van nr.N
dag der oprichting 22 Januari 1823 tot op lieden
Legaat
Prof. Dr. M. Th. Houtsma 1851 - 1943
VAN MKT
VAN DEN
dag der oprichting 22 Januari 1822 tot op heden
UITGKOEVISN BIJ CiÈUSGENUEID VAN 1JKN
1297 5672
(üKDRUKT JJ1J J. J. ÖUOEN, TE LEIDEN.
Den Jarutari zul ]iet zestig jaren geleden zijn. dat, het Theologisch Leesgezelschap «Vkiutatis Euaoquot; binnen Leiden werd opgericht en eene plaats innam onder de overige gezelschappen der Leidsche Hooge-school. liet is, voorwaar, een heuglijk i\'cit in de geschiedenis van een gezelschap wanneer het kan hogen op een zestigjarigen ouderdom. In de wereld der studentengezelschappen, waarin men zoo dikwerf moet klagen dat niets bestendig is van duur, is inderdaad zulk een verscliijnsel hoogst verhlijdend. De Theologische Faculteit aan de Leidsche Hoogeschool heelt mede haar deel gehad van de ongnnst der fortuin; het klein getal der theologische studenten strekt daarvoor ten bewijze. En dat nu, niettegenstaande dit feit, Veritatis Euüo is blijven bestaan en niet alleen blijven bestaan, maar dat het thans nog vol van kracht is en leven, dat het, terwijl eene jongere zuster viel aan hare zijde, zich nog jong gevoelt en Irisch, dat vooral is een feit dat ons tot vreugde kan stemmen.
Nu thans wederom een nieuw lustrum voor Veritatis Ergo is aangebroken, hebben de leden gemeend den blijden dag van den 22^» Januari niet heter te kunnen gedenken dan door eene beschrijving in het licht te geven van de lotgevallen van Veritatis Ergo, En het gezelschap heeft besloten die geschiedenis aan
alle oudleden tc zenden tot een bewijs dat het den arbeid op prijs stelt van zoovelen, die gedurende hun studententijd hunne krachten aan het gezelschap hebben gewijd, om daardoor tevens den band te versterken die de vroegere studentengeslachten met het tegenwoordige verbindt. Het wil ook door deze uitgave zijne dankbaarheid toonen jegens Hein, die gedurende deze zestig jaren aan Veritatis Ergo Zijne gunst niet heelt onthouden. uit Wiens hand het gezelschap al het goede lieei\'t ontvangen, dat het zijn leden heelt kunnen schenken.
Tot het schrijven van deze geschiedenis heeft het bestuur den ondergeteekende aangewezen. Hij heeft daartoe de notulen der vergaderingen, die bijkans zonder gapingen in aanwezen zijn, de verschillende wetten en de boekenlijsten der secretarissen geraadpleegd. Hoewel ten volle overtuigd van de gebrekkigheid van zijn werk, is hij zich toch bewust, voor zoover tijd en krachten hem dat toelieten, de hem opgedragene taak zoo goed mogelijk volbracht te hebben en hoopt hij dat het hier volgend verhaal het onderwerp, dat hij te behandelen had, niet gansch en al onwaardig moge zijn.
H. Cl. Kleyn,
Coll. V. E. Praeses.
I.
Op den 22steu Januari \') van het jaar 4822 kwamen binnen Leiden oen zestal theologische studenten samen: de heeren J. Sanders van den Heuvel, II. Vermeer, L. Vroom, S. S. Tromp, H. J. van Rijndorp en J. S. S. Rallots). Met doel dat hen samenbracht was de op-j\'ichtingvan een leesgezelschap, welks wetten dien dag zouden worden vastgesteld. De redenen die leidon tot de stichting worden niet gemeld, wat zeer begrijpelijk is, daar reeds eene officieuse vergadering had plaats gehad. Dit blijkt ten eerste daaruit dat een ontwerp van wet gereed is, ten andere uit het i\'eit dat reeds een naam voor het gezelschap is aangenomen: Lust tot Ondedzoek, een naam die echter al terstond den leden mishaagt, ten derde hieruit, dat gesproken wordt over zekeren heer Mulder, die verzoekt van zijn lidmaatschap ontslagen te worden. Maar den 22st(m Januari 1822 was het dan toch de eerste officieele vergadering van het leesgezelschap. Op die vergadering werd de heer J. Sanders van den Heuvel tot Voorzitter en Sekretaris verkozen.
Dat het gezelschap een theologisch leesgezelschap zou zijn, vinden we niet vermeld aan het hoofd der
1) Iji de Studentonalmanak van 18CG komt het eerst do drukfout li Januari voor, die in alle latere almanakken is blijven staan en ook op de titels der wetten van V. E. sinds 1860 wordt aangetroffóii.
2) Alle overleden.
6
wetten \'), dat liet zuiver theologisch wilde zijn, kunnen wij ook niet uit de gelezene boeken opmaken, maar in Artikel XI der wet van Jan. 18\'i\'2 lezen wij dat geen andere dan Godgeleerde werken oiquot; zulke wetenschappelijke werken die met de Godgeleerdheid ineen allernauwst verband staan zullen mogen worden voorgesteld. Het laatste deel dezer bepaling schijnt zeer ruim te zijn opgevat, zoodat ook gedichten en romans binnen de perken daarvan geacht werden te liggen.
Op den 5deu Februari 1822 verkreeg het gezelschap zijn tegenwoordigen naam «Veiutatis Ergoquot; welke met algemeene stemmen werd aangenomen.
Hoe was nu dat gezelschap ingericht en welke veranderingen zijn er in die inrichting langzamerhand gekomen ? Zietdaar de vraag die wij in de eerste plaats te beantwoorden hebben. Ik meen dat wij dat het best kunnen doen door de wet van 1822 tot grondslag te nemen en bij elke afdeeling de na dien datum gemaakte veranderingen mede te deelen. Meermalen namelijk heeft eene wetsherziening plaats gehad. De wet van 22 Jan, 1822 is gevolgd door de wetten van 4 Nov. 182G, 10 Oct. 1830, 31 Maart 1841, 0 Oct. 1852, 0 Juni 186(5 en 13 Febr. 1873, welke laatste in 1870 bijna zonder verandering is herdrukt.
Afdeeling I der wet van 1822 spreekt over deleden.
Wie tot het lidmaatschap mogen worden toegelaten wordt niet gezegd. In 1823 evenwel wordt bepaald dat wie lid wil worden, minstens een jaar de Academi-lessen moet hebben bijgewoond. Aangaande de faculteit der leden wordt niet gesproken. En dat ook anderen dan Theologanten lid konden worden blijkt uit liet
1) Een nauwkeurig omschreven doel wordt eerst gevonden in de wet van lS7\'i.
7
lidmaatschap en praesidiaat van den Pliil. student E. M. Beima (van 182G tot 1830 lid van V. E.). Maar latei\' werd het traditie dat geen ander dan een Theologisch student werd toegelaten en deze overlevering werd in 18(33 tot wet. Maar dit enghartig besluit, klaarblijkelijk genomen om het theologisch karakter van V. E. te handhaven, werd vernietigd in IS73, toen als Art. 1 werd vastgesteld: Het Leesgezelschap V. E. stelt zich teu doel aan leden van alle faculteiten gelegenheid te geven tot hot lezen van boeken over Theologie en wat daarmede in verband staat.
Toen in 1831) het Leidsche Studentencorps werd opgericht, besloot ook V. E., op verzoek van het Collegium, dat allen zouden worden uitgesloten, die geen lid waren van dat corps. Deze bepaling, die in den aanvang een goed doel beoogde en waarschijnlijk eene goede werking-had, werd afgeschaft in 1863, weder vastgesteld in 1800, in 1807 buiten werking gesteld en in 1873 bij de wet afgeschaft. Thans heeft het Studentencorps den steun van leesgezelschappen niet meer noodig en daarom is het gelukkig dat ook deze beperking is weggenomen.
Het getal der leden, in het eerste jaar van de goedkeuring der leden afhankelijk, werd in 1823 lot 10, in 1827 tot 20 beperkt. In 1841 wordt deze bepaling afgeschaft, maar nu neemt ook het ledental zoozeer toe, dat het in 1852 pl. m. 40 bedraagt, waardoor eene verdeeling in twee sectiën noodzakelijk wordt. Dit getal neemt nog toe tot bijna 00 (in 1857) zoodat lot het oprichten van een derde sectie besloten wordt, nadat een voorstel om V. E. te veranderen in een leesmuseum verworpen was Dit besluit wordt evenwel wegens de vele moeielijkheden niet uitgevoerd en blijkt
8
ook niet noodig te wezen, omdat het ledental spoedig sterk afneemt 1).
De leden worden aangenomen bij meerderheid (van 1828 — 66 door |) van stemmen door de op de vergadering tegenwoordige leden. Met het afschaffen der maandelijksche vergaderingen (1873) wordt dit vervangen door de bepaling dat ieder, die zich heeft laten voorstellen, 8 dagen na die voorstelling aangenomen is, zoo zich niet minstens vijf leden schriftelijk tegen die aanneming hebben verklaard. Is dit het geval, dan heeft eene stemming over zoo iemand plaats (wat echter tot nu toe nooit noodig is geweest).
Behalve de gewone komen van 1841 af tot 1866 ook honoraire leden voor. Volgens de wet van 1841 zijn het die welke geen lid zijn van het Studentencorps. Zij betalen entree en boeten, maar worden o]) geene vergadering toegelaten dan op die waarop de boeken worden verkocht; zij ontvangen de boeken het laatst. In de wet van 1852 zijn honoraire leden alleen zij, die vroeger gewoon lid zijnde, met alge-meene stemmen tot eerelid zijn benoemd. Hun wordt toegestaan de boeken te lezen, voor zoover dit zonder nadeel der leden geschieden kan. Gewoonlijk werden bestuursleden die voor hun lidmaatschap hadden bedankt met dit lidmaatschap vereerd.
Afdeeling II der wet van 1852 handelt over de vergaderingen.
De gewone worden beurtelings bij ieder der leden gehouden den Dinsdag van elke maand \'s namiddags te 4 uren (tegenwoordig wordt dooi\' velen 6 uren
]) In 1802 zijn er 25 leden, in ]8G() 15, in 1873 21, in 1878 10, thans 10 leden.
wel wat vroeg gevonden). De dag der vergadering is evenwel nooit langen tijd vast geweest, maar telkens werd hij door of tccjen de wet veranderd. Zoo werd o, ;i. in •IS\'JO besloten de vergadering te houden «den 2\'ien Zaterdag van elke maand, ten halfe 12 uur, op een kop waterschokeladequot; (sic). Dezo vergaderingen hadden ten gevolge dat de band tusschen de leden grooter was dan bij andere leesgezelschappen, waarvan de leden slechts ééns in liet jaar bijeenkomen. Ook had zoo ieder lid het recht boekon voor te stellen, waarover terstond gestemd werd; over die boeken kon worden gediscussieerd . en zoo hadden do leden grooten invloed op de keuze der boeken. Ik zeg; grooten invloed; maar die groote was niet altijd fioede invloed. Onbekende werken van geringe waarde door een lid sterk aangeprezen konden volgens deze wijze van handelen gemakkelijk worden aangenomen. Langzamerhand kwam men tot liet inzicht dat praeadvies van hol bestuur over do to lezoii boeken wenscholijk was, en zulk een praeadvies word door do wet vastgesteld De macht van hot 1)03111111\' breidde zich steeds verder on verder uit, en het nut der vorgadoringen scheen al geringer on geringer te worden, terwijl zo ook soms hot bestuur belemmerdon in hot rondzonden van goedo boeken. Daarom vond het voorstel in 1872 gedaan, de maandolij ksche vergaderingen afteschaffon, grooten bijval. Doch wijl de wot van V. E. geheel gebaseerd was op die vorgadoringen, moest nu do goheele wet horzion worden. Die horzioning kwam in 18711 tot stand Sinds dien tijd zijn do vergaderingen al\'geschaft, on is aan hot bestuur hot rocht gogovon allo boekwerken bonedon don prijs van /\'ü aan to schaffen. De werking dezer bepaling is geenszins ongunstig gebleken.
10
Omstreeks 1850 bleek het dat bij de veranderde bepaling aangaande het getal der leden het houden der vergaderingen op de respectievelijke kamers niet vol te houden was. Daarom stelde de wet van 1852 vast dat zij gehouden zouden worden in een geschikt lokaal. Dit «geschikt lokaalquot; was van 1852—54 de »Lion d\'Orquot;^ van 54—62 de »Zonquot;, van 62—09 de «Plaats Royaalquot;, van 00—71 het Café «Burgemeisterquot;, van 71—72 de »Akademie1\', van 72—73 de kamers der leden en van 73 tot heden weder de «Plaats Royaalquot;. Op het laatst van liet Akademiejaar werd eene buitengewone vergadering gehouden voor de boekverkooping cn lie-stuursverkiezing, die in 1820 werd bepaald in de maand Februari, in de wet van 1852 cn 1800 in de maand Mei (alleen voor de boekverkooping). In 1873 werd die buitengewone, de eenige gewone, welke jaarlijks gehouden wordt in de maand Maart.
Aanvankelijk werd \'s avonds na de boekverkooping eene vroolijke bijeenkomst gehouden, waarvan de kosten uit de kas werden bestreden. Daarvan wordt sinds 1825 niet meer in de notulen gesproken, docii in 1836 wordt melding gemaakt van een bokaal door van Visvliet geschonken. Zou die misschien bij eene dergelijke gelegenheid zijn gebruikt ? Van zulk eene vroolijke bijeenkomst kan na de wet van 1873 geen sprake meer zijn.
Bestuursvergaderingen vinden w ij het eerst vermeld in de wet van 1852. Zij worden gehouden voor iedere gewone vergadering en dienen tot het opmaken van een praeadvies over de boeken die door de leden van te voren, dooi\' de bestuursleden op de vergadering zelf zijn voorgesteld. Tevens wordt de leestijd der boeken bepaald. Sinds December 1857 wordt in Februari
door liet bestuur eene begrooting\' opgemaakt en sedert 1859 worden op de bestuursvergadering ook brochures aangenomen, den prijs van f\\,—-niet te boven gaande. In 1870 wordt do macht van het bestuur in dezen weder beperkt; in dat jaar tocli is aan de leden toegestaan op de vergaderingen zelf boeken voor te stellen, die zonder het praeadvies van het bestuur kunnen worden aangenomen.
Volgens de wet van 187!} zijn de bestuursvergaderingen feitelijk van grootcr belang dan de ledenvergaderingen. Daar worden de boeken den prijs van /\' 0.— niet te boven gaande, hetzij door het bestuur, hetzij schriftelijk dooi\' de overige leden voorgesteld ter lezing aangenomen, Tot het aanschari\'en van werken boven dien prijs en van tijdschriften kan alleen eene ledenvergadering besluiten. Die ledenvergaderingen zijn buitengewone in tegenoverstelling van de gewone Maartvergadering.
Door deze voorschriften aangaande de vergaderingen is het gezelschap van aard veranderd; het gezellig karakter is daaraan bijna geheel ontnomen en het bestuur heeft in \\. E. de hoogste macht gekregen.
Afdeeling 111 der wet van 1822 geeft voorschriften voor het voorstellen, lezen en verzenden der boekon.
De hoofdvraag is: wat voor boeken mogen worden voorgesteld!
Het antwoord luidt; Godgeleerde werken en andere wetenschappelijke boeken die met do Godgeleerdheid in een allernauwst verband staan. Wat de tijdschriften aangaat, is ilil artikel doorgaans gehandhaafd. Niet al zoo wat de boeken betreft; soms schijnt het wel of men naast het hoolddoel van het gezelschap nog een ander doel nastreeft , namelijk de literarische ontwik-
12
keling en het vermaak der leden. Ik wijs slechts op de gedichten van A. Drost (1833) \'), Reijntje dc Vos (1834), Lnlofs Reis naar Ikden-l\'aden (1835), de romans van van Lennep (1830 en later), Toussaint (1845). Sue (1844), en de Camera Obscura (1851). Toch week men nooit zoo af, dat de Theologie niet hoofdzaak bleef, ja in 1866 bepaalde men dat slechts theologische werken zouden mogen aangenomen worden. een voorschrift zoo knellend als nog in geen der voorafgaande wetten gegeven werd. Doch nu bleek dat het bestuur niet bij machte was genoegzaam geschikte Godgeleerde werken te vinden en in 1867 of 1868 moest de bepaling worden gemaakt dat ook andere boeken zouden mogen worden aangeschaft. Gelukkig heeft men hiervan geen ruim gebruik behoeven te maken.
In Maart 1822 werd bepaald dat ieder boek, dat niet met algemeene stemmen werd aangenomen, voor de helft betaald zou worden door den voorsteller. Dit besluit werd vernietigd in 1858 toen bepaald werd dat van elk boek twee exemplaren zouden worden aangeschaft. Toen dit laatste in 1859 werd afgeschaft keerde men niet tot den ouden regel terug; van nu aan betaalt de kas den geheelen prijs van alle boeken. Reeds in 1857 was gebleken dat de uitgaven te groot werden wanneer ieder lid zooveel boeken kon voorstellen als hij wilde Daarom werd in October 1857 besloten dat ieder jaar in Februari eene begrooting door het bestuur zou worden opgemaakt om daarnaar de uitgaven te regelen, hetgeen ook thans nog ge-
1) Wanneer bij den naam van een boek dén jaartal is geplaatst is ilit het jaar van aanneming; staan er twee dan is het tweede het jaar der uitgave, bij een tijdschrift dat van den Isten jaargang.
13
schiedt. Het euvel, dat de uitgaven grooter waren dan de inkomsten, hield evenwel aan, waarschijnlijk dooi\' de nalatigheid in het betalen waaraan enkele leden zich schuldig maakten. Telkens is in de notulen tus-schen 18(H) en 1870 sprake van de oude schuld en ook na 1870 was de financieele toestand niet altijd even rooskleurig. Eerst pl. m. 1876 is hierin verandering gekomen en tegenwoordig sluit Y. E. jaarlijks meteen werkelijk aanwezig batig saldo.
Er bestond evenwel sinds 1841 nog een andere manier om boeken , bepaaldelijk kleine boekjes aan te schallcn. De sekretaris namelijk (sinds 1859 in overleg met het bestuur) had het recht brochures aan te koopen, die sinds 1852 den prijs van / 1,— niet mochten te boven gaan. In 1876 gaf het bestuur, legen de bepaling der wet in, den Ab-actis vergunning boeken beneden den prijs van f 1,— aan te schallen. Deze vergunning galquot; aanleiding tot een nog grooter misbruik, dat namelijk van Maart 1877 tot Maart 1879 de bestuursvergaderingen bijna met meer werden gehouden en de Ab-actis in overleg met een paar bestuursleden de boeken aankocht. In 1879 besloot echter het bestuur in dezen de wet gestreng te handhaven. Thans geschiedt de aanschaffing der boeken door het bestuur op de volgende wijze, die door de ervaring blijkt goed te zijn. De boekverkooper zendt op de vergadering een aantal der nieuwst uitgekomene theologische werken. Deze boeken worden beschouwd en daaruit en uit andere door het bestuur voorgestelde werken wordt eene keuze gedaan. En nu blijkt het dat het gebrek aan theologische boeken, waarover soms werd geklaagd, niet bestaat, maar dat er eer overvloed van. dan behoefte aan lok-tuur is.
Do leestijd der boeken wordt aanvankelijk door de wet, sinds 1852 dooi\' het bestuur, sinds 1873 dooi\' den Ab-actis bepaald.
De verzending geschiedde tot 187\'i los, wat natuurlijk voor de netheid dor boekon niet bevorderlijk was, In 1869 werd liet aanschalTen van porteleuilles voor liet eerst ter sprake gebracht, doch liet voorstel dienaangaande werd om zeer vreemde redenen verworpen. In 1872 evenwol werd besloten tot den aankoop van porteleuilles on sinds dien tijd is men in deze zaak nooit op bezwaren gestuit.
Do boeken worden ééns in hot jaar onder do leden verkocht. Aanvankelijk bestond daarbij do gewoonte dat niet alleen de boeken uit meer dan één deel bestaande, maar ook de tijdschriften aan hem werden toegewezen die ze het vorige jaar had gekocht, zoo hij daarvoor denzelfden prijs wilde geven. Deze raaal-i\'egol, die zeer partijdig was tegenover do nieuwe loden, werd afgeschaft bij de wet van 1800. en toch brengt do bookverkooping eeno belangrijke som op.
De vierde afdeeling dor oorspronkelijke wet loopt over de gelden.
Do contributie werd in 1822 vastgesteld op f (),10 por maand, op de vergaderingen te voldoen. Dit bleef zoo tot 1800 toen ze verhoogd word tot f 0,50. Thans (sedert 1873) bedraagt de jaarlijksche contributie / (».-in twee termijnen te betalen.
Het entréo was tot 1800 f 2,— , sinds 1800 f 2,50 (de prijs van een wotsoxemplaar daaronder begrepen). Van 1820 tol 1841 bad jaarlijks eeno deeling plaats van bot batig saldo.
DeSekretaris was van 1820 tot 1873 van do betaling der contributie vrijgesteld.
Afcleeling V van dc wet van 182^ handelt over liet bestuur.
Van IS\'i\'i—\'Jl] was eenig bestuurslid de Sekretaris, die tevens Voorzitter en Penningmeester was. In Maart -182:} werd echter aan den Socrctaris een Voorzitter toegevoegd.
Volgens de wet van 1820 bestaat het bestuur uit een Voorzitter, een Secretaris en twee Commissarissen, welke laatsten de papieren en gelden moeten nazien.
4 December 1839 wordt aan één dor Commissarissen voorgeschreven contraboek te houden van de ontvangsten on uitgaven; om de twee maanden wordt dit contraboek met het kasboek vergeleken (sedert 1841 om de drie vergaderingen).
lu 1852 treilen wij een Voorzitter, een Secretaris en twee Sectiecommissarisson aan. Do eerste Sectiocommissaris is tevens conlraboekhouder. De Commissaris dor tweede sectio staat aan hot hoofd dier afdoeling, de Voorzitter aan hot hoofd dor eersle. Vóór do vacantiën worden do boeken aan de Sectiecommissarissen teruggezonden, die zo aan den Secretaris geven.
Volgens do wet van 1806 bestaat hol bestuur uit oen Praeses, een Ab-actis en twee Sectiecommissarissen, van welke de l8te tevens Quaestor, de 2de Vice-praoses is. De Sectiecommissarissen moeten zorg dragen voor hot goed rondzenden der boeken on aanteekening houden dor ontvangen boeken, Aan hen worden vóór de vacantion do boeken teruggezonden.
Do wet van 18715 spreekt van een Praeses, oen Ab-actis, een Quaestor, en twee Sectiecommissarissen. Zoo bestaat het bestuur uit vijf leden, dit levert het voordeel o|i dat bij stemming over boeken altijd oene meerderheid te verkrijgen is. zoodat men geen gevaar
lü
loopt voor eene staking van stemmen, tevens wordt door de aanstelling van een Quaestor de taak van den lstequot; Sectiecommissaris zeer verlicht. De Sectie-commissarissen nemen deel aan het werk van den Ab-actis door het invullen van de lijsten in de portefeuilles en het beboeten der leden wegens ongeregelde verzending der boeken.
Van de werkzaamheden van Praeses, Ab-actis en Quaestor is niets bijzonders te zeggen, ieder begrijpt welke plichten dergelijke personen hebben te vervullen.
Ook over de boeten kan ik zwijgen, zij ontbreken natuurlijk niet, maar het onderwerp levert niets belangrijks op.
Aan het einde van deze beschouwing komt het mij niet ongepast voor coa verslag te geven van eene vergadering uit de eerste tijden van het bestaan van V. E. en van de gewone vergadering, die thans elk jaar in Maart wordt gehouden.
Men vergaderde op de kamer van oen der leden. Na lezing en goedkeuring dei\' notulen werden de aan-teekeningen der leden over de door hen ontvangen en verzonden boeken vergeleken, en ook de boeken, waarin scheuren of vlekken waren gevonden, nagezien, contribution en boeten werden vervolgens geïnd. Daarop werden de nieuwe leden met hun eerste «ses siequot; geluk gewenscht, en deze antwoordden daarop meestal met eene «gepastequot; dankbetuiging (eene enkele maal ook met eene »diepe buigingquot;). Nu kwam de tijd voor het voorstellen van boeken en als dit was afge-loopen, werden, zoo er die waren, voorstellen tol wetsverandering behandeld of andere zaken liet belang van V. E. betreffend besproken, waarna de vergadering gesloten werd.
17
Thans brengt, na de lezing van notulen en ingekomen missieven de Quaestor verslag uil aangaande den staat der kas, en daarna deelt hij do door het bestuur goedgekeurde begrooting mede, die aan het oordeel der leden wordt onderworpen. Nu bestaat er gelegenheid tot het voorstellen van boeken en tijdschiften, waarna voorstellen in het belang van het gezelschap worden behandeld, en verslagen van commission, zoo die er zijn mochten, worden voorgelezen. Dit maakt straks plaats voor de verkiezing van een nieuw bestuur, dat na het eindigen der vergadering in iüm tie treedt. Ten slotte worden de boeken verkocht en hiermede eindigt de vergadering.
Wij zijn thans aan hot eind gekomen van onze beschouwing over de inrichting van Veiutatis Ergo en ik geloof dat wij niet zonder reden kunnen zeggen dat ook iu de verschillende wetten, groote vooruitgang is op te merken en dat de wet van •1S7;3 niet alleen veel beter en praktischer is dan die van 1822 maai ook dan die van latere jaren. Mocht iemand meenen dat de afschaffing der maandelijksche ledenvergaderingen een achteruitgang is. omdat daardoor de band tusschen de leden onderling verbroken en het demokratisch karakter van \\. K. geschonden is wij gelooven dat het niet de taak is van een leesgezelschap de leden te verbroederen door onderlinge samenkomsten; die verplichting blijve opgedragen aan de disputen, die onder de 1 lioologische studenten in overvloed worden gevonden. Kn wat het demokratisclie aangaat, op het gebied der weienschap moeten de narisloi\' heerschen, en tegen eenzijdigheid en over-heersching is genoegzaam gewaakt door het betrekkelijk groot aantal bestuursleden. Zoo gaan wij onder
18
tic wet van 1873 zonder vrees de toekomst te gernoet. in het vertrouwen dat onze opvolgers, wanneer het noodig is, wel de bekwaamheid zullen hebben Veiu-tatis Ergo te doen medegaan met zijn tijd, en de daartoe vereischte maatregelen te nemen.
Onze taak als verslaggever mag echter nog niet als geëindigd beschouwd worden, nog andere zaken blijven ter bespreking over. Wij hebben namelijk de vragen te beantwoorden: Wat heeft het gezelschap ondervonden van, hoe heeft het zich gesteld tegenover, hoe heeft het deel genomen aan de bewegingen in kerk en staat, in de groote maatschappij en in de kleine der studenten? En de tweede vraag is deze; Heeft Veiutatjs Ergo beantwoord aan zijn doel, zijne leus gehandhaafd ? Met andere woorden: is het altijd bewust geweest van zijne roeping en heeft bet zich altijd onpartijdig getoond tegenover de verschillende richtingen die gedurende deze eeuw hebben bestaan en voor een deel nog thans niet tot het verleden behooren.
II.
Igt;c; eerste vraag, die ik mij zoo even stelde moet thans beantwoord worden. Bij de bespreking van de verhouding tot de kerk zal ik mij zooveel mogelijk onthouden van zaken die eerst in de volgende afdec-ling ter sprake moeten komen. Ik meen dat ik het best zal doen wanneer, ik de hier mede te deelen zaken naar tijdsorde behandel.
Het jaar 1830 was een gewichtig jaar voor Vkritatis Kugo. De opstand van Belgié bracht ook een grool deel van V. E.\'s leden in de wapenen, om te strijden «voor Vorst en Vaderlandquot;. Dit pleit voor hen ten zeerste. Maar toch voor liet gezelschap waren de gevolgen \\an liet uittrekken van zoovelen minder voordeelig. De kas geraakte ledig, boeken werden niet meer voorgesteld, weinige slechts rondgezonden, en de leden moesten uit eigene bibliotheek het gebrek aan lektuur eenigszins vergoeden. Kleine belangen moeten voor groote wijken, en wij zijn de laatsten om den ongelnkkigen toestand van V. E. in 1830 en \'31 te betreuren. Wij zijn er trotsch op, dat onder de ondleden mannen zijn. die hun leven hebben veil gehad voor Koning en Vaderland. Toen in hot laatst van 1831 de Leidsche jagers naar do Academie terugkeerden, kwam ook de oude bloei terug en vermeer-derde van dag tot dag.
Réveil en Afscheiding zijnde belangrijkste gebeurtenissen in onze Kerk tusschen 1820 en 1840. Zij konden in V, E. niet onbemerkt voorbijgaan. Van de literatuur
20
van het Réveil heeft echter het leesgezelschap slechts hij zeer kleine teugen genoten. Stukken van Bilder-dijk, Da Costa, Koenen e. a. zijn gelezen maar toch niet in zoo grooten getale als de belangrijkheid der zaak zou doen verwachten. De «Bezwaren tegen den geest der eeuwquot; (1823) werden niet in het gezelschap opgenomen, later wel werken van Groen van Prinsteren en de Nederlandsche stemmen van Da Costa en Koenen (heide in 1835 aangenomen). De zaak van Scholte hoezemde belang in, die van zijn medestanders minder\'. Vooral schijnt men de aandacht gevestigd te hebben op de Roomsch-Katholieke Kerk en hare meerdere of mindere geschiktheid om vereenigd te worden met de Protestantsche. Katholieke tijdschriften werden gelezen, terwijl ook boeken als die van Swaving, welke het bijgeloof der Roomsche Kerk tentoonstelden, werden aangeschaft.
In 1830 was het Leidsch Studentencorps opgericht. Omstreeks het midden van dat jaar nu ontving V. E. een schrijven van het Coll. Civ. Acad. Lugd. Bat., waarin het uitgenoodigd werd te besluiten dat geen anderen tot leden zouden worden aangenomen dan die lid waren van genoemd Corps. Veiutatis Eugo meende aan dat verzoek gevolg te moeten geven en sloot dan ook allen, die geen lid van het Corps waren, voor het vervolg van het lidmaatschap uit. Zoo steunde ook ons leesgezelschap door zijn invloed de jeugdige plant die thans zoo schoon is opgegroeid. De wetsbepaling hierop betrekking hebbende, werd toen ze niet moer noodig was, buiten werking gesteld van 18(33—06 en bij de wet afgeschaft in 1873. Thans is het Corps krachtig genoeg, om ook zonder de hulp van leesgezelschappen te blijven bestaan.
\'21
Eeu ander verschijnsel dat door V. E. vrij nauw-keurig is gadeslagen; is het Duitsch Katholicisme. Talrijke geschriften van en over deze richting, ook een tijdschrift daarvan werden achtereenvolgens aangeschaft.
Ook de Aprilbeweging (1853) boezemde het gezelschap veel belang in.
De revolutie van 1848 echter schijnt geene aanleiding gegeven te hebben tot het aanschalfen van geschriften daarmede in verband staande.
In 1859 werd het gezelschap schijnbaar met een ernstig gevaar bedreigd. dat later bleek denkbeeldig geweest te zijn. In dat jaar namelijk was eene leeskamer opgericht in de societcit Minerva. Men meende dat V. E. dientengevolge zijne leden zon verliezen, immers op de leeskamer lagen ook verscheidene theologische tijdschriften. De uitkomst heeft bewezen dat de vrees ongegrond was. Al is misschien daardoor in den aanvang het ledental sterk afgenomen, de leeskamer lieeft aan het gezelschap geen noemenswaardige schade toegebracht. Echter heeft V. E. wijs gehandeld met het besluit te nemen dat eenige tijdschriften, zooals de Gids, Licht, Liefde, Leven en andere zouden vervallen en dat voortaan meer brochures dan groote werken zouden worden aangeschaft, van welke laatste het aantal tot een minimum werd beperkt.
De belijdeniskwestie, die ook thans nog elk jaar veler gemoederen in beweging brengt, gaf aanleiding tot het aankoopen van vele brochures, zoo ook de oprichting van de \\ rije Gereformeerde 1 niversiteit te Amsterdam. Ook de «Vrije Gemeentequot; wekte de belangstelling van V. E. op. dat zich terstond de «Stemmen uit de Vrije Gemeente\'\' aanschafte.
2\'2
Na 1870 brak de tijd dor eeuwfeesten aan. Ook die gingen voor V. E. niet onbemerkt voorbij. Althans de notulen spreken van liet aannemen van Hofdijks Triomf der Piraten (1872).
In de laatste jaren is Vkiutatis Ehgo nog door een werkelijk gevaar bedreigd geworden, namelijk de gestadige vermindering van bet aantal Theologische Studenten. In Maart 1873 telde het gezelschap nog 21 leden, dit getal was in Maart 1878 tot 10 gedaald; maar van dien datum al\' ueenit het cijfer weder elk jaar toe. Tlians zijn er 10 loden. Ook dit gevaar is dus door de energie der Theologische Studenten voorbijgedreven. Veuitatis Ergo bloeit weder, en kan zonder vrees de toekomst te gemoet zien.
Meerdere zaken zijn in deze afdeeling niet te bespreken, we kunnen thans overgaan tot de behandeling der tweede vraag.
111.
Heeft Veritatis Ergo steeds beantwoord aan zijn doel, hoeft liet zich steeds onpartijdig betoond tegenover de verschillende richtingen op theologisch gebied.\'
Wat is het dool van een leesgezelschap? liet is, dunkt mij, de leden bekend te maken met het nieuwste dat op liet gebied dier wetenschap verschijnt, aan welke het is gewijd. Dat doel jaagt zulk een gezelschap na vooral door tijdschriften aan te schaffen, maar ook door andere werken ter lezing te geven. De boeken zullen evenwel niet te omvangrijk mogen zijn, en evenmin van dien aard, dat zij slechts een enkel lid belang kunnen inboezemen. Ook handboeken zullen niet mogen worden aangeschaft of boeken die meer in eene bibliotheek, dan in de porteleuilles van een leesgezelschap tehuis behooren. Zij zullen alleen onderwerpen mogen behandelen die theologisch zijn of met de godgeleerdheid in het nauwste verband staan. Ook kleinere geschriften moeten rondgezonden worden zooals redevoeringen van Theologia? professores of brochures die de verhouding van kerk en theologie tot den staat en andere kringen der samenleving ol die van de richtingen tot elkander bespreken. Dit doel zooals het hier wordt geteekend is blijkbaar niet altijd het doel van V. E. geweest. Het is, meen ik, eerst in de laatste twintig jaren meer of minder bewust nagestreefd.
Vooral in de eerste twintig jaren van V. K. \'s bestaan schijnt als doel veel meer een ander den leden voor
24
de oogeii gezweefd te licbben. dit namelijk, om aan de theologische studenten voor hunne vorming nuttige lektuur Ie verschaffen, waarvan praktische boeken een groot deel uitmaakten. Ook kon hetgeen gelezen werd niet altijd nieuw genoemd worden. Boeken van Erasmus, Marnix, Pascal en anderen werden gelezen zoowel als werken (van nog levende godgeleerden) die reeds verscheidene drukken hadden beleefd. Andere boeken werden met vele jaren tusschenruimte twee of driemaal in V. E. gelezen. Ook romans ontbraken niet.
Tusschen 1841—52 zijn er vele werken verzonden die, wegens den geleerden inhoud, ons wel wat al te machtig toeschijnen zooals Baur\'s Dreieinigkeit und Menschwerdung en dergelijke. Maar zooals ik zeide is in de laatste twintig jaren met meer of minder bewustheid het doel nagejaagd, zoo even door mij beschreven, thans geschiedt dit met volle bewustheid en naar de meening van schrijver dezes terecht. Een leesgezelschap mag nooit de boekerij, mag nooit de leesbibliotheek vervangen, maar moet altijd zijn een wandelend leesmuseum.
Gaan we thans over tot de behandeling van liet materieel gedeelte. 1 Iet leesgezelschap staat daar en tegenover haar bevindt zich de theologie met hare beoefenaars, hare geleerden en schrijvers; en het leesgezelschap is verplicht van hetgeen er geleeraard wordt kennis te nemen, moet alle richtingen op theologisch gebied ten tooneele voeren in haar nieuwste gewaad. Wanneer wij nu de vraag willen behandelen of V. E. aan zijne roeping is getrouw geweest, dan kunnen wij dat het best doen door de verschillende tijdperken die in liet leven van ons gezelschap zijn op te merken, afzonderlijk te bespreken. Daardoor kan wellicht ook
hot volgend verslag ecno bijdrage leveren tot de kennis van den geest, die onder de Theologische Studenten aan onze Academie heerschte.
In 1822 tierden op den godgeleerden hodem welig (?) de planten van het oud supranaturalisme, rationalisme en de vermenging van beiden in hare verschillende nuancen. Geen wonder dat ook Y. E. door dien geest was bezield. Tevens was do studie vooral op de praktijk gericht. Vele boeken over pastoraal en welsprekendheid, tallooze stichtelijke boeken, ontzaggelijk veel leerredenen werden aangeschait. Om de nieuwheid der werken bekommerde men zich weinig. Zoo werd onder anderen een werk, in 4807 verschenen, in 1829 aangekocht. Het meerendeel dei\' boeken was verscheidene jaren oud. Geschriften uit den vreemde werden doorgaans in eene vertaling gelezen (een gebruik dat thans alleen wordt in acht genomen bij boeken in andere dan de Nodei I., 1\'i\'. ol Hoogd. taal geschreven.) De lichtingen wier geschriften in het leesgezelschap werden vertegenwoordigd, zijn die welke boven reeds zijn genoemd. Van buitenlanders waren vooral Reinhard, Strauss (Kerkklokstonen), Chateaubriand en Hannah Moore golield. Do Duitsche tijdschriften werden vertegenwoordigd door Zimmermanns Kirchenzeitung. het orgaan van hot rationalisme. Het nieuwe leven dat in Duitsch-land door mannen als Schleiermachor, Neander, de Wette, i mbreit, Ullmann, llase e. a. voor do theologie was aangevangen werd in V. E. nog niet opgemerkt. De «Theologische Studiën und Kritikenquot; (sinds IS\'iS uitgegeven), welke door Umbreit, Ullmann e. a. werden geredigeerd, werden niet gelezen. De geschiedkundige werken evenwel van Neander en rilmann trokken de aandacht.
20
Omstreeks 1834 breekt voor Veuitatis Ergo cene nieuwe periode aan die tot 1841 voortduurt, eene periode, waarin liet gezelschap zich, behalve met verhandelingen van het Haagsche genootschap en dat van Teijler, ook voedt met de vruchten van het opgewekt Theologisch leven in Duitschland, ook met de geschriften der Groninger school. welke om dien tijd ontstaat.
Het is eene periode waarin men terugkeert tot historie en wijsbegeerte sinds zoovele jaren verlaten, waarin men zich ontdoet van het gewaad van «onbepaaldheid en halfheidquot; (Sepp), waarin zich de theologie in het eerste derde deel onzer eeuw kleedde. Het zijn vooral de heeren A. H. Blom, de wakkere Sekretaris van 1833—41 en ,T. J. ]*, Valeton, die het gezelschap telkens en telkens weêr wezen op het nieuwe licht in den vreemde en gedeeltelijk ook in ons vaderland ontstoken.
In 1834 werden de «Theologische Studiën vind Ki i-tikenquot; (1828) 1) het orgaan der Verinittehingstheologie en in 1836 Waarheid in Liefde, (1837) het tijdschrift der Groninger richting aangenomen. In 1837 werden Hengstenbergs Evangelische Kirchenzeitung (1827), in 1835 de Nederlandsche Stemmen van Da Costa en Koenen aangeschaft, llütenicks populaire bewerking van Schleiermachers dogmatiek door IP. Goudschaal in Nederlandsch gewaad gestoken werd gelezen (1835), maar met Schleiermacher zelf maakte V. E. eerst kennis in 1854. Erger nog was het met Rothe gesteld. in het jaar 1873 vinden wi j voor het eerst zijne werken onder de boeken opgenomen. In 1837 treilen wij voor het eerst Tholuck aan, die van dit jaar af tot de meest geliefde schrijvers behoort, en in dat
\') Zie de aanteekeuing op blz. IjJ.
\'21
zelfde jaai\' vindt Claus Harms lezers in V. E. Ullmanns Sïmdlosigkeit Jesu was reeds in 1835 aangeschaft. Ook I lagenbach (i83G), Hengstenberg (I83(S Authentic des Pentateuchs \'183(»—30), Wcisse (1838 Die Evangelische (reschichtc 4838), Theremin (1839 Beredsamkeit eine Tngcnd 1814). 1 fase (183!) Christliche Gnosis 1820—28), Baur (1830 Ei-h\'jsung nnd Vcrsöhnnng 1838) en Groen van Prinstorer (1835 Beginselen van het Staatsreclit, 1811 llandb. d. Vaderl. Gescliiedenis), werden in deze periode gelezen. Het meest époquemakende boek, dat in dezen tijd op theologisch gebied verscheen, is zeker wel het »Lebeii Jesuquot; van 1). F. ,Strauss. Aanvankelijk schijnt dit werk niet belangrijk genoeg geacht te zijn om aangeschaft te worden. Kort na het verschijnen van bet Leben Jesu in 1836 wordt aangenomen; Heydenreich, Ueber die Unzülassigkeit des Mytbischen im N. T. (1831). Dit is waarschijnlijk geschied naar aanleiding van het werk van Strauss. Ivindelijk in 18,18 vinden wij liet Leben Jesu zelf onder do boeken en daarop volgt een reeks tegenschriften van Ullmann, Hug, de Greuve, da Costa en Neander, terwijl ook liet Leben Jesu van Hase gelezen wordt. Do historische kritiek toegepast op de Evangeliën begon nu ook belang in te boezemen, hetgeen blijkt uit de aanname van Wcisse; Evangelische Geschichtc en Bruno Bauer; Kritik der Evangelischen Geschichte (1841).
In dit tijdvak hield de buitengewone toevloed van leerredenen en praktische boeken op. Wel verwaarloosde men dit deel der theologische wetenschap niet, maar over het geheel openbaart zich toch een grootere wetenschappelijke zin, meer lust om zich bekend te
28
maken met datgene, wat de hoofdvragen op het gebied der Godgeleerdheid behandelt.
Deze periode was de inleiding tot den tijd viin V. E.\'s grootsten bloei, aanvangende kort na het optreden van Dr. J. H. Scholten als hoogleeraar te Franeker, de tijd waarin de Sekretarissen T. J. van Griethuyzen, F. W. I!, van Bell, A. Kuenen en F. Laurillard op waardige wijze de belangen van het gezelschap voorstonden Het is de tijd van het optreden der moderne theologie \') in ons vaderland, die straks zulk een groote rol zou spelen ook in den boezem der Nederlandsche kerk. De gezelschapsjaren 1841—52 getuigen van den wetenschappelijker! geest der leden, die alle tlieologische vragen wilden onderzoeken en niet rusten, voordat ze ook het allernieuwste, dat op dit gebied geschreven was, onder hunne oogen hadden gehad. Wij wezen er reeds op dat de hoeken in deze periode aangeschaft ons soms toeschijnen wel wat al te zwaar te zijn voor de lezing in een leesgezelschap1), maar wellicht was, toen de vragen in die werken besproken den geest vervulden, de leeskracht grooter dan zij thans is.
In 4840 reeds was de «oratioquot; van Prof. Scholten en een bundel zijner leerredenen aangeschaft. In 1843 zou hij zelf in Leiden optreden om zijn denkbeelden aldaar uit te spreken, om de jongelingschap het verleden der Gereformeerde dogmatiek te doen kennen, ze, naar zijne overtuiging in de lijn der i lervormde vaderen, te bezielen voor zijne beginselen en hun den weg to wijzen naar een ideaal, waarin Wetenschap en Geloof
) Dit werd mij ook toegestemd door den hoogl. Kuenen, die zoo vriendelijk is geweest deze derde afdeeling, voor ze (er perse ging, te beoordeelen.
•»
29
niet in schijn maar in werkelijkheid mi zijn. Het is onze taak niet de theologie van Scholten te beoor-deelen; ons past slechts een woord van dankbare hulde aan den geliefden leermeester van heidens theologanten, die hen wist te bezielen voor de beoefening der theologie, gedurende een tijdperk van bijna veertig jaren, wiens naam nog lang zal leven op de lippen van allen die zijn onderwijs hebben genoten. Doch reeds voor het optreden van Prof. Scholten in Leiden, was de eigenlijk-gezegde moderne theologie bekend. Wij wezen bij het vorige tijdperk op Baur\'s Versöhnung und Erlösung. Wij kunnen thans melding maken van Strauss\' Dog-niatik (1840, 1840—41), van Baur\'s Dreieinigkeit und Menschwerdung (1842. 1841—43), van Ililgenfeld\'s Johanneischer Lehrbegrilf (1849, 1849) en Hitscld\'s Altkatholische Kirche (1850, 1850), alsook van do tijdschriften: Zeller\'s Theologische Jalirbiicber (1842— 57, 1842), Fichte\'s Zeitschrift fur Phiiosopbie und spe-cvdative Theologie (1843—44. 1837) en Colani\'s Revue do Théologie (1851—70, 1850), Tevens werden ook werken van Ewald, Hitzig, Thenius, Stahel in, Credner, Opzoomer, Hoekstra e. a gelezen. Doch ook de inec-ningeu van tegenstanders der nioderne theologie werden aangeboord. Neander en Tholuck, Ullmann en Mïdler (1841 Lehre von der Si\'inde 1839), Sartoi\'ius (1841 Die heilige Liebe 1840), Harless (1840, Ethik 1841) en Martensen (1843). Ebrard (1846, Wissonschaflliche Ki\'ilik 1842) en Bungener (1844), Oosterzee (1847, Leven van Jezus 1840) en J. P. Lange (1841) werden gelezen. Ook vele tijdscliriften van andere richtingen dan de moderne trelTen wij in V. K. aan , b.v. Waarheid in Liefde (1837—59, 1837), Studiën und Kritiken (1835—60, 1828). de Vereeniging voor Christelijke
30
stemmen van Heldring (1849—50.1840), de Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie van Doedes en Oosterzee (1845—50, 1845), terwijl ook Groen\'s Ongelooi en Revolutie er eene plaats vond.
Na 1852 vermindert het wetenschappelijk gehalte van V. E. gaandeweg, in den aanvang is het beter dan later, maar de vermindering valt hem, die de notulen leest, reeds terstond in hot oog. Na 1859 bestaat voor die vermindering eene voldoende reden, namelijk de veranderde omstandigheden. Een lees-kamer was opgericht in de societeit Minerva, liet ledental was door verschillende omstandigheden sterk verminderd, de kas werd armer en armer. Daarom moesten de veranderingen worden gemaakt die wij vroeger hebben vermeld, liet gezelschap zou vooral voor den aankoop van brochures zorgen, en het aantal der boeken zeer verminderd worden. Toch werd ook in die jaren (1852—1804) het gezelschap bekend met verscheidene groote theologen, of zotte het do kennismaking daarmede voort. Onder de tijdschriltcn tellen wij de Godgeleerde Bijdragen (1845—Oü, 1827), Waarheid in Liefde, Jaarboeken voor Wet. Theologie, de Nieuwe Jaarb. v. Wet. Theologie van llarting (1859—03, 1858), Nieuw en oud (1862—05, 1800), Revue de Théologie, Christelijke stemmen (1800).
Uit dezen tijd dagteekent het wetenschappelijk oji-treden der dusgenaamde Ethisch-lrenische richting, wier voornaamste woordvoerder 1). Chantepk: de la Saussaye was. Zijn tijdschrift Ernst en Vrede (1853—58, 1853), later zijne Bijbelstudii;n (1859—03), ten slotte zijne Protestantsehe Bijdragen (1870—74,1870) werden achtereenvolgens der lezing waardig gekeurd.
Ondcrtusschen had ook de nieuwere richting in
31
Zwitserland on J1\'rank rijk vorderingen gemaakt en V. K, stelde daarin belang. Dat bewees het door de aanschai-lïng van werken van Pécaut (1800 Christ et Ie conscience), Schérer en H. Lang (1850 Gang durch die Chi\'istliche Welt, 1859) tevens door in te teekenen op de Reform, Zeltstimmen (1850—80, 1859). De voornaamste schrijvers waarmede men voor het eerst konnis maakte waren Reuss (1853 Histoire de la Théologie Chrétienne J852) Vinet (1853 Homilétique 1853), Schleierrnacher (1854) en Parker (1802), terwijl ook historische werken van Baur, Tholnck, Bungener, W. Moll en Sepp werden gelezen.
De preeklektuur was sterk verminderd, hetzij dat de bundels, ilie verschonen, minder waarde bezaten dan die van vroegere decennia, ol\' wel dat den leden de lust ontbrak om ze te lezen. Wellicht was zoowel het een als het ander het geval.
Thans naderen wij tot de periode waarin V. E. wellicht zich het minst bewust is geweest van de reden van zijn bestaan, een tijdperk dat men het «exchisiel\' modernequot; zou kunnen noemen. Het strekt zich uit van omstreeks 1864—09. De notulen over enkele dezer jaren zijn zeer uitvoerig, ze kunnen ons daarom veel leeren aangaande den geest die in liet gezelschap heerschte.
Sinds 1802 of\' 1803 was in V. E. geen enkel tijdschrift, dat orgaan genoemd kon worden van eene andere richting dan de moderne. Wel werden enkele malen leerredenen van Oosterzee, wel werden brochures geschreven door mannen van alle richtingen aangeschaft, maar deze kan men niet bepaald wetenschappelijke lek-tuur noemen. Do voorlezingen van Oosterzee over het Johannesevangelie zijn het eenige wetenschappelijke werk van orthodoxe zijde dat in deze jaren werd gelezen.
32
Nadat in April ^1865 het stichtelijk tijdschrift van Cramer en Lamers: Het Eenwig Evangelie niet was aangenomen en ))De Heidelbergsche Catechismusquot; van Doedes met gefluit was verworpen, wenschte een der leden in December van dat jaar oolc orthodoxe boeken of tijdschriften in het leesgezelschap opgenomen te zien. Bepaald werd toen dat de Ab-actis naar dergelijke boeken en tijdschriften onderzoek zon doen. In Februari 1866 worden daarop aangenomen de Stemmen voor Waarheid en Vrede onder redactie van Tinholt. waarvoor de halve prijs door een der leden wordt betaald. In October 1867 evenwel werd dit tijdschrift weder afgeschaft. Op dezelfde vergadering werd door een lid van het bestuur voorgesteld het Theologisch Tijdschrift af te schaffen, omdat dit «dank zij de bekrompenheid van het volk op zeer losse schroeven staatquot;, opdat ieder zedelijk verplicht zij op dit tijdschrift in te teekenen. «liet is egoïstisch om het Theologisch Tijdschrift te behouden.quot; Doch de meerderheid (5 tegen 3 stemmen) besliste dat het gezelschap V. E. niet geroepen was de belangen der Moderne Theologie te behartigen.
In November 1867 werd door een lid voorgesteld: Merx\' Archil\' f. Wissensch. Erforschung des A.T. op grond dat in V. E. niets over de oud-testamentische wetenschap gelezen werd. Door den Praeses wordt hem geantwoord dat van het al of niet supranatura-listische standpunt het praeadvies van het bestuur afhangt, dat dit derhalve eerst moet onderzocht worden. Sommige leden meenen echter dat Kuenens Inleiding en wat soms in UilgenfekTs Zeitschrift gevonden wordt voor de kennis van het Oude Testament voldoende is. Op de volgende vergadering worden ge-
33
ruststellende inlichtingen gegeven over hot al oi\' niet supranatvireele van liet tijdschrirt, maar nu blijkt de iniioud zoo zwaar dat men in veihand met de geringe kennis van het ilebreeuwsch, dio de leden bezitten eene Hebreeuwschc grammatica ■wenschelijker aclit dan dit geleerde tijdschrift. Daarop wordt het verworpen.
In Februari 4868 werden de Stemmen voor Waarheid en Vrede wederom voorgesteld, maar met ongunstig gevolg. Een der leden merkt op dat de inhoud ellendig is, dat men geen orthodox orgaan nooclig heelt als zij zoo ellendig zijn als dit, en ten slotte wordt het voorstel met\'lü tegen 2 stemmen verworpen, vooral ook daarom wijl reeds een orthodox lijdschrirt nl. de Bibliotheek voor (\'hristelijke Theologie van Bronsveld en llogerzeil (waarvan intusschen slechts één nummer in het gezelschap is aangeschaft) gelezen wordt.
Op het eind van 4808 begon de stemming in V. E. eenigszins te veranderen, omdat vele oude lm lei i vertrokken, vele nieuwe (en daaronder van alle richtingen) waren aangenomen. Op grond van dit feit waagt ecu der leden het wederom de Stemmen voor Waarheid eu Vrede voor te stellen. Door een ander lid wordt daartegen ingebracht dat dit Tijdschrift te veel aan actueele belangen is gewijd, zoodat het vóór dat alle leden het gelezen hebben zijne waarde heeft verloren (dit is dezelfde felle tegenstander van vroeger die nu een ietwat kalmer toon aanslaat). Mij vraagt of er geen ander tijdschrift van die richting is. Daarop komt het Eeuwig Evangelie van Cramer en Earners ter sprake. Als dit geen «dunquot; maar een »dikquot; Tijdschrift is, zou een der leden het boven de Stemmen verkiezen. Een ander lid meent dat. ook indien do
Stemmen niet wetenschappelijk zijn, liet toch belangrijk is om te zien hoe ))dic richtingquot; argumenteert en werkt. Maar daartegen wordt opgemerkt dat ditgeene reden mag zijn om de Stemmen aan te nemen. Eindelijk wordt het tijdschrift aangenomen met 12 van de 20 stemmen. Hiermede eindigt de strijd. En ook de exclusief-moderne periode bereikt haar einde. De Stemmen zijn van nu af aan ongestoord behouden; niemand heeft er later aan gedacht ze af te schaffen.
Tot de belangrijkste werken en tijdschriften in deze periode aangenomen, behooren behalve het Theologisch tijdschrift, liet Zeitschrift fiir Wissenschaftliche Theologie van Hilgenfeld (1805—73, 1858), Jlasc (1804 llandbucb der Polomik 1801), Keim (1800 Der Ge-schichtliche Christus), Volkmar (1860 Ursprung der Evangeliën), Bücbner (1800 Kraft nnd Stoff) en Schleierinacher (1808 Reden über die Religion).
Tevens werd de aandacht gevestigd op het weder-opleven der Gereformeerde richting door A Kuyper\'s Kerkvisitatie, wiens latere kerkelijke, theologische en sociale geschriften bijna alle in het leesgezelschap zijn opgenomen. Ons rest nog de laatste periode vanY.E. te bespreken van 1809 tot op heden, eene periode aanvankelijk van vrij grooten bloei, gevolgd door een tijd van achteruitgang, die evenwel sedert een drietal jaren overwonnen is. Die achteruitgang was vooral te wijten aan het verminderd aantal Theologische studenten aan onze Academie, doch toen de ongunstige gevolgen hiervan niet uitbleven, hebben de studenten zich aangegord qm V. E. te steunen, zoodat het thans wederom een tijd van bloei beleeft. Het gering aantal leden van 1870—78, en buitengewoon groote uitgaven van vorige jaren maakten echter dat liet leesgezelschap
van 1870—70 zeer spaarzaam moest zijn. Thans editor laat de geldelijke toestand niols te wenschen over.
Wij zeiden reeds dat het exclusivisme in 1869 is geweken; het is sinds dien tijd niet meer teruggekeerd. Het feil dat leden van alle richtingen in V. E. gevonden werden als ook de meer waardeerendo aard der studenten in onze Theologische faculteit zal daartoe wel hebben bijgedragen.
Ook de middenrichting werd weder vertegenwoordigd 1871—72 door Waarheid in Liefde, sinds 1870 door Geloof en Vrijheid. Behalve dit tijdschrift werden nog aangenomen de liibliollieek voor Moderne Theologie (1800—, 180^), de Protestantsche Bijdragen door C\'h. de la Saussaye Sr. (1870—74, 1870). de Vrije gedachte van Feringa (-1872—75), Los en Vast (1873—) de Studiën van Ch. de la Saussaye ,Tr. en Valeton .Ir. (1875—81. 1875), de Theologische literaturzeitung van E. Schürer (1879—). Ililgenfelds Zeitsclnift (1879- ) en de Jahrbiicher f. Pj\'otestantische Tlieologie (1881—). De belangrijkste werken die werden aangenomen waren Plleiderer (1871 (lescluedenis van den Godsdienst). Strauss (1872, Het oude en het nieuwe geloof 1872). Straatman (1874, Paulus). Doedes (1881. De Neder-landsche geloofsbelijdenis en do J leidelbergsche cate-cbisinus 1880—81) cii v. Ilarlmaun (1881. Dasi\'eligiöse Bcwusstsein der Meiischheit 1881), terwijl het gezelschap ook kermis maakte met Rothe (1873 Slille Stun-den. 1880 Encyclopaedic). Mill\'s l\'tilisme en andere werken.
Wij staan aan het einde van onze lange reis door oen tijdperk van zestig jaren, en wij kunnen, meen ik, met vrij groote voldaanheid terugzien op het werk door Vki!itatis KüGO gedurende dien tijd verricht tot
36
nut van onze Leidsche theologantenwereld. Doch w kunnen hier onze taak nog niet nederleggen. Nog een woord ten besluite.
Dat hot gezelschap in de gunst der studenten heeft gedeeld en ook door de hoogleeraren niet is vergeten, dat blijkt voor de laatsten uit de boekgeschenken o. a. door de hoogleeraren N. C, Kist en J. J, Prins aan V. E. geschonken, dat blijkt voor de eersten uit de hierachter volgende lijst van meer dan 430 leden, die een deel, zij het dan ook een klein deel, van hunne vorming en kennis aan het leesgezelschap hebben te danken gehad, en dat vele die kennis goed hebben aangewend, blijkt uit de vele mannen die later een sieraad der wetenschap zijn geworden, of zich eenen goeden naam in de kerk hebben verworven. Het lust mij niet hier namen te noemen, ieder die ze wenscht te kennen, leze de lijst der leden. Die lijst heb ik opgemaakt onder gemengde gewaarwordingen, van blijdschap maar ook van weemoed, wanneer ik daaraan dacht hoe zoo velen reeds aan kerk en wetenschap zijn ontvallen; sommigen na een lang en werkzaam leven, maar ook zoovelen die werden weggerukt in de kracht des levens, zoovelen die reeds op zeer jeugdigen leeftijd aan het tooneel, waarop zij pas waren opgetreden, werden [ontroofd. Ons schijnen de redenen daarvan vaak duister toe, maar des te meer prikkelt liet ons om te «werken zoolang het dag is.quot; Dat wenschen wij ook te doen met betrekking tot Veritatis Ergo, Wij, en zoo wij hopen, ook onze opvolgers in het
37
leesgezelschap zullen onze krachten inspannen om het gezelschap den schoenen naam waardig te maken, dien het draagt.
Tegenwoordige leden van Vekitatis Ergo ! laat ons de waarheid op het gebied der Godgeleerdheid, ook door middel van ons leesgezelschap, zoeken met lust en ijver, met moed en volharding, daarbij steeds de leus voor oogen houdend, die ook dei\' vaderen leuze was:
Auxilium nostrum in nomine Domini.
LIJST DER LEDEN VAN HET GESELSCHAP
182a. J. Sanders van den Heuvel. H. Vermeer. L. Vroom. S. S. Tromp. H. J. van Rijndorp. J. S. Ballot. H. Bron. J. Gr. Berg. C. H. van Herwerden. A, Tak. 1823. li. A. van Hensden. H. J. van \'t Sant. J. A. L. Heenk. W. L. Begemann. C. A. Kam. 1824. A. Roeloffs. 1825. W. Lehman de Lelinsfeld. A. C. van Altena. S. Fierman Kruijt. |
1826. E. M. Beima. H. R. Rookmaker. A. van Marle. J. E, Heenk. L. Blonk. N. J. van der Mandele. A. van Witzenburg. 1827. B. Peters. A. J. C. van Blokhuizen. J. D. Bloemers. P. T. M. van Leeuwen. J. Siblesz. J. H. Calkoen. J. J. Hartman. C. O. Voget, W. H. Frankamp. J. Gr. van den Steen. J. F. Lantzendorffer. M. C. van Houten. H. A. van Loon, |
39
(J. E van TCoetsveld. P. A. van der Hoeven. W. Bezemer. 1829. H. A. Matthes. J. Eilsliemius Schrikker. .T, Snoek. 1830. H. J. Groetzee. A. Swanenburg. W. L. de Bruijn. H. L. Oort. J. P. Burgerlioudt. A. van Simmeren.. S P. Heyns. 1831. P. Wolters. C. N. de Graaff\'. W. Gr. Kan. 1832. A. Meursinge. A. C. van Raalte. A. 11. Blom. J. J. van Sittert. A. P. J. Gillissen. N. van Marken. C. W. Thomson. J. A. Stoop. J. H. van Kossem. H. van Dorsser. R. B. Hirschig. |
J. J. P. Valeton. J. Wassenaar Jz. G. C. Prillevitz. J. Buddingh. B. Berends. P. U. van Hengel. J, AV. ten Gate Huender. W. L, F, Moltzer. 1836. K. S. Adama van Scheltema. J. M. van Griethuysen. L. Rietberg. M. J. van Visvliet. U. J. W. Roldanxis. A. J. Clinge Liebert. L. P. Trautmann. D. M. van der HoH\'. P. A. M. Faassen de Heer. C. J. van Ketwich. E. G. van Senden. 1837. T. J. van Griethnijsen. J. W. Haverkamp Begemann. H. 1. R. G. Theosing. J. S. van Oosten v. Staveren. G. B. van den Berg. 1838. P. M. Weddelinli. P. Engelen. A. Grimm. |
Gr. P. Kits van Heiningen. S. A. J. de Bruin. 1839. N. G, La Lau. A. J. P. Oort. M. A. van Booven, H. J. Krol Lz. 1840. Th. A. Fruin. C. M. van der Wcyde Cz. H. Bergliego Az. H. C. N. van Amerom. W. B. H. van T right. H. Gr. Herderschee. Gr. Eebel Jr. P. Gr. te Winkel. B. Cloos. J. Gr. Blaauw. A. Gr. van Anrooy. J. C. AVijs. T. N. Berlage. .1. P. Corstius. 1842. J. H. E. van der Zandt, H. Steenberg. P. Mijsberg. W. Scheft\'er. J. Hooykaas Herderschee. C. M. A. J. Vorstman. F. W. 13, van Bell. H. U. Tuin. |
1843. H. P. Berlage Jr. J. van der Leeuw. H. D. Ouwersloot. B. R. Aitton. H. D. du Saar. W. L. Ladenius. 1844. B. Jelgersma Gz.. J. Gr. W. Krol. H. li. Voget. J. W. C. Eoldanus. E. J. Berghege. J. J. B. Gaal. 1845. J. P. van Dura. J. H. W. Biickmann. J. quot;VV. van der Leeuw. A. Moens. J. P. A. van Dorp. G. L. van Loon. 1840. U. lieudler. W. P. Wolters. A. Boonen. A. Kuenen. R. ü. C. Aitton. W. J. de Meijer. P. van Limmik. N. J. Krom. J. Berghege Ez. 1848. P. T. de Mazure. |
41
II. Bax. J. P. D. van Veen. J. C. Tol. J. A. Sluyterman. E. Laurillard. T. Hoog. (I J. du Saar. 1849. G. H. v. Borssum Waalkens. C. P. van Tooren. L. H. Koolhoven. F. C. A. Hoogvliet. J. C. Koch. W. Mysberg. tr. Birnie. J. H. Neethling Jr. A. (Jr. M. Knys. N. J. Lankhorst. 1850. P. A. A. Molenaar. A. L. Everwijn. Gr. E. Bron. J. Gr. L. Nolst Trénité. B. C. J. Mosselmans. F. C. A. Pantekoek. T. van Westrheene. B. J. B. Homan. J. M. Vorstman Gr. J. van Lakerveld- C. F. Nagel. F. Stam. Gr. J. B. Henny. |
1851. S. Greeff. A. Stuffken. C. van Koggen. A. G. Pareau. C. W. F. Wiardi Beekman. J. Rebel. M. AVassenaar. H. W. Terpstra. M. W. Nimmo. B. Visch. C. M. van der Leeuw. A. A. Booy van Kampen. S. F. Boekhoudt. J. A. Visser. W. ten B.iuggencate. 1852. C. H. Kluit. M. Salverda de Grave. C. G. Chavannes. B. ter Haar Bz. C. E. B. Uloth, H. J. van der Weerd. H. C. Bervoets. S. D. J. H. Krol. P. S. Attama. W. J. Pij zei. J. H. Verkouw. J. P. N. Land. T. H. Sluiter. .T. Steenhoff 1). F. Haversehmidt. |
Is niet ojigenomcn in de olll-cieele ledenlijst.
A. Barenlirugh. P. van Leeuwen. H. Arissei\'. J. Gr. Kam. M.. B. Pitlo Grz. E. M. C. Endtz. J. Blomhert. J. Mijs. J. C. Matthes. J. Rutgers. N. J. van Warmelo. M. Corstius. W. J. Snoeck. J. H. L. Bonman. E. J. van de Roemer. J. B. Weerman. C. Reyers. A. Couvée. T. G. A. Slingeland. J. D. C. Koeh. 1). P. M. Graswinckel F. W. Smits. W. Zaalberg. K. W. Hnlstijn. J. H. CTeselschaji. V. R. Sikkes. J. J. Eigeman. (ï. H. Blanken. H. E. Moltzer. I. Hooykaas. C. P- van Diest. P. A. Begemann. |
H. A. do Baas. J. C. Singels. L. T. P. Biccard. J. Paber. W. C. Zuurdeeg. S. L. ten Hove. W. Bax. T. J. van Stipriaan Luïsgius. J. Lambreehts. A. J. Oort. J. W. Kramers. W. H. van Ketwich. T. H. Gerritzen. G. J. ter Weeme. J. H. Junius. J. A. M. Bolderman. H. J. Hofstede Jr. H. H. van Witzenburg. D. C. Nijhoff. J. C. van Heukelom. A. Broedelet. J. Lojenga. F. P. Blussé. W. van Roggon. A. E. van Deinse. J. W. de Vries. W. Schuurman. J. C. Boon. j W. D. Boomkamp. G. H. ter Kuile. J. H. L. Roozemeier. j H. Hasselman. |
4:
J. Verwey .lz. A. S. Carpentier Alting. M. Buys. J. J. Pompe v. Meerdervoort. I. Montagne A/.. ,1. H. Kremer. .). H. V. do Vogel. W. P. M. Moulijn. 1858. J. A. Huet. J. C. Tersteeg. C. L, ü. Bressler. P. C. van Wijk. E. B. Swaliie. P. H. Koolbaas. A. Carlier. A. Le Roy. P. J. le Poole. (x. A. yan de Roemer. J. Heenk. H. T. du Saar. .1. E. Leijds. 1859. D. N. Eerdmans. L. Mees. A. van Dam. W, M. de Vries. A, van Oosten. H. H. Zaalberg. 1861. W• (1. Heddingius. |
K. /. Dannenborgh. C. F. H. Weyers. W. M. de Haaij. M. M. de Lint. P. M. Beyers. J. (t. Hagen. A. Verkouvv. L. Brunner. N. A. van Wijk. H. de ]jint. J. F. van Binsbergen. M. J. Schroder. P. .T. Avis. 1863. A. F. Mackenstein. J. A. Schültz. S. H. Vernède. 1864. J. Visser. L. van \'t Sant Lz. J. C. van Slee. H. van Veen Jr. H. de Lang. J. van den Bergb Jr. D. S. Nienneyer. I J. A. Bi\'nins. G .J.tenBruinmelorAndriesso. Jb. de Vries. S. J. Attama. 1865. A. Bruining. |
44
A. Wassenbei\'gh Jr. H. Koops. 186G. J. A. de Vlieger. N. de Jonge. W. K. M. van Leeuwen van Duivenbode. C. Warnsinck Jr. J. H. Kruseman Aretz. J. te Winkel. A. de Joode Jr. 1867. J. M. J. Byvanek. J. Herderscheê. J. H. F. Gangel. A. H. Adriani. J. H. Lamping. G-. C. Steynia. A. Renier. D. W. Schuuring. M. J. Mees. H. J. Tiemens. A. J. Westlioff. M. Th. Houtsma H. B. Grreven. P. F. van den Berg. J. Bruinwold Riedel. W. van Lingen. 18G9. P. H. Versteeg. G. van (xoor. |
S. J. Dekker. P. Bruining. P. Gr. Datema. H. Bakker. L. Heldring. B. H. Habbema. J. B. 0. Schuuring. P. H. Hugenholtz. J. Nierstrasz. H. van Selms. 1870. H. A. van der Meulen. L. R. Oldeman. A. W. van Wijk. 1871. W. H. Stenfert Kroese. A. J. de Lint. J. A. Tydeman. J. L. Bommezijn. C. Gr. Menzel. A. van Doorninek. 1872. H. Tigler Wijbrandi. W. P. C. Knuttel. A. de Vink *). A. K. E. Horst. J. Zegers. J. Bruining. J. C Ruys. J. C. Knuttel. *) Is niet opgenomen in de olli-cieele ledenlijst, |
C. J. Zaalberg. W. J. (t. Aalders. D. 1\'. D. Fabius 1). 1874 en 1875. G. J. Brutel de la Rivière. J. A. Nijenliuis. J. van Hengel. Ph. Edling. C. Th. Cramer van Baum- garten. C. Snouck Hurgronje. G. Wildeboer. J. F. de Grient Dreux. C. de Hoogli. 1870. M. C. J. Wanrooij. F. E. Daubanton. H. G. Kleyn. 1877. W. van Ascb. P. H. Ritter. J. M. Eienstra. 1878. J. H. de Ridder Jr. |
I. M. J. Hoog. F. Pijper. 1). A. Brinkerink. N. Paré. E. J. J. Homan. A. van Veelo. 1879. T. S. van der Ley Wz. E. J. van Elden. L A. van Langeraad. M. Th. Laurman. R. Kijlstra. M. van KleeflF. ■ C. Woutman. T. dc Boer. D. J. M. Wiistenbofl\'. A. de Jong. H. Blankstein. C. G. M. Quack. J. A. Hasselbacb. M. E. Sepp. S. Bartstra. C. W. A. Nonhebel. B. H. van Breemen. H. Y. Groenewegen. |
1
Is niet opgeuomeu in de olü-ciccle ledenlijst.
GELEZEN
In het Leesgezelschap Yeritatis Ergo.
Theologische bijdragen. 1822—26.
De Protestant. 1822—? (afgeschaft vóór 1831).
De Boekzaal. 1822—53.
De Godsdienstvriend. 1822— ? (afgeschaft vóór 1829).
Visser. Maandschrift voor do Pastoraal. 1823. De Vaderlandsche letteroefeningen. 1823—34.
Nieuw Christelijk Magazijn. 1825— ? (afgeschaft vóór 1829). Amsterdamsch Christelijk Maandschrift. 1820—34, 3G—V,
53—56. (1822).
ïheologisches Literaturblatt. 1826—31 (\'!).
Revue Protestante. 1827—29.
Godgeleerde Bijdragen. 1827—?, 45— 66. (1827). Kirchenzeitung van Zimmermann. 1828—29, 31—33. Concordia. 1828.
Bibliothek f. Kanzelberedsamkeit. 1828—3U.
De Fakkel van van Eijk. 1828.
Archief van Kist en Roijaards, later van Kist en Moll.
1829—66.
Konst- en Letterbode. 1833—36.
Lublink Weddik Pandora. 1833—36 (?). (1833).
Archives du Christianisme. 1834—35.
Minerva. 1835—36.
Nederlandsche Stemmen, van Da Costa en Koenen. 1835—-
na 1837. (1834).
Khcinwald. Theologisclies liepertorium. 1835—36 (V). Theologische Studiën und Kritikcn. 1835— 60. (1828). Waarheid in Liefde, 1837—59, 1871—72 (1837). Hengstenberg. Evang. Kirchenzeitung. 1838—43.
Tübinger Zeitschrift. 1839.
Rückert Magasin für Exegese. 1839,
De Gids, 1840—47, 59, 62.
Literarische Zeitung. 1840—? (afgeschaft vóór 1852).
47
Jllgen\'s Hist. Theologische Zeitschrift. 1841 — 45.
Zeitschrift v. Hug cn anderen. 1841.
Katholieke Stemmen. 1841.
Zeiler. Theologische Jahrbücher. 1842—.57. (1812;. Dc Katholiek. 1842—43, 52—59.
Afan Willes. Bijclr. t. bcv. d. uitlegkunde. 1842—45 (?). (1842).
De Tijdgenoot. 18415.
De Protestant. 1843. (1843).
Nit/.sch\'ju. Sack. Kirchl. Monatschrift. 1843.
De Referent. 1843.
Ficlite Zeitschrift fur theor. Philosophie u. Theologie. 1813—44. Tijdspiegel. 1845—46.
.laarhoeken v. Wetenschappelijke Theologie. 1845—5(5. (1845). Muller. Deutsch-Katholische Zeitschrift. 1846.
Evangelische Kerkbode. 1845—46.
Kerkelijke Courant. 1847.
Do Vcreeuiging voor Christelijke Stemmen. 1849—56, 60. (1846).
Neandcr Zeitung. 1850—53.
Dressellmis en Nicrnicijcr. Magazijn v. Kritiek en Exege-tiek. 1850—?
Colani. Revue do Théologie, later Nouvelle Revue. 1851—70. (1850).
De Morgenster, 1852—54,
Ernst en Vrede. 1853—58. (1853.)
Protestantische Kirchenzeitung. 1854—56.
Zaalberg en van Campen. Repertorium v. buitenl. Theologie. 1854.
Protestantische Monatsbliitter. 1857—59. (1853).
Pierson. Tijdschrift voor Godgeleerdheid en Wijsbegeerte. 1857. Do Dageraad. 1857, 66. (1856.)
Licht, liefde, leven. 1857—59. (1854).
Nieuwe Jaarboeken voor Wetenschappelijke Theologie. 1859 — 63, (1858).
Reform. Zcitsthnmen aus der Reform. Kirche. 1859—80.(1859). Nieuw en Oud van Poelman. 1862 — 65, 1868—72, (1860). Evangeliespiegel. 1862—65.
Zeitschrift f. Wissensch. Theologie van Hilgenfeld. 1865—73, 79— (1858).
Stemmen voor Waarheid en Vrede 1866 — 67, 69— (1864.)
48
Le Disciple de Jésus Christ, v. Paschoud. 1865—66. Tbeologiscli Tijdschrift. 1867— (1867).
Taal des Greloofs. 1867—78.
Bibliotheek v. Moderne Theologie onder redactie v. Maronier.
1869— (1862).
Chantepie de la Saussaye. Protestantsche Bijdragen. 1870—7\'1. (1870).
Cramer en Lamers. Nieuwe Bijdragen. 1871.
De Pressensé. Revue Théologique. 1860.
Doopsgezinde Bijdragen. 1871.
Oosterzeo. Voor Kerk en Theologie. 1871.
Tijdschrift der Gustaaf-Adolf-Vcrecniging. 1871—78.
H. Lang. Deutsche Zeitfragen. 1872—73.
Peringa. De vrije gedachte. 1872—75.
Los en Vast. 18715—.
Godsdienstig Album. 1874—77.
Studiën van Ch. de la Saussaye en Valeton. 1875 81. (1875). Docdes. Kerkelijke Bijdragen. 1876.
Stemmen uit de Vrije Gemeente. 1878 .
Geloof en Vrijheid. 1871)—.
E. Schürer. Theologische Literaturzeitung. 1879—.
Bulletin Continental de la Soc. Brit. et Cont. pour l\'abolition
de la prostitution. 1880.
Jahrbttcher für Protestantische Theologie. 1881—.
\\