van een
Vrij naar het Fransch VAN DEN HOOG-EERWAARDEN HEER
dook
Si
ZZLj
Tweede herziene uitgave.
G. MOSMANS, Markt, A 14. — \'s Boscir. 1880.
Amsteiodami, P. T. H. VAN OGTKOP. die 1 Septembris 1880. Libr. Cens.
Deze gedenkschriften zijn eene galerij van schilderingen, waarin de Katholieke leer over de bediening der Engelbewaarders aanschouwelijk wordt voorgesteld.
Een Engel verhaalt daarin, welke zijne verrichtingen en indmkken waren van het oogen-blik af, waarop eene ziel aan zijne zorgen werd toevertrouwd, tot op den stond, waarop zij aan zijne zijde plaats nam in de hemelsche glorie.
Daar ziet men, met een enkelen oogslag, wat de beste der vrienden voor ons in het verledene gedaan heeft, tegenwoordig doet en in de toekomst nog doen zal.
Mocht de lezing dezer bladzijden de dankbaarheid opwekken van alle harten, die zoo vele weldaden van hunne Engelbewaarders ontvangen, en hen aansporen om et altijd met grootere getrouwheid aan te beantwoorden! Ziedaar het doel, dat de schrijver zich heeft voorgesteld.
mrnmm^
HH H EbBI I
^ ■ \'ïV-
1. DE AFWACHTING.
Sedert den dag, waarop mij werd aangezegd, dat ik bewaarengel zou worden, maakte zich. een vurig verlangen van mij meester. Ik verzuchtte naar het oogenblik, waarop ik mijne vlucht naar de aarde zou nemen, om daar barmhartigheid te oefenen.
In den hemel kon ik dat geluk niet genieten. Daar zijn alle tranen gedroogd, alle gevaren verwijderd, alle moeielijkheden gebannen 1).
De aarde bood aan mijn ijver een uitgestrekt veld. Daar toch is overvloed van jammer en ellende; zij is immers het oord en de bakermat van rampen en wederwaardigheden 3).
De Schepper had ons het voorbeeld van medelijden en barmhartigheid gegeven, toen Hij de eerste menschen, na hunnen val, bezocht. De
1) S. August, in Psalm. 148.
2) Bossuet, Sermon sur les Anges gardiens.
Engelen hadden zich ijlings bij Hem aangesloten en bewandelden den weg, dien Hij hun had aangetoond 1).
„Eene ziel redden! riepen zij uit; een schepsel, met reden en gevoel begaafd, voor altijd gelukkig maken; aan God een aanbidder meer, voor de heele eeuwigheid, schenken; ons voor het vaderland een trouwen en dankbaren vriend verschaffen ; welk een voorrecht! Zal ons geluk, zelfs te midden der oneindige vreugde, daardoor niet vermeerderd worden?quot; 2).
De Menschwording van Gods Zoon voerde die liefde tot het hoogste tojopunt. Door de zielen tot eene nieuwe waardigheid te verheffen, deed zij in de harten van hare hemelsche beschermers eene nieuwe liefde ontstaan.
God had, van het begin af, aan de zuivere geesten hunnen werkkring aangewezen; eenigen had Hij belast, voor het algemeene welzijn der menschen te zorgen; anderen, voor eene ziel in het bijzonder te waken 3).
Ik behoorde tot de laatsten. Bij de schepping eener ziel, die God-alleen in de toekomst zag, moest mijne bediening aanvangen. Wanneer, op welke plaats, onder welke omstandigheden, zou die ziel het aanzijn ontvangen ? Ik wist het niet.
Zonder haar te kennen, beminde ik haar reeds.
■1) Orig. Homil. 1 in Ezech.
2) Bossuet, loc. cit.
3) Bail, Théol. affect, des Anges,
9
en mijne genegenheid werd grooter en grooter, naarmate het verbeide oogenblik naderde 1).
Werd er een kind op aarde geboren, dan spoedde ik mij tot den troon des Heeren, en haastte mij, gelijk ieder mijner medebroeders, tot Hem te zeggen:
„Heer, zal ik de eer hebben, dit kind opzijn pelgrimstocht te mogen vergezellen ?quot;
De beurt kwam aan mij. Een kind was zoo even ter wereld gekomen. De Allerhoogste gaf mij een wenk... ik was de gelukkige uitverkorene 3).
Onverwijld vloog ik tot mijnen beschermeling. De Engel zijner moeder had hem tot dus verre bewaakt. Als wachter des booms waakte hij ook over de vrucht, die aan de takken hing. Toen echter het kind zijn oogen voor het daglicht opende, moest het aan mij worden overgegeven 3).
Na het zoo lang gewacht te hebben, vond ik het eindelijk, ik strekte mijne armen naar het knaapje uit, reeds wilde ik het aan mijn hart drukken ....
Droevige teleurstelling ! Zijn aanblik hield mijne
1) Koudon, Dévotion aux neuf choeurs des Anges.
2) S. Hieron. Comment, in Matth.
3) S. Thom. de angelis, qu. 113 art. 5.
10
vervoering tegen. De goddelijke trekken waren in die ziel niet dan met moeite te onderscheiden. Eene afzichtelijke melaatschheid misvormde haar. Zij was met de erfzonde besmet.
Twee gevoelens streden in mijn binnenste: een diep medelijden met eene zoo dierbare ziel, oen onoverwinnelijke afkeer van haar smetten 1).
„Zij behoort aan mij ! riep de duivel. Zij is slechts in het leven getreden, om in mijne macht te vallen. Ziedaar het zegel der vervloeking! Zij behoort tot het geslacht der bannelingen, dat ik weleer ten val bracht en nog dagelijks met ongelukken overlaad 3).quot;
Hoe hachelijk was de toestand van dit jeugdige kind ! eene te plotselinge beweging, een val, een klein ongeluk... en dat broze leven was verbroken! Eene onsterfelijke ziel zou weder verbannen worden naar een oord, dat nimmer door het licht van Gods gelaat wordt beschenen!
De duivel wist dit; gaarne had hij het kind van het leven beroofd; hij zou niet geaarzeld hebben, het den doodelijken slag te geven. Maar zijne macht strekte zich zoo ver niet uit; ik moest perk en paal aan zijne wreedheid stellen 3).
Terwijl hij aan de ouders duizend voorwendsels influisterde om het H. Doopsel uit te stellen, of hunne waakzaamheid trachtte te verschal-
1) Vita S. Sebast. (Bolland.)
2) Tertullian. de anima.
3) Jac. Marchant. Hort. past.
1]
ken, hield ik hunne bezorgdheid gaande en deelde hun het vuur van mijn ijver mede 1).
Het kind werd naar de kerk gebracht om gedoopt te worden. Ik was vol vreugde Het scheen mij toe dat ik-zelf een groote gunst zou ontvangen 3).
„Vloei, bad van wedergeboorte; doe uw water over zijn voorhoofd stroomen, opdat ik ten spoedigste zijne ziel zóó moge aanschouwen, als mijne liefde haar wenscht te zien.quot;
Maar neen..... De dienaar van Jesus Christus,
de Priester, tegenover Satan staande, zal dien wreeden overweldiger niet verjagen, zonder hem eerst vernederd te hebben
Ik zag het, hoe de priester, onder den sluier der bezweringen, dien vijand ketende, hem felle geeselslagen toebracht, en zijn trotsch gemoed met scherpe pijlen doorboorde. Welke ijselijke kreten slaakte de Engel des kwaads! Elke znl-ving ontstak in hem het vuur eener nieuwe hel 3).
De Priester gaf hem geen anderen naam, dan
1) Vita S, Thyrsi et S Bassiani (Boll) — Boudon, devotion aux neuf ehoeurs des Anges.
2) S. Chrys. homil. de ascens. — S. Thom. a Villan sermo de angel
3) S. Cyprian. Epist ad llignum. — S Basil Caesar. hom de humilit. — Vita S. Magd. de I\'azz. (Boll.)
12
diea van on rein en, van verdoemden en vervloekten geest. Hij herinnerde hem het banvonnis, dat hij zich berokkend had; het tweede oordeel, dat hem moet treffen; de overmaat van smarten, die hem wachten, en noodzaakte hem, eer te geven aan den Vader, aan den Zoon, en aan den Heiligen Geest 1).
Eindelijk stroomde het water! Welk eene kracht in weinige druppels! Alle wonderen der genade waren daarin opgesloten. Nauwelijks had het water het voorhoofd van den pasgeborene bevochtigd, of ijlings was alle smet, alle vloek, alle dood verdwenen Satan vluchtte met eene snelheid, aan die des bliksems gelijk; de Geest van liefde was nedergedaald, en uit den hemel werd eene stem gehoord: dit is mijn kind. 3).
Voor dit menschenkind, thans Gods kind geworden, was alles veranderd; een nieuwe naam toonde aan, wie het was; een nieuwe familie had het aangenomen; een nieuw leven stroomde in zijne ledematen. De zonde had moeten wijken voor de genade. Uit de handen van Satan was het overgegaan in de handen van een Engel 3).
Niemand was onverschillig voor zijn geluk. Onder de vingers der uitverkorenen hadden de gulden harpen weerklonken, en in de hel was
1) In Bitual. Rom.
2) Matth, 3. — Tertull de Baptism. — Vita S. Mar. Ouiac. (Boll.)
3) Orig. Rom. in Ezech. — Vita S. Bassian. (Boll.)
13
het gebrul der duivels gehoord! Twee zielen, die in zijn naam de geloofsbelijdenis hadden afgelegd, beschouwden het als huu eigen kind; en uit het hemelsche vaderland wendde een Heilige zijn oogen naar de plaats der ballingschap, met de woorden: „ik zal zijn patroon en zijn beschermer wezenquot; 1).
Bij het terugkeeren uit den heiligen tempel hielp ik het kind dragen. Ik haastte mij zijn wieg te zegenen. Zijne moeder legde het daarin neder, na het vooraf met vromen eerbied omhelsd te hebben. Ik waakte met haar over dezen dierbaren schat. Mijne twee vleugels bleven over hem uitgespreid, om zijne rust te beschermen. Zijne oogjes openden en sloten zich onder mijn blik. Het kloppen van zijn hart verheugde mij 2).
„ Slaap, gelukkig kind, slaap onder de vleugels van uw Engel. Daar hebt gij niets te vreezen ; gij zijt op den drempel van het paradijs.
„Welk eene bekoorlijkheid schenkt een glimlach der goddelijke Goedheid aan het nederigste der schepselen!
„Die Goedheid laat eiken dag uit het aard-sche slijk de roos en de lelie ontspruiten! Komt,
1) S. Greg. Naz. de Bapt,— Vita S. Genovefae (Boll.)
2) Lud. Blos Sac. anim. fidel
14
medebroeders des Hemels; de aarde biedt seliouw-spelen aan, die uWe blikken waardig zijn!
„Hier, in de schaduw, is een ster van den dag, die bestemd is om in de eeuwigheid te glanzen.
„ Onder deze windsels en doeken, in dit tee-dere lichaam kunt gij uw schoonste evenbeeld aanschouwen 1).quot;
Zoo bezong ik, bij het wiegje, waarin de onschuld rustte, de rijkdommen der Goddelijke genade.
Ik bood geen weerstand aan het verlangen, om een uitwendig teeken van mijn welgevallen te geven.
Op een morgen hoorde de gelukkige moeder eene stem uit het wiegje klinken. Zij naderde en ontwaarde eene duif, spelende rondom het ontwaakte kind; zij liep toe om haar te vangen. De duif vloog niet weg, maar verdween eensklaps op de plaats, waar zij zoo even verschenen was 2).
De moeder begreep, dat slechts een Engel zich op die wijze kon openbaren ; zij viel op hare knieën en bedankte mij voor de welwillendheid, die ik aan baar kind betoonde.
Hij was een kind van God, als ik; maar ik
1) S. Thom. a Villanov. de Angelis.
2) Vita S. Neophyti. (Bolland.^)
was ouder, cn de hemelsche Vader had mij met de zorg voor mijn jeugdigen broeder belast 1).
„Gij zult hem de teederste genegenheid toedragen, hnd Hij mij gezegd, en in mijn hart zult gij dc maat van uwe verknochtheid en ijver vinden.quot;
Ik vestigde mijn blik op Gods hart, en zag daarin de bron, waaruit dc Schepping, de Mensch-wording, de Verlossing en de Eucharistie ontsprongen 2).
Bij den aanblik dier onafzienbare reeks van wonderen, waarvan elk den afdruk der oneindige liefde vertoont, gevoelde ik mij zeiven niet meer. De glans der eeuwige glorie kon mij de diepte van zulke geheimen niet ontsluieren, en de taal, die in den hemel gesproken wordt, was niet in staat mijne verrukking te schetsen.
Maar welk vuur blaakte in mij, toen ik het werktuig van die liefde werd, welke ik zoo zeer had bewonderd !
Terwijl de Hemelsche Vader door mijne handen Zijne gaven uitdeelde, vervulde Hij mij met de gevoelens, die Hem zeiven tot het geven van weldaden aansporen. Mijne bediening gaf mij een aandeel in Zijne teederheid en liet mij hare geneugten smaken.
Ik bestond niet meer voor mij alleen. Voortaan
IJ Marchant. Hortus pastor.
2) S. Bern. Serm. de S. Mich. — Petr. Blesens. Serm. de S. Mich. — Lud. Blos. Sac. anim. fidel.
16
zouden wij leven met ons beiden; ik toefde niet, aan mijn broeder de volmaaktheden mede te dee-len, die ik ontvangen had.
God handelde door mij. Hij waakte door mijne oogen, hoorde door mijn ooren, hielp door mijne handen, vloog door mijne vleugelen, beminde door mijn bart 1).
Ik was de vertegenwoordiger Zijner Voorzienigheid, eu het was voor mij een onuitsprekelijk genot, den jeugdigen broeder, dien Hij mij geschonken had, met Zijne gunsten te overladen 3).
6. DE VERSCHIJNING.
Ik was zichtbaar voor den hemel, maar bleef op aarde aan de blikksn der menschen verborgen. Even als de goddelijke Voorzienigheid, wier plaatsbekleeder ik was, gaf ik mijne tegenwoordigheid enkel door mijne weldaden te kennen.
Eens echter liet ik voor de oogen der jeugdige ziel een straal mijner schoonheid voorbijgaan. Mijn vollen glans en luister openbaarde ik niet. Want in het oord van ballingschap kan geen . sterveling den vollen aanblik van een Engel in zijne glorie verdragen. Ik nam eene zichtbare gedaante aan en stond hem toe, mij, in zijn slaap, te aanschouwen 3).
1) S. Hilar. Plctav. Comment, in Ps. 129.
2) S. Thom. de angel, quaest. 113. art. G.
3) S. Ambros. Comment, in Luc^ — Origen. Comment. in Luc. — Yita S. Birgitt. (Boll.)
17
Ik versclieen hem met een schitterend gelaat, met golvende lokken, met een bloemenkrans om het hoofd, met een hemelsblauw kleed, een gouden gordel en witte vleugels 1).
„Vleugels! geef ook mij vleugels!quot; riep het kind in verrukking uit, terwijl het zijne armpjes naar mij uitstrekte 2).
Vleugels! Was dat het eenige niet, dat hem ontbrak om een engel te zijn? Ik gaf hem vleugels in den droom. Welk eene vervoering ! Lichter dan een vogel verheft hij zich en vliegt... 3).
„Zie, zeide hij, overal kan ik mijn leidsman volgen. Zonder moeite verhef ik mij met hem boven de wolken; ik wil uitrusten in de gewesten des lichts; ik wil zweven in de stralen der zon; ik zie de sterren onder mijne voeten; de onmetelijkheid alleen is boven mij. De Engelen groeten mij; de uitverkorenen herkennen mij; de kinderen lachen mij toe; Maria reikt mij hare hand, Jesus zegent mij..
Plotseling ontwaakt het kind. Het zoekt, het weent.....Waar zijn de vleugels gebleven? —
„Troost u, engel in gevangenschap; indien gij zuiver blijft, zullen de vleugels u eens worden teruggegeven; de droom zal verwezenlijkt worden.quot;
Op zulk eene wijze begon ik hem tot het he-melsche te trekken, door hem liefde in te boe-
1) Vita S. Franc. Eomanae. (Boll.)
2) Procop. Gaz. Comm. in Numer.
3) Nicetas, serin, de S. Mich, et S, Gabr. Gedenksohr. van een Engelbewaarder. 2
] 8
zemen tot liet sclioone, dat het bereik der gewone zinnen te boven gaat 1).
7. DE MEDEHELPEES.
Ik was niet alleen. Aan zijne zijden stonden met mij twee kostbare helpers. De een had wijsheid en gezag tot aandeel ontvangen, en onderscheidde zich door de kracht van zijn Geloof. De andere gaf, door de zachtheid van haar blik en de goedheid van haren lach, de beminnelijke godsvrucht van haar vroom gemoed te kennen.
Deze zoo Christelijke ouders vervulden het heiligdom der kindsheid met den geur hunner deugden.
Hunne hulp maakte mijne sterkte uit. Konden zij niets zonder mij, wat had ik zonder hen kunnen doen? Hoe velen mijner hemelsche medebroeders zagen, bij gebrek aan zulk eene medewerking, al hunne zorgen en moeite verijdeld ! 2).
Wat de jeugdige ziel van mijnen beschermeling voortdurend in het ouderlijk huis zag, maakte indruk op zijn gemoed en prentte zich diep in zijn hart, al begreep hij ook niet alles, wat hij aanschouwde. Als een heldere spiegel kaatste de ziel de heilige schilderijen terug, die aan de muren hingen, den rozenkrans in de hand zijner
1) Theodoret. Comm. in Daniel.
2) S. Thom. de angel, quaest 113. art. 4.
19
moeder, het boek, waaruit de geestelijke lezing werd gedaan, het kruisbeeld, waarvoor men knielende bad.
Al de kleine huiselijke tafereelen spiegelden zich daarin af in het licht der genade, en ieder persoon liet daarin eenige sporen van zijn god-vruchtigen handel en wandel achter.
Men behoefde slechts een oogslag op die ziel te werpen, om de innerlijke geschiedenis van zijne huisgenooten te kennen.
Zijne verbeeldingskracht, zijn geheugen, zijn geest ontvingen de heilzaamste indrukken van buiten.
Wanneer de ziel tot de jaren van verstand en onderscheiding komt, is zij reeds tot de deugd gevormd De Wijsheid heeft haar voorkomen, en heeft zich, schoon niet gezocht, als eene onafscheidbare gezellin bij haar aangesloten.
8. DE VRIJHEID.
In weerwil van mijne zorgen en die zijner ouders, had het kind schipbreuk kunnen lijden. Het had van God de vrijheid ontvangen.
De kroon der uitverkorenen is een geschenk, maar tevens eene belooning. De Schepper verleent haar slechts aan de verdiensten van het schepsel. Het hangt van den mensch af, goed of boos te worden. Wil hij, hij zal zalig worden; maar gaat hij verloren, dan heeft hij zelf zijn ondergang gewild 1).
1) S. Thom. a Villanov. \'erm. gloria coelesti.
20
Mijn werkkring, begrensd tot raadgeving en overtuiging, werd voor mij de bron van de teederste aandoeningen en van folterenden angst.
De engel, die een wereld door het hemelruim wentelt, bewondert hare volgzaamheid. Hoe veel meer reden had ik, om de volgzaamheid eener denkende ziel te bewonderen! Toen zij zich voor den eersten keer, op mijne aansporing, tot God wendde, was ik opgetogen van blijdschap.
Maar de vrees voor tegenstand was niet zonder bitterheid voor mij.
Die liefelijke harp, op het oogenblik zoo welluidend gestemd, om onder mijn tokkelende vingers de tonen van onschuld, van ootmoed en van liefde voort te brengen — kan zich, morgen, uit grillige luim, aan Satan prijs geven en de schrille tonen van onzuiverheid, van hoo-vaardigheid, van nijd en van alle misdadige hartstochten laten weergalmen.
Ik was als eene moeder, die haar kind op den rand van een afgrond ziet spelen. Zij roept, zij bidt, zij smeekt. Van den anderen kant noodigt een boos hart den jeugdigen onvoorzichtige uit, de oogen te sluiten en nog een schrede voorwaarts te doen. . . Naar welke stem zal het kind luisteren ? Helaas! wie is in staat dit te zeggen? Het bezit een vrijen wil! 1)
O vrijheid! wie der menschen en der engelen zou het durven wagen, u zonder schrik te aanschouwen? Gij zijt waarlijk de boom van leveK
1) Petr Pictav. Sentent. lib. 2.
31
en van dood. Gij draagt de zoete vruchten dei-zaligheid en de bittere vrucht des verderfs. Uwe vruchten, met onderscheiding en bedachtzaamheid geplukt, schenken de vreugde der onsterfelijkheid, maar onbesuisd en in het wilde gegrepen, veroorzaken zij eindelooze smart. Aan u is de zaligheid des hemels te danken! Van u zijn de folteringen der hel gekomen!
9. HET HEILIGDOM.
Niet alleen kon het kind aan mijne leiding weerstand bieden, maar het kon mij ook beletten, een blik in zijn hart te slaan 1).
\'t Is een voorrecht, aan den mensch zoo wel als aan den engel geschonken, dat hij zijn eigen meester blijft, en eene heerschappij voert over zijne gewaarwordingen, waaraan geen schepsel deel kan hebben.
God alleen kan het inwendige des harten van mensch en engel, zonder hunne toestemming, doordringen.
Gelijk eene lelie zich ontsluit voor de stralen der zon, zóó had zich de jeugdige ziel voor mijnen blik geopend en mij hare geheimen blootgelegd. Ik zag hoe hare gedachten ontloken, hare oordeelen zich vormden, hare gevoelens toenamen, hare oogmerken zich richtten tot hun doel.
1) S. Thom. de angel, quaest. 57 art. 4. — Bail, Théol. affect, des Anges.
32
Op zekeren dag verdween alles voor mijn zoekend oog. Door eene lieillooze beweging trok de ziel zich in haar zelve terug, bedekte hare schoonheid en verborg mij hare schatten.
Een vreemde ademtocht was over de bloem heen gegaan, en de bloem had haren kelk gesloten. Groot was mijne droefheid ! Hoe kon ik in die ziel, zonder haar inwendigen staat te zien, de goede gevoelens en de heilige gedachten aan-kweeken? hoe de booze gedachten en de verkeerde gevoelens bestrijden?
Maar die toestand duurde niet lang.
De eenvoudigheid en de oprechtheid openden mij neder het heiligdom, en ik begon er op nieuw mijn dierbare bediening in uit te oefenen.
Zonder ecnig beletsel kon ik den luister mijner elie aanschouwen en malsche dauwdruppen op haar laten nederdalen.
10. DE EEES TELINGEN.
Knielend, met gevouwen handen, met de oogen ten hemel, sprak het kind: „Jesus! Maria!quot;
Gelijk eene ontluibende bloem bij het aanbreken ^ van den dageraad haar eerste geuren ver-spieidt, zoo zond de onschuldige ziel haar eerste gebed tot God in den hemel op.
De Almachtige, die de wereldorde bestuurt en door de jubelzangen van de Engelenkoren verheerlijkt wordt, neigde zich tot het kind en leende het oor aan zijn gebed. Geen tonen sche-
23
nen voor Hem zoo veel liefelijklieid te bezitten als het geluid dezer kinderlijke stem.
De rede van het kind begon, door het geloof versterkt, het goede en het kwade te onderscheiden. Uit vrees van te mishagen aan den goeden God, dien zijn vader en zijne moeder altijd met zoo veel liefde dienden, onthield hij zich van het kwaad, dat hem bekoorde, en deed het goede, dat hem moeite en inspanning kostte.
Dit offer was gering in de oogen der men-schen, maar opgedragen op het onbevlekte altaar van een jeugdig hart, was het welgevallig in de oogen des Heeren, en die eerste akte van deugd werd door God als een offer van hooge waarde aangenomen.
Ik was innig getroffen! Welk eene blijde verwachting maakte zich van mij meester! Deze eerste bloem beloofde eene overheerlijke lente; deze eerste korenaar gaf mij hoop op een over-vloedigen oogst; die schoone dag was de voorbode van een nog schoonere toekomst.
Het zaad, in den akker gestrooid, was niet verloren gegaan; het had wortel geschoten en begon zich boven den grond te verheffen.
Dit schouwspel spoorde mij aan, mijne waakzaamheid te verdubbelen. Satans afgunst en nijd waren gaande gemaakt. Ook Satan wilde zijn eerstelingen bemachtigen.
11. DE SLANG.
Het gelukte aan de helsche slang, het paradijs
24
der onschuld binnen te sluipen ; zij bevond zich eensklaps in het gezelschap van de kinderen Gods 1).
De slang had niet enkel de stem, maar ook het gelaat, de houding en geheel het uiterlijke eeas menschen aangenomen. Zij quot;was als het ware mensch geworden in een boosaardig jongeling; zij bracht zijn tong, zijn oogen en zijn handen in beweging 2).
Niemand kon die slang onder het masker van haren handlanger ontdekken. Zij naderde zonder wantrouwen op te wekken, en ging spelen met haar prooi.
Eene zoo reine ziel besmetten, aan God een toegenegen hart ontrooven! welk een helsche zegepraal!
De knaap speelde met het doodend zwaard, liefkoosde de hand van den moordenaar, neigde over den afgrond heen, en liep de grootste gevaren.
Waar was ik toen ? Dicht, zeer dicht bij hem; ik verdubbelde mijne zorgen, ik hield mijne vleugels voor zijne oogen, ik bedekte hem met een onzichtbaar schild. 3).
Hij was gered! De tand van het ondier raakte te nauwernood de vacht van het jeugdige lam.
1) Job 1: 6.
2) Tertull. de spectac.
3) S. Thomas a Villanov. de Angelis. — J. Lopez, Abrégé de la doctr. des S. Pères.
25
De wreede wolf moest zich verwijderen, zonder zijn grimmige woede te hebben verzadigd.
Maar, onder dit hachelijk bedrijf, had een blik, op Gods aanschijn geworpen, mijn ijver ontvlamd; mijn toorn was ontstoken, mijne verontwaardiging barstte uit.
Ik slingerde op den kop van den verleider den. vloek, waarmede God, de vriend en de beschermer der kinderen, eiken Engelbewaarder gewapend heeft 1).
12. LICHAAMSGËVAEEN.
Mijn broeder liep eens spelend en huppelend over een grasperk; ik was bij hem en volgde al zijne bewegingen 2).
Een insect, dat uit het sap der planten een zwaar vergif had ingezogen, begon om hem heen te vliegen. Het kind deed zijn best, om het tot zich te lokken en te vangen.... Met een ademtocht verjoeg ik het insect en bevrijdde mijnen broeder.
Onder het gras kroop een venijnig dier. Met vurige oogen, met trillenden giftangel richtte het zich op, om naar hem toe te schieten. Met de punt van mijn vleugel verjoeg ik een prachtigen vlinder uit den schoot eener roos. Het kind wilde hem vangen: het kruipend ondier was vermeden.
Soortgelijke gevaren, die het kind schier dage-
1. Matth. 18 : 6, 10.
2) March. Hort. pastor. — Vita S. Birgitt. (Boll.)
26
lijks bedreigden, waren niet de eenige, waarin zielitbare hulp en bijstand noodig was 1).
De Engel des doods had hem met zijn schep-ter het voorhoofd aangeraakt; een doodsbleek gelaat, stramme ledematen gaven de vlucht des levens te kennen.
Zijne ouders namen aanstonds hun toevlucht tot mij; zou ik hun dengenen niet terug kunnen geven, die hun geluk uitmaakte en de steun hunner grijsheid moest worden, het licht hunner oogen, de vreugde van het gezin?
In geval zijne deugd, te midden van de klippen der wereld, een droeve schipbreuk zou hebben geleden, had ik duizendmaal liever gezien, dat hij, reeds nu, naar de haven geroepen en in het oord zijner bestemming was aangeland.
Maar de waakzaamheid en de raadgevingen van een vader en moeder, zoo innig van hunne plichten doordrongen, strekten mij tot waarborg, dat hij een betere toekomst te gemoet ging, en daarom bezwoer ik den goddelijken Geneesheer, hunne vurige beden te verhooren.
Mijn gebed werd gunstig aangenomen. Uit de hoogte des hemels werd Eaphaël, de trooster van zieken en lijdenden, gezonden.
De Aartsengel kwam tot mij, bood mij het geneesmiddel aan en zeide: „gij behoort het geneesmiddel aan te wenden; aan God alleen komt het
I) S. Thom. De Angel, quaest. 113. art. 6. — S. Anton. Pat. Sermon.
37
toe, daaraan de noodige kraeht en heilzame uitwerkselen te verleenenquot; 1).
Ik boog mij tot het kind neder en maakte een kruis op zijn voorhoofd... het was genezen!
Als uit een diepen slaap ontwakende wierp het een blik van verwondering om zich heen: „waarom, vraagde het, waarom klaagt en weent gij ?quot; 3).
Wie kan de dankbaarheid zijner brave ouders beschrijven ?
Maar noch Eaphaël noch ik konden de eer van zulk een weldaad ontvangen. Aan God alleen, wiens dienaren wij zijn, komt alle roem en eer toe! Van Hem-alleen komen al de goederen en gaven, die aan de menschen, door den dienst der Engelen, worden geschonken 3).
Ik geleidde mijnen beschermeling tot den priester, die in den tempel des Heeren de kinderen onderwees 4).
Ik zag den goeden herder omringd van eene menigte kinderen. De liefde, die hij hun toedroeg, herinnerde mij de groote genegenheid van Jesus voor de kleinen. Hij kende hen allen nanwkeu-
1) Origen. Comment in Jerem. cap. 51.
2) Vit. S. Thyrsi, S. Uldalrici. (Boll.)
3) Tobias. 12 : 6.
4) S. Greg. Thaumat. Elog. Origen.
28
rig, noemde hen bij hunnen naam en behandelde hen met eerbied. Hij beschouwde in hen het goddelijke kind Jesus, en wendde om hunne harten te verbeteren, denzelfden ijver en dezelfde teederheid aan, waarmede hij de smarten van Jesus zou hebben verzaeht 1).
„Lieve vrienden, zeide hij tot hen, ik wil mijn best doen, om u God te leeren kennen en dienen, maar vraagt eerst aan uwe Engelbewaarders, dat zij mij daartoe het noodige licht en de noodige liefde verwerven.quot;
De kinderen deden met blijdschap het gebed, dat hun een hart vol minzaamheid ingaf. Wij vingen dat gebed onverwijld op, en verhieven ons, als eene vlucht duiven, ten hemel, vanwaar wij kostbare genaden terugbrachten. Zóó benutte de ootmoedige leeraar onze tegenwoordigheid bij zijne lessen.
Van\'t begin af tot het einde toe was mijne genegenheid tusschen den leeraar en den leerling gedeeld. De leeraar boeide mij door de gemakkelijkheid, waarmede hij de schatten, de vrucht van langdurige en moeielijke studiën, onder het bereik van het kind bracht. De leerling trof mij door de lieve eenvoudigheid, waarmede hij de verhevenste geheimen aannam.
Ik bleef echter geen werkeloos toeschouwer. Ik ondersteunde den ijver des priesters, en zijn leerling was ook immer de mijne. Ik verdreef de
1) Vita S. Lactmi, pueri. — S. Magdal. de Pazz. (Boll.)
29
nevels, die in het hoofd der kleinen opkwamen, en gaf aan hun verstand grootere juistheid en omvang. Ik zette aan de waarheid levendiger kleuren bij, en maakte den sluier, waardoor hun het licht moest komen, fijner en doorzichtiger. Ik liet de schoonheden van \'t Geloof, de bekoorlijkheden der deugd en de heerlijkheid van den. godsdienst meer uitkomen. Ik hield niet op de traagheid te bestrijden, als eene gezellin des duivels, welke de heerlijkste hoedanigheden en de kostbaarste talenten in hunne kiem verstikt 1).
Met zulk eene hulp nam de ijver niet minder dan de kennis toe, en het hart had de wonderbare gevoeligheid gekregen, die uit een levendig Geloof ontstaat.
Op zekeren dag konden de aandoeningen des harten niet onderdrukt worden. Eene godvruchtige stem verhaalde het lijden en den dood des Zaligmakers. Het kind was tot in de ziel getroffen en tranen bevochtigden zijn oogen. Wat wa=i het schoon! Hoe zielverteederend was zijn blik ! De Engelen des Hemels zouden zulke tranen aan een kind der ballingschap benijden!
14. DE VOOEBEEEIDING TOT DEN SCHOONSTEN DAG.
Hij verlangde reikhalzend naar den schoonsten
1) S. Nilus, de orat. — Sophronius, de angel. — S. Dio-nys. dehierarch. coelest. — S. Bern, in Cant. —Evagr. de Ponto Eux. epist. ad Anatol. — Vit. S. Andr. Sa-lut. (Boll.)
30
dag zijns levens; even als hij wachtte ik dien met een heilig ongeduld af.
Daags te voren verzamelden zich engelen en kinderen aan den voet des altaars, De zielen der aanstaande communicanten waren zoo even door de woorden der ontbinding gereinigd en gezuiverd. De overgeblevene onvolmaaktheden werden in den schoot der goddelijke Barmhartigheid geworpen, waarin zij, als stroohalmen in den vuuroven, verdwenen.
God zelf zou in het hart ontvangen worden ! een hemel hadden wij tot zijne komst willen bereiden. In deze zielen hadden wij de kostbaarste edelgesteenten van geloof, van liefde, van zedigheid, van ootmoed, van toewijding, met onge-kenden glans doen schitteren 1).
Wij bewonderden hunne schoonheid; wij toonden elkander de kronen, die wij boven de hoofden dier gelukkige kleinen hielden opgeheven. Onze eigen kronen schenen ons niet geuriger noch fraaier toe.
Mijn beschermeling was den geheelen dag onder den indruk van een liefelijken droom, waarmede ik hem des nachts begunstigd had.
In het midden van den half geopenden hemel had ik hem den Zoon des Allerhoogsten getoond, die Zijn heilig lichaam onder de gedaante van brood in Zijn banden droeg, en het aan de Engelen aanbood. De Engelen stroomen van alle kanten toe
1) S. Chrysol. Serm. 21. — Odon. Cluniac, Comment. in Job.
31
en maken zich gereed, die goddelijke spijs te ontvangen. Met een wenk verwijdert hen de Zaligmaker en toont hun op aarde de kinderen, aan de Heilige Tafel aangezeten : „Ziet, sprak Hij, dit zijn mijne gasten!quot; —„Gelukkige, driewerf gelukkige kinderen,quot; riepen de Engelen uit eenen mond.
Door deze voorstelling had ik hem eenig denkbeeld gegeven van Gods goedheid en ontferming te zijnen opzichte.
15.. EEN NEVEL VEEDREVEN.
Eén Engel bewaarde een diep stilzwijgen en treurde; zijn hand droeg geen kroon. Weenende zeide hij tot ons;
„Voor u, gelukkige Engelen, is de blijdschap ; voor mij, uwen broeder, de droefheid! Nog weinige uren en de ziel, door God mij toevertrouwd, zal schuldig zijn aan het ontheiligde Lichaam en Bloed des Heeren, en gij zult over haar niets anders dan een afgrijselijken banvloek kunnen uitspreken! De zonde is in dat hart, en met de zonde de banden, de rietstok, de geeselroeden, de doornen, het kruis, de nagels, de lans, de dood 1).quot;
Onze gebeden vereenigden zich met het gebed van dien treurenden Engel, maar te vergeefs. In \'t midden van het licht, dat ons overstroomde, vertoonde zich nog altijd de onheilspellende nevel.
1) Petr. Cant. Verbum abbioviat. 30.
32
Eene gedachte valt mij in. Ik geef aan het kind, dat ik boven allen beminde, een geheim voorgevoel van hetgeen het niet wist.
Aangespoord en geholpen door Gods genade keert het in zijn binnenste en overweegt wat ik hem heb doen verstaan; zijn gelaat teekent schrik en ontsteltenis. Ik fluisterde hem deze woorden in:
„Neen, lieve Vader .\' neen, goede God, ik zal U niet verraden; ik ben er zeker van. Maar acb, als dit verschrikkelijk ongeluk één mijner makkers zou treffen !. .. Opperste Meester der harten, ik bid en bezweer U, doe eerder een wonder van barmhartigheid, dan toe te laten, dat één onder ons U aan den duivel overlevert, en U op nieuw aan \'t kruishout slaat 1)!quot;
Middelerwijl dit gebed tot den troon des Hee-ren opstijgt, valt er uit den hemel een kroon in de handen van den weenenden Engel!
Het zondige kind was opgestaan; het had de valsche schaamte met voeten getreden; zijne zonden waren hem vergeven. Alle harten waren zuiver, alle aangezichten blij 3).
Maar twee Engelen schenen een grootere blijdschap dan de overigen te smaken, en voelden zich door eene inniger genegenheid tot elkander getrokken: de Engel van het kind, dat zich bekeerd... en de Engel van het kind, dat gebeden had.
4) Vita S. Magdal. de Pazz. (Boll.) 2) Vita S. Pauli Simplic. (Boll.)
33
16. DE SCHOONSTE DAG.
Bij zijn ontwaken trilde hij. Was Let dan waarlijk de ochtend van den gelukkigen dag ? Zoo dikwijls was hij de speelbal van zijn heilig ongeduld geweest! Zou het thans werkelijkheid en geen begoocheling zijn? 1).
Gelijk Gabriel tot Maria, sprak ik met gebogen hoofd tot hem:
„Gegroet, kind vol van genade! Heden zal de Heer met u zijn, en gij zult gezegend zijn onder alle kinderen.quot; . . .
Opgetogen van innige vreugde antwoordde hij mij :
„Goede Engel, mij geschiede naar uw woord, dat de wil des Heeren in mij volbracht worde!quot;
Een dubbele stoet zette zich in beweging en trok elkaar te gemoet.
Van den kant der aarde naderde het jeugdige kind. Om hem aan den Zaligmaker voor te stellen vergezelden hem, niet alleen zijn Engelbewaarder, maar ook zijn vader, zijne moeder, zijne broeders, vrienden, onderwijzers, zijn zielbestuurder en de, geheele Kerk. Allen waren gelukkig hem onder de genoodigden van Jesus Christus te zien. 3).
Uit den hemel daalde God, de vriend der kinderen, vergezeld van de Gelukzaligen, neder. De bewoners van het betere vaderland konden Zijne
4) Vita S. Magdal. de Pazz. (Boll.)
2) Vita S. Columb. Riet. — Vita S. Lutgardis. (Boll.) Gedenkschr. van een Engelbewaarder. 3
34
overgroole minzaamheid en voorkomendheid niet genoeg bewonderen. Degene, dien zij bezitten en van aanschijn tot aanschijn in den luister der glorie aanschouwen, wil zich zeiven aan een gering menschenkind mededeelen! 1).
Aan beide zijden waren lichten, wierook en gezangen!
Toen Jesus naderde, liep ik Hem te gemoet en wierp mij voor Hem neder. De Majesteit kroonde Zijn voorhoofd; de genade zetelde op Zijne lippen; de liefde schitterde in Zijn blik; de almacht rustte in Zijne handen 2).
Ik geleidde Hem tot den troon, die Hem wachtte.
„Dit alles behoort ü toe, o Heer! Dit lichaam en deze ziel, deze geestvermogen\'! en deze zinnen zullen slechts tot quot;Uwen dienst worden gebruikt: in dit heiligdom zal enkel uwe liefde heerschen!quot;
Ik nam de goede voornemens, die ik aan mijn lieven broeder had ingegeven, en bood ze den Gast zijns harten aan. Jesus antwoordde mij;
„Gij zelf, mijn trouwe dienaar, zult over deze schatten waken, en ze tegen den boozen geest verdedigen.quot;
Een heilige afgunst maakte zich van de Engelen meester: op het hart van Jesus als de geliefde leerling des Heeren te mogen rusten; Je-
1) S. Jacob. Jerosol. Missa divina. — Vita S. An-gelae. Vita S. Veronic. — S. Cathar. Senens. (Boll.) quot; y Vita S, Angelae, (Boll)
35
sus zeiven in zijn hart te ontvangen en in zijne ziel te mogen huisvesten; welk eene teedere vertrouwelijkheid ! welk eene innige vereeniging! Aan wien der zuivere Geesten werd ooit zoodanige gunst verleend? 1)
Het kind was het middelpunt dezer onuitsprekelijke weldaden; hij wist het, hij was er van doordrongen; maar hij zag ze niet dan door de schaduwen des Geloofs. Hij was als een blinde, die in een aardsch paradijs geplaatst, de heerlijkste vruchten mag plukken en hare zoetheid proeven, maar hare schoonheid niet bewonderen kan.
17. DE CHRISTÜSD EAGER.
Van dit oogenblik af was mijne genegenheid tot den jongeling met veel grooter eerbied gepaard. Een God leefde in zijn binnenste; het was een Christusdrager, dien ik voortaan geleiden moest 3).
De God van het heilig Altaar had bezit genomen van zijne ziel, om hare toenemende krachten te besturen. Hij deed haar leven door Zijn leven, om haar met Zijne deugden te bekronen.
Wordt cr op een wilden stam een uitgezochte ent gegrift, dan heft de fiere boom weldra vruchtbare takken ten hemel en beschouwt met verwondering dit nieuwe loof en die sappige vruchten, welke hem eigenlijk niet toebehooren.
1) Philipp. Solitar. Epist. ad Callir. monachum.
2) S. Cyrill. Hierosol.. Cat. 4.
36
Zoo verrijkte zich de ziel, door hare vereeniging met Jesus, met een schat van verdiensten, die hare natuur verre te boven gingen, en die zij, door eigen krachten alleen, nimmer zou hebben verworven. Men zou gezegd hebben, dat eene hemelsehe plant op aarde inheemsch was geworden en, door hoogere krachten geholpen, welig tierde.
Maar middelerwijl mijn eerbied voor den jongeling was toegenomen, was mijn vrees in de tegenwoordigheid van de goddelijke Majesteit verminderd.
Mijne blikken konden thans het aanbiddelijke licht, getemperd door den sluier der H. Eucharistie, verdragen, en hoe meer ik het van nabij beschouwde, des te minder werd ik er door verblind.
Mijn verkeer met den menschgeworden God was onmiddellijk en voortdurend. Mijne bediening had mij het voorrecht van eene onuitsprekelijke vertrouwelijkheid met den Zaligmaker verworven. In mijne plichten waren rechten opgesloten, waarop de edelste van alle zuivere geesten, uit zich zeiven, nooit eenige aanspraak had durven maken.
„Ziedaar uw kind, gelukzalige Moeder; het zingt, als Gij, zijn Magnificat, omdat God, die de hoovaardigen vernedert en de nederigen verheft, op hem heeft neergezien.quot;
Hoe hartelijk was de ontvangst! Zonder bemerkt
37
te worden trok Maria hem tot ziet en vereerde hem met hare moederlijke liefkozingen 1).
„Mijn zoon, sprak zij, gij gelijkt op mijn goddelijk kind; gij zijt zachtaardig en bescheiden, liefdevol en vertrouwelijk. Waarlijk gij hebt zijne oogen, zijne gelaatstrekken, zijn gang: Jesus zelf staat hier voor mij. Mijne twee zonen zijn door het Sacrament der liefde één geworden.quot;
De Engelen, rondom ons geschaard, deelden elkander lumne verwondering mede:
„Welk eene gelijkheid met den goddelijken jongeling van Judea! Zou men niet wanen, Jesus tusschen Maria en Joseph te zien? Dezelfde onschuld, dezelfde onderdanigheid, dezelfde verknochtheid!quot;
Het kind zeide tot Maria:
„lederen dag, mijn lieve Moeder, zal deze vorst van uw hof, dien Gij mij tot leidsman hebt gegeven, U mijne gebeden opdragen en mij met Uwe gunsten overladen. Onder zijn geleide zal ik de kwellingen dezer aarde trotseeren, en eenmaal tot de rust des hemels, de gemeenschappelijke verzamelplaats Uwer kinderen, geraken quot;
Geen woord van mensch of Engel kan de gevoelens schetsen, die mij overmeesterden middelerwijl ik de tusschenpersoon dezer twee harten was. Door mij had het wisselverkeer plaats tusschen de Moeder en het kind, tusschen mijne gebiedster en mijn
1) Vita S. Angelae. (Boll.)
38
broeder, tussehen de glorie en de duisternis, tusschen het vaderland en de ballingschap.
Op het aanrakingspunt van twee werelden geplaatst, strekte ik mijne eelie hand uit naar het schepsel, dat de Hemel het vurigste bemint, en mijne andere naar het schepsel, dat ik op aarde boven allen lief had. Ik was de voortdurende tolk van de moederlijke teederheid en de kinderlijke liefde. Door mijn eigen hart stegen dc verzuchtingen op en daalden de zegeningen neer.
19. DE VADEELANDSCHE LUCHT.
Wij begaven ons naar de heilige bron, die over de aarde het in den hemel geputte loven verspreidt.
„Hier is, zeide ik tot hem, het ware vaderland. Hier werdt gij voor de genade geboren, cn opgenomen als kind van \'t groote huisgezin, waarvan God de Vader is, Maria de Moeder, Jesus de oudste Zoon, waarvan de Christenen de kinderen, en de Engelen de dienaars zijnquot; 1).
Het water zijns Doopsels was zorgvuldig en godvruchtig bewaard. Het werd hem getoond. Hij kuste met dankbare liefde de versierde flesch die het bevatte, en wilde er een druppel van aan zijn voorhoofd brengen 3).
1) S. Leo. Serm. 5 in Nativit.
2) Godvruchtig gebruik van eenige christelijke huisgezinnen.
39
In de vervoering zijner godsvruolit gaf hij zijn hart lucht in de woorden, die ik hem ingaf:
„Kostbaar water, in mijne oogen breidt gij u uit en wordt groot als een machtige stroom. Gij herinnert mij aan wonderen, treffender voor mij, dan de wonderen, die de Jordaan mocht aanschouwen: gij zelf zijt mijn Jordaan, mijn veel geliefde stroom!
„Gij zaagt grooter wonderen, dan Mozes\' tocht door de Eoode zee: gij waart het graf van een vijand, oneindig gevaarlijker dan Phararfl
„Door u vond ik den weg tot het beloofde land, aan u heb ik het te danken, dat ik er heden in woon, dat ik mijn dorst lesch aan zijn verkwikkende bronnen, dat ik mij reinig in zijn helder water, dat ik zijn heilzame geuren inadem en vruchten des levens pluk.
„Gelukkige dag van mijn doopsel, nimmer zal ik u vergeten! Dierbaar Vaderland, dikwijls zal ik, in mijne gedachten, uw gezegenden grond betreden, en in de vaderlandsche lucht de ondersteuning en den aanwas mijner krachten zoeken.
„Edelmoedige bevrijder, Engel des Hecreu, op dit tooneel uwer weldaden moet ik U nog ééne genade verzoeken, om namelijk mijn geheel leven lang uwer waardig te blijven.quot;
30. HET SCHILD.
Om den adel zijner ziel te bewaren en de eer van zijn God te verdedigen, zou de jongeling spoedig zware aanvallen moeten verduren.
40
In het vooruitzicht van dien strijd wilde de Kerk hem vroegtijdig wapenen als ridder van Christus Een nieuw Sacrament, het Vormsel, verleende hem die hemelsche wijding-
De oplegging der handen, het teeken des kruises, de olie, de balsem, eenige woorden, waren de uitwendige teekenen, die de zinnen troffen. Maar welke wonderbare verschijnselen, welke krachtige genaden, werden door die stofl\'elijke zinnebeelden in de ziel voortgebracht! 1).
Op het voorhoofd des jongelings werd het kruisteeken gemaakt en in zijne ziel een merk-teeken gedrukt, dat zijne rechten moest verkondigen en hem zijne verplichtingen indachtig ma-keu. Dit iteeken was als eene fonkelende ster, wier glans wel verduisterd, maar nimmer vernietigd kan worden. Eeuwig zal de nieuwe ridder, hij moge dapper of vreesachtig, getrouw of verrader zijn, tot zijn eer of zijn schande, dit teeken moeten dragen.
Zeven geheimzinnige bestanddeelen vormden de wapenrusting, waarmede hij bekleed werd. Elk bestanddeel was eene bijzondere gave van God, en droeg een eigen naam. Men noemde hen de w ij s li ei d, het verstand, de r a a d, de k r a c li t, de wetenschap, de godsvrucht en de vrees.
Zij waren vereenigd en te zamen gesmolten
1) Tertull. de resurrect. 8.
41
door de werking des Heiligen Geestes, die erin woonde, en er glans aan verleende.
Zulk eene wapenrusting voort de overwinning met zich mede. Pijlen noch zwaarden zullen liaar kwetsen.
Om de overwinning te behalen behoeft de soldaat voortaan slechts te willen. Hij kan, zonder het minste te wijken, de verschrikkelijkste vijanden afwachten. Naar believen kan hij behendigheid, onverschrokkenheid en heldenmoed in den strijd bezitten.
Met zijn schild bedekt, het hart vol van een goddelijk vuur, joeg hij den duivelen schrik aan, eu kwam hij hun als de aartsengel Michaël voor. De stralen, die zijn voorhoofd schoot, kwetsten hunne oogen en dwongen hen te wijken.
W aak echter, edele jongeling, en wees op uwe hoede: leg nimmer het pantser af, dat uwe borst beschut. De onverzoenlijke vijand wacht gunstiger dagen af en scherjst bij voorbaat zijn zwaard en zijne pijlen.
21. DE HELSCHE LEEUW.
Dag en nacht hoorde ik den leeuw brullen en zag ik hem met eene onverzadelijke woede om ons heen sluipen. Hij bemerkte eene prooi, welker tegenwoordigheid in hem den dorst naar bloed onophoudelijk ontstak 1).
1) S. German. Constantin. sermo de sepult. Bomini.
42
De Engelen van Daniël, van Arehelaüs, van Euthymius, van Martina, van Aemilianus, van Clemens van Aneyra, gaven aan de wilde dieren de zachtmoedigheid van het lam. Het helsehe dier alleen legt nooit zijn wildheid af. 1).
De panter, door den jager gewond, wendt zich met vlammende blikken om en zoekt zijnen vijand. Kan hij hem echter niet grijpen, dan werpt hij zich op elk voorwerp, dat zijn beeld ook maar in ruwe omtrekken vertoont, en verscheurt het met woede.
Zoo doet de helsehe geest. Hij is door eenen pijl getrofl\'en, dien hij niet uit de wonde kan rukken; de goddelijke jager is buiten zijn bereik; hij ziet rond, op wicn iiij zijne woede kan koelen. 2).
Levende afbeeldsels van God, zielen op aarde rondwandelende, beeft en siddert! De duivel verheugt zich over het kwaad, dat hij den menseh berokkent, als ware het God zeiven aangedaan. Kan hij God uit het hart eens menschen verjagen, dan waant hij, Hem uit den hemel verbannen te hebben.
Om de ziel des jongelings, dien hij vervolgde, in zijne macht te krijgen, had Satan gaarne eene menigte van slachtoffers prijs gegeven. Hij geloofde dat deze ziel hem een veel grooter getal zou kunnen bezorgen. De ondeugd immers vindt in de bekoorlijkheden van een gelukkig karakter
d) Vit. patr. Sanct. (Boll.) 2) Gennad. fragm. in Genes.
43
een krachtig middel, om zich langs alle kanten uit te breiden.
En indien de verrader van zijn gevangene een moordtuig voor andere zielen had kunnen maken, met welke folteringen zou hij hem dan later voor zijne diensten beloond hebben ! God te beleedigen, de zielen te kwellen, ziedaar het doel, dat Satans haat nooit uit het oog verliest.
Bij \'svijands nadering voelde ik de hand desjonge-lings de mijne nog vaster knollen, en hoorde ik hem gedurig herhalen: „red mij, ik ga te grondequot;! 1).
Neen, hij ging niet te gronde, want hij vreesde. Zijne vrees, met vertrouwen gepaard, hield hem onder mijne vleugelen, en was zijn behoud.
22. DE ENGEL DEE DUISTEENIS.
De booze geest, volleerd in het bedriegen en veinzen, greep de ziel, die hij in \'t verderf wilde storten, niet met openbaar geweld aan; hij vergenoegde zich, haar, zoo bedekt mogelijk, te vervolgen en haar strikken te spannen. De engel der duisternis nam de gedaante van een Engel des lichts aan. 2).
Hoe dikwerf zou de jongeling misleid on bedrogen zijn geworden, had ik hem geen krachtige hulp verleend om de plannen en lagen des duivels te verijdelen! 3)
1) S. Bern. Comm. in Psalm 90
2) 2 Cor. 11 : ii. — Raoul Ardent, sur les Saints Anges. — S. Chrys. Comment, in Matth.
3) S. Pantal.homil. in S. Michaël.— Raoul Ardent, lib. cit.
44
Op zekeren naclit verscheen hem Satan, vergezeld van vele geesten, die een schitterenden wagen omringden.
„Ziet gij dezen wagen? vroeg de verleider;\'t is dezelfde, die eenmaal Elias ten hemel voerde. Ik ben gezonden om u af te halen. Gij zijt zoo deugdzaam, dat de Apostelen, de Martelaren, de Profeten, de Engelen en Maria zelve vurig verlangen, u in hun gezelschap te zien en uwe tegenwoordigheid te genieten. Bevredig hunnen wensch, beklim den wagen, en wij vertrekken.quot;
De jongeling was opgestaan en den vurigen wagen genaderd, hij hief reeds den voet op om hem te beklimmen.... „Maak een kruis,quot; zeide hem zijn Engel. Hij deed het. Bij dit heilig teeken verdween de begoocheling, en de jongeling zag niets anders dan den afgrond, waarin hij op hot punt was geweest neder te storten. 1).
Van dat oogenblik af beloofde hij mij, alle vleitaal te wantrouwen, en deze voorzichtigheid was zijn beste bescherming.
Zoo dikwijls men hem om zijne godsvrucht of hoedanigheden prees, warrelde een drom van helsehe geesten om hem heen, innig wenschende, dat die lof hem streelen mocht. Ik nam hem alsdan in mijne armen, bedekte hem met mijne vleugels en onttrok hem aan het gevaar. 3).
Dank aan het groote vertrouwen, dat hij in
■1) Vita S. Simeon. Styl. auct. S. Anton. — Pallad. Vita S. Joann. solitar.
2) Vita S. Macaiii, Aegypt. (Boll.)
45
mij stelde, kon hij den struikelsteen op den weg vermijden, de pijlen, in het duister geworpen, ontkomen, den adder en den basiliscus met voeten treden, mijn zegepraal op Lucifer deelen en den afvalligen engel ter aarde werpen. 1).
33. DE OVERWINNINGEN.
Hij droeg het vaandel, eens tegen den op-roerigen geest in top geheven. Men zag daarop den aanvoerder van de hemelsche legerscharen den draak verpletten, en las in vlammend schrift: „wie is aan God gelijk!quot;
In de schaduw, of liever in het licht van dat vaandel, werd er niet slechts eene overwinning, maar tallooze zegepralen, zelfs op eenen dag, behaald.
Overwinning van eerbied, aan Gods Naam verschuldigd, tegenover een leger van godslasteraars; overwinning in het vluchten der onkuischheid te midden van zoo veel bedorven harten; overwinning in het versmaden van aanlokkelijke ergernis in weerwil van voortdurende aanzoeken; overwinning in de getrouwe vervulling zijner plichten, schoon de ontrouw voor velen een titel van eer en roem scheen te zijn.
En bij elke zegepraal, op die wijze behaald, versierde ik, in den naam en in de tegenwoordigheid van den onsterfelijken Koning der eeuwen, de
1) Psalm 90, et comment.
46
borst van mijn ncderigen held met een nieuw cereteeken. De mensclien zagen het niet, maar de Engelen bcwondsrden het, en boden hem hunne gelukwenschen aan.
Edele borst, die met de teekens eener vlekke-looze eer bedekt werd en het oog des Allerhoog-sten tot zich trok ! 1).
Tusschen God en tusschen don duivel bestond een zekere wedstrijd ten opzichte van den jongeling; wie zal zijne hulde ontvangen? wie zijne diensten verwerven ?
Eere aan God! Schande aan den duivel! Zóó was, tot nog toe, de leus en de vrucht zijner godsdienstigheid geweest.
Hij stapelde zegepraal op zegepraal, en verrijkte zich met schitterende verdiensten. Satan bezorgde hem zonder ophouden de schoonste gelegenheden; zonder het te willen, plukte de vijand de schoonste bloemen voor zijn heerlijke kroon.
Die gestadige oefening was oorzaak, dat zijne krachten niet verminderden. In den strijd won hij mannelijker trokken en mannelijker moed, en in zijne ziel werd Gods afbeeldsel dieper en dieper gegrift. 2)
Voor het menschelijke oog ontleedt het prisma een straal van \'t licht en doet er de prachtige kleuren van den regenboog uit te voorschijn komen.
1) S. Isidor. Pelusiot. epist. ad Doroth. Scholast.
2) S. Chrys. Comment, in Matth. — S. Petr. Dami-an. opusc. 23.
47
Zoo brachten ook de strijd en de beproeving, die in zijn hart eene tot nu toe gelijkvormige gods-vruclit aantroffen, de verscheidenheid der christelijke deugden te weeg. Op de ingestorte en lijdelijke heiligheid der eerste dagen was eene schooner, eene werkende heiligheid gevolgd, de vrucht van inspanning en strijd.
Wat ondervond de duivel op dat gezicht? Hij alleen kan het zeggen. De eenvoudigheid folterde hem, de ootmoed verpletterde hem, de liefde kruisigde hem. 1)
24. DE GETEOUWHEID.
Wat waren ze schoon, die dagen van onschuld en ijver! Alles ademde oprechtheid en zuiverheid, vertrouwen en liefde. De vaderlijke teederheid en de kinderlijke liefde waren voortdurend met elkander op het nauwste verknocht. Geen enkele fout had nog die minnelijke betrekking gestoord.
Neigde de vader zich tot zijn kind, dan gaf zijn blik geen zweem van ontevredenheid of verwijt te kennen. Wierp het kind zich in de armen van zijn vader, dan geschiedde dit met de grootste hartelijkheid en teederheid. Zijne vrees kende geen slaafschen dwang, zij ontsproot uit de liefde en was niets anders dan eene bewonderenswaardige kiesch-heid, om alles te vermijden wat zijn goeden vader kon bedroeven. De vrijmoedigheid des harten, waarmede hij, na eenige kleine nalatigheden, ver-
1) S. Bern. Serm. in dedicat.
48
giffenis ging vragen, gaf liem eene bekoorlijkheid te meer. Zijn vader kende zijne menschelijke broosheid; het kind verloor de toegefelijkheid zijns vaders nooit uit het oog.
Hoe zoet en aangenaam is het, een kind te beschermen, dat nog nooit ongehoorzaam was! Eene zoo onschuldige ziel te geleiden verschafte mij elk oogenblik nieuwe blijdschap Ik had mijn aandeel in het welgevallen, waarvan zij \'t voorwerp was.
Op het kind nederziende scheen de goddelijke Meester mij te zeggen:
„Goed zoo! in deze volmaaktheid herken ik de toegenegenheid van mijn dienaar. Gij bekleedt bij dit kind mijne plaats op eene waardige wijze, en gij weet voor hem eene vaderlijke teederheid te koesteren. Ik \'kon mijn vertrouwen niet beter hebben geschonken, en ik verheug mij, mijn schat in uwe handen te hebben neergelegd.
„De herinnering aan uwe vervulde bediening zal door de vreugde des hemels niet worden uitgedoofd: zij zal voortduren in de glorie; en de heerlijkheid, welke gij aan deze ziel bereidt, zal hare stralen op u afwerpen, en luide verkondigen, dat gij haar beschermer waart in den tijd, gelijk gij haar vriend zult blijven in de eeuwigheid. U zal de uitstekende eer te beurt vallen, met den menschgeworden Zoon Gods het werk harer zaligheid te hebben gedeeld.quot; 1)
1) S. Thom. de An gel is, quaest. 113. art. 4. — S. Thorn, a Villanov. de Angelis.
49
Maar deze liefelijke dagen, die ik hoopte, dat nimmer zouden eindigen, gingen, helaas! met onbegrijpelijke snelheid voorbij, en de hemel, tot nog toe zoo helder, werd met duistere wolken, bedekt.
25. DE VEEFLAUWING.
De duivel scheen zoo weinig te vragen, en zijne stem was zoo honigzoet, dat de jongeling er ten laatste gehoor aan verleende. Hij bedreef wel is waar geene zware zonde, maar hij verflauwde in zijn ijver en verloor zijne eerste liefde. 1)
Ik kan het niet uitdrukken, hoezeer mij deze verslapping bedroefde: ik zag er de kiem in van ontelbare fouten. 2)
De jongeling beantwoordde zoo stipt niet meer aan mijne zorgen. Hij werd ongevoelig voor mijne ingevingen en verwaarloosde de genaden, die ik hem verwierf. De ijdelheid bedierf zijne edelste en uitmuntendste hoedanigheden, en de laatdunkende eigenwaan maakte van alles een dreigend gevaar.
Hoe kon ik dat verstrooide hoofd tot een aandachtig gebed stemmen? hoe dat onverstorven hart de deugd doen beminnen? Slechts het beuzelachtige beviel aan zijne traagheid; hij vond enkel in nietswaardige dingen behagen. Elke
1) Apocal. 2 : 4.
2) S. Andr. Caesar. Comment, in Apocal. Gecleniscbr. van een Engelbewaarder. 4
50
christelijke gedachte viel hem lastig. De geur van Jesus Christus trok hem niet meer aan. 1)
Het aioede moest overal wijken voor het kwade. De dagelijksche fouten vermeerderden; de vrijwillige zonden van twijfelachtige zwaarte joegen hem o-een schrik meer aan; de ondeugd verloor langzamerhand het afgrijzen, dat zij aan teedere gewetens inboezemt.
Geen goede voornemens werden ten uitvoer gebracht; geen goede werken verricht. 2)
Deze ziel had zich een schat van verdiensten vergaderd. Wat zou er van worden?
Zal men het moeten aanzien, dat een snoode vijand de met zoo groote liefde bebouwde velden vertreedt, een zoo rijken oogst verwoest en de vruchten van zooveel arbeid en zweet ontrooft ?
Ziedaar tot welke ellende de ontrouw aan de genade en het versmaden der teederste liefde een lauwen Christen voert!
Mijn eerste verdriet was de eerste vreugde van Satan. 3)
36. DE BEDREIGING.
De boom, door kostbare sappen gevoed, bracht
1) S. Andr. Ibid.
2) S. Joann. Cliraac. Seal. parad.
3) S. Nilus. epist. ad Aristob. episc.
51
thans slechts ij dele bladeren voort. Hij bleef onvruchtbaar in een vruchtbaren grood. De straf kon niet lang uitblijven. Ik sidderde, als ik aan de woorden van den Boetgezant dacht: de bijl is reeds aan den wortel geplaatst; de boom, die geene vruchten voortbrengt, zal omgehakt en in het vuur geworpen worden. 1)
Ik vroeg om genade; ik bad, ik smeekte en beloofde eene nog zorgvuldiger verpleging.
Op mijne dringende bede werd een uitstel verleend. Wat liet ik onbeproefd, om er voordeel mede te doen? Welk een moeite! Welk een arbeid! 2)
Maar bij den jongeling trof ik slechts verstrooiing en lichtzinnigheid, weekelijkheid en afkeer aan. Ik reikte hem de broederhand, hij stiet mij terug: ik toonde hem den goeden weg, hij keerde mij den rug toe: ik riep hem met de zoetste namen, hij vluchtte. 3)
Ach! was het in mijne macht geweest, hem de oogen te openen, o voorzeker, hij zou gesidderd hebben van ontsteltenis en vrees! Dreigende wolken, met het bliksemvuur gewapend, pakten zich boven zijn hoofd te zamen, en onder zijne voeten vormde zich een diepe afgrond. Maar in zijne halsstarrigheid weigerde hij te hooren en te zien.
1) Luc. 3: 9.
2) S. Pantal. Sermo de S. Michael.
3) Joann. Lopes. Summ. doctr. SS. PP.
53
Vergramd over bet versmaden Zijner genaden werd de goddelijke Meester van dag tot dag kariger met Zijne bijzondere gunsten. Zou Hij céne Zijner verschrikkelijkste bedreigingen ten uitvoer brengen? zjüu Hem dat koude noch warme hart geene walging veroorzaken; zou Hij de lauwe ziel uit Zijn mond beginnen tc spuwen? J)
De jongeling duchtte de vervolging mijner liefde en zocht er zich aan te onttrekken; naarmate mijn ijver toenam, werd ook zijn wantrouwen grooter.
Ik moest hem beschermen op de wegen, waartoe God hem riep, maar ik moest hem niet steunen op den rand van den afgrond, waarop hij verkoos zich roekeloos en blindelings te wagen. Zijne dwaze vermetelheid verjoeg mijne hulp of verijdelde mijne tusschen-komst. 2)
Satan zette immer zijne heillooze plannen voort, en legde een geduld aan den dag, dat door niets werd uitgeput. Hij vermeed alle buitensporige cischen: hij waagde het niet, met open vizier een geweten aan te tasten, dat nog weerstand zou hebben geboden; door dat geweten in slaap te wiegen, wilde hij den uitslag zeker en beslissend maken.
1) Apocal. 3: 16.
2) S. IJcrn. in Psalm. 00.
53
Alles had bijgedragen om den val voor te bereiden; Lij had plaats.
Ik hoorde eene schrille stem met helsche aiin-matiging roepen: „Weg van hier, God des hemels! Weg van hier, God van den Kalvarieberg en van het Kruis!quot; 1)
„Neen, zeide de duivel, ik heb die ziel niet geschapen, ik heb haar niet vrijgekocht, ik heb om harentwille de menschelijke natuur niet aangenomen, geene vernederingen ondergaan, geene folteringen verduurd !
„Ik heb, om hare liefde te verwerven, mijne handen niet aan knellende boeien prijs gegeven, mijne wang niet aan onteerende kaakslagen aangeboden, het bloed mijner aderen niet vergoten het biltere lijden van den doodstrijd niet gevoeld\' en de kilheid des grafs niet oneer vonden!
„Ik ben onmachtig, haar een hemel, een troon\' of kroon te schenken! Ik heb haar niets anders dan kwaad en ellende berokkend; ik verlang enkel haar eeuwigen ondergang: wat ik haar voorbehoud, is het eindelooze wee !
»En toch geeft zij zich aan mij over; zij kiest mij tot haar meester, en heeft mij zoo even den voorrang boven haar oppersten weldoener geschonken ! 3)
„Vier uw zegepraal, o mijn hart! Zij is in
IJ S. Cypiian. 1. de bonis operib. et de eleeraos 2) S. Cypr. Ibid.
54
mijne maclit, de ziel door God zoo teeder bemind!
„O! kon het vuur, dat mij verslindt, ooit uit-gebluscht worden, het zou geschieden door den stroom van tranen, die ik haar eens uit de oogen zal persen. Maar de tranen, die op aarde geweend worden, doen mij dikwerf te veel afbreuk. Wachten wij de tranen af, die na den dood zullen volgen. Voor het tegenwoordige zij het genoeg, het slachtoffer te verblinden.quot;
Zoo klonk de Godslasterende taal van Satan tot de medeplichtigen zijner woede en haat. Middelerwijl bood hij aan de schuldige ziel tal van gelukwenschen aan, waarvan zij in hare verblindheid den bijtenden spot niet gevoelde.
Het boek des Levens werd opengeslagen, en de vinger der onomkoopbare rechtvaardigheid had er een naam in uitgewischt! . . .
Op dit gezicht moest men een onsterfelijke geest zijn, gelijk ik, om niet van droefheid te sterven !
Om mij heen hadden tallooze stemmen met schrik en ontsteltenis uitgeroepen: „Toort, voort, laat ons vluchten! Vertrekken wij vanhier!quot; 1).
Gelijk de rook een bijenzwerm verstrooit en gelijk een besmette damp eene vlucht van reine duiven verjaagt, zoo had ook de vuile lucht der zonde, welke dit besmeurde hart uitademde, de hemelsche geesten op de vlucht gedreven 2).
4) Flavius Joseph, de bello Judaic.
2) S. Petr. Damian. opusc. 23. — Vita Venerab. Gentitis, viduae. (Boll.)
55
Ik alleen was, in weerwil van mijn tegenzin en afkeer, bij liet slachtoffer gebleven; ik waakte, ik bad.
28. DE TEA NE N.
De zondaar zweefde boven den afgrond, en werd enkel door den brozen draad des levens voor den val beboed. Hij sliep in, in den tijd, met gevaar van in \'t eeuwige vnnr te ontwaken.
Nooit heeft do droefheid der profeten mijne droefheid geëvenaard; nooit hebben hunne tranen de bitterheid der mijne gebad.
„Zullen wij dan voor eeuwig gescheiden zijn, wij, voorheen zoo innig met elkander vereenigd? Zal de vriend, die mijn edele gezel in de glorie moest wezen, slechts een laife overlooper en een vuige verrader zijn? Zal ik, zijn vorige beschermer en leidsman, de treurige rol van aanklager en rechter moeten vervullen\'? Zal ik hem rekenschap van mijne betoonde liefde moeten vragen, in plaats van hem als deelgenoot in mijn geluk te bezitten? Zal ik hem mijne -weldaden slechts in het geheugen kunnen roepen, om hem zijne ondankbaarheid te verwijten 1)?
„Satan mijn overwinnaar! De snoode, dien ik
1) Origan. Comment, in Numer. — S. August, tract, contra Julian.
56
op den dag van zijn oproer nederbonsde en sedert nog zoo dikwerf en zoo diep vernederde! Zou Wj de beslissende overwinning behalen en zich. verheugen over den laatsten triomf! ....
„De Engelen, die ik eiken dag, na het oordeel der verdoemden, ten hemel zie opstijgen, zijn treurig en bedroefd. Zij hebben aan de duivels de zielen en de lichamen hunner voormalige beschermelingen moeten overlaten: dubbele blijdschap voor de hel. 1)
„Wij hebben hen willen redden ,zeggen zij, maar zij wilden niet gered worden: zij versmaadden hun. heil.
„Laten wij hen in de duisternissen aan hunne-straffen over, en bezingen wij liet rijk der gerechtigheid daar, waar de liefderijke aanbiedingen der goddelijke Barmhartigheid miskend werden: rechtvaardig zijt Gij, o God; rechtvaardig zijn al uwe oordeelen. 3)
„Zal er dan een oogenblik komen, waarop ik als een dezer Engelen zal weenen, en dezelfde strenge en treurige taal zal doen hooren?
„Laat vrij uwe tranen vlieten, o Leidsman, die voorheen de heilige afgunst uwer Broeders op-wektet! Toon den sierlijken krans door uwe handen
1) S. Antonin. Summa theolog part. 3. — Vita S. Andr. Sal. (Boll).
2) Jer. bi: 9. et comment. — Tobiae 3: 2.
57
gevlochten! Tel de schatten op, door uWen ijver verzameld! Verhef het onvergelijkelijke kind, dat gij de eer hadt te mogen leiden; maak de schoonste plannen voor de toekomst!
„Betooverende tafereelen, heerlijke vooruitzichten, schitterende verwachtingen; alles is verdwenen als een droom!quot;
Zoo klaagde, zoo jammerde mijne droefheid!
29. DE KLUISTERS VAN DEN GEVANGENE.
De hoovaardigheld en de schaamte, de stoutmoedigheid en de vrees, alles werd door Satan aangewend als een middel of als een hinderpaal, om zijn terugkeer tot God te beletten.
Zijne geestvermogens en talenten hadden de wet van den Meester verlaten en gehoorzaamden aan den overweldiger.
T
De vrome herinneringen van zijn geheugen werden verzwakt en moesten voor kwade herinneringen plaats maken; de voorstellingen zijner verbeelding werden slechts door den onzuiveren geest bezield; het licht van zijn verstand werd door dwarrelende nevels verduisterd; zijn hart, aan de edelste opwellingen en aandoeningen gewoon, verbasterde, werd kruipend en laag. 1)
1) S. August. Lib. Quaest. nquot;. 23. — Procop. Gaz. Comment, in Exod.
58
Sedert de fiere arend door schendige handen was gekortwiekt, wilde hij zich gewoon maken, de zuivere lucht en de zon te ontberen. In plaats van zijne edele vlucht te hernemen, wentelde hij zich liever in het slijk.
Die vrije ziel was eene slavin geworden, zij deed niets meer voor zich zelve. Zij dacht, zij overlegde, zij arbeidde.., maar aan wien behoorde de vrucht van zoo veel inspanning en moeite? Aan den wreeden dwingeland, wien zij zich geschonken had. 1)
Liet de wroeging des gewetens zich te midden van zoo groote verlaging gevoelen, dan stelde Satan den schuldige heel spoedig gerust:
„W at wordt gij licht ontsteld! Veracht die ijdele en beuzelachtige angstvalligheid. Uw geweten zou waarlijk uw beul worden! Wat voor kwaad steekt er in, een gebod te overtreden, dat de zoetste neigingen des harten dwarsboomt? Dergelijke belemmerende wetten verdienen zulk een eerbied niet.quot;
Ten gevolge van eene enkele zonde wilde Satan het gebouw des Geloofs in deze ziel aan \'t wankelen brengen, en haar èn aan de leerstukken èn aan de plichten doen twijfelen. Hij gaf zich alle moeite, haar tot den afgrond des kwaads te voeren, waarin de goddelooze neerstort, wanneer hij met alles den spot drijft 2).
1) S. Ambros. in Psalm. 118. — Procop. Gaz. Comment. in Isai.
2) Proverb. 18; 3.
59
In weerwil van hetgeen voor mijne oogen plaats had, kon ik niet wanhopen. Ik zag den spiegel, voorheen zoo helder als kristal, wel besmeurd en van glans beroofd, maar. God dank, nog niet gebroken! Een wonder kon hem zijn luister teruggeven, en hem weer geschikt maken, om Gods evenbeeld met volle pracht te weerkaatsen.
30. HULP IN DEN HEMEL GEZOCHT.
Ik verzocht den bijstand van de Engelen des Hemels, en bezwoer hen, zich met mij te vereenigen 1);
„Engelen der heilige Boetvaardigen, leent uwen broeder de stem, die weleer Gods gramschap deed bedaren, leent hem de klanken, die zijn Vaderhart treffen.
„Engel van Augustinus, ook gij hebt droefheid ondervonden en dezelfde smarten verduurd; heb deernis met mijn leed en kom mij ijlings te hulp.
„Engel, die Petrus uit de gevangenis verlostet, kom en breek onzaliger kluisters; de apostel was gevangene voor Jesus Christus, de zondaar is de slaaf van den duivel.
„Engel, die Saulus, den vervolger der Christenen, op den weg naar Damascus ter aarde deedt storten, zoudt gij het hart, dat zich evenzeer tegen den
1) Origan. Comment, in Ezech.
60
prikkel verzet, niet ootmoedig en berouwvol voor de voeten zijns vaders kunnen werpen ?
„Engel, die Loth uit eene gevloekte stad hebt verlost, ontruk ook deze ziel aan het geweld der zonde; de zonde wordt met schrikkelijker vuur bedreigd, dan Sodoma verteerde.
„Bewaarengelen van deugdzame vrienden, die zijn gedrag beweenen, noodigt uwe beschermelingen uit om voor den ongelukkigen jongeling te bidden; is de zielenijver niet de bekroning van waarachtige vriendschap en liefde?
„Engelen van zijn huisgezin, vereenigt uwe krachten, om dengene tot God terug te brengen, die in uw midden opwies, die in uw gezelschap leefde, die uwe lessen ontving, die uwe weldaden genoot, en uwe zielsvreugde uitmaakte !
„Zalige Uitverkorene, die hem tot beschermer en voorspreker geschonken werdt, gij zijt niet tot zijn leidsman aangesteld als ik, maar in den schoot der hemelsche glorie volgt gij zijne schreden met uwe blikken. Kostbare genaden werden u in bewaring gegeven, welnu, het oogenblik is daar, om er gebruik van te maken.
»Beste der moeders, barmhartige Maria, in welk een toestand aanschouwt gij uw kind!.... Ach! in weerwil zijner misslagen, behoort hij u toe. De zondaars zijn uw eigendom ! Toevlucht der zondaars, bid voor hem!
„Verlosser der zielen. Zaligmaker der wereld, in naam van uw bloed, dat thans vruchteloos stroomt, in naam eener onschuld, waarvan de herinnering nog zoo levendig is, tref dete bekla-
61
genswaardige ziel en schenk liaar uwe vriendschap terug!quot;
31. EOEPSTEM DER SCHEPSELEN.
Brandend van verlangen naar zijne bekeering had ik hemel en aarde willen bewegen, om die te bewerken.
De zichtbare wereld, de onbezielde schepselen, de eenvoudigste verschijnselen namen eene stem aan en werden welsprekend, om hem mijne dringende waarschuwingen mede te deelen.
Te midden van een onweder riep hem eene stem toe: „Die bliksemstraal is Gods blik, het ratelen van den donder is de klank zijner stem. Hij kent uw geweten. Hij ziet het binnenste van uw hart. Wat zou bet zijn, indien Hij u eensklaps voor zijn rechterstoel daagdequot; ... 1)?
Bij het verschijnen van den regenboog zeide hem eene stem: „Zóó voorkomt de goedertierenheid eens vaders \'t schuldige kind. Verstaat gij die teedere uitnoodiging? Herkent gij den glimlach van een God, die bereid is zijn gramschap te stillen?quot;
Wanneer hij \'s avonds den azuren hemel en de sterren beschouwde sprak eene stem: „Hoe schoon, hoe veirukkelijk is de hemel! Zal hij eens uw vaderland zijn 3)quot;?
2) Vita S. Norberti. (Boll.) 2) Vita Lutheri haeresiarch.
62
Wanneer hij \'s ochtends zijne blikken op de velden sloeg, fluisterde eene stem: „Alles zingt een loflied ter eere van God; alles verkondigt den lof des Heeren. Slechts het booze hart zwijgt stil.quot;
Ontwaarde hij een kruis, dan sprak eene stem: „Dat is de ladder der goddelijke liefde, die u naar het verblijf der Zaligen moet voeren; waarom haar door uwe hardnekkigheid in een onbe-klimbaren scheidsmuur veranderd?quot;
Hoorde hij het luiden der klokken, dan zeido eene stem; „Is dat geen zucht, geene klacht over uwe ontrouw? Wanneer zullen zij een vreugdezang over uw terugkeer aanheffen?quot;
Een verdorde boom, een met distelen bedekt veld, het vertreden gras, het dorre zand, naakte rotsen, beslijkte wegen, alles herinnerde hem den beklagenswaardigen staat zijner ziel.
De zilveren morgendauw, de heldere beek, de vruchtbare regen, dc frissche koelte stelden hem de menigvuldige genaden voor oogen, die zijne ongevoeligheid onvruchtbaar maakte.
De pracht der weiden, de rijkdom van den oogst, de schatten van de bron, het gezang der vogelen, het gonzen van het insekt deden hem hunne berispingen en verwijten hooren.
Van alle kanten lieten geheimzinnige stemmen, op aarde en uit den hemel, deze vreeselijke woorden in zijne ooren klinken: „Ondankbare! Wij zijn weldaden van dengene, dien gij beleedigd hebt! Tot hoe lang zullen wij u, een slaaf des duivels, moeten dienen? Tot hoe lang zult gij
63
ons tot uwe ongereclitiglieden misbruiken ?quot; 33. VADEKLIJKE ÜITNOODIGING.
Wat had zicli de roekelooze jongeling ver vaa zijn liemelschen Vader verwijderd! Met welk eene liefde traehtte ik dien afstand tusscheu hem te doen inkrimpen en het verkeer tusschen Vader en zoon te onderhouden!
Terwijl men geloofde, dat de schuldige aan zijn lot werd overgelaten, ontving hij door mijne tus-sehenkomst voortdurende ondersteuning. Nooit was ik de vertrouweling eener treifender liefde geweest; nooit zag ik beter in, hoe groote teederheid het hart eens vaders bezit.
Die onbeschrijfelijke liefde werd inniger en grooter, naarmate de moeielijkheden en tegenkantingen toenamen; en de ondankbaarheid, \'waarmede zij vergolden werd, bewees slechts te duidelijker haren goddelijken oorsprong en aard.
Het was in den naam van den hemelsohen Vader, dat ik voor de oogen van den verloren zoon het lachende beeld schetste van het gelukkig oord, dat hij te lichtzinnig en te onbedacht verlaten had. Ik toonde aan zijne verbeelding den breedget akten boom, waaronder hij als kind placht te spelen; de perkjes, die hem de heerlijkste rozen aanboden; het beekje, dat het bebloemde grasperk besproeide en het ouderlijke dak, waaronder gulle vreugd en zoete vrede woonde.
quot;Door mijne stem zeide hem de Hemelsehe Vader:
64
„Is er ooit een dag geweest, waarop ik mij ten uwen opzichte hardvochtig of streng getoond heb? Gaf niet iedere stond u nieuwe bewijzen mijner genegenheid en liefde? Moet ik u herinneren aan die liefkozingen, aan die hartelijkheid, aan die onuitputtelijke toegeefelijkheid voor uwe eerste feilen ?
„De overvloed, waaarin gij leefdet, de bereidwilligheid der dienaars, de verknochtheid uwer familie zijn die wellicht de oorzaak uwer grieven ? — Geeft gij de voorkeur aan die lompen, aan die slavernij, aan die schande, aan al het afzichtelijke der ellende, dat om u oprijst?
„Keer spoedig terug! De armen van een goeden vader staan altijd open voor zijn kind. Alles noodigt u uit. Zie de legerstede, waarop gij vroeger rusttet: den kostbaren ring, die voor u bestemd is : de nieuwe kleederen, die op u wachten: de geschenken, die gereed zijn: het vreugdemaal, dat u verbeidt.
„Opdat onze morgenstonden hunne liefelijkheid, onze avonden hunne gezelligheid, en onze bijeenkomsten hare levendigheid terugkrijgen, ontbveekt er niemand dan gij alleen. — Gij alleen kunt de tranen drogen, de aangezichten verhelderen en alle harten gelukkig maken.quot;
33. HET BESLUIT.
Zoo veel liefde moest eene ziel, die nog gosd gebleven was, diep treffen. De jongeling heeft zijne ellende ingezien; hij heeft er over gebloosd; de hoop bood hem do hand: hij zal terugkeeren.
65
Op hetzelfde oogenblik bestormen hem zijne hartstochten en trachten hem op alle wijze tegen te houden:
„Zoudt gij ons willen verlaten? Onmogelijk! Zonder ons kunt gij niet leven. Gij richt u enkel op om ten spoedigste te hervallen. Zulk een dwaas bestaan zou eene nieuwe reden van schaamte en schande voor u zijn!quot; 1)
Alsdan wees ik hem de zielen van allen ouderdom, van allen rang en stand, die een godvree-zend leven leidden, en sprak:
„Zeg, fiere jongeling, wat die vrouwen en die maagden, die grijsaards en die kinderen hebben gedaan, zoudt gij dat niet kunnen? Wilt gij voortgaan, uwe kracht te miskennen\'? of rekent gij zonder den bijstand van boven? Weet, dat om wonderen te doen, de genade niets anders vraagt dan eene oprechte en getrouwe medewerking.quot; 3.)
De gezellen van zijne ontrouw voegden hem ook de holklinkende en bedriegelijke woorden toe; „Wie zal aan uwe oprechtheid geloof willen slaan? Wie zal in uwen stap geene laagheid ontdekken? Uw vader belooft u vergiffenis, ja, maar zal hij daarom ophouden, n uwe vorige misslagen en uw slecht gedrag te verwijten?quot;
Ik antwoordde:
„Kent gij het hart van een minnenden vader
1) S. August. Confess, lib. 8. cap. 11.
2) Idem. Ibidem.
Gedenkschr. van een Engelbewaarder.
5
66
niet ? Neem u in acht, zijne teederheid te kwetsen. Schenkt hij vergiffenis, dan doet hij dit zonder eenig voorbehoud. Is het ooit gehoord, dat hij aan de grootste zondaars een enkelen vergeven misslag verweten heeft? Menschelijke toegevendheid en menschelijke barmhartigheid mogen aan droevigen omkeer onderhevig zijn, de goddelijke goedertierenheid en vergiffenis veranderen nooit.quot;
De genade overwon den laatsten tegenstandv De jongeling zeide bij zich zeiven: „Hoe vele daglooners in het huis mijns vaders hebben brood in overvloed, en ik verga hier van honger! Ik zal opstaan en tot mijnen vader gaan, en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen U, ik ben niet waardig meer, uw zoon genoemd te worden, behandel mij als een uwer dagloonersquot; 1).
34. DE TEEUGKEEE.
Ik geleidde hem tot den rechterstoel, waarin de barmhartigheid zetelt en de liefde troont; waar de zondaar des te zekerder losspraak en vergiffenis erlangt, naarmate hij zich zonder bewimpeling of verschooning beschuldigt.
De schuldige beleed rouwmoedig de misslagen, waarvan hij vreugde verwachtte, maar wroeging en droefheid verkregen had. Terwijl hij den
1) Luc. quot;15.
67
last der zonden afschudde, gevoelde hij zich hoe langer hoe meer verlicht en getroost, en stortte tranen van dankbaarheid en liefde.
Een Engel had het water van den wondervijver in beweging gebracht, voordat de boeteling er zich in baadde. In de ziel des priesters had ik een goddelijken zielenijver ontstoken en aan zijne lippen woorden geschonken, die in zachtheid en zachtmoedigheid de woorden van de Hemelgeesten evenaren.
Toen de dienaar der verzoening de hand ophief en den mond opende, om het oordeel uit te spreken, woonde de goddelijke barmhartigheid in zijn hart.
De priester, God navolgende, die op zijne woorden de vergifl\'cnis schenkt, vergat de zonden, die niet meer waren, en herinnerde zich alleen aan de goedertierenheid des Vaders en aan de edelmoedigheid des kinds.
Terwijl dit schouwspel in het geheim van den goddelijken rechterstoel plaats had, werden er vreugdeklanken vernomen bij de heilige doopvont, liefdezuchten in het Tabernakel, teekenen van verlangen aan de heilige Tafel, geheinzinnige stemmen aan alle kanten van het Heiligdom.
De Engelen waren tegenwoordig, om den zondaar geluk te wenschen, hem aan te moedigen in zijn voornemen, en hem. bij te staan in zijne boetvaardigheid. 1)
1) S. Thorn, a Villanov. de Angelis.
68
35. HET FEESTMAAL.
De Hemelsche Vader kan zijne vreugde niet inhouden. Hij roept zijne vrienden bijeen, vertelt hun zijn geluk, en noodigt ben uit, zich met Hem te vereenigen, ten einde aan den verloren zoon eene schitterende ontvangst tc bereiden.
De Engelen zagen, hoe Hij Zijn kind te ge-moet ging, hem om den hals viel en met tranen besproeide. Zij hoorden Hem uitroepen:
„Haalt ijlings het beste kleed en trekt het hem aan, doet een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijne voeten. Brengt het gemeste kalf, en slacht het, laat ons eten en vroolijk zijn, want mijn zoon was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden 1).quot;
De Engelen gehoorzaamden; zij hebben den jongeling de teekens van zijn waardigheid en rang teruggegeven. Zij hebben de tafel bereio, de lichten ontstoken, de bloemkransen gestrengeld.
Het was de zoete taak van de bedienaars des Heiligdoms, het altaar te sieren, het slaehtoifer gereed te maken, en het goddelijk Lam, dat zich zelf tot spijs quot;wil geven, op te dragen.
De wijn der vertroosting vult schuimend de bekers; kostbare gerechten worden uit de opperzalen aangebracht. Hier zijn geene kruimels, die van de tafels
1) Luc. 15.
69
der rijken vallen, hier is cle volheid en de overvloed van de bovennatuurlijke gaven.
En de Heer zeide tot zijne oudste zonen:
„Beklaagt u niet, scliitterende Geesten, dat ik voor ieder van u geen feestmaal heb bereid! Gij zijt altijd bij Mij en al het mijne is het uwe 1).
„Gedoogt, dat een vader alle voorzorgen neemt, wanneer hij de bloedige wonden van zijn kind gaat verbinden!
„Gij, die nooit het bittere der afwezigheid, noch de ontberingen der nijpendste armoede, noeh den druk der slavernij, noch de smarten der ongenade hebt ondervonden, verheugt en verblijdt u, en wordt in zoete akkoorden de tolken van twee harten, die, na een droeve scheiding, aan elkander zijn teruggegeven.quot;
Op deze uitnoodiging var. den Vader des huisge-zins schaarden zich de hemelsohe toonkunstenaars, boven aan den feestelijken diseh, in rijen, om de geneugten van het feest te bezingen 3).
Over de bekeering van één zondaar geven zij grootere blijdschap te kennen dan over de volharding van negen en negentig rechtvaardigen. De adem der vaderlijke liefde bezielt hunne harpen en leeft in hunne klanken 3).
De Engelen vieren achtereenvolgens de macht der tranen en de zegepraal der liefde.
1) Id. ibid.
2) ld. 15: 25. 4) ld. 15: 7,
70
36. DE MACHT DEE TEANEN.
„Heil u, gezegende tranen! Heil u, oorzaak onzer vreugde!
„Gij zijt sterker dan Satan, aan wien gij zijne slachtoffers ontrukt, machtiger dan de hel, waarvan gij de ketenen breekt.
„Gij verheft u boven elk schepsel en schrijft uwe wetten den Almachtige voor. Gij alleen hebt de rechtvaardigheid in barmhartigheid veranderd, en van een vergramden rechter een minnendea vader gemaakt.
„Gij hebt de plaats bekleed van de welsprekendste woorden en van het warmste gebed. In de oogen des zondaars zijt gij schooner dan de weerschijn des hemels in de oogen des rechtvaardigen 1).
„In u schittert het bloed der verlossing, de schatten der genade, de wonderen der eeuwigheid.
„Gij opent het hart voor de hoop, en drukt op het voorhoofd van den Christen het teeken des heils 3).
„Gij wischt in de schuldige ziel eene vlek uit, die de wateren van stroomen en zeeën niet konden afwasschen.
1) S. Chtys. Comment, in ep. ad. Coloss.
2) S. Aug. Hom. 27.
71
„Gij zijt de dauw der lente, die het gezucht der tortelduiven in de velden der goddelijke liefde aankondigt 1).
„Gij zijt de wijn, die de Engelen verheugt, en het heldere water, waarnaar de God des Kruises verzucht 2)
„In het oord van ballingschap vergoten, brengt gij in het vaderland algemeene vreugde teweeg.
„Het eeuwig ongeluk van den gevallen Engel bestaat daarin, dat hij nooit één dezer tranen zal kunnen vergieten 3).
„Heil u, gezegende tranen! Heil u, oorzaak onzer vreugde!quot;
37. ZEGEPEAAL DEE LIEFDE.
„Kleed u in frisschen dos, verdorde weide; verwoeste akker, breng een rijken oogst voort; praal met nieuwe bloemen, beroofde stengel; droeve boom, buig uwe takken onder den last der vruchten!
„Gods goedertierenheid, schoon overal bewonderenswaardig, beeft zich het heerlijkst in de bekeering des zondaars getoond. Bij zijn val had zij geen enkele der vergevene zonden laten
4) Hug. de S. Vict. Comm. in Cant.
2) S. Bern. Comm. in Cant. — S. Ohrysol. Serm. 93.
3) S. Vine. Ferr. Serm.
73
herleven, bij zijne boetvaardigheid schenkt zij al zijne verloren verdiensten terug.
„De zondaar voelt zijn hoofd op niexiw met de kroon der uitverkorenen gesierd. Hij kan haar \'s avonds voor zijn inslapen beschouwen, en haar \'s morgens bij zijn ontwaken begroeten. Hij ziet haar zwevend in zijne droomen des nachts, en vindt haar terug in zijne overwegingen des daags.
„Vorst, gisteren gevallen, heden hersteld, houd met beide handen uwe koningskroon vast; stoot de hand terug, die haar zou willen schendea of van hare sieraden berooven.
„De goddelijke Herder bezit ontelbare kudden in de bloeiende beemden der genade en der glorie! Hoeveel duizenden schapen weiden in de dalen dei-aarde! Hoeveel duizendmaal duizenden verlustigen zich op de bergen des hemels! Maar allen te zamen konden Hem niet troosten over het verlies van één enkel, dat Zijn oog en zorgen ontvloden was. In dit schaapje scheen Hij alles verloren te hebben. Welk eene vreugde, toen Hij het naar den schaapsstal terugbracht, waar het weer onder de hoede van Zijn staf in veiligheid kon rusten!
„Verlaat thans uwe holen, roofdieren der woestijn. Tracht het schaap te vervolgen en in uwe klauwen te vangen! Gij zult uwen dorst in zijn bloed niet verzadigen. De liefde van den herder werkte beter en sneller dan de woede der wolveu 1).
1) Luc. cap. 15.
73
„Op liet woord der goddelijke vriendschap is het zegel des grafs in stukken gesprongen, de steen is afgewenteld, de banden zijn verbroken, de sinds vier dagen gestorvene is volleven opgestaan. Welk een loflied zingt hij bij dat wondervol ontwaken! Verrijzenis! onuitsprekelijk woord! Niemand kan uwe zoete geheimen bevatten, die nog niet in het graf is nedergedaald. Niemand kan ook bevroeden, wat Jesus gevoelt, als Hij dengene, wiens verlies Hij betreurde, weer in Zijne armen ontvangt.
„Dood, waar is uw zegepraal? Dood, waar is uw prikkel? Jesus heeft over Lazarus geweend. O zie, boe lief Hij hem had!quot; 1)
88. EEN HEMELSCH GELUID.
Middelerwijl de Engelen den terugkeer des zondaars vierden, steeg er eene klacht van de aarde ten hemel.
„Neen, zeide eene stem, ik kan niet langer zulke vreeselijke smarten verduren! Hoe groot de geneugten der belooning ook zijn, zij zijn niet geëvenredigd aan de pijn, die mij foltert. Hoor mijn gebed, o medelijdende God, haast u, uw zwak schepsel te troosten en zijn last te verlichten iquot;
Deze klacht drong als een zucht door onze
1) 1 Oor. 15: 55. — Joann. 11: 36.
74
blijde lofliederen heen, en ging recht tot Gods hart. Onze akkoorden beletten den Allerhoogste niet, dezen zucht te hooren, en hem een antwoord te geven.
Terwijl de Engelen hunne lofeangen voortzetten, opent Hij nauw merkbaar de deur, die de klanken der gelukzalige Geesten voor de stervelingen afsluit.
Eén enkele toon, één der minst betooverende, ontsnapt aan den hemel, en treft, schoon verminderd, zijn oor en zijn hart.
„Genoeg! genoeg! of ik sterf, o mijn God!quot; riep de gelukkige jongeling uit.
_ Zijne ziel was verrukt, gelijk de zielen der uitverkorenen, en had een voorsmaak ontvangen van de oneindige zaligheid. De vreugde was zoo groot, dat de ziel, indien de toon wat langer had aangehouden, de banden des lichaams zou hebben verbroken, om haar vlucht tot ons te nemen 1).
39. SPIJT VAN DEN ZIELENEOOVEE.
Het gezang der Engelen wekte de afgunst en den spijt van Satan op. De nijd, die hem, sedert \'s menschen verheffing, de ingewanden verscheurt,
1) Vita S. Franc. Assis.
75
ontbrandde nog vreeselijker en perste hem kreten van dolle woede af 1).
Lijdt hij bij den aanblik eener ziel, die hij wel begeeren maar niet overweldigen kan; wat een smart moet hij dan niet verduren, wanneer hij een prooi verliest, die hij bemachtigd had 3) ?
Bij den vreeselijken slag, die hem trof, kon hij de uitbarsting zijner machtelooze woede niet beteugelen.
„Waarom mij verjaagd uit het huis, waarin ik in vrede quot;woonde? Waarom mij beroofd van het genoegen, dat ik had, om anderen te kwellen? Mag ik dan niet hopen, dat wreede vermaak nog een tijd lang te smaken? Mij beletten, den mensch in \'t ongeluk te storten, in mijne hel honderdvoudig verzwaren 3).
„In welk opzicht verdient deze ziel aan mij te worden voorgetrokken? Welke aanspraak kan zij maken op Gods voorkomende barmhartigheid, terwijl ik aan de gestrengheid zijner rechtvaardigheid blijf overgeleverd? Is zij der vergiffenis meer waardig dan ik ? Heeft zij dan minder dikwijls of minder zwaar gezondigd? Laat men Lucifer\'s zonden tellen, laat men ze wikken en wegen. Laat men tegenover eene lichte opwelling van hoovaar-digheid de misdaden der stervelingen plaatsen!...
1) S. Aug. de civit. Dei. lib. 12. cap, 3.
2) Vita S. Aldegond. (Boll.)
3) Theophylact. in Matth.
76
„Zie, de mensoh bezondigt zich duizend-en dui-zendmalen en toch krijgt hij immer genade ; Lucifer bedrijft eene enkele fout, en is reddeloos verloren! Waar is de gerechtiglieid ?quot; 1)
Bij deze woorden vereenigen zich de stemmen der gelukzalige Geesten en der verheerlijkte zielen tot ééne enkele stem, en met een geluid, als van den donder, antwoorden zij:
„Wanneer heeft Satan berouw gevoeld? wanneer heeft hij boetvaardigheid gedaan ?quot; — Be -seliaamd en vernederd over dit verwijt was Satan ijlings verdwenen 3).
40. GELUKKIGE ZONDE.
Ik beminde mijnen broeder, na zijne eervolle herstelling in Gods vriendschap, nog teederder dan vóór zijn val. Hij behoorde mij thans nog meer toe dan voorheen, omdat hij mij op nieuw het leven te danken had. Ik had mijne hulp reeds verleend bij het Doopsel en bij de Biecht, bij zijne geboorte en bij zijne verrijzenis 3).
Zijne ziel was met volmaaktheden gesierd, die zij in de schoonste dagen van hare onschuld niet bezat; hare liefde was edelmoediger, vuriger en krachtiger geworden 4).
1) quot;Vita S. Eudoxiae. (Boll.)
2) Ibidem.
3) Tertull. de poenitent. 8.
4) S. Ambros. de lacrym. S. Petri, serm 47.
77
Innig verlangende den verloren tijd te herstellen, was zij onophoudelijk op middelen bedacht, om uit het verleden kwaad het edelste goed voor de toekomst te trekken
In de tegenwoordigheid van gevaar wees ik haar honderden malen op hare onvoorzichtigheid, en hield haar de kwellingen voor oogen, welke zij dien ten gevolge had moeten verduren. Eén oogslag was voldoende om haar aan haar zelve terug te geven, haar tranen uit de oogen te lokken en hare trouw te bevestigen 1).
De duive, naakt en bloedend aan de klauwen van den gier ontkomen, vluchtte, bij het eerste teeken des gevaars, tot den moederlijken schoot. Wanneer ik haar dan onder mijne vleugels deed schuilen, om haar warmte en krachten mede te deelen, gevoelde ik, hoe hare schoone jeugd vernieuwd en veredeld werd.
Zij nam zulke afdoende voorzorgen tegen het hervallen, kreeg zoo grooten afschrik van de zonde en zoo veel smaak in de deugd, dat ik ten laatste mocht uitroepen: „O gelukkige zonde!quot;
Ten einde nieuwe afdwalingen te voorkomen, gaf ik den jongeling de gedachte in, om voortaan bij alles mijnen raad in te winnen, eu bij al
1) S August, de corrept. et grat. 1. — S. Chrys. hom ; 107. — Lopez, Summ. doctr. S.S.P.P.
78
zijne handelingen aan mijne tegenwoordigheid te denken 1).
Werd hij tot eene wereldsche samenkomst uitge-noodigd, dan zeide hij: „zonder u, mijn hemelsche vriend, kan ik er niet heengaan, en ik waag het niet, u te verzoeken mij derwaarts te geleiden.quot;
Kwam hem toevallig een ongodsdienstig of zedeloos boek in handen: „mag ik oorzaak worden, dat uw zuivere blik op bladzijden valt, door Satan zeiven ingegeven?quot;
Ontwaarde hij eene neiging om zich te wreken: „zou een onzichtbare hand mijn arm niet tegenhouden om den slag te weren, dien ik wil toebrengen?quot; 3).
Werd hij door vernederende bekoringen tegen de engelachtige deugd gekweld: „zou ik in de tegenwoordigheid van een vorst des Hemels iets durven doen, waarvoor ik mij in de tegenwoordigheid van den geringste der menschen zou schamen?quot;
Hoorde hij verkeerde gesprekken: „zou ik naar woorden luisteren, die het hart van mijn besten vriend bedroeven?quot;
Werd hij soms blootgesteld, den naaste aanstoot te geven: ,,2ou ik den duivel als handlanger willen dienen, om het ambt der Engelen te bestrijden
1) S. Andr. Caesar, in Apocal.
2) Marchant. Hortus pastor.
79
Gevoelde hij zich afgeschrikt door de moeielijk-heden zijner plichten: „help mij, gij die mijn steun en sterkte zijt! ik wil niet, dat gij over mijne lafheid moet blozen.quot; 1)
Niets geschiedde zonder mijne goedkeuring. Alles werd door mij beslist. Ik heerschte over zijn hart en bestuurde zijne daden. Hij deelde mijne wijsheid en liet zich door het licht mijner inspraken geleiden.
42. DE TOEKOMST.
De tijd stond niet stil. Wat zou de toekomst van den jongeling zijn ? Welke bediening zou ik moeten vervullen?
Zou ik de bewaker zijn van een priester aan het altaar, of van een religieus in de eenzaamheid, of van een vader des huisgezins, of van een krijgsman op het oorlogsveld?
Gods geheim was mij nog niet bekend gemaakt. Ik kon uit het tegenwoordige de toekomst niet voorzien, en Hij, die alles weet, had nog niet gesproken 3).
Ik wist niet, tot welken weg de jongeling, door Gods roepstem te volgen, mij zoude voeren, ook niet, voor welke gevaren ik hem beschutten moest;
1) S. Laur. Just, de discipl. monast. 5 — S. Sophron. de Angelis.
2) Theodoret. Comment, in Psalm. 24. — Bail, théol. affect, des Anges.
80
ik verplaatste mij bij voorbaat in zeer verschillende toestanden.
Het priesterschap was het voorwerp mijner bewondering en genegenheid. Welk eene schitterende kroon is er bestemd voor den getrouwen uitdeeler der o-oddelijke genaden, voor den edelen deelgenoot0 des quot;Verlossers, voor den redder zijner broeders!
Maar de last, die op de schouders van den Priester drukt, boezemt zelfs den Engelen vrees en ontzag in; hij wordt verzwaard door het gewicht der zielen, die hij uit kracht zijner bediening moet redden, \'t Is reeds voor een Engel eene zaak van \'t hoogste belang, ééne enkele ziel te moeten geleiden\'; wat zal het zijn, duizend andere zielen te
moeten besturen I)?
Ginquot;- ik den Engelbewaarder eens priesters voorbij, dan wenschte ik hem immer geluk: ik behandelde hem met eerbied en onderscheiding: ik kon hem echter niet benijden.
Wat ook de roeping van den jongeling wezen zou, ik was ten volle overtuigd, dat hij haar volgen\' moest, en dat hij er niet ontrouw aan kon worden, zonder zich aan de grootste gevaren bloot te stellen.
Hij had mij bezworen, hem zijne roeping te doen kennen. Ik zelf wachtte slechts op de openbaring des Allerhoogsten.
43. DE EOEPING.
Bewogen, alsof ik het geheim mijner eigene
1). S. Thorn, a quot;Villan. de Angelis.
81
bestemming moest vernemen, vloog ik ten hemel en drong in bet Heiligdom door.
Het boek, waarin de roeping van ieder menseh is opgeteekend, was omringd van Engelen, die zijne uitspraken raadpleegden. Op het vastgestelde oogen-blik vertoonde zich enkel de bladzijde aan hunne oogen, die hunne beschermelingen aanging. Te gelijkertijd ontvingen zij de kennis der roeping en der genaden, bestemd om haar tot een gelukkig einde te brengen 1).
Ik zag Engelen, die weenden en treurden; zij smeekten om nieuwe hulp voor zielen, die met de eerste genaden niet hadden medegewerkt. Eén hunner zeide mij met diepe smart:
„De zaligheid is nog mogelijk voor de ziel, aan mijne zorgen toevertrouwd, maar helaas! wat-zal zij haar moeielijk vallen! De ziel moet de uitstekende en bijzondere genaden missen, die haar wachtten op den weg, waarloe zij aanvankelijk geroepen was!quot;
Eindelijk opende zich het Boek voor mijne vorschende blikken. Op de gewenschte bladzijde las ik: „Heilig leven in het midden der wereld; Christelijke echt!quot;
Al de moeielijkheden, waarmede een Christen te kampen heeft, om in het midden eener booze wereld zijne zaligheid te bewerken, stapelden zich als bergen voor mijne verbeelding op. Ik was als het ware verplet. Maar de Heer zeide mij met eene
1) Marchant. Hortus pastor.
6
83
teederlieid, die het grootste vertrouwen inboezemde: „Open uwe handen.quot;
Ik opende mijne handen en de Heer legde daar zulk een overvloed van genaden in, dat mijne ontsteltenis oogenblikkelijk verdween.
Van dien schat van genaden moesten er eenige dienen om de roeping te doen kennen en aannemen : andere om hare plichten licht en gemakkelijk te maken.
In de eenzaamheid, aan den voet des altaars, en met zijne eeuwige bestemming voor oogen, vernam de jongeling uit mijnen mond het grooce geheim, naar welks ontsluiering hij zoo vurig en smachtend verlangd had.
44. EENE ECHTGENOOTE.
iSfa hem zijne roeping tot het huwelijk te hebben geopenbaard, deed ik hem de zedige en kui-sche echtgenoote kennen, welke de Hemel zelf voor hem bestemde 1).
Sedert geruimen tijd was zij reeds voorbereid om eens de zijne te worden. De Engel der heilige echtvereeniging had in den naam des Heeren de betrekkingen te weeg gebracht, waardoor twee deugdzame zielen groote geneigdheid voor elkander opvatten.
De Engel der jeugdige maagd en ik, onder-
l) Marchant. Hortus pastor.
83
steunden zijne pogingen. Wij hadden tussclien de beide harten die volmaakte overeenstemming en. eensgezindheid onderhouden, waarvan wij de schoonheid bewonderden, zonder hare zegenrijke gevolgen te voorzien. Wij zagen Gods plannen eerst in, toen wij er de uitvoerders van waren geworden 1).
Door de heiligheid van zijn wandel en de reinheid zijner ziel, had de jongeling voor het meisje de schoone hoedanigheden en de deugden verdiend, waarmede hij haar versierd zag. En het meisje werd voor hare onschuld beloond door den schat van levend geloof en van onuitputtelijke edelmoedigheid, dien het hart des jongelings haar aanbracht.
Wat stelde Satan niet in het werk om de vervulling van den goddelijken wil te beletten! Hij liet niets onbeproefd om hen op de listigste wijze van elkander te verwijderen, en tot andere verbintenissen te lokken, waaraan de genade noch de deugd eenig deel zouden hebben.
Nu eens waren het de goederen der fortuin, die hij voor zijne oogen liet schitteren, en de heerlijke toekomst, die hij hem in \'t verschiet deed ontwaren. Ik wees den jongeling op den gapenden afgrond, onder dien bedriegelijken sluier verborgen. „Beschouw, zeide ik tot hem, de verkeerde inborst, het laag en onedel hart, de wereldsche
1) Job 12: 3. — Humbert, de Eomanis.
neigingen dier jeugdige vrouw, die de uwe niet wezen magquot; 1).
Een ander maal waren het de natuurlijke hoedanigheden, die hij hem aanprees; de uitwendige gaven en bevalligheden, zeide hij, gingen alles te boven en waren de bron van een stoorloos geluk. Ik fluisterde den jongeling in: „Waaris de godsvrucht, de vrees des Heeren, de trouwe vervulling der plichten ? Hebt gij een hart noodig, dat uwe liefde door zijne onverschilligheid verkoelt, of veeleer een hart, dat u door zijne deugden ondersteunt en in het goede bevestigt ?
Somtijds waren het bloedverwanten en vrienden, die hem ongevraagd hun verlangen wilden opdringen. Zij verhieven eene verbintenis, die hunne eigenliefde en eerzucht streelde, maar de goede gesteltenis zijner ziel zou hebben gekwetst. Een enkele lichtstraal van mijnen kant was voldoende om den jongeling in zijn voornemen te versterken en hem aan den invloed van zoo weinig christelijke indrukken te onttrekken.
Alles moest onderdoen voor de keus der goddelijke Voorzienigheid. Werden er eenige mensche-lijke beweegredenen geraadpleegd, dan geschiedde dit in de behoorlijke maat. De beschouwingen van eene hoogere orde overheerschten alles. Noch de zelfzuchtige berekening van stoffelijke goederen,
l) S. Clem. Alex. Stromat. lib. i.
85
nocli de blinde aantrekkingskracht van den hartstocht, noch de onredelijke dwang van andermans wil, noch één der middelen, door Satan gebezigd, waren in staat de vervulling van Gods heiligen wil te beletten.
45. DE VEE ES.
Op de blijdschap, die mij zijn besluit, onderzoo gunstige voorteekens genomen, veroorzaakte, volgde eensklaps eene groote bezordheid en vrees.
Een huwelijk was zoo even gesloten, namelijk van den misdadigen vriend, die den jongeling in de dagen zijner kindsheid had willen verleiden en bederven. De jongeling werd tot het feestmaal ge-noodigd en hij ging.
Men hield de toekomende echtgenooten voor gelukkig; zij waren het niet. Eene wolk van treurigheid verduisterde hunne ziel; hun hart was dooide zonde besmeurd. Zij hadden alles te voren overlegd, alles geregeld, alles. . . behalve het éénig noodzakelijke, het éénig gewichtige. Met het Sacrament van barmhartigheid hadden zij den spot gedreven, en kwamen God in Zijne tegenwoordigheid trotseeren. De heilige handeling, die een zoo grooten invloed op hunne tijdelijke en eeuwige bestemming moest uitoefenen, werd door hen in eene misdaad veranderd 1).
Op het oogenblik, waarop de priester de woor-
1) Tob. 0: 16, 17.
86
den der huwelijksvereeniging uitsprak, daalde de zegen des hemels neder: maar wijl deze in hunne besmeurde harten geen verblijfplaats aantrof, keerde hij naar den hemel terug.
„Zij hebben mijnen zegen niet gewild, sprak de Allerhoogste; welnu, de zegen zal hen niet genaken, mijnen vloek zullen zij dragenquot; 1).
De vloek daalde af, en kwam op de schuldigen neder; toen zij elkander de hand gaven, liep hij als een wrekende stroom van den eene tot de andere, en drong door tot in het merg hunner beenderen 3).
Zij waren vereenigd; maar in hunne vereeniging zelve hadden zij het beginsel van eene wreede oneenigheid en verdeeldheid ontvangen. limine banden zullen weldra beroofd worden van die luttel ijdele bloemen, waarmede zij thans omstrengeld zijn; de echtelingen zullen ondervinden, dat die banden uit kwetsende doornen bestaan.
De bruiloft was der gepleegde heiligschennis waardig. In de gezangen en gesprekken, in de houding en gebaren werden de grenzen der welvoeglijkheid en der eerbaarheid schandelijk overtreden. De duivels juichten, de Engelen bedekten hun aangezicht.
Ach ! hoe droevig is eene bruiloft, waar God wordt uitgesloten 3)!
1) Psalm. 108.
2) Ibid.
3) S. Hieron. epist. ad Hebrid. — S. Chrysost. Comment. in Matth.
87
Gedurende de lange uren van dien dag herhaalde ik zonder ophouden: „Wend, o Heer, van hem, die mij zoo dierbaar is, en van haar, die Gij voor hem bestemd hebt, een dergelijk onheil af!quot;
Ik dank er den goeden God nog voor: in plaats van mijne vrees en bezorgdheid verwezenlijkt te zien, gevoelde ik ze langzamerhand verdwijnen.
De listen en kunstgrepen van Satan misten alle uitwerking. Zoo min het hem gelukt was eene aan God welbehagelijke vereeniging te verbreken, evenmin gelukte hem het booze opzet, om aan die vereeniging haar verheven aard te ontnemen. Voor den laatsten dag wilde hij de fijnst gesponnen strikken bewaren; hij ging ze spannen aan den ingang van den nieuwen weg. Dan wat hij, helaas, maar al te dikwijls verkrijgt, kon hij thans niet machtig worden.
Door het gebed en niet door de dwaasheid der zonde bereidde zich de jongeling tot den echtestaat voor 1).
De zuiverste meening had hem geleid; hij had eene der gewichtigste handelingen zijns levens niet willen verlagen toï het peil van tijdelijke belangen.
1) Tob. 6: 22.
De onmiddellijke voorbereiding was zoodanig, als ik haar wenselite ; zijn hart vond in de boetvaardigheid en in goede werken de schoonheid terug, die het op den dag zijner eerste H. Communie bezat. Hij had meer licht ontvangen en niets van zijne onschuld verloren.
Het beslissende uur genaakte, en ik vreesde niet meer. Eaphaël had Satan in ketens geklonken en hield hem verre van ons verwijderd. Het feest zou hartelijk en eerbaar zijn. Geene noodlottige verschijning zou er de vreugde van storen 1).
47. HET VEKBOND.
Zuiver en godvreezend kwamen zij in den tempel. Aan hunne zijden knielden hunne Engelen neder. Het verschafte ons innige blijdschap te zien, dat de erfelijke deugden van twee voortreffelijke familiën, die elk de schatten van hunne goede voorbeelden aanbrachten, met elkaar vereenigd werden.
Op het plechtige oogenblik daalde de zegen uit Gods hart over hen neder. Als een stroom van genaden verspreidde hij zich over het hart der verloofden, en deed er de deugden van hun nieuwen staat in ontkiemen. 3)
Die zegen schonk liefde en getrouwheid, goed-
1) Tob. 8: 3.
2) Eccli. cap. 39.
89
held en zachtmoedigheid, zoete dagen en een lang leven. Hij bevatte alle goederen in zich, welke de ware zaligheid op aarde uitmaken en de volmaakte zaligheid des Hemels voorbereiden 1).
Hij schonk aan die twee zielen een zoo vol-komene overeenstemming met elkander, dat. zij slechts eene ziel, één hart schenen te zijn. Hij ketende hen met gulden banden, die liefelijker zijn, naarmate zij meer sterkte bezitten. Hunne onoplosbaarheid zal de bron zijn van geneugten, die nimmer zullen vergaan.
Wij legden aan do Engelen, onze broeders, de acte van het gesloten verbond voor. Terwijl zij het bekrachtigden, betuigden zij ons de oprechtste deelneming in onze vreugde en de grootste belangstelling voor de jeugdige echtelingen. Iedereen verlangde om het zeerst, hun geluk te kunnen bevorderen en sprak over hen zijn bijzonderen zegenwensch uit 3).
Op het zedige en stichtende feest, dat volgde, was de Heer van hemel en aarde als gast tegenwoordig. Door gebed en heiligheid was Hij op deze bruiloft genoodigd. Hij bracht er de groote welwillendheid en genegenheid mede, die wij op de bruiloft te Kana in Hem bewonderd hadden.
Hunne ouders en vrienden hadden Hem in
1) Humbert, de Romanis.
2) Tertull. ad uxorem. lib. 2.
90
den tempel hunne gebeden en verlangens aangeboden. Met vreugde zag Hij hen in grooten getale aan denzelfden discb aanzitten, en Hij bevestigde de hartelijke betrekking, welke tus-scben de twee familiën ontstond. 1)
Eeeds den volgenden dag wilden de jeugdige echtgenooten Hem hunne dankbaarheid betuigen f zij legden twee bezoeken bij Hem af, die Zijn Hart buitengewoon troffen; zij bezochten Hem in Zijne behoeftigen op aarde, door hunne aalmoezen, en in Zijne noodlijdenden in het vagevuur, voor wier lafenis zij het H. Misofter lieten opdragen,
Zelden biedt de aarde den hemel een bekoorlijker schouwspel aan, dan dat van een onschuldig en godvreezend huisgezin
Hit huisgezin was een Eden, dat wij, krachtens onze bediening, tegen den geest des kwaads moesten beschermen; onze ijver was het vlammend zwaard, waarmede wij zijn ingang bewaakten.
De echtelingen spoorden elkander tot het goede aan. Men zag hen te zamen in den tempel, bij den biechtstoel, aan de tafel des Hee-ren. In lief en leed, in het werk en in de rust bezielde hen één en dezelfde geest. In hen reik-
1) Humbert, de Romanis.
91
ten de kracht en de genade, de deugd en de godsvrucht elkander de hand. 1)
Het paradijs, dat zij bewoonden, zou de heerlijkste bloemen der onschuld dragen. 3)
Bij de geboorte van een nieuw kind zag ik dezelfde tooneelen herhalen, waarvan ik vroeger getuige was geweest en waaraan ik zelfrnet innig genoegen had deel genomen. De jeugdige ziel werd ons door haren engel voorgesteld. Hij was gelukkig, zich aan ons te kunnen aansluiten en in het huisgezin ingelijfd te worden. Talrijk huisgezin, talrijke engelen.
Wij waren geen vreemdelingen in den huise-lijken kring. Men ontwaarde ons met de oogen des Geloofs. Men scheen ons te herkennen en men onderhield zich met ons. Dikwijls werden wij gezegend, geraadpleegd, bedankt. 3)
Dat vertrouwelijk en zoet verkeer strekte aan onze vrienden tot groot voordeel en berokkende ons niet het geringste bezwaar. Wij konden hun onze deugden mededcelen, zonder gevaar te loo-pen, hunne gebreken aan te nemen. Hoe gelukkig is zulk eene vriendschap! 4)
Het huisgezin bezat spoedig de verhevene hoedanigheid, die het groote huisgezin der Engelen kenmerkt. Het beginsel en het einde van
1 Tertull. ad uxorem. lib. 2. 2) S. Clemens Alexand. Paedag, lib. 2. 8) S. Laur. Justinian, serm. in S. Michaël. 4) S. Bern in Psalm. 90.
92
alles was oprecbte geneigdheid en ware liefde, i)
Door de liefde bedekte de broeder de gebreken zijns broeders met een gouden sluier, waardoor men enkel het goede ontwaarde.
De vader en de moeder stelden hun geluk in eene hartelijke toegenegenheid voor hunne kinderen, en hunne liefde was aan de onze gelijk; wat zij boven alles in hunne kinderen beminden, was de onsterfelijke ziel.
49. DE LADDER.
Een ladder van glanzende stralen stond altijd rechtop tusschen den hemel en het huis, waarin dit bevoorrecht gezin woonde.
Zij was dag en nacht bedekt met Engelen van eene hoogere orde, die ons kwamen bezoeken. Het huis onzer vrienden bood hun een zoet verblijf. Zij beschouwden het dan ook als een aanlokkelijk rustoord, waarheen zij zich begaven, om onze blijdschap te deelen en onze genoegens te vermeerderen. 3)
Mets werd verzuimd, geene moeite gespaard om zulke beminnelijke gasten tot zich te trekken. Met de grootste zorg verwijderde men alles, wat hunne blikken had kunnen kwetsen.
De ongehoorzaamheid, de hoovaardigheid, de
1) Petr. Bles. serm. in S. Michaël.
2) Yita S. Antonini. (Boll.)
93
tweedracht, de kwade gesprekken, de ongeregelde handelingen zouden hen op de vlucht hebben gejaagd. 1)
De zuiverheid van zeden, de eerbaarheid der woorden, de onderdanigheid, de nederigheid, de goede verstandhouding der huisgenooten, deden hen voor eenige oogenblikken den hemel vergeten.
Om eene ongeoorloofde handeling te beletten, of eeu plicht in het geheugen te roepen, behoefde de Vader slechts te zeggen;
„Wilt gij dan, mijn kind, dat het huis verlaten en wij zeiven beroofd worden van het gezelschap der heilige Engelen? Weet, dat ons met de Engelen alle goederen toevloeien en dat wij, zonder hen, aan alle rampen zouden blootgesteld zijn.quot;2)
Stond de hemel, op deze plaats, met de aarde in verband cn scheen hij zich, in onze oogen, met dit gezegend huis als het ware te vereenzelvigen, dan geschiedde dit, omdat de onschuld en de deugd hem op de krachtigste wijze aantrokken.
50. DE EUIKEK.
Als de leden van het huisgezin \'s morgens en \'s avonds hunne knieën bogen, eu slechts één hart en ééne ziel uitmaakten om God te bidden, dan
1) S. Nilus, epist. ad Theodor. — S. Bern. Sermo de S. Michaël.
2) S Thom. a Villan. de Angelis. — S. Bern. serm. de S Mich. — Blosius, secess. anim. fidelis.
04
waren ook wij. Engelen, in aanbidding verdiept. 1)
Wij vereenigden onze tonen met de welluidende mengeling dier zware en liclitere stemmen. Niemand ontbrak aan den godvrnchtigen kring. Zelfs de Engel van dengene, die rustig in zijn wiegje sluimerde, voegde zich bij ons en bad voor zijn jeugdigen broeder. 2)
De duivels trachtten die heilige oefening te storen. Zij kwamen en plaatsten zich op het hoofd, op den mond, op de oogen van onze vrienden. Dan was het of vermoeienis, bf slaap, of tegenzin, of verstrooide gedachten en invallen, die de werkzaamheid des harten verhinderden. Wij verjoegen de bekoorders, en de aandacht en de godsvrucht keerden terug. 3)
Met groote zorg verzamelden wij de gebeden. Zij waren voor ons als bloemen, die in de ziel ontkiemden en door middel van het woord ontloken. Wij vlochten er een ruiker van.
De bloemen of de gebeden, die door geen enkele, min of meer vrijwillige, verstrooiing werden ontbladerd, noch door eenige aardsche neiging ontsierd, die frisch en zuiver waren, ongerept en in \'t volle bezit van al bare bladeren, verkregen de eereplaats.
1) S. Nilus, de Orat. — Blosius, vit. ascet. append.
2) S. Bern. Medit. cap. 6.
3.) S. Thora, a Villan. de Angelis. — Vita S. Ma-cari, Aegypt. (Boll.)
95
Om de pracht dezer bloemen, in de dalen der ballingschap geplukt, te verhoogen, voorzagen wij ons van rijker en schitterender bloemen uit het vaderland. De bloemen des hemels huwden met de bloemen der aarde en deelden haar welrieken-den geur en betooverende schoonheid mede. 1)
Wij, Engelen, overladen met de goederen der glorie, hadden niets voor ons zeiven te vragen. Maar met welke blijdschap vroegen wij voor degenen, die ons zoo dierbaar waren! Wij gevoelden eene zelfde behoefte, om in onzen naam te loven en in den naam onzer broeders te bidden. Hunne zwakheden, hunne kwellingen, hunne gevaren werden ons eigen deel. Door eene treffende omwisseling, schonk de liefde ons hunne ellende en verleende hun onze voorrechten.
De ruiker, door onze liefde gestrengeld en door onze handen aangeboden, werd als een geschenk van onze vrienden aangenomen, en verwierf hun de gunsten, die zij begeerden. 3)
Als zij zich des morgens, des middags en des avonds, en nog meermalen door den dag, tot Maria wendden, om haar met de woordeu van den engel Gabriël te groeten, dan verzamelden wij om strijd de godvruchtige Wees gegroete n, ten einde ze aan de Koningin des Hemels aan te bieden.
1) S. Cliraac. scala Coeli.
2) S Thom. a Yillan. de Angelis. — Vit. S. Doro-theae, S. Arrigii, S Annowar. (Boll.)
96
Maria neigde dankend met de uitdrukking der teederste liefde. Zij aanvaardde de boodschap van hare kinderen op aarde met dezelfde vreugde waarmede zij vroeger de boodschap des Engels ontving. De groete van het nederig kind was de groete van den glorierijken Aartsengel. Hare aandoening was dezelfde, als op den gelukkigen dag, waarop Haar werd aangekondigd, dat Zij de Moeder des Heeren zou worden.
51. DE ZEGEN.
Zij betoonden ons hun vertrouwen door den ijver, waarmede zij onze hulp en bijstand verzochten. 1)
Vóór elke gewichtige onderneming, bij den aanvang van een moeilijk werk, op den vooravond van eene gevaarlijke reis, in één. woord voor elke handeling van eenig belang boog zich een ieder voor zijn Engel neer en zeide: „ik zal niet beginnen, voordat gij mij uwen zegen verleent.quot; 3)
Zij vroegen onzen zegen, \'s ochtends, opdat de geheele dag gelukkig mocht zijn; zij vroegen dien, \'s avonds, opdat hunne rust van alle gevaar bevrijd mocht blijven.
Zij wendden zich niet alleen tot hunne engelen : zij namen ook de toevlucht tot die hunner
1) S Bern. Serm. de S. Michaël.
2) Marchant, Hortus pastorum.
97
weldoeners, hunner vrienden en hunner vijanden, en vooral tot de Engelen van de zondaars, die zij op eeue bijzondere wijze van het kwaad wensehten af te keeren en tot het goede terug te brengen. 1)
Op het verzoek des vaders en in zijn naam zegende ik dikwerf het huisgezin of de leden, die hij mij had aangewezen. 2)
Zij smaakten geen grooter vreugde bij het ontvangen, dan wij bij het geven. Hoe konden wij ook hun gebed afslaan en hun vertrouwen te leur stellen, als zij ons met zoo groote liefde aanspraken en met zoo veel eerbied bejegenden? 3)
Onze zegen was een wenseh des harten. Hij bevatte het vurig verlangen, dat wij koesterden, voor het welslagen hunner plannen en de vervulling hunner begeerten.
Wij wensehten hun geestelijke welvaart; „mogen de ondeugden worden uitgeroeid, de deugden bloeien, de genaden in ruime mate uw aandeel zijn; mogen rijkdom, schoonheid en sterkte in uwe zielen heerschen! 4)quot;
Wij wensehten hun stoffelijke en tijdelijke welvaart, in zoo verre hun eeuwig geluk daardoor bevorderd werd: „mogen uwe lichamen sterk en
1) Oefening van den H. Vineent. van Paulo, van P. Baltli Alvarez^ van Olier, enz.
2) Gen. 48 . 1G. — Marchant. Hort. pastor.
3) S Laur Justin. Serm. de S. Michaël.
4) Humb. de Romanis
Gedenksohr. van een Engelbewaarder. 7
98
gezond blijven, uwe velden met rijken oogst gezegend worden; moge de wijsheid uwe plannen besturen, en alles ten besten einde ricJiten 1)!quot;
Het was ons echter niet voldoende dezen dubbelen voorspoed aan onze goede vrienden te w e n-sehen, wij vroegen er de vervulling van aan den God van allen zegen. En de Heer bleef niet in gebreke Zijne welwillendheid te betoonen aan degenen, die Hij in het bezit van onze genegenheid en liefde zag. Onze wenschen en beden deden Zijne gunsten over hen nederdalen.
52. HET WEEK.
Geene ledigheid: een ieder vervulde de taak, hem door de gehoorzaamheid aangewezen, en de geregelde duur van de bezigheden was een krachtige bescherming der deugd.
Het huisgezin was eene vereeniging van trouwe arbeiders, die voor God werkten onder de leiding en met den bijstand der Engelen. 2)
Sedert God de aarde heeft geschapen, hebben mensch en Engel tot last ontvangen, baar aan zich dienstbaar te maken. De zuivere geesten zijn onzichtbare werklieden, de medearbeiders van den mensch. 3)
1) S. Eomigius, comm. in epist. ad Ephes.
2) S. August. Soliloq. cap. 26.
3) Origen. contr. Celsum.
99
Wij geven aan de hemellichamen hunne beweging, wij besturen liet ontzaglijke spel der elementen, wij regelen de jaargetijden, wij laten dauw en regen nederdalen, wij verspreiden lieht en warmte: daardoor brengen wij te weeg, dat de zaden in den schoot der aarde ontkiemen, dat de planten groeien, de bloemen ontluiken, en de vruchten rijpen. 1)
\'t Is somtijds geschied, dat de Engelen lichamen hebben aangenomen, om in het gezelschap van den mensch of in zijne plaats, het veld te bearbeiden, zijne kudden te hoeden, zijn Tvoning te bouwen, zijn schip te besturen 3).
Door deze uitzonderingen, ten gunste van eenige Heiligen verleend, wilde God aantoonen, dat geen arbeid Zijne edelste schepselen onwaardig is.
De vader des huisgezins, die in overeenstemming met de Engelen werkte en zich door hen omgeven zag, achtte en beminde zijn eerbied-waardigen staat. Elke bezigheid veredelde zich in zijne oogen en werd hem zoet en aangenaam. Nooit zag men hem ontmoedigd of neerslachtig.
Op zekeren dag, waarop hij groote vermoeienissen had ondergaan, zeide hem de bekoorder met bijtenden spot: „zoudt gij mij wel een druppel van uw zweet willen verkoojjen?quot;
1) Cosmas Indicopl. topogr. lib. 2. — Bail, théol. affect, des Anges.
2) Vit. S. Isidori, S. Felic. Valesv S. Raim. Nonn., S. Cartag. (Boll.)
100
„Gij komt tc laat, antwoordde de rechtvaardige; ik heb geen enkelen druppel meer, waarover ik beschikken kan. Voor het overige heb ik ze op zoo hoogen prijs gesteld, dat gij met alle schatten der wereld niet bij machte zijt, het nietigste druppeltje te betalenquot; 1).
Ja deze zweetdruppels waren reeds sedert langen tijd verkocht. Ik was de handelende persoon tusschen God en hem geweest: ik had de overeenkomst gesloten. Ik hield den gouden beker, mij door God gegeven, in de hand om ze onder den arbeid op te vangen en ze zorgvuldig te be-waren 3).
Op het einde van den dag behoefde ik er slechts over te ademen, en zie, op hetzelfde oogenblik werden zij in paarlen en edelgesteenten veranderd; met innige blijdschap hechtte ik deze kostbare sieraden aan de kroon, die in den hemel den goeden en getrouwen dienaar wacht.
53. DE EUST.
Onze zorg bepaalde zich niet enkel, om hen onder den arbeid van den dag te beschermen; gedurende de rust van den nacht verdubbelden wij onze waakzaamheid en hoede 3).
Werd de vader des huisgezins nooit door den
■1) Vit. S. Franc. Assis.
2) S. Bern. Serm. de S. Michaël.
3) S. Bern Medit. G.
101
gloed van brand nit den slaap gewekt; stonden de kinderen \'s ochtends immer rol leven en gezondheid op... zij hadden die gunst aan hunne Engelbewaarders te danken 1).
Als de duisternis de aarde bedekte en onze vrienden insliepen, sluimerden met hen hunne voorzichtigheid en sterkte. De zinnen, vermoeid door de werkzaamheden van den dag, hielden op te waken. De plaats stond open; Satan ijlde toe.
Die vriend van den nacht, dio zich in de scha-duw vermenigvuldigt, om misdadige voornemens in te fluisteren, om den dolk te wetten, om de fakkels te ontsteken, kwam zweven over de legerstede, waar de deugd op rustte. Zelfs in den slaap trachtte hij haar te kwellen en haar zijn verderfe-lijken invloed te doen ondergaan 3).
Ons stralend licht beperkte de macht van den gevloekte. Wij verdreven de gevaarlijke begoochelingen, die liij te midden van een droom te voorschijn riep, en bestreden er de uitwerksels van door hemelsche voorstellingen.
Hoeveel ongelukken wendden wij van de vreedzame woning af, die ook ons verblijf was geworden !
God had, ongeacht Zijne liefde en onze waakzaamheid, een ongeluk kunnen toelaten; maar zonder onze waakzaamheid en Zijne liefde zouden onze broeders geen enkel oogenbiik tegen de aanvallen des duivels beschermd zijn geweest 3).
1) Jac. Alvarez, de vita religies. lib. 1.
2) S. August. Serm 4.
3) ?. Bern. In psalm. 90.
102
Onder onze vleugelen werd de nachtrust zonder vrees genoten. Zij versterkte en heiligde hen gelijk de arbeid van den dag. Het offer, dat men van de rust aan God had opgedragen, deelde aan de ziel eene beweging mede, die haar op den weg der verdiensten deed voortgaan, zelfs dan, als het lichaam werkeloos ter nederlag en zich aan een noodzakelijken slaap overgaf, 1)
Men hoorde gejuich boven het huio, waarin de onschuld woonde, en wij vernamen in de lucht de stemmen der Engelen,, die jubelend zongen: „dit is de dag des Heeren!quot; Het was Zondag.
Als op een gegeven teeken was alle arbeid gestaakt. Yan middernacht tot middernacht moest er rust, volkomen rust zijn.
De Engelen, die de sterren geleiden, behoeven hunne werking naar buiten niet te onderbreken, om God te loven. Onze vrienden evenwel, meer afgeleid en verstrooid, konden niet te gelijkertijd met stoffelijke bezigheden en met Gods lof onledig zijn. Zij hadden al hunne aandacht en opmerkzaamheid noodig om het schouwspel, dat zich aan hun geloof vertoonde, te genieten en om de plichten, die hun waren opgelegd, te volbrengen.
Op den dag des Heeren was, in hunne oogen, de lucht in een hemelschen dos getooid en sp::ak
quot;1) Jac. Alvarez, de vita religios. lib. 2.
103
de geheele natuur een hemelsche taal. In het groen, in de bloemen, in het licht, in de wolken was alles leven en bedrijvigheid. Elk voorwerp ademde zuiveren wierook uit, en van alle kanten hoorde men de geheimzinnige uitnoodi-ging herhalen; „ de harten omhoog! de harten ten hemel!quot;
Onze heilige inspraken ontdekten hun in het geringste schepsel een middel, om zich tot den Schepper van hemel en aarde te verheffen.
Aan elke bloem van het dal was een vrome herinnering verbonden. Het was de Drieéénheids-bloem, de Kruisbloem, het Hemeldroompje, de Engelen-kroon, Onze Lieve-Yrouwe-oog, Maria\'s-lach, het Weesgegroetje, het Christusbloed. 1)
Het gezang van \'t kleinste vogeltje had zijne taal om hun van God te spreken. De leeuwerik, die zich ten hemel verhief, om in het azuur zijn danklied te zingen, riep hunne gedachten en blikken naar boven.
Op de helling van den heuvel, in de lommer van den boomgaard, aan den oever van het beekje, op de kruin van den berg ademden zij een geurige lucht in, die van de bergen des hemels daalde.
De stoffelijke wereld was voor hen een goddelijk handschrift, waarvan zij den oorsprong en de echtheid kenden. Wij onderrichtten hen in het zoeken en begrijpen van den geestelijken zin, die onder elk verschijnsel verborgen was.
1) Namen van cenige bloemen in de volkstaal.
104
Wij hielpen hen in het lezen der schitterende letters, door den vinger des Allerhoogsten aan het uitspansel in de sterren, en op aarde in do bloemen geschreven.
Hadden zich hunne oogen voor het licht dei-glorie kunnen openen, dan zouden zij de velden nog veel rijker geschakeerd en de lucht nog met veel welluidender heirscharen bevolkt hebben gezien; zij hadden de Engelen aanschouwd gaande van de eene pool tot de andere, van ster tot ster, van zon tot zon, en de ruimte met hunnen glans en met hunne gezangen vervullende 1)
Op den dag des Hceren verbande de wet der rust den stoffelijken arbeid, en de wet van \'s Heercn dienst legde heilige werken op. Deze laatste ver-eenigden zich rondom hun aller middelpunt, het heilige werk bij uitnemendheid, het g o d d e-lij ke offer.
Op het oogenblik, dat de Zaligmaker zich als slachtoffer aan God Zijn hemelschen Vader zou opdragen, gehoorzaamden onze vrienden met groote bereidvaardigheid aan een, hun zoo dierbaar, gebod der Kerk, en spoedden zij zich naaiden tempel, de pdaats waar hemel en aarde te zamen komen.
Bij het binnentreden bogen wij voor den priester, die zich gereed maakte om het Altaar te
1) S. Ambros. In Lucam — Yita S. Columbani. (Boll.).
105
bestijgen, daarna voor de Engelbewaarders dei-heilige plaats.
Als de plaatsbeldeeder van Jesns Christus zich naar den nieuwen Calvarieberg begaf, werd hij door Engelen voorafgegaan, door Engelen gevolgd, door allen in zijn verhevene bediening bijgestaan. 1)
Wij herhaalden in de onzichtbare wereld de gebeden der menschen en hunne gezangen. In het smeekgebed cn het loflied wisselden wij met hen af Gelijkquot; zij, en voor hen, herhaalden wij zuchtende; „Heer, ontferm U onzer!quot; Weldra echter hernam onze stem hare jubelende kracht eu wij zongen, als weleer in Bethlehem \'s velden: „Eere zij God in den allerhoogste en vrede op aarde aan de menschen van goeden wil!quot;
Bij het uitspreken van den heiligen naam van Jesus bogen de koren der Engelen hunne knieën. De duivelen, die op de aarde rondliepen of in de hel geketend lagen, bogen ook hunne knieën, maar tegen hunnen wil en uit dwang. 2)
De priester, op het punt het verheven werk der Consecratie te verrichten, noodigde de omstanders uit, hun danklied aan dat der Engelen te paren, en zich met den Zaligmaker te vereenigen. Hij boog zich alsdan met grooten eerbied en sprak: „heilig, heilig, heilig!quot; en de zalige bewoners des Hemels zeiden hem na: „heilig, hei-
1) quot;Vita S. Cathar. Bolon. — S. Felic. Vales. — S. Ignat. Antioeh. (Boll)
2) Yita S. Franciscae Roman.
106
lig, heilig, is de Heer, de God der heerscharen!quot; 1)
Het altaar werd alsdan door licht en vuurvlammen omgeven, die het in een brandstapel der liefde veranderden. 3)
Van elk koor der hemelsche geesten daalden Engelen neder, om, met ons, het onbevlekte Lam, dat de zonden der wereld wegneemt, aan den hemelschen Vader op te dragen. Bij den aanblik van \'t heiligste voorwerp van Zijn goddelijk welbehagen was de Allerhoogste geheel barmhartigheid en liefde . . . .! 3)
Wij wendden ons tot den Verlosser en zeiden Hem; „Vergiffenis en genade voor allen, die gij met de onbegrijpelijkste liefde hebt voorkomen, zoo dat Gij n zeiven voor hen tot den kruisdood hebt overgeleverd!quot; 4)
Alle schatten der barmhartigheid werden nn geopend en ons ter hand gesteld. De Zondag put uit het aanbiddelijke offer de heiligheid, die hij aan de overige dagen der week mededeelt, gelijk \'s mensehen hart aan de ledematen des lichaams het bloed en het leven verleent.
1) Philipp. Solitar. epist. ad. Callir. monach. — Vita S. Cathar. Bolon. (Boll.)
2) Vita S. Clement. Ancyr. (Boll.)
3) S. Chrys. de Sacerdot. lib. 5. -— S. Greg. Magn. dialog, lib. 4. — S. Ambros. in Luc. — Vita S. Ve-ronicae. (Boll.)
4) S. Chrys. de incotnprehens. div. natur.
107
56. DE SCHENDERS VAN DEN DAG DES HEEREN.
Dc getrouwheid onzer vrienden bleef niet onbeproefd. Langen tijd hadden zij een huisgezin voor oogen, dat den dag des Heeron ontheiligde, de goddelijke diensten verzuimde en slaafschen arbeid verrichtte.
„Genieten zij niet even veel voorspoed als gij? sprak Satan; zijn hunne akkers minder vruchtbaar dan de uwe, hunne weiden minder groen, hunne kudden minder gezond, hunne bronnen minder waterrijk, hunne wijnbergen minder beladen? Is hun aangezicht niet vergenoegd en tevreden, en hebben zij niet alles wat zij kunnen begeereu? Bedriegt u zeiven niet langer; neemt weer bezit van een dag, dien gij aan een hersenschim opdraagt.quot;
Het oog onzer vrienden was niet onbeneveld en helder genoeg, om, gelijk bet onze, de geheimen der hoogste gerechtigheid te doordringen en de verborgenheid van hare langzame werking te begrijpen; maar de levendigheid van hun geloof en de verlichting die wij hun gaven, waren voldoende oin Satans bedrog en logen te ontmaskeren.
In hunne oogen verhief zich uit het huis der zondagschenders een zwarte damp ten hemel, die Gods rechtvaardigheid uitdaagt; het huis der zondagsvierders liet een aangenamen wierook opstijgen, die Gods zegen tot zich trekt 1).
1) Rupert. Comm. in Apocal. lib. 5.
108
De zegen en de wraak daalden niet alleen op de aarde en den grond neder, om ze vruchtbaar of onvruchtbaar te maken; zij hechtten zich ook aan de zielen en brachten gelukkige of noodlottige gevolgen te weeg.
Het behoort aan de eeuwigheid, de misdaden van den tijd te straffen, en zijne deugden te be-loonen.
De vader des huisgezins zag, in den geest, ontelbare plagen over eene landstreek losbarsten. Hij zag hoe het onweder den oogst vernielde, de wind de vruchten bedierf, aanstekelijke ziekten de krachtigste gestellen sloopten, het graf de slachtoffers verslond.
„Zie, sprak ik tot hem, wat Gods wrekende ademtocht achter zich laat, wanneer hij zich over eene aarde verspreidt, waarop de dag des Hee-ren ontheiligd wordt. God is het, die van de goederen en van het leven des menschen het deel terugneemt, dat Hem op eene onrechtvaardige wijze geweigerd of ontroofd werd. En toch toont zich in die straf nog Zijne oneindige barmhartigheid. Die geesels zijn evenzeer waarschuwende straffen. Maar keer uw hoofd om cn zie !quot;
De vader des huisgezins keert zich om en ontwaart de goddelijke Kechtvaardigheid! Hij ziet boe ze een boog spant en den pijl op de borst van een mensch aanlegt.
In plaats van ijlings te vluchten, toont die dwaas de grootste onverschilligheid en schijnt geen gevaar te vermoeden. Tijdelijke voorspoed en t:j-delijke afwezigheid van straf hebben hem een
109
blinddoek over de oogen geworpen. Hoe verder de pijl wordt teruggetrokken, met des te vree-selijker vaart zal liij liet doelwit treffen. De wond zal ongeneeselijk zijn, de smart zal eeuwig duren. Ziedaar het lot van den zondagschender, die in den tijd gespaard blijft 1).
Bij dezen aanblik werd de vader des Imisge-zins door medelijden bewogen; hij herhaalde de woorden, die hij van zijne ouders bad overgeërfd en aan zijne kinderen zou achterlaten: „\'t is dwaasheid, Gode te weigeren wat Hij vraagt, of Hem te ontnemen wat Hij weigert quot;
57. GODS AANDEEL.
Hot aandeel, voor God en Zijn armen bestemd, werd in alle goederen en bezittingen onzer vrienden aangetroffen. Het hing aan de vrucht-boomen, het wiegelde in de korenaren, het stroomde in den druiventros, het ontkiemde in den grond. Wij konden het beschouwen in de melk der kudde, in den honig der bijen, in de vachten der schapen, in de stengels van het vlas.
Terwijl de noodlijdende onder het gastvrije dak zijn honger stilde, zijne ledematen verwarmde, nieuwe kleedercn aantrok of verkwikkende rust genoot, boezemde zijn Engel de hartelijkste
1) S. Hieron. — S. Chrysost. — Vita S. Genove-vae. (Boll.)
110
dankzegging uit en zong den lofzang der erkentelijkheid. 1)
Hoeveel Engelen bezochten dat geliefkoosde huis, en waren de verrukte getuigen van het christelijk geloof en van de goedheid des harten, waardoor zijne ledematen zich onderscheidden!
Het gebeurde op zekeren dag dat een vreemdeling scheen te beproeven, of hij eene zoo treffende edelmoedigheid niet konde uitputten. Nauw was hij, met ruime giften overladen, heengegaan of hij kwam met nieuwe jainmerklachten terug. In plaats van te verminderen werd de aalmoes telkens grooter en grooter. Eensklaps neemt het gelaat des vreemden een buitengewonen glans en heerlijkheid aan; zijne kleederen schitteren; twee prachtige vleugels vertoonen zich, de Engel vliegt opwaarts en gaat aan den hemel verkondigen, wat hij op aarde gezien heeft 2).
Het waren echter niet enkel menschen en hunne Engelen, die aan de deur van deze gulle woning klopten; Jesus Christus zelf overschreed haren drempel. Hij werd, in den persoon der armen, liefderijk opgenomen, geherbergd, gevoed, gekleed, verkwikt en getroost 3).
Onze vrienden vergisten zich in dit opzicht
1) Vita S. Ambros. Sienn. (Boll.)
2) quot;Vita S. Gregor. Magn. — S. Zitae. — S. Alii. — S. Eduardi. (Boll.)
3) Matth. Cap. 25.
niet. Verliepen er eenige dagen zonder dat zij den goddelijken bezoeker in liun huis ontvingen, dan bedroefden zij zich: „Hij komt bij ons geen hulp meer zoeken, zeiden zij; misschien hebben wij riem beleedigd!quot; De aankomst van een arme stelde hen weder gerust 1).
Het schouwspel van zulk eene oprechte liefde verbitterde Satan. Hij trachtte haar aanvankelijk te bezoedelen, door haar het gif der eigenliefde en zelfbehagen, zoo veel hij konde, mede te deelen. Welke listige inblazingen, welke geslepenheid, welke kunstgrepen werden door hem aangewend! Te vergeefs! De vrienden des Heeren bleven, in weerwil van zijn snoode pogingen, even nederig als milddadig.
Hij hoopte hen ten minste te ontmoedigen door valsche armen in het spel te brengen- Hij zelf aarzelde niet zulke huichelachtige rol op zich te nemen. Toen de vader des huisgezins op zekeren keer een aalmoes aan een vreemdeling had geschonken, werpt deze zijne lompen weg, toont zijne gouden en zijden kleederen, en schreeuwt hem met een vreeselijke stem toe:
„Weet, dat gij aan Satan zelf uw aalmoes hebt gegeven!quot; — „ik heb het gedaan uit liefde tot mijn God, antwoordde de brave vader, in Zijn goddelijke hand is mijn penning gevallen.quot;
58. DE WAARDIJ DER AALMOES. Was een noodlijdende door hen ondersteund
1) Vita venerab. Lud. Blosii. (Boll).
112
dan mochten wij ons in den hemel aan een treffend schouwspel verlustigen. De Zaligmaker verscheen in het midden der Engelen en toonde hun het brood, het glas water, het geldstuk, het kleed, zeggende:
„Mijne dienaars hebben mij weder dit blijk hunner weldadigheid gegevenquot; 1).
In het licht der wereld gezien waren deze voorwerpen uiterst gering en gewoon; maar in den heerlijken glans des hemels beschouwd, waren zij schitterend en kostbaar. De liefde deelde er hare eigen waarde aan mede. De wol der schapen werd in een koningskleed veranderd, het glas water in een onschatbaren beker, het nederige penninkje in een goudstuk, het brood evenaarde in fijnheid en zoetheid het mauna der Engelen.
Maar de bewijzen van eerbied en genegenheid, de aalmoes des harten, maakten nog dieper indruk op het hart van den goddelijken arme. quot;Welk eene verrukking, welk een streelend genot, wanneer Jesus ons de wonden van Zijne voeten of handen toonde en zeide:
„Op die wonden hebben mijne kinderen hunne lippen gedrukt 2)!quot;
Wat een eer en geluk voor ons. Engelen, wanneer wij in het midden van het hemelsclie hof de ons zoo dierbare namen hoorden uitspreken en aller blikken op ons gevestigd zagen, „\'t Is
1) Vita S. Martini Turon. auct. Sulp. Severo.
2) Vita S. Hieron. Aemil. — S. Joann. de Deo. (Boll.)
113
heerlijk, zeiden wij dan, een God in Zijne glorie te prijzen en Zijn lof in liet vaderland te zingen; maar het is nog veel heerlijker. Hem in Zijnen nood en wederwaardigheden te helpen en Zijne rampen en smarten in de ballingschap te lenigen!quot;
Het ftandeel, op hunne velden voor den goeden God bewaard, trok de zegeningen des hemels tot zich en verwijderde rampspoeden en gevaren. Met een slag van hun vleugel verdreven de Engelen het onweder, en door hun adem werd de lucht zuiver en gezond. Om het aandeel van Jesus Christus te redden, redden zij het aandeel van het huisgezin.
Maar deze gunsten, die door de aalmoes verdiend, doch die ook somtijds door God, om beweegredenen van eene hoogere orde, werden geweigerd, waren ter nauwer nood eene kleine vooruitbetaling op de groote som, die nog restte. De geheele schuld zal eerst voldaan worden op den jongsten dag, wanneer de almachtige Eeehter de volkeren zal te zamen roepen, om een ieder volgens zijne werken te vergelden.
Ons vurigste verlangen was, de goddelijke schuld onophoudelijk te zien toenemen. Als getrouwe zaakverzorgers teekenden wij op het grootboek zelfs de geringste werken van barmhartigheid en liefde aan.
59. DE BEPROEVING.
De plant, die wij verzorgden, leverde een Gedenkschr. van een Engelbewaarder. 8
114
merkwaardig verschijnsel op. Terwijl zij zich in de oogen der Engelen en naar den kant des hemels met prachtige bloemen versierde, werd zij naar den kant der aarde en in de oogen der menschen met doornen overladen.
Waren de doornen lang, scherp en stekelig, de bloemen waren frisch, schitterend en geurig. Doornen en bloemen werden met hetzelfde sap gevoed en hadden dezelfde lente. Men noemde deze plant de Christelijke deugd 1).
Gevoelden onze vrienden de spits der doornen, dan werden zij bekoord, om die af te rukken. Wij beletten hen hierin; zij zouden de bloemen hebben doen sterven.
„Het is goed, zeiden wij hun, dat de ballingschap niet al te bekoorlijk is; men zou andsrs ophouden, naar het afwezig vaderland te verzuchten.quot;
Gelijk aan de oostersche gewassen, die de wel-riekendste geuren, onder hunne schors verborgen, slechts uitwasemen wanneer zij gewond zijn, moesten hunne harten den vollen geur hunner deugden, slechts in het midden der beproeving, verspreiden.
Wij verlangden den aanwas, de zuivering en heiliging dezer deugd, en daarom verzochten wij voor hen bij God de twee soorten van zegeningen, die in de wenschen en gebeden der Heili-
1) Gedachte door Plus IX te Gaëta uitgedrukt.
115
gen nooit gescheiden worden: kruis en lijden, areduld en liefde.
Het lijden, dat God hun zou opleggen, was een teeken Zijner bijzondere liefde. Met even veel waarheid als Eaphaël tot Tobias sprak, konden wij tot hen zeggen: „omdat gij behaaglijk waart aan God, moest de beproeving over u komenquot; 1).
Op de schouders van den vader des hnisgezins legde ik een kruis neder. Hij kuste het, dankte God, die het hem overzond, en vertrouwde op mijne hulp, om niet onder den last te bezwijken. Van dat oogenblik was ik voor hem een Simon van Cyrene.
De druk van het lijden perste niets anders uit zijn hart dan de olie eener volmaakte overgeving aan Gods wil, zonder eenige vermenging van het afzichtelijke schuim van gemor en ongeduld 3).
Nooit was hij zoo edel en zoo schoon geweest. De beproeving had hem zulk eene overeenkomst en gelijkenis met den Verlosser gegeven, dat wij die zelfs in de verhevenste geesten niet aantroffen 3).
Het was zoet aan ons hart, in anderen te verrichten, want wij in ons zeiven niet kouden doen, „Lijden! riepen wij uit, voor God lijden! Wat
I
lira
1) Tob. 12: 13.
2) S. Chrysost. — S. August.
3) Bossuet, Sermon sur les Anges gardiens.
I li
i?
116
zijn zij gelukkig die dit voorrecht genieten! Zullen. wij dan altijd moeten ontvangen, o Heer. zonder u ooit iets te kunnen v e r g el d e n ! Zullen wij overladen worden met de overmaat Uwer weldadige liefde zonder U ooit onze dankbaarheid, door offer en lijden, te kunnen betuigen! Strekken wij de hand uit om U tranen aan te bieden, dan zijn die tranen niet uit onze oogen gevloeid; leggen wij aan Uwe voeten zuchten en klachten neder, dan zijn zij niet aan ons hart en aan onze lippen ontweid; offeren wij U zweetdruppelen op, dan zijn zij ons niet van liet voorhoofd gevallen; brengen wij op het offeraltaar een kostbaren bloeddruppel, dan is hij niet aan onze aderen ontsprongen. Als brandoffers van het lijden hebben wij den mensch en God gezien. De Engel alleen is nooit slachtoffer geweestquot; 1).
60. DE ENGELEN VAN HET GEZIN.
Wanneer verschillende kiemen aan den schoot der aarde zijn toevertrouwd, worden alle door eene zelfde zon verwarmd en door denzelfden dauw bevochtigd. Elke bloem, die er aan ontspruit, heeft echter haar eigen kleuren.
Zoo was het ook met dit talrijke kroost. De kinderen, door dezelfde borst gezoogd, op de
1) S. Bern. Serm. de S. Michael.
117
knieën van een zelfde moeder gewiegd, door eene gemeenschappelijke opvoeding gevormd, legden spoedig verschillende neigingen en verschillende bekwaamheden aan den dag. De Geest des Heeren blies in verschillende richtingen en bracht de verscheidenheid van roepingen en levensstaten voort.
De Engelbewaarders zagen daarin, welke taak en welke bediening voor ieder hunner bestemd was.
De afstand, dien de goddelijke wil tusschen de roeping van den eenen broeder en dien van den anderen plaatste naar gelang zij in jaren toenamen, scheidde ons evenwel niet. Wij bleven ver-eenigd en vormden den band, die ben belette, zich af te zonderen en alleen te staan.
Door onze bemiddeling konden zij, onder Gods oog, met elkander gemeenseliap houden, en elkander wederzijds de blijken hunner genegenheid doen toekomen. De onderlinge mededeeling van hunne geestelijke goederen leed door hunne afwezigheid en verwijdering niet. Zij was snel en oogenblikkelijk
Er bestond eene liefelijke betrekking tusschen de Engelen van liet gezin. Wat den eenen belang inboezemde, boezemde allen belang in; wat den eenen betrof, betrof allen. Zij beraadslaagden dikwerf over de middelen, waardoor zij het algemeene welzijn en het belang van ieder in het bijzonder konden bevorderen.
Als de Engel des Vaders, bleef ik niet vreemd aan de kinderen noch aan hunne Engelen. De
118
aandoeningen mijner broeders waren mijne aandoeningen, hunne vreugde was mijne vreugde, hunne droefheid mijne droefheid. Nooit hield mijn hart op, in overeenstemming met het hunne te kloppen.
61. DE GEDICHTEN.
Een ieder van ons sehreef het gedicht van het bovennatuurlijke leven eener ziel. Zoo hadden wij het gedicht van den vader, van de moeder, van de kinderen, van den dienstknecht 1).
Onze vrienden leverden ons, door hunne deugden, het onderwerp van ons verhaal en van onze zangen. Uit onze pen stroomde de hemelsche poëzie, die alles verheft en veredelt. Eene gedachte, een woord, een zucht, een traan, de geringste aandoening, had groote waarde voor ons. Wij haastten ons, dat juweel te polijsten, te glanzen en het te plaatsen, waar het met grooter luister kon schitteren 2).
De goddelijke genade was het beginsel van alle goed. Zij alleen maakte de zielen vruchtbaar en deed hare schoonheid ontluiken. Met welk een zorg bereidden wij de harten om de inspraken der genade te volgen 3)!
1) S. Thorn, a Villan. de Angelis.
2) S. Hieron. Comm. Eccle. — S. Basil. Caesar. Hom. de jejunio. — S. Bern. Medit. 6.
3) Rich, a S. Vict. Comm. in Cant.
119
In het gedicM verhaalden wij de eenvoudige en ongekunstelde godsvrucht der kindsheid, de vurige edelmoedigheid der jeugd, de onwankelbare getrouwheid van den rijpen ouderdom, de kalme gelatenheid der grijsheid 1).
De schoonheid van het gedicht hing niet af van \'t uitwendige aanzien des levens noch van zijnen duur. Zij ontsproot uit zijne verdiensten voor God. Een klein getal van volle dagen leverde stof voor een meesterstuk; een groot getal van ledige jaren zou ons in verlegenheid hebben gelaten.
In de dagen van lauwheid en verflauwing kwamen er treurige bladzijden in voor ! In de blijdere dagen van boetvaardigheid verbeterden of wischten wij het geschrevene uit, en plaatsten het goede, nu van het kwade ontdaan, in helderder licht.
De Engelen hebben, als dichters, niet allen eene even troostvolle of zoete taak. Het eene mensehelijk leven is eene aaneenschakeling van goede werken, het andere een weefsel van zonden. Het eene levert slechts edelmoedige verlangens en grootmoedige pogingen, het andere toont u slechts dorre wenschen en nooit volvoerde plannen!
Het gedicht, waarvan het laatste woord een trotsche opstand tegen God is, wordt door de onverbiddelijke rechtvaardigheid veroordeeld en
1) Vita S. Joann. de Deo. (Boll.)
120
aan de duivels overgeleverd, om het onderwerp van hun eeuwigen spot uit te maken.
Het gedicht, dat door eene nederige onderwerping bekroond wordt, zal door de barmhartigheid worden verheerlijkt. De Engel, die het schreef, zal het in \'t gezelschap der uitverkorenen plechtig voorlezen ter cere van den held, die er het onderwerp van is.
De geschiedenis van zijn geheele leven, door den rechtvaardige aan zijn Engelbewaarder verstrekt, zal de eenige rijkdom zijn, die hem uit de zichtbare wereld vergezelt I).
Wanneer hij, te midden van de laatste schipbreuk, naar de hemelsche oevers zal zwemmen, zal hij op den vleugel van zijn Engel het gedicht, dat wil zeggen; „zijn schat, zijn glorie, zijne onsterfelijkheidquot; in veiligheid aanschouwen.
62. DE ENGEL VAN DEN KLEINEN UITVEEKOEENE.
„Een ongeluk heeft plaats gehad, zeide men, een verschrikkelijke slag heeft Gods vrienden getroffen !quot;
De dood had zoo even het jongste kind ge-ëischt, cn men zag, o]} den schoot der droeve moeder, slechts een marmeren lijk.
1) Apocal. 14 : -13.
Te midden van dat rouwtooneel had de Engelbewaarder een verteederender schouwspel gezien ; Gods hand had eene jeugdige plant van de aarde weggenomen eu in den hemel overgebracht.
De storm zou die plant eens verbrijzeld hebben. De mensehen konden dit niet voorzien; maar Hij, voor wien alles tegenwoordig is, had dit aan den Engel, den verzorger van het plantje, bekend gemaakt. Om het te redden had God zich gehaast het in veiligheid te stellen. Aan den zoom der levende wateren van liet Paradijs zal het veilig tieren in een eeuwige lente.
De moeder stortte tranen, maar de Kerk, in het gewaad der vreugde getooid, zong blijde: „Looft den Heer, gij kinderen 1)!quot;
En de jeugdige kinderen des hemels herhaalden in koor het slotvers, dat ook eenmaal voor ieder van hen geklonken had: „hij is weggenomen, opdat de boosheid zijnen geest niet zou bederven, en de ijdelheid zijne ziel niet verleiden 3) !quot;
En terwijl zij op zijne ontluikende deugden en snelle vorderingen in het goede wezen, voegden zij er bij: „in weinige dagen volmaakt heeft hij vele jaren bereikt 3).quot;
De Engelen naderden in groot getal, om het te
1) Psalm. 112 ; 1.
2) Sapient. 4 : 11.
3) Sapient. 4 : 13.
123
verwelkomen, en geleidden liet tot de blijde schaar van de Onschuldige kinderen, die zich met hunne kronen en palmen voor het Altaar van \'t Lam vermaken 1).
Bij zijn aanblik sprak de Verlosser: „laat dit jeugdige kind tot mij komen.quot; En Hij nam het in Zijne armen, om het te liefkoozen, te omhelzen en te zegenen 2).
II.
Nauwelijks was hot kind aan de hand van zijn Engel, wien het in schoonheid bijna evenaarde, in den hemel gekomen, of het sloeg zijne oogen naar de aarde, om zijn vader, zijne moeder, zijne broeders te zien.
Zij maakten toebereidsels tot de begrafenis van zijn lichaam, met tranen in de oogen en droefheid in het hart. Had God het hem toegestaan, dan had hij zich slechts in den glans, waarmede hij schitterde, behoeven te vertoonen om alle tranen te drogen en alle droefheid in blijdschap te veranderen.
Hij kwam dikwijls terug, nam weer plaats in het midden der zijnen en bracht telkens schatten van genade mede; hij was de nieuwe heilige der
■1) De H. Theres. aan eene moeder, die haar kindje verloren had. — De H. Franc. v. Sales, aan een3 moeder bij een dergelijk sterfgeval. — Prudent. Hymn. 2) Marc. 10 : 14, 16.
123
familie en een harer beschermers en voorsprekers bij God. Hij was haar glorie en sieraad 1).
Zijne liefde was, in plaats van te verminderen, veel grooter en volmaakter geworden. Een traan in de oogen zijner moeder, een druppel zweet op het voorhoofd zijns vaders, een schaduw van droefheid op bet gelaat zijner broeders, troffen hem en brachten de teederste aandoeningen in zijn beminnend hart te weeg.
Hij verstond hen, hij was bij hen, als zij over hem spraken, als zij elkander zijn glimlach, zijne lieftalligheid en beminnelijkheid in het geheugen terugriepen en zeiden;
„Heden zou hij dezen ouderdom bereikt hebben ! Hij zou ongetwijfeld op vader of moeder gelijken! Wat zou hij genoegen vinden in die handeling, zich verheugen over die gebeurtenis, en deelen in dat geluk! Hoe treurig hem te moeten missen.\' Maar hij is in den schoot des Heeren en kan zich met zijn oudere bloedver-wanten onderhouden, die hem zeker herkend hebben, al heeft hij hen nooit op aarde gezien.quot;
Eene hand, door den Engelbewaarder bestuurd, schreef op zijn grafsteen 2):
„AAN DEZULKEN BEHOORT HET EIJK DER HEMELEN !quot;
Nergens kwamen de vogels liever, om zich te
1) Vita S. Greg. Nazianz. (Boll.)
2) Vita S Agath. (Boll.)
124
verlustigen, liumie vroolijkste gezangen te doen hooren of hun lief nestje te bouwen dan in het groen, dat het overschot der onschuld belommerde.
In het midden van de heesters die zijn grafje omringden, had zijn jongste broeder eenige viool-tjes geplant, die hij zorgvuldig verpleegde. Een prachtige lelie sproot uit de aarde voort en werd er later in elke lente gezien 1).
63. DE ENGEL DEE MAAGD.
Het ritselen van een blad, eene stem in den nacht, een schijnbeeld in de duisternis deden het jeugdige meisje verbleeken. Haar Engel wilde baar echter niet geruststellen: „Er is eene vreesachtigheid en eene ontsteltenis, zeide hij, die voor tallooze gevaren en onheilen behoedtquot;3).
Op den dag, waarop de duivel der ijdelheid hare ziel wilde besmetten, vond hij haar doof voor vleierij en bedrog.
De schaamte zetelde op haar voorhoofd, de zedigheid bedekte hare borst, de wijsheid bewaak-
1) Vita S. Aureae et soc. - S. Gulielm. pueri. - S. Aga-thae. — S. Hildegond. (Boll.)
2) S. Ambros. Comm. in Luc. — S. Bern. Hora. Missus est.
123
te haar hart, geen lichtzinnig woord kwam over hare lippen 1).
Bene voortreffelijke gevoeligheid onderscheidde hare godsvrucht, en de reinheid gaf aan hare deugd do edelste hoedanigheden.
De onzuivere geest waande dat teeder en liefdevol hart in zijne macht te hebben. Hij koos een scherpen pijl, doopte hem in het gif zijner boosheid en schoot hem af. In een tenger en teeder lichaam woonde eene diamanten ziel; de pijl viel met gebroken punt neder. De Engel had deze ziel in het vuur der liefde gehard en daardoor onkwetsbaar gemaakt.
Het jonge meisje versmaadde de lichamelijke schoonheid, die Satan maar al te dikwijls verblijdt; maar zij was naijverig op de geestelijke schoonheid, die door het zorgvuldig bewaren van Gods evenbeeld ontstaat. Zij vluchtte wat dat evenbeeld had kunnen besmeuren; zij reinigde het van alle stof en verwaarloosde niets wat zijn glans kon vermeerderen. Zij praalde in volle sclioonhcid, het gelukkige deel der heilige zielen 2),
Haar Engel was te herkennen in hare trekken, in hare oogen, in hare houding. Hij trok allen aan en boezemde ingetogenheid en bescheidenheid in; hij zuiverde de blikken of noodzaakte hen, zich af te wenden. Hij stond in betrekking met de Engelen van Cecilia, van Agnes,
1) Tertull. de velam. virg. ot ornat. muiier.
2) Vita S. Gregor. Naz. (Boll.)
126
van Thecla, met alle heldinnen der goddeliike liefde 1).
Jesus sprak tot den Engel: „dit hart behaagt mij: ik wil het geheel en onverdeeld bezitten, \'t Is mve taak het tot de aanstaande vereeni-ging met Mij voor te bereiden.quot;
Weinige zielen begrijpen het goddelijk geheim: boe weinige sporen het op, en maken zich waardig het te vernemen 2).
„Er is een parel, zeide de Engel tot het jonge meisje, die de wereld veracht, en die ik hooger schat dan het heelal; die de bedorven zielen met voeten treden, en de zuivere harten ten koste van alle offers verwerven} die de goddeloozen voor een ijdele, hersenschimmige en nuttelooze zaak houden, maar die de Heiligen de eer ces lichaams, den roem der ziel, den rijkdom der Kerk, het sieraad der Engelen, den tooi van Gods lievelingen noemen 3).
„Deze parel is niet in den schoot der zee verborgen; zij rust niet in de ingewanden der aarde; zij is in het midden der mensohen; zij overlaadt hen met goederen, die zij miskennen.
1 S. Ambros. de virgin, lib. 2 — Vita S. Idaa, puell; — Ozannae. (Boll.)
2) Math. 19: 11.
3) S. Athan. de virginit. — S. Hieron. contra Jovi-nian. lib. 2.
127
„Eaad, welke deze kostbare parel is, en zeg mij haar liefelijken naam.quot;
Het jonge meisje noemde de maagdelijke zuiverheid. Zij had ze herkend aan eenige trekken, die haar van alle andere deugden onderscheiden. Haar glans alleen had eene vurige begeerte naar haar bezit doen ontstaan.
De Engel wilde dat verlangen nog vuriger maken en sprak;
„Ziet gij dien beemd ? Een gedeelte er van dient tot voedsel aan de kudden, het tweede gedeelte wordt door onreine dieren verwoest, het derde is ongeschonden gebleven.
„Het eerste biedt u nog een groen tapeet, maar het bezit de schoonheid niet meer, die er de verscheidenheid en de bevalligheid der bloemen aan schonk: dit gedeelte is het afbeeldsel van een hart, door den huwelijksband omslingerd.
„De aanblik van het tweede is droevig en walgelijk. Het mist alle groen, alle frischheid; \'t is het afbeeldsel van een hart, door de onzuivere hartstochten overheerscht.
„Mets heeft de schoonheid van het derde geschonden. Het gras is hoog en de bloemen zijn heerlijk en geurig, de vruchten sappig en overvloedig ; \'t is het zinnebeeld van een hart, aan de maagdelijke zuiverheid gewijd.
„Beschouw de maagdelijke reinheid in dit heldere licht en oordeel of zij waardig is, uw hart te bezitten 1).
1) Vita S. Martini Turon. Sulpit. Sever.
138
Het jonge meisje besloot, geen anderen bruidegom te kiezen dan Jesus Christus alleen.
III.
De Engel was de geleider der bruid bij deze verbintenis. Zij bad plaats in liet midden dei-wereld, maar verwijderd van alle wereldscbe blikken. Alles geschiedde in het binnenste des harten. De zuivere geesten alleen vierden de onzichtbare bruiloft. Zij boden aan de bruid een met lelies versierden sluier, en de Zaligmaker stak een gouden ring aan haren vinger 1).
Volgens het oordeel der wereldlingen was haar leven een voortdurende weduwstaat; naar het oordeel der Engelen ging het iu de gezegendste vereeniging, in geluk en blijdschap voorbij.
De maagd beoogde niets anders, dan het welbehagen van haren hemelschen Bruidegom en de belangen zijner eer 2).
Leidde de Engel hare blikken op de bladzijden, waarin de overwinning van \'t lijden en V(in het kruis verhaald wordt, dan verzuchtte zij naar het geluk, een offer voor God te mogen worden. Hoorde zij dat men de deugd had aangerand, dan had zij die misdaad met haar bloed willen uitwisschen.
1) Yita S. Angelae. — S. Agnet. — S. Juthae. — S. Idae. — S Aldegund. (Boll.)
2) S. Aug. lib. de virginib.
139
Jesus verdiende zulk eene getrouwheid. Had Hij haar niet het eerste tot Zijne bruid gekozen, en deelgenoot van Zijn erfdeel gemaakt?
Zij had den dag niet vergeten, waarop Hij haar verscheen, met een doornenkroon in de eene en een bloemenkroon in de andere hand, terwijl Hij tot haar zeide: „aan welke kroon geeft gij de voorkeur?quot;
„Gelijk Gij, o mijn Jesus, antwoordde zij, wil ik op aarde de kroon van smarten dragen; wacht met de gloriekroon, totdat ik, door Uwe oneindige barmhartigheid, bij U, mijn Bruidegom, in den Hemel ben!quot;
De pogingen der wereld, en de listen van Satan, konden hare standvastigheid niet doen wankelen. In de tegenwoordigheid van verleidende voorwerpen zeide de Engel tot haar:
„Welke bruidegom was ooit zoo rijk en zoo schoon, zoo getrouw en zoo goed als degene, dien gij u verkozen hebt? Welke andere kan een voldoenden waarborg geven, dat hij nimmer, zelfs niet in den dood, de bruid zal verlaten, die hem heur hart geschonken heeft?
„Jesus is de oceaan van alle ware liefde. Hij is er de bron en oorsprong van; zoudt gij de bron en den oceaan willen missen voor eenige druppels van een drabbig moeras?quot;
De woorden van den Engel maakten een on-uitwischbaren indruk op de ziel van de maagd, Gedenkschr. van een Engelbewaarder. 9
130
en deden er verhevene gedachten en edelmoedige gevoelens in oprijzen:
„Gij zult niet alleen en eenzaam blijven. De maagdelijkheid is vruchtbaar. Geen moeder heeft talrijker kroost dan de bruid van Christus. De kinderen van den goddelijken Meester zullen uwe kinderen zijn. Tot huisgezin, tot familie, zult gij alle ongelukkigen tellenquot; 1).
De Maagd vond behagen in die Woorden. Was er gelegenheid om een zieke te bezoeken, een noodlijdende te helpen, een droevige te troosten, een onwetende te leeren, een zondaar uit den afgrond te trekken, dan zeide zij : „Zie, dat gelukkige lot is voor mij bestemd! In die zielen erken ik de livrei van mijn Bruidegomquot; 3).
Eene meer dan moederlijke teederheid trok haar naar de veriatenen, naar weduwen en weezen; en deed haar de heldhaftigste offers als even zoo vele gewone en eenvoudige zaken beschouwen. Vrij van alle aardsche boeien liet zij zich door eene hoogere liefde besturen, ijlde naar alle men-schelijke ellende en wijdde zich, zonder ophouden, aan de oefeningen der Christelijke barmhartigheid. Als een zachtmoedig lam des hemels vergat zij zich zelve en bedekte zich voor anderen met de rijke vacht harer werken 3).
1) S. August. Confess, lib. 8. cap. H.
2) Vita S. Bonnae. (Boll.)
3) Vita S. Adelard. (Boll.)
I
131
re Haar moederschap, voortkomende uit hare ver-
eeniging met Jesus, had niets met de natuur gc-)e meen. Het behoorde tot eene hoogere orde en.
ft kwam van de genade. Het was zuiver, onuit-
)e puttelijk, onverwinnelijk. Zijn aard was goddelijk
,-e en geene weldaden konden zijne milddadigheid
•jj verminderen.
Gelijk zoo vele andere heilige maagden, die is haar op denzelfden weg waren voorafgegaan, kou
m die Bruid des Heereu op zekeren dag uitroe-
n, pen;
f- „Van waar komen mij die ontelbare kinderen?
k- Dat is het huisgezin, dat de Maagdelijkheid mij
ju schonk! o mijn hemelsche Bruidegom, welke edel
moedigheid hebt Gij mij betoond, en welk een m eerekioon hebt Gij mij gevlochten! Ja, nu be-
;n grijp ik l16\': bevolkt tijdelijke vereeniging de
gt;0 aarde, de geestelijke vereeniging doet veel
n. meer; zij neemt allen als kinderen aan, die
ar door de wereld worden verstoeten; zij verleent
n- hun brieven van adel en bevolkt met hen den
p- hemelquot; 1).
ke
es V.
ch
De moed, door de maagd gedurende haar leven aan den dag gelegd, verdiende bij haren dood eene bijzondere belooning.
IJ S. Cypr. de diseipl. et habit. Virgin.
133
Alles weigeren aan de hartstochten om alles aan God te geven; de krachten van een weerspannig lichaam aan boeien leggen om de overwinning der wet te verzekeren; onbevlekt en zuiver blijven te midden van bezoedelend en bederf-aanbrengend stof; de wonderen van denjongsten dag voorkomen en zich reeds van de hoedanig-hefd der Engelen verzekeren, ziedaar de edele taak der maagdelijke zuiverheid 1).
Welke moed zal die heldentaak kunnen vervullen? Welke aardsche deugd zal het wagen, haar op zich te nemen?
Er zijn drie soorten van moed, welke God in de eeuwigheid met een onderscheidend merktee-ken beloont; de moed van den leeraar, de moed van den martelaar en de moed van de maagd.
Dat tecken is een bijzondere luister van het lichaam en van de ziel, dien men den glorie- of stralenkrans noemt 2).
Die gloriekrans, van fonkelend licht of kleurige stralen, is wit voor de maagden, rood voor de martelaren, groen voor de leeraars 8).
De gloriekrans van den leeraar is uit schitterende sterren gevormd, die van den martelaar uit kostbare edelsteenen, die van de maagd uit de sierlijkste bloemen.
De maagden hebben leliën in de handen, de
1) S. August, de Virg\'nit. Cap. 12. — S. Basil.
2) S. Thom. Aq. Supplem. qu. 00. art. ii.
3) Henrique?.. Tract, de fine homin. Cap. 27. § 8.
133
martelaren een palm, de leeraars oen lauwertak 1).
Bestraald mot haar gloriekrans en de lelie in de hand werd de Maagd op den zegewagen van haren Bruidegom geroepen. Zij steeg tot onze rijen op, en begon haren tocht door den hemel; zij volgde het Lam en zong met ons het lied, dat slechts Maagden en Engelen mogen zingen 2).
04, DE ENGEL VAN DEN KEIJGSMAN.
De soldaat beminde zijn vaderland. De grond, waarop zijne voorvaders arbeidden en leefden, waarop de zegeteekenen van hunne eer nog prijken, hunne gedachtenis in eere wordt gehouden, waarin hun stoffelijk hulsel rust, waarop hunne taal gesproken wordt, hunne wetten regeeren, hun Geloof voortleeft: die grond was dierbaar aanzijn hart, en zonder ontroering kon hij van zijnen roem niet hooren gewagen.
lleeds bij voorbaat heeft hij aan zijn vaderland het offer zijns levens gebracht. Hij zal het verdedigen ten koste van zijn bloed. Het is voor hem eene moeder, die hem in haar schoot gedragen,
1) Dominic, de Soto. Summ. quart, dissert. 49.
2) Apocal. li: 3, 4.
134
opgevoed en hem een naam lieeft gegeven, waarop hij trotsch is. Het kan op hem rekenen en over zijn arm beschikken.
Maar het aardsche vaderland zal hem het he-melsche niet doen vergeten; aan het hemelsche behoort de voorrang, dien zijne verhevenheid eischt.
liet eene heeft gebieders die sterven, het andere een onsterfelijken Koning; het eene heeft besluiten van éenen dag, het andere standvastige wetten; het eene beeft een vaandel, door het zwaard verheerlijkt, het andere een standaard, door de deugd zelve versierd; het eene beeft een aardsch verleden, liet andere heilige overleveringen; het eene bezit het levenlooze stof der voorvaders, het andere hunne levende zielen; het eene schenkt kransen, die verwelken, het andere altijd groenende lauweren; het eene beeft den tijd, het andere de eeuwigheid.
De Engel onderwees den soldaat zijne plichten jegens het dubbele vaderland, en toonde hem, dat verraad, aan het eene gepleegd, geen middel kan zijn, om het andere te dienen. Hij leerde hem, hoe de he iigheid met de dapperheid, de vrijheid met de gehoorzaamheid, de zuiverheid met de eer kunnen en moeten gepaard gaan.
De krijgsman was met de edelste gevoelens bezield. Zijn ziel kende geene onbeschaamdheid of ruwheid. De onschuld des harten was in de opgeruimdheid van zijn gelaat te lezen. Men zou hem hebben aangezien voor een dier geesten, die
135
God voorheen, in de gestalte van schitterende ruiters afzond, om zijn volk aan te moedigen en te bevrijden 1).
II.
Weldra moest hij tegen den vijand optrekken. De aankondiging van het gevecht verschrikte hem niet.
Zoodra het toeken tot den aanval gegeven was, begonnen de Engelen der Christen-helden boven het slagveld te zweven, en de bewijzen van moed en onverschrokkenheid toe te juichen 2).
Als het lichaam van een held viel, verhief zich zijn ziel tot de ontelbare getuigen van zijn offer en liefde. Allen ontvingen haar met groote eer en blijdschap en wensehten haar geluk, den dood te hebben getrotseerd. De Engel, die haar aangemoedigd en ondersteund had, vergezelde haar overal. Hij geleidde haar tot den rechtvaardigen Eechter van alle doeleinden en daden, tot den grootmoedigen Vergelder van alle deugden 8).
Als echter een goddelooze den doodelijken slag ontving, had er een vreeselijk schouwspel plaats. „Wee! wee!quot; riep de Engel uit, terwijl hij ijlings dit treurtooneel ontvluchtte. De duivels alleen hadden het recht, eene ziel te eischen, die, door de
1) 2 Mach. 11: 8.
2) 2 Mach. 5: 2. — S. Thom. a Villan. de Angelis.
3) S. Thom. a Villan. de Angelis.
136
dwaaste ongerijmdlieid vervoerd, het hemelsche vaderland had verzaakt, terwijl zij zich voor het aardsche ten offer bracht
Middelerwijl men haar roem verheerlijkte en haar de ontsterfelijkheid onder de mensclien toekende, ging zij gebukt onder het gewicht harer eerloosheid en schande, en werd zij voor Gods vierschaar tot een eindeloozen dood veroordeeld.
Ach! duizend- en duizendmaal liever had zij gezien, dat haar lichaam, haar naam en hare toewijding aan het vaderland onbekend bij de men-schen waren gebleven, indien haar een troon onder de reine zielen was opgericht! Zij had hare blikken en het doel van haar streven te laag gesteld, en daarvoor had zij, zonder eenig nut voor haar zelve, bet grootste der offers gebracht!
In dit eerste gevecht zag de Engel zijn jeugdigen held niet bekronen. De dood spaarde hem; maar alleen, om hem nog andere overwinningen te bereiden.
De aanvallen, die hij in den vredestijd moest verduren, waren vreeselijk voor zijne deugd. Hij weerde ze af en verdiende edeler lauweren, dan hij bij het doorbreken van de vijandelijke rijen had kunnen inoogsten. De schoonste zijner overwinningen was niet de triomf op het slagveld, waarvan hij de eer met zijne wapengezellen moest deelen, maar de glansrijke zegepraal, die hij op zich zeiven en op zijne hartstochten behaalde.
De Engel des vaderlands droeg dezen krijgsman
] 37
en zijnen Engelbewaarder eene bijzondere genegenheid toe. Aan hen en aan hunne gelijken had hij het te danken, dat hij \'t groote en beroemde, volk, welks beschermer hij was, tot zijne verhevene bestemming kon leiden.
05. DE ENGEL VAN DEN KELIGIEUS.
Tot dit vredelievend en ingetogen kind zeide de Engel op zekeren dag:
„Kom in de eenzaamheid en woon tusschen de muren van een klooster: daar wil God u hebben, derwaarts roept u Zijne stem.quot;
„— Moet ik mij daar voor mijn geheelo leven laten opsluiten?quot; riep het kind.
„— Geen wonder, hernam de Engel, dat de duiven der eel een afschuw hebben om zich op eene bezoedelde wereld neer te laten, maar vrees niet, dat verblijf vun liefde is daarom, naar den kant der aarde zoo goed gesloten, om naar den kant des hemels beter open te zijnquot; 1).
„— Moet ik dan alle verkeer met de men-schen afbreken?quot;
„— Gij zult het verkeer met de menschen afbreken, om een veel vertrouwelijker en inniger
1) S. ïhom. a Yillan. de expectat. part.
138
verkeer met de zalige geesten te onderhouden. De cel is niet ver van deu hemel verwijderd 1).quot;
»— De gehoorzaamheid komt mij zoo moeie-lijk voor!quot;
„— Door de gehoorzaamheid zult gij vleugels krijgen, als wij, en vlug en licht worden om Gods wil te volbrengen.quot;
«— Wie zou niet terugdeinzen voor zulk eene armoede en ontbering?quot;
,,— Gij moet er van afzien, zelfs het nietigste stofje der wereld in eigendom te bezitten; maar daarentegen zult gij, even als wij, dengene tot eigendom ontvangen, wien alle werelden toebe-hooren.quot;
„— De kuischheid is het voorrecht van weinigen !quot;
„— God schenkt het aan allen, die Hij\' met een teederder liefde bemint. Door de engelachtige deugd zult gij u van alle zinnelijke aantrekkingskracht vrijwaren, en in ons midden plaats nemen, ten einde uitsluitend door ons gemeenschappelijk middelpunt, dat de oneindige Heiligheid is, aangetrokken te wordenquot; 3).
,,— Zal het gebed dag en nacht mijne bezigheid moeten zijn!quot;
„— Gij zult niet ophouden Davids harp te bespelen, om den duivel te verjagen, en Jesus met
1) Beat. Guig. Carth. epist. ad serv. de monte Dei.
2) Tertull. ad uxor. lib. 1. — S. Chrysolog serm. 143. — Petr. Cantor, verb, abbreviat.
139
zijne blijdschap en geneugten tot u te roepen. In den hemel loven wij God voortdurend, en deze lof is ons zoo aangenaam en zoet, dat wij zonder hem niet gelukkig kunnen zijn 1).
„— Hoe ruw en grof is dat kleed!quot;
„— Dat zal slechts opgemerkt worden door degenen, aan wier oogen gij niet moogt behagen. In de oogen der Engelen zult gij de schitterende kleederen der hemelsche lelies dragen, die arbeiden noch spinnen, maar door haar glans en onovertroffen schoonheid Salomon\'s pracht en heerlijkheid verduisteren.\'
„— De kloosterregel is zoo zwaar en streng!quot;
„— Is hij dan niet gelijk aan een vorm, waarin de mensch tot deugd en heiligheid overgaat? Hoe veel zielen heeft hij reeds voor den hemel bereid!quot;
„— \'t Is dus het leven van een Engel, dat ik zal moeten leiden.quot;
„— Ons leven zult gij leiden, onze kracht en onze schoonheid zult gij krijgen, gij zult tot het heirleger van de Engelen der aarde behooreu, die zoo dikwerf door hunne broeders des hemels bezocht worden. Uw leven zal zijn als eeu heldere beek, die over een bedding van azuur en sterren heen vloeit en hare zoomen met welriekende bloemen versiert.\'quot; 1)
1) S. Chrysost. in Psalm. 41.
2) Balduin. Cantorb. öe vita coenob — Jac. Alvarez, de vita religies, lib. 1. cap. 12. — S. Hieron. epist. ad Eustoch. 22
140
De deuren des kloosters werden voor den nie-Weling geopend. De eerste dagen schonken hem zoete vertroosting en geestelijke vreugde. Het ge~ bed, het stilzwijgen, het werk, de verwijdering van de wereld, alles in één woord behaagde hem.. Maar Satan moest zijn beurt nog krijgen.
Er kwam een tijd, waarop alles met rouwfloers bedekt scheen. Alles was somber, naargeestig, doodsch, tot wanhoop vervoerend ! De nieuweling zeide reeds:
„Waarom mij aan eene levenswijze verbonden,, waarvoor ik geen neiging gevoel? Kan mer. in lt;le wereld niet even goed zijne zaligheid bewerken, als hier? \'tWas nog uit te houden, in geval ik eenige ondersteuning of bemoediging ontving! Maar God zelf schijnt mij te verstooten en mij aan te zeggen, dat ik dit huis verlaten moet.quot;
„Stel u gerust, antwoordde zijn Engelbewaarder met groote zachtmoedigheid, erken de laatste pogingen en listen des duivels. Hij moet uwe tegenwoordigheid in het klooster wel grootelij ks vreezen, omdat hij al zijne woede te baat neeml, om er u uit te verwijderen. Houd vol! Wijk niet! God heeft tot u gcbproken door den mond van Zijne plaatsbekleeders: dat moet n voldoende zijn 1).quot;
1) Vita S. Opportunae. (Boll.)
141
De novice bleef in zijne cel, en de cel werd voor hem een liefelijk paradijs 1).
Op het oogenblik, waarop hij zich met ecu driedubbelen eed aan God almachtig verbond, beklaagden hem eenige dwaze wereldlingen; maaide Engelen juichten toe en zetten der verhevene plechtigheid den grootsten luister bij.
Aan de vervoering hunner blijdschap zou men. gezegd hebben, dat de jeugdige religieus in één hunner koren was opgenomen, en dat de heilige legerscharen zich over het bezit van een nieuwen engel verheugden 3).
De religieus werd nog somtijds door bekoringen gekweld; maar hij was in den strijd gehard en behaalde zooveel zegepralen als hij aanvallen verduurde.
Het gebeurde dat hij eenige gevoelens van afgunst in zijn hart ontwaarde, omdat één zijner medebroeders aan hem werd voorgetrokken. Aanstonds plaatste de Engel voor de oogen van zijnen geest, aan den eenen kant een stapel goud, aan den anderen kant eenige kleine geldstukken. „Vergelijk nu, sprak hij tot hem, wat ieder van u in de wereld heeft achtergelaten; zie, hoe verre het offer van uwen medebroeder
1) Thora, a Kemp. de imit. Christi. lib. 1. Cap. 20.
2) Vita B. Baptist, de Varano. — S. Juthae. (Boll.)
1-12
uw gering offer overtreft, en hoezeer gij in verdiensten voor hem moet onderdoen!quot; 1).
De eerzucht stoorde zijne rust. Zonder veel nadenken hield hij zich in zijne verbeelding onledig met het beschouwen der rijkdommen, die hij door onvermoeid en arbeid, te midden der wereld, had kunnen vergaderen. De Engel liet hem in een helderen zonnestraal een nietig stofje zien, dat oogenblikkelijk verdween: „Ziedaar, sprak hij tot hem, de waarde van de wereld voor een onsterfelijke ziel quot; 3).
Hij beklaagde zich over dorheid en troosteloosheid in zijn verkeer met God. De Engel antwoordde: „Wanneer de goddelijke Meester dooide woestijn vlucht, zijn degenen gelukkig, die Hem zonder ophouden volgen! Zij geven Hem de bewijzen, dat hunne verknochtheid zuiver en belangeloos is, en dat zij niets anders beoogen dan Hem alleen. Aan dezulken schenkt Hij later de blijken der hartelijkste liefde en innigste vertrouwelijkheid.quot;
Door ziekte verhinderd deed het hem leed, zich niet naar het koor te kunnen begeven, om de heilige getijden te zingen. Dit leed behaagde den Engel, die hem zeide: „Ik zal gaan en in uwe plaats den wierook des gebeds opdragen.quot;
Om hem nog grooteren afschrik van de bekoring in te boezemen, wilde de Engel zelf hem
1) Vita S. Columbani. (Boll.) 2; Vita S. Benedict, (Boll.)
143
den bekoorder toonen. Hij liet Seitan voor zijne oogen versclüjnen in een zwakken bliksemstraal, die de wolken doorkliefde. „ Liever de dood, de dood, dan zulk een schouwspel!quot; riep de ontstelde religieus. — „ En toch, zeide de Engel, hebt gij hem nog niet ten halve aanschouwd; de snelheid van zijn voorbijvliegen ontdekte u zijne vloekwaardige aischuwelijkheid niet.quot; — „ Om het even, hernam de religieus: liever tot den laatsten dag des oordeels op een bed van gloeiende kolen rusten, dan hem zóó terug te zien.quot; 1).
IV.
Zijn heilig leven strekte tot groot voordeel aan de zielen, die te midden van de beslommeringen der wereld zonder ophouden leden en streden. Duizenden stemmen werden als door eene echo in zijne stille cel vernomen, en van alle kanten vlogen do Engelen toe, om hem jammerklachten en zuchten te brengen.
De Engelbewaarder deelde hun de gunsten en genaden mede, door den ootmoedigen dienaar des Heeren verworven. In de dagen van lauwheid en traagheid kon de Engel, met een zweem van droefheid op het gelaat, slechts geringe hulp en zwakken bijstand in de handen der he-melsehe voorsprekers nederleggen, maar in de
1) Vita S. Catharin. Bolon.— S. Birgittae. (Boll )
quot;144
tijden van getrouwheid en ijver smaakte hij het zoetste genot; dan immers kon hij ruimschoots en overvloedig geven.
Weldra mocht hij de vruchten dezer verdiensten aanschouwen.
Op zekeren nacht was er een vreeselijke storm op den Oceaan losgebarsten. Een geheele vloot was op het punt te vergaan. „ Moed, vertrouwen, riep de bevelhebber, \'t is middernacht, het uur waarop de religieus opstaat om naar het koor te gaan. Vóór mijn vertrek heb ik zijne gebeden voor onzen tocht gevraagd.quot; Bij \'t eerste schijnsel van den dageraad kon zich de verstrooide vloot vereenigen; geen enkel schip werd gemist. 1).
De deugd van zekeren rechtvaardige was in het grootste gevaar. De wereld zou var. eene vreeselijke ergernis getuige zijn. Satan verheugde zich reeds. ... In zijn gebed smeekt de religieus voor de zielen aan hevige bekoringen ter prooi: — de val was verhoed!
Een menseh, door wanhoop vervoerd, had besloten zich van liet leven te berooven. Hij dacht er niet aan, Gods rechtvaardigheid te verzoenen
en ging haar trotseeren..... Welke hand heeft
zijn arm weerhouden ? De hand, die in de kloostercel tot God was uitgestrekt.
Een zondaar, op het punt de eeuwigheid in
1) Wilh. Briton. Philippid. 4. — Vita S. Colum-bani. (Boll.)
145
te gaan, weigerde hardnekkig aan de teedere uitnoodiging van Gods barmhartigheid gehoor te geven. ïe vergeefs trachtte de Engel het goede te verzamelen, dat hij ir,. een lang leven kon opsporen; \'twas zoo weinig in vergelijking van tallooze zonden, jaren lang op elkander gestapeld. Eensklaps wordt er in Gods weegschaal een zwaar gewicht van vasten en verstervingen geworpen! „ Engel van de kloostercel, weder eene ziel, die aan u haar zaligheid te danken heeftquot;.
Eene moeder lag op sterven. Arme weezen, wat zal er van n worden? Roerloos stonden zij om het bed van de geliefde zieke en gaven zich aan de bitterste droefheid over. Wie zal den dood tegenhouden ? Wie zal voor de beklagens-waardigen de hand bewaren, die hen geleidt, de oogen, die over hen waken, het hart, dat hen zoo teeder bemint? „Engelen dezer kinderen, neemt hunne zuchten en snikken, spoedt u naar de bekende kloostercel en ook gij zult spoedig met troost en blijdschap wederkeeren.quot;
66. DE ENGEL VAN DEN PRIESTER.
Dc leviet was in de schaduw des heiligdoms opgegroeid. Een uitstekende eer was voor hem weggelegd en zijne bloedverwanten zouden overvloedige zegeningen erlangen.
Gedenkschr, van een Eogelbewaarder. 10
146
Van \'t oogenblik zijner geboorte af hadden de Engelen geweten, dat hij eens als een helder licht in Gods Kerk zou schitteren. Zij daalden neder op het huis, dat zijn wiegje beschutte, bezongen zijn doopsel en voorspelden zijne heiligheid 1).
Gods plannen werden allengskens duidelijk en helder. De moeder van den jongeling begreep thans de verschijning, die zij vroeger ontvangen had. De Engel, die haar zoon moest geleiden, was haar verschenen en had haar een sluier getoond met bloemen bezaaid. Zij zag dien sluier opgenomen, zich uitbreiden, en vlakten, bosschen en bergen bedekken. . . . „Uw kind zal voor den hemel bloeien, had de Engel gezegd, en ontelbare zielen zullen hem de zaligheid verschuldigd zijnquot; 3).
Op den plechtigen dag, waarop hij met de priesterlijke waardigheid bekleed en onder de vorsten van Gods volk werd opgenomen, zagen wij zijnen Engel het eerste voor zijn voeten neder-vallen en zijne handen kussen.
Deze handen, welke zoo even de heilige zalving hadden ontvangen, waren schitterender dan de onze. Zij moesten ook verhevener bedieningen uitoefenen en grooter schatten verspreiden. Met-de macht van het Allerheiligste te mogen aanraken, hadden zij ook de kracht ontvangen, om het ongewijde te zegenen en te heiligen.
1) Vit. S. Mosch. — S. Keinteg. — S. Gudulae. (Eoll.)
2) Vit. S. Columbani. (Boll.)
147
In den nieuwen Priester begroette de Engelbewaarder een man, die hem in macht en waardigheid overtrof. Bij \'t verlaten van het heiligdom stond hij hem met eerbied en ootmoed den voorrang af. Hij beschouwde het als een over-groote eer, dengene te mogen vergezellen, dien hij als een aardschen God en als een anderen Christus aanzag, wiens alvermogend woord God op aarde doet nederdalen, en de zielen ten hemel doet stijgen 1).
Aan zulk een hooge waardigheid moest een volmaakter en heiliger leven beantwoorden; de Engel verdubbelde zijne waakzaamheid en zorgen.
De onvolmaaktheden, het erfdeel der mensche-lijke natuur, die in den priester overbleven, ontmoedigden hem niet; hij wist dat zij haar nut en voordeel zouden hebben.
De priester, onderworpen aan zwakheden, die de Engelen niet kennen, is beter in staat om medelijden en geduld met de zwakheden der zondaars te hebben. In de Engelen zou misschien de verontwaardiging somtijds het medelijden kunnen verminderen. De priester behoeft slechts zich zeiven te beschouwen, om enkel goedheid en zachtmoedigheid te zijn.
Met zoo wijs beleid heeft God de sleutels des hemels aan een mensch in handen gegeven! 3)
Zoo dikwijls de dienaar van Jesus Christus den
1) S. Bern. orat. Synod.—• S. Franc. Assis. opusc 22.
2) S. Chrysost. Hora. de S. Petro et Elia.
14S
kansel der waarheid besteeg, bezielde de ijver des Engels zijn hart en zijn woorden. De Engelen der geloovigen luisterden aandachtig en betuigden. hem ontelbare malen hunnen oprechten dank 1).
Nam hij plaats in den stoel van boetvaardigheid om de zondaars van hunne ongerechtigheden te ontbinden en hun de kroon, door eigen schuld verloren, terug te geven, dan riep de Engel vol verwondering uit: „wie anders dan God kan de zonden vergeven, en zuiver maken wat onzuiver was 3)quot;?
Wanneer de Priester den Koning des Hemels in zegepraal ronddroeg, of het manna der Eucharistie aan de zielen uitdeelde, kon hem zijn Engel, zelf omgeven van vele zalige Geesten, sleehts sidderend en bevend vergezellen 3).
Wanneer hij het kind, bij zijn intrede in \'t leven, ontving en het met onschuld en heiligheid bekleedde, of wanneer hij den grijsaard, bij zijn vertrek van deze aarde, ondersteunde en hem met de heilige Zalving versterkte, was de Engel doordrongen van blijdschap en jubelde hij bij \'t aanschouwen dezer groote geheimen 4).
1) S. Bern. In Cant. — quot;Vit. S. Basil. — S. Ara-bros. — S. Sebast. — S. Vine. Ferr. — S. Bernar-din. Feltr. (Boll).
2) Job. 14 : 4 — Mare. 2:7. — Philipp. Solit. epist. ad Callir. monach. 3.
3) S. Nilus, epist. ad Anastas.
4) S. Greg. Naz. de Baptismo.
149
Maar wanneer de Priester in de tegenwoordigheid van \'t heinelscke Hof, welks schitterend licht hem omstraalde, tot het voornaamste deel der Mis was genaderd, en door de woorden dei-Consecratie het brood en den wijn in het lichaam en het bloed van Christus veranderde, bcog zich de Engel met den diepsten eerbied ter aarde en durfde hij zijn oogen niet opslaan. Cherubijnon noch Serafijnen had hij ooit zoo machtig en verheven gezien 1).
III.
De Engel des Priesters zag in de verte, hoe de Engelen der beklagenswaardige volkeren, die . nog ronddwalen in de schaduwen des doods, zich met de uitdrukking van diepe smart tot hem wendden, en hem toeriepen; „help ons, help ons 3)!quot;
Om hunne vurige wenschen te voldoen, drukte hi j in het hart, welks edelmoedigheid hij kende, een getrouw afbeeldsel van de overgroote ellende der Heidenen, en spoorde het aan, zich aan \'t heil en de zaligheid der ongeloovigen toe te wijden. 3).
1) S. Bern, instruct, sacerdot. — S. Chrysost. de Sacerd. lib. 3. — Homil. 83.
2) Act. Apost. 6 : 9
3) S. Hier. Comm. in Isai. — S. Nilus, epist. ad Meletium. — Vita S Viventiani. — S. Patricii. — S. Paul. Leon. (Boll.)
150
Hij deed nog meer: gewapend met een flikkerenden seliieht, welks spits van bemelscli vuur gloeide, doorboorde hij dit hart en liet liet den kommer en de bezorgdheid van een vurigen zielenijver gevoelen 1).
In weinige dagen was de Priester in een ijve-rigen apostel veranderd, en de Engel zeide tot hem „laten wij gaan!quot;
Eondom het schip, dat hem opnam, zweefden duizenden Geesten, die met hunnen adem de zeilen vulden, de golven glad streken en jubelend zongen;
„Verhef u, word verlicht, Jeruzalem, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid des Heeren is over u opgegaan!quot; 2).
Op het gezicht van de ontelbare kronen, bestemd voor de zielen, tot op dat oogenblik nog in slavenboeien zuchtend, ontroerde Satan. Hij riep zijne legerbenden te zamen, beval hun de onderneming te verijdelen en in hare wording te smoren.
De nacht, de winden, de bliksem, alles ver-eenigde zich op zijne stem; alles spande en werkte samen, alles werd één enkele, vreeselijke storm! De lucht en het water trachtten elkander in woede te overtreffen, en te midden van het geraas des donders en het bruisen der golven hoorde men het schateren van een duivelschen lach.
1) S. Theresia in hist. vit. suae.
2) Isai. 60 : 1.
151
Herhaalde malen was het schip op het punt door den afgrond verzwolgen te worden, maar beschermende handen ondersteunden het. Ten spijt van hel en duivel stelden de Engelen, bestuurders der elementen, den storm paal en perk, bedwongen de winden, en schonken het helderste weder en de gunstigste vaart. De reizigers zongen den blijden lofzang der bevrijding 1).
Toen de bode des heils den oever bereikte, kwamen de Engelen van het ongeloovige volk hem ijlings te gemoet.
„Gezegend hij die komt in den naam des Heeren, juichten zij. Hij zal onze vertrooster en helper zijn; hij zal ons de harten openen, die tot nu toe gesloten waren; hij zal ons bekend maken aan hen, die niets van ons wisten; hij zal onze bediening rijke vruchten doen dragen. Hoe vele zielen zullen door de vereenigde pogingen van den Priester en den Engel aan Satans macht ontrukt en in Gods vaderarmen gebracht worden!quot;
Op \'t oogenblik, dat voor de eerste maal het onbloedig offer werd opgedragen, spreidde zich een bemelsch licht over net geheele land uit. De machten der duisternis begonnen te stuiptrekken van woede, en deden den grond schudden en
1) Act. Apost. 27. — Vita S. Filan. (Boll.)
152
beven. Hun gezag was doodelijk gekwetst: Jesus Christus nam bezit van Zijn nieuw gebied!
Een priesterlijke hand, geholpen door de handen van duizenden Engelen, richtte in \'t hart van dit rijk de ladder der uitverkorenen op. Wij zagen spoedig eenige zielen van jeugdige kinderen daarlangs ten hemel stijgen; daarna eenige zielen van grijsaards; vervolgens eene menigte zielen van allen ouderdom, rang en stand.
Als de Apostel zich tot de afgodische stammen begaf, om hun den eenig waren God te verkondigen, geleidden hem de Engelen tot diegenen, welke de natuurwet onderhouden of er zich het minste van verwijderd hadden, en rijp schenen om het Sacrament des Doopsels te ontvangen. Onder den schijn van toeval werd de Goddelijke Voorzienigheid zijn wegwijzer en gids l).
„Wie zijt gij, sterveling, gij die alleen tegen een geheele wereld strijdt en de overwinning behaalt?quot; riep de duivel uit. — „Mijn naam is legioenquot; antwoordde de Apostel, terwijl hij Satans woord tegen Satan zelven keerde. Gij ziet niemand anders dan mij alleen, een zwak en machteloos werktuig, maar met mij zijn de Engelen mijner deugdzame ouders en bloedverwanten, de Engelen mijner vrienden, de Engelen van al de zielen, die ik met Gods bijstand hoop te reddenquot; 3).
1) Vita S. Columb. (Boll.)
2) S. Mare. 5:9. — Origen. Comm. in S. Joann.
153
De duivel waande liet geheim eener schitterende zegepraal te hebben gevonden. Door een listig beraamde vervolging wilde hij aan zijnen tegenstander een beslissenden slag toebrengen. Zijne woede bedroog bem. Hij zou de uitvoerder van het vurigste verlangen des Apostels worden, en stond aan deu vooravond van een schandelijke nederlaag.
V.
De Engel zeide tot den Apostel: „Welk een geluk voor u, indien gij den wijngaard, door uw hand geplant, met uw bloed kondet besproeien en hem daardoor een nieuwen wasdom verlee-nen !quot;
De Apostel was buiten zich zeiven van vreugde. 1).
Op het oogenblik, door de Goddelijke Voorzienigheid tot de voltrekking van liet offer bestemd, werd hij gevangen genomen en in een kerkerhol geworpen.
De bewondering van den Engel kende geene grenzen meer. Hij kon de boeien, die de ledematen des belijders omknelden, niet genoeg vereeren. Die boeien, door Jesus Christus gedragen, kwamen hem glansrijker voor dan het goud; zij waren in zijne oogen kostbare eeretee-kens, een schitterend sieraad, een onvergelijke-
1) S. Aug. comm. in Psalm. 40. — Tertull. Apo-loget, 50. — S. Epiph. lib. 2. contra haeres.
154
lijke tooi; hij wenschte ze tegep zijne vleugels te kunnen verruilen. 1)
Het zou hem en den overigen Engelen-bevrijders geene moeite gekost hebben, de boeien te verbreken en de deur des kerkers te openen. Hij vond het beter, dat de belijder in zijne gevangenschap uren en dagen, rijk aan verdiensten en glorie, doorbracht. Hij peilde de diepte der wonden, onderzocht den graad van honger en dorst, en volgde met opmerkzaraen blik den voortgang der smarten. 2)
Om den moed van zijn held te schragen vermenigvuldigde hij de vertroostingen. Hij verlichtte den kerker mot een glans, die de muren doorzichtig maakte, en vervulde hem met een geur, dien de bloemen der aarde niet kunnen geven. Hij zong en begeleidde zijn zang met den klank zijner ruischende vleugels, en bracht eene harmonie voort, die de lijdende ziel voor alle zwakte en verflauwing behoedde. 3)
Als de Belijder de psalmen der gevangenschap en des lijdens bad, antwoordden hem de Engelen met de psalmen der bevrijding en der zaligheid. 4)
Daags voor zijn marteldood gevoelde de Pries-
1) S. Chrysost. in epist. ad Eph. — Vita S. Felic. Nol. — S. Julian. — S. Eestit. — S. Majoli. (BoU.)
2) Vita S. Vict. — S. Eleuth. Tornac. — S. Alex-andr. Papae. (BoU.)
3) Vita S. Fursi. — S. Vine. Sarragos. — S. Ro-mani. — S. Laurent. — S. Viti. — S. Theopomp. (BoU.)
4) Vita S. Theogen. — S. Anastas. Magund. (BoU.)
155
ter eene diepe zielesmart. Zoo gaarne had hij nog eenmaal het allerheiligste Misoffer willen opdragen en zich met het brood der sterken willen voeden. Maar hij lag op den naakten grond uitgestrekt, onbeweeglijk, met geboeide handen, en miste het altaar en wat voor het offer noodig was.
De Engel verrichtte talrijke wonderen, ook weleer voor sommige vrienden des Heeren gewrocht. Hij verscheen hem in liet midden van een schitterenden lichtbol, en toonde hem een sneeuwwitte hostie en wijn in een gouden kelk. 1).
„Én het altaar, waar is het altaar?quot; vroeg de priester. — „Daar is het, antwoordde de Engel, het schittert van diamanten en robijnen; Jesus zelf heeft bet uitverkoren. Welk rijker altaar kan er zijn dan een borst met bloed en wonden versierd!quot;
De Engel plaatste het brood en den wijn op de borst van den belijder. Deze sprak de heilige woorden, ontving uit de handen des Engels het brood des levens en den kelk des heils, en riep in zalige verrukking uit: 2).
„Nu is het mijne beurt, om als tarwe gemalen en een waardig brood van Jesus Christus te worden! Gelukkige en duizendwerf gezegende hand, die mij aan deze wereld zal onthechten om mij met Jesus te vereenigen! Zij maakt zich plichtig, door mij een onwaardeerbaar geluk te
1) Vita S. Clem. Ancyr. (Boll.)
2) Vita S. Lucian. presb. Antioch. — S. Zozimi. (Boll.)
156
schenken, maar ik zal den God der barmhartig-heid zoo dringend en vurig smeeken, dat Hij mij de gunst niet zal weigeren, eens die zelfde hand in het verblijf der Zaligen te mogen kussenquot; 1).
In de hoogten des hemels, waar de sterren gezaaid zijn, verschenen Heerscharen van zuivere geesten. Zij hielden de oogen gevestigd op het tot nu toe duistere eiland, welks licht aan \'t dagen was. Een Kalvarieberg stond gereed. De geheele hemel daalde er op neer 2).
De Engel stond den belijder bij en droeg zijne, kroon. De zegepralende Martelaars wuifden hem tegen met hunne palmen tot bewijs hunner broederlijke genegenheid en liefde, en in hun midden opende Jesus de armen, om hem te ontvangen 3).
Toen zijn bloed stroomde, verzamelden tallooze handen de kostbare druppels; zij vormden er een schat van, die den rijkdom van het moorddadige volk zal uitmaken. Dit bloed zal, als een stroom van genaden en zegeningen, over de zielen worden uitgestort, om ze te bekeeren en zalig te maken. Zóó zal zich de martelaar wreken 4).
1) Vita S. Ignat. Antioch. (Boll.)
Vita S. Columbani. (Boll.)
3) Vita S. Juliani. — S. Andr. Sali. — S. Timoth. — S. Mauri. (Bol!.) — Vita S. Triphon. et S. Respic. (Boll.)
4) S. Angust. De Serm. in mont. lib. 1.
157
Bij zijn laatsten snik vloog een bliksemstraal uit de wolk en sloeg in den afgrond neer. Satan was onttroond! Zijn ijzeren roede was verbrijzeld. Het volk, zoo lang onder zijn voet gekromd, zal weer vrij kunnen ademen. Als een wonderdadige olie had dit martelaarsbloed het vuur der goddelijke liefde in de harten honderdvoudig vermeerderd 1).
De Engelen lieten blijde jubelzangen hooren: „Wie is hij, die daar opstijgt in een purperen kleed, versierd met schitterende wonden? Wat is hij schoon, de Soldaat, die de hel heeft overwonnen, een koninkrijk aan zijn vorst geschonken, en met rijken buit beladen tot ons komt! De Kerk, door den Apostel gesticht, is eene waardige dochter van hare Heilige Moeder: zij draagt het zegel van het offer en van den marteldood.quot; 2).
En andere Engelen, die den Martelaar omringden, voegden er bij : „ Opent, o vorsten des hemels, de poorten der eeuwige stad! De nieuwe overwinnaar zal zijne zegepraal aan de herstelling van het hemelsche Jeruzalem dienstbaar maken. De leegten, in uwe rangen gelaten, zullen aangevuld worden. In de plaats der booze geesten zullen de zielen, door den ijver des Priesters bekeerd. God hare liefde en verheerlijking schenken.quot; 3).
1) S. August. Comm. in Psalm. 4.
2) Isai. Cap. 63. — S. Ephr. Laud, martyr. — S. Cypr. adhort. ad mart.
3) Psalm. 23.
158
Te midden der lofliederen en jubelzangen werden ook eenige klaagtonen gehoord: „ Waarom hebt gij ook aan ons geen lichaam gegeven ? Zal de mensch alleen zoo gelukkig zijn, voor U te kunnen sterven?quot; 1)
Maar deze stemmen werden door eene andere stem beantwoord: „ Een God is voor de men-schen gestorven; \'t behoort den mensch toe, ook voor zijn God het leven te laten!quot; 3).
Duizend mijlen van dezen Kalvarieberg af had er een wonder plaats, dat de harten met verbazing en blijdschap vervulde.
In het ouderlijke huis was sedert het vertrek des Priesters de luit, waarop de toekomstige martelaar zoo verrukkelijk speelde en de huisge-nooten door zijn stichteDd gezang bekoorde, onaangeroerd en stilzwijgend blijven hangen. Deze luit begon eensklaps de liefelijkste tonen voort te brengen, en een hemelsche stem te begeleiden, die zong:
„ Gelukkig de Heiligen, die de voetstappen des Lams hebben gedrukt! Hunne zielen verheugen zich in de heilige voorhoven des Heeren. En omdat zij hun bloed voor Jesus Christus vergoten hebben, zullen zij eeuwig in Zijne glorie heersehen!quot; 8)
Tertull. de resurr.8.
\\) Vivien, Tertull. praedicans.
2)S. Aster. Elog. S. Mart.Phocae.-
3) Yita S. Dunst. (Boll.)
159
Aan zijn diadeem kon de priester zoo veel edelgesteenten tellen als hij zielen gered had. Deze zielen begroetten hem met de hartelijkste blijdschap en jubel:
„Eer aan den Apostel, aan den Belijder, aan den Herder, aan den Martelaar!quot; 1).
Terwijl hij in den schoot van God gekroond werd, waren zijne nagedachtenis en zijne overblijfselen op aarde het voorwerp van eerbewij-zingen, die de Kerk alleen verleenen kan.
Over de voeten van den goddelijken Meester had de liefde hare kostbare urne met welrie-kenden balsem gebroken, en de geur had zich spoedig verbreid. De kostbare overblijfsels werden bijeenverzameld om zonder ophouden, door de eeuwen heen, hun liefelijken geur te verspreiden 2).
De wreedaard, die zoo even den hemel voor den martelaar had geopend, wilde hem nu de aarde weigeren. Hij liet zijn lichaam ver in zee wegvoeren en in de golven werpen.
Men zag het eerbiedwaardige lijk aan don gezichteinder als eene zon, die uit de golven rijst en haar eerste vuurstralen afwerpt.
De Engelen brachten het door de beweging en het geklap wiek hunner vleugels naar de kust
1) Vita S. Gulielmi, abbat. (Boll.)
2) S. Paschas. Radb. Comm. in S. Matth.
160
terug, en bezongen de overwinning, waarvan dit heilige lichaam het werktuig was geweest. 1).
De bevolking, door deze eerbewijzing aangespoord, begon ook op hare beurt de kostbare overblijfsels te eeren. Het lichaam verspreidde eene goddelijke kracht, die heiligheid te weeg bracht en wonderen verrichtte.
Het graf, waarin men het eerbiedig neder-legde, werd weldra verheerlijkt. Men zag het in hoogte, in breedte, in wijdte toenemen en eindelijk in een ruimen tempel veranderen, die den roemvollen naam des martelaars zal dragen.
Onder het hoofdaltaar rusten die heilige overblijfsels. Dagelijks zal in den loop der tijden de Zaligmaker zich aan den hemelschen Vader opdragen boven het lichaam van den Priester, die zich voor zijn goddelijken Meester heeft opgeofferd.
De martelaar zal in de gedachtenis zijner nieuwbekeerden leven. Zij zullen zijne roemvolle heldendaden aan hunne kinderen verhalen, en hen zijnen naam laten dragen; zij zullen ben leeren, hunnen vader in het Geloof aan te roepen, te verheerlijken, en elk jaar zijn triomf te vieren. Tot aan het laatste nageslacht zal zijn aandenken vol dankbaarheid en liefde wezen 3).
IJ S. Theod. Stud. Serm. de hiërarch, coelest. — Vita S. Clem. Ancyr. — S. Agathang. — S. Thyrsi. — S. Andeoji. — S. Juliani, presb. (Boll.)
2) Eccli. cap. 44.
161
67. DE ENGEL DER MOEDEE.
De moeder, gebukt onder den last der jaren cn haar einde ziende naderen, zegende en dankte God voor de weldaden, haar in heur kinderen geschonken. Haar Engel riep de Engelen der familie te zamen, en vroeg hen, welke vreugde hunne bediening tot op dit oogenblik toe had opgeleverd. Een ieder antwoordde met de lofrede op zijnen beschermeling.
De Engel van den kleinen uitverkorene wees op het vlekkelooze kleed der onschuld; de Engel van de maagd prijkte met de schitterende rozen der goddelijke liefde; de Engel van den krijgsman toonde het zoo roemrijk verdedigde vaandel; de Engel van den religieus sprak over een hemel op aarde; de Engel des priesters strekte zijne hand uit naar het heilig altaar, naar de ladder des heils, naar den kerker, naar den Kalvarieberg
„ Dank, duizendmalen dank, mijne geliefde broeders, zeide hun de Engel der moeder met innig genoegen en blijdschap. Het zijn mijne schatten, die gij getoond en geprezen hebt. Hoe kan men voor eene moeder de gloriekroon strengelen, zonder er eenige stralen bij te voegen, aan de kronen harer kinderen ontleend! Is zij de stam niet, waarop hare lievelingen bloeiden, en hebben zij niet van haar de eerste geuren en de kiem hunner heiligheid ontvangen? 1)
i) It. Theres. Boek der sticht, hoofdst. 20. Cedeakschr. van een Engelbewaarder. 11
162
„ Zij beloofde hen reeds vóór liunne geboorte aan God; zij wijdde ze aan Hem toe op den dag van hun doopsel, en vernieuwde later onophoudelijk een offer, zoo dierbaar aan haar levend Geloof. 1)
„ Ik was de getuige, dat zij hunne vreugde, hunne smarten, hunne tranen, hunne goede werken deelde en meer in hen dan in zich zelve leefde; zij vergat zich zelve om alles voor hare brave kinderen te worden.
„Op die wijze bereidde zij hen voor tot de groote offers, die gij van de kinderen vraagdet, en waaraan zij zelve geen gering aandeel had. Zij was het vrije werktuig, waarvan zich de genade bediende, om de werken te verrichten, die u in verrukking brachten. 3)
„ Wat is het mij zoet, dierbare broeders, u de glorie van deze gelukkige moeder des huis-gezins te hooren verkondigen! Weldra zal ik voor God uw getuigenis inroepen Word ik over haar loven ondervraagd, dan zal ik de Engelen harcr kinderen laten spreken Hare kinderen met hunne deugden zullen de edelgesteenten en de parelen zijn waarmede zij bij hare komst in den hemel versierd zal worden quot; 3)
Deze Engel was degene, dien ik het meest beminde en door wien ik wederkeerig bet meest bemind werd. Hij vond in mij den Engel van
1) quot;Vita S. Greg. Nazianz, (Boll.)
2) S. Pctr. Daian. Seim. 17.
3) S. Hieron. epist. ad Eustoch.
163
Jacob terug, en ik aanschouwde in hem den Engel van Eachel.
68. DE ENGEL VAN DEN DIENSTKNECHT.
Door de ruwe kleederen van den getrouwen dienaar heen, toonde ons de Engelbewaarder den bovennativurlijken glans, dien zijne edele ziel verspreidde. De deugd, die hem versierde, was zuiver en schoon, maar hij had haar niet zonder inspanning en moeite verkregen.
In het binnenste van zijn hart sprak Satan hem eens toe: „Waarom zijn zij de meesters, en gij slechts de knecht?quot; — „Wel, waarom zijn in het lichaam de oogen waarlijk de oogen, en waarom zijn de handen en voeten niets anders dan handen en voeten?quot; antwoordde op staanden voet de eenvoudige man op ingeving van den Engel.
S^tan wilde hem tot oneerlijkheid verleiden : „ GH zijt alleen, fluisterde hij hem toe, niemand ziel( u, niemand zal u verdenken quot; — „ En sedert wanneer is dan het oog, dat alles ziet en over alles waakt, geblinddoekt of gesloten?quot; antwoordde do Engel door den mond van den dienaar
Satan, ziende dat zijne deugd onwankelbaar bleef, spande alle krachten in, om hem ijdel en trotsch te maken; hij zeide hem met een valsche stem :
„Gij zijt nederig, godvreezend, onderdanig en getrouw in het groote eu kleine. Er zijn weinig
164
dienaars zoo volmaakt als gij. Reeds sedert vele jaren leidt gij zulk een stichtend en heilig leven; dat alles verdient eene groote belooning; ik ben een Engel, van God gezonden, om u geluk te ■wenscheu met de overwinningen, op Satan behaald, en om u de grootte uwer verdiensten te openbarenquot; 1).
Om hem den strik eu het bedrog des duivels te ontdekken, toonde de Engel aan de oogeu zijner ziel een spiegel, waarin alle misslagen van zijn geheele leven en de ontelbare onvolmaaktheden, die hem nog aankleefden, vereenigd waren. De dienaar ontstelde over zijn eigen afbeeldsel, en antwoordde haastig aan den ontmaskerden bedrieger:
„ Schoone Engel, men heeft u misleid; de sehitterende deugden, die gij hebt opgesomd, behooren aan een ander; ik ben niets dan een ellendige zondaarquot; 3).
Satan had de vlucht genomen en de goede dienaar ontving van zijn Engel de bewijzen der innigste genegenheid en liefde.
Hij bekreunde zich weinig over de aardsohe kennissen en wetenschappen, waarvan zijn stand hem verwijderd hield; maar in de wetenschap der zaligheid had hij buitengewone vorderingen gemaakt.
Met zijn Engel tot meester, en zijn kruisbeeld
•1) Paralipom. S. Pachom. et S. Theodori. — S. Jo-ann. Clirnac. Scala coeli.
2) Lib. doctr. S. S. P. P.
165
tot boek, had hij de oefening en de onderhouding der hechte deugden geleerd.
In dezelfde school en uit hetzelfde boek putte hij ook de laatste vertroostingen. Toen de dood tot hem kwam, luisterde hij nog naar de stem van zijnen dierbaren Engel en hield de oogen op het beeld van zijnen gekruisten Meester gevestigd.
Nooit had een onverschillige rijke zulk een eerbiedwaardig geleide bij zijne begrafenis. De lijkstoet werd omringd en gevolgd door tallooze Engelen, die juichend de woorden van Christus herhaalden :
„ Welaan, goede en getrouwe knecht, omdat gij over weinig zijt getrouw geweest, zal ik u over veel stellen; ga binnen in de vreugde uws Heeren !quot; 1)
69. DE VEEHEVENEE ENGELEN.
Onze bediening als Engelbewaarders had het verkeer met onze broeders des hemels niet onderbroken. Integendeel die bediening was juist de oorzaak, dat wij met hen onophoudelijk in aanraking kwamen. Wij moesten onze toevlucht tot hunne bemiddeling nemen, niet alleen voor ons zeiven, maar ook voor de zielen, aan onze zorgen toevertrouwd. 3)
1) S. Matth. 25: 21. — S. Chrysol. serm. 115. — Vit. S. Reineri. (Boll.)
2) Pionys. de coel. Hiërarch. Gap. 3 et 4. — S. Thom. de Angel, quaest. 107 et 111.
166
In de bewonderenswaardige rangorde, door God tusschen de zuivere Geesten vastgesteld, wordt de genade door de hoogere Engelen tot de minder verhevene overgebracht. De Verlosser is er het beginsel eu de oorsprong van; zij stroomt uit Zijn goddelijk hait in het hart van Maria, daalt neer van de Serafijnen, de Cherubijnen, de Tronen, de Heerschappijen, de Krachten, de Machten, de Vorstendommen, de Aartsengelen, de Engelen en komt tot den menscb. 1)
In dit verheven beheer zijn allen ten nauwste met elkander vereenigd, en op die wijze vormen wij de levende Voorzienigheid Gods.
De menschen beschouwen met verwondering de bron, waaraan de genade ontspringt, en zien er de schoonheid, bet leven en de zaligheid uit voortkomen. Maar denken zij ook aan het schitterende kanaal, waardoor dat vruchtbare water tot hen vloeit?
Welk eene verrukking gevoelde de vader des huisgezins op den stond, waarop hij die onmetelijke keten ontwaarde, waarvan de eerste schakel rust in het hart van God en de laatste in de hand, die zijn Engelbewaarder hem toereikte 2)!
Indien deze betrekking en dit verkeer tusschen den hemel en de aarde niet bestond, wat zou er van de menschen worden ?
1) Nicet. Choniat. Thes. verae fid. lib. 2. cap. 60.
2) S. Hilar. Comm. in Psalm. 118.
167
Dan behoefde de duivel geene hevige aanvallen te beproeven om zich meester te maken van de zielen, die hij immer belaagt. De onvruchtbaarheid en de hongersnood zouden ze hem spoedig hebben overgeleverd.
Werden de Engelen uit de benedenwereld verbannen, dan zou de wereld zelve van haar luister en sieraad beroofd zijn. In plaats van licht en leven, waardoor zij thans schittert en praalt, zou zij slechts duisternis en dood tot haar aandeel bezitten. De menschen zouden die bewonderenswaardige verheffingen des harten tot God, waarover de Engelen gesteld zijn, achterlaten en aan niets anders denken dan om zich in de diepte van het stof te begraven 1).
Zonder de Engelen was de benedenwereld van poëzie, van grootheid en majesteit verstoken, en van de hart- en zielverblijdende Hoop beroofd. Hij is van deze waarheid overtuigd, de ongelukkige, die overal het verlagend rationalisme zaait, dat een groot getal zielen besmet. Hij verdelgt het geestelijke en bovennatuurlijke niet, maar trekt er \'s menschen oogen van af en belet de harten, zich daartoe op te heffen.
70. HET GODDELIJKE AANSCHIJN.
Onze bediening verwijderde ons niet van het
1) H. Clem. Alex. Stromat 4. — S. Ambros. Comm. in S. Luc.
168
goddelijke aanschijn. Wij zagen het altijd en in zijn licht verscheen ons alles wat bestaat 1).
Onze verrichtingen geschiedden in den schoot van den alomtegenwoordigen God. In de schitterende sferen van het oneindige klommen wij, daalden wij en begaven wij ons, werwaarts onze bediening ons riep.
Het vaderland omgaf ons met al zijne bekoorlijkheid, zelfs te midden van \'t oord der ballingschap, waar wij onze vrienden moesten vergezellen.
Geen afstand verzwakt ons gezicht, geen hinderpaal kan het deren, geen schaduw benevelen, geen veelvuldigheid van personen of zaken verdeden, geen uitgestrekt geheel het van de onderdeden aftrekken, geene bijomstandigheid er aan ontglippen.
Er is op aarde geen wormpje, geen zandkorrel, geen dauwdrup, waarvan de bestemming en de lotgevallen ons niet even goed bekend zijn, als de bestemming en de lotgevallen der wereld.
Eveneens schenkt de hemel geen palm, geen kroon, geen edelgesteente, van welker geschiedenis wij niet de getuigen waren en waarvan wij geen aangename herinnering bezitten.
De zorgen, die wij aan eene ziel besteedden, verhinderden ons niet, de blijde zangen der Engelen te hooren en daaraan deel te nemen, bij
1) S. Matth. 18: 10. — S. Greg. Magn. Moral, lib. 2. S. Thom. de Angelis. quaest. 112. art. 3.
189
den triomf der rechtvaardigen tegenwoordig te zijn en ons gejuich met den jubel onzer bemel-sche broeders te paren, de gebedeu der mensohen te zien opstijgen en de nitdeeling der genaden te bewonderen.
De hemel, de aarde en de hel liggen open voor onze blikken. Voor ons heeft de kamp, de straf en de belooning geen enkel geheim. Het goddelijke aanschijn verspreidt in de schepping het schitterendste licht, dat voor onze oogen door niets kan verduisterd worden.
In huu tegenwoordigen toestand kunnen de menschen zich moeielijk een waar denkbeeld van dit voorrecht maken. De glorie alleen kan de kracht en den omvang van geest verleenen, die noodig zijn om de veelvuldigste zaken gelijktijdig te zien en te doorgronden.
71. DE HOOGE OUDERDOM.
Middelerwijl elk lid van het huisgezin den weg volgde, hem door God aangetoond, en aldus aan zijne bestemming beantwoordde, werd er een groote leegte rondom den huisvader zichtbaar. De tijdgenooten zijner kindsheid en zijner jeugd waren verdwenen. Hij stond daar als een overblijfsel van den vervlogen tijd.
Eén vriend bleef hem echter bij, een zeer oude vriend maar vol jeugdige krachten, degene, dien God hem bij zijn intrede in het leven had geschonken, die zijne wieg bewaakt en hem bij elke schrede op de levensweg had vergezeld.
170
Mijne vriendschap had de belangen zijner ziel tot grondslag en kon derhalve door de verwoesting, waaraan zijn lichaam onderhevig was, niet verkoelen of verminderen. Geen lichaamszwakte of hooge jaren konden haar aandoen. De ziel van den grijsaard was nog even krachtig en gezond als op den eersten dag. Ik zag haar in \'t bezit van een even zuiver oog, een even gevoelig oor, een even helder voorhoofd, een even teeder hart.
Mijne belangstelling was toegenomen door de liefderijke zorgen aan haar besteed. Naarmate zij mij meer gekost had, was zij mij dierbaarder geworden. Ik wilde derhalve niet, dat eene zoo groote milddadigheid zonder vruchten zou blijven. Bemint de nijvere bij haren schat niet het meeste, wanneer zij een groot getal bloemen heeft kunnen bezoeken? 1)
Ik versterkte den vriend des Heeren tegen moedeloosheid en droefgeestigheid. Zoo dikwerf de aarde zich donker en duister aan zijne blikken vertoonde of hem slechts vergankelijke zaken aanbood, wees ik hem op deu schitterenden glans des hemels eu hechtte ik zijn hart aan hetgeen nimmer vergaat.
Mijne tegenwoordigheid verjoeg alle nevels en troostte hem over zijne hulpeloosheid. Zij bekleedde de plaats van bloedverwanten en vrienden; ik alleen was voor hem eene geheele wereld.
■1) S. Thom. a quot;Villan. de Angelis.
171
Niet zonder innige vreugde kon ik aan zijne intrede in de hemelsche glorie denken. Evenwel verlangde ik niet, dat zijn laatste uur spoedig zou aanbreken. Een lang leven is eene zoo groote genade voor allen, die het in de vriendschap des Heeren doorbrengen ! Door een lang leven kan eene deugdzame ziel hare verdiensten in de volste en ruimste mate vermeerderen, en zich boven de Engelen verheffen. De Engelen hadden slechts één oogenblik om zich verdiensten te vergaderen i).
72. DE ZIEKTE.
God wilde hem door een laatste offer zuiveren en eene schitterender belooning laten verwerven. De ziekte bezocht hem.
Ik verwijderde mij niet van zijne legerstede. Mijne plaats was bij den brandstapel, waarop zijne nog overgeblevene onvolmaaktheden verteerd zouden worden.
Terwijl ik hem aanspoorde, om zijne smarten met die van den Zaligmaker te vereenigen, zag hij, in den geest, de Engelen uit den hemel nederdalen en zich rondom zijne sponde vergaderen. De eene hield in zijn handen het kruis, een andere de lans, een derde de nagels, een andere
1) S. Thom. de Angelis, quast. 62. art. 5,
172
de dorens, een andere den rietstok, een andere de kolom, een andere de boeien 1).
Op het zien van deze werktuigen, door de Engelen met veel eerbied gedragen, kreeg hij den gevoeligsten indruk van de goddelijke pijnen, en verlangde hij niets anders, dan ook zelf den weg des lijdens te mogen bewandelen. Zonder de waarde van zijn zoenoffer te verminderen, verzoette ik de bitterheid van zijn kelk.
„Houd moed! goede vriend, zeide ik tot hem. Dank aan uwe zwakte en ziekte, zal uw lichaam, spoedig tot het stof wederkeeren. De muur, die u nog van het vaderland seheidt, waggelt reeds en dreigt elk oogenblik in te storten. Zult gij u beklagen, omdat de weg door de bres u eenige oogenblikken moeite en last veroorzaakt! Gelukkige stuurman, zult gij u aan droefheid overgeven, op den stond, waarop gij de haven bereikt? Is dit niet veeleer het oogenblik om uwe tranen te drogen en een vreugdezang aan te heffen ?quot;
Deze gedachten werden zoo zacht in zijn hart nedergelegd, dat hij mijn invloed niet bemerkte, en ze voor zijn eigen gedachten hield.
Ik werd op die wijze een middel van barmhartigheid, om het bed van smarten, waarop hij lag uitgestrekt, te verzachten. Mijn medelijden en mijne zorgen werden grooter en teederder naar gelang zijne pijnen vermeerderden 2).
1) Vita B. Liduinae. (Boll.)
2) Psalm. 40: 4. — S. Pantal. Serm. deS.Michaël.
173
73. DE AANKONDIGING VAN HET V EET EEK.
Terwijl ik op zekeren nacht bezig was ïiem te troosten en te bemoedigen, ontwaarde ik in \'t huis des Heeren een aantal Engelen, die op den steenen vloer des heiligdoms viooltjes, lelies en rozen strooiden.
„Wat doet gij, zalige broeders, vraagde ik hen, wat geeft dit schouwspel te kennen?quot;
„Weldra zullen wij op deze plek feest vieren, antwoordden zij, wij maken de rustplaats van den rechtvaardige gereedquot; 1).
Ik begreep, wien dit feest moest gelden en welk deel ik er aan zou nemen. Dit feest zou plaats hebben te midden van de tranen der aarde en van de vreugde des hemels.
Het oogeublik was aangebroken, waarop ik den grijsaard eene gunst kon bewijzen, die God slechts aan zijne vertrouwdste vrienden verleent.
Tot nu toe was de onzekerheid over het einde van zijn loopbaan eene weldaad geweest; zij had hem tot waakzaamheid en ijver aangespoord. Hij heiligde al de dagen zijns levens, wijl elke dag de laatste kon zijn.
Maar toen het oogenblik van zijn vertrek op handen was, werd de zekerheid eene genade. Wat
1) Vita B. Robert. Gistere.
174
moest ze niet iu zijn hart uitwerken, nu zij een bepaald en zoo nabij gelegen punt aan zijn oogen vertoonde? Welk eene onthechting aan al het aardsche!. Welk eene verheffing van gedachten ! Welk leedwezen over zijne fouten! Welke vervoering van liefde!
Ik openbaarde hem derhalve den dag en het uur, waarop de boeien zijner gevangenschap zouden verbroken worden; „Ik verheug mij, riep hij uit, over hetgeen mij gezegd is; wij zullen het huis des Heeren binnengaan!quot; ])
Zoodra het hem moeielijk viel tot God te spreken, moest ik het in zijnen naam doen. Toen hij nog in volle gezondheid en in de kracht zijns levens was, had hij in mijn hart het volgende smeekschrift neergelegd:
„Goede Engel:
„Ik weet niet, wanneer - noch op welke wijze ik zal sterven, \'t Is mogelijk, dat ik plotseling uit het leven word opgeroepen, of vóór den laatsten snik mijn bewustzijn verlies. En toch zou ik, op den drempel der eeuwigheid, nog zoo veel aan God willen zeggen!
„Heden, vrij van alle hindernis, kom ik u den last opdragen, om op datvreeselijkoogenblik voor
1) Psalm. 121. -— Vita S. Menel. — S Stcph. Sa-bait. — S. Paul. Lugd. — S. Ceddae. (Boll.)
175
mij te willen spreken. Gij zult derhalve, mijn dierbare Engel, aan God betuigen:
„ Dat ik wil sterven in den schoot der Heilige Eoomsch-Katholieke en Apostolische Kerk, waarin alle Heiligen sedert Jesus Chris-stus gestorven zijn, en buiten welke geene zaligheid is;
„ Dat ik de genade verzoek, deelachtig te worden aan de oneindige verdiensten van mijn Verlosser, en wensch te sterven, terwijl ik mijne lippen druk op het Kruis, door Zijn goddelijk bloed besproeid;
„Uat ik mijne zonden verfoei, omdat zij Hem mishagen; en, uit liefde tot Hem, aan al mijne vijanden vergeef, gelijk ik begeer dat men mij vergiffenis schenke;
„Dat ik gaarne sterf, omdat Hij het beveelt, en mij met vertrouwen in Zijn aanbiddelijk hart nedenverp, en alles van Zijne barmhartigheid verwacht;
„Dat ik, bij mijn onuitsprekelijk verlangen om naar den hemel te gaan, bereid ben, met de hulp Zijner genade, alles te lijden, wat het aan Zijne oppermachtige Eechtvaardigheid behagen zal, mij op te leggen;
„Eindelijk dat ik Hem vóór alles, boven alles en om Hem-zolven lief heb : dat ik Hem gedurende de eeuwigheid verlang en hoop te beminnen met Zijne uitverkorenen, met Zijne Engelen en met de Allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria.
. „Weiger mij de gunst niet, lieve Engel, mijn
176
tolk en voorspreker bij God te willen zijn, en Hem de plechtige verklaring af te leggen, dat dit mijn oprechte wil cn uitdrukkelijk verlangen is 1)!quot;
Mijn hart en mijne stem vereenigden zich om deze treffende en plechtige betuiging, op den bepaalden tijd, aan God te herhalen. God nam haar zoo welwillend aan, alsof zij op dit zelfde oogenblik door de ziel van den stervende was afgelegd.
75. DE LAATSTE AANVAL.
Satan het oogenblik ziende naderen, waarop zijn strijd met mij een einde zou nemen, legde eene wanhopige woede en razernij aan den dag 3).
Wat was er hem aan gelegen dat hij, tot nu toe, verslagen en met schande overdekt was geworden? Had hij in den laatsten strijd kunnen zegepralen, dan zou hij zich zijne vroegere nederlagen zoo gaarne getroost hebben!
\'t Was hem mislukt, het schip te doen stranden, toen het gevaarlijke plaatsen bevoer, en tusschen de klippen van den oever en de woede der verbolgene zee doorzeilde; thans zal hij het aan de haven afwachten om den laatsten storm te beproeven 3).
1) S. Carol. Borrom. Suppl. libell. Ang. Cust.
2) Joann. Lopes, Sunuia. Doctr. S. S. P. P.
3) S Chrysost, Comm. in text.vidi Dominum,
177
Hij heeft alle middelen, waarover hij beschikken kan, vereenigd; den vreoselijksten aanval gaat hij wagen.
Op zijne stem komen hem legioenen van hel-sche geesten te hulp. Hij kiest bij voorkeur degenen, die den Christen in zijn leven het kwaadaardigste hebben gekweld; zij weten bij ondervinding, met wien zij thans te doen hebben 1).
„Herinnert u, zeide hij hun, de fouten, waarin gij hem hebt doen vallen. Vergroot en overdrijft ze in zijn oogen zoo sterk, als gij ze vroeger verkleind en vergoelijkt hebt. Verandert in misdaad, wat gij hem weleer als iets onschuldigs hebt voorgespiegeld. Verplettert hem onder den last van deze treurige herinneringen. Door zijne ziekte is hij reeds gedrukt en derhalve buiten staat, een langdurigen weerstand te bieden. De ontmoediging, de verslagenheid, de wanhoop, ziet daar onze laatste wapenen; behalen wij hiermede de zegepraal niet, dan is onze nederlaag gezworen, onze schande volkomen ! Gaat dus en overtreft u zeiven ! Wie hem in het verderf stort, zal de voldoening hebben, hem in de hel te mogen folteren 3) !quot;
Gelijk verachtelijke gieren pijlsnel over heldere beken, lachende beemden en gulden korenvelden heenvliegen, en midden in een verpes-
1) Joann. Lopes. Summ. doctr. S. S. P. P.
2) S. Thom. de Angelis, quaest. H3. art. 4. Gedeukschr. van een Engelbewaarder. 13
178
tend moeras op eene bedorven prooi nederval-len: zoo doorliepen ook de duivels den langen duur van zijn leven, maar sloten de oogen voor het goede, door de kracht zijner deugd bewerkt, en vestigden slechts hunne blikken op het kwade, aan zijne zwakheid ontsnapt 1).
Gedachten van moedeloosheid en vertwijfeling bestormden den stervende. Hij, die na eenige onmiddellijk beweende en uitgewischte fouten, een heilig leven had geleid, hoorde dag en nacht de dreigende stemmen: „Wee u, rampzalige! wee u, verworpeling ! geen enkele zonde werd u vergeven!quot;
76. DE GERUSTSTELLING.
Te midden van deze duisternis stelde ik den braven Christen gerust:
„Laat de duivels loeien en tieren ; ga voort, het grootste vertrouwen op uwen God te stellen. Voor wie toch zijn de smarten en de dood van den Verlosser dan voor degenen, die met geloof hunne toevlucht daartoe nemen en zich de vruchten er van trachten te verzekeren ? Denkt gij, dat Jesus u met Zijne iiit liefde doorboorde hr.nd, van het hart zal verwijderen, dat evenzeer uit iefde tot u doorboord is geworden 3) ?
1) S. Basil. Caes. Homil. de invidia.
2) Joann. Lopes. Summ. doctr. SS. PP.
179
„De herinnering aan uwe fouten moet u verootmoedigen, maar niet ter nederslaan. Gij hebt uwe zonden nedergelegd in den schoot der barmhartigheid, en kunt staat maken op de vergiffenis van een God, die de vriend van rouwmoedige harten is. Zijt gij beducht, van u zeiven misschien met eenige verschooning te hebben aangeklaagd, sla dan nog een blik in do schuilhoeken van uw geweten, en de laatste ontbinding zal ook de laatste vlekken doen verdwijnen.
„Het spijt \\i, de vergeven zonden niet genoeg te hebben afgeboet; welnu, de boetvaardigheid komt uit eigen beweging tot u; zie haar in het lijden, dat gij verduurt. Zij wordt u door den Zaligmaker zeiven geschonken en is dus heiliger en verdienstelijker, dan wanneer gij ze zelf gekozen hadt. Lijd en hoop; hoop omdat gij lijdt.quot;
Hij sloeg zijne oogen op de wonden van Jesus, en hoorde de stem, die aan den vriend van een geheel leven, veeleer dan aan den vriend van één oogenblik, kon zeggen: „heden zult gij met mij zijn in het Paradijs 1).quot;
Op deze wijze hechtte ik hem aan de gulden keten, die uit den hemel tot de uitverkorenen der aarde nederhangt, en die men de Hoop noemt,. Hij klemde er zich met al zijne krachten aan vast en durfde tot den bekoorder zeggen: 2)
-1) Luc. 23: 43.
2) S. Chrysost. ad Theodor.
ISO
„Te vergeefs, wreedaardig monster, belaagt gij mijne ziel. In geen enkel opzicht behoort zij \\i toe. Gij zult niets, in mij vinden, waaraan zich uwe boosheid hechten kan. Ik behoor aan mijnen God, aan Zijne barmhartigheid, aan Zijne liefde. In die liefde leef ik, in die liefde sterf ik, in die liefde zal ik in eeuwigheid triomfeeren!quot; 1)
Om den rechtvaardige in het vertrouwen te versterken en in de liefde te bevestigen, wilde de goddelijke Verlosser zelf zijne kracht en bescherming zijn.
Hij, dien wij den God zagen worden der onschuld, den God van den zondaar, den God van den boeteling, den God van den rechtvaardige, wilde, in de overmaat Zijner oneindige gced-beid, ook de God worden van den stervenden Christen.
Begeleid van Engelen met brandende fakkels in de hand, verliet Hij Zijn heiligen tabernakel en Zijn tempel, doorliep do straten en wegen, begaf zich naar eene nederige woning en bezocht den vriend, die Hem vroeger zoo dikwerf met innige liefde in Zijn heiligdom had opgezocht 2).
In den blik, dien Hij op Zijn vriend deed
1) Vita S. Martini Turon.
2) Vita S. Veronicae Binasc. (Boll.)
181
rusten, verscheen Hij ons minzaam als de liefde, teeder als liet medelijden, meedoogend als de barmhartigheid. In de tegenwoordigheid van de vorsten des hemels, die het hof van \'t allerheiligste Sacrament uitmaken, openbaarde bij Zijne overgroote genegenheid tot een sterveling, schuilende in het donker van ecu eenvoudig eiv verborgen leven.
Hij bood hem niet slechts de hulp van Zijne dienaars of den bijstand van Zijn arm, Hij zeide tot hem:
„Open Mij uw hart; in het binnenste van uw lichaam en van uwe ziel wil ik Mijn intrek nemen. Gij zult niet gaan zonder Mij; met Mij zult gij gaan zonder vrees. Wie zich tegen u durft verheffen, zal spoedig ondervinden, dat hij zich aan God zeiven vergrijpt.quot;
De hemelsche Teerspijs gaf aan den reiziger licht, geduld, moed, in één woord, alles wat hij kon verlangen, alles wat zijne vijanden konden vreezen.
De booze geesten huiverden tot hem te naderen. In zijn hart moesten zij de tegenwoordigheid van bunnen Gebieder en Eeohter erkennen. Zij waren ontwapend; hunne nederlaag was bijna een voldongen feit 1).
Ik verheugde mij over hunne ontsteltenis en over de gerustheid des grijsaards
1) S. Chrysost. Comm. in Psalm. 41. et Ho mil. 61. Vita S. Macarii. (Boll.)
182
„Wat zoudt gij vreezen? zeido ik tot hem; gij bezit in uw binnensteden Heer van leven en dood, den Koning van tijd en eeuwigheid!quot;
De stervende Christen was een kampvechter, die den laatsten strijd leverde. Om hem zijne eervolle en heilige taak licht en aangenaam te ma-ken, diende hem de heilige Kerk bet laatste Oliesel toe.
De priester zeide bij zijne intrede: „Vrede zij aan dit Iniis, en aan allen, die het bewonen! Dat de booze geesten de vlucht nemen; dat de Engelen des vredes hier hun verblijf vestigen ; dat de Engelbewaarder van dit huis er alle vrees en onlsteltenis uit verbanne 1) quot;
Door de ojdegging der handen in den naam des ^ aders, des Zoons en des H. Geestes verdrijft de uitdeeler der goddelijke vertroostingen den invloed on de macht van Satan Vervolgens roept hij de Engelen aan, de Aartsengelen, de Patriarchen, de Profeten, de Apostelen, de Martelaars, de Belijders, de Maagden, alle Heiligen, en stelt den zieke ouder hunne veelvermogende bescherminof.
Als Engelbewaarder van dit huis en van zijn heer, roep ik de Engelen der familie te zamen. Zij keeren met innige vreugde naar deze w oning terug, het verblijf van zoo schoone en verhevene
1) Rituale Roman.
183
deugden, en brengen in den naam der kinderen onschatbare hulp voor den stervende mede.
Op de voornaamste ledematen en op elk zintuig, als op den toegang van het lichaam tot de ziel wordt het teeken des Kraises gemaakt. De kracht van dit teeken verdelgt de laatste sporen der zonden, door het gezicht, den reuk, den smaak, het gevoel, de spraak, door handen en voeten bedreven.
Wij bewonderden bij deze heilige handeling de minnelijke uitvindingen van Gods barmhartigheid. Telkens schonk zij ons door de veelvuldigheid eu de kracht harer middelen eene nieuwe verrassing. Zij was onuitputtelijk in hulp- en redmiddelen en paste ze toe op elke behoefte der ziel. Toen zij hare schatten ten nutte der stervelingen opende, vestigde zij hare blikken op alle ellenden en zwakheden, waaraan de mensch onderhevig kan zijn.
Het Xruis was in de oogen der duivels als eene verschansing, die den rechtvaardige beschut en hem tevens veroorlooft, zijnen zijand moedig het hoofd te bieden; als een zwaard, dat hun, in den loop der eeuwen, altijd nieuwe en bloedige wonden toebrengt; als een onkwetsbare hamer, die hunne slangenhoofden verplettert; als een strik, waarin zij zeiven vielen, toen zij waanden den Godmensch te vangen. 1)
Zij hielden niet op te brullen, maar hun gebrul gaf slechts hunne onmacht te kennen. Zoo
1) S. Chrysost, Comm. in S. Matth. — Vita B. Bag-nesiae (Boll.)
184
vermetel zij zicli vroeger hadden aangesteld, zoo laf en vreesachtig waren zij thans. Zij begonnen te sidderen, zoodra zij bemerkten, dat deze ziel met hemelsche kracht werd toegerust en hen, op hare beurt, onverschrokken bedreigde. Zoo is hun aard; dapper zijn zij tegenover de lafhar-tigen, lafhartig tegenover de dapperen. 1);
79. HET VEESCHEIDEN.
Het oogenblik was aangebroken, waarop de ziel deze aarde ging verlaten.
„Blijft waar gij zijt, gij allen die haar bemint ! Gij kunt haar met uwe blikken niet volgen; gij kunt de richting niet zien, die zij neemt. En zij, van haren kant, kan u ook geen tee-ken van vreugde of droefheid meer geven. Welk eene verlatenheid ! ^\\elke schrikkelijke eenzaamheid voor de ziel!quot;
Maar neen, die verlatenheid, die eenzaamheid is slechts denkbeeldig. De ziel was niet veroordeeld, om alleen zonder gids den vreesdij-ken drempel der eeuwigheid te overschrijden. Haar wachtte een vriendelijke metgezel, de trouwe leidsman van geheel haar leven, die haar immer geholpen had, om hare schreden zelfs op de moeielijkste wegen naar behooren te richten. 3).
„Geef mij de hand, dierbare ziel. De Engel,
1) Psalm. 88.
2) S. Bern. in Psalm. 90.
183
die u altijd zoo teeder beminde, zal u op dit hachelijke oogenblik niet verlaten. Ik ken den weg, dien gij volgen moet; ik heb hem zoo dikwijls bewandeld, als ik uwe gebeden tot God bracht en met Gods genaden en gunsten tot u wederkeerde 1)
Ik sprak nog .... „Stilte! riep eensklaps de stervende, hoort gij die hemelsche muziek, die verrukkende zangen niet?quot;
De geknielde aanwezigen zwijgen, zij luisteren; zij zien, hoe hij zijne krachtelooze handen ten hemel poogt op te heffen; zij hooren hem murmelen:
„Gegroet, mijn Engelbewaarder, gegroet voorde eerste maal in de eeuwigheid! Wees gegroet, Maria, mijne Moeder; duizendmalen gegroet, o Jesus, mijn Verlosser; gegroet, gelukzalige Uitverkorenen, schitterende kroon van mijn God! Ik groet u, ik groet u met den morgengroet dei-eeuwigheid 3)!quot;
Hij houdt op.... zijn strakke blik volgt eene hemelsche verschijning 3)....
Men nadert met godvruchtigen eerbied, men bewondert de kalmte van zijn gelaat, denzoeten glimlach zijner lippen, de bovennatuurlijke schoonheid zijner gelaatstrekken. Men vreest zijne vor-
1) Tob, 5: 7, 8 — S. Tham. a Villan. de Angelis. S. Bern. In Cant Cant.
Vita S. Servuli, — S. Veronkae, (Boll.). — Vita S. Redemptae. — S. Gregor. Magn. in Dialog.
3) Vita S. Silvini. (Eoll.)
186
rukking te storen; men durft nauw adem halen men \'.vacht . . .
En hij wacht ook, maar op een anderen oever. Zijne ziel ontsnapte aan het stof, dat haar omgaf,, en nam hare vlucht tot de zuivere geesten.
80. DE AANKOMST.
De grijsaard had den geest gegeven, de sluier was verscheurd . , . waar bevond zich zijne ziel? In de armen van haren Engel. Voor de eerste maal verscheen ik haar, zoo als ik; werkelijk ben, en drukte haar met vervoering aan mijn hart
Welke ongekende vreugde smaakte zij in mijne tegenwoordigheid! Mijne heiligheid, mijne verhevenheid, mijn aanzien bij God, alles schonk haar den zoetsten troost. Zij was eindelijk zoo gelukkig, altijd met mij vereenigd te leven!
Bij onze eerste eerste schreden in de eeuwigheid zagen wij ons door blijde koren omringd, die ons verwelkomden en met de behaalde overwinning geluk wenschten ! Zij sloten hunne schitterende kringen nauwer en nauwer om ons heen, bezielden hunne harpen en verspreidden een licht, dat ons beiden met denzelfden straalkrans omgaf 1).
1) Ordo commemlat. animae. — Vita S. Ermit. pueri. — S. German. Capuens. — S. Aïdani, et alio-rum. (Boll.)
187
Dc Apostelen droegen op hun voorhoofd de koninklijke majesteit, die op den jongsten der dagen, wanneer zij als opperste raad met Jesus Christus zullen zetelen om de wereld te oordee-len, aller oogen zal treffen en aller harten met eerbied en ontzag vervullen 1).
De Martelaren naderden als een leger van overwinnaars, gedost in kleederen, witter dan sneeuw, en versierd met litteekens, schitterender dan de zon.
De Belijders gaven in de trekken hunner schoonheid de bewonderenswaardige verscheidenheid hunner deugden te kennen, en kwamen met elkander overeen in volmaakte zuiverheid, aangetoond door de lelies, die hen kronen.
De Maagden juichten, hieven vreugdekreten aan en herhaalden het gezang van het Lam, bij den aanblik eener ziel, door Zijn heilig bloed verlost.
Aan het hoofd der hemelsehe legioenen stond de Aartsengel Michael, die Gods legerscharen aanvoert, en de zielen der rechtvaardigen in dc eeuwigheid binnenleidt. In de eene hand droeg hij het vlammende zwaard, in de andere den standaard der goddelijke zegepraal.
Door dit schitterend gevolg bij onze intrede in de onzichtbare wereld ontvangen, behoefden wij geene duistere gewesten te doorloopen: geen strik, geen vijand vertoonde zieh op den weg. Satan en zijne trawanten waren, na uit de verte
1) Ordo commend, animae.
188
den afloop van den doodstrijd te hebben aanschouwd, ijlings op de vlucht gegaan en riepen wanhopend uit: „Wederom eene ziel voor den kemel! Zij zal eene glorie genieten, die aan de duivels voor eeuwig is ontzegd 1) !quot;
81. HET OORDEEL.
Ik stelde de ziel aan haren Rechter voor. Hij reikte haar de hand: „Teergeliefde ziel, vrees niet. Herken den Meester, dien gij zoo trouw gediend en tot uwen schuldenaar gemaakt hebt. Gij hebt Mij, in den tijd, boven alles gesteld, zou Ik u, in de eeuwigheid, kunnen miskennen?quot; „God van hefdc ! mijn goede Verlosser!quot; riep de ziel en ijlde naar Jems. 3)
Zij had mijne inspraken gevolgd en zien. in haren Rechter den besten der vrienden bereid. Zij had van Zijnen kant geene gestrengheid te duchten. De Verlosser laat zich in edelmoedigheid niet overtreffen. De duivel kwam echter te voorschijn, niet om eene ziel, die zeker was van hare zaligheid, in het verderf te storten, maar om aan hare rechtvaardiging grooter luister bij te zetten. De bedrieger moest nog eene laatste maal beschaamd en vernederd worden. Hij opende het boek des doods. Welk een genoegen voor hem, als aanklager en beschuldiger te kun-
1) ürdo commend animae.
2) S. August. Confer, cum Maximin. — S. Thomas a Vilan. de Angelis — Godefr. abb. Homil.
189
ncn optreden van zonden, die de ellendige zelf had doen bedrijven! Hij zag het niet in, dat wanneer deze fouten eenmaal vergeven zijn, zij geen oorzaak van vloek of verwerping meer-kunnen worden 1).
Ik opende het boek des levens. De naam der ziel praalde er in met onsterfelijke letters. Hare deugden en hare werken waren zorgvuldig aange-teekend. Hare fouten konden slechts bespeurd worden onder de roode kleur van het goddelijke Bloed, dat voor haar vergoten was. De gedachtenis er van wordt bewaard, om de goddelijke Barmhartigheid, die in haar heeft uitgeschenen, te verheerlijken en te prijzen. De Eechter maakte er geenc melding van, dan om hare volkomen kwijtschelding te bevestigen 3).
De schaal werd opgehangen! Aan den kant van het goede legde ik de schatten der deugd; te vergeefs wierp Satan aan den anderen kant de booze werken neder. Het goede won het met al zijne waarde op het kwade; — het uitgewisehte kwaad had nooit eenig gewicht 3).
Ik kon aau mijn ijver den vrijen loop geven; ik vergenoegde mij niet, de onrechtvaardige beschuldigingen af te wijzen, ik verhief de deug-
1) S. Hilar. Comm. in Psalm 118. — Raoul Ardent, sur les Anges. — Vita S. Antonini — S. Viventiani. S. Veronicae. — S. Felicis, capuc. — S. Mariae An-tioch. (Boll.)
2) Vita S. Joann. Pulsan. (Boll.)
3) Vita S. Elisab. Sconaug. (Boll.)
190
den van mijnen beschermeling en bewees met tal van redenen, dat zijne belooning groot en heerlijk moest zijn. Innig verknocht aan zijne belangen, die ik als de mijne beschouwde, en de welwillendheid en goedheid van zijnen Rechter kennen-de, stortte ik mijn geheele hart in mijne woorden uit 1).
\'t Is waar, ik behoefde dengene niet in te lichten, wiens heilig wezen het ongeschapen Licht zelf is; \'t was niet noodig, Hem tot zachtmoedigheid en barmhartigheid te stemmen, die de bron is van alle liefde: maar Hij zelf had mij de eer en de blijdschap willen aandoen, voor de ziel, die ik teeder beminde, eene vermeerdering van glorie te verwerven.
De Eechter deed Zijne uitspraak hooren, eene uitspraak van zegen, die aan den hemel een uitverkorene ... en aan mijn hart nieuw geluk en nieuwe vreugde schonk.
82. HET VA.GEVUUE.
Een vlek was door Gods helderziend oog opgemerkt. Om zich aan de oneindige zuiverheid te vertoonen, moet men zoo rein en zoo zuiver wezen! De rechtvaardige ziel kou van haren troon geen bezit nemen, zonder vooraf de plaats dei-zuivering door te gaan. Ik geleidde haar er heen.
1) Joann, Lopes. Summ. doctr. S. S. P. P. — Bou-don. Devotion aux neuf choeurs des Anges.
191
Zij zag liet troostende opschrift, dat boven den ingang er van te lezen is 1):
„Verblijfplaats der hoop.quot;
Zeker van de eeuwige heerlijkheid en doorliefde verteerd, nam zij, zonder eenigen schrik of ontsteltenis, de straf aan, die haar was ojogelegd.
Uit eigen beweging en met groote liefde stortte zij zich in den smeltkroes neder. Al was het ook in bare macht geweest, zij bad de zalige aan-schomving des Heeren niet willen genieten, zonder eerst aan de opperste Eecbtvaardigheid voldaan te hebben 3).
De vlammen van het vagevuur zijn niet duister als de vlammen der hel, zij zijn licht en beider. Haar glans moet evenwel onderdoen voor den glans der zielen, die haar bewonen. Zij veroorzaken echter de verschrikkelijkste smarten, en ik moest hare hevigheid temperen 3).
De booze geest, die het oordeel als aanklager had bijgewoond, volgde ons tot aan den ingang. Daar bleef hij staan en bespotte de ziel over de feilen, waarvoor zij boeten moest 4).
Ik bestreed de uitwerking dezer vreeselijke verschijning, door mij zeiven herhaalde malen
1) Vita S. Franciscae Roman. (Boll.)
2) Ludov. Blosius. Secess. anim. fidel. — Vita S. Gertrud. (Boll)
3) Vita S. Franciscae Roman. (Boll.)
ij Vita S. Margar. Cortonae. (Boll.)
192
aan de ziel te vertoonen en de bewijzen mijner vriendschap te verdubbelen 1).
Door liefderijke inspraken spoorde ik de levenden aan, der lijdende ziel indachtig te zijn. De Engelen der familie deden hetzelfde, en verwierven de bulp des gebeds en der aalmoezen. De Engelen des hemels ondersteunden mijne pogingen, en noodigden de zielen, weleer door hare voorbede geholpen, dringend uit, thans eene schuld van dankbaarheid te betalen.
Die krachtige en menigvuldige voorbeden openden mij de bronnen van het goddelijke Bloed. Ik plengde het, als een frisschen dauw, op de lijdende ziel 3).
De ziel moest nog eenigen tijd boeten/ plotseling echter werden de vlammen uitgedoofd. De kelk, dien ik uitstortte, bevatte ook eenige druppelen van een verzoenend bloed. Vanwaar kwam dat zoenbloed? Het was in eene verwijderde landstreek opgezameld, op den kruin van een Kalvarieberg, onder het staal van een moordend zwaard: \'t was het bloed eens Martelaars!
Ga dan tot nwen oorsprong terug, edelmoedig en heilig bloed! Dat de vader, den eernaam van v a d e r zoo overwaardig, vrijgekocht worde door de overvloedige verdiensten van zijn roemvollen zoon !
1) Marchant. Hort. pastor. — Bondon, Dévotion aux neuf choenrs des Anges.
2) Vita. S. Cathar. Bolon, (Boll.)
193
83. DE ZEGEPEAAL.
Toen de ziel rein en zuiver uit den smeltkroes opsteeg, ontving ik haar met blijde vervoering en wees haar den hemel.
De Gelukzaligen kwamen ons om strijd te gemoet 1).
Eén Engel alleen zou in zijne hand alle werelden kunnen dragen. Om eene ziel te dragen zond de Heer er duizenden af. Hij wilde die ziel eeren en bij hare hemelvaart verheffen.
Een ieder was naijverig den edelen last aan te raken 3).
Vele zielen, die hare zaligheid aan de gebeden of aan de goede voorbeelden van den nieuwen overwinnaar verschuldigd waren, betuigden haren bartelijken dank en wierpen hare kronen voor zijne voeten.
Béne van haar, die hem het overgroote geluk van eene goede eerste Heilige Commume te danken had, wist niet wat zij doen zoude, om hem de schitterendste bewijzen van hare warme dankbaarheid te geven. Bij hare intrede in den hemel had zij vernomen, dat zij, zonder die weldaad, in de zonde volhard zou hebben en onboetvaardig gestorven zijn.
Maar wat zijn dat voor armen en handen, die den grijsaard omstrengelen? Wat voorstem-
1) S. Thora, a Villan- de Angelis,
2) S. Chrysost. Hom. de divit. epul. Gedenkschr. van een Engelbewaarder.
13
194
men, die bern verrukken ? Wat voor harten, die tegen het zijne kloppen?
Hij had geene moeite om ze te herkennen;
„Gegroet, lief, onschuldig kind! — Gegroet, martelaar van Jesus! mijn Zoon!quot; —„Eereaanu, dierbare Vader! Vader van den martelaar en van het kind!quot;
Welk een geluk voor de leden eener zelfde familie, in den schoot van God vereenigdtezijn! En welk een troost voor mij, eene ziel, die ik zoo vele jaren te midden der gevaren en kwellingen des levens vergezeld en bestuurd had, eindelijk in de eeuwige rust en tot het gezelschap van bare dierbaarste panden en van alle Zaligen binnen te leiden. Ik had met haar gebeden, met haar gestreden, voor eeuwig zal ik met haar juichen en zegepralen 1).
84. DE AFVALLIGE ENGEL.
De troon, waarop deze ziel verheven zou worden, was aanvankelijk voor een engel bestemd. Die engel had hem, op den dag der beproeving, schandelijk verbeurd ; de gelukkige ziel bekwam zijn erfdeel en wij schonken haar de genegenheid en liefde, die wij hem zouden hebben toegedragen.
Hij zou het lied der gevrijwaarden hebben ge-
1) S. Thorn, a Villan. de Angelis.
195
zongen; zij zal den lofzang der bevrijden aanheffen. De koren zullen even voltallig en niet minder verscheiden zijn 1).
Welnu, dezelfde ongelukkige geest, van zijn troon nedergeworpen, was de vijand, die de ziel met zoo groote woede had vervolgd; hij hechtte zich aan haar, als de schaduw aan het lichaam, verliet haar geen oogenblik, en gaf zich alle moeite, om haar, het kostte wat bet wilde, ten onder te brengen.
Ten laatste ontsnapte zij hem. Hij zag haar voor eeuwig aan zijne bekoringen onttrokken. Zij zou in eeuwigheid heerschen; hij zou voor alle eeuwigheid in den afgrond lijden; en tusschen den afgrond en den hemel gaapt eene onover-schrijdbare klove.
Bij dit laatste schouwspel drong het tweesnijdende zwaard des nijds nog dieper en smartelijker in zijne wouden, en de afvallige leed folteringen, waarvan hij zich nooit eenig denkbeeld had gevormd 2).
De laatste klanken des hemels, die zijne ooren nog bereikten, waren de volgende woorden, die ik hem toeriep:
„Ja rampzalige, wij hebben over uwe boosheid gezegevierd; de overwinning is volkomen en eeuwig! De Heer boog neder; Hij heeft het geringe zandkorreltje opgenomen; Hij heeft het aan
1) S. Thom. de Angelis, quaest. 108. art. 8. — S. Bern. In Cant.
2) Vita S. Aldogond. (Boll.)
196
den hemel in de plaats van eene sterre gesteld : en het zandkorreltje heeft geschitterd, licht verspreid, en is een lichtdrager (lucifer) geworden !
„Maar gij, gevallen ster, gij zult den dag niet meer aankondigen! De duisternis zal uw kleed en uwe woonplaats zijn. Gij zult slechts den nacht dragen en uw naam zal nachtdrager (noctifer) wezen 1)!
„Breng hulde aan de schitterende kroon, om het hoofd des rechtvaardigen gestrengeld en door ootmoedige wijsheid verdiend, en ga in de diepte der helle de schande inoogsten, voor hoovaar-dige dwaasheid bereid!quot;
85. DE EE ES TE BLIK.
Met welk een gejuich werden wij bij onze aankomst begroet! Welk eene blijdschap, weikever-voering vooral in het koor, waarin de ziel werd opgenomen! Haar troon was naast den mijnen geplaatst.
Engelen en zielen wenschten haar met hare verheffing geluk. Die verhevener waren, bogen zich uit liefde tot haar neder, de minder ver-nevene toonden zich gelukkig, haar zoo verheerlijkt te zien.
Wat gevoelde zij bij den eersten blik, dien
1) Petr. Bles. serm. de S. Michaël.
197
zij rondom zich in de oneindigheid wierp! Zij scheen de diepte dier oneindigheid te willen peilen, ging op ontdekkingen uit, en zag, bij eiken tred, nieuwe geheimen en de heerlijkste verborgenheden onthuld 1).
Welk eene verwondering bij het aanschouwen dier verhevene wereld, waarin de koren en de rangen der Engelen met zoo groote verscheidenheid pralen! De hemel is in hare oogen eene roos van onmetelijke grootte, waarvan de uitverkorenen de bladereu, de Verlosser de stam, en God het leven is.
Welk eene blijdschap, als zij degenen zag toesnellen, die zij, in haar leven, gekend en bemind had, of met wie zij, door de banden des bloeds en der vriendschap, zoo innig verknocht was geweest!
Welk eene geneugte, als zij naderde tot de voeten van die onvergelijkelijke Koningin, welke door hare waardigheid en glorie zoo verre boven allen verheven, maar door hare liefde pn goedheid een ieder zoo nabij is!
Welk eene verrukking, toen zij doordrongen werd van de goddelijke stralen, die uit de wonden van Jesus stroomen, en haar als met een kleed van licht omgaven!
Welk een hemelsch leven eindelijk in eene ziel, die plotseling in het middelpunt der oneindigheid werd overgebracht, en daar voor de eerste
1) S. Bernard, de considerat. lib. 5. cap. 4.
198
maal de vreugde en de zaligheid uit de bron zelve putte!
Slechts eene taal kan uitdrukken, wat zij op dit oogenqlik gevoelde : de taal, die God, door zijn Geest en door zijn Woord, inwendig tot zich zeiven spreekt.
86. DE BEGRAFENIS.
Uit de hoogten des hemels, waar de ziel van den nieuwen uitverkorene zegepraalde, zag ik de eerbewijzingen, die zijn stoffelijk overschot quot;werden aangedaan. Ik woonde de heilige plechtigheden der Kerk niet enkel als getuige, maar als bestuurder bij. Ik had de wieg gezegend, ook het graf zou mijn zegen ontvangen 1).
Zoodra de grijsaard had opgehouden te leven, barstten de aanwezigen op nieuw in tranen uit. De klokken, die hare sombere tonen heinde en verre deden hooren, stemden aller harten tot droefheid Men beklaagde den rechtvaardige niet, maar men miste zoo ongaarne zijne tegenwoordigheid. De rouw was algemeen: een ieder geloofde eene persoonlijke ramp te gevoelen S).
Om mij heen begon dit vertrouwelijke gesprek: „Hij is niet meer! welk een verlies! Schijnt het u niet toe, dat zulk een rechtschapen man niet
1) Vita S. Simeon. Styl. (Boll.)
2) Vita S. Adaolard. abb. Corbiens. (Boll.)
199
had moeten sterven? Indien, h ij niet zalig is, wie zal het dan zijn?quot; — In plaats van voor zijne zielerust te bidden, wilde men zijne voorspraak verzoeken.
De bescheiden getuigen zijner geheime deugden gaven voor de eerste maal aan hun hart lucht, en verhaalden wat zijn stilzwijgen en zedigheid had verborgen gehouden.
Maar hoe onvolmaakt en onvolkomen kwamen mij die loftuitingen voor! Welke openbaringen had ik kunnen doen I Wat het volmaakste was in de oogen van God, bleef aan de oogen der menschen verborgen. Eens zal de wereld de rijkdommen en de schatten van dit edele leven erkennen.
Men wist niet, welken naam men aan zulk een dood zou geven. Het einde van een schoonen dag? Neen: . . . het einde van een schoonen nacht en het begin van den eenig waren dag. Een rustige slaap hier beneden, onmiddellijk gevolgd door een zalig ontwaken daar boven.
De Engelen wilden in de hulde, die men op de ondubbelzinnigste wijze aan de deugd bewees, met de menschen wedijveren.
Op het huis, waarin het stoffelijk hulsel van den rechtvaardige rustte, zette zich cene bevallige menigte van vogelen neder. Zij lieten de verrukkendste gezangen hooren en klapwiekten met hunne vleugels. Geen oog had zulke schitterende kleuren gezien, geen oor zulke liefelijke tonen gehoord. Toen het volk kwam aangeloopen om de blijde getuige van dat schouwspel te zijn.
200
geloofde men dat zij weg zouden vliegen; zij beschreven in de lucht een bevalligen kring en keerden naar het geliefde dak terug.
Men begreep spoedig, vanwaar zij kwamen en welke streek hun vaderland was. Toen zij hunne zending volbracht en de uitvaart van Gods vriend hadden gezongen, vlogen zij nog eenige oogen-blikken boven de aarde, die zijn lichaam bedekte, en verhieven zich eensklaps ton hemel 1).
87. HET LICHAAM VAN DEN UIT VERKOEENE.
Ik bemin het stof van mijnen uitverkorene. Het maakte een deel van hem zeiven uit en kan mij niet onverschillig worden. Als edel werktuig van zijne verdiensten zal het eenmaal de bestemming der ziel ontvangen en hare vergelding dee-len. Ik zal het bewaken, als verdediger en als wreker; den vermetele, die het zou willen ontheiligen, zal ik vrees en siddering aanjagen; aan de braven, die het eerbiedigen, zal ik ontelbare gunsten en zegeningen schenken 1).
Tot aan de stonde der verrijzenis blijft het aan mijne hoede toevertrouwd. Het zegel, waarmede het bestempeld werd, is onuitwiscbbaar. Overal zal ik de gezegende stofdeeltjes herkennen, die het brandoffer der liefde, der kuischheid
1) Vita S. Simeon, Styl. — S. Elisab. Hungar. — S. Georg. Claramont. (BoII.)
201
en der boetvaardiglieid zijn geweest, en waardoor de Sacramenten aan de ziel het bovennatuurlijke leven der genade verleenden 1).
In den schoot der aarde, in de diepte der wateren, op de vleugels van den wind en in den geur der bloemen volg ik die stofjes met mijnen blik. Zij mogen opstijgen in het sap der planten en in het zonnelicht ontluiken, of slapen in onvruchtbaren grond, altijd hebben ze voor mij eene onschatbare waarde.
Satan vermijdt ze. Zij kwetsen zijn gezicht, gelijk de heldere lichtstralen de oogen der nachtvogels; zij branden hem als gloeiende vonken, wanneer hij ze aanraakt 2).
Zij verspreiden eenen geur, die de Engelen aantrekt en verblijdt, die de harten der menschen verheft en beter maakt. Deze ledematen, gedurende het leven aan ziekten onderworpen, bezitten, na den dood, de kracht om de ziekten te verjagen.
Ik loof en dank God, wijl Hij zich gcwaardigt het stof van mijnen uitverkorene op zulk eene wijze te vereeren, in den tijd zelf, waarop het door de vernedering des bederfs, zijn vagevuur ondergaat.
Op den jongsten dag, als de aarde, door \'t
1) S. Theod. Studit. de hiërarch, coelest. — Vita S. Constant. Peronn. — S. Vine. Sarrag. (Boll.)
2) S. Arabros. Serm. 93.
3) S. Chrysost. In 3. Julian, et Machab.
202
vuur herboren, het geluid der bazuin verneemt, zal ik een aangenamen plicht moeten vervullen.
Van de verspreid liggende asch zal ik het dier-bare stof, het voorwerp mijner hulde, afzonderen en er een lichaam uit vormen, dat door God met glorie zal worden omkleed 1).
Met glanzende trekken van schitterend licht zal de Opperste goedheid in dit lichaam de geschie-nis der deugden, die mijne vreugde uitmaakten, verheerlijken. Zij zal het met volmaaktheden uitrusten, welke het in den tijd der beproeving niet bezat. Zij zal bet licht, fijn. doorschijnend en onbederfelijk maken. Het zal geen zwakte of rimpels meer te duchten hebben. De eeuwigheid kent ouderdom noch verval.
De heerlijkheid des lichaams zal voor den uitverkorene eene bijkomende overmaat van glorie zijn. Zij zal hem eene vreugde doen smaken, die aan de zuivere geesten onbekend is. Terwijl hij met de oogen der ziel de heilige meuschbeid van den Zaligmaker aanschouwt, zal hij Haar ook met de oogen des lichaams mogen bewonderen; en deze nieuwe aanschouwing zal de bron van nieuwe vreugde zijn.
Uit de glorie des hemels ziet de ziel in den schoot der aarde den gezel van haar pelgrimschap en verlangt op nieuw met hem vereenigd te worden; maar dat verlangen kent geen ongeduld en stoort hare zaligheid niet 2).
1) S. Thom. de caus. resurrect, quaest. 78. art. 3.
2) Lud. Blos. secess. anim. fidel.
303
88. DE EEUWIGE VEEEENIGING.
In de afwachting dat onze glorie op den jongsten dag bevestigd wordt, smaken wij reeds een stoorloos en oneindig geluk.
Wie zal de zoetheid beschrijven eener ver-eeniging, die iu den tijd werd aangegaan om in alle eeuwigheid te duren 1).
Ofschoon ik jegens deze ziel geene bediening van zaligheid meer vervul, houd ik echter niet op, haar mijne genegenheid te toonen. Door de blijken mijner innige vriendschap en teedere liefde vermeerder ik haar geluk, \'t Is mij een waar genot, met haar op denzelfden troon te zitten, eene kroon met haar te dragen, en slechts één geest en één bart met haar uit te maken 3).
Ik ontvouw baar bet plan der goddelijke Voorzienigheid in \'t werk van bare heiligmaking, en schets haar het roerende tafereel van de moeite en pogingen, door mij aangewend, om haar in het goede te schragen.
Zij antwoordt mij met de verzekering, dat dit gelukkig verleden altijd in bare gedachtenis voortleeft, en dat die streelende herinnering een reukwerk is, waarvan zij de welriekende geuren met gretigheid inademt 3).
1) S. Thom. a Villan. de Angelis.
2) S. Thom. de Angelis, quaest. 108. art. 8. — S. Thom. a Villan. loc. cit.
3) S. Thom. a Villan loc. cit.
204
En te midden van dat verrukkend onderhoud gebeurt het dikwijls, dat wij, onder den aandrang der goddelijke liefde, elkander in de armen sluiten, en dat onze harten van het zaligste genot als van den dauw des hemels, worden overstroomd.
Zoo ziet ook somtijds de menseh, dat in de lusthoven der aarde twee bijeenstaande bloemen elkander, onder den weldadigen adem van den wind, omhelzen en hare schatten vereenigen 1).
En daar wij God in elkander, en elkander in God beminnen, komt het ons voor, dat de zaligheid dier onuitsprekelijke en alles te boven gaande liefde nog aanhoudend vermeerdert 2).
Dat de algoede en heilige God, door de ver-eeniging van den Engel en den mensch in den hemel, in alle eeuwigheid geloofd, geprezen, verheerlijkt en gezegend worde! . . .
1) Blot. In den hemel herkent men elkander. 6e brief
2) S. Tliom. a Villan. serm. de S. Mich.
A. M. D. G.
Bladz
Tot den lezer.
2. Het eerste gezicht..........9
5. De jeugdige broeder............14
G. De verschijning...........16
7. De medehelpers...........18
10. De eerstelingen. .........22
12. Lichaamsgevaren..........25
13. De Christelijke leer ......... 27
14. De voorbereiding tot den schoonsten dag. . 29
15. Een nevel verdreven.........31
16. De schoonste dag..........33
17. De Christusdrager. . . •......35
18. Voorstelling bij Maria........36
19 De vaderlandsche lucht........38
21. De helsche leeuw..........41
22. De engel der duisternis........43
23. De overwinningen . . ........45
24. De getrouwheid...........47
25. De -verflauwing. ...........49
26. De bedreiging...........50
206
Bladz.
29. De kluisters van den gevangene.....57
30 Hulp in den hemel gezocht......59
31. Roepstem der schepselen.......61
32. Vaderlijke uitnoodiging........63
35. Het feestmaal...........68
36. De macht der tranen........70
37. Zegepraal der liefde.........71
38. Een hemelsch geluid. ........73
39. Spijt van den zielenroover.......74
40. Gelukkige zonde..........76
42. De toeKomst.................79
44. Eene echtgenoote..........82
46. Het vertrouwen...........87
48. Het huisgezin.......... . 00
50. De ruiker.................93
54. De harten omhoog.........102
55. Het goddelijke Offer...... . . . 104
56. De schenders van den dag des Heeren . .107
57. Gods aandeel...........109
58. De waardij der aalmoes........1H
59. De beproeving...........113
60. De Engelen van het gezin.......116
61. De gedichten...........118
62. De Engel van den kleinen uitverkorene . . 120
63. De Engel der maagd.........124
64. De Engel van den krijgsman......133
65. De Engel van den religieus.......137
207
Bladz.
66. De Engel van den priester.......145
67. De Engel der moeder........161
68. De Engel van den dienstknecht.....163
69. De verhevener Engelen.......165
70. Het goddelijke aanschijn.......167
71. De hooge ouderdom.........169
72 De ziekte. . ...........171
73. De aankondiging van het vertrek .... 173
74. Het smeekschrift..........174
75. De laatste aanval..........176
76. De geruststelling..........178
77. De heilige Teerspijs.........180
78. Het laatste Oliesel.........182
79. Het verscheiden . . .......184
81. Het oordeel............188
82. Het vagevuur...........190
83. De zegepraal............193
84. De afvallige engel..........194
85. De eerste blik...........196
86. De begrafenis...........19S
87. Het lichaam van den uitverkorene .... 200
88. De eeuwige vereeniging........203
II II \'