Met Lici» bos Meerm in liet weemtie laiiö.
VOOR
DE ALCxEMEÈNE VERGADERING
VAN HET
SEDERLAIDSCHE ZENDELIN Gr-GENOOTSCHAP
op 22 September 1880.
DOOR
L. C. SCHULLER TOT PF. URSUM.
Predikant te Jtiei\'Tceliim.
(Uitgegeven ten voordeele van het Ned. Zend. Genootschap.)
UTRECHT,
KEMINK amp; ZOON. 1880.
van
Utrecht.
Prijs f
0V Om abuizen tc voorkomen , gelieve men van de boeken welke behouden worden, dit briefje, met naam-teekening voorzien terug tc zenden.
Die, welke men niet wenscht te behouden, worden beleefdelijk zoo spoedig mogelijk terug verzocht.
HET LIED DES HEEREN Dt HET VREEMDE LAND.
Met Iiiect bes Meeren in Ket vreeiwile tanb.
VOOR
DE ALGEMEENE VERGADERING
VAN HET
IEDERLAILSCKÈ ZEIEEIIlfamp;-amp;EIOOTSCHAP
op 22 September 1880.
DOOR
L. C. SCHULLER TOT PEURSUM.
Predikant te Hetilcelum.
(Uitgegeven ten voordeele van het Ned. Zend. Genootschap.)
UTRECHT,
KEMINK amp; ZOON. 1880.
Tekst
Openbaring V : li—14.
Eu ik zag, en ik hoorde ooue stem veler Engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen, on hun getal was tien-duizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden;
Zeggende met een groote stem: Ket Lam dat geslagt is, is waardig te ontvangen de kracht en njkdoiu en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging!
En alle schepsel dat in don hemel is en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem die op den troon zit en het Lam zij de dankzegging en do eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid!
En de vier dieren zeiden Amen, en de vierentwintig ouderlingen vielen neder en aanbaden dengoen die leeft in alle eeuwigheid.
Waarde Zendingvrienden. Geachte Toehoorders !
Toen aan don avond van do vorige jaarvergadering de bestuurders en vrienden van het Ned. Zend. Genootschap in het zendelinghuis bijeenwaren, werd voor een oogen-blik aller stilzwijgen verzocht. De zendeling Teffer, toen nog in ons midden aanwezig, wilde ons der Savoeneezen avondzang doen hooren. En toon wij zwegen, klonk het aandoenlijk plechtig op de bekende wijze, die wij daareven zongen (Gez. 245):
„Tacljeeniv lotlo na de ngi nee „üjee kee rebapa ral wawaquot; cl. i.
„\'k Wil u o God, mijn dank betalen „ü prijzen in mijn avondliedquot; (Gez. 180).
Meermalen hoorde ik daarna dien zendeling dat lied herhalen; nimmer greep het mij zoo aan als die eerste maal. Misschien leeft bij sommigen uwer diezelfde herinnering en allen kunnen wij het begrijpen dat er dankbare vreugde moet heerschon in het hart van dien man, wanneer hij \'s avonds uit do hutten zijner geestelijke kinderen , voor tien jaren nog zoo dierlijk woest, dat lied hoort opstijgen tot den Hemelschen Vader, dien zij ook als een milde bron van zegeningen en een Ontfermer hebben erkend.
Zoo heeft do Christen-zendeling zijn taak goed begrepen. In het verre land treurt hij niet als een die in
6
ballingschap verkeert, hij veroordeelt en vervloekt niet en hangt zijne harp niet aan de wilgen, zeggende „hoe zoude ik een lied dos Hoeren zingen in een vreemd land?quot; (Psalm 137). Neen, hij zingt dat lied des Hoeren, ook in het land van hen, die vreemd zijn aan alles wat hij kent en liefheeft; vervreemd van het leven Gods, dooide onwetendheid die in hen is, door de verharding hunner hartenquot; (Efeze IV ; 18); hij zingt het... zij luisteren, zij verstaan, zij fluisteren mede cn bidden „leer ook ons dat lied;quot; en de duisternis wijkt van hun verstand, de ongevoeligheid verteedert en zij worden gehoorzaam aan het woord des apostels: „spreekt onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heer in uw hart en dankt altijd over alle dingen, God en den Vader in den naam van onzen Heer Jezus Christusquot; (Efeze V: 19 en 20). En weldra zingt geheel een eiland ter eere Gods en tot vreugde der zendende gemeente en beschaamt vele Christenen, die niet meer gehoorzaam zijn aan het bevel:
Hallelujah, looft den Heer!
Maar mij dunkt. Toehoorders! dat deze herinnering ons aangeeft, een schoon en waar beeld van do taak der Zending. Haar werk is het: het lied des Heeren te zingen in het vreemde land.
Geene andere is de bedoeling van alle Evangelieprediking. Of wat is het Evangelie anders, dan een hemelsch loflied, over de groote werken Gods en de heldendaden des Verlossers, door de engelen gezongen en door Gods Geest en quot;Woord aan de menschen geleerd, opdat zij zouden blijde zijn, waardoor de van God vervreemde
7
harten, weder aan den hemel worden verbonden en de verloste zondaren hun danktoon leeren mengen in het loflied der hemelingen ?
Dat beeld nu vinden wij treffend geteekend in de woorden, die ik u voorlas uit de Openbaring van Johannes.
Gij verwacht van mij, bij deze gelegenheid en voor deze vergadering optredende, niet, dat ik lang zal stilstaan bij den oorsprong en de beteekenis van het veelszins duistere bock, waaruit ik mijnen tekst koos. Het is geschreven met het oog op éénen bepaalden tijd en op omstandigheden , die wij dikwijls slechts gissen kunnen; maar ik houd het er voor, dat dit boek, als alle profetische boeken van onzen Bijbel, eene door God daarin gelegde beteekenis heeft voor alle tijden. En bij alle onzekere meeningen over de bedoeling van beelden en getalen, meen ik toch dit te begrijpen, dat God den apostel en ziener heeft te verstaan gegeven, dat het Koningrijk Gods in den hemel gevestigd en volmaakt is, en door alle woeling en tegenstand heen, in welke ook de boosheid der menschen tot een oordeel Gods wordt gebruikt, hier beneden zich vestigt en volmaakt, totdat eens alles goed zal wezen, omdat hemel en aarde zich vereenigen in een heilig huwelijk en alle dingen worden nieuw gemaakt.
Dan zal er geen vervloeking meer tegen iemand zijn. God zal bij de menschen wonen; het zal zijn gelijk de Heer het genoemd heeft: „céne kudde onder één herder.quot;
De hoofdgedachte nu van dit gansche boek wordt ons voorgesteld in ons teksthoofdstuk en het daaraan voorafgaande. Het is als een voorspel in den hemel voor de
8
vreesselijke tooneelen die op de aarde moeten gezien worden; dat eerst te mogen aanschouwen, geeft de kracht om het volgende te verdragen.
In den geopenden hemel ziet de profeet de heerlijkheid Gods op den troon, die omringd is door de 24 oudsten — de vertegenwoordigers van Gods volk uit Joden en Heidenen — en die gedragen wordt door 4 dieren — de Cherubiem uit het Oude Testament — de zinnebeelden der schepping Gods. De gemeente en de schepping voor den troon vertegenwoordigd, eeren den onzichtbaren en onbeschrijfelijken God, en hun loflied klinkt door den hemel: „Gij Heer zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij, en zijn ze geschapen.quot; (Openb. IV: 11).
Maar zelfs daar is eene stoornis die den Ziener bedroeft. Het boek van Gods besluiten is verzegeld en er is niemand, waardig ze in te zien en der voltooiing nader te brengen. Doch zijne aandacht wordt nu gevestigd op eene nieuwe verschijning, die te gelijk wordt voorgesteld, als krachtig en zwak, als nederig en verheven. In het midden van den troon is „een Lam staande als geslacht,quot; maar dat ook genoemd wordt: „de leeuw uit Juda\'s stam, de wortel Davids.quot;
Het is ontwijfelbaar duidelijk wien de apostel bedoelt. Wij weten wien hij had hooren noemen: „het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemtquot; (Joh. 1:29), wien hij „als een lam ter slachtingquot; had zien leiden, en wien hij in dit boek hoort spreken als „degeen die dood geweest ben en ben levend in allo eeuwigheidquot; (1: 18); het is Jezus Christus, Gods Zoon, onze Heer.
9
Deze doet de hemel juichen met een nieuw lied, het lied verlossing, als Hij het boek ontvangt uit de hand desgenen die op den troon zit. Voor Hem ook vallen do dieren en de oudsten aanbiddend neder en zij prijzen Zijne daden en het geluk der menschen.
Zoo toch moeten wij het lied in dit hoofdstuk opvatten; in het oorspronkelijke staat: hen en niet, gelijk in onze vertaling: ons en zij juichen dus: „Gij zjjt waardig dat boek te nemen en zijne zegelen te openen; want gij zijt geslagt en hebt er Gode gekocht met uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; en gij hebt hen onzen God gemaakt tot koningen en priesteren, en zij zullen als koningen heerschen op de aarde.quot;
En de blijde toon van dat lied hoort de apostel als opgevat door een ontzachelijk koor van millioenen engelen, die met eene groote stem medejuiehen, dat: „het Lam dat geslacht is, waardig is te ontvangen alle kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging.quot;
Maar nu hoort hij ook, als een echo van die groote stem, een loflied omhoog klinken van de aarde. Zij die afgevallen was en vernederd; zij zoo langen tijd ten prijs gegeven aan de vervloekingen der zondaren en het La-mechslied der hoogmoedigen; zij ontwaakt uit haren doodslaap en voelt zich gestemd en bereid om liet loflied des hemels te herhalen. „En alle schepsel dat in den hemel is en dat op de aarde is en onder do aarde en in de zee en alles wat daarin is, allen hoorde ik zeggen: Hem die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.quot; En als zoo alle schepsel zich zalig gevoelt en den Vader
10
en den Zoon gelijke eer bewijst, dan zegt de schopping, die Gods troon draagt, daarop amen, en de hemelsehe gemeente valt in stomme aanbidding neder, voor de wonderen der genade die do liefde van don heiligen God heeft gewerkt.
Wanneer ook ons, mijne hoorders! bij het overdenken van deze woorden, iets aangrijpt van dien geest der aanbidding; wanneer de waarheid van deze hemel sohe poezie, zich laat gevoelen aan ons hart, dat daarop amen zegt; dan staan wij, evenals de apostel aan het einde van dit hoofdstuk, als tusschen den hemel en de aarde. Dat is de plaats der ware Christenen: „onze wandel is in do hemelenquot; (Phil. 111:20), maar onze taak is hierbeneden. Ook wij hebben als wij gelooven, iets van de zaligheid des hemels gehoord en een weerklank daarvan trilt na in ons binnenste, maar sterft niet uit. Door liet geloof verstaan ook wij, dat het volmaakte bestaat; dat de vrede gemaakt is; dat do zonden zijn vergeven; en dankbaar buigen wij het verootmoedigde hoofd wanneer ons toe-klinkt van het Lam dat geslacht is: het is volbracht.quot;
Maar wij mogen niet blijven staan en opzien naar den hemel met enkele verzuchtingen. Do aarde vraagt ook onze aandacht en onze liefde, de aarde met al hare zonden en nooden die nog zucht onder den vloek Gods, zoolang zij het evangelie des vredos niet geloovon durft. De Heiland heeft ons bevolen daar te getuigen wat wij van Hem gehoord hebben. En wij mogen daarom wel stilstaan en toeluisteren om te verstaan wat uit den hemel tot ons komt, maar dan moeten wij uitgaan om het zuiver te
11
herhalen en mede te deelon wat wij van Gods genade ontvangen hebben.
En in dit uur bezien wij die aarde uit één bepaald oogpunt. Voor één oogenbUk sleclits vergeten wij alle smart en schande die om ons heen zijn, om te bedenken, dat de aarde nog voor het grootste deel heidenwereld is.
Niet eens die gansche heidenwereld trachten wij te overzien en alle eilanden der heidenen tellen wij niet. Neen! bijeengekomen als Nederlandsche Christenen, als medearbeiders van het Ned. Zend. Genootschap, denken wij vooral aan liet arbeidsveld, dat God aan de gemeente van ons vaderland, als mot den vinger heeft aangewezen; het arbeidsveld zoolang verwaarloosd, zoo weinig nog ontgonnen, zoo traag nog bebouwd; die oogst zoo groot en die arbeiders zoo weinigen.
Wij denken aan onze Oost-Indische bezittingen; de parel aan Nederlands kroon — misschien in Gods oog Nederlands schande; de bron onzer tijdelijke welvaart, maar de bron ook onzer groote schuld tegenover God.
Daar, gelijk het Jaarverslag u voorrekende, staat op het aanzienlijkste der eilanden één onzer zendelingen tegenover één millioen verduisterde heidenzielen. Eén slechts die van God weet en den weg des behouds kent, te midden van één millioen dwalende schapen die verloren gaan; één slechts die het lied des Heeren zingt — ach dikwijls nog met zuchtend hart en kleine kracht — en rondom hem zoo weinigen die luisteren en van harte met hem instemmen.
Wolk een afstand tusschen onze toestanden en den heerlijken toestand, die in onzen tekst wordt geschilderd! Hoe ver is het nog verwijderd, dat allo schepsel op de aarde
12
dankzegging, oer en heerlijkheid toebrengt aan Hera die op den troon zit on liet Lam dat geslacht is en zijne priesterlijke en koninglijke roeping verstaat.
Ver verwijderd! Ach Broeders, wanneer wij aanzien wat voor oogen is, dan moeten wij zeggen: „het is onmogelijk dat dit ooit zoude kunnen geschieden. Alles spreekt die verwachting togen; als dichterlijk beeld moge zij ons treffen, maar als regel voor eene levenstaak is zij ten eenen-male onbruikbaar.quot;
Maar wie zoo spreekt is geen zendingvriend. Do ehriste-iijke zonding gaat uit van het geloof: „bij de menschen is hot onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijkquot; (Matth. XIX: 26). De christelijke gemeente die tot de heidenen evangelieboden zendt, gelooft aan do macht dor liefde die uit den hemel geopenbaard is; die Gods Zoon aan hot kruis heeft bewezen; die als oen blijde boodschap heerscht over ons leven; en zij weet: „het zal geschieden, God zal niet laten varen het werk zijner handen, eens zal de gansche aarde niet het groot heelal juichen ter eere Gods en wat nu in den hemel is, zal overal gezien worden: leven, vrede, godzaligheid en wat niet medo-juichon wil, zal verstommen en wat den vrede verstoort /al worden uitgeworpen.quot;
De christelijke zending gelooft aan hot Godsrijk dat in de wereld komt eu dat aileen in staat is, don mensch te vernieuwen en te bevredigen en tot volmaakten wasdom te doen komen en zij weet dat wij daaraan zijn moeten: medearbeiders Gods.
En dat geloof verhindert haar den moed te laten zakken Al duurt hot eeuwen, het is schoon aan een groot werk te mogen medehelpen. Waar zijn de arbeiders die ge-
13
arbeid hebben aan den grondslag van den Keulschen Dom tot wiens voltooiden top, eerst wij bewonderend opzien?
Vergeten is hun naam en verstoven hun asch, maar hun arbeid is niet ij del geweest.
Neen wij laten den moed niet zakken. Wij zeggen ook niet „hoe zouden wij een lied des Heeren zingen, in een vreemd land?quot; Als wij het niet zingen, vergeten wij zeiven het, als wij het evangelie niet belijden en verkondigen, houdt het op ook ons te vertroosten.
Neen al zij het vreemde land zoo ver en zoo uitgebreid; al schijnen de ooren zoo doof en de harten zoo koud, die wij willen winnen en zij onze stem ook belemmerd en zwak; omdat wij gelooven aan het werk dat Grods genade aan ons deed; omdat wij gehoorzaam willen zijn aan Hem, die ook tot ons zegt: „gij zult ook getuigenquot; (Joh. XV: 27), daarom zenden wij, daarom gaan zij, daarom offeren wij gaven en gebeden en roepen daarmede tot de vele duizende heidenen:
Zingt, gij afgelegen lauden!
Zingt, gij verste volken! zingt;
Jezus reikt u zelf de handeu,
■ Volken, hoort! zijn heilatem dringt
Ook in \'teinde tot u door;
Al wat leeft dankt Hem daarvoor.
Gezang 155 : 1, 3 en 5.
Ik sprak Broeders en Zusters! over de Zending als eene zeer natuurlijke zaak. Zij is dit voor den christen, die weet wat hij aan zijnen Heer Jezus Christus te danken heeft. Hem smart het, dat niet allen datzelfde weten en
14
bezitten, dat er velen zijn die dezen Heiland niet kennen eu beminnen. Hij moet het mededeelen; hij moet evan-geliseereu en zenden; de nood is liem opgelegd, de Heer heeft het geboden. Die het lied des Hoeren uit den hemel gehoord heeft, kan niet anders of hij zingt het terwijl hij voortgaat en onderwijst het, waar hij zich nederzet.
Het was een goed woord dat vóór 16 jaren de zendeling Graafland, nu in ons midden tegenwoordig, neder-schreef; „Wij gevoelen ons gedrongen den Heidenen het Evangelie te verkondigen. Wij zien de duisternis waarin zij gezonken zijn; wij erkennen, dat zij uit en door zich zeiven, zich niet kunnen opheffen uit hunne ellende; wij gelooven in Christus als den Zaligmaker, ons van God gezonden; en door liefde gedrongen achten wij het onze roeping, licht te gaan ontsteken in die duisternis, den weg ter zaligheid aan te wijzen, hun die hem niet kennen, en vrede te gaan verkondigen door het Blood des Kruises. Zelfs zonder regtstreeksch bevel van den Heer zou de toestand der Heidenen ons opwekken tot weemoedigheid, en de liefde van Christus zou ons dringen, hun dat heil deelachtig te maken, waarin wij het leven gevonden hebben. Maar nu daarenboven, als laatste wils-bepaling, nog de last gegeven is, „gaat henen, maakt alle volken tot mijne discipelen,quot; nu aarzelen wij niet, te erkennen, dat wij ontrouw zouden worden aan onze roeping als Christenen, als wij den naam van onzon Heer niet bragten onder hen, die daar zitten in duisternis en scha-duwe des doods. \')
Ja dat was een goed woord. Broeder Graafland! het
\') Mededeeliugeu van wege het N. \'L. Gen. VIII p. 272.
15
zij zoo gebleven in uw hart, en God zegge eens Zijn Amen op dit loYensprogramraa van eenen trouwen zendeling.
Maar indien dit werk natuurlijk en noodzakelijk is, hoe komt het dan toch, dat het zooveel moeite kost om de Zending maar eenigszins gaande te houden en dat er van uitbreiding harer werkkring bijna geen sprake kan zijn? Waarom moet dan de gemeente door jaarlijksche feesten en toespraken wakker geschud en geprikkeld worden, opdat zij dit werk niet vergete? quot;Waarom moeten de Bestuurders van ons Genootschap hun werk vaak al zuchtende en als met gebondene handen verrichten ? Waarom meldt zich niet eone keurbende van vrome jonge mannen als kweekelingen aan, zoodat wij met zekere teleurstelling ons drietal hunne studiën zien voltooien ? Waarom zucht ons Genootschap weder onder zulk een vreeselijk tekort ? Waarlijk wanneer do renten zoo karig toevloeien, is het tijd ora te onderzoeken of het kapitaal wel deugdelijk is belegd. En zeker het groote kapitaal der zendingzaak is vast belegd daarboven; het is de groote liefde des Hemelschen Vaders, „die wil dat alle menschen zalig worden en tot de kennis der waarheid komen.quot; (1 Tim. II: 4). Maar ons aandeel bestaat in het geloof der gemeente.
Dan zal er de meeste zendingijver zijn, wanneer de gemeente zelve, zeker is van de dingen die boven zijn; wanneer zij leeft in de geestelijke dingen; wanneer zij gelooft aan de liefde des Hemelschen Vaders die zijnen Zoon als zendeling heeft uitgezonden; wanneer zij „weet de genade van onzen Heer Jezus Christus, dat Hij om onzentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat wij door Zijne armoede zouden rijk wordenquot; (2 Cor. VIII: 9),
16
en die zich zei ven voor ons heeft overgegeven tot eene offerande.
Dan vreest men niet een ijdel werk te verrichten en zich zei ven arm te geven voor de zendingzaak; dan wijden ouders blijmoedig, zelfs hun éénig kind aan deze zaak des lieer en; dan staan jonge mannen op uit de binnenkamer des gebeds, en, met verachting van aardsch voordeel, spreken zij tot hunnen God: „Zie hier ben ik, Heere zend mij henen!quot;
Want wie zal zenden, wie zal uitgaan, wie zal volhouden , die niet vastelijk gelooft ? Wie zal een lied leeren zingen, die zelf niet zeker is van inhoud en wijze?
Waarlijk Toehoorders! hiermede waagde ik niet de bewering, dat de Christelijke Zending de taak zoude zijn, van slechts ééne der vele richtingen. die de gemeente van onze dagen verdeelen. Mij smart alle afscheiding en uitsluiting die ik uit verschil zie geboren worden en ik treur om ons kleine Vaderland, met zijn groot getal van 12 Zending-Vereenigingen. \')
O ware er slechts één, waarin allen zich vereenigen konden, die genoeg liefde voor den donkeren broeder in de verte hebben, om het Zendingwerk te steunen. Nie-mands hulp moet worden afgewezen die lust heeft, uit te zenden of uitgezonden te worden, indien wij zijne bedoeling kunnen vertrouwen. Ieder is hier bondgenoot. Want waar ik de liefde zich uiten zie, die tot dit werk alleen
\') Volgens de opgave van ileii tlirector J. C. Neurdeuburg. Meel eel. XXIV p. 19«.
17
in staat stelt, daar veronderstel ik meer geloof, dan zich nog met bewustheid uitspreken kan. En acht ik het van velen eene inconsequentie dat ook zij het zen-dingwerk steunen, het is er eene waarover ik mij verblijd, allermeest om hunnentwil. quot;Want mij dunkt, de zendingarbeid doet menigeen erkennen, dat misschien wel tot den inhoud, tot het wezen der zaak behoort, wat hij bijna, onwetend, als omhulsel en vorm had verworpen; en zamenwerking op dit gebied, doet ons meer eenheid gevoelen, dan wij nog zien en uitspreken kunnen.
En als ik hier lees van „verlosten uit alle geslacht en taalquot; dan kan ik niet nalaten te denken, dat er ook in geestelijken zin verschillende geslachten en talen zijn, omdat wij niet allen dezelfde geestelijke vaders hadden en met dezelfde geestelijke spijze werden gevoed; en dat de verstandigen die verschillende talen spreken, steeds moeite doen elkander te verstaan. En daar ik weet dat „den oprechten het licht opgaat in de duisternisquot; Psalm CXII: 4) en dat „in allen volke die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Gode aangenaam isquot; (Hand. X: 35), geloof ik ook, dat velen die nu niet kunnen en willen zamen-werken, eens daarover zich zullen schamen, wanneer zij te zamen zullen instemmen in het lied der verlossing voor den troon en den Vader met den Zoon zullen prijzen, wiens heerlijkheid ook de rechtzinnigsten onzer, hier niet naar waarde hebben kunnen uitspreken. Met instemming hoort immers ook gij herhalen, wat onze ten Kate vóór jaren sprak:
„Tegenover de groote massaas der Heidenen, worden onze dogmatische spitsvindigheden zóó nietig, dat wij ze als onbruikbaar ter zijde leggen. Tijdens Oützlaffs verblijf
18
in ons land, werd hem in eenvoudigheid gevraagd, „hoe het hij toch aanlegde, om den chinezen het kerkelijk begrip der Drieéenheid duidelijk te maken?quot; De groote zendeling haalde glimlachend de schouders op, en — zweeg. De behartiging der zendingszaak veréénigt; omdat zij veréénvoudigt, omdat zij onzen geestelijken gezichtseinder uitzet; omdat zij, wijzende op de groote belangen , ons bewaart voor kleingeestige bekrompenheid, voor de wijsheid der letter; voor het uitziften der mugge. Zoo weêrhoudt zij ons van alle eigendunkelijke veroordeeling; verheft ons boven den strijd der partijen; en verbindt ons nauwer als leden der in waarheid „Alyeineene Christelijke Kerk.\'\'\'\' 1)
Doch hoe waar dit ook zij, het is naar mijne vaste overtuiging niet minder waar, dat daar uitspraken des christelijken geloofs zijn, die wij niet tot de dogmatische spitsvindigheden mogen rekenen; die niet te prediken, dunkt mij, de blijde boodschap verzwijgen; die gering te achten, zich zeiven berooven van geestelijke kracht en van de blijdschap die ton allen tijde doet verheugd zijn en psalmzingen.
Leert de geschiedenis van onze dagen niet, dat er eene vrijgevigheid is, die verarmt en van honger doet verkwijnen en moet gij niet erkennen, dat daar toch de meeste ijver voor het Godsrijk en ook zendingkracht is, waar de prediking verstaan en geloofd wordt, van hot Lam dat geslacht is en ons Gode gekocht heeft met zijn bloed?
\') Ernst en vrede. I. 248
19
O laat ons dan voorzichtig zijn met de geestelijke spijs, die wij genieten en uitdeel en, dat niet iemand de voedzame kracht uitzifte uit ons brood.
Laat ons luisteren! De levende Heiland spreekt door Woord en Geest tot zijne gemeente van zonde en genade! Er is een Woord, er is een lied des Heeren dat tot ons komt. Laat ons ons oor gedurig onttrekken aan de vele stemmen die in de wereld zijn, en die ons verwarren en laat ons ernstig toeluisteren of niet wij ook door het geloof verstaan, het lied des Heeren, dat de voorgeslachten vertroostte, dat onze vaderen zeiden te hooren; het lied des Heeren dat door de hemelen klinkt en ruischt langs de wolken, in do prediking van den liefelijken naam die hemel en aarde vereenigt. Laat ons luisteren en niet aanstonds meenen, dat wij reeds genoeg gehoord hebben.
„God spreekt tot zijne gunstgenooten van vredequot; (Psalm LXXXV: 9) en brongt tot hot geloof die van eenen nede-rigen geest zijn. En wie uit de diepten tot Hem om licht en om waarheid roepen, zij zullen getrokken worden tot den Zoon en eenmaal komen tot de instemming, in het loflied: „Hem die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.quot;
En dan als wij verstaan hebben, laat ons beproeven dat lied dos Heeren zuiver te herhalen tot in het verste en vreemdste land. Velen moeten het hooren en zich met ons verblijden, over dezelfde genade die ook ons behouden en verblijd hoeft. Zij moeten het echter niet slechts hooren maar vooral zien kunnen, dat wij verlost en zalig zijn. Vooral het reine, liefdevolle, vriendelijke leven der Christenen, moet zulk een loflied zingen ter eere Gods.
20
quot;Wanneer alle blanke Christenen rlat begrepen hadden, als zij uitgingen naar onze Indien, zij waren allen zendelingen van Christus geweest en onze zendelingen zouden in hun midden nooit den indruk maken van eene vreemde figuur te zijn; zij zouden wezen de uitleggers van eene levenskracht die in al hunne broeders werd aanschouwd!
Wij weten dat het niet zoo is; wij erkennen het recht der heidenen, om aan den zendeling vragen te doen over het geloof en het leven zijner landgenooten, die zware beschuldigingen zijn. quot;Wij moeten toestemmen dat én ons ongeloof én ons gebrek aan heiligheid zoo vaak onze zendingkracht verlammen. En toch weten wjj, dat wij moeten zenden en het Evangelie der genade niet mogen onthouden aan ons arme heidenvolk.
O gemeente, toont dan dat gij dit weet! Dan zult gij blijmoedig en offervaardig, aanhoudend uit uw midden uitzenden, ernstige en blijmoedige mannen, kinderen Grods, die het lied des Heeren gaan zingen in het vreemde land, die het woord der verlossing en der wedergeboorte gaan brengen aan de gebondene en verlorene heidenen en- hen winnen voor een leven dat God verheerlijkt, tot in einde-looze toekomst.
Ach als de zendeling niet blijmoedig kan zijn, hoe zwaar is dan zijne taak. Zijn weg is een lijdensweg, dat weet hij; „de dienaar is niet meer dan zijn Heerquot; en hij vooral ondervindt het dat lijden tot heerlijkheid voert. Hoe kan hij dien weg gaan zonder blijden moed? En die blijmoedigheid rust zeker allermeest op hetgeen hij heeft aan zijnen God en Zaligmaker, maar toch ook op hetgeen hij weten moet van de gemeente die achter hem staat en wier gezant hij is. Zij zond hem; zij moet hem steunen met gebeden
21
en gaven en belangstellende liefde en op haar geloof en godzalig leven moet hij den heiden kunnen wijzen, als openbaring van de waarheid zijner prediking.
Laat ons onze zendelingen dien steun niet onthouden, maar onszelven heiligen, ook om der heidenen wil!
En voorts Br.! laat ons zeiven blijmoedig en ernstig volhouden. Wij weten dat veel tegen ons is en dat velen met domme spotternij en bekrompene geringachting op zending, zendelingen en zendelinggenootschappen neder-zien. Wij weten ook dat ons veel ontbreekt; dat er veel is aan te merken; nog veel moeten wij leeren en dikwijls tastende zoeken naar de rechte wegen en middelen.
Maar toch, het lied des Heeren wordt boven ons gezongen en zal krachtiger klinken dan allen juichtoon dei-zonde en het zal doordringen tot de ooren van alle onwetenden en onverschilligen en hen doen ontwaken tot de keuze: „medejuichen of verstommen.quot;
Laat geen tegenspoed ons dan ontzenuwen! Moet misschien — men zegt het geschiedt reeds — het Neder-landsche Zendelinggenootschap te gronde gaan? God verhoede liet dat het een gezegend leven zoude zien eindigen in een langzamen dood! Maar het geschiede naar Gods wil! de toekomst is beloofd aan de zaak des Heeren en niet aan de belangen van onze vereenigingen. Doch ik bid u, vrienden, laten wij het niet te gronde richten door ongeloof en traagheid of partijzucht! Laten wij het steunen zoolang en zooveel wij kunnen! Vinet heeft eens gezegd: „men is bijna evenveel eerbied verschuldigd aan eene oude instelling als aan een ouden mensch.quot;
22
Het is de taak der gansche gemeente de zending te steunen; maar wij kunnen veel daaraan toedoen, medebroeders in de evangeliebediening. Wij moeten haar ook deze taak herinneren en tot de vervulling daarvan opwekken. De zendingijver van menige gemeente, rijst en daalt met dien harer voorgangers. Laat het niet aan ons te wijten zijn, als de belangstelling van onze gemeente klein is, en hare gaven karig toevloeien. „Kennis wekt geestdriftquot; herinnert onze ijverige Director, wiens kracht God in zijne grijsheid sterke; \') hij prijst ons dat woord aan als devies, maar het beschaamt ons. Laat ons meer kennis opdoen en meer licht laten schijnen, opdat de geestdrift toeneme.
Gij kent dat werk en zijn strijd, Br. Hoofdbestuurders van ons Genootschap, en uwe moed en volharding vragen onzen dank en onzen eerbied, waar zooveel tegen u schijnt, en gij toch tijd en kracht blijft wijden, om ons werk te leiden en ons te helpen in de afbetaling onzer schuld. God bevestige die kracht en doe nieuwe daaraan toe en de genade des Heeren zjj uwe sterkte. „Wij vermogen alle dingen door Christus die ons kracht geeft!quot;
Dat mogen ook onze zendelingen ondervinden, die met goeden moed de hitte des daags verdragen, en stand houden in het midden van den strijd, aangedaan met de gansche wapenrusting Gods. Broeders in het verre land! God zegene u en uwe trouwe echtgenooten en geve telkens een nieuw lied in uw hart en op uwe lippen!
En wanneer gij, Br. Graafland, met herstelde kracht,
\') J. C. Neurdeiiburg; Proeve eener handleiding bij het bespreken der zeudingwetenschap.
23
weder zijt teruggekeerd in het midden uwer broederen, o spreek dan niet van onze tekortkomingen en verdeeldheden, maar moge het u gegeven worden, hun iets, hun veel te kunnen zeggen van onze liefde waarmede wij u en hen allen herdenken.
God zij met u! jeugdige vrienden, aanstaande zendelingen. Uwe ontwikkeling vraagt onze belangstelling en wij verblijden ons over het goede, dat wij van u hooren. Acht u zeiven niet gering, maar heiligt u en weest rein als tempelen des Heiligen Geestes; acht ook u zeiven niet hoog, als waart gij iets bijzonders boven uwe tijdgenooten. Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen ? Houdt dan wat gij hebt, en bidt dat God daar het zijne, het ééne noodige toevoege, opdat niemand uwe kroon neme.
Gij allen die hier te zamen zijt; hetzij gij al dan niet ons Genootschap steunt en liefhebt; vergeet niet dat Zending Christenplicht is, en werkt op eenige wijze mede! Vraagt Gods zegen voor ons werk, voor onze zendelingen, voor hunne gemeenten en voor allen die nog in het duister zitten, opdat zij het licht mogen aanschouwen.
Zoekt zeiven het waarachtige licht! Volgt Hem die gezegd heeft: „Ik ben het licht der wereldquot; (Joh. VIII: 12) en „zoolang gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijnquot; (XII: 36). Want wie in de duisternis wandelt weet niet waar hij heengaat; maar wij kunnen het weten! O zalige dag! wanneer alle kinderen des lichts, vergaderd voor den troon, het lied des Heeren zullen zingen in het Vaderland.
Amen.
Bij de Uilgevers dezes is mede verschenen:
Grundemann, R., ZENDING-WERELDKAART tot een overzigt van geheel het evangelische zen-dingsgebied. Tweede, omgewerkte en verbeterde uitgave. Twaalf folio-bladen met ophelderingen, ƒ 4.50
De ophelderingen afzonderlijk......- 0.30
Ellis, Mevr. H. Warner, Strijden overwinning. Blikken in de Zendingswereld. Naar het Engelsch,
vertaald en uitgebreid door Nannette. Met een
plaatje en acht kaartjes.........- 3.—
Hetzelfde gebonden in linnen......- 3.50
Tijdelijk verminderde prijs ƒ 1.—, geb. - 1.50 Lief en leed uit de zending onder de heidenen. V erhalen voor eenvoudige zendingsbij eenkomsten,
vertaald onder toezicht on mot medewerking van
H. J. van Lummel.............- 2.—
Tijdelijk verminderde prijs . . - 0.90 Ostertag, A., De protestantsche zendingen onder
do heidenen. Naar hot hoogduitsch .... - 1.20 Richard Jr., J. J., Feestrede uitgesproken ter gele-genh. van het zendingsf. d. broedergem. te Zeist. - 0.25 Tijdelijk verminderde prijs . . - 0.075 Theesing, H. J. R. G , Het zendingswerk een werk der lankmoedigheid en des geloofs, te werken met het oog op de toekomst des Hoeren. Opwekkende rede, uitgesproken bij de broedergem. te Zeist. - 0.30 Tijdelijk verminderde prijs . . - 0 075 Ham, F. C- van den, De ontferming des Heeren over de ellende der heidenen. Opwekkende rede, uitgesproken bij de broedergem. te Zeist, bij gelegenheid dor algem. vergadering van de Societeit tot uitbreid, v. het evangel, onder de heidenen. - 0.40 Jorissen Mzn., W. J., Onze biduren voor de zending. Toespraak gehouden in den bedestond van de Utrechtsche zendingsvereeniging .... - 0.20 Tijdelijk verminderde prijs . . - 0.075