•SKÖEVKN TEN VOORDKKI.K HKII XOODU.Il)ENDEN BU DEN WATERSNOOD IN JANij\'AHl 1880.
MOEDERVREUGDE EN MOEDERLIJDEN.
As-
?!/ .\'ei
A. L. G. BOSBOOM—TOUSSAINT.
NIEUWE UITGAVE.
\\
Arnhem, J. M I N K M A N.
Nog voor gij een\' enkelen regel van dit boekske hebt gelezen, vriendinnen, lezeressen (want het is aan u dat ik het toewijde) 1 hebt gij de plaat gezien, die het begeleidt, en gij hebt haar bewonderd, of liever zij heeft u een zacht en zuiver genot gegeven, dat der kunst evenzeer eert als u zelve; en ik ben gansch niet naijverig op die voorkeur, ik heb haar bedoeld en gewacht; want zeker, de kunstenaar heeft een gelukkig denkbeeld allergelukkigst uitgevoerd, toen hij de voorstelling ontwierp en schetste, die u hier wordt aangeboden.
Welke vrouw begrijpt niet, met den eersten opslag van het oog, zijne bedoeling, welke moeder heeft niet voor het minst eenmaal dus in ernstig gepeins het hoofd laten rusten op het blonde kopje van haren lagenenden lieveling, met eene mengeling van onbestemden weemoed
6
en namelooze. moederlijke zaligheiJ. Welke moedei\' heeft niet, als deze, reeds iets van haar bloeijend schoon geofferd aan de waardigheid van het moederschap, aan den ernst des levens en aan de zorgen , die deze waardigheid der vrouwe oplegt, en die hier spreken uit de vermagering der trekken, uit. de bleekheid van het gelaat, die de kunstenaar toch wist uil te drukken, hoewel het hulpmiddel der kleuren hem was ontzegd. Veel, zeer veel zegt hij ons met den enkelen tooverstaf, zijn pot-loodstift. Want wat dunkt u ? is het haar niet aan te zien, die moeder, dat zij zich bevindt in een van die uren van hooge verrukking, waarin toch plotseling zich een onbestemde weemoed mengt, ook hier den doorn in het vleesch, terwijl de ziel hare vleugelen wil uitslaan ; weemoed , die diepgaande zielsangst kan worden, zoo aij dien niet weet te overwinnen door het gebed; een gebed, zij het niet uitgesproken met den mond, toch als stille innerlijke bede, opklimmende uit het hart tot den Heer.
Zie! zoo daar eene vrouwe kou gevonden worden, die \' de behoefte aan het gebed nooit had gekend, nooit had begrepen, nooit had gevoeld... ik weet wat haar zou leeren bidden: de liefde tot haar kind; de moeder geeft haar kind alles wat zij heeft: tranen van moederweelde; te midden van hare smart hare lachjes, al had ook haar mond het lagchen verleerd; den slaap van hare nachten, de krachten van hare jeugd, den bloesem van hare schoonheid , het fijne waas harer frischheid, de melk van hare borst, het bloed van haar harte, de vreugde van haar
7
leven als dat uoodig is, en dat leven zelf, waar het ge-ëisclit wordt. Maar toch gevoelt zij, dat zij haar kind nog niet genoeg kan geven; dat geeft haar niet genoeg ruste, dat zij haren zoon nu op haren schoot heeft, lagchend en dartelend, dat zij hem nu in vollen welstand met haren arm omsluit, en dat die arm hem op dit oogenblik voor gevaren veiligt. Zij wil boven alles voor hem eene hand, die hem leidt en veiligt ten allen tijd, op iederen leeftijd , die hem steunt in zwakheid en sterkt en uitredt zijn gansche leven door, en die niet loslaat, al moet zij ook loslaten, eene hand die de zijne vat, al kon hij zelf in roekeloozen overmoed vergeten die te grijpen. Wat eene moeder voor haar kind wil boven alles, waaraan zij onder alles voor hem denkt, wat zij verkiest boven alles voor hem te willen verzekeren en vastmaken, dat is; zijne toekomst; hoe zij die voor hem wenscht, wat zij er voor hem van hoopt. . . . dat zeker is zoo verschillend , als er verschil is van vrouwenkarakters; maar dit toch willen allen, hoewel zij er niet allen hetzelfde onder verstaan. . . . zijn geluk op aarde, — zijne zaligheid in den hemel ! Want ook de ligtzin-Tiigste, die het laatste voor zich zelve vergeten zou, denkt er aan voor haren zoon, (geene onnatuurlijke uitzonderingen mogen hier den maatstaf veranderen, waarbij men de moederlijke eigenschappen der vrouwe ingeschapen , meten mag). Zij durft niet vergeten wat van zulk gewigt kan zijn, en zij weet dat hier hare liefde te kort chiet, dat hier hare teederste zorge zoo weinig vermag, dat er eene grens is, waar buiten zij niet kan reiken;
8
maar dat er eene liefde is, groot als de hare, en grenzeloos van magt, die zij over haar kind kan inroepen , en daarom bidt zij doorgaand met het harte, al heeft zij ook niet altijd de handen gevouwen en de knieën gebogen.
Beets beschrijft de liefde en het leven der moeder in één enkelen regel:
„Een lang gebed, van \'t kraambed iot den doodquot;
En daarom wijdt reeds spoedig de Christelijke moeder haren zoon den Heere toe, door den doop; daarom draagt de Joodsche hem op aan Jehovah in den tempel, en de Heidensche .... maar van de arme Heidensche willen wij nog niet spreken. Zij, die wij afgebeeld zien en ons voorstellen, is eene Christelijke, eene beschaafde Europesche vrouwe, die wij ons bij voorkeur voorstellen als Nederlandsche, uit den gelukkigen middelstand : \'t is geene behoefte, die het jonske dus ontkleed neerwierp op haren schoot, maar moederlijke trots, die zich vermijdt in zijne bevallige vormen; en moederlijke ijverzucht, die voor hem naauwelijks andere warmte noodig acht dan die van haren koesterenden schoot, evenmin als zij is van zulken rang, die haar belet, zelve de zoete moederpligten aan haar kind te vervullen. Zij is in een5 stand, waarin zij niemands mededoogen behoeft, en niemands benijding opwekt. Zij heeft geene andere bezigheid en geene andere pligten, die haar belemmeren in die eene groote levenstaak, waarin zij de vervulling vindt van alle hare uren en het geluk van geheel haar leven.
O! gij allen, die geplaatst zijt in een\' toestand, aan
9
deu haren gelijk, dankt er God voor en hebt toch het volle bewustzijn van liw voorregt om het te beseffen. Denkt u eene wijle in een\' anderen, en vraagt u zeiven af, hoe gij er u in voelen zoudt, en wat er van uwe moedervreugde, van uw moederlijk geluk zoude worden , van uwe stille blijdschap, van uw vrolijken trots , als gij aan eene dier uitersten waart geplaatst, waarin toch zoo velen uwer zusteren zich bevinden; denkt u eene wijle aan het toppunt van de maatschappelijke spiraal, eene plaats die u geenzins eene slechte toeschijnt, al bevindt gij u wèl op de uwe, maar eilieve ! overweegt toch : de fortuin ontslaat haar van menigen moeijelijken kleinen pligt des huisselijken levens, die u somwijlen zwaar valt en lastig, maar haar rang dwingt haar wel menige lastiger en zwaardere op in het gezellige, die wel meer beduidend schijnen en die toch veel lediger zijn, en in hoofd en harte nog minder overlaten dan de uwe — hoe het zij, als vrouw heeft zij voorregten meer en raoeijelijkheden minder, althans van anderen aard, die u ligter schijnen, en zij heeft vergoeding in veel schitterends dat haar omgeeft, in vele zoetheden des levens, die zij geniet, en die boven uw bereik zijn; het is waar, het zijn zoetheden als de crèmes en de glacés, wat koud, wat flaauw en waarvan geur en smaak niet lang bijblijven, maar in het eind, het is een zeker genot, vooral voor wie het nog weinig kent; maar hoe duur meent gij, dat de moeder die hooge en ruime stelling der vrouw betaalt, met welke offers harer reinste vreugd, met welke verloochening harer zuiverste aandoeningen ? Meent gij dat het voor haar niet
10
even groote weelde is als voor u, haar kind te voeden met iets van haar zelve, haren zuigeling het leven en de gezondheid te zien indrinken met teugen uit hare eigene borst ? . . . . Welnu ! die weelde is haar niet gegund , daartoe is zij te rijk, of liever zoo arm is zij door haren rijkdom, daartoe is zij te hoog geplaatst, daartoe is zij te veel omringd; haar gemaal wil het niet; haar arts, die allereerst op haar welzijn moet zien, ontraadt het, de vele en lastige eischen en aanspraken, die anderen op haar hebben, dwingen haar den eersten eisch van haar hart, de teederste aanspraken van haar kind voorbij le zien, haar innigst genot op te geven, en de zoete liefdetaak aan vreemden over te laten; aan eene vreemde, die er van maakt wat zij wil, wat zij kan, misschien wat zij moet.... maar toch eene vreemde, eene huurlinge, die het eerst op het goud heeft gezien, waarvoor hare zorgen worden gekocht.
Meent gij, dat zij haar satijnen kleed, hare kostbare kar.ten, hare fijne borduursels niet te duur acht, waar zij ze koopt met zulk gemis, en dat die zachte, ligte weefsels haar niet zwaar vallen te dragen , omdat zij haar verhinderen een zachter last op den schoot te nemen en een liefelijk blond kopje zoo lang en zoo veel aan het hart te drukken , als het der moederteêrheid behoefte is? Gelooft gij niet, dat zij zich met smartelijke gewaarwordingen neerzet in de prachtige koets, die haar wegvoert uit de nabijheid van haar kind, welks slaap te bewaken haar rust zou geven, terwijl zij zich vennoeijen moet, oua zich zelve en anderen te verinaken; meent gij niet, dat zij zich meer eenzaam zal gevoelen in
11
de gezelschapszaal, dan gij bij de wieg van uw kind, dat zij in hare loge de nachtegaalste ra der prima donna met minder lust zal aanhooren, dan gij, die luistert naar het zoete stemmetje van uwen lieveling, die aanvangt „moederquot; te stamelen; gelooft gij niet, dat zijne lachjes , zijn woelend dartelen u zoeter afleiding geven, dan haar alle blikken van bewondering en benijding, die men op haar rigt, of de vleijerijen, die zij moet aanhooren en die zij met glimlachjes moet beantwoorden. En nu spreek ik nog maar alleen van het offer, dat het kosten moet, gescheiden te zijn van een vrolijk en gezond kind; ik wil niet spreken van de innerlijke verscheuring der ziele, die eene moeder moet doorstaan, als zij haar lijdend kind aan de zorgen van anderen moet overlaten; gij gelooft veelligt niet, dat dit in eenigen rang van eene moeder kan ge-ëischt worden; gelukkige! die het niet kunt geloovenr gij kent de bitterste zielsangsten der moeder niet; gij zult het wreedste moederwee nooit kennen — prijst u gelukkig boven deze zusters, waren ze meesteressen der gansche aarde , mogt ook de halve wereld met eerbied en liefde naar haar opzien; één traan, dien gij wegkust uit zijne oogen; eene lafenis, die gij toebrengt aan zijn smachtend mondje, heeft u meer gegeven dan dit alles; gij gevoelt het, dat gij gezegend zijt boven haar.
Maar oneindig meer dan nog, boven die andere uwer zusters aan het tegenovergestelde uiterste van den rnaat-schappelijken cirkel geplaatst, en die ook haren zuigeling spenen moeten van hare liefkozende zorge voor den tijd , en die ze niet verzorgd, achterlaten als de anderen en
12
bij wier lijden het lijden, dat wij beschreven, weelde is! Want is het zoo niet, vaak om het schaarsche brood en de schamele kleeding voor allen te verdienen, moeten ze de jongste, de meest hulpbehoevende aan de zorge van de oudste overlaten , nog zelf vaak een kind, dat toezigt noodig had en niet altijd dus doordrongen van den ernst der pligten, die op haar rusten, om de speelsche luim te bedwingen, of reeds gansch gevormd tot verloochening van eigen moedwil en kindsche invallen en zoo dat niet is; aan welke onhandigheid, aan welke ontrouw, aan welken onwil veelligt wordt dan niet het arme weer-looze schepsel overgelaten in het midden van een\' troep spelende kleinen, waarvan de oudste niet altijd de bera-denste is; met welke diepte van onrust moet zulke moeder dan niet omzien, als zij de kleine bouwvallige kluis verlaat, die vaak tegen geene enkele onguurheid van her weer is beschut, bij hitte smoorheet onder dakpannen en in het ■eene kleine vertrek, waar allen door elkander wriemelen, waar de zieken dubbel lijden en de gezonden het naauwe-lijks harden kunnen, waar bij koude, ijzige togtluchten doorvaren, de vochtigheid langs de steenen muren afdruipt of in ijzel vastkleeft aan de wanden der slaapstede, terwijl er op den haard wel genoeg vuur is, om menige ramp en menige onvoorzigtigheid mogelijk te maken, maar niet genoeg om eene warmte te verspreiden, die weldadig werkt op de gezondheid en de blijmoedigheid der rillende kinderen, die hongerend en hunkerend elkaar verdringen rondom den vuurpot. Welke angst moet niet de arme moeder het harte doen trillen, welke huivering haar plot-
13
seling bevangen, als zij de raoeijelijkheden berekent, die toch niet zijn te voorkomen; het werk, waartoe zij zich gebruiken laat in de huizen der burgeren of der grooten, is zwaar genoeg om haar het zweet op het voorhoofd te brengen, maar toch het bloed stolt haar telkens van angst, als zij aan hare kleinen, aan hare allerkleinste denkt; reeds in den vroegen winterochtend verlaten, of bij dag-aanbreken in den zomer, om ze niet weer te zien voordat de avond is gevallen. En hoe weer te zien ? Ik late aan uwe verbeelding over, hoe dat zijn kan in de erge en ergste gevallen! . . . . Slechts dit is zeker, de arme vrouw dankt den hemel in haar harte, als zij ze allen voor zich ziet, uiterlijk ongedeerd, en over niets ergers klagende, dan van koude en honger; aan de eerste kan ze niet veel verbeteren, den laatsten kan zij stillen , dank zij den arbeid van den dag en de doorgestane onrust, maar verder dan het uiterlijke kan zij dan ook niet oordeelen. Zij kan het niet weten bij den blik op hare kinderen, die zij ongedeerd voor zich ziet, hoe vele vorderingen zonde en boosheid hebben gemaakt in die jeugdige harteu, onbewaakt en onbeteugeld, overgelaten aan den loop van hunnen natuurlijken aanleg, waarmede de overmagtige invloed der omstandigheden vaak op het vreeselijkst zamenzweert; welke zaden van\'ondeugden zijn er gestrooid of ontwikkeld in één\' enkelen dag in die onbewaakte en ligt geopende kinderzielen. Straatgerucht en twist bij de buren hebben hun woeste driften getoond , en hem met datgene gemeenzaam gemaakt, waarvan het eerste begrip nog raadsel moest wezen voor hunne onschuld.
14
Roekelooze zelfverwenschingen, woeste opstandki eten tegen God, tergende uitdagingen van Zijnen toorn, hebben hunne ooren opgevangen, hebben hunne kleine tongen stamelend leeren nabaauwen, zonder eenigzins de ijsselijk-heid er van te beseffen, het is waar; maar juist zóó gewennen zij zich reeds aan klanken en feiten, die dus door de gewoonte allen indruk verloren hebben voor hen, eer zij oud genoeg zijn, om er de afschuwelijkheid van te dcorzien; om niet Ie spreken van de voorbeelden, die het kleine gezin elkander onderling geeft, de leugen, den diefstal, de wreedheid, allen gepredikt door woord en daad van de ouderen aan de jongeren, en vaak door den nooddwang der behoefte geoefend, en daarbij door niets ingelicht van het verderf, dat daar in hen toeneerot. De moeder ook niet, niets is er dat haar inlicht zoo alles en allen oogenschijnlijk het aanzien hebben van ongedeerd te zijn. Zij is dankbaar en tevreden, als zij verneemt, dat hare kinderen „zoetquot; zijn geweest, dat is de geijkte term, en onder zoet verstaat het oudste zusje, dat heeft moeten oppassen, misschien juist het tegendeel van hetgeen men goed zou kunnen noemen; gebeurt er dan soms iets, dat bewijs geeft van hetgeen de moeder verschrikken moet en ontrusten , dan is het bf reeds te laat bf het verderf heeft zich in omvang en diepte onuitroeibaar gezet, en al ware het dat zij wist, zij kan toch niets verhelpen; op zekeren leeftijd, ja! komt de armenschool haar te hulpe, maar die wordt reeds in de verte aangeduid als eene dreiging en ten laatste toegepast als eene straf, en de kinderen van den arme hebben reeds eene vreesselijke
15
arvarmg en. eene schrikwekkende gevormdheid eu gevatheid achter zich, eer zij tot die weldadige inrigting worden toegelaten. Men kan daar dan geenen anderen maatstaf nemen, dan dien van de werken. De sc\'iranderen en de ijverigen worden daar geprezen en behandeld als de goeden; ze zijn veelligt slechts de behendigsten; de stuggen en tragen worden gestraft, als de boozen en onwilligen; ze waren veelligt niet zoo rijp in tnenige ondeugd, niet zoo doorleerd in menige list als de anderen en hunne domheid heeft hen veelligt voor het diepste verderf geveiligd. Voorwaar, raen verwondert zich soms over de ondeugden, over de gezonkenheid van het volk; men moest zich veeleer verwonderen, dat er onder het volk , ondanks zulke opvoeding en zulke voorbeelden en zulke omstandigheden, die er tegen zamen-zweren, reeds van de kindschheid aan, nog zulke deugden zijn en dat er nog zulk een goede zin heerschende is onder dezulken, tegen wie alles schijnt zamen te spannen, om hen van allen goeden zin te vervreemden en tot alle kwaad rijp te maken, nog vóór de jaren des onder-scheids.
Eu nu, de moeders uit die klasse zijn wel niet meer benijdbaar dan die der allerhoogste; het leed van deze schijnt u nu zelfs ligter toe bij dat der anderen en toch, bedriegt u hierin niet, beider last is zwaar, zieleleed voor fijnvoelende harten, gevoelslijden voor verweekte en overprikkelde zenuwen, zijn geene ligtere kwalen, dan die de ontbering oplegt, al ziet men ze omkleed met den blinkenden sluijer der weelde, wij zouden niet aarzelen
16
de innerlijke ellende van beiden gelijk te stellen, of ze haar kind verlaten moet om te dansen of om te werken, dat zal in het moederlijk hart der vrouwe, ieder aan de genietingen en ontberingen van haren stand gewoon, wel niet zoo groot verschil maken; of zij haar kind van den schoot moet bannen, omdat haar rang die bemoeijing niet toestaat, of omdat het gansche gezin zou moeten hongeren ter wille van den eenen gekoesterde, dat zal voor het moederlijk gevoel wel hetzelfde zijn; of zij het natuurlijk voedsel voor haar kind koopen moet of verkoopen, dat moet bijna gelijk staan in het hart, tenzij men ook verstomping van het moederlijk gevoel aanneme waar de vrouw verhard is door werken en slooven, enkel voor stoffelijke belangen, en waar zoo weinig is gedaan voor hare vorming en verfijning; maar al drukt het zich ruwer uit, of liever al drukt het zich niet uit, daar de nooddwang berusting heeft gepredikt en de gewoonte het zwijgen heeft opgelegd, het leeft toch, het spreekt niet minder luide, al klinkt het grover, en is niet minder heftig, al is het minder zacht in uitdrukking.
Zeker, de moeder uit de heffe des volks kastijdt hare kinderen op onbarmhartige wijze, die hare moederlijke teerheid wel zeer verdacht moet maken, maar laat eene buurvrouw, een meester, een vreemde, wie ook, de hand verheffen tegen haren zoon, zij het als gevolg van zijne terging, zij het als welverdiende straf, en zie haar dan, hoe ze met daden en woorden, met gebalde vuist en met vlammende oogen de zaak van haren zoon handhaaft, niet vragende naar regt of onregt, niet lettende
17
op krachten boven de haren, niet aanziende fortuin of positie van haren antagonist, naar geene stem luisterend, dan naar die der natuur, maar die dan ook latende spreken in volle luidheid en kracht; voorzeker, als men bij zulke moeder zich de moeder uit de hoogste kringen denkt, waar het geglaceerde der vormen zoo heel ligt ook een weinig het harte overijzelt, dan zouden wij er haast tos komen om te gelooven, dat men de vurigste moederliefde te zoeken heeft in du laagte en niet in de hoogte; de vurigste moederliefde, de onwankelbaarste moedertrouw, dus ook de grievendste moedersmart; toch heeft men niet te rekenen met de uitzonderingen aan beide zijden, en in den regel zal er zeker gelijkheid zijn; maar daarin toch niet gelijkheid, dat om het leed dei-hooggeplaatste moeder op te heffen, eene geheele omkeering zou moeten plaats vinden in de gewoonten, leefregels en denkwijze van hare caste, terwijl dat der anderen niet is op te heffen door haar of de haren, maar wel te verzachten is en te verligten door de zamenwer-king en de hulp van diegenen, wier fortuin haar op andere trappen der maatschappij heeft geplaatst. De moeder uit den middelstand, die wij de gelukkigste prezen, en die dat zich ook wel zelve dus gevoelt,, moge het bewijzen door zoo vele offers te brengen van tijd en geld, als haar slechts veroorloofd zijn; de andere kan te midden van eigen leed, zich nog vreugde en geluk scheppen, door tot verzachting van anderer smarten krachtig mede te werken, en waar het haar niet ter aller ure gegund is zich moeder te toonen van hare eigens kinderen, toch
18
nog te bewijzen, dat haar hart ruim en rijk genoeg is, om ook in zulk leed te deelen, dat niet het hare is, en bij de vele weelden des levens, die haar gegeven zijn, zich te gunnen ook die weelde te voegen, van zich de moeder te weten aller arme kinderen, door de overvloei-jende mildheid, waarmede zij in hunne nooden kan voorzien.
Dus gebruikt zij haar te veel waardig voor zich zelve , heilrijk voor anderen, en is als de voorzigtige rentmeester in de gelijkenis, die het vele te kort toch zooveel dekt als het zijn kan, zoo zal zij de rijke zijn, die den kemel van den rijkdom zoo weet te leiden, dat die heenkomt door de schijnbare onmogelijkheid, door het oog der naaide. Het leed der moeders uit de volksklasse kan verligt worden; gij neemt het aan, gij wilt er het uwe voor doen, maar gij vraagt hoe? — of liever gij vraagi dat niet meer, het antwoord is immers sints lang gegeven; of het voldoende gegeven is, en zoo volkomen, dat er niet andere vragen uit volgen en verwikkelingen zich toonen, waarvan de oplossing niet ligt zal te vinden zijn, dat is mijne zaak niet uit te wijzen, ik heb alleen maar te zeggen: „er is een antwoord gegeven, gij kent het allen en aan de meesten uwer schijnt het als mij bevredigend , al is het vatbaar voor menige verduidelijking, en al zou men er nog menige opheldering, menige bepaling bij wenschen.quot;
Dat antwoord luidt: „werkt op de kinderen ; verligt den angst en de onrust der moeders, die niet kannen zorgen voor de eene helft, omdat zij voor de andere helft te werken hebben; onttrekt ze aan de wreedheid,
19
aan het onverstand, aan de ordeloosheid van haar, die er niet voor willen zorgen, of die het zóó doen , dat de zorge aan de ergste verwaarloozing gelijk staat. Trekt u die kinderkens aan met al de volheid en al de warmte der Christelijke liefde.quot; Sprekende tot Christenen, en zelve den naam mijns Heeren als den grootsten eerenaam achtende, acht ik die Philantropie de zuiverste, de zekerste, de levendigste en de minst weifelende, die van een Christelijk beginsel uitgaat. Trekt u die kinderkens dus aan , trekt ze weg uit den pestwalm der kwade voorbeelden, gewent ze aan goede, rukt ze weg uit het midden van wanorde, gebrek, ellende; o! de bitterheid, waarmede die het harte doen zamenkrimpen in zoo teêre jeugd, is nog iets anders en ergers dan ze in rijperen leeftijd te dragen. Dan ten minste is het karakter gevormd, het begrip verhelderd, het gestel gehard, de handen en voeten vereeld, en de volwassen menschen, die het lot der misdeelden te dragen hebben, kunnen zich sterken met den troost der misdeelden, maar dat lijden, die ontberingen, die schrikkelijke zuurheden des levens bij het eerste ontluiken der jeugd, dat is edik en galle in een\' zwellenden bloesemknop, dat is verzengend stuifzand , geworpen op het eerste lentegroen. Gij vermoogt die bedeeling niet gansch van hen weg te nemen, gij moogt die lenigen , verplaatst ze in rustigen, ordelijken kring, gewent ze aan orde, aan ijver, aan tucht, omgeeft ze met reinheid, met licht, met warmte , kweekt de vrolijkheid aan in hunne kleine harten; met de vrolijkheid gaan zij openen voor de dankbaarheid, voor den lust tot den
2*
20
arbeid, voor al wat goed is en liefelijk; andere ouders kunt gij hun niet geven, noch hunne ouders plaatsen in een\' anderen toestand ; het verschil van standen moet blijven, armen en rijken zijn er, en moeten er zijn, de Heer heeft het dus gewild, en de laatsten, al konden zij, mogen dit verschil niet wegnemen, maar zij mogen de hulp bieden, die in hunne magt is ; zij mogen zich in de plaats stellen van die ouders, die willens of ondanks den besten wil , hunne onderpligten niet vervullen of slechts gebrekkig; maar als gij die ouderpligten op u neemt, dan neemt gij eene zware verpligting op u, en om zeker te zijn, dat gij die trouw zult vervullen, begint zoo, dat gij van een\' sterken en trouwen bondgenoot zeker zijt. Begint niet slechts met het goede , maar begint met het beste, rukt ze niet enkel weg uit aardscheu jammer, om ze voor eene aardsche toekomst op te leiden, maar voedt ze op om , indien het zijn moet, aardschen jammer te dragen, ter wilie van het hemelsche vaderland; leert ze vroeg de kleine handen vouwen tot het gebed, de kleine knieën buigen voor den Heer, brengt ze naaiden Heiland heen, voert ze naar den schoot van Hem, die ze lieft en tot zich geroepen heeft, brengt ze daar in veiligheid, ze zijn daar het zekerst bewaard, het best beschermd. Als ge dat hebt gedaan, hebt ge het eerste en noodigste verrigt, als ge dat liebt gedaan, kunt ge veilig en rustig voortgaan op zulken weg, als gij daarbij voor u en voor hen gekozen hebt; want de Heer zal met u zijn, en Zijn Geest zal u leiden in alle waarheid en in alle wijsheid en in alle kracht.
21
Doch wij hebben ons laten afleiden van de beschouwing waarvan wij uitgingen: van de moeder, die wij gelukkig prezen boven allen, de moeder in den middelstand, in het volle genot van moederweelde, van haar stil huis-selijk geluk , onbenijd en toch zoo benijdbaar, een geluk dat juist genoeg is afgewisseld door moeiten, zorgen en arbeid om de vreugde er van te kunnen genieten; dooi bezwaren die toch niet zoo zwaar drukken, of de moeder kan ze dragen, ze wordt ten minste gesterkt in ze te doorstaan, en mits haar kind gezond blijft en leven mag, bukt de moeder nooit geheel neêr onder haar kruis, maar vindt ze nog altijd vcrpoozing en vreugde in den glimlach van haar zoon, als zij hem rusten laat op hare vermoeide knieën, als zij hem vastklemt aan hare hijgende borst.
Als haar kind leeft en gezond is, zeiden wij, maar wie weet het niet? welke moeder, te midden van haar geluk is roekelocs genoeg om er niet met huivering aan te denken: haar kind kan ziek worden, ook ondanks de teerste zorgen, ook ondanks de voorzienigste trouwe: — het kind kan sterven, ook ondanks het vurigste gebed.
Denkt u de gelukkige moeder, wier beeld u geschetst is door den kunstenaar en wier zielstoestand wij u trachtten te ontleden, denkt u haar als de moeder, wie de Heer zulk eene beproeving heeft opgelegd. Haar kind is gestorven, haar ootmoedig gebed heeft geene verhooring gevonden, hare tranen, hare omhelzingen hebben het niet kunnen houden in het leven, hare slapelooze nachten, doorgewaakt aan zijne sponde, hebben den doodslaap
22
niet kunnen weren van zijne oogen. De Heer heeft dit offer van haar gewild, het ooilam moest worden geslagt: juist hetgeen der moeder het liefste was, was den na-ijverigen God ook het liefste. En op het altaar van haar harte was daar een afgod opgerigt dien de Heer des hemels niet dulden kon voor Zijn aangezigt. Zelve kon de moeder dat offer niet geven, de Heer nam het.
Nu eerst toont het zich, wie de moeder is; wat de moeder is voor den Heer. Nu eerst kan de Christelijke moeder haar voorregt kennen; dit is de groote wanne, die de ongeloovige schift en scheidt van haar die gelooft, dit is de kroeze der loutering, waaruit het reine zilver blank te voorschijn komt, en het onedel metaal in den droesem blijft neergeploft. De ongeloovige kent de berusting niet anders dan als de uitputting der on-magt, die zich moegeworsteld heeft tegen het onmogelijke. Ze wriemelt wanhopig in \'t stof als de vertreden worm ; ze denkt niet aan den hemel dan om den Heer des hemels te lasteren en te verdenken; zij eisc/ii haar kind terug in het leven, en waar deze eisch niet voldaan wordt, eischt zij haar eigen dood; en als de Heer des levens haar toch het leven blijft gunnen, omdat hij geenen lust heeft aan haar verderf, maar daaraan dat zij zich be-keere en leve, zweert zij de pligten en de vreugden des levens af, om zich der troostelooze moedeloosheid te wijden, of verdartelt dat leven in radelooze pogingen om zich te verstrooijen en af te leiden, en een ledig aan te vullen, dat toch altijd op die wijze eene gapende wonde zal blijven. De Heer ontferme zich over iedere moeder,
23
wier ziele in zulk eenen opstand leeft tegen Hein, of in wier harte slechts iels van deze stemming blijft heerschen. De Heer ontferme zich harer!
Wenden wij het oog van haar af, en op liefelijker beschouwing, wenden wij een blik op de Christelijke moeder, op de geloovige. Als de eerste schok is doorgestaan (want waar zulk deel van haar harte, haar als uit het harte wordt gerukt, daar kan dat niet zijn, zonder dal een schok haar gansch doortrilt niet zonder innerlijke verscheuringe der ziele, niet zonder het zamenkrimpen aller gevoelsvezelen, onder de pijnlijkste kramptrekkingen der smart), maar die schok eenmaal overkomen, eenmaal bekomen van de eerste duizeling der smarte, is het der Christelijke moeder wel, zeer wèl. Zij heeft het hoofd gebogen onder des Heeren hand, niet met de berusting van wie onder de overmagt bukt, maar met de geheele overgave- van haren wil aan Gods wil; hetgeen Hij gevraagd heeft, zij heeft het gegeven; hei is haar offer geworden, en zij gevoelt het aan den inwen-digen vrede, die haar bevangt, bij al de oneindige diepte van haar gemis, dat de Heere het aangenomen heeft. Zij voelt, dat de Heer goed is, al zijn Zijne wegen wonderlijk, en dat haar goede Vader niets dan het goede heeft willen werken aan haar en aan haar kind. Zij heeft haar kind niet verloren, al is het niet meer met haar, zij weet waar het is; zij zal het weerzien, zij zal het zóó weerzien, als het nooit op aarde haar kon gegeven zijn te aanschouwen; het is een gemis, eu dat blijft het, ook voor haar. maar slechts voor de aarde, niet voor de
24
eeuwigheid. Zij kan getroost zijn, en zij is liet, haar schat is wél geborgen, wordt trouw bewaard, voor haar bewaard, en van alle angsten die bij het bezit op aarde haür schokten , is zij ontheven, van eene groote vooral, het kind door den Heer opgenomen en geëigend, zal nooit wees zijn , zal nooit van deu Vader afdwalen. Hij is beveiligd tegen iets, waartegen geene ouderzorgen hem veiligen konden : een leven dat hem scheiden zou van den Heer, aan Wien zij hem heeft opgedragen, en voor een sterven zonder de hope des waarachtigen levens. Want bedriegt u niet, moeders! die dochters hebt te vormen; bedriegt u niet, vaders ! die zonen bebt voor te gaan : niet ieder die sterft, tot zijnen ouderdom gekomen zijnde, wordt zalig, oin de enkele reden dat hij gestorven is en eene ziel heeft die n/e( sierven kan; maar slechts hij, die met Christus heeft geleefd, of ten minste in Christus is gestorven : en niet allen, die daar staan rondom het sterfbed van een vromen stervende, is het aangezegd, dat zij hem volgen zullen tot het blijde leven des we-derziens, maar slechts hen, die wel willen leven voor den Hemel. En dan de moeder, de vrome moeder, zou zij niet derwaarts zich getrokken voelen als met dubbele koorden, is haar hart niet reeds daar, waar haar schat is ; haar schat, die reeds is bij den Heer, dien zij gekozen heeft als haar hoogste goed sints lange; en bij Wien ze dus al te zamen vindt, al wat hare liefde omvatte.
En nu de Christelijke moeder, weeze van haar kind, leeft van nu aan kalm en dankbaar, het Isven dat de Heer haar leven Iaat; zij heeft abrahams zin getoond,
25
al heeft zij zelve het offer niet behoeven te bereiden; haar geloof is beproefd geworden; zij heeft die proeve biddend doorgestaan, en zij heeft zich dankend opgerigt; haar geloof in die kracht, die van boven komt, is versterkt en vaster geworden ; zij weet nu te zeggen „met CHRISTUS vermag ik alle dingenzij is nog meer losgemaakt van de aarde; zij heeft geleerd nog meer hare blijdschap te vinden in den Schepper, niet in het schepsel; zij is beter bereid voor eene nieuwe aardsche moedervreugde, die haar nog weer kan toekomen, en die zij zal wachten met meer hemelschen zin, zal aannemen met verdubbelden dank , zal genieten met ootmoediger overgave des harten. Zij heeft een zoon in den Hemel, demoeder die wij ons voorstellen; de lieer zegent haar met nieuwe moedervreugde, met eene dochter.
Eene dochter! wat eene dochter is voor eeue moeder, kan alleen eene moeder uitdrukken en mede gevoelen, wij kunnen slechts optellen , wat het haar naar het uiterlijke zijn kan. Eene dochter, die zij zelve mag opvoeden en opleiden van den doopdag af tot op dien plegtigen stond, dat zij der gemeente als lid wordt toegewijd; eene dochter, die zij niet van zich behoeft te vervreemden en te verwijderen als den zoon, opdat hij zich onder mannelijk oog tot de mannelijke taak moge voorbereiden; eene dochter, die zij onder de vleugelen harer moederliefde zal mogen houden en koesteren, haar leven lang, die zij niet behoeft te verliezen dan op den trouwdag; eene dochter, die de zorgen en den arbeid van het huisselijk leven met haar deelt, zoo zij eenvoudige huismoeder is, of die met
26
haar voortleeft in de genietingen der fortuin, zoo zij daarmede is bedeeld j die de stille weldaden met haar regelt, en die met haar zamen is als zij barmhartigheid oefent; eene dochter, der moeder trots, zoo zij minnelijk is en bemind; der moeder voorliefde, zoo zij zwak is en niet schoon en misdeeld onder hare zusteren, eene dochter, die wel zeldzaam eener moeder zulke tranen kost, als zonen er doen vloeijen.
Hoe zalig dus de Christelijke moeder, wie eene dochter geboren wordt, nadat zij eenen zoon heeft verloren, zij ziet er eene vergoeding in van de hand haars Hemelschen Vaders, tot Wien hare gebeden zijn opgeklommen en tot Wien zij nu hare danktoonen mag rigten.
Ziet, mijne lezeressen, wij hebben gepoogd u heen te voeren door allerlei gewaarwordingen van het moederlijke gevoel, op velerlei trappen en standpunten; moedervreugde voor alle moeders gelijk; het lijden der rijke moeders en dtr arme, den zegen van den middelstand; moedersmart onder tweeërlei gestalte; wij zouden kunnen eindigen met het laatste, met die voorstelling van rijken moederzegen en met deze iedere vrouw toe te wenschen , zelfs der kinderlooze, want haar is toch het regt gegeven, den tijd, de vrijheid, de krachten om zich moedervreugde te scheppen door de moeder te zijn van weezen en de verzorgster van onverzorgden: maar wij zijn nog niet aan het einde van de taak, die wij ons hebben voorgesteld , daar is nog moederlijk lijden, waarvoor wij uwe sympathie wilden opwekken, daar zijn nog smarten, die eene Euro-pesche vrouw niet voelen kan, dan bij wijze van divinatie.
en waarin ik u en velen toch zoo gaarne diep zag ingewijd, opdat gij met innerlijke barmhartigheid bewogen , .
van teeder vrouwelijk mededoogen doortrild, door diep gevoel van Christelijke verpligting gedreven, doen zoudt, wat gij bevinden zoudt nuttig en oirbaar te zijn ter ver-ligting van een leed en lijden, dat wel niet onder uwe oogen geleden wordt, als het lijden der moeders en kinderen, waarin gij verzachting wilt brengen, door uwe bewaarscholen; maar dat toch zoo veel malen meer onze ontferming verdient, als de voorregten, die wij genieten, boven haar grooter zijn, dan die de tijdelijke welvaart geeft boven tijdelijk gebrek, als aardsche jammer min
betreurenswaardig is dan eeuwig verderf..... ik meen,
het lijden der Heidensche moeders, die niet weten, dat er een God in de wereld is, en die Christus niet kennen; die wel geleerd hebben te sidderen voor kwade geesten en zich neêr te buigen voor afgoden, die hunnen moedwil doen voelen aan de arme aardbewoners, maar niet geleerd hebben te hopen op den Heer des hemels, Die wel niet antwoordt van Zijne daden, maar Wiens wezen Goedheid is en Heiligheid zamen, en Die niets werkt of wil, dat niet uitgaat van die goddelijke karaktertrekken. De Heidensche vrouw, die buiten God moet leven, hoe zal het haar zijn, als zij haar kind ziet sterven? Zij weet van geenen christüs, die voor haar gestorven is, en die de Heer is der opstanding. Zij kent geenen hemel boven zich, waaruit zij eenen helper wacht, om aan te roepen; zij kent geene plaats des wederziens; geene stemme der hereeniging spreekt tot haar; het ijsselijke vloekwoord
28
„stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeerendrukt op haar in zijne volle hopeloosheid, als zij staat voor dat geslotene graf, dat zijne prooi niet wedergeeft, en in hare wanhoop zou zij wel bidden, dat ditzelfde graf haar mede verzwolg, of dat zij zelve tot asch verbrand werde met de assche van haar kind, dat zij door het vuur ziet verslinden , als ze wist wat bidden was en tot wie hare gebeden te rigten, met hoop van verhooring. Want hare afgodenj die stom zijn, zijn ook doof, moet zij vreezen, en hoe zouden zij mededoogen hebben met de smarten eener moeder? zij, die wellust hebben in menschenbloed; zij, voor wier verzadiging ze veelügt haar jongste heeft zien slagten, om nu toch nog den oudste te zien sterven 1
En denkt u de teerheid der moederliefde niet zwakker bij de Ueidensehe vrouw, dan bij de Christelijke. Het moederlijke gevoel is eene natuurlijke aandoening des harten, der vrouwe ingeschapen, die door geene beschaving behoeft geleerd te worden, die diep en levendig is in de ruwste harten, en die door geen verschil van kleur wordt verstompt of vervormd; de leeuwin heeft hare welpen lief, al verscheurt zij de jongo lammeren; de vrouw in den natuurstaat zal nog meer onmogelijk onnatuurlijke moeder zijn, dan de fijn beschaafde in den bedwelmenden dampkring der wereld verwilderd, dieper verdorven, en omstrikt van vormen en wetten, die tegen haar innerlijk gevoel zamenspannen, het belemmeren en inbinden. Zoo dan denkt u moeders! wat een vrouw lijden moet, die voelt als gij, maar die alles mist, wat dat gevoel kalmte, rust en hope kan geven, alles wat troosten kan, alles
39
wat waaraclitige veiligheid waarborgt, alles mist, in één woord, wat de Heidensche mist, die geen Verlosser kent, en haar kind niet kan opdragen aan den Zone Gods, aan den volkomen Zaligmaker jezüs Christus.
En onder de Heidensche, mijne vriendinnen! is de Chinesche moeder de allerbeklagenswaardigste; de meesten uwer weten het reeds waarom; de meesten uwer hebben reeds voorstellingen gelezen of aangehoord van het wee-geschrei van millioenen Chinesche moeders, op de wreedste wijze in haar teêrste gevoel gewond. Ik ga u de voorstelling geven van ééne enkele Chinesche moeder, die geleden heeft, zoo als dat alleen in China mogelijk is; liet getal niet der lijderessen, maar de diepte van het lijden moge ditmaal tot u spreken.
{Novelle).
Tijdens de regering van een der laatste Keizers der tweede Tzin-dynastie, leefde er in de residentie (Peking) een Mandarin van den eersten rang; iiij behoorde tot de Chewang-familie; zijn eigen naam was konghti en hij droeg een\' luisterrijken bijnaam, die zooveel beteekende als vaas des geluh. Ook werd deze man geroemd wegens zijne fortuin, zijn aanzien, zijne geleerdheid en bovenal werd hij rijk en gelukkig geacht in zijne gade, de schoone kb-ung-chewang, uit het geslacht mingli. Eene jonge vrouw, die als bruid geprezen werd door hare ouders over hare volmaakte gehoorzaamheid, wier schoonheid door haren echtgenoot geroemd en bezongen werd, en die dus door hem werd bemind, dat zijn hooge rang, dat de staat, dien hij behoorde tc voeren, hem zelfs niet bewegen kon eenige andere vrouw in zijn huis te nemen,
31
dan dezulke, die hare dienaressen en slavinnen waren. Dit maakte dat zelfs personen, die haar nooit gezien hadden en ook nooit zien zouden, zich denkbeelden vormden van hare schoonheid en volmaaktheden, die zeker de wezenlijkheid niet benecen zich lieten, en de vrouwen-koppelaarsters door heel de onmetelijke stad, hadden de gewoonte, als zij eene bruid moesten aanbevelen, haar te vergelijken met ling - chew ang , als de iioogste en sierlijkste vergelijking, die zij wisten te vinden. Hare (eêre en fijne gestalte, hare kleine en smachtende oogen, haar bleeke tint, hare puntige vingers, hare fijne handen, haar prachtig zwart haar, maar boven alles hare voeten van weêrgalooze kleinheid en teederheid waren de modellen, waaraan het uiterlijke dier andere schoone bruiden getoetst werd. Daarbij was ling chew ang ervaren in de letteren; zoo ervaren, dat zij lezen kon in de boeken der oudste dichters, de taal der geleerden kon spreken en schrijven, en verzen kon maken, zoo goed als een student, die den gouden knoop mogt dragen en het bruine kleed. Deze bekwaamheid, die haai niet minder eer en benijding bragt dan de schoonheid, was evenzeer bekend, daar konghti-chewang er zijne trots in vond, de verzen zijner vrouw op de muren der tempels over te schrijven en er haar naam onder te plaatsen. Zijne eere en zijn aanzien werd er immers door verhoogd; deze geroemde en roemvolle vrouw was immers zijn eigendom; die harp, die zulke klanken gaf, kon hij breken naar zijn\' luim of lust; en het hoofd, zoo schrander geprezen, zou zich altijd moeten buigen op zijnen wenk. Erger
32
nog; hij kon die vrouw het hart doen breken, zonder rekenschap te geven aan iemand, en niemand zelfs zou hem berispen, zoo hij gebruik maakte van dat regt. In menig opzigt deed hij het niet; hij had die vrouw lief en eerde haar, en zij had hem eens zelfs eene dienst bewezen, waarna er tusscben die echtgenooten eene verhouding plaats vond, die aan de Europesche gelijkt tus-schen gelukkige echtelingen. Hij was op het punt geweest het slachtoffer te worden van eenen vreesselijken aanslag op zijne eer en zijn leven; een aangeërfde vijand (want de zonen erven in China de vijandschap hunner vaders) had hem weten in te wikkelen in eene heillooze zamenzwering tegen den Keizer, zonder dat hij het doel van die zamenzwering kende, die hem als een wettig en geoorloofd ondernemen was voorgesteld. In zijne afvve-zendheid uit de hoofdstad barstte de zaak uit en zijne onschuld was niet te bewijzen, terwijl zijne medepligtig-heid blijkbaar scheen.
Zijne schrandere gade, door een toeval achter het geheim van de snoode verwikkeling gekomen, bedacht toen een middel om hem te redden, dat volkomen gelukte.
Zij liet aan de Keizerin de vrijheid vragen haar eenige geschenken te mogen aanbieden; (dat nooit geweigerd wordt), onder anderen een zijden scherm, door haar zelve geborduurd en onder haar toezigt geschilderd. De bijschriften van dit scherm, die men gewoonlijk met sierlijke roode en gouden inkt op de fijne zijde teekent, waren door haar zelve geschreven en gesteld; het waren verzen, die de verrukking der geleerden moesten opwek-
S3
ken door de fijnheid der uitdrukking en de spitsvondigheid der taalkennis, die er in doorstraalde; maar die verben verduidelijkten te gelijk de symbolen van het borduursel en schilderwerk, en zij hielden in, een juist en uitvoerig verslag van de wijze, waarop men haren gemaal in de strikken des verraads had verward en bewezen zijne volkomene onwetendheid van hetgeen er met zijnen naam was gepleegd. De trouwelooze smeeder van den aanslag was eerste rekwestmeester bij het keizerlijk kabinet: een gewoon rekwest dus zoude in zijne handen zijn gevallen, en ware of verduisterd of verkeerd uitgelegd geworden. Maar de schrandere vond van ling-CHEwang moest gelukken; de Keizerin, zelve eene vrouw van beschaving, werd opmerkzaam, liet taalkundigen komen, die den fijnen geheimen zin der verzen welhaast uitlegden; en als eene billijke en weldoende vrouwe, die zij was, deelde zij haren hoogen gemaal het vreemde voorval mede, en bragt hem op den weg om een onregtvaardig vonnis te voorkomen.
Na dien tijd kreeg ke-ling-chewang eenen bijnaam, die haar en allen deed gedenken, aan haren vond, zoo behendig uitgevoerd, en haar gemaal door den Keizer ter wille van de daad zijner vrouw nog in hooger aanzien verheven, raadpleegde haar van nu af tot zelfs in zijne openlijke daden. —
Wat kon er aan ling-chewang\'s geluk ontbreken, vraagt men zich na dit alles, en toch de arme vrouw was zeer diep te beklagen; zij was teerhartige vrouw, zij was teêre en trouwe moeder ook; zij had het ten minste willen zijn, maar als moeder leed zij onuitstaan-
3
34
bare kwellingen. Verbeeldt u slechts. Tot zes malen mai
toe had zij haren echtgenoot dochters geschonken, enkel lin
dochters. Eene enkele van die allen, de oudste slechts,- gru
had zij aan het harte mogen drukken; de andere vijf.... oog
een man van koxghti-chhvang\'s aanzien en rang kon bad
toch geene vijf dochteren in zijne woning opvoeden, kon ade
toch niet erkennen dat hij vijf zulke onbeduidende schep- de
seis, als meisjes zijn, het leven had gelaten, en het dat
overbevolkte vaderland met zulken ballast had bezwaard; diei
daarbij, waartoe zouden ze leven? Eéne dochter kon ram
men gevoegelijk uithuwen en hij had voor de zijne een jev£
schitterend huwelijk gesloten, dat haar van hare moeder mai
verwijderde, reeds vóór haar vijftiende jaar. Maar wie lev«
neemt de tweede, wie durft van de tweede spreken aan een
eenen huwelijks-onderhandelaar, zonder van schaamte in snil
een te krimpen? De gemeene man mag misschien zijne sma
dochters opvoeden, om ze later te verkoopen voor de weê
harems der grooten, of ten dienste te stellen als slavin- van
nen voor iedere vrouw of man, die zich met haar onder- den
houd wil belasten .... Maar de tweede dochter van een\' dat
Mandarin, wat zal zij .... De vader doodt haar bij de die
geboorte, liever dan haar een ellendig leven te bereiden, mer
en zich zeiven schande te brengen. achi
Waarheid is, de kindermoord is in China geene wet, Hjde
maar zij is eene gewoonte van de Chinezen onder toe- niet
lating van de regering, en dat is zeker erger dan eene ik
wet: eene wet tergt uit tot ontduiken; eene gewoonte kia(
verlokt, ja verpligt tot volgen. Zoo had dan ook chewang dat
geen oogenblik geaarzeld, van zijn gruwel jk vaderregt zins
gebruik te maken; tot vijf malen toe gebruik te maken ! moe
35
ilen maar welke verscheuringen des harten moest het der droeve ikel ling-chewang gekost hebben, dien vijfmaal herhaalden lts,\' gruwel te aanschouwen, die als geschiedde onder haar oog .... (Men verdrinkt die teêre schepsels in hun eerste kon bad, of verworgt ze eer ze nog vrij en frisch kunnen ion ademen) wat het haar moest geweest zijn als telkens weer iep- de hoop werd teleurgesteld, die haar nog krachten gaf, het dat de jonggeborene een zoon zoude zijn, die leven mogt, rd; dien ze aan haar harte mogt drukken , en niet zulk een kou rampzalig schepsel, ter dood veroordeeld nog vóór ze het een levenslicht had aanschouwd, en dan altijd die vreesselijke der mare in de ooren te hooren weerklinken, bij het eerste wie levensgeschrei van haar kind ; „eene dochter, \'t is maar aati eene dochter,quot; en daarop.... de zacht gesmoorde dood-in snik van dat zelfde schepsel, wier leven met zoo groote jne smarle was gekocht; smarte, zorge, hope, alles was dan de weêr ijdel geweest, en voor haar gold alsdan het woord \'in- van den Heere jezus niet: Joh. XVI vers 31; „Zij geler- denkt hare benaauwdheid niet meer, om de blijdschap, en\' dat er een mensch ter wereld geboren is.quot; Zij gedenkt de die slechts met het afgrijsselijk leedgevoel, dat er een en, menschenmoord te meer is gepleegd op aarde. Maar gij acht, dat de gewoonte voor de Chinesche vrouwen dat et, lijden zal hebben afgestompt, en dat zij die moedersmart oe- niet voelen, zoo als gij het zoudt doen; liefste lezeressen , ene ik zelve kan van het moederlijk gevoel niet spreken dan nte krachtens het raadvermogen, dat de Heer mij schonk , en ■ NG dat het mij mogelijk maakt mij in iedereu toestand eenig-egt zins in te denken; maar wat dunkt u, kan het hart eener \'n ! moeder daarom ophouden te bloeden, omdat men het
36
telkens meerder wonden toebrengt? De Chinesche vrouwen zijn geene Canibaalsche heidinnen, geene ruwe wilden, aan bloed en moord gewoon; integendeel, het volkskarakter heeft tegenzin in wreediieid, heeft afkeer van en angst voor tooneelen van dood en lijden , ze zijn niet van die strijdlustige verharde natuur, die trotsch is op hare verharding zelve, en al geef ik u toe, dat de gewoonte cenigzins den overscherpen prikkel voor haar heeft afgestompt, verstompen kan zich die niet: of gelooft gij dat eene der moeders tijdens de Fransche overheersching getroost is geweest, haren achttienjarigen zoon naar de Duitsche en Kussische slagvelden te zien heenvoeren, omdat ze wisten en het zagen hce duizende andere moeders met haar dat lot deelden, en er zich niet tegen weren konden, dat hare zonen als offers aan het vuur dei-kanonnen werden aangeboden ?
Maar toegegeven dat de Chinesche vrouwen in andere begrippen over dit en velerlei opgevoed, ook dit leed niet zoo diep voelden, als wij gelooven , dat zij het doen, gij toch, gij voelt het in al zijne afgrijsselijkheid, dien vele malen herhaalden menschenmoord, in alle zijne roekelooze. snoodheid en oproerige vernietiging van Gods scheppingswerk, Die toch ook aan die dochterkens den adem gaf om te leven. Gij voelt het en gij zijt Christinnen, dat wil zeggen discipelinnen van dienzelfden ciiristüs , die alle lijdenden op het hart heeft gedragen, en zelf voor vrouwen heeft mede gevoeld, toen Hij leefde op aarde. Zal Hij, nu Hij leeft in den Hemel, niet willen, dat gij voor die zusters medevoelt en medewerkt, om het haar te doen voelen? Gelooft gij vrijheid te hebben om, daartoe
37
de middelen kennende, waren ze ook nog zoo gebrekkig , u niet te bedienen van die middelen, om ten minste iets te weren van dien dagelijkschen koelbloedigen vrouwen-moord, die daar gepleegd wordt, in dat onmetelijke rijk, dat bijna een derde gedeelte van de bevolkte aarde beslaat ?
De gedachte , dat ééne rampzalige gevallene onder uwe land- of stadgenooten in den zieleangst voor schande, hare misdaad heeft vergroot door zich te vergrijpen tegen haar kind, het gevolg harer schuld, zoude u dagen lang den glimlach van den mond weren, en den slaap van do oogen, als in den nacht het oog der verbeelding zich ontsluit; en gij zoudt onbewogen kunnen blijven, nu gij weet dat ieder dag, ieder uur, duizendmaal erger dan dat geschiedt, wel in de verte, maar toch waarlijk geschiedt, even zeker als welligt dezelfde handen, die uwe kostbare zijde hebben geweven , of het fijne vernis op uwe prachtige meubelen hebben gelegd, eene van die ijsselijkheden hebben gepleegd, voordat zij zich rustig tot hun werk begaven. Kunt gij die u denken, zonder van siddering bevangen te worden, en bovenal, kunt gij het indenken en onderlaten te doen , wat kan medehelpen otn dien jammer te sluiten. Maar China is ver en groot en uwe hulp kan niet tot daartoe reiken , de werktuigen zeif, waarvan gij u bedienen moet, zijn menschen veelügt verdacht en onhandig, en gij durft niet gelooven, dat de geringe stoffelijke hulp, die men kan aanwenden, in dien onme-telijken jammer, verligting zal geven.
Maar gij weet toch, dat een regendrop eindigt met eene rotse uit te hollen, dat een zwakke paalworm dijkwerken
G8
doorboort, Chinesche muren voor 2?}V/e kracht, en al schijnt u deze vergelijking nog te groot, ten opzigte van het onnoemelijk weinige dat gij vermoogt, uwe vurige verzuchtingen kunnen toch reiken tot God, en Gods almagt zult gij niet betwijfelen, zoo ik achte, noch Zijne wijsheid, noch Zijne liefde, en weet gij het of Hij niet in die liefde aan uwe gebeden, aan de inwerking van uwe hulp, dien zegen heeft verhecht; weet gij het, of niet onze negentiende eeuw voorbestemd is om door hare zonen en dcchtercn dien gruwel te doen ophouden in het midden der merschheid ? Zijt gij door Christus niet zóó vertrouwd met God, als met uwen Yader, dat gij tot Hem smeeken durft voor anderen als abraham deed, als Christus het heeft voorgeschreven? Of kunt gij niet bidden in zulken zin, hebt gij niet geleerd anders te bidden dan voor u zeiven en de uwen, en uwe dagelijksche behoeften, o! bidt dan cm den geest des gebeds; zeer zeker zal u dat zelve ten zegen wezen, al gewerd het den Chinezen nog niet terstond tot redding.......
Maar wij zijn afgedwaald van onze novelle, van het lijden der arme ling-chewang , die wel diep en deerlijk voelde wat het zeide, vijfmaal moeder te worden en toch kinderloos fe blijven; die wel den moed niet had Je teedere verhouding tusschen haar en haren gemaal te wagen aan de eischen eener barmhartigheid, die hij zelf bij goeden wil niet had durven oefenen; maar die in het eind zooveel lijden moede, eene list bedacht om zicli nieuw har-teleed te besparen, teen zij weêr de hoop op moedervreugde voelde herleven.
Zij smeekte haren gemaal naar zeker klooster te mogen
39
reizen, in het noord-westelijke gebergte van de provincie Pe-tsche-ti gelegen, waar eene heilige non woonde, die ■wonderdaden verrigtte. Zij zoude geloften doen en zich eene wijle toewijden aan de godsdienst van Fo, godsdienst waaraan de arme eigenlijk niet geloofde, zoomin als aan eenige andere. Ook bepaalde zij zich bij beloften aan de nonnen van het klooster, waar zij haren intrek nam, indien de zaak, die zij voor had, een goed einde nam. In China zoowel als te Parijs kan men voor geld alles gedaan krijgen. Mevrouwe ling-chewang , die met een zeer klein gevolg van bedienden naar het gebergte was gereisd, juist in drn tijd, dat haar gemaal haar niet verzeilen kon, daar zijne ambtsbetrekkingen hem aan de hoofdstad bonden, mevrouw ling-ciiewang iiad zich daarbij weten te omringen enkel van zeer trouwe personen, wier goede diensten daarenboven nog door veel gouds waren gekocht.
Hare gezondheid dwong haar, als zij baren gemaal lier boodschappen, tot na hare bevalling in die luchtstreek te blijven, een geneesheer liet zich vinden, die het als raad voorschreef; en koxghti-chewang had er vred; mede.
Zdo werd ling-chewang op nieuw moeder, en op nieuw van . . eene dochter, maar die dochter zou leven, had zij zich beloofd , ware het ook door bedrog. Zij deed haren echtjenoot de tijding brengen, dat hem ten laatsten een zoon was geboren, en zij bestemde hare dochter om te wordïn opgevoed in geheele onkunde van dat bedrog, en in vtrloochening barer sekse voor het leven. Of het leven, dat jij aldus redde, wel van grooten prijs moest zijn voor de geredde, overwoog de moeder niet bij dit besluit, dat
40
onherroepelijk zijn moest. Maar zeker, zij had zich een kind gewonnen, een kind, dat in meer dan de gewone beteekenis haar het leven dankte, en dat haar zou liefhebben, gelijk zij meende, met dezelfde teederheid, als zij zelve dat duur gekochte voorwerp harer teederheid lief had, om den prijs zelve, dien het haar kostte, want de bekommeringen, de voorzorgen, die zij moest nemen; de angsten der ontdekking; de leugens, die zij moest spreken; de vindingen, waartoe zij haar vernuft moest scherpen, om haar dierbaar geheim te beveiligen, waren geene geringe offers, waarmede zij het bezit van dit kind iederen dag op nieuw moest koopen en bewaren. ,
Wie kan zich indenken in haren toestand en vergeten de slapelooze nachten doorgewaakt in het bepeinzei.\' van dezen slingerenden weg, of de sluimering, waaruit haar de onrustige droomen wekten, die van ontdekking spraken. Wat er in haar omging, bij het wederzien van haren echtgenoot; welke angsten haar bevingen bij zijne vragen bij zijne liefkozingen van het kind, dat ook zijne vreugde en verrukking uitmaakte; hoe zij zich in de magt gevoelde van de eenige medepligtige van haar bedrog, die zij bij zich had moeten houden, al had zij ook alle andere bedienden, onder allerlei voorwendsels en met menigte van weldaden in het diepste van het gebergte achtergelsten. Hoe bovenal hare bekommeringen stegen bij het o{ groeijen van het kind, dat tot zijn zesde jaar onder vrouwelijke leiding mogt blijven, en dan van naam verwisselend als van opvoeders, aan mannelijk onderwijs en vorming noest worden toevertrouwd. Hoe meer de tijd naderde, dit de kleine muti haren melknaam zou verwisselen vooi den
41
boeken- of letternaam, als men in China zegt, hoe banger het der arme moeder werd. Maar een groote ramp, die haar anders van overstelpende smart had doen wegkrimpen, was haar nu als eene uitkomst. Haar echtgenoot, hoewel ligt ongesteld, had eene afscheidspartij moeten geven aan zeker heer van rang, die de residentie verliet en zijne ongesteldheid was daardoor tot eene kwaadaardige koorts overgeslagen, waaraan hij binnen weinige dagen bezweek.
Ling-chewang, nu voogdesse van haar kind, had zeker wel en wijs gedaan hare list te bekennen; geene wet was daar, om haar te dwingen eene zesjarige dochter te doen sterven, die zij wilde laten leven, maar de vader was in zoo zoeten waan gestorven van een\' zoon na te laten ; maar hij had zijn zoon gezegend ten aanzien van alle overige leden der familie; zij had haar bedrog dus laten wijden door een\' stervende. Schroom, onrust, besluiteloosheid, alles weêthield haar het terstond daarna te openbaren, en welhaast was het veel te laat geworden, cn de ongelukkige moeder kon niet meer zonder schande, ergernis en groot gevaar een einde maken aan eene verhouding , die zij zelve had daargesteld.
De kleine muti had nu den boekennaam van feu-hianghsi en een gouverneur; maar niet de omgeving van een kind van edele geboorte en fortuin. Slechts één bediende , door zijne moeder gekozen en in haar diepste vertrouwen dealende, altijd dezelfde van voorheen, bleef bij hem, en vergezelde hem als zijne schaduw, waar hij zich ook heen begaf. Tot vreugde en geruststelling der moeder verried niets in den jongen feu-hianghsi eene zwakkere sekse naar het ligchaam, noch naar den geest. Zij was sterk,
- ■
42
gezond, in ligchaarnsocfeningen vlug en bedreven; zij bezat schranderheid, vernuft, bezat kennis boven haren leeftijd en een geheugen van weêrgalooze omvalting. Daarbij was feu-hianghsi noch speelziek, noch onnadenkend als andere kinderen; ijverig, afgetrokken en stil, was hel alsof het geheimzinnige van haar lot en liet geheim van haar leven reeds nu op haar terug werkten, om haar tot ernst en nadenken te rijpen. Eene onrust om te weten en te onderzoeken ; eene onverzadelijke begeerte naar kennis; eene onweerstaanbare neiging tot studie; lust tot heerschen; een vurige zucht naar eer en roem, onderscheiden al zeer spoedig de jonge hlanghsi. Bij de openbare examens, bijzondere en alge-raeene, schitterde hij uit boven allen, en de moeder smaakte de onuitsprekelijke vreugde en voldoening te zien, dat het kind, dus door haar behouden, de trots van haar huis zoude worden, en de eere zoowel als de steun van hare grijsheid. Voormaals had zij bange droo-itien, nu werden het droomen van geluk, kleurrijke en schitterende beelden van hoop en de schoonste voorstellingen, die zij zich durfde veroorloven, en waarvoor zij van de toekomst verwezenlijking verwachtte.
Eindelijk was de eerste studeertijd voor feu-hianhhsi voorbij, en hij werd tot een graad bevorderd, die hem, hoe jong ook, reeds aanspraak gaf op aanzienlijke ambten. Bij hianghsi\'s levendige, onrustige natuur, bij hare over-helling tot heerschzucht, was naam maken en gezagvoeren het vaste en eenige denkbeeld van die jonge vurige ziel, zonder het zelf te weten van hare oorspronkelrke bestemming afgevoerd, en hij bereidde zich dus voor om de gunst des Keizers te winnen, en naar de hoogste ambten
48
te staan; hij wilde zich naar het hof begeven. Ling-cuewakGj hoe lang zij cok geaarzeld had met de mede-deeling van haar geheim, moest er nu toe besluiten. Om z ich te verzekeren van hianghsi\'s inwilliging om de rol die zij haar voor het leven had opgelegd te blijven doorspelen, had zij hare geheele opvoeding ingcrigt en geleid om aan hare denkbeelden die rigting te geven, die zij het meest noodig had: diepe minachting voor de vrouwen, diep besef van haren elletidigen toestand in het leven, het openbare als het huisselijke, en eene zoo geheele verkleining van hare waarde als verstandelijke en zedelijke wezens, dat feu-hianghsi nooit den lust noch den moed zoude hebben, zich eene barer te bekennen, en dus tot dien vernederende rang neêr te dalen, maar veeleer innig dankbaar zou zijn jegens eene moeder, die voor haar met het leven, ook de grootschheid des levens had gered. Maar het karakter van dit kind had zich niet ontwikkeld tot de zachte aandoeningen van dankbaarheid en teerheid; hare vorming was onnatuurlijk, onnatuurlijk ook haar karakter. In hare moeder zelve verachtte zij de vrouw, in haren trots op eigene kennis verachtte zij de weinige schreden, die deze op het gebied der kennis had kunnen zetten, en zelfs de schijn eener teregtwijzing of eene voorlichting uit dien mond verbitterde haren trots en prikkelde iiare overspannen ijdelheid tot den heftigsten toorn. Hianghsi was een schrander leerling, een uitstekend student, een schitterend en vernuftig geleerde, maar een ondankbaar en een on volgzaam kind geweest tot daartoe; de arme moeder had niet durven of niet willen klagen, maar te feller vreeze doortrilde haar gemoed bij de onrust.
44
hoe zij hare handeling zoude opnemen en of zij zich zou willen schikken naar hare inzigten voor liare toekomst; nog flikkerde daar veeltijds hoop op verandering in het gedrag van haar kind tegenover haar, als dat eenmaal weten zoude wat zij hare moeder dankte, en hoe deze zelve dat onderscheid, in toestand had daargesteld, waarop zij zoo trotsch was, en waaruit zij het recht nam haar beneden zich te stellen.
Eindelijk was de groote, bange dag der ontdekking daar : ijng-chewang had peü-hianghsi tot zich laten roepen in haar binnenvertrek, en had daar met haar het gewigtige onderhoud, dat over beider leven beslissen moest.
Jaren lang had de arme moeder gewerkt en gezorgd, om den indruk van dit ééne uur eene goede te doen zijn; jaren lang had zij geene gedachte gedacht, geen wensch gekweekt, geen ontwerp gemaakt, die niet betrekking hadden op het geluk van haar kind, na dit ge-wigtig tijdstip, en ziet daar ijlde hianghsi weg uit het binnenvertrek als een radelooze, de galerij door, als ware zij in een koortsigen droom een vreesselijk spooksel ontvlugt, en te vergeefs had de zachte schreijende stem der moeder haar willen terughouden. Er was opschudding en ergernis in het gehesle binnenhuis, er heerschte schrik en wanorde in iiet paviljoen, dat door den jongen heer des huizes werd bewoond. De ongelukkige hianghsi wilde niet meer leven, zij kon het niet, zij stond te hoog, of liever te veel onbeteugelde hooghartigheid leefde haar in de ziel om het bedrog voort te zetten, als eene waarheid, en een leven te doorworstelen, vol valschheid en zelfver-
ibb 11-l
45
loochening; maar ook; het werk harer moeder te vernietigen met eigen hand, uit vrijen wil neer te dalen tot die laagte van eenen toestand, waarvan zij de ellende met eiken vergrootende blik had leeren peilen ; al wist zij nu, dat zij geen grooter eischen aan het lot had te doen; dit was haar onmogelijk. De eerzucht naar mannelijke daden, naar mannelijk meesterschap, naar mannelijken roem, had hare gansche ziel. altijd vervuld; was de drijfveer geweest van geheel haar werken en leven, en nu zij die schoone uitzigten hopeloos moest verloren geven, of ze moest vasthouden door een levenslange omkeering van alle wetten , gewoonten en zeden van haar volk en vaderland, dat zij lief had als de beste Chinesche jongeling, welks vooroordeelen de haren waren door de bijzondere rigting harer opvoeding, nil kon zij dat leven niet meer dragen, zij voelde dat zij die moeder dank schuldig was , maar zij kon haar niet danken, niet achten , niet liefhebben, minder nog dan voorheen, zij kou haar niet begrijpen, zij kon haar slechts verooideelen, en zij kon de vreesselijke woorden niet terughouden, die het leven vloekte, dat zij haar gemaakt had, en die haar vloekten daarmede. Het was een allervreesselijkst tooneel van opstand en vertwijfeling ter eener zijde, van stomme verslagenheid en wilde smart ter andere. De dochter kon het der moeder niet vergeven, dat zij eene zwakheid had gehad, waartoe zij zelve zich niet in staat achtte. De moeder was in het harte getroffen, toen zij hoorde, dat hetgeen zij had gedaan voor haar kind, zoo weinig werd begrepen , die diepte van teederheid, dia haar moed en krachten e:i vernuft had gegeven, het ongewone te ondernemen en zulke vooroor-
Si
46
deelen (e trotseren. De woorden van trots en bitterheid door de dochter geworpen op die brandende wonde van het moederlijk harte, hadden er ten laatsten een\' feilen gloed van toorn ontstoken, die des te heftiger uitbarstte, naarmate daar sinds lange menigte van brandstoffen zich hadden opgetast, en omdat zij te lang reeds in stille lijdzaamheid haar leed had gedragen, altijd in hope op de vergelding van dat uur, dat haar zoo bittere teleurstelling bragt. Zij ook moest ten laatste die gansche teleurstelling lucht geven in verwenschingen over zich zelve, die zelfs tegen haren wil het ondankbaar kind bereikten, dat eindelijk van haar wegvlugtte met zelfverfoeijing in het harte, en toch zonder ander berouw, dan dat ze dit uur had moeten overleven. Het zou niet lang zijn, besloot zij. In hare vertrekken teruggekomen, scheen de dood haar de eenigste uitkomst, het eenige redmiddel, haar eenige toevlugt; maar als Chinesche en als vrouw was een bloedige dood haar tegen; zij liet zich dus dè,t vergif reiken , dat de trouwste dienaar zijnen meester niet durft weigeren, omdat het den vorm van een genot heeft, dat hij eischt, en omdat het gebruik, hoe gevreesd ook, niet reeds terstond het gevaarlijkste misbruik onderstelt. Om duidelijk te zijn : de jonge fkü-hianghsi deed zich opium geven, dat ontzenuwend, bedwelmingsmiddel, waarmede men zich kan indommelen, om de smarten te vergeten, die men te kleinmoedig is, te dragen. De oude dienaar dan, onderste\'.lende , dat zijne jonge meesteres, na eene pijnlijke woordenstrijd met hare moeder, behoefte had om zich door de genieting van het opium rooken te bedwelmen, had niet meer reden om zich te ontrusten over die begeerte, dan een trouwe
47
bediende bij ons er zou achten fe liebben, als zijn meester ecne enkele maal tegen een groot verdriet, vergetelheid ïocht in eenen bedwelmenden drank.
Zoo was hij het dus, die, wel droevig maar niet met besef van gevaar, dat pleegkind zijner trouwe het gif toevoerde, dat zij tot een gansch ander doel had bestemd. Zij wierp de giftdosis in hare thee, en dronk .... Zij hoopte in te slapen, om niet wéér te ontwaken. Zij ontwaakte toch; dan het was om ouder de vreesselijke doodsangsten en doodsstuipen den geest te geven, die toch niet sterven kon, maar die ontwaken moest, eerü reyt ontwaken, ais hij van de verdoovende omhulling des lichaams was afgescheiden, — ontwaken, waarvoor? voor de eeuwigheid; maar voor welke eeuwigheid?.... ijsselijke vraag bij menigen dood — bovenal bij een zuiken; ijsselijke vraag, die de wanhoop der rampzalige moeder wel tot het uiterste zal hebben gebragt. Zij had door list zich een kind willen behouden, dat dankbare offers zou plengen op haar graf, en zij was slechts geslaagd een misdadig kind , met duizend angsten en zorgen , een korte wijle door het leven te voeren , om het als zelfmoorderes te zien sterven.
Wij beschrijven dit moederlijk wee niet verder, gij kunt het u denken, gij kunt het u niet te vreesselijk denken; daar klonk geene stemme van de aarde, noch uit dun hemel, die ling-chewang een troostwoord toeriep; zij wist niet, zij kon niet weten, dat de Christus geleefd had voor haar en voor haar schuldig kind. De troost van Zijn kruis en van Zijne opstaudiug, kon haar dus niet bereiken. Was die dus niet voor haar , die zooveel geleden had, omdat zij zooveel had lief gehad ? Zeker neen;
christüs is voor allen; verzuimen wij, die hem kennen, slechts niets van wat wij doen kunnen, om zijne kennis te brengen onder ieders bereik. . . . het overige zij Hem vertrouwd.
De arme Chinesche moeder! herdenkt haar nog eens, om u voor te stellen dat zij hare wanhoop moest lucht geven en haar geweten verligten door alles, wat zij gedaan had en geleden aan de wereld te openbaren.
Zij had veel gedaan, dat volgens de vooroordeeleu van haar volk en hare regering hoogst strafwaardig was, maar de Keizer matigde zijne strengheid , uit aanzien van haar lijden en van hare bekentenis. Zij werd veroordeeld in het klooster, waar ze haar kind had zien geboren worden, haar leven voortaan te slijten. Het was eene veelbeteekenende straffe , maar zij leed die niet lang. Het huis, waar hare dochter zich den dood had gegeven , werd verbrand ; en op de ruïne mogt niet ineer worden herbouwd. De Heidensche volken, enkei gehecht aan hetgeen voor oogen is, oefenen veel malen zulke executies tegen het levenlooze; en zeker, het meet iets afschrikkends zijn, de leegheid van zulke verwoesting, uie aan zulke jammeren herinnert.
Alkmaar,
IS October 1850.
■fiMiÉMMM