■
lilnl/
M. K \\r,i\'i. Mooi-Blondje. li......................................................i
1!. Tikkman. J/n., Maria Antoiijd»..........................................77
Marie An(«)inellc el sa familie par M. dt- Le^curc. edition.
Wil,i.km Orro, i\'.on taalbederver................................................89
J. II. Sui\'RBAcit, \\\'an minnewraak..................100
H. Hknnink Janssonius, Vocation, traduit par Mr, I\'. I,. A.
IT. JAGIIKR............................................................................\' r3
\\\\. W ink 11., W /n., De droom \\an den edelknaap................ri6
Hooggezeten....................................................118
Geheimhouding...................................p2o
M. Coixs, I.evensslrijd........................................122
j. Jiinki.r, Stille wensi h.........r...............1
\\\\. WiNKi i, \\\\/x., Du haut de son halr.on, traduit par M.
1;. I,. A. UK J U.\'HKR........................................................1 25
\\\\. WixKi L \\\\ I.e rêve du page, traduit par M. I , I ., \\.
UK j AGIIKR......................................................................127
WljZK VAN i; I I (i A \\ I
hi\', Hamk.k xcrscliijnt in maandclijksclu; .dlcvcrinj.jen van So a (jG bladzijden druks in Cïr. 80. formaat, tol den prijs van f 10. per jaargang.
Handschriften en boeken ter beoordeeling worden franco ingewacht bij den Uitgever.
f Overgedrukt nit ^dc Banierquot; 6\' Jaarg. AJI. 9.)
Tulag^ Wania, van verre mijn groet.
Nauw aan lt;le kini verrezen , moge de zon in gloeiende omhelzing de rijstvelden tegen de zachte glooiing van het gebergte op loszinnige wijze uit hun slaapdronkenheid opwekken, het eeuwige licht zal hooger, hooger moeten klimmen voor het eenige aanspraak kan di ;n gelden op uw hart. Laat het vlakke land zich als een ijdele deern in de armen werpen van ile alverwinnende kracht zoodra deze slechts een enkel teeken van bestaan geeft; laat, reeds bij den eersten aanblik overwonnen, de langzaam .illoopende berghelling zich met wellust koesteren in tie onweerstaanbare warmte die alle leven ondermijnt om later nieuw leven te schenken, gij, in de sombere diepte van den ouden, grijzen vulkaan, gij, Telaga Warna, niet alzoo. Zwakke en lage zielen chuwen den strijd ; maar in uw schoonheid is kracht tot tegenstand, in uw lieflijkheid is verzet. Niet als overwinnaars, zooals zij eenige uren te voren den l\'oentjak bestegen , maar als ellendige zwakkelingen , schoor voetend. en met wankelende schreden , dalen tie zonnestralen langs de immer groene helling tot u af. Met fier gebaar weigert gij hun eerbewijs.
I .ange uren reeds heeft de weg tlie van zee naar het Paradijs der l\'reanger voert in de toenemende hitte geblakerd vóór het oog van den dag zich heeft verheven tot tie hoogte waarvan het op uw kalme eenzaamheid kan ncderzien en u met zelfvertrouwen van liefde dui ft spreken. Met betooverenden gloed snelt
liln.l/.
M. Kalff, Mooi-Blondje. II............................................................i
B. Tidkman. Jzn., Maria Antoinette............................................77
Marie Antoinette et sa familie par M. do Lescure. 4e edition.
Willkm Otto, Een taalbederver..................................................89
J. H. Suurhacii, Van minnewraak..............................................100
li. Bfnnink. Janssonius, Vocation, traduit par Mr. F. L. A.
de Jagheu................................................................................113
W. Winkel Wzn., De droom van den edelknaap......................116
Hooggezeten....................................................118
Geheimhouding..............................................120
M. Co kns, Levensstrijd....................................................................122
J. Jonk\'fj-:, Stille wensch...........r......................................1.
W. WiNKF.t, Wzn., Du haut de son balcon, traduit par M.
F. L. A. de J vomer..............................................................125
W. Winkf.l Wzn., I,e réve du page, traduit par M. !\'\'. J,. A.
de Jaghek............................................................................127
WIJZE VAN UTTGAVK.
1 )ii 1 !anii k verschijnt in niaandelijkschc afleveringen \\\'an 80 a 96 bladzijden druks in Gr. 80. formaat, tot den prijs van f 10.— per jaargang.
Handschriften en boeken ter beoordeeling worden franco ingewacht bij den Uitgever.
{Overgedrukt uit ^dc Banierquot; 6e Jaarg. AJ1. 9.)
01\' DEN DOM VAX MILAAN.
Telag^ Warna, van verre mijn lt;jr(iet.
Nauw aan de kim verrezen, moge tie zon in gloeiende omhelzing de rijstvelden tegen de zachte glooiing van het gebergte op loszinnige wijze uit hun slaapdronkenheid opwekken, het eeuwige licht zal hooger, hooger moeten klimmen voor het eenige aanspraak kan devpn gelden op uw hart. Laat het vlakke land zich als een ijdele deern in de armen werpen van de alverwinnende kracht zoodra deze slechts een enkel teeken van bestaan geeft; laat, reeds bij den eersten aanblik overwonnen , de langzaam afloopende berghelling zich met wellust koesteren in de onweerstaanbare warmte die alle leven ondermijnt om later nieuw leven te schenken, gij, in tie sombere diepte van den ouden, grijzen vulkaan, gij, Telaga Warna, niet alzoo. Zwakke en lage zielen . chuwen den strijd ; maar in uw schoonheid is kracht tot tegenstand, in uw lieflijkheid is verzet. Niet als overwinnaars, zooals zij eenige uren te voren tien Poentjak bestegen, maar als ellendige zwakkelingen, schoor voetend, en met wankelende schreden , dalen tie zonnestralen langs de immer groene helling tot u af. Met fier gebaar weigert gij hun eerbewijs.
Lange uren reeds heeft de weg die van zee naar het Paradijs der 1\'reanger voert in tic toenemende hitte geblakerd vóór het oog van den dag zich heeft verheven tot de hoogte waarvan het op uw kalme eenzaamheid kan nederzien en u met zelfvertrouwen van liefde durft spreken. Met betooverenden gloed snelt
het licht langs de rijkbegroeide helling naar beneden en tracht met forschen greep uw hart te bemachtigen. Maar neen, daar stuit het af op uw oppervlakte als op een stalen kuras. Spijtig ziet het /.ich teruggekaatst, ,en in snelle bochten zich wringend en kronkelend over uw spiegelhelder vlak, zendt het zijn kleurige stralen in alle richtingen af, als zocht het een kwetsbare plek waardoor het kon heendringen tot in uw geheimzinnige diepte. Te vergeefs. Uw kristalheldere, kuische ziel slaat alle aanvallen af. Tot stervens toe vermoeid door den zwaren strijd neigt de zon eindelijk haar hoofd ten ondergang. Afgemat en niet starren blik roept zij haar in goud geharnaste strijders terug. I lalf onwillig gehoorzamen deze aan haar wenk en klimmen zachtkens aan, in gestadig omzien, langs het geboomte op om in arrenmoede hun machteloozen toorn te gaan koelen aan de koffietuinen die beneden liggen, aan de andere zijde. En gij, Telaga Warna, gij keert weder tot uw rustige zelfbespiegeling. In uw gebied heerscht de zon niet; hier is de levendoodende en levenwekkende machteloos. Vol bewondering valt hij die eenmaal uw dagelij kuchen strijd om de opperheerschappij aanschouwde, aan uw voeten neder. Verheven zijt gij en grootsch, trotsch tegenover uw vijanden. Maar toch ook, hoe liefelijk is uw aanblik in den zoelen avondstond, wanneer de landwind in zijn genadebrengenden tocht over het eiland zich een oogenblik aan uw boorden nederzet om de zorgen des daags van uw voorhoofd weg te kussen en zich te laven aan de bron van tevredenheid die aan uw wateren ontspringt. De zachte koelte drijft de nevelachtige dampen uit het woud opdat zij zich in hun slepend gewaad langzaam en plechtig zouden verheffen boven het wegflauwend geboomte en, zich vereenigend boven den kraterwand, een sluier zouden weven om uw rust te beschermen tegen de kille vlagen die in het nachtelijk uur vol dollen overmoed van den Pangerango afstormen naar het vlakke kustland. Statig rijzen de vlokkige wolken aan alle zijden op, en reiken elkander de hand, en houden de wacht, naijverig op uw schoonheid. Plechtig volbrengen de grijze dienaars hun taak; duisternis en stilte heerschen alom. Maar zie, daar komen de bleeke stralen van het schuchtere maanlicht behoedzaam en be-
deesd aansluipen om u hulde te bewijzen terwijl [^ij in den slaap der onschuld op uw rustbed ligt uitgestrekt. Zedig trachten zij hun gelaat te verbergen en nauw merkbaar is hun tred, maar toch luid genoeg voor liet scherp luisterend hert dat zich thans een weg baant door de varens en struiken om zijn dorst te gaan lesschen aan de heldere bron die gestadig aan uit uw hart welt om in alomvattende liefde uw geheele omgeving levenskracht te schenken. In het besef van zijn plicht ve^ breekt nu de avondwind de betoovering die hem aan uw voeten geketend hield en spoedt zich voort over bergen en dalen, over rijkbevolkte steden en ontoegankelijke wouden om alles wat daar vermoeid en vol zorgen nederligt met zijn adem te beroeren en moed te schenken, levenslust, om den nieuwen dag met een lachend gelaat te gemoet te gaan. Maar hoeveel schoons hij op zijn reis langs de aarde ook moge aanschouwen, nimmer, neen nimmer vergeet hij de weinige oogenblik-ken van droomerige rust in uw nabijheid doorgebracht en van verre zendt hij uw groet op groet. Zachtkens beuren zijn gevleugelde boden het wolkgordijn omhoog, en over u heenzwevend fluisteren zij u menig zoet woord van gelukkig wederzien toe, en stuwen de golfjes op die tegen den oever brekend in hun kabbelen het schoon en lieflijk, het weemoedig maar toch ook hoopvol gezang van de verwijderde avondkoelte herhalen. Ook de palmen buigen het hoofd tot u neder en vangen gretig de vriendelijke melodie op, die, voortruischend van blad tot blad en op de geuren van het bloemrijk woud al verder en verder gedragen, een tooverkring vormt, zekerder dan een gewapend legei en sterker dan muren van graniet, een machtige afscheiding om u te beschermen tegen tie kleinheid en nietigheid van hen die zich meesters dezer aarde noemen.
En zoo de mensch klein en nietig is, dan is het hem goed een enkele maal de geheele wereld van zich te werpen en tot het kunstmatige in zijn wezen te zeggen: ga heen, ik ken u niet Ja zeker, het is een der meest genadevolle gaven die hem werden toebedeeld , dat hij zich bij wijlen vooi een spanne tijds los kan denken van den strijd om een bestaan dat vaak geen strijden waard is, dat hij zich in den schoot zijner moe-
— 4 —
der, de natuur, kan leeren vereenzelvigen met de wijze woorden die ons aanmanen geen zorg te hebben voor hetgeen komen moet, daar elke dag genoeg heeft aan zijn eigen kwaad. Hoeveel sehoone uren bracht ik daarginder door met deze les in mijn ziel gegrift, met dit kleinood diep verborgen in de schatkamer van mijn hart. Telaga Warn a, gij kunt het getuigen hoe ik daar droomend nederzat, in mijn ledige rust aan vele, vele dingen denkend. Het matte licht der dalende maan kaatste van de rimpels op het water terug naar de al nader en nader komende nevelen en verlichtte hun doorschijnende bogen die zich over het meer heenwelfden als een koepeldak van albast, een troonhemel boven het allerheilige van de diepte beneden. Statige zuilenrijen, opgebouwd uit trotsche pilasters en grillige halfkolommen verhieven zich aan beide zijden en vereenig-den zich in de wijde verte tot het voorportaal van een overoud en wonderschoon paleis. Daarbinnen lag zij, de sehoone slaapster; ik zag haar niet, maar ik wist dat zij er was. Zij, met haar donkerbruin haar dat, naar achteren opgebonden, van voren in zachte golving langs het blanke en verstandige voorhoofd speelt. Zij, met haar ernstig, lief gelaat, met haar zoeten glimlach, met haar vriendelijke stem, welluidend als verwijderd koorgezang dat ons van hooger leven spreekt. Zij, in de volle schoonheid van een krachtig ontwikkeld vrouwelijk leven, lag daar te sluimeren op haar peluw van welriekende kruiden. Zou het mij ooit vergund zijn, dacht ik, uit haar groote heldere oogen het eeuwig geheim der liefde te ontraadselen. Ken ongekend weemoedig gevoel maakte zich meester van mijn ziel. Ik trachtte haar beeld te verjagen en streed een zwaren strijd. Wat baatte het mij; zwak zijn wij allen.
Reeds lang was de maan achter den kraterrand verdwenen, het paleis was vervlogen als de morgennevel voor het opkomend licht, toen ik in diep gepeins huiswaarts keerde De listige had haar weg gevonden tot mijn heiligdom en mij met schendende hand het juweel der zorgeloosheid ontroofd.
Ik heb de sehoone slaapster later weder ontmoet in het
Grand Hotel le Parijs. Wij zaten naast elkander aan tafel maar behalve de gebruikelijke plichtplegingen bij het overreiken van het menu, wisselden wij geen woord. Dc gewoonte om zich aan een table d\' hóte met zijn buurlicden te onderhouden is mij vreemd. Zij legde van haar kant evenmin eenige geneigdheid aan den dag zich met mij in te laten en beiden namen wij in stilte van hetgeen de garcons ons geliefden voor te dienen. Zoo van terzijde nam ik haar echter terdege op. Zij was klaarblijkelijk een Engelsche. Nog vóór er een syllabe van haar lippen was gevloeid, zou ik daar mijn zaligheid onder verwed hebben; waar ik, om rondborstig te spreken, niet veel mee op ■ t spel zet. 1 laar gevolg bestond uit een papa en een mama die er zeer respectabel uitzagen, ai wilde de laatste ook wel voor wat jonger doorgaan dan zij werkelijk was. Waarom zou ik echter de coquetterie van een oude dame laken, wanneer zij mij in een jonge zoozeer behaagt? Vrede dus met den jeugdigen tooi dei-moeder waar wij met welgevallen neérzien op het keurige avondtoilet der dochter.
Den volgenden dag zag ik de familie weder, maar het noodlot plaatste ons aan verschillende tafels. Ik vreesde eerst dat deze teleurstelling mij allen eetlust benemen zou, wat niet meer dan behoorlijk en passend zou geweest zijn. In den loop van het diner merkte ik daar echter weinig van , en de opvolgende gerechten evenmin , want ik heb een afschuw van veinzen en dit vooral als het zou moeten geschieden ten nadeele van mijn maag.
Dezen keer bleef ik niet lang te Parijs, maar toog tamelijk vlug naar het zuiden om over den Simplon het Lago Maggiore te bereiken. Isola Bella bezoekend vond ik op een wandeling door het park, dc papa mijner onbekende in aandachtige beschouwing van den laurierboom waarin Napoleon na den slag van Magenta het veelbeteekend woord „bataillequot; zou gesneden hebben. Inlichtingen vragend aan den tuinman raakten wij met elkander in gesprek en zoo kwam ik te weten dat de heer C. met zijn familie, bestaande uit echtgenoote en dochter, op weg was een pleizierreisje door Italic te maken. Zij logeerden thans te Stresa. Dc dames die gisteren reeds met papa een bezoek aan de Borromcen hadden gebracht, waren thuis gebleven om
— 6-
brieven te schrijven. Tk vertelde den ouden heer dat ik eenmaal tc Parijs het genoegen had gehad met hem aan tafel te zitten. Hij scheen het zich niet te herinneren, wat niet meer dan natuurlijk was, daar do goede man mij misschien niet eens gezien, en zeer zeker niet op mij gelet had. Het zou onredelijk geweest zijn hem dit kwalijk te nemen en toch bracht het mij uit mijn humeur, tegen beter weten in. Wij namen afscheid van elkander en hij liet zich terugroeien. Gaarne ware ik hem gevolgd naar zijn lieve dochter, maar ik liet dit denkbeeld varen, omdat ik vreesde dat het al te dwaas zóu zijn. Ook barstte ik niet uit in jammerklachten, maar toog naar de Al-bergo del Delfino, waar mij een taaie kip ten deel viel.
Daar ik geruimen tijd besteed had aan de meren kwam ik eerst lang daarna te Milaan. Het toeval wilde dat ik afstapte in hetzelfde hotel waar de familie C. den vorigen dag uit Venetië was aangekomen. De oude heer die zich \'s middags aan-het hoofd der tafel geplaatst zag, was zoo vriendelijk mij ditmaal reeds dadelijk bij mijn binnentreden in de eetzaal op te merken en een gesprek met mij aan te knoopen, waaraan al spoedig ook de dames deelnamen. Ver van huis is men dikwijls kwalijk gewapend tegen de onvoorzichtige neiging om wildvreemde tnenschen met vertrouwelijkheid te bejegenen en zoo gebéurde het dat wij besloten de merkwaardigheden van Milaan in elkanders gezelschap te genieten. Het kon niet anders of wij bezochten in de eerste plaats den dom. Daar ik geen Baedeker ben en evenmin een Guide Diamant, zal ik u niet op een duim na vertellen welke afmetingen deze kerk heeft. Om er u echter bij benadering een denkbeeld van te geven hoe het grootsche in de constructie aller aandacht afdwingt, zij het genoeg hier te vermelden dat zelfs het echtpaar C. hun gewoon lunchuurtjc vergat. Ieder die hen kent zal erkennen dat zeer bijzondere en alles overweldigende krachten in werking moesten treden om hen aldus los te maken van het aardsche. Sterker nog. Ik zelf, die dit schrijf, wiens luiheid spreekwoordelijk zou zijn, ware hij slechts een groot man, ik zelf verbrak in die dagen \'s ochtends te half vijf reeds de hechte banden die mij aan mijn rustplaats kluisterden en besteeg den koepel om van het
onvergelijkelijke vergezicht te genieten en der zon het ongewone schouwspel te gunnen van mijn waakzaamheid omtrent den dageraad.
Miss C. en ik waren goede vrienden geworden, en ik had haar reeds dikwijls gesproken van de genietingen daarboven, wanneer de aarde rondom zich slaperig de oogen uitwrijft Papa vond het echter onbestaanbaar met zijn gemak zoo erg vroeg bij de hand te zijn; hij reisde voor zijn pleizier en wilde zich daarom niet zoo belachelijk aanstellen, om met boots een wedstrijd in matineusheid aan te gaan. Mama, die eenigszins zwaarlijvig was, vond den dom meer dan erg mooi en geloofde alles wat ik vertelde van den koepel in het gulden morgenlicht, maar zou voor alle wereldsche goederen niet te bewegen geweest zijn dien nog eens te bestijgen. Daarbij kwam nog (ik sprak reeds van haar jeugdig streven) dat zij den aanvalligen leeftijd bereikt had, waarop sommige dames trachten in hun allures een twintig jaar oudere geboorteacte te verloochenen, zoodat zij doorgaans behoefte gevoelen aan een uur van ernstige voorbereiding alvorens zich prijs te geven aan de vermetele blikken dezer wereld, die uit den booze is.
Miss C. en ik lieten echter niet af. Papa vond het vervelend eiken dag weder van den dom te hooren en zeide op een goeden dag dat wij dan maar samen moesten gaan. Ik had daar ook al over gedacht, maar het voorstel voorzichtigheidshalve achterwege gelaten. Mama opperde eenige bezwaren die echter met vereende krachten bestreden en overwonnen werden.
Zoo geschiedde het dan dat zij en ik op een frisschen, helderen voorjaarsmorgen, te zanien zouden zijn en alleen.
Het schemerde nog toen wij tot verbazing van den portier het hotel verlieten. De Corso Vittorio Emanuele kwam ons eenzaam voor en wij werden in dit vroege uur nog niet bezocht door de plaag der stadsreinigers die anders eendrachtelijk samenwerken met de vetturini om het stof in groote wolken op te jagen en tegen de voorbijgangers aan te hitsen De piazza was ledig en mij bekroop het kille gevoel van den ochtendwandelaar die na een doorwaakten en roezigen nacht huiswaarts
keert van eon lanir gerekt souper, om althans den morgenstond tip zijn eigen kamer te genieten, zooais een redelijk en ordelijk mensch dit behoort te doen. Ook mijn gezellin wikkelde zich dichter in haar reismantel. Wij betraden de Kathedraal. Het sombere en plechtige daarbinnen deed ons huiveren. Alles was zoo grijs, zoo dampig. . . . Nog geen zonnestraaltje dat door de gekleurde ruiten naar binnen kwam gluren om langzaam tegen de oude zuilen op te klimmen en leven te geven aan al de heiligebeelden, aan al de schilderijen die in het duister van de zijkapellen hun gloeiende kleuren nog altijd verborgen hielden voor het donkere oog van den nacht. I lol klonken onze voetstappen en wij spraken niet uit vrees dat de echo onze diepste gedachten zou herhalen en overleveren aan het onverbiddelijk oordeel van de grooten en goeden dezer aarde, die hier hun laatste rustplaats vonden. Een eerbiedige schroom weerhield ons lang in het heiligdom te vertoeven. Straks, onder bescherming van den dag zouden wij wederkeeren om ons te verheugen in de schatten van kunst die hier door het rijke Lombardije uit de volheid dezer aarde werden bijeengebracht; maar nu durfden wij niet langer de doodsche stilte ontheiligen, de kalme rust dezer trotsche gewelven, die in hun machtig zwijgen zooveel herinneringen uit vroeger dagen opwekken. In het schemerlicht zweefden de beelden van een lang verleden als spookgestalten voor onzen voet. 1 let werd ons wonderlijk te moede. Haastig slopen wij langs het monument der beide Medici, en bereikten na weinig oogenblikken den marmeren hof die, ver boven de groote stad met haar pleinen en paleizen ter eerc Gods werd opgebouwd onder den schoonen, blauwen hemel.
Waarom zou ik mij wagen aan een beschrijving van dat fijngevlochten beeldhouwwerk met zijn bogen en spitse torentjes, niet zijn rosetten en oneindig verscheiden bloemfestoenen die zich zachtkens naar boven kronkelen om later in bevallige wending nederdalend, een passende omlijsting te vormen voor de beeldtenissen van zoovelen die in menigen veldslag zich stelden ten schut van hun vaderland , of in de eenzame schrijfcel het koninkrijk des geestes voet voor voet vermeesterden voor een nakomelingschap die wel hun stoffelijk erfgoed aanvaardde,
— 9 —
maar nop altijd geen plaats vindt voor het levende woord dat van hen uitging. Wat zou ik uitdrukking zoeken voor de groot-.sclie en lieflijke gedachten die daar leven in het kunstig gebeitelde marmer dat ons aan alle zijden omringde, nu eens zich plechtig welvend als een sombere kloostergang, dan weder in sierlijke, evenredige lijnen zich naar boven windend, al hooger en hooger, als of het zich wilde verheffen tot de sterren aan het uitspansel om te strekken tot steun van het groote, blauwe koepeldak in de onbegrensde ruimte. Wonderlijk en grillig slingeren de schoonbesneden rondingen zich om de strenge vormen van het groote gebouw en vereenigen zich in rustige groepen om den bekoorlijken koepel. De juistberekende golving van hun allengs in snelheid afnemendon loop is levendig en los , als het vroolijk stoeien der rozebladeren die, door de avondkoelte uit den ouden kloosterhof opgejaagd, hun loszinnig spel blijven vooitzctten tot in de kapel der H. Maagd, om eindelijk, het dartelen moede, zachtkens in te sluimeren tusschen de plooien van het altaarkleed.
Uit marmer en niets dan marmer werd hier een gazen kleed gevveefd, een luchtig morgengewaad, dat haastig en los omgeslagen veel te raden overlaat, ook waar het weinig verbergt.
Gelijk de jonge Toscaansche tegen den avondstond, wanneer het uur der minneliederen naakt, zich met kloppend hart het kanten hoofdtooisel over het blanke voorhoofd slaat en in zoete verwachting op haar balcon getreden, het stralend aangezicht angstvallig verbergt in de schaduw der donkere plooien, die toch den gloed der oogen, den lieflijken glimlach niet kunnen verhullen , alzoo heeft de bouwmeester van den Milaanschen dom het voorwerp zijner liefde getooid met een doorzichtigen sluier van marmer, een ragfijn kleed, dat bevallig langs de zuivere lijnen van het trotsche kunstwerk nedergolvend, door kracht van juist aangebrachte versiering ook de schoonheid der onderdeelen doet uitkomen, waar het den indruk van het geheel niet verzwakt.
Wij traden immer voort. Daar rees de koepel voor onze oogen op, de koepel met zijn gekleurde glasruiten en fijnge-sponnen torenwerk dat, zich badend in het rooskleurige mor-
- IO —
gcnlicht, vol vertrouwen ten hemel wees, De grootsche ziel van den kunstenaar die dit wonder heeft gewrocht, laat hier zelfs deze steenen zuilen een loflied zingen, God ter eer. Hoe benijdde ik in dien oogenblik de reinen van harte voor wie de wellust van een kinderlijk gebed is weggelegd. Kon ik echter nederknielen en aan mijn oprechtheid blijven gelooven?
Hooger voerde onze weg.
De laatste ommegang. Wij hebben het doel van onzen tocht bereikt. Zie om u heen, Maud, Welk een weelde voor het oog!
Daarginds, boven den grauwen morgennevel die van de hoogten verjaagd, vol angst voor een naderend scheiden, de vruchtbare vlakte in een laatste omhelzing komt sluiten, daarginds verheft de Mont Blanc zijn witte kruin, Zachtkens glijdt het rood-getinte morgenlicht over de sneeuwvlakten heen, behoedzaam en teeder, als de rozenvingeren van grootvaders lieveling, wanneer zij de dunne lokken van \'s grijsaards gerimpeld voorhoofd wegstrijkt. Daarnaast in de schemering ontwaart ge den Sint Bernard.
De Sint Bernard. Hoe is liet dat die naam zulk een machtigen klank heeft, woest en ontzettend als naderend krijgsgerucht, als het ratelend onweder in de eenzame vallei? Hoe is het als wordt de morgenstilte verbroken door het wapengekletter van een overwinnend leger dat, door een alle hinderpalen loochenend veldheel\' tot in de wolken medegevoerd, zich als een lawine komt nederstorten op den verbijsterden vijand ? Hoe is het als staan wij van aangezicht tot aangezicht over den heerschzuchtige die zich aan de spits zijner garde door sneeuw en ijs een weg baant naar het toppunt van zijn macht ? Vermetele Corsikaan, man van ijzeren wilskracht, wel in waarheid waart gij groot, gij, die uit de klei van werelddeelen het beeld van uw roem boetseerdet. Dichter in den vollen zin van het woord, zweefdet gij niet ongemerkt voorbij als de droomer die zich naar zijn visioenen vervormt, maar ketendet met stoute vuist gansche volkeren aan uw zegenkar, om ze dienstbaar te maken aan de vleeschwording van uw idealen. Zoo veelomvattend was uw geest, zoo overweldigend uw genie, dat geen land ter wereld zelfs in grove trekken zijn geschiedenis kan boek-
— li —
stnvcn, zonder ccn der aangrijpendste bladzijden aan uw nagedachtenis te wijden. Voorwaar, toen gij na zooveel strijds in ballingschap het moede hoofd tot rusten neigdet, moet de gedachte aan uw aardsche onsterflijkheid u als een zoete melodie in de ooren geklonken hebben. Welk een lafenis van het doodsbed terug te mogen zien op een reeks van werken zoo diep in aller harten gegrift, dat de sporen wel nimmer zullen worden uitgewischt.
Maar stil, de dag wint veld en ontdekt ons den keten van eeuwige ijsvelden die immer opwaarts voert over den M. Combin en den M. Collou naar den M. Rosa met zijn zonderlinge vormen nu nog half verborgen in de schaduw van het wolkgevaarte dat zich tusschen de bergkloven een schuilplaats zoekt. Er wordt een zware strijd gestreden tusschen den zwarten nacht en den lieflijken dageraad. Geen nood, mijn lieve. De lente van den dag is gelijk aan de lente van het leven: het morgenlicht dat beide beschijnt is machtiger dan de duisternis. Volg slechts de schitterende zonnestralen op hun zegetocht en ge zult zien hoe zij die dicht opeengepak-ten wolkmassa\'s van zooeven door hun aanraking alleen in een zee van goud veranderen. Een oogenblik nog, en verdwenen is die sombere voorhang. Daar rijzen zij statig op voor on.^ oog de trouwe en onwrikbare wachters op den drempel van Europa\'s lustoord, het rijkgezegende Italië.
Trotsche Alpen, ook u heb ik lief. Uit dc zonnige, van weelde overvloeiende Lombard ij sche vlakte zend ik uw ijzige, barre gietschers mijn groet.
Heb ik gisteren mijn zwakke snaren gestemd tot een lied ter eere van het wondere, diepe meer tusschen de blauwe bergen van mijn geboorteland, waarom zou ik mij thans niet mogen verheugen in de grootheid, in de woeste kracht van die breedgebouwde Steen en reuzen, met forsche hand daar nedergeplant als een scheidsmuur tusschen de hoofden van het Noorden en de harten van het Zuiden.
Mannen van ledigen zin, ik hoor u waar gij mij lichtzinnig oordeelt. Ik treed niet in woordenstrijd. Wilt gij u vergenoegen met den schijn van wat het leven schoons biedt en
12 —
sukkelt gij in verdooving het aangewezen wegje langs, mij werd iets anders in de borst gelegd. Kan een bekentenis u evenwel genoegen doen? W elnu: de deugd die ik tracht te beoefenen vindt haar hoogste uiting niet in een angstvallig wikken en wegen naar uw kwalijk van anderen geborgd en te onpas uitgesproken oordeel. In afwachting van hetgeen de toekomst mij brengen zal, keer ik uw nietige merkpaaltjes den rug toe, en laat mij voortdrijven als het kleine wolkje aan den zomerhemel dat niet weet of het in heldere, frissche druppels zal nederdalen op het jonge groen, dan wel door de zoele lucht zal worden weggevoerd naar den verren horizon , om onder te gaan in den schoot van de zee, de trouwelooze, die nimmer wedergeeft wat zij eenmaal tot zich nam. En aldus ombestemd voortgaand pluk ik de bloemkens langs mijn weg, en denk niet aan het verwelkte rozeknopje dat mij uit de hand viel, maar kies een ander dat mij frisscher schijnt en mij voor een wijl gelukkig en tevreden zal maken. Al zou ik in dit oogen-blik mijn ziel, mijn alles, een geringen prijs achten voor één enkel woord uit den mond van de jonge vrouw die ik thans lief heb, wie zal mij zeggen hoe weinige malen de morgenzon deze bergen weder beschijnen zal vóór mijn hand met driftige haast gaat zoeken naar het hartstochtelijk jagen van een gloeiend Toscaansch of Romeinsch meisjeshart. En zou ik dan de pracht van Europa verguizen omdat ik eenmaal heb liggen droomen aan de boorden van Telaga Warna, omdat ik eenmaal heb gestaard in de donkere oogen van een schoon Preangerkind?
Neen, ik zeg u, neen.
Daarom nog eens: Alpen, ik groet u.
Mand keek mij verbaasd aan. ja, vervolgde ik, die bergen wekken vreemde gedachten bij mij op. Stug en onbuigzaam vormen zij een pantser dat den van praalzucht en zingenot zwellenden Katholieken boezem beschermt tegen het koude en alle levenslust moordende staal van Noordelijke rechtzinnigheid. Waar ligt de waarheid, aan deze of aan gene zijde? Is zij ingevroren tusschen het ijs der poolstreken, of werd zij in slaap gewiegd op de zoete geuren die ten hemel stijgen uit de kelken der bonte keerkringsbloemen ? Moet de zoon der weten-
— 1,3 —
schap nederknielcn voor het symbool van den gekniistcn Heiland , al verstaat zijn in andere richting ontwikkelde geest de poëzie der lijdensgeschiedenis niet? Is het aan den anderen kant goed dat de jonge maagd die voedsel zoekt voor een levendige verbeelding, haar kinderlijk geloof ziet verwelken onder een over allen beeldendienst uitgesproken anathema? Wie zijt gij, die elke openbaring van ons innerlijk wezen in eenzelfden vorm zoudt willen gieten? Rafaël, tie van licht bekranste, en Michel Angelo, de door smart gewijde, hebben zij niet beiden van God gesproken, ieder op zijne wijze?
Zijn er wie het leed is dat de moederkerk op een üante mag bogen, anderen wie het grieft dat de hervorming met fleren trots op een Milton wijst, mij is het goed hun grootsche scheppingen zonder sectenhaat te genieten. Laten wij toch ge-looven dat het ieder van ons vergund is den weg te gaan dien zijn hart hem voorschrijft, en dat voor den troon hierboven het Kyrie Eleison even welluidend klinkt als het schoonste gezang dat Luther ons heeft nagelaten. T;crbied dus voor het effen Puriteinsch gewaad als voor de kleurige stola, voor het missaal als voor den statenbijbel onzer Dortsche vaderen. In onbestemd verlangen kronkelt de wierookgeur zich op tegen het kruis van het hoogaltaar en laat op haar hemeltocht het koperen vat ver beneden zich. Zou dan de menschelijke ziel minder zijn in haar strijd om het eeuwige leven en kleingeestig blijven hangen aan de nietigheden die wij ons zelf ten slagboom stellen ?
Dochter van het blonde Albion, trek uw hand niet terug en zeg niet dat het verkeerd is aldus te spreken. Lieve High Church, wij willen daarover niet twisten. Gun mij liever een dronk uit uw denkende oogen, blauw en diep als het water van de lieflijke meren die gelijk moegedartelde kinderen daarginds in vriendelijke omarming nederliggen en een bloemtapijt doen ontluiken aan tien voet van het donkere gevaarte dat de toppen schraagt van den Fletschhorn, van den Simplon, van den St, Gothard.
En nu, roep die oude getrouwen een tot wederziens toe. Wend het hoofd om. Wat geeft Italië, de welbeminde, ons te aanschouwen ?
■r
1
1
— 14 —
Hebt ooit wanneer ge op een zoelen dag het loome lichaam nedervleidet in de koele schaduw naast de zoetruischende fon tein, hebt ge ooit het droomerig oog doen rusten op den slanken den die zijn immer groene kruin bevallig boven het lagere geboomte verheft, en hebt ge dan de zon in haar spel met de glinsterende naalden een stralend vuurwerk zien teekenen tegen het wolkeloos blauw ? Zoo rijst het Ticinum der ouden op uit het landschap en zoo blinken zijn koepels en daken tegen den morgenhemel. Geboren uit den groet dien de mildvloeiende Tes-sino der stout voortdringende Po komt bieden, afgestreden in den kamp voor de Keizerlijke rechten moge de stad der honderd torens, het roemrijk Pavia, niet meer in vroegeren luister pralen, zoolang de groote daden van een krachtig verleden blijven voortleven, zoolang zal de geduchte Ghibellijn niet behoe-\'onger grootheid.
Vv u n jonge grootheid. Is de waanwijze heer-
\'■•oh tp!.ii .mi/ i • n in waarheid wel iets anders dan de heer-ppij .a; 1 i kleine? Immers, wij wroeten en wriemelen .1 microscopisch onderzoek en waar wij het allernietigste bereikt hebben vinden wij ook dit nog voor verdeeling vatbaar. Wij lossen alles in atomen op, en zelfs onze denkbeelden worden zoo keurig fijn ontleed dat wij binnen weinig tijds het oogen-blik mogen verwachten waarin zij ook aan de meest gespannen aandacht zullen ontsnappen. De afmetingen waaraan wij ons zoeken te gewennen bereiken zulk een laag peil dat zonnestofjes ons tot werelden worden , dat het sterrenlicht weldra onze oogen zal verblinden. Ijverig arbeiden wij voort om uit het kleine het nog kleinere te trekken en verheugen ons in het allerkleinste als doel van onzen levenstrijd. Wij, die nimmer de zee zullen zien omdat wij schipbreuk lijden in den eersten druppel water,
waar zouden wij in het immer nauwer wordend veld onzer i
gedachten de plaats vinden voor een groote schepping? •
Is het niet waar wat ik zeg? Ik kies een voorbeeld uit vele.
Hoe bouwen wij tegenwoordig? De misplaatste zorg voor een armzalig effectbejag in de onderdeelen doet ons de strekking van het geheel voorbijzien. De plannen onzer bouwmeesters
----------
— IS —
beslaan geen wijder kring dan de oppervlakte van het papier waarop zij werden ontworpen. In ivoor gesneden zouden zij als snuisterijen wellicht hun waarde hebben , voor de meer eischende werkelijkheid deugen zij echter niet. Ga eens wandelen door het nieuwe gedeelte van een groote stad. Waar uw schoonheidsgevoel niet wordt getergd door gansche straten, neen, wijken, van eenvormige menschenhokken, ergert zich uw pijnlijk aangedaan oog over het harlekijns pak van een mengelmoes aller bouwstijlen die ooit het levenslicht aanschouwden. Allerwegen onwettige kinderen uit een wilden echt van Byzanthijnsche, Gothische, Romaansche en de hemel alleen weet welke andere ouders; bastaards van Turksche moskeeën, Zwitsersche chfilets , Grieksche tempels, Ilollandsche raadhuizen, Moorsche paleizen, vervoerbare Amerikaansche pakhuizen, Oostersche minarets. 1 lospitalen met guitige daktorentjes en halsbrekende gevel-spitsjes; kerken in een stijl die voor vogelkooien te buitensporig zou zijn; koeienstallen met baicons; gevangenissen die in het vriendelijk lachende van hun voorkomen de bekoorlijkste italiaansche villa ter zijde streven; bestjeshuizen in den vorm van een arena; onschuldige meisjesscholen met de kanteelenen schietgaten van een middeleeuwsch roofnest; boterfabrieken en bierbrouwerijen waarvan de ernstige kruisbogen ons tot bidden noodigen. Dit alles naast en door elkander.
I Iet is een waar genot tusschen zooveel dat verward en onhebbelijk is, te mogen wijzen op een enkel gezond begrip. Ken van de weinige wel ontwikkelde bouwkunstige ontwerpen van den laatsten tijd is ongetwijfeld de nieuwe Academie nationale de Musique te Parijs, Het heeft den bouwheer dan ook niet aan lof ontbroken. Maar toch, plaats dit nieuwerwetsche kunstwerk in uw verbeelding eens naast de bouwvallen van den schouwburg der oude Romeinen, naast het Colosseum, en zeg mij welken indruk gij ontvangt. Is het niet alsof ge een in fantastisch riddercostuum gedoscht manneke, met in krul gebrande lokken wier voltooiing de eene of andere verliefde oude dame een burgermansfortuin aan cosmétique gekost hebben, in één woord, is het niet als of ge een operaheld prijs geeft aan de minachting van een gespierden gladiator?
i6
Neen waarlijk, het machtig is niet v.m dezen tijd. Welk een bitterheid in de gedachte dat ook het sierlijke ons met
ten deel viel! ,, .
Wilt ge bewijzen? Laten wij ons steeds bepalen tot
architectuur en wij behoeven niet ver te zoeken. 1 Iet zou onredelijk zijn van deze eeuw te vergen dat zij het milaansche wonderwerk een evenknie bood. Maar daar . niet ver van l av.a,
ziet ge daar niet een eenzaam Godshuis, als een ge u van steen als een Hallelujah van marmer, ter stille overdenking opgebouwd ? Waar zullen wij thans de kunstenaars vinden , venuo-gend genoeg om aldus de doode stofte begiftigen met een ziel die hun denken en werken in de nakomelingschap zal doen voo.t-leven ? En de Certosa van 1\'avia staat niet alleen, Dervadei ui kunstzin schiep vele zulke plaatsen des gebeds die immer zul en schitteren als kostbare edelgesteenten aan de kroon van hun
roemruchtig bestaan.
Wanneer ik naast de onovertroffen schepping beneden ons ,
gedenkteekenen zie prijken als dat Karthuizerklooster nabij het oude bolwerk van keizerlijke eerzucht, als dat tiotschc .rebouw daarginds in de richting van Turijn, de Superga. met haar indrukwekkend koepeldak ten vorstelijk praalgraf gew.jd, wanneer ik zie hoé een volk van kunstenaars de vrucht hunnu liefde, den marmeren dom, in zijn weergalooze heeihjkhuc omringden van een stoet lijfstaffieren die zelf het merk der koningskinderen op hun voorhoofd dragen , dan , Maud , dau breekt voor mij een dageraad aan in de woorden van den grooten Nazarener, waar hij ons spreekt van een geloof dat be. gen verzet Welk een vast vertrouwen, welk een heilige gees m moet daar gewoond hebben in de borst der mannen d.e, onvergankelijk in hun arbeid, zelfs het koude hart van een ze -zuchtig nageslacht tot ootmoed stemmen, tot aanbidding dwm-gen Kunstgewrocht naast kunstgewrocht; zoo werken geen twijfelaars. Waar wij zoeken, hadden zij gevonden; waar wij in het doffe schijnsel van geleende kennis ronddolen dooi liet labyrinth onzer ingekankerde dwaalbegrippen, richtten zij zic i op de onbegrensde zee van hel heelal naar het eeuw,ge hcht der alwetendheid en vreesden de verraderlijke klippen met,
— 17 —
noch het stormgeloei, want zij wisten dat het einde schoon zou zijn. Een onwrikbaar geloof in het goede, ziedaar de grondslag van al wat groot en edel is.
Maar ach, zij zijn voorbij de schoone dagen waarin de lieve zon van een beter leven de bloesems van ons geloovig vertrouwen deed rijpen tot volle vruchten, lieflijk om aan te zien. De stille berusting, het teedere bloemken, sieraad van onze levensgaarde, ligt ontbladerd ter aarde. Helaas! gure stormen zijn over onzen hof gestreken en hebben den lust onzer oogen met hun schrale vingeren ontworteld en jagen in razernij al onze verwachtingen op hun kouden adem voort. Waarom werd het duister in onze ziel, waarom werd ons het geloof ontnomen ?
Verwondert het u mij zoo te hooren spreken?
Wanneer de grijsaard dikwijls met liefde terugdenkt aan zijn jongelingsdroomen die één voor één verwelkten onder de giftige aanraking der werkelijkheid, waarom zou een kind van het verouderd menschelijk zijn dan niet bijwijlen in zoete herinnering den dichterlijken gedachtengang van een lang verleden eeren ?
Maar wat is mij het verleden en wat is mij de toekomst, waar het heden zooveel schoons biedt.
Ver weg glinstert Turijn, de moederstad van een nieuw volksbestaan. Daarachter hebben zich de M. Cenis en de M. Viso in hun wit gewaad ten grenswachters gesteld van het vrijzinnig Piemont. En ziet ge hoe in het verschiet de zeealpen langs dc kust nederdalen om de broederhand te reiken aan de Apennijnen ?
Niet schooner de van dauw bevochte druif waar zij tusschen weelderige wijngaardranken zich verheugt in den luchtigen groet van het vaag naderzwevende ochtendlicht; niet schooner in den eersten liefdedroom het donzig blank van den maagdelijken boezem waar het zich in schaamtevollen hartstocht welft, nog half verborgen achter den kanten zoom van het nederglij-dend nachtgewaad; niet schooner het vlokkig schuim van den bruisenden waterval waar het een blinkenden kleurenboog teekent tusschen het frissche groen van de rijkbegroeide berghelling; niet schooner het schoonste, dan de vergulde toppen der Apen-
nijnen waar zij uit liet nevelig grijs te voorschijn treden en een brug van licht schijnen tusschen den schemerenden horizon en het onbegrensde hemelblauw.
Vriendelijke Apennijnen! dringen de Alpen hun breede schouderen samen om het jonge leven achter hen te strekken tot borstweer tegen alle gevaar, gij slingert uw lachende valleien als een bloemweefsel langs de vruchtbare velden van zooveel machtige landstreken wier onderlinge reuzenkamp eenmaal gansch Europa op zijn grondvesten deed waggelen, wier partijzucht den loop der wereldgeschiedenis vaststelde en alle zonder onderscheid drukt gij ze den vredekus op de lippen en snoert ze samen tot een groot geheel wijl uw schoone armen een gordel van edelgesteenten slaan om de heupen van het nieuwe koninkrijk.
Aanschouw, Maud, aanschouw het vereenigd Italië.
Geboren uit den hartewensch der grootste mannen die zijn aan adel des geestes rijken bodem voortbracht, vleeschwording van de stoutste gedachten eener wereldbevruchtende poëzie, ligt het daar aan onze voeten als een jonge maagd die uit de zoete morgensluimering ontwaakt. Fier en schoon zijt ge, gij dochter van een zuidelijke verbeeldingskracht, gij die daar ligt te mijmeren in het uur van wondere bezieling dat den nacht scheidt van den dag om ons uit de grauwe spookgestalten van hetgeen geleden is de lichtbeelden van het komende voor den geest te tooveren. Gelijk bij het aanbreken van de lente de lieftallige roos zich wikkelt uit het groen dat haar gevangen hield, zoo ontluiken haar heerlijke vormen uit de door den dageraad losgewoelde plooien van het wolkenkleed dat het afgunstig duister voor haar weefde. Vol eerbied komen de golven der middel-landsche zee van verre aanrollen om haar de voeten te kussen en de zonnestralen drukken haar een diadeem van fonkelende diamanten op het voorhoofd.
Nog altijd is zij in diep gepeins verzonken en houd zij de droomerige oogen op de toekomst gericht als de bekoorlijke Sibylle van Cuma die naar het oogenblik haakt waarin zij voor luttel levens den zonnegod de bloem harer jeugd ten offer zal brengen. Verziende Deiphobea, schakel tusschen de
verwarring van het heden en hetgeen volgen moet, wat leest gij in het onmetelijke? Een engelengedachte speelt haar om de lippen, lieflijk als de hemelsche glimlach van da Vinci\'s Gioconda. Zij heeft gezien hoe haar droombeelden waarheid werden en daar is vreugde in haar ziel als in het hart van den vermoeiden bedevaartganger wanneer hij den trotschen koepel van S. l\'ietro in Vaticano immer duidelijker ziet verrijzen uit het morgenrood.
Italië, hoor de bede van een vreemdeling die u lief heeft:
Dat de gelukkige dagen uwer naderende grootheid de reu-zengedachte van Dante\'s Rigencrazione morale mogen verwezenlijken.
In dit eene zij u alles geschonken.
Viva Italia, la bella!
Wij stonden in het ruim te staren.
Eindelijk sprak ik, Maudlief, ge weet dat ik een zoon ben van het vurige Insulinde; mijn geboortegrond is mij dierbaar. Herinnert ge u nog wat ik u voor eenige dagen van Telaga Warna vertelde?
Maud zag mij aan en het was mij wel te moede.
Lang daarna daalden wij hand aan hand met tragen schred de marmeren treden af. Beneden wandelden wij nog eens het koor rond en het kwam mij voor dat S. Carlo in zijn doodkist van zilver en bergkristal zich uitermate behaaglijk moest gevoelen tusschen de schatten door een geloovige menigte om hem opgehoopt. Zou de heilige Kardinaal, dacht ik, wel eens een aardsche liefde in zijn godvruchtig hart gekoesterd hebben ? En welke vrome bespiegelingen vereenigden dan zijn strenge bidcel met het wulpsche boudoir van eene of andere folie maitresse ?
Wij traden de kerk uit en de drukte daarbuiten hinderde mij. In ons hotel gekomen raadde ik haar aan een oogenblik te rusten voor wij straks nog eens naar de Brera zouden gaan. Een handdruk was verder voldoende.
Ik zocht mijn kamer op en voelde mij ontstemd. Daar was
bitterheid in mijn gemoed en mijn onreine wereldkennis achtte zich klein tegenover haar onschuld.
In den Bijbel of in den Koran staat ergens geschreven dat hij die zichzelf overwint sterker is dan die een stad inneemt.
Schoone woorden!
Welnu: Satan, ga achter mij.
Een uur later was ik op weg naar Rome, waar ik viel in handen van Irena, de kleine zwarte heks.
Rome, Mei 1880. Ethel Mac S.
REDACTIE:
MARCKLLUS KMA NTS — V. SMIT KLKIN1 J. VAN SANTEN KOLFF.
I l AARLICM. — 1879. W. C. DE GRAAFJ
V IJ I\' 1) llt;: J A A R G A N G. Nquot;. 9.
1 SKPTKMBER 1879.
— 20 -
bitterheid in mijn gemoed en mijn onreine wereldkennis achtte zich klein tegenover haar onschuld.
In den Bijbel of in den Koran staat ergens geschreven dat hij die zichzelf overwint sterker is dan die een stad inneemt.
Schoone woorden!
Welnu; Satan, ga achter mij.
Een uur later was ik op weg naar Rome, waar ik viel in handen van Irena, de kleine zwarte heks.
Rome, Mei 1880. Ethel Mac S.
RKDACTIK:
MARCELLUS EMANTS — F. SMIT KLEINE -J. VAM SANTEN KOU-I\',
IIAAR1.ICM. — 1879. W. C. Dl\'. GRAAI-R
\\ Ij I\' Dl\' 1 A A K (A N C..
Nquot;. g.
i SI lTKMr.KR 1879.