I\'. X. SCHOl Pl\'E. S. I De He! geïllustreerd,
.Cl- ■
t.j»
■S
fi-
;
K
1 (Up
?j
ft:
getrokken uit de gewijde en owmvijde i/eschiedenis. \'
VRIJ N\'AAU DE FfiANSCHE UITGAAF DOOR
^.Ic Qr-fes r
, KAPELAAN TE (iKLEEN. \' :
amp; i). y-
é~i)
\'ü i- 5
M
é vl
I ?
(V
$ a
SieaiÉtorJseersïe vtTtalang\'.
SXELPKBSDBÜK VAN M. AHiERTS.\'
-■OO—; ■CMiJ
• -mc . uw •
y
n
■fe
amp; i1. \' i \'} é tgt; C.\'A
Ï
||
H ft-
K-
u;
-ij
quot; Ü-rt
M
rt rt ft
w
i
- o U
HET
DOGMA DER HUL.
X
i
jy
OF
fietrokken uit de gewijde en ongewijde geschiedenis.
VRIJ NAAR DE I liAXSCIIK UITOAAF DOOR
Altor-bo %
KAPELAAN TE GELEEN.
lt;we»iitori»«eerfle vertaling\'.
GULPEN, 1883.
SNELPERSDRUK VAN M. ALBERTS.
\'S-BOSCH,
BIJ W. VAN GULICK.
I
VISUM ET APPROBATUM.
J. M. SCHOLTIS, Par. et Dec. ad hoc delegatus.
Galopi® 25 Martii 1883.
Het dogma der hel is do vrceselijkste waarheid van ons H. geloof.
Er bestaat eene hel. Van dit bestaan zijn wij zoo vast overtuigd als van het bestaan van éénen God en van hot bestaan der zon. Niets is met duidelijker woorden geopenbaard dan het dogma der hel: en Jesus Christus zelf verkondigt het tot vijftienmaal toe in zijn H. Evangelie.
De rede, het verstand komt hierin de openbaring ter hulp; het bestaan dor hel strookt met het onveranderljjk begrip van rechtvaardigheid, gegrifd in \'s menschen hart.
Den menschen geopenbaard van den beginne, in overeenstemming met do natuurlijke kennis en voor het gezond verstand toegankelijk, werd deze vreeselijke waarheid ten allen tijde gekend en wordt zij nog gekend door alle volkeren, die de barbaarschheid in volslagen onwetendheid niet heeft doen wegzinken.
Het bestaan van de hel werd nooit geloochend noch door de ketters, noch door dc Joden, noch door de Mahomedanen. iiij de Heidenen zelven bestond het geloof aan liet bestaan der hol, niettegenstaande de dwalingen van het heidendom het klaar begrip ervan hadden verduisterd,
HET DOGMA DER HEL.
Het was voor de goddeloosheid der nieuwere tijden, ja van den huidigen dng. die tot waanzin zijn overgeslagen, weggelegd te overtreffen de goddeloosheid van alle vroegere eeuwen door de ontkenning van het bestaan der hel.
In onze dagen worden menschcn gevonden, die over de hel lachen, haar bestami in twijfel trekken of deze waarheid openlijk loochenen.
Zij lachen over de hel: maar men lacht niet over hetgeen alle volkeren gelooven ; men lacht niet over een voorwerp, dat liet eeuwig lot des menschen betreft; men lacht niet als er sprake is eene geheele eeuwigheid hellepijn te moeten verduren !
Zij trekken in twijfel of loochenen zelfs het dogma der hel: maar, op eene vraag handelende over oen hoofdpunt van het geloof mag men geen antwoord geven, zonder daartoe gerechtigd te zijn; men mag niet in twijfel trekken, noch minder loochenen eene geloofsleer, die zoo grondig bewezen is, zonder onwraakbare gronden aan te geven.
Zijn nu dio menschen. die het dogma der hel loochenen in zaken der geloofsleer bevoogde rechters? Zijn zij niet vreemd aan dat gedeelte der wt ienschappen, :t geen men «Theologie of Godgelo rdheidquot; noemt ? Zijn zij niet meestal onbekend met de grondbeginselen van den Godsdienst, welke men als kind in den Catechismus leert ?
6
HET DOGMA OER HEL.
Van waar komt hun toch de driestheid zich onledig te houden met eene godsdienstige vraag, waarvan zij niets verstaan ? Waarom toonen zij zooveel ijver in het bestrijden der groote waarheid van het bostaan der hel? Aoh! eigenbelang zet hen hiertoe aan : zij zeiven hebben er het m»este belang bij, dat er geene hel bestaat. Reeds gevoelen zjj, dat, als er eene hel bestaat, deze hun aandeel in eeuwigheid zijn zal, en derhalve wenschen die ongelukkigen van harte, dat er geene hel zij. Zij zeiven trachten zich te overtuigen van de werkelijkheid; pogingen, welke gewoonlijk het ongeloof ten gevolge hebben. Eigenlijk is dit ongeloof slechts een twijfel, een twijfel echter, welken de ongeloovigen uitspreken onder den vorra eener loochening.
Aldus zeggen zij, er bestaat geene hel.
En welke zijn toch de beweeggronden, waarop zij het huis hunner vermetele ontkenningen bouwen?
Alle hunne gronden en redeneeringen kan men samenvatten in de volgende woorden ;
1. «Ik geloof niet aan de hel.quot;
2. «Diegenen, die beweren dat er eene hel bestaat, weten er niets van; het toekomstig leven is een onoplosbaar raadsel, een onoverwinlijk — misschien.quot; —
3. «Niemand is van gene zijde des grafs tot ons gekomen, om ons bet bestaan van de hel te getuigen.quot;
7
HET DOGMA DER HEL,
Ziedaar alle de bewijzen, de geheele Godgeleerdheid vau de leeraren der goddeloosheid.
Stellen wij nu een klein onderzoek in :
1. II; r/eloof niet aan de hel: Gij gelooft niet aan de hel? En omdat gij aan haar niet gelooft, daarom zoude de hel niet bestaan ? Zal de hel daarom niet bestaan, omdat het u beter bevalt, er niet aan te gelooven? Wanneer een dief dwaas genoeg is te ontkennen, dat er een tuchthuis of ecno gevangenis bestaat, zal derhalve het tuchthuis ophouden te bestaan? en zal de dief, als hij iets misdoet, er niet moeten ingaan?
2. Gij zegt, dat het toekomstig leven een raadsel is en de hel een mimhien. Gij bedriegt u. Dit raadsel is geheel en al opgelost door do openbaring en laat niet de minste twijfeling — neen , driewerf neen, hier bestaat geen misschien; hier is volkomen zekerheid. De hel is een feit op het gebied des geloofs, gelijk het bestaan van het nienschdom op dat der natuur.
Maar veronderstellen wij een oogenbük, dat er onzekerheid ware; dat het bestaan der eeuwige straffen onaannemelijk zij en dat men zeggen konde: misschien bestaat er geene hel. In dit geval vraag ik aan ieder verstandig mensch; zou hij niet de grootste dwaas zijn, die om een dusdanig «misschienquot; zich zou blootstellen aan het gevaar der straffen van een eeuwig vuur?
3. Zij zeggen ; niemand is teruggekomen van gene zijde des grafs om ons over de hel te
HET DOGMA DER HEI..
spreken? — Indien liet waarheid ware, dat niemand van daar is teruggekomen, zoude de hel daarom des te minder bestaan ? Moeten de Ter-doemden ons de hel leeren kennen? Dat ware juist hetzelfde als kwamen de gevangenen ons zeggen, dat er tuchthuizen, gevangenissen bestaan. Om te weten dat er eene hol bestaat, is het onnoodig dit van de verdoemden te vernemen ; het woord Gods is ons voldoende. God zegt het ons en waarschuwt hot geheele men-achelijk geslacht voor de hel.
Gij echter, die beweert dat geen doode is teruggekomen, om ons over de hel te spreken, zijt gij hiervan overtuigd? Gjj zegt het, ja, gij houdt het vol; maar historische, ware en deugdelijke bewijzen spreken tegen u. Hier spreek ik niet van Jesus Christus, die is nedergedaald ter helle en verrezen van den dood. Er zijn andere menschen, die uit het rijk der dooden zijn teruggekomen, ja zelfs verworpelingen, die hunne eeuwige verwerping hebben bekend gemaakt. — In alle geval, welke ook de historische waarde van dit soort van feiten zijn moge, ik herhaal het, op deze vermoed ik niet eens het dogma van het bestaan der hel te gronden. Die waarheid is ons geopenbaard door het onfeilbaar woord van God. De feiten, welke wij in den loop van dit boekje aanhalen, dienen slechts om de jgeloofsleer der hel te bekrachtigen en in een klaarder daglicht te stellen,
9
1*
10
Zoo als we gezegd hebben berust het dogma der hel op het onfeilbaar woord van God: maar God in zijne Barmhartigheid om ons geloof te versterken veroorlooft van tijd tot tijd, dat do waarheid van het dogma aan het bestaan der hol op liandfasteljjke wijze worde bekend gemaakt. Deze foort van veropenbaringen is minder zeldzaam, dan men wel denkt: en wanneer deze bewaarheid worden door voldoende getuigenissen, dan zjjn het onwraakbare feiten, welke men moet aannemen even goed als elke andere daadzaak in de g( schiedenis.
Ziehier een dier feiten; in het proees der heiligverklaring van den 11 Franciscus de Hieronymo is het gerechtelijk bewezen en onder eede bevestigd door een groot getal ooggetuigen.
In het jaar 1707 preekte de H. Franciscus de Hieronymo als naar gewoonte in de wijken der stad Napels. Hij sprak over de hel en over de vreeselijke straften, welke den verstokten zondaar wachten. Een schaamtelooze dume van slechten levenswandel, die in de buurt woonde, gestoord door de predikatiën, welke haar geweten wak-kerschudden, beproefde dezen door hoon, spot, geschreeuw, misbaar en muziek te versloren. Op het oogenblik dat zij zich aan het raam Tertoonde, riep do Heilige haar toe; Wees op
EENtGE 0PENBAR1NGEV.
11
uwe hoede, mijne dochter, want ah /jij weerstand hiedt aan de r/ewide, zal God u binnen de acht dngeti straffen. De ongelukkige in plaats van deze woorden ter liarte te nemon, dreef hare spotternij al verder en verder. Na verloop van acht dagen vatte de heilige boetprediker weer post voor hetzelfde huis. Deze maal was het stil, do vensterluiken waren gesloten. Do toehoorders met do grootste ontsteltenis op hun gelaat meldden den Heilige dat Catharina, zoo heette deze slechte vrouw, plotseling weinige uren te voren overleden was. Is zij dood? antwoordde de Heilige; welnu, dat zij ons zerjeje, wat zij door haren spot niet de hel r/ewonnen heeft: komt, laten wij het haar vragen? Franciscus zeide deze woorden op een prophetisohen toon en men verwachtte een wonder. Gevolgd van eeiie groote schare volks beklom hij den trap van het huis der doode en zette weldra zijn voet in de sterfkamer. Na eene wijle te hebben gebeden nam Franciscus het doek van het gelaat der doode en vroeg haar met luider stemme : Catharina, zeg ons , waar zijt gij thans? Bij deze aanmaning richt de doode haar hoofd op, werpt wilde blikken in het rond, haar aangezicht kleurt, hare trekken nemen de uitdrukking der grootste vertwijfeling aan en met een akelig gegil roept zij uit; in de hel. ik ben in de hel! en op hetzelfde oogenblik zakt zij weer in elkander fen is wederom een Ijjk als te voren. Bij
EENIGE OPENBARINGEN,
deze frebeuvtonis was ik tegenwoordig, zegt een der getuigen, die desaangaando getuigenis hebben moeten afleggen voor het Apostolisch gerechtshof; nooit zal ik den indruk, welke deze gebeurtenis op mij en de aanwezenden gemaakt heeft, vergeten, noch dien welken ik ondervind iedoren keer als ik dat huis voorbijga en naaide vensters mijne blikken richt. Bij den aanblik van dat ongelukkig huis meen ik nog in mijne ooren te hooren weergalmen do woorden »in de hel, ik /.era\' in de hel!\'\' (I\'ater Bach. Leven van den H, Franciscus de Ilieronymo.)
Ratbod, koning der Friezen , van wien gesproken wordt in de kerkelijke geschiedenis in de Vlllsle eeuw had den H, Willibrordus gezegd, dat hij geene vrees hadde voor de hel en ei\' wilde zijn met de koningen, zijne voorouders er met de beroemdste personen. Ten slotte voegde hij er bij, later kan ik nog altijd het doopsi\'l ontvanyen. — lieer, antwoordde de Heilige, veracht niet de genade, welke u aangeboden wordt. God, die den zondaar vergiffenis aanbiedt, belooft u niet den volgenden dag. De koning gaf geen gehoor aan dezen wenk en stelde zijne bekeering uit. — Een jaar later als de heilige Willibrordus zicli wederom in Friesland bevoi d, zond de koning een officier tot hem mot de bede, dat hij toch aan het hof mochte komen ton einde aan hem Ratbod het doopsel toe te dienen.
•12
EENIGE OPENBARINGEN.
De Heilige gaf den afgezant ten antwoord «dat het te laat wasquot; : Uw meester, zeide hij, is dood sedert uwe afreis. Hij heeft het eeuwig vuur veracht; hij is erin gestort. Ik heb hem dezen nacht gezien in vurige ketenen geklonken, begraven in den afgrond der hel.
Luister: nog eene getuige van over het graf. Als de II. Franciseus Xaverius zich te Cangoxi-ma in Japan ophield, wrochtte hij , gelijk de geschiedenia verhaalt, vele wonderen, waaronder de opwekking eener dochter van hooge afkomst het voornaamste is. Deze persoon stierf in den bloei harer jaren en haar vader, die haar teeder beminde, had bijna zijn verstand verloren om het afsterven zijner lievelinge. Als Heiden vond hij geen troost, geene opbeuring in zijne droefenis en zijne vrienden, die kwamen om hem te troosten, vergrooften nog zijne smart en zijne droefheid. Twee nieuw bekeerden, die hem daags voor de begrafenis zijner dochter, welke hij dag en nacht beweende, bezochten, rieden hem aan zijne toevlucht to nemen tot den heiligen man, die zoo groote dingen deed, om met vol vertrouwen van dezen het leven zijner dochter af te smeeken. De Heiden, overtuigd door de nieuw bekeerden, dat aan een Europeesehen priester niets onmogelijk was, vojlt zijne ho:ip herleven tegen alle menschelijke verwachting iu, gelijk het gewoonljjk gaat met bedroefden, die gaarne
13
14 EENIGE OPENBARINGEN.
gelooven, waarin zjj troost vinden en gaat Pater Franciscus opzoeken. De vader werpt zich op de knieën en bezweert met tranen in de oogen den Heilige hem zijn eenig kind, dat do dood hem heeft ontrukt, weder te geven; daardoor, voegde hij er bij, schenkt gij mij zeiven het leven.
Xaverius. getroffen dooi- het geloof en de droefheid van den Heiden, trok zich terug met zijn metgezel Fernandez, om God te bidden. Eon weinig- tijds daarna teruggekeerd, zeide hij tot dan troosteloozen vader; »ya heen, uwe dochter leefi.quot;
De Heiden, die verwachtte dat de Heilige ziah te zijner woon zoude begeven en den naam van den God der Christenen over hot lichaam zijner dochter zoude aanroepen, hield deze woorden van Franciscus voor scherts en ging misr.oegd naar huis. Ter nauwernood echter had hij zich eenige schreden verwijderd, als hij ijlings een zijner knechten zag aankomen, die buiten zich zeiven van vreugde hem reeds van verre toeriep dat syne dochter leefde. — Weldra zag hij zelve zijne dochter, die in persoon hem te gemoet kwam. Xa de eerste omhelzingen verhaalde de dochter aan haren vader, dat, als zjj den geest had gegeven, twee afschuwelijke duivels zich van haar hadden meester gemaakt om haar in een vurigen afgrond te storten, maar dat op hetzelfde oogenblik twee mannen van een eerbiedwaardig en verheven uitzicht haar aan de handen dier twee beulen ontrukt en \'t leven
EENIGE OPENBAniNOEN,
teruggegeven hadden, zonder dat zij zeggen konde op wat manier dit geschied was.
De Japaines bi-greop welke die twee mannen waren, van welke zijne dochter sprak en voerde haar onverwijld tot den H. Francisc.us om hem voor den bewezen weldaad zijn dank te betuigen. Nauwelijks had het kind den Heilige met zjjn ordesbroeder gezien of zij riep uit: gt;u1at zijn mijne bevrijdrrs!quot; En van stonde at\' verlangden èn dochter èn vader den II. doop.
De dienaar Gods Bernard Colmago uit de Sociëteit van Jesus stierf in het jaar Kil l te Catania in roep van heiligheid. Men leest in zijne levensgeschiedenis, dat hij zich voorbereidde tot de groote reis naar de eeuwigheid door een leven vol van goede werken en door de gedurige geduchtenis aan den dood. zoo zeer geschikt om een braaf leven te leiden. Ten einde deze heilzame gedachten niet te vergeten , bewaarde hij in zijne cel een doodshoofd, geplaatst op een voetstuk, om het altijd onder de oogen te hebben. Eens kwam in hem de gedachte op. dat die schedel wellicht de woning koude geweest zijn van een geest, weerspannig aan God en\' die nu daarom het voorwerp was van Zijnen toorn. Hij smeekte derhalve den oppersten hechter hem aangaande dit punt in te lichten en den schedel te doen beven , indien de geest, die hem vroeger bezielde, ter helle was verwezen.
15
1G EENIGK OPENBARINGEN\'.
Nauwelijks had hij zijn gebed ten einde, en zie, liet doodshoofd bewoog zich naar alle richtingen, vreeselijk om te zion, een zor, neklaar bewjjs, dat het de schedel eens verdoemden was.
Deze heilige kloosterling, begunstigd met buitengewone gaven, kende het geheim der gewetens en de raadsbesluiten der goddelijke rechtvaardigheid. Op zekeren dag had God hem den eeuwigen ondergang van een jeugdigen zwierbol, die zijnen ouders tot het grootste verdriet verstrekte, geopenbaard. Deze ongelukkige jongeling, na zich aan allo mogelijke losbandigheid te hebben overgegeven, werd door een vijand gedood. Zijne moeder, bij de tijding van een zoo droevig uiteinde verkeerde in de grootste bekommernis, om het zieleheil van haren zoon en smeekte P. Bernard haar te zoggen in welken toestand de ziel van haren zoon zich bevond. In weerwil van de dringendste bede, antwoordde de Pater niet, want door zijn stilzwijgen gaf hij genoegzaam te kennen, dat hjj niets troostvols had te zeggen. Voor een zijner vrienden was hij meer open van harte. Toen deze hem vroeg, waarom hij niet het geringste antwoord aan die diepbedroefde moeder had gegeven, verklaarde hij dezen ronduit, omdat hij haar grooter droefheid had willen besparen; dat die jeugdige onkuische verloren was, want God had dezen aan liem onder bet gebed vertoond in eene afschuwelijke en vreeswekkende gestalte.
EENIGE OPENBARINGEN.
17
Up den 1 Augustus -1645 stierf in geur van heiligheid in het Collego van Evora in Portugal Antonius Pereyra, broeder uit do Sociëteit van Jesus. Zijne gosotiiedonis is wollioht eene dei-zeldzaamste, welke wij in do annalen dezer Sociëteit opgeteekend vinden. In het jaar 1599. vijf jaren na zijne intrede in de orde, werd hij op het eiland St. Michel, een der Azorische eilanden, door eeno doodeljjke ziekte aangetast. Weinige oogenblikken nadat hij de laatste heilige Sacramenten had ontvangen, scheen hij in bijzijn van alle zijne medebroeders, die bij zijn doodstrijd tegenwoordig waren, zijne ziel weder te geven en werd weldra kil en koud als een lijk. Eene lichte ter nauwernood merkbare hartklopping wederhield de spoedige begrafenis. Mi\'ii liet hem derhalve drie dagen op zijn doodsbed liggen. Reeds ontdekte men in zijn lichaam duidelijke sporen van ontbinding, als hij eensklaps op den vierden dag de oogeu opende, ademde en sprak. Uit gehoorzaamheid moest hij verder alles verhalen aan zijn Overste, P. Ludovious Piuheyro, wat in hem voorgevallen was sedert de laatste benauwdheid in zijn doodstrijd. Hier volgt oen beknopt verhaal met eigen hand ter neer geschreven. «Dadelijk, zoo sprak hij, zag ik van «mijn sterfbed mi,n vader den H. Ignatius met «eenige andere oi zer Paters uit den hemel komen «om de kranke kindera te bezoeken en die uit »te kiezen, welke hem waardig schenen door
EENIGE OPENBARINGEN.
18
»heni en zijne motgezellen den Heer te worden «opgeofferd. Als liij in mijne nabijheid kwam «dacht ik een oogmiblik. dat hij mjj wilde me-i d ene in en en mijn hart sprong op van vreugde; «weldra echter gnf hij mjj te kennen, wat ik in Dinij verbeteren moest om zoo groote gunst te «erlangen.quot; Desniettemin volgens eene geheimnis-volle verordening der Voorzienigheid scheidde de ziel van Br. Pereyra een oogenblik van haar lichaam; en als een troep afzichtelijke duivels op hem aanvielen werd hjj met angst en ontsteltenis vervuld. Maar op hetzelfde oogenblik daalden zjjn Engelbewaarder en de H. Antonius van Padua zijn landgenoot en patroon van den hemel neder, sloegen zijne vijanden op de vlucht en noodigden hem uit iets te zien en te smaken van de vreugden en de smarten dor eeuwigheid. «Zij geleidden mij. zoo luidden zijne woorden, «beurtelings naar een oord van geneugten en «vreugden, waar zij mjj eene overheerlijke kroon «toonden, welke ik echter nog niet verdiend had; «vervolgens brachten zij mij op den rand van ide bron des afgronds, waar ik de verdoemde «zielen in hef vuur zag vallen, zoo menigvuldig «en zoo dicht op elkander als graankorrels, die «voortdurend geworpen worden in een steeds «draaienden molen; die helsche afgrond geleek «op een kalkoven, waarin bij tijden de vlam als «het ware verstikt schijnt onder de groote hoeveel-i\'heid stoffen, welke men er in werpt, maar om
EENIGE OPENBARINGEN\'.
jzicli met meer, ja vreeselijker ki-acht te vor-«heffen, na zich met dezen te hebben gevoed.quot;
Van daar geleid voor den reclitorstoel van den oppersten Rechter werd Antonius Pereyra veroordeeld tot het vuur der reiniging; niets, zoo verzekert hij ons. niets op de aarde is in staat, om ons te doen begrijpen wat men daar lijdt, noch den toestand van bekommernis, waarin men gebracht wordt omdat men God naar Wien ons hart reikhalst, niet mag aanschouwen.
Nadat zijne ziel op Gods bevel zich wederom vereenigd had met hot lichaam, hebben noch do nieuwe smarten dor ziekte, waarin hem gedurende zes volle maanden order dagelijksch hernieuwd snjjdon en branden het door do ontbin • ding van den eersten dood ongeneesbaar geworden vleesch met stukken van zjjn lichaam viel, noch de strenge boetedoeningen, waaraan hij zich overgaf, in zooverre de gehoorzaamheid hem die toeliet, gedurende de zes en veertig jaren van zijn tweede leven, zijn dorst naar smart en schuldboeting kunnen lesschen; «Dit «alles, zeido hij, beteekent niets in vergelijking »van datgene wat de oneindige Rechtvaardigheid »en Barmhartigheid Gods mij niet slechts heeft «laten zien, maar ook doen lijden.quot; — Eindelijk als zegel der echtheid van zoovele wonderwerken ontdekte Br. Pereyra aan zijn Overste in het bijzonder de geheime plannen der goddelijke Voorzienigheid in betrekking op het toekomstig
20 VERSCHIJNINGEN VAN VERDOEMDEN.
herstel van het koninkrijk Portugal. alsdan nog meer dan eon halve eeuw in het verschiet. Als onoinstootbau- bewijs van alle deze wonderen, raag men zonder vrees er bijvoegen, de wonderbare heiligheid, waartoe Antonius Pereyra zich dagelijks meer en meer verhief.
111. Verscliijiiingen van verdoemden.
De 11. Antoninus, aartsbisschop van Florens, verhaalt in zijne werken eene vreeselijke gebeurtenis , welke in het midden der XV eeuw geheel het Noorden van Italië schrik en vrees aanjoeg. Een jongmensch van gorde familie, die het ongeluk had gehad in den jeugdigen ouderdom van 10 of 17 jaren vrijwillig eene doodzonde in het II. Sacrament der Biecht te verzwijgen en in dien staat te communiceeren . verschoof van weck tot week, van maand tot maand do zoo zware en moeielijke bekentenis zijner heiligschennissen. Gefolterd door de wroegingen van zijn geweten, zocht hij, in plaats van in eenvoudigheid en oprechtheid des harten het ongeluk, dat hij had gehad, bekend temaken, door de beoefening van groote boetewerken zich gerust te stellen; maar te vergeefs. Als dit niet baatte, trad hij in het klooster: daar ten minste, zoo daeht hij bjj zich zeiven, daar zal ik alles bekennen en mjjne afschuwelijke zonden afboe-ten. — Tot zijn ongeluk werd hij door de Over-
VERSCHIJNINGEN VAN VERDOEMDEN. Ül
sten, die zijnen goeden naam kenden als een heilig jongeling opgenomen: maar de schaamte overwon de edelmoedigheid van zijn hart. — Zijne goede voornemens bleef hjj uitstellen en verschuiven tot later; een, twee . drie jaren bleet\' hij in dezen beweenenswaardigen toestand: nooit had hij den moed zijn ongeluk bekend te maken. Eene ziekte scheen hem eindelijk hiertoe het middel te vergemakkelijken: deze maal, zoide hij, wil ik alles bekennen: voordat ik sterf, wil ik eene generale biecht spreken. Maar ook dezen keer in plaats van zijne zonden openhartig en duidelijk te verklaren, omwond en bemantelde hjj ze zoo, dat de biechtvader er weinig of niets van begreep: den volgenden dag hoopt hij erop terug te komen ; maar de ongelukkige verloor wegens do hevigheid der ziekte het verstand en stierf in zijn rampzaligen toestand.
Do kloostergemeente, onbekend met de vree-selijke werkelijkheid, was vol vereering voor den afgestorvene. Zijn lijk werd met zekere plechtigheid naar de kloosterkerk gebracht en aldaar iu liet koor voor het volk ton toon gesteld tot den volgenden dag waarop de begrafenis zou plaats hebben. Weinige oogenblikken voor hot bepaald uur, zag een broeder, die de klokken wilde luiden, plotseling den overledene voor zich staan, in ketenen geklonken als vuur zoo rood, terwijl zijne geheele gestalte wit gloeiend was van kleur.
22 VERSCIIIJXINGEN VAN VEHUOEJlDEN.
Verschrikt viel de arme broeder op de knieën, terwijl hij aanhoudend zijne oogen gevestigd hield op de vreeselijke verschijning. Alsdan zeide de verworpeling: Bid niet voor mij, ik hen in de /iel voor de c/ehcele eeuwigheid! Hierop verhaalde hij de treurige geschiedenis èn van zijne valsche schaamte èn van zijne heiligsohennisson : nu verdween hij, liet echter als teeken dei-waarheid van alles, wat de broeder gezien en gehoord had, in de kerk een verpestenden stank achter, welke zich weldra door het gohecle klooster verbreidde.
Zoodra de Oversten dit voorval vernamen, gaven zij bevel het lijk als der christelijke begrafenis onwaardig uit de kerk te verwijderen.
Mgr. Segur, die het verhaalde feit geboekt heeft, voegt nog het volgende er bij; in onze eeuw heb ik drie daadzaken vernomen, waarvan het eene al geloofwaardiger is dan het andere. Het eerste feit greep bijna plaats in mijne eigene familie.
\'t Was in Rusland te Moscou een weinig tijds voor den vreeselijken veldtocht van -1812. Mijn grootvader van moederszijde. Graaf Rostopchine, militaire - Gouverneur van Moscou, was zeer bevriend met den Generaal Graaf Orloff, beroemd door zijne dapperheid, maar even goddeloos als dapper.
Op zekeren dag na het avondeten hadden Graaf Orloff en een zijner vrienden, Generaal
VERSCHUNINGEN VAN YEltDOEHÓEN.
V. duchtig losgeslagen over den godsdienst en in het bijzonder zich over de hel lustig gemaakt: «medemin, zeide hij, indien er bij toeval iets aan den anderen kant van de gordijn ware?... Welaan, gaf de Generaal ten antwoord, wie van ons beiden het eerst heengaat, zal den andere er van verwittigen ; blijft het zoo afgesproken?quot;____ tHeerlijke gedachtequot; hernam Graat\'
Orloff, en beide gaven elkander het eerewoord, om de gedane belofte na te komen.
Eenige weken later barstte een van die groote oorlogen uit, waarvan toen ter tijde Napoleon alleen het geheim bezat, te doen ontstaan. Het Russisch leger trok ten velde en aan Generaal V. werd gelast onmiddellijk te vertrekken, om een belangrijk commando op zich te nemen.
Hij had Moscou twee of drie weken verlaten, als in den vroegen morgen van zekeren dag, terwijl mijn grootvader bezig was zich te klee-den, de deur schielijk geopend werd. Het was Graaf Orloff, die daar binnentrad, in zijn slaaprok en op zijne pantoffels, de haren ten berge, met verwilderden blik en bleek als de dood. Wat? Orloff, gij? op dit uur? in uwe morgen-kleeding? wat hebt ge? wal h er toch voorgevallen ? — Mijn beste, antwoordde Graaf Orloff, ik geloof dat ik gek word. Ik heb zooeven den Generaal V. gezien. — Is Generaal V. dan reeds teruggekomen? — Wel neen, hervatte Orloff, terwjjl hij zich op een canapé wierp en
\'24 VERSCHIJNINGEN VAN VERDOEMDËK.
zijn hoofd tusschon beide handen vatte, nem, hij is niet teruggekomen en juist dit jaagt mij angst aan.
Mijn grootvader begreep er niets van. Hij trachtte den graaf tot bedaring te brengen. Verhaal mij toch, zeide hij hem, wal u overkomen is, en wat dit alles zeggen wil. Hierop gaf Graaf Orloft\' zich alle moeite om zijne ontroering te beheerschen en verhaalde mij het volgende :
«Mijn beste Rostopchine, voor eenigen tijd «hebben V. en ik onderling gezworen . dat wie «van ons beiden het eerst stierve don andere «kennis zoude geven of er nog iets anders zjj »aan den anderen kant van het gordijn; welnu, «dezen morgen voor ongeveer en halfuur lag ik «rusiig en kalm te bed, wakker sedert eenigen «tijd en denkende in het minst aan mijn vriend, «als eensklaps do twee gordjjnen van mijn bed «met woest geweld opengescheurd werden en op »een afstand van twee schreden staat de Gene-sraal V. voor mij bleek, de rechterhand op de oborst, terwijl hij mij toeroept; Graaf, er helstaat een hel, ik hen er!____ hierop verdween
«hij. Zonder te dralen heb ik mij tot u begeven. ■■Ik verlies mijn verstand I Welke vreemsoortige »zaak! Ik weet niet wat ervan denken 1quot;
Mijn grootvader stelde hom gerust, zoogoed hij kon ; \'t was geen gemakkelijke taak. Hij sprak hem van zinsverbijstering, van nachtmerrie, van hersenschimmen , wellicht had hij geslapen...,
i
VERSCIIIjNIXÜt.N\' VAN VEIiDOEMhEN. 2o
Er bestaan wel ie waar vele buitengewone en onverklaarbare zaken en andere algemeene soorten van spreekwijzen, waarmede do vrijgeesten zich zoeken te troosten. Hierop deed de Gouverneur de paarden aanspannen en Graaf Orloff naar zijne woning brengen.
lien of twaalt dagen na dit zeldzaam voor-val, bracht een bode van het leger aan mijn grootvader onder ander nieuws ook dat van den dood des Genn-aals V. In den morgen van denzelfden dag, waarop Graaf Orloff den Generaal V. gezien en gehoord had en op hetzelfde uur, waarop deze hem te Moscou verschenen was, werd de ongelukkiga Generaal op verkenning der vijandelijke versterking door een kogel in de borst getroffen en viel dood ter aarde.
Er bestaat eene hel, en ik ben er! zoo luiden de woorden van iemand, die uit het rijk der dooden is teruggekomen.
Mgr. de Segur verhaalt eene tweede daadzaak, ; welke hjj als waarheid aanneemt. Hjj had deze j uit den mond van een zeer achtbaren priester, | Overste van eene grooto communiteit. Deze priester had de bijzonderheden van een bloed-verwant der dame, aan wie dit feit was overkomen. Op kerstdag 1859 was de betreffende I pe\'fsoon nog in leven en telde ongeveer 40 jaren.
In den winter van het jaar 1847 en 1848 woonde zij te Londen, Zij was weduwe, 29 jaar i D. D. H, 2
26 verschijningen van vehdoemükn,
oud, rijk en zeer wereldsohgezind. Onder de Heeron , die haar liet hof maakten, viel een jeugdige Lord vooral in het oog, wiens veelvuldige bezoeken opspraak maakten en wiens gedrag alles behalve stichtend was.
üp zekeren avond of beter gezegd in zekeren nacht, want middernacht was reeds voorbij, las zij in haar bed, ik weet niet welk roman, in afwachting van den slaap. Daar sloeg 6en uur op hare tafelklok. Op het punt om in te slapen, bemerkt zij tot haar grootste verbazing een vreemd schemerlicht, bleek van kleur, dat scheen uit te gaan van de deur der kamer, iich al verder en verder verbreidde en allengskens sterker werd. Ten hoogste verbaasd en niet wetende wat dit beteekende, begon zij te beren en ie sidderen aan al hare leden, als zij langzaam de kamerdeur zag opengaan en binnentreden in hare kamer den jeugdigen Lord, den medeplichtige harer uitspattingen. Alvorens zij den tijd had hem een enkel woord te zoggen, was hij reeds bij haar aan het bed, greep haar linkerarm bij het handgewricht en zeide haar met schelle stem in het Engelsch; er leataat eene hel! De smart, welke zij aan haren arm gevoelde, was zoo groot, dat zij het bewustzijn verloor.
Toen zij na verloop\' van eene halve uur Wederom bekwam, belde zjj haar kamerjuli\'er. Deze bij het intreden in hare kamer ontwaarde eene
VERSCHIJNINGEN VAM VERDOEMDEN. 27
sterke brandlucht. Als zij nader op hare mees-teresse, die bijna niet spreken konde, toetrad, zag zij aan het gewricht der hand eene brandwonde zoo diep, dat men het been bijna zien kon, wijl het vleesch verschroeid was: deze wonde had de lengte en de breedte van eene manshand. Daarna bemerkte zij dat van af de kamerdeur tot aan het bed en van af het bed tot aan dezelfde deur zich op het tapijt voetstappen van een man afteekenden, die er in uitgebrand waren. Op last harer meesteres opende zij de deur, vond daar echter niet het minste voetspoor op het tapijt.
Den volgenden dag \'s morgens vernam de dame met do grootste ontsteltenis, dat in denzelfden nacht om éen uur haren Lord smoordronken was gevonden onder do tafel, en dat de bedienden hem naar zijne kamer gebracht hadden, alwaar hij in hunne armen was gestorven.
\'t Is mij onbekend, voegde de Overste er bij, of deze vreeselijke les de ongelukkige dame tot inkeer heeft gebracht: dit weet ik echter, dat zij nog leeft en dat zij om voor het oog der wereld te verbergen het likte eken harer onzalige brandwonde aan het handgewricht van den linkerarm in vorm van een armband draagt, een breeden gouden band, welken zij nooit aflegt noch bij dag noch bij nacht. — Ik herhaal het, deze bijzonderheden heb ik van een harer naaste bloedverwanten, een oprechten christen, dien
28 VBttSCljlUNINGEN VAN VEliDOEMDES.
ik onTOOi\'waardelijk geloof schenk. In de familie zelve wordt nooit over dat voorval gesproken, en ik deel liet u mede zonder een naam te noemen.
In weerwil van den dichten sluier, waarmede deze verschijning is en moest bedekt worden, schijnt het mij, zegt Mgr. de Segur, dat het onmogelijk is de vreeeelijko waarheid ervan in twijfel te trekken.
Ziellier een derde feit door denzelfden schrijver te boek gesteld. In het Jaar 1873, zoo schrijft hij, eenige dagen voor Maria Hemelvaart had nogmaals plaats eene van die yerschijningen uit het rijk der dooden, welke handtastelijk bewijst de waarheid van het geloofspunt aan het bestaan der hel.
Dit gebeurde te Rome. Ken slecht huis, dat men geopend had sedert den inval der Piëmcn-teezen, lag in de buurt van een bureau van Politie. Een der slechte meisjes, dat daar inwoonde, had har®.hand verwond en moest naar het hospitaal worden gebracht. Hetzij haar bloed, bedorven door haar slecht gedrag, oorzaak was dat de wond was verergerd, hetzij eene andere onverwachte ziekte er bij was gekomen, gedurende den nacht stierf het meisje plotseling. In hetzelfde oogenblik vernam men van eene harer metgezellinnen in de zonden, die zeker niet wist, wat in het hospitaal was voorgevallen, de vree-
VERSCHIJNINGEN VAN VERDOEMDEN. 29
selijkste kreten van -wanhoop in dier wijze, dat de buren nit hunnen slaap werden gewekt, de ongelukkige bewoners van het huis met angst en ontzetting werden vervuld en ten slotte de Politie moest worden ontboden. Do persoon, die in het hospitaal kwam te overlijden, was haar verschenen te midden van vlammen en had haar gezegd: ik hen verdoemd! en indien rjij het niet wilt worden, geljh ik het ben, verlaat dan die ■plaats van schande en hekeer u tot God.
Wat men ook deed om de wanhoop van het meisje meester te worden, niets kon baten, niets kon helpen. Bij het krieken van den dag ging zij heen, liet het huis in de grootste verslagenheid , welke nog toenam, als men het afsterven harer gezellin van het hospitaal vernam.
Middelerwijl werd de meesteresse des huizes, eene heethoofdige aa; hangster van Garibaldi en als zoodanig bekend door hare broeders en vrienden, gevaarlijk ziek. Aldra verlangde zij een priester om van hem de 1III. Sacramenten te ontvangen. De kerkelijke overheid machtigde ten dieneindo een waardigenprelaat, MgrSirolli, pastoor der kerk des allerheiligsten Verlossers in Laura. Voorzien van do noodige volmachten, begaf dc prelaat zich naar de zieke en eischte op de eerste plaats van haar, dat zij in de tegenwoordigheid van meerdere getuigen hare lasteringen tegen den Paus openlijk zoude herroepen en aan het schandelijk beroep , dat zij dreef,
30 DE I OOCHENING DER HEL
zoude vaarwel zeggen. De ongelukkige deed dit zonder te aarzelen, stemde toe, dat haar huis werd gezuiverd, daarna biechtte zjj zich en ontving de H. Teerspijs met do grootste gevoelens van berouw en deemoed
Als zjj gevoelde dat haar laatste einde naderde, smeekte zij onder een vloed van tranen den goeden pastoor haar toch niet te verlaten, daar zij voortdurend vol angst cn ontsteltenis was ■wegens de verschijning van het verdoemde meisje. Mgr. Sirolli mocht echter geen gevolg geven aan haren wensch, omdat het niet paste, dat hij den nacht doorbracht op soortgelijke plaats. Hij ontbood derhalve bij de Politie twee agenten; deze kwamen, sloten het huis af en bleven bij de stervende, tot dat zij den geest gegeven had.
Geheel Rome was weldra bekend met de bijzonderheden dezer treurige gebeurtenis. Gelijk altijd spotten de goddeloozen en vrijgeesten er mede en wachtten zich wel om verdere inlicli-tingen in te winnen ; de goeden echter nemen deze les ter harte om beter te worden en met meer getrouwheid hunne plichten te vervullen.
IV. De looclicniiig der hel is eeue dwaze grootspraak.
Er bestaan ongelukkigen, laten we liever zeggen, dwazen, die in de waanwijsheid hunner
IS EENE DWAZE UHOÜTSl\'RAAK. 31
goddeloosheid zeggen durven, dat zij met de hel lachen. Dit zeggen zij, doch alleen met de lippen: hun geweten verklaart er zich tegen en bestempelt hen met den naam van — leugenaars. — Collot d\'Horbois, befaamd om zijne goddeloosheid, alsook door zijne bloeddorstige wreedheid, was de voornaamste bewerker van het bloedbad te Lyon in \'t jaar 1793: zestienhonderd mensohen werden op zijn bevel vermoord. Zes jaren later in 1799 werd hij naar Cayenne verbannen en gaf daar lucht aan zijue duivelsche woede door de heiligste zaken te lasteren. De kleinste oefening van godsdienst, het geringste teeken van christelijke vroomheid waren voor hem een voorwerp van spotternij. Als hij op zekeren dag een soldaat zag, die het kruisteeken maakte, riep hij dezen toe: Domoor, gij gidooft nog aan bijyelooi ? Weet gij niet, dat God, de H. Maagd Maria, het paradijs, de hel uitvindingen van het vervloekt geslacht der priesters zijn? — Een weinig tijds daarna werd hij ziek en leed de vreeselijkste pijnen. In een aanval van koorts ledigde hij in een teug eene geheele flesch brandewijn. Zijn kwaal verergerde van dag tot dag: hij gevoelde, dat een inwendig vuur zijne ingewanden verslond. Hij schreeuwde ontzettend en riep God, de allerheiligste Maagd, een priester om hulpe aan. Maar hoe! zeide hem de soldaat, gij verlangt een priester? Gij hebt dus vrees voor de hel ? Gij vloektet de priesters
DE LOOCHENING DER HEL
en spoltet met de hel? Helaas! gaf hij ten antwoord, mijn mond leloog mijn hart! Weldra stierf hij onder het uitbraken van een stroom bloed en schuim.
De volgende geschiedenis had plaats in het jaar \'1837. Een jeugdig onder-Luitenant te Parijs kwam in de kerk der Hemelvaart van Maria in de nabijheid der Tuileriën en ontwaarde een priester, geknield bij een biechtstoel. Daar de godsdienst steeds het onderwerp was zijner boerterijen, wilde hij biechten alleen om zich te vermaken en trad in den biechtstoel. — Eerwaarde Heer, zeide hij, zoudet gjj mij wel de biecht willen afnemen? Gaarne, mijn zoon, zeer gaarne, zeide de priester, biecht oprecht. — Eerst moot ik u echter zeggen, dat ik een eigenaardig slag van zondaar ben. — Dat doet niets; het heilig Sacrament der biecht is voor alle zondaars ingesteld.— Maar ik hecht niet veel geloof aan godsdienstige zaken. — Gij hebt meer geloof, dan gij zelve vermoedt. — Wat? ge-looven ? ik.\' Met alles scheer ik den gek. — De biechtvader zag klaar met wien hij te doen had en dat men hem foppen wilde. — Lachend antwoordde hij: Gij scheert don gek met alles, dan wilt ge ook mij voor den gek houden? —-De vermeende biechteling lacht insgelijks. — Luister, hernam de biechtvader, wat ge nier komt doen, is u niet ernst. Wij willen de biecht
32
IS E£NE DWAZK GROOTSIRAAK. 33
bij zijde laten en als gij het goedvindt een oogenblikje ons onderhouden. Ik houd veel, zeer voel van de soldaten en gij vooral, gij schijnt me een goede beste jongen te zijn. Zeg mc toeh, welken rang bekleedt gij bij het leger? — Ik ben onder-luitenant. — Blijft ge dit lang ? — Twee, drie of ■wellicht vier jaren. — En dan?
— üan word ik Luitenant. — Eu dan— Dan hoop ik Kapitein te worden. — En dan ? — Luitenant-kolonel. — Hoe oud zult ge dan zijn ? — Veertig tot vijfenveertig jaren. — En wat dan. —
— Dan word ik Brigade-generaal. — En dan ? — Indien ik nog promotie krijg, word ik Divisie-generaal. — En dan? — Daarna bestaat slechts meer de staf van Maarschalk; zoo ver echter gaan mijne pretenties niet. — Goed. Denkt gij niet intusschentijd u te huwen? — Ja gewis, als ik officier van hoogeren rang bon. — Welnu, gesteld dat gij gehuwd zijt, officier van hoogeren rang, Generaal, wellicht Maarschalk vau Frankrijk, wien is het bekend? Maar wat dan
— Dan? Voorwaar, ik weet niet wat daarna nog gedaan kan worden.
Zie, hoe zonderbaar, zeide de priester op een toon, die allengskens meer in ernst toenam. Gij weet juist, hoe alles zich tot daartoe toedraagt, maar gij weet niet, wat daarna gebeuren zal. Welaan! ik weet het en zal het u zeggen: daarna zult gij sterven, geoordeeld worden; cu indien gij blijft voortleven, gelijk gij nu doet,
2quot;
zult gij verloren gaan en eeuwig moeten branden in de hel. Ziedaar, wat daarna zijn en gebeuren zal.
Als de onder-Luitenant, wien dit einde minder aangenaam was, de houding aannam, als wilde hij wegsluipen : een oogenblik , mjjnheer , met uw verlof, zeidc de priester. Gij houdt aan uwe eer, ik echter ook. Gij moet bekennen, dat gij mij beleedigd hebt en gjj mij derhalve vergoeding schuldig zijt. Deze zal licht zijn : gedurende acht dogen, alvorens u ter ruste te begeven, moet gij zeggen ; eens zal ik sterven, maar ik lach er mee. Na den dood word ik onmiddellijk geoordeeld, doch ik lach er om. Na het oordeel zal ik verdoemd gaan, maar ik lach er over. Ik zal eeuwig in de hel branden, maar ik lach er mee! Ziedaar alles. Gjj echter, gij geeft me uw woord van eer, hieraan niet te ontbreken, niet waar ? —
Op het uiterste verlegen, wenschte de Luitenant om welken prijs ook zich uit deze hachelijke positie te redden en versprak alles! \'s Avonds moest hij zijn gegeven woord ten uitvoer leggen
en zeide : ik zal sterven, ik word geoordeeld____
hij had don moed niet om cr bij te voegen: ik
lach er om____ Geene acht dagen waren verloo-
pen, en ziet, de jonge onder-Luitenant begaf zich wederom naar de kerk der Hemelvaart, niet om te jokken en te schertsen, maar om eene oprechte en_ berouwvolle biecht te spreken. Hy
ISE ENE DWAZE GROOTSPRAAK. 35
verliet don biechtstoel met tranen in de oogen en met vreugde en vrede in het hart.
Eene jonge persoon, dio ten gevolge harer losbandigheid ongeloovig was geworden , hadi altijd den mond vol bijtende spotternij over den Godsdienst en wist de verhevenste waarheden in het belachelijke te trekken. Julie, zoo zoide men haar op zekeren dag, dat neemt een slecht einde. God zal uwe lasterinrjen vwede worden en hij zal u straffen. Bah, antwoordde zij onbeschaamd, daarover bekommer ik mij bedroefd weinig: wie is uit de andere wereld teruggekomen om ons te zeggen, hoe het daar gnat 9 Geene acht dagen later werd zij - op hare kamer gevonden, zonder een teeken van leven te geven en reeds koud als de dood. Daar men niet den minsten twijfel koesterde over haren dood, leide men haar lichaam in eene lijkkist en begroef het. Den volgenden dag maakte de doodgraver een nieuw graf naast dat der ongelukkige Julie. Eensklaps vernam de doodgraver een gedruisch, als klopte Iemand tegen de wanden der naastbij-gelegene zerk. Terstond legt hjj zijn oor tegen den grond, luistert met aandacht, en hoort inderdaad eene versmoorde stem, die roept: help me! help mo! De overheid wordt ontboden, het graf opgedolven, de kist ten voorschijn gehaald en van haar deksel ontdaan. Men verwijdert het doodlaken: geen twijfel meer, Julie is levend
36 DE LOOCHENING DEH HEL enz.
begraven geworden. Heur haar, haar lijkkleed waren in de grootste verwarring en haar aangezicht met bloed bevlekt. Terwijl men hare kleederen los maakte en eene hand ep hare borst legde om zich te vergewissen , dat liet hart nog sloog, zuchtte zij als iemand, die behoefte had aan versche lucht: vervolgens opende zij de oogen, trachtte zich op te richten en zeide; Mijn God, ik dank u! Nadat zij weder bij hare zinnen was en zich met een weinig voedsel hersteld had, voegde zij er bij: Als ik in het graf tol beioust-zijn kwam, en ik met ontsteltenis erkende, dat ik werkelijk begraven was, schreeuwde ik om hulp, gaf mij moeite om mijne kist aan stukken te doen springen en sloeg met mijn hoofd tegen de planken: doch alles te vergeefs. De dood niet alle zijne vreeselijkheid grijnsde mij aan. De dood des lichaams baarde mij minder vrees dan de dood der ziel, want ik tvist, dat ik verloren
ging____ Mijn God, te veel heb ik verdiendI
alsdan bad ik, riep om ladp en wederom verloor ik het bewustzijn, totdat ik op de aarde ontwaakte. O goedheid van mijn God! zoo sprak zij onder een vloed van tranen, ik had de waarheden vau het geloof veracht; Gij hebt mij gestraft, maar gestraft in Uwe barmhartigheid: ik ben bekeerd en eene boetedoenster.
Alwie het bestaan der hel ontkennen, zullen weldra gedwongen worden de werkelijkheid van deze te moeten aannemen; maar helaas !
ONTWAKEN VAN DEN GODDELOOZK IN DE HEL. 37
dan is het veel te laat. Pater Nieremberg spreekt in zijn werk KOnderscheid tusschen den tjjd en de eeuwigheidquot; over een ongelukkigen zondaar, die ten gevolge van zijn losbandig loven het geloof had verloren. Zijne deugdzame vrouw vermaande hem, dat hij zich tot God zoude be-keeren en herinnerde hem derhalve aan de hel; maar hij antwoordde haar hardnekkig: er bestaat geen hel! Op zekeren dag vond zijne vrouw hem dood; en vreemd, in zijne hand hield hij een geheimenisvol papier, waarop met groote onduidelijke letters deze vreeselijke bekentenis geschreven stond: Nu weet ik, dat er ecne hel is!
V. Het ontwaken van den goddelooze in de liel.
De ongelukkige zondaars, die in de begoochelingen der wereld èn slapen en leven, alsof er geene hel zij, zullen plotseling uit hunne begoocheling worden wakkergeschud bij de vreeselijke ontknooping aller dingen. Uit het midden der vermaken zullen zij vallen in den afgrond van alle mogelijke kwellingen.
Het ongeluk overkomen aan het Café Kivoto geeft ons een klein denkbeeld van liet overgroot ongeluk, dat den zondaar vroeg of laat treffen zal. —
\'t Kivoto was oen café-theater te Smyrna, op palen over de zee heengebouwd. De zeer dikke
38 ONTWAKEN VAN DEN GODDFLOOZE
palen, -welke het huis steunden boven de golven, verrot door het water en verteerd door den tijd, hadden hare sterkfe en hechtheid verloren. Op den 11 Februari 187r! \'s avonds ten 10 ure waren er 200 personen vergaderd om een lustspel te aanhooren. Men vermaakte zieli naar hartelust, men schertste en lachte, als men eensklaps een vreeselijken kraak hoorde. Op hetzelfde oogenblik schudt het geheele gebouw en stort als een kaartenhuis te zamen ; het huis met het theater en de toeschouwers verzinken in de zee en worden verzwolgen door hare golven. — Welke vreeselijke verrassing voor cle liefhebbers van wereldsche vermaken! Eene droeviger en treuriger verrassing wacht den zondaar ; de dag komt, is wellicht naderbij dan hjj zelf\' het denkt, waarop hij uit het, midden zijner zondige lusten plotseling gestort zal worden in eene zee van vuur en zwavel.
In den nacht van don 31 Maart op den 1 April 1873 verging op zee het groote en prachtige zeeschip, genaamd Atlantic, op de kusten van Canada bij Halifax. Het getal reizigers en manschappen beliep 950, waarvan 700 bij de schipbreuk omkwamen. De meeston lagen in een diepen slaap verzonken, als het schip op rotsen stiet en bijna onmiddellijk in de diepte wegzonk. Door de zee midden in hun slaap verzwolgen , ontwaakten ze in de wateren ea waren
IN DE HEL.
verstikt, alvorens zij zicli rekenschap konden geven vau de verschrikkelijke gebeurtenis, welke hen had getroffen. — Vreeselijk ontwaken! Veel vreeselijker echter zal het ontwaken zijn van den goddelooze, wanneer hij eensklaps zich ziet nedergedompeld in den afgrond der hel.
Do instorting der Tay-brug had plaats op den 28 December 1879. Het spoor van Londen naar Edimburg gaat bij Dundee over de rivier de Tay over een ijzeren brug van een half uur lengte. Een vreeselijke storm, die de golven had opgezweept, waardoor de brug gedurende eeu geheelen dag was gebeukt geworden, eindigde met eenige bogen weg te slaan, niettegenstaande de dwarsbalken en pijlers van ijzer waren. Deze weggeslagen bogen lieten in de brug eene opening achter, \'t geen men in de duisternis niet konde opmerken. Daar komt om l\'\\i uur de expres-trein van Edimburg, bezet mer een honderdtal reizigers; hij nadert, hij rijdt over de roodlottige brug, bereikt do opening en stort van boven af in de rivier. Men hoorde geen enkelen kreet, men vernam geen enkelen zucht; in een oogslag bevonden de ongelukkigen zich op den bodem der zee. — Welke verrassing! welke plotselinge ommekeer! Maar wat zal het zijn, met welken naam zullen wij het bestempelen, als dejzondaar in een oogslag ziet, dat hij zich in de hel bevindt,?
39
40
Luister onder welke bewoordingen de Zoon Gods ons over de hel spreekt:
«Wee der wereld wegens de ergernissen! Het »is wel noodig dat de ergernissen komen; maar «toch wee dien menscli, door wien de ergernis «komt!
«Indien nu uwe hand, of uw voet u ergerti «houw ze af en werp ze van u: het is beter, «verminkt of kreupel tot het leven in te gaan, «dan twee handen of twee voeten te hebben, en «in het eeuwige vuur geworpen te worden.
«En indien uw oog u ergert, ruk het uit, en »wtrp het van u: het is beter, met één oog tot «het leven in te gaan, dan twee oogen te hebben, »en in hot helschu vuur geworpen te worden.quot;
(Matth. 18. 7. Cf. 5. 29.)
» * *
«Wilt hen niet vreezen, die het lichaam doo-«den, doch de ziel niet dooden kunnen ; maar «veeleer vreest Hein, die beide ziel en lichaam
kan verderven in de hel.quot; (Matth. 10. 28.)
*
* *
«De rijke stierf ook, en werd in de hel be-«graven. En zijne oogen opheffende, als hij in «de pijnen was, zag hij Abraham van verre en «Lazarus in zijnen schoot.
WERKELIJKHEID DER HEL.
En hij riep, en zeide; Vadei\' Abraham! ont-»ferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij den »top zijns vingers in het water steke, om mijne «tong te verkoelen , want ik word in deze
iivlamme gefolterd.quot; (Luo. 16. 22—24.)
*
* *
«Alsdan zal hij ook tot degenen zeggen, die «aan zijne linkerhand zullen zijn : Gaat van mij, «gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk «den duivel en zijnen engelen bereid is.quot; (Matth. 25. 41.)
*
* *
«Velen zullen komen van het Oosten tot het »Westen, en aanzitten in het rijk der hemelen:
«Maar de kinderen des rijks zullen in de «uiterste duisternissen geworpen worden; daar »zal geween zijn en knarsing der tanden.quot;
(Matth. 8. 11—12.)
♦
* *
»De Koning trad nu binnen, om de gasten te «zien, en zag daar eenen mensch, die geen «bruiloftskleed aanhad.
»En hij sprak tot hem: Vriend ! hoe zijt gij «hier binnengekomen zonder bruiloftskleed aan «te hebben. Maar de man verstomde.
«Toen zeide de koning tot de dienaars : Bindt «hem handen en voeten, en werpt hem in de «uiterste duisternis : aldaar zal zjjn geween en «knarsing der tanden.quot; (Matth. 22. 11—13.)
41
WERKELIJKHEID DER HEL.
«Werpt den onnutten dienstknecht in de uiterste
«duisternis; aldaar zal zijn geween en knarsing
«der tanden.quot; (Matth. 35. 30.)
*
* *
gt;)üat zeg ik u; Dat al wie op zijnen broeder «vergramd wordt, strafbaar voor het gerecht zal «zijn; die editor tot zijnen broeder zegt: Raka! »zal strafbaar zijn voor den raad; en die zegt: «Gij dwaas! zal schuldig- zijn aan het helsche ovuur.quot; (Matth. 5. 2\'2.)
*
» *
«De Zoon des menschen zal zijne engelen uit-«zendon, en zij zullen uit zijn rijk verzamelen «alle de ergernissen, en degenen, die de onge-«reohtigheid doen;
«En zij zullen die werpen in den oven des «vuurs, Aldaar zal zijn geween en knarsing der
«tanden.quot; (Matth. 13. 41.)
*
♦ *
«Indien uwe hand u ergert, houw ze af: het «is u beter, verminkt tot het leven in te gaan, «dan twee handen te hebben, en in de hel te «gaan, in het onuitblusohbaar vuur;
«Waar hun worm niet sterft, en het vuur «niet wordt uitgebluseht.
«En indien uw voet u ergert, houw hem af; «het is u beter, kreupel tot het eeuwig leven in «te gaan, dau twee voeten ie hebben, en in de »hel geworpen te worden, in het onuitblusch-«baar vuur:
42
WERKELIJKHEID MR HEL.
«Waar hun worm niet sterft, en het vuur «niet wordt uitgeblusoht,
«En indien uw oog u ergert, werp het uit: «het is u beter, eenoogig in te gaan in het rijk «Gods, dan beide oogen te hebben, en in het «helsche vuur geworpen te worden;
«Waar hun worm niet sterft, en liet vuur
«niet wordt uitgeblusoht.quot; (Mare. 9. 42—47.)
*
* *
«Ieder boom, die geene goede vrucht voort-wbrengt, zal uitgehouwen en in het vuur ge-
»worpen worden.quot; (Matth, 7. 10.)
♦
* *
«Ik ben de wijnstok, gjj de ranken. Die in ,)mij blijft en ik in hem, die draagt veel vrucht; «want zonder mij kunt gij niets doen.
«Zoo iemand in mij niet blyft, zal hij buiten-«geworpen worden, als de ranke, en zal ver-j!dorren ; en zij zullen haar verzamelen, en in
«het vuur werpen, en zjj verbrandt.quot; (Joan. 15. 5.) ♦ quot; *
«Dochters van Jerusalem! weent niet over »mij, maar weent over u zeiven en over uwe «kinderen !
«Want ziet, er zullen dagen komen, waarin »men zeggen zal tot de bergen : Valt op ons ! «en tot de heuvelen : Bedekt ons!
«Want indien zij dit aan het groene hout «doen, wat zal er aan het dorre geschieden? (Luc. 23, 28.) — dat wil zeggen: Wat zal er
43
WERKELIJKHEID DER HEL.
aan den goddelooze geschieden, bestemd, om,
gelijk liet drooge hout, te worden verbrand.
*
* *
«Reeds is de bijl aan de wortel der boomen, «gelegd. Elke boom alzoo, die geeno goede uvruchten draagt, zal uitgehouwen, en in het »vuur geworpen worden.
»— Hij die na mij komt, is machtiger dan »ik ... Hij zal u doopen met den Heiligen Geest »en met vuur.
«Hij heeft zijne wan in zijne hand, en hij zal «zijnen dorschvloer zuiveren, en zijne tarwe in «zijne schuur verzamelen, maar het kaf zal hij «met onuitbluschbaar vuur verbranden.quot; Woorden van den H. Joannes. (Matth. 3. 10—12.)
*
* *
«Het dier en de valsche propheet, die verleid «hadden hen, die den aard van het dier hadden «aangenomen, en die zijn bloed hadden aange-quot;beden, werden levend in een vuur- en zwavel-«poel geworpen ;
»Waar zij dag en nacht in de eeuwen der «eeuwen gepijnigd worden.
»En wie niet opgeteekend staat in het boek »des levens, werd in den vuurpoel geworpen.quot; (Openb. 30. 20.)
*
* *
Hij, die aan het bestaan der hel twijfelt, twijfelt aan het onfeilbaar woord van God, geeft meer gehoor aan de stem der vrijgeesten dan aan de onfeilbare leer der heilige Kerk. De Kerk
44
Werkelijkheid deb hei.. 45
leert uitdrukkelijk, dat er eene hel bestaat; de ongeloovige zegt, dat er geene bestaat en gij, gij zoiidet eerder en meer geloof hechten aan den vrijgeest?
Een aanzienlijk Romein met name Emilius Scaurus werd door zekeren Varus, een man zonder geloof en zonder eer aangeklaagd. Scaurus, die zijne onschuld bewijzen moest, zeide tot het volk de volgende weinige woorden : Romeinen, gij kent Varus rn gij kent mij; Varus zegt, dat ik des misdaads schuldig ben, waarvan hij mij aanklaagt; en ik, ik verklaar «, dat ik onschuldig ben: Varus zegt ja en ik zeg neen : Wien gelooft ge9 Het volk juichte en klapte in de handen ten bewijze der onschuld van Emilius, terwijl de aanklager beschaamd heenging.
liet gezond verstand pleit voor en bevestigt bet dogma der hel.
Een goddelooze beroemde zich op zekeren dag niet te gelooven aan het bestaan der hel. Onder zijne toehoorders bevond zich een verstandig en bescheiden man die, om den grootspreker den mond te stoppen, hem de volgende vraag stelde: Mijnheer, zeide hij hem, de koningen der aarde hebben gevangenissen, om hunne oproerige onderdanen te straffen, en God, de Koning der koningen, de Meester van het heelal zoude geene gevangenis hebben voor hen, die Zijne majesteit beleedigcn? —
46 WERKELIJKHEID DER HEL.
Op deze vraag kon de goddelooze niet antwoorden. Men stelde hem voor het licht van zijn eigen verstand , dat openlijk bekende, dat als de koningen der aarde gevangenissen hebben om de misdadigers te bestraffen, God eene hel moet hebben.
De goddelooze, die het bestaan der hel loochent, is gelijk aan een dief, die beweert, dat er geene gevangenissen bestaan.
Op zekeren dag dreigde men een dief met het gerecht, met de gevangenis, de dwaas antwoordde : ncr bestaat gerecht noch gevangenis.quot; Als hij nog sprak , kwam de Officier van Justitie leide de hand op hem en trok hem voor den rechter. — Dat is juist een beeld van den goddelooze, dwaas genoeg, om het bestaan van de hel te ontkennen. Maar de dag komt, waarop hjj door de goddelijke rechtvaardigheid aangegrepen, in den afgrond der hel, wier bestaan hij loochende, zal gestort worden ; in dat vreeselijk oogenblik zal hij de bekentenis moeten afleggen van de groote waarheid: »er bestaat eene hel.quot;
De goddelooze, die het bestaan der hel ontkent, gelijkt op den struisvogel in de woestijnen van Afrika. Deze domme vogel, zou, wanneer hij door de jagers vervolgd wordt, zijn kop in het zand steken, in de meening dat hij buiten alle gevaar is, omdat hij geen vijand meer ziet. Weldra echter doet de pijl, welke hem doorboort en hem ter neer velt de waarheid van het tegenover-
WERKELIJKHEID DEtl HEL.
gestelde ondervinden. Zoo zal ook de in aardscho lusten verzonken en begraven zondaar, die zich wijs maakt, hij hadde -van do hol niets te vreezen, op den dag van zijn afsterven aan zich zeiven op droevige wijze ondervinden, hoezeer hij zich bedrogen heeft.
De wezenlijkheid der hel of het werkelijk bestaan van de hel is zoo duidelijk geopenbaard, dat de ketterij deze waarheid nooit heeft durven loochenen. De Protestanten der zestiende eeuw, die zoovele geloofswaarheden de eene na do andere verwierpen, hebben niot gewaagd doze te ontkennen. Dit gaf eene dame aanleiding tot het snedig antwoord; Door twee protestantsche predikers aangezet tot hun kamp over te komen, zeide zij: Mijnheer en! in waarheid, gij hebt eene schonne verbetering aangebracht. Gij hebt de vasten, de biecht, het vagevuur afgeschaft. Ongelukkigerwijs hebt gij de hel laten bestaan. Schaft ook de hel af, dan wil ik u toebehooren. Ja, Heeren vrijdenkers, schaft de hol af en vraagt ons dan of wij het met u houden. Doch weet wel, dat oen — ik geloof er niet aan — onvoldoende is, om haar weg te cijferen.
Is het niet eene aartsdomheid, ja de onbegrij-pelijkste aller dwaasheden u te boroopon op een — wellicht — verbonden met het grootste gevaar, om in de hel terecht te komen?
Twee ongeloovigen betraden op zekeren dag
47
48 werkelijkheid dér hel.
de cel van een kluizenaar. Op het gezicht zijner boetewerktuigen vroegen zij dezen , waarora hij een zoo gestreng leven leidde? — Om den hemel in te gaan en aan de hel te ontkomen, gaf hij hun ten antwoord, — Beste Vader, zeiden zij lachend, deerlijk zult r/ij n bedrogen vinden, indien na den dood niets meer is.\' — Mjnheeren, hernam de heilige man, hen met medelijden aanziende, gij echter veel meer , als er iets bestaat.—
Een jonge lieer van katholieke ouders uit Holland had hot ongeluk door het lezen van slechte boeken den schat des geloofs te verliezen en geheel en al onverschillig te worden. Dit was voor zijne verwanten en vooral voor zijne brave moeder eene rijke bron van het bitterste lijden. Te vergeefs waren de zeer grondige lessen, welke deze tweede Monica haren zoon gaf; te vergeefs smeekte zij met tranen in de oogen haar zoon weder te keeren tot God, De ongelukkige bleef doof voor de vermaningen en gevoelloos voor do tranen zjjner moeder. Eindelijk toch nam hij het besluit ter liefde van zijne moeder eenige dagen in een gesticht van religieuzen door te brengen, om er de geestelijke oefeningen te volgen, of liever naar zijne gedachte, om er den luiaard te spelen en tabak te rooken, waarvan hij een hartstochtelijke liefhebber was. — Met een uiterst verstrooiden geest luisterde hij naar de onderrichtingen, die
werkelijkheid der iiitl.
er gegeven werden; maar ter nauwernood waren deze ten einde of hij nam de gigaar om den tijd te dooden en dacht volstrekt niet meer aan hetgeen hij had gehoord. Daar kwam de preek over do hel; niet dezelfde onverschilligheid, als de vorige, scheen hij haar aan te hooren; maar op zijne kamer gekomen, terwijl hij als naar gewoonte rookte, kwam tegen wil en dank eene ernstige gedachte in hem op. Indien, zoo zeide hij bij zich zolvon, indien hul waar i.s, dat er eene hel is?.. Indien er eene hel hestaat, dan is zij zeker voor mij? .. Ind-rdaad, vin waar weet ik dat er rjrene hel hestaat\'?.. Ik moet bekennen, dut ik desnanyannde niet de minste zekerheid heb; tol geheel bewijs heh ik slechts een — toeUicht. — En op een wellirht af, mij aan het gevaar bloot stellen, eeuwig te moeten branden, dunkt me, openhartig gesproken, is eene dwaasheid, welke alle grenzen overschrijdt Worden er van deze dwazen tjenoudun. zoo onzinnig ben ik dan toch niet. dat ik hen wil navolgen.— Hierop begint hij te bidden, de genade dringt door in zijn hart, zijne twijfels verdwijnen en bekeert staat hij op.
Een vroom schrijver verhaalt ons de geschiedenisvan eene zware straf, welke een loochenaar der hel getroffen heeft. liet was een man van aanzien, zijn waren naam noemt de schrijver niet uit eerbied voor zijne familie, maar bestem-
n. d. h. 3
49
WliRKfUlKIIKtD DES HE)..
50
pelt hem met den naam van Leontius. Deze ongelukkige roemde er op den hemel en de hel te trotseeren, want deze hield hjj voor hersen-soliimmeB. Als hjj zich op zekeren dag met een vriend naar zjjn kasteel wilde begeven, om feest te vieren en zjjn weg over een kerkhof leidde, horte hjj bij toeval met den voet tegen een schedel, welke op den grond lag. Hij stiet dezen terug onder het uitbraken van alle mogeljjke spotwoorden en godslasteringen : Weg van mij, zoo raasde hij, weg van mij, gij slinkend ge-heenle, ledig overblijfsel van hetgeen niet meer beslaat!— Zjjn metgezel, die geenszins in zijne gevoelens deelde, durfde hem onder de oogen brengen, dat hij groot onrecht had, zoo iets te zeggen. Men moest, voegde hij er bij, de overblijfsels der dooden in cere houden ter oorzake der zielen, welke altijd leven en wederom hare lichamen zullen aannemen op den dag der verrijzenis. Leontius antwoordde met de volgende uitdaging aan den hoofdschedel : Indien de geest) dia u bezielde nog beslaat, dat hij knme me iets nieuws verhalen van de andere wereld; dezen avond nog zij hij mijn gast! Wanneer hij zich s avonds met zijne vrienden aan tafel bevond en het voorval op het kerkhof te zamen met zijne goddclooze gezegden verhaalde, vernam men eensklaps een groot geraas en bijna op hetzelfde oogenblik verscheen in de zaal eene afgrijselijke spookgedaante, welke alle aanwezenden met
WERKELIJKHEID DER HEI,. 51
Deze vreeze en ontzetting vervulde. Leontius in liet
de hel bijzonder, zijne onbeschaamdheid verliezende, zit
iersen- daar bleek als de dood, hij siddert, hij beeft,
et een hij is buiten zich zolven van ontsteltenis. Hij
i feest wil vluchten, maar de geest laat hem den tijd
eidde, niet; deze grijpt hem met de snelheid des blik-
sche- sems en verplettert hem het hoofd tegen den
dezen muur. — Ik weet niet in hoeverre dit verhaal
:elijke waarheid bevat, maar zeker is het, dat de dag
ni{i, zal komen waarop de hoogmoed der goddeloozen
d ge- vernederd en hun hoofd zal verbrijzeld worden
meer door den Rechter der levenden en der dooden:
zijne Hij zal de volkeren oordeelcn, groole verwoesting
)Ogen aanrichten, en verpletteren de hoofden van velen
\'Us te op de aarde. (Ps. 109. 6.)
over-
\'zake Alvorens dit hoofdstuk te eindigen , wil ik
hare nog eene andere geschiedenis verhalen, welke
ver- voor korten tijd gebeurd, door een geloofwaar-
ende digen schrijver is opgeteekend. Twee jongelingen,
ieestl wier namen uit achting voor hunne familie niet
iets genoemd worden (ik noem ze Eugène en Alexan-
ezm der, vroeger schoolkameraden en vrienden) za-
zich gen elkander terug na eene lange afwezigheid.
1 en Eugène was te huis gebleven en hield zich on-
ijne ledig met werken van liefde te beoefenen naar
ms- den geest van de heilige Vinoentius-vereeniging,
Ifde waarvan hij medelid was. Alexander was in don
ijke krijgsdienst getreden en tot majoor bevorderd,
wet maar had ongelukkiger wy a\'Ic geloof verloren.
WERKELIJK HEID DER HEL.
Voor eenige dagen had hij verlof gekregen, begaf hen
zich naar zijne familie en wilde ook een bezoek wiji
brengen aan zijn vroegeren vriend Eugène. De £u(
samenkomst had plaats op den Zondag. Nadat aan
zij zich tamelijk lang onderhouden hadden, zeide der
Eugène; Uel uur is daar, dat ik « voor weiniye ron
oogcnblikken moet verlaten. — IFaa;\' wilt go Qij
heenyaan\'! — \'t Zal toch zeker zoo een groote wai haast niet hebben? — Vooreerst ga ik ter kerke,
om hel lof bij te wonen en, verder moet ik tegen-
woordig zijn bij de vergadering van do Vincen- zjc
tius-vereeniging. — Arme Eugene, ik zie het, gij de
gelooft nog aan den hemel en aan de hel? Dat en
alles is verdichting, bijgeloof, dweeperij. — Beste gcv
Alexander, spreek toch zoo niet, gij hebt zoo de
goed als ik geleerd, dat de geloofswaarheden zich jje,
gronden op onomstootbare bewijzen. — Verdieh- ZU|
ting, droomerij, zeg ik u, waaraan ik volstrekt de:
geen geloof hecht. Indien er eene hel is, ben ik gj-f
tevreden, om er lieden nog in te gaan. Kom, ge
Eugène, kom met mij naar den schouwburg.— de
Beste vriend, geniet gij uwe vrijheid, wil echter ai]
de rechtvaardigheid Gods niet roekeloos uittarten. de
52
— Eugène sprak tot doove ooren. Alexander j-g
sloeg de heilzame vermaningen van zijn vriend in don wind. Met het hart vo! droefheid verliet hjj hem. In den avond van denzelfden dag, als Eugène zich reeds ter ruste had begeven, kwam men hem wekken : Gainv, riep men hem toe, sta op, begeef u na-ir Alexander: want men heeft
WERKELIJKHEID DEll HEL.
53
hem van den schouwburg naar huis gebracht, wijl hum ern schriklielijk lijden is nueruatlen. — Eugène ijlt er heen en vindt Alexander ter prooi aan de smartvolste pijnen, met het schuim op den mond, terwijl de oogen wild in hunno holten ronddwalen. Zoodra hij Eugène zag, riep hij uit: Gij zegt, dat er eene hel bestaat, ja, gij spreekt waarheid; er bestaat eene hel en ik ga er heen ; ik hen er reeds, ik gevoel da helsche pijnen en de bitterste smarten. — Te vergeefs beijverde zich Eugène, om hem tot bedaring te brengen; de ongelukkige beantwoordt slechts met gehuil en gevloek. In een aanval van woede en razernij scheurde hij zich het vleesch van de armen met de tanden en wierp de bloedende stukken in het aangezicht van Eugène, zijne moeder en zusters. Onder deze naamlooze foltering gaf hij den geest. — Zjjne madder is van hartzeer gestorven, zijne beide zusters zijn in het klooster getreden en Eugène heeft de wereld verlaten ; deze bezat een groot fortuin, doch heeft aan alles vaarwel gezegd, om zich uitsluitend aan den dienst des Heeren toe te wijden en de hol te ontgaan. —
54
Up die plaatsen van het H. Schrift, waar er gesproken wordt over de straffen der hel, wordt de hoofdnadruk gelegd op de pijn des vuurs. De II. Schriftuur noemt de hel een pool van solfer en van vuur, de gehenna des vuurs, het eeuwige vuur, een brandenden vuuroven, welke niet kan uitgebluscht worden. Dit vuur echter, door de goddelijke gerechtigheid ontstoken, bezit eene onvergelijkbaar sterkere kracht, dan alle vuurgloeden en vuurovens dezer wereld. Ach! wie begrijpt, hoe het mogelijk is dat vuur te verdragen? De zondaar zal in dien gloed, in dat vuur moeten wonen als in eene eeuwige woning: Wie uwer, vraagt de propheet, wie uwer zal in het verslindend vuur hunnen wonen? Wie uwer zal kunnen verdragen do vlammen van hel eeuivirj vuur\'! (Isai. 33. li.)
In het jaar 160i had te Brussel plaats de beroemde verschijning van een verdoemde, bevestigd door den zaligen Richard van Sinte-Anna uit de orde van den II. Franciscus, die den martelaarsdood stierf te Nangasaki in Japan, den 10 September 1622 en door Zijne Heiligheid Pius IX, zaliger gedachtenis, onder het getal der Zaligen werd opgenomen in het jaar 1808. De zalige Richard verhaalt hot feit aan een God-
STRAFFEN DER HEI-, Oü
geleerde der Spaansche Inquisitie, Pater Alphons van Andrade uit de Sociëteit van Jesus; deze op zijne beurt deelt liet mede aan Adriaan Li-roeus, die het heeft opgeteekend in zijn Trisa-gion Marianum, derde boek. — De II. Alphon-sus van Liguori, die dezelfde daadzaak verhaalt in zjjne «Ileerlijklieden van Maria \' maakt van Richard een der twee handelende hoofdpersonen van dit vreeselijk drama; hij was er slechts de getuige van gelijk zoo vele \'anderen, die in de stad Brussel woonden : maar de indruk, welke deze verschijmiig op hem maakte, was zoo groot, dat hij besloot de wereld te verlaten eu zich .te laten opnemen in do Seraphijnsche orde.
Ziehier hoe deze geschiedenis te boek staat naar echte bescheiden in de annalen der Franciscanen, jaargang ISGC—18G7.
Door eene vreeselijke alhoewel barmhartige tusschenkomst van Gods rechtvaardigheid kwam de vrome Richard tot het besluit het ordeskleed van den II. Franciscus te vragen, \'t Was in het jaar ■1604. Te dien tjjde bevonden zich te Brussel, waar Richard woonde, twee studenten, die in plaats van zich op de studie toe te leggen , slechts dachten aan het najagen van vermaken en hunne driften bot te vieren, üp zekeren nacht als zij wederom vrijen teugel hadden gegeven aan hunne hartstochten in een dier huizen, ware pestholeu der Kerk en der maatschappij, verliet eon van beiden na eenigen tijd
STRAFFEN DER 1IE(„
dat huis , terwijl hij zijn ongelukkigen metgezel erin achterliet.
Teen deze aan zijne woning gekomen was en zich ter ruste nederlei, herinnerde hij zich, dat hij dien dag de eenige Wees gegroetjes, welke hij de gewoonte had dagelijks ter eere van de heilige Maagd Maria te bidden, nog niet had afgebeden. Door den slaap overmand koste het hem moeite om te bidden: hij echter, hij overwon zich zeiven, deed zijn gebed al was het dan ook niet met veel godsvrucht en begaf zich ter ruste. Midden in zijn eersten slaap hoort hij eensklaps met woest geweld op de deur zijner kamer slaan en otimiddelljjk daarna ziet hij, terwijl de deur gesloten bleef, zijn makker in de zonde voor zich staan geheel verminkt en afzichtelijk. «Wie zijt gij?quot; vroeg hij hem. — iMaar wat, hoe, kent gij mij niet? hernam de «ongelukkige. — Van waar komt het, dat gij »zoo vreesuhjk veranderd zijt? Gij gelijkt aan »een duivel! — Ach! beklaag mij, ik ben «verdoemd. — Hoe dat? — Bij het verlaten van «dat vervloekt huis heeft de duivel mij gegrepen «en verworgd. Mijn lichaam ligt midden op de «straat en mijne ziel is in de hel. Weet wel, «datzelfde lot was u beschoren , indien u de «Moeder Gods niet had bewaard om de drie «Wees gegroetjes, welke gij dagelijks ter harer «eer bidt. Gelukkig, indien deze les welke de «Moeder Gods u geeft door mijnen mond u ten
S6
STRAFFEN DEK HEL.
«voordeel verstrekke.quot; Na deze woorden opende de rampzalige zijne kleederen en toonde zijnen vriend de vlammen en de serpenten , waardoor hij onophoudelijk gefolterd werd : daarna verdween hij.
De jongeling wierp zich onder een stroom van tranen op den grond, dankte Maria zijne goe-dertierene Beschermster van gansoher harte, bud om vergeving der zonde en beloofde van leven te veranderen. Terwijl hij bad en nadacht op welke wijze hij zijn besluit zou ten uitvoer brengen , hoorde hij in het klooster der Franciscanen voor de Metten luiden. Op hot eigen oogenblik riep hij uit: «Daar roept mij God om boetvaardigheid te doen over mijne zonden.quot; Inderdaad, den volgenden dag in den vroegen morgen begaf hij zich naar het klooster, wierp zich aan de voeten van den Gardiaan en smeekte met tranen in de oogen, om in de orde opgenomen te worden. Daar men echter kennis droog van zijn slecht gedrag wilde men hem niet aannemen. Nu verhaalde de student onder zuchten en luid geween alles wat was voorgevallen. En werkelijk, nadat twee kloosterbroeders zich hadden begeven naar de hun opgegeven straat, vonden zij het lichaam van den ongelukkige, zwart als een kool. badend in zijn bloed. Hierna werd de student o. genomen onder het getal der broeders, die hij slichtte door zjn voorbeeldigen levenswandel, geheel en al der boete toegewijd.
57
58 STRAFFEN DER HE!..
Het volgende voorral wordt verhaald door Pater Martinus Delrio volgens de annalen van de Sociëteit van Jesus. Het handelt zich over eene verschijning in Peru in het jaar \'1590, welke door geloofwaardige getuigen wordt bevestigd. In de nabijheid van Lima woonde eene christe-Ijjk dame. die drie dienstmeiden had, onder welke eene met name Martha. Zij was in Indië geboren on ongeveer 16 jaar oud. Ofschoon christinne vergat zij weldra de vroomheid, welke zij vroeger had beoefend, verzuimde hare gebeden, werd lichtzinnig, behaagziek en geil in hare voornemens. Zij werd gevaarlijk ziek en ontving de laatste Hll. Sacramenten. Na deze ernstige handeling, waarbij zij weinig godsvrucht had aan den dag gelegd, verhaalde zij aan de andere twee dienstmeiden, dat zij ii de biecht, welke zij gedaan had, zich wel gewacht had, om al hare zonden aan den biechtvader bekend te maken. Verschrikt over deze woorden, brachten zij dit nieuws ter kennis van hare meesteresse, die door middel van vermaningen en bedreigingen het zooverre bracht, dut Martha over hare slechte biecht berouw toonde en beloofde eene nieuwe, goede en oprechte biecht te spreken. Martha biechtte nogmaals en stierf na korten tijd. —
Niet zoodra had zij den geest gegeven, of haar lichaam verspreidde een .zoo ongewonen en on-drageljjken reuk, dat men zich verplicht zag
STRAFFEN DER HEL.
haar uit het huis te verwijderen en ondor een afdak te plaatsen. De hofhond, op andere tijden een zeer rustig en vreedzaam dier, huilde zoo akelig en verschrikkelijk alsof men hem voort-1 durend pijnigde. Na de begrafenis spijsde de dame naar landsgebruik in haren tuin onder den vrijen hernel. Plotseling viel een dikken steen met een vreeseljjk gekraak midden op do tafel, zoodat alles opsprong zonder dat iets werd gebroken. Eene der dienstmeiden, die in de kamer sliep, waarin Martha overleden was, werd door een vervaarlijk gedruisch wakker gemaakt: alle meubelen schenen door eene onzichtbare kracht bewogen en omvergeworpen te worden.
De dienstmaagd , gelijk men licht vermoeden kan, wilde niet meer op die kamer verblijven ; hare gezellin nam hare plaatsin, maar dezelfde voorvallen hernieuwden zich steeds. Hierop kwamen zij met elkander overeen, om te zamen in die kamer den nacht door te brengen. Deze maal hoorden zij duidelijk de stem van Martha en weldra verscheen haar de ongelukkige in een ijselijken toestand, van alle kanten van vuur omgeven. Zij zeide, dat zij op hr.vel van God kwam om haar te melden, welk haar lot zij; dat zij verloren was c/ei/aan om hare zonden van on-kuisMicid en om de heiligsrhendende hicrhten, welke zij steeds (jedaan èn voortgezet rn vermenigvuldigd had tot aan haar sterfuur. Verhaalt, vervolgde zij, wat ik u kom ntede te deelen ^
59
STRAFFEN DER HEL,
opdat anderen aan mij zich spiegelen. Na deze woorden slaakt zij een kreet van -wanhoop en verdwijnt.
Het vuur der hel is een werkelijk vuur, een vuur dat brandt, gelijk het vuur dezer aarde, doch met oneindig meer kracht. Waarom zou er geen werkelijk vuur zijn in de hel, daar een werkelijk vuur bestaat in het vagevuur? Ilrl--clfdc vuur, zegt de H. Augustinus, foUerl de verdoemden en reinigt de uitverkorenen, Eene groote menigte onwraakbare feiten pleiten voor de werkelijkheid des vuurs in de plaats der reiniging. Ziehier wat Mgr. de Segur verhaalt :
In do maand April van het jaar \'1870 heb ik te Foligno bij Assise eeu van die verschrikkelijke merkteekens gezien, ja zelfs beroerd, welke somtijds door zielen, die op de aarde terugkomen, worden achtergelaten en derhalve van de wezenlijkheid des vuurs in de andere wereld eene ondubbelzinnige getuigenis afleggen.
Den 4 November 18Ö9 stierf aan eene dood-beroerte in het klooster der Franciscanessen van den derden Regel te Foligno eene brave zustor met name Teresia-Gesta, die gedurende eene lange reeks van jaren novice-meesteres en verzorgster der arme kleederkamer van \'t klooster geweest was. Geboren to Bastia op het eiland Corsica in het jaar i 797, trad zij in het klooster
60
STRA.FFEN DER HEL.
in Februari 1826. Dat zij zich goed tot den dood voorbereidde, behoeft niet gezegd te worden.
Twaalf dagen na haar afsterven, den 16 November 1859, begaf zich zuster Anna Felicia, die hare plaats had ingenomen naar de kleederkamer en hoorde, als zij wilde binnentreden, zuchten, die uit het binnenste gedeelte der kamer schenen te komen. Een weinig ontsteld, haastte zij zich de deur te openen, maar tot hare verbazing ontdekte zij niemand. Nieuwe zuchten vernam men spoedig, zoo duidelijk en zoo klaar, dat zij zich, in weerwil van haren gewonen moed van vrees bevangen gevoelde. Jems! Maria.\' riep zij uit; wat is dal? Nauwelijks had zij deze woorden uitgesproken of zij hoorde eene klagende, weemoedige stem begeleid van een smartvollen zucht! (.) mijn God, wat lijd ik veel: Oh, Dio, che peno tante! Tot hare grootste verwondering herkende de zuster da-deljjk de stem der arme zuster Teresia. De geheele kamer werd met een dikken rook vervuld en de schimme van zuster Teresia versoheen. Van langs den muur nam zij haar richting naar de deur. Bij de deur gekomen riep zij met kracht: Ziehier eene yetuigenis mn de barmhartigheid Gods! Terwijl zij deze woorden sprak, sloeg zij met hare hand op het bovenste paneel der deur eu liet in het hout den uitgebrauden afdruk harer rechterhand : hierop verdween zij.
G1
STRAFFEN DER HEL.
Zuster Anna Felicia was half dood van schrik. Buiten haar zelve begon zij te schreeuwen en urn hulp te roepen. Ue eene kloosterzuster komt aangeloopen na de andere, totdat de gehoele kloostergemeente verzameld was. Allen omringen haar en verwonderen zich hier den reuk van brandend hout te ontwaren. Zuster Anna Felicia verhaalt haar het voorgevallene en toont haar op de deur het verschrikkelijk brandmerk. Zij allen erkennen aanstonds den vorm der hand van zuster Felicia, welke buitengewoon klein was. Door vrees en angst aangegrepen vluchten zij uit de kamer, begeven zich naar het koor, vallen op hare knieën om te bidden, brengen den nacht door in het gebed en in boeteoefeningen voor de overledene en den volgenden morgen ontvangen allen voor haar de heilige Communie.
i)it nieuws verbreidde zich weldra door de stad en alle kloosters vereenigden hare gebeden met die der Franciscanessen. Op den tweeden dag daarna, den 18 November, hoorde Anna Felicia, als zij zich op hare kamer wililo ter ruste begeven, zich duidelijk bij haren naam noemen en erkende wederom de stem van zuster Teresia. Weldra ontwaarde zij een bol van schitterend licht, dat do duisternis harer cel in klaar lichten dag veranderde en hoorde zuster Teresia met eene vreugdevolle en jubelende, stem zeggen: Up een vrijdag, den day des tijdens, ben ik gestorven;
02
STRAFFEN DER HEL.
op een vrijdag treed ik binnen in de eeuwige glorie des hemels! Wees sterk in hel dragen van uw kruis, lijd met moed. en bemin de armoede! En op een toon vol liefde voegde zij er bij : Vaarwel, vaarwel, vaarwel! In de ge-flaante van eene lichte, witte, verblindende wolk zweeft zij ten hemel en verdwijnt.
De bisschop van Foligno en de Magistraten dei-stad stellen een onderzoek in volgens de eischen der wet. Den 23 November werd in de tegenwoordigheid van zeer vele getuigen het graf van zuster Teresia geopend en eene lijkschouwing gehouden. Ifet gebrand merkteeken in de deur was geheel en al in overeenkomst met de hand der overledene. — Het gevolg van dit onderzoek was. dat eene uitspraak van ambts-
Iwege werd bekend gemaakt, waardoor als zeker en echt werd aangenomen de geschiedenis, welke wij verhaald hebben. De deur met haar brand-teeken wordt met eerbied in het klooster bewaard. De Moeder-overste van het klooster, getuige van hot feit, heeft in persoon mij de deur laten zien. —wege werd bekend gemaakt, waardoor als zeker en echt werd aangenomen de geschiedenis, welke wij verhaald hebben. De deur met haar brand-teeken wordt met eerbied in het klooster bewaard. De Moeder-overste van het klooster, getuige van hot feit, heeft in persoon mij de deur laten zien. —
De II. Petrus Damianus verhaalt ons van een wereldling, die slechts hunkerde naar wereldsche
I vermaken en zijne lusten botvierde het volgende. Te vergeefs vermaande men hem, dat hij voor zijne ziel zou zorg dragen; te vergeefs voorspelde men hem, dat, indien hij den weg van don vermaken en zijne lusten botvierde het volgende. Te vergeefs vermaande men hem, dat hij voor zijne ziel zou zorg dragen; te vergeefs voorspelde men hem, dat, indien hij den weg van don
G3
STRAFFEN DER HEL.
rijken Brasser bleef bewandelen, hem ook hetzelfde lot zoude ten deel vallen; hij volhardde in zijn wanordelijk leven tot aan zijn dood. Niet zoodra was hij gestorven, als een kluizenaar kennis kreeg van zijne verwerping. Hij zag den ongelukkige midden in een vuurpoel: \'t was een onmeetbare poel, gelijk aan eene zee, waarin een groot aantal verworpelingen, die wanhoopkreten slaakten, gedompeld werden. Zij geven zich alle mogelijke moeiten om de kust te bereiken, maar draken en onverbiddelijke duivels, die dien pool bewaken, beletten hen deze te naderen en stooten hen al verder en verder terug in dien oceaan van vlammen.
Nicolaas van Nizza zegt, dat op dc aarde niets ons een betere voorstelling van het vuur der hel kan geven. Wanneer men, meent hij, alle boomen der bosschen afkapt, daarvan een enkelen grooten brandstapel maakte en dezen in brand stak; dan zou dat schrikbaar vuur nog geene vonk zjjn van het vuur der hol.
Vincentius van lieauvais in het 25st, boek zijner geschiedenis verhaalt ous Je volgende roerende daadzaak: Twee uitgelaten jongelingen hadden hetzij in ernst hotzjj in scherts aan elkander de belofte gedaan, dat, wie hunner het eerste van deze wereld\' scheidde, don andere zou boodschappen, in welken toestand hij zich
64
STRAFFEN DER II-X.
65
bevond. Een kwam te sterven en God liet toe, dat hij aan zijn makker versclieen, \'t Was afschuwelijk hem aan te zien: hij scheen ter prooi aan de wreedste smarten, welke hem als eene brandende koorts verslonden en met zweet overdekten. Hij droogde zjjn voorhoofd af met de hand en liet een druppel bloeds vallen op den arm van zijn vriend, onder de wourdon: ziedaar het zweet der hel, gij zult cr hel merkteeken van dragen lot aan mo sterfuur. Dit helsch zweet verbrandde den arm des levenden en doordrong zijn vleesch met ongekende smarten. — Deze les was niet nutteloos, hij nam ze ter harte, bekeerde zich on trad in een klooster, om boete te doen over zijne zonden.
Petrus, de Hoogwaardige abt van Cluny, verhaalt ons bijna oen zelfde feit. Een stervende volhardde hardnekkig in de zonde en was op het punt om in onboetvaardigheid te sterven. Door de koorts aangevallen en gefolterd door hevigen dorst vroeg hjj om een teug koud waters, ten einde zich te verkoelen en te vorfris-schen. God liet toe wegens de gebeden, die voor den ongelukkige verricht werden, dat twee helsche geesten hem verschenen onder eene lichamelijke gedaante Zij droegen een beker, gevuld met eene vloeibare stof, waarvan zij een druppel wierpen op de hand van den zieke, zeggende: ziehier het koud valer, waarmede
STRAFFEN DEB HEL.
men zich in de hel verkoelt en verfrischt! Dat helsoh vuur doordrong de hand des zieken van de eene tot de andere zijde en verbrandde het vleescli te zamen met het gebeente. De aanwe-zenden sloegen met ontzetting dit vreeselijk schouwspel gade, alsook de stuiptrekkingen des zondaars ter prooi van naamloos lijden. — Indien het koude water dor hel in dier mate brandt, welk zal dan de smart zijn van haar kokend water en brandend solfer!
In liet jaar 1878 was de stad New-York ooggetuige van eenen brand, wiens omstandigheden ons een beeld der hel daarstellen. Do menagerie van Barnum was eene prooi der vlammen geworden. Zij was rijk bevolkt met tijgers, leeuwen, panters en andere wilde dieren. Alle deze dieren verbrandden levendig in hunne hokken, wier stengen gloeiend werden als vuur. Naar mate het vuur en de hitte heviger werden, werden do dieren al grimmiger en woedender. De beren en do tijgers in het bijzonder gaven de meeste blijken van woede en razernij. Met eene wanhopige woede wierpen zij zich tegen de spijlen hunner gevangenis en vielen als eene logge massa op den grond, om na eenigo oogenblikken hunnen aanval te hernieuwen tegen den onwrikbaren hinderpaal, welke hen gevangen hield. Het vreesaanjagend gebrul der leeuwen, het hartverscheurend gekrijsch der tijgers, het akelig angst-
66
STRAFFEN DER HEL.
geschreeuw der panters, het snijdend gesis der slangen, het weemoedig gehuil van alle dieren, dat teeken van uiterste vertwijfeling, mengde zich onder elkander en vormde een koor, wier tonen dringen door merg en been en ons herinneren aan de wanhoopkreten, het gehuil en de knarsing der tanden van de verdoemden in do hel. Maar de tonen van dat vreeselijk concert werden al zwakker en zwakker, totdat de echo van het laatste gebrul des leeuws verstierf en opgevolgd werd door do stilte des doods.
Verbeelden wij ons, dat in die gloeiende, vurige hokken zich geene dieren maar menschen bevinden en dat die menschen in plaats van in het vuur te sterven en door het vuur te worden verslonden, in dat vuur moeten voortleven en wonen alsof hunne lichamen meer gehard ja gestaald waren dan het ijzer; dan hebben wij een beeld van de hel, maar een beeld, dat klein en zeer onvolmaakt is.
Op Vrijdag den 18 Februari 1881 werd te Munchen door jonge kunstschilders ter gelegenheid van de vastenavond een bal gegeven. Zeer velen namen doel aan die pret, allen waren verkleed: de eenen als monniken, priesters, bespottelijke pelgrims, die ten spot van den godsdienst zeer groote rozenkransen droegen èn haren eeredienst èn hare ceremoniën in het belachelijke trokken ; de anderen als Eskimo\'s omhangen en
07
STRAFFEN DER HEL.
68
bekleed met werk en hennip. Het onvoorzichtig aansteken eener sigaar was de oorzaak, dat do kleeding van een der Eskimo\'s in brand geraakte. De ongelukkige, op liet oogenblik, dat hij zich in liohtlaaie vlam ziet, stort zich op zijne kameraden en in een oogslag hebben alle de vermommingen van werk en hennip vuur gevat. Twaalf dansers, evenals levende fakkels loopen radeloos rond, zonder dat men hun de minste hulp kan bieden. Zij werpen zich op elkander, rollen over den grond onder het slaken dei-jammervolste weeklachten, staan te schroeien in allo hoeken der zaal en verbreidden een ondra-gelijken reuk. Van drie hunner blijft weldra niets overig dan het tot asch verbrande gebeente ; negen sterven weinig tijds daarna, terwijl dertien anderen naar het hospitaal worden overgebracht. Onder deze laatsten bevond zich Joseph Schmertzer: hij stierf als de mannen der kunst hem het eerste verband legden. Het vel onthechtte zich van zjjno borst en armen en viel verschroeid en ineengekrimpt van het levend vleesch, dat op zijne beurt door de vlammen werd geteisterd. Dit overgroot ongeluk wordt beschouwd en niet ton onrechte als eene straf der goddelijke barmhartigheid, welko deze on-gelukkigen hadden uitgetart door hunne goddeloosheid en hun gebras. Deze gevoelige straf geeit ons ook een beeld van de hel, evenwel met een dubbel verschil, vooreerst dat zij niet
STRAFFEN DF.R HEI..
zoo gruwzaam en tweedons, van korteren duur is. —
Eene andere droevige gebeurtenis vervulde de stad Nizza, den 24 Maart -1881, met angst en verslagenheid. Uet stedelijk theater werd de prooi dor vlammen. Deze schouwburg had te engo deuren, welke bjj groot godrang en in overijling onvoldoende waren. Den 24 Maart werd een heerlijk stuk voorgedragen, dat vele toeschouwers had aangetrokken. Alle plaatsen waren bezet. Men had het gordijn voor de eerste akte opgetrokken, als na eenige minuten de gaskroon springt; het vuur greep om zich heen de brandbare stoffen en maakte zich al ras meester van het geheele tooneel: van alle kanten riep men: brand! brand! De verwarring werd algemeen, vooral toen men hoorde, dut nog andere gas-pijpen met een vreeselijk gekraak in stukken sprongen.
In de zaal en op het tooneel was niet het minste licht te bespeuren. Alleen de weerschjjn van den brand, welke zich met bliksemsnelheid verspreidde, liet toe, dat men zien kon, hoe eenige ongelukkige tooneelspelers heen en weer liepen, geheel verward, waanzinnig van schrik, om een deur te zoeken, welke het vuur hun versperde. Het volk op de galerijen stortte zich in de kronkelende trappen met razende woede naar de uitgangen. Vrouwen en kinderen werden
STRAFFEN DER HEL.
onder do voeten vertreden. Men hoorde slechts angst- en wanhoopkreten; de jammerklachten van menschelijke wezens, die streden om hun leven te behouden en die gevoelden, dat zij weldra sterven zouden of wel verstikt door den rook of wel verbrjjzeld onder de voeten hunner naburen. Als de brandweer, de soldaten en de matrozen in het binnenste van het gebouw konden doordringen, zagen zij een onmenschelijk schouwspel voor hunne oogen : daar lagen de lijken bij hopen op elkander, zwart, afzichtelijk waarvan eenige als kolen waren uitgebrand, \'t Waren de lichamen der ongelukkige toeschouwers , die zich al te zamen op de al te enge trappen geworpen en daar langs een heenkomen hadden gezocht. .Mannen, vrouwen en kinderen, die zich onderling vasthielden, lagen daar door elkander gemengd. Welke hartverscheurende tooneelen moeten er plaats gegrepen hebben in die laatste oogen blikken, als geene hoop op redding meer bestond. — Om drie ure \'s morgens had men reeds 63 lijken naar do kerk van den 11. Fran-ciscus a Paulo gebracht: zij waren half verbrand : op hun aangezicht en aan hun geheel wezen kon men zien, dat zij den vreeselijksten doodangst hadden doorstaan.
Hoe zal het in do hel zijn? Daar ook is elke uitgang versperd to midden van het vuur, daar heeft de vreeselijkste doodstrijd plaats; maar de dood komt niet om een einde aan het lijden te
70
maken. De ongelukkigen van hut theater waren zij bereid om te sterven ? Helaas neen, driewerf neen! men gaat immers niet naar het theater, om zich tot den dood voor te bereiden? Moet men niet vreezen, dat die plaats letterlijk voor hen de deur der hel was? — Ach! indien die gebradene en als kool uitgebrande offers vermoed hadden, welk lot hen wachtte, zouden zij zich dan niet ontzegd hebben oen vermaak, dat hun zoo duur te staan kwam? Uwe zondige vermaken, o wereldling, zullen u duurder te staan komen; en toch zegt gij er niet vaarwel aan.
Een veel verschrikkelijker voorval, do brand van het Ring-theater te Weenen had plaats den 8 December 1881. De — Verhalen van Hoffmann — door Offenbach zouden voorgesteld worden. Dit stuk, dat voor de eerste maal word uitgevoerd, had een zeer groote menigte toeschouwers, die vroeger dan naar gewoonte hunne plaatsen hadden ingenomen, saamgetrokken. Men schatte het getal op meer dan 1500 menschen. Om 7 ure \'s avonds, op het oogenblik dat de voorstelling een aanvang zou nemen , ontstond er brand. Een alarmkreet vervulde de geheele vergadering met ontzetting en schrik ; die schrik word waanzin als men de vlammen zag toeschieten, langs de kolommen opkronkelen en met eene verbazende snelheid zich meester maken van het geheele gebouw. In een oogslag was
71
STRAfFEN DER HEL.
het theater, dat als liet ware met mensohen was teckel volgestopt, in vuur gehuld en in eene ware hel zij be: herschapen. U beschreven het geraas en getier, dat d( de wee- en jammerklachten, de angst- en wan- der et hoopkreten, do woede en razernij, is onmogelijk, die or De ongelukkigen loopen in aller ijl naar de al pen e te enge uitgangen, werpen elkander overhoop te ver vertrappen den eene don andere of worden ver- noch bnjzeld door de brandende balken, welke van uit de hoogte op hunne hoofden nedervallen. Anderen, die zich op de galerijen bevinden, spoeden zich naar de ramen der tweede en verwo derde verdieping, om op de straat ue springen, maar Men ziet van buiten hoe zich de eene aan den Ter andere vastklampt, gelijk een zwerm bijen een van 1 oogenblik aan elkander hangt, vervolgens hoe zij gedaa elkander loslaten en zich aan dö lec\'ige ruimte zijn a toevertrouwen , om aan het versohrikkelijk element des vuurs te ontkomen. Het grootste gedeelte echter was opgesloten in het binnenste gedeelte. Een duizendtal menschen, mannen, vrouwen en kinderen, verlaten te midden van het vuur, verbrand tot kool en asch, stierven den afgrijselijksten dood. Bij het wegruimen vond men slechts de overblijfsels van verkalkt gebeente. Allen echter waren niet geheel en al door het vuur verslonden; vele lijken waren slechts ten halve verbrand. Men ontdekte eene groote menigte, die de armen hadden om elkander gestrengeld, tegen elkaar waren saamgepakt en
STIUMEN\' DER HEI,.
n was teol\\pnen droegen van den hevigston strijd, waarin re hel zij bezweken waren. Met ijzing herkende men etior, dat do vluchtenden in dien vuuroven aan elkan-wan- der een wanhopig gevecht hadden geleverd; dat jeljjk. die ongejukkigen elkander gestooten, aangegre-de al pen en niet woede geslagen hadden, om zich loop , te versehallen een uüga ig, welken zij vinden i ver- noch bereiken konden.
Zij waren gedwongen de pij i des vuurs te verduren en in dat vuur te steiven.
Het is een zwak beeld van de hel. waarin de verworpelingen gefolterd worden door het vuur, maar niet sterven : het is een eeuwig vuur.
Ter gelegenheid van den ontzettenden brand van het Ring-theater heeft men ocne opgave gedaan van theaters, welke selert eeno eeuw zijn afgebrand : hun getal klimt tot meerdere honderden. Zoude dat niet zijn eeno los der goddelijke Voorzienigheid, welke do vermaningen, die de Kerk haren geloovigon steeds geeft, kracht bijzet? Wijl het huidig theater, in algomeer.en regol, eene school is van onge\'oof on zedeloosheid , hot brandpunt van het bederf der volkeren, toonon dan deze voortdurende en hernieuwde branden niet voldoende, dat deze aan hot vuur overgeleverde gebouwen voor do zielen de poorten der hel zijn ?
De aanblik eener ziel, welke z\'ch in de hel stort, is eene weergalooze smart. De heiligo D. p. H, 4
73
STRAITEN w:n HEL.
Mai-garctlia—Maria had , gelijk in hare Icvena-geseliiedenis staat opgeteekend , de verschijning van eeno harer medezusters, die onlangs kwam te sterven. Deze zuster smeekte om hare gebeden en voorspraak. Zij leed de grootste smarten in het vagevuur. Zin, zeide zij op zekeren dag tot de Zalige, zie het bed, waarop ik lig, op dat bed mort ik veel, zeer veel lijden. Ik zag dat bed, zoo schrijft de Zalige, dat gezicht deed mij beven ; het was met scherpe en vlammende punten bezet , welke in het vleesch doordrongen. De overledene zeide, dat zij deze straf moest ondergaan om hare luiheid en nalatigheid in het onderhouden der Regeltucht. Dat is niet alles, zeide zjj verder, men verscheurt mij het hart in den •boezem, om te straffen mijn gemor tegen de overheid; mijne tong wordt door wormen verteerd wegens mijne lieldelooze gesprekken en het overtreden van hel stilzwijgen. Dat alles is echter niets of weinig in vergelijking met eene andere pijn, ivelke God mij liet lijden; ofschoon zij van karteren duur was, doch was zij bitterder en rvree-der dan alle andere folteringen. Daar de Zalige don wensch uitte, welke toch die foltering zijn mochte, hervatte zij : God toonde mij cer.e mijner naaste aanverwanten, die in staat van doodzonde gestorven was, veroordeeld door den oppersten Rechter, om in de hel te ivorden geworpen. Dit gezicht heeft mij met zoo een afschrik, mot zulke vrees en met zoo eene smart
stuaffen dek HEr..
vervuld, dat goene tong in staat is dit uit tc drukken.
Surius bericht ons in hot leven van de heilige Luduïna, dat deze dienaresse Gods in eene verrukking des goestes een afgrond zag, wions breode rand niet bloemen was omzoomd en wiens diepte van schrik deed verstijven hem, die het waagde een oogslag er in te werpen. Uit dien afgrond steeg op een onbeschrijfelijk gedmisch, een vreeselijk samenmengscl van gehuil, godslasteringen , gekraak en weerklinkende slagen. Haar Engelbewaarder zeide haar, dat daar het verblijfoord der verdoemden was. lljj wilde haar ook de straffen, welke zij er verduren moesten, laten zien. Belaas, antwoordde zij, hiervan kon ik het gezicht niet verdragen, want hoe zoude ik dat vcrmor/cn, daar het aanhoor en alleen van dat wanhopig geschreeuw\' mij met een ondrage-Ujken afschuw vervult.
Indien de verdoemden der hel geene andere straf te lijden hadden, dan altjd onbeweeglijk te blijven op eene en dezelfde plaats, zonder zich te verroeren, dat reeds ware om niet uit te houden. Een rijke wellusteling, die met misdaden was overladen en de hol niet vreesde, had den moed niet, om te breken met zijne slechte gewoonten, en zijne zonden door boetvaardigheid af te boeten. Hij nam zijne toevlucht
7ö
70 SfHAFFEN t)ER Iltf.i
tot de H. Lüduïna, die terzelfder tijd de wereld stichtte door haar geduld en smeekte haar, dat zij voor hem zoude boete doen : Gaarne, antwoordde zij, wil ik mijn lijden voor u opofferen, onder de voorwaarde echter, dal gij gedurende één nacht in xiw bed ecne en dezelfde plaats blijft innemen zonder u op deze of gene zijde te leggen, zonder u te verroeren of te bewegen. Hierin stemde hij toe. Als hij echter te bed was en ter nauwernood eene halve uur er in gelegen had, gevoelde hij ongemak en wilde zich bewegen. Hij deed het echter niet en bleef onbeweeglijk liggen: het ongemak, dat hij bespeurd had, werd immer grooter en erger, zelfs zoo erg, dat hij na verloop van eene uur scheen het niet meer te kunnen uithouden. Eeno heilzame gedachte kwam alstoen in zijn geast op: Als het, zeide hij tot zich zeiven, als hel zulk eene kwaal is in een gemakkelijk bed een nacht onbeweeglijk te moeten blijven, hoe groote kwaal moet het dan zijn, als ik op een bed van vuur niet eene eeuw, maar gedurende de geheele eeuwigheid moet liggen? Mag ik nu vreezen door eene kleine boele mij van deze pijn vrij te koopen?
De heilige Maagd Christina, die te recht de Wonderbare genoemd wordt, werd geboren te Sint-Truijen in het jaar 1150. Zij was van den dood verrezen en leefde daarna nog 42 jaren , welke zij tot lafenis der arme zielen en tot be-
STRAFFEN DER HEL.
keering der zondaars in ongehoorde smarten doorbracht.
Na hare jeugd in onschuld, geduld en deemoed to hebben doorgebracht, stierf Christina in geur van heiligheid in den ouderdom van 3\'i jaren in 1182. Men bracht haar Ijjk naar de kerk van O. L. Vrouw om den lijkdienst te houden en plaatste volgens het gebruik van dien tijd de opene doodkist met haar lichaam in het middenschip der kerk. De kerk was vol menschen, die met godsvrucht baden, als plotseling bij het — Agnus Dei — de doode zich oprichtte uit hare doodkist, eenige oogenblikken daarna met de lichtheid eens vogels naar \'t gewelf zich verhief en daar rustig op een kornis zich nederzette.
üp dat gezicht vluchtten alle menschen van ontzetting naar buiten; alleen de oudste zuster van Christina bleef in de kerk met den plebaan Thomas, die de heilige Offerande voltrok. Zoodra do priester het altaar verlaten en vernomen had, wat er gebeurd was, gaf hij aan Christina bevel om neder te dalen. Terstond gehoorzaamde zij,, kwam zachtjesaan naar beneden, alsof haar lichaam niet het minste zwaarte-gewicht had en ging met hare zuster stilletjes naar huis.
Als zij hier door hare vrienden on naastbe-staanden ondervraagd werd, verhaalde zij hun het volgende;
77
STRAITEN DEU I1EL.
«Nadat ik den geest had gegeven en mijne sziel zich van mijn lichaam had gescheiden, zag »ik mij omringd van cene schaar Engelen, die )imij voerden naar eene duistere en afzichtelijke «plaats, waar zich cene ontelbare menigte zielen «van menschen bevonden. Daar zag ik pijnen sen martelingen, welke met geene pen kunnen «beschreven worden. Onder hen, dio gefolterd «werden , zag ik verscheidenen, die ik op de «aarde gekend had. Op het zien hunner wreede «folteringen werd ik van het levendste medelij-»den doordrongen en vroeg aan mijno geleiders, «welke toch deze plaats was. Wat mij betrof, gt;ik kon er niet aan twijfelen, dat het de hel «was, en toch zeiden zij mij, dat deze slechts het «vagevuur was.
«Daarna toonden zij mjj de kwellingen en de «folteringen der verworpelingen. DatT ook ont-«waarde ik eenige ongelukkigen, die ik in vroe-■■gere dagen had gekend.
«Hierop geleidden de Engelen mij naar den «hemel voor den troon van den eeuwigen God. «De liefdevolle blik, waarmede de Allerhoogste «mij ontving, vervulde mijne ziel met eene onuit-«sprekehjke vreugde : ik was overtuigd, dat ik «mij gedurende de geheele eeuwigheid in Zijne «zalige tegenwoordigheid zou verheugen. Daar «de Heer mijne gedachte kende, zaide hij mij; «Ja, mijne dochter, gij zult eeuwig met mij zijn. «doch voor het oogenblik laat ik u de keus, of
78
STRAFFEN DER HET..
«gij van nu af eeuwig zalig wilt zijn , of wel, »of gij op de aarde wilt wederkoeren, om in eon «sterfeljjk lichaam te verduren de smarten der «onsterfelijke zielen, zonder dat die pijnen en «folteringen bet minste nadeel er aan zullen toe-obrengen. Door het verduren van die smarten «zult gij zielen verlossen, ■waarvoor gij zoo «groot medelijden gevoeld hebt en machtig veel «bijdragen tot bekeering der zondaars en heili-«ging dor levenden. Als gij den tijd uwer zending gt;vervuld hebt, zult gij hier terugkeeren en bezit «nemen van mijn rijk.
«Die keus stelde mij God voor. Ik aarzelde «niet; ik koos den kant der liefde en God zicht-«baar tevreden over mijne keuze, beval den En-«gelen mjj wederom naar de aarde te brengen.
«Mijne vrienden, zeide de Heilige verder, ver-«wondert u niet bij de overmaat van wonderen, «welke gij in mijn persoon zult zien voltrokken «worden, \'t Is het werk van God, die doet »wat Hem bevalt, en handelt naar zijne dikwijls «verborgene, maar altijd aanbiddenswaardige «raadsbesluiten.quot;
Men begrijpt, dat de toehoorders op deze woorden door eene heilige vrees werden aangegrepen : zij beschouwden Christina mot verwondering en beefden bij de gedachte aan de smarten, welke deze van den dood verrezene Maagd nog moest lijden.
Inderdaad van af dit oogenblik scheen Chris-
70
STRAFFEN tlER HEL.
tina eene ziel des vagevuura in een sterfelijk lichaam te zijn. Haar geheel leven was slechts cene ketting van wonderen en ongehoorde smarten.
\'/.ij or-tvluchtte het gezelschap der menschen en leefde voortdurend in de eenzaamheid. Wanneer zij \'s morgens de H. Mis had gehoord, waaronder zij ook vaak naderde tot de H. ïafel des Ilceren, begaf zij zich naar do bosschen en woeste p\'aatsen, waar zij dag en nacht in het gebed doorbracht. Voorzien met de gave van lichtheid vloog zij niet de snelheid des bliksems van de eene plaats naar de andere en sprong in de toppen der boomen, op de daken der huizen , op de torens der kerken en der kasteden. Dikwijls zagen de voorbijgangers haar uitrusten op de takken der boomen, vervolgens plotseling wegzweven en verdwijnen bij hunne aankomst.
Zjj zette den voet in geen huis en nam nergens eene schuilplaats ; zjj leefde gelijk de vogelen der bosschen, blootgesteld aan alle ongemakken van het weder, zelfs van het koudste der jaargetijden. Hare klceding was zedig, doch van grof linnen en buitengewoon armoedig. Zij at, gelijk de dieren, wat zij op de straten vond. Zag zij een aangestoken vuur, dan stak zij er hare handen en voeten in, en indien het mogelijk geweest ware geheel haar lichaam en verdroeg deze smart zoo lang zij slechts kon. Zij bespiedde de gelegenheid, om in brandende kookovens te kruipen of in gloeiende bakovens
80
STRAFFEN OER HEI..
of wel om zich zoo dikwijls mogelijk in kokend water te dompelen. — In den winter bracht zij de nachten door in het ben-oren water der rivieren ; somtijds liet zij %ich door het water tot op het rad des molens drijven; alsdan hechtte xij zich er aan vast, liet zich met het rad ronddraaien , \'t geen haar naar alle zijden stootte en ▼erwondde. Eene andere manier om zich lijden te verschaffen was deze, dat zij een troep woeste honden aanhitste, om zich door dezen te laten bijten en verscheuren. Bij tijden wentelde zij zich in doornen en distelen, totdat haar lichaam met bloed en wonden was overdekt.
Ziedaar eenige middelen waardoor Christina voortdurend haar lichaam martelde: op zonder-bare wjjze in overeenkomst met de belofte, welke God haar had gedaan , want na alle onderstane pijn behield 7ij geene wonde, haar lichaam was gaaf en ongeschonden en zonder de geringste kwetsing.
Dit martelaarsleven diende tot stichting van ontelbare geloovigen, die gedurende 42 jaren, zoolang de Heilige nog leefde, er van getuigen waren. Zij bekeerde ook een groot aantal zondaars en ging eindelyk in het jaar 1224 aan de andere zyde des grafs deelnemen aan de heerlijkheid der uitverkorer.en. Indien deze boetvaardigheid ons doet beven, hoe moeten wij dan sidderen de gedachte aan de fo teringen der hel .\' Daar , zegt do schrijver van do navolging van
81
STRAFFEN DER HEL,
Christus, daar zal cene uur pijn versrht\'ikheUjkev lijn, dan hier honderd juren in hoetvaardiyheid doorgebracht.
Pe gGfcliicdcnis van Japan spreekt ons over de vervaarlijke afgronden van den berg Ungen, in de nabijheid van Nangasaki. Zijne zeer hooge kruin verdeelt zich in drie bergruggen , waar tusschen jjseljjke afgronden zich bevinden. Van tijd tot tijd ziot en hoort men uit die afgronden opstijgen knetterende vuurkolommen, sissend ■water cn brandend slijk, dat alles verheft zich hemelhoog en verspreidt zoo een verpestenden stank, dat deze voor uitvloeisels der hel worden gehouden. Alle dieren vluchten die plaats mot afschrik en zelfs de vogelen , hoe hoog zij zich ook in do lucht verheffen, vliegen niet ongestraft over deze heen. De tiran liungondono. Prins van Ximabara, liet de Christenen om hun geloof in di ze afgrijselijke kolken werpen. Verbeeld u dc-n wreeden doodangst, welken zjj er moesten lijden ! \'t Was echter een doodstrijd, waaraan de dood geen einde maakte , want men gunde liun niet den troost, om er in te sterven. Alvorens te stikken werden zij weder omhoog geheschen, ton einde op nieuw adem te schepper. IJe lichamen dor martelaren, doortrokken als zij waren van dit zwavelhoudend water, werden weldra overdekt met afzichtelijke puisten, welke allengs-kens slechts ecne wonde vormden. Hun. vleesch
82
STRAFFEN DER HEL,
ging levend ter verrotting over en viel bij stukken van het lichaam. In dezen ellendigen toestand werden zij verlaten en aan de wilde dieren als aas voorgeworpen. — Deze folteringen, zijn het folteringen der hel? neen, zij z[jn slechts eene schaduwe.
Dezelfde Bungondono verzon nieuwe martelingen , om aan den vooruitgang van het Christendom in Japan het hoofd te bieden. Op zekeren dag bracht men zeven Christenen voor hem, die zeer verheugd waren, dat zij om wille van den naam van Jesus Christus mochten lijden. De tiran, buiten zich zelven van woede, deed zeven kuilen graven en zeven kruisen daarin planten. Hij liet do Christenen er aan vasthechten en gaf bevel alle hunne ledematen met snijdend riet door te zagen en terzelfder tijd zout in hunne wonden te strooien. Deze martelie werd met de uiterste langzaamheid voltrokken : zij duurde vijf gansche dagen. Door een schandelijk misbruik der heelkunde deden de artsen den martelaren hartversterkingen toedienen, om hun lijden te verlengen. — Is dit eene foltering der hel ? noen, slechts eene schim.
Als bij den inval der Calvinisten in Holland in de XVIJe eeuw deze sectarissen te Maastricht eenige priesters uit de Sociëteit van Jesus hadden gevangen genomen, besloten zij alle mogelijke wreedheid aan den dag te leggen. om hunnen
83
8i STlUF\'FfN DER KEI,.
fanatieken haat lucht to fjeven. Nadat zij die arme kloosterlingen mot hoon en spot hadden overladen, legden zij om hunnen hals ijveren banden, voorzien met scherpe messen en spitse punten, omsloten hunne armen en beenen met soortgelijke ringen en deden hen plaats nemen op stoelen, waarin van alle kanten puntige nagels overeind stonden , zoodat de martelaren zonder smart zich nooh leunen noch bewegen konden. Aldra ontstaken zij een vuur om hen heen, om ze langzaam te doen verbranden. quot;Uelke wreedheid, welke marteling! Als de martelaars zich niet verroerden, verbrandden zij, en bewogen zij zich, dan werden zjj door die spitse punten en scherpe nagels verscheurd. De dienaren des lleeren echter zegevierden met behulp der genade Gods over do barb.iarachheid der beulen, niettegenstaande hunne folteringen wreed en onmenscheljjk waren. — Zijn deze te vergelijken met de kwellingen der hel Neen, \'t is slechts oeno schaduw.
De oudheid heeft ons de namen bewaard van drie tirannen, beroemd door hunne wreedheid; zij heetten Mezena, Actiolin en Phalaris. Van den eerste, namelijk van Mezera, verhaalt men, dat hij zijn offer op een dood lichaam liet vastbinden en in dezen toestand liet, tordat het bederf en de stank des dooden den levende deden sterven. — Actiolin had zulke afgrijselijke kerkers.
STRAFFEN DER HEL.
dat de ter dood veroordeelden als eene genade yroegen — vevworgd te worden, — ten einde den kerker te ontgaan. Die genade werd hun geweigerd; men liet hen mot koorden gebonden in die verpeste onderaardsche holen afzakken, om levend in de vuilnis en verrotting te worden begraven. — Phalaris sloot zyne offers op in een koperen os, dien hij glooiend liet maken, om hen levend te verbranden. — Alle deze folteringen zijn jjseljjk, en zij zijn sleehts eeno schaduw van de folteringen der hel.
De Romeinen bestraften hem, die zijnen vader of zijne moeder had vermoord met eene geheole bjjzondere straf. Ue schuldige werd te zamen met slangen in een zak gebonden en vervolgens in den afgrond der zee gestort. Een zwak beeld der straf, welke hem wacht, die zich aan een zielemoord jegens tiod schuldig maakt.
])e lezer beeft, siddert, ja ijst bij de beschrijving der gruwelijke folteringen, die de moordenaar van Willem, Prins van Oranje, heeft moeten ondergaan. Zijn geheel lichaam werd met ijzeren roeden verscheurd en zijn vleesch met scherpe punten doorboord : vervolgens bracht men dezen bij een vuur, dat langzaam brandde, om hem onuitsprekelijke smarten te doen onderstaan; en op het eigen oogenblik, dat do moordenaar sterven ging, werd hij , nadat men hom do han-
85
STRAFFEN DER HEL.
don met een gloeifitid ijzer had verbrand, in vier verdeeld. — De ongelukkige )md een grooto misdaad geploegd; liij had zich aan een sterfelijken vorst vergrepen. Welke straf zal hem echter ten deel vallen, dio zich vergrijpt aan den Vorst der vorsten, aan den Vorst des hemels ?
Volgens zekere geschiedschrijvers stierf keizer Zeno, oen even goddeloos als wellustig vorst, een zeer schandelijken dood. In den nacht van den 9 April 491, viel hij na een overmatig gebruik van spijs en drank in eene zoo hevige bezwijming, dat men hem voor dood hield en hals over kop in den keizerlijken grafkelder bijzette. Als hij daar van zijne bewusteloosheid bekwam, riep hij zijne dienaars en garden, maar te vergeefs: niemand antwoordde op zijn hulpgeroep; hij zag, dat hij zich in de duisternis bevond te midden dor dooden, van alle kanten ingesloten door koude muren en ijzeren deuren. Door woede en wanhoop aangegrepen, werpt hij zich tegen alles wat hem omgeeft en verbrijzelt zijn schedel tegen den muur. In dezen afgrijselijken toestand vond men zijn lijk. Hoe vreeselijk voor een keizer levend begraven te zijn ! Zoo gaat het met den verworpeling.
De hel is het riool der wereld en de verzamelplaats van alle zedelijke onreinheid van het menschdora. Daar liggen op elkander saamgehoopt
80
STRAFFEN DEK HEL,
de ontucht, de dronkenschnp, de godslastering, de hooviiardlj, de onreclitvaiudigheid en allo ondeugden , die de ondergang en het bederf der zielen zijn. Bij deze zedelijke onreinheid komt nog eene lichamelijke verpesting, welke ondragelijker is dan allo stank der hospitalen on der zich ontbindende lichamen. Indien het lichaam van een enkel verdoemde op de aarde ware ten toon gesteld, zegt de H. Bonaventura, dat alleen ware voldoende, om haar onbewoonbaar te maken ; dit zoude haar met zijn stank vervullen, gelijk een dood lichaam, \'t wolk men in eene kamer tot ontbinding laat overgaan, het geheelo huis verpest.
Een mcnsch was te Lyon een grafkelder, waar men kortelings had begraven een doode, die zich in algeheele ontbinding bevond, ingegaan. Niet zoodra was hij er, als hij dood ter aarde stortte. De verpestende uitwasemingen hadden hem met zulk geweld aangegrepen, dat hij stikte.
Sulpicius Severus verhaalt in het leven van den II. Martinus van Tours , dat aan dezen op het einde van zijn leven den duivel in eene zichtbare gestalte is verschenen, om hem te bekoren. De logengeest stelde zich aan hem voor in koninklijke pracht met een gouden kroon op het hoofd, zeggende : ))hij zij de Koning der Jiglorie, Christus, de zo:ie Gods.quot; De heilige
87
STRAFFEN DEK HEI..
Bisschop herkende den bekoorder verborgen onder don schijn van menschelijke grootheid en joeg hem met verachting weg. De hoogmoedige satan was beschaamd en verdween: maar om zich te wreken, liet hij in de kamer zulk een stank achter, dat men er zich niet meer kon ophouden.
De Jesuïeten hadden reeds tijdens het leven van den II. Ignatius een klooster gesticht in de nabijheid van ü. L. Vrouwe van Loretto. .Ia-loersch over het goede, dat deze in de zielen bewerkten, verklaarde de duivel hun den oorlog en God liet toe, dat hij hen door zichtbare verschijningen verontrustte Het ge hod o klooster werd als het ware door booze geesten bestormd, die nu eens do kloosterlingen verschrikten, dan weer mishandelden, ja zelfs beproefden door verleidende verlokkingen hen het klooster te doen verlaten. Ken dezer trouwelooze bekoorders, door een religieus afgewezen en gedwongen om zijne cel re verlaten, ging henen zeggende: 0/ daar mijne raadslagen u niet bevallen, luien wij zie7i of mijn adem » beter behuaiji. Hierop opende hij den vervaarlijken muil en blies een zoo stinkenden adem in het gelaat des Patera, dat deze bijna verstikte. De cel, door drz n adem verpest, was meerdere dagen onbewoonb.iar.
Een andere pijn, welke de verdoemden in de hel te lijden hobhen, is het hatelijk gezelschap
88
der duivelen en der verdoemden onderling. Er bestaan ongelukkige zondaars, die, zeer wel wetende dat zij den weg ter helle bewandelen, zich troosten met te zeggen : Kom ik in de hel, ik zal er r/ezclschap vinden! Een droevige, ja een akelige troost! liet is de troost der galeislaven , die veroordeeld zijn om te zamen in de bagno\'s de ketenen te dragen. Men kan licht begrijpen, dat een galeislaaf eeno zekere verlichting gevoelt in het gezelschap zijner gelijken, dio gelijk hij de ketenen moeten torschen. Helaas! geheel anders is het in de hel, waar de eene verdoemde de beul van den andere zijn zal. Daar ztdlen, zegt de II, Thomas, de slrafrjenoo-ten van zijn ongeluk in plaats van de pijn der verdoemden te lenigen, die pijn verdubbelen, ja on dra gelijk maken. — Zelfs het gezelschap van hen, die op de aarde de beste vrienden waren, zal den verworpelingen in de hel onverdragelijk zjjn. Zij achten zich gelukkiger zich te bevinden in het gezelsdiap van tijgers en leeuwen, dan in het gezelschap van hunne aanverwanten, van hunne broeders of hunne eigene ouders.
Wilt gij do armoede der hel kennen en do ontberingen welke do verworpelingen lijden, die van de goederen dezer wereld hunnen God hebben gemaakt ? Neemt het heilig Schrift ter hand en leest de geschiedenis van den rijken lirasser. in zjjn leven gewoon, om de kostelijkste spijzen te
89
STRAITEN UEfl UEI..
eten van zilveren schotels on den uitgezoclitsten wijn te drinken uit gouden bekers, zich in purper en liet fijnste linnen te kleeden, ziet hij, dat i\'ii als inwoner dor hel tot de uiterste armoede is veroordeeld. Ifjj , die den armen Lazarus de kruimels zijner tafel weigerde, moet op zijne beurt bedelen gaan. Hij smeekt niet om lekkernijen , neen, maar om een droppel koud waters, dien lijj zich gelukkig zal achten te slorpen van den vinger eens melaatschen. Doch deze waterdroppel wordt hem geweigerd. Immers ce Zaligmaker heeft gezegd: Wee u, rijken, want r/ij licht uwen troost wey. Wee u, die verzadiyd zijt, want gij :ult honyer lijden. (Luc. 0. 21.)
In den eeuwigen afgrond, zegt de II. Teresia. is geen licht ; in do hel bestaat de dikste duisternis. En toch, o wonder, ofschoon er geen licht schittert, ziet men er alles wat voor het oog het pijnlijkste ziju kan. Onder de voorwerpen , die do oogen der verworpelingen het meest pijnigen, zijn do duivels de verschrikkelijkste, die zich aan hen in alle hunne afschuwelijkheid vertoonen.
De II. Bernardus verhaalt van een kloosterling, dat deze op zekeren dag een zoo luid angstgeschreeuw aanhief, dat de geheele communiteit toesnelde. Men vond hem plat ter aarde bewusteloos, herhalende de woorden : Vervlakt zij de day, waarop ik in het klooster trad! — Verschrikt en verward om deze vervloeking, waar-
uo
STRAFFEN DER HEL.
van hun de oorzaak onbekend was, ondervragen zijne broeders hem, bemoedigen hem en spreken hem over liet vertrouwen op God. Zoodra hij eenigszins bedaard was geworden en tot zich zeiven gekomen, hervatte hij: Neon, driewerf neen, het kloosterleven niag ik niet vloeken. Integendeel, gezegend zij de dag, waarop ik kloosterling werd! Mijne broeders, verwondert u niet over mijne geestesverwarring. Twee duivels zijn mij verschenen. Hun vervaarlijk uitzicht deed mij de zinnen verliezen. Welke afschuwelijkheid! Ach, liever wil ik alle pijnen lijden, clan nog eenmaal soortgelijken aanhhk te moeten verduren !
Een heilige priester bezwoer een bezetene en vroeg den duivel, welke pijnen hij in de hel\' leed? Een eeuwig vuur, gaf hij ten antwoord. eene eeuwige woede en eene afgrijselijke wanhoop nooit te mogen aanschouwen Hem, die mij geschapen heeft. —- Wat wilt ge doen, om het geluk te hebben God te mogen aanschouwen? — Om Hem te zien, al ware het slechts een enkel oorjenhlik, zoude ik er gaarne in toestemmen mijne pijnen gedurende 10,000 jaren te verdragen..... Vergeefsche wenschen! Ik zal altijd
lijden en Hem nooit aanschouwen!
Bij een zelfde gelegenheid vroeg een priester den duivel, welke do grootste pijn in de hel was? — Hij antwoordde op een toon van on-besohrjjfelijke vertwijfeling; Immer, immer, nimmer, nimmer!
91
92 STRAFFEN DER HEL.
Op zekeren dag als eene heilige ziel nadacht over de hel en overwoog de eeuwigheid der straffen, dat verschrikkelijk irnmor en nimmer, werd zij ontsteld, omdat zij deze oneindige gestrengheid met de goedheid en de andere goddelijke volraauktheden niet kon overeenbrengen. Heer, zoo sprak zij, ik onderwerp me aan uwe oordeelvellinrjen; is echter de gestrengheid uwer rechtvaardigheid niet al te groot\'? — Begrijpt gij, werd haar geantwoord, wat de zonde is\'? Zondigen heet tot God zeggen: ik wil u niet dienen! Jk veracht nice wet en drijf den spot met uwe bedreigingen! — Ik begrijp, Heer, dat de zonde eene beleediging uwer Majesteit is. — Welnu, indien gij daartoe in staat zijt, meet dan de grootte dier beleediging. — Heer, die beleediging is oneindig, omdat zij zich aan een oneindige Majesteit vergrijpt. — Moet zij dan niet door eene oneindige straf geboet worden? Wijl et liter die straf niet oneindig kan zijn in hevigheid gt; daarom vordert de rechtvaardigheid, dal zij oneindig zij in haren duur. De goddelijke recht-vaardigheid eischt dus de eeuwigheid der straffen.: zij teil dat vreeselijk immer, dat verschrikkelijk nimmer. De verdoemden zeiven zijn verplicht hulde te brengen aan de goddelijke rechtvaardigheid en uit te roepen te midden hunner pijnen. Gerecht zijt gij, o lieer, en rechtvaardig zijn mee oordeelvellingen. (Ps. 118,)
STRAFFEN DER KEJ..
93
l)e H. Joannes Damascenus bericht ons in het leven van den H. Josaphat, dat doze jeugdige Prins, als hij op zekeren dag zeer hevig bekoord ■werd, onder een vloed van tranen God bad, hera er van te verlossen. Zjjn gebed werd verhoord. Hij had eene verrukking des geestes, waarin hij naar eene duistere plaats werd gevoerd, waar slechts angst en vertwijfeling heersohten en spookgedaanten onophoudelijk rondwaarden. Daar bevond zich een vijver van solfer en vuur, waarin ontelbare ongelukkigen waren neergestort ter prooi van verslindende vlammen. Te midden van het gehuil en de wanhoopkreten hoorde men eene hemelsche stem, die de volgende woorden zeide ; Uier is de plaats waar de zonde hare straf ontvangt; hier is de plaats ivair de lust van een oor/enblik met eene eeuwigheid van pijnen wordt gestraft. — Deze verschijning vervulde hora met nieuwe kracht en deed hem de overwinning behalen over de aanvallen van zijn vijand.
De grievendste smart der verdoemden is volgens de leer van den H. Thomas, dat zij zich om een — niet — verdoemd hebben, terwjjl zjj zoo gemakkelijk de eeuwige zaligheid hadden kunnen verwerven.
Jonathas werd ter dood veroordeeld, omdat hij in weerwil van het verbod van Saül, eeu
STRAFFEN\' DER IlEt,.
weinig honig had geproefd. In zijn ongeluk zeide hij al zuchtende: Helaas! ik heb een weinig honig geproefd en nu moet ik sterven. (1. Reg. 1 i. 43.) — Veel bitterder zullen de weeklachten der verworpelingen zjjn, als zij inzien, dat zij niet voor eene honigraat, niet voor eene vergankelijke vreugde , zich den eeuwigen dood hebben op den hals gehaald.
Koning Lysimachus werd door do Scythen belegerd, die hem allen toevoer van water afsneden. Door gebrek aan water tot het uiterste gebracht, gaf hij zich, omdat hjj niet langer düi dorst kon verdragen, over aan den vijand, die hem slechts het leven liet behouden. Hierop bood men hem een beker aan gevuld met water, ten einde hij zijn dorst zoude lesschen. Niet zoodra had hij den beker geledigd, als hij uitriep: O! hoe snel is het genoegen verdwenen, waarvoor ik mijnen troon en mijne vrijheid verloren heb. — Hetzelfde maar met veel grootere smart mogen ook de verdoemden zeggen: O hoe spoedig, hoe snel is het zondig vermaak verdwenen, waaraan ik eene eeuwige kroon en mijne zaligheid heb ten offer gebracht!
Het gebeurde eens. zegt het H. Schrift, dat Ezaü vermoeid en hongerig van do jacht kwam, terwijl Jacob juist bezig was met het bereiden van linzenmoes. Zoodra Ezaü die spijs zag, vroeg
!I4
STRAFFEN DKR HEL.
05
hij; «Geef mij van dat i-oode kooksel daar, want ik bon afgemat?quot; Doch Jacob hernam: «Sta mij dan uw eerstgeboovte-recht af!quot; — Wat baat mij het eerstgeboorto-recht ? riep Ezaü. En Jacob zeide: «bezweer het mij dan?quot; Ezaü zwoer en verkocht hem alzoo zijn eerstgeboorte-recht. Dit was een recht van groote waarde, want do oudste zoon ontving een dubbel deel van de vaderlijke erfenis. Maar de lichtzinnige Ezaü dacht daar niet aan: hij at en dronk en ging henen. Als echter het oogenblik gekomen was om zijne erfenis te aanvaarden en Ezaü zag dat zijn broeder het grootste deel ontving en hij het kleinste, was hij onlsteld en herjon luid te wce-nru. En als hij zich te vergeefs alle moeiten gaf, om zijn lot te verbeteren, gaf hij zich over aan de bitterste klachten en vervulde de lucht mot smartvol geween : irrugit clamore magno. (Gen. 37. 31) — Hoe grcot zullen de weeklachten der verdoemden zijn, wanneer zij inzien, dat zjj hunne hemelsche erfenis voor minder dan een schotel linzen hebben verkocht en dat zij voor oen — niet — de eeuwige straffen moeten ondergaan
Do propheet Jeremias waarschuwde Sedecias, koning van Juda, voor de toekomst, die hem wachtte. Op bevel van God zeide hij hem: Ziehier het leven, ziehier den dood: indien gij mijne woorden onderhoudt, zult gj owjestoord op uwen
STRAFFEN bER ItEl..
troon blijven; indien gij ejder ze veracht, zul ik u overleveren in de handen van den koning van Babyion. (Jerem. 22 en 23.) Sedecias sloeg deze vermaning van God in den wind en weldra kwamen de voorspelde straffen over hem: hjj werd overgeleverd aan Nabuchodono^or en op last van dezen vorst van zijne oogen beroofd, niet ketenen beladen en in de gevangenis van liabylon geworpen. IIoo groot waren toen zijne klachten, zijn leed, bij de gedachte aan de woorden van Jeremias ! — Een zwak beeld van da weeklachten en de wreede wroegingen, waardoor do vtrJo^mden worden gefoltavl in de hel.
Zij beweenen den tijd, dien zij in ijdele vermaken en in de vergetelheid van hun heil hebben verspild. Eene uur, roepen zij uit, eene uur konde ons given, ivat eene eeuwigheid niet vermag ons terug te geven ! Pater Nieremberg verhaalt, dat een dienaar Gods in zijne eenzaamheid, waar een mensch nooit een voet had gezet, droevige zuchten hoorde, welke slechts aan eene bovennatuurljjke oorzaak konden toegeschreven worden. Derhalve vroeg hij: wie de bewerkers van die smartvolle zuchten waren en wat zjj wilden ? — Hierop antwoordde hem eene klagende stem : Wij zijn verworpelingen. Gij meet weten, dat xvj den verloren tijd in de hel beiveennn, den kostbaren tijd, dien wij op de aarde in ijdelheid en in zonden hebben verspild. Ach/
90
IlElLZAJiE VREES VOOR DE llEt,.
97
eene uur, cene enkele uur hadcle ons geschonken, wat de eeuwigheid ons niet mier kan teruggeven.
VIII. Heilzame vrees voov de hel.
Wij moeten do hel vreezen, omdat wij or in kunnon to recht komen. Helaas! \'t is zeer gemakkelijk zich te verdoemen en hot getal van hen, die in de hel komen, is zeer groot. De H. Teresia vergelijkt dezan met sneeuwvlokken, die in de sombere winterdagen uit do lucht vallen. De dienaar Gods, Antonius Pereyra zag in eeno verschijning, waarmede hij begunstigd werd, de zielen der zondaars in den afgrond vallen, gelijk graankorrels op den molensteen; gelijk steo-nen, welke bij groote getallen in eon kalkoven worden geworpen. — God toonde eens voor eene grooto menigte menschen, dat de zondaars in do hel vallen gelijk in den horfst bij den minsten wind de gele bladeren van do booraen vallen. De eerwaarde Pater Antonius Baldinuoci, beroemd missionaris uit de Sociëteit van Jesus gestorven in geur van heiligheid in het jaar 1717 preekte onder don blooten hemel, omdat de kerk, de groote menigte der geloovigon, toegestroomd om zijn woord te hooren, niet konde bevatten. Als hij over de hel sprak, zeide hij: Mijne broeders, wilt gij weten hoe groot het getal is van, 0. D. H. 5
HEILZAME VliEES VOOR DE HEL.
iicn, die zich verdoemen\'? Beziet dien hoorn daar. Allen riclitton liunno blikken naar den boom, die daar stond rijk met bladeren overladen. In hetzelfde oogonblik kwam plotseling eene windbui, die allo takken dos booms zoo zeer schudde en do bladeren in zoo groote hoeveelheid deed afvallen, dat er slechts hier en daar eenige hangen bleven, welke men gemakkelijk kondo tollen. Ziet, hernam de man Gods, gene zijn de zielen, die verdoemd gaan en deze, welke zalig worden. Neemt mee voorzorgen om onder het getal der laatsten te zijn.
Pater Niorcmberg spreekt van oon IJisschop, die door eene bijzondere toelating van God bezocht werd door een ongelukkige, korten tijd van te voren in onbootvaardigheid gestorven. Dozo verdoemde sprak don Bisschop aan en vroeg hem: O/\' er nog niensrhen op de aarde hestonden?— Daar de Bisschop over deze vraag scheen verwonderd te zijn, vervolgde de verworpene: Sedert ik mij in dat droevig oord bevind, zag ik er eene zoo ontelbare menigte aankomen, dat ik nauwelijks begrijpen kan, hoe er nog menschen op de wereld zijn kunnen. — Dit woord herinnert aan dat des Zaligmakers in het Jf. Evangelie: Gaat in door de eng\', poort; loant wijd is de poort en breed de weg , die tot het verderf leidt en velen zijn er die daardoor ingaan. Hoe eng is de poort en hoe nauw is de
98
HÉILZAME VREES VOOR DE HEL. 99
weg, die tot het leoen leidt en hoe weinigen zijn er, die hem vinden! (Matth. 7 ; 13. 14.)
Om zich voor de hel in veiligheid te stellen, moet men den weg ter helle vermijden en vaarwel zeggen aan alles wat de oorzaak onzer verdoemenis zijn kan, dat wil zeggen, aan de zonden onder welke gedaante zij zich ook mogen vertoonen. De menschen laten zich door verschillende banden der ongerechtigheid, dan door dezen dan door genen, ten verderve slepen. Velen sterven in hunne zonden, omdat zij verstoken zijn van de laatste heilige Sacramenten; en van degenen, die ze ontvangen, gaan er niet weinigen verloren, omdat ze hunne zonden niet oprecht en berouwvol biechten.
Ziehier oen feit dat wij opgeteekend vinden in de annalen van Paraguay uit het jaar ICiO. In de missie van Maria-Ilemelvaart was eene vrouw gestorven, die een zoon van ongeveer 20 jaren achterliet. Deze jongeling zag zijne moeder na haren dood in den afschuwolijksten toestand. Zij zeide hem: dat zij verdoemd was tut gebrek aan oprechtheid in het H. Sacrament der biecht; en dat vele anderen gelijk zij verworpen waren, omdat zij hunne zonden vrijwillig in de biecht hadden verzwegen. En gij, voegde zij er bij, trek uw nut uit het droevig voorbeeld uwer moeder.
Pater Nieremberg, van wien wij reeds meermalen gesproken hebben, spreekt ons nog over
■100 HEILZAME VREES VOOR DE HEI..
een andeven wanliopeling, die de oorzaak zijner verwerping bekend maakte. Een jongeling leidde naar den schijn een christelijken levenswandel; maar hij had een vijand, dien hij haatte: en ofschoon hij de heilige Sacramenten vaak ontving, bleef hjj in zijn hart gevoelens koesteren van vijandschap en wraak, die Jesus Christus gebiedt af te leggen. Nadat hij gestorven was verscheen hij aan zijnen vader en zeidc hem : dat hij verworpen was geworden, omdat hij zijnen vijand geene vergiffenis had geschonken. Daarna zeide hij op een toon van naamlooze smart: Ach! wanneer alle sterren des hemels evenveel vurige iongen waren, dan zouden zij nog niet in staat zijn om uit ie drukken de pijnen, die ik lijd.
Luisteren we nog een oogenblik naar denzelfden schrijver. Een ongelukkige, die de gewoonte had vermaak te scheppen in onkuische gedachten, ■werd ziek en ontving de laatste IIII. Sacramenten. Den volgenden dag begaf de biechtvader zich naar liet huis om den zieke te bezoeken. De kranke ontmoette den priester op zijn weg, zeggende: ga niet verder, want ik ben dood en ter hel verwezen. — Hoe, zeide de priester, hebt ge uwe zonden dan niet goed gebiecht? — Gewis, heb ik goed gebiecht; maar naderhand stelde mij de duivel zondige genoegens voor den geest en vroeg me, of ik in geval van beternis lot mijne vroegere lusten niet zoude terugkeeren?
HEILZAME VREES TOOR DE HEL.
101
Ik nam vermaak in die hehche voorspiegeling en op hetzelfde oogcnhlik trof mij de dood. — Hierop ontplooide hij zijn kleed, toondo het vuur, dat hein kwelde en verdween.
quot;Wij lezen verder in de geschriften van Pater Nieremberg, dat eene voorname dame, die zeer deugdzaam was. God vurig bad, dat Ilij haar zoude loeren kennen, wat in de personen harer kunne aan de goddelijke Majesteit het meest mishaagde. God gewaardigde zich haar te verhoeren op eene wonderbare wijs. Hij opende voor hare oogen den eeuwigen afgrond. Uaar zag zij eene vrouw ter prooi der wreedste folteringen en herkende in haar persoon eene harer vriendinnen, die onlangs gestorven was. Dat gezicht baarde haar evenveel verwondering als droefheid. De persoon, die zij in de hel zag, scheen haar toe niet slecht geleefd te hebben. Daarna zeide haar de ongelukkige: Waar is het, ik heb de plichten van mijn godsdienst vervuld, maar ik was eene slavin cUt ijdelheid. Bcheerscht door den hartstocht om te behagen, schroomde ik niet mij te voegen uaar de nüneerhare modes der vervloekte wereld , om de oogen op mij te trekken en heb daardoor in meer dan een hart het vuur der onkuischheid ontstoken. O mochten de christelijke vrouwen weten, hoezeer de aan-stontelijke kleeding Gode ntishaai/t! — Op het-zelfcle oogenblik doorstak men do ongelukkige
102 HEILZAME VREES VOOR DE HEL.
met vurige lansen en wierp haar in een ketel gevuld met gloeiend lood.
Thomas van Cantempre, een geleerd Dominicaan, verhaalt dat te Brussel een ongelukkigen zondaar woonde, die een slaaf der onmatigheid was en van andere ondeugden, welke door haar gevoed worden. Hij had een vriend, metgezel zijner buitensporigheden, met wien hij zeer innig verbonden was. Een schielijke dood maakte een einde aan het zondig leven van den eerste. Zjjn makker, die hem tot aan het graf vergezeld had, trok zich vol droefheid op zijne kamer terug. Eensklaps vernam hij van onder den grond zuchten en weeklachten. In den beginne verschrikt en niet wetende wat te doen, waagde hij eindelijk te vragen : Wiens luchten hoor \'k toch ? — Het zijn die van uw makker, wiens lichaam gij hebt icr aarde helpen bestellen en begeleid tot aan het graf. Helaas, mijne ziel is in de hel begraven ! — Vervolgens liet hij een kreet hooren, of beter een vreeseljjk gehuil: Wee mij, voegde hij er bij, wee mij, de afgrond heelt mij verzwolgen en de kolk heeft zijn muil over mij gesloten.
Hendrik van Grenada spreekt over eene jeugdige persoon, die hare verwerping te verdanken had aan hare ijdelheid en hare zucht om te bevallen. Zij leidde wel is waar een regelmatig levep, dooh de hartstocht, om de blikken van an-
HEILZAME VREES VOOR DB HEL.
deren door het aanvallige barer schoonheid op zich te trekken, was de hoofdoorzaak van allo hare handelingen. Door eene ziekte getroffen, stierf zij na de IIH. Sacramenten te hebben ontvangen. Terwijl haar biechtvader voor haro ziel bad, verscheen zjj dezen en logde de bekentenis af, dat zij veroordeeld was tot de straffen der hel en dat hare ijdelheid hiervan de oorzaak zij. Ik zocht slechts, zeide zij, tc rjevaltcn aan dc oor/cn der menschen; deze hartstocht heeft mij talrijke zonden doen bedrijven; lij heeft mij verhinderd waardig de lil!. Sacran.enten te ontvangen en mij in eeuwige pijnen gestort.
Een woekeraar had twee zonen , die de voetstappen van hun vader drukten. Een van beiden, door Gods genade getroffen, zeide vaarwel aan dat zondig beroep en begaf zich in de woestijn. Voor zijn vertrek vermaande hij met tranen in de oogen zijn vader en zijn broeder, gelijk hij aan het heil hunner ziel te denken. Maar to vergeefs; zij volhardden in de zonden en stierven zonder do minste boetvaardigheid te hebben gedaan. God liet toe , dat de woestijnbewoner kennis kreeg vau hun ongelukkigen toestand. In eene verrukking des goestes zag hij zich verplaatst op een hoogen berg aan wiens voet zich bevond eene zee van vuur, waaruit zich een verward geschreeuw nis een onweder verhief. Weldra ontwaarde hij to midden der
i03
104 GEDACHTEN AAN DE HEL.
gloeiende golven zijn vader en zijn broeder, die in woede elkander met de afschuwelijkste ver-wijtingen en walgelijkste vervloekingen overlaadden en het volgende schrikkelijk tweegesprek hielden: Ik vervloek u, verfoeielijken zoon, om uwentwil heb ik de rechtvaardigheid onder da voeten getreden en mijne ziel verloren. — Ik vervloek u, onivaardigen vader, u die mij door uw slecht voorbeeld in het verderf hebt gestort. — Ik vervloek u, rampzalig kind, gij die deelgenomen hebt in de zonden van uwen vader. — Ik vervloek u, wreeden bewerker mijner dagen, u die mij voor de hel hebt opgevoed. — Ziedaar hoe slechte ouders en slechte kinders door hunne we-derzijdsche vervloekingen elkander in eeuwigheid zullen verscheuren! (Vies des Pères du désert.)
De H. Dositheus, die in de quot;Vrle eeuw leefde, werd als een edelknaap aan het keizerlijk hof te Constantinopel opgevoed en leidde aanvangs een geheel wereldsch leven in volslagen onwetendheid der waarheden van het gelcof. Daar hij veel over Jerusalem had hooren spreken, maakte hij er eene reis henen uit louter nieuwsgierigheid. In die stad wachtte hem de barmhartigheid Gods. Um hem te trefl\'en, bediende zij zich van eïne schilderij, die tegen den wand in eene kerk hing en de straffen der hel voorstelde. Op deze
GEDACHTEN AAN DE HEL, 105
schilderij zag men afgebeeld ongelukkigen in de grootste vertwijfeling, neergestort in eene zee yan vuur, waarin vreeselijke monsters elkander aanhitsten, om hen te kwellen en er een spel van maakten om hen te folteren. Getroffen door deze zinrijke voorstelling, vroeg Dositheus aan een hem onbekend persoon, die zich daar bevond, om nadere verklaring. Dat is de bel, gaf deze ten antwoord, dat zijn de straffen der verdoemden. — Hoe lang duren hunne smarten ! Waarom zijn zij verdoemd\'? Kan ook ik zoo ongelukkig worden? Wat moet ik doen, om tegen
de hel beveiligd te zijn?____ Deze vragen stolde
Dositheus de eene na de andere den persoon, die hem onderrichtte. De antweorden van dezen maakten zoo grooten indruk op zijn hart, dat hjj op staanden voet besloot de wereld te verlaten en in de eenzaamheid zijn leven voor God te slijten. Hij trad in een klooster, waarin hij, dank aan de gedachte der hel, die hjj altijd voor oogen had, en aan de wijze leiding van den Abt Dorotheus, dien hij daar aantrof, snellen voortgang maakte op den weg des heils.
Wie aan de hel denkt, zal er niet in komen, wijl op het oogenblik der bekoring deze gedachte hem de plichten van den godsdienst zal do3n nakomen, ei! manmoedig mot de genade van God over de verleiding van Satan djn zege doen behalen.
GEDACHTEN\' AAN DE IIEI.,
■100
De H. Mai\'tininnua luid v;;f en twinHe jaren in do eerzr.aniheid doorgel raclit, als God toestond, dat zijne getrouwhe id op ecue zeer tiardü proef werd gesteld. Eer.e listige vrouw van een zedeloos gedrag niet name Zou kwam, om hem to^ zonden te verleiden. Zij had zich in eene bedelaarster verlclecd, klopte gedurende eene donderbui aan de cel van Martinianus aan en vroeg hem ora onder zijn dak te mogen schiiilen, totdat do regen voorbij was. De II. kluizenaar konde haar dit in deze omstandigheden niet weigeren. Hij liet de vreemdelinge binnentreden en na het vuur te hebben ontstoken, noodigde hij haar uit, dat zij hare kleederen zoude droo-gen. Spoedig echter had de ver monde bedelaarster de lompen, waarmede zij zich had bedekt, afgeworpen en vertoonde zich aan de ongeu van Martinianus met het schittei\'endste tooisel en de prachtigste sieralen te zaraen met alle aanlokkingen der verleiding. De dienaar Gods herinnerde zich te midden van een zoo groot gevaar aan de waarheid der hel; hij snelt naar deu vuurhaard , ontdoet zich van zijn schoeisel en steekt zijne heide voeten in den gloed De smart perste hem klachten af; maar tot zijne ziet zeide hij: Ach, mijne ziel, als gij hel in een zoo zwak vuur tl iet hunt uithouden, hue min zult gij dan bi iland zijn tegen het vuur der hel! — De bekoring was overwonnen en Zoé bekeerde zich. Dit was de heilzame uitwerking van de gedachte aan de hel.
GEPACIITKN AAN BE HEL.
Een and t klirzenaar, die door eene lievige bekoring werd ovi-rvallen en vreesde, dat hij door haar zoude worden overwonnen, stak zijne lamp aan. Dan hield hij om zich levendig te doordringen van de gedachte aan de hel, zijne vingers in de vlam en liet ze erin branden onder naamlooze smarten: Wijl gij, zoo sprak hij bij zich zeiven, wijl fjij zondir/cn cn « (titn het gerit er der hel, welke de slrcxf der zonde is, wilt blootstellen; beproef eerst, of gij den \'moed bezit den brand van een éeuii\'ig vuur te kunnen verdragen.
Men verhaalt dat de H. Philippus Nereüs op zekeren dag het bezoek ontving van een mensoli, die een zondigen levenswandel luidde. De bezoeker , bezield met de vijandigste gevoelens jegens den Heilige, wierp hein do onrechtvaardigste verwijtingen naar het hoofd en overlaadde hem met do bitterste beleedigingen. Zijne woede ■was zoo groot, dat hij onbekwaam was om aan een verstandig woord het oor te leenen. Thans bracht Philippus dezen bij den schoorsteen, toonde den woedende de plaats waar het vuur ontstoken werd en zeide : Beschouw dien vuurhaard. De zondaar wierp er zijne blikken op, zag echter in plaats van eei^liaard, een vurigen afgrond, waarin hij eene plaats, voor hem bestemd, ontdekte. Van vrees aangegrepen kwam de zondaar plotseling tot bedaring, erkende den
107
•108 GEDACHTEN AAN DE HET..
ellendigen toestand zijner ziel en veranderde vallen, ran levenswijs.
]n het jaar 1815 stierf in liet collego van Saint-Aclieul bij Amiens de student Lodewijk Frans van lieauvais. Hij telde slechts veertien jaren, maar hij was rijp voor den hemel, zoo onschuldig en heilig had hij geleefd. Eene zoo degelijke deugd in een zoo jeugdigen ouderdom had hij te verdanken aan do gedaci\'ito dor hel. Op zekeren dag als Frans nog een klein kind was,
zat hij naast zijne moeder voor een gloeiend kolenvuur. Mama, vroeg hij, Mama, zal het vuur der hel onk zoo gloeiend z\'jn ? — Ach,
mijn kind , dit vuur kan niet in vergelijking treden met het vuur der hel. — Wee mij. indien ik daar konw, antwoordde hij met afschrik. — Ve hel, zeidc de moeder, is alleen voor de zondaars. Indien gij de zonde vlucht, hebt gij niets te vreezen. Deze woorden drongen zeer diep door in het hart van Frans; zij waren het begin van zijn afschuw voor de zonde en de oorzaak van zijn heilig leven.
Als in liet jaar 1510 de zalige Petrus Lefebre,
een der eerste lotgenoten van den H. Ignatius van Loyola zich van Panna naar Rome begaf langs den weg van F lor ens naar Siëna, werd hij midden in een land, dat van dieven en struikroovers wemelde, door den nacht over-
GEDACHTEN AAN DE HEL. 409
vallen. Volgens zijne gewoonte nam hij zijne toevlucht tot zijn H. Schutsengel en ontdekte weldra een huis , werwaarts hij zjjne schreden richtte om te overnachten, \'t Was in het raidden van de maand October: het weer was koud en regenachtig. Als de landlieden, die de meijerij bewoonden, zagen, dat de reiziger een priester was, ontvingen zjj hem vol eerbied en goedheid . boden hem versterkingen aan en deden hem bij het vuur plaats nemen om zijne kleederen te droogen. Terwijl hij bij den haard zat en zijne gasten over goddelijke dingen onderhield, hoorde men haastige voetstappen, terstond daarop een hevig kloppen op de deur; en zie, mannen van het hoofd tot de voeten gewapend dringen het huis binnen, \'t Was een dievenbende. Zij waren ten getale van zestien, die met woest geweld al den voorraad der spijzen opeischten. Hierop zetten zij zich aan tafel, begonnen te eten en te drinken naar hartelust, zongen woeste liederen en voerden onpassende gesprekken. De zalige Petrus Lofebre was in het minst niet verlegen; hij bleef bedaard en nadenkend op zijne plaats zitten en zag in het vuur met staren blik. De hoofdman der bende vroeg hem: Hot hij daar deed? De man üods antwoordde in \'t eerst niet. — Gij antwoordt niet, hervatte do roover: Zjt gij doof! zijl gij alom\'? — Neen, antwoordde hij nu , maar cene gedachte houdt mijnen geest bezig. — Ik dacht, zeide hij op
■HO GEDACHTEN AAN DE HEL.
epn Valmon en erjistigen toon, ik dacht, dat de^e val? vri\'i\'r/cle der zondaars ccnc zet;- on;plv\'!ki(ie is: 9Ü u\'\'e\' dit vuur herinnert mij aan het vuur der hel: g^\'quot;1 dat vuur hunnen zij niet imlgaan, bijaldien zij bi\'aquot;ds\' niet spordir/ en oprecht lot God ieruyke^ren. oogenV) Deze woorden zeide bij mot zulke kracht en ^eazcr zalving, dat die ruwe menschftn, van eerbied uil\'*00 overmeesterd, geen enkel woord meer spraken. dcr De dienaar Gods nam deze gelegenheid waar ontga: en sprak hen over liet gevaar te vallen in de ^cn \'\' handen der menschelijke gerechtigheid, en wat 40011 duizendmaal erger is in die der goddelijke rechtvaardigheid.; vervolgens onderhield hij hen over do vreugde van een goed gewe\'en , over de barmhartigheid Gods, waarvan hij zulke treffende en roerende voorbeelden verhaalde, dat hij hen in tranen deed smelten en van hunne zonden vergiffenis vragen. Hij bemoedigde hen en bereidde hen zoo goed voor, dat alle zestien in denzelfden nacht aan hora oprecht en berouwvol de biecht spraken.
De gedachte aan de hol versterkt ook de zwaksten. Twee christinnen Domnina en Theo-nilla genaamd, werden ter wille van haar geloof voor den prefect Lysias gebracht, die haar beval aan het geloof te verzaken en de afgoden te aanbidden: kortaf weigerden zij dit. Alsdan liet Lysias een brandstapel ontsteken en terzelfder tijd een altaar oprichten (er cere van
GEDACIITFN AAN nE HEL. Hl
dat da de valsche goden. Kiest, zeide hij haai-, of \'rüV/e is; gij wierook wilt hranclm o;gt; Int al laar onzer C)\' hel; goden of zdro.n in de vlnmniun van drzcn quot;-\'n zjj traiidstapel verbrand worden — Zonder een oogenblik te aarzelen, antwoordden zij: Wij vreczcn den Irondsiapil niet, die spoedig zal uitdooven; hrt vuur dit wij vrcezen, is het vuur der hel, dut onuithlusrhbuar is. Om dit vuur te ontgaan verachten wij uwe afgoden en aanbidden Jesus Christus. — Zij stierven den marteldood in het jaar 235.
Cesarius verhaalt, dat een verkeerd mensch, voor wien men veel had gebeden, ziek werd en stierf. Als men hom wilde begraven, herleefde hij weder, richtte zich vol kracht overeind, maar uiterst verschrikt en doodsbleek van gelaat. Ondervraagd over hetgeen hem overkomen was, antwoordde hij : God he ft mij eene gehcelo bijzondere genade verleend; Hij heeft mij de hel getoond, een onniotelijken oceaan van vuur, waarin ik om mijne zonde), mue^t worden ne-dergestort. Maar een ailstel is mij gegeven, opdat ik mijne zomlen door werken van hoetvaar-digheid vrijkoope. Sedert dien dag was die zondaar in.een geheel ander mensch veranderd. Hij dacht aan niets anders dan aan de boeting zijner zonden door tranen, vasten en gebeden. Hij ging barrevoets over distelen en doornen, leefde slechts van water en brood en gaf den armen
GPDACHTEN* AAN DE HEL.
alles, wat hij door handenarbeid verdiende. Wanneer iemand hem aanzette zjjne strenge levenswijs te matigen, antwoordde hij; Ik heb de hel
gezien; ik weet dat men niet yenoey kan doen, om haar te ontgaan. O die hel! Indien alle hoornen en alle wouden werden siaingehoopt tot één brandst\'ipel en in brand gestoken, dan wilde ik liever tot aan het einde der wereld in dezen brand verblijven, dan eene enkele uur het vuur der hel verdragen.
Ue eerwaardige Beda spreekt over een rijken inwoner van Northumberland, die insgelijks bij het zien der hel in een nieuwen mensch word herschapen. Hij noemde zich Frithelmus en leidde een wereldseh leven, dat veel overeenkwam met het leven van den rjjken Brasser van het Evangelie. God zond hem door eene bijzondere genade eene verschijning, waarin hem de eeuwige straffen der verdoemden werden getoond. Nadat hij wederom tot bewustzijn was gekomen, deed Frithelmus eene generale biecht, verdeelde alle zijne goederen onder de armen en trad in een klooster, waarin hij geenè grenzen kende voor zijne strenge levenswijs en zijne boeteoefeningen. ]n den winter verbleef hij in het bevroren water; gedurende don zomer droeg hij den last der hitte en van den arbeid; hij vastte streng en volhardde in zijne verstervingen tot in zijn grjjzen ouderdom. Sprak men hem er over, dat
112
GEDACHTEN AAN DE HEL.
hij zijne boetewerken moest verminderen, dan gaf hij steeds ten antwoord: Indien gij gelijk ik de smarten der hel hadt gezien, zoudet gij anders spreken. — Maar hoe kunt gij zoo groote verstervingen uithouden? — Ik tel ze voor niets vergeleken bij de straffen der hel, die ik door mijne zonden heb verdiend.
Mgr. de Segur verhaalt eon geheel merkwaardig feit, dat aan do militaire-sohool van Saint-Cyr in de laatste jaren, omstreeks 1848, is voorgevallen. De eerwaarde Rigolot, aalmoezenier van het gesticht, preekte eene retraite voor de kweekelingen, die zich eiken avond, alvorens slapen te gaan, in de kapel verzamelden.
Op zekeren avond had de eerw. priester over de hel gesproken. Nadat deze godsdienstoefening geëindigd was, begaf hij zich met een blaker in de hand naar zijne slaapkamer, die in den vleugel van het gebouw gelegen was, bewoond door de officieren. Op het oogenblik, dat hij zijne deur opende, hoorde hij zich bjj den naam roepen door iemand, die hem in den trap op den voet volgde, \'t Was een oude kapitein met een dikken grijzen knevelbaard en weinig vriendelijk van uitzicht. — Verschoon, cerw. Heer, zeide deze op eenigszins spottenden toon, gij hebt eene zeer schoone preek over de hel gehouden; cene zaak echter hebt gij vergeten ons te zeggen of wij in het vuur der hel worden geroosterd,,
113
GEDACHTEN AAN DE HEL.
gebraden of rjczodcn. Zoudct gij mij dit wal ivil-len zeggen? — De aalmoezenier zag terstond, met wien hij te doen had; hij keek hem met staren blik in de oogen, hield hem het licht onder den neus en zeide hem zachtjes; Kapitein, gij zelf zult het zien! Hierop sluit hij de deur zijner kamer en kan zich niet onthouden over het verlegen cn gevangen uitzicht van den armen kapitein hartelijk te lachen.
Hij dacht er niet meer aan, maar van af dien dag meende hij op te merken, dat de kapitein hem steeds ontweek, zooveel deze slechts kon. — De omwenteling van Juli brak los. De militaire-geestelijken werden afgeschaft zoowel in Saint-Cyr als op andere plaatsen. De eerw. Heer Ri-golot werd door den bisschop van Parijs tot eene andere niet minder eervolle betrekking benoemd.
Twintig jaren later bevond zich de oud-aalmoezenier \'s avonds in een talrijk gezelschap, als hij een ouden man met witten knevel op zich zag toetreden, die hem groette cn vroeg: of hij de eerwaarde Heer Rigolot was, vroeger aalmoezenier van Saint-Cyr. Na een bevestigend antwoord zeide de oude soldaat met eene stem der innigste ontroering: Ach, cenvxarde lieer, laat toe dat ik u de hand drukke cn mijn hesten dank hetuige; gij, gij hebt mij gered! — Ik? en hoe dat? — Ei, herkent gij mij niet meer\'? Herinnert gij u niet meer dien avond, waarop
m
GEDACHTEN AAN DE HEL.
een kapitein, leeraar aan de militaire-school, u bij het einde eener preek over de hel, eene belachelijke vraag stelde, en dat gij hém ten antivoord gaaft, terwijl gij hein het licht onder den neus hieldt: Gij zelf zult hot zien, kapitein! Ik ivas die kapitein. Verbeeld u, dat vati af die stonde die ivoorden mij overal vervolgden, als ook de gedachte, dat ik ter helle ging om te branden. Tien jaar lang heb ik legen die gedachte gestreden, maar eindelijk moest ik mij gevangen geven; ik heb gebiecht, ik ben christen geworden, zooals men het bij de soldaten gewoon is, christen van een stuk. U verdank ik dat geluk en ik gevoel mij zeer gelukkig u te ontmoeten, om u dit te kunnen zeggen.
Pater de Bussy uit het gezelschap van Jesus gaf in den beginne van deze eeuw in eene groote stad van het Zuiden eene missie, die met het beste gevolg bekroond werd en de geheele bevolking wakker schudde. — \'t Was midden in den winter, omstreeks Kerstmis; \'t was bitter koud. In de kamer waar de Pater de mannen ontving, brandde eene goede kachel.
Eens kwam een jonge man tot den Pater, dien men hem juist om zijn buitensporig leven en wijl hjj op zijne goddeloosheid roemde, in het bijzonder had aanbevolen. Pater de Bussy zag aanstonds, dat hij met dezen niet veel kon uitrichten. Kom hier, mijn goede vriend, zeide hij
115
416 GEDACHTEN AAN DE HEL.
hem in opgeruimden toon, kom hier, vrees niets, een ive ik hoor de biecht van niemand, die daartoe geen ^euwl^ zin heeft. Neem plaats, wij willen, terwijl wij ons een handje warmen, een praatje houden. Hiermede opende hij de kachel en zag dat het hout bijna was verbrand.
Alvorens plaats te nemen, zeide de Pater tot\'lia don jongeling: wees zoo goed en haal me twee ^on of drie stukken brandhout. Hierover een weinig verwonderd, deed hij echter wat de Pater hem verzocht. Leg ze nu in het vuur, vervolgde de Pater, maar diep op den bodem. En als de andere het hout door de deur in de kachel leide,
greep de Pater plotseling den arm van hom en duwde dezen met een ruk diep in de kachel. De jongeling liet een gil en sprong terug, i/oe? Wat? riep hij uit, zijt gij gek geworden? Wilt gij mij verbranden? Wat is het toch, mijn beste, hervatte de Pater zachtjes, moet gij u niet daaraan gewennen? — In de hel, waarheen gij gaat,
indien gij in uw zondig leven blijft volharden,
zullen in het vuur niet alleen de toppen der vingers branden, maar uw geheel hchaam; dit kleine vuur beteekent niets in vergelijking van het vuur der hel. Welaan moed, mijn beste vriend, men moet zich aan alles gewennen.
Hierop greep hij wederom naar den arm. Deze echter, gelijk men licht kan begrijpen, bood wederstand. Mijn arm kind, zeide\' nu Pater de Bussy op een geheel anderen tooa; denk toch
offer, vrcescl niet zt De .
uaris
GEDACHTEN AAN DE HEL.
een weinig na: is al het andere niet heter, dan eeuwig in de hel te nwetc-n branden? En is het offer, dat God van u vraagt, opdat gij ecne zoo vreesclijke pijn moogt ontgaan, in werkelijkheid niet zeer gering?
De jeugdige vrijgeest nam afscheid. Hij begon na te denken, dacht van dag tot dag al verder en verder, zoodat hij spoedig tot den Missionaris terugkeerde. Deze stond hem bij in zijn geweten van alle zonden te reinigen en op den weg der deugd weder terug te voeren.
Ik houd vol, zegt Mgr. do Segur, dat onder duizend, ja onder tienduizend menschen, die van God verwijderd leven, en bijgevolg op den weg ter helle voorthollen, misschien geen enkele te vinden is, die de vuurproef kan uithouden. Er bestaat niet een mensch, die zoo dwaas is, op het volgende in te gaan: gedurende een geheel jaar kunt gij n aan alle uwe hartstochten overgeven, alle uwe lusten bevredigen , onder voorwaarde echter, dat gij na verloop van dat jaar een dag, een enkelen dag, ja slechts een enkel uur in het vuur moet branden. Ja ik herhaal het, niemand zal hierop ingaan, niemand zal dit aanbod aanvaarden. — Wilt gij hiervan een bewijs? Luister dan nog een oogenblik naar de geschiedenis van de drie zonen van den woekeraar. —
Een huisvader, die door schreeuwende onrechtvaardigheid groote rijkdommen had verworven,
■il5
\'MÖ GEDACHTEN AAN DE HEL.
werd gevaarlijk ziek. Hij wist, dat de kanker zijne wonden had aangegrepen en toch kon men hem niet doen besluiten tot teruggave. Wat zal
er van mijne kinderen geworden, zoo zuchtte hij, als ik restitutie doe!
Zijn biechtvader een vroom en verstandig man nam, om de ziel van dezen te redden, zjjne toevlucht tot een eigenaardig middeltje. Indien hy wilde genezen worden, zeide deze hem, dan wilde hij hem een zeer eenvoudig maar duur geneesmiddel voorschrijven. Mocht het duizend, twee duizend, ja tienduizend francs kosten, dat beteekent niets, antwoordde de grijsaard met nadruk. Waarin bestaat hef? — Het bestaat hierin, dat men in de door den kanker aangetaste lichaatnsdeelen het heete eet van een levenden persoon late druppelen, Veel is niet noodig. Indien gij iemand moogt vinden, die voor tienduizend francs ter nauwernood een kwartier uurs de hand in het vuur wil houden, dat is reeds voldoende.
Ach! zeide de arme man zuchtend, ik vrees, dat ik niemand vinde, die dit wil doen. Ik weet een middeltje, fluisterde de priester; ontbied uw oudsten zoon^ hij bemint u, hij moet uw hoofd\' erfgenaam zijn; zeg hem, lieve zoon, gij kunt het leven van uw ouden vader redden, indien gij uwe hand slechts een kwartier uurs in het vuur houdt. Weigert hij, doe dan hetzelfde voorstel aan den tweede, met de belofte, dar gij hem algemeenen erfgenaam zult maken ten koste van
GEDACHTEN AAN DE ItEL.
:ijn oudslcn hrocder. Eu indien deze op zijne beurt weigert, zal de derde het zonder twijfel aannemen.
Uit voorstel werd aan de drie broeders den eene na den andere gedaan ; en de een na den andere wees het met afschuw van de hand. Hierop zeide hun de vader: Hoe, om mij het leven te redden, vreest gij eene korte pijn! En ik, om u rijkdommen achter te laten en gemakkelijke dagen te bezorgen, ik zou eeuwig in de hel moeten branden\'? Waarlijk, dan ware ik een groot dwaas. — En hij haastte zich alles terug te geven, wat hij schuldig was, zonder in \'t minst er aan te denken, wat van zijne zonen zou geworden. — De vader had recht en zijne drie kinderen ook. Zich eene hand te laten verbranden , slechts gedurende een kwartier nurs, zelfs om het leven van zijn vadc-r te redden, is een offer, dat alle menschelijke krachten te boven gaat.
In het jaar 1844, schrijft Mgr. de Segur, heb ik in het Seminarie van S\' Sulpice te Issi in de nabijheid van Parijs een professor der wetenschappen gekend, een zeer uitstekend man, wiens deemoed en versterving iedereen bewonderde. Alvorens priester te worden was Pinault, zoo heette de professor, een der voornaamste leeraren aan het Polytechnicum. In het Seminarie doceerde hij de natuur- en scheikunde, Op ze-
119
i -JU GEDACHTEN AAN DE tiEU
keren dag terwijl hij eene wetenschappelijke proeve deed, vatte, ik weet niet hoe, de phoa-phorua dien hij behandelde, plotseling vuur en in een ommezien stond zijne hand in laaie vlam. Te vergeefs trachtte de arme professor met behulp van zijne studenten het vuur dat zijn vleesch verschroeide en verslond, te blusschen. In eenige minuten was zijne hand een wanstallig en witgloeiend iets ; de nagels der vingers waren verschroeid. Tot overmaat van smart verloor de ongelukkige het bewustzijn. Men dompelde zijne hand en zijn arm in een emmer koud water, om eenigermate de hevigheid der pijnen te lenigen. Gedurende den geheelen dag en den ganachen nacht vernam men slechts een kreet, \'t waa een hartverscheurende kreet, afgeperst door de araar-(elijkste folteringen. En ala hij bij wjjien eenige woorden konde stamelen, dan zeide en herhaalde hjj voor drie of vier seminaristen, die hem hulp verleenden: O mijne kinderen!... o mijne kinderen , wacht u voor de hel, wacht u voor de hel!....
Een broeder met name Joannes Daptista leefde ten tijde van den II. Ignatius in het profesaie-huis te Rome. Hij muntte uit door zijn geest van ijver voor het gebed en van versterving, welken hij putte in de gedachte aan de hel. Daar hij de nederige plaats van kok bediende, bracht hem het vuur, dat hij steeds voor oogen
gekvcuïen\' aan de hel.
liad, hot vuur dor goddelijke gerechtigheid voor don geest, dat do goddoloozen in do hol eeuwig-zal pijnigen en dit verwekte in hom oen groeten afschuw voor do zonde, welke zoo grooto straffen verdient. Als hij op zekoron dag in dezo godachto geheel en al verdiept was en zich aan do smart overgaf, welke de zonden hem veroorzaakten, stak hij, door een onvorstandigen ijver overmand, zijne hand in het vuur en liet haar branden. De brandlucht werd door Pator Minister opgemerkt. Hij trad do keuken binnen on vroeg, wat er gaande was. Do broeder konde zjjne smarten niet verbergen, bekende zijne schuld, wierp zich op do knieën en smeekte ootmoedig om vergiffenis. Dit voorval werd den II. Ignatius terstond medegedeeld en gezegd, dat de liroeder zich van hot gebruik zijner hand beroofd en onbekwaam had gemaakt, om zjjn werk te verrichten. De II. Ignatius was van meening, dat die fout meer medeljjdon verdiende dan straf waardig was. Hij bad voor Joannes en bracht, goljjk hij de gewoonte had. een gedeelte van den nacht in hot gebed door. Den volgendon dag was do hand van den armen Broeder volkomen genezen en zoo gezond, alsof zij niets had geleden. — God toonde door dit wonder, dat, indien ook deze ijverige kloosterbroeder een onbezonnen daad had verricht, do beweeggrond van die daad, namelijk de vrees voor de hel, don Hoore aangenaam was.
u. i). K, O
•121
GEDACHTEN AAN DE likt.
Do li. \'J\'eresia had de plaats, welke voor haar in de hel was bereid. gezien en deze gedachte schonk haar do kracht om do hardste beproevingen to verduren. Ziehier wat zij zelve zegt in het Si5™ hoofdstuk barer levensbeschrijving: «Als ik op zekeren dag, zoo schrijft de Heilige. »verzonken was in het gebed, bevond ik mjj «eensklaps met het lichaam en de ziel in de «hel verplaatst. Ik begreep, dat God mij de «plaats wilde toonen, welke ik zoude hebben «moeten innemen, indien ik niet van leven nhadde veranderd. Geene woorden zijn in staat, «om eeiio gedachte te geven van de pijn, die .«men er moet verduren. Zij is onbegrijpelijk. ))lk gevoelde in mijne ziel een verslindend vuur, »en mijn lichaam was terzelfder tijd ter prooi »van ondragelijke smarten. Veel, bitter veel, «heb ik uitgestaan in mijn leven, maar alles, «wat ik heb geleden, is niets in vergelijking «van de pijnen, welke ik op dat oogenblik on-«dervond. Kn wat die smart tot hot hoogst»! «toppunt opvoerde, was het bewustzijn, dat zij «zonder einde en zonder verzachting zoude zjjn. «Maar de pijnen dos lichaams, hoe gruwzaam «ook, waren niets bij den doodangst der ziel «vergeleken. Terwijl ik meende te branden en •gt;in duizend stukken te worden gekorven, onder-«vond ik alle benauwdheden des doods en alle «angsten der wanhope. Er bestond niet de ge-gt;ringste hoop op troost in die vreeseljjke ver-
GEDACHTEN AAN DE HEL.
123
))blijfplaats. Men ademt er een verpestenden stauk, «waardoor men voortdurend wordt gestikt. Men ziet er niet de minste lichtstraal, de dikste en «zwartste duisternissen heerschen er; en toch. o «geheimnisvol wonder , kan men, zonder liet «minste licht te bespeuren, alles ontwaren wat «voor het oog- hot smartvolste is. — Eindelijk is kalles, wat ik van de pijnen der hel gehoord en »iu de boeken gelezen heb niets met de wcrke-•jlijkheid vergeleken. Tusschon beiden bestaat «hetzelfde verschil als tusschen eene gemaakte «afbeelding en de levende persoon. Ach 1 liet «hevigste vuur, dat men ziet branden op deze «wereld, is gering! \'t is als een geschilderd «vuur vergeleken bij het vuur , waarin de ver-«doemden in de hel gefolterd worden. — Tien «jaren zijn bijna vervlogen sedert die verschijning «en ik vond mjj bij het te boek stellen van dit «feit van een zoo grooten angst aangegrepen, «dat mij het bloed in de aderen stolde. — Te «midden dor beproevingen en smarten roep ik »mjj deze gedachte steeds levendig voor den «geest en zij, zij schenkt mjj de kracht, om «alles te verdragen.quot;
Do wonderbare bekcering eener hardnekkige protestante, -welke in Amerika groot opzien baarde, is aan de gedachte van de hel toe to schrijven. Deze dame was do vrouw van den Generaal Kosenkranz, de bekwaamste krijger
12i GEDACHTEN AAN DE HEL.
van het Xoorderleger in den oorlog van het jaar quot;1860. Ziehier de nadere bijzonderheden harer bokeerirg , verhaald door Mgr. Fitz - Patrick , Bisschop van lioston, in het College van den II. Michael te lirusscl, in Novenibor van het jaar 18(r2.
De Generaal Rosenkranz, vroeger protestant, had het goluk eene eenvoudige en klare uitlegging der katholieke geloofs- en zedeleer te hoo-ren. Dit was voor dien oprechten en edelen man voldoende, om de waarheid der katholieke Kerk te erkennen en grootmoedig te belijden. Van af deze stonde gaf hij zich allo moeite, bezield als hij was met liefde en jjver voor het geloof, niet alleen zeiven als waren katholiek re leven, maar ook om aan andere protestanten de genade der bekeering te doen geworden. In korten tijd won hij twintig Officieren voor den godsdienst en schreef een boek ter beleering en tot onderricht voor de soldaten. — Men kan licht vermoeden . dat hij zijne vrouw, die nog protestante was, niet uit het oog verloor. Ilij echter moest de smart ondervinden, dat alle bemoeiingen van zijnen kant ten haren opzichte nutteloos waren. Intus-schen liet God toe, dat mevrouw Rosenkranz door eene ziekte werd aangetast, die haar tot aan den rand van het graf voerde. De Generaal, die alle hulpbronnen des geloofs en dor liefde vruchteloos had uitgeput, en zien moest dat zjjne vrouw op het punt stond in hare verstokt-
GEDACHTEN AAN DE HEL. \'125
lieid te sterven, verzon een laatste middeltje. Hij riep vier leren, die in zijn dienst stonden, en zeide hun onder een vlood van tranen; Mijne vrienden, gij weel, dat mijne vrouw eene p;\'o-testanlo is en van den katholieken godsdienst niets wil weten. Zij zal in hare hurdnekkifjheid sterven en in den afgrond der hel worden neer-r/estort. Ik sidder en beef bij de yedachte aan een zoo (jront ongeluk. Koste wat het koste, indien het mogelijk is, moeten wij dit voorkomen. Bidden wij de allerzaligste Maagd Maria en doen wij geweld aan haar barmhartig hart. Hierop grijpt do Generaal zijn rozenkrans, valt op de knieën en bidt. De vier dienaren volgen zijn voorbeeld en alle vijf bidden zonder tussclien-poozing een gelieelen nacht. Na dien tijd treedt do Generaal nader bij het bed en vindt zijne vrouw buiten haar zelve in eene soort van doodslaap. Xa verloop van eenigen tijd kwam zij weder tot haar bewustzijn on zoodra zij haren man zag, zéide zij niet heldere stem : Roep mij een katholieken priester. De Generaal meende, dat zij van hare zinnen was en vroeg haar, wat zrj verlangde. Ik smeek u, herhaalde zij, roep mij zonder te loeven een katholieken priester. — Maar, mijn beste vrouw, gij immers wilt van een katholieken priester niets welen? — Ach, Generaal, ik ben geheel veranderd. God heeft mij de hel en die plaats niet hare pijnen getoond, welke mij in de eeuwigheid wachtten, als
6\'
GEDACHTEN AA\\ DE IIEf,.
ik niet katholiek word. De zieke Iiad nu het geluk in den schoot der Kerk te worden opgenomen; nog meer, zij herwon de gezondheid en leefde Toortaan als eene ijveriga katholieke en een trouw kind der Kerk. — ])it verhaalde de JJisschop van Boston (n deze bijzonderheden had hjj zelf vernomen uit don mond van dm Generaal Rosenkranz.
iüadz.
Het dogma dor hel........•quot;gt;
i gc-jeno-3 cn o en
c de ec^en dtn
Eenige openbaringen der hol. — De heilige Franoiscus de Hioronymo. De verdoemde van Napels. — Do koning Ratbod cn de li. Willibrordua. — De jeugdige heidinne van den dood verwekt door don II. Franoiscus Xaverius. — Pater Bernard Colnago, afkeer van de hel. — Verwerping van een jeugdigen zwierbol. — Broeder Ant. Pereyra 10
Verschijningen van verdoemden. — De II. Antoninus, de verworpen kloosterling.— Mgr. do Segur , de vriend van den Graaf Orlofl\'. — De dame met den gouden armband. — Het verdoemd meisje van Rome . 20
IV.
Do loochening der hel is cone dwaze grootspraak. — De goddolooze beliegt zijn geweten. Callot d\'Herbois. — De goddolooze vreest do hol in het binnenste van zijn hart. — Do gewone goddelooze spot slechts over
INHOUD.
; , Bladz.
de hel mot zijno lippen . Julie. _ Do god-
deloozo zal eens gedwongen worden te bekennen , wat hij nu loochent. De doodc met zijn vonnis in de hand.....
V.
I let ontwaken van den goddelooze in de hol. — Ongeluk van het Kivoto. — Schipbreuk der Atlantic. — Voorval der Tav-
VI.
Waarheid der hol. - Hot dogma der hel verkondigd in \'t Evangelie. — bevestiging van eon goddelooze vergeleken bij ds getuigenis der Kerk. Emilius Scaurus. — Het dogma der hel bevestigd door het verstand ; er moet eone gevangenis bestaan. — De dwaze dief. — De vrijwillige blinde. De struisvogel. — Hot dogma der hel nooit ontkend door do kettorjj. - Dwaasheid van den goddelooze, die do hel ontkent. Do kluizenaar. Zich aan het gevaar dor hel blootstellen, is eene grootc dwaasheid. Do rooker. Straf van Leontius. — Eugène en Alexander.......
VU.
Straften dor hel. — Hot vuur. De heilige Schrift, Het vuur der hel. liichtird en
Bladz.
Pater van Andrada. — Martlia van Lima. — De verbrande hand van Foligno. — Vuur der hel. Ue II. Petrus Damianus. — Nioolaas van Nizza. — Zweet, verkwikking der verdoemden. — Peold der hel. lirand te Xew-Vork. — Ongeluk te Munchen. — Theater te Nizza. — Het Ring-thcater te Weenen. — quot;t Aanschouwen eener ziel. die in de hel valt. — Gedruisoh der hel. Dell. Luduïna.— De onveranderlijkheid in de hel. Do II. Luduïna. — Kwellingen der hel. Do II. ( luis-tina, de Wonderbare. — De berg Ungen in Japan. — Gruwzaamheid van Bungondono. — Wreedheid der Calvinisten te Maastricht. — De tirannen der oudheid. — Straf dor ouder-moordenaars, — De moordenaar van den Prins van Oranje. — Zeno levend begraven. — Peststank der hel. Do 11. Bonaventura. — Grafkelder te Lyon. — Do 11. Martinus. — Het spook te Loretto. — Gezelschap der hol. De 11. Thomas, — Ontbering dor hel. Do druppel water. — Kwelling der oogen. De H. Bernardus. — Eeuwigheid der pijnen. De duivelbezweerders. Beleering gegeven aan cene ziel verschrikt over dc eeuwigheid der pijnen. — Do II. .Tosaphat. Bitter klagen der verdoemden. De H. Thomas. — Eeno druppel honig; een schotel linzen; een glas water. — Te laat naberouw. Sedecias. Eéne uur , . 54
129
INHOUD.
Heilzame vrees voor de hel. — Men kan gemakkelijk in de hol komen. De eerw. Pater Baldinuoci. — Zijn er nog menschen op de de aarde? Pater Xieremberg. — Oorzaak van verwerping. Heiligschendcnde bieelit. — \\ergiffenis geweigerd. — Slechte gedachten. — Behaagzucht. — Onmatigheid. — IJdelheid. — Onrechtvaardigheid ... 07 IX.
Gedachte aan de hel. — De gedachte aan de hel bekeert dc zondaars. Do If. Dosi-tlieus. — Zij bewaart voor de zonde. De II. Martinianus. — Do Kluizenaar en de lamp. — De H. Philippus Nereüs en do zondaar. — I .odewijk Frans van Bcauvais. — De zalige Petrus Lefebre en \'Je roovers. — Do gedachte der hel sterkt de martelaren. Do HU. Domnina en Theonilla. — Zij zet aan tot ijver in het goede. Verhaal van Cc-sarius. — Medodeeling van don eerwaarden Beda. — Trithelmus. — De eerw. Heer üi-golot on dc kapitein. — Pater do Bussy en de jonge vrijdenker. — De drie zonen van den woekeraar. — De professor dor scheikunde. — De vrome kok en da H. Ignatius. — De H. Teresia, hare plaats in de hel.— De Amerikaansche Generaal Rosenkranz . 104
130
De lezor gelieve do volgende ingeslopen fouten te verbeteren ;
BI. 5, 12\'le regel slaat: gegrifd, lees: gegrift. ii 15, Hls regel « .lapanees, » .Tapannces. gt;, 17. 17\'lc regel » doodsbed, » doodbed, ii regel staat; vreomsoorlige, lees:
vreemdsoortige.
» 26, 1sll! i\'egel slaat: wereldschgezind . lees:
wereldsgezind.
» 30, S\'10 regel .staaf; Terwijl men liure kloe-deren, lees: Terwijl men haar de kleederen. » 30, 5\'le i\'egel staat: dat, lees: of.
» 49, Oquot;\'0 regel staal: baar aan te hooren. lees:
deze te aanbooren.
ii 71, 27,ite regel s(an(: opkronkelen. lees: kronkelen,
Üadz.
- ; - - - •\' / ? v.-,; •■: ■•
\' ■:|v^-/\'.l.
; r •--: ■■ • \', ^ \' \'\'; ■ \'\'h
-.■. \'■ /( gt;■-.,•-■■ \'\'-v v-v ■\': ; ■ v \'\' ■quot;,
^ ^■; - .•. ^
■ , V\' \'. ■\'\'■■■V,
r- . •
r\\.
. v . quot;ii .•: v;:
\'■\\ ■:.
■ gt; ; ■:
■■ vgt; - y\'-3 • . •■•■\' -. » T■ - ■£ , •. • x , , rr :: ■
•, •\' .- •. •■-- ■ • gt;-■ i . ■ -■ ; -i --v - . v.\' : u:
\' * - • 1 \' ! I \\ . ■ \' -1. • \' .-•
^ ■ \'/ ,-■
1 \' / \' \' i i quot; :-. . ■ . • . \' \' -\' ■ •
t .. ■ \\. . • .4 •• • - i . k \' ■\'•\' . . ;-• . : quot; • Ï
lt;;«.! fc • •»\' ■ •\'■ - - -
i