlijsten bewerkt door Scharp, volgens Adriani door F. M. Eng eiber ts. Uit de voorhanden zijnde notulen blijkt noch het een, noch het andere.

(27) Z. mjjn Oodg. Nederland III, bladz. 329 vorvolgons.

-ocr page 26-

27

Gez. 12G. fan Alphen.

Gez. 127. Van Alphen.

Gez, 128. Feith. Aan den tweeden Haagschen coetus (blz. 19) beviel dit lied niet. Zelfs staat op den kant in de M. S. voorloopig aangenomen liederen: niet mooi. Later is er iets, maar niet veel in veranderd, en zoo is liet, ofschoon door den coetus gepasseerd, op de algemeene vergadering van 1805 aangenomen.

Gez. 129. A. L. Barhaz (28). liet is gerevideerd door Ve\'Uh en tot vier coupletten verkort. Handel, der algemeene vergadering 1805 blz. 61.

Gez, 130, Feith.

Gez, 131, Van den Berg.

Gez. 132. B. Mihinh (29),

Gez. 133, Vollenhoven,

Gez. 134. A. Rutgers.

Gez. 135. Van den Berg naar Geiled (1ste Osterlied). Er is door de Commissie veel in veranderd en hierbij, zooals Lotze mededeelt, gebruik gemaakt van eene vertaling van Mr, ./, Ilinlópen. Van daar wordt op sommige naamlijsten (niet geheel te onrecht) geschreven; randen Berg en Ilinlópen naar Gellert.

Gez, 136. Van den Berg naar Lavater.

Gez. 137. Van den Berg naar Gellert (2de Osterlied), van den Bergs vertaling werd vergeleken met twee andere en daaruit verbeterd. Hand. tweede Haagsche coetus blz. 44.

Gez. 138. Van de Kasteele naar van Alphen en van der Koest. liet komt, zooals het nu geredigeerd is, in de M. S. voorloopig aangenomen liederen voor onder n0, 81 , het stuk van J, van den Koest onder n0. 56.

Gez. 139. Bruining.

Gez. 140. Van den Berg naar Klopstock. De dichter

(28) Oob. 1770 to Amsterdam, stodolijk ambtenaar, overleden 1833,

(20) Oob, te Amsterdam 1701, laatst predikant te Papondrecht, ovorlodon 1767.

-ocr page 27-

38

heeft met Lofze het oorspronkelijke tot 7 verzen verminderd. M. S. voorloopir/ aangenomen liederen n0, 35.

Gez. 141. Feith. Het vond in den tweeden llaagschen eoetus groote tegenkanting. Sommigen vonden het hier en daar flauw, de denkbeelden verward enz. M. S. Voorloopig aangenomen liederen n0. 57. Men kan niet zeggen, dat Feilli door zijne medegecommitteerden te welwillend is bejegend.

Gez. 142. Bruining.

Gez. 143, Van de Kasleele.

Gez. 144. Feith. Fan den Berg heeft er iets in veranderd. Hand. tweede Haagsche eoetus blz. 33 en 36.

Gez. 145. Van den. Berg naar Lavater. De Commissie heeft veel veranderd.

Gez. 146. Van Alphen.

Gez. 147. W. van de Velde (30). Door sommigen wordt zijne echtgenoot genoemd, maar Lotze, Adriani en de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 6 kennen het lied bepaald aan W. v. d. Velde toe.

Gez. 148. Bruining.

Gez. 149. Van de Kasleele.

Gez. 150. A. Rutgers.

Gez. 151. Van den Berg.

Gez. ]52, Feith. Van het oorspronkelijke is veel veranderd en een geheel couplet weggevallen. M. S. voorloopig aangenomen lied. n0. 62.

Gez. 153. A. Rutgers. Hij had eerst een ander pinksterlied geleverd, maar dit was reeds door den Utreehtschen eoetus afgekeurd, en gezang 151 (van van den Berg) daarvoor in de plaats gesteld. Op den tweeden llaagschen eoetus (blz. 41 en 43) bracht Rutgers een verbeterde en gedeeltelijk nieuwe bewerking ter tafel en deze werd aangenomen.

Gez. 154. Vrouwe C. F. van Raesfeldt geboren van Sytzama. De Commissie veroorloofde zich menige verandering. M. S. voorloopig aangenomen lied. n0. 34.

(30) Gob. to Amsterdam 1751, ovorlodon te Dclfshavon 1827.

-ocr page 28-

Ü\'J

Gcz. 155, J. Scharp naar I. Walts (geboren te Sout-hainplon 1674, presbijter. predikant te Londen, overleden 1748). Door Lolze, Adriani, in de M. S. voorloopig aangenomen lied. n0. 101 en in de Hand. van den tweeden Haagscheu coetus bladzijde 4\'i, 44, wordt van geene navolging of vertaling gesproken. Toch is \'t zeker, dat Seharp dit lied uit de Gezangen van liet Engelsch Zende-lingsgenootscliap (waarin het was overgenomen uit Wals Ike Psalms of David, imitated in New Testament language) vertaald, en, eerst met anderen te Amsterdam in 1799 uitgegeven hebbende, later voor onzen bundel heeft aangeboden. Vgl, ür. Benninck Janssonius blz, 306.

Gez. 156, Van den Berg naar Gelierl (der Schutz dei\' Kirchen).

Gez, 157, Van den Berg (Oden IV, 25),

Gez, 158. Feith.

Gez. 159. Van de Kaslcele, (Mengelpoezij van vuu Alphen en van de Kasteele blz. 354) naar Gellert (Am neuen Jahre).

Gez. 160. Feilh. Aanvankelijk was men met dat lied niet ingenomen. Hand. van den tweeden Haagscheu eoetus bladzijde 28.

Gez. 161, Verscheidenen. Zoo zeggen de Hand. van den tweeden Haagscheu coetus bladz. 14 en boven het afschrift, in de M. S. voorloopig aangenomen lied.wquot;. 113, staat variorum. Adriani dicteerde: Scharp en van de Kasteele naar bet lioogduitsch. Vermoedelijk is het dus meest van deze twee. In de ofllcieele bescheiden wordt van geen vertaling gesproken.

Gez. 162. li. van U\'eemen, A. Rutgers heeft er veel in veranderd, M. S, voorloopig aangenomen lied. n0, 203,

Gez, 163, Van den Berg. Adriani dicteerde; A. van den Berg en J. Scharp naar het Luthersch Gezangboek, In de M, S, aangenomen liederen n0. 155 wordt alleen v. d. Berg genoemd. Uit de notulen van den tweeden Haagscheu coetus, bladzijde 32 en 36, blijkt dat de leden zich 30 Mei 1805 herinnerden, dat er aan den bundel een

-ocr page 29-

30

lentelied ontbrak en dat toen hunne aandacht gevestigd werd op een lentelied van van den Berg, voorkomende in zijne Oden IF bladz. 113. Den volgenden dag gaven al deleden hunne consideratien over dit zangstuk , vooral Scharp. Van den Berg heeft het toen, van die consideratien gebruik makende, overgewerkt, Er bestaat dus geen reden om hem niet als den auteur te noemen.

Gez. IGl. van den Berg en A. llulgers naar C. C. Sturm (geboren te Augsburg 1740, laatst hoofdpredikant aan de Petri kerk te Hamburg, overleden 1786). Rutgers \'oragt eene veranderde redactie van van den Bergs zomerlied (Oden II, 95) ter tafel, en, zoo geredigeerd, dus door beiden bewerkt, werd het onder n0. 163 voorioopig aangenomen. Hand. van den tweeden Haagschen coetus bladzijde 47 en 50.

Gez. 165. Bilderdjk naar Munter, lleeds op den eersten Haagschen coetus (September 1804) hadden van de Kas-teele en /1. Rutgers in hun praeadvies (z. het achter de notulen van dien coetus) aangeraden een herfstlied van van den Berg voorioopig aan tc nemen, gelijk het dan ook reeds vroeger in een praeadvies van van den Berg c. s. dd. Arnhem 18 Pebruarij 1804 (ook op het synodaal archief berustende) ernstig was aangeprezen. Den 28 Mei 1805 kwam bij den tweeden Haagschen coetus (bladzijde 24) een herfstlied ter tafel, door een onbekende vertaald uit Munter\'s iJr. sammlung n0. 43. Men vond er veel schoons, maar ook te veel toespeling in op den wijnoogst, en dus op Duitsche toestanden. Men besloot het te pas-seeren, te meer, daar men reeds een herfstlied had. Nu vind ik wel opgeteekend, dat dit lied (//lleeds daalt met een onwolkt gezichtquot;), op de algemeene vergadering van 1805 blz, 82 en 84 door de Gommissie gerevideerd en door die vergadering voor den bundel bestemd werd, maar niet opgegeven, wat bewogen heeft van een vroeger besluit terug te keeren. Het gezang behoorde tot het zestal door een onbekende ingezonden. Dat die onbekende Bilderdjk was, bleek toen hij in 1806 cenige dier stukken in zijne

-ocr page 30-

;5]

Nieuwe Mengelingen opnam. Het Herfstlied zelf werd door Da Costa in de Nalezingen als Bilderdijks werk erkend. Waarschijnlijk heeft A. Rutgers het in de correctie-commissie gerevideerd en dit aanleiding gegeven, dat in sommige naamlijsten Wutgers of Bilderdijk als auteur vermeld worden.

Gez. 106. Feith. Blijkens de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 128 viel dit stuk der praeadviserende commissie //ellendigquot; togen, als verward en onverstaanbaar, vooral aan van den Berg en Jorissen. Op den tweeden llaagschen coetus (bladzijde 18) werd het echter voorloopig aangenomen. Alleen wenschte men regel 5 van vers 1 veranderd te zien. De zon ons zijlings en van verre was eene natuurkundige onwaarheid. Lolze vooral ijverde hier tegen.

Gez. 167. \\\'an den Berg naar Slurm. Sommigen ook Lolze, hebben C. Boot naar Sturm. Adriani dicteerde terecht van den Berg. Dit blijkt uit de M. S. voorloopig aangenomen lied. n0. 84, waar niet alleen van den Berg, maar ook \'s mans oden III, 87 genoemd worden, en tevens vermeld, dat uit het oorspronkelijke het 4U couplet is weggevallen, omdat hier geen wijnoogst is, en het laatste couplet (vers 5) er bijgevoegd.

Gez. 108. J. C. Boot (31). Van den Berg heeft er in veranderd.

Gez. 109. Schutte. Er is veel door de Commissie veranderd. Daarom schrijft Lotze naar Schutte.

Gez. 170. J. Jordens (\'iS).

Gez. 171. Feith.

Gez. 172. Teith.

Gez. 173. J\'J. M. Engelberls (33) of J. Scharp. Sommigen met Lotze aan het hoofd noemen Engelberls, ande-

(31) Oeb. 1761 te Leur, laatst predikant te Arnhem, overlo-ilen 1834.

(32) Gob. 1705 te Amsterdam, overloden 1817.

(33) Cleb. te Noordlaron 1731, laatst predikant telfoorn, overleden 1807.

-ocr page 31-

32

ren met Adriani, Scharp. Ik durf niet beslissen, üe stukken op het synodaal archief geven geen licht, liet gezang is niet ingeschreven in de voorloopig aangenomen liederen. Wel komt het als n0. 326 in de notulen van de groote vergadering, bladzijde 76, 82 en S-i voor, maar nergens wordt de naam des auteurs genoemd.

Gez. 174. //. van de Velde. In de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 36 en 37 en door Lotze, die ze ter tafel bracht, wordt dit en het volgend gezang aan ir. van de Velde en niet, zooals sommige naamlijsten willen, aan zijne echtgenoot toegekend.

Gez. 175. W. van de Velde.

Gez. 176. Van den Berg (Oden IX, 59) naar Cramer.

Gez. 177. Van den Berg (Oden IV, 78). Het laatste couplet werd er, op verzoek van den tweeden Haagschen co et us (bladzijde 4) bijgevoegd als een meer eigenlijk Gods-dienstig slotvers.

Gez. 178. A. Rutgers.

Gez. 179. Feith. De dichter heeft het in het onder inr. II. O. Feith berustend gezangboek met geen F. getee-kend. Toch is het van hem. De akten, de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 135, Lotze en Adriani noemen hem. Misschien schreef Feith er niet de l\'1. bij, omdat in het lied eenige verandering gemaakt en een geheel couplet geschrapt is, In het eerst wilde de verza-melings-commissie geen morgen- of avondliederen, als meer voor bijzonder gebruik geschikt. Later kwam men hiervan terug, omdat die soort van liederen in alle gezangboeken werden gevonden. Hand. van den tweeden Haagschen coetus bladzijde 8.

Gez. 180. Bruining. In sommige naamlijsten worden Bruining en Rutgers, in andere, ook door den doorgaans vertrouwbaren Adriani, Bruining, Rutgers en van den Berg genoemd. Te vergeefs heb ik, om dit verschil op telossen , het Synodaal archief geraadpleegd. Ik vermoed, dat het oorspronkelijke van B ruining, maar dat, zooals dikwijls gebeurde, dit door A. Rutgers en van den Berg aan-

-ocr page 32-

33

merkelijk veranderd is. Adriani voegt er bij : naar Geilert. Er zijn zeker in dit gezang denkbeelden van het abend-l\'ied des Duitschen dichters (Eür alle gate sey gepreist u. s. w.), maar eene vertaling of bepaalde navolging is het niet.

Gez. 181. Van den Berg naar Klopsloc/c. De commissie veranderde veel.

Gez. 182. r. de Roo (34).

Gez. 183. Anna Maria Moens (35), ]ran den Berg heeft er in veranderd. Hand. van den tweeden Haagsclien coetus blz. 34, 36, 39. Op vele naamlijsten ook door en Lotze wordt Peironella Moens genoemd. Uit de aangehaalde notulen blijkt ontegensprekelijk , dat niet deze bekende blinde, maar Anna Maria de dichteres is van gezang 183.

Gez. 184. Van den Berg naar N. Hermann (Cantor in Joachimsdal in Bohemen, overleden 1561).

Gez. 185. W. Sluiter (36) geredigeerd door van den Berg.

Gez. 186. Van den Berg naar dr. J. G. Krak (geb, 1735, laatst predikant te Priesnitz in Saksen, overleden 1810).

Gez. 187. Feith naar C. F. Weisse (geb. 1726, overl. 1804).

Gez. 188. van den Berg, naar Sturm. Zoo schrijven de M. S. voorloopig aangenomen liederen n0. 30, Adriani en Lotze. Op vele naamlijsten , ook bij Dr, Bennink Janssonins, staat naar J. G. I\'franger, (geboren 1745, hoofd prediker te Meiningen , overleden 1790). Het kan zijn, dat het lied oorspronkelijk van laatstgenoemde is. Sturm nam in zijne liederbundels ook stukken van anderen op, zonder hunnen naam te vermelden.

Gez. 189. van Alphen en Rutgers. Het lied is voor een gedeelte uit van Alphens Cantate; de hoop der zaligheid (te vinden in zijne Mengelingen in proza en poezy), voor het andere deel van A. Rutgers.

(34) Geboren 1753, laatst predikant te \'Piel, overleden 1831.

(35) Geboren te Hoorn 1777. Zij had eene blooiendo kostscliool to Edo en is overleden 1832.

(36) z. Godgel. Nod. VI, blz. 3()7 verv.

3

-ocr page 33-

34

Gez. 190. Sluiter, bewerkt door van den Berg.

Gez. 191. Feith.

Gez. 193. van den Berg naar Gellerl. (Trost desEwigen Lebens.)

Op deze breede opgave , die alleen dient om de grondslagen aan te wijzen , waarop het resultaat van mijn onderzoek rust, laat ik eene tweede volgen om, naar het verlangen van de Synode, in het vervolg achter de uitgaven der Evangelische gezangen geplaatst te worden. Uit den aard harer bestemming moet zij zoo beknopt mogelijk zijn. Ik lieb dan ook grond om te verwachten, dat tegen deze vorm bij de gezangencompagnie geen bezwaar zal zijn. Ik wensch alleen dat bij den druk van de naamlijst eene door President en Secretaris van de commissie van toezigt geteekende verklaring worde gevoegd, waaruit blijkt, dat die naamlijst van onze Commissie is uitgegaan.

11.

Mr. //. van Alphen. Gezang 15 , 20 , ~7 , 51 , 05 , S7, 102, 103, 108, 126, 127 , 146.

Van Alplien en Mr. P. L. van de Kasteele 22 , 09 ,

Van Alphen en A. Rutgers 189.

A. L. Barbae. Gezang 129.

A. van den Berg. Gezang 18, 34, 80, 81, 92,104, 131 , 151 , 157, 163, 177. Naar G. Brandt 7G, naar J. A. Cramer 13, 29, 32, 33, 74, 176, naar Cramer en C, C. Sturm 7, naar Geilert 12, 16, 59, 60, 73, 135, 137, 156, 192, naar II. C. Ilechr 36, naar N. Hermann 184 , naar ./. A. Hermes 105 , naar Klopstock 41, 101, 106, 140, 181, naar J. G. Kr ah 186, naar ./. C. Lavater 67 , 90, 136, 145, naar B. Munter 6,9, naar G. F. Neander 57, naar ./. yl. Schlegel 58, 75, 124, naar C. F. D Schubart 83, naar Sturm 167, 188, naar de 65 eantique in het Waalsche Gezangboek, (gevolgd naar C. Crasselins) 1.

-ocr page 34-

Van den Berg on van de Kasleele naar Geil erf, 115. van den Berg en Rutgers naar het te Deuvi 3, naar Sturm, 164. van den Berg, Rutgers en Scharp naar J. P. Kasteleijn 73. vanden Berg en Mejufvrouw van de Velde geboren llelmeke 55.

W. Bilderdyk naar Munter 8, 165.

J. C Boot, 168.

/ƒ. A. Bruining 91, 116, 139, 142, 148, 180. J. Doyer, 77.

Mejufvrouw J. P. Drijfhout, 86.

//. Klikink, 182.

E. M. Eng eiber Is of I. Scharp, 173.

Mr. RL FeiLh, 14, 23, 25, 26, 31, 37, 48, 53, 66, 82, 84, 88, 89, 110, 113, 121,128, 130,141, 144, 152, 158, 160, 171, 172, 179, 191. Naar het Bremer Gezangboek 10, 11, naar la confession des péchés 35, naar de Dankzegging na het avondmaal 98, naar T. Clausnitzer 93, naar Munter, 166, naar C. F. U\'eis.se 187. — Naar Feith, 54.

Mr. J. Uinlopen 49, 56, naar Geilerl 71.

J. J or deus 170,

Mr. P. L van de Kasleele 45, 40, 47 111, 114, 122, 143, 149, Naar van Alphen en van der Roest 138, naar Geliert 42, 112, 118, 119, 159.

Mr. •/. P. Kleijn 24.

Mejufvrouw C. A. van Lier 28.

J. van Lodenstein 21, 43, 62, 68.

Mejufvrouw A. M. Mo ens 183.

II. G. Oost er dijk 107.

Vrouwe C. F. van Raeseldt vaulleemse, geboren van S/jtzama 44, 154.

//\'. de Roo 182.

A. Rutgers, 30, 40, 63, 94, 95, 96, 97, 99,100, 109, 1 17, 134, 150, 153, 178. Naar G. Neumark 17, naar het Hoogduitsch 70.

Dr. ,/. Scharp, 5, 38, 52, 61, 78, 123, Naar J. C. Zimmermann 39, naar I. Watts 155.

-ocr page 35-

36

U. SchuUe en A. van den Berg 120, Naai\' Schutte 169.

]V. Sluiter 185, 190.

JV. van de Velde 147, 174, 175.

Mejufvrouw T. E. van de Velde, geboren Ilelmcke 2 , 50, 79. 85.

Vcrsclieidonei) 161.

Dr. J. Vollenhoven 64, 125, 133.

B. van IVeemen 19, 162.

A. J. Zubli naar Cramer 4.

Uit het door mij medegedeelde blijkt, dat slechts de auteurs van een paai\' gezangen, bepaaldelijk van gezang 161, en 173, niet met volkomen zekerheid kunnen opgegeven worden.

Breda, 20 Februarij 1880.

Dr. B. Gi.asius.

-ocr page 36-